EXPEDITIE BOEKENKAST — 01 T/M 25 EEN REIS LANGS UTRECHTSE BOEKENKASTEN
EXPEDITIE BOEKENKAST IS ONDERDEEL VAN DE CULTURELE ZONDAG ‘OP BEZOEK BIJ HET BOEK’ OP 2 & 3 NOVEMBER 2013
EXPEDITIE BOEKENKAST — 01
MARIJKE VAN DORST & NIELS BOKHOVE IN WITTEVROUWEN
AFLEVERING 01: DODE DICHTERS BUITELEN OVER ELKAAR Marijke van Dorst (1946) werkte als beleidsadviseur kunst en cultuur. Niels Bokhove (1946) was mede-initiator van debatcentrum Tumult. Zij wonen samen en zetten zich in voor het literaire erfgoed. Marijke organiseert het literair theater Salon Saffier en doet onderzoek naar de Utrechtse auteur C.C.S. Crone. Niels is coredacteur van het tijdschrift De Utrechtse Boekhouder en reconstrueerde de tekst die werd uitgesproken tijdens de DADA-avond in 1923 in Utrecht. Zodra je het appartement aan de Nachtegaalstraat binnenstapt weet je: deze mensen houden van boeken. Waar geen boeken staan, vind je beeldjes en relikwieën van overleden auteurs: een buste van Rimbaud, een portret van Pessoa, de handtas van Dirkje Kuik. ‘Er zit nog oogschaduw in,’ toont Marijke van Dorst. ‘En kauwgompjes’. Een speciaal hoekje is ingericht voor Hans Christian Andersen. ‘Andersen had ik willen horen voorlezen,’ verzucht Marijke, ‘omdat hij in zijn sprookjes belangrijke menselijke aspecten weergeeft. Of het nou over mensen, bloemen of dieren gaat, hij geeft eenieder een ziel.’ Ze veert op: ‘Hij reisde door heel Europa om te vertellen. Hij had altijd een touw in zijn koffertje om bij brand te ontsnappen uit zijn hotelkamer.’ Dit zijn Niels Bokhove en Marijke van Dorst ten top. Als ze een schrijver bewonderen, brengen ze zijn hele leven in kaart, kennen ze ieder saillant detail. ‘Ja,’ zegt Marijke. ‘De schrijvers spelen hier thuis krijgertje. De dode dichters buitelen over elkaar.’ Het voorlezen zit hen in het bloed. Marijkes zoon is een gevierd acteur. Niels’ grootmoeder was voor haar huwelijk in 1900 een professionele declamatrice. Ze reisde
vanuit Purmerend het hele land door om poëzie voor te dragen. ‘Ze won er zelfs medailles mee.’ Niels’ grootmoeder droeg vaak voor uit Ernstig en los, een boekje dat ze aan haar dochter schonk, die er de kleine Niels uit voordroeg. Hele stukken kan Niels nog herinneren. En als hij het even niet meer weet, staat hij op om het boekje te pakken. Marijke lacht: ‘Nou komt er een schat uit de kast!’ Niels declameert, terwijl hij op tafel de maat klopt: ‘Daar zit een boertje op zijn paard zijn oude ….. vos… met …. witte ….. staart’ ‘Dat gedicht is op zich niet zo lang, maar mijn moeder begon heel langzaam en dan was ze in staat om elk kwatrijntje haar snelheid te vergroten. Dat ze zo uitkwam dat ze op het eind op zijn snelst ging. En dan zat ik ook nog op haar op-en-neergaande-knie!’ Bij Marijke was het haar vader die voorlas. Ze herinnert zich nog het allereerste boekje dat ze samen met hem van de bibliotheek leende, Miezelientje en Prinses Rosmarijn, geschreven en getekend door Phiny Dick. ‘Dat ging over een verwende poes en een volkse poes. Apetrots liep ik met dat boek naast mijn vader.’ Ook elkaar hebben ze wel voorgelezen voor het slapengaan, in de beginjaren van hun relatie. ‘Nou,’ vult Niels aan: ‘Ik las jou voor, je hebt mij nooit voorgelezen. Ik bracht haar boeken bij waarvan ze alleen gehoord had. De kleine prins, waar mijn moeder zo gek op was, en Winnie de Pooh!’ Marijke beaamt: ‘Ja, ik kende die verhalen wel, maar niet exact. Uit Duizend-en-één-nacht hebben we ook een paar verhalen gedaan.’ Niels knikt: ‘Maar dat is dus volwassenenliteratuur, daar ben ik niet ver in gekomen. Het was wel heel leuk om te doen, misschien moeten we die traditie maar weer oppakken?’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 02
FLEUR VAN GREUNINGEN IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 02: KOOKBOEKEN STAAN IN DE HEL VAN MIJN BOEKENKAST Fleur van Greuningen (1987) woont in een woongroep tegenover hotel-restaurant De Rechtbank. Na een studie Nederlands zit ze nu in het derde jaar van de opleiding Beeld en Taal aan de Rietveldacademie.
want dat is een monumentale plaats. Daar worden ze nog groter van. Onderin staan mijn kookboeken. Die haat ik, want recepten zijn een soort regeltjes, waar je je aan moet houden. Het is de hel van mijn boekenkast.’
Fleurs kamer oogt functioneel: een bed, een bureau en een wastafel. Hier wordt gewerkt. Een wit laken onttrekt de boekenkast half aan het gezicht. ‘Ja,’ zegt Fleur. ‘Die diende als achtergrond. Ik fotografeer nagebouwde fabrieken.’ Ze wijst naar een hoopje objecten op de grond. En inderdaad, nu zie je dat de dossiermap, de regenlaars en de muts samen een fabriek vormen, met een walmende schoorsteen. Fleur tilt het laken van ongebleekt katoen een eindje op. ‘En hier zijn mijn boeken. Ik heb lang nagedacht over de ordening. Links staan de boeken uit de canon en de boeken waaraan ik gehecht ben. Het zijn vooral veel mooie oude boekjes, bibliofiele uitgaven en zo. Een van mijn lievelingsboeken is Mystiek Lichaam van Frans Kellendonk. Ik hou van de surrealistische en kapitalistische trekjes in dat boek, terwijl ik geld eigenlijk naar vind. Het boek heeft supermooie vergelijkingen en het is heel komisch. De hoofdpersoon lijkt een beetje op Droogstoppel uit Max Havelaar. Voorleesboeken staan er niet bij. Ik kan me niet herinneren dat mijn ouders me ooit voorlazen. Zelfs niet uit Pippi Langkous, mijn jeugdidool.’ Haar wijsvinger zwenkt naar rechts, waar de jeugdklassieker staat. ‘Hier staat ’ie, omdat het boek te groot is voor een andere plank. Want verder staan hier alleen de grote boeken die te maken hebben met kunst, dat is mijn visuele afdeling. Die ordening van mij, daar klopt geen zak van.’ Later corrigeert ze zichzelf. ‘Ik vind het wel fijn een systeem te hebben, een vorm van controle. Ik zet de zware boeken bovenin,
‘Op mijn opleiding zijn we veel bezig met theaterschrijven. Voorleesteksten, dus. Ik vind poëzie leuker, want ik ben beter in beschrijvingen dan in dialogen. Maar mijn docent Thomas Verbogt was zo lyrisch over Tsjechov, dat ik maar een boek van die auteur heb gekocht. Het was ook niet zo duur, trouwens. Als ik iets heel grappig vind, bijvoorbeeld het werk van Tom Lanoye, lees ik het voor aan wie er op dat moment maar in mijn buurt is. Laatst las ik mijn broertje iets voor van Gerardjan Reijnders van Toneelgroep Amsterdam. Het was heel talig… Grof ook, daar hou ik van. Een van mijn lievelingsauteurs is Alex van Warmerdam, maar gek genoeg heb ik alleen maar films van hem. Dat komt omdat mijn criterium om boeken aan te schaffen, jarenlang was: “heb ik het nog niet en is het goedkoop?”. Van Warmerdam lag gewoon niet bij de kringloop. De teksten van Van Warmerdam leende ik dus bij de bieb. Ik was een grote fan van de bibliotheek! Nu nog hoor, maar als ik een boek heb teruggebracht en ik krijg het niet uit mijn hoofd, koop ik het alsnog. Van Warmerdam staat dus op mijn verlanglijstje.’ Fleur kijkt bedachtzaam als ze opmerkt: ‘Eigenlijk gaat het me niet om de boeken, maar om de woorden die er in staan. Ik ben een woordenverslinder die alles leest, van Multatuli tot de ingrediënten op de hagelslag.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 03
RIENK WIELENGA IN WILHELMINAPARK E.O.
AFLEVERING 03: HET CALVINISME HEEFT MIJN BOEKENKAST GEVORMD Rienk Wielenga (1946) groeide op als domineeszoon. Na zijn studie Internationaal Recht en Polemologie (studie van oorlog en vrede) werd hij docent op de Sociale Academie. Later was hij verbonden aan de Hogeschool Utrecht. Na zijn pensioen richtte hij de Academie Het Nut Voorbij op. Hij laat schrijvers en dichters sermoenen houden in de Geertekerk onder de titel ‘In De Houten Broek’ en leidt studenten op tot verhalenrapers in het project Langs Berg en Dal. ‘Het draait om verhalen,’ zegt Rienk Wielenga, terwijl hij met grote passen de trap naar de zolder oploopt. ‘Ik was laatst met studenten in Berlijn, om te luisteren naar de verhalen van oude Berlijners. Een student vroeg schuchter “was het echt zo koud in die Koude Oorlog?” Als je de geschiedenis niet kent, kun je het heden niet werkelijk doorgronden.’ Hij opent de deur naar een licht vertrek, met boekenkasten in alle soorten en maten. ‘Beneden staat de Nederlandse literatuur. Daar staat Reve. Als linkse student vond ik hem een rechts-rabiate vreemde snoeshaan. Zijn oprechtheid kon ik pas erkennen toen ik ouder was. Het is van een krankzinnige eenzaamheid en vertwijfeling en wanhoop, maar zo ongelooflijk onder woorden gebracht. Wolkers staat daar ook. Hem heb ik bedankt omdat hij me uitgeleide gedaan heeft uit het calvinistisch diensthuis. Toen zei hij: “Daar hoef je nooit spijt van te hebben, van dat verleden. Dat heeft je ook veel gebracht, jongen.” Dat klopt. Het calvinisme heeft mijn boekenkast gevormd, mijn ontvankelijkheid voor taal en taalbouwwerken.’ Zijn grootvader, vader en broer gaven het calvinisme een plek in de maatschappij. ‘Mijn broer is theoloog en schreef onder meer Lenins weg zur Revolution, een theologische bezinning.’ Hij wijst naar de
witte Van Gennep-bibliotheek, een musthave voor iedere linkse student uit de jaren zestig en zeventig. ‘In die tijd lazen we met elkaar heel serieus Staat en Revolutie. Met het idee dat het hoog tijd was dat we de revolutie gingen baren met z’n allen.’ ‘Als mijn vader last van mij had dan gaf hij me dit stapeltje, Der Weltkrieg, de Eerste Wereldoorlog, veertien delen met plaatjes. Dan zat je eindeloos de kaarten te bestuderen. Ik kan me niet herinneren dat mijn vader me kinderboeken voorlas. Hij las wel voor uit de bijbel, zondags op het preekgestoelte. Dan lette ik niet op de inhoud, maar hoe het gezegd werd, de pathetiek van de voordracht en de woordkeuze.’ Hij pakt een stapel kinderboeken van de vloer. Stukgelezen exemplaren van W.G. van de Hulsts In den soeten suikerbol, Willem van Oranje, Het huisje in de sneeuw. ‘Ik herlees ze vanwege de W.G. van de Hulst-herdenking, die op 21 september plaatsvond. Ik herinner me nu dat ik wel voorgelezen ben. Niet door mijn vader, niet door mijn moeder, want die stierf toen ik drie was in het kraambed, maar door mijn instantmoeders; de huishoudsters die ons verzorgden. Mijn eigen zoons heb ik tot hun twaalfde voorgelezen. Op een camping in Frankrijk met tien, twaalf kinderen om me heen. De scheepsjongens van Bontekoe heb ik wel tien keer voorgelezen. Maar zelf een boek vastpakken, vergeet het maar. Ik probeer het nu met mijn kleinkinderen, maar ik kan niet concurreren met de iPad. Ik zal ze eens Van de Hulsts Voetstapjes in de sneeuw voorlezen, eerst hard boenen in een teiltje sop, pyjamaatjes aan en dan knus op de bank met lekkere christelijk-patriottische teksten.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 04
MARIËLLE BEDAUX IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 04: TROOST IN DE BOEKENKAST Mariëlle Bedaux (1949) werkte tot haar pensionering aan de faculteit Sociale Wetenschappen. Nu nog is ze er een halve dag per week mentor van PhD-studenten. Daarnaast doet ze vrijwilligerswerk bij Tröst, een boekwinkel annex ontmoetingsplek en workshopruimte aan het Geertekerkhof. Tröst biedt troost bij verlies door de dood. ‘De ontmoetingen die ik hier heb, geven me voldoening,’ zegt Mariëlle, terwijl ze twee kopjes cappuccino met een enorme schuimkraag op tafel zet. ‘Tröst is een soort huiskamer. De ruimte is opgericht om mensen die een verlies geleden hebben een plek te bieden, waar ze een toepasselijk boek kunnen vinden, waar ze kunnen maar niet hóeven te praten, een mooie kaart uitzoeken of een workshop volgen. Je moet hier niet komen om je rouw te verwerken. Je verlies kun je verwerken, maar rouw blijft je hele leven. Het blijven herinneren houdt ook trouw in. Er komt hopelijk een moment dat je helemaal niet verder kwijt wilt wat je over je verlies denkt en voelt. Dat wil je verder meenemen zonder dat het je belast. Daar kan Tröst je bij helpen. De bedoeling is dat mensen wat lichter weggaan dan ze binnenkwamen. Mariëlle benadrukt: ‘Tröst heeft geen commerciële doeleinden. De boeken die hier staan, zijn te koop, maar je mag ze ook gewoon inkijken, aan de leestafel.’ Ze wijst naar de boekenkast. ‘We hebben een collectie kinderboeken voor iedere leeftijdgroep. Op een thema-avond heeft de eigenaresse van de Utrechtse kinderboekhandel een aantal boeken voorgelezen. Vervolgens hebben wij ze in clubjes besproken. Dat was een mooie manier om het nut van het kinderboek in verband met rouw te
zien. Zelf lees ik de kleinkinderen van drie en vier voor uit Kikker en het vogeltje. Ze hebben het met grote regelmaat over de dood. Het is zo zinvol als je daar heel open over kunt praten. Dan zie je wat ze bezighoudt. Wat ze het eerste meemaken, als het leven niet te hard voor ze is, is het overlijden van opa en oma. Ik ga daar geen speciale gesprekken over voeren maar wat er komt, laat ik komen en dat kan handig via zo’n boek.’ ‘We bespreken hier ook boeken met elkaar in de leeskring, zodat we weten welke boeken we in de kast hebben staan en je een specifiek boek kunt aanraden aan mensen die in een rouwproces zitten, iemand willen helpen die in een rouwproces zit of zelf binnenkort gaan sterven. Mooie passages lezen we elkaar voor. Ik heb zelf een kind verloren dus weet uit eigen ervaring dat je op zo’n moment uitsluitend in dát verlies geïnteresseerd bent. Het luistert zo nauw, dat je als Tröst-medewerker dan een geschikt boek meegeeft, niet schrikt van wat mensen vertellen of over je eigen ervaring begint. Wat ik ook belangrijk vind, is dat je het gezochte thema snel kunt vinden. Een van de criteria van een troostboek is dat het niet het verdriet van degene die het leest erger maakt of triggert; het moet hoop geven om te zien dat de dood bij het leven hoort en dat je er ook kracht uit kunt putten. Als je het over de dood van een kind hebt, vind ik Thomeses Schaduwkind een uitgesproken troostboek. Hij valt je niet lastig met zijn eigen emoties, hoewel het niet zonder emotie geschreven is. Prachtige taal en overdenkingen. Dat is wat je de mensen wilt bieden.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 05
NIENKE QUINT, ERIC EN FINN GIPON IN OOG IN AL
AFLEVERING 05: NIET NAAR BED ZONDER VERHAAL Nienke Quint (1990) en Eric Gipon (1990) vertellen over hun boekenkast. Kort na het overlijden van Erics moeder ontdekte Nienke dat ze zwanger was. Inmiddels wonen ze sinds vorig jaar samen met hun zoontje Finn (2012) op een flat in Oog in Al. Nienke is werkzoekende en Eric volgt een opleiding tot licht- en geluidstechnicus. Eric laat de boekenkast zien. ‘Of, ja, eigenlijk een boekenplank. Ik heb kinderboeken meegenomen uit het huis van mijn moeder. Die staan er nog niet op. We hebben niet zoveel boeken. Ik ben dyslectisch, en Nienke heeft niet zoveel tijd om te lezen, sinds Finn er is.’ ‘Nou’, zegt Nienke, ‘Ik heb de trilogie van Vijftig tinten grijs verslonden. Die download ik op mijn tablet.’ Ze zegt het met een lachje. ‘Ik heb boeken graag in mijn bezit, maar die zijn best duur. Als ik wat geld over heb, koop ik liever iets nieuws voor Finn.’ Een blik op de boekenplank leert dat het vooral Finns boekenplank is. Hij heeft drie versies van De kleine mol die wilde weten wie er op zijn kop had gepoept. Nienke: ‘De interactieve editie, met geluidjes en lichtjes, vindt hij het leukst.’ ‘Voor hij naar bed gaat, lezen we hem altijd voor uit 365 verhaaltjes voor het slapengaan,’ zegt Eric. ‘Door mijn dyslexie lees ik zonder te begrijpen wat er staat. Veel plezier heb ik dus niet in, maar we vinden het wel een belangrijk ritueel, het voorlezen.’ Nienke vult aan: ‘Als je kinderen al vroeg voorleest, stimuleer je ze later zelf te lezen. Als kinderen hun eigen fantasie prikkelen, zullen ze minder voor de tv zitten.’ Ze zijn vastbesloten. ‘We willen ook graag spelletjes spelen met Finn. Hij krijgt pas een laptop als hij naar de middelbare school gaat en er eentje nodig heeft.‘
Nienke kan zich niet herinneren dat haar ouders haar voorlazen. Wel ging het hele gezin naar de bieb. Ot en Sien was haar lievelingsboek. Ze dook graag onder in de veilige kinderwereld uit haar oma’s tijd. ‘Toen kinderen nog gewoon kattenkwaad uithaalden, in plaats van elkaar te pesten tot ze gaan huilen.’ Eric las hooguit een stripboek. Bij hem thuis werd wel veel voorgelezen. ‘Omdat mijn moeder dat erg leuk vond. Op een bepaalde leeftijd wil je gewoon naar bed, zonder verhaaltje. Maar daar vond ze wat op… Op vakantie naar Spanje lazen mijn moeder, mijn twee oudere broers en ik iedere avond, na het eten, om de beurt voor uit Harry Potter. We hadden de eerste druk.‘ Die zit nog in de verhuisdoos. Wel staat er een graphic novel op de plank: Lydie. ‘Van Eric gekregen voor Sinterklaas. Het gaat over een vrouw die een doodgeboren kindje krijgt. Zij is ervan overtuigd dat het baby’tje nog leeft.’ Eric: ‘Ik ben meer thuis in de stripboeken, Nienke houdt van romans, dus dit boek heeft iets van ons beiden. Wij hebben net een kind gekregen, dus Nienke kan zich goed inleven in de hoofdpersoon. Tijdens de zwangerschap heb je vaak de angst dat er iets mis zal gaan, dat ‘ie dood geboren wordt. Ik denk dat iemand die geen kind heeft, zich dat niet kan indenken.’ Nienke knikt. ‘In eerste instantie vond ik het helemaal niks. Een duister verhaal met lugubere tekeningen. Een dag later heb ik het aandachtig gelezen. Prachtig! Ondanks dat iemand er niet meer is, kan hij nog wel voortleven in je hart en je gedachten…’ Ze zucht. ‘Ik denk dat ik het vanmiddag weer ga lezen.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 06
CHRÉTIEN BREUKERS IN LOMBOK
AFLEVERING 06: ZE WEET WAT ER STAAT Chrétien Breukers (1965) is dichter en uitgever. Hij woont met zijn vrouw, de schrijfster en kunstenares Nicole Montagne, en twee kinderen in Lombok. Breukers’ website De Contrabas is een van de belangrijkste literatuursites van Nederland. De boekenkasten staan prominent in de huiskamer. Chrétien gebaart: ‘Er zijn twee afdelingen: de opgeruimde afdeling en de minder goed opgeruimde afdeling. Die laatste is dus van mij. Dit noem ik mijn “werkkast”. Wat ik nodig heb, staat hier, evenals de boeken die ik nog moet recenseren. Veel boekjes doe ik weg als ik ze niet meer nodig heb. Reve blijft wel staan, net als Komrij. Dat zijn twee favoriete auteurs, net als Hrabal. De broer van mijn onlangs overleden vriend Joris heeft net een doos boeken langsgebracht, zijn collectie W.F. Hermans.’ Hij kijkt meewarig naar de planken. ‘Er moeten hier vijftig slachtoffers vallen voor Joris’ collectie.’ ‘De boeken van mijn vrouw’. Hij toont een strakke kast verderop in de kamer. ‘Ik leer door haar andere auteurs kennen. Zoals de Duitser Genazino. Vervreemdende boeken schrijft hij, bijvoorbeeld over een man die inloper van nieuwe schoenen is. Meanderend, “tegendraads” proza heeft mijn voorkeur.’ ‘Mijn moeder las niet zo geweldig voor. Dat deed ze heel overdreven, met van die stemmetjes, veelbetekenende blikken en functionele stiltes. Ik dacht: “schiet nou eens op”. Je moet je niet teveel in kinderen inleven als je voorleest. Er is één boek dat ze me voorlas, dat zo’n enorme indruk op me maakte als kind, dat het een prominente plek in mijn boekenkast inneemt: Alleen op de wereld. Een boek waar ik ook nu nog hete tranen om kan schreien. Vooral als die man doodgaat, die Vitalis. Dan denk je: dit komt nóóit meer goed.
Wat ik heel zielig vond, was dat Remi moest zwerven. Dat vond ik heel wreed als kind, dat die pleegvader hem meegeeft aan die Vitalis. Waarom deed hij dat eigenlijk? Dat was mijn grote angst, het zal je toch gebeuren zeg! Als kind denk je: dat zal wel echt gebeurd zijn. Straks gebeurt het mij ook en ik kan niet eens zingen. Mijn middelen van bestaan vallen onmiddellijk weg.’ Hij begint hard te lachen. Op dat moment komt zijn oudste dochter, een puber, binnen. ‘Martha’, roept hij, ‘heb ik jullie veel voorgelezen?’ Martha denkt na en antwoordt dan: ‘Tamar, die heb je veel voorgelezen.’ ‘Ja’, zegt Chrétien, nu bedachtzaam, ‘Tamar is tien en die lees ik nu nog voor. Die vindt dat ook heel leuk, maar die lees ik tegenwoordig gedichten voor, dus voor volwassenen. We doen altijd de bloemlezingen, dan mag ze zelf kiezen. Of mijn bloemlezing, of die van Komrij of die van Warren. We lezen om en om: dan lees ik er een voor, en dan zij weer. Maar niet met stemmetjes of zo. Daarna praten we over die gedichten. Ze heeft een favoriet gedicht: Dinska Bronska heet dat, van Karel van den Oever. Ze vindt het heel mooi van klank, het is heel apart. Er staan wat woorden in die ze niet kent. Dat vindt ze heel interessant. Ze las een keer dat gedicht van Annie M.G. Schmidt voor: Trouw nooit met een dichter mijn dochter. Ze las de strofe: “Hij wordt er met de jaren ook niet monogamer op”. En toen keek ze omhoog met zo’n bestraffende blik van: denk erom. Dus ze heeft wel door wat er allemaal staat.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 07
PATZ VAN DER SLOOT IN VOGELENBUURT
AFLEVERING 07: VERHALEN UIT EEN POTJE Patz van der Sloot (1964) is directeur van CircusPatz Verhalenlaboratorium aan de Gruttersdijk. Voorheen werkte hij als artdirector in de reclamewereld, maar hij voelde dat hij daar niet op zijn plaats was. Hij nam ontslag en ging bij zichzelf te rade: wie ben ik? Tot hij ontdekte: ik ben verhalenmaker. Niets doet vermoeden dat achter de saaie voorgevel aan de Gruttersdijk een rariteitenkabinet vol wonderlijke portretten, oude boeken en raadselachtige voorwerpen schuilgaat. ‘Het lelijkste gebouw van Utrecht,’ vindt Circusdirecteur Patz zelf. Hij staat in de deuropening. Eén blik en je bent de betonnen gangen en kunststoffen kozijnen vergeten: hier staat een circusdirecteur. Patz bedenkt avontuurlijke verhalen waarmee schrijvers en vormgevers aan de slag gaan om er jeugdboeken en films van te maken. Achterin, in het lab, brouwen kinderen elke zondag verhalen uit potjes met onherleidbare vloeistoffen en vertellen ze sprookjes op basis van oude foto’s. Daar staat de boekenkast die Patz inspiratie biedt. ‘Het zijn rijke boeken, qua vormgeving. De meeste boeken komen uit het buitenland. Nederlandse kinderliteratuur is vaak zo schel, sober en simpel.’ Hij loopt naar een tweede boekenkast in het voorportaal van het lab. Hier staan alle eigen producties. ‘We maken hier bijvoorbeeld De Eilandavonturen en de serie Het Ministerie van Zeer Geheime Zaken, een ministerie dat kinderen inschakelt als geheim agent. Groentestein wordt verfilmd als Victor Veggiestein, een animatiefilm. Je kunt een verhaal op zoveel manieren vertellen: via een boek, maar ook via een film, of via een speeltuin. Je hebt alleen de juiste partners nodig en voldoende geld. We zijn wel commercieel, hoor.’ ‘Aan de muur hangen objecten die je terug-
vindt in de boeken, zoals die indianenspeer. Dat maakt een verhaal heel tastbaar. Een tijdje terug hadden we een expositie in het Scheepvaartmuseum in Rotterdam met spulletjes van die eilanden. Alsof het echt was. Je hoeft niet altijd honderd procent de werkelijkheid te volgen.’ ‘We zijn nu bezig met het eerste prentenboek: Het Jongetje vol Verhalen (en Het Circus met Niets).’ Patz legt een lange tekening van de jonge illustratrice Nina Smit op tafel. ‘Het is een beetje mijn eigen verhaal, over een jongetje vol verhalen, dat niet begrepen wordt. Uiteindelijk vindt hij context in een leeg circus wat zijn acrobaten en dieren is kwijtgeraakt. Hij gaat er zijn verzinsels vertellen en daar komen de mensen luisteren, vinden ze het mooi! Het strookt met de missie die ik uitdraag: Fantasie kan een skill, een talent zijn. Verbeeldingskracht vormt de motor van alle innovatie, van de telefoon tot de iPad.’ ‘Ik ben echt een verhalenjunkie. Mijn ouders werden er gek van. Met smoezen was ik koning. Ik nam de overtreffende trap: dat het niet een lekke band was, maar dat een piraat je band had lek geschoten. Kijken hoe goed je dat kunt volhouden.’ ‘Verhalen beginnen bij verwondering,’ zegt Patz. Er schiet hem een herinnering te binnen. ‘Laatst had een school naar aanleiding van De Eilandavonturen een schoolkamp georganiseerd. ’s Avonds kwam ik een aantal verhalen voorlezen aan honderdvijftig leerlingen in pyjama. Die verhalen hebben een herhalend versje op het eind, een ritueel. Ik lees het verhaal voor en ik begin aan dat herhalende stukje, me niet realiserend dat zij fans waren van dat boek. Dus wat gebeurt er: de hele groep begint mee te doen, met gebaren die ik volgens mij ooit zelf bedacht had. Ik werd echt emotioneel, het was een hele vreemde gewaarwording.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 08
MONIR GORAN, MARIAN KLEVERKAMP, LARA & SOLIEN IN HOOGRAVEN
AFLEVERING 08: MET JE HOOFD OP OMA’S BREDE SCHOOT Monir Goran (1975) is componist en klassiek gitarist. Hij woont met zijn vrouw Marian Kleverkamp (1968) en zijn twee dochters Lara (2003) en Solien (2006) in Hoograven. Monir vluchtte eind 1999 van Kirkuk (Irak) naar Nederland. Hij volgde een opleiding tot klassiek gitarist aan het conservatorium in Arnhem. Marian heeft Nederlands gestudeerd en werkt al twintig jaar als lerares aan Kindergemeenschap de Werkplaats in Bilthoven waar zij lesgeeft aan de middelbare schoolleerlingen van vwo 5 en 6. Marian en Monir verontschuldigen zich. ‘Onze boekenkast staat boven. Sinds we kinderen hebben, is het een grote chaos: Nederlandse en Arabische literatuur, poëzie, kinderboeken...’ ‘In mijn cultuur bestaan geen kinderboeken. Mijn oma vertelde verhalen: mythes en dierenfabels van Aesopus en La Fontaine. Mijn grootouders komen uit Koerdistan, Iran, net als die fabels. Mijn oma hoorde deze verhalen van mijn opa. We hebben opa nooit gezien, die was voor mijn ouders trouwden al gestorven. Vanwege de hitte sliepen we boven op het platte dak van het huis, met negen kinderen en twee oma’s. Mijn oma ging dan zitten met een hele brede schoot, en dan mochten al die kinderen, net als bij dieren, met hun hoofd op haar schoot liggen. In de oosterse cultuur gaan veel verhalen over de liefde tussen de zon en de maan, en die zag je terwijl ze erover vertelde.’ ‘En jouw opa,’ vult Marian aan, ‘was een beroemde verhalenverteller.’ ‘Ja,’ knikt Monir, ‘oma trouwde met hem toen ze twaalf was. De eerste jaren van hun huwelijk mocht zij buitenspelen met zijn dochters. Mijn opa, een bekende figuur, vertelde de dorpelingen tot diep in de nacht verhalen.’
‘Weet je wat ik jammer vind? In Nederland heerst de visie dat het Midden-Oosten alleen maar “Moskee” is. Maar er zijn vele liberale mensen die mooie literatuur voortbrachten. Ik lees deze graag, al hou ik meer van studieboeken: filosofie, psychologie en muziek. Ik hou van boeken die mij direct iets geven. Kijk, dit is mijn bijbel: Waar je naar moet luisteren in muziek. Ik lees het in het Arabisch. Muziek maken is een verhaal vertellen, volgens auteur Aaron Copland. Ik lees niet zoveel, hoor.’ Marian is het daar niet mee eens: ‘Jij leest elke dag.’ Monir lacht: ‘Maar niet zoals jij.’ Marian: ‘Ja, als ik lees, zit jij erbij muziek te maken. Nou ja, meestal zit ik proefwerken na te kijken.’ ‘Ik heb mijn dochters in het Nederlands voorgelezen, toen ze klein waren.’ Marian grinnikt: ‘Als je nu voorleest, gaan Lara en Solien lachen.’ Monir, lachend: ‘Vanwege mijn accent natuurlijk’. ‘Ik lees ze wel voor’, zegt Marian. ‘De boeken van Annie M.G. Schmidt zijn ongelooflijk woordrijk. Dat mis ik aan veel huidige jeugdboeken. Lara vindt De regels van Floor van Marjon Hoffman heel leuk. Dat gaat over wat kinderen willen bereiken. Dat is tekenend voor onze tijdsgeest. Ik lees nu Borderline Times van Dirk De Wachter. Hij heeft het idee dat mensen die vroeger in de marge leefden, nu mainstream zijn. Iedereen heeft iets, slikt medicijnen. De oorzaak is dat je in onze samenleving constant moet presteren. Veel mensen kunnen dat helemaal niet. Die vallen buiten de boot. Op school zie ik zoveel kinderen die op hun tenen lopen.’ ‘Kinderen zijn hier een project,’ vindt ook Monir. ‘Het leven van oosterse mensen bestaat uit improvisatie. Je maakt nooit plannen. Dat heeft voordelen en nadelen. Hier in Nederland is het te rationeel.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 09
THEA DE WIT IN KANALENEILAND
AFLEVERING 09: IK TROK EEN HAAI AAN ZIJN STAART Thea de Wit (1948) is directeur van het Utrechts Monumentenfonds. Daarvoor was ze interim griffier bij verschillende gemeenteraden. Na haar studie Nederlands ging ze het onderwijs in. Ze klom op tot rector van een scholengemeenschap in Middelharnis tot ze op haar 57e het roer helemaal omgooide. Ze woont in Kanaleneiland. Na haar pensioen zal ze zich niet vervelen. Eén van de kamers in haar flat heeft Thea ingevuld als bibliotheek. De ene wand is gereserveerd voor Nederlandse literatuur, poëzie en kinderboeken, de andere wand voor de buitenlandse boeken en heel veel naslagwerken over het Nederlands, geschiedenis en kunst. ‘En daar,’ wuift ze nonchalant, ‘wat boeken over geografie en over mijn hobby: duiken.’ Als Thea duikt gaat het haar niet om de spectaculaire verpleegster- en witte haaien. ‘Al heb ik er wel eens een aan zijn staart getrokken, toen ’ie in een rotsspleet zat. Hij draaide zich om en kwam recht op mij af.’ Het zijn de kleine schelpdiertjes en visjes, de alledaagse onderwaterwereld, die haar hart sneller doen kloppen. Voor boeken geldt eigenlijk hetzelfde: ze heeft een grote voorkeur voor naturalistische romans, een literaire stroming uit de 19e eeuw, waarin de maatschappij kritisch onder de loep werd genomen. ‘Ik hou van boeken waarin de mensen heel anders zijn dan ikzelf, waarvan ik iets kan leren. Boeken die mijn wereld groter maken.’ Het onbekende trekt haar. ‘Ik lees het liefste over mensen die ik nog niet ken. Naar poëzie luíster ik bij voorkeur. Dit jaar had ik een backstage-polsbandje voor de Nacht van de Poëzie, maar ik ben niet backstage geweest, hoor. Ik ben op een stoel gaan zitten en ik heb al die gedichten over me heen laten komen. Het is dat ik om half vier ontzettend nodig
naar de wc moest…’ Ze lacht. ‘Als klein kind al hoefde mijn moeder mij geen verhaaltjes voor te lezen. Ik wilde graag zelf lezen. Ik vroeg aan mijn ouders: “Als ik nou naar de grote school ga, leer ik dan lezen?” “Nou”, zei mijn vader dan, “eerst leer je letters en daarna woordjes en zinnen.” Maar ik ging één dag naar de lagere school, en toen ik ’s avonds thuiskwam kon ik lezen. Dat komt zo: ik was een late leerling, ik ben van oktober. Ik had mezelf, zonder het te weten, lezen geleerd door telkens aan mijn vader te vragen: “Wat staat daar?”, als hij de krant las. Terwijl de rest van de klas Aap-Noot-Mies leerde, verveelde ik me stierlijk. Dat was trouwens de enige keer hoor,’ haast ze zich te zeggen. ‘Ik verveel me nooit.’ Ook in het onderwijs was haar adagium dat leerlingen het beste leren als je ze niet alles voorkauwt. ‘Als ik een klas iets wilde leren over gelaagdheid, dan las ik Erik of het klein insectenboek met hen. Dan liet ik ze zelf voorlezen, en ondertussen leerde ik ze over de structuur van het boek.’ Uit de glazen kast in haar huiskamer haalt ze haar grootste schat: insecten- en vlinderboeken. Boeken uit de achttiende eeuw, vol kriebeldiertjes en kleurrijke vlinders. ‘Al deze vleugels en lijfjes zijn door kindertjes met de hand ingekleurd. De waarde van deze boeken,’ zegt ze, ‘is niet in geld uit te drukken. Ik verzamelde ze samen met Leo, mijn ex-man. Ze staan voor een belangrijke periode in mijn leven en ik zal ze dan ook niet snel verkopen.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 10
GERRY LIPPES, RENÉ MENSINK, SAM, ANOEK & MATS IN LEIDSCHE RIJN
AFLEVERING 10: HET VERNUFT ZIT ‘M IN DE PLANKMONTAGE Gerry Lippes (1967) en René Mensink (1965) wonen samen met hun drie kinderen, Sam (1998), Anoek (2001) en Mats (2005) in Leidsche Rijn. Beiden hebben ze de MTS voor meubilering en houtbedrijven in Rotterdam gedaan. René heeft een vervolgopleiding aan de Koninklijke Academie te Den Haag gevolgd voor interieurarchitect. Gerry is secretaresse in het speciaal onderwijs. ‘Onze eerste boekenkast fungeerde als groeidiamant. Je kon de leggers scheiden of laten doorlopen door een soort rubberen flappen en het hardboardmateriaal vervangen door hout of glas, verderop in je leven. Toen we verhuisden, hebben we hem niet opnieuw opgebouwd. Ik hou van rust in de huiskamer, dus daar staan geen boekenkasten. Mijn boeken over kunst, fotografie en architectuur staan dan ook achter gesloten deurtjes in mijn werkkamer.’ De huidige boekenkast van René en Gerry staat op de slaapkamer. Gerry zegt: ‘Wel fijn, want een boekenkast is een stukje privé, niet iedereen hoeft te zien wat je leest.’ Met de passie van een vakman demonstreert René de kast: ‘Onze huidige boekenkast kun je invouwen tot een gesloten geheel. In de praktijk staat ’ie meestal open. De boeken liggen er plat in, zodat je in een oogopslag de titel kunt lezen. Die mooie omslagen worden gepresenteerd. Het vernuft zit hem ook in de plankmontage, je kunt de planken makkelijk verschuiven.’ Gerry: ‘De boeken hier zijn vooral van mij. Thrillers, wat oude kinderboeken, zelfs mijn hele oude boekjes van vroeger: De zwarte hengst, en hier, Joop ter Heul, dat is van mijn moeder geweest. Een stukje nostalgie. In huidige boeken gaat alles veel sneller, grappig. Ik lees vooral thrillers, ter ontspanning.’
‘We lezen de jongste kinderen graag voor uit boeken die we zelf leuk vinden. Daantje groot en Daantje klein van Leonard Roggeveen of De vijf. Dan kruipen we lekker bij Mats in bed. Dat proberen we iedere avond te doen. Als wij een avondje weg zijn, brengt Anoek de jongste naar bed. Dan moet ze altijd eventjes voorlezen.’ Gerry glimlacht. In de huiskamer beneden liggen de boeken waar René iets over kwijt wil al klaar op tafel. ‘Dit is míjn boek, De eeuwige bron van Ayn Rand. Wat ik mooi vind, en wat ik zelf ook wil toepassen in mijn leven, is dat je blijft geloven in datgene waar je voor staat. Ik lees verder graag levensverhalen. Dat je mee mag kijken, mee mag voelen. Ik vind het mooi dat mensen de ruwe kant van het leven kunnen verwoorden.’ René pakt een oud kinderboek van tafel. ‘Op de lagere school ging ik graag naar de schoolbibliotheek. Lezen deed ik niet, maar ik vond het wel leuk om boeken te ruilen. Ik vind tegenwoordig het leuke van de bieb dat je kunt reserveren. Dat je wordt verrast: het boek is er! Dit boek, Paddepoef en Spillebeen van André Maurois, herinner ik me nog uit de schoolbieb. Ik mocht het onlangs lenen van de bibliothecaresse, die had het thuis. Ik heb het voorgelezen en daarna voorzichtig op mijn kast gelegd. Op een nachtelijk uur moest ik iets afmaken, ik zat te schetsen met inkt. En ik zet dat potje inkt, zo, bovenop dat boek. Via internet vond ik een nieuw exemplaar. Ik heb het haar gebracht: “Ik moet je iets vertellen: dit is jouw boek en dit is het nieuwe boek”. Ze zei: “Nu heeft mijn boek een extra verhaal”. En ze zwaait nog steeds, uitbundiger dan ooit.’
YVONNE PLOUM IN BUNNIK
EXPEDITIE BOEKENKAST — 11
AFLEVERING 11: HET GAAT OVER HET TOTAAL VAN DE MENSHEID Na de lerarenopleiding Nederlands en een aantal jaren in de reclame- en vertaalwereld heeft Yvonne Ploum (1963) de switch gemaakt naar de kunst. Op haar 35e ging ze werken bij het net geopende Armando Museum, waarvan ze in 2000 Hoofd werd. Na een vernietigende brand in 2007 verhuisde de collectie naar MOA, Museum Oud Amelisweerd (open vanaf 2014). Yvonne Ploum is blij met “haar” museum en de ligging ervan. ‘We hebben huis en haard moeten verlaten na die brand, we begonnen weer opnieuw. Dit museum in het bos past heel goed bij Armando’s kunst, waarin de natuur zo’n grote rol speelt. Armando bedacht de term “schuldig landschap”. Het woud staat erbij en kijkt er naar. De schoonheid van het bos deugt niet. In aanleg zit in de idylle ook al het kwaad, de vergankelijkheid. We kijken nu naar die bomen en we weten: op enig moment is alles weg. Ik vind het mooi op een plek te zijn waar het ergens over gaat. Het is geschiedenis, maar ook actualiteit. Helaas zijn Armando’s onderwerpen niet verdwenen uit de wereld. Het gevecht is altijd wel aanwezig. In de natuur, in de mensen.’ ‘Lukt het?’, roept ze even later terwijl ze zonder zichtbare moeite de trappen naar de bovenste etage beklimt. ‘Daarom doe ik altijd platte schoenen aan, hier.’ De bovenste etage van MOA is gereserveerd voor onder meer de boeken van en over Armando. ‘We zitten hier op de verdieping, letterlijk en figuurlijk, waar je in de boeken kunt, onderzoek kunt doen. Na zijn dood, ik hoop dat dat nog lang duurt, krijgt Armando’s eigen boekenkast hier ook een plek. Daar zit zoveel in aan materiaal, en wat hem inspireert. Dat is uniek, want van veel kunstenaars weet je niet wat hun inspiratiebronnen zijn. Mensen kennen Armando
meestal van één kant, als beeldhouwer, schilder of schrijver, terwijl het bijzondere aan zijn werk is dat het allemaal rond een groot thema draait: de tragiek van de mens.’ Yvonne loopt naar een van de kasten. ‘Alle boeken die hier staan, zijn me dierbaar, maar Het gevecht vind ik erg mooi, dat is een gedicht uit 1976. Daarin staat in dichtvorm zijn worsteling met het verleden. De titel refereert aan een gevecht in de oorlog: twee jongens ontmoeten na spertijd een Duitse soldaat in een bos. Een van de jongens steekt de soldaat neer uit lijfsbehoud. Zijn vriend kijkt toe. Die daad, waardoor een potentieel slachtoffer tot een dader wordt, vormt het uitgangspunt voor dat gedicht. In 1988 heeft hij pas De straat en het struikgewas, zijn meest autobiografische boek, kunnen schrijven waarin dezelfde gegevens in een andere vorm terugkeren. Het zijn zulke sleutelboeken, die twee.’ Feit en fictie lopen door elkaar in Armando’s werk. Ze geniet ervan als Armando voorleest. ‘Wat ik wel eens jammer vind, is dat Armando bij voorkeur de dingen voorleest waarvan hij weet dat mensen ze leuk vinden. Ik snap het wel. In zijn beeldende werk zit totaal geen humor, de sprookjes en Herenleed-sketches hebben dat wel. Hij vindt het fijn om een reactie te krijgen. Het zou ook kunnen dat hij dingen die dichterbij komen liever niet voorleest. Die hele literatuur is een verhullingsstrategie. Aan de andere kant zegt hij: “Het gaat niet over mij.” Hij wil een universeel verhaal vertellen op basis van zijn ervaringen. Het gaat over het totaal van de mensheid, over iedereen.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 12
JAN EN MIEKE HARTMAN IN KANALENEILAND
AFLEVERING 12: BOEKEN HEBBEN HET LEVEN GEVORMD Jan (1934) en Mieke (1937) Hartman zijn geboren in Hilversum, maar noemen zichzelf echte Kanaleneilanders, die al meer dan vijftig jaar in hetzelfde huis aan het kanaal wonen. Jan werkte als basisschoolleraar en bij de Schooladviesdienst, en Mieke als cultureel antropologe bij het Rijk, afdeling minderhedenbeleid. Ze woonden een jaar in Israël. Jan spaart tegenwoordig alles wat met de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek te maken heeft. ‘Mijn moeder las altijd ‘s avonds voor, ze zat dan op de gang met alle deuren open,’ vertelt Mieke. ‘We hadden negen kinderen. Ik was de oudste, en heb dat dus jarenlang meegemaakt. We vonden dat altijd heerlijk. Ook vertelden we elkaar dan zelfverzonnen verhalen. Omdat je veel las, wist je hoe je dat verzinnen moest. Voor boeken gingen we naar de bibliotheek. We kochten ze nauwelijks. Dat is nu wel anders, we kopen wel twee tot drie boeken per week.’ Mieke wijst op de overvolle boekenkasten, waar naast reisboeken, judaïca, thrillers en klassiekers als Marquez en Green, de meest recente titels een plek hebben. ‘Nou,’ werpt Jan tegen, ‘tot voor kort hè, ik heb nu een e-reader want die moderne boeken zijn te dik om ‘s avonds in bed te lezen.’ Nog maar een paar weken geleden hadden ze niet kunnen denken tot deze aanschaf over te gaan, want boeken, tja, die hebben hun leven gevormd. ‘Mieke en ik lazen indertijd het boek Exodus van Leon Uris, over de ontstaansgeschiedenis van Israël. We kwamen tot de conclusie dat we er te weinig van af wisten en dus verdiepten we ons in dat onderwerp. Meer boeken lezen, naar films, naar lezingen over Israël. Via een van Miekes dispuutgenoten leerden we Hebreeuws en we trokken voor een jaar naar dat land, om in een kibboets te wonen en te
werken. Toen we daar aankwamen, verstonden we geen woord. Maar we wilden graag het land en de mensen leren kennen, dus stortten we ons op de taal. Maar om daar in het onderwijs aan de slag te kunnen gaan, moet je wel een gemeenschappelijke geschiedenis en traditie met je leerlingen hebben. Daarom gingen we toch weer naar huis.’ Mieke vult aan: ‘Na die tijd zijn we nog vaak terug geweest. Ik deed er ook antropologisch onderzoek. We zaten er bijvoorbeeld toen de Zesdaagse oorlog uitbrak, in ‘67.’ Jan vertelt: ‘Ik kom uit een arbeidersgezin en heb altijd affiniteit gehad met kinderen in achterstandsituaties. Ik was de eerste buitenstaander die als leerkracht op het Utrechtse woonwagenkamp werkte. Dat was dag en nacht werken. Ik heb ook daarna altijd op scholen in achterstandswijken gewerkt. Eerst als onderwijzer, later bij de Schooladviesdienst. In mijn werk organiseerde ik samen met de bibliotheken vaak projecten in het kader van leespromotie, dat hoog op de ladder stond als een manier om onderwijsachterstanden te bestrijden. Misschien ben ik mede daarom wel alles gaan sparen wat met de CPNB, de stichting voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek te maken heeft.’ Een volledige kamer van hun flat is gewijd aan Jans verzameling. (Kinder-)boekenweekgeschenken, banieren, reclamemateriaal, posters, krantenartikelen en alles eromheen. ‘Ik las de geschenken en reisde het hele land af om ze te laten signeren. Mijn topstuk is een Fatimabeeldje van het Boekenbal. Het thema was toen Godsdienst. Ik kreeg dat beeldje van een bezoeker. Wat gebeurt er mee na mijn dood? Ja, weet je, dat houdt me al tijden bezig.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 13
KEES WENNEKENDONK IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 13: VLUCHTLEZEN HOEFT NIET MEER Pianist, componist, tekstdichter, tekenaar en brillenmaker Kees Wennekendonk (1957) woont in een werfkelder aan de Oudegracht. Hier organiseert hij zijn maandelijkse Pindaconcerten, met optredens van nieuw en gevestigd cultureel talent. ‘Die hele oude boekjes, boven op de kast, zijn van mijn opa, de componist Olivier Koop.’ Kees Wennekendonk zit aan een lange, ruwhouten tafel die parallel loopt aan zijn lage boekenkast. ‘Veel te traditionele muziektheorie. Daarnaast staan mijn dagboekpogingen. Elke keer als ik wat wil schrijven met een getormenteerde ziel, lees ik eerst wat ik daarvoor heb geschreven en dat is hetzelfde als tien of twintig jaar daarvoor. Het is nu alleen een ander meisje of een ander huis. Dat hoef ik alleen maar te herlezen en dan denk ik: ja, ja, zo ben ik.’ ‘Hier,’ wijst hij, ‘staat literatuur van A tot Z, in willekeurige volgorde. Ik had alles eerst op kleur geordend. De poëzie staat op deze plank. En dan heb ik hier lesboeken – na het conservatorium wilde ik mijn kennistekort op andere gebieden aanzuiveren: Schaken voor beginners, De tao van fysica, De spiegel van de ziel… Oh, dat is het vervolg op Gödel Escher Bach, dus dat hoort bij de non-fictie.’ Hij neemt het boek uit de kast en verplaatst het naar een plank linksonder. Op de grond staan werken van Toonder, Sacks en Van Kooten. ‘Dat staat een beetje door elkaar. Ik heb mijn beddenplank laatst opgeruimd. Vroeger las ik meestal om in een ander universum te zijn, niet bang te hoeven zijn, te kunnen slapen, mezelf niet te horen denken, dus echt vluchtlezen. Dan maakte het me niet uit wat ik las: Gerrit Krol, omdat ik die ontmoette in Groningen, Kurt Vonneguts Slapstick dat ik tegenkwam in de kast van een huisgenoot – dat werd mijn aller-aller-,
allerliefste boek –, Biesheuvel omdat hij je in een heel andere manier van denken trekt. Het verhaal dat ik het liefste vertel is Biesheuvels Brommer op zee. Ik ken het redelijk uit mijn hoofd, met de handtekening van mijn geest, in plaats van die van Biesheuvel. Als ik het voorlees zoals hij het geschreven heeft, heeft dat vierentwintig etages en als ik het vertel hooguit drie.’ ‘Biesheuvel schijnt nog maar tachtig boeken te hebben die hij herleest, daar neig ik langzamerhand steeds meer toe. Ik koop niet meer wekelijks een boek. Ik val eerder in slaap. Ik ben nog steeds geïnteresseerd in andermans werelden, maar mijn verzoening met mijn beeld van de werkelijkheid is groter geworden. Ik heb minder reden te vluchten in een boek.’ Op tafel ligt Kees’ eigen boekwerk Portretten 2003 - 2006, met potloodtekeningen van interessante mensen. ‘Lange tijd stak het me als mensen zeiden dat het net foto’s waren. Voor ik begin met een tekening maak ik eerst vele foto’s, die gebruik ik als plattegrond. Ik ga dat opnieuw vormgeven. Zo’n tekening is, net als een foto, geen pure fantasie. Mensen zeggen weleens: “Wat kan jij goed tekenen.” Dat is voor mij een teken dat het niet goed is. De aandacht moet gaan naar het portret. Niet naar de manier waarop het getekend is. Voor voorlezen geldt hetzelfde: Ik denk dat als iemand zo voorleest dat de aandacht naar de voorlezer gaat, Hoe-Mooi-Hij-Kan-Spreken,’ declameert Kees met meanderende stem, ‘dat dat afleidt van de inhoud. De techniek mag alleen ten dienste staan van de inhoud die hij probeert over te brengen.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 14
KOOS MEINDERTS IN TUINDORP
AFLEVERING 14: MELANCHOLIE GEEFT EEN MOOI GLANSJE Schrijver Koos Meinderts (1953) woont samen met beeldend kunstenaar en illustrator Annette Fienieg. Samen hebben ze een zoon. Meinderts schrijft sinds 1983 (kinder)boeken. Vorig jaar won hij met Maite Maria de Willem Wilminkprijs voor het beste kinderlied. Hij werkt vanuit een atelier in Tuindorp, vlakbij zijn woning. Meinderts geeft een rondleiding door het lichte atelier. Blikvanger is de grote etspers. ‘Hier wordt vooral door Annette gewerkt. Ik werk overal, ik heb genoeg aan een tafeltje en een laptop. Annette illustreert boeken van mij en anderen, en ze maakt vrij werk, met name sjabloondrukken. Woensdagmiddag spelen we winkeltje. We verkopen uitsluitend eigen werk: boeken, cd’s, prenten en illustraties. En handbedrukte t-shirtjes, het ideale kraamcadeau.’ ‘In het atelier staan onze eigen boeken.’ Dat zijn er nogal wat. Verdriet is drie sokken, De club van lelijke kinderen en Bij ons in de straat, om er maar een paar te noemen. ‘Thuis staan veel dichtbundels. Van Nijhoff en Vasalis ben ik een groot fan. Maar ook van de modernen… Herman de Coninck, Willem Wilmink, Anton Korteweg… Met hermetische poëzie heb ik moeite. Net of het gedicht op slot zit en de sleutel is achtergehouden. Soms klop ik toch aan om te kijken of ik binnen kan komen. Vorig jaar heb ik De tandeloze tijd van Van der Heijden gelezen. Geweldig! Mede omdat het je eigen geschiedenis vertelt. Dat had ik ook met Oek de Jongs Pier en Oceaan. Ik las mijn eigen jeugd. Het is benauwd, je wilt eruit, de wereld in. De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker herlees ik regelmatig. Zo’n hele familiegeschiedenis waarin je de maatschappij langzaam ziet veranderen.
Ikzelf kom uit een groot gezin, met een hardwerkende vader en een vriendelijke generaal als moeder. Overleggen met acht kinderen was er niet bij, dan lagen we nu nog niet in bed! Er werd nauwelijks voorgelezen. Mijn vader vertelde zelf verhalen. Hij vond het leuk om te kijken hoe ver hij kon gaan om mij iets wijs te maken. Daarover gaat mijn liedje Mijn vader is een leugenaar. Van boeken ben ik gaan houden door een onderwijzer in de vijfde klas. Hij kon prachtig voorlezen. Ik ben toen zelf gaan voorlezen aan mijn jongere broertjes. Het liefst droeve verhalen, dat ze een beetje geëmotioneerd raakten. In mijn eigen verhalen zit die melancholie ook, waardoor scherpe kanten een mooi glansje krijgen. Ik vind het moeilijk te zeggen in hoeverre dat wat ik lees mijn eigen teksten beïnvloedt. Dat is de taak van de literatuurwetenschapper. Een vogel kent zichzelf niet, maar de ornitholoog weet alles van hem. Als kinderboekenschrijver lees ik regelmatig voor op scholen, bij voorkeur uit minder bekende boeken als De vuurtoren. Daarin staat een citaat uit Gorters Zie je ik hou van je. Tegen de kinderen zeg ik: “In dit boek zit een verwijzing naar een prachtig gedicht. Het is eigenlijk voor volwassenen en veel te moeilijk voor jullie. Zal ik het toch voorlezen?” Dan zie je ze heel erg hun best doen. Ik vind voorgelezen worden niet zo leuk. Ik moet het boek erbij hebben. Daarom genoot ik wel van Homeros’ Odysseia, op de radio voorgelezen door Ton Lutz. Ik had het boek thuis en ik kon meelezen. Afgelopen vakantie in Italië, las ik Annette elke dag bij het ontbijt poëzie voor. Ik weet niet of ik, als zij zou gaan voorlezen, net zo aandachtig zou luisteren.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 15
MEVROUW MODIJEFSKY IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 15: JE DENKT: HET ZAL WEL MEEVALLEN Mevrouw Modijefsky (1923) werd geboren in de Hendrik de Keijzerstraat in Utrecht. Ze woont in een aanleunwoning bij het Bartholomeusgasthuis in de binnenstad. Tot haar huwelijk met de orthodox-joodse Charles Modijevsky werkte ze als onderwijzeres. In 2010 overleed haar echtgenoot. In haar zonovergoten tuintje, grenzend aan het terras van de brasserie bij het Bartholomeusgasthuis, zit mevrouw Modijefsky te lezen in Carel ter Lindens Wat doe ik hier in godsnaam?. ‘Het is langzaam lezen, maar het spreekt me erg aan. Hij heeft opgeschreven wat mijn man en ik al die tijd gedacht hebben. Dat je de bijbel moet gebruiken als leidraad, niet als onwrikbaar wetboek.’ Mevrouw Modijefsky en haar man hebben veel over het geloof gesproken. ‘Mijn man was orthodoxjoods en ik was Nederlands Hervormd. We hebben elkaar ontmoet op de Oudendijk tussen Woudrichem en Sleeuwijk. Ik werkte daar als onderwijzeres op een tweemansschooltje en mijn man zat er ondergedoken op een westlander, een scheepje. Ik woonde bij een mevrouw die een belkantoortje had, alleen de rijken hadden vroeger telefoon. Mijn man belde er regelmatig naar zijn zusje, die ook ondergedoken zat. Toen zei die mevrouw: “Je mag wel hier komen wonen.” We hadden een reuze bof, mijn man kon de deur niet uit en mijn school werd gevorderd. Ik was dus ook thuis. We hebben dagen kunnen praten over onze verschillende afkomst en hoe we ons voorstelden om een gezin te vormen. Na de oorlog kwam voor mijn man de rotste tijd, toen kreeg hij te horen dat er bijna niemand meer was. Hij wist het eigenlijk wel, maar je denkt altijd: het zal wel meevallen. Zijn ouders, zijn broers en enkele zusters kwamen niet meer terug. We konden een huisje krijgen op het terrein
van een meelfabriek aan de Croeselaan, als we trouwden. Ik mocht dan niet als onderwijzeres blijven werken, maar ik werd er conciërge. Toen hebben we doorlopend jonge mensen over de vloer gehad, die met dezelfde pro-blematiek zaten: waar hoor ik bij? Sommigen waren gedoopt in de oorlog, onder invloed van hun onderduikfamilie, en hoorden nergens meer bij thuis. Al zat je te zoeken naar wat de vorm van je leven moest zijn, je bleef je toch joods voelen. Dat is nooit overgegaan, bij niemand. Toch hebben we eigenlijk een heel goede tijd gehad. Je voelde je veilig bij elkaar. In die tijd ben ik meer over joodse onderwerpen gaan lezen.’ Ze draait zich om naar haar boekenkast: ‘Carry van Bruggen, Ben Goerion, Abel Herzberg, De Haggada… Hebreeuws heb ik nooit geleerd, ik ben woordblind. Ik kon niet goed hardop lezen, maar ik kon het wel stil. Als kind ben ik door mijn ouders altijd veel voorgelezen. Mijn broertje was vaak ziek. Als mijn moeder hem voorlas, zat ik erbij te luisteren.’ Ze citeert de eerste alinea’s van Piggelmee. ‘Dus toen ik met boeken in contact kwam dacht ik: “Nou, dat boek wil ik ook eens doorkijken.” Toen ging ik de plaatjes kijken, er verhalen bij verzinnen. Later lazen we de kinderbijbel, en wie de kinderen naar bed bracht, las ze voor.’ Voorlezen doet ze niet meer, maar ze leest wel veel: ‘Ik heb net Schelpenzoekers van Rosamunde Pilcher uit, dat gaat over Cornwall in de oorlog. De oorlog is nooit afgelopen. Dat kan ook niet, ik was zestien toen de oorlog begon. Dat is een breuklijn in je leven geweest. Ik heb er godzijdank nog een lieve man aan overgehouden.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 16
HANS BOUMAN EN GENEVIÈVE WALDMANN IN HET ‘GRIFTKWARTIER’
AFLEVERING 16: MENSEN WILLEN GEWOON EEN LEKKER BOEK Hans Bouman (1955) deed de pedagogische academie en studeerde Engelse taal- en letterkunde. Hij is reisjournalist en recensent van Engelstalige literatuur voor onder meer de Volkskrant. Geneviève Waldmann (1961) studeerde Kunstgeschiedenis in Utrecht. Ze was werkzaam in de kunstwereld, voordat ze in 1990 overstapte naar het boekenvak. Sinds 2011 is ze directeur van Uitgeverij Luitingh-Sijthoff. Samen hebben zij een dochter, Roselinde (1994). Ze wonen in het ‘Griftkwartier’ nabij het Griftpark. Hans Bouman en Geneviève Waldmann zijn boekenverzamelaars, evenals hun dochter Roselinde, die in navolging van haar vader Engelse taal- en letterkunde studeert. ‘Een product van ziekelijke indoctrinatie,’ grinnikt Hans. Ondertussen toont hij zijn collectie W.F. Hermans, zijn lievelingsauteur. Geneviève vertelt met enige weemoed: ‘Toen ik Hans ontmoette, hadden we allerlei dubbele exemplaren. Aanvankelijk losten we dat op door mijn flat als woonruimte en Hans’ flat als werkruimte te gebruiken, met twee bibliotheken. Toen wij hier gingen samenwonen, hebben we mijn boeken verkocht, dus als wij uit elkaar gaan, heb ik mijn boeken niet meer.’ Niet dat ze in dat onwenselijke geval boekloos op straat zou staan. Het huis is tot de nok gevuld met boeken. Geneviève heeft een werkkamer met bijzondere grafische uitgaven. ‘Interactie tussen taal en beeld fascineert mij enorm. Ik geef zulke kunstwerkjes zelf niet uit. Commerciële fictie uitgeven is mijn werk.’ Hans: ‘Wij benaderen literatuur op totaal verschillende manieren.’ Geneviève valt hem bij: ‘Hans bekijkt de literaire, ik de commerciële potentie van een tekst. Waar zitten de boekhandel en de lezer op te wachten?’ ‘Ik heb er niet zoveel kaas van gegeten van wat goed verkoopbaar is,’ legt Hans uit.
‘Het gaat mij erom dat een boek goed is. Ik vind het geweldig als een atypisch boek als Stoner een bestseller wordt, maar “Eat shit, a million of flies can’t be wrong”, daar geloof ik niet in. Daar hebben we aardige discussies over. Dan zegt zij dat de Volkskrant meer aandacht zou moeten besteden aan boeken voor het grote publiek, en dan zeg ik: die boeken hebben het helemaal niet nodig.’ Geneviève: ‘Maar de Volkskrant en NRC doen het wel de laatste jaren. De meeste mensen willen gewoon een lekker boek lezen, een kleine bovenlaag is geïnteresseerd in literatuur. Literaire fictie lezen doe ik als hobby.’ Dat leest Geneviève ’s avonds, voor het slapengaan. ‘Overdag kom ik er niet aan toe. Naast mijn bed ligt – Hans ergert zich daar mateloos aan – een stapel non-fictie, fictie, poëzie, van alles door elkaar, maar net waar ik zin in heb. Poëzie en non-fictie zijn ideaal om ’s avonds te lezen, het zijn afgebakende stukjes.’ Hans: ‘Ik hou er niet van om ’s avonds te lezen. Ik kan overdag een boek pakken zonder me schuldig te voelen, want dat is mijn werk. In bed vind ik het lekker om een luisterboek te luisteren. Het probleem is dan dat ik midden in de nacht wakker word omdat dat ding nog aanstaat.’ Hans is een ware liefhebber van luisterboeken, in tegenstelling tot Geneviève. Ook als kind las zij liever zelf, dan dat ze voorgelezen werd. Geneviève: ‘Ik wilde liever verhaaltjes maken. Roselinde vond het wel erg leuk voorgelezen te worden, totdat Hans haar verhaaltjes ging vertellen over haar speelgoedkat, Tomio.’ Hans: ‘Later zijn er drie boeken van gekomen, die ik voorlas op scholen.’ Geneviève lacht: ‘Er is een docent die, altijd als hij Roselinde ziet, vraagt: “Komt er nog een nieuwe Tomio?”.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 17
JETTA ERNST, ARAM ADRIAANSE EN ANTHONY HEIDWEILLER IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 17: LICHT WILLEN ZIJN In een monumentaal pand aan de Oudegracht wonen gepensioneerd zakelijk leider Jetta Ernst (1943), toneeldocent en regisseur Aram Adriaanse (1954) en bariton Anthony Heidweiller (1961) sinds twintig jaar samen. Ze delen de boekenkast in de gezamenlijke ontvangsthal. Op iedere verdieping van hun huis staan boekenkasten. Arams kast herbergt - naast proza, poëzie en toneel - mythologie, beeldende kunst en religie. Jetta’s boekenkasten zijn ingebouwd in de nissen waar vroeger ramen zaten en gevuld met literatuur, werk over Utrecht, architectuur en beeldende kunst. ‘Hier staan hele mooie oude uitgaven, van Couperus en Van Eeden, die mijn vader mij nog gaf,’ wijst ze. Anthony’s boeken staan in de middeleeuwse kelder waar hij aria’s repeteert. ‘Anthony leest in de vakantie wel vijftien boeken in twee weken,’ onthult Aram. Blikvanger is de boekenkast in de gezamenlijke ontmoetingsen vergaderruimte: die is van hen allemaal en gevuld met toneelteksten, van Achtenbusch tot Wilde. Aram: ‘Ik gebruik die het meest. Omdat ik nog actief ben en Jetta gepensioneerd.’ Jetta: ‘Toen ik werkte, las ik alles wat met toneel te maken had. Nu kijk ik: wat interesseert me nu eigenlijk? Ik hou erg van biografieën en psychologische romans. Een van de mooiste boeken die ik gelezen heb, is de biografie over psychoanalytica Sabina Spielrein. Ik ben vrij actief in onze buurtvereniging, daardoor lees ik ook veel boeken over Utrecht.’ In de gezamenlijke ontvangsthal gaat het vaak over boeken. Anthony: ‘Elk jaar krijg ik van Jetta een boek, dat áltijd goed is. Een goed boek moet me inspireren om een volgende stap te zetten, het doet je ademen. Williams’ Stoner bijvoorbeeld, je kunt de
wereld aan met zo’n boek.’ Hoewel de huisgenoten zich alle drie vanuit professioneel oogpunt bezighouden met voordrachtsteksten, lezen ze elkaar nooit voor. Aram legt uit: ‘Op de Toneelacademie Maastricht ben ik de hele dag bezig met voorlezen. Per regel bekijken we hoe je die zin kunt interpreteren.’ ‘Maar,’ zegt Anthony, ‘er is geen groter plezier dan voorlezen aan kinderen! Dan vindt er een concentratie plaats die ik nergens anders tegenkom. Heerlijk!’ Op de vraag met welk literair personage ze zich identificeren, antwoordt Anthony: ‘Een personage uit Dostojevski’s De gebroeders Karamazov.’ Aram: ‘Daar moet ik ook aan denken’. Anthony verrast: ‘Echt waar, ja? Er is dus een jongetje dat ontzettend gepest wordt, hij gaat dood. En al die vriendjes, die hem altijd pestten, komen bij hem thuis. Tegen zijn vader zegt hij, met zijn laatste adem: “Papa, als ik dood ben, kun je dan kruimels op mijn graf strooien? Dan hoor ik de vogels tegen mijn kist tikken.” Aan dat jongetje moet ik altijd denken. Ik lees het boek vaak, dan verheug ik me op die passage. Ik zie steeds die jongetjes om dat bed heen nadenken hoe zij hun leven vanaf dat moment gaan veranderen. Ik denk dat dat voor ons allen geldt. Dat je nadenkt: heb ik het wel goed gedaan?’ Aram: ‘Ik voel me erg verwant aan de personages in het werk van Lars Norén. Dat gecorrumpeerde, dat licht willen zijn, maar je eigenlijk heel zwaar voelen. Dat wat Edward Albee bijvoorbeeld ook heeft in Who’s Afraid of Virginia Woolf, dat zorgeloos willen zijn.’ Jetta voelt eerder nieuwsgierigheid dan identificatie als ze leest: ‘Het verhaal van Medea intrigeert me enorm. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat je je kinderen doodt.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 18
MACHTELD BIJL EN JANINE VAN DIJK IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 18: CLIFFHANGERS IN DE ZWITSERSE ALPEN Machteld Bijl (1969) is afgestudeerd in Historische Letterkunde en werkt als docent Media, Informatie & Communicatie aan de Hogeschool van Amsterdam. Ze doceert daar vooral redactionele vaardigheden en Nederlands. Janine van Dijk (1963) studeerde Kunstgeschiedenis en werkt als researchredacteur voor het radioprogramma OBA Live (Human). Zij zijn getrouwd en bewonen een historisch pand aan het Geertekerkhof. ‘Wij zijn gekoppeld door een vriendin die zei: jullie hebben allebei zoveel boeken, maak eens kennis met elkaar,’ vertelt Machteld. ‘Dat was twaalf jaar geleden. We waren beiden net verhuisd, en waren ieder acht Billyboekenkasten met opzetstuk aan het vullen. Die gingen mee toen we acht jaar geleden hier kwamen wonen. Ze stonden door het hele huis verspreid. Dat ging prima, maar het was niet zo leuk. Toen we gingen trouwen kregen we geld voor een boekenkast. Hier zat het in.’ Ze toont een speeldoosje in de vorm van een miniatuurboekenkast. Janine vult aan: ‘Een timmervrouw heeft de kast in elkaar gezet.’ Machteld wijst: ‘Hij is heel strak, maar het is niet zo dat je denkt: o, o, wat hebben die mensen een bijzondere boekenkast. Maar ik hou ook niet van bijzonder.’ Janine: ‘Hij is neutraal. Omdat alle vakken even groot zijn, oogt hij, ondanks alle onrustige boekformaten en kleuren, toch heel rustig.’ Hun boeken staan gescheiden. Machteld: ‘Onze eerste gesprekken gingen vaak over de vraag: hoe deel je een boekenkast in? Ik deel in op alfabet. Een keer per jaar herorden ik het. Al ben ik inmiddels over op de e-reader. Het werd hier wat krap’. Janine neemt een strategische positie bij de kast in: ‘Hier beneden staat voornamelijk haar literatuur en mijn non-fictie. Ik vind dat non-
fictieboeken vaak mooiere ruggen hebben. Ik ben in staat een boek met een lelijke kaft niet te kopen.’ Machteld fantaseert: ‘Bij brand neem ik Het Bureau deel 1: Meneer Beerta van Voskuil mee. Dat is gewoon fantastisch. Hoe het tot in de kleinste details beschreven is, hoe die mensen zijn, het gezeik van die vrouw van hem, dat kantoorleven dat hij verafschuwt, de levensangst en angst voor contact, en toch zit er veel humor in, als je ervan houdt. Misschien moet ik het op de e-reader zetten, dan kan ik alle delen meenemen.’ ‘Ik heb het nog niet gelezen,’ bekent Janine. ‘Machteld heeft me er wel wat stukken uit voorgelezen, omdat zij er zo enthousiast over is. Ik vind haar gevoel voor humor echt helemaal in orde, dus als dat zo lollig is, moet ik dat ook nog lezen. Ik zou iets meenemen wat zeldzaam is, of een eerste druk, want anders koop ik het gewoon terug. Dus pak ik mijn Baedeker Konstantinopel, die is het zeldzaamst.’ Machteld: ‘Als er brand zou uitbreken, en al mijn boeken gingen in rook op, zou ik misschien wel niets meer terugkopen. Het klinkt heel erg, maar het zou wel een bevrijding zijn. Boekenbezit is ook een last. Ik heb bijvoorbeeld uit mijn kindertijd de hele serie van Het kleine huis op de prairie. Dat ga ik nooit meer lezen, mijn neefjes en nichtjes ook niet. Maar ja, het zijn de eerste boeken die ik zelf bij elkaar gespaard heb, gevroten, destijds.’ Ze las zoveel dat haar vader haar boekenliefde gebruikte als chantagemiddel. ‘Wij gingen vroeger, op vakantie, vaak wandelen in de Zwitserse bergen, zeer tegen mijn zin in. Bij elke pauze las mijn vader dan voor. Hij eindigde letterlijk en figuurlijk met een cliffhanger.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 19
KAMILLA HENSEMA IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 19: NAAR DE PUNT TOE PRATEN Kamilla Hensema (1975) woont in een woongroep in de binnenstad, waar ze een woon-/slaap- en een werkkamer heeft. Ze heeft als theatermaker en acteur gewerkt, was onderzoeksassistente en eventmanager bij de overheid. Nu studeert ze op Warmonderhof, de opleiding voor bio-dynamische landbouw, en runt ze Kamilla’s keuze. ‘Ik fietste door Nederland en opeens wist ik: ik word lupineboerin. De lupine heeft een eiwitrijk boontje, waar de vegetarische slager “vlees” van maakt. In tegenstelling tot soja, waarvoor oerwouden gekapt moeten worden, kun je het gewoon in Nederland verbouwen. Ik ging studeren op de agrarische opleiding van Warmonderhof. Halverwege de opleiding bedacht ik: “Nu kan ik de kennis en het enthousiasme dat ik voel over de bron van ons voedsel combineren met dat waar ik talent voor heb: mensen verbinden in de stad, verhalen vertellen, enthousiasmeren.” Nu heb ik dus een bedrijf: Kamilla’s keuze. Ik verkoop met een bakfiets tasjes verse ingrediënten en recepten van een huiskok en wisselende Utrechtse koks op het Smakkelaarsveld.’ Kamilla pakt een boek van tafel: ‘Dit is een mooi boek: Wereldvoedsel van Guus Geurts. Aan de hand van foto’s toont hij de verschillen in landbouw hier en in het buitenland. Het verbreedt je horizon. In dit boek zou ik wel iedere avond willen lezen. Ik wil de goede vragen leren stellen om mensen juist te informeren. Een ding weet ik nu al zeker: precies weten hoe je nu de duurzaamste keuze maakt, dat gaat ’m niet worden.’ Terwijl Kamilla zich omdraait naar de boekenkast, valt haar op dat haar hele loopbaan zich erin weerspiegelt. ‘Ik heb filosofie en geschiedenis gestudeerd voor ik aangenomen werd op de toneelschool, dus die studieboeken zitten er
ook tussen. Hierachter zit heel veel theaterwerk, dat is mijn eerste carrière. Ik speelde bij gezelschappen en maakte experimenteel theater om de wereld te verbeteren. Je begint iedere repetitiesessie met lezingen aan tafel. Dan hoor je iets wat alleen maar tekst leek, leven krijgen. Elke acteur snuffelt aan de intonatie van zijn rol. Je kunt een tekst goed voorlezen als je begrijpt wat er staat, maar het geldt ook andersom: soms maakt de manier waarop je iets zegt een emotie, een gedachte bij je los. We hadden een leraar die ons altijd het eerste woord van de volgende regel liet noemen voor een stilte. Zo wordt een tekst spannender. Officieel wordt je geleerd naar de punt toe te praten. Ik heb het altijd moeilijk gevonden soms helemaal te moeten loslaten wat je weet, dat je je medespeler aankijkt, de taal laat komen en nog niet van te voren weet wat de schrijver ermee wil zeggen. Een middenweg vinden tussen rationeel een boodschap verkondigen en emotioneel zijn, in het moment. Ik ben iemand die controle wil houden, dus het was goed dat ik evenementenorganisator werd: dan word je juist bedankt voor die eigenschap. Hier staan de boeken over congreslocaties en creatieve sessies. En aan deze plank zie je waar ik nu ben in mijn leven: allemaal schoolboeken over landbouw. Dit is het hoogtepunt: het Landbouwwerktuigenleerboek, echt uit de jaren zeventig. Dat wij dat nu nog op de boekenlijst krijgen! Toch, het klinkt ouderwets, raakt het werken met paarden, de paardentractie, weer helemaal in. Paarden zijn duurzamer dan olie. Als ik ooit een eigen boerderij heb, ga ik ook met paarden werken. Of althans, ik zoek mensen die dat voor me doen. Ik ben beter in praten dan met paarden.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 20
MARISKA VAN DER WILLIGEN IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 20: BOEKEN DIE UITZICHT BIEDEN Mariska van der Willigen (1961) studeerde psychologie en was Hoofd P&O, voor zij haar eigen bedrijf MBW Consultancy voor schoonheid en harmonie begon, en een Airbnb opzette. Daarnaast is zij de centrale kracht achter Stichting Ansi. Samen met haar man Gerben (1946), ontwikkelingsconsultant, bewoont zij een grachtenpand in het centrum van Utrecht. De boekenkast die Mariska van der Willigen toont, is voor driekwart gevuld met romans van haar man. ‘Mijn man is een conservatieve lezer, hij leest wat de kranten aanraden.’ In haar gedeelte staan boeken over getallenleer, “de koningin der wiskunde”, Etty van Hillesum en Krishnamurti, “voor die mensen buig ik”, tarot, voedingsleer en detectives. ‘Ik ben gek op de detectives van Alexander McCall Smith, ze zijn bijna nog beter dan Agatha Christie. Wij noemen deze boeken tegenwoordig “milieuvriendelijke detectives”, waarin moorden worden opgelost met een kopje thee en een chocolaatje. De boeken spelen zich af in Afrika. Het spannendst zijn niet de moorden maar het onweer. McCall Smith beschrijft dat de mensen dan onweersbeestjes uit de lucht plukken en opeten. Ik heb onlangs in Kenia geleerd dat ze dat overal in Afrika doen. Ze vinden het heerlijk, gratis eiwitjes. Ik wil dat meemaken! Zo roepen boeken bij mij weer raadsels op. Op basis van een verhaal in een boek maak ik mijn eigen verhaal. Ik doe dat heel geëxalteerd, met veel toeters met bellen.’ ‘Zelfs de boeken van Agatha Christie bieden inspiratie. Je denkt dat die over kopjesthee-moorden gaan. Ben je gek! Christie is een zeer wijze dame, die heeft geweldige levenslessen in haar boeken. Ik lees alleen boeken die mij uitzicht kunnen bieden.’
Romans boeien haar zelden, want de mooiste verhalen vindt ze in het leven, in de sloppenwijken waar ze voor haar Stichting Ansi komt, en in de Bed & Breakfast die ze runt. Ze schrijft er op dit moment een boek over: De wolf en de zeven gasten. ‘Schrijven is moeilijker dan vertellen,’ merkt Mariska. ‘Ik ben een prater en een verhalenverteller. Nu ik een boek schrijf, wil ik helemaal uitleggen wat ik bedoel. Als ik het de volgende dag lees, denk ik: hou toch op, mens! Het moet gewoon een leuk boek zijn, waar iedereen vrolijk van wordt.’ Dat vertellen heeft ze van haar moeder. ‘De boodschap van mijn moeders verhalen over kabouters, de hongerwinter en bombardementen luidde steevast: Het komt goed, al geloof je dat niet. In de sloppenwijken ervaar ik dat mensen er altijd wat van maken. Mijn moeder las nooit voor, maar ze was gek van Guy de Maupassant, en later, toen ze op de moedermavo zat, ook van Vestdijk en Wolkers. Die boeken vertelde ze graag na. Die cultuur hebben wij hier ook, ik en mijn man. Mijn man leest mij veel voor. Laatst nog uit Druiven der gramschap van John Steinbeck. “Luister,” zei hij, “hier staat waar het leven over gaat.”’ Ze roept haar man er even bij, om te vertellen wat hem zo trof. Hij parafraseert:* ‘Mensen moeten constant bezig zijn. Daar komt alles uit voort. Zal ik kijken of ik het kan vinden?’ ‘Nee, nee, nee!’, roept Mariska. ‘Het gaat er juist om hoe jij het vertelt, omdat jij helemaal gegrepen was door dat stuk. En daarna ging je het aan mij voorlezen, om dat effect. Dat is de essentie van voorlezen.’
* Uitgave 2003, blz. 185-186. v.a. De oorzaken …
EXPEDITIE BOEKENKAST — 21
FERMIN MIRANDA CACERES IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 21: ETEN, LEZEN EN ZINGEN VOOR DE ZIEL Fermin Miranda Caceres (1956) is als jongere uit Paraguay gevlucht. Hij werkte als ingenieur bij UNESCO tot hij als straatmuzikant naar Nederland kwam. Nu heeft hij een levendig tapasrestaurant op Oudegracht 211 a/d Werf, eLe, met daarnaast Flamencostudio Fuente Flamenca. ‘Mijn moeder is Spaanse en mijn vader is Paraguyaans. Hij was politicus, lid van het militaire regime in Paraguay. In mijn jeugd was alles gecensureerd: boeken, muziek, kunst. Thuis hadden we alleen romannetjes voor mijn moeder. Toch las ik verboden boeken; literatuur en filosofie. Ik kende veel mensen waar ik clandestien kon lezen. Ook leerde ik op straat de verboden volkstaal Guarani, als mijn ouders siësta hielden. Zo heb ik me verzet. Niet tegen mijn vader, maar tegen de politiek. Ik ben gevangen geweest. Men beschuldigde mij van communisme. In 1977 ben ik uit Paraguay gevlucht naar Brazilië. Ik studeerde er voor landbouwingenieur. In die tijd ben ik pas echt begonnen met lezen. Nietzsche, Dante Alighieri, Pessoa, alle klassiekers die in Paraguay verboden waren. Ik vloog! Het universum opende zich voor mij. Na mijn studie heb ik me in Spanje gespecialiseerd in irrigatie en milieu. Daarna heb ik als milieu-ingenieur in India gewerkt, in het Amazonegebied en in Parijs bij de UNESCO. Mijn boeken zijn verdeeld over misschien wel duizend huizen. Overal ter wereld waar ik kwam, liet ik boeken liggen en nam ik andere mee. Ik plaveide mijn weg met boeken. Op een van die reizen heb ik in een ziekenhuis voorgelezen aan mensen met tuberculose. Ik heb lekker gekookt en uit Salomons Hooglied voorgelezen over de kracht van het leven. Zo hoopte ik dat de patiënten weer gingen eten. Overal zag ik armoede, kindersterfte. In Paraguay zijn de vrouwen niet vrij. Ik help
hen hun wereld te vergroten, door met hen over boeken te praten, als ik daar ben. In 1991 kwam ik naar Nederland. Een paradijs voor mij!’ Als Fermin eenmaal praat, vertelt hij vol vuur: ‘Toen heb ik mijn gitaar gepakt. Ik ging gitaarspelen op Utrecht Centraal. Het geld dat ik daarmee verdiende, stuurde ik naar de kinderen in de Amazone. Zo begon mijn muzikale carrière. Al gauw won ik de eerste prijs op een straatmuziekfestival in Spijkenisse. Via een impresariaat kreeg ik een rol als muzikant in de Joop-van-den-Endemusical Barcelona Showbizz City. Ik reisde het hele land rond, trad op voor radio en televisie, en dat was behoorlijk vermoeiend. In 2007 opende ik mijn eigen restaurant, eLe. eLe, ziel, is het theater waar ik kan spelen, waar literaire voorstellingen plaatsvinden, over Lorca en Slauerhoff. Ik wil me meer en meer op de kunst richten.’ Fermin zet zijn woorden met weidse armbewegingen kracht bij. ‘Het laatste boek dat ik heb gelezen was van de filosoof Spinoza. Fantastisch! Ik ben helemaal overdonderd. De realiteit is hier. Hij zegt: ogen voor mensen die willen zien, oren voor mensen die willen horen. In eLe pakken de personeelsleden altijd mijn boeken, want Spaanstalige boeken zijn moeilijk te krijgen in Nederland. Ik wil hier een bibliotheek aanleggen met boeken uit mijn eigen collectie. Met Ovidius, Isadora Duncan, Gogol….. De ontembare vrouw van Clarissa Pinkola Estés, over sterke vrouwen, is fantastisch! Een sterke ziel zit in ons! Federico Tosi heeft een verhaal over eLe geschreven: het water stijgt en stijgt maar in eLe gaat het feest door.’ Fermin lacht: ‘Ik zoek de perfectie, de ziel, door te eten, te zingen en te lezen.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 22
JAAP VAN DE KLOMP IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 22: GELUKKIG HOEF IK NIET TE KIEZEN Jaap van de Klomp (1940) woont en werkt in zijn studio aan de Oudegracht. Na een leven als manager van diverse jazz-, rhythm-andblues- en popbands, werd hij in 1993 professioneel fotograaf. Thans is hij bekend van het project Face-Book, waarbij hij mensen fotografeert met hun lievelingsboek voor hun gezicht. ‘Ik woonde zonder mijn broer bij mijn moeder. Eerst bij haar ouders, later bij mijn stiefvader. Er werd voorgelezen: Alleen op de wereld en Kruimeltje. Daarna ben en heb ik nooit meer voorgelezen. Ik woon hier alleen, dus er drentelt ook niemand om mij heen die rustig moet worden gehouden met voorlezen.’ Er was een tijd dat Jaap, als de jongetjes uit zijn eerste kinderboeken, zijn kostje bij elkaar moest scharrelen. ‘Ik had geen werk, en ook geen echte opleiding. Ik deed alles om het hoofd boven water te houden. Mijn eerste boekenkast is in tijden van armoede geheel naar De Slegte gegaan, rond 1968. Dus alles wat ik had gekocht vanaf het moment dat ik begon te lezen, op mijn zeventiende, is verdwenen. Dat waren voornamelijk “Zwarte Beertjes” en literaire pockets. Later heb ik mijn boekenverzameling weer opgebouwd, want je kunt eigenlijk niet zonder boeken. Deze boekenkast ontstond vanaf de jaren zeventig, toen er weer stabiliteit in mijn leven kwam. Hij bestaat uit twee delen. Boven staat literatuur en zo. Die tweede rij beslaat jazz en jazzmuzikanten, en dan haaks erop, nog wat plaatjesboeken met kunst.. Alles staat op grootte, niet op alfabet. Deze kast verschilt in zoverre van de vorige dat de Nederlandse literatuur ontbreekt. Op een gegeven moment raakte ik uitgekeken op fictie, dat kwam een beetje over als verzinsels. Daarom ben ik biografieën van jazzmuzikanten gaan verzamelen, want dat was een wereld die heel
dicht bij me lag. Al vrij jong kwam ik in jazzkelder Persepolis terecht, hier vlakbij, op Oudegracht 205. Die club heeft weliswaar maar tien jaar bestaan, van 1957 tot 1967, maar kende een enorme glorietijd met spraakmakende concerten en Amerikaanse muzikanten. Ik werd al snel gevraagd voor het bestuur. Begin jaren zestig heb ik voor het eerst een Amerikaanse muzikant naar Nederland laten komen. Dat hele verhaal kun je terugvinden in De kleine parade van Rob van Scheers. En ook het feit dat James Baldwin een avond in de club is geweest. Hij heeft daar niet voorgelezen, in tegenstelling tot dichters als Simon Vinkenoog, Ted Joans, en Lou Lehmann. De jazzmuziek legde het af tegen de beat- en popmuziek, dus om zeker te zijn van publiek, hebben we toen ook dichters gevraagd. In 1966 heb ik georganiseerd dat het Nederlandse Misha Mengelberg Kwartet kon optreden op het Amerikaanse Newport Jazz Festival. Toen heel bijzonder! Daar maakte ik ook foto’s van. Professioneel fotograaf werd ik echter pas in 1992. Ik heb twee fotoboeken over jazzmuziek samengesteld: One Night Stand, over de jazzconcerten in het Concertgebouw van 1947 – 1967. En JazzLives, met grafstenen van Amerikaanse jazzmusici. Daarna ben ik met Face-Book begonnen. Wat kun je beter doen op Facebook dan mensen fotograferen met hun favoriete boek? Mensen die zelf liedjes maken blijken een voorkeur te hebben voor Charles Bukowski en meisjes adoreren Toon Tellegen. Zelf zou ik op de foto gaan met Fear and Loathing in Las Vegas, van Hunter S. Thompson, een idioot boek. Of met The Color Purple van Alice Walker, om een statement te maken. Gelukkig hoef ik die keuze niet te maken: ik maak de foto’s.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 23
MAARTEN VAN ROSSEM IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 23: JONGENS, WE GAAN LEKKER STOUT DOEN! Na een studie Farmacie begint Maarten van Rossem (1943) in 1963 aan een studie Geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. Sinds zijn pensionering is zijn agenda gevuld met televisieoptredens, zijn tijdschrift Maarten, een studie naar de stoommachine en drie kleinkinderen. Onwennig loopt Maarten van Rossem rond in de vernieuwde letterenbibliotheek, onderdeel van de Universiteitsbibliotheek Binnenstad Utrecht aan de Drift. ‘Vijftig jaar geleden, in ’63, kwam ik hier voor het eerst. Ik was doodsbang voor de dames van de bieb. Ik herken me in De opdracht van Wessel te Gussinklo; een magnifieke, beklemmende roman voor iedereen van mijn leeftijd die herinneringen heeft aan zijn jongenstijd… Enfin, ik leen nooit meer een boek. Als ik iets wil hebben, koop ik het. Verschrikkelijk hoe mijn huis volstroomt. Daarom zijn we hier en niet in mijn studeerkamer; een alpenlandschap van boeken, van de deur naar mijn bureau loopt een smal geitenpaadje waarlangs ik in mijn bureaustoel kan komen. Af en toe koopt mijn echtgenote een nieuwe boekenkast voor me maar die stroomt in zo’n hoog tempo vol dat het een min of meer hopeloze strijd is. Ik heb besloten 5000 boeken weg te doen, maar hoe raak je die kwijt? Bij de eerste boeken denk je, dat kan zo weg. Bij het vijfde denk je: Hee! Ik wist helemaal niet dat ik dat had! Wat een lollig boekje! Dan ga je zitten lezen en dan is het project mislukt. Mijn eigen boeken heb ik allemaal keurig naast elkaar op een plankje. Als je gedeprimeerd bent kun je ernaar kijken: “Nou, het valt toch wel mee.”’ ‘Het is een talent om te zorgen dat de lezer wil weten hoe je verhaal afloopt. Dat is een groot probleem bij geschiedenis, een boek over de
Tweede Wereldoorlog schrijven waarbij de lezer denkt: “Ik hoop dat het goed afloopt”. Maar sommige mensen kunnen dat. A.J.P. Taylors’ The Origins of the Second World War loopt als een scheet. Ik heb ook een plankje met mijn favoriete jeugdboeken. Die herlees ik als de “r” in de maand is. Winnie de Poeh, Wind in de wilgen, Jules Verne, Niels Holgersson, maar ook Tolkien. De attractie van dat soort boeken is dat het een veilige, in zichzelf gesloten wereld is, waar spannende dingen gebeuren die goed aflopen. Ik heb het ook aan mijn kinderen voorgelezen. Een tekst ontroert je veel meer als je het voorleest. Ik had problemen met ontroerende passages, die moest ik eerst proeflezen zodat ik die emotie een beetje kwijt was, voor ik het aan mijn kinderen kon voorlezen. Die kinderen waren altijd een beetje uit het veld geslagen als ik geëmotioneerd raakte. Soms zaten ze zich stierlijk te vervelen. Ze wilden Roald Dahl. Daar had ik een bloedhekel aan, net als aan dat mens met die vlechtjes… Pippi Langkous. Vervelend mens. Ja, zo typisch van “jongens, we gaan lekker stout doen”. Zo kinderachtig!’ Van Rossem schudt het hoofd. ‘Het lijkt me lollig, als ik niet meer goed kan zien, Wolkers, Reve of Hermans te horen voorlezen. Zelf weten zij misschien het beste waar je nadruk op moet leggen. Ik heb ook dingen op cd gezet met als idee: “als ik dood ben, ben ik er nog”. Of iemand naar mij luistert, is de vraag. De vergetelheid is een afschuwelijke, zwarte stofzuiger. De vergankelijkheid raakt me. Van zo’n bieb bijvoorbeeld. Maar aan de andere kant, als die dames er nog gezeten hadden, had ik er misschien niet voorbij gedurfd.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 24
MORRIS HEILIJGERS EN MIRJAM DE BOER IN DE WATERVOGELBUURT
AFLEVERING 24: NIEMAND MAG HET HOREN Morris Heilijgers (2004) woont met zijn moeder Mirjam de Boer (1971) en vader, basgitarist Franklin Heilijgers, in de straat Krommerijn. Morris zit op de basisschool en is Live Action Role Player. Mirjam studeerde Algemene Letteren; richting Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen en Interculturele Communicatie. Ze werkt als projectleider voor de Fietsersbond en heeft haar eigen hondenschool. Daarnaast bestudeert ze sjamanisme in Noordwest-Europa. Terwijl Franklin Morris van school haalt, vertelt Mirjam over haar interesse in voorchristelijke culturen. Verdieping zoekt ze. Daarom organiseert ze iedere maan een maancirkel voor vrouwen. Bij de oud-Keltische en Germaanse riten vindt ze een grote verbondenheid met de seizoenen en de natuur. Ze verslindt het werk van haar leermeester, de sjamaniste Linda Wormhoudt. Maar in haar boekenkast staat ook veel jeugdsentiment, zoals Bridget Jones, het werk van Jane Austen en Wuthering Heights van Emily Brönte. ‘Als ik een romantische bui heb, lees ik zo’n heftige scène van Heathcliff en Kathy hardop. Zo mooi! Maar dat mag niemand horen.’ Dan komt Morris thuis. Een blond jongetje met krullen tot over zijn oren. Hij lijkt zo uit The Lord of the Rings gestapt. De Hobbit is zijn lievelingsboek. Toeval? Hij kan tot in detail vertellen waar het boek over gaat. ‘Ik zie het als een film voor me.’ Hij haalt het duidelijk gelezen boek te voorschijn. ‘De kat heeft er een drankje overheen gegooid. Als het boek uit is, mag ik naar de film, Hobbit II. Eigenlijk is ’ie voor twaalf jaar en ouder.’ ‘We smokkelen hem gewoon naar binnen,’ gniffelt Mirjam. Eerder heeft ze Hobbit I al gezien, samen met haar man. ‘Toen ik Franklin leerde kennen, achttien jaar geleden, bleken we allebei fan van Tolkiens The Lord of the Rings.’
Morris: ‘Maar hij heeft maar de helft gelezen.’ Mirjam: ‘Echt? Dat zei hij toen niet. Ik draai alles terug…’ Ze schatert. Hoewel je zou denken dat Morris zijn voorliefde voor magische werelden van zijn ouders heeft geërfd, sloeg de vonk pas over toen hij met een vriendje op een festival was. Hij is sinds kort een Larper, iemand die aan Life Action Role Playing doet. Schoorvoetend bekent hij: ‘Soms voel ik me Frodo.’ Voor zijn verjaardag kreeg hij een elfenpijl-en-boog. Morris: ‘Ik heb papa vandaag moeten wakker schieten met drie pijlen. Achter elkaar.’ Mirjam glimlacht: ‘Ik kon als kind ook zo in boeken opgaan. Ik las De koning van Katoren van Jan Terlouw, De brief voor de Koning van Tonke Dragt… Hoewel ik nauwelijks tijd heb om te lezen, kan ik wel erg genieten van het fantasy-genre. Ik lees Morris nu voor uit Flanagans De grijze jager. Het is een boek waarvan ik met spijt zeg: “Oké, het hoofdstuk is klaar. Morgen verder.”’ Morris: ‘Ik ga altijd zeuren.’ Hij doet het voor, met een authentieke kinderzeurstem: ‘Maaaaamaaa, je moet verder leeeeeezen. Alsjebliehieft?’ Mirjam: ‘Ik heb het één keertje gedaan.’ Op de vraag of zijn moeder goed kan voorlezen antwoordt Morris volmondig ja. ‘Ze leest met verschillende tonen en soms doet ze een raar stemmetje.’ Mirjam: ‘Ik vergis me wel eens, dan lees ik pas achteraf wie iets zegt. Dan doe ik een hele zware stem,’ bast ze, ‘en dan zie ik: o ja, dat zei Marietje.’ Naar eigen zeggen leest Morris heel soms voor. Mirjam fronst: ‘Je hebt laatst nog voorgelezen aan het buurmeisje van twee. Dikkie Dik-verhalen, weet je nog?’ ‘Ja’, knikt Morris, ‘maar ze dwong me.’
EXPEDITIE BOEKENKAST — 25
ANNEKE VAN DIJK IN DE BINNENSTAD
AFLEVERING 25: ZO MOOI ALS 2400 MENSEN HUN MOND HOUDEN Anneke van Dijk (1946) ging in 1971 aan de slag bij de afdeling Culturele Zaken van de gemeente Groningen. In 1976 kwam ze naar Utrecht waar ze aanvankelijk als directiesecretaresse en later als muziekprogrammeur bij Muziekcentrum Vredenburg ging werken. 27 jaar lang was zij het boegbeeld van de jaarlijkse Nacht van de Poëzie. Vredenburg was een prachtig bedrijf dat altijd dampte en stampte, zegt ze. Toch heeft ze het, sinds ze met pensioen ging, drukker dan ooit. Ze zit onder meer in het bestuur van de Vlaams-Nederlandse literaire stichting Behoud de Begeerte. Ze woont vlakbij haar vroegere werkgever, in een compacte woning in de binnenstad. Anneke komt uit een hardwerkend, gezellig middenstandsgezin. De enige ontspanning die haar vader zich gunde, vond hij in de muziek. Aan voorlezen deden ze bij haar thuis niet. En als ze met een boek in een hoek zat, riepen haar ouders: “Kind, ga eens wat doen!” ‘Maar alles is goed gekomen.’ Ze lacht: ‘Ik ben gevormd door de praktijk, en heb het grotendeels op eigen kracht gedaan.’ Niet dat ze daarvoor gelauwerd hoeft te worden, zo bedoelt ze het niet. Dat Het Literatuurhuis de poëziebundels die zij die stichting schonk, aan het publiek presenteerde als “Collectie Anneke van Dijk”, voelt wat ongemakkelijk. ‘Ik deed gewoon mijn werk, met veel plezier en inzet. Je doet dingen en je mag blij zijn dat die nog een klein beetje resoneren. En nu ik met pensioen ben, wil ik graag wat ruimte in mijn boekenkast. Dan passen er tenminste boeken van elk formaat in. Nu moet ik alles uitkienen. Auteurs van wier werk ik houd, of die in de Nacht hebben gestaan en waar ik meteen een warm gevoel bij krijg, kan ik niet wegdoen. Dat zijn er nogal wat.’
De dichters Claus, Faverey, Jellema, Michaelis, Komrij, Boog, Van Vliet, Vasalis… Ze hebben allemaal een plekje bij haar thuis en bij iedere naam volgt weer een andere prachtige anekdote. De Coninck, die niet kon koken, maakte niettemin spaghetti voor haar klaar, Van der Graft gaf haar handgeschreven versjes en schriftjes, Kopland schreef haar een opdracht in dichtvorm. ‘Voor mij is het een grote kast vol herinneringen.’ ‘Lucebert, daar heb ik zeven jaar achteraan gezeten. Ieder jaar weer bellen naar het barretje in Alicante vlakbij zijn woning. Op een dag hoorde ik mezelf lichtelijk overmoedig tegen Tony, zijn vrouw, zeggen: “U kunt beter ja zeggen, want volgend jaar bel ik weer.” Toen hij uiteindelijk op de Nacht stond, wat later zijn laatste optreden bleek te zijn, was dat heel bijzonder. Zo’n speelse man, die stralend de zaal in keek en prachtig voordroeg. Ja, sommige gedichten, een mooie trefzekere formulering, kunnen me echt raken.’ Dan borrelt de volgende herinnering alweer op. ‘Ik zat bij de Nacht traditiegetrouw in een hoekje bovenaan de trap. Fritzi Harmsen van Beek zat op het podium achter een tafeltje, bijna als een verschrikt, wild katje, en las voor. Zo prachtig, met een beetje bekakte stem, soms zacht, soms verbaasd, woorden die rare sprongetjes maakten, hele fascinerende poëzie.’ Met de jaren is ze meer gaan relativeren, maar toch… ‘Soms was er gewoon magie bij dat voorlezen. Dan was de hele zaal doodstil. Als 2400 mensen hun mond houden en vol aandacht naar één ander mens luisteren. Dat is van een grote schoonheid. En wat er daarna gebeurt… Dan durven ze bijna niet te klappen. Een magisch moment.’
2013 is het Jaar van het Voorlezen. Eindelijk, want wat is heerlijker dan je met je ogen dicht laten meevoeren op de golven van een fijne stem, een andere wereld in. Er wordt veel voorgelezen achter Utrechtse voordeuren. Met Expeditie Boekenkast reizen we langs een verscheidenheid aan Utrechtse boekenkasten. Utrechters vertellen wat hun favoriete voorleesboek is, het verhaal achter hun lievelingsboek en waarom ze juist dat ene boek niet willen missen. We bekijken muurvullende boekenkasten, plankjes tussen tv en pc, keukenkastjes vol romans. En iedere boekenkast heeft zijn eigen verhaal. Deze verhalen komen samen op de Culturele Zondag van 2 en 3 november 2013, dan kun je Op bezoek bij het boek. Je kunt snuffelen in de boekenkasten van de geïnterviewden en in hun huiskamer luisteren naar dichters, schrijvers en BN-ers die voorlezen uit eigen werk of hun favoriete boek. Verder is er een uitgebreid programma met o.a. alle ‘vertalingen’ van boeken naar film, theater, muziek, en natuurlijk ontbreken ook de nieuwe vormen van lezen en boeken niet.
TEKSTEN: GINA VAN DEN BERG FOTO’S: TACO SCHREIJ VORMGEVING: NINA HAGG WWW.CULTURELEZONDAGEN.NL WWW.HETLITERATUURHUIS.NL
EXPEDITIE BOEKENKAST IS EEN SAMENWERKING TUSSEN CULTURELE ZONDAGEN EN HET LITERATUURHUIS