eigenheimer zonderlinge individualist synoniem: binnenvetter
david de kool
Eigenheimer zonderlinge individualist synoniem: binnenvetter
4
COLOFON Š Mei 2012 Verantwoording Dit is een publicatie door studenten van het afstudeeratelier Berlijn als Model, geïnitieerd door de leerstoelen Architectural Design & Engineering en Urban, Design & Planning onder leiding van Christian Rapp en Michiel Dehaene Auteur F.G.D. de Kool david@daviddekool.nl Technische Universiteit Eindhoven Den Dolech 2 5612 AZ Eindhoven T: +31 (0)40 247 9111
Inhoudsopgave. _Inleiding 06 1_Grondprijzen
08
2_Oorsprong 16 Uitvullen en naverdichten 18 Privaat ontwikkelde stadsrandwijken. 20 Eengezinswoningen en het Nationaal Socialisme 22 3_Het blok, de woning, het woonmilieu Transformatie sinds WOII Verkavelingswetmatigheden Eengezinswoning cataloguswoning Woonmilieu+ Het bouwblok
24 26 28 30 36 38 5
4_Ingreep 40 Doelstelling 42 Huidige regels 46 Aangepaste regels 48 5_Scenario Scenario Uitwerking: Agavehof
50 52 58
6_Woningen 62 Uitgangspunten 65 Ontwerp Agavehof 6 66 Agavehof 5 & 3 73 Uitwerking Agavehof 3 85 _Reflectie
95
_Nawoord 97 _Bronvermelding
99
Inleiding.
6
Berlijn staat bekend om haar appartementengebouwen: het algemene beeld is dat Berlijners in dichtbebouwde gesloten bouwblokken met meerdere binnenhoven wonen. Iedere bouwkundige die enigszins bekend is met de stad weet dat dit het beeld is van 19e-eeuws Berlijn; gedurende de vorige eeuw hebben verschillende regimes, een verwoestende oorlog en vele stedenbouwkundige & architectonische stromingen hun onuitwisbare invloed gehad op de huidige stad. Echter, zowel de oude huurkazernes uit de 19e eeuw, als de strookbebouwing uit de jaren 20, als de naoorlogse flats of nieuwerwetse bouwblokken, het gros van de woningen in Berlijn zijn nog altijd appartementen op verdieping. Dit afstudeerproject handelt over een woningtype dat niet zo snel met Berlijn geassociëerd wordt. Het is relatief onbekend dat Berlijn nét buiten het centrum een hele ring aan grondgebonden eensgezinswoningen heeft, die tot ver buiten de stadsgrenzen rijkt. Het blijkt dat een groot gedeelte van deze wijken aangelegd is tussen 1900 en 1930, waarna ze in de loop van de eeuw zijn volgebouwd met kleine of iets grotere middenklasse eengezinswoningen. Hoewel de wijken zijn gesticht als suburbane wijken buiten de stadsrand, heeft de stadsgrens van Berlijn met al haar voorzieningen ze inmiddels volledig ingehaald. De wijken zijn op sommige plekken dusdanig verdicht met meerdere achter elkaar gebouwde woningen, met schuren, met garages en met oprijlanen, dat er van de woonkwaliteit weinig meer over is: de tuin is geslonken tot een minimale restruimte rond het huis. Om dit dichtslibben om te buigen naar de
oorspronkelijke kwaliteit van een vrijstaande woning in een ruime tuin stel ik voor om het beleid en enkele stedenbouwkundige regels zó aan te passen dat enerzijds het kavel minder vol en anderzijds het perceel efficiënter benut wordt. Het legere kavel wordt bereikt door de private parkeerplekken en garages te collectiviseren; de efficiëntieslag wordt gemaakt door de woning meer aan de zijkant van het kavel te plaatsen, wat samen met een doordachte plattegrond, leidt tot betere synergie van huis en tuin. Structuur. Om de keuze voor de eengezinswoningen te kunnen begrijpen, zal ik in het eerste hoofdstuk een korte uitstap maken naar de bijzondere positie die deze woonwijken innemen in de stad doordat ze zowel absoluut als relatief gezien op goedkope grond staan. Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk beginnen met de ontstaansgeschiedenis van deze wijken, om in hoofdstuk 3 aan de hand van een blok- en een cataloguswoning de wetmatigheden van de typologie uit te leggen, compleet met de positie die ze innemen in het stedelijk weefsel. In hoofdstuk 4 introduceer ik de ingreep die ik in dit afstudeerproject voorstel, waarna in hoofdstuk 5 en 6 deze op stedenbouwkundige en architectonische schaal wordt uitgewerkt. Secundaire ruimte. Als afstudeeratelier zijn we gestart met het idee ons te focussen op het woningbouwdebat. Sinds het bestaan van beide disciplines is huisvesting een van dé
7
1. Zie Deel ‘Berlijn als Model, wonen in de secundaire ruimte’, Deel I: Quickscan
8
2. Idem, Deel II: secundaire ruimte
3. Idem, Deel III: woonmilieus in de secundaire ruimte
gebieden waarin stedenbouw en architectuur samen gaan. Berlijn is gedurende de 20e eeuw vele malen een plek van debat geweest, bijvoorbeeld met haar internationale bouwtentoonstellingen. Na kennismaking met een aantal belangrijke woningbouwprojecten1 ontstond het idee om ons onderzoek te focussen op de plekken in Berlijn die niet centraal zijn: de secundaire ruimte. De afgelopen decennia heeft de discipline van de stedenbouw en architectuur zich voornamelijk bezig gehouden met een gebiedsspecifiek ontwikkelingsmodel: gebieden met een gunstige locatie, een grote ontwikkelingspotentie of een reeds aanwezig hoog voorzieningenniveau werden, veelal met hoge kwaliteit en met veel succes, aangepakt, verbouwd en volgebouwd. Het nadeel van deze manier van bouwen is dat met het creëren van toplocaties ook wordt bijgedragen aan het creëren van een periferie. Voorzieningen worden bijvoorbeeld bijeengeschraapt en eerder centralistisch aangelegd dan tangentiaal. Door de niet centrale ruimte vanuit verschillende invalshoeken te benaderen zijn we erachter gekomen dat het hier gaat om die gebieden waar in de anonimiteit van de periferie stad is ontstaan: een mozaïek van stedelijke weefsels met verschillende karakters2. Vanuit de verschillende andere sporen kwam de eerder genoemde grote hoeveelheid eengezinswoningen naar voren als een zeer substantiele component van de secundaire ruimte. In het derde deel van het onderzoek3 ben ik dieper ingegaan op het ontstaan, de ontwikkeling, de wetmatigheden en de woningen zelf van de eengezinswoningwijken voor de middenklasse.
Afstudeeratelier. Dit afstudeerverslag is op zichzelf te lezen en te begrijpen, maar voor inhoudelijke achtergrondinformatie verwijs ik naar de uitgebreidere verslaglegging van de onderzoeken in de bundel ‘Berlijn als model, wonen in de secundaire ruimte, deel I, II en III’. Daarnaast vormt dit project een parallel met de andere individuele ontwerptrajecten, waarin elke medestudent een aspect van het wonen in de secundaire ruimte heeft onderzocht en door middel van een ontwerp heeft verbeterd. Robbert Peters introduceert burgerlijk wonen in een perifeer gelegen, open variant van het bouwblok (het geadapteerde bouwblok) door een luxe appartementengebouw te ontwerpen, lerend van voorbeelden van het begin van de 20e eeuw; Sem Holweg maakt met een woongebouw met een solitair karakter aannemelijk hoe een ‘terrain vague’ aan de Spreeoever benaderd kan worden als woonmilieu; Tim Brans past geleerde lessen uit het modernisme van voor de Tweede Wereldoorlog toe in een gebied waar fragmenten van verschillende fases van de rationalisering van het bouwblok samenkomen, hij laat zien hoe een nieuw bouwblok specifiek gemaakt kan worden tegenover verschillende aanwezige bouwvormen; ten slotte decentraliseert Loes Martens een veel bekritiseerde naoorlogse stadsuitbreiding (Großsiedlung) door met een combinatie van laagbouw en hoogbouw voorzieningen te herverdelen over een as. Voor deze projecten verwijs ik naar de andere individuele afstudeerverslagen.
9
10
1 Grondprijzen.
11
Grondprijzen.
12
4.  Dit hoofdstuk behandeld de resultaten en conclusies van de zoektocht naar de secundaire ruimte van de grondprijzenmarkt zoals behandeld in Deel II, hoofdstuk 4
In steden zijn plekken aan te wijzen die zich snel ontwikkelen, of altijd al een hoge graad van ontwikkeling hebben gekend, bijvoorbeeld stadscentra, rijke suburbs, hoogwaardige kantoorlocaties of gegentrificeerde wijken. Hier wordt gebouwd, is al gebouwd en zijn of worden de huren hoger. Kortom: dit zijn de plekken waar de grondprijzen hoog zijn, of sterk groeien. Daartegenover zijn er natuurlijk ook plekken waar dit niet zo is:de plekken van weinig dynamiek, zonder sterk paradigmatische ontwikkeling, gebieden met lage grondprijzen. Bezien vanuit de grondprijzen valt er te beredeneren dat er primaire gebieden in de stad zijn, waar de druk op de grondmarkt hoog is, en secundaire gebieden waar een onderdruk op de markt is. Deze gebieden in de luwte van de markt zijn een vorm van secundaire ruimte. Maar waar zijn deze gebieden in Berlijn? En, wat voor soort bebouwing treffen we er aan?4 Op de eerste kaart zijn de absolute grondprijzen
getekend. Naast het klassieke beeld van hoge prijzen in het midden van de stad, die lager worden richting de stadsgrens, is er duidelijk waar te nemen dat de prijzen in het zuidwesten, dus richting Potsdam, beduidend hoger liggen dan in de andere gebieden met een vergelijkbare afstand tot het midden van de stad. De tweede kaart geeft de grondprijzen weer gecorrigeerd zijn naar de bouwkundige dichtheid. De grondprijs is namelijk sterk afhankelijk van de bouwtypologie en het aantal verdiepingen dat men op een perceel mag bouwen, met andere woorden, afhankelijk van de dichtheid in een gebied. De grondprijs en de FSI (dichtheid in m2 gebouwd vloeroppervlak per m2 kavel) zijn echter niet rechtstreeks evenredig. Er is weliswaar een correlatie, maar een hogere grondprijs is niet altijd het gevolg van een hogere dichtheid. Andere factoren zoals bereikbaarheid, locatie en status spelen ook een rol. Door de grondprijs per vierkante meter kavel te delen door de FSI krijgen we de grondprijs per vierkante meter gebouw.
Grondprijs
hoog
laag
13
Grondwaarde per m2 gebouw
hoog
laag
WoningtypologieĂŤn Niet dichte bebouwing Naorlogse uitbreidingen
Op de ‘grondprijs per m2 gebouw’-kaart is een duidelijke ring van relatief goedkope grond rond het absolute centrum van de stad te zien. Nog verder naar de rand van de stad is het vooral voormalig OostBerlijn en de woongebieden aan de spree in voormalig West-Berlijn waar de relatieve prijzen laag zijn. Andersom beredeneerd, zorgen de relatief hoge prijs in combinatie met een lage dichtheid in de villawijken van het zuidwesten en noordwesten ervoor, dat er veel betaald moet worden per vierkante meter woning. 14
5. Bron: Stadsstruktur in Bedematlas 2010
6. Zie Deel II, p 106 en p 107 voor toelichting en voorbeelden van deze steekproeven
7. De projecten van Tim Brans en Loes Martens behandelen onder andere deze woningbouw, zie hun verslagen, deel 4.01 en 4.02.
De derde analysekaart geeft de conclusie weer van steekproeven naar de woonmilieus in de gebieden die qua grondprijs secundair zijn, om zo een beeld te verkrijgen van de verschillende soorten woningbouw5 die zich in de hier gedefinieerde secundaire ruimte bevinden. In deze steekproeven komen twee typologiën naar voren6: grondgebonden eengezinshuizen en portiekflats van verschillende formaten in de uitbreidingswijken van de jaren ‘50 en ‘60. Deze naoorlogse uitbreidingen zijn op plekken in de gehele
stad te vinden7, terwijl de de eengezinswoningen een ring rond het midden van Berlijn vormen. Deze ‘zwemband’ van losstaande huizen is qua omvang verrassend; zeker in een een stad die bekend staat om haar wooncultuur van grote hoeveelheden appartementengebouwen. Het is bekend dat Berlijn altijd al (reeds in de 19e eeuw) grote villawijken had, maar er blijkt dus ook een significante hoeveelheid, relatief onbekende, middenklasse-eengezinshuizen te zijn, die een belangrijk onderdeel zijn van de secundaire ruimte. De conclusie is dat de secundaire ruimte in grondprijzen nog altijd een sterke oost-west scheiding laat zien. In West-Berlijn is enkel het Spree-dal buiten het centrum secundair, terwijl vrijwel geheel voormalig Oost-Berlijn een lage grondprijs heeft. Uitzonderingen hierop zijn de wijken Bohnsdorf naast vliegveld Schönefeld en Mügelheim in het verre zuidoosten, te midden van uitgestrekte bossen en meren.
15
Kaart van de secundaire ruimte (donker is secundair) Niet dichte bebouwing Na-oorlogse uitbreidingen Grens dure grond (absolute prijs) Grens dure grond per m2 woning
16
3 Het blok, de woning, het woonmilieu.
17
Oorspong.
8. Strukturatlas (2008) categorieën ‘Garten’ & Offene siedlung, zie Deel II p 250 voor toelichting.
9. Strukturatlas (2008) & eigen observaties
18
10. Meer informatie over het publieke woningbouwprogramma van de Weimar republiek is te vinden in Deel III, 3.03 ‘De rationele stad’
Berlijn heeft veel verschillende typen woonwijken met vrijstaande grondgebonden woningen: bijvoorbeeld oude dorpslinten, villa’s, rijtjeshuizen en weekendhuizen. Tijdens de zoektocht naar de secundaire ruimte qua grondprijzen bleek dat vooral de wijken met huizen voor de middenklasse een substantieel onderdeel zijn van Berlijn en haar secundaire ruimte8. Dit hoofdstuk licht de ontstaangeschiedenis van de wijken toe. Beginnend met een omschrijving van de wijken zal ik vervolgens uitgeleggen hoe ze een combinatie zijn van twee suburbanisatietendenzen ten tijde van de Weimar republiek, om tijdens het Nationaal socialisme door te groeien. De ontwikkeling na WOII wordt in het volgende hoofdstuk in kaart gebracht. De middenklasse eengezinswoningwijken bestaan voornamelijk uit eengezinswoningen, maar ook uit naoorlogse kleine meergezinswoningen, bungalows, werkplaatsen en garages. In oude wijken staan de woningen nog aan een rooilijn, maar recentere voorbeelden hebben een minder regelmatige opzet. De voortuin is meestal een siertuin, de zij-, en achtertuinen worden gebruikt als doorgang, parkeerplaats, opslagplek of voor vrijetijdsbesteding. Vroeger teelde men ook vaak groente en fruit in de achtertuin, of hield men er kleinvee. De binnenkant van het bouwblok vormde van oudsher een groene onbebouwde ruimte, hoewel ze altijd al sterk was onderverdeeld in diepe private tuinen. Tegenwoordig worden er echter steeds meer huizen gebouwd, ontsloten via cul-de-sac’s en smalle toegangswegen9.
Weimar suburbanisatie. Een groot deel van de wijken is ontstaan in de jaren ’20 van de 20e eeuw. Ten tijde van de Weimar republiek (1919-1933) kende Berlijn een sterke suburbanisatie die reeds voor de Eerste Wereldoorlog was ingezet. Deze tweede fase van suburbanisatie was anders dan de uitleg van villawijken gedurende de tweede helft van de 19e eeuw. De suburbanisatie na de Eerste Wereldoorlog betekende vooral de versterkte vervaging van het onderscheid tussen stad en land, er ontstond op sociaal,cultureel en bouwkundig gebied een nieuwe transitiezone (suburbia) De opkomst van de suburbane ruimte werd niet alleen veroorzaakt door de sterke bevolkingstoename, maar ook door kwalitatieve aspecten, als bredere toegang tot het hogere onderwijs en uitbreiding van de technische netwerken zoals stroom en gas. In de suburbanisatie ten tijde van de Weimar republiek zijn drie typen te onderscheiden. De bekendste is het publieke woningbouwprogramma, dat we bijvoorbeeld kennen van de uitbreidingen van Ernst May in Frankfurt en de uitbreidingswijken in Berlijn van Martin Wagner10. Een groot gedeelte van de woningproductie bestond echter uit het uitvullen en naverdichten van bestaande bouwgrond en de aanleg van private al dan niet legale uitbreidingswijken aan de rand van de stad. Een zeer groot gedeelte van de verkaveling van de eengezinswoningwijken valt onder (één van) de beide laatste categorieën.
19
Afb. 1  Typische eengezinswoningwijk.
20
11. Die Heimstätte (1930), p48.
Uitvullen en naverdichten. De speculatieve grondhandel van de private Terraingesellschaften had in de periode voor de Eerste Wereldoorlog geleid tot enkele vastgoedcrises (in Berlijn in 1905). waardoor er in de meeste grote steden in Duitsland sprake was van een aanzienlijk overaanbod van reeds ontwikkeld onbebouwd bouwland. Omdat de verkoop van bouwgrond in Berlijn in 1912 totaal ineenstortte, waren de Terraingesellschaften die de crises overleefden, genoodzaakt hun bedrijvigheid te verschuiven van het aankopen, bouwrijp maken en doorverkopen van grond naar het zelf bebouwen van hun reeds aangekochte en bouwrijp gemaakte bezittingen. Tussen de wereldoorlogen was het bouwen van gestandaardiseerde eengezinswoningen in vele streken gebruikelijk, ook in de stadsdelen aan de rand van Groot-Berlijn en enkele van haar randgemeenten. Het werd gefinancierd door de producent (o.a bouwfirma’s en Terraingesellschaften). Er werd zowel door de bouwgrondondernemingen zelf gebouwd, als door derden die de al bouwrijpe kavels hadden aangekocht. Daarnaast werden op veel plekken overgebleven kavels van private opdrachtgevers bebouwd en bouwde men voort aan de rand van de stad langs de bestaande uitvalswegen. De aanleg van openbare verkeersmiddelen zoals spoorwegen was hier van doorslaggevende betekenis, want het aantal auto’s steeg weliswaar duidelijk sinds begin jaren ‘20, maar
de ware doorbraak als massaverkeersmiddel volgde pas na de Tweede Wereldoorlog. Privaat ontwikkelde stadsrandwijken. De derde suburbane ontwikkeling ten tijde van de Weimar republiek was de aanleg van talrijke privaat ontwikkelde kleine wijken aan de rand van en buiten de grote steden in het noordoosten en het midden van Duitsland. Hoewel de aankoop van de grond en de aanleg van de ontsluiting volkomen legaal waren, bevonden de huizen zich in een schimmige zone van de wet. Qua bouwvorm varieerden huizen van eenvoudige weekendbungalows tot permanent bewoonde huizen. De bewoners van de private stadrandwijken waren een brede afspiegeling van de maatschappij. De meeste bewoners behoorden echter tot de midden-, of de arbeidersklasse. De eerste private stadsrandwijken waren gebouwd voor de Eerste Wereldoorlog, maar de grote uitleg volgde tijdens de Weimar republiek. Hoewel ze de belichaming waren van crisistijden, werden ze niet alleen gebouwd tijdens de noodjaren aan het begin en aan het einde van de republiek. Men vermoedt dat er in Berlijn en haar voorgemeenten in 1932 ongeveer 150 000 percelen waren, met daarop 30 000 tot 50 000 huizen.11 De ontwikkeling van een private kleine uitbreidingswijk verliep over het algemeen doelgericht volgens het volgende patroon: Allereerst werden grote stukken land door een bedrijf verworven of door de eigenaar
21
Afb. 2  Suburbanisatie in de Groot-Berlijn 1932
12. Der Deutsche Wonungsbau (1931), p17
22
ter beschikking gesteld. Vervolgens werd het land uitverkaveld in straten en bouwpercelen, waarna de percelen stuksgewijs aan de toekomstige bewoners of private opdrachtgevers verkocht werden.12 De percelen waren doorgaans ongeveer 1000 vierkante meter groot en mistten in de eerste jaren infrastructurele voorzieningen zoals verharde straten, stroomaansluiting en riolering. Daarnaast waren de wettelijke verordeningen ten aanzien van deze wijken tegenstrijdig: volgens de woningwet konden bijvoorbeeld tijdelijke huisjes, die in een woonwijk stonden, zonder bouwvergunning van de gemeente gebouwd worden. Deze kleine gebouwen mochten echter slechts tijdelijk bewoond worden, maar in de praktijk werden de tuinhuizen in de loop van de tijd tot vaste woning omgebouwd. De private productie van deze wijken was in veel gevallen zelfs in samenspraak met publieke instanties. Lagere overheden waren op verschillende manieren betrokken bij het proces: onder andere bij de goedkeuring van de verkavelingsplannen en bij de transactie tussen de parcelleringsonderneming, bewoner en/of opdrachtgever. Over de stille suburbanisatie wordt tegenwoordig ambivalent geoordeeld. Talrijke punten van kritiek, zoals de verrommeling van het landschap, of de slechte hygiënische omstandigheden, stonden tegenover positieve aspecten: in een periode van hoge woningnood konden arme mensen op deze manier bijvoorbeeld zelf in hun onderdak voorzien, de wijken
lagen in de nabijheid van de natuur en er ontstond een informele zelfbouw economie in barre tijden. Eengezinswoningen en het Nationaal Socialisme. Het van overheidswege dulden van de stille en geleidelijke suburbanisatie eindigde toen de Nationaalsocialisten aan de macht kwamen. Zij vonden de willekeurige splinterwijken een economische verspilling, in het bijzonder in de omgeving van de grote steden, waardoor een ordelijk ingrijpen van de staat noodzakelijk geacht werd. Daarnaast greep het regime net zo doortastend in in het publieke woningbouwprogramma. Het wilde juist door private initiatieven en door het mobiliseren van ‘spaarpotkapitaal’ van de middenstand, een programma creëren, waarin iedereen een eigen huis kon bouwen op zijn eigen stukje grond. De grote aantallen bouwrijpe percelen van de Terraingesellschaften waren hier uitermate geschikt voor. Hoewel publieke bevordering van het bouwen van een eigen woning altijd marginaal is gebleven, zorgden de goedkope bouwgrond, de lage rente, en het toenemende belang van de bouwfondsen ervoor dat er in de stabiele jaren tussen het einde van de economische crisis en het begin van de Tweede Wereldoorlog, een aanzienlijk aantal eengezinswoningen werd gebouwd. Deze productie geldt in allerlei opzichten als een voorloper van meer bekende naoorlogse massale suburbanisatie.
23
Afb. 3 ‘Wilde’ suburbane woonwijk in de omgeving van Berlijn. De mix van schuren, woningen en tuinhuizen is duidelijk te zien.
24
3 Het blok, de woning, het woonmilieu.
25
13. Onderdeel van uitgebreidere analyse, waarin de ontwikkeling tijdens en na de scheiding in oost-, en west- Berlijn van 3 wijken met elkaar vergeleken worden, zie deel III, 3.06
26
Transformatie na WOII. Om een idee te krijgen hoe de eengezinswoningwijken zich ontwikkelen is hier de ontwikkeling van een blok in voormalig Oost-Berlijn afgebeeld13. Dit blok ligt in de Siedlung Späthfelde, waarvan de verkaveling in 1932 is goedgekeurd. De situatie in 1956 laat zien dat destijds een zeer groot deel van de bouwvelden nog lang niet bebouwd was, terwijl de ontsluiting en de uitgifte toen al een halve eeuw oud waren. In 1992, als de muur dus reeds 3 jaar gevallen is, is het aantal huizen in 35 jaar tijd zelf met nog minder toegenomen dan in de eerste 35 jaar van dit bouwblok. Slechts twaalf huizen erbij ten opzichte van de 25 bestaande. In de afgelopen 20 jaar vond er een verdichtingsslag plaats in blok: er komen nog eens 25 huizen bij. Men verdicht door het bestaande kavel op te delen en één of meerdere woningen achter een bestaande woning te bouwen. Het achterste kavel wordt in Duitsland ook wel het Hammergrundstück’ (hamerperceel) genoemd: de toegangsweg is net de steel, met de genoemde kavel als de kop van een hamer. We zien dat in dit blok de kavels in de meeste gevallen diep genoeg zijn voor twee woningen, maar in andere wijken zijn er drie vier of soms zelfs vijf huizen achter elkaar gebouwd.
1955
1992
2008
Afb. 4 (boven) Verdichting volgens het principe van het Hammergrundstück. Men splitst het kavel en er worden meerdere woning achter elkaar op gebouwd. Meestal twee woningen, maar als het kavel diep genoeg is ook drie of meer.
Transformatie (rechts)
Nieuwe kavelgrens
Nieuw gebouw
Opgeheven kavelgrens
Gesloopt gebouw
1956
27
1992
2008
1:5000 1956
Verkavelingswetmatigheden. Bij welke perceelafmetingen kan er verdicht worden door middel van het Hammergrundst端ck? Deze diagrammen laten de relatie zien tussen de kavelafmetingen en het aantal eengezinswoningen dat er op gebouwd kan worden. Ze laten het maximum aantal huizen zien dat er in sommige gevallen op een kavel is geplaatst, maar dit verzadigingspunt is op talrijke percelen nog niet bereikt.
28
Maximale opdeling ingetekend 20 meter diep kavel
16
m
-1
7
20 20 m
2. Twee minimale kavels Logischerwijs is de minimale kavel voor twee huizen 40 meter diep.
m
1. De minimale kavel Metingen in de gekozen fragmenten laten zien dat de gemiddelde kavel 17 รก 18 meter breed is, met een minimum van 16 meter. De minimale diepte is 20 meter.
29 20 m 9
-5
40 m
3. Kavel voor maximaal twee huizen Dus, elke 20 meter dat een kavel dieper is, betekent een mogelijkheid om nog een extra huis te bouwen. De kavel voor maximaal 1 huis is dus tussen de 20 en de 40 meter diep en een kavel tussen de 40 en de 60 meter heeft een maximum van twee huizen.
14. www.flair-masivhaus.de
30
Eengezinswoning cataloguswoning. De woningen waaruit deze wijken bestaan zijn cataloguswoningen. Mensen die hun eigen huis willen bouwen kunnen aankloppen bij een aannemersbedrijf met een catalogus vol standaardplattegronden. Na keuze van een type dat past op de kavel en aansluit bij het budget en de wensen van de opdrachtgever, wordt het huis gebouwd volgens een beproefde methode. De hier weergegeven huizen zijn van de firma Flair14, gevestigd in Berlijn. Het meest opvallend is de typische vorm: een rechthoekig volume met een zadeldak. Het is een soort archetype van een huis, in dit geval uitgevoerd in een variant met pastelgekleurd stucwerk, een plattegrond met wonderlijke hoeken en met oranje dakpannen. In de Duitse literatuur is het archetype huis een terugkomend thema, bijvoorbeeld beschreven door auteurs als Georg Aster in ‘’Villen und Kleine Familienhäser’ (1898), Heinrich Tessenow in ‘Hausbau in Dergleichen’ (1916) en Paul Schmitthenner in ’ Das Deutsche Wohnhaus’ (1932). Alle drie laten op een rijk geïllustreerde en minutieuze manier zien hoe een in hun ogen degelijk Duits huis in elkaar steekt. Door de leeftijd van deze bronnen lijkt het erop, dat het debat over de vrijstaande woning in deze wijken vooral in de eerste helft van de vorige eeuw gevoerd is. Natuurlijk past het bij de tijdsgeest van die periode dat men zich bezig hield met streek,- of landgebonden architectuur, en natuurlijk bestaat er ook een parallel
spoor van high-style architectuur waar het debat de afgelopen 60 jaar wél is gevoerd. Toch zijn er in de woningen zoals ze gebouwd worden in de hier besproken wijken vooral facetten te herkennen die onder andere besproken worden door bovengenoemde auteurs. Uit specifieke thema’s die in de boeken naar voren komen, kan worden opgemaakt welke aspecten van de eengezinswoning op dat moment aan verandering onderhevig waren. In het boek van Aster is bijvoorbeeld goed te zien hoe de opkomst van de middenklasse eengezinswoning aan het begin van de twintigste eeuw gezien kan worden als het toegankelijk maken van de burgervilla’s voor de middenstand. Vrijstaande woningen van allerlei formaten worden afwisselend besproken en afgebeeld. Het is interessant om te zien hoe in de visie van Aster de vrijstaande middenstands-, en arbeiderswoning eigenlijk een villa in zakformaat is, met veel ornamenten en altijd een zeer representatieve voorgevel. Één van de onderwerpen die Tessenow aanstipt is de verhouding tussen het huis en haar tuin: vóór de Eerste Wereldoorlog was de doorsnee kavel een stuk kleiner geworden. In een gedeelte aan het einde van het boek demonstreert hij met de plattegronddispositie en de tuinindeling hoe deze percelen optimaal benut kunnen worden. ‘Garage und Eigenheim’ van Schneider en Kaempfert
32
vormt een letterlijke verslaglegging van de invloed van een maatschappelijk-technologische ontwikkeling. Het boekje leest als een handleiding hoe de auto zijn plek moet krijgen in het ontwerp van de vrijstaande woning. Het is boeiend om te zien hoe een bestaande typologie aangepast wordt. De opkomst van de auto in het interbellum zal na de Tweede Wereldoorlog immers zorgen voor massamobiliteit, de auto is hét symbool van de naoorlogse suburbanisatie. Paul Schmitthenner pakt het fundamenteler aan: als onderdeel van het debat over het modernisme probeert hij zijn lezer te overtuigen van de charme en diversiteit van klassiek en traditioneel uitgevoerde gebouwen. Hij introduceert bij ons eerst het materiaalloze huis: een eenvoudige plattegrond, twee verdiepingen en een zadeldak. Vervolgens toont hij met geveltekeningen, details, plattegronden en andere schetsen hoe het huis eruit zou zien in 17 verschillende materialisaties, zoals het huis als Gotisch huis, als vakwerkhuis of als bakstenen huis. Interessant verschil tussen de originele druk in 1932 en de herdruk van 1984 is dat in de laatste huis nummer 18 is weggelaten. Het huis als modernistisch huis laat zien hoe Schmitthenner het Modernisme zag: een geabstraheerd wit kubistisch volume zonder de persoonlijkheid en de ambachtelijke details.
Afb. 5 (rij geheel boven) In Villen un Familienhäuser worden vrijstaande woningen van allerlei formaten besproken en afgebeeld. de vrijstaande middenstands-, en arbeiderswoning is hier eigenlijk een villa in zakformaat is, met veel ornament en altijd een zeer representatieve voorgevel.
Afb. 6 ( tweede rij) In een gedeelte aan het einde van zijn boek ‘Hausbau und dergleichen’ demonstreert Tessenow hoe met de plattegronddispositie en tuinindeling een relatief klein perceel optimaal benut kunnen worden.
Afb. 7 (derde rij) ‘Garage und Eigenheim’ van Schneider en Kaempfert laat zien hoe de bestaande typologie van de vrijstaande woning gemodificeerd kan worden als reactie op de opkomst van de auto in het interbellum
Afb. 8 (rij geheel onder) Paul Schmitthenner introduceert ons in ‘Gebaute Form’ eerst aan het materiaalloze huis: een eenvoudige maar heldere plattegrond, twee verdiepingen en een zadeldak. Vervolgens laat hij met geveltekeningen, details plattegronden en andere schetsen zien hoe het huis eruit zou in 17 verschillende materialisaties, zoals het huis als gotisch huis, als vakwerk huis of als bakstenen huis.
Terug naar de cataloguswoning: hiernaast staat Flair type 6 afgebeeld. Men kan constateren dat het misschien wel Schmitthenners’ modernistisch uitgevoerde huis is geworden: het oertype, ontdaan van al haar details van ambachtelijk vakmanschap, zonder de lessen mee te nemen die de twintigste eeuw ons gebracht heeft. Met enige fantasie zouden we de manier waarop er in de verschillende plattegronden binnen dezelfde schil mogelijkheden zijn, als een vrij indeelbare plattegrond kunnen beschouwen, maar er is bijvoorbeeld op geen enkele manier aandacht besteed aan een interessante sequentie, of aan de manier waarop de plattegrond zich verhoudt tot de omliggende tuinen. Wanneer Flair type 6A op de eerder besproken
34
minimale kavel van 16 bij 20 meter geplaatst wordt, dicteert de regelgeving van de gemeente Berlijn dat het gebouw 3 meter van kavelgrens moet staan om brandoverslag en geluidsoverlast te voorkomen en privacy te bevorderen. 340 m2 is nog steeds een vrij fors kavel, op deze manier bebouwd, betekent dat dat de tuin bijna geheel bestaat uit die 3 meter reststrook rond het huis: alleen de achtertuin is iets dieper, maar vaak staat er ook nog een garage aan de voor of achterkant en is er een oprijlaan voor de achterburen. Met die smalle tuin, de kleine ramen en met slechts ĂŠĂŠn paar openslaande deuren is het moeilijk om je voor te stellen dat het wonen in deze huizen de kwaliteiten biedt die op basis van hun imago en ideaal worden verwacht.
01
01
01
Bediend -dienend Schaal 1:500 bediende ruimte dienende ruimte ontsluitings ruimte
00 00
00
Sla
pen Sla
Ver z
org
Hal
en
01
Sla
pen Sla
pen
01
pen
35
Kok
en
Wo ne
n
WC
00
Hal
We rk
en
Binnnenruimte-Buitenruimte Schaal 1:200 Zichtrelatie Fysieke relatie Parkeerruimte
Woonmilieu+ Het woonmilieu waarin men zich inkoopt omvat natuurlijk méér dan de woning en haar tuin. Op de afbeelding op pagina 19 van dit verslag is goed te zien dat de fragmenten ten tijde van hun kaveluitgifte ver buiten Berlijn lagen. Inmiddels is de stad Berlijn sterk toegenomen in omvang, waardoor de bewoners genieten van een hoog voorzieningenniveau. Dit begint al dicht bij huis, waar bos, landschapspark, zwembad, natuurgebied, sportvelden, volkstuintjes en boomgaarden voor veel recreatiemogelijkheden zorgen. Wanneer we kijken naar de omliggende centra en detailhandel, zien we dat grote en kleine winkelcentra, scholen, kerken, bibliotheken en supermarkten allemaal op loop- of ten hoogste fietsafstand van de fragmenten liggen. Het meest verbluffende is echter het niveau van de aansluiting op het openbaar vervoer. Langs elk van de wijken komt een buslijn waar elke 10 minuten een bus stopt, naast nog minstens twee andere lijnen met elke 20 minuten een bus. Door de snelle overstap op het metro-, en lightrailnetwerk van Berlijn is het dus mogelijk om binnen afzienbare tijd aan de andere kant van de stad te genieten van iving climate bijvoorbeeld een film, een theatervoorstelling of tot Berlin periphery Scale: 1:10 000 diep in de nacht uit te gaan.
L 36
Course: Student
Legenda.
Berlin periphery Scale: 1:10 000 Berlin periphery Scale: 1:10 000 Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 hery Scale: F.1:10 000 Student G. D. de Kool (David) 1:10 000 Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 0594986 Scale: 1:10 Student F. G. 000 D.analysis, de Kool7w565 (David) Course: Urban Urban analysis, 7w565 0594986 Student F. G. D. de Kool (David) Berlin F. G. D. deCourse: Kool periphery (David) Urban analysis, 7w565 0594986 Shops Berlin periphery Scale: 1:10 0594986 Student F. G. 000 D. de Kool (David) Scale: Sport 1:10 000 Shops 0594986 hall Course: Urban Shops analysis, 7w565 Shops Student Course: Swimming Urban analysis, F. G. D. depool Kool7w565 (David) Sport hall Student F. G. D. de Kool (David) Shops 0594986 Sport hall Sport hall 0594986 Swimming pool Church Sport hall pool Swimming Shops Swimming pool Church School Shops Swimming pool Church Sport building hall Church School Public Sport hall Church School Swimming pool School Public building Swimming pool School Public building Church Gardens Public building Allotment Churchbuilding Public School Gardens Allotment Park School Allotment Gardens Public building Allotment Gardens Playground Park Public Allotment Gardens Park building Park Playground Sport fields Park Playground Allotment Gardens nature Playground Sport fields Forrest & Protected Allotment Gardens Playground Sport fields Park & Protected nature Sport fields Forrest Agriculture Park Sport fields Forrest & Protected nature Playground Forrest & Protected nature Agriculture Playground Forrest & Protected nature Agriculture Sport fields Agriculture Sport fields Agriculture Forrest & Protected nature Forrest & Protected nature Agriculture Agriculture
Urban analysis, 7w565 F. G. D. de Kool (David) 0594986
Shops Winkels Sport hall Sportgebouw Swimming pool Zwembad Church Kerk School School Public building Publiek gebouw
Living climate L climate Living iving climate climate Living climate L climate Living iving climate
N Waterway
N
N N N N N N
Waterway Allotment Gardens Volkstuinen Waterway Waterway Park Motorway Park
Waterway Motorway Playground Primary road Speeltuin Motorway Motorway Primary road Sport fields Waterway Motorway Primary road Railway Waterway Primary road Forrest & Protected nature Water Primary road Railway Suburban line, Motorway Agriculture Railway every 5 minutes Snelweg Motorway line, Railway Suburban Primary road Railway every 5 minutes Suburban line, Spoor Primary road Suburban line, every 5 minutes Bus route, every 5 minutes Suburban line, Metro: elke 5 á 10 minuten every 10 minutes Railway every 5 minutes Bus route, Railway every 10 minutes Bus route, Bus: Bus route,elke 10 minuten Suburban line, Bus route, every 10minutes minutes every 20 Suburban line, 20 minuten every 5 minutes every 10 minutes Bus route, Bus: elke 5 minutes 10 every 20 minutes Bus route, Bus route, every 20 minutes every 20 minutes Bus route, Bus route, 10 minutes every 20 Centrum every 10 minutes Bus route, Bus route, every 20 minutes every minuteslopen naar de Bushalte 50020meter
Analysefragmenten uit ‘Berlijn als model, wonen in de secundaire ruimte’, zie ‘3.06 Eengezinswoningen’
Waterway Motorway Primary road Railway Suburban line, every 5 minutes Bus route, every 10 minutes Bus route, every 20 minutes
Gropiusstadt
Baumschulenweg
Niederschรถneweide
37
Rudow
38
Het bouwblok. Ruimtelijk gezien is de wijk opgebouwd uit drie elementen. De kavelafscheidingen van hekken en hagen zorgen ervoor dat elk perceel een buitenkamer wordt: een kamer ingericht met grotere elementen zoals het huis, en kleine elementen zoals de bomen, de struiken en de tuinhuizen. Bij de analyse van de transformatie is reeds gebleken dat er in deze wijken verdicht wordt door kavels op te delen en dus meer woningen achter elkaar op één kavel te bouwen. Elke woning moet 3 meter afstand van haar kavelgrens houden. Ingetekend hoeveel
ruimte er nog beschikbaar is tussen de bestaande bebouwing , wordt zichtbaar dat er nog best wat potentiële kavelsplitsingen mogelijk zijn de komende jaren. Wanneer we echter ook in ogenschouw nemen hoeveel ruimte in het blok ingenomen wordt door de garages, parkeerplaatsen en oprijlanen van de auto’s van de bewoners, wordt het enorme ruimtegebruik van de ontsluiting duidelijk. Blijkbaar is het verzadigingspunt van de verdichting van deze wijken sneller bereikt dan het in eerste instantie lijkt.
Ruimtelijke Opbouw
39
Autoruimte 1:2000
Abstandsfl채che
40
4 Ingreep.
41
Doelstelling.
15. Deel III, 3.06 Eengezinswoningen.
42
In de voorgaande paragrafen bleek dat de eengezinswoningwijken 80 jaar geleden verkaveld zijn met het idee van een eigen woning met een ruime tuin buiten Berlijn voor ogen. Inmiddels heeft de verdere groei van de stad gezorgd voor een zeer hoog voorzieningenniveau in de directe nabijheid, maar ook voor een tendens naar het dichtslibben van de kavel met meer woningen, tuinhuizen en garages. Op de plekken waar de verzadiging van deze verdichting bereikt is, is de kavel vol gebouwd met meerdere vrij forse woningen. De tuinen zijn verworden tot een restruimte van 3 meter rond het huis, vol met schuren en garages en in veel gevallen ook nog een oprijlaan naar het huis van de achterburen. Maar hoe zullen deze wijken zich verder ontwikkelen? Hiervoor kunnen we kijken naar de ontwikkeling van de grondprijs en naar de manier waarop dit soort wijken zich eerder hebben ontwikkeld. Wanneer we kijken naar de grondprijsontwikkeling van de onderzochte voorbeelden, dan zien we een neerwaartse trend. Daarnaast zien we ook dat de grondprijs in deze zone van Berlijn veel minder scherp gefluctueerd heeft tijdens de hausse van begin jaren
negentig In het onderzoek15 kwam naar voren dat er in WestBerlijn tijdens de opsplitsing vele lege kavels bebouwd werden met één of meerdere woningen. In de periode na de val van de muur was deze verdichting echter veel minder sterk: slechts hier en daar werd een huis vervangen, of een kavel opgesplitst. In de twee onderzochte Oost-Berlijnse wijken kwam de verdichtingsslag echter pas na de val van de muur, waarschijnlijk door de beperkingen van het communistische regime. Zoals ook al naar voren kwam in het vorige hoofdstuk, is er hier in de afgelopen 20 jaar sterk verdicht - ondanks de neerwaartse trend van de grondprijs. De huidige mate van dichtheid is vergelijkbaar met die van begin jaren 90 van ons voormalig West-Berlijnse voorbeeld. Er is geen dusdanige druk op deze wijken dat het logisch is om door te schakelen naar een dichtere typologie, nee, gezien de gegevens over de ontwikkeling in het verleden, verwacht ik dat deze wijken zich op dezelfde wijze verder zullen verdichten, waarschijnlijk op een iets meer ontspannen wijze dan in de afgelopen twee decenia.
43
44
Deze verdichting levert echter de eerder genoemde verzadiging op: er kan welliswaar nog steeds gesproken worden over vrijstaande, grondgebonden woningen, maar het perceel is dusdanig vol, dat de oorspronkelijke kwaliteit van het wonen in een ruime tuin ondergesneeuwd is geraakt. Het zou goed zijn om de verdichting z贸 om te buigen dat de suburbane meerwaarde behouden blijft. Om ervoor te zorgen dat de bewoners beter kunnen genieten van het wonen in een tuin zullen we het perceel anders in moeten richten. Enerzijds minder ruimte verbruiken voor opslag en transport, anderzijds kan er met de plaatsing en het ontwerp van de woning zelf ook veel winst behaald worden ten aanzien van de leefkwaliteit. In de analyse van het bredere woonmilieu kwam naar voren dat de dagelijkse en wekelijkse voorzieningen inmiddels veel dichterbij deze woningen liggen dan dat je zou verwachten en dat de kwaliteit en frequentie van het openbaar vervoer van een ongekend hoog niveau is. Het is dus niet meer nodig om de auto naast de voordeur te hebben staan; deze kan ook iets verder weg geparkeerd worden. Woningeigennaren
kunnen groepen vormen van variable grootte die hun aangrenzende percelen dusdanig herverkavelen dat er een gedeelte gebruikt kan worden voor een collectieve parkeervoorziening. Het collectiviseren van het parkeren bespaart vooral de oprijlaan per kavel uit. De collectieven kunnen ook op andere vlakken een meerwaarde bieden, bijvoorbeeld met een groter zwembad, of een gemeenschappelijk barbeque plek. Met een efficientere plek en een beter ontwerp van de woning is nog meer winst te behalen. De plaatsing van de woning midden op het kavel leverde een minimale tuin op van 3 meter diep aan drie zijden van de woning. Als de bestaande regelgeving dusdanig aangepast wordt dat het mogelijk is om de woning dichter bij de rand van het kavel te plaatsen, dan blijft er een bredere en dus beter bruikbare tuin over. De plek van het huis zal dan waarschijnlijk vooral afhangen van de bezonning en met de plattegronddispositie kunnen de verschillende leefruimtes zich juist op de tuin richten. Tesamen zorgen deze maatregelen dus voor een grotere en betere beleefbare tuin op het moment dat deze wijken tot een verzadigingspunt zijn verdicht.
Het ideaal van vroeger Relatief kleine woninging met diepe achtertuinen
De realiteit van nu Meer woningen, grotere woningen en parkeer voorzieningen hebben de tuin geminimaliseerd.
45
B
Scenario voor de toekomst: beter huis, betere tuin. Te bereiken door: A: Collectiviseren voorzieningen:o.a. auto B: Introductie nieuwe huizen
A
46
Huidige regels. In Berlijn kent men, zoals in de meeste plaatsen in Duitsland, de regelgeving van de ‘Abstandsfläche’: gevels van een gebouw moeten op een afstand van twee-vijfde van de hoogte afstand van de kavelgrens geplaatst worden. De bouwhoogtes zijn in de verschillende categorieën gezoneerd in het bestemmingsplan. De Abstandsfläche geldt niet voor voorgevels die aan een rooilijn staan en voor situaties waar de huizen tegen elkaar aan gebouwd worden: in dit laatste geval bouwt men een dichte gevel met een hoge mate van brandwerendheid: wanneer het naast gelegen perceel onbebouwd is, blijft deze blinde brandwand zichtbaar: een veel voorkomende situatie in Berlijn. Voor de wijken met vrijstaande eengezinswoningen geldt een maximale goothoogte van 7 meter: genoeg voor twee verdiepingen, eventueel verhoogd op een kelder. De abstandsfläche is vereenvoudigd tot een afstand van drie meter, waardoor de minimale afstand tussen twee woningen dus 6 meter bedraagt, Wanneer we met deze regels een standaardwoning van 10 bij 10 meter toepassen op het minimale van 16 meter breed en 20 meter diep, dan zien we dat deze precies past: er is een iets diepere achtertuin en er blijven twee stroken van 3 meter aan weerszijden over die nét genoeg zijn voor een smalle oprijlaan.
1. Een huis moet altijd op minimaal 3 meter van de kavelgrens staan. 3m
Op het minimale kavel van 16x20 10m
meter past een woning van 10 3m
meter breed.
7m
6m 10m 3m 2. De minimale afstand tussen twee huizen is dus 6 meter: 2 maal 3 meter. De maximale goothoogte is 7 meter.
3.
Zo lang deze 3 meter
Abstandfk채che
en
7
meter
goothoogte in acht wordt genomen is alles bouwkunidg toegestaand (binnen de bouwnormen). De minimalisering van het kavel heeft echter tot gevolg dat de tuin gereduceerd wordt tot een minimale strook restruime rond het huis.
47
48
Aangepaste regels. Ik stel voor om de 3 meter afstand die een gebouw moet houden van haar kavelgrens te reduceren tot 1 meter. Hierdoor kan het huis dus meer naar één zijde van het perceel geplaatst worden. De drie meter naast de woning is immers niet meer nodig voor een eventuele oprijlaan en de enkele meter waarborgt het ideaal van de losstaande woning, daarnaast zorgt hij ervoor dat het altijd mogelijk blijft om aan weerszijden van een kavelgrens een wandelpad van 1+1 meter breedt te maken waarover achterburen hun woning kunnen bereiken. Het reduceren van de afstand tot de kavelgrens is aan drie voorwaarden bonden die moeten zorgen dat de bezonning, audiovisuele privaatheid en brandveiligheid gewaarborgd blijven. Allereerst dient de wand die op 1 meter van de kavelgrens staat een brandwand te zijn die voldoet aan de eisen die normaal gesproken gelden voor woningscheidende wanden. Het is mogelijk om gevelopeningen te maken in zo’n wand, maar in de praktijk zullen deze wanden uit kostenoverweging waarschijnlijk gesloten zijn, wat de privacy ten goede komt. De tweede voorwaarde betreft de goothoogte. Als men een wand met een hoogte van 7 meter twee meter
dichterbij de buren plaatst dan voorheen toegestaan was, dan kan dit zeer negatieve gevolgen hebben voor de bezonning van die bestaande of nog te bouwen buur-woning. Daarom dient de goothoogte met 45 graden verlaagd te worden, dus op 1 meter van de kavelgrens is de maximale hoogte 5 meter, op 2 meter van de grens is het 6 meter. Als laatste de afstand tussen twee woningen. Omdat de 1-meter-Abstandsfläche regel geldt voor bestaande wijken, gebouwd volgens de 3-meter-Abstandsfläche regel, is de afstand tussen een bestaande woning (3m) en een woning volgens de nieuwe regels (1m) minimaal 4 meter. Hoewel dat de meest voorkomende situatie zal zijn, zal het ook voorkomen dat er twee woningen naast elkaar worden gebouwd volgens de nieuwe regels. In dat geval treed de derde voorwaarde in werking: De minimale afstand tussen twee woningen is 4 meter, om te voorkomen dat er een pad van 2 meter breed tussen twee wanden van 5 meter hoog loopt. In de praktijk zal deze voorwaarde relatief weinig beperkingen opleveren, omdat de woningen zeer waarschijnlijk naar de bezonning geplaatst zullen worden, en dus beiden aan dezelfde zijde van hun eigen kavel gebouwd zullen worden.
5m
1m
Wanneer men aan een zijde van
1m
een huis een brandwand toepast is het toegestaan om tot op 1 meter van de kavelgrens te bouwen. De maximale goothoogte wordt dan wel gereduceerd tot 5 meter.
Door dit bijvoorbeeld toe te passen op een langerekt vulme aan de
49
lange zijde van het kavel is de tuin een beter bruikbaar onderdeel van het wonen
De minimale afstand tussen twee huizen is 4 m .
4m
Dit is overeenkomstig met de afstand die onstaat wanneer een brandwand-huis in een bestaande stiuatie
a 2m
wordt ge誰mplementeerd
(a), maar deze afstand dient in acht genomen te worden wanneer twee brandwandhuizen op aangrenzene kavels gebouwd worden (b, c)
b
>4m
5 Scenario.
Scenario.
52
Hoe zal de nieuwe manier van transformeren van deze wijken in zijn werk gaan en wat voor stedenbouwkundige configuraties zal het opleveren? Om daar inzicht in te geven heb ik een scenario gemaakt voor het eerder weergegeven bouwblok. Het scenario laat een mogelijke verdere ontwikkeling zien, waarbij er verschillende collectieven gevormd worden om het parkeren efficienter te maken. Daarbij kunnen er soms nog meer voorzieningen worden geïntroduceerd. Volgens de nieuwe regels worden er woningen bijgebouwd, zowel binnen de collectieven, als op ’klassieke’ hamer-kavels. Ten slotte zijn er ook mensen die gewoon lekker blijven wonen zoals ze wonen. De collectieven leveren een duidelijke meerwaarde op, zoals eerder vermeld niet alleen omdat het de broodnodige ruimte op de kavel zelf oplevert, maar ook omdat er ook andere gemeenschappelijke voorzieningen geintroduceerd kunnen worden: bijvoorbeeld een zwembad. Daarnaast levert het nieuwe adres een meerwaarde in status op -en daarmee waarschijnlijk ook in vastgoedwaarde: je woont niet meer achterop het kavel op Berberitzenweg 3c, maar midden in het Berberitzen Hof. Het valt dus te verwachten dat de kwalitatieve en financiele meerwaarde stimulans genoeg zijn voor het vormen van deze collectieven. Goed voorbeeld doet echter goed volgen, dus de gemeente zou een actieve rol kunnen spelen in het vormen van groepen perceeleigenaren. Bijvoorbeeld door professionele begeleiding van deelnemers, zoals dat nu ook al bij de binnenstedelijke ‘Baugruppen’ gebeurd, maar bijvoorbeeld ook door strategische grondposities in te nemen, om vervolgens een collectief te initieren onder het mom van ‘wie doet er mee?’
Huidige situatie Schaal: 1:4000
53
1. Mogelijke toekomstige ontwikkeling
2.
54
Gemeenschappelijk parkeren, kleine schaal
Gemeenschappelijk parkeren, grote schaal
3.
4.
55
Sloop bestaande woning, gemeenschappelijk parkeren, kleine schaal, vervangende woning, tweezijdig Gemeenschappelijk parkeren, grote schaal, collectieve voorzieningen, nieuwe woning, tweezijdig
Nieuwe woning (op Hammergr端ndstuck)
Nieuwe woningen, tweezijdig (binnen estate)
Mogelijke toekomstige situatie
56
Uitwerking
57
58
Uitwerking Agavehof. Uit het scenario heb ik één van de collectieven uitgewerkt om de de verschillende stedenbouwkundige ruimtes van deze nieuwe configuratie te demonstreren. Het gaat hier om een relatief groot collectief van 11 bestaande woningen. In het scenario kopen deze elf eigenaren samen de lege kavel die tussen hun percelen ligt, alwaar ze een zwembad, een kinderspeelplaats en hun parkeerplaatsen aanleggen. Daarnaast zijn er er nog vier mogelijke bouwvelden voor nieuwe woningen, waarvan ik er drie heb uitgewerkt. In de parkeervoorziening is er van uitgegaan dat de woningen aan de straat één parkeerplaats behouden bij het huis en hun tweede auto op de gemeenschappelijke zetten. De huidige en eventuele toekomstige huizen binnen in het bouwblok hebben daar allemaal twee parkeerplaatsen. De bestaande verkaveling is iets aangepast om de nieuwe situatie optimaler te benutten. Door de
oprijlaan schuin te positioneren ten opzichte van de originele richting van de kavel richt hij je niet meer theatraal op de achterkant van een bestaande woning, maar richt het zicht zich in eerste instantie op de entree van één van de nieuwe wonigen en in tweede instantie op de duikplank van het zwembad: de trots van het hof. Daarnaast zorgt deze kavelverdraaïng voor meer ruimte voor de speelplaats en bruikbaardere tuinen voor de omliggende bewoners: de bewoner ten noorden van de parkeerplaats heeft minder voortuin, maar meer achtertuin op het zuidwesten, de nieuwe woning aan de straat krijgt een iets groter kavel.. Vanaf de geparkeerde auto lopen de bewoners via de nieuwe voetpaden over de kavelgrenzen naar hun woningen. Deze paden zijn twee meter breed, waardoor er ruimte is voor een rij van kleine boompjes aan één kant.
1. Bestaande situatie met indiviudele oprijlanen
2. Herverkaveling van het collectief gemeenschapelijk parkeren op vrij kavel i.p.v individuele garages.
3. Zonering collectief gebied Parkeren & recreĂŤren + paden over de kavelgrens
4. Inrichting collectief gebied vegatatie, parkeerplaatsen, speelplaats, meubulair, & zwembad + 3 nieuwe huizen
59
60
Agavehof 6
N
N
Agavehof Schaal: 1:400
61
Agavehof 5
Agavehof 3
6 Woningen.
64
Uitgangspunten. Binnen het uitgewerkte collectief heb ik drie woningen ontworpen die de nieuwe stedenbouwkundige regels gebruiken om met een weloverwogen positionering en plattegrond te demonstreren hoe er op de kavels met een voor deze wijk minimale afmeting, toch comfortabel gewoond kan worden volgens het ideaal van de vrijstaande woning met een tuin. De huizen zijn middenklasse woningen van een relatief fors formaat, bruto ongeveer 200 vierkante meter. Alle ruimtes die je in een normale woning zou verwachten zitten in het programma: Een entrĂŠehal, keuken, eetkamer woonkamer, studeerkamer/kantoor, 3 slaapkamers, badkamer, een wc en een grote kelder als berging om verdere schuurtjes op de kavel te beperken. Belangrijk uitgangspunt van het ontwerp is dat de binnenruimtes een expliciete relatie moeten hebben met een buitenruimte: De entreĂŠhal met een entreĂŠ patio, de keuken met een tuin waarin ontbeten en geluncht kan worden, de woonkamer met een tuin waarin genoten kan worden van de avondzon, de eetkamer met een terras waar men kan dineren, de studeerkamer met een rustige patio op het noorden voor optimale concentratie en tenslotte de slaapkamer met een klein balkon waarop de individuele leden van het gezin zich terug kunnen trekken om een boek te lezen of een dutje te doen in een luilekkere stoel. De woningen hebben twee verdiepingen, waarbij de slaapvertrekken en de badkamer op de verdieping gesitueerd zijn, en de overige leefvertrekken op de
begane grond, net als in de standaardwoningen in deze wijk. Een ander belangrijk kenmerk van de woningen waarmee deze wijken zijn volgebouwd zijn de schuine daken. Het is juist deze dakvorm die deze wijken naar mijn mening charmant maakt: de eenheid in verscheidenheid van de vele soorten maten en van deze daken draagt bij aan positieve leefomgeving. Binnen wordt deze dakvorm echter verborgen in bergingen of onbelangrijke zolderkamertjes. Het zou beter zijn om de schuine daken juist op belangrijke momenten in de route explicitiet te maken door bijvoorbeeld de ruimte van een trappenhal door te laten lopen tot onder het dak. De trap, gangen en hallen hallen vormen mijn belangrijkste kritiek op de catalogus woningen. Deze ontsluitingsruimte is telkens gescheiden van de verblijfsvertrekken, terwijl de ontwikkeling van plattegronden in de vorige eeuw heeft laten inzien dat dit prima gecombineerd kan worden, zeker in de keuken, eet en woonkamer. Het combineren van verblijfs-en ontsluitingsruimte maakt het ook mogelijk om de ruimtes meer in serie te schakelen zodat je niet telkens terug hoef naar de gang of de hal om naar een andere ruimte te gaan. Laatste punt betreft het formaat van de hallletjes en gangen: in de standaardwoningen zijn deze tot een minimum gereduceerd, terwijl het misschien wel ruimtes zijn waarin je het vaakst komt in een huis. Door juist belangrijke ruimtes in de sequentie een meerwaarde te geven krijgt het huis meer cachet.
65
66
Ontwerp Agavehof 6. In de ontwerpen is telkens eerst uitgegaan van het maximale volume dat mogelijk is op de kavel, waarna de plaatsing van verschillende binnen- en buitenruimtes de footprint reduceren en het volume beïnvloeden. Het perceel van Agavehof 6 is 20 bij 17 meter, het maximale volume wanneer we brandwanden toepassen is dus 18 x 15 meter, met een schuin dak onder 45 graden vanaf de goothoogte van 5 meter. Dit kavel is enkel toegankelijk met het pad aan de noordzijde. De eerste stap richting het ontwerp is om samen met de buurman een gemeenschappelijk entreéhof te creëren, zodat het toegangspad zich verbreedt tot een meer open plek in de route. Hierna krijgen de koppels van binnen- en buitenruimte hun plek: de binnenruimtes geordend in een seriële sequentie, de buitenruimte naar de bezonning. Doordat de ontsluiting aan de noordzijde en door de oost-west georienteerde kavelrichting, ontstaat een gerekt volume aan aan de noordzijde, met een zwaartepunt op het noordoosten. Behandeld in de volgorde van de routing zijn de volgende combinaties van ruimten geplaatst: Als onderdeel van de context eerst de combinatie entréepatio-entreehal. De buitenruimte bij de entreehal is overdekt, zodat er vanuit het toegangshof, onder de overdekking door, de lichtere entreepatio zichtbaar is. Dit markeert de ingang van de woning. Na de entreehal is de keuken-ontbijttuin-combinatie de tweede ruimte in de routing Deze combinatie is onderdeel van de gemeenschappelijke hoofdtuin en
van de binnenruimtes die elk gezinslid gebruikt. De ontbijttuin is op het zuidoosten georiënteerd. Hoewel deze tuin direct zichtbaar is wanneer men hem vanuit de entreehal binnenstapt, is het zuidwestelijke deel van de tuin dat nog niet. In de eetkamer kamer wordt al wel het terrasgedeelte duidelijk. De woonkamer bevindt zich aan de andere zijde van het terras, een meter onder het maaiveld. Deze ruimte is naar twee zijden geopend, zodat pas op dit punt in de sequentie het zuidwestelijke gedeelte en daarmee de volledige tuin, zichtbaar wordt. De laatste serie van vertrekken en buitenruimtes zijn de slaapkamers en andere ruimtes waar men zich privé kan terugtrekken. Op de begane grond is de combinatie van de studeerkamer met de patio-tuin op het noorden geplaatst voor optimaal noorderlicht, rust en dus concentratie. De drie private slaapkamers en de badkamer op de bovenverdieping zijn afzonderlijk geschakeld aan de hoofdroute. Elke slaapkamer heeft een balkon. In de badkamer vormt het schuine dak het plafond en is er vanuit het bad uitzicht op de trap, maar ook andersom! De wanden op 1 meter afstand van de kavelgrens die zijn ‘overgebleven’, zijn onderscheidend vormgegeven ten opzichte van de normale buitenwanden. Qua vorm steken ze uit tenopzichte van de buitenwanden die er haaks op aan sluiten (dit levert ook een brandtechnisch voordeel op), daarnaast is de dakrand horzontaal geknikt ten opzichte van de daklijn, terwijl de normale dakranden een lijst hebben die met de dakhoek mee loopt.
1. Maximale enveloppe
2. Context
67
3. Gemeenschappelijke ruimtes & tuinen
4. Individuele ruimtes & tuinen
Agavehof 5
68
69
70
71
72
Ontwerp Agavehof 5 & 3. De andere twee ontwerpen zijn volgens dezelfde principes vormgegeven. Andere randvoorwaarden van de percelen vormen echter de aanleiding voor ontwerpen die er volledig anders uitzien. Agavehof 5, het middelste ontwerp, heeft een kleine knik in haar kavel, welke uitgebuit is in het ontwerp door de woning vorm te geven als twee in elkaar geschoven kleine volumes. Agavehof 3 is het ontwerp dat aan de straat is gesitueerd. De aanwezigheid van een (enigszins verspringende) rooilijn in deze straat heeft ervoor gezorgd dat de footprint van deze woning veel vierkanter is dan de andere twee, wat op zijn beurt een veel conventioneler volume oplevert, met een relatief formele voorgevel en kleine aanbouw-achtige zijvleugels. De routing van beide huizen is in grote lijn hetzelfde als die van Agavehof nummer 6, maar details zoals doorkijkjes en vides zijn anders. Zoals te zien in de tekeningen op de volgende pagina’s, zijn de belangrijke onderscheidende kenmerken als volgt: De afwezigheid van de verdiepte woon & studeerkamer in beide ontwerpen, de vide en ruimte tot aan het dak boven de eetkamer en de overloop in Agavehof nummer 5, en de doorkijkjes ‘vanuit de entreépatio de ontbijttuin in’ & ‘vanuit de keuken door de keldertrapruimte de woonkamer in’ in Agavehof nummer 3.
73
Agavehof 5
74
75
77
78
Agavehof 3
1. Maximale enveloppe
2. Context
79
3. Gemeenschappelijke ruimtes & tuinen
4. Individuele ruimtes & tuinen
Agavehof 3
80
81
82
84
Uitwerking Agavehof 3. Het huis aan de straat, Agavehof nummer 3 heb ik verder uitgewerkt. Het huis is gebouwd in kruislings gelamineerd hout (kruislaaghout), met een houten gevelbetimmering en een leistenen dak. Vooral het subtiele onderscheid tussen een normale buitenwand en een brandwand is belangrijk. Naast het eerder genoemde verschil in dakrand en het uitsteken van de brandwand, is de gevel betimmering donkerder gebeitst. In het interieur is het kruislaaghout zichtbaar gehouen: de vloeren zijn blank gelakt en de wanden & het plafond zijn niet-dekkend wit geschilderd. Ruimtelijk zorgt dit voor een combinatie van een warme bodem, met koelere muren en bovenkant waarin de houtnerf nog wel steeds zichtbaar is.
85
86
87
88
89
90
Routing #1 In de entreepatio is een doorkijkje door de heg, dat alvast een voorproefje geeft van de keuken en de ontbijttuin, rechtdoor kijkt men over het bordes van de trap de ‘verborgen‘ studeerpatio in.
91
Routing #2 In de eerste gemeenschappelijke ruimte, de keuken zit een smalle doorkijkmogelijkheid de woonkamer in, men kijkt hier over de keldertrap. Daarnaast krijgt men door de eetkamer heen een eerste indruk van de avondtuin.
92
Routing #3 Terugkijkend vanuit de avondtuin door de eetkamer richting straatzijde en de ontbijttuin. Links, voor het doorzicht over de keldertrap, begint de vernauwing die zal uitmonden in de trappenhal.
93
Routing #4 De trappenhal is een relatief kleine ruimte qua vloeroppervlakte, maar hij haalt zijn kwaliteit uit de hoogte. De ruimte loopt door tot onder het dak, waar een groot dakraam de ruimte verlicht. De ruimte begint smal bij de woonkamer, maar opent zich op het keerpunt op het bordes.
Reflectie.
94
Ter afsluiting een duiding van het ontwerp De kern van mijn project is het vormgeven van de huizen om zo een betere relatie te bewerkstelligen tussen binnen en buiten, maar ook tussen privaat en collectief. Het voorstel voor verruimde regels lijkt een kleine ingreep, maar met de ontwerpen als illustratie betoogt het een omslag in denken over een grote hoeveelheid van de woningvoorraad van Berlijn. Het centrale element is de verlaagde buitenmuur van 5 meter hoog (de brandwand), ten eerste qua stedenbouwkundig figuur, ten tweede qua vormgeving tot in het detail: de huisjes zijn ontworpen als kavels met brandwanden waar de woningen ‘tegenaan zijn geplaatst’ met subtiel onderscheid in de brandwanden: het uitsteken, de knik in de dakrand en het donkerder beitsen. Eigenlijk is elk van de huizen een oefening in het oplossen van de vraag wat er aan de binnenzijde van deze wand gebeurt. Bij de normale goothoogte van 7 meter is het zeer geloofwaardig dat hier een dak, twee verdiepingen, twee vloeren en zelfs het bovenste laagje van een geventileerde kelder in past. De 2 extra meter die je dichter bij de kavelgrens mag bouwen bij een 5 meter hoge buitenmuur levert onweerlegbare voordelen op wat betreft de kavelinrichting, maar het de binnenruimte is echter niet automatisch opgelost.
Ik heb dit op een aantal verschillende manieren gedaan: De meest toegepaste is een balkon op de eerste verdieping van bruto 2 meter diep, zodat er gevelopeningen geplaatst mogen worden tussen de slaapkamer en het balkon. De andere door mij ontworpen oplossingen zijn een verdiepte kamer op de begane grond (Agavehof 6), een lagere verdiepingshoogte + schuine daken op de verdieping, eventueel (Agavehof 5) het bordes van de trap + daglichtvide voor de kelder (Agavehof 3) en ten slotte een nis om in te baden met een daklicht om vanuit het bad recht omhoog naar buiten te kijken (Agavehof 5) of met een daklicht door de zolder in het dak aan de andere zijde, zodat je vanuit het bad langs het dak naar buiten kijkt (Agavehof 3). Dit gerealiseerd hebbende, gaan mijn gedachten direct op zoek naar meer oplossingen: bijvoorbeeld een anderhalf hoge woonkamer. Dat doet er niets aan af dat de variatie aan mogelijke antwoorden op het 5 meter vraagstuk aantonen dat het geloofwaardig is dat mijn voorstel om dichter bij de kavelgrens te bouwen de woonkwaliteit in een verzadigde situatie van deze eengezinswoningwijkjes aanzienlijk verhoogd; Dat hier de voordelen van suburbaan wonen te combineneren zijn met de voordelen qua voorzieningen van het wonen in een grote stad als Berlijn.
5,0 m
3,0 m
2,8 m
3,0 m
0,8
2,8 m
5,0 m 4,2 m
1. Balkon
2. Verlaagde woonkamer
3. Lagere verdieping, kamer onder dak
5,0 m
5,0 m
3,0 m
0,7
1,5 m 1. Trap
3,0 m
>3,0 m
5,0 m
3,0 m
95
5. Bad met zicht langs het dak
(6. Hogere woonkamer)
96
_Nawoord. Bijna twee jaar geleden, in het voorjaar van 2010, tijdens een studiereis naar Mexico ontstond in een vlaag van enthousiasme het idee om samen met een aantal medestudenten een afstudeeratelier op te zetten, waarin de afstudeerrichtingen stedenbouw en architectuur gecombineerd zouden zijn. In de maanden die daarop volgden hebben Michiel Dehaene en Christian Rapp toegezegd dat zij de kern van de afstudeercommissie wilden gaan vormen, hebben de deelnemende studenten zich uitgekristalliseerd en hebben we druk overleg gevoerd over een concreet onderwerp voor het atelier -vaak vanuit verschillende buitenlandse stages/studeersemesters. Uiteindelijk begonnen we in maart 2011 met 5 studenten aan de enigszins monumentale opgave:’ wonen in Berlijn’. Na vele excursies naar, twee maanden wonen in, ontwerpen voor en studeren op Berlijn, ben ik uiteindelijk beland op een studie naar en een ontwerp in middenklasse eengezinswoningwijken: een woonmilieu dat verrassend veel voorkomt in Berlijn. Nu het project bijna ten einde is, wil ik op deze plek
graag mijn begeleiders Michiel Dehaene, Sjef van Hoof en Christian Rapp bedanken voor de moeite die ze hebben genomen om ons op een breed scala aan locaties te begeleiden (naast Eindhoven ook Antwerpen, Gent, Amsterdam, Berlijn en soms via Skype), voor hun deskundige adviezen, maar bovenalles voor hun steun tijdens en na mijn periode van ziekte in januari en februari. Daarnaast ben ik natuurlijk ook zeer veel dank verschuldigd aan mijn ateliergenoten Sem, Tim, Loes en Robbert, evenals de afstudeercommissie ook om hun begeleiding, adviezen, gezelligheid en bovenalles steun tijdens moeilijke periodes. In het bijzonder dank ik Sem voor zijn scherp formulerend vermogen en feilloos gevoel voor humor; Tim voor zijn subtiele woordgrappen en planningskwaliteiten - ik heb op dat laatste gebied heel veel van hem geleerd-; Loes voor haar luisterend oor; Robbert voor zijn precisie en ten slotte Loes en Robbert samen voor en een fantastische tijd in Berlijn, zowel wat betreft de levenskwaliteit als de destijds bereikte studiediepgang,
David de Kool, April 2012
97
98
_Bronvermelding. Alter, G (1894). Villen und Kleine Familienhäuser; Leipzig: Verlagsbuchshandlung van J.J. Weber Christiaanse, K. (2011). Berlin - ein doppelter Archipel, ein stadtkonzept ‘revisited’. Arch+, Zeitschrift für Architektur und Städtebau, 2011 (201/202). p 56 - 61. Gutkind E: Neues Bauen. Berlijn (1919) Harlander, T (2001) Villa und Eigenheim: suburbaner Städtebau in Deutschland; Stuttgart: Deutsche VerlagsAnstalt. Die Heimstätte, nr. 3 (1930) Kapp, G; Heimkultur Deutsche Kultur. In: Im eigenen Heim, nr. 3 (1918) Kuhn, G (2001). Planmaßig Dezentralisierung und >>wildes<< Siedlen. in: Harlander, T (2001) Villa und Eigenheim: suburbaner Städtebau in Deutschland; Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt p 162-173. Ruck M: Die öffentliche Wohnungsbaufinanzierung in der Weimar Republik. In Schildt A Sywottek A: Massenwohnung und Eigenheim: Wohnungsbau und Wohnen in der Großstadt seit dem Ersten Weltkrieg. Frankfurt am Main/New York, 1988. Schmitthenner P (1984); Gebaute Form Variotionen über ein Thema. Verlagsanstalt A. Koch. Schneider K Kaempfert W (1939): Eigenheim und Garage; Berlijn, Verlag Ernst Wasmuth Sieverts, T. (1998). Zwischenstadt. Lengerich: Lengericher Handelsdruckerei. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung, (2005) Flächentypen Eine Beschreibung der im Informationssystem Stadt und Umwelt (ISU) der Senatsverwaltung für Stadtentwicklung erfassten und verwalteten Struktur- und Flächennutzungskategorien von Berlin; Berlijn. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2007) Die Bauordnung für Berlin; Berlijn. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2008). 06.08 Stadtstruktur. Umweltatlas; Berlijn. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2009). Preisrichtwert. Berlin. Tessenow H (1984) Hausbau und dergleichen; München, Verlag Georg D. W. Callwey. Afb.01 Bingmaps. Afb.02 Harlander, T (2001), p167. Afb.03 Harlander, T (2001), p 170. Afb.04 www.flair-massivhaus.de Afb.05 Alter, G (1894) Afb.06 Tessenow H (1984) Afb.07 Schneider, K Kaempfert W, (1939). Afb.08 Schmitthenner P (1984)
99
technische universiteit Eindhoven mei 2012