369
I. Brieven van Duclos aan Gezelle Brugge, 12 Febr. 74. Eerw. Heer en dierbare Vriend, Het heeft mij zeer aangenaam geweest uwen artikel te ontvangen over Boucksoone, en 'k zal hem in no 13 van 't IXste jaar doen verschijnen. Maar ter zelver tijde moet ik U zeggen dat ik niet en versta hoe gij uw troetelkind R.d.H. zoodanig kunt bastaard maken, dat gij 't beste uit uwen koker drukken laat in eene gazette, die aleenelijk niet bestemd en is om bewaard te worden! Is 't misschien ‘uit de oogen, uit het herte?’ Neen, dit en zou ik nooit van u kunnen gelooven; en 't is daarom dat ik peize dat het zal genoeg zijn dit gezeid te hebben, om voortaan uwe medewerking aan R.d.H. te verzekeren en te mogen regelmatige deelneming van uwentwege in 't werk verwachten. Dat gij mij b.v. toezondet 't gene gij vindt over oudheden enz. van Kortrijk dat het bewaren weerd is, dan zoudt gij mijns dunkens aan R.d.H. een grooten dienst bewijzen. - In alle geval verwacht ik van u dat gij mij zult verkrijgen eene verwisseling van publicatie tusschen R.d.H. en de Vrijheid, en ter zelver tijde, gelijk ik aan den uitgever de nos sedert 1 Dec. 73 zou zenden, zoo zou ik ook geerne de nos hebben die verschenen zijn sedert dat gij schrijft. - Reeds heb ik aan Eug. Van Damme, zonder te zeggen waarom, gevraagd dat hij die verwisseling zou bemiddelen; een woord van uwentwege zal den uitgever overhalen. Of misschien dat M. Dalle dit zou willen doen. Ook zou ik geerne weten wat er geworden is van the farm of Apthonga die gij medegenomen hebt in Julij 1873, beloovende de vertaling ervan bij stukken op te zenden. Indien gij begonnen hebt, zendt 't gene gij hebt met Eug. V. Damme mede, en doet toch voort. Hebt gij niet begonnen, zendt den boek Zaterdag, dat ik hem kan bestellen aan iemand el. De zaken van R.d.H. staan op hun beste. Met de vernieuwing van 't jaar hebben wij bij de 150 inschrijvers gewonnen, en daar komen der nog dagelijks bij. Schrijf eens eenige art. in de Vrijheid over R.d.H. Te Kortrijk zouden wij gemakkelijk 300 inschrijvers winnen, en wij zouden ze krijgen ware R.d.H. er bekend. Ik hebbe specimens gezonden aan al de Katholike kiezers van Kortrijk. Een woord in de Vrijheid zal hun dien specimen herinneren, en vele zullen het biljet van inschrijving opzenden. Zeg erbij dat al die 5 inschrijvers bezorgt, als premie de 5 eerste jaargangen van R.d.H. voor nieten krijgt. Vergeet niet te zetten dat 't adres is: Mariastrate, 2 en dat al de commissien naar daar moeten komen. Met de toelage die ik hebbe van Staat en Provincie, en met 1.000 fs. die ik geschooid hebbe heb ik middels om prenten te
Biekorf. Jaargang 66
370 geven die naar den rook niet en smaken, al is 't dat wij in deficit ons jaar geëindigd hebben en het tegenwoordige nog zullen eindigen. Wij hebben eene Gilde gesticht van Ste Lintgaarde, voor taal en oudheid onder kenspreuke: ‘ROND DEN HEERD’. Zij bestaat uit werkende leden en eereleden. Een Raad staat aan 't hoofd. Binnen de 8 dagen zult gij een exemplaar van de Wet ontvangen. 't Is de Raad die voor de redactie van R.d.H. zorgt. Hij is samengesteld als volgt: Eer-Voorzitter: Meersseman, prof.; voorzitter: uw dienaar; - Greffier: Pieter Baes; Leden: Van Coillie, Mervillie, Fraeys, Carette; waarbij wij nog zullen K. Verschelde en Dr. Van Steenkiste krijgen. De leden zullen een allerschoonst diploma ontvangen. Dit zal toogen dat wij leven in West-Vlaanderen. De Wet der Gilde zal overal rondgezonden worden, naar gazetten, collegien, societeiten etc. in heel 't Vlaamsche land. Hebt gij candidaten als eere-leden, zendt de namen op. 't Ware nu volstrekt noodig dat gij mij een schrift zoudt zenden waarbij gij bekent ‘dat ik R.d.H. met alle de verzamelingen, en prenten, boni en mali overgenomen hebbe, en verklaart dat ik uit dien hoofde ue. niets schuldig en sta’. Anders zouden wij kunnen met de stichting onzer Gilde kwalijk uit komen. Ik hope dat gij aan al de punten van dezen brief een voldoende antwoorde zult geven, zoo gauw mogelijk: want 't is achter u dat ik wachte om de zake van de stichting der Gilde openbaar te maken. Gij zoudt mij dan grooten dienst bewijzen met te spreken: 1o van uwe medewerking 2o van de Vrijheid (échange)(*) 3o van the farm of Apthonga 4o van de declaratie van overneming van R.d.H. M. Rembrij vraagt mij op dit laatste punt aan te dringen, hij vindt dat wij niet langer en mogen sluimeren. N.B. dat ik reeds de schuld bij Weale afgekort hebbe. Tot allichte dan. Ue. vriend in Christo Ad. Duclos pbr. [Antwoord van Gezelle op deze brief, in Brieven II (ed. Prof. Baur), blz. 149-151].
(*) N.B. de auditie van R.d.H. met de gazetten waarmede hij verwisselt, is dat zij wekelijks de aankondiging van R.d.H. moeten drukken, 't Is iets van 7 of 8 regels.
Biekorf. Jaargang 66
371
II Brugge, 11 Maart 74> E.H. en vriend, Uwe brief is zoo ik hem verlangde. - 'k Hebbe den avocat du diable gespeeld om u te doen uit uwe schoen springen. Immers 'k vreesde dat de een of de andere zou willen tot de eenheid!! gekomen zijn met de Hollanders. Men had zelfs 't argument van de normale bijgebracht. Uwen brief zal ik voorenlezen in den raad en hij zal een mondstopper woeden, indien er iemand is die in zijn herte een ander gedacht voedde. Wij zijn derhalve thans t'accoord op al de groote questien: gister avond hebben wij daarover nog vergaderd, en... wij zullen onze studie, die serieus zal zijn eindigen met de uitgave van onze taalregels en spellingregels. 't Zal revolutie zijn - maar 't moet ervan komen. - De spellingregels en zullen niet gedrukt worden zonder dat gij ze ziet - en zij zullen uitgegeven worden met preuven en teksten uit Vondel, Ten Kate, van Beers en andere. Ja, onze inleiding zal van ‘De Vries’ zijn, die vier en vlamme spuigt tegen deze die zouden den Vlaming - hij zegt den Nederlander - doen buigen onder eene soorte van Academie, gecopied op deze van Parijs. Mag ik weten welke fauten er in R.d.H. voorenkomen - zijn het drukfauten? Daar en staat er niemand vrij van, gij weet dat. - Is 't wending: zeg een woord. - Is 't in de geslachten? 'k Zal beter opletten - of waarin is het? Welken regel geeft gij voor 't inlasschen der welluidende t of d, b.v., in gevolgentlijk en woorden van dien aard. Welken regel geeft gij voor 't gene den naamval betreft achter de voorzetsels? Pro Christo, Voor Christo, enz. zet gij den naamval die de latijnsche prepositie zou vragen, stond zij in plaatse der vlaamsche? of hoe is 't? Zoekt dat in de spraakkunsten!! Compl. van H. van Doorne ook een van de Gilde waarvan ik u allichte de lijste der werkende leden zal zenden. Ue. oodm. dienaar. Ad. Duclos.
III Brugge, 18 maarte 74. Heere en Vriend, De vlage die over 't Wvl. hing is opengescheurd. Dr. - horresco referens - Nollet de Brauwere van Steelandt-Luckx, heeft zijn clisterium uitgehaald en, - in fransche tale - in de Bulletins de l'Acad. roy. des sciences, lettres & beaux-arts - Officieel!! - heeft hij 't Wvl. op de pinne gebracht. Uwe gedichten, Debos', 't Idioticon, R.d.H., mijn Vlaamsche kuste - Weale met Hans Memlinc - 't komt er al in. Wij zijn des separatistes occidentaux
Biekorf. Jaargang 66
372 - scheurmakers - dwazeriks, des particularistes - des archaïographes (sic.), maar bovenal, lieden die niet anders en schrijven als van God en zijn heiligen in R.d.H., hier en daar, - raca! - met scurrilia doormengeld. O de man die ‘de glazene ooge’ dichtte en die een stuk miek op den paster die 's kosters g... op den preekstoel toogde! - 't Is altijd de balke en 't strooike. - Nu wij en weten noch van spraakkunst, noch van etymologie, noch van spellen, (al is 't dat wij - zoo hij zegt - om den blinddoek aan te doen de officieele spelling schrijven - peist!) noch van wending, noch van niet met al en weten. De Bo's idioticon is in 3 jaar(*) gemaakt, en het beslaat 1500 bl. dus 't en kan niet vele zijn. Achter dat hij gezeid heeft dat wij van niet en weten, zegt hij dat wij over alle dingen schrijven: ils exploitent tous les genres: beaux-arts, linguistiques - sciences, litterature, tous les genres, même le genre ennuyeux (Reinaert s'y connaît)! Maar 't gene hem meest in den neuze straalt 't is dat wij Katholyk zijn. Hij komt gedurig met de abbés voce den dag en maakt alzoo consideratien op de Charité, op zijn Dupanloupsche. Ook haalt hij 't gezag bij van den Correspondant en van Pierke de Decker. Kortaf - wij zijn de opvolgers van de Desrochisten, van Abbé Defoere, Bôn en Behaeghel. Wij willen de accenten inbringen - peis ik - en de inquisitie zeker erbij. Z. Hoogw. vindt dat het ernstig is. Ikke niet. 'k Hebbe bewezen dat wij recht hadden om ons gedacht te laten hooren over tale. Dat wij gansch den Hollandschen woordenboek aanveerden; dus dat zij ook moeten uit den onzin aannemen 't gene bewezen kan worden. Dat wij hunne klankverbeelding aa, uu, ii, etc. aannemen, maar dat zij ons moeten toelaten onze klanken (schel. oo en ee) te houden. Dat wij wel hunne syntaxes niet en willen uitgeven als ongegrond en kwalijk; dat zij de onze ook niet en mogen verwijzen. - Dat de Hollanders zelve van de zoogezeide eenheid niet en willen. Dat Alb. Thijm, Cremer, Hofdijck, Ter gouw en meer en meer andere, elk eene bijzondere spelling volgen; dat de Vries zelve geschreven heeft dat hij niet en wilt opdringen; maar nooit en zou willen eene regelgevende Academie lijk de fransche aanveerden etc. - Z. Hoogw. en heeft niet daarop geantwoord; maar gezeid dat wij moesten antwoorden. 't Zal gebeuren ook. Frans de Cort heeft mij laten weten dat Dr. Nollet etc. etc. eenen puntigen artikel zal schrijven in de toekomst en dat zijne toekomst ‘wagewijd’ openstaat aan onze antwoord. 't Is daar dat wij het hun gaan brengen. 't Zal en 't moet krabbelen en bijten. Zoohaast de aprilvisch van Dr. Nollet etc. etc. zal verschijnen, zend ik u een exemplaar. - Maakt dan de refutatie van 't gene u betreft en schrijf noten voor 't overige. Wij zullen dit al te samen
(*) In margine: (leest in 13 jaar).
Biekorf. Jaargang 66
373 smelten, en geteekend door nl. debo, meersseman, Callebert, uwen Dienaar en hier of daar nog een of twee, aan de Toekomst opzenden. Wij zijn dus verre gekomen en de voorige misslagen zullen uitgevaagd worden. In 't congres van Brugge wierd er gezwegen, aan de Commissie antwoordde men dat men ‘met achterdenken lag’ en men ging niet - sedert dien had men over ons gezwegen als vermoord. Maar nu - 't moet zijn dat de zake volgens hun ernstig wordt en vreeselijk - komen zij tegen ons op - Alea jacta est: 't is oorlog en wij zullen strijden of moest het ons vel kosten. Wij gaan uitkomen met onze spelregels, en eischen dat men ons toesta onze woorden, onze klanken, onze wendingen te bezigen. 'k Moet uitscheiden. Goe gezondheid - en zend mij allichte den art. op de prente van S. Pieters kerke. - Dank voor uwe zende. - Gabrielle verschijnt Zaterd. met eene schoone eerste communie prente. - ‘Katte te choore’ stond op 't ms. - wierd miszet in de drukkerije en De Zuttere vergat te verbeteren. Mijn groetenissen aan Grootjuffr. Hiers totus tuus in Christo Ad. Duclos pbr.
IV [Antwoord op Gezelles brief van einde mei, in Brieven II (ed. Prof. Baur), blz. 155-156]. Brugge, 8 Juny 74. Eerw. Heer en Vriend, Dank over uwen brief. Kan. Rembry zal u zelve bedanken over uwe zende. Hoe aangenaam en zou het ons allen niet zijn, nu en dan iets te mogen van uwentwege in R.d.H. drukken! Waarom en schrijft gij niet van tijd tot tijd iets, al ware 't maar eene colomme of twee - gij die zoo veel gemak hebt, en toch onze leermeester zijt! Als 't u belieft, doe het toch. Wij houden den 18 Oegst landdag voor al de werkende leden der Gilde, ten huize van Dr. v. Steenkiste. Wij zullen den advokaat Verriest, Dr. Verriest en andere en andere bieden om te spreken. Wij zouden willen hebben dat gij iets bereidt over de westvlaamsche wending. De Bo belooft te handelen van de voorwaarden die vereischt zijn in een volkswoord, om met recht en reden in de schrijvende taal aanveerd te worden. Verscheide questien zullen nog voorengedregen worden, nopens R.d.H. uitgeven van Boeken - maken van liederen - comediespelen - houden van voordrachten etc. etc. Weet gij eenige questien die 't nuttig ware te behandelen, schrijf er mij een woord over. 'k Hebbe een brief van Aelb. Thijm ontvangen. Hij heeft ten onzen voordeele geschreven aan Nolet die hem voorafgaandelijk zijn oordeel over de Westvlaamsche taalontketteringspoging gevraagd
Biekorf. Jaargang 66
374 had: ‘ik heb er vooral uwe onmiskenbare rechten in verdedigd’. 'k Had hem geschreven dat ik eene antwooorde verwachtte. Hij zegt daarop: ‘daar zijt gij met dat vrouwelijk geslacht volkomen in uw recht; zegt het volk ten uwent in den 1st of althans in den 4n naamval “antwoorde” - ook dan zijt gij in uw recht’. Wat wilt hij met dit verschil tusschen 1st en 4n naamval? Hij verzoekt mij ue. te groeten van zijnentwege. - Schrijf hem eens en tracht een brief te hebben dien wij ievers drukken mogen. Gij zoudt mij hoogst verplichten, wildet gij de mij ontbrekende nos der Dietsch Warande geven, zoo gij belooft (sic) hebt. 'k En kan geen exempl. meer geven van 8ste jaar: 't is uitpatuit. - Maar van de andere jaren zal ik zenden, zooveel boeken, gratis, als ik nieuwe inschrijvers van u zal ontvangen op het loopende jaar. Wekt eens de Kortryzanen op om in te schrijven. Mocht ik u een raad geven, 'k zou de vol[ledige] 8ste jaar[gang] die gij hebt, zeer sterk doen verbinden - dit jaar zal raar worden en moeielijk om remplaceeren. Ik verwachte ant. op de verscheide punten van dien brief. Vriendelijke groetenissen van t'huis. Ad. Duclos. De brief van De Bo aan Nolet is reeds gedrukt in de Toekomst. Gij zult allichte een exempl. toegezonden worden. - Valt de Vrijheid niet te stijf in den Patois? ten minste voor 't gene de woordvormen betreft? de faute: verrees voor verwekte is van Jan Bethune en niet van Pieter Baes. [Gezelles antwoord op deze brief, in Brieven II (ed. Prof. Baur) blz. 157-159].
V Brugge, 22 juny 74. Eerw. Heer en Vriend, Gij moet onzen brief ontvangen hebben wegens den landdag der gilde(1). 'k Geloove dat het zal lukken, en verzoeke ue. te willen aandringen bij Advockaat en bij Dr. Gust. Verriest te willen er naartoe komen, en er spreken. Wat u aangaat, 't hoofd en de meester van ons allen, wij verlangen u te zien te midden deze vergadering en er uit uwen mond onderwezen te worden. Wildet gij handelen over de wending van 't Wvl. dialekt, dan zouden wij met debo's verhandeling over ‘de vereischte voorwaarden voor een woord om burgerrecht in de geschreven taal te verkrijgen’ en Meersseman's ‘over de spraak-
(1) Deze uitnodigingsbrief voor de eerste ‘landdag’ van de St. Luitgaardegilde is gedateerd 13 juni 1874.
Biekorf. Jaargang 66
375 kunst van ons dialekt’ een volledigen uitleg hebben wegens de bijzonderste punten van ons dialekt. De vergadering wordt gehouden den 18 Oegst, ten huize van Dr. van Steenkiste. Langs alle kanten wordt er van tijd tot tijd uitgestrooid dat gij met ons niet en doet; daarom kom ik u vragen toch te willen van tijd tot tijd iets schrijven, al en ware 't maar een artikelke van een colomme of twee, 't zou de eenigste noodige en geldige antwoorde zijn die aan de uitstrooiers van valsche geruchten kan gegeven worden. De questie van ee en oo in wij schreeven en wij schooven ligt mij opperst. 't Is een van de zware redens die men bijbrengt om ons uit scholen te sluiten enz. en te zeggen dat wij geen regels en volgen. Gij zelve in ‘de Vrijheid’ schrijft wij schreven enz. De uitspraak, voor zoovele ik achterhaald Nebbe en daarin ervaren ben, en is niet eensluidend in Wvl. zelve. Dan zouden wij niet moeten, lijk Te Winckel zegt, de uitspraak laten varen, en de afleiding volgen. Nu Te Winckel met De Vries en Dr. Brill zeggen en toogen dat de schl. ee in 3 pers. enk. en 2den pers. meerv. van de gothische ai afkomen, daar de e (zachtl.) van In & 3n pers. meerv. uit de verzachte ai-klank van 't gotisch voortspruit. Wat zegt gij en wat gedaan? Ware 't misschien al zoo goed niet gansch de nieuwe spelling te volgen? Maar alsdan wat gedaan met andere woorden waar wij scherpl. ee of oo hebben als te vooren enz. En wat gedaan met de woorden kroone, rooze, enz. waar de officieële spelling, steunende op de afleiding van 't latijn corona, rosa, de zachtl. o wilt hebben, en ook de h in throon verwijst omdat zij dit woord, lijk de andere, al den latijnschen ader neemt. Kan men al zowel niet zeggen dat wij die woorden uit den algemeenen stam hebben, waaruit de grieken hunne θρωνοѕ gevormd hebben, waar de wω naar onze scherp. oo zou wijzen en die de latijnen, in hunne schaarschheid van letters lieten varen, - en - is er daar voordeel aan of mogen wij dit punt ook laten gaan? Gij moest eens met gelegentheid naar K. Callebert schrijven en hem opmaken om zijn penne weder op te vatten: hij en is aan 't schrijven niet krijgelijk. 't Is nogtans zoo jammer. Kerv(ijn) de Lett(enhove) is mij komen spreken: hij zal ons altijd en overal verdedigen, en is van gedacht dat de taalwending der brusselsche centralisateurs, in politike naar 't Orangisme, en in religie, naar 't Protestantisme geleidt, en er reeds is. Alb. Thijm schrijft mij dat hij aan Nolet geschreven heeft dat wij in ons recht waren.
Biekorf. Jaargang 66
376 Debo is lid genoemd met nog andere belgen en Hollanders van eene commissie tot het uitgeven van een algemeen Idioticon. In afwachting van uw antwoorde op al die menigvuldige vragen, verzoek ik u te willen de verzekering aanveerden van al mijn beste gevoelens. Ad. Duclos. [Briefwisseling Gezelle-Duclos van 2 tot 10 (?) juli 1874, zie Brieven II (ed. Prof. Baur), blz. 162-168].
VI Brugge, 25 July 74. Eerw. Heer en Vriend, Mijn inzicht is - indien 't mogelijk is - de Emulatie den baard af te doen voor 't gene de gevonden schilderingen betreft, en ze te doen calqueeren voor R.d.H. Toch en zal ik zelve maar kunnen komen den 3 Oegst, met mijnen teekenaar mede, en gij zoudt moeten - inscio decano - al de opschriften nauwkeurig opteekenen - en eene nauwkeurige beschrijving maken van gansch het stelsel, zoo onder opzicht van teekening als van kleedie en coleurwending. Dit werk zoudt gij moeten aanstonds aangaan, opdat R.d.H. het zou kunnen drukken vooraleer de Emulatie erop gepeisd heeft - die heeren peizen lange en weinig, gewonelijk, maar wij en mogen 't niet betrouwen. - 't Ware panne, kon de beschrijving mij toekomen vóór den 2 Oegst. 'k Verwachte dat gij mij zult dit bewijs geven van uwe voortdurende genegentheid wegens uw troetelkind R.d.H. dat toch zijn IXste jaar beleeft tot spijt van die 't benijdt. Gij belooft de Kölnische Zeitung en zij en is in 't pakske niet. Zendt ze met de post onder band. 'k Zal den artikel doen vertalen of zelve vertalen. Van 't uitgeven uwer gedichten zal ik aan de vrienden spreken. 'k En hebbe nu alssan niet veel tijd; maar tusschen hier en eenige dagen zal het beter gaan. Paul Alb. Thijm heeft ook t' mijnent geweest, en is bij mij wel twee uren gebleven. - Hij en zal hij tegen ons niet schrijven: maar die lieden zijn zeer onwetende voor 't gene onzen schrijftrant aangaat. Hij peisde dat wij wilden pastiches maken van de XVe eeuw!! 'k Heb hem geantwoord dat Wij het toch niet helpen kosten, was onze thans levende tale nog juiste aan de tale uit de jaren 12-1500 gelijk. Dat het een reden zou zijn voor alle nederduitschers om te schrijven lijk wij doen etc. etc. - Hij vindt dat De Vries en consoorten al zoo wel als wij dialect schrijven -; maar ons dialekt leeft zei ik -; en hun dialekt - zei hij - is iets dat zij uitvinden, eene conventioneele tale.
Biekorf. Jaargang 66
377 Dr. Johan Winkler, van Leeuwarden, heeft een dialecticon gemaakt in 2 vol. - Hij schrijft er 7 of 8 bladzijden lof zonder weêrga van G. Gezelle - V. Huys - Duclos Callebert, Flamen enz., die hij noemt. Die, zegt hij - hebben het vast - en zelve De Vries schrijft schier gelijk wij schrijven. Hij is vijandig tot de dood tegen de ge-iekte tale die uitgevonden wordt door eenige hollandsche geleerden die halsstarrig hun gedacht willen doen door dringen. Wij hebben hem geschreven om hem geluk te wenschen. Hij antwoordt, 23 julij onder andere als volgt. ‘Onder die allen (brieven van gelukwensching, van instemming en hoogschatting) zijn er maar weinigen, die mij zoo bijzonder aangenaam waren als uwen (sic) brief, omdat ik groote voorliefde koester voor de Wesvl. Streekspraak, die, naar mijn inzien, de eerste, de hoogste plaats moet innemen onder alle nederduitsche tongvallen. Want ze is de oorspronkelijkste van woorden, de vloeiendste van zinbouw, de zoetste, de welluidendste van klanken. Bovendien koester ik de volkomenste instemming met de westvlaamsche letterkundigen, die hun schrijftaal putten uit den eenigen, waren bron, uit de rijke, schoone, altijd levensfrisschen bron der volkssprake. De volkomenste instemming met hen, bij wien het levende word meer geldt dan de doode letter, en die de eenvoudige, ongekunstelde en niet opgesmukte sprake des volks te schoon, te bevallig, te zoet en te rein vinden om haar als Hollanders en Brabanders doen, in een stijf en knellend keurslijf te wringen en dwingen, of haar op fransche stelthakken moeielijk en kunstmatig te laten voorttrappelen... Eene vraag verstout ik mij nog om te doen, en uwe vriendelijke welwillendheid geeft er mij den moed toe. Ik zoude zoo geerne eens kennis maken met ‘Rond den Heerd’, terwijl ik dat tijdschrift nog slechts bij name, en niet van aanzien kenne. Zoo vraag ik u vriendelijk: ‘och! zend mij eens een nummer ervan!’... [get.] Johan Winkler. Wat zegt gij daarvan? en wat zou er Nolet de brauwer van Stinkeghem van zeggen? en al die andere keurslijfsnoerders die 't vel van de ribben afwringen en 't herte in de borst versmachten? 'k En hebbe maar een No meer te kort van de Warande, en 't is de 5de aflevering van tome V. Zoekt ze a.u.b. - ik zou zoo geerne de D.W. doen binden. Van Doorne heeft bij mij geweest. Hij gaat de farm of Aptonga vertalen. Kent gij geen gast te Kortrijk die rond Vlaanderen reist met prijsboeken van de eene pastorie naar de andere? Pastoor V. Hullebusch zegt dat er zoo een is te Kortrijk.
Biekorf. Jaargang 66
378 - Ik vinde dat ac van Cortrac, Viroviac etc. Keltisch is en water bediedt. Kent gij niemand in Schotland om u daarover bescheed te geven? of in de Gallische provincies van England? Hierbij eene nota van M. Rembry om uitleg over 't woord: evellanden. Onze vergadering ziet er goed uit te wege. Gij zoudt moeten maken dat Advocaat Verriest toch over geen Kerkmusijk en spreekt. Goormachtigh heeft aanveerd voor de Gilde, een zoet vlaamsch briefke te schrijven, dat bewijst hoe zeer hij 't vlaamsch kent en schrijven kan. - Hebt gij niet eenige volksliedjes liggen op gekende wijzen, die wij zouden kunnen verkoopen - op vliegblaadjes - aan liedjeszangers. VDMeulebroucke zal daarover spreken in de vergaderinge. Ad. Duclos. 't Gene ik meest verlange 't is dat gij zoudt doen 't geen hier in het eerste deel van mijnen brief staat wegens de muurschilderingen van Kortrijk. [Antwoord van Gezelle op deze brief, in Brieven II (ed. Prof. Baur), blz. 170-171].
VII [Brugge, 19 aug. 1874]. E.H. en Vriend, De vergadering was prachtig, - bij de 40 leden - groot volk. Ziet Galette van Thielt van zaterdag. - Spreek er eens van in de Vrijheid, en in den Journal de Courtrai. Besloten verslag te drukken met al de redevoeringen. Zendt de uwe tegen 15 September. Al de leden houden eraan - en daar was groot misbaar dat gij daar niet en waart. Frans De Cort is mij komen bezoeken: Hij is in den grond van ons gedacht. Hij zal tusschen hier en 8 dagen ue. komen bezoeken: tracht hem eens goed te beklappen en te doen verstaan dat wij willen werken tegen den uitsluitenden geest van Hollanders en Brabanders, die ons particularisten noemen omdat wij eene algemeene tale schrijven met alle de vlaamsche limburgsche brabandsche enz. elementen erin, daar zij hun particularisme (i.e. dialect uitgevonden door eenige zoogezeide geleerden die al 't verstand en de beschaving voor hun willen hebben -) ons willen opdringen. Aldus heb ik gesproken en hij en wist maar een dingen te antwoorden: dat men ons niet gansch en verstond in Braband. Ik zei dat men ons in Brab. en Holl. beter verstaat als de Hollanders en Brabanders hier door 't volk en zelfs door geleerden verstaan worden: en dat dit maar en ging effen komen als men eens ons recht zal herkend hebben. Zoo haast onze woorden en wendingen
Biekorf. Jaargang 66
379 in de woordenboeken zullen staan, zullen de Brabanders en Hollanders ons vele beter vatten als wij hen. Zoo zendt uwe Desiderata. Ik zal er u de epr[euve] van laten geworden op tijd en stond: In afwachting ul. toegenegen in Christo Ad. Duolos. Hebbe aan ad. Verriest ook geschreven achter zijn redevoering. Dring wat aan dat hij ze zende v贸贸r 15 Sept. -
II. Brieven van Pieter Baes aan Gezelle I Gilde van S. Luitgaarde Brugge, Sint Elisabeth [8 juli] 1874. Eerweerde, Ik neme de vrijheid ul. te vragen dat gij tegen Zaterdag zoudt willen laten weten waarover gij in onze vergaderinge [van 18 Oegst] zult gelieven te spreken. 't Dunkt ons, dat het hoogst voordeelig zijn zou, te handelen over de eigenaardige wendingen van 't Westvlaamsch, die met volle recht in de schrijvende taal mogen gebruikt worden: dat is zoo het fransch zegt: sur les tournures de la phrase, die aan 't Westvlaamsch eigen zijn. Mijnheer De Bo van zijnen kant zal spreken over de westvlaamsche woorden die in de woordenboeken niet en staan en nogtans met volle recht in de schrijvende taal mogen aanveerd en gebruikt worden. Ik zal u binnen twee drie dagen de Toekomst van Mr. Duolos zenden, zij dan zoo goed van ze wel weg te laten. Heb de eer u de verzekering aan te bieden van mijne hooge achting P. Baes prof. St. Louis.
II Brugge, 19 October 1872. Eerweerde Heer, In name van den Raad der Gilde van Ste Luitgaarde, heb ik de eer Ul. te vragen dat gij zonder uitstel uwe verhandelinge over eenige Westvlaamsche desiderata zoudt inzenden v贸贸r Allerheiligen. Te naaste weke beginnen wij drukken. Aanveerd, Eerweerde Heer, de verzekering mijner hoogachting Namens den Raad P. Baes, Greffier.
Biekorf. Jaargang 66
380
III Brugge, 26 October 1874. Eerweerde Heer, Gij schrijft mij dat gij intijden niet zult kunnen gereed zijn. Ik vrage u: Waneer zult gij gereed zijn, want wij moeten volstrekt uwe verhandeling hebben. Zult gij niet kunnen gereed zijn tegen 15n november. Laat het weten, wij zullen dan wachten tot dat gij gereed zijt. Ik groet u uit der herten Uw dienaar in Xo P. Baes.
IV Brugge, 21 November 1874. Eerweerde Heer, Zijt zoo goed tegen Sint Eloys dag zonder uitstel, uwe verhandeling drukveerdig te maken. Reeds zijn wij begonnen drukken. NB. Ware 't niet wel indien gij op het einde een woordeke zegdet bijzonderlijk om al uwe oude studenten op te wekken tot het schrijven, vele zijn der die 't wel kunnen, en maar zeer weinig die het doen. 2o. Zoudt gij mij het fijne niet kunnen zenden aangaande het verblijf der Gypten of Bohemiens dat over 2 of 3 jaar in de omstreken van Kortrijk gedaan is geweest. De ‘Journal de Courtray’ heeft er van gehandeld. Als gij kunt, zend die numeros naar mij, 'k zal ze in 't korte ongeschonden weder beschikken. Daar is immers iemand die over de Gypten eene studie doet om in R.d.H. over te drukken. In afwachting dat gij aan mijne vrage zult voldoen, heb ik de eer Ul. te groeten Uw dienaar in Xo P. Baes.
V Brugge, 23 December 1874. Eerweerde Heer, Wij zijn uit der maten verwonderd, en spijtig dat wij uwe verhandelinge over de Westvlaamsche desiderata nog niet ontvangen hebben. Wij zijn ten vollen bezig met drukken en al de noodige stukken zijn aangekomen; zelfs de sluitrede over koenheid en werkzaamheid van Mr. Flamen die in onze vergadering niet tegenwoordig en was. Welnu, als de vijanden zullen zien dat Mr. Gezelle daar niet geweest en heeft en bezonderlijk dat hij zijn stuk niet en laat drukken ten minste als bijvoeg, zoo het gemeenlijk gaat in de
Biekorf. Jaargang 66
381 taalcongressen, wat zullen de vijanden dan zeggen? ‘De Gilde van S. Luitgaarde is eentwat van niet, Mr. Gezelle zelve lacht er meê’ zullen zij zeggen. En waarlijk, wij allen jongheden die trachten naar vermogen te werken om voort te zetten wat gij aléen met zulken moed en goeden uitval begonnen en tot stand hebt gebracht, wijlieden zeg ik, en hebben die beproeving niet noodig. Tracht tusschen binnen de veertien dagen uw stuk in te zenden, opdat wij het kunnen drukken als bijvoeg. Geloof mij, overal waar wij van onze vergaderinge spraken, vroeg men ons eerst en vooral: ‘Was M. Gezelle ook daar?’ En wij moesten bij sommigen ons beste doen om te doen verstaan dat het u volstrekt onmogelijk is geweest de vergadering bij te wonen. Hopende dat bij aan ons vriendelijk en aanhoudend verzoek zult voldoen heb ik de eer Ul. de verzekering mijner hoogste achting aan te bieden. Namens den Raad P. Baes, greffier.
III. Oproep tot medewerking aan Rond den Heerd Gilde van Sinte-Luitgaarde voor Taal en Oudheid Bureel: Brugge, Mariastrate 2. Brugge, den 24 October 1874. Aen de Heeren werkende leden der Gilde. Mijnheer, In de vergadering van 18 Oegst laatstleden, zijn er eenige besluiten genomen geweest, die wij Ul. bij dezen mededeelen: I. Daar is beslist geweest, het verslag te drukken van gansch de vergadering met redevoeringen en beraadslagingen in extenso. Indien gij eenige afdruksels begeert, wees zoo goed ons het getal te doen kennen: immers voor den oogenblik laten onze geldmiddels niet toe zulk een verslag, op eigen kosten, aan al de werkende leden te verzenden. II. In de vergadering was iedereen van gedacht dat er moest gewrocht worden om Rond den Heerd te verspreiden. Nu dat een nieuwe jaargang welhaast zal beginnen, nemen wij de vrijheid Ul. te vragen dat gij zooveel mogelijk nieuwe inschrijvers zoudt bezorgen, opdat wij onze onkosten zouden kunnen te boven gaan en ons blad onder alle opzichten verbeteren. N.B. Er dient bemerkt te worden dat de werkende leden aleen voor ieder twee nieuwe inschrijvingen die zij toezenden, één der zes eerste verschenen jaargangen van R.d.H. zullen ontvangen, en daarbij voor iedere nieuwe inschrijvinge een lot waarmeê zij deel zullen
Biekorf. Jaargang 66
382 nemen in het verloten van het Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon van Johan Winkler, 2 vol. in-8o van bij de 900 bl. te zamen. II. Wij verzoeken Ul. insgelijks ons de namen te laten geworden van dezen, die, bijzonderlijk onder de wereldlijken, uws inziens de noodige hoedanigheden bezitten om werkende leden der Gilde te worden. IV. Het Diploma, een waar kunstwerk in verwendruk, dat wij aan eene meesterlijke hand te danken hebben, zal binnen de veertien dagen gereed zijn. Dan zullen wij naar iedere bijzondere stad al de diplomas zenden die voor deze stad en voor 't omliggende beschikt zijn, en Ul. laten weten bij wien gij het exemplaar dat gij verzoekt, kunt zenden halen. Het diploma is gesteld op 5 frank. V. Een laatste punt is het meĂŞschrijven in Rond den Heerd. Al onze werkende leden zijn goed van wille, maar zeggen dikwijls dat zij niet en weten waarover geschreven. Om daarin te voorzien geven wij hier eene lijste van onderwerpen die wij zeer geern in ons tijdschrift zouden behandeld zien. 1. Geschiedenis. Levens van Heiligen; hun verblijf en eeredienst in Vlaanderen. Levensschets van de voornaamste helden onzer geschiedenis: Robrecht de Vries, Boudewijn Hapken, Godfried van Bouillon, Dierk van den Elzas, Keizer Karel, Aalbrecht en Isabelle, Maria Theresia, enz. enz. Levensschets van schrijvers of kunstenaars: Maerlant, Pater Poirters, Vondel, Abraham Ă Sancta Clara, Rosweydus, Jan Van Eyck, Galle, Palestrina, Mozart, Beethoven, enz. Uitleg van middeleeuwse instellingen en gebruiken: burgerij, ridderschap, handelsbonden, gerechtshoven, land- en gemeentebestieren, enz. 2. Land- en Volkenbeschrijving. 3. Verhalen. Uit de geuzentijd en uit de verdoken tijd, zooals 't leven, de gevangneming en de dood van verborgen paters en priesters; verhalen uit den slechten tijd van 1848. Allerhande belangrijke verhalen uit 't Engelsch, Duitsch, Fransch, enz. overgezet. 4. Vertellingen en Legenden. Over den oorsprong van parochien, wijken, kasteelen, hofsteden; over verzonken klokken en kastelen, duitsche schapers, vogelentale, enz. 5. Studie over Delfstoffen. Over goud, zilver, koper, ijzer, kolen, edelstenen, derink, enz. Wat die stoffen zijn, waar zij gevonden worden, hoe zij uitgehaald,
Biekorf. Jaargang 66
383 bewrocht, benuttigd en verkocht worden in de verschillige tijden en landen. 6. Studie over Bloemen en Planten. Over katoenboom, fijgeboom, koorn, thee, hoppe, citroenboom, cacao, aardappels, enz. - Wat zij zijn, waar en hoe zij gekweekt worden, hoe zij benuttigd en verkocht worden in de verschillige landen en tijden, enz. - Iets over 't kweken, snijden, bezorgen enz. der fruitboomen. 7. Studie over de dieren. Over alle slag van vogels, visschen, viervoetige dieren, enz. Hun name, levenswijze, nut en nadeel. 8. Natuurkunde. Uitvinding, beschrijving, gebruik, nut van thermometers, waterpersen, donderspillen, luchtballen, pompen, zeecompas, telegraaf, lichtprenterij, enz. - Uitleg van Natuurverschijnsels: wolken, dauw, regen, wind, regenboog, sneeuw, ijs, waterval, enz. 9. Scheikunde. Over water, vier, lucht, ammoniak, sulfer, potasch, vitriole, enz. Bestanddeelen, gebruik, nut voor kunst en nijverheid. 10. Kleederdracht en Wapenkunde. In oude tijden, in de middeleeuwen, in onze dagen bij alle slag van volkeren. 11. Ambachten en Nijverheid. Weven, malen, bakken, vischvangen, drukken, schilderen, beeldhouwen, leertouwen, glasblazen, geldslaan, enz. - Uitvinding, voortgang, merkweerdige voortbrengsels in de verschillige landen en tijden. 12. Bouwkunde. Studie over huizen, kerken en andere gebouwen, hunne verdeeling en versiering in de verschillige landen en tijden. 13. Taalquestien. Over eigennamen of vlaamsche eigenaardige spraakvormen, woorden en wendingen in vergelijking met andere dialecten en talen. 14. Allerhande kleene stukjes. Spreuken van groote schrijvers, spreekwoorden van 't volk, raadsels, vondsten, kluchtjes en dichtjes van rond de tien reken. Buiten die genoemde onderwerpen, Mijnheer, zijn er nog oneindig veel andere, die insgelijks kunnen behandeld en met dankbaarheid zullen ontvangen worden.
Biekorf. Jaargang 66
384 Laat ons nogtans in ons schrijven indachtig blijven dat Rond den Heerd ‘een leeren leesblad is voor alle lieden’, en dat, bijgevolge, onze stukken voornamentlijk als zij van wetenschap spreken, zeer gemakkelijk, duidelijk en klaar moeten wezen. Voor 't gemak van den drukker is het best slechts al een kant van 't papier te schrijven. Met een vriendelijk verzoek dat gij volgens tijd en lust, een handje zult willen bijsteken, hebben wij de eer Ul. onze hertelijke groetenissen aan te bieden. Namens den raad. De greffier: P. Baes. (Gedrukte brief, 4 blz.; geen drukkersnaam).
Brugs Liedje uit Rond den Heerd, 9 december 1865 Jantjen uit 't zakstje Met zijn gelapt kazakstje, 't Ha' nog e frakstje Gewonnen in het spel. 't Had e paar koustjes En schoetjes na de mode, 'k Wil 't wel gelooven, Hij had ze wel van doen. Moeder, 'k verzoeken Ni' meer te bakken koeken, Steekt in all' hoeken Pollepel ende pot. Ik ben een heere En 'k zeggen 't in 't publike Dat ik ben rijke: 'k En bak geen koeken meer!
Biekorf. Jaargang 66
385
[Nummer 12A] Kerels en habijten van de wetheren van Oudenburg 1398-1460 Uit de stadsrekeningen van Oudenburg kan men een kleine geschiedenis van de ambtskledij van de stedelijke magistraat samenstellen. De burgemeesters, de schepenen, de tresorier, en weldra ook de raadsheren, werden gekleed op stadskosten. Jaarlijks werd kegellaken aangekocht en dit voor de twee seizoenen, zomer en winter, naar het voorbeeld van de magistraat der grote steden Gent en Brugge. Een Oudenburgse delegatie, bestaande meestal uit de twee burgemeesters en de tresorier, begaf zich naar de jaarmarkt van Torhout of van Brugge om er het laken aan te kopen. Zo ging het in de jaren 1398-1411. Van 1412 af geschiedt de aankoop niet meer op de foor, doch bij negotianten (drapiers) te Brugge of te Ieper, en tijdelijk ook te Gent. De keus, zowel op de jaarmarkten als bij de drapiers, valt steeds op ‘breede ypersche lakenen’ of ‘breede ypersche miincselen’, uitgenomen in de jaren 1432-1439, wanneer de wethouders herhaaldelijk een aankoop doen van ‘breede gendtsche lakenen’. De twee aangekochte soorten zijn blijkbaar zwaar laken voor de winter en een lichtere stof voor de zomer. De kleur van de twee seizoenen van het jaar is echter steeds verschillend. De jaarkleuren zijn o.m. rood en bruin, bruin en grauw, rood en groen, bruin en blauw, rood en blauw, diepblauw en lichtblauw, diepgroen en lichtgroen, donker paars en azuur, grasgroen en lichtblauw, schelrood (sanguin) met franjen (voor de twee seizoenen), donker groen en wit.
Biekorf. Jaargang 66
386 Voor de jaren 1398-1440 staan, in samenvatting, de volgende kleuren ingeschreven: blauw: blauwe ypersche miincselen; licht blaeuwe-, zat blaeuwe ypersche miincselen; bruin: gheminget bruun, brune miincsele, brune ghegreinde; eeuwerlinghe (azuur): ook euwerlinghe; grauw: graeuwe mincsele, gheminghet graeu, grauwe gheminghede; groen: zat groene, licht groene, donker groene, ghars groene, donker groene ghemynghede;(1) oranjegeel: curtricxe oraengen, roode oraenge; paarsblauw: donkere peerssche; rood: rode... ghenoemt halve greine, root ende peers gegreints lakens, ronde oraenge; schelrood (sangwijn): sangwyne breede ghendsche lakenen, sangwyne breede ypersche lakenen, licht sangwyn, bruun sangwyn (sangwijne-lakens werden te Gent en te Ieper aangekocht en met franjen afgezet); wit: witte ghendsche lakenen. In 1420 wordt de ambtskerel van de wetheren voor het eerst bezet met ‘paruere’: het zatblauwe laken krijgt passementen van ‘root zyden baldekin’. In 1428 komt op het rode laken een belegging van blauw ‘laken van dammast’. Twee jaar later doen linten hun verschijning als nieuwe passementen op de ambtskledij. En de luxe gaat voortaan zijn gang. In 1432 worden de kerels met zijden franjes afgezet en in 1434 zien we de rode ‘karels’ belegd met groene en witte zijden ‘coorden metten quispelen’. Deze kostbare passementen worden te Brugge aangekocht bij het gewicht - uitgerekend in ons en ‘sesein’ (zestendeeltje) - bij een zekere Beatrice Ketelboete. De luxe van de heren sloeg vanzelfsprekend over op hun dienaars, nl. de cnape, de wachter en later de carreman, die op stadskosten in klederen van oranjegeel, of groen en blauw, of rood worden gestoken en in 1433 linten op hun mouwen krijgen, op het ogenblik dat de wetheren zelf de linten verlaten om zich met ‘coorden metten quispelen’ te tooien. Opmerkelijk is, dat de ‘surgien’ van de stad, die voor het eerst in de rekening van 1438 opduikt, in de lakensoort en kleur van cnape en wachter gestoken wordt. Een keerpunt in onze geschiedenis is het jaar 1440. Voortaan krijgen de heren een jaarlijkse geldelijke toelage voor aankoop
(1) De juiste technische betekenis van miincsele, gheminghet (drap mellé) is niet bekend. Zie G. De Poerck, La draperie médiévale en Flandre et en Artois II 122; III 45 89.
Biekorf. Jaargang 66
387 van hun kerels: jaarlijks wordt daartoe een som van 288 pond par. onder de wetheren verdeeld. Totdat de commissarissen van de hertog een streep door deze zware rekeningpost komen trekken en, in 1445, bepalen dat de jaarlijkse toelage voortaan de 30 schellingen gr. per persoon niet mag overschrijden. De wetheren kenden echter nog omwegen: de ‘paruere’ van hun kerel is iets anders dan de kerel zelf, en zo schrijven zij, ook na 1445, de zijden koorden en kwispels van hun habijten ongestoord in de stadsrekening. Zij gingen zelfs nog verder in de luxe. Reeds in 1442 ontving een borduurwerker uit Brugge, Passchier de Wale, een vergoeding ‘vander broduere ende livreye te oordineerne ende te makene upte cledinghen van den heeren ende der wet’. In 1447 is het ‘Lievin den borduerwerkere’ van Brugge die vergoed wordt ‘omme up tiene karels... te borduerne up elken karel vier burghen’; hij ontvangt ‘van borduerne van elken burch 8 sc. par.’. De heraldieke ‘burch’ van Oudenburg op de ambtskledij kon echter geen genade vinden bij de controle van de rekeningen door de commissarissen, die in 1448 in de rand noteerden dat ze deze uitgave nog ‘voor ditmaal’ doorlieten. Met die kostbare geborduurde burgen moest het uit zijn(2). Tien jaar later vonden de wetheren nog een uitzonderlijke gelegenheid om de burgen van Oudenburg op hun kerels te laten borduren. In 1459 ontvingen zij een uitnodiging voor de St.-Godelieveprocessie te Gistel. In deze processie was er ditmaal een prijs voorzien voor de deelnemers in de rijkste kledij. Oudenburg mocht hier niet ten achter blijven. De baljuw kreeg vier gouden burgen geborduurd op zijn lakense ambtskerel, en op de habijten van de elf wetheren werden vier zilveren burgen geborduurd. De rekening noteert uitdrukkelijk dat hun kledij met goud en zilver werd bestikt ‘omme prys te moghen winnene’ in de processie van Gistel(3). Welke mededingers hebben de Oudenburgse heren in de St.-Godelieveptocessie ontmoet? Waren zij in de uitgeschreven wedstrijd betrokken op gelijke voet met de schutters- en rederijkersgilden die op de processiedag naar Gistel overkwamen? En hebben zij er de prijs ‘van de schoonste habijten’ gewonnen? De rekening geeft daarover geen nader bescheid. En latere rekeningen spreken van geen kwispels en van geen borduurwerk meer. A. VIAENE
(2) Volgens de uitgave van de rekening en door E. Feys - D. Van de Casteele, Histoire d'Oudenbourg, II 171-435; coll. I 486-491 (Brugge 1873). - Voor de kleuren van de fijne Brugse lakenen, zie Gailliard, Glossaire Flamand p. 605. Vgl. Biekorf 1965, 239. (3) Biekorf 1956, 118.
Biekorf. Jaargang 66
388
Onze windmolens in 1965 Aan drie molens die nog in bedrijf waren overkwam een ongeval: Gits, Hulste en Ruiselede (Billiet). Op 16 december 1964 brak in de askop de buitenroede van de molen te Gits. Zij moest worden uitgetrokken. Begin 1965 bouwde men vlak naast de molen een maalderij, zo dicht dat de molen nu niet meer op de wind kan gekruid worden. Het is jammer dat deze maalderij niet naast het huis van de molenaar werd gebouwd, aan de overzijde van de baan. Het gemeentebestuur wenst de molen te behouden, en van de andere zijde wil men deze molen overbrengen naar Oostvleteren, in plaats van de molen van Gijverinkhove, die daarvoor was bestemd. Op 17 september 1965 brak de ijzeren askop van de molen te Hulste tussen de hals en de schichten. Het kruis bleef tegen de kuip hangen. Op 19 september deed men het neervallen, omdat er geen andere mogelijkheid was. De helft van de nieuwe stelling is daarbij ingestort. Vermoedelijk zal de molen in 1966 hersteld worden. Op 9 december 1965 ontstond brand in de kop van de Knokmolen te Ruiselede. Tijdens het stilleggen bij harde wind had het vangwiel zo tegen de vang gedraaid dat deze gloeide. Een kant van het vangwiel en van het kroonwiel zijn verbrand. Vermoedlijk wordt dit spoedig hersteld. In de laatste week van oktober 1965 werd het kruis uitgetrokken van de molen te Roesbrugge. De molen zal afgebroken en opgestapeld worden. Dit materiaal kan dienen om andere molens te herstellen, of voor eventuele nieuwbouw. In 1965 werden de poldermolen te Meetkerke en de stenen molen te Beveren-IJzer prachtig hersteld. Deze laatste zal opnieuw in gebruik genomen worden. In 1966 zal de molen te Bikschote worden hersteld en wordt het nieuw kruis ingetrokken te Kortemark. Vermoedelijk komt in 1967 een nieuw kruis in de molen te Oostkerke. Het plan een derde molen te bouwen te Brugge wordt niet verlaten. Op de plaats van de vroegere Wijngaerdmolen zou hij zichtbaar zijn vanaf het station en zou hij de wandeling Minnewater-Albertlaan ten zeerste verbeteren. Hoewel een derde molen op de Kruisvest ook een grote verrijking zou uitmaken. Misschien kon met de uitbreidingsplannen op de St.-Pieterswijk ook de molen Caene worden hersteld: slechts gaanderij, kap en kruis ontbreken om aldaar een prachtige stellingmolen te bezitten; plaats voor een Belgisch molenmuseum met archief en bibliotheek. C. DEVYT
Biekorf. Jaargang 66
389
Taalaantekeningen Vervolg van blz. 235 I IEPE: bes van de doornhaag. Stavele, 1948. IJSPEERD: ijsstoel (zie De Bo). Oostnieuwkerke, 1927. - Een ijspeerd wordt voortgestoten d.m.v. een pilker (zie Streuvels, Heule, blz. 125). IJK, IJKEN. Van ijken geven: erop kloppen, slaag geven. ‘En hij gaf maar van ijken op zijnen taatsevoet’. Roeselare, 1940. - Verband met ijk: waarmerk voor maten en gewichten, erin geslagen door de ijker? IJZEREN STRALEN: x-stralen. - Volksetymologie of persoonlijke vondst? Zie het Manneke uit de Mane. 1965, blz. 73. INHEFFEN: tijdens een opheffende beweging iets bij een min of meer brijachtige massa invoegen. ‘In mayonnaise kun je nog geslegen witte van ei bijdoen: ge moet het al draaien inheffen’. Adinkerke, 1961. INKALVEN: inkelderen, instorten van putwand, van muurpand ent. ‘Laat het gerust mijn zandkasteeltje, of 't gaat weer inkalven’. Oostende, 1935. INKEN: (z. nw.) (klemtoon op in-): inlichting, in de uitdrukking inken doen: inlichtingen inwinnen. Oostnieuwkerke, 1930. Vgl. De Bo s.v. INSCHIGHEID: prikkelbaarheid. ‘Die vent eet zijn zelven op van inschigheid’. Roeselare, 1935. - Zie boven s.v. eensch, insg. INTETREKKER: weinig verspreid en reeds uitgestorven jongenswoord voor vulpen. Passim, 1933. INVASIE, 1944 te Roeselare: de inkomste; te Oostnieuwkerke: den overval.
J JAARLING: persoon die maar éénmaal, nl. met Pasen, biecht. Hiervan wordt ook gezegd, met verwerking van de eerste woordbetekenis (enter, éénjarig rund): ‘hij gaat zijn jaarlingske leveren’, met de typisch ironische verkleinwoordvonn (waarmee vaak het grote aangeduid wordt). Oosnieuwkerke, 1926, ubique. JALOERS. Jaloers gelijk een miere.?, 1931. JAMAIS. Frans woord aangewend ter versterking van het eigen woord, in emfatische climax-uitdrukkingen, tot besluit van redegekavel. Jamais nooit! - De insijpeling van het Frans is, zelfs in de volkstaal, vrij
Biekorf. Jaargang 66
390 sterk: nen vreemden etranger, altijd toujours... Onderwerp voor taal-sociologisch onderzoek? JEUGD van het vlees (zie De Bo). Roeselare, 1930. - Of we hier voor een volksetymologie uit het Fr. jus staan, is voor mij een open vraag. Mijn mening zou negatief zijn, ondanks het bestaan van jeu voor jus. JEUKEN (uitspraak: jukken). Als iemands billen jeuken en hij krabt dan zal de boter duurder worden. Oostnieuwkerke en passim, 1927. - Vgl. van Dale, 1961, bl. 318 s.v. boterjaar: zijn achterste jeukt, dat is een goed boterjaar. JEUKEN: boteren. ‘'t En jukte vandage were niet tussen M. en M.’ Torhout, 1954. - Is er meer dan een toevallige woordovereenkomst tussen deze en de voorgaande zegswijze. Of moet er Freud bijgesleurd? JEUNEN. Hij jeunt hem gelijk nen oorm in de kaas. Roeselare, 1943. (Oorm = worm). JONAS. De profeet vermomd onder het raadsel: 't Graf leefde, die der in zat beefde; 't graf at, die der in zat, bad; 't graf ging open, die der in zat, ging lopen. Hooglede, 1937 (vermoedelijk uit geschreven bron). JONGENS: kinderen. Jongens kweken is niets, maar daar mensen van maken is entwat anders. Torhout, 1945. Jongens en zwijns, 't zwijnt alleszins (zwijnen = moosgen). Westland, 1948. JONKLIJN (uitspr. jonklien): oude Vlaamse aanspreektitel voor juffrouw, thans meestal verdrongen door mademoiselle. Oudezele (Fr.-Vl.), 1964. JOUW! (uitroep) (zie De Bo). - Werd deze uitroep van triomf ooit door anderen dan bolders gebruikt? Opmerkenswaard in dit verband is het bestaan van bollejouw: (kinder)woord voor bolletje, klosje. Oostnieuwkerke, 1926. De verklaring van Kiliaan (zie De Bo) lijkt verkieslijk boven die van Blancquaert, Hand. Toponymie & Dialectologie, XXIII (1949) die stelt io (Waals) = gallus, haan! JOZEF, Sint Jozef, patroon van de handarbeiders, 1 mei, kortelings. Ontlokte een spuiter de vraag: Wanneer krijgen de doppers (stempelaars) een patroon? Als antwoord gaf hijzelf: geef ze Sint Jan de Doper: hij heeft toch Ons Here in de Jordaan gedo(o)pt! Torhout, 1958.
K KAAIGIE (z. nw., verkl.): mislukte zaak, een bekaaide bakte. Roeselare; 1940. Bekaaid (bijv. nw.) staat in valt Dale, 1961, bl. 214. Een andere dan vernoemde kleinvorm lijkt ongebruikt. Ook De Bo geeft slechts kaaike(n).
Biekorf. Jaargang 66
391 KAALDOP. Er bestaat veel beschrijvende spot op de kletskoppen: hij zit met een glazen panne op zijn kop; hij gaat met nen slijpsteen; zijn voorhoofd komt tot in zijn nekke; hij draagt een benen klakke; hij moet verre gaan om zijn kruis te maken; hij heeft een derde knie... Passim, semper. KAARS. De raadsels voor kaars zijn vele. Twee ongenoteerde dunkt me, zijn: Een vet vet poezegie met een wullen wiepkie. Roeselare, 1926. 't Draagt zijn vet al buiten en zijn haar al bin. Torhout, 1948. KABOUT: bassin, bekken. ‘Die kabout is veel te kiene om mij daarin te wassen’. Ingelmunster, 1930. KAFFOOR: kave, schoorsteen (vgl. kafkoen). De Panne, 1931. KAKKEN. Kakken gaat voor 't bakken, al ware den oven nog zo heet. Roeselare, 1939. Hij is daar te kakken gedregen: wordt uitzonderlijk vertroeteld. Torhout, 1943. - Het laatste zinspatroon doet erg sterk denken aan het Latijnse supinum op -um. Kalfvel, kolfvel, kolffel, kofel (spelnaam, klemt. altijd op eerste lettergreep): naam van verdwenen jongensloopspel, nog zeer in trek omstreeks 1930. Was het oudtijds een soldatenspel, met als inzet of afpaling een trommel: het kalfvel? - De uitspraak a of o wisselde af overeenkomstig de vormen van kalf, kolf. KALINKEREN: hinkelen (kinderspel). Roeselare, 1926. KALVERKNIE: innewaarts doorzwakkende knie. Roeselare, 1926. KAMER. Van kamer buiten zijn: ergens niet meer mogen binnenkomen. ‘'t Is uit met de vrijage, hij is daar van kamer bulten’. Diksmuide, 1964. KAMERHEER: volksvertegenwoordiger. Roeselare, 1926. - Indien men de taal maken kon door te kiezen! Wetheer, senaatsheer, kamerheer (gelijk raadsheer) zouden veel van onze ‘vertegenwoordigers-representants’ mogen verdrijven. KAMP. Alles in 't zelfde kamp steken: over één kam scheren. Veurne, 1944. - Staan wij hier voor een contaminatie-geval: kam-kamp, waaromheen een passende beeldspraak gebouwd werd? KANDEEL, KANDELE. Ten kandele gaan: kwaad doen, ten onderen brengen. ‘Die vuile rosse van nen kater, je gaat uzze katte ten kandele gaan’. Werken, 1961. - Zie De Bo, waar ook: iemand te kandele vliegen. KANKER. De kanker zegt: laat mij gerust! Torhout, Roeselare, 1946.
Biekorf. Jaargang 66
392 KANNEGOOT: caniveau (volksetymologisch). Leuven, 1957. KAPOTE. Om iemand te kenschetsen die verzinkt in zijn kleren: 't Is al kapote en geen soldaat (vgl. Klakke, waar ga je met dat jongentje?). Westrozebeke, 1959. KAREL. Mansnaam, ook benaming voor 1) maag: ‘Hij slaat het allemale in zijnen karel’. Oostnieuwkerke, 1949. 2) kater: ‘'t Is nen karel uzze katte’. Ibid. 1930. 3) kleine hooiopper. Lendelede, 1936; (voor 3) zie De Bo. KARETTEN (uitspr. et = ê): langgerekt kakelen van kippen, b.v. wanneer ze weglopen met een bevochten pier. Zonnebeke, 1930. - Wellicht verband met het Roeselaarse karete in viskarete: visvrouw. KARLAVEI: kruiwagen. Waregem, 1928. KASSEIEN. 't Vriest kasseien: hard, putten in d'eerde, dat de steens splijten. Zele, 1948. - Opmerkelijk is de overgang van kenmerk (hier bijwoord hard) naar zelfstandigheid (straatkeien) met ditzelfde kenmerk. Vgl. 't regent pijpestelen, of het hypothetische: 't sneeuwt schapen! Iets dergelijks kwam ook voor (boven): buspoer, patat zijn. KATEILEN, KATELEN: bezorgen. ‘Hij is daar wel gekateild van al die nunnekes’.?, 1933. (Zie De Bo). KATJEBAK (klemtoon op -bak): een hutsepot, iets van Jan Steen. ‘Die twee mannemensen tegare om tegen 's noens de kok te slaan, 't zou zeker nogal een katjebak gaan zijn’. Werken, 1964. KATJOLE: oude, sukkelachtige vrouw. Dikkebus, 1950. - Is ka- hier het versterkend voorvoegsel bij djole, tjole? Zie De Bo, s.v. ka-. KATSE: los stapeltje hooigras. Zo verklaarde het mij een boer: ‘De afgemaaide zwadden gars moeten liggen drogen. Ze moeten nu en dan gekeerd worden. Op een zonnigen dag mogen ze in katsen gesmeten worden, de volgenden dag in oppers. Als we 't hooi inhalen wordt het onder de mikke of op den hooidilt opgetast’. Sint-Kruis, 1933. KATTE. Er zijn nog katten die melk meugen: er zijn nog gegadigden. Roeselare, 1959. KATTEKONTEKLEUR: appelblauwzeegroen; denkbeeldige, onbepaalbare kleur. Kortrijk, 1964. KAVANE: lelijk, oud vervallen kot of huis. Poperinge, 1949. KAVE. Op ieder huis staat er een kave: ieder gezin moet zichzelf bedruipen. Watou, 1949.
Biekorf. Jaargang 66
393 KAVEL: kaakbeen. ‘Mijn tanden zijn wel uit, maar 'k heb harde kavelkies gekregen en 'k kan nog korstjies bijten’. Roeselare, 1939. KEERSEKOP: kaarsendomper (jongenswoord?). Torhout, 1953. KEERSKE: 1) overdrachtelijke benaming voor de pink (van de hand); 2) het keersken (uit)blazen; 't gelag betalen. Brugge, 1958. KEERSKESGIET (nw. stam van keerskens gieten). Iets/entwat van keerskesgiet: een onbeduidende zaak. Waarloos, Ingelmunster, 1959, 1930. KEIHAAST (uitspr. kejaast; samentrekking van 'k heb je haast; mv. keihaasts; z. nw. uit werkwoordelijk zinspatroon): naam van de bosuil (zelfs indien op zolder woonachtig), wiens krijsen bijgelovig als doudsvoorspelling wordt aangezien: ‘'k heb je welhaast te pakken’. Houthulst, 1957. KELEGAT. Ter kelegaten uit: heel erg. ‘Het stonk daar ter kelegaten uit’. Koolkerke, 1933. KENNEN. Hij kent hem zo goed tot in zijn ondergoed: Hij kent hem grondig. Krombeke, 1949. - Wordt altijd over personen gezegd. KERBUL: wreed, hard(vochtig). ‘Ze zijn veel te kerbul op hunder jongens’.?, 1931. - Vgl. De Bo s.v. leerbeulen en krabeulen. KERENDAGEN (uitspr. ke- klank van geerne). Alle kerendagen: alle vijf voeten, elk moment, steeds maar. ‘Ze peist zeker van alle kerendagen hier koffie te komen drinken; ze gaat er nevens zijn’. Klerken, 1961. - Een vrij duister geval, waarover niets in De Bo, noch Loquela. KERK. Vraag uit de wilde catechismus: Wat is de Heilige Kerk? A. Een gebouw van moortel en steen, van boven nen torre en van onder een schorre. Roeselare, 1880. Raadsel: 't Is een huis, maar niet lijk een ander huis; met nen stoel, maar niet lijk nen andren stoel; 't staat een mens in, maar niet lijk nen andren mens. Wat is dadde? Torhout, 1948. Zegswijze: 't Stropt wat af aan de kerke: (na huwelijksinzegening) als ze uit de kerke komen hebben ze nog heel wat af te leggen en mee te maken. Oostnieuwkerke, 1960. KERKEWERK. 't Is kerkewerk, nog beter of kapellewerk. Ichtegem, 1952. KERMESSE. Te kermesse zijn (bijw. uitdr. met waarde van bijv. nes.): heel blij (als op een kermis). ‘Als hij zijn jongens wereziet, hij is seffens te kermesse’. Torhout-Roeselare, 1948. KERPELTONGE: tong die onderhevig is aan erge spraakgebreken: lispelen, gebroken spreken. Roeselare, 1932.
Biekorf. Jaargang 66
394 KERVITTELARE: persoon die veel kervittelt, ongedurig wrikkelt en onrustig is. Poperinge, 1931. - Zie De Bo, s.v. krevittelen. KEUNESTEERTEN (wkw.): beuzelen, vitten, zeuren, kniezen. Poperinge, 1959. - Niet in De Bo. KEUVELENDE (kl. op keu-): aarsklad van schuur met schuinopgaand dak, ook genoemd scheurende (schuureind). Staden, 1956. - Vgl. De Bo, waaruit begripsverschuiving blijkt. KIESDRAF: rondgang bij vrienden en kennissen met het oog op het bijhalen van ‘stemmen’ bij verkiezingen, vooral op gemeentelijk vlak. ‘Zwijgt, mijnen vent is gehele dagen op kiesdraf, 'k en zie hem bijna nooit!’. Sint-Kruis, 1933. KIEVIET (bijv. nw., klemtoon op- viet): gierig. ‘Dat volk is kieviet, ze zijn te gierig dat ze leven’. Oostnieuwkerke, 1956. - Volkomen ongeboekt. Herkomst? KIJK (z. nw.); uitzicht, voorkamen, gelijkenis. ‘Junderen zeune heeft e kee gheel den kijk van zijn groffader zaliger’. Roeselare, 1956. KIJKEN. Kijken lijk een vlooie op de mane: dom verbaasd.?, 1930. Kijken lijk nen diltekater: schuw en wild. Oostnieuwkerke, 1946. Kijken lijk een koe op nen koers: dom. Torhout, 1948. Kijken van de zondag naar de maandag: scheel. Passim, 1931. Hierbij zij de zegswijze genoteerd i.v.m. scheel persoon: hij is op nen zaterdag geboren, hij keek naar de andere weke. KIJKER: de bete van duivenhok. Oostnieuwkerke, 1933. - Typisch verschillende naam voor dezelfde zaak naargelang van het standpunt; de duivemelker kijkt erdoor, de duif beet (valt) erop. KIJKINGE: het bekeken voorwerp zowel als het bekijken zelf (activo-passivum). ‘Die blomkies hier kunnen dienen voor pintinge en voor kijkinge’. Roeselare, 1931. KIJTE: 1) beenkuit. Kijten lijk kinkeeglazen. Geluwe, 1943. 2) lust, begeerte. ‘Als hij pistolets met hespe ziet, zijn kijte komt uit: hij vraagt achter nen pater’. Veurne, 1950. KIMMINGE: het geluchte, de wolken. ‘Het were en zit niet slecht, de kimminge zit goed’ (b.v. als de lucht kibbelkabbelt). Gistel, 1963. KIN. Op zijn kin kloppen: honger lijden. Dikkebus, 1960. KIND. Het kind door de veister hangen: flauw kinderachtig doen. Torhout, 1956. Ja ja, de kinders: als ze klene zijn ze dansen op jen schorte, en als ze groot zijn ze terten op jen herte. Kortrijk, 1945.
Biekorf. Jaargang 66
395 - Is de laatste uitdrukking oorspronkelijk ofwel een volkse verwerking van Vondels bekend vees? KIP: val om een dier te vangen. Oostnieuwkerke, 1942. - Staat zowel in De Bo als in van Dale, knip, kip. KIESKEDIE (uitspr. van het Wvl. kijskedij): achterste (van mens, inz. kind). Roeselare, 1927. - Hierover ook in het ts. Onze Taal, Leiden, 1943, bl. 8. KLAAI. Eigennaam vergroeid tot één woord zoals in taarteklaai, zotteklaai; vgl. Piet en Jan: keukenpiet, mallejan (?) (jan gaat gewoonlijk voorop). Overigens een niet onaardig driemanschap dat alleman betekent: iets vertellen tegen Pier, Jan en Klaai. Ubique, semper. Een grapjas zei: Klaais (Claeys) meervoud van Klaai. KLAKAARD: wentelteefje (pain perdu). Roeselare, 1926. - Over de spelling (één k) zie beneden s.v. leefaard. KLAKKE. 't Scheelt een klakke: nogal veel Torhout, 1956. Klakke, waar ga je met dat ventje?: spot op kleine jongen met grote muts, pet. Oostnieuwkerke, 1926. KLAP: praat. Is dat klap dat ge klapt tegen mij? Klap klap dat ik klap: da's klap als ge van klap wilt klappen! Waasland, 1958. KLAPPEN. Klappen tegen Pol: tegen dovemansoren. Gits, 1957. KLEITE: gespleten brame gebruikt tot verstelling van teilen enz. Krombeke, 1950. - Zie De Bo s.v. kleffe, klète. KLEMSKERKE: slappe koffie. Werken, 1963. - Beslist betekenisverdichting van de plaatsnaam uit de zegswijze: ge kunt er Klemskerke deure zien. KLIJFE: grote, dikke boterham. Torhout, 1945. - De Bo geeft klijpe. KLINKENDEZOT: knettergek. Sint-Niklaas, 1959. KLINKER: naam van een vink met felle slag. Oostnieuwkerke, 1958. - Vermoedelijk hapaxlegomenon, waar mijn zegsman zijn taal toepaste. KLOEK. Hou je kloek, we gaan wijder den dokteur betalen: grappige afscheidsspreuk. Roeselare, 1950. KLOERIE: verwarde dichte hoeveelheid. ‘Zulk een kloerie jongens, ge kunt er met geen perse deure slaan als ze drommers spelen’. Lichtervelde, 1940. KLOESTEREN: koesteren. Tietse, 1947. KLOKHOFSTEE: hoeve met klokje op de nok. Krombeke, 1950. KLOKSKE. 'k Heb entwaar een kloksken horen luiden, maar 'k en weet niet waar dat den string vaste zit: ik weet er iets van maar het fijne niet. Roeselare, 1931.
Biekorf. Jaargang 66
396 KLOOTZAK. Al de klo(o)tzak deure en al de gierigaard were! Schimpend gezegde op schijnbaar pralerig maar in de grond vrekkige handelwijze bij bezoek of uitstap. Werken, 1963. - Het grondwoord met al zijn afleidingen en composita was tot kortelings taboe zelfs bij taalonderzoekers. De Bo merkt op bij kloten: plagen, duivelen ‘dit w. evenals zijne synoniemen Kullen en Pierlen (van Pier - Kul), is plat en slechts gebruikt bij onheusche lieden’ (bl. 471). Toch is taalonderzoek meer dan gewenst. KLUDDE: kwelgeest, oorzaak van ongemak, onvertier. ‘Je zout er de kludde van krijgen’. Ieper, 1947. - Te vergelijken met Roeschaard en Flabaard, waarover K. Peeters, Eigen Aard, bl. 242 vlg. (die ten onrechte m.i. Flabbaart spelt). KLUTSE: kluts in de uitdrukking: de klutse kwijt geraken. Brugge, 1964. - Deze verlengde (plaatselijke?) vorm van kluts ligt inderdaad meer in de lijn van en staaft misschien de etymologie klos-klosse: de klosse kwijt! Vgl. Vercoullie, Etym. Wrdb. s.v. 1. kluts en Stoett, (1943), I, nr. 1194. KLUUTSPELER: kluchtspeler, kluchtigaard, grappenmaker, Oostnieuwkerke, 1948. KNAPE: iets groots in zijn soort, b.v. een grote boterham. Krombeke, 1949. - Passim ook wel Jantje. KNAPPEN: het (speels) happen van een hond. Werken, 1963. KNATS: vlak. ‘Knats bij Maastricht’. Rekkem, 1934. KNECHT. Had je mij gisteren gehuurd, ik was vandage jen knecht. Poperinge, 1958. KNEKER: id. als knape (boven). Veurne, 1950. KNIEBANDEN (wkw.): kop binden om de knie waardoor het rund b.v. verhinderd wordt om weg te lopen. Zele, 1958. - Staat in De Bo. KNIJSPENSE: kweller, plager. Roeselare, 1928. - Zie De Bo. KNOOPSGAT: wonde. ‘En als ze je een knoopsgat schieten?’. Leuven, 1959. KOE. De laatste koe / de balie toe. Poperinge, 1950. 'k Slachte van de koeien, 'k ben liever bij den hoop. Geluwe, 1945. KOEK. Koeken bakken voor iemand: vriendelijk doen. Roeselare, 1954. KOEKERBROOD. Vandage zij je koekebrood en morgen geen terwe niet meer: eerst gunstig en daarna ongunstig beoordeeld en dientengevolge behandeld. Pittem, 1963. KOEL. Op nen koelen keer: eens, op een schone keer. Torhout, 1950.
Biekorf. Jaargang 66
397 KOGELZEIS: machinegeweer (dat maait). - Vermoedelijk ‘maakwoord’ (uit: 140-443 B vertelt over Buchenwald, Vermaut, Kortrijk, 1945, bl. 37). Gezelle had er zijn puristische ‘kogelspeite’ voor uitgevonden in 1870 (cfr. Biekorf, 1959, bl. 87). KOKERULLEN: pruttelen, mopperen. Ingelmunster, 1940. KOLIJNEN: praten, tateren, kouten. ‘me'n wel een ure zitten kolijnen over onze aanstaande reize’. Werken, 1965. - Niet in De Bo. Mogelijk een klankverandering van kalijnen, uit het Frans caliner dat etymologisch vrij goed overeenstemt met kolijnen: bij de warmte zitten te kouten. KOMEN. 'k Zie ze geren komen, 'k zie ze geren keren. Zele, 1958. KOMMERULLINGE (schoenmakersvak): vulsel. De schoenmaker pint de tijze (la tige) op en bedekt de ontstane boord bekjes eerst met een rand. Waaruit een hele diepte ontstaat op de plaats van de terd. Die diepte wordt opgekommeruld met kommerullinge: lapjes leer. Hielwaarts ligt de duwer. Roeselare, 1930. KOMMIES. Raadsel: Wat is 't verschil tussen een kommies en een kom ijs? Antw. Als je nen kom ijs op de stove zet, je gaat smelten; maar nen kommies gaat zijn viole verbranden. Oostnieuwkerke, 1965. KOMPASSIE. Kompassie is nog geen zalf. Opdorp, 1957. KO (verkl. kooike): deel, aandeel. Zijn ko doen; zijn steke staan, zijn kant keren. Een ko (kooike) biljarten: een spel, partie. Zwevezele, 1931. - Is Ko hier een van de vele verbleekte eigennamen? Van ko gebaren heeft een Nederlandse tegenhanger in zich Jakes houden (allebei dus afl. van Jacob). KONIJN. Vr. Wat is het godvruchtigste beestje van het nieuw testament? Antw. Een konijn: het breviert al voren en het paternostert al achter. Roeselare, 1927. KONINKJE: het winterkoninkje wordt te Veurne ook Pietje Millioentje genoemd. 1931. KO NOOM: volksetymologische kromspraak voor Econoom (was omstreeks 1900 in 't college te Tielt de bijnaam van de econoom E.H.P. van den Bussche). - Vgl. gelijkaardige kromspraken: den dekonom (Torhout); de Prinse Paul voor principaal (Menen). KOOIGEM: bed. ‘'k Ga tijlijk naar Kooigem vanavond’.?, 1964. KOOPDAG: vendutie, uitverkoop. Krombeke, Veurne, 1949. KOOPZIENDE: aantrekkelijk (oorspronkelijk: zodat het aangekocht wordt). ‘'t Is kermesse eetwaar voor, we moeten er allemale een beetje kopziende uitzien vandage’. Assebroek. 1936. KOORNMEUZEL: doedelzak. Poperinge, 1935. - Volksetymologisch uit Fr. cornemuse; laatste lid onder invloed
Biekorf. Jaargang 66
398 van het Westlandse meuzel (boodschappentas). Zie De Bo, s.v. koremuizel en meuzel. KOORDE. De koorde achter den knoop hebben: de grootste moeilijkheid te boven zijn. Poperinge, 1950. KOP. Kop af, kop aan: al of niet, met alle geweld. Roeselare, 1933. KOPEN. Ge kunt niet kopen en lopen: er moet wat gepraat en tijd verbruikt bij kopen en bezoeken. Roeselare, 1946. KOPJE: postzegel. Olim. ubique?. Zeker Oostnieuwkerke, 1920. - Verdwenen volkswoord; staat nog in van Dale (1961) als gewestelijk, vooral Zuidnederlands. KORT. 't Is te Kort...rijk: te kort. Te kort schiet geen musgen. Torhout, 1952. KORTERESSE: gebrek, tekort. ‘'k Heb korteresse van kleengeld vandage’. Ubique, semper. - Gezelle noteerde een gelijkende kromspraak voor cortège: stoet. Jub. XIII, 151, ‘'t Is nogmaals het zelve princiep als by ons kortereize voor kortege: woorden die men wel verstaet verbasteren niet...’ (Voordracht over taalstudie, omstreeks 1858). KOSTER. Fn. De Coster. Een de Koster, gevraagd naar zijn naam, zei: De Koster van Geenkerke. De vondst van het laatste is opmerkenswaard: de man was immers helemaal geen koster. Pittem, 1961. KOUD. 't Is toch zo koud, al dat je vaste pakt 't plakt aan jen vingers. Ingelmunster, 1931. Wat een koud bier! z'hebben daar zeker nen ijsbeer in gekookt! Oostnieuwkerke, 1959, 't Water is koud: 't heeft alleen geslapen. Kessel-Lo, 1958. Koud krijgen van werken en zweten van t' eten, dat zijn de grote leegaards. Pittem, 1963. KOUDZAKSJE: roomijs (in puntig piramidevormig ‘zakje’). Brugge, 1926. - Al onze ijszakskes moeten wijken voor de glasse. En het Nederlands ijsje wordt maar niet ingeburgerd, noch ijs, noch ijswafel. Gelukkig is er de ijsco-frisco! KOUTERMAN: prater (die weinig verricht). Pittem, 1963. - Duidelijk genoeg een afleiding van kouten, via kouter. KOZIJN. Kozijn en nichte / vrijen dichte / maar trouwen niet lichte. Oostnieuwkerke, 1959. Kozijn! Kozijn!: klankbeeldige interpretatie van muggegezoem rondom verveelde oren die niet op kennismaking en ‘familie-betrekkingen’ zijn gesteld. Menen, 1939. KRAAIE. We gaan zien waar dat de kraaie met de belle vliegt: afwachten om houding te voegen naar de omstandigheden. Roeselare, 1939. De kraaie verwijt de kauwe en ze zijn alletwee zwart. Poperinge, 1957.
Biekorf. Jaargang 66
399 KRAKKE, KRAKE. Een krakke van een peerd: een knol.?, 1933. KRANK. Kranke mane, in tegenstelling tot wasse mane: afnemende en wassende maan. Westland, 1949. Krank op de broodplank: (elliptische zegswijze) hem scheelt niet veel, misschien is hij wel ziek, maar in elk geval kan hij ferm eten. Neeroeteren, 1959. KRANKENDRAGER: verpleger, brancardier. ‘Er waren wel krankendragers, maar ze kwamen het niet af’. Hooglede-Oostnieuwkerke, 1939. KRAUWEL: vier- of drietand. Ingelmunster, 1927. KRAWEITJE: (met metathesis) karweitje. Roeselare, 1935. KREEG (bijw.): nauwelijks. ‘De emmer is kreeg half vol’. Zele, 1959. KREMPKLOOT: gierigaard (vgl. De Bo, s.v. kremper). Werken, 1960. - De uitspraak meestal met uitstoting van de p: kremkloot. KREPEE. Krepee geven: van katoen geven. Passim, 1931. - Loq. s.v. pee, brengt Gezelles stelling aangaande vvgs. ker als versterking. Zijn voorbeelden kunnen verrijkt met de bestaande krachtwoorden: nong-kernong! djow-kerdjow! Kerdrie en kernulle zijn enigszins vager. Immers de vormen sakkerdrie en sappernulle bestaan ook. KREVELARE: ongemak, ongeduur, ziekte, onwel zijn. ‘'k Zou der mijnen krevelare aan halen’. Werken, 1964. - Niet in De Bo, wel in Loq. KRIEKE. Van geen krieke gebaren: geen koude, geen ko. Poperinge, 1931. KRIJSCHENSTIJD (bijv. nw.): huilensgereed. ‘Hij kwam bij mij, krijschenstijd: de tranen stonden in zijn ogen van dulligheid’. Ieper, 1946. - Zie boven s.v. bindenstijd. KROEZELEN: in benarde levensomstandigheden hard werken met veeleer ondoeltreffende middelen. ‘M'hen nu al vier jaar gekroezeld en der deure gerocht, 't zal nog wel een endeke gaan’. Roeselare, 1945. KROMRUGGEN, KROMRIKKEN: gebogen (moeten) staan. ‘'k Ben blij dat 't gedaan is met kromrikken; mens ge wordt stakestijf van dagen achtereen vloeren te leggen’. Torhout, 1952. KROPSALA. Kropsala eten: iets verkroppen. Waregem, 1965. KROT EN CIE: arm volk, armoede. Waarloos. 1959. KROTTEGEM KERMESSE: 1) kermis op O.-L.-Vrouwekerk te Roeselare, in de wandeling Krottegem (destijds armoedige werkerswijk); 2) armtierig feest. ‘'t Is hier lijk krottegem kermesse! Willen en niet kunnen of is 't aapachtigheid?’ Roeselare, 1930.
Biekorf. Jaargang 66
400 KRUIPELING: kleuter die nog (maar) kruipt over handen en voeten. Borsbeek, 1952. KRUISKE, VAANTJE, TETTINK: soort van bezweringsformule bij jongensspel waarbij de speler zijn eigen knikker b.v. zegent en over de andere knikkers ‘onheil’ afbidt. Ingelmunster, 1931. - Vgl. met kruiske betoverd (en haantje bezeekt). Oostnieuwkerke, 1922. KRULHAAR. Krulhaar is dulhaar / recht haar is vechthaar / krom haar is dom haar. Meulebeke, 1930. KRUTSCHOLE: kleuterschool. Krombeke, 1956. - Vgl. De Bo, s.v. kreute, krutte, keote: kindje. KUILE: hoop, boel (als verzamelnaam). ‘Als we gaan uitverkopen, 't gaat daar alzo een kuile gaan uitkomen’. Pittem, 1965. - Zie oorspronkelijk woord en verklaring van onze aantekening bij De Bo, s.v. kuil: een koolbrandersterm. De overgang van betekenis put (kuil) naar stapel (wat in de put wordt gestapeld) is gelijksoortig met de bekende gevallen gracht, mote, wal, dijk. KUNNEN, KEUN. Op de bewering: 'k en ga dat niet keun! volgt (gewestelijk) prompt: keun is een beeste. Rumbeke, 1934. - Is een van de vele gangbare woordzaakspelingen die vaak, krachtens de plaatselijke uitspraak, slechts gewestelijk zijn. B.v. Houd jen in (hennen) en verkoop jen haans. Gewist (geweest) is een mande. 'k Ga deure (er van door) - Deure is een berd. Ge zijt ziek zeker - Bakken doen! (Ba ik en doe) - Bakken doen is kisten maken. Zie ook boven s.v. geleden. KUDDE: bende, toom. ‘Een kudde kerniens (konijnen)’. Oostrozebeke, 1942. KUNSTE. Geen kunste: niet te verwonderen! Roeselare, 1930. Geen kunste of en is 't geen keure: (pleonastisch) id. Veurne, 1950. - In De Bo over dit kunste niets, des te meer over keure. KUSSEN. Kust men ore, 't is een gatje in. Roeselare, 1930. - Mijdspreuk voor het plattere kust mijn gat. Het gekke is dat het woord komischerwijze toch (en terecht, zonder aanstoot) opduikt. KWAAD. Kwa vel / geneest wel: onkruid vergaat niet. Gits, 1953. KWALIJK. Over wel en over kwalijk: goedschiks kwaadschiks. Torhout, 1949. KWEEKPEREN: kweeperen (volksetymologie). Poperinge, 1956. KWELLATIE: kwelling. Anzegem. 1955. KWENE: uitgelammerde geit. Roeselare, 1935. KWEZEL. Kwezels... ze zouden in de kerke sch...en en het op de heiligen steken. Izegem, Staden, 1959. Een moustachekwezel is in bepaalde oostvlaamse gebieden het hyperbolische inbegrip van de kwezel in zijn strafste vorm. K. DE BUSSCHERE
Biekorf. Jaargang 66
401
Uitgeverstribulaties van Victor Huys Victor Huys, de schrijver van Baekeland, het Westvlaams succeswerk tot op onze dagen, werd op 17 september 1853 leraar benoemd in de cours Français of Lagere afdeling (vanaf 1900 gelijk geschakeld met het zesde studiejaar) te Roeselare. Dit bleef hij tot 1859, het jaar waarin hij in ‘De Standaerd van Vlaenderen’ als vervolgverhaal de eerste versie van Baekelandt publiceerde. Uitgever Edward Neut had, aangespoord door het succes van de feuilleton-uitgave, reeds einde 1859 het plan opgevat Baekelandt in een boek uit te geven. Deze uitgave kwam in het voorjaar van 1860 klaar en Victor Huys stuurde in April een presentexemplaar op aan Mgr. Malou die op 21 april een uiterst lovende brief met gelukwensen richtte aan de schrijver. Daarin zinspeelt de bisschop op een gesprek dat hij vroeger met Victor Huys had gevoerd en waarin hij zijn hoge waardering had geuit voor publicatiewerk door priesters ondernomen(1). ‘Par la publication de Votre Bende van Baekeland qui a obtenu un grand succes, vous avez répondu à cette pensée et mérité toute mon approbation. Je Vous remercie donc de l'exemplaire de cet ouvrage due Vous m'avez envoyé il y a quelques jours.’ Mgr. Malou spoort tenslotte Victor Huys aan het reeds besproken plan uit te werken en de legenden van St-Franciscus op het getouw te zetten(1). Terwijl de eerste uitgave van Baekeland ter perse was, kreeg Victor Huys, in het begin van januari 1860, plots te Roeselare een andere bediening: hij werd surveillant der internen in vervanging van de pasbenoemde Charles Brondel die niet weg kon met deze sectie. Superior Vanhove stelde Mgr. Malou op de hoogte van deze verandering(2), maar hij deelde tevens mede dat Huys slechts tijdelijk deze functie zou bekleden. ‘Mr. Victor Huys est bon travailleur pour son enseignement et pour ses publications flamandes dont il s'occupe avec tant de succès. Une fois surveillant, il faudra qu'il dépose sa plume, pour s'occuper de tout autre chose. Ce serait regrettable.’ Huys werd inderdaad in september 1861 opnieuw leraar. Midden de zorgen om de rust te herstellen in het Roeselaarse internaat, kwamen de uitgeverstribulaties hem daarbij nog op de nek vallen. Huys was immers de mening toegedaan dat hij naar willekeur over het handschrift kon beschikken. Maar Edward Neut, de uitgever van de ‘Standaerd van Vlaenderen’, die de geldelijke
(1) Acta Mgr. Malou, Bisschoppelijk Archief Brugge, 1860, 21 april p. 212: Lettre à Mr. Victor Huys, prof. au Petit Séminaire de Roulers. - Een taaie legende vertel dat pastoor Huys de Fioretti heeft moeten vertalen, op last van de bisschop, tot uitboeting van zijn profane Baekeland. Zoals hier blijkt, een legende tegen de waarheid in. (1) Acta Mgr. Malou, Bisschoppelijk Archief Brugge, 1860, 21 april p. 212: Lettre à Mr. Victor Huys, prof. au Petit Séminaire de Roulers. - Een taaie legende vertel dat pastoor Huys de Fioretti heeft moeten vertalen, op last van de bisschop, tot uitboeting van zijn profane Baekeland. Zoals hier blijkt, een legende tegen de waarheid in. (2) B.A.B. Reeks C, Nr. 274. Brief van Bruno Vanhove aan Mgr. Malou: Roulers 11 janvier 1860.
Biekorf. Jaargang 66
402 profijten van het succeswerk voorzag, was van oordeel dat het recht van herdruk en van vertaling hem zelf toebehoorde. Huys had weliswaar, na aandringen, de 75 opgevorderde exemplaren van de eerste Baekeland-uitgave bekomen, maar Neut hield halsstarrig vast aan alle verdere rechten voor herdruk en vertaling. De auteur ging daarop zijn nood klagen bij zijn oud-superior, grootvicaris Faict(3), en deze gaf hem de raad te wachten en het onweer te laten betijen. Huys kon echter geen oplossing vinden voor zijn moeilijkheden in het voorstel van de grootvicaris: er was immers dan nog geen sprake van een herdruk in het Vlaams - van de 4000 exemplaren der eerste uitgave waren er dan slechts 400 boeken verkocht(4) - maar er waren voorstellen gekomen om Baekeland in het Engels en het Frans te vertalen. De Roeselaarse leraar Dr. Algar zou zorgen voor de Engelse en Désiré Bierre, de francophone leraar der vierde latijnse te Roeselare, zou de Franse vertaling voor zijn rekening nemen die bij Casterman te Doornik van de persen zou komen. In een uitvoerig schrijven vroeg Victor Huys dan ook aan grootvicaris Faict te willen uitmaken aan wie het vertaalrecht van Baekeland juridisch toebehoorde: aan de uitgever ofwel aan de schrijver. Indien men Neut liet begaan dan zou hij herdrukken en vertalen naar willekeur: ‘I'orage passera, Vous sentez, mais au détriment de qui? Je devrai tout voir et me taire, et peut-être écrire une légende, comme on dit ici, intitulée: de aep van 't spel.’. Reeds in oktober 1860 kwam Victor Huis klaar met zijn Legenden van Sint-Franciscus die hij bij Stock-Werbrouck te Roeselare en bij Goemaere te Brussel liet verschijnen(5). Mgr. Malou had de wens uitgedrukt dat het handschrift van de Legenden van Sint-Franciscus vooraf in het Bisdom zou ingezien worden. Op 20 oktober 1860 laat Victor Huys aan Mgr. Malou
(3) B.A.B. Necrologium: Victor Huys. (4) Dat er in 1860. onmiddellijk na het verschijnen van de eerste uitgave, nog geen spraak was van een herdruk is duidelijk uit het feit dat de tweede uitgave slechts in 1867 kwam, ook bij Neut, zoals ook de derde uitgave van 1875. Eerst na de dood van Adolf Neut (Gent 4 juli 1884), kon Baekeland aan een andere drukker toevertrouwd worden, A. Siffer te Gent drukte de vierde uitgave in 1890. (5) Onlangs werd door Prof. Dr. R.F. Lissens ‘Kanttekeningen bij de eerste uitgave van Gezelles Vlaemsche Dichtoefeningen’ (V Med. KV Academie, 1964, afl. 9, 10, 11, 12) de vraag naar voor gebracht waarom, na Gezelle, ook Huys benevens Stock te Roeselare Goemaere te Brussel als mede-uitgever buiten Roeselare inschakelde. Grotere lezerskring en ruimere verspreidingsmogelijkheden kunnen een rol gespeeld hebben. Mijns inziens zou - bij ontstentenis van een familie-archief bij Stock te Roeselare en Goemaere te Brussel - hier de rol van Mgr. Malou moeten onderzocht worden. In het bisschoppeljk archief te Brugge berust een vrij uitvoerige briefwisseling die in deze jaren tussen Malou en Goemaere werd gevoerd. De Brugse bisschop gaf ten andere in diezelfde tijd meerdere werken bij Goemaere uit o.m. in 1856 ‘Iconographie de L'Immaculée Conception’; in 1857, ‘La Fausseté du Protestantisme’ en in ditzelfde jaar ‘L'Immaculée Conception de la B.V. Marie’.
Biekorf. Jaargang 66
403 weten dat de proeven zullen opgestuurd worden. Reeds op 24 oktober antwoordt de Brugse bisschop dat men, om vlug te gaan, liefst het ganse manuscript ineens zou inzien. Einde november van ditzelfde jaar was de kerkelijke revisie klaar. Mgr. Malou, dan reeds ziekelijk, had dit weck toevertrouwd aan iemand uit zijn omgeving. De bemerkingen gingen vooreerst over het gebruik van het Westvlaams dialect: ‘Ils ont remarqué, quant à la forme, que Vous n'écrivez point d'après les règles de l'orthographe aujourd'hui le plus généralement reçues et que par endroits vous négligez un peu votre style.’(6) Het ware, wat de inhoud betreft, wenselijk dat sommige mirakelen van St.-Franciscus beter zouden voorgesteld worden zodat men de waarschijnlijkheid van sommige gebeurtenissen minder zou betwijfelen. Tenslotte komt een aanmoediging om verder te gaan op de ingeslagen weg: ‘Je Vous félicite Mr. le professeur, d'avoir achevé ce travail en si peu de temps et j'espère qu'il servira puissamment à détourner une certaine classe de lecteurs des lectures frivoles et à édifier tous ceux qui en prendront connaissance.’ Korte tijd na het verschijnen van de Franciscuslegenden werd Victor Huys onderpastoor benoemd te Wervik, nl. op 26 september 1862. Daar zat hij hals over kop in het parochiewerk en vond hij niet de tijd nieuwe werken op het getouw te zetten: hij moest genoegen nemen met het nazien van de herdrukken van Baekeland en de Franciscuslegenden. In het voorjaar van 1874 viel Victor Huys zwaar ziek en dat scheen een gelegenheid om hem pastoor te Zillebeke te benoemen: 19 augustus 1874. Daar zette hij zich opnieuw aan het werk. Wij weten dat hij er, samen met Guido Gezelle, de vierde druk van de legenden in 1890 verzorgde(7), maar tien jaar vroeger had hij de ‘Spiegel der Jonkheid’ laten verschijnen. Langs E.H. Luyssen, schoolinspecteur, had hij aan Mgr. Faict om de nodige goedkeuring gevraagd. Wij weten dat Faict reeds in 1860, toen de eerste uitgave van de Legenden verscheen, bedenkingen had gemaakt op de Westvlaams getinte taal van Huys. Maar tussen 1860 en 1880 was de Vlaamse Studentenbeweging op gang gekomen die o.m. de slepende ‘e’ en het Westvlaams taalparticularisme op haar program had geschreven. Op 5 januari 1880(8) schrijft Mgr. Faict aan Luyssen dat hij de goedkeuring zal geven ‘lorsqu'on en aura fait disparaître les fautes nombreuses. Un livre de ce genre doit être irréprochable au point de vue de l'orthographe et de la ponction... Toet le No 11 me déplaît parce qu'il est hors de nos moeurs. Il arrive à Mr. Huys de manquer de tact.’ Als pastoor van Zillebeke bracht Victor Huys nog ‘Het leven van de H. Catharina’ patrones van zijn kerk en begon hij in
(6) Over de taalopvattingen van Huys, zie E.I. Strubbe, Victor Huys als taalparticularist, in Biekorf 1958, 65-68. (7) Zie Biekorf 1961, blz. 279-280: A. Viaene: Baekeland van Pastoor Huys, Medewerking van Gezelle aan de vierde uitgave. (8) Zie Acta Mgr. Faict 1880, 5 jan. p. 4: Lettre à Mr. Luyssen, inspecteur diocésain, Bruges.
Biekorf. Jaargang 66
404 ‘'t Nieuwsblad van Yper’ de geschiedenis der ‘Geuzen in 't Ypersche’. Toen Victor Huys op 9 januari 1905 te Zillebeke stierf was hij bezig met de historische nota's te ordenen om ‘De Geuzen in 't Ypersche’ in boekvorm uit te geven. JOZEF GELDHOF
Bijlage Brief van Victor Huys aan grootvicaris Faict Roeselare 11 maart 1860 Monsieur le Vicaire général, Je viens encore une fois abuser de votre bonté, et voler votre temps si précieux; mais à qui recourir? Je ne me suis jamais repenti ni trouvé mal en suivant vos conseils, Vous ne pouvez donc pas trouver mauvais que je vienne souvent Vous en demander. Vous m'avez dit de laisser passer l'orage, je l'ai fait; je viens de recevoir les 75 exemplaires que j'avais exigé; mais pas un mot de Mr. Neut, si ce n'est ce que Mr le supérieur Vous aura raconté lundi dernier. Il [Neut] se dit propriétaire, il me refuse net le droit de faire réimprimer. Mais si l'orage ne passait pas? Voici ce que je lis dans le journal littéraire flamand De Eendragt, du 11 mars, je copie: ‘Baekeland Etc... Deze verhalen van moorden en strooperijen door eene rooversbende, welke Baekeland tot hoofd had, in West-vlaenderen, in de laetste jaren der vorige eeuw gepleegd, maken grooten opgang. Het boek, op 4000 exemplaren getrokken is zoo goed als uitverkocht.’ De qui vient cela si ce n'est de l'imprimeur, ou du moins par lui; et il ose écrire il y a quelques jours à peine, qu'il n'en a pu placer que 400 exemplaires, et tout cela pour me fermer la bouche quand je prétends avoir été mystifié de toutes les manières. Mais cela n'est rien; je recourrais volontiers à le faire réimprimer moi-même, mais voici autre chose: Mr Algar m'engage beaucoup à le faire traduire en anglais; il ferait volontiers toutes les démarches nécessaires, et il garantit un succès complet. Mr. Bierre me prie de le lui laisser traduire en Français, on le ferait éditer chez Casterman. Savez-Vous, Monsieur, que c'est une grande tentation pour moi: si je ne doutais pas de ma propriété, je concluerais immédiatement, mais je doute malheureusement. Eh bien, c'est pour être éclairci sui ce point que je viens à Vous? Mr. Neut, qui a déposé les exemplaires exigés par la loi a-t-il seul le droit de faire traduire? Je n'ai pas cédé ma propriété, moi; et quand même je l'eusse cédée! s'il a seul ce droit, n'y a-t-il pas moyen de le convaincre, de le convertir, d'autant plus, que si l'on connaît sa manière d'agir à mon égard, il perdra infiniment dans l'opinion publique et dans ce dernier cas comment dois-je m'y prendre. Si je ne parle pas le premier, je suis sûr, qu'il se taira, lui, pour toujours: qu'il rééditera, traduira selon son bon vouloir, sans rien me dire; l'orage passera, Vous sentez, mais au détriment de qui? Je devrai voir et me taire, et peut-être écrire une légende, comme on dit ici: de aep van 't spel. Vous comprendrez, Monsieur, que je n'ose passer outre sans demander conseil; et je ne puis presque pas ouvrir ma bouche, car je ferais tort à Mr. Neut, et je ne le veux pas. Rassurez-moi, s'il vous plaît. Dites-moi ce que je dois faire, passer outre, attendre encore, ou attendre toujours. Peut-être aussi le terrain est il un peu préparé déjà, depuis votre dernière letre; je voudrais que ce fut ainsi.
Biekorf. Jaargang 66
V. Huys
Biekorf. Jaargang 66
405
Mengelmaren De boer zal 't al betalen Deze spreuk was reeds bekend in de 16e eeuw, zo lees ik in Biekorf 1962, 124, en het daar aangehaalde voorbeeld uit Oudenaarde in 1580 is overtuigend. Toch meen ik dat de spreuk oorspronkelijk in verband staat met het betalen van de lasten (belastingen): iedereen, al de andere standen schudden de lasten, taksen en karweien van zich af, en ten slotte is het de boer die nog alleen overschiet om alles te betalen. Een uitleg die me wordt ingegeven door een oude spreuk; ik lees ze in een verzameling Stimmen der Völker im Sprichwort (in 1945 te Zürich uitgegeven door M. Hürlimann; blz. 108). In vertaling luidt de spreuk: De koning wil dat men betale, het geestelijk zegt: 't gaat mij niet aan, de edelman is vrij altijd en overal, de jood leeft van en voor zijn woeker, de koopman zegt: ik geef geen penning, de bedelaar: ik heb geen duit. Zo moet 't Ons Heer dan laten gebeuren: de boer leeft om al die opeters te laten leven.
De spreuk behoort tot de bekende kategorie van ‘de geplaagde boer’: Als een boer geld heeft, heeft er iedereen. - Als de boeren ophouden van klagen, de wereld zal vergaan. In de wereld van de spreuken is de boer dikwijls de minste, zoals hij in alles steeds de minste was tegenover de heren. ‘Herenzonden boerenleed’. Zijn de spreuken en gezegden over ‘de geplaagde boer’ ooit samengebracht? en in hun sociaal kader gesteld? Opmerkelijk is dat de boer een unieke rekordman is in de wereld van de Nederlandse zeispreuk. Dit blijkt uit de onvolprezen verzameling van Dr. C. Kruyskamp (Allemaal Mensen: Apologische Spreekwoorden, 19653). De boer is bijna in 10% van de zeispreuken de sprekende persoon. Het maximum dat door andere personen bereikt wordt is 2,5% (jongen; vrouw) en 2% (meid; vent); bagijn en koster met elk 11 uitspraken bereiken samen niet meer dan 2,5%. Op een totaal van 86 gevallen treedt de sprekende boer op als: de ‘brute’ boer (20 maal), de ‘domme’ boer (20 maal). In het boerenmilieu zijn deze spreuken zeker niet ontstaan. De vinding ervan ligt aan de (sociale) overzijde: bij de heren, bij burger en ambachtsman. De plagerij ruikt beslist naar burgerklasse en stadsleven. C.B.
Biekorf. Jaargang 66
406
Edelsmeden te Brugge 1442-1496 De Brugse stadsrekening van 1442 noteert een betaling gedaan aan ‘Joorisse Huughs van eenen zelverne candelare ende eenen zelverne quispele dienende ten outaere in scepenhuus te vermakene’. (Gilliodts, Inventaire V 341). Deze Brugse edelsmid verschijnt ook in de rekening van de grafelijke hofhouding (Rekenhof; depart. archief te Rijsel) anno 1457. Onder de lichtjes verfranste naam Jorys Huguez levert hij in dit jaar een zilveren valk versierd met de wapens van de graaf van Charolois. Deze prins, de latere Karel de Stoute, had een bijzondere devotie voor Onze Lieve Vrouw van Gratie, het genadebeeld van de Kartuize van Scheutveld bij Brussel. De zilveren valk door Joris Huughs geleverd, was bestemd om aldaar, namens de prins, als ex-voto opgedragen te worden. (Messager Sc. Hist. 1858, 365). Brugse edelsmeden hadden een goede faam in de Bourgondische eeuw. Men denke aan Jan Peutin en Louis Muyset die voor de hertog werkten en kochten. Was het met zijn kapitaal of dat van de hertog dat Muyset in 1436 een deel van de juwelen van Jacoba van Beieren heeft opgekocht? Is er een blijde intrede van de hertog te Nieuwpoort, dan zijn het Brugse edelsmeden die de geschenken leveren. Aldus Colaerd den Fevre in 1423, Wouter Brodeloos in 1470. (Biekorf 1964, 90). Zelfs Ieper doet in 1496, bij de intrede van hertog Filips, beroep op een Brugse edelsmid, met name Philips van der Bergtee, voor de levering van twee flessen die echte juwelen moeten geweest zijn. De stadsrekening van Ieper wijdt een uitvoerige rubriek aan de uitgave van dit kostelijk geschenk. (De Sagher, Notice archives, p. 189). De tekst luidt als volgt. ‘Phelips van der Berghe, goudsmet te Brugghe, van der leveringhe van tween vergulden flasschen weghende 19 maerc 4 onchen ende 4 inghelschen zetvers bi hem ghemaect ende ghelevert naer de voorworde ende uutwysene van den patrone hem daer of ghegheven, te wetene: van stoffen verguldene ende fachoene 7 sc. gr. van der onche, derin begrepen twee custoden ende tverwapenen vander vorseide flasschen, ghepresentiert minen harden gheduchten heere ende prinche den herotoghe Philips tsiner blider incomste bin zinder stede van Ypre; derin begrepen 6 sc. gr. bi laste van der wet in hooscheden ghegheven Cornelis de Witte over zine moeyte aerbeyt neerenstichede ende diligencie ghedaen dat de vorseide flasschen wel ende ghetrauwelic ghemaect ende ghewrocht zouden weten; ende 10 d. gr. te dryncghelde ghegheven den ghesellen ende werclieden die de zelve flasschen smeidden ende wrochten. Commende al tsamen 66 lb. 6 sc. 10 d. gr. valent 676 lb. 2 sc. par.’. Van Luuc Thente ‘de goudsmedt’ weten we alleen dat Pieter Lanchals hem in 1487 dertig pond groten afgeperst had. (La Flandre XII 422). De beruchte raadsheer wist blijkbaar zeer goed waar er kontanten te vinden waren. E.N.
Biekorf. Jaargang 66
407
Kleine verscheidenheden MELCSTOOP. - Houten melkemmer. Op Sinksen 1356 ging Jan Waerloos, krachtens vonnis van schepenen, in de processie van St.-Veerle te Gent ‘met tween melcstopen vul melke up sijnen hals, den eenen voeren hanghende ende den andre achter’. Hij had immers, zonder enige reden, de twee melkemmers van Lisbette Houtscoete stuk geslagen en haar melk met de voeten vertrappeld. (Uit Zoendinc-Bouc 1356, f. 10, bij Cannaert, Oude Strafrecht p. 98). Jan Waerloos moest bovendien een zoenbedevaart naar Aken volbrengen. REXZWERINNE. - Volle nicht; vrouw. van mnl. recxzwere, ndl. rechtzweer (volle neef). Op de grafelijke audiëntie gehouden te Male 19 maart 1375 verschenen o.m. Griele van Brien en Margriete Heebins. De vouwen wagen gewikkeld in een proces betr. een stuk land voortkomend van een overleden Margriete Heebins die de moeder was van Griele van Brien ‘ende rexzwerinne van Margrieten’, de tegenpartij van Griele. (Bouc van der Audiencie, ed. de Pauw II 696). Vgl. de vorm rechtsweernede uit de Cronike van Vlaenderen in MnlW VI 1135. SACRAMENTMEESTERS. - De regenten (‘regierders ende gouverneurs’) van de H. Sakramentskapel in de St.-Pieterskerk te Ieper. Worden anno 1542 genoemd in de fondatie van het wekelijks lof (op donderdag) door Jeronimus Hanneron. (Diegerick, Inv. Ypres V 302). De deken van die sacramentmeesters wordt ‘oultaermeester’ genoemd (aldaar p. 304); hij bewaarde een van de drie fondatiebrieven, de andere berustten bij de stichter en bij de kerkmeesters. TAFELLETTERE. - Rondventer (marskramer) die zijn kooopwaar niet in een ‘meerse’ (korf) doch in een ‘tafelet’ draagt. Hetzelfde als tafletdraghere, Biekorf 1963, 223. De tafelletters vormden te Gent een lid van de nering der merseniers. De keure (1305) van deze nering bepaalt ‘dat niemant gheswoorne wesen en sal over die tafelletters, dan die tafelet daghelicx draeght’. (De Potter, Gent VI 551). Vgl. MnlW s.v. tafelet en tafellettier. WOUKERGHELT. - Bij een wisselaar geleend geld, waarvoor rente moet worden betaald. In juni 1384 worden uit Oudenburg de stadsklerken Arnout den Damhoudere en Arnout den Muelnare naar Brugge gezonden ‘omme twoukerghelt te betaelne dat te Brugghe ghenomen was omme tconsent vanden assisen te betaelne ende tpayment en ghenouchde hem niet’, waarvoor een uitgave van 24 sc. voor reiskosten in de stadsrekening ingeschreven werd. (Hist. d'Oudenbourg II 148). Een tweede reis vijf dagen later ‘als zy betaelden twoukerghelt’ kostte evenveel. Vgl. woekergelt in MnlW en woeckergeld bij Kiliaan. ZITTEGHELT. - Geld betaald aan de bijzitters van de vierschaar van het Proossche (St.-Donaas) te Brugge; presentiegeld. Een overeenkomst van 1480 bepaalt de vergoeding van de bijzitters: ‘omme tonderhouden van der vierschare ende tontlastinghe van den laten’ wordt vastgesteld ‘dat van nu voordan niet meer dan vj. redenaers zitteghelt hebben en zullen’. (Rek. Proossche 1480; La Flandre V 357). De nota zegt ook dat elke vergoeding wegvalt ‘op extraordinaire zittedaghen’.
Biekorf. Jaargang 66
A.V.
Biekorf. Jaargang 66
408
Vraagwinkel Erepenning voer J.B. Hofman 1796 Op de Historische Tentoonstelling te Kortrijk in 1902 was het nr. 158 van de kataloog een vergulde penning met opschrift ‘J.B. Hofmano Municip. Cortrac. M.D. CC.XCVI.’ De stad Kortrijk wilde daarmede de toneeldichter en -speler eren die ten bate van de armen was opgetreden. De penning was in 1902 eigendom van een zekere heer De Zottere, die ook verscheidene autografen van Hofman bezat. Is Hofmans erepenning van 1796 soms in een openbare collectie terechtgekomen? D.B.
Jonge Wacht 1877 Bij A. en F. Mahillon te Brussel verscheen in 1877 ‘Het Lied der Jonge Wacht’. Gedicht van Victor Van de Walle, muziek van Frans Andelhof. Vraag. Welke strekking had bedoelde ‘Jonge Wacht’? Wie was Victor Van de Walle, de dichter van het Lied? J. DE M.
Caxton Review te Brugge Bij De Plancke; St.-Clarastraat te Brugge, werd de ‘Caxton Review’ uitgegeven. De Plancke was enkele jaren (1890-1914) de drukker van Biekorf. Vraag. Wie weet iets meer over die ‘Caxton Review’? Bestemming en redactie van het tijdschrift? Bewaarplaats? J. DE M.
Ruitergilde te Meulebeke Uit een doodprentje van mijn verzameling leer ik dat er in 1853 een ruitergilde bestond te Meulebeke. In deze gemeente overleed op 7 januari 1853 ‘in den ouderdom van 64 jaren en 10 maenden... Mijnheer Leonardus Loncke, Kerkmeester, Lid van den Gemeente-Raed en van de Ruiter-Gilde te Meulebeke’. Zo luidt de tekst. Is er iets meer over deze ruitergilde bekend? D.V.W.
Bierpomp - Bierfontein Te Gent werd de eerste bierpomp in gebruik genomen op 16 december 1816 in de kelderstaminee ‘In de Tent’. gelegen op de Koornmarkt. De sensatie verwekt door
Biekorf. Jaargang 66
dit wonderbaar technisch apparaat was zeer groot, iedereen wilde die pomp aan 't werk zien en daarbij eens ‘worden gelaeft à la minute’, zoals de Gazette van Gent schreef in een uitzonderlijk bericht over de nieuwe uitvinding en het sukses ervan. - Is ‘Bierpomp’ als herbergnaam nog ergens bekend? Op veel plaatsen heeft de herbergnaam ‘In de Bierfontein’ stand gehouden tot op onze dagen: wijst deze naam ook op een van de eerste herbergen die van tap naar pomp zijn overgegaan? P.C.
Biekorf. Jaargang 66
409
[Nummer 12B] Kortrijks gijnappel contra sijnappel De interessante bijdrage die Viaene onlangs in dit tijdschrift aan de oranjeappelen gewijd heeft(1), kan wel eens het etymologisch probleem rond de benamingen van deze citrusvrucht oproepen. Over de naam oranje zelf wil ik het hier niet hebben, omdat daarvan de etymologie wel door iedereen als vaststaand wordt aangenomen: Oranje uit Frans orange, dat door volksetymologische bijgedachte aan or ‘goud’ uit Mlat. arangia, arancium ontstaan is; alle vormen gaan echter op Perzisch-Arabisch nâranj terug. Ik wil het echter wel hebben over de sinaasappel en varianten, en wil hierbij van de zonderling schijnende Kortrijkse vorm gijnappel(2) uitgaan. Grauls(3) situeert deze vorm in Kortrijk, Bellegem, Lauwe, Wevelgem, Heule; voor Sint-Denijs, Kuurne, Hulste en Deerlijk noemt hij als variant geenappel. De Bo(3) kent het woord gijnappel, maar weet niets anders te vermelden dan: ‘Oranjeappel, anders ook sijnappel en appelsijn genaamd’. Gijnappel/geenappel kan geen fonetische variant zijn van sijnappel/seenappel; er is ons geen enkel geval bekend waar een g met een s afwisselt in dergelijke positie. Grauls a.w. weet voor deze vorm geen verklaring en ook Dr. J. Soete, ‘die het dialekt zijner geboortestad grondig bestudeerd heeft’, en wiens raad Grauls hiervoor ingewonnen heeft, is er ‘nog niet in geslaagd de vorm ginappel op te lossen’. Hierdoor blijkt wel dat de bijdrage
(1) A. Viaene, Appelen van Oranje. Invoer en verspreiding in de Lage Landen, 1300-1650. Biekorf, 1965, jg. LXVI, blz. 289-294. (2) Ik spel hier gijnapeel (net als sijnappel), omdat de gestipte ij de klank aanduidt die overeenkomt met de ij van Kortrijks en Westvlaams zijn, wijn, en niet met de ie van zien. (3) J. Grauls, Oranje, appelsien en lemoen (Hoe het werd en hoe het moet zijn, Leuven, 1957, blz. 287-306). (3) J. Grauls, Oranje, appelsien en lemoen (Hoe het werd en hoe het moet zijn, Leuven, 1957, blz. 287-306).
Biekorf. Jaargang 66
410 die Snellaert in 1844 aan het Kortrijks dialekt gewijd heeft(4), vrijwel geheel vergeten is. Snellaert noemt er nl. (blz. 176-177) de Kortrijkse gijnappel en verklaart hetn als ‘appel van Genua’: ‘Gijnappel, Oranje appel, is niet anders dan Genuaappel, of appel van Genua, gelijk siin-appel of appel-sine, een appel van Messina, en niet een sineesche vrucht beteekent. Aldus geheeten naar de twee zeehaven, van waer ons die vrucht het meest toekomt’. Dat deze verklaring waarschijnlijk is, blijkt o.m. hieruit dat de Franse chirurgijn H. de Mondeville omstreeks 1300 de oranjeappel bepaalt als(5): ‘Pomme roonde, moienne, bele, citrine, la quele croist en la riviere de Janes (Gênes), et est appellée en franchois pomme d'orenge’. Ook Doehaerd spreekt van ‘oranges de Gênes’ in de 15de eeuw(6). Een in 1847 in Leipzig uitgegeven Handels-Lexicon vermeldt onder Apfelsinen: ‘Die besten kommen von Nizza, Genua, Malta und aus Sicilien, namentlich Messina, woher wir sie über Triest erhalten’. Ook Larousse(7) noemt ‘les oranges de Nice et de la Rivière-de-Gênes’ en zegt hierbij: ‘ont longtemps alimenté, presque seules, les marchés du centre et du nord de la France’. De verklaring van Snellaert, ‘genusappel’, lijkt dus zeer aannemelijk, en het is wel wonder dat ze later door niemand werd overgenomen. Is het dan gewaagd hierbij nog eens de etymologie van sinaasappel, en varianten sijnappel, sienappel, appelsien, appelsina, te berde te brengen? Zou de verklaring van sinaasappel als ‘appel van Messina’, die Snellaert ook al gegeven heeft, dan toch nog een kans hebben? Vandaag wordt sinaasappel nl. gewoonlijk als China's appel, Chinaasappel verklaard, als vertaling van Frans pomme de Sine. Sina en Sinees voor China en Chinees blijken in oudere taal zeer gewoon. Deze verklaring vinden we bij Franck-Van Wijk, De Vries, het W.N.T.(8) en ten slotte ook bij Grauls a.w., die hiervoor een uitvoerige argumentering ten beste geeft. De argumenten voor China's appel lijken me dan toch niet volledig overtuigend(9), omdat
(4) F.A. Snellaert, Bydragen tot de kennis van den tongval en het taeleigen van Kortryk. Belgisch Museum (Gent), 1844, dl. VIII, blz. 156-201. (5) Geciteerd door J. Grauls, a.w., blz. 290. (6) R. Doehaerd, Les oranges de Gênes en France au début du XVe siècle. Revue du Nord, 1949, t. XXXI, blz. 150-153. (7) Larousse. Grand dictionnaire universel du XIXe siècle, Parijs, t. XI, blz. 1406. (8) N. Van Wijk, Franck's etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 's-Gravenhage, 1949. - J. De Vries, Etymologisch woordenboek, Utrecht-Antwerpen, 1958 (Aula, nr. 6). Woordenboek Nederlandse Taal (Leiden), dl. III, 2012. (9) Zonder daarom de Chinese herkomst van de vrucht te betwisten.
Biekorf. Jaargang 66
411 er altijd kans bestaat op hyperkorrekte vormen, op geleerde vormingen of volksetymologie. Wat me vreemd voorkomt, is dat men bij de naamgeving de ver afgelegen herkomst de voorkeur zou gegeven hebben boven de betrekkelijk nabije herkomst. In hoever kan het verre, onbekende China toen tot de taalvormende verbeelding van de spraakmakende gemeente gesproken hebben? Trouwens, Snellaert was niet de enige die de sinaasappel als ‘Messina's appel’ verklaard heeft; na hem gaf Vercoullie(10) dezelfde verklaring, blijkbaar zonder Snellaerts bijdrage te kennen. Een fonetisch argument van Vercoullie is wel dat de varianten Messina/Messene zeer gemakkelijk de varianten appelsien-sienappel/seenappel kunnen verklaren. ln zijn Etymologisch Woordenboek(11) herhaalt hij zijn verklaring: ‘De Vla. vorm appelsene of seenappel wijst echter niet op China, maar op Messina in Siciliën, van waar de beste in den handel komen’. De zure oranje blijkt immers al vroeg door de Arabieren uit Zuid-Azië naar Sicilië overgebracht en er aangeplant(12). Vercoullie citeert ook het boven al genoemde Handels-Lexicon en Larousse, die ook de oranges de Messine noemt: ‘Les caisses, qui contiennent de 200 à 210 fruits, sont appelées flandrines justement à cause de leur destination’. Lijkt het trouwens niet logisch dat men de naam aan de haven waaruit de vrucht werd ingevoerd, ontleend heeft? Wat voor gijnappel mogelijk is, moet ook voor sijnappel mogelijk zijn. Is het trouwens niet opvallend dat men de meeste van die zuidvruchten met de naam van een stad uit Zuid-Europa verbonden heeft? Zouden de ‘appeltjes van oranje’ niet te verklaren zijn door associatie met de Franse stad Orange? Typisch zijn ook die ‘appeltjes van Condé, Condé’ uit het bekende volksliedje, die op herkomst van de Portugese havenstad Vila do Conde(12) wijzen. Ook de granaatappel, deze evenwel geen citrusvrucht, werd in het Mnl, vaak appel van garnate (Fr. pomme de grenade) genoemd, en zo in verband gebracht met de Spaanse stad Granada. Heeft de sin(aas)appel zijn naam aan Messina te danken, en is de Chinaasappel een geleerde of volksetymologische rekonstruktie? Of is het omgekeerd? De Kortrijkse gijnappel, zolang er tenminste geen andere verklaring voor gevonden wordt, schijnt toch op de eerste mogelijkheid te wijzen. F. DEBRABANDERE
(10) (11) (12) (12)
J. Vercoullie, Sinaasappel. Versl. & Med. Kon. Vl. Acad., 1920, blz. 594-595. J. Vercoullie, Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Gent, 1925. A. Viaene, a.w. A. Viaene, a.w.
Biekorf. Jaargang 66
412
Leie en leven in mijn vlastijd Vervolg en slot van blz. 313 Het leven van de zwingelaar Was het zomerwerk voor het grootste deel in open lucht geweest, omtrent de Leie en in de leiemeersen, het werk 's winters was allemaal ‘binnen’, in de vlasfabrieken. Een voordeel was daaraan: men was toch steeds in 't droge en uit de wind. Het stoof er wel veel maar stilaan werd men daaraan gewend en tegen de onvermijdelijke koude beschermde men zich ten beste mogelijk en zo goed als het ging. Even vroegtijdig als 's zomers moest men uit het bed en bij velen was dat opstaan het ergste van heel de dag. 't Was eigenlijk geen lachedingen als men vooruit moest, 's morgens, langs de helledonkere nergens verlichte wegen en wegelingskens, dikwijls door koude, jagende wind, regen- of sneeuwvlagen. Had men onderweg ‘paling gevangen’ d.i. was men in een met water gevulde voor terecht gekomen of in een blankstaande karrespoor, dan goot men seffens het water uit zijn kloefen en op 't werk trok men de zijpende kousen uit en wikkelde de voeten in droge kroten. Ondertussen hingen die kousen boven de stoomketel te drogen. De vlaswerkers waren toen niet veel comfort gewend maar konden tegen een duw. Met te werken kwam het leven er in en was men nogal gauw over die kwade poos heen. Onder het ruisen en rumoeren van 't verslaan bleef het toch mogelijk met zijn gebuurs wat te klappen en de gesprekken werden hervat waar ze de vorige avond gebleven waren. Wie beweren zou dat onze mensen zwijgers zijn moest eerst, in die tijd, een winter lang gezwingeld hebben in een fabriek. Alles werd verteld en van naald tot draad uitgesponnen, alle gebeurtenissen beklapt, alle geheimen op een zwijgen voortgevezeld en wat er al te berde kwam over duiven, vechthanen, velokoersen en vrijagies zou ons tot in 't oneindige voeren als we daaraan zouden beginnen. Wanneer, na acht uur, het schoonzwingelen begon was het veel stiller. Het meeste nieuws was uitverteld en 't was of iedereen in zichzelf keerde bij het golvende en nu veel zachtere ruisen van de zwingelmolens. Eigenlijk had de zorg die aan 't schoonzwingelen verbonden was daar ook voor een groot deel schuld aan, maar af en toe ging er hier en daar wel een aan 't schuifelen. Er zat toen nog ‘voois’ in de liedjes en gebeurde het dat er ievers een paar schone nieuwe uitgekomen waren dan kon dat geschuifel wel eens algemeen worden, ten minste als de baas niet achter zijn zwingelaars stond. Zingen hoorde men uiterst zelden, men zou wel
Biekorf. Jaargang 66
413 moeten geloven hebben dat onze zwingelaars er de fut niet voor hadden of het eenvoudig niet konden en er geen nood aan hadden. Of hadden de sjiekken tabak daar schuld aan? Roken was bij 't zwingelen eenvoudig niet denkbaar maar bijna allen haalden hun schâ in met tabak te sjiekken. Dat had daarbij nog de naam van goed te zijn voor de tanden. Soms, en dat was vooral tegen de avond, kwam er als een vlaag van heimelijke kwaadwilligheid over de zwingelaars en 't was dan van let op, dat ge geen uitgeknabbelde tabaksjiek, zijpend van bruin speeksel, in uw nek of vlak op uw kaak kreegt. Geen middel, als 't goed gemikt geweest was, om te weten van wie het kwam. Ofschoon ze 't allemaal heel goed wisten en gezien hadden, stonden ze, met een berdelen aangezicht, voort te werken, tot het hun na een tijdeke te machtig werd en ze in een onbarmhartige schaterlach uitschoten. Toch waren er die dat sjiekken over hun hert niet konden krijgen en op een propje kroten knabbelden. Ge moest intussen maar zorgen dat ge af en toe geen klak speeksel van uw naaste gebuur in uw kloefen kreegt. Een afwisseling bracht het voor allen als er botekopers ‘op gang’ waren. Iedereen vervolgde hun doen en laten en als ze wegtrokken liep het al langs al de planken of het vlas verkocht was en met al de konduiten. 't Was maar per uitzondering dat er ‘maandagen’ gemaakt werden. Wel was het onvermijdelijk dat er op die dag een paar wegliepen voor een kwartier om in de naaste herberg een pint te gaan drinken of een verloren wedding te effenen. Dan moest dat weer ingehaald worden wilden ze tegen s' avonds aan hun normaal gewicht gezwingeld vlas geraken. Huurders waren daarin de slechtste, wijl ze geen rekenschap aan een baas te geven hadden en de volgende dagen haalden ze het toch weer in met ongenadig door te werken. Bij vriesweer kon het erg koud zijn om te zwingelen. Velen staken dan een groede prop fijne kroten in hun kloefen om warme voeten te hebben en daar het in vlasfabrieken zonder enige verwarming moest gaan gebeurde het bij grote koude wel dat men zelfs al rap doorwerken zijn vest aanhield en nu en dan duchtig de armen moest slaan om met geen versteven vingers te werken. Bij vriesweer was het goed de handen elke avond met glycerine in te wrijven om de anders onvermijdelijke kloven te vermijden. In dat eenbaarlijk voortwerken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat brachten de zondagen en de enkele feestdagen een verpozing. Elk zocht dan zijn maten om bij spel en enkele pinten bier een aangename avond door te brengen, het jong volk wist zelf best waar ze de zondag naartoe moesten. Toch gebeurde het wel eens dat er 's avonds laat gevochten werd, dat was altijd in dezelfde kotjes van herbergen en onder dezelfde ruziemakers. Als 't afliep
Biekorf. Jaargang 66
414 met wat blauwe ogen of een gescheurde vest lapte dat zijn zelven, maar erger was het als er ‘knoopgaten’ gemaakt waren. Dan moest in alle haast een dokter bijgehaald worden om de messteken te ‘naaien’ en de gendarmen of de garde hadden dan werk. Doch gelukkig waren dat uitzonderingen. Veeleer heerste, door dat samen werken in grote groepen begunstigd, een hertelijke verbondenheid onder de mensen. Bij grote tegenslagen was iedereen seffens gereed om te helpen waar ze maar konden en wonder was het om zien hoe de mensen dan iets voor elkaar over hadden en konden ‘delen’ ofschoon ze 't zelf niet altijd te breed hadden. Als het echter jaren naëen slechte commerce bleef kwam een drukkende bevangenheid over de streek. De vlaswerkers leefden onder een nijpende ongerustheid dat ze zonder werk zouden kunnen vallen en misschien voor weken zouden moeten optrekken naar de vreemde om werk te zoeken ofwel thuis in armoede de gespaarde centjes opeten. In zulke perioden ontstonden soms ook geheimzinnige branden hier en daar in vlasfabrieken. Dat gebeurde meestal 's nachts en tegen dat er genoegzame hulp aan de hand gerocht was het al veel te laat om de brand tegen te houden. Er werd dan in 't stille voortverteld dat het ‘er in gesteken’ was omdat de eigenaar ‘op 't springen’ stond. Na zulke brand in een vlasfabriek bleef voor de verzekeringsmaatschappij gewoonlijk niets meer te vinden waardoor de juiste oorzaak kon achterhaald worden. Enkele vlasbazen in de streek hadden de naam zich ‘rijk gebrand’ te hebben. Maar ging het goed met 't vlas dan ging het ook goed met de vlaswerkers en meteen bij bakkers en winkeliers die dan veel minder ‘op de plak’ moesten inschrijven. En liep de winter op zijn laatste dan begonnen de vlaswerkers te herleven en verlangden om weer aan de Leie in de opene, frisse en weldoende lucht te zijn en het veel geweldiger werk te herpakken.
Botekopers Botekopers kochten het vlas op in de fabrieken om het zo spoedig mogelijk voort te verkopen aan de agenten van de spinnerijen. Het grootste deel van het leievlas ging op die manier naar de spinnerijen in Engeland. Was de vlasmarkt goed uitgevallen dan trokken de botekopers, al van in 't begin van de week, er op uit den toer van de vlasfabrieken doen en kochten vlas zover ze het met hun geld konden of durfden wagen. Ze hadden hun eigen vlasmagazijnen waar het opgekochte vlas door voermens werd afgeleverd. In dat magazijn werkten een paar zeer goede vlaswerkers die het vlas desnoods sorteerden en soms ook wel nog een toer zwin-
Biekorf. Jaargang 66
415 gelden waardoor het in een hogere kategorie kon gestoken worden. Daarna vulden ze het in vlasbalen van 100 kg netto. De bijzonderste botekopers hadden daarnevens nog een vlasmagazijn in Kortrijk zelf. Die stad was het middenpunt waar al het gezwingelde vlas van de streek in balen naartoe trok, per uitzondering rechtstreeks uit de vlasfabriek maar voor het overgrote deel van uit de vlasmagazijnen der botekopers. Engelse opkopers voor spinnerijen hadden ook in die stad hun nogal grote vlasmagazijnen: vóór de oorlog van '14 telde men er meer dan veertig in volle bedrijvigheid. Het vlas weed uit de balen gehaald en, als het voldeed aan de eisen door de engelse opkopers gesteld, werd het ‘afgeteld’, voldeed het niet en kwam er geen onmiddellijke regeling tussen opkopers en botekoper tot stand dan werd het ‘opgesmeten’. Na de eerste wereldoorlog werd die mogelijkheid van ‘aftellen’ en ‘opsmijten’ te niet gedaan tot zelfs vóór de rechtbanken: gekocht bleef gekocht. In de centrale magazijnen werd het vlas een laatste maal onder handen genomen en voor goed gesorteerd. Dat werd door bijzonder goede vlaswerkers gedaan, het moesten echte specialisten zijn. Ze schikten het vlas volgens lengte: kortjes, middellangden, ketens en lange fijne. ‘Kortjes’ waren vlas van omtrent vijf handen lengte, gemeten de duim in de hand; ‘middellangden’ zes tot zeven handen; ‘ketens’ was acht tot zelfs negen, maar zwaar en geriemd vlas, terwijl de lange fijne dezelfde maat hadden. Niet alleen de lengte was van belang doch vooral de sterkte en de fijnheid van de vezel en ook de kleur. Ondertussen werd dat vlas met de vingers doorkamd en daarna met een soort sterke kleerborstel in zwijnshaar recht en effen gestreken tot de over de arm gedraaide handsvollen er als grote wrongen glad en blinkend uitzagen. Het vlas werd nu in de balen van de opkopers gevuld en naar de spinnerijen veezonden. Heel die handel in gezwingeld vlas werd in kronen berekend: een kroon gold vijf belgische goudfrank. Wat er na de eerste wereldoorlog allemaal in de vlasnijverheid is omgegaan zou ik niet kunnen vertellen. Na mijn soldatentijd ben ik uit die streek weggegaan en slechts af en toe geraak ik er nog eens weer. Het is er mij zó vreemd geworden, de Leie lijkt me nu zo eenzaam, zo verlaten en vervallen. Zelfs de mensen zijn mij vervreemd en ik verschiet ervan dat ik er zo weinig nog herkennen kan. J. HUGELIER
Biekorf. Jaargang 66
416
Jozef Gezelle en Engeland Guido Gezelle's tien jaar jongere broer Jozef, die als parochiegeestelijke zijn leven doorbracht in het bisdom Brugge(1), had zijn ganse seminarietijd te Brugge in het Engels Seminarie doorgemaakt met de bedoeling om na zijn priesterwijding naar Engeland te vertrekken. Zijn humaniorastudies was hij begonnen in het St-Lodewijkscollege te Brugge, nadat hij aldaar in het schooljaar 1856-57 ook de premier cours (hoogste leerjaar) der lagere afdeling had gevolgd en er de eerste plaats in uitmuntendheid had behaald. Gedurende de schooljaren 1857-58 en 1858-59 was hij leerling der zesde en der vijfde latijnse waar hij ieder jaar uitblonk door zijn eerste plaats in ‘sagesse’(2). Met de aanvang van het schooljaar 1859-60 komt Jozef Gezelle plots voor als student aan het Klein Seminarie te Roeselare, dus in de omgeving van zijn broer Guido, die in november 1858 titularis was geworden van de poësisklas. Bij de overgang van Brugge naar Roeselare had hij de vierde latijnse overgeslagen, waarschijnlijk omwille van zijn leeftijd. Hij was immers 19 toen hij de derde latijnse te Roeselare begon. Na dit ene schooljaar keerde Jozef Gezelle niet meer naar Roeselare terug, vermoedelijk omdat zijn broer in de grote vakantie 1860 uit het Klein Seminarie was weggegaan en te Brugge benoemd was in het Engels College. Voor het schooljaar 1860-61 vinden we Jozef Gezelle noch te Roeselare noch te Brugge in het St-Lodewijkscollege. Waarschijnlijk was hij na de derde latijnse te Roeselare met de aanvang van het nieuw schooljaar ingeschreven als student van het pas opgerichte Engels College, en dit schijnt er wel op te wijzen dat de twintigjarige dan reeds zinnens was priester te worden in Engeland, anders ware hij naar St-Lodewijks teruggekeerd waar zijn broer Guido in dit schooljaar 1860-61 toch leraar Engels benoemd was. Als student aan het Engels Seminarie te Brugge en opnieuw in de omgeving van Guido, ontving Jozef Gezelle achtereenvolgens de tonsuur op 17 dec. 1864, de mindere orden op 10 juni 1865, het onderdiakonaat op 8 dec. 1865, het diakonaat op 26 mei 1866 en het priesterschap op 22 dec. 1866(3).
(1) Jozef Gezelle: geboren te Brugge in 1840; priester gewijd te Brugge op 22 dec. 1866; onderpastoor te Lendelede: juli 1868-1878; te Klerken: dec. 1878-1887; te Zillebeke: dec. 1887-1898; pastoor te Stene: okt. 1898-1903, waar hij op 18 juni 1903 overleed. (2) Deze gegevens zijn ontleend aan de palmares van het St-Lodewijkscollege te Brugge en van het Klein Seminarie te Roeselare. (3) Zie de bisschoppelijke Acta van Mgr. Faict op de hogervermelde wijdingsdata. Telkens wordt Jozef Gezelle vermeld onder de studenten van het Engels Seminarie, maar in tegenstelling met zijn klasmakkers die alle reeds in een of ander bisdom geïncardineerd waren bij hun wijding, blijft Jozef Gezelle aan het Bisdom Brugge verbonden. Dit schijnt wel te wijzen op de twijfel waarvan hij spreekt in verder vermelde brief aan Mgr. Faict.
Biekorf. Jaargang 66
417 Na zijn priesterwijding werd Jozef Gezelle door Mgr. Faict naar Passendale gestuurd daar zijn ouders zich nog steeds tegen zijn vertrek naar Engeland verzetten. Korte tijd daarna echter geven ze hun toestemming en op 5 augustus 1867 stemt ook de bisschop toe. Een benoeming is het feitelijk niet, alleen een toelating om tijdelijk, tot aan de terugroeping door de bisschop, in Engeland te verblijven, welbepaald in het graafschap Sussex waar hij dienst zou doen in St-Georges Retreat, Burgel-Hill(4). Kanunnik Petrus Joannes Maes had aldaar in 1866, met medewerking van zijn broer Lodewijk Maes, kanunnik-Penitencier van de kathedraal van Clifton, een tehuis voor krankzinnigen gesticht(5). Jozef Gezelle zou er, na de nodige jurisdictie te hebben ontvangen van Mgr Thomas Grant, een tijdlang directeur kunnen zijn. Waarschijnlijk hoopte Jozef Gezelle dat zijn verblijf in Engeland definitief zou worden daar hij op 14 december 1867 aan Mgr. Faict zijn excardinatie aanvroeg uit het bisdom Brugge(6). Deze brief is belangrijk omdat Jozef Gezelle erin omstandig de ganse bewogen genesis verhaalt van zijn Engeland-roeping en de remmende invloed beschrijft die zijn thuis en zijn broer Guido hebben uitgeoefend. Op 18 december 1867 antwoordde Mgr. Faict dat hij, gezien het nijpend tekort aan priesters, voorlopig niet op de vraag kon ingaan, hoezeer hij het anders ook had gewild(7). JOZEF GELDHOF
Bijlage Brief van Joseph Gezelle aan Mgr Faict St-Georges' Retreat, Burgess-Hill, Sussex 14 dec. '67 Monseigneur, D'un côté je crains que la présente vous importune mais d'un autre côté la question qui m'occupe est de nature je crois à excuser la grande liberté que je prends de m'adresser à votre Grandeur. Aussi ce n'est pas pour suivre ma propre inclination que je vous écris cette lettre mais c'est pour satisfaire à ma conscience et à la volonté de Dieu qui m'est constamment et invariablement manifestée par mon confesseur et directeur spirituel. Comme vous savez Monseigneur j'ai fait toutes mes études pour les missions de l'engleterre (sic), jamais je n'ai eu d'autre vocation et tout ce qu'on peut objecter c'est que j'en ai douté un moment; doute qui était l'effet des grandes difficultés qui ont été placées dans mon chemin par mes Parents qui refusaient leur consente-
(4) B.A.B. Acta, Mgr. Faict, 1867, 5 Aug. p. 203: licentia concessa D. Josepho Gezelle, transmigrandi in Anglia. (5) Over Petrus Joannes Maes, zie de levensschets door kan. Adolf Duclos in 1877 uitgegeven naar aanleiding van het overlijden van Petrus Maes. Uitgegeven bij P. Verbeke-Loys, 1877. Op blz. 4 wordt de stichting in Engeland vermeld. (6) B.A.B. briefwisseling aan Mgr. Faict, 1867, brief van Joseph Gezelle aan Mgr. Faict, 14 dec. 1867 (zie bijlage). (7) B.A.B., Acta Mgr. Faict 1867, 18 dec., p. 365: Lettre à Mr. Gezelle, St-Georges Retreat, Burgess-Hill, Sussex, Angleterre.
Biekorf. Jaargang 66
418 ment et par la présence de mon Frère dans le même seminaire et qui rendait ma position impossible. Certainement ce doute sera mis à ma charge et cependant je crois que ce sera à tort car en tout cela je n'ai jamais cherché une autre vocation mais un moyen pour me délivrer d'une position qui m'était devenu insupportable, et la preuve en est facile; car aussitôt que la cause de mes difficultés a été levée j'ai été au séminaire anglais heureux et content n'ayant en vue que les missions de l'engleterre comme tous les autres. Ensuite Monseigneur, lorsque Vous m'avez envoyé à Passchendale et que vous avez entendu que mes parents consentaient à mon départ pour l'angleterre, vous m'avez dit que vous n'auriez pas fait de difficultés pour me laisser partir... Ici je travaille avec courage et je trouve toutes mes délices dans le travail de la mission tandis que dans le diocèse de Bruges je ne trouverai jamais ni bonheur ni repos; j'y serai toujours à charge à tout le monde cap mon éducation est différente, mon caractère n'y va pas... Que pourrai-je donc y faire de bon si non travailler de toute mon âme pour savoir parvenir aux missions et je serai obligé de le faire car ce sera toujours l'avis de mon directeur et par conséquent la voix de ma conscience, d'autant plus maintenant que j'ai vu et senti que c'est dans les missions que je trouve mon bonheur. S'il vous plait donc Monseigneur et par l'amour du Bon Dieu et le salut des âmes soyez généreux envers moi car c'est ma conscience qui vous parle. Accordez-moi mon exeat afin que je puisse continuer à travailler dans les missions de l'engleterre car travailler jour et nuit dans la solitude d'une petite mission, être oublié et inconnu de tout le monde: voilà mon bonheur voilà mon salut et le tout se trouve entre vos mains, un seul mot peut le décider. S'il vous plait donc Monseigneur prononcez. ce mot favorable et je vous assure que vous donnerez le bonheur à un prêtre, un prêtre à la mission de l'engleterre et le salut de beaucoup d'âmes... De Votre Grandeur etc... Joseph Gezelle
Brandzalf Recept uit 1780 door Joseph van Huerne in zijn ‘Handschrift van Remedien’ ca. 1800 te Brugge ingeschreven. Om brandsalve te maeken. - Oudt smeer van eenen beer een pond, steekt dat vol haver en braedt het aen een spit, laet het met een kleen vier druppelen en als het niet meer en drupt perst het uijt en neemt dat smeer en een pond wasch ongepint, een alf vierendeel capoenesmeer, 1/4 ongesoute boter, d'helft van een alf pinte balsemolie, en 't vierde van een alf pinte naederolie. Doet dat al te saem in een nieuw aerde panne, siet dat op 't vierde, roert dat tot dat het wel siet, set de panne dan af, giet de salve dan in eenen anderen pot, draegt sorge dat het niet over en loopt ofte dat het vier niet inen comt.
Biekorf. Jaargang 66
419
Rantsoenering van het broodgraan Brugge 1794 De volgende ‘advertentie’ werd op 14 november 1794 door de Brugse magistraat opgesteld ‘in Kamer’; de tekst ervan werd gepubliceerd ‘in den Balcon van het Stad-huys’, uitgetrommeld door al de stadswijken en aangeplakt ‘ter gewoonelyke Plaetsen’. Hier volgt de tekst naar een goed bewaard exemplaar van de affiche (32 × 32 cm), die gedrukt was ‘by de Weduwe van J. Van Praet, Drukster der Stad en Lande van den Vryen’. - De stad had sedert 25 juni 1794 een Franse bezetting. - E.N.
Advertentie Het Magistraet der Stad Brugge, niet anders ter herte hebbende, als de goede Policie op de gewoonelyke Graen-markten te verbeteren, alle misbruyken uyt den weg te ruymen, ende te voorzien dat ieder een syne Provisie aldaer zonder ongemak, zoo vele mogelyk, zoude konnen knopen, heeft noodig geoordeelt te statueren ende te ordonneren, gelyk gestatueert ende geordonneert word by dezen. Eersten Artykel. - De groote poorte van de Halle op de Markt, zal geopent woeden ten elf uren 's morgens, ende open blyven staen tot den twaelf uren en half naer noene, binnen welken tyd alle Vrouwlieden, komende om Graen te koopen, binnen zullen gelaeten worden, om hun directelyk langst den eersten trap ter rechtere hand te begeven boven in den Pand. II. Met den twaelf uren en half, zal de groote poorte op de Markt gesloten worden, ende van daer voorwaerts en zal niemand, op wat pretext het wezen mag, meet mogen binnen te komen. III. Ten twaelf uren en half, zal de Markt beginnen, ende zullen alle de gone hun in den Pand bevinden, langst den trap opposit gelaeten worden in de Markt, successivelyk nochtans ende by zeker getal, ende zoo haest sy van Graen zullen bedient zyn, zullen sy hun uyt de Markt vertrekken langst de groote poorte, komende in Oudenburg, langst welke poorte het aen geene kooperigen en zal toegelaeten worden binnen de Markt te komen. IV. Daer zullen bezondere maet-regelen genomen worden, om te ondervinden of' er meer als een Vrouw-mensch uit een en het zelve Huyshouden, haee op de Markt zal presenteren, ende in het geval zulks, bevonden word, zal de gone in zulke contraventie betrapt zynde, verbeuren de confiscatie van haer gekogt Graen, in profyte van de gemeyne Armkaemer dezer Stad, boven eene boete van drie Livres, in profyte als vooren. V. Om te voorkomen ende te vermyden alle stooringen, ongemakken ende onheylen, de gone gemeynelyk in de Markt veroor-
Biekorf. Jaargang 66
420 zaekt worden door het onbehoorelyk aendringen van het Vrouwevolk, die elk de eerste ende zonder eenigen voor-rang ofte toer willen bedient worden, word elk in het bezonder wel serieuzelyk geadverteert ende belast, malkander in de Markt niet voor te dringen, niet te stooten ofte eenig geweld aen te doen, op pene dat die Persoone, oorzaeke gevende aen eenige stooringen, faitelyk aengevat ende uit de Markt zal geleyd worden.
Rijmraadsels Hoge geboren, lege geschoren en tussen twee stenen zijn name verloren. (graan) Ichtegem. Een lange lange zwikzwak, een korte korte dikzak, vier rozenkransen en twee puppen die dansen. (bierwagen oudtijds, ton, de wielen, twee paarden). Pollinkhove. Rood lijf, stenen herte, en een steel in de kerte. (kers) Pollinkhove. G.P.B.
Biekorf. Jaargang 66
421
66e jaargang 1965 - inhoud I. BIJDRAGEN De wegen van Brugge naar A. VIAENE Parijs volgens de Brugse wegwijzer 1400
1
Onderzoek bij de Kartuizers omtrent hun westvlaamse kloosters 1887-1903
A. PIL
6
Keukenremedies uit grootmoeders tijd
M. CAFMEYER
11
Aftel- en kinderrijmpjes te J. BEUN Lombardsijde
16
De eerste aardappelen in het Tieltse
V. ARICKX
17
Taalaantekeningen (alfabetisch)
K. DEBUSSCHERE G 19 H 390 230 I 389 K
Zwevegemse rederijkers in V. ARICKX 1653
27
Westvlaams Idioticon van C. BOSSAERT De Bo
27
Sakrale getuigen
A. VIAENE
29
De knape
G.P. BAERT
30
Beschrijving van Sint-Rijkers
[PAUWEL HEINDERYCX]
33
Het klooster van Woumen J. VLAMYNCK
38
Saatje Wulloks vertelt
43
E.V. SABBE
Monumentale dakingen in Vlaanderen. Bij de studie Janse-Devliegher Opwegen tegen koren
47
A. VIAENE
52
Galgemaal te Hondschoote E. NEYLANTS
54
Ridder Jan van Halewijn, V. ARICKX heer van Zwevezele en ridder van Jerusalem
55
Biekorf. Jaargang 66
Jaarmarkten in Vlaanderen A. VIAENE 1567
56
Nog over bedevaarten bij V. ARICKX testament
58
Savoyaard
F. MESSIAEN
59
Stro in de kerk
J. DELBAERE
60
Strafbedevaart binnen de Lage Landen
E. NEYLANTS
61
De weg terug VI-VIII
ANDRÉ DEMEDTS
65
De Brugse publicist Jean van Hese
YVAN VANDEN BERGHE
73
Papegaai, marteko en kalf A. VIAENE in partijnamen uit de Hervormingstijd 1567-1650
79
Het eerste jaar van Gezelle J. GELDHOF te Kortrijk 1872
87
Kafzichter
A. BONNEZ
90
De paardenmarkt van Kassel
A. VIAENE
91
Almanak van de guillotine C.B.P. PLACIED 94
189
Roodhuiden op rondreis
G.P. BAERT
94
Mey-Gesangen te Brugge E.V. SABBE 1786-1888
97
Leie en leven in mijn vlastijd
J. HUGELIER 109 172 307 412
Beelchiere - Bellechiere (familienaam)
A. VIAENE
114
Stoelgeld en stoelzetterij
G.P. BAERT
117
Vlaamse spreuken van een 120 oude prokureur (1700)
236
Herinneringsmedaille van E.N. F. MESSIAEN 121 St. Helena
136
Heerweg - Heerstraat
123
C. BOSSAERT
Landbouwexperten in het E.N. Brugse Vrije 1795
125
De Nederduitsche A. VIAENE Toneelisten van Rotterdam te Brugge in 1793
126
Biekorf. Jaargang 66
Duinenbeplanting in het Brugse Vrije 1350-1795
J. DE SMET
129
Portret van J.C. Verhelst, soldaat van Napoleon
M. DE BRUYNE
137
Op het mirakelkruis zitten. V. ARICKX Damme 1640
144
Smeedwerk voor het Goed A. VIAENE te Leke bij Diksmuide
149
Biekorf. Jaargang 66
422
Spreuken en zegswijzen uit M. CAFMEYER de omstreken van Brugge. V. Ziek en zuchtig
152
Opium voor de adel 1877 J. GELDHOF
157
Lord Uxbridge te Brugge A. VIAENE 5 juli 1815
161
De jubelprocessie van het L. DEVLIEGHER 165 H. Bloed te Brugge. Medewerking van de ambachten
242
Oudsoldaat van Napoleon F. MESSIAEN
179
Processievaantje van Blindekens 1750
J. GELDHOF
180
‘Levende herten’ voor St.-Veerle (Oostkerke)
A. VIAENE
182
Ons Heren Trane te Vendome (bedevaart)
A. VIAENE
184
Aankoop van koeien en ossen, Brugge 1512
188
Beschrijving van Eggewaartskapelle
[PAUWEL HEINDERYCX]
193
Duinenbeplanting in West-Vlaanderen 1795-1830
J. DE SMET
198
Gezelle de taaldemokraat J. GELDHOF 1886
205
Erremude in Zeeland en in G.A.C. VAN VOOREN Engeland
207
Zo was het leven te Houtave
295
M. CAFMEYER 209
Engels garnizoen te Brugge J. GELDHOF 1678
217
Ambtstrouw van Primus Beyts
W. VAN HILLE
219
Alferis (bij de schutters)
A. VIAENE
221
Struisei in kerk en wereld A. VIAENE
225
Maaltijd per slot van rekening 1512
228
Biekorf. Jaargang 66
Honincpitten
DE LANGHE
229
Levenswijsheid van een oude prokureur (vgl. Vlaamse spreuken 120)
E. NEYLANTS
236
Opera voor Deens garnizoen Brugge 1707
E.N.
238
Vitsebloem - Vitse. Een vergeten kleurnaam uit onze oude draperie
A. VIAENE
239
De Spaanse auto-agent
G.P. BAERT
247
De Vlaming in andermans A. VIAENE oren
250
Donka-snuif
R. VANDEN BUSSCHE 252 316
Sint-Torfinnkerk bij Trondheim
A.V. 253
264
Het grafpaneel van A. VIAENE kanunnik van der Pale voltooid in 1436 door Jan van Eyck
257
De pelgrimage naar Compostella. Pelgrimsgebruiken en pelgrimsliederen
H. STALPAERT
265
Gezelle op de Breidelfeesten te Brugge 1887
J. GELDHOF
281
Botanische opmerkingen
J. DE LANGHE
283
Karnemelk in blekerij en keuken
E; N.
284
Toverspreuk (14e eeuw) te F. DEBRABANDERE Kortrijk
285
Appelen van oranje. Invoer A. VIAENE en verspreiding in de Lage Landen. 1300-1650
289
Hugo Verriest in 1921
K. DE LILLE
314
Avelgem en ‘Scheldeburcht’
A. VIAENE
315
Brander en heerdijzer
C. BOSSAERT
317
Leggherscip
G. VAN GERVEN
318
Biekorf. Jaargang 66
Rond den Heerd's Dagwijzer en de Volkskunde
H. STALPAERT
322
Verhouding Gezelle-Faict J. DE MÛELENAERE aan de vooravond der stichting van Rond den Heerd
361
Gezelle en de Gilde van S. A. VIAENE Luitgaarde
366
Kerels en habijten van de A. VIAENE wetheren van Oudenburg
385
Onze windmolens in 1965 C. DEVYT
388
Uitgeverstribulaties van Victor Huys
J. GELDHOF
401
Edelsmeden te Brugge 1442-1496
E.N.
406
Kortrijks gijnappel contra F. DEBRABANDERE sijnappel
409
Jozef Gezelle en Engeland J. GELDHOF
416
Biekorf. Jaargang 66
423
Zakenwijzer Plaatselijke Geschiedenis Brugge 1 3 5 6 31 42 43 49 50 52 61 64 73 80 91 97 115 125 126 144 149 157 158 159 165 180 183 185 188 191 217 219 220 223 224 226 228 238 239 242 253 255 257 268 286 290 294 319 321-384 406 407 408 Aardenburg 240 Aartrijke 283 Adinkerke 52 136 Alveringem 35 Anzegem 60 96 241 Ardooie 241 269 Avelgem 205 315 Beselare 138 Beveren V 241 Blankenberge 5 131 134 144 198 Booitshoeke 33 Dadizele 138 158 319 Damme 50 51 125 144 Dentergem 192 Den Haan 64 Diksmuide 149 182 221 256 Dudzele 125 Eernegem 56 125 241 Egem 59 Eggewaartskapelle 193 Esen 17 Eversam 35 Gistel 91 125 286 287 290 319 387 Gullegem 241 Handzame 125 Harelbeke 38 59 Heist 139 156 198 Heule 287 Hooglede 21 237 Hoogstade 33 Houtave 209 295 Ichtegem 125 241 Ieper 4 50 64 82 95 158 183 186 190 221 240 262 268 318 319 320 344 406 407 Ingelmunster 241 Izegem 156 320 Izenberge 34 Jabbeke 125 Kachtem 241 Kanegem 17
Biekorf. Jaargang 66
Kaster 148 Klemskerke 125 131 191 204 Klerken 17 Knokke 32 64 131 198 Koekelare 125 127 Koksijde 131 293 302 Koolskamp 241 Kortrijk 3 25 50 53 56 57 59 61 82 87 158 159 160 190 191 223 255 262 286 287 288 292 408 409 Langemark 320 Leffinge 125 Leke 95 125 149 241 Lichtervelde 127 Lissewege 51 253 264 269 344 Lo 34 57 58 Lombadsijde 16 Loppem 125 Lotenhulle 17 Maldegem 125 146 Male 51 407 Menen 3 114 179 Mesen 35 37 57 Merkem 117 Meulebeke 58 408 Moeskroen 59 Nieuwpoort 8 51 85 95 130 406 Oedelem 56 241 Oekene 59 136 179 Oostduinkerke 305 Oostende 93 131 191 203 Oostkamp 125 192 Oostkerke 182 Oudenburg 31 385 Pervijze 33 Pittem 74 241 Poeke 17 Poperinge 50 185 Proven 64 222 241 Reningelst 95 Roeseslare 3 91 138 156 241 Ruddervoorde 125 241 Ruiselede 17 Rumbeke 60 136 241 Schalafie 315 St.-Andries 9 56 256 St.-Baafs-Vijve 68 St.-Kruis 51 56 St.-Pieters 240 St.-Rijkers 33
Biekorf. Jaargang 66
Sluis 289 290 Snellegem 159 224 Spiere 186 Stalhille 125 209 Stavele 222 241 Steenkerke 193 Steenvoorde 57 Tielt 17 59 68 71 Torhout 91 Veurne 31 36 50 63 122 184 194 197 199 240 250 262 292 Vinkem 50 Vlamertinge 222 Vlissegem 135 317 Wakken 68 Wenduine 131 Wervik 241 262 Westouter 241 Westvleteren 344 Wevelgem 221 Wielsbeke 148 Wingene 17 27 78 303 306 Woumen 17 38 Wulveringem 34 51 Zande 344 Zarren 17 Zedelgem 241 Zoutenaaie 33 Zuienkerke 209 240 Zwevegem 27 Zwevezele 55
Biekorf. Jaargang 66
424
Onomastica Toponymica. Arrasche bane 2 Blanckaertshoucke 302 304 Bogaerde 302 Breeninge 229 den Burgh 34 ter Duinen 303 Eggafridi Capella 193 Egghemonde 61 Emsrode 60 Eremua Ernemuth Erremude 160 207 Esschenelst 35 Ettelgemhoek 209 Gallatas 17 Gernemue Gernemuta 207 Ginste 69 Gracht 196 Grote en Kleine Madelene 209 212 216 298 Middelhof 210 298 Moerbezieboom (grote en kleine) 212 300 Hauweelsche 18 Hoge Dijken 300 Hoge gat 285 Honincpitten Hovinepitten 229 Jarnemude 207 Oude Katoor 300 Keershof 197 Klaverstraatje 300 Cnolle 197 Coudenburgh 196 Lage Sluis 285 Lange Dorpstraat 212 Goed te Leke 149 Maereloop 58 Markegembilk 69 Molenwal 299 Oostduinen 130 Oosternieuweg 297 Opschote 34 37 Ovinepitten 229 Paeuhof 196 Post 44 Riethof 210 Schalafie Scheldeburcht 315 Schellevliet 209 215 Scildekens hoek 197 Schoeringe 188 Synghebandt 197 Sneppe 69 Stekvogel Strooien-Haan 209 214 Swaenenburch (Zwanenhove) 197 Swynsweghe 302 304 Tempelhof 299 Torre 197 Turfhuys 302 Valkenbusch 64 Verhelstens-Molen 138 Vitsebilck, -busch, -stoppele, -stuk, -veld Vitsken 241 283 Volkravenkinderkerke 182 Voormezele (heerlijkheid) 18 Walackers 35 Werckambacht 305 De West 44 Westernieuweg 211 297 Witte Bank 44 Ypre (rivier) 185. - Hone hoon; eveninge evene; vlaming vlame 229. Huisnamen. Beer 170 247 Burgondisch Kruis 69 Drie Koningen 70 Drie Meunighen 169 Gisthuis 70 Katte 70 Keizer 69 Parijs St Jozef S. Pieter 70 Sneppe 69 Stekvogel Strooien Haan 209 214 Vijf Eken 72 Vuile Poorte 170. Vreemde namen. Kondee (Vila do Conde) 294 411 Putte (le Puy) 185 Gamasche (wijn) 224 Condaet 294. Spotnaam. Krottegem (Roeselare) 399. Persoonsnamen. Ferdinand Fernand 128 206 Gantois 32. Familienamen. Beelchiere 114 Devenyn 192 Hoonacker 229 Scharsins 224 283 Vitse 283 Wijfels Mijfels 62. Groepsnamen. Dunekeuns, -lopers, -slapers, -zekers 64 Jeruzalemheren 268 Kalf Kalversteerten 81 Loretanen 268 Marteko Martecoyen Martinisten 80 Moeslekkers 124 Oosterlingen 89 Palmieten 265 Papauwen Papisten 82 Romeynen 265 Savoyaards 59 91 Smouteters 124 Zuwerlingen 300. Bijnamen. Halve Cent 117 Riten Heetant 88 Sissen de Krulle 300 Papegayken 84 Jan Papou 84 Pies de Girre 216 295 Schaarlippe Lange Seppen 300 Nestje Wulloks 43 Spanjaerts 293. Schuilnamen. J. De Bie J. Segher Jan Steen Houten Klara (Juliaan Claerhout) 148
Biographica Abeel, schoolhouder 320 Abraham van St. Clara 224 Adela van Vlaanderen 37 Dr. Algar 362 402 Paul Allossery 323 327 335 Anglesey Lord 16l Arents Catharina,
Biekorf. Jaargang 66
wederdoopster 56 294 Lodewijk Baekeland 401 Gaston-Pieter Baert 121 Pieter Baes 366 381 Frank Baur 323 Beauprez missionaris USA 38 Berghman napoleonist 136 Jan Bethune 374 Beyts primus 219 Bossaer Philippus
Biekorf. Jaargang 66
425 Jacobus, smid Vlissegem 317 Bral Pieter, beeldhouwer 166 Bricx Bernard, drukker 93 Brids Joos, Ieper 262 Brodeloos Wouter, zilversmid 406 Broederlam 262 Buyse napoleonist 136 Karel Callebert 326 375 Mgr. Callewaert 329 Callewaert Dirk, volkskundige 324 Rijkaart Carette 366 Charles Carton 345 Gabriel Celis 352 356 Chavaete Pieter, pastour 38 Juliaan Claerhout 148 Hector Claeys 335 Damman Ghilein, predikant 95 Deken De Bo 367 373 380 De Boo Joos, rederijker 27 Alfons De Cock 357 359 De Cock Ignaas, klokgieter 34 Frans De Cort 372 378 De Coussemaker E. 348 De Cuyper André 328 Colaert de Fevre, zilevrsmid 406 Karel de Gheldere 352 356 Paul de Keyser, hoogleraar 323 Deleu Leo 314 Demey Mattheus, landmeter 138 Jan Demol, deken Tielt 59 Emiel Demonie 282 Pol de Mont 360 Jacobus de Ruyter, volksdichter 273 De Seille Nathalie, missiezuster 224 Jose Destrée, drukker 64 Devenyn Jan-Baptist, letterkundige 192 De Vloghe Christoffel, smid 149 Alfons Devos. missiebisschop 362 Devos Edmond, hagiograaf 336 De Wale Passchier, borduurwerker 387 Lodewijk De Wolf 353 Druet Hubert, schoolmeester 32 Duboys Jehan, kunsthandelaar 128 Adolf Duclos 281 323 366 373-379 Michiel English 338 353 357 Mgr. Faict 41 87 157 205 281 361-367 402 Gustaaf Flamen 367 377 380 Jules Fonteyne 354 Isidoor Fraeys 366 Jan Garemyn, schilder 166 Guido Gezelle 61 87 205 282 314 321 361-381 403 416 Gezelle Jozef 416 Gezelle Pieter Jan 204 August Gittée 358 Pauwel Heinderycx, kroniekschrijver 34 193 Hennequin Antonius, pastoor 138 320 Jan Baptist Hofman 408 Huyghs Joris, zilversmid 406 Huijberechts, schilder 183 Victor Huys 377 401 Jacoba van Beieren 406 Amaat Joys 348 Kervyn de Lettenhove 281 375 Pieter Lanchals 406 Jules Leroy 348 Lodewijk van Male 5 51 290 315 Frederik Loncke, journalist 33 Adolf Lootens 339 398 Malbrancke Jan, tekenaar 34 Malfait Eustachius, dichter 166 Mgr. Malou 157 361 401 Jules Malou 157 Desideer Meersseman 366 Frans Mervillie 366 Messiaen P.L. landbouwkundige 125 192 Muyset Louis, zilversmid 406 Nolf Henri, burgemeester 88 Emiel Neyrinck, volksdichter 156 Father Nerinckx, missionaris USA 320 Nolet de Brauwere 367 327 Peemans J.J. 320 K.C. Peeters, hoogleraar 324 338 Peutin Jan, zilversmid 406 Planckaert, pastoor Houtave 295 Hendrik Pulinx 166 245 Ernest Rembry 8 325 336 346 370 378 Reyphins, pastor 34 Robinson Arthur 363 Rodenbach Jan, drukker 93 Rommel Henri 282 327 Scheldewaert, drukker 93 Filip Simon, beeldhouwer 166 Moeder Siska 32 Six Albinus, gastoor 34 Leopold Slosse 336 346 Snellaert Dr. F.A. 347 Snoek, toneelspelers 126 Stock-Werbrouck, uitgever 402 Cornelis Tack, schilder 183 Pero Tafur, reiziger 291 Tanghe, kanunnik 347 350 Thente Luuc, zilversmid 406 Torfinn, bisschop 253 264 Thijm Alb. 373 375 Uxbridge Lord 161 Lodewijk van Aertricke, jurist 191 Modest van Assche, abt 356 Hendrik van Cleef, schilder 221 Victor van Coillie 366 Maurits van Coppenolle 327 Philips van den Berghe, zilversmid 406 Paul van den Donck, schoolmeester 318 Beatrijs van den Rijne, vrouw van Zwevezele 55 Vandeputte deken 87 Vander Heyde, pastoor Woumen 41 Vander Lepe, broeder 285 Georgius van der Pale kanunnik 257 Van de Velde Valeer 341 353 356 Victor van de Walle, dichter 408 Hendrik van Doorne 362 377 Jan van Eyck 257 Lodewijk van Haecke 336 Jan van Halewijn, Jeruzalemvaarder 55 Alfons van Hee 282 Jan van Hese 73 Emile van Heurck 352 Vanhove superior 401 Eugeen van Oye 348 Mgr. van Susteren 145 Joseph van Huerne 161 Pieter van Walleghem, beeldhouwer 166 Arthur Verhaegen 205 Verhelst J.C. napo-
Biekorf. Jaargang 66
426 leonist 138 Veehulst J.F. napoleonist 179 Medard Verkest, volkskundige 341 Gustaaf Verriest 87 373 378 Hugo Verriest 87 281 314 Karel Verscheide 345 366 James Weale 325 344 364 Waerloos Jan, pelgrim 407 Mgr. Waffelaert 42 AloĂŻs Walgrave 323 329 363 Mgr. Wemaer 325 364 Andreas Weydts, drukker 165 Filips Wielant 56 Jan Frans Willems 348 Johan Winkler 352 355 377 Kardinaal Wiseman 362 Hertog van Wittenberg 238 Witteryck, volkskundige 347 Antonius Wydoot, abt 293 Maria Zannequin, abdis 37 Jan Zutterman, schilder 287. Familiekunde. Andries 146 Baenst 196 Beer 185 Bontinck 62 Borluut 196 Boudens 37 Brondel 40 Buck 185 323 Burgh 36 Buyse 136 Curte 61 Damhoudere 407 Delputte 41 Demedts 65 Demey 141 Dobbelaere 302 Eecke 209 Frexo 147 Gomaere 31 Goormachtigh 378 Grave 53 Halewyn 55 Hanneron 407 Heere 255 Hellevaghere 185 Hennequin 320 Heule 127 Heylbrouck 180 Keysere 146 Leke 302 Lier 211 Limburg 60 Loncke 408 Man 87 Mazyn 197 Messiaen 98 220 Muelnare 407 Nyevelt 363 Paele 259 Paepe 323 Rijne 133 Rikelike 240 Saillant 130 Slambrouck 17 Slijps 5 Stoop 318 Thiennes 60 Verhelst 138 Voorde 18 Walle 204 Willaert 99 107 127.
Oudheidkunde en kunstgeschiedenis Bouwkunst. Burgerlijke bouwkunst. Kastelen Sint-Rijkers 34 Eggewaartskapelle 196 Escanaffles 315 hoeven Houtave 298. - Kerken, kapellen, geestelijke instellingen. Brugge S. Jacobs 266 Kartuizerinnen 8 Dadizele 205 Egem 59 Eggewaartskapelle 193 Houtave kapel 211 Izenberge kapel 34 Jonkershove 39 Kortrijk Gravenkapel 190 ten Putte 25 Nieuwpoort Kartuize 9 Sint-Rijkers 34. Windmolens 388. Bekapping 47 bouwmateriaal en -termen 47-51 63 95 96 149 223 286 319. Schilderkunst 9 10 128 166 255 268 Madonna van der Paele 257 muurschildering H. Bloedkapel 224 tekening 139 165 ets 165 bedevaartvaantje 180 kaapten 59. Beeldhouwkunst 9 10 144 kruis 144 grafmonument 261 262 grafzerk 55 261 altaar 183 257 triomfboog 166 triomfwagen 242 zolderbalk 299. Metaal edelsmeedwerk 225 257 406 smeedwerk 149 183 261 317 klok 43 pelgrimsteken 266 Hout kerkmeubelen 31 34 183 257 zolderbalk 299. Zegels 7. Huisraad- en inrichting 149 317. Kleding laken 386 borduurwerk 387 textiel 31. Bibliographica. - Drukkers te Brugge 180 325 373 401 402 408 Ieper 64 Oostende 93. Graphica 32 180. Uitgaven 27 93 156 224 317 320. Rond den Heerd en opvolging 323-360.
Volkskunde Aardappelteelt 17 alaam 285 almanak 93 189 317 ambachten H. Bloedprocessie 171 242 appelen van oranje 289 autoverkoop 247 Bakeland 401 bedevaarten bij testament
Biekorf. Jaargang 66
58 bedevaartvaantje 180 181 bezwering 127 bierfontein 408 bierpomp 408 Blindekensvaantje 180 boekweitbrui 68 brander en heerdijzer 317 culinaire zaken 237
Biekorf. Jaargang 66
427 dagindeling en werkuren 111 dagwijzer van RDH 331 dekstro 62 devotie van betoverden 145 dinsdag trouwdag 256 donderblad 96 doopnaam 206 driekoningenmaal 115 Duikalmanak 351 dodensprong 286 duivenspel 28 ereteken Napoleonisten 121 136 estaminet 96 foor te Kortrijk 112 gaaischieting 64 galgemaal 54 222 gebak 32 geneeskunde 152 geuzenliederen 84 gilde van Ste-Luitgaarde 332 366 gildemaaltijden 115 grafmonument 261 haardgerief 317 halfvasten vervaldag 18 hangel 177 hondekar 96 143 jaarmarkten 56 jacht 96 130 jubelprocessie H. Bloed 165 242 kaartspel 90 280 kafzichter 90 karnemelk 256 284 wilde katekismus 235 393 kavalkade H. Bloed 165 kavane 209 kerkgebruiken 117 keukenremedies 11 kinderspel 16 400 kledij 385 knape 30 kolfbal 286 kruid op de daken 96 lapnaam 88 lemen in heerd en oven 176 levenswijsheid 236 liedboek Voghel Phenix 272 lottospel 108 maaltijd 228 Manneke uit de Mane 317 meizangen als volkskunst 101 mirakelkruis te Damme 144 mispelaren stok 128 143 254 mosselen vastenspijs 5 offerdieren 127 182 onderwijs 318 ooievaars 136 opera 238 opwegen tegen koren 52 oude dag 154 paardenmarkt 91 papaversiroop 157 pastoor 286 pastoorsinhaling 21 patrijzenjager 51 pelgrim 265 pelgrimswegen 4 processie 63 144 180 287 rattenplaag 295 reuzen 244-247 rommelpot 298 Rond den Heerd 323-360 Roodhuiden 94 ruitersgilde 408 Savoyaard 59 91 schapers 209 schaperskapel 211 scheminkelen 178 schimpnamen 80-84 schoolgebruiken 71 schoorsteen vegen 60 St.-Jacobsliederen 270 St.-Niklaasviering 339 slaapkoppen 157 smeedwerk 149 snoeikunst 288 snuif 192 252 316 soldatenportret als volkskunst 139 soldaat van Napoleon 137 spotprent 79 86 stoelgeld 117 stoelzetter 117 strafbedevaart 61 184 265 stro in de kerk 60 89 struisei 225 struiseibeker 226 studie van de volkskunde 347 toverspreuk 285 uitvaart 60 vijf-herten 32 vlasbewerkingen 109 vlaswinning 307 vlotsmout 124 222 vogelmarkt 160 volkskarakter 250 254 volkskundige bibliografie 324 wafels 32 waterzucht 52 wildemans 243 windmolens 388 wullok 43 zandloper 148 ziekte 152 zwingelen 172. Oud recht, gebruik en bedrijf. - Armenzorg 31 asylrecht 128 bedderecht 46 bedijking 223 318 bewapening 255 brandmerk 159 brandweer 127 deserteurs 288 dienstboden 223 duinbeplanting 129 198 feodale taksen 319 galg 127 garnizoen 217 238 gewichten 63 haardpenningen 35 halfvasten (vervaldag) 18 homage 63 hondekar 143 huwelijksbelofte 62 hygiĂŤne 63 houtskool 319 jaarmarkt 56 256 386 jaargetijde (stichting) 260 jacht 96 patrijsjacht 51 valkenjacht 64 kraaien (verdelging) 159) maaltijden 159 228 292 medaille van St.-Helena 121 136 179 munten 256 landmeter 256 legpenningen 318 linnen 256 284 ooievaars 136 opera 238 paardenmarkt 91 pelgrimageboek 63 primusviering 219 reis 2 158 ridderschap 256 savoyaard 59 schouwvagen 224 smeedwerk 317 struiseieren 225 testament (bedevaart bij) 58 toneel 126 238 trouwdag 256 valkeniers 64 vasten 127 vervaldag 18 voeding 5 vogelmarkt 160 wachtdienst 31 weegschaal (in de kerk) 52 wegennet 3 weiderecht 302 winkel (op wielen) 159 ziekenverpleging 158 287. - Landbouw experten 125 schapenteelt 209 vitse 240 tabak 192 252 316 vlas 109 307 zuivelbereiding 159 tuinbouw. Ambachten 159 191 klederen 158 287 leder 158 smeedwerk 307 bouwvak 47 149 319. - Handel fruit 289 409 kaas 63 vee 188 vlas 414. - Verenigingsleven gilden 63 127 cotidiane (zeven getijden) 95 rederijkers 59 197 288 schutters 64 127 192 292 320. - Symboliek ambachten 167 242 magistraten 387 struisei 227.
Biekorf. Jaargang 66
428
Heiligenverering en -verbeelding Heiligen: Adelbrecht 61 Anna 256 344 Antonius-abt 211-214 300 Barbara 343 Bernard 344 Blasius 58 Bloed 242-247 Cornelius 52 Cosmas en Damiaan 127 Cristo (Santissimo) 225) Fer(di)nand) 206 Gertrudis 245 Godelieve 252 387 Hermes 53 Hubert 227 Idesbald 194 Jacob 2 53 187 265-280 Jodocus 29 343 Katharina 344 403 Kruis 144-148 260 Laurentius 344 Livinus 295 Martinus 184 341 344 Niklaas 208 332 339-342 O.-L.-Vrouw 25 53 58 61 127 180-182 185 195 Petrus en Paulus 63 Pharaïldis 182 407 Quintinus 52 227 Richarius 35 Rochus 266 Servaas 61 Thomas (van Kantelberg?) 227 Torfinn 253 Traan (O.H.) 184 Veerle (z. Pharaïldis) Willem van St.-Brieuc 227. Devotieoorden. Adinkerke 52 Beverley 208 Brugge 52 180 343 Burgos 225 Compostella 2 53 187 265-280 Damme 144 Egmond 61 Houtave 211 295 300 Kortrijk 25 Krombeke 58 Lede 53 Le Puy 185 Lincoln 208 Lübeck 186 Lucca 225 Luzern 186 Maastricht 61 Marialoop 58 Marseille 186 Montserrat 53 Oostkerke (D) 182 Regensburg 186 Rocamadour 2 287 Rome 63 187 265 Ronceval 185 Ronse 53 Rue 225 Saint-Gilles 2 269 Scheutveld (O.-L.-V. van Gratie) 406 's Hertogenbosch 61 Sinaï 187 Straatsburg 185 Tours 184 Vendôme 184 Westvleteren 344 York 208 Zande 344. Gebruiken. Bedevaarten bij testament 58 bedevaartvaantje 180-82 ex-voto 147 213-214 406 levende herten 182-183 mirakelkruis (op - zitten) 144-148 mirakelregister 145-148 offerkalf 127 opwegen 52-54 strafbedevaarten 2 53 61 63 184-188 208 225 265 struiseieren 225-228 valk 406. Ziekten. Bezetenheid 144-148 blindheid 145 brand 145 flerecijn 295 gescheurdheid 147 hondsdolheid 227 kinderziekten 52-53 145 kreupelheid 146 227 lamheid 146 rattenplaag 295 stomheid 146 veekwalen 214 waterzucht 52. Remedie: brandzalf 418.
Volkslied Meigezangen 98 Liedeken tot lof der reliquien van St Jacob in Compostella 274 Liedeken van de verkeerde pelgrimagie 278. Aanvangsregels: Als de lieve lente tyden 107 A mademoiselle from Armenteers 282 Bij boer Katoor daar woonde 211 Fama blaest de trompetten 105 Gij christenen hoort dit lied 274 Ons leven is een pelgrimagie 278 Pont qui tramble 270 Quand nous partimes de France 271 Siet de soete zomerdagen 99 Sinterklaas de heilige man 293 Valencia, Valencia 249 Wij stappen geren zingend langs de baan 116.
Volksvertelsel Sagen. Ridder van den Burgh (St.-Rijkers) 36 tempeliersgoed 299 kerende geest 298. Legenden. Legenden van St. Franciscus 402. Rijmen: Aftelrijmpjes 16 Moeder mag ik naar de cinema gaan 179.
Biekorf. Jaargang 66
Uit de oude taalschat Aartappels 17 arraigne appelen 291 alferis 221 banketeren 287 banneelen 286 bargie (harnas) 287 bauwette 286 beauchiere 115 bedde 46 bedde (katafalk) 31 beelscier beelsiere 115 bemanynghe
Biekorf. Jaargang 66
429 127 berriewegh 123 blaerde 188 bleckaert 133 blockbusse 183 blocslot 151 bocraen bocraener bocraenverwere 31 boonscove 240 borrewegh 123 botermelck 284 boursier 51 chiere 158 dachuerman 95 dischcamere 31 disenier 127 docteur in loye 191 doctorie 159 dorpwech 123 dreve 123 drijfwech 123 drivere 223 edifitiemeester 256 eeuwerlinghe 386 emaghe (homage) 159 epitaphye 261 eselare 223 estaminet 96 evenaers 158 evenhuus 286 gantois 32 gaerdenmengiere 158 ghebuerwech 123 ghehanghe 151 ghehengyend 255 ghequarteelt 63 gerecht (galg) 127 ghezoden ledre 158 ghewaste cleet 191 gheslateirt gheslotelt 159 ghewindberght 63 glabbeecse steenen 160 gleystroo 60 grendelbuze 151 haec 151 haerdtteghels 95 halme (helm) 134 201 hamme 228 heerstrate heerwech 123 hofcnape huuscnape 223 imbyt 54 ysegrau 32 joncwyf 223 calcoen 151 canevets 191 capraeven 223 karel (kleed) 387 carreman 386 cassoire 287 casse 319 casteleinsterigghe 191 keerspype 151 kerckscrijne 191 kercksparre 223 kerckwegh 123 kerkwerc (geraad) 223 ketelpot 255 ketelbuusschere 287 cleetstoppere 158 clyncke 151 coemaerte 158 coolmande 319 coernehalle 286 cotidiane 95 craynest 159 crycghehanghe 151 cruce (paal) 159 leewegh 123 leggher leggherscip 223 318 levende herte 182 lendijt 286 lyaerde 188 lochtinc 17 loetghever lootmeester 95 loye (wet) 191 marteko 80 matten (munt) 256 meilopicheit 95 meysnieden 223 melckdeerne 159 melcstoop 407 memorie 261 messinck 319 nachtelincmakere 191 necessaris 63 oraenje appelen 241 409 oraenge (kleur) 386 offercalf 127 ogespanghe 151 olyebeker 319 olibloeme 240 overpond 63 oosterghe hame 228 packamere 287 palster 266 pappaert 255 papouw 84 pastey 228 peersch 386 pelgrimagebouc 63 pentseredere 287 pertrisiere 51 pitancier 256 poortwech 123 pottecameren 31 privaet 63 regierde broot 228 rexzwerinne 407 rotman 127 sacramentmeester 407 sangwyn 386 schenen hoet 63 scepscoone 255 scerpe 266 scipscrine 191 screpere 319 sesein 386 zie (zeef) 58 sijnappel 409 zitteghelt 407 sobersau 286 solementene 255 sollen 286 spensier 287 spleitelinghen 35 struushey 226 tafellettere 407 tapytsier 288 tassewerc 63 teighelscrepere 319 tyde (coe) 188 tijnnewerc 287 upduwre 151 uutghespannen veynstere 63 vaerwe coe 188 veldere vellen 63 vercassen 319 verstorven cleederen 287 vetterie 158 vierstede 95 visdach 127 vitse 239 vitsebloeme, vitsebloesemen (laken) 240 vitscoven vitsenstroy 240 vleeschdach 127 vleeschstande 285 vleyel 285 vloer 151 vlugghe 135 voetbart 223 voordam 319 wachterye 31 wachtpenninc 319 waghe 63 waecghelt 158 weerhaegskens 134 weerhane 287 werf (hout) 191 wercwincle 159 wintberch 63 woukerghelt 407. -
Levende Volkstaal Zegswijzen en spreuken. Algemene studie: vlasbedrijf vlas uitvoeren 109 kapellen 110 tweede rote 110 daghuur 111 foor en ommegang 112-113 zwingelen 172 cylinderen 173 lemen als huisbrand 176 fabrieken 307 vuurkot machinekamer 308 zwingelbeuk 309 cylinderkot 311 duivelkot 312 vlaskelder 313 werkdag 412 botekopers 414. Taalaantekeningen (alfabetisch) 19 230 389. Afkuisen 297 afraper 312 appeltjes 108 baniere 214 banken 280 beele 178 bezons bezonmijten 111 bleuzekake 152 bloedkop 15 botekoper 313 414 bundel 317
Biekorf. Jaargang 66
brikbeitel 317 dakstro - dekstro 62 dermvet 11 donkasnuif 252 draaioge 317 dubbel zot 108 duivel duivelkot 312 eenentwintigen 280 fakteurtje 108 fiteurtje 298
Biekorf. Jaargang 66
430 fornooistoker 317 gemeenzaamheid 11 gesteken stok 143 glente 209 greep 173 vuile hangel 177 hoeks 308 heerdijzer 317 hondeklop (zwemwijze) 113 hondetong geneest 12 jaarling 296 jachtwiel 309 kabrette 296 kafzichter 90 kapelleke 110 kapmes 108 karremoes 13 kavane 209 kijker 28 klokhuis 308 klontje knape 11 koeileure 215 kommersiegraan 299 krakkemandel 160 op krikken 96 kwene 152 leemkot 312 leemoventje 177 manje-neute 11 mannetjes potijze 192 melkziede 58 moeslekker 124 meesteren (nat en droog) 11 nestelare 295 nettedraad 28 neute van schade 11 oudewijfsspekke 15 ovenloete 317 overloop 305 paasbeest 296 palul 108 pedair 313 pensioen 108 pies-de-girre 216 poepkeswind 28 polderstier 6 pook 14 puppe 14 reemes 317 reepje 11 reukesnuif 192 tweede rote 110 schentevente 118 schuwe borgers 301 schorte 210 siezekarre 297 slaapkoppen 157 slangenzalf 11 sloeberen 216 smeersmout 124 snuitjes 309 soepen 28 spakke 296 speenkruid 13 sprizierkruiden 14 stekken 109 strovlaak 112 sulfer 308 in tasse 92 thee van schusse 14 tonkaboon 283 316 topvliegers 28 trekbroek 112 trekschof 308 trogschreper 317 truntewijf 152 versteken 128 vertoeren 174 vlames 301 vlaskelder 313 vlasserie 164 vliegwiel 310 vlotsmout 124 222 vijf-herten 32 vuur rekenen 309 weegaarsblaren 12 werkwiel 309 wervel 310 willemcent 119 woekeraar 295 worten 13 wrijfpaal 72 wuppe 173 zende 296 zeurpot 90 zoodje vis 43 zwaantjes 108 zwingelbeuk 309. Op zijn aanzichte naar huis komen 128 naar kerk noch kluis 294 poer in de poten hebben 90 de meersman spelen 92 tak en blok 92 doe 't de vlooien niet 28 op zijn zeven gemakken 96 zijn kloefen afsmijten 28 zwart als moorkes gat 177. Spreuken over gezondheid, koorts, ziekte, zuchtigheid 152-155 liefde 236 eten en drinken 237. Spreuken met gat 20 geld 21 gras 23 haar 230 hond 234 vlo 28. Spreekwoorden 120 236. Weerspreuk 64.
Boekennieuws BEERTJE 26. Bibliografie van Gaston-P. BAERT 121. B. BIJNENS Zuid- of Frans-Vlaanderen 189. J. COLPAERT. Avelgem (vóór 1500) 315. M. COORNAERT. Koudekerke-Heist 156. J. DE CUYPER. De Gravenkapel te Kortrijk 190. J. GELDHOF. ‘Ne pereant’. Necrologisch jaarboek der geestelijkheid van het bisdom Brugge 89. H. JANSE - L. DEVLIEGHER. Middeleeuwse bekappingen in het vroegere graafschap Vlaanderen 47. Manneke uit de Mane (1966) 317. O. MUS. Cartularium van het O.-L.-Vrouwgasthuis te Ieper 190. E. NEIRYNCK. Ernst en vreugde 156. L. VAN DE WALLE. Het Engels Klooster te Brugge 61
Illustratie Buiten tekst: Jan van Eyck, Madonna v.d. Paele - Grafreliek uit kathedraal Doornik 260. In de tekst: brander en heerdijzer 317 dakbekappingen St.-Janshospitaal Brugge 48-49 Houtave: hof Schellevliet 213 kakelletje St.-Antonius 213 Meigezangen, Meiliederen (handwerk en grafiek) 101-104 ‘Portret’ van napoleonist J.C. Verhelst
Biekorf. Jaargang 66
130 Processievaantje Blindekens-Brugge 180 Ros Beiaard in H. Bloedprocessie 245 Zolderbalk te Houtave 299 Moor over leemvuur 177 Leielandschap 313.
Biekorf. Jaargang 66
431
Vraagwinkel Beantwoorde vragen weggelaten Vijf-harten. Ysegrau. Schrijfmeester Druet. Gantois. 32. - Eerste Ieperse drukker. Gaaischieting. Valkeniers van Schoondijke. Valkenbusch. Zeeduin in spotnamen. Slecht weer. 64. - Verboden jacht. Op zijn (hoeveel?) gemakken. Verkeerde wereld. Gaten in metselwerk. Estaminet- Stamenee. Kruid op de daken. 96. - Geld kruipt. Mode de Flandres. Diamant. Op zijn aanzichte. Versteken. Asylrecht. 128. - Spel van Cartouche. Zondagse vogelmarkt. Vue-de-lieu. Glabbeekse stenen. Edele vogels. 160. - Familienaam Devenyn. Balle de Flandres. Een ander paar mouwen. 192. Pater Abraham van St-Clara. Schouwvagersgilde. Oude wijnsoort. Brugse Colettijne in Amerika. Muurschildering te Brugge. 224. - Dinsdag trouwdag. Pitanciers. Zwitserse thee. Ridderschap van Westvlaanderen. Matten van Peru. Edificie - Meter. 256. - Uitklinken. Snoeikunst in figuren. Deserteurs. Tapijtsiers. Landjuweel. Kabuiskool. 288. - Menenpoort te Ieper. School te Izegem. Schuttersgilde Langemark. Papieren van Peemans. 320.
Biekorf. Jaargang 66