Ghendtsche tydinghen 1983 ehc 787672 1983

Page 1

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaande~jks Gent v.z~w.

Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring

12de Jaargang, nr. 1

15 januari 19 83

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Voorzitter: G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Penningmeester : A. Verbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235,9000 Gent Redactie-adres : Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, Koggestraat 14, 9000 Gent Lidgeld : 250 fr. per jaar INHOUD Hoe Streuvels aan een broertje van de Gentse Draak geraakte De Baudelo-Abdij Inventaire Archéologique - Fiche N° 45 : Krijgsbanier van de XVe eeuw Den Demokraet, een Gents blad van 179 5 Over een vergeeldebrief en de 'Gard'Civiek' av:er de Gentse 'Garde-Civique' (Naschrift) Van der Goes' Muurschildering 'David en Abigaïl'

25 28 37 40 41

De~~~~aanw~m

~

Onze Gentse keukenrubriek Vraag en Antwoord Lezers schrijven ons

50 53 56 58 59

Biblio~afie

Aanwinsten 1982 Documentatiecentrum

2 15

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever en beheer: G. Hebbelynck, Voorhoutkaai 40, Gent. Elke auteur is alleen verantwoordelijk voor zijn bijdrage. Uitgegeven met de steun van het stadsbestuur van Gent en van het Provinciebestuur van· Oost-Vlaanderen.


Hoe Streuvels aan een broertje van de Gentse Draak geraakte Gedurende heel de oorlog 14-18 deed de Jongensnormaalschool dienst als - natuurlijk Duits - krijgslazaret. Ik hoef u niet te zeggen wat die triestige gedaanteverwisseling voor de vredige, pedagogische inrichting te betekenen had. Geen wonder dat meerdere maanden dienden voorbij te gaan aleer de ontheemde normalisten hun blijde intrede konden doen in het meer of min opgekalefaterd schoolgebouw. Tevens mag ik nu niet verzwijgen dat die vier rampzalige oorlogsjaren heel wat roet komen gooien waren in het leven van onze 'wandelende' schoolmeesters in de dop. Waarvan akte. Daar waar vóór '14 de school uitsluitend toegankelijk was voor inwonende leerlingen, de zg. internen, telde ze nà '18 bijna uitsluitend externen. Ge kunt u gemakkelijk voorstellen dat de eerstgenoemden niet weinig jaloers waren op de externen, al ware het slechts wegens de vrijwel onbeperkte vrijheid van beweging die voor de arme internen een onbestaand voorrecht was. Dat onrechtvaardig verschil tussen de twee soorten studenten zou nog flagranter worden als omtrent Allerheiligen '19 een handvol derdejaars normalisten de koppen bij elkaar staken om -,foei ! wat een heiligschennis ! - zonder uit te zien naar de toestemming door de Overheid te geven, een authentieke 'Gentsche Normalistenbond' te stichten. Het duurde niet lang of ook enkele internen kwamen zich als leden aanmelden- ge kunt gemakkelijk raden met welke bedoeling, alleszins niet voor de schone ogen van de Gentenaars- doch rekenden helaas zonder de waard. Wie die waard was? Wel, het weinig meegaande, weinig soepele schoolbestuur, dat alleen maar van die 'bonderijen' wilde weten als ze binnen de schoolmuren hun bedrijvigheden tentoonspreidden. Dat wilde zeggen dat een 'surveillant' aan de werkzaamheden van de Bond zou deelnemen. Ge kunt dàt denken ! Eerlijk gezegd hadden de Gentenaars alias de externen de internen, die boeren, liever verloren dan gevonden. De bond had als lijfspreuk 'Wij Willen' uitgedacht, een die boekdelen sprak en aan geen de minste eindigheid gebonden was. En met overtuiging besloten - laten we het maar grif toegeven dat zijn leden niet overliepen van modestie, veeleer de neiging vertoonden iets te veel hooi op hun vork te nemen- een waarachtig (natuurlijk handgeschreven- wat denkt ge wel) maandblad 'uit te geven' dat de veelzeggende, maar vooral veelbelovende naam van DE BRON zou krijgen. Wat het alleszins ijverig volkje zich zoal voornam te realiseren ? Geen kleinigheidje als ge het wilt weten :om de 14 dagen zou er vergaderd worden. In de bovenzaal van de herberg Het Brouwershuis, gelegen aan de 2


Heilige-Geeststraat, een lokaal dat de jongens gratis voor niets mochten gebruiken omdat de caféhouder de oom was van een hunner en niet eiste dat er gedronken werd. Op die vergaderingen werd er vooral, om niet te zeggen uitsluitend, aan literatuur gedaan :het voordragen van gedichten (van eigen maak en andere) en prozastukken en het debateren over de meest geliefde literaire ftguren van het ijverig volkje. Over Timmermans' Pallieter; over Buysse's Bolleken; over Streuvels' Minnehandel; over Perks Mathilde; over Muitatuli's Ideeën en wellicht nog over andere Gezelles en Bergmannen. Ook - die kerels durfden nogal ! - organiseerden ze twee schitterende feesten. Variétéfeesten waarop gemusiceerd, gezongen, gemonologiseerd en geacteerd werd. Feesten die wonder boven wonder, een flink pootje zaad in het normalistenbakje brachten. Een van die feesten vond plaats in 'De Keukenmeid' te Lede berg; het ander in het zaaltje van "t Midi-tje' gelegen naast de Minard Schouwburg, een café dat oorspronkelijk 'Café Minard' uitstak maar tegenwoordig omgedoopt is tot 'Muziek-Café 't Gebed zonder Einde'. Als ge denkt dat daarmee de literaire kous af was, schiet ge een bok van formaat. Het was warempel niet voor de grap dat de heren Bonders in hun krachtdadig wapenschild het welluidend en fors 'WIJ WILLEN' geschreven hadden. Maar goed, welke vermetele van die heren Bonders op een van hun bijeenkomsten het voorstel te berde bracht om gezamenlijk een van de hun zo geliefde en gewaardeerde Schrijvende Sterren een bezoek te brengen, heb ik spijtig genoeg niet kunnen achterhalen. Vast staat evenwel dat elk en d'een ZIJN kandidaat als DE aangewezen Ster wenste aangeduid te zien. Na veel over en weer gepraat en gepleit werd dan toch overeengekomen dat door stemming de uitverkorene zou aangeduid worden. Streuvels won het op een nippertje van Timmermans. Men zou dus, al ware het nog zo,· aan het beroemd geworden Lijsternest een bezoek brengen. Stante pede stelde de secretaris van de Bond zieh dan ook in verbinding met de nog beroemder bewoner van dat Nest. Hiep ! hiep ! hoera ! De aankondiging van der normalisten bezoek bleek te Ingooigem in goede aarde gevallen te zijn, want vanuit die verre hoek van Vlaanderen kwam de verheugende melding : Frank-Lateur, 15 aug. '20. Waarde, Best ware dat Gij zelf, eenige dagen op voorhand, een dag bepaalt voor Uw bezoek. Het is mij volstrekt onmogelijk zoo lang vooruit, te zeggen welken dag mij pait. Alle dagen zijn mij goed, maar de verloftijd is voor mij vol verrassingen ! Methooge achting Uw Stijn Streuvels. Op 27 of 28 van de maand werd met schwung gevolg gegeven aan Stijns voorstel en gemeld dat hij de bezoekers mocht verwachten op donderdag 3


2 september. Hoeft het gezegd dat de 16 jongens die het avontuur hoopten te mogen beleven, gedurende twee volle weken op hete kolen zaten? Van die tijd moest natuurlijk gebruik gemaakt worden om de geplande reis voor te bereiden. Voor iedereen stond het als een paal boven water dat men zulk een groot man niet met lege handen kon of mocht benaderen. Weer werden de koppen bij elkaar gestoken. Weer werd gewikt en gewogen. Wat zal het wezen? Bloemen? (Wie denkt daaraan?) Een boek over Gent? (Bestond dusdanig ding ?) Een ingelijste gravure over Gent ? (Weinig origineel !) Een asbak? Een vaas? (Kom, kom.) Uiteindelijk werd dan toch de knoop doorgehakt. Een Gentse Draak. Een van de bende had - toeval of pure voorzienigheid - in de etalage van een winkel in de Veldstraat 'Au Chinois' of 'Le Chinois', een pracht van een, naar zou blijken, massief geelkoperen draak zien staan. Zonder dralen gaan informeren naar de prijs. Een fortuin ! De winkelierster : 'Een uniek stuk, (25 cm lang, 14 cm hoog, 10 cm breed) beste heren. In de stad vindt ge er geen tweede'. Toen de dame evenwel vernam welk het beoogde doel van de bezoekers was, was ze zo vriendelijk wel een derde van de prijs te laten vallen. 'Dat is geen werk' zei Om er de knutselaar (1 )' zo'n kostbare brok kunst nog geen simpel voetstukje te gunnen !'.En hij nam het metalen ondier mee naar huis en monteerde het samen met zijn blinkende appel op een gepolijste palissanderhouten sokkel. Daarmee verre van voldaan te zijn voorzag hij het blokje van een koperen plaatje waarop hij vakkundig gelettertekend had : GESCHONKEN DOOR DEN GENTSCHEN NORMALISTENBOND AAN STREUVELS. Meteen werd het hoog tijd aan het avontuur zelf te denken. 'Op hoop van zegen' zei een bewonderaar van Heijermans, en de vurige enthousiasten trokken op woensdag 1 september, gewapend met hun draak de onbekende wereld tegemoet. Het stond nu eenmaal vast dat ze vooraf een stukje van de Vlaamse Ardennen zouden gaan verkennen. Met als vanzelfsprekend hoogtepunt - woordspeling - de beklimming van de Kluisberg. Met hun vijven - de vuige kapitalisten, want bezitters van een fiets zullen ze als echte Eddy Merckxen naar Ronse trappen, waar ze door de anderen, de treingebonden proletariĂŤrs, zullen opgewacht worden. Om dantezamen de wandeltocht aan te vangen. De een per fiets, de ander per boerentram, zullen ze voor de tweede keer elkaar opwachten. Dit keer te Tiegem waar Victor (Fieke de voetballer (2) een oom wonen had die het talrijk reisgenootschap op logies en ontbijt wilde trakteren (een ruime schuur gestoffeerd met dikke bussels springlevend stro zorgvuldig afgedekt met extra afgewassen bachen. Het vertrek was bijlange nog niet 4


in 't zicht toen met de grootste sérieux de verschillende door de leiders te vervullen rollen uitgedeeld werden. Ik zal dit zeggen en gij zult dat zeggen. En omdat de onderneming een onuitwisbaar spoor moest nalaten, werd Miele aangeduid om van de gebeurtenis een puik van een verslag op te maken. Wie die Miele was ? Volgens de Burgerlijke Stand de genaamde Emile Langui, Geboren te Brussel op 31-10-1903; overleden te Anderlecht op 24-07-1980. Een toffe kerel, groot voor zijn leeftijd. In de ogen van de meisjes een 'schone jongen'. Een 'beestje' (aldus noemde men de eerstejaars normalist) dat de eerste van zijn klas was en de volgende jaren de eerste van zijn klas zou blijven. Met haastige spoed trok hij naar de Universiteit die hij drie jaar daarop verliet met de graad van licentiaat in de kunstgeschiedenis en de oudheidkunde. Na gedurende enkele jaren in een zg. lagere hoofdschool werkzaam te zijn geweest werd hij in een andre instelling met een cursus kunstgeschiedenis belast. In zijn vrije (!!!) tijd deed hij aan joumalisme, stichtte en beheerde hij Radio Vlaanderen. Even vóór W.O. 11 verliet hij het onderwijs om zijn eerste stappen te zetten in de administratieve wereld. Begon met privé-secretaris te zijn van de minister van Openbare Werken (G. Balthazar). Die baan was eigenlijk niet wat hij zich als ideaal voorgespiegeld had. Alras wipte hij over naar het Ministerie van Openbaar Onderwijs en Schoone Kunsten. Na de oorlog hernam hij zijn plaats in hetzelfde ministerie, ditmaal in de hoedanigheid van Chef van de Dienst voor Kunstpropaganda. Kortom, hij maakte als ambtenaar een all-round carrière om deze uiteindelijk te beëindigen als ere-directeur-generaal. Naam en faam verwierf hij met de uitgave van een lijvig boek gewijd aan Frits vanden Berghe, verschenen in 4 talen. Doch laten we Langui zijn gang gaan en terugkeren naar Miele. Vraagt ge mij of hij zich menselijk van de opgelegde taak kweet ? Luister veeleer hoe hij zich uit de slag trok en of een ander 'beestje' het · beter zou gedaan hebben. Ik kopieer de bladzijden proza zoals het uit Miele's pen gevloeid is. En zoals ze neergeschreven werden in DE BRON. 'EEN KLEIN ONDERHOUD MET EEN GROOT MAN. Ingoyghem 2 September 1920. Op het Lijstemest van STIJN STREUVELS. Midden op den steenweg staat de gansche lawaaierige bende te wachten, om, op een wenk der twee afgevaardigden het Lijstemest te bestormen. Het teeken wordt gegeven, maar zoo heel verschrikkelijk gaat het er niet aan toe. Kalmpjes en braaf als schooljongens onder het oog van den meester wandelen we twee aan twee het kiezelpad op, wrijven duchtig de modder van onze zolen af en stappen binnen. In den deurpost van het ontvangvertrekje wacht 'de Man' ons op, zeer los gekleed, zonder boord of das, met blinkende werkvest, witte broek 5


en muilen. Goedig glimlacht hij ons toe met zijn verwilderden haarbos en zijn nog meer verwilderde snor. Terwijl hij ons de hand drukt, weet hij op elk iets te zeggen. 'Gaat zitten, heeren !' Dat blijkt alras onmogelijk, daar er geen twintig stoelen voorhanden zijn. De ontvangkamer is bijzonder smaakvol versierd : de algemeene kleur is groen. In 't midden een groote tafel, met groen laken, een paar vazen en veellijvige boeken. Een haard met een glanzende Vlaamsche stoof, vol blinkend koperen keukengerief; op den schoorsteenmantel: Vlaamsche potten, aardewerk, teljooren, beeldjes, een paar pistolen en ouderwetsche sabels; een primitief geschilderd beeld der Heilige Maagd. Tegenover den haard : een boekenkast, bomvol, met van boven reusachtige aarden potten. Verder een piano, twee leunstoelen naast de stoof. De wanden vol schilderijen, kinderportretten en landschappen. Middelerwijl ik sta te krabbelen steekt Wim (3) van wal met zijn speech. Stijn leunt tegen de tafel, steunt met bei zijn vuisten erop en plaatst zijn eenen voet boven den anderen. Hij zwijgt gansch den tijd, luistert aandachtig, knikt af en toe bijna onmerkbaar en knijpt zich nu en dan de huid onder de kin samen. De groote Man slikt geduldig de drie opeenvolgende vergelijkingen van den onderwijzer 1° met een berg, 2° met een beek en 3°met een lampje (als ik het goed voor heb). Als Wim de kraan van zijn welsprekendheid toedraait, haast zijn satelliet N .R. (4) zich het geschenk voor den dag te brengen en reikt het Streuvels aan met een averechtsche beweging over de tafel. Hij bekijkt het eens even en zet den draak te pronk op een naaidoos. Hij antwoordt eenvoudig en traag: 'Ik dank u wel. Het is mij zeer aangenaam wat gij mij aanbiedt en 't spijt mij dat ik niet dadelijk op de gewenschte manier mijn dankbaarheid kan bewijzen. Gij zoudt misschien gaarne de kamer, waar ik werk 'ne keer zien; dat zal ik u toonen !' Punt, 't is al, en daar gaat hij ons reeds voor naar de kamer waar zoo menig meesterwerk werd neergeschreven. De werkplaats is een even klein vertrekje als de ontvangkamer. We overstroomen het werkelijk met ons bende. Hij leidt ons rechtstreeks naar de werktafel, die staat in een nogal diep inspringend hokje der kamer, zorgvuldig afgesloten met dikke gordijnen. Hij spreekt geen woord maar wijst ons met een gebaar te schouwen door het groote raam, dat zich van den eenen wand tot den anderen uitstrekt. Doch een dichte nevel belet ons te genieten van het heerlijke landschap, dat hij van hier zoo meesterlijk en zoo dikwijls beschreef. 'Gij treft het juist slecht, zooals altijd als er bezoekers komen. Anders strekt zich het zicht tot in het oneindige uit !' 0 ! Wee ! daar heeft hij mij in de gaten; mijn verwenscht potlood krast dat het een aard heeft. Aanstonds radende wat er gaande is, zegt hij gemoedelijk : 'Doe maar gelijk gij thuis waart, zie maar op uw gemak rond'.

6


}{et ~ijsfer n est . $ ngoijgJtem .

Misschien kan ik u plezier doen met een zichtkaartje van het huis ...

Ik laat het mij geen twee maal zeggen en nauwkeurig als een deurwaarder , neem ik den inboedel op. Boeken links van u en boeken voor u, in de hoeken groote plaasteren beelden, waaronder de 'gevleugelde Victorie ' ; aan den wand hangt een zwart fluweelen banier, waarop zich het plaasteren doodenmasker van Gezelle scherp afteekent; in het hokje een groote bronzen buste, ook van Gezelle; aan den schoorsteenmantel een marmeren crucifix en een wel voorzien pijpenrek met zinspreuk : 't Is geen man die niet rooken kan !' ; verder een klein tafeltje met een schrijfmachien ( teeken des tijds ) en aan de wanden schilderijen en portretten. Middelerwijl heeft hij zich tot anderen gericht : 'Wat zijt gij van plan te

7


Nu willen we het kiekje nemen ...

doen ? Gaat gij bij Verriest niet ? Het is heel gemakkelijk om vinden :gij gaat op den steenweg rechtdoor 't dorp, 't is 't laatste ordentelijk huis rechts. Als hij thuis is zal hem dat zeker genoegen doen; hij was gisteren in Leuven; ik kom ook nog maar juist terug'. Streuvels steekt heel gemoedelijk de handen in zijn broekzakken en spert de beenen open : hij is in zijn element ... 'Hebt gij les van Van Hauwaert? (5) Neen? Die is hier ook geweest met zijn leerlingen. Waar trekt gij henen ? Naar Tieghem ? Gij zult het goed treffen. Ik vertrek morgen ook, naar Veurne. Hebt gij niets gehoord van het monument voor Joe English ? Naar men mij gezegd heeft, heeft de commissie verzuimd de aanvraag te doen. Naar het schijnt is het monument weggehaald en zal men het zonder moeten doen. Dat is eenvoudig een verzuim, want daar zijn een massa formaliteiten voor te vervullen. Misschien kan ik u plezier doen met een zichtkaartje van het huis ?' De groote Eenvoudige verdwijnt in de andere plaats, al zeggend 'Doe maar op uw gemak !' Even later verschijnt hij terug met een pak kaarten in de hand. Hij zet zich aan den lessenaar ... 'Ik zal er mijn naam op zetten. Den hoeveelsten zijn we ? Den tweeden ? Dat weet ik nooit van mijn leven ! Ha ! Ha !' Hij schrijft ! Streuvels schrijft ! Ga naar uw stad en zeg dat ge Streuvels hebt zien schrijven .. . Dat gaat mij zoo door den kop. 8


Nadat ik hem gekiekt heb ...

'Dat zal een soort aandenken zijn. Wilt gij dat eens overgeven ?' En terzelfdertijd blikt hij door 't venster, over ' t land van tusschen Leie-en Scheldekant. Zijn natuur komt boven ... 'Die misten maken het prachtig. Zoo is het uitzicht iederen morgen, van half-Oogst tot ver in den winter. Het is altijd even schoon, zoowel 's Winters als 's Zomers, als in de Lente en in den Herfst' . Hij staat op en komt met de ellebogen op de leuning van een zetel rusten. Makker R. steekt het gesprek weer in gang : 'Hebt gij het 'Schoone jaar van Carolus reeds gelezen, Meneer ?' 'Neen dat heb ik niet gelezen, er is te veel dat men moèt lezen. Dat is zoo een nabootsing van Pallieter, geloof ik, niet waar ? Antoo~ Thiry ( 6) ken ik wel ! ' Nu moet ik ook mijn woordje zeggen en stel de allerbeleefdste vraag : ' Op welke manier schrijft u Meneer ?' '0 ! Dat verschilt van boek tot boek. Ik heb juist gedaan met Genoveva. Ziet gij daar dat kastje ? Dat steekt vol met geschriften daarover. Het schrijven eigenlijk gaat vlot : men denkt daar een jaar of tien aan en dan schrijft men dat zoo in een trek. De Vlasgaard was op drie maanden klaar. Maar voor Genoveva heb ik een massa documenten moeten verzamelen 9


September 1921 -Tweede editie van het avontuur- Veel nieuwe gezichtenMiele is er niet bij- Wim wel (2de van links) - De secretaris ook (4de van rechts).

van kultuurhistorische aard waar ik niets van af wist. Het onderwerp gaat vlug. Ik werk geregeld acht uren daags. Jammer dat door de omstandigheden de boeken zoo duur zijn. Dat is feitelijk een ramp voor de menschen want zij die leeren lezen hebben, lezen voort. Kunt gij nog gemakkelijk aan boeken geraken ? Neen ? 0 ! vertel dat eens in Holland. Hoe wilt gij dan liefde opvatten voor uw vak ? Nu willen we het kiekje nemen , dat zal best gaan voor het huis, zeker ? Gaat maar door !' De gansche stroom blijft steken voor de deur. De eersten krijgen ze onmogelijk open. Streuvels dringt vooruit, werkt met armen en beenenen laat ons buiten. 'Gij zijt slechte inbrekers, hoor ! Ha, ha, ha ! de deur gaat hier open in twee keeren, gelijk in een koestal ! ' Nadat ik hem gekiekt heb -driemaal voor alle zekerheid -leidt hij ons buiten den tuin, plamottert in de modder tot op den steenweg en drukt ons daar één voor één gulhartig de hand. 'Tot toekomende jaar, hein ?' Miele. EPILOOG

Het spreekt vanzelf dat Streuvels' tip inzake de kennismaking met Verriest met plezier verwerkelijkt werd. Helaas was het niet de Oude Heer die de bende verwelkomde maar diens huishoudster die er verstand van

10


had volk te ontvangen. 'Meneer pastoor is naar Kortrijk geroepen en komt pas vanavond weer'. Geen nood. Ze trakteerde de teleurgestelde jongens op een snoepje. Als troostprijs. 'Wel bedankt ! En doe de groeten aan meneer ! ' Voor de rest verliep de thuisreis- te voet, per fiets, per trein- in de allerbeste voorwaarden. En wat de slotzin betreft door 'de groote man' bij het afscheid uitgesproken, ze kwam in geen dovemansoren terecht. Begin september '21 werd de globetrotterij succesrijk overdaan. Ja, de bezoeken door de Gentse jongelui gebracht zijn voor Stijn werkelijk aangename en gewaardeerde gebeurtenissen geweest. Vooral die draak bleek in 's mans gratie gekomen te zijn : die bleef namelijk - en blijft nog na 62 jaar- een ereplaats innemen in de kamer waar hij meestal werkte. Neen, het was beslist niet pro forma dat hij zijn sympathie voor het koperen monster toonde. Dat kunt ge met eigen ogen ervaren bij het lezen van de citaten ontleend aan de brieven die de schrijver op verschillende tijdstippen Gentwaarts stuurde. Sedert een paar jaar is het Lijsternest een Provinciaal Museum geworden dat het bezoek waard is. Om het met een gemenenplaats te zeggen : Stijn Streuvels' geest waart er in al de plaatsen rond. M. VAN WESEMAEL NOTEN 1. Omer werd leraar verbonden aan het Stedelijk Technisch Instituut. Ik vrees dat hij spijt zijn 82 jaar h~t knutselen nog niet afgeleerd heeft. 2. Licentiaat Lichamelijke Opvoeding; verbonden aan het Atheneum te Ronse; was gedurende lange tijd trainer van de plaatselijke voetbalclub. Overleed vroegtijdig. 3. Wim de Slosoof werd Rijksinspecteur L.O. Verblijft thans te Brussel. ' 4. Licentiaat Pedagogische Wetenschappen; werd directeur van de Rijksmiddelbare School te Zelzate. 5. Werd geboren te Gent op 16 mei 1868. Overleed er op 11 febr. 1961. Begon zijn loopbaan als atheneumleraar (Gent). Werd naderhand inspecteur van het Rijksmiddelbaar en Hoger Onderwijs. BeÍindigde zijn carrière als directeur van de Gentse Normaalschool. Voorzitter van het Willemsfonds. Maakte van 1932 tot 1958 deel uit van de Beheerscommissie van het Museum voor Volkskunde. 6. Werd geboren te Leuven op 8 september 1888. Overleed te Antwerpen op 13 juli 1954. Studeerde aan de Gentse Rijksnormaalschool. Directeur van de Lierse Normaalschool. Leraar Nederlands aan de Gentse Normaalschool van 1917 tot 1918. Wegens activisme veroordeeld week hij uit naar Nederland. Geamnestieerd in 1930 vestigde hij zich te Antwerpen waar hij de boekengilde 'Die Poorte' stichtte en beheerde. In samenwerking met Tunmermans schreefhij 'Begijnhofsproken'. Als zelfstandig auteur schreef hij een niet onaanzienlijk aantal romans en verhalen, o.a. 'Het schoone Jaar van Carolus' (1920), 'Mijnheer Pastoor en zijn Vogelenparochie'.

11


12


In 1 946 : De Gentsche Draak. ..

13


STI.JN

STRI!l!VI!LS

"Ht!T 1-h.ISTI!f\NI!ST•

INEIOVGJHl!!M

t!JJ<tog~

'ÇC

Lu~\un,

14


De Baudelo-abdij Een benediktijn, uit het einde van de twaalfde eeuw, der S int-Pietersab~ dij te Gent : Baldewijn of Boudewijn van Bocla (Boekel) verliet de abdij, alwaar hij als elfjarige knaap was ingetreden, om met de toestemming van zijn abt een klooster te stichten te Sinaai.

Bglinutnas vs:~n Boctt.H t'>eekening vRn J<.tDOCUS DORE:RBSI<.tr;.

15


16


Dit gebeurde in 1199 op gronden geschonken door de graaf van Vlaanderen: Boudewijn IX van Constantinopel. Die plaats droeg de naam van : Bodelo of Boudelo, wat betekent : beboste streek van Boude (Boudewijn ?). Bocla stierf in 1204. Op 21 maart 1098 werd door een benediktijn : Robett de Molesnes, te Citeaux, een orde gesticht :de CisterciĂŤnzers, die een strengere toepassing van de regels van Sint-Benediktus inhoudt. Robert werd later heilig verklaard. Deze orde kreeg nog meer betekenis door Sint-Bernardus, die in 1114, nogjong zijnde, de abdij van Clairvaux oprichtte, de monniken worden dan soms ook Bernardijnen genoemd. Hij leefde van 1090 tot 1153. Enige jaren na de dood van Bocla, op 9 februari 1235, werd zijn klooster verheven tot cisterciĂŤnzerabdij, door de abt van Clairvaux en onder het gezag van de abdij van Cambron, wat de abt en de monniken aanvaardden. Reeds op 17 maart 1255 nam paus Gregorius IX de abdij onder zijn bescherming en droeg ze op aan de Heilige Petrus. Vanafhaar stichting kreeg ze, zoals gewoonlijk, veel schenkingen. In 1381 werd de abdij te Sinaai geplunderd door de Gentenaars onder de leiding van Raas van de Voorde en een tweede maal in 1382 onder Frans Ackerman, omdat de monniken openlijk partij kozen voor Loclewijk van Male, in zijn strijd tegen Gent. Tijdens de oorlog van Gent tegen Filips de Goede brachten de Gentenaars onder Jan de Vos, in mei 1452, ook veel schade toe aan de abdij, ze 'pijlgierde (plunderden) en beroofde teeneghadere (geheel en al) steekende daerenboven ooc tvier daerinne by twelcke sy gheel ende al verginck, ghereserveert alleenlick die kercke'. Op 8 augustus 1578 verwoestten opnieuw, maar nu de Gentse calvinisten, de abdij door vernieling en brand. De paters vluchtten naar Keulen en keerden eind 1584 naar Vlaanderen terug. Gezien de grondige vernietiging konden ze hun abdij niet meer betrekken en kwamen naar Gent. Te Sinaai zijn er nog wat karige overblijfsels van de gebouwen te zien. Hier had ze een 'refugium' voor in tijden van nood, binnen de muren van de stad zoals andere abdijen ook deden, om een veilige toevlucht te zoeken. Op te merken valt dat in de stad, vanwege de bevolking, die veiligheid zeer relatief was ! Hoe kwam die refuge hier tussen Ottogracht en Leie ? In 1259 bekwam de abt te Sinaai de toestemming een wijkplaats op te richten te Gent. Op die grond alhier stond het huis met hof van Lamberts, kapelaan van de Sint-Jacobskerk. De stad schonk hun dit huis en voegde er nog gronden bij, zelfs tot aan 17


'

\

r.

\ F-

\

.

·. ~

..

'

~

--· ·

,~. ·' --0"\ I'~ I

'. ? '

;•t

f

1!-- -- ..!J t!

11>

.. "

..

c

+' .• -

. .. ..

f I

!L- - - i ...

...

I~

\'

. :--;-: _ , ,

, . I

I

I I

'\

F

I

I

f . i

i

'

L ..

__

\:

__

------

...

-;

G

/

.---

..

---

.

;

.

- --

.

----

-··

18

·'"'


K

":-...

.

·.::

ó

-----

IJ_·---

.. -~--{

li'

r r·------ ......... .'

---

cXI'»~h. ,;/~t-

tf"'fd7~ ;:::A,-ç,'~~"'.

· ---

-~

. ......

~

., f

•,

-,__.

'·,

.,

19


de Leie, mits betaling van een jaarlijkse rente. De gebouwen werden dan geleidelijk vergroot en vermeerderd en stonden op hun grootste uitbreiding in 1526. In 1584 kwam de eerste abt :Jacobus del Rio, zich definitief in de refuge alhier vestigen. De vroegere houten gebouwen waren allen reeds in 1526 vervangen door stenen die weinig hadden geleden van de beeldenstormers. Del Rio diende te wachten tot 1602, vooraleer van de abt van Sint-Pieters Columbanus, wiens gebied het was, de toestemming tot abdij te krijgen met erkenning van het patroonschap erover van de Sint-Pietersabdij. De kloostergemeenschap, voor wat de gebouwen betreft, zag er in de zeventiende eeuw als volgt uit : Twee vierkante koeren met hoge gebouwen omringd. Langsheen de Ottogracht de ontvangstzalen (het mobilair van de ontvangszaal van de abt bevindt zich nu in een prachtige zaal van de Bijloke, deze vrouwenabdij stond onder het toezicht van de abt van Baudelo) en nog verder langs het water bevonden zich de verblijven van de abt en zijn privékapeL Omheen de koer tegen de kerk loopt een pand waarop de zalen uitgeven, met op de verdieping de cellen van de monniken en ziekenzaal met uitzicht op de hof en verder over de meersen tot aan de Muide. De brouwerij stond tegen de Minnemeers. Alle gebouwen, de kerk inbegrepen, werden omtrent 1625 àangevat en onder de abt Jan van Deinze omtrent 1647 gans afgewerkt, de nu nog bestaanden zijn uit die tijd. Er waren aldaar schilderijen, beelden en tapijten in klooster en kerk. In 1780 telde de orde aldaar één abt en vijfendertig monniken. De abdij werd, onder de Fransen, in 1795 afgeschaft en de kerk kreeg vanaf 1796 de naam van 'Tempel van de Rede'. De drie klokken, waarvan twee gegoten in 1661 door Pieter Hemony en één in 1715 door Jan Pauwels werden uit de toren gehaald en op 2 mei 1797 verkocht aan een zekeren Duhamel uit Parijs. De beiaard bleef, gered door Karel van Hulthem, de laatste klokjes werden er weggehaald in 1979 daar het hout van het gebinte van het torentje te rot was om ze nog verder te kunnen dragen. De keuken verdween in 1798 en de brouwerij één jaar later. In 1797 kwam er de Centrale School, die in 1803 de naam kreeg van Lycée en op 13 augustus 1832 van Atheneum tot op heden. Ten tijde van van Hulthem, stichter van de biblioteek in 1800 'Bibliothèque Départementale', werden hier veel boeken en handschriften ondergebracht, door de Fransen uit meerdere abdijen en kloosters in en rond Gent medegenomen. Hier is het begin van de latere hogeschoolbiblioteek. De boekerij der universiteit verhuisde er in 1942 en deze van de stad is 20


er nog alhoewel reeds een groot deel is overgebracht naar een gebouw aan de Kou ter. Het huidige gedeelte met de neoclassicistische portiek is uit 1820, langs de straatkant staan er namen op vermeld, die zijn : Karel van Hulthem als eerste bibliotecaris met als jaartal1832, de laatste A Wagener 1896, met daartussen drieëntwintig namen van anderen. De voormelde portiek met de nevenstaande , witte gebouwen, ook uit 1820 verduiken de ouden . Vóór die toegang lag een brug : het Biblioteekbrugsken over de Ottogracht in 1873 opgevuld. Nog andere brugskens over die waterloop waren : het Wolf-Baudelo- of Atheneumsbrugsken, het Langelkens- of Struivelbrugsken en het Hofkens-of Spellenbrugsken. Achter en neven de abdij bevond zich de hof met moestuin en kruidtuin , eigendom van het klooster. Kort nadat de paters er weg waren kwam hier de beroemde plantentuin van Gent, aangelegd door Bernard Cappens in 1797 naar de tekeningen van J.B. Pisson en in 1906 overgebracht dicht tegen de gebouwen van de Normaalschool in de Karel , Ladewijk Ledeganckstraat. Het was een zeer mooie tuin, de prachtigste na die van Parijs, schreef men , met binnenlandse , buitenlandse en zeldzame planten in verwarmde serres en broeikassen. In de 'orangerie' stond een rijke verzameling oranjebomen , in het midden van de tuin een tamelijk grote vijver die in verbinding stond met de Leie . Eén der twee toegangen was de huidige Dodoneusdreef, uitgevende aan de Steendam tussen de nummers der huizen 27 en 29 aldaar. De laatste abt : Engelbertus Delfarterie deed in 1779 nog werken uitvoe21


ren aan de gebouwen. Hij kocht ook dezen van de Engelse Jezuïten, aan de Steendam, in 1776, daar de Sociëteit van Jezus op 21 juli 1773 werd . opgeheven door Paus Clemens XIV. Dit klooster had toegang tot de hof van Baudelo met een brugje over het Baudeloleitje, een zijtak van de Ottogracht, die uitkwam in de Leie. De gebouwen van de Jezuïten werden omtrent 1777 afgebroken en in de plaats kwam het huidige, grote gebouw, nu nummer 25 aan de Steendam, in classicistische of Lod. XVI-stijl dat tot 1845 dienst deed als bisschoppelijk paleis, daarna de school 'Saint-Georges' en nu een afdeling van het Sint-Lievenscollege :Vrije Handelsschool Sint Joris, afdeling Handel en Boekhouden, Moderne Talen. In de nacht van 5 op 6 maart 1834 greep vóór het gebouw, in die tijd betrokken door de bisschop : François van de Velde, een 'scharminkel gegeven aan den Bisschop door jongelieden der deftige das om hunne ontweirding te doen blijken voor het stichten eener Katolijke Universiteit'. Over die gebeurtenis werd een spotprent getekend, genoemd: 'D'attake van de waterhonden', de studenten worden met water bespoten vanuit een brandslang bediend door twee pompende brandweermannen en opgejaagd door honden. Eén der manifestanten roept naai de spuitende pompiers : 'Van die booneen zult gij geen goede vrugten kweeken !'. De Jezuïten kwamen te Gent terug in 1823 en vestigden zich in een deel van de abdij van Oost-Eeklo aan de huidige Posteernestraat. De kerk aldaar bestaat nog, op 11 september 1944 om zeven uur 's morgens werd pater J oliet, terwijl hij de mis opdroeg, er door een Duitse granaat, vóór het altaar, gedood. Het wapen van de Baudeloabdij was : twee gouden, gekruiste abtstaven onder een ster van hetzelfde, op een veld van keel. De spreuk : 'Stella Duce'= 'De ster leidt U'. Welke gebouwen van de abdij blijven er op heden nog over : de grote kapel met het ranke torentje, ze is meer een kleine kerk, driebeukig, de bouw is gotiek der vijftiende eeuw met witte Balegemse zandsteen, de achtergevel, zichtbaar vanuit de Öttogracht, heeft drie 'oculi'. Binnenin is alles in renaissancestijl, om het bedehuis te verdelen in drie beuken staan er twee rijen van zes gotische, hoge zuilen. Geen zij- noch andere kapellen. Het spitse torentje met windwijzer is barok, nog niet lang geleden hersteld, maar de laatste klokjes van de beiaard, weggehaald, zijn nog niet terug. Binnenin, aan de muren, zijn er op vier plaatsen wit marmeren, platte beeldhouwwerken te zien, ze stellen mannekoppen voor, waarschijnlijk abten, sommigen met een kruis, anderen niet maar allen met 'puti'. 22


r,

·•

rr m ·m ··. mm .. .m

~rm

1 Pfl. " · .·· ' !fT! 'M:' ' ''

,.,

1· '

"(~

N !.H

Atlas Goetgebuer, Stadsarchief Gent.


Aan de muren kan men nog gemakkelijk de plaatsen zien - ondiepe vlakke nissen - waarin schilderijen hingen. De vloer in witte en zwarte marmeren tegels werd nog niet zolang geleden weggebroken en vervangen door een ordinaire in beton. Het orgel dat op 5 september 1765 de negenjarige Wolfgang, Amadeus Mozart bespeelde, bevindt zich sedert mei 1819 in de Hervormde Kerk te Vlaardingen in Nederland, wederom een spijtige schending van ons patrimonium. Het gewezen bedehuis doet nu dienst als magazijn voor de benodigdheden van het Koninklijk Atheneum. De gebouwen aan de achterzijde op de koer in de Baudelohof en langs de Baudelostraat zijn in renaissance uit het midden van de zeventiende eeuw. Er blijft dus, gelukkig, nog een tamelijk groot gebouwencomplex over, eigendom van de staat. ALFONS DE BUCK De tekst is een uittreksel uit de noten van hoofdstuk XII van het boek 'De duizend Gentenaars', door bovenvermelde. BRONNENVERMELDING

1. P.J. Vyncke -Geschiedkundige Schets der Abdij van Bourdeloo- Gent 1921. 2. Frans de Potter en Jan Broeckaert - Geschiedenis van de Gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen (Sinaai) Gent 1864. 3. Opzoekingen in het Archief van Gent. 4. Bezoek terplaats. 5. Ghendtsche Tydinghen- Mozart te Gent nr 2 1975.

24


Inventaire Archéologique- Fiche nr. 45 Op 2 september 1897 stelde Hermann Van Duyse, Conservator van het Oudheidkundig Museum, in de Franse taal, de volgende fiche op onder de rubriek 'Schilderingen- Oudheidkundig Museum N°775- XVe eeuw'. KRIJGSBANIERVAN DE XVe EEUW Deze Gentse krijgsbanier in de vorm van een lansvaantje (pongioen), gespleten aan het uiteinde, meet 2 m. 65 op 1 m. De versiering, in olieverf uitgevoerd op zwart geverfd doek, stelt de heraldische leeuw en de Maagd van Gent voor; ze isidentisch· op beide zijden. De zijde die heden vastgehecht is op een paneel bevindt zich in redelijk slechte staat; ze is gedeeltelijk verborgen door stukken taf die bij een reeds oude restauratie gebruikt werden om de stof te versterken. Een franje van groene zijde omzoomt de stof. De oude vlaggestok (2 m. 15), in dennenhout, eindigt op een zwaar loden onderstuk. Dit stuk is afkomstig van het stedelijk archief. De Gentsche Kronycke ms. van De Laval rapporteren dat ze ontdekt werd op 4 juli 1814, op het stadhuis in het kantoor van de griffier van de thesaurie, 'verborgen onder een hoop papieren en registers'. De kroniekschrijver vermoedt dat 'dit monument een overblijfsel is van de strijd van de Gentenaars onder het huis van Bourgondië of onder de koning der Romeinen Máximiliaan, op het einde van de XVe eeuw'. Het maaksel van het vaandel in kwestie staaft ongeveer de mening van De Lavel. De Maagd van Gent draagt een nauwsluitend kleed met spannende mouwen die de helft van de handen bedekken, gemaakt van brocaat versierd met een twijgen- en bloemenmotief, overeenkomstig de mode die in onze gewesten in zwang was rond het midden van de XVe eeuw. Zonder te beweren de datum van deze banier met nauwgezetheid te bepalen, denk ik de volgende passage te moeten vermelden uit het bijvoeg0 sel van het boek der Collatie gepubliceerd door Schayes (f0 237 v 238) : Item vier standaerden van zwarte lynwaede ghefringet met groenen zyden /ringen up elken ghescilt de maget van Ghendt, metten witten Leeuw, deene van de voorseide standaerden al nieuwe ende noyt ghebesicht ende d'andre drye ghebesicht. De versiering van dit soort standaarden is nauwkeurig beschreven in een rubriek gewijd aan een vlag in zwaar satijn : dobbelen samillanc VI ellen, ghesaufraent, met syden saufreinen pers ende wyt, up den selven standaert ghewrocht van schildereyen eene maghet van Ghent metten witten

25


Gents Krijgsbanier van de XV de eeuw. Foto Studio Claerhout.


leeu ghedeelt al de standaert duure. Zoals men ziet bestaat er een grote overeenkomst tussen de gemeentelijke banieren beschreven in de inventaris van 1456 en de standaard bewaard in het Museum. Dit kostbaar historisch monument bevond zich dus sinds drie eeuwen en half in de thesaurie wanneer het ontdekt werd in 1814. Cf. H. Van Duyse, Catalogue du musée archéologique, n°775. Naschrift In het begin van deze eeuw, dus na het verschijnen van de fiche van Hermann Van Duyse, kon AlfonsVan Werveke dit vaandel, dank zij archiefstukken, toeschrijven aan Agnes Van den Bossche die het vervaardigde in het schepenjaar 1481-1482. Hij was immers op de volgende passage gevallen in de Stadsrekeningen van dit jaar :Item joncvrouwe Agneesen van den Bossche, schiltstrigge, van den voorseiden tweén standaerden te weerekene van schilderién metter rnaecht van Gend ende van twee pingoenen, te gadere 3 lb. 6 s. gr.' Agnes (of Agnete) Van den Bossche was de eerste vrouw die opgenomen werd in de Gentse schildersnering. Dit gebeurde op 19 januari 1469. Zij was toen weduwe van Hendrik Crabbe. Zij stamde uit een schildersfamilie. Haar vader Triestram was lid van de nering sinds 1433 en ook haar broer Lieven beoefende hetzelfde vak. Deze 'schilstrigge' die voornamelijk decoratief werk deed, zoals vergulden en stofferen, voerde regelmatig opdrachten uit voor de Stad. In 1467, dus vóór haar opname in de nering, had zij reeds gewerkt aan de hoektarentjes die men aan het Belfort had bijgebouwd. Zij werkte o.m. ook aan de versiering van het Schepenhuis en het Kalanderhuis. Zij beschilderde kruisbeelden, borstbeelden, altaarkleden. Zij voerde decoratief werk uit in Ekkergemkerk, schilderde de Wapens van Maximillaan en van Maria van Bourgondië, enz. Het is niet bekend wanneer zij stierf, maar zij leefde nog in 1516. H.C.

27


Den Demokraet, een Gents blad van 179 5 Drukker André Benoit Stéven vestigde zich in 1794 in Gent en beproefde meteen zijn geluk met de Vaderlandsche Gazette vanGend (2 oktober- 30 december 1794). Dat was een vruchteloze poging om de Gazette van Gend als nieuwsblad te verdringen ( 1). Hij kwam op het einde van 1795 met een ander nieuwsblad voor de dag, de Dagelykschen Courier van het Departement van de Schelde. Ook deze onderneming was geen lang leven beschoren. Het laatst gekende nummer verscheen op 30 januari 1796 (2). In het proefnummer van zijn laatstgenoemde krant (28 Vendémiaire IV/ 20 oktober 1795) adverteerde Stéven nog een ander blad, eveneens bij hem gedrukt en driemaal per week (op dinsdag, donderdag en zaterdag} verkrijgbaar voor twee oorden : ' ... een Nieuws-blad getytelt : den Demokraet, strekkende om alle Borgers te onderrigten over het geluk van ons Land, de Verleyders van het Volk te ontmaskeren, den publyken Geest te zuyveren, den verdrukten Borger te beschermen en de Fransche wetten in plat gendsch uyt te leggen'. . Van het bedoelde blad, Den Demokraet, is niets bewaard en haast even weinig bekend. Het wordt door Voordeckers zelfs niet vernoemd. De Vigne beweerde ten onrechte dat naast Stéven ook Van der Schueren de leiding had. Achteraf werd nog verder van de waarheid afgeweken toen zelfs van een driemanschap werd gesproken (3). Tot nu toe bleef de kennis omtrent Den Demokraet beperkt tot enkele aanhalingen uit een ander Gents blad van die tijd, De Sysse-panne ofte den Estaminé der Ouderlingen, door Karel Broeckaert uitgegeven van 31 oktober 1795 tot 20 mei 1798 (4 ). Op het verband tussen beide publikaties komen we nog terug. Toevallig vonden we van Den Demokraet een soort prpspectus (5), gedrukt door Stéven, vier bladzijden, ongedateerd : SAMENSPRAEK TUSSCHEN REGT -HERT EN 0 VERLEG, Over een Feuilleken, getyteld: DEN DEMOKRAET, dat zy van zin zyn aen den dag te brengen. REGT-HERT Neen, myn vriend, ik wil niet langer meer zwygen, nu is 't gedecideert, ik vatte de pen op voor 't regt van het volk, dat al te lang onder de voeten getrappelt word. Ik wil de goede gemeene borgers helpen klaer zien, 28


en hier en daer eenen vergulden Ezel by syn ooren trekken. JANOVERLEG Vriend Recht-hert, of gy schryft of met het gat tegen den muer loopt, dat is gelyk in deze stad. Ten eersten : den edeldom, de paepen, de raedsheeren, de advocaeten {,)de procureurs, de rentiers, de koopmans in graenen en in papier, met een woord alle die bevoorrechte mannen, die zeer oodmoediglyk den borger opeéten, diepersoonenen zullen u niet lezen. REGT-HERT Ik schryve voor zulke menschen niet. Ik zal spreken aen den borger, aen den werkman, aen den boer. JANOVERLEG Benen oogenblik : vriend, uwen yver he- (p. 2) driegt U. Gy meynt dat die lieden uw blad zullen doorlezen en overleggen ? mis. Den wille van onze demoeraeten en patrioten is goed, hun hert is zuyver, maer hun oordeel en deugd niet. Gy zult hun van Vryheyd, Gelykheyd, van Wetten en van Borger-regten spreken, en hunnen geest vermoeyen door serieuze redenvoeringen; eer dat zy een derde van uw bladjen zullen doorlezen hebben, de ouderlingen zullen naer de gravias-kaerte roepen, en de jonge lieden, zonder erg, zullen zeer geestiglyk zeggen :het is eene panne. REGT-HERT Hoe ! hebt gy zulke gedagten van de brave Gentenaeren, wiens roem zoo verre gevlogen is. Zult gy my zeggen dat hunnen geest te leég is om uyt zyne celle te kruypen, en dat zy te zeer hun gemak en hunne verrnaeken beminnen, om over de lands-zaeken eene uere lang te konnen spreken zonder kwasten ? JANOVERLEG Daer van heb ik de ondervinding; en tot preuve gaet hier nae den Posthoorn, nae het Goud-Mandeken, of nae den Amerikaenschen Staet, daer zult gy wisk, moderne, graviasspelen vinden, en niet een nieuws-blad. Ik ben wel geenen vyand van de plaisieren, ter contrarie, die broederlyke verzaemelingen doen my de eendragt der gendsche Borgers kennen; maer het spyt my van hun somtyds wat laetdunkende te zien. Het is aen die traegheyd dat zy veele van hunne onheylen toe-te-wyten hebben. (p. 3) REGT-HERT · Juyst. Het is daerom dat ik van zin ben van hun wakker te maeken, en

29


hun van tyd tot tyd op de paoten te treden. Alhoewel ik niet veel werk maeke van dien yver die maer tusschen potten en glazen ontvlamt; ik heb liever myn volk toe-te-spreken op eene nugtere maege, eer dat het vuer van hunne herssens gedempt is door de Kavesse en 't Lovens Bier. Daerom zal ik myn Bladjen doen rond-draegen op den tyd van het ThĂŠekraem, voor den noen, of ten minsten voor den zes ueren 's avonds. JANOVERLEG Aengezien dat gy uwen dullen kop niet wilt afgaen, gy zyt mynen vriend, ik moet u helpen, door werk en raed. Wat is nu eygentlyk het plan van uwe Gazette ? In wat styl zyt gy van zin die op-te-stellen ? REGT-HERT Myn plan is van de waerheyd te zeggen, of zy botst of niet. Van de verleyders van 't volk te ontmaskeren; van den publyken geest te zuyveren; van den verdrukten Borger te beschermen; van de fransche wetten in plat gendsch uyt-te-leggen, en van somtyds Marten op zyne agterste paoten te doen danssen, om myne lezers te ontmoeyen.

JANOVERLEG Uw gedagt is goed, mag het uytvallen. Maer weet gy wel wat voor een pak gy op de schouders neemt. Als gy een Feuille begint, gy moet (p. 4) voortsgaen. Daer mag hier geen Klokke Roeland kleppen, noch naer geen Pierre Philosophale gezogt worden; hier dient standvastigheyd, oordeel, eenvoudigheyd, of 't kraem valt op straete.

REGT-HERT Neen, neen, ik zal myne woorden in geen yzer beslaen, noch my den nek breken op het peerd Pegazus. Ik wil in de natuer blyven en myne moederlyke tael spreken. OVERLEG Maer is'er geenen Prospectus van doen, eer gy uw Blad aen den daggeeft? Het zal gelyk uyt de logt gevallen zyn. Of zult gy het misschien hier en daer mondelings annoncĂŠeren ? REGT-HERT Noch 'teen, noch 't ander. Den Drukker zal zyne jongens met het eerste Bladje doen rond loopen, trekt het niet, ik scheyd' er uyt. Vooraleer over te gaan tot kommentaar bij dit gesprek tussen Regt-Hert 30


en (Jan) Overleg, proberen we deze ongedateerde tekst zo nauwkeurig mogelijk te situeren. We hebben al aangehaald dat drukker Stéven een advertentie voor Den Demokraet heeft geplaatst in een eveneens door hem gedrukte krant op 20 oktober 1795. Op deze laatste datum zou het orgaan der dernokraten volgens onze berekening al aan zijn derde aflevering toe zijn geweest : we weten enerzijds dat het driemaal per week verscheen (dinsdag, donderdag en zaterdag), en we vinden anderzijds in De Sysse-panne van woensdag 4 november aangestipt dat de achtste aflevering van Den Demokraet verschenen was op zaterdag 31 oktober. De vroegste nummers moeten dus op de volgende dagen verschenen zijn: nr 1 op donderdag 15 oktober, nr 2 op zaterdag 17 oktober, nr 3 op dinsdag 20 oktober. Stéven moet zijn samenspraak tussen Regt-Hert en Overleg dan op 15 oktober hebben uitgegeven ter begeleiding en ter verantwoording van het eerste nummer. De Zuidelijke Nederlanden, in 1794 door de Fransen veroverd, maakten vanaf 1 oktober 179 5 deel uit van de Franse Republiek. Rond dit tijdstip hadden de gematigde republikeinen de wind in de zeilen. Weldra trad een grondwet in werking die tegen de demokratische krachten van links was gericht (met een cijnskiesrecht dat de burgerij het overwicht in de bestuursorganen schonk). In Gent reageerden de linkse republikeinen met het propaganda- en strijdorgaan Den Demokraet. Slechts twee weken later waren de gematigden er echter al met hun tegenzet : het tweemaal per week verschijnende De Sysse-panne ofte den Estaminé der Ouderlingen, onder redaktie van de 28-jarige Karel Broeckaert. Het eerste nummer verscheen bij J.B. Dullé op zaterdag 31 oktober 1795 (6). De titel van Broeckaerts blad lijkt rechtstreeks geïnspireerd door de Samenspraek tusschen Regt-Hert en Overleg. Waar Jan Overleg zijn vriend· waarschuwt dat hij de demokratisch- en patriottischgezinde Gentenaren met zijn geschrijf over vrijheid, gelijkheid e.d. maar zal vervelen, vindt men enerzijds de in de herberg (estaminet) kaartende ouderlingen (in de betekenis van bejaarden) en anderzijds de panne : 'eer dat zy een derde van uw bladjen zullen doorlezen hebben, de ouderlingen zullen naer de gravias-kaerte roepen, en de jonge lieden, zonder erg, zullen zeer geestigly k zeggen : het is eene panne' (7). Broeckaerts sysse-panne betekent dat het blad zijn politieke tegenstrever 'zijn saus (in het Gents : sijsse) gaf', of, met andere woorden, hem ongezouten en in het openbaar de waarheid zegde (8). De zinspelingen op 'ouderlingen' en 'panne' tonen duidelijk genoeg aan voor wie de 'sysse' bestemd was. De eerste nummers van Broeckaerts blad barstten overigens van satire en kritiek op het demokratenorgaan. Daarover handelt straks 31


een apart hoofdstuk. Met de Post-hoorn, door Jan Overleg ter sprake gebracht als één van de drankhuizen waar de politiek geïnteresseerde burgers waren verondersteld hun afspraak te maken, kan het lokaal worden geïdentificeerd dat in de Sysse-panne 't Postooreken heet : 'Als ge wilt zien wat dat partydige menschen zyn, gaet ne keer naer eenen avond in 't Postooreken, ge zult zien dat zotten, zatlappen, vynten zonder zeden, alle slag van seysse met een woordt die zoo veel verstand hên als nen kriekensteen, daer zitten al ofze Mannen van groote gewigte waeren, en al of het Vaderland zonder hunderen praet, om ratten te vergeven, niet en zoe kunnen bestaen' (9). Naar het einde toe maakt Regt-Hert het programma van het demokratenblad bekend. De inhoud komt vrijwel overeen met de al geciteerde aankondiging in de Dagelykschen Courier van 20 oktober. Hoe het voornemen om de Franse wetten 'in plat gendsch uyt-te-leggen' werd uitgevoerd, kan men slechts raden. Zoals men weet dankte tegenstrever Broeckaert het sukses van zijn Sysse-panne aan zijn rake volkse schrijftaal. Waar Regt-Hert zijn lezers hoopt te zullen vermaken door 'Marten op zyne agterste paoten te doen danssen', menen we een zinspeling aan te treffen op pastoor Martirrus J aannes de Bast van de Sint-Niklaasparochie, in de geschiedenis vooral bekend gebleven als de drijvende kracht achter de konservatieve politiek van de Staten van Vlaanderen tijdens de Omwenteling tegenJozefii (10). Een bijzonder grove zinspeling op de zwaarlijvigheid van een kanunnik, waarvoor Broeckaert zijn opponent op de vingers tikte, lijkt ons bestemd te zijn geweest voor dezelfde pastoor De Bast (11). 'Daer mag hier geen Klokke Roeland kleppen, noch naer geen Pierre Philosophale gezogt worden', maant Jan Overleg zijn vriend iets verder aan. Met de opmerking over Klokke Roeland werd een pijl afgeschoten naar Karel Broeckaert. Kort na de eerste Franse inval (Jemappes, 6 november 1792) had deze te Gent een eerste dagblaadje uitgegeven, aanvankelijk getiteld Dagelyks Nieuws van Vader Roeland, pendant van Père Duchêne. Na tien nummers was die titel veranderd in Dagelyks Nieuws van Klokke Roeland, met als motto : 'Als ik kleppe 't is brand, Als ik Luye 't is Victorie in 't Land'. Deze onderneming werd gestaakt aan de vooravond van de Oostenrijkse restauratie. Van december 1792 tot februari-maart 1793 waren 70 nummers verschenen. In juni 179 5 was een pamflet van de pers gekomen, in het Frans geschreven, waarin zekere Cousin Pierrede verknochtheid der Gentenaren aan hun godsdienst en oude gewoonten onder woorden bracht, en dit in een pennetwist met de in zijn stad verblijvende Franse ambtenaar A.A. Troisoeufs (12). 32


Waar hij van onstandvastigheid sprak, dacht de auteur waarschijnlijk aan Broeckaerts genoemde eerste blaadje, en met gebrek aan eenvoud zalhij dan wel het Franse pamflet van Cousin Pierre hebben bedoeld. RegtHert neemt zich daarop voor, 'zijn woorden in geen ijzer te beslaan' (13), en zich evenmin de nek te breken op het paard Pegasus. Het lijkt ons niet denkbeeldig dat hier beurtelings gezinspeeld wordt op de soms nogal breedsprakerige pamfletschrijver Jacob Jan Antheunis en op de dichterPieter Johan Robyn, met wierpennevruchten ook in de Sysse-panne af en toe de draak werd gestoken (14).

De Sysse-panne verschaft betreffende Den Demokraet een aantal belangwekkende gegevens. Het eerste nummer van Broeckaerts krantje (31 oktober 179 5), waar de stamgasten van het Estaminé het publiek worden voorgesteld, staat overigens p:eheel in het teken van het demokratenblad. Het brave Gysken doet bij kaartgezel Bitterman beklag : 'Eene bende Fieskens van die jonge snotbakken, van die heerkeus met hunne hooge kraegen, leege schaentjens en een endeken stok in d'hand hên hier g'heel het huys in roeren gesteld hênze.- D'eene begoeste Toebak te rooken dame uyt ons oogen niet en zaegen.- D'andere om ons te chagrineren kwaemen agter ons staen, kwaemen ze, en noemde luy op al de Kaerten die wy in ons handen hp.dden. Elders stond 'er eenen hoop te kallewyen, en by de schouwe stonden 'er vyf of zes een Papierken en laezen van den Demokraet of zoo iets of wat'. Wat Gysken een beetje verder zegt is kennelijk een repliek op het programma van het blad der·demokraten zoals men dat uit de samenspraak van Regt-Hert en Jan Overleg leert kennen. Gysken zegt namelijk : 'Zy zeyden ons dame ons beter met Staetszaeken zouden bemoeyen als met al die vodderyen van Kaerten en Teirlingen'. En Bitterman, het alter ego van auteur Broeckaert, doorbladert de eerste vier afleveringen en geeft daarbij volgend kommentaar : 'Nomber een, twee, dry, vier, en altyd van Teirlingen, van Kaerten, van Paepen, van Aristocraten, duyzent dingen die ik in mynen jongen tyd noyt hebbe hooren noemen. - Fy ik heb noyt eene zoodanige partyschap g'hoort'. Bitterman neemt in het bijzonder aanstoot aan de 'scheldwoorden en verwytzels' waar het blad vol van staat, en hij vat het plan op, met een eigen blad tegen dat onding ten strijde te trekken. Uit de tweede aflevering (woensdag 4 november 179 5) kiezen we een tirade van Gysken: 'Ja, ja, ze weten zy hunderen waerom wetenze. Ik. kan hun die luyheyd noch wel vergeven. Maer dien Opstelder van den Demokraet dat moet tog ne lekkeren zyn, moeget, met al zyn Sakkeren en zyn Morren. - Is 't alzoo dame den publieken geest moet zuyveren ? Dat myn kinders zulke zedelooze schriftjens moesten lezen, 'k sloegze de beenen af, sloegek. Maer wat wil ik zeggen, wat wil ik zeggen, 't zyn

aan

33


alzoo al van die Gastjens die wel honderd rollen in de weireld gespeelt hên, hênze. Toen zynze Keyzers (15), toens zynze Staets (16), toens zynze veur V ander Noot (17), toens weer veur Vander Meersch (18) en veur den derden Staet ( 19). En dat morgen den grooten Turk kwam, 'k geloove, God wilt my vergeven, danze morgen Mahomettaen zoen worden. - 'T zyn zulke veugels zyn 't ! en nuy durven zy g'heel de weireld veur stinkende visch uytmaeken, durvenze, en 'k geloove 'kik danze wat veurdeeliger aen 't publiek zoen zyn, met te werken, als mê al hunder schryven en vryven, dat geloove 'kik'. In de derde aflevering (zondag 8 november 1795) vaart Bitterman in alle heftigheid uit tegen de redakteur van Den Demokraet (die volgens hem niemand anders is dan A.B. Stéven, drukker van het blad). 'Ik zal dien Regt-Hert vervolgen al moest ik 'er myne leste broek aen waegen. Hoe den onbeschaemden ! 't is hem noch niet genoeg dat hy het heel Publiek en de Regters voor Ezels uytmaekt, hy durft noch de heyligste Misterien van den Godsdienst aenranden; ja dien zes dobbelen geveynsden Drukker en Opstelder van den Demokraet en heeft anders niet voor, als de afschaffinge des Christendoms, gelyk het uyt zyne redenen, schriften en werken zonneklaer blykt, en dat is al om den publieken geest te zuyveren !'. In aflevering 4 (woensdag 11 november 179 5) blijkt een tweede extremistisch blad te zijn opgedoken. Er is hier immers sprake van 'de Schryvers van den Demokraet en Vader Boete'. Precies diezelfde formulering komt terug in aflevering 5 (zondag 15 november 1795). Over Vader Boete is zo goed als niets bekend. In een latere aflevering heeft Broeckaert het over 'den eersten Opsteller van Vader Boote'- hier oo i.p.v. oeen die eerste opsteller lijkt zich te hebben onderscheiden als een aanhanger van de ideeën van Rousseau (20). Moet er verband worden gezocht met de vooraanstaande Gentse republikein Pierre Botte, die in Broeckaerts blad ergens als 'père Botte' op het tapijt komt (21) ? En was Rouck, over wie De Sysse-panne het af en toe wel eens heeft, redakteur van dat blad? Broeckaert beweert in dezelfde vijfde aflevering dat Den Demokraet 'van woord tot woord (is) nageschreven van Wyermans' (22). Enkele afleveringen verder blijkt die plagiaris overigens het roer te hebben overgelaten aan zekere Periez ofPerier, een vriend van de dichter Robyn, en De Sysse-panne kondigt aan : 'Wy aenveerden de Handschoen die den Opsteller van den Demokraet Periez ons toewerpt, en willen voortaen zondereenige personnaliteyt met hem voor de waerheyd stryden' (23). De diskussie met Den Demokraet wordt inderdaad voortgezet, al valt het wel op dat Broeckaert nu een veel minder heftige toon begint aan te slaan (24 ). Vanaf het begin van 1796 loopt de polemiek algauw ten einde.

34


Misschien bestond het Gentse demokratenorgaan al niet meer wanneer De Sysse-panne in zijn 4 3 ste aflevering (30 maart 1796) een prospectus van 'een aenstaend Nieuws-Blad, den Gendschen Taelman' bespreekt. Over dat blad blijft men verder zonder nieuws. Volledigheidshalve dient nog te worden opgemerkt dat in de vroegste afleveringen van De Sysse-panne ook enkele keren kritiek werd uitgeoefend op de Gazette van Gend van Jan Frans van der Schueren. Het waren enkele steken boven of onder water, volstrekt niet vergelijkbaar met wat Den Demokraet had te doorstaen (25). JOZEF HUYGHEBAERT (1) A.B. Stéven, afkomstig van Kassei in Fr.-Vl., had een tientaljaren te Tielt verbleven vooraleer hij zich in Gent vestigde. Zie over hem V. van der Haeghen in Biographie Nationale, XXIII, 832-835; E. Voordeckers, Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers (1667-1914), Leuven, Parijs, 1964, 149,4 73. (2)Voordeckers, 473. (3) De Vigne moet op grond van een foutieve lezing van enkele passages in De Syssepanne besloten hebben dat Jan Frans van der Schueren naast Stéven het demokratenblad hielp opstellen. Van der Schueren was integendeel vanaf 1794 de uitgever van de Gazette van Gend. Het zinsverband bij De Vigne laat er anderzijds geen twijfel over bestaan dat hij de dichter Pieter Jan Robyn niêt rekent bij de opstellers van Den Demokraet : ' ... en tevens toont dat Robyn te Gent, met Stéven en Van der Schueren, opstellers van den Demokrat (sic), ieverig werkzaam was ... ' - J.O. de Vigne, De Zuidnederlandsche Schrijvers van het tijdstip der Fransche overheersching, Antwerpen, 1873, 9. Van het genoemde duo werd na verkeerde lezing een trio gemaakt : 'Volgens De Vigne waren Robyn, Van der Schueren en de ex-recollect Stéven er in 179 5 de opstellers van '. - E. de Bock, Verkenningen in de Achttiende Eeuw, Antwerpen, 1963, voetnoot 27. (4) Over Broeckaert en zijn publikaties, zie vooral De Bock, 57-93, en J. Smeyers in :Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, VI, 1975, 539-548. (5) Het druksel diende zichzelf nadrukkelijk niet als een prospectus aan. Zie hetslot van de tweespraak Regt-Hert en (Jan) Overleg. (6) De Sysse-panne is bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Gent, G 3683. (7) Gravias, gravejas :een kaartspel. De uitdrukking "t is een panne' kan zowel betekenen 'het is moeilijk' als 'het is goed uitgevallen'. Panne is ook synoniem voor : leugen, lol, flauwiteit, gezever, schimp, spot. - L. Lievevrouw-Coopman, Gents Woordenboek, 11,1951, p. 1037. (8) De Bock, 59. Zie ook Lievevrouw-Coopman, Il, 1269 (sijsse). (9) De Sysse-panne, nr 10,22 november 1795. (10) A. Jacob in : Borgers in den estaminé, Antwerpen, 1922, 181-183. (11) ' .•. maer nu hoe grover scheldwoord hoe fynder geest, al of het verstand in verwytzels bestont, en al of men een vette Kanunning zyn sysse niet en zoude konnen geven, zonder te zeggen ziet dien dikken Paepen balg'. -De Sysse-panne, nr.1, 31 oktober 1795. (12) Stéven drukte in eerste instantie de republikeinsgezinde tekst~n van Troisoeufs, maar bracht dan, om aan de vraag van de lezers te voldoen, ook een editie van het in zijn ogen reaktionnaire proza van Cousin Pierre dat Troisoeufs aan het

35


• schrijven had gezet. - Zie : F. van der Haeghen, Bibliographie Gantoise, IV, 368;]. Nève, Gand sous la dominationfrançaise, 1792-1814, Gent, 1927,282. (13) Lievevrouw--Coopman, I, 566, citeert onze Samenspraek (hoewel hij ze niet vermeldt in zijn bibliografie) en geeft als uitleg dat ijzer hier betekent 'hetzelfde, het een is niet beter dan het andere'. Deze uitleg overtuigt ons niet. Er kan misschien gezocht worden in de richting van 'beslag (overbodige opschik) maken', met 'ijzer' in de betekenis van 'beslagband' (ijzeren band, cfr. LievevrouwCoopman, I, 163). (14) Over Robyn en Antheunis, zie Smeyers, 391-392 en 548-552. (15) Keyzers :aanhanger van keizer Jozef 11 tijdens de omwenteling van 1789-1790. (16) Staets :aanhanger van de opstand tegen Jozefll; statist. (17) Hendrik van der Noot, Brussel1731 - Strombeek 1827, leider van de konservatieve oppositie (Statisten), tegenstander van de door Vonck aangevoerde Demokraten. (18) Jan Andries van der Meersch, Menen 1734 - Dadizele 1792, aanvoerder van het opstandelingenleger. Werd als aanhanger van Vonck door de Statisten afgezet en opgesloten. (19) Derde Staet: derde stand, burgerij. Hier: de partij van Vonck. (20) De sysse-panne, nr 31-32, 30 januari 1796. (21) Een veronderstelling van De Bock, voetnoot 27. (22) Jacob Campo Weyerman, Breda 1677- 's Gravenhage 1747, schrijver, schilder, graveur. Schreef talrijke pamfletten en twaalf weekbladen. - Hermine J. VieuKuik in: Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, VI, 1975, 167-173. (23) De Sysse-panne, nr 8, woensdag 18 november 1795. (Merk op : de nrs 5, 6 en 7 zijn alledrie op zondag 15 november gedateerd). (24) Van nr 9 tot nr 12 (tot einde-november). De Bock lijkt enkel deze latere faze van het dispuut met Den Demokraet te hebben gekend. Hij beweert : 'Niet onwelwillend spreekt ze (de Sysse-panne) over den Democraet, althans over 'de twee leste Blaedjens, die daer of daer ontrent goed zyn'. - De Bock, 60. (25) Vermeldingen van Vander Schueren (altijd m.b.t. de Gazette vanGend) in De Sysse-panne ~ (31 okt. 1795), 2 (4 november), 7 (15 november). Altijd zeer terloops. Merk op dat De Vigne (zie voetnoot 3) per vergissing Vander Schueren als redakteur van Den Demokraet beschouwde.

36


Over een vergeelde brief en de 'Gard'Civiek' Wanneer de liefde voor je stad en zijn verre en nabije geschiedenis overslaat in verzamelwoede, beste lezers, dan kun je je gemakkelijk voorstellen, dat na zo'n vijftien jaar bijeengaren van boeken, brochures, knipsels, prentkaarten, ... een verzamelaar niet meer goed weet waar hij dit en dat gelaten heeft. Een stukje schrijven over de burgerwacht of 'garde civique' had ik me voorgenomen. Nu goed, een fijn onderwerp op zichzelf, dat spreekt tot de lezer. Welke boeken? Waar kon ik daar wat over vinden? Gezocht, gegrasduind in allerlei werken, tot ik me opeens herinnerde aan een brief, die ik zo'n tien jaar geleden ontving van een man diè het allemaal zelf meegemaakt had en die me in een bladzijdenlang epistel zijn persoonlijke belevenissen tijdens die bewuste periode verhaalde. Met de hand geschreven, a.u.b. ! Voeg ik hier nog bij dat de brave briefschrijver in 1911 gekeurd werd voor de militaire dienst, zodat een snel rekensommetje tot resultaat geeft dat deze opa reeds jaren van zijn pensioen geniet. Laten we de briefschrijver maar liever zelf aan het woord : Een 'gardevil' was een stadsagent, de veldwachter een lid van de landelijke politie, en een 'gard'civiek' was lid van de burgerwacht. Deze laatste stond als een stedelijke wacht tussen de gardevil en de rijkswacht in. De gard' civiek werd gerekruteerd onder bepaalde burgers van de stad. Deze behoorden meestal tot de stand, even boven de arbeiders. Het waren bedienden, kaderelementen en zelfstandigen. De 'Pils-à -papa's' kon men vinden onder de officieren. Om opgeroepen te worden voor toetreding tot de burgerlijke wacht, moest men vrij zijn van militaire dienst, zich engageren in het korps tot zijn 4 Sste jaar. Mijn briefschrijver verhaalt hoe het kwam dat velen er de voorkeur aan gaven, dienst te doen bij de burgerwacht, al was dit volgens hem, bepaald geen sinecure : 25 jaar lang optrekken, iedere zondagmorgen en- maandagavond. Daarbij waren de leden verplicht zelf hun 'tenue' te bekostigen. Anderzijds : eenmaal van legerdienst vrijgesteld, moest diezelfde persoon voor een stedelijke commissie verschijnen om desgevallend tè worden aangeduid als toekomstige burgerwacht. Noteer eveneens dat er geen sprake was van enige vergoeding. Bij het minste teken van onraad, moesten de wachters hun werk in de steek laten en aantreden in het gelid. Hun wapens moesten ze bij zich thuis hebben en gebruiksklaar houden. Een woordje over de interne organisatie van de burgerwacht. De Gentse gard'civiek bestond uit infanterie en cavalerie. Er was een regiment 'roden', waarin veel burgerszoontjes waren opgenomen. Ook bestond er een afdeling 'groene jagers', waarin dan meestal het kleine grut was weer

37


te vinden. De twee afdelingen konden het met elkaar niet te best vinden. De sympathie van de bevolking ging dan ook de kant uit van de 'groene jagers'. Er bestond daarnaast nog een half eskadron ruiterij. Zulks diende maar voor het groots vertoon, voegt mijn briefschrijver er nog aan toe. Iedere ruiter moest zijn eigen paard berijden en was gewapend met sabel en revolver. De oefeningen grepen plaats in open lucht op de Godshuizenlaan. Bij slecht weer was de 'schieting' een welkome afleiding. De bevelen werden, hoe zou het ook anders, in 't Frans gegeven. Daarover een anecdote : Op zekere dag werden er weer in het openbaar oefeningen gehouden. Bij het horen van de geschreeuwde bevelen, kon een der omstaanders zich niet weerhouden: 'In 't Vlaams!' Hierop sprong een heetgebakerde officier toe, die met zijn sabel de man in kwestie te lijf ging en zijn strohoed precies middendoor kloof. Herrie van belang ! De gehalveerde strohoed maakte later het pronkstuk uit van een gehouden tentoonstelling en de officier van de burgerwacht ging meteen de lokale geschiedenis in als : 'majoor Kapmans'. De 'flaminganten', zegt mijn correspondent, hebben met dit voorval veel propaganda gevoerd. Er werd vanwege het volk zeer weinig respect voor het militaire gedoe getoond. Reeds rond 1912 waren zware politieke gebeurtenissen op til. De socialisten roerden geweldig de trom in de Kamers. Anseele, vurig verdediger van het algemeen stemrecht, werd iedere avond aan het Zuidstation door honderden arbeiders opgewacht en in triomf naar de VrijdagmĂ rkt begeleid. Stadspolitie en burgerwacht stonden paraat rond het station. Verder puttend uit zijn rijke herinneringen vertelt mijn briefschrijver hoe 1912 dan het laatste verkiezingsjaar was met meervoudig stemrecht en hoe het meer en meer onder de bevolking begon te gisten. Alhoewel het ministerie de Broqueville wankelde, viel de uitslag van de verkiezingen opnieuw ten voordele van de katholieken uit. De avond daarop kwam plots, bij het verlaten door enkele liberale studenten van hun lokaal op de Vogelmarkt, een troep samen om naar de Vrijdagmarkt op te stappen. Dat was het begin van de herrie. De burgerwacht was, ten gevolge het uitroepen van de staat van beleg, geconsigneerd in de universiteitsgebouwen van de Voldersstraat. Ze beleefden de schrik van hun leven : bij de spontane manifestie was het aantal deelnemers bij hun aankomst op de Vrijdagmarkt, aangedikt tot enkele honderden malcontenten. Een betoging in regel werd gevormd en de luidruchtige menigte trok weldra door de straten van de middenstand. In den beginne kwam het nog niet tot

38


wanordelijkheden, alhoewel enkele elementen zich op de doortocht van de stoet 'geamuseerd' hadden met al de gaslantaarns uit te draaien. De manifestanten moesten noodgedwongen langs de Kouter stappen. Daar werden de 'Club des Nobles' en het huis van senator Van Loo (Thans bank B.B.L.) door de garde civique afgezet, met een afdeling 'jagers'. De lange optocht kwam voorbij. Het 'Al op dek' was niet van de lucht ! En daar zou men het schouwspel beleven van een burgerwacht, waarvan de leden z!lf het lied meezongen, terwijl ze met de kolf van het geweer het ritme van het lied scandeerden. Het werd een manifestatie van volksverbondenheid, die ontegensprekelijk door de heersende klasse met een kwĂ ad oog werd bekeken. Wat uiteindelijk op een volksoproer begon te lijken, werd ten slotte in de kiem gesmoord door de charges van de bijgeroepen gendarmes. Wat het einde van de burgerwacht betreft, deze herinnering van opa-brief schrijver: In 1914 brak de oorlog uit. De eerste en enige slag van de gard'dviek greep plaats te Melle. Enkele afdelingen van het leger, de rijkswacht en een formatie van de burgerwacht gingen de Duitsers buiten de stad tegemoet. Te Melle kwam de onvermijdelijke botsing, doch de Duitsers stootten door naar Oudenaarde, liever dan het tot een harde confrontatie te laten komen. De burgerwachten keerden naar Gent terug en werden ontbonden op de Rooseveltlaan. Daarna waren ze 'dood en begraven'. Tot daar dan uit persoonlijke herinneringen opgediepte feiten over de gard' civiek te Gent, opge-tekend door een man, die alles met eigen ogen heeft gezien, zelf meegemaakt. Een man, die ondanks zijn hoge leeftijd, de moeite heeft genomen een stukje Gentse geschiedenis neer te schrijven, voor ons. Dank je wel, brave man. En indien je vandaag de dag nog tot het rijk der levenden behoort : het ga je goed ! RENERESPEL

39


Over de Gentse 'Garde.Civique' (Naschrift) Een paar lezers hebben de pen gegrepen om mij ter orde te roepen in verband met de laatste regels uit mijn artikel 'Over de Gentse Garde-Civique', verschenen in ons tijdschrift van 15-5-'82. Dat was natuurlijk hun volste recht. Door hun schrijven brachten ze trouwens respe~tievelijke 'weetjes' bij die ons een gedacht geven van de levenswijze der begaede burgerij waartoe ze beiden zonder enige twijfel steeds hebben behoord. Van zodra de redactie mij de fotocopieën van hun brieven had toegestuurd, heb ik, in juni, beide correspondenten, volgens mijn mening, hoffelijk geantwoord. Ik wens er dadelijk aan toe te voegen dat ik, vóór juni '82 geen weet had van het artikel van E.A. Jacobs: 'De Burgerwacht' (1830-1920), verschenen in het driemaandelijks tijdschrift 'Het Gemeentekrediet', nr. 112, apri11975. Daaruit heb ik, al wat volgt, geput. Het blijkt inderdaad dat bij het begin van de oorlog (augustus 1914) de burgerwacht in steden en gemeenten werd ingezet om de orde te handhaven (o.m. tegen de plundering van de eigendommen der Duitse ingezetenen, van de banken, de winkels e.d.m.). Garnizoentroepen, rijkswacht en talrijke politiemannen hadden immers het leger vervoegd. De Belgische burgerwacht werd, bij het uitbreken der vijandelijkheden, nooit door het Parlement gemobiliseerd. Wel kreeg ze soms opdrachten om, als hulptroepen, elektrische centrales, petroleumopslagplaatsen, spoorwegen e.d. te bewaken en te beschermen zodat ze op die plaatsen 'militair' ten dienste stonden van het land. Naarmate de vijandelijke troepen naderden, werd het merendeel van die mensen door de burgerlijke autoriteiten vrijgesteld en vanaf 22 augustus werd een deel van de burgerwacht (o.m. in beide Vlaanderen) bij het leger ingelijfd. Op 13 oktober 1914 stelde de minister van Oorlog de 'Garde-Civique' vrij van dienst, zodat ze hun wapens en hun uitrusting moesten indienen. Sommige leiders brachten hun mensen, tegen de bevelen in, naar Frankrijk om er als oorlogsvrijwilligers dienst te nemen. Toen de oorlog in '18 voorbij was, werd de burgerwacht niet uitgenodigd om de blijde inkomst der vorsten in de bevrijde steden bij te wonen. Op 11 juni 1920 plaatste de toenmalige minister van Defensie de burgerwachtschutters op non-actief en een maand later werden de officieren door een koninklijk besluit hun graden en functies ontnomen. In 1926 werd te Oordegem, als hulde aan de BRUSSELSE burgerwach40


ters, gevallen in de strijd, een monument opgericht. Zonder twijfel hebben ze dus, volgens E.A. Jacobs, een belangrijker rol gespeeld dan algemeen wordt vermoed. L.H.

Van der Goes' muurschildering 'David en Abigaïl' Naar aanleiding van de SOOste verjaring van de dood van Gents belangrijkste schilder, nl. Hugo van der Goes, leek het ons de gelegenheid om deze meester te belichten. De keuze van het onderwerp viel op deze verloren geraakte muurschildering, daar het tijdschrift vooral Gentse aangelegenheden naar voor brengt, en tevens omdat er nog enige twijfel bestaat omtrent de juiste plaats waar deze schildering zich bevond, de identificering, enz ... In de 16de en 17de eeuw kende deze voorstelling een enorm grote belangstelling. Door het grote aantal kopieën (1) en de 16de eeuwse teksten hebben we een vrij duidelijk beeld van deze muurschildering. In de 16de eeuw kende dit onderwerp een grote bijval, daar men in deze geuzeneeuw een nieuwe belangstelling had voor het Oud-Testament (2). Ten tijde van Hugo van der Goes (ca. 1430-1482/83) schilderde men enkel Nieuw-Testamentische voorstellingen, met uitzondering van schilderijen voor raadzalen, ed ...Van der Goes heeft tal van Oud-Testamentische onderwerpen geschilderd· (3). DE VOORSTELLING

Carel van Mander ( 4) schonk in zijn schilderboek een vrij grote passus aan deze muurschildering. Door de beschrijvfug vanVan Mander - die zijn leertijd bij Lucas de Heere te Gent doorbracht- wiest Destrée (5) verscheidene kopieën in verband te brengen met deze voorstelling. Van Mander zelf maakte een kopie in opdracht van Jan Mathysz naar dit schouwstuk (die mogelijks te identificeren is met één van de bestaande replieken). Opvallend is dat de kopieën onderlinge verschillen tonen, waardoor zij moeilijk toegankelijk zijn. Friedländer (6) neemt om deze reden aan, dat enkele van deze bestaande kopieën gemaald zijn naar een kopij in plaats van naar het origineel. Ook de tijdsgeest en de mode speelden een rol, dit zien we vooral in de recentere replieken (o.m. in deze van Lucas I Flocquet uit 1617). Volgens Destrée (o.c.), Friedländer (o.c.) en Winkier (7), gebaseerd op de Duitse vertaling van de 19de eeuwse 41


42


geïnterpreteerde tekst van Van Mander (1604), beantwoordt de kopie in het Brusselse museum (nota 1) het best aan de authentieke voorstelling. Deze repliek heeft waarschijnlijk dezelfde afmetingen als het verloren geraakt origineel (nota 7). Vier verhalen uit de legende van 'David en Abigaïl' worden chronologisch van bovenaan links naar onderaan links - wat een draaibeweging teweeg brengt - afgebeeld. Koning David, die de bevolking beschermde tegen de rovers, stuurde 10 koeriers naar de rijke Nabal- die 3000 schapen en 10.000 geiten bezat- met het verzoek om levensmiddelen te bezorgen. Na de weigering van Nabal besloot de koning om met zijn leger van ca. 400 man de fokker te straffen. Abigaïl, Nabals mooie echtgenote, die op de hoogte was van het incident, ging met levensmiddelen, die op muilezels geladen waren, naar de koning, die ze reeds onderweg ontmoette. Rechts op de voorgrond zien we Abigaïl die knielt voor David, die ze overhaalt om af te zien van de vergeldingsaktie. Het eigenlijke hoofdtafereel (links vooraan) toont ons de verloving van David en Abigaïl, wiens man overleed aan haar vrijgevigheid. De tegenovergestelde parallellen van deze nieuwe evenwichtige kompositie met een dynamisch contrast verbreken de onbeweeglijkheid der statische figuren en accentueren de maving der dieren. Voor de eerste maal in de schilderkunst bracht een kunstenaar - volgens de (toen onbekende) wetten van het perspektief- een gelijkmatige overgang in de 3 plans door middel van een trapsgewijze opstelling van het heuvelachtige landschap. Dit treffen we verder aan in Hughe's Portinari-altaar (Florence, Uffizi) en in zijn later bijgewerkte tekening 'Jacob en Rachel' (Qxford, Church collection) (8). We zien trouwens een duidelijke overeenkomst van dit schouwstuk met deze tekening : het in kikvorsperspektief weergegeven wijd zandig fantasierijk herfstlandschap met een breed vergezicht, waarvan de planverdeling afgesloten is door bomen met lange stammen, die reeds Bruegel voor ogen roepen. In tegenstelling tot alle voorafgaande gewrochten zien we voor de eerste maal verschillende gebeurtenissen op eenzelfde voorstelling (9), waarvan de verschillende taferelen even groot zijn weergegeven. De afbeelding van verschillende gebeurtenissen - wat aan zijn schilderijen een narratief karakter geeft - treffen we tevens aan in zijn aanbiddingen. Niet alleen de perspektivische weergave is correct, maar ook de figuren op de verschillende plans zijn in verhoudingjuist geplaatst; iets wat men vóór Hugo nooit aantrof. De volkse figuren-schilder beeldt zijn statische personages in dit werk af met een adel-realisme, dat we terugvinden in de drie koningen van het Mantforte-altaar (Berlijn, Staatliche Museen) en de schenkers van het Portinari-altaar. Kenmerkend voor de stijl van Van der Goes zijn de gewaden met hoekige vouwen, die uitlopen in een ronde curve (o.a. deze van Abigaïl). De houding van/en het paard van de galopperende koerier met de tulband aan - die er ons aan 43


herinnert dat het verhaal zich in het Oosten afspeelt- roept 'St.-Joris in gevecht met de draak' uit de omgeving van Campin-van der Weyden voor ogen (10). Het paard met de ingehouden kop en met de stijve poten naast/en het paard van de koning voor Abigaïl treffen we in spiegelbeeld aan op de tekening 'De koning en zijn gevolg' (Hamburg, Kunsthalle) uit de direkte omgeving van Van der Goes. De waardige houding van de galopperende schimmel en de houding van de rechtopzittende koerier is omgekeerd afgebeeld op het Mantforte-altaar (links) (vgl. ook de tek. 'St.-Joris en de draak', Washington, National Gallery of Art, naar Van der Goes). De ezel vooraan vinden we in het gebergte terug op het linkeduik van het Portinari-altaar. De kopiiSt schiet te kort in de weergave van de spieren, de krachtige beweging en de reliëfweergave van de dieren. De gebouwen achteraan voelen zeer vlak en theatraal aan. Friedländer (o.c.) en Winkier (o.c.) dateren het origineel kort vbbr het Portinari-altaar. Over de datering van dit altaar is men het nog lang niet eens, de totstandkomings-jaren dateren tussen 1473 en 1480. We mogen met zekerheid dit schouwstuk onderbrengen in Hugo's Gentse periode (1467-1478). VAN DER GOES' ONBEANTWOORDE LIEFDE Volgens van Mander (o.c.) (1604), gebaseerd op Lucas de Heeres lofdicht (1565) (11), en Marcus van Vaemewijck (1568) (12) zou van der Goes verliefd zijn geweest op de dochter van de opdrachtgever Jacob Weytens. De liefdesgeschiedenis van 'David en Abigaïl' werd geschilderd op een schoorsteen, die het symbool is van het familieleven. Een brandende haard is trouwens het attribuut van de vurige liefde (13). De relatie werd gelegd tussen deze liefdesgeschiedenis en van der Goes' terugtrekking in het Rode Klooster te Oudergem. Sommige auteurs zijn van mening dat Jacob Weytens weigerde zijn dochter uit te huwen aan de schilder, die volgens van Vaemewijck 'ionkman' en volgens van Mander 'vrijgheselle' was. Dit is echter nooit met zekerheid bewezen. Vanaf 1471 t.e.m. 1489leefde er een Elisabeth Weytens in het Jerichoklooster te Brussel. Indien men aanvaardt, dat deze kloosterzuster de dochter van Jacob Weytens was (14 ), dan mogen wij deze muurschildering dateren vóór 1471, wat de chronologische volgorde van de werken van Hugo van der Goes totaal in de war zou brengen. Merkwaardig is wel dat van der Goes zich eveneens terugtrok in een Brussels (i.p.v. een Gents) klooster (15). De vroege datering van dit werk zou mogelijks kunnen gestaafd worden door de vergelijking met de gelijkaardige opbouw van het landschap van 'Het mystieke huwelijk van de H. Katharina tussen het groen' (Londen, Buckingham Palace-een kopie naar een jeugdwerk van Hugo - dat mogelijks te vereenzelvigen is met het vroegwerk dat van 44


Mander (o.c.) en van Vaernewijck (o.c.) vermelden in het klooster van de Onze-Lieve-Vrouwebroeders te Gent, wat te overwegen valt, daar alle andere kopieën door Brugse meesters gemaald zijn). HET VERMOEDELIJKE ZELFPORTRET Carel van Mander (o.c.) verhaalt dat één 'der Vrouwkens' de gelaatstrekken zou hebben van Hugo's geliefde, waaruit men veronderstelde dat de meester zijn geliefde zou afgebeeld hebben in de figuur van koning Davids verloofde, nl. Abigaïl (?).Men trok de lijn verder en nam aan dat de schilder zichzelf protretteerde in de persoon van koning David. Wij moeten er hier op wijzen dat deze veronderstelling geen enkele basis heeft en zeer goed past in een fantasie, die een vrije romantische loop kende. De koningsfiguur op de Brusselse repliek kan men in zekere mate vergelijken met het door Destrée (o.c., blz. 20) en Winkier (o.c., blz. 3, 11) aanvaarde zelfportret in het midden op het Montforte-altaar. Friedländer (16), die de geboortedatum van de Gentenaar omstreeks 1440 plaatst, neemt aan dat de schilder zichzelf in de jongere man met de blauwe muts op hetzelfde altaar afbeeldde. Wij zijn geneigd door de houding, de blik en de zelfportretten op de kopieën van deze aanbiddingen de stelling van de eerste twee auteurs met enigvoorbehoud bij te treden (17). Indien wij aanvaarden dat van der Goes zichzelf in deze figuur op het schouwstuk portretteerde, mogen wij NIET met zekerheid stellen, dat de koning op het Brusselse exemplaar het authentieke zelfportret van de kunstenaar is, daar dit personage op andere replieken (o.a. te Praag) afgebeeld is met een fijne ringbaard en zonder snor. HET HUISVAN JACOB WEYTENS Indien wij de hoger vermelde geschiedenis aanvaarden, dan mogen we vermoeden, dat Hughe de dochter van Jacob Weytens heeft leren kennen door zijn bezoek aan Jacob de Goux. Deze Jacob de Goux wordt- zoals de schilder Cornelis van der Goux (18) - tevens vermeld onder de naam van der Goes (19). De verschillende schrijfwijzen van namen zijn kenmerkend voor deze periode (20), in bepaalde gevallen verlatijnste men zelfs de namen. Hoogstwaarschijnlijk was Hughe - die in de St.-Pietersnieuwstraat woonde (21) -een familielid van Jacob van der Goes, die tot in 1490 een huis had rechtover dat van Jacob Weytens: 'Jacob de Goux kent duechdelic vercocht hebbende Philips van Bavaghem een huis ende stede metten lochtinghe achterhuse ende allen den anderen gheluyhen plaetsen aysementen ende vrijheden diere an alle ziden toebehoren ende an deven maghen van voren toet achter alsoot ghestaen ende gheleghen es up de Mude jeghen over thoochuus Jacop Weyts woe-

45


nende an deer zide ende Eloy de Draeyere ghehuist an dandere met 7 schellingen groten erflic daer uitgaende zonder meer commen. Desen coep es ghedaen omme de somroe van 12 ponden groten daerup de voornoemde vereoeper kende ghereet ontfaen hebbende drie ponden groten ende dander 9 ponden groten belooft de voornoemde eoeper te betalen 6 paymenten te wetene 3 ponden groten te Kerssavinde (14) 91 eerstcoromende ende van dan voort telken Kerssavonde achtervolghende 3 ponden groten gheldende tootter vulden betalinghe vanden voornoemde somroe in zulkenghelde etc ... Versekert up hem ende up altsine ende tvoorseide vercochte huus zeker ende conterpand blivende toater vulder betalinghe dies en mach de zelve eoeper tvoort. huus lochtine noch deel van dien niet vereoepen noch transporteren inden handen vanden eeneghen cloosters neeringhen gulden noch in doder hand laten cammen in eenigherwijs. Actum 13 en in december a0 (14) 90'. Dit document vermeldt (22) duidelijk dat het huis van Jacob Weytens gelegen is aan de Muidebrug, zoals als ook van Mander (o.c.) en van Vaernewijck (o.c.) - die de schildering aldaar gezien hebben - citeren en niet in het oud-begijnhof. Van Mander (o.c.) geeft een duidelijke beschrijving van het huis : 'Dit is te Ghent in een huys dat omwatert is, by het Muydebrughsken, te weten het huys van Jacob Weytens ... '. De lokalisatie vermeld bij hedendaagse auteurs 'in het groot (lees : oud)-begijnhof bij het muydebrugje' is hypothetisch. Deze verwarring komt waarschijnlijk doordat de kopie in het museum te Brussel zich tot op het einde van de vorige eeuw bevond in het Gents Elisabeth-begijnhof en meer bepaald op de schoorsteenmantel van het huisje van begijn Mattheken (23). Het is moeilijk om een juiste lokalisatie te geven van het huis, daar de Muide in de 15de eeuw een buitenwijk was waar weinig huizen stonden. We mogen aannemen dat het 'thoochuus' (24) van Weytens in steen (wat zeldzaam was) was uitgevoerd : het huis wordt vermeld als een lokalisatie in een document, het was omringd door water (misschien gebouwd op eenkunstmatig aangelegd heuveltje) en waarschijnlijk was de muurschildering uitgevoerd op een-stenen-muur. Ondanks de benadering van de mogelijkheid waarom van der Goes zich terugtrok in het klooster, de lokalisatie van het huis van zijn geliefde (?),zijn er nog tal van vraagtekens, die misschien maar moeilijk na vijf eeuwen nog zullen kunnen worden beantwoord. RUDY VAN ELSLANDE Gewoon leraar aan het Sted. Sec. Hoger Kunstinstituut.

DR. A. EVRARD Prof. R.U.G.

46


NOTEN (1) Brussel, Koninklijk Musea voor Schone Kunsten van België, nr. 755, in bruikleen van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel; Praag, Narodni Galerie nr. 5531 in bruikleen van de verz. Novak nr. 30 Praag, toegeschreven aan Pieter 11 Brueghel; Wiesbaden, verz. Dr. G. Hülsemann; Aken, verz. Merzenick: New-York, verz. Jack Linsky, eertijds verz. Spencer Churchill te Northwick, vlg. Christie's te Londen, 29 okt. 1965, cat. nr. 28 verkeerdelijk vermeld als Lucas van Leyden, het werk is gesigneerd Lucas (I) Floquet en gedateerd 1617; Brussel, verz. J. Elion; St.-Pieters-Maastrich, vgl. Kasteel 'De Torentjes', 17-18-19 juni 1935, cat. nr. 16 uit de verz. N.H.C.G. Gilisen; Aken, verz. Larich; Brussel, kunsthandel1907; Engeland, kunsthandel1913 (misschien identiek met Kunsthandel1907); Barcelona, verz. Tomas. (2) R. van Elslande,Jan Mandijn en de bespotting van Job, Antwerpen 1980, blz. 67. (3) De Zondeval, Wenen Kunsthistorisches Museen; Deipara Virgo van Hieronymus Busleyden; De boom van ]esse uit het Poortakkersklooster te Gent;Jacob en Rachel (tekening), Oxford Church Collee tion. (4) Het Schilder-Boeck waer in voor eerst de leerlustighe Iueght den grondt der Edel Vry Schilderconst in verscheydene deelen wort voorghedraghen. Daer nae in dry deelen 't Leven der vermaerde doorluchtige Schilders des ouden en nieuwen tyds. Eyndyck d'wtlegghinghe op den Metamorphosen pub. Ovidij Nasonis. Oock daerbeneffens wtbeeldighe der figuren. Alles dienstich en nut den Schilders, Constbeminders en Dichters oock allen staten van menschen, Haarlem 0 1604, t<> 203 v - 204. (5) Hugo van der Goes, Paris-Bruxelles, 1914, blz. 74. (6) Early Netherlandish Painting, vol. IV, Leyden-Brussels, 1969, blz. 37, 71-72, afb. 19 a.- 19 b. (7) Das Werk des Hugo van der Goes, Berlijn 1964, blz. 95-99, afb. 68. (8) De donkere massa op de achtergrond, die bomen weergeeft, heeft niet de bedachtzaamheid en evenwijdige arcering, die eigen is aan van der Goes. De nerveuze korte, soms gekruiste streepjes op de voorgrond zijn helemaal niet kenmerkend voor zijn stijl. (9) Met uitzondering van de Gentse Calvarietriptiek (Gent, St.-Baafskathedraal), waar men verschillende passietaferelen ziet in de miniaturistische weergave van de stad. (10) Washington, Nat. Gal. of Art; M.J. Friedländer, Master of Flémalle and Rogier Van der Weyden, E.N.P., Vol. 11, Leyden-Brussels, 1969, blz. 89, afb.136. (11) Den Hof en Boomgaerd der Poësien, inhoudende menigherley soorten van poëtijckelicke blommen: dat is diuaersche materien, gheestelicke, amoureuse, boerdighe eet. oock diuaersche schoon sententien, inventien en( de) manieren van dichten, naer d'exempelen der Griecshe, Latijnsche, en Fransoische poëten, en in summa alzulcx dat een yeghelick daer yet in vinden sal dat hem diend, oft behaeghd,Gent 1565, blz. 61. (12) De Historie van Belgis die men anders namen mach :den Spieghel der Nederlandtscher audtheyt. Waer innemen zien mach als in eenen claere(n) spieghel! veel wonderlicke gheschiedenissen/die van alle ouden tyden/over al die weerelt gheschiet zijn: maer bysonder in die Nederlanden, Gent 1574, r' 69e.v. (13) E. Duverger, Imaginair museum Hugo van der Goes, Gent 1982, blz. 53-54. (14) M. Thijs, Het verblijf van Hugo van der Goes in het Rood-Klooster te Oudergem, in: De Brabantse Folklore, 1976, blz. 37. De naam Elisabeth Weytens vonden we niet terug in de Gentse Jaarregisters, wel de namenJohanneke

47


(M. Boone. De Gentse verplichte lening van 1492-3, in : Handelingen v.d. kon. kommisie vr. geschiedenis, jg. 140-7, 1981, blz. 276) en Cathelijne Weyts (M. Boone. Sociale structuren te Gent op het einde v.d. 15de e., dl. 11, 1977, blz. 130. Lic. thesis, onuitgeg .. ). (15) A. Evrard, Een poging tot muziektherapie 5 eeuwen geleden, in :Tijdschrift voor geneeskunde, vol. 38, nr. 10, 1982, blz. 697-698. (16) M.J. Friedländer: Die Anbetung der Köninge Hugos van der Goes, in: Dem Jahrbuch der Königlich Preuzischen Kunstsamrnlungen, I, Berlijn, 1914, blz. 2. (17) A. Evrard, Hugo van der Goes, Een zoeklicht op Gents grootste schilder, Antwerpen 1982, blz. 6; vgl. P. Vanaise, De meester van Watervliet en zijn NoodGods, in. : Jb. v.d. kon. Musea vr. Schone Kunsten v. België, Brussel, blz. 38-39. (18) R. van Elslande - A. Evrard, De schildersfamilie van der Goes, in : Jaarboek Bijdragen van de Provincie Oost-Vlaanderen (ter perse). (19) Gent, Stadsarchief, staten van goederen 1489-1490, reeks 330, nr. 38, f"6. (20) R. van Elslande, De geboorte van Christus in het Groot-Vleeshuis, in : Ghendtsche Tydinghen, Gent, 1982 blz. 103-104. (21) R. van Elslande, Het huurhuis van Hugo van der Goes in de St.-Pietersnieuwstraat, in : S.O.S. Gent, 5de jg. nr. 16, blz. 15-17. 0 (22) Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1490~1491, reeks 301, nr. 61, f"49 v • Philip van Baveghem moet in 1492-3 48 penningen groten betalen als belastingen aan de stad. Hij wordt vermeld onder overopperkonings-taverij van Willem Roggeman, waaruit we mogen opmaken dat van Baveghem in de wijk van het Sluizeken (de Muide) woonde. Mogelijks woonde hij in de middelmatig grote houten woning, die eertijds toebehoorde aan J acob de Goex. (23) H. Hymans, Une peinture détruite de Hugo van der Goes, in: Gazette des BeauxArts, t. XX, Gent 1898, blz. 347-349. (24) Op de Vrijdagsmarkt wordt in die periode tevens melding gemaakt van een 'thoochuus'. Dit was een soort van meetingshuis waar men de bevolking aansprak vanaf het balkon. Het 'thoochuus' van J acob Weytens kan men eventueel die naam gegeven hebben omdat het mogelijks verhoogd was gebouwd.

OPROEP AAN ONZE LEZERS

Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift 'Ghendtsche Tydinghen', doen wij beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 u. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u vooraf voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A.

48


De tol op het graan te Gent Het heffen van belastingen is een evenoude bezigheid als ... laat ons zeggen het oudste beroep van de wereld. Het heeft dus niet lang geduurd toen de Gentenaars de graanhandel naar zich toetrokken of er werd tevens een systeem uitgewerkt om die aktiviteit terdege te belasten. De tol is een specifieke belasting op de doorvoer van goederen. Deze belasting op het graan werd dan ook geheven op de plaats waar de graanschepen moesten aanmeren om zich te onderwerpen aan het Gentse privilege van de stapel. Of nu het stapelrecht en de tol met elkaar mogen verward worden is te betwijfelen. Vele auteurs laten hierover echter geen duidelijkheid schijnen zodat er mag geconcludeerd worden dat er bitter weinig geweten is over de tol op het graan. Dat de stapelheren het tolgeld zelf zouden heffen is nog niet zeker. De stapelheren waren belast na te gaan of het stapelrecht werd nageleefd en tevens moesten zij daar nauwkeurig de diverse gegevens over het graan, zoals datum van in- en uitvoer, eigenaar, hoeveelheid en kwaliteit, bijhouden in grote boeken die door de schepenen van de stad mochten nagezien worden. Het stapelrecht is immers geen belasting. De tol is dit wel. De stapelheren zullen echter wel de best geplaatste personen zijn geweest om het juiste bedrag van de tol te bepalen, aangezien zij over de nodige en juiste gegevens beschikten. Hoeveel die tol echter bedroeg is niet geweten. Misschien heeft het iets te maken met de vergoeding die bestemd was voor de stapelheren en welke geheven werd op elk schip dat vanuit Gent vertrok of door Gent vaarde. Een reglement van 1485 bepaalt bijvoorbeeld een heffing van zes groten op graanschepen die van Gent op de Leie of de Schelde vaarden. Kleinere schepen die langs de Lieve naar Brugge of Sluis vaarden werden belast met 1 grote. Schepen die via de Lieve door Gent vaarden betaalden 2 groten. Die zogenaamde inkomsten van de stapelheren heeft hier meer weg van een tol. In ieder geval zal het wel in het 'Tolhuis van den Coerne' op de Graslei (eertijds Korenlei) zijn geweest dat de tol op het graan moest vereffend worden. Misschien zijn er lezers die hierover meer inlichtingen bezitten. Alle gegevens hieromtrent zijn welkom ! P.DECALUWE

49


Onze Gentse Keukenrubriek (Vervolg) BRIJ

't Is misschien een spijtig iets maar ik moet nu toch van tijd tot tijd een en ander over mijzelf vertellen. Ik had deze week een zwarte dag, zo iets waar men zich langs alle kanten bedreigd voelt en vol voorgevoelens van naderend onheil rondloopt. Daarbij was ik kwaad op mijn eigen : ik wou absoluut brij eten waar ik zo dikwijls had horen over vertellen als zijnde een ouderwetse lekkernij en waarvan Oude Keukenpiet mij het recept had geweigerd dat hij nochtans scheen te kennen; ik had iedereen lastig gevallen om het te vinden, schreef zelf naar de Hollandse Volkszanger uit de Jodenbuurt in Amsterdam . J ohny Jordaan, omdat hij zo'n liedje zingt van : 'bij ons, in de Jordaan' en dat eindigt met : 'zolang de lepel in de brijpot staat'. Geen antwoord natuurlijk. En daar vind ik plots in een verborgen hoekje op de zolder een ouderwets, volledig verloren keukenboekje waarin ik lees : Brij wordt gemaakt van boekweitbloem. Doe de bloem in een pot met een weinig zout; giet er kokend water over en roer haastig om derwijze een zeer dikken deeg te vormen. Dien de brij op met botersaus in een sauspan (!!). Is 't eigenlijk niet om op staande voet iets te.krijgen, zo'n stommiteit. Er stond zelfs nog iets bij over rijstbrij en ook nog Spaanse brij (een onmogelijk iets zelfs met rozewater !). 't Schoonst van al was dat ik nog kwader op Oude Keukenpiet was omdat ik de indruk had dat hij mij voor de gek gehouden had : bij onze eerste ontmoeting zou ik het hem eens inpeperen want het was 'op genen blauwen steen gevallen !'. En zie, 'als men van de duivel spreekt ziet men zijn staart'- daar kwam Oude Keukenpiet aangewandeld, schijnbaar nog lastiger en mistroostiger dan ikzelf, zo dat ik waarachtig mijn voorgenomen sermoen vergat, en hem er toe bracht mij zijn nood te klagen (weduwnaar zonder kind of kraai, altijd alleen, enz.) en ik hem uit pure compassie mee naar huis troonde, terwijl ik dacht aan dat liedje, gij weet wel van : 'Het leven is een mengelmoes - van zuur en zoete dingen, 'Houdt 't geluk vandaag zich koes - 't zal morgen U bespringen' en dat dan eindigt met 'slaat alles in de beste vouw, na lijden komt verblijden'! Onderweg onthulde ik mijn eigen miseries wat Keukenpiet dadelijk deed besluiten : zeker een slechte spijsvertering; wat hebt gij gegeten ? Iets van den ouden tijd zei ik dat ik toch zo erg lust en men bijna niet meer ziet : stokvis ! Natuurlijk veel te zwaar gereedgemaakt besloot Keukenpiet : labberdoan (abberdaan) en stokvis, de twee volksspijzen van indertijd waarvoor de huismoeders aan de Vleeshuisbrug, de Kleine Vismarkt en de Veerieplaats met hun panders stonden rootje te schuiven, zijn lekkere kost maar kunnen erg zwaar vallen :

50


ABBERDAAN (Eigenlijk gezouten kabeljauw) Een goede winterkost, moet men best een dag op voorhand kopen en 24 uren laten ontzouten. Dan maakt men hem doodgewoon gereed gelijk kabeljauw waarvan hij de mindere en goedkoper kwaliteit was; na goede ontzouting plaatst men de vis in een viskastrol met kokend water. Op een goed vuur houdt men de vis een vijftal minuten flink in de kook, dekt dan de kastrol, en opzij van 't vuur laat men de vis goed gaarkomen; dan na een halfuurken, even op het verzijp en dan opdienen met een kom volgesmolten boter en liefst met een gewoon gekookte aardappel. STOKVIS (gedroogde en gezouten kabeljwauw) Een nog goedkopere vissoort, zo goedkoop dat als men van iets sprak dat spotgoedkoop was men zei: "t ès nog goedkoper dan stokvis !'.Eigenlijk de lastigste voor de spijsvertering. De bruine, harde en zoute vis moet men enerzijds trachten zachter te brengen (waarom men hem best onder en boven met zout bestreken een nacht op een zeeflaat liggen) en ook ontzouten. De vis wordt dan in stukken gesneden, tien of twaalf uur in koud water laten trekken, dat dikwijls vernieuwd wordt. Dan laten koken in warm water dat, (na het even opkomen) een paar maal wordt ververst en dan latengaarkomen (zie hoger kabeljauw). Stokvis wordt gewoonlijk opgediend met dampende aardappels en een warme mostaardsaus : ± 50 gram boter en ± 50 gram bloem goed dooreenweken, mengen met een soeplepel mostaard, goed roerend, water of visbouillon aan toevoegen en flink later doorkoken. Er is nog een variante voor de stokvisbereiding waarbij men de stokvis wast, en, met peper en zout bestrooid, zonder water, in een welgedekte kastrol op de buis van de stoof (als men er nog een heeft) laat mals worden. De vis die dan vaster en zelfs smakelijker schijnt te zijn wordt nu opgediend met een botersaus. Men spreekt ook van een pikante saus : een hele verwikkeling die nu niet tot de Gentse- en zeker niet tot de volkskeuken zal behoren. ( 1) Het was gelijk mijn maag door dit alles wat op haar plooien gekomen was als wij het huis binnenstapten waar het van in de gang rook naar appelbeignets ! Keukenpiet werd dadelijk door tante Mele gevraagd te gaan bijzitten (zou daar toch nog iets van terecht komen?) en 't was in volle vriendschap dat ik kon luisteren naar het recept van : APPELBEIGNETS Men mengt in een grote kom 200 gram bloem, een snuifken zout, 30 gram witte suiker waarbij men een vers ei voegt. Zeer traagjes wordt alles gebroken en aangelengd in en met 2 à 3 dl water; nu worden ook een lepel olijfolie (en bij de min eenvoudige lui) één of twee lepels Rhum of Cognac toegevoegd. Hierin doopt men nu schilletjes van 3 à 4 mm dik

51


van een geschilde appel waarvan men de pitten uit het midden heeft uitgestoken. Die schilletjes worden nu in kokend frietvet geworpen. Wanneer de zich uitzettende deeg goudgeel en krakend lekker geworden is laat men de beignets even uitdruipen, bestrooit ze met fijne witte suiker en dient ze warm op. De onze smaakten waarlijk lekker en dit bracht ons in hetzelfde domein op: SMOUTBOLLEN OF OLIEKOEKEN Een brokje gist breken in een weinig(± 1 dl) lauwe melk, terwijl men 500 gr bloem, 250 gr suiker, 2lepels olijfolie, 2 pakjes vanillesuiker en een snuifje zout goed mengt in een hoge kastrol. Het overschot van een liter melk laat men goed lauw worden en mengt men dan vlug in de deeg waarin men de klontertjes goed verbrijzelt. De alzo gemaakte deeg wordt nu in een goed gesloten kastrol te rijzen gezet op de buis van de stoof of elders, en dit gedurende een uur. Middelerwijllaat men smout zolang koken tot een eringegooide korst brood schoon bruin wordt. Dan laat men bolletjesdeeg in het vet vallen en laat ze koken tot ze langs alle zijden bruin worden en naar boven komen. Men laat ze uitdruipen op een verzijp en dient ze op met fijn wit suiker. BERLIJN-BOLLEN (Boules de Berlin, sinds de oorlog van 14-18 Boules de Gand genoemd) Hier gaat het hem over een deeg van 300 gr bloem, een snuifje zout, een 1/4liter warme melk, een weinig suiker, twee eierdooiers en wat verse gesmolten boter. Afzonderlijk worden 25 gr gist met een weinig bloem gebroken in wat lauw water; dit laat men 10 minuutjes opkomen en voegt het bij de deeg. Alles goed bewerken en dan in een warme plaats laten opkomen (rijzen). Dan wordt de deeg uitgerold op een plank met bloem bestrooid. Na een halfuur wordt hij nog eens krachtig bewerkt, tot kleine balletjes gedraaid die men plat drukt. Een 3/4 uurs rust, dan gebakken in kokend vet. NONNENVEETJES Men laat 125 gr suiker, 20 gr boter samen koken in een l/2liter melk; men mengt er dan, flink roerend om het klonteren te vermijden 2 7 5 gr bloem bij; even laten afkoelen en er een geklutst ei goed in mengen; nog een eierdooier er bijdoen. Men heeft kokend vet klaar waar men nu kleine balletjes deeg met een lepel inwerpt en laat fruiten. Die worden dan opgediend met fijne witte suiker bestrooid. Bij het vertellen over al dat smakelijk eten werd het een gezellige boel. Voor éénmaal geen twist of naijver. Iedereen bracht zijn steentje bij : 't was 'in mijnen tijd', 'in vroeger tijd', 52


en 'weet ge 't nog?'. 't Liep van de doodgewone nic-nac ofkarlientje, in twee gesneden en gevuld met gesmolten chocolade, alover het 'pak brokkelingen van vijf eens' van Pauline Warmoes in de Korte Dagsteeg waar soms ganse taartjes inlagen en de lekkere mastel in twee gesneden en gevuld met boter en bruine suiker en even in het wafelijzer gedraaid; alover de potijnk en het verloren (gewonnen) wittebrood langs de verschillende heetekoeken, broodjes, taartjes en wafels zonder de speciale oorlogsbaksels te vergeten ! Maar dat werd te veel. Mijn maag begon weer lelijk te doen en voor mijn ogen was een wolk van warme lucht en rook. Neem mij niet kwalijk : dat alles zal voor een volgende keer zijn. Noot: (1) Weten onze Gentenaars dat, wanneer men vroeg hoe laat het was, de Gentenaars vroeger als antwoord gaven: Kaart(= kwart) voor den abberdaan 't zal stokvis slaan (zie Lievevrouw :Gents Woordenboek, deel I, blz. 47).

(Wordt vervolgd).

Vraag en antwoord Van de Heer Rudy Van Elslande ontvingen wij het volgend antwoord op de vraag van de Heer W~aedt i.v.m. het Metsershuis op de Graslei: In verband met de vraag van dhr. Walraedt omtrent het metsershuis aan de Graslei wil ik voor eerst opmerken, dat dit huis niet het authentieke gildehuis is, maar wel het pand dat eertijds naast het metsershuis -thans : Cataloniënstraat 1 (of wat er nog van overblijft) - gelegen was. V oor de . Wereldtentoonstelling heeft men in 1912 dit huis heropgebouwd op de plaats waar voordien het huus 'Den Enghel' stond. Bij de herkonstructie van de gevel heeft men de gekende voorstelling van de gevel in Sanderus (1641) aangepast aan deze van 'Den Enghel'. Voor de harmonie te behouden bouwde men het valse metsershuis op de gelijkvloers van het gebouw 'Den Enghel' (14de e.), dat opgetrokken was in Doornikse kalksteen, en verhoogde men de geveltop. De deurtrap met ijzerenleuningen, die eindigen op de geprofileerde consoles onder de gesterkte tussen dorpel, is gebaseerd op De Potter (1884) die vermeldt dat de dubbele buitentrap in 1660 vervangen werd door één enkele trap. Deingangsdeur van het huis in de Cataloniënstraat was oorspronkelijk in het midden geplaatst en werd na 1852 naar links (en niet naar rechts) geplaatst. Het valse gildehuis- in skeletbouw opgetrokkenis een typisch voorbeeld van Brabantse laat-gotiek. De vertikale stuwing

53


komt vooral door de doorlopende fijne pilasters tussen de vensters die onderbroken worden door de waterlijsten. Zij eindigen in penantzuilen, waarvan de bladwerkkapitelen de kwartcirkels die uitlopen in kruisbloemachtige krullen en fialen steunen. Het peerkraalprofiel in de dagkanten van de deur- en vensteropeningen, in de nissen van de borstweringen, in de stenen kruismonden en in de zuiltjes op het originele gebouw vinden we in deze herconstructie niet terug. De borstwering, tussen de zoldervensters, is in het midden versierd met de keizerlijke adelaar van Karel V (het gildehuis werd tijdens zijn regering grotendeels verbouwd) en op de 2 banderollen tussen de balusters zien we zijn kenspreuk : 'Plus Oultre'. De madonna met kind op de borstwering daaronder werd bij de herconstuctie vervangen door een engel met een banderol waarop vermeld staat 'Den Enghel' (die herinnert aan het oud-huis). Daarnaast ziet men links het wapenschild van Gent en rechts dat van Vlaanderen (de originele schilden bevinden zich in het museum voor stenen voorwerpen). Het geheel wordt afgesloten door 2 nissen met gotisch traceerwerk. Op de middenste borstwering zien we in het midden het wapenschild van de metsersnering, dat gedragen wordt door 2 heraldische leeuwen. De twee middenste nissen zijn in twee verdeeld door een pilaster, waarop in de vlakken de patroonsheiligen van de metselaars of de 'Vier gekroonden' staan afgebeeld : H. Severinus met een truweel, H. Severlanus met een boek en een winkelhaak, H. Carpophorus met een steenhouwersbeitel en H. Victorinus met een boek en een ijzerbeiteL Op de 2 buitenste traveĂŤn heeft men de 4 (werkende) patroonsheiligen, die op een gelijkaardige manier als de vorige nissen waren afgebeeld, vervangen door 2 maal 3 blindnissen. Voor een verdere beschrijving en geschiedenis van het gildehuis der metselaars verwijs ik verder naar mijn pas verschenen artikel : Rudy van Elslande, Het neringhuis van de metselaarsgilde te Gent, in : S.O.S. Gent Informatieblad, 5de jg., nr. 18, Gent 1982, blz. 9-11. Op zijn beurt stelt dhr. Van Elslande volgende vraag : In het kontrakt van 18 dec. 1526 (Gent, Stadsarchief, jaarregister 152728, f" 30), waarin vermeld staat dat de nieuwe gevel van het metsershuis uitgevoerd zal worden naar de plannen van de bekende architect Christoffel Vanden Berghe (waarvan de gevel op de Graslei een 'afkooksel' is), wordt melding gemaakt van 'upde capeteelen (trapgevel met fialen) den mauweryssis dans' af te beelden. Kan iemand mij inlichtingen verstrekken omtrent deze 'mauweryssis dans' ? Nog in verband met de vragen van de Heer Walraedt ontvingen wij van de Heer Gilbert Minne (een populaire figuur van de Culturele Dienst van de Stad Gent) een brief waarin hij schrijft : 'Ik ben te rade geweest bij

54


de Heer Geert Van Doorne, wn. Conservator van de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de Stad Gent, die mij het antwoord heeft geformuleerd waarvan copie in bijlage'. Dat was een bijzonder goed idee van de Heer Minne en wij laten hier bijgevolg graag het deskundig antwoord volgen van de Heer Van Doorne : 'In de voorbije jaren was ik belast met het werftoezicht van de stedelijke restauraties, o.a. het Belfort. Toen de beelden van de torenwachters naar beneden gebracht waren, viel het mij op dat er vage verfsporen waren, vooral op die plaatsen waar de climatologische invloeden geringer zijn : rugzijde, diepe plooien, enz. Bovendien hadden de bladgouden motieven beter weerstand geboden dan de geschilderde. Met behulp van Mevrouw B. Baillieul is de oorspronkelijke beschildering wedersamengesteld geworden, met 100% zekerheid. Bronnen : - de sporen op de beelden zelf. -het gekleurde plan van Valentin Vaerwyck (1911) -oude foto's uit 1913 - heraldische literatuur Op 8/11/1979 werd ons verslag overgemaakt aan de werfcommissie; in de zomer van 1980 zijn de beelden herschilderd; in 1981 zijn zij herplaatst (febr.-maart-april). Hieronder volgt nu de beschrijving : De torenwachters zijn gebeeldhouwd door A. De Beuleen Th. Soudeyns, in 1912, naar het model van de enig overgeblevene uit de XIVe eeuw. Zij stellen voor :een gezel van Sint-Joris, een gezel van Sint-Sebastiaan, een stadstrompetter en een vleeshouwer, met volgende heraldische kleuren: - St.-Jorisgezel :volledig rode wapenrok, wapenschild bestaande uit een rood kruis op zilveren veld; -St-Sebastiaansgezel: half witte, half rode wapenrok, schild met vijf gouden kruisen op rood veld; - Stadstrompetter: schuin gestreepte wapenrok met banden afwisselend rood en wit gekleurd; schild van de St-Sebastiaansgilde; - Vleeshouwer : wapenrok voorzien van kepers, afwisselend rood en geel; schild van de St-Jorisgilde. Zij worden geflankeerd door schildhoudende leeuwen, aan de linkerzijde met Gents blazoen en aan de rechterzijde met Vlaams blazoen. Betreffende het huis 'Den Enghel', bekend als brouwerij van in de XIVe eeuw, dient vermeld dat in 1912 voor dit huis de gevel werd gereconstrueerd van het oude Metselaarshuis aan de CataloniĂŤstraat, gevel die dateerde

ss


uit 1527. Men heeft de iconografie van het Metselaarshuis vermengd met die van de brouwerij 'Den Enghel', wat een vrij complexe en verwarrende toestand voor gevolg heeft. In de borstwering tussen eerste en tweede verdieping is, naast de patroonheiligen van de metselaars, met name de 'Vier Gekroonden', HH. Severinus, Victorinus, Carpophorus en Severianus,- het wapenschild van de brouwersnering met hun devies 'Het moet wel' voorgesteld. U ziet dus de vermenging van de twee zaken, wat je ook nog ziet op de borstwering tussen de 2de en 3de verdieping : in het midden de voorstelling van een engel met banderol waarop de oude huisnaam 'Den Enghel' gebeeldhouwd is, doch aan weerszijden daarvan de wapenschilden van Gent en Vlaanderen, overgenomen uit de iconografie van het voormalig Metselaarshuis. Tenslotte heb je ter hoogte van de zolder nog de afbeelding van het blazoen van keizer Karel V, geflankeerd door zijn devies 'Plus Oultre' met de bijhorende twee balusters, dit alles opnieuw overgenomen van het oorspronkelijk Metselaarshuis. Als ik u tenslotte meld dat dr. J. Decavele destijds een artikel schreef over 'De vier gekroonden te Gent' in 'Toerisme in Oost-Vlaanderen', Gent, jaargang 1972, blz. 5-8, dan weet u het voornaamste over deze aangelegenheid'.

LEZERS SCHRIJVEN ONS Uit lezersbrieven blijkt dat de 'Garde-Civique' toch wel een populair onderwerp blijft. Ons lid de Heer Robert Coppejans schrijft ons : 'Garde-Civique ... 1914. Aan de bareel, Arsenaal, Brusselsesteenweg te Gentbrugge, stonden Garde-Civieken op wacht, gewapend met geweer en degentje. Om zich tegen eventuele beschieting te vrijwaren hadden zij een oude stoomketel genomen, bij oudijzer marchand Biebuyk, die zij op de straatstenen hadden neergerold. Toen de Franse fusiliers-marins van Ronach, met hun, mitrailleuzen op karretjes, getrokken door honden, in looppas aankwamen, was ik daar. De vluchtelingen, komende uit de richting Melle, werden door de GardeCiviek vriendelijk geholpen en in de tramdepot ondergebracht. Wij kinderen zagen de Garde-Civiek graag en hielpen mede bij alle gevallen'. Verder schrijft hij : 'Ik heb in mijn bezit de Bulletin Officiel du Tauring Club de Belgique 1914, gedateerd van 1 september tot einde december 1914. Op blz. 460 staat een foto met als ondertitel (wij vertalen) : 56


'Zwynaerde. Zondag 11 october. Laatste dag van de Garde-Civiek die verbroedert met de eerst aangekomen Engelse soldaten'.'Men ziet er 4 garde-civieken met in hun midden 1 Engelse soldaat'. De Heer Coppejans stuurt ons eveneens de tekst van een brief die door een Duitse generaal gestuurd werd aan de Kommandant van de GardeCivieken te Gent. Deze brief verscheen in het Bulletin du Touring Club de Belgique in 1916. Wij vertalen hem uit het Frans : 'Aan de Heer Bevelhebber van de Burgerwacht te Gent. De Bevelhebber van de Duitse troepen v贸贸r Gent laat weten aan de Burgerwacht die zich te Gent bevindt, dat, om een volledig nutteloos bloedbad te vermijden, hij haar wel wil toestaan zich over te geven tot 9 uur 's morgens aan onze voorposten te Oordegem, voorafgegaan van een witte vlag, in militaire tenue of in burgerkledij, met wapens en munitie. De wapens, de munitie en de fletsen zullen overhandigd worden aan onze voorposten. De manschappen zullen voorgeleid worden bij de Duitse militaire Gouverneur te Brussel, die zal beslissen of zij moeten beschouwd worden als krijgsgevangenen of zullen vrijgelaten worden. Leden van de Burgerwacht die later zouden gevonden worden in militaire tenue of in burgerkledij, zullen onmiddellijk gefusilleerd worden als sluikschtitters.

De} september 1914.

De Bevelhebber van de Duitse troepen v贸贸r Gent. (get.) Generaal V on Boehn.

57


BIBLIOGRAFIE

Van Mevrouw S. Janssens ontvingen wij volgende 'Herinnering' die wij hier graag publiceren : Velen, zelfs Gentenaars die zeer dicht bij allerhande culturele activiteiten betrokken zijn, schijnen het naslagwerk met als titel : 'In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad' niet te kennen. De Gentse auteur, Suzanne J anssens, was tot voor een twaalftal jaar, zoals vele Gentenaars, gewoon ieder jaar omtrent de Gentse Feesten een reisje naar het buitenland te ondernemen. Ze trachtte er zoveel mogelijk te zien. Met de verzamelde documentatie, de meegebrachte postkaarten en foto's stelde ze telkens een uitgebreid album samen. Om een rest van een film op te gebruiken, kwam ze op het idee, enkele foto's van onze Gentse standbeelden te maken. Tot haar schande moest ze vaststellen, dat het haar onmogelijk was, onder deze foto's de juiste ondertitels te plaatsen ! Bij navraag bleek, dat ze verplicht was ontelbare boeken en tijdschriften te raadplegen, om deze korte teksten te kunnen opstellen. Deze opzoekingen in verband met onze standbeelden en monumenten groeiden uit tot het boek dat einde 1980 van de pers kwam. Gelukkig kon de schrijfster ruim gebruik maken van de waardevolle raadgevingen van de bekende Gentse heemkundige, de heer Maurice van Wesemael. Dit boek wil een inzicht geven in de betekenis van alle merkwaardigheden, welke zelfstandig staan, in de parken en straten en op de openbare pleinen en lanen van de stad Gent na de fusie, met uitsluiting van alles wat een onderdeel is van een brug of een gevel. Er werden 97 verschillende onderwerpen besproken. Deze 97 onderwerpen werden gerangschikt onder 4 afdelingen : 1. Monumenten ter herinnering aan personen; 2. Gedenktekens ter herinnering aan feiten; 3. Versieringsbeeldhouwwerken; 4. Allerhande (de Peperbus, de gewezen ingangspoort van de Citadel, het Groot Kanon, de schandpaal van Mendonk, Klokke Roeland, de 3 monumentale pompen, de oude drinkbekkens voor dieren, de 5 fonteinen, de 4 muziekkiosken, de openbare uurwerken). Per onderwerp werd zoveel mogelijk een zelfde volgorde in acht genomen : een foto met onderschrift in onze tweede en derde landstaal en in de Engelse taal, de titel, de standplaats en de letter die naar het plan verwijst, bijzonderheden over de onthulling of plaatsing, bijzonderheden over het monument zelf, de levensbeschrijving van de persoon ter herinnering aan wie het werd opgericht of de betekenis van het monument, de bibliografie. Het boek is vervolledigd met een 'Lijst van de architecten, beeldhouwers, bronsgieters, ontwerpers, enz.', een klein plan met bijhorende index en de inhoudstafel. Het geheel is nog opgefleurd met enkele verzen en tekeningen.

58


Gedrukt bij Snoeck-Ducaju en Zoon, n.v., Gent. Een handig formaat : 125 x 185 mm, 396 blz., 98 foto's. Gekartonneerde kaft, ingenaaid met vlasgaren, kapitaalband en bladwijzer. Nog steeds te bekomen na storting van 647 fr. op postrekening 000-0427461-79 vanS. Janssens, 9000Gent. Duidelijk naam en adres vermelden a.u.b. Een boek dat U graag nog eens ter hand zult nemen om er opnieuw iets anders in te ontdekken ! Een gids die U op zak steekt om Uw eigen stad te gaan verkennen ! Een voorwerp dat nog in waarde zal stijgen ! Een ideaal geschenk ! Wie desondanks aan de degelijkheid zou twijfelen kan het boek vooraf inzien in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis :Convent Engelbertus Groot Begijnhof 46 te 9110 Sint-Amandsberg de zondagvoormiddag tussen 10 en 12 uur.

AANWINSTEN 1982 DOCUMENTATIECENTRUM (vervolg)

SYSTEMATISCHE INDELING Overzicht der rubrieken B BelgiĂŤ G Gent H Geschiedenis 0 Oost-Vlaanderen SA Sint-Amandsberg - Localia (nummers) T Taalkunde Letters en cijfers op het einde van de regel geven de standplaats aan in de rekken. Per rubriek en per plaatsingsnummer gerangschikt. B De Roze Gids voor den bezoeker van Brussel en zijne tentoonstelling en voor den reiziger in BelgiĂŤ

B 20/10

G

Brants (M.) De Bloedschuld of Philips van Artevelde drama in vier bedrijven

G2ART3

59


Thil-Lorrain Jacques van Artevelde Vermeulen (Jos.) De groei en de bloei van de Arteveldefiguur in de Vlaamsche volksziel Verschaeve (Cyriel) Philips van Artevelde Hendryclcx (Michiel) en De Keyzer (Laurens) Over Gerit Van Gelder (Wim) Gent, Aristokratie op blote voeten Fredericq (Paul) Thorbecke voor 1830

G 2 ART4

G2 ART 5 G 2 ART7

G3A 12

G 3A13 G8 A 11

Het honderdjarig bestaan van de Rijksmiddelbare School te Gent 1852-1952

G 9 D 4-1

Gebedenboek voor de leerlingen van het SintAmandsgesticht te Gent

G 9 G 4-2

Bulletin de l'Institut Saint-Amand Organe de 1'Association des anciens élèves et du Pensionnat

G 9 G 4-3

Ports' Magazine Periodieke uitgave over het havengebied van Gent Vanacker (Daniël) en Hendryckx (Michiel) Langs het kanaal Bauwens (Jan G.) De Boerenkroniek Gent, Groen van nu en toen Historische tuinen van de Middeleeuwen tot nu J anssens (Valéry) Burggraaf Aloys van de V yvere in de geschiedenis van zijn tijd (1871-1961)

G 16 B 33 G 16 B 34

G 19 BAU 1

G 21M6

G 22 V.VY 1

H

Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis

H2/17

60


de Launay (Jacques) De geheime geschiedenissen van België 1935-1945

van Remoortere (J.) en van den Bremt (F.) Abdijen en Begijnhoven in België Van Caenegem (R.C.) Geschiedkundige inleiding tot het privaatrecht Records Proteetion in an Uncertain World Bauwens (Pierre) Archives de l'Etat à Huy Inventaire des tables décennales et des actes de l'état civil des communes de !'arrondissement judiciaire de Huy (an 4 - 1880) Lecomte (François) Inventaire des archives de l'Hopital des Incurables à Liège (Archives de l'Etat à Liège) Van Damme-Mairesse (M.) Archives de l'Etat à Namur Répertoire des bourgeois de Namur 1516-1699 Warlap (Ernest) Rijksarchief te Kortrijk Inventaris van het fonds d'Ennetières Martin (D.) Archief Albert De Vleeschauwer Cappens (Herman) Bio-bibliografisch Repertorium van het Wetenschappelijk Personeel Verhelst (J.) De documenten uit de ontstaansperiode van het moderne kadaster en van de grondbelasting (1790-1835)

H 12/21 H 15/14 H 17 C 6 H28A5

H 30 F 12

H 30 F 13

H30H6

H 30 J 5 H 30 U 1-11

H 30 V 1-30

H 30 V 1-31

K

Fotografie vroeger en nu Unterkircher (Franz) Getijdenboek voor Maria van Bourgondië

K9H1 K8B1

0

Uit velerlei eeuwen Historische en kunsthistorische bijdragen

0 2 A 2-18

61


Cassiman (K. en P.) Cataloog tentoonstelling Baarle 1982 Boterdaele (Achille) NosArdennes Flamandes

0 2 B 6-1

03/7

T Lindemans (Jan) Toponymie van Opwijk Pollet (J.) en Helsen (J.) Toponymie van Varsenare

T 2/7 M1 T 2/7 M2

V

Van der Linden (R.) Nederlandse volkskundige bibliografie deel VII Oostvlaamsche Zanten (1926-1960) Bestuur der Posterijen Lijst der openbare wegen van de Brusselse agglomeratie met aanduiding van het postkanton Delvin (Dominique) et Guignies (Victor-Joseph) Notice historique sur la commune de Biévène Theys (Constant) en Proost (Albert) Geschiedenis van Beersel met een voorbericht door Jan Lindemans De abdij van Boudelo Catalogus van de verzameling bodemvondsten van de verdwenen abdij te Klein Sinaai Stedelijk Museum Sint-Niklaas Coulon (Alphonse-Marie) Histoire de Mouscron d'après les documents authentiques Raveschot (P.), Laleman (M.C.) en Hallaert (J.) Zoeken naar Oostakkers verleden Verklaring straatnamen Oostakker-Desteldonk Boon (Jan) De geschiedenis van Destelbergen Gemeentelijk informatietijdschrift Destelbergen

V 1 A 1-7

100/10 159/1

165/1

270/21 B 1

770/1 904/1-6

904/21 B 1 912/2-1 912/4 A 1 62


Moens (Ben) De identiteit van Waasmunster Broeckaert (Jan) Geschiedenis van Wetteren gevolgd van eene historische schets der omliggende gemeenten Zangen ter eere van de Heilige Maagd Parochiekerk van Sottegem Maria-Hemelvaart toegewijd Robyn (Ludovicus) Historie van de ketterij te Oudenaarde Dhoop (Eddy) Ename in oude prentkaarten, foto's en doodsheeldekens Dhoop (Eddy) Eine in oude foto's en prentkaarten De Smet (Marc) en Versmessen (Marcel) Herinneringen aan Bevere De J aegher (Georges) Edelare-Kerselare Maria toegewijd in vreugd en tegenspoed Vandevelde (Leon) Leupegem in woord en beeld Van Laethem (Pierre) en Bonte (Marga) Zo was Nedername Velghe (Cecile) Volkegem in oude prentkaarten, foto's en doodsheeldekens Gazette van Oudenaarde Verdegem (Marleen) Geschiedenis van de Camellusbedevaart Machelen-gulde van 1643 tot 1820 Wanneer de stoommachien de mekanieken in beweging brengt ... - Een illustratie van 150 jaar Sleinse textielarbeid Ruys (Robert) 250 jaar Confrerie van Sint-Elooi te Tielrode. Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen Ruys (Robert) Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen

917/2-1

920/2-4

962/7 A 1 970/2-3 970 a 2-2 970 b 2-1 970 c 2-1

970 d 2-1 970 e 2-1 970 f 2-1

970 g 2-1 970/21 A 2

986/7-2

994/2-3

2698/7 B1 2698/7 B 2

63


Vispoel (Albert) en Van Bruyssel (Luc) 9102/2-1 Zeveneken in oude prentkaarten Duquet (Frans) Zo was Kalken 9288/2-1 Tack (Denis) Herinneringen aan Mater in prentkaarten en oude foto's 9672.1-1 Geeraerd (Eric) 9692.2-1 Melden ons boerendorp uit het verleden Cosyns (Gies) Kwaremont, ons zeer oud dorp beleefd door een jongere generatie (1900-1970) 9694/2-1 Lamiroy (Marc) Heurne, zoals het vroeger was -- 9701.2-1 Deventer (Annier) Welden in oude prentkaarten, foto's en doodsbeeldèkens (1880-1950) 9702/2-1 Verhoeyen (Victor) 9703/2-1 Kent U het vroegere Moregem ? De Longie (Albert) Ooike in woord en beeld 9704/2-1 Dhondt (Luc) en De Smet (Antoine) 9740/2-1 Gavere (2e herziene en vermeerderde uitgave) Verschaare (Armand) Zo leefde Wortegem 9792/2-1

Offsetdruk VITA, 9750 Zingem

64


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent v.z~w.· · 12de Jaargang nr. 2

15 maart 1983

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Voorzitter : G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Penningmeester: A. Verbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres: Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Postrekening: 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, Koggestraat 14,9000 Gent Lidgeld : 250 fr.per jaar INHOUD Arend de Keysere voor het voetlicht gebracht. Het eerste Gentse boek. 66 Boven Gent rijst ... onze nieuwe draak 74 Jan Palfijn 80 Inventaire archéologique. Fiche N° 95. Loclewijk XV-huis 88 Beknopte historiek van de Koninklijke Roeivereniging "Sport Gent" 90 Onze Gentse keukenrubriek 101 Het Toreken 105 Schoolziekten 110 Wat is er van de Lieve ? 114 Vraag en Antwoord 119 Uitslag Puzzel '82 123 Bibliografie 126 Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten :in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever en beheer: G. Hebbelynck, Voorhoutkaai 40, Gent. Elke auteur is alleen verantwoordelijk voor zijn bijdrage. Uitgegeven met de steun van het stadsbestuur van Gent en van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen.


AREND DE KEYSERE VOOR HET VOETLICHT GEBRACHT Op 8 april van dit jaar zal het precies 500 jaar geleden zijn dat voor het eerst een boek van een Gentse pers kwam. Die historische gebeurtenis moest, menen we, herdacht worden. Uiteraard door G.T. Om dat te kunnen doen deden we beroep op iemand die letterlijk en figuurlijk met het Gentse boek vergroeid is :de heer J. MACHIELS, Conservator bij de Centrale Bibliotheek van de Rijksuniversiteit. Een specialist bij uitnemendheid van het werk van de man die we voor het voetlicht brengen. Inderdaad, bestaat Machiels' opdracht er in de eerste plaats in het reusachtig werk van Ferdinand vander Haeghen (Bibliographie gantoise) voort te zetten door : prima, de nog steeds onbekend gebleven Gentse drukken op te sporen, en secundo, al wat sedert de afsluiting van de B.G. te Gent gedrukt werd, beredenerend te inventariseren- helaas op steekkaarten, en niet in boekvorm-; hij hield niet op over de bibliografie te publiceren. Vooral zijn standaardwerk dat hij schreef ter gelegenheid van het Dirk Martens-jaar 1973 "Meester Arend de Keysere, 1480-1490", een lijvig 215 blz. tellend, rijkelijk géillustreerd boek, vond allerwegen een goed onthaal. Verder publiceerde hij menige studie in vaktijdschriften, o.a. in Archief en Bibliotheekwezen in België·, Dl. XLVI, 1975, waarin hij handelde over Robert en Pieter de Keysere als drukker. Ook verleende hij zijn medewerking aan Gent, Duizend ]aar Kunst en Cultuur, waarin hij de rubriek Boekdrukkunst verzorgde. In de lokalen van de G.U.B. organiseerde hij in 1969 ter gelegenheid van het Brasmusjaar een merkwaardige tentoonstelling van Erasmusdrukken. Tevens stelde . hij van die tentoonstelling de al even merkwaardige kataloog op. Belangeloos, d.w.z. zonder enige aanspraak op een honorarium te willen maken, aanvaardde hij spontaan onderhavig artikel over Arend de Keysere op te stellen. Waarvoor G.T. hem allererkentelijkst dank zeggen. M.V.W.

66


HET EERSTE GENTSE BOEK Op 8: april1983 zal het precies vijfhonderd jaar geleden zijn dat te Gent het eerste gedateerde boek van de pers kwam. In 1869, bij het afsluiten van het zevende deel van de Bibliographie gantoise, had Ferdinand vander Haeghen toen reeds 14 762 gedrukte werken in zijn standaardwerk kunnen opnemen. Dit aantal is sedert 1869 sterk toegenomen. Hoeveel boeken er verder te Gent sedert het einde van de Eerste Wereldoorlog verschenen, niemand is daar in staat toe nauwkeurige gegevens te verschaffen. Het minimum dat voor deze herdenking kan gedaan worden is zeker een kleine mededeling in Ghendtsche Tydinghen. Hoe zag de toestand, tenminste in grote trekken, er uit toen Arend de Keysere (1) van wal stak ? Thans wordt algemeen aanvaard dat Gutenberg, zoniet de boekdrukkunst in Europa heeft uitgevonden, dan toch zeker op punt heeft gesteld. Het gieten van losse metalen letters en het gietinstrument behoren tot het voornaamste van zijn uitvinding. Wat Laurent Coster betreft, alhoewel hieromtrent niet alles duidelijk is en enkele problemen open blijven, wordt Haarlem niet langer als de plaats van uitvinding aangenomen. Om kort te zijn verschijnt te Mainz in 1454 de eerste gedateerde gedrukte aflaatbrief en in 1455 de beroemde 42 regel Bijbel. In 1460 drukt men te Straatsburg en wellicht rond 1466 te Keulen. Om ons te beperken tot de Nederlanden vermelden wij dat in 197 3 op grootse wijze bij ons de vijfhonderdste verjaardag van de boekdrukkunst in onze gebieden gevierd werd met een belangrijke tentoonstelling te Brussel. Afgezien van enkele stukken die men als prototypografie en blokhoek bestempelt en wellicht voor 1473 gedrukt werden verschenen in 1473 te Utrecht en te Aalst de eerste gedateerde boeken. Daarna volgen Brugge 1473/74, Leuven 1474, Brussel1475, Antwerpen 1481, Oudenaarde 1480 en Gent 1483. Waarom A. de Keysere eerst in Oudenaarde begonnen is en pas na een paar jaar naar Gent verhuisde, daarvoor is nog geen voldoende verklaring gevonden. Wij stellen vast dat hij in 1480 te Oudenaarde een Hermannus de Petra drukt, een stevig in-folio van 136 bladen dat wellicht zijn proefstuk niet zal geweest zijn en dat wij, bij gebrek aan iets anders, als èerste boek te Oudenaarde gedrukt kunnen vermelden. Na nog een tiental andere stukken te hebben gedrukt, aflaatbrieven, enkele werken in het Latijn, het Frans en het Nederlands, begint hij einde 1482 te Gent te werken. In Gent, gevestigddelezIe belfroy (bij het Belfort), zonder precies te kunnen zeggen waar, herbegint hij met volle moed. Hij beschikt er over 3 lettertypen (een bastaard en twee gotieken), twee drukk~rsmerken, en wellicht slechts één degelijke pers. Bekijken we even van naderbij wat hij te Gent gedrukt heeft. Zijn eerste 67


gedateerd boek is het Verdrag van Atrecht (Arras). Deze Vrede werd gesloten te Atrecht op 23 december 1482. Het enig overgebleven exemplaar van dit drukwerk, in het Frans opgesteld, vermeldt op de laatste bladzijde : Impresse agand delez le belfroy par Arnoul de keysere Ze viil iour dapuril (d'avril) lan Mil. cccc. quatre vingt et trois. (Afb. 1 en 2). Dit Verdrag, afgesloten tussen de 41 vertegenwoordigers van Maximillaan van Oostenrijk en de 4 van Ladewijk XI van Frankrijk, was volledig in het voordeel van de Franse koning. De Gentenaars, geïnspireerd door hun kortzichtig particularisme en hun antibourgondische politiek, hadden een belangrijke rol gespeeld bij de afsluiting ervan. Dit Verdag stipuleerde dat de dauphin Charles, de latere koning Charles VIII, zijn verloving met de dochter van de Engelse koning Edward IV, zou verbreken om de driejarige prinses Margaretha van Oostenrijk, de dochter van Maximiliaan, te huwen. Het meisje zou ondertussen in Frankrijk opgevoed worden, in afwachting dat ze de huwbare leeftijd zou bereiken. De bruidschat echter , die ondermeer Artesië en Bourgondië omvatte, zou onmiddellijk in de handen van Ladewijk XI overgedragen worden die daardoor ook hoopte tussen te komen in het graafschap Vlaanderen. Ladewijk XI zette alles in het ~tnoul werk om dit Verdrag vlug te drukken en ~rturCRelebûjf te verspreiden. Men kent 7 edities in Frankrijk en deze van de Keysere die behalve de Franstalige ook een Nederlandstalige drukte . Van deze laatste druk is geen enkel exemplaar bekend. Is het Verdrag de eerste gedateerde Gentse druk, toch geloven wij niet langer dat dit het eerste boek is in onze stad gedrukt. Afb. 1. Titelblad van het Verdrag met één van Arends 2 Een ander boekje , drukkersmerken . R.U.G., Gent 15. een theologisch

fltt ttaiáie Er la pai~Jmpttfü a ganb lrle, Ie ldfmt pa' lou' bapauillau QQû·cc" •quatte \ltuat et trote •

68


}·.

) '" •

r...-•

JbfffJJH - cuattmtr(rianm Otfq•nw~ lht· eoa(fillti • c{Jam&Uan oaoot•oft&tfm,(on litlffrnftl • arfPémilrr.s• ttft\lf ott p1i~ ~ ptmr~ir er (4111 •ow tetmcn ~ qu• tiGart ~afttr c.n~Uitr te ct)am&Ra ~- ~t no(tcJG (tigno:tt~

4Ul-'''"

ct fotr llnaftnant ,.. 14 J>rUr ~ fr.wnt(f al'·4n\J•• lf6M C.l' hJC41fttit QtttfciUitr 011 rro(twf (rignmt t pcemitr pcr(fOmt nr (4 ~ure ~~dtm~• «.ptá$.Jt6dn gacirr maatm tl)trtrl· ~o• amhrf(a-.cttf. ·

wt

•' ~• •s "'f«f rou..~ frianear. fflJcan ~ fmmPt ·C.8& or tmnt &tft• c6arr~ltcn- ka~• et 14 tot(9n O<attJP."tlfPt r~ ~ or fanit ptmr '" gantt. lOof(mn e~6& 04ffltgt#m.C>mltame a6& t»mont ~ lt»>w • fame ...cut • lt6&Jn (erg"m or lttnnog 1t mmt tä (ff»Rrglt6arc ~ &tg(Jf ~ittnn.t "_ Ul~l6.1~ ·18a•oain or fmnaos (dgntue ~ moUnttlu~ ct;mafitc, ..·J ~• aJnrmfit& « c6amt\Umst. ltt1ft or Ct lbmmit friSflfut ~ Bifdltcqcrt t or 1l.'•rtU c6;~rratin or Br.dwm· faal or bttltft (apt'tlc or a,mcatUtp~

·

tfnC (Ir fM• Jaqatt CJr 6fflt (figaftr OQ6î C~U4!1tl QIIJt(tdffftlt f6ám

.&Ua"'* 6atdt &ltW or garro. M:1n oatff#t Wff(fitttft • mai(t&t rr.~

"' Ol)ftt4itt or~l.e=rt ntrm•'•ir(J41J or &ei fm:t~titrtftl•~• ne~nor - noft• t#f~u&« mtnfi'ignrMt lt iHîi (!!t4Jmritin ~ Je 6a!' pinttok tt~•udin fburgm~l(nt Jf(Jan cola~.'~ C.f4 »dlt • ~ . ••m·8éQIII4t eJ C~Ch•d~.(}ioleln~ ~ • f ett•tthnt ,~,... ·~-~ &'OI Je~no ~nft:Uift pmton•akf • ta »tUt • BmJfU" Jt(Ji • dg'-• B»tr3 en.:ifttllft&tt• ~ ~ftmtrfdlt d)eaafátr f(r-.tt f.t ~~ ~n•n• .Ot0126C 0: fa mom ~'ftin t(f~,tuiutt 14 kfdfJudlamr ~riJp~ &i(eiliM·)4 4"~ • ftttftlWrJI# ciffdlin c. o. ~,.. • .la "'"' r. gant it6an att~•#f frignftfr ~ aa~•• ~ft• a fa l'dfr C. ~~.

friS'""'

tf't«-••

~Q4n orntr~"' rttualitt.f>tU,.galfftmc.Jf(àUattlfC JttlM aJtnt P!f~oncri" or 14 11iUt otrP" Jaqu" • lan~~ ~~~ Jffi.1rt fattmJi• "'• (fi!!ttt rf la JJiUt C'lhUt ~tttton ~ ~· P"""" ,~. lit1J4n er la ... tte·Cl'ft{fillin • fa l)iltt • eoaa!, Jpo(tftft g4Ufitt pgmitt: t(f •• r. f11 ~. r. -~lf•·Jffjttn~tmltftdm h tlsli~~t- e~siT•·•tmaif ~

:

cortfriUitt r.e I• ~crt ltiftt r. --~6•mi ft pmtzr tfé._. oft" . ~~ "'""'"'" or f4 bilt- -'tttet}imtM~o&d "'"""'"' cocae.dttt ' · b.li"• ~,.,,, --~ ~ •ttnton ttt~• P&dtwt ~ r.-r# (.lint l~tt wn(dUin. Cf &'#b ~ pm peocumtr C'll• lJttf C'l {a 1 t f.tnn tt1~t

••i•' -.....

lr.cttf 41m~fa~ ~- « ..,_, ermottf ftignnu Ie Ottt 1:\lnt a(fst r·'~r.t q•t 01i ~9m ._ mtWtipm. Et ~c p~tilJ'f,ttMO«moiftftt ~­ t ïf'i:fi« fèf nt(iUiflf~ J'Áctf «fripntef 1'~,1 ff . . fitelf. lf~ J.: -~ t"'• tr ftÛJ ~tmft'fi pmr fl o=t aom&icndJ,ucptld•fPt·tt M$i, ~~

tt~~tf,. fhf:r.;m~•f'l'f?'!""''*'~~m;m fto't~~ttfast,e,f)rmt ·t,r• t1t ~·~ p>-tff 4 ftOtJ• -fUJ~9 f\t . . htf~,.... «t:ON,.it t

"J'~'P•tm.* iff\Yf'Uf"f 41:CrJ1ftiW~~· •••P'iJ fi 41 1n:f# ••itrctlilt•••«ma,.,..k .. (feti·•••.-k ...... t ••

\

.t

Afb . 2. De aanvang van de tekst : PHelippe de crevecuer seigneur desquesdes, de lannoy, Conseillier et chambellan du roy notre sire. R .U.G. , Gent 15. 69


traktaatje over de mis van de pseudo Thomas van Aquino, eveneens van de pers van A. de Keysere maar zonder datum, is volgens ons onderzoek nog vóór het Verdrag van Arras gedrukt geworden. Dit boekje, dat pas onlangs door ons grondig onderzocht kon worden, moet op grond van de lettertypen vóór april1483 gedateerd worden en is te Gent en niet langer in Oudenaarde gedrukt geweest. Te Gent drukte A. de Keysere verder diverse aflaatbrieven. Deze stukken, op één blad perkament en eenzijdig bedrukt, vormden toen een goed afzetprodukt voor vele drukkers. Vergeten wij niet dat Gutenberg hiermee ook startte. Deze aflaatbrieven, in opdracht van de geeste~ijkheid, verschaften aan de houders kwijtschelding van diverse straffen mits bepaalde voorwaarden na te leven :biecht, pelgrimage, geld, enz. Zij zijn meestal ingevuld op naam van de persoon die de aflaat verwierf. Een mooi voorbeeld hiervan is het exemplaar uit het Rijksarchief Gent, fonds de Preudhomme (Afb. 3). De aflaat is uitgevaardigd door Innocentius VIII met als aflaatcommissaris van onze gewesten R. Peraudi. De opbrengst diende om de oorlog te bekostigen tegen de Turken en de verdediging van het eiland Rhodos. Ons exemplaar is ingevuld op naam van Jacobina sbaens filia Rolandi militis 6 april en werd door de Keysere in 1487 gedrukt. Het is verder een mooi voorbeeld van zijn talrijke door hem gedrukte aflaatbrieven en wij vestigen de aandacht op de houtsnede-initialen. Maar keren wij terug naar zijn meer substantiële boeken. Er is vooreerst de Rhetorica divina van 22 augustus 1483 van de hand van Willem van Auvergne. Het is een belangrijk spiritueel traktaat van een honderdtal bladzijden gewijd aan het gebed en de manier van bidden. In het boek is ook een brief afgedrukt van de drukker zelf, een zeldzaam voorkomen· in de Nederlanden. Hij betitelt daarin zichzelf als librorum utiliorum qualiscunque promulgator en richt zijn brief aan P. Raynaudus, de prior generalis van de karmelieten. Wellicht bekwam hij de opdracht tot drukken van de Gentse karmelieten. Een ander belangrijk boek dat opvalt door het gracieuse karakter is zijn Psalterium van 26 april1487. Dit kleine boekje, waarvan ook maar een exemplaar bekend is, bevat de 150 psalmen in de vertaling van de H. Hiëronymus. Het is wellicht de eerste maal dat een dergelijk werk in de Nederlanden verscheen want het drukken van bijbels was een specialiteit van het buitenland. Het bleef goedkoper een Latijnse bijbel bv. in Duitsland te kopen waarmee onze drukkers niet konden concurreren. Maar de belangrijkste onderneming van onze Gentse drukker is ongetwijfeld de beroemde Boethius van 3 mei 1485. Geen enkel werk in de Nederlanden gedrukt kan hiernaast gelegd worden. Geilhavens Gnotosolitos van de Broeders des Gemenen Levens te Brussel (25 mei 1476) was weliswaar een imposant in-folio maar is, wat de typografie betreft, bij lange 70


niet zo ingewikkeld als de Boethius. Dit werk waarin de Wijsbegeerte, in de gedaante van een vrouw, Boethius komt troosten die in de gevangenis zit opgesloten, was gedurende de ganse middeleeuwen een veel gelezen boek en blijft nu nog steeds het lezen waard. De uitgave door Arend ondernomen bevat de Latijnse tekst, een Nederlandse vertaling en een uitvoerige commentaar eveneens in het Nederlands. Dit verklaart de 360 ff. in groot formaat. Het imposante karakter ervan is ook de reden waarom dit boek het minst zeldzame van alle de Keyseres drukken is gebleven. Een 40 tal exemplaren zijn bekend en soms verschijnt er nog een op de markt. Zo werd voor een paar jaar een onvolledig exemplaar te Brussel geveild voor 300 000 frank. Bovendien heeft de drukker bij de aanvang van elk van de vijf boeken waaruit de Boethius bestaat een halve bladzijde blanco gelaten voor de miniatuur. Talrijke exemplaren zijn bijgevolg mooi verlucht. Zo is bv. het exemplaar, Gent 2, uit de universiteitsbibliotheek, zoniet het mooiste, dan toch een representatief voorbeeld hiervan. De spirituele bezitter schreef verder in het boek : Desen bouck behoert toie Joos de Vos diese vynt ofte weder brynt die zael hebben een zelvere penninck ofte decaette ofte demuus ofte descoenste dochtere vanden huus int jaer anno 1567 den 28sten december. Voorwaar een moeilijke keus voor de gelukkige vinder. Toch moet onze drukker wat te hoog gemikt hebben bij het aangaan van deze onderneming. Een dergelijk boek op ongeveer 300 .exemplaren drukken kostte ook toen zeer veel geld, vooral aan papier, en de Boethius heeft hem geen winst maar veeleer verlies bijgebracht. En, wat men ook moge denken over de belangeloosheid van vele drukkers, ze waren toch in de eerste plaats handelaars. Zo weten wij dat na zijn dood in 1490 zijn weduwe nog een honderdtal exemplaren ten verkope beschikbaar had. Ja, in die tijd bestond nog die onaangename gewoonte niet om een · langzaam afnemende stok te solderen. Wat er ook van zij en afgezien van de financiële kant, de Boethius bl1jft een belangrijk boek. Hoek, die grondig het werk heeft onderzocht, schrijft hieromtrent als volgt : Het is de eerste zelfstandig en rechtstreeks uit het Latijn vervaardigde Nederlandse Consolatio-vertaling. Zij is het werk van een philosophisch goed geschoold vakman ... die aan de Nederlanden de eerste wetenschappelijk Consolatio-overzetting heeft gegeven. Nadien moest de Keysere wel wat uitbollen. Hij drukte verder nog een Donatus, dé grammatica om Latijn te leren, een reeks aflaatbrieven en in 1488 een drietal verdragen waarbij opnieuw Maximillaan betrokken was. Zijn laatste drukken waren een Kalendarium voor de Karmelieten en de zeer mooie, fragmentarisch bewaard gebleven Horae Beatae Mariae Virginis. De fragmenten hiervan, die voor een gedeelte bewaard worden in Kopenhagen en in Cambridge, vallen op door een ganse reeks hout71


ji,ce~ft~ p~(en"" llt~n1~ mr#tfU~ it«l!tttUnbM hUbi f~t~è ~«m! .P1ef~~tc0iOiaQ)HUf t1fttdeficr Jclftt.-

=

,.......-l ~neft ~«nctefe~"' crph~ cl)tl)lnot4lamt OlA(l)t hnau& et comttnffaau. m""'paret lidmtm .n o~m fitcima. 4t f(lnaiffïmu& ~ft$ ftt ~ft& :JnnoctntlUf papa OUIUUt&\tUnh 9ttm(q3 ft• ~litiö~m> takiont G2ti)1Cl0Jf ~con tt:atVu"" manu& croi«tdct& J»td~nti65 pttm: msileum et 1111~ (ltculMw in látûà& ~~~-""""• co.-.t1

.~ -·"~ I'Offinteti~ete con_feff*m ftmlarem ~l.teg:tdllt~m qui ~ caS o~ tJ~« ~ -tm; f~ r« i(erui1Ce(1)tien., quotitM opu& fuetlt aSfohtete J»f~t(3t mfup COtitn& 4c.• ClO MI"~ tmmtàtutjeaffimi/ rc. ~ftnOl~ ~1161~ ~' «fq5 mm~tt crmado pltnadä oimfiJo_, """ iitrifftonem . . . . itttpid ~ fne pletrifttOálet» J ' e ~ fQèut~etm con~f~t ):lcam1S4l& «ffot.i~o..- fiue pflttUipatio.- omnmm trdtfie fuffmgiom.., trft~ohtit 45 ittm (Qncti(flttl!l ~ti& nimot« ,pdo omn~ ~naad~ t)möi ~e&lltq5tOff*etJCr& ~- if tof 8ifll

't

~qulaammd- et~rfámoi65pa6a.tf~fftU~&dtmofi•Jitm..V.toio~t~fiftf•H• utt._..,-,; rtMilt.65~ qNe~uneet~tt:i~MU~m toM~muet(Atá erdefit mdi~mtuoie5 m~ ~re-.,~~.._...,,_ fittit.&Un i~~ ~euot~ m~afto . ClttpfR ~"~~~ et çwftn~onem m~~ runPH'ili'nfia& ttt~~ut 1 pfttef fi6im 8möittrtittlomamJ anoffe..-&Qffi~~Ga-9 _ .

"*

::::rtfm

11ilcet ~ä~ci&

,..,_.,,ue.-ea

f•~l,ut moutgen ~ taccao~e f*im~ctffa CJUO dm fupioti6!~~tgcraaoè~t ..flitli~~fi• . ,,Q:lttnfi& ~nnoOOttairtltftUtftmo.t.ttt.tnJtii.

"'"mn~fftW •aMmf»&figiUo a~lpc~uMCo ~"

:S:~mat{Sföfmiotne

mfiM toti,_ qnotitn&

.::·1/liiJ~/.-{·.~~~,'~ .:i: i'tf~t~ï"aisr. ni l~ •f1••tmeritum f&ttptmonietr a•cwt ~iktt rMi~Jtapfim ltftcDialt i . .!((~~·~!;} ::~··\ In·· pc~t* ~mmiffo et tt&i m~ctf(Q Cl ~wo aS omtri~ .-t.Ue 3in ttoettlnepatl!& etfi.i '" :S:~ma a&fóiuao..- et plflfQtte tettriftioirieûr ttto:1fi&Grtiadore«ti iel irdffinriti ~ ~ .f~. lii/ÎJ~4 -~~·\::~~i.: (1·1.~.... ~ ,....,f~ lf'e*""'t U ai eti SoftriJme noftnleefa~et:paftae.-c med""m fntf'Cif~otrie u o6(dauu«rgo ac ll\

,,J • -·"./·"' ~-

.< ',

r.·

h .. ~."' ~!'

a.-.u i~eet cq»ftoUm mic6i mt}cltJHlrtrQ)mttriff«et ti&l conctf(ca tulföbro Vhttlo dottrmfmcrit

.. ".I{•,,J ~i ~-· 9n ...._. tïquaminmnifti Jkintta& cmnihe p~ uai&Camffrru ' tl;·:t 11 r;i -::: tt ~i.'i.·· . fMUJmauricmim. p(en.ln.tmomnmm ~--- metif~on,..,se...mn.-dttn"" p•raatcrij. JaurOftri \\t'. . "I•·,1· ' I ·~ q ,, i

. . 1

~

rt::: \: ~

.'.,_,,.../l\111•----·'·"IIH,· I

j

,;,

...-

"·

'"-_.·

-·· ••

tuwW?iA "~u;""'~ .,

rcmm.

·•·•·El·»· -

Afb. 3. Aflaatbrief± 1487 verleend door paus Innocentius VIII. De 2 exemplaren die van deze aflaat, bewaard op het Rijksarchief te Bergen (Mons), werden in 1940 vernield. Alleen een reproductie van de aflaat staat ter beschikking van de wetenschap.

·


snede-illustraties. Tientallen gracieuse houtsnede-borduren (planten, bloemen en dieren) omringen er diverse voorstellingen uit de Bijbel of portretten van heiligen. De volledige reeks afbeeldingen van de Horae kan de nieuwsgierige lezer vinden in ons boek gewijd aan A. de Keysere in 1973 verschenen. Begin 1490 overleed onze Gentse prototypograaf, wellicht in volle activiteit, want wij weten dat zijn weduwe in juli 1490 door de stad betaald werd voor het printen van 300 copieĂŤn vanden payese lest ghemaect te Tours (het verdrag van Montils-les Tours van 29 october 1489). Dit is zowat het voornaamste wat we over Arend de Keysere, niet de minste onder zijns gelijken, met zekerheid weten. Na hem valt de pers te Gent voor enkele decennia stil om pas in 1513 heropteleven en met Joos Lambrecht vanaf 1536 opnieuw een grote bloei te kennen. (1) Deze de Keysere verwarre men best niet met zijn 2 naam- en stadsgenoten, doch geen verwanten, die enkele jaren na hem hetzelfde vak zouden geoefend hebben. Pieter de Keysere die woonde aan het Sint-Veerleplein en wiens wereldberoemd panoramisch gezicht op Gent (1524) in G.T. gereproduceerd werd op blz. 32 van het maartnummer 1972. Robert de Keysere, de bekende humanist van wie men met geen zekerheid kan zeggen dat hij te Gent drukte niettegenstaande hij als drukkersmerk de Maagd van Gent gebruikte. Hij bewoonde Lintworm (SintMichielsbrug). (V. W.)

J.MACHIELS

OPROEP AAN ONZE LEZERS

Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 u. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u vooraf voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A. 73


BOVEN GENT RIJST, .......... ONZE NIEUWE DRAAK ! ZATERDAG 8 NOVEMBER 1980 kon alvast géén doodgewone dag zijn. De verwachtingen waren sterk gespannen bij véle echte Gentenaars en met een beetje geluk zou het zelfs EEN HISTORISCHE DAG worden. Het was bitter koud op die vroege November ochtend. De stoere Belforttoren lag nog weggestoken in de mist. De beroemde Gentse draak - zinnebeeld van onze geliefde stad - ging vandaag zijn vertrouwde plaats innemen op de top van de Belforttoren. De geschiedenisboeken vertellen allen; dat de Gentenaars door de eeuwen heen koppige kerels waren. En dat zal wel waar zijn. Ook nog voor onze tijd ! ! De politiek kan de Gentenaars verdelen; in doen en laten kunnen ze van mening verschillen en komen zo in botsing, maar, als ze echt aangesproken worden door "een symbool" zoals Hun Klokke Roeland; Hun Jacob van Artevelde of Hun eigen draak, dan staan Ze als één man daarachter en ... stappen op, zoals ten tijde van weleer !! De ruime Vleeshalle liep al vroeg vol. De vaandels van de véle dekenijen waren op post. Iedere wijk, bijna iedere straat had zijn naambord klaar staan. Het waren jonge elementen die deze naamborden in "de stoet" moesten dragen om aldus aan hun eigen fierheid uitstraling te geven. Véle prominenten waren ook al aanwezig als daar zijn, de Heren Schepenen en de Heren Dekens van de verschillende dekenijen met hun talrijke volgelingen. Precies om 10 uur werd met de politieharmonie op kop de eigenaardige stoet in beweging gebracht. Het voorwerp van ieders belangstelling : de prachtige draak lag te schitteren op een lichte bestelauto. Voor de laatste keer deed de draak nog een kleine rondrit in haar geliefde stad, over de Korenmarkt; de Veldstraat; de Volderstraat naar het bekende Emiel Braunplein toe. De politieharmonie had "de form" der gróte dagen en op de tonen van ... "Sarah, ... ik hè U g .. gezien" kwam ze met de draak uit de Mageleinstraat recht naar het kleine podium toe, waar de Heer Burgemeesterzoals iedereen versteven van de kou- hen ongeduldig opwachtte. Schitterend was Ze, ... de draak om aan te zien ! ! Iedereen wilde Ze betasten; iedereen wilde er eens aan voelen; iedereen wilde "de foto" van de eeuw maken; iedereen wilde er als het ware zijn eigen stempel op drukken. Dit was toch wel een gans bijzondere gebeurtenis ! ! En dan, ! ... plots ... die formidabele verrassing ! ! 74


'-.) (Jl

Vertrekkensgereed. Bestemming : Vliegplein St .~Denijs-Westrem. Foto Miehiel Hendryckx - Dagblad De Gentenaar.


Het historisch moment. Foto Miehiel Hendryckx -Dagblad De Gentenaar.

76


We waren er getuige van dat ook NU NOG onder ons, echtdurvende Gentenaars zijn. Julien Colle van de Vrijdagmarkt - deken van de orde der Stroppendragers - sprong op de bestelwagen en met een zwierend gebaar hing Hij rond de kop van de draak een "prachtige sneeuwwitte reuze strop" onder het over verdiende applaus van de zo véle aanwezige Gentenaars. De Heer J. Vandenhaute-conservator dienst Gentse Monumentennam als éérste het woord, om in 't kort de geschiedenis van de draak te vertellen. De Heer Mortier, de opperdeken sprak namens alle Gentenaars en hun dekenijen en uiteindelijk besteeg Burgemeester Pl. De Paepe zelf het spreekgestoelte : "GENT, zou Gent niet meer zijn zonder Artevelde; zonder Klokke Roeland en zonder zijn beroemde draak" zó besloot de burgervader zijn rede. Er werden oorkonden geplaatst in het achterlijf van de draak : Een oorkonde vanwege de dienst MONUMENTENZORG. Een oorkonde vanwege de dekenijen. Een oorkonde vanwege het stadsbestuur en ... al de Gentenaars. De politieharmonie hief nu het énige echte Gentse lied aan : "Klokke Roeland" die uit volle borst werd meegezongen door de véle diep ontroerde en .Fiere Gentenaars. Trilt in Uw graf; trilt Gentse helden Gij Jan Yoens; Gij Artevelde Mijn naam is Roeland, 'k kleppe brand en luide storm in Vlaanderland. Voor het eerst in mijn leven kwam ieder woord uit dit lied, mij als een echte boodschap over. Ik dacht terug aan de Gentenaars van J acob van Artevelde; ik dacht aan de koene Gentenaars- stroppendragers-vóór Keizer Karel; ik dacht aan onze voorouders die ook - allen - de draak van 't Belfort, ons Klokke Roeland hebben gekend en liefgehad ! ! Nu kon de draak, onder geleide van enkele politie met motoren de weg naar de luchthaven van Sint-Denijs Westrem inslaan en ... de véle aanwezigen kregen de kans en de tijd om zich te gaan laven maar vóóral om zich te gaan opwarmen in de naburige herbergen. Het historische ogenblik - de plaatsing zelf- was gepland om twaalf uur. Zo rond kwart voor twaalf konden de aandachtige toeschouwers twéé mannen de toren zien beklimmen. Van de ene stelling naar de andere kropen ze, steeds hoger tot Ze eindelijk de 96 meter hoge top bereikten. Hoed af, a.u.b. Het duurde voor die flinke mannen wel iets te lang daarboven. Ze kregen het te koud en daalden dus maar enkele meters lager

77



om iets warmer te worden. En, ... al meteens ! kijk, ... hij ès daar ... de helicopter. Hij kwam uit de goede richting van over de Leie tot aan Sint Michielsbrug en afzwaaiend naar de Belforttoren maar, ... hoe kon dit nu: zonder de draak ! ! Het bleek alras, dat de Engelse piloot Larry Marlow een verkenningsronde wilde maken en wilde proberen om '~ter plaatse STIL te hangen" bovÊn op de spil, waar de draak moest opkomen. Precies om 12,40 uur kwam hij terug van boven de loop van de Leie tot aan Sint Michielsbrug en ... onder het geweldig klokkengelui van de twee hoofdkerken, vloog hij af ... op de stoere Belforttoren. En nu, niemand kende nog iemand ! Nu zou het gebeuren zie ! Nu kwamen al de reaktie's los. Al de verrekijkers; al de camera's kwamen in aktie en daar gingen ze ... de echt leuke Gentse commentaren. kijk, ... kijk, ... hij steekt zijne stok uit ... (' h em ... meJe . . ... zen ,, h em me. . ' t es ' m1s . 1u k t .. 11 k lJ.. k , z 'h'en k ont ak t ... zen en weg was hij, de helicopter, een grote bocht makend naar links over de stad met zijn eigenaardige last onder hem hangend. Opnieuw proberen! opnieuw niet lukken ... tot driemaal toe. Het bleek dat de mogelijkheden tot vastgrijpen en vooral vasthouden te klein waren. De helicopter vloog te 13,15 uur opnieuw naar zijn luchthaven en de kleine bestelwagen onder begeleiding van de politie met loeiende sirenes spoedde zich ook naar die plek om een langer touw te hangen rond de draak, een langer touw dan alleen maar die prachtige . sneeuwwitte GENTSE STROP. Een hernieuwde poging zo rond twee uur bleek. dan succesvol te zijn. De grote massa heeft echter de geslaagde poging niet meegemaakt. De massa kon immers niet ingelicht worden over wat er nu ging gebeuren en wanneer het zou doorgaan. De massa was hongerig en had het erg koud gehad. Wellicht zullen zelfs onze jongste kleinkinderen een dergelijke gebeurtenis nooit meemaken. THEO. DE SMET NASCHRIFT Wij maken graag van deze gelegenheid gebruik om de Heer Theo De Smet niet alleen te danken voor dit artikeltje, maar ook voor de enthousiaste en overtuigende propaganda die hij maakt voor onze Kring. Op een zeer korte tijd bezorgde hij ons 20 nieuwe leden. Wie doet beter ? (Met even goed zijn wij ook al bij ! )

79


JAN PALFIJN Op 11 februari 1983 was het 200 jaar geleden dat, 53 jaar na zijn dood, een grafmonument voor Jan Palfijn onthuld werd in de St-Jacobskerk. Het is nu ook al weer 33 jaar geleden dat onze vriend Pierre Kluyskens een van zijn artikeltjes wijdde aan Jan Palfijn en zijn twee grafmonumenten. Onze hartelijke dank aan de familie Kluyskens voor de toestemming dit artikel hier te reproduceren. Jan Palfijn heeft zijn geschiedenis, hij heeft ook zijn legende, die van de self-made-man, arm geboren en arm gestorven, en gedurende gans zijn leven door de maatschappij miskend; een weldoener van het mensdom wiens verdiensten slechts een halve eeuw na zijn dood op prijs werden gesteld. Dit is ten andere de klassieke levensbeschrijving welke men in de leesboeken voor brave kinderen geeft van al degenen die nederig begonnen, hun eigen weg, ondanks moeilijkheden en tegenkantingen, door het leven baanden, maar de werkelijkheid is dikwijls, en ook voor Palfijn, enigszins verschillend geweest. Omdat Kortrijk, waar Palfijn op 28 November 1650 geboren werd, ondankbaar geweest is, en zijn beroemde zoon uit de stad heeft verjaagd, heeft men willen staande houden dat hij overal en altijd met de onverschilligheid of de afgunst van zijn medemensen had te kampen, en omdat hij die zoveel geschreven en gewerkt had, niet schatrijk is gestorven, verklaarde men dat hij als de armeJob onze wereld verliet. Kortrijk mag natuurlijk een groot mea culpa slaan en al wat de latere generaties gedaan hebben om die handelwijze te doen vergeten is niet veel meer dan boter aan de galg gesmeerd : het was immers slechts op het einde van de vorige eeuw dat de Kortrijkzanen op het idee kwamen een standbeeld op te richten ter nagedachtenis van de beroemde chirurg. Ook Ieper Jan Palfijn . Foto Stadsarchief Gent. mocht in deze aangelegenheid niet

80


heel fier zijn, want ook daar heeft Palfijn het hazenpad moeten kiezen. Maar Gent mag met vreugde en trots dèze driehonderdste verjaardag van de geboorte van de grote Vlaamse geleerde vieren, want te Gent was het dat Palftjn vast burgerrecht verwierf en een veilig onderkomen vond, het geluk en de roem kende, zijn vruchtbaarste jaren op wetenschappelijk gebied telde, dat hij meester-chirurg en leraar werd en dat hij met achting en eerbied door het Magistraat en zijn medemensen werd behandeld. Palfijn was ten andere een uiterst minzaam mens, die geen gelegenheid liet voorbijgaan om de lof te maken van zijn collega's -wat nogal zeldzaamis-en niet aarzelde zijn eigen fouten te bekennen. Hij, de grote geleerde, was nederig gebleven; op 45-jarige ouderdom volgde hij nog te Parijs als een gewone leerling de lessen van de vermaarde Claude Bouderlin, en hij was 48 jaar oud toen hij op 20 Februari 1698 meester-chirurg benoemd werd. Het ligt echter niet in onze bedoeling de volledige levensweg van de uitvinder der verlostang te overlopen :de herdenkingsfeesten die dezer dagen plaats grijpen en de talrijke redevoeringen die werden of nog zullen uitgesproken worden, belichten trouwens voldoende het wetenschappelijk en baanbrekend werk van hem die bij onze allergrootste nationale figuren moet gerangschikt worden. Wij zullen ons beperken tot een paar voorvallen die typisch verbonden blijven aan onze locale geschiedenis. EEN GESCHIL MET HET COLLEGIUMVAN GENEESKUNDE Toen Palfijn reeds een paar jaren te Gent vertoefde, burgerrecht had verkrgen en ook de titel van meester-chirurg had verworven, dat hij reeds in de wetenschappelijke middens de algèmene achting genoot, wou hij een nieuwe titel, die van gezworen meester-chirurg bij de voorgaande voe:gen en hij legde daartoe schitterend een examen af voor een voltallige jury geleerden en geneesheren. Wanneer men tegenwoordig een dergelijk examen aflegt, wordt meng~­ lukgewenst door de juryleden en de voorzitter, en trekt eenieder voldaan of onvoldaan naar huis terug. Maar vroeger was het heel anders en die heren dachten dat zij enigszins om hunne moeite moesten beloond worden en dat zij niet kosteloos een paar nuttige uurtjes moesten doorbrengen in het aanhoren en beoordelen van de uiteenzetting van de kandidaat. Het was dan ook een "oudt gebruivck" dat de examinandus de avond zelf van het examen, de voorzitter en de juryleden- en zij waren zeer talrijk- op een kleine collatie zou vergasten in de ene of andere herberg van de stad. Daarmede namen die heren echter nog geen vrede :het was maar een hors d'oeuvre voor hen en de ware bedanking moest een paar dagen nadien komen, 81


onder vorm van een rijk banket, waartoe de examinandus ze moest uitnodigen. Jan Palfijn nu, dacht, dat het examen hem al geld, tijd en zweet genoeg gekost had, en dat de kleine collatie een voldoende beloning voor de kortstondige inspanning van het geleerd gezelschap zou uitmaken. Hij nodigde ze dan ook allen uit tot "het genieten van een cleen avontmael" in de herberg "de Witte Leeuw", waar alle leden van het college natuurlijk aanwezig waren, maar de traditie "corten tyt daernaer alle deselve heeren van het Collegie tot eene heerlycke tafeldeckynghe bij forme van verganssynghe" uit te nodigen, zoals hij het schrijft aan het Magistraat, liet hij maar achterwege, wat het geleerd gezelschap in woede deed ontbranden : zij spanden een proces in tegen Palfijn en wendden zich tot rechtsgeleerden die over die zaak een zo vernuftige als spitsvondige raadpleging neerpenden waarin zij beklemtoonden dat het een vast gebruik was de jury op een "heerelyck tractement" te vergasten. Ongelukkig is het verder verloop van dit proces ons niet bekend geworden, maar hoogstwaarschijnlijk zal het Collegie genoegen hebben moeten nemen met een eenvoudige collatie in "de Witte Leeuw". Dit klein voorval illustreert duidelijk de zeden en gebruiken van die tijd, waar feestVieren en banketteren aan bijna iedere handeling van de mens verbonden waren :het Breugeliaans temperament was bij onze voorouders nog lang niet uitgestorven. HET SCHILDERIJVAN NORBERT SAUVAGE Op 28 April1703 werden te Gent twee monsterachtige kinderen geboren, aan elkaar verenigd door het onderste gedeelte van de romp. Toen de schepenen der Keure dit vernamen gelastten zij de vermaarde anatomist Palfijn de ontleding van die lichamen te doen, wat hij dan ook met een ongemene handigheid in aanwezigheid van het Gents Magistraat, het College der geneesheren en de voornaamste chirurg der stad, uitvoerde. Dat Palfijn voor die toen nog delikate en ingewikkelde operatie werd aangesteld, bewijst voldoende hoe zijn vermaardheid in dit domein groot was en ook hoe hij de achting van de gemeentelijke overheid had verkregen. Het gebeuren was voor de tijdgenoten zo belangrijk en indrukwekkend dat het Magistraat als aandenken ervan een schilderij van deze ontleding liet vervaardigen. Men heeft lange tijd gedacht dat het Jan Van Cleef was die het geschilderd had, maar op het einde van de vorige eeuw heeft Paul Bergmans in de archieven der stad een ordonnantie van de 19e Februari 1704 ontdekt, waarin de Schepenen der Keure bevel geven aan Norhert Sauvage een som uit te betalen voor het doek welke hij geschilderd heeft. 82


Het bovenste gedeelte van het werk is allegorisch : een engel ontplooit een wit doek waarop in gouden letters staat geschreven : Deus est inirabilis in operibus suis"; links ontwaren wij Apollo en de Vermaardheid en rechts de chirurgie in de gedaante van een mooie vrouw, met het symbool van de geneeskunde in de hand. Het onderste gedeelte wordt volledig in beslag genomen door de voorstelling der kinderen :de kunstenaar heeft ze afgebeeld op witte kussens, eerst naar voren gekeerd, dan van achteren gezien en vervolgens na de dissektie, met een realisme eigen aan die periode. Het werk heeft lang in het Stadhuis gehangen, belandde nadien in het Museum der Byloke en werd onlangs overgebracht naar het Museum voor Wetenschappen; het had veel geleden van de tijd en het gebrek aan zorgen, doch werd nu volledig gerestaureerd en zal gedurende een paar dagen geÍxposeerd worden in de Palfijntentoonstelling in de Aula. Palfijn zelve heeft over deze dissektie een werk uitgegeven : "Anatmijcke of~ ontleedkundige beschrijving van twee kinderen, de welcke monstreuselijck aan malkander vereenigt zijn". ZIJN GRAFMONUMENTEN Jan Palfijn overleed te Gent op 21 April1730 in de ouderdom van tachttig jaar. Men heeft beweerd dat hij in de grootste ellende stierf en een dichter aarzelde zelfs niet te schrijven : "Hij stierf op stroo ! en onbeloond, vergeten, "Hij moet zijn Boekzaal zelfs verkoopen, wild'Hij eten ... " Maar het is bewezen, dat hij geenszins arm stierf : hij genoot in zijn laatste levensjaren van een pensioen van 100 gulden van Brabant; dit was geenszins een onbeduidende som, maar zij was toch volledig gedisproportionneerd aan de ontzaglijk verdiensten van deze geleerde en dit heeft hoogstwaarschijnlijk de legende van de in armede gestorven Palfijn doen ontstaan. Wat echter waar is, is dat zijn naam snel, maar ook slechts tijdelijk in ¡ de vergetelheid geraakte :dit is nu eenmaal 's mensen lot :hij werd in alle eenvoud ten grave gedragen en wellicht ware hem slechts veellater een monument opgericht geworden, had een vreemde stem een vijftigtal jaren na zijn dood zijn wetenschappelijk werk niet aangevallen. Toen herinnerden de Gentse geneesheren zich plots de figuur van de grote afgestorvene en besloten zij, op hun kosten, in de St.-Jacabskerk een grafmonument te zijner ere op te richten "ter nagedachtenisse ende ter ververschinghe der memorie van den beruchten Jan Palfijn in syn leven soo uitmuntende in geleertheyt ende door syne schriften door gansch Europa soo vermaert" zoals zij het in hun verzoek tot de schepenen schrijven.

83


Eerste grafmonument Palfyn. Foto Stadsarchief Gent.

84


Tweede grafmonument Palfyn. Foto Stadsarchief Gent.

85


Alles verliep in rekordtempo en op 11 Februari 1783 werd in de middenbeuk der St.-J acobskerk een gedenkplaat aangebracht onderaan een zwartmarmeren obelisk waarop, in trofeevorm, men tussen twee eiken~ takken de voorwerpen ziet afgebeeld door Palftjn uitgevonden. Redevoeringen werden uitgesproken, dichters en rijmers grepen naar hun pen. Men was echter zo vlug te werk gegaan, dat men als datum van overlijden verkeerdelijk in het marmer had gebeiteld : Obiit 7 Februrii 1733, aetatis suae 78". Die plaat werd dan ook nadien weggenomen en in 1890, dus meer dan een eeuw later, door een andere vervangen met de nodige verbetering : "Obiit die 21 Aprilis 1730, aetatis suae 80" ! ! ! Haast en spoed, zelden goed ... Nauwelijks was dit eerste monument opgericht geworden of de Gentse geneesheren vonden het te eenvoudig, te miezerig en het zelfde jaar werd door een openbare intekenlijst waarop de bijzonderste namen, zowel van de burgerlijke als geestelijke overheid voorkomen, een belangrijke som bijeengebracht die toeliet een waardig en indrukwekkend mausoleum op te richten welke in.1784 met grote luister werd onthuld. Het verbeeldt een moeder wenende op Palftjn's graf en wèrd gebeiteld door Karel Van Poucke, die zovele andere monumenten en beelden, onder andere de preekstoel in de zelfde kerk en de beelden van de H.H. Petrus en Paulus in de Hoofdkerk heeft vervaardigd. Het werk is technisch volmaakt, maar het ligt geheel in de lijn van de smaak des tijds en mist aldus gevoel en hartstocht. Aldus had Palfijn in de zelfde stad, in de zelfde kerk, op een paar meter afstand van elkaar nu twee grafmonumenten, enig voorbeeld wellicht in de geschiedenis ! Men mag dus wel beweren dat Palftjn's naam te Gent in ere gehouden werd. Gent heeft aan zijn ongelukkig zwerversleven een einde gesteld en hem de mogelijkheid geboden in volle rust zijn wetenschappelijk werk verder uit te breiden. In onze stad ook verwierf hij zijn meest benijdenswaardige titels en kon hij als leraar tientallen discipelen vormen, zijn werken uitgeven. In tegenstrijd met wat men heeft beweerd, is hij niet in armoede gestorven en indien men hem niet onmiddellijk na zijn dood een monument heeft opgericht, dan is dit heel menselijk : hoevele andere beroemde Gentenaars hebben niet eeuwen moeten wachten vooraleer hun standbeeld te krijgen, zoals Jacob van Artevelde b.v., terwijl er nog anderen misschien nooit het monument zullen krijgen waarop zij recht hebben. Maar Palfijn 's naam kwam na een kortstondige vergetelheid terug op de voorgrond en zijn verdiensten moesten toch nog levendig in eenieders geheugen geprent gebleven zijn om de Gentenaars in een paar maanden twee monumenten te zijner ere te zien oprichten.

86


Dat was nog nooit gebeurd en zal waarschijnlijk ook nooit meer in onze stad geschieden. PIERRE KLUYSKENS

VORIGE JAARGANGENVAN 'GHENDTSCHE TYDINGHEN'

Zijn nog verkrijgbaar : Jaargang 1973 : nrs. 11-12 " 1976 : nrs. 2-3-4-5-6 " 1977 : nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargang " 1979 : nrs. 1-2-3-4-5 +volledige jaargang " 1980 : nrs. 1-2-3-4-5-6 +volledige jaargang " 1981 : nrs. 1-3-4-5-6 +volledige jaargang " 1982 : nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargang+ Extra uitgave. Prijs per afzonderlijk nummer : 50 fr. Prijs per volledige jaargang : 250 fr. De tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag ( 10-12 u.) in het Documentatiecentrum, behalve in de maanden juli en augustus en op wettelijke feestdagen. Portkosten bij betaling op postrekening bij te voegen : 1 of 2 nummers : 13 fr. 3 of 4 nummers: 26 fr. 5 of meer nummers : 40 fr. Eveneens verkrijgbaar : onze heruitgaven : Plattegrond Gent 1641 uit 'Flandria illustrata' Eerste uitgave door Hon!)ius : 80 fr. Plattegrond Gent 1796 door Goethals Identiek aan origineel : 100 fr. Mevrouw Van Geluwe-Eggermont A. Bibliothecaresse

87


INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE- FICHE NR. 95 Op 30 november 1898 stelde Victor Van der Haeghen in de rubriek "Burgerlijke bouwwerken"- Hoogpoort Nr. 65- XVIIIe eeuw (1751), in de Franse taal de volgende fiche op : LODEWIJK XV-HUIS Deze mooie en elegante Ladewijk XV -gevel is nog ongeveer conform aan het oorspronkelijk plan bewaard in het Stadsarchief. Maar verschillende moulures en versieringen van een delicaat karakter zijn nogal sterk beklad door talrijke verflagen. Volgens de oorspronkelijke tekening moest het balkon niet voorbij de centrale vensteropening komen en de kapitelen van de pilasters, heden van een overladen gemengde ionische en corinthische stijl, waren ionisch, enkel vermeerderd met een guirlande tussen de twee voluten. Een vaas moest geplaatst worden aan de top boven de kroonlijst. Het verzoek dat in 1751 tot de Stad gericht werd door de eigenaar JeanJacques Serlippens, Procureur van de Kamer en van de vierschaere van de Keure, laat ons zien, dat het huis vroeger een dubbele gevel bezat : "Supplierende verthoont reverentelick Jan Jacques Serlippens, procureur deser camerende vierschaere, proprietaris van eenen huyse stede ende erfve ghestaen ende ghelegen binnen dese stadt, ten voorhoofde op de hooghpoorte, noes over het hof van Sinte Joris, dat hy geeme de twee voorghevels van den selven huyse afbrecken ende van nieuws op een rechte (lignie), onder eenen ghevel, opmaecken, volghens d'annexe modelle; ende alsoo sulcx niet en magh gebeurensonder preallabel consent, keert den suppliant hem tot UEd." De bouwvergunning, verleend op 27 juli 1751, vermeldt dat de uitstekende delen van de gevel niet meer dan 6 à 7 duimen voorbij de rooilijn mogen komen (1). De uitstekende delen zijn de stenen deurlijsten en de voetstukken van de lichte holronde pilasters die het voorste van de constructie ondersteunen. Cf. Stadsarchief : Huizen (reeks 535, n° 105) F. De Potter, Gent, t. 11, p. 230. (1) " ... Mits den advencee in de straete niet voorder laetende uytspringen buyten de rechte lignie als tot ses aseven duymen. Actum in t'collegie den 2 7 J uly 17 51. F. Diericx. 88


Huis Serlippens -Foto : Dienst Toerisme Stad Gent.

89


NASCHRIFT Wij laten hier de passage uit De Potter volgen waaraan Van der Haeghen refereert : "'t Gebouw daarnevens behoorde omtrent 1530 aan Nicolaas Gesquier, wiens erfgenamen het ten jare 1539 verkochten aan Willem van Cuelene (de 7/8 en 't 1/4 van het ander achtste deel). Het kwam ook met een poort uit op den Zandberg, langs het steegje, waar wij hooger van gewaagden. De hier bedoelde woning bestond uit twee gevels, welke de eigenaar, Jan-Jacob Serlippens, procureur, in 't midden der voorgaande eeuw afbrak om ze te herbouwen tot den sierlijken gevel in Fransehen stijl, welke er nog heden staat; wij bedoelen de woning van den oudnotaris F. de Backere. Misschien was een dier gevels vroeger het zoogeheten Witte huus, dat oude schriften stellen rechtover 't St.-Jorishof en hetwelk den 12 Juli 1547 door zijnen eigenaar Pieter de Keysere, boekprenteren -binder, verkocht werd aan Pauwel van Houcke, schoolmeester. Hoe het zij, 't Witte huus (aanvankelijk misschien een deel van 't eigendom der Bette's) moest daar toch omtrent gestaan hebben en behoorde opvolgendlijk aan Elooi van Houcke (1550) en Antoon de Suca (1557). Tot zover De Potter. Een goede raad : Ga het Huis Serlippens nog eens bekijken. Het blijft zeker de moeite waard om gezien te worden. H.C.

BEKNOPTE HISTORIEKVAN DE KONINKLIJKE ROEIVERENIGING "SPORT GENT" Op 15 april a.s. zal het precies 100 jaar geleden zijn dat de populaire Gentse roeiclub "Sport Nautique "gesticht werd. Een artikeltje over dit gebeuren mocht derhalve niet ontbreken in "Ghendtsche Tydinghen ". HAAR STICHTING Na vaststelling dat er bij de studerende jeugd veel belangstelling voor het roeien bestond, kwam bij de Heer VERBAUWEN, eigenaar van een kleine blekerij aan de Ekkergemse boorden van de Leie, het gedacht op, een roeivereniging te stichten. Op zijn weide bouwde hij een kleine loods om er de boten van zijn zoon en die zijner studiemakkers in onder te brengen. Ja ! Want wie toen wilde roeien, diende zich een eigen boot 90


Copyright Oscar Bonnevalle

aan te schaffen, waaruit men nu kan afleiden, dat de leden ener roeivereniging uitsluitend heren waren, komend uit de rangen van welstellende zakenlieden en de begaede burgerij. Roeien was in die tijd geen volkssport, maar een bevoorrechte sport van de welstellende burgerij. De Heer VERBAUWEN kwam echter te overlijden en de roeimakkers werden verplicht de opgetimmerde loods te verlaten. Dit ontmoedigde deze enthousiaste sportmakkers niet, want op 15 April1883 huurden zij een kolenmagazijn aan de Marcellisbrug bij het toenmalig Zuidstation. Op uitnodiging van een der vrienden, Ernest SCHEPENS, werd in het "CafĂŠ du GĂŠant" een bijeenkomst belegd, waarvoor 22 jongeren waren opgekomen. Een voor1opig komiteit werd aangesteld en bestond uit de HH. E. Schepens, J. Sioen, R. Berragan, U. De Vries en Flor, Roeckaert. Na een vrij kort debat kon worden overgegaan tot het stichten ener vereniging. Dat zelfde komiteit werd gelast met het opmaken van de stichtingsakte, een reglement van inwendige orde, en kreeg opdracht uit te zien naar een geschikter lokaal als botenloods, of naar een stuk grond waarop een botenloods zou kunnen gebouwd worden. Op een nieuwe algemene vergadering, waarop 48 aanwezigen werden geteld, werd dan op 19 APRIL 1883; de stichtingsakte ondertekend door: Ernest SCHEPENS, J. SIOEN, Richard BERRAGAN, Uhr DE VRIES, Florimond ROECKAERT, H. VERBRUGGHE, Arthur VERSTRAETEN, en Octaaf SCHEPENS. 48 leden werden ingeschreven en het lidgeld bepaald op 15 Fr 's Jaars ! ! .. Een voorlopig bestuur werd gekozen : 91


Ondervoorzitter : H. VERBRUGGHE. Secretaris: Ernest SCHEPENS. Penningmeester : Uhr DE VRIES. Bestuursleden : J. SI OEN, Arthur VERSTRAETEN, Flor. ROECKAERT, Octaaf SCHEPENS. Voorlopig stelde men geen voorzitter aan, omdat men voor dit ambt wenste uit te zien naar een persoonlijkheid van wie zijn kwaliteiten en zijn kennis van de roeisport, invloed zouden kunnen uitoefenen. "SPORT GENT" was, onder algemeen handgeklap, geboren!!!. ... HAAR BENAMING Waarom het "SPORT NAUTIQUE" werd, kan in het archief niet teruggevonden worden. Alleen onze fantasie en een beetje gezond oordeel zullen ons het juiste antwoord geven. Onder de, op die datum, reeds bestaande roeiverenigingen treffen wij eraan als :Club Nautique, Cercle Nautique, Réunion Nautique, Union Nautique, en Sport Nautique. Zo bestond reeds de Sport Nautique de Liège, de Sport Nautique de Bruxelles, de Sport Nautique de Bruges, waarom nu geen Sport Nautique de Gand ? als tegenhanger van Club Nautique de Gand ? ... Wij denken, dat dit wel het juiste antwoord is ! Op 16 Januari 1887 wordt de Belgische Bond der Roeiverenigingen gesticht. Wij sluiten er ons onmiddellijk bij aan. In de loop der jaren onderging onze naam nochtans enkele veranderingen. Nadat wij in 1907, op de vermaarde roeiwedstrijden te Henley, in gemengde ploeg met "Club" "the Great Challenge Cup of Henley" voor de 2e maal naar Gent brachten, werden wij door de Belgische Staat tot de vererende titel van Koninklijke Maatschappij verheven ! Van af 10 Juli 1907 dragen wij nu de naam van : "Société Royale de Sport Nautique de Gand." Het valt wel op, dat vooral vóór en tot lang nà onze stichting er geen enkele Nederlandse benaming wordt aangetroffen. Dit werd dan ook als een natuurlijk verschijnsel beoordeeld, als wij bedenken uit welke klasse van de bevolking zij werden gevormd en dat bij de welstellende burgerij alleen de fransetaal als gewone omgangstaal in gebruik was. Ook bij ons werden de zittingen in de franse taal geleid en werden verslagen en briefwisseling in het Frans opgemaakt. Een poging van een der leden in 1888 om het Vlaams te gebruiken viel negatief uit. In 1962, bij mijn aanstelling als secretaris komt d;,tar verandering in. Op mijn voorstel en met goedkeuring van het bestuur worden alle verslagen en briefwisseling in de Nederlandse taal opgesteld en worden alle zittingen en bijeenkomsten in onze Vlaamse taal geleid. Ook in het Staatsbestuur is er een gevoelige wijziging vast te stellen. Het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cul92


tuur wordt gesplitst in 2 afzonderlijke besturen; A.D.E.P.S. voor het Franse landsgedeelte en B.L.O.S.O.voor het Vlaamse landsgedeelte. Daar dienden wij nu ook rekening mee te houden. Om verder van het B.L.O.S.O.toelagen te kunnen genieten moeten wij als Vlaamse vereniging, een Vlaamse naam dragen. In zitting van 5 November 1964 werd besloten dat wij voortaan "Koninklijke Roeivereniging Sport Nautique" zullen genoemd worden. Dit scheen een tiental jaren voldoening te schenken, tot opeens het bericht kwam dat enkel verenigingen met een volledig Vlaamse naam toelagen zullen kunnen genieten. In de statutaire ledenvergadering van 6 Februari 1975 wordt aangenomen dat wij voortaan de naam zullen dragen van : Koninklijke Roeivereniging "SPORT GENT". HAAR LEIDING

Bij de aanvang dus bestond het bestuur uit : 1 ondervoorzitter, 1 secretaris, 1 penningmeester, 1 adjunct-secretaris, 1 materieelbestuurder, 1 trainer en 5 (later 8) commissarissen. Pas op 27 Januari 1889 wordt de Heer Gustave DEMELLE, handeláar, als eerste voorzitter gekozen. Geleidelijk, naarmate de voortdurende aangroei van ons ledental (van 48 tot± 1 000) werd het noodzakelijk, het bestuur geleidelijk uit te breiden en aan te vullen met meerdere nieuwe functies, welke ieder een flink pak zorgwekkende taken vertegenwoordigden. Thans wordt "Sport Gent" beheerd door 1 voorzitter, 3 ondervoorzitters, 1 secretaris, 2 adjunct-secretarissen, 1 verslaggever, 1 sportsecretaris, 1 adjunct-sportsecretaris, 1 penningmeester, 2 adjunct-penningmeesters, 1 public-relation, 1 materieelbestuurder, 1 adjunct-materieelbestuurder, 1 conservator en 12 commissarissen. Verder wordt de taak van het bestuur verdeeld onder 5 commissies, bestaande ieder uit 4 tot 6 leden en ieder geleid door een voorzitter aangesteld door het bestuur. Dit zijn de commissies "Roeien", -"Administratie"- "Financiën"- "Organisatie"- en "Regatta Sport". Met uitzondering van de voorzitter wordt jaarlijks de helft van het bestuur herkozen. Sinds onze stichting is het beleid van "SPORT GENT" in handen van de 14e voorzitter. De vorige waren: Gustave DELMELLE (1889-1894 ), Albert MEES (1894-1895 ), Edgard SPAEY .(1895-1897), Gustave ROUSSEAU (1897-1900), Victor COMPIJN (1905-1909), Cyriel DE HOUCK (1920-1933), Oscar V ANDERHAEGHEN (19341953), Charles REYNIERS (1953-1961), Georges NACHEZ (19611965), Willy VANDERHAEGHEN (1965-1981), en thans Roland ROMBAUT. Er was geen voorzitter in de periodes (1900-1904), (1909-1920) en (1933-1934). Ter wille van hun morele en invloedrijke tussenkomst, fungeerden ook op de lijst van de bestuursleden, als ere-voorzitters van 1904 tot 1914 Graaf de Kerchove -d'Exaerde, Gouverneur der Prov. 93


O.Vl. en Baron Emiel Braun, burgemeester van Gent; van 1925 tot 1941 Graaf Maurice de Smet de Naeyer en George Nachez, Schepen der Stad Gent, van 1956 tot 1961,jaar waarop hij het voorzitterschap in handen nam. Thans fungeert als erevoorzitter de heer Gaby VAN DRIESSCHE, oud roeier van Sport, om zijn werkdadige, milde steun waarmede hij steeds zijn vereniging bedeelt. HAAR ACTIVITEIT

Na de stichtingsakte vestigt men de zetel onzer vereniging in de lusthof "De Vledermuis" aan de Kortrijkse Poort. Met de inbreng onzer 48 leden bezaten wij reeds 3 boten en in 1884 kwam nog een lid opdagen met een Vierriemboot met vaste banken. Als uniforme kledij waren de roeiers getooid met een zwarte baret met witte ster erop. In de Belgische kampioenschappen haalden 4 onzer roeiers reeds een 2e prijs. In 1885 nemen wij voor de 1e maal deel aan de Internationale Roeiwestrijden te Terdonck. Ons ledental klimt reeds tot 82. De botenloods wordt overgebracht naar de Lindelei in een lokaal "broodmagazijn" genaamd. In 1886 krijgen wij van de stad Gent, een toelage om als nummer op het programma der Gentse Feesten, roeiwedstrijden in te richten. Dank aan onze skiffeur Aug. DE VOS, behalen wij in België en Noord-Frankrijk, reeds meerdere eerste prijzen ! In 1887 koopt men reeds een 2 en een 4 riemboot. Ons ledental stijgt maar steeds zodat wij in 1889 reeds 230 leden tellen. Dit betekent dat weerom nieuwe boten kunnen aangeschaft worden, daar ook ons roeiend element ferm is aangegroeid en nieuwe ploegen kunnen worden samengesteld. In die tijd werd geroeid voor geldprijzen, waarvan 3/4 aan de roeiers werd toegekend en 1/4 aan de vereniging toekwam. Bij zijn aanstelling als voorzitter,schonk de heer DELMELLE aan zijn vereniging een vaandel, gemaakt in de nieuw aangenomen kleuren, heinelsblauw en wit. In 1892 winnen wij reeds het Belgisch kampioenschap in 8. In het clubklassement der aangesloten clubs bij de Belg. Roeibond komen wij dan ook van de 10e naar de 2e plaats. Wij verzamelden dit jaar reeds 32 prijzen ! In 1894 huurt men op de Akkergemlaan (thans Einde Were) een bergplaats voor boten met een kleine woning eraan, eigendom van de Heer LOONTJES. In 1897 winnen 5 onzer roeiers met 3 van "Cercle des Régates" van Brussel het Europees Kampioenschap in 8 te Pallanza en het Belgisch Kampioenschap. De "Triomfmarsch van Pallanza" getoondicht door meester Léo. Vanderhaegen, werd voor de 1e maal uitgevoerd op het banket van 16/10/97. Wij werden door het Gentse Stadsbestuur met Schepen Bruyneelals dd. burgemeester, plechtig ontvangen. Van af 1900 kennen wij de triomfjaren met onze roeiers Visser en Molmans die 94


"blauw en wit", in hun "Nooit Gedacht", op bijna alle wedstrijden doet zegevieren ! Op de Internationale Roeiwedstrijden van Brussel in 1905, worden onze roeiers Visser, Molmans, Van Acker en Tralbaut, als winnaars in 4 seniores, op zijn verzoek, aan Koning Léopold 11 voorgesteld. In 1906 kan Sport onder de benaming van "Société Auxiliaire du Sport Nautique de Gand" de eigendom die wij huren aankopen. Een botenloods wordt op die grond gebouwd en het huis als woning voor een lokaalhouder ingericht. Dit is ook het jaar van de 1e overwinning te Henley. Een gemengde ploeg met 4 roeiers van Club en 4 van Sport bracht voor de eerste maal "The Great Challenge Cup" naar Gent. In 1907 herhaalde zich deze overwinning in een spannend historisch geworden eindsprint. Deze nieuwe zege bezorgt ons de vererende titel van "Koninklijke Maatschappij, en een nieuwe achtriemboot ons geschonken door Baron Lambert de Rotschild. Wij kunnen moeilijk over deze gebeurtenis heenstappen zonder melding te maken van de onbeschrijflijke gulhartige ontvangst onzer roeiers en hun trainer door het Stadsbestuur en de ganse opgetogen Gentse bevolking ! Dit zijn onvergetelijke hoogtepunten in de geschiedenis onzer vereniging ! Dit had ook voor gevolg dat ons ledental steeg tot 196 werkende en 312 ereleden, hetzij 508 leden ! ! Intussen was de nieuwe botenloods Akkergemlaan klaar gekomen en wordt hij op 10 November 1907 ingehuldigd. Nu deelnemend aan bijna alle Nationale en Internationale wedstrijden stijgt ook het aantal overwinningen ! Toen in 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak, werden de meeste onzer roeiers onder de wapens geroepen en werd 4 jaar lang alle activiteit stil gelegd. Botenloods en lokaal bleven gesloten. Na negatief te hebben geantwoord op een vraag van de Duitse bezetter, om voor hun manschappen, boten ter beschikking te stellen, werd ons lokaal bezet en het botematerieel opgeëist. In 1919 verrijst "Sport" uit zijn puinen en ontwikkelt opnieuw een grote activiteit, zodat wij na 2 jaren streven een volledige heropstanding beleven ! De lidbijdrage wordt vermeerderd tot 40 Fr. voor de werkende leden en 20 Fr. beschermende leden. Wij zijn terug in volle activiteit gekomen en sluiten het jaar 1922 met 20 eerste en 15 tweede prijzen. Terug beleven wij een bloeiperiode waarin wij door onze suc.cesvolle deelname aan alle nationale en enkele Internationale roeiwedstrijden, terug aan kop komen van de Belgische Roeiverenigingen. Met de opbrengst van feesten, daartoe ingericht, de milde giften van enkelebestuurs-en ereleden wordt onze schatkist aangevuld om ons botenmaterieel terug aan de noodwendigheden aan te passen. In de jaren 19 36, 19 3 7, jaren van de grote economische crisis, tellen wij 130 werkende leden, 88 beschermende leden en 4 7 kadetten. Een nieuwe actie voor het aanwerven van jeugdige elementen wordt op touw gezet. Deze nieuwe inspanning 95


wordt met succes bekroond en wij gaan nieuwe glansrijke jaren tegemoet tot in 1939 aan de vooravond van een nieuwe wereldoorlog, onze jongens terug onder de wapens werden geroepen ! Hoewel deze maal, naarmate de mogelijkheden alle activiteit werd voortgezet, is er op alle gebied een gevoelige achteruitgang vast te stellen. Deze jaren zijn stellig de moeilijkste welke iedere vereniging heeft doorgemaakt ! Ons ledental zakt tot 110 werkende leden, 75 beschermende leden en 22 kadetten. Tijdens de oorlogsjaren 40-45 namen wij slechts aan 3 wedstrijden deel. Een andere tijding komt nu de reeds moeilijk te overbruggen moeilijkheden aanvullen : de Leie achter onze botenloods zal gedempt worden ! ! Onze aanlegsteiger dienden wij te verplaatsen naar de Leie aan de "Overzet". De niet onaardige, ingewikkelde en gevaarlijke verhandeling der boten waren een zware hinder bij het oefenen onzer ploegen. Maar ook die moeilijkheden zijn wij met moed en wilskracht, in de blijde verwachting op beter, doorsparteld. Wij ijverden intussen om onze boten in orde te stellen en ons bezit daaromtrent aan te vullen en te verbeteren door het inrichten van feesten in onze feestzaal boven onze loods. Dit was de taak van het toen ingerichte feestcomité. Inschrijvingslijsten, ondersteuningskaarten, bals, cinemaävonden en dergelijke moesten bijdragen om de zware kosten voor het aankopen van een nieuwe achtriem (toen 71 000 Fr.) te helpen dragen. Intussen zijn wij 1954, is de "Watersportbaan Geo. Nachez" geboren en wordt Club en Sport op beide oevers een stuk grond voorbehouden om er een botenloods met lokaal en aanhorigheden op te bouwen. Op de Watersportbaan Geo. Nachez, hebben dan in 1955 de Europese Kampioenschappen plaats. Club en Sport worden met de inrichting ervan gelast. Op 24 Oogst 1955 wordt de Watersportbaan door burgemeester L. Merchiers plechtig ingehuldigd. De plans voor het nieuwe lokaal worden opgemaakt door architect Rob. Smeesters, lid onzer vereniging sinds 1932. Zij worden aan stad en urbanisatiedienst voorgelegd en na enkele opmerkingen aangenomen. Staat en stad komen voor 50 %tussen in de bouwkosten. Ons lokaal van Einde Were wordt verkocht en de opbrengst ervan zal dienen om de bouwkosten van ons nieuw lokaal te helpen dekken. Ondanks de talrijke moeilijkheden, vieren wij in 1958 ons Vijf en zeventig jarig bestaan. Talrijke eerste prijzen welke ons terug aan kop der Belgische Roeiverenigingen brengen, bekronen deze heuglijke gebeurtenis. In 1960 wordt dan de lidbijdrage bepaald op 300 Fr. voor de werkende leden, 150 Fr. voor de beschermende leden en 100 Fr. voor kadetten en sympathisanten. Op 26 Januari 1961 U; ons nieuw lokaal voltooid en wordt er op 26 Januari 1961 ons eerste bestuurszitting gehouden. Op 31 Mei 1961 heeft dan de officiële inhuldiging plaats. Ons ledental klimt nu voortdurend en op 24/8/61 wordt ons 500e lid ingeschreven ! ! 96


Wij herleven ! ! ! ! •• Op 15 November 1961 verschijnt het 1e nummer van ons verenigingsblad "NOOIT GEDACHT" dat als tweemaandelijks tijdschrift een nauwe band smeedt tussen bestuur, roeiers en leden onzer groot geworden familie. Door deze talrijke verwikkelingen en buitengewone inspanningen van verhuis en herinrichting onzer botenloods, op sportief gebied enigszins verzwakt, wordt met nieuwe kracht aan de opleiding van jonge krachten begonnen. In 1963 tellen wij reeds 730 leden. Op 19 Juli 1964 hernemen wij, op voorstel van voorzitter Geo. Nachez een oude traditie :ter gelegenheid der Gentse Feesten, jaarlijks roeiwedstrijden in te richten. Over dit uitgebreid onderwerp, komen wij verder in een afzonderlijke rubriek terug. Van jaar tot jaar klimt niet alleen ons ledental maar ook het aantal roeiers, zodat wij in de mogelijkheid worden gesteld met meerdere ploegen aan bijna alle wedstrijden in binnen- en buitenland te kunnen deelnemen. Het is dan ook niet uitgesloten dat wij van jaar tot jaar steeds met een glansrijke en steeds maar aangroeiende zegelijst ons dienstjaar afsluiten. Door het B.L.O.S.O.werden wekelijks cursussen over roeien ingericht, waaraan alle jongens en meisjes kunnen deelnemen; men noemt dit "initiatiecursussen roeien". Zij worden gegeven door roeiers die het diploma van monitor hebben bemachtigd, en Sport stelde daarvoor zijn lokalen ter beschikking. Dit had voor gevolg dat in 1978 met elementen, welke die cursussen met succes hadden gevolgd, een damesafdeling werd gesticht. Ook zij boekten reeds met hun deelname aan hun eerste wedstrijd SUCCES. Als bewijs van onze steeds bloeiende activiteit kunnen wij besluiten met te vermelden dat wij 1981 afsloten als volgt : deelname aan 15 wedstrijden bekroond met het veroveren van 21 kampioentitels, 91 eerste, 80 tweede en 41 derde prijzen :wie doet het beter?!. .. Volgt nu nog een beknopt overzicht der Roeiwedstrijden door "Sport Gent" zelf ingericht. Reeds 3 jaar na onze stichting, denkt men eraan reeds roeiwedstrijden in te richten in de Voorhaven te Gent, als feestnummer op het programma der Gentse Feesten. Daar het Stadsbestuur van Gent en betoelaging weigerde zag men voorlopig van het inrichten van wedstrijden af. Voor niet lang nochtans. Op 15 JULI 1889, deze maal wel met een toelage van het Stadsbestuur, waagt men de roeiwedstrijden in de Voorhaven in te richten, als feestnummer op het programma der Gentse Feesten. Zij werden opgeluisterd door de harmonie "GRETRY" (36 muzikanten). Men roeide 2 800 Meter met één wending. Op het programma waren 7 wedstrijden met 36 inschrijvingen van 9 verenigingen. Wij wonnen die dag 2 eerste en 1 tweede prijs. Op 19/7/91 hernieuwden wij deze proef, • deze maal opgeluisterd door de muziekkapel van het 4e lancier waarvoor 97


de onkosten 50 Fr. bedroegen !! Op 15 Juli 1894 wordt deze reeks wedstrijden verder ingericht. Nog steeds worden aan de winnaars geldprijzen toegekend. Dit waren voor de skiff: 1e prijs 50 Fr. +verguld insigne; Ze prijs : Z5 Fr. + zilver insigne; voor Z + stm : 1e prijs 115 Fr + 3 vergulde insignes; Ze prijs : 115 Fr+ 3 zilveren insignes; voor 4 + stm sen. : 1e prijs Z30 Fr+ 5 vergulde insignes; Ze prijs : 1ZO Fr+ 5 zilveren insignes; voor 4 + stmjun.: 1e prijs 160 Fr+ 5 vergulde insignes; Ze prijs: 75 Fr + 5 zilveren insignes. Op een kiosk geplaatst door de Stad Gent, luistert een muziekkorps dit feest op. De onkosten bedroegen 75 Fr. De "bookmakers" waren nog toegelaten mits het betalen van een toelatingsrecht van 10 Fr. Het uitbaten van een "buvette" werd toevertrouwd tegen het betalen van een vergoeding van 50 Fr. Wij sloten deze roeiwedstrijden met een batig saldo van 450 Fr! Dergelijke wedstrijden werden nog ingericht op 15/7/1895 en 14/7/1896 en verder buiten het programma der Gentse Feesten op 3/6/1901 - 14/6/1903. Op 30 Juli 1905 organiseren wij de Kampioenschappen van BelgiĂŤ te ZELZATE. Vermindering op het spoor GentTerneuzen werd toegestaan. Op Z7 Oogst 1905 werden wij door de Kon. Belg. Bond der Roeiverenigingen (K.B.B.R.) gelast te LANGERBRUGGE de Europese Kampioenschappen in te richten ! De af te leggen weg was van de brug van Wondelgem tot de brug van Langerbrugge. De prijsuitreiking had plaats op het stadhuis te Gent. Op 19 & ZO Mei 1907, richten wij ter gelegenheid van ons Z5 jarig bestaan grote Internationale Roeiwedstrijden in op het kanaal van Terneuzen, te roeien van Bagatelle naar Langerbrugge. Op 6 Juni 1908 richten wij een nieuwe wedstrijd in, te roeien van Bagatelle naar Langerbrugge. Na weigering van "Club" om gezien de grote onkosten, de roeiwedstrijden samen met hen en de "RĂŠgates Gantoises" in te richten waagt men het nogeens alleen op eigen kosten, op 18/6/1911. De hoge kosten aan de inrichting van roeiwedstrijden verbonden, te hoog en te ongenaakbaar zijnde, moeten wij er gedurende meerdere jaren, bij gebrek aan de nodige fondsen van afzien. Ook de oorlogsjaren 1914-1918 legden op dat gebied alle activiteit stil. Op 13 Juni 19ZO zal men een nieuwe poging doen te Langerbrugge. Op verzoek van de K.B.B.R. richten wij samen met "Club" de Belgische Roeikampioenschappen in te Langerbrugge op ZO Oogst 19Z2. Als deeluitmakend van het programma der Gentse Feesten, richten wij nu, na het toekennen van toelagen, onze roeiwedstrijden in te Langerbrugge op 30/7/19ZZ en ook in 19Z3-19Z4-1925 en 19Z6. Dit laatste jaar werden wij ook gelast met het inrichten der Belgische Kampioenschappen. Enkele weken later worden wij opnieuw, door de K.B.B.R. gelast met het inrichten te Langerbrugge van de proefwedstrijden voor de Europese Roeikampioenschappen. In 19Z7 wordt ons opnieuw door de Stad Gent, 98


de gevraagde subsidie geweigerd. Wij besluiten dan maar intieme regatta in te richten te Zeizate op 270ogst 1927. Wij worden door de K.B.B.R. opnieuw aangeduid om op 29 September 1928 de Belgische Roeikampioenschappen in te richten te Langerbrugge. Op 23 Juni 1929 richten wij te Overmeire-Donk Roeiwedstrijden op uitnodiging in, waarop buiten onze ploegen, Club Gent en de Royal Club de Toumai vertegenwoordigd waren. Wij richten nog ons Internationale Roeiwedstrijden in te Langerbrugge in 1929. Samen met Club organiseren wij de Internationale Roeiwedstrijden van Terdonck. In 1930 richten wij nogmaals Nat. roeiwedstrijden in te Overmeire-Donk, waarvoor wij een toelage kregen van het "Comité d'Overmeire". Op vraag van het Federaal Bestuur richten wij op 26/7/1931 te Langerbrugge de erewedstrijden en de Belgische Roeikampioenschappen in. Ter gelegenheid van ons 50 jarig bestaan richten wij op 23 Juli 1933, onze 31e Int. Roeiwedstrijden in onder de titel "Régates du Cinquantenaire". Men telde toen 8 Belgische R.V. Met een toelage van 4 000 Fr. richten wij te Zeizate onze regatta in op 19 Oogst 1934. Op 24 Juli 1938 tijdens de Gentse Feesten, richten wij op verzoek van de K.B.B.R. te Meulestede de kampioenschappen voor juniores en beginnelingen in. De algemene mobilisatie van 19 39 en de wereldoorlog 1940-1944 legden alle activiteit in de roeisport stil, tot in 194 3. Samen met "Club" richten wij op 25 Juli 1943, te Meulestede de Roeikampioenschappen in. Er was weinig belangstelling voor. Na het einde van de oorlog, was het in de meeste roeiverenigingen weinig schitterend, zo op gebied van beschikbare krachten en voorhande bruikbaar botenmateriaal als op geldelijk gebied. Voor het herstel zijn jaren nodig geweest, zodat de wedstrijden uitbleven en alles zich beperkte bij een ernstige voorbereiding voor volgende jaren ! Alle ogen waren gevestigd op het tot stand komen van de Watersportbaan Geo. Nachez. Zij was in Oktober 1954 afgewerkt en kon op 24 Oogst 1955 ingehuldigd worden. Door de K.B.B.R. worden wij aangesteld om in samenwerking met "Club" de Europeese Roeikampioenschappen in te richten van 25 tot 28 Oogst 1955. 21 landen namen er aan deel en lokte de belangstelling van minstens 50 000 toeschouwers. Aangelokt door deze prachtige roeibaan besluit het bestuur een schuchtere poging te wagen om opnieuw, ·bij ons thuis, onze roeiwedstrijden in te richten. Dit gebeurde dan op 15 Juli 1956. Ter herdenking van de 50e verjaring der zegepralen onzer Gentse roeiverenigingen te Henley en het 75 jarig bestaan van "Sport" worden wij door de K.B.B.R. belast in samenwerking met "Club", grote tweedaagse internationale roeiwedstrijden in te richten op 12 & 13 Juli 1958. Voor deze prachtige roeimanifestatie waren 25 roeiverenigingen opgekomen, waaronder 4 Nederlandse, 4 Oostenrijkse, 4 Italiaanse, 4 Engelse, 3 Duitse en 6 Belgische. 99


Op verzoek van de K.B.B.R. gelasten wij (Club en Sport) ons de 1e Noord Zee match op 13 September 1959 in te richten. Op 25 September 1960 richten wij op het Kanaal van Terneuzen een marathon in : Meulestede-Zelzate-Terneuzen en terug. Door de grote bijval bij de roeiers wordt op 17 September 1961 een marathon Gent-Zeizate-Gent ingericht en hernieuwen zo'n sportgebeuren nog eens op 23 September 1962. Samen met Club zijn wij dan de inrichters .van de 4e Noord Zee Match. Op 23 September 1963 komt terug een marathon aan de beurt, maar deze maal op de Watersportbaan, gezien inmiddels ons lokaal en botenloods aldaar volledig in orde waren gekomen. Hoewel zeer opzienbarend was de uitslag minder gunstig. Dan kwam bij onze toenmalige voorzitter Geo. Nachez het gedacht op, opnieuw aan te vangen met het inrichten onzer jaarlijkse Internationale roeiwedstrijden, waarbij vooral aan de opkomende jeugd zou gedacht worden. Deze nieuwe proef, groeide tot een onverhoopt succes ! Ware het niet dat ik vrees dat deze rubriek te uitgebreid zou worden, dan gaf ik hieronder, als bewijs van de enorm grote belangstelling in onze roeiwereld, een vergelijkende tabel, wier cijfers deze woorden zouden bevestigen. Ik wil mij dus beperken met te melden dat bij onze 1e poging, op 19/7/64, buiten 12 belgische, slechts 3 Franse ploegen uit Noord Frankrijk waren opgekomen; dat 15 wedstrijden op het programma stonden, dat er 20 zijn moeten geroeid worden, hetgeen 58 ploegen op het water bracht waarin 185 roeiers betrokken waren. Vijf jaren nadien, op 1/6/69 waren de aangehaalde cijfers respectievelijk: 14,5 (2 uit Frankrijk, 2 uit Spanje & 1 uit Engeland), 19; 29; 99 en 317. Tien jaren nadien klimmen deze cijfers als volgt; Op 12/13 Mei 1979 boeken wij nu volgende vergelijkende cijfers :voor 7 deelnemende landen: BelgiĂŤ 19, Ierland 1, Duitsland 13, Frankrijk 10, Engeland 13, Nederland 13, Zweden, 1 samen 70 verenigingen 68; 171; 617 en 1593. terwijl wij vaststellen d~t deze cijfers in 1982 op 8/9 Mei zijn gestegen tot 9 ingeschreven landen (Nederland met 11 verenigingen, W. Duitsland met 22 clubs, Frankrijk met 12, Engeland & Wales met 20, Portugal1, Zweden 2, Mexico 1, en BelgiĂŤ 19 samen dus 110 verenigingen), 68 wedstrijden op het programma, 235 geroeide wedstrijden en reeksen; 824 ploegen op het water, waarbij 2972 roeiers en roeisters betrokken waren. Met fierheid kunnen wij besluiten dat onze ingerichte regatta, algemeen door binnen- en buitenlandse roeiers als roeiwedstrijden met Europees formaat bestempeld worden ! ! ! Hoe een kleine bengel groot kan worden!!!!!!! Al te beknopt willende zijn vergat ik nog melding te maken van een bijzondere gebeurtenis uit dit honderdjarig bestaan. In het jaar 1929 op voorstel van de heer Victor De Bisschop, bestuurslid van "Club Gent" wordt overgegaan tot het inrichten van een jaarlijkse "Match" tussen een achtriemploeg van Club en een van Sport. Deze ontmoeting gescha100


pen met het doel, tussen beide verenigingen een gezonde en sportieve rivaliteit tot stand te brengen, had jaarlijks plaats op de Brugse Vaart tussen Mariakerkebrug en Bierstalbrug (2110 M) en kreeg de naam "MATCH CLl1B-SPORT"._Deze "race" had een buitengewone grote belangst~lling en werd door duizende leden en sympathisanten van beide clubs gevolgd. Door de Maatschappij der Buurtspoorwegen werd een stoomtram met een 40 tal w~onnetjes ten dienste gesteld, waarin duizend supporters van beide club~, juichend of door ammoedigend geroep, hun . roeiers van op de oever konden volgen. Deze match had 40 maal plaats en werd 22 maal gewonnen door Club en 13 maal door Sport. ROB. SMEESTERS ere,..secretaris

ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Vervolg) We herinneren er even aan (vooral ter intentie van onze nieuwe leden) dat deze rubriek, van de hand van de Gentse folklorist wijlen Richard Vankenhove, destijds verschenen is in "Palmarès" en dat het met de vriendelijke toestemming is van Mevrouw Penen die dit blad uitgaf, dat wij deze rubriek hier opnieuw publiceren. TER INLEIDING

Ik heb nooit gemeend dat .ik U deze maal mijn rubriek zou kunnen toezenden hebben. Zeer kort verteld: mijn moeder was een buitengewoon supersticieuse vrouw (ik heb er tussen haakjes gezegd : ook een beetje van). Nu kon zij zo zeggen : "gij zult het zien, ik ben een toverheks, het ligt in mijn leens (1) er zal dit en dat gebeuren" - en zie, het viel zó uit. Eigenlijk heb ik daar ook een beetje van : in 't vorig nummer schreef ik: "Keukenpiet werd dadelijk door tante Mele gevraagd te gaan bijzitten : zij hebben al geheeld (2)". 't Gebeurde zo, op een goeën avond zei Grootje plots : "Mele gao neu nog trêwe in heuren êwendag; en griet graaid met wie?"- "Wel met oude Keukenpiet" zei ik subiet. En, inderdaad, ze zaten in de voorplaats in elkanders armen (als een oude schuur ... enz.). Maar Tante Mele, in haar glorie, wilde in hare oude dag nog een officiële verloving, en zij hadden het over het menu. Keukenpiet wilde in zijn vak zich met eer laten gelden en het klonk over voorgerecht, tussengerecht, 101


en fijne plat (zijn specialiteit) en ... neen van nagerecht kon hij niet eens meer spreken! Tante Mele was plots in de oppositie : zij was voor een echte "pronkijnge" op zijn ouderwets, met pistolets en Franse broodjes met kaas, hesp en bloende en zo van allerlei koekskens en wa dessert waar men toch ook kon in tonen wat men waard was. Keukenpiet verschoot zich dood; maar Mele, voor wie anders grote chic wet was wilde niets weten, vond alles te duur, rekende en telde en 't moest een pronkijnge zijn. Keukenpiet liet zich ontvallen : "een pronkijnge (3) vóór den trouw, nog nooit van gehoord", "Meleke", zo zei hij "er is daar nu vandaag iets niet juist in uw bovenkamer gebeurd" en hij cijferde, en hij rekende en beweerde dat zijn menu maar "zoveel" zou kosten. Maar Nonkel Cies, als oude jongman, een beetje jaloers van zijn zusters laat geluk, begon te zingen van "wie zal dat betalen". Dat was te veel. "Zwijg gij", zo meende Keukenpiet, "bemoei U niet met andermans zaken." Grootje trok aan voor haar zoon, en wilde tussenkomen. Maar Keukenpiet zei: "'kEn ben nog niet getrouwd en mijn schoonmoeder bemoeit zich al met mijn huishouden, 't zal er ook ene uit de duusd zijn." Waarop Mele in haar vuur schoot en uitriep : "Zo mijn arme moeder bejegenen en mijn brave broer affronteren, jamais ! ; 't is uit en ament, en gij moogt rijden !" De deur open en Keukenpiet kreeg zijn huize. Elk appart kwamen zij mij nu hunne menu uiteenzetten en mij raad vragen. Gij begrijpt, ik wil en mag niet partijdig zijn en vertel zowel wat de ene als wat de ander wilde bereiden, zelfs al is de "hoofdschotel" van Keukenpiet geen Gents gerecht. En nu vraag ik U, wie geeft gij gelijk en wat vindt gij het duurst ? WAT KEUKENPIET WOU GEREEDMAKEN : Als voorgerecht : ROGGELEVER OP TOASTJES : Men koopt een pan schone grote roggen. Men haalt er de grote bruine levertjes uit, en tracht van de vishandelaar nog een paar levers van andere roggen bij te bekomen (niet iedereen lust dat). De levers worden nu in kokend water gedompeld en laat men een tweetal minuten koken. In het water heeft men een scheutje azijn en lichtekens peper gevoegd. Na uitzijpen snijdt men de levers in kleine stukjes en legt die of spreidt die uit op sneden brood of op van die sneden in kleine toastjes verdeelde stukjes die men goed in de oven laten roosteren heeft. Bij het opdienen garniert men met fijngehakte peterselie. Als tussengerecht : GESTOOFDE PUIBILLEKENS Gent was van oudsher een drabbig meers- en moerasland (Lange en

102


Korte Mere; Poel; Drabstraat; Meerstraat, enz.). Maar ook rondom de stad had men de Drongenmeersen, de Dampoortmeersen, de Muidemeersen, enz. Vooral de twee laatste waren vol van de puiten (kikvorsen). Die waren voor de eenvoudige mens tevens voedsel en lekkernij. Met een stok gewapend ging men in groep "puien slaan" lieft de grote dikke. De achterpoten met de billekens werden afgesneden, de rest van de arme diertjes weggeworpen. Als men een voldoende portie had trok men huiswaarts, stroopte de billekens; die werden nu eerst zachtjes gekookt en dan in de pan gebakken in een goede klont boter, lichtekeus gekruid, en 't was van lik mijn lipke. Er werd ook met de puibillen gevent. Vooral in de vooravond als de kikvorsen zich verraden door hun gekwaak, werden zij door specialisten met hopen geslagen, de billen in een paander gestopt totdat de 2 schelen bijna niet gesloten konden worden, en dan aan de man gebracht (4). De Hoofdschotel van Keukenpiet was :

GEVULDEFAZANT MET KASTANJEPUREE Men maakt eerst het vulsel klaar : 300 gram mager kalfsgehakt wordt gemengd met een doosje schuim van ganzenleverpastij waarbij men ook nog truffels voegt; dat alles wordt goed bewerkt samen met een ei in zijn geheel, alsook met wat Madeira, wat Cayennepeper, een snUifje zout, een heel klein beetje muscaatnoot en bij dit alles voegt men een boordevolle lepel bloem. Het geheel wordt nu nog eens gemengd met een houten lepel, maar de lever en het hart van de fazant zijn eerst nog op het laatst er ingebracht. Dat mengsel wordt nu geheel in de fazant gestopt die men toenaait. Een 75 gram boter zijn voldoende om de fazant eerst te laten bruinen, terwijl men zout, peper en een half laurierblad er aan toevoegt. De fazant blijft in de kastrol met de rug omhoog liggen en na toevoeging van wat water laat men de vogel na een uur tot een uur en een kwartuur (naarvolgens het mals zijn) braden. Dan wordt de saus gemaakt : 't wor~t een donker-bruine saus van 50 gram boter, een lepel bloem en het vocht van de fazant waarbij men nog een weinig OXO en een glas Madeira voegt. Dit alles eens goed laten doorkoken. Ten slotte komen er nog enkele druppeltjes kleurstof, een halve citroen en nog enkele truffelschilletjes bij te pas. De saus wordt op de fazant gegoten. Om op te dienen wordt de fazant gescheiden, gegani.ierd met stukjes van het vulsel; de saus komt er bovenop (zij is echter eerst 103


nog wat aangelengd met een scheutje Madeira). Natuurlijk, zegt Keukenpiet, hoeft daar ook nog Kastanjepuree bij opgediend. Moet ik u dat beschrijven ? Een kilogram kastanjes (met een sneedje in) worden, net als aardappels gekookt in water met wat zout, en dit gedurende een twintigtal minuten. Uitgedruipt op een stramien en gepeld worden zij, warmgeweg doorgestoken en dan weer op het vuur gesteld met 75 gram boter en 50 gram gekristaliseerd suiker. Alles goed mengen als voor aardappelpuree. Met een douille worden nu garneersels daarvan rondom op de fazantschotel aangebracht. Wat de Rog betreft verdedigde Keukenpiet zich met te zeggen dat de vis niet verloren was, en 's anderendaags op de meest mogelijke manieren, warm of koud (ingelegd) kon worden gebruikt. Wat waren nu de wensen van Tante Mele? Die wilde enerzijds hare eenvoudige geboterde gevulde broodjes en pistolets met koffie maar droomde nu, van naast haar daaropvolgende koekjes (zoals donder en bliksem, petaterbeschuitjes, petit-beurres en anderen) met Franse of Meetjes kante, zelfs nog haar kunst te tonen in een of andere zelfgemaakte taart of andere zoetigheden zoals : BROODPUDDING OF POTYNK Men legt de sneden brood in de oven om ze in goed bruine beschuit om te toveren. Men doet die nu in een grote kom en giet er lauwgemaakte en gesuikerde melk op. Als alles nu goed doorweekt geraakt is wordt het geheel geplet tot een dikke brij. Daarin voegt ge rozijntjes, kaneel, vanieljebloem, enkele geklutste eieren en zelfs overschot van eiwitten. Een vuurvaste vorm wordt geboterd : alles gaat daarin en de vorm wordt in een goede warme oven geplaatst en ongeveer 45 minuten laat men de potynk bakken. N.B. :Vraag aan tante Mele geen getallen voor de ingrediĂŤnten; zij vindt dat elk moet zoeken naar zijn eigen smaak. EIGENGEMAAKTE BRIOCHEN ! Men legt 1 kilogram bloem open in kroonvorm. Zout en 100 gram cristalisĂŠsuiker worden er naastgelegd. In de grote put in het midden komen nu 2 eiers; gist gebrokkeld in lauwe melk, en dat alles even slaan en met de hand doorwerken met de bloem en het zout en op 't laatste suiker. Het geheel moet licht zijn. De ene helft van de deeg wordt nu vervormd tot boterkoekjes of serpentins. Het wordt een ganse bewerking van openrollen, met bloem bestrooien, in drie vouwen, weer openrollen, met bloem bestrooien weer toevouwen, weer openrollen, in stukjes snijden en bovenop met overschotjes garnieren, met ei bestrijken en in de oven 104


steken - dat is voor de boterkoeken. De serpentins worden niet gevouwen maar eerst opengerold, met rozijnen en bruine suiker belegd, nu opgerold en met eiwit toegeplakt. Na wat rusten worden van de rol stukken gesneden, bestreken met boter, nog wat laten rijzen en ... de oven in. De andere helft van de deeg die gerust heeft, snijdt men in stukken van ronde of ovale vorm die gegarneerd worden met blokjes suiker of stukjes appel. Men doreert met boter, laat nog even wat rijzen en de briochen gaan de oven in. NOTEN ( 1) Leens : gent se uitdrukking voor lenden. (2 ) ge beeld : hunne verloving is reeds verbroken. (3 ) pronkijnge : na het huwelijk nodigden de trouwers familie en ouders uit op een goede koffietafel. Pronky nge betekende niet dat zij pruilden tegen elkaar maar dat zij wilden pronken (hovaardig tonen) met al wat zij gekregen hadden en in hun huishouden bezaten. (4 ) het slaan van kikvorsen is nu wettelijk verboden, enerzijds door het protest van het Werk van de Dierenbescherming, anderzijds voor het groot nut van de kikvorsen bij het vernielen van het venijn. Toch wordt nog wel in het geheim geslagen.ln rnidden-Frankrijk echter worden de billekens publiek in de restaurants nog opgediend.

('t vervolgt)

HETTOREKEN Het artikeltje dat hier volgt verscheen destijds in "Palmarès" en wordt hier gereproduceerd met de vriendelijke toestemming van Mevrouw Penen die de uitgeefster was van dit blad . Op 8 maart 1883 stelde het toernalig Gents stadsbestuur een geste die vandaag ongetwijfeld eenieders goedkeuring had kunnen wegdragen : het kocht, op de hoek van Vrijdagmarkt en Kammerstraat, het huis, aloud bekend als het Toreken of Torreken, tegen de nogal schappelijke prijs van 56 500 F. Schandaal en protest : indien de stad centen gaat uitgeven om een paar oude en vervallen muren en stenen aan te kopen, in stede van fabrieken 105


Foto nr. 102383 B- Copyright A.C.L.

106


op te richten en moderne woningen te bouwen, wordt het een ware ramp voor het industriële Gent ! De schepenen verdedigen zich met hand en tand : geen haar op ons verstandige schedel heeft er ooit aan gedacht een hoop oude stenen aan te kopen, wel een getuige van ons politiek en demokratisch verleden, de vergaderplaats van de eens zo beruchte en van onze prinsen zo geduchte volksvergadering, de Collatie ! De oppositie zwijgt, maar nu gaan de geschiedschrijvers aan 't protesteren :Wat ? Het Toreken is de vergaderplaats van de Gentse Collatie geweest ? Wie heeft U dat diets gemaakt ? Antwoord van de stad: wij hebben het gelezen in Dierickx, Steyaert, Kervyn de Volkaersbeke, Voisin, Sireten in de werken van zovele geleerde bollen! Antwoord van Frans De Potter, Vanden Bemden, Van Duyse, Prosper Claeys: die geleerde bollen waren die dag holle bollen. Ten andere, alleen Dierickx heeft zulks beweerd en al de anderen hebben het klakkeloos van hem afgekeken en afgeschreven, want ook zo wordt nog af en toe de geschiedenis opgedist ! De schepenen krabben zich nu de h~den in het haar van hun verstandige schedel. Wat nu aangevangen in die warwinkel ? De koop is gesloten geweest op 8 maart en op 30 april heeft de Gemeenteraad beslist het Toreken ofte Collatiezolder in zijn oorspronkelijke staat te herstellen, en op die beslissing kan men nog onmogelijk terugkomen. · Gelukkige historische vergissing van onze edielen en van een handvol auteurs, want haar hebben wij de redding, het behoud en de herstelling van het zo stemmig Toreken te danken, dat de stad wellicht anders nooit had aangekocht, hetgeen zijn onherroepelijk verlies en afbraak had b~te­ kend!

* * * Van het Toreken mag wel gezegd worden dat het zo oud is als de straat of de Vrijdagmarkt. Begrijpelijk heeft het ook in zijn lang en bewogen bestaan heel wat veranderingen moeten ondergaan. Oorspronkelijk was het, zoals de meeste huizen, een houten gebouw, gelegen in en deel uitmakende van wat men toen "den lijnwaet rync" noemde. In 1360 treffen wij er de "Halle" of het "Lammerwerkershuis" aan, een halve eeuw later de grauwwerkers en vanaf het midden van de XVe eeuw, de huidevetters of leerloàiers. Sommige uittreksels uit de stadsrekeningen doen ons vermoeden dat het omstreeks 1450 moet geweest zijn dat het houten gebouw door een stenen konstruktie, het huidig Toreken, werd vervangen. In 1451 immers 107


Het Toreken zoals François Beulanger het zag rond 1855. Foto Stadsarchief naar het gekende schilderij in privÊ-bezit.

108


gaan de huidevetters belangrijke leningen aan, hoogstwaarschijnlijk om de bekostiging van hun lokaal te kunnen dekken. Het spitstorentje, dat in 1814 zijn snoezige en zo sierlijke spits verloor, kwam slechts in 1483 het ensemble bekronen :"een leveringhe van houte, omme daer af te makene een torrekin up thuus van de Hudevetters binnen deser stede". Op het torentje prijkte als windwijzer geen doodgewone haan, maar een guitige meermin hetgeen uitlegt dat in de XVIe eeuw, het Toreken wel meer de "Meerminne" werd geheten. Onze Gentse huidevetters waren rondborstige kerels die er warmpjes inzaten en dan ook van een flinke pint en een lekker en stevig feestmaal hielden in een rijkversierd en stemmig lokaal. Het Hudevettershuus bood hen in dat opzicht al wat hun hart en buikje maar wensen konden, want zowel het eerste als het tweede verdiep bestonden uit een enkele ruime zaal, uiterst geschikt voor banketten, festijnen en andere plechtigheden op de dag van de verkiezingen en vooral op de naamdag van de H. Bartholomeus, de brave sint die onze huidevetters niet zonder galgenhumor tot ¡hun patroonheilige hadden uitgekozen omdat de arme man door de ketters het vellevend van het lichaam werd afgestroopt ! Die dag werd er na de H. Mis, gegeten en gedronken tot de sterksten er bij moesten bezwijken.

* * * Aan het torentje hing destijds een zware klok- sedert 1884 in veiligheid gebracht in ons Bylokemuseum -, die luidde bij de opening van de lijnwaadmarkt. Zij was versierd met mooie tekeningen voorstellende de Aanbidding van de Wijzen en een kruipende leeuw met de keizerlijke kroon op het hoofd: "Maria est nomen meum et Georgius Waghevens me fecit anno Dei XVCXI". Rond het Toreken, ter hoogte van de kornis van het gebouw loopt een uitspringend balkon. Aan de borstwering hing men in vroegere eeuwen, de stukken lijnwaad die door de keurders slecht bevonden werden of niet geheel beantwoorden aan de kwaliteitseisen door de nering gesteld. Zij werden verbeurd verklaard ten voordele van de godshuizen van de stad. In de XV Ie eeuw werd tegen het hoofdgebouw, een kleine winkel opgetrokken die heden nog bestaat doch destijds zeer erbarmelijk werd gerestaureerd. Het torentje zelve onderging een paar maanden geleden een tamelijk sommaire restauratie : beter iets dan niets, doch ware het niet gewenst dit juweeltje van onze stedelijke architektuur volledig op te knappen en het ook van binnen zijn oorspronkelijke karakter terug te schenken met de twee ruime zalen en de elegante wenteltrap ?

109


SCHOOLZIEKTEN Het schoolgaan veroorzaakt neusbloeding, hoofdpijn, zenuwziekten, bloedarmoede en bleekzucht ... Het ontvangen van onderricht, het leren lezen en schrijven, het behalen van een diploma is steeds een "must" gebleken in de geestelijke ontwikkeling van een kind tot volwaardig burger in de actieve maatschappij. Zo denkt er toch iedereen over, dat is een waarheid als een koe, of is het niet? Schrik ik me een aap, beste lezer, wanneer ik laatst een artikel onder ogen kreeg in een vergeelde almanak Vooruit, voor het jaar 1910. De vooroorlogse periode, waarin de klassestrijd nog volop aan de gang is, de strijd voor het algemeen stemrecht, de uitbuiting van de werkende klasse steeds welig tiert, de kinderarbeid. Nu had ik me voorgesteld dat onze voorouders zeker de loftrompet van het onderwijs zouden gestoken hebben, de school zouden gezien hebben als het instrument bij uitstek, om hun kinderen een betere toekomst te waarborgen. Maar neen, het artikel is doorspekt van negatieve uitlatingen over de toenmalige pedagogie. Het kind is de dupe van het hele manke gebeuren, het kind gaat aan het schoolbezoek ten onder ...

- "Bij een eersten aanblik schijnen de twee deelen van het woord "schoolziekten" niet bij elkander te passen. Eene school is eene plaats waar het kind lichamelijk, geestelijk, zedelijk wordt opgevoed en dus beter, volmaakter wordt. Past gij het woord "school" op een gebouw of huis toe, dan denkt gij aan een woning die ruimer, hooger, luchtiger is dan een werkmans- of een burgershuis. En toch, wie spreekt van schoolziekten, bedoelt ziekten die eigen zijn aan scholieren, erger nog, ziekten of ziekelijkheid waarvan รณf de school รณf het leeren de oorzaak is. Laten wij dit alles naderbij beschouwen. In dagbladen, boeken, statistieken lezen wij wel eens dat in de meeste beschaafde landen het kind van zijn 6de tot zijn 12de of 13de jaar schoolgaat, maar in werkelijkheid is dat niet altijd zoo. Te Gent, bijvoorbeeld, zenden werklieden- ook burgers - hunne kleintjes naar school als zij hun derde jaar hebben bereikt. Soms nog vroeger, want in ieder der laagste klassen van de bewaarscholen zitten daar kleintjes die hun derde jaar nog niet voltrokken hebben. Laten wij een oogenblik, net als in een sprookje, zoo'n kleine jongen, een Jantje, veronderstellen, dat op 31 maart dri~ jaar oud is. De winter loopt ten einde. Ook is klein Jantje schier van einde october- bijna zes 110


maanden - binnenshuis gebleven. Het knaapje heeft dus zes maanden geene voldoende hoeveelheid lucht ingeademd; in den winter ook worden Wij door de zon stiefmoederlijk behandeld. Ziet maar, einde maart, naar de bloemen op uw vensterkozijn, ze zijn misschien wel verdord, gestorven bij gebrek aan licht en lucht, en zoo gij ze in 't leven hield, is hun groen blad bleeker geworden. En nu vraag ik het u in gemoede: meent gij niet dat, waar een eenvoudigen bloempot zes maanden lang gebrek had aan licht en lucht, uw Jantje, dat toch ook net als een bloem een zonnekind is, aan gebrek aan lucht en licht geleden heeft ? Alle kinderen, maar vooral stadskinderen, gaan lichamelijk 's winters minder vooruit dan 's zomers : kinderen groeien trager gedurende den winter dan gedurende den zomer; wat meer is, niet alleen de groei van hun lichaam, maar ook hunne spierkracht is geringer geworden gedurende het gure seizoen. En nochtans, wat gaat er met ons driejarig Jantje gebeuren ? Wel, met Paschen gaat het naar school..., in andere woorden, men gaat het opsluiten in eene kooi, juist met den aanvang van de lente, als de lucht helder wordt. Worden de kinderen op school slecht behandeld ? Zijn onze schoollokalen misschien niet hygiënisch ingericht ? Wel zeker ! De schoolhygiëne gaat met rasse schreden vooruit; op school worden de kleintjes liefderijk behandeld, maar er bestaan moeilijkheden waartegen niemand opkan, gevaren die niemand weten kan. Wat men al doe om de scholen te reinigen en te verluchten, schoollucht is en blijft ongezond. Op school ook verliest het kind zijn eigen persoonlijkheid, het maakt deel uit van eene kudde, het moet zich dus aan het kuddeleven gewennen. De onderwijzeres is goed, ze is ontwikkeld, ze richt haar onderwijs naar de beste leermethodes in, ze is vol toewijding, maar ze moet toch hare kleintjes op de bank leeren zitten, en op die bank moeten zij zich stilhouden en er niet afkomen, dan als zij het beveelt. Och kom, zegt ge voorzeker, op eene bank zitten is toch zoo lastig niet ! Maar gij volwassen mensch, als ge eet, kout, schrijft of luistert, zit toch liever op een stoel. Op een stoel zit ge alleen, op een bank zitten de kleintjes met twee of drieën. Een kind dat neerzit op een bank, dat vóór zich een lessenaar heeft en achter zich weer een lessenaar heeft, is in al zijne bewegingen belemmerd : vooral het voor- en achter buigen van de ronip is lastig, tenzij het jonge wezen de schouders opsteekt en de borstkas ineendrukt ! Maar het kind zit niet lang op de bank, het mag soms rechtstaan, wellicht marscheeren, wandelen, ja, maar zelfs in de meest gunstige omstandigheden zit het toch drie à vier uur tusschen zijne lessenaar geprangd en dat niet één dag, maar de hele week, van zijn derde tot zijn twaalfde jaar, en als het wel begaafd is dan begint eerst de ware marteling, want

111


begaafde kinders zendt men naar middelbare, naar normaal en naar hoogescholen. - Let wel op dat we schrijven, "als het kind begaafd is", wat beteekent dat wij de beste onder de beste kiezen, dat we een selectie maken om de goede leerlingen te verzwakken, later zwakker kinderen voort te brengen en op die wijze het geslacht der toekomst, het vaderland, de menschheid groote schade te berokkenen. Al onze lezers weten wat men verstaat door kinderziekten : mazelen, roodvonk, roode- of scharlakenkoorts, kinkhoest. Vele menschen verkeeren in den waan, dat men als kind aan die ziekten zijn tol moet betalen, maar dat "moeten" is nog niet bewezen. Wat echter wel bewezen is dat hoe jonger een kind door een dier ziekten is aangedaan, hoe meer gevaar het loopt er van te sterven. Alle onderwijzers weten dat het soms genoeg is dat één scholier door mazelen wordt aangetast opdat twee, drie dagen later heel de klasse er door gaat. Laten wij echter een kind veronderstellen dat aan die gevaren opspartelt. Op zijn zesde levensjaar gaat het over naar de lagere school en leert al spoedig lezen, schrijven, rekenen. Met dat lezen en schrijven staat schoolmyopsie in zeer nauwe betrekking. Er zijn wel is waar menschen, die bijziende geboren zijn, maar dat zij, die aanleg tot bijziendheid hebben, op school in de beste voorwaarden verkeeren om dit gebrek te zien aangroeien, zal wel niemand betwijfelen. Denkt maar aan de donkere grijze schalie, aan de duistere grift, aan de gebogen houding van het hoofd, waarbij het bloed naar hersenen, voorhoofd en oogen werd gejaagd, aan het glanzend schrijfpapier, aan de schoolboeken waarvan zo weinig drukkers zich afvragen welke lettertype, welk papier voor het gezicht de best geschikte zijn. Toch is myopie nog de grootste schoolplaag niet, want er bestaan er nog ergere: In de 17de eeuw reeds kloeg meyr. de Maintenon er over dat de juffrouwen van Saint Cyr zulke verkeerde houding aannamen, en de beroemde dame heeft zeker nooit geweten, dat zij aan paedagogie deed toen ze de juffrouwen van hare kostschool vermaande rechtop te zitten. De ziekte waaraan de juffrouwen van Saint Cyr leden, noemen de mannen van de wetenschap scoliose of ruggraatverkromming. Die ziekte wordt ongemeen in de hand gewerkt door het Engelsch of liggend schrift dat sedert de 18de eeuw in zwang is. Om u te overtuigen hoe nadeelig het aan de menschelijke ontwikkeling is, moet gij maar een schrijvend kind nagaan. Het steekt den linker schouder vooruit, kromt den rug, ziet op zijn werk niet met beide oogen te gelijk, maar het buigt het hoofd rechts zoodat het linkeroog of het rechteroog dichter bij het papier komt dan het andere. Onvermijdelijk moet het daarbij twee ongelijke oogen krijgen. Een schrijvend of lezend kind heeft doorgaans neiging, om het gansch gewicht van den romp op ééne heup te laten rusten. 112


Schoolkinderen leeren en stucleeren niet alleen op school, maar te huis, en t'huis, helaas ! Ik moet u zeker niet zeggen hoe en waar het huiswerk der meeste kinderen geschreven wordt : op een hoekje van de koffietafel, aan de toonbank in den winkel, bij eene buurvrouw; persoonlijk hebben wij een kind gekend, een meisje, wier moeder "ouvreuse" was in 't Nederlandsch Tooneel te Gent, zoodat het meisje drie maal per week haar huiswerk in Minards' Schouwburg schreef. Het uitbreiden der schoolprogramma's heeft eveneens nadeelig op de gezondheid der kinderen ingewerkt. Honderd jaar geleden leerde men eerst lezen, daarna schrijven, eindelijk rekenen. Nu vat men alle vakken gelijker tijd aan, men voegt er altijd bij, zoodat de geleerdheid een rivier wordt die zich in de breedte uitzet en die dan ook in breedte wint, wat zij in diepte verliest. Van daar ook dat de grieven, die wij tegen de school hebben, al grooter en grooter worden : het schoolgaan veroorzaakt neusbloeding, hoofdpijn, zenuwziekten, bloedarmoede, bleekzucht. Geleerdheid maakt de kinderen vroeg rijp. De sociale verantwoordelijkheid van het geven en verspreiden van onderwijs is zeer groot. In alle landen, in Duitschland, Nederland, BelgiĂŤ, Engeland, waarschuwen de geleerden ons tegen de gevaren der schoolsche overlading. En zelfs al deden zij dat niet, toch doet de terugslag zich op de meest natuurlijke wijze gevoelen. Die terugslag heet sport. Honderd jaar lang heeft de mensch te veel en te lang zich op de boeken versuft. Nu valt hij in eene andere overdrijving, namelijk die van het turnen, roeien, balspelen, loopen, springen, en wat al meer. We moeten langzamerhand de toestanden verzachten, de scherpe hoeken van het werk der volksbeschaving afronden. Daarom vestigen wij de aandacht onzer lezers op een voorstel, dat uitgaat van de gemeenteonderwijzers van. Gent. Sedert verscheidene jaren stellen die heeren aan den gemeenteraad voor om, jaar in jaar uit, de scholen 's namiddags te vier uur te laten uitgaan. Heden eindigen de scholen 's winters te vier, en van Maart tot Augustus te half vijf. Wat een verschil tusschen het kleine, weerlooze boekenwormpje waartoe onze hedendaagsche opleiding het kind vernedert, en het vrije wezen waartoe de dichter het kind, den mensch der toekomst, opleiden wil. Vrijheid voor het kind, dat is lucht en leven, dat is zonnelicht, dat is spel en beweging ! Een zonnige kindsheid slaat op den heelen toekomstigen levensloop terug. Dat men met luider stem voor het volkskind eische :meer licht, meer lucht, minder dwang, eene natuurlijke kalme opvoeding, die de gezondheid en de schoonheid waarborgt van het toekomende geslacht. (M.L.C. 1909) We komen van verre ... het hedendaags onderwijs wordt voortdurend

113


vernieuwd, aangepast aan nieuwe noden. Met de prachtige zomer 82 achter de.rug, zal onze schoolgaande jeugd zonder problemen, gewapend met de nodige dosis vitaminen, aan de slag gaan om dit nieuwe schooljaar zonder "schoolziekten" door te komen. RENÉHESPEL Aug. 82

BRON Almanak Vooruit 1910- 30ste jaargang Volksdrukkerij, Hoogpoort Gent - 1909

WAT IS ER VAN DE LIEVE? In september '81 werd nevenstaand dossier aangenomen PROVINCIE OOST-VLAANDEREN door het college van burgeSTAD GENT meester en schepenen. Het T.D. BRUGOEN EN WATERLOPEN betreft hier de sanering en herkalibrering van "het LiefSANERING EN ken", een deel van het hisHERKALIBRERING VAN •• HET LIEFKEN"' torisch Lievekanaal ( 12511269), dat eens de eerste TE GENTverbinding vormde tussen WONDELGEM ~[ s~:A~~~::u.!~t OE VAM Gent en de Noordzee ( 1). In januari '82 maakten sommige kranten inderdaad gewag van mogelijke werken ., S.W.K. " "''"'"""" " "'''""""" aan het Liefken. Aangezien - - 1".?--j;;·· koffiedik-kijken geen verant:JE 5A6J/J6 1. woorde wetenschappelijke methode is, stapte "Ghendtsche Tydinghen" resoluut naar de - eveneens Gentse - firma Denijs, gespecialiI I I I seerd in o.a. water- en collecOVERZICHTSPLAN. torwerken (2), om zijn licht over deze zaak op te steken. De geplande werken behelzen het meest noordelijk gelegen gedeelte van het Liefken te Wondelgem, vanaf de Koning Boudewijnlaan, beter bekend als de "industriebaan", tot aan de spoorweg Gent-Eeklo benoorden GEZIEN U

V!IOR1iESTHO

AANGENOMEN

000~

OI

DOOR HET COLLEGE VAN

8URI:ifMEEST[R

(N SCHEPtNUl IN ZITTUIG

VAN

SUEPO

OPU8.UI[

V[RII.[N

BI..IZONDER BESTEK NR.3320

OPGUUo.&lfT

DOOR HET STUOI(i!IURU.U

VASTGESTUD DOOR DE GEMU.IIffA,U,O

1111 ZITTUIG VAN

HOVEIUSOIIIOKAAI 9000

SEPTE~BER

1981

GENT_,

GllfT, AUG 1981. DOSSIER 111

21

''Si

EEN

PlAif

OIII[(T[UR

P

PAfPf. I

lUl

WIJZIGUilGEN

SCHAAL

1110000.

0", 0.12111!

114


Fig. 1. Overziehtsplan van de saneringswerken

115


0

HET LIEFKEN

~

;o

----oude.

b4Jd-in~

Vl

".,.,

;o 0

f'i r

I

\

;;; .....

I'

I

i+ ~50

I

I

r:--

-

--

•·

c--- 1.. .,,, " ... ~

-

"" •'''""" . .

~

~.

I

'1'-••·•.o."olilrf

~-----:;t=b~ !\ --;-;.!..__1: bree_dk

~

31

I

Fig. 2. Oud en nieuw dwarsprofiel van de Lieve

H20

)i('

Fig. 3. Situatieschets terminus tram 1

116


het station te Wondelgem. Het gedeelte ten westen van de spoorlijn dat uitmondt in het kanaal Gent-Terneuzen en het gedeelte in de Wondelgemse Meersen achter de Wiedauwkaai en de MaĂŻsstraat te Gent blijft er alsnog als een vieze sloot bij liggen. Gelukkig betreft het hier hoofdzakelijk industrieterreinen en moeten slechts enkele schaarse omwonenden de stank van het Liefken voor lief nemen. Heel wat beter zijn de bewoners van de dichtbevolkte wijken "Galge" en ''Woestijnegoed" te Wondelgem er aan toe. Zij mogen zich in de toekomst op een mooie waterloop verheugen. Het opzet is het volgende : de oude Lievebedding wordt uitgegraven tot op een diepte van 4 meter. De taluds worden met stalen damplanken versterkt. In de bedding worden betonnen collectorbuizen gelegd met een doorrrteter variĂŤrend van 1.20 tot 2 meter, voor afvalwater dat nu niet langer in, maar onder de Lieve zal stromen. Deze collectoren worden onder aarde bedolven en met een betonlaag bedekt. Er rest dan een betonnen Lievebedding van 5 ,30 meter breed en ongeveer 2 meter diep. De bovenrand van de damplanken krijgen een betonrand en de meeste taluds zullen met graszoden en enkele met breuksteenmetselwerk afgewerkt worden. (Fig. 2) De werken starten ongeveer aan de automobielinspectie waar een collector onder de viervaksbaan zal geperst worden. De werken worden, voor zover dit kan, uitgevoerd van op de oever, wat voor het grootste deel van de loop van het Liefken niet het geval zal kunnen zijn gezien de dichte bebouwing langs de boorden. Veel achtertuinen palen nl. aan het water en braakliggende terreinen zijn schaars geworden. Daar waar gewerkt wordt zal de loop afgedamd en omgeleid worden. Het voetgangersbruggetje tussen de Liefkeusstraat en de Vroonstallestraat (Koestraat) wordt afgebroken en de Lieve aldaar over een lengte van 40 meter gedempt (zie ftg. 3) dit om in de toekomst het doortrekken van tramlijn 1 naar Evergem te vergemakkelijken. Een duiker (3) zorgt aldaar voor doorstroming. Eveneens is daarmee voorzien in de mogelijkheid de Vroonstalle-en Liefkeusstraat te verbinden, zodat ook daar doorgaand verkeer mogelijk wordt. Op deze plaats bevond zich ten andere in een nog niet zo ver verleden een gewad door de Lieve. De drie andere Lievebruggetjes, te weten :dit tussen de Waterhoenlaan en het Emmanuel de Turcqplein, de "kamemelkbrug" op de Evergemse steenweg en de spoorwegbrug onder de lijn Gent-Eeklo blijven alsnog onaangeroerd. Om bij overvloedige regenval de collectoren de gelegenheid te laten hun water tijdig te verspelen, zijn op twee plaatsen "overlaten" voorzien (zie overziehtsplan fig. 1). Dit zijn een soort kokers op de collectoren waarbij het water door de druk omhoog geperst wordt en slechts dan in de Lieve terecht kan komen. 117


f-' f-'

00

Voetgangersbruggetje over het Liefken te Wondelgem ter hoogte van de Liefkensstraat (rechts)


Verder zal een vijzelgemaal (zie overziehtsplan ftg. 1) aansluiting geven op de collectoren aan rijksweg 56, t.t.z. de nieuwe aangelegde wegverbinding tussen Meulestedebrug en de Koning Boudewijnlaan. Dit alles moet er voor zorgen dat geen afvalwater meer in de bedding terecht komt en het Liefken dan toch weer het lieflijke kanaaltje wordt dat het lang geleden geweest is. Maar ... Ook hier weer geen rozen zonder doornen. Ondanks alle mooie plannen en het fiat van onze vroede stadsvaderen kan nog niet met de werken gestart worden, gezien men op het ministerie van volksgezondheid nog altijd het licht niet defmitief op groen gezet heeft. Men weet voorlopig nog niet of men de bestaande kredieten, dan wel bijkredieten voor de werken moet gebruiken. Zodoende. Het zal dus wel nog een tijdje duren vooraleer levendwater het Liefken zal doorspoelen en het lis bij de waterhoentjes weer in bloei zal staan. EDDY LEVIS ( 1) Zie 11e jg. nr. 4/15 juli '82/blz. 203 "De Lieve van zeekanaal tot verloederde sloot. Of toch niet ?" (2) Werken op Coupure, Nieuw~_Yaart, Begijnhoflaan, Brugse Vaart, enz ... (3) Koker onder een weg, dijk of dam tot het afvoeren ofinlaten van water.

VRAAG EN ANTWOORD Antwoord i.v.m. de Torenwachters van het gerestaureerde Belfort In: september van vorigjaar hadden wij van de Heer E. Vandevelde, 1e Kontroleur van de Stad Gent, een antwoord ontvangen. Wij hadden het niet gepubliceerd omdat dit antwoord vergezeld was van prachtige kleurfoto's die wij graag, samen met het antwoord, wensten te publiceren. Wij moesten dus eerst informeren wat de mogelijkheden en de condities waren. Er is helaas gebleken dat de prijs van een kleurenreproductie niet verenigbaar was met een gezond en zuinig beheer van onze gelden. Wij moeten dus genoegen nemen met een zwart-wit reproductie. Met onze excuses aan de Heer Vandevelde voor de vertraagde publicatie van zijn antwoord. Bij de restauratie en consolidatie van het Belfort, werden op 13 oktober 1975, de 4 torenwachters van hun voetstuk naar beneden gebracht. De struktuur en de gaafheid van de hardsteen was zodanig, dat ze konden herbruikt worden mits kleine herstellingen en reiniging. 119


Foto 1. Een unieke situatie : de Gentse torenwachters op Westvlaamse grond - Copy right :Foto Vande Putte - Zomergem

120


Foto 2. Boven Gent:rijst .. . naast en onder een stoere torenwachter, enkele moderne figuren : E. Vandevelde, le Kontroleur van de Stad Gent, H. De Ridder, Conducteur van de firma Vanderkerckhove lngelmunster, W. Defray, Architect Stad Gent.

121


Bij nader onderzoek kwam men tot de vaststelling dat deze beelden oorspronkelijk waren beschilderd, want delen kleur waren bewaard, vooral langs de achterzijde. Ook op de wapenschilden van de wachters was kleur en ook de tekening van het wapen was zichtbaar op de schilden. Het was dus bewezen, in 1913 waren de torenwachters beschilderd. Dat kan men ook bemerken op de foto's van SacrĂŠ 1912-1913. Ook de wapenschilden van Gent en Vlaanderen, gedragen door de 8 leeuwen waren gekleurd. Door de bestaande kleur en tekeningen was discussie uitgesloten. De wachter met bijl en deze met goedendag hadden een wapen als volgt : Veld van keel met een kruis in goud, omgeven door vier kleine kruisen in goud. (Jerusalem kruis) De wachters met zwaard en deze met bazuin hadden een wapen als volgt : Veld van zilver en kruis van keel. Aan de hand van de bevindingen en na advies van de dienst monumentenzorg (Mr. Vandenhoutte t) kwam men tot de huidige afwerking; de wapenschilden zoals ze bestonden en de kleuren van de wachters roodwit-geel. De rode kleur van speciaal pigment, daar rood zeer gevoelig is aan zonlicht. Het schilderwerk is uitgevoerd door de firma Mestdag uit Ingelmunster, specialist in dergelijk werk. Het afnemen, in goede staat brengen, terugplaatsen en bevestigen van de torenwachters, gebeurde door de firmaN.V. Gebroeders Georges en Ir JozefVandekerckhove. Ze werden teruggeplaatst in april1981. Dit volgens opgaven van het studiebureau Van de Vloet, die de uitvoering controleerde, het geheel onder de leiding van de technische dienst gebouwen van Stad Gent. Antwoord op de vraag van de Belgische Sleutel- en Slotengilde Van de Heer A. Van den Kerkhove, Conservator van het Bijloke Museum, ontvingen wij het volgend schrijven : "Mijn collega Dr. A. Stroobants pleegde een schitterend doktoraat over het ijzerwerk in Vlaanderen in het verleden. Daarin komen uiteraard ook de sloten- en sleutelmakers aan bod. Een exemplaar vĂŠl.Jl dit doktaraat berust in het Bijlokemuseum en kan geraadpleegd worden tijdens de kantooruren, na schriftelijke toelating van de auteur Dr. A. Stroobants, Conservator Stedelijk Museum, Grote Markt, 9330 Dendermonde."

122


Twee vragen van Mevrouw Denise Baete 1) In een der rubriekjes "Op zoek naar Gent" (dagblad Vooruit van 10 jaar terug) haaltJan SCHEPENS, onder de titel "Serieus ~n kurieus nieuws; van vroeger" volgend "fait divers" aan uit het "Journal des Flandres" van juli 1838 : "De bliksem velde gisteren een boom zeer dichtbij het Engels kerkhof, niet ver van het Rabat." Schrijver zelf bekent niets van dit kerkhof af te weten en stelt de vraag : Voor de gesneuvelden van Waterloo? We weten reeds dat dit gesitueerd was langs de Blaisant Vest, maar stellen zelf ook de vraag : waarom een engeis kerkhof ? Misschien kennen lezers hierop het antwoord. 2) In bezit van een oude zichtkaart van Gent die het "Institut Rommelaere" voorstelt vraag ik me af welk "institut" hier bedoeld wordt.

UITSLAG VAN PUZZEL '82 Toen de geachte meneer Quizmaster van de heer Collumbien vernam dat puzzel '82 een formidabel succes gekend had, wist hij met zijn eigen geen weg van hovaardij. Stel u voor : 26 deelnemers- in plaats van 11 voor puzzel '81 -waarvan 25 die de opperste gaai afschoten ? Is dat niet om een hoge borst op te zetten? ZES dames, waaronder 3 veteranen: Mej. BaeteD., Mej. Sarteel D. en Mevr. Wauters-D'haene E. en NEGENTIEN heren, waaronder 6 oudgedienden :de heren Beirnaert 0., Buyle R., Caese R., Decaluwe P., Elderweirt L. en Lefebure L. Naar hun zeggenwant de meesten voegen bij hun inzending een babbeltje - was de puzzel een beetje erg moeilijk, maar, ... Doch laat ik ze maar best aan het woord : "De noot was hard maar ik heb ze toch gekraakt. Na veel halsbrekerij en zonder veel van (historische) wanten te weten heeft de speurtocht naar de 17 verdwenen Gentse gebouwen mij het volgende opgeleverd." I "Het heeft deze keer inderdaad moeite gekost om de zware opgave tot een goed einde te brengen. Ik heb er echter veel plezier aan gehad." I "Ik vond het zoals ieder jaar een leuke puzzle. De vragen waren zeer moeilijk en ik geef eerlijk toe dat zonder het rooster ik wel een beetje in de knoei zou gezeten hebben." I "Heel wat geblader, gesnuister en tandengeknars; daarbij heel wat geknip en handigheid in het mozaĂŻekleggen zonder-cement, dit alles doorkruid met heel veel geduld en een snuifje geluk lieten mij toe de harde noot van puzzel '82 te kraken." I "Dank voor de opgave die een prettige uitdaging was." I "Ik he123


FSA B DJJU T EN tl ov E s TE ~ NP R I NS E ~H 0 F WA T ER M

SIN TBA A

OLlENRIAS P HIU I 5ISP A NJ ~ AR D s KA ~ TE E L PE T ER c E LL E PO 0 RTP ~KH u ISS I NTV EER LEK E RKK L E\N V LE g SH u I 56 R AU w p 00 R TD I E RE N TU \

NLIE UGIEM EEITEOINZ EL I E_VE V ROU ';i_ EKE F\KK UJP G ATP 0 ~5TE IERN EKE T ELP 0 ORT

leefde er veel genoegen aan. De legende van de stenen broden kende ik niet, dus heb ik weer wat bijgeleerd." I "Met plezier zocht ik naar de oplossing van de puzzel '82. De combinatie van het zoeken naar de 17 namen en het herschikken van de mozaĂŻek liet toe enkele "onbekenden" open te laten." I "Van harte dank voor het opstellen van zulke vragen, die elke Gents-liefhebber de gelegenheid bieden onze kennis te toetsen, te vergaren of bij te schaven." I "Zeer leuk, maar ook zeer leerrijk : weer heel wat nieuws geleerd ! Dank aan de ontwerper ! " I "Zoals ieder jaar en ook met hetzelfde enthousiasme heb ik de jaarlijkse puzzel opgelost." I "Ik hoop dat er veelleden een oplossing zullen inzenden, dan zal de inspanning van onze achtbare Quizmaster zeker beloond zijn. "Met dank voor de 3 aangename uren zoeken/' Na wat leesgenot in oude publicaties, een beetje teken- en knipwerk, enkele nachtprestaties op mijn werk, kwam stilaan maar zeker een leesbaar rooster te voorschijn. Wil de goedheid hebben, Mijnheer, vlug, maar dan ook heel vlug, aan een 124


nieuwe puzzel te beginnen." Het doet ons werkelijk plezier dat sommige spoorzoekers inzien dat het inderdaad 's heren Puzzelmakers bedoeling is al spelend enige kennis aan te brengen. Die lieve haastigaard mag gerust op beide zijn oren slapen, maar niet op zijn werk. "Vandaag over 240 dagen" fluistert meneer Quiz' mij in 't oor, "brengt G.T. zijn publiek een splinternieuwe, (notenkrakende ?) puzzel". Doch in plaats van het gemunt te hebben op verdwenen monumenten zal hij zijn verrekijker op een lange rij (15) historische personages richten. Een van de correspondenten heeft het over de schrijfwijze van de naam Spanjaardskasteel, een naam die hij liever zou gespeld zien zonder S. Hij citeert een paar auteurs die inderdaad Spanjaardkàsteel schrijven, dus zonder S. Ik kan zonder mij zeer te doen meer dan 2 auteurs aanhalen die de naam MET S schrijven. Doch daar gaat het niet om. M.i. kunnen we niet beter doen dan de Spraakkunst aan de tand te voelen. En wat zegt die ? Dat die S er nodig is. Om het even welke functie die S vervult : a) als meervouds-S : het kasteel is van de SpanjaardS of van de SpanjaardEN (goede meervoudsvorm maar minder gebruikelijk, dus Spanjaardenkasteel). Denk daarbij maar eens aan de gewezen SpanjaardSkapeL b) als genitief-S : het kasteel van EEN Spanjaard (Keizer Karel). c) als overgangsklank zoals we die vinden in zoveel woorden : landSman, schaapSkooi, volkStuintje, buitenShuis, bakkerSgilde, slagerSmes, VrijdagSmarkt (en niet Vrijdagmarkt zoals zo velen foutief schrijven), vrijdagSkost, zondagScostuum, enz. enz. Besluit :Wie correct Nederlands wil schrijven gebruikt bij voorkeur de schrijfwijze SpanjaardskasteeL Een andere inzender roept op zijn manier de heer Quiz' op het matje, zeggend "dat die met de voeten van de mensen speelt" en meteen de goede oplossing aanbiedt. De heer Quiz', dat verwijt geïncasseerd hebbend, seint mij : "O.K.- stop- dat heb ik inderdaad gedaan~ stopdat spelen - stop - de volgende keer doe ik hetzelfde - stop - doch dan voor het vermaak van hun hielen." Een inzender is er niet in geslaagd de puzzel volledig op te lossen. Hij kwam weliswaar op het spoor van de 15 gebouwen doch het inlegwerk speelde hem kwade parten. Toch verdient hij met zijn halve overwinning gefeliciteerd te worden, ook al omdat hij een nieuweling is. Meer dan één deelnemer verzorgde zijn inzending met zorg en smaak, door bijvoorbeeld de namen der gebouwen afwisselend met rode of zwarte letter te tikken of door het opgeplakte mozaïek mee te geven. Verdienen een dikke bos pluimen :de dames Mej. Baete D., Mej. Cogen H., Mej. Sarteel D., Mej. Vanden Abeele J ., Mevr. Vanderhaegen-Vandenbossche R. en Mevr. Wauters-D'haen E.; de heren Beirnaert O.,Buyle R., Buyst D., Caese R., Casseman P., De Buck R., Decaluwe P., De Smet E., Elderweirt L., Hollanders H., Lefebure L., Lodrigo G., Mast A., Na125


gels J., Tielemans J., Vandevelde E., Vanhyfte F., Van Winckel, Wissaert

R. Bravo ! ijverige en sportieve notenkrakers en ... tot dan ! M.V.W.

BIBLIOGRAFIE JACOB VAN ARTEVELDE DOOR PR. D. R. HANS VAN WERVEKE

Onlangs verscheen een herdruk van Pr. Dr. Hans van Werveke's ]acob van Artevelde. Zoals men weet schreef deze Gentenaar uit één stuk zijn studie voor de reeks "Notre Passé", uitgegeven door "La Renaissance du Livre". (1943 en niet 1942 zoals de herdruk het stelt.) Ik herinner eraan dat die helaas onvindbaar geworden reeks voor onze Geschiedenis buitengewoon belangrijke monografieën bevat. Ik denk aan : Charles-Quint door G hislaine de Boom, 194 3; Les Belges avant César door Victor Tourneur, 1944; Philippe-le-Bon door Paul Bonenfant, 1944; Marguerite d'Autriche door Ghislaine de Boom, 1946; Gand, Esquisse d'Histoire locale door H. van Werveke, 1946. Van laatstgenoemd werk verscheen bij Boekhandel Rombaut-Fecheyr in 194 7 een geïllustreerde ( 1 plattegrond en 31 foto's) vertaling onder de titel Gent, Schets van een sociale Geschiedenis. Voor zover mij bekend is bleven al de andere studies onvertaald. Behalve natuurlijk de Jacques van Artevelde, die in 19 6 3 ter gelegenheid van de 100-ste verjaring van de oprichting van Jacobs standbeeld, een Vlaams kleedje aangetrokken werd. Uitgever : Kruseman, Den Haag. Dezelfde, die nu Kmsernan's Uitgeversmaatschappij genoemd wordt en de herdruk op de m arkt bracht. We kunnen niet anders dan 's mans initiatief uitbundig toejuichen. Volgens zijn zeggen was er navraag naar Van Werveke's werk. Dat zal wel waar zijn, want Patricia Carson's Pr. Dr. Hans van Werveke Gent 22 jan. 1898 -Sint-De]ames van Artevelde, The Man from Gent, nijs-Westrem 7 mei 1974. 1980, -een prachtig boek dat jammer ge126


noeg wegens zijn taalgebruik niet voor eenieder toegankelijk is - daargelaten, blijft Van Werveke's]acob, spijts zijn 40-jarige ouderdom, het toevluchtsoord voor al wie interesse heeft voor de Vaderlandse Geschiedenis in het algemeen en de Gentse in het bijzonder. Bovendien ligt zijn kostprijs aan de betaalbare kant : 285 F. Wat de waarde van de uitgave in aanzienlijke mate doet stijgen is het Nawoord dat men aan het boek toegevoegd heeft. Het is van de hand van de 84-jarige historicus Pr. Dr. Robert van Roosbraeek onder wiens leiding in 1936 en volgende jaren de 5-delige Geschiedenis van Vlaanderen tot sta.IÎ.d kwam. Een standaardwerk waaraan Van Werveke ruimschoots zijn medewerking verleende. In dat Nawoord herinnert Van Roosbraeek aan een voorval dat meer dan 200 jaar na Artevelde's tijd plaats greep en dat ik u niet wil enthouden. Ik haal aan : "Koningin Elisabeth van Engeland ontving einde juli 15 77 een brief van haar vertrouwde medewerker Daniël Rogers die in de opstandige Nederlanden van de prins van Oranje vertoefde." Die brief luidde : "Tijdens het avondmaal herhaalde Oranje mij nog eens : ik wenste wel dat hare majesteit koningin Elisabeth de grootmoedigheid zou tonen van koning Edward III, haar illustere voorganger, die zoals ik (dus Rogers) het las bij de oude kroniekschrijver Froissart, niet bevreesd was, terwijlle (ondanks) zijn koningstitel, de vriendschap te sluiten met ]acob van Artevelde, kastele{n (moet zijn kapitein) van Gent, die dezes hulp aanvaardde tegen de Franse koning, zijn meester. " Voor wiet iets meer wenst te vernemen over Artevelde's leven, handel en wandel, daden en dood, staat de weg wijd open :de 109 bladzijden boeiende en leesbare lectuur geschreven door een geleerde Gentenaar. M.V.W.

GENT IN WOORD EN BEELD Onder de vele publicaties gewijd aan onze stad, de burcht van Vlaanderen, neemt de Artis-Historia-uitgave in de reeks 'Steden van België' d5, een aparte plaats in. Het is een veelkleurig boek geschreven door onze stadsarchivaris Johan Decavele, die een grillig en ongewoon beeld ophangt van een stad waarvan hij kennelijk houdt op grond van haar contrasten, haar rijk verleden en haar buitenissig heden. Het is wel zo dat de Arteveldestad veel te bieden heeft aan de bezoeker, want ze blijft een onuitputtelijke bron van kennis, schoonheid en rijkdom. De auteur weet zijn publiek te boeien en te bekoren door de luchtige 127


toon van zijn betoog, wars van pedanterie, dat nochtans een diepe kennis van het onderwerp verraadt, maar vooral een ongedwongen bekoring op de lezer uitoefent. Het werk is geschreven voor jong en oud, voor wie houdt van historie, kunst en stadseigen, van het bruisende leven van een moderne stad, van het stoere karakter van de gen tenaar, van de atmosfeer van een gebied dat zo rijk is aan monumentale getuigen van een groots en onverwoestbaar verleden. Johan Decavele heeft oog en oor voor het wiemelend volksleven, voor de zeden en gebruiken van een ongetemd volk, dat eeuwenlang de dwingelandij heeft getĂĄrt. Het 'Gent' van nu en toen van onze welsprekende stadsarchivaris is, mede dank zij de technische uitvoering en de boeiende illustratie uitgegroeid tot een volwaardig geheel en een warme hulde aan een stad, die men, willens of niet, lief moet hebben. Als stadsarchivaris ~n geschiedschrijver van de XVIe eeuw, verdient Johan Decavele onze dank voor de talrijke uren vari stilzwijgend genot bij de lezing van dit nieuw werk dat de stad Gent in een ander perspectief plaatst. Het album kost 19 5 fr. De kleu~prenten zijn te bekomen tegen afgifte van 500 Artis-Historiapunten in de ruilburelen.

R.V.

HET OUDE GENT HERLEEFT

Met de verschijning van 'Het gent van toen', een prachtig kijk- en leesboek verlucht met een onuitgegeven reeks van prentkaarten en foto's, is de stad Gent een huldeboek rijker geworden. Maar ditmaal betreft het een boek over de kleine man, over de toenmalige zeden en gebruiken, over verdwenen schamele huisjes, die nu, voor de mens van de tweede helft van de twintigste eeuw, een fascinerende aantrekkelijkheid moet uitstralen en waaraan niemand onverschillig mag of kan blijven. De auteur is AndrĂŠ Verbeke, elektricien van beroep, die door folkloristen, gidsen, verzamelaars goed is gekend en altijd bereid is zijn kennis en zijn toewijding aan vrienden en belangstellenden over te dragen. Het boek is ingeleid door stadsarchivaris Johan Decavele, die aan zijn proefstuk niet is en reeds met de auteur een boekje 'Gent in prentkaarten' samenstelde. De oude stadsbeelden zijn door de auteur gecommentarieerd, die boven128


dien een korte historiek van prentkaart en fotografie levert en voor de inrichting van een stedelijke fototeek pleit, de onvervalste historische hulpwetenschap van de toekomst. De postkaart (1869) en de fotografie (1839) hebben hoogten en laagten gekend in hun ontwikkeling, maar vandaag ervaart men dat beide kunstvormen niets van hun aantrekkingskracht hebben verloren en dat de verzamelwoede onaangetast is gebleven. André Verbeke heeft sedert 19 5 5 zijn hart verpand aan het verzamelen van oude prentkaarten et:t foto's en bezit thans André Verbeke een collectie van ruim 20.000 zichten, waaruit hij circa 300 heeft gelicht om zijn boek te illustreren, hierin bijgestaan door andere verzamelaars, met het opzet een atmosferisch beeld te geven van het Gent van de XIXe en begin XXe eeuw. In deze taak is hij prachtig geslaagd en plukt nu de zoete vrucht van ontelbare opzoekingen en inspanningen. Zijn boek, dat een groot voorinschrijvingsukses kende, getuigt van zijn liefde voor de stad Gent en voor de gewone mensen, die hij, in woord en beeld, verheerlijkt. Maar André Verbeke is ook de toegewijde penningmeester van onze vereniging en alsdusdanig verdient hij, na de openbare hulde op het stadhuis, onze waardering en onze dank voor het boek dat hij aan de gemeenschap heeft geschonken en een onschatbare iconografische en archeologische bron vertegenwoordigt. Dit werk dat hij aan zijn echtgenote heeft opgedragen, zal zeker het aanzien van onze vereniging bij de bevolking verhogen en de onverminderde publieke belangstelling voor ons tijdschrift in de hand werken. Wij zijn u, beste André, veel erkentelijkheid verschuldigd. Wij vergeten zeker niet de uitgeverij Marc Van de Wiele (Brugge) en de grafikus Johan Mahieu die een zeer degelijke uitvoering op de markt brachten en instaan voor een ganse reeks van boeken gewijd aan de oude geschiedenis van onze gewesten . R .V.

129


AANVULLENDE LEDENLIJST

1890. Tytgat P. Goedingestraat 16 9821 Afsnee (Gent) 1891. Broeckaert A. Franklin Rooseveltlaan 46 9000 Gent 1892. Mej. Van Maldeghem Salviastraat 84 9110 Sint-Amandsberg (Gent) 1893. De Meyere Alphonse Claeys-Boußaertlaan 9 9910 Mariakerke (Gent) 1894. Lybaert P. Grensstraat 89 9000 Gent 1895. Duhem A. Hubert Frère-Orbanlaan 231 9000 Gent 1896. D'Hollander J. Luiseekstraat 8 2690 Temse 1897. Boone M. Bontinckstraat 20 9288 Laarne 1898. Mw Miehielsens M. Onderbergen 93 9000 Gent 1899. Matthys A. Kouterbosstraat 75 9040 Oostakker (Gent) 1900. Waldack F. Fransevaart 36 9218 Ledeberg (Gent) 1901. Dupon J. Koningin Astridlaan 8 2800 Mechelen 1902. Mw Ghelfi Vl. Rooigemlaan 506 9000 Gent 1903. Tack Fr. Sint-Salvatorstraat 85 9000 Gent 1904. Bral Henri Pirennelaan 77 9219 Gentbrugge (Gent) 1905. Mw Beekhout M. Braernstraat 207 9219 Gentbrugge (Gent) 1906. Mw De Clercq M.-J. Brusselsepoortstraat 25 9000 Gent 1907. Luyckx K. Schoolstraat 42 9232 Gijzenzele 1908. Herrel J. Koning Albertlaan 60 9000 Gent 1909. Vanderstraeten R. Reigerstraat 40 9000 Gent 1910. Maryns D. Aambeeldstraat 22 9000 Gent 1911. Mw Groosman M. Meerstraat 52 9250 Oosterzele 1912. Demuytere M. Rijsenbergstraat 408 9000 Gent 1913. Dewaele L. Francisco Ferrerlaan 67 9000 Gent 1914. Verdorrek M. Elslapark 54 9050 Evergem 1915. Mw Delnaet P. Westergemstraat 82 9030 Wondelgem (Gent) 1916. Velleman A. Kasteellaan 172 9000 Gent 1917. Van Parys L. Kouterbosstraat 77 9040 Oostakker (Gent)

Offsetdruk VITA, 9750 Zingem

130


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 12de Jaargang nr. 3

15 mei 1983

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Voorzitter: G. Hebbelynck Onder-Voorzitter : H. Collumbien Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Penningmeester : A. V erbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres: Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, Koggestraat 14, 9000 Gent Lidgeld : 250 fr. per jaar

INHOUD Het vroegere Gentse Schoolmuseum Het Stapelrecht Tusschen Bruggen, de oude haven van Gent De Van Eyck's te Gent Inventaire Archéologique: De Hoofdwacht op de Kouter Lezers schrijven ons Onze Gentse Keukenrubriek Vraag en Antwoord Werking 1982 Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis Bibliografie

132 145 149 151 166 169 172 177 180 182

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoorde1ijke uitgever en beheer : G. Hebbelynck, Voorhoutkaai 40, Gènt. Elke auteur is alleen verantwoordelijk voor zijn bijdrage. Uitgegeven met de steun van het stadsbestuur van Gent en van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. 131


HET VROEGERE GENTSE SCHOOLMUSEUM AAN HETBEROUW Reeds zeer jong bezocht ik het schoolmuseum aan het Berouw, in de volksmond : "t stroatje van Bereiw' genoemd ! Het maakte deel uit van ons speelterrein. Zeer dikwijls trokken wij daar binnen, gingen vluchtig langs de wandelpaden van de plantentuin en traden het gebouw binnen. Daar werden we opgewacht door een museumbewaker, die ons telkens het gulden boek deed tekenen en die ons niet meer uit het oog verloor tot we terug buiten waren. Schijnbaar zeer geĂŻnteresseerd schoven wij voorbij de zeer gevulde kijkkasten in dit muisstille gebouw en onze verkenningstocht eindigde steeds in de grote zaal, waar de opgezette dieren stonden. Bewonderend en terzelfdertijd bang keken wij naar die reusachtige beesten. De olifant maakte op mij de meeste indruk. De zondagvoormiddag kwam er meestal een zeer voornaam publiek samen om voordrachten bij te wonen. Daar waren wij nooit van de partij ! Lee-Michel Thiery werd op 12 november 1877 te Gent geboren. Zijn vader was meubelmaker en had 7 kinderen. Lee-Michel bezocht achtereenvolgens de lagere gemeenteschool van het Begijnhof, de school voor lager middelbaar onderwijs van de Onderstraat en de Rijksnormaalschool, die hij in 1896 verliet als eerste van zijn promotie. Hij was eerst waarnemende leerkracht in de school Onderstraat en werd in 1899 benoemd tot onderwijzer aan de gemeenteschool Geitestraat. In 1905 begon hij aan de uitwerking van een nieuwe onderwijsmethode waarvan de zichtbare tekens o.a. bloeiende planten en zoetwatergedierte in de klas en een kleine tuin en vijver op de speelplaats van de school waren. Aldaar werd ook de eerste kinderbibliotheek van BelgiĂŤ ingericht. Op 7 maart 1922 bood de heer Beheerder-Opziener van de Gentse Universiteit, per brief; de overname aan van een deel van de verzameling voor het onderwijs in dierkunde van de Universiteit, aan het Stadsbestuur van Gent. Onder het impuls van schepen D'Asseler werd er in de gemeenteraadszitting van 16 oktober 1922 beraadslaagd over deze overname om ze samen met het verzamelde materiaal uit de Geitestraat als een schoolmuseum te laten inrichten. In de gemeenteraadszitting van 26 februari 1923 werd de verordening voor het Schoolmuseum goedgekeurd. De gewezen lokalen van de Beroepsschool van het Boek, aan het Berouw, werden ter beschikking gesteld en de heer Lee-Michel Thiery werd aangesteld als conservator vanaf het schooljaar 1923-1924. In de gemeenteraadszitting van 6 augustus 1923 werden de eerste leden van de Commissie van het Schoolmuseum benoemd. In 1925 werden de ingang en de poortierswoning gebouwd. 132



Afb. 2. Het vroegere schoolmuseum : plantentuin.

Op 1 september 1943 werd Leo-Michel Thiery op rust gesteld en kreeg het museum de benaming van Stedelijk Schoolmuseum 'Michel Thiery'. Vanaf die datum werden kinderen onder de 16 jaar, welke niet vergezeld waren, niet meer toegelaten. Michel Thiery, zoals men hem gewoonlijk noemde, had in twintigjaar tijd een enig bestaand schoolmuseum geschapen waarvan de eigenaardigheid erin bestond, dat het volledig ten dienste stond van de scholen. De onderwijzer of onderwijzeres kwam met zijn of haar leerlingen ter plaatse les geven en gebruikte daarbij het materiaal van het museum zelf! Thiery was een groot werker, een onvermoeibaar pionier voor een degelijk biologisch onderwijs in de Gentse scholen, de oprichter van het Stedelijk Schoolmuseum , de schrijver van vele uitstekende populair-wetenschappelijke werken, een groot bewonderaar van de natuur, een mededeelzame vorser, die allen van zijn brede kennis wilde laten genieten. Hij schreef niet alleen natuur-wetenschappe134


135


lijke werken, hij behandelde eveneens het verleden van Gent, met name in het boek 'Populaire Beschrijving van de Grond waarop de Stad Gent is gebouwd'. Zelfs een voor kinderen geschreven romannetje zette hij op zijn naam : 'Arrem en Helinde', een boeiend verhaal, dat zich afspeelt in de Noormannentijd. Hij overleed te Gent op 3 augustus 1950. Het schoolmuseum aan het Berouw werd in 1962 gesloten wegens de slechte toestand van de gebouwen. Een nieuw schoolmuseum werd op 29 mei 1970 officieel opengesteld in de gewezen Sint-Pietersabdij. In een folder die ik in 1952 ontving vind ik o.a. : 'Gesticht in 1924 (sic), omvat het 'Michel Thiery-Schoolmuseum'- aldus genoemd naar wijlen de inrichter en eerste Conservator- een tiental zalen, gevuld met verzamelingen en didactisch materiaal voor het onderricht in al de vakken in verband met Natuurwetenschappen. Het wordt regelmatig (driemaal per jaar) bezocht door de leerlingen (vanaf het Se studiejaar) van de officiĂŤle scholen (Dins- en Donderdagen) en van de vrije scholen (Woens- en Vrijdagen) :de leerkrachten illustreren hier hun lessen met behulp van het didactisch materiaal, dat te hunner beschikking wordt gesteld. Heiganse jaar door is het Museum kosteloos voor het publiektoegankelijk-weekdagen: van 8.30 tot 11.30 en van 2 tot 4.30 uur (uitgezonderd Zaterdag-namiddag, voorbehouden voor het onderwijzend personeel); Zon- en feestdagen : van 9 tot 12 u. Op aanvraag van groepen belangstellenden worden de Zondag-voormiddag wandelvoordrachten gehouden. De Conservator : R. Piette Indeling V. Willero-zaal Dierkunde : Zoogdieren, Vogels en Vissen.

A. Dumont-zaal Aardkunde en Delfstofkunde. H. Fabre-zaal Insectenleer. K. Van Hulthem-zaal Plantkunde. Voordrachtzaal

136


J. & F. Plateau-zaal Dierkunde (vanafBatrachiërs en Kruipdieren tot de Protozoa), Anatomie van de Mens, Kinderverzorging, Warenkennis en Huishoudkunde, Volkenkunde, Physica. Mercator-zaal Locale, nationale en universele Aardrijkskunde. H. Pirenne-zaal Beschavingsgeschiedenis. Koloniaal museum Congo, onze Kolonie.

J. Mac Leod-zalen Schelpenverzamelingen van wijlen Prof. Dr. J. Mac Leod en van wijlen Mevr. L. Masquelier. . De Tuin is ingedeeld volgens de principes van de Plantenaardrijkskunde. Men treft er volgende landschappen en groepen aan : 1. Duinen; 2. Polders; 3. Zandstreek; 4. Leemstreek; 5. Kalkstreek; 6. Schaliestreek; 7. Mergelstreek; 8. Middellands Zeegebied; 9. Kaapland; 10. Mexico; 11. Tropische en Subtropische planten; 12. De Steppen; 13. Alpentuin; 14. Het Bos; 15. De Akker; 16. De Boomgaard; 17. In Sloot en Plas; 18. Oever- en Weideplanten; 19. Moestuin; 20. Snijbloemen; 21. Geneeskrachtige planten. Verder: Koude kas, Warme kas en Wintertuin'. Nu de tuin van het oude schoolmuseum na zo vele jaren terug werd opengesteld voor het publiek, ben ik vol heimwee eens gaan kijken. De grote Canada populier, die nog steeds midden.de tuin staat, als een mijlpaal boven water, roept het oude beeld terug op in mijn herinnering. Pas nu begin ik te beseffen, wat een paar mensen daar destijds met engelengeduld hebben gepresteerd ! De liefde., die ik voor de planten bezit moet onget~jfeid daar zijn geworteld. Tussen een wat rommelig geheel ontWaarde ik drie beeldhouwwerken. Het borstbeeld van Carolus Linnaeus trok vooral mijn aandacht. Ik wil dan ook even bij deze persoonlijkheid blijven stilstaan. · ... · Carl Linnaeus werd op 13 mei 1707 te Rashult in Zweden geborenals oudste zoon van een hulppredikant. Zijn vader werd predikant te Stenbrahult waar Carl.zijn jeugd doorbracht. Niettegenstaande men hem voorbestemd had om predikant te worden, kon hij toch zijn wil doordrij137


Afb. 4. Het vroegere schoolmuseum :hoofdingang gebouwen.

Afb. 5. Het vroegere schoolmuseum :V. Willem-zaal.

138


Afb. 6. Het vroegere schoolmuseum : A. Dumont-zaal.

Afb. 7. Het vroegere schoolmuseum : H. Fabre-zaal.

139


Afb. 8. Het vroegere schoolmuseum : K. Van Hulthem-zaaL

Afb. 9. Het vroegere schoolmuseum :voordracht-zaal.

140


Afb. 10. Het vroegere schoolmuseum:

J. &

F. Plateau-zaal.

Afb. 11. Het vroegere schoolmuseum : Mercator-zaal.

141


Afb. 12. Het vroegere schoolmuseum : H. Pirenne-zaal.

Afb. 13. Het vroegere schoolmuseum : Koloniaal Museum.

142


Afb. 14. Het vroegere schoolmuseum : J. Mac Leed-zaal .

Afb. 15. Borstbeeld van Carolus Linnaeus staande in de tuin van het gewezen schoolmuseum . (Al deze foto's zijn afkomstig van de Verzameling G. Hebbelynck).

143


ven om de natuurwetenschappen te bestuderen. Hij volgde school te Växjö, Universiteit te Lund en te Uppsala, waar hij spoedig aangesteld werd als plaatsvervangend demonstrator van de Botanische tuin. Hij deed een ontdekkingsreis naar Lapland en studiereizen door de Zweedse provincies. Later reisde hij nog naar Engeland, Frankrijk, Oland, Gotland, West-Götaland en Schonen. Te Harderwijk in Nederland promoveerde hij tot doctor in de medecijnen in 1735 en gaf er zijn eerste en bijzonderste werk uit : 'Systema naturae' dat hem wereldberoemd maakte. Het bevat een geheel nieuwe systematische indeling van de planten in 24 klassen volgens het aantal meeldraden van de bloemen. Hij gaf iedere plant 2latijnse namen : een geslachtsnaam (volgens de geslachtskenmerken) en een soortnaam (naar de hoedanigheid). Later volgden nog vele geschriften. Alhoewel hij zeer belezen was steunde zijn wetenschap volledig op de waarneming van mensen, dieren en planten. Heel zijn leven was één gelukz~lige opgang in de natuurwetenschappen evenals in aanzien. Hij besteeg de ladder als : doctor, professor (te U ppsala), archiater, ridder en edelman (V on Linné). Hij overleed in zijn buitengoed te Hammarby op 10 januari 1778. Hij wordt de bloemenkoning genoemd. SUZANNE JANSSENS, Gent

BIBLIOGRAFIE 'Carl Linnaeus, de bloemenkoning' door Knut Hagberg, Strengholt, Amsterdam, 1964. 'In memoriam Leo-Michel Thiery 1877-1950' door Prof. Dr. P. Van Oye en Prof. Dr. L. De Coninck, Sint-Andries-Brugge, november 1951.

144


HETSTAPELRECHT Aansluitend op het artikeltje van de Heer P. Decaluwe 'De Tol op het graan te Gent', verschenen in Gh. T. 1983- N° 1 - p. 49, verstrekte de Heer A. De Buck ons de volgende bijkomende gegevens: Het stapelrecht bestond erin dat van de graanschepen die op de Schelde, Leie, Lieve en Moervaart de stad doorvoeren in het stapelhuis of Spijker aan de Graslei en in dit aan de hoek van de Pensenmarkt en Graslei, één vierde en soms één zesde van hun lading dienden te lossen en alhier te koop te stellen, meestal aan een prijs door het stadsbestuur vastgesteld; wat veel nering en geldelijk profijt voor Gent betekende. Filips de Goede die nooit naliet onze stad te bevoordelen - dikwijls ten eigen bate- had in 1424 dit recht nog versterkt. Zó moest al het Franse koren dat voor Vlaanderen was bestemd door Gent komen, om er te worden onderworpen aan het stapelrecht. Wanneer de oogst aan granen in sommige jaren slecht was, dan verkocht de stadsmagistraat het ten voordele van de bevolking. Dit was een enorm voordeel voor de stad. Zo was er in 1431 een groot gebrek aan koren, Gent werd er nochtans van gespaard gezien de volle opslagplaatsen alhier ingevolge het stapelrecht. Het was eveneens zó tijdens de zeer strenge winter van 1434-1435 en in nog andere jaren. De granen werden meestal vervoerd op 'seyen' dat een kleine, platte schuit was; een 'scoude' of schuit en de grotere, platte 'denen'. Deze granen waren : tarwe, rogge, haver, spelt, boekweit, gerst, enz. Wanneer er, gedurende de vruchtbare jaren, veel graan te Gent was en niet genoeg plaats in beide spijkers, dan werd het ondergebracht in plaatsen gelegen in een cirkel met een straal van tweehonderd meter ongeveer en zelfs nog meer, verwijderd van de Koornlei - wiens naam aan het einde van de achttiende eeuw veranderd werd in Graslei. Hetzelfde op de Koornlei-Sint-Michielslei tot aanvang van de negentiende eeuw-Korenmarkt, omheen de Sint-Niklaaskerk en zelfs tot in de Roden Toren tegen de Sint-Baafsabdij. Vele plaatsen waren private woningen, alwaar het koren werd gestapeld op zolders, in kamers en zelfs benedenplaatsen, kelders waren daartoe té vochtig. Buiten de twee spijkers werden grote opslagplaatsen 'Beeries' geheten, wat graanmagazijn betekent, mogelijks genoemd naar de 'berie, berrie of borie' : draagbaar, en ook soms 'Graenders', wat het Middelnederlands woord is voor graanzolder, korenschuur. De handelaars noemde men 'Beerielegghers', ze gebruikten een 'beerielegghers mate' om het graan te 145


Schild der Vrije Schippersnering (1575). Atlas Goetghebuer.

meten wat gedaan werd door de 'coeremeters'. De plaatsen omtrent de Leie, tussen de twee bruggen, voor het onderbrengen van het graan, noemde men ook 'Aerthuuzen' en de eigenaars 'aerth u ushouders'. Dikwerf droegen deze laatsten ook de naam van 'saemcooper van den coorne' en ook 'weerd ter Leye' alhoewel ze geen drank verkochten, hier wordt geen waard bedoeld. Vele schippers komende uit Frankrijk, wilden de grote stad ontwijken door langs de Ieperlee naar Ieper te varen. Om die stad uit te schakelen vroeg Gent dan enkel één zesde dan de wettelijke één vierde van de lading. De pijnders laadden de wagens aan de Graslei of droegen de zakken in beide spijkers of 'beeries' aan beide oevers van de Leie, alwaar zich de grootsten bevonden.

146



is ontsnapt, wordt vermeld. ALFONS DE BUCK

Uittreksel uit de hoofdstukken 4-7-10 van het boek 'De duizend Gentenaars' door bovenvermelde, waarin de bibliografie is vermeld, onder anderen : Maurice Heins: Gand, sa Vie et ses Institutions, Gand 1921-1923.

VORIGE JAARGANGENVAN GHENDTSCHE TYDINGHEN

Nog verkrijgbaar : Jaargang 1973 nrs 1976 nrs 1977 nrs 1979 nrs 1980 nrs 1981 nrs 1982 nrs

11-12 2-3-4-5-6 2-3-4-5-6 1-2-3-4-5 1-2-3-4-5 1-3-4-5-6 2-3-4-5-6

+

+ + + +

volledige jaargang id. id. id. id. + bijlage extra uitgave.

Prijs per afzonderlijk nr. 50 fr. Prijs per volledige jaargang 250 fr. De tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag, van 10 t. 12 u., in het Documentatiecentrum, behalve in de maanden juli en augustus en op wettelijke feestdagen.

Portkkosten 1 of 2 nrs 3 of 4 nrs vanaf 5 nrs

bij 13 26 40

betaling op postrekening zijn bij te voegen fr. fr. fr.

Zijn nog verkrijgbaar de heruitgaven hierna : Plattegrond Gent 1641 uit 'Flandria illustrata' Eerste uitgave door Hondius 80 fr. Plattegrond Gent 1796 door Goethals Identiek aan origineel100 fr. Plattegronden worden niet opgestuurd, maar afgehaald in het Documentatiecentrum. De bibliothecaresse, Van Geluwe-Eggermont A. 148


TUSSCHEN BRUGGEN, DE OUDE HAVENVAN GENT Aansluitend op vorig artikellaten wij hier enkele beschouwingen volgen van Frans De Potter die wellicht onze lezers kunnen interesseren. Wij veranderen vanzelfsprekend niets aan de door hem gebruikte spelling.

De straat tusschen de Gras- en St-Michielsbruggen, achter de Koommarkt, heette oudtijds, gelijk de tegenovergestelde oever, de Lei of de Koomlei. Het is eerst in 't laatste vierde der XVIIIe eeuw dat wij melding vinden van den naam Graslei, voor den weg ten oostkante, terwijl de benaming St-Michielslei voor den linken rivierboord niet verder opklimt dan tot onze eeuw. Nog heette men deze plaats vroeger : Tusschen bruggen, een naam niet alleen aan de Gentenaars, maar aan al de schippers en koopliedèn van het land en de omliggende gewesten bekend, omdat zij dàar voor het ingevoerde graan 't stapelrecht hoefden te kwijten. In het jaar 1661 plantte men op de kaai twintig lindebomen, iets wat men heden vooral aan de westerkant, wel andermaal zou mogen doen: het groen is lief en aangenaam voor 't gezicht; het kan hier vooral, een aantal dwaze moderne huisgevels (1) met hunne eeuwig witte kleur verbergen, en hoornen zijn bovendien bevorderlijk aan de openbare gezondheid. De eerste steen der kaai werd gelegd op den 10 Mei 1562; men begon aan den oostkant, dit is aan de zijde van de Koommarkt, en 't werk was maar voltrokken in 1565. Dichtbij ofliever op de Grasbrug, rechtover denhoek der Drapstraat, links zoo men van den Hooiaard komt, was een fraai torentje-, op de manier van een bolwerk, gelijk men zien kan op de teekening, welke SANDERS van deze plaats mededeelt. Vroeger was er langs den wester-kaaimuur, beneden, een gaan- of trekweg, waaromtrent BILLET in zijn Polityebouck (V, 158) aanteekent,dat als 'de wandelijnghe beneden de caeye van de Cooreleye, tusschen de Veeen de Ste-Michielsbrugghe, teghen over het Stapelhuys ... in den winter onder waeter is, zoo staetter onder waeter omtrent een derden deel van heel Vlaenderen'. Gedurende acht honderd jaren (het tijdperk misschien uitgezonderd, waarin de Lieve druk bevaren werd) was het gedeelte der rivier tusschen de beide genoemde bruggen en straten de eigenlijke haven van Gent. Dàar toch kwamen iederen dag de markt- en beurtschepen toe, die elders (1) Vergeten wij niet dat deze tekst van De Potter ongeveer een eeuw geleden geschreven werd en dat er daar toen inderdaad nog banale huizen stonden.

149


hunne rijke vracht hadden opgedaan; of zij trokken van hier uit om de voortbrengselen van Gent's handel en nijverheid verder in Vlaanderen, of naar Brabant, Henegouw, 't noorden van Frankrijk en Holland heen te voeren. Hier was derhalve, van den vroegen morgen tot den donkere, beweging, drukte, arbeid, gewoel; hier heeft graszaad geenen wortel kunnen schieten. Varensgezellen en koommeters, pijnders en karremannen, kooplieden en bedienden liepen hier gestadig door elkander, den arbeid regelende, handelende over de levering en betaling, wisseling en zoo al meer. Eeuwen lang klonk hier 't lustig schipperslied en 't bemoedigend referein van de kaammeters en lastdragers. Wij weten het : hier waren nooit zulke reusachtige schepen te zien (zeekasteelen, gelijk de dichters zeggen) als welke men thans in de groote havens aantreft en waarmee honderd-duizenden gewicht en duizenden menschen van 't eene werelddeel naar 't andere worden overgebracht; wij weten ook dat scheepsgezellen, die hier toefden, de type niet aanboden van verre natiÍn : donkere huid, vreemde kleederdracht, vreemde taal en vreemde gewoonten;- maar toch zal deKoomlei een aardig plekje geweest zijn van het oude Gent, waar men eiken dag de vlaggen en wimpels der ons omliggende staten in golvende kronkelingen van de stengen der grooteen kleine vaartuigen zag wapperen; zij leverde het levendige en treffende tooneel op eener rijke, handeldrijvende stad, in tijden waarop nog niemand had gedroomd van een Temeusche vaart met een handelsdok, of van spoorweglijnen, langs waar hedendaags verreweg de meeste koopgoederen voor 't binnen- en 't buitenland worden verzonden. Men verstaat, dat er ook te dien tijde een havenmeester- ik schrijf mis, de oude Gentenaren zegden : kaaimeester - noodig was om hier de vaart en de schipperij, het lossen en het laden, het rijden en rotsen, verhandelen en stapelen te regelen, want ook op dit punt wilden onze voorouders orde en zekerheid. ¡ Was de Lei 'tusschen bruggen' vooral ten dienste gesteld van handel en koopvaardij, hier hadden ook bij voorkeur de waterspelen plaats, met welke men 't vroeger veel op had. Wij stellen ons voor er nader over te spreken als wij op den linken oever zullen zijn en heginnen nu met het overzicht van de gebouwen van de Gr~lei ... Wie daar meer wil over weten leze verder in DE POTTER, Deel II, p. 473 e.v.

150


DE VAN EYCKS TE GENT Toen in 1823 Dr. Waagen, conservator van het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn - waar zich de luiken van het Lam Godsretabel bevonden het beroemde kwatrijn op het benedenraam van de 4 onderste buitenluiken ontdekte, brak er een hevige pennetwist los (1). Sommige critici waren het er over eens dat dit opschrift dateerde uit de 15de eeuw (2), anderen waren er stellig zeker van dat deze tekst pas in de 17de-begin 18de eeuw was aangebracht (3). De grote struikelblok was de naam Hubert van Eyck. Het werk werd toen algemeen aanvaard toegeschreven aan Jan van Eyck, van diens broer, van wie het kwatrijn zegt dat hij een veel groter schilder was, had men nooit gehoord. Rond 1823 ontdekte Lieven De Bast een document daterende uit 1575 van de GentenaarChristoffel van Huerne, waarin het opschrift (in eigen stijl) was opgetekend (4 ). Peeter Stevens (1618) vermeldde enkel het onderste vers van het kwa-¡ trijn in zijn aantekeningen bij het Schilder-hoeek van Karel van Mander (5 ). Het zal tot in 1945 duren- tijdens de restauratie van het Lam Godsdat men de authenticiteit van dit kwatrijn zal in twijfel trekken (6). Ondanks de slechte toestand waarin het opschrift zich bevond kon men onder leiding van de restaurateur Paul Caremans elke letter van de ONGEWIJZIGDE TEKST met zekerheid achterhalen : 'Pictor Hubertus eeyck.maior que nemo rèpertus Incepit.pondus.Que Johannes arte secundus (Frater) perfecit.judoci Vijd prece fretus Versu sexta mai. vos collocatacta tueri. (7) Het resultaat van het onderzoek was positief en alle twijfels in ~erband met het aandeel van Hubert werden opgegeven. In vergelijking met de teksten op Jans 'Madonna met kannunik Van der Paele, de zgn. 'Tymotheos' en het portret van zijn vrouw mogen we aanvaarden dat het kwatrijn in stuntelig middeleeuwslatijnniet van de hand is van Jan (8). De gebrekkige tekst gaf aanleiding om andere woorden te plaatsen .in het kwatrijn (9). Het leonijns karakter van het beginvers wordt opzettelijk in rijm herhaald in het 2de vers. Het eerste halfvers eindigt op tus, het woord eeyck kan door zijn leonijns karakter hier niet aan toegevoegd worden. De overbrenging van deze naam naar het 2de halfvers is ongebruikelijk. De eindwoorden van de 2 eerste verzen pondus/secundus is merkwaardig. Totaal foutief is de plaatsing van het woord que. De zinswending Incepit pondus (dat normaal gevolgd wordt door een werkwoord) is in tegenspraak met de grammatica. Arte secundus zou beter vervangen worden door secundus ab aliqio. Het derde vers 'frater perfecit. Judoci Vijd prece fretus' kan op zichzelf staan, doch rijmt niet met 151


pondus que. Het eerste halfvers van de laatste regel eindigt op mai, terwijl de andere eindwoorden van de halfrijmen in 2 lettergrepen eindigen op us, hetgeen zeer gebrekkig overkomt. In het laatste vers zou tueri beter vervangen worden door tuenda. Niettegenstaande de onsamenhorendheid van de tekst heeft men steeds getracht een verstaanbare zinsconstructie te vinden en een behoorlijke vertaling : Schilderhubert van Eyck, een groter heeft nooit bestaan heeft dit werk begonnen en zijn broer Jan, de tweede in de kunst heeft die zware taak voltooid op verzoek van Joos Vijd. Deze verzoekt u door dit vers zorg te dragen ¡voor of met dit vers plaatst deze onder uw hoede, wat tot star:d kwam op 6 mei (1432) Ampe (10) meent dat de slordigheid van de tekst moet toegeschreven worden aan een kopiïst die het kwatrijn heeft overgeschreven van de 4 zinnen die volgens dezelfde auteur rechtover het retabel prijkten, maar aangepast aan de eigentijdse traditie, nl. dat Hubert het werk begonnen was en dat Jan het voltooide. De Hloloog wijst naar de 4 verzen boven de ode van Lucas de Heere ( 11) en tevens naar de randvermelding : Lof en prijs des wercs ( dwelc S.Ians in de capelle es) Van schilderien ghemaect by die M. Jan hiet Van Maesheyc gheboren den vlaemschen A pelles Nerstigh leest, verstaetende op d'werck dan ziet 35 Dese vaer sen staan te Ghent inS. lans kercke in de capelle van den Adam en Eva gheseit. Door dit rmdschrift meent Ampe dat deze 4 zinnen een vrije vertaling zijn van het authentieke opschrift dat rechtover het Lam Gods hing. Dr. Waterschoot deelde me vriendelijk mee dat volgens hem wel degelijk de ode van de Heere langs de andere zijde van de kapel was aangebracht. De 4 zinnen voor de ode moeten het belang van de tekst aantonen, de randnota slaat op de ode en is bovenaan aangebracht. Ampe (o.c.) tracht het oorspronkelijk opschrift te achterhalen, door de stunteligheid van het kwatrijn te verbeteren, aangepast aan de 4 verzen voor de ode van de Heere: Picturae expertus, maior que nemo repertus Pulchri fecundus, cui Apelles arte secundus Johannes laetus, Judoci Vijd prece fretus, Versu hexameri vos pellicit haecce tueri (1434) (In de schilderkunst zo ervaren, dat zijn meerdere nooit gevonden werd, zoveel schoonheid scheppend, dat zelfs Apelles in vaardigheid voor hem moest wijken, mag Jan vol vreugde, op Joos Vijds verzoek steunend, u met dit hexametrisch vers uitnodigen, dit (schilderstuk) te aanschouwen). 152


De vergelijking met Apelles, de hofschilder en schoenmaker van Alexander de Grote (met wie Filips de Goede wel meer mee in verband gebracht werd), vinden we eveneens terug bij van Vaemewijck (1568) (12) :

'... ,die wonderlijke constighe gheschiZderde tafeZe in S.]ans kercke, weZcx ghelijcke men in gheheeZ Europen niet en vint; oorzaecke : dwerc is so constich, dattet Appelles werc niet te wijken en heeft, waernaer by ende zijn broeder toeghenoemt waren van Eyck ... hy (Jan} was van nativiteyt uut dat ruyd Kempen-Zant, van een verworpen stedekin by der riviere van der Mase ... dit stede kin is ghenoem t naer die e Zve riviere Masey ck '. De vergelijking met Apelles is waarschijnlijk gebaseerd op het grafschrift van Jan van Eyck:

Hic jacet eximia clarus virtut Ioannes, In quo picturae gratia mira fuit, Spirantes formas, et humurn jlorentibus herbis Pinxit, et ad vivum quodlibet egit opus. Quippe illi Phidias et eedere debet Apelles: Arte illi inferior ac Policretu erat. CrudeZes igitur, CrudeZes dicite Parcas, Quae talem nobis eripuere virum, Actum sit Zachrymis incommutabile fatum, Vivat ut in eoelis jam deprecare Deum. Phlip Brand ( 13) en Cesar Péman ( 14) vinden Ampes filologische benadering een te ver door gedreven persoonlijke interpretatie, waardoor het auteurschap van.Hubert terug aanvaard wordt. Péman aanvaardt Ampes stelling, die meent dat het kwatrijn een overschrijving is van een tekst die rechtover het retabel hing en die men (door de slechte toestand ervan) verwijderde tussen 1565 (de Heeres dichtbundel) en 1575 {van Heurnes afschrift). Ampes (o.c.) staving dat de ode van Lucas de Heere reeds verdwenen was ten tijde van van Manders Gentse periode wordt niet aanvaard door Prof. A. van Elslanderen Dr. W. Waterschoot, die opmerken dat de schrijver van het schilderboek deze passus in verleden tijd neerschreef, daar de auteur reeds enige tijd in Haarlem woonde toen zijn standaardwerk verscheen (15). Péman denkt dat de naam Hubertus op de oorspronkelijke tekst in het Latijn vertaald was geworden. Hierbij verwijst hij naar van Heurne (Pictor l'Hubertus), maar zelf meent hij 'Pictor Lubertus' te mogen plaatsen, m.a.w. waardoor ... tor lang wordt in het middeleeuws Latijn en waardoor de metrische probleemstelling opgelost wordt. De naam eeyck kan hier dan beschouwd worden als een interpolatie, die rijmt met het eindwoord que van het 1ste halfvers in de tweede zin. Dezelfde auteur vraagt zich af of Lubertus niet mag vereenzelvigd worden met Lambertus van Eyck, de broer van Jan.·

'Lambert de Hech, frère de Johannes de hech, peintre de nom dit seignieur pour avoir esté a plusieurs foiz devers nom seignieur, pour aucunes 153


besognes que monseignieur voulait faire, vij lixc.' (1431) (16). Hij verwerpt deze stelling daar Hubert stierf in 1426. Lambert was op 21 maart 1442 nog in leven, daar hij aan het kapittel van de St.-Donaaskerk vroeg om het stoffelijk overschot vanJan van Eyck over te brengen naar een plaats binnen de kerk. Alle hoger vermelde interpretatie en (veronder)stellingen in verband met het kwatrijn vindt Dr. Waterschoot interessante hypotheses, die nergens op gebaseerd zijn. Volgens deze filoloog is het kwatrijn niet van de hand van Jan, maar dagtekent het toch kort nadat het retabel voltooid was. Hij meent dat het opschrift waarschijnlijk is aangebracht door iemand die een geleerde tekst wilde neerpennen, maar niet over de nodige taalkundige achtergrond beschikte. Wij moeten hier rekening houden dat de geestelijkheid zeer goed middeleeuws Latijn kon lezen en schrijven. Verder is het merkwaardig dat het kwatrijn niet op de predella is aangebracht, maar op de zijluiken. In dit verband mogen we misschien opperen dat het kwatrijn na de vernieling van het onderstuk met als voorstelling 'De hel' werd aangebracht. Hubert van Eyck

Ondanks de mogelijke verandering van het hoger vermelde kwatrijn, kunnen we het bestaan van Hubert niet meer loochenen. Volgens van Mander (o.c.) zou Hubert in 1366 geboren zijn, terwijlJan ca. 1392 het levenslicht zag. Wat opvalt is het grote verschil van 26 jaar tussen de 2 broers. Waarschijnlijk heeft de auteur zich gebaseerd op 路de ouderdom van de verkeerdelijke (zie verder) zelfportretten op het retabel. De gebroeders van Eyck waren afkomstig uit de geboortestreek van de gebroeders van Limburg, wier stijl een duidelijke invloed vertoont op de auteurs van het Lam Gods. 路 Van Vaernewijck (o.c.) meent dat Jan geboren was te Maaseik, waar Jans dochter Livina (een typische Gentse naam) in 1450 in het klooster trad. Mogelijksis de achternaam van Eyck een verwijzing naar hun geboortestad (zoals Hieronymus van Aken, alias ('s Hertogenbosch). Duverger (17) haalt een document uit 1435-6 aan tussen de brieven van de hertog Filips de Goede, waarin vermeld wordt 'Johannes van Tricht' (=Maastricht). Lyna (18) heeft in het Maastrichtse archief van v贸贸r 1400 meer dan dertig personen teruggevonden met de naam van Eyck. De ruimte van de Van der Paele-madonna (Brugge, Groeninge) herinnert aan het Romaanse koor van de 0.-L.-Vrouwkerk te Maastricht (19). In 1409 is 'Hubertus Magister Pictor' werkzaam voor het kapittel van Onze-LieveVrouwkerk te Tongeren; deze vermaarde schilder aan wie een beker rode wijn uit erkentelijkheid werd aangeboden wordt meestal vereenzelvigd met de oudste van,Eyck (20). De architectuur van 'De Madonna met het 154


kind in de kerk', dat doorHulinde Loo (21), daarin gevolgd door Winkier en Heidrich (22) toegeschreven wordt aan Hubert, toont nauwe verwantschap met de Tongerse kerk, terwijl de miraculeuze verschijning van de engelen beter thuis hoort in de Luikse kathedraal. Vasari (23) vermeldt per vergissing dat de olieverf uitgevonden werd door van Eyck in 1510 w,at door van Mander (o.c.) in 1410 geplaatst wordt. Duverger (24) neemt aan dat Hubert zich in dat jaar te Gent vestigde. In 1413 erfde de dochter van J. Visch, heer van Axel en van Kapelle, een schilderij van meester Hubert. Zij was zuster in het klooster te Bourgbourg (Burber bij Grevelingen) ( 25). Hulin de Loo deelde mee dat dit document tijdens de eerste wereldoorlog samen met het afschrift (beiden : archief van de Heren van Breda te Compiègne) vernield is geworden (26). Dit zou het vermoeden van Winkier (27) en Byvanck (28), die meent dat Hubert in die periode werkzaam was in Nederland (aan de Heures de Turijn en de Milaan), kunnen argumenteren. Hubert was mogelijks samen met Jan (die in 1414 werkzaam was aan het hof van Jan van Beieren) in Den Haag. Aan hetzelfde hof was Hendrick van Eyck in dienst als )ahermeester'. In 1426 - een jaar nadatJan hofschilder was geworden - werd deze Hendrick aangesteld als de valkenier van Philips de Goede (29). In dezelfde periode zouden volgens Hulin de Loo de van Eycks werkzaam geweest zijn te Dij on, wat in vraag gesteld werd door Schmarrow ( 29). Kort daarop onderneemt, volgens de Gentse conservator, Hubert een paar reizen. Uit deze duistere periode zijn enkele documenten over Hubert tot ons gekomen. In 1848 publiceerde Carton (30) volgens de mededelingen van archivaris Th. Schellinck drie documenten daterende uit 1412, 1418 en 1422 waaruit bleek dat Hubert en zijn zuster Margaretha lid waren der broederschap van 'Onze-Lieve-Vrouwen gulde van up de ra'. Kannunik-archivaris Lavautstelde enige tijd daarna vast dat deze documenten nooit bestaan hadden. De plaatsing van de datum van Huberts vestiging te Gent is moeilijk vast te stellen. Schiltz (31) beweert het jaartal1417 te kunnen lezen op de rode punthoed van één der profeten op het middenpaneel van het Lam Gods. Indien hij gelijk heeft kan men onbetwistbaar deze groep aan Hubert toekennen. De Busscher (32) publiceerde in 1859 het volgende document : 'Int zelve jaer starf vrouwe Michiele, ghesellenende van hertoghe Philips, om hare doodt was binnen Ghent grooten rouwe: Hubert en Jan die sy seer liefhadde schonk den ambachtte (van den schilders} vrijdomme in schilderen'. F. De Potter (dl V) publiceerde een decennia vroeger eveneens dit document: 155


'Item int zelve jaer starf vrouwe Michiele ... de ghesellenende van hertoghe Philips ... ende om aer doot was binnen Ghendt groten rouwe, want sy de insetenen seer beminde ende lief hadde '. De aanvullende tekst vinden we terug in een document uit 1432 : ' ... her-

toghe (Philips) schone privilegiĂŤn de ambachte van den sclilders' (33). Het gedeelte over Hubert en Jan werd ontleend aan van Mander: 'Dese twee ghebroeders waren hem (de hertog) seer lief'. In deze kontekst moeten normaal de namen als volgt vermeld worden: ' ... Hubrechte ende janne ... '. In 1424 is Hubert met zekerheid te Gent gevestigd, want de schepenen 'Ghegheven meester Luberecht over syn moyte van IJ bewerpen van eenre taefele die hy maecte ten bevelene van scepenen, vi s.gr.' (34 ). Dhaenens (35) meent dat het schilderij van Louis Dalmau met als voorstelling 'Virgen de los Concelleres' een vrije interpretatie is naar dit verloren geraakt werk. Een jaar later brengt het stadsbestuur een bezoek aan het atelier, en 'ghegeven in hoofdscheden den kinderen (leerjongens) te meester Ubrecht, vis.gr' (36). Op 9 maart 1426 is Hubert van Eyck werkzaam aan het altaarstuk voor de kapel van Robert Poortier in de Heilig Kerstkerk te Gent (37). 'Kenlic sy .. dat up den ix ste dach van Maerte ... ende begheeren te ligghene in de kercke 's Helichs Kersts in de zuut capelle die men heet Onser Vrouwe capelle van den Moure, duer sy eenen saerc hebben doen legghen ter wel~ken plaetsen sy willen ende begheeren dat vulcome dat men in de selve capelle doe maken eenen altaer omme up te doene den dienst ons Heeren, ende an den selven altaer te stelne 't belde van Sente Anthonise, welc beelde ter tyt onder meester Hubrechte den scildere met meer ander weerx dienende ten selven altare '. Waele (38) denkt dat de 'H. Anthonius' in het nationaal Museum voor Kunst te Kopenhagen - een schilderij dat pas in de 17 de eeuw voltooid werd - te vereenzelvigen is met het altaarstuk voor Robert Poortier. Dit werk wordt niet meer toegekend aan Hubert, maar aan Petrus Christus (39). Dhaenens (o.c.) brengt een bijzondere hypothese naar voor, zij denkt dat het werk begonnen is door Hubert, maar afgewerkt door een Gents schilder met een gelijkaardige stijl als Christus. De vraag die hier kan gesteld worden is, waarom heeft deze uitmuntende schilder het gehele schilderij niet afgewerkt ? Op 10 september 1426 overleed de kunstenaar. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de Vijdkapel of in de benedenkerk (40) van de St. Baafskathedraal. De grafsteen is bewaard gebleven (Gent, museum voor stenen voorwerpen), doch het koperen tafeltje met het opschrift is vernield geworden tijdens de beeldenstorm. Gelukkig kennen we het grafschrift door de notities van Marcus van Vaemewijck (o.c.) en Karel van Mander 156


(o.c.) :

Spieghelt u an my die op my treden, lek was als ghy, nu ben ik beneden Begraven doodt, als is an schyne My ne halp raedt, Const, noch medicijne, Const, eer, wijsheyt, macht, rijckheyt groot Is onghespaert, als comt de Doot. Hubrecht van Eyck was ick ghenant, Nu spijse der wormen, voorrnaels bekant In schilderije seer hooghe ghe-eert; Corts nae was yet, in niete verkeert. In 't Iaer des Heeren, des zijt ghewes Duysent, vier hondert, twintich en ses In de maendt september, achtien daghen viel, Dat ick met pijnen Godt gaf mijn ziel Bidt Godt voor my, die Const minnen Dat ick zijn aensicht moet ghewinnen En vliedt zonde, keert u ten besten : Want ghy my volgen moet ten lesten. Uit de successierechten ontvangen in het najaar 1426 'ontfaen van yssuwen (erfgenamen) Van den Hoyre van Lubrecht van Heyke, VI s.gr.' rnaken we op dat Hubert ongehuwd was toen hij stierf. Zijn erfgenamen waren niet woonachtig te Gent~ Waarschijnlijkbehoorde Hubert tot de geestelijke stand van de St. Baafskathedraal. Onder de geestelijken van deze kerk waren er ambachtslui, die na hun gelofte hun beroep verder uitoefenden (o.a. een geneesheer). Waarschijnlijk was dit ook de reden waarom men Hubert niet vermeld vindt in het Gents St. Lukasgild (nota 35). Pas in 1432 werd het Lam Gods voltooid doO'rJan. Tijdens de viering van het eeuwfeest (1532) brak men het grafvan Hubert open, een lugubere traditie die in Vlaanderen nog steeds toegepast wordt (Rubensjaar) (nota 35). De eerste maal dat de auteurs van het Lam Gods vermeld worden is in een document daterend uit 1517. Toen op 1 augustus 1517 kardinaal Ladewijk van Aragon een bezoek bracht aan de Vijdkapel deelden de kanunniken hem mee dat het veelluik geschilderd werd door een meester 'de la Magna Alta decto Roberto' (41) (uit Duitsland, die Robert noemt) ongeveer 100 jaar geleden. De geestelijkenzegdenvoorts dat het schilderij voltooid werd door zijn broer, die ook een groot schilder was. De verwijzing naar Duitsland slaat op het oosten van Nederland, waar de gebroeders van Eyck vandaan kwamen. Op het einde van de 16de eeuw werd er een reeks portretten in koperdruk uitgegeven van beroemde schilders, die voorzien waren van kunstige carmina of gedichten van de hoog157


~H

~;

De Rechtvaardige Rechters origineel -Foto Stadsarchief (vóór 1934).

158


geleerde dichter Dominicis Lampsonius van Brugge. Onder het portret van Hubert werd vermeld : '0 Hub~rt met u Broer, de wel verdiende loven ... Dit leert het werck te Ghent, welck in soo liefdich blaken', onder dat van Jan las men : 'In lijnoly ghemenght, met mijnen Broer Hubert ... Die voormael niet misschien Appelles vinden conde': (nota 15). De portretten van de twee schilders zijn gebaseerd op de vermelding van Van Vaernewijck die meent dat Hubert afgebeeld is in de 1ste ruiter en Jan in de 4de ruiter op het gestolen paneel van de 'Rechtvaardige rechters'. Deze auteur daarin gevolgd door van Mander, heeft de Heeres ode verkeerdelijk geïnterpreteerd :'Hubert rijdt boven hem (Jan) als oudste Broer bekent', m.a.w. de 5de ruiter op het hoger vermeld paneel, die een soort houder (van een penseel) in de hand heeft. Deze man vinden we eveneens terug in de kompakte onderste rechtse groep van het middenpaneel met de aanbidding van het Lam in de figuur die boven de menigte zijn hoofd afwendt van het gebeuren. Deze houding en plaatsing van het personage kan zeer goed wijzen op een verondersteld zelfportret. Enkele werken worden van Hubert vermeld in de 16de en 17de eeuw. Aartshertog Ernst van Oostenrijk bezat in 1595 een madonna met kind en een engel en St. Bernarclus van Rupert (Hubert) van Eyck. De handelaren Forchoudt uit Antwerpen verkochten in 1660 een geboorte van de hand van Hubert. In de J abachschilderijenverzameling te Keulen bevond zichin 1696 een madonna met kind van dezelfde meester. Margaretha van Eyck In geen enkel eigentijds document wordt Margaretha van Eyck vermeld. Lucas de Heere (o.c.) verhaalt in zijn ode aan het Lam Gods 'de suster hem (Hubert} ontrent, die met haer schilderije oock menigh heeft verwondert'... De naam Margaretha wordt voor het eerst door van Vaernewijck en daarna door van Mander genoemd : 'een huis geheel door den schildergeest bezield en overgoten was, daer oock hun zuster Margriete van Eyck vermaard is om haar grote bekwaamheid in het schilderen en als een wijze Minerva, die Hymen en Lucina schuwde, tot het einde van haar leven ongehuwd is gebleven'. In 16 7 5 vermeldde Sandrart Joachim enkele biografische gegevens over de zuster, die wij eerder tot het rijk . der fabelen verwijzen (42). In de nota's van de kunstenaars wordtvermeld dat Margaretha bij haar broer in Gent werkzaam was, in welke mate baseerde de auteur zichniet op de hoger vermelde valse documenten ? . Waarschijnlijk is Margaretha vóór haar broer overleden, daar de erfgenamen niet te Ge.nt woonachtig waren. De aanvaarding enkel door haar geslacht dat zij een miniaturiste was, is niet langer meer te houden. Agnes van den Bossche schilderde tevens op panelen en beschilderde vaandels. Om hogervermelde reden zijn sommige auteurs van mening dat Marga159


retha de Heures de Turijn en de Milaan voltooide. In 1437 kopen Jan en Margriete van Eycke, kinderen Willems van Eycke een lijfrente te Brussel (43). Panofsky vraagt zich af of het niet mogelijk is dat het hier gaat om de schilder en de vermeende zuster (44) :

'Jan ende Margriete van eyck kinderen Willems van Eyck die men jairlix sculdich is als voren v. riders te betalen als voren dairom hier van kesmesse voirs. by quittance ... Overgegeven 2 1/2 r. '. Deze lijfrenten werden uitgeschreven als een bron van inkomsten voor de hertog, om zijn schulden aangaande de Honderdjarige oorlog te kunnen afbetalen. Regelmatig vindt men de inschrijvingen van de (half-) jaarlijkse uitkering der lijfrente aan 'Janna ende Magriete van eycke' tot in 1493, in dat jaar werd het bedrag terugbetaald :

'Dese v ryders hier geroyeert (geschrapt) worden wederom verhaelt ende genomen in uutgeven byder rekeninghe eyndende ultima septembris {Cxvc {1494) een Fr 60 causa ut ibi). Nota. Et obijt Jan van Eycke omnium sanctorum xciij'. Hieruit leren we dat deze Jan van Eycke stierf op 1 november 1493. Wij mogen niet vergeten dat de vrouw vanJan eveneens Margaretha noemde. In welke mate heeft men in de 16de eeuw deze weduwe(? zie Jan van Eyck te Gent) niet aanzien als een zuster ? Het was vrij voorkomend dat een schilder huwde met een vrouwelijke kollega. Beiden hadden ze een zoon, vanwie de hertog peter was, en een dochter Livina. Een belangrijke aanhaling die zou kunnen staven dat hun zuster Margaretha inderdaad te Gent werkzaam was geweest, vinden we reeds vermeld in de hoger aangehaalde tekst van Lucas de Heere : Hubert ligt hier begraven, zijn zuster naast hem. Dr. Waterschoot opperde de mogelijkheid dat zij naast haar broer begraven was - een traditie die we ook elders in Vlaanderen aantreffen - mogelijks hebben de 2 auteurs haar naam gelezen op het grafschrift. Wij moeten er wel rekening mee houden, dat de erfgenamen van Hubert niet te Gent woonden. Heeft Margaretha zich na de dood van haar broer in de Arteveldestad gevestigd of heeft men haar lijk terug opgegraven om het bij dat van haar broer bij te zetten ? Jan van Eyck te Gent . Antonio de Beatis (nota 41) en Lucas de Heere (o.c.) vermelden 'dat Hij (Hubert) hadde 't werck begonst, alsoo hij~ was ghewenst :Maar d'al-

vernielsche doot zijn voorneem heeft verondert ... Die jongst was, hoe wel best, en 't werck ak heeft volendt, '. Van Mander houdt er een andere mening op na: 'Zij er (Lam Gods) samen aan begonnen en is Hubert tijdens het werk in 1426 gestorven is, want hij is in dezelfde kerk begraven ... Nadat] ohannes het werk te Gent voltooid had, heeft hij zich weer te Brug160


ge gevestigd. '. Omtrent het verblijf van Jan te Gent bestaat er geen enkele staving. Armand Heins (45) bewering dat 'Jean van Eyck à Gand' omstreeks 1431 verbleef kan gemakkelijk weerlegd worden. De identificering van het mansportret van Jan in het Staatliche Museen te Berlijn met de Gentse poorter Jan van Roubaix kan men zonder meer verwerpen, daar dezelfde persoon in de 'Codex van Arras' (1573) van Jacques Leboucq (46) vereenzelvigd wordt met Boudouin de Lannoy. Het zicht op de Korte Dagsteeg op de buitenluiken van het Lam Gods - die geschilderd werden door Jan- is niet met zekerheid aan te tonen (47). We mogen met zekerheid aanvaarden dat Jan herhaaldelijk Gent bezocht heeft, doch dat hij werkzaam is geweest in de Arteveldestad is niet meer te achterhalen. De panelen van het Lam Gods kunnen evengoed te Rijsel, te Brugge of te Gent afgewerkt zijn. NaJans diplomatieke Portugese reis (25 dec. 1429) kan men niet met zekerheid vaststellen waar hij zich vestigde. In 14 30 ontbood Filips de Goede de schilder om naar Heusden (Hesdin) te komen. Anderha).ve maand na de voltooiïng van het Lam Gods koopt Jan een huis te Brugge (17 juli 1432). Algemeen aanvaardt men dat Jan in die periode het getekend portret van Kardinaal Niceoio Albergati (Dresden, Kupferstichkabinett) maalde. Deze pauselijke afgezant verbleef tijdens zijn bezoek zowel in de kartuizerkloosters van Brugge als van Gent (Friedländer o.c.). Weiss twijfelt trouwens aan de identificering van het geschilderde portret (Wenen, Kunsthistorisches Museum) -dat volgens Peeters pas in 1438 voltooid werd (nota 35) -met de kardinaal ( 48). Het verblijf van Jan te Gent in die periode kan men misschien aanvaarden, daar het retabel afgewerkt werd na zijn reis naar Portugal, dit zien we o.a. aan de weelderige zuiderse plantengroei. De naam van Eyck komt men noch vóór, noch na Hubert tegen in het Gentse St.-Lukasgild, met uitzondering van de 19de eeuwse vervalste tekst waarin de volgende namen vermeld worden (49) : Jan van den Eecke.: meester in 1358, gezworene in 1366 Rase van Eecke : meester in 1344, gezworene in 1349, deken in1351 Jan van Hecke :meester in 1539. De naamJan van Eyck komt herhaaldelijk voor in Vlaanderen. Voor het eerst hebben we de zoon van Hendrik en Elisabeth - de dochter van Louis Sallard -,die (zoals zijn zuster Katharina) tot aan zijn dood in 1523 gehuisvest was te Dendermonde. Reeds hebben we de homoniemen van Jan en Margriet van Eyck die te Brussel leefden, belicht. De vraag die we ons stellen is in hoeverre dat documenten aangaande deze Jan van Eycks niet in verband worden gebracht met de schilder (t 1441). Volledigheidshalve vermelden we de gebroeders Clement en Barthélemy 161


van Eyck die in de 2de helft van de 15de eeuw werkzaam waren in Frankrijk. De ene wil men vereenzelvigen met de meester van de annunciatie in Aix-en-Provence, terwijl men aan de andere de miniaturen toeschrijft in het zelf geschreven getijdenboek van René van Anjou, die in 1436 gevangen werd genomen door J ans beschermheer, Filips de Goede. De stijl van de van Eycks zal noch te Gent, noch in Vlaanderen een grote epigonie kennen, doch tal van Gentse meesters zullen elementen ontlenen aan het Gentse retabel, dat na 550 jaar nog steeds prijkt op het altaar waarvoor het geschilderd werd. RUDY VAN ELSLANDE

NOTA'S 1. G.F. Waagen, Ueber dasvonden Brüdern Hubert und J ohann van Eyck zu Gent ausgeführte Altar gemälde, in : Kunst-blatt, Stuttgart-Tübingen, 1824, nr. 23-27, blz. 89-91,93-96, 97-100, 103-4, 105-8. vertaald in het Frans door Lieven De Bast, Notice sur la grande composition des frères Hubert et Jean van Eyck, qui se trouve dans l'église cathédrale de Gand, in : Messager des Sciences et des Arts, Gand, 1824, blz. 193-240. 2.P. Faider, Pictor Hubertus ... A propos d'un ouvrage récent, in: revue beige de philologie et d'histoire 1923, blz. 1273-1291; L. Kaemmerer, Hubert und Jan van Eyck, Bielefeld-Leipzig, 1898;]. De Smet, Une controverse à propos d'Hubert van Eyck, in :Bulletin de la ~ociété d'Histoire et d'Archéologie de Gand, Gand, 1932, blz. 31; W.H.]ames Weale, Hubert and John van Eyck, LondenN ew-York, 1908; G.]. Kern, Die Grundzüge der lineair perspectivischen Darstellung in der Kunst der Gebrüder Van Eyck und ihrer Schule, Leipzig 1904,M. Conway, The Van Eycks and Their fol., Lon~en, 1912. H. Beenken Hubert und Jan van Eyck, München, 1941. 3. E. Renders, Hubert van Eyck, personnage de légende, Paris-Bruxelles, 1933; V. Tourneur, Le quatrain de l'Agneau mystique, in :Koninklijke Belgische Academie, Mededelingen van de Klasse der Letteren en der Morele en Staatkundige Wetenschappen, 5de reeks, boek XXVIII, Brussel, 1942, blz. 90-107, vgl.M. Leroy, Victor Tourneur, 1878-1967, in :Revue beige de philologie et histoire, 1968, blz. 333-6;F. Lyna, Over de echtheid van het grafschrift van Hubert van Eyck en het quatrain van de Gentsche Altaartafel, in : Verzamelde opstellen, Hasselt, 1933, blz. 99-112, F. Lyna, Een Jaatste woord over het Grafschrift van Hubert van Eyck en over het Gentsche Kwatrijn, in :Verzamelde opstellen, Hasselt, 1934, blz. 131-149. 4. L. De Bast, Sur les tableaux des frères van Eyck, placés dans l'eglise de S. Bavon à Gand et plus particulièrement sur le mérite d'Hubert comme peintre, in :Messager des Sciences et des Arts, Gand, 1823, blz. 257-268. 5.]. Briels Am ator Pictoriae Artis, Bijlage I, in : Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, Antwerpen 1980, blz. 211-212. 6.]. Duverger, Het grafschrift van Hubert van Eyck en het quatrijn van het Gentsche Lam GodsretabeL Met een aanhangsel : Natuurwetenschappelijk onderzoek van de opschrifte11 en de lijst van het Lam Godsretabel, in : Verhandelingen van

162


de Kon. Vl. Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, Klasse der Schoone Kunsten; dl. VII, blz. 4, Antwerpen-Utrecht, 1945, vgl.P. Coremans, L'Agneau Mystique au Laboratoire, Antwerpen, 1953;en C. Brandi, Bollettino dell' Instituto Centrale del restauro, Roma, 1951. 7. De gewone letters uit het laatste vers verwijzen naar de gerubriceerde op de ramen en geven het chronogram 1432 aan. 8. Wij kunnen het kwatrijn niet zien als een soort van handtekening, maar als een lofdicht, dat aangebracht werd om de schilder te eren. Voor de teksten op de Brugse panelen raad-pleeg :A. Janssens de Bisthoven, De Vlaamse primitieven, 1. Corpus van de 15de eeuwse schilderkunst in de Zuidelijke Nederlanden, dl1, Stedelijk museum voor schone kunsten (Groeningemuseum) Brugge, Antwerpen, 1957, blz. 50 ?-52, 55,63-65, herwerkt in 1979 onder dezelfde titel te Brussel uitgegeven. 9.MJ. Friedlander, Early Netherlandish Painting, vol I, The van Eycks and Petrus Christus, Leyden-Brussels, 1967, blz. 30-31.X, vgl. G. Monchamps, L'inscription duretablede l'Agneau, in : Leodium, Liège, 1907, blz. 5-6, Waagen (o.c.) nr. 25 (overgenomen door Waele o.c.). Hirsch, Zur Datierung des Genter Altar von SintBavo, in : Repertorium für Kunstwissenschaft, Berlin, 42, 1920, blz. 77-78; G. Hulinde Loo, La fameuse inscription du rètable de l'Agneau, in : Revue Archéologi.que Paris, 3, 1934, blz. 62-87, V. Toumeur, a.c., blz. 98-99;P. Debouxhtay, A propos de l'Agneau Mystique. Le troisième vers du quatrain, in : Revue belge d'archéologi.e et d'histoire de l'art, Anvers, 13, 1943, blz. 149-150, Idem, 14, 1944, blz. 169. 10. A. Ampe, De metamorfozen van het authentieke 1an-V an-Eyck-kwatrijn op het Lam Gods- Een nieuwe filologische studie, in: 1b. 1969, Kon. Museum vr. Schone Kunsten Antwerpen, Antwerpen, 1970, blz. 7-60. 11. Lucas de Heere, Den Hof en Boomgaerd der Poësien, inhoudende menigherley soorten van poëtijckelicke blommen : dat is diuaersche materien, gheestelicke, amoureuse, boerdighe, eet. oock diuaersche schoon sententien, inventien, en (de) manieren van dichten, naer d'exempelen der Griecsche, Latijnsche, en Fransoische poëten, en in summa alzulcx dat een yeghelick daer yet in vinden zal dat hem diend, oft behaeghd, Gent, fo 35. 12. Marcus van Vaemewijck, De Historie van Belgis die men anders namen mach : den Spieghel der Nederlandseher audtheyt. Waer inne men zien mach als eenen claere(n) spieghel/veel wonderlicke gheschiedenissen/die van alle oude tyden/over al die weerelt gheschiet zijn : maer bysonder in die Nederlanden ... , Gent, 1574, Bk. IV, c. 47;vgl. W. Waterschoot, Lucas d'Heere en Marcus van Vaemewijck voor het Lam Gods. Overdruk uit :1 aarboek 1966 (Tweede reeks nr. 8) van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Rhetorica 'De Fonteine' te Gent, Gent, 1966 blz. 4. 13. L. Brand Philip, The Ghent Alterpiece, 19//1 14. C. Péman, Un nouvel essai d'interprétation du quatrain du polyptique de 1'Agneau Mystique à Gand, in : jb. 19//1 Kon. Museum vr. Schone kunsten Antwerpen, blz. 13-21. 15. Karel van Mander, Het schilder Boeck, Haarlem 1604. Het was niet uitzonderlijk dat men een (lange) ode rechtover een geprezen schildering hing. Te Brugge prijkte Antonius de Roveres lof (dicht) tegenover 'den H. Sacramente'. Verwonderlijk is dat van V aemeWijck daarover geen melding maakt. 16. Compte de la recette générale des finances du I janvier au 31 decembre (?paasstijl), 1431, fO LIII (v0 ). Rijsel. Archief van het dept. du Nord. B.

163


17.]. Duverger, Handelingen van het Tweede Congres voor Algemene Kunstgeschiedenis (Ch. 1932), Gent 1936. 18. Lyna, Les peintres Van Eyck et l'Ecole de Maastricht, Brussel1926. Sommige auteurs zijn van mening dat de gebroeders geboren werden in het naburige Aldeneyck. 19. Dhaenens (nota 35), dezelfde auteur wil een familiale band leggen tussen de kanunnik en de Gentse schilderfamilie 'Paele'. 20. Enkel de geprezen schilders werden als een soort van eerbetuiging een bekende wijn aangeboden. Toen van der Goes een jaar nadat hij de Gerechtigheidstaferelen geschat had te Leuven verbleef werd hem een beker wijn aangeboden. Na de Blijde Intrede van de aartshertogen (1600) werden enkel aan de belangrijkste kunstenaars, die werkzaam waren aan de versiering, een beker door de stad Gent aangeboden. 21. Les Heures de• Mila4n, Brussel1911. 22. F. Winkler, Die altniederländische Malerei, Berlijn, 1924;Heidrich, Altniederländische Malerei, Jena, 1910; vgl. Paolo Lecaldano, van Eyck, in :Meesters der schilderkunst, Rotterdam, 1976, blz. 86 (vertaald uit het Italiaans : van Eyck, in :Classici dell'Arte, Milano, 1967). 23. Georgio Vasari (1511-1574), Le Vite dé piu eccelenti pittori, scultori et architetti di Giorgio Vasari publicate per cura du una Societa di amatori delle Arti belle, Florence 1846, vgl. A. Stubbe, van Eyck en de Gothiek, Antwerpen-Brussel-GentLeuven, 1947, blz.17. M. Goossens (De middeleeuwse muurschilderkunst, in : Gent 1000 jaar kunst en cultuur, dl. 1, Gent, 1975, blz. 30) vermeldt dat men te Gent reeds vóór van Eyck te Gent met 'olieverwen' schilderde. L. Van Puyvelde (De Vlaamse primitieven, Hasselt, 197 4) staaft dit : 'Te Gent wordt in 1355-6 het baldakijn voor de processie van de heilige Maagd van Doornik met olieverf gedecoreerd' (blz. 64). 24. Van Eyck, in Oud-Holland, 1932. 25. Archief van de Heeren van Breda te Compiègne. 26. Vermeld bij Waele (O.c.), Hulin (o.c.) en Duverger (o.c.), vgl Renders (o.c.) 27. F. Winkler, Pestschrift M.J. Friedländer, 1926, blz. lOl. 28. Byvanck, Mélanges Hulinde Loo, 1980, blz. 80 (tevens door dezelfde auteur gep. in Oudh. Jaarboek 1931, blz. 137). 29. Hendrik van Eyck was 'jahermeester' aan het hof van Jan van Beieren voor dat Jan er werkzaam was. In 1444 huwde hij met Elisabeth Sallard. In 1452 vestigde hij zich te Dendermonde, waar hij overleed op 11 november 1466. A. Schmarsow, Hubert undJan van Eyck, Leipzig, 1924, blz. 74 e.v .. 30. Carton, Van Eyck, Gand, 1848, vgl. Ruelens, Commentaire cité, p. XL. 31. E. Schiltz, Van Eyck studies, Antwerpen, 1960/2. 32. E. De Busscher, Recherches sur les peintres gantois desXIVeet XVe siècles indices primordiaux de l'emploi de la peinture a l'huile, Gand, 1859, p. 201. 33. V. Van der Haeghen, Mémoire sur des documents faux relatifs aux Anclens peintres, sculpteurs et graveurs flamands, Gand, 1898, blz. 26-27. 34. Gent, Stadsarchief, jaarregister 1424-1425,301, (Boucke van den ontfanghe en de uitghevene die gemaect zijn int scependom her lans Sersanders, her Gelnoets van Lems ende haren ghezellen int iaer xiiiie ende xxiiii) fol. 188. 35.E. Dhaeenens, van Eyck, Antwerpen, 1980. 36. Gent, Stadsarchief, jaarregister 1424-5, fO 228 v 0 • 37. Gent, Stadsarchief, Staten van Goederen, 1425-6, fO 63. 38. WR.]ames Waele., Hubert and J ohn van Eyck, Their life and work, London-New-

164


York, 1908; vgl. Herni Hymans, Les Van Eycks, Paris (geen jaartal aangetroffen). 39.MJ. Friedländer, (o.c.), plate 90 A, vgl vr B,J. Bruyn, van Eyck problemen, Utrecht 1957, blz. 106. 40. Alfons van Werveke, Archief van het Museum voor Stenen Voorwerpen, Gent, Beeldhouwen XVe e., Gent 30 jan. 1898, fiche nr. 113., overdruk in : Ghendt~che Tydingen 1982 blz. 310-312. Gent, Stadsarchief, jaarregister 1425-26, fO 319 v 0 • 41. A. De Beatis, Relazione del viaggio del cardinale Luigi d'Aragone, overgenomen uit Paolo Lecaldano (o.c.) blz. 108. 42.]. von Sandrert, Academie der bau-, büd- und mahlerey-künste, 1675, uitg. A.R. Peltzer (zelfde titel), blz. 51. 43. A. Ampe, S.J., Homoniemen vanJan en Magriet van Eyck, in : Jb. 1973 Kon. Museum vr. Schone Kunsten-Antwerpen, Antwerpen, 1974, blz. 189-192. 44. E. Panofsky, overgenomen nota 40 blz. 189 nota 3. 45. A. Heins, Jean van Eyck à Gand, XV siècle (vers 1431) Un portrait peint par lui (au Musée de Berlin, in : Gand Artistique, nr. 9, Gand, 1927, blz. 169-170. 46. W. Waele, Gazette des Beaux-arts, vol. 24,1900, blz. 173 e.v., overgenomen uit Friedländer (o.c.) blz. 58. 47. A. d'Haenens, G. Zélis,E. Dhaenens, Hubert en Jan van Eyck Het Lam Gods, Brussel1978, blz. 109 (overdruk uit: getuigen van Kunst en Cultuur: Zeven wonderen van België). 48. R. Weiss, The Burlington Magazine, 1955 vgl. nota 5. 49. E. De Busscher (o.c.) blz. 192-3, 191, 217, vgl. V. Van der Haeghen (o.c.) blz. 142, T 44, 26-27, 80-82, 86, 95, 97, 87, 111-112, 125, 136, 78-80, 113,85, 94, 122,144. EenJan van den Hecke werd meester in 1467 en gezworene in 1481 in het Gentse gild. Hij had een zoon Lieven, die op 21 aug. 1483 meester werd en in 1487 gezworene in hetzelfde gild. Verder vinden we een Jaspar van den Hecke die in 1426 en in 1435 als gezworene wordt vermeld en in 1537 de functie van deken uitoefende in het Gents St. Lukasgild.

165


INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE -FICHE Nr. 50 Op 14 december 1897 stelde Prosper Claeys in de Franse taal de volgende fiche op in de rubriek 'Militaire Bouwwerken - Kouter - XVIIIe eeuw (1738-1739)' : De Hoofdwacht op de Kouter

In de zitting van 6 maart 17 38 besloten de Schepenen van de Keure een Hoofdwacht te bouwen op de Kouter. Deze hoofdwacht was bestemd voor de Keizerlijke troepen. Deze van de Compagnie stedelijke soldaten, stadts waeckende mannen, werd behouden onder het Stadhuis. De architect Bemard de Wilde werd belast met het opstellen van de plans. Bij contract van 5 juli 1738 ondernam de meester-metser J.B. Simoens de constructie voor de som van 1366 p. 13 esc. 4 gr. wisselgeld : het moeeken in tack ende block eenen nieuwen Bauw geschikt tot eenen Corps de garde. Dit bedrag werd afgenomen van de opbrengsten van het kantoor van de vendu-meester, de vercoopinghe van de officen van prysers. In het oorspronkelijk ontwerp van de gevel, zoals het bewaard wordt in het Stadsarchief, was boven het venster dat boven de ingangspoort geplaatst is, de Maagd van Gent afgebeeld, gezeten op een leeuw en de linkerhand rustend op een wapenschiM met de leeuw van Vlaanderen en van Gent. Bij de uitvoering werd dit ontwerp gewijzigd en de Maagd van Gent is afgebeeld, rustend op een kanon dat het mlddenstuk vormt van een wapentrofee. Het dak is bekroond met de Oostenrijkse Keizerlijke adelaar. Deze adelaar is eveneens afgebeeld op een tekening die bewaard wordt in de Stadsbibliotheek en die de datum 17 52 draagt. De Hoofdwacht, gedeeltelijk gebouwd op gronden van de Stad Gent en gedeeltelijk op gronden van de Hoofdgilde van St-Sebastiaan, was beeindigd na een jaar. De officiĂŤle aanvaarding had plaats op 23 november 1739. De gevel van de Hoofdwacht is geconcipieerd in de Ladewijk XV -stijl, zoals de gevel van het Gildenhuis van St-Sebastiaan het was (heden Hotel de la Paste), die gebouwd werd in 1737, eveneens naar de plans van architect Bemard de Wilde. De prachtige gevel van het Gildenhuis werd gewijzigd in 1826 en vervangen door de huidige gevel die behoort tot het type 'muur doorboord met gaten'. Merkwaardig detail. Een speciale ambtenaar werd gedurende een groot aantal jaren belast met het kuisen van de Hoofdwacht. Sinds 17 50 wordt verschillende malen melding gemaakt van het loon betaald aan een ge166


/

/

. I

'"

'

\

'

~ I

De gewezen Hoofdwacht - Foto Dienst Toerisme van de Stad Gent.

167


naarode J acob Serben 'tot het goede slaen en cuysschen van den corpsde-garde en het uyttrekken van het gaes op den Cauter'. Alhoewel de Hoofdwacht gebouwd werd op kosten van de Stad, werd hij tot Nationaal bezit verklaard bij de aanhechting van ons land bij Frankrijk. De Franse regering stond hem terug af aan de Stad Gent in 1807, op voorwaarde hem te herstellen en te onderhouden op haar kosten, en de oorspronkelijke bestemming te bewaren. Onder het Keizerrijk werd de gevel van de Hoofdwacht versierd met de Franse adelaar. In 1830 plaatste men er de Belgische leeuw omringd van een wapenbundeL Van 1867 tot 1885 hield de Krijgsraad van Oost-Vlaanderen zijn zittingen in de zaal op de eerste verdieping. Cfr. Stadsarchieven, F.164.1, 164.2; F .173.1; Reeks 533N° 309; Reeks 533 bis N° 39.- Stadsbibliotheek, Atlas van Gent, nr. CXXV.- Fr. De Po~ter, Gent van den vroegsten tijd tot heden, d.IV, p. 323.- Prosper Claeys, Pages d'histoire locale gantoise, d.II, pp. 95, 96. Naschrift Er is jaren lang discussie geweest over wie nu feitelijk de architect was van de Hoofdwacht. De Potter dacht dat het J .B. Simoens was, terwijl Prosper Claeys en anderen het hielden bij Bemard De Wilde. Henri Pauwels heeft er een studie van gemaakt en heeft kunnen aan tonen aan de hand van oorspronkelijke documenten dat het moet toegeschreven worden aan David 't Kindt. Voor onbekende redenen verving hij Bemard De Wilde die reeds klaar was met zijn plans. De werken werden wel uitgevoerd door J.B. Simoens. Tot in 1867 lokte de taptoe er elke avond een dichte menigte nieuwsgierigen die het gedoe gadesloegen van de aflossing van de wacht. Deze wacht werd geleverd door de 4 te Gent verblijvende regimenten. De laatste taptoe greep plaats op 8 september 1867. V anclaag de dag is er niemand in Gent die nog spreekt van de 'Hoofdwacht' of van de 'Corps de garde'. Voor de Gentenaar is en blijft dat gebouw 'de Buzze'. De Beurs werd ingesteld bij Consulair Besluit van 8 juli 1803. Ze werd ondergebracht in het Pakhuis. Als het Paleis van Justitie in gebruik genomen werd verhuisde ze naar daar. Na 1885 namen de activiteiten van de Beurs een grote uitbreiding en een verplaatsing werd noodzakelijk. Men huurde de zaal van de 'Union' op de Kouter, maar dit gaf geen voldoening en men verhuisde naar de 'Skating Ring'. Op 30 juni 1899 besloot de Gemeenteraad het gebouw van de 'Union' aan te kopen en het te integreren in de hemaastliggende Hoofdwacht. 168


Dit werkje werd uitgevoerd naar plans van de stadsarchitect Van Rysselberghe. De nieuwe gebouwen werden ingehuldigd op zondag 28 april 1901. In 1914-1918 deed de Beurs dienst als 'Melde-arnt' en in 19401945 was de rantsoeneringsdienst er in ondergebracht. Het ingangsgebouw van de 'Beurs' werd geklasseerd bij K.B. van 29 november 1943.

H.C.

·LEZERS SCHRIJVEN ONS Het is met genoegen dat wij vaststellen dat meer en meer lezers er niet meer voo:r t~rugschrikken om ons eens te schrijven. Wij zijn daar zeer blij mee en wij kunnen hun verzekeren dat hun brieven steeds met de grootste aandacht gelezen worden en dat - voor z~ver mogelijk - er gevolg aan gegeven wordt. Aanvullingen en correcties op verschenen artikels, vragen en suggesties, enz. zijn altijd zeer welkom. Wij zouden wèl wil vragen aan dezen die over geen schrijfmachine beschikken (en dat zal wel het geval zijn voor de meesten), liefst zo duidelijk mogelijk te willen schrijven. De ontcijfering van sommige teksten heeft ons wel al voor problemen geplaatst. De Heer G.M. Manesse schrijft ons het volgende : Hoeve 'Exmere' te Wondelgem. In 967 werd aan de St-Baafsabdij door het charter van Koning Lother het bezit toegekend van tien hofsteden van het domein Marka. Een dezer hoeven moet waarschijnlijk Exmere geweest zijn, die in 1277 in een archief van de St-Baafsabdij vermeld wordt. Deze omwalde hoeve bestond uit drie delen: de woonst, het bakhuis en de schuur. In deze schuur bevinden zich eeuwenoude balken met inkervingen in Runenschrift of Molenschrift. Later werd deze hoeve het neerhof van het kasteel Geldhof op de hoek Botestraat-Lusthoflaan te Won~lgem. Bij het terugtrekken van de Duitse troepen op het einde van de tweede wereldoorlog werd vooral de schuur erg beschadigd tijdens de gevechten aldaar. Tot voor enkele jaren was de hoeve nog bewoond, thans niet meer, en helaas, tijdens een van de laatste stormen van januari 1983 is de eeuwenoude schuur ingestort. Het woonhuis is tot heden nog in goede staat. Hopelijk wordt dit meer dan duizend jaar oude gebouw van verder verval gered. Het is het enige zó oude gebouw welke Wondelgem nog bezit, het landelijk dorp met destijds zijn vele hoeven, lusthoven,. windmolens en vele 169


kastelen van adellijke families. Van de Heer G. Walraedt ontvingen wij het volgend schrijven : Het is met een heel groot genoegen dat ik in de eerste uitgave van januari de zo mooi gedetailleerde inlichtingen bekwam aangaande de torenwachters van het Belfort en het Metselaarshuis. Ik dank u, alsook uw medewerkers, voor uw buitengewoon vriendelijke tussenkomst in deze aangelegenheid en feliciteer u met het bestaan van de rubriek 'Vraag en Antwoord'. Ik weet niet langs welke weg, tenzij u er zich nogmaals zoudt willen mee gelasten, de Heren Van Elslande en Gilbert Minne mijn oprechte dank over te maken. De Heer FrankOlof Ă–dberg schrijft ons : In 'Ghendtsche Tydinghen' van 15-1-83 werd naar aanleiding van de Burgerwacht op twee plaatsen (p. 39 en pp. 56-57) gewag gemaakt van de Slag te Melle in 1914. Ter informatie van onze leden wil ik mededelen dat ik in het bezit ben van 5 foto's van de triestige gevolgen van dat gevecht. Zij werden door mijn grootvader (en homoniem) FrankOlof Ă–dberg getrokken. Foto 1 stelt een rij volledig uitgebrande werkmanswoningen voor langs een gekasseide baan. Mijn grootvader noteerde het volgende op de rugkant' 'A row of workmen houses burned by the Germans at Melle near Ghent the 8th September'. Foto 2: Volledig uitgebrande gebouwen; breed grasperk op de voorgrond. 'This is the farm of peasant Bockxstaele whose son was shot and then piereed by a bayonet and afterwards thrown into the flames of his burning home'. Foto 3 :Een wit kruis op een graf vol bloemen, afgebakend met prikkeldraad (blijkbaar de omheining van een weide) 'Grave of 2 German officers. They have ordered under threat a peasant to guard it, until their return. Melle near Ghent after the engagement of the 8th September 1914'. Foto 4 :Volledig uitgebrand kasteeltje_; vrij recent beplante tuin met brede paden op de voorgrond. 'Front view of the notary Roland country house destroyed by the Germans after the engagement at Melle near Ghent'. Foto 5 : Hetzelfde kasteeltje met op de voorgrond een volledig uitgebrand kleiner gebouw langs een haag (stallingen ?). 'Back view of notary Roland country house at Melle near Ghent destroyed by the Germans Tuesday the 8th September'. Na het gevecht moeten de Duitsers zich een tijd teruggetrokken hebben, 170


zodat de geteisterde streek door nieuwsgierigen, waaronder stadsbewoners, kon bezocht worden. Dit blijkt uit het aantal toeschouwers op foto's 1 en 2 en uit de kledij van sommigen onder hen. Ik beschik tevens over 2 postkaarten 'Star' (uitgegeven door de 'héliotypie De Graeve, Gand'. - 'L'incendie de Melle- Le Chateau de Mr. Roland'. Zicht van de achterkant van het kasteeltje; 4 mensen kijken toe, waaronder één dame met een zonnescherm. - 'L'incendie et I' attaque de Melle- Le Caisson d'Artillerie qui a sauté'. Op de achtergrond ziet men dezelfde woningen als op foto 1. Generaal V on Böhn dreigt in zijn brief van 7-9-1914 de leden van de Burgerwacht die zich niet zouden overgegeven hebben te fusilleren (mededeling van de Heer R. Coppejans p. 57). De Slag te Melle greep blijkbaar plaats op 8-9-1914. De Heer R. Hespel vermeldt opp. 39 dat een formatie van de Burgerwacht er aan deelnam samen met het leger en de rijkswacht. Hebben die mensen zich moedig gedragen, bewust geen genade te bekomen bij een eventuele gevangenneming, of hadden zij geen kennis van de brief van V on Böhn ? Volgens de gegevens van R. Coppejans waren de Duitsers meer dan één maand nadien blijkbaar nog niet teruggekeerd, vermits op 11-10-1914 er hier nog Engelse soldaten waren. Het feit dat er artillerie gebruikt werd en de fotografische getuigenissen zouden er op wijzen dat dit gevecht zich niet beperkt heeft tot schermutselingen. Misschien kunnen de oudsten onder onze leden ons nog enkele anekdotes hierover vertellen ? P.S. In 'La Belgiqu~ et la Guerre', vol. III (H. Bertels, Bruxelles, 1926.2) vermelden M. Tasnier en R. Van Overstraeten dat de burgerwacht het leger vervoegd heeft o.a. vóórSt-Truiden en Diestin 1914. Van de Heer E. Braeekman het volgende : Als toegetreden lid van de 'Ghendtsche Tydinghen' sedert 1982 ben ik zo vrij het volgende te vragen, daar mijn vrouw afkomstig is van SintPieters en ik van de Heuvelpoort : wij zouden graag, indien mogelijk, eens een reportage zien verschijnen (met foto's) over de bekende Cité Ouvrière, ook De V reese-beluik genoemd. Wie voelt zich geroepen om dit werkje op te knappen ?

171


ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Vervolg) 'Nen echten goeden Gentenaar, als men ziek is geweest of verdriet heeft gehad en er beterschap is ingetreden zegt : 'gij ziet het wel, de roe es van 'tg ... '. Excuseer mij, geachte lezers en voorallieve lezeressen dat ik mij tot dat paar puntjes beperk. Het moet met onze Keukenpiet ook het geval zijn want hij kwam vorige week binnen, opgewekt, schuifelend en zelfs zingend van :

En aas de zurkel schiet, 't ès in de maand van Meie Schieten al die boerkensin eenen gruuten lach Weg den hutsepot, karotten en parijen De gestampte taotses komen veur den dag ! En aas de ketel overluupt, haalt dan maar de stamper uÜt En binst dade aan 't stampen gaat zijngt maar mee veel geluid En van rompedepompendepom, pompom; enz. 'Saluut en de kost, en geen eten', zei hij : 'jongen ge vergeet gij zeker onze(n) artikel'. En hij had gelijk, wij moesten daar nog voor zorgen. Maar van artikel gesproken : 'Keukenpiet, dat liedje dat gij daar zingt is een echt programma : 't is mei, 't is lente, weg met den hutsepot en plaats voor de gestampte patatten; dus zullen wij het vandaag hebben over de Gentse Hutsepot waarvan het seizoen voorbij is en over de Stamppot waarvan het rijk wordt ingeluid. De echte Gentse hutsepot Men begint met het slachten van een varken, en heeft men dat niet bij de hand dan gaat men naar de varkensslachter want bij de hutsepot komt een half varken te pas; en bovendien moet men gezellig met een kleine bende aan tafel zijn : men maakt geen hutsepot voor een huishouden van een of twee mensen ... Men voorziet per persoon : een halve (of gehele) varkenspoot, een halve varkensoor (met veel dik van rond het kraakbeen), ·een goed stuk staart, een stuk goedgevleesde schinkel, een stuk geregeld spek en een goed eind varkensworst; daarbij wordt nu nog een degelijk stuk runcisvlees gevoegd (een mals bouillietje !) . Dit alles goed geschrobd en de soepketel in. Tussen haakjes gezegd, zekere mensen van buiten Gent, die 't menen goed te we-

172


ten, willen daar absoluut ook schapenribbetjes bij doen en menen zelf het best te weten. Zo leren de ketters maar zij dolen : dat ze dat aan geen enkele echte Gentse huismoeder komen vertellen. Maar laat ons terug naar onze soepketel komen. Men kan op twee manieren bereiden : al het varkenvlees in een ketel, (het eindje worst heeft men opzij gelaten), en het rundvlees met eenjeugdpijp in een ander; in beide ketels wat koud water met zout en men trekt (1 1/2 uur koken) in beide gevallen een flinke bouillon. Uit de twee ketels maakt men nu een flink mengsel; zoniet heeft men de gemengde bouillon in eens (in het tweede geval). En, nu komen de groenten in het gelid : een savooiekool in vier gesneden, rapen in de helft of in vier gesneden, wortel idem, ook selder en prei (alleen het wit) en vooral een pastenakeL . Alle groenten worden eerst in het bekomen vleesnat goed gekookt, uitgezonderd de savooi die er daarna met aardappelen wordt bijgevoegd. Men kan er ook enkele spruitjes aan toevoegen. Nog peper, en muscaatnoot, en koken maar. Een tiental minuten voor het opdienen laat men ook het eind worst meekoken. Het opdienen gebeurt niet op een bord maar wel in een diepen schotel : per persoon schept men een goede portie van de verschillende groenten en overgiet ze met het aanlengsel van de bouillon : daarboven op de vleessoorten die men allemaal samen ofwel achtereenvolgens op de bor~ den legt; in dat laatste geval is het de gelegenheid om telkens wat warme bouillon bij op te dienen. Een klein bordje wordt toegevoegd voor de beentjes en andere afval. Sommige personen stampen eerst de groenten en aardappelen afzonderlijk door een zeef samen met het vleesnat en bekomen zo hutsepotsoep, terwijl het vlees op een ander bord wordt opgediend. De echte kenners echter misprijzen die manier van serveren. Laat mis als finale nog opgeven dat de ganse volledige bereiding van een malse (mag echter geen slap mengsel zijn), hutsepot drie en half tot vier uur in beslag neemt. Zurkel (en andere) stamppot Zurkel zeer zuur zijnde bestaat de echte stamppot meestal uit spinazie waarbij een gedeelte zurkel wordt gevoegd. Daarbij komt soms po.~lein in, voor de gezondheid ook soms waterkers. Men reinigt de groenten (steeltjes verwijderen) spoelt ze en zet ze op in een pot met water en zout zonder deksel. Ze een paar maal met vers water laten heropkoken. De aardappels afzonderlijk afkoken en afgieten. Dan de twee samenvoegen en samen met de stamper bewerken met gesmolten boter of nog liefst met gesmolten spek. In sommige gevallen worden zelfs de 'kaantjes'

173


van het spek er in vermengd. De zurkelstamppot is natuurlijk de echte. Men maakt ook stamppot met wortels, savooiekool, spruiten, ajuin, witte bonen, witte kolen, prei, rapen, andijvie en selder. Men spreekt ook van stamppotten die men bereidt als een hutsepot waar varkensvlees, schapenvlees of rondsvlees bij te pas komen wat dan half hutsepot, halfstamppot wordt. Hier ligt natuurlijk de basis van de vergissing van Gentse Hutsepot met schaapvlees. In de periode waar voor het grootste gedeelte der werkersbevolking het 'vlees' verre van een dagelijkse spijs was, moet men zeggen dat de stamppot met gesmolten spek en kaantjes een ware uitkomst was. Een scheut melk of zelfs karnemelk verdunde ook soms de stamppot. Keukenpiet scheidde er uit. Hij scheen waarlijk deugd te hebben van zijn kookpartij. Er hing als een geur van versgebakken spek in mijn bureel. En even zei ik langs mijn neus weg : en wat krijgen wij vandaag als dessert. Zouden wij niet een van de specialiteiten van Tante Mele opdissen ? Ik keek zo onschuldig mogelijk opzij. Hij bekeek mij achterdochtig, gaf 'nen diepen zucht, en zei toen : 'wel, wat is 't ?'. Ik gaf hem 'nen vriendelijke slag op de schouder, bromde zo tussen mijn tanden : 'na lijden komt verblijden' en samen zegden wij : Gewonnen (of verloren, of gebonden) wittebrood Ziehier, zei Keukenpiet, een recept zoals ik het in mijnen jongen tijd heb moeten van buiten leren en dat Mele zal doen pruimen (nota van mij zelf: 11 ') miJ.. goe d .... 't Gebeurt soms dat ge veel oudbakken brood overhebt; oudbakken is altijd niet aangenaam om eten : 't wordt draag, 't wordt zuur, en 't maakt ne mens malkon tent, ge zoudt het haast liever wegwerpen dan opeten. Welnu, in plaats van 't ~udbakken brood weg te werpen doet ge veel beter met er nieuwbakken taarten van te maken, hetgeen men noemt gebonden wittebrood; dat is niet moeilijk en 't kost niet duur. Ge snijdt uw brood al in sneden - tegenwoordig is 't al voor u gesneden - en iedere snee laat ge gedurende twee minuten in een schotel melk we.ke.n; in een andere schotel moet gij geslagen eieren hebben, doormengd met een beetje zout, nadat ge de snee brood in de melk hebt geweekt draait ge die eens in de eieren en van daar in de panne. Telkens ge een snede in de panne legt moet ge er eerst een klontje boter inleggen. Als het brood langs de ene kant gekleurd is, legt ge het op zijn andere kant, en als 't langs weerskanten gebakken is, dan dient ge het op 174


met meelsuiker of gerasptbroodsuiker die ge er over strooit. Wilt gij de plat lekkerder maken, doet in de melk een druppelken vanille, of wat rhum of wat cognac. Hebt ge geen oudbakken brood, dan moogt ge beschuit gebruiken, of kaneelmastellen, maar 't mag niet lang in de melk liggen, anders verliest het van zijn vastheid ( 1). Ziezo, laat ons afwachten. Brengen die zoete sneedjes brood tante Mele in een weke toestand of doen zij de strijdbijl weer opgraven ? Wachten is de boodschap, en, middelerwijl, smakelijk eten. Wij schreven die dag 8 mei, vredesdag, en 't was wat over elf. Een hevig belgerinkel, het gewoon signaal van een misnoegde tante Mele. Inderdaad, daar was het, van bij de ingangsdeur, als een niet te stuiten woordenvloed : 'Die jeugd van vandaag, dat durft alles ! Is er daar niet zo'n jong ding dat mij op de Botermarkt absoluut wilde doen stil staan, omdat het elf uur was. Ik stilstaan, waarom'? Van mijn kant een bescheiden poging om te wijzen op de algemene wereldwens :geen oorlog meer ! 'Hoe, geen oorlog meer' ? -zo ging weer de woordenvloed van tante MeIe- 'sinds ik geheeld heb met Keukenpiet is het dagelijks oorlog rondom mij. Ons Grootje grolt dat ik mijn geluk vergooid heb; ik pronk tegen mijn broer omdat ik hem een beetje de schuld van alles geeft en Lotje van naast de deur spreekt niet meer tegen mij omdat ik haar heb buiten gekeken toen zij mij kwam gelukwensen als Keukenpiet er reeds van ondergetrokken was. Dat is al öorlog genoeg' ! . Och Heilige Apolonia, zo dacht ik, Patrones van alle oude en jonge Keukenpieten, van Eetmansclubs en andere fijnproevers, sta mij bij, en breng mij op een afweergedachte. En plots zei ik : 'Maar tante Mele zoude gij misschien zo graag weer gaan smokkelen, gaan rijtje aanschuiven aan de magazijnen en uw hersens in twee denken om nieuwe oorlogsgerechten te gaan uitzoeken' ? En het gelukte. Daar klonk de vraag: 'Ah ja, weet gij het nog van .. .' En dat weet gij 't nog bracht de herinnering aan de oorlogsgerechten die dikwijls een model van vindingrijkheid waren. · Drie in een Zo heb ik nog in mijn herinnering, zei tante Mele, dat mijn tante, als pas uitgekomen normaliste, de Heer directeur Tytgat, de vader van de huidige voorzittervan het O.CM.W. (2) mocht helpen in augustus 1914 (1) Wij moeten onze dank betuigen aan een lezeres, Mevrouw Broeckhove, die zo vriendelijk was ons dat zo archaR~s opgesteld rec~pt te laten geworden. Geraspt broodsuiker is uit de tijd en wordt nu door cristallisé of bloemsuiker vervangen. (2) We schrijven 1964 en bedoeld wordt de Ere-Voorzitter van onze Heemkundige Kring (N.V.D.R.).

175


met het uitdelen van een eerste soort gecondenseerde voeding, in één doosje verpakt en waarin samengeperste koffie, zout en erwtensoep verzameld waren. Maïs Later zouden, langs het 'Amerikaans Huis' rond, de eerste hier onbekende voedingswaren worden verspreid : maïs in zijn geheel welke een probleem van bereiding daarstelden voor onze huisvrouwen. Het zacht krijgen, het opdienen met een passende saus werd meer dan eens een mislukking. Maïsvlokken, zealine, cerealine Zovele nieuwe produkten die tot pudding zouden verwerkt worden met bestrooüng van suiker of stroop. Ja maar ... Suiker en stroop Produkten die vlug zouden ontbreken. Geen nood :de suikerbieten zou men in stukjes snijden en urenlang laten koken (oh, die schaarse kolen) om tot een bruin zoetend vocht om te werken. Erzats koffie Maar moeder de vrouw die zo vlug haar potje troost zou missen; daar kwam de gerst op de voorgrond en men brandde 'maltekneip' ! . (wordt vervolgd)

176


VRAAG EN ANTWOORD Vraag van de Heer G. Walraedt Hij komt nog eens terug op de torenwachters van het Belfort en schrijft : Ik kan zonder meer een stadstrompetter en de gezellen van de St-Jorisen St-Sebastiaansgilde aanvaarden op de toren die het symbool was van onze stedelijke vrijheid, maar ik vraag mij af wat die vleeshouwer daar komt bij doen. Had die nering misschien militaire verplichtingen tegenover de stad ? Antwoord op de vraag van de Heer Olivier Willemot (G.T. 1982- Nr. 6- p. 329) De Heer Rudy Van Elslande schrijft : Omtrent de vraag van de Heer Olivier Willemot, in verband met de afstammelingen van Filips-Karel Marissal, kunnen we het volgende mededelen. Wij zullen hier eerst een klein biografisch overzicht geven 1698, 22 aug. Geboren te Gent. tot 1724 Opleiding in het atelier van de Gentse schilder Gilles Leplat 1729, 5 nov. Wordt meester in het Gents St.-Lukasgild, vermeld als fijnschilder. 17 34, 21 nov. Huwde Isabella De Kimpe, handelaarster van kant en lijnwaad. 17 37 Wordt als 'ghezworene' vermeld in het Gentse gild. 1737-44 Voerde regelmatig opdrachten uit voor de Baudeloo-abdij 1748, Nadat hij 4 jaar lessen gevolgd had aan 'L'academie Royale' te Parijs, stichtte hij in zijn huis (St.-Michielswijk) een academie voor tekenen schilderkunst, waar hij door gebrek aan plaats maar 10 leerlingen kon opleiden, die hem als vergoeding 10 shellingen per jaar betaalden. 17 51 Kreeg van het magistraat de toelating om een Algemene Academie te openen in het 'Hof van St.-Antoone'. Het aantalleerlingen overschreed de 40 niet, daar de academie te ver verwijderd was van het stadscentrum. 17 5 2. Om die reden mocht hij vàn het stadsbestuur zijn intrek nemen in de bovenzalen van het stadhuis. 1756. Het leerlingenaantal steeg tot boven de 100, daarom werd de academie ondergebracht in het Pakhuis (tot 1797). 1770, 16 febr. Hij werd begraven in de kerk van de Ongeschoeide Karmelieten (Vrouwebroerstraat). 1852 en 1926 Twee gedenkplaten werden ingehuldigd, één in de Augustijnenkerk de andere in de Academie (D. Ingels), die herinneren aan de stichter van onze academie. 177


FilipsKarel had 3 kinderen, waarvan één architect was (die 7 kinderen had). Naast de referentie die dhr. Willemot opgeeft : Marissal en de eerste ja- . ren van de Academie, Palmares, 12de jg., nr. 1, Gerit, Maart 1970; verwijzen we naar Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, De bestuurders, 1751-1935, Gent, 1944. Het belangrijkste werk van deze portretschilder en decorateur is de plafondschildering in de bibliotheekzaal van het Augustijnenklooster. Hiervoor raadpleegt men het best : Mie Goossens, De Muurschilderkunst van de 18de eeuw, in: Gent, 1000 Jaar Kunst en Cultuur, dl. 1, Gent, 1975, blz. 27 6; alsook : A. Keelhoff : Geschiedenis van het klooster der eerw. Paters eremijten Augustijnen, Gent, 1864, blz. 202. Dhr. Guido Bral deelde me enkele jaren terug mee, dat hij een werk van Marissal ontdekt had in de kerk van de Drongenabdij, Geen enkele publicatie is me daar reeds over bekend. Mogelijks was hij een lid van een schildersfamilie, daarvoor raadpleegt men het best : E: De Busscher, Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gand au XVIe, XVIIeet XVIII siècles, Gent, 1866. De schrijfwijzen van de naam Marissal treft men op verschillende manieren aan (o.a. Mareschal), ook de naam Marissen komt hier in aanmerking. De WEINIGE Gentse leden van de familie Marissael, die thans nog in leven zijn, hebben hun stamboom reeds opgezocht. Hun voorouders waren afkomstig uit Brugge en zij hebben familieleden teruggevonden tot in de 17de eeuw (Petrus Marissal). Voor deze gegevens danken we Claude en J osephine Marissael. Verder bedanken we.tevens de Heer H. Collumbien voor de bibliografische gegevens. Voor verdere opzoekingen verwijzen we naar het Stads- en Rijksarchief te Gent. Antwoord op de vraag van de Heer R. Van Elslande (G.T. 1983- N° 1 p. 54) De Heer J. De Smet schrijft :Ik denk dat door 'mauweryssis-dans' de Engelse 'Morris-Dance' of Moresca bed,oeld wordt. Deze dans was toen zeer populair en wordt nu nog als volksdans in Engeland gedanst, hoofdzakelijk door mannen en met belletjes aan de benen en soms op het schoeisel. Waarschijnlijk kunt u hierover meer details vinden in Playford's 'Dancing Master'. De Heer Roland Wissaert antwoordt : Graag verwijs ik de Heer Van Elslande naar het nummer 1, jaargang 2 (1978) van 'Stadsarcheologie', waar Dr. E. Verstraete de term 'den mau178


weryssisdans' met behulp van verschillende citaten toelicht. Het was een in de late middeleeuwen goed gekende rituele dans (Morrisdans). Voor de lezers die het desbetreffende tijdschrift niet bezitten, laten wij hier de bedoelde tekst volgen : 'Morrisdansen. In het eerste nummer van 'Stadsarcheologie' (jaargang 1977), p. 19, bleef de betekenis van de term 'den mauweryssis dans' een open vraag. Dr. E. Verstraete uit Gent bracht de oplossing: hij identificeerde vermelde dans als de in de late middeleeuwen in West-Europa zeer verspreide 'morrisdans' en haalde talrijke excerpten bijeen om het bestaan van morrisdansen in Vlaanderen te staven : - stadsrekeningen, Mechelen, 1510 : ' ... marrysche dansen te danssene int hoff voer my vrouwen Eleonora' - 1544-1545 :' ... dat hy den amorisschen dans geleert heeft' - 1557 : 'den marrischen dans' en' ... x dosynen bellen ghehuert om mede te dansene'. ¡ - 1598 : ' ... met te danssen den Moriskensdans' en' ... voor het stadhuys gedanst hebben den Morisquens dans'. -Vermeldingen uit Brugge, 1468, en Middelburg, 1553. Dr. E. Verstraete vervolgt :in onze oude muziekboeken vinden we als wijsaanduidingen bij Tilman Susato (Antwerpen, 1551) 'la mourisque'; in Valerlus' 'Gedenckclanck' (1626) 'morique';in Thysius' 'Luytboeck' ( 17e eeuw) 'moriska brande' en 'danse de Morisques '. Dit danstype was hier dus zeer bekend, ook it1 Noord-Nederland en Duitsland. De dans werd uitsluitend door mannen (doorgaans zes) uitgevoerd, met belletjes rond de benen en met felle lichaamsbewegingen. Hij had een uitgespro~ ken ritueel karakter en maakte deel uit van vele lentegebruiken en vruchtbaarheidsriten. Laten we hierbij aanstippen dat er precies zes fialen waren aan de gevel van het Metselaarshuis, hetgeen overeenkomt met het gebruikelijk aantal dansers. Onder de oude voorstellingen van morrisdansers vermeldt de heer Verstraete beelden van Brasmus Grasseruit 1480 en Engelse glasramen. Laten we hieraan een gravure van ~srahel va:n Meckenem (eind 15e eeuw) toevoegen.

179


DOCUMENTATIECENTRUM VOOR STREEKGESCHIEDENIS Werking 1982

UITLENINGEN-AARD algemeenheden economie Gent geschiedenis kunst localla natuur opvoeding-onderwijs regionalla - BelgiĂŤ & Buitenland - Oostvlaanderen Sint-Amandsberg taalkunde volkskunde letterkunde

1 (37)

2 219 147 11 56 4 4

(0) (210) (41) (14) (39) (3) (6)

18 68 88 3 45 1

(21) (92) (79) (3) (40) (0)

Totaal

667 (585)

Tijdschriften Varia -prentkaarten-foto's - devotiepreriten - plans-kaarten - archeologie-voorwerpen

890 (709)

Totaal

36 28 11 1

(25) (1) (20) (17)

76 (63)

Algemeen totaal

1633 (1357)

Aantal bezoeken Aantal ingeschreven lezers waarvan ontleners in 1982 Aanwinsten-aankopen -giften

1160 226 74 54 190

(887) (63) ( 61) (118)

Totaal

244 (179)

Ruildiensten

104 (96) 180


Commentaar over de werking 1982 Uit de statistische gegevens, stellen wij een algemene verbetering vast van onze werking, die meer en meer belangstellenden op zoek naar naslaginformatie aantrekt. Dit jaar werden 32 nieuwe ontleners ingeschreven, waarvan 13 uit OostOudburg en 19 uit de Heemkundige en Historische Kring Gent. Werken over Gent (219)- algemene geschiedenis (147)- Sint-Amandsberg (88) werden het meest ontleend. De tijdschriften (890) genoten de grootste belangstelling, een feit, dat de waarde van de ruUdienst in het algemeen profiel voldoende onderstreept. De drukst bezochte maanden waren oktober (152 bezoeken) en december (150 bezoeken:), de zwakst: februari (56 bezoeken) en april (48 bezoeken). De waardering voor het boekenfonds, de steunverlening (gift), de grotere werkfaciliteiten door een aangepaste uitrusting zijn o.i. een voldoende stimulans om verder onze opvoedende taak te vervullen. . Jong en oud gebruiken regelmatig het fonds; de verhoging van het aantal bezoeken en raadplegingen wijst anderzijds op een kentering in de vrijetijdsbesteding. Wij wensen ook het vruchtbaar werk te onderstrepen van vrijwillige helpers, dat uiteindelijk zalleiden tot de verbetering van de dienstverlening. Zoals vorig jaar zeggen wij dank aan allen, die door hun giften of persoonlijke inzet hebben bijgedragen tot de goede faam van het Documentatiecentrum. De bibliothecaresse, mevrouw Van Geluwe-Eggermont A.

181


BIBLIOGRAFIE Het openbaar vervoer te Gent

Lode Hoste, lid van de Raad van Beheer van de Heemkundige en Historische Kring Gent, heeft onlangs een vulgariserende kroniek over de 'Gentse stadstrams en -bussen' op de markt gebracht, dat door onze leden en belangstellenden zeer goed werd onthaald. De auteur is licenciaat in de kunstgeschiedenis en gewezen conservator van het Museum voor Volkskunde en was uiteraard aangewezen om een dergelijk werk , na dit van AndrĂŠ ver Elst (een kijk- en leesboek ) te schrijven over het tramleven in zijn geboortestad, van 1873 tot 1981. Hij maakte zich vroeger reeds verdienstelijk door zijn medewerking aan heemkundige tijdschriften en publiceerde een boek over het Gents poppenspel en een brochure over de kinderprent , de voorloopster van het huidig stripverhaal. Veel documentatie over de tramperikelen sedert de XIXe eeuw heeft hij niet gevonden, want slechts informatie in gespecialiseerde tijdschriften en opzoekingen links en rechts konden geldig worden gebruikt. Zijn boek is aldus uitgegroeid tot een volwaardige kroniek van het gentse tramleven van toen , gekruid met anekdoten , liedjes en gedichten, verlucht met sprekende foto's. Het geheel is door de verteltrant en de onderhuidse humor zeer genietbaar, aantrekkelijk en een plezierige kennismaking met de zeden en gewoonten van het trambedrijf. Terloops wordt dit tijdperk van sociale hervormingen opgelicht en de grauwe alledaagsheid van het arbeidersleven in dienstverband beschreven. Speciaal wordt de periode tot na 1945 belicht of de tijd waar de stad Gent grondige veranderingen ondergaat en het openbaar vervoer een 'gentse ' lente kent. Voor zijn opzet en inzet verdient Lode Hoste onze collegiale dank, want hij heeft een stuk gentse geschiedenis op pittige wijze doen herleven en aan zijn talrijke lezers vele uren leesgenot bezorgd . R.V .

182


Wij herinneren even de prijs van dit boek. Voor onze leden: 250 fr. + 30 fr. port. Voor niet-leden : 350 fr. + 30 fr. port. Dit bedrag is over te schrijven of te storten op de PCR N° 000-105047360 van de Heemkundige en Historische Kring Gent. Wil men portkosten vermijden, dan kan het boek ook afgehaald worden in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis-Convent St-Engelbertus- Huis Nr. 46- Groot Begijnhof- St-Amandsberg.Leden worden dan wel verzocht hun lidkaart mede te brengen. Centrum gesloten op feestdagen en in juli-augustus.

WAT DULLE GRIET ZEGT!. .. De namenrijmkeus hebben soms verschillende versies : zooals die waar Van Melle, Van Loo en Verstraeten in voorkomen. 'k Ga gaan dansen Zei Hortense Mee wie ? vroeg Octavie Mee mijne koze Die zei Roze E zoo ne loeder I Zei mijn moeder Zoo ne verrader I Zei mijn vader 'k Zal 't aan iederien vertellen Zei Van Melle Laat het maar e zoo Zei Van Loo Ik en kan 't e zoo nie laten Zei Verstraeten 'k HĂŞ liever de visch ier de graten Zei Van Havermaete. Ook de voornamen alleen spelen er hun rol : 'k En kan nie dansen Die zei Mance Maar ik kan wiezen Zei Lewieze Wa kunde gij nie ? Zei Melanie 183


Bloende kappe, Zei den Tjappe Oogskens trekke Zei Van Hecke. Eiers schirre Zei de Lirre In d'huugte sch ... Zei Van Hytte. Weeral moeten we hier zeggen dat we in Gent zijn, en Rabelais geen misplaatste stropdrager geweest ware. Hier halen w'er een ander op, waar vooral de bijlappen in voorkomen. Es 't nog verre ? Vroeg de Sperre Tusschen Zottegem en Erpe Zei de Scherpe. Nevens de nieuwe fase Zei de Blaze. En juust veurbij 't vertrek Zei de Stek Waar de konijnen gaan pissen Zei de Wisse Afijn 't es naar keuze Zei den Neuze Die nie vuil en es en moe nie bleuze. 'k Hê verdriet Zei Hippoliet Ik hê pijne Zei De Deyne 'k En hê gien goeste Die zei Woeste Maar ik wel Zei Schandevel Mag 'k wa vragen ? Zei Vand 'rhaeghen Wie hee 't er 't grootste stuk in zijn krage ?

184


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 12de Jaargang nr. 4

14 juli 1983

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Voorzitter : G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Penningmeester: A. Verbeke Archief en ruildienst :Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres : Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Postrekening: 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent. Lidgeld : 250 fr.per jaar

INHOUD Neen, de oude Schelde is niet altijd oud geweest Inventaire archéologique : De beiaard van Baudeloo Roeisport aan de eer Waarin men ook over 'Ghendt' spreekt Onze Gentse keukenrubriek Bibliografie Vraag en antwoord Gentse stadstrams en -bussen in de pers Lezers schrijven

186 215 219 223 227 233 234 235 237

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint~Amandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever en beheer : G. Hebbelynck, Voorhoutkaai 40, Gent. Elke auteur is alleen verantwoordelijk voor zijn bijdrage. Uitgegeven met de steun van het stadsbestuur van Gent en van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. 185


NEEN, DE OUDE SCHELDE IS NIET ALTIJD OUD GEWEEST LIEDJE IN MINEUR 0 wee ! 0 wee ! Wat heb ik u misdaan, misdreven, Dat gij mij stondt zo wreed, genaadloos om het leven. Ik was een levensblije, dartelende vliet, Bevruchtend beemd en bos. Een eed'ler vond men niet. Ik droeg het schip dat d'heer Amandus Leiwaarts bracht. Toch werd ik, keizerlijke stroom, verguisd, veracht. Door wie ? Door u, gij fiere Strop, gij koene held ! De lieve Scheld' ontnaamt ge 't leven met geweld. 0 Schand' ! 0 eeuw'ge schand Voor 't Gentse Volk. Voor 't hele land. Omtrent anderhalve eeuw geleden kon men met de hand op het hart plechtig verzekeren dat Gent '26 bewoonde eylandekens' telde (1) waarvan het grootste de Kuip genoemd werd. Dat hun aantal, laten we zeggen in Artevelde's tijd, nog beduidend aanzienlijker geweest is - hoeveel Leie-armpjes kronkelden niet benoorden de Kuip ? -is voor niemand een geheim. Dat ze, die eilandjes, inmiddels op een onvoorstelbare wijze slonken, te wijten aan de gewilde teloorgang van ontelbare riviertjes, beken, sloten, grachten, vaarten, gaten, reien en wallen, is iets waaraan nauwelijks dient herinnerd te worden. Ik zou al die terechtgestelde watertjes, waarvan de meeste inderdaad zwart of heel zwart roet in het eten van menig Gen tenaar gesmeten hadden, op een schoon rijtje kunnen plaatsen en achtereenvolgens van elk niet zijn water- maar zijn levensloop op papier kunnen zetten. Van de Houtlei en de Tichelrei; van de Rietgracht en de Waldam; van de Ottoen de Plotersgracht; van het Stekene Vaardeken en de Reep. In feite allemaal vaardekens die niet zelden door sentimentele artiesten op papier, op paneel of op doek piĂŤteitsvol geportretteerd werden. Ik denk aan een Heins, een Bergmans, een Baertsoen. Als het Oud Scheldeken in de zoĂŤven voorgestelde lijst geen plaats toebedeeld kreeg, gebeurde dit van mijnentwege met voorbedachten rade. Ik wil u namelijk gedurende het savoureren van een mokkaatje onderhouden over dat voor velen onder ons een volkomen onbekend geworden specifiek Gents waterloopje. Pardon w at e r 1o o p. Ik denk niet dat het nodig is van naaldeken tot draadje uiteen te doen

186


wat die OUDE SCHELDE per slot van rekening voor een ding geweest is. Wie over dat niet alleen OUD maar daarenboven VERDWENEN water nog niet horen spreken heeft, hoeft slechts een vluchtige oogopslag te werpen op de plattegronden die mijn verhaal al verklarend op de voet volgen. Er is een tijd- of beter, zijn tijden- geweest dat die Oude Schelde het predikaat Oud nog niet toegewezen werd. Nog niet toegewezen kón worden : gewoonweg omdat de NIEUWE SCHELDE nog moest geboren worden. Bedoeld zijn hier de tijden waarop de (noch Oude, noch Nieuwe) Schelde van haar bron tot aan haar uitmonding druk bezig was door de (voorhistorische) Meris ontdekt te worden; zijn waarachtige levensader werd; en zijn voornaamste voedselproducent. En niet te vergeten zijn belangrijkste, vrijwel onvervangbare verkeersweg. Een weg die aanvankelijk bevaren werd met min of meer bestuurbare vlotten, naderhand · met kano's alias uitgeholde boomstammen, uiteindelijk met min of meer vakkundig gebouwde boten. Bovendien is de Schelde- ik herhàal het :van haar begin- tot haar eindpunt- gedurende tientallen eeuwen de zorgvolste bewaarster geweest van de niet te tellen benen, hertshoornen, stenen en metalen gebruiksvoorwerpen en wapens die de Mens uit het donker en grijs verleden haar en haar bijrivieren onbewust en onbedoeld toevertrouwden. (2) Het was vooral bij het uitvoeren van baggerwerken en het delven in turflagen dat een bont allerlei van artefacten, door die geheimzinnige Voorhistorische Mens ter plaatse achtergelaten, stuk voor stuk aan het licht kwamen: benen of hertshoornen vishaken of harpoenen (Gentbrngge), hertshoornen houwelen(Ledeberg}, hertshoornen bijlstelen (Gentbrugge}, vuistbijlen, bijlhamers, messen, zaagmessen, schrabbers, voor het merendeel uit silex geslagen, grof of fijn aardewerk (op veel plaatsen). Wat de Bronstijd betreft :een koperen vlakbijl (Ledeberg), vlakbijlen (Ledeberg}, hielbijlen (Gent), geoorde vleugelbijl (Gent}, beitels en pijlpunten (~ntbrugge), lanspunten (Gent, Gentbrugge}, zwaarden (Gent, Gentbrugge), massa's spelden. Niet over het hoofd te zien de merkwaardige bronsvondst, een depot van een bronsgieter en niet de bijgaven in een vrouwegraf, te Port-Arthur (Farmanplein) in de loop van W.O.I. opgedolven·: 2 holle armbanden met grote paletvormige uiteinden; een grote 12 windingen tellende spiraal; een merkwaardig sieraad bestaande uit 2 spiralen waartussen een versierd rechthoekig plaatje; een paar oorbelletjes; 2 kralen; een halfbolvormige knoop; een sierschijfje met centrale doorboring, 37 ringetjes. InS00-450 v. Chr. maakte de Bronstijd plaats voor de IJzertijd. Keltische volkstammen overmeesterden dank zij hun ijzeren wapens de bronzen of stenen wapens hanterende Bronstijdmens. We weten absoluut niets van de wijze waarop de laatstgenoem-

187


....... 00 00

Afb. 1. Anonieme aquarel aanvang 19de eeuw voorstellende een deel van de Muinkmeersen herschapen in één groot bleekveld. (Copyright Stadsarchief)


On tl.O~l:/2 .~ ~-·-··- _ --~~il__.8 AN 0._é:l_T I~ Afb. 2. Aldus zou een gedeelte van de Muinkmeersen en het Zand er kunnen uitzien hebben. Let op de 2 passages die over de spoorweg liepen; ook op de Oude Scheldebrug (Oude Molenaersbrug). De andere bruggetjes werden niet getekend. (Copy right Stadsarchief)

de de rivieren en de door hen bewoonde agglomeraties noemden. Alleszins 2 riviernamen en één plaatsnaam danken we aan die Kelten : Scaldis (Schelde ), Lewia (Leie ) en de plaats waar beide samenvloeiden Ganda (Gent ). Ook de namen van die Keltische stammen, namelijk degene welke Caesar bij zijn 'bezoek' aan onze gewesten aantrof, bestreed en overwon, zijn ons bekend. Reeds op de lagere schoolleerden we ze op een schoon rijtje te zetten : de Atuatici , de Eburones, de Morini , de Nervii. Men neemt aan dat het Leie- en Scheldegebied bewoond geweest is door de Men apii. Al die verschillende volksstammen zal men (gemakkelijkshalve ) Belgae (Oude Belgen ) noemen en de verschillende tongvallen (gemakkelijkshalve ) met één naam aanduiden : het Belgisch.

189


~

... \.0

.

.- ' ,...

...... _.~- ';'"~

.

.... .

1~-,;

~

1-t

0

Afb. 3. Oud Sc heldeke in het j aar van de Inhuldiging van de spoorweg (1837 ). Links de huiz engroep bij de Oude Molcnaersstraet . (Cop yright Stadsarc hief)


\

...... ......

'-0

Afb. 4. Oud Scheldeke vóór de aanleg van de Tentoonstellingslaan; met blekerij( en). (Copyright Stadsarchief)


Spijts de Romeinen minder belangstelling betoonden voor de waterwegen zou het niet lang duren of aan de Scheldeboorden ontstonden twee van de oudste steden van Oud België : Camaracum (Cambrai = Kamerijk) en Tornacum (Tournai = Doorni(ij)k), twee plaatsen die als het ware voorbestemd waren om centra te worden van kleine door de Franken gestichte rijkjes en weldra zetels van een aartsbisdom en een bisdom. Apropos van die Franken. Nauwelijks hadden onze (Keltische) Leie-en Scheldebewoners de tijd gehad om zich (een beetje) te laten romaniseren en aldus Galla-Romeinen te worden en meteen een verre echo op te vangen van wat ijverige predikers van het Ware Geloofhadden proberen te verkondigen of ze (die bewoners) werden in het begin van de Sde eeuw door de wildste en onstuimigste aller Germaanse volksstammen overvallen, onderworpen en overheerst. Met name door de (Salische) Franken, die hun eigen gewoonten, wetten, taal, en een verzameling helden, goden en halfgoden aan het overmeesterd volk feestelijk opdrongen. In een woord, de geromaniseerden werden gegermaniseerd met, zoals we zoëven aanstipten, de gevolgen vandien. Als 'pagus' maakte het aloude Ganda deel uit van het Frankenrijk; werd zogenaamd bestuurd door een door de koning aangestelde ambtenaar, die in de eerste plaats een krijgsman zal geweest zijn : de graaf Hij (de pagus) behoorde (althans op papier) tot het bisdom Noyon-Doornik. Op zekere dag vond een van die bisschoppen, Achardus, dat het hoog tijd werd het Land (pagus) van Waas te kerstenen. Gesteund door de koning (Dagobert I) zag hij uit naar iemand die tegen die taak opgewassen was. Zijn keuze viel op een monnik uit Aquitanië : Amandus. Het was in 630 dat deze met zijn opdracht van wal stak. Hij wist dat hij de Pagus Wasiae, zijn doel, niet kon bereiken zonder de Pagus Gandae aan te doen. Ook dat zijn te behandelen cliënteel 'gevangen zat in de netten van de duivel, dat het bovendien bomen en palen vereerde, tempels bezocht en allerlei zaken verafgoodde'. Spijts de geschreven aanbevelingen- lees bevelen- inzake het toedienen van het doopsel, die Amandus van de koning meegekregen had, werd de goede man op een verre van aanmoedigende en hoopgevende manier verwelkomd. Beledigingen en verwensingen kreeg hij meer dan genoeg naar het hoofd geslingerd. Hoe dikwijls bezorgden vrouwen en kinderen hem geen pak slaag; hoe dikwijls gooide men hem niet hals over kop in de Schelde. De enkele 'broeders' die hem op zijn onfortuinlijke tocht vergezeld hadden, Amandus' lot niet wensende te delen, lieten hem de een na de ander in de steek, zodat hij wel verplicht werd op zijn beurt het hazepad te kiezen. Jaren nadien kwam hij terug, doch deze keer begeleid, of beter beschermd, door een troepenmacht en voorzien

192


van een dikke geldbeurs zilveren penningen 'Met dit geld', vertelt ons de Vita Amandi, 'kocht hij gevangen en slaven vrij die hij doopte en waarvan hij zijn eerste volgelingen maakte. Een door hem verwekt mirakel (het uit de dood opwekken van een gehangene) deed de rest : de afgoden werden afgezworen en iedereen bekeerde zich tot het Ware Geloof'. Wat volgde is voldoende bekend : te Ganda deed hij het heidens heiligdom de plaats ruimen voor een kerk en een klooster, beide aan zijn lievelingsheilige Petrus gewijd. Later zou op de top van de Blandinusheuvel een tweede klooster, eveneens aan Sint-Pieter gewijd, opgericht worden. Dat het Ganda-klooster als eerste aan de beurt kwam, lijkt ons tamelijk vanzelfsprekend. Die prioriteit dankte het in de eerste plaats aan zijn voordelige ligging : het blikte op de Schelde via dewelke Amandus de plek bereikt had. Blandinium daarentegen was te ver afgelegen van de waterweg en wegens zijn bosrijke omgeving (Groot- en Klein Eekhout) minder bevolkt dan Ganda. Met dat al hebben we nog steeeds geen OUDE SCHELDE op onze wandeltocht tegengekomen. Even geduld, Schelde-vriend, die kennismaking ligt in het nabije verschiet. Doch, let wel, een andere, zo opzienbarende als geruchtmakende, zal vooreerst, na bijna twee eeuwen na Amandus' avontuur, aan de beurt komen. Een kennismaking? Ja, maar ook alweer een avontuur. Inderdaad. Dame Schelde zal nu zoals voorheen, van elke gelegenheid gebruik maken om van zich te laten spreken. Et pour cause. Toen tijdens de laatste jaren vare Karel de Grote's regering ontelbare zwermen zeerovende Noormannen zich maar al te driest kwamen opdringen- zelfs het Nauw van Kales (Calais) begonnen ze onveilig te maken -beval de keizer de kustverdediging met alle middelen op te drijven. De vermaarde maar verlaten Romeinse vuurtoren van Bonen (Boulogne) zou opnieuw in gebruik dienen genomen te worden en al de havens die daartoe geschikt waren, zouden dienen mee te helpen aan de bouw van een vloot waarmee Karel hoopte de woeste vijand het hoofd te kunnen bieden. Ganda, wiens aan de Leie-en de Scheldeoevers gelegen werven blijkbaar op een zekere bekendheid boogden, kreeg dan ook het bevel met man en macht aan die bouw mee te werken. Het was om met eigen ogen te komen zien of en hoe de werken vorderden, dat hij in 811 een bezoek kwam brengen aan Ganda's omgeving, inkluis waterwegen, zoals dat trouwens in de Annales regni Francorum te lezen staat. U ziet van hier wat voor een wereldschokkende gebeurtenis zo'n keizerlijke wandeling voor de bewoners van de twee abdijen en voor de algehele bevolking van Ganda moet geweest zijn. (Karels voorzorgen hebben helaas niet veel aarde aan de dijk gebracht, want na zijn dood zullen de agglomeratie en

193


~~....~~

k..q .V-1 -4 L

~< f-'

\0

~

Plattegrond I. Schets van Oude Schelde en omgeving : enkele waterlopen en hun versterking.


natuurlijk de twee kloosters ten prooi vallen van het heidens geweld en zullenLeieen Schelde jaren lang de spookachtige Noorse snekken te verdragen hebben, figuurlijk en letterlijk gesproken). Doch zover zijn we evenwel nog niet. Vooreerst moet de Schelde eens en voor goed om zo te zeggen op de voorpagina van het nieuws verschijnen. Die ontegensprekelijk relevante gebeurtenis had plaats 32 jaar na Karels bezoek aan Ganda's scheepstimmerwerven; 29 jaar na Karels dood. Namelijk in 843. In augustus van dat jaar speelden Karels drie kleinzonen- na dagen aan een stuk geruzied te hebben - het klaar het onmetelijk keizerrijk onder elkaar te verdelen. En wat raadt U ? Bij die verdeling zou vrijwel de volledige loop van de Schelde tot grens dienen tussen twee van de drie nieuwbakken rijken : West-Franciè. van Koning Karel 11 en Middenrijk van keizer Lotharius I. (Oost-Francië van koning Loclewijk lag te ver af om ons te kunnen interesseren). Dientengevolge lag om zo te zeggen heel het tegenwoordig Gents grondgebied in West-Francië, een toestand die later voor gevolg zal hebben dat het Graafschap Vlaanderen uit twee diverse territoria zal bestaan : Kroonvlaanderen als leen van de Franse koning en Rijksvlaanderen als leen van het Duitse Rijk. In 918 overleed de tweede graaf van Vlaanderen Boudewijn II, de Kale. Zijn weduwe Elfrudis, een dochter van de koning van Essex (Engeland) schenkt aan de Sint-Pietersabdij drie goederen, inkluis kerk en kasteel, gelegen in haarvaderland. Waarom ze zo vrijgevig was ? In 879-880 had haai rnan, Boudewijn, zich de bezittingen van meerdere abdijen toegeeigend om ze te v~rdeJen onder de dapperste krijgers die met hem de Noormannen bevochten hadden. Zoon Arnulf I, de Oude, volgt zijn vader op. Na zijn dood (965) zal hij 'deGrote' genoemd worden. Groot was hij niet alken in het hanteren van de wapen~, het schenken van relihvieën en het restitueren van de bezittingeJil d1e.zijn vader en hijzelf hadden ingepalmd, hij was het niet minder in het intrigeren en het aanzetten tot verraad en moord. Het vergoeden van het bedreven kwaadgebeurde in etapes die wel25 jaar in beslag namen, ja, dat zelfs voortgezet wèrd na zijn dood. Als een soort inventaris verleende hij in 949 --'- vroeger nam men aan 941 - aan de SintPietersabdij 'een oorkonde die de allure had van een koninklijk diploom'. (3) Inderdaad hec~tte onze markgraaf aan het perkament een groot wassen zegel waarop hij voorgesteld staat als eenRomeinse keizer :gezeten op een troon met indehanden een zwaard eri een wereldbol. In de akte, die bewaard wordt in het Rijksarchief, wordt o.a. gewag gemaakt van de grens die op dat ogenblik (949) het Partus van de SintPietersabdij scheidde :de op de kosten van het Partus gegraven Ketelvaart. Wat de Schelde betreft (de latere Oude Schelde welteverstaan) 195


I-'

\0

0\

Afb. 5. Oud Scheldeke (voorbij de spoorweg ?) . (Copyright Stadsarchief)


--

--·-_..·,;~

=-~~

..... -.!) -.]

-


weten we dat ze een andere grens van de abdij was en dat zal blijven tot haar ondergang. Tussen haakjes : aan die Ketelvaart-grens herinneren twee grensstenen die ingemetseld zijn in a/ de voorgevel van een woning, b/ de achtergevel van het Sint-Barbaraklooster aan de Ketelvest. (4) Wellicht terecht rept de oorkonde met geen woord over het bestaan van de Muinkschelde, de gegraven coupure die Ter Platen verbindt met de Kuiperskaai alhoewel aangenomen wordt dat ze dagtekent uit de 9de eeuw. Vóór 843? Nà 843? Vraagtekens. · Amulfs bemoeiingen met de Sint-Pietersabdij reikte eigenlijk verder dan het teruggeven van de afgenomen goederen en bezittingen; hij belastte bovendien de Naamse monnik Gerard van Brogne met de radicale hervorming van beide Gentse abdijen : zonder blikken of blozen verjoeg hij de kanunniken die weigerden zich aan de regel van de H. Benedierus te onderwerpen. Evenwel worden zijn handeling en houding ook verklaard door een uitgesproken sentimentale beweegreden : in de Sint-Pietersabdij werden niet alleen het hart en de ingewanden van grootvader Boudewijn de IJzeren (5) begraven, ook zijn ouders, Boudewijn 11 en Elfrudis hadden er hun laatste rustplaats gekregen. Zijn wens was het naast de zijnen bijgezet te worden. Wat vanzelfsprekend gebeurde. We verlieten de Schelde toen de politiek van het moment haar in 843 tot rijksgrens promoveerde tussen West-Francië" en Middenrijk. Dat Middenrijk dat inmiddels (855) naar koning Lotharius 11 Lotharingen genoemd werd, was als dusdanig geen lang leven toebedeeld : in 880 werd het gewoonweg samengevoegd met Oost-Francië tot een nieuw Rijk, het Duitse. In 1056 gebeurde er iets heel belangrijks. Juist voor haar deur. In dat jaar voegde - zachtjes uitgedrukt -graaf Boudewijn V, bijgenaamd van Rijsel (1035-1067) een aanzienlijk gedeelte van de Pagus Brabantensis bij zijn graafschap. Waarmee Rijksvlaanderen geboren werd. Concreet uitgedrukt ging het om het langgerekt gebied begrensd door de Oude Schelde en het vak Schelde dat weldra Nederschelde (Reep) zal genoemd worden en dat zg. kwartieren behelsde : Overschelde, de Hooie, het Zand en wat verderop, zuidwaarts, gelegen was. (zie plattegrond I) Aan die Pagus Brabantensis herinnert ons een van de oudste toponiemen van de stad : de Brabantdam, die, zoals de naam het overduidelijk verklapt, een opgehoogde weg is lopende door de (laaggelegen ) Brabantstreek, het begin van de weg die naar Brussel voert. In 1234 stichttengravin Johanna (van Constantinopel/geboren in 1199/ 1200 en regerende van 120 5 tot 1244) en haar jongere, onfortuinlijke zuster Margaretha (van Constantinopel/1202; 1244; 1280) in de Hooie een begijnhof gewijd aan O.L.V. Dit Hof van O.L.V. ter Hoye of Hof ter Hoye werd eveneens Klein Begijnhof genoemd; dit om het te onderscheiden van het Groot Begijnhof dat gewijd was aan Sint-Elisabeth (thans 198


Oud Begijnhof). Oye, Hoie, Oye, Hooie betekent 'vruchtbaar alluviaal land gelegen aan een waterloop ' ( 6) en staat niet in verband met hooi= gedroogd gras. Enkele jaren daarop ontmoeten we dezelfde gravin in Overschelde, waar ze aan dit 'klein voorstadje' van de 'grote stad' vrijwel dezelfde rechten verleent waarover de 'grote stad' sedert het laatste derde van de 12de eeuw prat ging, namelijk het recht een eigen Schepenbank te onderhouden ( 1241). Geenwonder dat beide, stad en 'voorstadje' zich hoe langer hoe meer naar elkaar voelden aangetrokken. Op 20 juni 1254 verkochtengravin Margaretha en haar zoon Gwijde (van Dampierre) meerdere grafelijke domeinen, waaronder de zoëven genoemde 'kwartieren' aan de Gentenaars. Voor geen peulschil, dat spreekt vanzelf. Trouwens kon Margaretha, die in uitzichtloze oorlogen verwikkeld was, die zilveren ruiters en adelaars best gebruiken. Die aanwinst verplichtte Gent zijn defensiestelsel te herzien. Inderdaad werden de versterkingen van de Nederschelde, inkluis de Braempoort, overtollig, om niet te zeggen hinderlijk. Dus voorzag men de zuidelijke grens van Overschelde van een gracht die gevoed moest worden door de wateren van de- oostelijk gelegen Nederschelde. Dichtbij de samenvloeiing van gracht en Nederséhelde bouwde men een brug, verdedigd door een kleine poort : de Koepoort, (Plgr. lil KO) aldus genaamd naar de koeien die via die brug naar en van de Hooie geleid werden. Het vaartje kreeg evenwel niet de naam van Gracht, maar wel van Vijver wegens het feit dat die 'ingesloten' was, dus geen uitweg bood naai een ander water. Schepenenvijver. Aan hetuiteinde ervan, niet ver van de Braempoort, verrees een grotere, veeleer massieve poort :de Steen- of Hooiepoort, aldus genaamdwegens haar toegang tot de Hooie. Pas in 1434 b~sloot men_de Schepenenvijver door middel van eerionder het wegdek vin de Brabantdam uitgegraven 'conduite twee ende eenen halven voet weyt' met de Oude Schelde te verbinden. Met dezen verstande dat van het niveauverschil van het op die manier ontstane 'gat' of watering gebruik gemaakt werd om een slijpmolen in wer~ingte stellen. (7) In 1589 zetten de E. Paters Capucienen zich in Gent neer. Als 'huis' kregen ze van het Gentse Magistraat het Godshuis van de Voldèrs alsmede de kapel toegewijd aan Sint-Kristoffel,_beide gebouwen gelegen aan de Brabantdam. (1590) Opgelet :In 1796 zullen de Fransen de Paters uit hun klooster verdrijven ten voordele van de Calvinisten die de kapel zullen herscheppentot hun protestantse tempel, de zg. GeuzentempeL In 1622 kregen de volders de toestemming nabij het klooster een volmolen te bouwen. Voor het gebruik dat ze van het Capucijns Vijverwater maakten 'vermogen te spoelen alle haerlieden laeckenen in sekeren wa199


~~.~

N 0 0

.._..... Afb. 7. Oud Sche ldeke bij het Rapestraatje (thans Karel An the unisstraat ) Links kant Lange Violettenstraat; rechts kant Muinkmeersen. (Verzame ling x x)


tercom' verbonden ze zich voor de Paters jaarlijks 16 stukken laken en 4 stukken serge gratis te spoelen. Van de andere kant had het klooster ook al verplichtingen jegens de Stad, namelijk wat het door de Capucienen verbruikte water (van de Oude Schelde) betreft. Doch op dat detail komen we verderop beslist terug. . Vanaf 1632 vereerde men de Schepenenvijver met een nieuwe naam : Capucienenvaardeken = rivière des Capucins. Aldus is het blijven heten tot 1839-1841 toen het opgevuld werd. Ofbeter herschapen in een vulgaire riool. Een volle eeuw had Gent nodig om zich de aloude Schepenenvijver te herinneren :in 1942 gaf men zijn naam aan het Statiestraatje. In dezelfde tijd trok men ter gelegenheid van de aanleg van de Keizer Karelstraat een straat dwarsdoor het Capucienenklooster : de Capucienenstraat (thans Sint-Kristoffelstraat. U zult wel begrijpen waarom). Als de Diericx (8) mogen geloven maakten ook de Hooie en 't Zand deel ¡ uit van het door gravin Margarethe aan de stad afgestane gebied. Dat gebied zou dan uit drie 'kwartieren' bestaan hebben waarvan Overschelde het eerste en voornaamste genoemd werd. En, zoals we zagen, als eerste versterkt werd. Het lag voor de hand dat de dag moest aanbreken waarop het tweede 'kwartier', de Hooie, op zijn beurt van degelijke defensiemiddelen zou voorzien worden. Die belangrijke gebeurtenis greep pla;~.ts rond 1325. Wat zeggen wil dat de vesting Schepenenvijver zuidwaarts opgeschoven werd naar een nieuw gegraven gracht, die evenals de Schepenenvijver een directe verbinding teweegbracht tussen de Oude Schelde en de Nederschelde. En weldra Klein Scheldeke gedoopt. Met die verplaatsing schoven natuurlijk de versterkingen mee op. De Oude Schelde zowel als de Nederschelde zagen vanaf de Schepenenvijver tot het Klein Scheldeken aan hun oevers hoge palissaden, dito muren en machtige hoektorens verrijzen. Het Klein Scheldeken begiftigde men maar liefst met twee poorten : de Windgatenpoort (later Vijfwindgaten (poort) die de Lahge Violettenstraat overspande en de Waterpoort wier taak het was de nabijgelegen sluis onder haar hoede te nemen. Die sluis was niet alleen een noodzakelijk, maar tevens een allernuttigst ding, want evenals de Schepenenvijver had het Klein Scheldeke met een noemenswaard verval te worstelen : hoger peil kant Oude Schelde, lager peil kant Nederschelde. Geen wonder dat men dat verval benutte om ter plaatse molens te installeren. In 1352 een kleine molen om eikebast te malen. Die mocht uitsluitend door de Leertouwersgilde bediend worden. Later kwam er nog een moutmolen bij. Tenslotte zal in 1551 een derde molen de bestaande komen vervoegen, een volmolen die in 1562 stadseigendom werd en sedertdien 'Stads grooten vol-meulen' genoemd werd. De vesten van beide Schelden waren het reeds lang gaan zeggen toen die van het 201


CLA

~i -:.5E:f'J5TAĂŽ

51NT- CLARA>TR.

()

dJ Plattegrond II. Zuidelijk gedeelte van het Oud Scheldeke a/ wit gelaten= overwelving; b/ gearceerd= opvulling; c/ stippels of streepjes = riolering r met kruisjes = Heerlijkheid van Raveschoot R met kruisjes = Hof van Raveschoot R KL= klooster Rijke Klaren + boomgaard + moestuin.

202


Klein Scheldeke nog parmantig stonden te pralen. Op menige oude plattegrond herkennen we ze zonder ons zeer te doen : op die van BraunHogenberg (1576 ); op die in de Flandria Illustrata (1641, blz. 82-83); op die van Blaeu (1649); de muren zowel als de hoek- en andere torens. Van een van die torens is- wat een geluk! -een ruïne, ruim 7 m hoog en 2 m dik metselwerk hebbend, in het Klein Begijnhof bewaard gebleven; een 'Tur bachten den Beginen ten Windgaten'. Het zou nog enkele jaren duren vooraleer Gent eraan dacht het derde 'kwartier', 'tsant' in staat van defensie te stellen. Dat Zand was een laag zandplateau, niet te vergelijken met de vruchtbare, Groene Hooie. Nogmaals, voor de derde keét, kregen de twee Schelden een directe verbinding : de Riet- of Rijtgracht gèheten, de verre voorloopster van de huidige Westelijke Schelde-arm. Merkwaardig genoeg had het graafwerk plaats gedurende een periode die maar al te zeer gekenmerkt werd door een felle sociale onrust, de jaren 1378-1384 : 2 september 1380 : graaf Ladewijk van Male belegert het rebellerende Gent; 3 mei 1382 :de Gentenaars verslaan de graafgezinde Bruggelingen op het Beverhoutsveld; 27 november 1382 : de graaf verslaat Filips van Artevelde en de zijnen te Westrozebeke. De Rietgracht voorzag men niet alleen van vesten (Keizersvest ! SintLievensvest) hij kreeg bovendien 2 statige poorten ( 1409) : de Keizerpoort, natuurlijk met ophaalbrug, ten gerieve van de Keizerstrate thans Brusselsepoortstraat, en de Sint-Lievenspoort, ook met ophaalbrug, ten gerieve van de Sint-Lievensstrate, thans Sint-Lievenspoortstraat. Een aanzienlijk gedeelte van 't Zand was ingenomen door de Heerlijkheid van Ravescot, een leen afhankelijk van het Leenhof van Dendermonde. Het goed leunde aan tegen de Oude Schelde en was voor de rest veilig omgeven door brede sloten. De toegang bevond zich aan de SintLievenstrate. Volgens Diericx (9) zou de Heerlijkheid oorspronkelijk toebehoord hebben aan een genaamde Vander Hoyen (natuurlijk afkomstig uit de Hooie). Een van de volgende Heren, Hendrik de Gruutere, zou ze in 1345- het jaar van Van Artevelde'sdood- verkocht hebben aan Simon van Rayescot. Sanderus (Verheerlykt Vlaandre, 17 35) sprekende over het goèd schrijft : 'De Heerlykheid van Raveschot bestaat in een Huis, 't welk voornamelyk des Zomers een zeer fraaie uitzicht heeft over eenige Turnen, Boomgaarden, Beemden'. Verder vernemen we dat het Hof door overerving in het bezit kwam van een Borluut, vervolgens van meerdere Trieste en van de familie d'Haene de Steenhuyze. Ten slotte kwam het kasteeltje in het bezit van een zekere Maes die het in het begin van de eeGw liet slopen. Wat er van de gehistorieerde stijlvolle schoorsteenmantels, die men wist te redden, geworden is kan ik niet zeggen. Van dat stukje feodaal Gentse geschiedenis willen 203


N 0

-l'>-

Afb. 8. Oud Scheldeke (voorgrond) en Klein Scheldeke; op de achtergrond (niet zich tbaar) wat van de Windgaten overbleef. (Verzame ling xx)


N 0 (Jl

Afb. 9. Klein Scheldeke gezien vanaf de Windgaten :richting Nederschelde. (Verzameling xx)


we geen afscheid nemen zonder te herinneren aan de al te weinig bekende sage van het Raveschaats wapenschild. Een naieve, pittoreske sage die we als bijlage ten beste geven. Een eind benoorden de Heerlijkheid trekt een ander, nog groter gebouw onze aandacht. Het is de Abdij van de Rijke Claren, ook Clarissen genoemd. In hetzelfde jaar ( 1234) dat de twee Gentse Begijnhoven gesticht werden stichtte het echtpaar Vanden Ameide in 'den Gulden Meersch' te Gentbrugge een klooster van Rijke Claren. In 1578 door de Calvinisten vêrdreven, zochten de zusters hun veiligheid op te Gent. Op 16 maart 1623 kreeg hunabdis Catharina deSalas de toestemming een nieuw 'Huis' met kerk en kerkhof te bouwen 'up 't Sand'. Veel meer dan anderhalve eeuw hield de abdij het niet uit, want in 17 83 schafte keizer Jozef 11 ze zonder veel rechtsplegingen af. Aan de overkant van de Schelde bezaten de zusters een uitgestrekte door sloten omgeven ruimte dienende als boomgaard en moestuin. Een bruggetje verbond het klooster met de tuin. Twee straatnamen herinneren aan de verdwenen abdij : het gewezen waterstraatje (thans zonder einde) Sint-Clarastraat (vroeger Oude Rijkeklarenstraat en de nieuwere straat, Clarissenstraat (vroeger Rijkeklarenstraat). Nog een woordje over het defensiesysteem van het Zand. Wat de Oude Schelde betreft werd ze dit keer buiten spel gelaten. Haar van vesten voorzien zou trouwens geen zin gehad hebben, aangezien de nieuwgeschapen verdedigingslijn verder liep dan de Oude Schelde. Inderdaad sloot ze aan aan de vesting die over de twee Sint-Pieterspoorten, de Beuverpoort en de Petercellepoort eindigde aan de Leie, op de plaats van de huidige Palfijnbrug. · De Rietgracht was er de oorzaak van dat de Oude Schelde hoe langer hoe meer van haar pluimen liet. In een woord een quantité négligeable werd. Stuk voor stuk zag ze haar palissaden, muren en torens van haar oever opkramen. Hoe langer hoe meer geraakten haar boorden overwoekerd door een dichte wildgroei en haar bedding zienderogen verslijkt. Wel werden, na verloop van veel tijd, de inwoners van de Sint-Lievensstrate en de Lange Violettenstrate, wier ruime koeren en tuinen op de Schelde uitgaven, verplicht de verwaarloosde waterloop op tijd en wijle een beurt te geven. Dat wil zeggen hem te ontlasten van verstikkende modderlagen en ander in de rivier terechtgekomen vreemd goedje. Tot dat baggeren waren derhalve ook de Capucienen- o.a. in 1620- van-· wegede Overheid aangemaand. Hun werd namelijk bevolen 'het oudt Scheldeken-U ziet het, de SchelDE is inmiddels een ineengeschrompeld SchelDEKEN geworden - van de torre an de Vyfwyntgaeten Nederwaerts, tot an den trap van de Steenpoorte, ende dat tzelve audt Scheldeken is makende het gheschut (scheiding) tusschen de voorzeide Stede

206


van Ghendt ende heerlykhede ende jurisdictie van Sente Pieters' (10) te ruimen. Men moest daarbij in acht nemen dat de waterloop zijn breedte van 7,5 m behield. Of de verordeningen uitgaande van de stad bij manier van spreken veel aarde aan de dijk gebracht hebben ? We durven eraan twijfelen. In ieder geval ware dat baggeren toch maar boter aan de galg geweest. Zoals Barbertje moest hangen, moest het Scheldeke naar de vaantjes. Eeuwen lang heeft de Oude Schelde het met een enkele brug moeten stellen. Die was gelegen nabij de plaats waar de Muinkschelde uit de (Boven)schelde ontsprong en heette Audescheldebrugge (1825 ), Oude Scheld brug (1834). Ze was de enige verbinding tussen de Muinkmeersen en 't Zand. Het straatje dat erover liep en de oever van de Muinkschelde verbond met de Sint-Lievensstrate had waarachtig zijn naam niet gestolen : Sa:ntstraetkiin (1390). Een waarschijnlijk menselijker straatje kwam erop uit :de Molenstrate (1281) op het laatste Aude Molenaersstraet genoemd (1796);heteindigde aan deMoencbrucge (1326). Was de enige verbinding tussen Sint-Pietersdorp en de Muinkmeersen. Vanwaar die onverwachte naam vandaan kwam ? Niet ver van de brug bevond zich een 'spey' of schutsluis waarbij men een molen geïnstalleerd had. Waartoe die gediend heeftkwamen we niet te weten.. Van de uitgestrekte Meersen was, eigenaardig genoeg, die Molenstrate de enige bebouwde plaats, een kleine agglomeratie die zich eeuwen langinstant wist te houden om er pas in het begin van de eeuw het bijltje bij neer te leggen. Toen in 1903 de Willem Wenemaerstraat ontworpen werd. De Muinkmeersen schijnen reeds vroeg dienst gedaan te hebben als bleekveld. Weliswaar lagdat gebruik in de 16de eeuw veeleer aan de lagere kant. Het panoramisch Gezicht van 1534laat ons pleinen zien gelegen vóór de Mumkbrug, de restlangs de.Muinkschelde·en het Oud Scheldeke. In de 17de en 18de eeuw wisten de blekers de Meersen meer naar waarde te schatten. In 1770- om slechts één voorbeeld te noemenwaren maar liefst 18 bedrijven doende op de Meersen : '3 Bleeckeryen van Wasch; 7 van Lynwaet en 8 van Gaerens'. (11) Ook het grondgebied van de Heerlijkheid van Ravenscat blijkt een gedaanteverwisseling ondergaan te hebben. Met pachter Beyaert kwam omtrent 1834 (spoorweg ! ! !) een einde aan die toestand. Inderdaad begon het op dat tijdstip maar somber uit te zien èn voor het Scheldeke, èn voor de Meersen. Het grootste slachtoffer zal het Scheldeke zijn. Een volle eeuw zal zijn onttakeling in beslag nemèn, met stukken en brokken zal men het genadeloos liquideren : ofwelheteen onderaardse loop geven, ofwel het vervormen tot een riool, ofwel het dempenen laten vervangen door een andere riool. 207


l'

N 0 00

~~;~

l

Afb. 10. Klein Scheldeke; Op de voorgrond : overblijfsel van de Windgaten. (Verzame ling xx)


Een eerste amputatie onderging het ten voordele van de aan te leggen spoorweg (door Leopold I ingehuldigd op 28 sept. 1837). Op de volle breedte van die spoorweg (van de huidige Franklin Rooseveltlaan tot de huidige Hubert Frère-Orbanlaan) verdween ons Scheldeke onder de grond. Te dien einde sloot men het aan beide zijden af door middel van zg. stopmuren, waarin, natuurlijk, openingen gelaten werden om het verder doorstromen van het water mogelijk te maken. (Plgr. 11, a-b) Ter gelegenheid van de bouw van de oprit E3 controleerde men de stand van het gevout Scheldeke : op een paar plaatsen doorboorde men het bakstenen gewelf. Wat men te zien kreeg? Geen druppel water maar wel een dikke versteende laag zwartigheid. Men scheen _genoeg gezien te hebben : met grote platte stenen stopte men de gemaakte gaten schoon dicht. Bijna een halve eeuw verliep zonder dat 't Oud Scheldeke in het nieuws kwam te staan. De Muinkmeersen daarentegen hadden wel van zich laten horen, de jaren '30 daargelaten toen de spoorweg zich van een deel van hun grondgebied meester maakte. Een andere brok Meers herschiep men (van 1851 tot 1905) in een groots opgezette Gentse Dierentuin. In de jaren '60 deed zich de noodzaak voelen het Statiekwartier een netwerk straten rijker te maken. Ten koste van de Muinkmeersen welteverstaan. Een modern opgevat tracé - à la Keizer Karels Nieuwpoort - met parallelle en perpendiculaire straten werd naar de papierkorf verwezen en vervangen door een stervormig tracé (à la Place de l'Etoile). Doch zover zijn we nog niet. Volgens het Plan de Gand van B.J. Saurel (1863) heeft men inmiddels het Oud Scheldeke slechts op 2 plaatsen van de kaart weggeveegd : een onbetekende onderbreking verricht bij de aanleg van de 'Statiestraat', en een meerdere langsheen de spoorweg, voorbij het Rapenstraatje. In 1869 zal, met de urbanisatie van de Muiumeersen een eerste stap gezet worden. (Die weldra. zal blijken een weifelende te zijn). Gedeeltelijk op het grondgebied van de Meersen en het Zand besloot men tot de aflijning van 4 straten : de Sint-Lievenslaan (in het spoor van het Santstraetkijn en op de puinen van de Sint-Lievensvest), de Olifantstraat, de Leeuwstraat en de GustaafCallierlaan (t 1863). Helaas zou de uitvoering van het ontwerp nog een tijdje op zich laten wachten. Eerst en vooral zal het Gemeentebestuur met burgemeester K. de Kerchove, de heer E. Braun de opdracht geven over de Muinkschelde een brug te slaan. De Ter Platenbrug (1880-1882). Beide oevers van de rivier worden aanzienlijk opgehoogd; een vakje van het Oud Scheldeke opgevuld en vervangen door een even lang overwelfd kanaaltje (Plgr. 11 c-d). Het begin van dat kanaaltje is goed te zien vanaf de overkant van de Schelde. Vanzelfsprekend werd het bruggetje opgeofferd. Het openen van twee der sinds lang geplande straten, de Olifantstraat en 209


1: yrHโ ขWrHJ>4ATiรณW-

STa,

\)

lf't~

lil

Plattegrond lil. Noordelijk gedeelte van het Oud Scheldeke ST.= Steenpoort; KO. = Koepoort m duidt eveneens de Vijfwindgatenbrug aan; 1en n moeten aanzien worden als samenvloeiingen het aantal bruggetjes volgens een plattegrond van 1837.

210


:-, ...........

... . .

~.;;:· ::.::}·~y:~:~1E~~;;[t~':.

' ...

-~"!: .. ·:~~~%t·. -'::"'

....~~:''··~, ~

...

., .. ·~ . \

•' ~~

..:>...:._

""

·.. ·

..

·-· .

,..... t~<: ..,-.

.:.. ',.~~

ll.

·· . . . . ... .... . .... ·:~

, . ',. ~ ~ ~' .. .l

;> ., i

- ~1-~~-' -~. -·:-. ---~

--

. .. ....: .• ~. ~~ ......... ,. ~:~~-·· ..........~..--~ ....... . ~ . •• .. ·- ..r-· ~ . ,;-;;.-~·W ~-.. ... ~~,.,'Itff"'!. .. ~~ . ,_,..."..

,,.,.,,.",

N ,_. ,_.

~

••

..

- --~

,\.Ij ., \01>

. !:"-._...... "7:""~

·-

·

- - ..

--:.;:~..::~

-...- ...._ ...

__

--- -···

.-

~

C)

~

Afb. 11. Oude Molenaersstraet die de plaats moest ruimen voor de Willem Wenemaerstraat (naar schilderij van A. Baertsoen). (Copyright Stadsarchief)


de Leeuwstraat (1882) gaat gepaard met de liquidatie van het zuidelijk Oud Scheldeke : op 2 plaatsen wordt het opgevuld (Plgr. II e-f en g-a). Het ertussen liggend vak wordt gerioleerd (Plgr. II f-g). Terzelfder tijd (1882- ... )werd het noordelijk deel van het Oud Scheldeke onder handen genomen. Het vakje lopende tot de V anderclonektdoorgang (Plgr. h-j) werd opgevuld en een riool aangelegd onder de huidige Oude Scheldestraat. De rest (Plgr.j-k) wordt stuk voor stuk in een riool herschapen. Wat van het Oud Scheldeke in leven! ? ! gebleven is (Plgr. II b- Plgr. lil k) is op het Plan de la Villede Gand (1905) duidelijk aangegeven. Voor een groot gedeelte weggestopt achter de huizen van de Sint-Lievensstraat en deK. Antheunisstraat zal het evenals het Klein Scheldeke tot de jaren '30 moeten wachten om met het Scheldeke noodlot geconfronteerd te worden. In 19 36 moesten het gedeelte Oude Scheldeke (Plgr. II b- Plgr. lil k) en het stukje Klein ~heldeke (Plgr. lil 1- m) eraan geloven. Het werd hoog tijd want wat beide watertjes verspreidden, vooral tijdens de zomermaanden, leek beslist op geen rozegeur. Tenslotte werd in 1939 het laatste eindje Klein Scheldeke (Plgr. lil m-n) zo ongenadig als geruisloos opgeofferd. Waarom al die oude koeien uit die droge gracht gehaald werden ? Hierom. Ik zowel als u, onze ouders zowel als onze kinderen hebben steeds rondgelopen of lopen nog rond met het vertekende, valse beeld van wat de Oude Schelde oorspronkelijk geweest is. Alleszins geen nietig, onooglijk watertje, geen greppel die uiteindelijk wel moest opgekraamd worden. Wat we beogen, gewoonweg, maar met nadruk, is eraan te herinneren, dat, duizenden jaren geleden, toen de Schelde, die machtige, imposante stroom, het Zwijnaardse landschap verliet om het Gèntse te betreden en te doorvloeien, gedurende haar tocht door het Gentse niets, maar dan ook niets van haar grootsheid en luister diende prijs te geven. En dà t niettegenstaande de hindernissen die haar verplichtten die wijde boog te beschrijven die twee gebieden gescheiden hield, gebieden die eens de Sint-Pietersabdij en de Raveschootse Heerlijkheid zullen heten. Verhevenheden die we aanduiden als Zwaluwenberg (Swaelweberch/1362), te situeren nabij de huidige Ter Platenbrug en 't Zand (Sant/einde 13de eeuw). Wat een indrukwekkend spektakel! Ziet u met mij die schone Schelde vloeien, vleiend de schaduw van Koning Alberts ruiterstandbeeld en aaiend de drempel van de Sint-Annakerk ? Ziet u met mij hoe die felle stroom tweemaal per etmaal haar wateren doet zwellen om ze tweemaal weerzinnig te zien slinken ? Hoe ze met de regelmaat van de klok telkens het wintert zich meester maakt van 't land en beemd en meers tot aan de rand van de hoogten kabbelend blank zet ? Ik wenste dat een 212


vaardige artiestenhand van dat vizioen eens een weergaloze voorstelling maakte.

M. VAN WESEMAEL

NOTEN 1. J .J. Steyaert, Beschryving der Stad Gent, Gend, 1838 2. Het merendeel van deze voorwerpen worden bewaard in : a) de Koninkl. Musea v. Kunst en Geschiedenis te Brussel; b) Het Bijlokemuseum; c) het Museum v. Oudheidkunde en Etnografische Verzameling v. de Gentse Universiteit. 3. Zie A.C.F. Koch 4. Ook de grens tussen de Stad en de Sint-Baafsabdij werden destijds aangeduid door middel van grenspalen. Vier van dergelijke palen worden bewaard in het Museum v. Stenen Voorwerpen. Alle dagtekenen van1768 en vermelden aan een kant StG (Stad Gent) en aan de andere kant StB (Sint-Baafsabdij). 5. Weet u waarom de man dei]zerengeno~md werd? Op zekere dag dat hij in de Schelde aan het zwemmen was, dook uit het water een vervaarlijke duivel op die slechts één doelwit had :de graaf naar de bodem van de rivier meesleuren (om vandaar helwaarts te sprinten). Maar Boudewijn was van geen klein geruchtje vervaard en dank zij zijn gespierde, sterke, neen, ijzersterke arm gelukte het hem zijn aanvaller zo grafelijk te bewerken dat deze ijlings het hazepad koos. Geen wonder dat men nadien de graaf, meer dan verdiend, de eretitel verleende van Boudewijn de IJzeren of als u wilt Boudewijn met de ijzeren arm. (Chroniques de Flandre, Koninklijke Bibl. Brussel) 6. Zie Gijsseling 7. Zie M.v.W. Overschelde, in G.T. 1975, blz. 124 8. Diericx, 1814, I blz. 367 9. Diericx, 1815, II blz. 472 10. V. Vander Haeghen, Inventaire des Archives de la Villede Gand, Gand, 1887, blz. 135 11. Zie M.v.W. De Blekersgieter, Oostvl. Zanten, 1969, blz. 2

BIBLIOGRAFIE V. FRIS, Histoire de Gand, Gand, 1913 V. FRIS, Les Accroissements et les Transformations de la Superficie batie de Gand au XIXe siècle, in Bull. Maatsch. Gesch. en Oudhk., Gent, 1920 V. FRIS, De oude Straatnamen van Gent, Gent, 1925 J. DHONDT, Over Vroeg-Vlaamsche Geschiedenis, in Wetenschappelijke Tijdingen, 1940, blz. 225

213


FR. BLOCKMANS, De Voorbereiding van een groote Tijd. Gent tot omstreeks 1336, Antwerpen, 1942 E. DE MOREAU, Saint Amand, Collection nationale, Brux. 1942 L. VOET, De Graven van Vlaanderen en hun domein, 864-1191, in Wetensch. Tijdingen, 1942, blz. 25 L. VAN DER ESSEN, Le Siècle des Saints, Collection Notre Passé, Brux. 1943

F.L. GANSHOF, Vlaanderen onder de eerste Graven, 1944 L. VOET, De territoriale Ontplooüng van het Graafschap Vlaanderen, in Vooruit, febr. 1946

M. GYSSELING, Gent's vroegste Geschiedenis, 1954 M. VAN GENT, Een woordje over 2 grensstenen te Gent, in Ghendtsche Tydinghen, 1974, blz. 95 GRAAF FELIX DE HEMPTINNE, Antwoord op vraag 48, in Ghendtsche Tydinghen, 1974, blz. 67 M. STEELS, De Keizerpoort, in Ghendtsche Tydinghen, 1975, blz. 15 M. VAN WESEMAEL, Overschelde, in Ghendtsche Tydinghen, 197 5, blz. 124 AC.F. KOCH, Het Graafschap Vlaanderen van de 9de eeuw tot 1070, in Algem. Gesch. der Nederlanden, I, Haarlem, 1981 S.J. DE LAET, La Belgique d'avant les Romains, Wetteren, 1982 Kaarten en plannen Gemeen te blad

214


INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE- FICHE Nr. 38 Op 25 november 1897 stelde Paul Bergmans, in de rubriek 'Muziekinstrumenten' (Torentje van de Baudelookerk, Ottogracht- XVIIe eeuw1661), in de Franse taal een fiche op over DE BEIAARD VAN BAUDELOO De kerk van de oude abdij van de Bernardijnerpaters van Baudeloo die heden ingenomen wordt door de bibliotheek van de Stad en van de Universiteit, wordt bekroond door een torentje dat een beiaard bevat die in 1661 gegoten werd door Pieter Hemony. Op 14 april1797 wilden de afgevaardigden van de Franse Regering de klokken doen wegnemen om ze te breken en er kanonnen van te maken. Zij werden gered dank zij de energieke tussenkomst van Charles Van Hulthem die de Minister van Binnenlandse Zaken, Bénézech, kon overtuigen van de noodzakelijkheid ze te bewaren 'om met praal de pracht van de nationale feesten te vieren'. Men hield zich herhaaldelijk bezig met de restauratie van het instrument. In 1860 kreeg Ed. Lovaert de toelating er een klavier van zijn uitvinding aan te brengen en men liet bij deze gelegenheid 7 nieuwe klokken gieten; maar de Stad schafte zich het klavier van Lovaert niet aan. Heden is heelde uitrusting verdwenen en er blijven slechts 27 klokken over, opgesteld in 3 rijen. Zes klokken van Baudeloo werden gedeponeerd in de Grote Schouwburg. De oude klokken dragen de naam Hemony, de datum 1661 en symbolische opschriften. Ziehier de opschriften van de 4 klokken van de eerste rij : + LAVDATE DOMINVM IN SANCTIS EIVS : LAVDATE EVM IN FIRMAMENTO VIRUTUS EIVS : P. HEMONY. ME. FEC. + LAVDATE DOMINVM IN VIRTVTIBUS EIVS : P. HEMONY ME. FEC. GANDAVI A o 1661. + LAVDATE DOMINVM SECVMDVM MVLTITVDINEM MAGNITVDINIS EIVS : P. HEMONY (Op de zijkant: 1661) + LAVDATE DOMINVM IN TYMPANO & CHORO. P. HEMONY ME. FECIT. 1661

De grote klokken zijn versierd met mooie decoratieve friezen, naar de smaak van de Renaissance die, 't zij engeltjes, 't zij elegant lofwerk voorstellen. Op deze die wij hier reproduceren (op de originele fiche) komen 5 en215


.i

. ... -

.. . - ·

.

·-

- ··-· -

· ~ ··.·_: . -~ -·

Carillon de Baudeloo (Foto Stadsarchief)

216


Het klokkentorentje van Baudeloo ... vele jaren geleden.

geitjes voor : het eerste schijnt de klepel van de klok vast te maken; het tweede probeert hem; het derde beweegt kerkbellen; het vierde bespeelt de beiaard en het vijfde de triangel. Hetzelfde onderwerp is gereproduceerd rondom de klok. Op enkele klokjes bevindt zich een fries op dewelke men engeltjes bemerkt die de fluit en de flageolet bespelen. Door de teerheid van zijn helderklinkende sonoriteit en de juistheid van zijn afstemming, kan de beiaard van Baudeloo beschouwd worden als een klein meesterwerkje in zijn genre. Cf. A. Voisin, Recherches historiques sur la bibliothèque de Gand (Gent, 1839 ), pp. 8-12.

NASCHRIFT Deze fiche werd door Paul Bergmans meer dan 85 jaar geleden opgesteld en men kan zich afvragen wat er inmiddels geworden is van de beiaard van Baudeloo. 217


De voorbijganger die het torentje van Baudeloo bekijkt zal er geen klokken meer zien hangen. Evenmin zijn er klokken te zien in de 'Grandthéátre' waarover Bergmans spreekt. Deze 27 klokken hebben 3 verschillende bestemmingen gekregen :

1° De beste onder hen maken nu deel uit van onze vernieuwde beiaard. 2° Dezen die volledig ontstemd waren en niet meer in aanmerking kwamen om herbruikt te worden, bevinden zich nu in het Museum van het Belfort. 3° De resterende die in het klokkentorentje hingen, rusten nu op de begane grond in de gewezen kapel. Hun gewicht betekende een te groot gevaar voor het bouwvallig torentje.

Ze, na restauratie van het Baudelootorentje (wanneer zal dàt gebeuren ?) opnieuw integreren in een beiaardje op de oorspronkelijke plaats, schijnt niet in overweging genomen te worden omdat men vindt dat het geluid rond St-J acobs een te hoog niveau bereikt. Wij hebben nochtans de indruk dat het geluid in het Baudeloohofje, 's avonds, toch wel meevalt. (Wel te verstaan: niet gedurende de Gentse Feesten). Tot slot herinneren wij er aan dat in 1765 de 9-jarige Wolfgang Mozart, onder meer, ook de beiaard van Baudeloo bespeelde.

H.C.

218


ROEISPORT AAN DE EER In Nr. 2/83 van ons tijdschrift verscheen van de hand van de voormalige sekretaris van de koninklijke roeivereniging Sport Gent, die dit jaar haar honderdjarig bestaan o.m. door een opgemerkte tentoonstelling in de Generale Bankmaatschappij viert, een uitgebreide bijdrage over de historiek van de voormalige 'Sport Nautique'. De feestelijke hulde werd bijgewoond door een talrijk publiek en ingeleid door de schepen van cultuur Robert Vandeweghe. In zijn dankwoord wees de huidige voorzitter Roland Rombaut op de verdiensten van al wie, van klein tot groot, heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van dit opzet en sprak zijn vertrouwen uit in de toekomst van 'Sport Gent ', die thans meer dan duizend leden telt en nog altijd aan de spits blijft van de belgische en buitenlandse roeisport. Opgericht in 1883 is in 1983 'Sport Gent' de onuitroeibare honderdjarige gebleven, die door haar familieleden, kinderen en kleinkinderen blijvend wordt gekoesterd en jaarlijks de sportwereld verrast door haar prestaties en jeugdig enthousiasme . 'Sport Gent' heeft tot buiten onze grenzen de sportroem van de stad

Foto 1. 19 30. Prins Karel en Minister Lippens laten hun belangstelling blijken voor de 'Sport'.

219


N l-0 0

Foto 2. De historische finale te Henley, gewonnen door de Gentenaars.


221


Gent hooggehouden en ontelbare trofeeĂŤn in de wacht gesleept. De roeisport, een der oudste sporten ontstaan in Engeland (1818), is feitelijk een amateurssport gebleven, waar vriendschap, solidariteit, inzet, niet onbekend zijn en wellicht de sleutel vormen van het roemrijk verleden van 'Sport Gent'. Opvoeding en karaktervorming zijn de pijlers van deze onvolprezen sporttak, die alhier glansrijk wordt beoefend en tot voorbeeld dient voor de komende generaties. GeĂŻnteresseerden verwijzen wij naar het 'Jubileumboek' dat door de 'Sport' uitgegeven werd en dat talrijke interessante gegevens en foto's bevat. R.V.

VORIGE JAARGANGEN VAN GHENDTSCHE TYDINGHEN Nog verkrijgbaar: Jaargang 1973 nrs 197 6 nrs 1977 nrs 1979 nrs 1980 nrs 198} nrs 1982 nrs

11-12 2-3-4-5-6 2-3-4-5-6 1-2-3-4-5 1-2-3-4-5 1-3-4-5-6 2-3-4-5-6

+ volledige jaargang + id. + id. + id. + id. + bijlage extra uitgave.

Prijs per afzonderlijk nr. 50 fr.Prijs per volledige jaargang 250 fr. De tijdschriften kuimen afgehaald worden elke zondag, van 10 t. 12 u.,

in het Documentatiecentrum, behalve in de maanden juli en augustus en op wettelijke feestdagen. Portkosten bij betaling op postrekening zijn bij te voegen 13 fr . 1 of 2 nrs 26 fr 3 of 4 nrs vanaf 5 nrs 40 fr Zijn nog verkrijgbaar de heruitgaven hierna : Plattegrond Gent 1641 uit 'Flandria illustrata' Eerste uitgave door Hondius 80 fr Plattegrond Gent 1796 door Goethals Identiek aan origineel 100 fr Plattegronden worden niet opgestuurd, maar afgehaald in het Doeumen tatiecen trum. De bibliothecaresse, VAN GELUWE-EGGERMONT A. 222


WAARIN MEN OOK OVER 'GHENDT' SPREEKT Dat men ook buiten de poorten en muren van Gent, door de eeuwen heen, in diverse documenten, akten en charters over deze stede spreekt zal wellicht niemand verwonderen. Het voornaamste probleem waarmee alle vorsers wel eens te kampen hebben, is de vraag waar ze, buiten de gekende en voor de hand liggende bronnen, hun informatie kunnen halen. Ieder die in het een of ander archief wel eens is ondergedoken om, ik weet niet over wat allemaal, opzoekingen te doen, weet dat het onbegonnen werk is al de stukken van zo'n instelling door te nemen. Daarom zou het, volgens mijn bescheiden mening, geen overbodige luxe zijn dat er tussen de diverse vorsers een soort uitwisseling van informatie zou bestaan. Met deze wetenschap voor ogen wil ik hier graag een stuk behandelen die niet zomaar onder de noemer 'Gent' terug te vinden is, maar waarin af en toe eens interessante paragrafen voorkomen waaraan mensen, die voor de Gentse historie belangstelling hebben, ook iets hebben. Het betreft hier een inventaris van de heerlijkheid Vinderhaute - MerendreeBelzele ( 1 ). Op de omslag van deze staat vermeld : 'Inventaris raeckende alle papieren der heerelijckhede van Vinderhaute met datter toebehoort'. Op dezelfde omslag staat ook nog als jaar : 1723, en het nummer 1113. Over deze inventaris zeggen F. De Potter en J. Broeckaert : 'Het archief van Vinderhaute moet vroeger zeer tal- en belangrijk geweest zijn. De Inventaris raeckende alle de papieren der heerlijckhede, in 1723 opgemaakt, schikt ze in veertien rubrieken, gezamelijk ten getalle van meer dan 430 stuks. Er moeten er evenwel meer geweest zijn, want de Inventaris zelf draagt het nummer 1113' (2). Over het serienummer 1113 hebben wij nu evenwel geen zekerheid meer daar op de plaats waar normaal het nr. 3 zou moeten staan, er nu een mooie vlek prijkt. Dat er in voornoemde heerlijkheid een dergelijk groot aantal inventarissen zou bestaan hebben, is evenwel aannemelijk daar we nog een tweetal andere terugvonden; een met het nr. 721 en de andere het nr. 1008 dragende. De inventaris is voor de kennis van de geschiedenis van de heerlijkheid Vinderhaute van een niet te onderschatten belang, want daarover zeggen ook De Potter en Broeckaert : 'Over enige jaren, getuigt J. Huyttens (3), werdereene grote hoeveelheid oude papieren, aangaande Vinderhoute, per pond verkocht, welk betreurlijk feit nog onlangs te Vinderhaute herhaald werd', wat wij natuurlijk beämen. Die :'enige jaren' moeten hier verstaan worden als midden 19de eeuw. Het jaartal1723, voorkomende op de omslag van de inventaris, is enigs223


zins in tegenspraak met wat er op het eerste blad te lezen staat nl. : 'Inventaris van alle de pampieren ende bewijzen raeckende de heerlickheydt van Vinderhoute, Meerendreende Belseele met datter toebehoort ghemaeckt ten jaere 17 20 bij ordere van jor. Guille Le Poyvre heere van Vinderhaute etc.a alx in huwelijcke hebbende vrauw Isabelle Trese Wauters autste dochter van jor. Philippe Wauters in sijn leven heere van het selve Vinderhaute '. Verder citeren we alle rubrieken waarin er gesproken wordt over instellingen of personen binnen de muren van Gent. Onder het hoofdstuk : 'De rubrique van Beste Hoofden' (4 ). nr. 2. Proces tusschen jor. Philippe Woutters heerschere (= eiser) contra Bailliu en mannen van Leene van den Audenburgsche van Ghendt nopende het ghevangh van Abram van Nytte en het aenschouwen van het doodt lichaem van Cornelis d'Haeghe tot Meerendre op den wijck van Durm geinstrueert tot quae replicque. nr. 5. Stucx proces par complainte van 17 meye 1636 van vrouw Leonora Beernaerd jeghens die van den Audenburgsche van Ghendt nopende het houden informatie tot Vinderhaute ten regaerde van een gevecht. nr. 7. Proces crimineel van Joos Lootens fs. (= filius = zoon van) Lucas gegeeselt tot Meerendreden 20 Xbre 1698 (20 december 1698) daer in begrepen is d'acte van overleverijnghe vanselven crimineelen verleent bij d'heeren van de Casselrije van Auderburgsche door vier soldaeten den voorn. Lootens gevanghen sijnde op de heerlickheyt van Vinderhaute. nr. 9. Stucx proces tusschen Mher Lieven van Pottelberghe heere van Vinderhaute hre. (= heeschere) jeghens jor. Joos de Gruytere Bailliu van den Audenburgsche van Ghendt ende daerbij ghevolght den procureur generael de saecke aenveert hebbende ter eausen den voorse. Bailliu door de officieren vander Auderburgh hadden ghevanghen eenighe dilinquaenten op Mariakercke gepretendeerde jurisdictie van Vinderhoute. Onder het hoofdstuk: 'Bewijzen nopende de jaght ... ' nr. 3. Stucx proces tusschen jor. Phle. Woutters heere van Vinderhaute en jeghens deken ende eedt vanden vleeschen amboghte binnen Ghendt ter eausen van de jacht waer inden heere van Vinderhaute heeft geobtineert voors. stucx en overlegghen ghedient hebbende inde selve saecke met voorder instructie daer in dienende ... (5) nr. 5. Stucx proces tusschen Conincq deken ende proviseurs van de Gulde van Sinte Anthone binnen Ghendt hre. bij requeste van complainte jeghensjor. Phle. Woutters heere van Vinderhaute verwe. (=verweerder) waerbij dhrs. concluderen tot commissie van complainte ter eausen Gil224


lis Uyttenhove hunne medegulde broeder gaende jaegen op de heerlickheyt van Vinderhaute op den 31 8bre 1697 (= 31 oktober 1697) was gearresteert van de officier van de selve heerlickheyt daer sij pretendeerden in proffessie te sijn van schieten van ongepreviligeerde vogels. nr. 8. Stucx proces tusschenjor. Phle. Woutters heere van Vinderhaute hre. bij requeste van den leesten aust. 1655 (31 augustus 1655) jeghens den Bisschop van Ghendt verwe. ter eausen sijnen wegeneght van Everghem met volle trompe hadden commen jaghen op de heerlickt. van Vinderhaute binnen Belseele in Everghem. nr. 14. Advijsen nopende de jaght jeghens de Gulde van St. Antone tot Ghent met de copie van het privilegie van de selve Gulde .

•

Onder het hoofdstuk : 'Bewijzen raeckende de revieren, vaert, de Lieve ende Callene gelegen binnen de heerlickheyt van Vinderhoute, visscherije, martschepen ende het veir, .. .' nr. 11. Stucx proces tusschen schepenen van der Keure van Ghendt hrs. bijrequesteten jaere 1615 jeghens jor. Frans Woutters heere van Vinderhaute verwre. waerbij de heeschers tendeerden ter exclusie van den verwre. aen hun te competeerende vrije visscherije, ende alle actien van jurisdictie in de Calene lopende door de heerlickheyt van Vinderhoute. nr. 16. Stucx proces tusschen schepenen van der Keure van Ghendt hrs. bij reqe. (requeste) van 12juny 1612jegensjor. Frans Woutters heere van Vinderhaute verw. ter eausen de voornoemde schepenen pretendeerden het recht van de visscherije in de Lieve binnen de jurisdictie van Vinderhoute. Onder het hoofdstuk : 'Bewijzen van de martgelden .. .' nr. 14. Copie sententie van den Raede van Vlaenderen en gevolght op den praeesse jeghens den heere prelaet van SintePieters nefens Ghendt hre. en jor. Charles Lepoyvre heere van Bouaute (Bouchoute ?) verwre. ter eausen den heere pretendeerde den thinden pennynek over de belastijnghe vandeleenen den verwre. capeteerende sorteerende onder den leenhave ( ... ) hre. waerbij den verwre. wort gecondemneert inden voornoemden thienden pennijnck in daten 31 july 1663. Onder het hoofdstuk : 'Bewijzen raeckende de Beste Hoofden .. .' nr. 8. Copie autentique van privilegiĂŤn verleent bij den Keyser Carol den Vijfden van daten 10 april1515 in faveur van de poorters van Ghendt waerbij aende selve wordt gegeven dat alle de poorters binnen selve steede woonende buyten de selve steede vijf mijlen in het ronde op eenighe heerlickheede ocasionelelick stervende, d'hoirs van den overleden niet gehouden en sijn te betaelen aen den heere van aldaer. 225


Voorts dat de drije vrije ambachten van weverije, volderije, ende maelderije poorters van Ghendt alhoewel woonende buyten der selve steede ende daer buyten stervende niet schuldighen sijn aen het Beste Hooft voorst. nochte oock bij de heeren der selve heerlickhede geen kennisse ghenomen en magh worden van hunne dilicten namaer aleene staen te rechte voor het collegie van der Keure van Ghendt voors. daer aen annex twee origineele sententiĂŤn daer aen conforme. Onder het hoofdstuk : 'Bewijzen raeckende de Generaele Heerlickheyt ... ' nr. 7. Proces tusschen Bailliu ende mannen van de Casteele van den Audenburgsche van Ghendt hre. jeghens jor. Ple Frans Woutters heere van Vinderhaute verwre. nopende het arresteeren ende in detentie houden van 's hrs. corporael ende supposten patroillierende op de heerlickhede van Vinderhoute. nr. 12. Proces tusschen mhr. Jan Woutters hre. bij req. van 3 juny 1628 jeghens Bailliu ende Leenmannen van het Auderburgsche van Ghendt verwrs. ter eausen van gedaen beschrijvinghe op den uytsent door hun gedaen op de jurisdictie van Vinderhou te ende wort daerbij ghesustineert dat de selve heerlickheyt independent is van het voorseyde Audenburgsche. nr. 23. Copie van d~n heesche waerbij die van de abdij van Ste. Pieters tot Ghendt pretenderen vrij te sijn aen de brugghe van Vinderhou te en Meerendre van den tol. nr. 24. Informae raeckende de separae tusschen die van Ghendt ende Vinderhaute buyten de myle van de stadt van Ghendt mits die van Ghendt sustineerden dat die binnen de mylen woonende geen neirijnghe en vermaghen te exerceeren. nr. 27. Copie authorisae van Bisschop van Ghendt tot het lichten van hondert ponden grooten op het pastareel huys van Vinderhoute. nr. 29. Consent vercreghen van Raede van Vlaenderen bij jor. Frans Wouttersom te maghen houden de vierschare van Vinderhaute tot Ghendt ter eausen van de troubelen van oorloghe. Tot zover de voornoemde inventaris. Dat hiermee de kous niet af is en dat er nog in andere documenten van deze heerlijkheid over 'Ghendt' wordt gesproken, staat als een paal boven water. We hopen daarover een andere keer op terug te komen. Inlichtingen omtrent de heerlijckheid van Vinderhaute worden met dank in ontvangst genorr:en. DAVIDMAES

226


NOTEN 1. Deze inventaris bevindt zich in het Rijksarchief Gent, verzameling Vinderhaute Merendree - Belzele. Met Belzele wordt hier bedoeld de wijk van Evergem welke gedurende eeuwen deel uitmaakte van de heerlijkheid Vinderhoute.

2. F. De Potter en J. Broeckaert -Geschiedenis van de Gemeenten van de provincie Oost-Vlaanderen, 1ste reeks arr. Gent (1864-1870)- monografie over Vinderhoute- blz. 8. 3. Notice historique sur le Village de Vinderhou te, van Jules Huyttens (1859) 4. Beste Hoofd = het beste-stuk vee uit de stal of kudde dat werd opgeĂŤist door de de heer na overlijden van een onderhorige. 5. Zie Gh. T. 1979 nr. 1- blz. 25 'De Gentse Vleeshouwers aan het woord' van M. Van Wesemael.

ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Vervolg) Wij herinneren er even aan dat de geestige tekeningetjes die deze rubriek illustreren van de hand zijn van Fr. ZENNER (ook nog gekend als 'faf'). GRAAN EN AARDAPPELS De twee hoofdelementen van de voeding van de werkersbevolking :brood en aardappels zouden weldra in te kleine voorraden voorhanden zijn. De smokkel in de twee oorlogen zou dan hoogtij vieren met, voor het graan, de bijkomende moeilijkheid van het malen, het uren verblijven op zolders waar in het geheim geplet werd, waar men buitenkwam, wit als mulders met zakjes waarvan men zo angstvallig de inhoud wilde verbergen. Maar 't is vooral de vindingrijkheid van onze huismoeders die met gelegenheidsmateriaal nieuwe gerechten zouden samenstellen en vervaardigen. MASTELLEN VAN AARDAPPELEN 250 grammen doorgestoken aardappelen met evenveel bloem vermengd samen met llepel gesmolten boter, een lepel kristalsuiker of gestampt broodsuiker (en zo mogelijk een halve koffielepel kaneel), alles gemengd en gekneed met een ei van 15 Ă 20 gram gist (in een weinig vloeistof gebroken), zal een deeg teweeg brengen die men dan in kleine bolletjes zal verdelen. Deze worden op een (zo mogelijk met boter) ingevette plaat geschikt, plots geduwen, met een putje in het midden versierd en 227


Âą 20 minuten laten rijzen. Dan in een matig gewarmde oven gedurende

ongeveer een half uur laten bakken. Er werd geglaceerd met gesuikerde melk (als men die had). MINUTENBROOD

Samenverwerken : 250 gram bloem, met 25 gram gist opgelost in een tas lauwe melk (ook te vervangen door opgeloste melkpoeder), een snuifken zout, een ei, een eetlepel suiker of een eetlepel suiker + saccharinepastilles. In een broodvorm van 1/2 kilogram gieten, en met een vork inprikjes maken. Een eetlepel boter smelten, vermengen met een beetje (vanille)suiker en over het geheel gieten. Een half uurken laten rijzen en een kwartierken laten bakken - 't brood was klaar. PEPERKOEK

Men nam 250 grammen meel, een achtste liter melk, een soeplepel kunsthonig, een halve koffielepel kaneel, een half pakje 'la meilleure' voor peperkoek, 100 grammen suiker; en een half pakje bakpoeder. Alles werd goed dooreengemengd en langzaam gebakken. DIVERSEN

Wij zouden nog kunnen wijzen op Beirlegemse mokken, op Bretzels (in vorm van acht) en andere gelegenheidslekkernijen waar men specialen gelegenheden in den handel ontbrekende zaken moest vervangen, maar laat ons liever naar de meest ontbrekende hoofdelementen der voeding terugkeren. HETVLEES

Een dagelijks vleesgebruik was zo goed als onmogelijk geworden. De oude Gentenaars zullen zich de toevoer van Amerikaans spek (een schilleke Amerika) herinneren dat de zeer eigenaardige smaak had van het zagemeel waarin het was verpakt. Dat het niet altijd de gewone dieren waren die werden geslacht weten wij door de anecdoten waarbij men vertelde dat rond Nieuwjaar (en ook op andere tijdstippen) de mooiste poezen uit de gebuurte spoorloos verdwenen. Dat Gent in de Middeleeuwen een 'officiĂŤle' hondenslager heeft gekend scheen men zich te hebben herinnerd want daarvan getuigt de aanvang van het oorlogsliedje : 'Een schilleke boeboe !. .. '

228


EIGENAARDIGE GERECHTEN Zingen wij ten andere dit oorlogsliedje verder : 'Een schepke rattatoe Mensen schept couraoge Gij zult er van opblaozen Tuttenstoverij En rijst mee mossels bij Mensen schept couraoge De(n) oorlog gao veurbij ! Laat ons even recapituleren :

RATIATOE In vroegere tijden kregen de soldaten een eetmaal, meestal een soort stamppot, soms met vlees doormengd, dat zij rattataeitje noemden. Geen wonder dat het middagmaal dat in de openbare gaarkeuken werd verschaft en waar een mengsel van voedzame zaken zoals bonen, erwten, de hoofdelementen van vormden, als 'rattatoe' werd bestempeld.

TUITEN Grote rapen (eerder dierenkost) door de Duitsers ingevoerd, moesten in· veel gevallen in de volksvoeding de zo onontbeerlijk geachte aardappelen vervangen. Zij werden weinig gegeerd.

RIJST MET MOSSELS Een gerecht dat in de oorlog van 1914 een paar maal werd geprobeerd. Weinig verzorgd, zelfs niet vrij van schelpen, werd het niet gaarne geëten.

WANNEKENS In dezelfde voedingssoort werd in de tweede wereldoorlog een poging gedaan om èen massa kleine schelpdierkens, wannekens genoemd, te laten invoeren. Meerschelpen dan vis vonden de Gentenaars.

229


RIJSTBALLEN

De rijst werd in veile gevallen aangewend om het ontbrekende meel te vervangen. Gekookt, tot ballen gekneed, in gesmolten vet gebakken (soms met stukjes 'Amerika' doorwerkt), werden ze als croquetten in frietvet, (of wat er voor gebruikt werd) gebakken en met zout of suiker bestrooid. ROGGEBROOD

Kwam weer in zwang in de stad. VETSTOFFEN

Wat werd niet al aangewend om te pogen de ontbrekende vetstoffen te vervangen. Wat soort oliĂŤn werden er niet verkocht onder valse etiketten en wie het eenmaal heeft gebruikt heeft zeker dagen lang iri huis de walgelijke geur van gesmolten paardenvet (als frietvet aangewend) in huis weten blijven hangen. Het was een litanie van aanhalingen uit de sombere tijden die tussen mij en tante Mele werden gewisseld. Genoeg om vredesmanifestaties en ... etenstijd bij te vergeten. Het onverwachts bezoek (was het wel zo onverwachts) van Oude Keukenpiet bracht plots een wending in de conversatie. Maar hier kwam de klacht van de vakmens op de proppen die het dadelijk -had op het meerder aanwenden van blikjes conserven en het ontbrekende gerief voor de bijpassende gerief voor de bijpassende mayonnaise. OORLOGSMAYONNAISE

't Was de gelegenheid voor Tante Mele om uit te pakken met haar recept van oorlogsmayonnaise :vier lepels water, twee lepels azijn, twee lepels melk, twee lepels bloem, een dooier van een ei (soms vervangen door een lepel olie- als er te krijgen was) wat peper en zout, alles samen goed mengen en roeren, op 't vuur zetten, doen koken, en op dat ogenblik het wit van ei tot sneeuw slagen en bijvoegen. Steeds maar blijven roeren en laten afkoelen. Een prachtrecept, 'Meleke', verklaarde Oude Keukenpiet. Ik heb een ander met als basis een gekookte en geknoezelde aardappel. Och, er zou over die oorlogsrecepten nog heel wat te vinden zijn. Waarom zou Mr. de Palmares daar niet eens een oproep voor doen en van al wat men hem stuurt een brochuurken maken ? Magnifiek idee, Oude Keukenpiet, zei ik, maar nu vliegt gij buiten 't is etenstijd, en gij ook, Tante Mele. Had het 'Meleke' van Oude Keukenpiet een wonder bewerkt? Want toen Oude Keukenpiet zei : 'Omdat gij mij niet meer wilt, Meleke, kunnen wij toch een eindeken samen naar huis gaan zeker' ? 230


Toen antwoorde zij : 'Och Heere, waarom niet, Hyacinthe' ! 't Klonk als een zucht. Ik deed ze beiden uitgeleide en keek ze na. Zou 8 mei dan toch een vredesdag zijn geworden ? 'T ES ZUU LOATE

Ja, de kogel is door de kerk, de vrededag heeft goede gevolgen gehad : Tante Mele en Oude Keukenpiet zijn definitief verloofd, en het verlovingsfeest gaat in september door. 't Is misschien niet heel correct en ik heb nu precies niet aan de deur geluisterd of door 't sleutelgat gekeken maar ik heb toch luistervink gespeeld en ben er in gelukt ongezien gans de bespreking te kunnen volgen waarbij het voor- en nadeel werd nagegaan tussen het houden van het feest in een restaurant of thuis, en dat magisch woord thuis met zijn voordelen van zelfdoen en zelfleveren en eigen kader kreeg natuurlijk de voorkeur. Men zou de tussendeur van de 'salon en suite' bij Moetje wegbreken en zo zouden de vijftien genodigden gemakkelijk kunnen samenzitten, en met zijn 'dubbelservies' van als hij destijds uit koken ging zou Keukenpiet voor 't passend geriefkunnen zorgen. En ziehier hoe 't verder gmg met de discussie van het menu 'noar den ĂŞwen trant' zoals het werd geregeld door Moetje, Tante Mele, Oude Keukenpiet, en broere AloĂŻs als 't vijfde wiel aan de wagen'. OESTERS

De eenvoudige mensen van vroeger aten wel geen oesters, maar dat kon er nu wel eens bij; omdat volgens Moetje, dat nu eenmaal chick was, vervolgens geen werk aan was, en ook omdat Keukenpiet zijn schone oesterborden kon gebruiken gekocht in de overname van Restaurant Ruhens (van Waes), zeer mooi en waarop plaats was voor vijf oesters (in plaats van een halve dozijn) -en men zou ook vijf zeros nemen in plaats van zes zeros -.Met stukjes citroen en wat peterselie was het 'den duivel en zijn moere', chick en niet te duur. VERMICELLISOEP MET BALLEKENS

Natuurlijk eerst een goede bouillon getrokken van een kilo of twee benen en een goede mergpijp (niet vergeten voor en achter goed in te wrijven met zout om de merg niet uit te koken), en op te zetten met wat koud water en wat zout. Dit zo een uur of twee laten koken zonder volledig afsluiten van de kastrol. Daarin dan een flink mals en niet te vet stuk 'bouillie 'van 'kortelynck' indompelen en goed laten meekoken (op die manier blijven de nuttige sappen in het vlees); het schuim komt zich op scheel en wanden zetten en wordt verwijderd, zo twee tot drie-

231


maal; dan wordt een tuiltje van groenten bij ingedompeld : een ajuin met een 'grofkensnagel' of kruidnagel ingeduwen, een knol van een selder, een porei, een paar wortels, een laurierblad. En nu nog maar een paar uur koken. Midderwijllaat men een pakje vermicelli (draadjes of sterrekens), eigenlijk een soeplepel per liter, uitzwellen in een beetje van het kokend soepnat, totdat het goed vettig mals is. Zulks wordt nu tussen de borden verdeeld, aangelongen met bouillon en overmaat van lekkers, kleine balletjes van kalfsgehakt, ook afzonderlijk eens 'opgekomen', worden nu ook nog over de borden verdeeld. Daarbij worden nog, misschien, ouderwetse Hollandse ronde beschuiten uitgedeeld. Deze soep met ballekens scheen bij broeder AloĂŻs een buitgewoon enthousiasme te verwekken. Hij zou daartussenin de mergpijp ledigen op een geroost beschuitje en goed bestrooien met peper en zout, en bij het ronddelen van de 'ballekens' zou hij zingen van : wij eten soep met ballekens mee ballekens mee ballekens wij eten soep mee ballekens mee ballekens van vlees ! Een dubbele douche vanwege Tante Meele : le de mergpijp kwam Moetje toe, en zingen aan tafel kon hij zo laten, 't was niks gedistineerd ! Maar nu dreigde een serieuze kink in de kabel. Wat zou er volgen op de soep ? Oude Keukenpiet wou een groot 'vol-au-vent' van vis. ('t vervolgt)

232


BIBLIOGRAFIE De snelinventaris van het Gents bouwkundig erfgoed werd afgesloten met het verschijnen van de laatste 2 delen, genummerd 4 nc en 4 nd. Wij herinneren er aan dat dit bijzonder omvangrijk werk uitgevoerd werd in opdracht van het Ministerie van Nederlandse Cultuur. Aan de basis van deze snelinventarissen (die ook de andere Vlaamse steden orrvatten) ligt het 'Monumentenjaar 75'. De Gentse inventaris bestaat uit 4 verschillende delen (in 5 banden). In 1976 verscheen in deze serie, getiteld 'Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen', het Deel 4 na dat gewijd was aan de Kuip, de oude stadskern dus, begrepen tussen Leie, Schelde en Ketelvaart. In 1979 verscheen Deel4 nb (in 2 banden) waarin het gebied behandeld . werd tussen de Kuip en de 16e eeuwse stadsomwallingen die grosso-modo overeenstemmen met de huidige verkeersring. In het nu onlangs verschenen Deel4 nc gaat het over het Gents grondgebied van vóór de eerste fusie dat niet behandeld werd in de 2 vorige delen en het Deel4 nd is volledig en uitsluitend gewijd aan de 14 fusiegemeenten. De beide laatste delen bevatten samen 1.000 bladzijden, meer dan 500 zwart-wit-foto's, 24 mooie kleurenplaten, etsen, plattegronden, en tot slot een fotoregister met meer dan 2.200 contactdrukken. De zeer verzorgde druk mag op het actief gezet worden van de drukkerij Snoeck-Ducaju. Prijs van de 4 nc: 990 fr.Van de 4 nd: 1.090 fr. Zijn wij een rijke stad, ja ? Als een ploeg van 3 gespecialiseerde dames (Chris Bogaert, Kathleen Lanclus en Mieke Verbeeck) 7 jaar hard gewerkt hebben om een 'snel'-inventaris op te stellen, welke tijdzou het dan niet vergen om een normale inventaris op te stellen ? Weinig Gentenaars, geïnteresseerd in hun stad, zullen dit standaardwerk willen missen in hun bibliotheek. Het is inderdaad een 'must'. Denk eens na :deze 4 snelinventarissen bevatten samen 2.939 bladzijden, 1.477 foto's, 70 prachtige kleurenplaten, een archief van meer dan 6.700 contactdrukken ! Bovendien tal van tekeningen, etsen, plans, plattegronden, etc. Te betreuren is wel dat door die spijtige, nutteloze straatnaam- en huisnummerwijzigingen geen eenheid meer bestaat in het geheel. De publicatie van de 2 laatste delen heeft meer dan een jaar vertraging opgelopen omdat men ze heeft willen aanpassen aan de gewijzigde namen en nummers. Het gevaar van een zo grote stedelijke rijkdom - dat hebben wij helaas al vele malen ondervonden - is dat men er zich helemaal niet meer van 233


bewust is, dat men er min of meer ongevoelig voor wordt en aldus toelaat dat waardevolle, onvervangbare zaken verdwijnen of verminkt worden. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD De Heer J. Thiron-Selis schrijft ons het volgende : 'Daar ik probeer van een zo volledig mogelijke inventaris te maken van de schandpalen in onze provincie, had ik graag van u volgende inlichtingen bekomen indien mogelijk : 1° De paal op het Veerleplein. Is dit al of niet een oorspronkelijke schandpaal? Ik vind nochtans nergens ringen of zo die er op duiden dat deze paal als schandpaal gebruikt is. Of is het juist een herdenkingspaal zoals op de voet staat ? 2° De vroegere schandbank van Gent die in de muur van de Vleeshal, boven het 'galgenhuisje' bevestigd is, heeft u daaromtrent enige inlichtingen' ? V raag van de Heer R. Brullez : Wie kan een persoons- en levensbeschrijving geven van de volgende Gentse Typen : Blind Lowietje, Vieze Karweie en Zot Sofietje ? De Heer Ch. Stocké stelt de volgende vraag : Het L-vormig straatje dat de Burgstraat verbindt met de Bonifantenstraat heet de BOTERMANSTRAAT. Ik heb geprobeerd te achterhalven wie die 'Boterman' wel zou kunnen geweest zijn, maar nergens heb ik daar iets over gevonden. Weet iemand daar meer over ?

234


GENTSE STADSTRAMS EN -BUSSEN IN DE PERS Het is met genoegen dat wij vastgesteld hebben dat het boek van Lode Hoste over de Gentse trams zeer goed onthaald werd, iets waar wij trouwens geen ogenblik aan getwijfeld hebben. Wij laten hier enkele uittreksels volgen uit recensies.

Vooruit Het boek van Hoste is vlot geschreven. Heemkundigen en andere belangstellenden hopen dat er nog een vervolg op komt.

De Gentenaar Een vlotte kroniek samengepend door Lode Hoste ... Even lezenswaardig is het tweede deel waarin hij een reeks anekdoten vertelt, aangevuld met enkele tramliedjes en -gedichten.

Het Volk Het boek van Hoste, een bijzondere uitgave van de 'Heemkundige en Historische Kring Gent' bevat meer dan de loutere geschiedenis tot in 1981 en vormt op zich een schat van doeurnen tatie.

Het Laatste Nieuws Een interessant en boeiend boek. Aan zo'n geschiedenis bestond een behoefte, want Gent miste tot op heden iets dergelijks.

Streekkrant E.3 De zeer bedrijvige en grootste kulturele vereniging van Gent, de 'Heemkundige en Historische Kring Gent' mag een pluim op haar hoed bijsteken naar aanleiding van de publicatie 'Gentse Stadstrams en -Brussen'. Het is geschreven in een losse, vulgariserende stijl, waardoor het voor iedereen toegankelijk is. Het vult een leemte. Het boek staat boordevol gegevens en wetenswaardigheden, een fantastische schat anekdoten en historische feiten, versterkt door fotomateriaal, waarin elke Gentenaar zijn gading zal vinden. Het is meer dan een lokale kroniek, want het boek is uitgegroeid tot een kleurrijke getuigenis van een tijds- en stadsbeeld van de Arteveldestad over meer dan een eeuw.

Informatieblad S.O.S. Gent Een boek dat de meeste Gentenaars ongetwijfeld zal interesseren.

235


Geschreven in een vlotte stijl door Lade Hoste, een doorgewinterde folklorist en heemkundige, Oud-Conservator van ons Museum voor Volkskunde. Wat het boek zeer boeiend maakt zijn de 73 foto's die het bevat en die veel Gentenaars met nostalgie zullen bekijken. Dat is heel mooi en wij danken de recensenten hartelijk voor hun lovende woorden, maar de beste graadmeter voor het succes van een boek is zijn verkoopcijfer. En dat ligt op een prettig hoog niveau. In die mate dat wij de achterblijvers onder onze leden zouden willen waarschuwen niet langer te wachten om het boek te bestellen, want ze zouden wel eens op hun neus kunnen kijken. De oplage werd vastgesteld op 1.000 exemplaren en een herdruk wordt niet overwogen. Op nauwelijks enkele weken waren de twee derden van de oplage al verkocht en, alhoewel wij de publicatie slechts in een eerder beperkte kring hadden bekendgemaakt, zijn er reeds talrijke bestellingen van het buitenland binnengekomen. Wie van plan was zich het boek aan te schaffen kan het dus best ONMIDDELLIJK doen. Wij herhalen de prijs : 280 fr. (port inbegrepen) voor onze leden. 380 fr. (port inbegrepen) voor niet-leden. Dit bedrag is over te schrijven of te storten op de Postcheckrekening van de Kring :Nr. 000-105047360, met de vermelding 'Boek Hoste'. Degenen die 30 fr.portkosten willen uitsparen, kunnen het boek afhalen in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Huis Nr. 46, Groot Begijnhof- St-Amandsberg. Leden worden verzocht hun lidkaart mede te brengen. Iedere zondag van 10 tot 12 uur. Opgelet ! Gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus.

LEZERS SCHRIJVEN Het is steeds een verheugende ervaring èn voor de schrijver èn voor het tijdschrift waarin geschreven wordt als lezers op geschriften reageren. Het komt inderdaad veel te weinig voor dat het lezend publiek uit zijn hoek treedt om blijken van belangstelling te tonen, wetenschap aan te brengen, kritisch tussenbeide te komen, zelfs andersluidende standpunten uit de doeken te doen. Steeds waar blijft het dat 'du choc des idées jaillit la lumière'. We haasten ons dan ook melding te maken van een schrijven dat de heer 236


D. Maes zo vriendelijk was ons te laten geworden. Hij reageert namelijk op de voetnoot 3 van het artikel De Gentsche Vleeselihouwers aan het woord (G.T. 1979, blz. 25-42). De noot in kwestie luidt: 'De Vleeshouwers waren de enigen die het recht hadden 'met loopende honden en met jachthoorn' het rode beest, het hert, te jagen. Overal in Vlaanderen behalve te Olsene en te Vinderhoute. Op 1 okt. 1667 werden er zelfs door de hoogbaljuw uitgenodigd te gaan jagen tussen Brussel en Leuven, met name in de streek rond Mechelen. Aan dat jachtrecht doen ons een groot houten beeld van een hert en een jachthoorn denken die we in het Bijlokemuseum kunnen gaan bekijken'. In zijn brief verwijst steller naar een inventaris uit Vinderhoute. Hij schrijft :'De inventaris is gedateerd 1723 en draagt het nr. 1113 en is ook vermeld in het werk van F. De Potter en Broeckaert. Hij draagt het volgende opschrift : 'Inventaris raeckende alle papieren der heerelijekbede van Vinderhaute met datter toebehoort'. Onder de titel : 'Be wijsen nopende de jaght gecotteert met de letter F ende elcx nombre' vinden we onder het nummer 3: 'Stucx proces tusschenjor. Phle Woutters heere van Vinderhaute en jeghens deken ende eedt vanden Vleesschen Ambachte binnen Ghendt ter eausen van de jacht waer in den heere van Vinderhaute heeft geobtineert voors. stucx en overlegghen ghedient hebbende in de selve saecke met voorder instructie daer in dienende .. .' Gezien de meeste originele papieren van de heerlijkheid Vinderhaute in aanvang van de 19de eeuw per kilo verkocht werden (zie De Potter en Broeckaert) is het nu onmogelijk het desbetreffende stuk na te trekken. De voormelde inventaris berust in het Rijksarchief van Gent'.

M.V.W.

WAT DULLE GRIET ZEGT!. .. - 't Vriest dat 't kraakt, zegt het spreekwoord. Minder gekend, maar toch even schilderachtig zijn deze oude Gentsche gezegdens: - 't Vriest de kraaien uit de buumèn. - 't Bakt ... -De ruuk vriest aan de schewe. - Ge pist bergskeus in plaats van putjes. - 't Es vensterkenskirmesse (Als de ruiten met ijsbloemen getooid zijn) - 't Vriest de duuvels duud in d'helle. -Nooit zuu erg en vriest Dat 't kraantje nie en piest 237


(Wil zeggen, dat het nog zoo mag vriezen, dat de bierkraan blijft loopen). - 't Vriest 't vaantje aan den stok. (Als er vroeger in de volkswijken koekenbakken werden gehouden, stak men een wit vaantje uit. Bij erg vriesweer gebeurde het dat het vaantje stijf als ijzer vroor). - 't Vriest uw hert Stijf als een berd. - 't Vriest ne kater uit zijn vel. - 't Vriest de papen uit d'helle. Men zeide ook nog : nt Vriest d'advokaten uit d'helle'. - Vriezen ... om den duuvel te doen niezen. - 't Vriest pinnekens (ijskegelkens). - De Schelde zei aan de Leie : 't Es uit mee drijven en vrijen De Leie zei : 'k Ben 't luupen moe We doen alle twieje ons muile toe En Leie en Schelde lagen toe. -'kHêkêwe Zei Cies zijn vrêwe 't Goe zekers vrieze Zei Lewieze Wa sirt mij de vust, Zei Cies, ken vreeze alleen maar den dust. - Ik zegge dat 't vriest Zei Verbiest Mijn mage is ien ijs Die zei G hijs 'k Hê de vust aan mijn graten Zei Verstraete En ik aan mijn kajelle Zei Van Melle 'k Vrieze vast aan mijn zule Zei Van Hulle Mijn haar vriest van mijn bolle Zei Cies Colle Die geen haar en hee, moe hem nie kamme Zei Van Damme.

238


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 12de Jaargang nr. 5

15 september 1983

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Voorzitter : G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Penningmeester : A. Verbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres : Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg -Gent Postrekening : 000-105.04.73-60,Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent. Lidgeld : 250 fr. per jaar

INHOUD Hembyse, een beruchte Gentenaar De Graanstapelhuizen in Gent Over het verdwenen "De Vreesebeluik" of "Cité Ouvrière" Onze Gentse Keukenrubriek Wie wasJoseph Plateau? Het secundair onderwijs in onze stad De Van Eyck's te Gent :. De verblijfplaatsen Inventaire archéologique : Het Kasteeltje van Emmaüs Lezers schrijven ons Vraag en Antwoord

240 248 251 25 7 262 266 268 277 282 283

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermoilt. Verantwoordelijke uitgever en beheer: G. Hebbelynck, Voorhoutkaai 40, Gent. Elke auteur is alleen verantwoordelijk voorzijn bijdrage. Uitgegeven met de steun van het stadsbestuur van Gent en van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen.


HEMBYSE, EEN BERUCHTE GENTENAAR Op 24 october a.s. zal het precies 400 jaar geleden zijn dat Hembyse, door de Gentenaars uit ballingschap teruggeroepen, in onze stad aankomt en er zijn dictatuur begint die voor hem - en zo veel anderen noodlottig zal aflopen. Wij maken graag van deze gelegenheid gebruik om deze beruchte figuur eens in het licht van de schijnwerper te plaatsen. Zoals reeds verschillende malen is gebeurd, gaan wij ook deze keer te rade bij iemand die de kunst verstond een figuur te doen loskomen uit de wirwar van soms tegenstrijdige gegevens. U hebt het waarschijnlijk reeds begrepen : het betreft onze betreurde vriend Pierre Kluyskens die - meer dan 25 jaar geleden - in twee krantenartikeltjes de figuur van deze Gentse dictator belichtte. Wij laten ze hieronder volgen met onze dank aan de familie Kluyskens voor haar vriendelijke toestemming tot re-publicatie. In ons artikel van verleden zondag, gewijd aan het Hof van Wackene, hebben wij terloops het verhaal ingeschakeld van het huwelijk van de zeventigjarige Jan van Hembyse met de jonge Anna van Hueme, dat op 3 december 1583 in het historisch gebouw van de Poel plaats greep. Wij willen vandaag nog even uitweiden over de laatste levensmaanden van de beruchte Gentse dictator, een der meest hatelijke en laffe figuren uit de geschiedenis van de Arteveldestad, de tyran die alles opofferde aan zijn ongebreidelde hoogmoed, zijn grootheidswaanzin, zijn nooit verzadigde heerszucht en die ten slotte amper een paar maanden na zijn fameus huwelijk, door eenieder gehoond en verfoeid, op het schavot, v66r het Gravensteen, zijn straf voor zijn onmenselijke dwingelandij moest uitboeten. Bij geen enkel der talrijke auteurs die gehandeld hebben over de godsdienstoorlogen en de beroerde tijden te Gent, kan men een woord lof of medelijden ontdekken voor hem die, na over de stad dood en ellende te hebben gebracht, en ten laatste inziende dat de vijand de overwinning ging behalen, naar hem trachtte over te lopen om aldus door zijn verraad, genade te kunnen bekomen. Dierickx verhaalt in zijn ''MĂŠmoires", dat men na de dood vanHembyse, volgend grafschrift dichtte: "Ziet, hier ligt begraven Jonker Jan, in staatkund' weinig vroed, In godsdienst wankelbaar, in oorlog zonder moed".

*

* *

240


Jan van Hembyse. Litho door Ch. Onghena naar een portret door F. Pourbus. Kunsthistorisches Museum Wenen. Foto Stadsarchief Gent.

241


Keizer Karel en na hem Filips II vooral, hadden gedacht dat een onverbiddelijk optreden, het uitvaardigen van de zwaarste straffen, de beste middelen zouden zijn om het Protestantisme en het Calvinisme, vrij spoedig de kop in te drukken in onze gewesten. Granvelle en de hertog van Alva hadden om de beurt die terreurpolitiek te onzent toegepast doch hadden er de slechtste uitslagen mede bekomen; de slechtste dienst mede bewezen aan Spanje en per slot van rekening de Calvinisten niet enkel in hun geloof gesterkt, doch ook de katholieke bevolking ontstemd die zo zeer gehecht was gebleven aan de principes van vrijheid. In dergelijke toestanden zien doorgaans een of meer mensen, een gelegenheid om gebruik makende van de algemene misnoegdheid, hun persoon op te dringen en onder de dekmantel van de vrijheidsgedachte hun eigen politieke ambities door te voeren. Willem de Zwijger op het nationaal plan, Hembyse en Ryhove te Gent hebben handig·en zonder enig scrupule deze kaart gespeeld, tot het uitliep tot de onvermijdelijke strijd om de macht welke zij allen persoonlijk en volledig in handen wilden krijgen. Willem, Ryhove, Hembyse, zijn uiteindelijk alle drie in die strijd ten onder gegaan. Willem was de meest behendige; hij was de vader van de Pacificatie van Gent, van 1576,juweeltje van politieke diplomatie, prachtige wipplank voor zijn verdere loopbaan, doch hij heeft te vlug willen lopen en heeft zijn plan te vroeg laten doorschemeren. Ryhove was de voorzichtigste, de politieker die niet aarzelde een middenweg te kiezen, een transactionele solutie aan te nemen. Hembyse eindelijk, was de kalme berekenaar maar ook de meest ambitieuse, de man die voor niets, zelfs niet voor een moord, terugdeinsde en die slechts één objectief voor ogen had : te Gent, naar het voorbeeld van Genève, een onafhankelijke Republiek te stichten, waarvan hij de opperheer, de alleenheerser zou worden. Geen omwegen, geen compromis, geen toegeving : recht op het doel af. Liever duizenden mensen offeren dan een duim af te wijken van de op voorhand bepaalde weg... Hij stamde uit een achtbare adellijke familie af en had de meest verzorgde opvoeding genoten, streng, bijna ascetisch. Zijn leus was trouwens : "Sobrie et Vigilanter". Doch hij was de hoogmoed, de ambitie in persoon. Toen de Calvinisten het roer in handen kregen, aarzelde hij geen ogenblik om de godsdienst zijner vaderen te verloochenen en als afvallige de rangen te vervoegen van de overwinnaars in wier kamp hij wel dacht een leidende rol te kunnen spelen. Hij vestigde onmiddellijk de aandacht op zijn persoon door de hevigheid van zijn aanvallen tegen de Katholieke godsdienst, door zijn haatgevoe242


lens tegen de Spanjaarden, door zijn demagogische politiek welke erin bestond het volk aan te hitsen en het aan te zetten de kerken en kloosters aan te vallen, te plunderen en te vernielen. Hij werd gevolgd door het gepeupel, door de fariatiekers, maar vond onmiddellijk Willemop zijn weg: de prins van Oranje zag in tot welke uitspattingen de politiek van Hembyse zou leiden, welke gevaren er aan verbonden waren, de onmogelijkheid om nog met de tegenstrever te onderhandelen. Hembyse had ten andere reeds, door zijn optreden, de eventuele vruchtbare uitwerksels van de Pacificatie van Gent in de kiem gesmoord. Hij en de prins van Oranje werden dan ook vijanden, en in die vijandschap legde Hembyse, "Jonker Jan", dezelfde haat aan de dag als tegenover Spanje. Hij zocht dan toenadering met Ryhove, die ook de Gentse Republiek wilde verwezenlijken: vijanden van Spanje, worden zij het weldra ook van de Staten van Vlaanderen, wanneer zij de door hen aangestelde Hertog van Aarschot aanhouden. Zij maken zich van Gent meester: Ryhove neemt de troepen in handen, Hembyse het burgerlijk bestuur. Hembyse, de politieker, Ryhove de voorzichtige, die zijn macht niet wil vestigen op een groep plunderaars en het gepeupel, doch wil steunen op een militaire macht. Samen laten zij aan de Gentse bevolking, na zogezegd al de door Keizer Karel afgeschafte vrijheden, hersteld te hebben, de eed van haat tegen Spanje, op de Vrijdagmarkt, afleggen. Om die vrijheid te waarborgen is een leger nodig en om .dit leger. te betalen, is geld nodig : men neemt het goud en het zilver uit kerken en kloosters van de stad en omliggende gemeenten ! Doch de '\Trijheid" welke Hembyse schenkt is een vrijheid waarvan hij de grenzen afbakent, t.t.z. haat tegen de Katholieke Godsdienst welke het enthousiasme en het ideaal van zijne partijgangers moest aanwakkeren : de tweede Beeldenstorm van 1578, wordt systematisch ingericht en overtreft in vernieling al wat men zich kan inbeelden. Willem doet een laatste poging om zijn gematigde politiek te doen zegevieren en slaagt er ten slotte in Ryhove aan zijn zijde te krijgen. Alleen tegen deze twee rivalen, moet Hembyse het onderspit delven. Hij wordt verbannen en vertrekt naar Duitsland, waar hij in het geheim, een nieuwe politiek voert, die der intrigues. Op dat ogenblik reeds heeft hij alles gewikt en gewogen, weet hij reeds welke houding hij in alle omstandigheden zal aannemen. Ryhove alleen te Gent gebleven, speelt perfect zijn rol van dictator. Hij wist, dat vroeg oflaat, die uiteindelijke strijd om de opperheerschappij zou uitgebroken zijn, en hij, de voorzichtige, had op het gepaste ogenblik, het kamp van Oranje vervoegd; er was geen plaats voor twee despo243


ten in de Gentse Republiek. Maar zijn heerschappij zou van korte duur zijn. Alexander Farnese hehaalt het ene succes na het andere en de toestand wordt hachelijk voor Gent, dat door eenieder verlaten, slechts in zijn fanatisme de nodige moed put om weerstand te bieden. Is de bevolking hardnekkig trouw, zo zijnWillemen Ryhove voorzichtiger. Zij ontvangen de Hertog van Anjou, een Franse katholieke prins, met grote eerbewijzen, doch laten zich door hem om de tuin leiden ... Het volk stelt Ryhove hiervoor verantwoordelijk en roept in juli 1583, Hembyse de "redder van de stad", uit ballingschap terug. Niemand had aanvaard op een zo hachelijk ogenblik het bestuur van de stad in handen te nemen, doch Hembyse is verblind door de hoogmoed. Hij denkt terug een rol te spelen, het roer om te werpen, de Gentse Republiek te redden. Op 24 october doet hij als triomfator zijn intrede in de Arteveldestad ... Zijn hovaardigheid en ijdelheid grenzen thans aan het ongelooflijke : hij laat munt slaan op zijn naam, hij treedt als zeventigjarige ouderling in het huwelijk met een jong meisje, hij eist het historisch Hof van Wackene voor zich op. Maar terwijl het volk in de mening verkeert, dat hij de stad zal redden, dat hij het mirakel van de bevrijding zal verwezenlijken, voert hij heimelijk het plan uit welke hij, voor die eventualiteit_ in Duit:Sland heeft ontworpen. Hij was teruggekomen in de hoop "zijn" republiek te redden, en opnieuw de opperheerser te zijn, doch hij had alras ingezien dat het een verkeerde berekening was geweest. Hij zat gevangen in een slop, hij was, slachtoffer van zijn waanzin, in de leeuwenkooi getreden. Er bleefhem slechts ĂŠĂŠn middel over om zijn hoofd te redden: verraad te plegen, de stad over te leveren aan Farnese en als beloning, als Judaspenning, onder Spaans bestuur een eerste rangplaats in de stad af te smeken. Hij knoopt onderhandelingen aan met Farnese die hem goud en geschenken stuurt, maar op het zelfde ogenblik, rukt Willem van Oranje op naar Oudenaarde. En reeds eist Famese een eerste losgeld van Hembyse : deze laatste aarzelt niet. Eindelijk zal hij zijn haat tegen Willem vrije teugel kunnen laten, eindelijk zal hij de prins van Oranje de genadeslag kunnen toebrengen ... Hij stuurt materiaal op naar de Spaanse troepen die te Wetteren de weg aan Willem'slegerafsperren, doch ditmaallekt de zaak uit. De Gentenaren worden gewaar, dat Hembyse verraad pleegt. Op 23 maart 1584 wordt hij in het Hof van Wackene aangehouden, uit zijn ambt ontzet en in het Prinsenhof opgesloten. Hij wil zich verdedigen, loochenen, maar men toont hem brieven welke men dezelfde dag kon onderscheppen en geen twijfel meer overlaten 244


riopens zijn verraad. Men dwingt hem, onder de bedreiging de hand af te hakken, zijn beschuldigingsakte te ondertekenen. Het proces werd spoedig ingeleid: het was een wrak dat voor zijn rechters verscheen. Jan van Hembyse, het idool van de Gentse Calvinisten, werd op brutale wijze van het voetstuk waarop hij zich ten koste van veler bloed gehesen had, neergehaald. Dezelfde massa die hem nog enkele dagen vroeger geestdriftig had toegejuicht en in hem de redder van de stad begroette, eiste thans dat hij zonder verwijl naar de pijnbank zou gevoerd worden, wat ten andere overbodig was. Hembyse moest niet bekennen, de tegen hem uitgebrachte beschuldigingen waren voldoende bewezen. De nacht van zijn aanhouding had men in z'n woning een waar arsenaal ontdekt, wat er op wees dathij alle voorzorgsmaatregelen had getroffen. Enkel een spoedige overgave van de stad aan Far)1èse, hertog van Parma, , had zijn hoofd nog kunnen redden : de hertog had inderdaad, een wapenstilstand uitgevaardigd en aan Brugge en Gent de voorwaarden van hun overgave laten kenn_en. In de stad kwam het onmiddellijk tot gevechten tussen de "V r e d e verzoekers" en de "Vrede-verwerpers". Op 15 mei geraakten zij slaags op de Vrijdagsmarkt. De eersten riepen onophoudend "Vrede, vrede" en hadden aanvankelijk de bovenhand op de Calvinisten die uiteindelijk, onder het geroep "Religie, Religie" de overwinning afdwongen, hun tegenstanders ontwapenden of gevangen zetten ! Elke hoop was thans voor Hembyse verzwonden. Zijn proces werd begin juni door de nieuwe onderbaljuw ingesteld : de beschuldigingsakte bevatte niet minder dan twee-en-veertig artikelen die geresumeerd werden in vijf hoofdbeschuldigingen : verraad, muntslaan, roof, moord en geweld. Aanvankelijk had Hembyse ~r aan gedacht zich niet te verdedigen, maar genade af te smeken. Toen hij inzag dat het tot niets baten zou, poogde hij punt voor punt de aanklacht te weerleggen, doch het was verloren moeite : de beschuldiginggakte was verpletterend. Uit de voorgelegde stukken bleek te over dat hij reeds tijdens zijn ballingschap in Duitsland, in 15 79 onderhandelingen had aangeknoopt met vertegenwoordigers van de Hertog van Parma om hem¡ Gent over te leveren, voorts dat hij materiaal en hulp bij middel van een aantal schepen aan de Spaanse legers wou zenden. Men beschuldigde hem verder munt te hebben laten slaan met zijn wapen en opschrift, koperen, zilveren en gouden stukken, zulks op kosten van de stad. Wat het derde punt de roof, aanging, werd bewezen dat hij hoge bedragen had ontvangen van personen die hij tot bepaalde stadsambten, had 245


benoemd. Hij werd ook beschuldigd van moord op Jacob Roelandt, Maarten Musaert en nog andere tegenstrevers. Hembyse's verdediging was uiterst zwak: hij poogde enige aanklachten te weerleggen en verklaarde voor het overige "dat hij, aldien hij door de menigte van affairen overvallen en zijn verstand belemmerd zijnde, zig ergens in mogt misgaen hebben, dat het zelve ten aenzien van zijne voorgaende en geduerige goede diensten, behoorde ongemerkt, vergeten en bewimpelt te worden". De zaak werd, na Hembyse's verdediging, in beraad gehouden.

* * Inmiddels was de toestand te Gent bijna hopeloos geworden. Na de verwerping van Farnèse's vredesvoorstellen, was de strijd herbegonnen: de stad was volledig omsingeld, belegerd door de Spaanse troepen. En zoals het altijd in dergelijke gevallen gebeurt, ontbraken weldra de nodige levensmiddelen. Het graan, het vlees, de boter, werden tegen ontzaglijke prijzen verkocht. Op 19 juni reeds moesten alle boeren die het platteland waren ontvlucht om achter de stadswallen een veilig onderkomen te vinden, vóór de avond de stad verlaten; de ongelukkigen die zich in de St.Michielskerk hadden verschanst, werden uitgedreven en buiten de stadspoorten geleid. "Op dezen tijd, lezen wij in de Gendsche Geschiedenissen, quamen er dagelijks verscheyde lichaemen, aen elkanderen gebonden, aengedreven in de Schelde, en men rekende dat er tussenGenden Audenaerde meer als twee honderd doode lichaemen lagen op het veld, sommige van die vermoord, en andere van die door honger en gebrek gestorven waren". Men ging van huis tot huis om het graan aan te slaan; alle katten en honden van de stad waren sedert weken opgegeten en de "gemeene lieden, schrijft Bernarclus De Jonghe, aten doorgaans brood van draf ofte diergelijke. Op deze tijd en was er geen vleesch in het kleyn Vleesch-Huys, en zo weinig in 't groot, dat enen man 't zelve wel zoude weg gedragen hebben. De honger onder vele menschen was zoo groot dat zij de pijpen van de sijoillen, waermoeschstokken, enz. die op destraeten laegen opraepten, om met andere kruyden te mengelen en te eten". En toch wouden de Calvinisten zich niet overgeven. Opgezweept zoals zij het door Hembyse geweest waren, hadden zij Farnèse uitgedaagd en dachten dat het nu te laat was om genade te bekomen. Maar toen vetnomen werd dat de Prins van Oranje op 10 juli 1584 te Delft vermoord was geworden door Balthazar Geeraerts, begonnen velen 246


te wankelen: de stad was omsingeld en de Spanjaarden tot vóór de poorten genaderd; er heersten hongersnood, gebrek aan geld, er waren geen leiders meer. Het was in die stemming van terreur dat Jan van Hembyse op 4 augustus van het Prinsenhof naar het stadhuis gebracht werd om de uitspraak te aanhoren. Hij werd verwezen om op een schavot vóór het Gravensteen met het zwaard onthoofd te worden, zijn hoofd een uur lang op een spil te worden ten toon gesteld, terwijl het lichaam op het schavot zou blijven liggen. Om drie uur in de namiddag werd hij naar het Veerleplein gebracht, waar het vonnis werd voltrokken. Een maand later gaf Gent zich over aan Farnèse. "Hembyse was, zegt Van Meteren, een hoogmoedigen en staetsdijken man geweest, die hem zeiven achtte als eenen Graeve van Vlaenderen, hebbende grof geschut in zijn huys, en eene lijfgaarde van twintig of dertig hallebardiers en musketiers; onervaeren, geldgierig, stout en streng" die geheel Vlaenderen en de stad van Gend in vele zwaerigheden heeft gebragt door onbedachten en plompen iver".

*

* * Niemand heeft ooit met zekerheid geweten waar Hembyse werd begraven. Sommigen hebben beweerd dat het in de St.-NiklaaSkerk was, in het graf zijner familie; De J onghe daarentegen houdt staande dat het lichaam en het hoofd in de St.-Baafskerk begraven werden ''v6ór de afgebroken autaervan S.Jan Baptiste". In 1835liet Baron de Saint-Genois een historische roman verschijnen: "Hembyse, histoire gantoisc;! de la fin du XVIe siècle". In de nota's, op· het einde van het derde boekdeel, schrijft hij o.m. dat wanneer men in 1825 de vloer der Augustijnenkerk openbrak, men er een aantal grafstenen wegnam van de familie Hembyse; een ervan droeg geen enkel opschrift maar onder de steen vond men een loden kist, waarop volgende woorden telezen stonden: "Obüt Jonker-Jan Hembyse, 4 aug. 1584". De kist werd geopend en men trof er het geraamte in ·van Hembyse, met het hoofd tussen de knieën, de Saint Genois beweert dat de inlichtingen dienaangaande hem door de architect Goetgebuer werden verstrekt. Pater Ambrosius Keelhoff, die in 1864 een "Geschiedenis van het klooster der Paters Emeryten Augstijnen te Gent" uitgaf, heeft in de jaarboeken van het klooster ·geen enkele melding over dit grafzerk gevonden. ''Wij hebben vroeger gezien, schrijft hij, dat onze kerk in 1582 .afgebroken werd en dat een straat gemaakt was door het midden der puinhopen 247.


en juist op die plaats welke men nu aanwijst voor zijne begraafplaats; aldus was het onmogelijk daar te begraven, en nog veel minder in de kerk, omdat zij reeds meer dan twee jaren verwoest was". Nochtans had de familie Seclyn-Hembyse ene "vrije sepulture" in de Augustijnenkerk. Hierop voortgaande, alsmede op het feit dat Hembyse naar De Jonghe beweert, katholiek gestorven is, veronderstelt Pater Keelhoff dat men aan het volk, dat in zijn blinde haat, het lichaam van Hembyse had willen onteren, wijs gemaakt had dat hij in de St.-Baafs of St.Niklaaskerk begraven werd. Heimelijk zou men het lichaam overgebracht hebben naar het kerkhof naast de Augstijnenkerk- niet ver van het Gravensteen afgelegen - en na de beroerde tijden zou de familie hem in het graf der Seclyn-Hembyse's hebben begraven. Loutere veronderstelling natuurlijk, welke het geheim over het stoffelijk overschot van Gent's grootste en meest verderfelijke tyranJaat zweven. Pierre Kluyskens

DE GRAANSTAPELHUIZEN IN GENT De gebruikte meervoudsvorm in bovenstaande titel zal misschien sommigen van onze lezers verwonderen. Het is wel opmerkelijk, maar wanneer er gesproken wordt over het Stapelrecht, denken veel Gentenaars uitsluitend aan HET stapelhuis : de Spijker op de Graslei. Daarmee bewijzen ze dan dat ze zich een totaal verkeerd beeld vormen van het enorm belang van dit recht voor onze stad. Wij denken er goed aan te doen hier even De Potter aan het woord te laten teneinde deze misvatting uit de wereld te helpen. Terloops maakt hij ook enkele bedenkingen over de Spijker, bedenkingen die misschien nog niet zo veel van hun actualiteit verloren hebben. Wij veranderen vanzelfsprekend niets aan de spelling en aan de specifieke stijl van De Potter. Wij hebben gezien dat de stad geen eigen stapelhuis bezat; het graan, aan de verplichting der wet onderworpen, werd gezolderd bij bijzonderen, op de Koornlei of daaromtrent, in een zeker getal daartoe ingerichte huizen. Men noemde die gewoonlijk~ de "herberghen ter Leije", en de eigenaars of pachters : de "weerden ter Leije" of de "weerden van den stapele ter Leije". Deze waren, gelijk DIERICX te recht opmerkt, gewoonlijk bankiers, door wier bedienden, klerken geheeten (een soort van factors of makelaars) de graanhandel werd uitgeoefend. Aanzienlijke familiĂŤn schaamden zich niet weerd of klerk te zijn : in het midden der 248


XVe eeuw treffen wij onder de eersteneenen Sersanders, onder de makelaars eenen Borluut aan. Bewijs te meer, dat de adel van Gent zich evenmin vernederd achtte door handel te drijven als door eene nering te he"' oefenen. De makelaarspost moet er een goede geweest zijn, want hij, die hem vervulde, had den zesden penningvan al de koopsommen; hij handelde rechtstreeks met de graanhandelaars, die in de oude schriften den naam dragen van beerielegghers. Een aardig woord, is 't niet, waar er quaestie is van graan?- Aardig in deoogen voor ons, die maar half de taal meer kennen van onze voorouders en te zeer verwaarloozen hunne schriften te raadplegen,hunne gebruiken op te sporen. 't Woord beerielegghers, hoewel een Germanisme misschien, is nochtans gansch gepast voor mannen, die koom verhandelen; beer beteekent: graan, zaad. Vandaar dan ook beerie, in den zin van graanmagazijn, gelijk er te Gent een aantal huizen met dien naam bekend waren. Wij ontmoetten er reeds een op onze wandeling~ misschien twee, want de Berrie, het huis op de Oude Vischmarkt, kan wel een Beerie zijn geweest. V anclaar ook : beerielegghers mate, in sommige oude oorkonden te lezen, wat wil zeggen de maat, waar de graankooplieden zich van bedienden, en wat hetzelfde bediedt als bodemmate (van bodem, de planken, waar 't graan ten zolder op lag). -Er was nog een ander woord om de koomzolders aan te duiden, namelijkgraenders, ook in de middeleeuwsche oorkonden meermaals gebruikt. 't Woord beerie was te Gent algemeen gekend. In een verordening der pijnders, gedagteekend 1545, spreekt men van 't opdragen der granen en groenten "op zolder, te waghene, te scepe, ter beerije ofte ten aerde." · MARKVAN V AERNEWIJCK die omtr~nt alles, wat den graanspijker betreft, goed moet ingelicht geweest zijn, zegt in zijne Historie van Belgis dat er in de stapelhuizen ter Leie wel4.000 mud koom kon geborgen worden, elke graansoort afzonderlijk gesteld; immers de zolders waren te dien einde verdeeld. Ten tijde van onze kroniekschrijver nochtans hadden de kooplieden zeiven de meeste graanders gekocht, zoodat daar vrij en onvrij goed samen werd geleid. Dit had tot gevolg dat de zolders omtrent de Lei lichtelijk konden vol geraken en er dan op andere punten der stad naar stapelhuizen diende gezocht te worden. Zulke zullen er denkelijk niet veel zijn geweest ? - Z6o meent men misschien, maar vele meeningen omtrent ons verleden zijn valsch. Zou men denken, dat Gent's handel niet aanzienlijk was omdat v.ij geene oude stapelhuizen bezitten, hQog en uitgestrekt als dat bij ons handelsdok? Welnu, ziehier eene officiële opgave der middeleeuwsche beeriè'n of graanders, nog aanwe~ig in 't midden der XVIe eeuw. 20 op de Koornlei, 10 in den Hooiaard, 6 in de Korte-Munt, 2 in de Donkersteeg, 18 in den omtrek der St~Nicolaaskerk, 31 op de Koom249


markt, al de huizen in de Mersenierssteeg (Sterrestraat), 4 aan St-Michielskerkhof, 23 op de St-Michielslei, 11 op de Predikheerenlei, 5 in de Veldstraat, 3 buiten de Ketelpoort, 1 op Akkergem, 8 in Onderbergen, 6 buiten de Posteme, 3 op de Hoogstraat, 12 in de Drapstraat, omtrent de Hoofdbrug en de Veerleplaats, 7 op de Vrijdagmarkt, 7 in de Oudburg, 2 aan de Liefbrug, 1 aan de Schaap brug, 2 op de Tichelrij, 7 op 't Meerhem, 5 op den Korten-Steendam, 1 in de Waterwijk, 5 in de Lange Munt, 3 op de Hoogpoort, 2 aan den Rooden-Toren, 3 in en omtrent de Veerstraat, 6 aan de Nieuwbrug, 1 op den Polder, 2 aan den Wijdenaard. Wij tellen er ongeveer 224, een cijfer dat beter dan alle redeneeringen ons overtuigen moet van de gewichtigheid des Gentsehen handels, en zulks nog maar voor éénen tak - dien van granen en zaden ! Vraagtmen nu: "waar stonden al die beeriën ? er is daar geen spoor van overgebleven ?"-Dan antwoorden wij: Ja wel; 't graan werd gelegd in gewone huizen, 't zij op den vloer, 't zij boven op zolders en kamers. Laat ons dàt weeral niet vreemd voorkomen, de middeleeuwsche gebouwen zijn niet aan de onze te vergelijken. Hoevele richt men er thans op, welker zoldering schiei buigt onder 't gewicht van enkele menschen, waar geene enigszins zware kas kan staan zonder de dunne withouten rebbekensen plankjes te doen krommen ! De graanders van vroeger daarentegen waren getimmerd met balken en planken van eikenhout zonder spek, waar eene sterke vracht op rusten kon zonder gevaar van instorting. Dààr heeft men de uitlegging van menig bijzonder stevig en kloek getimmerte, hetwelk men somtijds in oude, zelfs onaanzienlijke huizen onzer stad bewondert en dat velen onzer, onbekend met de behoeften en gebruiken der vorige tijden, doet meenen : "onze voorouders hadden 't eikenhout wèl goedkoop, zij maakten "kerkwerk" aan gebouwen, die dat missen konden." Wil men nu weten waartoe de oude Graanspijker op de Lei, sedert de middeleeuwen en tot in de voorgaande eeuw bevracht met de beste vrucht des arbeids onzer wakkere boeren, heden dient, dan weten wij waarlijk niet wat te antwoorden. 't Schijnt, dat het zoo wat tot alles en tot nog meer dient ... Maar in welken deemiswaardigen toestand vinden wij het gebouw ! De zoo eigenaardige gekoppelde vensters zijn gestopt met uiteenvallende planken; verscheidene van de lichte kolommetjes in 't midden zijn gebroken; 't onkruid wast op de muurhoeken; de ijzeren lenen -misschien nog dezelfde, die den tijd beleefden van de vrijmaking onzer gemeente, of van den Gulden-Sporenslag -worden onder en boven verknaagd door den roest; het water zijpelt in lange zwartachtige lijnen langs den gevel; in 't onderdeel des gebouws, tot woningen ingericht, houdt men mogelijk ook honden, katten en konijnen. In"t kort (merkt SIRET aan in zijn Manuel du tauriste et du culieux à Gand) 't gezicht van 't arme oude gebouw wekt medelijden op. "Gij zult zien dat, 250


op zekeren dag, men dit eerwaardige huis, 't oudste van Gent, zal ineengezakt vinden liggen. 't Ware zoo eenvoudig, vanwege de stadsoverheid, dit gebouw zonder kostèn voor den eigenaar te herstellen : dit zou de gemeente m~ eengeringeopoffering vragen en men zou er haar zoo dankbaarvoorzijn !" SIRET heeftgelijk: maar ... sedert zijne klacht zijn reeds een en twintigjaren verloopenen er is voor 't Stapelhuis (niet alleen 't oudste burgerlijk gebouw der stad, maar van gansch het land) nog geen steentje verlegd ! - Men beweert dat Ladewijk XIV, de zoo genadige en "christelijke" koning van Frankrijk, een tafereel van TENIERS ziende, vol afkeer uitriep: "Qu'on m'ote ces magots !"Ach, handelen wij niet gelijk die gekroonde bloedhond ten opzichte van vele oude mo. numenten ? Laten wij die niet tot puin vervallen opdat ze gauw uit onze oogen zouden zijn, die stomme ~n te gelijk zoo klaar sprekende getuigen van de bouwktindige kennis, van de kunstliefde, de macht en de weelde onzer middeleeuwsche vaderen ? Getuigen van den bloei der stad, en van haar glorie, Zoo glansrijk schittrend op elk blad van haar historie Wie wijdt ze nog een blik vol eerbied en ontzag ?

OVER HET VERDWENEN "DE VREESEBELUIK'' OF "CITÉ OUVRIÈRE" De Heer E. Braeekman vroeg ons iets te publiceren -liefst met foto's over dit verdw~nen beluik. Graag delen wij hier bm:1digenkele bijzonderheden mede: Dit beluik was gelegen tu8se.n de Rozierstraat (ook nog Rogierstraat - sedert 194 2: Rozier) en de Blandinusstraat (sedert 1942 : Blandijnberg). In 1848 gafhet stadsbestUur aan aannemer Lieven De Vreese de toelating een beluik te .bouwen. De plannen voor deze "cité ouvrière" werden ontworpen door architect Leclerc-Restiaux. De voorgevel (kant Blandijnberg) - fotq 1 -werd in 1851 opgetrokken. E!lkele jaren nà de bouw, schreèf J. J. Steyaert in zijn· "Volledige beschrijvingvan Gent··~ 1857" het volgende: ''Sederdang had men vele plannen gemaekt om gemakkelyke, gezonde en goedkoope woo~gen aen werkliedèn te bezorgen; dit heeft men hier verwezentlykc.eenige oude gebouwen langs het St Pietersplein werden weggebroken, en op dien grond en op den aenpalenden hof, verscheidene ryenhuizen gebouwd, welke omtrent honderd zeer· geschikte wooningen uitmaken, en ten volle aen het menschlievend doel beant251


r J

N U1

N

1. De Vreesebeluik: Voorgevel kant Blandijn (Foto ¡:VerzamelingG. H.) .


N (Jt \.>)

"

,.

2. De Vreesebeluik: Kant Rozier (Foto: verzamelingG. H.).


Hl

~!

N U1 ~

3. De Vreesebeluik: Binnenplaats Cité Ouvrière. Nu ingenomen door de Boekentoren (Foto :verzameling G. H.).


4. De Vreesebeluik: Binnenplaats (Foto: verzameling G. H.).


woorden. Deze huizen staen er langs eenen cour of ruime open binnenplaets, alwaer sommige bewooners vóór het huis een &aei haveken hebben aengelegd. Langs het plein ziet men den prachtigen voorgevel van de twee toegangen naer dit beluik; dezelve zijn in den vorm van twee arkaden of zegebogen met beelden versierd ! hetwelk van op het plein gezien, een fraei gezigt te meer oplevert:" In het ''Verslag over het onderzoek gedaan ten jare 1904" omtrent de beluiken binnen de Stad Gent, vernemen wij dat er in het De Vreesebeluik 67 huizen waren bewoond door 62 gezinnen waaronder 29 zonder kinderen. Totaal inwoners : 176. Kant Rozier waren er 24 huizen bewoond door 22 gezinnen met een to~ taal van 83 inwoners. De zeer ongezonde Bataviawijk gelegen ten noorden van de "cité ouvrière" verdween in 1883 voor het bouwen van het Instituut der Wetenschappen tussen de Rozier en de nieuwer Plateaustraat (vroeger Laurierstraat en Kaleitje) Het De Vreesebeluik werd afgebroken- einde 1935/begin 1936- voor het bouwen van de nieuwe Universiteitsbibliotheek- met boekentoren naar de plannen van Henry Van de Velde. Op de hoek Rozier en St Hubertusstraat verrees het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde. Jaren later werden de gebouwen van de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte opgetrokken aan de Blandijnberg. G.H.

OPROEP AAN ONZE LEZERS

Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 u. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u vooraf voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A.


ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (vervolg) GROOT "VOL-AU-VENT" VAN VIS Gij weet wel, zo'n groot opgeblazen ding dat men bij de pasteibakker koopt:; vult met stukjes vis, stukjes paling en garnaal, gedraaid in een béchamelsaus, een scheel in zelfde deeg er op en in de oven gewarmd, ofwel : KLEINE BOUCHEETJES (OF VIDÉTJES) Van zelfde deeg, op gelijke wijze gevuld, of ook wel met kalfszwezerik (à la reine). Maar daar wilde Moetje niet van weten. Vroeger dienden ons mensen hunnen bouillie uit de soep op de eerste plat, met worteltjes. Men kon die toch niet wegsmijten; 't was zonde van 't goede vlees. En zij kreeg gelijk. Er volgde dus : WARME BOUILLIE MET WORTELTJES Het vlees, warm opgediend zo uit de soep, in dikke schillen gesneden, met een klak mosterd. Daarbij jonge "geschreepte" worteltjes, in stukjes gesneden, gespoeld, op 't vuur gezet met een kluitje boter en wat bouillon; peper en zout, een laurierblad en kleingesneden ajuintjes, en zachtjes laten gaar koken dat bijna alle vocht verkookt is. Opdienen met een lepel cristalisé doorgemengd en wat bloem, en versierd met peterselie. Nu zou de kat op de koord komen. Moetje wou haar hoofdschotel: grosbuuf met jardinière. Maar nq moest zij de duimen leggen, want Oude Keukenpiet stond ferm op zijn stuk: men gaf niet tweemaal rood vlees achter elkaar, en het werd: KALFSGEBRAAD MET GROENTENKRANS Een schoon stuk uitgekozen kalfsvlees in de pan gelegd met het nodige stuk boter en peper en zout en in de heete oven gestoken gedurende 35 ä. 40 minuten; goed rondom laten bruinkomen en op tijd overgieten met zijn eigen sap aangevuld met wat kokend water. Wordt opgediend met de eigen saus. Men zou er ook drie groenten bij opdienen, dan konden meteen de twee schone groentenschotels in drie vakken worden gebruikt die Oude Keukenpiet nog had gekocht in "Den Boer" uit de Bennesteeg. En het werden : ERWTJES (PETITS POlS FINS) Uit de doos in een stramijn goed overgoten met kokend water; met bo-

257


ter, ajuin, peper en zout en een stukje suiker verder klaargemaakt en opgediend met gehakte peterselie. SNIJBOONTJES Goed gedraaid, dat men geen draadjes meer vindt, fijn gesneden en gespoeld. Goed laten koken in water met zout : dan stoven met een ajuintje en ook opbrengen met gehakte peterselie. SCHORSENEREN Als derde groente werden schorseneren gekozen. Die zouden de avond te voren te weken worden gezet in karnemelk om gemakkelijk te "schrepen". Dat werkje zou aan broer AloĂŻs worden overgelaten, dan liep hij voor de rest niet in de weg en moesten de anderen hunne handen niet vuilmaken. De schorseneren, in stukjes gesneden en in water met azijn gedompeld, worden dan gekookt in water met zout en azijn; men laat ze niet te mals worden. Opgediend in een witte saus en ook versierd met peterselie. Laat mij nu vertellen dat enerzijds bij vlees en groenten KLEINE AARDAPPELTJES IN 'T VET zullen worden opgediend en dat aan de moderne keuken de toegeving zou worden gedaan dat het kalfsgebraad zou worden opgediend in schillen met rechts gestoofde kampernoelies en links schilletjes kalfszwezerik, afgezoden en in de bloem gedraaid en in de boter gebakken. Er volgde nu een ellenlange discussie voor het toevoegen van kip met sla of kip met opgelegde peertjes in de witte wijn. Maar tante Meele, die dacht aan haar beurs, meende dat het welletjes was. De kip zou voor de bruiloft zijn, en foilĂ tout ! Alleen kwam nu nog het dessert. Ons Moetje die nu zo wat in alles de toon had aangegeven, wilde nu absoluut van die schone taartjes die men in zes kon snijden, gelijk in de Rooigemstraat op de hoek van de IJzerstraat en die vijftig centiemen betaald werden ! Men gelukte er in haar te doen verstaan dat de IJzerstraat herdoopt was in de Hekelaarstraat, het bakkertje in kwestie niet meer bestaat, maar dat men drie taarten zou maken naar den ouden stempel en die ook in zes konden verdeeld worden.

258


PETIT BEURRE TAART MET BOTERKREEM

Men maakt Boterkreem ; men mengt 200. grammen goede verse ongezoute boter met 100 grammen fijne suikengoed slaan, er 8 à 10 druppeltjes vanille essence bijvoegen en verwerken tot een witte kreem. Dit verdeelt men nu in drie. Het eerste laat men zo als het is; bij het tweede deel verwerkt men gesmolten chocolade, bij het derde voege men essence van Moka. Op die manier kan men drie verschillende lagen vormen. Men weekt lichtekens Petit Beurre koekjes in melk met een scheutje Rhum. Dan legt men een eerste laag van zes koekjes in stervorm; men bestrijkt die met vanillekreem; een tweede laag koekjes bestreken met chocoladekreem, een derde laag bestreken met Mokakreem, een vierde laag koekjes overdekt ditmaal met ouwels ofDjeesekenspapier. Zo maakt men drie taarten, allemaal afgerond met een band van vanilleboterkreem met hier en daar een ouderwets zilveren anijsbolleken. In het midden van de eerste taart tekent men met de douille een M van Melanie, op de tweede een H van Hyacinthe, op de derde een hart met een pijl doorstoken en men heeft taart voor 18 personen. Nu nog een potje koffie, een halveke Fransche, en het menu was in orde. Leve Tante Mele en Oude Keukenpiet. Moge september hun gunstig zijn, en het verdere leven ook. Ik weet het wel, beste lezers maar vooral poeslieve lezeressen, dat gij loopt te branden van nieuwsgierigheid om te weten hoe dat verlovingsfeest verlopen is. Uitstekend : 'nen Keukenpiet in volle actie met een stielmuts op "plus haut que nature", een tante Meele, bedrijvig als nog nooit, "flak in de zwarte zijde" met een uitdagende orchidee op de borst, en een Moetje, vers van de kapper met krullekens, die van haar stoel aan het hoofd van de tafel, geen voet verzette maar met tong en bewegingen het air nam van alles te regelen en bergen werk te verzetten. De minst tevreden was broeder Cies, op alle punten miskontent : 1) omdat die R.V. uit "Palmares" hem opzettelijk braere Aloïs (synoniem van sukkelaar) had genoemd in plaats van Franciscus, 2) omdat, in plaats van achter zijn stoel te gàan rechtstaan hij direct gaan zitten was (wat woedende blikken vanwege Moetje en Tante Meele als giftige pijlen naar hem had doen richten), 3) omdat, wanneer hij v66r de anderen aan zijn soep was begonnen, zulks de opdienende werkvrouw Zoé, voor de gelegenheid met een wit kantenvoorschootje getooid, tamelijk luid had doen zeggen :

259


"Meniere Cies, hêw toch een beetje euwen samalvievre (1)". Eigenlijk was het een soort weerwraak van Zoé omdat hij gelachen had met haar schortje en gezegd had; "Ah, Zoé, hedde uw affelschreutse (2) aan dan?", 4) omdat eigenlijk en vooral die R.V. hem uitgegeven had voor nen ondergeschikte schorsenerenschreper, die menkleine werkjes in hand gaf om hem kwijt te zijn. Maar à part cà, Madame la Marquise, tout fut très bien, tout fut très bien. Er was zelfs meer: Tante Meele had "heur hand over heur herte geleid" en toch nog braadkieken met peertjes in de wijn als toemaat gegeven GEBRADEN KIP Het schijnt misschien wel belachelijk dat ik aan de lezeressen zal gaan· leren hoe zij een braadkip moet gaan gereedmaken, maar Oude Keukenpiet staat er nu eenmaal op, zeggende dat kip en kip twee kippen zijn. Het mag namelijk geen oud soepkieken zijn, om, op zijn Brussels uren te koken en gereed te maken als "henne in de rijst" of geen jonge kraaiertjes voor waterzooi met "elk zijn veugel", maar wel een pas flinkvolwassen mals kieken, doodgebloed en nog warm gepluimd, geruimd en gekuist, en dan met de maag en het leverke weer binnen de toegenaaide kip gestoken, bradensgereed. (Weet gij, tussen haakjes gezegd, dat, natuurlijk naast de bil, de maag en het achterwerk, waarin de staart is geplant, mijn twee lievelingsbrokjes zijn ? - inaar dat bitter zwart puntje moet er uit, zegt onze gedienstige~) Het braden van een kip, dat thuis in een goedgepaste warme oven gebeurt, ziet ge nu dagelijks in grootwarenhuizen aan het voor uw ogen draaiende spit vó6rdoen. Het is een proces van eerst in de boter draaien, goed dadelijk door de hitte laten pakken en bruin worden en niet vergeten zachtjes aan te laten mals worden; maar vooral regelmatig met eigen saus te overgieten. Bij het opdienen (in zijn geheel) versieren met peterselie en gebruinde patatjes of schillekens aardappels in de boter gekleurd erbij opbrengen. PEERTJES IN DE WIJN Uitstekend passen ook bij de kip die aan tafel door de heer of de dame des huizes naar de regels van de kunst wordt in stukken gescheiden, peertjes in de wijn. Men kiest niet al te grote en te rijpe peren, die men schilt zonder er de steeltjes af te doen. V oor drie kilogram gekuiste peren neemt men een halve liter witte wijn, een deciliter goede wijnazijn en een halve kilogram suiker, alles samen in een grote kastrol. Alles mag nu aan de kook gedu;.. rende twee á drie uren, maar zachtjes aan. Dan gaat alles in een speciale aardenpot en wordt tot 's anderendaags in de kelder geplaatst.

260


De peren worden nu zacht in een stramien gegoten. Het doorlopende sap wordt weer op 't vuur gebracht en tot de helft verkookt. Er wordt een deciliter azijn bijgevoegd, de peren weer in het vocht gelegd, alles laten koken en een paar maallaten opkomen. Van het vuur genomen mag het geheel in de kastrol stillekens afkoelen. De peertjes worden nu schoon in een vruchtenbokaal gerangschikt, het sap er boven op gegoten en de fles afgesloten 'met een sterk papier gelijk voor confituren. Wilt gij nu wel geloven dat die smakelijke peertjes, boven gehaald uit de provisiekelder van Moetje, aanleiding zouden worden tot heel wat gekibbel tussen Moetje en tante Meele ? Iedereen had de peertjes geloofd en geprezen en oude Keukenpiet, die een beste beentje wou voorzetten bij zijn toekomstige schoonmama, had telkenmale er op gewezen dat het 't werk was van de voorbeeldige huisvrouw die zijn aanstaande "helle-mère" altijd scheen geweest te zijn. 't Was in Moetje's "holle geslegen", en 's anderendaags vroeg zij aan tante Mele wanneer zij dacht als aanstaande goede huisvrouw aan he uren boterinsteek en haar provisie voor de winter te beginnen. Tante Meele viel van pure verwonderip.g op 'nen stoel en sprak ~ ''Wie denkt in onze tijd daar nu nog aan ?". Oude Keukenpiet, die 't onweer voelde aankomen, vroeg te gemoed komend : ''Wel Moetje, dat is nu een beetje mijn werk, wat zou er moeten gebeuren ? Wat was 't werk van de goede huisvrouw vroeger ?" - "Vroeger en nu", beweerde Moetje en ze rammelde af: (wordt vervolgd) (1) Gentse volksuitdrukking voor "savoir-vivre". (2) Band die de navel van een pasgeboren kind bedekte.

26.1


WIE WAS JOSEPH PLATEAU ? Op 15 September was het precies 100 jaar geleden dat de geleerde Joseph Plateau overleed. Het zou onvergeeflijk zijn, moesten wij deze gelegenheid niet te baat nemen om deze verdienstelijke ftguur even te belichten. Wij denken niet beter te kunnen doen dan hier de vertaling te laten volgen van een naamloos artikel dat destijds verscheen in "Palmarès" onder de titel "Qui était J oseph Plateau ?" Uiteraard met de vriendelijke toestemming van Mevrouw Penen die destijds dit blad uitgaf.

Enthousiast onderzoeker van het menselijk gezichtsvermogen, worden zijn ogen verbrand door het zonlicht en wordt hij blind. Joseph Plateau wordt geboren te Brussel op 14 october 1801. Zijn vader, Antoine, was een Doornikse kunstschilder die zich in Brussel had komen vestigen. Hij decoreerde verschillende zalen van het Paleis van Laken. Als hij 13 is, verliest Joseph zijn moeder Cathérine Thirion. Zijn vader, die van hem een artiest wil maken, stuurt hem naar de Academie. Een jaar later worden J oseph en zijn zusters Nathalie en J oséphine, die inmiddels ook hun vader verloren hebben, toevertrouwd aan het voogdijschap van hun oom, de advocaat Thirion. Daar deze opeenvolgende sterfgevallen een diepe indruk gemaakt hebben op de kinderen, worden zij met vacantie gestuurd naar Ohain, tegen Waterloo, op het ogenblik dat de geallieerde legers zich verzamelen om weerstand te bieden aan Napoleon. Met de dorpelingen vluchten zij naar het Zoniënwoud. Enkele jaren later heeft J oseph aan het Atheneum van Brussel een beroemde Gentenaar als leraar, Adolphe Quetelet, wiens standbeeld nu, niet ver van het Koninklijk Paleis, peinzend de grote beuken van het Brussels Park bekijkt. Deze keer beslist zijn voogd, die advocaat is, dat de jonge J oseph Rechten zal studeren. Hij schrijft zich in aan de Universiteit van Luik in 1822. Het is een kalme jongen met een beetje een zwakke gezondheid, blijmoedig van karakter en begiftigd met een uitzonderlijk geheugen. Aangetrokken door de waarnemingswetenschappen, legt deze student in de Rechten een herbarium aan en een collectie van gesteenten die hij verzamelt tijdens zijn wandelingen. Gehoorzaamt hij aan zijn oom, hij volgt ook zijn eigen neigingen : met zijn candidatuur in de Rechten, ein262


Joseph Plateau (Foto Stadsarchief Gent).

263


digt hij ook een candidatuur in de wis- en natuurkunde. Hij geeft de_ Rechten op en in 1829 behaalt hij zijn doctoraat in de wisen de natuurkunde met de "Dissertatie over enkele eigenschappen van de indrukken verwekt door het licht op het gezichtsorgaan". Tragische onvoorzichtigheid : hij heeft het zonlicht enkele seconden te lang willen observeren ! Een letsel aan zijn rechteroog geneest zeer moei~ lijk ... om terug op te duiken 14 jaar later, zijn linkeroog ook aan te tasten en hem, na een lange behandeling, blind te maken in 1843. In 1830 vestigt hij zich in Brussel, tegen de Leuvense Poort... als de Omwenteling uitbreekt. Gelukkiglijk verbleef hij in de Ardennen als de patriotten zijn huis bezetten om op de Hollanders te schieten. Hij is er onder meer belast met de scheikundige analyse van het Spa-water. In Brussel wordt hij leraar aan het Gazza-Instituut, een grote school die beroemdheid kende. Hij publiceert een "Verhandeling over een algemene theorie van gezichtsverschijningen" die groot opzien baart. Daarin bestudeert hij en somt hij de principes op van de optische waarneming, het gezichtsbedrog en de verschijnselen van de straling waarvan hij de wetten vastlegt. Een van zijn vele experimenten is beroemd. Een zwarte schijf, doorboord met verticale spleten, wordt in beweging gebracht met een regelbare snelheid. Deze snelheid wordt aangepast aan de bewegingsvariaties van een voorwerp dat bewogen wordt met een periodische snelheid. Door de spleten kan het voorwerp gemakkelijk waargenomen worden en wordt het als onbeweeglijk gezien. Professor Plateau ontmoet dikwijls een groep vrienden : de ~kundige Verhuist, Professor aan de Universiteit van Brussel, auteur van belangrijke werken, Adolphe Quetelet die dan Directeur is van het Observatorium, Nuremberger, de natuurkundige en anderen. Quetelet heeft gesproken over de conferenties die Plateau gaf : altijd nauwkeurig, helder, opgeruimd, zijn toehoorders boeiend door middel van vernuftige apparatuur van zijn uitvinding. Op aandringen van Quetelet aanvaardt J oseph Plateau de plaats van Pr~ fessar aan de Universiteit van Gent. Dank zij zijn uitvindingen, ook dank zij de kredieten die hij ontvangt en die dienen tot de aankoop van apparatuur, zelfs in het buitenland, schept hij geduldig een natuur- _ kunde-kabinet dat één van de modernste en de compleetste van zijn tijd zal zijn. In augustus 1840 trouwt hij met Augustine Thérèse Clavareau, wiens vader Directeur is bij de Belastingen. Een jaar nadien wordt hun zoon Félix geboren die Professor van Dier264


kunde zal worden aan de Universiteit van Gent. Gedurende het jaar van zijn huwelijk realiseert J oseph Plateau zijn meest beroemd experiment. Zijn preparator had olie laten vallen in een mengsel van alcohol en water. Plateau ziet dat de kleine massa's olie een spherische vorm aannemen ... Hij leidt er uit af dat, door op een juiste manier de verhouding water en alcohol te bepalen, het ingebracht volume olie juist zo veel zal wegen als de verplaatste alcoholische vloeistof, en aldus vrij zal zijn om te gehoorzamen aan zijn eigen aantrekkingskracht, alsook aan andere krachten die ingebracht worden. ¡ Een uitgebreide studie zal voortvloeien uit deze vaststelling. Plateau gebruikt een vloeistof van zijn uitvinding die glycerine bevat. Hij ontrukt al de geheimen van de fysica der vloeistoffen, haar structuur, haar eigen wetten, deze van haar evenwicht, van haar viscositeit, .enz. Een prachtig en enorm werk, uitgevoerd door een man die de eenvoudigheid zelf gebleven was. In 1843, wij hebben het gezegd, werd hij blind tengevolge van dit ongelukkig experiment in 1829. Hij 1844 ontvangt hij, als hulde aan de geleerde, pensioen met tractement. Alhoewel blind, zet hij zijn werken verder, zijn helpers lezen hem de laatste publicaties voor, zèlf schrijft hij tussen metalen staafjes die hij bevestigd heeft op een houten raam ! Tot aan zijn dood te Gent op 15 september 1883, zal hij punctueel verder blijven werken. Hij produceert hoeveelheden verhandelingen, weerleggingen, artikels, vulgariserende werken zowel als studies zoals zijn "Theoretische en experimentele statica der vloeistoffen enkel onderworpen aan de moleculaire krachten" die een samenvatting is van de wetenschap van die tijd in deze materie. Eminente professor, geniale geleerde, was hij een minzame man in de omgang en hij droeg onze goede stad Gent een warm hart toe.

265


HET SECUNDAIR ONDERWIJS IN ONZE STAD De geschiedenis van het secundair onderwijs voor meisjes in de stad Gent is een langdurige strijd geweest voor de erkenning van de fundamentele rechten van de vrouw in de maatschappij en tegen de taaie vooroordelen in zake opvoeding en onderwijs. Vanaf zijn ontstaan in 1907 heeft het gentse lyceum, onder de stuwkracht van Rosa de Guchtenaere (lerares) en Pieter Hoffmann (studieprefekt) en dank zij de inzet van vrijwilligers,leerkrachten en overheden (stad, staat) in niet geringe mate bijgedragen tot de bewustwording, zelfs tot de ontvoogding van de vrouw, later tot de wettelijke toekenning van haar statuut, midden in de uitgesproken mannenmaatschappij. Het secundair onderwijs voor meisjes werd decennia lang miskend en stiefmoederlijk bejegend en praktisch beschouwd als een aanloop tot het gezinsleven. Het werd aanvankelijk verstrekt door geestelijken of privĂŠ-scholen, waar de geestelijke ontwikkeling en de beroepsvorming minder aan bod kwamen. Deze ergerlijke toestand handhaafde zich tot in het begin van de twintigste eeuw, om later geleidelijk te verbeteren en de gelijkwaardigheid van onderwijs tussen jongens en meisjes af te dwingen. De voormalige minister van openbaar onderwijs Kamiel Huysmans komt zelfs de eer toe in 1925 de middelbare meisjesscholen tot volwaardige ly-cea te hebben uitgebouwd. Als de vrouw nu meer kansen krijgt om in het professioneelleven te slagen heeft ze dit te danken aan voorvechters als moeder en dochter Gatti de Gamond, progressief liberale of feministische kringen, vrijzinnige kringen, metselaarsloges. Het voornaamste objektief van de vrijzinnigen was toen de invloed van de geestelijkheid te fnuiken en te zorgen voor de opvoeding van de kinderen in een geest van vrijheid en verdraagzaamheid. Dank zij een Hlantropisch privĂŠ-initiatief werd onder het impuls van Rosa de Guchtenaere reeds vermeld een lyceum ingericht (1907) met Pieter Hoffmann (hoogleraar R.U.G.) als studieprefekt. De overnamen door de stad in 1922 en door de staat in 1947 brachten de nodige verbeteringen (kwalitatief en kwantitatief) in het onderricht, waardoor het Gents lyceum uiteindelijk uitgroeide tot een onmisbare openbare instelling van algemeen belang. Naar aanleiding van dit vijf en zeventigjarig bestaan werd door de oudleerlingenbond en de vriendenkring van de school met de medewerking van de schooldirectie (prefekt ir. Gilbert Devriendt) een tentoonstelling op touw gezet en een herdenkingsmonografie geschreven door een oud-

266


leerlinge nl. mevr. L. De Backer-De Vleeschauwer (lic. Germaanse ftlologie 1948), die eveneens instond voor het omslachtig opzoekingswerk en de opstelling van de panelen en zeker de algemene lof verdient voor de inzet en de uitvoering. Haar echtgenoot Marcel de Backer, kunstschilder-letterkundige, nam de oorspronkelijke tekening die omslag, affiche en programma siert voor zijn rekening. Deze monografie is te bekomen in het Lyceum aan de prijs van 100 fr. R. V.

VORIGE JAARGANGENVAN GHENDTSCHE TYDINGHEN

Nog verkrijgbaar (tot zolang de voorraad strekt) : Jaargang 1973 nrs. 11-12 1976 nrs. 2-3-4-5-6 1977 nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargang 1979 nrs. 1-2-3-4-5 + id. 1980 nrs.1.:.2-3-4-5 + id. 1981 nrs. 1-3-4-5-6 + id. 1982 nrs. 2-3-4-5-6 + id. 1982 Speciaal nummer: Register op de Jaargangen I tot X. Prijs per afzonderlijk nr. 50 fr. . Prijs per volledige jaargang 250 fr. De tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag, van 10 tot 12 u., in het Documentatiecentrum, behalve in de maanden juli en augustus en op wettelijke feestdagen. Portkosten bij betaling op postrekening zijn bij te voegen 1 of2 nrs 13 fr. 3 of 4 nrs 26 fr. vanaf 5 nrs 40 fr. Zijn nog verkrijgbaar de heruitgaven hierna : Plattegrond Gent 1641 uit 'Flandria illustrata' Eerste uitgave door Hondius 80 fr. Plattegrond Gent 1796 door Goethals Identiek aan origineel1 00 fr. Plattegronden worden ~iet opgestuurd, maar afgehaald in het Documentatiecentrum. De bibliothecaresse, Van Geluwe~Eggermont A.


DE VAN EYCK'S TE GENT 11 : "DE VERBLIJFPLAATSEN" In het eerste artikel (50) heb ik de bekende feiten gebaseerd op documenten belicht. In deze passus worden vooral de traditionele overleveringen en de hypothetische stellingen in de kijker geplaatst. Daar er in een legende altijd een kern van waarheid zit - tot voor enkele jaren noemde men Hubert "un personnage de légende" - lijkt het mij verantwoord om deze aspekten nader te onderzoeken. De woning van Hubert en Margaretha De hoger vermelde documenten bevestigen dat Hubert van Eyck tussen 14 23 en 14 26 een atelier had met leerlingen in de Arteveldestad. Volgens een oude overlevering zouden de van Eyck's een tijdlang in het huis op de hoek van de Vogelmarkt en de Koestraat (nr. 50-52) verbleven hebben. Volgens dezelfde legende overleed hun zuster Margaretha van Eyck in 1426 in dit huis. Tot nog toe heeft geen enkel eigentijds document dit bevestigd ! Het huis was vanaf 1423 t.e.m. 1427 eigendom van Lauwerijns de Zomer (51). Nadat het middeleeuws huis in 1828 gesloopt was (52), liet de eigenaar in de nieuwe gevel op de tweede verdieping boven de Venetiaanse vensters bas-reliëfs plaatsen met als voorstelling : "Twee geknielde knapen houden de hoornen des overvloeds vast", waarnaast in de nissen de portretkoppen vanJan en Hubert ingeschreven in bloemenkransen werden geplaatst (53). Doch de vraag blijft echter heeft Jan bij Hubert te Gent gewoond? Door het uitbreken van de "Hoekse en Kabeljauwse l'wisten" verliet Jan kort na 5 januari 1425 Den Haag en zocht zijn toevlucht in Vlaanderen, waar Hubert zich reeds gevestigd had. Jan wordt voor het eerst terug vermeld op 19 mei 14 25 te Brugge in een document waarin Filips de Goede hem benoemde tot hofschilder en kamerheer. Het lijkt het meest logische datJan na zijn - min of meer gedwongen - vertrek uit Holland eerst bij zijn broer en zuster een onderkomen zal gezocht hebben, doch dit is niet bevestigd in documenten (Van Manders bevestiging dateert uit 1604). Opvallend is dat de legende melding maakt van Margaretha van Eyck. Indien zij in 1426 overleed, moet haar sterfdatum kort vóór deze van Hubert ( 18 september 14 26) geplaatst worden, daar zijn erfgenamen niet woonachtig waren te Gent. Gebaseerd op Lukas de Heere's lofdicht (nota 11) had ik reeds geopperd dat het stoffelijk overschot van de schilderes werd heropgegraven om het naast dat van Hubert in de St.-Baafskathedraal te Gent te plaatsen, 268


wat hier een aanvulling zou kunnen zijn op de legende. Alhoewel deze legende totaal niet in tegenspraak is met de bekende feiten, moeten we er sceptisch tegenover blijven staan. Een atelier van Jan van Eyck te Gent! Op verzoek van Joos Vijdt werkte Jan de onafgewerkte panelen van het Lam Gods af vóór 6 mei 1432. Het is evident dat deze onafgewerkte schilderijen vanaf 14 26 in het bezit waren van de eigenaar. Ook het onafgewerkte altaar vanJan van Eyck voor Nic:Olaas van Maelbeke - waarvan er een goede kopie voor cantor Peter Wyts uit 1629 bewaard wordt in een privaat-verzameling te Warvik Castie (54) -bleef in het bezit van de abt. Joos Vijdt heeft eerst aan Filips de Goede de toestemming gevraagd voordat de hofschilder en kamerheer het retabel mocht voltooien. We zullen eerst trachten uit te maken wanneer Jan van Eyck dit gigantenwerk voltooide ? Vanaf augustus tot 27 oktober 1426 voerde Jan een geheime missie uit voor de hertog en vestigde zich daarna te Rijsel. Van 18 oktober 1427 tot februari 1428 was hij opnieuw voor een geheime missiete Doornik. Tot 19 oktober 1428 woonde hij te Rijsel. Op die dagvertrok hij als één der gezanten van de hertog naar Portugal om er uit naam van Filips de Goede de hand te vragen van prinses Isabella dochter van Juan I. Van Eyck maakte voor Filips van Bourgondië, die nognooit de prinses gezien had twee portretten, waarvan mogelijks het portret van Isabella in het Museum voor Schone Kunsten te Gent een kopie naar één van de twee is (55). Op 25 december 1429legden de schepen van de gezanten aan in de haven van Sluis en reeds op 7 januari 1430 trad Filips de Goede in het huwelijk met Isabella van Portugal. V oor deze gelegenheid maakte waarschijnlijk Jan van Eyck een portret van de hertog, waarnaar misschien het portret in het Museum voor Schone Kunsten te Gent gekopiëerd is (56). Kort daarna voerde Jan enige opdrachten uit te Heusden (Hesdin) voor Filips de Goede. Het duurde meer dan twee jaar alvorens de schilder nog in een document vermeld wordt, nl. op 17 juli 1432 kocht hiJ-een huis te Brugge. We mogen aannemen dat hij in die periode de luiken van het Lam Gods voltooide, ook de zuiderse plantengroei op het retabel verraadt dit. Om praktische redenen nemen de meeste critici aan dat hij het retabel (ca. 5 X 3,5 m.) te Gent afwerkte. Het was verstaanbaar dat Joos Vijdt voor een goede huisvestiging zorgde voor deze voorname kunstenaar. Nam Jan weer zijn intrek in het huis in de Koestraat ? Tal van Gentse historici nemen aan dat het stadszicht op de boodschapspanelen van het Gentse retabel te identificeren is met het zicht op de 269


Het hoekhuis Vogelmarkt-Koestraat. A. van Lokeren 1820.

Het hoekhuis Vogelmarkt-Koestraat. De Kierdorff 1824.

270


Korte Dagsteeg (rechtover het huis in de Koestraat). Oorspronkelijk had Hubert de figuren van de Annunciatie in gelijkaàrdige nissen geplaatst als deze van de schenkers en heiligfiguren op het onderste register. Jan van Eyck veranderde de kompositie en plaatste de personagesmeen kamer, waarvan het raam een uitzicht heeft op een stad, naar het voorbeeld van het Mérode..:alta.àr en de "Madonna bij het haardscherm;' van de meester van Flémalle (57). Armand Heins ( 58) heeft de identificatie met het gezicht op de Korte Dagsteeg trachten te bewijzen aan de hand van bepaalde Gentse geveltypes en door vergelijking met 16de eeuwse stadszichten, die weergegeven zijn in vogelvlucht. De vraag is in welke mate hebben de 16de eeuwse cartografen zich gehouden aan de identieke voorstellingen van alle huizen? Opvallend is dat ook De Potter, die een volledige studie wijdde aan de Arteveldesta.d - vanaf de oorsprong tot in de 19de eeuw - vermeldt dat we hier te doen hebben met een zicht op Gent (59), doch in welke mate heeft hij dat niet overgenomen van kunsthistorici. Een andere optie hieromtrent is de stellingvanJames Waele (60), gebaseerd op de mededelingen van Durartd-Gréville, die opmerkt dat "de plus, la maison, avec sa façade teute· particulière, vue à travers la fenêtre, existe taujours à Bruges, non loin de lamaisonou Jean Van Eyck a habité" (nadat hij het retabel voltooide ! )~ Het bedoelde huis op de Jan van Eyckplaats te Brugge werd maar in 1450 gebouwd (nota 58). Indien Jan in het huis in de Koestraat het retabel voltooide mag men aannemen dat het er een tijdlangvertoefd heeft. . In 1427 verkocht Lauwerijn dè :Zomer dit hoekhuis aan de "cyrurgien" Jan van Puttem, die het op zijn beurt in 1437 verkocht aan de bakker Heynric de Zottere (nota 51). Het lijkt nogal ongeloofwaardig dat deze panelen in dit huis gedurende 5 jaar .zouden vertoefd hebben of datJan terug zijti intrek nam in het sterfhuis ván zijn zuster om er de luiken af te werken, terwijl iemand anders het huis bewoonde. Heins is trouwens van mening dat het zicht niet op deze plaatsgeschilderd werd, maar vanaf een "steen" in de Barresteeg (Borreputsteeg), dat in 1430 aangekocht werd doorArend Sersanders, die het op 21 juli 1432.vergrootte door de aankoop van een deel van hetzelfde huis dat aan Pietervan Bucstale toebehoorde. Op 3 juli van hetzelfde jaar verkocht Arend het steen aan Claeys Pieter (nota 59). Om dezelfde hoger vernielde redenen kunnen we deze stelling niet aanvaarden. De vermelding dat het zicht geschilderd werd vanuit.de refuge van Eename, dat een eigendom was van Vijdt, in dezelfde straat berust volledig op misverstanden. De refuge van Eename was niet gevestigd in de Borresteeg, maar in de Barresteeg en in de Kwaadham. Deze eigendom werd in twee verdeeld door de Roskamstraat. Het gebouw behoorde toe aan de Benedictijner monniken 271


272


der abdij van Eename en werd voor het eerst verhuurd in 1488 (61). In 1580 moet deze woning reeds toebehoord hebben aan Olivier de Vlaeminck, daar hij ze in dat jaar verkoopt aan Nicolaas en J ozijne de Schuutere. Joos Vijd is trouwens nooit de eigenaar geweest van dit huis, dit berust opnieuw op een verwarring. Vijdt bezat een huis "Bij St.-Baafs" (in de huidige Limburgstraat), dat hij op 13 januari 1423 verkocht aan Zeger Baert (62), die het vijf dagen later afstond aan de abdij van Eename voor 200 pond groote (63). Door financiĂŤle moeilijkheden verkochten deze broeders het gebouw aan Laurens de Maech op 2 mei 1455. Wat verder het zicht op Gent betreft moet men sceptisch blijven. Men heeft reeds tal van keren getracht zichten of interieurs op schilderijen van Jan van Eyck te identificeren, maar eigenlijk telkens zonder een bevredigend resultaat. Jan van Eyck bouwde zijn landschappen op met verschillende afbeeldingen van bestaande gebouwen- o.a. de Gentse St.-Niklaaskerk en de dom van Utrecht op het middenpaneel van het Lam Gods - doch hij gaat geen reĂŤle zichten weergeven op zijn schilderijen. Een duidelijk voorbeeld daarvan op dit stadszicht is het huis totaal links, dat grote verwantschappen vertoont met de Grote Ameede in de Koestraat (nota 58). Wij moeten hier volledig teruggrijpen naar de bekende gegevens, nl. dat de luiken van het onafgewerkte veelluik zich in 1430 in het bezit bevonden van Vijdt en dat deze bestemd waren voor de. kapel in de St.-Baafskathedraal. We weten dat Joost Vijdt een huis bewoonde in de Gouvernementstraat, dat uitgaf in de Lange Kruisstraat. Claeys Vijdt had dit grote gebouw gekocht van Sirnon Utenhove in 1410. Wij weten niet of Joos en Isabella het huis toen reeds bewoonden of nog steeds het huis huurden van de abdij Ter Duinen (64 ). In 1413 kocht Vijdt de helft van dit huis af van zijn neefje Joost Triest. Hij bleef in deze woning gehuisvest tot aan zijn dood in 1439 (nota 51). Joos Vijdt was ook de eigenaar van het huis genaamd "De Aextre" (De ekster) dat paalde aan zijn woonhuis. Ik heb een licht vermoeden dat de panelen van het Lam Gods tussen 1426 en 1432 bewaard werden in dit gebouw en dat ze eveneens in dit huis door Jan voltooid werden. Jan van Eyck kocht op 17 juli 1432 een huis te Brugge. Merkwaardig is dat hij pas op 16 augustus zijn intrek nam in deze woning. Dat zou er kunnen op wijzen dat hij - nadat hij betaald was voor zijn werk voor Joos Vijd ca. 6 mei 1432 nog drie maand nodig had alvorens het huis in orde was en het Gentse atelier volledig overgebracht was naar Brugge. Opvallend is dat Joos Vijdt in die periode het huis de Aextre verkocht aan Wulfaert, heer van Coeygem. Nog merkwaardiger is dat men de achterzijde van dit huis in 1488 de naam gaf van schildershuis (nota 51), terwijl het gildehuis van de schilders gelegen was aan het St.-Baafsplein. 273


Deze twee gegevens en het feit dat Joos Vijdt de werkzaamheden van nabij heeft willen volgen en de schilder zeer goed kon voldoen aan diens wensen brachten mij in de verleiding om deze woning tot de meest geschikte plaats te vinden voor de doelstellingen en betrachtingen van bei- , de partijen. Indien dit de waarheid zou zijn, is het wel merkwaardig dat Christoffel van Heurne (nota 4), die in 1601 een stuk grond kocht in dezelfde straat, hiervan geen melding maakte. Zo lang wij trouwens geen document vinden die deze stelling bevestigt, mogen we dit niet met zekerheid aanvaarden De kontakten van Jan van Eyck te Gent Deze aanhalingen berusten enkel op bedenkingen van critici en zijn zeker niet bewezen. Volledigheidshalve zullen we ze onderzoeken. Dhaenens (nota 35) houdt het voor mogelijk dat "De madonna bij de fontein ' (Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten) van Jan van Eyck, geschilderd werd voor Sirnon Borluut de broer van de schenkster van het Lam Gods. Dit werkje verkocht de pastoor van de kerk te Dikkelvenne, een heerlijkheid van de familie Borluut, aan Florent van Ertborn. Dit paneeltje voelt vrij archaïsch aan voor op het einde van J ans leven geschilderd te zijn. De Madonna die het hoofd van haar zoon aan het hare houdt is ontleend aan de Byzantijnse kunst. Het brokaat opgehouden door twee engelen toont duidelijke verwantschappen met het te Doornik gebeeldhouwde epitaal van Y olande Belle (± 1420) in het godshuis te leper. Verder zien we duidelijke overeenkomsten met het Lam Gods : de vlakke kompositie, de blauwe mantel afgezoomd met een gouden band, de weergave van de Maagd voor een brokaat, de fontein, enz. Het uitgesproken gevoel voor realiteit en ruimtelijkheid laten ons toe aan te nemen dat dit paneeltje inderdaad op het einde van J ans leven is geschilderd. Wij moeten hier tevens aanstippen dat zich in de verzameling van Maigaretha van Oostenrijk te Mechelen een gelijkaardige voorstelling bevond, nl. "een kleine door bekwame hand gemaakte Madonna, in een tuin met een fontein erin" die haar kind vasthoudt, dat een koralen rozenkrans in de hand heeft ... en twee engelen die een draperie met gouden ftguren achter haar vasthouden". De vraag is gaat het hier om het paneeltje te Antwerpen of om één der talrijke kopieën. De bestaande varianten op dit werk gaan duidelijk terug op hetzelfde prototype. Zou het werkje inderdaad zo'n bekendheid gehad hebben indien het te Dikkelvenne bewaard werd of heeft de familie Borluut dit eerder huisaltaartje pas later afgestaan. Het is wel opvallend dat de inventarissen van de landvoogdes de naam van de auteur ervan niet vermelden, die wel duidelijk op de lijst vermeld wordt. Als laatste vermelden we dat Dhaenens (nota 35) meent dat de kanunnik 274


Joris van der Paele van de St.-Donaaskerk te Brugge, voorwie Jan een altaar schilderde, een familielid was van· de Gentse schilder Pieter van der Pale, die in 1421-22 deken was van het Gentse gild (nota 33). In dit verband stippen we aan dat de goudsmid Pieter van der Pale, die samen met zijn vader François aan de Veldstraat woonde, 225 bladeren goud leverde in 1419 aanJan Martins en Guillaume van Axpoele voor de muurschilderingen in het Gentse stadhuis met als voorstelling "De graven van Vlaanderen" (nota 32). De familie van der Pale had enig aanzien in de Arteveldestad; zij hadden hun steen aan de Calanderberg, naast het huis van J acob van Artevelde. Doch in welke mate er een verband kan gelegd worden tussen deze familie en de Bruggeling Joris van der Paele is niet erg duidelijk. Dhaenens vermoedt, door de typische Gentse naam, dat Livina, de dochter vanJan van Eyck, een Gentse peter of meter had(?) (65). Rudy Van Elslande Leraar aan het Sted. Sec. Kunstinstituut, Gent

NOTA'S Voor de nota's van 1 t.e.m. 49 verwijs ik naar het eerste gedeelte van het artikel "De van Eycks te Gent" (Gh. T. 1983- nr. 3) SO. van Elslande Rudy, De van Eycks te Gent in Ghendtsche Tydinghen, Gent 1983, blz. 151. 51. Gent, Stadsarchief, F. Vanden Beemden, vol. 8, blz. 123-127. 52. F. De Potter, Gent. van den oudsten tijd tot heden. Geschiedkundige beschrijving der stad, dl. IV, blz. 419-420. 53. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, Stad Gent, dl. 4na., Gent, 1976, blz. 212 afb. 103. De vermelding dat hier de kleine Ameede gestaan heeft is foutief, zie: nota's 51 & 52. 54. Dit paneel wordt thans beschouwd als het authentieke werk vanJan van Eyck, welke in de St.-Maartenskerk te Ieper gezien werd door Lukas de Heere en Marcus van Vaernewijck, die vermeldt dat Jan enkel het middenpaneel geschilderd had en dat een andere hand de zijluiken voltooide. Het moet enige tijd geduurd hebben alvorens het authentieke paneel afgewerkt was; er bestaan 2 getekende kopieën van dit nog niet voltooide altaar. De geringe kwaliteit van_ het werk te Warwiek Castle schreef men toe aan de voltooier. De schenker draagt duidelijk op dit schilderij een staf van een cantor en niet van een abt. Op deze staf zien we duidelijk de beelden afgebeeld van St.-Pieter. In 1629 liet cantorPieter Wyts een kopie maken naar het altaar van Ieper. Veel wijst erop dat we hier te maken hebben met deze kopie. 55. Van dit portret worden er gelijkaardige afbeeldingen bewaard in het Louvre, in de koninklijke bibliotheek te Brussel, miniaturen van het handschrift lil 878c, blz. 33 en in de bibliotheek te München in de Codex Iconographicus Flandriae. De veronderstelling van W. H. J ames Weale die de tekening van Isabella in het

275


Recueil d' Arras in verband brengt met één van de twee portretten kan gemakkelijk verworpen worden, daar de prinses afgebeeld is op een hogere leeftijd. !sabella is op het Gents portret zeer rijkelijk weergegeven. Door de ouderdom van de geportretteerde en het feit dat dit werk moet gemaakt zijn voor een belangrijke aangelegenheid kunnen we deze kopie in verband brengen met één der portretten, die Jan van Eyck schilderde te Aviz. Dat het portret geschilden! is als aandenken van de huwelijksplechtigheid kan ik moeilijk aanvaarden, daar de prinses voor deze gelegenheid een andere kledij droeg. Sommige auteurs vereenzelvigen één van deze schilderijen vanJan van Eyck met "la belle Portugaloise", "fait de la main de Johannes sans heulle et sur toille" uit de verzameling van Margaretha van Oostenrijk. 56. Vgl R. van Elslande, De geboorte van Christus in het Groot-Vleeshuis in : Ghendtsche Tydirlghen, llde jg., Gent, 1982, blz. 102, 106 nota 22. Bijna alle portretten van Filips de Goede worden gekenmerkt door de geliefkoosde kleur van zijn kledij, nl. een volledig zwart pak. Op de afbeelding in het Gents museum draagt de hertog een rood met gouddraad geweven pak. In het getijdenboek van Girart de Rousillon (Wenen, Nationale Bibliotheek, Ms. 2549) draagt de hertog op het huwelijksminiatuur hetzelfde kostuum, doch op de verluchting is de hertog zonder een hoofddeksel afgebeeld. Het was verstaanbaar dat Filips de Goede zich voor deze gelegenheid door zijn hofschilder liet portretteren, waarvan hij meent dat zijn gelijke niet te vinden ~as. Ook bepaalde stijlaffekties verraden dat hier een archetype van Jan van Eyck aan de grondslag ligt : het koloriet. de rust, de neergeslagen denkende blik, de kompositie, de plaatsing van het lichaam t.o.v. het hoofd en de afbeelding van het hoofddeksel (dat herinnert aan J ans portret vanJan de Leeuw). 57. New-York, the Cloisters & London, National Gallery. 58. A. Heins, Une vue de Gand peinte par Hubert van Eyck, Etude Iconographique et topographique ... Gent, 1907 59. F. De Potter (o.c. nota 52), dl. V, blz. 355. 60. ]ames Weale, Burlington Magazine, maart 1903, blz. 48 vgl. nota 58. 61. "Kenlic eet. datJan Bockaert, als procureur ende ter ondersereven zake vulcommelic gheauctoriseert bij eerw. vadere in Gode mijnen heere den prelaet van Eenham ... commen es voor scepenen vander kuere jn Ghendt kende ende lijdde hoe hij wel ende deugdelic verheurt heeft joncvr. Margrieten van Yseghem wede van wijlen Vranckx Beyts, ende her Philips hueren broedre, uuter name van huer, thuus der kercken ende doester toebehoerende van Eenham, staende binnen der stede van Ghend inden Quaetdam, den termijn van vijf pachten van neghen jaeren, deen achter dandre volghende ... Deze voorwaerde ende hueringhe was ghedaen omme de somme van XXXponden grooten. Actum xxvnen jn Lauwe LXXXVIII" Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1488-1489, fO 71. 62. "Kenlic zij eet. dat J oes Vijd commen es eet. kende ende Jijde hem vermoedt, betaelt ende al vernoch van gheel der resten, die hem meester Zegher Baert sculdich ende tachter was uut eausen vanden coepe van sinen huns ende stede ... staende voor s. J ans kerke jn Ghend, daer de selve meester Zegher al nu in woent. Ende J oes vorseit ende jonfr. Lisbette Borluuts, siin wettelic wijf, waren wettelic onthuust ... Actum XVII die januari anno XXIII". Gent, Stadsarchief, J aarregister 1423-4, fO 43v. 63. "Kenlic zij eet. dat mester Zegher Baert commen es. eet. kende... dat hij heeft vercocht wel ende redelic eerwaerdeghen vader jn Gode minen heere den abt ende prelaat van Eenam, ende ter kerken bouf vors., siin huns ende stede .. staen-

276


de voer s. J ans kerke, daer meester Zegher al nu jn woent... de vors. stede jnt gheheele hem toebehorende... Desen coep es ghedaen omme de somroe van twee hondert ponden groten, vlaemschen munten. Actum XVIII, die januari anno XXIII" ibidem nota 62. 64. "Wij, Jan, bii der graden van Gode abdt vanden Dunen, kennen ende liien dat wij hebben ghegheven in hueringhe ende in sekeren voerwaerden onsen gheminden J osse Viit, ons huus ende stede staende te Ghend an sent J ans kerchof... eenen termiin van tien jaren lanc durende •.. omme ellef pont viiftien sceele parisis tsiaers" Gent, Stadsarch.. Jaarreg. 1397-8, 26. 65. Vgl. V. Eijkelberg, Van Eyck, documenten II; Maaseik, geboorteplaats der Van Eycks ?, Antwerpen, 1981, blz. 14.

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIOUE - FICHE NR. 262 Op 26 october 1902 stelde Paul Bergmans in de Franse taal, in de rubriek "Burgerlijke Bouwwerken"- St.-Pietersnieuwstraat nr. 99- XVIe eeuw - de volgende fiche op HET KASTEELTJE VAN EMMAÜS Op de helling van de Blandinusberg die afdaalt naar de Schelde, bevindt zich halverwege, in de tuin van het huis nr. 99 van de St.-Pietersnieuwstraat, een mooi XVI~ eeuws huis, 't Casteelken van Emmaüs dat Die- . ricx en Van L()keren 't Hof van Waesberghe noemen. Het komt voor op het groot panoramisch zicht van 1534 en was opvolgentlijk eigendom van de families Van den Houcke (1545), de Stoppelaere (15781592), Van Waesberghe (1702-1816), de Keyser (1816-1855) en D<mny.· Dit huis dat, gezien zijn beperkte afmetingen (iets meer dan 6 m. breed op:IO m. hoog), men juister een paviljoen van plaisance zou kunnen noemen, heeft zijn oörsprorikelijke voornaamheid bewaard. De westzijde, bekroónd door een trapgevel, heeft op de verdieping een venster met stenen spijlen die nu gedicht is en onder hetwelk een steen is ingevoegd die, in reliëf gebeeldhouwd, het familiewapen van Van Waesberghe vertoont : van zilver bezaaid met kleine rechthoekjes van sabel met leeuw van zelfde. De tijd heeft de steen uitgesleten en enkel de leeuw is nog zichtbaar. Deze gevel wordt geflankeerd door een rond torentje, waarvan de top nu afgeknot is, dat dienst doet als trap. Wij geloven dat het vroeger uitstak boven de gevel. Onder een portiek dat ondersteund wordt door twee gebroken bogen 277


Het Kasteeltje van EmmaĂźs, 20ste eeuw. Foto: Stadsarchief Gent.

278


Het kasteeltje van EmmaĂźs. 20ste eeuw. Foto

Stadsarchief Gent.

279


Het kasteeltje van EmmaĂźs, eeuwen geleden. Foto A.C.L.

die rusten op het vierkantig en massief kapiteel van een enkel zuiltje, zijn twee deuren die toegang verlenen tot de woning en het torentje. De oostgevel, naar de rivier toe, is meer vervallen; hij vertoont ook sporen van beeldhouwwerk (twee mensenhoofden ?) en misschien een datum. De onderste verdieping ligt anderhalve meter onder de grond. De woning bevat op het laagste gelijkvloers een gewelfde zaal met schoorsteen; op het hoogste gelijkvloers een kamer met schoorsteen die door middel van enkele treden in verbinding staat met een kleine keuken boven een kelder*.

* Men zal misschien even opkijken bij het lezen van de termen "lager en hoger gelijkvloers". Wij mogen evenwel niet vergeten dat dit huis gebouwd is op een helling.

280


Op de verdieping, een kamer met vensters in de richting van drie windstreken, van waar men een mooi zicht moet gehad hebben op de ScheldevalleL Tenslotte, een zolder met eiken gebinte; op deze zolder is een venster met kleine vierkante ruitjes waarop nog de oude hengsels aanwezig zijn. In het kasteeltje van Emmaüs kan men het gelukkig gebruik bemerken van geglazuurde bakstenen die motieven vormen waarin menhet Kruis van Bourgondië en de "briquet"** van het Gulden Vlies herkent. Dit soort van versiering schijnt veelvuldig voorgekomen te zijn in Gent in de XVIe eeuw. Cf. Bulletin de la Sociéte d'histoire et d'archéologie de Gand, t. IV (1896-1897), pp. 232-234, ent. VIII (1900), p. 179, pp. 276-291, met plaat, en p. 303. Naschrift Vele van de fiches van de "Inventaire archéologique" werden opgesteld in een stijl die alles behalve harmonisch is. Het zijn technische gegevens die geformuleerd werden in vaak lange, gecompliceerde volzinnen. Men krijgt de indruk dat men vroeger slechts noodgedwongen een punt zette achter een zin. En dan nog maar na volledige uitputting van alle beschikbare komma's en puntkomma's. Aangezien wij een zo trouw mogelijke vertaling wensen te geven van de originele tekst, zal dit wellicht tot uiting komen onder de vorm van een minder vlotte leesbaarheid, een euvel dat - naar wij hopen - ons niet te erg ten kwade zal geduid worden door de lezer. Het Kasteeltje van Emmaüs, dat vroeger zeer goed zichtbaar was van op de Muinkkaai, is nu vrijwel ingesloten door de gebouwen van de Universiteit en kan enkel maar bereikt worden langs het straatje "Hoveniersberg". H.C.

** Wij hebben hier in de tekst het Franse woord overgenomen omdat het ons niet duidelijk is wat Paul Bergmans bedoelt met "briquet de la Toison d'Or". Een "briquet" is onder meer een korte infanteriesabel, maar aangezien deze in gebruik was van 1760 tot 1830, kan hij niets te maken hebben met het Gulden Vlies. VJlurslag ? Wij hebben ook dit woord niet durven gebruiken. Kan een van onze competente lezers ons op het goede spoor zetten ?

281


LEZERS SCHRIJVEN ONS De Heer Guido Cornelis schrijft ons het volgende : In het nr. 3 van "Ghendtsche Tydinghen" lees ik op blz. 168 een naschrift over de zogenaamde "Beurs" op de Kouter te Gent. Schrijver ervan vertelt : Voor de Gentenaar is en blijft dat gebouw "de Buzze". Naar mijn mening staat hier een foutieve fonetische weergave van de Gentse volkstaal. De Gentenaars zouden bvb. wel zeggen: "de buzze giest", waarbij de "u" staat voor 2 o's. Dus hier : "de booze geest". Wie de school nog liep ten tijde van de spelling De Vries-Te Winkel" werd zulks heel duidelijk gemaakt in de lagere school: men schreef twee o's in een open lettergreep wanneer men in_ het Gents "uu" uitsprak, zoniet was het een enkele "o". Wie geen Gents kon was... de dupe. Nu om terug te komen op dat gebouw op de Kouter - de Ketter, zeggen de Gentenaars ... -moet men schrijven "op zijn Gents" : de "beuze". Ik ben geen specialist in dialectiek; toch meen ik in "buzze" de Brusselse volkstaal te ontwarren. "Un beau sujet de guerre", zou Monsieur de La Fontaine vinden ! De Heer Cornelis raakt hier een zeer interessant onderwerp aan : Hoe schrijft men Gents op een correcte manier ? Een probleem dat wij ook vandaag nog niet zullen oplossen. Een officiële schrijfwijze bestaat er niet en tot hiertoe heeft iedereen die Gents schreef daarbij een eigen methode gebruikt, zich wel realiserend dat dit slechts een gebrekkige weergave was, maar in de hoop dat de Gentse lezer wel zou zorgen voor de juiste uitspraak. Ons Gents is zulk een rijke taal dat al de bestaande klinkers- en de combinatie van die klinkers onderling - op verre na niet volstaan om alle nuances en schakeringen weer te geven. Men zou dus normaal zijn toevlucht moeten nemen tot conventionele tekens, maar... die bestaan niet. Hoe gaat men bvb. het woord "straat" in het Gents schrijven ? Probeer maar eens. Een poging werd gedaan (zowat een eeuw geleden) door Jan Cleppe in zijn boekje "Gentse Praat" dat hij schreef "Gênsche Praat". Op zichzelf heeft deze "accent-circonflexe" op de a hier geen enkele reële betekenis. De combinatie "ao" is dus een conventie die, helaas, slechts bruikbaar is onder Gentenaars. Niet-Gentenaars hebben er niets aan, want als zij die combinatie trachten uit te spreken, zullen de geproduceerde geluiden waarschijnlijk meer een oer-Congolees dialect benaderen. Om terug te komen op het woord "straat", kan dit in het Gents dus geschreven worden : "straote". 282


Waar wij niet accoord kunnen gaan met de Heer Cornelis, is waar hij het door ons gebruikte "buzze" zou uitspreken als een lange u u. Dat zou kloppen moesten wij "buzze" met één enkele z geschreven hebben. Met een dubbele z is de uitspraak zoals in het woord "put". Dit is natuurlijk ook maar een benadering, maar ze kotnt o.i. dichter bij de werkelijke uitspraak dan te schrijven "beuze", dat uitgesproken wordt gelijk "chartreuze". Met iets troosten wij ons : aan echte Gentenaars moeten wij niet leren hoe zij "Buzze" moeten uitspreken; ze weten het zo goed als wij ! Zijn er lezers die in deze kwestie graag hun duit in het zakje willen doen, dan mogen zij ons gerust schrijven. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Antwoord op de tweede vraag van Mevrouw Denise Baete (Gh. T. 1983 -nr. 2- p. 123). De Heer Guido Cornelis heeft volgende fragmentaire gegevens gevonden: Het "Institut Rommelaere" had als adres in 1934 : Apotheekstraat 2. Op het stadsplan kan men de vermelding lezen : "Bacteriologisch Instituut". Het is een afdeling van de Gentse Universiteit. In de "Wegwijzer der Stad Gent 1933-34" vond ik naast het nr. 2 Albert Baertsoenkaai (hoek Apotheekstraat) de benaming: "Gesticht Rommelaere". In de officiële telefoongids 19 6 7 staat onder Universiteit (F aculteit der Geneeskunde) met het telefoonnummer 23.41.62 : "Instituut Rommelaere" "Laboratorium voor gezondheidsleer en sociale geneeskunde". In hetzelfde boek 1982/83 zal men tevergeefs zoeken naar "Instituut Rommelaere". Welvindt men er de vermelding: "Dienst voor Gezondheidsleer en Sociale Geneeskunde" (K. Vuylsteek) : De Pintelaan 135 (dat is het Akademisch Ziekènhuis). Jammer genoeg vind ik qiets over de naam "Rommelaere". Tot zover de Heer Cornelis. Wij zijn oprecht verwonderd dat wij niet meer reacties ontvangen hebben. Het komt ons toch uiterst onwaarschijnlijk voor dat geen enkele van on'ze lezers daar iets meer zou over weten; nooit gehoord zou hebben van Dr. Frederic Rommelaere, niet zou weten dat dit Instituut gebouwd werd in 1900-1901 naar plans van L. Cloquet voor de buitenarchitectuur

283


en van Prof. E. Van Ermengem voor wat het inwendige betreft. Onder onze leden tellen wij tal van universiteitsprofessoren en leden van het wetenschappelijk personeel die daar zeker veel meer over weten. Hun bijkomendeinlichtingen zullen met dank ontvangen worden. Dat anderzijds, niemand onder onze leden iets meer zou weten over het "Engels Kerkhof" kunnen wij bijna niet geloven. Wij hebben al zo dikwijls kunnen vaststellen dat bij onze lezers een verborgen schat ligt van Gentse geschiedenis en wetenswaardigheden. Maar kennis die men voor zich houdt gaat met de tijd onherroepelijk verloren. Eens gepubliceerd in "Ghendtsche Tydinghen" ligt ze definitief vast voor de toekomst. Overwin dus een mogelijke inertie en schrijf ons eens. Bij ons hoeft u echt geen drempelvrees te hebben en artikeltjes of wetenswaardigheden over specifiek Gentse onderwerpen zijn altijd zéér welkom.

AANVULLENDE LEDENLIJST

1918. 1919. 1920. 1921. 1922. 1923. 1924. 1925. 1926. 1927. 1928. 1929. 1930. 1931. 1932. 1933. 1934. 1935.

Versmessen G. Wolterslaan 21 9110 Gent (Sint-Amandsberg) Roelandts A. Kogelstraat 60 9000 Gent Mw Rosseau-Schoorens N. Lievekaai 15 9000 Gent Eauwens E. Ottergemsesteenweg 273 9000 Gent De Bruycker L. Tulpenstraat 22 9920 Lovendegem Mw Roos R. Kraanlei 13 9000 Gent De Beul D. Profeetstraat 15 2228 Ranst Mw Callebaut-De BroeR. Mahoniestraat 23 9910 Gent (Mariakerke) De Cloedt J. Wolterslaan 116 9000 Gent Baron 'tKint de Roodenbeke J. Kasteeldreef 9853 Deinze. (Bachte-Maria-Leerne) De Smet G Louis Van Houttestraat 28 9219 Gent (Gentbrugge) De Backer E. Kriekmoerstraat 138/3 9900 Eeklo Henderick R. Heilig-Kruisplèin 29 9110 Gent (Sint-Amandsberg) Peirs J. A. Kunstenaarstraat 107 9110 Gent (Sint-Amandsberg) Braeekman E. Lisbloemstraat 31 9000 Gent De Vos M. Octaaf Soudanstraat 24 9820 Gent (Sint-DenijsWestrem) Mw Bracke H. Antwerpsesteenweg 19 9000 Gent Mw Van Loocke C. Opgeëistenlaan 259 9000 Gent

284


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.z.w. 12de Jaargang nr.6

15 november 1983

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Voorzitter : G. Hebbelynck Onder-Voorzitter : H. Collumbien Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Penningmeester : A. Verbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235,9000 Gent Redactie-adres: Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Postrekening: 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent. Lidgeld : 250 fr.per jaar INHOUD Expo '13 Redivivus Hélène Maréchal herdacht ... door Theater Taptoe Kekulé te Gent (1858-1867) In memoriam J érome Rieux Onze Gentse keukenrubriek Een achterkamertje van "De Oude Schelde Inventaire archéologique : Het Blazoen van Gent Lezers schrijven ons Puzzel1983 Steunfonds Inhoud 1983

287 314 317 332 333 337 338 340 343 351 353

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg: elke zondagvan 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever en behee~: G. Hebbelynck, Voorh~utkaai 40, Gent. Elke auteur is alleen verantwoordelijk voor zijn bijdrage. Uitgegeven met ~e steun van het stadsbestuur van Gent en van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. 285


AAN ONZE LEDEN Met het huidig nummer eindigt de 12e Jaargang van "Ghendtsche Tydinghen ". Dezen die deze 6 nummers laten inbinden zijn weer een prachtig boek rijker in hun bibliotheek. Een boek vol wetenswaardigheden van allerlei aard, maar die allen betrekking hebben op Gent. Geduldig en ijverig samengebracht door een ploeg stille zwoegers. Daarbij een hele reeks foto's waaroan ge velen nog nooit gezien had. Wat zult ge daar niet moeten voor betalen in een antiquariaat binnen een tiental jaren ? Dat is nu allemaal uw eigendom geworden voor de belachelijke som van 150 fr. Gij vraagt u af: "Hoe is het mogelijk ?" Wij doen precies hetzelfde. Wij begrijpen evenmin als u hoe wij dat aan boord gelegd hebben. Nog straffer: we gaan gewoon door. Alle niet te stuiten inflatie en losgebroken dollarkoersen ten spijt, gaan wij sereen verder met het produceren van mirakelen: het lidgeld voor 1984 blijft ONGEWIJZIGD: 250 fr. Gijnu! Maar voor goede vrienden doet men veel. Denk nu niet dat de kwaliteit van de geleverde waar gaat verminderen. De 6 komende nummers van Gh. T. zullen in niets moeten onderdoen voor al de voorgaanden Voor dit alles vragen wij ĂŠĂŠn enkele tegenprestatie : Betaal nu, ONMIDDELLIJK, uw lidgeld voor 1984. Ge kunt u niet voorstellen hoe gecompliceerd, tijdrovend en verspillend het werkt wanneer de betalingen binnenkomen verspreid over een periode van verschillende maanden. Als ge dan toch van plan zijt te betalen, waarom zoudt ge dan wachten ? Het hierbijgevoegd stortings-overschrijvings-formulier herleidt deze klei!le operatie tot haar eenvoudigste vorm. En moest u ooit dat fameus formulier niet vinden, geen nood, u kent immers het nummer van onze PCR = 000-1050473-60. Een bede van onze penningmeester: schrijf a.u.b. duidelijk, geef uw volledig adres, zo mogelijk uw lidnummer en voor de dames die, 't zij betaalden onder hun meisjesnaam, 't zij onder de naam van hun echtgenoot, dat ze niets aan dit systeem veranderen en dat ze doen zoals zij vroeger deden. Dit bespaart lang zoeken en vele complicaties. Op voorhand bedankt! DE REDACTIE

286


EXPO '13 REDIVIVUS Op 3 november jl. was het precies ZEVENTIG jaar geleden dat onze EXPO '13 haar deuren sloot. Gedurende meer dan een half jaar of anders gezeid gedurende HONDERDEENENNEGENTIG dagen, zonder een gebenedijde dag over te schrikkelen, hadden honderdduizenden Gentenaars, landgenoten en vreemdelingen van om het even welke huidskleur en klederdracht de brede lanen en de grote en minder uitgestrekte paleizen, hallen en paviljoenen tot uitputtens toe doorlopen en doorslenterd. Met, huiswaarts kerend, een herinnering meedragend die ze vrijwel nimmermeer zouden kwijtraken. ZEVENTIG jaar ! Wat een onmetelijke tijdsspanne ! Edoch, van 't ogenblik dat ze voorbijgesprint zijn, die lange jaren, lijkt het ons dat ze toch maar weinig om 't lijf hadden. Dat ze, jammer genoeg, verzwonden waren als voorgoed optrekkende nevels. Ik wil er een dure eed op doen dat al degenen die die sluiting meemaakten - hun aantal slenkt helaas van jaar tot jaar - geen moeite moeten doen ze vandaag de dag nog eens in haar minste details appetijtelijk te herkauwen. Vergeet vooral niet dat die per slot van rekening geschiedenis makende gebeurtenis plaats greep in een tijd die het moest stellen zonder radio, zonder TV, zonder raketten, zonder maanreizen, zonder een Flanders' Technology. Op zich zelf reeds een geldige reden, menen we, om niet zozeer die kwestieuze sluiting, maar de Expo zelf nog maar eens in herinnering te brengen. Natuurlijk van degenen çlie zoveel jaren geleden de getuigen waren· van dat universeel gebeuren, maar ook van de velen, de zoveel jongeren, die alleen "vanj10ren zeggerr' en van oude prentkaarten leerden wat Gent in '13 vermocht te presteren. En, geloof me vrij, voorzeker nooit meer presteren zal. .

*

* * Het is trouwens niet de eerste keer dat GHENDTSCHE TYDINGHEN de Gentse Tentoonstelling te berde brengt. Zoals de meeste lezers zich zullen herin~ren wijdden we in 1978 een tamelijk uitvoerig en rijkelijk geïllustreerd opstel aàn die uitzonderlijk interessante prestatie. Vandaag zullen we minder hooJ op onze vork nemen en ons vergenoegen met het brengen van een bezoek aan één van de allerkleinste, maar daarom niet onbeduidendste- paViljoenen waarmee de Tentoonstelling letterlijk.bezaaid was. Éen dat om zo te zeggen verloren liep tussen de talloze veel omvangrijkere en meer spectaculaire gebouwen. Men moet het, dat paviljoen, zelfs zo onooglijk gevonden hebben dat de plattegrondmakers 287


het blijkbaar niet nodig achtten het een plaatsje op hun tekenwerk te gunnen. Als we ons niet vergissen bevond het zich in de onmiddellijke nabijheid van Oud-Vlaanderen. We kunnen inderdaad niet genoeg herhalen hoezeer het de Organisatoren van de Tentoonstelling tot ere strekt zoveel aandacht besteed te hebben voor Gent en zijn Verleden. Het zoeven genoemd Oud-Vlaanderen stoffeerden ze zo kwistig als ' t maar kon met wat de stad aan mooie hoekjes en kantjes bezat : een imposante monumentale ingangspoort, een trouwe kopie van de poort van het Oud Begijnhof, een Alijnshospitaal met zijn kapel en typisch torentje, een rij P~nshuizekens, een.schilderachtig Schokkebroersvestje en niet minder

../

~~

~, !

Afb. 1. Voorgevel van het Militair Diorama.

288


pittoreske huizekens weggepickpocket uit het Nieuwpoortje, de SintLievensstraat en het Meerhem. En wat het paviljoen betreft dat volledig aan Gents geschiedenis gewijd was - u weet dat men het wijselijk in de huid van het Prinsenhof stak - al wat een Oudheidkundig Museum zijn naam waardig kan bevatten, was binnen zijn muren als het ware opgestapeld. Nog meer wensten de op hun stad verliefde Gentenaars over de vergane tijd tentoon te spreiden, met name over de ebbe en de vloed die de defensie van hun geboortegrond in de loop van de voorbije eeuwen gekend had. Een nog niet zo'n gekke wens als u 't mij vraagt. Het was de heer MAURICE DE SMET DE NAEYER, een van de directeuren-generaal van de Expo die de stier bij de horens zou nemen en ervoor zou zorgen dat de Tentoonstelling in het algemeen en Gent in het bijzonder een pronkstuk rijker zou worden. Natuurlijk was zijn eerste werk eens terdeeg te rade te gaan bij de velen wier kennis van Gents verleden aan geen steen hoefde getoetst te worden. Besloten werd dat 1° als uithangbord DIORAMA MILITAIRE/ MILITAIR DIORAMA zou krijgen; 2° VIJF heel verscheiden episodes uit Gents krijgskundig verleden zo aanschouwelijkmogelijk zouden voorgesteld worden; 3° de heer stadsarchivaris VICTOR FRIS zou instaan voor het verzamelen van de documenten en het opstellen van het scenario; 4° de bekende kunstschilder JU LES GONDRY de leiding van het schilderen op' zich zou nemen. Ik vergat bijna te vermelden dat het een onbekend gebleven mecenas was die de algehele onderneming bekostigde. Ging achter die niet te verschonen anonimiteit soms de naam niet schuil van de man die de soldateske wagen zo kordaat aan het rollen gebracht had? Hoe dan ook wijst alles erop dat de uitvoering van het zo zorgvuldig geplande spel als van een leien dakje liep. Zoals reeds gezegd was het dank zij de verstandige en hechte samenwerking van de historicus Fris en de kunstenaar Gondry dat de reusachtig grote schilderijen - ruim 6 m x 5 m - konden geschapen worden. Reeds in oktober 1912 kwamen de schetsen van de werken gereed. Natuurlijk hadden Gondry en zijn medewerkers H. van Melle en A. de Guyper meerdere maanden van doen gehad om de gegeven opdracht tot een goed einde te brengen. Een amusant detail : het was in Gondry's atelier gelegen in het gewezen Vrouwebroersklooster (Patershol) dat 1° de voltooide schetsen voor enkele gegadigden geëxposeerd werden; 2° de doeken tot stand kwamen. Het gebouwtje waarin het Diorama onde:çgebracht was, was, dat spreekt vanzelf, opgericht in functie van zijn uiteindelijke bestemming. Stel u voor : een rechthoekige constructie waarvan alleen de voorgevel verraadde wat ze binnen haar muren aan zo waardevolle als intrigante curiosa niet alleen te presenteren maar eveneens te beschermen had. Een pracht van eenvoorgevel die er warempel niet om loog, want hij 289


bootste wellicht het indrukwekkendste militair bouwwerk na dat Gent ooit bezeten had : de voornaamste ingangspoort van het gewezen Spanjaa.rdskasteel. Wat het interieur van het gebouwtje betreft boden de twee lengtezijden de plaats voor telkens twee schilderijen. De overblijvende breedtewand diende om door het vijfde kunstwerk ingenomen te worden. Dat een keur van wapens en wapenuitrustingen, vaandels en portretten voor de animerende noot zorgden hoeft nauwelijks aangestipt te worden. Wat er na de sluitingsdag met al die precieuze dingen gebeurde ? De voorwerpen gingen vanwaar ze gekomen waren : naar musea of particuli~re verzamelaars. Gondry's troetelkinderen zouden helaas heel wat sombere als zonnige dagen te slijten krijgen. Eigenlijk had men ze voorbestemd om een van de grote zalen van het Stadhuis te decoreren. Van dat voornemen mocht evenwel niets in huis komen. Oordelend dat alleen authentieke historische documenten voor dat doel in aanmerking mochten komen - ongelukkig konden de doeken in kwestie dat niet genoemd worden - zou men over hun bestemming eens rustig slapen. Een kort dutje werd.het want zonder er veel "doekjes" om te doen maakte men van de vijf "doeken" grote rollen die stilletjes verhuisden naar een bergplaats van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Gedurende lange jaren lagen ze daar te ... laten we zeggen te mediteren zonder dat er een haantje over kraaide. Gelukkig niet voor eeuwig en altijd, want bij de inrichting van het Schoolmuseum herinnerde Michel Thiery zich het bestaan van de schilderijen. Doch in aanmerking genomen van hun buitenissige afmetingen kon er geen sprake van zijn een paar ervan in de Pirennezaa.l op te hangen. Ook zijn broer, leraar Henri, wist van de kwestie evenals een aangehuwde neef van hem, de man van zijn nicht Irma Thiery, die als onderwijzeres gehecht was aan de school D. van Monckhovenstraat : Raymond Haegeman, directeur van de school Martelaarslaan die er wat voor voelde een paar van de schilderijen in zijn school te ontrollen. Evenals zijn vrouw, die bovendien een goede pianiste was, was vriend Raymond een fervente liefhebber van al wat met plastische en grafische kunst te maken had. Zijn woning droeg dan ook het stempel van hun kunstmin : authentieke beeldhouwwerken, schilderijen, etsen, zelfs artistieke foto's. Geen wonder dat zijn school van de brokken meedeelde en maar liefst op een mini-museum geleek. Kortom Henri zorgde ervoor dat drie zeker, misschien vier schilderijen van de Academie naar de Martelaarslaan verhuisden. Gespannen op stevige ramen kregen ze een welverdiende rustplaats in de trapzaal en in een van de klaslokalen van het gebouw. Zoland Mondje de school Martelaarslaan dirigeerde, het is te zeggen tot op het ogenblik dat hij naar de school Onderstraat (Laurentin-

290


stituut) overging, veranderde niets aan de schilderijen-kwestie - aan het menemen van Gondry's doeken kon niet gedacht worden- tot kort na de beĂŤindiging van W.O. 11, ik weet niet precies wanneer, vlijtige handen de schilderijen zonder veel omhaal van hun ramen losmaakten, oprolden en met de laagste dienst expedieerden naar de plaats die hun maar al te zeer bekend was. Vraag me niet wat ervan ze geworden is. Als ze nog bestaan laat ze ontrollen en prevel e'en schietgebedje.

* * * Doch laat ons liever uit de doeken doen hoe Gent het aan boord gelegd heeft om een waarachtige vestingstad te worden. Reeds onder de regeringvan graaf Filips van de Elzas (1136-1191) sedert 1159 titelvoerend; sedert 1168 daadwerkelijk regerend) begonnen de Gentenaars er werk van te maken hun (luxueuze) woningen in authentieke vestingen (stenen) te herscheppen en hun Partus in staat van verdediging te stellen. Dat die pretentieuze bedoeningen niet in de smaak van hun heer en meester vielen laat zich gemakkelijk indenken. Iemand die zich in de toenmalige Westelijke Wereld zo'n vooraanstaande plaats had weten eigen te maken en zo'n politieke invloed had weten te ver~ werven zou eens en voor altijd korte metten maken met dat weliswaar veel duiten bezittend maar naar zijn gevoelen ietwat te overmoedig volkje. Dat gebeurde in 1178/79 na zijn terugkomst van zijn eerste bezoek aan het Heilig Land. Om, zoals bekend is, aan de hoogmoed van de Stroppendragers in spe paal en perken te stellen, deed hij het Gravensteen bouwen (poortgebouw voltooid in 1180). Datzelfdejaar wist hij zich te doen aanduiden als voogd van de Franse troonopvolger PhilippeAuguste (1165-1223) die hij op de koop toe deed trouwen met Isabella, de dochter van zijn zuster Margaretha (van de Elzas). Van familiebanden gesproken : deze Margaretha was gehuwd met de graaf van Henegouwen, Boudewijn V, een feit dat even later roet in 't eten van Filips' weduwe zal gooien. Inderdaad, in 1159 was onze graaf in het huwelijk getreden met Elisabeth van Vermandais met: het gevolg dat hij in 1164 in het be'zit kwam van V ermandois en Amiens. Helaas eiste de Franse koning bij Elisabeths dood ( 118 2) dezer bezittingen zonder veel plechtplegingen op. Doch Filips verloor onwederroepdijk de strijd waardoor hij de verworven gebieden voor goed moest teruggeven. Toch verloor hij de moed niet. In 1184 hertrouwde hij met Theresia, de dochter van de koning van Portugal in de geschiedenis beter bekend als (koningin) Mathildis. In 1190 vertrok hij opnieuw naar het Heilig Land (Derde Kruistocht). Ongelukkig overleed hij bij het beleg van Akko, slachtoffer van een alles verdelgende pest~pidemie (1 juni 1191). 291


Dat overlijden bracht alhier de poppen aan het dansen. Met hun tweeën, aan de ene kant weduwe Mathildis, aan de andere kant het echtpaar Boudewijn-Margaretha zaten ze op hete kolen te wachten hoe en wanneer ze het graafschap Vlaanderen zouden kunnen inpalmen. Goed, maar daar waren ook de op revanche azende Gentenaars die niet aarzelden uit de grafelijke familietwist voor zich zelf heel gangbare munt te slaan. Weinig scrupuleus zoals ze waren zetten ze Mathildis het mes op de keel en dwongen haar een keure (kalfvel) af, hun machtigend hun grondgebied (lees Partus) van een verdedigingsgordel te voorzien. Waren ze soms niet voldoende bij kas om zich die weelde te permitteren? Nog ~ hetzelfde jaar 1191 werd hun een 3 2 artikelen tellend kalfvel verleend. Nadat (koningin) Mathildis met een kluitje in het riet gestuurd werdze behield een tamelijk belangrijke huwelijksgift in Zuid-Vlaanderenen Boudewijn tot graaf van Vlaanderen gepromoveerd was, manoeuvreerden de Gentenaars, het doel heiligt de middelen, derwijze dat de nieuwe heer en meester niet alleen Mathildis' keure bekrachtigde, maar er zelfs 4 nog belangrijkere artikelen aan toevoegde. Meer had Gents Magistraat niet nodig om met de ommuring van hun stad, een 80 ha grote ruimte die men alras met de naam van Kuip toebedeelde, van wal te steken. Die omheining bestond gedeeltelijk uit aarden wallen of houten palissaden, gedeeltelijk uit metselwerk doch leunde in ieder geval tegen een eind Schelde of Leie of Ketelvaart. Slechts op 4 · bepaalde plaatsen was ze onderbroken om de nederzetting van evenveel poorten mogelijk te maken : 1° de Ketelpoort, ook Frankrijkpoort (Porta Gallica) genoemd; ze verbond de stad met Kortrijk en verder; 2° de Brabantpoort (Braempoort); ze verbond de stad via de Brabantdam met Brussel en verder; 3° de Steenpoort;ze verbond de stad via de Steendam met het Land van Waas en Antwerpen; 4° de Walpoort; ze verbond de stad met het Sint-Pietersdorp. Later, toen het gebied gelegen binnen de tussen 1165-1191 gegraven Houtlei in het verdedigingsstelsel geïntegreerd werd, kreeg deze gracht op zijn beurt 2 grotere en 1 kleine poort: de Zandpoort, later Zottepoort genoemd, gelegen bij de huidige Zandpoortstraat en de Torenpoort (Turrepoort, Torhoutpoort, Drongenpoort), deze gelegen bij het begin van de Hoogstraat die vroeger wel eens "grote straete buten Turre" geheten werd. De Posterne (Posteerne) was als dienst- of waterpoort minder belangrijk dan de zoëven genoemde poorten. Ze bevond zich op de plaats van de huidige Posteernestraat, voor· dien Bestormstraat genoemd. Ongeveer gelijktijdig ( 1253) werd onze verdedigingsgordel zowel naar 't zuiden toe als naar 't noorden op èen ingrijpende wijze opgeschoven (1270) : de Ketel- en de Walpoort zagen zich vervangen, de eerste door de Petercellepoort (later Kortrijksepoort), de tweede door de Overpoort, 292


meestal doch abusievelijk Heuvelpoort genoemd. De Steenpoort werd om zo te zeggen van het begin van de Steendam naar het einde ervan opgeschoven : de Sint-]orispoort. Middelerwijl bleef de stad haar grondgebied maar steeds uitbreiden. Reeds vóór 1308 had men een van een hoge wal voorziene gracht gegraven die de Leie in verbinding stelde met de Lieve : de Ekkergemvest. Zuidwaarts was het een andere versterkte gracht die de Bovenschelde met de Nederscheldeverbond (1383) en verdedigd werd door 2 poorten: de Keizerpoort en de Sint-Lievenspoort. Van een landmeter die in 1397 de omtrek van de stad opmat vernemen we dat die, in onze maat uitgedrukt, maar liefst 13 km bedroeg, wat betekent dat Gent op dat moment tot de meest uitgestrekte steden van het Westen kon gerekend worden. Waren de Gentenaars, dat wetend, niet zo snaaks de Vrolijke Keizer Karel dat nogal gedurfd gezegde in de mond te leggen : je mettrais Paris dan mon Gand ? Diezelfde, maar voor de gelegenheid wat minder vrolijke Keizer Karel zou tijdelijk een halt toeroepen aan Gents groei. Daartoe bouwde hij niet alleen een geweldige Citadel (Kasteel van K.K.) op de plaats waar de eeuwenoude Sint-Baafsabdij zolang gebloeid had, hij verordende tevens de algehele sloping van Gents defensiesysteem. Wat goddank slechts sporadisch gebeurde. Wat er na verloop van tijd van die gordel geworden is tonen ons de merkwaardige alhoewel niet vlekkeloze plattegronden die knappe cartografen aan het papier toevertrouwden: die van Braun-Hogenberg (1576); van Guicciardini (1581) die tot 1635 zal herdrukt worden. De laatsten die enige zorg aan de werken besteedden warenJan van Hembyze (1577-1584) en na diens terechtstelling gouverneur Alexander Farnese. Derwijze dat het plan opgemaakt door de landmeter.-Jean de Buck "Enceinte fortifiée de la Villede Gand en 1590" (Stadsarchief) ons een totaal beeld verstrekt van die karakteristieke defensiegordel : een gelijkbenige driehoek waarvan de basis grotendeels ingenomen is door het inmiddels opgelapt Spanjaardskasteel en de top van de driehoek naar Einde Were wijst. Evenals de talrijke bolwerken (bastions) : Thenden Mueren; Thenden Weere; Biloque Bollewerck; Oranje B.; 's Graven B.; Leysen B.; Geusen K; Hembijsen B. droegen de nog talrijker zo oude als nieuwe vesten een veelbetekenend toponiem : Ketelvest; Koutervest; Ekkergemvest; Sint-Jansvest; Sint-Michielsvest; Keizervest; SintLievensvest; Bijlokevest; Blaisantvest; Begijnevest en als het niet anders kon Oude V est. Sommige van die vesten zullen gaandeweg wegens de in . hun nabijheid gelegen bolwerken boulevards genoemd worden (bolwerk - bolvèr- boulvèr- boulevard) : Ekkergemboulevard, Sint-Lievensboulevard. Namen die puriteinen naderhand ongevraagd zullen veranderen in lanen. 293


In 1671 zal men bezuiden de twee Sint-Pieterspoorten (Petercellepoort en Sint-Lievenspoort) een nieuwe Citadel uit de grond stampen, het zg. Montereyfort, een Spaanse gril voor welks bouw de stad voor haar deel een 130 000 florijnen had neer te tellen. (V oor 't geval dat u 't vergeten is: don Juan deCunigay Fonseca, graaf van Monterey (1649-1716) was van 1670 tot 1675landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, precies de tijd om zijn fort op te trekken. Dat fort zal anderhalve eeuw later de plaats moeten ruimen voor een andere, nieuwe, waarachtige Citadel die tijdens het bewind van koning Willem I _?pgericht werd.

* * * Na zowel in de ruimte als in de tijd een vrijwellange omweg gemaakt te hebben haasten we ons, gezwind stappend, het Spanjaardskasteel binnen te wandelen om even gezwind met Gondry's meesterwerken kennis te maken. Zoals reeds gezegd bestonden die uit vijf gigantische schilderijen die we samen de revue zullen passeren.

EERSTE EVOCATIE Het Gravensteen Vooraleer het eerste doek een Beleg en Inneming van 's Gravensteen een blik te gunnen moeten we willens nillens in herinnering brengen welke belangrijke gebeurtenissen die belegering voorafgingen en welke erop volgden. Sedert een hele tijd boterde het niet tussen de graaf en de Franse koning, zijn suzerein, die slechts van één ding droomde : het graafschap vierkant aan de kroon te anexeren. Begin 1300 was het zo laat. Nadat de graaf, Gwijde van Dampierre, zijn zonen Robrecht van Bethune (de fameuze Leeuw van Vlaanderen van Conscience) en Willem van Crèvecoeur en een vijftigtal trouwe edelen zich hadden laten opsluiten, de graaf in de burcht van Compiègne, Robrecht in het slot van Chinon, Willem in dat van Issoudun in Berry en de anderen verspreid over heel het land zond de koning graaf Jacques de Chatillon naar Vlaanderen om het graafschap in zijn koninklijke naam feestelijk te onderdrukken, pardon, te besturen. Die decorverandering speelde niet weinig in de kaarten van de magistraat van meer dan één grote stad, met name van het Gentse Schepenhuis. Een Leliaardsnest dat niet lang voordien een fabelachtig bedrag ponden uitgegeven had om de plechtige intrede van het koninklijk paar te betalen. U kent ze wel : Philippe Ie Bel en J eanne de Navarre. Voorlopig scheen het Gentse "gemeen" er geen zin in te hebben of lie294


Afb. 2. Beleg van het Gravensteen 2 april1302.

ver de moed te missen om weerstand te bieden aan de patricische overheersing. Tot de baljuw op zondag 1 april 1302 met een weinig appetijtelijke of humoristische aprilvis voor de dag kwam : de aankondiging van een nieuwe, verre van lichte belasting. Aangevoerd door de wevers zouden de ambachtslieden in blok tegen de al te arrogante heren Leliaards in verzet komen, zouden ze eens en voor goed hun tanden laten zien. Omdat ze geen gebruik konden maken van de stormklok om 't volk bijeen te roepen - de heren koningsgezinde schepenen waren er de b aas over - riepen ze de strijders te wapen middels het slaan op ke-

295


tels, potten en pannen. Beter kon het teken tot de opstand niet gegeven worden. Achtervolgd door benden verwoede gemeentenaren zochten omtrent 600 partriciërs een toevlucht in 's Gravensteen dat prompt belegerd werd. "Als ge u niet stante pede overgeeft, steken we het kasteel in brand" riepen de belegeraars de belegerden wraakzuchtig toe. Lang hoefden eerstgenoemden op de overgave niet te wachten, want omtrent het middaguur van de daaropvolgende dag deed de koninklijke baljuw de poort van het kasteel openen om. de uittocht van de 600 vluchtelingen toe te laten. Die uittocht werd een hartverscheurend schouwspel. T_ussen een dubbele haag gevormd door tot de tanden gewapende wevers, volders, schaliedekkers, en wat weet ik al, die àan het kasteel begon en aan het Schepenhuis eindigde, werd de processie in hun hemd gezette heren door een schreeuwend publiek vooruitgeduwd, vooruitgeschopt, vooruitgeslageri, zelfs lafhartig neergestoken. Twee schepenen en elf patriciërs onder wie een Symon de Grutere en een Jordaan V ereellenzone verloren er het leven bij terwijl een honderdtal anderen erg of minder erg gewond werden. Wat de baljuw en de overige schepenen betreft moesten die tegen heug en meug maar tevens onder doodsbedreiging trouw zweren aan de nu ''vrijgevochten gemeente". Lang zou dë aldus verworven "democratie" van de Gentse stede niet duren. Zelf geschokt door zijn bedreven buitensporigheden vond het overwinning kraaiende volk er niets beters op dan met de staart tussen de pootjes de Chatillons vergevensgezindheid af te smeken. Zodat het kortstondig verslagen patriciaat opnieuw heer en meester werd op het Schepenhuis. Edoch niet voor eeuwig zou dit de Leliaardse plak zwaaien : na de voor hen rampzalige gebeurtenis op het Groeningerveld (11 juli 1302) waaraan Jan Borluut met zijn 700 volgelingen manmoedig deelnamen, mocht het voor goed aftrappen. De schilderij van het Beleg van 's Gravensteen heeft het moment in beeld gebracht waarop het Gents gemeen dreigt de boel in brand te steken. Zoals u kunt zien is een vuurhaard aangelegd vóór het poortgebouw. Takkebossen liggen te wachten om in de vuurpoel geworpen te worden. Terwijl aangevoerde ladders de bestormende schaliedekkers in staat stelden zich van de ringmuur meester te maken. Een man die boven op de muur post gevat heeft steekt de armen ten hemel om de kameraden te verstaan te geven dat de weg vrij is en de belegerden in de meeste toren gevlucht zijn: Zal het nog zin hebben dat die andere kerels met een zware boomstam de massief eiken poort gaan bewerken ? Neen, want even later zal de baljuw boven het donjon de witte vlag doen hijsen. Waarna een einde zal gebracht worden aan een erg te betreuren geweldenaarsbedoening.

* * *

296


TWEEDE EVOCATIE Het Rabot De tandem Fris-Gondry zal maar liefst een tijdsspanne van even 186 jaar overbruggen eer hij zo goed zal zijn ons op een tweede snapshot van Gents militair verleden te vergasten. Niet dat het binnen en buiten onze wallen gedurende die lange tijd zo vredig, rustig en geruisloos toegegaan is ! 't Mocht eens waar zijn. Waren onlusten en wapengekletter, aanslagen en expedities misschien geen schering en inslag geweest waar de Leie en de Schelde zo vreedzaam vloeiden ? Bloedige matchen geleverd tussen groten en kleinen, rijken en armen, machtigen en naar macht strevenden : Gavere, Rekelinsbrugge, Westrozebeke. Ook onder 's gelijken stroomde maar al te gemakkelijk stromen bloed: Kwade Maandag; Goede Dissendag, beide uitgevochten op de Vrijdagsmarkt; Na de tragische dood van hertog Karel de Stoute bij Nancy (5 januari 1477) zouden in 't hertogdom, in 't graafschap, in Gent, opnieuw, voor de zoveelste keer zwarte, of liever, bloedige dagen voor de boeg komen te liggen. Karels dochter, Maria (van Bourgondië} zou letterlijk en figuurlijk '"'du jour au lendemain" een loodzware last op de tengere schouders gelegd worden. Als er in de geschiedenis ooit een vrouw geweest is die de steun van een forse echtgenoot broodnodig had, zal zij wel hertogin Maria geheten hebben. Een man die opgewassen diende te zijn tegen Bourgondiës erfvijand, de Franse koning Loclewijk XI. Aangeduid was die gewenste echtgenoot evenwel niet zo vlug, want intrigerende partijen zorgden er dapper voor dat het meisje niet op een ik en een gij aan DE MAN geraakte. Uiteindelijk viel de keus van het. politiek bestel - toevallig ook haar keus - op de zoon van de Duitse keizer Frederik lil. Aanvankelijk schenen de Gentenaars goed over weg te kunnen gaan met de uit de lucht gevallen aartshertog maar al te ras kwamen er kinken in de kabel. De oorzaak van die weersveranderingen ? Hoe langer hoe meer regende he~ belastingen die de hertog niet voor de strijd tegen de aanvallende Fransen maar wel voor eigen uitgaven gebruikte. De ontevreden Gentenaars, aangevoerd door Jan van Dadizele, eisten het recht op controle te oefenen op het beleid van de fmanciën. Maximiliaan deed de Gentse voorman vermoorden. Die doodslag werd de laatste druppel die de emmer deed overlopen. De opstand werd geboren. De Gentenaars zochten steun bij en samenwerking met de Franse koning Loclewijk XI, dreven aldus hun hertog zo onmeedogend tegen de muur dat deze verplicht werd met zijn vijand een meer dan vernederend verdrag te sluiten, de bekende Vrede van Atrecht (Arras) 23 december 1482. (Zie "Het eerste Gentse Boek" in G.T. 1983 p. 66-73). Daarmee was de kous echter niet af en de gelukkige dagen niet teruggekeerd. Integendeel. In september 1487 steldeJan van Cappenhole zich aan het hoofd vap. de wanhopige, getergde ambachtslieden, die jammer 297


6and - Le fort du Rabot en

1&40.

Afb. 3a. Het Rabot zoals men het kon bewonderen voor de verminking die het in 1872 onderging. In dat jaar dolf men het onderste gedeelte van het gebouw in omdat de nabijgelegen straat diende opgehoogd te worden. Let op de twee inscripties links. en rechts van de plaat waarop de Gentse Leeuw.

genoeg, maar hoe kon het anders, voor de onvermijdelijke rellen - en uitspattingen - zorgden. Resultaat ? De partijgangers van het Maximiliaans bewind, de Monetans (omdat de aartshertog maar al te kwistig de portemonnaie van 't gemeend aansprak) zetten het hals over kop aan het lopen aldus het Schepenhuis open zettend voor de victorie kraaiende rebellen. Maximiliaan die inmiddels ( 9 april1486) tot koning der Romeinen gekroond werd) ging zich natuurlijk niet bij de pakken neerzetten. 298


Met het recht de kuiperijen van de koning (Karel VIII; 1483-1498) en nog ~eel meer dan dat vrezend, riep hij de hulp in van zijn keizerlijke papa Frederik. Deze stuurde prompt een talrijk leger om de Gentse opstandelingen mores te leren. Terwijl dit op weg was, gebeurde er in de stad iets heel onverwachts : een keur van Vlaamse edelen kwam het Gents gemeen een hart onder de riem steken : Filips van Kleef, heer van Ravestein die meteen tot leider van het gemeenteleger aangesteld werd; Filips van BourgondiĂŤ, heer van Beveren. Verder de heer van Chantraine, Ladewijk van Gruuthuuze, Filips vander Stickelen, de heren van Stavele, van Lichtervelde, enz. enz. De daadwerkelijke aanvoerder van het verzet zou overigens Jan van Cappenhole blijven. Men begon de zwakste plek van de verdedigingsgordel te versterken: de noordelijke grens lopend van de Muide tot de Hospitaalpoort. Al wat benen aan het lijf had werd opgetrommeld om al wat kon versleept worden aan te voeren en tot hoge wallen op te stapelen. Vrouwen en kinderen, kreupelen en halfblinden wedijverden om de zwaarste vrachten aarde, stenen, puin hout en ijzer naar het aan de wallen wroetend mansvolk te brengen. Een schouwspel dat zelfs de oudsten onder de ouden nimmer meegemaakt hadden. Na een onverpoosd zwoegen van 3 volle dagen en nachten kwam de gewenste versterking tot stand. Terwijl Frederiken Maximillaan hun tenten bij Evergem opsloegen, gereed om de stad stor:menderhand in te nemen, kwamen zowat duizend Fransen de Cappenallen - aldus noemde men de rebellen - ruggesteunen. Wat de Gentenaars ge:. vreesd hadden, een aanval in regel op het Hof ten Walle, zou dank zij hun taaie volhardingniet gebeuren. Weliswaar voerde het Duits soldatenvolk links en rechts veeleer: schijnaanvallen uit zonder evenwel enig succes temogen boeken, van een waarachtigebestorming kwam niets in huiS. Na zowat gedurende veertig dagen voor dreigende belegeraars gespeeld te hebben vonden keizer en koning het maar best hun matten op te rollen en stilletjes een strategische maar weinig glorieuze reis naar Antwerpen te ondernemen. De klokken van Belfort en kerken mochten triomfantelijk luiden: Gent had zich manmoedig weten te bevrijden (half juni 1488). Die gebeurtenis mocht, meenden de overwinnaars, door de komende geslachten niet vergeten worden. Daarom zou men op de plaats waar het algehele volk die overwinning verwezenlijkte, een blijvende herinnering in het leven roepen die de tand des tijds zou weten te doorstaan; Het RABOT was geboren : twee ronde torens verbonden door een overdekte watering (rabat) die ten onrechte sluis genoemd wordt. (Gent telde in die tijd nog andere versterkte rabatten, o.a. de Tserder-Turre (bij SintBaafsabdij)en de Cloutorre (in de Ham). Twee in de muur van het Rabat (buitenkant) gemetselde herdenkingspiaten verhalen in 't kort de voorgeschiedenis en de oprichting van het merkwaardig monument. Tussen de platen bevindt zich een derde met het schild met de Gentse Leeuw. 299


Afb. 3. Bezoek aan de bouw van het Rabot 1 oktober 1488

De in Gotisch schrift gebeitelde tekst luidt aldus :

IN 'T JAER VEERTIEN HONDBRT ACHTENTACHENTICH MEDE IN WEDEMAENT DEN VIJFSTEN SACRAMENTSDACH DAER, SO SLOBCH DE ROEMSCHE KEYSERE, VOOR GHEND DE STEDE IN EVERGHEM, ENDE LACH ER VEERTIEN DAGHEN NAER. DE ROEMSCHE CONINC LACH OEC VOOR DE STEDE DAER. BACHTEN WALLE LAECHT PLAT DOE ;MAER HET VIEL TEN BESTEN : BINNEN DERDEN DAGHE, SACH MER SCOEN EERDEN VESTEN.

300


HUUT DIEN, ALS MEN NEGHENEEN TACHTENTICH SEYDE IN WEDEMAENT DERTIENE, SATERDACH WAERACHTICH, AN DIT WERC MEN OOE DEN EERSTEN STEEN HIER LEYDE, BIJ DEN REGIERERS, AL DOE IN WETTE VOORDRACHTICH; IN MEENVNGHEN DE STEDE 'T OMMEMUERNE CRACHTICH, NAER DEN UUTWYSENE BEGONNEN DEES WEERCX PRESENT, IN BESCUDDE DEN GOEDEN INSETENE VAN GHEND. Gondry had op zijn duizendste gemak de inhuldiging van het monument kunnen voorstellen. Veeleer gaf hij er de voorkeur aan ons getuige te laten zijn van de aanbouw ervan. Evenals van de twee ronde torens is ook het metselwerk van het middengebouw voltooid. De torens wachten op hun kegelvormige spitsen; het zadeldak van het middengebouw staat op het punt met schaliën bedekt te worden. Een van de werklieden staat gereed om de mei op het dak te plaatsen. Dat het groepje voornaam uitziende getabbaarde heren van uit de stad komen wordt verraden door een gedeelte van het Hof ten Walle dat op de achtergrond zichtbaar is: Aan de overkant van de Lieve, waar zich deKeizervest bevindt, staan een paar nieuwsgierigen te genieten van wat aan de overkant van het water aan het gebeuren is. De heren schepenen worden wegwijs gemaakt door niemand anders dan de beruchte jan van Coppenhole~ Ook gildedekens schijnen van de partij te zijn, want we herkennen op het eerste gezicht de vaandels van het Sint-Joris- en van het Sint-Antoniusgilde.

*

*

*

DERDE EVOCATIE Het Spanjaardskasteel Weer laten de Expo-mannen een kleine 100 jaar verstrijken. Als we voor de derde keer gaan neuzen in Gents soldatesk verleden, komen we in de_ tijd terecht die jammer genoeg tot walgens toe het gedoe van al wat met het soldatendom enig uitstaans heeft, hartsgrondig beu geworden was. Beu de militaire parades, de sociale woelingen en de andere menselijke miseries die Keizer Karels veertig jaar in beslag genomen doortocht begeleid hadden. Beu-wreedheden, verwoestingen en bloedbaden die men de Inquisitie te danken (?) had. Zal de landvoogd Don Louis de Requesens, de veel gematigder opvolger van de vermaledijde hertog van Alva erin slagen het land op wat rust en vrede te tl'akteren ? Met een elitekorps van nauwelijks 17oo man aangevoerd door de bevelhebber van de Gentse Citadel ofte Spanjaardskasteel, kolonel Christophe de Mondragon,slaat hij het beleg voor Zierikzee dat ingenomen wordt op 29 juni 1576. Hij zelf beleefde die overwinning~niet aangezien hij een paar maanden voordien overleed (5 ·maart). 301


De Spaanse overwinning leek wel een slag in het water, want terwijl een aanzienlijk gedeelte van de victorieuze troepen aan het muiten ging en de overige benden zich terugtrokken in de Citadel van Antwerpen en die van Gent, waar luitenant Antoine Alamos Maldonado en Mondragons echtgenote, mevrouw Guillemette de Chastelet het bevel voerden, maakten de Staten zich gereed om de Spanjaarden te lijf te gaan. Daartoe stelWillem van Oranje de hertog van Aarschot en de graaf Philippe de Lalaing aan tot aanvoerders van de bevrijdende legermacht. De inneming van het Gents Kasteel zou evenwel van geen leien dakje lopen. Kenden de belegeraars de sterkte van het garnizoen ? Zeker niet, want hadden ze die wèl gekend, dan zouden zij voorzeker meer strijdlust aan de dag gelegd hebben. Hoe dan ook moesten de Lalaing en zijri luitenant markgraaf d'Havré ten tonele verschijnen om wat sprankelend leven in de Staatse barak te brengen. Men begon met de op de Sint-J crispoort uitgevende wallen op te vullen. Ook ditmaalliet het ijverige volk zich niet onbetuigd bij de werkzaamheden. Niet zomaar uit aangenaam tijdverdrijf, maar omdat men vanuit het Kasteel de stad beschoten had en deerlijk gearrangeerd. Het veroorzaakte puin enerzijds en de aarde die tientallen vrijwilligers in de Steendam uit meters diepe loopgrachten opdolven anderzijds zouden door andere mannen, vrouwen en kinderen ijlings Kasteelwaarts gesjouwd worden. Nu maar gewacht op het sein om over te gaan tot de bestorming van de Citadel. Met uit het Sas-van-Gent toegestuurd geschut bestookten de Staatsen het Kasteel dat met de moed der wanhoop weerstand bood. Op zoveel weerstand hadden de Walen van de Lalaing en de Hollanders van Oranje niet gerekend. Kortom op 30 okt. gelukte men erin een van de poorten van het fort in brand te steken. Zal de witte vlagwelhaast uitgestoken worden ? Ondertussen, bijna gelijktijdig, grepen zowel te Antwerpen als te Gent heel belangrijke, maar heel verscheiden gebeurtenissen plaats. Te Antwerpen waar met name de Spaanse Furie uitbrak (eerste dagen van nov.) en te Gent waar, mede als gevolg van die vreselijke plundering (en de rest) de fameuze Pacificatie • van Gent tot stand kwam (8 nov.). Nu werd het voor de belegeraars werkelijk hoog tijd om de Spaanse stier bij de horens te vatten. Reeds 's anderen daags hervatten ze de krijgsverrichtingen. Zonder meldenswaardig succes. Ook de daarop volgende dag schenen ze maar luttele vooruitgang te boeken want de Spanjaards bleven zich met hand en tand verdedigen, dat wil zeggen dat zelfs vrouwen en kinderen letterlijk en figuurlijk op de bres stonden en hun man stonden bij het laden van de musketten en het werpen van stenen en uitgieten van kokend water. Helaas- voor Antoine de Alamos en de zijnen- moest weldra een einde komen aan dezer taaie uithoudingsvermogen. Op de uitdrukkelijke voorwaarde dat ze ongewapend, doch ongehinderd mochten gaan waren ze bereid het Kasteel in handen te geven van de Lalaing. 302


Een paar dagen daarop ( 13 nov.) verliet het garnizoen het Kasteel. Groot was de verbazing van de overwinnende Staatsen toen ze vaststelden hoe weinig talrijk de belegerden wel geweest waren. V oor al voor de moed door Mevrouw de Mandragon tentoon gespreid deden haar tegenstrevers het petje af. Op 18 nov. vertrok zij, vergezeld van haar twee dochters per legerwagen naar Doornik. Het een en ander van wat voorafgaat ziet u tot in het detail op Gondry's tableau. We bevinden ons op het glacis van het Spanjaardskasteel niet ver

Afb . 4. Overgave van het Spanjaardskasteelll november 1576.

303


van de hoofdpoort van het geweldig fort. Op de achtergrond bemerkt u gebouwen die voordien deel uitmaakten van de Sint-Baafsabdij, met name de toren van de abdijkerk (Sint-Baafskerk). Herrie schoppende burgers worden op afstand gehouden door gehelmde soldaten van Oranje. Een kanon dreigt nog steeds de nu mak en hulpeloos geworden Citadel. De opgevulde grachten kunnen we niet zien. Ook niet de neergelaten valbrug die Mevrouw de Mandragon en haar dochters met statige tred komen te verlaten. U ziet dat de overwinnende partij waardering en respect voor de moedige vrouw betoont : de Lalaing en een van zijn officieren zijn zelfs zo sportief en ridderlijk tegelijk dat ze de edele dame eerbiedig groetén. De man die een van zijn gewonde krijgers ondersteunt is niemand anders dan de bevelvoerder van het garnizoen, de reeds genoemde edelman Antonio de Alamos. Valt er na de heuglijke gebeurtenis van de 9de nov. nog andere meldenswaardige feiten te noteren ? Alleen dit : op 3 aug. 1577 besloten de Staten tot de algehele afbraak van het SpanjaardskasteeL Inderdaad zou men er geen gras over laten groeien (bij manier van spreken) want nauwelijks verstreken 3 weken of men sloeg de handen aan het werk om het genomen besluit tot uitvoering te brengen. De gouverneur Don ]uan, de onderbaljuw en een van de schepenen peuterden plechtstatig en officieel de eerste stenen los van de gevallen reus om OJlmiddellijk daarop aan wel 10 000 paar handen de opdracht te geven de naar de stad gerichte bolwerken met de grond gelijk te maken ... in de verste verte niet vermoedend dat diezelfde bolwerken een poosje later weer zouden opgericht worden.

*

*

*.

VIERDE EVOCATIE De Sint-Lievenspoort Reeds op de banken van de lagere school maakten we kennis met de gemeenplaats .die zegt dat ons land eeuwen lang voor slagveld van Europa gediend heeft. Dat Frankrijk meer dan eens op dat veld "présent" geroepen heeft werd ons op dezelfde banken in geuren en kleuren diets gemaakt. De ondertekening van de Vrede van Münster (30 jan. 1648) waarbij een streep gezet werd onder de zg. Dertigjarige Oorlog (16181648) bracht mee dat in rechte zoals in feite Noord en Zuid van elkaar gescheiden werden. Het Zuiden, de Spaanse Nederlanden, was uit die Vrede niet zonder kleerscheuren vandaan gekomen : het verloor ZeeuwsVlaanderen, Noord-Brabant en Hollands-Limburg. Gezien uit de Europese hoek werd de Vrede maar door weinig (of geen) vredige dagen opgevolgd. Onze koning Filips IV (1621-1665) en zijn Franse concurrenten Loclewijk XIII (1614-1643) en Ladewijk XIV (1643-1715) bleven elkaar 304


bevechten tot de Spanjaard er in 1659 het bijltje bij neerlei en gedwongen werd de hem heel nadelige Vrede van de Pyreneeën (7 nov. 1659) te ondertekenen. De Zonnekoning knaagde nog maar eens aan de grondgebieden van Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg. Nu de Habsburgers opgehouden hadden de eerste viool te spelen op het continent om de strijkstok in handen te geven van Loclewijk XIV, meende deze laatste dat de tijd rijp was om zich aan zijn noordelijke buren te gaan interesseren. Een eerste maal zond hij zijn troepen noordwaarts (1667) maar tot Gent gez. raakten deze niet. In 16 7 8 zou hij zich kost wat kost van die op strategisch gebied belangrijke stad meester maken. Over dat avontuur verscheen het een en het ander in G.T., 1978, blz. 221-246. In het kort samengevat komt het hierop neer : In een soort Blitzkrieg zond hij verschillende legers Gentwaarts ervoor zorgend dat de stad volledig omsingeld werd. Hij zelf kwam op 4 maart terplaatse om getuige te zijn van haar overgave. Gewoonte getrouw openden de belegerden de sluizen waardoor 1. een flink gedeelte van de omgeving blank gezet werd en 2. Lodewijks troepen verplicht waren zich achter inderhaast opgeworpen dijken terug te trekken. Gents strategie mocht ongelukkig niet baten : brandstichtende en vernielende bombardementen dwongen de baljuw en de Magistraat met de koning te gaan praten over het neerleggen van de wapenen. Gelukkig zorgden andere gebeurtenissen er-Voor dat op 10 aug. een Vrede tot stand kwam (Vrede van Nijmegen) waarbij een einde kwam aan de oorlog tussen Noord-Nederland en zijn bondgenoten èn Frankrijk. Spijtig voor de vele Vlaamse gemeenten die zo erg (moordpartijen, brandstichtingen, plunderingen) vanwege het Frari.s soldatenvolk te lijden hadden gehad : Assenede, Kaprijke, Evergem, Waarschoot, Bassevelde, Zomergem, enz. enz. Bij die ene aanval op Vlaanderens hoofdstad zou de Zonnige Koning het evenwel niet laten. Gelegenheden waren -er te over om hem zijn gang te laten gaan. De Spaanse koning Karel 11 (1665-1700) had zijn bezittingen (de Spaanse Nederlanden inbegrepen) bij testament overgemaakt aan de kleinzoon van Lodewijk, Filips V van Anjou. Dat Franco-Spaans sp-elletje zag overig Europa slechts met lede ogen aan. Gevolg : natuurlijk een nieuwe oorlog, de zg. Erfenisoorlog (1701-1713), die bij voorkeur op onze grond zal uitgevochten worden : Ramillies, Oudenaarde, Malplaquet, enz. Tot gouverneur ad interim werd de markgraaf van Bedmar, Isidore de la Cueva aangesteld. Deze maakte er werk van om onze stad om te toveren in een waarachtig legerkamp en de naar de stad leidende wegen (Kortrijksesteenweg, Brusselsesteenweg) berijdbaarder te maken. Op de koop toe legde hij benoorden het Land van Waas een serieuze verdedigingslinie aan... Die spijtig voor hem in mei_1703 door de Hollandse generaál van Sparre onder de voet gelopen werd. Gent voelde het gevaar full-speed naderen. Allerwegen maakte de paniek zich van de bevolking meester, vooral omdat stromen vluchtelingen komende van Ertvelde, Rodenliuizen, Vinderhoute, enz. 305


Afb . 5. Inneming van de stad door Loclewijk XIV 5 juli 1708.

in de stad veiligheid kwamen zoeken. De Franco-Spaanse legerleiding ontnam Gent grotendeels van zijn troepenmacht zodat de Magistraat alras niets anders overbleef dan de stad te onderwerpen aan de Engelse generaal Marlborough (1 juni 1706 ). De baljuw, Ferdinand Hippolyte della Faille gaf er de voorkeur aan de wegtrekkende Fransen te vergezellen. Aldus zag er de toestand uit op het ogenblik dat Loclewijk besloot een zg. grote slag te slaan. Dat wil zeggen zich van Gent meester te maken. Twee legers zond hij erop af, een aangevoerd door zijn kleinzoon, de hertog van BourgondiĂŤ, het ander door de beroemde maarschalk de 306


V endome ( 16 54-1712). Het was eerstgenoemde die belast werd met de inname van Gent. 16 000 man; aangevoerd door de markgraaf de Grimaldi bijgestaan door de kolonel della Paille - u weet nog wel, de weggelopen baljuw - zou het karweitje opknappen della Paille vatte op 5 juli 1708 post voor de Sint-Lievenspoort die slechts door een onbeduidend aantal Burgerlijke Wachten verdedigd werd. Nadat een aantal Fransen die beweerden desertie gepleegd te hebben, door de goedgelovige Burgerlijke Wachten via de Sint-Lievenspoort in de stad gelaten warèn, was het voor die kerels een lachertje om de poort voor della Paille wagenwijd open te zetten en mogelijk te maken dat deze zich zonder een druppel bloed te vergieten, van de stad meester maakte. Slechts de bezetting van het Spanjaardskasteel (300 man) dacht eraan aan de Fransen weerstand te bieden. Na van weerskanten enkele kanonschoten gewisseld te hebben gaf ook 't Kasteel zich over. Een detail : was de Zonnekoning in 1678 met vrouw en maftressen en kapelaan aanwezig geweest bij de inname van Gent, in 1708 was hij te veel geplaagd van ziektes en allerhande kwalen om van de Gentse pret(?) te kunnen komen genieten. Pas in 1713-1714 zou een einde gesteld worden aan een toestand waarvan ons land zolang het slachtoffer geweest was

*

*

*

Gondry heeft blijkbaar de gelegenheid aangegrepen om ons een pracht van een stadspoort te laten bewonderen : de statige alhoewel schilderachtige Sint-Lievenspoort op het ogenblik dat ze ingenomen wordt door de soldaten van de "franskiljon" della Paille'. Een indrukwekkend gebouw dat ons onwillekeurig doet denken aan het Rabat wiens forse hoektorens vervangen zijn door slankere peperbussen. Het is nog vroeg in de morgen. Een winters zonnetje belicht het gebouw en zijn omgeving. De Burgerlijke Wachten hebben de valbrug neergelaten en de poort geopend zodat de soldaten in stormpas de stad kunnen inpalmen. Om wat lawaai te maken schieten enkele manschappen hun musketten af terwijl kolonel ex-baljuw della Paille, de enige bereden krijger, de sabel in de vuist, zijn volk tot de aanval aanvuurt. Veel van de Sint-Lievensvest en de Keizervest krijgen we niet te zien, alleen maar een paar huizen aan laatstgenoemde V est, een uitkijktoren en in de verte een windmolen.

* *

* 307


VIJFDE EVOCATIE De citadel Heel de 18de eeuw droeg ons land de naam van Oostenrijkse Nederlanden. Zowel voor de steden als voor de buiten was dat een rustige, vredige tijd. Een tijd die ons onwillekeurig de figuur van Maria Theresia in het geheugen roept. Aan die voorspoedige jaren kwam een einde, toen, na het leveren van een resem veldslagen, onze gewesten door Frankrijk aangehecht werden ( 17 9 5). Onnodig uiteen te doen hoe heilloos die usurpatie voor 's lands landbouw en economie wel was en hoe ruiheus voor de bevolking .. 4an die onzalige onderdrukking zou pas een einde komen nadat Napoleon bij Waterloo als bij mirakel een daverende nederlaag toegebracht werd ( 18 juni 1815) door de verenigde legers van Pruisen, Engeland, Rusland en Holland. Inmiddels, terwijl hier en daar nog dapper gevochten werd, hadden ook de diplo-maten van diverse pluimage de ene (papieren) veldslag na de andere geleverd. Reeds tijdens de eerste, in de geschiedenis bekend als Eerste Verdragvan Parijs (30 mei 1814) had men tot de oprichting van een nieuwe staat, Holland en de Oostenrijkse Nederlanden behelzende, besloten. Ook het berucht Weens Congres dat aanving op 18 september 1814 en eindigde op 9 juni 1815, precies ZES dagen vĂ Ă r Waterloo, bemoeide zich met de vorming en inrichting van de nieuwe staat. Daar werd o.a. uitgemaakt dat het aangesteld staatshoofd de titel van Koning der Nederlanden zou dragen en Willem l zou zijn. Het zg. Tweede Verdrag van Parijs (20 november 1815) bekrachtigde wat voordien te Parijs en te Wenen uit de bus gekomen was. Vooral op aandringen van Engeland zou die nieuwe staat een bufferstaat zijn die Frankrijk vanuit het noorden in bedwang diende te houden. Een reeks forten die van Oost naar West het land moest doortrekken zou zo vlug mogelijk dienen gebouwd te worden. Gent werd uitgekozen om met een van die forten bezegeld te worden. Aangeduid werd de plaats waar het Montereyfort gestaan had en dat tot niet veel gediend had. Op 12 april1819 arriveerde te Gent de Hollandse majoor-ingenieurC.P. Gey van Pittius wie de regering tot het opmaken van de plans belast had. Reeds op 4 mei hadden de eerste nivelleringen plaats. Zo vlot liep het werk van stapel dat de man reeds op 25 juli met zijn voor-ontwerp klaar was. Het definitief ontwerp, platte gronden en bestekken, verwierf weldra de algemene goedkeuring vanwege de Overheid ( 19 okt. 1819 ). Dat zelfs staatshoofden zich uitermate interesseerden voor de aan gang zijnde werken, blijkt uit de bezoeken die door Willeni I van de kroonprins Frederik (6 okt. 1820) en door de Engelse koning George IV verzeld van Wellington (10 aug. 1820) eraan brachten. Wellington stak meer dan eens de plas over om zich van de groei van het fort te komen vergewissen. 308


Doch ditmaal gebeurde het bezoek extra officieel. Aan de Brugse Poort werd hij opgewacht door de militaire gouverneur van Vlaanderen, de hertog Bernard van Saxen-Weirnar, de militaire bevelhebber luitenantgeneraal baron Constant de Rebecque, graaf Philippe de Lens, de burgemeester Ph. Piers de Raveschoot, meerdere schepenen en vooraanstaanden onder wie een Lousbergs en een de Smet de Nayer. Ter plaatse van de werken aangekomen leidde van Pittius de hoge bezoekers door de doolhof metselwerk en bergen bouwmaterialen. Reeds konden ze zich een precieze gedachte vormen van wat de Citadel op het punt stond te worden. Zelfs wist de geniale leidsman de plaats aan te wijzen waar zich het volgende jaar de ingangspoort zou bevinden. Dezelfde die we nog steeds kunnen bewonderen en passeren.

Afb. 6 Bezoek aan de bouw van de Citadel 2 augustus 1825

309


Het is het bezoek dat op 2 aug. 1825 plaats greep dat Gondry en zijn maats op het doek penseelden. We zien hoe luitenant-generaal Gey van Pittius post gevat heeft op de plek waar voorheen het Montereyfort preikte. y ergezeld van burgemeester de Raveschoot voert hij een gesprek met Wellington. Op een paar passen van het groepje mogen we de aan-· ·· wezigheid vermoeden van schepen Van Wambekeen industrieel de Smet de Naeyer. (Deze laatste zonder enige twijfel een voorvader van de initiatiefnemer van het Diorama). Zelfs de twee dames die zich wat afzijdig houden schijnen geen ogen genoeg te hebben om het geheim van de bij~a voltooide gaanderijen te doorgronden. Op de achtergrond, voor wat een poort schijnt te zijn wacht de postkoets waarmee Wellington zijn reis zal voortzetten. Ruim 8 jaar zwoegde men met man en macht aan de bouw van het gigantisch fort. Wat zeggen wil dat het "voor het gebruik" gereed kwam op de vooravond van de uitbarsting van de Omwenteling van 1830. Helaas, of liever gelukkig, zou het niet gevraagd worden demonstratief te tonen waartoe het in staat was. Zijn spectaculairste prestatie zou er maar al te ras in bestaan "sans tambours ni trompettes" gesloopt te worden. Toen het rustige Gent in sept. vernam wat er te Brussel na de voorstelling van La Muette de Portici zoal voorgevallen was kreeg meer dan een van de van de handel of de industrie levende Gentenaar de bibber op het lijf. De zg· Hollandse jaren hadden hun voorspoed en macht aangebracht. U ziet van hier dat zij het niet waren die trappelden van ongeduld om zich te wagen aan tamelijk twijfelachtige experimenten. Kortom was 't met een gevoel van onzekerheid dat ze aan hun en aan Gents toekomst dachten. Hoe dan ook vestigden ze hun hoop op de bescherming van de in de Citadel gelegerde Hollandse en Belgische troepen. Spijtig voor hun vertrouwen zou het maar al te vlug blijken dat laatstgenoemden absoluut onbetrouwbaar waren. Inderdaad bracht de desertie van menige Belg een gevoelige slag toe aan de veeleer gematigde strijdlust van het garnizoen. De gouverneur Van Doom was de eerste om het hazepad te kiezen gevolgd op 2 okt. door een aanzienlijk gedeelte van de gewapende macht. Een volle week leefde onze stad tussen het hangen en het verwurgen. Tot op 10 okt. een omtrent 700 man sterke uit Fransen en Belgen bestaande groep Patriotten de stad binnen marcheerde. Omdat die eenheid aangevoerd werd door de zuiderse Monsieur le vicomte de Pontécoulant zal het volk mans vrijwilligers weldra voor Pontécoulanten uitmaken. Inmiddels had de Hollandse kolonel baron Destombes zich met zijn mannen opgesloten in de Citadel. En had de Stedelijke Overheid het nodig geoordeeld de ongeruste bevolking aan te manen zich van elke vorm van onwelbehagen ten overstaan van de "bevrijdende" invallers te onthouden, want deze herrieschoppende en plunderende heren

's

310


Afb. 7. Schermutseling tussen de Burgerlijke Wacht en de Patriotten 15 oktober 1830.

Afb . 8a. Adieu geheimzinnige kazematten die geen einde schenen te hebben. (Foto van de auteur. )

311


Afb. 8b. Laatste resten van de Citadel gekiekt tijdens de afbraak. Vergelijk de afbeelding met afb . 6. (Foto van de auteur)

werkten feestelijk op de zenuwen van het meer op rust dan op lawaai gestelde volk. Op 13 okt. vingen de Franco-Belgen dan maar het beleg aan van de Citadel doch voorlopig schenen ze maar geen bewijs te kunnen geven van hun krijgskunst. Daarom trokken ze te velde tegen de Burgerlij ke Wacht die poogde de excessen van de Parijse toeristen wat in te tomen. Gevolg : schermutselingen die op een paar punten van de stad, op Sint-Pieters en bij de Kaammarkt een weinig plezant leven teweeg brachten. Zes doden en enkele gewonden waren de prijs van het gewapend handgemeen. Zie de prentkaart de schietpartij afbeeldend voorgevallen aan de voet.van de Sint-Niklaaskerk. De leden van de Burgerlijke Wacht krijgen volgens de begeleidende tekst "et pour les besoins de la cause" de titel van Orangisten. Gelukkig tekenrten beide partijen enkele dagen daarop ( 17 okt. ) de overgave van de Citadel waarna de Hollandse soldaten het mochten aftrappen naar Antwerpen en de Parijse bemoeials naar andere (en betere) oorden (18 okt). SLOTWOORD

Al wat ik kom te vertellen is absoluut OUD NIEUWS dat anderen mij voorvertelden. Mijn enige bedoeling bestaat erin liefst LETTERLIJK 312


dan FIGUURLIJK oude koeien uit de gracht te halen alleen maar hopend die OUDE KOEIEN nog eenmaal te kunnen zien grazen. niet in een weide maar elders. M; VAN WESEMAEL BIBLIOGRAFIE V. Fris, Histoire de Gand, Bruxelles, 1913 V; Fris, De oude straatnamen van Gent, Gent 1925 V. Fris, Plans de Gand, Introduetion v: Fris, Diorama militaire, Bruxelles 1913 M. Gysseling, Gent's vroegste Geschiedenis, Gent 1954 A. van Lokeren, De la première enceinte fortiflée de la ville de Gand, Gand,1843 P.-C. Van der Meersch, Mémoire sur la villede Gand considérée comme Place de guerre, Bruxelles 1853-54 De Brugse Poort in Rooigem-Galm z.j. Livre d'Or de l'Exposition internationale et universelle de Gand par G.Drèze Gand - Exposition, 10 oct. 1912

GEACHTE LEZERS, Sedert onze oproep tot het inleveren van oude nummers van 'Ghendtsche Tydinghen' in uw bezit, werd het bestuur aangenaam verrast door de ononderbroken schenking of overname van jaargangen of losse nummers. Deze blijken van sympathie zijn ons recht naar het hart gegaan en veroorloven OYJ.S verder beroep te doen op uw begrip om ons verminderd fonds aan te vullen, ten goede van nieuwe lezers, die op hun beurt tot onze grote familie gaan behoren en die van de aantrekkelijkheid van ons tweemaandelijks tijdschrift willen genieten. Wij verwachten u op het Documentatiecentrum voor Streekgeschiede. nis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof huis nr. 46, Sint-Amandsberg, elke zondag van 10 tot 12 u. Onze dank vooraf De bibliothecaresse, Mevrouw A. VAN GELUWE-EGGERMONT

313


HELENE MARECHAL HERDACHT ... DOOR TEATER TAPTOE Het is reeds verschillende jaren geleden dat Teater Taptoe een eerste Gentse figuur voor het voetlicht bracht, namelijk "De Roste Wasser". Met veel succes trouwens. Het was dus niet zo verwonderlijk dat men de een of andere dag een tweede Gentse figuur zou aanpakken. Dit is dan ook gebeurd. Gedurende de laatste Gentse Feesten startte men met "De Revue van een Proeverigge", geschreven door Preek Neirynck en Paul Berkenman waarin de figuur van onze populaire Hélène Maréchal in herinnering gebracht wordt. In tegenstelling met "De Roste Wasser" die uitsluitend evolueerde op het poppentoneel, betreft het hier een gemengd spektakel : poppenspel sketches, zang, De figuur van Hélène wordt vertolkt door Rosa Geinger die het beste probeert te maken van een zeer ondankbare taak. En daar waarschijnlijk ook in geslaagd is bij het jongere publiek dat Hélène nooit gekend heeft. V oor de ouderen onder ons die Hélène Maréchal wel mee gemaakt hebben, was de evocatie niet 100 %. Rosa Geinger bezit niet die brede, ronde, uitgebreide, expansieve fysiek (zullen we maar zeggen) die Hélène karakteriseerde. Daar kan Rosa natuurlijk niets aan doen en men kon moeilijk van haar eisen dat ze eerst een verdikkingskuur zou ondergaan. Ten tweede, heeft haar stem niet· de draagkracht van deze van haar model. Hélène had een eerder penetrante, krachtige, vèrdragende stem. Vergeten wij niet dat onze vroegere revue-artiesten destijds o.m. optraden in "De Nieuwe Cirk" en dat er toen nog geen sprake was van micro's. Deze opmerkingen houden vanzelfsprekend geen kritiek in op Rosa Geinger die wij allang kennen als een uitstekende artieste en die er, in de gegeven omstandigheden, in geslaagd is er het beste van te maken. Het was dus alleszins een verdienstelijk initiatief van Teater Taptoe om de jonge Gentenaars vertrouwd te maken met bepaalde aspecten van het werk en het leven van Hélène Maréchal. Wij gaan hier haar biografie niet geven. Er enkel aan herinneren dat:zij geboren werd als Sidonie Van Larebeke in de Schildersstraat op 31 december 1893 als dochter van een borstelmaker en van een "achterwaorsterigge" en dat ze stamde uit een gezin van 16kinderen (wellicht een beroepsmisvorming van haar moeder ?) Zij kende haar grootste populariteit als een van de topfiguren van de troep vanHenriVan Daele. Ze stierf op 25 juni 1970. De meeste Gentenaars kennen wel het refrein van "De Gentse Proeverigge •; maar hoeveel kennen er de coupletjes ? Om hun geheugen op te frissen laten wij hit:r tot slot de tekst volgen van dit liedje dat speciaal ~oor haar geschreven werd door Henri Van Daele. 314


Hélène Maréchal met Laurel en Hardyin 1950.

Rosa Geinger als Hélène Maréchal in "'t Groen Hoedje". 315


I.

Ik ben een Gentse braave vrêwe Al loop ik g 'heel den dag op straat Mijne vent die mag mij betrêwen Ik die en doe toch nooit geen kwaad. Er zijn er vele van mijn soorte Gelijk of waar dat ik het van hen 'k dweil over al ons Gentse markten En 'k proeve van al wat datze hên

Refrein En in Gent kunt ge zonder 'nen cent Dikke smeren Op de fruitmarkt die hêwde u kontent Mee wat peren Op de Vrijdagmarkt niets te kort Kaas en spekken En bij de boerkes op de Botermort Ne keer lekken 11. Mijne vent gaat aan 't reklameren Van haast hij ziet mijnen kaba . Nen mens moet hem toch amuseren 'k En ga nooit naar de cinema, Daarveure zie ik mijn eens te girre 'k Magge gaan 'nen g'helen dag op hol 'k En zal nog giene kluit verteiren, En 'kome thuis mee mijn lizze vol. 111. 'k Hoor altijd spreken van 't duur leven Hewel ik en heb niets te kort Waarom al hulder geld uitgeven Doe gelijk ekik, ga naar de mort. 't Duur leven zal mij niet bedroeven 'k Zeg ekik altijd hên es hên. 'k Ga g'hele dagen van alles gaan proeven En kijk ne keer hoe dikke da'k ben!

H.C.

316


KEKULÉ TE GENT (1858-1867) Op 16 november was het precies 125 jaar geleden dat de beroemde scheikundige August Kekulé, zo pas benoemd tot Professor aan onze Universiteit, hier zijn eerste college hield: Wij maken graag van deze gelegenheid gebruik om deze boeiende figuur even te belichten, want de grote meerderheid der Gentenaars kent niet eens zijn naam, en onder dezen die zijn naam wèl kennen zijn er slechts weinigen die weten wie die man nu feitelijk was en wat hij hier gepresteerd heeft. August Kekulé werd geboren te Darmstadtop 7 september 1829. Zijn vader die veel relaties heeft in de architectenwereld, stuurt zijn zoon (die een uitgesproken begaafdheid bezit voor de wiskunde) naar Giessen om aldaar het beroep van architect aan te leren. Maar, zoals nog meer gebeurt (en niet altijd ten onrechte) : vader wikt, maar zoon beschikt. August woont er een les bij van de beroemde Liebig die niet alleen een groot scheikundige was, maar eveneens een bijzonder knappe leraar. Passer, tekenplank en al wat er bijhoort worden in de hoek gegooid en August werpt zich met volle overgave in de scheikunde. Blijkbaar met succes, want nog geen 30 jaar oud is hij geaggregeerd Professor aan de Universiteit van Heidelberg en heeft hij zich al een solide reputatie opgebouwd wegens de publicatie van diverse studies van hoog wetenschappelijk niveau. Wij laten Kektilé even achter in Heidelberg en komen terug naar Gent. De titularis van de leerstoel Scheikunde aan onze universiteit was Professor Daniël Mareska. Geboren in Gent in 1803 had hij in 1826 de graad behaald van Dr. in de Wis- en Natuurkunde aan de Universiteit van Luik. Hij behaalt hier zijn diploma van Dr. in de Geneeskunde in 1830. Vanaf 1835 onderwijst hij de Scheikunde, maar is tevens zeer actief op het medisch vlak en wanneer de dag van vandaag de naam Mareska ons familiair in de oren klinkt, is dit zeker niet omdat hij hier de scheikunde gedoceerd heeft, maar wegens z~jn pionnierswerk op het gebied van de sociale ge~ neeskunde. Zijn auditorium en zijn laboratorium waren gelegen op de eerste verdieping van de binnenkoer van de oude universiteit in de Lange Meire. De basis van zijn onderwijs was een uit het Duits vertaalde "Cours de Chimie Organique" van Wöhler. Mareska sterft op 31 maart 1858. Het onderwijs in de scheikunde wordt voorlopig voortgezet door H. V alerins voor de organische chemie en door F. Donny voor de anorganische. 317


Auguste KekulĂŠ. Foto Stadsarchief.

318


Stelt zich het probleem van de definitieve opvolging van Mareska. Dit was een aangelegenheid die indertijd volledig onder de bevoegdheid viel van de Minister van Binnenlandse Zaken, Charles Rogier. Rogier denkt onmiddellijk aan de eminentste scheikundige die ons land op dit ogenblik bezit : Jean-Servais Stas, Professor van Scheikunde aan de Militaire School, "Commissaire des Monnaies", Directeur van de Klasse der Wetenschappen van de Koninklijke Academie, expert en lid van talrijke commissies. Hij was een bekend figuur in regeringskringen. Alhoewel Stas vereerd is door dit aanbod, meent hij toch het niet te kunnen aanvaarden. Een van de voornaamste redenen zal wel geweest zijn dat zijn persoonlijk laboratorium in Brussel, dat hij op eigen kosten ingericht had, hem te nauw aan het hart lag om het te verlaten. Stas, die het volledig vertrouwen van Rogier geniet, gaat nu een uiterst belangrijke rol spelen bij het vinden van een geschikte candidaat. Hij wil het hoger wetenschappelijk onderwijs in België vernieuwen (iets waar het trouwens de grootste behoefte aan had) en pleit er voor de candidaat te gaan zoeken onder jonge en veèlbelovende buitenlandse scheikundigen. Stas, die door Rogier met een informatieopdracht wordt belast, maakt er onmiddellijk werk van. Het ontbreekt hem niet aan relaties, hij is goed geihtroduceerd en zelf is hij goed gekend in internationale wetenschappelijke kringen. Hij schrijft een reeks brieven. aan de meest gekende scheikundigen van die tijd om hun te vragen of zij onder hun oud-studenten geen elementen kennen die beschikken over de nodige kwaliteiten om de openstaande functie te vervullen. Zo aan Dumas te Parijs, Magnus te Berlijn, von Liebig te München, Wöhler te Göttingen en nog anderen. Hij wijst er in zijn brieven op dat hij in ons land niemand kent die al de gestelde vo<;>rwaarden vervult. Zonder andere nationaliteiten a priori te willen uitsluiten, gaat zijn persoonlijke voorkeur uit naar een Duitse geleerde, op voorwaarde dat hij voldoende het Frans beheerst om de colleges in die taal te kunnen houden. Hij motiveert in zijn brieven waarom hij heil zoèkt in het buitenland. Hij schrijft dat het chemie-onderwijs alhier veel te wensen overlaat, dat er in geen enkele instelling sprake is van echt wetenschappelijk onderwijs. Het onderwijs is uitsluitend gericht op de examens die de studenten zullen ondergaan. Dan nog, studenten in de geneeskunde, het mijnwezen en de burgerlijke bouwkunde. Echte scheikundigen worden hier niet gevormd, er bestaat heden in België geen enkele scheikundige die bekwaam is om een organische analyse te doen.

319


Wöhler stelt een van zijn oud-studenten voor: Limpricht, Professor aa~

de Universiteit van Göttingen, die schijnt te beschikken over al de nodige kwaliteiten; maar Limpricht kan geen genoegen nemen met het loon dat aangeboden wordt door de Belgische Staat. Een andere candidaat, zowel aanbevolen door von Liebig, als door Magnus en door Bunsen, is Kekulé. In een rapport aan Rogier spreekt Stas met veellof over Kekulé met wie hij een lang onderhoud gehad heeft : hij is jong en volledig toegewijd aan de wetenschap. Ik weet zeker dat hij zeer goed doceert, hij heeft een groot aantalleerlingen gevormd waaronder verschillenden zelf reeds merkwaardige studies gemaakt hebben over de chemie. Zijn moraliteit is volledig gewaarborgd (dit was één van de gestelde eisen), hij heeft redelijk lang in Parijs verbleven en drukt zich voldoende gemakkelijk uit in het Frans om onmiddellijk de taak van Professor te kunnen opnemen. De benoeming van professoren was een zaak die toen veel vlotter verliep dan nu het geval is. De voornaamste reden zal wel geweest zijn dat er in die tijd geen vertragingen ontstonden door partijpolitieke touwtrekkerijen in de coulissen. Na de principiële toestemming van Rogier, schrijft Stas einde september een brief naar Kekulé om.hem te vragen dit ambt te willen aanvaarden. Hij vestigt er nogmaals de aandacht op dat ons land een gunstige positie bekleedt op het gebied van de industriële ontwikkeling en van de kunsten, maar dat een wetenschappelijke geest hier totaal ontbreekt. Hij schrijft dat hij persoonlijk zeer gelukkig zou zijn Kekulé in België te zien waar zijn wetenschappelijke reputatie een luister zou betekenen voor het Staatsonderwijs. Ik weet niet welke religie u beleidt, schrijft Stas, maar ik kan u verzekeren dat wij hier genieten van de meest volledige en absolute vrijheid van geloof. En als laatste argument : ik vergat u te zeggen dat Gent een mooie grote stad is, machtig door zijn fabrieksnijverheid : spinnerijen, katoendrukkerijen, verwerijen, enz. De brief van Stas moet wel overtuigend geweest zijn - alhoewel mag aangenomen worden dat het vroeger persoonlijk contact het terrein goed voorbereid zal hebben -want nauwelijks één week na het versturen van de brief van Stas, ondertekende Leopold I de benoemingsacte : "Léopold, Roi de Belges, A tous présents et à venir, salut, vu les articles etc. etc. Nous avons arrêté et arrêtons : Artiele lr : Le Sieur Kekulé, Frédéric Auguste, Docteur en Sciences, actuellement agrégé à l'Université de Heidelberg, est nommé professeur ordinaire à la faculté des Sciences à l'Université de Gand. 320


lrt i'l ~

.. ..... ~

~·~~-

h • J

...

lil-~ r·~

~ j~ ~-

ll• ··~ ltl

trt ~1,

~

lt~ ~~

;

~

~ ~

.....,..,

sI

De verdiepingen van het laboratorium van Kekulé. Foto : Centrale Bibliotheek R.U.G.

Il donnera le cours de chimie inorganique et organique, etc. Donné à Bruxelles, le 8 octobre 1858." Het zou getuigen van weinig realisme te veronderstellen dat deze benpeming geen reacties zou hebben uitgelokt. Ze kwamen er, in een deel van de pers, en zéér hevig zelfs, tegen de Regering en tegen Stas. De grote zonde was natuurlijk de benoeming van een vreemdeling. Ernstige argumenten waren volledig afwezig. De journalisten kwamen met het grappige argument aandraven dat ze nog nooit van Kekulé gehoord hadden. Dit bewees natuurlijk niets tegen Kekulé, het getuigde enkel van de onwetendheid van deze journalisten, want in wetenschappelijke kringen was Kekulé lang geen onbekende meer. Maar waar de politiek binnentreedt, daar gaat de rede buiten. 321


Kekulé arriveert in onze stad in november en houdt zijn eerste college op 16 november 1858. Wat vindt hij hier bij zijn aankomst ? Wij kunnen het hem best zelf vragen. Hij vertelt het iti een brief die hij schrijft een 3-tal weken na zijn aankomst aan zijn vriend Weltzien. "Ik richt mijn eerste epistel aan het V adedand aan u, aangezien het voor mij een ware behoefte is te schelden op de plaatselijke universiteits- en laboratorium-wantoestanden. Na mijn aankomst heb ik hier 14 dagen de stad doorkruist om een logement te vinden, iets wat hier zeer moeilijk is, aangezien dit niet aangekondigd wordt in de dagbladen, noch aangeplakt wordt aan de huizen. Na uitgeweid te hebhen over het gemis aan comfort van de huizen en hun gebrekkige verwarming, vervolgt hij (wij geven hier slechts fragmenten) : "Het hoogtepunt van dit alles is evenwel de Universiteit en daarin het laboratorium. De Universiteit is uiterlijk een paleis, binnenin is enkel maar gebrek aan ruimte. De afdeling Scheikunde met zijn laboratorium van 8m. op 8 komt er relatief nog goed van af. Naast mij huist Prof. Poelman met zijn studenten in de Anatomie in echte zolderkamers. Langs de andere zijde gaat het eveneens zo met de Mineralogie; van uit het venster heeft men zicht op een soort hondenhok, een duister hol in hetwelk de studenten van de "Ecole du Génie" de chemische manipulaties onderwezen worden. In het laboratorium het ik alles in de mooiste toestand gevonden~ dat wil zeggen blank gepoetst en in prachtige orde aangetroffen en ik heb er de oorzaak van gevonden: de knecht is er op gedresseerd alles waar men juist mee gewerkt heeft onmiddellijk op te ruimen. Tegen de muren staan prachtige glazen kasten met menigvuldige verouderde apparaten en met flessen en bokalen van honderd verschillende vormen met preparaten. Onder deze preparaten is evenwel (met uitzondering van een enkel kristal nikkelsulfaat, een beetje silicium en ongeveer 1 K0 kalium) niets dat ook maar in enigermate bruikbare toestand is. De apparaten beperken zich tot 1 Soleil's saccharimeter, een gebroken Thilorier en een nog niet gemonteerde Regnault, een slijpsteen en 2 trommels om meel te builen niet te vergeten. In glas is er eveneens een mooie voorraad : een trechter met een hoek van 1 :l>,geen enkele kolf, ongeveer 6 hechers die Mareska x jaren geleden "van een reis" heeft meegebracht en die men sindsdien, uit heilige schrik om ze te breken, nooit gebruikt en die men bewaart als een rariteit in een collectie. Ik vond één reageerbuisje (ik overweeg om het aan een museum te schenken), maar ik hen er in geslaagd er nog 11 te kunnen aankopen in de stad. Een kurkboor en een kurktang hebhen hier algemene verhazing opgewekt. 322


De Gentse Stéphanie Drory met wie Kekulé trouwde in 1862. Foto : Centrale Bibliotheek R.U.G.

323


Auguste KekulĂŠ ten tijde van zijn huwelijk - 1862 Foto Centrale Bibliotheek R.U.G.

324


Stelt zich de vraag: ''Was, wie, wo und wann haben die Leute .hier gearbeit ?" Weliswaar wordt door de slepende gang van zaken alles en ook de aankoop zeer bemoeilijkt._ Bij aankoop moet eerst aan de AdministrateurInspecteur een kostenraming voorgelegd worden. De leverancier (handelaar of ambachtsman) moet een factuur in 4-voud indienen, waaronder één op verzegeld papier, enz. Alles in de wettelijke gang van zaken, wondermooi geregeld, maar zeer onpractisch. Onder de verschillende kleine verbeteringen die ik in de nabije toekomst wil invoeren is die van de inrichting van het gas. De gasfabriek levert hier over dag geen druk, ik zal dus een kleine gazometer moeten bouwen. Een andere kleine verbetering die ik wil invoeren is deze van lopend water in de werkplaatsen, bij middel van een vol te pompen reservoir. Aan grote verbeteringen, voornamelijk de vergroting van het lokaal; zodat ook in het . laboràtorium onderricht kan ingevoerd worden, valt voorlopig niet te denken. Het laboratorium werd enkel voor persoonlijk onderzoek ingericht, niet voor het onderwijs. Kündig is hier reeds 3 weken. Baeyer is gisteren aangekomen en is vandaag reeds beginnen werken (Kündig en Baeyer waren de 2 assistenten die Kekulé meegebracht had). Gisteren en eergisteren was Stashier ook op bezoek. Ik had hem ge·,. vraagd naar hier te komen om hem kennis te laten nemen van de jammerlijke toestand en met de bedoeling dat hij aan zijn vrienden op het Ministerie mijn klaaglied zal overmaken. Wij willen deze heren de oren volschreeuwen. In dit opzicht heb ik een voortreffelijke steun aan Stas; zijn invloed op het Ministerie is zo groot als de uitgebreidheid van zijn relaties, beiden worden echter overtroffen door zijn vasthoudendheid ... Verder vertelt Kekulé nog dat er bij zijn eerste les herrie geschopt werd, iets wat wel kon verwacht worden na de. hevige perscampagne, maar merkwaardig genoeg- vooraleer de les ten einde was, zat iedereen (herrieschoppers inbegrepen) geboeid te luisteren. Hij besluit met "herzlichem Gruss" ook aan de "Frau Gemahlin" en bij gelegenheid aan Bunsen en hij geeft zijn adres : rue des Champs 72. Als ge nu wilt weten waar Kekulé verbleef, beste lezer, loop dan niet naar de Veldstraat 72, want dààr is het niet. Onze huisnummers werden sedertdien ettelijke malen gewijzigd. Tegenwoordig zijn wij al heel content als het eens gebeurt dat de straatnaam dezelfde gebleven is. Wij mogen gerust zeggen dat de benoeming van Kekulé aan onze universiteit een fundamentele wijziging gebracht heeft in het chemieonderwijs. Zo'n anderhalve eeuw geleden gebeurde dit onderwijs aan de universiteiten uitsluitend theoretisch. De leergangen ex-cathedra werden niet aangevuld met practisch onderrricht in het laboratorium. De eerste die daar verandering in bracht was J ustus von Liebig die, toen hij

325


in 1825 Professor benoemd werd aan de Universiteit van Giessen, overging tot de oprichting van een laboratorium voor het practisch onderwijs. Deze innovatie verkreeg zeer vlug algemene bekendheid en oefende een grote aantrekkingskracht uit op de scheikundigen van heel de wereld. Aangezien Kekulé in Giessen zijn vorming gekregen had, was het voor hem ondenkbaar dat het theoretisch onderwijs niet zou aangevuld worden met een practicum. In een brief aan von Liebig, waarin hij hem bedankt voor de gedane aanbevelingen, schrijft hij dat het practisch onderwijs aan geen enkele Belgische Universiteit bestaat, maar dat de Regering (natuurlijk onder het impuls van Stasj de bedoeling heeft het geleidelijk in te voeren en dat hij de mooie opdracht ontvangen heeft het chemie-onderwijs in België om te vormen. Kekulé laat er geen gras over groeien en zet zich onmiddellijk aan het werk. De oude lokalen worden beter aangepast, nieuwe toestellen en scheikundige producten worden aangekocht. In de loop der daaropvolgende jaren komt er, buiten een laboratorium voor toegepaste scheikunde, een voor industriële scheikunde, een voor pharmacie en een opzoekingslaboratorium. Nieuwe lokalen worden vrijgemaakt of verbouwd voor de installatie van deze diverse laboratoria en het moet gezegd worden dat niet alleen de Staat, maar ook de Stad een belangrijke bijdrage levert voor de uitvoering van al deze werken. In een brief aan Liebig schrijft Stas dat Kekulé het hier wonderwel doet en dat de Minister van Binnenlandse Zaken opgetogen is. Op gevaar af een onaangenaam debat uit te lokken, zal hij in de Kamers een wetsvoorstel indienen ten einde belangrijke kredieten te bekomen voor de oprichting van nieuwe laboratoria. De laatste 25 jaar heeft de Regering minder gedaan voor het volledig onderwijs in de Scheikunde dan ze op dit ogenblik doet voor Kekulé alleen. Hoe Kekulé zich voelt in Gent is op te maken uit de brieven die hij regelmatig schrijft aan zijn Duitse vrienden. In den beginne voelt hij zich zeer eenzaam. Het is een sobere periode van hard werken. Boterhammen om 12 uur in het labo, 111iddageten om halfvijf- het glanspunt van. de dag - en naast zijn sigaren (echte Havanna's) het enig levensgenot. Nog een kop sterke koffie en om 6 uur of halfzeven terug naar het huiselijk hol waar later op de avond nog verder gewerkt wordt. Afwisseling komt er niet bij te pas. De zondag, na het eten, een plichtsgetrouwe gezondheidswandeling. Adieu theater, concerten, bals, bezoeken. Als ik het met een dergelijke levenswijze niet tot "geleerde" breng, schrijft hij, dan is het ook mijn schuld niet. 326


Passages zoals : "wanneer ik niet doodga van verveling", "wanneer ik hier niet in slaap val, wat niet onmogelijk is", "ik ben steeds druk aan het werk aangezien ik hier niets anders te doen heb", wijzen er voldoende op dat Kekulé heimwee heeft naar Heidelberg. Daar komt wel geleidelijk verandering in. Hij wordt opgenomen in de familiekring van Georges Drory, Consul van Hannover en Directeur van de Gasfabriek in de Kleine Huidevettershoek. Heel waarschijnlijk zal hij contact genomen hebben met Drory om ook gedurende de dag over gas te kunnen beschikken in het laboratorium. Dit contact had alleszins vèrdragende gevolgen, want op 24 juni 1862 trouwt Kekulé met Stéphanie, de jongste dochter van Drory. Het jonge paar gaat wonen op de Dierentuinlaan 12. Via zijn nieuwe familie (waaronder Hippolyte Metdepenningen die zijn aangetrouwde nonkel wordt en Adolphe Pauli, zijn zwager) komt hij in contact met invloedrijke Gentse en Brusselse liberale kringen, waardoor ook zijn contact met Rogier nog verbetert. Mede door zijn nieuwe relaties, zijn professoraat, zijn wetenschappelijk werk, wordt hij een persoon van aanzien in ons land. Zo wordt hij o.m. geassocieerd lid van de "Académie Royale de Belgique", Officier in de Leopoldsorde, Jurylid van de Belgische Regering op de wereldtentoonstelling van Parijs in 186 7. Wegens het nieuw ingevoerd practisch onderwijs is het werk aan de universiteit zeer zwaar voor Kekulé en er blijft niet zo veel tijd over voor andere zaken. In 1862 doet hij zijn beklag aan Stas: "In het nieuw laboratorium het ik 40 ingeschreven leerlingen, zodat ik ze heb moeten splitsen in 2 groepen. Dit neemt 2 namiddagen per week in beslag. Naast deze "tripoteurs" heb ik nog 7 Russen en 1 Griek die 3 namiddagen per week werken. Met uitzondering van een enkele., moet ik al- mijn namiddagen doorbrengen in het laboratorium met mijn leerlingen. In mijn opzoekingslaboratorium heb ik 1 Duitse leerling en 3 Belgische die er iedere dag werken. Spijtig genoeg zijn de Belgen zonen van professoren: wat wil zeggen dat ze niets betalen. U zult zeggen: "Dat is mooi ! Ja, accoord, maar het is hard." Nog veel harder is de zware slag die hem treft op 1 mei 1863 : enkele dagen na de geboorte van zijn zoon Stephan en na nauwelijks 10 maanden getrouwd geweest te zijn, sterft zijn 20-jarige vrouw Stéphanie. Het vele werk die zijn leeropdracht en zijn diverse laboratoria meebrachten zijn een hulp geweest bij het overwinnen van een begrijpelijke periode van diepe neerslachtigheid. Kekulé heeft in Gent een hele reeks assistenten gehad, waarvan velen 327


later een naam zouden maken op wereldvlak. Zijn Gentse assistent is Théodore Swarts die, toen hij tot deze functie benoemd werd, nog geen 20 jaar oud was. Het is trouwens Swarts die Kekulé zal opvolgen als Professor aan onze Universiteit. Hij zelf zal opge. volgd worden door zijn zoon Frédéric die sommige van de oudere chimisten wel zullen gekend hebben. (Vermelden wij terloops en tussen haakjes dat Théodore Swarts de schoonvader werd van Leo Baekeland en dat beiden in hun studententijd lid w:ll'en van "'t Zal Wel Gaan". Het lot van de meeste assistenten is dat zij komen en gaan. Ter vervanging van Linnemann werd Carl Glaser in 1864 aangenomen als privaatássistent. Glaser heeft ons het een en ander verteld over deze periode : "Het laboratorium bevond zich op de x verdieping van de universiteitsgebouwen. Het privé-laboratorium lag naast het auditorium en bevatte 5 werktafels. Ik had mijn plaats naast deze van de Chef die gedurende het werk steeds luidop dacht en die, met dezen die in het privé-labo werkten, de problemen besprak die hun bezig hielden. Kekulé was een zeer beminnelijke persoonlijkheid. De toen 35-jarige man had een mooi, voornaam voorkomen. Hij had een studentikoze, levenslustige, dikwijls overmoedige natuur. Gedurende het werk kon hij op de boeiendste manier vertellen over zijn tijd te Giessen bij von Liebig en over Parijse en Engelse scheikundigen. Op een verhoog in het labo stond een luchtbad voor reacties met toegesmolten buizen. Terwijl wij, met behulp van een voetbank of een stoel, probeerden de hoge thermometerzuil te be_reiken om temperatuuraflezingen te kunnen doen, versmaadde de Chef dergelijke vervelende methode en wipte van op zijn plaats met een lenige sprong op het platform ter bevrijding van een overschot aan spierkracht ... Daarbij werkte de man iedere dag 7 à 8 uren, staande, in zijn-labo, om dan 's avonds van 8 uur tot middernacht of 1 uur verder te werken aan het tweede deel van z~jn leerboek." Het is hier natuurlijk de plaats niet om dieper in te gaan op het wetenschappelijk werk van Kekulé, maar wij kunnen wel vertellen dat hij alhier baanbrekend werk verricht heeft op het gebied van de organische chemie. Er bestaat dan ook geen enkele scheikundige in heel de wereld voor wie de naam Kekulé geen begrip is. Hij beschrijft en construeert voor het eerst ruimtelijke atoommodellen, waaronder het tetraedrisch koolstofmodel. Het is in Gent dat hij in 1865 de puzzle oplost van de benzeenstructuur. Het kwam er op aan de structuur te bepalen van een verbinding bestaande uit 6 vierwaardige koolstofatomen en 6 éénwaardige waterstofatomen. Al de scheikundigen van heel de wereld hadden zich vruchteloos de hersens gepijnigd op deze schijnbaar onmogelijke opgave waarbij onze gekende eindejaarspuzzle pover fluitjesbier is. Daar waar de anderen steeds opnieuw probeerden 328


Kekulé in 1864 met enkele van zijn leerlingen en assistenten. Staande van links naar rechts : Aug. Mayer, Wilhelm Körner, Esch, Semmel, Behrend en Ladenburg. Zittend, van links naar rechts : Théodore Swarts, Kekulé en Carl Glaser. Foto: ArchiefR.U.G.

een open-keten-formule te ontwikkelen, loste Kekulé op elegante manier deze schijnbare kwadratuur op door aan benzeen een ringstructuur toe te kennen. Zijn wiskundige begaafdheid en zijn kennis van de be schrijvende meetkunde die hem toeliet de zaken ruimtelijk te bezien. zullen daarbij wellicht een rol gespeeld hebben. Allemaal simpel genoeg nu, maar veel minder in 186 5. Het is met recht dat hij de grondlegger genoemd wordt van de aromatische chemie. Het formaat van Kekulé, niet alleen als geleerde maar ook als leraar ( 2 zaken die men niet zo vaak tegenkomt in dezelfde persoon) maakten van Gent een attractiepool voor chemici van gans Europa.

329


Velen kwamen hier studeren om de eer të hebben zich leerling te kunnen noemen van Kekulé en allen ondergingen ze zijn invloed. Tal van zijn leerlingen werden later eminente scheikundigen: Adolf von Baeyer werd Professor te Berlijn, Straatsburg en München, George Carey Poster werd Professor te Glasgow en te Londen; Carl Hermann Wichelhaus, Professor te Berlijn; Hans Hübner werd de opvolger van Wöhler te Göttingen; Eduard Linnemann, Professor te Praag; Wilhelm Körner, Professor te Milaan; Albert Ladenburg, Professor te Breslau; James Dewar, Professor te Londen; Carl Glaser, Heinrich Brunck en C. Leverkus werden leidende figuren in de Duitse chemische industrie. Verschillende van zijn oud-leerlingen ontvingen de Nobelprijs voor Scheikunde. Het onvermijdelijke zou tenslotte gebeuren in 186 7. Kekulé was hier al 9 jaar Professor en op zichzelf mag dit een klein wonder genoemd worden, want vele universiteiten keken met een jaloers oog naar Gent en zouden· graag deze briljante, wereldberoemde geleerde aangeworven hebhen. Aan de Universiteit van Bonn werd een nieuw "Chemisches Institut" gebouwd, een complex waar onze toenmalige universiteit verschillende malen in kon. En op de meest moderne manier ingericht, een "summum" voor die tijd. Wat kon Kekulé anders doen dan enthousiast aanvaarden wanneer hem het directeurschap van dit nieuw Instituut aangeboden wordt ? Een para-· dijs voor iedere scheikundige ... ! Het nieuw "Chemisches Institut" werd in 1868 officieel in gebruik genomen en Kekulé zet aldaar zijn theoretisch en practisch onderwijs verder. Toch mag gezegd worden dat de vruchtbaarste jaren van zijn carrière te Gent gelegen hebben. Daarmee werd een van de meest glorieuze periode van onze Universiteit afgsloten. Het is niet onredelijk aan te nemen dat Kekulé meer dan eens met een tikje nostalgie aan Gent zal teruggedacht hebben, want, had Gent de invloed ondergaan van Kekulé, het omgekeerde was toch ook waar. Dat kunnen wij distilleren (om in het vak te blijven) uit zekere amusante details uit de. brieven die hij regelmatig aan zijn Duitse vrienden schreef. Het Duits equivalent voor het Engelse "Wait and see" is "Abwarten und Thee trinken", een expressie die Kekulé graag gebruikte. In een brief van 1867 aan Baeyer lezen wij : "Abwarten und Bier trinken. Denk maar eens, Gents bier ! Zo juist gebracht door Amelie, mijn huishoudster. Ik drink iedere avond Uitzet in plaats van thee, dat bekomt mij veel beter ... " 330


Postzegel uitgegeven op 9 juli 196q.

KekulĂŠ liet hier veel vrienden achter en tal van zijn oud-studenten zullen ongetwijfeld met nostalgie teruggedacht hebben aan de goede tijd toen hun joviale Professor hun optrommelde in "De Wapens van Zeeland" om er, onder het drinken van een glas, gezellig te discuteren. KekulĂŠ stierf te Bonn op 13 juli 1896. Zijn standbeeld staat voor het "Chemisch es Institut". Voor de financiering van dit gedenkteken werd een belangrijke bijdrage geleverd door de Duitse kleurstoffenindustrie die ten volle begrepen had wat ze aan hem verschuldigd was. Souvenirs aan KekulĂŠ treft men te Gent aan in het Museum voor de Geschiedenis derWetenschappen in de Korte Meer. Misschien eens een gelegenheid om een bezoek te brengen aan dit zeer boeiend museum dat anderen ons benijden, maar dat nog veel te weinig gekend is door de Gentenaars zelf. Hugo Collumbien

331


IN MEMORIAM JEROME RIEUX

Zeer onverwacht werd ons bestuur verwittigd van de dood van een lid van de Raad van Beheer van de "Heemkundige en Historische Kring Gent". Wij delen in het verdriet van de naastbestaanden. Toen op 11 januari 1970, op initiatief van de huidige voorzitter Gaston Hebbelynck, in de schoot van de Koninklijke Bond der Oostvlaamse volkskundigen, een commissie "Heemkring Gent" werd opgericht tegen de zin van andersdenkenden, heeft Rieux blijk gegeven van doorzicht door zich geestdriftig aan te sluiten bij deze actie die de betere ontplooiing van het Gentse volksleven nastreefde. De werking van deze commissie groeide uiteindelijk uit op 22 oktober 1972 tot de inrichting van een onafhankelijke kring, nl. de nu bloeiende "Heemkundige en Historische Kring Gent" en de samenstelling van een Raad van Beheer, waarin Rieux tot aan zijn dood heeft gezeteld en met zijn spreekwoordelijk vechterstemperament de talrijke vergaderingen heeft geanimeerd. Rieux heeft zijn levenlang (1906-1983) de volkskunde en de stad Gent gediend en de laatste jaren van zijn bestaan door zijn inzet de groei van ons tijdschrift bevorderd. 332


De volkstaal was hem dierbaar en zijn aansluiting tot de "Gentse Sosseteit" die de erkenning van het sappig Gents dialect nastreeft, was de weerslag van zijn liefde voor het volkseigen. Beter bekend als Bompa en als leider van de groep der. stroppendragers die de Gentse "fiesten" opende met eerbied toegejuicht, verwierf hij een populariteit die hem nooit werd betwist. In het Museum Meerhem (Fratersplein) was zijn inbreng zeer groot, zoals de conservator bij de openstelling van dit museum getuigde : "Wij maken van deze gelegenheid dankbaar gebruik om de heer Jéràme wiens foto aan de rechterzijde van de trap prijkt, te huldigen voor al het werk dat hij in het museum heeft gepresteerd." Een hulde die hij verdiende voor de werkkracht en de bezieling tijdens het voorbereidend werk. Beeldhouwer en stijlmeubelmaker als beroep, heeft hij onverpoosd de kunst in al haar vormen gediend en als harde vechter zijn bestaan gekleurd door de levensdrift die van hem uitstraalde! V aarwel Jérome, maar de herinnering blijft.

R.V.

ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK· (Vervolg)

INSTEKENVAN DE BOTER

Als de boter 't goedkoopst was, dan kocht de huisvrouw enkele kilo's voor in de winter, in de dure tijd. De boter werd goed met een houten lepel bewerkt om er al het vocht zoveel mogelijk uit te verwijderen. In grijze stenen potten met blauwe versiersels werd zij nu goed met de houten lepel opeengeduwen beetje na beetje. Dan maakte zij een pekel, gekookt van water en zout en daarmee werd dan de boter overgoten en zo, met een proper neteldoekje afgedekt en tot de winter in de frisse donkere kelder gestopt. . OPLEGGENVAN AJUINTJES EN KONKOMMERTJES

In augustus met de "Ajuintjesmarkt" te Ledeberg, gingen wij om een paar reesems ajuin die op een droge plaats in de kelder gehangen werden en kochten wij enkele kilo's. kleine witte ajuintjes en groene kleine konkommertjes. De konkomroertjes flink in het zout gedraaid, worden op een proper doek uitgespreid en na een uur rusten dan volledig één voor één afgedroogd en in kleine bokaaltjes met orde gerangschikt. 333


De ajuintjes, van Âą gelijk model, worden gepeld en in kokend lichtekens gezout water gedompeld. Men laat ze een paar maal al kokend opkomen, laat ze dan met zorg verzijpen en brengt ze ook zorgvuldig in kleine bokalen. In beide gevallen brengt men nu, voor L kilogram konkommers of ajuintjes, volgend brouwsel aan de kook : een kwart liter witte wijnazijn 20 peperbessen, 3 kruidnagels, een takje thijm, een takje dragonderkruid, een laurierblad en 10 grammen zout, dit alles in een gesloten potje en gedurende drie minuten. Het vocht laten afkoelen in een gesloten potje, dan doorgieten door een licht doekje. Men vult er nu de bokaaltjes mee aan zodat ajuintjes en konkommers oversopt zijn. Een en ander wordt goed gesloten door een aangepast kurk met een doek overspannen; daarna nog met een varkensblaas in warm water soepel gemaakt. In een droge, frisse plaats bewaren. INMAKENVAN PRINCESSEBOONTJES EN SNIJBOONTJES Zowel de ene als de andere groente wordt met zorg gekuist, gedraaid, in stukjes gesneden. Een grote bruine inmaakpot wordt goed gereinigd en gedroogd. Op de bodem legt men een dikke laag zout, een laag groenten, een laag zout, een laag groenten, een laag zout, enz. Bovenop nog een laag zout en dan afsluiten met stukken schalie en een kalseidesteen. Men laat zo een 24 uren alles betijen. Dan maakt men een sterke pekel van 3/4 kilo zout op een liter water; het geheel kookt tien minuten. Men laat afkoelen en giet de pekel over de groenten. De pot wordt overdekt met een doek dat in azijn wordt gedrenkt en uitgewrongen, en wordt dan in een droge plaats bewaard. Moetje zou nog geheel wat andere groenten inmaken maar verviel dan plots op de ideale drank voor de bezoekers : MORELLEN IN BRANDEWIJN In een groot glazen bokaal steekt men anderhalve kilo morellen waarvan men de steeltjes heeft afgedaan ofwel met een schaar slechts gedeeltelijk afgesneden voor het gemak van het latere gebruik. Men overgiet tot aan de boord met brandewijn en voegt daarbij driehonderd grammen suiker en een kaneelstok. Men sluit de bokaal af en laat het geheel een maand "trekken". Bij het serveren in kleine likeurglaasjes haalt men eerst, met een speciale ouderwetse lepel met lange houten hecht een viertal kriekjes uit die men in het glas doet en vult dan aan met de drank. De kriekjes, bij de halve steeltjes gevat, worden opgepeuzeld, de steentjes met een bijgevoegd lepeltje op het bordje verwijderd, het vocht met kleine teugjes tussengedronken : voor kenners iets fijns! Moetje goed gezeten zou nu aan het kapittel confituren beginnen, maar 334


dat was Tante Meele te veeL Tamelijk stuurs zei ze : "Dat is allemaal verleden tijd, Moetje, wie houdt zich daar nu allemaal nog mee bezig ? Men kan in de winkels al krijgen wat men wil, goed bereid, met zorg verpakt, en zonder al dat werk. Wij willen een normaal modern huishouden, zonder last voor mijn ventje en voor mij, nietwaar Hyacinthe chéri ?"en zij nam hem bij de schouder. Wat kon Oude Keukenpiet anders doen dan haar in zijn armen nemen en gelijk geven : "C'est vrai mijn petoaterbeschuutje". Met een smak keerde oud Moetje zich om, brommend : "Dahiette 'k ik muuscheriggen ! " en broer Cies riep uit het schotelhuis : "Aos en êwe schuur in brand schiet, es 't er geen blussen aan". En daarmee is 't nu tussen Moetje en Meele haat ende nijd voor eeuwig en altijd... als 't goed gaat, voor 24 uren. DE FEESTDAGEN 't Zijn tegenwoordig gezellige avonden bij Moetje. Oude Keukenpiet komt regelmatig op bezoek, braere Cies is bijgedraaid, en toen ik even een uurtje na het avondmaal binnenwipte was het een fidele boel mét projekten voor de december feestdagen. Kerstdag en Nieuwjaar konden nu eenmaal geen fameuze dagen worden want Oude Keukenpiet werd dan gewoonlijk in een of andere familie· gevraagd en daar was dan een goed stuiverken bij te verdienen. Maar voor Klaasavond kon een gezellig familieavondje worden ingericht. En hier was het menu : ASPIC MET GARNAAL Men laat gesmolten gelatine, nog lauw, in aspicpotjes lopen en verder afkoelen ; de kanten zullen eerst opstijven; dan giet men voorzichtig de nog beweegbare vloeistof uit het midden der potjes uit en vult aan met gepelde garnaal, liefst van die grote roze garnalen. Het potje wordt weer overgoten (aangevuld) met lauwe gesmolten gelatine en men laat het geheel in een koele plaats opstijven. Om de aspicjes te "demouleren" dompelt men het geheel enkele ogenblikken in lauw water, keert het potje om op een schotel die verder gegarneerd wordt met bosjes peterselie; een schotel met salade al of niet reeds doorgemengd met mayonnaise (die ook afzonderlijk wordt opgebracht) volledigt het geheel.

335


KOUDE RUNDSTONG MET VRUCHTENSLA

De rundstang wordt gezuiverd van al hare aanhangsels en een of twee dagen op voorhand in water met zout gesteld. Dan stelt men ze op het vuur gedurende vijf minuten in kokend water met 40 grammen zout. 't Water wordt afgegoten en men stelt opnieuw de tong op 't vuur, oversopt met kokend water waarbij men een ajuin, een wortel, een laurierblad, een kleine knolselder en nogmaals 40 grammen zout voegt. De schijf wordt losjes op de soepketel geplaatst en 't geheel wordt nu op een zacht vuur twee en half tot drie uur in de kook gehouden. Goed mals geworden zal het vel van de tong gemakkelijk worden afgepeld. Men laat ze nu koud worden maar daarvoor wikkelt men ze eerst in een geboterd papier (anders zou ze kunnen zwart uitslaan ) De koude tong wordt nu in dunne schillekens gesneden. Sommige mensen zijn verzot op het koppeling en de kliertjes (een en ander kan een soort middenstuk vormen). Bij de koude tong past een : VRUCHTENSLA Een drietal perzikken, een drietal abrikozen, een drietal bananen worden gepeld in stukjes gesneden. Men kan er druiven (purperen en witte ) wat rode en witte bessen en aardbeien bijvoegen die nu alle in vervrozen toestand kunnen worden aangeschaft en men natuurlijk eerst moet laten ontdooien. Al die vruchten worden nu samen gemengd in een groentenkom. Middelerwijl maakt men een siroop erbij door samenvoegen van 300 grammen suiker in twee deciliter water gesmolten en gekookt. Koudgeworden en aangevuld met een glas Kirsch wordt de siroop nu over de vruchten gegoten. Laat alles gedurende een paar uur ineenwerken, maar overgiet daartoe van tijd tot tijd de vruchten met het sap. Opgediend met de koude tong wordt het een heerlijk gerecht.

('t vervolgt )

336


EEN ACHTERKOMERTJE VAN "DE OUDE SCHELDE" Het was onze bedoeling geweest ons artikel te voorzien van een Aanhangsel dat jammer genoeg zijn weg naar de drukkerij kwijt geraakte en daar dus met zoveellengtes te laat kwam. Nu is het (eindelijk) gearriveerd. Het haast zich met dringende spoed de geschoten bres al keuvelend te dichten. M.V.W. BIJLAGE Hoe de Heer van Raveschoot aan zijn naam geraakte. Ten tijde van de grote Vlaamse graaf Arnulf I de Oude (die natuurlijk nog beter de Grote (918-965) genoemd wordt, was er eens een SintPieterling die rustig zat te vissen aan de oever van de Schelde, die op het punt stond Oude genoemd te worden. Zo verdiept was hij in het vangen van vette brasems en blieken, dat hij niet bemerkte dat twee Noormannen, vurige rossen berijdend, hem naderden. Wees gerust, die reusachtige kerels voerden niets kwaads in hun schild. Integendeel, ze wensten de vissende, verstrooide Frank een goede dag en een even goede vangst. "Wel, vriend", sprak een hunner in het Diets, want die taal hanteerde:hij zo zwierig als zijn Noors, "gij schijnt een flinke sportman te zijn. Wij zijn dat even flink : niet in het vissen, maar in het schieten." -"Dat klopt" kwam zijn metgezel hem te beamen, "Wat denkt ge van een vriendschappelijke match ? We schieten om de beurt een pijl af, mijn maat als eerste, gij als tweede en ik, ik toon mijn kunsten als zu,lks nodig mocht blijken." Zo gezegd, zo gedaan. Het wilde natuurlijk lukken dat op dat ogenblik een dichte zwerm zwarte raven over het land kwam aanvliegen. Fjolswinn - aldus luidde de naam van de man spande zijn boog, mikte met één oog en schoot pardaf zijn pijl dwarsdoor het lijk van een der naderende raven. "Bravo ! " feliciteerde Hrimgord zijn maat, en zich tot de Frank wendend : "Doe hem dat eens na als ge kunt." De visser liet zich evenwel niet uit zijn lood slaan. Kalm nam hij Fjolswinns boog, spande die met zwier, nam nauwelijks de tijd om te mikken en reeg drie prachtige exemplaren van raven op zijn pijl. De Noormannen stonden als van het Lam Gods geslagen van danig · · ongeloof en verbazing. Maar sportief zoals ze waren, omhelsden ze hun overwinnaar - Hrimgord gaf grootmoedig de strijd op - zeggend : "Gij zijt een groot krijger Wodan waardig en verdient voor uw kunde en behendigheid beloond te worden. Deshalve slaan we u tot ridder en omdat ge zo meesterlijk drie raven ineens weet neer te schieten verlenen we u een wapenschild dragend drie zwarte raven op een gouden veld, heten u Heer van Ravescot en stellen u in het bezit van de lap grond gelegen tussen de Twee Schelden waar ge het aan boord legde Noormannen

337


de schiet-les te geven. Vaarwel, vriend, en dat de Goden u goedjunstig wezen!" (Vrij vertaald naar Flanderns Vergangenheit im Spiegel seiner Sagen, Eugen Diederichs, VerlagJena)

I

INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE- FICHE~ 110 Op 1 februari 1899 stelde de toenmalige stadsarchivaris Victor Van der Haeghen, in de Franse taal, in de rubriek "Charters - Stadsarchieven XIXe eeuw (1817)" een fiche op over HET BLAZOENVAN GENT

Na de gebeurtenissen van 1815 had de Stad Gent aan de Nederlandse Regering de wens uitgedrukt terug in het bezit gesteld te worden van zijn oud wapenschild. In een brief, gedateerd 's Gravenhage 3 December 1817, bevestigde de "Hooge Raad van Adel" in naam van de Koning der Nederlanden, het volgende blazoen: "Van sabel beladen met een klimmenden leeuw van zilver, getongd van keel, gekroond, genageld en hangende om deszelfs hals een lint waaraan een kruis, alles van goud. Het schild gedekt met eene kroon met drie fleurons, alles van goud." Deze bevestigende acte, op perkament (0,42 x 0,35) voorzien van het zegel van de boven vermelde Raad, werd op 30 december aan de Stad overhandigd door Baron de Keverberg de Kessel, Gouven1eur van OostVlaanderen (Taks 130 florijnen). Men zal bemerken dat de Gentse leeuw, hier exact gereproduceerd volgens het diploma, helemaal niet meer de fiere allure heeft, noch de fantastische vorm, die men hem gegeven had gedurende de "belle ĂŠpoque" van de wapenkunde. Het Koninklijk Besluit van 6 februari 1837 betreffende de zegels en de wapens van de gemeenten van BelgiĂŤ, vermeldde onder Art. 2 : "De zegels van de gemeenten aan dewelke geen bijzonder blazoen toegekend werd, zullen voortaan als afdruk de Belgische Leeuw dragen, conform aan de hierbijgevoegde tekening, met als opschrift : l'union fait la force ... Aangemaand door de Provinciegouverneur om een verzoek in te dienen "ter nazicht en behoud van het stadsblazoen", besloot de Gemeenteraad 338


"Het Blazoen van Gent", Foto Stadsarchief Gent .

339


in zijn zitting van 11 december 183 7, op voorstel van een lid waarvan de naam niet vermeld wordt in het verslag, dat er geen rede bestond om deze stap te doen en dat het volstond zich te houden aan voornoemd Koninklijk Besluit en aan de Regering een copie over te maken van de vroeger ontvangen· acte. Het Schepencollege had trouwens reeds in deze zin geantwoord op 11 april. Het is aldus dat het officieel blazoen van Gent gebleven is zoals het vastgesteld werd door de heraldische raad van Den Haag in 1817. Dossier in het Stadsarchief.- P. Van Duyse enE. De Busscher, Inv. des arch. de Cand. - Mémorial administratiE de la Flandre Orientalc, 1837 V erslagen van de Gemeenteraad.

LEZERS SCHRIJVEN ONS De Heer Guido Cornelis schrijft ons het volgende : Het hulpgeroep van David Maes in het juli-nummer van G.T. om tot een soort uitwisseling van informatie te komen, kan ik volledig beamen. In onze moderne computertijd blijven wij ons hierin beschamend achterbaks houden. Zijn de hersenen slaaf van de computer geworden ? In datzelfde juli-nummer kunnen sommige vragen naar inlichtingen door tientallen mensen worden beantwoord omdat duizenden het antwoord zelfs heel over kort hebben gelezen, doch niet zo spontaan naar de pen grijpen of om tal van andere redenen... Misschien heeft iemand al het juist antwoord doorgestuurd, denken ze. Neen, we hebben niet het recht te zwijgen over onze geschiedenis, en de beste manier daartoe is ze zwart op wit te zetten op een voor onze nalatenschap bruikbare wijze. In "Straatnamen van het oude Gent", door Karel Haerens, lees ik dat de Sluizekenstraat in de 16e eeuw in feite een marktplein was en een aanlegplaats voor schepen. In die tijd noemde men deze aanlegplaats de Zeeuwsche aert. Dit woordje "aert" klinkt als muziek in mijn oren daar ik nauwelijks sinds minder dan 60 jaar geleden dat woord dagelijks hoorde uitspreken voor de thans vervallen aanlegplaats voor schepen nu "Loskaai" te Ledeberg (indien uw lezers zulks nog weten te vinden ! ). Als iemand dreigde zich in de Schelde te verdrinken, dan zei hij : 'k zal noar den oart goan ... En "den oart" was een erg typisch gekleurde buurt waar "Fiene Paté" een herberg voor de aanleggende schippers - en voor "Pol de Moane" - op de hoek aan de Schelde-aert 340


hield en waar "Noart den Bosman" de overzet op de Schelde verzekerde toen men over de Stropbrug nog niet kon gaan noch rijden, behalve per spoor.

Van de Heer Taf De Man, ere-leraar wiskunde aan het Atheneum van Gent ontvingen wij de volgende brief : Geachte Heer van Wesemael, Gefeliciteerd met Uwe in alle opzichten boeiende en leerrijke bijdrage : "Neen, de oude Schelde is niet altijd oud geweest" verschenen in het nr. 4 van Ghendsche Tydinghen dd. 15.07.83. Beelden uit mijn jeugd kwamen me terug fris voor de geest. Geboren (30.12.16) en getogen techt tegenover de grote poort van het Klein Begijnhof aan de Lange Violettenstraat heb ik met meer dan belangstelling het artikel gelezen. Het Begijnhof : -waar ik mijn "ravottentijd" heb doorgebracht, - waar ik koorknaap was van mijn zesde jaar af, - waar ik de 7 m hoge ruihe van de vesting - gelegen achter de woning van de grootjuffer - heb weten staan, -waar ik in juli 1934 heb medegespeeld in het Godelievespel (H. Van Overbeke) ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan, -waar het kapelletje- een boogscheut van de poort -van de 17e eeuw, eindelijk prachtig gerestaureerd werd, - waar nog een tiental begijntjes overgebleven zijn waarvan er twee zijn die me nog herkennen en kennen, - waar ik stemmige hoekjes en pleintjes op papier of doek heb zien brengen door kunstenaars. - waar me_t de avond de serene rust vol wijding en poĂŤzie neerdaalde, - waar, als de ziele luistert ... Het Raapstraatje : -waar op het einde aan de bocht het vieze "vaardeken" lag (afb. 7), waar de achterzijde uitkwam van tuinen of woningen onzer buren van de Lange Violettenstraat, - waar op de drempel van een van die poortjes ik nog gestaan heb - waar op de hoek, links van het vaardeken, een winkeltje was-kruidenierswaren, groenten, fruit en vanzelfsprekend snoep, -waar, als we "braove" geweest waren "om ne muiltrekker" mochten gaan bij "Manse van Pierkes" ,...

341


Aan het einde van de Lange Violettenstraat heb ik eveneens het nog resterende van de sluis (afb. 6) gekend, waar andere rakkers van de buurt halsbrekende toeren hebben uitgevoerd. Andere afbeeldingen en platte-gronden in het artikel komen overeen met wat mijn vader ( o 1870) tijdens mijn jeugd er over vertelde. Ik dwaal verder af naar de artillerie-kazerne waar ik mijn legerdienst vervulde en vanwaar ik ten oorlog trok, naar het zuidstation, zijn verdwijning, de paarderennen aldaar, het vrijgekomen speelplein waar we vliegers gingen oplaten... Ik neem "Gent in oude Prentkaarten" ter hand en zit te bladeren en te turen ... Waar is de tijd ? Mais ou sont les neiges d'antan ? 0 vrije, onbezorgde jeugd ! Mr. Van Wesemael, U hebt mijn geest en gemoed verrijkt. Ik dank U van harte. Met alle achting

VRAAG EN ANTWOORD Wegens de omvang van het huidig nummer, zien wij ons- tot onze spijt -verplicht deze rubriek te verschuiven naar ons januari-nummer. Met onze excuses aan de lezers.

342


PUZZEL 1983 Ik had enkele dagen geleden een vruchtdrag~nd onderhoud met de geachte Heer Quizmaster. Ik moet zeggen dat hij nog altijd onder de indruk is van het ongemeen succes dat puzzel '82 mogen boeken heeft. Hij was eveneens uitermate gevoelig voor de lovende commentaren waarop menig puzzelaar (puzzelaarster) hem spontaan, attent, vriendelijk trakteerde. Van al de door die brave mensen naar voor gebrachte bespiegelingen onthield hij deze : a/ dat ze aan het meespelen veel plezier beleefd hadden; b/ dat het overwinnen van bepaalde moeilijkheden die pret in hoge mate vermeerderde; c/ datze-de spelers- op de koop toe nog een en ander bijleerden of ten minste hun geheugen opfristen. Bij het op stapel zetten van puzzel '83 is heer Quizmaster dat al-. les indachtig geweest : de puzzel die hij vandaag zijn getrouw cliënteel aanbiedt bestaat uit twee schuifjes. In het eerste schuifje, in feite een verkapt exaampje, wordt naar de naam gevraagd van VIJFTIEN personages die een min of meer belangrijke rol gespeeld hebben in de geschiedenis van onze stad. Beschikt de examinandus (examinanda) over een tamelijk zware bagage Gentse kennis, dan schudt hij (zij) die namen zo maar uit zijn (haar) mouw. Zo niet moet hij (zij) maar zijn {haar) licht gaan aansteken bij wie of bij wat. Het zoeken valt trouwens nogal mee, want heer Q. was zo goed de in stukjes gesneden 15 namen vrij te geven. Voor wie in zijn (haar) examen geslaagd is, d.w.z. d-e 15 namen gevonden heeft, wordt het tijd zijn (haar) zinnen op het tweede schuifje te zetten. Dit keer wordt het een brokje hersengymnastiek. De omschrijvingen van de 15 namen hebben TWEE GETALLEN meegekregen. Nemen we als voorbeeld Emiel Braun 4-7. Het getal4 roèpt de vierde letter van de naam op e; het getal 7 de letter r. Nu "is het zaak met de 15 gevonden letters van de eerste getallen de naam samen te stellen van een niet al te ;"ieuw Gents burgerlijk gebouw. Met de gevonden letters van de tweede reeks letters de· naam van een niet al te oud Gents burgerlijk gebouw. DeY heeft dezelfde waarde van de IJ. En nu maar de zevenmijlenlaarzen aangetrokken en de stad van N. naar Z. en W. naar 0. aan het doorkruisen ! Wie terecht kwam maakt zijn ontdekkingen (17 namen) subito presto bekend aan de heer H.COLLUMBIEN Lijnmolenstraat 149 te 9110 Sint-Amandsberg die zich zal haasten de nieuwbakken puzzelaars (aarsters) EXTRA welkom te heten. M.V.W.

343


AN I AN I AN I ANI AP I AP I AR I AR I AR I AR /BO I BO I DD/ DE DE/EP/EK/EL/ EL/EL/EL/EM/EN/EN/EN/EO/ER/ER ES I EY I FR I GG I GR I HE I HE /IC I IE I IL /IL /IU I JU I KE ~/W/W/W/~/MA/MA/~1~/~/m/~/~/~

NG/NS/NT/NT/OL/OM/ON/00/0R/OT/OZ/RE/RF/RI ru/ll/W/~/W/~/~/~/~/TI/TI/ID/~1~

UT I UU I UY I V A I V A I VE I Wil YM I A I A I C I E I J I J I J I J I K/K/L/N/N/N/R/S/S/T/T/T/V}W A- Evenals zijn vader werd HIJ geneesheer, maar wat voor ĂŠĂŠn ! , want een praktijk uitoefenen deed hij niet. Integendeel gaf HIJ er de voorkeur aan zich aan de studie te wijden. Met welk doel hij zich ging vervolmaken te Parijs, te Lausanne en teW enen. Uiteindelijk werd HIJ professor aan de Gentse Universiteit. HIJ publiceerde ruim 300 studies die in hoofdzaak de wisselwerking tussen de ademhaling, de bloedsomloop en de spijsvertering behandelden. Wat niet veel Vlamingen overkomt , overkwam hem in 1938 :hij verwierf de grootste, eigenlijk de "edelste" ereprijs die een geleerde ten deel kan vallen. Overigens was HIJ een sociaal bewogen man die niet terugdeinsde bepaalde verantwoordelijkheden op zich te nemen. Zijn stoffelijk overschot heeft men dan ook te rusten geleid waar het thuis hoorde: op het Campo Santo. 8- 12 B - HIJ was de bastaardzoon van een machtig politiek en militair personage. Evenals zijn vader was HIJ een vechtersbaas zonder weerga. Een die het ene volk na het ander te lijf ging : de Saksen, de Friezen, de Beieren, de Alamannen. Ook de Arabieren leerde HIJ hoe laat het was (in 732 bij Poitiers). Van die angstaanjagende ongelovigen leerde HIJ toch iets heel belangrijks, namelijk het aanwende~! van een goed gedrilde ruiterij (met Arabische paarden ?). Een geroutineerde en handige kerel was HIJ die zonderling genoeg, er een bizarre gewoonte op nahield: in plaats van nagels, hoefijzers en muurankers met zijn hamer te bewerken, buisde en bonkte HIJ ermee op heel wat minder harde doelwitten. Niettegenstaande HIJ een godvruchtig en godvrezend christen was verjoeg Hij in 716 manu militari de abt van de Sint-Pietersabdij, Celestinus; maakte zich van de waardevolste abdijgoederen meester om die aan zijn vazallen uit te delen. Celestinus' monniken moesten het aanzien hoe hun klooster langzaam maar zeker ten onder ging. Aan die miserabele toestand zou pas in 815 een eind komen. Onze held was een goed christen. Dat zei ik u reeds. Inderdaad lag het evangeliewerk hem nauw aan het hart : hem dankten de grote zendelingen Willibrordus, Bonifatius en Piraimus de mogelijkheid hun roeping in vervulling te zien gaan. HIJ zelfbracht het niet zo ver als zijn kleinzoon die te Rome de keizerskroon cadeau kreeg. 10-11 344


C- HIJ was een van de twee architecten die op 19 januari 1518 met de Gentse Magistraat een contract ondertekenden : zij verbonden er zich toe de plannen te ontwerpen voor een nieuw Stadhuis. De "beweerpen" van de twee gevels (Botermarkt en Hoogpoort), documenten enig en onschatbaar in hun soort, worden in het Bijlokemuseum bewaard. HIJ behoorde tot een voornaam geslacht van bouwmeesters. In 1515 volgde HIJ zijn broeder Antoon 11, op als stedelijke bouwmeester van Mechelen. In 1516 benoemde Keizer Karel hem tot opperbouwmeester en verhief hem meteen in de adelstand. HIJ werkte aan de toren van Zierikzee, aan de grote kerk te Veere, aan het Stadhuis van Middelburg. Bouwde in dezelfde stad de Vleeshal; te Mechelen het Paleis van de Grote Raad. In samenwerking met zijn ~'maat" werkte HIJ aan de O.L.V.-kerk te Antwerpen. Helaas heeft HIJ het geluk niet mogen smaken het Gentse Stadhuis te zien voltooien aangezien HIJ op 15 december 1531 overleed. 13-8 D- "Puissant écrivain et poète puissant. Langue d'une clarté limpide "et savoureuse. Il est bien lui-même. Il est de son pays, de sa "race, de la race des Flandres." In deze paar rake zinnetjes wordt HIJ door Gustave de l'Y ser in diens 800 Croquis et Silhouettes op een onnavolgbare wijze geschetst. Doch HIJ is meer dan dat geweest. Zijn middelbaar onderwijs genoot HIJ op het Gents Atheneum waar HIJ één van de stichters was van "'t Zal Wel Gaan". Op de Universiteit, waar HIJ in de rechten studeerde, sloot Hij vriendschap met Prospet Claeys. Omstreeks 1860 legde HIJ als advokaat de eed af, maar zou weinig of geen zaken pleiten. Liever hield HIJ een boekhandel open (Koestraat 15); wijdde zich aan de studie van het verleden van zijn geboortestad en aan de beoefening van proza en vers. Bovendien speelde HIJ een niet onbelangrijke rol in de plaatselijke . politiek. ~as HIJ inderdaad niet de stichter van de Vlaamsche Liberale Vereniging? Was HIJ misschien niet gedurende 35 jaar de ziel van het Willems-Fonds? In samenwerking met N. de Pauw en A. van Werveke gafHIJ verschillende jaargangen uit van de.Stadsrekeningen. Het uitpluizen van die rekeningen bracht er hem toe de stok te vinden waarmee hij de onzalige Draak-legenden naar het rijk der verbeelding vermocht te knuppelen. HIJ was een "poète puissant" zegt G. de l'Y ser. Een waarheid als een koe die door gedichten als dit zwart op wit bevestigd wordt : 't Gevaar is groot En dringend de nood In de stad van Leie en Schelde. De honger maait, Verdelging waait, 345


't Volk schreeuwt om een Artevelde Filips verneemt de bange stem, De angstkreet van de moeders. De geest zijns vaders komt tot hem : "Sta op en redt uw broeders ! " N.B. Behalve hun initialen hadden HIJ en Jos Vermeulen heel wat parallellismen. Welke ? 13-15 E- HIJ was geen Gentenaar, zelfs geen landgenoot, wat niet belette dat zijn naam hier gedurende ruim 10 jaar vrijwel dagelijks op eenieders tong reed. HIJ was een heel hoog geplaatst persoon die op het hoofd iets anders droeg dan een hoed of pet. Toch verwaardigde HIJ zich onze stad twee keren te bezoeken. De eerste keer verbleef HIJ 5 dagen binnen onze muren. De avond van de eerste dag woonde HIJ in de Grote Schouwburg een operavoorstelling bij. 's Anderen daags opende HIJ een tentoonstelling van nationale nijverheidsproducten. De avond van de derde dag had er een groots feest plaats op de Kouter : in een reusachtige, extra versierde tent. Een amusementje dat de stadskas de "bagatel" van 6000 fr kostte. Zijn tweede bezoek had 7 jaar daarop plaats en nam slechts 2 dagen in beslag. Op de Koornmarkt verwelkomde hem een triomfboog pardon, een are de triomphe - opgericht naar het ontwerp van de bekende kunstenaar P.J. Tiberghien. Het was een bouwwerk van 32 m breed, 30 m hoog en 8 m diep. Een dat gelukkig niet door de stadskas moest betaald worden. Het was ter gelegenheid van dat bezoek dat twee zalen van het Stadhuis werden verminkt om de oprichting van 2 trappen mogelijk te maken : een die leidde naar de Pacificatiezaal en een die leidde van de Pacificatiezaal naar de Troonzaal. 11-13 F- HIJ en zijn vrouw stichtten niet ver van 's Gravensteen een hospitaal voor vrouwen. HIJ was een reus van een vent en een eersteklas krijger. In dienst van graaf Loclewijk van Nevers, ook van CrĂŠcy genaamd, sneuvelde HIJ evenals een groot aantal Witte Kaproenen in de omgeving van Deinze (1325). HIJ werd begraven in de kapel van het hospitaal. Ten teken van rouw werd zijn weduwe kloosterlinge, natuurlijk in haar eigen instelling. Na haar dood vervoegde zij haar echtgenoot in het graf. De koperen platen die het grafbedekten worden evenals menig andere herinnering aan het echtpaar in het Bijlokemuseum bewaard. Van het hospitaal en de kapel die in 1872 gesloopt werden blijft niets anders over dan een schilderachtig poortje in welke nis men veellater een beeld van de H. Laurentius plaatste. 11-12

346


G - Zijn bijnaam verraadt het maar al te doorzichtig dat HIJ een rasechte Gentenaar (maar geen Strop) was, geboren tussen 1430 en 1435, misschien in het jaar dat het Lam Gods in de Sint-Janskerk opgehangen werd. Zijn ware naam doet in het geheel niet aan zijn geboortestad denken, maar dat speelt hier geen rol. In ieder gevalliep Hij in het spoor van de Van Eycks, want in 1460 trad HIJ te Antwerpen in de Sint-Lucasgilde. Vier jaar later maakte HIJ deel~ uit van de Gentse gilde. Tussen 1468 en 1475 verbleefHIJ in het Italiaanse stadje Urbino (bij Florence) waar HIJ in dienst trad van de hertog van die plaats. En waar HIJ {1472-1474) een waarachtig meesterwerk schiep en het hertogelijk paleis opsmukte met 29 portretten, of liever afbeeldingen van historische beroemdheden :Cicero, Petrarca, Homeros, Pius II, Gregorius de Grote, enz. Zowel in binnen- als in buitenland bewaart men werken die aan hem toegeschreven worden. De Sint-Baafskathedraal bezit' dergelijk werk. Met het Lam Gods en Ruhens' Bekering van Sint-Bavo de drie waardevolste schilderijen waarover de Kathedraal te waken heeft. U hebt het al geraden : het heet de Calvarietrieptiek, of zoals P. Kluyskens dat noemt : de Kruisdood. Als u het mij vraagt, een weergaloos meesterwerk dat iedere kunstminnaar, iedere Arteveldezoon móét kennen. Hoop ik, wel kent. 5-6 H- Dr. in de Wijsbegeerten en Letteren, Archivaris-Paleograaf, Prof. aan de universiteit, Schrijver. HIJ kende de geschiedenis van Gent op zijn duimpje. Geen wonder dat de Histoire de Gand die HIJ in 1913 schreef nog door geen ander werk overtroffen werd. Nog steeds blijft het hoek. stevig gekoppeld aan .de_ Bibliographie de l'Histoire de Gand, DE bron voor wie Gents verleden wat heter willeren kennen. In het Nederlands schreefhij 2 werken ter gelegenheid van de 600ste verjaring van de Guldensporenslag : Vlaanderens Vrijmaking in 1302, een uitgav.e van het Willems-Fonds (146) en De Slag bij Kortrijk, uitgegeven door de Koninklijke Academie voor Taal en Letterkunde, een werk dat niettegenstaande zijn hoge ouderdom nog duchtig mag geraadpleegd worden. 9-5 I - Van geboorte was Hij geen Gentenaar. Bekleedde een officieel ambt, eerst elders, later te Gent, waar HIJ namelijk overleed. HIJ was een gelèerde die zich vooral voor taalkunde, letterkunde en volkskunde interesseerde. Op het oud Vlaams volkslied was HIJ smoorlijk verliefd. Niet minder dan Snellaert of Van Duyse. Vooral onze Reinaard de Vos droeg HIJ een warm hart toe. In 1831 door het enggeestig Belgisch Staatsbestuur "gestraft", benoemde datzelfde Bestuur hem later tot lid van de Koninklijke Academie van België. 347


Hij had een ijverige, vlotte, soms snedige pen. Verzorgde de uitgave van 2 grote voor onze taal en geschiedenis heel precieuze werken : de Rijmkroniek van Jan van Heelu en de Brabantse Y eesten. Men noemde hem Vader.Terecht, maar van wie of van wat? Waarom denk ik plots aan het Campo Santo ? 8-12 J - HIJ en Pieter en Robert waren wel naamgenoten, maar geen verwanten. Alle drie echter beoefenden ze hetzelfde vak : het drukken. HIJ woonde dicht bij het Belfort, wellicht aan de Botermarkt. Daar kwam in april 1483 zijn eerste boek van de pers, het eerste in Gent gedrukte boek. Het is in het Frans gesteld en draagt als titel Le traictie de la paix (d'Arras) en werd waarschijnlijk besteld door het Stadsbestuur. HIJ drukte tevens de Nederlandse versie van het tractaat :De Vrede van Atrecht, doch van die druk zijn geen exemplaren bekend. Het enig bekend exemplaar van de "traictie" is in het bezit van de Universiteitsbibliotheek. Het werd in 1856 te Keulen aangekocht door F. vander Haeghen. Onze drukker was werkzaam tot 1490. 21 werken verlieten inmiddels zijn pers, waaronder volledige exemplaren of fragmenten die over heel Europa verspreid zijn. Het Verdrag van Atrecht werd op 23 december 1482 gesloten tussen MaximUiaan van Oostenrijk en de Franse koning Loclewijk XI. Een van de artikelen behelsde de verloving van 's konings 12-jarige zoon Karel (VIII) met Maximiliaans dochtertje, de 3-jarige Margaretha (van Oostenrijk). 8-10 K -HIJ werd te Gent geboren op 23 september 1770. Studeerde te Leuven waar HIJ in 1792 promoveerde tot doctor in de rechten. Trok naar Parijs om zich aldaar te vervolmaken. Zoals zoveel collega's kwam Hij in de politiek terecht. Werd in 1815 door koning Willem I benoemd tot raadslid van de Intendance (rentmeesterschap) van het Schelde-departement. Werd in 1817lid van de Staten-Generaal. In 1825 benoemde de koning hem tot burgemeester van Gent. Niettegenstaande zijn bedrijvigheden onder Willem herbenoemde koning Leopold I hem in 1830 tot hetzelfde ambt. Doch niet al te propere partijpolitieke streken ontnamen hem in 1837 zijn sjerp en zijn steek. Voor de derde keer kwam HIJ in 1840 de burgemeesterszetel bezetten. Helaas niet voor lang aangezien HIJ op 10 maart 1842 overleed. HIJ mag aanzien worden als een van de verdienstelijkste burgemeesters van Gent. De lijst opmaken van de door hem verwezenlijkte initiatieven op allerlei gebied zou ons te ver leiden. 1 0-18 L - Van zijn opa- dezelfde die abt Celestinus op de vlucht joeg - kreeg HIJ zijn voornaam en erfde HIJ zijn vechtlust. HIJ bevocht vrijwel dezelfde volken die opa bekampt had. Overigens was HIJ een verstandig 348


en vooruitziend heerser. Tweemaal werd HIJ door pausenhanden gekroond, een eerste keer mèt en een tweede keer zónder zijn welgevallen. Gewoonlijk stelt men hem voor als een reusachtig persoon met een geweldige kroon op het hoofd en pronkend met een weelderige, liefst sneeuwwitte baard. In werkelijkheid had HIJ een gedrongen gestalte en droeg HIJ een zware, neerhangende knevel. Behalve het oorlog voeren interesSeerde HIJ zich opmerkelijk voor religieuze en culturele zaken : het stimuleren van het onderwijs; het verspreiden van Christus'Leer.HIJ was, natuurlijk, een bedreven sportman. Paardrijden, en zwemmen. Ook op het gewoon baden was HIJ verlekkerd : vooral het plamotteren in door warme bronnen geleverd water. Bij voorkeur in het gezelschap van wel honderd medebaders. Om dat geneugte dagelijks te kunnen beleven liet HIJ zich bij zo'n warmwaterbron een majestueus paleis bouwen, waarin HIJ trouwens de laatste adem uitblies. Een keer bezocht HIJ het Land van Gent dat in zijn tijd pagus van Ganda heette. Die heuglijke gebeurtenis had plaats precies 3 jaar vààr zijn dood. HIJ wilde zich namelijk te weer stellen tegen de vooruitdringende Noormannen. "Varende vijanden", meende HIJ, "kunnen best al varend bevochten worden". Daarom beval HIJ de bouw van een talrijke- vloot. V erschiliende havens kregen dan ook de opdracht zeewaardige boten te bouwen. Een deel van de opdracht kregen de werven van Ganda. Het bezoek dat HIJ aan onze Leie- en Scheldeoevers bracht beoogde vanzelfsprekend het controleren van de werken 10-11 M- HIJ werd te Gent geboren in 1821. Verloor vroegtijdig zijn ouders, maar Felix de Vigne ontfermde zich over hem en zond hem naa:r de Schilderacademie om aldaar het schilderen aan te leren. Met een hem door de Stad verleende subsidie zette HIJ te Parijs zijn studiën voort. Aanvankelijk schilderde HIJ vooral genrestukken en historische composities, doch voelde zich alras meer aangetrokken door wat A. van Dijck en de Italiánen gepresteerd hadden. In 1861 verhuisde HIJ voorgoed naar Brussel, waar hem toegang verleend werd tot het Hof en waar HIJ diensvolgens in aanraking kwam met hooggeplaatste heren en dames. Met het gevolg dat HIJ zich ontwikkelde tot de klassiekste van de 19deeeuwse portrettisten. O.a. schilderde HIJ de portretten van de graaf en de gravin van Vlaanderen (ouders van Albert I), van Fr. Laurent, van H. Frère-Orban, van H. Rolin, vanG. Breton. HIJ werd beloond met de benoeming tot officier in de Leopoldsorde en van het Légion d'Honneur. Uiteraard belandden zijn werken niet in de openbare musea. Gent bezit evenwel twee uitstekende doeken van zijn hand : een portret van Leopold I (S~adhuis) en een portret van een oude vrouw (Museum voor Schone Kunsten). 8-10

349


N - Niettegenstaande HIJ uit een oud Gents geslacht voortsproot, had HIJ geen "leutige" naam. Wat hem geenszins weerhield priester te worden. En zelfs nog veel meer. Onder ons gezeid en elders gezwegen, een steenrijke priester die -gelukkig- een gedeelte van zijn rijkdom gebruikte om o.a. "~ijn " kerk te helpen stofferen met schilderijen, beeldhouwwerken en kunstvoorwerpen van diverse pluimage. HIJ was een mensenvriend in de volle betekenis van het woord. Ook van bloemen en planten was Hij een hechte en bewonderende vriend. Vooral zeldzame zo in- als uitheemse plantensoorten kweekte - of liet HIJ kweken - op zijn te Ekkergem gelegen buitengoed. ·Een Belvédère ? Inderda3:d, en dan nog wel een die we gerust mogen aanzien als de verrre voorloper van de Gentse Floraliën. Welk uitstaans zou HIJ wel kunnen hebben met de in de gevel van het Stadsarchief ingemetselde inscriptie : Hier leent men den armen oock zonder interest. De vraag stellen is ze beantwoorden. 11-5. 0- HIJ was een Gents poorter die zich aan het hoofd gesteld had van de grafelijke partij : die van de Liebaarts of Klauwaarts. Toen het geweten was dat er voor de muren van Kortrijk een treffen tussen de Legermacht van de graaf (Gwijde van Dampierre, te Parijs opgesloten) en die van de Franse koning, nakend was, verliet HIJ in het geheim de stad, gevolgd door zowat 700 geestdriftige graafgezinde gemeentenaren. Natuurlijk om het Vlaams leger te gaan vervoegen. HIJ en de zijnen gedroegen zich heldhaftig op het slagveld, waarom Gwijde van Namen, een van de zonen van de graaf, hem tot ridder sloeg ( 11 juli). HIJ was niet alleen een moedig en koen krijger, niet minder was HIJ een twistzoeker die voortdurend in vete lag met andere patriciërsgeslachten. Met het te verwachten gevolg dat HIJ en de zijnen op zekere dag 6 tegenstanders om het leven brachten en enkele andere verwondden. Waarna loontje om zijn boontje kwam en HIJ op zijn beurt vermoord werd (1306). 10-4

350


STEUNFONDS 1983 1000 500 250 150 100

fr. - Generale Bankmaatschappij Gent fr.- H. Collumbien;J. Van Bocxstaele fr. -J. Waeri;M. Stepman;G. Versmessen;Anoniem fr.- G. Veeckman; R. Wallaert; A. Velleman;Mw Y. Plasschaert fr.- D. Feys;J M. De Vos; A. Labout; J. Leten; A. Van Goetem; J. Carels 50 fr.- L. Elderweirt; A. Hellinck; C. Lamon; H. Claeys; M. Baecke; G. De Boel; L. De Rammelaere; L. Van Bossele;J. Boeckx; R. De Geyter; G. Van Damme;J. Van de Wege; W. Bohyn; A. De Meyer; Mw D. Sarteel; Mw J. De Bouck; J. Goeman; G. Fortie;N. Hostyn;J.P. Roose;F. Dumon;A. Baert; L. Merchiers.

BESCHERMLEDEN 1983 Mw De Staute -De Loore H. - 2000 fr. Paul Beernaerts- 1000 fr. JozefPeirs- 1000 fr. Dr. Roland Marlier- 1000 fr.

STEUNENDE LEDEN 1983 (500 fr.) Jacques Piet te Charles Pierre Mw Destanberg-Dhaenens Dr. Charles Annez A.J. Impens Paul De Coninck Jacques De Backer PierreDe Caluwe Jean Tytgat Paul Van Herstraeten

Mej. S. De Stoop Mw Torrekens-De Rudder Marcelia Cottinie Dr. Henri Depoorter Anne Cocriamant Kredietbank - Gent Johan De Wit Marcel Philips Jacques V erdonck Georges Bracke

351


VORIGE JAARGANGENVAN GHENDTSCHE TYDINGHEN Nog verkrijgbaar : Jaargang 1973 1976 1977 1979 1980 1981 1982 1982

nrs 11-12 nrs 2-3-4-5-6 nrs 2-3-4-5-6 +volledige jaargang nrs 1-2-3-4-5 + id. nrs 1-2-3-4-5 + id. nrs 1-3-4-5-6 + id. nrs 2-3-4-5-6 + id. Speciaal nummer : Register op de Jaargangen I tot X

Prijs per afzonderlijk nr. 50 fr. Prijs per volledige jaargang 250 fr. De tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag, van 10 tot 12 u., in het Documentatiecentrum, behalve in de maanden juli en augustus en op wettelijke feestdagen . Portkosten 1 of 2 nrs 3 of 4 nrs vanaf 5 nrs

bij betaling op postrekening zijn bij te voegen 13 fr. 26 fr. 40 fr.

Zijn nog verkrijgbaar de heruitgaven hierna : Plattegrond Gent 1641 uit 'Flandria illustrata' Eerste uitgave door Hondius 80 fr. Plattegrond Gent 1796 door Goethals Identiek aan origineel 100 fr. Plattegronden worden niet opgestuurd, maar afgehaald in het Documentatiecentrum. De bibliothecaresse, VAN GELUWE-EGGERMONT A.

352


INHOUD 1983

1. Hoe Streuvels aan een broertje van de Gentse Draak geraakte De Baudeloo-Abdij Inventaire archéologique : Krijgsbanier van de XVe eeuw Den Demokraet, een Gents blad van 1795 Over een vergeelde brief van de "Gard 'Civiek" Over de Gentse "Garde-Civique" (Naschrift) Van der Goes' muurschildering "David en Abigai1" De tol op het graan te Gent Onze Gentse keukenrubriek Vraag en antwoord Lezers schrijven ons Bibliografie Aanwinsten 1982 Documentatiecentrum

2 15 25 28 37 40 41 49 50 53 56 58 59

2. Arend de Keysere voor het voetlicht gebracht. Het eerste Gentse boek Boven Gent rijst ... onze nieuwe draak Jan Palfijn Inventaire archéologique : Loclewijk XV-huis Beknopte historiek van de Roeivereniging "Sport Gent" Onze Gentse keukenrubriek Het Toreke Schoolziekten Wat is er van de Lieve ? Vraag en Antwoord Uitslag Puzzel '82 Bibliografie

66 74 80 88 90 101 105 110 114 119 123 126

3. Het vroegere Gentse schoolmuseum Het Stapelrecht Tussen Bruggen, de oude haven van Gent De Van Byek's te Gent Inventaire archéologique: De Hoofdwacht op de Kouter Lezers schrijven ons Onze Gentse keukenrubriek Vraag en Antwoord Werking 1982 Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis Bibliografie

132 145 149 151 166 169 172 177 180 182

353


4. Neen, de oude Schelde is niet altijd oud geweest Inventaire archéologique :De beiaard van Baudeloo Roeisport aan de eer Waarin men ook over "Ghendt" spreekt Onze Gentse keukenrubriek Bibliografie Vraag en Antwoord Gentse stadstrams en -bussen in de pers Lezers schrijven

186 215 219 223 227 233 234 235 236

5. Hembyse, een beruchte Gentenaar De graanstapelhuizen in Gent Over het verdwenen "De Vreesebeluik" of "Cité Ouvrière" Onze Gentse keukenrubriek Wie wasJoseph Plateau ? Het secundair onderwijs in onze stad De Van Eyck's te Gent: De verblijfplaatsen Inventaire archéologique : Het Kasteeltje van Emmaüs Lezers schrijven ons Vraag en Antwoord

240 248 251 257 262 266 268 277 282 283

6. Expo '13 redivivus Hélène Maréchal herdacht ... door teater Taptoe Kekulé te Gent (1858-1867) In memoriam Jérêime Rieux Onze Gentse keukenrubriek Een achterkamertje van "De Oude Schelde" Inventaire archéologique : Het Blazoen van Gent Lezers schrijven ons Puzzel1983 Steunfonds Inhoud 1983

287 314 317 332 333 337 338 340 343 351 353

354


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.