GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15de jaargang nr. 1
15 januari 1986
Ere-voorzitter : J . Tytgat , ere-notaris. Voorzitter: G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris : R. Van Geluwe , Maïsstraat 235 , 9000 Gent Penningmeester: A. Verbeke Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont , Maïsstraat 235 , 9000 Gent Redactie-adres : Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg - Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60 , Heemkundige en Historische Kring Gent , 9000 Gent. Lidgeld : 300 fr. per jaar. Buitenland :400 fr. per jaar. Steunende leden : 500 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr. per jaar.
INHOUD Het Rasphuis . Inventaire archéologique : De Dulle Griete . Louis Roelandt . De Rijkswachtkazerne in de RidderstraaL De Feesten van de 75e verjaring van de Belgische Onafhankelijkheid te Gent. Onze Gentse Keukenrubriek . De Geschiedenis van de Vijt-Borluutfundatie en het Lam Gods. Vraag en Antwoord . Bibliografie .
2 28 30 36 47 52 56 59 61
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis , Convent Engelbertus , Groot Begijnhof, huis nr . 46 , Sint-Amandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont.
Verantwoordelijke uitgever Hugo Collumbien , Lijnmolenstraat 149 , 9110 Sint-Amandsberg- Gent.
HET RASPHUIS Over de banale AFBRAAK van een banaal Gebouw al rondneuzend in het verleden OP GE RA KELD
Slechts de oude Stroppen weten Wat men RASPHUIS heeft geheten ; Waar dit reuzebolwerk heeft gestaan , Hoe het R .I.P . is dood gegaan. Een van deze dagen was het vijftig jaar geleden dat het Rasphuis voor goed zijn poorten sloot. Men kan zich afvragen of het de moeite loont aan de sluiting van het gebouw - en wat daarop volgen moest : de sloping ervan - te herinneren. Welnu, het heeft zin die oude koe uit de sloot te halen . Waarom dat ? Meer dan 150 jaar was het "Groot Prison " voor de Gentenaar een oude bekende die met eerbied en waardering bejegend werd. Was het bouwwerk niet gelegen aan Gents meest populaire promenade die Coupure heette , en nauwelijks van ĂŠĂŠn boogscheut verwijderd van Gents meest bezochte Lusthof die Casino heette ? En ging het volk , terecht of ten onrechte , niet prat op wat de "beste" gevangenis van het land genoemd werd ? Het wegvegen van de kaart van dat gebouw kon niet anders of een spijtig verlies voor de plattegrond van de stad betekenen , want een point de vue als het Rasphuis er een was kwam bedoelde plattegrond ontegensprekelijk te stade. Slechts een minderheid van mijn lezers , stel ik mij voor , heeft het Rasphuis gekend . Hun geheugen zal ik helpen opfrissen . De anderen , de meerderheid denk ik, voor wie de gevangenis in kwestie veeleer een terra incognita betekent , bied ik een bladzijde Gentse geschiedenis aan die , durf ik te veronderstellen , het lezen waard is.
* *
*
In de middeleeuwen verstond men door "vanghenessen " niet wat wij door die uitdrukking verstaan , met name de plaatsen waar men mensen met vrijheidsberoving bestraft, maar instellingen waar verdachten "in voorarrest" bewaard en bewaakt werden, dus huizen van bewaring. Die bewaring duurde tot op het ogenblik dat het gerecht zijn oordeel velde. Klonk dit oordeel positief, dan volgde (meestal zonder dralen) de uitvoering van de straf. Die uitvoering, terechtstelling, gebeurde door middel van het zwaard, de strop , de brandstapel , de begraving, de villing , de verdrinking, de zieding, de vierendeling, de verminking van het oor , van het oog , van de tong, van de hand; de brandmerking, de verbanning, de bedevaart. Klonk het oordeel 2
daarentegen negatief, dan verliet de witgewassen verdachte de "vanghenesse" precies alsof er niets aan de hand was geweest. Dus van een "na-arrest" of opgelopen opsluiting kon er bezwaarlijk gesproken worden. Als er uitzonderingen op die geplogenheden voorkwamen, diende men die te zoeken in de abdijen waar er wèl voor korte of langere tijden gekerkerd werd. En stellig aan de hoven van koningen en andere gekroonde hoofden en hoofdjes die ofwel uit zelfbehoud of uit staatsraison (naar willekeur en niet zelden zonder enige vorm van proces) tegenstanders, antagonisten, lastige getuigen, overwonnen vijanden, figuurlijk maar ook wel eens letterlijk onschadelijk maakten. Om slechts twee voorbeelden op te rakelen : graaf Perrand van Portugal werd maar liefst gedurende 12 jaar in het Louvre opgesloten (1214-1226). Enkele jaren nadien onderging Gwijde van Dampierre hetzelfde lot: de laatste jaren van zijn leven (1300-1305) zat hij vast in het kasteel van Compiègne. En om het wat dichter bij huis te houden, werd er eeuwen lang in het kasteel van Rupelmonde, de staatsgevangenis van de Vlaamse graven, duchtig gevangen gezet en naarstig gehalsrecht. Robrecht van Bethune sloot er zijn zoon Loclewijk op. Filips de Goede zond er een van zijn vertrouwelingen, Jan Coustein, heen om er heel GOEDgunstelijk onthoofd te worden. Op een schone dag in 1570 werden er - steeds te Rupelmonde - 17 muiters een kopje kleiner gemaakt. Van repressie gesproken. Het waren niet zozeer de gepatenteerde misdadigers die de overheid nachtmerries bezorgden, maar de ontelbare legers zogenaamde landlopers, vagebonden, die een waarachtige plaag teweeg brachten waartegen vrijwel geen kruid gewassen was. Men meende zich dan ook verplicht te zien tegen die plaag zo drastisch als mogelijk was, op te treden, er wijwater tegenaan te gooien. Een voorbeeld ter illustratie: Jan Lenard, afkomstig uit Rijsel, had zich te Gent aan landloperij schuldig gemaakt. Op 23 juni 1623 verscheen hij voor de heren schepenen van de Keure. Deze lieten zich niet onbetuigd en lieten te boek stellen wat volgt : "wijsen u ende condemneren u eerst op het schavot voor het stadthuus ende daernaer rontomme de vier pitaeren van den vismarct ghegheesselt te worden totten bloede, bannen u voorts uut den lande ende graefschape van Vlaenderen den tyt van twintich jaeren, te ruymen de stede binnen zonneschyn ende tlant binnen derden daghe met interdictie van middelertyt daer weer inne te commen, op pyne van hergheesselinghe ofte andere arbitraire correctie." (1) Het bestraffen door middel van vrijheidsberoving mag dus als een betrekkelijk moderne manier van handelen beschouwd worden. Welke vorst of welk land de eer toekomt als eerste een echte gevangenis geopend te hebben waar niet alleen gevangen werd gezet maar tevens de mogelijkheid geschapen de gevangenen te laten werken, is moeilijk te bepalen. Vast staat echter dat François I in 1545 te Parijs een dergelijke instelling in het Îeven riep : "des ateliers de travail pour les mendiants valides". 3
Deze en dergelijke instellingen heetten van meet af aan maisons de force of maisons de correction. Ten onzent zal men spreken van tuchthuizen. In 1550 volgt Londen Frankrijks voorbeeld en verzamelt de opgepikte vagebonden eveneens in een tuchthuis waarin weldra ook de gesnapte prostituées hun (blijde ?) intrede mogen doen. In 1576 dient elk Engels graafschap een tuchthuis op te richten. Van het formeel gebod schijnt maar weinig in huis te zijn gekomen want in 1609 wordt het met aandrang herhaald. Amsterdam wil niet ten achter blijven. Besluit in 1589 tot de oprichting van een tuchthuis dat pas in 1595 tot stand komt. Om het eenieder duidelijk te maken welke de bestaansredenen, de rol en het streven van de innovatie wel waren, had men boven de ingangspoort van het gebouw het volgende gedicht, gebeiteld in een gevelsteen, aangebracht : Schriek niet ! lek wreek geen quaet, maer dwing tot goed. Straf is myn handt, maer lief lijck mijn ghemoedt Om schamele meyskens, Maegden en Vrouwen 'T bedelen, leech gaen en dool-wech te schouwen Is dit Spinhuys ghesticht, soo men hier sien mach : Elck laet sich niet verveelen, noch rouwen Uut Charitaet hieraen de handt te houwen Wie weet wat hem oft de zijne noch gheschien mach. (2) Deze rijmpjes verwoorden zo duidelijk als welsprekend welke het doelwit en de intentie waren van de stichters van het Tuchthuis dat hier Spinhuis genoemd wordt, natuurlijk omdat de gasten ervan vrouwen waren. Zoals we zullen zien zal men de mannen in een Rasphuis herbergen. Lubeek en Bremen komen in 1613 met eigen "huizen" voor de dag. En wat de Zuidelijke Nederlanden van de aartshertogen Albert en Isabella betreft, moeten deze op hun beurt vaststellen dat ook in hun provinciën het aantal vagebonden met de dag groter werd. Een toestand die de Staten van Vlaanderen deed besluiten de blijkbaar niet te bedwingen sociale plaag ter studie te nemen. Helaas zal er nog veel water door de Vlaamse rivieren vloeien aleer men de handen uit de mouwen zal steken om vrome wensen om te toveren in reële daden. Weliswaar buigen de Staten zich in 1616 over de netelige landlopersaffaire maar de heren geraakten niet verder dan het houden van debatavonden en het maken van allerhande plannen. Eindelijk schijnt er na een zoveelste rustperiode van maar liefst 10 jaar wat leven in de tuchthuiselijke brouwerij te komen want een ingenieur-architect wordt belast met het verbouwen van een gedeelte van het Geraard de Duivelsteen tot tuchthuis. Hoe (traag) die verbouwing verliep weet ik niet. In ieder geval heet het "tuchtenhuys" in mei 1633 nog steeds "gheconcipieerd" te zijn. Als ge denkt dat de kogel dit keer werkelijk door de kerk zal zijn slaat ge de ballelijk mis want pas in 1653 wendt men zich tot het Amsterd~ms "huis" om te vernemen hoe dit ingericht was. Indachtig het wijze spreekwoord 4
Afb. 1. Het Geraard de Duivelsteen toen het nog Rasphuis was. Verz. M. V.W.
haastige spoed is zelden goed wacht men tot 1666 om voor het in de lucht hangend "huis" vier handmolens te kopen . Om die al raspend te laten draaien ? Neen , want er wordt met vlijt gewacht tot 1675 om een 12 artikels tellend reglement het licht te laten zien. Het volgend jaar is het eindelijk zo ver dat men het "huis" kan open stellen voor de "tuchters , tuchtelynghen , tuchtlinks" of hoe het u belieft het gevangenisvolk te noemen . Ons nieuwbakken tuchthuis was niet alleen zo vrij zich door zijn Amsterdams voorbeeld te laten inspireren , het haastte zich tevens zijn doopnamen van Spinhuis en Rasphuis toe te eigenen. We zagen zoĂŤven dat het Gents "Huis" zich op zeker ogenblik 4 molens aanschafte. Die dienden natuurlijk om iets te malen. Geen koren want dit werd naar de Stads- en andere wind- en watermolens gebracht. Het was een houtsoort , Brazielhout genaamd , dat zoveel rode kleurstofbevatte dat men deze in de textielindustrie goed gebruiken kon. Een enkel woord over dit Brazielhout. Ten onzent was de eigenschap van die houtsoort van oudsher best bekend . In hetjaarregister van het schepenjaar 1457-58 staat d.d. mei 1458 te lezen dat men "het marktlaken mag zegelen (met stadszegel) dat men had doen verven met een nieuwe verf gemaakt van brizylhout". Dat hout was herkomstig uit Oost-IndiĂŤ . Zal dus zijn prijs waard geweest zijn. Wat de aanschaf van die grondstof betreft kwam de ontdekking van de Nieuwe Wereld een paar decennia daarna alleszins goed van pas , want toen de Portugezen aldaar de voet aan land 5
zetten (in 1500 te Porto Seguro; in 1531 te Rio-de-Janeiro) waren ze niet weinig verrast overal onmetelijke bossen aan te treffen die grotendeels bedekt waren met brizyl. Begrijpelijk dat het niet lang duurde of het verfhout werd een belangrijk uitvoerprodukt dat op de koop toe zijn naam aan het ontdekte land gaf: Brasil, Brésil, Brazilië. Op zijn beurt kreeg het hout een nieuwe naam : pernambukhout (naar de Braziliaanse stad Pernambuco) en Campechehout ofbois de Campeche (naar de Mexicaanse havenstad Campeche). Het duurde niet lang of het Geraard de Duivelsteense Rasphuis voelde zich herhaaldelijk verplicht het Reglèment van 1675 te herzien. Een van die herzieningen bestond erin dat uitsluitend arbeidsbekwame gevangenen mochten aanvaard worden. Raad maar liever niet waarom de minder valide sukkels en de beroepsbedelaars vierkant geweigerd werden : ze brachten geen zaad in het bakje. In andere woorden, ze voorzagen niet in hun eigen bestaansmiddelen : ze kostten te veel aan de openbare brandkast. Die verkeerde maatregel kon niet zonder gevolg blijven, want het geweigerd volkje zorgde maar al te vlug voor last en ongemak. Ik bedoel voor de op fatsoen en rust gestelde burgerij. Zodat het Steen in 1698 weer toegankelijk gemaakt werd voor "Jan en Alleman": "ter eausen dat binnen dese Stadt is eene groote menighte van vagabonden, ledighghangers, beedelaers ende deughenieten". Het aantal aanvaarde personen nam weldra derwijze toe dat men verplicht werd de cellen (tot nog toe voor één enkele logeergast bestemd) voor meerdere gasten "in te richten ?" : "Elck van voornoemde Tuchtelinghen sal slaepen separaet in een coetsken te stellen een, twee, dry ofte meer coetsekens in eene caemer". Met het verloop van tijd werd het regime van de bestraffing aanmerkelijk verscherpt. Vergenoegde men zich aanvankelijk met een toekenning van tot 3 jaar hechtenis, vanaf het begin van de 18de eeuw zal er milder met de bedeling van straf omgesprongen worden : sommigen kregen tot 15 jaar te verteren, een enkele werd gehangen na een mislukte ontsnapping. In 1741 werd het "Huis" een moderner reglement rijker. Nu zag het menu van de 3 maaltijden er als volgt uit: ontbijt 2 boterhammen, middagmaal een houten "commeken" ·soep, erwten of bonen, brood, "cleen bier", avondmaal2 met boter of smout besmeerde sneden brood met kaas. 's Zondags en 's donderdags hutsepot. Met de Vasten haring, stokvis of labberdaan. Hoe het komt dat de bevolking van het "Huis" vanaf dat ogenblik aan het slinken ging, weet ik niet. Volgens een rapport opgesteld in 1758 maken van het meubilair slechts 42 bedden, 24 matrassen en 22 strozakken deel uit. De volgende jaren zal geen verandering in het verschiet komen. Hoe dan ook waren er middelerwijl mensen naar voren getreden die er zich rekenschap van gaven dat het Rasphuis- en het Spinhuys waar o.a. kant6
werksters in de '"s Keyserscaemere" hun ambacht uitoefenden- vooral wat de gezondheidszorg betrof heel nodig een modernisering van doen had. Zodat her en der stemmen opgingen om het verouderde Steense ding met de laagste dienst op te doeken. Een van degenen die deze mening was toegedaan was de eerste schepen van de Keure die dat ambt gedurende lange tijd bekleedde, namelijk van 1755 tot 1759 en van 1761 tot 1774: Jean Jacques Philippe Vilain XIIII. Geboren te Aalst in 1712 studeerde hij de rechten aan de Leuvense universiteit. In 1754 ontmoeten we hem als raadspensionaris van de Staten van Vlaanderen (precies 20 jaar nadien zullen dezelfde Staten hem tot Groot-baljuw van Gent aanstellen). Zoals we aanstipten werd hij het volgende jaar, (dus in 1755) eerste schepen van de Keure. Vilaio was een alzijdig ontwikkeld man die een uitzonderlijk rijk gevulde bibliotheek bezat en niet alleen voor de rechtspleging belangstelling had. Had hij een (stevig) voetje in huis op het Schepenhuis en in de vergadering van de Staten, hij was zeker geen onbekende bij de gouverneur-generaal, aartshertog Karel van Lotharingen. Hij was meer dan dat allemaal : iemand die de invloed van de fakkeldragers der Franse Verlichting- ik denk aan Montesqieu, Rousseau en anderen- graag ondergaan had en wijd open stond voor de aanpak der problemen die niet enkel van politieke of economische aard maar ook van morele en religieuze inhoud waren. Wegens zijn functie van schepen was hij- ik neem aan tegen wil en dankherhaaldelijk in de gelegenheid geweest van heel dichtbij folteringen en terechtstellingen van alle aard bij te wonen en de wreedheden van die nochtans heel wettelijke handelingen dit keer figuurlijk aan de kaak te stellen. Die menigvuldige ervaringen en de zopas genoemde humanitaire stromingen waren voor de man een aanmoediging te over om zich in te zetten voor de algehele verbetering van de bestaande, zoals we gezien hebben, bepaald defectueuze strafinrichting die het Geraard de Duivelsteense tuchthuis ten slotte was. Het dient gezegd dat zonder de daadwerkelijke steun en begrip van de gouverneur-generaal onze ijverige Vilaio minder succes zou gekend hebben met zijn geplande hervormingen. Inderdaad begon Lotharingen zijn medewerking met een campagne in te zetten tegen de folterpraktijken: bij brieve van 2 aug. 1765 verzocht hij de Gentse Magistraat (waarvan Vilaio de eerste schepen was !) een definitieve komaf te maken met het gebruik van de pijnbank en al wat daarbij te pas kwam. Dat de goedmenende Karel aan dovemansoren klopte en de scherprechters al pijnigend hun gang bleven gaan zal u niet hoeven te verwonderen als ge bedenkt hoe groot de machtswellust was van de rechtsprekende heren schepenen. (Zoals geweten is zal het Jozef 11 zijn wie het zallukken orde op (pijnkelder)zaken te stellen.) 7
Afb. 2. Het Rasphuis en zijn onmiddellijke omgeving , naar het kadastraal plan van Gevaert en Van Impe (1878). 1. Rasphuis; 2. Nieuwe gevangenis aan de Wandeling alias Klein Huis; 3. Instituut O.L.V. Visitatie; 4. Rasphuisbrug ; 5. Rasphuisstraat ; 6. Casino.
Op 13 juli 1771 besloten de Staten tot de liquidatie van het Steense tuchthuis dat nog steeds een stedelijke instelling was en de oprichting van een nieuw "Huis" dat ditmaal een provinciaal zou zijn. Door de verlening van het oktrooi d.d. 17 jan. 1772 door keizerin Maria Theresia werd het besluit van 13 juli 1771 officieel bekrachtigd. Stante pede toog men met man en macht aan het werk om de nieuweling uit de grond te stampen. Een ideale plaats vond men in een handommedraai: een uitgestrekte strook grond palend aan de een paar jaren voordien gegraven Coupure. De bouw ervan werd toevertrouwd aan twee bevoegde architecten :
8
Malfeson (en niet Malfaison zoals sommigen de naam spellen) en de jezuïet Klukman alias Klugman. Het nieuw Rasphuis ofte Sterkhuis (maison de Force) alias Centrale Gevangenis alias Provinciaal Correctiehuis zou met zijn oppervlakte van 43490 m2 de vorm krijgen van een onregelmatige achthoek en uiteraard bestaan uit acht gelijke trapeziumvormige blokken of kwartieren of vleugels die een achthoekige binnenplaats zouden omgeven. Men begon met de helft van het gebouw klaar te maken, te weten het gedeelte dat tot ingang en lokalen voor de directie bestemd was en drie kwartieren voor de gevangenen. In mei 1773 was de bouw dermate gevorderd dat het Steense Rasphuis een eerste vracht patiënten naar de Coupure kon expediëren. Die verhuizing ging gepaard met de publicatie van een splinternieuw Reglement : "Reglement//raekende het provinciaeV/Correctie-Huys/binnen de Stad Genct/Gepubliceert in den Raede van Vlaenderen/den 20. Maerte 1773. Tot Gend, by Petrus de Goesin/Drukker van Haere Majesteyt. Met Octroy ende Privilegie voor geheel het Graefschap van Vlaenderen." Dit merkwaardig document leert ons dat "Eersten Artikel: Het P.H. v.G. zal ter provisie bepaelt wesen tot dry gebouwen wanafbet een sal gebruyckt worden voor de gone gecondemneert over schelmstucken ofte delicten in swaere materien; het tweede voor de Bedelaers die in staet syn van te wercken gelyck oock voor de gone plichtig van mindere misdaeden buytenspoorigheden ofte ongereguleerde zeden en het derde voor de Vrouws-persoonen sonder nochtans dat de gevangenen van het een deser gebouwen eenige communicatie ofte gemeynschap sullen vermogen te hebben met degone in de andere gebouwen opgesloten zynde." Verder vernemen we dat binnen de 24 uren van de aankomst van een veroordeelde de "chirurgien" hem moet "visiteren". Dit gedaan zijnde zal de nieuweling geschoren en gekleed worden "in de uniforme van het huys". Wat de bedrijvigheid van het gevangenisvolk betreft,deze bijzonderheden: "De op-te-rechten Manufactueren ende Fabriquen van alderhande soorten van Vlasch, Kemp, Wolle, Rasphout ende generaelyck alle soorten van Fabriquen en Wercken die niet contrarie zyn aen de exclusieve Octroyen vergunt aen Corpora ofte Particliere". En als ge wenst te weten wie per slot van rekening het "Huys" mag komen betrekken :minstens ACHT jaar oud zijn en niet ouder dan 60. Men moet immers in staat zijn te arbeiden. Er wordt natuurlijk ook over de bestraffing van de lastige kwanten gesproken; enkele dagen te water en te brood gezet te worden, stokslagen in ontvangst te nemen (niet meer dan 25 !), gedurende "eenen gemodereerden tydt in eene strenge vangenesse" (lees kerker en aan ketenen gekluisterd) gedeponeerd te worden. Dat zware jongens de goede intenties van Vilaio en zijn administratie maar luttel op prijs stelden en veelliever een vogel in de vrije lucht wensten te zijn bewijzen de ontvluchtingspogingen waaraan sommige "tuchtigers" 9
Afb. 3. Plattegrond van het gedeelte van het Rasphuis dat klaar kwam in 1775. Verklaring van toegevoegde schets: 1. lokalen van de administratie; 2. Eerste kwartier, voorbehouden aan de zware misdadigers, het telde 204 cellen; 3. kwartier van de landlopers en boetstraffelijke veroordeelden, 189 cellen; 4. vrouwenkwartier, het omvatte minder cellen omdat deze meerdere bedden bevatten, en de kapel; let op het groot waterbekken dat via een aquaduct zijn water kreeg van de vestinggracht aan de Nieuwe Wandeling; 5. kwartier van de zgn. beursgenietsters, bedoeld voor jonge mensen die op kosten van weldadige burgers onderhouden werden en een beroep aangeleerd; 7. werkplaatsen waar tevens vakonderwijs gegeven diende te worden; 8. voorbehouden voor de zgn. pensionairs en pensionaires, die zoals de woorden het zeggen in pension waren. Ze stonden zelf in voor hun onderhoudskosten. Uit MĂŠmoire sur les moyens ...
10
l iaison de For<"t> de Gancl
En git pat !Ps Ïhfs dr Fla.ndT>e ~n v•rfu deToctroi,. du 11 Jar.-;;ép tî7~ ace.<J•>dEÓ pr1• I' h'*f*l'\air•c-e at R~;"{ ila.1"if::rf:~t·l:!-~ e~ d'J.?"es lt>s pr-~::p<totOibons ~r rlan<~ do G!'.a.~d~ SaiiJi de G.and,le Vïcomit J~2.~-Ja~qves F\tfippe 'Vila.inx·~~' ·- T!.'r"t>im:" t~J~~1~ous Îe rè9ne ei~ Guli~t·n~ 1·- Hod;fit~ p<1t>Uttf!ement eJt 1861 r~o~ IJ.p~i<al:m: J~.~ sydf.!l1z ce!Jvla~r-~.
(
Afb. 4. Wie een bezoek aan het R asphuis bracht schafte zich bij het verlaten van het gebouw deze litho aa n . Bemerk de 2 gebouwen rechts van de gevangenis en vergelijk ze met die afgebeeld op Afb. 5 Verz. M.V.W.
van meet af aan zich dierven te wagen. Op 11 nov. 1774 werd zo'n poging op touw gezet. Beluister de schilderachtige en pittige manier waarop die geruchtmakende gebeurtenis ons wordt beschreven : "Er was groote confusie geschied in 't Correctie-Huys in den Acker. Die daer zaten hadden een gat gemaekt in den muur om uyt te breken wel 20 of 30 in getal maer betrapt zynde wierden alle de bruggen gedraeyd. De soldaten van het garnizoen en de Stadspandoeren zyn gekomen o m met geweldig schieten hun (de gevangenen) binnen hielden waer door eenen jongen van 15 jaeren die in 't Rasphuys zat geschoten wierd met eene schamperscheute op het voorhoofd door het gat hetwelck zy gemaekt hadden om uyt te breken. Integendeel die meynden (poogden) uyt te breken hebben hun (de soldaten) zoo begroet met steenen dat zy eenen Gendschen soldaet getreft hebben dat hy over dood ter aerde viel. Evenwel is er niet eene uytgeraekt. Den toeloop van volk was zoo groot om het te zien dat de stad scheen in alarm te zyn . Maer hoe het daernae van binnen gegaen is met de correctie dat wist men niet. " (3) Het ware precies die informatie geweest die we graag vernomen hadden. Hoe dan ook schaadden incidenten als dat zoëven aangest ipt in genen dele de reputatie die het Rasphuis had weten te verwerven. Van heinde en ver , uit binnen- en uit buitenland kwamen bewindslieden en geleerden de Gentse innovatie bewonderen. Een van de eersten van die curieuzeneuzen was de socioloog John Hervard die na volbracht bezoek aan het Rasphuis 11
niet naliet in zijn boek The State ofthe Prisons in England and Wales with Preliminary Observations and an Account of Foreign Prisons and Hospitals, vol geestdrift te schrijven. Doch laten we liever het wandelingetje herwandelen dat door de ijverige Engelsman zoveel jaren geleden bewandeld werd. En de visu nagaan waarmee het Rasphuisvolk zijn dag vulde. De nacht, dat weet ge, werd in afzonderlijke cellen doorgebracht. Gedurende de dag verbleef men in gemeenschappelijke lokalen. Tijdens de zomermaanden zag de tijdsverdeling er als volgt uit. Opstaan werd geblazen te 5 uur. Tot half zes werd er gebeden. Daarop tot 8 gewerkt. Een half uur gepauzeerd. Dan tot 11.30 gearbeid waarna gemiddagmaald werd. Terug aan het werk te 1.30. Van 4 tot 4.30 pauze. Dan gewerkt tot 7.30 Avondmaal. Te 8.30 naar de cel. Slechts gedurende de uitspanning was het veroorloofd een bezoek te brengen aan de kantine waar 2 kwaliteiten bier opgediend werden : een gewoon biertje aan 1 schelling de pot en 1 pot kleinbier aan 1 penning. Het spreekt vanzelf dat het kantinebezoek ten strengste gereglementeerd was. Waagde de kantinebaas het tijdens de werkuren te tappen, dan kostte hem die overtreding een boete van 10 pond (wat geen peulschil was). Recidiveerde hij dan mocht hij 25 stokslagen incasseren. Had hij, terecht, de overheid te ontzien, ook tegenover de andere kant van de barricade stelde hij zich best te weer, namelijk als het gebeurde dat zijn (geacht?) cliĂŤnteel hem uitschold, bedreigde of een pak slaag toediende. Van een weinig fameuze job gesproken! Past het op deze plaats, ja of neen, om eens na te gaan van welk houtje dat cliĂŤnteel gesneden was ? Met andere woorden aan welke uitgehaalde streken en bedreven zonden het zijn presentie in het "Huis" te danken had. Laat ons dus gezwind het curriculum vitae van enkele ontspoorde broeders en zusters aan de vergetelheid ontrukken : AA- (38 j) 10 jaar om 2 vrouwen onderhouden te hebben; AB - (15 j) 10 jaar om getrachtte hebben een meisje te verkrachten; AC- (34 j) 15jaaromzijnmoedermeteenmesbedreigdtehebben; AD - (16 j) 16 jaar om zijn "lief' al inbrekend bestolen te hebben; AE- (37 j) levenslang om 2 zakken lijnzaad van zijn werkgever gestolen te hebben. Of de "dames" Rasphuispensionaires zich gediscrimineerd zullen gevoeld hebben bij de uitreiking van de jaren "bak" ? Oordeel zelf. Noteer voorafgaandelijk dat de meeste Eva's "zaten" wegens overtreding van het 6de gebod: BA - (21 j) 4 jaar wegens hoererij; BB - (40 j) 10 jaar om meisjes van plezier uit te buiten; BC- (29 j) 12 jaar wegens vleselijk wangedrag; BD - (25 j) 20 jaar wegens onzedelijk gedrag; (wat is dat ?) BE- (34 j) levenslang wegens diefstal (van wat ?) en verleiding (wie?). 12
Als het u wat zegt over die 10 gevallen te prakkezeren, doe dat voor mijn part naar hartelust. Om zo te zeggen waren er geen stielen of die werdenin het "Huis" beoefend. In de allereerste plaats kwam de textielindustrie aan de beurt : wol- en katoenspinners, ververs, wevers van wollen en katoenen stoffen, demijt, dril (coutil), lijnwaad waarvan soorten naar beliefte :grauw, blauw, bruin, gebleekt. Daar waren eveneens tijkwevers (voor het "Huis"), hennepbewerkers, nettenknopers (voor de vissers), zeilmakers (voor de molenaars), mandenvlechters. Zelfs vonden sommige van deze manufacturen hun weg naar Oost-Indië. Bovendien kwaamt ge er metaalbewerkers tegen en timmerlieden en kleermakers. Allemaalluidjes die voor het "Huis" werkten. Natuurlijk bleefhet raspen DE hoofdschotel van het tuchthuiselijk bedrijfhoe kon het anders ! - maar degenen die ermee belast waren, waren de kerels, te achterlijk om hun handen voor iets anders te gebruiken. Of moesten het doen ten gevolge van een bestraffing. Of die rasperij van belang was ? Om zo te zeggen arriveerden dagelijks karrevrachten braziel : op 7 jan. 1774 (ik pik zo maar één dag uit de lange reeks dagen) een gewicht van 1025 pond. Eenmaal geraspt vond het goedje zijn bestemming in menig textieloord: Aalst, Geraardsbergen, Lokeren. Vilain XIIII overleed in 1777 op het ogenblik dat het Rasphuis door eenieder een exemplaire instelling genoemd werd. Het Bestuur nam zijn taak ter harte, behandelde scrupuleus de financiën, wijdde zijn beste krachten aan de heropvoeding van de hem toevertrouwde 280 mannelijke en 170 vrouwelijke gedetineerden. Helaas zal Vilains verdwijning- als de kat van huis is, dansen de muizen - maar al te vlug rampzalige gevolgen hebben zo voor de handel als voor de wandel van zijn verwezenlijking. Toen John Hervard in 1783 opnieuw in de Afteveldestad te gast was en vanzelfsprekend het Gents "Huis" bezocht, kon hij zijn ontgoocheling nauwelijks verwerken :van de ordelijke, nijverige inrichting die hij enkele jaren voordien een model in zijn soort genoemd had, was om zo te zeggen niets overgebleven. Inderdaad waren er inmiddels rare dingen binnen de muren van het "Huis" voorgevallen. Zulkdanig buitenissige zaken dat de lezers van de Gazette vanGend bij het openslaan van hun krant (27 febr. 1783) zich zullen afgevraagd hebben of men eigenlijk bezig was hun Rasphuis op te doeken. Of was het een voortijdige aprilvis die men hun opgedist had ? "In het provinciaal Correctiehuis verkoopt men uit ter hand eene ongewone hoeveelheid mekanieken, gereedschappen, kleuren, en weefsels: Wollewevers gereedschap (10 getouwen) Gereedschap van de Wolle Spinderije Gereedschappen dienende tot het verwen van de wolle Laekens Verfwaeren Gereedschappen van de Weverije, dienende tot het fabriqueren van differente goederen 13
Afb. 5 Op welk ogenblik men het opportuun vond o.a. het gevangenispersoneel een afbeelding van het Rasphuis, in posterformaat , cadeau te doen, weet ik niet. Het zou mij niet verwonderen dat de compositie het werk is van een personeelslid . Het exemplaar dat bewaard wordt in het SA . werd aan deze inrichting geschonken door een bewaarder. Bemerk de Ekkergemtoren , het "Klein Huis" (Wandeling , gebouwd in 18591861) en de schoorstenen van de Lys. (Verz . Stadsarchief. )
151 getouwen voor Basijnen 25 getouwen voor lijnwaed 25 getouwen voor flaneelen Wolle Karurners-Gereedschap Gereedschappen voor het katoen spinnen (79 spinwielen) Kam Slagers gereedschap Kemp hekelaers gereedschap Zeel-Draeyers gereedschap Nette-Breyders gereedschap Twynders gereedschap Gereedschap tot het raspen van Provinciehout Verder gerief voor bakkers , houtbewerkers , kuipers , smeden, slotmaekers , enz. (4) Werd de opbrengst van de uitverkoop besteed aan de aanwerving van moderner gerief? Waarschijnlijk wel. Wat er ook van zij brachten de volgende jaren geen verbetering aan de toestand . Zal de liquidatie van het Ancien Régime wèl gunstige veranderingen teweeg brengen ? Met andere woorden zal de aanhechting van onze provinciën aan Frankrijk , zal de aanwezigheid van de Fransen voor het gevangeniswezen in het algemeen en voor het 14
Rasphuis in het bijzonder verbeteringen of verslechteringen in het leven roepen ? Ons verhaal enigszins vooruitlopend mag aangestipt worden dat vanaf de Republikeinse Tijd alles crescendo in 't honderd gaat lopen: kregen de gedetineerden voorheen een penning zakgeld daags, 's zondags een schelling, nu rapen ze schoon geld op waarmee ze in de kantine wijn en allerhande gerechten kunnen kopen. Alle spelen zijn toegestaan; er wordt gefeest (in gezelschap (?)van de buitenwereld (?), gedanst. Het spreekt vanzelf dat met de goede zeden een plezierig loopje genomen wordt. Met het onvermijdelijk gevolg dat de gezondheidsvoorwaarden bergaf zakten en de ziekteverschijnselen bergop stegen. Zonder van het gepresteerde werk te spreken. Vraagt ge mij of het Consulaat voor een ommezwaai zal zorgen ? Eerst zien zei de blinde ... terwijl Lieven Bauweos ten tonele verscheen. Zittend op hete kolen om aan de Rasphuise janboel een einde te stellen? Nogmaals eerst zien ... Voor onze vindingrijke stadsgenoot telden- helaas- slechts twee verzuchtingen : zo vlug mogelijk steenrijk worden en zo intens mogelijk zijn machtshonger bevredigen. Nauwelijks 3 maanden na de definitieve bezettingvan de stad (4 nov. 1794) ontpopte hij zich als DE kampioen van de door het gros van de bevolking verfoeide collaboratie. Hij wordt dan ook dan zij die collaboratie op de (natuurlijk niet gevierde) verjaardag van de Guldensporenslag (11 juli 1800). als eerste maire van de stad aangesteld. Niet voor lang evenwel. Slechts tot 28 april 1801. Toch lang genoeg om van dat burgemeesterschap gebruik (wie spreekt daar van misbruik ?) te maken om de Gentse gevangenis tot een lucratieve affaire om te toveren. Welke de oorzaak was van de beÍindiging van die politieke bedrijvigheid laten we maar liever buiten beschouwing. Zeer zeker zal hij zijn energie uitsluitend aangewend hebben ten bate van zijn gulzige portemonnaie. Of hij aldus doende slechts zijn toevlucht nam tot wettelijke middelen en nooit ofte nimmer tot bedenkelijke, kan pas uit wat volgt gedistilleerd worden. Nog tijdens zijn maireschap, namelijk op 28 okt. 1800, vroeg hij in zijn naam en in die van zijn broer François aan de regering de toestemming om het Rasphuis te herscheppen in een waarachtige textielfabriek. Hij wil iedereen, in hoofdzaak de Overheid, en dan nog in de eerste plaats zijn vriend, prefect Faipoult van het Scheldedepartement, doen geloven dat zijn initiatief er een was van het puurste, onverdachtste idealisme; wat zeg ik, van de meest onbaatzuchtige filantropie. De waarheid, de nuchtere werkelijkheid was dat hij zich in het tuchthuis goedkope werkkrachten kon aanschaffen die op de koop toe honkvast waren. Met andere woorden gezegd gasten wie het niet gegund was adieu tot hun baas te zeggen als ze dat wensten gereed aan meneer zijn doening de brui te geven. Het contract dat hij voor een termijn van 9 jaar met Parijs afsloot hield o.a.
15
-- RE' G L E ·MENT Voor het Correét:ie-Huys binnen GENDT , van den I 9· July I 77 5· additionneel aen het góne van den r8. February· I773'· · DE :I(EYSERINNE DOU'AIRIERE ENDE KON1NGINNE. _ E Gedeputeerde van oofe Provintie van Vlaenderen aen ons venhoont hebbende • de noodcfaeekelyckheyd van· eenige difpofitien re voegen by het Provifionneel Reglement ,. bet wekke \Vy hebben laecen emaneren voor hét Correél:ie- Huys defer Provinóe, ende ons gebeden hebbende dáer . in ce voorfien, door een additionneel Re. glemem, Jod hebben W y , met het advy.s van onfe feeî·-Jie.ve ende getrouw~; die Hoot1:- Prefidem ende Luyden ·val1 onfen Prlvéén Rai:d~ .;· ende ter ·aelibèratie van den Sereniffimeri. Herteg CAREL.- ALEXANDER van Lorreynen ende Bar, ontèn Stadtbouder ,_Go'uve~eur ende· Capiceyn Generael onfer Nederlanden, verk:Jaen ende verl~Jaeren, dat Wy hebben goergekcttrt ende . geapprobee:r~, foo \Vy aodermael goec-
Afb. 7. Titelblad van het 8 blz. groot en 14 artikelen tellend Reglement van 1775. Verz. M.V.W.
in dat hij in ruil voor de door de gevangenen geleverde arbeid zou bekostigen : de voeding , de kleding, de verwarming, de verlichting en de verpleging zowel van de gedetineerden als van de bewakers. Concreet gesteld werd de directeur van het Maison de Force een Sint-Pietersniemand terwijl Bauwens als de plakzwaaiende man het (mooi?) weer maakte. Dat de aldus geconstrueerde balans gedoemd was om maar al te vlug aan evenwichtsverlies te gaan lijden, was iets dat slechts weinigen door zullen gehad hebben. Inderdaad bleef de Bauwens-schaal aldoor de hoogte ingaan terwijl de werkvolk-schaal even kordaat zakken; een fenomeen dat 16
per slot van rekening te verwachten was van iemand die slechts voor zijn "zaken" leefde, voor wie de leuze beurzeke toe klonk en aan al de rest maling had. Ontelbare keren zag de directeur zich verplicht smeekbeden naar Monsieur !'Entrepreneur te sturen hem op de knieĂŤn biddend om godswil zijn beloften na te leven. Een van die bedelbrieven, gedateerd 4 dec. 1802luidt vertaald: Zend mij a.u.b. 6 stukken lijnwaad voor het maken van hemden voor de bewakers. Een paar weken daarop : Ik heb 126 ellen lijnwaad nodig voor het vervaardigen van werkkleren. Veel bewakers moeten het stellen zonder schoenen. Zend mij (zoveel) paar. Op een bepaald ogenblik kondigt Faipoult het bezoek aan van de Eerste Consul (Napoleon). De directeur verzoekt onderdanig als steeds Bauwens stante pede voor (zoveel) witlederen halsboorden te willen zorgen. Natuurlijk een geklop aan dovemansdeur. Na verloop van enige dagen de zoveelste vraag naar het zo nodige lijnwaad voor de heren bewakers. Zuster Anna ziet gij iets komen? Aldus staan de zaken als Napoleon en zijn vrouw JosĂŠphine van de" quatorze juillet" tot de 18de juli 1803 de stad bezoeken. Ze huldigen de schitterende Exposition des Produits de !'Industrie Nationale in die men in het Stadhuis op touw gezet had. Vervolgens gaan ze alles bezichtigen wat het beki jken waard was : de historische monumenten en de fabrieken zonder het Rasphuis over te slaan. Gewoonte getrouw overhandigde de Consul aan een collectie hoogwaardigheidsbekleders een snuifdoos versierd met zijn beeltenis. En vrijgevig als hij was (een milde stadskas is gauw gevonden) schonk hij aan de bisschop 10.000 F ten voordele van de kathedraal en aan de stad 15.000 Fomdie te verdelen onder het personeel der hem goed gezinde heren Bauwens, Poelman, Lousbergs, Speelman, Mechelynck. Het vermelden waard : een van de 5 officieren die Napoleons erewacht vormden was de kleinzoon van de oprichter van het Rasphuis. Zijn naam ? Philippe Louis Marie Ghislain burggraaf Vilain XIIII (1778-1856). Als ge het mij vraagt, een bijdehand meneer die wegens zijn vriendelijkheid jegens de Franse meester beloond werd met de titel van comte de l'Empire. Na Napoleons val was hij even vriendelijk tegenover de nieuwe Heer, koning Willem I, die op zijn beurt zo vriendelijk was van de comte de I' Empire een graaf tout court te maken. Op de koop toe werd hij aangesteld tot 's konings kamerheer. Al die eerbewijzen weerhielden Vilain niet deel te nemen aan de Omwenteling van 1830 en lid te worden van hetNationaal Congres. Zoals ge met uw eigen ogen kunt vaststellen : een bijdehand meneer. Goed. Laten we liever Vilain de plaats ruimen voor die andere held : Bauwens. Deze had de grootste moeite de 9 contractjaren te doorworstelen, want zijn zaken waren hoe langer hoe meer in het honderd gelopen. 17
.......
00
Afb. 8. Vleugel met kapel , die 3 van de 7 traveeĂŤn inneemt. Bemerk het slank klokketorentje met zij n wijzerplaat. De overdekte stoep zal wel aangebracht zijn om de lijkwagens te laten verwijlen. Copyright Comm . Mon. & St.
Meteen was het Rasphuis hoe langer hoe meer een troosteloze boel geworden. En de veroordeelden de onschuldige slachtoffers : het aantal overlijdens was op een abnormale, lees angstwekkende, -wijze toegenomen. Bauwens, die contractueel voor de begraving van de gestorven gevangenen moest instaan, vergat ook in deze zijn gegeven woord te houden. In welke mate Bauweos zijn cynisme dreef? De directeur kon maar aan geen houten bakken of presentabele lappen textiel geraken om er de doden in te deponeren. Dus maar een zoveelste smeekbrief opgestuurd : "Monsieur !'Entrepreneur bezorg mij a.u.b. wat versleten toile d'emballage (paklinnen) want aan ietsordentelijksis toch niet te geraken." In hoever de directeur voldoening bekwam, vertelt de geschiedenis niet. Wat er ook van zij :we zullen de Fransen hun biezen zien pakken zonder dat het "Huis" aan de Coupure zich enigszins uit de miserie gewrocht had. De zgn. Hollandse Tijd nam zich van meet af aan voor al het mogelijke te doen om in de verschillende (vrijwel ontredderde) gevangenissen van het gewezen departement wat orde van zaken te scheppen. De weefgetouwen werden aan het draaien gebracht en de kleermakers de handen vol naaiwerk gestopt. Om welke klant van de bovenste plank te bedienen ? Het heringerichte ministerie van Oorlog. Of men (aanvankelijk) evenveel belang aan de dag legde voor het geschokte moreel van het "Huis" ? Ik geloof het niet want de er sedert lang heersende warboel was en bleef troef in het spel dat gespeeld werd : mannen, vrouwen, ouderen, jongeren, kinderen, zwaar en licht veroordeelden, slechte en minder slechte individuen, ze vormden een triest allegaartje dat vierkant overhoop lag met wat naartucht en respect rook. Wat inzonderlijk het Rasphuis betreft kwam men bovendien tot de verrassende ontdekking dat nauwelijks de helft van het gebouw tot stand gekomen was. En dat niettegenstaande het nijpend gebrek aan plaats dat ook sedert lang ontstaan was. Op 2 sept. 1824 hakte Willem I de knoop door. Met name vaardigde hij op die dag een K.B. uit waarbij tot de voltooiing van het "Huis" (de ontbrekende 3 kwartieren) besloten werd. Voor de werken wier leiding toevertrouwd was aan Louis Roelandt, werd een som uitgetrokken van 500.000 gulden. Zo vlug vorderde de uitvoering van het plan dat de ruwbouw het volgende jaar een feit was en de metselaars- of waren het de schrijnwerkers?- de mei op het dak konden steken. Of men daarbij de oude gewoonte in ere hield en bij het bezoek dat de baas (Roelandt) aan het werk bracht, diens schoenen met een vod schoonveegde, is een vraag die ik onmogelijk beantwoorden kan. Waarop ik beslist een eed kan doen is dat men het evenement niet onopgemerkt liet voorbijgaan : in een feestelijke sfeer - de befaamde harmonie Sainte-CĂŠcile verleende haar gewaardeerde medewerking en de 1300 gedetineerden werden op iets smakelijks getrakteerd- metselde men in de voorgevel van het gebouw, 19
4'~,;;#.
Afb. 6. Beeldzijde van de in 1826 geslagen medaille. De Latijnse tekst laat verstaan dat men het gebouw in 1772 op stapel zette en in 1826 voltooide. Let op de kapel met haar torentje. GraveurF. Braemt. LithograafCh. Onghena. (CopyrightR.U.G.)
naast de ingangspoort, eenstenen plaat die aan de gebeurtenis herinnerde. (Aan de andere kant van de poort bevond zich haar oudere evenknie: de plaat uit 1772.) De algehele voltooiing van het "Huis" zal pas voor het volgende jaar zijn (1826). Dit keer is het door het slaan van een medaille ofte gedenkpenning dat men van de geleverde prestatie een te onthouden feit wilde maken. Bekijken we het metalen document; zijn beeldzijde stelt gewoonweg het Rasphuis voor. De begeleidende Iatijnse tekst leert ons dat het werk aangevangen werd in 1772 en voleindigd in 1826.De rugzijde van de penning is volledig ingenomen door een lange Iatijnse tekst die eens te meer herinnert aan de weldaden door keizerin Maria Theresia en koning Willem aan de
20
provincie en aan Gent bewezen(5). Het dient gezegd dat de lof aan de koning toegezwaaid niet onverdiend was want sedert het ogenblik dat tot de uitbreiding van het gebouw besloten werd was er heel wat- ten voordele van de inrichting en van haar bevolking- gebeurd. Vooral op zedelijk en opvoedkundig gebied. O.a. vergastte men de gevangenen op toneelvertoningen door onbaatzuchtige gezelschappen op touw gezet. Wat meer is mochten de gedetineerden die zulks wensten in hun vrije tijd voor acteur spelen. En op de koop toe theater speelden. Alhoewel we mogen aannemen dat die vertoningen per definitie bedoeld waren om de gevangenen op een verantwoorde manier te ontspannen, schrikte men (directie en bewoners) niet terug om ook voor de buitenwereld op te treden. Die tour de force (in het maison de Force) werd namelijk in 1828 volbracht. Het geval moet wel op eenieder een geweldige indruk gemaakt hebben want wat de Gazette van Gent slechts zelden deed, dit keer besteedde ze een lange kolom aan de ongelooflijke gebeurtenis. Ik laat de krant aan het woord: Het public heeft dezer dagen (17-18-19 febr.) het vermaek kunnen genieten van tooneel vertooningen byte woon en door gevangene het welk tot hier toe zonder voorbeeld is. Z.Exc. den heer gouverneur (H.J. van Doorn) het smeekschrift gunstig beantwoord hebbende van eenige gevangene koostminnaars hebben deze voorleden zondag, maendag en dynsdag voor het public de vertooninge gegeven van de Broeder-Twist in dry bedryven. Den toeloop om dezelve by te woonen was zodaenig dat voorleden maendag den ingang aen meer dan 600 persoonen geweygerd is niettegenstaande dat de zael waer in dat de vertooninge gegeven word ruim 500 personen kan bevatten dezelve komt in den onlangs nieuw gebouwde vleugel van het huys. De laetste representatie van dynsdag wierd voorgegaen door eene wel toegepaste aenspraeke tot het geeerd public gemaekt en uytgesproken door den doctorverheelder in het toon el waer in hy zyn dankbaerheyd betuygde aen Z. Exc. den gouverneur." Spreker vergat niet voorzijn eigen kapel te preken alshij zinspeelde op "dergene die door toegevendheyd aen hun driften in ongelukkken gedompeld waren geworden". Het succes was overweldigend. En zeker verdiend. Helaas wijzigden die feestelijkheden minder dan iets aan de levensomstandigheden van de gedetineerden. De bezetting van de cellen door 5 personen kwam weer in zwang en de scheiding van de geslachten en de leeftijden bleef een dode letter. In een woord hadden de Hollanders aan de Fransen geen verwijten te maken. Dan kwamen de septemberdagen van 1830 een blad van de Rasphuisgeschiedenis omslaan. Blijkbaar ten bate van het "Huis". Met name werd de hoede over de Belgische gevangenissen toevertrouwd aan een door de Hollanders terdood veroordeelde : Edouard DucpĂŠtiaux die gedurende ruim 30 jaar op een verdienstelijke wijze de gevangenisteugels wist te vieren al huldigend de ideeĂŤn van zijn grote voorganger Vilaio XIIII. Zijn opvolgers, incluis Emile Vandervelde, volgden, wandelden in zijn spoor natuur21
lijk niet zonder het verouderde in een nieuw kleedje te hullen. We mogen stellen dat de wandeling duurde tot op de dag dat het voorwerp van hun zorg genadeloos geliquideerd werd. Inderdaad liet minister van Justitie E. Soudan einde 1935 de valbijl neerkomen op het- terecht of onterecht- veroordeelde Rasphuis. De ruim 500 gedetineerden verhuisden naar andere, naar beweerd werd,- terecht of onterecht- betere, d.w.z. gezondere en comfortabelere oorden. De sloping gebeurde het volgendjaar. Doch aleer men de daad bij het woord voegde wilde men de bevolking in de gelegenheid stellen het gebouw van onder tot boven in ogenschouw te nemen. Van zaterdag 8 febr. tot zondag 1 maart 1936 zette men de poort wagewijd open meteen de bezoekers welkom hetend. Elke dag van de week, de zondag incluis, hadden 9 bezoeken plaats. Deze startten te 9 u.; 9.30 u.; 10 u.; 10.30 u.; 11 u.; 14 u.; 14.30 u.; 15 u. en 15.30 u. Vanzelfsprekend waren het de gewezen bewakers die voor cicerones speelden. De wandeling die anderhalf uur in beslag nam leidde naar alle hoekjes van het gebouw. Van alles werdgetoond : de keukens, de eetzalen, werkplaatsen, cellen, wasplaatsen, de infirmerie, de kapel. Veel bekijks hadden de onderaardse strafcellen en de dodencel waar de terdood veroordeelden hun laatste dagen doorbrachten. Men vergat natuurlijk niet de in de muur verankerde ringen aan te wijzen waaraan de patiĂŤnten geketend werden. Het inkomgeld bedroeg 2 F. Groepen van 50 personen mochten binnen voor half geld. En wie kiekjes wenste te nemen mocht dit doen als hij nogmaals 2 F neertelde. Het aldus opgehoopte bedrag ging regelrecht naar een menslievend werk. Twijfel er maar niet aan : het succes was verzekerd. Trouwens kon ik van dat gedoe met kennis van zaken meespreken, want ook ik had eraan gehouden aan het "Huis" een afscheidsbezoek te brengen. Voordien bezocht ik reeds het gebouw, of liever een heel klein gedeelte ervan, met name toen ik er mijn aankoop ging doen van wat nuttig huishoudelijk gerief. Want op bepaalde tijdstippen kon men zich aan verkoopstanden opgericht in een van de werkplaatsen, allerhande zaken aanschaffen. Ik herinner mij dat ik naar huis ging met tuinbenodigdheden, een kobbejager, een tapijtenklopper, een kapbord, een wasmand. Van al die dingen die tussen haakjes gezegd van prima kwaliteit waren, is slechts de wasmand overgebleven. In mijn ogen een tastbare herinnering aan een per slot van rekening historisch Gents gebouw. Hier zou ik redelijkerwijze een punt kunnen zetten achter mijn verhaal. Ik doe zulks niet om aan een paar zaken te herinneren die ofwel direct ofwel indirect met het Rasphuis verband hielden of houden. Laten we het eerst en vooral hebben over de schaarse overblijfselen die van des Rasphuizes bestaan getuigenissen afleggen. Om deze op het lijf te lopen dienen we onze schreden te wenden naar het Museum voor Stenen Voorwerpen waar behalve de 2 stenen herdenkingspiaten die eertijds de ingangspoort flankeer22
Afb . 9. De kapel van het Rasphuis gelegen in het vrouwenkwartieL Van hier vertrok Alexander Vervaet , de laatste gehalsrechte , naar het Spanjaardkasteel om aldaar onthoofd te worden (22 mei 1861). Verz. M .V .W.
den - beide dragen Latijnse teksten die doelen op de 2 verschillende voltooiingen van het gebouw - de monumentale gevelsteen geëxposeerd is. Jammer genoeg verwaarloosde men bij de plaatsing ervan in 1936 de uit 5 blokken bestaande steen her-samen te stellen. Nu liggen die 5 stukken arduin verspreid. De naam van onze gevangenis is gelukkig bewaard gebleven in de haar verleende naam : RasphuisstraaL Tot 1940 droeg ook een brug haar naam : Rasphuisbrug. Afb. 2 en 3 leren ons dat met de bouw van de gevangenis ook de bouw van de brug voorzien was. Vóór 1772 waren beide Coupureoevers door middel van een voetgangersbrug ofte passerelle verbonden. Dit houten bruggetje dagtekent van 1753 - voltooiing van de Coupure- en was gelegen in de verlenging van de Ekkergemstraat en de Theresianenstraat. Dus werd de passerelle afgebroken en een houten draaibrug gebouwd. Die eerste draaibrug werd reeds in 1781 door een andere vervangen. In de loop van de 19de eeuw maakte deze plaats voor een derde exemplaar. Het is deze laatste die in juni 1940 opgeblazen werd. Met haarverdween tevens haar naam want het nieuw voetgangersbruggetje dat haar thans vervangt - inmiddels was het gebouw van de Faculteit Landbouwwetenschappen tot stand gekomen- kreeg de o.i. al te prozaïsche naam van Voetbrug van de Ekkergemstraat. 23
N
~
Afb. 10. Ook voor de folklore was ons R asphuis dankbare materie. Het in beeld brengen van merkwaardige gebouwen .en stadsgezichten en het projecteren ervan door middel van een zgn. kijkkast waren in de jaren '20-'30 van de vorige eeuw graag gespeelde spelletjes. (De bib I. van het Mus . v. Volkskunde bezit een merkwaardige verzameling van die prospecten.) Vanzelfsprekend zag de tekenaar van onze afb. er geen graten in met de realiteit een loopje te nemen. Hij liet maar liever zijn (rijke) verbeelding haar gang gaan. Toch heeft de man de Ekkergemtoren en de Wispelbergmolen recht laten wedervaren . Ons prospect is een tot nog toe niet gepubliceerd uitzonderlijk zeldzaam document (39 ,5 cm x 30,5 cm). Copyright R.U .G.
Afb. 12. Monumentale gevelsteen die zich bevond boven de ingangspoort. De 5 arduinen blokken waaruit hij bestaat worden bewaard in het Museum voor Stenen Voorwerpen. Het middenstuk is versierd met een bladerkrans en een klimmende (Vlaamse? Gentse?) leeuw. Het inschrift Maison centrale pĂŠnitentiaire heeft jammer genoeg meer dan de helft van zijn letters kwijt geraakt. De overige (4) platen bevinden zich in een veel beter toestand.
Nog een enkel woord over het pendant van laatstgenoemd universitair gebouw: het Instituut O.L.V. Visitatie dat we om een heel andere reden dan zijn ligging aan de Rasphuisstraat, ter sprake willen brengen. In geen mindere mate dan Vilain zelf- dat hebben we gezien- waren de afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen nauw betrokken eerst bij de bouw van de gevangenis en vervolgens bij de administratie van het opgericht "Huis". Dat moet voor de heren een vermoeiende karwei geweest zijn want weldra vonden ze het maar billijk dat hun een aangename pleisterplaats ter hand gedaan werd waar ze zich na volbrachte dagtaak konden uitrusten en genieten van de gezonde lucht die om en bij de Coupure zo mildelijk verspreid was. Want, schrijven zowel Vilain als Le Normant: "La situation est des plus commodes. On y respire un air pur et sain." Gepatenteerde leugenaars zullen deze twee lieden niet geweest zijn want legio waren de Gentse gegoede families die in de omgeving van het kanaal een zgn. lusttuin bezaten. Dus schaften de Staten zich een dergelijke tuin aan. Dichter bij het Rasphuis kon het niet want ze kozen het vlak tegenover het "Huis", aan de overkant van de Coupure. Na enkele jaren van de "gezonde" lucht genoten te hebben kregen ze hun bekomst van het lusthuis-leven, werd het ding een blok aan het been. Dus stelden ze het te koop. Dat gebeurde op 25 maart 1782, toevallig (?)het tijdstip dat het "Huis" met danige moeilijkheden te kampen had (dat zagen we trouwens). : "Een schoone en wel gelegen hof van Plaisance, omtrent de Brugsche poorte, 't eynden het Akkerstraetje (oude naam van de Rasphuisstraat), streekende tegen de nieuwe vaerd ofte Coupure groot in erve 328 roeden." Wie het goed kocht weet ik niet. Waarschijnlijk zal het de koopman J.B. Wille geweest zijn die er in 1787 een sierlijk paviljoen liet optrekken. (Zie afbeelding in M. Gryp, De Cou25
La ~\iJison Cenlra!e et la (ouptne.
Afb. 11. De nog springlevende Coupure beheerst door het Rasphuis. Bemerk de 2 wachthuisjes die de toegangspoort flankeren en de opengedraaide Rasphuisbrug , opgeblazen in juni 1940. Verz. M.V.W.
pure als bakermat van de Gentse tuinbouw.) Later kwam het in het bezit van de suikerraffinadeur J. Bracq. Diens familielid kanunnik Henricus Franciscus Bracq (22ste bisschop van Gent 1865-1888) verwierf het naderhand. In 1854 stichtte hij er het O.L.V. Visitatie-Instituut dat we er nog steeds aantreffen. M. VAN WESEMAEL
NOTEN 1. Aangehaald door P. Claeys in Le Bourreau de Gand, Gent 1890. 2. Stadsarchief. Aangehaald door Stroobant. 3. A.B . Het Rasphuis te Gent . 4. D. Destanberg, Gent onder Jozef II , Gent 1910. 5. P. Claeys , Les MĂŠdailles Gantoises Modernes, Gent 1909.
BIBLIOGRAFIE 01 Reglement raekende het provinciael Correctie-Huys binnen de Stad Gend . Gepubliceert in den Raede van Vlaenderen den 20. Maerte 1773 . Tot Gend by Petrus de Goesin Drukker van Haere Majesteyt. Met Octroy ende Privilegie voor geheel het Graefschap van Vlaenderen.
26
02. Mémoire sur les Moyens de Corriger les Malfaiteurs et fainéans à leur propre avantage et de les rendre utiles à l'Etat. Proposé à I' Assemblée des Députés par Ie Vicomte Vilain Xliii. A Gand chez Pierre de Goesin. Imprimeur de Sa Majesté Impériale Royale et Apostolique. z.j. (1775) 03. Reglement Voor het Correctie-Huys binnen Ghendt van den 19. July 1775 additioneel a en het gone van den 18 .February (sic) 1773. Tot Ghendt by Petrus de Goesin. Drukker van Haere Majesteyt. Met Octroy ende Privilegie voor geheel het Graefschap van Vlaenderen. 04. C.A. Le Normant. Description de la Maison de Force à Gand ou Guide des voyageurs qui visitent eet Etablissement. Gand, 1828. 05. L. Stroobant. Le Rasphuys de Gand, in Handelingen Maatsch. Gesch. en Oudheidk., 1898. 06. La maison de Force à Gand sous Ie Consulat. Discours prononcé par Ie chevalier Théodore van Elewyck procureur général. Gand, 1924. 07. P. Kluyskens, Het groot Huis aan de Coupure, De Gentenaar 1936. 08. L. Marchal, La Prison de la Nouvelle Promenade. La maison de Force lieu de débauche et de correction jusqu'à la Révolution de 1830. La Flandre libérale, 1960. 09. J. Decavele, Ekkergemtot het einde van het Ancien Régime, in 1000 jaar Ekkergem, Gent, 1974. 10. G. Mortier, Nog wetenswaardigheden over Ekkergem en zijn inwoners, in 1000 Jaar Ekkergem, Gent, 1974. 11. A. M. Suetens, Lieven Bauwens. Mythe en werkelijkheid, in Handelingen M.G.O. 1974. 12. xxx Rond de afschaffing der Centrale Gevangenis te Gent, knipsel. 13. Fr. Dirickx, Gevangenissen in vroegere dagen, knipsel. 14. Frans van Kalken, Vilain XIIII, in Biographie Nationale, deel26. 15. J. V. (Jos Vermeulen), Over een oude Gentse Gevangenis. Het Rasphuis, knipsel. 16. A.B. Het Rasphuis te Gent, knipsel.
OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij een beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 u. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u vooraf voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A. 27
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHE Nr. 15 Op 22 februari 1897 stelde Hermann Van Duyse, de eerste conservatorvan ons Oudheidkundig Museum, in de Franse taal, in de rubriek "WapensKlein plaatsje genoemd Wanekins Aerde bij de Vrijdagmarkt - XVe eeuw", een fiche op over
DE DULLE GRIETE De aldus genoemde grote bombarde heeft een lengte van 5,025 m., zijn kaliber is 0,64, de lengte van de ziel is 3,315, deze van de kamer 1,375 m. met een diameter van 0,26. Zijn gewicht is 16.400 K0 en de kanonbal woog ongeveer 340 kilo. De lading woog ongeveer 40 K 0 in de veronderstelling dat ze drie vijfden van de kamer innam. De vuurmond wordt gevormd door 33 ijzeren staven van een breedte van 0,053 op een dikte van 0,03, aaneen gelast en samengehouden door 41 uitwendige eveneens gelaste hoepels. De ingenieur is te werk gegaan op de manier van de kuipers die de duigen van een vat samen spannen door middel van hoepels. Deze laatsten vormen een versterking over heel de lengte van het stuk. Volgens Kolonel Favé (Etudes sur Je passé et Je présent de I'artillerie) werd de Dulle Griete, die gemaakt is uit 2 stukken, geladen langs de mond. De omlijstingen rond de kamer zouden niet gediend hebben om dit deel van het tuig los te maken ten einde er de lading te plaatsen, maar om deze kamer te verenigen met het lichaam bij middel van schroefdraad. Dezelfde specialist schrijft de beschadiging die men kan waarnemen aan de ziel van het stuk toe aan de uitwerking van het schieten. Men weet niets over de origine van de Dulle Griete. Men veronderstelt dat ze zou gediend hebben bij de belegering van Oudenaarde in 1452 en met het ander oorlogsmateriaal dat opgesteld was vóór de stad, zou achtergelaten zijn door de Gentenaars toen Filips de Goede de stad ter hulp snelde. Het Wapen van Bourgondië dat in licht reliëf gedreven is nabij het zundgat schijnt er op te wijzen dat deze donderbus deel uitgemaakt heeft van het oorlogsmateriaal van de machtige hertog; misschien wijst dit merkteken op een bezitname na de nederlaag der Gentenaars. De Dulle Griete werd naar Gent teruggebracht in 1578 door Kapitein Rokelfing. Dit antiek tuig had voor onze voorvaders toen nog enkel een archeologische waarde, want de artillerie had in vermeld tijdperk belangrijke verbeteringen ondergaan.
28
29
LOUIS ROELANDT Op 30 januari a.s. zal het precies 200 jaar geleden zijn dat Louis Roelandt geboren werd. Graag herdenken wij deze figuur aan de hand van een artikel dat destijds verscheen in "Palmarès". Met onze gebruikelijke dank aan Mevrouw Penen voor de toelating tot herpublicatie. Het is een gemeenplaats geworden Roelandt de grootste architekt te noemen die Gent in de 19de eeuw kende en het is een even versleten deuntje te verwijzen naar de Schouwburg, de Aula van de Universiteit en het Gerechtshof, zijn drie meest spektakulaire gewrochten. Die lijst kunnen wij natuurlijk nog met een honderdtal andere belangrijke en minder opzienbarende werken aanvullen, doch uit dergelijke indrukwekkende opsomming zou enkel kunnen blijken dat Lodewijk Roelandt zich in zijn uitzonderlijk lange loopbaan, in de meeste opdrachten van de openbare besturen en van een gans stel partikulieren heeft mogen verheugen. Om op de titel van Primus interparesen van eerste bouwmeester van zijn tijd en van zijn generatie aanspraak te mogen maken, wordt echter meer vereist dan het voorleggen van een ganse palmares monumenten en gebouwen. Men moet daartoe het bewijs kunnen voorleggen, vooral aan de kritische blik van het nageslacht, dat men een paar treden hoger mocht klimmen dan zijnkollegasen dat men in zijn beroep een baanbreker is geweest, geen slaafse epigoon van de tijdsmaak. Roelandt is ongetwijfeld de vruchtbaarste architekt van zijn tijd geweest. Is hij tevens de beste, de veelzijdigste, de meest originele architekt geweest? Zoveel vragen die ons inziens onbeantwoord zijn gebleven. Hoe eigenaardig het ook moge voorkomen, het oeuvre van Roelandt heeft nooit het voorwerp uitgemaakt van een grondige studie. Uitzondering gemaakt voor de degelijke maar onuitgegeven licentiaatsverhandeling van Chantal Degels driejaar geleden, beschikken wij slechts over zeer sommaire studies als de "Notice sur L.J .A. Roelandt" van Gustave De Man in 1868, en "Lodewijk Roelandt" van Ladrière, in 1941. Al het overige is te halen uit tijdsdokumenten, brieven, algemene werken over architektuur, woordenboeken en enkele dagbladartikels, studies in dewelke men zelden het oeuvre van Roelandt heeft gesitueerd in het artistiek - sommigen zullen zeggen in het onartistiek- klimaat van de vorige eeuw,.in haar businessmentaliteit, in het kader van de diktatuur die het utilitarisme toen in alle domeinen van het politiek, sociaal en kultuurleven uitoefende. Roelandt behoort niet eens tot die personages uit het verleden die men
30
Portret van Louis Roelandt door Lieven De Winne. Foto Stadsarchief - Copyright A.C.L. Brussel.
31
moet demystiefiëren, want hij is ons nog grotendeels onbekend en zijn ware gedaante, als mens, als esteet en als architekt moet ons nog steeds worden veropenbaard. Deze studie wil dan ook niet veel meer zijn dan een prognose die moet toelaten deze onbekende Roelandt wat dichter te benaderen. Loctewijk Roelandt, het staat buiten kijf, heeft zijn stempel gedrukt op het Gentse stadsbeeld gedurende een halve eeuw, op een ogenblik dat tengevolge van de opkomst en de bloei van de textielnijverheid, de stad over de finantiële middelen beschikte om grote werken te laten uitvoeren en dat een kleine minderheid, met name de nijverheidsmiddens, schatrijk was geworden en kwaliteitswerk mocht bestellen, somptueuze herenhuizen kon laten optrekken. Overheden en partikulieren zaten echter geklemd in een bepaalde opvatting van kunst en architektuur. Geen periode heeft op dat vlak zo streng, scherp en onmeedogend haar eisen, normen en wetten gedikteerd als de 19dè eeuw die, arm aan inspiratie, het akademisme en de neostijlen als enige maatstaven wou aanvaarden. Zelden ook is de architektuur een zo trouw beeld geweest van een levensstijl als in die jaren : de architekt had tot taak te doen uitschijnen dat zijn kliënt een prominent was, dat het gebouw een fortuin had gekost. Zo wilden het de rijke bourgeois en katoenbarons, zo wilden het ook de overheden. Heeft Roelandt zich gedwee laten inlijven, heeft hij die wetten geëerbiedigd, gevolgd, zich de willaten opdringen door zijn kliënteel of heeft hij te Gent en elders in het land een eigen stijl kunnen kreëren en doen aanvaarden? Architekturale revolutie was toen ondenkbaar. Moest Roelandt het gedaan hebben, hij had zijn matten en zijn plannen mogen oprollen en naar een ander beroep mogen uitkijken. Het antwoord moet, menen wij, gezocht worden in het sukses zelf dat Roelandt met zijn monumenten, paleizen en herenhuizen oogstte en bleef oogsten. Het bewijs te over dat Roelandt de algemene tendens van zijn tijd, de geest van de toenmalige architekturale begrippen trouw bleef, maar dat hij ook aan al zijn verwezenlijkingen een persoonlijk kachet, een eigen stempel, een originaliteit kon verlenen die ze van het werk, van het routinewerk van de gewone architekten onderscheidden. Wanneer men zijn globaal oeuvre, zijn tientallen konstrukties overschouwt, wanneer men nagaat hoe hij vanaf zijn prilste jeugd in een bepaalde kunstoptiek werd grootgebracht, wanneer men weet hoe rotsvast zijn tijdgenoten geloofden in de artistieke dogmas,komt men tot de konklusie dat Loctewijk Roelandt, kind van zijn tijd en kind der goden, het maximum wist te halen uit een bouwstijl die hem als het ware door allerhande faktoren werd opgedrongen, en dat zijn talent, zijn persoonlijkheid, zijn aangeboren zin voor het evenwichtige en het monumentale, hem hebben toegela32
ten in al zijn scheppingen leven te brengen daar waar de meesten slechts koude of doodse gewrochten hadden kunnen optrekken. Roelandt is opgevreten van ambitie, niet van grootheidswaanzin maar van grootheidszin; het kleine interesseert hem niet, hij moet grote opdrachten uitvoeren, gebouwen die hem in de mogelijkheid stellen met horizontalen en vertikalen te vechten, te goochelen, gevels die hij met frontons, met zuilen kan versieren, woningen met ruime halls, trapzalen, salons. Gans de 19de eeuw heeft de neostijlen gehuldigd, een zg. terugkeer tot de Oudheid, later een neoromaanse, een neobyzantijnse, een neogotische stijl. Om in dergelijk klimaat tot persoonlijke kreaties te kunnen geraken, en dat vermocht een Roelandt, was meer nodig dan een degelijke opleiding, vakkennis en perlekte beheersing van de techniek en van de materie. Roelandt is geen Ă&#x153;bermensch geweest, hij kwam regelrecht uit het wafelijzer van het neoklacissisme en zijn geloof in de terugkeer tot de Klassieke Oudheid was onwrikbaar. Dat heeft hem nochtans niet belet te streven naar bouwwerken die, qua opvatting en schikking, dienstig zouden zijn voor mensen van zijn tijd. Hij is het die met zijn gebouwen, Gent de moderne tijden heeft binnengeloodst. Als architekt, als urbanist, heeft Roelandt afgebroken met het provincionalisme en heeft hij alles in het werk gesteld om enkele pleinen en straten uit hun middeleeuws korset te bevrijden door open ruimten, brede toegangswegen te scheppen. Zijn opdracht was telkens nuttige, praktische, funktionele gebouwen op te richten, die een welbepaalde bestemming hadden, die moesten beantwoorden aan de noodwendigheden van een dienst, een administratie, een instelling. Het is niet immer makkelijk voor opcmbare besturen te werken; Roelandt heeft zich steeds handig uit de slag getrokken, niets opgeofferd aan zijn wil een evenwichtig gebouw op te trekken dat zou opvallen door zijn gelukkige proporties, zijn monumentaliteit. Zijn opdrachten waren zo verscheiden als talrijk : gerechtshoven, stadhuizen, kerken, stapelhuizen, schouwburgen, herenhuizen, stadspoorten, kantoorgebouwen : hij heeft ze allen onttrokken aan de hanaliteit, aan de gestereotypeerde architektuur, aan de slaafse, koude toepassing van de heersende stijl. Wat zou Gent geworden zijn zonder Roe landt, wat zou Roelandt geworden zijn zonder Gent? Kan men ze wel scheiden in die halve eeuw tijdens dewelke zij als het ware aaneengegroeid leefden, elkanders spiegel en weerkaatsing waren ? Zonder Roelandt zou men in die jaren te Gent ongetwijfeld evenveel hebben gebouwd doch de architekten, met allerhande opdrachten belast, hadden wellicht stipt de hen toevertrouwde taak uitgevoerd, volkomen onderworpen aan de mentaliteit, de smaak en de mode van de tijd. Het waren zovele gebouwen geworden kenschetsend voor hun ĂŠpoque, maar die men na enkele tientallen jaren zonder al te veel wroeging zou hebben afgebroken.
33
Deze architekten zouden onvermijdelijk, omdat het met de zo talrijke opdrachten werkelijk niet anders kon, gehakt en gekapt hebben in het stadsbeeld van Gent om er de werven voor hun eigen gebouwen vrij te krijgen, doch het zou alles bijeen, een negatieve operatie zijn geworden, in die zin dat zij niets betekenisvol, geen architektmale verworvenheid voor het nageslacht in de plaats van hetgeen door hun toedoen ware verdwenen, hadden kunnen vestigen. Zulks is niet eigen aan een bepaalde periode, alle tijdperken hebben meesters, baanbrekers en navolgers gekend. Voor een Bernard De Wilde, een David 't Kindt, een Jan-Baptist Simoens die hun tijd en hun tijdgenoten domineerden en die te onzent de Louis XV- of de Louis XVI-stijl tot zeer persoonlijke kreaties verwerkten, hoeveel middelmatige bouwmeesters waarvan de naam verdween nog vooraleer hun werk de vergetelheid inging, omdat zij niet veel meer vermochten als epigonen dan flauwe afkooksels van een bepaalde stijl voort te brengen. Roelandt integendeel heeft zich onmiddellijk kunnen opdringen. Hij had talent, hij had ambitie; hij heeft zich niet afgevraagd wat de bouwstijl van zijn tijd, het Klassicisme van en met hem zou doen, maarwat hij Roelandt, met die stijl zou verrichten, hoe hij hem zou kunnen kneden tot persoonlijke scheppingen. Hij was van het ras van de architekten die "iets meer" kunnen dan hun konfraters, die hun naam niet moeten beitelen in een gevelsteen, opdat men hun oeuvre zou herkennen, die op elk gewrocht de stempel van hun verbeelding en kreativiteit drukken. Roelandt heeft geenszins zijn tijd verloochend, integendeel hij heeft hem met geestdrift begroet, aanvaard, gedeeld. Grootgebracht in het nieuwe klimaat van geestelijke ontvoogding die zich na de Franse Omwenteling ontwikkelde en de geslotenheid van het Ancien RĂŠgime de rug toekeerde, heeft hij kordaat zijn ogen en zijn ideaal gericht naar de toekomst. Ook voor hem had het mensdom definitief de bladzijde omgedraaid. Er is van Roelandt geen woord, geen zin van spijt over hetgeen de XIXe eeuw aan artistieke en esthetische verworvenheden van het verleden had verworpen, en in dit opzicht heeft hij het gevoel, de zienswjize van zijn tijdgenoten ten volle gedeeld. Roelandt is dan ook geen innovator geweest, geen avantgardist die een nieuwe bouwstijl in de baan bracht, wel de architekt die te Gent, de stad die op ekonomisch vlak in de eerste helft van de XIXe eeuw, de grootste sprong maakte, de architektmale principes van het Klassicisme een humaan aangezicht heeft gegeven. Loctewijk Roelandt is te Gent de Lieven Bauweos geworden van de bouwkunst, de man die qua architektuur, openbare gebouwen, urbanisatie, de stad de moderne tijden heeft binnengeloodst, op het ogenblik dat de plotse bloei van de textielnijverheid Gent een reuzekans bood om een nieuw, briljant hoofdstuk van zijn geschiedenis aan te snijden. 34
Lieven Bauweos in de nijverheid, Jozef Van Crombrugghe in de politiek, Loctewijk Roelandt in de architektuur, zijn de drie figuren die ten volle bewust zijn geweest van de nieuwe roeping van de Arteveldestad, maar alle drie waren totaal geïntegreerd in de denkbeelden van hun tijd; zij waren echter geen utopisten, geen dromers, wel mannen van de praktijk, van de daad, die wisten wat zij voor hun stad wilden en konden verwezenlijken. In het klimaat dat hem omringde en dat ook het zijne was, had Roelandt zich onmogelijk kunnen onttrekken aan de vigerende kunstnormen en, moest hij het gedaan hebben, het had meteen het einde van zijn loopbaan betekend. De XIXe eeuw is op gebied van architektuur de armste eeuw uit de geschiedenis geweest : niemand zal het durven ontkennen. Zij heeft gewoonweg bouwvormen en bouwstijlen overgenomen, trachten aan te passen zonder een eigen stijl te kunnen kreëren. Zij heeft vooral, na de Renaissance, een tweede terugkeer gewaagd naar de Klassieke Oudheid, naar de Griekse en Romeinse tempels, doch ditmaal zonder die humanistische gedachte die de Renaissance kenmerkte. In dergelijke omstandigheden hebben enkel de knapste architekten het tot harmonische en persoonlijke gebouwen kunnen brengen : Chalgrin, Percier, Fontaine in Frankrijk, Carlo di Rossi ïn Rusland, Schinkel en Klenze in Duitsland, Loctewijk Roelandt te onzent. Prijs van Rome in 1811, wordt hij om zijn rijke begaafdheid en dynamisme stadsbouwmeester op 32-jarige ouderdom benoemd, en hetjaar daarop, in 1819, realizeert de ambitieuse, jonge architekt een meesterwerk met zijn Aula voor de door koning Willem gestichte Universiteit, volledig opgevat naar de principes van de Klassieke Oudheid, maar als ensemble en gezien haar bestemming een wonder van evenwicht, van volmaakte proporties, van sobere harmonie van lijnen en volumes. Het gebouw, de hall, de Aulazaal zijn klassiek van inspiratie en dekor, doch Roelandt brengt leven daar waar een ander slechts een koud effekt, een doodse atmosfeer had kunnen bekomen. De Bast heeft het zeer juist uitgedrukt : "constructions remarquables par la correction des plans, l'intelligence des distributions, !'élégance des formes". In zijn lange carrière die triomfantelijk werd ingezet met de Aula en slechts eindigde met zijn dood in 1864, heeft hij de mooiste en soms ook de zwaarste opdrachten mogen of moeten uitvoeren: telkens hij volle vrijheid kreeg en zich mocht uitleven in het werk, werd het een sukses, welke ook de technische moeilijkheden mochten zijn. Voor het Gerechtsgebouw beschikte hij over een droomwerf, een open ruimte die zijn monument langs de vier zijden liet ademen; ook voor het Casino mocht hij over een zeer uitgestrekte breedte en recul beschikken en kon hij een gebouw koncipiëren dat tegelijk indrukwekkend, grandioos en
35
elegant was, passend in het dekor van een park, bestemd voor feesten, ontvangsten en tentoonstellingen. Voor de Maatschappij La Concorde heeft hij een speciale atmosfeer, gewild door de leden en de tijdsgeest, kunnen scheppen; voor zijn Grote Schouwburg stond hij, qua ruimte, qua straatbeeld, in een onmogelijke situatie en toch is hij erin geslaagd zijn stempel op zijn oeuvre te drukken, het funktioneel en fascinerend in te richten. Indien hij het niet kon bolwerken een middeleeuws gebouw te voltooien, nl. met zijn ijzeren kap van het Belfort, die een mislukking werd, en heeft men hem soms veroordeeld om zijn Sint-Annakerk, die alles bijeen toch verknoeid werd door wijzigingen die men aan zijn plannen bracht, moet iedereen erkennen, ook vandaag meer dan een eeuw na zijn dood, dat hij in een tijdperk van verval en plagiaat, de enige is geweest die architekturaal en esthetisch blijvend werk heeft kunnen verrichten.
DE RIJKSWACHTERSKAZERNE IN DE RIDDERSTRAAT* Tussen nonnen en rijkswachters ligt wel een hemelsbreed verschil. Dat beiden echter genoegen kunnen nemen met de zelfde behuizing bewijst de kazerne in de RidderstraaL Een religieuse orde van Ursulinen gesticht in Frankrijk rond 1611, nam zo een snelle uitbreiding dat ze reeds een tiental jaren later verschillende huizen bezat waaronder één te Luik en één te Bergen. Het klooster van Luik leed hoogstwaarschijnlijk aan overbevolking want de zusters lieten het oog vallen op Gent om te zien "offer geenen middel en was om eenighe Religieusen van aldaer hier te stichten ende te resideren". Daar de stad op het einde van de 16e eeuw, na het Calvinistisch bewind, een ware overrompeling van religieuse orden van beider kunne gekend had werden de Ursulinen door de gemeenteraad geweigerd. Enkele jaren later in 1664, deden de nonnen van het klooster in Bergen een nieuwe poging. Deze waren echter slimmer dan hun Luikse zusters en richtten het verzoekschrift reehstreeks aan de landsregering. Ze beloofden de jeugd van de stad te zullen onderrichten in de kristelijke leer, in het lezen en schrijven en in de Franse taal. Op 16 oktober 1664 werd de stadsraad vanuit Brussel op de hoogte gebracht van het verzoek. Grote paniek onder de 26 vrije leraren in de stad *Het eerste artikel in deze reeks verscheen in "Ghendsche Tydinghen" 1985- Nr. 4.
36
---
~
..
~--~
-..!::=. -
--~:---=:,..;~...::=:.-.::-:. ~
....:e:. .;.
''
-- · - -··· ·-·-.-- ----- -- ------4--·-- ------~3 oYot/:; Afb. 1. Voorgevel van het nieuwe kerkje. Atlas Goetghebuer. S.A .G. ~ ---
37
die vreesden voor hun job. Ze stuurden brieven aan de stedelijke magistraat en aan de Koning waarin ze alle mogelijke redenen opgaven waarom het aanvaarden van de nonnen rampspoedig zou zijn voor de stad en voor hun families. (1) Niets mocht baten; met het Koninklijk Besluit van 18 november 1665 gaf Karel 11 de zusters uit Bergen de toestemming zich te Gent te vestigen op voorwaarde ook de arme kinderen uit de stad onderwijs te geven. Eveneens moesten ze beloven op eigen middelen te leven en geen vrijdom van staats- of stadsbelasting te vragen. De nonnen vonden een woonst op de Sint-Jacobsparochie achter de "SandBerg in de Ridders-straete". Het onderwijs dat de Ursulinen verstrekten moet wel in de smaak gevallen zijn want reeds in 1674 waren ze verplicht uit te breiden. Ze kochten het voormalige "hof van Mortaigne aen 't Spriet" op het gebied van het Sint-Pietersklooster. (2) Zonder toestemming te vragen aan abt Maurus van de Sint-Pietersabdij bouwden ze er een kapel. Maurus voelde zich diep beledigd en deed de nonnen een proces aan. Deze moesten hun kapel afbreken en werden verder zo door de abt gepest dat ze uit hun eigendom moesten vluchten. Een zekere Vincent de Waele bood ze onderdak aan in zijn huis in de Veldstraat. De ganse zaak die een groot schandaal had teweeggebracht en druk werd besproken moest worden beslecht door de schepenen. Bij akte van 20 januari 1695 mochten de Ursulinen hun eerste woning in de Ridderstraat terug betrekken. Men vond zelfs de mogelijkheid enkele aanpalende huizen aan te kopen zodat ze hun school konden vergroten. Door vlijtig les geven, ook aan kinderen van rijke dus betalende ouders en door vele schenkingen kwamen de zusters ertoe een na een alle huizen en grond in de Talboomstraat (nu Ursulinenstraat) en in de Baai- en Erpelsteeg aan te kopen. Het schepencollege had wel zijn bedenkingen bij de aankoop in de Talboomstraat. Ze vreesden namelijk dat het straatje een oord van overvallen zou worden want "alwaer lancx de westzyde meeste blindemueren syn, oock lancx de oostsyde de selve religieusen alle de huyssynghen sauden incorporeren, souder eenighe woonsteden te laeten, ende dat hetselve stratien indier voughen gans van alle huysen saude wesen berooft, niet alleen tot disciraet van de stadt, maar ook met peryckel des avonts in soo eene passage voor de persoonen, aldaer passerende ... ". De abdis stelde de stadsvaderen gerust. Men zou hetgelijkvloers van de aangekochte huizen behouden en verhuren. De nonnenschool hield haar faam hoog. Rond 1720 telde men er 150 betalende en evenveel niet betalende leerlingen. Een dertigtal kinderen waren internen. Niettegenstaande dit grote aantal scholieren was de geldelijke toestand van de gemeenschap niet schitterend. In 1780 vroegen ze dan toch vrijdom van belasting zoals de meeste andere geestelijke congregaties hadden "welcke niet zoo veel nut stichtten als zij". De magistraat over dit verzoek geraadpleegd, zong de lof van de gemeenschap en gaf een zeer gunstig advies. (3) 38
-.
n
·1·
T~RIG· JJ.J~ - 7
1 0
AENBESTEOING OP VERlVUNDERING lcr•eringen en ltam!gr.:daed 110m· J,: herstell/ng en EJ'''rleeltc'J·I.e ircf'w bou.win· van de., 1-..'u.Jente der Koninglyke .:}farec!wu., w!e lt: GE:\D,
De1•
7
----------~.~·~----------------
!'.OCRGUniAITP.E ET EC!lf_ \'!~~ OE L'>
l...r...s
Bnrc::-,,fEt:STElt EN SCli'·.Pé.YE:•,
Df.R S1AiJ t;t.ND < r;;:ni;;en het pcbl!d, <ht Je Lie<ii"!Vn vobr dt" llt::r.tH•Ctnin; d~r l~~c-nn;~n en h~u,Jg~~-.d
\-JLi.f. (.)I: GA:\D !'iforment f.:
ti Jai...c f:.'t()Ul" ln ,-,filricl~ur:.P
I,HÎkn i;t:CO("b~c~~t:• ·-;;-!Hitet;cn l!fto~•r ;tr l~ C .vntt"h
<- r;.r ...-~
t-tt a·Ut: J~ilf.•, ,J-el'f'>:,f r, ,,...-;. ,J /..; -,r,. . 1 l'l*i.·;;~ IJt~·;: .:~.~' t!~s fltlf-t-~-<-~7" .<J" l.tJ t'h"fJf u ·, ju.s).u.·.~t' t ·; d~: rtu>i-J: 7 ti CUI::.C ~r ~:n;s Ju r...,.a~'":a f..>l'!t.Itr.< • .,.f d(:fn
c:
drjr.•·r ,na.·TH.~.t~""f$' dfrr·nu\ suat.,../t-s. ~M:'(i,:at lf<Ht~
o~ l•i ..din~">·l>ili'.:!teu rul;
!l
>.:Ó•
t
~'tie·,}.
nuu•• ;" J"tt:r; t; J.u .. ~~ t~r:- ~:Ta 1 f,;, ' ·lr,u.\c. (L& trat'!l.uJ- JOl./ t;~·ala.~.t ., f;~t !.,. <lri·H .- !·n1 :ui, ,. la -~f1nttnt: Je .. .. 1 ".. .,t;'"4' fl• "'· da.,. Pjf~-. 1 ~ ~. l~s SC:r4""~;t.i >~'i:.wu jJ<.J;u-r.;~ut ,-.,'kU' :JU.~'nplt.:m : ':~·n r~ 1 ~ #~Ct·, (~!... T -l't:Hl'rf>f!I'i.Se dt\S fJ'r,?V:l-H.l fl (''jt~ '- tf'f ~·:.(lè" ft
4v!l.~
t,;:-
• ' },d} rtnt(',( .. n;
Bi~tlinf! Vt:,..,r de /llri''H'U!f.n._,;n.t!, t1ä· t<• Jm"ln; ,...,>(".;;-<4,,.. 4-rJ !"lr F:u.st:rzv H~l; ;lrJidJ~tl.a:t•,j~. Zy z-H'\t m• :tt>~ !".:-~lntt.:_ .1'
vt~~ 7\'l
<p .,_ ..r'·/''•
(.>l
var. 1;~ t"'l''l i~tt·:~ ~.rn
ti(f;
tf- \Uhtd·:.lcu, up t·tn.-.l
\'!H ..
~r1ne~·! i~l o~.t .. H
t
·1
.:
t"f·>' \;AH
J.~
I "'lt
IC' ... \ <r->
~: 1t..H
'
/t'\t{r·~ • ,;~,,,
l t -t~'
L:1•t"n-e d,. h 'larét:hn~-,~.«. I!!.,. .~!1:'1'~~ t <'I~ ... -·-~1 Hu-. t;,. r 4.:.:1 cvnkl'lir .. c:Jrc t. 'l ~--:;! .:u. tf~ ,"... ( ., ' m I <'4 t.a/-U•,.. ~.:.:~ tlun~ ~ • Ct·lh J'r..:...·ruth r .i w-~ pr· t ; ; ~ L:s :r;l-~t._:;..r- SJH::;):t.·J- <V~..c ,_!ui <tJ:·u.-r d ,At.q·
r
U.\.~t "1t l:r:-•.:.~• ä
.u!,
ce ,{,bt·f• •J'~ h :--~~l J-..!;1"•"•J<: pr-yo:o. t:~" t'-t~:d...~n
:1 't
t f
l :(~l-
l,,
t- . i fJ ~t • t h )(.l..; .. , •! 4
.~•n;,
...,
~ t k .. ·. ' a r·"' ;Î<. Cl/,fJtiJI~j.• • ttj'/'"' ''n·t" 1 r:U' , ; t1.-:.H" --. f.-'0 , "I -"t: .--~ 1r • lDJ,/ J 'l.if(.l""'"· <l i~4. iJ~<-a-~·f • ,.., •:}:[ 1 • (iu~-n,~; j"l.·t:f n ;;rt.•-•.;.d."!" ('f•).t.:JJ$.jtrtUt' ,. >tH 4. • ;.;;,a·f "!, lJi ,·t,tf~t>; (~t ict~s "'.Jt"<";>tt·t),. d:r•-rn!.~ ,u.,f·~f>t;_~~. tL•. 4 ft.,.. ;~tt~ rr..w;t/•i, r~.; ~~ ~ d,'j•UiA iÛ .?~.1: h_,oq't'a f. :'l'j }~"'t ·'•'-' !.<ti (.·4,tó .•<'t
, :1c•·, ..... d,<i ltr;..J 'l't .~ 1 f'll l't ~·k _ ~L ~ ... ~~uJ. da.;~ tb· \-. c Hi.; · thc-r.-··:r•l. t;n h:1 u. 't.•t .;r u.. Je t)(h'l":r ~-~ • lt..~f t-.(i~·~·~in~. e·,...... r et i ir~(·r· ·n· i.;,,. t;·~i.> ~11 ~ 'L,'' ••
-•~··~;, ~~ ~.
Ht
l(!:"!l \:;:IL
,
H:
·k·~· l { J lcn- ,.n f'e ~l. -:aç':n '~•"'f èJ 't ~';.r.t':! r $ ;.• 1. ~. ~
ti",.
h;.:,. t , : •
Ct '"' te' '
f
U( ft.:""
f U\ 1
Dt.,;gt'nlff(.:r!"'
of!: uL
"~u~
IJ1 'V' • ~r~ ~ lJ,~,_;,ac1..f·!J1,t;a~ ~ p' •.:. !u-:,t.on , ~-.. '-', tr:'4 t_f w.-c-'l 1 c· ~· r"'-: ~ Jç• j ~' .:
(.Ü'
t.l
t;/uu·~ ..- c( l.'"~'n,!.:;'.._.~ .:;,·\'ü-
~-··.
f".
'H(J~JT
iJ, .t\()f"tLJt 7.-az~~Mo..:;
DER
l>10DEL
la.d
(
r--~.-e~r ~,.
.t \r_' 7>Ct·
V~
t
é-"' "'- .~ev. iu1v ~1
t
C• 1. P n ' Pl!èl\' !1 ·: ,; \ \' ,;-.
/t
t:ü
tP· i ;;)l,iJ,.._.
'd.iat,;zr-,.tnC . . . !.'L "T ~
fHn t:t.··'·~.t'~""o
ffl!'•
',.:•·:tü·
!d..;:"'
4"" Iu _
./i::ç fou:··m'tr:n:.~ ct n~."'fit, , ...!!"'rh-rrs ld t:··a;;,:an ;.~ u t-·re~ UUr tlrtid I<J (À >t'ffl<~ d ..
VQ(}r d~ t~ d-:>eoe 'f er'-. en iJl ,.Je K.~"t t nz ~it't !iarerJ~au~e h;An~a Jne St.u1 t z:tliP'b .H'~ll~·~··rd rt";nL~ i~ Je e:~.."'e .\l{~~dHJ~ Jer, hon-rt~·-.:;~n \<~u '~- I~<,ey·t >ra;, t~>f. J~~ 1_ S: n,.,_"~ t er~ en .. ""'• by L·:1. ;n_ uk~ ,;.·"-..;n' ":'fJt~ • .. I 7~<1l'J .CU:!J: HCJt"r! ·'lfl.~.
pt.bf,,·
rrut:.~iOff;.J ~ l'e;:trr:pn~--c
t:
lfl-fy
f
!;- •
~· .i.F"
I•J•'t(:.1 ,~
~ '4..r'.,ir" • .:>~'')',j, -I!U"n ~ 1~;)! ~ ..J<"'o<<t--H('
n-t"'··
!>..Ul•"'\
~$.
1 ..:j..., •8.t-C', .ft .".;:·;a
B l EJJl'NGS·BI LL ET TEN.
1'fl~;~, t ' l l--r-'"'P/ ~0';!"' .. .:._" t • •• :t':oor,.(:tt, . vr.~" J ~. f.M.kf'w~;t _,- ,.c-.,;.: ~~ ('~ f.: l> d .4'- j\';lvt. .n. .1~ !.11 rr;a~.:: ~':n lu~~-f', '*',. ,,_ .;a n t ~4~ l..lU l!.1~p-nt'aot-t~ l:.:J ~;;.q>('m,a J"!' G.!d Vt·~~ \!kot .:;r. ~-~:~~ ,.. i'' df...- kUI'f;~~ ~.,rbc~".v-.-ht- ;-,1'~~ i;.r ....rtoj•:•l •·n ~nl 1 ..,('wttrt ~ie d?j't-:tU!~-"'~tl .. ~~1~t ~., )."..... ~Jb-ot Jr. Y-'WI'>t'U·,J..r. ~4 ~ .. pa:,. 1 r~ .-.u~~-'~~w: ~- '-Û\.< ,.JJ,.n "-t~ lu< :'1, <r.b:d t·:~;.-, br H~~.l .. "•i Tvh•.c:m" \t-UJ>•.f. tr. h ·•4!>~., (.~.~a-; <k•, . l<lfy .cJ1, .:
.•.,;;........_·.'::...~;;....:.;.
st.diM .-!-? ,..r.("r;,
-"---=--·.;;::,;;::..~..:;:,•.;;;;,:,·::::--~::-:::-::~:;:;..-=.::;-,.._;""':'"-.;;.;:~.- ._--:::;::::...;_·__
T't 1;r:;;.,n
I• C. J.
Ff:~iYi\XD. Stads-thl<U~>,
._.. _ ....:....-=-::::::;.;=.-:.:::.-:-:::::---
op d• f:•Hltlc L'Y'<.i'IT
=-·--·--.;-
Pl-t>~f..
Afb . 2. Aanslagbiljet bij de aanbesteding in 1820. (S.A.G . Moderne Geschiedenis , dossier F)
39
. . .;:;:;:
Door bestendig geldgebrek was het de kloosterlingen ook onmogelijk hun armzalig ingerichte kapel te vernieuwen. Ze moesten cent op cent leggen vooraleer ze eindelijk in 1754 op de hoek van de Ridderstraat en de Baaisteeg een kerkje konden laten oprichten. (Afb 1) Meer en meer arme leerlingen kwamen de lessen volgen, men kreeg een nijpend gebrek aan plaats. De stad drong er bij de nationale regering op aan de religieuzen ruimere leslokalen ter beschikking te stellen. Ze toonde aan dat door de krappe behuizing verschillende welstellende families uit Gent hun kinderen naar de veel modemere kostscholen in Frankrijk stuurden. (4) Met de dekreten van 18 maart en 24 april1783 schafte Jozef 11 heel wat kloosters af. Meestal ging het om contemplatieve orden. (5) De Ursulinen werden als nuttig beschouwd en kregen de beschikking over de gebouwen van het afgeschafte klooster van Galilee in de Hoog- en Holstraat (schuin over de huidige Dominicanenkerk). Het beluik in de Ridderstraat verviel onder staatsdomein in 1786. Nog hetzelfde jaar kreeg de stad de toelating het oude klooster te gebruiken als wachthuis voor de vier hoofdgilden. Tijdens de Brabantse Omwenteling kende men een gedeelte der lokalen toe aan het "Korps Vrijwillige Ruiters". Dit korps uit 120 manschappen bestaande richtte er zijn hoofdwacht in. De rest van de plaatsen gebruikte men als logement voor voorbijtrekkende troepen. Bij de terugkeer der Oostenrijkers namen de "Stadswaekende mannen" er hun intrek. Op 13 januari 1797 verkocht de Staat een groot stuk van het pand gelegen langs de Ursulinenstraat. (6) Een voorwaarde bij de verkoop was de Baaisteeg, ook Nagelstraatje genoemd, te verbreden. De kopers veranderden de gebouwen in woonhuizen die werden verhuurd. Tijdens het Frans Bewind namen de ordediensten een grote uitbreiding. Ook de Gentse "Gendarmerie" zocht een ruimere behuizing. In 1806 kregen ze de toestemming hun intrek te nemen in de overblijvende ruimten van het Ursulinenklooster. Het ganse complex had zeer geleden onder de bezetting van de verschillende groepen militairen. De hoogstnodige herstellingen werden uitgevoerd. Het was eerst in 1820, onder de Hollanders, dat men de aanpassing aan de noden van de gerechtelijke dienst grondig aanvatte. Het bestek "voor de aenneming der leveringen en handgedaed voor de te doene werken in de kaseme der Maréchaussée binnen de stad ... " werd begroot op 17.020 gulden. (Afb 2) Zeven aannemers deden een bod tussen 16.079 en 13.396 gulden. Het was André Van Den Abeele, bouwmeester uit Gent die de toewijzing kreeg. De werken begonnen in augustus 1820 en duurden een vol jaar. Alles werd afgebroken en nieuw gebouwd. Alleen de buitenmuur met hoofdingangspoort in de Ridderstraat bleef behouden. (Afb 3) 40
.j::>.
......
Afb . 3. Ve rnieuwde kaze rne 1821. Het huis met mansa rdedak, achter de kaze rne behoort toe aa n het klooste r Kindhe id Jesu. (Atlas Goetghebuer S.A.G.)
Op 7 september 1821 had graaf de Murat, kapitein, kommandant van de kompagnie Maréchaussée van de Provincie Oost-Vlaanderen, de eer schepen Charles Kervijn Volkersbeke (7) vergezeld van de stedelijke architekt De Broe en de direkteur van de kazernering Etienne Besat in de nieuwe kazerne te ontvangen. Na de rondleiding werd een gedetailleerd procesverbaal van overname opgesteld dat door bovenstaanden werd ondertekend. (7) . Na de omwenteling in 1830 veranderde de naam boven de ingangspoort in "Gendarmerie Nationale". In die tijd stond de overheid erop dat, indien mogelijk, de rijkswachtersgezinnen in de kazerne of in het kwartier moesten wonen. Om die reden werden de huizen in de Baai- enErpelsteeg en in de Ursulinenstraat, gebouwd na de verkoop in 1797, van zohaast ze vrij kwamen door de Stad of Staat teruggekocht. Het duurde nog tot 1959 vooraleer alle woningen waren teruggewonnen. Elvina Leysen en Paula Verstraeten waren de laatste eigenaars die onteigend werden. De andere twaalf woonhuizen waarin rijkswachterfamilies verbleven palmde men één voor één in voor de dienst. In 1958 bleef alleen de brigadekommandant nog in de kazerne wonen. In 1962 verklaarde de Stad de huizen in deErpelsteeg tot krotwoningen. Na afbraak bouwde mengaragen in de plaats. (Afb 4) Niettegenstaande alle aanpassingen barstte de kazerne uit haar voegen en moest naar nieuwe of grotere huisvesting worden uitgekeken. Reeds vóór de laatste oorlog sprak men over een nieuwe kazerne in de Ridderstraat zelf, op het Koersplein te St.-Amandsberg, op de Drongensesteenweg, op de Martelaarslaan, de Nieuwe Wandeling, de St-Lievenslaan en op nog andere plaatsen. Tot in 1964 gedacht werd aan het terrein van de 1e Mobiele Groep aan de Groendreef en Lijsterstraat. Het voorstel viel in goede aarde maar het duurde nog tot 1970 vooraleer de plannen door alle ministeriële diensten waren goedgekeurd en getekend. Men bouwde drie jaar aan het zeven verdiepingen hoge gebouw. In 1973 kwamen dan de diensten van het Gebied Oost- en West-Vlaanderen deze van de Territoriale Groep Oost-Vlaanderen, waaronder de Wegpolitie (zwaantjes) en de diensten Multanova en Verkeerspark de lokalen betrekken. Ondertussen had men van hogerhand besloten de Rijkswachtbrigade Gent en de diensten van de Opsporingsbrigade (B.O.B.) in het stadscentrum te houden. Niettegenstaande de Stad en ook enkele private personen en firmas geïnteresseerd waren in het terrein in de Ridderstraat bleef de kazerne bestaan. De in het oude kwartier gebleven diensten hadden nu meer armslag en richtten zich ruimer in. De huizen in de Ursulinenstraat iJJ. bouwvallige toestand en nu overbodig geworden werden in 1977 gesloopt. (Afb 5) Langzamerhand is men nu bezig de overgebleven gebouwen te modernizeren. U wil hoogstwaarschijnlijk nog weten hoe de toekomst van de oude kazer42
Afb. 4. DeErpelsteeg vóór de afbraak .
43
neeruit ziet? Er zijn volgens onze inlichtingen nog enkele veranderingen te verwachten; aanpassing van de lokalen aan de moderne tijd. Afbraak van de muur langs de Erpelsteeg die de Stad wil verbreden tot 6 meter. Overbrenging van de hoofdingang naar de Ursulinenstraat. Andere veranderingen laten we aan uw nieuwsgierigheid over. Ga in de volgende jaren maar eens kijken hoe "De Rijkswacht. .. Uw Vriend" verder wordt gehuisvest. Terwijl U dan toch in de Ridderstraat bent let eens op het eind van het nieuwgebouwde bakstenen muurtje naast de ingang. U ziet er nog een deel der geblokte omlijsting van de ingangspoort met aansluitend vier benedenvensters (waaronder de tweede blind} en twee bovenvensters, het enige dat nog overblijft van het oude Ursulinenklooster uit de 17e eeuw. (Afb. 6) RogerVAN AERDE
1984 ERRATUM In het artikel over de Kazerne op de Kattenberg (Gh. Tyd. 1985- Nr. 5- p. 273) is een spijtige vergissing geslopen. Op de 4e regel van het artikel staat : "Op 23 april 1677 werd Gent, nog maar eens, door de Fransen bezet. Dit is fout, de datum moet zijn : 9 maart 1678.
BRONNEN - De Potter F : Gent van den oudsten tijd tot heden. Deel V, vanaf blz. 557. - Diericx Ch : Mémoires sur la villede Gand. Tome 11, vanaf blz 602. - Destanberg D: Gent onder Jozefll, 1780-1792. -1910-Fris V: De oude straatnamen van Gent. -1925- SAG : Notas van Van Werveke Nr. 534. - SAG : Goetghebuer F 102.D 57. - Eigen documentatie.
NOTEN -{1) : De Busscher E : Juste Billet Chroniqueur Gantois au XVIIe siècle. Blz. 178; "Les Ursulines à Gand". -1873-(2) : t'Spriet op het einde van de Nieuwstraat (nu St.-Pietersnieuwstraat) -(3) : De Potter F: Second cartulaire de Gand. Blz. 346. -1889-(4) : Frans De Pottermeent dat deze omstandigheid er veel heeft toe bijgedragen om in rijke families de minachting voor hun moedertaal te doen ontkiemen. -(5) : Contemplatieve of beschouwende orden; geestelijke gemeenschappen die alleenlijk de aanbidding of boetedoening beogen. -(6) : Gazette van 13 januari 1797 (24nivöse an V): Worden verkocht in de Talboomstraat "Le reste du bätiment des Ursulines consistanten une cour contenant 41 verge (±600m2) 16 places en bas, 10 places en haut et 4 greniers." aan citoyens Daneels en Coquin, op dit ogenblik verpacht aan François Haesaert. -(7) :Het P.V. vind men in het Stadsarchief onder "modem dossier F 151". We hebben de verkeerd geschreven naam van de toenmalige schepen Kervijn de Volkaersbeke behouden zoals hij in het P.V. voorkomt.
44
45
Afb. 6. Ridderstraat ; oude ingangspoort. (Foto monium . Copyright A .C.L. BrusseL)
46
Kon . Instit\lut voor Kunstpatri -
DE FEESTEN VAN DE 75ste VERJARING VAN DE BELGISCHE ONAFHANKELIJKHEID TE GENT Zoals in alle provinciehoofdplaatsen werd ook te Gent de 75ste verjaring van de Belgische Onafhankelijkheid gevierd. Gent telde in 1829, 77.568 inwoners. In 1904 bedroeg dit aantal153.741, dus bijna verdubbeld. De begroting van de stad Gent bedroeg ongeveer 1.315.400 FR in 1830. Voor 1905 waren in totaal10.345.568,50 FR als uitgaven voorzien. Ter voorbereiding van de feesten werden acht komitees opgericht. Het feest begon op zondag 18 juni 1905 met een Te Deum in de Sint-Baafskathedraal. Vele straten, pleinen en huizen waren prachtig versierd : het Koophandelsplein, het koffiehuis Het Haasje, lokaal van l' Avenir Horticole, het huis van burgemeester Braun, het gerechtshof, de Nederkouter, aan de Spriet ter Pompe (begin Kortrijksestraat) was een grote erepoort gebouwd; verder waren nog versierd de Sint-Pietersnieuwstraat, de Vlaanderenstraat, de Lange Munt, de Reep, de Wijngaardbrug (aan het bisdom, nu verdwenen), in de Brabantdam stonden vier obelisken. Vernoemen we nog de Lammerstraat, de Zonnestraat, de Korte Dagsteeg, een triomfboog in de Van de Veldestraat, het Steendam, het Gouden Leeuwplein, de voorgevel van het nieuwe cirkus, de Club des No bles. Op sommige plaatsen waren aan de lantaarnpalen palmbladeren bevestigd en over de lantarens was het rozekleurig gaas gespannen. Tijdens de nacht van zaterdag op zondag brak een hevig onweer los boven Gent, waardoor heel wat schade was aangericht aan de versieringen; de schade werd reeds 's morgens vroeg hersteld. Het Te Deum werd gezongen door de bisschop Stillemans. De Gregoriaanse zang werd uitgevoerd door een koor van vijftig seminaristen. De middenbeuk van de kathedraal was aan de overheden voorbehouden en door een rij linietroepen afgezet. Ongeveer honderd vaandels namen plaats aan de voet van het koor. Het is onmogelijk al de aanwezigen te vermelden; we vernoemen enkel de gouverneur baron R. de Kerckhove.d'Exaerde, vele burgemeesters en schepenen, het gerecht, universiteitsprofessoren, leden van de Bestendige Deputatie, senators en volksvertegenwoordigers. Op te merken is wel, dat drie oudstrijders van 1830 in hun tenue van 1830 aanwezig waren, nl. Jaak Janssens van Winkel-Sint-Kruis, Pierseaux van Gent en Reihl van Sint-Niklaas. Waren nog aanwezig: katholieke gemeenteraadsleden, de staf en officieren van het leger, het konsulaire korps, een aantal vrederechters. Reeds van voor de middag was aan het station een grote menigte samengeschoold. De hoofdkommissaris verzekerde de ordedienst. Van rond een uur hadden op het plein voor het station plaatsgenomen : een half eskadron jagers te paard van de burgerwacht en een afdeling lansiers. De plantendienst van de stad Gent had het station in een tuin omgetoverd. Onder de 47
aanwezigen, die de koninklijke trein opwachtten vernoemen we de provincie-gouverneur, de burgemeester Em. Braun en generaals. Twee compagnies van het eerste linieregiment en de schutterij van de burgerwacht waren op het perron opgesteld. De koninklijke trein stoomde om 1 uur 30 het station binnen. Koning Leopold 11 was in tenue van luitenant-generaal. Twee muziekkorpsen speelden de Brabanรงonne, terwijl de trommels roffelden en de klaroenen schalden. Leopold 11 was vergezeld door graaf de Smet de Naeyer, hoofd van de kabinetsraad, van de Trooz, minister van Binnenlandse Zaken en van hogere officieren. Na de voorstelling van de overheden nam de koning de troepen in ogenschouw en stapte daarna in zijn Berline. De jagers te paard van de burgerwacht maakten de voorhoede uit; voorop reden twee wachters met een revolver in de hand. Toch zonderling. Het enthousiasme bij een deel van de bevolking is onbetwistbaar, maar het enthousiasme van de verslaggever stemt tot nadenken. Daarom heb ik de krant Vooruit geraadpleegd; de krant Het Volkjaargang 1905 ontbreekt in deB. R. U. G. De krant Vooruit schrijft, dat de arbeiders maar een feestdag kennen : het feest van de arbeid. Verder lezen we : "De rest van het publiek riep hier en daar wel, maar veel overtuiging was er niet. De kinderen van de katholieke scholen, hier en daar opgesteld, riepen op kommando en op maat Vive le roi !". De krant Vooruit spreekt dus niet van incidenten. Wel maakt de krant nog deze bemerking : "Er is volmaakte overeenkomst van gedachte tussen geldkoffer, kerk en troon". Bij een vorig bezoek van koning Leopold 11 aan Gent was het alleszins er anders aan toegegaan : aan het Zuidstation stond een massa arbeiders, die het volgend lied zongen : Al op dek, Voet bij stek. Leve de Gentenaren, Leve de koene scharen. Wie het hart nog leeft, En als men ons het algemeen stemrecht niet geeft, We zullen Leopold zijn hoofd afwringen Leve de algemene werkstakingen. Tijdens het onderhoud op 11 november 1918 te Loppem tussen koning Albert enE. Anseele en Paul Emile Janson verklaarde koning Albert, dat het algemeen enkelvoudig stemrecht zou ingevoerd worden en de Gentse universiteit zou vernederlandst worden. Men kon toch moeilijk aan de oudstrijders van 1914-1918 het enkelvoudig stemrecht weigeren. Nog voor de nieuwe stemwet werd gestemd, werd het principe van het algemeen enkelvoudig stemrecht toegepast bij de verkiezingen van 16 november 1919. De vernederlandsing van de Gentse universiteit zou pas in 1930 tot stand komen, met als eerste Vlaamse rektor August Vermeylen. Wel werd de Gent48
Yaderlandsch feest op het St.-Pietersplein- 18 juni 1905.
se universiteit in 1923 tweetalig, maar de zogenaamde olf-barak kon niemand bevredigen:. Keren we nu terug naar ons verhaal. De koning met zijn gevolg reed langs de Vlaanderenstraat, de Brabantdam , de Korte Dagsteeg , de Walpoortstraat en de Sint-Pietersnieuwstraat. Voor de stenen trap was een verhoog opgetimmerd, bestemd voor de koninklijke tribune. Op dat verhoog was plaats voor 4000 personen . Rechtover de tribune was een ander verhoog, bestemd voor de dames van de overheden. Voor de kazerne was een derde verhoog, bestemd voor de zangers en het orkest. Aan de Sint-Pietersnieuwstraat was een grote erepoort. Langs de kant van de Kunstlaan was een tweede erepoort. Alles was versierd met vlaggen , planten en bloemen. Op het plein stonden twee kompagnies van het 2e linieregiment , boven op de trappen stond nog een detachement. De drie oudstrijders van 1830 werden per koets rond het plein gevoerd en namen daarna plaats op het verhoog van de koning. De verenigde muziekkorpsen van het leger speelden "Hulde aan Conscience" getoondicht door de Gentenaar H. Waelput. Daarna volgde een optocht van talrijke maatschappijen uit de provincie , met hun vlag voorop. In die optocht werd vooral toegejuicht de afdeling van de weeskinderen , die voorafgegaan door hun muziekkorps , als kleine soldaatjes het plein opstapten. Tijdens de optocht werd door de muziekkorpsen de Zegemars uitgevoerd. De Melomanen met 4500 zangers, waaronder 3000 leerlingen van de stadsscholen zongen de kantate "Vlaanderen" op tekst van E. Van Goethem en muziek van 0. 49
Roels. Het koor van de Melomanen was natuurlijk aangevuld met 39 andere koren, zowel uit Gent als uit de provincie. Nu tekende Leopold 11 het gulden boek. Waar zou het Gulden Boek thans bewaard worden? Daarna las de gouverneur baron de Kerchove d'Exaerde een tekst voor, die in het gulden boek geschreven was, en waarin herinnerd werd aan de intrede van koning Leopold I in 1831 op zijn weg naar Brussel. De tweede spreker was burgemeester Em. Braun; hij sprak in het Nederlands. De burgemeester legde volgende wensen van de stad Gent voor : de verbreding van het kanaal van Terneuzen, de aanleg van een nieuwe spoorbaan tussen Gent en Brussel, maatregelen om de vervuiling te voorkomen van de Leie, Schelde en de kanalen, vergiftigd door de nijverheidswateren van Rijsel en omgeving, het bezorgen van goed drinkwater aan de Gentse bevolking, de afbraak van de kazerne in het park, een uitbreiding van het onderwijs, in het bijzonder van nijverheids- en ambachtscholen alsook van handelsscholen, akademie en konservatorium. Koning Leopold 11 antwoordde hierop en verzekerde dat de regering zou meewerken om aan de wensen van Gent tegemoet te komen. Na de afloop van het feest reden de koning en zijn gevolg naar de nieuwe gebouwen van het Rommelaere Instituut. De vorst werd er verwelkomd door de rektor, waarna de vorst de nieuwe lokalen bezocht. Daarna reed het ganse gezelschap naar het gerechtshof. Vanop het balkon werd de optocht van bebloemde en versierde schuiten en boten in ogenschouw genomen, in totaal waren er ongeveer een twintigtal boten en schuiten, alsook vier Zeelandse schuiten en boten met muziekkorpsen. Terwijl had een festival plaats, waaraan een vijftigtal muziekmaatschappijen deelnamen. Om zes uur keerde de vorst naar Brussel terug. 's Avonds waren vele straten en gebouwen verlicht. Bengaals vuurwerk werd gebrand op het Belfort, het Geeraard Duivelsteen, de Sint-Haafstoren en het Gravensteen, terwijl op de toren van de Sint-Baafskathedraal een elektrische lichtstraal over de stad werd gezonden. Op donderdag 22 juni had op het Sint-Pietersplein een militair feest plaats. Het feest begon met een militair concert. De oefeningen door een kompagnie wielrijders van een Brussels karabiniersregiment was voor het Gentse publiek een nieuwigheid. Daarna volgden nog een fantasia door een peleton van 32 ruiters van het 4e regiment lansiers, een wapenquadrille van het eerste linieregiment, een carousel met 64 ruiters van het lansiersregiment, alsook enkele andere militaire oefeningen. Op zondag 9 juli had een Venetiaans feest plaats. De optocht bestond uit 26 vaartuigen, die alle om ter schoonst verlicht waren. De boten stelden een aantal allegorieĂŤn voor, zoals de steden van Vlaanderen in de 16e eeuw, de maagd van Gent, de tijd van Keizer Karel, Leieen Schelde, enz. De boten vertrokken van de Bargiebrug en vaarden langs de Coupure, Lindelei, Koornlei, Kraanlei tot de Visserij. De heer Moeremans zorgde voor de muziek. 50
De "Buccentaure" (Galeiboot der Dogen van VenetiĂŤ).
Op zondag 16 juli had buiten de Kortrijkse poort een wedstrijd plaats voor versierde en bebloemde rijtuigen. Op zondag 27 augustus iladden internationale roeiwedstrijden plaats tussen de Wandelgembrug en Langerbrugge. Sport Nautique won het kampioenschap van Europa voor vier roeiers; deze club won ook de wedstrijd met twee roeiers. Tijdens de zomer hadden nog wedstrijden plaats voor de versiering en verlichtingen der huizen. Nog enkele andere gebeurtenissen hadden plaats : Op 7 augustus werd de maatschappij Melomanen, overwinnaars van de zangwedstrijd te Verviers , plechtig ingehaald. De maatschappij werd op het stadhuis ontvangen. De Marxkring had te Verviers de tweede prijs behaald. Het kanon bulderde, Bengaals vuurwerk werd aangestoken en de beiaard speelde Klokke Roeland. Op maandag 21 augustus werd het Gents a capella-koor , die te Brest de eerste prijs had gewonnen , plechtig ingehaald. Bestuurder van dit koor was Emiel Hullebroeck. Ook dit koor werd op het stadhuis ontvangen. Op 5 augustus had te Luik een internationaal drukperskongres plaats , 116 vreemde kongresleden bezochten onze stad. Op vrijdag 1 september bezochten de leden , die te Brussel aan de interparlementaire vredeskonferentie hadden deelgenomen , onze stad. Op 5 oktober kwam te Gent een telegram toe, waarbij werd meegedeeld, dat de heer Herberigs de tweede prijs van Rome voor kompositems had gewonnen , evenals de Gentse juffrouw Busine die er een tweede prijs behaalde
51
Moet er nog aan toegevoegd worden dat al deze feesten een massa nieuwsgierigen en kijklustigen aantrokken ? BRON Feestalbum (B.R.U.G. Acc. 53475) RECLAMES IN HET FEESTALBUM 1905 Dit feestalbum stond vol reclames. We willen er een aantal opnoemen: huis Van Hyfte (Nederkouter, piano's), restaurant Bouard (Korte Kruisstraat 3), huisLatour (Brabantdam 31, regenschermen), apotheek Pol Buss (Noordsstraat 38), huis Pol Madou (Coupure 48 , gebitumeerd karton), huis Gevaert (Brabantdam 14, piano's), huis Miebiels gebroeders (Scherpenheuvel, fruitbomen), chocolade Martougin, huis Le Plumet (likeuren), huis Fl. Broekaert (Stationstraat 38, pasteibakkerij, ook gevestigd in Brussel en "fournisseur de la Cour"), het Grand Hötel de Russie, boulevard des Italiens, Parijs, gehouden door een Belg, firma Vanderpoorten (Pollepelstraat 18, boekdrukkerij), huis Au Japonais (Veldstraat 44), Edmond Sacré (Kalanderberg 1, fotograaf), huis J. L. Buyens (Lindenlei 12, goudbrodeerder, maken van vaandels, ook voor het leger), huis Lummerzheim (Wondelgem, gebitumeerd karton, isolerende platen, bouwen van hangaars), het hótel Jullien te Nice (12 tot 20 fr.per dag voor verblijf en eten), huis Bourdon (juwelier van de Belgische koningen). Bejaarde Gentenaars zullen zich nog een aantal namen herinneren. Vele van de voornoemde bedrijven beschikten over een telefoon.
M. STEELS
ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Vervolg) Ter intentie van onze nieuwe leden herinneren wij eraan dat deze Gentse Keukenrubriek oorspronkelijk verscheen (een 20-tal jaren geleden) in het nu verdwenen tijdschrift "Palmarès". De herpublicatie van deze rubriek gebeurt met de vriendelijke toestemming van Mevrouw Penen die dit blad destijds uitgaf. De tekst is van de gekende folklorist wijlen Richard Van Kenhove. De geestige tekeningetjes zijn van de hand van François Zenner, alias FAF. Wij startten met deze reeks in "Ghendtsche Tydinghen" - 1982 -Nr. 3. Er is een oud spreekwoord dat zegt : "Ce que femme veut, Dieu le veut". Ik heb het niet uitgevonden en onze lieve lezeressen zullen het ons niet kwalijk nemen zo ik het niet alleen aanhaal maar ook een zekere gevolgtrekking aan geef : zo een vrouw iets in haar sierlijk (of soms wel ander) kopje krijgt zij minstens zoveel doorzettingsvermogen heeft als een man. 52
En înderdaad bij mijn volgend bezoek bleek het dat van de zijde van Tante Mele mijn verwacht "koelen zonder blazen" zich niet bevestigde en dat zij er absoluut met het oog op de feestdagen niet wilde van afzien haar voorgenomen gerechten ten beste te geven. Oude Keukenpiet scheen beter van humeur geworden en bleef (ondoordringbare loop van 't leven) neutraal, zodat wij het finaal op een akkoordje gooien en Oude Keukenpiet er een paar andere zaakjes zou aan toevoegen. Dus beginnen wij maar. En zo kwam Tante Mele eerst aan de beurt met : Kip à l'orange : Eigenlijk is het origineel gerecht "Caneton à l'orange" maar het bewijs was ter plaatse gegeven dat het met kip even lekker uitkomt. Laat ons dus van 't begin af, voor wie het niet zou weten, de kip (een mals braadkieken) eens onderhanden nemen. Het kieken, moet pas geslacht, geplukt worden in de richting van de staart naar de kop, goed zorgend om zo weinig mogelijk het vel te schenden (wat nu in dit geval wel van minder belang is aangezien de kip gewoonlijk gepluimd en geruimd wordt gekocht (tante Mele dixit !). De kop wordt afgesneden en de poten tot op het eerste lid. Het vel van de hals wordt op de gehele halslengte aan de rugzijde middendoor gesneden. De krop moet met de vinger worden losgemaakt en uitgetrokken. De kip wordt van binnen en van buiten gewassen, dan op de rug gelegd, de poten worden stijf tegen de borst gedrukt, zodat deze omhoog geduwd wordt en vastgebonden. De hals wordt in de holte gestoken, de opening met het vel van de hals bedekt en klaar is Kees. Van de lever wordt nu nog het galblaasje afgesneden, terwijl de maag wordt ingesneden tot aan het middenste vlies, en wordt gepeld. De maag, de lever en het hart kunnen bij het kieken gevoegd worden als het half gebraden is of gebruikt worden in het bereiden van een bouillon. Neem mij niet kwalijk, lieve lezeressen, als ik u behandel als mensen die nog nooit een braad- of andere kip behandeld hebben (en misschien is dat wel zo?) maar ik heb het nu eenmaal gezegd: ce que femme veut, Dieu Ie veut, en tante Mele is nu eenmaal een vrouw ... en welke vrouw ! En ik moest nu voor 't ogenblik buigen en zwijgen. Maar ziezo, nu gaan wij maar aan 't braden. Men bruint de boter in een kastrol. Het kieken, bestrooid met peper en zout laat men schoon langs alle kanten bruinen. De kastrol houdt men goed dicht en het kieken braadt zachtekeus mals.
'
•
53
Een andere manier bestaat er in het kieken niet in een kastrol op het vuur maar op een braadpan in een zeer warme oven te laten bruin worden en dan uit de oven te nemen en verder bezijden het vuur in een gedekte kastrol te laten mals stoven. Van tijd tot tijd eens omkeren kan ook geen kwaad. Het kieken mag ook hier en daar met dunne schijfjes spek doortrokken worden ofwel opgevuld worden met varkensgehakt, want kiekensvlees is altijd nogal droog. Men mag dan opdienen hetzij met. .. Hier dorst ik toch even de woordenvloed stuiten met te zeggen dat het er hier om ging: " Ă l'orange" . Dat bracht Tante Mele, die gans afgedwaald was terug op haar "Ă propos". "Ah ja !"zo zei ze "wel men neemt twee oranjeappels, pelt ze, en van de schil verwijdert men zoveel mogelijk het wit. Men snijdt de pel in fijne stukjes en laat die twee minuten in heet water koken , dan laten uitlekken . Nadat de kip voor de driekwart gaar is, voegt gij er de fijngesneden appelsienpel bij , ook het sap van die ene oranjeappel en vier soeplepels porto. En men laat nu gaar stoven. De zo bekomen saus die wordt gebonden met een weinig bloem lengt men nog wat aan met een weinig porto. Onnodig te zeggen dat de kip meermaals moet overgoten worden. De kip wordt nu in stukken gesneden en overdekt met de saus waarin men op 't laatst nog enkele minieme stukjes schil gemengd heeft. De schotel wordt bij het opdienen versierd met enkele sneedjes of kappitteltjes van de tweede oranjeappel. Buitengewoon lekker, besloot Tante Mele en zij had er waarlijk nog een goede nasmaak van. Toen voegde zij er nog vlug bij :wat er natuurlijk buitengewoon bij past is een Fruitsla : die gij zelf goed kunt samenstellen met perziken , abrikozen uit
dozen ofwel de zogezegde fruitcocktail en waar gij naar gelieve nog stukjes verse oranjeappel kunt bijvoegen. Kip met rijst: Nu kwam de beurt aan een soepkieken dat men laat gaar ko-
ken met selder, ajuin, een peterseliewortel en natuurlijk peper en zout. Dan schept men een deel vet van de soep waarin men (dat is klaar) ook de lever, het hart en de maag (Keukenpiets lievelingsstuk !) niet vergeten heeft. In dat vet laat men nu een fijngesneden sjalot stoven. Daar wordt nu een halve tas rijst bijgevoegd en een liter bouillon van de kip. De rijst mag men laten gaar koken maar de korrels moeten nog gaafzijn en mogen eerder wat
54
droog en knapperig aandoen. Bij 100 gram kan men een halve koffielepel currie mengen. Het kieken wordt dan in stukken gesneden, op een schotel geschikt met een krans van de rijst errond. Dan wordt alles overgoten met een zure eiersaus of een tomatensaus. En weer besluit Tante Mele met een oprechte zelfvoldoening : 't smaakt lekker. Korhoen au fme champagne : nu moeten wij nog luisteren naar het lievelingsgerecht van Tante Meie's vacantieverblijf : korhoen au fine champagne. Het komt eigenlijk hier op neer: of het nu een korhoen {of haan) of een eend of een kip is, het braden zal gelijk zijn. Misschien kan het korhoen even in een stuk spek worden gewikkeld, en bij de bereiding komt ook cognac van pas. Maar de goede smaak komt vooral voort door bij het opdienen een eerder zeer sterk gespecereide saus met een fond van tomatensmaak te gebruiken. Het geheim van de ware samenstelling daarvan schijnen echter noch Keukenpiet noch tante Mele te hebben kunnen doorgronden. Al wat ze wisten dat is dat goudgele aardappelkroketjes er fijn konden bij opgediend worden. En toch moesten wij nu even nog het recept horen van de Toast met zwezerik en champignons: men neemt sneden fijn brood die men stilaan in een braadpan laat krakend klaarkomen of men neemt toasts uit den handel die men even zachtjes laat opwarmen. Middelierwijl maakt men een bereiding klaar van gestoofde zwezerik (in ons nummer over de afval gaven wij een paar van die bereidingen) en er worden afzonderlijk bereide champignons bijgevoegd. Deze zijn voorafgaandelijk gereedgemaakt met boter, peper en zout en het sap van een citroen. Een Bechamelsaus wordt nu met het sap van de champignonsbereiding aangelong_en, en een eierdooier ingeklopt. Saus, champignons en zwezerik worden nu tot een geheel gebracht, op de toasts uitgespreid en even in de oven gestoken en warm opgediend. Tante Mele scheen eindelijk verzadigd, waarop Oude Keukenpiet vlug inviel met:
55
Pain à la Grecque : Men maakt een plat deeg van een halve kilogram bloem, 150 gram boter en 50 gram droge gist, en een koffielepel kaneel, en wat zout. Men laat het deeg rijzen en bewerkt het met het omhoog te werpen en te trekken. Dan legt men een dik papier waarop men kristalsuiker uitspreidt. Het deeg wordt afgewogen in stukken van 100 gram die men in de suiker rolt en op de ovenplaat (goed ingevet met boter) als een band openlegt en platduwt. Men laat nu in de oven bakken. Uit de oven gehaald snijdt men dadelijk in stukken van gewenste grootte en men laat afkoelen. R.V.
('t vervolgt)
DE GESCIDEDENIS VAN DE VIJTBORLUUTFUNDATIE EN HET LAM GODS (Vervolg) 1440, apri114. De bakkersnering die haar kapel heeft "achter Joes Vyts taeffele" wordt verplicht een gelijkaardig smeedijzeren hekken als dat van "Joos Vijt's trailge" (nota 201) te plaatsen. In hetzelfde jaar overleed pastoor Johannes Van Impe, de mogelijke inspirator van het Lam Gods. Zijn grafsteen wordt nog steeds in de crypte van de kathedraal bewaard (205). Kaarsen met gekleurde wapenschilden werden op de afsluiting geplaatst voor de verlichting van de kerk (noot 210C). 1440-1444. Het fragment "De Slechte moordenaar (Frankfurt, Städelsches Kunstinstitut), dat behoort tot het basiswerk van de Meester van Flémalle, is volgens Dhanens (204A) afkomstig van een Calvarietriptiek in de St.Jacobskerk te Brugge. Het volledige tafereel kennen we door de kopie van Jan De Coninck (Liverpool, Walker Art Galery). Van Mander zag in deze kerk een Kruisiging, die hij op het aktief plaatst van Hugo van der Goes (noot 15). Dhanens identificeert het werk van Van der Goes met de Kruisiging van de Meester van Flémalle. Zij meent dat men kort nadat deze Kruisiging voltooid was, niet meer wist wie de auteur ervan was (terwijl men dat o.a. van het Lam Gods nog zeer goed wist). Daar het een werk van hoge kwaliteit is en daar het gemaakt is geworden door een Gentenaar, plaatste men deze Kruisiging op het aktief van Gents belangrijkste schilder : Hugo van der Goes. Reeds hebben we aangetoond, 'zoals de Brugse chroniekschrijvers vermelden, dat het werk van Van der Goes geen Kruisiging voorstelt maar een Kruisafname-Bewening (204B). Merken we hier
56
eveneens op dat men vanaf de 16de eeuw Hugo van der Goes niet beschouwde als een Gentenaar, maar als een Brugs kunstenaar. De 3 andere basis-taferelen eveneens bewaard te Frankfurt stellen.: "0.-L.- Vrouw met het kind", "De H. Veronica" en de "Triniteit" voor. Volgens dezelfde schrijfster zouden deze panelen afkomstig zijn van 2 schilderijen uit de kapittelkerk te Middelburg, die in opdracht waren geschilderd van Pieter Bladelin. Pieter Bladelinwoonde nabij de Brugse St.-Jacobskerk. Hij was zo ingenomen met het Kruisigingstafereel, dat hij direkt 2 altaarstukken liet schilderen bij de Gentenaar. Daar men het paneel in de St.-Jacabskerk door de eeHwen heen vermeldde als een werk van meester Hughe, neemt Dhanens aan dat de schilder van de Frankfurtse panelen Hughe noemde (voornaam of familienaam) en wijst op het feit dat er een oudere schilder heeft bestaan die eveneens Hugo van der Goes noemde en die in 1451 ontslagen werd door de hertog uit zijn ballingschap. Dat we hier met een Gents schilder te maken hebben blijkt volgens Dhanens uit de reminiscenties aan het Lam Gods : de vlakke achtergrond zoals bij de Deisis {=14de e.ikonografie), het vooruitsteken van de voet bij de Triniteitzoals bij Adam van het Lam Gods, de gebeitelde letters op het voetstuk, de bloemen en planten op het Veronica- en Madonnapaneel, de mantel van de H. Veronica en deze van Johannes Baptist op het Gentse retabel en het gezicht van de slechte moordenaar met de onderliggende tekening van St.-Jan de Evangelist te Gent. Een mooie theorie die zeer aanvaardbaar klinkt indien er documenten in dit verband zouden kunnen gevonden worden. Niets wijst erop dat de overige panelen ooit geschilderd zijn in opdracht van Pieter Bladelin, en om de theorie van Dhanens zelfs te gebruiken verwondert het ons ook dat dergelijke 2 schilderijen van zo'n formaat niet bekend waren in de literatuur over Middelburg. Dat Robert Campin onmogelijk de Meester van Flémalle kan zijn, blijkt uit de Annunciatie die tot ons is gekomen en nog volledig aansluit bij de 14de eeuwse hooggotische kunst. Wij weten dat het Merode-altaar afkomstig is uit Mechelen. Verder worden er te Mechelen en te Antwerpen een paar panelen bewaard op de.oorspronkelijke plaats, die een duidelijke invloed vertonen van de meester van Flémalle en Rogier van der Weyden. Volgens mijn mening is de Meester van Flémalle afkomstig uit Noord-Brabant, dat paalde aan Limburg (wieg van Van Eyck).
1443, mei 5. Elisabeth Borluut overleed en werd daarna bijgezet in het familiegraf in de kerk van het Augustijnenklooster te Gent. Het grafschrift wordt vermeld in het Handschrift Borluut van 1568 {206). 1443, juni 21. Het jaargetijde voor Elisabeth Borluut wordt op dezelfde manier in de St.-Baaiskathedraal gecelebreerd als voor Joos Vyt (noot 204). 57
1444 (omstreeks). Dhanens (204A) merkt op dat er een compositorische verwantschap is tussen Petrus Christus "H. Antonius met schenker" (Kopenhagen, Stateos Museum for Kunst) en het Lam Gods. De houding van de schenker doet denken aan Vyt, terwijl de figuur van de H. Antonius verwantschappen vertoont met de eremyten van het Gentse veelluik. De handen zijn klein en schematisch gearticuleerd, zoals bij de apostelen van het aanbiddingspaneel. In 1980 (noot 35) was ze van mening dat dit paneel geschilderd was geworden door Hubert van Eyck in opdracht van Robert Poortier voor de H. Kerstkerk te Gent. Na Hubert's dood zou het werk voltooid zijn geworden door een Gents schilder die nagenoeg dezelfde stijl had als Petrus Christus. Thans schrijft zij het paneel volledig toe aan Christus. Daar het ruimtegevoel niet zo sterk ontwikkeld is dan bij de andere panelen van Christus, neemt men aan dat het hier gaat om een jeugdwerk. Dhanens ontdekte een ondefinieerbaar wapenschild in de onderliggende tekening en wil het in verband brengen met dat der Gentse familie Braem. Hieruit besluit ze dat Christus voordat hij werkzaam was te Brugge, een tijdlang in Gent zou gewerkt hebben(?). 1445. Tijdens het 7de kapittel van het Gulden Vlies in de Gentse hoofdkerk werd Alfonso V, koning van Aragon en Napels (1394-1458), als 42ste lid opgenomen in de orde. In hetzelfde jaar voltooide zijn hofschilder Luis Dalmau, die omstreeks 1431 in Vlaanderen (Gent) verbleef, het retabel de los Concelleres (Barcelona, Museo de Artede Catalmîa), waarop we de engelen van het Lam Gods en de Maagd van de Van der Paele-Madonna herkennen. Merken we hier op dat in het kledijboek van de Orde van het Gulden Vlies (Wenen) tal van gewaden gekopieërd zijn naar het Lam Gods. Het boek is moeilijk te dateren. 1448-9. De rederijkerskamers De Fonteyne gesticht in 1448 en St. Agnete opgericht in 1449 namen als attributen de fontein en het lam, die we terugvinden op het middenpaneel van het retabel. Merken we hier zelfs op dat de Fonteyne als patroon de H. Triniteit had gekozen, wat direkt verwijst naar het godshuis van de broeders der H. Drievuldigheid, dat omstreeks 1414 gesticht werd door Joos Vyt. Om die reden heeft Jan van Eyck de God-deVaderfiguur van het altaarstuk- en die ontworpen was door Hubert- moeten herscheppen tot een drievuldige goddelijke figuur. Het landschap van de in 1448 gedateerde muurschildering in het Gents Groot Vleeshuis "De geboorte van Christus" toont analogieën met het altaar dat 16 jaar vroeger tot stand kwam (noot 56). 1449. De tal van ontleningen wijzen erop dat de Meester van de "Annunciatie" te Aix-en-Provence (Clement van Eyck ?) (noot 35) het Lam Gods goed gekend heeft (noot 68). Een andere buitenlander - een Duitser -
58
Conrad Laib ontleende aan de onderste linkse zijpanelen figuren, die we aantreffen in zijn Calvarie (noot 68). Een tijdgenoot Conrad Witz blijkt enigszins de kunst van het retabel bestudeerd te hebben. De schaduwen van voorwerpen, die in de afgebeelde kamer staan, maar achter de schilder opgesteld (zodanig dat we ze niet op het paneel zien) tekenen schuine schaduwen af op de vloer vooraan, zoals we eveneens bemerken op de Boodschap van het Lam Gods (noot 68). Een ander Duits werk voorstellende een Kruisiging uit het atelier van Conrad von Soest, toont duidelijk dat men de Vlaamse kunst bestudeerd had. De mooie heldere lichtweerspiegelingen der wapenuitrustingen herinneren aan deze op het Lam Gods (207A). Rudy VAN ELSLANDE 't vervolgt
VRAAG EN ANTWOORD Mevrouw R. Lodrigo-De Mol schrijft ons: In het boek van Richard Van Kenhove "Straatlied in het Volksleven" is er sprake van "Siessen stond te pissen aan de deure van 't KomĂŞe" en vraagt "Wat is hier de betekenis van KomĂŞe ?" Mevrouw A. Huvenne-Mestdagh deelt ons nog het volgende mee i.v.m. 0 Pepita: "In de dertiger jaren stond dit lied ook op het repertorium van de zangmaatschappij "Den Broederband" in de Sint-Jozefsparechie te Gent. Het werd geleid door een (was het Robert?) Van Daele die samen met zijn broer Jozef en een zuster aan de Begijnhoflaan woonden. Zij (of liever het koor) zong dat voortreffelijk. Zo van: 0 Pepita, kom dans weldra, dans met mij de madrilena, 0 Pepita. Er was daar een rosse tenor bij (een heel goede). Naarmate het tempo van de hoge noten werd opgedreven, kwam zijn gelaat roder en roder tot dat het een heerlijke tomatenkleur kreeg onder de rosse krullebol. Als kinderen genoten we van het lied, maar wachtten nog met meer spanning naar het crescendo ervan in het rode gezicht van onze rosse tenor."
59
VORIGE JAARGANGENVAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Nog verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad: Jaargang 1973 nrs 11-12 1976 nrs 2-3-4-5-6 1977 nrs 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1978 nrs nihil 1979 nrs 1-2-3-4-5 +volledige jaargangen 1980 nrs 1-2-3-4-5 +volledige jaargangen 1981 nrs 1-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 nrs 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Register op de jaargangen 1 tot 10 (speciaal nr) 1983 nrs 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1984 nrs 1-2 +volledige jaargangen 1985 nrs 1-2-3-4-5-6 +volledige jaargangen Prijs per afzonderlijk nummer Prijs per volledige jaargang
60 fr. 300 fr.
Gentse stadstrams en -bussen (Lode Hoste) Prijs per boek: lid (250 fr.) -niet lid (350 fr.) +port 30 fr. Tijdschrift en!of boek kunnen afgehaald worden elke zondag, van 10 tot 12 u, in het Documentatiecentrum (behalve in juli en augustus en wettelijke feestdagen). Portkosten bij betaling op postrekening : Tot 2 nrs 20 fr. Tot 4 nrs 27 fr. Tot 6 nrs 35 fr. Volgende heruitgaven zijn nog verkrijgbaar: -Plattegrond Gent 1641 uit "Flandria illustrata" (1e uitgave door Hondius ¡ 100 fr. - Plattegrond Gent 1796 door Goethals (identiek aan origineel) 100 fr. Plattegronden dienen afgehaald te worden in het Documentatiecentrum (geen postverzending) De Bibliothecaresse, Van Geluwe-Eggermont A.
60
BIBLIOGRAFIE OP DE KORREL De tweede bundel cursiefjes van Michel Casteelsofte Piet Korrel, de geboren journalist (Het Laatste Nieuws, Het Volk) die onlangs verscheen is een echte elixir tegen de chagrijnigheid. Als 68-jarige geeft Piet nog wekelijks aan de Streekkrant in korte verhalen zijn wijsheiddesem : mijmeringen over mens en stad in een verrassend taalgebruik. Uit zijn bundel cursiefjes koos hij er zestig uit en illustreerde ze met welsprekende en geestige foto's :de onvervangbare weergave van dagelijkse ervaringen die vrolijk of weemoedig stemmen. Want het menselijk leed laat hem niet onverschillig, terwijl ook de warme genegenheid voor zijn vrienden kortweg uitstraalt. Als ervaren stropdrager kent hij ook de kleinheden van zijn stadsgenoten, die hij nochtans op zijn hart draagt. Deugden en ondeugden weet hij moeiteloos in een taaltje dat hij gebruikt en misbruikt over te dragen aan zijn lezers, ze te ontroeren en zijn woorden monkelend te aanvaarden. Kortom :een zeer genietbaar boekje te bekomen tegen 250 fr. (gunstprijs voor de leden van de Heemkundige en Historische Kring; de normale prijs bedraagt 295 fr.) door storting op de rekening 290-0019120-32 van" Journalisten publiceren zelf vzw. 9000 Gent".
R.V.
AANVULLENDELEDENLUST 2255. Teirlinck F., Losweg 8, 9910 Gent (Mariakerke) 2256. Van Schoote B., Kortrijksesteenweg 37, 9000 Gent 2257. De Graeve T., Antwerpsesteenweg 254, 9110 Gent (Sint-Amandsberg 2258. Ramon N., Palmendreef 13, 9110 Gent (Sint-Amandsberg) 2259. Fransoo P., Galgenberg 2, 9000 Gent 2260. Vispoel J., Boekweitlaan 49, 9130 Lochristi 2261. Mw De Backer L., Avenoesdreef 38,9810 Gent (Drongen) 2262. Wulffaert Fr., Henri Van Oaelestraat 21,9219 Gent (Gentbrugge) 61
2263. 2264. 2265. 2266. 2267. 2268. 2269. 2270. 2271. 2272. 2273. 2274. 2275. 2276. 2277. 2278. 2279. 2280. 2281. 2282. 2283. 2284. 2285. 2286. 2287. 2288. 2289. 2290. 2291. 2292. 2293. 2294. 2295. 2296. 2297. 2298.
De Ridder G. , Pekelharing 25, 9000 Gent Gelaude F., Nieuwpoort 6, 9000 Gent Verbeeck A., Hanekamlos 14,9120 Destelbergen Bollaert R., Martelaarslaan 71,9000 Gent Van den Meersche A., Sint-Pietersaalststraat 26, 9000 Gent Mw De Wilde A., Edward Blaesstraat 1, 9218 Gent (Lede berg) Vercammen M., Klinkkouterstraat 61, 9110 Gent (Sint-Amandsberg) De Vos M., Raas Van Gaverestraat 109,9000 Gent Coessens L., Palingstraat 1, 9800 Deinze Belpaire F., Jeroom Duquesnoylaan 37, 9820 Gent (Sint-DenijsWestrem) Terneus H., Hubert Frère-Orbanlaan 353,9000 Gent Mw Persijn L., Siegfriedstrasse 25, D-5300 Bonn-2-Mehlem Kneuvels B., Tichelrei 209, 9000 Gent Dr. Kaufman A., 30 Shore Woodcourt, Danville Illinois 61832 U.S.A. Mw. Ronsse M., Martelaarslaan 526, 9000 Gent Vollaert M., New-Orleansstraat 101,9000 Gent Dekeyser E., Jadestraat 13,9000 Gent Chauvin N., Rekelingestraat 1, 9000 Gent Mw. De Cooman E., Rijsenbergstraat 125, 9000 Gent De Dauw W., Antoon Sanderusstraat 21, 9000 Gent Mw. Mortier M., Hippoliet Persoonsstraat 93, 9219 Gent (Gentbrugge) Mw. Vanneste N., Groot Begijnhof 59, 9110 Gent (Sint-Amandsberg) Eeckman J., Kouterken 20,9842 Nevele (Hansbeke) Hutse M., Waterstraat 67, 9110 Gent (Sint-Amandsberg) Coucke M., Begijnhoflaan 95, 9000 Gent Delsupehe S., Kogelstraat 48,9000 Gent Van Huffel R., Charles Andrieslaan 8, 9000 Gent Claessens H., Jagerstraat 27, 9120 Destelbergen Van den Bogaert F., Belgiëlaan 53, 9820 Gent (Sint-DenijsWestrem) Tant H., Leeuwstraat 66, 9000 Gent Geirnaert, Alfons Braeckmanlaan 210, 9110 Gent (Sint-Amandsberg) Velghe A., Ahornlaan 29, 9910 Gent (Mariakerke) Mistiaen R., Kasteellaan 52,9000 Gent Mej. Juganaru S., Hofstraat 357, 9000 Gent Bové R., Marseillestraat 270, 9000 Gent Zenoer J., Kortrijksesteenweg 635,9000 Gent 62
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15de jaargang nr. 2 15 maart 1986
Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris. Voorzitter: G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235,9000 Gent Penningmeester : A. V erbeke Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres : Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg - Gent Administratie: Koggestraat 14-9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent. Lidgeld : 300 fr. per jaar. Buitenland :400 fr.per jaar. Steunende leden : 500 fr.per jaar. Beschermleden: 1000 fr.per jaar. INHOUD
Het Stapelhuis aan het Handelsdok. lnventaire archéologique : Het Pakhuis. Het Militair Hospitaal. Onze Gentse Keukenrubriek. De Geschiedenis van de Vijt-Borluutfundatie en het Lam Gods. Vraag en Antwoord. Puzzel1985. Verschenen. Bibliografie. Lezers schrijven ons.
64 86 90 105 108 112 113 li2 123 124
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont.
Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent.
HET STAPELHUIS AAN HET HANDELSDOK
Wat vooraf ging Toen in 1792 de Coupure werd gegraven , had men dringend behoefte aan een plaats om de goederen op te slaan . In 1779 bouwde men daartoe " den Keizerlijken Entrepot" aan het groot bassin op de Coupure, voorzien van "eene Wippe" of kraan. (Fig. 1) Toen op 27 augustus 1840 een koninklijk besluit verscheen dat te Gent een algemene stapelplaats van "vrijen wederuytvoer" diende ingericht te worden , dacht men eerst aan het beluik der gewezen priorij der Augustinessen van St.-Agnete (1) als tijdelijk onderkomen. Daar de stad binnen de twee jaar jaar een nieuw entrepot moest bouwen en hogergenoemde priorij niet beschikbaar was , nam men zijn toevlucht tot de oude" Keizerlijken Entrepot" op de Coupure. Daarin zouden de koopwaren welke per spoor of per schip aankwamen voorlopig opgeborgen en dan naar andere landen opnieuw vrij uitgevoerd worden zonder inkomrechten te betalen. Na de afwerking van het nieuwe stapelhuis aan het dok geraakte het Keizerlijk Entrepot in onbruik. In 1852 werd het eerste deel ervan afgebroken en vervangen door het blindenhuis of Instituut Van Caeneghem; de rest verdween in 1865. De "Wippe " of loskraan werd in 1885 verkocht. De stad groeit De dokwijk , begrensd door de Dampoortstraat , Ham en Dok-zuid kwam tot stand in de periode 1859-70. (Fig. 2) Loodrecht op de Warandestraat en de Zondernaamstraat werden er verschillende straten getrokken die de
Fig. 1.
De Coupure met den Keizerlijken Entrepot.
64
65
Ham met het Dok-zuid verbonden. Deze volgens dambordsysteem aangelegde arbeiderswijk is op dit ogenblik gedeeltelijk onbewoonbaar verklaard en gesloopt. De Ham zelf, die in 1859 een nieuwe rooilijn kreeg, kwam uit op het Stapelplein. Dit in 1828 aangelegd rechthoekig plein, centraal gelegen aan de westzijde van hetzelfde groot gegraven Handelsdok, werd in 1844 voorzien van een monumentaal "Entrepot van Vrije Wederuitvoer". Het is over dit gebouw dat wij het verder zullen hebben. De Fiévéstraat (1857), op het eigendom van de grootgrondbezitter FiévéGoemaes, verbond het Stapelhuis met Nieuwland. Het Muidegebied werd pas in de 17de eeuw opgenomen in de stedelijke versterking. Tot in het begin van de 19de eeuw bleef het een zeer landelijk deel van de stad. Op de plaats van de 16de eeuwse stadsversterking werd in 1827-28 een dok gegraven die het kanaal Gent-Terneuzen verbindt met de Leieen de Schelde. Het bevorderde de industriële expansie en de geleidelijke ontwikkeling van een arbeiderswijk in een omgeving die tot dan toe onontgonnen was gebleven. De aanleg van het Entrepot voor Vrije Wederinvoer met een spoorwegverbinding met het Zuidstation en de bouw van de stations Gent-Waasland en Gent-Eeklo versnelde nog deze evolutie. Architecte Extraordinaire de Ia ViDe
Laten we even terugkeren naar ons stapelhuis. Hiervoor werden in 1840 een hele reeks voorstellen ingediend bij het stadsbestuur. De plannen van architect Roelandt (2) werden aangenomen (fig. 3) en reeds hetzelfde jaar begon men met de uitvoering. Samen met de gebouwen werden eveneens voorstellen voor de aanleg van de spoorweg en de toegangswegen ingediend. (fig. 4) Met de bouw van het Stapelhuis was Roelandt niet aan zijn proefstuk. Reeds sierde de aula van de Rijksuniversiteit (1819) de VolderstraaL Verder waren er nog La Concorde op de Kouter (1826), het justitiepaleis (1832), het Casino op de Coupure (1835-36) en de opera (1838-40). Deze lange reeks zou met het stapelhuis niet eindigen. Roelandt tekende later eveneens nog de plannen voor de manège in de Lange Violettenstraat (1851-53). Ook buiten Gent was hij zeer bedrijvig. Hij tekende ettelijke stadhuizen, kerken, hospitalen en andere monumentale gebouwen. In 1818 had de gemeenteraad hem ten andere reeds aangesteld tot "Architecte Extraordinaire de la Ville" ...
Op het eerste gezicht lijkt het entrepot een te verwaarlozen projekt. In "l'Histoire de 1'Architecture en Belgique van A. G .B. Schayes (1852) wordt het evenwel "le premier exemple de l'application de l'architecture romane aux constructions civiles" genoemd. Roelandt tekende dit gebouw in 1843 in een vrij traditionele vorm met houten dakspanten. Het interessante detail is een centrale glazen galerij waarvoor hij een ijzeren spitsboogspant tekende. Bij verdere uitvoeringstekeningen wijzigt hij die vorm in een 66
-'i' '
( ,,
;.,
/
'( N'<" ·'fo~,.,~,,? · de. /"
··' .",
i( (;:;. N/,,..h,.,'/·
'".
-1/n·
/
r
,'{ Y"U•'/.
. . ' j3f).
(~
\..qt~/ 4)·~~ 'I ~ -ótH ,
----~~- 1.~: ~~ i:
~ptw ·-· ä:U* · ~'1W777Fr~m;;g~~h..- i t~ :. : H(, ft,;\ ·: ,:t (,! l~ l!b f:i,; ·Oi l ; {l
- ·
_ - -
..
l.
~,.. -~·~--...........-~ ~;; P'. fd~fu @J~hlli.~if(PS!~~::i., ." .
·
_
·
-
.... __
..
...,..
•
0\ -J
~~~-- -
I
. . 1 jp
1.!: 'l ~
~- . -~~-~~!?' .
:!( ~!f -~-
!"" ... . . . .
E:
.-. -.
~.r....~~ :
.. •
..;..a..;;.:lW.::;!"-.-:-o .....~ ... -~~--;,.-.
.-
~t
~J + + ;~::::--+f:::::...~.t . 5-.-,1"':-if .,::~::::.::. -:·±~
. , ln.
-~::-::::·::::.::·
• • "! .
~
....
··r·
j\
..... . . .. .
"" .............. ,
_.; _.._~~
fj,J""
(~::::. r· .
A'h <
},"""'"'"#fy·-' .• ,
•-~··E-4-
4
t
"~+-;;---~
;rz;~::::~~:::~
Fig. 3. Ontwerp van· L. Roelandt. Alleen het rechtergebouw werd gerealiseerd.
_
([:.'::Î ~::
/
~-
~
Fig. 4. Ontwerp van het goederenstation Gent-Oost (Dampoort) met verbinding naar het stapelhuis.
rondboog met de bovenzijde in zadeldak. Men schrijft 1843, periode van de opkomende rondbogenstijl, o.a. v.üi lUl. MM. 11•u• te Wenen waar Etzel zijn "DianaJLO:tl:tG E~ DE K.Oli1J:GI:t bad" bouwt. Het is precies deze :Der Belgeq , spanttypologie die Roelandt met n v..&:~ UH. K.,K. Hooanror:l'l' D.'fi herlog 17an Braband en dm ~~ meesterschap zal hernemen in 1853. van rta:n.!eren. Twee grote vleugels werden gepland, gescheiden door een binnenkoer. 11BT LBGG8lf VAI'I 0118 l!EJIS;l'.EI'I 6Tll.EJ( Slechts de rechterhelft werd uitge'V'ÀJI' BBT ÜazlUBiiiÎ ~OT Yflll vrye wedtritlt&:oeriilf!• voerd. Het stapelhuis was voorzien lltit l(óllt>!fie .Ji. Burgemuster en &he, emm, van een - o, ironie ! - "brandvrije" Venlitti-•t d., inwouiM·s dat HH. MM. de gietijzeren dakconstructie welke J{ou;ug en"' de koniugip,,. al&a!ud" 1111. KK, gegoten werd in de werkhuizen van Hoo"'!lt'dt·n, de Ue•lo.,·van Bràl>tantl·, ell J., Gr.:r van VI èn,!e·.e~ ,. d•-ze l:itad ml'l hum... "Le Phoenix" op de Brugse Poort te t.·genwoonliuhdd zaHi:u Vt'fllt'rt·u,deo. l\tlh'D .dag 1, Dyn;:iag 2, en :W'<l<l'nsdag 3 Jnly nil<!d· Gent en "Marcellis" te Luik . · l'!U•eude. ' nn. MM. l!;Ullo:n den M;aen;lag. omstre.l- Roelandt had de zaak zo stevig elf uren; acn de >Jtafe van deu .)'"Ze;.-u w•cg geconcipieerd dat bij de herbouw de a•·nkom.·n. !>·· proviucial~ c:n st.-.{,•JJ'~" k~tu· r.:n ·wllt·n iicb aldaer begeven , •>111 hoog~1· oude funderingen hergebruikt kond. Z"lvcu te Otlh'l!D~·n .tm k' l.e:;t>k·ideu n••e' den worden. h"t Gt•uverncmimts .Hotel, Jahraer <Ie Kouîug J<'hoor zal geven aen'alle de autorifelfen Votll a.. Stad om eeu ucr '.~namidda~s. .·Op,L~l ooceub1i.Ue• a.-ukoi.ui>t ~au ntt :\1 '\1, sulli<n ·hel bomt-. :dl• klok- ·vàu · bet · lklfurt , eo •lic van a.l d<: l.•r... n .don:.~!ad 2-i<·b l~hm
Eene doelmatige aenspraek ... Op maandag 1 juli 1844, omstreeks 11 uur, wordt koning Leopold I met hoor~u. · · · · Des i\VOBIIB1!;1llt.·u nn. MM.en fl!l KK. zijn familie aan het station Hoogheden het Feest in d, n Caai~ao mt't bunu•· verwelkomd door de leden van stadslut{t"DW(Vndi§held v•·n-r.rru., De11 DJ!nsd~!h .:a J~,~ly,,. de.s mitld"g~, .zaL en provinciebestuur. Om één uur 's Z. M. de K<>aiug; ia fuil'bJ'WcZ"!' VdU U. M. dtt Kouin~:iu -,. eu 11:1.· ·K !\. Hooghèdt.'ll <fen middags wordt hij door kanongebullierlog y_au.Br~b ..ut én den Grad hO Yl~~.cu~ d.în·u, al•medc van dcu G.-m.·dtle· a.·.t tlez",. der en klokkengelui op het "gouver-: S:ad, ~u eelt.•r d, rutatie uit d··n Gcmeruh·- nementshotel" ontvangen om er m•·rl van 8rU!:3".· op het K<>"JIIl1n4d•.lok. dt·n l .."rat. .n steen leeg•· u van h<·t algcm"~'u t;ulre- audiëntie te verlenen aan de aanwe.p•lt ttan vry<: we~l.,ruitv.,.,tiug. 'S n"miJd.gs l!;•tlleu 1111 MM. en UH. KK. zige prominenten. 's Avonds wonen -ll,JUgl.eJen 1 à. u Pioesou"u- wedoli'J'd eu Je~ zij een feest bij in het Casino op de ,.. unds dco.grOQlel!- Bal, welli•.:n îu d.e zalen Coupure. 'liilll het Schuuwlmrg idl plaeis hebben, md -huuue t.-geuwooniigbcitLve!·eeu·u. Dinsdag 2 juli is de grote dag : 'smido.,u Wt~eu3tlaj'C. 3 July, ul Z. M. dti Ku· dags legt de vorst in het bijzijn van uiug oo•lersehdtluue uyverhcids · g~:~tiehteu Üt:l St.od h.·'l.<..,Ji.t>.U. zijn echtgenote en zijn kinderen de Gcdureuole d., d.. gen van de Kermi:i, zulleu .de ouJcl·scûcid.,ue veruuudiug.. n van d·· Uni· eerste steen van het "Algemeen vo•rsih-ÎI voor ho·t publieL. op<·nstaen,, v.all 10 urcu ',; morg.,u.s tut een u<:r •,. uamiudags. · Entrepot van Vrije WederuitvoeGeul, den _36 Juny 1844. C. os Ksaçnova. Ter o:donnaulie, de &cr'ettu-is 1 Cu. Yu lloY-s, ·
Fig. 5. Artikel uit "Gazette van Gent" nr. 4470 van zondag 30 juni 1844 S.A.G.
69
ring". 's Namiddags wonen ze een paardewedstrijd bij en 's avonds luisteren zij het bal in de opera met hun aanwezigheid op. 's Woensdags worden bezoeken gebracht aan verschillende fabrieken en gedurende de gehele periode van het koninklijk bezoek is er kermis, zodat de goegemeente, na zich vergaapt te hebben aan de koninklijke praal, zich te goed kan doen aan een gezonde portie Gentse leute. Over deze eerste steenlegging bericht de "Gazette van Gent" nr. 4471 van woensdag 3 juli 1844 ons het volgende : " ... de voornaeme plechtigheid van dien dag was het leggen van den eersten steen van den entrepot op het handelsdok. Hunne Majesteiten, vergezeld van hunne doorluchtige kinderen en verder gevolg zijn aldaer omstreeks middag aangekomen. Het is de heer schepen De Pauw die in deze omstandigheid het woord heeft gevoerd en die met zijn gekend talent en diepgrondige kennissen den koning in eene doelmatige aenspraek het voorwerp der plechtigheid heeft ontvouwd. Daernaer is men tot het leggen van den steen overgegaen en is het proces-verbael door HH.MM. de koning en de koningin, HH.KK.HH. den hertog van Brabant en den Graefvan Vlaenderen en verdere personagiën getekend. Deze plechtigheid welke op de oevers der vaert eene groote menigte had bijeen vergaderd, had wezenlijk iets aandoenlijks. Met welgevallen zag men H.M. de koningin de jonge vorsten de handen ootbloaten en zag men haer de schrijvende hand leiden der jonge spruiten, die, zoo de Hemel het zegent, bestemd zijn om met dien zeiven entrepot op te reizen en te verouderen, en door bestendige zorg, tot het bevorderen van het geluk hunner onderzaten mede te werken." Koninklijk metselwerk Hogergenoemd proces-verbaal vertelt ons : "Et afin que eet acte solennel soit transmis à la postérité la plus reculée, la relation en a été gravée sur une feuille de cuivre scellée dans l'intérieur de la pierre même posée par Ie roi." (fig. 6) Het truweel dat de vorst daarbij gebruikte wordt nog steeds bewaard in het Bijlokemuseum. Het stadsmagistraat had op geen frank gekeken en speciaal voor die gelegenheid bij de Gentse zilversmid Joseph Van Branteghem (1791-1862), wiens meesterwerk er op voorkomt, een verguld truweel laten ontwerpen. Het werd met origineel schrijn geleverd door de Brusselse zilversmid J. Herremans "Bijoutier joallier de sa majesté la reine et de LL. AA. RR.le comte et la comtesse de Flandre, Marché aux Herbes, 100, Bruxelles", voorwaar een mondvol. Volgende tekst is op het truweel gegraveerd : S.M. LÉOPOLD.1R. ROl DESBELGES POSE LE 2 JUILLET MDCCCXLIV (1844)
70
...---~ )
__. .
'')
..h h.J ·..he~c;f i· r% .-n he -r/.- ~7'M'7f;; Pt . .
Fig. 6. . l e bladzijde van het proces-verbaal van de eerste steenleggmg door
71
z ·M · Leopo ld I ·
Fig. 7. Truweel gebruikt door Z .M. Leopold I bij eerste steenlegging in 1844. (Bijlokemuseum - foto Levis) .
72
EN PRESENCE DE S.M. LA REINE DE LL.AA.RR. LE DUC DE BRABANT ET LE COMTE DE FLANDRE DU CONSEIL COMMUNAL DEGAND ET D'UNE DÉPUTATION DU CONSEIL COMMUNAL DEBRUGES LA PREMIÈRE PIERRE DE L'ENTREPÖT GÉNÉRAL DE LIBRE RÉEXPORT A TION ÉTABLI À GAND EN VERTU D 'UN ARRETÉ ROY AL DU 27 AOÛT MDCCCXL (1840) Bij de verwelkoming van koning Leopold I tijdens de eerste steenlegging noteerde de griffier de volgende gevleugelde woorden : " Na zes eeuwen pogingen had de stad Gend , door hare volherdende krachtdadigheid , en door de weldaden van twee harer koningen deze vaert en die ruyme haven bekomen , waarin den Oceaan eyndelijk zijne pligtige golven stort; maar de edele en nijvere stad ontbrak nog een koophandelspaleys , eenen zeetroon, en gij , Sire , komt er de grondzuylen van leggen. "
Fig. 7bis. Truweel in origineel schrijn (Bijlokemuseum- foto Levis).
73
Fig. 8. De stukwerkers haastten zich op hun nieuwjaarswenskaarten voor 1845 reeds te pronken met het entrepot. (Porceleinkaarten bib!. R.U.G .) .
J)Jol •u.a' tl''1!'l!Stimxn~~~t11Ui)~ ::;ç srra : )'H•JJU"l'atN ~
74
STAD GENT. OPENBARE
AAIBBSTBDIB. der opbouwingswerkan eener houton loà:aai, ~ den omheiningsmuur V&ll den eutrepot, iD. den DGL
En bij de eerste verjaardag van de eerste steenlegging : ... "Reeds komt een aanzienlijk gedeelte van Gends Koophandelspaleys voor het verwonderde oog opgerezen ... wordt Vlaandereos hoofdstad met een nieuw prachtgebouw begiftigd, en zal den vreemdeling in ons monumentrijke Gend nog eens te meer te bewonderen hebben. "
S:et College va.n Burgemeester e n - -
Werken Reeds in 1849 worden met goed eerst vastgesteld voor het opbouwen TUI-IIoatai loskAai op den Dok. venehoven la ~ op 1& .lmd. gevolg onderhandelingen aantoekomende. De aanbesteding der voon:e!de werken zal plaaá hebben Maand&<!", 18 dezer, ten 11 ure 'a mol"IJ<!DS, In geknoopt met de regering om het het bureel der Werlren, ten Stadhufze, a l - d& biedingsbiljetten zullen aanvaard wO!'Clen, ~ op lult stapelhuis door een spoorlijn (3) oogeubllk der aanbeetec!iD3. 1Je bledingsbiljetten ~hreven op _..t n l l • met het staatsstation te verbingelijkvormig moeten zijn aan het ~ ,.... voegd aan het kohier va.n laaten en ~ . den (fig. 4). In 1856 werd deze S:et kohier van lasten, de metiDIJIIta&t en d& plannen zullen alle dagen, ter inzage der belan8voor het verkeer opengesteld en hebbenden, berusten in het bureel der werken, d& liDn· dag uitgenomen, van 9 ure 'a lllOJ'II"D'' ~ Z ure . in 1857 werd de eerste kraan , een 's namiddags. GOO.aan ten Stadhulze, den 11 Kaart 187'11. . handkraan van 15 ton - in de GraJ IE1lCII01'1:. ............... . . werkhuizen Carels gebouwd ,<\.-J. DE ,,·uam. aan het Dok opgesteld. In 1872 werd een openbare aanbesteding uitgeschreven voor de Fig. 9. "opbouwingswerken eener houten loskaai, binnen den omheiningsmuur van den entrepot in den Dok." (Fig. 9) Brengt ter kennis der belanghebbendeD dat,_. volp d& 88.II.Ste.ande &t!&tiug der ~ 4e ~
1)[
De grote wereldbrand ontsprongen Het jaar 1914 begon beloftevol voor de Gentse haven. Men dacht nu de vruchten te kunnen plukken van een lange reeks pogingen en inspanningen. Toen brak plots de oorlog uit. .. Op een periode van intense bedrijvigheid volgde plots een lang en doods tijdperk van volslagen werkloosheid, dat duurde tot aan de bevrijding van de stad en van het land op 11 november 1918. De haven had niet alleen te lijden gehad door het stilleggen van alle havenactiviteiten, doch vooral van de door en door grondige vernieling van haar installaties op het einde van de oorlog. Het kanaal bood bij de wapenstilstand een jammerlijk schouwspel. Bleef het gedeelte van het kanaal op Nederlands grondgebied door de neutraliteit ervan onbeschadigd , des te apocalyptischer was de toestand bij ons. 75
W~ ::•6a~d
"..... ~
-·
le-
Doek et i"Entrcpüt
Alle kunstwerken, vanaf de grens tot Gent lagen vernield in de vaargeulen van Zelzate, Rieme, Terdonck en Langerbrugge. Bovendien lagen vier grote torpedoboten gezonken en maakten het verkeer, zelfs voor de kleinste vaartuigen onmogelijk. In de haven zelf was de toestand navenant : drieëntachtig boten en ponten en allerlei machinestukken lagen op de bodem der dokken. De brug van de ringspoorweg aan de Wiedauwkaai en Meulestedebrug waren vernield. Op alle kaaien waren de straatstenen opgebroken. Op de vooravond van hun vertrek deden de Duitsers tot zelfs de gebinten van 60 elektrische kranen springen die ze niet tijdig hadden kunnen wegnemen en naar elders vervoeren. De kaai van de Middendarse was over 75 mingestort onder het gewicht van een immense hoeveelheid Rijnzand en grind die de bezetters er in zulke grote hoeveelheden hadden opgestapeld dat men een jaar nodig had om ze op te ruimen. Twee loodsen aan het Groot Dok, twee andere aan het Klein Dok en een vijfde aan het Houtdok gingen in de vlammen op. Er bestond noch elektriciteits- noch waterleiding meer. In het kort : nagenoeg alles was verwoest en verlaten. Behalve ... het stapelhuis dat nog steeds onbeschadigd overeind stond ! Brand Amper een half jaar na de wapenstilstand zou het stapelhuis zelf jammerlijk de prooi van de vlammen worden.
76
In één van de houten loodsen ernaast lagen al enige tijd balen jute opgeslagen. Deze hadden door zelfontbranding vuur gevat. In weinige ogenblikken stond de zestig meter lange houten loods in lichtelaaie. Vooruit nr. 143 van donderdag 19 juni 1919 blokletterde : "DE GROTE ENTREPOTS IN BRAND TE GENT Woensdagnamiddag rond drie uur, is een brand ontstaan in eene afhankelijkheid van de groote entrepots, Dokplaats, te Gent, die in korten tijd eene zeer groote uitbreiding nam. Wij waren spoedig ter plaatse en wonnen de eerste en volgende inlichtingen in: Het was omtrent 2 3/4 uur dat men vuur bemerkte in een hangaar waar jute (hennep) lag. De vlammen zetteden zich over tot den grooten entrepot waar eene enorme hoeveelheid koopwaren opgestapeld lag. Alle pogingen der aanwezigen om de uitbreiding te beletten waren vruchteloos en weldra lekten de vlammen naar de verschillende verdiepen van den linker vleugel van het gebouw over." Het vuur vond een doorgang langs de bovenbouw van de inrijpoort. Hierin waren er een zestal grote openingen uitgespaard die dienst deden als kooien voor de ophalers van de waren. Het houtwerk van deze ophaalkooien was een gemakkelijke prooi voor de vlammen. Door de tocht in deze openingen werden ze nog aangewakkerd en bereikten weldra het dak. "Dikke, zwart-gele rookkolommen stegen hoog-op in de lucht, zoodat de brand spoedig van verre zichtbaar was, en hadde het donker geweest, men hem uren ver had kunnen bemerken." De brandweer onder leiding van Kapitein-Commandant Galasse en luitenant Van der Beken was wel vlug ter plaatse, maar bij haar aankomst sloegen de vlammen al over naar het aanpalende middenstuk, het drie verdiepingen hoog massief gebouw uit rode baksteen, ook bekend onder de naam "Chapitre XII". · "De pompiers waren spoedig ter plaatse, doofden het vuur aan de afhankelijkheid waar naar men zegt het vuur is ontstaan, maar moesten zich bepalen bij het beletten dat de vlammen zich aan andere gebouwen overzetteden. De koopwaren die in de entrepots waren opgestapeld, zoals : suiker, koffij, sulfaat, nitraat, tabak, guano, enz ... gaven een uitstekend voedsel aan het vuur. De hitte welke dezen vuurgloed om 4 uur verspreidde was onverdraaglijk tot op grooten afstand. De ordedienst wordt door de politie gedaan. Men vreest dat het vuur zich aan de aan de overkant staande huizen zou kunnen overzetten. Het moet niet gezegd worden dat er na korten tijd eene groote menigte volk ter plaatse was."
77
Fig. 11. Nablussingswerken. (Foto Claeys - brandweer Gent)
NADERE BIJZONDERHEDEN (Om 5 1/2 uur) "Toen wij om 4 3/4 uur opnieuw op de plaats der ramp kwamen , had de vuurkolk zich nog meer uitgebreid. Twee hangaars naast den linker vleugel van den grooten entrepot gelegen stonden in lichtelaaie vlam, doch hier konden onze moedige brandweermannen verder gevaar tegengaan. Daken en verdiepingen stortten de eenen na de andere in, dit met een krakend en knetterend gedonder nieuwe dikke vuurklompen en rookwalmen in de lucht blazend. " Van het ogenblik af dat het hoofdgebouw vuur vatte, trachtten de belanghebbenden en bereidwillige burgers onder leiding van de verificateur Praets zoveel mogelijk koopwaren naar buiten te brengen maar wegens de snelle uitbreiding van de brandhaard moesten ze zich tot het gelijkvloers beperken. Een honderdveertigtal vaten wijn, kruiden en sterke dranken konden zo in veiligheid gebracht worden. Maar tijdens deze onderneming raakten al een tweetal personen licht gekwetst. En toen om tien voor vier een deel van het dak instortte, gebood schepen De Weert die bergingswerken te staken. Hij verzocht enkele soldaten die op de kaai aanwezig waren voor de ordedienst, ook weg te trekken. En inderdaad :de kaai was nog maar pas ontruimd of er vondteen geweldige instorting plaats waar twee brandweerlieden onder bedolven raakten. Ze bespoten daar de noordelijke vleugel van het gebouw, in de hoop het vuur te omschrijven en het 78
INag deemldli;br;d ___ lliJl.U~ rn:nu tra:N dt~
·rot op heden ia
oortaak
dezt
vtll
l>tafldUIUp Ulct gt>~iJÛ. Al8t meen
Wofû\
l.>(h cHI;.d - l.Wl!\h w1~ me:-!o·J~n - dut bet 'fû'n r in do gestat)tlde j11tu ontstvwJ.
De }l.;nupi~r Ut! lhuyue ûu!l-taaf, 00 ju : oud, •1uJe r nu i kittdetan, Ctl w-viiÉ.Wle :u.b 'loortunen, -was op bet wgenb:ik teil du,t. hl; g~twffeD werd, unrnh.ldcl.ió• oen
d~
li~k.
ffl"t
boof.d
het>
t:"tt»
~!~~\:~~~~irr*"i~t
Ó~TthtH!i ~~~".f:i'd.
s:la"~:"ht.otfer W&l
ató:
nrk ~cl~à~ he~tJ d:~ <
Vo'e uren lnng h;;t;
~toote
t~ct
vuur
1105 rnel u:ui~U" (.ÓU bra.-"d~
benghaiJ ;.tn~· •.ed, weennllr.toen. tlt \'hunmen (U~•Wt, beperk~
len ~i!lti mM dt-êl "VUut~oHt
t. belfJJt6e'Î6n ~ +1 lö belt~téll dat ûet \bt'r ttdl vtrd.er iou
fJY~nettt: n.
~na
alle. gevUt'
~·~::.. t
11iers, _wl1nten et1 ~uttt1~ii fetu,g,
,gt-JJdarmfHl
Jt&.l;r bonne
kónd !!U uur
de om·
li~~e.uûEr gt:~b<J I)W eu _gE''IH:!kt>n en (• mtJder~ uatht. keerden het groott.te d~l de r po11:1•
Ue ~-de
D
otlb&Yek.onbaa.r. M&n v-eru-
k~tf d11t er in den t.twgaar m:ilhotrocn ki lo
~Juiker gt1borgen 'ltareu.
Van de atAt t'it~á wiju konJeJi et ltiO l.nütwgebraeht ".ord~n .
~~t::~r ~e: d~at~~!to:d:i::f:~~a~n~
bedon, ge:dutend~ Jen _gaOli'ç_hen dag, foi.ten QtU roert bet pu1.o besproeie-n.
de rJ()tttpl!t$ elk&at at; t.e
He"
De brand aan onze Haven
aan de entrepot
l'i.l or.nf:
&al ~Ot)Ueht
nog enhJe ds.gft du-
ren voor.a.1e:et alle-~ "OU~g u.J uitgedoold ~ij n.
Van 1let. gebouW mon1"0 recht
blijve.tt
sleehta 'd e
De schade mag Gezamenlijk op meer dan• een millioen hegroot worden. l~r is g-cdt?e!.r telijke verzekering. Rond 1 1/2 uur barstte het vuur in ec~· houten lopds, dienende a;ls be1·g~ats voor hooi en. stroo van het leger, en gelegrn op. den tegenovergestelden oever v1w den. Dok,, op het uiteindé van den Kleinen Dok cuva;n den pasgebouwen kaaimuut'De soldaten, aidaar Yan dienst, konden· den brand h1usschen. ' Waarschijnlijk is h<'t nmr daa.r ook düot' zelfontbranding ont':ltnan. 1'cru a1·tlhcst<'ll in g Het slachtoffer, Qnst. De Eru:yne 4~ jaar~ oud, zal heden Zaterdag namiddag o;> ge-: meentokosten teraartie lJrsfcld worden. : Vergaderîng aan bet burgerlijk O~tsthuis' om 3 1/4 uur. f;.fgevaa.rdigJen \UH l'.fads- en StaabJicn-. sten zullen op de plechtigheid aan'IYezig\ zijn. ~------+-------
Ot ktaedeten vtm ve le #;t'beidera:, .S.Cth tt
h~!!:t»
uil de lrtJiker en de jui.A:!: bezjg, t ijn
, o.a. van
Utt- T IHt[ d• redding I 5
1M~.e:J!1~t j:!~r C::rJ~~e~k1, :U:*a~J!;
ttfiJI ~eltden v&t~ rtu.ig
d~n.
k<'n weggestoept war-
'
"&S
l)~ hi tte Yl\n a e-n gTOOl'e:D VO"\t r·k oik tó& be~ ig dnt ~old~~ot.e.n eh haugll.nt!J & llt~
den oTé tll1'int 1.'3.11 het br Md. 1rat·ct gii:le-
gt:n,
bMtt:n.d.i~ m~
watt>T mGe&t.. u
~
sptn(áen, om t t> belctt.en da.t ~ij oo1r l'Dnt l'.dt.&l touden. Ihdde . hei: vt:n1t tlcb 11:tr1 de7e m~ten " t'~~.-. d.c rtîfn.P htddto O!<~u: ~Hjk geweest. Men z,... rt d~t dtt a.1rn~e:rif•bt.e '!'e:hade "Vèt 5ebf"ÎIIt"ne miljM!neo b~loops1:n. wta. Ben d~l ricr 1-<il"P""~' ~ren zou Y<.:nekerd lijn, een
aoder detl
niet~
---- ---
<-Fig . llbi s. "VOORUIT" 20 jan. 1919 (Foto A.M .S.A .B. ).
overslaan ervan naar de aanpalende tweede houten loods te beletten. " Eensklaps weerklonk een pijnlijk en angstwekkend geroep : een stuk poutrelle had den pompier De Bruyne getroffen. De ongelukkige werd dodelijk gekwetst weggedragen en naar het gasthuis overgebracht. Zijn toestand is het allerminst hopeloos ." Onmiddelijk snelden soldaten en burgers de ongelukkigen ter hulp. De ene kon zich nog zelf bevrijden en ontkwam ongedeerd. Doch met zijn makker was het erger gesteld. Brandweerman De Bruyne was een veertigtal jaar oud , gehuwd en vader van een kind . Hij maakte deel uit van de kazerne van de Voorhaven in de LondenstraaL De bijgeroepen militaire verpleger van het Rode Kruis kon slechts de dood vaststellen . " Midderwijl had het middengedeelte en den rechter vleugel van het grote
79
gebouw vuur gevat steeds nieuw voedsel aan de vlammen gevend. De verdiepingen en gebinten, alles was in eikenhout, doordrengd met alkool, olie enz ... , en nu gevuld, zoals wij reeds zegden, met alles wat licht brandbaar was. De rechtoverstaande woningen waren door de geweldige hitte nu ook met brandgevaar bedreigd, en reeds kwamen daken in brand, terwijl ruiten sprongen en deuren en muren erg verschroeiden. Pompiers moesten nu hunne lansen ook hierop richten, zoodat deze private woningen ook grote schade hebben geleden. Terwijl de vuurgloed zijn vernietigend werk verrichtte, waren werklieden aan de arbeid begonnen om in de nog onaangetaste delen van het gebouw te redden wat kon, vooral wijn, olie, enz ... De naastbij gelegen hangaar van De Baerdemaecker, opgestapeld met hout en balen grondstoffen, werden insgelijks leeggemaakt, daar ook een deel van het dak in vlam geraakte. Onze brandweermannen onder bevel van hunnen nieuwen chef richtten ook hier weldra stroomen water op, zoodat men na een half uur werken mocht hopen dat alle gevaar voor verdere uitbreiding geweken was. De ordedienst, nu door gendarmen, soldaten en politie verricht, was goed, maar voor de pers was het niet gemakkelijk er door te komen ... De schade zal zeer aanzienlijk zijn. De oorzaak is niet bekend." Omstreeks 11 uur 's avonds was alle onmiddellijkgevaar geweken. Gans de nacht werd verder geblust. Pas na verscheidene dagen was alles uitgedoofd. Soldaten moesten zelfs gedurende de brand de hangaars aan de overkant van het water besproeien wegens de grote hitte. De schade werd op ĂŠĂŠn miljoen frank geraamd. Wederopbouw Gezien de wet van 4 maart 1846 de stedelijke overheid verplicht de lokalen voor openbare stapelhuizen beschikbaar te stellen aan het staatsbestuur, werd onmiddellijk een gemengde commissie (4) opgericht die de stapelhuizen te Antwerpen en Brussel bezochten. Na een grondig onderzoek werd besloten dat het nieuw stapelhuis: -zal gebouwd worden op dezelfde plaats en op de vroegere grondvesten. - zal afgezonderd zijn en tegen brand bestand. - een hoogte zal hebben van 16,5 m terwijl het vroegere gebouw meer dan 20 m hoog was. - zou moeten gemaakt zijn uit gewapend beton opdat men er 10 miljoen kg waren kunne bergen in plaats van 5 miljoen, cijfer van het vroeger draagvermogen. (5) Tussen de bevoegde firma's en ondernemers die zich toen met gewapendbetonwerken bezighielden,werd een aanbesteding uitgeschreven. De werken zouden binnen de 15 maanden moeten voltrokken zijn. (6)
80
1::
.....,
"'
1:: ~
"0
รถ
>1::
>"'
.....;
Fig. 13. Het stapelhuis in zijn huidige staat. Aan beide zijden van de middenste laaddeur bemerkt men de twee gedenkplaten. (Foto E . Levis , maart 1984)
Uiteindelij k kwam Van Kerckhove-Gilson uit de bus " ... aannemers te Gent, 28 Congostraat, laagste aanbieders voor bovengemelde werken, worden aanbesteders verklaard ( ... ) mits den prijs van honderd frank. (1.486.900 fr)" In 1921 begon men dadelijk aan de bouw van een nieuw stapelhuis onder leiding van Julius Van Volden. (Fig. 12) Alhoewel de werken snel vorderden en op het schema vooruit liepen kwam ook hier weer het ongeluk om het hoekje kijken : op maandagmorgen 2 augustus 1921 " ... te 7 1/2 ure , hoorden werklieden ineens een geweldigen knak, die deed veronderstellen dat ergens iets moest voorgevallen zijn. Aanstonds rondgegaan en aan 't achtergebouw was het te zien : de koord van den ophaalbak was doorgebroken en kwam met twee werklieden in volle snelheid naar beneden . De twee inzittenden : De Buck Karel , Aambeeldstraat 12, en Vanden Broecke Jan , Biestraat , 42 , werden opgenomen met verstuikte voeten en beenenen onmiddellijk naar de kliniek der Lieven de Winnestraat overgebracht, waar ze de nodige zorgen ontvingen. " (7) Korte tijd nadien stond een prachtig gebouw van vier verdiepingen, de binnenconstructie volledig in gewapend beton en opgevuld met rood baksteenmetselwerk ter beschikking van de handel. (8) Men had zijn lesje geleerd ... 82
Gedenkplaten aangebracht in de achtergevel aan de straatzijde. (Links) (Foto Levis , maart '84)
LLLL
Fig. 14. (Rechts)
83
De vermelding "ENTREPOT- STAPELPLAATS" werd niet op het fronton aangebracht zoals het plan op fig. 12 ons toont, doch in de gevellangs de straatzijde op de parking langs de Kleine Ring werden twee gedenkplaten aangebracht, (fig. 13 & 14) ter herinnering aan zijn bewogen geschiedenis. EddyLEVIS VOETNOTEN (1) Waar zich thans de Nijverheidsschool bevindt op de Lindelei. (2) Zie Louis Roelandt, M. Van Gent in Ghendtsche Tydinghen 1977 blz. 170-178. (3) Er waren eveneens privĂŠlijnen zoals toendertijd (1841) het traject Gent-Antwerpen linker oever via Lokeren en St.-Niklaas, ingereden in 1874 met als eindpunt het Land van Waasstation aan het huidige Antwerpenplein. Het in het artikel bedoelde station is het Eeklostation (thans Gent-Dampoort) van waaruit treinen via Brugge-Eeklo-Zelzate naar Terneuzen reden. (4) Onder het voorzitterschap v.d. Bestuurder der Rechtstreekse Belastingen, Tolrechten en Accijnzen, de voorzitter der Beheerscommissie v.h. openbaar stapelhuis in overeenstemming met de dienstoversten v.h. Stadsbestuur, de Tolrechten, de Yzerenwegen en de vertegenwoordigers v.d. Zeehandel. (5) Zitting van 19 april1920- Gemeenteblad 1920 nr. 4. (6) Zitting van 25 oktober 1920- Gemeenteblad 1920 nr. 13. (7) Dagblad "het Volk" di. 2 augustus 1921- 31e jg. nr. 177- bibl. R.U.G. (8) Het gelijkvloers ligt 1,20 m. boven de sporen, ten einde het behandelen der koopwaar te vergemakkelijken. Het gansche gebouw kan een last van 10.000 ton dragen. Het gelijkvloers kan 2.000 kgr. per m2 dragen; het eerste verdiep 1. 500 kgr. en de overige verdiepingen 1.250 kgr. perm2. Op ieder verdiep bestaan brede openingen met balkons, langs waar de koopwaar gemakkelijker in- en uitgelaten kan worden. Bij middel van elektrische liften kunnen de goederen naar ieder verdiep gehesen worden. Het Stapelhuis is in drie afdelingen verdeeld. Twee ervan zijn aan de douane voorbehouden; het derde staat ter beschikking van de handel. Het beslaat een opp. van 65mx32m en is toch 20 m hoog geworden.
BRONNEN "Gent onder Jozef 11" -1780- 1792"- D. Destauberg 1910. "EEN VREEMDE EEND IN DE BELGISCHE BIJT"- Decavele, Pairon, Van de Wiele 1980. "DE HAVENVAN GENT" -De Vreese 1933. "LE PORT DE GAND" uit "L' ANNUAIRE BELGE 1923" tekst V. Fris. "1830- 1930 LEPORT DE GAND- UN SIECLE D'EVOLUTION ET D'ACTIVITE"- Siffer, Van de Putte. "ATLAS GOETGHEBUER"- Stapelhuis S.A.G.
84
"GHENDTSCHE TYDINGHEN" jg. 1977 blz. 170-178: "LOUIS ROELANDT" M. Van Gent. "GAZETTE VAN GENT" jg. 1844 S.A.G. "HET ST.-PIETERSSTATION TE GENT"-J. Decavele, J. Van de Wiele uit "TOERISME IN OOST VLAANDEREN". ArchiefF71 "ENTREPOT" S.A.G. "VOORUIT"- jg. 1919 en 1921, Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging, Gent. "Gent sedert 1831"- Voornaamste gebeurtenissel\ 1831-1840; D. Destanberg 1903. "Vrij gedacht in ijzer"-1983 J. Baele en R. De Herdt, M.I.A.T. "Les monuments de la villede Gand." Prosper Claeys, R.U.G./G19.122 Dagblad "Het Volk" jg. 1921 archiefR.U.G. "Gids voor oud Gent"- G. Deseyn, -1984. "Stad Gent 1805-1980: 175 jaar brandweer."- 1980. Met dank aan : - de mensen van de tekenkamer van de Havendienst; -Mej. B. De Boel van de dienst onthaal van het Gentse Havenbedrijf; - Kapitein De Boever en epi. Claeys van de Stedelijke Brandweer Gent; -Dhr. Van den Kerckhove, conservator van het Bijlokemuseum.
85
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE ·FICHE NR 18 Op 20 april 1897 stelde Armand Heins, in de rubriek "Burgerlijke Bouwwerken- (Koommarkt) Gesloopt in 1897- XVIIIe eeuw (1719)", in de Franse taal een fiche op over
HETPAKHUIS Gelegen aan de westzijde van de Koommarkt, bijna rechtover StNiklaaskerk. Op de plaats die het inneemt zag men reeds op het einde van de Xllle eeuw de stadsgevangenis, Chastelet genoemd, waarvan het toezicht toevertrouwd was aan de amman. In 1716 liet de Stad de oude gebouwen slopen en gaf aan zijn architect Bemard De Wilde opdracht de plans te maken van het huidig gebouw, waarvan de eerste steen gelegd werd op 23 mei 1719. Het gebouw was geconcipieerd in de Lorlewijk XIV-stijl waarin Régenceinvloeden merkbaar schijnen te zijn. Met zijn 3 brede, boogvormige poorten, zijndorischeen Corinthische zuilen, zijn balkon, zijn siervazen en zijn breed dominerend fronton, vormt het een ensemble met wezenlijke allure. De vergulde, stenen leeuw die het gebouw bekroont, omklemt het blazoen van de stad. Bestemd voor de kantoren van de stedelijke octrooirechten, diende het Pakhuis achtereenvolgens of terzelfdertijd als Kamer van Koophandel, Tekenacademie (1755-1804), lagere school voor geneeskunde, messagene en openbare waag (1833), en meer recent, als school en werkbeurs. Op het ogenblik dat deze fiche verschijnt wordt het Pakhuis afgebroken om plaats te maken voor het nieuw hoofdpostkantoor. De Koninklijke Commissie voor Monumenten had het destijds geklasseerd als een monument dat diende bewaard te worden. Een zicht in aqua tinta van de voorgevel bevindt zich in de Choix des monuments ... du royaume des Pays-Bas van P.J. Goetghebuer (1827). Het Pakhuis is ook weergegeven op de naïeve prenten die dienst deden als nieuwjaarswensen van de amassers of lastdragers en waarvan de originele koperen platen zich bevinden in de bibliotheek. Voor zijn geschiedenis, cf. Pr. Claeys, Pages d'histoire locale, 111, pp. 210227.- Fr. De Potter, Gent, t.III, pp. 152-155. Naschrift
Alhoewel "Pakhuis" later de meest gekende naam werd, sprak men vroeger ook nog van : Hotel des Octrois, Openbare Stapelplaats, Middenkantoor, Messagene. Om het te bouwen werd niet alleen het "Chastelet" gesloopt, maar ook de 86
87
88
er aan palende huizen '"t Meuleke", ",t Clein Cortrijck" en de "Conijnenberg". De eerste steen werd gelegd door Burgemeester (toen nog "voorschepen" geheten) Hubert François de Nieulant de Pottelsberghe. De werken werden uitgevoerd door de aannemers Pieter De Smet en Jan De Meyer. Het was aanvankelijk bedoeld voor de diensten van de gemeentelijke belastingen, maar aangezien de beschikbare ruimte aanzienlijk hoger lag dan deze die vereist was voor dit doel, werden er ook verschillende particuliere magazijnen in ondergebracht. De gunstige centrale ligging zorgde er voor dat het nooit aan liefhebbers ontbrak voor de huur der verdiepingen. Eén van de 3 poorten leidde naar een overwelfde galerij waar zich de stadswaag bevond. Daar werden de "pakgoederen" gewogen door een gezworen weger en de koopwaren die aan de stedelijke rechten onderworpen waren, werden daar opgestapeld tot wanneer de rechten betaald waren. Rond 1832 werd er voor het Pakhuis een grote bascule of wipwaag geplaatst. De met paarden bespannen wagens en alle andere lasten van een gewicht van meet dan 10.000 Ko werden daar gewogen. Buiten de op de fiche vermelde functies werd het Pakhuis (o.m.) nog gebruikt door de Commissie der Burgerlijke Godshuizen (1797-1799), de Rechtbank van Koophandel (1798-1802 en 1832-1846). Bij de stichting van de Universiteit werden de cursussen van Geneeskunde er gegeven tot wanneer de nieuwe gebouwen van de Hogeschool af waren. (1817-1826). Verschillende compagnies van diligenties hadden er hun kantoren op het gelijkvloers. Voor heel wat koetsen was dààr de terminus en de meeste anderen hadden er minstens een halte. Na de kosteloze jongensschool die er gekomen was in 1831, kwam er zich in 1860 ook nog een kosteloze meisjesschool inwringen, langs de kant van de GrasleL Het is ook in het Pakhuis dat destijds de hoogste klassen van de stadsscholen de koren kwamen repeteren die zij moesten uitvoeren op de "prijsdeling", en dit onder de leiding van Karel Miry. Herbergde op een gegeven moment ook nog de eerste Normaalschool voor onderwijzeressen. Bovendien had de staf van onze kloeke "Garde Civique" er zijn hoofdkwartier. In het Pakhuis hing ook een klok die het openen en het sluiten van graanmarkt luidde. U ziet het, een gebouw met een zeer rijke locale geschiedenis. Zeer begrijpelijk dat tal van Gentenaars hevig gekant waren tegen zijn afbraak. Maar ook toen werd daar geen rekening mee gehouden. H.C.
89
HET MILITAIR HOSPITAAL* De oorsprong van het Gentse militair hospitaal is te situeren in Deinze. Tot aan het Calvinistisch bewind bevond zich daar het klooster van Sinte Margarete te Bethlehem, bewoond door zusters Augustinessen. De naam was overgenomen van het oude begijnhofuit die stad, dat in het begin van 1405 werd ontbonden. Enkele rijke Gentse poorters kochten in 1427 de gronden "dewelcke woeste ende ledich gheleghen heeft onder de oologhen van Vlaendere". ( 1) Ze bouwden er een kapel en verschillende huizen om er de Augustinessencongregatie in onder te brengen. (2) Uit dank voor de goede zorgen die de nonnen hem in zijn oude dagen hadden verstrekt, schonk een priester, Jan de Scuweleere hen zijn huis aan de Recollettenlei. (3) De woning deed dienst als "refuge" en opslagplaats van garen en lijnwaad, door de religieuzen in Deinze gemaakt en op de markt in Gent verkocht. De nonnen weigerden de taks aan de "pachters van de queilloete" (4) te betalen, waarover deze laatsten zich bij het stadsbestuur gingen beklagen. (5) De schepenen, die in 1427 het klooster onder bescherming van de stad hadden genomen, verklaarden "den voorseiden zusteren ontslaghen van der anspraeke van den pachters van der queilloeten van den pontghelde". In 1468 verkreeg het klooster te Deinze de officiele bescherming van Karel de Stoute. Ze hadden nu het recht het hertogelijk wapen op al hun bezittingen aan te brengen. Op 9 september 1477 kocht een zekere Gillis Baers, van Symoen uten Hove, voor "Viertich ponden grooten van den coope van eenen huus ende stede, huus ende erve zijnde, staende 't Eekerghem by der keercke", maar liet er zusters van het klooster van Sente Margerieten in wonen. Acht jaar later kwam het uit waarom Gillis zo genereus was geweest; "23 augustus 1485, Ie Gillis Baers ... dat ie cochte, waer de zusteren t'Eckerghem in wonen... ende inghelycxs twee ghemeten meersch t'Eckergem over de Leye, gheheeten 't Cleen Hamme kin, kenne dat ie al ghecocht hebbe met 's cloosters pennynghen van Sente Margrieten te BethleĂŤm in Deynse ende gha af ter stond al 't recht". Het ging de nonnen voor de wind want in 1503 werd Ser. Andries Tavernier als stroman gebruikt voor het kopen van een tweede huis; "verkocht hebbende Ser Andries Tavemier een huus metten lochtinghe gheleghen t'Heckerghem aen de Plaetse Joos de Groote daer neffens ghehuust aen deen zy de zusteren van Deynse an d'andere ... ". (6) De woningen werden permanent bewoond want in 1510 de 26sten in de hooimaand staat "Jan de Grotere, ridder heere van Exaerde, van Vaemewyck, etc, op bede van zyn heere broeder Lievin Bauwins, pryor van den *Het eerste artikel in deze reeks verscheen in "Ghendtsche Tydinghen" 1985, nr. 4.
90
ct.. ," t''
p{IL
d ~ ln i pl i t>.f•?rtr~K;;~l
-------
,t,:".JI}/ 1 w ttttdt t rn..Jf,. '"'' ?''~'f'ttf:J,i,,_IJUil'fYhnt , ,.,.-/, +I';NtfrN t~ !' •-yrNt.4 1.f1'1''11f•ttH
f
'JI'HII,
#{'(11((111(';1/nJ,o
1.-t/ t t
·• ,,,_, ... ,ah. '" '' don_" ..·•.l{mtllutllytJr " 4 'fh' ,"/riiJf •t• •~tl• l /u• fflt !'~"" #),,.- liftal t /~t i'ltttnflr"~l, ' ! ;,(..,".,.J.,/1 1'(,_,. dt , /( H td~
Ul•(tf)"f
,
•
I'""
'••Nhtfl'ftl'f
J'• l't ']),./Hit { ,'N, .,.n.5t-rll#'1 ",,)t •'~-nft(,,~,. ;liO ..u ; ((,.nl' ti• /);,,.f,~m#'(;,.yo,.,/#f~y/'''"'JI "'tf/iv~yo• lAlt l 'i ~ t·t ' ' '""" (/l'<"flrr ,,,t.tftlfr•lf"nhv~ti'J''"'"'r>'<- ~r~lrt>vl ' t.·e~ (
~ü llllldnt ,, ," ,.,,(",. .h••y/;,,.ut'nl ,.,.mji("/Ot.,dt/>1'1 Jrf.t ({c:orJin ,,f/j , .,uf~ lut9"~Jtl~rtl trH/dru n tl~ f''nhdttyn
a'ttyM'j': ''J'!""'d' t~yt-Nt
IA;(, looun dtt~ '"'"''t N~li />t( 7' .,.." '' r;;~ltn>J'''""' '"'( ,.,r f l(" t, o; o :J'i_~·t",.' "' , ..,." rt/, 1.-,N/unnt hw.•,IJ( rl- rtl• ' ' l't'' ~-r'/nl' Jr,.ffr,~A.nf '1Tt'( dr 11" 1, ' · 3,4, r( l· ,,,(#(' ,." ,.rt !r,r.Ntû ,.(, ?iullw ...... , .J,f,, 1/ ..;,n,.,f.ht·~"it+ "";~~ 'J'~'Itt,.l ~,., /ç ,'(~ 4<•. JJJ~''''j),,. ' ntlr J.,'l./r'f•":' ''" Jtl.<' wj/j Jtn. A;:,, '/'•'*"'4~ f'<r<~ri.- Jl'"'"" /ur/,r~,j,,u/ 1/t'<' ''~'~' lft"d,..., In, ~•"'t'~1 1"'t./17rrln.;J· llf'lt " ' ;(/n<il''"";'. ~/I• .,....._,,1"'' ' "/l p rrpllditll/ft'u ~ t.- , ..//.6•1f""f'/t_,~ •mtl d<'
j,,.,/1,1,-/u 1-rntkn.-IJJI•~•'~•f
IH'II \\ t Jt /MJUI
~~:~:;
.,
"\..--""
-.....
) ;: I•
-.....
·--:,
-,:;[__
('".:r~
>--.. . .;..
f .. r.,,,l',.ru·wrJ," <lûtr ~ I Jt•rnl'tt q!JJ, / 'j}l"('f'.f'.".l }nc~ ~~.S (t),., /I.J..•' r.;;,_,,) (. '"")
;;
r. A-,
;o•:ih
......... <
~".,
,. . ;., r ",....~
--~....'1""....
)
~~
,, <.Ç
1.0
.......
•. ,·
·~
.,
"'·
'
...~.t. . ,
-r, r . .,
.......,..~
·~---.
' ')
'
....,
'>;,('
. , .,.,'"V!:-
·~/_.11/"'
h<'l
~~>;.
~
'
~""" ;..
~
..s . ." "
-~ --::· .,."~ ~ ~"'"'""......"" ~.. ~. ,,..~ ~..,. -.,. '·:;..,
%..~...
-~
?-~')
'-':1'
"
-. _. ), ~. t,.""Y,
''·
C)
V
.,...
,~r
""' ~
f..· /
t-',r. .
./
.., /
"/' 1
___ l
\t.
./
1/tÎ'hth ·~lfn rft "'"'rt~nf!
\\'tl' _,.. '-· ra .,lr,. tr.-hAr_,.u,ult n,n_lll.y."~t J,.,(~ frm (rn"f<'ttftml,irtftt,(fJJ'*'' '·
Afb. 1. De achtereenvolgende aankopen door het klooster van Deinze . (Atlas Goetghebuer S.A.G .)
doostere van den Predicheeren binnen Ghend", de familiezitplaatsen in de kerk van Ekkergem voor eeuwig af aan de religieuzen van het klooster van Sinte Margrieten. In 1520 kocht het moederklooster in Deinze, van het begijnhof van Sente Lysbetten (te Gent sic) een "partceellande ligghende te Eekerghem achter de huusingen toebehoorende de voornoemden dooster te Deynse". (Afb. 1). Gevolg gevend aan klachten over het losbandig leven van de kloosterlingen stuurde de landvoogdes, Margareta van Oostenrijk een onderzoekscommissie naar Deinze. De prior van het klooster van Galilea, deze van de Predikheren, vergezeld van een pater Jeronimiet, voerden de inspectie uit en geven volgend verslag; "ende hebben daer ghevonden een scoen, eerlyck ende vote vergaderinghe van diversehen religieusen mannen ende vrouwen persoenen, onslieden in den heere zeer wel behaghende". Door dit rapport leren we de bezettingvan het klooster kennen; 44 nonnen, 102 zusters, 2 novicen, 1 prior, 3 priesters, 2lekebroeders en 12 knechten. We weten ook dat er in Gent vier zusters verbleven. Zoals alle kloosters had ook dit van Deinze zwaar te lijden onder de beeldenstorm ( 1566). De aanvoerder van de plunderaarsbende werd gesnapt en op 11 december 1567 op de Koommarkt aan de galg gebracht. (7) De jaren die volgden brachten niets dan misere en moeilijkheden met de Spaanse bezettingstroepen en andere rovers. De opstand van 1578 zorgde voor de genadeslag. De laatste overgebleven nonnen werden van hun nog luttele bezittingen beroofd en uit het klooster weggejaagd. De gebouwen, die reeds zwaar beschadigd waren, werden onder het Calvinistisch bewind volledig verwoest. Na de terugkomst der Spanjaarden (1584), vestigden zich vele religieuze orden in Gent. (8) Ook de zusters van Deinze, die geen heil meer zagen in de ruĂŻnes van hun oude woonst, kwamen zich in hun refuge op Ekkergem vestigen. Door hard werken maar vooral door schenkingen was het hen mogelijk reeds in 1611 een Gotisch kerkje te laten bouwen. (Afb. 2) Op 6 september 1642 was er hoog bezoek aan de nonnengemeenschap; "alsoo Schepenen begroet waeren vanweghe de priorinne van het dooster van Deynse binnen deser stede tot het legghen van den eersten steen van haerlieden nieu clooster". Dat de schepenen zo een steenlegging maar al te graag deden kan
men begrijpen als men ziet welk geschenk ze voor dit werk mochten in ontvangst nemen; "wiert gheresolveert haerlieden te vereeren met een stuck wyn waerdelick vyftich ponden grooten". Nu ze een nieuw, volledig ommuurd, kloosterpand met kerkje bezaten (Afb. 3), konden de zusters zich volledig toeleggen op het onderwijs aan dochters van rijke burgers. Ze openden een kostschool die in 1715 vierendertig inwonende leerlingen telde. De Augustinessen ging het voor de
92
I
I/
I j I
Afb. 2.
De kapel van 1611. De toren afgebroken in 1903. Ogiefvensters toegemetst in 1903. Op de achtergrond de kerk St. -Martinus.
r'
Afb. 3.
Klooster der Augustinessen. Links gotische kerk uit 1611 (nog met toren). Boven het klooster de toren van de St.-Martinuskerk. Zie ook L. Elaut: Gentse Ziekenhuizen. 1976. (Foto Kon. Inst. Kunstpatrimonium).
93
wind. Om aan de toenmalige rage van bezit van kunstvoorwerpen te voldoen bestelden ze schilderijen bij het dozijn. (9) Jozef 11, de grote hervormer, kwam roet in het nonneneten werpen. Hij schafte, onder vele andere, ook het klooster van Sinte Margriet af. Bij de openbare verkoop van de inboedel in 1783, werden 185 schilderijen op doek, 81 op hout en ĂŠĂŠn op koper veil geboden. Buiten dit aantal kregen de buitengezette zusters nog 68 doeken mee naar huis. Iedere geestelijke kreeg ook nog 100 florijnen Brabantsch courant als gratificatie en 120 fl. voor het zoeken van een nieuwe woonst. Na de Brabantse Omwenteling (1790) werd het klooster natuurlijk terug ingericht. Ook als de Oostenrijkers een jaar later terug kwamen lieten ze de zusters met rust. De bezetting door de Fransen in 1792, die maar 41/2 maand duurde, bracht niet veel verandering in de kloosterhuishouding. Na de Franse nederlaag te Neerwinden (18 maart 1793) kwamen de Oostenrijkers terug in de stad. Ze brachten maar liefst 3.000 gekwetsten mee. Sinte Margriet moest, zoals de andere kloosters, een gedeelte van de gebouwen afstaan als krijgslazaret. Maar de Franse expansiedruk was niet meer te stuiten en op 4 juli 1794 werden we bezet voor een periode van twintigjaar. Een van de eerste handelingen van onze nieuwe heren was het afschaffen van alle geestelijke orden. Hun eigendommen werden in beslag genomen als "bien public". De kloosterlingen werden aan de deur gezet en de inboedel samen met de gebouwen verkocht. Het klooster op Ekkergem ontliep dit droeve lot omdat het door de bezetter als krijgshospitaal behouden bleef. (Afb. 4) Zoals vermeld in de inleiding, werden alle militaire gebouwen, waaronder het hospitaal, in 1810 gratis afgestaan aan de stad met de verplichting van onderhoud. Vanaf dit moment en tot 1826 betaalde het Ministerie van Oorlog een huurprijs van 2000 frank per jaar. Voor die prijs wilden de militairen bediend worden. Reeds op 29 september 1810 schreef men werken uit voor maar liefst 2.868 fr en 20 centiem. (10) (Afb. 5) In 1827 onder de Hollanders schafte men de huur af maar onderhield het militair bestuur de gebouwen zelf. In 1846 kwam het herstellen terug ten laste van de stad. Na de ondertekening van de conventie van St-Agnes (zie inleiding G.T. 1985 nr. 4) sprak men de stadskas weer duchtig aan voor de grondige vernieuwing van het hospitaal. Onder andere bouwde men in 1853 een sectiezaal en een dodenhuisje. Alle militaire gebouwen kwamen in 1873 voor altijd ten laste van de staat (inleiding G.T. 1985 nr. 4). Omdat men uitbreidingsplannen had verwisselde het Ministerie van Oorlog met de stad het oude poedermagazijn op de St-Lievensvest voor enkele huisjes tegen het hospitaal aangebouwd. (Afb. 6) Aangezien de verzorging van zieken en gekwetsten in de militaire hospitalen meestal aan soldaten was toevertrouwd die niet deugden voor de krijgs94
:;:w
f"..,lb•;l~f., rJ.iuf -<1 , .• _,.;, ••."•• ,à .. l,/,. -~
., ..
Afb. 4. Het klooster van Sinte Margriet als militair hospitaal , 1796. (Atlas Goetghebuer S.A .G.)
95
dienst, maar ook niet het minste benul hadden van verplegen, was ziek worden bij het leger een riskante zaak. Maatregelen moesten worden genomen om verbetering te brengen in die toestand. Reeds eind 1831 riep Leopold I de hulp in van de Franse generaal Evain. Deze stuurde dokter Larrey (11) naar ons land om zich een oordeel te vormen over onze ziekenzorg. (12) De dokter vond onze ziekenhuizen niet veel zaaks en gaf wijze raadgevingen tot verbetering. Een der resultaten was dat de gouverneur van Antwerpen, baron Dubois de Neveleen zijn echtgenote, onder impuls van onze eerste koningin, kontakt namen met de zustercongregatie van de Augustinessen die het gasthuis "Hotel Dieu" te Parijs bedienden. De kloosterlingen namen de uitdaging aan en stuurden 13 nonnen naar het krijgshospitaal te Antwerpen. De verpleegsters begonnen hun werk op 15 december 1835. Spijtig genoeg duurde het nog 43 jaar vooraleer de hospitaalzusters van StAugustin, met moederhuis te Hoogboom, ook het Ekkergemse gasthuis kwamen bedienen (1878). De zusters kochten en woonden in het huis naast de hoofdingang van het hospitaal in de Ekkergemstraat. (Afb. 7) Ze hadden langs een poortje in de tuinmuur rechtstreeks verbinding met het gasthuis. Dat niet iedereen gelukkig was met de religieuzen leest men in de "Loteling" een socialistisch partijblad dat tweemaal per jaar verscheen. Dit van januari 1895 had volgende klachten; "zware arbeid der infermiers, strenge afkeuring van het gedrag der zusters, die in het hospitaaleene wezenlijke tyrannie uitoefenen, op allen welke een weinig vrij van gedachten zijn". De moderne tijd en de oude gebouwen eisten hun tol. Gedurende de dertig volgende jaren, werden vele herstellingen en vernieuwingen uitgevoerd. Onder de bijzonderste vinden we; - 1880. Inrichten van een laboratorium op de plaats van het oude wachthuis. - 1894. Nieuwe toiletgebouwen op de koer. - 1898. Vernieuwing van de sectiezaal en het dodenhuisje. - 1903. De kapel, gebouwd in 1611, vertoonde ouderdomsverschijnselen. De herstellingsdienst vond de kosten voor de reparatie te hoog en besloot, spijtig genoeg, de torenkap weg te nemen en de prachtige ogiefvensters toe te metsen. De kapel zelf werd omgebouwd tot ziekenzaal met ĂŠĂŠn verdieping. De moderne geneeskunde vergde ook nieuwe en grotere gebouwen. Gronden werden aangekocht, in 1905 van een zekere De Hoon 35 are 19 ca. De brouwerijen P. VanDriesscheen De Gheselle verkochten 81 are 36 ca. Na de beschrijving en het opmaken der plannen begonnen de aannemers Van Herreweghe en De Wilde, uit Gent, voor de som van 136.577 fr aan de bouw van vier nieuwe ziekenzalen en een gloednieuwe operatiezaal. Na afwerking was de hospitaalcapaciteit gestegen tot 300 bedden. (14) 1914! Het Duitse leger viel ons land binnen. Het legde beslag op alle mili96
.
, ... .... __""'--
--."'t"."~-.o!-
~
...
1\:IAIRIE DE GAND·
'
A.Vl S.
{ 1 !
J: f'
-
~u
adjudication rabais des tiavaux à faire dans l'Hópital militaire de cette Ville. ·
LE l\1A.IRE DE LA. VILLE DE Memóre de la l..éw-'on álwnneur,
GAND, lJatön de 'fEmpire., .• Infor!jle .Ie Public, que les Soumissions Jéliqitives pour l'entreprisè 'des travaux de réparations et changemens à faire dans l'Hópital militaire de cette Ville, seront reçucs au premier Bureau de la Mairie, jusqu'au 5 du trio is d'Octobre prochain 1 à dix heUI·cs du IDJltin précises , et que passé .cette époque elles né seront plus adw.ises. Ceo travaux sont évalués, par le devis estimatif, à la somroe ëe . • . . .. . . . . . .. . . . . .. . .. . .. . . . . \ . • ~ • 2.86Sfr· :loc:t. Les soumissi ons porterunt pour 5USCription: Scwuission potÎr l'ert- . treprise des travaux à faire dans 1! Hc;pztal militaire; el les d~vrent ~tre écritcs sur timbre, et contiendront, outre l'obligation de se ;:onformer au Cahier Jes charges, celle d'e:,écuter, à un prix ~xe, les travaux spéci{iés aux<lits C:lhier et Devis. • Les Cabier de charges et condilions, Détails 'et Devis estimatifs, approuvés par I'Autorité supérieure, sont déposés au Bureau susdit, ou chacun peut en prendrc connaissance, toos les jours (les 'Fètcs et Dimanches exceptés) depuis ncuf hcures du tn3tin. jusqu'à midi, et dcpuis dcux juS<Jn'à cinq hem·es Je ,·elevée. :Fait à l'Hötel-de-ville, Ie 29 Septcmbre 18ro. , Signé PYCKE. 'Nota. L'ouvuttt:re des Soumisslons :mra lieuMcrcrcdi JOctóhre , à en la Salie dt Séatlce de la JIJ;.irie
t t
beur~ du rnatiu,
,
MODELEDES SO UMI SSJO:NS. J<;, soussigné (metlr~ lr.s nom~ prtnnms ~:t proftst&on) Jeureurant à . , ••.... rue ... . . , dèpartement d~ . . . , we !k>umeLS f't m'tilibge de pr~ndro en enlrepriw les
tra~ux
cl f.alre <l.ans l'IJOpit.al militaire tie ceHe Villa, compris dans
hltR.h~;
un'f!tée par Ie Ma.irc d ~ b ville dt Gat.d., tuoyeonQo\ ia !Otume de (~ttçJttN la .somrMJ er~ lOillt>S
lel.lres) , . • . (nmCS. · Je me sotu:nets et n1'oblige en outre à remplir oaetemcut les clauses et eooditio ns impo~~·s par le Cahier dts charges, doot je di.-:.clare JI.Yoir- paTfoûw connaissaoce. Gand lè . . . . . . 1810. .,.
taire gebouwen. De loopgravenoorlog aan de IJzer eiste een enorm aantal mensenlevens maar nog meer gewonden. Reeds eind 1914 bouwden de "Feldgrauen" zes lazaretbarakken in de tuin van het hospitaal. (Afb. 8) Zelfs op 23 september 1918 kwam er nog een nieuw ziekenpaviljoen met galerij klaar om aan de niet afhoudende gekwetstenstroom te voldoen. Gedurende de vier jaren bezetting brachten de Duitsers met hun gekende "Grundlichkeit" ook veel verbeteringen aan. Verschillende lokalen werden met faience bekleed en men plaatste overal waterkranen. De sanitaire voorzieningen kregen een nieuw kleedje enz. Gezien het grote aantal gekwetsten die in het hospitaal overleden moest men zorgen voor een veel grotere "Totenhalle". Daarin werd voorzien door het oude dodenhuisje en de sectiezaal af te breken en op die plaat~ het sombere huis op te trekken. Na de overgave in 1918 waren ook aan Belgische zijde, nog lang, veel soldaten te verzorgen. Op 11 juni 1919 verkocht de weduwe De Hoon, 81 a 36 ca grond aan de staat waarop een laboratorium verrees. 30 dec 1919, grote dag voor de inrichting. Een motor zorgde voor elektrische verlichting. De heropbouw van het land kostte veel geld. Buiten de hoogst nodige herstellingen en het plaatsen van centrale verwarming in 1934, veranderde er tot het einde der dertiger jaren niets meer aan de gebouwen van het Gentse militair hospitaal. Reeds onmiddellijk na de oorlog waren stappen gedaan om het ziekenhuis volledig te modernizeren. Maar gezien de vele andere uit te voeren werken was daar nooit veel aandacht aan geschonken. Generaal dokter De Clerq, rond 1930 bevelhebber van het gasthuis, liet plannen ontwerpen die werden goedgekeurd. Door allerlei omstandigheden werden de voorziene kredieten steeds gebruikt voor andere doeleinden. (15) Het duurde tot 1938 vooraleer het startsein klonk voor het bouwen van maar liefst drie nieuwe paviljoenen. EĂŠn blok kwam er klaar. (16) Door het uitbreken van de tweede wereldoorlog in 1940 verdwenen de plannen voor de twee andere gebouwen in de ijskast. Eind mei 1940 richtte men een rood-kruishospitaal in, met Belgisch personeel onder Duitse bewaking. Er werden ongeveer 1000 Belgische, Franse en Engelse soldaten verpleegd. Eind februari 1941 doekte men deze rodekruispost op en kwam een gedeelte van de patienten van het BijJokegasthuis het oude klooster van Deinze bevolken. De Bijloke zelf moest dienen als Duits militair lazaret.
Bij de bevrijding van ons grondgebied kwam het personeel van het rodekruisgasthuis van St-Amandsberg, onder leiding van luitenant-kolonel geneesheer De Mooie het hospitaal overnemen. Er werden geallieerde soldaten, hoofdzakelijk Engelsen en Polen maar ook veel verzetstrijders verzorgd. Langzamerhand verminderde het aantal gekwetsten en kwamen de lokalen leeg te staan. Het krijgsauditoriaat, dat onmiddellijk na de oorlog zeer be98
\0 \0
Afb. 6. St. Martinuskerk. Rechts op de foto de kleine huisjes tegen de muur van het klooster gebouwd. (Foto Nr 40.136, Copyright A.C.L. Brussel)
drijvig was met de veroordeling van collaborateurs en gebrek had aan plaats, nam begin 1945 de blok "Melchior" in beslag. In 1947 was het aantal patienten zodanig geslonken dat de legerleiding besloot het hospitaal te sluiten. De zusters, nu zonder werk verbouwden hun huis in de Ekkergemstraat 147, tot een rustoord voor bejaarde dames onder de naam "Home Maria Koningin". Na het afbranden van de Gentse "kulderschool" op de Martelaarslaan (23 augustus 1947) bracht men de weesjongens tijdelijk onder in de leegstaande gebouwen. Om duistere reden opende het hospitaal opnieuw zijn poorten eind 1951. Het werkte eigenlijk alleen als infirmerie. De ernstige zieken en dringende chirurgische gevallen stuurde men naar de Bijloke. Als gevolg van een reorganisatie in de militaire medische diensten begin 1952, sprak men er over het hospitaal definitief af te schaffen. Er waren plannen de diensten onder te brengen in de nieuwe gebouwen van het universiteitshospitaal te Zwijnaarde. Dit reusachtige complex waarvan de bouw was begonnen in 1925 zou volgens schatting (in 1951 sic) nog één miljard frank opslorpen vooraleer het volledig klaar kwam. De militaire gezondheidsdienst zou 113 van het geheel bezetten. De legerleiding zag heil in die plannen. Het feit dat de militaire zieken zouden worden beheerd door de universiteit en dat men zich zou moeten onderwerpen aan de (burger) voorschriften deed de plannen mislukken. Gedurende de twee jaar dat de verhuisdiscussies hadden geduurd, had het militair ziekenhuis geen enkel krediet meer bekomen en stond er maar bouwvallig bij. De toenmalige bevelhebber, majoor geneesheer Heintz maakte er een erezaak van het gasthuis te modernizeren. In 1954 begon men blok B (uit 1908) te vernieuwen. In 1956 verrees blokDuit de bodem waarin de operatie-reanimatie-sterilisatie en andere zalen waren ondergebracht. In april 1956 moest ook het krijgsauditoriaat het veld ruimen voor de vernieuwwoede van Heintz. Ze gingen het gebouw op de Oude Schaapmarkt betrekken, waar ze nu nog steeds verblijven. Drie hospitaalzusters, nu uit het Augustinessenklooster van Dendermonde, kwamen op 2 februari 1959 het verpleegpersoneel aanvullen; ze woonden in het gasthuis, boven het oude couvent. Wat er nog over was van de in 1611 gebouwde kapel, moest er in 1960 aan geloven. Ze werd samen met de oude gebouwen langs de Bisschop Triestlaan afgebroken. In de plaats kwam de nieuwe polykliniek die men er nu kan bewonderen. Als laatste in de vernieuwingsrij kwam blok "Melchior" aan de beurt. Die werd herschapen in een ultramoderne dienst voor besmettelijke ziekten. Dit gebeurde juist vóór het hospitaal op 1 maart 1962 definitief werd gesloten. Alleen een beperkte polykliniek bleef bestaan waaronder een apotheek, een tandheelkundige dienst en enkele andere medische posten. In 1963 gingen de oude gebouwen en de vroegere hoofdingang tegen de
100
Huis van de Hospitaalzusters naast de hoofdingang van het hospitaal in de Ekkergemstraat.
Afb . 8 . De lazaretbarakken gebouwd op het einde va n 1914 . (Eigen foto)
101
vlakte. (Afb. 9) Het moet zijn dat ook het home "Maria Koningin" niet meer rendeerde want in 1965 verkochten de zusters het huis en keerden terug naar het moederklooster in Hoogboom. Het Academisch ziekenhuis te Gent, had met plaatsgebrek te kampen. Het sloot een overeenkomst met de militaire overheid om de leegstaande blokken te gebruiken, totdat de gebouwen op het terrein van het A.Z. klaar waren. Ook de sociale dienst van het leger en de dienst der militaire gebouwen van Oost-Vlaanderen kwamen in 1975 enkele lokalen betrekken. Tussen eind 1980 en begin 1981 kon men er ook Vietnamese bootvluchtelingen aantreffen die wachtten op een definitieve verblijfplaats ergens in BelgiĂŤ. Buiten de kamers betrokken door militaire leerlingen die het doktersdiploma wensen te behalen aan de Gentse universiteit, de dienst militaire gebouwen, deze van de sociale dienst en de polykliniek met apotheek, staan de prachtige gebouwen nu leeg. RogerVAN AERDE 1984
BIBLIOGRAFIE- NOTEN (1) Rijksarchief Gent (R.A.G.) inventaris Nr. 69. Klooster van Deinze. (2) Het bouwen van Godshuisjes, kapellen ja zelfs kloosters, door rijke burgers was in die tijd geen zeldzaamheid. De bedoeling lag meestal in het afkopen van het eigen zieleheiL (3) R.A.G. inventaris 69, klooster van Deinze;" ... dat Jan de Scuweleere, priestere, omme godswille ende over zyn coste ende dienst, die de voorseide zusteren hem deden in zyne ouden tyde tot zynen overlydene, hemlieden ghegheven haade zyn huus binnen deser stede naer zyn overlydene". (4) Queilloeten, caliote, cuilliote, caylote e.a.; belasting door Filips de Goede ingevoerd, speciaal op levensmiddelen maar later ook op andere goederen. Deze belasting was zeer onpopulair en gaf in Gent zelfs aanleiding tot een opstand. (5) R.A.G. inventaris van Deinze 69; "1458 de Se in de Hooimaand. Als van dat de pachters van der queilloete van den pontghelde versochten de zusteren van Sente Margriete dooster in BethleĂŤm te Deynse bedwonghen 't hebbene pontgheld te betalene van al 't ghuendt dat zy cochten ende vercochten binnen deser stede van Ghendt ende daeruute voerden, anghesien dat eenighe van hemlieden woonste hielden in een huus van den voorseiden godshuuse toebehoorende binnen dersetver stede ende groote coopmanscepe daden van lijnen gaerne, lijnwade ende anderseins, daer 't recht van der queilloete deser stede ancleefde". (6) Meestal gebeurde de openbare verkoop in een herberg. Het zou opzien hebben gebaard nonnen in een drankgelegenheid te zien verschijnen. De geestelijken hielden er ook niet van hun rijkdom openbaar ten toon te spreiden om geen rem te zetten op de schenkingen. Daarom werd meestal gebruik gemaakt van een te vertrouwen stroman.
102
Afb. 9. De hoofdingang en aanpalende gebouwen in de Ekkergemstraat afgebroken in 1963.
Hier zou men kunen beweren " Het Belgisch leger werpt zijn zieken op straat" . In werkelijkheid wachten zieke soldaten (waaronder waarschij nlijk veel "carottiers") aan de Bisschop Triestlaan op het voorbijtrekken van de Ronde van Frankrijk. (Foto De Wulf)
103
(7) Marc van Vaernewyck : Mémoires d'un patricien Gantois sur les troubles religieux en Flandre. Uit het Vlaams in het Frans vertaald door H. van Duyse. 15661568. (8) V. Fris: Histoire de Gand. 1913 blz 239. (9) R.A.G. inventaris Nr. 69 Klooster van Deinze. Bestelling van 30 schilderijen op doek, door de juffrouw Procratesse van het" dooster van Sinte Margriete ... op de modelle ghelyck hy alreeds drye ghemaeckt heeft ... ende dat voor de somme van een hondert ponden grooten contant ghelt". (10) Gazette vanGend van maandag 1 oktober 1810. (11) Jean-Dominique Larrey, militair chirurg onder Napoleon. Uitvinder van de mobiele ambulances. Publiceerde verschillende werken over militaire geneeskunde. Hij stierf te Lyon in 1842. (12) R. BOlJEN : De geneeskundige inspectietocht in België van Dr. J.D. Larrey (1831). in: Revue Beige d'histoire militaire deel XXI Nr. 5. 1976. (13) La Flandre libérale van 17 december 1908. (14) In 1908 bevonden zich volgende eenheden in garnizoen te Gent: 1ste Linie regiment. 2e Linie regiment. 4e Lansiers regiment. 1ste Artillerie regiment. De staf van de 2e Cavalerie divisie. De staf van de 4e brigade van de 2e Cavalerie divisie. De staf van de 1e divisie Iegerartillerie. Militair hospitaal. Militaire bakkerij en beenhouwerij van Oost-Vlaanderen. Kwartiermeestermagazijn van Oost-Vlaanderen. Niettegenstaande er steeds enkele compagnies of escadrons waren afgedeeld in andere steden of in kampen, bestond het Gentse garnizoen steeds uit rond 8.000 militairen. (15) R. Van Aerde: De kanonnengieterij bij Gent; in: Heemkundige kring de OostOudburg, jaarboek XIX, 1982. Bij de bezetting van het Rijnland, door het Hitler-leger, in 1936, viel de bufferzone tussen België en Duitsland weg. De legerleiding zag zich verplicht de grote munitieopslagplaatsen, de bewapeningsindustrie en andere militaire installaties, die zich overwegend in Wallonië bevonden, achter de lijn Antwerpen-ScheldeGent over te brengen. Dit kostte massa's geld, daarom kwam men er niet toe het militair hospitaal te vernieuwen. (16) In 1938 was kolonel-geneesheer Melchior bevelhebber van het gasthuis. Onder de oorlog werd deze officier door de Duitsers opgepakt. Hij kwam om in een koncentratiekamp. Na de bevrijding gaf men dit gebouw zijn naam. Het ganse hospitaalkwartier draagt de naam "Onderluitenant-geneesheer Goemans" naar de jonge dokter die sneuvelde op 1 oktober 1918. Andere gebruikte werken P. Dierickx : Geschiedenis van de gebouwen van het militair hospitaal te Gent. in : Acta Belgica de Arte Medicale Militari. XI, 1965. L. Elaut : Gentse ziekenhuizen. 1976. L. Heintz : L'hopital militaire de Gand. In : Acta Belgica de Arte Medicale Militari. XI, 1965.
104
G. Mortier; Duizend jaar Ekkergem. 1974. Stadsarchief Gent : Fonds Van Werveke Nr. 534. Atlas Goetghebuer F155/D90. Resolutieboeken der Schepenen van de Keure. Eigen documentatie.
ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Vervolg) Peperkoek : In een halve kilogram tarwe-rogge- of de twee soorten gemengde bloem maakt men een kuiltje en strooit er een snuifje zout rond. Men doet er drie eierdooiers, een lepel of twee gelei of honing, een koffielepel maagzout en 350 gram suiker in. Al roerend giet men er nu een halve liter lauwe melk bij en mengt zeer goed tot al de bloem in het vocht opgenomen is. Men voegt er nog een half pakje bakpoeder bij en klopt het deeg zeer luchtig gedurende enkele ogenblikken. Het tot sneeuw geslagen wit van de drie eieren wordt nu licht ingemengd. Het geheel komt nu in een ingesmeerde en met bloem bestrooide vorm terecht die afgedekt wordt zodat men het deeg op een warme plaats kan laten rijzen gedurende 20 minuten. Dan laat men in een goed verwarmde oven op hete stenen de zaak gedurende een uur bakken (en eens draaien). Voorzichtigheidshalve laat men gedurende het eerste kwartier het deksel op de vorm. Men neemt het er nadien af en laat de peperkoek goed bruin bakken. Marsepein: 200 gram geraspte amandelen (nu gemakkelijk in de handelt~ verkrijgen) 200 gram poedersuiker (dus steeds gelijke hoveelheden), het wit van 'een ei en enkele druppels oranjebloesemwater worden zeer goed dooreen gemengd, tot een langwerpig blok gevormd en te drogen gestoken in de oven. Men kan het deeg ook tot aardappeltjes rollen (nogal ongelijk van vorm), welke men in cacao wentelt en voor de natuurlijkheid versiert met stukjes amandel die de keestjes nadoen. Men kan het geheel ook tot witte klompkens verwerken. Na de vorming ervan worden deze op ouwels (bij de mis gebruikte hosties) geplaatst, langs boven, met een vork even van streepjes voorzien, en even in de oven gebakken totdat langs boven Hebtekens gebruind de korstjes verschijnen. Oude Keukenpiet zou nog even een en ander hebben opgegeven maar Tante Mele was stillekensaan ingedut, waarschijnlijk door de deugd van het vele geĂŻmagineerd tafelgenot. Ik vond het maar best er stillekens uit te muizen "sans tambour ni trom105
pette" en Keukenpiet en Oud Moetje waren van 't zelfde gedacht. Wel tot aan de Feestdagen ! Wat er eigenlijk gebeurd is weet ik tot hiertoe nog niet maar bij Oud Moetje en haar gezin zit de kat in de horloge. Is er iets geweest tussen Oude Keukenpiet en Tante Mele over Palmares, 't kan zijn , want ik meen gehoord te hebben dat ons Tante Mele gestreden heeft tegen haar man die met feestdagen en de jacht wilde uitpakken met recepten over wild , wat haar mishaagde in haar ontvankelijk gemoed van dierenbeschermster. Oud Moetje had een loodje in 't zakje geworpen met haar oude geschiedenis van die zeer rijke familie waarbij zij vroeger genaaid had en die een jachthuis had waar men van tijd tot tijd eens mensen vroeg om een stukje wild , goed voorbereid , te verorberen , en Oud Moetje ging dan soms de keukenmeid een handje toesteken. 't Wild bleef dan soms een paar dagen liggen om murw te worden , maar ditmaal duurde het zo lang dat men in het jachtwachtersgezin de indruk kreeg dat er van de laatst geschoten haas niet veel goeds meer zou overblijven en dat de geur van het dier zo walgelijk werd dat men het in de aalput wierp . 's Anderendaags stond daar Mevrouw met de keukenmeid : Mijnheer had vrienden gevraagd om 's avonds een haas te eten . Goede raad was duur: de haas werd uit de put gehaald , enkele malen door 't kokend water getrokken en met zorg bereid. Waren zij niet zo 'n deftige lui geweest , Mijnheer en zijn vrienden zouden hun vingers hebben afgelikt, zo'n smakelijk haasje hadden zij nog nooit gegeten. En Moetje besloot met de woorden van haar moeder zaliger : "hoe vurter , hoe kurter , 't ès eelmans kost !" Waarop Tante Mele besloot: "'t Is walgelijk , om misselijk van te worden" . En Keukenpiet had besloten : dan maar een mals en normaal konijntje en Moetje had kalm geopperd : 't is winter , schrijf gij over schaapsragoût met raapkens , en over societjes met kool of spruiten (van mijn gruutse, voegde zij er bij). En plots was )l daar middenin Aloïs (God weet van waar) opgedoken. Met die zat het ook alweer scheef, want die was weer aan 't verkeren met een jong zot ding dat alweer niet welgekomen was en had gedreigd zich te gaan ver)' huren als hulpkok op een grootzeeschip , entoeniedereen in een lach schoot gaf hij de recepten van enkele desserts als bewijs
106
van zijn kunde ten beste. En zo hebben wij ditmaal : Konijn : Wij hadden het vroeger al reeds eens over gestoofd konijn met pruimen daarom hebben wij het vandaag over: De rug (rable) van het konijn : men snijdt de rug uit, zuivert en ontzenuwt hem. Men plaatst hem in een frietvetstramijn, overdekt hem met een brede schil spek, voegt er 50 gram boter, peper en zout bij. Men laat hem nu bruinbakken gedurende ongeveer een halfuur in een zeer warme oven, hem dikwijls overgietend. Vijf minuten vooraleer hem uit de oven weg te halen voegt men bij het sap een koffielepel mostaard terwijl men nog eens goed de rug overgiet. De saus wordt nu ontvet, men bindt ze met wat tarwebloem in koud water gebroken. Men voegt er een drietallepels verse room aan toe, wel oplettend de saus niet meer in de kook te brengen. Men snijdt de rug in stukken , monteert hem terug in zijn geheel op de opdienschoteL Men giet er nu de saus over en dient op met sla en mayonnaisesaus. Konijnenpastei :Men snijdt de schoonste stukken af en voegt bij een kilogram konijnenvlees vierhonderd gram spek. Men laat het geheel twee dagen lang marineren in een marinade bestaande uit een 114liter rode wijn en een 1/8liter azijn , laurier , thym, dragon , kruidnagel , geraspte muskaatnoot, peper , zout, nagelpoeder en acht gesneden ajuinen. Na twee dagen wordt het geheel gemalen en in een vorm gegoten waar men langs onder dunne schilletjes spek heeft uitgespreid, wat men nu ook boven op doet. Zo gaat het in de oven en wordt de pastei gebakken . Jong konijn met hesp : Snijdt een konijntje in stukken en laat opkomen en dan stoven met enkele schillen hesp, een glas witte wijn, een tuiltje peterselie met ciboel, wat bouillon en peper. Steek de saus door een teemst , schep er het vet af en bindt met wat aardappelbloem. Opdienen met croquetJes .
\
Gehakt konijnenvlees in 't vet : Neem een konijn, snijdt er het vlees af en hak dit in kleine stukjes; neem hetzelfde gewicht van vet spek. Zet het spek en het konijnenvlees op het vuur met 107
een liter water, zout, muskaatnoot en thym. Men roert onophoudelijk in het vlees en perst het nu en dan eens met een schuimspaan uit. Het water verdampt stillekeusaan en de stukken konijnenvlees moeten dan gebraden worden. Leg ze in kleine potten en bedek ze met een laag varkensvet en bewaar het geheel op een koele plaats. Konijn met saucietjes: Snijd het konijn in stukken die men goed moet laten bruin worden door toevoeging van een stuk spek of een klont boter, en steek er vervolgens 5 of 6 sjalotten of een paar grote ajuinen, zout, peper, wat muskaatnoot en een gestampte grofkensnagel bij. Men lengt op met een weinig water en voegt er dan een glas Bordeauxwijn bij. Een half uur vóór het opdienen doet men er ongeveer een kwart kilo saucietjes bij (deze moeten gemaakt zijn met schaapsnaren, zodat zij zo dun zijn als quenellen) en vleesballetjes; men moet die worstjes heel voorzichtig in de pot doen zodat zij niet openbarsten. Men kookt daarna kastanjes derwijze dat ze niet in moes vallen; zijn zij groot men snijdt ze in twee. Men voegt die nu, als ze zacht maar nog geheel zijn bij het konijn en dient alles samen op. Hier kwam Moetje tussen. Die saucietjes hadden haar aandacht getrokken en nu moesten wij het hebben over :
R.V. ('t vervolgt)
DE GESCIDEDENIS VAN DE VUT-BORLUUTFUNDATIE EN HET LAM GODS (Vervolg) 1450 (omstreeks). Friedländer (noot 9a) meent dat de getekende Apostelfiguren in de Weense Albertina kopieën zijn naar werken van Jan van Eyck gemaakt kort vóór 1430. Zes apostelen zitten neer, terwijl de andere zes rechtopstaand werden afgebeeld. Volgens ons zijn deze schetsen waarschijnlijk voorstudies van sculpturen (mogelijks) voor een altaar. Volgens ons hebben we hier niet te maken met kopieën naar van Eyck, maar met replieken van figuren die men getekend had naar voorbeelden op Eyckiaanse werken. St.-Jacobus de Meerdere is gekopiëerd naar de H. Judocus, en Johannes de Evangelist gaat terug op de voorstelling van de buitenluiken van het Gentse altaar. Deze tekeningen, die we in de direkte epigonie vanJan van Eyck mogen plaatsen, wijzen erop dat de geestelijken er toezicht op hielden dat niemand een kopie kon maken, waardoor in de 15de eeuw en lste helft van de 16de eeuw slechts enkele figuren werden gekopiëerd. Een vluchtige schets in de kapel kon men moeilijk verhinde-
108
.......
0 1.0
Detail van het exotisch landschap op het rechter zijluik (De Heilige Kluizenaars).
ren. In dezelfde periode schilderde Rogier van der Weyden in opdracht van kanselierRolineen Laatste Oordeel (Beaune, godshuis). De kompositie van de buitenluiken gaat terug op deze van het gesloten retabel. De opstelling van de middenste figuren bovenaan roept duidelijk deze van het Lam Gods voor ogen; en reeds hadden we de hellevoorstelling in verband gebracht met de verloren predella van het Gents schilderij. Rond dit tijdstip schilderde Rogier een Madonna (Frankfurt, Städliche Kunstinstitut) waarvan de mantel duidelijk geïnspireerd is op deze van de Maagd op het Gentse veelluik (208). Op van der Weyden's altaarstukken eveneens daterend rond deze data, o.a. Colomba- en Bladelinaltaar, zien we op de achtergrond de proosdij van de Gentse St.-Baafsabdij (noot 35). Een studiereis omstreeks 1450 door de Brusselse kunstenaar naar Gent lijkt hier wel overtuigend (noot 238D). Daarvoor (omstreeks 1438) zien we dat Rogier de engel van de Parijse "Annunciatie" (Louvre) ontleent aan zijn voorganger op het Gentse retabel (noot 68). De muurschildering in de kloostergang vanS. Maria di Castello te Genua, voorstellende een Annunciatie (1451), van Justus van Ravenberg (die men eertijds identificeerde met Justus van Gent), gaat kompositorisch terug op de buitenluiken van het Gentse retabel (cfr. 156). Van de Eyckiaanse miniaturen uit het Turijns-Milanees gebedenboek (noot 21) toont het Virgines-miniatuur het duidelijkst verwantschappen met het Lam Gods (cfr. H. Vrouwen op het aanbiddingspaneel). Ook het schaap onder het miniatuur en de duif boven de Madonna wijzen direkt naar het Gentse veelluik (208A). De identificatie van de Madonna met één der vorstinnen van het Hollandse huis is wel ver gezocht. Gorissen (208B) wil het helle-miniatuur uit het Getijdenboek van Katharina van Cleef (1435-55) zonder grondige reden in verband brengen met de vernielde predella van het Lam Gods. 1455-1459. Dhanens (204A) merkt op dat de uitbeelding van de geknielde vrouw en de affiniteit in het profiel van het gelaat met de karakteristieke, volontaire, vooruitstekende kin op het epitaaf van kanunnik Pieter Van der Meulen toegeschreven aan Antoine Cautel van Gent (Luik, St.-Pauluskathedraal), teruggaan op de H. Vrouw naast Ursula op het aanbiddingspaneet De neiging en de opstelling van de zittende figuren op dit Luikse werk gaan terug op de Gentse DeÏsis. 1458, april4. Ter gelegenheid van het bezoek van Filips de Goede aan Gent werd het veelluik uitgebeeld als een tableau vivant aan de Poel (209). 1459, november 5. Ladewijk Dauphin (de latere Ladewijk XI) verbleef in het voormalige huis van Joos Vyt. Een bezoek aan het Lam Gods ligt voor de hand (210).
110
1459-1460. Een Duitse leerling van Jan van Eyck maakte in opdracht van de koning van Castillië, Hendrik IV, het schilderij "De Levensbron" (o.c.), dat geschonken werd aan het Hieronymietenklooster El Parral te Segovia. Het Museum van het Oberlin College te Ohio en de kathedraal te Segovia (1560) bezitten oude kopieën naar dit werk, dat compositorisch teruggaat op het Lam Gods. De opinie dat we hier te maken hebben met een werk dat behoorde tot de reeks ingevoerde Vlaamse schilderijen in opdracht van koning Jan II (210A) kan verworpen worde~, daar de ruige stijl,de Moorse invloed (accolade), de iconografie en het feit dat El Parral beroemd was om zijn talrijke vloeiende bronnen, er op wijzen dat dit werk in Spanje geschilderd werd onder invloed van een Spaans inspirator. In dezelfde groepering van de Meester van de levensbron vermeldden we reeds het portret van een biddende man (Leipzig, Museum für Bilden de Kunste) (cfr.), dat kompositorisch teruggaat op het Vyt-portret. Het portret van de graaf op de Levensbron vinden we terug in het zgn. zelfportret van Hubert op het Gents retabel, naarwaar er een (19de eeuwse) kopie in spiegelbeeld in het Berlijns museum bestaat. Wij vinden dit personnage eveneens terug in één der miniaturen van het Milanees-Turijns gebedenboek. 1461. Op een koorkap met als voorstelling "taferelen uit het leven van een heilige (Martinus, Bavo )"in de Gentse St.-Miebielskerk zien we in spiegelbeeld het witte paard van het gestolen paneel. Sommige auteurs schrijven het ontwerp toe aan Jan van Eyck, doch daar deze reeds 20 jaar overleden was en wij een ontlening opmerken aan het Lam Gods, kunnen we dit niet bijtreden. Het wijst wel op het feit dat kort vóór Daniël II de Rycke en Van der Goes de eyckiaanse stijl te Gent in ere werd gehouden. De ontwerper moet een voornaam meester geweest zijn, zoals Daniël I De Rijcke of een Martins (210B). 1464-1469. Het witte paard, de opkomende groep en het landschap dat verder loopt in de zijluiken van de Gentse Calvarietriptiek (Gent, St.-Baafskathedraal) vinden we terug op het oudst Gents bewaarde paneel in dezelfde kerk.
Rudy VAN ELSLANDE ('t vervolgt)
111
VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van de Heer Loeien Huyghe op de vraag van de Heer Antoine Fobe (Gh. Tyd. 1985- Nr. 3- p. 180}. De Kalvarieberg aan de IJzer werd ingehuldigd op 23 september 1928 in aanwezigheid van Prins Leopold en Prinses Astrid en van de Belgische Bisschoppen. De architect was de Heer Van Elslande. Of Aloïs De Beuleinderdaad de beeldhouwer was is niet geweten. Vraag van de Heer David Maes. 1. Graag had ik wat meer vernomen omtrent de Gentse beeldhouwer Antoon Van Eenaeme. Vermoedelijk was hij woonachtig op de parochie van St.-Michiels gezien de begrafenisplechtigheid plaats had in de kerk van deze parochie. Zijn meest bekende werken zijn: de predikstoel in de kerk van Vinderhoute, het fronton boven de ingangspoort van de Westerbegraafplaats, de borstbeelden vanG. CaHier, Guislain, baron Jules deSaint Genois en de grafmonumenten van Van Duyse en Van Peene. Volgende . vermeldingen over deze beeldhouwer zijn me reeds bekend : Gent in 1871 en Gent in 1873 door M. Steels in Gh. T.; In steen en brons van leven en dood, Gent 1981; en een artikel in de Joumal des Beaux-Arts, jaargang 13, 1871 (handelend over de predikstoel van Vinderhoute). Ik kan me echter moeilijk voorstellen dat er over deze kunstenaar niet meer gegevens bekend zijn. 2. In de Gentse deelgemeente Drongen bestaat de Jan-Baptist Lombaertdreef. Nasporingen naar deze Jan-Baptist Lombaert bleven tot op heden zonder resultaat. Is er soms iemand van de lezers van Gh. T. die wat meer weet over dit personage ? Vraag van de Heer H. CoUumbien. Keizer Karel werd geboren op 25 Februari 1500, zij het dan ook dat men toen schreef "24 Februari 1499". 24 omdat hij geboren werd om 3.56u., dus vóór zonsopgang (een nieuwe dag begon toen niet zoals nu na 24 u.), en 1499 omdat het vóór Pasen viel. Onze Karel werd natuurlijk ook gedoopt en wel in de St-Janskerk door de Bisschop van Doornik Pierre Quicke. Maar wanneer ? Men zou er zich kunnen aan verwachten dat een dergelijke belangrijke gebeurtenis wel nauwkeurig omschreven zou zijn in een of andere officiële akte, maar deze schijnt dan alleszins zoek geraakt te zijn. Bronnen die over het algemeen als betrouwbaar kunnen beschouwd worden citeren verschillende data. Zo spreekt Victor Fris van 5 Maart, Pierre Kluyskens van 7 Maart en Frans De Potter van 9 Maart. 112
Op het Stadsarchief kon men evenmin een precieze datum opgeven. Kan een van de lezers van "Ghendtsche Tydinghen", alom bekend voor hun snuggerheid, dit raadsel oplossen ?
PUZZEL1985 Een van de talrijke filosoferende puzzelaars schrijft: "In ieder geval wens ik u proficiat en veel inzendingen." Welnu die brave man mag zijn wensen vervuld zien : niet minder dan 33 prima geslaagde reacties zijn des Heren Collumbiens bus feestelijk komen volproppen. Een succes waarop we straks terugkomen. Eigenlijk jammer dat Meneer de Quizfabrikant die blijde boodschap niet zo vlug te weet kan komen. Hij is n.l. bezig met de Rolls-Royce die de zijne niet is, een tour du monde te maken. Veel geluk op zijn reis, maar met dat al zal niet hij maar zal ik u te woord moeten staan. Ge zijt, beste puzzelaars en lieve puzzelaarsters, uitermate kwistig geweest met uw overwegingen, bedenkingen, aanmerkingen, bolwassingen, verwijten, enz. enz. en ook met uw complimenten en waarderingen. Ik ben dus naar Madame Themis toegegaan en haar gesmeekt mij haar nooit liegende, nooit falende balans voor een poosje uit te lenen. Die kreeg ik - ik bedoel de balans - en deponeerde in de linkerschaal al wat Quiz' niet graag zou gelezen hebben en in de rechterschaal al datgene dat hem zou doen blozen van verlegenheid. Laten we beginnen met de eerste schaal te inspecteren. Iemand meent dat het Schotelvat NIET te vereenzelvigen is met de Paradeplaats. Onze Botermarkt heette oorspronkelijk ande plaetche vor de halle dat men hiet tScotelvat (1317). Vanaf 1598 sprak men van Parade Plaetse voor tStathuus. Parade werd regelmatig gehouden door de Borgherlijcke Wacht -later Pandomen genoemd- die vanaf 1630 gekazerneerd werden in een gebouw gelegen op de hoek van de Hoogpoort en de Schepenhuisstraat, herbouwd in 1808 voor het brandweerkorps. Nog steeds is dat gebouw in gebruik door de Stadsdienst. Er zijn dus redenen te over om 1o de Paradeplaats niet te verwarren met de Kouter; 2° het Pandomenhuis met de Hoofdwacht (Beurs). Een tweede correspondent meent dat Quiz' een kemel schoot door BROEK en niet brouc te doen invullen. Ik denk dat ons aller geliefde puzzelmaker slim genoeg geweest is om de bruikbaarheid van dat broek af te 113
wegen. Broek is inderdaad een correct en gangbaar Nederlands woord. Ge vindt het in de Van Dale, deel I, blz. 453 onder het lemma Broek 11. Gysseling gebruikt het woord evenals Deseyn waar deze het heeft over OVERBROEK. En wat de klap op de vuurpijl is: voor enkele jaren heette de Zwartekatstraat heel officieel BROEKstraaL En wat de schrijfwijze brouc betreft, zal men die liefst als aanhaling gebruiken, cursief geschreven. Of schrijft ge dingen als deze : "De pomp die te midden van de Samberch staat" of "De schandpaalachtige zuil die ge op de Verhildeplaetse aantreft". Een derde puzzelvriend is zeker van zijn stuk als hij schrijft : "Ik heb nog twijfels over het woord KOTEN in de zin, gezien het Nederlands meervoud van KOT KOTTEN is". Het kan niet anders of we hebben hier met een flagrante vergissing te maken. Er is inderdaad een spelregel die zegt dat in een zelfstandig naamwoord waarvan de klank kort is, die klank behouden wordt in het meervoud; daarbij wordt de slotmedeklinker verdubbeld. Dus schrijven we bot-botten; dot-dotten; pot-potten; rot; vlot; strot; sprot; zot. Enkele meervoudsvormen wijken af van die regel : de korte klank wordt lang en de eindmedeklinker wordt niet verdubbeld. Dus slot-sloten; schotschoten; lot-loten. En ook KOT-KOTEN. Een snuffelaar (in boeken) baart slechts luttel vertrouwen in Quiz' cijferkunst. Wel gaat hij accoord wat het lot van de Bloedkapel betreft, doch, houdt hij staan, had de afbraak NIETPLAATS IN 1799 maar in 1795 of 1797. Ik weet pertinent dat Quiz' zowel de geschriften van Lievevrouw als van Celis niet alleen kent maar ook bezit. Wat hem niet belet heeft zijn licht elders te gaan opsteken, met name bij M. de Muynck die in 1000 Jaar Ekkergem de geschiedenis van de Bloedkapel behandelt en o.a. dit over het gebouwtje meedeelt: "De H. Bloedkapel bleefbestaan tot in 1797 toen het kerkbestuur ze aan een timmerman uit de buurt verhuurde in de hoop, het gebouw aan de opeising door de Fransen te onttrekken. Die voorzorg kon de kapel echter niet redden : in 1798 werd ze als 'nationaal goed' verkocht en in 1799 door de kopers afgebroken". Einde citaat. Volgens een zoveelste correspondent schort er iets aan des heren Quiz' zinsbouw of syntaxis. In zijn tekst zou hij namelijk het werkwoord IS weggelaten hebben na het woord Verkenskot. Sorry, beste vriend, Quiz' nam geen loopje met onze moedertaal :hij behandelde die correct en grammaticaal. Ik verklaar mij nader : Om de puzzel enigszins ondoorzichtig te maken verwaarloosde hij opzettelijk de interpunctie. Had hij deze integendeel wel in acht genomen dan had de tekst er aldus uitgezien : AAN DE KOUTER STONDEN DRIE KOTEN dubbele punt HET VERKENSKOT komma NU TOTAAL GESLOOPT komma HET 114
RONDEKOT komma NU INGENOMEN DOOR DE BEURS komma EN HET EZELSKOT ALIAS HOTEL FALLIGAN ALIAS CLUB DES NOBLES. De zinsdelen NU TOTAAL GESLOOPT en NU INGENOMEN DOOR DE BEURS, beide geplaatst tussen komma's noemt men in de spraakkunst bijstellingen. En bijstellingen vergen geen (vervoegd) werkwoord. Is er iemand die zal schrijven Gent, is de stad der Artevelden, ligt aan de samenvloeiing ... of Leopold 11, is de tweede koning der Belgen, stichtte de Congostaat ? Ook die bijstellingen dienen het zonder het werkwoord IS te stellen. Jawel, er is een puzzelende vriend die onze z~ doodeerlijke master Quiz' van diefstal beschuldigt: "Hij heeft de 71ste letter van de puzzel stiekem verdonkeremaand". Ik kon mijn ogen niet geloven. Helaas ! Eilacy ! de aanklager - of was het een aanklaagster ? - heeft overschot van gelijk. Onmogelijk de geroofdeN op het spoor te komen. Een onnoemelijk geluk dat de puzzelaars als één man- of één vrouw- de leemte spontaan opgevuld hebben. Wat er ook van zij rijst meteen een pijnlijke vraag: Handelde de onverlaat met voorbedachten rade of was het uit pure domheid dat hij te werk ging? Hoe dan ook zal de Hogere Raad van de G.T. de kerel op het matje roepen. Met de gevolgen van dien. Ik ben dan ook zo vrij in de naam van de beklaagde een drievoudig mea culpa te slaan. Vooraleer te gaan snarren waarmee de rechterschaal van Themis' balans gevuld is, wens ik al degenen te bedanken voor de vrijmoedige reacties die ze ons lieten geworden. Du choc des idées ... en zij en wij hebben altijd iets nieuws of iets belangrijks in de wacht te slepen. G.T. is ontegenzeglijk het enige (ernstige) vulgariserend geschrift dat ernaar streeft met zijn publiek een vlotte dialoog te onderhouden en te verstevigen. Dat zoiets kan ge beu~ ren zonder dat men er zijn goed humeur bij verliest kan alleen maar gewaardeerd worden. Over de aan de dag gelegde sportiviteit van de schaar meewerkende letter- en cijferspelers zal maar best niet gesproken worden. Ook in '85 zijn de puzzelende G.T.ers alles behalve zuinig met hun aan de heer Quiz' geadresseerde complimenten en blijken van waardering. Dat ze onze Miss Thery niet vergaten te prijzen getuigen de lieve woordjes die ze voor haar over hadden: "Dank aan M.T. voor het interessant werkstuk" schrijft een enthousiast. Die ontboezeming kan door de beugel, maar wat een andere neerpent : "Lieve M.T. een dikke zoen ... " kan ik met niets anders beantwoorden dan met een 'shocking ! ! ! onze Miss is een fatsoenlijke oude dame welke met die hofmakerij niet gediende is'. Onze uitgeloofde prijzen schijnen danig in de smaak gevallen te zijn van het 115
meespelend publiek : "Mijn antwoord met de grootste snelheid verstuurd zodat de Rolls-Royce mijn neus niet kan voorbijgaan" I "Ik vrees niet rap genoeg gereden te hebben om deR.-R. te winnen" I "Ik ben reeds tevreden met een bloende" I "Veur mij die bloende !". Was puzzel '85 moeilijk? gemakkelijk? verantwoord? De meningenspreken boekdelen: "Na twee avonden zoeken was de kogel door de kerk" I "Na enkele uurtjes de hersenen te hebben gepijnigd met de cryptografische omschrijvingen ... " I "Het is wel prettig wanneer er bij het zoeken en passen zo plots een lichtje gaat branden en de koten stilaan op hun plaats komen te staan" I "De belangrijkste struikelblokken waren de Ingelanden en de Reuskens" I "Overigens veel plezier beleefd aan deze puzzel en (weer) wat bijgeleerd" I "Voor mijn part mag erin elke uitgave zo eentje verschijnen" I "Een leuke avond, zoals steeds hebt u wolfijzers en schietgeweren gelegd" I "Niet gemakkelijk maar wel sympathiek" I" ... terwijl ik mij de vraag stel : Waar blijft hij het halen?" (Mijn antwoord: Quiz' durft met tafeltje-tik de geest van zijn schoonmama oproepen.) "Weer zwaai ik de vaandels aan het adres van onze geachte Heer Quiz'. Van jaar tot jaar is het boeiender om mee te dingen" I "Met dank aan onze Weledelgestrenge Heer Quiz' voor deze aangename uurtjes zoeken 'in en rond het Gentse"' I "De puzzel was een gevariĂŤerd zoekerspelletje waar het evidente afwisselde met het enigmatische, het makkelijke met het moeilijke, kortom een combinatie van zoeken en weten" I "Vooreerst wens ik u van harte geluk met het samenstellen van deze puzzel. 't Was geen klein bier !" IN a heel wat wroeten en wrochten is het mij gelukt ... " I "Met plezier heb ik vele uren doorgebracht met zoeken en heb zo weer een stukje kennis over Gent opgedaan waarvoor ik u van harte bedank" I "Proficiat ! het was weer het neusje van de zalm". Een paar puzzelaars beklagen er zich over slechts karig geĂŻnformeerd te zijn over het "Rolleke" en het "onwelvoeglijk en immoreel straatje". Ze laten verstaan dat ze betreffende die zaken graag wijzer werden gemaakt. Iemand geeft toe de naam Contentast al radend en tastend samengesteld te hebben zonder er evenwel zeker van te zijn goed gemikt te hebben. Bovendien beweert hij van de opgegeven omschrijving, inkluis de ligging van het straatje, zo goed als niets begrepen te hebben. Ik zou mij van iedere verdere verklaring kunnen afmaken en zeggen dat die C. een oudere naam was van de huidige Garensteeg. Integendeel wil ik van de geboden gelegenheid gebruik maken om een sedert de demping van de Ottogracht (1872) en de aanleg van de Baudelostraat (1900) een brokje Oud-Gent voor een paar ogenblikken te laten herleven : met name deC. en zijn onmiddellijke omgeving. Contentast is een heel oude naam voor bordeel. Hoe het straatje waarvan sprake oorspronkelijk geheten heeft weten we niet. Het zal maar geweest 116
Afb. 1. OMGEVING VAN DE CONTENTAST OM· STREEKS 1576
1. VRIJDAGMARKT 2. EDW. ANSEELEPLEIN I Plache (1325) I an tplaetskijn I Plaetse I Garenmarkt I Garensteeg 3. Steurstaetje I 't Bussestraetkin I 't Zwanestraetkin 4. SPELDENSTRAAT I 's Bellemakersstrate I 's Pellemakersstrate I Spellestraete 5. (stenen) Spellenbrugghe 6. Strusersteghe (1325) I Struvelsteghe I Struyvinckstraetkin I Pantyserstraetkin I Gulden Hooftstratkin I Druyfsteghe 7. (stenen) Struyvelbrugghe 8. Wulfsteghe (1313) I Metershuysstraet Baudeloo Dreve 9. Wulfbrugghe (stenen) 10. Minnemans steghe (1354) I Susterhuusstraetkin 11. (stenen) Baudeloobrugghe 12. Ottogracht 13. Loefsteghe (1351) I Loofsteghe I Donkerstraetje 14. GARENSTEEG I Contentast (1328) I Ynghelsteghe I Engelsteghe I Garenstraetje tScampvede straetken I Stantveestraetken I Duyvestratje I Ontbreekt op plattegrond : aangeduid door pijltje
117
ZIJn nadat meerdere bordelen er zich kwamen installeren dat men het Xstraatje Contentaststraetje zal genoemd hebben. Laten we vooreerst tussen haakjes stellen dat we geen reden hebben ons in onze gevoelens gekrenkt te achten bij het oprakelen van feiten die met fatsoen absoluut niets gemeens hebben. Primo waren onze voorouders grof en ongebreideld in hun manier van gedraging en uitdrukking. Secundo ware het van onzentwege verkeerd de kwaliteit van hun gewoonten en gebruiken te toetsen aan de onze die antegensprekelijk beschaafder en verfijnder zijn. "11 importede s' adapter aux idées , aux sentiments , à l'état social et économique ou Jes faits et les événements se sont déroulés" schrijft Franck-Fonck-Brentano in zijn " Bicêtre" . Die wijze woorden kunnen we niet anders dan voor de onze nemen. Zoals op de plattegrond te zien is was de noordoostelijke zijde van de Vrijdagsmarkt voorzien van (natuurlijk smalle) waterstraatjes die eindigden aan een brug. Trof men aan de markt zelf menig goed befaamde , laten we zeggen fatsoenlijke drankgelegenheden; in de straatjes waren die niet zozeer kleiner van omvang maar rijker aan ontspanningsmogelijkheden waarvoor de talrijke marktgangers hun neus niet opstaken . Waar was d an wel
Afb. 2 Een uitermate zeldzaam adreskaartje : litho uitgevoerd in rood , groen en goud. Een wijnhuis gelegen in een onooglijk steegje (het had zijn naam van Druifsteeg niet gestolen) , noopt dat niet tot nadenken ?
die C. gelegen "Een huus staende an de vridaghs-merth op den hoemie (hoek) van den contentast (1375; Diericx 11 blz. 143) is een informatie die bescheidenlijk verzwijgt aan welk straatje van de Vrijdagsmarkt die C. gelegen was. Een tweede aanhaling (De Potter; 6; blz. 424) "tScampvedestraetken by den èonten tast (eerste helft 14de eeuw)" beperkt onze keuze tot twee straatjes: de nog niet gesitueerde C. en de Loefsteghe. Een derde aanhaling (De Potter , 6; blz. 426) "Huus 'Den Helm' staende ande vrindachroert up den hoemie van den conten-tast" helpt ons aan de ligging van het kwestieuze straatje aangezien geweten is waar Den Helm gelegen was (tot minstens 1450) :op de rechterhoek van dat straatje. De linkerhoek zal later- nog in 1626- ingenomen zijn door 'Den Ynghele' die zo goed zal zijn de C. met een nieuwe naam te begiftigen : Enghelsteghe. Nog iets later wordt ze Garensteghe. Nog beter wordt de site bepaald in een nog andere aanhaling : "Een huus staende up den houc van den conten tast an t' plaetskin (1418) " . Dat plaetskin is vanzelfsprekend het Edw. Anseeleplein. DeC. kan bijlange niet het enige straatje geweest zijn waar bordelen aangetroffen werden. En waren het geen dergelijke etablissementen die acte 118
de prÊsence deden, dan werden die feestelijk vervangen door de bijna even ondeugende gemengde stoven zoals dat het geval was met het steurstraetje dat wegens zijn talrijke stoven bekend was als stovesteghe. Mag ik om te eindigen onderstrepen dat de Vrijdagsmarkt niet de enige plaats was die een C. had; bij de Belgradestraat bloeide (?) er ook een. En even kordaat onderstrepen dat Gent niet het contentastenstraatjesmonopolie bezat maar dat Brugge er ook een rijk(?) was : het "Witte Contstraetkin (1580)(zie A. Schouteet, De Straatnamen van Brugge). Het te vinden leggen van pasgeboren kinderen is¡noch plaats- noch tijdgebonden. Bij voorkeur legde men ze op kerkdrempels, in kerkportalen, op kerkhoven, "int schepenenhuus vander keure" of op eender welke andere openbare plaats. Te Gent dagtekent de eerste J?elding over een vondeling van het begin van de 15de eeuw. Met name toen de schepenen op zekere dag bevolen "aen eenen aermen wive" een tegemoetkoming van 5 schellingen te betalen omdat "sy eenen vondelinghe" ter verpleging aangenomen had. De bestraffing van de schuldigen was trouwens niet van de poes. Een verordening van 1416 bestrafte de onmenselijke daad met een verbanning uit Vlaanderen van 10 jaar. Meestal werd de veroordeelde als bijkomende straf op de Vismarkt (nu Groentemarkt) t~ntoongesteJd met een oor vastgespijkerd aan een vande 4 zgn. staken. De vondelingen kwamen meestal terecht in een wezengesticht, simpelhuis genaamd hetwelk gelegen was aan de Burgstraat, hoek Ra:men. Later verhuisde de inrichting naar de SintMaartensstraat. Wat de 15de eeuw betreft bedroeg het aantal vondelingen 350 waarvan in 1416-9; 1426-8; 1434-9; 1437-12; 1438-16; 1453-16. De bevolking bedroeg geen 50.000 zielen. Rome is de eerste stad geweest om het te vinden leggen te reglementeren door de uitvinding van de "rol". Wat ons land betreft danken we de in gebruikstelling van de rol aan onze aanhechting bij Frankrijk. Om het wildweg te vinden leggen van boorlingen te bestrijden werd bij wet van 27 Primaire an V (17 dec. 1796) beslist dat in al de hoofdplaatsen van de departementen een opvanginrichting voor ongewenste baby's diende tot stand te komen. Het duurde tot 1820 aleer een vast lokaal voor die inrichting aangeduid werd : de achterbouw van het gewezen godshuis Sint-Jan-Ten-Dulle alias Sint-Jan-in-d'Olie, gelegen aan de Schaapmarkt. In de buitenmuur was een rechthoekige opening uitgespaard waarin een houten cilinder geplaatst was die om een verticale as kon draaien. Daar de cilinder de helft van zijn mantel ontnomen was kon men die openen of sluiten naar goeddunken. Wenste men zich van een kindje te ontdoen, - 's avonds of 's morgens vroeg, -de trommel stond dag en nacht ter beschikking van eenieder- dan deponeerde men het kind in de cilinder, waarna men het naar binnen draaide. Een forse ruk aan een buiten de muur 119
Afb. 3. Het Musée de l' Assistance Publigue de Paris , ondergebracht in het Musée des Hópitaux de Paris , puilt uit van de gebruiksvoorwerpen , maquettes , reconstructies , schilderijen, enz. en documenten die op verzoek mogen geraadpleegd worden. Een van de reconstructies is de hier afgebeelde molen (oorspronkelijk tuig ingewerkt in aangepast metselwerk : tour d'abandon des Enfants Assistés.
hangende ketting verwittigde het personeel dat een nieuw pensionairtje aangeland was. In het Frans heette zo'n cilinder tour, in Vlaanderen molen , maar te Gent - ik geloof te Gent alleen- rol of rolleke. Weldra kreeg het gebouwtje waar het rolleke geïnstalleerd was de naam van ROLLEKE. Vanaf 30 juli 1834 werden de gemeenten verplicht de helft van de onkosten der verpleging van de vondelingen voor hun rekening te nemen. Die maatregel had voor gevolg dat de ene stad na de andere de molen afschafte wat 120
weer voor gevolg had dat Gent de toevlucht werd voor zowel de klanten komende van West-Vlaanderen als die komende uit het Noorden van Frankrijk. Ten slotte begon die last voor onze stad werkelijk te zwaar te wegen. Inderdaad, bedroeg de veroorzaakte uitgave in 1844 maar liefst 48.371 Fin 1845 klom die op tot 49.335 F, in 1847 tot 54.929 F. Op 13 okt 1849 besprak de gemeenteraad een voorstel inhoudende de afschaffing van het Rolleke. Pas in 1863 kwam het tot zover : het Rolleke werd gesloten en wat met het rolleke gebeurde weet ik niet. Bewaard blijkt het niet te zijn. Per jaar ontving de Gentse Rol gemiddeld 133 vondelingen. Zoals voldoende geweten is was de eerste stedelijke gevangenis, het Chastelet, gelegen aan de Korenmarkt. Van omstreeks 1300 tot 1716. Tot 1741 werd ze ondergebracht in een gedeelte van het Sint-Jorishofwaarna ze verhuisde naar de kelderverdieping van de Lakenhalle : de Mamroelokker : "Hij zit in de Mammelokker; hij zit onder de wekkeringe". Ten slotte kwam ze terecht, in 1902, in het gewezen Rolleke dat tot dan toe zijn naam behouden had. Van dat ogenblik af klonk het nieuws : "Hij zit in 'tRolleke". Het Rolleke sloot zijn deuren voor goed in 1978 toen de gevangenis overgebracht werd naar Gentbrugge. Terwijl ik zo naarstig aan 't schrijven ben, wordt mij een telegram overgereikt. Hij komt van Nova Zembla, is dus in 't Russisch gesteld. Ik vertaal hem voor u. Natuurlijk voor de vuist. Novaja Zemlja, 8 maart 1986 stop apropos puzzel '85 stop fameuze strooptocht door de stad stop van noord naar zuid stop van oost naar west stop zoeken wordt troef stop niet voor de poes die thuis blijft stop oefenen in 't cijferen op zijn Romeins stop zonder Iatijn te kennen stop zullen 't warm hebben stop hier 40° onder 0 stop druipneus stop tranende ogen stop klapperende tanden stop Rolls-Royce vastgemetseld in ijsschol stop ijsschol drijft weg stop Rolls-Royce met bloende aan boord naar de vaantjes stop tot ziens stop tovarichtch Quyz' stop. Praten over '86 als nog niet alles gezegd is over '85, dat mag beslist niet. Daarvoor was '85 veel te belangrijk. DrieÍndertig onverbeterlijke inzendingen. Mag dat geen reuze-succes genoemd worden ? Jammer genoeg hebben de dames zich K-0 laten kloppen door het mansvolk : 9 contra 24 ! Het zijn natuurlijk de veteranen (de dames staan kordaat hun stuk) die zich het meest onderscheiden. Bravo ! Hun waardecijfer gaat steeds verder de hoogte in. Een speciale welkomstgroet aan de talrijke nieuwkomers. Hun aanwezigheid moeten ze in '86 bestendigen. Volgt nu de namen van Master Quyz' zijn uitdagers :de dames D. BAETE I H. COGEN I A. HOFMANDE VLEESCHOUWER IE. PYNAET-DE LEYE ID. SARTEEL I M. VAN ACKER-VERMEULEN IR. VANDERHAEGEN-VANDENBOSSCHE I CHR. VAN WINCKEL (zoals verleden jaar speelde ze het klaar in minder dan 24 uren de finish te bereiken !) I E. WAUTERS121
D'HAEN. De heren waaronder de meeste nieuwgebakkenen: 0. BEIRNAERTI A. BIVAIR. BUYLEID. BUYSTIR. CAESEIP. CASSIMAN I P. DECALUWE IE. DE GHOOY IE. DEKEYSER IR. DE MAN IJ. DE VRIENDT I H. HOLLANDERS I L. LEFEBURE I G. LODRIGO IR. MARTENS I A. MAST IJ. MOLEMA IJ. NAGELS IE. PYNAETIG. SCHARREIR. VAN AERDEI A. VANBASTELAERE IG. VANDERBRUGGE I W. VLERICK. In naam van G.T., de heer Collumbien en Master Quyz' een drieëndertigvoudig proficiat ... en tot half november! M.V.W.
VERSCHENEN "Staten van Goed van Melle en Gentbrugge"- Deel I (1673-1758) door A. De Baets, Conservator van het Gemeentelijk Museum van Melle. Ongeveer 130 bladzijden. Prijs : 250 fr.wanneer afgehaald op het Gemeentelijk Museum- Brusselsesteenweg 395 - 9230 Melle Versturen per post kan ook, maar dan 285 fr. overschrijven op Rekening Nr. 448-3586321-38 van het Museum. Oplage zeer beperkt.
Postgeschiedenis en Postmerken van OostakkeriSint-Amandsberg. Deel 11- Sint-Amandsberg. Prijs: 200 fr. + 25 fr. portkosten. Te betalen op Rekening Nr. 443-959498949 van Fisto Middelkerke.
122
BIBLIOGRAFIE Het is verheugend te kunnen vaststellen dat de laatste jaren tal van boeken en publicaties verschenen zijn over Gent. Onze stad schijnt een onuitputtelijk onderwerp te zijn dat velen blijft boeien. Een van de recentste studies, onder boekvorm verschenen, is "Gent, een geografische Gids" van Dominique Vanneste, doctorandus in de geografie. Dat degenen die aardrijkskunde op school een oervervelend vak vonden waar ze een grondige hekel aan hadden, zich vooral niet laten afschrikken door het woord "geografisch". Bij het uitspreken van dit woord denken velen aan landkaarten waarop stromen en rivieren moeten ingevuld worden, zand-, klei- en mergelstreken getekend en_nog veel andere aanduidingen die een groot deel van de schoolgaande jeugd moeilijk in vervoering kon brengen. De ondertitel "Sociale en economische structuren in stad en haven" wijst er op dat aardrijkskunde ook nog iets anders is dan dĂ t. Het is een interessante studie waarin Gent van uit een andere invalshoek bekeken wordt. Wij doen een losse greep uit de inhoud :Lokalisatie van de oorspronkelijke stad, St-Pietersplein en de universitaire gebouwen, Citadelpark, Miljoenenkwartier, Neermeersen, Rabot, Sluizeken-Muide, 19e eeuwse betekenis en 20e eeuws behoud van de beluiken, Patershol, Kouter, Zollikofer- en Braunproject, Zuid, Prinsenhofbuurt. De wandelingen die er in voorkomen zijn niet bedoeld voor de doorsneetoerist maar voor de Gentenaars die aldus een beter inzicht kunnen krijgen in de structuur van hun stad. Het eerste gedeelte behandelt de stad zelf, het tweede gedeelte de Haven en de Kanaalzone. Het boek bevat 91 bladzijden van groot formaat (27 x 21 cm.) en 44 foto's kaarten en grafieken. Het kan afgehaald worden bij de auteur Mevr. Dominique SteyaertVanneste, Gewad 33, eventueel na telefonische afspraak op het nummer (091) 23.98.85. Prijs : 390 fr. Een boek dat zeker een plaats verdient in elke Gentse bibliotheek. H.C.
123
LEZERS SCHRIJVEN ONS Van Professor Em. Dr. P. Braeekman ontvingen wij volgend schrijven: "Ik was verwonderd in het nr 6 van Ghendtsche Tydinghen onder de titel "Bij een Huldiging" te lezen dat de vader van Prof. Dr. Alexander Karel Evrard "professor in de psychiatrie was aan deR. U. G. ". Professor Vincent Evrard was wel verbonden aan de Faculteit der Geneeskunde, doch als professor in de farmaceutische wetenschappen, waar hij de cursussen Farmaceutische Scheikunde, de Beginselen van de Geneeskundige Scheikunde en de Farmaceutische Plichtenleer doceerde. Veel apothekers, die tot de oudere generatie behoren, hebben hem als hoogleraar gehad". Wij danken Prof. Braeekman voor deze rechtzetting.
AANVULLENDE LEDENLIJST 2299. 2300. 2301. 2302. 2303. 2304. 2305. 2306. 2307. 2308. 2309. 2310. 2311. 2312. 2313. 2314. 2315. 2316. 2317. 2318. 2319.
Rasschaert W., Zandberg 26,9210 Destelbergen (Heusden) Bockstael Ph., Meibloemstraat 115,9000 Gent De Pape P., Sleepstraat 173,9000 Gent Andries E., Poperingestraat 65,9000 Gent Mw Vandriessche M., Hekers 52, 9710 Gent (Zwijnaarde) Geeroms R., Bromeliastraat 81,9110 Gent (Sint-Amandsberg) Hovaert M., Waterstraat 234,9110 Gent (Sint-Amandsberg) De Waele, Molenstraat 81,9030 Gent (Wondelgem) Mw Claeys, Papegaaistraat 18,9000 Gent Drubbel R., Heiveldstraat 335, 9110 Gent (Sint-Amandsberg) De Raeve E., Georges Minnelaan 3, 9830 Sint-Martens-Latem Elyn A., Molenstraat 215,9030 Gent (Wondelgem) Weyns Fr., Floristenstraat 65,9218 Gent (Ledeberg) Caspeele H., Koperstraat 4, 9830 Sint-Martens-Latem Janssens J., Neerscheldestraat 9, 9219 Gent (Gentbrugge) Thys H., Barones L. de Horrekenslaan 64,2630 Aartselaar Mw Roelandt S., Scheeplosserstraat 88, 9000 Gent de Smet J.-L., Mortelputstraat 45,9830 Sint-Martens-Latem Dr Vuylsteke Ch., Dorp West 73,9130 Lochristi Mej. Verhauwen J., Kortrijksesteenweg 734, 9000 Gent Roels L., Oude Vest 37,9000 Gent 124
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15de jaargang nr. 3
15 Mei 1986
Ere-voorzitter : J . Tytgat, ere-notaris . Voorzitter: G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris : R. Van Geluwe , Maïsstraat 235 , 9000 Gent Penningmeester: A. Verbeke Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont , Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres : Lijnmolenstraat 149 , 9110 Sint-Amandsberg - Gent Administratie: Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04 .73-60 , Heemkundige en Historische Kring Gent , 9000 Gent. Lidgeld : 300 fr. per jaar. Buitenland :400 fr. per jaar. Steunende leden : 500 fr. per jaar. Beschermleden: 1000 fr. per jaar. INHOUD Kanttekeningen bij grafmonumenten van Jules Van Biesbraeek Jr. lnventaire archéologique : De Gevel van het Lakenmetershuis. Van St-Pietersabdij tot St-Pieterskazerne. Onze Gentse Keukenrubriek. Joseph de Hemptinne . De Geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods. Het Documentatiecentrum : Een kennismaking . Documentatiecentrum : Aanwinsten 1985 (vervolg en slot) . Vraag en Antwoord .
126 137 139 162 165 169 172 174 177
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus , Groot Begijnhof, huis nr. 46 , Sint-Amandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen) . Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont .
Verantwoordelijke uitgever Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149 , 9110 Sint-Amandsberg- Gent.
KANTrEKENINGEN BIJ GRAFMONUMENTEN VAN JULES VAN BIESBROECK JR.
Afb. 1. Jules Van Biesbroeck Jr. zoals afgebeeld in het Italiaanse tijdschrift "Emporium" van april1904. (Foto Biblioteca Apostolica Vaticana)
126
Tijdens zijn uitzonderlijk creatieve loopbaan vervaardigde schilder-beeldhouwer Jules Van Biesbraeek Jr. (1873-1965) zeven grafmonumenten. Drie waren voor prominenten van de socialistische beweging; twee voor collega's kunstenaars; twee voor buitenlandse aristocraten. Het brons "De Vlam" (1916) voor Lady Smith te Lincoln en het monumentale graf met crucifex voor Mevrouw Coudoglou te San Remo (1925) vallen buiten het kader van dit tijdschrift. De socialistische voormannen waren de Brussela~r Jan Volders en de Gentenaars Edmond Van Beveren en Jan Foucaert. Het Voldersmonument, dat te Evere staat, wil ik hier niettemin behandelen, daar het te Gent vervaardigd werd, de basis vormde voor de internationale doorbraak van Van Biesbraeek Jr. en omwille van het feit dat George Minne, geboren Gentenaar, er eveneens bij betrokken was. De kunstenaars tenslotte waren Charles Van Loo, Theodoor en Jozef Vermeulen. Jan Volders werd te Brussel geboren op 8 oktober 1855. In 1872 werd hij bankbediende. Elf jaar later begon hij zijn politieke activiteit bij de liberale partij, waar hij ijverde voor een progressistische koers. Hij werd lid van de niet-socialistische "Association générale ouvrière" en moest dra ontslag nemen bij de Nationale Bank omwille van zijn propaganda bij de werklozenbeweging te Brussel. Eerst medewerker, werd hij in 1884 hoofdredacteur van het radicale blad "National Beige", dat vlug socialistisch getint zou worden. In 1885 was hij een der deelnemers aan het Brussels congres in "De Zwaan", waar de samensmelting van de socialistische groepen met andere vooruitstrevende arbeidersverenigingen tot stand kwam en dat zou uitmonden in de stichting van de Belgische arbeiderspartij. In september 1885 hield de "National Beige" op te verschijnen en twee maanden later zag "Le Peuple" het daglicht, met als redacteurs Volders, Cesarde Paepe en Louis Bertrand. Van 1886 tot 1893 streed hij voor het algemeen kiesrecht. In 1889 werd hij lid van de administratieraad van de coöperatief "Maison du Peuple" en nam op het einde van het daaropvolgende jaar het secretariaat ervan waar. Hij zetelde tevens in de algemene raad van de "Parti Ouvrier". Vanaf 1891 manifesteerden zich ziekteverschijnselen en Volders overleed krankzinnig op 11 mei 1896 (1). Het was aan de Gentenaar George Minne (1866-1941), die in die tijd te St. Job werkte en sedert 1890 lid was van "Les XX'', achteraf tot "La Libre Esthétique" omgevormd (1893),- kringen van dewelke de banden met de Belgische Werkliedenpartij voldoende bekend zijn (2)- dat de arbeiderspartij de opdracht gaf een grafmonument voor Volders te maken. Uiteraard koos Minne niet voor het klassieke beeld van de overledene. Hij wou een allegorische voorstelling van de broederlijkheid en de wederzijdse bijstand, die passend het karakter en de ideeën van Volders zou weergeven. Een ontwerp werd uitgewerkt waarin twee naakte mannen, wijdbeens 127
tegenover elkaar staand op de plecht van een zinkende boot, elkaar met gespannen spieren ondersteunen, om als één geheel weerstand te kunnen bieden aan elke schok en stoot. In talrijke schetsen zocht hij naar een oplossing voor de opstelling van de figuren. Een schetsboek waarin zich zestien studies bevinden behoort toe aan Mevrouw Gevaert-Minne te Sint Martens-Latem, oudste dochter van de kunstenaar. Verschillende eruit werden gepubliceerd in de cataloog van de grote Minnetentoonstelling te Gent in 1982 (3). In juli 1898 was het ontwerp af. De zestiende publiceerde de voor die tijd rijkelijk en fijngeïllustreerde Brusselse krant "Le Petit Bleu du Matin" de Afb. 2. Artikel in "Le Petit Bleu du schets van de maquette en voegde er Matin" van 16 juli 1898 over het Vol- kritisch bij : "L'artiste a voulu surtout dersmonument van George Minne. exprimer une idée, bien plus qu'il n'a voulu faire oeuvre plastiquement belle. Une harmonie de tormes plus séduisante n'eut pourtant en rien, nous semble-t-il, nui à Ja grandeur ni à l'élévation de pensée de I'oeuvre. "Naast een klein model bestond er ook een (niet volledig afgewerkte ?) drie meter hoge uitvoering. R. Hozee en M. Tahon-Vanroose stelden dat de "Parti Ouvrier" niet akkoord ging met de uitwerking van het thema en de opdracht terugtrok (4). Dit is exact. Henry Van de Velde heeft het in zijn dactylografische notities zelfs over "l'opposition sournoise et tenace du comité de Ja section bruxelloise du P.O.B." (5). Maar dit was niet de enige reden waarom aan Minne de opdracht ontnomen werd. In een twintig bladzijden tellend manuscript, dat een biografie over haar echtgenoot bevat, schreef Joséphine Destanberg in oktober 1916 te Llanidlas (Wales) : "L'atelier oii fut fait I'agenouillé de Ia fontaine et oii fut faite Ja première des vasques, était une petit chambre excessivement humide, oii Ia Iumière avare entrait à peine par une petite fenêtre voilée à moitié de branches de jeunes chènes. Là aussi fut faite J'esquisse du monument destiné au leader démocrate Jean Volders : deux hommes sur I'extrémité d'un bateau, se soutenant I'un I'autre pour résister au mouvement du bateau. - Ce monument dont I'artiste avait commencé I'exécution en grand:- des figures de trois mètres iJ ne put J'achever, sa santé ayant décliné à ce moment. - Le travail très soutenu, les angoisses du Jendemain, un tempérament nerveux à I'excès malgré I'extérieur calme-tout cela avait eu raison de lui, et iJ 128
fut souffrant pendant quelque temps. Et puis, à cette dépression se joignait une espèce de "spleen"; la Flandre lui manquait. .. " (6). (In 1899 zou hij zich blijvend te Sint Martens-Latem komen vestigen). Daarenboven beschikte Minne niet over het geld om een afgietsel te maken en had hij de huur van de schuur te St. Job opgezegd, zodat hij in de toekomst geen plaats meer had een zo hoog beeld te herbergen (7). Hij besloot dan ook het Voldersmonument te vernietigen. "Quand nous arrivames dansl'atelierde St. Job", vertelt Van de Velde, "nous vîmes Minne, calmé, iraidement acharné à faire tomber à coup de martea u, à arracher de ses mains une tête, un bras, une cuisse à la gigantesque armature que Je sculpteur décharnait sans pieté et avec l'indifférence, semblait-il sans doute, d'un bourreau. Nous assistames, impuissants, pétrifiés et résignés devant J'irrémédiable exécution" (8). De kleine realisatie, die als model gediend had voor het grote beeld, kwam in het bezit van Van de Velde. In 1947 voordat hij zich in Oberägeri (Zwitserland) vestigde schonk hij het aan het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Naast het.gips bestaan er ook uitvoeringen in brons en marmer, die verspreid werden onder de naam "Solidarité" (9). In het voorjaar waarschijnlijk van 1899 werd de opdracht aan de toen vijfentwintigjarige Jules Van Biesbraeek Jr. gegeven. Deze had van 1883 tot 1898 ononderbroken les gevolgd aan de Gentse Academie, eerst voor teken- en schilderkunst, na 1892 voor beeldhouwen. Hij had hier, zoals Minne ten andere, onder zijn leraars zijn oom Lodewijk-Pieter Van Biesbraeek (1839-1919). In 1905 zou hij hem opvolgen, maarnam na drie jaar al ontslag wegens problemen zowel met de leerlingen als met de directie (10). Over het bekomen van die opdracht schreef Van Biesbraeek Jr. begin 1904 in een korte autobiografie bestemd voor de Italiaanse befaamde kunstcriticus Vittoria Pica: "Ce monument m'était commandé par ricochet. Voici comment. Georges Minne, ce digne et peu campris anarchiste en art, avait la cammande de ce monument. Mais comme après trois ou quatree années d'attente, (sic) Minne n'avait rien présenté, je fus, moi, chargé de ce travail que jen 'acceptai toutefois qu 'après avoir eu tous mes apaisements au sujet de reproehes de manque de confraternité artistique, que j'aurais pu encourir. Je terminai ce groupe en trois mois; exposé à Gand iJ eut un succès d'artiste qui me val ut l'honneur d'être invité à participer à l'Exposition universelle de Paris dans la section belge." (11). Zijn openlijke socialistische opstelling zal niet vreemd geweest zijn aan het verkrijgen van de opdracht. Want in 1899 had hij nog geen faam verworven als beeldhouwer. Wel had hij in 1897 met een eerste sculptuur, "De Jager", geprobeerd deel te nemen aan de Brusselse triënnale, waar de inzending werd geweigerd. Hij had de kop van Van Beveren vervaardigd en werkte aan een grafmonument voor deze voorman, waarover verder. Tesamen met zijn vader had hij naam verworven als ontwerper van wagens, panelen
129
Afb. 3. Voldersmonument van Jul es Van Biesbraeek Jr. in atelier. (Foto A. Walgraef).
en beelden voor de Gentse EÊn Meistoeten van 1895, 1896 en 1897 en voordien in 1894 decoreerde hij de magazijnen van " Vooruit" op de Vrijdagmarkt, drie jaar later door brand verwoest. Tevens had hij banden met de Brusselse afdeling van de Werkliedenpartij . De prachtige Art-Nouveau affiche voor de inhuldiging in 1899 van het door Horta ontworpen "Maison du Peuple" was zijn werk . Ook is er correspondentie bewaard tussen hem en Paul Deutscher (1872-1949), tesamen met Lala Vandervelde, de spilfiguur in de door Louis de Brouckère en Emile Vandervelde gestichte afdeling Kunst en Onderwijs van het Brusselse Volkshuis. De briefwisseling dateert uit 1899-1901 (12). Van Biesbraeek Jr. werkte het grafmonument voor Volders sober en klassiek uit: een symbolische voorstelling van de rouw van de Werkliedenpartij voor de overleden leider. Een bronzen groep van drie treurende personen 130
zit op een arduinen blok : een arbeider met een rouwkrans in de rechterhand, buigt verdrietig het hoofd voor het verlies dat hij ondergaat. Zijn vrouw, haar kind zogend, zit naast hem en neigt naar hem toe. Achter de groep en los ervan staat een zuil in hardsteen met de vergulde inscriptie : LE PARTI OUVRIER I A J. VOLDERS I 8 OCTOBRE 1855- 11 MAl 1896. Vroeger zou zich op deze zuil ook een bronzen buste van Volders bevonden hebben. Zuil en groep staan op een grote sokkel, met op de afgeschuinde voorzijde de inscriptie : IL.AIMA.LE.PEUPLE I LE.PEUPLE.LE.PLEURE. Het beeld werd op zondag 16 juli 1899 ingehuldigd op het kerkhof van Evere (perk 9, nr. 2101) in 't bijzijn van talrijke Brusselse en provinciale delegaties (13). Het graf bevindt zich thans tussen dat van andere socialistische vooraanstaanden, nl. Cesarde Paepe (1842-1890) en Désiré Brismée (1822-1888). Van Biesbroeck Jr. stelde de gipsen uitvoering tentoon op de Gentse 37ste Triënnale in het Casino, die van 13 augustus tot 8 oktober 1899 liep. "Le Petit Bleu" vond het "'d'une tristesse un peu vulgaire, mais grande en sa simplicité" (27 .09 .1899) en Rina in "L 'Indépendant de Gand" schreef op 18 augustus 1899 "Je groupe ... déjà vu à l'Exposition du Vooruit, dit bien, par Ja pose des personnages, Ja douleur, mais on peut critiquer Je dessin chez J'homme, entre autres l'index de Ja main droite". Na deze tentoonstelling ging het gebronzeerde plaaster naar de Belgische afdeling voor Schone Kunsten op de Internationale Wereldtentoonstelling van Parijs in 1900. In juni werden hier voor beeldhouwkunst met eenparigheid van stemmen vier eremedailles, die de hoogste onderscheiding vormden, toegekend. De gelauwerden waren Constantin Meunier (1831-1905), Juliaan Dillens (1849-1904), JefLambeaux (1852-1908) en ... Jules Van Biesbroeck Jr. ! Volgens de kunstenaar zelf was het beeld opgesteld in een slecht verlichte zaal en had het onopgemerkt moeten voorbijgaan. Hij schrijft aan Pica: "A ma grande surprise iJ me procura Ja fameuse distinction du grand prix, et ce qui avait produit chez moi l'étonnement, provoqua des cris d'indignation et de colère chez tous Jes administrants en matière d'art, tous gens bien posés et omnipotents. Croyant tout connaître, iJs furent d'autant plus irrités que de l'étranger on leur ouvrait Jes yeux. J'eus alors Je plaisir de faire cannaissanee avec notre Directeur des Beaux-Arts. (Waarschijnlijk Emest Verlant (14). Ce fonctionnaire si haut placé qui décide, comme octroyeur de commandes et bourses, de Ja vie des jeunes artistes, qui devrait connaître, diriger et favoriser I'art beige, eut la franchise de me dire très gentiroent qu'il regrettait que cette distinction m'était échue et que, personnellement iJ avait fait tout ce qui avait été en son pouvoir pour faire revenir Je jury sur sa décision, parce que j'étais trapjeuneet parce que cela renversait toutes ses combinaisons. Par Ja même occasion iJ me laissa sous-entendre que je n 'avais rien à espérer de lui, et je dois dire à son honneur que, jusqu'à ce 131
jour, iJ est resté fidèJe à sa promesse. Tout ceci, dit-on, à cause de mes opinions phiJosophiques. Ces messieurs qui crient taujours qu'il ne faut pas mêler la politique à I'art, me font grief de mes tendances avancées" (15). Dat het verstrengeld zijn van politiek en kunst Van Biesbroeck Jr. wellicht ook heeft geholpen, blijkt uit een artikel van Albert Dutry in het Gentse "Le Bien PubJic" van 13 oktober 1903, waarin de criticus het over "Le Peuple Je Pleure" had : "Un de ces fragments fut exposé depuis à Paris oil iJ valut à notre jeune concitoyen une distinction honorifique très enviée, MilJerand Juvante, dirent les méchantes langues et Jes confrères jaloux. Quoiqu'il en soit, faisant abstraction des contingenees politiques et économiques, iJ faut reconnaître que Van Biesbraeek est un de nos meilleurs sculpteurs ... " De Franse socialist Etienne Alexandre Millerand (1859-1943), die van 1920 tot 1924 president van de Republiek zou worden, was in deze periode Minister van Handel en Industrie. Opmerkelijk is dat ook vader Van Biesbroeck op dezelfde tentoonstelling bedacht werd met een gouden medaille voor zijn bas-reliëf voor de stand van "Vooruit", en dat de maatschappij zelf, evenals haar stichter Edward Anseele beide een "Grand Prix" ontvingen (16). Dat de afgunst op dit Parijs succes Van Biesbroeck Jr. heel wat tegenkanting heeft opgeleverd bleek uit zijn laatste deelnemingen aan de Prijs van Rome, een onderscheiding, die hij absoluut wou hebben, maar nooit kreeg. Liefst acht keer nam hij deel aan deze wedstrijd. Zijn eerste deelnemingen in 1889 en 1892 voor schilderkunst en in 1894 voor beeldhouwkunst kwamen te vroeg. Daarna eindigde hij driemaal tweede : voor schilderkunst in 1895 na Jean Delville (1867-1953) en in 1898 na Emile Vloors (1871-1952); voor beeldhouwen in 1897 na Henri Boncquet (1868-1908) (17). In 1900 waagde hij een nieuwe kans vóor beeldhouwen. In de voorbereidende kamp kwam hij ex-aequo met de Antwerpenaar François Huyghelen (1878-1940), na de Brusselaar Camille Sturbelle (1873-?) : 105,5 punten tegen 112,5 op 120. Léandre Grandmoulin (1873-1957) uit Terhulpen, de Mechelaar Théophile Blickx (1875-1963) en de Antwerpenaar Florent De Cuyper (1875-1965), ongeveer allen leeftijdsgenoten, vulden de groep aan, die aan de beslissende proef mocht deelnemen. In het eindresultaat viel Van Biesbroeck Jr. buiten de prijzen. Huyghelen werd bekroond. Grandmoulin en De Cuyper werden ex-aequo tweede. Blickx kreeg een eervolle onderscheiding. Chauvinisme in de pers alom ! De beslissing werd door het gros van de Gentse kranten aangevallen. Antwerpen verdedigde zich. Brussel hield zich min of meer op de vlakte. Meer dan een maand duurde dit bekvechten waaraan vooral de socialistische "Vooruit" en het katholieke "Fondsenblad" langs Gentse kant deelnamen. "Vooruit" was razend : "Zijne uitspraak is valsch, partijdig, opzettelijk 132
tegen een artist gericht, zij is een publiek schandaal, die een zonderling licht werpt op den gemoedstoestand van die zoogenaamde groote kunstenaars ... Van Biesbraeek betaalt zijneeeremedaille te Parijs en nog andere dingen erbij ... Gent heeft geenen vertegenwoordiger in de jury. Antwerpen en Brussel maken het schoon weer in die prijskamp en trachten de faam hunner scholen te verheffen ... dit oordeel is ... dat Van Biesbraeek miskend bestolen en gemeen behandeld is door dien zoogenaam den jury" (18). Het "Fondsenblacf' vergoeilijkte en verdraaide de feiten : "De jury heeft hem evenwel buiten prijskamp gesteld, zich steunend op de beweegreden, dat een kunstenaar, die met de grootste en gekendste beeldhouwers der wereld den hoogsten prijs bekomt te Parijs, niet gevoeglijk meer kon mededingen voor den prijs van Rome, 't is te zeggen, in het worstelperk treden met jongelingen die nog de Jessen der academie volgen, en niet eens in staat zouden wezen een werk te verveerdigen dat de noodige hoedanigheden bezit om aangenomen te worden in eene expositie als de Parijsche Wereldtentoonstelling:" Het besluit van de jury is zeer eervol voor Van Biesbraeek meent deze krant, want door hem buiten wedstrijd te stellen wordt hij in feite boven alle mededingers geplaatst, ook boven de eerste. Men had er wel beter aan gedaan Van Biesbraeek niet te laten meedingen, wanneer de uitslag van Parijs bekend was (19). Het antisocialistische "Het Volk" verkneukelde zich: "Van Biesbraeek is verreweg de bekwaamste der mededingers, maar ditmaal is hij mislukt en ... wij jonnen 't hem ... Thans weten wij welk werk hij te Parijs tentoonstelt, en zonder eenig vooroordeel verklaren wij dat het ingezonden werk die onderscheiding niet waardig was, en dat deze aan gansch iets anders dan aan kunstverdienste moet geweten worden" (20). Opvallend is dat bij de samenstelling van de jury, die uit 9 effectieve leden en 2 plaatsvervangers bestond, er slechts twee waren die te Parijs eveneens met een eremedaille werden bedacht, nl. Meunier (1831-1905) en Lambeaux (1852-1908). Jules Lagae (1862-1931), Le Comte de Lalaing (18581917) en Paul Dubois (1859-1938) moesten zich tevreden stellen met goud, Egide Rombaux (1865-1942) met zilver en Josué Dupon (1864-1935) met brons (21). Frustrerend! Men kan zich dan ook moeilijk van de indruk ontdoen dat hier revanche genomen werd op een jongere ambitieuze collega. Van Biesbraeek Jr. reageerde weinig emotioneel. Op 28 september 1900, een week na de proclamatie, schreef hij naar Paul Deutscher, vanuit het Drongens buitenverblijf van zijn ouders- door de plaatselijke bevolking "Duivelskasteel" of "Jodenkasteel" genoemd - : "Quant au résultat du concours iJ ne doit pas te surprendre - Les envieux font nombre en ce monde - Quelque soit l'appréciation émise par ces Messieurs les membres du jury, je crois pouvoir m'en ticher un peu- 20.000 balles de ratées, voilà tout- Cela ne diminuera en rien ni man courage ni man ardeur au travail je 133
me charge de Je leur prouver. Quant au fin mot de ce jugement, jusqu'icije n'en sais rien de plus que toi- Jes journaux m 'apprennent de tempsen temps des choses que ces Messieurs les journalistes avancent sans trap savoir, quitte à rectifier en suite- du marbre- quoi -" (22). Het opgelegde werk voor de Prijs van Rome was een bas-reliëf van 1,70 à 1,80 mop 1,20 à 1,30 men moest "Adam en Eva het lijk van hun zoon Abel terugvindend" voorstellen. Van Biesbraeek Jr. stelde het in 1903 op de Venetiaanse Biënnale tentoon. Na zijn omzwervingen in Italië (1913-1927) en Algerië (1927-1935) , toen hij definitief Gent verlaten had om zich in het Brusselse te vestigen , gaf hij op 12 april 1940 aan Michel Thierry zestien beelden , waaronder dit , in depot voor het Schoolmuseum in het Berouw (23). Vijftien ervan zijn ondanks alle opsporingen spoorloos. Feit dat vragen oproept over de manier waarop verantwoordelijken omspringen met datgene wat hen niet werd afgestaan , maar enkel in bewaring gegeven. In 1901 nam hij een laatste maal deel aan de Prij s van Rome voor schilderkunst. Uitzonderlijk liet men zeven kandidaten toe tot de eindproef. De grote prijs werd niet toegekend. De Antwerpenaars Felix Gogo (18721953) en Joseph Posenaer (1876-1935) werden ex-aequo tweede gerang134
schikt en Camille Lambert (1874- ?) uit Aarlen derde (24). Van Biesbroeck Jr. kon dus definitief een punt zetten achter deze wedstrijden. Datzelfde jaar stelde het Parijse "Musée National du Luxembourg", waaraan Van Biesbroeck Jr. "Le Peuple Je Pleure" had afgestaan, het beeld tentoon op de Internationale Kunsttentoonstelling in het Koninklijk Glaspaleis te München. Het werk ontving daar eveneens een gouden medaille (25). Hetzelfde museum kende de kunstenaar in 1904 een som toe van 3.100 F. F. om het beeld in brons te realiseren. Het gieten gebeurde bij de Brusselse "Fonderie des Bronzes", die ook Rodins "Burgers van Ca/eis" had verzorgd. Daar de toegekende som slechts volstond voor het gieten, nam de kunstenaar het transport naar Brussel en terug voor zijn rekening en tevens de kosten van de bank waarop de drie figuren rusten (26). Het gipsen model werd aan het museum van Rijsel geschonken. Begin 1911 werd door Lybaert in de Museumcommissie te Gent gevraagd het gips aan te kopen, wat achteraf onmogelijk bleek, daar het ... verdwenen was. Men overwoog dan een reproductie van een ander werk van Van Biesbroeck aan te schaffen (27). André DESPRETZ 't vervolgt
NOTEN (1) Louis HERTRAND "Histoire de Ja coopération en Belgique", Brussel, 1902, dl. 2, p. 312-324. P.J. TROELSTRA "In memoriam Jan Volders", in "De Waarheid'', 1904, 2e jg., p. 129-132. (2) Lieske TIBBE "Art Nouveau en socialisme. Henry van de Velde en de Parti Ouvrier Beige", Kunsthistoriese Schriften 5, Amsterdam, 1981, p. 104. (3) "George Minne en de kunst rond 1900", Museum voor Schone Kunsten, Gent, 1982,p. 144-145,nr.66;p. 146,nr.67. (4) Idem, p. 146. (5) Kon. Bib!. Brussel, Henry Van de Velde, F.S. X, nr. 8, Grand Ms B 1, p. 226. (6) Bib!. R.U.G., Hs. lil, 16, J. Minne p. 9. (7) Kon. Bib!. Brussel, Henry Van de Velde, F.S. X, nr. 8, Grand Ms B 1, p. 225-226. (8) Idem, p. 227. "George Minne en de kunst rond 1900'', p. 21, maar foutieve lezing "pitié" i.p.v. "piété". Hans Curjel die de vertaling en uitgave verzorgde van Henry Van de Veldes "Geschichte Meines Lebens", München, 1962, gebruikt op p. 121 merkwaardig genoeg "mitleidlos". (9) "George Minne en de kunst rond 1900'', p. 146. (10) André DESPRETZ "Biesbroeck, Jules Pierre Emmanuel van," (Jules Jr.), schil-
135
(11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21)
(22) (23)
(24) (25) (26) (27)
der, beeldhouwer en graficus" in "Nationaal Biografisch Woordenboek", Brussel, 1985, dl. 11, p. 52. Bib!. R.U.G., Hs. lil, 16, J. Van Biesbroeck. André DESPRETZ, Op. Cit., p. 51. "Le petit bleu du ma tin", 14.07.1899. "La Réforme; organe de Ja démocratie Iibérale", 29.06.1899. Meegedeeld door Mevr. Cathérine Heesterbeek-Bert, wetenschappelijke medewerkster aan de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel. Bib!. R.U.G., Hs. lil, 16, J. Van Biesbroeck. "Vooruit", 25.08.1900. André DESPRETZ, Op.Cit., p. 51. "Vooruit", 25.09.1900. "Fondsenblad", 21.09.1900. "Het Volk", 01.10.1900. Academie voor Schone Kunsten Antwerpen, Archief Prijs van Rome, Verslag 20.09.1900. "L'Art Moderne", 20ste jg., 1 juli 1900, p. 215. Instituut Emile Vandervelde, IV, CAE 280. Briefwisseling tussen J. Van Biesbroeck enerzijds, en Michel Thiery en R. Piette anderzijds, bewaard bij Mevr. Violet Van Biesbroeck, oudste dochter van de kunstenaar. Academie voor Schone Kunsten Antwerpen, Archief Prijs van Rome, Verslag 7.10.1901. "VIII Internationale Kunstaussteiiung im Königlichen Glaspalast Muenchen 1901", p. 28 en 187. Archives Nationales de France, F 2114279 en F 2114344. Museum voor Schone Kunsten, Gent, Verslagen van de Museumcommissie, 10.01.1911 en 11.04.1911.
OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij een beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 u. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u vooraf voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A. 136
INVENTAIRE ARCHÃ&#x2030;OLOGIQUE Op 30 april 1904 stelde Prosper Claeys in de rubriek "Burgerlijke Bouwwerken - Vrijdagmarkt- XVIIIe eeuw (1771-1772)" , in het Frans , een fiche op over
Het Lakenmetershuis op de Vrijdagmarkt - (Foto ACL Nr. 25232).
137
DE GEVEL VAN HET LAKENMETERSHUIS Het Lakenmetershuis, gelegen aan de Noord-Oostzijde van de Vrijdagmarkt, was vroeger, zoals zijn naam het aanduidt, het lokaal waar het laken gemeten werd dat door de wevers van het platteland te koop werd aangeboden. Zijn oude gevel is weergegeven op het schilderij van J.B. van Volxsom dat de inhuldiging voorstelt van Keizer Karel VI als Graaf van Vlaanderen, op 18 october 1717. Het was een trapgevel die bekroond werd door de Gentse leeuw die steunde op een wapenschild en een vaandel vasthield. De slechte staat van de gevel noopte het Stadsbestuur hem af te breken en te vervangen door een nieuwe die gebouwd werd in 1771-1772, volgens plans van architect Bemard De Wilde. Het is deze die nu nog bestaat en onze afbeelding ontslaat ons ervan hem in detail te beschrijven. Van een zeer grote soberheid, is hij interessant, juist wegens de betrachting naar eenvoud waarvan hij getuigt. Gedurende gans de XIXe eeuw vergde het Lakenmetershuis onafgebroken herstellings-en onderhoudswerken. Tenslotte besliste de Gemeenteraad in zijn zitting van 5 mei 1902 het Lakenmetershuis bijna volledig te herbouwen. Enkel de gevel en de onderste delen van de muren bleven behouden. De kosten van de werken werden geraamd op 42.000 fr. Het Lakenmetershuis werd niet uitsluitend gebruikt voor het meten van het laken. In de XVIIe en XVIIIe eeuw werden er diverse voorstellingen gegeven in de grote zaal van het gelijkvloers. In de XVIIIeen in het begin van de XIXe eeuw diende het dikwijls, in october, als danszaal gedurende de kermis van de St-Jacobsparochie. In 1810 werd er een Bisschoppelijke Zondagschool gesticht die er bleef tot aan het einde van de jaren 1850. Het Letterkundig Genootschap de Taal is gansch het Volk had er eveneens zijn lokaal, net zoals het Willems-Fonds. Deze laatste vereniging richtte er een van haar vier volksbibliotheken in en gaf er ook openbare voordrachten. In de loop van de XIXe eeuw diende de grote zaal ook nog als kiesbureau. Men hield er politieke meetings en men gaf er concerten en hield er feesten van alle aard. Sedert 1889 heeft de filantropische vereniging Zonder Naam niet zonder Hart er een openbare eetzaal ingericht. Cf. ons artikel in de Flandre libérale, 28 maart 1904.- F. De Potter, Gent, t.VI, pp 410-412. - Bulletin de la Société d'histoire et d'archéologie de Gand, t.VIII, 1900, p. 324.
138
VAN ST-PIETERSABDIJ TOT ST-PIETERSKAZERNE *
Het klooster in volle glorie.
Er is reeds zoveel geschreven over de Sint-Pietersabdij dat we ons zullen beperken tot het aanhalen van de voornaamste data in de geschiedenis van de kloostergebouwen. De eerste abdij werd in de zevende eeuw , hoogstwaarschijnlijk in hout, opgetrokken door de volgelingen van de heilige Amandus. Reeds in de achtste eeuw werden , ten gevolge van een ruzie tussen abt Celestinus en Karel Martel, de kloosterbezittingen onder de vazallen van de hofmeier verdeeld (714-741). Karel de Grote (800-814), op zijn beurt, schonk de monniken in het begin van de negende eeuw terug macht en bezittingen. Twee invallen van de Noormannen, in 851 en in 879, hadden de volledige verwoesting der gebouwen als gevolg. Hierop volgde een nieuwe opgang en tot in de elfde eeuw nam de abdij een grote uitbreiding, vooral door aankopen maar ook door de vele schenkingen. Alleen in Gent bezat de kloostergemeenschap 500 ha. grond. Vanaf het midden der twaalfde en in de loop van de dertiende eeuw kende de financiĂŤle toestand een dieptepunt. Ten gevolge van een verkeerd beheer der toenmalige abten en ook door verandering in het domaniaal systeem (1) was men verplicht lijfrenten te verkopen ja zelfs leningen aan te gaan. Bij het begin van de veertiende eeuw kwam er, door verbetering in de economie , een gunstige kentering in de financiĂŤle toestand. De gebouwen werden hersteld en enkele zelfs nieuw opgetrokken. In de veertiende en vijftiende eeuw ging het de monniken blijkbaar erg *Het eerste artikel in deze reeks verscheen in " Ghendtsche Tydinghen " . 1985-
139
r. 4.
Afb. 1. Plan van het klooster vóór de afbraak van het westelijk gedeelte. (S.A.G. Plan Goetghebuer)
140
voor de wind; door ononderbroken aankoop van gronden werden ze bij de allerrijksten van het land gerekend. Zestiende eeuw, zwarte bladzijde in de geschiedenis van het klooster! De beeldstormers lieten in 1566 een eerste spoor van vernieling achter, maar het ergste moest nog komen. Op bevel van de Gentse schepen Jan van Hembyse werd de abdij in 1578 geplunderd en wat erger was, bijna volledig met de grond gelijk gemaakt. Na het Calvinistisch geweld begon men met nieuwe moed aan de heropbouw zodat in de achttiende eeuw de kerk en de abdij terug waren opgetrokken. De sociale hervormer uit Oostenrijk, Jozef II (1765-1790), liet de monniken, wonder boven wonder, met rust en die leefden dan ook in peis en vree tot aan de Franse inval in België. In de vaste overtuiging dat het Franse leger verzwakt was door de revolutie in 1789 en om van de gelegenheid gebruik te maken enkele provinciën in te lijven, verklaarden de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen de oorlog aan Frankrijk. Ze misrekenden zich grondig en werden verslagen te Valmy in het departement der Marne op 20 september 1792. De Fransen achtervolgden het Oostenrijks leger en gaven het de genadestoot op 28 oktober in de slag bij Jemappes. De generaal Dumouriez veroverde vervolgens in enkele dagen de Belgische provinciën. Op 12 november trokken de voorposten Gent binnen. In het begin van 1793 volgde een suksesrijk tegenoffensief der Oostenrijkers. Vanaf midden maart verlieten de Franse administratieve diensten en troepen de stad, alles wat niet te heet of te zwaar was meenemend. Als laatste vertrok generaal Thevenot met achterlating van al zijn gewonden. Het zat de Oostenrijkers echter niet mee en voor de tweede maal deden de Franse troepen, op 4 juli 1794, hun intrede in onze mooie stad, ditmaal om er twintig jaar te blijven. Onze zogeheten bevrijders die gekomen waren om ons "Liberté-EgalitéFraternité" te brengen vonden er geen graten in België onmiddellijk te belasten met een som van 60 miljoen frank, te betalen binnen de acht dagen. Gent moest zeven miljoen opbrengen waarvan de St-Pietersabdij, op haar beurt, één miljoen moest bijpassen. Bij niet betalen binnen de gestelde tijd kwamen er, per dag, 50.000 fr bij en werden er, ook dagelijks, tien gijzelaars naar Frankrijk gezonden (2). Gent werd, gelijk alle bezette gebieden, getiranniseerd en tot de bedelstaf gebracht door de nooit ophoudende opgelegde taksen en beslagnemingen van alle mogelijke aard. Als er niets meer uit de stadskas te halen was voerde men op 15 fructidor jaar IV (1 september 1796) ook in België de wet op de afschaffing en verkoop van geestelijke instellingen uit (3). Artikel één van deze wet beval de beslaglegging in de aangehechte gebieden, op alle tehuizen en geestelijke instellingen van beider kunne. Artikel elf be141
~
"V Q) "'0 Q)
en
c:
Q)
..!><! Q) ....
.D
~ <;...
C<:l
L
").!f="'.-t=1-r
~
..c: c:
i
' f~1Ill!:L.~~~--~
C<:l
>
<(
142
paalde de vergoeding die de kloosterlingen kregen voor het verlies van hun eigendom (4). Deze vergoeding, rustgeld genoemd, werd eenmalig uitbetaald in de vorm van assignaties. Deze bons mochten maar worden gebruikt tot 12 september 1797. Gedurende die tijd kochten veel kloosterlingen gedeelten van hun vroeger bezit terug. Anderen waren of te fier om de bons aan te nemen of wachtten op een beslissing van de Paus. De onderrichtingen uit Rome kwamen te laat, de uitdeling was reeds geruime tijd stopgezet, zodat veel kloosterbezit in lekenhanden overging. De besluiten troffen ook de St-Pietersabdij waar de monniken eveneens de kans verkeken hun goed terug te kopen. De commissaris van uitvoerende macht in Gent, Du Bosch (5) zelf geboren Oost-Vlaming, had een uitgesproken hekel aan alles wat paaps was. Hij nam de gelegenheid waar spoed te zetten achter de verkoop van de kerkelijke goederen. De wet was nog maar pas verschenen als hij reeds de afgevaardigden van de directie der domeinen naar de kloosters stuurde om er de gebouwen te schatten. Op één november 1796 verplichtte hij de 32 monniken van St-Pieter hun klooster in burgerkledij te verlaten, waarna de Franse soldaten de mooi geschilderde ogiefvensters insloegen. De abdij stond nu te koop. Op 10 mei 1797 kwam een bod vande burgers Rablot & Cie uit Parijs. Ze boden vijftienmaal de som van het jaarlijks inkomen, vast te stellen door een deskundige commissie. Het aanbod omvatte de eigenlijke abdij, de binnenkoeren, de boomgaarden en de kerk. Mede door de inzet van de bekende Gentse geleerde Charles Van Hultem, die zich zeer verdienstelijk maakte voor het behoud van dè kunstwerken in de stad, wees men het aanbod van Rablot van de hand. Als reden gaf men op dat de abdij en de bijgebouwen bestemd waren voor de openbare dienst. Eerst kwam er een oplossing voor de kerk; de wet van 23 fructidor jaar VI (9 september 1798) voorzag dat ze moest worden omgevormd tot kunstmuseum. Over het klooster viel nu een lange stilte en de gebouwen, blootgesteld aan weer en wind zonder enige· herstelling, vielen langzaam in ruïnes. Ondertussen was de gevreesde Du Bosch strafverplaatst als gevolg van de vele bezwaren door de bevolking en de stadsraad ingediend. Hij werd afgelost door Van Wambeke. Die hield het ook niet lang vol en kreeg als vervanger Faipoult (6). De nieuwe prefect van het Scheldedepartement, met hoofdzetel te Gent, was een beschermeling van Napoleon. Niettegenstaande hij geen goede naam had in de administratieve kringen zou hij toch de redder worden van de Sint Pietersabdij. Hij vatte namelijk het plan op het klooster te behouden en te herstellen door het tot zetel te maken van de 3e cohorte van het erelegioen (7). Enkele gebouwen moesten worden aangepast tot woonst van de kanselier en de schatbewaarder van de cohorte. Een ander deel, zoals het oud-paviljoen van de prelaat, zou na verandering dienen tot 143
#U~~~~···· j®rs (;leS: . . . . .
. .
.jU$<J.U'à.~;~,.de ·~
· .·
··....·•.
*alt à t~:rine• lc: t;"' J~n ditt• . .
) ..'Adj9hit'<lél~é' .
7.. · F. nis .TJii:JJI'f!ÈitF7!:itJt;
•.•
...
<.
..
•
N<!Nt- 11~\W..- a....·~ utà -
·ft..·.. .,> ) •.. . . • . .; .: ....... , .• ,. t.~J-;1 Jt ~·.bi, mo!\oli. I'!' .lol So!le ~ ~ de 14 ~
Afb. 3. Inschrijving voor de afbraakmaterial en. (S.A. G. Moderne Geschiedenis serie F)
144
verblijf van de legionnairs. Jarenlang werd er over deze zaak gedebatteerd en geschreven, er kwam maar geen oplossing. De gebouwen bevonden zich in een erbarmelijken toestand. Er waren geen poorten, deuren noch ramen meer. Wat de soldaten in 1796 niet hadden vernietigd, hadden de Gentenaars in de loop der jaren weggehaald. De daken waren lek zodat wind en water ongehinderd hun parten konden spelen. De grootkanselier van het "LÊgion d'honneur", die nog steeds op het besluit van de leiding van de 3e cohorte wachtte, ~telde de prefect een som van 678 frank ter beschikking om de deuren en vensters van het klooster dicht te metsen. Zo kon men ten minste verdere toegang en beroving verhinderen. Eindelijk, in 1808 besloot de toenmalige kanselier, gouverneur-generaal Beyts, af te zien van het plan om zijn 3e cohorte in de abdij te installeren. De kostprijs voor de veranderingen viel veel te hoog uit dus bleefhij liever in het kapittel Sint-Martinus te Ieper. Hij wilde nu ook zo snel mogelijk de gebouwen verkopen. Op aandringen en met ¡de hulp van Faipoult richtte de burgemeester zich persoonlijk tot Napoleon met de vraag het komplex voor de stad te mogen verwerven. Op 13 januari 1810 gaf de regering de toestemming tot aankoop voor de som van 140.301 frank. Dit bedrag mocht worden afbetaald door jaarlijkse renten van 6.000 frank ten voordele van de kas van het erelegioen. De Gentse notaris Roman stelde de akte op. In zijn toespraak tijdens de openingszitting van het jaar 1810 verklaarde de burgervader "er is tot nu toe geen enkel definitief besluit genomen over het gebruik van de lokalen van de vroegere Sint-Pietersabdij". Maar de regering wilde weten wat er nu eindelijk met de gebouwen ging gebeuren. Langs de prefect om drong ze aan op een beslissing. Deze laatste richtte zich op 28 juli schriftelijk tot het stadsbestuur met de vraag om een spoedige verklaring. Op de raadszitting van 17 augustus kwam het antwoord; "Gezien het genomen besluit in de vorige zitting en volgens artikel14 van het jaarbudget verklaart de raad de vroegere Sint-Pietersabdij te gebruiken als kavaleriekazerne". Hiermede was de kogel eindelijk door de kerk en begon het kazernebestaan van de eens zo prachtige abdij. De wetten van 23 april en 26 juni 1810 (bijlage 1 en 2. GT. 1985, Nr. 4) wezen de militaire kwartieren, in volle eigendom, aan de steden toe. Deze hadden de verplichting de gebouwen te onderhouden en te herstellen en mochten ze alleen gebruiken voor militaire doeleinden. De overgave van de verschillende kazernen en andere plaatsen van militaire aard gebeurde op 17 augustus 1810. De burgemeester weigerde te tekenen voor overname van de St-Pietersabdij aangezien deze reeds in stadsbezit was sedert 13 januari van het zelfde jaar. Nu de volledige last van het militair huishouden op de schouders van de stad lag kwamen de eisen en wensen van de geuniformeerde heren geregeld op het stadhuis aan. Onder andere werd door het 145
146
dekreet van 15 oktober 1810 bevolen een oefenterrein voor de garnizoenstroepen aan te leggen. De stadsraad besloot twee vliegen in een klap te slaan door de westelijke gebouwen van het St-Pietersklooster, die niet meer te herstellen waren, te slopen en op die plaats een marsveld aan te leggen (afb. 1 en 2). Zo gezegd zo gedaan, affiches voor een openbare aanbesteding werden aangeplakt in de stad. De bekende Gentenaar Kieckepoost deed het kleinste bod. Hij kreeg de taak toegewezen de ruïnes te slopen en de vrijgekomen plaats te effenen. Onder de af te breken ruïnes bevonden zich o.a. het paviljoen van de abt, het logement van de domproost en het oude gevang van het St-Pietersdorp. Kieckepoost kreeg de beschikking over 250 Spaanse krijgsgevangenen, als onbetaalde werkkrachten. De karwei, met grote spoed uitgevoerd, was in enkele weken beeindigd. De eindkostprijs beliep 6.581,55 frank. De afbraakmaterialen verkocht men aan de meest biedende voor de som van 16.001 frank (afb. 3). Het nieuw aangelegde plein kreeg als naam de titel van de pasgeboren zoon van keizer Napoleon; "Place du Roi de Rome" (8). De tijd was nu ook rijp om aan de nieuw te maken kazerne te denken. Op 29 mei 1811 gaf het schepencollege toestemming tot het herstellen en aanpassen van de oude kloostergebouwen. Voor de uit te voeren werken waren 84.000 frank voorzien. De opeenvolgende oorlogen door Napoleon gevoerd vergden massa's doden en nog meer gewonden. De stedelijke hospitalen lagen boordevol gekwetsten. In januari 1814 werd dan ook het maken van een succursaal aan het militair hospitaal aanbesteed; deze ziekenzaal moest worden ingericht in de oude infirmerie van de abdij. André Van den Abeele, schilder uit Gent, sleepte de opdracht in de wacht. De man had echter zijn materiaal nog niet volledig uitgepakt als hij alweer kon inpakken. De ster van Napoleon was aan het dalen; achtervolgd vanuit Rusland moest hij alle veroverde gebieden prijs geven en tot in Frankrijk terugtrekken. Op 4 februari 1814 rukten Russische Kozakken en Pruisische Huzaren Gent binnen. Na in maart nogmaals voor vier dagen te zijn teruggekomen, verdwenen de Franse troepen nu voor goed uit onze gewesten. Bij de intocht van de verbondenen werd een militair bestuur, bijgestaan door een administratieve raad (société sainte), ingesteld. Deze raad was samengesteld uit leden van de Belgische adel en uit vroegere ambtenaren van het Oostenrijks bestuur. Ze streefden naar het herstel van het oude regime. De geestelijkheid die, twintig jaar lang was gemuilkorfd, voelde zich opnieuw gesteund en verlangde de aangeslagen goederen terug. Hun wensen bleven onvervuld. Onder impuls van Engeland kwam het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, onder Willem I van Oranje, tot stand. Deze had geen lust de priesters veel macht te geven. Maar de katholieken gaven 147
BERIGT. AENBFSTEDING OP VERMINDERING Der noodige leverin{{en en lzandgedaed voór de werken te doen ln den Stal by de Poet--volk-Làzerne van Sint-Pieters le GEND. ~
BunGElllEESTER EN setJEPENEN DER ST.fD GI':ND v~rwittigt•n het publiek dat de biedingen voór Ue J.enneéming der levcringen en handgt."doed nootlig tot de te d~.tenc Wt>l'kCn in den Sta.l by de Voet-.volk~Cazel'ne van Sint-Pictcrs, binnen deze Stad. ozuHen oenveêrd worden in de eerste Afdteling der Komptoorcn van de RE",gering, tot d~n 18 deéz..er m:tend, ten elf uerrn "s morgens.. N.1er t.lit tyiDtip zullen geeue biedingt-billetten meer ~en17enorueu worden. De~ l"f erkell 1 t'S<!emen bt"qroot, by het bestek 1 ter .amme ,·ao • . . !,39l g::.~IU. .;)6 ce:ct.s nederlam/st :vn verdeeld in twee verscbeyde lvtl€n. wat•r \':In het ctrst'e, heg:rype11de de l"'\)ster-. ca zofderingcn , beloopl ter somroe van 94!l snld. 48 cent!, C:l hct b'H'ede, U}t!Dllt.. kende 1\.rihben. scbr<l(?(~ll. til%. lot 448 gold. 88 een ..
~. ~
mustons pour (mlrcprut: aes
ourmture:r t•t
~
pri-s la Cas.crnç d lrifm~lf!tÜ! de Saint-Picrre, c:n n:ll~ Yillc ~ $~roni ~ucs á la pu·mière Divisior: des Buttm~r àe la Rl:b.~Cnce, ju.sqts'au :18 de t:e nwi&,. à onze l~R>u~s
"res llé<'essaif'f'.s aux travatu"
à exicutçr dans {Ecfm·::
~
~
!t! ~
J
ue
De biedin~hillenen. Jt~ moet er) ak.oradCl Iyk. voórrfk let jngcg.even worden , zullen voór opsdll'Îfi. dr;~'!gr:n ; lliMing ucvr ti~ acruu:éminq van l1et .•. lot ( uytte~U r-nk0 ~ea den n. "'afl he:: lDI) der 14 (/oeM werJ..t:tJ m tkn Stal vun Sint~Pieters. Zy zullen nwcten gest.:hreévcn zyn op :z:.cgel ten inhcuden, boven de vcrbintetá.5 v..1nzis te~.ik~ ken ;.en den c:thier "lln Jastea, d:ft geéne ,·an tr; voltrckken1 op 2enen bep1eldeu prvs, de w.erken vcrmeld in detl gt:r.teyden ca!uer en In 'i bestek. Den cahier v~n la!iten en b'!"iptcékcn beneYen.,:h~t bestekt tzoedt:tekeurd doór de wettiGe o~·erhcyd, zyn hrrustende in du bovent;eme!de AfUe.elmg, ahr01t-r een td~r )er d3ge-J)'hs kennis k3n van netmen' van nttgcn uere;n ·" morsens Jvt 's UJtddav, en \"~fl twee tot vyf ut: ren uaer-middag.
BOURCLE~IAITIIE ET ECHEVINS ÓE LA V~LLE DE Gr'AND înjur?""~~fit le l'uUw 9"" ~" _,:'"''.
L ..
•
~
~f
:,)
5f
~
mam--<.1 u:·tt·
fu.
m~'ltin pN'-t..·iscs. Ce tll:!ai ~:epirt aucur..e soumissiv~. ue scm plus aJm.ise. W.t traww r, évaluh ~nsemblz .r par ie J~~·1".s estimatif, á la sunwu: Je . .. t,39' flor. 56 tXnl.s de.1 Paya-Daa" soul dil•isés e-n dcu.x lau distincts, à.>nt Ie pïemU:r, com-prctmnt ft: grillage et U. plondlu t 1'élft-e à la som me tk H4' flor. 48 cents 1 et l~ seconà, COIL'istar.t r/an:; lc.l cn!d.~J 1 t,r:<t.au:c ~ çtc. à 448jWr. 88 cents. Le1 scumiuû.ms 1 F dcvront Ltnt faites sépurém~nJ pour cl.aque lot, porl<ront pour suscription: Soumh•ion r<>ur l'entrepri<e du .•. lot (ex-primer le n.' du lot) de• h'3:vaux à ex.écutec- dans l'f.curie de S..int-P~crre. El/es JevmtrJ étr~ écnitu .sur timbre, d ccn~r.ir, oàl.re l'obt,.·~ ~tion d~ se cmifamu:r au (.'frfu..'cr de$ dUJ1'{!f'S , alle ifé.cb.~uJer à WJ pn'x ji.rc, lt•r /J'tn'1Ut.:t' •T6cfjiè:s mt. J:'t
cum;:
:~:, ::·:ltarg<; elrconditioru, ·d,'tail>
et dCYis
~
eJtimaJij,; , approm•éJ par
6t
connD.issance taw les jou.rJ, dcpuis ueu{ t~ure.f tlu malJ"n ju.squ'á midi t't d~uis tkus ju.squ'il cinq l~.eurcs de n:kvée.
~
~
Jéposb á la Divisinn n4~dile,
.AufJJriJé compètrnt~. .umf O"d cluzcun ~ut en pn!nd~
tf5
Fail a rlló~l-<k-viUc Je Canà, k ~5 Dfcembrc dho.
G•1. PIJ.• PTERS DE J\AVf.SCI!OOT.
~
Jignf PH.' PJERS DE R AVESCHOOT.
Op bnd, d~n Snrdari:, ROTfiEB..
~
!Jt:d.'len len Stad,huyze van Cend, den z3Decembcr 1830.
BurgemuJttr
~n Sch~pcn~.,...,,
~
vourzqd 1
N<>rA. llet .,.} ny >laen Je seboih:n Ie <loco op d'
~
voreenigtie pryzcn der l wee loUérl. · Ik o~inttltf' f-i.Jt}inf{t·lnlln!M tal ffct1Jit<!~:1l>Cn~krr/~).8 Du~ J'"r d;\)" tt 'lf/fuerefS 'g mot'f??~· Jlldt .Kap~/4-A~"<Urlflf.Stad.~ujR:.
MODEL
DER
~
---~
Les Dourguemaitre et Et·hevius .susd.it.s J. Pt=r tJrJ"n.nancc ~Je Ste~ein!', RO'fTlF:ft.
No·u. 11 sera libre •1e faiN: lc• soumiuioru wr Ie& pri:r: rium's des cleu.x l.ltl· L''olu\'l!rtnre df'<' 50'U1Qisai<1tU •ttr~ Jieu J~dt :aS o~~mbt-.a I thc' à t:t'.t1 httll"(>J du tr..aûn J •a.laS:tlle dit~~~t"O..~ptoUe ~ l'Hótd-l!c~tïtf~.
.........".,....,.--, BIEDI)IVGS·BI LLETTEN.
dG~~~~~:!:~Yft~[~~:je~::d~;n:~': ~w!'~c'::~;;.;:'"7:i;~"~i: ~i~' Je';:;:~;:~;!~ ~-~~~ia~ ~:~~~~'~=~~;-(~~:~~
•&t~n~lJfiUo f.:t~ ~gt 'Vfll Dur~Q\~ ~ ~pn,',r. d..;:r ~:ui G~nd, toor d• sotpmf ~~a .. , .. (in alk lt:tt~rl} oed~r:•ncb<::li• guldens.
Ut v~bi:l(J ~~ o-n~tMte:rrt ns dOl«To:horc:\ .rt!ptd:Jl tf> 'tt't'rnllen t'!e TQ~)l~fr:ur4<en d. ~~dJD{,t"P, , .... tget~eld fl' terU•~ yottc~a. $ep.o11 \~ tu:~~'!· Gt:pd d~o . . . • O::to!H:t .:8-::a;r.
'f~ Gf.:il), by C. J. ff.R:-A;\D
1
S\ads-d.tukl-.« ,
ol'
br d~ c•h.tn- f•Q h.~~<;ll
~·fl' nn
tle goudc Leeuw l'hct•,
Afb. 5. Aanbesteding voor het leggen van nieuwe vloeren in de stallen. (S.A.G. Moderne Geschiedenis , Sectie F)
148
de moed niet op. Prins Maurice de Broglie, bisschop van Gent, was er van overtuigd dat de niet verkochte nationale goederen zoals deze geschonken aan liefdadigheidsinstellingen, hospices enz, aan de vroegere eigenaars zouden worden teruggegeven. Een zekere J. Raepsaet, vooraanstaande uit Gent, nam zelfs de vrijheid persoonlijk aan Willem I te schrijven; "Waarom enkele personen in hun slecht verworven rijkdommen handhaven ? Als deze beweren dat ze hun goederen op wettelijke wijze hebben verworven, dan was het ook door een wet dat de goederen aan de geestelijkheid waren ontnomen. Waarom zou een nieuwe wet dan de bezittingen niet aan de oorspronkelijke bezitters kunnen terugschenken". Er waren natuurlijk evenveel tegenstanders, eerstens de kopers zelf, alleen in Oost-Vlaanderen 2.396 in getal. Dan de vroegere medewerkers van het Frans bestuur, de voorstanders van de liberale ideeĂŤn, de nijveraars enz. Aan alle discussies kwam een eind bij het verschijnen van het Koninklijk Besluit van 10 mei 1816. Artikel II van deze wet bepaalde "De DirecteurGeneraal der zaken van den Roomsch-Katholijken Eredienstzal nauwkeurig toezien en zorgen dat stiptelijk in acht worden genomen zoo wel alle bepalingen van het Concordaat en van de Organische Artikelen tot hetzelve behoorende, behoudens de wijzigingen daar omtrent bij stellige Decreten of Besluiten ingevoerd, als de vormen die daarbij zijn voorgeschreven, ten einde alle misdragingen door geestelijke personen in hun ambtsverrigtingen begaan, te keer te gaan, te beteugelen of te doen bestraffen". Wat was nu dit "Concordaat" waarvan de bepalingen "stiptelijk" moesten worden uitgevoerd? Sinds Napoleon de macht had overgenomen (1799) zocht hij terug toenadering tot de kerk. Na langdurige onderhandelingen kwam er een akkoord met Paus Pius VII. Die overeenkomst noemde men het Concordaat. Artikel 12 bepaalde dat "Alle aartsbisschoppelijke kerken, kathedralen, parochiekerken en andere NIETverkochte kerken, nodig voor de eredienst zullen worden ter beschikking gesteld van de bisschoppen". Artikel 13 was nog duidelijker : "Zijne Heiligheid verklaart, voor het welzijn van de vrede en voor het gelukkig herstel van het katholiek geloof, dat hij noch zijn navolgelingen, op geen enkele manier de kopers van kerkelijke goederen zullen verontrusten en dat daarom deze goederen en de inkomstrechten daaraan verbonden onveranderlijk in hun handen of in deze van hun nakomelingen zullen blijven". De Sint-Pieterskazerne bleef dus eigendom van de stad en kreeg de nieuwe militaire naam "Infanteriekazerne No 2" in de volksmond "kleine voetvolkkazerne" genoemd. Vanzohaast we onder de voogdij van de prins van Oranje kwamen, vroeg de burgemeester aan de regering gespaard te blijven van de jaarrente van 6.000 frank te betalen aan het erelegioen. WillemIgafzijn toestemming en schafte de rente af. 149
' 1
Afb. 6. Prijsopgave voor het maken van een turnzaaL 1829. (S.A.G. Moderne Geschiedenis, Sectie F)
150
Tussen 1814 en 1815 kwamen veel vreemde troepen door de overdekte ingangspoort. Naast de kozakken onder bevel van de tachtigjarige kolonel Bichaloff, door de Gentenaars beter gekend als "Peetje Kozak", (9) zag men Saksen, Pruisen, Engelsen, Hollanders en Duitsers het kwartier betrekken. De "Gazette van Gend" van 12 september 1814 schreef "De aankomst en het vertrek van troepen is hier onophoudelijk". Zelfs na de slag van Waterloo bleef de passage voortduren. Franse krijgsgevangenen op weg naar de kampen, gewonden op transport naar ziekenhuizen, Engelsen richting Oostende klaar voor inscheping enz, enz. Toch vond het schepencollege het middel om op 15 september 1814 een aanbesteding uit te schrijven voor ingrijpende verbouwingen aan de kazerne. Schilder Van den Abeele was weer van de partij en bekwam het werk voor 5.377 frank (afb. 4). Hij moest voor die prijs latrines bouwen, tussenmuren optrekken, deuren kappen en vensters toemetsen. In 1818 nam men de daken en dakgoten onderhanden. De stallen kwamen in december 1820 aan de beurt, aannemer Bernardus Wademan vroeg voor het leggen van nieuwe vloeren 789 gulden (afb. 5). Bij het kappen van deuropeningen in 1826 vond men, in een holte ingemetst, een doodshoofd. Op een granietplaat onder de nis kon men lezen dat dit luguber overblijfsel had toebehoord aan abt Guislain Temmerman. Het was dezelfde abt die, in zijn funktie van primaat van Vlaanderen, op 8 november 1576 in het stadhuis van Gent, samen met andere onderhandelaars, de "Pacificatie van Gent" ondertekende. (10) In 1829lagen de huzaren van het achtste regiment in het kwartier. Hun aanvoerder dacht dat zijn mannen dringend aan gymnastiek toe waren en er daarom een turnzaal moest komen. De stad draaide opnieuw op voor de werken die 340 gulden kostten, te betalen aan bouwmeester De Broe (afb. 6). Een spijtige beslissing want die turnzaal (later slaapzaal) kwam in de oude kloosterrefter waar de muren en zoldering versierd waren met muurschilderingen van kunstschilder Van Reysschoot. Achttienhonderddertig. De Belgen hadden genoeg van de Hollanders. De omwenteling in september bracht een einde aan de vreemde overheersing. In de voetvolkkazerne veranderden alleen de uniformen, voor de rest bleef alles bij het oude. Reeds op de elfde december na de revolutie metste men de vroegere enorme kloostervensters grotendeels dicht en werden kleinere ramen geplaatst. In 1833 kreeg de kazerne een nieuw kleedje (afb. 7). De rappe Van Den Abeele liep terug met dit schilderwerk weg voor de prijs van 960 frank. Alle houten vensterramen verving men in oktober door ijzeren (11). Om onbekende reden liet men in 1839 een waardeschatting der gebouwen opmaken. Als bewijs dat vroegere gedane schattingen niet beter of slechter waren dan nu geven we hieronder de resultaten. Louis Roelandt, architekt, aangesteld door de burgemeester, en Hilaire Van der Heyden, oud-expert 151
~
ft,i[i·(,··~\
REGERING
\~ GEND.~
AENBES
ING
Op Vermindering der noÓdige Let.•m·ingen en Ilandgedaeá voor het i11wendig Waterverven van t•ersclteyde Kazeraen. Burgemeester en Schepenen · der Stad Gend, Verwitti{;cn het publiek dat de hicdiu~hiljrH\•tl -voor de nennet>ming der uyttevooren watei'-Terf-werken in de kMRrnen dezer stad, zullen aen..-t•erd worden in de Eerste Afdeeling der knntoor('n ..-an het Swdclyk lhm.cr, tot den 2!> de-Ler rnaend, ten elf uert>n 's morgens• .Nacr tlit tydstip 2-uilcn gcenc hkdings-bi!jetten meer nengenomen worden. _ Deze werk< n, verdeeld i u vier loten, begrj peil : Jo De Grootc Voet-,o!k kn1.ernc alsmede d" kamers regt t~cn over de 2-e!ve ka?.erne. · , 2• De Kleyne Voet--volk Kazerne gc-reytl de ll.hdye van St.·Pictcr. 3• Jlc Groote Peerdc-v·o!k Knzcrne gezeyd bet l'cst-huys. 4• De Kleync Peerde-volk Knzgrne gC't.-eyd ~ ant;<;r. De hicdinw.-biljeLttHl, die moeten nfz.ondcrlyk voor dk lot in~cgeven wordm, zullen voor opschrift dra~gen : Bieding mor de tlPruu'i'fnillg · vat< het • • • lat ( uyttedrukkcn rh:n i\• mu het lot) de•· ttj11a:oercn wat<'t'verf-werkrn in de ha::erncn. Zy 1.ullen moelt>n gcschrcn• ~yn op Tegel, en inhouden, bo.-en de verbintenis -van zich te schikk~n nen het kohier ,·au hespreken , de gt'ne van te >'oltrekken, op eenen bepacldcn .prys (francs ~n ••en timen } , de werken uyhnaekende het . bo~enr,-emclt! lot en vermeld in het gczeyd !whier. Het kohier -van bespreken is bernslende in de bovenr,ernt'ldc nfrteelinr;, nlwaer een ieder er dagclyks kennis kan Yan nemt•n , van negen ueren . 's morgen! tot 's rnidds(gs; en van twee tot ryf ner€'n 's nacr-middUfiS· Gcdaen tr n Statlhnp.e .-.:m Gcnd, d(·n 18 !lley 1~3 3.
Ter
VAN CUOlUBRUGGiffi. den S('cretaris, UoiTmn.
ordonnnnti~,
:\OIA. De OJl"'nÎne; der fliedirgs-.Biljcltf'n 1."-1 p1aeh h('hben 1. .\l(·rdntt .2.5 :\li:<J 1831 in dt: ï'..Jt:iug!-"l.vel l'<::Ul lwt K c<Hl~;i'' nn Jlur~c fl'lf>C'S't•t \'11 :'t:hf'JWOCn .
~
t-'n rlr
tll:"Y'-"':t
'$ ..;r-ct)!f'!l5,
= • ·<*...
• •
• •'
-
Afb . 7. Aanbesteding voor het herschilderen van de "St-Pieter". (S.A.G. Moderne Gesch iedenis, Sectie F)
152
van het kadaster en gevolmachtigde van het Ministerie van Oorlog, kwamen tot volgende resultaten : Van der Heyden
Roelandt Gebouwen
Terrein
Gebouwen
Terrein
135.280
52.218
106.000
40.033
+ 14.000
+ 52.149
+ 10.400
+ 39.980
samen: 196.413 frank
samen : 253.647 frank
Op 13 juli 1850 sloot het stadsbestuur met de militaire overheid een akkoord "Conventie van St-Agnes" genoemd. (bijlage 3 in GT. 1985, no4). De raad kreeg verschillende gebouwen in de stad in volle eigendom terug mits alle diensten, in deze ruimten gevestigd, op een andere plaats terug op te richten. In gevolg van deze overeenkomst begon men het achterplein van de vroegere abdij, door de stadsraad zeer deftig "esplanade" genoemd, vol te bouwen. Eerst verrees, aan de oostkant, de nieuwe bakkerij, 7a. 5ca. groot (afb. 811). De "boulangerie" werd feestelijk aan de militaire Genie overhandigd op 6 februari 1857. Nu volgden, snel na elkaar, in 1858 een gevangenisblok met elf cellen (afb. 8i2). Van 1859 tot 1861 de burelen voor de kommandant van de 1e Infanteriedivisie en voor de diensten munitie en bevoorrading (afb. 8/3). In 1859bouwde aannemerG.J. Langerock-Houste uit de Keizer-Karelstraat 86, langs de Muinkbrugstraat (nu Kantienberg) de lokalen voor de artillerie- en geniewacht (afb. 8/4). Hij vroeg 12.400 frank voor zijn schepping die men er op heden nog steeds kan zien staan. Op 22 juni 1873 stemde de regering dan eindelijk de wet die de kazernering der troepen ten laste legde van de staat. De grootste voorwaarde in die wet voorzien was, dat de steden alle militaire gebouwen gratis ter beschikking moesten stellen van de legeroverheid. Het heeft nochtans drie lange jaren geduurd vooraleer het schepencollege zich akkoord verklaarde het procesverbaal van overgave en overname te ondertekenen. Met de overeenkomst "St-Agnes" nog in het achterhoofd, overeenkomst die de stad zeer veel geld had gekost, wilde de burgemeester nu geen duimbreed terrein meer prijs geven. Nadat alle details schriftelijk waren vastgelegd plaatste men uiteindelijk op 22 juli 1876 de handtekeningen. Het P.V. gaf de stad ook de toestemming, op eigen kosten, een muur te bouwen tussen het kazernecomplex en de Schelde (afb. 8/5). De bedoeling was een drie meter brede doorgang aan te leggen waarlangs het lokaal van de St-Antoniusvereniging kon bereikt worden. De weg liep langs de Schelde, vanaf het clublokaal tot aan en door het kledingsmagazijn tot in de Muinkbrugstraat (12). In de muur moest een poort uitgespaard blijven om 153
Afb. 8. Kazerne met volgebouwde "Esplanade".
154
de militairen de gelegenheid te geven de Scheldekaai te gebruiken voor het eventueellossen en laden van schepen. De kazernekommandant was ook gehouden de stadsdiensten toegang te verlenen tot de krochten van de St-Pieterskerk waarvan de ingang lag op de noord-oostkoer (afb. 8/6). De kelders mochten nochtans niet gebruikt worden als opslagplaats of werkhuis, zodanig dat de bewoners van de kazerne niet zouden worden gestoord. Het moet zijn dat de stad deze overeenkomst niet heeft geĂŤerbiedigd want de militaire overheid trok de toestemming in op 28 december 1878. Op de achterkoer werd een nieuwe ingang gemaakt die de Duitsers terug toemetselden tijdens de bezetting van 1914-18. De legerleiding, nu in het bezit van het ganse complex, kon haar bouwwoede ongestoord botvieren. Het achterplein moest er volledig aan geloven. Ziehier een, misschien saaie maar nodige, opsomming van de voornaamste uitgevoerde werken : 1876 - Een loods voor bakovens (afb. 8/7). 1880- Een kolenmagazijn (afb. 8/8). 1882 - Annexen aan de burelen van de kommandant 1e Divisie. 1886- Een stal met bijgebouwen (afb. 8/9). 1888 - Een leuning langs de Scheldekaai. -Een groot latrinepaviljoen (afb. 8/10). -Een wachtlokaal tegenover de bakkerij (afb. 8/11). 1889- Een klein latrinepaviljoen en mestvaalt. 1902 - Een logement voor de bakkerijbewaker met familie. 1906 - Een smidse in de stal van 1886. -Een nieuwe stalblok (afb. 8112). -Een houten loods voor kanonnen (afb. 8/13). Niet vermeld zijn het afbreken en optrekken van scheidingsmuren, aanleggen van straten en binnenplaatsen, kanalisatie enz. Eerste wereldoorlog ! Duitse bezetters in het land ! De "Sankt-Peter" ingenomen door de Feldgrau ! Deze waren niet tevreden met het Belgische komfort en brachten met de bekende "grundlichkeit" veranderingen aan. Er werd een derde latrine gebouwd, driemaal zoveel waterkranen geplaatst en wat het interessantste was : de gasverzorging omgevormd tot elektriciteit. Hierdoor kon de stoommachine in de bakkerij geruild worden tegen een electromotor. Een elektrische lift bracht het meel van de hogere verdieping naar de bakkerij en het versgebakken brood naar de lager gelegen opslagplaatsen. Ook die vierjarige bezettingspenode ging voorbij. Eind 1918 kwamen de nationale troepen, nu in kakikledij, hun oude kazerne terug bezetten. De oorlog had veel geld gekost. De industrie en de verwoeste IJzerstreek dienden terug opgebouwd. Het roemvolle leger, na vier jaren. loopgravenoorlog als helden ingehaald, verloor snel aan belangstelling. Sparen was de leus en ook in de militaire uitgaven moest worden gesnoeid. Tussen 1918 en
155
....., Vl
0\
Afb. 9. De ingang vanuit de binn enp laats, foto genomen tijdens de oorlog . (foto: A.C.L. Nr. 82042)
1940 bracht men dan ook praktisch geen veranderingen aan. Buiten het moderniseren van de grote stal in 1919 (deze van 1906) en het inrichten van een verkorte schietstand in 1929 voerde men alleen de nodige herstellingen uit (13). Bij vergunning van 10 februari 1925, No 71e 20921 gaf de Dienst der Militaire Gebouwen aan het Stedelijk Bestuur van Gent de toelating te beschikken over de koer, genaamd "Cour du Cloître" met afzonderlijke toegang (Afb. 8). Hitier vond het in mei 1940 nodig België nogmaals voorvier jaren te komen bezetten. Onmiddellijk na de gevechten moest de kazerne de Belgische krijgsgevangenen opvangen, die vandaaruit naar Duitse kampen vertrokken. Enkele oudgedienden die de verborgen hoekjes en uitgangen in het oude klooster kenden, konden dan ook ontsnappen. Het Duits leger vond de "Sankt-Peter" nu te min om er te huizen. Ze gebruikten enkele lokalen als opslagplaats en lieten de rest over aan de hoede van Belgen die dachten dat ze met het "Nationaal Socialisme" moesten kollaboreren. Zo bewoonden de leden van het 1e Bataljon Vlaamse Wacht het kwartier (afb. 9 en 10). Bij de bevrijding in 1944 meenden vele Gentenaars dat ze de legerdiensten een handje mot(sten helpen bij het ruimen van de, nog volle, Duitse magazijnen en haalden er uit wat hen dienen kon. Het Ministerie van Landsverdediging (MvL) zorgde zo spoedig mogelijk voor de bewaking van hetgeen er nog over was gebleven. Het lag in de bedoeling de kazerne en de dienstgebouwen er rond terug in gebruik te nemen (in mei 1945 kwamen nog offerten binnen voor de herstelling van de bakkerij). Aangezien de nieuw opgerichte eenheden onmiddellijk naar Duitsland moesten om er deel te nemen aan de bézetting waren er praktisch geen troepen in België zelf. De "St-Pieter" stond dus leeg. Het stadsbestuur, dat grote plannen had met het klooster, deed pogingen om het geheel in bezit te krijgen maar MvL hield het been stijf. De Ille Mobiele Groep van de Rijkswacht (nu 1e Mob. Gp.) die in de schoolgebouwen aan de St-Amandusstraat was gehuisvest, zocht een ruimer verblijf. Ze kreeg in 1945 de toelating de kazerne over te nemen. Het Schepencollege gaf niet op. Steeds opnieuw trachtte het op alle mogelijke manieren in het bezit te komen van de oude abdij. De pogingen hadden uiteindelijk sukses. Op 30 juni 1947 tekenden burgemeester Claeys voor de stad Gent, en majoor Roovers voor het MvL, het proces-verbaal van overname en overgave van de kazerne. Het zou nog tot augustus 1948 duren vooraleer de 1e Mobiele Rijkswachtgroep zijn nieuwe kwartieren aan de Groendreef ging betrekken. De stad kon beginnen aan de restauratie. De tussen de kazernegebouwen en de Schelde gelegen terreinen bleven dus nog in het bezit van MvL. Het zou nog jaren duren vooraleer ook dit ge157
..
...... Vl
00
Afb. 10. De noord-vleugel vanuit de binnen koer. Foto genomen tijdens de oorlog (foto A.C.L. Nr. 82041)
deel te aan de stad zou worden overgedragen. De koning, op dit ogenblik op bezoek in de Verenigde Staten, tekende volgende Besluit: "Het deel van de gewezen St-Pieterskazerne, genaamd Kantienberg, gelegen te Gent, houdt op ter beschikking te staan van de troep. De onroerende goederen van dit deel die aan de stad toebehoren, zullen aan de stad Gent overgegeven worden overeenkomstig de beschikkingen van artikel 3 der wet van 22 juni 1873. Gegeven te Monterey U .S.A. op 24 mei 1959". Nu bleef alleen het bouwvallig gedeelte langs de Kantienberg nog eigendom van MvL (opgetrokken in 1859). De militairen hadden de stad wel de toelating gegeven over enkele lokalen te beschikken. Zo kon men er de stempeldienst, de dienst der beplantingen, de katolieke meisjesgidsen, de sea-scouts van BelgiĂŤ en de Baden-Powelsea-scouts of Ghent in vinden. Eerst in september 1972 gaf de dienst der militaire gebouwen ook dit gedeelte definitief aan de stad. Zo kwam er na 162 jaar een einde aan de militaire aanwezigheid in en rond het oude klooster. RogerVAN AERDE 1984
BIBLIOGRAFIE- BIOGRAFIE- NOTEN (1) Vanaf het midden van de 12de eeuw kwam er een grondige wijziging in de ekonomische toestand van de abdij. De konservatieve abten hielden zich te lang aan het verouderde Karolingische systeem dat nog hoofdzakelijk op de landbouw was gericht en waarvan de inkomsten meestal uit onveranderlijk vastgestelde vergoedingen in natura bestonden. Zodoende konden ze niet genieten van de aanzienlijke aangroei van de landeigendommen (12e en 13e eeuw). Samen met de geweldige geldontwaarding had dit tot gevolg dat hun inkomsten schrikbarend verminderden. Door het te laat inpikken op het nieuw stelsel, dat de voorkeur gaf aan de handel boven de landbouw, geraakte de geldkist van het klooster leeg. Rond 1280 bereikte de krisis een hoogtepunt. De armoede onder de monniken was zo groot dat ze verplicht waren zich te verspreiden in kleine groepen en te gaan wonen in schuren en leegstaande hoven. (2) De eerste 47 gijzelaars worden op 29 oktober 1794 weggevoerd en opgesloten in Amiens. Een volgend kontingent vertrekt op 14 februari 1795; men interneert ze te Lille. Alle gevangenen komen vrij op 28 februari van hetzelfde jaar. (3) De revolutie had in Frankrijk zelf reeds het koningschap, het eerst-geboorterecht, de neringen, de geestelijke orden, de ambachtsgilden en de korporaties afgeschaft. Zie daarover de wetten van 28 okt- 1 nov 1789 13 feb- 19 feb 1790 17 aug- 18 aug 1792 3 oktober 1793 9 Nivose jaar 2
159
(4) Volgende vergoedingen, in assignaties, konden worden bekomen: - Abten, priors, kanunikken, monniken 15.000 fr. - Lekebroeders 5.000fr. - Kanunnikessen, nonnen 10.000 fr. - Lekezusters 3.334 fr. (5) Reniers-Georges Ou Bosch, geboren te Watervliet in Oost-Vlaanderen op 19 april 1765. Gedurende de eerste Franse bezetting, secretaris van "!'Assemblée du Peuple de Gand" benoemd. Bij de terugkeer der Oostenrijkers naar Parijs gevlucht. Komt terug bij de tweede bezetting als administratie-secretaris van het Scheldedepartement en agent van de Directoire voor de stad Gent. Hij wordt kommissaris van de uitvoerende macht bij de regering van het Scheldedepartement benoemd op 18 november 1795. Gedurende vier jaar oefent hij een waar schrikbewind uit. Vooral op het punt van de "conscrits", de opgeroepenen tot verplichte legerdienst, is hij zeer streng. Als gevolg van de vele klachten, door het stadsbestuur en de bevolking tegen hem ingediend, wordt hij verplaatst naar Sas van Gent. Hierna gaat hij naar de onderprefectuur van het eiland Walcheren. In 1811 nog benoemd tot secretaris-generaal van het departement "Bouches-de l'Escaut" verdwijnt hij bij de val van Napoleon. Hij was gehuwd met een zekere Sunaert uit Gent en had twee kinderen. Hij overleed te Rassevelde op 15 februari 1842 en ligt er ook begraven. (6) Guillaume, Charles, Chevalier Faipoult de Maisoncelle, geboren op 4 december 1752 volgens de enen te Parijs, volgens de anderen in de Champagne. Vóór de revolutie was hij officier bij de Genie. Na de revolutie bekleedt hij eerst enkele ondergeschikte plaatsen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken tot hij minister van Financiën wordt tijdens de "Directoire", post die hij enkel drie maanden bezet. Na overplaatsing naar Italië .als "burgerkommissaris van de directoire" waar hij in enkele verdachte zaakjes terecht komt, wordt hij aangesteld als prefect van het Scheldedepartement met zetel te Gent. Ondertussen had hij in Italië kennis gemaakt met Napoleon en was een intieme vriend geworden van Joseph Bonaparte, broeder van de keizer. Niettegenstaande een redelijk goed beleid geraakt hij, mede door zijn goedgelovigheid, steeds verstrikt in duistere affaires. Onder de mom van "geroepen tot andere funkties" haalt men hem terug naar Frankrijk. Zijn vriend Joseph Bonaparte bezorgt hem de plaats van staatsraad en direkteur van de schatkist in Spanje, bediening die hij tot 1813 uitoefent. Tijdens de honderd dagen na de vlucht van Napoleon uit Elba is hij prefect van het departement Saöne-et-Loire en verdedigt in die functie, de stad Mäcon tegen de verbondenen. Hij overleed op 17 oktober 1817 te Parijs voor de enen en te Auxerre (Yonnedepartement) voor anderen. (7) Om militaire en burgerlijke goede diensten aan de staat te belonen richt Napoleon het "Légion d'honneur" in op 29 Floréal jaar X (19 mei 1802). Om een beter gedacht te geven over de inrichting van dit erelegioen hier een paar uittreksels uit de wet: Art. 2 : Het erelegioen zal bestaan uit een hoge administratieve raad en vijftien cohorten met ieder een eigen hoofdplaats als garnizoen. Art. 3 : Ieder cohorte krijgt nationaal goed (Bien national) te beheren met een jaarinkomen van 200.000 frank. Art. 6 : Ieder cohorte zal bestaan uit 7 groot-officieren, 20 kommandanten, 30 officieren en 350 legionnairs.
160
Art. 7 : Jaargelden :
(8) (9) (10) (11)
(12)
(13)
Groot-officier 5000fr. 2000fr. Kommandant lOOOfr. Officier Legionnair 250 fr. Art. 9 : In iedere cohortehoofdplaats zal een rusthuis en een hospitaal ingericht worden waar de oudgedienden en gekwetste legionnairs een onderdak kunnen vinden. Het terrein liep schuin omhoog naar de Kattenberg toe. Het is eerst in 1847 dat het plein werd geniveleerd en zijn huidig uitzicht bekwam. R. Van Aerde: Kozakken te Gent- Peetje Kozak. In Ghendtsche Tydinghen lle jaargang No 6. 1982. E. De Busscher: L'abbaye St-Pierre à Gand. 1867. Tijdens een reisje door Duitsland bezochten we, in Beieren, het kasteel van Ludwig 11 "Neuschwanstein". De gids wist ons o.a. te vertellen dat "die eiserne Fensterrahmen im Schloss, eine Belgische Erfindung waren". F. Vanderhaegen : Histoire de la Gilde souveraine des couleuvriniers, arcquebusiers et cannoniers, dite chef-confrérie de Saint-Antoinne à Gand. 1866. De muur werd na het vertrek van de gilde afgebroken. De kazerne was nochtans aan modernisatie toe. Het geacht medelid Mr Steels vertelde het volgende over zijn diensttijd in 1934 "Met zeven reserveonderofficieren sliepen we in een gang ... zonderling was dat men in de kamers het licht niet kon aan-noch uitdraaien. In het wachtlokaal bevond zich een grote schakelaar waarmede men terzelfdertijd in alle kamers het licht aanstak of doofde. Toen ik sergeant met weekdienst was, kon ik 's morgens onmogelijk appel maken wegens de stank in de soldatenslaapkamers waar een tachtigtal militairen sliepen. Praktisch maandelijks was een kompagnie geconsigneerd wegens een tyfusgevaL
161
ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Vervolg) Rode kolen op zijn Gents: Men snijdt de rode kolen in zeer fijne schijfjes en legt ze in de kastrol boven op een paar ajuinen, men giet er een halve liter water of bouillon op, voegt er een groot stuk boter bij, en laat ze zacht op een stil vuur stoven. Als zij half gaarzijn voegtmen er gesneden appels bij en wat goede azijn, zout en peper. Men laat nu koken tot alles gaar is, roert er stil in met een houten lepel om het sap te laten verkoken. Men voegt er ook een weinig suiker aan toe, en op het ogenblik van op te dienen ook nog wat boter. Vooral zorgen bij het roeren dat het geen moes wordt. Met varkenssaucietjes is het om de vingers bij af te likken, zei Moetje, maar mijn man zaliger zei altijd dat rode kolen best smaakten de tweede dag, net als de Gentse hutsepot. Schaapsragoût of schaapshotsepot : Men laat een schapenschouder, een bout of de ribbekensin stukjes gesneden opkomen in de boter, men neemt ze er dan uit en maakt een bruine saus. Als die een schone kleur heeft lengt men aan met water, voegt er zout, peper en een tuiltje kruiden bij en legt het vlees er weer in. Daarna voegt men er in de botergebruinde stukken rapen, ook aardappels en in sommige gevallen wortels aan toe en laat nog een half uur stoven. Alles samen wordt het dan een heerlijk dampend en geurend gerecht. 't Was op dat ogenblik dat broer Aloïs tussenkwam. 't Was niet veel zaaks en eerder intimidatie. Hij vertelde toch niet zonder kunde over allerlei puddingen zoals : Chocoladepudding : Men kookt een liter melk met 100 gram suiker. Twee lepels cacaopoeder en 100 gram maïzena breekt men in wat lauwe melk en voegt die bij de kokende melk. Men laat goed doorkoken, giet dan in een vorm en laat afkoelen. Men dient op met een koude vanieljesaus of room met poedersuiker. Eiwitpudding met groseillesaus : Weerom vier eiers waarvan men het wit klopt met honderd gram suiker en een pakje vanillesuiker. Een vorm met boter bestrijken en met suiker bestrooien. Men vult hem tot op een centimeter van de boord met het mengsel, plaatst hem daarna gedurende een kwartier in een kastrol
162
met kokend water, dan gedurende een ander kwartier in een warme oven. Een weinig laten afkoelen, dan dernouleren en opdienen met een groseillesaus aangedikt met suiker en wat aardappelbloem. Hoeveel soorten pudding Aloïs nog zou ten beste gegeven hebben blijft een vraagteken, maar Oude Keukenpiet brak plotseling tamelijk brutaal af: '"t is al genoeg suikermuileke, ge ziet wel dat gij altijd het suikerlotje van ons Moetje zijt geweest en dat wil op een zoute zee gaan varen, bah !!" Aloïs dorst niet te antwoorden maar er hing onweer in de lucht. En ik ben maar voorzichtig naar huis gegaan ! 't Botert weer niet in het gezin van Oud-Moetje, ander gezegd "de kat zit weer in het horlogie". Ik had het gepast gevonden, nu de nieuwjaarsmaand voorbij was eens te gaan informeren wat Oude Keukenpiet mij zou vertellen voor 't komend nummer van Palmares. Gans de familie was thuis en ik hoorde direct dat Oude Keukenpiet, nu er nog een paar maanden waren met r, zinneus was eens een en ander te vertellen over het bereiden van een echt volksgerecht : de mossels met hun menigvuldige varianten van gereedmaken (laat ons ook niet vergeten dat de Gentse Dookersteeg (in 't Frans destijds rue du Paradis !?!)wereldvermaard is geworden voor haar "mossels met frieten" die in haar menigvuldige vishuizen worden voorgeschoteld). Nu had ik juist op zak een brief mij toegezonden door een lezeres die zo graag nog eens het recept zou gekregen hebben van de gentse waterzooi van kip (iedere man zijne veugel) dat zij maar niet meer terugvinden kon. Ik had het dus heel natuurlijk gevonden te verwijzen naar het nr 1 van de 5de jaargang, maar aangezien de dame in kwestie haar nummer blijkbaar niet meer bezat, meende ik dat het eenvoudiger zou zijn het recept nogmaals op te geven want Palmares heeft in dat tijdsverloop al hèel wat weetgierige lezeressen bijgekregen. Ik had volledig vergeten dat destijds Oude Keukenpiet een heel vinnige twist met zijn Meleke had doorgemaakt omdat hij de mening was toegedaan dat de "Gentse Waterzooi" er alleen een was van vis en dat die van kiekens een puur geval voor Brusselse "Kiekenfretters" was. Onbedacht en ongewenst had ik dus, bij mijn verzoek om de mosselhistorie door de waterzooi van "iedere man zijne veugel," te vervangen de sinds langbegraven strijdbijl tussen Keukenpiet en mijn tante Mele terug aan 't licht gebracht. Voeg daarbij dat broere Aloïs juist thuis was en mij zeemzoet vroeg waarom ik de helft van zijn knap samengestelde dessertjes had verdonkermaand om zijn schoonbroer ter wille te zijn, en gij zult begrijpen dat het meer dan genoeg was om op de vlucht te slaan en 'k heb dus maar het strijdperk verlaten met het vaste besluit eens de keukenrubriek naar eigen wil te richten. · Zo begin ik dus met een hernemen, naar de wens van velen, van het recept van: 163
De Gentse Waterzooi van kip : iedere man zijne veugel of zijne halve veugel : Men neemt jonge graankiekens (is dus in eerste aanleg een "naderende lenteschotel !) in de helft gesneden, zodat het om juist te zijn waarlijk "iedere man zijn halve veugel" dient genoemd te worden. Van die kiekens snijdt men eerst en vooral af : de kop, - liefst met de kam -, de hals, het hart, de lever, de gepelde maag en de poten. Dit alles, na flink geschobd en gekuist te zijn, komt terecht in een goede ouderwetse kastrol van grootmoeder, alles goed oversopt met koud water, waarbij dan nog worden toegevoegd een flinke snede brood (alleen de kruim ervan) het wit van een selder, het dito van twee poreiën, een ajuin, een laurierblad, goed peper en zout en een drietal peterseliewortels (deze vooral niet vergeten want dat moet vooral doorsmaken). Al deze hoeveelheden zijn voorzien voor een kieken van treffelijk formaat. Men laat dit "bouillon" heel langzaam in de kook komen en dan maar langzaam "bronselen". De kook ervan is de deugd van het gerecht evenals het stoven voor de Gentse stoverij en het laten trekken van de Gentse Hutsepot. Volgt nu het doorsteken van het geheel door een fijne zeef. De alzo bekomen smaakvolle potage wordt weer in de kook gebracht en daarin laat men nu de kiekens gaar komen : twintig à dertig minuten zijn daarvoor voldoende naar gelang de ouderdom van het kieken. Enkele minuten vóór het opdienen (een vijftal) wordt dan nog een flink stuk boter bijgevoegd en het geheel wordt opgediend met goed geboterde sneetjes brood. Voor de moderne dametjes die door noodzakelijke tijdsbesparing of soms gemakzucht gedreven worden, voegden wij er destijds bij dat bouillon ook kan bekomen worden door een twintig minuten koken in een nieuwerwetse kastrol met druk en het doorsteken kan gebeuren door een moderne passevite, maar dat de echte liefhebbers van een smaakvol gerecht verreweg de voorkeur geven aan de "goede oude soepketel van mijn Gruutse". En nu wij aan de wens van onze vriendelijke correspondente hebben voldaan nu ook maar eens de vrede getekend met broere Aloïs en melding gemaakt van enkele zijner receptjes die bij plaatsgebrek in vorig nummer moesten achterwege gelaten worden : R.V.
('t vervolgt)
164
JOSEPH DE DEMPTINNE Joseph de Hemptinne werd geboren te Gent op 28 juli 1822. Hij stamde uit een oude Waalse patriciërsfamilie. De oudst gekende de Hemptinne wordt reeds vernoemd in 1231, nl. Stassin de Hemptinne, ridder en stichter in 1250 van de abdij Boneffe. De Gentse de Hemptinne's stammen af van Stassin. Stassin zelfwas een groot-grondbezitter en woonde in de gemeente Eroptinne in de provincie Namen, op 20 km van Dinant. In de loop van de geschiedenis van de familie de Hemptinne was deze familie altijd zeer invloedrijk en bekleedde hoge ambten. De ouders van Joseph de Hemptinne waren Felix Joseph de Hemptinne, die te Gent op 2 augustus 1815 huwde met Henriette Adrienne Lousbergs, geboren te Gent op 28 november 1796. Felix Joseph de Hemptinne was provincieraadslid en lid van de bestendige deputatie. Na de dood van zijn schoonvader Hubert Lousbergs nam hij de fabrieken over van zijn schoonvader; hij was ook medestichter van de vlasspinnerij La Lys. Hij stierf te Gent op 3 juli 1848. Uit het gezin Felix Joseph de Hemptinne werden zes kinderen geboren nl. (de auteur A. De Riemaecker geeft enkel de datum van het doopsel op) : 1. Charles de Hemptinne (12.5.1816) 2. Marie de Hemptinne (15.4.1818) 3. Henri de Hemptinne (16.3.1820) 4. Joseph de Hemptinne (28.7.1822) 5. Jules de Hemptinne (4.7.1825) 6. Louisede Hemptinne (28.6.1826) Louisede Hemptinne huwde op 20 mei 1845 met Jean Auguste Casier, geboren te Gent op 12 november 1820. Joseph de Hemptinne was pas vijf jaar oud, toen zijn moeder overleed. Hij bezocht enige tijd het Gents atheneum, maar hij moest zijn studies afbreken op veertienjarige leeftijd, om samen met zijn broers de zaken van zjin vader te behartigen. Joseph de Hemptinne kreeg aldus een practische handelsopleiding. Zijn reliegieuze en maatschappelijke vorming steunde op persoonlijke lectuur, hierbij geholpen door zijn zuster Marie. Joseph de Hemptinne was dus een autodidact. Hij huwde op 18 mei 1847 met Pauline Gonthyn, een dochter van de bankier Gonthyn, die in de Zwarte Zustersstraat woonde. Het jonge paar ging op huwelijksreis naar Rome, waar ze door paus Pius IX (1846-1878) in een privé-audiëntie werden ontvangen. Pauline Gonthyn, een vriendin van Marie de Hemptinne, richtte katholieke kleuterscholen op te Gent, stichtte meisjespatronaten en hielp met andere dames uit de burgerij bij de cathechisatie van arbeiderskinderen. In verband hiermede lezen we op 24 september 1856 in de Gazette van Gent : "Gisteren had er een soort vrouwenoproer op de Houtlei plaats. Volgens geruchten zou het volgende zijn voorgevallen. Sedert enige tijd werden er 165
Joseph de Hemptinne (ca. 1860).
sermoenen voor vrouwen gegeven door Gentse dames in het kerkje van Poortakker. Het onderwerp van de sermoenen zou geweest zijn het middel om met veertien stuivers daags in een werkmansgezin ordentelijk te leven. De predikante zou voorgesteld hebben : afschaffing van de koffie, die zou vervangen worden door een afkooksel van kruiden , die men 's zondags op
166
Fé li x-J oseph de H e mptinne
Pa ulin e G o nth yn
de buit e n zou gaa n trek ke n ; het recept o m soe p te make n : wate r , ee n koe voe t e n wa t roggebrood ; hi e rbij vie r kg aa rda ppele n e n azijnsa us. Enkel zo u de vade r 's morge ns, ·s mid dags e n 's avo nds nog ee n roggebote rh am gesmeerd met bote r ve rm e ngd me t meel krij gen ." D e G azette va n G e nt schri jft da t me n ni e t ka n ve rze ke re n of deze ge ruchte n gegro nd zijn , maa r ee n aa nt al hui sv rouwe n he bbe n de zaa k kwa lijk o pge nome n e n ee n groot ge tal zijn giste re n naa r de H o utl ei ge ko me n om te bewij ze n , dat ze he t niet ee ns zijn me t deze hui sho udeli jke re ke nin g. 's Ande re nd aags schreef Le Bi e n Public , dat de ge ruchte n va ls ware n e n dat de da mes in Poo rt a kk e r zich ni et me t hui sho ud e lijke za ke n maa r me t christelijk o nd e rwij s bezig ho ud e n . H et brutale G e nts li ed Koevoet , dat ve rspreid werd op ca rn ava l 1857 is de weerkla nk va n dit voorva l (zie B.R. U .G. numm er G 8 140 Ca rn ava lliede re n). Uit he t huwe lijk we rd e n zeve n kinde re n ge boren : I. Ma ri e-J oséphin e de H e mptinn e (6 .3. 1848), di e zal late r in de Ca rm el treden te Oude naard e. 2. Fé li x-Pi e rre de H e mptinn e (10 .6.1849) 3. Paul -Charl es de H e mptinn e (31.5 .1851 ) 4. José phine de He mptinn e (25.1.1853) 5 . Loui se-Marie de H e mptinne (12 .5 .1856- overleden op 27. 12.1857) 6. J oseph-Ma rie de H e mptinn e (1.5.1 859) 7. Jea n-B aptiste de H emptinn e (22.5.186 1) Mev ro uw de H e mptinn e - Gonth yn ove rl eed bij de ge boorte van haar achtste kind op 6 me i 1870 . 167
Na de dood van zijn vader in 1848 kreeg Joseph de Hemptinne meer verantwoordelijkheid in het familiaal bedrijf. Toen zijn oom Ferdinand Lousbergs in 1859 overleed, nam Joseph de Hemptinne de leiding van het hoofdbedrijf met ingang in de Keizer Karelstraat en uitkomst op de Reep, waar thans de middelbare school van het Sint-Bavo instituut gevestigd is. Terzelfdertijd vestigde zich de familie de Hemptinne in het herenhuis van zijn oom in de Keizer KarelstraaL Ook het buitenverblijfvan zijn oom te Maaltebruggekwam in zijn bezit. Op 16 juni 1871 werd in de Sint-Baafskathedraal een glasraam ingehuldigd met de opbrengst van een intekening onder de werklieden van de Hemptinne. Dit glasraam bevindt zich in de kapel O.L. Vrouw ter Engelen (vijfde kapellinks van de ingang) en is het werk van J.B. BĂŠthune. De tekst luidt: "Ter zaliger gedachtenis van mevrouw Pauline Gonthyn, overleden den VI mei 1870". Joseph de Hemptinne ontpopte zich als een voorname figuur in het SintVincentiusgenootschap dat in 1845 te Gent was opgericht. Dit genootschap was te Parijs opgericht in 1833 en verspreidde zich snel in vele landen van Europa. Het had tot doel de geestelijke en stoffelijke nood van arme gezinnen te lenigen. In 1848 werd Joseph de Hemptinne voorzitter van deze Gentse vereniging en in 1855 voorzitter van de Centrale Raad voor Vlaanderen. In 1850 werd gestart met patronatenwerking. Joseph de Hemptinne had ook veel belangstelling voor de kunst en werd een promotor van de neogotiek. Jean-Baptiste BĂŠthune (1821-1894) werd zijn boezemvriend en samen met hem lag de Hemptinne aan de basis van de oprichting van de Sint-Lucasscholen. M. STEELS ('t vervolgt)
168
DE GESCHIEDENIS VAN DE VYT-BORLUUTFUNDATIE EN HET LAM GODS (Vervolg) 1467. De inventaris van de hoofdkerk vermeldt "een cruse cristaHin dat Joes Vite quam met diversehen steenen", doch er staat niet bij of het al dan niet tot de fundering behoorde. Dhanens (210C) meent dat dit kruis mogelijks prijkte in de centrale nis van het verondersteld tussenregister (noot 223). In deze inventaris wordt ook een "roet boucxkin" vermeld "beghinnende Discite filie Syon ecce rex tuus venit", wat direkt herinnert aan de banderol boven de profeet Zacharias op het Lam Gods : Exulta satis filia Syon jubila ecce rex tuus venit". De inventaris is mogelijksopgemaakt door pastoor Johannes Dullaert, die in zijn fundatie-akte van 1463-4 bepaalde dat in de hoofdkerk tijdens de Missus-feeste een toneelopvoering zou plaatsgrijpen waarin de Boodschap van Gabriël aan Maria werd vertolkt, terwijl er een duif uit het gewelfwerd neergelaten. Ook de "orghelare, biasere en bayardiers" waren van de partij (noot 210C). 1468 De Villa-triptiek te Riggisberg-Bern, Abegg-Stiftung vertoont volgens Dhanens (noot 204A) verwantschappen met het Lam Gods: het kostuum van Nicodemus, de man met de gevouwen handen met de muts en het met bont omzoomde bovenkleed met zijdelingse split (cfr. zgn. zelfportret van Hubert). Daar op deze triptiek een lid van de familie de Villa- Italiaanse kooplui verblijvende te Gent- is afgebeeld en Odonijn de Villa in 1468 opdracht gaf aan de Gentse schilder Daniël de Ryke- die in zijn tijd hoger gewaardeerd werd dan Hugo van der Goes en van wie men geen werk met zekerheid kan aanduiden- een "tafle van portratueren" te vervaardigen, neemt Dhanens direkt aan dat het om dit werk gaat. De Villa kan ook bij andere schilders en in andere steden - zoals Portinari - taferelen laten maken hebben. De invloed van Rogier in dit werk laat ons vermoeden dat de auteur ervan rond het Brusselse moet gelokaliseerd worden (noot 163). 1468-1478. De Gentse grootmeester Hugo van der Goes inspireerde zich bij het scheppen van het linkerluik van de Weense diptiek, voorstellende "De Zondeval" op het Gentse retabel. Het landschap dat bij van Eyck nog illustratief is, wordt hier een prachtige tuin die men kan binnen wandelen. De nietszeggende gelaatsuitdrukking van Eva op het Gentse werk wordtbij meester Hugo omgetoverd tot een veel verwachtende blik. De contouren van de naakten zijn veel duidelijker aangebracht dan bij van Eyck (noot 90). De opmerking van Münzer (1496), die vermeldt dat een schilder gek werd omdat hij het Lam Gods niet kon kopiëren, waarvan men zonder enige reden aanvaardt dat het hier om van der Goes gaat, zou men nader moeten beschouwen. Van Eyck's werken zijn zoals theaters opgebouwd uit
169
een voor- en een achterplan, terwijl meester Hugo als eerste een ruimte in correct perspectief kon weergeven. De starende blikken van een van Eyck worden vervangen door karakter- en individuele portretten. Trouwens in die periode zijn menige kunstenaars gek geworden, o.a. Cornelis van Cleef, Mathias Grünewald, enz. Van der Goes inspireerde zich op het Lam Gods, o.a. voor het paneel met Sir Edward Bonkel van het Holyrood-altaar (musicerende engelen), doch het lag zeker niet in zijn bedoeling een kopie van een schilderij te maken dat veel archaïscher was dan zijn eigen oeuvre. Van der Goes mag iconografisch en kompositorisch als de grootste vernieuwer van de 15de eeuw genoemd worden. En als hij dan een luik, zoals op het Holyrood-altaar, als voorbeeld nam, zien we hoe persoonlijk hij tot een nieuwe creatie kwam. (Het gladde voorhoofd krijgt bij Van der Goes een beenderige hersenpan waardoor de engel een individueler uitzicht krijgt; de vlakke achtergrond weet Hugo open te werken, waardoor het kerkgebouw een dieptewerking krijgt). Daar Vasari (noot 23a) citeerde dat Antonello da Messina naar Vlaanderen was gereisd om er in Brugge Jan van Eyck te ontmoeten, had een slimme vervalser een document gecreëerd waarin vermeld wordt dat deze Italiaanse schilder uit dankbaarheid om hem te leren schilderen met olieverf een schilderij schonk aan de St.-Baafskathedraal te Gent. Opeens was da Messina verheven tot medewerker van het Lam Gods. Het bedrog kwam snel uit daar da Messina (ca. 1430-1479) ongeveer 10 jaar oud was toen van Eyck overleed {cfr. 145b). Het geschonken werk werd in verband gebracht met de Kruisiging van deze Italiaan {Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten), dat toen bewaard werd in de verzameling van professor Jean van Rotterdam te Gent (en niet zoals L. De Bast, Historique sur Antonello de Messine, 1824, blz. 346, meent in de verzameling van de gouverneur van Oost-Vlaanderen, baron de Keverberg de Kessel, die wel als eerste het schilderij vermelde in zijn: Ursula, princesse britannique de Hemling 1818), die het werk verworven had uit de collectie Douairière Maelcamp de Balsberghe {die het gekocht had in Italië).
NOTEN
A. De Schryver-R.H. Marynissen, De oorspronkelijke plaats van het Lam GodsretabeL Nieuwe gegevens betreffende het van Eyck probleem, Antwerpen 1952, overgenomen in: Coremans (noot 6b). 212. J. Duverger, De navorsingen betreffende de van Eyck's, in: "Het oude land van Loon", 1954, blz. 12. 213. V. Denis, A propos de I' emplacement original de I' Agneau Mystique, in : Belgisch tijdschrift voor oudheidkunde en kunstgeschiedenis, XXV. 1953, blz. 215-216. 213A. Rymer, Foedera ... XII, 1711, blz. 43. 211.
170
213B. M.l. Friedländer, Hans Memling and Gerard David, Early Netherlandish Painting, Leiden-Brussels, 1971, nrs. 9, 22. 213C. H. Pauwels, De eeuw der Vlaamse primitieven, Brugge 1960, blz. 145-6. 213D. R. Koch, Geertgen totSt.-Jansin Bruges, in: The Art Bulletin, XXXIII, 1951, blz. 259. 213E. W. Dezutter, Geertgen tot Sint-Jans, in: Cat.Meesterwerken uit Praag 14501750, drie eeuwen Vlaamse en Hollandsche schilderkunst, Brugge 1974, blz. 76. 213F. R. Van Elslande, Een eyckiaanse Kruisdraging in het kasteel te Gaasbeek, in: Het Oude Land van Edinge en omliggende (in voorbereiding). 214. Les primitifs flamands, 11, Répertoire des peintures flamandes du quinzième siècle. Collections d'Espagne, Antwerpen, 1953, blz. 37-38. 215. G. Mar/ier, Le maître de la légende de sainte Ursula, in :Jaarboek 1964, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1965, blz. 31, ill20. 215A. De Laborde, Les manuscrits à peintures de la cité de Dieu de Saint-Augustain, Parijs 1909, pl. CXIX; A. Schramm, Der Bilderschmuck der Früdrucke, Leipzig 1920, XVII, ill. 161. 216. a) K. Voll, Altes und Neues über die Brüder van Eyck, in : Repertorium für Kunstwissenschaft, Bd. XXIII (1900), blz. 93-95; b) K. Voll, DieWerkedes Jan van Eyck, Strassburg 1900, blz. 35. 217. S. Reinach, Répertoire de peintres du Moyen Age et de la Renaissance (12801580), dl. V, Parijs 1922, blz. 324. 217 A. L. Van Puyvelde, La peinture flamande au siècle des van Eyck, Parijs-BrusselNew-York, Amsterdam-Londen 1953, blz. 89-91. 217B. L. Maeterlinck, Influence des intailles et des camées antiques sur les artistes primitifs de laflandreet de Gand, in : Gand Artistique, 3 jg., nr. 3, 1 maart 1924, blz. 56-57. 217C. M.l. Friedländer, Dieric Bouts and Joos van Gent, Early Netherlandish painting lil, 1968, nr. 20 70. 218. J. Duverger, Kopieën van het Lam Gods-retabel van Hubrecht en Jan van Eyck, in :Bulletin der Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel, 111 (1954), blz. 51-68. 219. E. Bock, Die Zeuchnungen in der Universitatsbibliothek Erlangen, Frankfurta.-M. 1924, textband, blz. 330. 219A. Ch. de Tolnay, Le retable de l'Agneau Mystique des frères van Eyck, Brussel 1938 afb. 39. 219B. L. Von Baldass, Hieronymus Bosch, Wenen 1943 blz. 60. 219C. R. Delogu, LaGalleria Nazianale della Sicilia (Initerari dei Musei Gallerie e Monumenti d'ltalia), Rome 1962, blz. 46. 220. H. Pauwels, H.R. Hoetink, S. Herzog, Jan Gossaert genaamd Mabuse, Katalogus tentoonstelling Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam 15 mei27 juni 1965- Groeningemuseum, Brugge 10 juli-31 augustus 1965, blz. 83-4. 221. a) V. Denis, A propos de !'emplacement original de l'Agneau Mystique, in: Belgisch Tijdschrift voor Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis, dl. XXII, Brussel1953-15-6; b )L. Pastor, Die Reise des Kardinals Luigi d' Aragon a durch Deutschland, die Niederlände, Frankreich, Oberitalien, 1517-1518, bescbrieben von Antonio de Beatis, in: lanssens Geschichte der deutschen Volkes Erläuterungen und ergäzungen, IV, 4 Preiburg in Bresgau 1905, blz 117-8 (vertaald dr. V. Fris, in : Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, 1910, blz. 42-70).
171
a) P. Eeckhout, Albrecht Dürer in de Nederlanden, Brussel1977, blz. 145; b) J. Veth-S. Muller, Albrecht Dürers Niederländische Reise, bd. 2, Utrecht-Berlijn, 1918, I. 223. E. Dhanens, De wijze waarop het Lam Godsretabel was opgesteld, in :Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, dl. XXII, 1969-1972, blz. 110, 123, 137. 223A. M. Jirmounsky, Deux sourees d'inspiration dans la peinture portugaise au XVIe siècle, in : Gazette des Beaux-Arts, 1936, I, blz. 138. 222.
Rudy VAN ELSLANDE ('t vervolgt)
HET DOCUMENTATIECENTRUM: EEN KENNISMAKING Het D. C. (V. Z.W.) is de gemeenschappelijke bibliotheek en ontmoetingsplaats van twee heemkundige kringen nl. 'De Oost-Oudburg (SintAmandsberg) en de Heemkundige en Historische Kring Gent. Wie tot hiertoe verzuimde een bezoek te brengen aan voornoemd centrum wordt uitgenodigd kennis te nemen met een boekenfonds dat aan jong en oud een kostbare informatie kan bezorgen over geschiedenis, kunst, onderwijs, literatuur, genealogie en vooral Gent en omstreken. Een fonds dat men kosteloos ter plaatse kan raadplegen. Wie lid is of wordt van één der geciteerde kringen kan eveneens boeken, tijdschriften, affiches, prentkaarten, doodprentjes, foto's en noem maar op, kosteloos ontlenen, en door wederzijdse kennismaking met andere bezoekers het verleden herbronnen. Maak er dankbaar gebruik van op elke zondag van 10 tot 12u, behoudens op feestdagen en tijdens de vacantiemaanden juli en augustus. Geen drempelvrees, iedereen is welkom en verzekerd van een warm onthaal. Onze dank gaat aan al de leden, die in de loop van het voorbije jaar, het doe. centrum hebben bedacht met giften, wenken en wensen. Wij hopen, dat ook in 1986, talrijke schenkingen ons fonds komen verrijken, om bij te dragen de streekgeschiedenis op nieuwe paden te leiden!
172
WERKING 1985
1985 1984 14 7 13 7 509 545 184 334 23 20 85 125
Uitleningen Algemeenheden Economie Gent Geschiedenis Kunst Localia Na tuurwetenschappen Opvoeding-Onderwijs Regionalia -BelgiĂŤ-Nederland-Buitenland -Oost-Vlaanderen Sint-Amandsberg Taalkunde Volkskunde Letterkunde
Totaal Varia -Affiches -Devotieprenten -Foto's en prentkaarten -Kader -Plans-Kaarten -Licentiaatsverhandelingen
Totaal
3
22 231 99 13 111
58 234 96 31 90
1294 1567 9 8 187 1 31 2 238
4 14 1 4 23
Totaal
2056 2119 2294 2142
Totaal Algemeen Totaal
1294 1567 3588 3709
Tijdschriften Uitleningen (zie hierboven)
3
Administratie Aantal bezoeken Aantallezers (w.o. nieuwe : 36)
1762 2071 298 299
Bibliotheek Aankopen Giften
Totaal
57 49 291 422 ---340 480 122
Ruildiensten
173
114
Niettegenstaande een kleine daling in de uitleningcijfers heeft de bibliotheek in 1985 alweer een goed jaar achter de rug. Onze (alrijke bezoekers leenden vooral werken uit over Gent, Oost-Vlaanderen en geschiedenis. Een toppunt was de ongewone uitlening van foto's en prentkaarten aan laatste jaarstudenten ter voorbereiding vanhun licentie. Een vaststelling, die tot aangename bedenkingen leidt, want een bibliotheek is slechts leefbaar door de aanwezigheid van jongeren die de aflossing kunnen verzekeren en de aanzet tot nieuwe initiatieven kunnen uitlokken. Op een totaal van 298 lezers noteren wij de inschrijving van 36 nieuwe ontleners die onze werking op prijs stellen. De vraag naar tijdschriften (2056) is blijvend hoog. Het aantal uitleningen (2294) is zeer bevredigend. De bibliotheek wordt ook het trefpunt van personen uit binnen- en buitenland, wat zeer aanmoedigend is. September (227) en juni (218) waren de drukste maanden. April (96) en mei (107) lieten ons toe de bibliotheek van haar wonden te herstellen en de 'nonchalance' van sommige lezers te vergeten. 49 Nieuwe werken werden aangekocht; de talrijke giften (291) vervulden ons met dankbaarheid. Kortom een vruchtbaar jaar dat in de laatste serie van vijf een meer dan verdienstelijke plaats inneemt. Wij danken al onze medewerkers voor de toewijding en werkkracht, tot verbetering van onze werking en ook onze trouwe bezoekers voor de bestendige aanwezigheid. De bibliothecaresse, Mevr. A. VAN GELUWE-EGGERMONT
DOCUMENTATIECENTRUM: AANWINSTEN 1985 (Selectie Gentse onderwerpen)
Letters en cijfers op het einde van de regel geven de standplaats aan in de rekken. Per rubriek alfabetisch op naam gerangschikt. Anoniem - Restauratie van het Postgebouw Gent. Blommaert (Ph.) - De Nederduitsche schryvers van Gent. Casteels (Michel) - Op de korrel. Catalogus Baillieul (Beatrix), e.a. - De Gentenaars en hun Belfort. 174
G18E6 G19A2 G19CAS2
G21K25
Catalogus G 21 B 17 - Exposition Internationale et Universene de Gand 1913. De Rouck (Marleen), e.a. - Wijk Rabot- Herwaarderingsplan. G 3 B 16 Langendries (Etienne) - De "VlaamscheHoogeschool" te Gent (1916-1918). (2d.). G8 G 19 MengĂŠ ( Catherine) - Sint-Amandsberg. (Onderzoek naar de wording van een voorstedelijk weefsel). Bergmans (Paul) en Heins (Armand) - Album du vieux Gand De Clerck (Karel) - Rector Bouckaert had toch gelijk. De Herdt (R.) - 100 jaar plantsoenendienst De Meester (Eric) - Postgeschiedenis en postmerken van Oostakker/SintAmandsberg. Delhaise (Fernand) - La grande et souveraine chef-gilde du noble chevalier Saint-Georges. Despretz (AndrĂŠ) -Het oudste huisgeld van de Gentse S.M. Vooruit. Everaert ( Guido) Van Doorne (Geert) en Vertongen (Luc) - Gent, steenrijk. Laleman (M. C.) Vandenboute (J.) en Van Doorne ( G.) - Werken aan het Stadhuis. Laleman (Marie Christine) - Transparant (glasramen te Gent) Schepens (Jan) - Gents testament. Tack (J.) -Provinciaal Handels- en Taalinstituut Gent (Gedenkboek). Van de Catsyne (Michel) - De spoorlijn Gent-Eeklo-Brugge en haar stempels. Van Schoors (Lieve) - Tussen ijzeren weg en manchonfabriek. Vanden Hole (Wim) -De tuinbouw te Gentbrugge.
175
Z 2L 1
G 3 A 24 G 8 G 20 G 21 M 10
G 31 B 3-5
G 29 C 1 a G 5 P 10 G 10 B 23 G 10 B 10 a G 10 G 1 G 19 SCHE 4
G 9 E 1-1 G 31 B 3-4 G 2 J 4-16 G2J 4-19
VandenHole (Wim) - Het Gentse Citadelpark. Vandenhaute (J.) en Van Doorne ( G.) - Werken aan de St-Niklaaskerk Gent. Anoniem - Aktieplan PatershoL - Boottocht door het historisch en het industrieel verleden van Gent. - De Coupure. -De eerw. heer Kan. P.J. Triest. - De Rijksuniversiteit Gent en de regio. - Een eeuw St-Amandusinstituut Gent. - Gent & architectuur. - Société Française de Bienfaisance de Gand et des deux Flandres. - Werken aan de Gouverneurswoning in het Spaans kasteel. CATALOGI Chatelet (Rudy) - De Gentse posterijen in postkaarten. Dernoen (Erik) - A la vapeur, dat heet progrès. Derolez (Albert) - Beknopte catalogus van de Middeleeuwse handschriften in de Universiteitsbibliotheek te Gent verworven sinds 1852. Openbare Stadsbibliotheek - Catalogus van letterkundige werken. Vannieuwenhuyse (Johan) - Gentindeoorlogsjaren 1940-1945. De Sint-Pietersabdij te Gent - Het rijke leven van zieke monniken. Dewulf(J.) - Regesten op de jaarregisters van de Keure Schepenjaar 1409-1410. - Regesten op de J aarregist;rs van de Keure Schepenjaar 1406-1407. Lamberts (E.) - J oseph de Hemptinne : een kruisvaarder in redingote. Nowé(R.) - Regesten op de jaarregisters van de Keure Schepenjaar 1408-1409. 176
G 2 J 4-18 G7G10 G3B 10-6 G2J 4-21 G2J 4-20 G7TRI2 G8B5-33 G9G4-4 GlOB22 G24F1 G6B10
G18E5 G21Q14
G8B5-29 G10M4 G21M9 G6C3
H30S4 H30S4 H2/12-176
H30S4
Pairon(E.) - Regesten op de Jaarregisters van de Keure Schepenjaar 1403-1404. Steeghers (W.) - Staten van goederen en indices op de Registers van Gedele. Schepenjaar 1509-1510. 1510-1511.1511-1512. 1512-1513. V anctewalle (P.) - Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg. Hoste(L.) - De Rode Verleiding. Van Driessche (R.) - De Sint-Pietersabdij te Gent. Ladrière (R.) - Gentsche locale geschiedenis. L. Roelandt-F. Laurent. Heyde(R.) - Karel De Kesel (1849-1922).
H30S4
H30S8
H27/3 05B3en4 02B 10-15 SA7ROE1 993/5DKE 1
De bibliothecaresse, Mevr. VAN GELUWE-EGGERMONT A.
VRAAG EN ANTWOORD Antwoord op de vraag van de Heer R. Coppens (Gh.T. 1985- Nr. 6- p. 364). Dr. Loc Goeminne schrijft ons het volgende uit Zulte: De familie Limnander is uit Holland afkomstig. De familie verkreeg haar adelbrieven reeds in 1552. Jeroom-Sebastiaan Limnander kocht op 4 maart 1715, de dorpsheerlijkheid Zulte voor 22.000 gulden. Zijn oudste zoon Jeroom-Olivier (16971768) volgde hem op als dorpsheer van Zulte. Zijn zoon Jozef-Jeroom-Actrien (1738-1789) was ook heer van Zulte. Diens zoon Karel-Jozef-Maximiliaan-Antoon Limnander (1766-?) was de laatste dorpsheer van Zulte en burgemeester van Zulte van 1801 tqt 1814. De laatste nakomeling van deze familie te Zulte, baron Prosper Limnander, overleed te Zulte op het kasteeltje Lindenberg in 1903. De familie is nu in mannelijke lijn volledig uitgestorven. In de 18de eeuw woonden de meeste leden van deze familie te Gent. Raadpleeg hiervoor het Dictionnaire généalogique et héraldique des families 177
Nobles van Felix-Victor Goethals, 1850 tome 111. Carotine wordt aldaar verkeerdelijk als Charlotte aangeduid. Ik bezit echter in handschrift de volledige goederenlijst van Baron JeroomOlivier Limnander bij zijn overlijden in 1768 opgesteld. Het was een van de rijkste edellieden van Oost-Vlaanderen, met goederen in meer dan 40 gemeenten, o.a. te Lovendegem, Oostakker, enz ... Caroline-Françoise-Joseph Limnander (geboren op 16-2-1735) was één van de 4 kinderen van bovenvermelde Baron Jeroom-Olivier Limnander en j oogere zuster van Jozef-Jeroom-Adrien ( 1738-1789), heer van Zulte. Met het grote fortuin van haar vader zal ze in staat geweest zijn grote schenkingen uit te voeren. Ik kan haar overlijdensdatum niet terugvinden. Ik weet ook niet of ze gehuwd was. Vraag van de Heer Rudy de Baere uit Houthalen : Hij schrijft ons : Sinds enkele jaren zijn wij lid van de Heemkundige en Historische Kring Gent. De verwijdering tussen onze geboorteplaats en onze woonplaats heeft ons weliswaar belet aktief aan Uw werking deel te nemen, maar sluit niet uit dat Gentse Tydingen ook in Limburg met interesse gelezen wordt. Graag hadden wij beroep gedaan op Uw kennis van Gentse geschiedenis en archivalia voor het bekomen van een antwoord op volgende vraag. Sinds geruime tijd werken mijn echtgenote en ikzelf aan het opstellen van een stamreeks betreffende mijn schoonvader, wijlen Ere Hoofdcommissaris van Politie te Gent, Dr. Crim. Julien Codde. In het kader van onze werkzaamheden ontdekten wij een Josse CODDE welke in het jaar 1578 Schepen van de Keure was te Gent en welke trouwens als dusdanig staat afgebeeld op een schilderij in de Troonzaal van het Gentse Stadhuis van de hand van Van Bree en voorstellende de intocht van Willem De Zwijger. Hoewel onze opzoekingen tot op heden schijnen te stranden bij een Egidius Codde welke op 17.11.1727 te Munte overleed als echtgenoot van Joanna Weytens, schijnt het ons toch aangewezen alle beschikbare genealogische informatie CODDE te verzamelen voor eventueellater gebruik. ONZE VRAAG is dan ook of U weet heeft vanpublikatiesof onuitgegeven studies betreffende Josse Codde en zijn eventueel nageslacht, welke ons in onze studie zouden kunnen behulpzaam zijn. Op de vraag van Mevrouw R. Lodrigo-De Mol (Gh.T. 1986- Nr. 1- p. 59) ontvingen wij 2 antwoorden. De Heer Richard Verbanek uit Bredene schrijft ons: Het versje over Siessen die stond te pissen is overbekend in de kuststreek, maar dan onder een andere vorm en niet als lied : 178
Siessen stond te pissen in de garre van Konnee. Daar kwamen twee gendarmen en ze namen Siessen mee. Voor een tiental jaren is er te Oostende een pennetwist uitgebroken onder de plaatselijke heemkundigen. Enkelen wilden die "garre" of slop localiseren, en ook die Konnee. Dit is immers een naam afgeleid van de voornaam Cornelis en van de familienaam Counye ( Coenye). Men wilde mordicus die garre te Oostende terugvinden, en meer bepaald binnen de verdwenen Vuurtorenwijk. Iemand stak zelf zijn vinger in zijn oog tot aan de elleboog want hij ging zo ver te beweren dat hij aanwezig was in de herberg op het ogenblik dat vier vissers de oorspronkelijke tekst "uitvonden". Nog anderen zegden dat het versje steunde op een ware gebeurtenis. Dit is natuurlijk onzin. Ondertussen vond ik een "Garre van Konnee" te Brugge en nogeen andere te Knokke. Meer nog, reeds in het jaar 1890 werd mijn vader Frans (Siesje) door zijn tantes geplaagd met het versje. Dit te Oostduinkerke. Ook daar woonden, en wonen nog, Counye's. Mijn ouders spraken dikwijls over "Uzenie Konnee". Mijn mening is dat alles te herleiden is tot de meest eenvoudige vorm: Siessen werd gekozen omdat het past bij pissen, en de naam Konnee omdat het rijmt met "mee". In mijn jeugd vonden wij het een deugdelijk aftelrijmpje. Mevrouw E. De Guchtenaere uit Beerse antwoordt : "Komée" is heel eenvoudig de samentrekking van "Komedie", zoals de Opera toen genoemd werd. Zij vervolgt : "Nu heb ik zelf nog ~en vraag die niet zo gemakkelijk zal te beantwoorden zijn." Vraag van Mevrouw E. De Guchtenaere. "Onze oud-oom die graag zong, en van wie wij o.a. het "Siessen stond te pissen" hebben geleerd, zong o.a. het volgend lied waarvan ik eventueel ook de wijs zou kunnen aanduiden: Tusschen de Polders en Flippiene Doar weundeg'r iene rijken boer IJ oad'n vrêwke dad'ietege 't Sjoakeline IJ oad'n zeuntje zuu rapoaspoer Kalfeyt was zijne rechte noame En zijn voader ietege Lompe Pier Doar zijn z'alle drije mee noame en mee foame Zier goê van herte en goê van manier. Lompe Pier die zon' zijn zeuntje noar de kirke Om te goan uure noar da sermoen 179
IJ vroeg of da't jij doar moest goan wirke Of wa da't jij doar moest goan doen Nie, zei zijn voadere, ge zult doar wachte Gij zult doar uure wade paster preekt En oas ge gij thuiskomt zal ik u ondervroage Zie dat gij doar niet an en ontbreekt
Kalfeyt die es noar de kirke geluupe Woar da de pastere an't preke was Hij sprak al van de goeie wirke Kalfeyt die miendege da't op em was Kalfeyt die riep: 0 gij verroadere Gij speelt de miestere gelijk Arjoan
en verder laat mijn geheugen mij in de steek. Ik zou erg blij zijn als iemand het lied kon volledigen, maar 'k heb er niet veel hoop op: ik word gauw 84, en mijn Oom Jan was al in de 90 toen hij dat zong. Wie weet hoe oud is het ? In ieder geval zal ik met belangstelling uitkijken naar een of ander antwoord.
AANVULLENDE LEDENLIJST
2320. De Wulf L.- Wintervijverstraat 9-9719 Gent (Zwijnaarde) 2321. Mej. Vandeputte V. - Drongensesteenweg 200 - 9000 Gent 2322. De Parmentier Chr. - Nekkervijverstraat 94 - 9110 Gent (SintAmandsberg) 2323. Bracke R.- Hoogstraat 71-9000 Gent 2324. Mw. De Weerdt D.- Martelaarslaan 428-9000 Gent 2325. Mw. Zels J.- Tweekapellenstraat 31-9219 Gent (Gentbrugge) 2326. Tuytschaever R.- Egelstraat 30-9030 Gent (Wondelgem) 2327. Prof. Dr. Evrard A.- Citadellaan 56-9000 Gent 2328. Van Hove M.- Varendrieskouter 34-9810 Gent (Drongen) 2329. Putman R.- Hammestraat 18A- 9842 Nevele 2330. Mej. Van Hecke M.-T.- Muidepoort 31-9000 Gent 2331. Verrept St.- Theofiel Reynlaan 48-2510 Mortsel 2332. De Vos R.- Leithstraat 15-9000 Gent 2333. Duprez R.- Wazenaarstraat 26-9218 Gent (Ledeberg) 2334. De Meyere J. - Goudregenstraat 54- Vianen (Nederland) 180
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15 Juli 1986 15de jaargang nr. 4
Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris. Voorzitter : G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235,9000 Gent Penningmeester : A. Verbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres: Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14-9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent. Lidgeld : 300 fr. per jaar. Buitenland: 400 fr.per jaar. Steunende leden : 500 fr.per jaar. Beschermleden: 1000 fr.per jaar. INHOUD De Kleine Kavaleriekazerne in de "Keyserstraete" De Manège lnventaire Archéologique: Het Huis gezegd de Grooten Moor Constant Montald Kanttekeningen bij Grafmonumenten van Jules Van Biesbroeck Jr. (Vervolg) Toen de aarde ook te Gent beefde Joseph de Hemptinne (Vervolg) Onze Gentse Keukenrubriek De Geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods (Vervolg) Vraag en Antwoord Bibliografie Lezers schrijven ons Aanwinsten Documentatiecentrum 1986
182 186 193 195 201 217 222 227 230 234 235 236 237
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont Verantwoordelijke uitgever Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent.
DE KLEINEKAVALERIEKAZERNE IN DE "KEYSERSTRAETE" * Niettegenstaande lang zoeken in de stads- en andere archieven IS het ons niet gelukt de juiste bouwdatum van dit kwartier te achterhalen. Opzoekingen' in het "Oesterreichisches Kriegsarchiv" te Wenen brachten ons iets nader tot het doel. De meeste Oostenrijkse akten over kazernebouw in de Nederlanden zijn verloren gegaan. Toch bestaat er nog een "Index zu den Protokallen des Niederländischen Generalkommandos" . Voor het jaar 1769 kan men er verschillende aantekeningen vinden over inkwartiering , bouw van stallen en kazernegebouwen voor kavalerie. In 1768 kreeg Gent het "k .k. Dragenerregiment Joseph Graf Saint-lgnon" in garnizoen. (1) Het is zeer goed mogelijk dat speciaal voor dit eliteregiment een nieuwe verblijfplaats gebouwd werd. Aangezien tijdens de vierjarige Franse bezetting, tussen 1744 en 1748 , alleen het Pesthuis (huidige Hollainkazerne) als militaire huisvesting aan de Keyserstraete in gebruik werd genomen (2) , daar er op het stadsplan van Malfeson (1756) nog geen klein kavaleriekwartier in diezelfde straat is aangegeven en omdat we weten dat het Franse leger bij de inlijving van België in 1794 de dan wel bestaande gebouwen inpalmde als "école militaire" kunnen we met zekerheid zeggen dat de kazerne is gebouwd in de tweede helft van het Oostenrijks bewind . Hoogstwaarschijnlijk tussen 1760 en 1770 en op kosten van de Oostenrijkse schatkist.
t
..----·Afb. 1. De kazerne rond 1920. (Verzameling A . Verbeke). * Het eerste artikel in deze reeks verscheen in "Ghendtsche Tydinghen " 1985 , Nr. 4.
182
Afb. 2. Militair plan van het gelijkvloers (rond 1890). De lste en 2de verdieping bestonden uit onderofficieren- en troepenkamers.
Het gebouw bestond uit drie vleugels die rond een binnenkoer waren gelegen en had twee verdiepingen en een zolder. (Afb. 1) Aan de zuidkant paalde het aan de brouwerij van B. Bauters. Ten westen aan de Keyserstraete (nu Brusselsepoortstraat) en ten oosten aan de Schelde. (Afb. 2) Bij "dĂŠcret ImpĂŠrial" van 18 Brumaire an 13 (9 november 1804) kwam de 183
stad in het bezit van het ganse complex met de last van onderhoud en inrichting. De Franse staat betaalde Gent 190 frank per jaar aan huur. Onder de Hollandse en later onder de Belgische regering bleef de kazerne in gebruik voor kavalerietroepen. Tot 1863 was ze bezet door het 1ste of 2de Kurassiers, nadien door het 4de Lansiers of het 2de Jagers te paard. Vanaf 1889 kwamen ook enkele bereden artillerieescadrons de lansiers gezelschap houden. In 1887 moest een stuk terrein worden afgestaan aan Bruggen en Wegen voor verbreding van de Schelde. In de plaats kreeg men een vernieuwde kade en een balie langs het water. Op 3 januari 1898 blokletterde de Gazette van Gend : "Heden morgend, om 2 ure 55 minuten, werden de pompiers verwittigd dat het vuur uitgebarsten was in de brouwerij van de heer B. Bauters, Keizerstraat. Ze zijn er dadelijk heengesneld met de stoompomp. Het was de ast der mouterij die in brand gekomen was, de zoldering van het gebouw is ingestort doch de pompiers hebben al spoedig het vuur kunnen insluiten. De mouterij paalt aan de paardestallen van de kazerne der kanonniers, men heeft de paarden uit de stallen moeten vluchten, men heeft ze naar de rijschool (de manège in de Lange Violettestraat sic) geleid. Twee paarden waren ontsnapt en reeds tot aan de Keizerpoort geloopen, waar men ze kon inhalen. De schade wordt begroot op 25.000 frank door verzekering bestreden. Er zijn geene persoonlijke ongelukken. Afdeelingen gendarmen, lansiers en artillerie soldaten zijn ter plaatse gesneld." Met een beetje fantasie kan men de lansiers in hun lange nachtkleden en met slaapmuts op (3) door de Keizerstraat zien rennen achter de op hol geslagen paarden aan. Tijdens de eerste wereldoorlog betrok de Duitse kavalerie het kwartier. Na de bezetting kreeg het eerste Artillerieregiment de beschikking zowel over het oude Pesthuis als over de kleine kavaleriekazerne. De beide militaire gebouwen stonden in verbinding langs het jaagpad naast de Schelde. (Afb. 3) Op 6 januari 1933 kreeg het kwartier de naam "Demanet" toebedeeld, ter herdenking van de kapitein-kommandant Demanet van het 1ste Artillerieregiment die sneuvelde op 10 november 1918, één dag vóór de wapenstilstand. (4) De kanonniers bleven het kwartier bewonen tot 1940. Na de oorlog moesten de nieuwgevormde Belgische eenheden deelnemen aan de bezetting van het veroverde Duitsland. De Demanet kwam leeg te staan. In 1946 werd het complex overgegeven aan de Dienst der Domeinen met opdracht het te verkopen ten voordele van de schatkist. Niemand scheen geïnteresseerd want in 1949 moest het leger de ganse zaak terug overnemen. Het lange leegstaan had de gebouwen geen goed gedaan. De twee zijvleugels waren ondermijnd door waterratten en stonden er bouwvallig bij. De gevel van het frontgebouw aan de Brusselsepoortstraat maakte ook 184
Afb. 3. Het jaagpad langs de Schelde die de twee kazernes verbond. Op de ac htergrond links het torentje van de kapel van het begijnhof. (Verza me ling A. Verbeke).
geen reklame voor het Belgisch leger. Afbrokkelende stenen vormden zelfs een gevaar voor voorbijgangers. Het Ministerie van Landsverdediging besloot daarom de pui op te kalfateren en terzelfder tijd de lokalen van de ingangsblok op te frissen. Dit gedaan zijnde betrok de Sociale Dienst van het leger de burelen . De rest van de gebouwen viel meer en meer in puin. Daar de herstelling van gans de kazerne te veel zou kosten en er geen eenheden waren die ze konden betrekken , gaven de militairen op 13 aprill961 het kwartier terug over aan de Domeinen. Het duurde nog volle tien jaar vooraleer de Algemene Bouwonderneming N .V. Maes op 29 april 1971 het ganse complex aankocht voor 2.800.000 frank. Na afbraak van de kazerne verrees op het oude militair domein het Provinciaal Instituut voor Hoger Onderwijs. Roger V A
AERDE
NOTEN (1) H et was in die tijd gebruikelijk dat de bevelhebber va n een regiment terzelfder tijd
185
eigenaar was van de eenheid die ook zijn naam droeg. De schatkist betaalde hem voor man en paard, per dag een zekere som. Hiermede nam de kolonel de verplichting op zich zijn manschappen te kleden, te voeden en logement te verschaffen. Misbruiken waren legio op dit gebied; in verafgelegen streken die moeilijk te kontroleren waren werd de getalsterkte fel overdreven of bestonden sommige eenheden alleen op papier. Op 14 januari 1759 werd het Waalse regiment "Dragons de Löwenstein" in eigendom gegeven aan de graaf de Saint-Ignon als beloning voor goede diensten aan de kroon. Voor de Saint-Ignon zie: Biographie Nationale XXI 1911. (2) Ghendtsche Tydinghen, november 1985 : De grote kavaleriekazerne alias het Pesthuis. (3) Het lange nachtkleed en de slaapmuts met kwispel waren in die tijd voorzien in de uitrusting van de soldaat. (4) Jacoby A. : Une brillante et héroique carrière: Le capitaine-commandant Demanet. IN: Le courrier de l'armée 15 jul. 1933.
' DE MANEGE Om het Gentse garnizoen toe te laten zich ook bij barre weersomstandigheden te oefenen in de edele rijkunst, kochten de stadsvaderen op 26 mei 1648 een gedeelte van het Prinsenhof aan. In deze oude heerlijkheid, geboorteplaats van Keizer Karel, richtten ze een ruiterijkazerne met manège in. Ook als de kavaleristen verhuisden naar het meer konfortabele "Pesthuys aen de Keyserstraete" bleef de rijbaan bestaan. In de vrijgekomen, uitgewoonde lokalen en stallingen onderhield men nu ook een "paerdekweekery". Onder de regering van Jozef 11 rendeerde de stoeterij schijnbaar niet meer want de keizer liet ze in 1783 afschaffen. {1) De bereden troepen waren nu verplicht op de nabijgelegen Sint-Lieveosvest te oefenen. Natuurlijk gebeurde dit in de vrije en soms bitterkoude natuur. De klachten waren dan ook niet uit de lucht. Tijdens de regering van Willem I {1815-1830) vond men een uitweg door een rijschool-en hal in te richten in het klooster van Sinte-Agneete aan de LindeleL {2) Aangezien de kloosterorde niet nuttig was voor de gemeenschap was ze in 1783, samen met andere, door Jozef II ontbonden. Een definitieve oplossing voor het ruiterijprobleem kwam er toen het Schepencollege de wens uitdrukte de gronden en gebouwen van het St-Agneeteklooster volledig in bezit te krijgen om er de nijverheidsschool verder in uit te breiden. (3) De overeenkomst tussen de stad en de militaire overheid kwam tot stand op 13 juli 1850 (bijlage 3 in G.T. van 1985 No 4). De conventie voorzag o.m. dat de stad een overdekte rijbaan van minstens 51bij 19 meter zou bouwen. De hal moest komen in de nabijheid van de kava186
leriekazernes. De keus viel op gronden langs de Lange Violettestraat, deel uitmakend van het begijnhof van Q.L.Vrouw ter Hoye. (4) Na enkele maanden touwtrekken moest de pastoor van het hof, J. Van Belle, zijn tuin afstaan aan de stad. De gemeenteraad keurde de grondaankoop goed voor de som van 24.660 frank ten voordele van het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen. (25 januari 1851). Dit bestuur was in het bezit gekomen van het ganse begijnhof tijdens de Franse periode, nadat het als "Bien Public" was uitgeroepen. Tijdens de zitting van 29 maart 1851 gaven de Schepenen hun fiat aan de aanbesteding voor de bouw van de nieuwe rijbaan. (Afb. 1) Het ganse komplex zou 63.968,83 frank kosten. De plannen voor de nieuwbouw tekende de gekende Gentse architekt Louis Roelandt. (5) Hij ontwierp een rationeel ontwerpraster, ingevuld met rondboogspanten in gietijzer. (6) De kunstenaar De Vigne-Quyo (7) werd aangeschreven voor het maken van een verheven beeldwerk boven de ingangspoort. De Vigne toonde zich akkoord dit kunstwerk te scheppen voor de prijs van 2.000 frank. In de som waren het materiaal en het plaatsen van het "bas-relief' niet inbegrepen. (Afb. 2) Men kan zijn "paardentemmer" er nog steeds bewonderen. (Afb. 3) De militairen stonden er lange tijd op dat een apparte brug moest getrokken worden over het klein Scheldeken, tussen het kwartier en de rijbaan. Het stadsbestuur hield het been stijf en de ruiters moesten, zoals iedereen, genoegen nemen met de Vijfwindgatenbrug. Bij proces-verbaal van 7 februari 1853 kreeg het leger de beschikking over de manège. (Afb. 4) Ze was uitgerust met 44 gasgloeilichten. Deze romantische verlichting verdween in 1930 toen ze vervangen werd door koude elektrische lampen. In uitvoering van de wet die het kazerneren der troepen ten laste legde van de Staat (22 juni 1873, zie bijlage 4 in G.T. 1985 Nr.4), kwam de rijbaan in het bezit van het Ministerie van Oorlog. Tot aan de tweede wereldoorlog deed ze dienst als manège. Vele honderden lansiers en "kanonboeren" zijn met pijnlijk zitvlak in en uit haar poort gereden. (Afb. 5) Het bouwwerk dat niet als monument is gerangschikt is nu gedegradeerd tot garage voor voertuigen van een mobilisatiekern. Na de eerste wereldoorlog en onder impuls van luitenant-generaal Kestens, toeoertijd minister van landsverdediging, noemde men de verschillende gebouwen binnen de kazerne naar militairen gevallen op het veld van eer. Later gaf men ook de kwartieren zelf, die tot dan toe meestal slechts een nummer droegen, (bvb. voetvolkkazerne Nr.1 nu de "Leopold" of ruiterijkazerne Nr.4 nu het "de Hollain"kwartier) de naam van een gesneuvelde.
187
/
Ville de Gand. ia A J I-
~l~~
~~~~ ~\. '
llo:)\i;
' D'UN lll/\lNEGE !a
ptHII'
~
• " u a vfue~ -~e <iE~
""' -
ti
,..,--,
<>
~a ~hlt u·u.YTI§~Y'ti.,
~UfH~rne Ie l~~fibiie {; ,;t: r~tlj ;Jdl<~.!:ijion ~~e ~l1 C<.~kï:;;~!~Ht> t:~)~ l (::li ;~:~;- ni$~"{! t~C u?t·c:·t pcan· !ia c_;a 1 --,~,~~·;~ de ~~~ g."ti~ni~n:-~ s r~ ~'frJ Et~~! ~t"' ~Haiedi Jij Jfi. ~·~ J>I.Oi.~i ût i~_.., ~~ 1 H h~t~rëS f!a lUtHin.) d~Hl~ fr5 t-~1!!-:.: tf"-" 1; :-;,~iHH!CS dn f'nU!-.t~i~ :i f§~~)!c!-d;;,;- ;f ;i!~.! t }1 tpit~ !t ~ 6::>! .. iHÎ~!... i u;: ..., ~cnJHi l'C~:HeS :l ~ hi!i''{~i~d tÏü~1 r~'s~:i\'t"!~l:i jusqti'ia:l n~V~:'i~ilt f~i: f~.-U \o·t~r h :;~-e du eoHl·e pas· ie {:oBèg~:. i{ .(~s "iOusniss ions s.;;s·oni t:\111fi~i·uu~~ ~Hl htu~ilt~r :!' ;~~~ ~ei~-~:;. ;:B Ct:.-· . ~'
-
l1it•;· ;le dwrgcs ct cunditÎ<hlS. !Lt.: e :·!hÎer~ :!~ chtlrp;{!::. t~f !e
l'01HfH; ff..:H(t.' ,
t.!evi~;, t.'lf)p: tJ~i*:"<.~ '-~ §1~:H' rl~~Ho~·t;{ ~t~\·nn~ dt·Fu~é~ tH~ Sa~t:jt !,Uj"(.:~H~ t~ t.~H~lt:i' !;!~ [) ~~!:<~t·:-~
~- ?~ t}l! ~J~'.. t:if~H~ l!U p(~ut·r~a. ~'!i t; feEdr~~ \'{;~;~"t.. :~/;f~f~0.:~ ~f~\ -; ~{\,;. Jo~n·~;~ L.~_., ~~icutHH' ht]Os e~ iutu·: l(; ,~it~~ \'-\.'t·-p ~ {-.J, .:~t·:~·.:· ::; f: ir:·~E J\.:~ t~H· a:~;ti~!
jusrru'il 2 heu:'('S ;Ie •·efe-r(·{'. " fiaî : ;, l!Dü!d-dt~-Vîîle, e, 27 ~~é~Tiec· 1BM.
Afb. 1. De aanbesteding van 1851. (S.A.G. Modern archief serie F).
188
J
Afb. 2.Aanbod van P. Devigne-Quyo. (S.A.G. Modern ArchiefserieF).
189
Afb. 3. Bas-reliëf van de Vigne. (Foto Levis).
'l~\
C- 0 . . )
r'( ·-",.J;ocd Idd~" ;e
-~
Afb. 4. De rijhal na de eerste wereldoorlog. De eindpaal boven het dak diende oll1 de militaire telefoonlijnen, over de huizen heen, naar de kavaleriekazerne te voeren. (Verzameling André Verbeke) .
190
.
Afb. 5. De ingangspoort toen de gietijzeren rozetten nog te zien waren. Ruiters van het 1ste Artillerie. (Foto Ch. Fumiere (2e van rechts) 1938).
Zo kreeg op 6 januari 1933 de rijbaan in de Lange Violettestraat de titel "Adjudant Van Vletingen" toebedeeld. Van Vletingen Henri August, (Afb. 6) een geboren Hasselaar (15.4.1865) volbracht zijn legerdienst bij het 1ste Artillerie-regiment in het oude Pesthuis aan de Keizerstraat (nu Brusselsepoortstraat). Hij besloot bij te tekenen , volgde de lessen aan de kompagnieschool en werd onderofficier. Hij kon aan de charmes van een lieftallige Gentse, Catherine Van Den Bossche, niet weerstaan en vroeg ze ten huwelijk. Het jonge paar kreeg toestemming in de kazerne te wonen. Van Vletingen, adjudant geworden, trok samen met het eerste Artillerie ten strijde. Dodelijk getroffen door vijandelijke kogels sneuvelde hij op 18 augustus 1914 te Sint-Margriet-Hauthem. Zijn echtgenote ondertussen verhuisd naar de St-Lievensstraat 37, kocht een kelder op de begraafplaats van Gentbrugge (kelder 461) en liet er het stoffelijk overschot van Henri bijzetten (13 december 1914). RogerVAN AERDE BIBLIOGRAFIE EN NOTEN (1) M. Van Wesemael: 't Gewezen Prinsenhofvan Gent. In: G.T. 15 juli en 15 september 1980.
191
(2) Journat de Gand 1 september 1821 : Gand 31 août. La régence de la ville de Gand vient de fa ire construire , dans les anciens magasins de Sainte-Agnès , un très beau manège , eet établisement man quait à une grande et populeuse ville, dotée d'une université et qui à taujours une garnison de cavalerie . (3) Er bevonden zich reeds verschillende diensten binnen de oude muren. De Fransen hadde n er een militaire bakkerij in ondergebracht die later door het Verenigde Nederlandse en nadien door het Belgisch leger werd gebruikt. De bed ienden van de Domeinen en Douanen hadden er een verblijfplaats gevonden. De stad zelf onderhield er een nijverheidsschool enz. (4) L. Joos : Begijnhof Q.L.Vrouw ter Hoye. 1934 . t2. ~dE DE,.Bm;um Sedert de Franse bezetting boter@AND. de het niet tussen de opeenvol- . gende besturen van de Burgerlij- Afb. 6. Adjudant Van Vletingen , Ridder in de ke Godshu izen en de begijnen. Leopoldsorde. (Foto welwillend afgestaan Pastoor Joos schrijft : " In 1838 door medelid Mevr. WEI SS-VAN BOCKbegint de commissie der Hospi- STAELE). cïen voor goed haar plagerijen . In maart van dit jaar willen ze pastorij en onderpastorij langs de Lange Violettenstraat gelegen , publiek verpachten ... Na veel moeilijkheden kon men de onderpastorij voor 250 frank pachten ." Ook van het stadsbestuur kregen de begijnen weinig steun. De Hospicïen haalden, spijtig genoeg, een slag thuis toen ze de tuin van de pastorij verkochten voor de bouw van de rijbaan. (5) M. Van Gent : Architekt Louis Roela ndt. In: G .T. 15 juli 1977 . (6) " De Gentenaar" van 31 oktober 1983. (7) Over de fam il ie De Vigne raadpleeg: G.T. 15 juli 1976 en G.T. 15 januari 1979.
·~~~
192
/
INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE Op 5 mei 1897 stelde Ernest Lacquet in de rubriek "Burgerlijke Bouwwerken- Hoogpoort nr.52- XVIe eeuw", in het Frans, een fiche op over
HET HUIS GEZEGD DE GROOTEN MOOR De mooi ingedeelde gevel is herbouwd geweest in Balegemse steen in het begin van de XVIe eeuw of misschien zelfs op het einde van de XVe eeuw. Hij werd geplaatst tegen de oude bouw die bewaard bleef, als vervanging voor de oude houten gevel. Hij is vier en twintig meter hoog. Hij bestaat, zoals de tekening het aanduidt, uit een onderbouw, drie rijen vensters, vier op het gelijkvloers, vijf op de eerste verdieping, drie op de tweede verdieping. De vensters, van een rechthoekige vorm, zijn onderverdeeld door spijlen. Op het gelijkvloers verschaft een trap toegang tot de ogivale deur. De eerste verdieping wordt ondersteund door vijf kleine boogjes die de vensteropeningen en het tympaan van de deur op het gelijkvloers omlijsten. In de fries, tussen de eerste en tweede verdieping, bemerkt men het kenteken dat een reus voorstelt, gewapend met een schild, die een pijl uit zijn koker trekt; daaronder de Vlaamse inscriptie Dit is den grooten moor. Als bekroning een zeer hoge trapgevel. Boven op de trappen staan beurtelings puntige siertorentjes. Binnenin duiden het onregelmatig Doorniks metselwerk van de zijmuren, de booggewelven van de kelders en de gevel van de binnenkoer op een zeer vroege bouwdatum. Het houten geraamte is zeer goed bewaard; de balkzolen getuigen van mooi timmerwerk. Het oud ijzeren smeedwerk is nog bewaard op enkele deuren en op de eiken vensterramen. De voor- en de zijgevel werden gerestaureerd in 1896. In 1450 behoorde dit huis toe aan Martin de Gheendt, in 1458 aan Claes Van der Zickelen; in 1474 was het gekend als "St-Martin". Jakob Van der Ziekelen stond de Grooten Moor of Witten Moor af aan Kasper de Kemele (1) die het in 1523 verkocht aan Lieven Moeraert. Rond het midden van de XVIe eeuw behoorde het huis toe aan de familie Meynkin; de erfgenamen van Jan Meynkin verkochten het in 1574, en de akte maakt melding van het doorgangsrecht langs hetSt-Jorishof naar de St-Janstraat (2), erfdienstbaarheid die heden nog bestaat. (1) Stadsarchieven van Gent, Act. en Cant. Keure, 1533, 1534, p. 204 V (2) ... 't Huus ende hofvan den gulde (van Stloris) ... ten voorhoofde up de Hoochpoort neffens den jonghen gulden van Sen te faoris an deenzijde ende Jan Meyn0
â&#x20AC;˘
193
Tekening die de fiche illustreerde. (Foto Stadsarchief).
194
kin met zijne consorten an dandere, endĂŠ utcommende metten anderenhendein Sin te lans Strate. Stadsarchief, Vry huis, vry erve, 1561, p. 129.
Naschrift Het past hier wellicht enkele woorden te zeggen over de zeer verdienstelijke en te weinig bekendeErnest Lacquet die deze fiche opstelde. Deze vooraanstaande oudheid- en geschiedkundige was lid van de Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten van 1887 tot 1907. Hij zette zich volledig in voor de bescherming van ons bouwkundig erfgoed. Toen "de Grooten Moor" met vernieling werd bedreigd, aarzelde hij niet het huis aan te kopen en het te restaureren in 1896. Het is (o.m.) aan Lacquet te danken dat de Lakenhalle, de Achtersikkel en de prachtige huizen van het VeerlepJein bewaard en hersteld werden. Het is ook hij die er jarenlang voor geijverd heeft opdat de Stad hetSt-Jorishof zou aankopen. Hij zat ook achter de restauratie van het huis "De Ram" op de Hoogpoort en hij was eveneens eigenaar van "De Groote Steur" op de Groentenmarkt die hij in 1884liet herstellen. Hadden wij nu nog maar wat meer Lacquets ...
H.C.
CONSTANT MONTALD Op 14 september a.s. zal het precies 100 jaar geleden zijn dat aan de Gentenaar Constant Montald de Prijs van Rome toegekend werd. Wij maken van deze gelegenheid graag gebruik om eens de schijnwerper te richten op deze verdienstelijke, nu bijna vergeten artiest. Wij doen dit aan de hand van een artikel dat de betreurde Pierre Kluyskens 25 jaar geleden schreef onder de titel
HERRIE, WOEDE EN VREUGDE OM DE ROMEPRIJS VAN MONTALD Bijna even zeldzaam als de niet gedekoreerde Belgen, zijn vandaag de kunstenaars die niet een of andere Prijs, aksessiet of onderscheiding in hun curriculum vitae kunnen opgeven. Staat, provincie, stad en zelfs gemeente schrijven artistieke prijzen uit en op de lange duur zullen er jaarlijks in ons land zoveel prijzen voor schilder- of beeldhouwkunst worden uitgereikt als 195
Constant Montald. (Foto Stadsarchief).
196
dat in Frankrijk het geval is met de literaire prijzen. Niet dat men de kunstenaars van elke onderscheiding en beloning moet beroven, integendeel, doch een Prijs moet nog iets te betekenen hebben en mag zomaar naar de eerste de beste niet gaan. Vroeger waren er veel minder prijzen, doch wie er een behaalde bezat de sleutel die menig atelier, salon of verzameling opende : de onderscheiding was een optie op een voorspoedige toekomst. Er was echter één prijs die de overige diep in de schaduw stelde, een prijs die de bekroning was van de beloften van een jonge artiest en die hem de poorte van sukses en roem wijdopen stelde : de Prijs van Rome die bij Koninklijk Besluit van 13 april1817 door de Hollandse regering werd gesticht en die van meetafzowel bij de kunstenaars- schilders, beeldhouwers, architektenen graveerders- als bij het publiek een geweldige bijval oogstte. Tot voor enkele jaren sprak men in de kunstmiddens nog met de grootste eerbied over de Grote Prijs van Rome, doch zoveellaureaten hebben later ontgoocheld dat deze Prijs geleidelijk devalueerde zoals dit ook het geval is geweest met andere prijzen als de Jeune Peinture of de Godecharlesprijs. De Prijs van Rome bracht ook zaad in 't bakje van de overwinnaar: eerst 1.200 gulden, later een jaarlijks pensioen van 4000 goudfr.gedurende vier jaar, bedrag dat voor de schilderkunst op 5000 fr. werd gebracht en geleidelijk werd omgezet in een studiebeurs die de laureaat in de mogelijkheid moest stellen zich gedurende enkele maanden of jaren in het buitenland te gaan bekwamen. Meer echter dan het financieel mocht opbrengen, was het de konsekratie van een ontluikend talent, de bekendheid, de faam en al hetgeen er voor een ambitieuse kunstenaar uit mocht voortvloeien. Wij kunnen ons heden nog moeilijk inbeelden welke geestdrift zich in de vorige eeuw meester maakte van de bevolking wanneer zij vernam dat een zoon van de stad de zo fel begeerde en zo hoog aangeschreven Rome-prijs had gewonnen. Iedereen, en dat was ongetwijfeld het heuglijkste en het sympatiekste aspekt van de zaak, deelde in de vreugde van de overwinna!lia.en van diens familie. Feestkomitees werden in een oogwenk in Akade~, wijk of herberg gesticht, triomfbogen opgetrokken en de dag van de intrede van de laureaat, viel hem een onthaal te beurt die een koning van jaloersheid had doen stikken. De mensen waren toen veel minder egoïst dan tegenwoordig, zij konden nog eenvoudig gelukkig zijn om andermans geluk en zij konden en durfden hun fierheid, hun vreugde, hun solidariteitsgevoel nog vrije teugel laten. Het was te Antwerpen, Luik of Brugge, steeds dezelfde geestdrift van een menigte die op de doortocht van de stoet haar hatt en haar trots uitgalmde, het waren dezelfde eerbewijzen vanwege de overheden die kultuur met geen hoofdletter schreven maar die er iets voor deden, het waren dezelfde 197
blijken van genegenheid van vriend en kennis, van gebuurten, van volksmaatschappij en.
* *
*
De Prijs van Rome bestond reeds meer dan een kwart eeuw toen in 1844 een Gentenaar voor het eerst de prijs, in de afdeling Bouwkunst mocht verwerven. Het was Adolf Hombrecht, een leerling van de Akademie en zijn hoogste onderscheiding viel samen met de uitroeping van een student van onze Alma Mater, De Laveleye, tot laureaat in de interuniversitaire wedstrijd. Hoe zij triomfantelijk door de Gentse bevolking op 15 oktober 1844 werden onthaald, zullen wij bij gelegenheid uit de doeken doen, omdat wij vandaag rechtstreeks overwippen naar de tweede Gentenaar die de Prijs van Rome in de wacht of liever uit het vuur sleepte : Constant Montald, in 1886, een Prijs die er geen was als de vorigen, want voor de eerste maal werd iemand tot laureaat uitgeroepen en werd nadien de uitspraak te niet gedaan!
* *
*
Constant Montald was nog geen 24 jaar oud wanneer hij aldus de hoogste sport van de kunstladder bereikte. Hij was immers te Gent op 4 december 1862 geboren uit een familie, wellicht van Italiaanse oorsprong, die zich alhier had gevestigd. Zijn vader was een nederige schoenlapper, arm aan geld, maar rijk aan optimisme en levensvreugde; hij liet de jongeling zijn weg door het leven kiezen en zo belandde Constant Montald in de avondlessen van de Akademie en op de schoolbanken van de Nijverheidschool waar hij zich telkenjare wist te onderscheiden en zelfs een studiebeurs verwierf die hem in de mogelijkheid stelde naar Parijs te trekken waar hij zich op de monumentale kunst ging toeleggen en van meetaf blijk gaf van heel wat talent als dekorateur, nml. in zijn reusachtige kompositie "La lutte humaine". Uit Parijs stuurde Montald zijn deelneming in voor de Romeprijs voor 1886. Het onderwerp "Diagoras in triomf gedragen door zijn zonen overwinnaars in de Olympische Spelen" leek hem immers een kolfje naar zijn hand en nochtans vernielde hij zijn eerste ontwerp. Met verbeten moed stelde hij zich opnieuw, drie weken vóór de vastgestelde datum, aan het werk en op 4 september 1886 bereikte hem en zijn geboortestad het nieuws dat hij tot laureaat was uitgeroepen! Onmiddellijk nam het kollege van burgemeester en schepenen beslissing die de ganse bevolking van de stadsoverheden verwachtte : een triomfante198
lijk onthaal op 14 september te 17 uur, uur dat speciaal werd uitgekozen opdat iedereen, ook de schoolkinderen en de werklieden, de plechtigheden zouden kunnen bijwonen. Iedereen zette zich aan het werk en de aktiviteit was biezonder groot in de wijk van het Oud-Begijnhof waar de familie Montald een huis in de Verspeyenstraat betrok. Duizende mensen trokken als op bedevaart naar deze woning en kwamen zich de visu vergewissen van de versiering die in de gebuurte werd aangebracht. Op 14 september arriveerden nog ettelijke honderden nieuwsgierigen per trein, paard of koets en het was een geweldige massa die getuige werd van een van de meest schitterende en sympatieke Blijde Intreden te Gent. Enkel Primus Helle ba ut had zich destijds over een dergelijk onthaal mogen verheugen. Het spektakelloonde in elk geval de moeite der verplaatsing, men riep "Le Montald", men zong, jubelde, huilde op de doortocht van de stoet, het regende bloemtuilen en kronen in de open koets, het kanon bulderde, de burgemeester verwelkomde de jonge laureaat op het stadhuis, talloze geschenken werden aangeboden, de menigte overrompelde de ordedienst, de stoet werd herhaaldelijk tot staan gebracht, mensen vielen in bezwijming, kinderen werden vertrapt, Montald moest als een held aan het venster van de ouderlijke woning verschijnen, de ovatie van de ontketende menigte was geweldig, maatschappijen en fanfares, blauwe naast rode vanen en vaandels van kongregaties gingen zij aan zij in de optocht, meisjes in wit zondagskleed presenteerden bloemen, aan alle gevels wapperde de nationale driekleur en in de volksbuurten hief de menigte oude en Gentse liederen, de kantate van Artevelde, het '"t zijn de jongens van Gent" aan, en gans de nacht jubelde, zong en dronk het goede volk van Gent, op het sukses van de verdienstelijke jongen uit de Verspeyenstraat.
* *
*
Op het ogenblik dat de laatste feestvierders al waggelend bij dageraad huiswaarts keerden, kwam plots het ontstellend nieuws: de uitslag van de Romeprijs was bij ministerieel besluit nietig verklaard. De Prijs zo beweerde men, was toegekend geworden bij 4 stemmen op 9, als wanneer het reglement voorzag de de volstrekte meerderheid, dus 5 stemmen op 9, vereist was. Op de eerste verslagenheid volgde spoedig een geweldige verontwaardiging : men had dagen gewacht, zelfs de officiĂŤle viering van de laureaat, vooraleer uit een verouderd reglement te voorschijn te halen, het kon dus enkel een komplot zijn tegen de Gentse volksjongen. De Gentse pers was woedend op die zgn. vitterijen van de Administratie terwijl de Brusselse bladen partij kozen voor de Minister en ... onrechtstreeks voor de Brusselse 199
kandidaat die slechts tweede was gerangschikt geworden. Het gevolg daarvan was dat de jury opnieuw werd bijeengeroepen op 19 september. Het geschiedde in een gespannen en alles behalve sereen klimaat want door de kranten had men reeds kunnen vernemen welke vier stemmen op naam van Montald en welke drie stemmen op naam van de Brusselaar Middeleer waren gebracht worden. De juryleden konden het aanvankelijk tot geen vergelijk brengen over de te volgen proeeduur en Verlat, direkteur van de Akademie van Antwerpen verliet uit protest de zaal; hij werd stante pede door De Taeye, direkteur van de Akademie van Leuven vervangen. De uitslag luidde : Montald 6 stemmen. Middeleer 3 stemmen. Een half uur later bereikte het nieuws de Gentse stede. In haar avonduitgave, schreef de Flandre Libérale : "En moins d'une demi-heure la nouvelle se répand par toute la ville. Tout les drapeaux sont aussitöt arborés. A l'heure ou nous mettons sous presse, toute la villeest pavoisée. Une foule considérable se dirige vers l'ancien béguinage. La maison de M. Montald est envahie. Le canon tonne, presque sans reläche. C'est une joie générale"! Zulks geschiedde op een zaterdag. Plakbrieven verschenen als bij wonder op de straatmuren :wij huldigen op maandag onze Montald. En zo werd de laureaat een tweede maal "tot spijt van wie 't benijdt" gevierd. Iedereen deelde opnieuw in de algemene vreugde. Op het Vleeshuis hing een groot plakkaat : Gentsche mannen, slachterszonen Komt in geestdriftaltemaal Onze primus hulde toonen voor zijn dubbele zegepraal! Het werd ditmaal een avondstoet, met fakkels, bengaalsvuur en vuurwerk, met serenades, met een volksbal en met dezelfde, misschien nog grotere, in elk geval nog dieper aangevoelde geestdrift. Een unicum in de annale van de Prijs van Rome, een unicum ook in de lange reeks huldigingen en feestelijkheden van Gent. Pierre KLUYSKENS (Met onze dank aan de familie Kluyskens voor de toelating tot re-publicatie).
200
KANTTEKENINGEN BIJ GRAFMONUMENTEN VAN JULES VAN BIESBROECK JR. (Vervolg) Edmond Van Beveren werd op 23 augustus 1852 te Gent geboren. Hij was de zoon van een ongeletterde magazijnknecht, Jan Baptist (1814-1862) en van Rosalie Plaetsier (1820-1890), wasvrouw en strijkster. Tot zijn dertiende liep hij school en was een schitterende leerling. Na eerst als klerk in een grote linnenweverij gewerkt te hebben, werd hij vanaf 1867 leerlingschildersknecht en werkte zich op tot glazenmaker en schildersbaas, gespecialiseerd in het schilderen van letters, winkelétiquetten, e.d. Tevens volgde hij de lessen aan de Gentse Academie van 1868 tot 1871. In 1870 werd hij lid van de Gentse sectie van de Internationale, waarvan ook Paul De Witte en Jules De Bleye lid waren. Hij was medewerker aan het Antwerpse weekblad "De Werker" en uitgever van de eerste ''Werkersalmanak voor 1871 ". Na de Commune van Parijs week hij uit naar Nederland, waar hij o.a. het werk van Liebknecht en Bebelleerde kennen. In 1872 stichtte hij de Rotterdamse sectie van de Internationale. Terug in Gent in februari 1874 richtte hij de Gentse sectie, die uit elkaar was gevallen, opnieuw op. In 1876 trouwde hij met de zuster van Paul De Witte, Camilla (1856-1935), fabriekwerkster. Ze begonnen een winkel in 1878 in het Nieuwland. Uit hun huwelijk werden twee zonen geboren, nl. Ernest en Emiel. Van Beveren zette zich in voor het enkelvoudig stemrecht, de vermindering van de arbeidsduur en de afschaffing van de loting. In 1877 stichtte hij met Edward Anseele de Vlaamse Socialistische Partij, waarvan hij secretaris werd. Twee jaar later was hij medestichter van de Belgische Socialistische Partij en in 1885 van de Belgische Werkliedenpartij. In 1884 richtte hij met Anseele het blad "Vooruit" op. In november 1880 was hij een van de initiatiefnemers van de oprichting van de Gentse coöperatief "Vooruit Nr. 1 ",die in enkele jaren de machtigste van België werd, en bleef tot zijn dood één der vijf beheerders. Hij was medeoprichter van verscheidene syndicaten. Zo was hij in 1889 de voorzitter-stichter van de "Vrije Schildersbond". Sedert 1895 zetelde hij in de Gentse gemeenteraad, waar hij zich gematigd opstelde en ijverde voor betere verlichting in de arbeiderswijken en de afschaffing van de derde karnavalsdag. Hij was een bezield spreker en propagandist en schreef honderden artikels in dagbladen en tijdschriften. Op 3 december 1897 overleed hij, nauwelijks 45 jaar, na vier weken tyfus (28). Zoals gebruikelijk toendertijd werd hij nauwelijks twee dagen later begraven, als overtuigd vrijdenker burgerlijk, de zondagnamiddag om 14 u (29). 201
Afb. 5. Dodenmasker van Edmond Van Beveren , zoals afgebeeld in Avanti (1908, p. 599). (Foto A. Walgraef).
Hij werd op de Westerbegraafplaats te Gent voorlopig in volle grond gelegd op het plein C, rij 20 (30). "Vooruit" schreef op 6 december 1897 : "EĂŠn der beste socialisten heeft het wezen van onzen betreurden vriend afgegoten in plaaster en dit werk is zeer goed gelukt. De trekken van Van Beveren waren zoo sympathiek als zij typisch waren en wij mogen hopen dat de kunstenaar ons een meesterstuk zal schenken. Een borstbeeld van den gentsehen volksman zal waarachtig waard zijn op den gevel van ons nieuw lokaal te prijken en in de werkerswoningen andere prullen te vervangen . " De kunstenaar was Jules Van Biesbraeek Jr. Het borstbeeld werd vervaardigd in de veertien dagen volgend op het overlijden . Voor zover als te achterhalen heeft het nooit de gevel gesierd van het "nieuw lokaal", nl. de in 1896 aangekochte "Choeurs " in de Bagattenstraat , dat tot 1912 als feestlo kaal dienst deed, noch de gevel van "Ons Huis ". Wel droeg de wijkclub "Jan Volders " in de EĂŠn Meistoet van 1899 een omfloerst beeld mee en 202
Afb. 6. Atelierfoto van de plaasteren Edmond Van Beverenkop. (Foto A. Walgraef).
ontving Van Biesbraeek Jr. een zilveren medaille voor dit beeld op de provinciale tentoonstelling van 1899 (31). Er bestaat van deze Van Beverenkop een prachtige bronzen uitvoering , op een sokkel met op de hoeken werkersfiguren en op de rug de inscriptie : "Aan de nakomelingen . Vader Van Beveren was de stichter der So~ialisti sche Werkersbeweging te Gent en heeft Deze zijn leven gewijd." De ongesigneerde en ongedateerde buste werd door de bronsgieter H . Van Daele gegoten. Dit beeld werd op 15 mei 1920 door Henri Van Daele voor 500 frank te koop aangeboden aan de Maatschappij Vooruit. Na onderhandelingen door Van Meenen gevoerd werd het een week later aangekocht voor 400 203
frank (32). Het bevindt zich thans in de V.Z.W . Anseelestich.ting . Onmiddellijk na de begrafenis van Edmond Van Beveren rees de idee een grafmonument voor hem op te richten. Karel Beerblock ondernam als partijsecretaris al op 6 december 1897 stappen voor een eeuwigdurende afstand van de grond en een voorlopige versiering . Men besloot op het graf een grafzuil op te richten. Op 14 december 1897 publiceerde "Vooruit " een eerste inschrij vingslijst en 's anderdaags werd een commissie samengesteld , die tot doel had gelden in te zamelen om de kosten van het monument te delgen. De secretaris van deze commissie was F . Steenhou te ( = Fr. Shauw?) , wonend in de Kraaistraat 43 te Gent. Vanaf 18 december werden in alle wijkAfb. 7. Edmond Van Beveren- clubs en verenigingen en in de lokalen op de kop op versierde sokkel gego- Garenplaats en in de Bagattenstraat twee inten door bronsgieter H . Van schrijvingslijsten uitgehangen, de ene om in te Daele. (Foto Archief en tekenen op een borstbeeld , de andere voor het Museum van de Socialistische dekken van de monumentskosten. Een afgietArbeidersbeweging, Gent). sel van het borstbeeld werd er bij tentoongesteld. Het werd verkocht aan 1 fr.Een bijbehorend voetstuk kostte 50 centiemen en een glazen stolp met voetstuk 1,60 fr. Er werd aan de herbergiers-partijleden gevraagd een lijst in hun café uit te hangen. Halverwege 1898 werden de inschrijvingslijsten voor de zuil afgesloten. De laatst meegedeelde totaalsom op 29 juli bedroeg 3.299,27 fr. Vaak waren de bijdragen zeer klein; slechts enkele centiemen. Ze waren afkomstig van broodkaartendragers , kelners en lieden die "onder het zingen van een lied" op een of andere vergadering een omhaling deden. Buiten Gent en omgeving (Lede berg en Gentbrugge) kwamen er bij dragen uit andere Oostvlaamse steden (Aalst , Geraardsbergen, Ronse, St.Niklaas , Wetteren) , enkele Westvlaamse (Brugge , Komen , Nieuwpoort), het Brusselse en Leuven, en enkele zeldzame bijdragen uit de provincie Antwerpen (Lier) en Limburg (Piringen). Voor Wallonië noteren we Gouy-lez-Piéton met de inhuldiging van het Volkshuis, Jolimont (altijd nauwbetrokken bij Gent!) , Roux, Armentières , Fayt, Jupille en Limelette. De Van Kolls , Rienzi en Nelli, stuurden 20 fruit Nederland en er kwam zelfs een bijdrage van 5 fruit Midden-Amerika! Belangrijke bedragen werden geschonken door de maatschappij "Vooruit" , nl. 2. 000 fr; E. Copp , wellicht de aannemer uit de Grote Huidevetters204
hoek 14, E.L. Coppieters , die bij de gemeenteraadsverkiezing van 1895 op de radicaal-socialistische lijst stond en later in 1916 zijn verzameling van meer dan 200 kunstwerken in het feestlokaal zou tentoonstellen , gaf 100 fr; een even groot bedrag als dat van de socialistische propagandaclub, de metaalbewerkersbond en de vlasbewerkersvereniging elk. Een niet nader genoemd gemeenteraadslid en vriend van Van Beveren stortte 92 ,95 fr en de Broederlijke Weversmaatschappij , evenals de Socialistische Schildersbond gaven elk 50 fr. aast het borstbeeld werd ook het portret van Edmond Van Beveren verkocht met het doel de kosten te dekken (33). De zuil werd uiteindelijk een afgeknotte obelisk, met bovenop de buste van Van Beveren . Het geheel moet ongeveer 2 ,20 m hoog geweest zijn (34). Intussen werkte Van Biesbraeek Jr. aan '¡een gewrocht, den Vader van het socialisme waardig. " Monumentaal geconcipieerd had het moeten uitgroeien tot een "Monument voor Onze Doden ,. (35). De eerste vers ie bleef in maquettestadium. De apostel van het Gentse socialisme lag uitgestrekt op een sarcofaag . Vooraan op een zuil met krans
. '¡
.
\¡
Afb. 8. Eerste grafmonument voor Edmond Van Bevere n , zoals afgebeeld in A va nti (1908, p. 603). (Foto Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging, Gent).
205
Afb. 9. Eerste versie van "Monument voor Onze Doden ". (Foto A. Walgraef).
en palmtak stond het borstbeeld. Links en rechts van het schragend deel beweenden volksmensen de overledene. Deze versie werd achteraf gewijzigd tot een compactere en verticalere vorm. Een eerste beschrijving ervan , met een tekening van Moreels vinden we in de Brusselse krant "La Réforme" van 28 januari 1900. Een journalist Q. , die de maquette van het monument in Van Biesbroecks atelier gezien had, schreef : "L 'oeuvre se campose d'un socle à Iigne simple mouluré dans Je bas. Ce socle, décoré sur ses quatre [aces de eauronnes ciselées au pointillé mat dans la pierre bleue et de griffesou crochetsen bronze appliqués, supporte un prisme quadrangulaire en hauteur, au tour duquel sant groupées, en des attitudes endeuillées, des tamilles ouvrières. Ces groupes, comprenant quatorze figures de deux mètres dix centimètres de hauteur, seront
coulés en bronze. Le tout surmonté d'une urne architecturale eauverte de eauronnes et d'un voile. " In zijn vroegervermelde brief aan Vittoria Pica uit 1904, had Van Biesbraeek Jr. het over zestien figuren. De eerste zijde van het monument werd op het 37ste Gentse Salon tentoongesteld tesamen met het Voldersmonument. De opening viel op 13 augustus 1899. Het liberale "Het Volksbelang " erkende dat de jonge kunstenaar
206
r· • Afb."'10. Deel van de tweede versie van "Monument voor Onze Doden " . (Foto A. Walgraef).
een mooi en gevoelig stuk had geleverd. Maar "de man schijnt ons wat voddig, daar zit geen waar geraamte in , en de schouder der vrouw is bepaald niet mooi, maar toch juichen wij die grote belofte met blijschap toe " (16.09.1899). In het najaarvan 1900 was hij met een deel vertegenwoordigd op het halfeeuwfeest van de Brusselse Triënnale en in 1903 werd een deel op de Se Biënnale van Venetië geëxposeerd . In de pers werd de afwezigheid van symbolisme "tel que i'entendent Ja plupart de nos statuaires modernes " geprezen en als beter aanzien dan het werk van Lambeaux en Minne (36). In de allereerste "Almanach du Peu-
207
Afb. 11. Deel van de tweede versie van "Monument voorOnze Doden". Deze zijde werd op postkaart verspreid met de foutieve ondertitel "Grafmonument Van Beveren, Je ontwerp door Van Biesbroeck". (Foto A. Walgraef).
ple " te Brussel uitgegeven door de directie van de algemene raad van de WerkliedenpartiL schreef Paul Deutscher in 1900 over een deel van het werk : "I/ retrace d 'ailleurs, dans les deux parties achevées du monument à nos morts, et qui doit en comprendre quatre, la psychologie du peuple des fabriques de sa villede Gand. C'est toute la popu/ation de sa ville délection qui sera mise en oeuvre. L 'accoutrement des figures démontre très bien ce qu 'a de noble Ie tablier du forgeron ou Ia bure du terrassier; ce que Ie visage de la mère ayant enfanté, réflète de bonheur lorsq 'elle admire son poupon. Quel attachement unit tous ces travailleurs, que ce soit une de ces ouvrières de filatures au corps chétif et amaigri par un travail épuisant, ou que ce soit /'adolescent qui suivra plus tard son père à la peine et deviendra un ouvrier 208
Afb. 12. Laa tste uitgevoerd deel van de o nvo ltooide tweede versie va n ··Monument voor Onze Doden ··. (Foto A. Walgraef).
comme lui, ou que ce soit eneare la j e un e fÏ/J e au regard lango ureux, sondant l'in fini de l 'avenir dont e/le nese rend pas exactem ent compte, qui ira s'abÎmer, comm e ses ainées, pa rmi l'inn om brable multitude de l'usin e, tous paraissent sous le urs défroques des ê tres intelligents, au rega rd franc, n 'ayant rien de surfait ni de conventionné et expriment m algré le ur rudesse les ém o tions que passent tout ê tre do ué, lorsque la m ort fa uche les rangs ". (37) Op de Ge ntse tri ë nn ale had Va n Biesbraeek Jr . reeds dit mo nume nt '·Aan
209
Afb. 13. Van Biesbraeek Jr. en de onvoltooide tweede versie van "Monument voor Onze Doden". (Foto Stadsarchief van Gent).
210
Onze Doden" genoemd. Hij zag het niet enkel en alleen meer als een grafmonument voor Van Beveren, maar als een gedenkteken voor alle socialistische strijders, zowel zij die op het voorplan hadden gestaan met woord en schrift, als de onopvallende propagandist, wiens naam nooit werd vermeld, maar zijn steentje bijdroeg tot de opbouw van een nieuwe, betere maatschappij. In oktober 1903 was alleszins een derde deel af. De advokaat en kunstcriticus Albert Dutry schreef dat hij het in het atelier gezien had {38). Het deel moet wel vroeger vervaardigd zijn geweest, want in 1902 vertrok Van Biesbroeck Jr. overwerkt naar Portici, zijn toevallige geboorteplaats bij Napels. Oorspronkelijk voor zes maanden gepland, deinde de reis uit tot 1904. Ofwel zag Dutry het beeld tijdens een bezoek aan Jules Sr., die zich sedert januari 1903 te Drongen gevestigd had op zijn buitenverblijf, waar Jules Jr. sedert 1900 gedomicilieerd was en een atelier had, ofwel in het atelier achter de coöperatieve bakkerij van "Vooruit" op de Nieuwe Vaart, waar de beide Van Biesbroecks zeker sedert 1901 een werkhuis ter beschikking hadden. Het was tijdens dit tweejaarlijks verblijf in Italië dat Van Biesbroeck Jr. Van Beverens portret schilderde en het naar de kunsttentoonstelling in de "Salle Blanche" van het Brusselse volkshuis stuurde voor een tentoonstelling, die van 2 tot 15 augustus 1902 duurde en waarop werken verkocht werden als steun voor de weduwen en wezen van de slachtoffers voor het algemeen stemrecht, gevallen in april1902. Dutry betwijfelde of Van Biesbroeck Jr. ooit de vierde zijde zou beëindigen, daar de kunstenaar intussen aan een vierde en definitieve versie werkte. Twijfel die bewaarheid werd, want Avanti's wens in 1908 : "De kunstenaar moet ons zijn heerlijk eerste ontwerp voltooien.", bleef onvervuld (39). Een deel van het werk werd door het Museum van Venetië in 1903 aangekocht. De plaasters van de drie zijden werden in april1940 in depot gegeven aan het Schoolmuseum in het Berouw, maar zijn verdwenen ... In juni 1903 werd de grafconcessie verlengd. Intussen was Van Biesbroeck Jr. waarschijnlijk al in 1901 begonnen aan de vierde en definitieve versie van het grafmonument en voltooide het grotendeels vóór zijn vertrek naar Portici in 1902. Het werd gerealiseerd in het atelier van de bakkerij "Vooruit". Het werd uiteindelijk een bronzen beeld in romantisch-realistische stijl, ietofwat piëta-achtig. Een vrouw in lang gewaad, de borst in een krijgspantser gesloten, het hoofd omgeven met een half opgelichte rouwsluier, zit geknield neer op de grafzerk, die ze gans bedekt . .Ze houdt het dode lichaam van de uitgemergelde Van Beveren, die proportioneel veel kleiner is voorgesteld, op de schoot en kijkt Van Beveren aan. In de rechterhand 211
Afb. 14. Atelierfoto van de definitieve versie van het grafmonument voorEdmond Van Beveren. (Foto A. Walgraef).
houdt ze neergebogen een palmtak, die langs het arduinen voetstuk reikt. Met haar linkerhand beschermt ze het lijk van Van Beveren . De vrouwhet socialistisch ideaal - is kalm en ernstig. Geen wanhoop, wel droefheid. "De strijdmaagdt treurt om den gevallene, zonder dat die treurnis haar een ogenblik kracht of begeestering ontneemt", schreef AimĂŠ Bogaerts (40). Op het voetstuk staat vooraan een epitaaf gebeiteld : "Onze helden sterven niet Zij rusten zacht In 'tRein idee zoovol van levenskracht". De vlakke rug van het beeld draagt onderaan rechts de signatuur van de beeldhouwer in handtekenvorm en onderaan links in drukletters de gieterij. In het midden volgende holle inscriptie : "Edmond Van Beveren 1854-1897 Hij was ons aller vriend en raad Hij streed naast ons met woord en daad 212
Hij wees ons steeds de rechte wegen En waar verlossing was gelegen! Zijn naam zijn beeld zijn werk bestaan Die kan geen dood ooit doen vergaan" (41) Merkwaardig is het foutieve geboortejaar 1854 i.p .v. 1852! De tekst va n het grafschrift herinnert sterk aan het In Memoriamgedicht
Afb. 15. Ruginscriptie op het grafmonument voo rEdm ond Van Beveren. (Foto A. Walgraef).
213
dat de onderwijzer Aimé Bogaert (1859-1915), die in 1901 hoofdredacteur van "Vooruit" zou worden, op 5 december 1897 in dit blad onder de initiaal J. publiceerde en de titel meegaf "Ze sterven niet! Aan Edmond Van Beveren." De vierde strofe luidde : "Die sterven niet, o vriend, ze leven eeuwge dagen, Hun geest regeert hun tijd, hun werk blijft staan, En of hun stofverkeert in 't eindloos wentlen, Hun naam, hun zijn, hun roem kan nooit vergaan!" Het beeld kreeg een goede pers. Bogaert wees in "De Waarheid" op de moeilijkheid twee zeer tegenstrijdige gevoelsuitdrukkingen, nl. bewustzijn van macht en grootheid enderzijds, en treurnis anderzijds, in één figuur weer te geven. Iets waarin Van Biesbraeek Jr. volgens hem voortreffelijk was geslaagd (42). In "Le Bien Public"van 13 oktober 1903 schreef Albert Dutry : " ... au point de vue purement plastique, l'on ne peut qu'en Jou er la noblesse d'allures, Ja structure forte, d'une statique parfaite, et Ja belle exécution. IJ eut fait excellente tigure à Ja Triennale de Bruxelles, étant d'une autre portée esthétique et d'une autre tacture que la collection de modèles déshabillés et plusou moins déséquilibrés qu'on y présente au public- réserves faites pour les oeuvres maîtresses dont nous fîmes I'éloge." Het brons werd van 1 juni tot 31 oktober 1905 tentoongesteld te München op de 9de Internationale Kunsttentoonstelling in het Koninklijk Glaspaleis. Het werd gegoten door de Fonderie Nationale des Bronzes te Sint-Gillis, de oude firma J. Petermann. Van Biesbraeek Jr. uitte zijn tevredenheid over de vaardigheid waarmee het gegoten was. Op 20 november 1905 werd de grafkelder gekocht en op 7 december werd het stoffelijk overschot in het bijzijn van familieleden en enkele vrienden, waaronder Anseele, ontgraven en bijgezet op de huidige rustplaats op het erepark, nummer F 167. Op zondagnamiddag 17 december 1905 greep in dichte mist de inhuldiging plaats van het monument. Karel Beerblock dankte in zijn toespraak partijgenoot Van Biesbraeek Jr. en verduidelijkte het monument: "Die vrouw stelt de schone, edele, krachtige onvergankelijke natuur voor. Zij neemt den strijder, den apostel terug in zich op, laat hem aan haar borst rusten. De liefdevolle beschermster Iaat haren zoon niet los, zij is onafscheidbaar aan hem, met hem verbonden. Zij, de grote natuur, treurt niet, omdat zij de dood niet kent, onvergankelijk is. Inderdaad, wat wij afsterven heeten, is slechts een vervorming der stof. En de heldere, bedaarde vrouw zegt ons dat Van Beveren, zijn gedachten waarvoor hij streed, de werken die hij stichtte, het zaad dat hij strooide ook eeuwig en onsterfelijk zijn" (43). Als kosteloze premie werden de lezers van "Vooruit" ter gelegenheid van 214
Afb. 16. Grafmonument voorEdmond Van Beveren op het erepark van de Westerbegraafplaats. (Foto Stadsarchief van Gent).
215
nieuwjaar 1906 met een prachtige afdruk van het grafmonument op groot formaat, als kosteloze premie, bedacht (44). De concessie van het graf werd op 4 augustus 1974 door Gilbert Temmerman in naam van de Gentse S.P. vernieuwd (45). Na dit grafmonument vervaardigde Jules Van Biesbraeek Jr. op last van de socialistische propagandaclub nog een tekening van Edmond Van Beveren op j oogere leeftijd. Dit voor de tiende verjaardag van diens overlij den (46). Avanti schreef het in zijn tweede uitgave van "Een Terugblik" fout toe aan J ules Sr. (47). In december 1923 tenslotte werd Van Biesbraeek aangesproken voor het Van Beverengedeukte ken, dat op 25 juli 1926 in het Citadelpark werd ingehuldigd (48). André DESPRETZ 't vervolgt
NOTEN (28) Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Gent, Archieflll, nrs. 26-29. Louis BERTRAND, Histoire de la Coopération en Belgique, 1902, deel2, p. 14-16. R. VERCAMMEN, Documenten van en over Edmond Van Beveren 23 augustus 1852-3 december 1897, Gent, 1947. E. SMISSAERT, Beveren, Edmond van, socialistisch militant, in "Nationaal Biografisch Woordenboek", deel4, Brussel, 1970, p. 51-57. (29) "Vooruit", 06.12.1897. (30) Meegedeeld door A. Colle, Hoofd van de 6e Directie van de Stad Gent, Begraaf-plaatsen en Lijkenvervoer. (31) "Vooruit", 08.12.1899. (32) A.M.S.A.B., E-D 7 : Verslagboek Beheerraad Vooruit I (23.03.191810.12.1921), p. 235 15.05.1920 en p. 237 22.05.1920. (33) "Vooruit", 9, 14, 17, 18, 22,25 en 29 december 1897; 4, 5, 8, 13, 17,21 en 27 januari 1898; 3, 10 en 19 februari 1898; 6, 12 en 26 maart 1898; 8 en 18 april1898; 20 mei 1898; 21 en 29 juli 1898. A. VAN MEENEN, "Samenwerkende Maatschappij Vooruit Nr 1. Verzameling van zesmaandelijksche en jaarlijksche Mededelingen, verslagen en rekeningen van af het jaar der stichting tot en met het boekjaar 1922-1923", Gent, 1925, p. 189. R. VERCAMMEN, Op.Cit., p. 24-25. (34) A V ANTI, "Een terugblik- Proeve een er geschiedenis der Gentsche arbeidersbeweging gedurende de X/Xe eeuw", Gent, 1908, p. 603. (35) Franz HELLENS, "Ju/es Van Biesbroeck. Peintre et sculpteur", in "J'Idée Libre", 1904, nr. 5-6, mei-juni, p. 326-338. (36) A. DUTRY "Chronique artistique - Statuaire gantoise" in "Le Bien Pub/ie", 13.10.1903. (37) Paul DEUTSCHER, "/'Oeuvre du sculpteur Ju/es Van Biesbroeck" in "Almanach du Peuple illustré pour 1901 ",Brussel, 1900, p. 11-12.
216
(38) cfr. noot 36. (39) A V ANTI, Op.Cit., p. 615. (40) AimĂŠ BOGAERTS, "Het Monument Van Beveren", in "De Waarheid", 1ste jaargang, 1903, p. 321-327. (41) A. CAPITEYN & J. DECA VELE, "In Steen en Brons van Leven en Dood. Inventaris van de waardevolle grafmonumenten en portretgalerij van verdienstelijke personen rustend op de begraafplaatsen van de Stad Gent", Gent, 1981, p. 100. (42) cfr. noot 40. (43) "Vooruit", 08.12.1905 en 19.12.1905. (44) "Zondagsblad", 06.01.1906, 2e jaargang, nr. 37, p. 153. ( 45) Meegedeeld door A. COLLE, Hoofd van de 6e Directie van de Stad Gent, Begraafplaatsen en Lijkenvervoer. (46) "Volksalmanak Vooruit voor Noord en Zuid voor 1908", jg. 28, p. 119-120. ( 47) A V ANTI "Een terugblik- Bijdrage tot de geschiedenis der Gentse arbeidersbeweging", tweede druk, Gent, 1930, deel2, p. 4. (48) AndrĂŠ DESPRETZ "Het Van Beverenmonument, laatste monumentale sculptuur van Ju/es Van Biesbraeek Jr.", in "Ghendtsche Tydinghen ", 13de jg., nr. 2, 15 maart 1984, p. 87-125.
TOEN DE AARDE OOK TE GENT BEEFDE Met het beeld voor ogen van de recente aardbeving in Mexico zijn we gaan grasduinen in de plaatselijke bronnen om eens te kijken wat deze ons terzake vertellen over de, in onze regio voorgevallen, gelijkaardige natuurrampen. Daarbij beperkten we ons tot het Ancien Regieme en lieten recentere feiten buiten beschouwing. Doordat deze niet-alledaagse gebeurtenissen de samenleving beroerden, werden sommige ervan in allerlei documenten en geschriften opgetekend, waardoor ze op deze wijze tot ons konden komen. Al bij al vielen deze rampen voor de Gentse gemeenschap nog tamelijk mee zodat het woord 'ramp' bijgevolg voor de meeste gevallen een te sterke uitdrukking is. In het "Memorieboek der Stad Gent" wordt er melding gemaakt van enkele aardbevingen die zich voordeden op het Europeese vaste land. Een aantal daarvan hebben weinig of geen uitstaans met Gent en zullen met enige zekerheid hier niet voelbaar geweest zijn. Volledigheidshalve geven we ze hierna evenwel onverkort weer. 1301. Item, in dit jaer XIIIc I was in veele plaetsen aertbevinghe, soo dat veele lieden niet en dorsten houden hun in huerlieden huysen, want Paus Bonifacius den VIII die lach selve op het velt van Weenen. (1)
217
1328. Item, in 't jaer Xlllc XXVIII dynsdach voor vastenavant was in 't
1342. 1348. 1354.
1371. 1381. 1448. 1456. 1504.
1579.
lant van Catalonien eene groote aertbevinghe, duerende langhen tijt, soo datterwel XX steden ende eene schoone abdije nedervielen. (2) In dit jaer den 11 in Lauwe daer naer was een groote aertbevinghe. (3) Item, in dit jaer was in ltalien groote aertbevinghe soo dat Sente Pauwelskercke binnen Romeommeviel ende noch veele huysen. (4) In dit jaer waren in diversche plaetsen groote aertbevinghen soo dat de stede van Bazele ende wel LXXX casteelen daer ontrent averecht vielen, ende die lieden woonden in de bosschen, ende het waren in die tijden veele diere tijden ende oock groote oorloghen ende pestylencien, endeindesen tijt was een groote eclips, die wel XVII uren lanck gheduerend ende waseene eclips der sonnen. (5) Item, in dit jaer den XXI Meye was 't groote ertbevinghe. (6) Item, in dit jaer was 't groote aertbevinghe ende sterfte, ende midts der orloghe stont de stede Ghent langhe zonder heere. (7) Item, in dit jaer was 't groote eertbevinghe op Sente Joorisdach. (8) In dit jaer was ontrent Napels eene groote eertbevynghe, daer wel XV duusent mensschendoot af bleven ende bedorven. (9) Item, den XXIlil Ougste, op eenen Vrijdach, ghebeurde eene groote ertbevinghe voor den X ueren in den avont, ontrent eenen paternoster ghedurende, daer derghelijke niet ghebeurde sichtent den paeys van Gavere, ende die was op Sente Bertelmeusavont. (10) In de rnaent April voelde men hier eene aertbevinghe ... (11)
Ook de kroniekschrijver en tevens Burgemeester van Brugge, Jan-Nikolaas Despars ( 1522-1597), schetst ons in zijn "Cronycke vanden Lande ende Graefscepe van Vlaenderen" een aardbeving uit de 16de eeuw: "Al Vlaenderen deure snuchtens tusschen den drije ende vier euren een zeer afgryselicke eerdtbevinghe ende bysondere omtrent die stede van Brugghe daer men die huysen ende andere edificien tallen canten notoorlich (benauwend) zach schudden ende roeren, ja zelfs die scepen up ende nedere springhen die indie vesten endereyen laghen." Over de aardbeving die zich o.a. te Gent voordeed in 1692, konden we heel wat meer details achterhalen. Het resolutieboek van de Schepenen van de Keure te Gent verhaalt ons hieromtrent het volgende : Den 18 september 1692. Ten selver daghe quaert naer den twee hueren naer noen is in deze stadt ghebuert een groote Aerdbevijnghe, die gheduert heeft eenen paternoster of meer, soo dat men de ghebauwen van torens, kercken, ende huysen claerlijcke sagh schudden, ende in het eyndighen tot drymael over ende wederwagghelen als een balance vanden zuyden naer den norden, door 218
welck wagghelen oock diversche persoonen gaende oft staende ter eerden vielen, ende groote menighte van schauwen, ende toppen vande ghevels van de huysen afvielen, sonder dat, Godt lof, de ghebauwen voorder wierden beschadight, dan souden sekerlick veel in puine hebben moeten vallen, indien noch wat tijdt gheduert hadde. Door het afvallen vande steenen van de schauwen ende toppen vande huysen is bevonden, dat ghequetst sijn gheworden, ende gheweest hebben onder de handen vande chirurgyns derthien a veerthien persoonen, van welcke quetsuren twee oft drij daeghen daer naer twee persoonen sijn ghestorven. (12) In een artikel in het Volksbelang van 5 mei 1906 (ter gelegenheid van de catastrofe in San Francisco) wordt er nog eens aandacht besteed aan de aardbeving van 1692 : "In een zeer onderhoudend artikel toonde de heer Prosper Claeys deze week, dat onze stad ook menige aardbeving heeft beleefd, al was de schade gering. Het is misschien niet ongepast het officieel relaas van een dier aardbevingen mede te delen, omdat het ons leert hoe het komt, dat sommige oude gevels hier ter stede een bekroning hebben van jongere dagtekening dan het daaronderstaande gedeelte. Tengevolge van de aardbeving van 1692 moest namelijk het bovenste gedeelte van verschillende huizen heropgebouwd worden, en dat geschiedde, niet in de trant van het gebouw, maar volgens de mode van de tijd." In die jaren werden de stenen, bestemd voor de Gentse bouwwerken, ondermeer aangevoerd uit de steenbakkerijen van Stekene in het Land van Waas. Daar er door de aardbeving een groot aantal schouwen en geveltoppen beschadigd waren, ontstond er op dat ogenblik een zeker tekort aan stenen nodig voor de wederopbouw. Terzake werd er zelfs een heuse briefwisseling gevoerd tussen de schepenen van de keure en de meier van Stekene : "Schepenen van den Keure der Stadt van Ghendt gheconsedereert, dat het saysoen alhier te verre is verloopen om nieuwe tichelen ende ander steen te vormen ende backen op de groote, dickte ende andersints volghens de ordonnancie bij hunlieder voorsaeten in weth uytghegheven nopens het maecken van Stekensche tichelen, steen, ende ander roodt werck, ende dat niet min jeghenwoordighe schaersheyt is van al het selue binnen dese stadt, ende dat een groite quantiteyt van doen is, te meer door de schaede onder ghecomen up de achthiende deser door het tempeest van Eerdbevijnghe te seluen daeghe gheschiet ... " (13) Een goede halve eeuw later, meer bepaald op 1 november 1755, werd de stad Lissabon door een aardbeving vernield. Naar aanleiding van deze gebeurtenis werd door Maximilien vander Noot, bisschop van Gent, op 15 januari 1756, een ordonnancie afgekondigd waarin verzocht werd meer publieke gebeden te lezen in de hoop daardoor het ontij van onze landen af te keren. (14) Amper een maand later bleek de vrees voor een aardbeving in Vlaanderen niet helemaal ongegrond te zijn geweest. In de morgen van 18 februari 219
1756, omstreeks kwart voor acht (15), trilde ook de aarde te Gent. Ze duurde zowat een halve minuut lang en werd gevoeld in het ganse gebied van de Kasseirij van de Oudburg, het Land van Dendermonde, Brussel, Leuven, Brugge, Oudenaarde, in geheel West-Vlaanderen, Rijsel, Douay, Holland, Luik, alsook in Duitsland en Frankrijk. Buiten het naar beneden komen van enkele schouwen en een aantal barsten in de muren van huizen, werd er geen gewag gemaakt van andere schade. Twee dagen later, op 20 februari, enkele minuten voor 4 uur in de ochtend, deed er zich een tweede beving voor, welke van kortere duur was dan de eerste. (16) Schade was er niet, daar hetgene dat voorheen los stond, reeds omgevallen was. Door de relatief korte tussenpauze tussen beide aardbevingen, zat de schrik er nu voor goed in. Dezelfde dag reeds stuurde het stadsbestuur drie afgevaardigden naar de bisschop van Gent bij monde van twee schepenen van de Keure, Pieter Emmanuel Joseph d'Hane, heer van Eechove en Anthone Triest alsook de raad-pensionaris Clincquet. Hun opdracht bestond erin de bisschop te bewegen, de publieke gebeden die reeds op 15 januari waren ingesteld, te vermeerderen en ook binnen de kortste keren een processie te laten plaatsgrijpen "omme alzoo de straffe godts van ons te weiren". De bisschop stemde erin toe het voorstel te onderzoeken en het voor te leggen aan het Kapittel van de Kathedrale kerk. Later zou hij zijn resolutie kenbaar maken. Het stadsbestuur zelf bleef ook niet bij de pakken zitten. Er werd opdracht gegeven aan de hoogbaljuw de stad om alle bals, toneelvoorstellingen en spektakels te verbieden. Daar vastenavond (Carnaval) voor de deur stond, werd ook verboden met "masquer kleederen" langs de straten te lopen. (17) De overtreders zouden beboet worden met 2 ponden groten. Daarbij werd zelfs bepaald dat de ouders verantwoordelijk waren voor hun kinderen en de "meesters ende meesteriggen" voor hun dienstboden. Diegenen die onvermogend zouden zijn de boete te betalen "zullen gecolloqueert worden in vangenisse voor zulkdanigen tijt als men zal vinden te behooren" (18). Reeds op 23 februari maakte de bisschop zijn beslissing bekend. De processie zou twee dagen later doorgaan. De Gazette van Gent bericht ons over deze gebeurtenis : "Gent den 26 februari. Gisteren voor middag ten 10 uren en half wiert in onze Cathedrale Kerke met het uytstellen van het Alderheyligste eene solemnele Misse geselebrert, waer bij assisteerden de Edele Heeren Schepenen van beyde de Banken van deze Stadt, en naer den middag naer het solemneel Lof wiert er eene generaele processie gedaen met het omdraegen van het Alderheyligste SACRAMENT, langs den Couter, Sonne-straete, Veltstraete, Kooremerkt, Lange Munte, Vrijdagmerkt, Zandberg, Parade-plaetse (Botermarkt) en zoo voorders tot in de voornoemde Kerk, waar bij compareerde Sijne Hoogweirdigheyt onzen Heer Bisschop, de Seculiere ende Reguliere Clergien van de Capittels, Paro220
chien, en Biddende orders dezer Stadt, als mede de Edele Heeren Schepenen van beyde de Banken, en voorders zal men in alle de Kerken onses Bisdoms Saterdag, Sondag ende Maendag toekomende uytstellen het Alderh. SACRAMENT van 's morgens ten 7 tot 6 uren's avonts om door deze middelen den Vader van Genaede te bewegen om onzeStadten Diocese van voordere rampen en onheylen te bewaeren, die zij van de Aerdbevinge te vreesen hebben. Het is onmogelijk het overgroot getal der Menschen van allen Staet en Conditien die deze generaele Processie met eene groote en gestigtige Devotie hebben gevolgt." (19) Dat een dergelijk voorval een grote menigte beroerde blijkt ook uit de volgende vermelding in het Resolutieboek van de Keure : " ... men heeft noyt van menschens gheduncken soo veel volck bij een ghesien, het was bij naer onmogelijck van in de Cathedrale te comen, staen ofte knielen, midsgaeders lancx de straete te gaen." (20) Dat de aarde in onze streken veruit het aktiefste was in de 18de eeuw mag nog blijken uit volgende voorvallen : 23 augustus 1759. "Heden 's morgens kwaert voor den vijf uren heeft men alhier eene tamelijke straffe aerdbevinghe gevoelt, dog men weet niet juyst hoe veel tijts dat ze geduert heeft, die nogtans eenen grooten schrik aen d'inwoonderen heeft veroorzaakt maer geene schaede." (21) De Gazette van Gent van 21 januari 1760 : "Gisteren avondtontrent den 10 uren, is er alhier eene merkelijke Aerdbevinge gevoelt geweest, die ontrent de vier seconden duerde, de welke eenen grooten schrik maar geen schaede veroorzaekt heeft." De Gazette van Gent van 17 juli 1760 : "Gisteren naer den midder-nagt, omtrent twee uren, heeft men alhier eene merkelijke sterke aerdbevinge gevoelt, dewelke voor en naer verscheyde reprisen heeft gehad, dog men is niet te regt onderwezen hoe veel tijds dat elke aerdbevinge geduert heeft, nog meer weet men niet te zeggen dat er hiervoor eenige schaede is veroorzaekt." DavidMAES
NOTEN I) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
Memorieboek der Stad Gent, deel I, blz. 8. Idem, deell, blz. 37 en 38. Idem, deel 1, blz. 53. Idem, deell, blz. 68. Idem, deel I, blz. 76. Idem, deell, blz. 96. Idem, deel I, blz. 112.
221
8) 9) 10) 11) 12) 13) 14) 15) 16) 17) 18) 19) 20) 21)
Idem, deel1, blz. 226. Idem, deel1, blz. 247. Idem, deel2, blz. 8. Idem, deel3, blz. 57. Resolutieboek van de Schepenen van de Keure van Gent, Stadsarchief Gent, reeks 107, nr. 9, folio 232 verso. Stadsarchief Gent, reeks 533, nr. 1, brief dd. 20 september 1692. La Flandre Libérale van maandag 30 april1906. De Gazette van Gent van donderdag 19 februari 1756 geeft zelfs nog een juister tijdstip nl. '"s morgens 5 minuten naer het quart voor den 8 uren". De Gazette van Gent van maandag 23 februari 1756, spreekt van een duur van 3 seconden. Resolutieboek van de Schepenen van de Keure van Gent, Stadsarchief Gent, reeks 107, nr. 23; Stadsarchief Gent, reeks 533, nr. 1. De Gazette van Gent, maandag 23 februari 1756. Idem, donderdag 26 februari 1756. Resolutieboek van de Keure, SAG, reeks 107, nr. 23; reeks 533, nr. 1. De Gazette van Gent van 23 augustus 1759.
JOSEPH DE DEMPTINNE (Vervolg) In 1853 kwam Joseph de Hemptinne op het politiek terrein door samen met Jules Lammens, Hip. della PailleenErnest Solvyns de krant Le Bien Public te stichten. Hoofdredacteur werd Guillaume Verspeyen (1837-1912), die ook."Le Veuillot beige" werd genoemd. Verspeyen protesteerde in 1855 publiek tegen een cursus in natuurrecht van prof. Brasseur aan de Gentse universiteit. Dit incident vond weerklank in gans België, tot zelfs in het parlement en bracht zelfs P. De Decker, katholiek minister van Binnenlandse Zaken in moeilijkheden. (zie : Ghendstsche Tydinghen jg. 1977 blz. 187, alsook Prof. Luykx: Politieke Geschiedenis van België). Over Le Bien Public zie : Ghendstche Tydinghen jg. 1977 blz. 58. Op 18.10.1874lezen we in Le Bien Public: "Le mariage civil est en effetune institution anti-catholique danstoute la force du terme, puisqu'il consacre légalement une usurpation de l'état sur Ie domaine de l'Eglise. Notre devoir commun est donc de travailler à détruire cette antinomie de la loi divine, qui est parfaite et immuable et de la loi civile, qui est imparfaite et variable. 11 ne peut exister de doutes que sur les moyens d'arriver à cette fin d'ailleurs si désirable." Op 23 oktober 1874 zal Le Bien Public een brief van Joseph de Hemptinne publiceren in verband met dit artikel, "qui m'a vivement attristé. Je dois vous prier de me considérer désormais comme complètement étranger à 222
l'oeuvre du Bien Public". Het ultramontaanse blad Le Bien Public werd door Mgr. Delebecque en de Brugse bisschop Malou onder druk gezet om haar kritiek op de grondwet af te zwakken. In 1856 werd Joseph de Hemptinne verkozen tot provincieraadslid, maar hij weigerde de grondwettelijke eed af te leggen, omdat hij van oordeel was, dat de Belgische grondwet strijdig was met de encycliek Mirari Vos van 1832 van paus Pius VII en met de encycliek Quanta Cura van 1864 van paus Pius IX. Nochtans hadden allen, aan wie de Hemptinne raad gevraagd had, o.a. ook aan bisschop Bracq, verklaard, dat de grondwettelijke eed door het Belgisch episcopaat sinds meer dan dertig jaar was toegelaten en geen enkel probleem stelde. De Gentse bisschop Bracq kon de Hemptinne nog weerhouden van ontslag te nemen als provinicieraadslid. In 1867 tijdens zijn bezoek aan Rome sprak de Hemptinne over dit vraagstuk met de jezuïet Piccirillo, die zelf dit probleem aan de paus voorlegde. Paus Pius IX antwoordde, dat de absolute eed niet toelaatbaar was; aan de eed moest de beperking toegevoegd worden "in zo ver de wetten van God en de Kerk gewaarborgd blijven", de Hemptinne nam in juli 1868 ontslag als provincieraadslid zonder opgave van motief. J. de Hemptinne woonde de katholieke congressen te Mechelen bij in 1863, 1864 en 1867. Toen op 1 maart 1865 de Katholieke Unie werd opgericht, trachtten de ultramontanen een machtspositie te verwerven. J. de Hemptinne werd voorzitter van het Oostvlaams comité, dat spoedig in conflict kwam met E.A. Neut (1812-1884), hoofdredacteur van een aantal katholieke kranten. (zie over E.A. Neut: E. Voordeckers: Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers, blz. 136). Die encycliek Quanta Cura (1864) was een flinke steun voor de ultramontanen. J. de Hemptinne steunde de Brusselse ultramontaanse krant "Le Catholique", die echter een wankel bestaan kende en verdween in 1869. J. de Hemptinne steunde ook de buitenlandse ultramontaanse pers, o.a. "L'Univers". De betekenis van de Romeinse kwestie had grote invloed op de katholieke bevolking van ons land. In Gent werd in 1859 de Sint-Pieterspenning opgericht tot ondersteuning van de pauselijke regering. (zie over de Sint-Pieterspenning: Ghendtsche Tydinghen jg. 1978 blz. 164-165) In januari 1866 vervoegde de oudste zoon van de Hemptinne de pauselijke zoeaven. In 1869 verliet Felix de Hemptinne de pauselijke zoeaven en trad in de benedictijnerabdij van Beuron in Duitsland. Op 19 juni 1872 zal Félix de Hemptinne, thans benedictijn Dom Hildebrand, zijn eerste mis opdragen in de nieuwe kapel van het weeshuis van Sint-Jozef door zijn vader opgericht te Maaltebrugge. In 1890 zal Dom Rildebrand abt worden van Maredsous; in 1893 werd hij eerste primaat van de benedictijnen. Dom Rildebrand overleed in 1913. In 1869 nam de tweede zoon van de Hemptinne, nl. Paul de Hemptinne, dienst bij de zoeaven. 223
Vanaf 1866 reisde J. de Hemptinne bijnajaarlijks naar Rome; in 1866 was hij vergezeld van J.B. Béthune, in 1867 met graaf 0. d'Alcantara (18051878), die voorzitter was van het Oostvlaams Comité van de pauselijke werken. J. de Hemptinne kreeg de opdracht wapens aan te kopen voor het pauselijke leger. Het jaar 1870 was een droevig jaar voor de familie de Hemptinne. Op 6 mei 1870 overleed mevrouw de Hemptinne- Gonthyn. Een tweede droevige ervaring was de inname van Rome door de Italiaanse troepen in september 1870. J oseph de Hemptinne voelde zich nu nog meer geroepen om de rechten van de paus te verdedigen. Hij voerde verschillende delegaties aan, die de paus hun sympathie gingen betuigen. Hij was ook zeer mistevreden over de voorzichtige houding van de katholieke regering tegenover het Italiaans vraagstuk. Tegen het liberalisme en zijn uitloper het socialisme moest de strijd aangevat worden. Mgr. Mermillod (1824-1892), bisschop van Genève, wist een internationale steunaktie op gang te brengen. Een eerste vergadering van de ultramontanen had plaats op 23 oktober 1870 te Genève. Joseph de Hemptinne was er natuurlijk bij; men nam allerlei maatregelen en richtte een blad op, "La Correspondance de Genève", dat allerlei inlichtingen verstrekte over de katholieke akties in verschillende landen. In 1871 werd te Einsiedeln een permanent comité opgericht; Joseph de Hemptinne vertegenwoordigde er de Belgische katholieken. Uit een brief van 8 juli 1871 in de krant "De Stad Gent" vernemen we, dat een zeventigtalleden van het Leesgezelschap (socialistisch) werkzaam zijn bij Joseph de Hemptinne. Volgens een brief van een lezer in "De Stad Gerit" van 25.8.1871 werden twee wevers van J. de Hemptinne verboden nog langer lid te zijn van het Leesgezelschap. In november 1871 laat J. de Hemptinne in de Keizer Karelstraat een artesische put graven. In juli 1872 was de artesische put klaar; de bron werd gevonden op een diepte van 170 m, men denkt dat het debiet 50.000literper24 uurzal bedragen. Na de sluiting van de textielfabriek in de Keizer Karelstraat en de Reep, werd deze artesische put gebruikt door Gand - Thermal. Het debiet was echter te gering, opdat Gand- Thermal winst zou opleveren. Gand- Thermalkende dan ook maar een kortstondig bestaan. Op dit stuk grond werden nog vóór 1939 huizen gebouwd. Op een volgende vergadering van het Comité de défense te Ferney in augustus 1873 werd beslist de katholieke staatsleer te verspreiden via de pers. Eind 1873 werd de organisatie omgevormd, wellicht in verband met de verbanning van bisschop Mermillod in 1872 uit Zwitserland. "La Correspondance de Genève" werd opgeheven en de leden van het permanent comité kregen een contactadres te Rome. Hun correspondent aldaar bewaarde een volledige anonimiteit, maar was zeker een vertrouweling van de paus. 224
Op 19 december 1873 verklaarde Casier- de Hemptinne in de senaat: "Je me suis abstenu au vote du budget des affaires étrangères ne pouvant approuver à Rome la présence d'un ambassadeur beige auprès du roi d'ltalie assistant à la destruction des demiers vestiges du pouvoir temporel du Pape". Het Geneefs comité verzwakte in 1876. Einde van ditjaar verdween ook de anonieme schrijver te Rome van het toneel. De betekenis van het Geneefs comité was, dat een georganiseerd contact tot stand kwam tussen vooraanstaande leken uit verschillende landen. De aktie leidde tot een versterking van de katholieke pers en van de katholieke werken. J. de Hemptinne besloot nu een organisatie op te richten om de rechten van Rome te verdedigen en de ultramontaanse principes te propageren. Hij raadpleegde enkele bisschoppen, alsook de nuntius en mgr. Mermillod. In 1871 reisde hij met een deputatie naar Rome om zijn plan aan de paus voor te leggen. Paus Pius IX keurde het plan goed en kardinaal Capalti werd als beschermheer aangewezen. In heel wat katholieke milieus, ook bij de geestelijkheid, was men het er over eens, dat het initiatief van J. de Hemptinne heel wat risico's bevatte; de Gentse industrieel was te onvoorzichtig en te weinig discreet. De leden van het nieuw genootschap noemden zich "Croisés de St.-Pierre". In totaal telde dit genootschap een dertigtal leden, waaronder H. Desclée van Doornik en prof. Périn van Leuven. De "Croisés de St.-Pierre" kende enige verspreiding in Frankrijk en Duitsland. J. de Hemptinne verleende financiële steun aan het Brussels weekblad "Le Courrier de Bruxelles", aan "L'étudiant catholique", dat te Gent verscheen, en aan het Frans weekblad "La Croix". Op 15 september 1872 bracht koning Leopold 11 een bezoek aan La Lys, aan de Grasfabriek en enkele andere fabrieken. De vorst bezocht niet de fabriek Lousbergs, omdat J oseph de Hemptinne weigerde de burgemeester te ontvangen ( Gazette van Gent). J. de Hemptinne schreef aan J. de Mousty : "Le roi ne visitera pas l'établissement. Je refuse la décoration. Refus motivé par la conduite du gouvernement vis-à-vis du pape. Pas d'illumination. Mondrapeau de l'Equateur seul sera pendu les heures que Ie roi passera à Gand". (A. Sirnon : L'hypothèse libérale en Belgique, blz. 86) J. de Hemptinne was hoofdconsul van Equateur. Op 19 februari 1874 hield het Comité voor de verdediging van de religieuze begraafplaatsen zijn jaarlijkse vergadering. Waren aanwezig: de bisschop van Gent, graaf de Hemptinne, Casier- Le Grand, graaf d'Alcantara (die woonde in de Veldstraat, thans huis Caron), G. Verspeyen, J. Lammens. J. de Hemptinne voerde gans zijn leven een drukke correspondentie, o.a. met paus Pius IX, met zijn zoon dom Hildebrand, met de Gentse bisschop Delebecque, met V. Mousty, gewezen zoeavenofficier en direkteur van "La Croix", met du Val de Beaulieu, senator, met della Paille d'Huysse, senator, met de nuntius te Brussel Ledochowski, met Ducpétiaux, direk-
225
teur van de "Revue générale", met E. de Gerlache, lid van het Nationaal Congres, eerste voorzitter van het Verbrekingshof, met P. de Gerlache S.J., met A. Beckers, met mgr. Lafóret, rector van de Leuvense universiteit {1865-1872), met R.P. Piccirillo, enz. (zie A. Sirnon : L'hypothèse Libérale en Belgique. Documents inédits 1839-1907). Dat er onenigheid was in de katholieke rangen, blijkt uit het feit, dat prof. Périn zijn ontslag kreeg als hoogleraar aan de Leuvense universiteit. Sirnon schrijft : "En frappant durement Périn, mgr. Dechamps et Léon XIII savaient très bien qu'ils désorganisaient les troupes ultramontanes". Er bleek ook onenigheid tussen bisschop Delebecque en J. de Hemptinne. De bisschop schreef hem : "oui, je désire et plus que jamais que le "Bien Public" continue à observer le traité de paix". Er was ook onenigheid tussen prof. Périn en J. de Hemptinne. Op 12.11.1875 schreefPérin aan graaf Villermant : "Un des meilleurs moyens de dissiper les doutes, c'est d'admettre leplus tót possible dans la confrérie M.M. Lammens, Casier et Verspeyen, ce qui implique l'éloignement de M. de Hemptinne". Wat later schrijft Périn aan graaf Villermant : "Quant à M. de Hemptinne, évitonsle, malgré les démarches qu'il fait pour se rappraeher de nous, eet homme compromet tout". Dit alles is ontleend aan het werk van A. Simon. In oktober 1873 werd J. de Hemptinne door paus Pius IX tot Romeins graaf benoemd. Bij zijn terugkeer naar België was J. de Hemptinne zeer ontevreden over de katholieke regering Theux- Malou {1871-1878). De ultramontanen waren zeer ontevreden over de gematigde politiek van deze regering. J. de Hemptinne was van oordeel, dat het beter was niet te stemmen voor de kandidaten op de katholieke lijsten. Op 9 juni 1874 zouden verkiezingen plaats hebben voor het parlement. De meeste Belgische bisschoppen waren het niet eens met dit standpunt. Ook de hoofdredacteur van "Le Bien Public" G. Verspeyen was het oneens met het standpunt van J. de Hemptinne. Ook op een vergadering van de Croisés in april 1874 was men het oneens met J. de Hemptinne en kwam er een breuk. Terloops moet hier gezegd worden dat de uitslag van de verkiezingen in ons land afhing van de uitslag te Gent. Op 11 juni 1874 schreef "Le Bien Public" : "L'élection de Gand a eu dans le pays entier un immense retentissement. C'est à !'arrondissement de Gand que la Belgique doit en effet d'avoir échappé au péril d'une restauration doctrinaire et de ne pas tomher sous la domination abhorée des lieutenants de Bismarck". Een verplaatsing van ongeveer 80 stemmen van de katholieken naar de liberalen in het Gents arrondissement zou de uitslag voor gans België hebben doen omkeren. J. de Hemptinne was het dus oneens met de meerderheid der katholieken. In 1875 greep dan de stichtingsvergadering plaats van de "Confrérie de St.Michel" onder leiding van Ch. Périn (1815-1905), hoogleraar te Leuven. De statuten van de Confrérie werden in 1875 door de bisschoppen goedgekeurd. In oktober 1875 vroeg paus Pius IX in een toespraak voor Belgische 226
bedevaarders dat men zou ijveren voor een verandering van de huwelijkswetgeving en dat de verplichting werd opgeheven waarbij het burgerlijk huwelijk aan het kerkelijk huwelijk moest voorafgaan. Een grondwetswijziging in katholieke zin was echter niet haalbaar. Alzo kwam een definitieve breuk tussen J. de Hemptinne en "Le Bien Public"; op deze breuk hebben we reeds gewezen. M. STEELS ('t vervolgt)
ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Vervolg) Koffiepudding : Terwijl men driekwart liter melk aan het koken heeft gebracht, werpt men er twee soeplepels gemalen koffie in en laat zulks, gedekt, een kwartier trekken. Men giet nu het mengsel door een zeef of een zuiver doekje en brengt nu het geheel terug in de kook met honderd gram suiker en voegt er een pakje vanieljebloem bij. Men laat doorkoken, giet dan in glazen kommetjes om dan koud op te dienen met dessertkoek jes. Ananaspudding : Men kookt een liter melk met 100 gram suiker en voegt er tachtig gram maïzena in lauwe melk gebroken bij. Vervolgens worden er één voor één de dooiers van vier eiers bijgevoegd evenals het sap van een citroen. Van zodra de pudding half afgekoeld is doet men er het sap van een doos ananas en het geklopte eiwit van de vier eiers bij, oplettend dat de crème niet te dun wordt. EindeIijk worden de ananasschijven er aan toegevoegd tot finale garnering van de glazen kom. Macaronipudding : Men laat honderd gram macaroni halfzacht koken in water met een snuifje zout. Men laathet water uitlekken, voegt er een liter melk bij en het geheel kan nu doorkoken tot de macaroni volledig 227
mals is. Men voegt er dan een vijftig gram in koude melk gebroken vanillepoeder en zo gewenst ook wat gewassen rozijnen bij, laat alles nog eens doorkoken en het geheel wordt koud opgediend in een glazen kom. En waarom zouden wij tot slot van de geschiedenis ons niet eens op het domein van Oude Keukenpiet zelf wagen en het hebben over :
Mossels gekookt, met frieten (of gefruite aardappels) : De mossels die men bewaard heeft buiten het licht (door het afschermen met een doek of dweil) moet men met veel zorg meermaals spoelen en het spinsel en de wit-grijze korsten die op de schelpen aanwezig zijn verwijderen met zorgvuldig af te schrepen met een klein aardappelschilmesje . Na ze nog eens goed te hebben rondgeroerd en gespoeld neemt men ze een voor een tussen vinger en duim duwend in eenzelfde richting : door die bewerking legt men de hand op slijkmossels die anders het kooksap zouden bevuilen en op die manier kunnen geëlimineerd worden. Men plaatst nu de mossels in een kastrol zonder water waarin men wat grof gesneden ajuinen , een bosje peterselie, wat selder en dikwijls een snede brood bijvoegt. Als na het koken ajuin en brood nog wit zijn is het 't bewijs dat er zich geen bevuilde of giftige mossel meer in de kastrol bevindt. Vóór het sluiten der kastrol voegt men nog wat peper (geen zout) en een scheutje azijn bij . Men laat de mossels op een zacht vuur twintig minuten koken , er zorg voor dragend het geheel van tijd tot tijd eens op te schudden zodat alle mossels mals geworden zijn . Men schept ze over met het kookvocht in soepborden, hetzij met boterhammetjes hetzij met een bordje frieten , zorg dragend te midden van de tafel een grote kom te plaatsen voor de ledige schelpen. Men kan ook opdienen met in een sauskom een weinig van het kookvocht dat men aangelongen heeft met wat aardappelbloem , een klontje boter, een scheutje melk en wat fijngehakte peterselie. En ziezo , nu is het ganse gezin tevreden gesteld en hebben wij misschien de kans dat Oude Keukenpiet ons in het volgend nummer van zijn andere mosselgerechten laat genieten. Ik was niet heel gerust toen ik laatst bij Tante Mele ging aanbellen . Mijn kordate houding vóór 't verschijnen v1n 't voorgaande " Palmares" lag mij nogal zwaar op de maag. Hoe zou Oude Keukenpiet het opoemenen ? Er is echter nog steeds
228
het oude spreekwoord dat zegt: "Als de nood het hoogste stijgt ... " (nu de rest kent gij wel). En 't was weer bewaarheid. Een Keukenpiet vol suiker en zeem en die dadelijk de brug sloeg: "Ah, daar is onze kozijn die om zijn mosselgerechten komt !". De zaak was klaar : 't worden vandaag de mossels. Vorige maal hadden wij reeds de traditionele "mossels met frieten". Volgen nu: Ingelegde mosselen : Een uitkomst voor de huisvrouw. Men heeft een tamelijk belangrijk overschot van versgekookte mosselen. Men doet die uit de schelp en zal ze nu "inleggen" in een bokaaltje met een bereidsel waar vislijm bij te pas komt. Daarvoor zal het voldoende zijn u te verwijzen naar "Ghendtsche Tydinghen" 1984. Nr. 3 waar wij op bladzijde 178 twee verschillende behandelingen uitleggen voor het inleggen van rog. Deze zijn dezelfde voor het inleggen van mossels. Omelet van mossels : Een tweede oplossing voor een overschot van gekookte mosselen. Men doet de mossels uit de schelp, droogt ze goed af tussen een proper doekje. Men klutst een aantal eieren op basis van twee per persoon. Men laat de mosselen even in een braadpan in de boter opkomen en giet er vlug de geklutste eieren over. Als de omelet begint te nemen strooit men er snel wat fijngehakte peterselie over en vouwt dan de omelet dubbel. Men brengt ze op in een langwerpige schotel versierd met takjes peterselie en eventueel driehoekjes brood in de boter, tot toast verwerkt. Hierop dacht Tante Mele te moeten tussenkomen met de vraag of Keukenpiet soms zinneus was om over anders niet te spreken dan over mosselrestanten? Waarop Keukenpiet onverstoorbaar voortging met: R.V. ('t vervolgt)
229
DE GESCIDEDENIS VAN DE VYTBORLUUTFUNDATIE EN HET LAM GODS (Vervolg) 1475, mei 19. De gilde van de mandisten, die St.-Agnes tot patroonsheilige hadden gekozen, kregen de toestemming om "in den crocht van Sente Jans keercke te Ghendt over decapelleende tafele gheheeten Joes Vyts" hun kapel op te richten. Deze tekst gaat terug op een kopie uit 1548. In de oorspronkelijke tekst en de akte uit 1479 is het woord "over" afgekort. Prof. Dr. A. De Schrijver en R. Marijnissen menen te mogen aannemen uit dit overschrift dat het Lam Gods oorspronkelijk opgesteld was in de crypte (211); Duverger (212) enDenis hebben dit terecht weerlegd (213). 1477. De chroniekschrijver Rymer vermeldt dat Hans Memling werkzaam was te Gent aan de opzet van het huwelijksfeest tussen Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië (213 A) Hoewel Memling een eigen stijl had zien we in zijn werk een weerklank van het Gentse retabel, dit zien we duidelijk in de houding van Eva op de buitenluiken van zijn Madonnatriptiek (Wenen, Kunsthistorisches Museum) en vooral in zijn opstelling van het resterende altaar in het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen (213B). Memling heeft vooral een invloed ondergaan van Hugo van der Goes, wiens werken hij kopiëert (noot 90). Een ander-zoals Memling -buitenlands schilder verblijvende in de Gezellestact die een invloed heeft ondergaan van het Lam Gods is Gerard David : de Madonna met kind met musicerende engelen en schenkers met HH. Johanessen (Parijs, Louvre : cfr. Adam en Eva op de buitenluiken) en zelfs op een repliek (Darmstadt, Hessisches Landesmuseum) worden de engelen van het Lam Gods er aan toegevoegd, het altaar met de tronende Madonna (Parijs, Louvre : cfr. God-de-Vader) (noot 213B, nrs. 165, 202) en de "Annunciatie" (Symeringen, verz. prins van Hohenzollem : cfr. momentopname van onderwerping van de Maagd aan Gods-wil) (213C). Door verscheidene belangrijke critici wordt aanvaard dat Gerard David vóór 1477 in leer was geweest bij Hugo van der Goes. Hoewel Davidsstijl nauw verwant is aan deze van de Gentenaar, is het mogelijk dat David de overdracht heeft gekregen door een leerling-epigoon van Van der Goes. Het witte paard op de "St.-Maarten" omstreeks 1480 uit de navolging van Geertgen totSt.-Jansin de John G. Johnson Collection te Philadelphia vinden we in spiegelbeeld terug op het gestolen paneel. Hoewel Geertgen volgens Winkier (nota 90) te Gent gewerkt heeft bij van der Goes, aan wiens Monforte-altaar hij meer dan 500 ontleningen deed, zien we bij deze Nederlander geen direkte invloed van het Gentse retabel. Koch (213D) veronderstelt dat Geertgen in 1475-6 in leer is geweest te Brugge. Deze miniaturist "Gheerkin de Hollander" wordt door W. Dezutter niet vereen-
230
zelvigd met Geertgen tot St.-Jans (213E). Men aanvaardt immers dat Geertgen in leer is geweest bij Albert van Oudewater, wiens "St.-lansBaptist" in de Capilla real te Granada (noot 208A) verwantschap vertoont met het Lam Gods (plantengroei vooraan, houding van St.-Jans hand die mogelijks teruggaat op een pre-Eyckiaans werk). Een ander belangrijk Nederlands schilder uit die periode, die te Gent een leertijd doorliep, is de Meester van de Virgo inter Virgines, wiens werk ondanks de grote invloed van Van der Goes een duidelijke verwantschap vertoont met dat van de Meester van de Gentse Calvarietriptiek en die blijkbaar ook niet geïnspireerd werd door het Gentse retabel. Het witte paard vinden we ook terug op de houtgravure van Chevalier délibéré de Olivier de la Marche (1486-8) voorstellende "Filips de Goede en ridder Debile" (noot 208A) en op een verloren geraakte eyckiaanse Kruisdraging, waarvan ons kopieën bekend zijn (Budapest, Museum voor Schone Kunsten; New-York, Metropolitan Museum; Gaasbeek, kasteel; Turijn, Milanees-Turijnsgebedenboek (verbrand); Aken, Suermondt Museum; Burlington, Fine Arts Club tento. 1906). Dhanens (noot 35) wil het origineellokaliseren te Gent, daar het landschap verwantschappen vertoont met het Gentse. Merken we op dat op een getekende kopie in de Albertina te Wenen, Christus de kruisbalk naar voor draagt wat verwijst naar een Gentse iconografie (noot 156, 205). We wijzen er hier echter op dat de voorstelling vooral in Nederland een grote navolging kende (213F). 1478-1479. Tussen de weduwe van Lieven Stanzins en de deken van het mandistengilde wordt een overeenkomst afgesloten, dat nl. jaarlijks een brooduitdeling zou gedaan worden ten behoeve van de arme gildeleden en een mis zou opgedragen worden in hun kapel "in de crocht tsente Jansin de zuutzyde onder de capellevan Joos Vyt". Deze kapel die eigendom was van de familie Borluut werd gerechtelijk bijna volledig overgedragen aan het gild. Dit blijkt uit de fundatieakte van Clemence Jaquemins in de kapel van "Sente Agneete onder de capellevan Joos Vyt" (noot 52). 1480 (omstreeks) Het Instituto de Valencia de Don J uan te Madrid bewaart een miniatuur van de hand van een epigoon van de Meester van Maria van Bourgondië, dat een vrije repliek is naar het middenpaneel met de aanbidding van het Lam (214). Dat het Lam Gods in die periode een grote indruk maakte op de Gentse schilders zien we duidelijk op de gesloten deuren van een triptiek, waarvan het middendeel verdwenen is, en van de Gräbenitztriptiek, beiden bewaard in het Gents Museum voor Schone Kunsten en destijds door De Bruyne (noot 156) aan de Meester van de Familie van de H. Anna toegeschreven, die wij eerder beschouwen.als een groot atelier werkzaam tussen 1475 en 1515. Deze buitenluiken zijn geïnspireerd op het gesloten retabel.
231
1484-1485. In de oudst bewaarde rekeningen van de Oude Cotidiane van de St.-Baafskathedraal wordt vermeld dat de priesters Heinric Reynhout (4) en Gillis Hazart (3) de mis opdroegen in de Vytkapel. De laatste, die tenor was, was blijkbaar een geëerd kunstenaar vermits hij betaald werd van twee "messen in discant te scriven". De koster Bavo van den Broucke, alias de Palude, was wellicht studerend clerius, in de in 1429 begiftigde school van Johannes van Impe, en had zijn naam laten latiniseren. De rekeningen zelf lopen tot 1797. (noot 203) 1485 (omstreeks). De tronende Madonna met kind en de zingende en musicerende engelen (Cherbourg, Museum vr. Schone Kunsten) van de Meester van de Ursulalegende herinneren aan het Gentse retabel (215). 1487. Na zijn reis in de Nederlanden zien we in het werk van de Duitse kunstenaar Edhard Reeuwich een duidelijke invloed van het Lam Gods. Een duidelijk voorbeeld daarvan is Reeuwich's gravure "Boccaccio de geschiedenis van Adam en Eva schrijvende", waarbij de Levensbron van het Lam Gods gekombineerd is met het bovenste deel van de fontein van Jan's Madonna bij de fontein (Antwerpen, Museum voor Schone Kunsten); terwijl het eerste mensenpaar duidelijke reminiscenties vertoont met deze op het Gentse retabel. Dergelijke 6-hoekige fonteinbekkens treffen we herhaaldelijk aan in Duitse werken uit die periode, o.a. in een miniatuur "De Zondeval" van "La cité de Dieu de Saint-Augustin" (ca. 1480) en een miniatuur voorstellende "De schepping van Eva" uit hetzelfde handschrift (215A). Verder bemerken we deze fontein in "St.-Anna-te-Drieën met H. Vrouwen" (Dortmund, verz. Cremer) van de Meester van 1473 (noot 207A). 1495, maart 26 (of27). De Duitse humanist Hieronymus Münzer vermeldt in zijn reisnota's, dat "sepultus est factor magister tabellae (=Lam Gods) ante altare ... perfecit, ... postquam autem magister pictor opus perfecit", die er 600 kronen supplementair bijkreeg, daar het oorspronkelijk bedrag overeengekomen met Hubert verviel. De laatste vermelding is duidelijk ontleend aan het quatrijn. Münzer meent dat het Lam Gods de uitbeelding is van een allegorie op de 8 zaligheden, wat direkt verwijst naar het tableauvivant van 1458 (cfr.). Het oorspronkelijke dagboek is verloren geraakt, doch het is bekend door de kopie van Hartmann Schedel, bewaard in de Staatsbibliotheek te München (216). 15de eeuw, 2de helft. Een Madonna met kind en musicerende- en zingende engelen, verkocht door de hertog della Verdura van Palermo bij Böhler te München in 1908 en thans bewaard in een Zwitserse collectie, geschilderd door een van Eyckepigoon, is duidelijk geïnspireerd op de engelenpanelen van het Lam Gods (217). 232
Uit de tweede helft van de 15de eeuw stamt eveneens de New-Yorkse Oordeeldiptiek (Kruisiging, Laatste Oordeel), die men toeschreef aan Hubert (noot 135) of Jan van Eyck (noot 136) of een navolger zoals Albert van Ouwater (noot 137), Lieven van der Clyte (noot 134) of de meester G of H van het Turijns-Milaneesgebedenboek. De tekst treffen we aan op het Lam Gods' Bron des Levens. De Sibilla Eritrea van de Kruisiging herinnert aan deze op het Gentse retabel. Haar houding is echter ontleend aan Van der Goes' verloren geraakte Kerstnacht (kopie : National Galery te Londen) (noot 90). De voorstelling van de Kruisiging van de N ew-Y orkse diptiek kende ook in Nederland een navolging, o.m. in het gebedenboek van Jan van Amerongen (±1470), die gehuwd was met Meehelt Hendricksd van Gent te Utrecht. Het Kruisigingsminiatuur is van de hand van de Meester van Evert van Soudenbach en werd gekopieerd door de Meester van de Buukerk (Hillebrant van Rewijck ?) (Providence, Museum Rhode Island School of Design) (noot 208A). De hand van "De zegenende Christus omgeven door engelen" (New-York, verzameling Arthur L. Erlanger) gaat terug op die van de God-de-Almachtige figuur van het veelluik. L. Van Puyvelde (217A) schrijft dit minder bekend werk toe aan Hubert. Een gelijkaardige voorstelling "Zegenende Christus voor een gouden achtergrond" wordt bewaard in de Staatliche Museen te Berlijn. Eertijds schreef men dit Duits paneel toe aan Hubert of Jan (cfr. 134). Maeterlinck (217B) kent dit werk toe aan Lieven van der Clyte (cfr. o.c.). Friedländer (noot 134) plaatst het op het aktief van de Meester van 1499 en meent dat het een fragment is van een groter paneel voorstellende "De kroning van de H. Maagd", doch de overdreven detaillering - een kenmerk voor de Meester van 1499 - vinden we niet terug. Beide voorstellingen gaan terug op een muntstuk, dat de paus Innocent VII in 1492liet slaan om Christelijke slaven vrij te kopen bij de broervan de sultan. De voorstelling van het muntstuk gaat terug op het zgn. portret van Christus. Beide werken zijn door hun opstelling duidelijk geïnspireerd op het muntstuk en zijn dus na 1492 tot stand gekomen. De achterzijde van het zijluik met de "H. Catharina" (eertijds: Parijs, Chalandon collectie) van Atbrecht Bouts (ca. 1460-1548) stelt St.-Jan-de-Evangelist voor. Deze figuur samen met St.-Jan-Baptist treffen we aan op het basiswerk van de Meester van de Münchener gevangenneming. Deze grisailles van beide Leuvense meesters gaan terug op de buitenluiken van het Lam Gods (217C). De kompositie van "De aanbidding van het Lam" van de Meester van de Verheerlijking van Maria (Keulen, Wallraf-Richartz Museum) is duidelijk geïnspireerd op het aanbiddingspaneet van het Gentse retabel (207A). Rudy VAN ELSLANDE ('t vervolgt) 233
VRAAG EN ANTWOORD Vraag van de Heer G. Verduyn in Izegem : "Kanunnik Désiré-Ignace Verduyn eizegem 23-2-1792-tGent 16-5-1869) was Wezeliaan, lid van het Nationaal Congres en stierf als pastoor-deken van de St-Niklaaskerk te Gent. In 1869 werd te Gent een "Biographie de M. le Chanoine D.I. Verduyn, curé-doyen de St-Nicolas à Gand" gepubliceerd van de hand van J.J. De Smet. Wie biedt mij dit werkje te koop aan? Ook alle informatie over deze figuur is welkom." Vraag van de Heer J. Tavemier van St-Amandsberg: "In het artikel "Militair Hospitaal" (Gh.T. 1986- Nr. 2- p. 90) komt de naam voor van Ser Andries Tavernier. Het zou mij uitermate interesseren moest iemand van uw lezers mij iets meer kunnen vertellen over deze heer. Was hij een Gentenaar? Beroep, waar woonde hij en nog meer indien beschikbaar. Bestaat er literatuur over deze persoon ?" Antwoord op de vraagvan de HeerH. Collumbien (Gh.T. -1986-Nr. 2p. 112). De Heer L. Vanmelle van Destelbergen stuurde ons een fotocopie van enkele bladzijden van het boek van Peter Lahnstein, getiteld "Karel V. Heerser over de Oude en Nieuwe Wereld." Daarin kunnen wij lezen op p.34 : De dag van de doop, de zevende maart". Hij voegt er aan toe dat achteraan in het boek (dat beschikbaar is in de bibliotheek in de Meersstraat in St-Amandsberg) een grote lijst van bronnen is opgegeven." Van de Heer M. Van Wesemael ontvingen wij het volgende schrijven: Ik denk dat we niet moeten twijfelen. Als V. Fris (Historische Persoonsnamen der Straten van Gent, blz. 72) de datum van 7 maart vooropstelt, zal hij geldige bronnen geraadpleegd hebben. Ook G. de Boom (CharlesQuint prince des Pays-Bas) schrijft in dezelfde zin : "Le 7 mars 1500 fut célébré le baptême du prince". Ze haalt een kroniekschrijver aan die ze niet noemt : "Jamais ne fut veu en Gand sy somptueux luminaire pour quelque prince qui nasquit ou entrast en la ville." De Gentsche Almanak voor den jaere 1823 Uyt de Drukkery van J. Begyn op d'Appel-brugge informeert ons in dezer wijze: "Van de Gheboorte en Doop van Carolus V, getrokken uyt een oud handschrift" (dat verder in de tekst de Annalen van Meyerus blijken te zijn). Ik lees: " ... ende wiertop den sevensten mert naer den Doop gedraeghen in den schoot van Margareta van Y orck achtergelaeten weduwe van Carolus Audeax, hebbende aen haer rechte syde Margareta van Oostenrock weduwe van Carolus prince van Spagnien; aen de slinke syde gingh Carolus de Crouwy prince van 234
Chimay ( ... ) Den Bisschop van Doornick heeft hem ghedoopt en den prince van Chimay heeft hem den naem ghegeven van Carolus naer syn oud grootvader Carolus Audax." Het verwondert mij dat ge de stadsrekeningen niet ter sprake brengt. Die moeten een post bevatten omtrent de uitgaven gedaan voor de bouw van de fameuze galerij die de kerk verbond met het Prinsenhof. Vraag van de Heer T. De Smet van Gent. Hij vraagt dat een van onze bekwame leden eens een artikel zou schrijven over de Dampoort en omgeving. Bij de jeugdige lezers die spreken van "Gent-Oost" zou dit interesse opwekken, bij de ouderen die nog spreken van de "San-Maneuver" (Champ de Manoeuvres) zouden heel wat herinneringen opnieuw levendig gemaakt worden, zegt hij. Het zou moeten geĂŻllustreerd worden met oude foto's (hij zelf heeft er nog enkele). Hij denkt o.m. aan :de oude Antwerpse statie met het vreselijk ongeluk dat er gebeurde, de oude Eeklostatie, de Dampoort met en zonder viaduct, het schone "Hotel Leopold 11" met de beeltenis in de gevel, het gekende "gazettenhuizeke in hout", het Antwerpenplein van toen met zijn bomen, enz. Zeker een interessant voorstel. Wie neemt de handschoen op ?
BIBLIOGRAFIE Onlangs publiceerde het "Centrum voor Hedendaagse Sociale Geschiedenis" van de Vrije Universiteit Brussel een uitgebreide studie, onder boekvorm, over "De Gentse Metaalbewerkers in de 19e eeuw". De supervisie van deze publicatie lag bij de Directeur van dit Centrum, Professor E. Scholliers. Hoogleraar aan de R.U.G. Louis Varlez publiceerde in 1901 een studie getiteld "Les salaires dans !'industrie gantoise. Industrie cotonnière". Een vervolg verscheen in 1904 over "Industrie de la filature de lin". Varlez voerde deze studies uit in opdracht van het Ministerie van Arbeid. Een tijdje geleden werd bij de kleinzoon van de in 1930 overleden Varlez ongekend archiefmateriaal ontdekt. Daaronder een uitgebreid dossier over de Gentse metaalbewerkers. Het is duidelijk dat het ooit de bedoeling is geweest een studie over dit onderwerp te publiceren, maar voor een onbekende reden is daar niets van gekomen. Van dit materiaal werd door het "Centrum voor Hedendaagse Sociale 235
Geschiedenis" dankbaar gebruik gemaakt om deze studie uit te diepen, aan te vullen en af te werken. Het is een boek geworden dat de Gentenaar die geïnteresseerd is in de sociale geschiedenis van zijn stad zeker niet onberoerd kan laten. Wij durven het dan ook aanbevelen. De prijs van 400 fr.kan moeilijk een bezwaar vormen voor een boek van bijna 300 bladzijden. Te bestellen bij : "Centrum voor Hedendaagse Sociale Geschiedenis"Kamer 5 B 421, Pleinlaan 2, 1050 Brussel. Tel. (02) 641.26.70. H.C.
LEZERS SCHRIJVEN ONS Mevrouw Germaine Van hoffel die, zoals zij het zelf zegt, een oude Gentse is van vóór de Eerste Wereldoorlog, schreef ons een lange brief naar aanleidingvan de uitlegover "Het Rolleke" in Gh. T. -1986-Nr. 2-pp. 119-121. Wij publiceren graag enkele passages uit deze brief omdat wij denken dat dit vele van onze lezers kan interesseren. Zij herinnert er aan dat de te vinden gelegde kinderen vaak een naam kregen die verband hield met de vindplaats en dat ze zeer vroeg uitbesteed werden. Zelf heeft ze in haar prille jeugd nog een oude, sombere, in zichzelf gekeerde man gekend die weinig sprak en nooit lachte. Hij was als kind te vinden gelegd in de "rue de l'Echarpe" in Antwerpen en had bijgevolg de familienaam Echarpe meegekregen. Nauwelijks 4 jaar oud werd hij uitbesteed bij boeren waar hij werkte als koewachter. Hij moest er hard werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, sliep in de stal waar niemand zich over hem ontfermde en hij kreeg weinig eten en veel schoppen. Over het gebouw waar de Rol zich bevond haalt zij volgende herinneringen op: Nadat de nonnen in de vorige eeuw het Rolleke verlaten hadden, werden de zolders per gedeelten verhuurd aan begaafde, maar arme artiesten, o.a. Evarist De Buck, Cecile Cauterman. Het gelijkvloers werd verdeeld in woningen die goedkoop verhuurd werden aan grote gezinnen met een kleine porte-monnaie, ofwel aan eenvoudige ambtenaren zoals de brigadier die naast mijn grootouders woonde. Er was natuurlijk geen leidingwater, doch een grote pomp boven een diepe steenput bij de bleek van de verdwenen nonnekens laafde gratis iedereen. Mijn oom Albert Van huffel (januari 1877-maart 1935), de architect van de 236
Basiliek van Koekeiberg sleet er een groot deel van zijn kinderjaren en stond gratis model als mooi blond jongetje bij de arme artiesten op de zolder, dit was zijn eerste kontakt met de kunst. De Stad Gent eiste terug het Rolleke op en maakte er een nachtelijke verblijfplaats van voor de zatlappen die het de andere burgers moeilijk maakten. Als er van een werkzoekende gezegd werd : "Hij heeft in 'tRolleke gezeten" mocht hij gerust een kruisje maken over werkaanbiedingen. Vóór de eerste wereldoorlog werd het Rolleke een primitieve school voor abnormale meisjes die de overbevolkte klassen (40 11.) van het lager onderwijs in de war stuurden. Tijdens de eerste wereldoorlog werd door de dermatoloog Dr. Dupéreux een verzorgingscentrum ingericht voor kinders met de besmettelijke hoofdhuidziekte "teigne", in de volksmond "reujonk" genoemd, dat toen onder de armsten der armen erg verspreid was daar zij door luizen overwoekerd werden. Een eenvoudig middagmaal en een kom melk kwam ook tegemoet aan hun chronische grote honger. Na de eerste W.O. verbeterde de economische, financiële en hygiënische toestand van de arbeidersbevolking dermate dat gelukkiglijk die armoeschool overbodig werd.
AANWINSTEN DOCUMENTATIECENTRUM -1986 (Selectie Gentse onderwerpen) OVERZICHT DER RUBRIEKEN A Algemeenheden G Gent H Geschiedenis Z Verhandelingen A Catalogus- Tentoonstelling - De inname van Gent in 1678 en de gevolgen ervan. Catalogus- Tentoonstelling - Een toren voor boeken.
A3D3
G Anoniem. - Koninklijke Kring God en Vaderland - Werk en plezier rond het Gentse Zuidkwartier.
G25Nl G3B17
237
A3D4
Catalogus- Tentoonstelling - Gentse FloraliĂŤn. - Keizer Karel en zijn tijd. De Meester (Eric) - Postgeschiedenis en postmerken van Oostakker-SintAmandsberg. Martin (Dirk} - De Rijksuniversiteit Gent tijdens de bezetting. 1940-44. Sint-Barbaracollege Gent - Repertorium van de oud-leerlingen. Vanneste (Dominique) - Gent, een geografische gids.
G21C6 G21127a
G31B3 G8G21 G9G6-4 G3F2
H
De Schrijver (Eddy} - Inventaris van het archief, Sint Vincentius-a-Paulogenootschap te Gent. De Wilde (Maurice) - De Kollaboratie. Deel I. Joos (Pierre) -Genealogie v.d. familieJoos(Deeik-jg. 9Nr. IV) Vervaeke (Greta) - Inventaris archief van de antisocialistische Werkliedenbond arr. Gent en Algemeen Christelijk Werkersverbond arr. Gent.
H30WB5 H12/20 H28B 11
H30WB4
z Clement (Carine) - Van Gent-Zuid naar Gent-Sint-Pieters.
Z4/1
De bibliothecaresse Mevr. VAN GELUWE-EGGERMONT A.
238
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. lSde jaargang nr. 5
15 September 1986
Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris. Voorzitter : G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235,9000 Gent Penningmeester: A. Verbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-adres: Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestràat 14-9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent. Lidgeld : 300 fr.per jaar. Buitenland: 400 fr.per jaar. Steunende leden: 500 fr.per jaar. Beschermleden: 1000 fr.per jaar. INHOUD
Sanderus Het Militair Kwartier aan de Sterre Inventaire archéologique : De Trap van het gewezen Klooster der Geschoeide Carmelieten Kanttekeningenbij Grafmonumenten van Jules Van Biesbroeck Jr. Onze Gentse Keukenrubriek (Slot) De Geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods Oudheidkundige Kroniek: Adellijke families Joseph de Hemptinne Een "Aenspraek" in 1846 Vraag en Antwoord Lezers schrijven ons Bibliografie
240 248 255 257 278 282 285 289 295 298 301 301
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent.
SANDERUS Op 15 september 1986 was het precies 400 jaar geleden dat Sanderus geboren werd. Een feit dat wij niet mochten laten voorbijgaan zonder het een en ander te vertellen over iemand wiens naam nog dagelijks geciteerd wordt in de kringen van geschied- en heemkundigen. Wij doen dit, zoals gebruikelijk, aan de hand van onze Gentse gids bij uitstek : Pierre Kluyskens. Ook zoals gebruikelijk, met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens. "Bezit U een Sanderus?" Het is de klassieke vraag die men stelt wanneer iemand beweert dat hij in zijn biblioteek een paar waardevolle boeken over de Geschiedenis van onze gewesten telt. Men zegt niet eens "Bezit U een Flandria mustrata of de Chorographia sacra Brabantiae van Sanderus, of zijn Verheerlijkt Vlaenderen?" Neen, men zegt gewoonweg een Sanderus en iedereen weet onmiddellijk dat het enkel de Flandria mustrata kan zijn. Voor de bibliofiel, de historicus, de liefhebber van zeldzame prenten en gravures, is de Flandria mustrata een van die werken die een biblioteek of verzameling standing en reliëf schenken, een van die werken die men zelfs zijn beste vriend in bruikleen niet zou willen afstaan maar die men met trots de bezoeker of gast laat bewonderen. "Hoeveel hebt U betaald voor Uwe Sanderus?" Men durft het aan zijn trouwe vriend bekennen maar niet aan zijn echtgenote, want er moeten tegenwoordig aardig veel Mercatorbriefjes neergeteld worden om zich de komplete eksemplaren bij de boekhandelaar of in een openbare veiling aan te schaffen en de gelegenheid doet zich niet elke dag voor, temeer daar uit de meeste eksemplaren, de platen werden weggeknipt om ze in te lijsten en afzonderlijk te verkopen. Het werk is zelfs zo zeldzaam geworden dat men op het idee gekomen is er, na meer dan drie eeuwen, een nieuwe uitgave van te bezorgen, niet met de oorspronkelijke kopergravures waarvan de platen sedert lang verdwenen zijn, maar in de vorm van een fotografische reproduktie van het werk. Het gebeurt maar zelden dat men tot een dergelijk procédé zijn toevlucht moet nemen, doch er bestond geen andere oplossing om dit kostbaar boek en werkdokument in het bereik van de minder goed gevulde beurzen te brengen.
* *
*
Sanderus zelf heeft nooit kunnen vermoeden dat zijn werk bij het nageslacht een dergelijk sukses zou kennen. Hij die gedurende jaren diep in 240
T.T .P~1ii l '1'E-N' TI.A.RI U 8 Il'R..r; ' [•SI" ,,_'!("?tU.t ~'tllJ.' ...' .! I{~ Ó• tt-Ó t'Lt in . ~biJ~.-! :! ."!
. . ~tf! :.:7ë 1rz.1.."en~~ :·
an n:r
Antoon Sanderus- Foto Stadsarchief.
241
;1
ó C~~ .
de schulden stak om zijn Handria Illustrata uit te geven. Het is gans toevallig dat Antoon Sanders, die later zijn naam tot Sanderus latinizeerde -het was toen mode voor de geleerden- te Antwerpen geboren werd op 15 september 1586 en er dezelfde dag werd gedoopt. Zijn vader Lieven Sanders, een bekwame en bekende geneesheer, diep gehecht aan de katolieke godsdienst, had ten tijde van de Calvinistische diktatuur van Hembyse en Ryhove de Gentse stede, waar hij sedert jaren zijn beroep uitoefende, verlaten om de wijk te nemen naar Antwerpen, waar het politiek en religieus klimaat hem in elk geval beter en veiliger leek. Ook Antoon's grootvader, Jan Sanders, had zich als geneesheer weten te onderscheiden, was gedurendejaren de officiële stadsgeneesheer van Gent geweest en had het zelfs zo ver gebracht dat Keizer Karel hem tot de waardigheid van raadgevende geneesheer had verheven. In die jaren wordt er eveneens gewag gemaakt van een Robert Sanders, geneesheer, die naar sommige beweren, een natuurlijk kind van Jan zou geweest zijn, en zijn beroep uitoefende te Oudenaarde, Gent en Brugge. Antoon Sanders stamde dus van een begoede familie af doch de godsdienstige beroerten, de vlucht van Lieven Sanders naar Antwerpen, waar hij aanvankelijk totaal onbekend was, zijn terugkeer naar Gent in 1588, vier jaar na de val van de diktator Hembyse, hadden de Sanders' materieel en financieel ten onder gebracht en hen in elk geval de mogelijkheid ontnomen de jonge telg Antoon, met eigen gelden en middelen een degelijk onderricht te bekostigen. Antoon, ofschoon in Antwerpen geboren, noemde zich steeds een Gentenaar: het "Sanderus Gandavensis" komt op al zijn werken en geschriften voor. Zijn jeugd was gekenmerkt door een voortdurende jacht op studiebeurzen die in die jaren niet zo mild werden uitgedeeld als vandaag. Voor hem en voor zijn ouders was het een vernedering links en rechts te moeten bedelen om het nodige geld bijeen te krijgen. Zijn humaniora volbracht hij te Oudenaarde en bij de Paters Jezuïeten te Gent. Hij leerde er, naar aloude traditie, een knappe latinist en een vurige voorstander van het katoliek geloof te worden. Toen reeds was zijn besluit getroffen : hij zou priester worden. Met de morele en materiële steun van de abt van de Sint-Pietersabdij, Vrancx, kon hij wijsbegeerte studeren te Dowaai en teologie te Leuven. Priester gewijd, naar alle waarschijnlijkheid te Gent door bisschop Maes, wordt hij als vurige verdediger van het geloof naar Oost-Eeklo gestuurd waar de sekte van de Anabaptisten nog zeer aktief was. Het was een flater of een vergissing van zijn oversten. Sanderus voelde als priester maar bitter weinig voor een apostolaat dat hem ver van een intellektueel centrum als Gent, afzonderde midden de dagelijkse kommer en strijd met de ketters of afgescheurden. De studie, niet de praktijk van de godsdienst, interesseerde
242
hem en wij zien hem dan ook in 1618 Gent vervoegen en weldra Dowaai waar hij de graad van licentiaat in de godgeleerdheid verwierf. Terug in Gent, vindt hij in bisschop Triest een voortreffelijke en kostbare beschermer die, inziende dat Sanderus geen rekruut was voor strijd en gevecht, hem dan ook in kontakt brengt met kardinaal de la Cueva, wiens aalmoezenier en sekretaris hij reeds na enkele maanden mocht worden. Voor hem betekende deze benoeming het einde van de materiële zorgen die hem in zijn jeugdjaren hadden gekweld. Sanderus schijnt ten andere van deze geprivilegieerde toestand dankbaar gebruik te hebben gemaakt en wij zien hem, met meer belangstelling dan godsdienstzin, grijpen naar bedieningen en benoemingen die hem finantiële voordelen en weinig werk bijbrengen, als bvb. een kanunnikzetel te Ieper, goed betaald, waar enkel zijn aanwezigheid vereist was, maar het leven in de kleine provinciestad is hem doodvervelend. Hij verlaat Ieper maar in 1628 moet hij beloven er toch af en toe te verblijven en zijn koorstoel in de katedraal te bezetten. Hij dient een medisch attest in, waarin o.m. verklaard wordt dat hij om gezondheidsredenen drie maanden verlof moet nemen en hij behoudt zijn plaats. Twintigjaar later, zelfde liedje : de koorstoel van kanunnik Sanderus is nog steeds onbezet. Om ditmaal aan de zwaarste sanktie te ontkomen dient hij opnieuw medische attesten in, ondertekend door Chifflet, eerste geneesheer van de koning en Favaet, geneesheer van de aartshertog; deze twee sommiteiten beweren doodernstig dat het slechte klimaat van Ieper hun patiënt met verlamming en beroerte bedreigt en dat het dus noodgedwongen was dat hij zo dikwijls buiten de stad verbleef. De lucht van Gent en Brussel bevielen hem daarentegen best en het is in deze steden dat hij dan ook het grootste deel van zijn loopbaan doorbracht, behalve zijn drie laatste levensjaren toen hij zich in de abdij van Afligem terugtrok en er op 16 januari 1664, in de ouderdom van 78 jaar overleed.
* *
*
Zijn letterkundig en geschiedkundig werk is zeer omvangrijk, en om het met een ouderwets cliché uit te drukken, weinig pennen zijn zo vruchtbaar geweest als de zijne :gedichten, religieuze werken, en historische studies volgden elkaar op gedurende een halve eeuw. Zijn poëzie, zijn godsdienstige betogen en zijn talloze lofredenen zijn vandaag praktisch onleesbaar geworden: zij verraden te sterk de tijdsgeest en zij zijn bovendien van een gezwollenheid en van een zo ingewikkelde stijl dat het een straf ware iemand de lektuur van dit proza of van deze gedichten op te dringen. Zij die de moed hadden deze uitgebreide literatuur te lezen, vertellen ons dat Sanderus ingewikkeld en met geleerde woorden en termen schreef, zoals het toen mode was, maar dat hij bijzonder sterk gewapend was en gedokumen243
teerdinzijn aanvallen tegen de vijanden van de katolieke godsdienst. Het tegenovergestelde had ons verwonderd, want wij weten dat zijn tealogische studies schitterend waren en dat hij algemeen bekend stond als hebbende het kerkelijk recht in al zijn finesses, onder de knie. Hetgeen ons ook niet moet verwonderen, na hetgeen wij gezien hebben, van zijn schraapzucht in de kwestie van zijn kanunnikaat te Ieper, is de vleiende inhoud van zijn lofredenen. Meer dan honderd vooraanstaande persannages uit zijn tijd heeft hij te pas en te onpas bewierookt, en men beweert dat hij het dikwijls deed in de hoop hiermede enige plaats of gunst te bekomen. Was ditzijn karakter, zijn natuur, of hebben de geldelijke moeilijkheden in zijn jeugd, zijn voortdurend bedelen om beurzen en geld, hem aangezet later weerwraak te nemen of althans geld en eer meer dan nodig of gewenst, lief te hebben en te verlangen. Hetgeen wij van zijn leven weten, laat ons niet toe ons hierover uit te spreken, doch het lijkt in elk geval vreemd en verdacht dat iemand als Sanderus, die als geschiedschrijver beter dan wie ook moest weten dat de waarheid moet geëerbiedigd worden, zich aan zoveellof heeft bezondigd voor mensen die het zeker niet altijd verdienden. Het komt des te onaangenamer voor, daar Sanderus, omstreeks 1641, een tijdlang censor librorum is geweest, en in deze hoedanigheid andermans werken van hun onjuistheden en onnauwkeurigheden moest zuiveren! Sanderus is nochtans nooit rijk geweest. Al hetgeen hij verdiende, heeft hij tot de laatste cent uitgegeven voor zijn geschiedkundige werken, niet in het minst voor zijn Flandria lllustrata, drie eeuwen na haar verschijning nog steeds een van de kostbaarste publikaties gebleven. Het kan wellicht vreemd voorkomen dat het werk dat door alle bibliofielen, historici en beoefenaars van onze nationale geschiedenis als een van de praalstukken uit hun biblioteek wordt beschouwd, qua inhoud, door diezelfde personen zo weinig gewaardeerd wordt, en niet ten onrechte, want de auteur heeft er een paar blunders geslagen die men tegenwoordig geen enkele geschiedschrijver zou vergeven. Fris die de geschiedenis van onze stad en van Vlaanderen door en door kende en de meeste werken en kronieken onder de lens nam, is biezonder streng maar zijn appreciatie vervoegt het standpunt van alle specialisten : "Nous n'estimons guère l'ouvrage de Sanderus, schrijft hij, car l'auteur, qui a pourtant passé longtemps pour une autorité, a accumulé bévues sur bévues; il est absolument dépourvu de critique et a visiblement travaillé avec trop de häte, utilisant, sans les citer, les renseignements que lui fournissaient ses correspondants; sa chronologie est extrèmement défectueuse et ses listes de rnagistrats et de baillis fourmillent d'erreurs". Hetzelfde mocht men beweren van deze andere Gentse geschiedschrijver Marcus van Vaernewijck die zich voor het nageslacht wist te rehabiliteren 244
met zijn "Van die beroerlicke tyden in de Nederlanden". Sanderus heeft in elk geval ongelijk gehad wanneer hij in zijn Flandria Illustrata grotendeels zijn "Gandavum sive Gandavensium rerum libri duo" later, in 1628, verwerkt in zijn "Gandavensium rerum pars altera in quatuor libros distributa" overnam, gegevens die hij bijna letterlijk afgeschreven had van de "Primitiae antiquitatum Gandensium" van Gramaye, een geschiedschrijver die in 1635 overleed, en wien men in de hemel ook veel leugens en onnauwkeurigheden zal hebben moeten vergeven vooraleer hem met zuiver geweten en smetloze schrijvershanden te kunnen binnenlaten! U ziet het, Sanderus heeft niet meer en ook niet minder fouten en zonden bedreven dan zijn voorgangers en ook dan deze die na hem kwamen en met hun pen de geschiedenis van onze gewesten beschreven. Enkel moet gezegd worden dat Sanderus, knappe geleerde en verstandige mens, minder verzachtende omstandigheden kan inroepen en dat zijn tijdgenoten in elk geval gerechtigd waren wat meer te eisen van een Sanderus dan van een Gramaye, een Van Vaernewijck, een Meyerus of zelfs van een Guicciardini wanneer deze laatste het over Gent of Vlaanderen hadden. Eerlijk gezegd, schrijven over het verleden van de Gentse stede die een zo grootse als bewogen geschiedenis kende, is geen makkelijke taak, en na de dood van Sanderus ging meer dan anderhalve eeuw voorbij vooraleer een andere Gentenaar, ridder Karel-Lodewijk Diericx, het aandierf zijn "Mémoires sur la villede Gand" te schrijven, en gingen meer dan twee eeuwen vooraleer Frans De Potter, die men in de komende dagen in De Pin te, in het kader van het honderdjarig bestaan van de gemeente waar hij jaren werkte, zal huldigen, zijn merkwaardige "Gent van den oudsten tijd tot heden" in 16 afleveringen schreef, werk dat enkele jaren later gevolgd werd door de "Histoire de Gand" van Victor Fris, de kortste maar ook de meest kernachtige en wetenschappelijk verantwoorde geschiedenis van Gent. Sanderus heeft niet alles afgekeken van zijn voorgangers: hij heeft gedurende jaren officiële dokurnenten geraadpleegd maar hij heeft ook met een naïviteit eigen aan zijn tijd, overdreven geloof gehecht aan allerhande brie:f\_visselaars, vrienden en korrespondenten die hem dokumentatie en zg. betrouwbare gegevens overmaakten. Hetgeen hij schrijft moet dan ook cum grano salis worden aanvaard. Maar waarom dan die geestdrift voor, die jacht op de Flandria Illustrata? Het antwoord moet gezocht worden in het tweede woord van de titel "illustrata", geïllustreerd of, zoals het in de officiële vertaling luidde "Verheerlijkt" Vlaanderen. Sanderus beminde zijn land, hij was als historicus, en nog meer als esteet, een vurige bewonderaar van de honderden gebouwen, kastelen, kerken, belforten, gemeentehuizen en kloosters die in de XVIIe eeuw als zovele parels in het Vlaamse landschap prijkten, en hij heeft ze voor zijn tijdgenoten en voor het nageslacht willen verheerlijken door een grondige en nauw245
keurige beschrijving en door de illustratie van zijn tekst door de meest bekwame tekenaars, etsers en graveerders van zijn tijd. Wanneer men het werk doorbladert vergeet men de fouten, de missingen, de tekortkomingen. Men vergeet de geschiedenis om het boek te gaan bekijken als een van de mooist geĂŻllustreerde atlassen ter wereld, als een zeldzame en uiterst leerrijke topographische beschrijving en studie van zovele gebouwen die thans verdwenen zijn of volledig gewijzigd werden door de volgende generaties. Het is een inventaris van honderden architektmale kunstschatten, een enig zicht in vogelvlucht op het prachtig beeld dat Vlaanderen in de XVIIe eeuw, in al zijn steden en dorpen bood. Schakelt de Sanderus uit, en Gij mist het kostbaarste ikonografisch dokument voor Vlaanderen en niet in het minst voor het aspekt dat Gent in die jaren bood. Zijn Flandria mustrata heeft hem meer dan 12.000 gulden gekost, enorm bedrag in de XVIIe eeuw, en men begrijpt dan ook dat Sanderus al het profijt en de voordelen die hij uit talrijke ambten, eretitels en panegyrieken haalde, aan dit werk heeft moeten besteden, want moeizaam grabbelde hij wat meer dan een tiende van dit bedrag, aan subsidies bijeen. Zijn Flandria bezorgde hem ook ettelijke slapeloze nachten; voortdurend zien wij hem aandringen bij kunstenaars die hem een prent, een kopergravure of een plan hebben beloofd en dan kwam nog de grote moeilijkheid van de uitgave. Het kwam op geen leugen meer aan, voor iemand die als historicus reeds zoveel onwaarheid had uitgekraamd; ditmaal echter werd het een nuttige leugen. Hij had in Amsterdam de enige uitgever ontdekt die een dergelijk werk met de nodige zorg en kunstzin had kunnen drukken, maar A'dam had toen in de Spaanse Nederlanden een zeer verdacht reukje van ketterij zodat de werken aldaar uitgegeven bijna automatisch op de lijst van de Index terechtkwamen hetgeen een verbod van invoer en verkoop in onze streken betekende. Sanderus wist er een mouw aan te passen. Zijn Flandria werd in Amsterdam gedrukt maar het werk vermeldde als stad : "Keulen", en het mocht vrij in de Zuidelijke Nederlanden worden verkocht! De tweede uitgave werd een eeuw later, in 1732 in den Haag uitgegeven maar toen was men niet zo kleingeestig en het werk was ten andere opgedragen aan de bisschop van Brugge. De Flandria mustrata is in de allereerste plaats een verheerlijking van Gent. Sanderus die, zoals wij het in onze vorige bijdrage schreven, prat ging op zijn hoedanigheid van "Gentenaar" heeft deze stad boven alle andere willen beschrijven en haar pracht doen uitschijnen. Het groot panoramisch zicht door Blockhuysen gegraveerd is een dokument van onschatbare waarde. Vergeleken en voor sommige details vermeerderd met de plannen of kaarten van Hondius en Hoorenbault, be-
246
hoort het tot deze onmisbare dokumentatie voor al wie het stadsbeeld van Gent in de XVIIe eeuw wil bestuderen of belang stelt in de topografie van de hoofdstad van het graafschap. Maar het is voornamelijk voor de gebouwen, afzonderlijk genomen, dat de Flandria Illustrata een niet te vervangen dokument uitmaakt. Zonder Sanderus ware onze kennis van het Prinsenhof, dat later bijna volledig werd gesloopt, totaal ontoereikend gebleven. Ten tijde van de Gentse kanunnik bood het Prinsenhof nog dit grandioos aspekt dat van deze burcht en paleis een van de mooiste prinselijke verblijfplaatsen van Europa had gemaakt. De gravure van de Flandria Illustrata schenkt ons een overzichtelijk beeld, rijk in details en uiterst nauwkeurig, van de eigenaardige bouw en konceptie van het paleis dat met zijn 300 kamers, zijn torens, zijn bruggen, zijn tuin en zijn wallen een streng en meteen somptueus uitzicht vertoonde, waardig het geboortehuis van de grootste wereldkeizer te zijn geweest. Het Gravensteen was integendeel, te oordelen naar de prent in de Flandria, in het begin van de XVIIe eeuw zijn betekenis en zijn allure verloren. De oude en eens zo geduchte burcht "leidde" een zeer burgerlijk bestaan en was toen gevangen van een aantal kleine huisjes die zich aan de omheiningsmuur waren komen vastklampen en die zelfs tot in het binnenplein van het middeleeuwse Steen waren doorgedrongen. Van een even grote waarde zijn de prenten die in de Sanderus voorkomen en die ons in een geheel of afzonderlijk, een beeld schenken van het Belfort en de Lakenhalle, het stadhuis, het Groot Vleeshuis, de Kouter, de Berg van Bermhartigheid, de Groentenmarkt, het Spanjaardenkasteel, de Onthoofdingsbrug, de voornaamste kerken van de stad, de St-Pietersabdij, het Predikherenklooster, de omgeving van Gent. Er zijn in deze gravures en in de meestal zeer nauwkeurige beschrijving van de Gentse monumenten en gebouwen, meer ikonografische en dokumentaire gegevens te halen dan in al hetgeen vóór Sanderus over dezelfde onderwerpen werd geschreven en bewaard gebleven is. Het is dit biezonder weelderig aspekt van de Flandria Illustrata, dat tegenwoor4ig het weergaloos sukses van het werk verzekert, daar waar nochtans de eksemplaren van de eerste uitgave van 1641, slechts zeer traag werden verkocht. De behandelende onderwerpen, zo van historische als van topografische aard, hadden de geleerde kanunnik, van bij de verschijning van het eerste deel, een zeer ruim klienteel moeten verzekeren, daar in elke stad of dorp mensen moesten gevonden worden om in dergelijke beschrijving en geschiedkundige panorama, belang te stellen, temeer daar een geïllustreerd werk zich doorgaans in een ruimere belangstelling vanwege het publiek mag verheugen. Voor Sanderus werd het, alles bij mekaar, een bittere ontgoocheling. Jaren arbeid, moeilijkheden met architekten, landmeters, tekenaars en graveer247
ders die veel beloofden maar weinig presteerden, moeilijkheden ook met eigenaars van kastelen en patriciĂŤrswoningen die een geldelijke tussenkomst hadden beloofd voor het opnemen van hun eigendom in het werk en die naderhand hun beloften niet inlosten, brachten eerst een viertal jaren vertraging voor de verschijning van het werk en waren later oorzaak dat Sanderus geen enkel financieel voordeel uit zijn Flandria kon halen, dat hij er integendeel zijn laatste spaarcenten aan verloor. Voor hem, zoals voor zo vele geschiedschrijvers en geleerden, kwam de beloning slechts post mortem. Pierre KLUYSKENS
HET MILITAIR KWARTIER AAN DE STERRE* "De dienst der Genie is gelast met het bestudeeren der plans voor het bouwen van twee kazernen, bestemd voor de ruiterij en de artillerie van ons garnizoen, maar de kazernen zouden gebouwd worden op eenen grond nabij het plein van St-Denijs. Dit zou een groot verlies zijn voor onze stad en het is te hopen dat de regeering op dit besluit zal terugkeeren. De kazernen zouden daar gebouwd worden onder voorwendsel dat de grond in de stad te duur is en om de soldaten te verwijderen van zekere soort van herbergen welke zij nu al te veel bezoeken. Maar het spreekt van zelfs dat de bazen uit die herbergjes onmiddellijk zullen verhuizen en zichteSt-Denijs gaan vestigen. Dit kwaad zou dus geenszins verholpen worden; het zou zelfs nog verergeren aangezien het toezicht des zedelijkheid onmogelijk zou worden". Tot zover een artikel verschenen in de "Gazette vanGend" van 10 augustus 1898. Wat was er aan de hand? Het 4e Lansiers met zijn vijf eskadrons en het 1ste Artillerie met zijn tien bereden batterijen moesten samen de grote en de kleine kavaleriekazerne aan de Brusselse straat betrekken. Dit was een onmogelijke zaak, er was plaatsgebrek. De lansiers waren verplicht steeds enkele eskadrons af te delen in Oudenaarde en de kanonniers enkele batterijen naar Antwerpen. Om aan dit euvel te verhelpen zou men twee nieuwe kazernen bouwen ergens buiten de stad. De dienst der Militaire Gebouwen twijfelde nog tussen het oefenterrein op Gentbrugge en een stuk grond aan de Sterre. (1) *Het eerste artikel in deze reeks verscheen in "Ghendtsche Tydinghen" 1985. Nr. 4.
248
In november viel de beslissing; het zou de Sterre zijn. Vanzohaast dit bekend werd stuurden de inwoners van rond de oude kazernen een petitie aan het Schepencollege; "Mijne Heeren. De ondergeteekenden, allen inwoners der wijk St-Anna, nemen de eerbiedige vrijheid Uwe zorgvuldige aandacht te roepen op den gevaarlijken toestand waarmede een der belangrijkste wijken der stad is bedreigd door een besluit van het gouvernement. De kazernen gelegen in de Brusselsche straat, zullen binnen eenen zeer korten tijd, indien onze inlichtingen gegrond zijn, naar een buitendeel onzer stad overgebracht worden. De noodwendigheid van zulken maatregel is ver van bewezen te zijn en onder oogpunt van nering en tering zal deze verplaatsing eene onzeggelijke schade voor al de belastingschuldigen der wijk St-Anna berokkenen. Inderdaad heel het leven om zoo te zeggen van die wijk hangt af van de beweging voortgebracht door hetgeen in, aan en rond de kazernen gebeurt. Geheele deelen van straten zijn bewoond door lieden wier handel of nijverheid in rechtstreeksch verband staan met hetgeen afhangt van een samengeschaarde bevolking zoo talrijk als die der artillerie en ruiterijregimenten. Niet alleen zullen de belastingen door de wijk opgebracht erg verminderen en zondereenigen twijfel de inkomsten der stad doen afnemen, maar ook zullen de eigendommen door dezelfde redenen erg in waarde dalen en zoo de algemeenen rijkdom der stad verminderen. Moge Uwe hooge tusschenkomst voor gevolg hebben het ongelukkig besluit van het gouvernement te doen herroepen dan zult gij een invloedrijk deel der stad zijnen welstand behouden hebben en onder bestuurlijk oogpunt eenen klaarzienden en doeltreffenden maatregel uitgevoerd hebben". (2) De burgemeester en schepenen die de inkomsten in de stadskas reeds met enkele honderdduizenden zagen verminderen, stelden alles in het werk de kazernen in de stad te houden. Onder druk van enkele invloedrijke personen stelde de Minister van Oorlog in 1900 de bouwplannen uit. (3) Ondertussen waren de onteigeningen ingezet en de eerste percelen aangekocht. Aangezien het zogezegd ging om uitstel en om niemand aan gezichtsyerlies te laten lijden, gingen de vorderingen door. (Afb. 1) De prijs van de gronden, beschrijving en andere kosten inbegrepen bedroeg 751.000 frank. Tot nadere beslissing kon het terrein nu gebruikt worden als exercitieplein. Volgens de conventie van 30 juli 1902 mocht een "Boulevard Militaire" (nu Krijgslaan) worden aangelegd. De baan van 20 meter breed kwam gereed in 1904 en verbond de steenweg op Kortrijk met de Galgenlaan (nu Galglaan). Samen met de oude spoorbaan naar Kortrijk (nu De Pintelaan) was het oefenplein daarmede volledig afgebakend. Die toestand bleef bestaan tot begin 1910. Met de wereldtentoonstelling in het vooruitzicht (1913) legde de Nationale Regering beslag op het Sterreplein. Alle huizen, schuren, stallingen en serres die er nog stonden vielen nu onder de slopershamer. 249
GEVORDERDE GRONDEN AAN DE STERRE. VAN 1898 TOT 1904.
Datum
Eigenaar
Soort
OppervlaktePrijs Ha are ca
frank 49 5-12-1898 Wattcamps-Marie Swellen, tuinhuis, serres, tuin, 89.795 bouwer, Gent schuren landbouwgrond 2 35 60 32.500 5-12-1898 Van der Haeghen Hyacinth, Kortrijksestw. 156 28-12-1898 Mast de Maeght C, advokaat, landbouwgrond 12 95 60 175.000 Henegouwstr. 33 20-11-1899 Administratie Burgerlijke Hospices,landbouwgrond 1 72 20 37.884 Gent 30-12-1901 De Raedt, familie, Nederzwalm landbouwgrond 80 10 29.000 6- 4-1902 De Som er Evarist, tuinbouwer, landbouwgrond + 69 40 101.000 Gent serres 8- 6-1902 DeCockJules, tuinbouwer, landbouwgrond + 34 25 30.000 serres Merelbeke 8- 6-1902 Decoster Joseph landbouwgrond 1 3 25.750 18- 6-1902 Marchant Camille, groentenboer, landbouwgrond 23 70 9.400 Gent 18- 6-1902 Seny Alphonse, rechter uit Luik landbouwgrond 88 90 24.600 18- 6-1902 Van der Straeten, meubelfabrikant, huis, serres, tuin 25 20 22.500 Gent 12-11-1902 Baron Goethals voor familie huis, tuin, serres 2 43 10 101.000 13- 6-1903 Hutsebauten familie, landbouwers landbouwgrond met 88 42 45.776,64 hoeve landbouwgrond 9 22- 8-1904 Cnudde Theodorine wdw. De 59,96 Meulemeester, Gent Totaal Beschrijving en andere kosten Algemeen totaal
25
8 56 724.265,60frank 26.762,56 frank 751.028,16frank
Alle huizen, serres en schuren werden gesloopt voor de wereldtentoonstelling van 1913. In 1902 werd een groot stuk van het terrein afgenomen voor de aanleg van de boulevard Militaire (Krijgslaan). Na de afwerking van die laan in 1904 bleef nog 19 Ha 69 a 7 ca militair gebied over.
Afb. 1.
250
Afb. 2. Het Sterredomein ingenomen door de wereldtentoonstelling van 1913.
In de maanden die volgden rezen de tentoonstellingspaleizen uit de grond. Ook de in 1904 aangelegde "Boulevard Militaire" werd volledig overbouwd. (Afb. 2) Na de expositie nam het M.v.O. de kans waar enkele gebouwen aan te kopen. Zo naastte men o.a. de hoeve van het "modern dorp" en een hangar die op het sportplein stond. Men bracht er voertuigen van het Regionaal Voertuigenpark in onder. (4) Tijdens de bezetting, tussen eind 1914 en 1918, hielden de Duitsers er een paardendepoL 9200 m2 werden volgepoot met barakken, een schietstand en eep gaskamer. (5) (Afb. 3) Wanneer de Belgische troepen eind 1918 als overwinnaars terugkwamen, konden ze de bestaande accomodatie goed gebruiken. Het leger was in de vier jaren achter de IJzer gemoderniseerd en sterk gegroeid in materiaal. Er werden nog eens 3100 m2 volgebouwd met overal rond Gent gerecupereerde, Duitse barakken. Tussen 1920 en 1925 verving het M.v.O. alle houten constructies door degelijke stenen gebouwen; 1921 - Infirmerie en veeartsenijgebouwen aan De Pintelaan. - Garagenop de hoek Galglaan-De Pintelaan. - Gaskamer langs De Pintelaan. (5) - Benzineopslagplaats + latrinepaviljoen aan De Pintelaan. 251
Afb . 3. Het SterrepJein juist na de eerste wereldoorlog . (Verzameling A. Verbeke) .
- Gereedschapsmagazijnen + smidse aan De Pintelaan. - Werkhuis met bijgebouwen aan de Galglaan. 1922 - Schietstand met 2 banen aan De Pintelaan. - Munitiedepot langs De Pintelaan. 1923 - Sportstadium langs de Krijgslaan. - Hangaars voor voertuigen langs De Pintelaan De bouwwoede was zo groot dat er in 1926, toen alles klaar was , er maar 6 Ha restten voor oefeningen . (Afb. 4) In 1929 verminderde die oppervlakte nogmaals door de aanleg van een obstakelbaan langs de Krijgslaan en de Oudenaardsesteenweg. (6) Het Ministerie van Openbaar Onderwijs deed in 1934 een aanvraag om de Vlaamse Veterinairschool op het militair domein te mogen installeren . De poging liep spaak op brede generaalsborsten. Tijdens de tweede wereldoorlog gebruikten de Duitsers natuurlijk de hen , uit 1914-1918, welbekende plaats. Nadat de bezetters waren verjaagd kwamen de nieuw ingerichte Belgische eenheden het kazernecomplex terug bewonen . In 1948 lagen op de Sterre; het 34ste R.E.M.E ., (7) het Regionaal voertuigpark , de Veterinaire Infirmerie en enkele mobilisatiekernen (8) waaronder het 14e en 19e. De schietstand en het munitiedepot waren ook terug in gebruik . (9) Midden 1961 richtte professor Dr. P. Lambrechts , Rector van de Rijksuniversiteit van Gent zich tot P.W. Segers , Minister van Landsverdediging met de vraag de mogelijkheid te onderzoeken het ganse Sterredomein te verko 252
I
DE PI"'TEL./111"1
--:r~"TT"I~ -no..,-LY-::r_--,.--1 n--rl-c_CJ---.Cl
,...I
Cl IJ
CJ
0
Dp
M.JNIT"Ie Dê"PO'T"
0
~<"Hior$T"IIW.0
N
Ul
w
c
0
CJ~
~~,~~.:!..(•~..) J)E. 'STE"RR.t:
~ R""'-4.
Afb. 4. Het volgebouwde militairdomein.
r
Sree,.,we4 op l<oQ.rn_,ll(
~
5'Hif11L
'jJ7&J
pen om er universiteitsgebouwen op te bouwen. De minister gaf volgend antwoord; "Daar het mij aangenaam zou zijn aan uw wens tegemoet te komen, maar de belangen en het onroerend patrimonium van Landsverdediging niet mogen geschaad worden, meen ik dat we de zaak moeten onderzoeken met het oog op een ruiling van onroerende goederen". Vanaf dit moment werd een drukke briefwisseling gevoerd tussen het Ministerie van Landsverdediging, het Ministerie van Openbare Werken en de Gentse universiteit. Grond en gebouwenschattingen moesten worden vergeleken en goedgekeurd, plaatsen voor nieuwbouw rond Gent gezocht, plannen voor overgave en overname gemaakt enz. enz. Maandelijks kwamen de verschillende partijen samen om twistpunten te bespreken. Voor de nieuw op te richten gebouwen sprak men over terreinen aan het Rabot (oud station), ook over Staatseigendommen te Oostakker en Lochristi. Het 34ste R.E.M.E., dat ondertussen de 45e Ordonnancekompagnie genoemd werd en het 1e Voertuigenpark zou men inplanten tussen de ringvaart en het vliegplein van St-Denijs-Westrem. Van al deze voornemens kwam uiteindelijk niets terecht. Om de onderhouds- en verplaatsingskosten te drukken lagen er reeds plannen klaar om de algemene diensten van het leger samen te trekken in grote legerplaatsen zoals Leopoldsburg, Arlon, Peutie, Herentais e.a. Sneller dan men van de meeste overheidsdiensten zou verwachten kon het eerste gedeelte van het domein (fase I) reeds in 1961 aan de Rijkshogeschool worden overgegeven. Er brak een zwarte periode aan voor de cafĂŠhouders in de omgeving van de Sterre. Ze zagen hun soldaten-inkomstenbronnen een voor een verdwijnen. Ook voor de families van de meeste beroepsmilitairen was het een harde tijd. Het 1e voertuigenpark verdeelde men onder verschillende mobilisatiekernen over het ganse land. De M.K. 14 muteerde naar Namur in de kazerne Belgrade. M.K. 19 vond een plaats in de oude kazerne van Luik. Natuurlijk maakten ook de militairen de verplaatsing mee. Andere diensten werden afgeschaft en de bezetting overgeplaatst naar eenheden in Duitsland. Ondertussen ging de overgave aan de universiteit verder. Fase 11 in 1965 en de fasen Ill en IV samen in 1969. Voor de laatste fase was er een discussie over de schietstand die moest behouden blijven voor rijkswacht en politie en voor de enkele troepen en scholen die nog in de stad verbleven. Uiteindelijk zag de universiteit af van de sloping. Eveneens behield men enkele garagen en werksplaatsen langs de Galg- en De Pintelaan om er de onderhoudsdiensten van de rijksschool in onder te brengen. In 1972 konden dan de laatste overgangsdokumenten worden getekend. De schietstand wordt nu verhuurd aan enkele schuttersclubs en aan de stadspolitie. Het gehele Sterredomein is ingenomen door de Faculteit Wetenschappen. RogerVAN AERDE 254
NOTEN
(1) Gazette vanGend 8 oktober 1898; "Voor de nieuwe kazernen der artillerie en ruiterij heeft de minister nog geen besluit genomen. Men twijfelt nog tusschen het oefenplein te Gentbrugge eneenen grond langs den Kortrijksehen steenweg, nabij de Sterre". (2) Gazette van Gend 29 november 1898. (3) Gazette vanGend 25 januari 1900. (4) Ministerieel Rondschrijven van 5 en 9 december 1913. (5) Het gaat hier natuurlijk niet over een gaskamer zoals gebruikt in de concentratiekampen tijdens de 2e wereldoorlog. De kamer waarover sprake was een lokaal waarin men rekruten leerde om te gaan met een gasmasker. Ook paarden moesten de test ondergaan, daarvoor waren speciale paardegasmaskers ontworpen. Voor de oefening gebruikte men traangas. (6) Obstakelbaan; goed gekend door iedere man die zijn dienstplicht heeft vervuld. Bestaat uit een aangelegde piste waarop zich verschillende hindernissen bevinden die men alleen of in groep moet en ook kan overwinnen. (7) R.E.M.E.; Royal Electrical Mechanica! Engineers. De eerste jaren na de oorlog werden in het Belgisch leger de meeste diensteneenheden aangeduid met de Engelse benaming. Vanaf 1950 schakelde men langzaam over op Amerikaans materiaal en systeem en gebruikte ook terug de vooroorlogse Belgische aanduidingen. De R.E.M.E. Coy's werden Ordonn.ance kompagnieĂŤn. (8) Mobilisatiekern (M.K.); opslagplaats voor militair materiaal voor reserveeenheden. Deze magazijnen bevatten al het nodige, van stopnaalden over uniformen tot wapens en voertuigen, dat een eenheid nodig heeft om in geval van mobilisatie te worden ingericht en uitgerust. (9) De schietstand diende na 1944 ook een paar maal als executieoord. Terdoodveroordeelde collaborateurs werden er berecht.
INVENTAIRE ARCHĂ&#x2030;OLOGIQUE Op 23 october 1897 stelde Hermann Van Duyse (Conservator van het Oudheidkundig Museum), in de rubriek "Timmerwerken- Kloostervan de Geschoeide Carmelieten, Kuiperstraatje - XVIIe eeuw" in het Frans een fiche op over
DE TRAP VAN HET GEWEZEN KLOOSTER DER GESCHOEIDE CARMELIETEN Geplaatst in een afhankelijkheid van het gewezen klooster der Geschoeide Carmelieten in de Lange Steenstraat, palend aan het Museum voor Oud255
Foto Stadsarchief
heidkunde , verdient deze door de tijd scheefgetrokken trap vermeld te worden wegens zijn schilderachtig uitzicht. Alhoewel geplaatst in een veel ouder gebouw , gaat hij niet verder terug dan de eerstejaren van de XVIIe eeuw. Hij toont met welke openhartigheid de makers alle details van een timmerwerk tentoonspreidden , wetend dat hun werk er door aan karakter zou winnen en dat de rond het hout circulerende lucht het meest doeltreffend bewaringsmiddel is . Ongeveer om de tien treden is er een "palier" om moeheid te vermijden. De trapleuning is van een wel berekende breedte; de spijlen en de trappaal bezitten een goede vorm. Kortom, deze trap zonder esthetische pretenties is een werk dat aandacht verdient.
256
KANTTEKENINGEN BIJ GRAFMONUMENTEN VAN JULES VAN BIESBROECK Jr. (Vervolg) De derde socialistische strijder waarvoor Van Biesbroeck Jr. een grafmonument vervaardigde was de Gentenaar Jan Foucaert (49). Hij kwam uit een gezin met acht kinderen. Hij werd geboren op 20 mei 1850. Zijn vader Augustus-Carolus was schoenlapper in de Gentse Koepoortstraat 29 en zijn moeder heette Catharina Joanna De Vreese. Jan liep slechts enkele jaren school. In tegenstelling met zijn vijf broers, die zoals hun vader traditiegetrouw schoenmaker werden, werd hij op zijn veertiende wever bij Jozef de Hemptinne in de Keizer Karelstraat 31. Rond 1868 ging hij zich socialistisch opstellen en werd medeoprichter van het "Leesgezelschap der Wevers". Op 24 januari 1872 huwde hij met Emma Van Steenbrugh {18501931), continuwerkster in een vlasfabriek. Met haar zou hij zes kinderen hebben, waarvan er drie vroeg stierven. In 1877 werd hij bij de Hemptinne, na dertien jaar dienst, weggezonden om politieke redenen. Tot 1882 trachtte hij verder als wever aan de kost te komen. Maar op de "zwarte lijst" geplaatst, verhuisde hij over acht verschillende bedrijven, waar hij telkens om politieke motieven "den boek kreeg". Een record haalde hij bij Hooreman en Zoon, Munkbrug 18, waar hij na amper één werkuur weggezonden werd. Nadat hij op 12 februari 1882 in de katoenfabriek van F. Van Heuverswyn op de Visserij 30 werd afgedankt, begon hij een zaak van mereerie-artikelen in de Veerstraat 16. Toen de Maatschappij "Vooruit Nr. 1 "in 1883 de herberg "In Zacheus" in de St. Gillisstraat verliet voor het gebouw op de Garenmarkt 9, werd Jan Foucaert de eerste concierge. Hij bleef deze functie van portier tot 1888 waarnemen en schakelde dan voor meer gewin terug naar de handel over. In 1894 of 1895 verhuisde hij naar de Oostakkerstraat 226 en begon er een quinquailleriehandel. Tevens was hij marktkramer en straatventer in de omgeving van Gent. Met Anseele en Paul De Witte was hij de uitgever van het weekblad "De Volkswil". Hij was een van de medestichters en beheerders van de coöperatief "Vooruit Nr.l" in november 1880. De oprichting van deze samenwerkende maatschappij gebeurde immers met een lening van 2.000 frank afkomstig van de "Broederlijke Wevers" en Foucaert was de vertegenwoordiger van deze groep in de beheerraad. Als bestuurder en controleur was hij een zeer actieve spilfiguur in deze coöperatief. "De Volksalmanak" betitelde hem dan ook bij zijn afsterven als de "huismoeder" van "Vooruit". "Er is van hem gezegd dat hij over dag voor Vooruit werkte en er 's nachts van droomde. Dat zijn ware woorden. Altijd droeg hij een notaboekje of eene serie losse kaartjes op zich, waarop hij alle klachten of opmerkingen, die 257
hem gedaan werden zorgvuldig aanteekende. En aan den muur nevenszijn bed hing eene lei (schalie) en griffel. Wanneer hij den slaap niet kon vinden of 's nachts gewekt werd door de duizenden gedachten die in zijn geest woelden , hoefde hij maar zijne hand uit te steken , om 's morgens van de schalie te kunnen lezen hetgeen hem 's nachts had bezig gehouden " (50) . Dat hij een zuinige, strenge beheerder was , getuigt de anecdote dat bij de aanvraag van een nieuw potlood het oude stompje werd opgeĂŤist. En dat hij niet altijd een zachtzinnige "huismoeder" was , getuigt Paul De Witte. Hij typeert hem sarcastisch als: "een man .. . van geringe geestesontwikkeling en volslagen onbekend ... met de eerste regelen van tact en welgemanierdheid. Bij hem vergeleken, zou Beren tand, de Gevlekte Panter, of een
I
Afb . 17. Jan Foucaert op jongere leeftijd. (Foto A . Walgraef).
258
ander opperhoofd der Pawnees en Zoulous het figuur maken van eenen Europesehen aristokraat van de fijnste soort" (51). Gedurende jaren was hij de verantwoordelijke uitgever van socialistische brochures en van de krant "Vooruit". Hij incasseerde dan ook de veroordelingen en zag verschillende keren zijn meubels aangeslagen door de deurwaarder. In oktober 1896 werd hij met Anseele veroordeeld in de felbesproken loonkwestie van de "trensenmaaksters". In februari 1903 was hij medeoprichter van de produktiecoöperatie "De Vereenigde Wevers: Weversfabriek" en werd een van de vijf bestuurders, samen met Anseele, van wie de idee uitging, de wevers JanDeprezen Gustave Haeck en de brouwer Richard Berragan, beheerder van de coöperatief "De Zon". Acties en obligaties werden uitgegeven. Met de gelden werd de oude weverij Deprez in de Wollestraat aangekocht. Ze werd bedrijfsklaar in het najaar, en na enkele jaren winstgevend. Foucart wou deze kleinschalig houden, beperkt tot het cliënteel van de coöperatieven en verzette zich tevergeefs tegen de uitbreiding door Anseele nagestreefd (52). Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1884 te Gent, toen de socialisten voor het eerst opkwamen, was hij tesamen met Anseele, Beerblock en Van Gyseghem kandidaat en haalde 834 stemmen. In hetzelfde jaar werd hij door de katoendrukkerijen zonder succes voor de werkrechtersraad voorgedragen. In 1887 werd hij door de suikerraffineerders voor de pas opgerichte Werk- en Nijverheidsraden voorgedragen en was tegelijk kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezing. Hij haalde respectievelijk 749 en 536 stemmen. In 1889 nam hij deel aan het internationaal congres te Parijs, waar Eén Mei als feestdag van de arbeid uitgeroepen werd. In 1894 bekwam hij 10.561 voorkeurstemmen in de wetgevende verkiezingen. Bij het invoeren van de vertegenwoordiging van de minderheden in de gemeenteraden werd hij op 17 november 1895 plaatsvervanger op de lijst van de radico-socialisten en volgde op 6 december 1897 Edmond Van Beveren op, na diens overlijden. Bij dt: gemeenteraadsverkiezing van 15 oktober 1899 werd hij tot "werkdadig lid" verkozen en bij deze van 20 oktober 1907 kwam hij nog eens als plaatsvervanger uit de bus, liefst met 10.212 voorkeurstemmen. Bij het overlijden van Louis Bar volgde hij hem op en bleef gemeenteraadslid tot zijn dood, na een slepende rugkwaal op 30 april1910. De Eén Meifeesten werden omwille van zijn overlijden en begrafenis met een week verschoven. Hij werd in volle grond begraven op 5 mei 1910 op de Westerbegraafplaats. Tijdens de lijkstoet werd de speciaal door Jef Van der Meuten gecomponeerde" Doodmars Jan Foucaert" uitgevoerd en de treurzang "De onvermoeibare" werd onder begeleiding van de harmonie Vooruit gebracht door de Marx-en Nelliekring. 259
Afb. 18. Jan Foucaert op oudere leeftijd naar een foto van B. Jacobs & Co, fotograaf en schietspoelmaker, Oude Kalvermarkt 19 te Gent. (Foto A. Walgraef).
Na het toekennen van de concessie op 29 november van datzelfde jaar, werd Foucaert in de vroege morgen van 8 december ontgraven en overgebracht naar de kelder nr . 951. Zijn echtgenote werd op 15 juni 1931 bijgezet en de oudste zoon Gustaaf op 13 oktober 1953. Kleinzoon Jan Gustaaf verlengde op 17 november 1975 de concessie het laatst. Op 9 december 1910 werd het eenvoudige beeld , door Van Biesbraeek Jr. vervaardigd , op de zerk geplaatst . Zo was het graf klaar voor de jaarlijkse socialistische rouwbetoging , die twee dagen later plaats had . Een van de eerste artikelen geĂŻllustreerd met grote foto in " Vooruit" , was hieraan gewijd. Avanti schreef : "De dankbare werkers plaatsten op zijn grafstede een sober, maar heerlijk monument, dat rang neemt in de sculpturale kunst. Jul es Van Biesbraeek doet uit het kapiteel eener zuil een figuur verschijnen
260
N 0\ )->
. ..... Afb. 19. Grafmonument voor Jan Foucaert op het erepark van de Westerbegraafplaats. (Foto A. Walgraef).
Afb. 20. Detail van het grafmonument voor Jan Foucaert. (Foto A. Walgraef)
met den wijsvinger der rechterhand op de lippen; de plooien van het kleed, in de schacht gegrift, geven iets schimachtigs aan deze realisatie. Over de rolschelp een krans "Aan Jan Foucaert", in de schacht de treffende inschrijving: "Nu eerst rust hij!" herinnerend aan de rusteloozen levensloop van den pionier waarvan de samenwerking met erkentelijken eerbied blijft denken" (53). Wijsvinger zal wel een verschrijving voor middenvinger zijn. Het beeld werd gerealiseerd in fossielrijke blauwe steen en zou best een restauratiebeurt ondergaan. Het is ongesigneerd. Op een tweetrappige, afgeschuinde sokkel, draagt het bovenste deel de thans onleesbare tekst: "Wie trots der rijken macht, die 't volk verdrukt Voor's volksverheffing kloek bleef streven, Al heeft de wreede dood Hem ons ontrukt, Zijn strijdersbeeld zal eeuwig leven." (54). Jules van Biesbraeek Jr. schilderde ook een niet nader te dateren portret van Jan Foucaert, dat o.a. in de "Nijverheid- en Kunsttentoonstelling" te zien was in het feestlokaal Vooruit in de zomer van 1916. * * * Voor Charles Joseph Van Loo vervaardigde Van Biesbraeek Jr. een bronzen grafplaat. Deze kunstfotograaf en -schilder werd te Gent geboren op 20 maart 1846 als zoon van Franรงois Lievin (1817-1870) en Lucie Albertine Gilliet (1804-?). Zijn ouders woonden eerst in de Burgstraat, later in de Lange Violettenstraat "recht over St. Annakerk", nadien "recht over het Klein Begijnhof'. Vader Van Loo verdiende zijn brood als huis- en versierselschilder en had een handel van "alle slach van nieuwe en oude Boeken, als ook alle soorten van Printen en Beeldekens, Pennen, Papier en vele andere artikelen". Op het einde van zijn leven, sedert 1864, werd hij teven_s boekbinder. De bekende graveur Florimond Pierre Van Loo (1823-1901), die lange tijd in dezelfde straat woonde, was geen naaste bloedverwant (55). In 1861, het eerste jaar dat het systeem Dupuis gewijzigd werd, begon Van Loo academiestudies, die niet rimpelloos zouden verlopen. Hij was veertien jaar en van beroep schilder. De klas van de grondbeginselen sloeg hij over en begon bij J. Godinau de leergang Antiek Hoofd. Op de cursus Antiek Beeldbij Theodoor Canneel zette hij twee jaar en klom bij dezelfde naar Levend Model. Op 8 maart 1867 werd hij wegens berispelijk gedrag weggezonden. Maar in oktober was hij er terug en had blijkbaar zijn leven gebeterd : hij eindigde tweede. Het volgende academiejaar liet hij verstek gaan, maar werd in 1870 laureaat (56). Intussen dook hij als twintigjarige in de "Gentse Wegwijzer" op als lithograaf. Hij woonde toen bij zijn ouders. 262
Op 12 juni 1871 huwde hij met Matbilde Smet (1844-1928), die hem twee kinderen schonk, Gabrielle en Michel. Wanneer hij zich op de fotografie begon toe te leggen, is moeilijk te achterhalen. Hij was lid van de Gentse sectie van de in 1873 opgerichte "Association Beige de Photographie", maar trad niet op de voorgrond zoals een Amand Goderos, eerst advocaat en later rechterbij de Gentse rechtbank van eerste aanleg, G. De Vylder, bestuurder·van de beroepsschool, en Edmond Sacré, wellicht de meest befaamde Gentse fotograaf uit die tijd. Tijdens het leven van Van Loo organiseerde deze vereniging vijf exposities, nl. in 1889, 1892, 1895, 1899 en 1903. Hij nam aan de drie laatste deel, hoofdzakelijk met portretten en enkele scènes. In de kritiek werd hij geprezen omwille van zijn experimenten met nieuwe papiersoorten (platina, bromide, mimosa en antiek) en voor zijn produktiviteit (57). Sommige vonden het echte meesterwerken, andere waren van oordeel datzijn talent te ongelijk was (58). In februari 1888 verhuisde hij naar de Vlaanderenstraat 56 en begon naast de fotografie een handel in fotografische produkten en accessoirs, gekoppeld aan een speciaal inkaderatelier. Het volgend jaar liet hij zelfs een kleine brochure drukken bij zijn schoonbroer François Meyer, drukker en lithograaf afkomstig uit Charleroi, die enkele huizen verder woonde. Ze bevatte praktische raadgevingen voor zijn cliënteel : hoe poseren, hoe gekleed en gekapt, op welk ogenblik van de dag zich laten fotograferen, en dies meer (59). In 1891 nam hij zijn intrek in het huis nr. 74, huisnummer fout vermeld op zijn reclamefolders. Naar eigen zeggen behaalde hij gouden en zilveren medailles in diverse wedstrijden. In de beginfase legde hij zich toe op portretten (ook van overledenen) en op het fotograferen van kastelen, gebouwen en hovingen, schilderijen en mechanieken. Nadien ging zijn aandacht meer naar personen (kinderportrettep, huwelijken, soirées, banketten, vergaderingen). Hij kleurde die portretten. Hij was daarenboven een van de eerste die medaillons maakte. Rond 1890 ging hij er prat op in om het even welk weer te fotograferen en een paar jaar later ook 's avonds te kunnen werken dank zij een nieuwsoortig verlichtingsapparaat. Als zijn grote specialiteit zag hij het vervaardigen van met potlood getekende portretten van natuurlijke grootte en geschilderde portretten in olieverf op doek. Met deze werken nam hij sporadisch deel aan Gentse triënnales : in 1877 en 1883 telkens met een getekende portret, in 1895 met een olieverfportreL In 1882 was hij met vier werken vertegenwoordigd op de jaarlijkse Kersttentoonstelling van de "Cercle artistique et littéraire" in de 263
Afb. 21. Deel van een reclamefolder van Charles Van Loo. (Foto Bibliotheek
R.U.G.)
St. J ansvest. Zijn atelier was een ontmoetingsplaats voor kunstenaars (60). Hij overleed vrij jong, 57 jaar oud , op 26 februari 1904. Zijn weduwe en zijn zoon zetten de zaak verder. Deze laatste , eveneens kunstfotograaf en schilder-tekenaar, leidde een vrij bewogen leven , verbleef van 1929 tot 1936 te Nice, en overleed in zijn geboortestad in 1963. 264
De relatie tussen de families Van Loo en Van Biesbroeck waren zonder twijfel zeer vriendschappelijk. Charles was een jaar ouder dan Jules Sr.; Michel vier jaar jonger dan Jules Jr. Charles Van Loo en Vader Van Biesbroeck kenden elkaar uit de academietijd. Ze doorliepen, op enkele uitzonderingen na, van 1861 tot 1870 dezelfde jaren en cursussen. De carrière van Michel aan de academie was wel kort. In oktober 1890 begonnen in de cursus grondbeginselen bij Vader Van Biesbroeck, bleefhij er weldra weg wegens "te wensen latend gedrag en slechte leerzaamheid''. Jules Sr. was in de tachtigerjaren een geliefd portretschilder. Van Loo beoefende hetzelfde genre. Op het 32ste Gents salon waren ze beiden vertegenwoordigd; Van Loo toevallig met een "Portret van den heer V.B.++" ... In het najaar 1889 richtte Van Loo in zijn ruime magazijnen een schilderijententoonstelling in. Genodigden waren de Brusselaar August Musin (1852-1920) (of was het François ?), de Gentenaar Gustave Mattelé (18401918), een zekere Henriette Bonner, hoogstwaarschijnlijk verschrijving voor de Nederlandse, maar te Brussel gevestigde hoofdzakelijk kattenschilderes Henriette Ronoer (1821-1909), Vital Sterkx uit Lokeren, maar gedomicilieerd te Gent, Joseph VanSnick uit Moerbeke-Waas, Jules De Bleye (1846-1901) en Jules Van Biesbraeek Sr. De aanwezigheid van beide laatste verdient aandacht. Jules De Bleye was een academievriend van Van Loo. In de periode 18661870 volgde hij tesamen met Charles Van Loo en Jules Van Biesbraeek Sr. de leergang levend model. In 1870 maakte hij deel uit van de groep Internationalisten te Gent. De Van Biesbroecks zouden pas openlijk de rode kaart spelen sedert het begin van de negentigerjaren. In een bespreking van deze tentoonstelling in "Vooruit", waarschijnlijk door De Bleye zelf geschreven, wordt "Een appelken tegen den dorst" van De Bleye alle lof toegezwaaid. Van Biesbroecks werk kreeg volgende kritiek : "De wijsgeer van Biesbraeek is een zeer wel klassiek gestudeerd figuur dat ons, spijtig genoeg niet op Socrates of Solon denken doet maar doodeenvoudig op Goore, den ouden draaier van Vooruit. Waarom niet eens een Proletaar der 19e eeuw geschilderd ? Met het talent van het gehalte van J. Van Biesbraeek moet men geen onderwerp in het verleden zoeken. Vergeten we niet dat kunst de uitdrukking is der eeuw waarin wij leven" (61). Deze aanmaningen om de historieschilderkunst daar te laten en over te schakelen op meer realisme werden later voor de twee Van Biesbroecks herhaald, niet alleen door De Bleye, maar ook door andere critici zoals Albert Dutry en Karel M.J. Lybaert Jr. Blijkbaar met succes ! 265
Afb. 22. Linker vlaggemasthouder voor het huis Afb. 23. Rechter vlaggemasthouder voor het huis Van Loo door Jules Van Biesbraeek Jr. (Foto Van Loo. (Foto Biblioteca Apostolica Vaticana) Biblioteca Apostolica Vaticana).
Eind 19e eeuw vervaardigde Jules Van Biesbraeek Jr. twee grote decoratieve figuren als vlaggehouders voor de gevel van Van Loo's huis in de VlaanderenstraaL Ze zijn thans verdwenen, maar werden gelukkig foto grafisch bewaard (62). De Van Loos bezaten de gipsen maquette van "De Mastplanters", het in 1900 in brons gegoten beeld , dat Jules Jr. datzelfde jaar op de Brusselse Triënnale tentoongesteld had onder de titel" Staander-voetstuk voor vaan delstok of elektrische mast" , en dat in 1902 vóór het Museum geplaatst werd. (Uiteraard gaat het om twee en niet om drie personen, ongelooflijke 266
~;
-
.
Afb. 24 . Gedenkplaat door Jules Van Biesbraeek Jr. op het grafvan Charles Van Loo op het erepark van de Westerbegraafplaats . (Foto A. Walgraef)
vermelding in meer dan één gezaghebbende publikatie!) In 1905 gaf weduwe Van Loo de maquette in bewaring aan het Museum voor Schone Kunsten op aanvraag van de toenmalige conservator Maeterlinck. Daar de voorschriften bij het in depot geven niet nageleefd werden, verliep de terugvordering in 1908 niet rimpelaas (63). Het graf Van Loo bevindt zich op de Westerbegraafplaats, tegenover de Noordermuur, en draagt het nummer 750 . Op de groengrijs granieten deksteen, die rondom gevat is in een sokkel van ruwgekapt arduin, staat het opschrift in bronzen reliëfletters : ICI REPOSE LA FAMILLE I CHARLES VANLOOI MATHILDE VAN LOO - I SMET I GABRIELLE VANLOOI MICHELVAN LOO De tekst is misleidend , want de kelder bevat slechts drie personen . Gabrielle, in 1905 na haar huwelijk met Adolphe Marie Masy naar Antwerpen uitgeweken , werd hier nooit bijgezet. Achter de zerk staat in ruwgekapt arduin een naar links schuinverspringende stele met ingewerkte bronzen plaat. Ze toont in hoogreliëf de prachtige , karakteristieke kop van Vader Van Loo, in profiel naar rechts. Op de
267
achtergrond een van rechtsonder naar middenlinks verlopende olijftak. Op een banderol, die rechts vóór de tak en links eronder loopt, staat in sierlijke letters CH I VAN LOO, gescheiden door de figuur. Fernand Arnaudiés, die in 1931 te Algiers een monografie over Jules Van Biesbraeek Jr. publiceerde, gesteund op gegevens door de kunstenaar meegedeeld, gaf als vervaardigingsjaar 1910 op. De plaat zelfwerd door de kunstenaar niet gesigneerd of gedateerd (64). In 1909 stelde Van Biesbraeek Jr. op de 40ste Triënnale van Gent, naast een schilderij, ook een bronzen plaket tentoon. Nadere gegevens ontbreken. Ging het hier om de Van Looplaat, die 600 Fr geprijsd stond? Onderaan links draagt de plaat de inscriptie "Ch. Vindevogel, Fondeur". Het betreft de bronsgieter Charles Vindevogel. Dit is een bijzonder vroeg werk, daar Vindevagel pas in 1913 voor het eerst in de "Gentse Wegwijzer" verschijnt, om pas geregeld zijn "Fonderie de Cuivres d'Art, d'Or et d'Argent" vanaf 1920 te afficheren. Zijn firma zou later in de periode 19241926 voor Van Biesbroeck Jr. het Edmond Van Beverenmonument gieten. De concessie voor het graf werd in 1973 voor het laatst verlengd door Anastasie Viard, de nog in leven zijnde derde echtgenote van Michel Van Loo (65).
* * * Het grafmonument voor de familie Vermeuten is het laatste door Van Biesbroeck Jr. in België vervaardigd. Het bevindt zich op de Westerbegraafplaats, tegen de Noordermuur, op het nummer 456. De kelder bevat Theodoor Livinus Vermeulen (1823-1893), zijn echtgenote Matbilde Adelaïde Vanderschueren (1828-1894) en hun oudste zoon Jozef Polydoor (18521906), alledrie geboren en getogen te Gent. NaastJozeftelde het gezin nog één zoon Emiel en drie dochters, nl. Marie-Thérèse, Stéphanie en Clémence-Marie. Zowel vader als zoon hadden een schildersbedrijf gespecialiseerd in verfijnde salondecoratie. Ze voerden o.m. werken uit in de Vlaamse Academie. In tegenstelling met andere tijdgenoten-decorateurs voerden ze weinig of geen reclame. Moeder Vermeuten was strijkster. Het gezin was eerst gevestigd in de (Grote) Bellevuestraat 9. In 1894 verhuisde Jozef, wellicht na de dood van zijn moeder, naar de Holstraat 140 (66). Theodoor Vermeulen liep academie. Hij komt voor in het oudstbewaarde leerlingenregister in de K.A.S.K., nl. dat van het schooljaar 1845-1846. De tweeën twintigjarige, die toen nog in de Twaalf Kamerenstraat 64 woonde, volgde in het toenmalige stelsel Dupuis tegelijk de "Classe d'après l'Antique" en het "Modèle Vivant" bij professor-directeur Vanderhaen (67). Vermeldingen in latere registers ontbreken. Naast decorateur was hij tevens glas- en kunstschilder. In de "Gentse Wegwijzer" wordt hij pas in 1869,46 jaar oud, voor het eerst bij de kunste268
Afb . 25 . Theedoor Vermeuten en Mathilde Yanderschueren.
naars vermeld en dit voor het bloemengenre, specialiteit die in 1872 uitgebreid werd tot aquarellen. Tweemaal nam hij deel aan een Gents salon, telkens met een olieverf: in 1868 met een bloemstuk , in 1874 met een stilleven (68). De zoon Jozef doorliep de ganse tekencyclus van de Gentse Academie. Als veertienjarige scholier kwam hij in 1866 in de klas van de grondbeginselen bij Van der Plaetsen, verliet het jaar nadien de dagschool, hernam de klas der grondbeginselen en kwam langs de gebruikelijke weg "Antiek Hoofd" bij Godin au en "Antiek beeld" of "groot plaaster" in het "Levend Model" , beide gegeven door Theodoor Canneel . Het was gebruikelijk een studiejaar meerdere keren te hernemen om zich verder te bekwamen. Gedurende dertienjaar volgdeJozef ononderbroken deze laatste cursus. In 1880 werd hij bij elk van de drie wedstrijden primus. Hij was eveneens laureaat in de cursus anatomie en had uitstekend gepresteerd voor perspectief en kunstgeschiedenis. " C'est un jeune hom me actif, zélé et persévérant qui promet de faire de bonnes études s 'il est encouragé" , schreef de directie. Als aanmoediging ontving hij twee beurzen , respectievelijk 50 en 250 Fr. De drie volgende studiejaren werd hij niet meer
269
Afb. 26. Glasschildering door Theodoor Vermeulen.
geklasseerd, maar genoot in 1881 van een subsidie van 250 Fr en in 1883 van 150 Fr (69) . Wanneer hij in 1883 de academie verliet , werd hij in de " Wegwijzers" opgenomen in de rubriek kunstschilders "Bloemen en Genre". Hij was een van de medestichters van de "Kunstbond" op 1 oktober 1877. Deze bestond uit academieleerlingen van de drie hoogste jaren en uit oudleerlingen , en werd in 1884 (of 1886) ontbonden . Vermeuten was in deze organisatie met Albert Toefaert commissaris voor de schilderkunst en nam deel aan de jaarlijkse tentoonstellingen. Tevens zetelde hij vaak in het bestuur van de "Cercle artistique et littéraire" als een van de vijftien leden van de "Commission de ballotage" in de periode 1897-1906. Op de jaarlijkse Kersttentoonstellingen , die tot 1895 plaatsvonden, was hij herhaaldelijk vertegenwoordigd (1889-1892; 1895). Ook exposeerde hij op de Gentse triënnales van 1871 , ... Hij nam deel aan verschillende salons, vóór 1890 met groot interval. Zo exposeerde hij op de Gentse triënnales van 1871 , 1883 , 1892 , 1895 en 1899; de tentoonstellingen van de Gentse "Cercle des Beaux Arts" in 1882 en 1883; het Brusselse salon van 1893 ; de "Exposition Universelle des BeauxArts" te Antwerpen in 1894, de 9e triënnale te Namen in 1895 en het Luiks salon van 1896. In 1897 nam hij deel aan de eerste tentoonstelling van het "Kunstverbond der Vlaanderen " in de Skating-ring te Gent en aan de "Exposition d'Aquarelles , Pastels, Dessins, Gravures et Sculptures" te 270
Afb. 27 . JozefVermeulen. (Foto A. Walgraef)
Antwerpen. In 1899 tenslotte was hij eveneens vertegenwoordigd op de Provinciale Tentoonstelling van Oost-Vlaanderen te Gent (70). Hij werkte soms in olieverf, maar was voornamelijk een knap aquarellist. Vermoedelijk was hij geen lid van de "Société royale beige des aquarellistes". Eén enkele keer schilderde hij een landschap ; meestal beeldde hij figuren af. Zijn voornaamste werken zijn de aquarellen" Vermoeid", "Aan de studie" en "In vertrouwen" . Sommige waterverfschilderijen werden voor reproductie door gespecialiseerde firma's in Brussel (Lith. J .L. Gossart) en Duitsland aangekocht. Deze al te bescheiden kunstenaar , vandaag ten onrechte compleet vergeten , was bevriend met Armand Heins , GustaafVan Aise , Domien Van den Bossche en Jules Van Biesbraeek Sr. Hij was verzamelaar van oude en moderne schilderijen , decoratieve panelen , pastels , etsen , aquarellen , beeldhouwwerk , boeken en meubilair. Zijn
271
Afb. 28. Aquarel van Jozef Vermeulen.
Afb. 29. Aquarel van Jozef Vermeulen.
collectie werd eind 1910, enkele jaren na zijn dood, openbaar verkocht . Gegadigden uit al de buurlanden kwamen hiervoor opdagen. Hoogtepunten van de verkoop waren twee merkwaardige drukken. "Grandes Heures" gedrukt in 1512 door Sirnon Vostre te Parijs werd waarschijnlijk voor het Museum van Berlijn aangekocht voor 1.480 goudfrank (onkosten inbegrepen) en "Heures" in 1488 gedrukt door Jean Du Pré , het eerste Franse boek waarin gravures op metaal werden gebruikt , werd door de boekhandelaar C. Vyt uit de Nederkouter 13 aangekocht tegen 7.275 goudfrank, alles inbegrepen (71). Jozef Vermeuten komt voor op een houtskooltekening uit 1897 van FélixRaphael Metdepenninghen (1867-1937). Deze "Vereeniging van Kunstenaars" werd voor het eerst tentoongesteld in 1899 op de Oostvlaamse Provinciale Tentoonstelling en opnieuw geëxposeerd in 1900 te Parijs op de Internationale Wereldtentoonstelling in de Belgische afdeling van schone kunsten. Verroeuien is de derde figuur links op het achterplan, de kalende man met pijp. De tekening bevindt zich thans in het Museum voor Schone Kunsten te Gent en werd er in 1985 geëxposeerd in de tentoonstelling " Tekeningen , pastels en aquarellen uit eigen collectie", onder de naam "Het comité van de Plastische Sectie van de "Cercle Artistique " van Gent" (72). 272
Afb. 30. Houtskooltekening van Felix Metdepenninghen naar een afbeelding uit de cataloog van de " Exposition Universe/Je Internationale" te Parijs in 1900. De figuren van links naar rechts zouden zijn : een onbekende , de nijveraar-schilder Eugène Dopchie, Jozef Vermeulen, de handelaar-amateurschilder Jean Van Canegem, Edward Roelandt , chirurg Hector Leboucq , kunstschilder Georges Van de Walle alias "Cies de Kalle", Jean Del vin , Albert Toefaert , en aan de muur het zelfportret van Felix Metdepenninghen. (Foto A. Walgraef)
JozefVermeulen overleed vrij jong op 10 oktober 1906 aan de gevolgen van een fleuris. Zijn broer Emiel (1858-1917) , eveneens decoratieschilder , die met hem samenwerkte, zette het bedrijf verder, eerst in de Holstraat 140 , later in de Saliestraat 46. Jules Van Biesbraeek Sr. was ongeveer een leeftijdsgenoot. Vier jaar ouder dan Vermeulen kenden ze elkaar aan de academie, eerst als leerlingen bij Canneel in het jaar 1871-72 , later na 1879 toen Vader Van Biesbraeek leraar was en Vermeulen verder cursus liep. Politiek waren er geen bindingen. De grafconcessie dateert van 2 oktober 1894 en werd nadien niet meer verlengd (73). De zerk , een arduinen plaat, draagtdeingebeitelde tekst: HIER RUSTEN I THEODOOR VERMEULEN I 1823-1893 I MATBILDE VANDERSCHUEREN I 1828-1894 I HUN ZOON I JOZEF VERMEULEN I KUNSTSCHILDER I 1852 - 1906. De steenkapper beitelde eerst de naam Jozef metS en corrigeerde onhandig. Achter de zerk verrijst een rechthoekige arduinen sokkel met onderaan rechts ingebeiteld de ongeïdentificeerde namen G. Van Lancker en A . Ondereet , met hierin een niet gesigneerd bronzen hoogreliëf, dat drie 273
Afb . 31. Grafmonument door Jules Van Biesbraeek Jr. voor de familie Vermeulen op het erepark van de Westerbegraafplaats. (Foto A. Walgraef)
dodenmaskers draagt elk in een olijfkrans, van links naar rechts : Theodoor, Jozef en Mathilde. Het blok dient als voetstuk voor een ongesigneerd bronzen beeld in romantisch-realistische stijl. Een geknielde treurende vrouw in een fijn geplooid gewaad, de rug naar de toeschouwer gekeerd en het hoofd naar beneden gericht, steunt met beide handen tegen een korte arduinen stele met afgeronde top, waarop een feniks in reliĂŤf prijkt (74) . Naast het beeld links, rankende klimop in het arduin gebeiteld. Bij de gevechten aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in september 274
Afb. 32. "En Souvenir" in gips zoals door Charles De Wilde, Burgstraat 91 Gent , gefotografeerd in het eresalon van de Belgische afdeling van de Gentse Wereldtentoonstelling in 1913. (Foto Stadsarchief van Gent)
1944 werden de arm van de vrouwenfiguur en het dodenmasker van Jozef beschadigd en scheurde de arduinen plaat. Jules Van Biesbraeek Jr. dateerde het beeld in de studie van ArnaudiĂŠs als 275
vervaardigd in 1910. Als materie gaf hij steen op, wat blijkbaar een vergissing is (75). Het beeld werd tentoongesteld in het eresalon van de Belgische afdeling op de Gentse Wereldtentoonstelling van 1913. De sokkel droeg toen de inscriptie "en Souvenir". Het gips werd afgebeeld in het "Album Jules Van Biesbroeck", een ongedateerd fotoalbum rond 1913 uitgegeven, jaar waarin Van Biesbroeck Jr. naar Bordighera aan de Ligurische kust uitweek en waarhij jarenlang zou verblijven. Vader Anseele had het in zijn voorwoord over "eene vrouw in volle smart op een grafneergezonken". Gustaaf Drèze beeldde het eveneens af in zijn "Livre d'or de l'exposition universelle et internationale de Gand 1913" (76). Beeld en hoogreliëf werden hoogstwaarschijnlijk door de jongste zuster van Jozef, Clémence-Marie (1861-1921), vóór haar geestesziekte, die zich in augustus 1909 declareerde besteld. Deze onderwijzeres in de Stadsschool 18 in de Geitestraat had een enorme bewondering voor haar broer. Jules Van Biesbraeek Jr. zou eveneens een borstbeeld van Theodoor Vermeuien in terracotta vervaardigd hebben. Dit beeld werd niet bewaard.
NOTEN (49) Gustaaf FOUCAERT, achterkleinzoon van Jan, deelde talrijke genealogische gegevens en anecdotes mee, samengezocht door zijn vader Oscar. "Vooruit", o.a. 07.05.1910; 09.12.1910; 13.12.1910. Louis HERTRAND, Op. Cit., deel 2, p. 63-64. A V ANTI Op.Cit., tweede druk, deel 2, p. 15, 82,220,332-333. "Dubbele Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost-Vlaanderen", diverse jaargangen. (50) "Volksalmanak Vooruit voor Noord en Zuid Nederland'', 1911, 31ste jg., Gent, 1910, p. 41-42. (51) Paul DE WITTE "De Geschiedenis van Vooruit en de Gentsche Socialistische Werkersbeweging sedert 1870", Gent, 1898, p. 280-281. (52) A V ANTI Op. Cit., eerste uitgave, p. 652-655. "Annexes au Moniteur Beige de 1903", Acte 729, p. 714-716. (53) A V ANTI Op. Cit., tweede uitgave, p. 333. (54) "Vooruit", 27.12.1910. (55) Genealogische gegevens werden meegedeeld door Jacques DE VRIENDT. Hij publiceerde over de familie Van Loo een bijdrage in de" Vlaamse Stam", jg. 1978, nr. 3- 4, maart- april, p. 129- 144. André VERBEKE verstrekte eveneens nuttige gegevens. "Dubbele Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost- Vlaanderen", diverse jaargangen. (56) Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Gent, Archieflll, nrs. 19 tot 27. (57) R.U.G. "Vliegende Bladen", 11, P. 44, 47,48 en 49; lil, P. 12. (58)"Journal de Gand'', 10.06.1895. "Bulletin de l'Association beige de Photographie", juli 1895, p. 463.
276
(59) (60) (61) (62) (63) (64) (65) (66)
(67) (68) (69) (70) (71)
(72) (73) (74) (75) (76)
R.U.G. "Vliegende Bladen", I, P. 25; II, P. 45. "Gazette van Gent" 29.12.1882; 29.02.1904; diverse saloncatalogi. "Vooruit", 02.11.1889. Vittorio PICA "Artisti contemporanei: Jules Van Biesbroeck" in "Emporium", vol. 19, nr. 112, april1904, p. 249-264. · Museum voor Schone Kunsten, Gent, Documentatiemap Ju/es Van Biesbraeek (Brieven), 17.10.1908; 07.12.1908; 03.03.1909. Femand ARNAUDIES, "J. van Biesbroeck, peintre et sculpteur", Algiers, 1931, p. XXVI. Meegedeeld door A. COLLE, Hoofd van de 6e Directie van de Stad Gent, Begraafplaatsen en Lijkenvervoer. Gegevens werden meegedeeld door Mevr. POPPE- PETITJEAN en Dhr. Emiel VERMEULEN. "Dubbele Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost-Vlaanderen", diverse jaargangen. Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, Gent, Archief lil, 3. Diverse saloncatalogen. Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, Gent, Archief II, C, 15, 19, 26, 29, 37, 45, 51, 53, 121, 124, 144, 153, 158, 162, 163 en 168; III, 25 t.e.m. 41. Diverse saloncatalogen. Tevens kunstbesprekingen, vnl. in "Journal de Gand'' en "Gazette van Gent". "Gazette van Gent", 30.12.1910. Verkoopsacte; vroegere studie van notaris NOWE, Rue de la Vallée 56 te Gent en notaris TROCH te Asper; thans berustend bij notaris Mark DE GROO, Groot-Brittaniëlaan 102 Gent, en bij notaris Freddy VANDERCRUYSSEN, Clarissenstraat 36 Gent. Uitgerekend in huidige waarde (eind 1984) zou men kunnen stellen dat op grond van de goudprijs 1 Fr 1910 = 193,5 Fr thans; op grond van de kleinhandelsprijzen 1 Fr 1910 = 134,5 Fr thans. Opgeld inbegrepen zou dit voor het werk van Vostre 199.060 à 286.380 Fr maken; voor Du Pré 978.487,5 à 1.407.712,5 Fr. Museum voor Schone Kunsten, "Tekeningen, pastels en aquarellen uit eigen collectie", Gent, 1985, p. 105-106, nr. 147. Meegedeeld door A. COLLE, Hoofd van de 6e Directie van de Stad Gent, Begraafplaatsen en Lijkenvervoer. A. CAPITEYN & J. DECA VELE, Op.Cit., p. 114. Femand ARNAUDIES, Op.Cit., p.XXVI. "Album Jules Van Biesbroeck", met voorwoord van E. ANSEELE, Gent, s.d. Gustaaf DREZE "Livre d'or de l'exposition universelle et internationale de Gand 1913", Gent, 1913, p. 192, afb. 35.
André DESPRETZ
277
ONZE GENTSE KEUKENRUBRIEK (Slot) Mossels gebakken in de pan
Men droogt de mossels in een fijn doek en wentelt ze daarna in de bloem of in een licht deeg , dan worden ze in de boter gebakken in een braadpan en met peterselie versierd opgediend met geboterde dubbele sneetjes brood overhoeks in twee gesneden. Oude Keukenpiet opende opnieuw de mond en scheen de grap te willen verder doordringen maar de blikken van Tante Mele werden zo onheilspellend dat hij vlug veranderde en aankondigde. Mossels "à la marinière
Men maakt de mossels gereed zoals wij het bij gekookte mosselen opgaven. Wanneer zij open zijn en geschud haalt men ze uit de schelpen . De uitgedane mossels laat men nu een twintig minuten stoven. Men neemt nu anderzijds eerst 10 grammen sjalotten en voegt er een gehakte peterseliewortel evenals 50 gram boter en twee deciliter witte wijn aan toe. Bij al die ingrediënten, die men door een teems heeft gestoken wordt nu een saus gevoegd, samengesteld uit 50 gram boter en 50 gram bloem aangelongen met twee deciliter mosselsap; ook peper en zout worden toegevoegd. De ganse bereiding wordt nu als slaande met de eierklopper in de kook gebracht en men laat die een paar keer opkomen ; opzij van het vuur gezet voegt men er nog het sap van een citroen bij. Nu giet men de mossels in de saus waarna het geheel in een diepe schotel wordt geplaatst , met gehakte peterselie wordt bedekt om zo warm mogelijk opgediend te worden . Mossels "à la Poulette"
Mossels • à la marinière.
De mossels zijn weer in een kastrol zover gaar gekomen dat zij opengegaan zijn. Men neemt nu van iedere mossel een halve schelp af en legt die naast elkaar op een schotel. Met een kluitje boter, een snuifje bloem , een weinig mosselsap , dit alles gebonden met enkele eierdooiers en een scheutje azijn mitsgaders gehakte peterselie , maakt men een speciale saus die men over de in de schotel gerangschikte mossels giet. Even in de oven laten opwarmen en opdienen.
278
Mossels • pat~aé&s •
Mossels met fijne kruiden Zoals reeds aangegeven, kookt men de mossels , doet ze vervolgens in een kastrol met een stuk boter, een snuiffijne kruiden en peper , schudt ze even op en laat ze doorkoke n . Men kan ze ook eerst bakken na ze in een dunne deeg gewenteld te hebben . Men dient op met een Becha mel sa us.
Gefruite mossels Men neemt 150 à 200 gereedgemaakte gekookte mossel s uit de schelp gedaan. Men draait ze in de geraspte beschuit waarbij men 75 gram geraspte Gruyère heeft gevoegd . Men bakt nu de mossels in ee n pan voorzien van een mengsel van 50 gram boter en 50 gram vet. Men voegt er peper en zout bij , rangeert ze op een schotel, overdekt ze met gehakte peterse lie en dient warm op. Braere Aloïs die middelerwijl stil was binnengekomen vroeg plots aan zijn schoonbroer : "En hoe bereidt gij moules parquées of geparkeerde mossels? Keukenpiet trok zijn schouders op, keek eventjes misprijzend naar Aloïs en zei toen smalend : worden niet bereid maar gereedgemaakt door ze kun dig te openen, voorzichtig zodat zij van beide zijden kunnen losgemaakt worden en in een halve schelp kunnen worden op elkaar gebracht. De halve schelpen worden nu ( ± dertien à vijftien in getal) rond een bord gerangschikt met stukjes citroen. Op tafel dient men een molentje te plaatsen met grove peperkorrels gevuld . Zij worden met geboterde sneetjes brood opgediend. Er mo et echter worden opge merkt dat men daarvoor de zeer grote mossels gebruikt die dan ook oestermossels worden genoemd. Hi erop begon ons Moetje te lachen. " Weet gij het nog " zo vroeg zij aan Tante Mele " als wij gingen werken bij Mevrouw van ' t Kasteel, hoe daar een al reeds oudere hulp was die hoorde spreken van oesters die op tafel 279
zouden komen en die de opmerking maa kte : Oh ja , MevrĂŞwe, oesters da ken ik , die moeten wreed lang koken ! ' t Goede mens was van Philippine en verwarde oesters met oestermossels . En de jonge heer van 't Kasteel die aanwezig was , zei flegmatiek : "Ja , Irma , men kan zien dat ze gereed zijn als de schelpen beginnen te smelten !" . Het woord oesters bracht ook nog een lichte discussie teweeg. Tante Mele opperde het idee dat men even ook over oesters moest spreken maar oud Moetje merkte op dat oesters toch nooit een Gents Volksgerecht geweest waren. Tante Mele beweerde dan dat de tijden veel veranderd waren en dat de Gentse bevolking veel zaken had leren eten en at die vroeger nooit in haar bereik geweest waren. Oesters Oude Keukenpiet vertelde dan maar dat oesters meestal rauw geĂŤten werden nadat zij voorzichtig opengedaan en op een speciaal bord geserveerd worden met een speciaal oestervorkje losgemaakt nadat zij , net als de geparkeerde mossels, met citroen en peper waren bewerkt ! Hier ook komen geboterde sneetjes brood bij te pas. Binnenin vertonen de oesters jaarkringen , door de kenners zero's genoemd . Het aantal dezer zero's bepaalt de stijgende waarde dezer schelpdieren. Weer ging Oud Moetje aan 't lachen; blijkbaar herleefde zij oude herinneringen. "Weet gij 't nog" zei ze tot Tante Mele "die familie van de notaris waar niemand vis lustte uitgezonderd mossels en paling , die dan nog heel speciaal werden aangeduid , zodat de vrijdag de keus altijd liep tussen posseis en maoling !" . Maar Oude Keukenpiet was reeds aan 't dicteren : Koude saus voor Oesters In plaats van peper en citroen kan men de rauwe oesters ook bedekken met een speciale saus gemaakt van zeer fijn gehakte sjalotten gemengd met aZIJn en peper. Gebraden Oesters Men gebruikt daarvoor grote oesters. Men opent die , legt op elk een stukje boter bewerkt met peterselie en specerijen en men steekt ze in de oven. Als zij beginnen te braden dient men ze op, geschikt op een schotel. Men
280
kan ze ook rauw uit hun schelpen nemen en al te samen in hun sap laten. Men schudt ze even op gewarmd in een kastrol na toevoeging van een kluitje boter, peterselie, grove peper en citroensap maar laat het geheel niet in de kook komen. In de schoongekuiste schelpen legt men vier oesters in elke schelp met het nodige vocht, steekt ze even in de oven en dient warm op. Oesters in de schelpen Men zou ook nog een veel ingewikkelder manier van in de oven warm bereide oesters kunnen opgeven, zei de plots vermoeide Keukenpiet, maar oesters worden door de kenners liefst rauw geëten en daarmee is 't voor vandaag uit.
R.V.
NASCHRIFT De recepten voor oesterbereidingen waren de laatsten die neergepend werden door Richard Vankenhove. Zij verschenen, zoals reeds werd gezegd in de inleiding bij deze artikelenreeks ("Ghendtsche Tydinghen- 1982- No 3p. 142), in het Mei-Juni-nummer van "Palmarès" in 1967. Op 23 juni 1967 overleed Richard Vankenhove zodat er geen gevolg meer kwam op zijn indertijd, en ook nu nog, zeer "gesmaakte" artikelenreeks. Voelde hij het aankomen toen hij in zijn laatste zin schreef over "de plots vermoeide Keukenpiet" ? En wie was Keukenpiet anders dan de schrijver zelf? Tenslotte bedanken wij nogmaals Mevrouw Penen, verantwoordelijke uitgeefster van "Palmarès", voor de verleende toelating betreffende de overname van artikelen en tekeningen, alsmede Mevrouw Nadia Hublé-Vankenhove voor haar toestemming tot publicatie van deze artikelenreeks van wijlen haar vader. De even pittige tekeningen waren van de hand van François Zenner, alias "faf'. André VERBEKE
281
DE GESCIDEDENIS VAN DE VYT-BORLUUTFUNDATIE EN HET LAM GODS (Vervolg) 1500(omstreeks). Een vrije kopie naar Adam en Eva van het Gentse retabel werd door M.J. Friedländer (noot 116, blz. 109; 139, nr. 133) in de verzameling Thomée te Altena aangestipt. De auteur plaatst deze panelen op het aktief van de Antwerpse Meester van Frankfort. Kanunnik Van der Gheyn toonde aan dat de God-de-Vader figuur in de Gentse schilderkunst nagevolgd werd (218). Twee getekende kopieën van de Adam- en Evapanelen worden bewaard in het Louvre te Parijs (noot 2d). Gelijkaardige tekeningen waarschijnlijk van de hand van een Duits meester bevinden zich in de universiteitsbibliotheek te Erlangen (219). Tolnay (219A) merkt op dat de baret van de jonge vrouw naast de Heilige op Jeroen Bosch' drieluik met de bekoring van St.-Hieronymus (Lissabon, Museu Nacional de Arte) (±1505-6) teruggaat op het hoofddeksel van de sybille van Erythrea op de buitenluiken. Bosch hing aan dit hoofddeksel een krans van twijgjes, allusie op het vermaak. Een gelijkaardige hoed treffen we aan op het hoofd van een waarzegster, die Bosch schilderde op zijn Hooiwagen (Madrid, Prado) (±1500-02). Waarschijnlijk zijn deze baretten geschilderd naar authentieke stukken. De sibylle van het Lam Gods draagt dus een hoofddeksel van een zigeunerin, die ook de toekomst kon voorspellen. Volgens Von Baldass (219B) zijn de stadsgezichten van de "St.-Bavo" (Wenen, Akademie der bildenden Künste) (±1507) en de "Ecce Homo" (Frankfort, Städelsches Kunstinstitut) (1480-5), beide werken van Bosch, moeilijk denkbaar zonder het uitkijkje door het venster op de buitenluiken van het Lam Gods. Dezelfde auteur merkt verder op dat het landschap bij Bosch verwant is aan dat op het Gentse retabel en de Madonna met kanselier Rolin (Parijs, Louvre). Merken we op dat de Frankfortse "Ecce Homo", samen met twee zijluiken van een "Laatste Oordeel" (?) voorstellende "De dood van de rechtschapene" en "De dood van de goddeloze" kopieën naar Bosch door Henri met de Bles(?), zich in de verzameling Maeterlinck te Gent t.e.m. de eerste wereldoorlog bevonden. De ruiters achteraan het· middenpaneel van de Hooiwagentriptiek herinneren aan het gestolen paneel, maar gaan eigenlijk terug op een eyckiaanse "Kruisdraging" (cfr. noot 131i). 1507. In de inventaris van 1507 wordt in de Vytkapel een "capittelstoc" ( = cantorstaf) vermeld (noot 210C). 1510 (omstreeks). In het Breviarium Grimani en het Getijdenboek van lsabella van Castilië, verlucht door de Gentenaars Gerard Horenbout en Sirnon Bening, zien we duidelijk ontleningen aan het retabel (noot 218).
282
Detail uit het midden paneel. "Het hemels Jeruzalem ".
283
Uit dezelfde periode dateert de getekende kopie naar de engel van de Annunciatie op de buitenluiken die thans berust in het Kupferstichkabinett van de Staatliche Museen te Berlijn (noot 9a). Een "Annunciatie" in de Galleria della Sicilia te Palermo herinnert aan de voorstelling op het Lam Gods retabel (219C). 1513-1528. Op een miniatuur toegeschreven aan Jan Gossaert in het Prado te Madrid herkennen we duidelijk de drie middenste figuren van het Gentse altaar (220). Halen we hier tevens aan dat Joos van Cleve's Eva op het paneel van de eerste zondaars (Parijs, Louvre) deze van de Gentse polyptiek voor ogen roept. 1517, augustus. Kardinaal Loctewijk van Aragon bracht een bezoek aan het Lam Gods. Zijn secretaris Antonio de Beatis maakte daarvan een reisverslag. Over het Lam Gods vermeldt hij dat het werk begonnen was door een meester van "Magna Alta" (Limburg was een provincie van Duitsland), genaamdRobertoen voltooid werd door zijn broer die ook een groot meester was en dit omdat de meester stierf, dit is duidelijk een zinspeling op het kwatrijn. Het viel hem op dat het retabel zeer goed geconserveerd werd hoewel het bijna 100 jaar oud was (221). 1521, april10. Tijdens zijn bezoek aan het Lam Gods noemde Atbrecht Dürer het "eine überköstliche, hochverständige Malerei" en vooral de naaktfiguren, de Maagd en God vond hij fascinerend (222). 1529-1530. Voor de eerste maal wordt het bezoekersgeld geregistreerd in de ontvangsten van de Oude Fabriek, doch reeds in een post van 1435 wordt vermeld dat de geestelijkheid "dlast van den voorsereven dienste verminderdde door de gheconstelijke annamen. Bezoekers staken hun bijdragen voor de Joos Vyts tafele te toogbene dwelc es ghegadert in een busse". Deze kopieën uit 1564 werden overgeschreven tot 1532. Blijkbaar werd het retabel op een min of meer georganiseerde manier getoond, wat gelet op zijn samenstelling als polyptiek met individuele bewegende luiken, wel een omslachtig werk moet geweest zijn, in tegenstelling tot de huidige vorm waarbij het retabel het karakter heeft gekregen van een triptiek (223). De vermelding van Marcus van Vaernewijck (cfr. 1562) "so constich van ingiene" zou er mogelijks kunnen op wijzen dat een vernuftig mechanisme aangebracht was om de articulatie van de zijluiken voornamelijk de bovenste te bedienen. 1530-1531. In tegenstelling tot het vorig jaar waarbij men maar boven de Vs. Xg. ontvangen had (en waarbij de ontfangere Xiii s.g. kreeg), had men
284
boven de 12 s.g. gekregen van de bezoekers, waarvan ii lb.x s.g. naar de ontfanghere ging (noot 6b). 1532. Marcus van Vaernewijck vermeldt dat hij Hubert's rechterarmbeen een lange tijd heeft weten prijken in een beenbeugel op het kerkhofvan St.Jan, doch deze was reeds verdwenen in 1560-1565. Meestal aanvaardt men dat het graf tijdens een zgn. eeuwfeest werd opengebroken en dat men dan de opperarm tentoonstelde op het kerkhof. Alhoewel niets erop wijst dat deze herdenking doorging, merken we op dat deze gruwelijke tradities tot heden in stand bleven (Rubensjaar). De aantekeningen betreffende het tonen van het retabel ontbreken in de rekening van de Oude Fabriek vanaf 1532 tot 1548. 1535 (omstreeks). De Portugese schilder Vasco Fernandes (1480-1543) inspireerde zich op God-de-Almachtige van het Gentse retabel voor het schilderen van zijn H. Petrus (Viseu, Museum) (223A).
Rudy VAN ELSLANDE ('t Vervolgt)
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Als we ons niet vergissen is Alfons Van Werveke één van de vele verdienstelijke Gentenaars die hier nog steeds wachten op een straatnaam. Geschiedkundige, medestichter van de "Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent", Conservator van het Oudheidkundig Museum, Adjunct-Stadsarchivaris, Lid van de Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten, zou hij vele jaren een onafgebroken strijd voeren voor de bescherming van ons kunstpatrimonium. Gedurende 27 jaar schreef hij artikels in dit verband in het Gents weekblad "Het Volksbelang". Idealist als hij was, zou hij gedurende meer dan 10 jaar, zonder de minste vergoeding, 4 kranten een wekelijkse oudheidkundige kroniek bezorgen, namelijk "Het Laatste Nieuws", "De Gazette van Gent", de "Vooruit" en "La Flandre Libérale". Dezen die zich de moeite willen getroosten zullen misschien na lang zoeken een van deze kostbare stukjes terugvinden in de een of andere bibliotheek. Als voorbeeld publiceren wij er hier één van over de
285
ADELLIJKE FAMILIES Hun levenswijze in de XVIIIe eeuw. Een buitenkans Dit is een bladzijde uit de geschiedenis van "een Gentsch huis en van zijn bewoners van de XVIe tot de XIXe eeuw". Er is spraak namelijk van het heerenhuis op den hoek van den Zandberg en de Hoogpoort, waar nu het Ooglijdersgesticht is gevestigd. Wij hebben de buitengewone kans gehad nopens den bouw en de hervormingen, de versiering en de meubileering van dit schoone huis, zoowel als nopens de personen, die het hebben bewoond, allerhande wetenswaardigheden te vinden. Niet alleen het stadsarchief en dat van den Raad van Vlaanderen, maar ook familiepapieren hebben ons materiaal geleverd. Tot zelfs bij Victor Hugo hebben wij bijzonderheden aangetroffen, die van elders volkomen onbekend waren. Alexander August van den Meersche, heer van Bareldonk, enz. en zijn familie had op 24 September 1738 een de Lichtervelde gehuwd. Het jonge paar woonde eerst bij de ouders, de heer en mevrouw Jan-Baptist van de Meersche, die in 1736 het hooger vermeld huis had gekocht, maar dat toen alleen bestond uit den linker vleugel, van de poort tot den Zandberg. Op 1 Oktober 1738, als de eigenaar, door den bouw van den rechtervleugel, het huis ging vergrooten, ging het jonge paar op zich zelf wonen in de Savaanstraat. In 1742 verhuisde het naar St.-Michielsparochie. Ten jare 1751 vinden we het eindelijk in het heerenhuis op den hoek van den Zandberg, dat op vorstelijke manier werd veranderd volgens de mode van den tijd, namelijk in Louis XV-stijl. 't Is dan dat, door de beste Gentsche kunstenaars, de trapzaal werd gemaakt, de schoonste, die wij ooit hebben gezien, en die nog bestaat. In de bibliotheek van de Gentsche hoogeschool bewaart men twee handboeken : 1o Memorie van de uitgaven gedaan van 1 Augustus 1728 tot 1755; 2° Uitgaven gedaan voor de meubelen, het linnen, de kleederen en dergelijke. Het eerste boek, met bijzondere zorg gehouden door mevrouw, heeft ons de inlichtingen verschaft die wij hier samenvatten. De echtgenooten hebben acht of negen kinderen gehad, ten minste drie zoons en vier dochters. "Na mijn eerste kinderbed, schrijft mevrouw, heeft men één "ducaat aan den pastoor gegeven, een carambole aan den koster, 77 stuivers bij de offerande, in den bidstoel? stuivers en 18 stuivers voor de kaars .• Opvoeding der kinderen Nopens de oudste dochter vooral hebben wij inlichtingen. "Thereseken heeft haar eerste les in het alphabet gehad in 1742 van een meesteres, die haar te huis is komen onderwijzen tegen 7 shillingen per maand. Voorschot
286
aan de meesteres f0-4-8; betaald voor 7 maanden les f 2-9-0" Na de 7 maand kende het kind het alphabet. Oh ! die degelijke methode ! In 1743 vindt men : "Voorschot aan een meester, die gekomen is thuis om Thereseken te leeren lezen in het boek, tegen 7 schellingen per maand". -17 April 1743 is Thereseken naar de school gaan werken voor de eerste maal : betaald voor 6 maanden schoolgeld tegen twee pond grooten per jaar, f 1-0-0. Betaald voor de bloemtuil van de meesteres f 0-4-8. Betaald aan den meester voor 10 maanden les f 3-1 0-0". "1744: Betaald ter school voor nieuwjaarsgeld, banket van de meesteres, Paascheieren op St.-Gregoriusdag, enz. f 0-12-0. Het zelfde jaar (1745) is ze naar de Ursulinen gegaan (thans gebouw van de Rijkswacht). Wij vermelden nog deze uitgave: "f 0-3-0 voor kolen die men in de school heeft geleverd voor den vuurpot van het kind". "17 September 1752 heeft mejuffrouw de Lichtervelde haar intrede gedaan in het klooster van Berlaimont te Brussel in hoedanigheid van kostgangster en 21 September heeft zij er voor de eerste maal geslapen". Het meisje kon dan 17 jaar oud zijn. Bemerk dat haar moeder haar eigen familienaam geeft en ze Mejuffrouw noemt. - De lessen van de ciaveeinmeester, die van den dansmeester en van den muziekmeester worden afzonderlijk betaald. "12 Augustus 1754 heeft Mejuffrouw de Lichtervelde van Herzele haar intrede gedaan in het klooster van Berlaimont te Brussel, om er te wonen in hoedanigheid van kostgangster, en Mejuffrouw de Lichtervelde heeft het verlaten 22 September 1754". De moeder geeft dus ook haar eigen familienaam aan haar tweede dochter, maar, om ze van de eerste te onderscheiden, voegt ze er den naam van één harer heerlijkheden bij. De oudste dochter was ongeveer 19 jaar oud, als ze voor goed naar huis kwam. Vooraleer haar intrede in de wereld te doen ontving Thereseken, of liever Mejuffrouw de Lichtervelde in 1755 nog 4 maanden les van clavecin van den heer Boutmi, zoon en de dansmeester St-Flour kwam twee maal de viool spelen als de contredansen werden herhaald. Geneesheren, heelmeesters, apothekers en drogisten We vinden van 1738 tot 1755 geen vermelding van een ernstige ziekte. Wat men meest aantreft zijn de uitgaven voor de verlossing van mevrouw. Wij waren in de meening dat in zulk geval het altijd een vroedvrouw was, wier hulp werd ingeroepen. Het dagboek bewijst, dat het niet altijd zoo was, ten minste niet bij den hoogen stand. De geneesheer Ph. van Breughel werd geroepen bij vier verlossingen. Daar hij in 1745 overleden was, wende men zich tot den heelmeester Lanoy voor de twee volgende. In het midden van de XVIIIe eeuw, was het aderlaten nog zeer in de mode. Mevrouw betaalt daarvoor elk jaar. In 1747 teekent ze aan : "voor één 287
aderlating en vijf voor de knechten en meiden, f. 0-1-10"; in 1748 : "voor twee aderlatingen en zes voor het personeel, f. 0-9-11." Bij apotheker en drogist koopt men : "sel volatil", Spawater, vet hertshoorn, "tisane", safraan, schreepsel van elpenbeen, 2 oncen conserven, calissiehout. Hertshoorn komt alle jaren voor. Brandstof Men brandt nog geen steenkool, wel bakkerskool en houtskool, echter in kleine hoeveelheid. Daarentegen is het verbruik van hout zeer groot; van 1738 tot 1741 "3500 kleine takkebosschen en 3450 blokken en fasseelenen een wagen kappelingen". Dat is meestal eik. Om vuur te maken gebruikt men kei en vuurslag en tondel, waarmede men solferpriemen doet ontvlammen, dat zijn, zooals men misschien wel weet, hennepstokjes in solfer gedoopt. Allerhande vleesch wordt aan een spit, boven het houtvur gebraden, een spit, die met een horlogewerk regelmatig omdraait. Verlichting Men brandt vetkaarsen, witte gedraaide waskaarsen, of gele keukenkaarsen, tafelkaarsen, kleine nachtkaarsen, antimoniumflambeeuwen, witte wassen flambeeuwen. Voeding Men koopt tarwe per zak, men doet ze malen en het meel wordt gezonden naar den bakker om het tot brood te bakken, wit brood en Fransch brood. Als kruiderijen worden vermeld peper, zwarte, witte en bruine, muskaatnoten, grofnagels, venkel, kaneel; men koopt olijven, Spaansche kappers en inlandsche, augurkjes, komkommers (3000 in 1752), morieljen in groote hoeveelheid, andere paddestoelen, "moucherons, fouges", truffels, kraakamandels, Brignoolsche pruimen, St-Katherinapruimen, konfijt, siroop van kaasjeskruid, amandeltaarten, kroketjes, koninginnebrood, beschuit, krakelingen, lekkerkoek. De boter komt van Diksmuide, van Roeselare, van Tielt, of uit de Gentsche omgeving. Buiten het slachtvleesch koopt men nog spek, pens, gevogelte, wild; men eet ook Mentzer hesp. Boulogneworst en gerookt vleesch. Nopens den visch vinden wij geen bijzonderheden. Te bemerken valt, dat nog geen aardappelen op de tafel komen. Men drinkt koffie en chokolade, maar vooral thee, vermeld als fijne thee, dienstbodenthee en groene thee. De wijnen in de mode zijn: Frontignac, Cรถte-Rรถtie, Rijn, Anjou, Tours, Ingrande, Bourgogne, Malaga, Champagne, Corinthe.
288
Dienstboden Een zoo groot en zoo prachtig versierd huis en daarbij een zoo talrijk huisgezin vergen veel dienstboden. Buiten een hovenier had men drie lakeien en drie dienstmeiden, verschillende malen voedsters en ander bijkomend personeel. Jaarlijks werden voor de livreien aanzienlijke sommen uitgegeven. Er waren twee, drie en soms vier paarden, een of twee rijtuigen voor de stad, prachtvol verguld en gebeeldhouwd door den wel gekenden meester Allaert. Daarenboven was er nog een rijtuig voor den buiten, minder versierd. Het is klaar dat wij al de uitgaven niet kunnen overzien, die een zoo rijke huishouding als die van Van den Meersche vergden. Als wij de dagboeken van de twee echtgenooten overloopen, schijnt het ons dat de tegenstelling tusschen het praalvertoon van de aristokratische familiën en den toestand van het kleine volk destijds grooteren bedroevender was dan ten huidigen dage.
A. VANWERVEKE
JOSEPH DE DEMPTINNE (Vervolg) De familiale en zakelijke zorgen van J. de Hemptinne, alsook het overlijden van paus Pius IX in 1878leidden tot de verdwijning van de Croisés. In 1876 publiceerde J. de Hemptinne de brochure "Questionnaire politique. N.l. La thèse, l'hypothèse et l'antithèse". Vooraf had de Hemptinne zijn brochure voorgelegd aan zijn zoon dom Hildebrand, evenals aan andere theologen. De brochure begint met een opdracht aan de paus. "Très- Saint Père, les révolutionnaires travaillent avec une perséverance et une ardeurvraiment sataniques, à déposséder Notre Seigneur Jésus- Christ et son vicaire de tout droit sur la société. A la loi de Dieu, ces hommes pervers veulent substituer une loi toute humaine. Pour combattre efficacement le mal, les enfants de la sainte Eglise n'ont qu'une voie à suivre, c'est d'accepter avec simplicité et docilité les enseignements de la Chaire de Pierre, qu'ils soient ex cathedra ou non, et d'y conformer absolument leur conduite, soit privée, soit publique, sans prendre conseil ni de la fausse prudence, ni de la fausse charité : la vraie prudenee et la vraie charité résident dans une obéissance prompte et entière. Pour ce qui me conceme Très -
289
Saint Père, je suis déterminé, avec la gräce de Dieu, à suivre cette voie. Je veux en outre, dans la faible mesure de mes forces, contribuer à répandre les enseignements, dans lesquels la société trouverait la paix qu'elle cherche en vain ailleurs. A eet effet, Très- Saint Père, j'ai essayé de résumer sous forme de catéchisme, quelques-unes des verités que Vous avez si souvent rappelées au monde. C'est ce petit travail que je viens déposer aux pieds de votre Sainteté en Lapriant de vouloir bénir ma bonne volonté. Cette bénédiction me sera un puissant encouragement à continuer la lutte et à combattre le libéralisme, sous quelque forme qu'il se cache. Telleest Ie supplique, que présente de Votre Sainteté, Ie très humbie et très obéissant fils Comte de Hemptinne. Gand, sme jour de l'octave de l'Epiphanne, 1876." De pauselijke nuntius te Brussel antwoordde op 30 april1878: "Nous eertitions que les lignes qui précèdent sont vraiment de l'écriture de Sa Sainteté Ie Pape Pius IX de sainte mémoire". Paus Pius IX schreef: "Vos principes sont justes. Je bénis votre bonne volonté et prie Dieu qu'll donne lumière et force à tous ceux qui sont appelés à soutenir ces principes. Je vous bénis dans Ie Seigneur". De brochure ontving de imprimatur te Rome in 1876; alsook van de vicaris-generaal Ch. Guy de Poitiers. Omdat vertaling aanleiding zou kunnen geven tot een onnauwkeurige weergave van de ideeënwereld van J. de Hemptinne volgen hier enkele uitrekseis in de Franse tekst. 6. La société a-t-elle aussi Ie devoir d'être chrétienne? R. Oui, elle a aussi le devoir d'être chrétienne, comme elle a aussi la puissance de ne pas vouloir l'être. 6. Les libertés dites modemes sont elles conformes à la règle divine, c'està-dire à la thèse ou inspirées par la règle satanique? R. Elles sont évidemment l'application de l'antithèse, puisque, par ces libertés, on ne se bome pas à laisser impunies certaines infractions aux lois de Dieu, maison garantit et protège la liberté du mal, laquelle mène à la corruption des moeurs et de l'esprit, et propage lapesteet l'indifférentisme (Syllabus, prop. 79). 6. Que doivent faire les gouvemés, si la loi prohibe de faire Ie bien? R. Ils doivent gémir de vivre sous un régime si opposé à la règle de Dieu et faire tout ce qu'ils peuvent pour en amener Ie changement. A eet effet ils feront usage de la liberté pour le bien - que la loi leur laisse - pour redresser les idées, exposer les vrais principes et faire comprendre combien Die u a ces libertés générales en horreur. Voor de tweede brochure "Questionnaire politique. N.2. Le Libéralisme" werd de imprimatuur gevraagd aan de Mechelse aartsbisschop. Kardinaal Dechamps weigerde echter de impnmatuur, en wel omdat de eed van 290
trouw aan de grondwet ontoelaatbaar werd genoemd door de Hemptinne. Deze brochure werd uitgegeven te Rijsel in 1877. Hier weer enkele uittreksels uit deze brochure. 5. Quel est le fondement des erreurs libérales? R. C'est la négation de l'ordre surnaturel et implicitement de l'existence de Dieu. 6. Qu'est ce que Ie libéralisme? R. C'est la négation de l'ordre surnaturel appliquée à la politique: exclusion de toute influence religieuse des rapports sociaux, entière émancipation du pouvoir social de la révélation divine. C'est ce qu'on appelle dans le jargon libéral : l'Etat libre. 7. Qu'oppose le libéralisme aux droits de Dieu sur l'homme? R. Les droits de l'homme codifiés dans la célèbre Déclaration de 1789. 9. Comment appelle-t-on ces libertés proclamées par la Déclaration de 1789? R. Liberté de conscience, des cultes, de l'enseignement, de la presse. 12. La Déclaration de 1789 n'a-t-elle pas été condamnée par l'Eglise? R. Oui, Sa Sainteté Pie VI, dans son mémorable bref Quod aliquantum, la déclare subversive de la réligion catholique et de la vraie autorité. 18. Les libertés modemes garanties par ces constitutions sont-elles mauvaises en elles-mêmes, comme le principe qui les a engendrées. 22. Ceux qui ont voté les constitutions libérales ont-ils donc posé un acte mauvais? R. Oui, la bonne foi peut seule les excuser. 32. Comment les catholiques-libéraux justifient-ils leur conduite? R. En ce qui concerne la libertés des cultes, delapresse et de l'enseignement, ils soutiennent qu'ils peuvent y adhérer non pas en principe, maïs en fait, soit pour éviter des maux plus grands, soit pour subir la nécessité; que d'ailleurs ces libertés ne sont pas absolues. En ce qui concerne l'exécution des mauvaises lois, ils soutiennent que le juge n'est pas juge de la loi, maïs un être passif qui se borne à prononeer les peines édictées par la loi. 43. Les catholiques libéraux font-ils un grand mal? R. Oui, S.S. Pie IX a dit plusieurs fois d'eux qu'ils font plus de mal que les ennemis déclarés. J. de Hemptinne was van oordeel, dat deze beide brochures onvoldoende begrepen werden; daarom publiceerde hij wat later een derde brochure : "Questionnaire Politique. N.3. La Tolérance". Hiervan ook nog een tweetal uittreksels. 7. Pouvez-vous citer des déviations à la loi de Dieu qu'il n'est jamais permis de tolérer? R. Oui, telles sont les libertés de conscience, des cultes, de la presse et au tres du même genre, proclamées par les révolutionnaires à la fin du siècle dernier. 291
13. Que sont les lois que l'on voudrait faire passer sous le oom de lois de tolérance? R. Sous le masque de la tolérance, elles sont protectrices du mal : elles garantissent à l'erreur la liberté d'être professée au mal la liberté d'être pratiqué sous la proteetion de l'état; elles garantissent l'impunité à celui, qui par la presse répand le poison des ämes; elles assurent une paisible existence aux sociétés qui conspirent contre l'Eglise et l'état; elles interdisent aux législateurs d'établir la censure, et, comme en Belgique par exemple de porter des lois pour faire observer le repos dominical (L'article XV de la constitution beige porte que "Nul ne peut être contraint de concourir d'une manière quelconque aux actes et aux cérémonies d'un culte, ni d'en observer les jours de repos". Naar mijn mening wordt het maatschappijbeeld van de ultramontanen en van J. de Hemptinne zeer goed voorgesteld door de schilderij "De zeven standen" van een ongekende kunstenaar, dat te zien is in het Bijlokemuseum te Gent. Vooraan staat de paus, die zegt "lek ben inde werelt alleen", dan volgt de keizer, zeggende "lek ben onderdanich an desen alleen", daarna volgt een edelman "lek diene an dese twee", dan een theoloog "lek bewere dese drie", dan een ambachtsman "lek onder haude dese viere", dan een koopman "lek worde rijcke door dese vijfve", dan een geneesheer "lek doode dese sesse", dan volgt de dood "lek maeke pais tussche dese seven". We hebben reeds gezien, dat J. de Hemptinne "La Croix" steunde; het blad verheerlijkte de middeleeuwse theocratie. Mgr. Bracq noemde "La Croix" "une grande croix pour l'épiscopat". "La Croix" wenste een herstel van de standenmaatschappij :de volksklasse, de burgerij en de adel. De erfelijke adel moest zijn privilegies herwinnen en een leidende rol spelen in het bestuur van het land. Het blad was ook van oordeel, dat de paus een opperpriester en koning der koningen was; de vorsten en regeringen hadden slechts een tijdelijke macht in dienst van de paus. Herhaaldelijk zal J. de Hemptinne op een bedekte manier aangevallen worden in de Godsdienstige Week van Vlaanderen, waarvan kan. Brack, later ook kanunnik Lavaut en kanunnik De Backere medewerkers waren. In dit weekblad lezen we op 26 juni 1874: "Betreurenswaardig is het voorwaar, dateenige menschen gelijk het gewoonlijk in dergelijke gevallen geschiedt, die waarheid overdrijven of exagereeren. In hunne iever meeoen zij, dat de men te aller tijde moet roepen: "Dit is de leering der H. Kerk; dit is de waarheid". En het is nog meer te betreuren, dat men somtijds menschen ontmoet die hunne eigene gedachten voordragen alsofzij die der H. Kerk waren". En op 19 november 1875lezen we in hetzelfde weekblad : "De gazetten verhalen, dat de H. Vader aan den nieuwengezant van België, baron d' Anethan, gezegd heeft, dat men zijne woorden, gesproken aan 292
De zeven Standen (Copyright Fotografie Studio Claerhout - Gent.
de Belgen , die hem omringden den 3 october laatstleden , verkeerdelijk uitlegt. Wij weten uit echte bron , dat de H . Vader Pius geenszins tevreden is over de overdrevene uitleggingen zijner vaderlijke woorden, die door eenige mannen in 't openbaar zijn gegeven geworden. Wij weten verder , dat Pius IX aandringt op dezelfde aanbeveling: Luistert naar uwe bisschoppen , doet wat zij u zeggen. " Beide citaten verwijzen duidelijk naar J. de Hemptinne. Hetjaar 1878 bracht een grote wijziging. Paus Pius IX werd opgevolgd door paus Leo XIII. Vanaf de jaren 1870 kwam er een economische crisis , waardoor ook de textielbedrijven in moeilijkheden kwamen. J. de Hemptinne zou zich uit de strijd terugtrekken en gebruikte thans zijn tijd en geld aan het beheer van zijn fabrieken , aan de Pauselijke Werken en het Sint-Vincentius à Paulogenootschap. In november 1879 werd J. de Hemptinne voorzitter van de Pauselijke Werken in het bisdom Gent en bleef nationaal voorzitter van het Sint-Vincentius à Paulogenootschap. J. de Hemptinne keerde zich na 1890 beslist tegen de opkomst van de christen-democraten . Hij bleef verder katholieke werken financieel steunen . In 1886 werd J. de Hemptinne door koning Leopold II in het adeldom opgenomen en kreeg de titel van graaf, en dit wel omdat de Hemptinne op verschillende manieren de missionering in Kongo steunde . Joseph de Hemptinne overleed te Gent op 25 januari 1909. In zijn boek " L 'hypothèse libérale en Belgique" van A. Sirnon lezen we : " L 'ultramontanisme a deux chefs de file laïcs: J. de Hemptinne et Charles
293
Périn. Le premier est plus mystique, le second le plus cérébral." In "Le Bien Public" van 25 januari 1909lezen we in artikelgetekend G.V. ( =Guillaume Verspeyen): "Le grand industrie! se révéla à cette époque comme un zélateur et comme un organisateur catholique de tout premier ordre." "Le Bien Public" van 29 januari 1909 brengt een verslag over de begrafenis van graaf J. de Hemptinne, die begraven werd te Mariakerke. Belangstellende lezers, die meer willen weten over het leven, het werk en de ultramontaanse ideeënwereld van J. de Hemptinne durven we verwijzen naar het reeds vermelde boek van A. Simon. De jongste broer van Joseph de Hemptinne, nl. Jules de Hemptinne had een textielfabriek in de MolenaarsstraaL Paul Verbauwen werkte in deze fabriek en vertelt er over in zijn boek "Schetsen uit mijn Leven of de Geschiedenis der Gentsche Wevers" (blz. 90). Jules de Hemptinne werd op 26 oktober 1869 verkozen als liberaal gemeenteraadslid; hij trok zich terug bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1 juli 1872. De schoonbroeder van Joseph de Hemptinne, nl. Casier- de Hemptinne werd op 9 juni 1874 tot katholiek senator verkozen, maar hij stelde zich niet meer voor tijdens de parlementsverkiezingen van 1878. Tijdens deze verkiezingen werd Jules de Hemptinne tot liberaal volksvertegenwoordiger verkozen. M. STEELS
BIBLIOGRAFIE A. De Riemacker : Histoire généalogique de la familie de Hemptinne. J. de Hemptinne: Questionnaire politique. J. de Hemptinne: Le Libéralisme. J. de Hemptinne: La Tolérance. Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur Deel4 nb Gent, Noord- Oost, blz. 199, 202-205. Biographie Nationale: Verspeyen, Félix de Hemptinne (dom Hildebrand); verwonderlijk is dat Joseph de Hemptinne niet vermeld is in de Biographie Nationale.
294
EEN "AENSPRAEK" IN 1846 Wanneer wij ons verdiepen in het verenigingsleven van de vorige eeuw, valt het telkens weer op dat onze voorvaders toch wel een grote voorliefde hadden voor een bombastische taal en dat zij met veel emfase hun lyrische ontboezemingen "uitgalmden". Dit was niet alleen het geval bij gewone verenigingen, ook in geleerde genootschappen werd een taaltje gebruikt dat nu toch wel zeer grappig overkomt. Er speelde ons iemand de tekst door van een toespraak gehouden door de secretaris van de pas gestichte vereniging der gewezen Kulders. Wij willen onze lezers graag laten delen in het plezier dat wij beleefden bij het lezen ervan.
AENSPRAEK,
Door den Geheymschryver van de Maetschappy der gewezene Kulders, onder de kenspreuk : BROEDERMIN EN BYSTAND, uytgesproken, in hunne tweede vergadering, den 10 Mey 1846.
MYNHEEREN EN MEDEBROEDERS! Terwyl er geen Voorzitter tot heden bestaet, maar tot welkers kiezing, wy voor de eerste mael vergaderen, neem ik de vryheyd het woord te voeren, om UE voor oogen te leggen, hoe verheugelyk het is, wanneer oude vrienden of goede kennissen, na eene lange reeks jaren malkaer niet gezien te hebben, eens elkander plotselings komen te ontmoeten! Met welken yver zyn zulke lieden niet bezielt, om van malkaer den staet hunner gesteltenis te vernemen? Zoo is heden myne ziel getroffen op den aenblik een er vergadering van achtbare persoonen, op wiens aengezichten men niet als eene waere Broedermin kan bespeuren. Broedermin! zeg ik, en maer al te regt durf ik onze vergadering met dien loffelyken naem bestempelen. Het is geene Broedermin zich Broeder te noemen. Degene, welke hen vereenigen, of hebben moeten vereenigen, door baet- of oorlogzugtige hoofden, die na duyzend gepleegde strooptochten, na duyzend en meer bedrevene daden, tegenstrydig zoo aen hunne medeborgers als aen onzen Godsdienst, het overgeblevene hunner afgematte legerbende by malkaer roepen, hun alsdan als tot eene zoogenaemde Broederschaer vormen, en hen zelven met den naem van Broedervereerlyken,- neen, achtbaer gezelschap, neen, hoog geagte en met regt genoemde broederkring : door geene zulke reden hebben wy ons vereenigd; maer het is de schikking der Almagt, die ons als
295
Broeders der tweede Natuer, heeft samengesteld! En zyn diesvolgens al, door eenen V oester-Vader opgekweekt, door denzeiven onderwezen, aen eene tafel gevoed en hebben eene kamer en bed beslapen. Zoo dat ons niet ontvremt van natuerlyke Broeders, als de borst onzer moeder, die ons door den Schepper aller wezens, helaes ... te vroegtydig is ontrukt, en door wiens onbepaeld vooruytzicht het beschikt was, ons alle vertegenwoordigers, als broeders der tweede Natuer, te vereenigen door de opvoeding. By slaepeloose nachten, weerde Broeders, hebt gylieden het voorwerp geweest myner geests bespiegeling. Hoe menigmael, toen het morgenrood aen de oosterkim zich liet ontdekken, dachtte ik aen myne medebroeders. Hoe dikwils als den Alverlichter der Aerde, ons, met zyne goude stralen verrykte, dacht ik op de ras voorheen verloopene tyden, hoe het albestuer ons, door tydsomstandigheden, en wisselvalligheden heeft van malkaer gescheyden, zoo als hy ons vroeger heeft als broeders vereenigt. Menigmael heeft mynen geest, als eenen gevlerkten bode, door Zephieren vervoerd, rondgezweeft en vrugteloos myne medebroeders der opvoeding gezocht ... Verheugen wy ons te zien dat het oogenblik gekomen is, op welk wy, niet in eene geestbespiegeling, malkaer ontmoeten, maer elkaer, natuerlyker wyze aenschouwen, vriendschappelyker wyze elkaer de hand toereyken, en op eene Broederlyke wyze, elkander den bystand in den nood konoen aenbieden. Hoe eerlyk is het niet, malkander als Broeders te erkennen? Niemand mag zich verhooveirdigen, om dat de fortuyn hem genegen schynt, want dit kan ook van waer het gekomen is, henen gaen; maer ons edelmoedig gedagt malkaer te erkennen als Broeders en bystand in den nood te verzorgen, verdient allen roem en verrykt onze eer. Het is geene eer te rekenen, met schatten geboren te worden, en als prinsen kinderen, van in de wieg overladen te zyn met eeretekens; dit is wel eene gegeven, maer niet verdiende eer ... Maer stellen wy ons voor, den genen, welke door yver en vlyt, zich tot eenen meerderen stand verheffen, die zich onder zyne medelevende door liefdewerken, door zelfsopofferingen ten voordelen zyner oaesten doet onderscheiden. Dezen is den genen, welke alle eer en lof verdient toegezwaeyt te worden. - Zy zyn alle van adelyken stam, die hen door iets goeds doen kenmerken; zyn zy alle in weeldengen staet opgebragt, of met de bors aen den hals geboren, die tot eenen hoogen trap van eer geraken? 0 neen, Broeders, het is zelfs in deze eeuw die wy beleven, dat men het voorbeeld aentreffen, in den persoon van den koning van Zweden, die een weeskind zynde, en door de aermoede gefoltert, zich uyt de ellendige hut zyner overleden ouders in konings dienst begaf, en doorzyn goed karakter, tot den hoogsten trap van eer is geklommen, ja zelfs de kroon des koningsdom op het hoofd dragende, den Zweedsehen staet gebied, en de wetten vormt!. .. De eerste stichters van Rome, waren deze ook geen weeskinders ? Ja, zelfs vondelingen, toen zy door eene groote personnagie in eenboschgevonden werden, van wien zy met den naem van
296
Remus en Romulus bestempelt werden; het was Remus en Romulus, die hen door heldhaftigheyd in de veldslagen, en door wys beleyd en voorzichtigheyd, in alle ondernemingen deden onderscheyden, waerdoor zy de goedkeuring van eenieder wegdroegen, tot dat zy eyndeling het opperbevel krygende, de hoofdstad der Christene Wereld hebben doen bouwen, van wien zy den naem van Roomen of Rome ontleent heeft, naer deszelfs stigter Romulus. Dus, weerde Broeders, als men zulke voorbeelden aentreft, en dat in een tydstip, in welke de volkeren byna geeneverlichting ootfangen hadden, hoe hebben wy ons niet te verheugen, zoo gelukkig te zyn, in eenen tyd van beschaving, het eerste daglicht te hebben ontvangen, verders onderwezen en het edel gedagt ingeboezemt, ons in eenen Broederkring te vormen, om malkaer byte staen, tot den lesten adem, die onze mannelyke Borst zal bezielen. Verbeelden wy ons hoe gebroeders onder malkaer, naer hevige krakeelen, nog niet gedoogen konnen, dat een van hen beyde door eenig ander persoon misdaen worden. Zoo moeten wy ons naer het zelve schikken, en allen twist en tweedragt bannen, alle voorgaende ongelyk aen malkaer, in onze kinderjaren gedaen, vergevende, zullen wy het zoet genot hebben onze verbroedering, door alle weldenkende te hooren loven, en met er daed, niemand buyten ons huysgezin, gaen ons zoo naer, als wy aen malkander, het welk ons doet verhopen, dat onzen Raed van Bestuer, te samen met de verdere leden, allen vlyt zullen aenwenden, om de goede verstandhouding te handhaven. Dan zullen wy alle tot in de Ziel verheugd, mogen uytgalmen, lang leve de Maetschappy door Broedermin en Bystand! FRANCISCUS JUDOCUS DUSLIER geheymschryver
297
VRAAG EN ANTWOORD De Heer A. Despretz uit Drongen vraagt wie hem documentatie kan bezorgen voor een numismatische studie over privébetaalmiddelen in het Gentse. Hij denkt aan jetons of kaartjes voor brood, melk, soep, bier en kolen, aandelen of andere documentaire herinneringen, over maatschappijen (Chempostel, Ledeberg; Dagelijks Brood, Evergem-Rabot; De Gebroeders, Gent; Het Volk, Gent; Het Volksbelang, Gent; de Gentse Volkskeuken; de Vrijheidsliefde, Gent; de Volksmacht, Evergem; Le Bon Pain, Mariakerke; e.a.), bakkerijen (Bockstaele-Heirman, Akkergemstraat; De Booser, Hospitaalstraat; De Haegenaere, Gentbrugge; Dhooge-Mils, Wondelgem; A. Lippens, Mariakerke; Schelfaut, Wandelgem; F. Schelstraete, Akkergemstraat; R. Tuytschaever, Tolhuislaan; A. Van de Maele, Papegaaistraat; Jules Van Der Kerckhove, Mariakerke; R. Van Maldeghem, Akkergemstraat; etc.), melkerijen (LaFiandre; F. Ozanam), textielzaken (Les fabricants réunies, Van der Meerschen, Langemunt); cafés of restaurants (Arcades, Cambrinus, Chalet Suisse, Belvédère, Rathskeller, St. Jorishof, e.a.), theaters (Minard), en dergelijke. Gegevens worden ingewacht op zijn adres: Baarleboslaan, 44,9810 Drongen. Telefoon : 091182.43.58. Naar aanleiding van de vraag van de Heer Rudy De Baere (Gh. T. 1986Nr. 3 - p. 178) speelde de Heer Rudy van Elslande ons volgende inlichtingen door: De oudste vermelding van de naam Codde in de Gentse archieven treffen we aan omstreeks 1400. Op 4 oktober van dat jaar verkoopt Pieter Codde, die gehuwd was met Elisabeth Sneevoet, een erfrente op een huis aan de Koornaard, tussen dat van Jan Borluut en dat van Jan van der Straeten, van de kruidenier Jan van Houtem (SAG. Jaarreg. 1400-1, F15). Op6mei 1405 erkennen Gillis en Jan Delvliet een schuld aan Pi eter Coddine (ibidem, 1404-5, F 49), terwijl deze 13 dagen later een schuld moet betalen aan Jan Willemssone (ibidem, F50). In 1402 erkent Nicolas de Kuelneere een schuld van een huis aan Jan Codde (ibidem, 1402-3, F65v0 ) ; terwijl de speldenmaker Jan de Plantere, alias Codde zijn schuld afbetaalt aan Heindrie den Cruwel op 14 juni 1408 (ibidem, 1408-9, F58). Beatrijs de Codde uit Wetteren, weduwe van Jan, koopt op 30 januari 1410 een huis in de Bagattenstraat (Ibidem, 1409-10, F31). In haar vraag over een oud liedje (Gh. T. 1986- Nr. 3- pp. 179-180) schreef Mevrouw E. De Guchtenaere : "ik heb er niet veel hoop op". Mevrouw de Guchtenaere, als gij vragen voorlegt aan de schare zeer competente lezers van "Ghendtsche Tydinghen" moogt ge nooit wanhopen, 298
want zij zijn tot alles in staat. Hoe oud dit liedje ook moge zijn, de Heer Charles Van Bignoot van St-Amandsberg had er geen enkele moeite mee om ons de volledige tekst te laten geworden. Ook het wijsje kent hij nog, maar vooraleer dĂ t neer te pennen geeft hij er de voorkeur aan eerst nog enkele jaren "solfege" te volgen. Het liedje moet inderdaad oud zijn en werd op "zijn boers" gezongen. Op een gegeven moment moet het wel populair geweest zijn in Gent. Hij heeft het destijds, naast tal van andere liedjes, horen zingen doorzijn vader en de Heer Van Bignoot heeft het lumineus idee gehad al deze liedjes (die anders waarschijnlijk zouden verloren gegaan zijn) te noteren in een liedjesboek. Mevrouw de Guchtenaere spreekt van "Kalfeyt". In zijn versie stond genoteerd "Colfaert", maar aangezien hij denkt dat Mevrouw De Guchtenaere het bij het rechte eind zal hebben, zullen wij in de tekst het eerste woord gebruiken. Tenslotte vermelden wij dat deze boertige kluchtzang '"t Kuipke" heet, waarmee dan de preekstoel bedoeld wordt.
'tKUIPKE I
Tusschen de Polders en Flipiene, weundeger eenen lompen boer En hij had een vrouwken die heettege Jacqueline En een zeuntse zuu rap als poer, Kalfeyt da was zijnen rechten name Z'heetege zijn voadere den lompen Pier Z'aan alle drije nen name mee een fame Zuu goed van herte als van manier (bis) 11 Lompe Pier die zond zijn zeuntse naar de kerke 't Was om te luisteren naar 't sermoen Kalfeyt die vroeg of dat hij daar moest werken of wat dat hij daar moest doen Neen zei zijn voadere ge zult doar huuren wat dat de paster hee gepreekt En aasde gij naar huis komt zal ik u onderhuuren Zie dat er daar niets aan ontbreekt (bis) 111 Kalfeyt die was nu tot de kerk getreden Terwijl dat de paster bezig was, de paster die klaptege van de slechte zeden Kalfeyt die meende dat dat op hem was En dat schoot hem al in zijn bolle, de pastere begost thans in 't Iatijn Kalfeyt die riep "spreekt uw moederlijke toale Tons zal 'k toch huuren of 'op mij zal zijn" (bis) 299
IV Doch de paster die liet zich niet stuuren en Zijn sermoen ging altijd vuurt En hij klaptege van die slonsen van die wijven Die in den drank lagen versmuurd Zie dat kost Calfeyt nie verkroppen en Hij zag aldus Gods glorie aan: "Om van myn voader en mijn moeder kwaad te zeggen Moede gij daarveure in da kuipken staan?" (bis) V
Maar men smeet dienen snotter aan de deure Dat hij rolde langs de baan Kalfeyt die ging in een herberg gaan vertreuren Waar dat hij zijn voadere zag staan "Ah, zei zijn voadere nu goa'k u onderhuuren Wat dat de paster heeft gepreekt "Dade gij geweune zijt mijn moedere te slagen 't Es wel besteekt dat hij op u preekt (bis)
VI Asa vrienden veur het leste die er een vrouwtje geslagen heeft 'k Roa hulder aan al veur het beste Zie dat ge 't loaters beter weet Dan zullen hulder kinders hulder nie moeten verwijten Als zij komen van 't sermoen, dade gij geweune zijt uw vrouwken te smijten Dat en ès veurwaar geen manier van doen ... (bis)
300
LEZERS SCHRIJVEN ONS De Heer A. De Witte uit Melsele, Secretaris van de Heemkundige Kring "Het Land van Beveren", schrijft ons het volgende : Met genoegen heb ik de bijdrage gelezen van M. Van Wesemael over het Rasphuis te Gent. Een kleurrijke, af en toe ondeugende en luchtige uiteenzetting over een in se nogal triestig aspekt van een zelfkant in de maatschappij. Het verdwijnen van het Rasphuis betekende allicht een ingrijpende wijziging van het Gentse stadsbeeld. Van het "prestigieuze" bouwwerk blijven inderdaad nog slechts bijna vergeten relikten over : een paarstenen, enige afbeeldingen. Eveneens vergeten, maar zeker niet verloren is het archief van de gevangenisinstelling, het "Provinciaal Correctiehuys". Het wordt bewaard in het rijksarchief te Beveren. Een (gedrukte) inventaris ("Inventaris van het archief van de Gevangenis van Gent") is beschikbaar (en te verkrijgen bij het Rijksarchief). Een ware goudmijn voor (brede) sociale geschiedschrijving! Maar, ook als mede-auteur van deze inventaris, een vraag : "Waar blijven de "goudzoekers" ?" (NB : gevangenisarchief is openbaar indien ouder dan honderd jaar)
BIBLIOGRAFIE Het "KADOC", wat staat voor "Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum", te Leuven geeft ieder jaar een Jaarboek uit dat gewijd is aan een bepaald onderwerp. In mei jl. verscheen het Jaarboek 1985 met als titel "Voor Kerk en Werk". Het is de geschiedenis van de Christelijke Arbeidersbeweging die precies 100 jaar bestaat. Waarom wij daar melding van maken in "Ghendtsche Tydinghen"? Wel, evenmin als men de geschiedenis kan schrijven van de socialistische beweging zonder gedurig te moeten refereren aan Gent, was Gent eveneens de bakermat van het Christelijk Syndicalisme. Het beginpunt ervan situeert zich op 18 december 1886 met de stichting van de "Antisocialistische Katoenwerkersbond". Het is dus een boek waarin Gent regelmatig aan bod komt, evenals Gentse figuren zoals een Arthur Verhaegen. Het boek is uiterst verzorgd gedrukt en telt 368 bladzijden en 42 illustraties, 301
waaronder verschillende weinig gekende foto's. Gelukkig, (het gebeurt niet meer elke dag) een handig formaat: 21 x 13,5 cm. Een boek dat wij kunnen aanbevelen aan dezen die geïnteresseerd zijn in de sociale geschiedenis, een "must" voor dezen die geïnteresseerd zijn in de Christelijke sociale geschiedenis. Een buitenkansje voor onze lezers die er vlug bij zijn : alhoewel het boek reeds verschenen is blijft de vóórintekenprijs van 650 fr.geldig tot 30 september. Vanaf 1 october wordt dit 850 fr. (steeds verzendingskosten inbegrepen). Toch een prettig verschil van 200 fr. Te bestellen bij KADOC- Mgr. Ladeuzeplein 21 te 3000 Leuven. Rekening 431-0370001-13. H.C.
AANVULLENDE LEDENLIJST 2335. 2336. 2337. 2338. 2339. 2340. 2341. 2342. 2343. 2344. 2345. 2346.
De Schinckel R., Nieuwbrugkaai 32, 9000 Gent Mej. Van Mossevelde A.M., Maagdestraat 13,9000 Gent Mw. Wuyts M.-Chr., Dapperheidstraat 10, 9000 Gent Rasson A., Ed. Van Steenbergenlaan 15,2100 Deurne Bontinck, Tuinstraat 4, 9810 Gent (Drongen) De Spae A., Blankenbergestraat 19, 9000 Gent Hankaert K., Einde Were 19, 9000 Gent Hofman R., Oude Brusselseweg 93,9219 Gent (Gentbrugge) Mw. Tahon M.J., Willem Tellstraat 5, 9000 Gent Mw. Van LaerM.L., Charles de Kerchovelaan 169,9000 Gent De Coster A., Patijntjestraat 138-140,9000 Gent Cocriamout A., Alfons Braeckmanlaan 109, 9110 Gent (SintAmandsberg) 2347. Van Peteghem A., Steenvoordestraat 75, 9210 Destelbergen (Heusden) 2348. Gunst L., Eeklostraat 110, 9910 Gent (Mariakerke) 2349. De Ceuninck C., Eeklostraat 27, 9910 Gent (Mariakerke) 2350. Moens A., Groenstraat 47, 9120 Destelbergen 2351. Jacques J., Kammerstraat 4, 9000 Gent 2352. Ir. Verspeelt P., Kapitteldreef 39, 9830 Sint-Martens-Latem 2353. Tourlamain G., Gangmakerstraat 20,9000 Gent 2354. Lataer J., Verkortingstraat 25, 9110 Gent (Sint-Amandsberg) 2355. Seyssens G., Hortensiastraat 26, 9000 Gent 302
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandeüjks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. lSde jaargang nr. 6 15 november 1986
Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris. Voorzitter : G. Hebbelynck Onder-Voorzitter: H. Collumbien Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235,9000 Gent Penningmeester: A. Verbeke Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235,9000 Gent Redactie-adres: Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14-9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent. Lidgeld : 300 fr.per jaar. Buitenland: 400 fr.per jaar. Steunende leden: 500 fr.per jaar. Beschermleden: 1000 fr.per jaar. INHOUD Aan onze leden In Memoriam: Maurits Van Wesemael Uithangborden te Gent Inventaire archéologique : De Grote Klok van het Belfort De Tankkazerne te Sint-Denijs-Westrem De Geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods Wel en wee van "Pietje Bluut", de "Geketende Prometheus" van Loctewijk Van Biesbraeek Het Leger op de Wereldtentoonstelling te Gent Steunfonds Vraag en Antwoord Documentatiecentrum : Aanwinsten 1986 Verschenen Gênsche Präot Inhoud 1986
304 305 306 318 322 329 333 348 352 354 356 359 360 363
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen). Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9110 Sint-Amandsberg- Gent.
AAN ONZE LEDEN Met dit nummer eindigt de 15e Jaargang van "Ghendtsche Tydinghen". Het Je lustrum reeds achter de rug. Waar gaat de tijd? Gaan wij dat vieren? Ach, neen, wij hebben geen tijd. Wij doen gewoon verder. De copie voor het januari-nummer 1987 ligt reeds bij de drukker. Van 1987 gesproken, het wordt weer een goed jaar. Interessante artikels zullen weer niet ontbreken : buiten de voortzetting van de Gentse Kazernen, het Lam Gods en de pas gestarte reeks over de Gentse Uithangborden, beginnen wij een nieuwe serie over de Gentse bruggen (verdwenen en nog bestaande) plus de "Inventaire ArchĂŠologique" en nog talrijke andere interessante artikels, maar wij gaan niet alles verklappen, er moet nog een beetje het plezier blijven van de verrassing... Dezen die NU hun lidmaatschap opzeggen weten niet goed wat ze doen. A propos, van lidgeld gesproken, wij gaan onmiddellijk beginnen met het goede nieuws : niettegenstaande het feit dat sinds verleden jaar alle kosten weer gestegen zijn en de KOSTPRIJS van ons tijdschrift (met de verzendingskosten) ruim de 300 fr. overschrijdt, hebben wij in een dolle bui besloten het lidgeld te handhaven op 300 Ir. Leden in het buitenland betalen 400 fr., met uitzondering van de dappere verdedigers van ons vaderland- in Duitsland die genieten van de binnenlandse prijs. Die het doet voor minder komt misschien terecht in het Guiness-boek, maar zeker in Guislain. Hoe wij het doen? D~nk zij de talrijke leden die ons laten profiteren van hun filantropische ingesteldheid. De Erelijst, verder in dit blad gepubliceerd, is eerbiedig te aanschouwen. Lidgeld = 300 Ir. Wij hebben het al gezegd? Ja, wij weten het wel, maar 2 maal zeggen is beter dan 1 maal. Verleden jaar zijn er enkele honderden leden geweest (wat de macht der gewoonte toch kan doen) die ons royaal 250 fr. betaald hebben. De meesten onder hen zijn sindsdien tot bezinning gekomen, maar er blijven nog enkelen die, niettegenstaande verschillende herinneringen, het vertikken die 50 fr. bij te betalen. Zij kunnen fluiten achter hun november-nummer. Wij kunnen ook lachen met een lolleke, maar het moet een serieus zijn. Hoe betalen? ONMIDDELLIJK natuurlijk. Geen onvindbare betalingsformulieren die uit het nummer gegleden zijn. Rekening 000-1050473-60 van de Heemkundige Kring Gent. Gebruikelijke en gerechtvaardigde bede van onze Penningmeester: Schrijf duidelijk naam en adres en zo mogelijk lidnummer. Voor dames die betaalden, 't zij onder hun meisjesnaam, 't zij onder de naam van hun echtgenoot, gelieve niets te willen veranderen aan het gebruikte systeem. Wanneer iedereen zich aan deze regels houdt dan zal onze Penningmeester u gedenken in zijn gebeden. 304
IN MEMORIAM : MAURITS VAN WESEMAEL Heel onverwacht heeft onze Kring een van zijn oudste en trouwste medewerkers verloren . Dit is een bijzonder pijnlijk verlies voor "Ghendtsche Tydinghen " . Hij was immers een van onze eerste medewerkers. Mede dank zij hem genoot ons tijdschrift van bij de start een zeer goede reputatie. Reeds in 1972 publiceerde hij bij ons een reeks artikelen over een zeer verdienstelijke en te vlug vergeten Gentenaar : Alfons Van W erveke. Hij verstond de kunst om op een zeer gemoedelijke manier zijn uitgebreide kennis over Gent aan de man (vrouw) te brengen in artikels die meestal geĂŻllustreerd werden met zeldzame documenten uit zijn eigen collectie. Wie herinnert zich zijn artikels niet over Baard Vermeulen , de Citadel , de Kelders van het Stadis , de Doolhoven , de Gentse Vleeshouwers , de Napoleonisten , het Prinsenhof, het Kuipgat, Mast en Danneels , Sint-Macharius, de Wereldtentoonstelling 1913 , de Vlaamse Lord Mayor van Londen , de Augustijnenomgang , Loctewijk De Vriese , de Oude Schelde? En meer re_cent : het Standbeeld van Keizer Karel op de Vrijdagmarkt en het Rasphuis? En wie was die duivelse Meneer Quiz die er zelf enorm plezier aan beleefde dat onze lezers gedurende vele uren hun hersens pijnigden om te trachten het juiste antwoord te vinden op zijn soms raadselachtige met valstrikken bezaaide opgave? Velen hadden het wel geraden dat het onze goede vriend Van Wesemael was. Ook zijn Puzzel 86 lag al maanden klaar en wij waren afgesproken hem te gaan ophalen op 1 september. Helaas! De laatste jaren verbleef hij in de maanden juli en augustus in De Panne. En daar is het allemaal gebeurd. Niettegenstaande zijn 86 jaren was onze vriend nog fit en gezond en er is een ongeval nodig geweest om hem te vellen . Hij is op 17 augustus overleden. Zijn Puzzel86ligt ergens op zijn appartement op de Astridlaan , maar werd door zijn zoon nog niet teruggevonden . Tot onze grote spijt kunnen wij, zoals dat sinds vele jaren gebruikelijk was , zijn eindejaarspuzzel niet publiceren in ons november-nummer. Mocht hij wedergevonden worden (wat toch waarschijnlijk is) dan zullen wij niet nalaten hem te publiceren in de loop van 1987. Wij bewaren de aangenaamste herinneringen aan onze competente en joviale medewerker, aan een van die echte oude Gentenaars. Wij zullen nog dikwijls aan hem denken. 305
H.C.
UITHANGBORDENTEGENT Hieronder vindt u heteerste van een hele reeks artikels over een bijzonder boeiend onderwerp, namelijk "Gentse Uithangborden en Gevelstenen". Dezen die daarin geĂŻnteresseerd zijn (en welke Gentenaar zou dit niet zijn?) doen er (lus best aan de eerstkomende jaren hun abonnement op "Ghendtsche Tydinghen" niet op te zeggen. Deze uitgebreide studie, die rijkelijk zal gei1lustreerd worden, is van de hand van ons bestuurslid Lode Hoste. Moeten wij nog meer zeggen? Wij geloven het niet. De reputatie van Lode Hoste is sinds lang gemaakt en staat borg vooi grondig kwaliteitswerk. Daar veel meer over vertellen is overbodig, onze lezers kennen hem voldoende en wij zouden slechts in herhaling kunnen vallen. Wij geven er dan ook de voorkeur aan hem maar onmiddellijk aan het woord te laten.
BIJDRAGE TOT VROEGERE EN NOG BESTAANDE UITHANGTEKENS TE GENT. UITHANGBORDEN EN GEVELSTENEN INLEIDING Het valt telkens op hoe weinig tijdgenoten Gent eigenlijk bekeken hebben, laat staan kennen. Men kuiert door het stadscentrum, fotografeert of filmt de drie rijzige torens, de gevels op de Gras- en Korenlei, liefst van de Sint-Miebielsbrug gezien, men loopt even langs de Achtersikkel en de Hoogpoort via de Nederpolder, men bewondert de gevels van het stadhuis, het Gravensteen, men winkelt in de Veldstraat, de Magdeinstraat en de lange Munt, men arriveert tenslotte op de Vrijdagmarkt ... en daarmee is de kous ver af. En nochtans, een stad als Gent is rijk aan historische monumenten, originele gevels, uithangtekens, gevelstenen en -versieringen die helaas niet altijd naar waarde werden- en worden- geschat en vaak teloor gaan, hetzij door onwetendheid, hetzij door moedwil of onverschilligheid. (1) Tijdens de laatste decennia was er soms een positieve geste tot goed herstellen van gevels te bespeuren maar ondertussen is er ook heel wat verdwenen. Moderniseringen, slopingen, uitslijten en wegslijpen van gevelsteenreliĂŤfs, vervangen van zinvolle uithangborden door uniforme glazen bakken waarmee bepaalde straten worden ontsierd, zijn zovele factoren 306
die het verdwijnen van vroegere uithangtekens in de hand hebben gewerkt. "We maken het al jaren mee. Al teveel van wat typisch is voorons land, ons volk, onze levenswijze hebben we met toenemende snelheid zien verdwijnen. De kathedraal staat er nog wel; het stadhuis ook. Maar zoveel levenskernen, eigen trant en sfeer is vernield of blijft verminkt achter. Kan dat zomaar? Mag dat zomaar? In gans Europa gaan er nu stemmen op dat het nu eens moet gedaan zijn. De steden, dorpen en gehuchten die hun gemoedelijke hoekjes verloren hebben, verliezen ook hun bewoners. Het is niet goed leven in straten van staal en beton." (2) Reeds in 1907 schreefProsper Claeys in verband met Gent o.m. "Le travail de restauration ... nous assurerait la conservation d'intéressants spécimens d'anciens pignons. Le nombre de ceux-ci a, malheureusement dans ces derniers temps dirriinué d'une façon considérable ... Toutes ces façades ... intelligemment restaurées donneraient à notre cité un aspect d'originalité que bien des villes seraient heureuses de posséder ... (3) En met de gevels zouden tevens de gevelstenen moeten gered worden. Prosper Claeys besefte niet hoeveel Gentse gevels er nà 1907 nog zouden gesloopt worden of hoeveel historische façades zouden worden gemoderniseerd. Uit nieuwsgierigheid gingen we daarom de door hem genoteerde huizen met bouwdatum controleren. Deze bijdrage heeft in de eerste plaats tot doel te wijzen op wat er hier te Gent tot op heden nog te bewonderen is aan uithangtekens, voornamelijk gevelstenen en gevelversieringen, nauw verwant aan voornoemde reliëfs, een bondige inventarisatie. We beschouwen het als een begin tot verdere documentatie van deze "kleinmonumentale" kunst. Het zou ons verheugen moesten daardoor de bevoegde instanties inzien dat ook dit tot het Gentse patrimonium behoort en voldoende kunsthistorische en volkskundige waarde heeft om blijvend te worden verzorgd en wat de uithangborden aangaat, nieuw leven in te blazen. Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië hebben dit al lang begrepen. Het toerisme is daar trouwens ook mee gediend! Algemene gegevens konden we o.m. putten uit de werken van de 19deeeuwse specialisten terzake, Frans De Potter's "Boek der vermaarde uithangborden" (1861) en het tweedelig werk van Van Lennep en Ter Gouw "De uithangteekens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd" (1868). Dank zij de drukke activiteiten van lokale historici, oudheidkundigen en kunsthistorici van het eind van de 19de, begin 20e eeuw, o.m. Prosper Claeys, Armand Heins, V. Van der Haeghen, Alfons Van Werveke, Victor Fris en anderen, vonden we soms verduidelijkingen in verband met bepaalde gevels en hun versiering. 307
Voor vergelijkende lijsten van Gentse huisbenamingen uit de periode vóór het Nieuwe Regime hadden we een rijke inlichtingsbron aan de onuitgegeven licentiaatsthesis van Mej. J. De Smet "Bijdrage tot de Gentse huisnaamkunde van de Middeleeuwen tot het Nieuwe Regime" (1953-'54). Tevens raadpleegden we het gedocumenteerde werk van Noël Kerckhaert: "Oude Oostvlaamse Herbergnamen" dat in 1976 te Gent verscheen.
I. UITHANGBORDEN Tot het einde van de 18de eeuw hingen de "uit-de-gevel-stekende" borden en voorwerpan aan bijna elke herberg of brouwerij, aan elk winkeltje en zelfs aan de warenhuizen der groothandelaars. In de loop der 19de eeuw verdween dat gebruik geleidelijk om bijna volledig te verdwijnen bij het begin van de 20e eeuw. Men "hing" dus het bord uit alhoewel we verder zullen zien dat het ook anders kon of wettelijk moest. In dàt geval waren het gewoon uithangtekens en werden de figuren en de bijhorende tekst op de deur, de gevel of de ruiten geschilderd. Volkskunst Het merendeel van de uithangborden behoort tot de volkskunst en volksverbeelding en wie volkskunst zegt, denkt aan diegenen die ze vervaardigden en die deel uitmaakten van de doorsneebevolking en ook werkten zoals men dat liefst had. De borden moesten reclame maken, dus nuttig zijn en gebeurlijk ook schoon. (4) Reeds bij de Grieken werden voorwerpen uitgehangen, eigen aan het ambacht door de huisbewoners bedreven of aan de handelswaar door hen verkocht. De blijspeldichter Aristophanes, de schrijver Loekianos en de wijsgeer Aristoteles zouden daarop hebben gezinspeeld. Bij de Romeinen was de wijngaardrankenkrans aan de wijnhuizen bekend en een akerhengel of "ansa" aan de posthuizen. (5) Plaatsbepaling Onze vroegste uithangborden gaan terug tot de middeleeuwen toen de invloed van belangrijke steden als Gent met de dag sterker werd door het handelsleven dat er zich uitbreidde. Dewalhens wijst erop dat de eerste sporen van de Franse uithangborden in "Le Livre de la Taille" van eind dertiende eeuw te vinden zijn. (6) Hêt is vrij zeker dat dit gebruik geleidelijk ook bij ons ingang vond te meer omdat deze borden uitstekende hulpmiddelen tot plaatsbepaling waren. Gent werd omstreeks 1200 de hoofdstad van Vlaanderen. Tijdens de 13de eeuw werd de Gentse "Hanze" gesticht die veel steden verenigde.
308
Door de lakennijverheid en de handel nam de stad uitbreiding. Talrijke nieuwe huizen werden gebouwd en nieuwe straten ontstonden. In de dertiende eeuw werden reeds huisnamen gebruikt. De oudst bekende : "de Chinne" zou van 1297 dateren. Volgens De Smet waren soortegelijke benamingen misschien ook vóór die tijd in gebruik. Daartoe steunt ze zich op bepaalde bijnamen van personen die voorkomen in de stadsrekeningen. Wat er ook zij, vanaf de veertiende eeuw was de benaming van huizen vrij algemeen. (7) Waar geen handel werd bedreven, eindigde voornoemde gewoonte aan het eind van de achttiende eeuw. (8) Bij gemis aan nummering werden vroeger de huizen door hun benaming of teken van elkaar onderscheiden. Ter verduidelijking, enkele Gentse brouwersuithangtekens aan het eind van de vijftiende eeuw : "inde cogghe voor tsente lysbetten" (vroegere begijnhofbij de Burgstraat); "inde lelie ande minnebrugghe"; "int zwaenkin bider scaepbrugghe" (aan de Grauwpoort); "inden snoucvoorden filendieusen" (aan de Rode Lijvekensstraat) enz. Sommige Gentse straatbenamingen ontstonden naar het huismerk boven de deur van een hoekhuis of van een bekend uithangteken, zodat veel uithangborden ook in dàt geval plaatsbepalend waren. In zijn boek "De oude straatnamen te Gent" (Gent, 1925) besprak Victor Fris o.m. volgende gevallen van straten die we nog kennen of die sommige Gentenaars zich nog herinneren. De Bonteleeuwstraat had haar naam te danken aan een hoekhuis "den bonten leeu" dat er sinds de 15de tot het begin van de 17de eeuw in de Veldstraat stond. De Krevelstraat (aan de Sint-Lievenspoort) werd in 1427 zo genoemd naar een erf aldaar "inden crevel". De herberg "inden hazewind" gaf haar naam aan het Hazewindstraatje (Korenmarkt). En zo gaat het verder met het Hofvan Fiennes (aan de Korenlei) naar de woonst der heren van Fiennes, het Goudenleeuwplein, zo genoemd naar de 16de-eeuwse afspanning "inden gauden leeu", de Hoornstraat (aan de Predikherenlei) naar de brouwerij "den Hoome" in 1714 in de Veldstraat gevestigd, de Zonnestraat (aan de Kouter) sedert het midden van de 16de eeuw zo geheten naar het hoekhuis "de Zonne", de Sint-Crispijnstraat (aan de Jonkvrouw Mattestraat bij Onderbergen) ook weer naar een hoekhuis dat in de 18de eeuw "In Sint-Crispijn" werd geheten, de Roskamstraat (nu Nederkwaadham, bij de Nederpolder) naar een 16de-eeuwse brouwerij "de Roscamp", de Lammerstraat (aan het Woodrow Wilsonplein) naar de brouwerij "het Lammeken", de Pekelharing (bij de Lindenlei) genoemd naar het hoekhuis "Pekelharing", gelegen aan de Wijngaardstraat en dat van 1483 dateerde. Het bestond als herberg met rolbaan in 't begin van de 19de eeuw. Uithangborden lagen ook aan de basis van straatbenamingen zoals de 309
Rozier (aan de Sint-Pietersnieuwstraat), de Schouwvegersstraat (aan de Houtlei) naar het hoekhuis (herberg) "den Schouwvager", de Schuurkenstraat (bij de Veldstraat) naar de 17de-eeuwse herberg "het Schuerken", de Serpentstraat (aan de Vrijdagmarkt) naar een 16de eeuws hoekhuis waar het uithangbord "het Metalen Serpent" uithing, de Tinnenpotstraat (aan 't Gewad) waar, in 1450 reeds een brouwerij "in den Téenen Pot" bestond. Het hoekhuis "int Werregaeren" gaf haar naam aan de Werregarenstraat tussen Hoogpoort en Onderstraat. In voornoemd werk somt V. Fris ook tal van verdwenen straatbenamingen op die eveneens naar brouwerij- of/en herberguithangtekens werden genoemd. De vroegere Bellevuestraat (nu Raas van Gaverestraat) op Ekkergem, kreeg in 1821 haar naam naar een bekend spijshuis dat er nog tijdens de Eerste Wereldoorlog bekend was, de Posthoornstraat (nu SintNiklaasstraat) werd na 1898 zo genoemd naar de afspanning "de Posthoorn" en het Grootkanonplein werd oorspronkelijk de "Wannekensaard" geheten naar de brouwerij "het Wanneken" die daar toen bekend was. Brouwerijen, herbergen, afspanningen, winkels werden toponiemen voor straten, steegjes, bruggen en pleinen, plaatsnamen die doorgaans behouden bleven nadat de woningen wàren gesloopt of een andere bestemming hadden gekregen. Familie- en geslachtsnamen Een heel bijzonder aspect van de uithangtekens is wel dat verschillende sporen van Gentse familie- en geslachtsnamen in vroegere benamiogen van huizen en molens aan te wijzen zijn. Daartoe zochten we enkele voorbeelden in de huisnaamkundebijdrage van De Smet. (9) De oliemolen "Bette" die omstreeks 1486-'87 aan de Muidepoort functioneerde, was waarschijnlijk eigendom van het Gentse patriciërsgeslacht Bette van wie we het wapenschild onderscheiden bovenaan het "Gezicht op Gent" in 1524 vervaardigd door Pieter de Keysere. (10) De molen "de Blaserigghe", omstreeks 1352-1429, eveneens op de Muide, behoorde gebeurlijk aan de familie de Blasere. (11) Omstreeks 1523 was het huis "de Witte Moor'' op de Hoogpoort eigendom van Lieven Moeraert. Het werd in 1542 aan Joost van der Moere, patriciër die toen reeds een deel van "de Zwarte Moor" bezat, verkocht. (12) Op dezelfde wijze zijn volgende huisnamen en uithangtekens te benaderen : "den Bijtere" (1504-1527) in de Geldmunt, "Boterman's Caetsspel" (1499-1503) in de Botermansstraat en "de Bousse Gaye" in Sanderswalle . . De familie Hildebrant noemde haar huis in de Sint-Jansstraat (nu SintBaafsplein) "den Hillebrant" (1600-1601) en het huis der Van de Voorde's in de Drabstraat heette "Thuus te Voorde" (1425). De Kleine Sikkel op de Nederpolder (13de eeuw) en de Grote Sikkel (15de eeuw) behoorden tot de Gentse patriciërsfamilie Van der Ziehelen waarvan het wapenschild insgelijks op het "Gezicht op Gent" staat afgebeeld. (13)
310
Tot de 17de eeuw kwamen dergelijke gevallen van naamgeving geregeld voor. Algemeen uitzicht der uithangborden De meeste van de beschreven uithangborden zijn met personen, dieren of planten beschilderde planken of plaatijzeren - soms schildvormige -borden of uitgesneden, beschilderde figuren die aan smeedijzeren galgjes aan de gevels bevestigd waren. De Potter schreef daarover: "De meesten waren opgehangen ... soms door de smid met een sierlijk gewrocht boordsel tot een kunstwerk verfraaid ... verre over de straat uithangende ... te Gent nog aan het Bezemstraatje (Onderbergen), aan 't steegje in de Waaistraat, maar voornamelijk in de lange Munt; waar de meeste borden dwars over de stoep hingen ... " Bij de geschilderde afbeeldingen kwamen soms teksten en wel eens rijmen voor: Zo kende F. De Potter een uithangbord waarop stond : "Rooden duivel, Dulle Griete, 'k ben aldus alom bekend. Sedert ik niet meer mag schieten, wil ik mij toch niet verdriete. Daarom hou ik logement en verkoop nu drank te Gent". (14) Er werden ook voorwerpen van hout of metaal uitgehangen zoals reuzevingerhoeden, laarzen, halve manen en beeldhouwwerk, meestal personen en dieren. Prof. Paul de Keyser rangschikte de uithangtekens in "algemene" en "bijzondere". De vroeger gebruikte krans van groen aan de herbergen, de varkenskop aan de spekslachterij, de hoed aan de hoedenwinkel zijn algemene borden terwijl de bijzondere deze zijn die gepaard gaan met bijvoeglijke naamwoorden of telwoorden zoals "gouden" (15), "rode", "gekroonde", "drie" enz. en daardoor misschien aantrekkelijker voor de kliĂŤnt werden. (16) Uithangborden waren hoofdzakelijk figuratief. Een deel der bevolking kon vroeger weinig lezen en het enige middel om de aandacht op een bedrijf te trekken, was het uithangen van een voorwerp, een schilderijtje of een beeldhouwwerk. Het beroep, het abstracte begrip, werd daardoor gesuggereerd zoals we tegenwoordig in onze jachtige tijd doen met de symbolen voor het verkeer, in de administratie enz. Benamingen Waarschijnlijk werden er heel wat benamingen vrij willekeurig gekozen, maar als men met opzet een huisnaam bedacht, dan hing veel af van de ontwikkeling van de eigenaar. Sommigen hadden een voorkeur voor religieuze onderwerpen zoals "de Engel", "de Hel", "In 't Paradijsken" e.d. maar voomarnelijk patroonheiligen : Sint-Elooi als patroon der smeden en slotenmakers, Sint-Crispijn
311
voor de schoenmakers, Sint-Arnoldus voor de brouwers, Sint-Joris voor de boogschutters enz. Mettertijd verminderden dergelijke godsdienstige onderwerpen, vooral dan in de grote steden. (17) Daiken, L. vertelt o.m. hoe het komt dat verschillende plattelandsherbergen in de omgeving van Southampton sinds 1620 "The Angel Inn" heten. Hij brengt dat in verband met de "Pilgrim Fathers" die tijdens hun gezamenlijke tocht_naar Southampton, elke herberg waar ze overnachtten, uit dankbaarheid "The Angel" noemden. Traditiegetrouw hielden sommige Britse waarden deze benaming in eer. (18) Te Gent was "Het kelderken Gods" bij het Gravensteen zeer bekend en in de omgeving bestond, tijdens de 19de eeuw "Het Heilig Graf', een slecht befaamd kroegje. (19) Heel wat uithangborden werden vervaardigd nĂ ar bepaalde beroepen en beroepsvoorwerpen: "'t Meuleken" (17de eeuw o.m. op de Korenmarkt), "het Boerken" (19de eeuw op het Sint-Pietersplein), "de Dry Posthoorens" (18de eeuw op de Korenmarkt), "'t Werregaeren" (15de eeuw op de Hoogpoort) enz. Ook planten en dieren kwamen erbij te pas, o.m. de brouwerij "den Hulst" (17de eeuw op de Brabantdam),. "de Roose" (18de eeuw aan de Dampoort), "de Lelye" (15de eeuw aan de Begijnengracht), "de Zwarte Kat" (19de eeuw bij de Sint-Elisabethkerk), "de Coore-blomme" (18de eeuw in de Zwartezustersstraat) enz. Voor andere uithangtekens zocht men het bij vertellingen of legenden, b.v. "den Eenhoorn" (15de eeuw : Kalandeberg), "Het Paradijs" (19de eeuw op het Goudenleeuwplein), "in Sent Clais" (15de eeuw in de Burgstraat) ... Kledingstukken kwamen ook in aanmerking: klompen, schoenen, hoeden. Ook hemellichamen : "de Halfve Maene" (18de eeuw : Hooiaard), "de Sterre" (19de eeuw, aan 't kruispunt Oudenaardse- en Kortrijksesteenweg), enz. De ontspanning kwam natuurlijk eveneens aan de beurt : "het Daembert" (18de eeuw op de Korenmarkt), "het Kaetsespel" (19de eeuw in de Paelinckstraat), evenals steden en toponiemen : "Breda,. (17de eeuw aan de Persellepoort), "Londen" (18de eeuw op de Oudburg), '"t Cuupgat" (16de eeuw bij het Gerechtshof), "in het Casteel" (17de eeuw bij het Spaans Kasteel) enz. (20) Invloed van de wapenkunde Tot op heden ondergingen de uithangborden bepaalde invloeden van de wapenkunde. Tijdens de 14de-15de eeuw bewonderden vele brouwers, hosteHers en kroegbazen de rijkdom en de levenswijze van de ridders en kasteelheren met het daarbij gepaard gaande prestige. (21) Figuren van het wapenschild werden overgenomen en de uithangborden zelf waren dikwijls nabootsingen van de Wapenborden die aan de ingang van het kasteel waren bevestigd. De herbergiers hebben er ook zeer vroeg
312
een gewoonte van gemaakt het wapen uit te hangen van de edellieden die er hadden gelogeerd. (22) Trouwens, vooraleer de adellijke personen op reis togen, lieten ze zich een reeks wapenschildjes vervaardigen die ze, als blijk van dank, aan die waarden schonken die hen uitstekend onthaald hadden. Op de uithangborden werden heraldische figuren, griffioenen, dubbele arenden, kronen, kruisen, lelies, rozen e.d. afgebeeld. Kleuren, onnatuurlijk vor het onderwerp en als bijvoeglijk naamwoord toegevoegd of als kleur op de geschilderde figuren gebruikt (b.v. een rode leeuw, een blauwe gans, een gouden zwijnekop e.d.), het woordje "dubbel" of het (heilig!) getal "drie" wijzen op heraldische invloeden. (23) De bijdrage van De Smet geeft ons opnieuw de kans enkele Gentse voorbeelden vanaf de middeleeuwen tot de 19de eeuw aan te halen. Vooreerst enkele "schild"-namen: "Het Schild van BourgondiÍ" (reeds in 1460 op de Botermarkt), "Het¡Schild van Bretagne" (in de 15de eeuw in Onderbergen bekend), "Het Schild van Frankrijk" (hing in diezelfde tijd uit bij een wapenmaker in de Mageleinstraat), "Het Schild van Londen" (tijdens de 17de eeuw in de Veldstraat). Benamingen met "dubbel" : "Het dubbel Vierstaal" (24) (op de Korenmarkt), "Het dubbel Kruis" (in de Donkersteeg, op de Reep en op het Sint Veerleplein), "De dubbele Arend" (op de Vrijdagmarkt en de Korenmarkt) Het (heraldische en magische) cijfer drie: "De drie Granaatappels" (in de Brabantdam), "De drie heemerkens" (in de Sint-Jacobsnieuwstraat), "De drie Monniken" (in de Onderstraat), "De drie Scabeellen" (25) (bij Sint-Jacobs), enz. Goud, het edele metaal dat tijdens de middeleeuwen de alchimisten wanhopig maakte en de hebzucht voedde van vele vorsten, heeft natuurlijk tot de fantasie van de volksmensen gesproken. Deze kleur die in het blazoen der vorsten niet mocht ontbreken, werd ter onderscheiding aan heel wat Gentse huisnamen en uithangtekens toegevoegd : "De gouden Ezel" (op het Goudenleeuwplein), "Het gouden Muiltje" (in de Donkersteeg), "Het gouden Zwijnshoofd" (in de Veldstraat), "De gouden Noble" (26) (in de Jan Breydelstraat) Andere veel toegepaste heraldische kleuren waren rood, zwart, wit, groen en blauw. Te Gent kende men o.m. : "De rode Hoed (in de 15de eeuw in de Hoogpoort) (verder ook in Klein Turkije, Bennesteeg en elders), "Het rode Paard" (in de Burgstraat), 313
"De rode Koker" (molen op de Muide uit de 15de eeuw), "De zwarte Bracke" {27) (in de Veldstraat), "De zwarte Ruiter" (op de Korenmarkt), "In den witten Leeuw" {16de eeuw op de Zandberg), "Het wit Paard" {17de eeuw op de Houtbriel), "De groene Lantaarn" {18de eeuw in de Kattesteeg, nu Burgemeester Braunplein), "De groene Traille" (28) (op de Zandberg), "Ten blauwen Beghinen" (in Onderbergen), "De blauwe Gans" en "De blauwe Huik" (op de Zandberg). Oude uithangborden in Vlaanderen In het "Gildeboek der (Gentse) Pijnders" (S.A.G. 186/1, folio 25 ro & V 0 en folio 26 ro) treft men 103 schetsen aan van Gentse brouwersuithangtekens daterend van 1494. Op de schilderijen van Breugel zijn er nogal wat 16deeeuwse uithangborden aan te wijzen, b.v. in zijn "Spreekwoorden", "De strijd tussen Carnaval en Vasten", "De Volksoptelling" enz. Voornamelijk op het platteland h~ng men reeds vroeg de bladerkrans of een groene tak aan de herbergen uit. Een herbergkenteken was ook dat men geregeld linden bij de voordeur plantte. (29) Uithangborden en kunst In onze gewesten werden de uithangborden door de timmerman of de smid vervaardigd. Deze objecten behoorden tot de volkskunst. Enkele voorbeelden zijn nochtans aan te wijzen waarbij kunstenaars het niet beneden hun waardigheid achtten om uithangborden te schilderen, zĂł zeker Matsys bij ons. De beroemdste artistieke uithangborden werden evenwel in het buitenland geconcipieerd. Bekend is "L'Enseigne de Gersaint" in 1720 door Antoine Watteau voor zijn vriend schilderijenhandelaar gepenseeld. Andere beroemde kunstenaars schiepen eveneens dergelijke borden, o.m. de Nederlander Rembrandt, de Fransen GĂŠricault en Toulouse-Lautrec en de Engelsen Hogarth en Ralph Ellis. (30) De "Franse" borden In Frankrijk kende men uithangborden in de vorm van rebussen of geestige woordspelingen door het gebruik van woorden met gelijke klank maar verschillende betekenis. Zo hing een Franse wisselaar een wiel (une roue) en een ekster (une pie) uit omdat zijn zaak "A la Roupie" (Indische munt) heette. Een textielkoopman liet zich een uithangbord vervaardigen waarop een aap (un singe) in een batistweefsel gehuld, stond afgebeeld. De rebus luidde: "Au Saint-Jean Baptiste" (au singeen batiste). Tijdens de autocratische regering van Louis-Philippe die tot een bloedige
314
omwenteling zou leiden, hingen er, in 1848, te Parijs drie tabakszakken (des blagues) boven een tabakswinkel uit. "Blague" betekent ook flauwe kul. Aangezien boven elke zak respectievelijk "Liberté", "Egalité" en "Fraternité" geschreven was, betekende dit een vrij krasse kritiek op het heersende regime. (31) Tijdens de 19de eeuw namen onze handelaars andere zgn. "Franse" borden over : afbeeldingen en voorwerpen die het zonder verklarende tekst konden stellen. Reusachtige, roodgeschilderde hoofddeksels in blik aan een hoedenwinkel, uithangborden waarop worsten stonden afgebeeld bij de spekslagers, grote suikerbroden of enorme kaarsen bij de kruideniers, reuzenlaarzen bij de schoenmakers, dito sleutels van hout of blik bij slotenmakers en dergelijke behoorden tot het straatgezicht. (32) En vanaf de 18de eeuw waren de etablissementen der parapluverkopers, waarvan er verscheidene van Italiaanse afkomst waren, te herkennen aan een metalen paraplu of parasol, in felle kleuren geverfd, boven de winkeldeur. Verp&chtingen en misbruiken
Het gebruik van uithangborden werd gedurende eeuwen door allerlei verordeningen en de daarbij horende rechtspraak bepaald. Vanaf de 15de eeuw, tijdstip waarbij de uithangtekens in West-Europa algemeen in gebruik waren, moest de overheid ingrijpen tegen de overdreven afmetingen der borden. Herbergiers en winkeliers concurreerden immers onderling op dat gebied. In de smalle straatjes van toen waren de vèr en laag uitstekende en loshangende voorwerpen een gevaar voor ruiters en verkeer, vooral bij winderig weertje en gezien de schaarse straatverlichting. In Londen moesten de uithangborden vanaf 1766 verkleind en tegen de muur vastgemaakt worden. Parijs kende deze verplichting reeds vijf jaar voordien. De borden mochten niet verder uitsteken dan vier duim. (33) Het was ook in Frankrijk dat men ten tijde van Catharina van Medici, vanaf 1567 verplicht werd aangifte te doen van zijn inzicht een her~erg te openen. Daartoe moest men zijn naam en adres opgeven en tevens het uithangbord vermelden. (34) In 1693 ondertekende Loctewijk XIV een ordonnantie waardoor het aanbrengen van uithangborden facultatief werd. Twintig jaar tevoren was er evenwel spraak een inspecteur aan te stellen tegen de vulgaire afbeeldingen op sommige uithangtekens. (35) Alhier werden dergelijke maatregelen ook later nog getroffen. Een besluit van 1859, uitgevaardigd door het college van burgemeester.en schepenen te Eeklo, verbood het plaatsen van uithangtekens zonder daartoe eerst de toelating te hebben bekomen. Er zou voortaan gelet worden op de eerbiediging van taal en zeden. (36) Omstreeks 1795 was een besluit van kracht inzake bepaalde thema's op de uithangborden. (37) 315
In 1812 bevalen de Franse autoriteiten te Gent dat alle opschriften en uithangborden in het Frans moesten opgesteld zijn. Een Vlaamse vertaling werd toegelaten. Het resultaat bleef niet uit. Tijdens de 19de en in het begin van de 20e eeuw waren de Franstalige borden, vooral dan in de steden, aan de orde van de dag. Karel Waeri, de Gentse volkse liederenauteur, wijdde omstreeks 1895 een lied van hoJ?.derd vierenveertig regels aan de Franse cafés in Vlaanderen. Dit snobisme, die drang naar vreemde opschriften, eerst in het Frans, later in het Engels, met of zonder spellingfouten, kennen we tot op de huidige dag. Ondertussen werden de uithangborden opnieuw storend groot. Toen men in 1901 te Gent in de Veldstraat het "grootste bord van de stad" plaatste, protesteerde Alfons van Werveke in het Volksbelang van 9 maart : "Wij vragen een belasting op de uithangborden, berekend tegen vijf frank de vierkante meter !". Het Gentse stadsbestuur hief inderdaad een bepaalde belasting op de "uitsteekberden" en op de voorwerpe~, geplaatst voor de straatdeur, op het trottoir, om de aandacht van de voorbijgangers op het bedrijf te vestigen. In de Gazet van Gent van 16 maart 1901 verscheen het bericht dat uithangborden, taferelen en uitspringende beeldwerken minstens 2,5 m. boven het trottoir moesten worden geplaatst. Hingen ze minstens 3,70 m hoog dan mochten zij, in brede straten niet meer dan 95 cm uitspringen. In andere gevallen was de maximale uitsprong 85 cm. In 1909 protesteerde het syndicaat der smidsbazen. Zij vroegen uitzondering te maken inzake belasting op de smeedijzeren uithangborden. Of daarvan iets in huis kwam, weten we niet. We kunnen ons echter de vraag stellen of het verplichte jaarlijkse bedrag vóór de Eerste Wereldoorlog aan de basis lag van het verminderen van dergelijke artistieke uithangtekens te Gent. LadeHOSTE ('t vervolgt) NOTEN (1) In de 19de eeuw was het de mode en gewoonte gevels te bepleisteren en wit te verven. Rijke l7de- en 18de-eeuwse bakstenen gevels werden op die manier behandeld. Tegenwoordig is er gelukkig een strekking om ze in hun oorspronkelijke staat te herstellen. (2) De Backer-Van Ocken, R., Monumentenzorg in Vlaanderen. "Een toekomst voor ons verleden", brochure, 1974. (3) Claeys, Pr., Maisons particulières et monuments publies gantois ... , Gand, 1907, p. 4.
316
(4) Het Museum voor Volkskunde te Gent bezit een merkwaardige reeks uithangborden. Daar is o.m. de collectie, door René DeCramerin opdracht geschilderd voor de Wereldtentoonstelling van 1913 te Gent. De andere zijn doorgaans 19de-eeuwse exemplaren. (5) Van Lennep en Ter Gouw, De Uithangtekens in verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd, Amsterdam, 1868, p. 12-13. (6) Dewalhens, P., Introduetion à l'histoire des rues et enseignes de Tirlemont, Standen en Landen, Leuven, 1964, p. 129-130. (7) De Smet, J., Bijdrage tot de Gentse huisnaamkunde van de Middeleeuwen tot het Nieuwe Regime, onuitgeg.lic.dissertatie, 1953-'54, p.9. Hemmersdorf, auteur van "De herberg in de Nederlanden", Assen, 1957, haalt opp. 68-69 aan dat de Ieperse schepenen in 1326 "te Jacob Struvins" en "te Jans van Damme" (herbergen te Ieperen) dronken. Hij vraagt zich af of deze naamgeving niet ouder is dan de ons vertrouwde "de Ster" of"de Zwaan" e.d., courant tijdens de middeleeuwen. (8) In 1785-'86 werd de huisnummering te Gent verplicht. Het duurde echter nog jaren vooraleer men deze reglementering volgde. De instructie van 1785 en de ordonnantie van 1786 golden tevens voor het plaatsen van straatnaamborden in blik. (zie Claeys, P., Mémorial de la villede Gand, 1902, p. 168). (9) De Smet, J., op.cit. (10) Bergmans, P., Armorial de Flandre du XVIe siècle ... , Brux.-Paris, 1919, p. 669. (11} Van der Haeghen, V., Les armoiries des registres scabinaux de Gand, Gand, 1889, p. 18. (12) Bergmans, P., op.cit., p. 698. (13) Bergmans, P., op.cit., p. 693. (14) De Potter, F., Het Boek der vermaarde Uithangborden, Gent, 1861, p. 12 en p. 92. (15} Volgens Van der Smissen, L., Hasseltse uithangborden en huisbenamingen, Het Oude Land van Loon, 1960, werd omstreeks 1600 het woord "gulden" voor bijna alle huisnamen van Hasselt gevoegd ! (16} de Keyser, P., De Folklore der Uithangborden, Oostvlaamse Zanten, Gent, 1934, p. 12. (17) de Potter, F., op.cit. p. 16. (18} Daiken, L., The men who paint the Inn Signs, ComingEvents in Britain, London, Nov. 1955, pp. 32-35. (19) de Potter, op.cit., p. 107. (20) Kerckhaert, N., Oude Oostvlaamse Herbergen, Gent, 1976. (21) Daiken, L., The Inns of Britaio : Signs of welcome, Coming Events in Britain, London, Oct. 1956, p. 28-31. (22) van Lennep, J. en J. Ter Gouw, op.cit. p. 362. (23) De volkse logica behield echter de natuurlijke kleuren van dieren die op de uithangborden werden geschilderd in verband met bepaalde beroepen : bijv. een koe bij de slager, een paard bij de voerman e.d.m. (24) Vierstaal =vuursteen in het Bourgondisch wapen. (25) Scabeellen = zitbanken. (26) Noble = muntstuk. (27) Bracke = jachthond.
317
(28) Traille = hekwerk. (29) Van Lennep en Ter Gouw, op. cit., schrijven op p. 377 : "Voor oude linden had men eerbied. Feesten, plechtigheden werden onder 't lommer van linden gevierd. De Germanen spraken recht onder de lindebomen." (30) In Engeland worden schilders gesponsord door bepaalde groeperingen, b.v. door het brouwersgilde. Daar bloeit dan ook een zinvolle uithangbordenkunst, wat o.m. het toerisme ten goede komt. (31) Dewalhens, P., op.cit., p. 130. (32) De Potter, F., op.cit., p. 73. (33) Vandenbroucque, A., Des enseignes des commerçants et de la concurrence déloyale par l'usurpation d'enseignes, Reims, 1899, p. 27. (34) Vandenbroucque, A., op.cit., p. 23. (35) Vandenbroucque, A., op.cit., p. 23-24. (36) De Potter, F., Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-'93, p. 62-63. (37) Vandenbroucque, A., op. cit., p. 29. "Alle uithangborden die tekens dragen van koningsgezindheid, feodalisme en bijgeloof zullen vernieuwd worden en vervangen door republikeinse symbolen. De uithangborden zullen op de muren der huizen geschilderd worden."
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHE Nr. 48 Op 17 october 1897 stelde Emest Lacquet in de rubriek "Muziekinstrumenten- Gemeentelijk Belfort- XVIIe eeuw (1660)", een fiche op in het Frans over
DE GROTE KLOK VAN HET BELFORT In het oud Belfort hangen, ter hoogte van de tweede galerij boven het uurwerk, vier grote klokken die toebehoren aan de Gemeente. De Schepenen van de Keure die tevreden waren over de beiaard die ze laten maken hadden door Pieter Hemony van Zutphen, bij contract van 8 maart 1659 (1), vertrouwden aan dezelfde klokkengieter, bij contract van 3 april 1660 (2) de levering toe van drie goede, welluidende klokken in harmonie met het klokkenspel van de beiaard en gestemd : si, Ia, sol (grote terts). Deze drie grote en mooie klokken, die "politiemeester"Justus Billet aanduidde met de naam "Triumphanten", werden gegoten in Gent zelf door de klokkengieter die zich gevestigd had in deze stad (3). De klepels werden gesmeed door de stadssmid Jacob Bemaert. Het totaal gewicht van de drie klokken is 31.594 pond of 13.680 K 0 (het 318
Tekening die de fiche illustreerde. Foto Stadsarchief.
Gentse pond stemt overeen met 433 gr.) Om ze in beweging te brengen waren er acht man nodig per klok. De eerste van de "Triumphanten" wordt aangeduid met de naam de groote kloeke omdat ze de grootste is (1 ,70 m. hoog op 2,10 m. breed) en de zwaarste . Op 2 september 1660 werd ze gewogen op de stadswaag opgesteld onder de Lakenhalle en had een gewicht van 13.973 pond of6.050 K0 , dat wil zeggen 1.488 pond of 644 Ko meer dan de oude grote klok Roelant van 1314 die het jaar voordien gebroken werd om te dienen voor de vernieuwing van de beiaard. De grote klok is een van de mooiste van BelgiĂŤ; bovenop staat een prachtige metalen kroon , versierd met de wapens van Gent en van Spanje en ze draagt, op twee lijnen, de volgende inscriptie:
319
+ REGNERENDE PHILIPPUS DEN 4, CONINCK VAN SPAIGNIEN, GRAVE VAN VLAEN &, WESENDE HOOGHBAILLIU DESER STEDE VAN GHENDT M'HER NICOLAS IGNATIUS DE BEER, RIDDER, BARON VAN MEULEBEKE, & M'HER THEODOR DE CAMARGO,BARONVAN'THEIJLICHRYCK,HEEREVANHERFFELT, & VOORSCHEPENE M'HER PIETER DE LA FAILLE RUDDERE, HEERE VAN EECLO, MET HAERLIEDER MEDEGRESELLEN IN WETTE. P. HEMONIJ ME FEC ... A 0 1660. NOTEN (1) Stadsarchief. Justus Billet, Politijeboek, I, 99 V (2) Ibid. Stede wercken, reeks 533, D 0 7. (3) Up den XVIen apri11660 is ten boucke van de poorterije gheannoteert als poorter Mr Pieter Hemony doekgieter van style gheboren van Leuecourt prez Loraing omme te ghenieten ende jouysseren de privilegien generalle an dese poorte is. Actum ut supra. (16 Apri11660). Stadsarchief. Poortersboek, 1651-1738, folio 13, reeks 122, 0° 5. Deze interessante tekst doet ons de Lotharingische origine kennen van de beroemde klokkengieter die men dacht geboortig te zijn van Zutphen. (4) Stadsarchief. Stads rekening, 1660-1661, f' 199 v0 • Cf. Bern. De Jonghe, Ghendtsche geschiedenissen by forme van maendt register, p. 25.- Fr. De Potter, Gent, t.I., pp. 522-532. 0
•
320
VORIGE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Nog verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad Jaargang 1973 nrs 11-12 1976 nrs 2-3-4-5-6 1977 nrs 2-3-4-5-6 + volledige jaargangen 1978 Nihil 1979 nrs 1-2-3-4-5 + volledige jaargangen 1980 nrs 1-2-3-4-5 1981 nrs 1-3-4-5-6 + volledige jaargangen 1982 nrs 2-3-4-5-6 + volledige jaargangen 1982 Register op de jaargangen 1 tot 10 (speciaal nr) 1983 nrs 1-2-4-5-6 + volledige jaargangen + volledigejaargangen 1984 nrs 1-2 1985 nrs 1-2-3-4-6 + volledige jaargangen Prijs per afzonderlijk nummer 60 fr. Prijs per volledige jaargang 300 fr. Gentse stadstrams en -bussen (Lode HOSTE) Prijs per boek : 250 fr. (lid) 350 fr. (niet-lid) + port 30 fr. Tijdschrift en!of boek kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het Documentatiecentrum (behalve in juli en augustus en wettelijke feestdagen.) Portkosten bij betaling op postrekening Tot 2 nrs.: 20 fr. Tot 4 nrs. : 27 fr. Vanaf 5 nrs.: 35 fr. Nog verkrijgbare uitgaven: - Plattegrond Gent 1641 uit 'Flandria illustrata' (1e uitgave door Hondius) - Plattegrond Gent 1796 door Goethals (identiek aan origineel)
100 fr. 100 fr.
Plattegronden dienen afgehaald te worden in het Documentatiecentrum (geen postverzending). De Bibliothecaresse MevrouwVAN GELUWE-EGGERMONT 321
DE TANKKAZERNE TE SINT-DENIJS-WESTREM* De Duitse bezetters besloten begin 1915langs de steenweg op Kortrijk een kazerne te bouwen. (1) De "Flieger-Truppe" die zijn "Horst" had op het oefen-vlieg-paardeplein van de wijk Buchten te St.-Denijs-Westrem zou er een tehuis vinden. (2) Het nieuwe kwartier kon betrokken worden midden 1916. De familie Van der Haeghen had, daarvoor, tegen wil en dank, een deel van haar gronden moeten afstaan. De kazerne en de villa's in de omgeving, die de Duitsers ook hadden bezet, werden tijdens de laatste dagen van de oorlog door de omwonende bevolking leeggehaald. Het Belgisch leger dat het kwartier vanzelfsprekend overnam moest eerst de ingeslagen ruiten en de uitgebroken keukeninrichting vernieuwen. Veteranen vertelden ons dat, nog jaren na de oorlog, patrouilles de ronde deden om te verhinderen dat men de voor iedereen openstaande villa's verder afbrak. In 1920 kwam een regiment aanvalswagens de gebouwen bewonen. (afb. 1) De taukisten wensten natuurlijk te oefenen met hun "chars d'assaut" van Franse makelij. Ze kregen de beschikking over een strook terrein langs de baan Afsnee-Zwijnaarde, behorende aan het infanterie-maneuverveld. In de kazerne zelf was er geen plaats om de 47 tanks onder te brengen. (3) De legerleiding besloot daarom twee loodsen en een werkplaats te laten bouwen langs de Kapellenstraat (nu Putkapelstraat) juist naast de oude kapel "t'Putje". (4) Bij Ministerieel Besluit van 20 november 1920 kocht de gouverneur van Oost-Vlaanderen, in naam van de Staat, 1 Ha 62 a 60 ca grond van de ingenieur Bovy Ferdinand uit Brussel. (5) Op het perceel dat 45.000 frank kostte stonden de puioen van de hoeve-herberg-afspanning "het Peerdeken". Bij de afpaling van het terrein vroeg graaf de Hemptinne, eigenaar van een belendend perceel, de scheiding in rechte lijn te laten verlopen. Na omwisseling van gronden kon aan zijn wens worden voldaan. Volgende constructies werden langs de Kapellenstraat gebouwd - 1925: een hangar en een werkhuis. - 1927: een watertoren. - 1928 : een magazijn-hangar en een latrinepaviljoen. - 1929: een navigatietoren voor vliegtuigen. (afb. 2) Samen met de hangar trok men ook nog een open loods op om er de tractoren Minervaende platte wagens in onder te brengen. (6) (afb. 3) Zoals te verwachten moest de familie Van der Haeghen de in 1915 door de Duitsers aangeslagen gronden langs de Pleinstraat (nu Derbystraat), waarop de kazerne stond, aan de Belgische Staat verkopen. De akte van afstand *Het eerste artikel in deze reeks verscheen in "Ghendtsche Tydinghen" 1985, nr. 4.
322
Afb. 1. Manschappen van het eskadron aanvalswagens . Rond 1925. Foto : Heylbroeck.
over 1Ha 88a 77ca werd getekend op 15 april1924. Er was feest in het kwartier toen koning Albert op 3 april1928 het regiment gevechtswagens bezocht. (7) Hij had eraan gehouden persoonlijk een vlag te overhandigen aan de kommandant van de eenheid, kolonel SBH Deprez. (8) (afb . 4 en 5) Om de tankisten te beletten tijdens de nacht het kwartier te verlaten om de "cabardoeskens" in de omgeving te bezoeken trok de Genie in 1929 rond de kazerne een omheining uit cementplaten op. Om volledig zeker te zijn dat sportieve piotten toch niet zouden proberen de muur over te klauteren 323
~1!
-
~ liJ -1:
(t
~
Iu
Jf
4..
G
Afb. 2. Uittreksel uit origineel plan van 1935. Ligging der beide militaire domeinen: MG 15 :kazerne. MG 16: e.o. Compagnie d'ordonnance aan de kapel 't Putje. Let op GRIETGRACHT = RIETGRACHT.
324
bekroonde men deze met glassplinters. Oudgedienden vertelden dat deze hindemis toch makkelijk te nemen was door enkele dubbelgevouwen dekens over de scherven te gooien. Na de afschaffing van het tankregiment in 1934 kwamen de mannen van de 14e kompagnie van het 2e Linie uit de St.-Pieterskazerne het complex bewonen. (9) Op haar beurt werd de 14e in 1937 vervangen door een escadron Belgische Tl3 gevechtswagens uitgerust met kanon 47 rnrn. Die bleven er tot bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog. Na de kapitulatie in mei 1940 had de "Luftwaffe" weinig interesse voor het vliegveld en liet daarom de kazerne, door haar voorgangers in 1915 gebouwd, over aan de "Fabriekswacht". (10) De RAF toonde eind 1944 meer belangstelling en logeerde enkele Poolse eskadrilles gevechtsvliegtuigen op het plein en in de kazerne. Wie onder de oudere herinnert zich niet de luchtgevechten en beschietingen op 1 januari 1945? Vanaf 1946 nam de School voor Kandidaat Gegradueerden van de Brigade Piron (1e Brigade) er haar intrek. In 1948 stichtte men er een kweekschool voor kandidaat-officieren die zich voorbereidden op het ingangsexamen voor de Militaire School. Het is tijdens die periode dat men in het kwartier een nieuwe keuken met eetzaal, een tumzaal, een cinemazaal en verschillende magazijnen bouwde. Bij Koninklijk Besluit van 13 juli 1955 kreeg de kazerne de naam "Luitenant Jacquernin" naar een jong officier gesneuveld te Harelbeke op 24 mei 1940. Toen alle scholen voor officieren en onder-officieren samengebracht werden te Brussel, Dinanten Zedelgern kwam in 1962 de "Jacquernin" leeg te staan. Het Ministerie van Landsverdediging (MvL) besloot er de mobilisatiekern van een veldhospitaal in onder te brengen. Een onderofficier en enkele korporaals hielden er van toen af de wacht. Na de tweede wereldoorlog en vanzohaast de RAF het plein had vrijgegeven was er sprake het vliegveld van St.-Denijs-Westrem uit te breiden. In 1946 nam de Regie der Luchtwegen de gronden over en richtte er een luchthaven 3e kategorie in. Het Stadsbestuur vond dit niet genoeg voor een stad als Gent. Het Schepencollege wilde het plein nog uitbreiden tot veld van 2e kategorie. Die plannen stootten op erg veel tegenstand. Speciaal de omwoners vonden dat ze reeds genoeg geluidshinder hadden te verduren door de sportvliegtuigen die het plein af- en aanvlogen. Het College hield het been stijf en keek uit naar gronden om het vliegveld te vergroten. Het militair domein naast de kapel 't Putje was het eerste doel. Burgerneester Van Den Daele richtte zich onder volgende bewoording tot het MvL: "Door het aanleggen door de Stad in het jaar 1971 van een sta,rt- en landingsbaan op het vliegveld te St.-Denijs-Westrern,_w~rd 325
Afb. 3. De C.O . = Compagnie d'Ordonnance aan de KapellenstraaL Rechts de Tankloods. Op de achtergrond de hangar waarin de Minervatractoren.
een belangrijke promotie voor de regionale luchthaven verwezenlijkt. Het grootste gedeelte van het vliegveldterrein behoort toe aan de Stad . Aansluitend aan deze gronden bevindt zich een militair domein dat een oppervlakte heeft van 1Ha 28a 60ca en waarop twee grote loodsen en twee woningen (11) gebouwd zijn. Bovendien paalt dit domein over een lengte van 47 meter aan de Kapellestraat van de gemeente St. -Denijs-Westrem. De hogergenoemde loodsen zullen dienstig zijn voor activiteiten die rechtstreeks in verband staan met de luchtvaart , namelijk herstelling en onderhoud van vliegtuigen en parking voor toestellen.PrivĂŠ-firma 's interesseren zich reeds voor deze localisatie . We zijn van oordeel dat de aankoop bevorderlijk zal zijn voor de verdere ontwikkeling van het Gentse luchtvaartverkeer en de tewerkstelling van gespecialiseerd personeel. De valorisatie van de aanpalende stadsgronden zal er eveneens door in de hand gewerkt worden , enz ... " . Tot zover de burgervader. Het MvL ging akkoord met de verkoop. Het Staatsblad maakte de transaktie bekend op 11 november 1972. De gronden en gebouwen kostten de stad 10.500.000 frank. Aan de Groendreef had de 1ste Mobiele Groep van de Rijkswacht plaatsgebrek. Toen ze in 1974 ook nog de opleiding van de Vlaamstalige rekruten te verwerken kregen zochten de "gendarmen" naar een bijkomend onderkomen . De oude tankkazerne bood de gedroomde oplossing. Men zag te326
Afb. 4. 3 april1928. Bezoek van koning Albert.Overhandiging van de vlag aan kolonel DEPREZ.
Afb. 5. Bezoek koning Albert. 3 april 1928. Zicht op het binnenplein van de kazerne.
327
rug geuniformeerden, nu in blauwe tenue, de kazernepoort in en uit marcheren. In het teken van de besparing en ook omdat er enkele nieuwe gebouwen waren afgewerkt in de Groendreef, verhuisde het onderrichtescadron in 1980 terug naar de Brugsepoort. De "J acquemin" staat nu leeg en is te koop voor ieder die er de interesse en het geld voor heeft. RogerVAN AERDE 1984
BIBLIOGRAFIE EN NOTEN (1) Opzoekingen in het "Bundes-Militärarchiv" in Freiburg brachten niet veel aan het licht. Tijdens de tweede wereldoorlog zijn de meeste akten, met betrekking op het Pruisisch leger in Vlaanderen (1914-18), tijdens bombardementen in 1945 vernietigd. Men treft er alleen nog onvolledige dossiers van het "Marinekorps Flandern" aan. Het enige wat vast staat is dat de kazerne gepland en gebouwd is onder de leiding van de "Baudirektion der 4en Armee" gekazerneerd in Gent. (2) L. Hoste: Het St.-DenijsenFarmanplein. Een brokje geschiedenis. In G.T. Nr. 3 1985. (3) Een regiment aanvalswagens bestond uit 3 eskadrons met elk 15 Renaulttanks. In het eskadron "Etat-Major" zoals de oud-militairen zo graag zeggen, waren bovendien nog twee tanks voorzien voor de bevelhebber en voor de tweede kommandant. (4) E. Delbaere: St.-Denijs-Westrem in beeld. 1980 De legende over 't Putje. (5) Toen in 1929 al de gebouwen waren opgetrokken gaf het leger 34a grond langs de Kapellenstraat over aan de dienst der Domeinen voor verkoop. (6) De Renaulttanks waren uitgerust met metalen rupskettingen die de niet verharde wegen zwaar beschadigden. Ook was hun maximale snelheid amper 5 km per uur. De strijd kon reeds lang gestreden zijn vooraleer ze op het slagveld verschenen. Daarom beschikte het regiment over platte wagens getrokken door Minervatractoren van Belgische makelij waarop men de tanks vervoerde. (7) Het dagblad "La Nation Beige" van 4 april1928 geeft verslag over dit bezoek. (8) L.A. Lecleir : Emblemen en eervolle onderscheidingen van de eenheden 1972. (9) Het 2e Liniregiment lag in de Leopoldskazerne. De 14e kompagnie van ieder infanterieregiment was uitgerust met 12 kanonnen 47 mm beter bekend als "de vier-zevens". Dit geschut werd getrokken door tractoren "Utility". Daar de Leopold niet beschikte over de nodige garagen voor die gespannen had men de 14e kompagnie samen met de 15e (mortieren) in de St.-Pieter ondergebracht. Lees "De 15e Compagnie" van Valère Depauw. (10) Fabriekswacht : Opgericht in mei 1941. Ze stonden in voor de bewaking van vliegvelden, fabrieken en depots van de "Luftwaffe". (11) De twee woningen waren gebouwd in dezelfde periode als de watertoren en dienden als woonst voor de "concierge" van het domein aan de Kapellenstraat.
328
DE GESCIDEDENIS VAN DE VYT-BORLUUTFUNDATIE EN HET LAM GODS 1542, juni 10. De bijkomende missen in de Vytkapel waren mogelijks het gevolg van de hoge inkomsten van het bezoekgeld. Een andere mogelijkheid was dat de hogere inkomsteil van de geschonken gronden in het Waasland leidden tot het celebreren van deze missen. Dit was echter voorzien in de stichtingsakte (1435) en werd nog in aanmerking genomen in 1576 (noot 203). 1546-1550. Marcus van Vaernewijck (noot 12a) vermeldt dat het onderstuk van het Lam Gods met als voorstelling de hel, dat uitgevoerd was in tempera, door onbekwame restaurateurs "met hun calvershanden uutgevaecht" werd (cfr. 1574). Castrucci (cfr. 1548) maakt melding van de drie standen van de kerk waaruit mogelijks afgeleid kan worden dat de predella het vagevuur voorstelde. Naar onze mening hebben we hier iconografisch gezien wel degelijk te maken met de hel. De befaamde restaurateur is onbekend gebleven, daar er juist in die periode leemten zijn in de rekeningen en in de Acta Capituli. Volgens het handboekje van Jan Vermeers waren het dezelfde geestelijken (cfr. 1542) die de mis opdroegen: Joos van Visscherye (zond.), Jan de Me ra ( = van der Mee re) (maandag), Brune Visscherie (dinsdag), succentor (woensd.), Piaulus (donderd.), behalve dat E.H. Paulus (vrijd.) en Picaert, die samen met Brune de zaterdag de mis opdroeg, vervangen w~rd door een visitator ( = bezoeker) (succentor = ondercantor of begeleider).
1546, juli 7. In 1540 werden de monniken van de St.-Baafsabdij overgebracht naar de St.-Janskerk, daar hun abdij omgebouwd werd tot dwangburcht. De Gentse hoofdkerk kreeg een nieuwe patroonsheilige : H. Bavo. Op 7 juli 1546 bracht kapitein Vincenzo Castrucci van Lucca een bezoek aan het Lam Gods (224). De vermelding in zijn reisnota's van het onderstuk met de lijdende kerk is mogelijks een allusie op het wegvloeien van het water uit de Levensfontein op dit onderstuk. 1548-1549. In de aantekeningen betreffende het tonen van het retabel in de rekening van de Oude Fabriek wordt het Lam Gods voor het eerst vermeld als de tafele van Adam en Eva (noot 203). 1549. De Antwerpse adel schonk een vergulde beker, beter bekend als de Poculum Hilaritatis, aan hun St.-Lukasgild en aan de Violieren. Deze beker was versierd met de portretten van Apelles, Xeuxis, RaffaĂŤl (die door Floris bewonderd werd) en Jan van Eyck, vanwie de Antwerpenaren
329
zonder meer aannamen dat hij lid was geweest van hun schildersgild. Dit chauvinisme werd nog als werkelijkheid aanvaard door J. van der Sanden in "Oud konst-toneel" (Antwerpen, Stadsarchief, hs. f'212 r0 ) , die melding maakt dat Jan van Eyck "aengenomen geweest als lid of meester in onze gilde van Sint-Lucas". Men veronderstelt dat het portret van Jan op deze beker (die verloren ging in 1794) teruggaat op het zgn. zelfportret op het Lam Gods. Sommigen menen deze beker te mogen herkennen op het portret van Abraham Grapheus van Comelis De Vos (1620) in het Antwerps Museum voor Schone Kunsten (225). We vermelden hier eveneens de oude kopieĂŤn naar de portretten van Hubert (1ste ruiter) en Jan (4de ruiter) op het gestolen paneel. Deze dubbelportretten worden bewaard in het museum te Dijon (226). 1550, september 15. De Bruggeling Lansloot Blondeel en Jan van Scorel, een kanunnik uit Utrecht, restaureerden het veelluik. Volgens sommigen (noot 6b) zou van Scorel de Utrechtse dom op het middenpaneel hebben geschilderd, anderen merken terecht op dat wij dit gebouw ook aantreffen op "De Madonna met kanselier Rolin" (Parijs, Louvre) (227). Voor het tonen van het retabel ontving men van de bezoekers xxviij s.xd.g. (noot 203). Lambert Lombart was wel degene die het meest onder de invloed stond van de Italiaanse kunst, doch deze Luikse schilder nam voor de voorstelling van St.-Jan-de-Evangelist op zijn St.-Pietersaltaar (Brussel, Koninklijk Musea voor Schone Kunsten van BelgiĂŤ) de gelijkaardige figuur op het Gentse veelluik als model (227A). 1551-1552. Volgens het handboekje van Hubertus de Waghemaker droegen de volgende kapelanen de mis op in de Vytkapel : Philips Hanswyck (Z), Jan van der Mere (M), Joos van der Visscherie (D,D,V), Hendrik de Crudenare (W) en Lieven Maganck (Zaterdag). Hanswyck, van der Mere en Meganck waren lid van het kapittel. In de rekening van de Oude Fabriek is er een post voorbehouden voor de ontvanger XVii sg. Nadat de kerk verheven werd tot collegiale, werd er een kapittel opgericht. De missen werden verdeeld onder de kapelanenen de geestelijken van de kerk. Reeds vlug werd de zorg voor de fundatie en voor het retabel volledig overgenomen door het kapittel. 1555. In het genealogisch handschrift van Joos Borluut en in het Recueil van "diverssche sepulturen, ghelaesen veinsteren ende blazoenen ... " wordt voor het eerst melding gemaakt dat "in de eerste capelle naest den trappen, daer de tafele van Adam ende Eva staet, zijn de ghelasen veynsters al verwapent metten wapenen van Joos Vyts ende joncvrouwe Elisabeth Borluuts" (noot 206).
330
1566,juli 7. De Schryver en Marijnissen (noot 211a) brengen het werk vermeld in een brief van proost Morillon aan kardinaal Granvelle : "Je n'ay encores résolution de sa Masjesté touchant la tablede Gand, qu'elle veult este faicte par maistre Michiel, qu'il est force faire sur tablez de bois bien liéez", in verband met de kopie van het Lam Gods door Michel van Coxie, doch dit kan weerlegd worden daar men weet uit de kerkrekeningen dat deze meester pas in 1557 zich te Gent vestigde. Daarenboven draagt de repliek de signatuur en de datum 1558 (N.S. 1559). Hetgaat hierdusduidelijk om twee verschillende werken. 1557-1559. Filipsll, koningvan Spanje, die hetorigineel wilde bezitten, liet een kopie maken door Miehiel van Coxie. De weigering ging mogelijks uit van de familieleden, die zoals in 1578-1579 hun rechten op het retabel deden gelden. De panelen van de kopie worden thans bewaard te Berlijn, Staatliche Museen (God, Aanbidding van het Lam); München, Pinakothek (Maria, Johannes) en Brussel, Museum voor Schone Kunsten (zijluiken). Waarschijnlijk was deze kopie in 1559 reeds naar Valladolid in Spanje overgebracht, daar in de Heere's ode, die in juli 1559 in de St.-Baafskathedraal reeds prijkte (cfr.), er melding van wordt gemaakt. De Academy of Arts te Honolulu bewaart een tekening, die een vrije interpretatie is van Maria op de buitenluiken. Deze draagt het opschrift: Johannes van Eyck inv. Miehiel Coxeyn fec., doch deze vermelding werd er achteraf op aangebracht. Het gezicht herinnert aan de 16de eeuwse Italiaanse kunst. P. De Boer zag een oude vrije kopie van het paneel van de Eremyten door bemiddeling van de Galerie des Etats-Unis te Cannes (noot 212). De totstandkoming moet na deze dátum geplaatst worden (cfr. 1450). Opvallend liggen de inkomsten van de bezoekers in de jaren 1556-1557 (meer dan 3lb.) en 1559-1560 (meer dan 2 lb.) hoger dan anders, dit was waarschijnlijk te wijten aan het kopiëren van Coxie in een kleine ruimte in de Vytkaptel en de samenkomst van het 23ste kapittel van het Gulden Vlies (noot 218). 1559, juli 23-25. Ter gelegenheid van het 23ste kapittel van de Orde van het Gulden Vlies wijdde Lucas de Heere een ode aan het veelluik, die hij ophing aan de muur rechtover het retabel. In 1565 publiceerde hij zelf deze ode (noot 11), die in een licht gewijzigde vorm overgenomen werd door van Mander (noot 15). Uit verloop van de dienst in de Vytkapel volgens de rekening van de Oude Cotidiane ontving de koster Bernaert voor het onderhoud XIIg. en voor het brood en de wijn XX g. en dit elke trimester. In de comptabiliteit worden de inkomsten in verband gebracht met de grond in het Waasland (Verrebrouck). 1560. In de Vlaemsche Audtvremdicheyt vermeldt Marcus van Vaernewijck (228) het retabel zonder meer als "taefel tSente Jans". Als auteur
331
vermeldt hij enkel Jan, die afkomstig was "van Maeseyc, een stedekin in ruudt Kempen landt". Reeds in de eerste herdruk werd de tekst aangevuld : "Hubertus van Eyck ... was een uitnemende constich schilder ... die taefel in tSente Jans kercke eerst begonne hadden. Zyn sculptur is te Gent in dezelve kercke". Van de bezoekers ontving men XXIII s.VIIIg IX en het jaar daarna XXXIIs.IXg.XI (noot 203).
1561. In de beschrijving van Ludovico Guicciardi over de Nederlanden vermeldt deze dat "In de temple van St.-Baafs vonden we een zeer excellent schilderij van de triomf van de Agnus Dei, alhoewel het iedereen de tafel van Adam en Eva noemde. De auteur Jan van Eyck woonde meestal te Brugge, waar hij gestorven is. Hem volgde in dezelfde kunst zijn broer Hubert, die bij hem woonde en schilderde op dezelfde werken" (noot 148). De ontvangsten van het verloop van de dienst in de Vytkapel volgens de rekening van de Oude Cotidiane zijn opgetekend vanaf 1559 tot 1569 en van 1570 tot 1575 (noot 203).
NOTEN 224. E. Dhanens, Het retabel van het Lam Gods, in : Inventaris van het kunstpatrimonium in Oost-Vlaanderen, VI, Gent 1965, blz. 103-104. 225. a) J. Van Der Sanden, De Bloyende konsten of Lauwerkrans van Apelles, Antwerpen 1774, blz. 15, P. Genard, Notice sur la corporation des orfèvres d' Anvers, in: Annales Académie de Belgique, 1889, blz. 299. 226. J.A. Crowe-G.B. Cavalcasselle, Les anciens peintres flamands, Brussels 1862, I, blz. 108. 227. E. Dhanens, Bijdragen tot de studie van de repentirs en oude overschilderingen op het Lam Godsretabel van Hubert en Jan van Eyck, in : Bulletijn van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, dl. XV, Brussel1975, blz.ll08. 227A. M.l. Friedländer, Anthonis Mor and bis contemporaries, Early Netherländish painting, 1975, nr. 104. 228. Marcus van Vaemewijck, Vlaemsche Audtvremdicheyt: inhoudende veel wonderlicke antiquiteyte(n)/van der natuere/ghelegentheyt oorsprongh ende eerste Fondatien des selven Landtsirnet meer ander ghenougelicke en(de) vremde dinghen : Al t'selve vergadert ghecomponeert ende Rhetorijckelicken ghestelt by Balladen (pas uitgegeven in 1562 te Gent), 1ste tractaat, 92 (stroof).
Rudy VAN ELSLANDE
332
WEL EN WEE VAN "PIETJE BLUUT", DE "GEKETENDE PROMETHEUS" VAN LODEWIJK VAN BIESBROECK Beeldhouwer Loctewijk Pieter Van Biesbraeek werd te Gent geboren op 17 februari 1839, als oudste uit een gezin met negen kinderen. Zijn vader Jacob Jozef (Gent, 1808-1875) was een van de weinige Gentse ciseleurs; zijn moeder Julia Stéphania Istas (Doornik, 1811-Gent, 1865) was naaister en huishoudster. Zijn broer Julius Evarist, de latere Jules Sr. (Gent, 1848Bordighera, It., 1920), verwierf naam als schilder en was een uitstekende academieleraar. De familie woonde bij de geboorte van Loctewijk in het Nagelstraatje, de huidige Baaisteeg. In 1851 verhuisde ze naar het nummer 10 in de thans verdwenen Sleutelstraat bij de Brabantdam. Loctewijk genoot waarschijnlijk lager onderwijs in de naast de deur gelegen kosteloze Stadschool nr. 3 van de Abeelstraat, waar nadien ook zijn jongere broer Julius zou gaan. Negen jaar later vestigde de familie zich in deSavaanstraat 34, waar ze een kruidenierswinkeltje opende. Op 9 oktober 1852 liet Loctewijk zich in de Gentse Academie inschrijven. Hij zou er van zijn dertiende tot zesentwintigste ononderbroken "vlijtig en zich goed gedragend" blijven. Hij behaalde eerste prijzen in de afdeling sculptuur bij Pieter Devigne-Quyo en eindigde met een jaar tekenen naar levend model bij Theodoor Canneel. Intussen volgde hij anatomie bij Edouard Meulewaeter, perspectief bij Adolphe Sunaert en kunstgeschiedenis bij Wouters. Aan de Prijs van Rome nam hij in 1864 deel, kwam door de schiftingen, maar viel in de eindwedstrijd onder zes kandidaten buiten de prijzen. Studiebeurzen lieten hem toe Parijs (1866) te bezoeken, Rome en Firenze (1869-1870) en tweemaal München, Nürenberg en Berlijn (1869-1870 en 1873). Zijn eerste tentoonstelling was de 26ste Triënnale te Gent in het" Universiteitspaleis". Van 1865 tot 1902 nam hij zonder onderbreking deel aan deze Gentse salons. Hij participeerde tevens regelmatig aan de Kersttentoonstellingen van het "Kunstgenootschap", dat op 4 mei 1879 met de "Société Jittéraire de Gand'' versmolt tot de "Cercle artistique et Jittéraire de Gand'' en hield er met Alfons Cogen, Désiré De Keghel en Louis Tytgadt in 1896 een afzonderlijke expositie. Natuurlijk was hij in 1899 ook vertegenwoordigd op de Provinciale Tentoonstelling van Oost-Vlaanderen te Gent. Minder nam hij deel aan tentoonstellingen te Antwerpen en Brussel. Op 21 oktober 1870 huwde hij Pharaïldis Colpaert (Gent, 1840-Williams Bay, V.S., 1920). Ze woonden eerst een jaar in de Willem Teilstraat 7, 333
daarna op de Slachthuisboulevard 9, om tussen 1874-1883 in de Kleine Bellevuestraat 41, de huidige Rozemarijnstraat, te verblijven en zich uiteindelijk in de Egmontstraat te vestigen, eerst op 13, later 17. Op nieu,wjaarsdag 1872 werd hij ad interimleraar in de Nijverheidsschool, waar hij de zondag- en woensdagvoormiddag theorie en geschiedenis van de versieringskunst gaf. Deze cursus werd definitief op 16 mei 1873. Op 7 oktober 1875 volgde hij Pieter Devigne-Quyo op voor beeldhouwen m de Academie. , ! Vanaf 1882 kwam daar de cursus "Typen en Costumen" bij . In 1876 was hij één van de kunsteFoto 1. Lodewijk Van Biesbroeck. Pot- naars, die meewerkten aan de Pacifiloodschets geinaakt door Armand Heins catiestoeL in februari 1881 in de Cercle Artistique et Door K.B. van 4 mei 1881 werd hij Littéraire. Gepubliceerd in " Gand ArtisRidder in de Leopoldsorde. Op 14 tique" , jg . 1, 1 mei 1922, nr. 5. mei 1884 werd hij corresponderend lid van de Koninklijke Commissie van Monumenten. Van 1887 tot 1910 was hij lid van de Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten van de stad Gent. Als lid van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van dezelfde stad werkte hij mee aan de "Inventaire Archéologique". Van zijn vijf kinderen kregen twee meisjes een schilder- en sierkunstopleiding in het Bisschoffsheiminstituut te Brussel bij o.a. Adolphe Crespin , nl. Margareta Mathilde (Gent , 1875-Williams Bay, V.S., 1966) en Julia Eugenia (Gent, 1884-1908). Zijn zoon Joris Achilles (=George) (Gent, 1880Tucson , V.S. 1974), de latere "Mister van B " werd wereldberoemd als astronoom. Eerst werkte hij in Yerkes, nadien in Tucson. Lodewijk sleet zijn laatste levensjaren in zijn buurt op de Hamoirlaan te Ukkel bij het sterrekundig observatorium. Hij overleed er in 1919, maarwerd op 15 maart op het erepark van de Westerbegraafplaats te Gent bijgezet in de grafkelder, naast zijn dochter Julia, die na een slepende ziekte op 28 maart 1908 overleed en voor wiens graf hij een medaillon vervaardigd had. Ladewijk Van Biesbroeck , eens door "Vooruit" (Jules De Bleye?) - krant die zijn broer Julius op de handen droeg - "de kampioen cumulard voor subsidies en commandes" genoemd, is vandaag in het Gentse stadsbeeld nog steeds vertegenwoordigd. In het Zuidpark klimt "Excelsior"; sommi334
~ .:f· ~··•~<: ..... ~""":'-"',.,_ ~~s--
,Ir ~;···~····
. . . • _..;:"L ~-- - ---- -. - ..... - - . ~ --.
Foto 2. Cyanotypie of blauwdruk , in negatief beeld , van de "Geketende Prometheus". (Copyright S.A.G. ) .
ge nissen van het stadhuis dragen beelden van zijn hand en de reliëfs op de gevel van het François Laurentinstituut in de Onderstraat werden door hem gemaakt. Meer dan een halve eeuw werd zijn "Prometheus " door de gier gepijnigd in het Citadelpark . Aansluitend bij een bondig artikel van Suzanne Van Wesemael-Janssens , in 1977 in dit tijdschrift verschenen , wil ik de geschiedenis van dit laatste beeld uitdiepen . Op het 31ste Gentse Salon , dat van 15 augustus tot 2 november 1880 in het Casino , lokaal van de "Société royale d'Agriculture et de Botanique " gehouden werd , stelde Loctewijk Van Biesbroeck, naast een marmeren buste van de directeur van de Nijverheidsschool Th. Bureau , een plaasteren monument tentoon , ongeveer 2 ,60m breed , 1 ,65m hoog en 0,65m diep , dat hij de namen "Geboeide Prometheus " of "Prométhée Enchainé" meegaf. "De geboeide Prometheus is een reusachtig beeld," schreef P .G. in de "Gazette van Gent", "dat indruk maakt door houding en uitdrukking. Hoe kloek gespierd is die reus, welke daar aan banden ligt, en te vergeefs zijne krachten aanwendt, om zich lostewringen I Hoe spreekt de smart uit zijne trekken!" 335
Kritischer was Gustave Lagye in de Antwerpse "La Fédération Artistique": "Immense machine que son Prométhée enchaîné. Cela voils a des visées à la fois réalistes et monumentales. L'exécution, pour vouloir être trop énergique, entraîne une certaine lourdeur. Par exemple les extrémités de la tigure deviennent presque bestiales. Mais ce sont de ces choses qu'il faut voir en plein air et non dans un salon des Beaux-Arts, quelque vaste qu'il soit." Met deze inzending was Van Biesbraeek onder 980 exposanten één van de zestien, die een gouden medaille behaalden. De jury erkende in zijn sculptuur kwaliteiten van inspiratie en vakmanschap, die dienden aangemoedigd te worden. Slechts drie beeldhouwers werden gelauwerd : met hem G. Vanderlinden uit Leuven en de Parijzenaar Auguste Rodin. Slechts twee Gentenaars : naast Van Biesbroeck, de schilder Jean Delvin. Op 15 mei 1881 werd voor hun beide en voor Gustave Den Duyts, die tot Ridder in de Leopoldsorde was verheven, een banket aangeboden in de "Cercle artistique et littéraire". Lagye maakte de bedenking : "M. Van Biesbraeek a du talent et de J'ambition. Espérons que maintenant qu'il a remporté sa médaille, iJ reviendra à un art plus fin et plus en rapport avec les conditions décoratives de notre époque". Op advies van de Gentse "Commission des récompenses de l'Exposition des Beaux-Arts" stelde het Departement van Binnenlandse Zaken op 31 januari 1881 aan schepen Heremans van Openbaar Onderwijs voor het beeld in brons te gieten en de helft van de kosten, die op 14.000 Fr. werden geraamd, te dragen. De stad ging hier niet op in, wegens haar slechte economische toestand. Wie precies die 14.000 Fr. naar voor had geschoven is moeilijk te achterhalen. Feit is dat de "Compagnie des Bronzes" op 8 mei 1886 protesteerde tegen een uitspraak van burgemeester en volksvertegenwoordiger Lippens, die in de Kamer gezegd had, dat deze maatschappij die som voor het werk had gevraagd. De Compagnie verwees naar haar brief van 4 oktober 1880 aan de kunstenaar, waarin ze slechts 6.500 Fr. had voorgesteld en eiste een rechtzetting door Lippens in de Kamer! Van een verduurzaming van het plaaster, dat ook te Brussel op de "Exposition Générale des Beaux-Arts" in 1881 tentoongesteld werd, kwam voorlopig niets terecht. In 1886 bood Van Biesbroeck zijn beeld schriftelijk aan de stad aan. Hij wou het uit dankbaarheid schenken voor de degelijke opvoeding, die hij genoten had in de Gentse stadsscholen en aan de academie. Graag zag hij het in het vlakbij zijn woning gelegen populaire Citadelpark op de artificiële rotsen van de Zwitserse vallei "en harmonie complète avec la nature du sujet, à tel point qu'on pourrait croire que la disposition de cette partie du jardin eut été faite par vue du placement de cette oeuvre". Hij -dacht het 336
Foto 3. Schets van de Zwitserse Vallei in het Citadel park , waarschijnlijk door Lodewijk Van Biesbraeek bij zijn brief van 10 februari 1886 gevoegd , waarin hij zijn beeld aan de stad aanbood. (Copyright S.A.G.)
plaaster zĂł te behandelen , dat het zeer lang kon bewaard blijven. In de gemeenteraad van 15 februari kondigde de burgemeester de schenking aan en wou tevens een onderzoek om het beeld in metaal te realiseren. Het plaaster werd enkele tijd in het park op de door de kunstenaar voorgestelde plaats geĂŤxposeerd. De koper- en bronsgieter Karel Steyaert, uit de Begijnhoflaan 54, stelde na contact met Van Biesbraeek voor , Prometheus , gier en rots in brons te gieten voor 6.000 Fr.; of de rots in steen of cement te laten en de rest voor 5.000 Fr. te realiseren. De pers gaf hem ruggesteun. De "Gazette van Gent" schreef in haar editie van 22-23 maart : "In eene zitting des gemeenteraads werd besloten dit kunstgewrocht dat in pleister is, in eene meer duurzame stofover te brengen. Welke zal die stof zijn? Wij weten het niet. Wenschelijk ware dat het beeld in brons gegoten werd. H et schoon werk van den heer L. Van Biesbraeek is ten volle het brons waard. Maar als het beeld in brons wordt gegoten , moet het werk wederom uit onze stad gaan? Volstrekt niet. Wij bezitten te Gent eenen kunstbronsgieter, die in staat is 337
het te doen. Wij hebben genoemd den heer K. Steyaert, Begijnhofboulevard, die groote pogingen aan wendt om de nijverheid der kunstbronsgieterij in onze stad te vestigen. Zijne pogingen verdienen alle aanmoediging." Ook bij andere firma's werd prijs gevraagd. Zo aan de "Société Anonyme des Ha uts Foumeaux et Fonderies du Val d'Osne" te Parijs. Deze vroegere firma J .P. V. André et J .J. DuceI et Fils ging er prat op de stichter te zijn van de kunstgieterij in Frankrijk. Een bronsgetinte gietijzeren uitvoering kwam op 4 à 5.000 Fr; een kopergetinte op het dubbele. Het plaaster moest geleverd worden te Curel (Haute-Marne), waar de fabriek gevestigd was, en de verpakking plus retourzending vanuit Parijs kwamen ten laste van de opdrachtgever. De Luikse firma J. G. Réquilé et Fils, Fonderie d'Omement, vroeg mondeling 4.000 Fr. voor beeld en rots, maar verlaagde nadien schriftelijk de prijs tot 3.600 Fr. Daar waar Steyaert zich vijf maanden vroeg voor het werk, hielden zij het bij vier. Maar ze vroegen de toelating het plaaster in stukken te zagen voor het mouleren. Achteraf zou alles in de oorspronkelijke staat hersteld worden. De hogergenoemde "Compagnie des Bronzes" bood aan het werk te doen voor 6.000 Fr. i.p.v. de in 1881 voorgestelde 6.500 Fr., daar de koperprijs intussen gedaald was. Het stadsbestuur van zijn kant probeerde een financiële tegemoetkoming van 50% los te krijgen van het Ministerie van Landbouw, waaronder Schone Kunsten toen resorteerde. Bij Van Biesbraeek groeide echter langzamerhand de idee het beeld in steen te laten kappen, om meer contrast te krijgen met het groen van het park. Gewone witte Tercetsteen, zoals door De Kesel voor de Vismarkt gebruikt, zou 3.000 Fr. kosten. Euvillesteen, zoals voor de universiteitsgebouwen in de Plateaustraat, kwam op 4.000 Fr. en leende zich minder voor sculptuur. Echaillonsteen, met de kwaliteit en het uitzicht van marmer, kwam op 5.000 Fr. Carraramarmer tenslotte, zoals de "Compagnie générale des carrières de Bruxelles" hem geleverd had voor "Mercator" op de Kleine Zavel te Brussel kwam op 6 à 7.000 Fr. Voor de artificiële rots waarop Prometheus rustte, kwam daar telkens 2.000 Fr. bij. Als kapper voor het werk dacht Van Biesbroeckaan zijn oud medestudent bij Devigne-Quyo, Leopold De Maere, of aan één van zijn betere leerlingen : Leopold Mast, Domien Van den Bossche (voor wie hij in 1880 nog een aanbevelingsbrief voor het Gentse Salon had geschreven) of Hippolyte Leroy. Steyaert, die de wind voelde keren, schreef een verontruste brief. Daar schepen Dauge hem voorgehouden had, dat hij de bestelling zo goed als zeker zou krijgen, had hij zijn atelier voor het werk speciaal ingericht. 338
Thans dreigden de uitgaven, voor de daarenboven hinderlijke inrichting, voor niets te zijn geweest. Het geklaag over de economische crisis kwam eveneens aan bod. Het College antwoordde droogjes, dat ze alleen informatie had gevraagd en geenszins een bestelling gepasseerd. Toch waren sommigen gewonnen voor een bronzen uitvoering. Iemand uit het comité wees er op dat het Sirnon Stevinbeeld te Brugge eertijds door een Gentenaar, nl. Trossaert uit de Volderstraat, was gegoten en dat na het verdwijnen van deze kunstnijverheid in de Arteveldestede de pogingen van Steyaert, om deze bedrijvigheid nieuw leven in te blazen, dienden aangemoedigd. Steyaert zou later op het jaar de leeuw van de Antwerpse beeldhouwer Joris voor het graf van Hendrik Conscience gieten en achteraf het zingende, musicerende negertje Sakala van het monument ter herinnering aan de gebroeders Van de Velde- beeldje van Louis Jean Mast, onthuld op 22 juli 1888- uitvoeren. Uit estetische overwegingen werd uiteindelijk toch steen verkozen :wit zou zich scherper aftekenen tegen de groene achtergrond. De minister was akkoord voor een realisatie in Echaillon, op uitdrukkelijke voorwaarde dat het beeld uit één blok zou gekapt worden, terwille van de verwering. De Staat zou voor 3.500 Fr. tussenkomen. Van Biesbroeck bleef echter twijfelen tussen Echaillon en Carrara. Adolphe Pauli hierover om raad gevraagd, gaf de voorkeur aan marmer, daar Echaillon homogeniteit miste en de afwisseling van zachte en harde delen in de wintermaanden een vlugge afschilfering zou meebrengen. Hetgevaar van mosvorming op marmer wuifde hij weg. Van Biesbroeck volgde Pauli's raad; het College volgde Van Biesbroeck. De minister volgde uiteindelijk het College en gaf zijn zegen voor een totaalsom van 8.500 Fr., waarvan de Staat de helft zou dragen. Bleef nog de rots waarop Prometheus lag en het voetstuk om het geheel te dragen. Voor dit laatste dacht men aan een metselconstructie bekleed met hardsteen. Voor de realisatie van de rots had de stad een drietal bedrijven in het hoofd : Gautron, gevestigd in de Leuvense straat 98 te Brussel, die de grot en waterval in 't Citadelpark op zijn actief had; de kunststeenfabrikant Lau en Droesbeke op de Lousbergboulevard 11 en de cementfabrikant T. Picha en Broer in de Ham. Uiteindelijk viel de keuze op de Brusselaar, die pas na een rappel, offreerde het werk te doen voor 450 Fr. Daar kwamen dan nog kleinere uitgaven bij. Zo 150 Fr. voor het voetstuk in gemetste baksteen, zonder blauwsteenbezetting; 200 Fr. voor het in orde brengen van de omgeving en de aanplantingen en 150 Fr. voor de plaatsing van het beeld. Halverwege september 1886 was Van Biesbroeck quasi zeker dat het beeld marmer zou worden. Het moeilijke, tijdrovende zoeken naar een gepast blok kon beginnen. 339
Nadat de gemengde commissies van Schone Kunsten en van Financiën tot de uitvoering hadden besloten, werden de kredieten in de gemeenteraadszitting van 7 december gestemd. Voor 3.000 Fr. werd het blok aangekocht. Het kwam op 15 mei 1887 in het Rabatstation aan en werd twee dagen later naar het atelier van De Maere in de Van Akenstraat 2, naast de Begijnhofkerk vertransporteerd. De Maere verbond er zich toe als ''praticien" het werk uit te voeren voor 5.000 Fr. tegen ten laatste april1889. Het vervoer van dit blok verliep niet rimpelloos. Van Biesbraeek deed het relaas in een brief gedateerd 18 mei 1887 : "C'est un bloc magnifique, la statue est entièrement dégrossie, malgré cela Je bloc a eneare un poids de 8. 000 kilos. Ce n 'est pas sans peine que nous l'avons installé et au déchargement iJ y a une ropture de chaine de groe à Ja gare du rabat (groe qui laisse bien à désirer) qui a occasionné une chute farmidabie du bloc, d'une hauteur de plus de trois mètres qui aurait pu causer de grands malheurs, mais qui heureusement n 'a fait d'autres dégats que Je défoncement partiel du wagon et Je bris du tirnon du chariot. Le bloc est sorti sans encombre de ce choc terrible." Het werk kon uiteindelijk aanvangen. Maar halverwege juli 1887: een gealarmeerd schepencollege! Ter ore was gekomen dat De Maere zinnens was een vleugel van de gier afzonderlijk te kappen en achteraf aan het beeld te lassen, ondanks de uitdrukkelijke eis van Ministerie en College, dat alles uit één blok diende te komen. Volgens hem was anders handelen onmogelijk. Theodoor Canneel, directeur van de Academie, werd om advies gevraagd. Hij beklemde dat deze werkwijze gebruikelijk was. De eis letterlijk volgen zou omzeggens onmogelijk of alleszins toch zeer moeilijk zijn en zeer kostelijk. Het marmeren beeld van De Vigne in het Museum had eveneens een deel dat achteraf aangelast werd, nl. de rechterarm. Voor dit beeld had men geen bezwaar gemaakt en hij raadde aan, niet aan te dringen op een strikt volgen van de eis. Nauwelijks drie maanden later informeerde het College wanneer het beeld voltooid zou zijn. Men wenste het geplaatst te zien voor de gemeentefeesten van juli 1888. Van Biesbroeck kon echter moeilijk een datum vooropstellen en wees erop dat De Maere zich een termijn van 15 à 16 maanden had gevraagd. Het College bleef ongeduldig en deinsde er niet voor terug te beschuldigen : "IJ nous a été affirmé que Mr. De Ma ere a entrepris l'exécution ... à un pris très bas, comptant ne pas y travailler d'une manière active afin de pouvoir s'occuper de préférence de certaines autres travaux." Maar Van Biesbraeek sprong in de bres voor zijn helper: "Mr. De Maere a entrepris l'exécution en marbrede Ja statue Prométhée à un prix très bas en pleine connaissance de cause, et en vue de ne pas dépasser Jes frais que-la ville était disposée à faire pour la reproduetion en bronze. Célibataire comme iJ est, vivant de très peu, iJ en fait plutotune question d'amour pro340
(lAND. -"<·tic I N
Au i'·u,
XJ \
I<> l't()ntéthtt,·
~Vu u
llh·'>hftlt"t kl
!9~
Foto 4. Prometheus , gier en rots op het voetstuk . (Copyright S.A.G. )
pre, ancien lauréat de notre académie, iJ tient à montrer qu 'en dépit de l'infériorité oii Je défaut d 'instruction l'a mis, iJ a conservé des aspirations artistiques; et certes je crois que c 'est là plutot un sentiment estimable. Mr. De Maere s'est bien engagé à n 'entreprendre aucun autre travail avant l'achèvement de la statue, etje n 'ai aucune raison de craindre qu 'il ne remplirait pas eet engagement. Je puis affirmer par une expérience de Jongue date qu 'il est de Ja plus scrupule honnêteté. Du reste iJ m 'a chargé de vous dire , à Ja suite de votre Jettre que je lui ai communiquée qu 'il a déjà refusé 341
Gnmf, 1.5 j11illet 188.9 .
.AIONSII~'UH
LE CON8/ULLA'R,
.Ffli l'llom1e111' cle 'DOifS .fai1·e cmulaître qtee le Collège fles
Bom·gnu!stt·e
et .A;clte'Dins p1•océdem, le ttta1'di
-/6 jttillet cotu·a1tt, à .,f 1f2lleures p'l'écises. att Pa1·c· de la Oitadelle, à l'ina1tf1111'«timt de
la
Stal11e
•
Le
Prométhée enchainé • cle J'nn Biesb1·oeck. Jllessiett'l's les CmMeille1;s cont1111etlatt:c sont JJ'I'iés de biet~ 'D01eloi1· se joimlt·e a1t (Jollège.
Ag1·éez, Monsiett1' le Co11seillet·, les asS1t1'atlces de ma pa'J:fflite consitlémtion.
Le Secrétaire communal, DE BRUYCKER.
P. S. Toilelte de ville.
Foto 5. Uitnodiging aan de gemeenteraadsleden om de inhuldiging van het beeld bij te wonen.
certains travaux depuis qu'il est occupé au Prométhée et qu'il consent à être frappé d'une amende pour Je cas oii iJ contreviendrait à son engagement. IJ travaille activement et constamment à la statue, sans en excepter même Je dimanche, et iJ n 'y a d'autres retards à craindre que ceux qui resulteraient de cas de force majeure, de maladie par exempJe. L'oeuvre avance assez bien et vous pourriez vous en convaincre par une visite à son 342
atelier... IJ semble donc, Messieurs, que l'affirmation qui vous est parvenue, est bien légère, pour ne pas dire plus." Na deze brief nam het College gas terug; het lag niet in zijn bedoeling de goede trouw van De Maere in twijfel te trekken. De plaatsing van het beeld, eerst voorzien tussen 15 mei en 1 juni 1889, gebeurde uiteindelijk op 13 juni. Het voetstuk was al maanden voordien gemetseld. Na de plaatsing bracht de tuinarchitekt L. Ingelrelst uit de Guinardstraat 10 de omgeving in orde. De "Flandre libérale" juichte de uitgaven voor het beeld toe. Dergelijke sculptuur had een uitstekende invloed op het volk. Kunstwerken vormen immers karakter en smaak. Maar men had geen loopje mogen nemen met de mythologie! Prometheus werd op de Kaukasus geketend. Waarom hem dan beneden in een vallei geplaatst, temeer dat het ni~t de gewoonte van roofvogels, als gieren en adelaars, is om in diepten af te dalen. Op dinsdagnamiddag 16 juli, de laatste van de drie kermisdagen, had om halfvijf de onthulling plaats. Stadskledij; geen zitplaatsen; geen officiële genodigden. Wel twee schepenen, Bruneel en De Vigne; een paar raadsleden, Lutens en Marinx; en de kunstenaars Lorlewijk Van Biesbroecken Leopold De Maere. Octaaf Bruneel hield een korte nederlandstatige toespraak. Taluds en perken waren gevuld met toeschouwers, die vrij rondwandelden. "L 'oeuvre magistrale de notre concitoyen se détache maintenant toute blanche sur son fond de verdure sombre", schreef "Jour-
na} de Gand. " "Elle a provoqué toute l'après-midi des commentaires variés, indiquant généralement des études mythologiques incomplètes. Un monsieur prétend que c'est une allégorie politique à 1'adresse de nosgrands hommes : "Promettez... maïs ne tenez pas!" In de loop der jaren werd het beeld vereeuwigd, in close-up of van verre, op talrijke zichtkaarten. De uitgeverij Heintz-Jadoul uit Jupille gaf aan een van deze afbeeldingen het bedenkelijke onderschrift "Ulysse dévoré par un
aigle"... In de volksmond kreeg het de bijnaam "Pietje Bluut". Orale geschiedenis vertelt dat de ouders uit fatsoenlijkheidsoverwegingen de jongeren streng verboden in de duistere diepte van "Petite Suisse" af te dalen tot bij deze naakte Titan; maar dat ook jonge juffers het voetstuk dierven te beklimmen om Prometheus dààr te strelen, waar het minder welvoeglijk was. Na twintigjaar, kort voor het dispuut over het al dan niet opofferen van de citadel, werd Prometheus een vijgeblad aangemeten! Het onderzoek door het College, wees uit dat Van Biesbroeck zelf gebruik had gemaakt van een noodzakelijke kuisbeurt, om Prometheus dit preutse kleinood te geven, waarmee een einde zou gesteld worden aan praatjes van het publiek. "La Flandre libérale" weidde drie ironische artikels aan het gebeurde : open brieven aan Lorlewijk Van Biesbroeck enerzijds van Prometheus, anderzijds van Phidias, en een epistel van Praxiteles aan Phidias. 343
! "
Foto 6 en 7. Zichtkaarten van het beeld en de omgeving van "De Schelp". (Verzameling André Verbeke; foto André Walgraef).
\land
- A:~
Pa rr \ïlf
1 e Prom!>thê.,.
344
Uit de brief van Phidias : "0, j'estime avec vous, cher disciple, qu'il faut qu 'une oeuvre artistique éveille des sentimentsnobles et respectueux; qu 'iJ suffit que par certains détails elle éveille un rire indécent, même non justifié, de Ja masse des spectateurs, pour qu 'iJ soit permis à J'artiste de corriger ces détails, qui n'ajoutent du reste rien à l'ensemble de J'oeuvre. C'est pourquoi, du fond des Champs-Elyséens, mon ombre bénit vos rnains pieuses; elles ont travaillé à détuire un obstacle inutile qui s'opposait à la pleine compréhension de votre beau marbre par Je plus grand nombre de vos concitoyens. " Maar Prometheus wenste : "Je vous attendrai, un rnatin d'été; votre ciseau brisera J'infiime ciment que voile ma nudité. "Wanneer dit gebeurde is niet te achterhalen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het beeld beschadigd en verdween. Het is vooralsnog onmogelijk een zuivere draad door dit verhaal te weven. Zetten we de verschillende getuigenissen en hypothese-n op een rijtje. Suzanne Van Wesemael-Janssens beweerde dat de sculptuur bij het uitbreken van de oorlog vanuit Mariakerke werd kapotgeschoten en dat op de vrijgekomen ruimte en omgeving in "de Schelp" een openluchttheater werd aangelegd. In het uitgebreide en sterk gedetailleerde relaas van de krijgsverrichtingen in het Citadelpark in 1940 maakt het "Verslag van de Stad Gent" echter geen melding van deze vernieling.Wel werd er een openluchttheater aangelegd, toendertijd het enige bestendige in ons land. Tot 1959 zouden er toneelvoorstellingen zijn gehouden. De architekt was Geo Bontinck en de uitvoerende tuinarchitekt H. Bourgeois. De machtiging en regeling voor de realisatie nam slechts drie weken in beslag en de uitvoering met spade en houweel duurde hoop en al vijf weken. Het theater werd ingespeeld op 1 september 1940 met Shakespeare's "Driekoningenavond", o.l.v. Herman Van Overbeke, leraar aan het Koninklijk Conservatorium, hoofdman van de rederijkerskamer "De Fonteyne" en drijvende kracht achter de vroegere openluchtvoorstellingen en dit theater. Het beeld stond toen nog steeds op zijn plaats. Want op 24 augustus schreef "De Gentenaar" over de persvoorstelling, dat men "langs de twee hellingen naar het "Chalet Suisse" toegang (kreeg) tot de diepte waar het beeld van Prometheus troont." En tijdens de première van het stuk op 1 september werd in de proloog door de nar, gespeeld door Herman Van den Meulen, gezinspeeld op Prometheus, het beeld dat "sinds jaren op die plaats van het park (stond) en er ook gebleven (is)". Aldus de verslaggever. Toen "Het Volk" in het voorjaar van 1972 de geheimzinnige verdwijning oprakelde, volgden reacties van lezers. Volgens H.C. uit Sint-MaftensLatem werd het beeld omvergehaald bij de aanleg van het theater. Hij had het bij een bezoek aan de werken in een diepe kuil zien liggen. Wanneer hij even verder een verband legt met "de oude Bies" (Julius Sr.) en "de jonge Bies" (Julius Jr.), kan men zich afvragen in hoeverre zijn geheugen hem parten speelde. 345
Hij stond echter niet alleen met deze versie. Sommigen schreven het initiatief voor het omverhalen toe aan schepen Anseele. Bij de val zou het beeld gebroken zijn en achteraf begraven. Naast architekt Geo Bontinck, zijn er andere getuigen, die zich vaag een onderdelven herinneren. Het wanneer en waarom blijft onbeantwoord. Van Oscar Roelandts (1877-1950), kunstcriticus en Ladewijk Van Biesbroeckkenner, over wie hij in 1938 voor de "Biographie Nationale" een artikel schreef, vond ik in het Museum voor Schone Kunsten de bondige aantekening : "Juli 1941. Verminking Prometheusbeeld Park Gent". Belangrijke getuigenis, die door krantencontrole niet bevestigd kon worden. Volgens sommigen zou het beeld door Karl Jacobs, "sonderführer" voor cultuuraangelegenheden te Gent, vernietigd zijn omdat het onzedig werd geacht. Maar het valt te betwijfelen of deze man, van wie gezegd wordt dat hij Vlaanderen in zijn hart droeg (vertaler van o.a. werken van Timmermans en van Langui's studie over Frits Van Den Berghe) hiermee in verband mag gebracht worden. Controle van fotografisch materiaal, met name reeks XXI Parken 685/2 op het Stadsarchief leverde juist geteld één foto waarin de scène van het theater te zien is. Dit tijdens de voorstelling van "Kaatje van Heilbronn", stuk dat van 30 augustus tot 3 september 1941 gespeeld werd. In het midden van de scène, op de achtergrond, is een bruggetje te zien, maar geen spoor van Prometheus! ... Het beeld verdween dus in de periode september 1940-september 1941. Waarom? De Duitse "Luftschutzwarnzentrale", knooppunt van het verwittigingssysteem voor het gebied Duinkerken-Zeeuws-Vlaanderen, was in een bunker in het park ondergebracht, vlakbij de Duitse radar, geïnstalleerd op de Leopoldskazerne. Volgens een getuigenis van Dauw in 1972, toen ere-adviseur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en tot 1969 actief in de civiele bescherming, en tijdens de oorlog bediende bij het Gentse stadsbestuur met de speciale opdracht voor de luchtbescherming te zorgen, zou het beeld van zijn voetstuk verwijderd zijn, omdat het in de weg stond voor een nooduitgang van dit ondergrondse centrum. Een zeer plausibele uitleg! Een preciese datering bleef hij ook schuldig. Dauw zag het weinig geschonden beeld, toen het al van zijn voetstuk gehaald was. Een hypothese is dat het beeld in juli 1941 ondergedolven werd, om in september 1944 grondig beschadigd te worden, toen de terugtrekkende bezetter de munitiedepots in de lucht liet vliegen. Alberik Vermeuten uit Zevergem, in de veertigerjaren werkzaam bij de plantsoendienst en bij de aanleg van het theater betrokken, beweert dat het beeld op een bepaald moment achter het voetstuk in een put werd gestoken, om achteraf (gedeeltelijk?) bij de "Chalet Suisse" terecht te komen. 346
Buiten kijf staat dat Maurits Van de Vijver C1895?), Lokerse fotograaf en beeldhouwer, oud leerling van de Gentse Academie, begin april1950 de toelating kreeg stukken marmer gratis uit het park weg te halen. "Het Volk" citeert een door mij niet teruggevonden uiterst summier dossier met brief en de mondelinge bevestiging van de toen 77-jarige oude Van de Vijver. Het is dus niet uitgesloten dat sommige delen van Prometheus of gier nog steeds begraven liggen bij de scène. Thans staat in het verlaten en bemoste openluchttheater tegen de helling achter de scène alleen het stomme, stilaan afbladderende cementbezette voetstuk. BRONNEN - B.R.U.G., Vliegende Bladen, C.A.L. en Exposition. - "Gazette van Gent", 01.10.1880; 22-23.03.1886; 14.06.1889; 17-18.07.1889; 19.09.1889; 29.05.1908. - "De Gentenaar", 24.08.1940; 04.09.1940. - "Gemeentebladen van de Stad Gent", 1886, p. 39-40. - "Het Volk", 06.08.1940; 14.08.1940; 31.08.1940; 30.03.1972; 04.04.1972; 06.06.1972. - "Joumal de Gand", 28.10.1880; 17.07.1889. - K.A.S.K. Gent, leerlingenregisters. - "La Fédération Artistique. Joumal des Beaux-Arts", Antwerpen, jg. 8, 13.11.1880, p. 22. - "La Flandre Libérale", 01.07.1889; 18.09.1889; 29-30.05.1908; 03.06.1908; 04.06.1908. - S.A.G., Modern ArchiefT 2; Schone Kunsten, dossier 5. - S.A.G., Reeks XXI Parken 685/2 Citadelpark. - S(teels) M. "Een gieterij te Gent", in "Ghendtsche Tydinghen", jg. 4, nr. 3, 15 mei 1975, p. 82. - Tentoonstellingscatalogi. - Van Wesemael-Janssens S. "De geboeide Prometheus onder de klauwen van de gier", in "Ghendtsche Tydinghen", jg. 6, 1977/3, p. 128-129. - "Verslag over het bestuur en den toestand der stad Gent in 1940", Gent, p. 207-210. - "Wegwijzer der Stad Gent" en "Dubbele Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost-Vlaanderen", diverse jaargangen.
Dank aan Jos Murez en André Verbeke voor beschikbaar gestelde documentatie en aan André Walgraefvoor het verzorgen van een deel van het fotografisch materiaal. André DESPRETZ
347
HET LEGER OP DE WERELDTENTOONSTELLING TE GENT Bij de planning en verdeling van de verschillende plaatsen en standen in de Belgische sectie van de tentoonstelling kreeg het leger drie naast elkaar gelegen zalen toegewezen. Het militair organisatiecomité had als eerste taak het dagelijks leven van de soldaat en het nieuw materiaal waarover ze beschikten aan het publiek te tonen. Als tweede opdracht moesten ze de verschillende fabrieken en werkhuizen die voor het leger werkten in de verf zetten. Zoals het vaak gebeurt was de planning uitstekend maar liet de uitvoering ervan te wensen over. Als gevolg van onvoorziene uitbreiding, toegestaan aan naburige exposanten, moesten de militairen spoedig twee zalen afstaan. Er bleef dus nog één hal met een klein annex over. (Afb. 1) Baron de Broqueville, minister van Oorlog, kwam de afdeling op 16 juni officieel inhuldigen. Hij was vergezeld van luitenant-generaal Blanquaert, voorzitter van het comité, gevolgd door de luitenant-generaals T'Serclaes, Guiette en George, de hoofdintendant Belche en de generaal-majoors Stappaerts, Coveliers en de Jamblinne de Meux. De baron de Kerchove d'Exaerde, gouverneur van Oost-Vlaanderen, de staatsminister Caoremans en verschillende andere burgerlijke autoriteiten namen deel aan het ceremonieel. Na een toespraak door de minister van Oorlog bezochten de personaliteiten de zaal. Laten we ze in gedachten volgen en stand per stand zien wat ze er konden bezichtigen. (Nummering volgens plan Afb. 1). 1. De nationale fabriek van oorlogswapens (Herstal). De verschillende geweren, pistolen en soorten munitie door de fabriek vervaardigd. Twee motorrijwielen en twee fietsen merk F.N. 2. De werkhuizen Cockerill (Seraing). Twee kanonnen en een houwitser speciaal ontworpen voor de vesting Antwerpen. 3. Het constructie-arsenaal van Antwerpen. Dit arsenaal is gespecialiseerd in de aanpassing van voertuigen aan de noden van het leger. Er worden tentoongesteld; een postvoertuig (a) een apothekersrijtuig (b) en een ambulance (c). 4. Kanonnengieterij van Luik. Verschillende kanonnen, mortieren en houwitsers met hun projectielen. 5. De wapenfabriek van de Staat (Luik). Mitrailleurgeweren Maxim, Hotchkiss, Lewis en Madsen met hun munitie. 6. De maatschappij Franco-Beige (Luik). Het automatisch pistool Bayard en het mitrailleurgeweer Berthier (ook gebruikt in de militaire luchtvaart). 7. Een miktoestel uitgevonden door de Belgische kapitein Wilmotte. 348
®
r-·-----
.:8 v.v0: I
~
;
.:1:-
w'
r:;;-,.
I
L _ _
I
'
- - _J
:r-----~ .
'
---------~ <
'
:
l . ,lill i~\ 0
:
J
'
i
j
'
r-~-----------r;~-·------( 0 ~ ~I CD!; -~ :'~ lli :--·~I -----~ J
: .."?
:
L
I' I
d•
I
: 1
t.
I I
:~---~-· --- _L _______ j
349
I
:
/6 '
8. 9. 10. 11.
Beweegbaar doelwit uitgevonden door kapitein Gennotte. Twee voertuigen van de Telegraaf-kompagnie. Reconstructies van spoorwegbruggen. De Algemene Inspectie van de Genie met de plannen van verschillende kazernen in BelgiĂŤ. 12. Een genieregiment met een fotoreportage over werken door hen uitgevoerd. 13. Het cartografisch instituut van het leger. Alle mogelijke landkaarten op verschillende schaal. 14. De school voor vuurwerkmakers (pyrotechnic). 15. Het geniepark met een gereedschapwagen (w) en een takelwagen (x). 16. Stel schoeisels gemaakt door meesterschoenmaker M. Ooghe van het 3e Linie-regiment. 17. Het werkhuis voor militaire uitrusting Fonson. Alle mogelijke kledijen uitrustingsvoorwerpen. 18. Beddegoeddienst van het leger. Er is nog steeds een bed met twee plaatsen tentoongesteld. 19. De conservenfabriek van het leger. 20-21. Het museum van de soldaat: het 1ste Linie en de Grenadiers stellen sporttrofeeĂŤn, instructieboeken en reglementen ten toon, ook foto's over het dagelijkse leven in de kazerne. 22-23. De Cadetten- en pupillenschool; foto's. 24. De wapenfabriek van de Staat met een apparaat om de snelheid van een afgeschoten projectiel te meten. 25. Het werkhuis voor militaire uitrusting Van Rosbroek. 26. Eerste hulpmateriaal van Ernesta Carsten. 27. Cartografische meetmethode van kommandant Evrard. 28. Optische signalen van kommandant L'Heureux : code overgebracht met lichtsignalen. 29. Verschillende types hoefijzers gesmeed door de smid M. Van Holme. 30. Een lanspuntbeschermer, dit toestel moest verwondingen vermijden bij het oefenen van de "charge" door de lansiers. 31. De school voor vestings-artillerie; fotoreportage. 32. De normaalschool voor gymnastiek; fotoreportage. 33. De school van het vliegwezen; fotoreportage. 34-35. Smeedwerk van M. Manshof; zowel hoefijzers als ijzers voor onder soldatenschoenen. Het kleine lokaal naast de tentoonstellingszaal was volledig ingenomen door het legermuseum. Men toonde er de verschillende types uniformen en bewapening door het Belgisch leger sedert 1830 gedragen, afbeeldingen van beroemde Belgische krijgslieden, schilderijen van veldslagen, souvenirs uit de expeditie naar Mexico enz. enz. Het comitĂŠ had zijn best gedaan. Al het voorziene was, in mindere mate, 350
Afb. 2. Tentoonstelling 1913, Gent. Militaire stand.
351
aan bod gekomen. Enkele soldaten van het 2de Linie uit de Leopoldskazeme hadden het genoegen de zaal en de tentoongestelde voorwerpen te bewaken. Ze hebben dit welliever gedaan dan op het Sint-Denijsplein te gaan oefenen. Het schijnt dat de interesse van de meeste bezoekers uitging naar de conservenstand. Speciaal de mannen keken wantrouwig naar de dozen "boeuf-bouilli", ze dachten daarbij waarschijnlijk aan hun piottentijd en aan de "ratatouille" en de "bouletten". RogerVAN AERDE
1985
BESCHERMLEDEN 1986 Mw. Destanberg-Dhaenens M. (2000) Mw. De Stau te- De Loore H. (2000) Jozef Peirs (2000) Dr. Roland Marlier (1000) Jean-Paul Fobe (1000) Guy Beyaert (1000) Louis Peeters (1000) Jean Tytgat (1000) S. De Stoop (1000) Emile Flament (1000)
STEUNENDE LEDEN 1986 (500) Dr. Charles Vuylsteke Paul De Groote Jean-Pierre Quintyn Bemard Cruyt G .A. De Backer Mw. Berglund-DeFeyter A. Serge Pauwels Julietta Minne Roger Drubbel Cecile Nevejans Marcel Coucke Marc Van Hauwermeiren
Jacques Verdonck Paul De Coninck Etienne Popijn Joseph Roosen Charles Pierre A.J.Impens Prof. Dr. Eric Van de Velde Albert Van Acker JohnLeten Christiane Van der Meuten Charles Van Hecke Adrien Bressers ( t) 352
August De Schryver Andreas Vandeleene Robert Waeri Leopold Geerinckx Bernard Dobbelaere Yvonne De Kooinek DennyBaete AndréKint Antoine Willems AdolfBucqué Albert Preys M. van den Kerchove Jacques De Backer Hubert Van Hoorde Pierre De Caluwe Lucien Ongena Georges Thysbaert Robert Devreese Jacques Piette Willy Steyaert Julieneaus JulesWaeri Mw. Clément-Vande WinckelL. Suzanne Hiernaux Oscar De Somville Jozef de Geyter Frans Vandenhout Prof. Dr. A. Comhaire Richard Caese Henri Brasseur E. Uytterhaeghe Dr. Roland Heughebaert Prof. Dr. Alexander Evrard Cyrille Verstichel Dr. Charles Annez Jean Steenbrugge Yvonne Hutsebaut
Robert Simons Louis De Meyer Marcel De Preter Alfred Roose Dirk Steyaert Joho Van Hulle Luc Sonneville Etienne De Wulf Gaston Huygevelt LeonFriant Anne Cocriamoot Paul Van de Voorde Serge Tollenaere Jacques Vermeulèn René Rodrigues M.Coucke Marcel De Vos Rupert De Wachter Geert Van Doorne Georges De lori LucDewaele Freddy Hoste Robert De Rudder Mw. Torrekens-De Rudder Sint-Lukasklooster Prudenee Mees Marcelia Cottinie André Rasson Alexis J anssens Dr. Henri De Poorter Roland Rombaut J acqueline Podevyn Etienne De Koning N.V. Kredietbank-Zetel Gent JohanDeWit René Geeroms Raoul Wallaert
STEUNFONDS 1986 1000- Versmessen G. 500 - Collumbien H.
353
300 - Larrea A.; Stepman M.; De Temmerman L.; Pynaet E.; Lybaert R.; Van Mossevelde W.; Steyaert M. 250 - Van Parijs L.; Dr. De Vos L. 200- Andries F.; Impens A.J. 150 - Thissen J.; De Rammelaere L. 100- Mw. De Bouck J.; Lekens L.; Van Goethem A.; Mw. Sarteel D.; Mw. De Meester E.; Veeckman G.; Fortie G.; Lodrigo G.; Michiels A.; Roose J.P.; Levis E.; Brysse A.; Block C.; De Lombaert W.; Mw. Keppens-Dentandt M.J.; Fassin Ch.; Hennequin J. 50- Mej. De Smet M.J.; Van Brusselen E.; Vandenbroele E.; De Smet Th.; Mw. Wauters-D'haen E.; Hollanders H.; De Pauw A.; Walraedt G.; Vercammen M.; De Mulder A.; Mw. Arickx M.; HellinckA.; CambierM.; ElderweirdtL.; JanssensA.; Mw. Ronsse M.; Mw. De SmetS.; Schellinck E.; D'hondt G.; Joos P.; De Schamphelaere J. ; Anthonis P.; Coppej ans R.; Verleyen W.; Mertens G. ; Van Melle L.; Eggermont W.; Mej. De Clercq M.J.; Vincent J.; Van Bossele L.; Brysse A.; Huyghe L.; Lambein R.; Mw. Plasschaert Y.; Mortier P.; Mw. God u V.; Van Gheluwe A.; Eeckman J. Toelage Stad Gent 1985- 29.256,Toelage Provincie 1984- 16.698,- (de toelage voor 1985 werd nog niet uitbetaald).
VRAAG EN ANTWOORD De Heer Gustave Veeckman uit Dilbeek schrijft ons het volgende: In nr. 4 van de GHENDTSCHE TYDINGHEN die ik steeds met zoveel interesse en aandacht lees, verneem ik, via het artikel van de Heer Roger VAN AERDE betreffende de MANEGE dat, ingevolge de aankoop op 26 mei 1648 van een gedeelte van het Prinsenhof, een ruiterijkazerne met manège aldaar werd ingericht. Gerefereerd wordt naar M. VAN WESEMAEL : 't Gewezen Prinsenhof van Gent. In: G.T. 15 juli en 15 september 1980. Daar ik mijn jeugdjaren doorgebracht heb in het Prinsenhof 17 waar mijn ouders gewoond hebben van ca 1923 tot 1965 en ik steeds heb horen zeggen dat wij woonden op de plaats van de vroegere dierentuin waarvan nog een deel blijkt te bestaan in het eigendom van de Paters Ongeschoeide Karmelieten van de Burgstraat, zou ik graag zoveel mogelijk inlichtingen vernemen betreffende de Prinsenhofwijk en ook wanneer werd overgegaan tot het spijtig slopen van dit historisch gedeelte van de stad en tot het urbanise354
ren dat aanleiding gaf tot het Prinsenhof van mijn jeugd dat in de jongste jaren een zo ellendig uitzicht heeft gekregen met een volledig ongelegen nieuwbouw van voormelde Karmelieten op de plaats van de vroegere Huurbouderij HAENTJENS gevolgd door de Verhuisfirma Hipp. SCHOLLAERT. In aansluiting met de vraag van de Heer R. Coppens (Gh. T. 1985- No. 6p. 364) en het antwoord van Dr. Luc Goeminne (Gh. T. 1986- No. 3- p. 177) ontvingen wij van de Heer G. De Formanoir de la Cazerie nog de volgende interessante aanvullingen : De Heer Goeminne heeft gelijk wanneer hij de schenkstervan het klooster van Lovendegem (zie vraag van de Heer R. Coppens- Gh. T. 1985 no 6 p. 364) identificeert als zijnde Charlotte of Carotine Limnander, geboren op 16.02.1735, dochter van Jeróme-Olivier Limnander, Heer van Zulte, en Marie-Carotine de Kerckove. De Heer Goeminne zal er echter mede rekening houden bij de evaluatie van het vermogen dat Charlotte (Carotine) Limnander van haar vader en haar moeder zou geërfd hebben, dat deze erfenissen onder het regime van het pré-Napoleontisch recht vielen, dat, derhalve, alle kinderen niet noodzakelijk gelijkberechtigd werden maar dat doorgaans, de eerste mannelijke erfgenaam begunstigd werd. De moeder van Charlotte of Carotine Limnander was Marie-CarolineFrançoise-Josephe de Kerckove (20.05.1704-17.04.1749), dochter van Jean-François en Anne-Isabelle Lanchals, Barones van Exaerde, Dame van Olsene, Gottem, Ousselghem en Denterghem. De grafsteen van Anne Lanchals werd bij latere verbouwingen, in het koor van de kerk van Olsene gemetst. Anne Lanchals was, met haar zuster Françoise Lanchals die met een Piers huwde, de laatste afstammelingen van de beroemde Brugse familie Lanchals. In dit verband is het interessant te noteren dat de Gentse familie de Kerckove teneinde de naam "Lanchals" te vereeuwigen na het einde van het "Oud Regime", de heerlijkheden, Exaerde, Denterghem en Ousselghem bij haar patronimieke naam gevoegd heeft, en de herinnering aan haar eigen heerlijkheden "La Deuze", Etickhove, enz ... " heeft laten vallen. De familie Piers (zie o.a. Philippe Piers, Burgemeester van de Stad Gent) volgde in hetzelfde spoor, liet hierbij haar eigen heerlijkheden zoals "Welle, Nieuwenhuyse" vervangen door "Raveschoot". De enige zoon van Françoise Piers-Lanchals, Jean Charles Piers (t 1767) huwde met Marie Triest (t 1760), dochter van Jean François Triest, Heer van Raveschoot. Op deze wijze werd de herinnering aan de families "Lanchals" en "Triest" verder gezet. De familie "Triest" is inderdaad uitgestorven. Weliswaar, voegde de van 355
Franse afkomst doch later in Gent gevestigde familie "de Limon" de naam "Triest" bij haar eigen naam. Voor zover mij bekend stamt de familie "de Limon" echter van een bastaard-tak van de familie Triest af, waar dit niet het geval is met de familie "Piers de Raveschoot".
DOCUMENTATIECENTRUM. AANWINSTEN 1986. Selectie Gentse onderwerpen (vervolg) Overzicht der rubrieken G Gent H Geschiedenis I Onderwijs 0 Oost-Vlaanderen SA Sint-Amandsberg Letters en cijfers op het einde van de regel geven de standplaats aan in de rekken. Per rubriek en per plaatsingsnummer gerangschikt.
G Anoniem -Commissie Haven Gent- Toegang zee. Anoniem -De Beluiken binnen de stad Gent. Anoniem - Exposition Internationale et Universene de Garid, 1913. Anoniem -Genten de Wereldtentoonstellingvan 1913 (gids). Anoniem -Gent: Kultureel en wetenschappelijk verwend. Anoniem -Haven van Gent. Anoniem - LePort de Gand, raccourci pour l'Europe. Anoniem -Vademecum voor het Gentse verenigingsleven. Anoniem -25 jaar Stedelijke Instituten voor Paramedisch Onderwijs. Anoniem -Zusters Kindsheid Jesu. 1835-1985.
356
G 16 B 40 G 2 G 13 G 21 B 19 G21 B 18 G 10 A 10 G 16 B 36 G 16 B 37 G 23 A 1 G 9 H 6-1 G 6 CF 1
Catalogus tentoonstelling -Gent, stad van 1001 dromen. Chatelet (Rudy). Catalogus -Museum van Schoone Kunsten. 11. Moderne meesters. Catalogus -Stad Gent 100 jaar Plantsoendienst. Catalogus -Werken van barmhartigheid. (650 jaar Alexianen in de ZuidelijkeN ederlanden). De Meester (E.) en N eyt (F.) -Afdrukken frankeermachines in privĂŠ-gebruik. De Smet (Prosper) -Oproerinhetweeshuis. Geiregat (Pieter) -Volksverhalen (eerste deel). Laleman (M. Chr.) en Van Doorne ( G.) -Het Toreken : uitzicht- inzicht. Neirynck (Freek) -"Vader Anseele". (Biodrama) Scholliers (Peter) -De Gentse metaalbewerkers in de 19e eeuw. Soete (Luc) -De rol van de Gentse universiteit in de afschaffing van de "Ecole Normale des Sciences" (1870-1890). Vancraeynest (Bernard) -Het openbaar vervoer in het Gentse stadsgewest. Van Genechten ( Guido) en anderen -Kermis: Het spiegelpaleis van het volk. Van Kalken (Frans) & anderen - Histoire des UniversitĂŠs belges. Van Renterghem (Vera) -Het belang van Gent voor de universiteits-en studiekeuze van de Brugse studenten (1817-1914). Vlerick (W.) - De Maagd van Gent zeshonderdjaar jong. Iconografie. (Gidsenbond, 1985). H Anoniem -Poorters en buitenpoorters van Gent. De Baets (A.) -Staten van goed van Melle enGentbrugge.
357
G 3 A 25 G 21 I 10 G4D5
G 6W 1 G 31 B 3-8 G 19D.SM2 G 19 GEI 1 G 17 H 15 G 2 ANS 4 G 2 G 11
G 8 G22 G 16 C 5 G 21 Q 15 G 8 A 12
G 8 G23
G 1001
H30S 13 H28D 14
Gerard (Emmanuel) en Mampuys (J.) - VoorKerken werk. Luykx (Theo) -De graven van Vlaanderen en de kruisvaarten. Luykx (Theo) -Het grafelijk geslacht Dampierreen zijn strijd tegen Filips de Schone. Vermeulen (Frank) - A Roman Cemetery at Sint-Martens-Leerne.
H 22 B 8-1
I Fredericq (Paul) -Uit de geschiedenis van Willems-fonds en Davids-fonds.
11 Cl
0 Anoniem - 50 jaar beroepsvereniging lood-, zinkbewerkers en schaliedekkers Gent en Oost-Vlaanderen. Bauters (Paul) -Het Oostvlaams molenbestand in 1986. Catalogus -Aspecten van Oostvlaamse gemeenten. Claeys Bouuaert (F.) - Le diocèse de Gand pendant la première occupation allemande, 1914-1918. Vanden Gheyn (G.) - Le Diocèse de Gand et le premier siècle de l'indépendance beige. Vermeulen (Armand) -De Leie, Natuur en cultuur. SA Anoniem - K.S.A. Heilig Hart. Sint-Amandsberg, "in het goud". Ledeganek (K.L.) -Al de gedichten.
H 17 A9
H 5/21
H 5/22
0 10 N 1 0 2A2 0 2 A 6-2
0 6A8
06A 7 0 3/11
SA35El SA7LED6
De bibliothecaresse, Mevr. VAN GELUWE-EGGERMONT A.
358
VERSCHENEN De Sint-Jorisgilde verhuist. Van 1904 tot 1986 verbleef de Gentse kruisboogmaatschappij van SintJoris in het Patershol (Kuiperstraat) en verhuist binnenkort naar de 'Gouvernementswoning', binnen de Sint-Machariusparochie. Dank zij het gelukkig initiatiefvan Antoine Meiresonne (Pentekenaar), de medewerking van doelmeester Willy Debunderie (tekst) en gildebroeder Roland van Rysselberge en met de steun van talrijke belangstellenden werd, ter ere van de gewezen Euverdeken Frans COPPEJANS een prachtig prenten- en leesboek samengesteld, alsook een tentoonstelling in het Patershol (Trommelstraat) ingericht, samengesteld met de pentekeningen van de initiatiefnemer. Het boek is verlucht met 34 pentekeningen voorzien van een tekst die het verleden van de gilde oproept en de rijkdom van het museum en de gildeka-
mer onderstreept. Over het verblijf in het Patershol verneemt men dat de geschoeide Karmelieten zich aldaar in 1287 vestigden, aan de oever van de Plotersgracht, in het voormalig refugium van de abdij van Cambron. Vanaf 1922 betrok de gilde de grote refter, waarvan de zoldering met prachtige stuc-motieven is versierd. Het wapenschild van de Karmei werd in het stucwerk opgenomen. Dit kunstboek is verkrijgbaar op het Documentatiecentrum (Groot Begijnhof van St. Amandsberg) de zondag van 10 tot 12u, tegen de prijs van 460 fr. R.V.
Zoals velen van onze lezers zullen weten geeft de Federatie voor Toerisme in Oost-Vlaanderen sinds vele jaren een verzorgd tijdschrift uit getiteld "Toerisme in Oost-Vlaanderen". Sinds enkele jaren is het laatste nummer van dit driemaandelijks tijdschrift een themanummer. Deze keer gaat dit speciaal nummer over" Archeologie in Oost-Vlaanderen". Bij middel van afzonderlijke bijdragen wordt een Oostvlaamse archeologische speurtocht ondernomen van uit de lucht (belangrijk middel voor het opsporen van archeologische overblijfselen), te land en te water. Gent zelf komt ruim aan bod. Personen die niet geabonneerd zijn op dit tijdschriften geĂŻnteresseerd zijn in dit onderwerp kunnen zich .dit speciaal nummer aanschaffen door het bedrag van 225 fr.over te schrijven op Rekening Nr. 446-4623371-08 van 359
de Federatie voor Toerisme in Oost-Vlaanderen - Gent. Mededeling "Archeologie in Oost-Vlaanderen".
GENSCHE PRAOT Jan Cleppe was een echte Gentenaar die geboren werd in 1865. Hij schreef toneelstukken, gedichten en was een medewerker van verschillende dag- en weekbladen. Hij schreef eveneens 75 korte "verhaolijnkskes" in het Gents. De eersten ervan verschenen in het zondagsblad van "Vooruit" in de jaren 20. Aangezien wij er van overtuigd zijn dat onze lezers daar plezier zullen aan beleven, zullen wij nu en dan, als het eens past, enkele van deze pittige stukjes afdrukken. Hier volgen er alvast drie in de spelling die gebruikt werd door Cleppe. Paolijnk! levende paolijnk! roept Marotte, die in Gent gekend es gelijk ne slechten halve cent. In sebiet stäon der wel tvijftig meinsche rond beur kerre. -Zijn ze schûune? vräog Triene. - Allemäol grût in levende vês. -Hoevele? roep Manske. - Twie fran de kilo. Käiet! Käiet!. .. -Stomme bîeste! roept de Marotte tegen îene van de wijve, zie de nie wäor dache lûupt? Ge tertop mijnen hond zijne pûut! - 't Es spijtig van da bîestze! roept Mie de Neuze, dat hij zijn pûuten in zijne zak steekt. -Toe, Marotte, zeg Manske, mäok gîen ruze. Geeft er mij ne kilo en strûup ze mijne kîer. - Jao ek, zegt Marotte. Dienen aormen dits van mijnen hond. Zijne pûut bloet! -Toe, toe, zeg Manske, en peister nie mîer op. Die aorme paolijngezien nog mîer af; ge strûup ze gij levend 't vel af. -Dat en es niets veur ulder, zegt de Marotte, die bîeste zijn da gewend.
Nelleke Baonstlaon moest op viaoze gäon näor Brugge om Meetse te gäon zijn over 't kindeke van beur zuster. 't Was den îeste kîer van beur leve dasse den trein moest pake. 360
-Let goed op, kind, zeid heur moeder, veur den danzee. In de stäose gekome, gieng ze sebiet näor 't veinsterke om heur käortze te pake. - Menhîere, zei ze ezûu, geef mij ne kompon veur Brigge. -Ter zijn twie treins, Meiske, zei de komie. Mee wa veur îene gäode? Mee den ordinire of mee den trein direkt? -God bewaore mij, menhîere, zei Nelleke, mee den trein die rekt? 'k zoe nie girre; 'k gao liever mee den andere; ter gebeuren al ongelikke genoeg mee treins die nie en rekke! Jan de Martiko moest hem- gelijk iederîen- gäon aangeven om veur de Duitsche te wirke. De kommandant riep zijne naomen af in Jan sprong veuruit. -Jonge, zei de kommandant, konsanteerde gij om veur ons te wirke? - Ikke? zei Jan, da wil ek gelûuve, Menhîere, liever veur de Duitsche of veur de Belge. - Dat es verstandig gesproke, zei de kommandant. -Zij gerust, Menhîere, zei den andere, 'kweet altijd goed wa da'k zegge. -Goed, vriend, zei de kommandant, waveurne stiel doede gij? - Dûukiste maoke, zei de Martiko ...
OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij een beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer .worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 u. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u voorafvoor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A.
361
AANVULLENDE LEDENLIJST 2356. 2357. 2358. 2359. 2360. 2361. 2362. 2363. 2364. 2365. 2366. 2367. 2368. 2369. 2370. 2371. 2372. 2373. 2374. 2375. 2376. 2377. 2378. 2379. 2380. 2381. 2382. 2383. 2384.
Mej. Lenssens E., Eendrachtstraat 148,9000 GENT Verspeeten R., Bergenkruislaan 10,9120 DESTELBERGEN Marchand J.M., Meierij 19,9241 MERELBEKE (Schelderode) Mw Van Eeckhoute M., Elfjulistraat 101,9000 GENT Giminne L., Martelaarslaan 552,9000 GENT Steyaert 0., Opgeëistenlaan 245, 9000 GENT Ir Ceusters J. Predikherenlei 1, 9000 GENT Mw BEYZ M. Nekkersberglaan 466, 9000 GENT De Longie G. Grote Elsdries 10,9230 MELLE Den Blauwen E. Hulstboomstraat 33,9000 GENT Mej. De Schuyter 1., Leiekaai 135,9000 GENT Mw De Raedt M., Martelaarslaan 463,9000 GENT Thomas J., Bij Sint-Jacobs 12, 9000 GENT Cooreman P., Sint-Niklaasstraat 10, 9000 GENT Kint G., Velodroomstraat 18,9050 EVERGEM De Mil E., Johannes Schrantstraat 193,9000 GENT Criel Ed. Schildekensstraat 52, 9068 ERTVELDE Mw Van Mieghem M. Serpentstraat 26,9000 GENT Rosseel, Zilverberklaan 13,9030 GENT (Wondelgem) Claerhoudt A., Raf Verbaeststraat 79, 9219 GENT ( Gentbrugge) VanGheluwe A., Koningin Astridlaan 21, 9000 GENT De Coene 0., Sluizeken 15,9000 GENT Uyttenhove C., Coupure Rechts 114,9000 GENT Galle Ch., Distelstraat 32,9000 GENT Maenhout A., Vaderlandstraat 10,9000 GENT Van Vlaenderen F., Bernard Spaelaan 15,9000 GENT Dehaese G., Albrecht Rodenbachstraat 3, 9720 DE PINTE Eeckhout M. Ferdinand Lousbergskaai 87, 9000 GENT Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Museumstraat 9, 1000 BRUSSEL 2385. Vanhoonacker P., Franz Uyttenhovestraat 76, 9110 GENT (SintAmandsberg
362
INHOUD1986 1. Het Rasphuis Inventaire archéologique : De Dulle Griete Louis Roelandt De Rijkswachtkazerne in de Ridderstraat De Feesten van de 75e verjaring van de Belgische Onafbankeli j kheid
2 28 30 36
~~~
~
Onze Gentse Keukenrubriek De Geschiedenis van de Vijt-Borluutfundatie en het Lam Gods Vraag en Antwoord Bibliografie
52 56 59 61
2. Het Stapelhuis aan het Handelsdok Inventaire archéologique : Het Pakhuis Het Militair Hospitaal Onze Gentse Keukenrubriek De Geschiedenis van de Vijt-Borluutfundatie en het Lam Gods Vraag en Antwoord Puzzel1985 Verschenen Lezers schrijven ons
64 86 90 105 108 112 113 122 1TI 124
3. Kanttekeningen bij grafmonumenten van J ules van Biesbraeek Jr. Inventaire archéologique : De Gevel van het Lakenmetershuis Van St-Pietersabdij tot St-Pieterskazerne Onze Gentse Keukenrubriek Joseph de Hemptinne De Geschiedenis van de Vijt-Borluutfundatie en het Lam Gods Het Documentatiecentrum : Een kennismaking Documentatiecentrum: Aanwinsten 1985 Vraag en Antwoord
126 137 139 162 165 169 172 174 177
Bili~~~e
4. De Kleine Kavaleriekazerne in de "Keyserstraete" De Manège lnventaire archéologique: Het Huis gezegd de Grooten Moor Constant Montald Kanttekeningen bij Grafmonumenten vanJules Van BiesbroeckJr. (Vervolg) 363
182 186 193 195 201
Toen de aarde ook te Gent beefde J oseph de Hemptinne (Vervolg) Onze Gentse Keukenrubriek De Geschiedenis van de Vijt-Borluutfundatie en het Lam Gods Vraag en Antwoord Bibliografie Lezers schrijven ons Aanwinsten Documentatiecentrum 1986 5. Sanderus Het Militair Kwartier aan de Sterre Inventaire Archéologique : De Trap van het gewezen Klooster der Geschoeide Carmelieten Kanttekeningen bij Grafmonumenten van Jules Van Biesbroeck Jr. (Vervolg) Onze Gentse Keukenrubriek (Slot) De Geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods Oudheidkundige Kroniek: Adellijke families J oseph de Hemptinne (Vervolg) Een "Aenspraek" in 1846 Vraag en Antwoord Lezers schrijven ons Bibliografie 6. Aan onze leden In Memoriam : Maurits Van Wesemael Uithangborden te Gent lnventaire Archéologique : De Grote Klok van het Belfort De Tankkazerne te Sint-Denijs-Westrem De Geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods Wel en wee van "Pietje Bluut", de "Geketende Prometheus" van LodewijkVanBiesbroeck Het Leger op de Wereldtentoonstelling te Gent Steunfonds Vraag en Antwoord Documentatiecentrum: Aanwinsten 1986 Verschenen Gênsche Präot Inhoud 1986
364
217 222 227 230 234 235 236 237
240 248 255 257 278 282 285 289 295 298 301 301
304 305 306 318 322 329 333 348 352 354 356 359 360 363