Ghendtsche tydinghen 1992 ehc 787672 1992

Page 1

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 15 januari 1992 21e jaargang nr. 1

Ere-voorzitter: J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres : Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr.per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten INHOUD

- Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw - Inventaire Archéologique : Schilderijen van Gilles Le Plat in het Bureau van Weldadigheid - De Gentse Triënnale van 1895, een Buitenbeentje - Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen (vervolg) Nieuwe Tolhuisbrug-De Pauwbrug - Lijst van straten met een persoonsnaam. Stad Gent - Nog drie Kraaiende Rode Hanen te Gent - Documentatiecentrum. Aanwinsten 1991. Selectie Gentse onderwerpen - Gentse Woorden en Uitdrukkingen (Deel III) - Bibliografie - Oudheidkundige Kroniek : Posternestraat en niet Bestormstraat - Vraag en Antwoord - Gentse liedjes : Eene Schildersrekening - Lezers schrijven ons - Gênsche Präot

2 11 13 18 25 33 37 40 44 47 49 50 53 55

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19de BEGIN 20ste EEUW Een proeve Wij beginnen heden de publicatie van een studie van onze medewerker Lode Hoste. Wij hoeven hem aan onze lezers niet voor te stellen, zijn naam staat immers garant voor interessante en leerrijke lectuur.

INLEIDING Een paar jaar geleden lazen we toevallig een drukwerkje, een redevoering uitgesproken door de heer Ceriez,lid van de maatschappij "Bolivar"(l). Deze toespraak werd gehouden op 12 december 1843 ter gelegenheid van een prijsuitdeling na een tentoonstelling van zgn. "historische hoeden", expositie die blijkbaar tot de specialisatie van voornoemde maatschappij behoorde! Sterk geïntrigeerd omdat het duidelijk ging over een typisch Gents gezelschap, gingen we op zoek naar de mogelijke vele maatschappijen, kringen, clubs, genootschappen en dergelijke die tijdens de 19de, begin 20ste eeuw alhier hadden bestaan. Het werd ons snel duidelijk dat deze groeperingen voornamelijk na de onafhankelijkheid van ons land een enorme bloei kenden. Tijdens de eerste helft van de 19de eeuw, maar ook later werden verscheidene maatschappijen uitsluitend door en voor de financiële elite, door rijke nijveraars, handelaars en renteniers in privéclubs opgericht. Toen werden ook de wetenschappelijke kringen, de maatschappijen voor schone kunsten, deze voor taal- en letterkunde, voor toneel en lyrische kunst door diezelfde lui hoog gewaardeerd. Het cultureel leven alhier was toen vooral geconcentreerd rond de Universiteit, het Muziekconservatorium, de Academie voor Schone Kunsten, de Franse Opera en het Vlaams Toneel. Ook de sportverenigingen behoorden oorspronkelijk praktisch uitsluitend tot het domein van de "high life" : schermen, turnen, de schutterij, de paardensport, het roeien en zeilen, zelfs de wielersport en even later deze van de moto en de auto. De lokalen waren gevestigd in de "verfijnde" stamcafés. Daarenboven stelden deze gezelschappen bijzonder hoge eisen: het bekostigen van de eigen uitrusting, de kleren, paarden, boten, wagens, sportbenodigdheden plus een hoog jaarlijks lidgeld en afzonderlijk entreegeld. Wel werden toen ook talloze verenigingen opgericht door de kleine burgerij (1) RUG/G.20165

2


en de middenstanders voor personen die dezelfde ontspanning zochten : bollen, pijproken, teerlingspel, duivensport of gewoon gezellig schransen, drinken en pret maken. De arbeidende klasse viel buiten de prijzen. Het ontbrak hen nog een hele tijd aan geld en vrije uren om deze gezelschappen te vervoegen (2). De verscheidenheid en het aantal verenigingen ontstaan tussen ca. 1830 en 1914 blijkt enorm te zijn. Immers, breng drie Gentenaars bij mekaar en ze stichten een sociëteit... Veel gezelschappen bleven lang bestaan en sommige zijn nog steeds actief. Een andere groep kon zich slechts een korte tijd handhaven. Deze verzonken in de anonimiteit. Archivalia blijken daarover niet te bestaan. Enkele maatschappijen vonden we terug dank zij de "Dubbele Wegwijzers van Gent" en de 19de-eeuwse politiearchieven. Onze opsomming kon niet volledig zijn. Bij een aantal weergevonden maatschappijnamen ontbrak de stichtingsdatum en de bestaansduur. Bij andere varieerden de data van bron tot bron. De maatschappijzetel was in veel gevallen niet bekend want men veranderde met de haverklap van vergaderlokaal. Ook de straatbenaming en ben ummering gaf problemen. Alhoewel toevallige bronnen soms klaarheid brachten, bleef het dateren bij benadering van een groot aantal maatschappijen de enige uitweg. Aangezien de begoede burgerij zich liefst differentieerde door de Franse taal, kregen veel maatschappijen bij hun stichting een Franse benaming toebedeeld waar later soms een Nederlandse vertaling aan toegevoegd werd. Vlaamse letterkundige verenigingen of ontspanningsgezelschappen maakten daarop natuurlijk uitzondering. Op sportgebied kwamen, aan 't eind van de 19de eeuw, enkele clubs voor die een Engelse benaming verkozen.

GENTSE VERENIGINGEN I. "HIGH-SOCIETY" CLUBS Reeds vóór de Belgische onafhankelijkheid beschikten de rijkste Gentse burgers over privéclubs, enkel toegankelijk voor de financiële elite. Gelet op hun aanzien en connecties, speelden deze vaak een politieke rol, zowel plaatselijk als op nationaal vlak. Sinds 1790 bestond er een "Société Patriotique", katholieke vereniging die vanaf 1836 in "L'Union Civile et Militaire" (een literair gezelschap!) werd omgedoopt. Hun lokaal was eerst het "Hotel Royal" en vanaf 1804 het indrukwekkende "Hotel Falligan", in 17 55 in rococostijl op de Kouter neergezet. De burgermaatschappij "La Concorde", in 1809 door Franssprekende industriëlen, advocaten en schatrijke renteniers gesticht, was liberaal van (2) In 1899 werkte de Gentse katoenarbeider nog 11u30 per dag, ook op zaterdag!

3


strekking en bij de onafhankelijkheidsverklaring in 1830, duidelijk orangistisch. Deze oorspronkelijk kleine gezelligheidsvereniging vergaderde aanvankelijk in het "Café Gantois" in de Veldstraat, later in het "Café des Arcades" op de Kouter en tenslotte opnieuw in de "Gantois". In 1825 kochten de leden het "Hotel Papejans de Morchoven" ofte "Hotel de la Concorde" op de Kouter. Dat werd later uitgebreid met het "Hotel Limnander" aan de Korte Meer. Toen waren er achthonderd leden! In 1829 werd door enkele fabrikanten de "Société Industrielle" (Nijverheidsmaatschappij) opgericht met het doel de plaatselijke industrieën aan te moedigen en te bevorderen. Aanvankelijk kwamen de leden bijeen in het estaminet "Het Leeuwken" op de GrasleL Later hadden ze hun eigen clublokaal bij de Sint-Baafskathedraal. Toen in 1832 de vereniging werd ontbonden, telde ze honderd vijftig leden. "L'Union" speelde samen met de "Concorde" een rol in het politieke leven alhier. Deze maatschappij werd in 1842 opgericht door liberale "trafiquantsboutiquiers" en bestond enkel uit personen die patent betaalden. Het ledenaantal was onbeperkt. Bij de stichting bedroeg het aansluitingsgeld voorde eerste zes maanden vijf en later tien en vijftien frank. In 1851 telde men er zevenhonderd leden. Een paar jaar vroeger (in 1849) kocht "L'U nion" het oud hotel der paardenposterij naast de Hoofdwacht (de latere Handelsbeurs). De 26e mei 1858 kwam de orangistisch-liberale "Cercle Commercial et Industrie/" (Koophandels- en Nijverheidskring) tot stand. Eerst gevestigd op de Poel, in het "Hotel de Nockere", vergaderde deze kring in 1886 in het "Hotel Royal" op de Kouteren in 1890 in de Lange Meer 13 (Universiteitstraat) waar, sinds 1880 ook de "Consulskring" bijeenkwam. Ook met het inzicht de rechten en de belangen van de Gentse koophandel en nijverheid te bevorderen, werd ca. 1860 de katholieke "Ligue du Commerce et de /'Industrie" (Koophandels- en Nijverheidsbond) gesticht. Zijn lokaal bevond zich in 't begin in de Heilige-Geeststraat 5. Later ging men over naar het "Hotel de Nockere"· waar, vanaf 1865 de Katholieke Burgerkring was gevestigd. IT. WETENSCHAPPELIJKE EN ALGEMEEN-CULTURELE VERENIGINGEN Gent, al vroeg bekend als een bloemen stad, bezat vanaf 3 november 1808 een "Société d'Agriculture et de Botanique" (Maatschappij voor Landbouw en Kruidkunde, de latere Maatschappij voor Landbouw en Plantkunde). Deze vereniging werd opgericht door bekende bloementelers uit het Gentse in de herberg "Au Jardin de Frascati" aan de Coupure. Dat was toen de enige vereniging van haar soort op het Westeuropese vasteland. De leden besloten een plantententoonstelling te organiseren. Deze vond inderdaad in februari 1809 plaats in "Frascati" zelf. Twee jaar later ging een soortgelijke expositie door in de "Zaal Flora" in de Holstraat Later gebeurde dit o.m. in de "Soda-

4


liteit" op de Korte Meer. In 1839 werd voor de eerste maal een internationale bloemententoonstelling ingericht, de aanloop tot de Gentse Floraliën die om de vijf jaar moesten plaatsvinden. Vanaf die datum tot in 1908 exposeerde de "Maatschappij voor Landbouw en Plantkunde" in het Casino, in 1835 door architect L. Roelandt aan de Coupure op het molenbergterrein opgetrokken. Dat Casino werd ook verhuurd aan de "Muziek- ofToonkunstmaatschappij Sinte-Cecilia" die internationaal bekend was. In 1838 werd er de "Société des Concerts du Casino" opgericht. De "Société d'Horticulture de Gand" (Maatschappij voor Hovingbouw) werd de 20e november 1854 gesticht. De zetel was gevestigd in de Nieuwe Wandeling 5-7. In 1874 ontstond de vereniging "L'Avenir Horticole", een soort verbroederingsgezelschap waar openbare voordrachten werden gegeven in beide landstalen aanjongeren die interesse toonden voor de tuinbouw. In 1880 was hun lokaal het "Hotel du Chemin de Fer de l'Etat" in de Lange Violettenstraat 53. Eveneens ca. 1880 werd in het "Salon Napoléon" aan de Coupure, de "Hojbouwkundige Maatschappij Sinte-Dorothéa" gesticht. Typisch voor de mentaliteit van die periode was de pseudo-wetenschappelijke "Cercle de Floreet de Pomone" (Kring van Flora en Pomona, de Romeinse ooft- of tuin godin), door enkele stamgasten van de "Taverne de Vienne" op de Korenmarkt, omtrent 1880 boven de "doopvont" gehouden. In feite was dat een zeer gesloten club waarin men enkel aan gastronomie geïnteresseerd was! Doch voor de buitenwereld deden ze zich voor als een elitair-wetenschappelijk gezelschap. Zowel in binnen- als buitenland stond het officieel zo bekend. Academies en wetenschappelijke genootschappen nodigden de leden steeds maar opnieuw uit om in tuinbouwkundige jury's te zetelen doch men wist dit steeds op een hoffelijke manier te omzeilen. In 1896 werden de "bezigheden" van Flora en Pomona opgedoekt. De 31e januari 1864 ontstond de "Maatschappij tot Bevordering van Nijverheid en Wetenschappen". De leden kwamen bijeen in de "Lindworm" tegenover de Sint-Michielskerk. Vanaf 1888 gebeurde dat in het "Hotel de Courtrai" op het Meerhem. Deze vereniging was eigenlijk all-round geïnteresseerd, o.m. aan architectuur, machinebouw, theater, muziek, zang, literatuur, decoratie enz. Ze richtte onder meer tentoonstelligen en conferenties in. Gemiddeld waren er een tachtigtal leden. In 1817 liepen jonge burgerzonen college aan de Gentse universiteit, door Willem I, koning der Nederlanden, te Gent opgericht. Eenjaar nadien stichtten enkele studenten de "Scoiété Philomatique" (Vereniging tot bevordering der Wetenschappen). Dat gezelschap, dat de verbreiding en de studie der exacte wetenschappen tot doel had, mocht maximaal veertig leden tellen. De vergaderingen grepen hoogstwaarschijnlijk in een der universiteitslokalen plaats. 5


In 1832 stichtten enige studenten een genootschap dat ze poëtisch "La Lyre Académique" noemden. Zeven jaar later ontstond de "Maatschappij der verenigde Studenten". Haar lokaal was het "Café du Commerce" op het Recollettenplein. Circa 1890 werd de "Société Générale des Etudiants Libéraux" opgericht evenals de "Société Générale des Etudiants Catholiques". De eersten vergaderden in de Scheldestraat 19, terwijl de laatsten bijeen kwamen in Klein Turkije 6. Er ontstond toen trouwens ook een "Cercle des Etudiants Wallons", van liberale factuur. De 16de april1851 werd de naamloze "Maatschappij voor Natuurlijke Historie" gesticht. Deze vereniging richtte de Gentse dierentuin op. Het terrein lag tussen de huidige Muinkkaai en de Franklin Rooseveltlaan en mat ongeveer 50.000 m2. Tot de sluiting in 1904 was deze plek, samen met het Casino, een der belangrijkste attractiepunten voor de burgerij. De zetel van de Naamloze Maatschappij voor Natuurlijke Historie was gevestigd in de Dierentuindreef. Nijpels, de directeur van de dierentuin, richtte omstreeks 1885 de "Société Gantoise d'Aviculture" op. De leden van deze vogelfokkersmaatschappij behoorden ook allemaal tot de welgestelde burgerij. Dàtin tegenstelling met de aangeslatenen bij "Het Neerhof', gesticht op 10 juni 1889. Het doel van deze vereniging was het kweken van dieren als een vrijetijdsbesteding. Vanaf 1905 werdenjaarlijks "Neerhoftentoonstellingen" georganiseerd in de daartoe speciaal omvormbare zwemkom Van Eyck. Het vergaderlokaallag oorspronkelijk in de herberg "Bij Fauconnier" in de Korianderstraat; later kwamen de leden bijeen in de kelders van de Minardschouwburg en in het café "La Brasserie" in de Heilige-Geeststraat en tenslotte in "Het Damberd" op de Korenmarkt. Omstreeks 1880 ontstond de "Kring der Volksvoordrachten". Specialisten zoals geneesheren gaven spreekbeurten, voornamelijk in verband met de hygiëne en de gezondheidszorgen die toen in de volksbuurten nog te wensen overlieten. Een "Academisch Geschiedkundig Genootschap" werd begin 1887 opgericht. De aangeslatenen vergaderden in het café "De Pluim" in de Heilige-Geeststraat, bekend om zijn speciale Gentse likeur "Plumet". Eveneens in 1887 ontstond de "Cercle Flora/", een vereniging van oudstudenten van de tuinbouwschool. Hun lokaallag in de Heilige-Geeststraat 3. De vereniging van "Studenten en Oudstudenten van de Academie voor Schone Kunsten, Nijverheidsschool en Conservatorium" werd gesticht op 19 juni 1888. Haar lokaal was gevestigd in de "Sodaliteit" op de Korte Meer. In 1893 werd het gezelschap "Société d'Histoire et d'Archéologie" (Geschieden Oudheidkundige Kring) opgericht. Deze vereniging kende blijkbaar veel succes want in 1896 waren er, tijdens een congres alhier, een duizendtal geinteresseerden present. In 1906 werd dit de "Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde". 6


"De Vlaamse Conferentie" was een maatschappij waarvan alle leden behoorden tot de Gentse advocatenorde, terwijl de "Société C himique de Gand" enkel de afgestudeerden in de scheikunde aan de Rijksschool op de Lindelei als leden aanvaardde. De vergaderplaats van deze laatsten was trouwens in het voornoemd instituut gelegen. Het einde van de 19de eeuw werd gekarakteriseerd door de opening van enkele taalinstituten die begonnen als clubs en kringen zoals de "Cercle Polyglotte" (Veeltalige Kring) op de Korenlei, de "English Club" in het Hoefijzerstraatje en het "Institut Linguistique de Gand" (Taalinstituut) gevestigd in het café "Den Duyts" bij de Sint-Jacobskerk. Omstreeks 1890 werd de "VolapükaClub" opgericht. De vergaderingen gingen door in het "Hotel d'Allemagne" op de Korenmarkt. Men leerde er de Volapük, een zgn. "wereldtaal", voodopster van het Esperanto en gepubliceerd door de Zwitser Schleyer in 1880. In 1894 stichtte men een vereniging van postzegelverzamelaars en -kenners. Het was de "Société Gantoise de Philatélie oude Timbrologie". Aanvankelijk vergaderden ze in een lokaal dat zich op de Sint-Jansvest bevond. Vanaf 1903 kwamen de leden bij elkaar in de Winkelstraat 1.

m. FILANTROPIE Tijdens de 19de eeuw waren de arbeids- en levensvoorwaarden van de werkende klasse ongelofelijk slecht. Door hun analfabetisme waren deze mensen daarenboven geremd bij elke poging tot lotsverbetering. Ze bleven daardoor, vooral tijdens de talrijke crisisperiodes de speelbal van de begoede klasse. Deze laatste kende nochtans de noden en de barre woonomstandigheden van de arme bevolking doch ze veronderstelde dat die tekorten uitsluitend door liefdadigheid kon gelenigd worden. Een deel der Gentse burgermaatschappijen, zowel neutrale als politiek getinte, organiseerde daartoe feesten, bals, tombola's, optochten en cavalcades, fancyfairs enz. Een specifieke liefdadigheidsmaatschappij was "Eendracht maakt Macht", ontstaan in 1834. Eigen aan de tijdsomstandigheden en van een heel ander genre was de Gentse afdeling van de katholieke maatschappij "Saint-Jean-François Régis", in 1837 te Brussel gesticht. Te Gent was het lokaal in het Steendam 17 gevestigd. Het doel van dit gezelschap bestond erin de kosten te dragen van het burgerlijk en kerkelijk huwelijk der armen en te zorgen voor de wettelijke erkenning der kinderen die buiten de echt geboren waren. Op 25 juli 1841 werd het "Keizersgenootschap" (Société philantropique des anciens frères d'armes de /'Empire français" gesticht. De vergaderingen grepen plaats in de herberg "Het blauw Lam" op de Brabantdam. In 1845 telde deze maatschappij reeds 232 effectieve leden. Het genootschap bleef tot 1874 bestaan. De bekendste filantropische vereniging van Gent was de "Zonder Naam, niet 7


zonder Hart" (Les sans Nom, non sans Coeur). Ze groepeerde veel vrijzinnigen maar bleef neutraal bij de hulpverlening. Sommigen beweerden dat ze eerst in 1856 ontstond, na de ontploffing van een fabrieksketel op Terplaten waarbij elf zwaar gewonden en acht doden te betreuren waren. Doch de "Zonder Naam" kreeg reeds in 1855 de toelating van het stadsbestuur om een tombola in te richten waarvan de opbrengst integraal ten goede kwam aan noodlijdende werklui. Deze vereniging vergaderde aanvankelijk in de Korianderstraat in de herberg "Bij Fauconnier" waar de stichting op 23 november 1855 had plaatsgehad. Tussen 1870 en 1882 werd in de "Sodaliteit" vergaderd en tenslotte op de Kalandeberg 6. Elk jaar richtten de "Zonder Naam" cavalcades in met verschillende feestwagens. Reeds een jaar na haar stichting schonk ze nieuwe kleren aan duizend leerlingen van de stedelijke bewaarscholen en op 11 juli 1859 werd door haar, in samenwerking met het stadsbestuur, de eerste steen gelegd van de kosteloze jongensstadsschool in de Sint-Machariusstraat. Er werden ook geregeld broodpenningen uitgedeeld (3). Tijdens de ontzettende cholera-epidemie der jaren 1865-'66 lag deze maatschappij aan de basis van een wedstrijd, door de stad uitgeschreven, tot het ontwerpen van gezonde arbeiderswoningen. Of deze dan ook werden gebouwd, is een andere zaak. De "Maatschappij der Oud-Wapenbroeders van Willem /"was een genootschap dat tot doel had de collega's die in fmanciële moeilijkheden verkeerden, ter hulp te komen. Het stichtingsjaar was 1857. Haar eerste lokaal was in de herberg "Bij den Duyts" aan Sint-Jacobs gevestigd. Jaren nadien vergaderden ze in het "Hotel Belle Vue" op het Graaf van Vlaanderenplein 43, rechtover het Zuidstation. Omstreeks 1860 werd de menslievende kring "Hulpfonds der Armen" opgericht. De leden vergaderden in de herberg "De vier Emmers" in de Barrestraat In 1869 deelde deze groep, tijdens de carnavaldagen, duizend kilo tarwebrood uit en zesduizend kilo kolen. Rond diezelfde tijd werd ook "Les vrais Amis de la Charité" gesticht. Haar lokaal bevond zich in Klein Turkije. Ca. 1890 vergaderde men in het "Hotel De Ster" op de Korenmarkt. De liberale maatschappij "De Sabbatdagbroeders" werd opgericht in 1862. De stichting ging door in het café "De Fortuin" in de Phoenixstraat op Rooigem. De voorzitter droeg de benaming van grootrabijn. Deze vereniging organiseerde op de Brugsepoort heel wat festiviteiten, onder meer concerten, waarvan de opbrengst ten goede kwamen aan de "Zonder Naam" en aan de kinderen der officiële scholen op die wijk gelegen. De (3) Gentse Penningen 1780-1980. Gent, 1989, p. 140.

8


fanfare der kolders ofte weesjongens ontving van hen verschillende muziekinstrumenten en een maatschappijvlag. Napoleon Destanberg schreef ter ere van de "Sabbatdagbroeders" een hulde : "De Zang van de Sabbat". Op de parochie van het Heilig-Kerst werd in 1863 het "Genootschap tot Begrafenis" opgericht. De leden betaalden wekelijks twee centimes. De kosten van een behoorlijke lijkkist, een gelezen mis en de huur van één rijtuig werden daardoor vergoed. Tijdens het cholerajaar 1866 kwam de vereniging echter in financiële moeilijkheden. Daarom werd het genootschap uitgebreid tot de parochies Sint-Augustinus, Sint-Miebiels en Sint-Jan Baptist. Tussen 1880 en 1900 ontstonden andere filantropische kringen, o.m. "De Romeinen" die hun lokaal hadden in café "Rome" op de Kleine Vismarkt, "De Werkers der Armen" op de Drongensesteenweg en de liberale groep "Nood zoekt Troost" op de Groendreef. De "Sint-Pietersvrienden" stelden zich tot doel kleren aan arme kinderen uit de buurt uit te delen, onder meer voor de plechtige communie. Hun lokaal bevond zich op het Sint-Pietersplein. "De Vrienden van Licht en Vrijheid" was de benaming van een vrijzinnige liberale maatschappij, gesticht de 12de juni 1885. Haar zetel bevond zich in het estaminet "De Grote Botermarkt". De leden deden geregeld omhalingen ten voordele der officiële stadsscholen. In het begin van de 20e eeuw kwam "Het Werk van het Schooleetmaal" tot stand. Deze organisatie zorgde voor middagmalen in een viertal eetzalen : "De oude Kroon" op de Zuidkaai 10, het "Van Crombrugghe's Genootschap" aan de Huidevetterskaai, "Het Park" op het Sint-Pietersplein en een lokaal op de Dendermondsesteenweg 152. De leden van dit werk vergaderden in de "Zaal der Notarissen" in de Winkelstraat. Ten bate der zwakke kinderen werd "Het Werk der gezonde Lucht" gesticht. Het lokaal bevond zich in het "Café du Théatre" in de Schouwburgstraat. Ook een "Werk der Gentse Kinderkribben" ontstond toen. Het was een comité van dames-beschermsters. De kribben waren gelegen in de Sint-Pietersnieuwstraat 39, op het Kleine Dok 4, in de Van Akenstraat en in het Berouw 116. Sommige maatschappijen deden "terloops" aan liefdadigheid, zo onder meer de vereniging "Bolivar", gesticht omstreeks 1840. Deze groepeerde hoedenmakers en -verkopers. De benaming verwees trouwens naar de hoge manshoed met brede randen, toen in de herenmode en genoemd naar Sirnon Bolivar (4). Hun lokaal bevond zich in "De Lelie" in de Schouwburgstraat. Onder het motto "De hoed is het symbool van de menselijke waardigheid" richtten ze tentoon(4) Bolivar, Sirnon werd in 1785 te Caracas in Venezuela geboren. Hij was de verdedigervan de onafhankelijkheid van zijn land en bevrijdde in 1821 Columbia, Ecuador, Panama en Venezuela van hetjuk der Spanjaarden.

9


stellingen in waaraan een prijskamp verbonden was. Zulks gebeurde o.m. in 1843 en in 1873. Tijdens de prijsuitdeling zong iemand een gelegenheidslied. De tekst werd verkocht ten voordele van de "Zonder Naam, niet zonder Hart". Ook verschillende ontspanningskringen deden tussendoor aan filantropie. Bekend daarvoor waren o.m. de teerlingmaatschappijen "De goede Tien", "De Katers", "De Zouaven", "Brahma's Vrienden" enz., de "Cercle humoristique des Chinois" waarover we het verder hebben, maar ook andere zoals "Cockerill" en de "Patattenkapperskring". Bij het begin van de bevolkingsaangroei op de Brugsepoort, door de vestiging van de machinefabriek "Phoenix" en het textielbedrijf "La Lys", werd de festiviteitenmaatschappij "Cockerill" aldaar opgericht. Dat gebeurde in 1835. De leden waren allemaal begoede burgers. Hun voorzitter was Victor Van Lokeren, broer van de bekende archeoloog-historicus August. Deze vereniging organiseerde tijdens de Gentse Feesten waterstoeten o.m. op de Brugse Vaart en wedstrijden in ringsteken, kaarten, bollen en biljarten tijdens dewelke gecollecteerd werd voor liefdadige doeleinden. Het vergaderlokaal bevond zich in de herberg "In de gouden Appel" bij de Bargiebrug in de Phoenixstraat. In 1857 stopte "Cockerill" alle activiteiten. Ook de "Patattenkapperskring" was een soortgelijk gezelschap, ontstaan ca. 1855. Vanaf 1860 richtte ze tijdens carnaval op de Brugsepoortwijk, gemaskerde bals in ten voordele van de noodlijdenden. Deze feestelijkheden gingen door in de herberg "De Keizerin" op de ZuidkaaL Carnavalsoptochten tussen 1840 en 1860 in het centrum van de stad, werden meestal door een maatschappij georganiseerd, bijvoorbeeld door "Nemrod", "Cockerill", "Renaissance", de liefhebbersfanfare "Concordia", "De Klauwaarts" en andere. Talrijke inzamelaars, te voet of te paard, deden beroep op de goedgeefsheid van de toeschouwers of voorbijgangers (5). Naast deze cavalcades had men tijdens de crisisjaren in de textiel de georganiseerde brooduitdelingen. De orangistische vrijmetselaarsloge "Septentrion" en de hoofdkamer van rhetorica "De Fonteinisten" maakten zich daarbij verdienstelijk! Lode HOSTE 1990 ('t vervolgt)

(5) Claeys, P., Pages d'histoire locale Gantoise. Gand, 1888, p. 67.

10


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHE NR. 9 Op 21 januari 1897 stelde Prosper Claeys in de rubriek "Schilderijen- Zaal van het Bureau van Weldadigheid (Poeljemarkt) XVIIe eeuw (1691)" in het Frans een fiche op over

Schilderijen van Gillis LePlat in het Bureau van Weldadigheid Boven de banken die twee zijden van de zaal versieren, ziet men zeven langwerpige schilderijen die gescheiden worden door moulures in verguld hout die bloemenslingers voorstellen. Drie ervan zijn geplaatst tegenover de schouw, boven de tafel aan dewelke de gouverneurs van de Armenkamer zetelden. De vier anderen versieren de muur tegenover de vensters. Deze schilderijen stellen de Zeven Werken van Barmhartigheid voor. Ze zijn het werk van de Gentse schilder Gillis Le Plat. De kunstenaar heeft op ieder schilderij een of twee gouverneurs uit die tijd afgebeeld die een werk van barmhartigheid verrichten. De Stadsrekeningen van 1692leren ons dat voor deze schilderijen 63 ponden groot betaald werden, zegge ongeveer 700 fr. van onze munt. Een van de doeken draagt het signatuur van de kunstenaar met hetjaartal 1691. De onderwerpen zijn rijkelijk uitgevoerd in een verheven, nobele stijl. De

Schilderij van Gillis Le Plat in de Armenkamer. "De Hongerigen spijzen." Foto Dienst Toerisme Stad Gent. Wie de 6 anderen wil zien moet maar eens naar het BijJokemuseum gaan.

11


plaatsing en de aanpassing van de draperieĂŤn en de schikking van de onderdelen zijn goed gecombineerd. (A. Van Lokeren. Messager des sciences historiques, 1868, pp. 49-67). Vermelden wij de merkwaardige gelijkenis die schijnt te bestaan tussen de groep armen op het eerste paneel van Le Plat, naar de schouw toe, en deze die de voorgrond vormt van het schilderij van Rubens in de St-Baafskerk. Dit werk moet ook indruk gemaakt hebben op Van Cleef. In de groep links op het schilderij dat boven de schouw hangt, heeft de kunstenaar figuren geschilderd die ongemeen aan het doek van Rubens herinneren. Gillis Le Plat, zoon van Pieter, werd als meester-schilderopgenomen in 1692. Hij vervulde de functie van gezworene van 1697 tot 1700. LePlat maakte verscheidene schilderijen voor rekening van de Stad en van de voornaamste kerken van Gent. Onder meer bezit de St-Niklaaskerk van hem een Sint-Niklaas almoezen uitdelend en een oude arme vrouw zegenend. Dit schilderij draagt het jaartal 1684. Cf. Paul Bergmans in de Biographie nationale, t.XI, kol. 883-884.

Naschrift Het Bureau van Weldadigheid (ook Bureau van Liefdadigheid) is de naam die in 1797 gegeven werd aan de Armenkamer. De Armenkamer werd gesticht door Keizer Karel bij een ordonnantie van 7 october 1531. De Schepenen van de Keure benoemden 11 gouverneurs als beheerders. Ze werden gekozen onder de prominenten van de stad. Toen Prosper Claeys deze fiche opstelde was het Bureau nog gevestigd in het Stadhuis. Na de verhuis in 1925 van het Oudheidkundig Museum van de gewezen kerk der Vrouwebroers in de Lange Steenstraat naar de Bijloke, werd de Armenkamer aldaar volledig gereconstrueerd.

EENPLATINA BRUILOFT Sedert 21 juli 1898loopt hij reeds rond in Gent. Sedert 13 augustus 1921 is hij nog steeds gelukkig gehuwd met zijn Jenny. En sedert 28 januari 1972 is hij lid van onze Kring. Wij hebben het hier over de Heer GabriĂŤl Haelman uit de Sint-Katelijoestraat 9, in Gent natuurlijk. Daarom een zeer hartelijk proficiat aan ons medelid en zijn echtgenote en doe zo voort. Alhoewel... wie doet het hem nu reeds na?

12


DE GENTSE TRIËNNALE VAN 1895, EEN BUITENBEENTJE Over de zesendertigste triënnale voor Schone Kunsten te Gent, die van 1 september tot 28 oktober in het Casino doorging, waaide een nieuwe wind. Het werd de belangrijkste driejaarlijkse, omdat ze openlijk brak met aloude traditie en ruime aandacht schonk aan moderne buitenlandse strekkingen. Graaf de Limburg-Stirum was voorzitter en de universiteitsbibliothecaris Ferdinand Van der Haeghen secretaris. Annand Heins tekende ettelijke ontwerpen voor uitnodigingen aan binnen- en buitenlandse artiesten, frontispices en dies meer. De "Jury d'admission", die de werken vanaf 5 augustus keurde, werd voor de schilderkunst uitgebreid tot veertien leden. Uit het Gentse waren dit Albert Baertsoen, die ook vaak in Parijs verbleef, Emile Claus (Astene) en de directeur van de Koninklijke Academie Louis Tytgadt; uit het Antwerpse Edgard Farasyn en Charles Mertens; uit het Brusselse Léon Frederic (Sint. Gillis), Fernand Khnopff, X avier Mellery en Isidore Verheyden; uit Mechelen Alexandre S truys; uit Namen Théodore Baron; uit Dieppe Fritz Thaulow en uit Parijs Alfred RoU en Emile Wauters. Deze jury stelde zich uitermate streng op en weigerde om en bij de vijfhonderd werken! Daar waar de triënnale van 1892 1.156 tentoongestelde stukken telde, viel het aantal hier terug op 991 : 712 schilderijen; 162 aquarellen, tekeningen en pastels; 15 gravures, etsen en steendrukken; 89 beeldhouwwerken en 13 architecturale werken. Vijf man vormden de jury voor beeldhouwkunst : één Gentenaar, Louis Jean Mast, die al te jong krankzinnig zou sterven, en vier Brusselaars, de patriarch en directeur van de Leuvense Academie, Constantin Meunier en verder Julien Dillens, Jules Lagae en Charles Van der Stappen. Voor de architectuur werd de keuze gedaan door de restaurateur van het Gravensteen J. De Waele en de restaurateur van de abdij van Villers Ch. LicoL Voor het eerst werd ook toegepaste kunst tentoongesteld, geselecteerd door de advocaat en musicus Octave Maus en de beeldhouwer Paul Dubois, medestichters van "Les XX". De eerst was tevens bezieler en secretaris van "La libre esthétique". De voorwerpen werden niet in de catalogus opgenomen. Speelden verder een rol bij de selectie : Théodore Vinçotte, A. De Tombay en J. Stallaert. De "Jury de placement", die vanaf 12 augustus de plaats voor de kunstwerken toewees, bestond voor de schilderkunst uit vijf man : Jean Delvin, Fernand Khnopff, Charles Mertens, Fernand Scribe en Alexandre Struys. Elk doek kreeg een beoordelingscijfer. Dit werd aan de betrokken kunstenaar meegedeeld en het stond hem vrij zijn doek al of niet te exposeren, indien hij meende een ongunstige plaats te hebben. Uit een krantencommentaar bleek 13


\ ~ 1: .'"~ 1 ..\J?Zt" • I IJ

I \lVIJ ~~

~rt.rt i>f~ . ~'

IJ

/

/

Ir

I

i lf

;~

I

,_.

l:;:;:o"' ~~~ 'ifi;.JII

..".

I

:r Dtic.•c·lt·,;·c;..Jn i·

Jlr . [w~o; r,· L"tfTiU Pto.:L ~ ,, _ _ _ .... ::__!/;-

(fe

l'tt,/ll't'/. 6t•tiii('Ur·

\

. .. ..Jv /' '''J..:.•~"J(-;· •- __ / ".:

,

;'

c>•

1,

.

-,.-4.:.. y-n-9'm;; un-;r- d;,_/"/ . ~.l:t..:.· .. ··:

)

c.., .

.

. ~ • ..>,-;

;)~;:;, 2/f;z!.J'"~ J

,_

1

.

(

Jt,l~;.e tfaJre/)pr ~~ <(•t"Ft'l/l•"~~'r;u,.--,. /il/f'" ~11.. "/. ~/ié' .,·._&1 /jilh~t ir d:,.../JI/u i-',..,."/,'lt·· ,, · 'GA/YLJ. n..9~..-"G~f"l. ( ·

.- ~ . .....

..

('

j

~-

Fig. I. Uitnodiging voor deelname aan de tentoonstelling. Ontwerp door Armand Hein s. Bijgekleurd in groene waterverf.

Fig. 2. Frontispice (?). Ontwerp door Armand Heins. Bijgekle urd in groene waterverf.


Fig. 3. Affiche ontworpen door Constant Montald. Lithografie, 59,0 cm x 76,5 cm. Druk N. Heins, Gent.

deze jury streng maar eerlijk te zijn : "... sa décision de reléguer à l'étage les oeuvres marquées du n° 3 a été l'objet de vives réclamations, bien qu'à première vue les oeuvres groupées là haut, dans ie "salon des réprouvés", forment un ensemble qui justifie ie classement effectué." In de grote hall kregen de nieuwe kunstrichtingen ruime aandacht. De Franse impressionisten, de symbolisten en de "School van Glasgow" beschikten elk over hun eigen hoekje. De voorkaft van de cataloog, die vroeger enkel een tweetalige tekst droeg, bovenaan frans , onderaan vlaams, werd figuratief. Jules De Praetere, leerling aan de Nijverheidsschool en aan de Academie, amper zestienjaar oud, tekende het ontwerp : een freel figuurtje, bloemen, een pauw en een ééntalige franse tekst. Hij zou later internationale faam verwerven en directeur worden van de sc hool voor decoratieve kunsten, eerst te Zürich, later te Bazel. Constant Montald, Prijs van Rome in 1886, die in 1896leraar muurschilderen aan de Brusselse Academie zou worden en sedert 1892 met Gabriëlle Cavinet gehuwd was, die "art nouveau" borduurwerk ontwierp, tekende de affiche : midden bloemenmotieven een dromerige, langgedrapeerde, zittende vrouw, die een beeldje in de hand houdt. Zowel de affiche als de voorkaft van de cataloog werden bij N. Heins in kleurensteendruk gerealiseerd. 15


Het Gentse publiek, dat als conservatief bekend stond, commentarieerde deze nieuwigheden druk. Op 6 september 1895 verscheen in de Brusselse "Le Petit Bleu" een spotprent en een in het Gents dialect gesteld artikel, ondertekend "CHAM.", dat de moeite loont integraal weergegeven te worden.

"Maor heddetvan z'leve gewete? De Genteneirs pretendeere ni dat d'exposisse e kalesken es. Wa sloebers, wa sloebers, roepe ze. Bliekenblauw, rijspapkouleur, appelblauw-ziegroen, meingelt da goed te gaore in g'Mt nen tableau. Zend hem maorop, wa riskeerde gij? Ze gaon hem nie aanveirde? Ge zijterwel mee! Aos g'hem maor nie en verkuupt, wa kan i/der da schille. Maor aos 't op e zijntse waole trekt, ah! thons hieruit! gie kroete, gie lafhertegen trekhond! 't publiek, da stom ras, zoe keuneblijve staon, in wie weet en kuupt raon de kok hem nie. Maor hedde nie toch dad affiech gezien? Wel tsuuses-meinsche toch! 't es precies en naosterigge van Singer mee blêwe krillekes. 't Es ieveranst de dochter uit 't haor. Bezie mijdani toch! Wad hee die sluure daor in heuren iene puut da z'ezu godseugenteg beziet J andoore! Z'hee jikte, ze schart heur mee ten andere. Enfin. 't es te wried. Wa zegde de daor, riep er 'nen artist, dad es symbolisme. Wakende gij van gekookt etc. Ha! dad hiet symbolisme. In symbolisme, zei ter nen andere lollekeshiere, dad es de keunste om i te doen verstaon wat dat den artist zelve nie en begrijpt. Die symbolisten, da zijn farceurs, ezu iets gelijktwie pasters die op malekaor nie en keune kijke zonder te lache. Veur wat da mij betreft, ik weune bove, in 'ken trekke mij nuunt gien ruzen aan. E gruut nieuws pertant! Op de couverte van de catalogue staot er uuk ezu en zeintse. Ezu en seuze van e wijveke die naor ne pêwoo staot te gaope, mee heur twie handses te gaore. Da schaopke was ezu juust in twieë gesneë, in mijn kuisterigge haod gevonden. Ge moet wete, heur moeder doed in de voode in ze zei : 't Es heur portret uitgesneen. 'k Ben der op uitgeweest in 'k hè 't ander stik gevonde. Bezie mij dal 't Wase keiewijf of en vooderaopsterige. De canard van de journaliste rnaokt pendant mee de pêwoo. Van aos mijn kuisterigge da zag, riep ze: Hedde gien voode, êw ijzer ofbiene liggo? Ik: Sulferpriembak waor moet ten bovenste wan naortoe. Les refusés (alle manne gelijk) : Smijt ze maor al in de coupure. Ne Franschman, over de symbolisten: Pardonner, c'est comprendre. Ik: Je ne les comprends pas, mais je Ie leur pardonnel P .S. -Les 500 refusés vont m 'offrir des palmes. Demander l'adresse au bureau dujournal. CHAM" 16


Fig. 4. Voorkaft van de cataloogontworpen door Julius De Praetere. Lithografie, 14,0 cm x 6,9 cm. Druk N. Heins, Gent.

Fig. 5. Spotprent in "Le Petit Bleu" van 6 september 1895.

De volgende triĂŤnnale, die pas in 1899 plaatsvond, was weer op oude leest geschoeid. De aanvaardingseemmissie voor schilderkunst werd tot tien leden herleid. Enkel Alexandre Struys overleefde 1895! Het aantal tentoongestelde kunstwerken steeg tot 1.194. Enige verworvenheid van "een nieuwe he1jst, een nieuw geluid" was de titelpagina van de cataloog van 1895, die in aangepaste versie de voorkaft vormde voor deze van 1899 : een tweetalige tekst en vermelding van de uitgever binnen een sierkader. Voorwaar niet veel.. . AndrĂŠ DESPRETZ

17


UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE GENTSE BRUGGEN (Vervolg) NIEUWE TOLHUISBRUG Uit de Gazette van Gent, 21-8-1900 : "Werken aan het Tolhuis; men is bezig met het verplaatsen en hermaken der Tolhuisbrug. De richting van het verbindingskanaal zal recht op de sluis van de saskom komen. De brug der Plezante Vest (Meersbrug) wordt eveneens verlegd en verbreed. Een nieuwe brug (later de nieuwe Tolhuisbrug genoemd) zorgt voor de verbinding van de Gazmeterlaan en de Nijverheidskaai (de huidige Wiedauwkaai)". Deze eerste ijzeren draaibrug werd aangelegd naar aanleiding van het plan tot doortrekking van de Tolhuislaan. Deze laatste kwam tot stand in 1903. Er werd aan de brug gewerkt van juli 1900 tot september 1901 door de aannemers G. Van Hautte en P. De Heem. Wegens het veelvuldig en langdurig openstaan van de brug werd er in 1912 een vast voetgangersbrugje gebouwd. De afmetingen dezer brug waren identiek aan deze der Wondelgembrug en der latere verbindingsvaartbrug (1911) (1). Vanaf 1936 werd ze electrisch gedraaid. Na de vernieling van zowel de voet- als van de wegbrug in 1944 werd er in 1947, om precies te zijn op 30 december, een nieuwe brug aanbesteed aan de firma N. V. Sodetra (Brussel) voor een bedrag van 12.500.000 fr. De uitvoeringstermijn was bepaald op 16 maanden. De nieuwe brug, een vaste in gewapend beton, werd ingehuldigd op 2 april 1949 tegelijk met de Verbindingsvaartbrug. De uiteindelijke prijs beliep 14.547.034 fr. Zaterdag 8 juni 1901. De werken aan het Tolhuis. Men is bezig het reusachtig geraamte der nieuwe brug, op balken over het water te rollen. Aan de Tolhuisbrug, waar de grond weggeschoven was, heeft men nu twee meter verder gepiloteerd. Dinsdag 11 juni 1901. Men heeft zaterdag het ijzeren geraamte der brug op de plaats getrokken waar zij moet liggen. Men is nu naarstig bezig de kaaien te metsen langs den kant der Grasfabriek, terwijl men alles in gereedheid maakt om dit ook langs den kant van de Gasmeterboulevard te beginnen. Deze kanten zijn zeer breed. De fondamenten zijn 23 rijen steen en breed. Hoe hoger de kaaien gemetst worden, hoe meer de breedte vermindert. (1) De voetbrug werd herbruikt aan het Leopoldkanaal, te Boekhoute.

18


~'\iilW

6and -

Le Pont du f'ĂŠage.

De Tolhuisbrug , bouwjaar 190 I.

De huidige Tolhuisbrug, bouwjaar 1949.

19


JAAR

SOORT

Lengte rijweg

1900 1949

Draaibrug, metaal Vaste in beton

36

6 10,5

Breedte van voetpad doorvaar

2x 1,2 2x2

12,6 26

Vrije hoogte

5,25

Staatsbrug

SASSEVAART - KANAALVAN TERNEUZEN Op 26 mei 1547 verleende Keizer Karel de toestemming om een gedeelte van de Sassevaart te graven tussen Rodenhuize en de zeedijk van de Braakman. Dit deel kwam klaar in 1550. Later, in 1564-1565, werd ook het gedeelte van de Schipgracht tussen Gent en Rodenhuize uitgediept. De Sassevaart, met een diepte van 1,3 tot 1,6 meter en een gemiddelde bodembreedte van 15 tot 19 meter, was natuurlijk geen echt zeekanaal. In Gent zelf stond de Sassevaart rechtstreeks in verbinding met de Leie door de Schipgracht (Meerhem, Tichelrei, Sluizeken) zodat de vaartuigen langs de Koomlei tot aan het Kuipgat konden varen. Door de verbreding en verdieping, in 1564, van de, heden gedempte, Blaisantvest, konden de vaartuigen tot in de Lieve komen. De Lievekaai werd aldus een binnenhaven, waarvan de kom in 1611 werd gegraven. In de eerste helf van de 18de eeuw ging de Sassevaart ten onder aan de krisis die Gent doormaakte en op het einde van de 18de eeuw was de Sassevaart net als de Lieve een uiterst nauwe, slijkerige geul geworden. In 1823 krijgt Gent de vergunning een kanaal naar Terneuzen te graven en op 1 mei 1825 wordt met de graafwerken begonnen. Het nieuwe kanaal dat voor een groot deel de loop van de Sassevaart volgt, wordt ingewijd op 18 november 1827 .Het kanaal is 23 tot 25 m breed aan de waterspiegel, 10 m op de bodem en 4,4 m diep (nog te zien in Sas van Gent). In 1870 wordt begonnen met verbreding- en verdiepingswerken: 65mbreed (17 mop de bodem) 6,5 diep. Intussen wordt ook de haven van Gent in belangrijke mate uitgebreid. Voor de verdere (en meer gedetailleerde geschiedenis van dit kanaal verwijs ik naar: "Gent op de wateren en naar de Zee" van J. De Cavele, stadsarchivaris. Voor de behandeling van onze Gentse bruggen hebben de verdere veranderingen aan het kanaal geen belang meer, aangezien de hedendaagse haven buiten het domein ligt van de Meulestede- en de Muidebrug.

20


Ăťand

Pont dq Chä.teau (Bas Escaut;

E

De zogenaamde Kasteel brug.

De De Pauwbrug in 1940. Foto: Ministerie van Openbare Werken.

21

t.

0

\-, S.

nru:-t~:lle<;


DE PAUWBRUG Dit is de brug gelegen tussen de Jan van Gentstraat en de St-Machariusstraat. Ze wordt meestal, verkeerdelijk, de Kasteelbrug genoemd, naar het gewezen nabijgelegen SpanjaardkasteeL Na het graven van de doorsteek van de Leie naar het Kanaal van Terneuzen plaatste men aldaar in 1828 een houten draaibrugje. Het plan ervan berust in het stadsarchief (Atlas Goetghebuer). In 1852 werd het brugje vervangen door een metalen constructie met een rijweg van 2,46 meter. In de Gazette van Gent vonden we het volgende : "Zondag, 16 mei 1852. Heden werd een Dieuwe brug bij het Spanjaardkasteel plechtig ingehuldigd, in aanwezigheid van de minister van openbare werken. Om half vier melden kanonschoten de aankomst van de minister aan. De brug werd ontworpen door schepen Napoleon De Pauw. Vandaar dan ook de naam van de brug (1). Deze brug diende als voorbeeld voor de volgende te maken draaibruggen. Ten bewijze daarvan een brief van 11 blz. in het dossier van de Brugsepoortbruggen. Tijdens de eeuwwisseling was de brug van 1852 in zo een slechte staat dat op 22-4-1902 het volgend bericht werd uitgehangen : "Verbod de brug over te rijden met voertuigen zonderveer (vering) of vrachten boven de 3.000 kg". Het duurde echter nog tot 1907 vooraleer de brug vernieuwd werd. 29 mei 1907, Gazette van Gent: "Om de herbouw van de De Pauwbrug toe te laten zal het verkeer voor voetgangers en rijtuigen over bedoelde brug onderbroken zijn vanaf 30 dezer. 3juni 1907. Ten einde den De Pauwarm te verbreden, is men bezig langs de beide zijden den oever af te voeren. Aan de Schoolkaai heeft men alzo de grondvesten van een gedeelte van het Spanjaardkasteel blootgelegd, die nl. van St-Jacobsbastion. Men weet, dat de vesting, welke Keizer Karel in 1540 deed oprichten op de plaats van de St-Baafsabdij, ĂŠĂŠn der eerste was in vorm van vierkant met een bastion op elk der hoeken. De thans ontblote noordelijke muur van dit bastion strekt zich uit van de Visserij tot bij de De Pauwbrug en is 3,10 m breed aan de basis. Rechtstandig daarop liggen muren van mindere afmeting, die het bastion in een negental kazematten verdeelden. Al het metselwerk blijkt met zorg uitgevoerd te zijn want men is verplicht het te doen springen om het los te krijgen.

(1) De Pauw Napoleon, geboren te Gent in 1800 en er overleden op 16-10-1859. Hij was schepen van Openbare Werken van 1842 tot 1854. Gent dankt aan hem de bouw van het stapelhuis, de aanleg van nieuwe straten en pleinen, de bouw van de rijschool in de um.ge Violettenstraat (waarbij hij waakte op het behoud van het Klein Begijnhof), de herstelling van het Belfort.

22


De huidige De Pauwbrug (maart 1982).

JAAR SOORT

Lengte rijweg

1828 1852 1907 1961 1975

Draaibrug , hout Draaibrug , metaal Draaibrug, metaal Vaste in hout Vaste op metalen liggers met betonvloer

20 20 22 11,8 11,8

4,2 2,46 5 4,5 6

Breedte van : voetpad doorvaar geen 2x1 2 x 1,5 2 x 1,3

9 9 8 8,9 8,9

Vrije hoogte

Âą1

Staat

Meer, over de bouw van de brug, was er niet terug te vinden. Alleen in "Vooruit" van maandag 30 maart 1908 verscheen het volgende: "Men is aan het herkasseiden der Schoolkaai en aan het plaatsen der ijzeren leuningen op de nieuwe kaaien. De nieuwe De Pauwbrug is bijna voltooid. Nog enkel het leggen van den plankenvloer en enige kleine werkjes." In mei 1940 werd de brug opgeblazen en "tijdelijk" vervangen door een houten, verhoogde, vaste, noodbrug. Deze laatste doet, anno 1983, nog steeds dienst, alleen in 197 5 werd een kleine wijziging aan het middendeel aangebracht: het houten rijwegdek werd vervangen door een betonplaat rustend op metalen liggers. Voor de rest is het nog steeds een ezelsbrugje. 23


Brugleuning van de De Pauwbrug 1828.

SPOORBRUG OVĂˆR DE VERTAKKING DE PAUW Uit "Vooruit", 2 juni 1946 : "Een vaste spoorbrug aan het Kasteelsas. De smalle draaibare ijzeren spoorwegbrug, die de verbinding toeliet van het Stapelhuis en het Handelsdok met het goederenstation, was tijdens de bevrijding vernield geworden. Sindsdien moet men op bepaalde uren, verplaatsbare rails aanbrengen, om ze dan, wanneer de scheepvaart het vereist te hijsen of weg te voeren. Binnen afzienbare tijd zal hier een vaste stenen brug gebouwd worden, waardoor de brug metÂą 1 m zal verhoogd worden." De draaibrug hiervoor aangehaald dateerde van de aanleg, in 1855, van de verbinding Zuidstation met het Handelsdok (zie Lousbergsbrug). Uit het Jaarverslag van de stad Gent, 1949. Bouwen van een voetbrug langs de spoorbrug aan de vertakking De Pauw. Op de spoorbrug lag tot hiertoe enkel een rudimentaire plankenvloer, aangelegd door de N.M.B.S. voor dienstgebruik. Deze overgang werd echter veelvuldig gebruikt door voetgangers en fietsers (alhoewel dit verboden was). Om dit te verhelpen werd een voetbrug ontworpen met een nuttige breedte van 1,75 m, volledig buiten het spoor gelegen en beschermd door een stevige borstwering. De werken werden aangevat op 16juni 1949 en waren teeindeop24juni 1949. M.LABYN ('t vervolgt)

24


LIJSTVAN STRATEN MET EEN PERSOONSNAAM- STAD GENT Naschrift Zoals beloofd in ons November-nummer komen wij terug op de brieven van de Heer Arthur De Decker. Wij laten hier de reactie volgen van de Heer David

Maes. Naar aanleiding van het verschijnen van de "Lijst van straten met een persoonsnaam- Stad Gent." in GH. T. 1991 - N°4- p. 208/223, ontvingen we van Dhr. Arthur De Decker twee brieven. Gezien de uitgebreidheid van beide brieven dachten we dat hetinteressant was de inhoud ervan op te splitsen in een aantal onderdelen en daar waar nodig deze te voorzien van enige commentaar. Liever dan wat "kunst- en vliegwerk" te verrichten, hebben we ons ruim de tijd genomen om de door Dhr. De Decker gemaakte opmerkingen zo nauwkeurig mogelijk na te trekken. We hebben ons zelfs de moeite getroost toerist te spelen in eigen stad en zijn we heel wat van de betwiste straatnaamborden ter plaatse gaan bekijken. Voor de duidelijkheid geven we de tekst die we aan de brieven van Dhr. De Decker hebben ontleend in cursief weer. Om te beginnen vond Dhr. De Decker het een "wijs initiatief' de lijst te publiceren in GH. T. en voegt er aan toe "misschien brengt het wel iemand op de idee om eens een boek uit te geven met een korte levensbeschrijving van al deze personen. Op die manier zou het boek "De Historische persoonsnamen der straten van Gent" van Prof Dr. Victor Fris van 1922, waarin reeds honderd levensbeschrijvingen stonden, kunnen geactualiseerd worden". Hiermee zijn we het volmondig met hem eens. Meer nog, diezelfde opmerking hadden wijzelf reeds gemaakt in GH T. 1984- N° 1- p. 65/66. Dat ditinmiddels nog niet gebeurd is zal wellicht te wijten zijn aan de omvangrijkheid van een dergelijk werk. Het gaat hier ten slotte toch over een 480-tal personen. Uit de brieven van Dhr. De Decker blijkt dat de zet- en tijpduivel (ja, ook die laatste bestaat blijkbaar) lelijk heeft huisgehouden in onze lijst. Dat gebeurde met volgende straatnamen waarvan we hierna de correcte versie weergeven : Alfons Braeckmanlaan. Burgemeester, 1827-1914. Juliaan Braekeleirsstraat. Stichter Heemkring Marka, 1901-1976. Amand Casier De Ter Bekenlaan. Senator, 1862-1938. Jozef Goossenaertsstraat. Taalkundige, 1882-1963. Emanuel Hielstraat. Letterkundige, 1834-1899. Gezusters Lovelingstraat. Letterkundigen. Rosalie, 1834-1875. Virginie, 1836-1923. Augustijn Moreelsstraat. Pastoor, 1818-1899. Louis Roelandtplein. Architect, 1786-1864. 25


Edmond Ronsestraat Minister, 1889-1960. Lamoraal Van Egmontstraat. Staatsman en veldheer, 1522-1568. Adolf Van Ooteghemstraat. Burgemeester, 1835-1908. Hector Van Wittenberghestraat. Weldoener, 1796-1862. Emiel Verhaerenlaan. Letterkundige, 1855-1916. Hugo Verrieststraat. Letterkundige, 1840-1922. "De in GH. T. reeds gepubliceerde lijst van480 afzonderlijke namen kan, mijn inziens, toch nog wel worden uitgebreid met de namen van een 50-tal heiligen die zeker thuishoren in deze tabel (cfr. V. Fris)". Wij van onze kant meenden de lijst te moeten beperken tot die straatnamen met een persoonsnaam waarvan op het straatnaambord een bijkomende vermelding voorhanden is (in de regel de hoedanigheid waardoor de betrokkene bekend werd en/of zijn beroep, gevolgd door zijn geboorte- en overlijdensjaar). Wel hebben we er een aantal namen aan toegevoegd waarbij deze vermelding niet voorkomt op het straatnaambord doch waarvan onomstotelijk vaststaat dat het hier een persoonsnaam betreft. Wat anderzijds niet wegneemt dat we met genoegen hierbij de lijst geven van de heiligen naar wie te Gent een straat werd genoemd : Sint-Agnetestraat, Sint-Aldegondestraat, Sint-Amandplein (en -straat), SintAmelbergastraat, Sint-Annaplein (en -straat), Sint-Antoniuskaai, SintArnoutstraat, Sint-Baafskouterstraat, Sint-Baafsplein, Sint-Barbarastraat, Sint-Bernadettestraat, Sint-Clarastraat, Sint-Coletastraat, Sint-Corneliusstraat, Sint-Crispijnstraat, Sint-DaniĂŤlstraat, Sint-Denijslaan, Sint-Dionysiusstraat, Sint-Dorotheastraat, Sint-Eligiusstraat, Sint-Elisabethplein, SintGerolfstraat, Sint-Godelievestraat, Sint-Hubertusstraat, Sint-Jacobsnieuwstraat, Sint-Jan-Baptiststraat, Sint-Jansdreef (en -vest), Sint-Joriskaai, Sint-Jozefstraat, Sint-J uliaanstraat, Sint-Katelijnestraat, Sint-Kristoffelstraat, Sint-Kruis-Winkeldorp, Sint-K wintensberg, Sint-Laurentiuslaan, Sint-Liesbetsteeg, Sint-Lievensdoorgang (-laan, -poortstraat en -tunnel), SintMachariusstraat, Sirit-Margrietstraat, Sint-Markoen straat, Sint-Martensblindeken (en -straat), Sint-Michielshelling (-plein en -straat), Sint-Niklaasstraat, Sint-Paulusstraat, Sint-Pietersaalststraat (-nieuwstraaten -plein), Sint-RafaĂŤlstraat, Sint-Roehosplein (en -straat), Sint-Salvatorstraat, Sint-Sebastiaanstraat, Sint-Simonstraat, Sint-Theresiastraat, Sint-Veerleplein, Sint-Vincentiusplein, Sint-Widostraat. Dhr. De Decker meent ook dat we een aantal straten over het hoofd gezien hebben. Het zijn die straatnamen die hoogstwaarschijnlijk wel naar een persoonsnaam verwijzen doch die om uiteenlopende redenen (b.v.b. twijfel omtrent de juiste persoon of familie, het verband is niet duidelijk, te weinig gegevens bekend, enz.) niet weerhouden werden in onze lijst. Waarschijnlijk hebben de bevoegde instanties om dezelfde redenen het wijselijk geacht geen bijkomende vermeldingen op de straatnaamborden aan te brengen. De straatnamen waarover het hier gaat, hier citeren we Dhr. De Decker, zijn: 26


Abrahamstraat: Patriarch in Palestina, ca 1700 voor Christus. Bellemansstraat (?) Bennesteeg : Volgens Gysseling's glossarium naar de persoonsnaam Bennin. Bernheimlaan. Wordt met deze laan te Gentbrugge de Duitse historicus Ernst Bernheim (1850-1942) bedoeld? In zijn tweede briefkomt Dhr. De Decker hierop terug en verwijst hij naar GH. T. waarin eertijds reeds een gedeeltelijke lijst met persoonsnamen werd gepubliceerd : "In ieder geval blijkt uit de toen gepubliceerde lijst dat de Bernheimlaan te Gentbrugge wel degelijk verwijst naar een persoon en dus over het hoofd werd gezien in GH. T.1991 - N°4- p. 208. De laan werd echter niet genoemd naar de Duitse historicus Ernst Bernheim ... (die niets te maken heeft met Gent), maar wel met Generaal Bernheim die overleed op 13/2/1931. Zijn voornaam noch zijn plaats en datum van geboorte staan vermeld in Gh. T. 1979 p. 279 en het is dus ook niet duidelik of er een verband is met Gentbrugge." Hebbrechtstraat : Volgens Gysseling's glossarium genoemd naar het zich aldaar bevindende Hebbrechtshospitaal, wat op zijn beurt een verwijzing zou zijn naar de persoonsnaam Aggibrecht. Keizer Leopoldstraat : Deze straat werd volgens het verslag der commissie voor de straatnamen in 1836 en 1791 zo genoemd ter ere van de toenmalige vorst Keizer Leopoldll (1747-1792). V. Fris merktinzijn boekp. 85 wel op dat er in die straat reeds in 1690 een herberg "den Leopoldus" bestond, genoemd naar de gouverneur Leopold-Wil/em, aartshertog van Oostenrijk (16141662 ). Probleem is hier dus ofde commissie voor de straatnamen in 1836 zich niet vergiste en welke jaartallen er uiteindelijk op het straatnaambord moeten worden gezet. Monterreystraat: Jan de Zuniga, graafvan Monterrey (1649-1716) gouverneur-generaal, deed in 1671 ter verdediging tegen de aanvallen van Lodewijk XIV tussen de Heuvelpoort en de Kortrijksepoort buiten de vesten een fort bouwen dat zijn naam kreeg. Het Monterreyfort werd op het einde van de 18de eeuw gesloopt. Ravensteinstraat: Zo genoemd naar het Hofvan Ravenstein. De familie die haar naam gaf aan dit hotel was een der beroemdste der Nederlanden in de XVe eeuw, ten tijde der hertogen van Bourgondië. Adolfvan Kleef, heer van Ravenstein, was de 2de zoon van Adolf 11, hertog van Kleef en van Maria van Bourgondië, dochter van Jan zonder Vrees. Hij huwde o.a. de natuurlijke dochter van Philips de Goede, Anna van Bourgondië. Met zijn eerste echtgenote, Beatrix van Portugal, had hij een zoon, Philips van Kleef, heer van Ravenstein. Deze Philips werd in 1483 door MaximUiaan van Oostenrijk benoemd tot luitenant-generaal der Nederlanden. Later kwam hij echter in verzet tegen de keizer (1488-1492). Nog later ging hij in dienst bij de koning van Frankrijk. Hij stierfin 1527. Raveschootstraat: Volgens M. Gysseling : "genoemd naar de Gentse patri27


ciërsfamilie van Raveschoot, die haar naam ontleent aan Raveschoot onder Eeklo of Raveschoot onder Kalken." Savaanstraat: zowel volgens V. Fris als M. Gysseling een verbastering van de persoonsnaam Stephaan. Tavernierstraat : Werd deze straat zo genoemd naar de Zuidnederlandse miniaturist uit de 19de eeuwJan (de) Tavernier? (Maar evengoedkan men hier het beroep van tavemier, een uitbater van een taverne, bedoeld hebben.) Waaistraat: Volgens Gysseling mogelijks een familienaam. Werregarenstraat: Volgens Gysseling vermoedelijk genoemd naar de Gentse familienaam Werregaren. Jacques Eggermont : Is die voornaam wel juist? Zie geboorteakte Gent (Houtbriel) 11811795 waar sprake is van Norbert. Van Ooststraat: Vermoedelijk is deze straat genoemd naar August Van Oost (geb. 1840) die in de Pontstraat in 1867, samen met zijn schoonbroer Julius Gustavus Alsberghe (geb. 1831) de "Teinturerie et blanchissement de tessus cotton" uitbaatten (tot 1880) (Zie Heemkundig Genootschap, Land van Rode, 4 jg., nr. 55). Graafvan Vlaanderenplein :volgens V. Fris betreft het Philips (over/. 1905 ). Prosper Vincentstraat: Deze Ledebergse burgemeester noemde eigenlijk Van Paemel. Een reeks straatnamen waarnaar Dhr. De Decker verwijst blijken te zijn afgeschaft. Van sommige vragen we ons zelfs af of ze ooit waren opgenomen in de officiële straatnamenlijst. Lutgardestraat: Lutgarde was de dochter van Arnulf den Grooten, graafvan Vlaanderen (Xe eeuw). Deze komt niet voor in de officiële lijst. Junius Massaustraat : Junius Massau was een wiskundige en ingenieur (Gosselies 9/411852-Gent, 101211909). Hij was sedert 1884 hoogleraar te Gent en de grondlegger van de grafische integratie en van de nomografie. Deze straat is verdwenen door het optrekken van de studentenhome in de Harelbekestraat. Bijgevolg werd deze straatnaam geschrapt van de officiële lijst. Aime Reystraat : Te Ledeberg genoemd naar een garenhandelaar uit Ruisbroek die zich hier in 1830 vestigde en twee fabrieken (een vlasafdeling en een weverij) oprichtte met 800 werknemers. Komt niet meer voor in de officiële lijst (vervangen door een andere straatnaam?) Beluik Van Driessche (deel Martelaars/aan) : Charles Van Driessche, architect, geb.Gent 1874, over/. Wondelgem 1963. Hij was zelfde bouwheer van dit beluik in eklektische stijl. Is geen officiële straatnaam (was het dat ooit?) Jan Verhaegenstraat: genoemd naar? Komt niet voor in de officiële lijst. Mogelijks wordt hier verward met Tuinwijk Jan Verhaegen, maar die ligt dan op het grondgebied van Merelbeke. · Bij een viertal namen meent Dhr. De Decker, naar onze mening terecht, dat het straatnaambord verder kan aangevuld worden. Het betreft :

28


Cecile Cautermanstraat: Is het niet gepast haar meisjesnaam te vermelden nl. Cecile Boonans? Stijn Streuvelslaan :Is de pseudoniem voor Frank Lateur. Overeenkomstig de Jean Raystraat en de Wazenaarstraat moet dit dus ook op het straatnaambord vermeld worden. Koning Boudewijnstraat: o1930. Koningin Fabiolalaan: 0 1928. Wat betreft de Balewijnstraat (-kouter en -stationsstraat) vraagt Dhr. De Decker zich af "werden deze straten te Drongen zo genoemd naar de maagdenverleider uit de Middelnederlandsebalade "Lied van Heer Halewijn?"". In eerste instantie verwijst het toponiem "Halewijn" naar een wijk van Drongen. De oorsprong van deze wijknaam moet echter gezocht worden bij de adelijke familie "van Halewijn". Ter zake citeren we uit het artikel van Jo Bombay in het Jaarboek van de Heemkring Dronghine, 1990, p. 10 e.v. : "Uit een charter, gedateerd september 1362, weten wij datKateline van Dronghine, erfachtige vrouw van Dronghine, toen gehuwd was met ridder Daneel van Halewine. (... ) Door dit huwelijk was Daneel van Halewine dus Heer van Drongen geworden!". De naam Halewijn blijkt dus weinig uitstaans te hebben met de figuur uit het lied. Tenzij in de balade die persoon zou bedoeld worden. Wat ons vrij onwaarschijnlijk lijkt. Een laatste reeks straatnamen met een persoonsnaam zijn die waarvan we gemeend hebben de opmerkingen van Dhr. De Decker te moeten overmaken aan de bevoegde instanties zodat een en ander kan nagetrokken en in voorkomend geval de nodige correcties kunnen aangebracht worden. Vooraf moeten we toch duidelijk stellen dat tussen het moment waarin het idee rijpt aan een straat een bepaalde naam te geven en het ogenblik waarop het straatnaambord aangebracht wordt een straatnaam een lange weg af te leggen heeft. Gent telde op 31 december 1988 niet minder dan 2433 straatnamen. Dat hier of daar wel eens een foutje gemaakt wordt is bijna onvermijdelijk. Watniet uitsluit dat fouten niet zouden moeten gecorrigeerd worden. Maurice De Weert zou volgens Dhr. De Deckerniet geboren zijn in 1822 doch wel in 1863, meer bepaaldteAdegem op 23 november. Karel-Lodewijk Dierickx : overleed volgens V. Fris niet in 1822 doch wel op 1/411823 te Froidmont bij Doornik. Hier moet opgemerkt worden dat Dhr. De Decker - ook het straatnaambord is fout - de foutieve schrijfwijze voor de familienaam gebruikt. Correct is DIERICX. Brunaustraat: noemt één van de aannemers niet Leo i.p.v. Leon? Maurits Van Lierdestraat: volgens jaarboek XIX, 1982 van de Heemkundige KringDe0ost-Oudburg,p.150,dient hiertestaan "1861-1896" i.p.v. "18961981". Prudens VanDuyse is nietgestorven in 1858 dochwel op 13!1111859. (zie o.a. "Historie op perkament" p. 24 ). De "Archiefgids - Stadsarchief Gent" en de "Kroniek van België" beamen dit. 29


Isabellakaai :Als ik mij niet vergis is Isabella van Portugal niet gestorven in 1430 doch huwde ze in datjaar met hertog Filips de Goede ( hetwas zijn derde vrouw). Ze stierf te AriÍn in 1471 op 17 december. We kunnen hier nog aan toevoegen dat het huwelijk van Filips de Goede en Isabella. dochter van Jan I van Portugal, doorging op 7 januari 1430. Op diezelfde dag stichtte Filips de Goede de Orde van het Gulden Vlies. Hierdoorverzamelde hij de hoge adel uit de prinsdommen die hij bestuurde. Rombaut Keldermansstraat: stierfniet in 1551, wel in 1531 (zie "Een stad in opbouw" p. 182. Rombaut 11 Keldermans overleed om precies te zijn op 15/12/1531. Jan Stassinsplein: was bouwmeester in de 15de en 16de eeuw i.p.v.14de en 15de eeuw (hij was nog actiefin 1516-1517). Hans Van Werveke is niet geboren in 1885 doch wel in 1898 (nl. Gent 22 januari) cfr. GH. T. 1974, p. 146 en Encycl. V.B. 11, p. 2021. Gaston erommenstraat: is deze Ledebergse burgemeester niet geboren op 11 juli 1897 i.p.v. 1896? Geeraard Van Den Daelestraat: op het bord zouden "1970-1976" moeten vervangen worden door "1908-1984". In de inleiding van de straatnamenlijst hadden we de lezers erop attent gemaakt dat de vermelding "1970-1976" sloeg op de ambtstermijn van Geeraard Van Den Daele als burgemeester van Gent. Zoals Dhr. De Decker terecht opmerkt zou hier beter het geboorte- en overlijdensjaar vermeld worden. Emiel Lossy is geboren in 1862 (en niet 1887) en nl. te Gent op 30 januari. Zoals we reeds hoger vermeld hebben zijn we ter plaatse heel wat straatnaamborden gaan nakijken. In de Emiel Lossystraat hebben we toch eerst enkele malen in onze eigen arm geknepen om vast te stellen of we wel degelijk wakker waren. Van de vijf borden dragen enkele de vermelding "1887-1935", de andere vermelden" 1862-1935". Hoe de frrma die de straatnaamborden maakte zoiets voor mekaar kreeg blijft een open vraag. Voor diegenen die toch nog zouden twijfelen : de correcte jaartallen zijn "1862-1935". Eerder bij toeval ontdekten wijzelf nog een fout in het straatnaambord Nicolaas De Liemaeckerplein. Deze schilder van historische taferelen wiens ware naam Ni colaas De Roose was, stierf te Gent niet in 1646 maar wel in 1644 cfr. "Het Land van Nevele", 1991/3, p. 223, noot 2). Jan Van Gentstraat: is geboren in maart 1340i.p.v.l339. Het ligtvoordehand dat per vergissing het jaartal (1339) volgens de paasstijl op het straatnaambord terecht kwam i.p.v. volgens de nieuwjaarstijL Een samenvatting van de verschillende stijlen kan men vinden in GH. T. 1991- N° 4- p. 250 e.v. Laurent Delvauxstraat: volgens "Gent, duizendjaar kunst en cultuur",/, p. 317, en andere bronnen, is deze beeldhouwer geboren in 1696 i.p.v. 1695 (meer bepaald te Gent op 171111696). In dit geval kan zeker de fout niet gebeurd zijn door een verkeerde interpretatie van de stijlen. Op het ogenblik 30


dat Delvaux geboren werd gebruikte men reeds meer dan een eeuw de nieuwjaarstijL Delvaux overleed op 24 februari 1778. Straatnaamborden die zouden kunnen aangevuld worden zijn : Alexis Dallierestraat: te vervolledigen met "1823-1901". Geraard De Duivel (-hof en -straat): "t ca. 1270" i.p.v. "ca. 1270". Filips Benthuysstraat: "1660-1723" (preciezer dan 18de eeuw). BernardMontgomerydreef: aanvullen met "Engels (ofBrits) Veldmaarschalk 1887-1976". Bressers-Blanchaertlaan: aanvullen met: "LeopoldBlanchaert, 1832-1913" en "Leonard Blanchaert, 1834-1905". Hier vragen we ons toch af of het bijvoegen van deze gegevens niet een beetje teveel van het goede zou worden. Het kan nooit de bedoeling worden reuzegrote borden vol met tekst op te hangen. Naar onze bescheiden mening moet een straatnaambord in de eerste plaats een straatnaambord blijven. Justus De Harduwijnlaan: is deze dichter nietoverleden in 1641 i.p.v.1636? Volgens de Kroniek van BelgiĂŤ, p. 389, is J. De Harduwijn geboren op 11 april 1582 en wel degelijk overleden op 9 mei 1636. Hugo VanDerGoes: is volgens "Gent, duizendjaar ... " nietgeborenca.1440, doch wel ca. 1430. Daarentegen vermeldt de Kroniek van BelgiĂŤ (p. 311) dat deze schilder wel degelijk zou geboren zijn in 1440. Desiderius Erasmusstraat: o 1469 i.p.v. ca. 1467. Omtrent het geboortejaar van deze humanist en theoloog schijnt er geen zekerheid te bestaan. Om die reden vermeldt deK. v.B. zelfs twee mogelijkheden nl. 28/10/1466 of 1469. Hij overleed op 12/7/1536. Armand Longuestraat i.p.v. Lonquestraat? Verwarring met de componist Georges Lonque? ( 0 1900, t 1967). Bij navraag blijkt het hier toch wel degelijk om Armand Lonque te gaan. . Willem Teilstraat: zou zijn overleden 1354, volgens de legende. Van onze kant vragen we ons af of het wel wenselijk is van een legendarische figuur het wellicht al even legendarisch overlijdensjaar te vermelden op een straatnaambord? Ju/es Van Biesbroeckstraat: volgens het naambord betreft het Ju/es Pieter Van Biesbroeck (1873-1965) dus Van Biesbroeck junior die nog in leven was toen de straat werd genoemd. Ik stel mij de vraag ofdit geen vergissing betreft van de straatnaambordenmakers. Was hier niet eerder Ju/es Evarist Van Biesbroeck bedoeld (1848-1920), dus Van Biesbroeck senior, vader van junior? Oorspronkelijk zal waarschijnlijkVan Biesbraeek senior bedoeld zijn maar het is niet uitgesloten dat de commissie voor de herziening der straatnamen de voorkeur gaf aan Van Biesbraeek junior die inmiddels ook reeds overleden was. En tot slot, nu we hettoch over straatnamen hebben. Wellichtzullen velen zich reeds afgevraagd hebben hoe de Boer J anssensstraat aan haar naam kwam. 31


De Gazette van Gent (7, 8, 9 en 10 juni 1927) verhaalt van de moord in de "Boschstraat" te Gentbrugge in de loop van zondagavond 5 juni 1927 op Emiel Janssens. Het slachtoffer was 49 jaar oud en was beter bekend onder de naam "Boerke Janssens". DavidMAES

BELANGRUK BERICHT AAN ONZE PUZZELAARS Tot hiertoe (26 november 1991) kregen wij slechts één antwoord binnen op onze Puzzel1991. Dat was ongewoon, want onder onze lezers zitten er toch meester-puzzelaars die meestal niet veel tijd nodig hebben om de juiste oplossing te vinden. De opheldering van dit mysterie kwam van die enige (bijzonder schrandere) inzender die al de correcte antwoorden gaf, maar er aan toevoegde : "Op geen enkele wijze krijg ik de 10 namen in het voorgedrukt rooster,

tenware ik het blad omdraai." Wat is er gebeurd? De totempaal van onze quizmaster staat op zijn kop! Wij hebben dit personage onmiddellijk ontboden en hem onderworpen aan een streng verhoor. Wij dachten : "Hij is capabel om de boel met opzet om te draaien om het een beetje moeilijker te maken", maar we hebben uiteindelijk niets kunnen bewijzen. Toen wij hem wezen op die ongerijmdheid is hij onbedaarlijk beginnen lachen en dat vinden wij alleszins bijzonder verdacht, maar aangezien wij aan elke verdachte het voordeel van de twijfel moeten geven, zullen wij niet verder op die zaak ingaan. Wij zullen de datum van inzending van de oplossing met 2 maanden verlengen. Antwoorden moeten ons dus bereiken vóór 1 maart 1992. Met onze excuses aan al de puzzelaars die te vergeefs hun hersens gepijnigd hebben. Ze kunnen bij ons 2 aspirientjes komen afhalen. DE REDACTIE 32


NOG DRIE KRAAIENDE RODE HANEN TE GENT Aan de toom Kraaiende Rode Hanen, die David Maes ten tonele voert (Gh. T. 1991, Nr. 2, pp. 58-77) kan ik nog drie zeventiende eeuwse exemplaren toevoegen. Een ervan stelde zich tevreden met enkele uren gekraai, de twee andere waren bijzonder moorddadig. Kanunnik Roger Nottingham, pastoor van de Gentse Sint-Niklaasparochie tekende ze op in het register waarin zijn onderpastoor Jacob Pieron de Status Animarum d.w.z. de inventaris van zijn kudde opgemaakt had. Uit het Latijn vertaald luidt dit als volgt (1) : 1. "Op 4 november 1675 deed de bliksem een brand ontstaan in de klokketoren van deze stad, genoemd Beelfort, onder het beeld van de draak. Door de waakzaamheid van de burgers werd hij vlug geblust. Terzelfdertijd brak, ook tengevolge van de bliksem, brand uit in de toren van de parochiekerk van de H. Maria op de Blandijnberg. Tien mannen, die de brand wilden blussen, werden bedolven en stierven ter plekke. Daarenboven werden er dertien gewond waarvan slechts weinig overleefden. De doden werden begraven bij de ingang van het groot portaal onder een ronde deksteen waarin hun namen gebeiteld werden." De namen van deze tien onfortuinlijke lui zijn te lezen in het begrafenisregister van die parochie dd. 4 november 1675: Geslaghen van den donder dese naer volgende JO persoenen doet ende begraven den 6 voornoeneten IJ uren : Marten de Mey, Jan Martens, Jan de Boes,PieterFonteyne,AdriaendeVettere,JacquesRondal,FliptKnudde,Jan H aeck, Pieter Verbecktmet synnen soene Jacobus Verbeckt noch twee hetselve overleden den 6 ende begraven den 7 Adriaen Van Eechaute, Jacobus Hoste. Zoals bekend werd die Onze-Lieve-Vrouwkerk, gelegen naast de kerk van de Sint-Pietersabdij, in 1798 gesloopt en met haar verdween ook de deksteen. Wie weet werd hij niet ergens als fundering gebruikt en komt hij ooit nog eens te voorschijn!

2. "Op 1 jan. 1679 rond 3 uur 's ochtends brak brand uidn de buurt van de toren van de kerk van de paters Jezuïeten waardoor deze toren en het dak van de bibliotheek in de vlammen opgingen en drie klokken smolten. Het gebouw ten Zuiden ervan, waarin graan opgeslagen was, de refter, de keuken en de helft van hun dakwerk werden in as gelègd. De rest werd gered door de grote inzet van de burgers. Van de edellieden daarentegen lieten zich maar weinigen zien en van de leden van het toenmalige Frans bestuur nog minder. Om 7 uur 's morgens was de brand bedwongen. De oorzaak ervan was de slordigheid van de kleermaker van het klooster in de bewaking van het kolenvuur waaraan hij zich warmde terwijl hij de klederen van de paters verstelde. Een gloeiende 33


Klooster en kerk van de JezuĂŻeten, in Antonius Sanderus. Flandria Illustrata. Keulen 1641. Dl. 1, p. 130.

.

'/

'

Fragment van de plattegrond van Gent in Ant. Sanderus. Verheerlijkt Vlaandre. Leyden , Rotterdam , 's Gravenhage. 1735. Dl. I, tegenoverp. 124. Anastatische herdruk. Handzame, 1968. 5. O.L.Vr. kerk; 7. Abdijkerk van Sint-Pieters.

34


kool, die op stukken stof gevallen was, had deze brand veroorzaakt door de basis van de toren(spits), waartegen zijn kamer gelegen was, aan te tasten." De annalist van de Historia Collegii Gandavensis (Anno 1679) schrijft (2) dat om de brand te blussen zelfs edellieden opdaagden wat de bewering van pastoor Nottingham bevestigt dat er maar weinig waren. Dezelfde annalist vermeldt met bewondering de moed en de behendigheid van een lekebroederrecollect die verhoeden kon dat heel het gebouw in as werd gelegd. De rector der Jezuïeten nodigde hem en zijn overste uit op een maal als blijk van zijn dankbaarheid. Recollecten en Dominikanen stelden hun huis en al wat ze nodig mochten hebben ter beschikking van de getroffen paters en de bevelhebber van de Franse bezettingstroepen, maarschalk d'Humières, die op het punt stond de stad te verlaten schonk hen het houtwerk van zijn legertenten zodat het dak voorlopig kon hersteld worden. "Mogelijk is dit de eenigste weldaad - is de schampere bedenking van Frans De Potter - welke onze voorouders aan de Fransehen onder Lodewijk XIV te danken hadden" (3). Kerk, klooster en college van de Jezuïeten waren gelegen tussen de Lange Meer (nu Universiteitstraat), de Paddenhoek, de Voldersstraat en de Korte Meer. Tussen 1591 en 1613 hadden zij het grootste gedeelte van de huizen en eigendommen, aldaar gelegen, aangekocht. Het was begonnen met de aankoop van het "Hof Van der Vere", gelegen op de hoek van de Voldersstraat en de Korte Meer en waarin- ironie van het lot- de Calvinistische voorman Jan Van Hembyze gewoond had. Nog geen jaar later hadden zij het "Sersandershof' gekocht, gelegen in de Voldersstraat en langs de Paddenhoek en in de Lente van 1592 hadden zij er de eerste klassen geopend. De kerk was voltooid in 1619 en had een tamelijk hoge, vierkante toren uitlopend op een vierhoekige spits met peer. Zij was toegewijd aan Sint-Lieven en stond waar nu de aula van de Rijksuniversiteitstaat Zij werddoor hetrepublikeins bestuurverkocht in 1798 en het jaar nadien afgebroken. De toren bleef overeind tot op 13 oktober 1803 (4). De Jezuïeten waren toen al vijftien jaar uit het stadsbeeld verdwenen tengevolge van de opheffing van bun Orde in 1773. 3. "Op 20 maart 1688 gebeurde een ramp in de Aula Principis, door het volk princenhof genoemd. In het midden van de nacht brak brand uit in het huis van een zekere schoolmeesteres, een geestelijke dochter, die 23 kleine meisjes opvoedde. Het vuurverslond ze allen op één na, die zich poogde te redden door uit het raam te springen. Ze stierf kort nadien evenals de schoolmeesteres. Ze werden allen begraven de 23e in de Sint-Miebielskerk aan de ingang van het groot portaal, in drie sarcofagen." Belangrijker dan het relaas van pastoor Nottingham is het getuigenis van ene Jan Heydryc, die in een nota in een laat-zeventiende-eeuws liederenboek schrijft (7): In hetjaar ons heeren 1688 isser in het princenhofverbrandteen uys daer men een schoole van meyskens leerde spelle wercken ende sijnder 35


Fragment van de plattegrond van Gent door G. Goethals. 1796.

in verbrant tot neegentiene op den twijnticsten van de rnaende maerte ende daer is een kreupel meysken uydt veynster gesprongen ende is blijven leeven sonder meer, die ick selve met mij heyg hen anden hebbe yn drij kysten geleydt hebbe. De begrafeniskosten ten belope van 14 pond groten Vlaams nam de stad voor haar rekening (5). Zij betaalde ook nog een smartgeld van 3 pond aan Pieter de Maeght, van beroep chirurgijn, die bij het blussen aan zijn hoofd gekwetst werd en nog eens 3 pond aan zijn kollega Jacques Adriaenssens, die hem verzorgd had (6). We zullen wel nooit aan de weet komen wie deze deerniswekkende slachtoffertjes geweest zijn; de begrafenisregisters van de Noordelijke portie van Sint-Michiels, waarin het Prinsenhof ligt, zijn voor die periode niet bewaard gebleven. Zoals meer gebeurd was deze ramp voor de marktzangers een welkome aanleiding om een lied te componeren dat ook in druk werd verspreid. 36


NOTEN (1) RAG. Fonds BisdomS 348, pag. 121m voor de eerste brand, pag. 132m voor de tweede en pag. 161m voor de derde brand. (2) Aangehaald in Dr. L. Brouwers s.j. De Jezuieten te Gent 1585-1773,1823-heden. Gent 1980. (3) F. De Potter. Gentvan den oudsten tijd tot heden. Geschiedkundige beschrijving der stad. Gent 1884-1903. Dl. N, p. 186. (4) Dr. L. Brouwers s. j., o.c., p. 130. (5) SAG, Reeks 400 (Stadsrekeningen) Register 223, p. 163m. (6) SAG. Reeks 400, Reg. 225, p. 170m. (7) RUG. Centrale bibliotheek. H.S. 1726, folio 208Ylt, aangehaald in "Volkskunde in Vlaanderen. HuldeboekRenaat Van der Linden. z. pl., z.d. (1984). W.L. Braeckman.Lied op de brand in een Gentse speldenwerkersschool in 1688.

E.G.R. OSSlEUR

DOCUMENTATIECENTRUM, AANWINSTEN 1991 Selectie van Gentse onderwerpen Letters en cijfers op het einde van de regel geven de standplaats aan in de rekken. Per rubriek alfabetisch op naam gerangschikt. OVERZICHT DER RUBRIEKEN G =Gent H = Geschiedenis 0 = Oost-Vlaanderen V = Volkskunde G

Anoniem -Geen rede mee te rijmen. Museum Dr. Guislain Gent. Anoniem - Gent Wereldtentoonstelling. Anoniem - Ghendtsche Post-tydingen. Anoniem - Le Port de Gand. Anoniem - Museum voor Sierkunst. 37

G5W1 G 21 B 1 (kast) in dekast G 16 B 18a G 21 J 15


Anoniem - Stalhof. Een werkschrift. Anoniem - Van Gentser Harte. (fotokopieën uit het Volk). Anoniem - Voor 's werkmans recht. De christelijke arbeidersbeweging in Gent 1890-1990. Anoniem - De Zieklienvrienden. Driemaandelijks, krant van de socio-culturele vereniging de Zieklienvrienden. Catalogus - Tentoonstelling. Gentse penningen. 1780-1980. Baelden (Hendrik) - Christina Borluut. Drama in vijf bedrijven en in verzen. Celis (Gabriel) - De Heirniswijk. Zijn ontstaan en bloei. Claeys (Prosper) enGeerts (J.) - Les anciennes fortifications de la ville de Gand. Claeys (Pro sper) - Mémorial de la villede Gand. 1792-1830. De Backer-De Vleesebauwer (Lisette) - Marcel De Backer. Beeld van een leven. Decavele (Johan) - Keizer tussen stropdragers. Karel V 1500-1558. De Cuyper (André) - 75 jaar Centrale Langerbrugge. Degryse (Karel) - Pieter Seghers. Een koopmansleven in troebele tijden. De Meester (Eric) - Postgeschiedenis van Wondelgem. De Smet (Gaston) en Laleman (Marie Christine) - Gent, onbekende rijkdom. Dierlex (Charles-Louis) - Memoires sur la villede Gand. Maenhout (Wolfgang) - Ledeberg. De postmerken na 1974, de agentschappen en de spoorwegen. Oppermans (weduwe) - Feestelijk vermoord. Poulain (Norbert) - Stad Gent, Museum voor Sierkunst Topografische Catalogus van de bibliotheek. 38

G 3 B 24 G 1 D 1·

G 2 G 25

G 37 Z 1 G 21 K 31 G 19 C 8 G2K3 G 3 B 25 G 2 D 19 G 10 D.BA 2

G 2 C 12 G 14 EBE 13 G 2 C 13 G 31 B 3-27 G 3 A 29A G 21 A 18

G 31 B 3-26 G 19 C 7

G 21 J 14


Simons (W.), Bral (G.) e.a. - HetPand. Acht eeuwen geschiedenis van het Oud Dominicanenklooster te Gent. Van Brabant (J.) - Sint Bavo. Edelman, boeteling en monnik. Van Houten (Boudewijn) - Dwalen door Gent. H Anoniem - Gids voor de gemeentearchieven in Oost-Vlaanderen Coppens (E.C.) - Paul Fredericq. Rogghé (Paul) - Vlaanderen en het zevenjarig beleid van Jacob van Artevelde (1338-1345).

0 Bombay (Jo), Cassiman (Piet) e.a. - De Koninklijke muziekmaatschappij De Zwanezonen van Drongen, 1910-1990. Kluyskens (Pierre) - Focus op kunstenaars. Anoniem - Histoire des vingt-cinq premières années du denier de Saint Pierre depuis sa restauration dans Ie diocèse de Gand. V Braeekman (Willy L.) - Hier heb ik weer wat nieuws in d'hand. Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer. Daem (Marcel) - Reuzenliederen in Oost-Vlaanderen. Van Bost (Frans) - Het ganzenbord in Vlaanderen.

G 618 G6B 12 G21 A32

H 30 V 5a H 17 D 8-5

H5/6a

02B 6-5 02A 2-33

06F2

V 16 B 45 V 16 B 44 V 10 G 18

De bibliothecaresse Mevr. A. VAN GELUWE-EGGERMONT

39


GENTSE WOORDEN & UITDRUKKINGEN Deel 111 Vier zesse mee drei tirlijnge? Syn. : "Vier zesse smijte (kloppe); 't luup zijn muiIe 'af; hij meugter mee zijne stirt in roere; ze kruipen op zijn lijf; wrieje chance hên". Bijzonder door het lot begunstigd worden. "Hij hee een hoerechance; 't geluk es veur d'hoeren en de boere (zie plaat 32); hij es veur't geluk geboore; hij hee mier geluk dan een hoerekind; 't geluk es veur de zotte; 't geluk en stoa nie stille; 't valt van den iene in zijn hand en van den andere in zijne mond; hij hee een chance van alle duuvels; hij hee meer chance dan een hoerejonk; doarveure moede ne sansaar zijn (<Fr. : "chançard" : geluksvogel); hij es mij nog gien klein beetse mee zijn gat in de boter gevalle; 't es ne pruimelirre." "Doar hee t'hij uuk vier zessen an gesleege" wordt ook gebruikt in de omgekeerde betekenis : bij heeft het NIET getroffen; hij heeft er een slechte zaak aan gedaan; hij heeft GEEN geluk. De kegels ligge weer omverre

Syn. : "De kegels dreigen omver te valle" :er is ruzie op handen. "Ter es ruuze in 't huishèwe ", wordt net zo goed buiten hethuishouden toegepast. "Ze liggen in ruuze; ze vallen in ruuze; 't is ruuze in 't stroatse; 't is were ruuzemoakerije". Er is weer twist, gekijf, gekrakeel. Zo kent men ook een "ruuzemoakerigge, nen muzezoeker of ruuzezoekerigge ".

40


Woarvan benne kik un makrelle? 1. koppelaarster; als scheldwoord bedoeld. 2. bordeelhoudster < Oud Fr. "maquerelle", vrouwelijk van "maquerau" (pooier). "Waarvan": Gents voor "waarom". Geef mij moar nog ne kier een mammeloeze 1. Ook "mammetsoeze": knotsvormige "spekke" op een klein stokje, een soort 41


lolly, die in de hand kon gehouden worden om er beter aan te kunnen "tsoezen" (zuigen) of "lekken" (likken): kindersnoepje. 2. Hier naar analogie gebruikt als grote-mensen-snoepje dat ook in de hand kan gehouden worden om er beter aan te kunnen "tsoezen": "nen dreupel" of een glaasje jenever. Hiervoor kent de Gentenaar een trits schilderachtige synoniemen zoals : "nen akwaviva, een afzetterke, nen Artevelde, een actie, nen bak, nen bavioan, nen hees, een bijterke, nen billenbijter, een bobijntse, ne chasse-café, ne champetter, een doorspoelijnge, een ei, ne flxe en avant; ne gaai, een ganze, ne garde, ne garde-champetter, ne gendarm, ne gloazen boterham, een gloazeke van assurantie, een goeie, een goutte, een hard ei, een halve scheute, een hertepijne, nen hessenpikker, nen Hoorebeke, ne kegel, ne kegel van negen (eens), een kelkske, een kerelleke, ne kèwe, ne kloare, ne ko, ne koele, ne kooldroager, een kriekske, ne kwak, ne kwakkel, ne kwek, ne kwiatus, een lampioentse, een lantirreke, een lantse, een lappetsanne, ne lepel, een loeze, een maagzetterke, een moatje, een mamme, ne martiko, ne metserscognac, een nijperke, een oliepulle, ne pekelharing van 3 eens, ne rammenast, ne ratakwak, sampampel, ne scheerwig, een scheute, ne Schiedam, ne schietuit, ne schrapnel, ne sedentaire, een sloapmutske, een slijmsnijerke, ne snaps, een stokersmastelle, nen tiet, nen tsille, nen twistdrijver, een uitluuperke, ne vicoares, een viterke, ene van vijve, ne witten buik, ene van zesse, een zierke, een zeupe, ne zuivere". De meeste namen hebben betrekking op de vorm van het glas: "een bobijntje, ne kegel, een kelkske, een lampioentse (: lampionnetje), een lantirreke (: lantaarntje) en een lantse (lampje)", de grootte, of beter gezegd de minieme inhoud : "nen dreupel, een goutte (<Fr. goutte :druppel), een halve scheute, ne lepel, een moatje, een oliepulle, een scheute, een uitluuperke, een zierke, een zeupe", de prijs: "ne pekelharing van 3 eens, iene van vijve, iene van zesse, ne kegel van negen", de prikkelende smaak: "een bijterke, nen billenbijter, nen hessenpikker, een moagzetterke, een nijperke, ne schrapnel", de kleur: "ne kloare, nen wittenbuik, ne zuivere, een viterke (<Fr. "vitre": vensterglas); zij die hem meestal drinken : "ne champetter, ne gendarm, ne kooldrager, ne metserscognac, een stokersmastelle", een merk : "nen Artevelde, nen Huurebeke, ne Schiedam" of de streek van herkomst : "nen akwaviva" (aquavit, Scandinavië), "ne snaps" (schnaps, Duitsland), "sampampel" (<champagne, Frankrijk), de temperatuur: "ne kèwe, ne koele", het zuigen: "een loeze, een mamme, nen tiet", het waggelen : "ne gaai, een ganze, ne kwakkel, ne martiko, flxe en avant" en als twist- of vredebrenger : "een kerelleke (<querelle: twist) ne schietuit, nen twistdrijver". 'k Weete nie mier woar (da) mijne kop stoat Syn. : "De kop zuu vol hên dadde nie mier weet wo ar dat hij stoat, 'k ben de kluts kwijt" (<Eng. "clutch" :handle, zwengel). Wanneer men de "clutch" kwijt was kon men vroeger de auto niet starten. 42


1. Niet weten wat eerst doen of aanvangen. Wordt gezegd als men heel veel of verscheidene werken ter zelfder tijd te doen heeft. 2. Syn. : "Hij hee't goe zitte". Er het hoofd bij verliezen, smoorverliefd zijn.

Es 't nog veur vandoage? Syn.: "Goat er nog wa van koome? Komt er nog wa van? Goat dat hier nog lange (lank) dure? Wa goat er van koomeu?! Dat affeseert hier gelijk buuneknuupe; 't komt uit de Lange Munte zeker? 't Es toch nie veur de Lange Weeke veur Sijnkse?" : Gaat dat hier nog lang dure? Komt er nog wa van? "Mfeseere" <Fr. : "avancer" :vooruitgaan, voortmaken. De Lange Munt is een straat tussen de Groentenmarkt en de Vrijdagmarkt en "buuneknuupe" (bonen knopen) is een werkje dat zeer traag vooruit gaat.

"Mietse pakke", ik kenne daspel nie zulle, Pol 1. Kaartspel. Wordt gespeeld met jaskaarten. De inleg bestaat uit centen, knopen of "moarbels" (knikkers). Bij het uitdelen legt de deler de vier eerste kaarten op de tafel, met de rug naar boven, geeft aan iedere speler drie kaarten en blikt troef. De speler die denkt één of meer slagen te kunnen behalen zegt: "Ik doe mee". Zij die "nie mee doen" leggen hun kaarten neer en spelen niet. Iedere speler heeft het recht zijn kaarten neer te leggen en "Mietje te pakke", t.t.z. de vier eerste kaarten te nemen en is dan verplicht te spelen. Hij mag de slechts van de vier wegleggen en speelt met de drie andere. Dan gaat het volgens de regels van het jasspel. Iedere slag geeft recht op een derde van de "pot" (inleg). Wie meespeelt en geen enkele slag maakt, legt zoveel boete in de "pot" als er in zit. De boeten en de nieuwe inleg maken de "pot" uit voor het volgende spel. 2. "Mietse" wordt ook gebruikt als naam voor het vrouwelijk geslachtsdeel. Dan heeft "Mietse pakke" wel een heel aparte betekenis. ('t vervolgt) Het boek "Kaak, kaak, nen twiedekker!" is aanwezig in ons·Docu~entatie­ centrum. Eddy Levis schreef er volgende opdracht in: "Kaak, kaak, veur de bibliotheek van "Ghendtsche Tydinghen" en veur mijnsche dien hulder herte aan Gent geschonken hên. En damme nog lange Gens meuge klappel"

43


BIBLIOGRAFIE Onlangs verscheen een lijvig boek, getiteld "Het Aktivistisch Avontuur". Het is onmogelijk over het Aktivisme te spreken zonder Gent daarbij te betrekken. Onze stad heeft immers een belangrijke rol gespeeld in dit "avontuur", de eerste aktivistische kern werd hier gesticht en Gent mag wel het centrum van het aktivisme genoemd worden. De auteur van deze studie is Daniël Vanacker, zeker geen onbekende in onze stad, want hij is sinds vele jaren journalist bij "De Gentenaar". Wij gebruiken hier met opzet het woord "studie", want het is zo maar niet een boek, maar het resultaat van vele jaren intensief opzoekingswerk. De auteur heeft alle mogelijk bronnen aangeboord, niet alleen kranten, dagboeken en persoonlijke getuigenissen, maar ook en vooral het archief van de "Raad van Vlaanderen", het organisme dat de zelfstandigheid van Vlaanderen had uitgeroepen. Hij schijnt een van de weinigen te zijn, zo niet de enige, die dit archief grondig onder de loupe heeft genomen. Hij heeft zich evenmin beperkt tot het in ons land aanwezig materiaal in het Stadsarchief, en de archieven van de Universiteit en van het Museum van het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen, maar hij is ook naar Duitsland getrokken om de daar nog bestaande documenten te raadplegen en een beter inzicht te krijgen in de "Flamenpolitik" van de Duitsers. De vruchten van zijn opzoekingen werden gecondenseerd in de 400 bladzijden van het vermelde boek. 400 bladzijden groot formaat (24 x 30 cm.). Daar nog bij : 150 illustraties, waarvan 5 in quadrichromie. Deze studie werd uitgegeven door de "Stichting Mens en Kultuur" - Groot Brittaniëlaan 43 te 9000 Gent. De prijs is 2.180 fr. + 110 fr. verzendingskosten. Ook te verkrijgen in de boekhandel. Alle bijkomende inlichtingen kunnen bekomen worden bij de Uitgever, telefoon: (091) 23.70.65. Van de hand van Arthor De Decker verscheen de "Kroniek van de Gentse Heirnis". Daarin wordt een chronologisch overzicht gegeven van de geschiedenis van

deze wijk. Dat begint in de 11e eeuw en eindigt in 1989. Een 50-tal kaarten en plannen verduidelijken de tekst. Een "must" voor alle Heimissenaars en zéér interessant voor alle anderen. Te bekomen door storting of overschrijving van 150 fr. op de rekening Nr. 0010481307-69 van de auteur Arthor De Decker, Snoekstraat 116, 9000 Gent met de vermelding "Kroniek". 44


Bij Snoeck-Ducaju verscheen een luxueus kunstboek, getiteld "Vlaanderen". Dit boek van het formaat 30 x 23 cm. bevat 120 fantastisch mooie kleurenfoto's. Ze zijn werkelijk indrukwekkend, men geraakterniet op uitgekeken. Bij Studio Claerhout vanwaar de meeste foto's afkomstig zijn, heeft men de perfectie bereikt. Wanneer men deze ongelooflijke rijkdom aan monumenten bekijkt, dan realiseert men zich ten volle dat het misdadig zou zijn er niet met de grootste zorg over te waken dat hij ongeschonden kan doorgegeven worden aan deze die na ons komen. Gebrek aan fmanciële middelen inroepen om dit niet te doen zou kleingeestig en irrelevant zijn. Dit boek is een gedroomd relatiegeschenk en de ontwerpers zullen het ook zo wel bekeken hebben, want de begeleidende tekst van Johan Decavele en Joris De Zutter werd niet alleen vertaald in het Frans, het Engels en het Duits, maar ook nog in het Spaans en in het Japans! Onnodig te zeggen dat in een boek over Vlaanderen, Gent goed vertegenwoordigd is. De prijs van 1490 fr. (BTW niet inbegrepen) is zeker niet overdreven. Wie dit prestigieus relatiegeschenk nog prestigieuzer wil maken, kan er voor 300 fr. nog een speciaal étui bijkrijgen. Maar... dit hoeft niet noodzakelijk een zakenrelatiegeschenk te zijn, want welke Gentenaar zou niet blij zijn een dergelijk cadeautje te mogen ontvangen? Te bekomen bij IMPF, Sint-Amandstraat 18 te Gent. Tel.: 25.44.29. Het boek kan ingekeken worden in ons Documentatiecentrum. Een ander luxueus boek, eveneens een prima relatiegeschenk, is het 2,350 kilogram wegend "Beiaardkunst in de Lage Landen". De auteurs zijn Dr. André Lehr, Directeur van de Koninklijke Eijsbouts klokkengieterij te Asten (die onze beiaard restaureerde), Drs. Wim Truyen, wetenschappelijk medewerker bij het Nationaal Beiaardmuseum te Asten en Gilbert Huybens, leraar aan het Muziekconservatorium van Leuven. Het werd uitgegeven door Lannoo in Tielt. Alle mogelijke aspecten van klokken, bellen en beiaarden worden er in belicht, vanaf de Chinese klokken van 1.500 jaar vóór Christus tot de hedendaagse. Ook klokkengieters en beiaardiers passeren vanzelfsprekend de revue. Een relaas van het verblijfvan Pieter Hemony in Gent van 1659 tot 1664, zijn werk alhier en zijn geschillen met de Schepenen, ontbreekt natuurlijk niet. Dit boek van groot formaat (29 x 24,5 cm.) telt meer dan 300 bladzijden en bevat een 400-tal prachtige afbeeldingen, waarvan ongeveer de helft in kleur. Prijs : 2.450 fr. Bij de Uitgeverij Manteau verscheen "Mysteries van het Lam Gods", van de hand van de Aalstenaar Patriek Bernauw. Het is duidelijk dat Arseen Goedertier er voor gezorgd heeft dat, sinds 57 jaar, de "Rechtvaardige Rechters" velen blijft passioneren. 45


Nog altijd leeft de hoop het verdwenen doek ooit nog eens terug te vinden, nog altijd zijn er mensen die zich buigen over de schaarse gegevens om te trachten een hint te vinden die door alle vorige onderzoekers over het hoofd werd gezien en die zou toelaten de mysterieuze schuilplaats te ontdekken. Ook Patriek Bernauw schijnt tot deze groep te behoren. Zijn boek valt moeilijk te klasseren : het is geen roman (alhoewel het leest als een roman), het is ook geen document dat een objectief relaas geeft van de feiten (alhÓewel dit in zekere delen van het boek wel het geval is), hij schuift hypothesen naar voren die sommigen "au sÊrieux" zullen nemen en anderen lachend van tafel zullen vegen. Maar zoals gezegd, het onderwerp blijft boeien en velen zullen het boek met plezier lezen. De prijs : 595 fr.

H.C. Ditjaar bestaat de school van de Van Monckhovenstraat 100 jaar! Zo iets moet en zal natuurlijk gevierd worden. In mei is er een Academische zitting en een tentoonstelling voorzien. Maar er is meer : er zal ook een gedenkboek uitgegeven worden. Het boek is van de hand van Mark Rummens en kwam tot stand dank zij opzoekingen en ondersteuning van diverse leden van het schoolteam. Inschrijvingsregisters, directieverslagen, personeelsstaten en andere primaire bronnen konden grotendeels teruggevonden worden. Het eerste hoofdstuk situeert het ontstaan van de school. In een eerste deel ervan wordt de stedebouwkundige ontwikkeling van de buurt geschetst van de Frankische tijd tot 1892. Het tweede deel schetst de ontwikkeling van het Gents stedelijk onderwijs vanaf het ontstaan in 1828 tot 1892. Het derde deel tenslotte verhaalt de oprichting van de Van Monckhovenschool. Vervolgens komt het chronologisch verhaal van de school zelf. Omwille van de omvang werd dit opgesplitst in drie hoofdstukken en dit volgens de drie statuten die de school gehad heeft. Hoofdstuk 11 bespreekt de periode 1892-1911 toen de Van Monckhovenschool een kosteloze en gemengde school was. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de perikelen die dit gemengd karakter (in die tijd uniek) met zich meebracht. Hoofdstuk III neemt het grootste deel op zich : de periode 1911-1959. Toen was de Van Monckhovenschool een betalende jongensschool. Hier worden o.m. behandeld: de invoering van de vierde graad (op secundair niveau), de vervlaamsing en herverfransing, de aanwezigheid van "kolders", de wereldoorlogen, de school uitrusting, de hervormingen van de jaren vijftig. Hoofdstuk IV behandelt de periode sinds het schoolpact van 1959. Hier wordt o.m. aandacht besteed aan de wijkafdelingen, de invoering van het volledig gemengd onderwijs, het dagverblijf, het lokalenprobleem. Tenslotte is er een situering van de school in het net en in de buurt anno 1991-1992. 46


Deze drie hoofdstukken behandelen vooral de belangrijke institutionele ontwikkelingen in het schoolgebeuren. De volgende twee hoofdstukken behandelen de meer persoonsgebonden aspecten : leerkrachten en leerlingen. Hoofdstuk V is een bundel van een vijftiental teksten (langere en kortere) waarbij oud-leerlingen bijzondere herinneringen ophalen. Er werd over gewaakt dat zoveel mogelijk generaties aan bod kwamen. De tekst van de oudste begint in 1918, die van de jongste eindigt in 1988. Hoofdstuk VI bundelt biografische portretten van o.m. de twaalf vroegere directeurs, een vijftiental gewezen leerkrachten en een vijftiental bekende oud-leerlingen. Als bijlage volgt een vergelijkend onderzoek nopens de sociale en geografische herkomst van de leerlingen in verschillende periodes van 1920 tot heden. Tenslotte is er een register op persoonsnaam en een op naam van scholen. Het geheel eindigt met een uitvoerige bronvermelding. Een zestigtal illustraties, waaronder een vijfendertigtal klasfoto's, verluchten de teksten. Het geheel zal ca. 200 bladzijden tellen. Het wordt gedrukt op macomat 115 gr papier; het formaat is 17 x 24 cm. De foto's zijn zwart/wit, behalve één uitklapbare kleurenfoto. De kaft is driekleurig en geplastificieerd. De prijs bedraagt 550 frank. Het boek kan evenwel nu reeds besteld worden. Wie vóór 1 maart 1992 intekent betaalt slechts 4 7 5 frank. Betaling moet wel gebeuren door storting op rekening 001-2284108-28 op naam van "100 jaar SBS Van Monckhoven, Désiré Van Monckhovenstraat 34, 9000 GENT".

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In de "Gazet van Gent" van 25 september 1921 verscheen een artikeltje van Alfons Van W erveke, getiteld

POSTERNESTRAAT EN NIET BESTORMSTRAAT Eeneposterne is een geheime valpoort onder een voor den belegeraar onzichtbare poort in een vesting. Binnen de sterkte komt men langs een onderaardsche gang tot die geheime valpoort. Deze wordt neergelaten over de gracht en dient als brug, om een onderaardsche gang te bereiken, die onder het glacis voortloopt en toelaat op zekeren afstand buiten de sterkte boven den grond te komen achter de belegeraars. Onze posterne lag aan de gracht van de Schokkebroedersvest, aan de Houtleie, onder de Postemepoort, waartoe de Posteme47


straat leidde. Men vindt in de eerste helft van de XIVe eeuw een aantal teksten waarin de Posternestraat, -poort en -brug worden vermeld. In 1349 ontmoet men een variante, Pasternestrate, die van dan af aan afwisselt met Posternestrate, den ouden vorm, die in de XVIe eeuw schijnt verdwenen te zijn. Op het einde van de XVIIe eeuw vindt men Pasturmstrate, Besturmpoorte, Pasturmpoorte, Besturmstraete. Merken wij hierbij op, dat die vormen door dezelfde hand geschreven zijn in een tijdverloop van zes jaar, wat bewijst dat de persoon er geen weg mee wist. Op heteinde van de XVille eeuw komen voor Besturmepoorte, Bestormpoorte, Bestorm straete, vertaald door rue de I' Assaut of rue d'Assaut, een misslag die officieel vastgelegd werd in 1812. De Posternepoort werd gebouwd als gevolg op de toelating omstreeks 1191 verleend aan de Gentenaars door Mathilde, weduwe van Philips van den Elzas. "De Gentenaars, zegt de Keure, zijn vrij hun stad met muren, wallen of anderszins te versterken, naar goeddunken, alsook hun huizen". Te oordeelen naar een teekening van 1812, moet de Posternepoort opgericht zijn in de eerste jaren van de Xllle eeuw. Ze was een rolvonnige toren met een groote poort in vorm van puntboog, vóór welke de valbrug kon worden opgetrokken. "Langs deze kon men in vredestijd over de gracht (Houtleie) buiten de vesting komen op een wijk, die het slagveld werd geheeten." De laatste nonnen der abdij van Oost-Eekloo, die sedert het einde der XVIe eeuw nevens de Posternepoort woonden, verkochten de gebouwen aan de Jezuïten; die er zich vestigden in april 1833. Daar de kapel te klein was, besloten de nieuwe eigenaars een grootere op te richten. De Posternepoort belette hen den gevel te bouwen zoals zij het begeerden. Ze vroegen daarom de oude stadspoort af te breken. Het Gemeentebestuur, dat zich toen volstrekt niet bekommerde om het bewaren der gedenkstukken van geschiedenis en · kunst, gaf de toelating. Zoo verloor Gent een belangrijk gebouw, dat bijna van denzelfden tijd was als 's Gravensteen, en dat men verving, zegt Steyaert (1857) door "een fraaie, nieuwe kerk met een schoonen voorgevel". Wat ons betreft, wij hadden verkozen de Posterne te laten staan! A. VANWERVEKE ('t vervolgt)

48


VRAAG EN ANTWOORD In verband met de vraag van de Heer Richard Verbanek (Gh. T. 1991- Nr. 4- p. 249) stuurde de Heer Maurice Labyn ons een fotocopie van een artikel van Roger d'Exsteyl "In de Schaduw der Sint-Niklaaskerk. Klein Turkije te Gent" dat verscheen in "Toerisme in Oost-Vlaanderen"- 1968- Nr. 2. Wij laten hier een passage uit dit artikel volgen : De meest gangbare verklaring is dat ze werd ontleend aan een op die plaats voorkomend gebouw dat er, aan het eind van de 18e eeuw, verdween. Maar er zijn ook nog andere versies. Een ervan, dat we verstrekken zonder de minste waarborg, beweert dat de naam is voortgekomen van het feit dat er produkten werden verkocht, hier ingevoerd vanaf en dan zeker na de Kruistochten. Gezien met het Oosten en de Arabische wereld destijds het zo uitgebreide Turkse rijk vereenzelvigd werd, zou het in die gedachtengang niet zo verkeerd zijn geweest dat men over een dergelijke, uiteraard beperkte markt, sprak als over een "Klein" Turkije. Een andere enigszins gangbare verklaring kan voortspruiten uit het feitdat zich destijds rond de Sint-Niklaaskerk een kerkhof bevond. Reeds vóór de 16e eeuw had men daaraan - zo in volle stad - een eind willen maken, en besloot men de doden der Sint-Niklaasparochie te begraven tussen de "refuge van Waarschoot" en de Bijloke (dus ter hoogte van de huidige Iepenstraat tegen de Coupure). Maar dit vond weinig bijval en het Sint-Niklaaskerkhof bleef min of meer in zwang tot KeizerJozef 11, die dit begraven rond de kerken in de stad - terecht - een "verderfelijk gebruik" noemde, eraan een einde maakte. In elk geval heeft eeuwen ditkerkhof bestaan, zo in de Cataloniëstraat als op de plaats van het huidig Klein Turkije : van de tegenoverliggende huizenrijen gescheiden door een muur, gedeeltelijk een hek. Best mogelijk is dat men voor de kant van Klein Turkije dan een onderscheid wilde maken tussen de met aarde bedekte plaats van hetkerkhof en de bestrating vóór de huizenreeks aldaar door de aanduiding Ter-Keien, benaming die door de gelijkluidendheid met het huis (voorkomend in de eerste, meest gangbare naamverklaring) mettertijd veranderde tot Klein Turkije! De Heer Roger Poelman zoekt allerlei gegevens en getuigenissen over vroegere bioscopen in het Gentse. Vooral ligging, openings- en sluitingsjaren, uitzicht binnen en buiten, naamwijzigingen en huidige situatie zijn van belang, alsook interessante anekdotes. Over volgende zalen ontbreken nog heel wat gegevens: Cinema Muide (SintTheresiastraat), King George (Meibloemstraat), Lux (Ooievaarstraat), De Kroon (Zuidkaai), Gras Palace (Drongen), Vier Wegen, Nova en Regi (Merelbeke), Olympia (Merelbekestation), Marivaux, Flora en Américain (Gentbrugge), Regina, Bruxellois, Rialto, Lux en Universa! (Sint-Amandsberg), Victoria en Salon (Gent). 49


Hoe heette de bioscoop (in de volksmond "'t Vlooienbakske") die stond aan de Ryhovelaan in het "lokaal van de Schotten"? Met dank voor elk detail dat de Gentse bioscooppuzzle kan vervolledigen. Antwoorden mogen rechtstreeks doorgestuurd worden naar de Heer Roger Poelman-Zavelput 14- 9040 Sint-Amandsberg.

GENTSE LIEDJES Het is dit jaar 150 jaar geleden dat Karelke Waeri geboren werd. Een gelegenheid om een van zijn liedjes te publiceren:

EENE SCHILDERSREKENING Stemme: Tonne de Knecht Lest heb ik een blad gelezen Uit 'nen ouden rekenboek, Ne register uit de kerke, Van in 't rond' van Haezebroeck; 'k Zag daarop een rekeninge, Van 'ne schilder die, voor geld, Al de beelden, schilderijen, En posturen had hersteld. 'k Heb vooreerst, zoo schreef de schilder, Gods geboden alle tien, Overloopen en verbeterd, En de fouten nagezien; 'k Heb de borsten van Maria Magdalena heel gekuischt, En beur hair wat meer doen blinken, Er de pellekens uitgepluist. Sint Antone met zijn verken Heel en gansch gerepareerd, En de baard van Vader Adam Heel vernieuwd en g'arrangeerd; 'k Heb den haan van Sinte Pieter Nieuwe sporen aangedaan; Zijnen kop in 't blauw gestoken En zijnesteert doen openstaan. 50


Sinte Laber he'k gewasschen, Schreef de schilder altijd voort, En zijn kieeren wat geborsteld, En de rokken wat geboord; 'k Heb zijn luizen wat gevangen, En zijn hemde wat gevlooid, En dan op zijn lijf een beetje Ruiterszalve rond gestrooid. 'k Heb de nagels moeten scherpen, Van den leeuw van DaniĂŤl, Nieuwe pluimen ingestoken, Van den Engel GabriĂŤl; De gekruisten wat gedoken, Want ze waren veel te naakt, En een kindje voor het meisen, Van Pilatus ook gemaakt. 'k Heb den troon van koning David, Met gordijnen en roset, Heel versierd, en op zijn harpe Nieuwe snaren opgezet; Ste-Cecile he'k heel herschilderd, Met een nieuwe mandolien, En van d'heilige Serphienen, Al de sterren nagezien. 'k Heb den baard van Jesus Christus Wat verbeterd en vergroot, 'k Heb zijn kruis in 't bruin gesteken En zijn kleedsel heel in 't rood; 'k Heb hem geel den tijp gegeven, Van den echten armen man; Terwijl pauzen en prelaten, Staan met gouden kieeren aan. 'k Heb een sporte moeten steken, In het wiel van SintKatrien, En een scheure moeten dekken Juist van boven heure knien; 'k Heb den wierook wat doen branden, Voor de koning Balthazar, En de billen wat gepoeierd Van de vrouw van Putifar. 51


'k Heb den mantel van Sint Anna, Net en proper uitgeklopt, En al achter moeten lappen, En al veure wat gestopt; 't Kalfken Mozes nieuwe pooten En den bok van Isaäc Een paar splinternieuwe kl ... Sint Joseph 'nen nieuwen frak. 'k Heb de planten en de dieren, Tot een menschelijke spijs, Doen herleven en doen zweven, In het aardsche paradijs, 'k Heb daarbij den boom des levens, Goed hersteld voor langen tijd, En het vijgenblad van Eva Schoon weer op zijn plaats geleid. 'k Heb den hemel opgeluisterd, Met brillanten rijk en schoon; God den zoon heb ik doen zitten, Bij zijn vader op de troon. D'Heilige Maagd he'k moeten plaatsen Nevens God den Heil'gen Geest, Terwijl Jozef, in een hoeksken, Staat te slaven g'lijk een beest. 'k Heb het vagevuur verbeterd, En wat zielen bijgedaan; Die daar.nog wat moeten branden Vóór zij naar den Hemel gaan. D'Hel he'k opgevuld met slangen, En serpenten met de macht; Voor degene die di erf stelen, Van het loon van 't werkgeslacht. Voor dat werk heel af te maken, Van postuur en schilderij, H'êk gerekend : Tien pond grooten, Met een fransche kroone bij. Voor 't verslijten van de borstels, H'êk genomen 'ne plaket; En ik heb er voor de kleine, Een pandoerken bijgezet. 52


Wij herinneren er aan dat er destijds in ons tijdschrift 2 artikels verschenen zijn over Karelke Waeri, namelijk in Gh. T. 1972- Nr. 5- pp. 84-89 en Gh. T. 1976 - Nr. 2 - pp. 84-95.

LEZERS SCHRUVEN ONS In verband met het artikel "Buurtbewoners uit het Blindeken" van de Heer Jaime Jurdan, ontvingen wij enkele aanvullingen van Mejuffer MarieJeanne De Smet : - De winkel op de hoek van de Begijnengracht en St-Elisabethplein waar "trench-coats" werden verkocht is de zaak van E. Baelen en A. Blondeel "BABLO". Deze heren hadden een atelier in de Peperstraat. -De ijzerwarenhandel was niet De Keyser, wel Stoppelaere. -De papierhandel van de "deftige in 't zwart geklede juffers" lag heel in het begin van de Holstraat, kant Dominikanenkerk. Ik ben er honderden keren gepasseerd bij het naar school gaan. Ook van de Heer Erik De Keyser kregen wij een reactie. Hij schrijft: "In hetartikel vanJaimeJurdanis op blz.255 sprakevaneenkleinen groothandel in ijzerwaren De Keyser, rechtover De Paepe. In de Burgstraat waren toen verscheidene ijzerhandels waaronder de firma Stoppelaere die zich tegenover De Paepe bevond. Aan het andere eind van de Burgstraat bevond zich N. V. Sluis-De Keyser, groot- en kleinhandel in ijzerwaren, gereedschappen, huishoudartikelen, enz. Deze winkel werd in 1919 opgericht op initiatief van mijn grootvader architect Leon De Keyser (1879-1946) en nadien verder uitgebaat door mijn vader André Dekeyser (1909-1990) tot 1962. De beenhouwer waarvan sprake, die zich twee huizen voorbij Stoppelaere bevond, was mijn grootnonkel varkensslachter René Bombeke (1886-1973). Zijn zoon Robert zette na de oorlog tot 1955 die zaak verder. P.S. Zoals je kunt bemerken is er een verschil in schrijfwijze tussen de naam van Leon De Keyser en deze van mijn vader André Dekeyser. De geboorteakte van overgrootvader Henri meldt De Keyser. De geboorteakte van grootvader Leon meldt DeKeijser (één woord met groteKen ij!); zelf schreef hij steeds DeKeyser. De geboorteakte van mijn vader André meldt Dekeyser - zo ook deze van 6 broers en zusters. Bij twee is het Dekeijser en bij een ander is het De Keijser. Zo zie je maar hoe de schrijfwijze van een naam in een tijdspanne van 50 jaar 3 x kan veranderen. Ook Mevrouw Steels deed de correctie : De Keyser = Stoppelaere. Nu Huis

53


Rysenaer, voegt zij er aan toe. De papierhandel van de "deftig in 't zwart geklede juffers" situeert zij op de hoek van de Hoog- en Holstraat, daar waar nu het Gemeentekrediet is. Het stak er uit "In de Gouden Pen" (of zo iets). Afkomstig zijnde van het Rabot en bijgevolg vertrouwd met deze wijk, zegt zij dat dat tweede snoepwinkeltje gelegen was in de Froebelstraat, nu Gravin J ohannastraat. Uit een brief van de Heer Arthur De Decker lichten wij de volgende passage: "En nu ik toch aan het schrijven ben, hierbij enkele bijkomende opmerkingen i.v.m. de straatnamenlijst met een persoonsnaam: 1) Edward Blaesstraat: volgens de bibliografie van de Belgische Toonkunstenaars is hij gestorven te Brussel in 1911 en dus niet in 1909 zoals vermeld in "In Steen en Brons van Leven en Dood" p. 57, p. 246 en in het tijdschrift "Land van Rode" nr. 48, p. 12. 2) Pieter Colpaertsteeg: volgens Fris in "De oude straatnamen van Gent" p. 52 en 153 bouwde Pieter Colpaert in 1786 twee rijen huizen, dus leefde deze meester-metser (ook) in de 18e eeuw en niet enkel in de 19e eeuw zoals het straatbord aangeeft. 3) Emmanuel De Turcqplein moet zijn de Turck (zie Geschiedenis van Wondelgem p. 24). 4) J ookvrouw Mattestraat: past niet in het lijstje verschenen inG. T. Het betreft een verwijzing naar een soort arme vrouwen die doden begraafden (zie Fris, Oude Straatnamen van Gent, p. 95 en 215). 5) Lucas Munichstraat. Deze abt is niet gestorven in 1562, doch wel op 18-11563 (zie M. Cloet, Het Bisdom Gent (1559-1991). Vier eeuwen geschiedenis, Gent 1991, p. 24 en ook "Jaarboek Oost-Oudburg, 1988", p. 5 en 18. 6) Adriaan Pietersstraat Deze politieke gevangene zou niet gestorven zijn in 1945, doch wel in 1943 (zieJ. Braekeleirs, Heemkundige Sprokkelingen over Mariakerke, Marka, 1977, p. 138). 7) Antonius Triestlaan. Deze bisschop zou nietgeboren zijn in 1576, doch wel in 1577 (zie M. Cloet, ibidem, p. 66 en 78). 8) Serafien Van Cauwenberghelaan moet zijn Serafien Van Cauwenbergelaan (zie Geschiedenis van Wondelgem, p. 24). 9) Philippus Van Der Nootstraat Is niet geboren in 1694 zoals het straatnaambord wil doen uitschijnen. Hij werd dan wel bisschop benoemd. Het echtjaar van geboorte is 1639 (zie M. Cloet, ibidem p. 97). Tenslotte nog dit : in mijn brief van 26-7-91 stelde ik de vraag of de Halewynstraat te Drongen soms verwees naar een maagdenverleider. Ondertussen vond ik het antwoord bij J. Bombay, "De Haluwynstraten te Drongen" in "Dronghine Jaarboek, 1990, p. 10-18. Wij vestigen er de aandacht op dat de Heer Arthur De Decker deze brief geschreven heeft vooraleer hij kennis had kunnen nemen van het commentaar van de Heer David Maes. 54


GENSCHE PRAOT - Zeg ne kîer, gij däor, riep kapitein Mostaord tege Jan Picavet. Wat hedde daor ezûu te blageere? Peisde gij omdat u vaoder prevo geweest hee bij 't leger dade gij g'hîel de wirreld zoed verslaon? Me keune wij ûuk schirme, zulde, in g'hêt veel chance dach'e stuk in u kraogen hêt, anders zo'k u ne kîer en broekske passe, hedde 't verstion poesnel! - Kapeteintse van mijn kloefe, riep Picavet, 'ken zie i nog nie stäon; broekske passe! 'k Zoe kik d'uwe op îen, twie, drije g'hîeltegans afsteke! - Potvernondemarro! riep de kapitein, da gaode bekûupe. A os ge gîene lafaord en zijt, zulde mee mij meekome. - Sebiet, zei Picavet; mee en half ûurke, elk mee zijne saovel in 't park. - 'k Zal der zijn, zei de kapitein, in u getuige meebreinge, hedde 't g'hûurd! Zûu gezeid, zûu gedaon. - Opgepast, Picavet, zeider îene van zijn getuige, ziet da g'u hûufd nie en verliest; want diene Mostäord en ziet er nie gemakelijk uit. - Zij gerust, zei Picavet, mijne kop stao vaster aos de zijne. -Allee, en garde! riep de kapitein. - Jao maor, wacht ne kîer en beetse, zei Picavet, dat en es hier nie zuust! Uwe saovel es ten minste tien centimeters langer of de mijne. - Ge zij zekers benijd, zei de kapitein, tien centimeters langer!... Hêwel, hertefritter, kom tons tien centimeters dichter!

55


VORIGE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Dank zij de medewerking van onze lezers, zijn volgende nummers opnieuw verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. Jaargang 1972 - - 1973 Nrs. 11-12 1974--1975--1976 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1977 Nrs. 3-4-5-6 +volledige jaargangen 1978 Nrs. 1-2-3-4-5 1979 Nrs. 1-3-4-5 +volledige jaargangen 1980 Nrs. 1-2-3-5 +volledige jaargangen 1981 Nrs. 1-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Register op de jaargangen 1 tot 10 (speciaal nr.) 1983 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1984 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1985 Nrs. 1-2-3-4-5 +volledige jaargangen 1986 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1987 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1988 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1989 Nrs. 1-2-3-4 +volledige jaargangen 1990 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1991 Nrs. 1-3-4-6 +volledige jaargangen Prijs per afzonderlijk nummer 70 fr. Prijs per volledige jaargang 400 fr. Tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het "Documentatiecentrum" (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Portkosten bij betaling op postrekening : Tot 2 nrs. : 25 fr.Tot 4 nrs. : 35 fr.Tot 6 nrs. : 45 fr. Verder per jaargang: 45 fr. De Biliothecaresse, Mevrouw VAN GELUWE-EGGERMONT A.

56


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 15 maart 1992 21e jaargang nr. 2 Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Stichter : G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden: 1000 fr. per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten INHOUD

- Over de "Louis de Gand" en andere Gentse muntperikelen in 1815 - Inventaire Archéologique : De Brouwerij "de Goublome" - 400 Jaar geleden werd het Jezuïetencollege in Gent plechtig geopend - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen. De Dampoortbrug - Huis "De Gekroonde Hoofden" - Lijst van de straten met een persoonsnaam (Naschrift) - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge - Oudheidkundige Kroniek : Het Hof ter Posterne - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Bibliografie - Gênsche Präot - Aanvullende Ledenlijst

58 75 77 90 97 104 109 118 120 123 125 126 127 128

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.


OVER DE "LOUIS DE GAND" EN ANDERE GENTSE MUNTPERIKELEN IN 1815 Het is wellicht niet zo algemeen bekend, dat het verblijf in onze stad van de voor Napoleon op de vlucht geslagen Franse Koning Lodewijk XVill die in 1815, tijdens de Honderd Dagen, zijn intrek nam in de gastvrije en schitterende residentie d'Hane-Steenhuyse (x) in de Veldstraat, er o.m. toe geleid heeft dat de numismatische literatuur in de 19de eeuw lange tijd de louis d'or van Lodewijk xvm, waarop het jaartal1815, een lelie en een letter R voorkomen, vermeldde als zijnde in Gent vervaardigd. In zijn "Etudes et recherches historiques sur les monnaies de France" schreef M. Berry in 1852, dat men tijdens de Honderd Dagen in Gent, waar de Koning zich had teruggetrokken, koninklijke munten naar het eerste type van Lodewijk xvm had geslagen die te herkennen waren aan de lelie die erop voorkwam: "la pièce de 20 francs, dite à lefleur de lys". Berry had datzelfde muntstuk ook een "Louis de Gand" genoemd om diverse redenen die hij gegrond achtte. In 1870 herhaalde E. Lehr de zienswijze van Berry. Hij liet daarbij doorschijnen dat de Franse Koning voor dit Gents fabrikaat munten had doen gebruiken die een zo getrouw mogelijke weergave waren van deze van de Eerste Restauratie. Een aantal catalogen namen in die tijd dan ook de vermeende Gentse herkomst van het gouden 20-francsstuk zonder meer over. Toch dient gezegd dat Conbrouse in 1839 in zijn catalogus "Monnaies de France" voornoemd stuk had opgenomen maar met de op een vraagteken eindigende vermelding: "geslagen in Gent of in Londen?". In een artikel getiteld "Les nouvelles monnaies françaises d'or", verschenen in "Le Correspondant" in 1899, schreef Goumay, dat de louis d'or van het hierboven vermeld type in groten getale waren geslagen buiten het Frans grondgebied, waarschijnlijk in Engeland. Eveneens in 1899 stond Serrure de mening voor dat voornoemd stuk zeer waarschijnlijk vervaardigd werd in Engeland, in een privé-officina. Dat waren allemaal veronderstellingen, meer niet. Bewijzen werden er niet aangevoerd en het is zelfs verwonderlijk te noemen dat het zo lange tijd geduurd heeft vooraleer men definitief de juiste toedracht heeft gekend. Het was tenslotte P. Bordeaux, die in de zaak klaarte bracht. Hij verrichtte zeer belangrijk historisch opzoekingswerk in Frankrijk, België en Engeland, raadpleegde officiële stukken, dokurnenten en archieven en leverde in een opmerkenswaardige studie : "La Numismatique de Louis XVill dans les (x) zie ook : G. Broget "Over D'Hane-Steenhuyse, Lodewijk XVIII en Chateaubriand "in Ghendtsche Tydinghen", 19de jaargang, 1990 nr. 5.

58


Provinces Belges en 1815", verschenen in 1901, het bewijs waar het gouden 20-francsstuk van Lodewijk XVlll met jaartal 1815 en gekend onder de naam "Louis de Gand" in werkelijkheid werd vervaardigd. Hij legt uit in welke omstandigheden dit gebeurde en verschaft interessante gegevens in verband met het slaan ervan en het in omloop brengen, ook in onze eigen stad. Wel rijzen er toch nog vragen maar het verhaal is onder menig oogpunt de moeite waard en kan een Gentenaar, altijd geïnteresseerd in zaken waarin de naam van zijn stad genoemd wordt, ongetwijfeld boeien, ook al situeren sommige elementen zich buiten de eigen grenzen. De hele zaak vindt haar oorsprong in de zeer moeilijke financiële situatie waarin de gevluchte Franse Koning zich bevond tengevolge van de grote uitgaven van allerlei aard waaraan hij het hoofd moest bieden en de beperkte geldelijke middelen welke hem ter beschikking stonden. Toen Lodewijk:XVill in denachtvan 19 op 20maart 1815 ijlings Parijs verliet, had hij slechts een som van vier à vijf miljoen in goud en muntstukken meegenomen evenals de diamanten van de kroon. Tot de minister van Financiën werd herhaaldelijk het verwijt gericht dat hij onvoldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen bij het vertrek van de Koning. Generaal de Rochechouart schrijft in zijn "Mémoires", dat de Koning er voor niemand een geheim van maakte dat hij slechts over weinig beschikte en dat hij, met de fondsen meegebracht uit Frankrijk, niet ver zou geraken. Er was nochtans heel wat geld nodig. Benevens de uitgaven voor de hofhouding, die de Franse Koning in Gent had ingericht, moesten de bezoldigingen van officiële en andere agenten worden betaald; waren er de onkosten voor hetkleine leger te Aalst, door sommigen smalend "l'armée royaled'Alost" genoemd, met de hertog de Berry, die er goede sier maakte; moest de Minister van Financiën van de Franse Vorst premies uitbetalen aan de vaandelvluchtigen van het leger van Napoleon en waren er hier en daar nog wat handen te vullen. Dat de situatie inderdaad zorgen baarde, wordt bewezen door het feit dat de Jaucourt, Minister vanBuitenlandse Zaken ad interim; op 10 april1815 aan de Talleyrand, die in Wenen verbleefvoor het Congres, schreef: "Notre situation financière est des plus médiocres ". Op 19 april erkent Lodewijk XVIII in een brief aan zelfde Talleyrand : "que ses finances sont très mesquines en ce moment". Van zijn kant beklaagde deze laatste er zich, in zijn briefwisseling met de Koning over, dat hij sinds 21 maart niets ontvangen had en dat hij op de welwillendheid van de Engelse Ministers had moeten beroep doen die, in de loop van zes maanden, slechts een voorschot van honderdduizendfr.hadden toegestaan. Op geld uit Frankrijk wilde Lodewijk XVIII, in zoverre dat mogelijk was, geen beroep doen. Een notaris uit Armentières, overtuigd monarchist; Charles Bayart, was een der eersten geweest om naar Gent te komen. Hij was drager van een som van 500.000 francs, die hij in enkele dagen tijds had samenge59


bracht en stelde ze ter beschikking van de Franse Vorst, die ze evenwel niet wilde aanvaarden. De Franse Koning had andere politieke plannen; hij zou beroep doen op Engelse subsidies. Hij had namelijk kennis gekregen van de conventie die de Engelsen hadden afgesloten met Pruisen, Rusland en Oostenrijk, waarbij eerstgenoemden aan hun geallieerden 125 miljoen toezegden voor de uitgaven van het jaar 1815. Ook Lodewijk XVIll stelde dus al zijn hoop in een belangrijke Engelse hulp maar zo eenvoudig was het toch ook weer niet want aan Engelse zijde verklaarde men dat moest worden nagegaan welke middelen zouden kunnen aangewend worden om tegemoet te komen aan al die vragen om steun. Bovendien had Wellington erop gewezen dat het nodig was dat de geallieerde troepen op kosten van Frankrijk zouden onderhouden worden vanaf het ogenblik dat ze dat land binnentrokken. Een ernstige waarschuwing. Er weze terloops aan herinnerd dat Wellington in die dagen eveneens te Gent verbleef en dat hij logeerde in het Hotel Clemmen (het huidige Museum Van der Haeghen) in de VeldstraaL Toch stond het besluit van Lodewijk XVIII vast. Hij zou trachten vanwege de Engelsen de nodige subsidies te bekomen en het was op graaf de la Chatre, Ambassadeur van de Franse Koning in Londen, dat de zware taak rustte om die subsidies los te krijgen. Geen gemakkelijke opdracht en zoals uit het verloop vanzaken zou blijken, bracht de la Chatre het er niet zo goed van af en liet hij zich diplomatiek in de luren leggen. Hoe waren de besprekingen verlopen? De Ambassadeurvan Lodewijk XVIII had verklaard, dat zijn vorst grote nood had aan geldspeciën. De Engelse Ministers, die vooraf grondig overleg hadden gepleegd met W. W. Pole, Master of the Mint, antwoordden dat ookzij behoefte hadden aan gemunt geld en zegden meteen dat ze in de Munt in Londen louis d'or-stukken zouden laten slaan met de beeldenaar van Lodewijk XVIII, teneinde de Britse troepen te betalen die op het vasteland zouden ontschepen om de rechten van de Franse Koning tegen Napoleon te verdedigen. Een antwoord, dat er onmiddellijk op wees dat ze hun zaak goed hadden voorbereid. Begin mei 1815 zou er dan een zeer vaag mondeling akkoord zijn bereikt waarbij de Franse Ambassadeur de la Chatre er niet moet in geslaagd zijn de vereiste voorwaarden en garanties te doen vastleggen. Daar zou hij dus in gebreke zijn gebleven. Van dan af gingen de zaken zeer vlug want na het bereiken van die vage mondelinge overeenkomst, werden reeds op 10 mei 1815 door het Engels Ministerie van Financiën aan W.W. Polede nodige instructies gegeven voor het slaan en voor de uitgifte van de gouden 20-francsstukken van het Frans type. De desbetreffende nota van het Ministerie van Financiën maakte er melding van dat graaf de la Chatre, Ambassadeur van de Koning van Frank-

60


rijk, aan de graaf van Liverpool en aan de Kanselier van de Schatkist het akkoord en de goedkeuring "de Sa Majesté Très-Chrétienne" had overgemaakt voor het slaan van de louis d'or-stukken in de Royal Mint. Zelfde nota droeg bovenaan dwars over het blad de vermelding : "His Most Xtian Majesty consents to coinage of louis d'or and Prince régent authorize same". Het was gebeurd. W.W. Pole had het allemaal goed bedacht. Samen met de Engelse Ministers had hij de middelen bestudeerd om de troepen te betalen die zich in onze provincies bevonden en die Frankrijk zouden binnenrukken. Hij wist dat er in de Londense Munt een belangrijke goudvoorraad aanwezig was. Leveringen in staven zouden geen enkel praktisch nut opleveren. Het was integendeel voor Engeland veel voordeliger dat het kon genieten van de winst van het aanmaken van munten en geldspeciën kon bezorgen die wettelijk gangbaar waren in het land waar ze in omloop zouden gebracht worden. Van dat standpunt uit gezien, was het begrijpelijk dat hij aan de Engelse Ministers voorstelde louis d'or te laten slaan eerder dan ponden. Men mag niet vergeten dat in onze provincies in 1815, ook al behoorden we toen tot het Rijk der Nederlanden, nog altijd Frans geld in omloop was. Het was pas met muntwet van 28 september 1816 dat in de eenheidsstaat een nieuwe regeling van het muntwezen tot stand kwam waarbij de Nederlandse gulden als basis genomen werd. De troepen van het Verenigd Koninkrijk zouden dus zeker nut halen uit het feit dat ze een munt in handen hadden die wettelijk gangbaar was in het land waar ze zich bevonden, zonder enig verlies te lijden uit hoofde van wissel. Aan Engelse zijde stelde men het zo voor dat, ingevolge de toestemming van de Franse Koning, in de Londense Munt werd overgegaan tot het slaan van louis d'or-stukken, met het doel de betaling te vergemakkelijken van de Engelse troepen, die onder het bevel stonden van Wellington. De Engelse regering gaf dus duidelijk te kennen dat ze het inzicht had de gouden munten uitsluitend aan te wenden voor de betaling van de Engelse troepen zonder er ook maar een deel van te overhandigen aan de Ministers van Lodewijk XVIII. Een zware misrekening voor de Fransen. In die optiek gezien, had graaf de la Chatre dus ongetwijfeld gefaald. Hoe ging men in de Royal Mint te werk bij het vervaardigen van die nieuwe louis d'or? Men nam als als modeldelouisd'orvan 20 francs van 1814, uitgegeven bij het begin van de regering van Lodewijk XVIII. Wat de vorm betreft, moesten beide stukken gelijk zijn. Men waakte erover dat de nieuw geslagen gouden munten van eenzelfde gewicht en legering waren als het goudstuk van 1814. Op de voorzijde liet men echter onder het borstbeeld van Lodewijk XVIll de naam van de Franse graveerder Tiolier weg want anders had deze laatste met recht en reden kunnen aanvoeren dat zijn naam niet mocht voorkomen op een stuk dat niet van zijn hand was. P. Bordeaux schrijft, dat ook de Engelse graveerder, die alleen maar een model, dat van 1814, gecopieerd had, zijn 61


Effigie de Louis XVIII de profil à droite; I " type créé en 1814. Grand corqon sur l'habit à la française. Lég. : LOUIS XVIII ROI DE FRANCE. Rev. - Écu de France entre deux branches de laurier. Au-dessous, la date I8I5 entre une fleur de lys et la lettre R. Lég . : PlECE DE 20 FRANCS. Tranche: DOMINE, SALVUM FAC REGEM.

<·

Fig. 1. Verschenen in "La N umismatique de Louis XVIII dans les Provinces Belges en 1815. P. Bordeaux.

naam niet plaatste op het stuk. Toch vermeldt V. Gadoury (1979) T .WYON jr als graveerder. Op de keerzijde van de nieuwe louis d'or kwamen links en rechts van hetjaartal1815 een lelie en een letter R voor. Men heeft echter niet kunnen achterhalen wie het bevel gaf om die tekens op het muntstuk aan te brengen. Nadat verschillende proefstukken waren gemaakt, werd tenslotte op 7 juni 1815 aangevangen met het slaan van het nieuw gouden 20-francsstuk waarvan het type door P. Bordeaux wordt weergegeven en beschreven (Fig. 1). Het stuk woog 6 gr. 46 cent. en behoorde tot de verzameling van genoemd auteur. De nieuwe louis d'or van 20 francs was dus in 1815 vervaardigd in de Royal Mint in Londen en niet in Gent, zoals sommigen later in de loop van de 19de eeuw zouden beweren en het was, steeds volgens Bordeaux, de Engelse regering zelf die, wanneer ze de louis d'or uitgaf, hem van meet af aan een "Louis de Gand" noemde. Noch min noch meer. Een "Louis de Gand" met een Engelse geboorteakte. Voor de hedendaagse numismatische literatuur stelt de herkomst van het muntstuk in kwestie geen enkel probleem meer. V. Gadoury in zijn "Monnaies Françaises 1789-1979" (ed. 1979) vermeldthet als volgt: "Louis XVIII, en exil 1815; 20 FRANCS OR Louis XVIII, buste habillé, 1815R Londres; Or 900 %o 6,45 gr." Voor de Engelsen kwam de benaming "Louis de Gand" goed uit. Op die manier werd de werkelijke afkomst wat verdoezeld. Uit een staat, opgemaakt door de Royal Mint en waarvan P. Bordeaux later tijdens zijn opzoekingswerk inzage mocht nemen, blijkt dat er 871.000 van die gouden 20-francsstukken waren geslagen waarvan een belangrijk deel in de loop van de maand juni 1815. De aanmaak van de stukken was ook nog vrij

62


groot in de maand juli maar daalde tijdens de maanden augustus, september en oktober. Tegen het einde van het jaar, in november, december werd ermee gestopt. De in Engeland vervaardigde gouden munten zouden al in de loop van de maand juni 1815langs onze provincies het vasteland bereikt hebben. Sommige dokurnenten laten trouwens vermoeden dat een grote hoeveelheid van die louis d'or-stukken tijdens het tweede semester van het jaar in ons land zou gecirculeerd hebben waarvan een deel in onze eigen stad. Maar natuurlijk niet enkel hier kwamen die gouden stukken in omloop. Na de slag van Waterloo (18 juni), verliet Lodewijk XVIII op 22 juni Gent en kwam terug in Parijs op 8 juli, waar Wellington en de Engelse troepen hem trouwens reeds waren voorafgegaan. Ook de nieuwe louis d'or-stukken waren er al aangekomen, "dans Ie fourgons de l'étranger", zoals schertsend gezegd werd. Men merkte natuurlijk vlug wie de nieuwe gouden 20-francsstukken in omloop bracht en het waren vooral de handelaars die ze binnenkregen. Reeds op 29 juli liet de Directeur van de Banque de France aan de toenmalige Minister van Financiën, baron Louis, een brief geworden waarin hij het had over de in circulatie zijnde nieuwe gouden stukken, die de beeldenaar droegen van Lodewijk XVIll, het jaartal1815 evenals de lelie en de letter R, maar in het buitenland vervaardigd waren. Een tijd lang bewaarde de Franse Minister van Financiën het stilzwijgen over wat er eigenlijk gebeurd was maar inmiddels ging de Engelse regering nog altijd verder met het slaan van de nieuwe munten. De Engelse overheid liet nu echter de gouden 20-francsstukken rechtstreeks binnenkomen langs de haven van Calais, teneinde ze onmiddellijk te kunnen verdelen onder de Engelse troepen, die zich in een aantal Franse departementen bevonden. Aanvankelijk leverde dat niet veel moeilijkheden op maar in november 1815 was dat niet meer het geval. De ontvanger der Douanen in Calais nam de kisten, die de in Londen vervaardigde gouden munten bevatten en door de Engelse schatkist waren verstuurd, in beslag. Er volgde een onderzoek. Van Britse zijde werd tegen de insbeslagname onmiddellijk geprotesteerd. De Directeur van de Munt in Parijs uitte in een schrijven aan de Minister van Financiën zijn bezwaren en vroeg maatregelen. Hij verzocht erom de invoer van de gouden muntstukken van 20 francs te doen stop zetten. Het was duidelijk dat de beleidsinstanties in Frankrijk genoeg kregen van de zaak van de nieuwe louis-d'or stukken van vreemde makelij. Dat er waren die het gelag zouden betalen, was niet zo verwonderlijk. In de eerste plaats graaf de la Chatre. Op 29 november 1815 nam de Franse Minister van Buitenlandse Zaken, hertog de Richelieu, een besluit waarbij graaf de la Chatre voortaan ophield Ambassadeur te zijn van Frankrijk bij de Britse regering. Hij werd op die post onmiddellijk vervangen door markies d'Osmond. De tussenkomst van de Ambassadeur van Lodewijk XVIII, terzake het slaan van de munten in de

63


"Royal Mint", was onderhevig aan ernstige kritiek en het is evident dat de beslissing van de Minister neerkwam op een afkeuring van de houding van de la Chatre, die het verkorven had. Lodewijk XVIII wilde zijn oud lotgenoot echter troosten en verleende nog dezelfde dag, bij koninklijke ordonnantie, aan graaf de la Chatre de titel van hertog. Hij deed het in termen waarin hij zijn tevredenheid uitsprak over de onbegrensde toewijding waarvan de la Chatre vele bewijzen leverde evenals over de diensten die betrokkene tijdens zijn ambtsperiode als Ambassadeur in Londen bewezen had. Op 6 december schreef Minister de Richelieu een brief aan de Ambassadeur van Engeland waarin hij als zijn wil te kennen gaf de omloop van de in Londen vervaardigde goudstukken van 20 francs niet meer toe te laten. En zo gebeurde ook. Steunend op de overweging dat de gouden 20-francsstukken, met op de voorzijde de beeldenaar van de Koning maar zonder naam van de graveerder en op de keerzijde de wapens van Frankrijk met links en rechts van hetjaartal1815 een lelie en een letter R, niet in de Munt van Zijne Majesteit waren geslagen, en dat het strijdig was met de wet er de omloop van toe te laten, nam de Franse Minister Staatssecretaris van Financiën op 7 december 1815 een besluit dat inhield, dat voormelde stukken niet ter betaling mochten worden aangeboden of in ontvangst genomen in de openbare kassen en dat ze binnen de twee maanden moesten worden ingeleverd in de daartoe aangewezen munthuizen. Dat wat Frankrijk betreft, maar wat was de toestand alhier? De vraag stelt zich immers want zoals reeds eerder gezegd, waren de goudstukken, afkomstig van de Munt in Londen, in de loop van de maand juni 1815 in omloop gebracht in onze provincies, hetzij vlak vóór de slag van Waterloo hetzij onmiddellijk erna. Wij behoorden toen tot het Koninkrijk der Nederlanden. Welnu, de Nederlandse regering, die kennis had gekregen van de controverse tussen Londen en Parijs evenals van het door de Franse Minister Staatssecretaris van Financiën op 7 december 1815 genomen besluit, nam op haar beurt maatregelen. Vrezend dat, indien in de zuidelijke provincies van het Koninkrijk, geen gepaste schikkingen werden getroffen, het gevaar bestond dat bedoelde munten naar hier zouden kunnen toevloeien, liet de Nederlandse regering op 23 december van hetzelfde jaar een besluit verschijnen waarbij werd bepaald : dat ieder rekenplichtige vanaf die datum zou ophouden voornoemde stukken in ontvangst te nemen; dat bovendien het aantal van die munten, aanwezig in de openbare kassen onmiddellijk bij proces-verbaal zou worden vastgesteld en dat gezegde muntstukken evenals de processen-verbaal in de eerstvolgende stortingen van de rekenplichtigen zouden worden opgenomen. Paul Bordeaux maakt melding van een dokument dat ons bijzonderinteresseert omdat het betrekking heeft op de toestand terzake in onze eigen stad. Het gaat om een proces-verbaal van 28 december 1815, opgemaakt door de heer 64


Charles-Joseph Jean De Meyer, adjunct van de Burgemeestervan de Stad Gent die zich, in uitvoering van het Besluit van de Commissaris Generaal van FinanciĂŤn van de Nederlandse regering van 23 december, bij de heer Popelin, bijzonder ontvanger van de stad begaf, teneinde er na te gaan of er in diens kassa muntstukken voorkwamen van 20 francs, met op de voorzijde de beeldenaar van Lodewijk XVill, zonder naam van graveerder en op de keerzijde het jaartall815 met links en rechts daarvan een lelie en een letter R; ook om er desgevallend het aantal van vast te stellen. Na verificatie bleek dat er zich in de kassa van de heer Popelin 30 dergelijke stukken bevonden. Er werden in Gentdoor adjunct De Meyer en door adjunct Van Bosterhout twee en dertig bevindingen opgemaakt waarbij men het hiernavolgend aantal gouden 20-francsstukken aantrof : bij Popelin, bijzonder ontvanger, - de Rasse, ontvanger van registratie, - Dme Verborg, ontvanger van de loterij, - Carpentier, algemeen ontvanger, - Desmedt, ontvanger van de loterij, - Van den Berghe, kassier van het octrooi, - Noos, ontvanger van zegel en registratie, - Papeleu, gemeentelijk ontvanger, - Coryn, ontvanger van de indirecte rechten, - Bacq Benoit, ontvanger,

30 stukken 46 stukken 19 stukken 94 stukken lstuk 2 stukken 55 stukken : 533 stukken 20 stukken : 98 stukken in totaal

: 898 stukken

Er worden ook een hele reeks verantwoordelijken genoemd bij wie er geen gouden munten van dat soort aangetroffen werden. Dat was het geval bij : Van Meldert, algemeen betaalmeester; Serclas, directeur van de brievenpost; De Naeyer, bewaarder der hypotheken; baron de Wydenbroeck, algemeen ontvanger der domeinen; Powis, intendent van de Berg van Barmhartigheid; Colson, bijzonder ontvanger der domeinen; Baguet, ontvanger van de godshuizen; Velleman, ontvanger van de buitengewone zegel; Jean Coryn, zoon, ontvanger bij de zegel; Triounet, Jonet, David, Van Monckhoven, Duprez, D'Ortaut, Eggremont, ontvangers van het octrooi bij de verschillende poorten of burelen van de stad. We hebben de lijst overgenomen omdat de opsomming van al die namen van personen met hun functies uit die periode, op zich zelf reeds interessant is. Men weet natuurlijk niet hoeveel soortgelijke gouden muntstukken van 20 francs er zich in handen van privĂŠ-personen of privĂŠ-instellingen bevonden. Het kunnen er nogal wat geweest zijn en dat om verschillende redenen. Het was toch in Gent dat Lodewijk XVill verblijf had gehouden en het was, zoals we reeds eerder gezien hebben, in onze provincies dat de gouden muntstukken in 65


de maandjuni 1815 in omloop werden gebracht door de Engelsen. Er waren belangrijke Engelse troepeneenheden door onze stad getrokken. Er had zich een ongewone activiteit ontwikkeld, er waren zaken gedaan. Men mag dus toch wel aannemen dat er heel wat van die stukken in Gentse handen waren. Ook op andere plaatsen in het land o.m. in Brussel werd overgegaan tot gelijkaardige bestatigingen. De Fransen en onze eigen bevolking kregen nogalvlug kennis van de besluiten, die op 7 december in Frankrijk en op 23 december door het Nederlands Commissariaat Generaal van FinanciĂŤn werden genomen in verband met de gouden 20-francsstukken. Men weigerde ze nog in ontvangst te nemen. Wie er nog had, kon ze bij de Franse openbare kassen inleveren om ze uit te wisselen tegen gangbare speciĂŤn. Toch zullen er ook wel mensen geweest zijn die ze niet binnenbrachten maar zorgvuldig bewaarden. Het ging tenslotte toch om gouden muntstukken, die bovendien een herinnering boden aan het verblijf van Loctewijk XVIII in Gent en verzamelaars zijn er altijd geweest. Wat gebeurde er uiteindelijk in Frankrijk zelf met al die gouden stukken, die werden ingeleverd? Wel naar het schijnt, bedienden de Franse Ministers zich ervan om, zoals ambtenaren van de Engelse regering trouwens zelf hadden voorgesteld, een deel te betalen van de aan Engeland verschuldigde oorlogsvergoeding. Na februari 1816 zouden er zich blijkbaar geen moeilijkheden meer hebben voorgedaan tussen de Franse en de Engelse regering wat betreft het intrekken van de "engelse" louis d'or-stukken. Men schijnt er de voorkeur aan gegeven te hebben om in alle stilte een einde te stellen aan een aangelegenheid, die zelf berustte op een verbaal akkoord waarvan de draagwijdte, op het ogenblik dat het tot stand kwam, niet zeer duidelijk was. Men wou de hele zaak, die niet bijzonder fraai was, met de sluier der stilzwijgendheid bedekken. De Kanselier van de Engelse Schatkist hield steeds staande, dat de louis d'or in kwestie in de Londense Munt werd geslagen op verzoek van de Franse Koning en met de uitdrukkelijke toestemming van de Franse Ambassadeur. Dat antwoord kon evenwel zelfs een aantal leden van het Lagerhuis niet overtuigen van de rechtmatigheid van een handeling, die aan ernstige kritiek onderhevig bleef. Het ging tenslotte toch om de namaak van vreemde munten. De hele kwestie bleef trouwens om begrijpelijke redenen zeerveel voorbehoud oproepen. Ze werpt ook een schrillicht op bepaalde initiatieven van Lorlewijk XVIII tijdens de Honderd Dagen en op de wijze waarop te werk werd gegaan. Ook in Frankrijk had men niet veel goede woorden voor hetgeen gebeurd was en sprak men in verband met de kleine kanten van het door de Franse Koning tijdens die periode gevoerd beleid soms over "les petits Cent Jours". De louis d'or van Loctewijk XVIll met jaartal1815, de lelie en de letter R, was dus in de Royal Mint in Londen vervaardigd en toch sprak men over de "Louis deGand". 66


Toen de "Treasury's Lords Commissionners" van de Britse Kroon in 1899 aan P. Bordeaux toelating verstrekten om kennis te nemen van een aantal belangrijke dokurnen ten, die zich in de Engelse archieven bevonden, noemden ze die stukken van meet af aan: "de dokurnenten betreffende de uitgifte van de "Louis de Gand"", zonder dat de auteur zelf ook maar op enige wijze in zijn vraag om toelating tot inzage gebruik had gemaakt van de uitdrukking "Louis de Gand". Het is niet in 1899, zo legtP. Bordeaux uit, dat deze benaming werd uitgedacht De naam "Louis de Gand" zou deze zijn waarmee de uitgifte van de gouden 20francsstukken in 1815 oorspronkelijk werd aangeduid en die door de "Treasury's Lords Commissionners" van de eeuwwisseling opnieuw werd gebruikt. Deze hoge funktionarissen hadden die benaming waarschijnlijk aangetroffen op een liasse, een steekkaart of een ander dokument, dat nog het spoor droeg van de wijze waarop de Engelse boodschappers destijds hun goudstukken hadden betiteld ter intentie van de mensen in onze provincies en van de Franse bevolking. Het zou trouwens, zoals reeds gezegd, de Engelse regering zelf geweest zijn die, wanneer ze de goudstukken had uitgegeven, ze de naam "Louis de Gand" had meegegeven. De Engelse funktionarissen hadden er destijds nooit bijzonder aan gehouden te spreken over de ware oorsprong van het nieuwe goudstuk. Door de benaming "Louis de Gand" te gebruiken ten overstaan van de bevolking en van de soldaten, kwam het initiatief van die uitgifte als het ware bij de Franse Koning te liggen. Het toemeten van die verantwoordelijkheid was in overeenstemming met de verklaringen van de Engelse Ministers. Voor de Fransen liet de benaming "Louis de Gand" zich aanvankelijk verklaren omdat ze de stukken zagen opduiken net op het ogenblik waarop de Koning terugkwam van Gent, waar hij verbleven had. Voor onze eigen bevolking klonk de benaming "Louis de Gand" vrij normaal. Wanneer onze mensen die gebruikten, bedoelden ze daarmee niet dat het stuk in Gent vervaardigd werd. Ze begrepen het allicht zo dat het muntstuk aldus genoemd werd omdat "LOUIS XVIII", die er op voorkwam, toen in Gent verbleef, vandaar "Louis de Gand". Men kan zich zelfs de vraag stellen of het publiek, ook zonder de Engelsen, niet zelf en uit eigen beweging dat goudstuk met de beeldenaar van Lodewijk XVill, een "Louis de Gand" zou genoemd hebben. Ik acht dat zeer goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk. Zo iets strookt trouwens met de Gentse mentaliteit. Heel anders was de betekenis, die de Franse numismaten in de 19de eeuw aan de benaming hechtten. Zij bedoelden met "Louis de Gand" wĂŠl dat het gouden 20-francsstuk met de beeldenaar van Lodewijk XVill en op de keerzijde het jaartal1815, de lelie en de letter R, tijdens het verblijfvan de Franse Vorstin Gent geslagen werd. De benaming "Louis de Gand" had dus niet voor iedereen dezelfde betekenis. Hoe kwam het dat Berry in 1852 beweerd had dat men tijdens de Honderd

67


Dagen in Gent, waar de Koning zich had teruggetrokken, nieuwe koninklijke munten had geslagen en dat hij het gouden muntstuk van 20 francs met de beeldenaar van Lodewijk XVIII en op de keerzijde het jaartal1815, de lelie en de letter R, een "Louis de Gand" had genoemd? P. Bordeaux geeft daarvan de volgende verklaring: Berry, die op het ogenblik van de gebeurtenissen in 1815, twintig jaar oud was en in het Frans leger diende, had de benaming "Louis de Gand" waarvan de Engelse regering zich had bediend, die het publiek en ook de soldaten en de officieren van het Engelse leger gebruikten, als volkomen juist aanzien en sprak dus zelf over een "Louis de Gand". Hij had echter ook nogal gemakkelijk en zonder enig verder bewijs daaruit afgeleid dat het gouden 20-francsstruk in Gent was vervaardigd. Daar lag dus zijn vergissing. Voor de Gentenaars had het allemaal niet zoveel verschil uitgemaakt. Ze ontvingen in juni 1815 uit Engelse handen de nieuwe goudstukken van 20 francs en hadden ze ook gewoon verhandeld. Alleen tegen het einde van het jaar kregen ze er wat miserie mee toen, zoals reeds gezegd, in de loop van de maand december besluiten werden uitgevaardigd waarbij de stukken uit omloop werden genomen. De "Louis de Gand" had zijn dienst gedaan. Maar er was nog iets anders. De ene veronderstelling bracht de andere mee. Bordeaux wijst erop dat in 1870 sommigen de mening hadden geopperd, dat Lodewijk XVIII, tijdens de Honderd Dagen, in Gent, behalve de hogergenoemde louis d'or, ook nog een stuk van 5 francs had laten slaan. Die stelling deed bij de numismaten algauw de hoop ontstaan, dat misschien ergens wel eens een dergelijk stuk zou opduiken. Dat gebeurde ook. In 1891 kreeg men plots kennis van het bestaan van een stuk van 5 francs met de beeldenaar van Lodewijk xvm, de naam van de graveerder TrĂŠbuchet, hetjaartal1815 en onder het borstbeeld van de Franse Vorst een engelkopje (als teken). Ook dat stuk zou tijdens de Honderd Dagen in Gent zijn geslagen. Er waren meerdere eksemplaren van gevonden. In een breedvoerig betoog toonde P. Bordeaux echter aan dat het in werkelijkheid niet om een muntstuk van 1815 ging, maar om een fantasiestuk, gemaakt tegen het einde van de 19de eeuw. Het verblijfvan Lodewijk XVill in Gent, tijdens de Honderd Dagen, had in de 19de eeuw wat teveel tot de verbeelding van sommige numismaten gesproken. Als men hen had mogen geloven, zou Lodewijk XVIII het schoonste van zijn tijd in onze stad hebben doorgebracht met het laten slaan van munten. Toch nogal pijnlijk als men bedenkt hoe de financiĂŤle situatie van de Franse Vorst er tijdens zijn ballingschap in werkelijkheid uitzag. Tot daar voor de"Louis de Gand", die dus niet in Gent werd vervaardigd, en voor het stuk van 5 Francs, dat er geen van 1815 was en al evenmin in Gent werd gemaakt. Gent had datzelfde jaar nochtans al eerder te maken gehad met geldperikelen van diverse aard. Tijdens de maanden april, mei en juni 1815, kwamen op ons grondgebied

68


troepeneenheden van verschillende nationaliteiten aan die zich voorbereidden op een zware veldslag. Die zou uiteindelijk op 18 juni plaatsvinden te Waterloo. Benevens die grote troepenconcentraties die op zich zelf al heel wat problemen met zich brachten, stelde men in onze provincies ter zelfder tijd een ware toevloed vast van lieden van verschillende herkomst en afkomst en van allerlei allooi en pluimage, vreemdelingen en anderen. Er bevonden zich onder dat volkje ook mensen, die het niet zeer nauw namen met de wetten en reglementen en blijkbaar zelfs valsmunters, die van de omstandigheden en van de verwarring gebruik maakten om hun slag te slaan. Zo begon, enkele dagen na de aankomst van Lodewijk XVill (30 maart), in onze stad plots een vrij grote hoeveelheid valse Franse stukken van 1 franc en van 50 ctn, met het jaarta11808, te circuleren. Ze waren allemaal van eenzelfde maaksel en hadden dus allicht ook eenzelfde oorsprong. Over de herkomst ervan tastte men natuurlijk in het duister en kon men alleen maar gissingen maken. Bij de bevolking liet het verschijnen van die valse Franse muntstukken, korte tijd na de aankomst van Lodewijk XVill in onze stad, geen al te beste indruk. Men zat met de zaak duidelijk verveeld. Daar ligt waarschijnlijk ook de reden waarom graaf d'Hane-Steenhuyse, in wiens prachtige residentie in de Veldstraat de gevluchte Franse Koning als gast verbleef, maar die ook Intendent was van de Provincie (lntendent van het Departement), zeer kordaat optrad en op 11 aprill815 een berichtliet bekend maken en uithangen waarbij hij de bevolking waarschuwde voor de in omloop zijnde valse Franse stukken van 1 franc en van 50 ctn waarvan hij de kenmerken opsomde en waarbij hij tevens de politiekommissarissen en andere agenten van de administratieve overheid ermede gelastte alles in het werk te stellen om de vervalsers, die de stukken in omloop brachten, op het spoor te komen, teneinde ze door het gerecht de gepaste straf te doen ondergaan. De waarschuwing klonk in ieder geval ernstig genoeg. Terillustratie geven we een copie (gereduceerd formaat) van de originele tekst van de bekendmaking (Fig. 2). Het bericht verscheen ook in de Gazette vanGend van 17 april1815. Of er inderdaad ook valsmunters bij de kraag werden gevat en gestraft, is niet meteen geweten maar het is natuurlijk best mogelijk dat dit het geval was. Verdere opzoekingen kunnen daarover misschien nog bescheid brengen. Het was nochtans niet de enige kwestie van geldspeciĂŤn waarmee men in de loop van de maanden april en mei 1815 in Gent te maken had. Er was er nog een andere van heel andere aard. De aankomst van Britse troepeneenheden in de loop van de maand april veroorzaakte een toevloed van Engelse muntspeciĂŤn en vooral van kopergeld. De Gentse handelaars zaten met zorgen. Na het in omloop komen van vals Frans geld, moesten ze nu het hoofd bieden aan een echte invasie van pennies, halfpennies en zelfs van Engelse tokens. Volgens P. Bordeaux waren die

69


'

'

'"~

,.

~

"'

"'

<

\

::•r >1;~;:'::;;~~~~-~~~.···

:;·~~~ Fig. 2. (gereduceerd) GSA serie FF.3.

Engelse tokens koperen stukken van de meest verscheidene types die op het einde van de 18de en in het begin van de 19de eeuw door Engelse industriëlen vervaardigd werden; ze circuleerden op de Britse eilanden, naast en op gelijke voet met de koperen munten van de Koning. Er diende naar een regeling te worden gezocht. De Engelse generaals overtuigden er de openbare instanties van, dat het eenvoudigste middel er wellicht in bestond de Engelse koperen stukken onmiddellijk als wettelijk gangbaar toe te laten. De Intendenten van de Departementen en de burgemeesters, die genoopt waren in te gaan op de verlangens van de voornoemde militaire instanties, namen echter slechts een gedeeltelijke maatregel. Ze stemden er in toe, dat enkel in Gent, de stukken van een halfpenny, gelijkwaardig aan twee farthings, wettelijke koers zouden krijgen. 70


AENBELANGENDE

BE RIGT. Geld- speciën. LE

DElf

JIJAIRE. c .... r .... loet H. 1\oom•<h fi yk. Onderrigt da:. ,·encheyèc zyo cr ge administreerde te ontf"angen de Eogelsche stukken ,..,n twee Oorden volgens de weärde l't'aer voor Z.J altyd

i\1.111\E, Comtt: du Sa.int-Empi,.,! Romain,

I;[::t 1:Se f>=:"':tn ~is;:s t~~~:;s~"Y"/ci;~

tk la valeur pour

weyf>~:rcn

hebhen court geha d i f"u

Gcz.ien den elfsten paragraph :.rL 47 5 van· den Penalen \.Yet boek ; Ook gezien den Brief van M. "' àen Intendent De~ partemental, jn daete yan heden ,

P~nal;

tal J

E e " s T E: N A • T 1 & ~ t •• De Engelsche Stukken Yan twee oorden den

Kooplaandel ootfangen

worden

laq~lk

<t'ts oni toujour.J c-u cours;

parograpl~ onu Leu~

#

Ált.TlCI.E

~ullen

àr (t:J.rtick 4?5 du Cotk

tk M. ~ ll11tendant Dé-partemcn~n dat/: d~ « ;our ARR~TE ce 7ui sult, '

Yu. encon 16.

DESLUYT het geue volgt:

in

Ie

PREidCE.It.

Lu Pii-ceJ Anglaüu tk deux L"ard4 seron t reçues ® 1u k oonuner« pour tku.x Liards de .Bra./)(lnc.

voor twee

Oorden llt-abands.

ll.

~

De gene die t.Ouden wey~eren zig te ~edraegen aen t..le tegenwoordige scbik. kin&e, zullen aen&tonds voor

den Tr!bun:1.el van Policie gebragt worden, en gesttaft roet de penen YOo~eschreveo door de \Vet.

Le préscttt .Arr!tê ~ra puhlii, a.ffi.chë- et adrc.s s~ ll.lJ.r Com.missaÎrt!s th Police, dtargés dt: survcilkr .sa stricte ~t rigoureust: t:Ikution.

Het tegenwoordi5 Desluyt zal afgekondigd , aenEepl:.kt en gewnden worden ~en de Comm.is.sarÎ$Se:n va n poliele, bcla3t met deu.elfs nauwkeurige co ~trenge U\'l\Terking te bewaeken.

·Gedaen ter

~bh-ie:

/I.

iJui refuteraimt de se conforrn.er á' cctte diJposit.ion, uronl tradtUis sur-k-cluzmp devanl le 1iiha.. nal àe Police t>t pw:i.r àc.J ~inc-s prt!Scr i fe.s par la LoL

Fa it à la Mairie de Canti, ie

lu Mai l8t5. PHILIPPE Comte DE LEriS.

vóln Gend, den Iu. Mey 181S. PlfiLlPPE Gracf DE LENS.

Pultl.iê • a Mln dt b. trtmpt JU rnoi pubtk:1t~r jc re 1 1~ , Abi 1tid. F. llot:Qitz.

,_

_T~l

GE:"\D : t.~·

ç.

J. FEHNAr\0. Druki-er l!cr ~l:til'ie , op <le ~oude Leeu\T Pbru:.

Fig. 3. Gereduceerd formaat, GSA Serie FF.3.

Op 1 mei 1815 wees graaf d'Hane-Steenhuyse, Intendent van de provincie, in een schrijven de Burgemeester van Gent op de noodzaak om een gelijkaardige maatregel uit te vaardigen . Nog dezelfde dag, op 1 mei dus, ondertekende de Burgemeester een bericht, dat hij liet bekend maken en aanplakken en waarvan we de originele tekst 71


weergeven (Fig. 3). Op te merken valt onderaan het bericht de vermelding : "Gepubliceerd met trompette door my gezwoornen Uytlezer, den 2 Mey 1815. F. Douchez." Er weze terloops vermeld dat, naar het schijnt, die "Uytlezers met trompette" niet bijzonder geliefd waren door de bevolking. Ze kwamen immers altijd maatregelen en de daarbij horende sancties aankondigen. Ze waren ook te paard zodat de mensen veiligheidshalve op enige afstand bleven. Ingevolge voornoemd besluit kreeg de Engelse koperen munt van een halfpenny, zegge twee farthings of twee oorden, in Gent wettelijke koers tegen een halve stuiver of twee Oorden Brabands. Ter verduidelijking : 1 farthing = l/4 penny; 1 farthing = 1 liard; 1 liard = 1 Oord = l/4 stuiver = 1/4 penny; halfpenny = 2 farthings = 2liards = 2 Oorden = 2 Oorden Brabands; halfpenny = halve stuiver. Het besluit van de Burgemeester had echter het stilzwijgen bewaard over de koers van de koperen penny, die het dubbel waard was van wat de B urgemeester het Engels stuk van twee Oorden had genoemd. Kon men verhinderen, dat de koperen pennies en de farthings ook wettelijke koers zouden krijgen? De Gentse stedelijke administratie had ook met geen woord gerept over de Engelse tokens maar van zodra de halfpenny gangbaar werd, zou men in een stad als Gent maar moeilijk kunnen beletten dat dit ook het geval zou worden met de gelijkwaardige tokens. Anderzijds viel te vrezen dat trafikanten en spekulanten zouden pogen de stad te overspoelen, niet alleen met regelmatige Engelse muntstukken maar ook met de fameuze tokens en gebillonneerde koperen speciĂŤn. Een situatie, die natuurlijk voor problemen en verwarring zou zorgen. Bij dat alles kwam dan nog, dat voornoemd besluit het had over de "Engelse stukken van twee Oorden volgens de weirde waar voor zy altyd hebben cours gehad". Indien dat vroeger werkelijk ook zo was, dan werd die gedogenbeid van eertijds nu omgezet in een wettelijke koers en dat was dus zeker niet van belang ontbloot. Kortom, de tekst van het besluit en de geldcirculatie, die er zou uit voortvloeien, leidden tot een ernstige toestand. In plaats van een oplossing te bieden, had het besluit de moeilijkheden inzake geldomloop nog vergroot. De vraag was natuurlijk of het daarbij zou blijven. De gevolgen en de reactie van de Gentse handelaars lieten niet lang op zich wachten. Uitgevaardigd op 1 mei, had het besluit maar gedurende ĂŠĂŠn dag

effect gesorteerd en dat was al voldoende om een golf van protest tegen de getroffen maatregelen te veroorzaken. De Gentse handelaars gingen bij het uiten van hun klachten tegen het uitgevaardigd besluit met zoveel overtuiging en krachttekeer, dat de Intendent van de Provincie, graaf d'Hane-Steenhuyse, niet aarzelde om terug te komen op wat hij in zijn brief van 1 mei geschreven had en aan de Burgemeester vroeg om het besluit, dat slechts twee dagen tevoren genomen was, in te trekken. 72


AENBELANGENDE

BERIGT: IG ELD~SP ECI EN. Le lfJlRE, Colin

;Dr..·orAmE ,. GuH ru HET H. _Rooksm Rn. l~ Ge>iec dec Brief ~n M.' den Intendent Dcparte:mecul voo hedtnt, waer by hy hem verwiui 0t dat .Ariotellrs-tr"bten in de Stad io omloop te breugea ee"ne uer groole qu•ntitcyd 1'211 geLiilonterde l~pere ·(leld-.pteièn 1 en dot bet Uela.emt hunne bcr.&. pelyke h-..ge~rljkheyd Ie beteUj)elen, . . Verboeit tig aen het Publiek. kennil te. geren dolt ..tyn JlelU.J'• in d.'te van .leo L" dezer .rum!d, i1 weclerroeptn, en dot . by ge•o!g de ~gel~e Stulken "'" twee Oorden in de commerce met meer. .moeten ontángen worden, in afwagtinge der d.éisie ·no Zme Exc. den Raedsbetr ran Staet Commissaris-genénel der Fioantien, aen 11elken men gev.n~t beeft om deze StuUen te tariûeeren 1 indien hunnen cours weuiö is. · · Het tegenwoordi~ Bengt ul in de twee ttelen _gedrukt, afgekoodi~t en aengeplah worden.

Geclaen ten Stadhope

s.. ~-Ewrtae Ro~t.,

I'u la Lelir# dé ~onsiror t /nte~idant DCpartemental, ·.~ · tn dak tie ce jour, p<r laquelk il lui 1111110/IC< ~ ~ w A/iDI=s r:lttrd~m à inouder la Yilk tlunc U,,. , , mtnst 9"-nlilê de Pi~s dl cuivre hiliiJI!IIées, d qûiL · · aJnVÏtnt_tie n~<ilr< Ul2 frtia à kar COup<lbk aipi.tliJt ,

~- . S~u dt prmni,r k Pubtic son lrré/J du . ~ . . p~r dl ce rrwis est Np~ ; f1 en Ctlll~que~ltt Iu · ~ Pitcts ir~aius de deu:& LiDrik oe deivent plus" être St recues t/.w I< comnittte, m Gl!toáanl la tl«isioo dl ~ Ere. k ~ -4&1 Commisufre ·g"nérY1t' des ~ F~, 'à qui il a ilt ~ tie tarifu:r ees P~w · si twkfoi.s br toUrs .es! IJ."..,L ·

F.

·s:

~ u pristnl Jvis, in~rimt dallS kJ dea,r lan~~~ , tj . stra Publi! el affo:M auz litux atCJulwués.

r~n Gend, den 3 ~eJt86. . ,·~ ·- 'Fait à fHóitl~ilk dl .Gand, k PHILIPPE Graef DE LENS.

5 Mlli t8t5. PB/LIPP_E (iomte DE LeNS.

. ·

~ud .." ~tco~p<lll ._, "'J' ~ Urtia<r, ~; ,s.;. . P. ~""'' L ~

Pohlié " ,.. Öt ll "'"'I" 1"' m4i pohica- ju:i, lt ' M.i . .P. Do1a ...

~ M<r

,,.

l>U

l~

•3•S.

Tot GEND, hr C, J. FERNAND, Drullir da Mairie, op de g~e Leeu" PlacU-

'

~

..........

Fig. 4. Gereduceerd formaat. GSA serie FF.3.

73


Ingevolge de brief van de Intendent van 3 mei, nam de Burgemeester van Gent, dezelfde dag een besluit waarvan de originele tekst wordt afgedrukt (Fig. 4). Ook de Gazette van Gend publiceerde op 4 mei het besluit. Drie belangrijke punten in dit besluit : 1° Er wordt opgetreden tegen de speculanten, die trachten de stad te overspoelen met "gebilloneerde" koperen geld-speciën; 2 ° het besluit van 1 mei wordt ingetrokken en de Engelse stukken van twee Oorden moeten in de handel niet meer aanvaard worden; 3° aan de Commissaris-Generaal van Financiën van de Nederlandse regering wordt gevraagd de desbetreffende stukken te tariferen, iridien hun koers wettig is. Uit dat laatste punt blijkt dus wel dat de kwestie van de tarificatie van de Engelse stukken een rol gespeeld heeft bij het heftig protest vanwege de Gentse handelaars tegen het besluit van 1 mei. De Engelse halfpenny had in Gent dus slechts gedurende 48 uren wettelijke koers gehad. Niet lang maar toch lang genoeg om bij de bevolking heel wat onvrede te veroorzaken. De Gentse Burgemeester was in ieder geval een stuk voorzichtiger geworden en schoof de zaak voor een oplossing door naar de Commissaris-Generaal van Financiën van de Nederlandse regering. Of die een schikking wist te vinden en voor de Engelse muntstukken een tarief kon vaststellen dat én de Engelsen én de eigen bevolking bevrediging schonk, is niet meteen duidelijk. Men zocht waarschijnlijk naar een regeling die in de praktijk voor beide partijen aanvaardbaar was. Toch baarde de toestand heel wat zorgen want op dat ogenblik was er al een grote hoeveelheid van de meest verschillende soorten munstukken van ordinair metaal in omloop. Het besluit van 3 mei bood het voordeel dat het belette dat de situatie nog verergerde en dat het tot werkelijke misbruiken zou komen. Nadat men eerst had af te rekenen gehad met de valse Franse stukken van 1 franc en van 50 ctn, waren het nu de pennies, halfpennies, farthings en tokens van allerlei soort die voor problemen, zij het dan van een andere aard hadden gezorgd. Dat de Gentse handelaars aan de historie heel wat kopbrekens beleefden, valt niet te betwijfelen. En nog was het niet gedaan. In de loop van de maandjuni 1815 schotelden Engelse handen de Gentenaars nog iets anders voor; geen kopergeld, geen halfpennies, farthings of vreemdsoortige tokens maar wel in Londen vervaardigde gouden 20-francsstukken met de beeldenaar van Lodewijk XVill en die men de naam "Louis de Gand" had meegegeven. Dat waren andere en zwaardere kalibers maar die geschiedenis hebben we hierboven al verteld. VoordeGentenaars werd 1815 ondermenig oogpunteen memorabel jaar. Ze hadden heel wat meegemaakt en gezien. Ze hadden kennis gemaakt met de gevluchte Franse Koning Lodewijk XVill, door Napoleon smalend "le roi

74


de Lille et de Gand" genoemd. Ze waren getuigen geweest van een stuk Europese geschiedenis waarbij hun stad het toneel was van een kleurrijk en niet alledaags schouwspel en de pleisterplaats van een talrijk en bont internationaal gezelschap. Ook de vreemde troepeneenheden hadden veel bekijks gehad. Er was veel te doen geweest in Gent en de handel had er niet slecht bij gevaren maar inzake muntperikelen hadden onze stadsgenoten van toen ruim en ongevraagd hun deel gekregen. november 1991 Georges BROOET

BIBLIOGRAFIE - Berry M. : Etudes et Recherches historiques sur les monnaies de France, 1852-1853. - Bordeaux P. : La Numismatique de Louis XVIIT dans les Provinces Belges en 1815, Bruxelles 1901. - Bulletijn der Maatschappij van Geschiedenis- en Oudheidkunde te Gent, 9de jaargang nr. 4, 1901. - Conbrouse: Monnaies de France, 1839. - Gadoury V.: Monnaies Françaises 1789-1979, ed. 1979. - Gournay M. :Les nouvelles monnaies françaises d'or, in Le Correspondant, 1899. - Mazart J. : Histoire monétaire et numismatique contemporaine 1790-1963, deel 1, 17901848, 1965. - Nève de Mévergnies J.E.: Gand sous Ie Régime Hollandais 1814-1830, Gand, 1935. - Serrure : Bulletin numismatique de Serrure, 1899. - Gents Stadsarchief: Serie FF. 3. - Gents Stadsarchief: Gazette vanGend, April-Mei 1815.

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE -FICHE NR. 115 Op 8 juni 1899 stelde Stadsarchivaris Victor Van der Haeghen, in de rubriek "Burgerlijke Bouwwerken- Steendam Nr. 80- XVIIIe eeuw (1747)" in het Frans een fiche op over

De Brouwerij "de Goublome" Deze gevel uit het Lodewijjk XV-tijdperk is ongeveer ongeschonden bewaard gebleven. Twee zuilen met kapitelen van gemengde stijl ondersteunen de architraaf- waarvan de fries versierd is me triglifen - en de kleine portiek met driehoekig fronton die het venster van de bovenste verdieping omkadert. Het mansardendak is bedekt met moderne pannen. 75


"De Goublome". Copyright : A.C.L. Foto Nr. 33316.

76


In twee grote rocaille cartouches zijn de mand en de gaffels van de brouwer geschilderd. In het midden van de gevel stelt een bas-reliëf een goudsbloem in volle bloei voor, met de gebeeldhouwde tekst: in de goublome. De houten kruisramen met kleine venstertjes zijn van die tijd; enkel de kruiskozijnen van hetgelijkvloers zijn betrekkelijk recent. De grote arcade van de poort schijnt te behoren tot een vroegere constructie. In het begin van hetjaar 1747 had Gaspard Couvreur, eigenaar van het huis alwaervoor teeeken uytsteekt de gauwblome, de Schepenen van deKeure laten weten dat hij de gevellangs de straatkant wenste af te breken en herop te bouwen en dit, volgens de geijkte formule, tot het embelissement van de stad. De bouwvergunning werd verleend de 17e maart 1747. Voor de uitvoering week men voor enkele details af van hetoorspronkelijk plan dat bewaard wordt in het Stadsarchief : de balustrade van het balkon met eenvoudige ijzeren stangen moest veel meer versierd zijn; de motieven van de balustrade vond men terug in de opengewerkte impost van het groot venster op de eerste verdieping. Op het plan was er naast de karrepoort een kleine ingang aangeduid die het centraal venster van het gelijkvloers verving. Boven de kleine deur was er een rond venster geschilderd dat aan de onderzijde versierd was met een grijnzende figuur en aan de bovenzijde met een cartouche met daarin het kenteken van de brouwerij. Cf. Stadsarchiefvan Gent, reeks 535, bundel314

400 JAAR GELEDEN WERD HET JEZUIETENCOLLEGE

IN GENT PLECHTIG GEOPEND Enkele dagen geleden, namelijk op 14 maart, was het precies 400 jaar geleden dat het Jezuïetencollege hier geopend werd. Een goede reden, dachten wij, om eens iets meer te vertellen over deze Jezuïeten. Wat konden wij beter doen dan te rade gaan bij onze vertrouwde gids Pierre Kluyskens? Wij herpubliceren hier, met de vriendelijke toelating van de familie Kluyskens, een artikel dat hij schreef in 1974. Prosper Claeys heeft over alles en nog wat met betrekking tot de grote en tot de kleine geschiedenis van Gent geschreven en hij heeft het nu eens gemoedelijk dan weer wetenschappelijk, in elk geval steeds uitstekend gedaan; wij allen zijn hem dan ook veel dank verschuldigd en persoonlijk hebben wij voor deze moderne kroniekschrijver die op het einde van de vorige en in het begin 77


van deze eeuw met zoveel talent als volharding het historisch imago van onze stad belichtte en in de kleur zette, een zeer grote sympathie. Er was echter doorheen zijn omvangrijk oeuvre één onderwerp dat hem telkens het rechte pad van de objektiviteit en van de voor de geschiedenisschrijver onontbeerlijke zelfstandigheid van geest, heeft doen verlaten: de Jezuïeten! Naar het voorbeeld van ridder Diericx, van Adolphe Dubois, van Destauberg en van enkele andere auteurs die in de XIXe eeuw of in het eerste kwart van onze eeuw de geschiedenis van Gent of sommige aspekten en facetten van zijn verleden uit de doeken deden, had Prosper Claeys de pest aan de Jezuïeten, zoals aan het ander uiterste van onze geschied- en kroniekschrijvers, een Frans De Potter al wie zijn paternoster niet bad, niet kon luchten! Dat de Jezuïeten - "les bons pères" zoals men ze tot voor enkele jaren nog noemde- voor sommige mensen een doorn in de voet zijn, een nachtmerrie of de incarnatie van het meest hatelijke, is een waarheid als een koe maar tevens het onomstotelijke bewijs dat zij een macht uitmaken die hun tegenstrevers en vijanden schrik inboezemt en voor hen een bestendig gevaar betekent De eersten die men ten andere over de grens zette wanneer het antiklerikalisme zegevierde, waren de Jezuïeten, de eersten die m'n terugriep bij een klerikale zwenking, waren diezelfde Jezuïeten. Gewoonlijk zijn zij .al lang vóór de officiële verblijfsvergunning terug in het land, maar dan in of met een ander pak : kleren maken wellicht de man, nooit hebben zij in het bewogen bestaan van de Orde, de Jezuïet gemaakt. Charles d'Y dewalle die zijn jeugdjaren in een hunner colleges doorbracht, heeft in zijn "Enfances en Flandre" geschreven: "Ces pères ayant accoutumé depuis Joseph TI de ne se loger qu'avec un minimum de bagages, veut-on les exiler un matin? lis partiroot avant midi sans abandonoer un franc cinquante de mobilier derrière eux ". Zo was het inderdaad na de afschaffing van de Orde in 1773, zo was het gans de antiklerikale XIXe eeuw door, zo was het nog, kaal, armtierig, luxeloos in de Jezuïetencolleges als bv. St.-Barbara, ten tijde van Maurice Maeterlinck ("la cour nue et sans arbre, sombre comme Ie préau d'une prison mal tenue : tout était recouvert d'une patine noire et gluante... ), zo was het enigszins nog toen wij er onze broeken kwamen slijten en in de schabberige banken, met een zakmes gegrift, de namen van vader, oom, indien niet van grootvader ontdekten! Het Humanisme, het Vaderland, de Kerk waren de tema's die men ons inprentte en deed liefhebben : frisse, luchtige klaslokalen, nette schoolbanken, wat kleur aan de muur, een ontspannen atmosfeer pasten niet, zo dachten de Jezuïeten toen, in de austeriteit, in de vrij Spartiaanse aanpak van de Grieks-Latijnse Humaniora. Vandaag is er al heel wat water door de Ketelvest gevloeid dat een hoop principes van weleer heeft weggespoeld. Ook in de XVIe eeuw, toen de Jezuïeten voor het eerst in onze stad burgerrecht verkregen, hebben zij geen vrede genomen met de austeriteit en ascese.

78


Het was de tijd van de Contrareformatie, van de op het Protestantisme zegevierende, alom triomferende Katholieke Kerk, en de Jezuïeten waren er nu eenmaal de meest enthousiaste en briljante vertegenwoordigers van. Er is uit de duizende dokurnenten die op het Rijksarchief te Brussel en te Gent, in ons stadsarchief, in het Archief van de Orde en elders veel meer te halen voor een ernstige en onpartijdige geschiedschrijver dan hetgeen tot op heden, meestal zonder veel objektiviteit - wij maken uitzondering voor de bijdrage van Victor Vander Haeghen "Les Jésuites à Gand aux XVIe siècle" in het "Messager des Sciences historiques" van 1887 en 1888- werd geschreven. Twee lijvige boekdelen zouden amper volstaan om ons een breed overzicht te schenken van de geschiedenis van de Jezuïeten te Gent vanaf de Intrede van Farnese in de stad tot de dag van heden, en van de rol die zij mochten spelen in het onderwijs, in de kultuur en in het godsdienstig leven. Wij vragen ons trouwens af hoe het in al die jaren mogelijk is geweest dat in de "Compagnie" nooit iemand werd gevonden om deze geschiedkundige taak op zich te nemen, daar waar heel wat geestelijke orden met bescheiden rol, een historiograaf op de kop mochten tikken. De grote moeilijkheid zal zijn een onpartijdige geschiedschrijver te vinden want zij die vooralsnog een of ander hoofdstuk uit hun bewogen en ingrijpende aktie in het Gentse hebben ontleed, waren meestal vooringenomen en partijdig. "Ad majorem Dei gloriam". "Tot meerdere ere Gods"! In deze leus van de Sociëteit van Jezus liggen én het ideaal én het programma én de strijdlust van haar stichter Ignatius van Loyola besloten. Tijdgenoot van Karel V, van Frans I, van Hendrik VIII, maar ook van Alva en van de toekomstige Filips ll, getuige van de opkomst en het sukses van Luther en het Protestantisme, van de aanvallen tegen het pausdom en van de Inquisitie, zelf een volbloed Spanjaard, een edelman en een gewezen soldaat, was Ignatius van Loyola een man uit een stuk, een extremist tegen de nieuwe extremisten, een mens die geen enkel compromis kon dulden, ook en vooral niet inzake godsdienst, tucht en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van zijn discipelen: "Perinde ac cadaver" : het kon niet harder en scherper worden uitgedrukt. In 1540 was de Orde door Paus Paulus lll erkend geworden, in 1556 stierf de Loyola, in 1584 kregen de room-verse Jezuïeten oorlof van Filips ll in zijn Rijk en bezittingen goederen te verkrijgen "par achapt, don légat pieux ou autrement, maisons et fonds suffisans pour leurs demeures et collèges", hetzelfde jaar dat Gent waar de Calvinisten gedurende jaren de skepter hebben gezwaaid, zich overgaf aan Farnese, hetzelfde jaar ook dat de nieuwe, katholieke schepenen van Gent, zich tot de Sociëteit van Jezus wendden opdat zij zich in de Arteveldestad zou willen vestigen en er een kollege openen. De faam van de Jezuïeten moet dus erg groot zijn geweest opdat het nieuw stadsbestuur van de hoofdstad van Vlaanderen beroep zou doen op een Orde

79


die hier nog nooit gelegenheid had gekregen iets te presteren! Als sport- of toneelvedetten die men op het podium, het balkon of de avantscène met veel applaus terugroept, gebaarden de Jezuïeten dat ze het verzoekschrift niet ontvangen hadden, want het ware belachelijk geweest zo maar onmiddellijk enkele intellektuele elite-troepen te sturen. Hoe langer wij wachten, des te groter onze eisen zullen kunnen zijn, dachten zij, en ook al in die tijd hadden zij het bij het rechte eind. De toestand in het land en meer bepaald te Gent was erbarmelijk. Godsdienstoorlogen zijn als burgeroorlogen wreed, moordend : zij laten diepe, zeer moeilijk te helen wonden na. De Beeldenstorm had verschrikkelijke verwoestingen aangericht, de geestelijkheid had zware klappen gekregen, was gevlucht of had in de klandestiniteit geleefd. In 1584 waren het een handvol paters en nonnen die hun verwoeste kloosters hadden vervoegd. Het Calvinisme had de massa, het volk slechts gedeeltelijk kunnen manipuleren doch een groot deel van de intellektuelen, van de handelaars en heel wat jongeren hadden met enthousiasme de nieuwe leerstelsels begroet. De stadsmagistraten wilden na de val van Hembyze en zijn Calvinistische Republiek, het kwaad uitroeien, de jeugd terugwinnen voor de katholieke godsdienst. Bovendien waren in de maanden die volgden op de overgave van Gent aan Farnese, honderden, indien niet duizenden families, meestal uit de intellectuele en commerciële middens, naar het Protestantse Noorden en naar Engeland gevlucht. Het waren zoveel redenen voor de stedelijke overheden om dringend beroep te doen op de Jezuïeten, de enige die op intellektueel en religieus vlak voldoende geschoold en gedrild waren om Gent in het domein van geest en van godsdienst zijn vroegere luister terug te schenken. Gent had in zijn bewogen geschiedenis al heel wat hoogten en laagten gekend, doch nooit was het zo diep in de penarie geraakt als ten tijde van de Beeldenstorm, van Hembyse en na de val van de Calvinistische dictator, Moreel, ekonomisch, geestelijk was de stad letterlijk uitgebloed. Farnese, de veldheer die een beslissende overwinning had behaald en die met de pletrol over zijn vijanden had kunnen gaan maar die een toonbeeld van maat en gezond verstand zou worden, deed zijn intrede in een stad die, in haar beide fracties en facties haar ziel had verloren. De Katholieken, seder jaren in oppositie verdrongen, sedert de vernieling van de schatten in hun kerken en kloosters bestendig geterroriseerd, hadden elke veerkracht en geestdrift verloren : men juicht niet in een stad waar alles getuigt van dood en ellende. Van hun kant zagen de Protestanten na de overgave van Gent aan Farnese, dat alle hoop voor hen verzwonden was, de Hervorming zou niet doorbreken, zij hadden het pleit onwederroepelijk verloren, zij wisten dat onze gewesten voor eeuwen de zg. schoot van de Katholieke Kerk terug zouden vervoegen. Anderzijds moesten de overheden, na de massale uittocht van de Calvinisten, de terugkeer van de 80


geestelijken in verwoeste kloosters en leeggeplunderde kerken, en de verschrikkelijke materiële nood, het hoofd bieden aan haast niet op te lossen problemen : de stadskas was leeg, de bevolking letterlijk uitgehongerd, de economie gans ontredderd, de haat en het fanatisme tot het uiterste gedreven; de omliggende steden en dorpen waren door het oorlogsgeweld vernield of in brand gestoken, te Gent groeide het gras zo hoog in de straten van de stadskuip dat paarden en koeien er kwamen grazen, een derde van de huizen waren te huur of te koop, mensen vielen dood van ontbering en de armen vochten om wat afval en dode honden; handel, nijverheid, kunst, onderwijs waren nog enkel woorden in een stad die een voorsmaak van de Apocalyps had gekregen, en die meer dan twee eeuwen nodig zou hebben om haar verval te boven te komen. Victor Fris heeft het bondig samengevat : "Les dernières années du XVIe siècle s'écoulèrent ainsi tristement dans la misère, dans lespleurset dans le sang, affreux présage dusort qui attend la ville durant deux siècles". Paradoxaal gaat deze materiële en morele ellende van stad en bevolking gepaard met een massale terugkomst en come-back van geestelijken en kloosterlingen en met een geweldige drang naar weelde en praal bij de restauratie, de bouw of de heropbouw van kerken en kloosters. De kloosterlingen die zich in Gent kwamen vestigen konden zich voor een appel en een ei grond en gebouwen aanschaffen, doch indien zij het arme volk troost en nood konden brengen en de mensen konden aanzetten het rozenhoedje te bidden, zo schoten zij nochtans schromelijk te kort wanneer het erop aankwam de intellectuele middens terug te winnen voor het Katholicisme en de zg. godsdienst van de voorouders. Op deze milieus, vooral dan op de jeugd, gleden hun zalvende woorden zonder enig spoor na te laten. Enkel de discipelen van Ignatius van Loyola zouden het in de gegeven omstandigheden kunnen bolwerken, doch hun eisen lagen liefst aan de hoge kant. Zij waren niet meteen aalmoes te paaien ofschoon het er reeds bij het eerste verzoek van de stedelijke overheden vingerdik op lag dat de Jezuïeten zouden aanvaarden zich in de hoofdstad van het voormalig graafschap Vlaanderen te vestigen : het lag in de lijn van hun expansiepolitiek en van hun geleidelijk beslag op het onderwijs in de voornaamste centra van West-Europa : men moest er echter de prijs voor betalen en onze stadsedieJen zouden dra ondervinden dat koken met de Jezuïeten moet kosten! "Neen" hebben zij nooit brutaal geantwoord : zij stuurden immers een kleine voorhoede, vier paters sterk, ten einde het terrein te verkennen. Later zouden zij er in een verzoek tot de Koning, aan herinneren : "ghedurende dat die (Gendt) seer gheinfecteert was van ketterije, op 't versoeek van het Magistraet, Clergie ende gemeente, aldaer ghecommen zijn vier paters der voornoemde societyt, om volgens haerlieder vocatie aen de selve behulpsaem te wesen". Vier priesters konden natuurlijkonmogelijk een kwarteeuw vergissingen en dwalingen goedmaken, Het is nietde intrede van een zegevierende generaal die een stad kan bekeren of tot kersverse gevoelens brengen. Bij dè Intrede van 81


Parma was het zo dat Gent verloren was én voor de Katholieke godsdienst én voor de koning van Spanje. Later heeft men het allemaal trachten te verdoezelen en heeft men beweerd dat enkel een zeer kleine minderheid de nieuwe leer genegen was en het Spaans regime verguisde. De 9.000 families die uitweken, de paniekstemming op het stadhuis, het uiterst voorzichtig optreden van Farnese inzake repressie, bewijzen dat Gent wel degelijk, althans in de leidende kringen, voor de Hervorming en tegen Spanje en de Roomse Kerk had geopteerd. De schepenen weten het en bekennen het ootmoedig wanneer zij op de Jezuïeten beroep doen : "daer duere zy (onze gewesten) ende huerl. ghemeenten respectivelic zyn gheweken ende afghevallen met hoopen vande heleghe kerke ende naervolghende vande obedientie van huerl. natuerlicken prince". Na het vastgesteld te hebben, gaan zij wat verder en dieper in hun betoog : de Jezuïeten alleen kunnen redding brengen : "met predicatien oock ende leeringhe der joncheyt in schole, zullen tghemeente bewehen tot perfectie van eenen christelicken leven, ter eere Gods, tot meerder ghehoorsaemheyt van zijnen prince, ende oock tot zijn zelfs zeerder politique gherusticheyt." : blijkbaar worden de leden van de sociëteit van Jezus ontboden én om godsdienstige én om pedagogische én om politieke redenen, zovele faktoren die de stad de steun van het centraal gezag, d.i. van de Spaanse bezettingsoverheden zouden toezeggen. Meer dan een jaar ging voorbij zonder dat de Jezuïeten hun ja-woord hadden gegeven. De Gentse schepenen deden dan ook op 5 december 1585 een nieuwe poging, ditmaallangs de pauselijke nuntius te Keulen om en nu kwamen zij met substantiële voordelen voor de dag, een voorstel dat zij niet rechtstreeks aan de generaal van de orde konden doen. De stadskas was zo leeg als vandaag deze van de Italiaanse Staat, maar het bleek dat na de grote religieuze storm, het effectief van de kloostergemeenschap van de Filledieusen tot twee eenheden was geslonken, een moederoverste en een gewone non! Ook al in die jaren had een duo niet veel in de pap te brokken en de Gentse schepenen besloten dan ook droogweg alle goederen en renten die aan het klooster van de Filledieusen toebehoorden, aan de twee arme sukkels die ongelijk hadden Beeldenstorm en godsdienstige beroerten te overleven, te ontnemen en af te staan aan de Jezuïeten, indien zij instemden met het voorstel van de Gentse stadsmagistraat zich in Gent te komen vestigen. Men bood hen dan ook deze goederen op een zilveren schaal aan, hetgeen niet mocht beletten dat Diericx in zijn Mémoires beweert dat het de Jezuïeten zelf waren die op de bezittingen van de Filledieusen de hand legden : "ils parvinrent à faire supprimer nos filles de Dieu, afin de se mettre eux-mêmes en possession de leurs biens, et voilà comment les grands poissons avalant les petits"! Feit is niettemin, dat de discipelen van Loyola nog steeds geen vrede willen nemen met het voor de tijd en gezien de hachelijke toestand van de stad, zeer gunstig aanbod.

82


De overheden van Gent moesten er nog een aardig schepje op doen vooraleer de definitieve toezegging van de "gheleerde godvruchteghe personaigen van den orde van Jesu" te bekomen. Het gebeurde ten andere niet in een handomdraai. Doof gebleven voor de eerste oproep van 1584, even doofvoor de oproep van 5 december 1585, begonnen de Jezuïeten pas hardhorig te worden bij een derde smeekschrift van 5 maart 1586 toen de stad beloofde - wij citeren even Frans De Potter - "hun, behalve eene goede bidplaats, eenen uitgestrekten en aangenamen tuin, eenen behoorlijke woonst en plaats voor hun college te zullen verschaffen, benevens een en som van 1.000 gulden, boven de 1.200 gulden die zij reeds ontvangen hadden." En nog haalden onze Jezuïeten de schouders op : de wet van vraag en aanbod speelde hierbij een grote rol : overal was er vraag naar de discipelen van Loyola maar elders waren de voorwaarden gunstiger dan in het bloed- en geldarme Gent. De overheden deden een nieuwe en ultieme financiële inspanning daar zij tot elke prijs de Jezuïeten, dit was ook hun onderwijs, hun discipline en hun methodes, intra muros wilden krijgen, evenwel niet rechtstreeks : zij hadden begrepen dat men van hoger uit de paters op de schouders en het geweten moest tikken om iets te kunnen bekomen. De Gentse geestelijkheid werd er bij betrokken, nadien de nuntius en uiteindelijk Paus Sixtus V die op 5 augustus 1589 een bul uitvaardigde die eenjaar later aan de abt van Baudeloo werd medegedeeld met opdracht ze ten uitvoer te brengen, dwz dat de twee overlevende zusters van de Filledieusen voor het voldongen feit van hun "onteigening" werden gesteld met als lichte zalf op de wonde dat zij een levenslange rente zouden ontvangen en dat vier zg. "bekeerde zondaressen" levenslang onderhoud zouden verkrijgen; voorts dat het voor de Jezuïeten in Gent een aards paradijs zou worden; dwz. dat zij de nodige toelagen en hulpgelden zouden ontvangen. De voorwaarden wogen zwaar door op het budget van de stad : de schepenen waren tot het uiterste gegaan om de Jezuïeten in hun stad te krijgen. Deze laatsten vestigden zich eerst in de Sint-Pietersabdij waarna het hen gelukte in het stadsmidden een indrukwekkend gebouw aan te kopen dat voor hen een symbool van hun overwinning en het teken van hun zegepraal betekende : het huis van Jan van Hembyse in de Voldersstraat, de dictator die Gent onder het Calvinistisch juk had gebracht! De aankoop door de Jezuïeten van het voormalig Hof van Hembyse in de Voldersstraat werd het startsein van een grootscheepse aktie die zou leiden tot het in bezit nemen van alle eigendommen in het huizenblok tussen Paddenhoek, Voldersstraat, Korte Meer en de huidige Universiteitsstraat Het ogenblik was biezonder gunstig voor een dergelijke aktie daar in die jaren honderden huizen van uitgeweken protestanten leeg stonden en grond en gebouwen dan ook spotgoedkoop waren. De stedelijke overheden hadden woord gehouden : zij verleenden voor de

83


aankoop van het Hofvan Hembyse, een subsidie van 1.000 gulden, meer, een krediet van 1.600 gulden om het gebouw aan zijn nieuwe bestemming aan te passen. Op 26 april 1591 verkoopt "Cathelyne van Hembiese, filia Jans, douagiere van wijlent d'heere van Hemsrode" het ouderlijk huis in de Volderstraat met alle afhankelijkheden en o.a. twee huizen in de Korte Meer aan de Jezuïeten voor de prijs van 300 pond grote en een jaarlijkse rente van 17 pond. Nog geen twee maand later kopen de paters twee huizen achteraan het Hofvan Hembyse, in een steegje dat leidt naar de Lange Meer. Zij betalen met enkele renten van de voormalige Filledieusen! Het Hof van Hembyse was een indrukwekkend gebouwenkompleks dat aanvankelijk Hof vander Vere werd geheten en dat zijn eigenaars niet immer geluk heeft bijgebracht : Lieven Pijn die het in de XVIe eeuw had aangekocht werd door zijn stadsgenoten valselijk er van beschuldigd de Gentse belangen te hebben verwaarloosd en werd na een schijnproces op het schavot voor het Gravensteen gehalsrecht. Jan van Hembyse onderging op 24 augustus 1584 hetzelfde lot, insgelijks op het Veerleplein en de Jezuïeten, die na zijn dood het Hof aankochten, moesten het in 1773 na de afschaffing van hun Orde, verlaten. Met de aankopen in 1591 door de Jezuïeten gedaan, waren de moeilijkheden voor de overheden echter niet van de baan, want de paters dachten in de eerste plaats aan de inrichting van hun klooster, het onderwijs zou later volgen wanneer alles qua geestelijke Communauteit in zijn plooien lag. De stadsmagistraat oordeelde er anders over, vooral na de materiële en financiële offers die hij zich had getroost: eerst de school, daarna het klooster. Op 25 mei 1591 wendt hij zich in een nieuw smeekschrift tot de Generaal van de Orde, hem ootmoedig biddend zo spoedig mogelijk het College in Gent te openen. Maar de paters stellen nieuwe eisen bewerende dat zij voor zeer hoge kosten komen te staan; zij vragen dan ook een toelage van 3 à 4.000 gulden, afwerking op stadskosten van hun gebouwen, vrijstelling van allerhande belastingen en lasten, aankoop door de stad van de meubels, schoolboeken en klederen van de onderwijzers. Einde augustus 1591, waarschijnlijk na een nieuw verzoek van de Jezuïeten om een jaarlijkse subsidie van 1.200 gulden te bekomen met enkele andere voordelen, antwoorden de schepenen dat zij het onmogelijke willen doen maar dat de stad diep in de schulden zit: "Op tvertoog ende versouck gedaen by de Paters van de Jesuiten van te hebben eenen toelegh van Xllc guldeoen tsiaers, item ontlastynge van de rente van XIX lib. gr. tsiaers, daermede haerlieder huysen belast es, acc.ommodatie van eenen schole, vridom van alle lasten, mitsgaders zekere gereede somme van pennynghe dienende tot incoop van meubelen ende deederen behouwende voir eenighe religieusen, es geresolveert by beeden de collegien ten opsiene van desen je gen woirdigen benauderi 84


tydt ende de grooten lasten van de stede, de selve stede te excuseren jegens de voirseide Jesuiten van huerlieder voirsiede begeerte met versonek dat sy nog souden ijlen bliven in termine missionis ... te tydt toe dat de voorseide stede gecommen synde tot beter prosperiteit... de voorseyde Paters sullen mogen crighen betere middel tot erectie van de scholen in questien." De Jezuïeten moeten sip gekeken hebben, want op 22 november komen de schepenen op hun beslissing terug en beloven eenjaarlijks steungeld van 1.200 gulden op voorwaarde nochtans dat "de voorseide scholen openende tusschen dit ende nieudach eerstecommende." Ditmaal was de kogel door de kerk. Weliswaar was men niet voor Nieuwjaar klaargekomen, maar in januari 1592 kochten de Jezuïeten andermaal een huis aan in de Voldersstraat dat ook in de Paddenhoek uitgaf en op 14 maart 1592 werd de school plechtig ingehuldigd : er waren van meetaf meer dan honderd leerlingen ingeschreven en in september inochten zij de vreugde van een eerste prijsuitreiking smaken. In de daaropvolgende jaren zouden de Jezuïeten één na één alle huizen aankopen gelegen in de grote vierhoek die vandaag bijna volledig wordt ingenomen door de Universiteit en de Universitaire diensten. Deze voortdurende expansie was o.a. noodzakelijk gemaakt door het steeds groter aantal leerlingen : de schepenen hadden juist geraden wanneer zij dachten dat een kollege van de Jezuïeten in hun stad beantwoordde aan een algemeen verlangen van de bevolking. Al deze aankopen geschiedden grotendeels dankzij de nog steeds kwistig verleende toelagen van het Gents stadsbestuur dat in het door de paters verstrekt onderwijs de beste waarborg zag voor een veilige toekomst, d.i. het grootbrengen van een intellectuele elite in dienst van de godsdiensten van het bestaand staatsbestel. De Jezuïeten waren op het Gents stadhuis, wellicht meer dan in de concurrerende kloosters, in geur van heiligheid en onze edielen stelden alles in het werk om hen, althans financieel, het leven aangenaam te maken. Toen bv. bleek dat Marie Boonen, de overste van de Filledieusen, die recht had op een jaarlijkse rente van de paters, haar pijp aan Maarten niet wou geven of aanbieden, nam het stadsbestuur de verplichting de rente te betalen op zich : onze schepenen betaalden voortaan elkjaar de 33 pond gr. voorde "tafelcosten van suster Marye Boonen, wylent mater van den cloostere van de Filledieusen"; de gewezen overste blies haar laatste adem pas in 1612 uit! Toen zij voldoende huizen hadden aangekocht, meestal in zeer gunstige voorwaarden, begonnen de Jezuïeten aan de afbraak en aan het optrekken van een klooster, van aangepaste schoollokalen en van een kerk. Aanvankelijk had de ontvangstzaal van wijlen Jan van Hembyse, de Calvinistische dictator, dienst gedaan als bidplaats en kapel doch in 1606 werd met de bouw van een

85


ruime kerk begonnen : de zgh. Jezuïetenstijl was nog niet in de wieg gelegd, zodat de paters opteerden voor een laatgotiek; dertien jaar na de eerste steen, werd in 1619 de laatste steen gelegd en het geheel- op de plaats waar zich thans de Aula van onzeUniversiteit verheft- werd toegewijd aan de Heilige Livinus, patroon en beschermheilige van de stad. Het mocht wel want overheden en partikwieren hadden diep in hun portemonnee gegrabbeld om de paters in hun taak bij te staan. "De groote diensten erkennende door hen aan de gemeente bewezen, schrijft Frans De Potter, stelde de magistraat den 5 December 1605 eenen onderstand van 6.000 pond, Doornikse munt, ter bevordering van den bouw der kerk. De stad zou wekelijks de som van 50 gulden betalen, wat nog gedaan werd in 1610". Giften en schenkingen van brave zielen lieten de Jezuïeten toe, zonder veel kleerscheuren de kerk te voltooien. Op een bepaald ogenblik kon de stad nog onmogelijk de zware last van 50 pond in de week dragen : daarzij de "goede Paters", die de troetelkinderen waren van de aartshertogen Albrecht en Isabella, hun steun zo maar niet konden ontzeggen, vonden zij er algauw een oplossing voor: men zou nieuwe belastingen heffen, een op elke zak zacht graan te Gent ingevoerd en een andere op elke stoop wijn die Gent binnenkwam, zulks voor een periode van drie jaar; iedere keer dat onze voorouders een glas ledigden of een boterham aten, kwamen zij, langs de belasting om, tussen in de bouw van de Jezuïetenkerk. De kerk was af, maar de belastingen bleven; de paters beweerden immers dat zij nog een hoop werken te verrichten hadden : hun klooster optrekken, meer een refter, een bibliotheek, een keuken, een brouwerij, schoollokalen en noem maar op. De belastingen op wijn en bier (deze laatste verving deze op het graan), werden in 1634 voor een nieuwe periode van 6 jaar verlengd. De Gentenaren noemden deze belastingen, niet zonder een snuifje spot "het patersrecht"! Het geluk stond aan de zijde van de Jezuïeten want toen er werkelijk uit de lege kas geen cent meer te halen was, kwamen giften, als b.v. deze van 3.000 gulden per jaar van Joris della Paille, de paters een hart onder de gordel steken. Dat de Jezuïeten bijna een eeuw lang aardig mochten omspringen met de subsidies van de stad, zal niemand willen of durven ontkennen, doch hun vijanden hebben enkel dat aspekt op het voorplan gebracht en zorgvuldig verzwegen dat het onderwijs door de Jezuïeten verstrekt het mogelijk heeft gemaakt dat in een tijd van economische recessie toch een intellectuele elite mocht worden gevormd; ook hebben zij verzwegen dat het onderricht geheel kosteloos werd verstrekt en dat zulks wel een inspanning van de overheid waard was. Van de kerk en het klooster van de Jezuïeten in de Voldersstraat bestaan er niet zo veel iconografische dokumenten. De beste, althans de meest gedetailleerde kopergravure is te vinden in de Flandria Illustrata van Sanderus, "Collegium Societatis lesu Gandavensis", en moet kort voor 1640 zijn gemaakt geworden toen de werken nog niet voltooid waren : de gebouwen die thans de Erniel

86


Braunschool omvatten komen bv. niet voor op de prent. Omdat de Jezu誰eten steeds maar om nieuwe subsidies en steun verzochten, begon de stad er stilaan de brui van te hebben. In 1672 was de stadskas leeg doch de maat was vol voor de schepenen die de paters hun praalzucht verweten, "sulcke pompeuse ende costelycke wercken" daar waar de schepenen van 1631 hen juist het tegenovergestelde hadden verweten na de voltooiing van de kerk : "encor que plusieurs regrettent que la structure et I'architecture d'jcelle (de kerk) n'est si belle que conviendroit pour !'ornement d'une ville tant principalle de Flandres". Het is tussen deze twee datums en verwijten in dat de gebouwen in Renaissancestijl op de hoek van Voldersstraat en Paddenhoek door de Jezu誰eten werden opgetrokken. De monumentale poort in blauwe hardsteen is bekroond met een nis waarin men onlangs een beeld van de Maagd van Gent plaatste. De gevel is sober en werd voor enkele maanden geheel gerestaureerd, doch de meestkarakteristieke gebouwen werden rond het binnenplein opgetrokken: de noordergevel met zijn negen boogvensters dagtekent van 1664 en is zeer elegant en evenwichtig terwijl de zuidergevel die een verdieping meer heeft en o.a. de bibliotheek van het klooster bevatte een interessant voorbeeld is van Renaissancestijl en een indrukwekkend aspect vertoont. Spijtig genoeg werden op de binnenkoer die oorspronkelijk als een ereplein werd bedoeld, allerhande werken uitgevoerd die het ensemble ontsieren. In min dan veertig jaren hadden de Jezu誰eten dus van de gotische stijl overgeschakeld naar de Renaissancestijl. Hun kerk was een van de laatste specimens van de gotiek in het Gentse: zij was 47 m.lang en 20 m. breed. Later werd zij versierd met werken van Rubens, de Craeyer en van Cleef en met een mooi beeld van de beschermheilige van de kerk, de Heilige Livinus, van de hand van Laurent Delvaux; het beeld werd in het begin van de vorige eeuw naar het Museum overgebracht. Van de overige gebouwen, nl. kant Korte Meer, is niets overgebleven; aldaar verhief zich nochtans de zgh. Sodaliteit, d.w.z. het lokaal van de Congregaties, die onder de leiding en hoede stonden van de Jezu誰eten. In de Atlas Goetghebuer zijn nog enkele tekeningen, litho's en akwareHen die herinneren aan een gebouw dat een voorname rol heeft gespeeld in het amusementsleven van de stad. De Paters hadden er in 1649 een grote feestzaal op- en ingericht, officieel bedoeld voor de prijsuitdelingen, doch dag in dag uit aangewend tot allerhande doeleinden, meer in 't biezonder toneelvoorstellingen, vergaderingen; later, na de afschaffing van de Orde, zou het een zaal worden voor voordrachten, huwelijken, banketten, politieke vergaderingen en noem maar op. De zaal bleef meer dan twee eeuwen zinderen van muziek en jolijt tot zij in 1889 tot grote ergernis van vele Gentenaren werd gesloopt. Het ernstige en het vrolijke hadden er steeds hun beurt gekregen : vergaderingen van de "Minderjarige jongbeid der Sodaliteit van het Kindeken Jesus" of van de "Sodaliteit der jonge Dochters van den Catechismus", naast balletten, 87


dansavonden, toneelvoorstellingen of viering van de ene of andere jubilaris, huwelijk of gouden bruiloft. In hun College mochten de Jezuïeten op het puik van de Gentse jeugd rekenen die er Nederlands en Frans maar ook en vooral Latijn en Grieks kwam studeren. Hun onderwijs stond echter niet bij eenieder in geur van heiligheid, de Jezuïeten waren machtig dankzij de kwaliteit van hun onderricht en de steun die zij bij hun oud-leerlingen vonden. Omdat zij machtig waren, telden zij veel vijanden, afgunstigen, belagers. Lijsttrekkers van deze bestendige lastercampagnes waren de bisschoppen die moeilijk de onderwijsmetodes van de Jezuïeten, hun gevaarlijkste concurrenten, konden verkroppen. Zelfs bisschop Triest, de grote meceen, droeg hen geen warm hart toe, en vervoegde hetkamp van de theologen van de Leuvense Universiteit die de stellingen van de Jezuïeten veroordeelden. Prosper Claeys is er als de kippen bij om de Paters met andermans zienswijze, door de modder te halen : "Ces doctrines (onderwezen door de Jezuïeten) résumées en 26 propositions dans lesqueUes les révérends pères, au moyen de restrictions mentales et de subtilités casuistiques parvenaient à excuser les plus grands crimes (sic) et à donner l'absolution aux coupables, furent condamnées par les théologiens de Louvain comme "fausses, pernicieuses, abominables, impies, exécrables en injurieuses aux sacraments"! De Jezuïeten en hun leerlingen haalden de schouders op of keken minachtend neer wanneer men ze in kerkelijke of burgerlijke middens aanviel, want ook met de Gentse schepenen was het niet elke dag liefde op 't eerste gezicht. Zulks kon niet beletten dat de "goede paters" zich in een groeiend sukses mochten verheugen. "Ten jare 1654, schrijft Frans De Potter, waren er 40 studenten in de klas van rhetorica, 36 in die der poësis, 108 voor de syntaxis, 46 voor de grammatica, 61 voor het vijfde en 102 voor het zesde. In 1655 en 1674 hadden de Jezuïeten meer dan 400 leerlingen". Van een succes gesproken in een stad die nauwelijks aan een bevolking van 50.000 inwoners geraakte. Maar toen reeds zegde men dat elke leerling die bij de Paters afzwaaide, in eigen familie en bij zijn vrienden een propagandist werd voor hun onderwijs. Niet elke dag regende het subsidies van de gemeente, giften en legaten van brave lieden of lofbetuigingen van afgestudeerden. Af en toe viel er ook een zware dakpan op hetklooster als bv. in de Nieuwjaarsnacht van 1679, dus kort nadat het klooster voltooid was, toen brand losbrak die de spits van de kerktoren in as legde en het dak van het kollege in de vlammen deed opgaan. De Voorzienigheid stond andermaal aan de zijde van de Jezuïeten, wanteen Minderbroeder waagde zijn leven om verder onheil te voorkomen en een zekere maarschalk d'Humières van het Franse leger dat toen Gent bezette, en die hoogstwaarschijnlijk een oud-leerling was van de Jezuïeten in zijn land, 88


stond de Paters al het voor het optrekken van legertenten beschikbaar hout af, zodat een nooddak kon worden opgetrokken dat na de terugtocht van de Fransen, dankzij een milde subsidie van de stad, door een stevig dak kon worden vervangen. Het geluk zou niet immer de Jezuïeten te hulp snellen en in 1773 kregen zij de klop van de hamer. Om allerhande redenen die wij hier moeilijk uit de doeken kunnen doen, werd de Orde door Paus Clemens XIV opgeheven en deze beslissing die een van de grote vergissingen van het pausdom was, moest ook in de Oostenrijkse Nederlanden worden toegepast. De Gentse Jezuïeten moesten derhalve hun matten oprollen : hetgeen zij gepresteerd hadden voor de opvoeding, het onderwijs, de wetenschap, de cultuur, werd met een pennetrek uit Rome te niet gedaan, en krachtens dezelfde beslissing van Clemens XIV werden de eigendommen van de Jezuïeten in onze gewesten ex officio afgestaan en toebedeeld aan ... de Oostenrijkse bezetters! Het werd, met instemming van bisschop en burgerlijke overheden een ware rush, men verkocht de kerkelijke voorwerpen, de handschriften en boeken uit de bibliotheek, daarna - voor minder dan een appel en een ei - sommige gebouwen. Het klooster - thans de burgemeester Braunschool - werd in bezit genomen door de Raad van Vlaanderen, nadien do orde burgerlijke Rechtbank. Op de kerk legde het kapittel van St.-Veerle beslag doch na de Franse Omwenteling werd zij verkocht, gesloopt en op die plaats werd door Lorlewijk Roelandt de Aula van de nieuwe Universiteit opgetrokken. In 1814 wiste Pius VII de fouten van Clemens XIV uit en schonk de Jezuïeten nieuw en vruchtbaar leven terug. Willem I wou er zich als protestantse vorst natuurlijk niet bij neerleggen en de Jezuïeten moesten de omwenteling van 1830 afwachten om de oude Gentse stede te kunnen vervoegen. Aan de gebouwen in de Voldersstraat moest niet meer worden gedacht. De Paters kochten dan ook in de Savaanstraat de gebouwen van het voormalig St.Barbaraklooster op waar zij zich onmiddellijk in een buitengewone toeloop van leerlingen mochten verheugen. Bijna gelijktijdig kochten zij, in 1833, de gebouwen aan van de voormalige abdij van Oost-Eeklo op de hoek van de Oude Houtlei en Bestormstraat Zij bouwden er een nieuwe kerk die op 13 januari 1844 werd ingezegend. Na wat meer dan een eeuw bestaan werd de "Residentie" opgedoekt, de kerk afgestaan aan het Hoger Sint-Lucasinstituut. Voor de tweede maal in min dan drie eeuwen verdween een klooster van de Jezuïeten in het Gentse doch de Orde van Ignatius van Loyola bleef, wellicht nog sterker dan voorheen! Pierre KLUYSKENS

89


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg) IV. ARTISTIEK GERICHTE VERENIGINGEN a. SCHONE KUNSTEN In 1808 werd, in het café "De Prins" in de Ramen, door enkele kunstenaars en architecten waaronder Louis Roelandt en Pierre-Jacques Goetghebuer de "SociétédesArts" gesticht, vanaf1816de "Maatschappij voorSchone Kunsten en Letteren" (Société des Beaux Arts et de Littérature) genoemd. Op dat moment was dit de enige vereniging in haar soort in ons land. Men maakte onderscheid tussen vijf afdelingen : schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, muziek en letterkunde. Het vergaderlokaal bevond zich in de Barrestraat 12, het vroegere gebouw der "Blauwe Meisjes". Binnen deze maatschappij werd in 1823 de "Commissie ter Bevordering der Schone Kunsten" opgericht. Deze wendde zich tot de burgerij met steunlijsten tot aankoop van kunstvoorwerpen die men dan op de door haar georganiseerde triënales tentoonstelde. Reeds in 1865 richtte ze zelfs een internationale expositie van foto's in. In 1885 stopten haar activiteiten. Parallel aan voornoemd gezelschap ontstond in februari 1833 de "Société des Amis de /'Art" (Maatschappij der Kunstvrienden). Het café "Saint-Arnaud" op de Kortrijksestraat was hun vergaderlokaal. Met het doel de jonge Gentse artiesten aan te moedigen, kocht dit bestuur sommige van hun werken aan die men dan over het ganse land tentoonstelde. Reeds tijdens het stichtingsjaar exposeerde men tijdens de meimaand een negentigtal schilderijen die te koop werden aangeboden. De 27e oktober 1840 stichtten enkele jongeren het "Kunstgenootschap". (Ook 1842 wordt soms als oprichtingsdatum vermeld). Aanvankelijk gingen hun vergaderingen door in het "Café du Nord" op de Vrijdagmarkt. Onder het motto "Jong en Leerzuchtig" wilden ze de studie van het tekenen en schilderen naar het levend model aanmoedigen. In 1843 verhuisden ze naar de Hoogpoort en twee jaar nadien naar het "Café de l'Amitié" op de Vogelmarkt. Toen waren bijna alle Gentse kunstenaars lid van dit genootschap! Een op cultureel gebied bijzonder elitaire groep waarbij zich P.A. Snellaert, C.P. Serrure, J.F. Heremans en W. Rogghé bevonden, stichtte in 1846 het "Vlaams Gezelschap". Ze vergaderden in het "Café de l'Université" in de Voldersstraat Men onderhield zich over kunst, wetenschappen en kunstenaars. In 1867 werd deze maatschappij heringericht en kreeg toen de naam "Vlaamse liberale Vereniging van Gent". Heremans, Sunnaert, Vuylsteke en E. De Clercq namen dat initiatief. Daarop vestigden enkele leden van de Franssprekende burgerij de "Cercle 90


artistique et littéraire de Gand". Dat gebeurde in 1879 door de fusie van het "Kunstgenootschap" en de in 1835 (1839?) gestichte "Société littéraire Gantoise". In 1885 nam de "Cercle artistique ... " de fakkel over van de" Société Royale des Beaux Arts et de Littérature". Men streefde bijna dezelfde doeleinden na van het "Vlaams Gezelschap". De vergaderingen verliepen aanvankelijk op de Sint-Jansvest; na tweeëntwintig jaar gebeurde dat op de Recollettenlei. Oud-studenten der hoogste academiejaren stichtten op 1 oktober 1877 de "Kunstbond". Deze vereniging wou de wederzijdse betrekkingen tussen de collega's aanhalen en richtte daartoe tentoonstellingen, reizen en spreekbeurten in. Bij de oprichting was hun vergaderlokaal in het "Café Minard" in de Walpoortstraat gevestigd. "Kunst en Kennis", eveneens een kring van oud-academiestudenten, ontstond een twintigtal jaren later. Alhoewel Gent reeds sinds 1798 het embryo van het Museum voor Schone Kunsten bezat, werd het huidige gebouw eerst in 1902 ingehuldigd. Daarvóór bevonden de kunstwerken zich in een zaal van de Academie voor Schone Kunsten, toen in het vroegere Augustijnenklooster gevestigd. Reeds in 1897 kwam de maatschappij "De Vrienden van het Gentse Museum" (een der oudste in West-Europa!) tot stand. Deze instelling kocht en koopt geregeld schilder- en beeldhouwwerk om het museum te verrijken. Reeds de eerste twaalf jaar verwierf zij een zeventigtal kunstwerken. In 1909 ontving ze daarvoor van het gemeentebestuur een erepenning. (6) b. TAAL EN LETTERKUNDE EN BIBLIOTHEKEN De Nederlandse hoogleraar Johannes Matthias Schrant richtte op 4 december 1821 de "Vereniging ter Bevordering van de Vlaamse Taal en Literatuur" op. Negen jaar later, bij de onafhankelijkheidsverklaring van ons land, werd deze maatschappij opgedoekt. In 1835 werd de liberale "Société littéraire gantoise" (Maatschappij voor Letterkunde) gesticht voor diegenen die belangstelling hadden voor de Franse letteren. Daartoe richtte dat gezelschap spreekbeurten in en onderwees de Franse taal en letteren. Later kwam ook het.Nederlands en het Engels aan de beurt. Aanvankelijk bevond de vergaderzaal zich in de herberg "Den Haas" op de Recollettenlei 4, later op de Korenmarkt in het "Hotel de L'Etoile". In 1856 vond de bisschop het nodig te waarschuwen voor de activiteiten van deze groepering. De "Maatschappij van Vlaamse Letteroefening", tevens bekend als "De Taal is gans het Volk" (haar leus) werd de lOde februari 1836 opgericht. Haar doel (6) Gentse Penningen, op. cit., p. 103.

91


was de kennis en de studie van de Vlaamse taal te verspreiden. Daardoor had ze een belangrijk aandeel in de herleving van onze letterkunde. Bij de stichters telde men verschillende auteurs, onder meer Jan Frans Willems, Prudens Van Duyse, Karel Lodewijk Ledeganck, mevrouw Courtmans, Emiel Zettemam, Frans Rens, Filip Blommaert, Aug. Snellaert en Jacob Heremans. Toen in 1885 de Koninklijke Vlaamse Academie werd gesticht, verdween deze kring. Op initiatief van Fil. Blommaert en C.P. Serrure kwam op 10 januari 1839 het "Genootschap der Vlaamse Bibliofielen" tot stand. Tot 1845 herdrukte dit gezelschap vijf zeldzame boeken in verband met de geschiedenis van Vlaanderen en publiceerde later onuitgegeven meesterwerken uit de Vlaamse letteren. De uitgave bleefbeperkt tot 130 exemplaren waarvan 28 op naam van de leden. Vanaf dat moment ontwikkelde de Vlaamse letterkunde zich gestadig. Intussen werd in 1845 het "Taalverbond" gesticht, en genoemd naar de Antwerpse romantische dichter Theodoor Van Ryswyck, overleden in 1849, werd te Gent, een jaar nadien het "Van Ryswyck's Genootschap" opgericht. De 23e februari 1851 stichtten onder meer Frans Rens, Kervijn de Volckaersbeke, voorzitter der "Melomanen" en baron Jules deSaint Genois het "Willemsfonds". Dat gebeurde in het lokaal van "De Taal is gans het Volk". Jan Frans Willems was ondertussen in 1846 overleden. Het lokaal lag in de Drabstraat in "De Vlaamse Kring". Deze liberale vereniging beoogde de steun aan de Vlaamse taal en de literatuur. Telde het "Willemsfonds" aanvankelijk enkele tientallen leden, in 1862 waren er reeds tweehonderd en in 1887 ca. vijfduizend, verspreid over Vlaanderen. Er werden wekelijks spreekbeurten gehouden, men richtte volksbibliotheken in en boeken en liederen werden gepubliceerd. In 1852 stichtten drie studenten in de poësisklas van het atheneum aan de Gentse Ottogracht, onder het impuls van hun leraar Jacob Heremans, een vrijzinnige Vlaamse kring, het taalminnend studentengenootschap '"t Zal wel gaan". Heremans was trouwens medestichter van het "Taalverbond", "Het Vlaams Gezelschap" en "Het Willemsfonds". Vanaf 1854 werd "'t Zal", gesteund door J. Vuylsteke, het eerste Vlaamse strijdende hoogstudentenverbond aan de Gentse Rijksuniversiteit. Zijn leuze was "Liever Turks dan paaps" en één der vergaderplaatsen was de libertijnse studentenkroeg "Het Duitse Gasthof' op de Korenmarkt. Het beoefenen der Nederlandse taal- en letterkunde en het bevorderen van de Vlaamse liberale zaak bleef zijn dubbel doel. De noodzaak, het volk uit het analfabetisme te halen en tot lezen aan te zetten, was één der stokpaardjes der 19de-eeuwse progressieven. In de schoot van de weerstandskas "De broederlijke Wevers", die sinds 1857 bestond, werd het "Leesgezelschap der Wevers" gesticht. Dat gebeurde de 2de december 1860. Een leeszaal werd opgericht waar de leden boeken, tijdschriften en kranten konden raadplegen. Ook werd er les gegeven in lezen, schrij92


ven, opstellen van brieven, rekenen, Nederlands en Frans. Men gaf er tevens spreekbeurten en bezorgde schoolgerief aan verder studerende arbeiderskinderen. In 1871 werd er een koor van meer dan honderd leden aan toegevoegd. Dit leesgezelschap kwam eerst bijeen in de Rode Koningstraat 12 en later in de herberg "La Louve" in de Spiegelstraat. Dat was tevens de bakermat van de socialistische "Vrijzinnige Werkmansbibliotheek Leren Vereert", ontstaan op 14 mei 1876. In 1865 werd het letterkundig gezelschap "Het Ledeganck's Genootschap" opgericht Twee jaar nadien stichtte men, onder de stuwkracht van Max Rooses, redacteur van het liberale blad "Het Volksbelang", de maatschappij "Het Vlaamse Volk". Rooses werd de eerste voorzitter. Het doel van deze vereniging was het aanwakkeren van het Vlaamse bewustzijn door alle middelen onder meer door toneel. Lange tijd vergaderden de leden in de "Sodaliteit" op de Korte Meer. Andere gezelschappen die zich toen voor de Vlaamse letteren en taal inzetten, waren de "Zetternamkring", de "Snellaertkring" en het "Davidsfonds". De "Zetternamkring" was een studentenvereniging. Ze werd eind december 1871 gesticht onder het motto "Voor taal en kunst". Haar lokaal was de herberg "De Hazewind" op de Korenmarkt en omstreeks 1910 vergaderden ze in "De Brouwerij" in de Heilige-Geeststraat. De "Snellaertkring" werd in 1877 opgericht. Haar kenspreuk luidde "Eigen Taal is d'echt Tolk". Men streefde naar het onderling beoefenen van de Nederlandse letteren. Aanvankelijk vergaderden de leden in de herberg "De Verenigde Staten van Amerika" in de Wilderoosstraat 2 en omstreeks 1914 in het "Hotel Graaf van Egmond" in de Cataloniëstraat. Het "Davidsfonds", genoemd naar de taalkundige-historicus J.B. David, werd in 1875 te Leuven gesticht Een Gentse afdeling kwam even later tot stand. Deze katholieke vereniging beoogde Vlaamse lezingen te houden en volksbibliotheken op te richten waar men werken uitleende met een godsdienstige ondergrond. Het vergaderlokaal bevond zich oorspronkelijk op de Kraanlei 20; vóór de Eerste Wereldoorlog was dat de Baudelostraat 26. c. TONEEL EN LYRISCHE KUNST Tijdens de vijftiende eeuw ontstonden de Gentse rederijkerskamers "De Fonteine" (1448), "Sinte Barbara" (1468), "Sinte Agnete of de Bodemloze Mande" (1471), "Marien theeren" (1478) en "Jezus met de Balsemblomme" (1492). De Soevereine Hoofdkamervan Rhetorica "De Fonteine" hernam, na tijdelijke schorsingen en verval in de vorige eeuwen, tussen 1807 en 1812 haar werkzaamheden. "Alst past bi apetite" was haar devies. In 1819 werd het een "Koninklijke Maatschappij". Ze richtte talrijke dicht-entoneelwedstrijden in en droeg bij tot het behoud der Vlaamse letteren. Haar belangrijkste periode lag tussen 1825 en 1870. 93


Daar, vanaf 1871 het Gentse stadsbestuur enkel nog het officieel Nederlands toneel subsidieerde, moest "De Fonteine" geleidelijk haar toneelactiviteiten beperken. Aanvankelijk gingen de vertoningen door in de zaal van de "Parnassus berg" op de Oude Houtlei. Naast de rederijkerskamers die bij het begin van de 19de eeuw "verenigingen" waren geworden, was Gent nog talrijke andere toneelmaatschappijen rijk. Het "Gezelschap Karpelaire" werd in 1832 opgericht. Deze vereniging deed aan lyrisch toneel en werd genoemd naar haar lokaal de herberg "De Karpel'' in de Zwarte Zustersstraat De "Karpelaire" verhuisde vervolgens naar het "Brouwershof', het "Sint-Jorishof' en de zaal "Parnassusberg", in 1837 op kosten van de "Karpelaire" volledig vernieuwd. De toneelmaatschappij "Melpomène", genoemd naar de muze van het treurspel, gaf op 15 april1833 haar eerste vertoning in de zaal der rhetorica op de Houtlei. Deze vereniging stond bekend om haar dramatische voorstellingen in het Nederlands en in 't Frans, dàt dan als de "Société de Melpomène". Ook organiseerde ze concerten met zang in de "Parnassusberg". Begin 1837 veranderde de "Karpelaire" van naam. Ze heette toen "Toneel- en Zangmaatschappij Grétry". De toneelopvoeringen bleven plaatsvinden in de "Parnassusberg" die toen soms "Zaal Grétry" werd genoemd. Ca. 1839 stichtten enkele studenten, kantoorbedienden en ambachtslui de groep "IJver doet leren". Haar lokaal was het café "De drie Hoefijzers" bij de brug van Mariakerke. De maatschappij "De ware Vrienden" kwam in 1835 tot stand. Deze groep speelde doorgaans in de "Zaal Flora" in de Holstraat en men vertolkte zowel Franse als Nederlandse teksten. Het was in deze vereniging dat het toneeldebuut plaats vond van Virginie Miry en haar man Hippoliet Van Peene. In 1840 schreef Oostende een toneelwedstrijd uit. De 4de maart besloten enkele leden van "De ware Vrienden" (onder meer Karel Ondereet) mee te dingen onder de verenigingsnaam "Taal enToneelkunde", beter gekend onder haar motto "Broedermin en Taalijver". Dit liberaal gezelschap telde weldra verschillende leden van "IJver doet Leren". Hippoliet Van Peene gaf de stootkracht aan de "Broedermin". Eerst gingen hun voorstellingen door in de "Parnassusberg", maar na de opening van de Minardschouwburg in 1847 speelden ze om de veertien dagen in dat nieuwe theater; dàt tot 1871. Onder de redactionele leiding van H. VanPeeneen onder zijn pseudoniem "Pier Lampet", gaf de "Broedermin" jaarlijks een almanak uit. "De Fonteine" en "Broedermin en Taalijver" waren de voornaamste Gentse verenigingen die tijdens de 19de eeuw een Vlaamse toneeltraditie hebben opgebouwd. De rederijkerskamer "De Toortsen" die reeds in 1669 werd vernoemd, blijkt haar werkzaamheden omtrent 1850 te hebben hernomen, maar dàn als amateurstoneelafdeling. 94


Het vrijzinnige "Van Crombrugghe's Genootschap" (7), opgericht in 1857, had weldra zijn eigen koor- en toneelgroep. De voorstellingen gingen door in het eigen lokaal op de Huidevetterskaai. De Mariakring "Marien theeren" werd in 1858 gesticht. Aanvankelijk heette ze "Mariakrans". Ze kon echter bogen op verwantschap met de 15de-eeuwse rederijkerskamer. Het lokaal van deze zang- en toneelvereniging bevond zich in het Ingelandgat 19. "Kunst- en Taalijver" werd ca. 1860 gesticht. Deze maatschappij vergaderde in het "Koffiehuis Grétry" op de Korenlei 18. Aan het eind van de eeuw oefenden de leden in de herberg "De Stad Brussel" op de Hoogstraat 74. In 1867 werd het liberaal gezelschap "De Volksvrienden" opgericht. Zijn kenspreuk was "Met moed en Volharding". Het hoofdkwartier bevond zich in de herberg "De Diligentie van Antwerpen", doch hun vertoningen gebeurden in de "Sodaliteit". Ook de liberale kring "De Vrijheidsliefde" (1), gesticht in 1868 door prof. dr. François Laurent, had onder meer een toneelafdeling. "Voor God en Vaderland'' was een katholiek gezelschap. Gesticht ca. 1870 als middenstandsorganisatie, was hun lokaal eerst gevestigd in de Katholieke Burgerkring in de Wellinckstraat 30. Later, ca. 1890, trof men ze aan in de "Zaal der Notarissen" in de Winkelstraat 1 en omstreeks 1910 in het "Landbouwershuis" op het Gouden Leeuwplein 12. De zang- en toneelvereniging "Moed en Vlijt" ontstond in 1862 en de Laurentkring voor meisjes en vrouwen "Nut en Vermaak" (7) werd gesticht in 1873. Als toneelgroep vergaderde ze onder meer op de Voorrooide 69, in de Sint-Pietersnieuwstraat en in de Wellinckstraat. In 1876 richtte men het "Van Peene's Genootschap" op. Zijn lokaallag in het café "De Teerlingbak" in de Barrestraat Nadat Edward Dauwes Dekker in 1877, onder de schuilnaam "Multatuli" een spreekbeurt in het "Van Crombrugghe's Genootschap" had gehouden, stelde Emiel Tetaert (lid van de "Jonge Socialisten") voor, de sinds 1874 gestichte, socialistische toneelvereniging de "Multatuli's Kring" te heten. Deze groep ontwikkelde een onafgebroken activiteit in dienst van de partij. Het repertoire beperkte zich eerst tot revolutionaire liederen en gedichten. Onder de kenspreuk "Geen rijker kroon dan eigen schoon" trad deze vereniging eerst op in de "Parnassus". Vanaf 1884 was ze een volwaardige toneelgroep en had ze een eigen lokaal in "Vooruit", aanvankelijk op de Garenplaats en vanaf 1897 tot de Eerste Wereldoorlog in de "Choeurs" in de Bagattenstraat. In de tachtiger jaren ontstonden nog talrijke andere amateurtoneelgroepen, verspreid over de stad. De stichtingsdatum is dikwijls enkel bij benadering bekend. De Laurentkring "Geluk in 't Werk" (7), gesticht in 1880, had haar eigen lokaal (7) Zie : "Opvoeding en Arbeidersontwikkeling".

95


in de Rooigemstraat (nu Ooievaarstraat). Ze beschikte weldra over een toneelafdeling die uitsluitend uit mannen bestond. Rond diezelfde tijd werd de muziek- en toneelmaatschappij "De Wedijver" (L'Emulation) opgericht. Men vergaderde in het café "De Reus" in de SintJansstraat. Ook de vereniging "De jonge Toneelliefhebbers" werd toen gesticht. Haar oefeningen en herhalingen gingen door in het "Café du Pare" op het SintPietersplein. Omstreeks 1880 kwam de "Napoleon Desfanberg Kring" tot stand. Deze liberale toneelmaatschappij had haar lokaal in de zaal "Richmond" in de Oliestraat bij het Steendam. 's Winters werd om de vier weken een vertoning gegeven. In die jaren waren nog te vernoemen, de "Thelma Kring" die optrad in de zaal "Concordia" in de Belgradostraat, "Kunst Vooral" op de Korttijksestraat 193 en "Vlaams vooral" in de Sint-Margrietstraat 11. Met als kenspreuk "Vlaanderen de Leeuw" werd in 1881 de maatschappij "Onze Moedertaal vooruit" gesticht. Deze toneelgroep was gevestigd op de Brugsepoort in "De Oude Kroon" op de Zuidkaai 10. Waarschijnlijk tussen 1880 en '90 ontstonden toen alhier de toneelmaatschappijen "De Vlaamse Kring" uit de Bagaltenstraat in het lokaal "Willem Teil", "De Heuvelroem" die in het café "Het Park" op het Sint-Pietersplein vergaderde, "De Heuvelbloem" die men kon vinden in de herberg "De vier Winden" op de Zwijnaardsesteenweg 1 en de groep "Excelsior" op de Kuiperskaai in het lokaal "Valentino". Waren toen ook actief op toneelgebied, "De Gentse Kunstmin" in de "Oude Kroon" op de Reep 12, "Kunst na Arbeid" uit de Wondelgemstraat 54, "De Morgenster" in "De Ploeg" op de Korenmarkt 8, "Door Eendracht sterk" in de Ramen 28, "Voorwacht Akkergem" in de rhetoricazaal op de Oude Houtlei 42 en de "Toneelmaatschappij Kunstmin" in het "Café Parisien", De Smetstraat 39. Op 12 maart 1911 werd de "Maatschappij tot Aanmoediging van Vlaamse Toneelspeelkunst" opgericht, een gespecialiseerd gezelschap voor toneelkunstenaars. LodeHOSTE ('t vervolgt)

96


UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE GENTSE BRUGGEN (Vervolg) DAMPOORTBRUG Volgens J.J. Steyaert : een stenen brugje over een klein kanaal (Sassevaart) alwaar tot in 1828 de Dampoort stond. De eerste Dampoort van 1577 werd in 1781 afgebroken en herbouwd om in 1820 te verdwijnen voor de aanleg van het Handelsdok, dat gegraven werd tussen 1827 en 1829 (1). Voor die poort was een dubbele draaibrug in 1828. De nieuwe Dampoort of Antwerpse poort welker bouw reeds in 1829 was begonnen, bestond uit twee achthoekige gebouwen met een doorgang van 16 m die door vier ijzeren hekkens kon gesloten worden. Het paviljoen aan de Kasteelzijde was in 1833 voltrokken, het andere in 1837. De fraaie poort was echter niet rechtover de Dampoortstraat gebouwd, men had bij het maken der dubbele draaibrug voor de poort, in 1828, het ontwerp gemaakt, om de straat daar buiten zo te verleggen dat ze recht naar de Antwerpse weg zou leiden. Dit werd ten uitvoer gebracht in 1836. De eerste brug over het Handelsdok dateert dus van 1828. Deze draaibrug werd vernieuwd in 1843 (plan van 7-1-1843). Ze hadeen lengte van 19,65 m. en was slechts 3,65 m. breed. Er werd aan gewerkt van augustus 1843 tot juli 1844

Dampoortbrug vóór 1912, gebouwd in 1844 (draaibrug). (1) Op 15 .12.1828 werd Handelsdok in verbinding gesteld met het Kanaal van Terneuzen.

97


Ne!e

Gand. le bassi:1 ,} I'E"'~rcrót Geut. Dok ~n Stapeipla1.1ts N :}

\"';') _" ,~ <' • C", • ;> • I• t'1 1' 1~~I ... '-V-.... .. .... -"-"''

,.. .... I

~~

\()

00

~~

Dampoortbrug omstreeks 1900 (afdruk zichtkaart van de Heer Lagrou, Voormuide).


99


door aannemer Seghers, en dit voor de prijs van 8.780 fr. Reeds in 1866 werd ze vervangen door een stalen draaibrug met i.p.v. één, twee rijvakken. Ze was 6,8 m breed (5 m rijweg). Deze brug hield het uit tot 1912. Toen kon het echt niet langer meer, want sinds 20-3-1909 was het hoogste toegelaten gewicht waarmede men over de brug mocht 1.500 kg. In mei 1909 werd een brief gestuurd aan de stad Gent vanwege en getekend door alle handelaars van de Dampoortstraat, om een noodvoetbrug te plaatsen naast de bestaande draaibrug die in herstelling was. Op 24 februari 1912 verscheen in de Gazette van Gent het volgende artikel: "Wij hebben reeds de aanstaande aanbesteding aangekondigd voor de metselwerken der nieuwe brug aan de Dampoort, waarop zoo veel en zoo lang aangedrongen werd. Deze brug zal eene opgaande brug zijn, van een heel nieuw type: zij zal nl. heel en al in de hoogte geheven worden, om de schepen te laten doorvaren. Ziehier eenige bijzonderheden over deze nieuwe type van brug, volgens de plans van den heer L. Grenier, bestuurder bij den Dienst der Bruggen en Wegen, en zooals te Doornijk reeds drie gebouwd werden. De brug, heel in ijzer gebouwd, gelijkt op het eerste zicht op eene gewone vaste brug. Aan de vier hoeken der brug worden vier kleine torens opgericht, waarin tegengewichten ieder van 37.500 kilo, aangezien de brug 150.000 kilo zal wegen, op en neer zullen bewogen worden door waterdruk en eenvoudig door op een knop te duwen, zal heel de brug, wier gewicht vernietigd wordt door dat der vier tegengewichten in de hoogte rijzen zoodat de vaartuigen er onder door zullen varen. In een volgend artikel (28 mei 1912) verzocht men, om tijdens de vernieuwing van de brug, die sedert maanden onderbroken was, gebruikt te mogen maken van de ijzerenwegbrug. Langs deze laatste lag er een noodbrugje, doch dit was slechts één m breed en... "de wielrijders willen dan nog hun kunst vertonen door over het smalle voetgangersbrugje te rijden" aldus de krant. Aan deze wens werd een gevolg gegeven op 1 juni door het plaatsen van een noodvoetbrug. Dat de werken aan deze brug niet zo erg vlotten was te zien in het volgende bericht van 2 augustus 1912: "Tal van inwoners der wijk Dampoort en der Dampoortstraat beklagen zich bitter over de uiterst langzame wijze, waarop de werken tot het herbouwen der Dampoortbrug geschieden. Als men zoo voortgaat, schrijft men ons, zal men voorzeker op den vastgestelden tijd niet gereedkomen. Reeds is het werk een paar maanden aan den gang, en nog ziet men geen ernstige vordering. Men arbeidt met een te klein getal werklieden." In totaal verschenen aldus elf artikels over de werken aan deze brug, wat wel een rekord aantal is, aangezien de berichten over de bouw van bruggen doorgaans zeer miniem is. 100


DE D.lMPOORTBRUG. - Een hon· derdtal metera v6ór de Dampoortbrug, in de richting van den Dok, ia men de palen in den grond a.a.n heÇ heien. VOOI het. vormen van den dam. Reeds is men -rolop a.an he~ afbreken van het metselwerk der steunmuren van de brug Het ~rk~r is ~a.nsch onderbroken en dé toegang tot de werken ia door eene .pmva.nçi,jke afsluiting algesn.eden. De 'Voertuigen dienen nu langs d(l De Pauwbrug rond te rijden. Da voetgangera moeten langs over een te nauwernood een meter breed brugje, bezijden de Staatspoorwegbrug aangebracht. Dit brengt da.art o'p zekere uren van den datJ~ en voornamelijk on de uren vs.n a.a.n. vang en uitscheiden van nijverheids- en ha.ndelsgestichten, e&Die ooe.-elooflijke ver· wa.rrin1 teweeg: Yooneier zullen wij niet overdrijven, zoo wij het over de brug o;a.a.n va.n pers~:men, op, minstens genomen. i6 tot 30.000 eenheden daags nemen. En ile wielrijdera willen dan nog hun kutut verteionen door OYer het smalle voetgangersbrugje te rijden f De policie kan daar, schijnt het, niets a.a.n doen, ds.ar. het brugje aa.n den Staat be. hoort, evenala de spoorwegbrug, dien~nd om verbinding daar te stellen voor de koopw&rent.rein.s vs.n den Dok met. Gent-Oost (Oefeningsplein},en omgekeerd. brug, waa.t•. over het. ver}r;(!er voor voetgangers streng, n~rboden is. Zoo men, in &f'wachting dat de dam of dijk voltooid ie, dit verbod niet kun· nen opheffee en de mensoheJi, ZOQ bij voorbeeld op de drukste uren van den dag, over de spoorwegbrng niet kunnen laten gaan i En, van ~oodra de dijk voltooid is vóór de Dampoortbrul!' zou men daar geen planken. vloer kunnen op leggen, en langa beide zijden eene afsluiting plaa.teen, om de voetgansers er overheen te laten gaa.n, in a.f_ wecllting va.n de voltooüng der werken. Ziedaar een paar verzoeken van a.lgemeen nut., die wij aan de ~voegde overheid on· derwerpen, (eGazette va.n Gent,) Gazette van Gent, 25 mei 1912.

De werken, aangevangen in mei 1912 werden beëindigd in maart 1913, net op tijd voor de opening van de wereldexpositie. Nadien werd er ook een verhoogde voetgangersbrug geplaatst (2,8 m breed). In 1932 waren er plannen om de ophaalbrug te vernieuwen en tevens te verhogen, men moest echter wachten tot 1937 voor de verwezenlijking ervan. Gazette van Gent, 9 januari 1936 : De openbare werken te Gent; In de loop van het huidige jaar wordt de Dampoortbrug opgehoogd. Het brugvlak komt 1 m hoger. De nieuwe brug zal van hetzelfde type zijn als de huidige doch de dikte der brug, die thans 1,45 m bedraagt, zal herleid worden tot 80 cm, waardoor 101


Dampoortbrug in 1937. Foto A.C.L.

Dampoortbrug 1952.

102


met de ophoging een vaargeulhoogte van 4,5 m zal bereikt worden. In geheven stand zal de hoogte 6,5 m zijn. Thans, niettegenstaande de crisis, moet de brug gemiddeld 20 maal daags opgehaald worden." Verder was er niets meer terug te vinden over de werken aan deze brug in de Gazette van Gent doch in "Vooruit" van 1937 verschenen niet minder dan 6 berichten over de herbouw van de Dampoortbrug : 5 mei 1937. Bij de werken aan de Dampoortbrug ondernomen moeten 72 palen in beton elk wegende 2.500 kg, in de grond worden gedreven. Gisteren morgend werd een aanvang gemaakt met het in de grond drijven van de eerste paal. De nieuwe brug (zie foto) werd officieel ingehuldigd op 9 mei 1938 door burgemeesterVan der Stegen. Bij deze gelegenheid hielden de handelaars der Dampoortstraat gedurende drie dagen braderij en vierden feest. Het verkeer over de brug was immers zes maanden onderbroken geweest met al de nadelige gevolgen voor de bovenvermelde handelaars. De brug was bij de officiĂŤle opening dus al meerdere maanden in gebruik. Amper twee jaar later werd de brug opgeblazen (hoe zinloos eigenlijk en wat een geldverspilling en wat al verloren werk). Tijdens de oorlog werd een noodbrug in hout gelegd door de Duitsers. Op 21 januari 1952 startte men met de werken, voor de bouw van een nieuwe ditmaal vaste brug in gewapend beton, een portaaltype d.w.z. een boogbrug. Voor de aansluiting met de nieuwe brug werden de omgevende straten opgehoogd. De brug, gemaakt door de fmna Ridet en Van Hauwert voor de prijs van 5.320.653 fr., was afgewerkt op 27 october 1952 doch men moest voor de officiĂŤle opening, door een vertegenwoordiger van de Minister van Openbare Werken, wachten tot 17 mei 1953. Jaar

Soort

1843 1866 1912 1937 1952

houten draaibrug metalen draaibrug metalen ophaalbrug metalen ophaalbrug vaste boogbrug in beton

Lengte

Breedte van : Vrije rijweg voetpad doorvaar hoogte

19,6

3,6

26 26

6 6

5

12

2x0,9 2 x 1,5 2 x 1,5

8 21 21

2,6-4 4,5

2x3

21

5,5

PROEF

500kg/m

Staat-wegenis

Gewicht ophaalbrug van 1912: 150 ton .. M.LABYN ('t vervolgt} 103


HUIS "DE GEKROONDE HOOFDEN" Op de vraag van de Heer H. Collumbien (Gh. T. 1991- Nr. 6- pp. 373-374) kwamen zo veel en zo uitgebreide antwoorden binnen, dat wij ze duidelijkheidshalve onderbrengen in een speciaal rubriekje. Wij ontvingen reacties van Mevrouw Suzanne Janssens en van de Heren Jozef Van de Casteele, André Verbeke, 0. Uyttersprot, Jan Hublé, David Maes enErik Dekeyser. De eerste die prompt reageerde was de Heer Jozef Van de Casteele. Hij stuurde ons de fotocopie van een extract uit "Winkler Prins. Geschiedenis der Nederlanden. 3 delen." Daarin staat vermeld als Graaf van Vlaanderen gedurende de regeringsperiode 1246-1251 : Willem van Dampierre, zoon van Margareta van Constantinopel. Mevrouw Suzanne Janssens stuurde ons een fotocopie van de "Lijst der Graven" uit het boek "Vlaanderen's herkomst en groei" vanG. Vandewoude. Daarin staat vermeld als 21e Graaf van Vlaanderen: Willem van Dampierre (1251). Ook de Heer Erik Dekeyser houdt het bij de zoon van Margareta als 21e Graaf van Vlaanderen. De Heer Jan Hublé en 0. Uyttersprot grijpen terug naar "Verheerlykt Vlaandre" van Sanderus en komen aldus terecht bij de oudste zoon van Margareta van Constantinopel. De heer Hublé stuurde ons een portret van de bewuste Willem dat wij hierbij reproduceren. Iemand schoof de hypothese naar voor dat het misschien wel zou kunnen gaan om de 2e echtgenoot van Margareta van Constantinopel die immers ook Willem van Dampierre heette. Perrand van Portugal, man van de Gravin van Vlaanderen Johanna van Constantinopel, werd immers ook beschouwd als een Graaf van Vlaanderen. Maar dat kon niet kloppen, want de echtgenoot van Margareta stierf toen haar zuster nog regeerde. De Heer David Maes, tenslotte, heeft de zaak uitgediept en wij publiceren hier zijn antwoord in extenso. We hebben de reeds door Dhr. Jean-Pierre Rotsaert in Gh. T. 1990/3 p. 171 (Lezers schrijven ons) vermelde Mercatorkaart nagekeken en van de in de cartouches (boven- en onderrand van de kaart) vermelde teksten een transcriptie gemaakt. Bedoelde kaart draagt de titel : "VLAENDEREN. Exactissima Flandriae descriptio" en verder: "Carolo Romanoru ... Imperatori Semper augusto Gerardus Mercator Rupelmu(n)darus devotissime dedicabat". In de meeste gevallen staan telkens twee getallen vermeld. We menen deze als volgt te moeten interpreteren : het eerste slaat op de termijn dat ze graaf (of gravin) van Vlaanderen waren, het tweede is het jaar waarin ze overleden. Eén en ander hebben we aangevuld met gegevens die te vinden zijn in de "Kroniek van België". Deze gegevens zijn in cursief weergegeven. Het verschil van één jaar tussen sommige gegevens van de kaart en die welke voort104


Willem van Dampierre, zoon van Margareta van Constantinopel.

105


komen uit deK. v.B. vinden hun oorsprong in het feit dat Mercator een andere stijl of jaarbegin volgde. Wat betreft de drie eerste namen, de z.g. forestiers, verwijzen we naar het artikel van Ronald De Buck: "Een gevelbeeld voor een legende: Liederick De Buck" (Gh. T. 1990/1, p. 21 e.v.) en de rubriek: "Lezers schrijven ons" (Gh. T. 1990/3, p. 170 e.v.). Het probleem i.v.m. Willem van Dampierre (W.D.) enGwijde van Dampierre (G.D.) die op de gevel van het huis "De Gekroonde Hoofden" voorkomen zou als volgt kunnen uitgelegd worden. Na het overlijden van Johanna van Constantinopel werd deze opgevolgd door haar jongere zus Margareta van Constantinopel. Margareta was gehuwd met Bouchard van Avesnes maar verliet deze voor Willem van Dampierre. Zodra Margareta gravin van Vlaanderen en Henegouwen werd ontstond er twist tussen de kinderen uit beide huwelijken over de erfopvolging. Het was de Franse koning Lodewijk IX die de knoop doorhakte in juli 1246 nadat een arbitragecommissie een arrest in die zin had uitgesproken. Vlaanderen kwam aan de Dampierres en Henegouwen ging naar de Avesnes. Het zou echter nog veel jaren duren vooraleer beide partijen het arrest erkenden. Gwijde van Dampierre was de zoon van Willem en Margareta van Constantinopel. Concreet kunnen we besluiten dat Willem graaf van Vlaanderen werd door huwelijk en niet door erfopvolging. Hij hoort bijgevolg minder thuis in de rij van de andere "Gekroonde Hoofden". Het is duidelijk dat de bewuste gevel geconcipieerd werd in een tijd toen het feminisme nog niet was uitgevonden want anders had men er Margareta van Constantinopel moeten op uitbeelden. lste forestier Lideric va(n) Harlebeke, Estoredi va(n) Harlebeke sone- 16808. II. Engleramus va(n) Harlebeke, Liderici sone- 16- 824. m. Odoacer van Harlebeke, Engleramni sone - 13 - 837. 1ste grave Balduinus Ferreus, Odoacri sone- 42- 879. Boudewijn I met de ijzeren arm, over/. 02.01.879, plaatselijk prins van Vlaanderen sinds 863-864. II. Balduinus Calnus, Balduini Ferrei sone- 37- 918. Boudewijn IJ de Kale, legt de basis voor het graafschap Vlaanderen, over/. 10.09.918.

m. Arnulfus Magnus, Balduini Calni sone - 46 - 964. Arnulfl de Oude, over/. 27.03.965. IIII. Balduinus Iunior, Amulfi magni sone- 3- 961. Boudewijn I/I, is mederegentvanaf958, over/.1 jan. 962. (nota: overleed vóór zijn vader en was dus bijgevolg geen zelfstandig graaO V. Amulfus Iunior, Amulfijunioris sone- 24-988. Arnulf11, over/. 30.03.988. Zou volgens K.v.B. zoon zijn van Boudewijn I/1. Vl. Balduinus Barbatus, Arnulfi Junioris sone. 106


Boudewijn IV met de Baard, over/. 30.05.1035. VII. Balduinus. Boudewijn V van Rijsel, zoon van Boudewijn N, over/. 1.9.1067. VID. Balduiflus Mo(n)tensis. Boudewijn VI van Bergen maar is tevens ook Boudewijn I van Henegouwen, over/.17.07.1070. IX. Arnolfus de derde, Balduini Mo(n)tensis sone- 2- 1072. Arnulf de Ongelukkige, is tevens Arnulf I van Henegouwen, is de zoon van Boudewijn VI van Bergen, over/. 222.1071. X. Robertus Friso, Balduini Pij sone- 21- 1093. Robert I de Fries, zoon van Boudewijn V, over/. in okt.1093. XI. Robert(us) Hierlso lymitan(us), Roberti Frisonis sone- 19- 1111. Robertlivan Jeruzalem, voert de titel van graaf sinds 1080, wordt medebestuurder in 1086, is regent tijdens de reis van zijn vader naar het H. Land in 1088!1089, over/. 6.10.1111. XII. Balduin(us) Securis, Roberti Hierosolym ... sone- 8- 1119. Boudewijn VII met de Bijl, over/. 17.06.1119. XIII. Carolus Bonus, sone van Adela, Roberti Friso(n)is dochter - 8 - 1127. Karel de Goede, kleinzoon van Robert I de Fries, over/. 2.3.1127. XIIII. Guielm(us) Norma(n)nus, neve va(n) Mathildis, Balduini Pij docht(er) - 1- 1128. Willem Clito, is de achterkleinzoon van Boudewijn V, is graafvan Vlaanderen van maart 1127 tot maart 1128, over/. 28 juli 1128. XV. Theodoric(us) Elsati(us), sone va(n) Gertruidis, Rob(er)ti Frisonis dochter- 40- 1168. Diederik van Elzas, kleinzoon van Robert I de Fries, over/. jan. 1168. XVI. Philipp(us) Elsati(us), Theodorici Eisatij sone- 23- 1191. Filips van de Elzas, oefent in werkelijkheid reeds de macht uit sinds 1157na het vertrek van zijn vader naar het H. Land, over/. 1.1.1191. XVII. Margarita Elsatia, Theodorici Eisatij sone (sic) - 3 - 1194. Margareta van de Elzas, is de echtgenote van Boudewijn VIII die tevens Boudewijn V van Henegouwen is. Deze laatste geeft het graafschap Vlaanderen aan hun zoon Boudewijn IX. Margareta over/.15.11.1194. XVIII. Balduinus co(n)sta(n)tinopolitan(us), Margarite Eisatie sone - 11 1205. Boudewijn IX van Constantinopel, is tevens Boudewijn VI van Henegouwen, over/.14.4.1205. XIX. Ioa(n)na Co(n)stantinop., Balduini Co(n)sta(n)tinop. dochter- 39-1244. Johanna van Constantinopel, begint haar gravinschap onder regentschap van haar oom Filip van Namen, huwt Ferrand van Portugal die meteen ook de titel van graafvan Vlaanderen krijgt, over/. 05"12.1244. XX. Margarita Consta(n)tinopol., Balduini Co(n)sta(n)tinop. dochter - 35 1279. 107


Margareta van Constantinopel, zuster van Johanna, over/. 10.2.1280. XXI. Guido Da(m)petra, Marie Co(n)sta(n). ende Guilielmi Da(m)pet. sone25- 1304. Gwijde van Dampierre, volgt zijn moeder op op 9.12.1278 maar deelde reeds de macht met haar sinds 1252, over/. 7.3.1305. XXII. Robertus Betuniensis, Guidonis Da(m)petra sone- 18- 1322. Robrecht I/I van Betune, over/. 17.9.1322. XXIII. Ludovic(us) Niverne(n)sis, Ludovici Nevern. dsoons van Robt. Betun. sone. - 24 - 1346. Lodewijk I van Nevers, is de kleinzoon van Robrecht lil van Betune, over/. 25.8.1346. XXIII!. Ludovicus Maleanus, Ludovici Nivernensis sone - 37 - 1383. Lodewijkllvan Male, is de zoon vanLadewijk I vanNevers, geb. 29.11.1330, over/. 30.1.1384. XXV. Margarita Maleana, Ludovici Maleani dochter- 21 - 1404. Margareta van Male, doe hter van Ladewijk II vanMale, geb. 13.4.1350, over/. 21.3.1405. Zij huwde Filips de Stoute die in 1384 graaf van Vlaanderen werd, infeite had hij de macht in handen, hij overleed op 27.4.1404. Margareta regeerde nog eenjaar na zijn overlijden tot aan haar dood. XXVI. Joannes Burgundio, Margarit Maleani sone- 15- 1419. Jan van Bourgondië of Zonder Vrees, overleed op 10.9.1419. XXVII. Philippus Burgundio, Joannis Burgundionis sone- 48- 1467. Filips de Goede, over/. 15.6.1467. XXVIII. Carolus Burgundus, Philippi Borgundi sone- 9- 1476. Karel de Stoute, geb. in 1433, over/. 5.1.1477. XXIX. Maria Burgu(n)da, Caroli dochter- 5- 1481. Maria van Bourgondië, echtg. MaximUiaan van Oostenrijk (over/. 21.1.1519 ), over/. 27.3.1482. XXX. Philippus Coni(n)c va(n) Castilië, Marie Burgu(n)di sone- 25 - 1506. Filips de Schone, over/. 25.9.1506. XXXI. Carol(us) August(us) Keiser va(n) Rome(n), Philippi sone Karel V, over/. 21 september 1558. N.B. Filips de Stoute (Philippe le Hardi = P.H.) hoort naar mijn gevoel, net zoals Willem van Dampierre, niet thuis op de gevel in de Burgstraat In feite was het Margareta van Male die Gravin van Vlaanderen was door erfopvolging. Filips de Stoute werd Graaf van Vlaanderen door zijn huwelijk met Margareta. In dit geval kan de bouwer van de gevel zeker anti-feminisme verweten worden." Tot zover de Heer David Maes.

Men kan zich nog een laatste vraag stellen : "Zowel Willem als Gwijde van Dampierre hebben, toen hun moeder nog leefde, een tijdje "medegeregeerd", maar waren zij in die periode Graven van Vlaanderen? 108


LIJST VAN DE STRATEN MET EEN PERSOONSNAAM (Naschrift) Degenen die zouden denken dat wij in ons vorig nummer aan het einde gekomen waren van deze historie, hebben het mis. Er zal daar nog een hartig woordje over gesproken en geschreven worden, want de Heer Arthur De Decleer heeft zich met Gentse koppigheid vastgebeten in dit onderwerp en hij laat niet meer los. Hier volgt een reeks van zijn bedenkingen. Uit uw schrijven van 26-7-1991 en 31-7-1991 blijkt dat u de opmerkingen betreffende de lijst van straten met een persoonsnaam ernstig neemt en grondig zult laten onderzoeken. Dit heeft er mij toe aangezet een meer systematisch onderzoek te doen dat zowel een aanvulling betekent als een rechtzetting betreffende sommige opmerkingen in mijn brieven van 26 en 27-7-1991. In dit kader is het interessant te vermelden dat het Art. 7 van het "Decreet van 28 januari 1977 tot bescherming van de namen van de openbare wegen en pleinen" (B.S. 7-4-1977, pp. 4439-4440) voorschrijftdat voortaan, indien in de naam van openbare wegen of pleinen gebruik werd gemaakt van een eigennaam, de naamborden een beknopte toelichting moeten bevatten van de gekozen benaming. Er is in Gent dus wel nog enig werk aan de winkel. Bovendien bepaalt het Art. 6 dat het initiatiefnemend gemeentebestuur vooraf advies dient te vragen aan de Provinciale Commissie voor Plaatsnaamgeving en dat bij elke vraag om advies een volledig dossier moet gevoegd worden met een verantwoording, cartografische documentatie en de biografie van de personen wier namen worden voorgesteld. Indien er dus desondanks foutieve vermeldingen zouden voorkomen op die naamborden dan is mijn inziens het gemeentebestuur, maar ook de provinciale commissie mede verantwoordelijk, tenminste voor wat betreft de na 1977 toegekende straatnamen met een persoonsnaam. Desaangaande en meer bepaald wat betreft de schrijfwijze van de straten genoemd naar personaliteiten, moet er verwezen worden naar het artikel van Maurits Gysseling "Principes van de straatnaamwijziging te Gent", verschenen in het tijdschrift "Naamkunde", lle jg. (1979), Afl. 1-2, pp. 1-30. Daarin wordt aanbevolen in alle straatnamen de eerste voornaam voluit op te nemen, doch indien een persoon algemeen bekend is met zijn tweede voornaam, dan zal het straatnaambord bij voorkeur deze naam vermelden zoals de persoon het zelf wenste en algemeen genoemd werd. Hierna volgen enkele door mij bijkomend vastgestelde anomalieën met verwijzing naar mijn bronnen. François Bénardstraat. Het straatnaambord vermeldt : "Eigenaar, 17571798". Volgens V. Fris (1922) p. 17 werd de straat genoemd naar de grond109


eigenaar uit Brussel die in 1841 een straat liet trekken door zijn gronden. Dus niet een persoon die reeds in 1798 was overleden! Filips Benthuysstraat. Het straatnaambord vermeldt "Landmeter-kartograaf 18e eeuw." Volgens J. Buntinx in "Heemkundig Nieuws" jg. 10, nr. 5, sept-okt 1982, in het artikel"Filips Benthuys en zijn straat" waren er twee Filips Benthuysen kartograaf, nl. vader en zoon, waarvan de eerste geboren 10-1-1660 en gestorven 15-4-1723, en de tweede geboren 1698 en gestorven 22-3-1740. Naar wie van beiden is de straat dan genoemd? Koning Boudewijnstraat (geen bijkomende gegevens op naambord). In mijn brief van 27-7-91 stelde ik de vraag waarom er op het straatnaambord niet stond "0 1930", dit omdat ik dacht dat het betrekking had op onze huidige koning. Bij nader onderzoek blijkt deze straat echter reeds in 1905 "Boudewijnstraat" te noemen (zie V. Fris - 1922 - p. 19), naar Prins Boudewijn 0 ( Brussel1869 tBrussel1891), zoon van Filips (Graaf van Vlaanderen) en van Maria von Hohenzollern. De titel "Prins" werd er in 1942 officieel aan toegevoegd. Blijft de vraag vanaf wanneer men er Koning Boudewijnstraat heeft van gemaakt. Dit gebeurde in 1981 met als motivatie "tgv centralisatie koningsstraten rond het station was dit de enige mogelijkheid om koning Boudewijn in Gent een straatnaam te geven. Het voornoemde decreet van 28-1-1977 zegt echter in zijn Art. 2 §2 : "De naam van een lid van de koninklijke familie, overleden of nog in leven, mag enkel worden gebruikt, indien, door bemiddeling van de minister van Binnenlandse Zaken, vooraf instemming van de Koning werd verkregen." Ik ben echt nieuwsgierig te vernemen of, en zo ja, wanneer de minister van Binnenlandse Zaken zijn instemming heeft betuigd met deze naamgeving... In ieder geval is deze naamwijziging in strijd met het Art.2 §2 van hetzelfde decreet van 28-1-1977 dat "de naam van een nog levende persoon niet mag worden gebruikt." Deze laatste opmerking is ook van toepassing op de Koningin Fabiolalaan (in 1981 toegekend aan de vroegere Afsneelaan). Henricus Bracqstraat. Volgens het naambord zou hij geboren zijn in 1801. Volgens A. Capiteyn en J. Decavele, p. 172, moet dit 1804, en volgens M~ Steels in Gh. T. 1979, p. 135 meer bepaald Gent 26-2-1804 zijn. Braemkastee/straat en Braernstraat: Komt niet voor in de lijst van straten met een persoonsnaam. De familie BRAEM is nochtans een Gentse patriciërsfamilie uit de 14e eeuw (Zie tijdschrift van het "Heemkundig Genootschap Land van Rode" 1977, nr. 19, p. 12 en 1978, nr. 23, p. 8. Gaston Grommenstraat: Volgens mijn briefvan 26-7-1991 is deze Ledebergse burgemeester niet geboren in 1896, doch wel in 1897. Deze wijsheid haalde ik uit het boek van Gilbert De Vogelaere en Valeer De Smet, "Ledeberg door de jaren heen", 1988, p. 24. A. Capiteyn enJ. Decavele geven echterop p. 254 als geboortedatum toch 1896. Wie heeft gelijk. JohanDaisnestraat: Consequent met de Jean Raystraat en de Wazenaarstraat zou op het naambord de echte naam van deze letterkundige kunnen worden vermeld, nl. Herman Thiery. 110


FransDeCoenestraat: VolgensK. Haerensin "Gentse Gedenkplaten", 1976, p. 22 is de voornaam Franz (zo ook op de bronzen gedenkplaat, alhoewel de oorspronkelijkenaam Pierre François was). Marie-Thérèse de Courtebournelaan : volgens R. Poelman, in Jaarboek XIX, "Heemkundige Kring Oost-Oudburg", 1982, p. 120 betreft het hier in feite Markiezin Maria Theresia Josephine Thecia de Nedonchel, echtgenote van Alfons de Courtebourne. Jean Baptiste de Ghellincklaan : Volgens de lijst in Gh. T. zou er op het naambord staan dat deze ridder is geboren in 1867. Volgens het Nationaal Biografisch Woordenboek, ll, kolom 250 moet dit 1876 zijn. Henri de Gieylaan : Volgens A. Capiteyn en J. Decavele, p. 206 staat tegen de kerkmuur te Sint-Denijs-Westrem een muurplaat met inscriptie Jean Baptiste Marie Baron de Giey (1771-1821), "Ancien Officier des dragons de la tour. Ancien maire de cette commune de Saint-Denis-Westrem" en echtgenote Thérèse Marie Soenens (1765-1820). Volgens de lijst in Gh. T. staat er op het straatnaambord "Baron, burgemeester, 1765-1820". Hierbij rijzen dus verschillende vragen : is de naamgever van de straat dezelfde als deze van de inscriptie? Zo ja, was hij dan wel degelijk beter bekend onder de naam Henri dan onder zijn echte voornaam? En verwisselde men zijnjaarvan geboorte en overlijden niet om met deze van zijn vrouw? Justus De Harduwijnlaan. In mijn brief van 26-7-91 stelde ik de vraag of deze dichter niet overleden was in 1641 i.p.v. 1636, omdat er in een rapport over de "Nieuwe en vernieuwde straatnamen van Gent" van 1942, 1641 stond vermeld als overlijdensdatum. Ondertussen vond ik in andere bronnen dat de betrokkene wel degelijk is overleden op 21-6-1636 (zie o.a. "Gent, Apologie van een Rebelse Stad", pp. 404-405. Het naambord is dus O.K. · De Kernmeterlaan te Drongen : geen voornaam en geen biografische gegevens op het naambord. Zou het soms betrekking hebben op Baron Frédéric de Kemmeter, hoogleraar aan de Rechtsfaculteit, 0 Hamburg 7-3-1810 entGent 25-8-1890 (begraven te Mariakerke): zie A. Capiteyn en J. Decavele, p. 176 en 261. Pieter De Keyserestraat : volgens het straatnaambord leefde deze drukker in de 15e-16e eeuw. Volgens het Nationaal Biografisch Woordenboek, X, kolom 345 kan dit nader gepreciseerd worden met "ca. 1511 tot ca. 1559". Daar zijn vader Arend de Keysere echter volgens NBW, VI, kolom 504, overleedîn 1490 kan het straatnaambord wel juist zijn. Ik stel mij de vraag of de grafsteen (Nr. 24 in het Museum voor stenen voorwerpen) van Pieter de Keysere t1573 geen betrekking heeft op deze drukker. Zo ja, dan weten wij zijn exact jaar van overlijden. Adolphe De/la Faillelaan : Volgens het straatnaambord betreft het de (Zwijnaardse) burgemeester 0 1892-t1975, een persoon dus die juist v66r:de fusie van 1977 is overleden. Normaal krijgen pas overleden figurèrt geen straatnaam naar hen genoemd, tenzij uitzonderlijk. Zo stèlde de Koninklijke

111


Commissie voor Toponymie en Dialectologie dat personen naar wie straten genoemd worden, personages moeten zijn die sedert tenminste 50 jaar overleden zijn. Later werd deze termijn tot 20 jaar teruggebracht. In dezelfde zin besloot bvb. het Gentse College reeds in 1897 dat het niet betaamt dat men aan straten de naam van een persoon zou geven vóór dat hij 25 jaar overleden was. Ik stel mij dus de vraag of hier niet de burgemeester Adolphe della Faille d'Huyse (1858-1913) bedoeld werd (begraven te Zwijnaarde). Zie A. Capiteyn en J. Decavele, p. 199. Gustaaf Den Duitsdreef is volgens de in Gh. T. gepubliceerde straten met een persoonsnaam verkeerd geschreven. Volgens alle bronnen dient dit wel degelijk Den Duyts te zijn met "Y". Jean-Baptiste D'Haenedreef. M.i. moet deze familienaam als D'Hane geschreven worden. Het betreft namelijk de zoon van Pierre Emmanuel Joseph d'Hane (zie ook Gh. T. 1990, nr. 5, pp. 238-259 en Nationaal Biografisch Woordenboek, XII, 362). Jacques Eggermontstraat. In mijn brief van 26-7-91 stelde ik de vraag of de voornaam niet Norbert moest zijn. Dit wordt bevestigd door A. Capiteyn en J. Decavele, p. 275. Blijkbaar was hij echter ook gekend als Jacques (zie "Ledeberg door de jaren heen", p. 11 en 13). Deze straatnaam zal dus wel in orde zijn. Desiderius Erasmusstraat. Reeds in mijn brief van 27-7 -91liet ik weten dat hij geboren is in 1469 en dus is "ca. 1467" zoals vermeld op naambord niet echt verkeerd. Bovendien spreken de bronnen mekaar tegen. V. Fris laat hem het levenslicht zien op 28-10-1467, Verschueren Modern Woordenboek vermeldt echter 28-10-1469. Het Nationaal Biografisch Woordenboek vermeldt 0 1467. Misschien kan op de naamplaat wel vermeld worden dat zijn echte naam in feite Gerrit Gerritsen was. Hof van Fiennesdreefkan worden toegevoegd aan de lijst daar het verwijst naar Jacob van Luxemburg, de Heer van Fiennes, tGent 1517 (zie Fris, 1922, p. 48). Gruuthusestraat. Kan ook aan de lijst worden toegevoegd, want deze vroegere Pensstraat werd in 1942 aldus gewijzigd met verwijzing naar Jan Van Gruuthuse die in de XVe eeuw het Hofvan Fiennes in zijn bezit had, gelegen op de hoek van de Pensstraat en de Koornlei. Jan Van Gruuthuse was een telg van de beroemde Brugse familierond Ladewijk van Gruuthuse ( 0 1422 t 1492). Gundlichstraat. Volgens het straatnaambord is dit de "Frankische stichter van Wondelgem, 6e-7e eeuw". Volgens M. Gysseling is dit fout. Gundlich is een onlogische splitsing van de oudste naamvorm van Wondelgem (966 Gundinglehem, 1130 Gundlegem, uit Gundileinga haim, d.i. woning van de lieden van Gundilo). Zie daarover "Speurtocht in het vroege verleden van Gent en omgeving" in Jaarboek XVll van de Heemkundige Kring Oost-Oudburg" en ook het hoger geciteerd artikel "Principes van de straatnaamwijziging te Gent" p. 7. 112


Louis Hanssensdreef. Daarbij kan enkel opgemerkt worden dat de straat in 1942 in feite Karel Lodewijk Hanssensstraat werd genoemd. Blijkbaar oordeelde men dat deze toondichter beter bekend is onder zijn tweede voornaam. Hebbrechtstraat. In mijn briefvan 26-7-91 stelde ik datdeze straat ook thuis hoorde in de lijst daar het volgens M. Gysseling verwijst naar Hebbrechtshospitaal dat genoemd werd naar persoonsnaam Aggiberght. Ik kan daar aan toevoegen dat volgens Van Werveke (1919), V. Fris (1925) en volgens Dierickx de straat genoemd werd naar Jan Hebbrecht (t1327), de begirtervan het Hebbrechtsgodshuis. Herrystraat. Ook deze laatste hoort thuis in de lijst van straten met een persoonsnaam. In 1977 zocht de Gentse straatnaamcommissie vruchteloos achter de voornaam van deze persoon. Weet iemand van de lezers van Gh. T. meer over deze Herry? Boer J anssensstraat : op het straatnaambord staat geen nadere uitleg. Volgens M. Gysseling in het artikel over principes van de straatnaamwijziging werd deze straat te Gentbrugge genoemd naar de ponymanège van boer Janssens, een attractie voor de Gentenaars in het begin van deze eeuw. August Kekuléstraat : Er kan worden opgemerkt dat August zijn tweede voornaam was. Zijn eerste voornaam is Friedrich, doch blijkbaar is hij later gekend onder de naam August. Gustaaf LeFevere de ten Hovelaan. Volgens het straatnaambord overleden in 1952. Volgens W. Patoor in het tijdschrift "Land van Rode", nr. 57, 1987, p. 15, is deze ridder overleden te Gentbrugge op 9-12-1954. Koning Leopold II-laan : Op het straatnaambord staat enkel vermeld "18651909" wat doet veronderstellen dat hij geboren is in 1865. 1865 is echter het jaar van zijn troonsbestijging! Hij is namelijk geboren te Brussel op 9-4-1835. Oeraard Mercatorstraat: is in feite een pseudoniem van Geerard De Kremer. Muilaard : zou betrekking hebben op een persoon Muylaert genoemd en dus ook thuis horen in de lijst In 1981 heeft men deze naam gemoderniseerd. Het waarom is mij onduidelijk. Nadere inlichtingen over deze persoon ontbreken. Oranjeberg: volgens Van Werveke naar Willem I van Oranje (de Zwijger) genoemd. 0 Dellenburg 25-4-1533 tDelft 12-7-1584. Hoort dus ook thuis in deze lijst. Adolf Pentstraat : volgens het straatnaambord betreft het "Jezuïet, 18031876". Volgens J. Bombay in het artikel "Tien mensen achter straatnaamborden te Drongen" (1982) is deze pater, waarvoor een zaligverklaring werd aanhangig gemaakt, geboren te Gent op 22-5-1822 en overleden te Drongen op 20-5-1914. Hoe deze vergissing is kunnen gebeuren is onbegrijpelijk en vereist zeker een rechtzetting. Lambert Queteletstraat: is volgens de lijstin Oh. T. een "staticus". Hier zal wel een "statisticus" bedoeld zijn... Joachim Schayckstraat: volgens het naambord overleden in 1631. Volgens het 113


boek "Gent, Apologie van een rebelse stad", p. 330, leefde hij tot 1633. Zie nota verder in deze tekst. Steenhuisdreef: Deze straat te Drongen mag wellicht ook aan de lijst worden toegevoegd, want volgens M.C. Laleman en P. Raveschoot (in "Stadsarcheologie,jg. 5 (1981 ), nrs. 2 en 3 en in "Dronghine Jaarboek 1982, p. 72) werd deze straat vermoedelijk zo genoemd naar J.B. d'Hane Steenhuyse (zie D'Haenedreef hoger) die de laatste eigenaar was van de heerlijkheid van Drongen. Tavernierstraat: in mijn brief van 26-7-91 stelde ik de vraag of deze straat soms genoemd werd naar de Zuid-Nederlandse miniaturist uit de 15e eeuwJan (de) Tavernier. Dit was een ernstige misvatting van mij. Deze straatnaam heeft niets met een bepaalde persoon te maken, maar wel met de gelijknamige ambachtsgilde van de herbergiers. Deze straatnaam werd in 1942 aan het Ketelpleinstraatje toegekend en past in de reeks van neringen en ambachten als Kolveniers(gang), Meerseniers(straat), Corduwaniers(straat), Brankardier(straat), Kraankinders(straat), Koolkappers(straat), enz. Besluit : deze straat stond dus terecht niet in de lijst van straten met persoonsnaam. Herman Teirlinckstraat: deze auteur zou volgens het straatnaambord geboren zijn in 1899. Aangezien hij in 1902-1906 reeds beambte voor Schone Kunsten bij het Stadsbestuur te Brussel was, kon deze persoon niet geboren zijn in 1899. Hij is inderdaad geboren te St-Jans-Molenbeek op 24-2-1879. Merkwaardig is wel dat de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging ook foutief 1899 als geboortejaar vermeldt! Frans Uyttenhovestraat: volgens meerdere bronnen (NBW, VIT, 975 en A. Capiteyn en J. Decavele, p. 309, enz) is de voornaam Franz, met een "z" i.p.v. "s". Alfons Van Den Broeckstraat: volgens het NBW, ll, 168 is de ware naam van deze pedagoog M. Denijs. Karel Van de Woestijnestraat: volgens het straatnaambord geboren in 1879. Zijn echte geboortedatum is echter 10-3-1878 en meer bepaald te Gent in de Sint-Lievenspoortstraat nr. 264 (zie gedenkplaat aldaar ingehuldigd op 23-31960). Zie ook K. Haerens "Gedenkplaten" pp. 82-85. Beluik Van Driessche : in mijn brief van 26-7-91 schreef ik dat Charles Van Driessche overleden is in 1963. Dit stond zo vermeld in "Architectuur te Gent, Analyses", p. 20. Marc Dubois in "Genten Architectuur", p. 107 en 113 en in "Architectuur als Buur", p. 23 en N. Poulain en R. VanDoorslaerin "Geo Henderick" vermelden echter steeds 1955 als overlijdensjaar. Wie heeft er gelijk? Raas Van Gaverestraat: zou volgens het naambord overleden zijn in 1307. Volgens het NBW, 11, 237 moet dit 1301 zijn. Wie heeft gelijk? Graaf Van Vlaanderenplein: er staat niets op het straatnaambord. Daar men hier vermoedelijk Filips, zoon van Leopold I en vader van Albert I wil vereren 114


met een straatnaam en deze is geboren te Laeken op 24-3-1837 en overleden te Brussel op 17-11-1905, kan er "0 1837-t1905" bijgezet worden op het naambord. Zo is de verwarring met andere Graven van Vlaanderen (vb. Filips van den Elzas 1142-1191) uitgesloten. Jozef Wautersstraat: deze minister is volgens de lijst in Gh. T. geboren in 1870. Volgens W. Patoor in het tijdschrift "Land van Rode", 1988, nr. 63, p. 51 is deze persoon echter geboren te Rosoux op 8-11-1875! Eugeen Zetternamstraat: dat dit een pseudoniem is voorJoosJozef Dirleksens mag worden vermeld op het naambord (zie Encyclopedie van de Vlaamse Beweging). Zilverenberg: ontbreekt in de lijst in Gh. T. Vóór 1942 noemde deze plaats Zilverstraat en werd zo gedoopt naar Ser Goesin ZILVERBERG die ca. 1330 een huis had op de hoek van de Oude Beestenmarkt en de Sint-Jacobsnieuwstraat. Sirnon Benninglaan noemt officieel Sirnon Beninglaan, dus zonder dubbele "n" en dit komt overeen met de spelling in het boek "Gent, duizend jaar Kunst en Cultuur", I, p. 137 en 200. Te Wondelgem werd de Galgestraat in 1981 omgedoopt tot Benningsbrugstraat (dus met dubbele "n"). Of deze straat verwijst naar de voornoemde Sirnon is mij niet duidelijk. Ze kan wel toegevoegd worden aan de lijst der straten met een persoonsnaam. Christiaan Brosteauxstraat. Volgens een officiële persmededeling van 17-71987 moet deze straat te Oostakker (in de verkaveling bij de Sint-Laurentiuslaan) "Christiaan Brosteaustraat (zonder "x") noemen. PetrusChristusdreef: genoemd naar de schilder geboren ca. 1420 en gestorven in 1473. Is voor discussie vatbaar, voor sommige auteurs is hij geboren ca. 1410 en gestorven ca. 1471 of 1472. Om misverstanden te vermijden zou men op een officieel straatnaambord beter enkel"15e eeuw" vermelden. Naar mijn weten bestaat er geen "Winston Churchilldreef' in Gent, doch enkel een "Winston Churchillp/ein." De" Gillis Coppinssteeg" en de" Gillis Coppinsstraat" moeten officieel elk met dubbele "s" worden geschreven. Een "Gaston Crommenstraat" bestaat niet te Gent (Ledeberg), wel een "Gaston erommenlaan ". Een "Henri De Gieylaan" bestaat er niet meer te Gent (Sint-Denijs-Westrem). Bij gemeenteraadsbesluit van 26-1-1987 werd de voornaam "Henri" gewijzigd in "Jean Baptiste" en deze baron-burgemeester leefde van 1771 tot 1821. De gemeenteraad van midden 1990 besliste aan de nieuwe straat met vertakkingen gelegen tussen de "Adolphe della Paillelaan" en de dreef naar het kasteel van Zwijnaarde de naam "Etienne della Faillepark" te geven. Op het straatnaambord van de "Florbertusstraat" (aan het Sint-Pietersplein) staat vermeld "Abt van de Sint-Pietersabdij t661". M. Gysseling vestigde er mijn aandacht op dat dit een vergissing is. Florhertos was de eerste abt van de Sint-Baafsabdij. De Sint-Pietersabdij werd pas na het overlijden van Florber115


tus gesticht Ook Victor Fris, 1922, p. 54, was dus fout toen hij Florhert de eerste der beide abdijen noemde. (Zie "Monasticum Beige", Tome VII, prov. Fl. Or., premier volume, Liège, 1988, pp. 27-28.) Volgens een officiële persmededeling van 17-7-1987 noemt de toegangsweg tot de verkaveling langs de Sint-Laurentiuslaan te Oostakker niet Petrus Hostestraat, maar wel Piet Hostestraat. Officieel is het "Hyacinth Lippensstraat" (dus met "TH"). Officieel is het "George Minneplein" (zonder "s"). Op het straatnaambord van de "Lucas Munichstraat" staat er "Laatste abt van Sint-Baafs, 1491-1562". Deze data blijken niet te kloppen, want deze abt is geboren op 17-10-1492 en gestorven (op kasteel "Rooselaar" te Lochristi) op 18-1-1563. (Monasticum Belg, Tome VIT, Prov. Fl. Or., premier volume, Liège 1988, p. 65.) Officieel is het "Jakob Ondermaercqplein" (dus voornaam met "k" en familienaam met "q". Nota i.v.m. Joachim Schayck : ik schreef dat hij leefde tot 1633 volgens "Gent, Apologie van een rebelse stad", p. 330. Blijkbaar is de "Apologie" fout, want volgens "Monasticum Beige", ibidem, pp. 141-142, is deze abt van SintPieters overleden op 6-12-1631 en dus is het straatnaambord juist wat dat betreft De "Cornelis Sneyssonestraat" moet officieel wel metdubbele "s" geschreven worden. Sedert de beslissing van de gemeenteraad van 21-10-1991 bestaat er ook een "Jan Van Aelbroeckdreef' (wandelweg uitgevend op de Koningsdonkstraat te Gentbrugge). Dit kan dus aan de lijst worden toegevoegd. Officieel is het "Maria Van Boergondiëstraat" (dus met "oe" i.p.v. "ou"). Officieel is de voornaam in "Jakob Van Caeneghemstraat" wel met "k" i.p.v. "c ... Een "Geeraard Van Den Daelestraat" bestaat officieel niet. Het gemeenteraadsbesluit van 26-1-1987 zegt dat het lange stuk weg vanaf de (nieuwe) Daniël Kinetstraat en gelegen ten Oosten en Noordoosten van het Sifferdok "Geeraard Van Den Daele/aan" noemt. Officieel is het "Willem Van Guliklaan" (zonder dubbele "1"). Op het straatnaambord van de "Zeger van Kortrijkstraat" te Drongen staat "Heer van Drongen, t1338". Hij werd echter onthoofd op 21-3-1337 (zie "Dronghine Jaarboek, 1989, pp. 28-30, waar deze fout reeds werd opgemerkt. Officieel zou het "Jozef Vercoulliestraat" zijn, doch dat lijkt mij een vergissing. Deze hoogleraar noemde inderdaad VERCOUILLIE toen hij in de gemeenteraad zat. (Zie "Gent, Apologie van een rebelse stad, p. 180). Vóór 1981 noemde deze straat "Dokter JozefVercouilliestraat" (alhoewel hij geen dokter was.) Daar staat tegenover dat op de gedenkplaat aan de Drabstraat Vercoullie staat, en zo ook in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Versehoeren Modern Woordenboek, enz. Beide schrijfwijzen worden dus door mekaar gebruikt. 116


Mijn voorlopige conclusies :In de lijst van 480 straten met een persoonsnaam die voorkomen in Gh. T., 1991, Nr. 4 worden er ca. 80 personen genoemd waarover ik tot op heden nergens iets heb teruggevonden wat betreft hun jaar van geboorte en overlijden. Van de resterende gecontroleerde 400 straten kunnen er bij minstens 35 straatnaamborden verbeteringen worden aangebracht aan het tijdstip van geboorte en overlijden en bij 37 straatnaamborden zijn verbeteringen of aanvullingen mogelijk wat betreft de schrijfwijze van de naam en de al of niet aangebrachte biografische gegevens. Aan minstens 72 of 18 % van deze straatnaamborden zijn dus mankementen, wat toch als een abnormaal hoog percentage kan beschouwd worden, gezien de zeer summiere gegevens die op de borden voorkomen. Reeds in 1919 hield Alfons Van Werveke een pleidooi voor de "verbetering van de schrijfwijze der namen en bijvoeging op de straatnaamborden van historische nota's. Nu, na 72 jaar, dient dit pleidooi herhaald te worden, maar dan met de evidente opmerking bij alle naamborden zo consequent mogelijk te werk te gaan en uiteraard geen verkeerde inlichtingen op te nemen. Dit lijkt mij geen overdreven eis. In de gepubliceerde lijst in Gh. T. worden 13 straatnamen vermeld die (nog) geen biografische gegevens vermelden. Daarvan zijn er twee die volgens mij onterecht op de lijst zijn terechtgekomen. Het betreft de Tijl Uilenspiegelstraat en de Tineke Van Heulestraat. Samen met de Willem Teilstraat verwijst het naar personages die nooit werkelijk hebben bestaan. Indien deze straten wel geacht werden in de lijst te passen, waarom ontbreken dan al de straten die genoemd werden naar figuren uit het dierenepos Reinaert de Vos (nl. Coppestraat, Firapeelstraat, Grimbertstraat, Hermelindeplein, Izegrimstraat, Koning Nobelplein). Ook al zijn dit dierenfiguren, ze hadden wel een persoonsnaam ... Op de 11 resterende straatnaamborden die volgens de lijst nog geen biografische toelichting kregen kan zeker, mits enig speuren, de hoedanigheid en het geboorte- en eventueel overlijdensjaar toegevoegd worden. Daarnaast verdienen nog minstens 28 andere straten, die ik in mijn brieven heb aangeduid, ook een bondige biografische nota op het naambord. Of dit ook noodzakelijk is voor de vele straten die verwijzen naar een al of niet historisch reÍle heilige laat ik liever in het midden. Hopelijk zet mijn reactie de bevoegde schepen aan om bij de straatnaamborden eens de puntjes op de i te zetten. De Heer Arthur De Decker voegde bij zijn tekst een zeer uitgebreide lijst van geraadpleegde bronnen. Maar aangezien wij altijd moeten woekeren met onze plaatsruimte en de meeste van die bronnen reeds vermeld werden in de tekst zèlf, laten wij deze lijst achterwege. Wij vestigen er de aandacht op dat de Heer De Decker, toen hij deze tekst opstelde, nog geen kennis genomen had van de reactie van de Heer David Maes (Gh. T. 1992- Nr. 1 - pp. 25-32). 117


GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel IV 't Kan niet misse, die veele drinkt moe veele pisse '"t Kan nie misse" : dat spreekt vanzelf. Gezegd van iemand die vaak naar het toilet moet gaan. Ik zal niets mispikkele Syn. : "'k Zal niets misdoen" : Ik zal mij niet misdragen. Hier es't altijd nijpe-depijpe 1. "Nen nijpe-de-pijpe" : een gierigaard. 2. "Een bruud van ne kilo nijpe-de-pijpe gewooge": heel juist, heel precies, heel nauwkeurig afgewogen. 3. "Nijpe-de-pijpe schieten mee de moarbols" : de knikker tussen duim en wijsvinger afschieten, daar waar men dit gewoonlijk doet tussen duim en middenvinger. (L.L. Coopman : "Spelen mijner jeugd"). Hier : ze zullen je hier nooit te veel geven, ze zijn hier nogal gierig. G'hĂŞt nog moar gesprookeen uwe mond goad ope Je hebt nog maar ternauwernood iets gevraagd of het wordt je al gegeven: zeer behulpzaam zijn. Da kind es guul u muile Syn. : "'t Es guul zijn pa (ma); hij trekt goed op u" : de gelijkenis is sprekend.

118


119


Die 't nuchter nie peist, zal 't zat nie zegge Wanneer alle remmingen wegvallen, zegt men wat men denkt Gij krijgt veel nooten op uwe zang Syn. : "Ge krijgt veel nooten op u muziek; ge krijgt een gruute muile; ge krijgt nen dikke nekke; ge krijgt een gruute smoel; g'hèt mier nooten op uwe zang dan nen orgel" : zich zeer verwaand aanstellen. "Een onledich wijf, een legghende hinne, hebben veel cakelens aan, hebben vele noten op huerlieden sangh" (1568- Proverbes). Weete gij wadde? Ze keune der ne kier an droaje ••• Syn. : "Ze keunen allemoal mijn uure (kluuten, konte, gat, voeten) kusse; ze keunen allemoal de pot op". Ik trek er mij niets van aan. "Cust mijn kerte; cust mijn poorte, cust mijn gat". (1648- Criminele processen).

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK HET HOF TER POSTERNE Wij drukken hieronder de bijdrage van Alfons Van Werveke af die verscheen in "De Gazet van Gent" van 3 october 1921. In ons laatste artikel hebben wij eenige nota's gegeven over de Posterne en de Posternepoort, -brug en -straat. Wij gaan nu een en ander mededelen nopens het Hof der graven van Vlaanderen, gebouwd nevens de Posterne en gekend onder de namen Hof ter Posterne. Mijne Heeren Hof van Vlaanderen was Postern zonder meer. Men weet, dat de vestinggracht, de Houtlei, eenige jaren geleden opgevuld, grootendeels ingenomen is door de brouwerij Saverys, het Jezuïtenklooster, Sint-Lucasschool en Sint-Amandsgesticht. Een versterkte poort stond vóór elke der drie bruggen over de gracht : de Zandpoort (Korte Violettenstraat, de Posternepoort en de Torenpoort (Poel). Tusschen die poorten stonden muren met kanteelen, onderbroken door torens, en deze waren aan elkander verbonden door een walgang, die achter de kanteelen liep op aardbogen, welke tot schildwachthuizen dienden. Zeker was de stad van belang na 1300, toen de graaf van Vlaanderen aan de stad de wijk van Ekkergem afstond, welke onze voorouders terstond in staat van verdediging stelden. Alzoo zien wij, dat reeds in 1325 een toren naast de Posternepoort door de stad in cijns wordt gegeven, en dat, in het midden der XIVe eeuw, de graaf van Vlaanderen het gedeelte 120


der vesting nevens de Posterne onder dezelfde voorwaarden bezet In verschillende keeren vergroot tusschen 1360 en 1370 door de bijvoeging van aardbogen en den er voorliggenden grond werd Mijns Heeren Hof van Vlaanderen of het Hof ter Posterne in de tweede helft van de XIV e eeuw één der geliefkoosde verblijfplaatsen van onzen vorst. De vergrooting geschiedt ook langs de andere zijde van de walgracht Weldra strekt het Hof ter Posterne zich aldaar uit over nagenoeg gansch den grond tusschen Brandstraat, Galgenberg, Maagdenstraat en HoutleL 't Is daar dat zich het Groot en het Klein Kaatsplein bevinden, waar het hof zich in de alsdan geliefkoosde sport oefent Daar zijn verschillende gebouwen, gaanderijen, paardestallen, torens en het Hoften Westen van de Gracht wordt aan het Hoften Oosten van de Gracht verbonden door een brug. Het Hof ter Posterne diende niet veellanger dan een halve eeuw tot verblijfplaats aan de graven van Vlaanderen. Wij zullen zien om welke reden Philips de Goede het verliet voor het Hof ten Walle, later Prinsenhof, en we moeten er bijvoegen, om geheel de waarheid te zeggen, dat onze vorsten geen groote voorliefde voor hun Gentscheverblijven hadden. Reeds in 1418 wordt een gedeelte van de gebouwen in de Struifsteeg verkocht en in 1431 worden andere gedeelten van het hof aan burgers verhuurd. Weldra is geheel de vorstelijke woning bezet door Gentenaars, die hun pacht aan het Kroondomein betalen. In 1589 wordt het Hof ter Posterne binnen de oude vestingen verkocht aan de zusters van Oost-Eecloo, die hare abdij vergrooten in 1598 door den koop aan de stad van het oude Pesthuis daarnevens. In 1833, verkoopende laatste zusters haar gebouwen aan de Jezuïeten, die er nog zijn. Ziedaar samengevat de geschiedenis van het Hof ter Pos terne. Zeggen we nu welke gebeurtenissen aldaar plaats grepen. Het is der moeite waard er eenige regels aan te wijden, daar ze zich aansluiten bij de geschiedenis onzes vaderlands. Lorlewijk van Male huldigde zijn nieuw hof in ten jare 1353. Hij was onze Louis XV en hij maakte van het Hof ter Posterne zijn Hertenpark. Zijn geschillen met de Gentenaars beletten hem in het vervolg zich aldaar dikwijls te komen vermaken, maar het paleis werd immer vergroot en de vorsten die hem opvolgden, kwamen er nu en dan voor korten tijd. Zoo vinden wij er in 1412 Jan zonder Vrees, die er de afgevaardigden vanYperenen die van de kastelrij dier stad ontvangt, om te trachten het geschil tusschen die twee besturen te beslechten. Tienjaar later speelt zich daar een drama af, waarover wij waarschijnlijk nooit de geheele waarheid zullen weten; 6 Juli 1422 sterft in het Hof ter Posterne, in den bloei des levens, Michaëla van Frankrijk, dochter van koning Karel VI en eerste vrouw van Philips den Goede. De Gentenaars die haar zeer liefhadden, waren overtuigd dat zij geen natuurlijke dood gestorven was. Lang bleef die geëerde prinses in de gedachtenis van het volk leven :anderhalve eeuw na haar dood noemde men nog het gebouw, waar ze in de Posterne had gewoond, 121


de Kamer van Mevrouw Michaëla. Het stond buiten de oude vesten. De prinses werd begraven in de kerk van Sint-Baafsabdij, en haar stoffelijk overschot werd overgebracht naar de huidige Sint-Baafskerk nadat Keizer Karel de abdij had doen afschaffen. Wij kunnen in geen bijzonderheden treden nopens den tragischen dood van Michaëla van Frankrijk, maar naar allen schijn zal Philips de Goede niet minder bijgeloovig geweest zijn dan zijntijdgenootenen hij zal dat betooverd huis hebben geschuwd. Een enkele maal zien wij er hem voor een oogenblik weer verschijnen. In Juni 1425 komt hij met Gilbert de Launoy om er Jacoba van Beieren op te sluiten, de gravin van Holland, Zeeland en Henego uw, na haar gekend avontuur. Jacoba was vergezeld van haarmoederen vaneen talrijk gevolg, zoodat belangrijke werken moesten uitgevoerd worden in het Hof ter Posterne om al dat volk te huisvesten. De gravin bleef er evenwel niet lang. 2 September 1425, te 5 uren in den morgen, vluchtte ze weg, alleen vergezeld van een hofdame en een dienaar. De baljuw van Gent, terstond verwittigd, deed het dienstpersoneel van de gravin opsluiten, om de omstandigheden van de vlucht te vernemen, en bij trompetgeschal door de stad uitroepen, dat hij, die de gravin verborgen hield, er kennis moest van geven aan de Schepenen der stad. Niets hielp: eenige dagen later was Jacoba te Gouda. Wij hebben het reeds gezeid : het Hof ter Posterne werd door onze vorsten niet meer bewoond in de tweede helft der XVe eeuw. 15 October 1469 verhuurde Philips de Goede de vorstelijke woning aan Gwijde van Briemen, Heer van Humbercourt, landvoogd van het graafschap Namen. De akt, door de twee partijen gesloten, leert ons dat het Hof ten Westen van de Houtleie veel belangrijker was dan dat binnen de oude vestingen; het gold 70 pond parisis per jaar, terwijl dit slechts 50 pond werd betaald. Men kent den tragischen dood van den grooten heer, die het Hof een halve eeuw na de ongelukkige prinses Michaëla bewoonde, door de Gentenaars overtuigd van landverraad werd hij in 1477 op de Vrijdagmarkt onthoofd. In de XVIe eeuw werd het Hof ter Posterne geheel verbrokkeld, en in dienzelfden tijd schreef Gillis de Voocht de legende op van het beleg der stad Gent in 965, dat op dezelfde plaats zou zijn gebeurd. Wij zullen eens de gegevens opzoeken, waarmede deze fabel is ineengezet. A. VAN WERVEKE

122


VRAAG EN ANTWOORD De Heer David Maes schrijft ons het volgende : Met betrekkingtotéén vandevragenvanDhr. WilliamBaelen,inGh. T.1991, nr. 6, p. 377 e.v., meer bepaald de vraag waar het Drongenseveer zou gelegen hebben, kunnen we nog de volgende aanvulling doen : Eerst willen we toch duidelijk stellen dat het geen gemakkelijke opgave is om vroegere toestanden te gaan vergelijken met de huidige situatie. In veel gevallen werd het stratenpatroon in de loop der tijden grondig gewijzigd, nieuwe straten werden getrokken, nieuwe huizen gebouwd en oude afgebroken. Tijdens de voorbereidingen voor ons artikel: "Het Drongenveer: een bron van ergernis voor de inwoners van de Assels" dat medio 1992 zal verschijnen in het Jaarboek van de Heemkundige Kring Dronghine, zijn we zowat tot dezelfde conclusie gekomen als Dhr. Lode Hoste nl. dat de aanlegplaats van het Drongenveer zich situeerde rechtover de huidige Appelstraat. We menen echter dat enige verduidelijking hier op zijn plaats is. Vooraf moeten we een duidelijk onderscheid maken tussen enerzijds het overzetveer tussen Drongendorp en de Assels, dat we hier buiten beschouwing zullen laten, en anderzijds het veertraject tussen Drongen en Rooigem. Vóór de aanleg van de "Drongendreef' in 1826 waren er drie mogelijkheden om vanuit Gent Drongen te bereiken : 1. te voet via Mariakerkedorp, wat toch een flinke omweg betekende, 2. te Rooigem met het veer de Leie oversteken, vervolgens te voet via de zuidelijke oever van de Leie tot aan de aanlegplaats van de veren te Drongen (gelegen ter hoogte van de huidige Veerstraat) en daar terug de Leie over met het veer, 3. met een schuit de Leie afvaren tussen Rooigem en Drongen, wat waarschijnlijk toch de meest comfortabele manier van reizen was. Wat betreft de situering van het veer te Rooigem lichten we volgende paragraaf uit het aangehaalde artikel : "In afwijking van wat een aantal bronnen vermelden als zou de "Drongendreef" zijn aangelegd tussen het veer van Rooigem en dat van Drongen, is het zo dat deze bewering, wat het veer van Rooigem aangaat, niet helemaal klopt. Op een aantal plannen is duidelijk te zien dat de aanlegplaats zich een aantal meters meer in noordelijke richting bevond ten opzichte van de huidige Griendijkbrug. Een doodlopende arm die langs de ene zijde uitmondde in de Leieen langs de andere zijde eindigde aan de huidige Rooigemlaan ter hoogte van de Appelstraat, vormde een kleine "haven", een aanlegplaats, waarin de veerboten aanlegden." Deze kleine "haven" of aanlegplaats is o.a. duidelijk te zien op de "Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatiefvan graaf de Ferraris, 1771-1778. deel Ghendt" (heruitgegeven door het Gemeentekrediet van België). 123


In pikkend op Vraag 4 van de Heer Jaime Jurdan (Gh. T. 1991 -Nr. 6- p. 376) laat Mevrouw Suzanne Janssens ons weten dat de Heer Norhert Reyns reeds lang overleden is en dat zijn weduwe in 1986 te Zeizate woonde. Van de Heer Albert Marteos komt de volgende vraag : "Drie Gentse bouwmeesters waren betrokken respectievelijk bij de bouw, vergroting en herstelling van de Sint-Petrus en Pauluskerk te Hansbeke: Frans Drieghe (1790), J.B. Boterdaele (1872) en Valentin Vaerwijck (1922). Zijn er over deze architecten biografieĂŤn verschenen of nadere gegevens bekend? Mij bekend zijn de notities over Drieghe in "Notes sur les sculpteurs et architectes des Pays Bas" door P.J. Goetghebuer (RUG Handschriften G058) en de voetnota over Vaerwijck in de bijdrage" Haasdonk en zijn gemeentehuis" door A. Demey in Land van Beveren jg. XXX (1987), nr. 3, blz. 88-89. Op de vraag van de Heer Hu go Collumbien i.v.m. de koppen van de Graven van Vlaanderen afgebeeld op het huis "De Gekroonde Hoofden" in de Burgstraatkwamen talrijke en uitgebreide antwoorden binnen. Wij brengen ze onder in een speciaal artikeltje. Van de Heer Dirk Van de Vijver (Heverlee) komt de volgende oproep: In de periode van 1817 tot 1828 publiceert P.J. Goetghebuer zijn 'Choix des monuments, ĂŠdifices et maisons les plus remarquables des Pays-Bas'. In de jaren '40 van de 19de eeuw maakt Immerzeel melding dat hij werkt aan zijn 'uitmuntende' boekenverzameling en prentenkollektie over de stad Gent, die later de basis zal vormen voor de iconografische atlas van de stad Gent : de Atlas Goetghebuer. Mijn onderzoek, in het kader van mijn afstudeerthesis als ir.architect spitst zich echter toe op zijn publicatie 'Choix', waarbij hij ons de voornaamste bron voor de architectuur tussen 177 5 en 1825 in de Nederlanden leverde. Graag deed ik een oproep aan familieleden en nazaten van wijlen P.J. Goetghebuer om, in het geval ze nog geschriften, briefwisseling, prenten of tekeningen in verband met deze publicatie bezitten, contact op te nemen met Dirk Van de Vijver, IJzerstraat 93, 9120 Melsele, tel. za-zo 03n752665. Op de vraag van de Heer Richard Verbanek (Gh. T. 1991- Nr. 4- p. 249) kregen wij nog het volgende antwoord binnen van de Heer Arthur De Decker: "Het antwoord uit Victor Fris "De oude straatnamen van Gent" gepubliceerd in Gh. T. 1991- Nr. 6- p. 373, zal de vraagsteller Richard Verbanek uit Bredene weinig voldoening hebben kunnen schenken. Daar er geen andere antwoorden zijn binnengekomen (onze briefschrijvers hebben natuurlijk geen weet van wat er zal staan in het in druk zijnde nummer), kan hem de volgende uitleg 124


van Jos Vanelsacker in het "Kroonblaadje" (Milieutijdschrift voor Gent), jg. 11, nr. 5, 1989-1990, pp. 22-23, misschien meer bevredigen : Het heeft mij levenslang geïntrigeerd of dat straatje, uitkomend op de Koommarkt, iets met Turkije of Turken kon te maken hebben. Zoals te verwachten was, heeft het ook niets te maken met onze bruinhuidige broeders, want het bezat zijn naam al lang voor de eerste Turk een verblijfsvergunning kreeg. Zoals iedereen weet leidt het straatje naar de Koommarkt, eens de voornaamste markt van onze stad. Maar in het natte en koude seizoen was het geen lolletje om de markt te bereiken. Maar de Gentenaars bleven niet bij de pakken zitten en de toegangswegen naar de Koommarkt werden gekasseid. Vanaf dat moment woonden de mensen daar "ter keien", op de keien, zoals hun stadsgenoten "ter platen", op of rond de zandplaten van de Schelde woonden. Het kleine straatje werd hetKlein-Ter-Keieen langzaamaan het Klein-Turkije genoemd. Einde uitspraak. Dit lijkt mij een aannemelijke uitleg. Of hij ook wetenschappelijk verantwoord is laat ik aan de specialisten over.

LEZERS SCHRIJVEN ONS De Heer Erik Dekeyser schrijft ons het volgende : "In Gh. T. 1991 -Nr. 5 - p. 296 staat een foto van het Rabot vóór de demping van de Lieve in 1872. Het deel van de Lieve waarop later het Rabatstation werd aangelegd, werd inderdaad gedempt in 1872, maar het deel dat op de foto te zien is en verder liep achter de Begijnhoflaan naar de Bargiekaai, verdween slechts in 1948. Op de plaats waar de foto genomen werd kwam kort daarna een speelplein met banken en afgezoomd met populieren. Hoe het verder ging met de omgeving van het Rabot kunnen we thans nog bewonderen."

125


BIBLIOGRAFIE In october jl. gaf A.M.S.A.B. (voor niet ingewijden= Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging) een boek uit, getiteld "Onroerend Rood. Het Gentse Oeuvre au Rouge". De auteur Guy Vanschoenbeek heeft het bedoeld als een wandeling langsheen de bouwkundige geschiedenis van het socialistische Gent. Onnodig er aan te herinneren welke belangrijke rol Gent gespeeld heeft bij het ontstaan van de socialistische beweging, Gent dat wel eens de "Hoofdstad van het Socialisme" werd genoemd. Talrijke gebouwen, monumenten en benamingen herinneren nog aan deze pioniersperiode. Het boek is een gids van de materiĂŤle relicten ervan. Aan de hand van deze gids kunnen wij een leerrijke wandeling maken door Gent. Een bijgevoegd genummerd stadsplannetje is daarbij een hulp. Het ingebonden boekje telt 72 bladzijden en bevat 40 zwart-wit-foto's. Het past zeker in de bibliotheek van de Gentse heemkundige. De prijs: 250 fr. + 35 fr. verzendingskosten. Over te schrijven op Rekening Nr. 870-0007163-48 van AMSAB- Gent. Wij vermoeden dat de portkosten kunnen uitgespaard worden door het boek te gaan afhalen bij Amsab - Bagattenstraat 174.

De laatste jaren worden wij overspoeld met boeken over Gentse onderwerpen, iets waar wij uiteraard blij mee zijn. Een van de laatste publicaties op dit gebied is "DrolerieĂŤn te Gent". Tijdens de herstellingswerken aan het Pand deed men in 1982 een merkwaardige vondst van middeleeuwse glasfragmenten. Er was wel flair nodig om het belang te beseffen van deze met zavel en gruis gemengde glasscherven. Men kan zich voorstellen hoeveel werk en geduld het moet gekost hebben om meer dan 2000 glasraamfragmenten (want dat waren het) uit te zoeken, te klasseren, te reinigen, trachten ineen te puzzelen. Als resultaat van deze arbeid werden er een 300-tal geselecteerd en die zijn nu permanent tentoongesteld in het Pand. Het boek is in feite een kleurenreproductie van deze fragmenten. De auteurs zijn: Antoine de Schryver, Yvette vanden Bernden en Guido Bral. Formaat: 24 x 31 cm. Prijs : 1.600 fr. Te bekomen in het Pand- Onderbergen. H.C.

126


GENSCHE PRAOT - Awèl? riep de paster tegen Naortse Schellijnk, keunde nu nog uwen Onzen Vaoder nie? Aos g'ezûu vûurt gaot en moede nie peizevan u îeste komune te meuge doen. - Mij vaoder zal hem mij tegen Zondag lîere, menhîere de paster, zei Naortse. - Me zulle zien, zei de paster. Zij vaoder, zeid hij in zijn eigen, ezûu ne ketter, die nie anders en doet dan vloeken en nûut naor de kirke nie en gaot; 't zal schûune zijn. Zie, maneke, zei de paster, aos ge zondag uwen Onzen Vaoder keunt opzegge, krijg de 'nen halve kluit. De weke naordien kwam Naortsen af in hij kendege zijnen Onze Vaoder op zijn duimke. - Sapperdeboere, zei de paster, 'k ben kontent van u, in hij schoot in zijne zak. Naortse stond hem te bezien, de paster was altijd aan 't zoeke; maor 'ter kwam niets af. - Verduveld, zei de paster, 'ken hê nie anders of ne g'hîele kluit! - 'tEn es niets, menhîere de paster, zei Naortse, 'k zal veur dienen anderen halve kluit de "Wees Gegroet" ne kîer bij zijn kl ... oefe stekke. - Wa zegde daor? riep de paster, wie heet er u die schûune dijnge gelîerd? - Mij vaoder, zei Naortse. - Awèl, zei de paster, zeg tegen u vaoder dat hij een beetse moe zien wa dat hij vertelt; wa veur lîeleke maniere zijn mij da! - Nem! zei de paster kwao gaowig, hier es uwe kluit, in zie, da'k unie mîer hûure!

OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 uur. Het O.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u bij voorbaat voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-EggermontA. 127


AANVULLENDE LEDENLIJST 2731. Vanschoenbeek G., Weerstandsplein 5, 9000 GENT 2732. Jacobs 0., Rijsenbergstraat 62, 9000 GENT 2733. Mw. Decooinek M.-R., Spinmolenplein 790,9000 GENT 2734. Mw. Van Wingen H., Terplaten 92,9000 GENT 2735. Mw. Dubois M., Belgradostraat 12, 9000 GENT 2736. De Munnynck M., Oosterveldlaan 120, 2610 WILRIJK 2737. De Clerck J., Broederlijke-Weversplein 44, 9000 GENT 2738. Hennion M., Heidebergenpark 12,9830 SINT-MARTENS-LATEM 2739. De Schryver X., Rozenstraat 5, 9070 DESTELBERGEN 2740. Kints J., Drongensesteenweg 226, 9000 GENT 2741. V anderbeyden H., Warandestraat 16, 9000 GENT 2742. Mortier J., Wilgentronkstraat 6, 9030 MARIAKERKE 2743. Vermaele L., Huidevetterskaai 21,9000 GENT 2744. Uytterhaegen P., Jozef Plateaustraat 11, 9000 GENT 2745. De Clercq M., Wittewalle 171,9000 GENT 2746. Mw. De Paepe Y., Toekomststraat 57,9040 SINT-AMANDSBERG 2747. Depauw A., Frans De Potterstraat 20, 9840 DE PINTE 2748. De Meyer J., Europalaan 18, 9000 GENT 2749. Van De Velde A., Toverheksstraat 1, 9960 ASSENEDE 2750. Mw. Poelman J., Maïsstraat 53, 9000 GENT 2751. Tielemans Ph., Onderbergen 36, 9000 GENT 2752. Rambaut G., Lettelbroeklaan 18,9051 SINT-DENIJS-WESTREM 2753. Miebiels M., Hendrik Haagenstraat 15,9030 MARIAKERKE 2754. Catteeuw U., Koningin Elisabethlaan 8, 9820 MERELBEKE 2755. Mw. Vanlaerebeke M.L., Notelaarstraat 96, 9000 GENT 2756. Callens M., Wilgetronkstraat 4, 9030 MARIAKERKE 2757. Senechal M., Lange Violettestraat 160, 9000 GENT 2758. Delaruelle G., Dosweg 48, 9031 DRONGEN 2759. Mw. Temmerman F., Sint-Pietersnieuwstraat 19, 9000 GENT 2760. De Winter R., Weibroekkouter 12, 9880 AALTER 2761. Impe E., Jules de Saint-Genoisstraat 94, 9050 GENTBRUGGE 2762. Uydens P., Godshuizenlaan 35, 9000 GENT 2763. Durnoot P., Groeselenbergstraat 170, 1180 BRUSSEL 2764. Heemskerk P., Witbakkerstraat 1, 9051 SINT-DENIJS-WESTREM 2765. Willemot Ph., Vaderlandstraat 32, 9000 GENT 2766. Koninklijk Verbond Gebuurtedekenijen der stad Gent, p.a. Groendreef 129, 9000 GENT 2767. Stichting Heemkundige Kring, Postbus 66, NL-4550 AB SAS VAN GENT 2768. Anoniem. 2769. Mw. WalgraeveM., Burgemeester L. Gilionlaan 105,8500 KORTRIJK 128


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 15 mei 1992 21e jaargang nr. 3

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105 .04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr.per jaar. Buitenland: 100 fr. extra voor portkosten INHOUD - De Geschiedenis van de "Papeterie Anglaise" (1902-1989) en van haar Uitbaters - Inventaire Archéologique : Koorhekken van de Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk - De Gebroeders Van Coppenhole - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - Oplossing Puzzel1991 - Verdere herinneringen van een buurtbewoner van het "Blindeken" - Een Schelleke Boeboe - Napoleon De Keyser, een voorloper van het socialisme in Vlaanderen, en zijn familie te Gent - Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen (Vervolg) De Muidebrug - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge - Documentatiecentrum. Werking 1991 - Oudheidkundige Kroniek: Het Slagveld en de omliggende straten - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Bibliografie - Gênsche Präot

130 140 142 148 155 158 166 169 173 180 185 187 189 190 195 196

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent.


DE GESCHIEDENIS VAN DE "PAPETERIE ANGLAISE" (1902-1989) EN VAN HAAR UITBATERS Een oud gekende handelszaak is alweer uit het Gentse stadsbeeld verdwenen. Op 30 juni 1989 sloot in de Voldersstraat de "Papeterie Anglaise" haar deuren na 87 jaren bestaan in hetzelfde pand. Ik veronderstel dat ettelijke Gentenaars belangstelling zouden kunnen vertonen voor de geschiedenis van die zaak. Vandaar dit artikel. Ik heb mij veroorloofd tevens enige informaties te verstrekken i.v.m. de geschiedenis van de familie van de eigenaars, zodat men beter het ontstaan en de evolutie van de zaak kan begrijpen. Er hoort daar echter ook een geïnteresseerd doel bij. Het zou nl. kunnen dat documenten die met onze familie verband houden, ergens op de zolders van andere Gentse families liggen. Ik zou hen erkentelijk zijn er kennis te mogen van nemen. Bij het bekijken van oude foto's, waarvan er enkele hier gepubliceerd worden, stelt men vast dat het uitzicht van de winkel, zowel binnen als buiten, sedert voor de eerste wereldoorlog niet erg veranderd was. Op een hier moeilijk te reproduceren foto van voor 1914 herkent men de borden tegen de muur en de toonbank die pas maar in de jaren zestig met nieuwe houten platen overtrokken is geworden. De kassa (NCR) is tot de laatste dag blijven werken. Dit alles wekte bij de klanten een gevoel van traditie en continuïteit op en zorgde tevens voor een zeker pittoresk karakter. Een vrij groot deel van de cliënteel bestond namelijk uit vaste klanten. Generaties Gentse families- en families uit de hele provincie - hebben de drempel van de Papeterie Anglaise betreden. De zaak werd in 1902 gesticht door mijn grootmoeder, Angèle De Keukelaere, geboren teGentin 1873- hetjaarder overstromingen; men brachthaarmeteen schuit naar St. Macharius om er gedoopt te worden - en aldaar overleden in 1951. Het mooiste schrijfpapier kwam in die tijd uit Engeland, vandaar de naam. In Brussel was er ook een zaak gevestigd met die naam; er bestond echter geen enkel verband tussen beide. De vader van Angèle De Keukelaere, Barthélémy (1828, Gent - 1897, Gent), bezat een bekende drukkerij in de Brabantdam (enkele huizen voorbij de "Tienda", richting St.-Annakerk). Hij was gehuwd met Camille De Vos (1837, Oudenaarde- 1900, Gent). Verzamelaars kunnen nog op ettelijke 19e eeuwse drukwerken de naam De Keukelaere terugvinden. Het atelier was in de Lange Boomgaardstraat gevestigd en zette tot 15 mensen aan het werk. Een zoon, Georges (1869, Gent- 1922, Gent), zette de zaak voort met twee vennoten, Dugniolle en De Moor. Dit bedrijf werd vooral bekend voor de productie van de albums "Charm". Nonkel Georges was een enigszins enigmatieke figuur, die vaak op zijn boot, te water op Leie of Schelde, mensen ontving en die bekend stond als een levensgenieter en ... hypnotiseur. Hij bewoonde een Art Nouveau-huis vooraan in de Krijgslaan (kant Parklaan). Angèle had twee zusters, Marie, die met de zanger Bisson trouwde, en Claire, die in het bootje 130


Fig. 1. Hoe de Voldersstraat in de tijd van het paardenvervoer (zie het mest op straat) er uitzag. Een smeedijzeren uithangbord siert de gevel naast de privédeur van de Papeterie Anglaise : (Téléphonie privée" (een zaak die toen op de eerste verdieping gevestigd was). Op het bord prijken vier isolatoren en een telefoontoestel. Rechts, de schoenenwinkel "A la Botte Royale" (later een meubelzaak, een weefselwinkel, de apotheek van Mevrouw Altdorfer-De Clercq, coiffure Georges en uiteindelijk ensemblier Samyn). Links, de werkplaats van de Papeterie Anglaise (later boekhandel Claeys-Verheughe en een schoenenwinkel), de winkel van kleermaker Harry Horsten (later kleermaker Lahaut en vervolgens parfumerie Juvena), dan een huis dat later veranderd is in een kantwinkel "Au Lilas Blanc" (het was er zo donker dat men het in de straat "La Tulipe Noire" noemde!) en nadien beenhouwerijVan Daele, het huis van baron Goethals (laterelectriciteitszaak Vincent), het huis bewoond door de bedienden van baron Goethals en later door een geneesheer (beide huizen zijn afgebroken geworden voor de huidige building , die als eerste huurders de oude firma's Tydgadt-Broekaert en Verbeke kende), het huis van pastijbakker Broekaert (later Orfèvrerie Christine), het huis vanJuffrouw Martens (damesbadmantels). Op de zijgevel van het huis op de hoek kan men lezen "Leon Otten- confection dames- nouveautés- soieries". Op het huis op de andere hoek: "Gal ... , tailleur, im ... ". De garage De Ridder & De Meulenaere was er gevestigd. De meeste huizen hebben meerdere "spionnen" (spiegels). Deze foto moet tussen 1902 en 1914 getrokken geweest zijn.

stapte met een Oostendenaar, Emile De Wynter. In 1909 trouwde Angèle op haar beurt met FrankOlof Ödberg (1879, Gent1917, Truro, Cornwall), zoon van de Zweedse reder en houthandelaar Johan Olof Ödberg (1835, Arnäs- 1894, Gent). Johan Olof was te Arnäs geboren, dicht bij Örnsköldsvik, 570 km ten Noorden van Stockholm. Hij vestigde zich vermoedelijk in 1860 te Gent en associeerde zich met een zekere Löwener. De enige indicatie waarover ik beschik is een stempel "Ödberg & Löwener". Ik bezit weinig inlichtingen over laatstgenoemde. R. Sunaert vermeldt in haar licentiaatsverhandeling "De geschiedenis van de Gentse staatskerk (Brabantdam) en zendingskerk (Rabot) 1815-1914" (RUG, 1990) dat een be131


langrijke Gents koopman, Sopbus Löwener, de evangelische kerk (Rabot) financieel steunde. Mijn overgrootvader zou die man inderdaad kunnen gekend hebben daar hijzelf, hoewel oorspronkelijk lutheraan en getrouwd met een anglikaanse, lid was van de kerkeraad van de hervormde kerk (Brabantdam). Vele namen die men kan terugvinden in fotoalbums of documenten van de familie uit die tijd zijn verbonden met het protestantisme : Brasseur, Callier, Choisy, Montigny, Nap, Steinlen... In het Veritas register (een equivalent van Lloyds) van 1880 heb ik twee zeilschepen teruggevonden van J.O. Ödberg, met name het barkschip "Emile" en de "Clémence". Beiden waren in de haven van Gent uitgerust. Zij vervoerden hoofdzakelijk verschillende houtsoorten, maar brachten ook guano uit Peru en Chili mee. Een aquarel van de "Emile" hangt nog thuis. Johan Olof werd vice-consul van Zweden en Noorwegen te Gent in 1873. Door zijn tussenkomst kwamen vijf van de zeven dochters van zijn nicht, Henny, Anna, Hilda, Selma en Esther Ahlnander, tussen 1879 en 1889 schoollopen (d.w.z. "fmishing school") op het "InstitutDesprez" (later tot "InstitutDeKerckhove" omgedoopt). Die meisjes zijn een tijd met schoolvriendinnen in kontakt gebleven. Het zou dus niet verwonderlijk zijn dat men bij het snuisteren in de archieven van Gentse of Oostvlaamse families brieven of foto's uit Zweden vindt ("Wie was dat nu?" ...). Johan Olof Ödberg trouwde in 1866 met Sopbie Phillips (1846, Nieuwpoort- 1928, Brussel), dochter van J ohn Phillips (1805, Hastings- 1865, Cannes), een Engelse reder die zich in 1824 te Nieuwpoort gevestigd had na 5 jaren te Vlissingen vertoefd te hebben. Hij schijnt een niet te onderschatten rol gespeeld te hebben in het economisch leven van eerstgenoemde haven. R. Durnon vermeldt echter in zijn werk "De Geschiedenis van Nieuwpoort" dat hij begon met goederen "in te blauwen" (=te smokkelen) in Engeland! Misschien was dat een soort traditie, want O.W. Thomton ("Hastings. A Living History") vertelt dat smokkelen heel frequent voorkwam langs de kust van Kent enEast Sussex. Oranje-gezind, hielp John Phillips met zijn loggers en kotters in 1830 het Nederlandse garnizoen ontsnappen. Die daad werd hem blijkbaar niet kwalijk genomen daar hij in 1831 van de Regent Surlet de Chokier toelating kreeg om in België te blijven en om van de Belgische burgerrechten te genieten. Dat document ligt nog steeds in de archieven van onze familie. Dat Zweeds-Engels huwelijk, temidden van de Franstalige burgerij in Vlaanderen betekende, via het spreken van ten minste vier talen, dat er een soort multi-culturele sfeer in de familie heerste. Het echtpaar woonde in de Speldenstraat nr. 2 (vermoedelijk het huis op de hoek van het Anseeleplein; ik heb daar geen zekerheid over), en kreeg zeven kinderen (waarvan alleen twee oud genoeg werden om te huwen). Na Johan Olofs dood verhuisde de familie naar de Van Hulthemstraat nr. 50. Frank Olofs zuster, de dynamische Gertrude (1869, Gent- 1952, Brussel)"Elsé" voor de familie en de vrienden -, beheerde verder de zaak na het overlijden van haar vader, hetgeen vrij ongewoon was voor een jonge vrouw 132


Figs. 2a en b. Reclamekaart uit 1910. a) Het kind in de wagen is de Heer Johan Olof Ödberg. Rechts van de wagen zijn moeder, Angèle Ödberg-De Keukelaere, links de "nurse", Victorine Vivex. Voor de deur een winkeljuffrouw en er naast de Heer Meurillon. Het uithangbord dat nog zichtbaar was op fig. 1 is nu verdwenen.

Tél. 2262 . Rue des Foulons 8 · 10

Co.rte Postale

Tél. 2423. Boulevard Alber t 30.

C'orruponda.nte

PAPETER E

8 ...

ANGLAISE

~o, F.ouloas, Gand. Succursale: BOU EVARD ALBERT No 30 GRAND CHOIX D

-f;A-PIERSA LET'IRES_______

Innornbrables a ticies pow· Gadeaux

MAROQUI NERI E. __!!&U_M_S, - _MENUS______ Cadres et Pèle-Méle en tous genres et en tous formats ENCA

450 différents pro ls existmt m M agasln GRAVURES REU IEUSES & OE FANl AIS IE ~R'l:-:ES'r~Q ÜJ~ S. -- - -

b) Achterkant van de kaart met publiciteit.

133


in die tijd. Er greep toen een kortstondige associatie plaats met een zekere J acobsen. Elsé, anglikaans en liberaal opgevoed, was sterk geëngageerd in de anti-klerikale strijd en in ondernemingen met sociaal karakter. Zij huwde in 1900 met François Henri Helaers (1867-1921) uit Brussel, een man die zich verdienstelijk gemaakt had bij het exploreren van Kongo, hoofdzakelijk de streek rond Moliro (zie P. Salmon : Les camets de campagne de François Helaers, "Ie blanc sans fusil". Académie Royale des Sciences d'Outre-Mer, Bulletin des Séances, 1972-4, 526-540). Frank Olof had in tegenstelling met zijn zuster blijkbaar meer zin voor avontuur dan voor de zakenwereld. Reeds in 1895 stapte hij aan boord van het Noorse barkschip "Sjökungen" als leerling-matroos. Na een wereldreis van drie jaar kwam hij te Gent terug als een bebaarde 18-jarige jonge man; zijn eigen moeder herkende hem niet! Hij werd tweemaal vereremerkt om een jongen van de verdrinkingsdood te redden (Henleykaai) en om een op hol geslagen paard tot stilstand gebracht te hebben (Voldersstraat). Dit laatste kostte hemjaren nadien het leven, daar zijn levertoen verpletterd werd en nooit meer volledig herstelde. Daarbij leed hij ook aan verschillende tropische ziektes. Hij was een typische volwaardige "sportsman" uit die tijd. Een elandjacht in Finland (op de voorlopers van onze langlauf) pikte hij graag mee. De "Club Nautique" verhief hem tot "membre émérite" na zijn talrijke overwinningen of klassementen in nationale en internationale wedstrijden (w.o. het olympisch zilver in 1900 te Parijs en uiteraard ook in Henley). Krantenknipsels uit die tijd tonen aan dat hij als lid van de "Jeanne d'Arc" ook een handige schermer was. Hij bezat ettelijke honden, die o.a. gehuisvest waren in de tuin die hij huurde op de Henleykaai, juist achter de oude lokalen van de Club Nautique. Hij bouwde er trouwens samen met een schrijnwerker een houten zomerhuisje, dat niet zolang geleden afgebroken werd om plaats te ruimen voor het Provinciaal Handels- en Taalinstituut. Soms ging hij met twee van zijn gevaarlijkste honden in de "scheue" wijken wandelen. Op mooie avonden namen mannen er plezier in op de kasseien van smalle straten te zitten met gestrekte benen, leunend tegen de gevel. Wee diegene die het aandierf over de benen heen te stappen, want dat was een goedgevonden reden om "boel" te zoeken! Naar het schijnt werden er soms zelfs messen getrokken. Bij het naderen van die forse kerel met zijn twee honden verdwenen de benen vliegensvlug ... Op een avond werd hij aangerand op de hoek van een van de straatjes van de Cité Ouvrière. Tamelijk slecht geluimd omwille van een "schup tussen zijn bienen", verdedigde hij zich zodanig dat de aanrander lang gehospitaliseerd moest worden. Het scheelde niet veel of hijzelf werd vervolgd omdat de verdediging niet "evenredig" was met de dreiging! Hij trouwde in 1909 met de reeds vermelde Angèle De Keukelaere. Op dat ogenblik baatte zij reeds zeven jaren de Papeterie Anglaise uit. Hij leerde toen het vak van inlijster. De zaak nam meer en meer uitbreiding, zodat ook het naburig pand (later boekhandel Claeys-Verheughe) gehuurd werd om er de werkplaats te 134


Fig. 3. Foto uit 1910. Frontale opname van de werkplaats (links) en van de winkel (rechts). De uitstalramen rechts dragen nog geen opschriften. Later zullen zij met Engels schrift door schilder Van de Vyvere getooid worden. Die vakman had een winkel in de Kortrijksesteenweg en was ook bekend als "Douglas den IJzerbreker" (medegedeeld door de Heer J. Fordeyn).

vestigen (zie Figs. 1-2-3). Later verhuisde de werkplaats naar de kelders, waar men nu nog gewelven vindt die vermoedelijk behoorden tot het klooster der "Spinneskens". Achter het huis met het huidige nr. 8 bevindt zich nog steeds de kapel. Een geklasseerde gevel van dat klooster bevindt zich achter het wisselagentschap De Martelaere in de Mageleinstraat. In het vooruitzicht van de wereldtentoonstelling van 1913 werd ook een tijd een bijhuis gevestigd in de Albertlaan (thans Astridlaan) op de hoek van de Blankenbergestraat Van dat huis bezit ik echter geen document of foto, tenzij de vermelding op de hier gepubliceerde postkaart (zie Fig. 2b). In 1910 werd mijn vader, Johan Olof, geboren in de Voldersstraat In 1914 vluchtte de familie naar Groot-BritanniĂŤ, samen met de "nurse" Victorine Vivex. Ondertussen werd de zaak verder uitgebaat door enkele personeelsleden voor eigen profijt. Het gezin werd gehuisvest te Truro (Cornwall) en verbleef er tot het einde der hostiliteiten. Mijn grootmoeder werd in de vluch telingendienst tewerkgesteld omwille van haar kennis van het Nederlands, het Frans en het Engels. Grootvader verdiende er nog wat door als inlijster te werken . Hij overleed echter aldaar in 1917 . Mijn grootmoeder was vrij bijgelovig maar had niettemin een heel sterk en moedig karakter. Na de oorlog startte zij opnieuw van minder dan nul, daar hoofdzakelijk schulden op haar stonden te wachten bij de thuiskomst. Hoewel zij er als een eerbiedwaardige, 135


Fig. 4. De werkplaats van de Papeterie Anglaise met reklarnes voor "Perry" pennen en "Antoine" inkt. Bovenaan, reklame van de Société Anonyme de Téléphonie Privée. Op een andere, hier niet afgebeelde foto kan men lezen : "lnstallations à forfait - Téléphones Sonneries et horloges électriques - Avertisseurs de vol et d'incendie - Lignes privées Installations par abonnement". Op nog een andere foto, die hier om technische redenen moeilijk te reproduceren was, kan men links van de deur een bord ontcijferen : "... erican consulate- ... hours- a.m., 2 to4 p.m.". Blijkbaarde spreekuren van het Amerikaans consulaat dat op een verdieping moest gevestigd geweest zijn.

strenge (en zij was het ook) dame uitzag, kon zij haar mouwen oprollen wanneer nodig. Een klein voorbeeld. De eigenaars van een tegelfabriek waren haar een som geld schuldig en bleven het vereffenen uitstellen, vermoedelijk hopend dat zij het sturen van herinneringsbrieven beu zou worden. Op zekere dag was zij het inderdaad beu, maar loste het op een eerder verrassende wijze op. Zij ging meteen bediende een "steekkeire" huren, reed naar het bedrijfvan haar schuldenaars, vulde er de kar vol met tegels tot de waarde van de schuld bereikt was, en reed door het stadscentrum weg voor de ogen van de machteloze fabrikanten en voor die van de uitermate verwonderde "burgers" ... Dat zij wist wat zij wou blijkt ook uit het volgende, onbelangrijk maar koddig feit. Haar eerste schrijfmachine was een "Smith Premier" (die hebben wij nog). Zij had echter nooit leren typen en wou per se dat de letters opgesteld waren in overeenstemming met haar eigen mentale schema. D.w.z. dat men speciaal voor haar een klavier heeft samengesteld, met iedere letter daar waar zij het wou! In de loop van de jaren twintig heeft mijn vader zijn studies moeten staken 136


omwille van gezondheidsproblemen van zijn moeder, en leerde ook hij het vak van inlijster te Brussel. Na zijn legerdienst bij de strijdwagens (de Ff-17 Renault tanks) te Sint-Denijs-Westrem, begon hij in de zaak te werken. Zijn huwelijk met Marie-Louise Marque, die in 1909 te Brussel geboren was, werd tot na de oorlog uitgesteld omwille van zijn activiteiten in de weerstand. Mijn moeder nam de boekhouding op zich. Hun zoon, steller dezer, ging een wetensĂŠhappelijke loopbaan op, hetgeen voor gevolg had dat geen derde generatie U te woord kan staan achter de toog van de Papeterie Anglaise. Ik kan hier onmogelijk alle personeelsleden opsommen die in de winkel of op het atelier gewerkt hebben, of die bij het huishouden geholpen hebben. Velen leven gelukkig nog. Ik vraag hen mij te willen verontschuldigen ze niet allen te vermelden. Sommigen zijn heellang tewerkgesteld geweest. Twee generaties Yvergneaux zijn de boekhouding komen controleren. Jo Boes was al meer dan dertigjaren verkoopster toen de winkel ophield te bestaan. Een figuur die integraal deel uitmaakte van de Papeterie Anglaise en die ook het leven van de familie deelde, was Elza De Sutter. Zij overleed op 30 november 1975 op de leeftijd van zeventig jaar na vijftig jaren dienst. Zij bezat een bijzondere goede kennis van de genealogie en van de geschiedenis van vele Gentse families. Tot haar dood hanteerde zij de ronde pen en de Ballon pen om respectievelijk de titels (of prijsetiketten) en de teksten te schrijven. Zij vertoonde karaktertrekken die, naar men beweert, typisch Gents zijn : wie haar sympatiek overkwam mocht zich omzeggens alles permitteren, maar wie haar "niet aanstond" om de ene of andere reden kreeg het wel te verstaan! Sommige klanten wilden echter alleen door haar bediend worden, andere door mijn vader. Zij lieten liever andere klanten voorgaan om toch door de gewenste persoon bediend te worden. Op 1 april was het uitkijken geblazen bij het personeel: een winkeljuffrouw ging ooit zonder argwaan bij Simoens in de Korte Dagsteeg tien koperen nagels verwikkeld in zilverpapier halen, terwijl een andere in de Gouden Duif op de Vrijdagmarkt vroeg een lege fles te vullen met een liter "huile de bras". Minder aangename gebeurtenissen kwamen ook voor. Men had op een bepaald ogenblik vastgesteld dat op het atelier de voorraad glas abnormaal snel verminderde. Op zekere avond dook een personeelslid met zijn borst helemaal bebloed de trap op : de man was uitgegleden terwijl hij glasplaten onder zijn jas verborg! Nog een woord over de klanten, want ook bij hen kon men pittoreske figuren ontmoeten. Mijn vader herinnert zich bv. nog heel goed "Zot Sofietje" uit de jaren 1920-30. Men moet eerst weten dat zij erg vaderlandslievend was. Zij kwam regelmatig bobijnen driekleurig koord kopen. Na enige tijd en met steeds toenemende perplexiteit, durfde mijn grootmoeder het aan haar te vragen waartoe die "Belgische" koordjes moesten dienen. "C'est pour attacher mes jaretelles... " antwoordde Zot Sofietje. Voor de eerste wereldoorlog kwam er wekelijks een boerinneke een van die driehoekige potjes rode inkt kopen 137


Fig. 5. Uitstalraam uit de jaren twintig of dertig.

(met een gleufje voor de pen). Aangezien die vrouw heel waarschijnlijk amper kon schrijven of misschien zelfs analfabeet was, werd er verondersteld dat zij door een of andere notaris, schoolmeester of pastoor uit haar dorp gestuurd werd. Na ettelijke maanden wekte de hoeveelheid gekochte inkt toch enige verwondering op. Ondervraagd, antwoordde het boerinneke heel gewoon dat zij, om een mooie kleur te bekomen, rode inkt voegde bij de boter die zij op de markt kwam verkopen! Ik kan onmogelijk alle tafereeltjes vertellen waarop wij "vergast" werden. Meestal werden die koddige of nare voorvallen 's middags of 's avonds aan tafel medegedeeld en nagepraat. De Papeterie Anglaise was een zaak "met standing". Daarenboven bleven bepaalde ouderwetse gewoontes bestaan. Zo bijvoorbeeld waren er zeker weinig winkels in Gent waar men nog aanvaardde dat sommige families een jaarlijkse rekening toegestuurd kregen! De cliĂŤnteel van "oude families" betekende echter niet dat alle klanten uit de hogere sociale standen kwamen. De cliĂŤnteel bestond zowel uit lieden van de oude adel en van de wereld der "katoenbarons" als van de burgerij en de middenstand. Menige werkmensen werden trouwe klanten, eenmaal dat een zekere drempelvrees overwonnen was en dat zij vastgesteld hadden dat vele artikelen in feite goedkoper waren dan zelfs in grootwarenhuizen. Bij alle standen kon men charmante mensen tegenkomen en "peerdezoagen", eenvoudige mensen en dikke nekken. Wat systematisch koude rillingen veroorzaakte was het opengaan van de deur om vijf voor twaalf, ergens in april of in mei, en het binnenstappen van ouders met kindjelief, om "kommuniezoantjes" te kiezen. Wanneer men de moeder blij 138


Fig. 6. Gevel in juni 1945. De stijl van de versieringen en opschriften evolueert zonder dat er structurele veranderingen aangebracht worden .

moedig aan het kind hoorde zeggen : "... en ge moogt kiezen wat ge wilt", dan voelde men aanstonds zijn buik grollen van honger en spanning, want dat was het teken dat het heellang ging duren. Wanneer het kindervingertje beslist en vlug op een van de modellen geduwd werd, weerklonk de stem van een der ouders : "Ah neen, dat toch niet!". Na een uur "kiezen wat het wilde" werd het kind door de ouders naar buiten meegesleurd met de afgrijselijke melding : "We zullen eens terugkomen ... ". Anderzijds, waren er mensen die zomaar eens binnenwipten om vriendelijk goeiendag te zeggen of om even uit te blazen. Iemand die alzo geregeld "passeerde" was onze betreurde voorzitter Gaston Hebbelynck, steeds op zoek naar een inlichting of een documentje. Kortom, iedereen werd er zo taktvol mogelijk bediend, d.w.z. op zo'n wijze dat de klant zich zoveel mogelijk op zijn gemak voelde, wie hij ook was. Iedereen werd dus bediend in zijn taal, dus ook in het Gents. De Engelse gemeenschap te Gent voelde er zich thuis. Doch eerlijk gezegd, was er wel een taal die om begrijpelijke redenen in onze anglofiele familie met enige tegenzin gesproken werd, nl. het Duits. Maar ja, die toerist was misschien zelf een anti-fascist en een van de eerste slachtoffers van het nazisme ... Ik ben er van overtuigd dat dit kort artikel - een mengsel van menselijke tafereeltjes en van materiĂŤle documenten - bij vele oude klanten, personeelsleden, leveranciers, en Gentenaars in het algemeen, allerlei soorten herinneringen zal oproepen. Andere gekende oude zaken zijn uit het stadsbeeld verdwenen (bv. 1991 zag het einde van de firma Robert Rosseau in de Tussen 't Pas), zijn verhuisd of zijn gemoderniseerd geworden. Ik zou hier bij de eventueel overlevende families een oproep willen doen opdat ook zij interessante documenten zouden publiceren en onze lokale "oral history" op 139


papier zouden vastleggen. Ik hoop dat mijn initiatief het begin van een soort aparte rubriek in G.T. zal betekenen. Prof. Dr. Frank Olof ÖDBERG St.-Maria-Horebeke

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 290 Op 4 december 1901 stelde Robert Schoorman in de rubriek "Kunstsmeedwerk -Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk- XVille eeuw (1745)" in het Frans een fiche op over Koorhekken van de Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk

Het koor van de Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk is afgesloten door vijf hoge hekken in verguld ijzer, kunstig uitgevoerd in deLodewijk XV -stijl door Sr. Maniet, meester-kunstsmid te Kamerijk. Onze afbeelding ontslaat ons ervan ze in detail te beschrijven, maar wij houden er aan de gelijkenis te doen opmerken met de beroemde hekken van de Place Stanislas en de kerk van Bon Secours te Nancy, van de hand van Jean Lamour, die met het hek van de kathedraal van Amiens gereproduceerd zijn in de Dictionnaire de /'ameublement van H. Havard (t. 11, fol. 1197) (1). Deze balustrades of ijzeren hekken moesten dienen om tijdens de goddelijke diensten het koor van de kerk af te sluiten van de menigte. Ze werden niet geplaatst zonder moeilijkheden te verwekken. Geërgerd omdat een vreemdeling hen het gras van onder de voeten kwam wegmaaien, wilde de slotenmakers van Gent beletten dat deze hekken de stad binnenkwamen. De abt van Sint-Pieters diende daarom in 1745 een verzoekschrift in bij Hare Majesteit de Keizerin : "Drie jaar geleden, schreef hij, is er met Sr. Maniet, slotenmaker te Kamerijk, een overeenkomst afgesloten voor de levering van vijf balustrades of ijzeren hekken ... de slotenmakers van de stad Gent maken zich sterk de toegang van deze hekken tot de stad te beletten omdat zij beweren dat dit een werk is dat kenmerkend is voor hun beroep, niettegenstaande hetfeit dat ze niet bekwaam zijn een dergelijk kunstzinnig werk te maken. Aangezien zij het recht niet hebben handelswaren tegen te houden, heeft de Remonstrant zich moeten wenden tot de heer Intendant de Feeherre van wie hij de toelating gekregen heeft deze balustrades in te voeren met verbod aan de gezegde slotenmakers

140


y" ...... +>......

Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk. Rechts : één van de koorhekken.


dit te beletten. Daardoor zijn 3 hekken ingevoerd en geplaatst. Maar aangezien er nog twee moeten aankomen en dat hij vreest dat de gezegde slotenmakers zullen trachten dit te beletten, richt hij zich tot Uwe Majesteit." SintPietersabdij, Nr. 165 S. Staatsarchief te Gent. Na een briefwisseling kreeg de abt gelijk. De 5e juli 1748 kreeg hij de toelating deze hekken in te voeren; het werd de Gentse slotenmakers verboden dit te beletten, en de 31e juli 1748 kwamen zij in Gent aan. Volgens de afspraak gemaakt met Sr. Maniet betaalde men voor de eerste vier 9000 Franse ponden en 500 voor een schenking. Voor het vijfde 3500 pond en 500 pond, eveneens voor een schenking. Dit maakt in totaal 13500 Franse ponden; wat ongeveer overeenstemt met 15.000 franken in onze munt. Een voorschot van 9801 Franse ponden werd hem betaald bij de levering, er bleef dus een saldo van 3699 pond. (1) Cfr. de afsluiting gereproduceerd in JJ. Van Ysendyck, Documents classĂŠs de /'art dans les Pays-Bas, 3e reeks, C/Otures, pl. 7.

DE GEBROEDERS VAN COPPENHOLE Op 16 juni a.s. zal het precies 500 jaar geleden zijn dat de gebroeders Van Coppenhole op het schavot stierven. Wij gebruiken onze vertrouwde methode om daar iets meer over te weten te komen door te rade te gaan bij Pierre Kluyskens en herpubliceren hier een artikel dat hij 17 jaar geleden schreef Met de gebruikelijke vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens. Tweelingen hebben en zullen altijd bestaan, maar tweelingen, die in de geschiedenis van hun land, streek of stad een vooraanstaande politieke, militaire of sociale rol of allen samen hebben gespeeld, zijn, menen wij, nog zeldzamer dan in leven gebleven vijflingen! In Gent waar alles, van het allerbeste tot het allerslechtste mogelijk was en gebleven is, heeft men tweelingen gekend, de gebroeders Frans en Jan van Coppenhole, gesproten, zoals men pleegt te zeggen uit een oud en eerlijk geslacht, broeders die het op het einde van de XVe eeuw toen alles troebel en bloedig was in Vlaanderen, zeer ver, wellicht wat te ver hebben geschopt; zij hadden wellicht lang, stil en gelukkig kunnen leven, doch het stond ergens geschreven in de hemel of in de sterren dat een rustig poortersleven en -bestaan hen niet was weggelegd.

142


Wie ten andere in deze XVe eeuw, die men later de eeuw van Boergondië zou noemen, uit passiviteit, anonimiteit en vervlakking wou treden, aanvaardde meteen het principe, indien niet de zekerheid van de gewelddadige dood. Het waren allen Machiavelli's voor de letter, mensen die een doel voor ogen hadden en zich weinig bekommerden om de ernst, de eerlijkheid van de middelen en van de wegen om dat doel te bereiken. De Gentenaren bv. hadden zich ten tijde van het beleid, bewind en diktatuur van de hertog Karel de Stoute zo braaf als kleutertjes bij het bezoek van zuster direktrice aan de klas moeten gedragen. Toen zij vernamen dat de Zwitsers de hertog bij Nancy hadden verslagen, dat de wolven zijn lijk op het slagveld hadden verscheurd en dat zijn twintigjarige dochter, de beeldmooie doch door allen in de steek gelaten Maria van Boergondië geen ander argument meer kon uitspelen dan haar jeugd, haar vertrouwen in de Vlaamse steden en haar hoop in een betere toekomst, nam de Afteveldestede die het hoofd meer dan koel hield, de gelegenheid te baat om jaren wrok, ingetoomde woede en haat, vrije teugel te laten, het Calfvel te vernietigen, de vernederende bepalingen van de zgn. Vrede van Gavereongedaan te maken, Maria de kelk des tijdens te laten drinken en de kopstukken van het bewind van Karel de Stoute naar het schavot te sturen of de zwaarste boeten op te leggen. Heel fair was het allemaal niet, doch er waren begrippen die toen niet eens bestonden. In die bewogen dagen heeft Jan van Coppenhole, als "prokureur" een zo beslissende als onverbiddelijke rol gespeeld; hij spaarde niemand en gold dan ook als een mens die honderd ten honderd eerlijk was. Hij die uit een aanzienlijk en machtig geslacht sproot, stelde nu plots de belangen en de politiek van zijn geboortestad boven elke andere beschouwing. Zijn optreden in de troebele dagen heeft zijn prestige versterkt en in de volgende jaren zullen wij hem steeds aan de zijde aantreffen van Jan van Dadizele. Jan, zoals wij het in een vorige bijdrage zagen, was een eerlijk mens, een kapitein, iemand die tot het uiterste heeft willen gaan, die zijn persoonlijke belangen op het achterplan kon duwen; Jan van Coppenhole integendeel was een condottiere, een vechtersbaas, die onvermijdelijk van bloed, intrigues, samenzweringen, moord en komplot moest leven en die niettemin zijn geboortestad dolgraaf lief had, zowat als een huurling in dienst van Tsjombé het toenmalige Kongo in zijn hart heeft moeten dragen! Jan van Coppenhole is een unicum in de geschiedenis van Gent, de man van al hetgeen leeft, beweegt, intrigeert. Wanneer Maximiliaan van Oostenrijk zo vermetel is de Gentse stede nieuwe subsidies af te dwingen, treffen wij van Coppenhole aan het hoofd van de contestatie en van het verzet aan : hij is secretaris van de Gentse schepenbank, derhalve de all-roundman, degene die alles afweet en die veel kan verrichten. In zijn reactie is hij minder genuanceerd, zelfs veel brutaler dan zijn vriend en beschermer Jan van Dadizele, die zijn heer en meester wil blijven dienen omdat hij een kapi143


tein met eergevoel is. Dadizele zal het met de dood bekopen, van Coppenhole aast na de moord op Dadizele op weerwraak : de dood van Maria van Boergondië is onze Machiavelli een kolfje naar de hand, want wettelijk gezien vervallen alle rechten van Maximiliaan. Achter de schermen is van Coppenhole op dat cruciaal ogenblik de almachtige figuur, de volksmenner die zonder skrupules zijn politiek zal doorvoeren en zal heulen met de Franse koning. Victor Hugo die het misschien watromanceert, zal schrijven in zijn vermaarde roman "Notre Dame de Paris" : "il machinait familièrement avec Louis XI et mettait souvent la main aux secrètes besognes du roi". Aftevelde met Edward m, van Coppenhole met Lodewijk XI; het bracht beiden geen geluk mee! Jan van Coppenhole, onverzoenbaar en onverzetbaar! Wij hadden hem wellicht in deze reeks Gentse kapiteins en krijgslieden, de laatste "grote" kunnen noemen, omdat hij een tijdperk afsluit, een periode van onvoorwaardeJijke trouw aan gemeente, een periode die onverbiddelijk hard was, geen nuances kende, onmeedogend was voor wie de nederlaag leed. Vanaf het begin van de XVIe eeuw zou een kentering intreden : het centraal gezag had de macht van de steden defmitief geknakt, verpletterd; beroepslegers, huurlingen in dienst van de vorst vervingen de ge-estdriftige gemeentelijke militie, soldaten vochten voortaan voor soldij en plundering en zij geloofden niet meer in de zaak of in de persoon die zij dienden. Jan van Coppenhole is al een overgangsfiguur; hij blijft weliswaar trouw tot de dood aan een bepaalde imago van het stadsbeleid, van de volksmacht maar hij begint te schipperen, hij is nietkieskeurigvoor zijn bondgenoten, hij zal heulen met Vlaandereos grootste vijand Lorlewijk XI en met diens opvolger Karel Vill van Frankrijk. Een Jacob van Artevelde had zulks niet gedaan; zijn bondgenootschap met Eward III stelde partijen op gelijke voet, was logisch en correct, er was vanwege de Wijze man noch toegeving noch knieval. Van Coppenhole is fanatieker en toch is deze vechtersbaas, deze XVe-eeuwse James Bond die alles durft en waagt, het woord "vrees" van zijn woordenlijst heeft geschrapt, door menig aspekt althans in de eerste faze van zijn politieke en militaire loppbaan, een aantrekkelijke figuur, iemand die met wat meer zelfbeheersing en doorzicht de idee demokratie in zijn tijd vooruit had kunnen helpen. Zijn · blinde haat tegen Maximiliaan heeft hem tot onrechtvaardigheid, uitspattingen en wreedheid gedreven. Hij intrigeert, vecht, wordt gevangen genomen, ziet zijn naaste medewerkers Onredene en Rijm onthoofd worden, herneemt de strijd, ontsnapt herhaaldelijk als bij wonder aan de dood, wordt vogelvrij verklaard en vlucht ijlings naar Parijs waar Karel VIII, die hoopt hem later nog als nuttig pion in zijn Europese politiek te kunnen gebruiken of misbruiken, hem met open armen ontvangt, hem de titel van hotelmeester verleent en een aardig jaarlijks pensioen toekent.

144


Het gevolg van deze vlucht was dat Maximiliaan zijn gezag in Vlaanderen kon herstellen en dat ook zijn prestige loodrecht steeg toen hij van aartshertog tot roomse keizer promoveerde. Maximiliaan had op dat ogenblik alle troeven in handen, hij verspeelde ze lamlendig. Met een wijs beleid, minder belastingen, meer diplomatie had hij een uitgeput land vrede kunnen brengen: "Paeys, paeys" riepen de mensen na de vlucht van van Coppenhole, doch Maximiliaan opteerde voor vervolging, terreur, jacht op zijn politieke tegenstrevers : het was koren op de molen van het verzet. Een opstand in Gent wordt bloedig onderdrukt; nauwelijks heeft Maximiliaan de stad verlaten of de roekeloze van Coppenhole die een nieuwe kans ziet, doet zijn intrede in de stad samen met van Rassegem. Het wordt een triomfantelijk onthaal en in de roes van de overwinning worden de rechten en de vrijheden van de stad opnieuw plechtig afgekondigd terwijl de sympatisanten van Maximiliaan de zgh. Monetanen uit de stad worden verdreven of aangehouden. Het zou een strijd op leven en dood worden, waarbij de Gentse stede onvermijdelijk het onderspit zou delven, zoals zij het ook deed te Gavere in de ongelijke strijd tegen Filips de Goede en zoals zij het de volgende eeuw nogmaals zou doen bij de opstand tegen Keizer Karel. Van Coppenhole intrigeerde en maneuvreerde handig: zijn opzet was herrie schoppen, volksopstanden te doen losbreken in de Vlaamse steden die Maximiliaan trouw waren gebleven, voornamelijk in Brugge en Ieper. Hij zal gedeeltelijk in zijn opzet slagen, mede dankzij de militaire steun van de Franse koning en de fouten van Maximiliaan die het na enkele maanden overal had verkorven. Brugge vervoegt hetrevolutionaire kamp vanJan van Coppenhole, neemt Maximiliaan gevangen en sluit hem, kostbare gijzelaar, in het Cranenburg op. Van Coppenhole is nu heer en meester: Gentheeft opnieuw de hegemonie over het Vlaamse land, doch het is een broze hegemonie : zij staat of valt met de beslissingen van Karel VIII. Coppenhole die vruchteloos de uitlevering van Maximiliaan van de Bruggelingen heeft geĂŤist, laat zeven Monetanen onthoofden zonder dat zij zelfs maar de kans of de schijn van een proces hebben gekregen. Zijn hoogmoed is grenzeloos geworden :hij laat munt slaan, stukken van zes "grooten" die men "coppenole" zal noemen, doch zijn hoogmoed zal hem ten val brengen. Op het ogenblik datMaxirniliaan in Brugge wordt gegijzeld en dat Coppenhole de kopstukken van de zgh. Monetanen uit Gent verjaagt, is de Arteveldestad als het ware een Republiek in de Staat, zoals zij het een eeuw later nogmaals zal zijn ten tijde van de calvinistische dictator Hembyse. Er is ten andere een parallel te maken tussen Coppenhole en Hembyse. Beiden kwamen op tegen de misbruiken van het centraal gezag, beiden hadden een zeer uitgebreide, 145


haast absolute macht, beiden hadden de demokratie kunnen dienen maar zij deden het niet : hun hoogmoed was te groot, hun persoonlijke ambitie te geweldig, hun haatgevoelens, hun wrok leidden tot een ramp voor hen en voor hun stad. Zoals Maximiliaan zijn beste troeven erbarmelijk had verspeeld, zo greep ook Coppenhole naast de kans die hem geboden werd toen hij de grote figuur was bij de samenkomst van de afgevaardigde van de Staten in maart 1488 in het Sint-Jorishof te Gent Daar lag immers de kans voor een eerste worp naar het parlementarisme voor het grijpen, daar werd op 12 mei de Akte van de Unie bezegeld die onmetelijke horizonten had kunnen openen en Vlaanderen naar nieuwe, moderne politieke wegen had kunnen leiden. Victor Fris heeft het zeer juist geschreven: "De akte van 12 mei 1488 is eenederbelangrijkste politieke oorkonden van het einde der Middeleeuwen. Door de bepaling van eene regelmatige en bestendige bijeenkomst der afgevaardigden der Staten in eene dervierverdragsluitende gewesten, voerde die Aktie van Unie een aanvankelijk Parlementarisme in de Nederlanden in". Het was als het ware een herhaling van hetgeen, maar dan veel te vroeg en te voorbarig, gepoogd werd ten tijde van Jacob van Artevelde. Jan van Coppenhole had de grote man van deze bocht in onze geschiedenis kunnen zijn doch terwijl men een toekomst aan 't smeden was, verkoos van Coppenhole te vechten en te bekvechten omdat hij nu eenmaal niet anders kon leven of zelfs ademen : hij zat overal en altijd Maximiliaan op de hielen, smeedde opnieuw samenzweringen met de hulp van Karel VIIT die de Akte van de Unie had verzegeld. Enkele dagen later werd Maximiliaan, tegen een politiek losgeld, d. w. allerhande beloften, in vrijheid gesteld. Hij beloofde het allemaal te zullen eerbiedigen en naleven doch nauwelijks was hij een boogscheut van zijn cel verwijderd of hij sloeg al zijn (afgedwongen) beloften in de lucht, riep zijn vader en 20.000 Duitse soldeniers ter hulp en begon koppig en meticuleus zijn wraakplannen uit te werken. Zijn eerste maatregel : Gent belegeren en innemen. Het eerste lukte, het tweede werd een geweldige flop. Gent verweerde zich dapper, bouwde het Rabot, wierp dijken op, zette de omliggende dorpen onder water, waagde zelfs enkele geslaagde uitvallen, want Coppenhole kon onmogelijk aan surplace doen, en na 40 dagen beleg mochten Frederik m, Maximiliaan en hun sterk gedrilde troepen het beleg opgeven en zich lamlendig terugtrekken. Jan van Coppenhole had voor de zoveelste maal bewezen een fantastische opportunist en waaghals te zijn. Vandaag zou hij para's of kommando's met sukses kunnen aanvoeren, op het einde van de XV e eeuw was hij een terreur voor zijn vijanden. Maximiliaan had het eindelijk door: hij had een degelijke legeraanvoerder nodig : hij vond hem in de persoon van Albrecht van Saksen. Die dag heeft Jan van Coppenhole waarschijnlijk beseft dat het op korte of 146


lange termijn met hem amen en uit was, want de nieuwe bevelhebber was de man die guerilla's, oproeren, komplotten en andere loense maneuvers in de kiem kon smoren. Voor Coppenhole bracht de ene ramp de andere mede: hetgeen hij sedert jaren vreesde, nl. een ommekeer in de politiek van de Franse koning, werd werkelijkheid. Als een doodgewone Kissinger of Ford, gooide Karel VIll zijn Europese politiek in de voddenmand, sloot eerst een wapenbestand in Frankfurt, daarna de Vrede van Tours met de Franse koning die zonder er een traan om weg te pinken, zijn Gentse bondgenoten in de steek lieL Coppenhole is de waanzin nabij : zelfs zijn naaste medewerker Rassegem die hij er van verdenkt naar Maximiliaan te willen overlopen, laat hij onthoofden, maar inmiddels heeft Brugge reeds zijn poorten geopend voor de keizer. De hoop herleeft wanneer Karel Vlll en Maximiliaan om een huwelijkszaak opnieuw ruzie maken doch de Franse steun is ditmaal onvoldoende voor van Coppenhole. Na enkele kortstondige suksessen wordt de strop nader toegehaald. Een waar terreurregime heerst te Gent : de opperdeken Lieven Gooris wordt vermoord, de schepen Willem Pype wordt onthoofd, de deken van de wevers wordt voor het stadhuis door Frans van Coppenhole afgemaakt als een beest, Jan Denijs een moedige Gentse krijger wordt onthoofd. Jan en Frans van Coppenhole doen wanhopige pogingen om hun hoofd en partij te redden doch Gent is de strijd beu. Bij het plannen van een laatste hinderlaag tegen Arnold De Clerck, kan deze het roer omgooien : de gebroeders van Coppenhole worden aangehouden, afschuwelijk gefolterd en op 16 juni 1492 sterven de tweelingbroeders samen op het schavoL Enkele dagen later gaf Gent zich over aan Maximiliaan. Pierre KLUYSKENS

147


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg) d) FANFARE- EN HARMONIEGEZELSCHAPPEN Tijdens de 19de eeuw waren de fanfare- en harmoniegezelschappen alhier legio. Naast de vele tientallen waarvan we de naam en de stichtingsdatum (soms enkel bij benadering) terugvonden, moeten er nog heel wat muziekmaatschappijen anoniem gebleven zijn omwille van hun kort bestaan. Deze gezelschappen telden ook minder begoeden onder hun actieve leden. De aankoop van partituren en instrumenten gebeurde vaak langs plaatselijke politici of neringdoenden om, die daardoor hun populariteit hoopten te verhogen. Fanfare- en harmoniegezelschappen hadden in feite enkel een repetitiezaal nodig die ze vonden, hetzij in klas- of partijlokalen, hetzij in cafés. De uitvoeringen gebeurden immers meestal buiten op straat, op een plein of in een park. Gent beschikte daartoe over verscheidene muziekkiosken, op de Kouter, op de Vrijdagmarkt, in het Casino- en Citadelpark, op het Graaf van Vlaanderenplein en in de Dierentuin. Wel heerste er een soort hiërarchie tussen de fanfare en de harmonie. Bij de fanfare bespeelde men uitsluitend koperen instrumenten en slagwerk. Het was uiteraard een vrij luidruchtig gezelschap dat in algemene regel enkelleuke deuntjes ten gehore gaf en bijzonder gegeerd was tijdens volkse huldigingen, vereremerkingen, kermissen en dies meer. De harmonie daarentegen was een heus orkest van blaasinstrumenten in hout en koperplus slagwerk. De meeste leden kenden behoorlijk wat muziek en men greep dikwijls naar vrij moeilijke, klassieke partituren. Een bekende muziek- en toonkunstmaatschappij was de "Sinte-Ceci/ia" (La Société de Sainte-Cécile), een begoede burgervereniging, gesticht in 1810. In 1829 telde ze meer dan duizend tweehonderd betalende leden en een twintigtal "Meesters" of afgestudeerden aan het conservatorium. Ze hield haar vergaderingen in de grote zaal van het Sint-Jorishof. Later gebeurde dat in het "Casino" aan de Coupure en verder in "Het Spiegelhof' aan de Nieuwe Wandeling. Tijdens de interstedelijke wedstrijden behaalde de "Sinte-Cecilia" heel wat eerste prijzen, onder meer half juli 1827 te Brussel. Deze maatschappij werd in 1841 ontbonden en vervangen door de "Filharmonische Vereniging" (Société Philharmonique). Omstreeks 1820 werd de vereniging "Les grands Concerts" gesticht, een maatschappij waar enkel de rijke burgerij toegang had. Vier jaar later werd de "Apollo" opgericht, genoemd naar de Griekse god van licht en muziek. Op initiatief van de "Koninklijke Maatschappij voor Landbouw en Plant148


kunde" ontstond in 1838 de "Société des Concerts du Casino" een voornaam gezelschap, genoemd naar het luxueuze gebouw aan de Coupure waar om de vijf jaar de Gentse Floraliën doorgingen maar dat ook bekend stond als trefpunt van mondaine personen die er jaar in jaar uit bijeenkwamen. Zoals we reeds vermeldden, verving de "Filharmonische Vereniging" sinds 1841 de "Sinte-Cecilia". Deze maatschappij telde meteen zevel!_tig uitvoerders en tweehonderd ereleden, zeg maar geldschieters. De repetities gebeurden in het "Café du Nord" op de Vrijdagmarkt In datzelfde lokaal oefende elke zaterdag de fanfare "Le Cercle musical" die in 't begin der jaren 1840 werd gesticht. Ontstaan uit een zangvereniging, kwam op 1 oktober 1844 de fanfare "De Neerschelde" tot stand. Deze nog steeds bestaande muziekvereniging had in 1910 haar lokaal in "De Snoek" in de Ongerijstraat 22 (nu Em. Hielstraat) te Gentbrugge. "L'Avenir musical" werd in 1845 opgericht. De oefenbeurten gingen door in de "Skating Ring" in de Bagattenstraat. Een harmonie die het althans bij haar benaming zeer emstig opnam, was de maatschappij "Mozart". Gesticht in 1846, repeteerde men in het lokaal "De Kat" op de Sleepstraat 51. Tijdens concerten die ze o.m. op de Kouter bracht, deed ze af en toe omhalingen met een liefdadig doel. De "Fanfares des Amateurs" ontstond ook in '46. Bijzonder bevriend met de kruisboogschutterij "Nemrod", stapten de "Amateurs" met voornoemde schutters op tijdens de carnavaldagen. Vanaf '47 hield deze fanfare trouwens haar repetities in het "Nemrod"-lokaal, toen in het Berouw. De fanfare "Genootschap der jonge Werklieden van Sint-JanBaptist" werd in 1857 gesticht. Omstreeks 1880 waren er 25 uitvoerders onder de leiding van A. Nevejans. In het wezengesticht voor jongens werd in december 1858 de "Fanfare van de Kulders" opgericht. Deze muziekgroep kon op de sympathie van de Gentse bevolking rekenen; deze fanfare gaf trouwens vanaf 1870 tot 1963 geregeld concerten op de stedelijke kiosken en voornamelijk op deze van de Korenmarkt. De repetities gebeurden in het wezentehuis zelf op de Godshuizenlaan (later Martelaarslaan genoemd). Circa 1860 kwam de fanfare "Het Dierickx Genootschap" tot stand evenals de "Fanfare Grétry", "De blikken Muzikanten" en de "Artiesten Muzikanten". De "Fanfare Grétry" repeteerde eerst op de Kortrijksestraat 195 en later in "De Wapens van Zeeland" op de Korenmarkt 40. Na enkele tijd formeerde ze tevens een eigen koor. "De blikken Muzikanten" was ook een fanfare. Haar lokaal was "Het Leeuwken" in de Sint-Pietersvrouwstraat (nu Sint-Kwintensberg). In 1868 ontving ze haar vaandel. "De Artiesten Muzikanten" was een harmonie die waarschijnlijk samenwerkte met de "Société Littéraire". Ze was aanwezig op de begrafenis van Hippoliet 149


van Peene op 21 februari 1864. In 1910 had ze een repetitielokaal in de Paddenhoek 7. De "Katholieke Kring" werd gesticht in 1862. Deze harmonie telde in 1874 een dertigtal muzikanten en een koor dat uit tachtig zangers bestond. Haar lokaal lag in het "Hotel de Nockere" op de Poel. In 1864 werd op de Muide de liberale fanfare "De Noordstar" opgericht. Ze nam als kenspreuk "Vlijt en Vooruitgang". Aanvankelijk was haar lokaal het café "De Ringspoorweg", doch in 1884 vergaderde ze in een herberg op het Groot Meerhem 217. Eveneens in 1864 kwam, op de Groendreef 133, het "Sint-Jozefsgenootschap" tot stand. Later was hun lokaal te vinden in de Wellinckstraat 24. Dat gezelschap telde een 45-tal uitvoerders. Omstreeks 1865werden "KunstliefdeenBroedermin", "De Gentse Harmonie" en de "Fanfare van Sint-Jozef' opgericht. De "Kunstliefde en Broedermin" was een liberaal fanfaregezelschap, ontstaan in de zaal "Renaissance" in de Van Caeneghemstraat. Daar werd ook aanvankelijk gerepeteerd. Haar devies was : "Tijd aan kunst besteden is tot beschaving treden". Tijdens de zeventiger-tachtiger jaren vergaderden de leden in het "Uzeren Kruis" op de Sleepstraat 13. Ze waren toen met een veertigtal, ook als koor actief. "De Gentse Harmonie" stond, in de "Gentse Wegwijzer" van 1870 (waarin we ze voor de eerste maal vernoemd vonden) bekend op het adres van de "Zaal Flora" in de Holstraat. De "Fanfare van Sint-Jozef' werd opgericht in de patronage op het MariaTheresiaplein, bij de kerk. De liberale fanfare "De Vrijheid'' (La Liberté) begon haar activiteiten op 1 juli 1867. "De oude Kroon" op de Zuidkaai 10 was haar oefenlokaal. Deze fanfare stapte mee op tijdens de Pacificatiefeesten van 1876. Tussen 1887 en 1895 organiseerde deze maatschappij, samen met de bloemenkwekers van de Brugsepoort, jaarlijks een planten- en bloemenmarkt op het kerkplein vóór Sint-Jan Baptist. De opbrengst werd gestort ten voordele van de Gentse filantropische werken. Omstreeks 1910 bevond haar lokaal zich in de Ekkergemstraat. Het fanfaregezelschap "Sinte-Cecilia" werd in 1868 opgericht. Aanvankelijk was zijn lokaal het "Café du Nord" op de Vrijdagmarkt In 1874 trof men deze groep aan in een herberg op de Noordkaai 59 en in 1887 in de Ossenstraat 1. De "Sinte-Cecilia" beschikte gemiddeld over een vijftigtal medewerkers. Ook de "Fanfare der Gentse Vlasfabriek La Lys" en deze van "De Onbekenden" werden in 1868 gesticht. De "Fanfare der Gentse Vlasfabriek" stond natuurlijk beter bekend als de "Fanfare de la Linière Gantoise". In 1871 vergezelde deze laatste de koormaatschappij "De Choeurs" om geld in te zamelen voor de in Parijs verblijvende, noodlijdende Belgen! 150


"De Onbekenden" (Les Inconnus) was een liberaal koor- en fanfare gezelschap. Zijn zetel was gelegen in de Flobertusstraat 8. In 1874 telde hij 26 werkende leden en twee jaar nadien stapten de leden mee op in de PacificatiestoeL In 1869 werden de harmonieën "De Vereniging" en "De Verenigde Vrienden" (Les Amis réunis) opgericht. Het lokaal van laatstgenoemde harmonie- en koormaatschappij blijkt te hebben gestaan in de Weldadigheidsstraat 16 en op de Oude Veemarkt 6. De "Amis réunis" zoals ze ook werden betiteld, konden op veertig uitvoerders rekenen. Vanaf 1870 kwamen nog talrijke nieuwe muziekverenigingen de reeds bestaande aanvullen. Omstreeks die datum stichtte men de "Cercle catholique Sainte-Anne" (Katholieke Kring van Sint-Anna). Haar lokaal bevond zich in de Sint-Lievensstraat 152. Ook de "Fanfaremaatschappij" werd ca. 1870 opgericht. Was haar lokaal eerst in de Sint-Lievensstraat 268 gelegen, later kwamen de leden bijeen op de Zwijnaardsesteenweg 221. In 1874 bestond de groep uit 36 muzikanten onder de leiding van E. Noppe. De fanfare "De Kunstvrienden" kwam tot stand in 1871. Ze had als zetel een herberg op de Kortrijksestraat 201. In 1883 telde ze 22 uitvoerders. De muzikale leiding berustte bij Fr. De Roover. Eveneens omtrent 1871 kwamen "De Vaderlandsliefde", "De Vooruitgang", "Hoop in de Toekomst", "La Symphonie Gantoise" en "De Eendracht" in de kijker. "De Vaderlandsliefde" oefendeeerstinde herberg "De drie Uilkens" op de Zwijnaardsesteenweg 208. Later gebeurde dit in het café "De Kroon" in de Normaalschoolstraat 26. In 1887 behoorden een 35-tal muzikanten tot deze fanfare. "De Vooruitgang" (Le Progrès) was een Ledebergse fanfare. Haar lokaal bevond zich op de Vooruitgangplaats bij de kerk. Op 22 december 1871 stichtten enkele vrienden het harmoniegezelschap "Hoop in de Toekomst". Hun kenspreuk was "Muziek is ons Vermaak" en hun lokaal bevond zich in het café "Au Pavillon des Pays-Bas" op de Antwerpsesteenweg 25. Ze verhuisden evenwel naar een herberg in de Land van Waasstraat 70 en omstreeks 1885 naar de Dendermondsesteenweg 34. Deze harmonie telde gemiddeld een 40-tal uitvoerders. De formatie "La Symphonie Gantoise" was ontstaan in de Brugsepoortwijk. Haar repetities gebeurden in een herberg in de Phoenixstraat 38. De fanfare "De Eendracht", ook in 1871 gesticht, vergaderde aanvankelijk in de Onderstraat 6 en later in de Oliestraat 4, in het café "Richmond". Deze fanfare kon rekenen op een vijfendertig uitvoerders. Ca. 1873 werd de fanfare van "Nut en Vermaak", een Laurentkring, opgericht. Ze repeteerde onder meer in een herberg, gelegen in de Sint-PietersnieuwstraaL De harmonie "Sinte-Cecilia" die haar zetel had in de Slachthuisstraat 60 werd gesticht in 1874. Een dertigtal muzikanten stonden omstreeks 1880 onder de leiding van J. Verberckmoes.

151


De fanfare "De vier Gekroonden" begon ook omstreeks 1874 op te treden. Zeker is, dat ze in de Pacificatiestoet van 1876 present was. "Struikjes worden Bomen", een andere fanfare, werd opgericht in 1878. Vergaderde ze aanvankelijk in de Hoogstraat 87, later gebeurde dit op de Galgenberg 27. In 1883 bestond deze groep uit 35 uitvoerders. De dirigent was A. De Vogelaere. Opgericht een jaar voordien was de harmonie "Kunst veredelt" gevestigd in de Ieperstraat 29. Dit gezelschap repeteerde in 1887 in de Belgradostraat 76 en in 1895 in de Oude Scheldestraat 2. Het aanvankelijk lokaal was het café "De Ooievaar". Deze harmonie bestond uit een dertigtal uitvoerders. Hun devies was "Lauweren plukken". "De gewezen Kulders" richtten in 1883 hun eigen fanfare op. Hun lokaallag eerst in het "Café Rome" op de Kleine Vismarkt, later in "Café du Nord" op de Vrijdagmarkt Deze maatschappij hield aan het eind van de 19de eeuw op te bestaan. Verspreid over het Gentse grondgebied waren nog tientallen fanfares en harmonies actief. Tussen 1880-'85 was dat onder meer het geval met de fanfare "Amicitia" op de Heilig-Kerstwijk. Onder de leuze "Tot aller Welzijn" werd in het café "De nieuwe Wan" in de Sint-Salvatorstraat gerepeteerd. Vanaf ca. 1900 was hun lokaal "De witte Bol" in dezelfde straat. Andere fanfares waren "De Trompettersgalm" op de Leiekaai 43 en de "Trompetters" in de Kluisstraat Voornoemd instrument moet toen bepaald "in" geweest zijn want minstens drie andere fanfares gebruikten ook deze benaming, namelijk "De ware Trompetters" bij het Sluizeken, "De jonge Trompetters" van Sint-Amandsberg in de Nieuwe Begijnhofstraat 36 en "Het Trompetgeluid" van de Meulesteedsesteenweg. Vóór 1884 werd de liberale harmonie "Kunsten Vermaak" opgericht. Ze trad reeds in datjaar op tijdens een feest van de Liberale Jonge Wacht te Gent. Haar lokaal bevond zich aanvankelijk op de Drongensesteenweg maar later in het café "De Hert" in de Phoenixstraat 19. In de Nijverheidsstraat 13 te Sint-Amandsberg werd de fanfare "De Vrede" gesticht en te Ledeberg kende men toen de nieuwe fanfare "De muzikale Kunstvrienden" die hun lokaal hadden in het café "Huis van Commerce" op de Brusselsesteenweg. Vanaf omstreeks 1885 werd door "De normale Kunstvrienden" in de Normaalschoolstraat gerepeteerd. Tevens werd toen een "Bond der Fanfare- en Harmoniemaatschappijen van Gent en omliggende Gemeenten" opgericht. De belangen werden besproken in het "Hotel d'Allemagne" op de Korenmarkt. In maart 1881 werd in het café "De Papegaai" op de Vrijdagmarkt 8 de socialistische muziekgroepering "De Arteveldezonen" gesticht. Dat gezelschap bestond uitsluitend uit een veertigtal klaroenblazers onder de leiding van P. Quickenborne. Daaruit ontstond later de "Harmonie Vooruit" die de belangrijkste partijfestiviteiten, huldigingen en concerten verzorgde. In 1887 bestond deze harmonie uit 48 muzikanten en 18 klaroenblazers. In 1889 152


kwam daar een afdeling trommelaars bij. Het lokaal was eerst op de Garenplaats 9 gevestigd, later in de feestzaal "De Choeurs" in de Bagattenstraat. Na de Eerste Wereldoorlog gingen de repetities door in het Feestpaleis Vooruit in de Sint-Pietersnieuwstraat. Op initiatief van herbèrgier Pagnon uit "De Vriendschap" in de Muinkbrugstraat, werd op 10 februari 1890 de socialistische fanfare "De Volksvrienden" opgericht. Het lokaal bevond zich op de Oude Voetweg. De leden zorgden zelf voor hun instrumenten maar ze kregen fmanciële steun van de coöperatieve, de vakbond en de Bond Moyson. Ook vooruitstrevende liberalen zoals Cambier en Bruggeman traden op als sponsors. Omstreeks dezelfde tijd werd de katholieke harmonie "Het Volk" gesticht, in 1901 voor het eerst vermeld in de "Gentse Wegwijzer". Ze repeteerden in hun lokaal op de Oudburg 34. In 1886 kwam de "Muzikale Verbroedering" tot stand. De eerste vergaderingen grepen plaats in de "Rode Hoed" in Klein Turkije doch later kwamen de leden bijeen in "De Leew van Vlaanderen" in de Sint-Margrietstraat. In de liberale kring van de wijken Rabot en Brugsepoort werd in 1894 de "Harmonie Theojiel Vercauter" opgericht. Te Ledeberg, in de Kerkstraat 114 ontstond de "Peter Benoit Kring" en de "Cercle des Vingt" vergaderde onder meer in de Schouwburgstraat 4 en op de Binnenweg 56. Dat waren twee van de talrijke muziekverenigingen die nog tijdens het laatste decennium in het Gentse bekend raakten. Ook de volgende zes behoorden tot deze reeks. De "Postfanfare", later -harmonie, werd in 1895 gesticht in het "Café du Nouveau Théatre" in de W alpoortbrugstraat. De fanfare "Sinte-Coleta" werd opgericht binnen de Werkmanskring op de Ottergemsesteenweg 134. "Werken en Leren" was een harmonie van de Muide welke haar samenkomsten in de Meulestedestraat 52 belegde en de harmonie "De Sint-Antoniusvrienden" kwamen in dezelfde straat tot stand. Aan de andere kant van de stad werd de muziekmaatschappij "Oefening baart Kunst" opgericht. Haar lokaal bevond zich op de Kortrijksesteenweg 138, terwijl de "Liberale Harmonie" van Gentbrugge waarschijnlijk omstreeks 1895 ontstond doch eerst in 1907 in de "Gentse Wegwijzer" werd vernoemd. Haar lokaal stond in de Kapellestraat 20. De eerste voorzitter was E. Bonne. In de luciferfabriek "Société d'Allumettes Causernille-Roche de Marseille" op Rooigem, kwam in 1901 een eigenaardige fanfare tot stand. Bij de huldiging van de Franse directeur die tot ridder in de Leopoldsorde was benoemd, stichtten de arbeiders die het fabrieksmerk in de houten kisten beitelden, de muziekgroep "De verenigde Kappers". Deze groep, die in de fabriek zelf repeteerde, bleef tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bestaan. (8) (8) Andelhof, E., De papieren star.daard van de Verenigde Kappers (1901). Oostvlaamse Zanten, 1928, p. 88-92.

153


Eveneens in 1901 kwam de "Gentse Politieharmonie" tot stand. Deze treedt heden nog steeds op. De "Liberale Fanfare van Sint-Amandsberg" ontstond in 1903. De leider was Lieven de Schuyter. Een vijftigtalleden oefenden regelmatig in haar lokaal, het café "Concorde" in de Schoolstraat 26 aldaar. De "Socialistische Accordeonisten" werd in april1911 gesticht. Het lokaallag in de "Choeurs" in de Bagattenstraat en na de Eerste Wereldoorlog in het nieuw gebouwde Feestpaleis in de Sint-Pietersnieuwstraat. In 1914 tenslotte werd, onder de leiding van P. Verpoest, de koorleider van de "Nellieskring", een socialistisch symfonisch gezelschap opgericht. Aanvankelijk kreeg dit de naam "Symfonie Beethoven" doch later werd dit de "Symfonie Vooruit". De repetities grepen plaats in het socialistische Feestpaleis. LodeHOSTE ('t vervolgt) Addendum Naar aanleiding van mijn artikel"Gezelschapsleven te Gent. .. " ontving ik van de Heer Prof. Dr. Jan Hublé een vriendelijk schrijven waarin hij een aanvulling verstrekt bij mijn rubriek 11 "Wetenschappelijke en Algemeen-Culturele Verenigingen". -In 1887 werd het "Koninklijk Natuurwetenschappelijk Genootschap Dodonaea" (genoemd naar de Vlaamse botanicus Remhert Dodoens) gesticht door de bekende geleerde en voorman in de culturele verheffing van Vlaanderen : Julius MacLeod. Dat genootschap dat weldra enkele honderden leden telde, heette eerst "Kruidkundig Genootschap Dodonaea". In 1987 werd het eeuwfeest gevierd. De toenmalige voorzitter J. Maton sprak de feestrede "Grepen uit de geschiedenis van Dodonaea" waarin hij het o.m. over voornoemde inlichtingen had. -Daarenboven signaleert Mevrouw Hublé-Vankenhove dat er in 1891 een "Koninklijke Gentse Postzegel- en Studiekring" werd opgericht. Ze stelt zich de vraag of dit dan misschien een concurrent is geweest van de "Société Gantoise de Philatélie oude Timbrologie"? Soortgelijke aanvullingen heb ik trouwens verhoopt. In mijn inleiding schreef ik immers dat mijn opsomming om vele redenen niet volledig kon zijn. Daarenboven bewijzen dergelijke interessante opmerkingen dat er belangstelling bestaat voor een dergelijk werk!

154


OPLOSSING PUZZEL 1991 1) Edouard (Blondeel van Ceulenbroeck) A. Duchesne, A la recherche d'une colonie belge. Le consul Blondeel en Abyssinie (1840-1842). Contributions à l'histoire précoloniale de la Belgique, Brussel1955; L. Moulin, Grote figuren uit België, Brussel1980, 72-73. 2) (Charles) Baudelaire C. Baudelaire, Pauvre Belgique, 1864, vertaling Joyce & Co.: Arm België, Amsterdam 1975, blz. 141; overvloedige literatuur cfr. encyclopedies. 3) (Louis) David Cat. Notice des tableaux, miniatures... etc., conservés au salon de la Société Royale des Beaux-Arts et de Littérature à Gand, Gent 1836, p. 6, nr. 60; Cat. Tekeningen XVI-XIXe eeuwen, Museum voor Schone Kunsten, Gent 1959; M. Nagels, Tekeningen uit eigen collectie, Museum voor Schone Kunsten Gent, 1983, p. 25-26, nrs. 53-56; Cat. Tekeningen, pastels en auquarellen uit eigen collectie, Gent Museum voor Schone Kunsten, 1985, p. 52-54, nrs. 5659; Cat. Inventaris tekeningen, pastels en aquarellen, Museum voor Schone Kunst Gent, 1988, blz. 9. 4) (Leon) Frédéricq M. Florkin, L'oeuvre biochimique de Léon Fredericq, in : Liège médical, nr. 48,dec. 1935,p. 1375-1391; A. Noirfalise-J. Hublé-W. Delvingt,Lesréserves naturelles de la Belgique, Brussel 1970, p. 122; F. Freyens-R. Bouillené, Discours de la Manifestation Léon Fredericq, in : Hautes Fagnes, Verviers 1937, p. 257-266. 5) François Van Rysselberghe Biographie Nationale, dl. 20, Brussel 1908, kol. 703-711. 6) Rainer Maria Rilke L. Simoens, De dichter Rainer Maria Rilke in Gent, in : Ghendtsche Tydinghen, 1981, p. 187-196. 7) Alexandre Galopin L. Moulin, Grote figuren uit België, Brussel1980, p. 82. 8) Frans Janssens G. Gibson, Eloge funèbre de M. le professeur François-Alphonse-lgnaceMarie Janssens prononcé en la grande salle de l'lnstitut de Spoelbrecht Ie 3 juin 1925, in ; Annuaire de l'Université Catholique de Louvain, 1920-1922, p. CCXVI-CCXIX. 9) Louis De Lattre H. Denecker, De schilderkunst van de 19de en 20ste eeuw, in : Gent 1000 jaar Kunst en Cultuur, Gent 197 5, dl. 1., p. 314; A. Arto, Biografisch woordenboek der Belgische kunstenaars van 1830 tot 1970, Brussel1979, p. 140; Cat.Vijf jaar aanwinsten 197 5-1979, Museum voor Schone Kunsten Gent, 1980, p. 2223. 155


x

De gevraagde letters gaven ons als hoofdvraag de naam van de stichter van de Heemkundige en Historische Kring Gent en uiteraard ook van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen" , nl. "GASTON HEBBELYNCK".

(10) (Pieter Franz) Uytten(r)hove Cat.Herdenking 10 Vlaamse musici, Campo Santo, St.-Amandsberg (Gent) 29-10-1983, nr. 5-7. 156


Naschrift Deze keer was het een puzzel met hindernissen. Wij hadden ons zorgen gemaakt over het feit dat de fameuze totempaal op zijn kop was afgedrukt. Omdat wij vreesden dat deze bijkomende moeilijkheid een niet te overschrijden hindernis zou vormen voor velen van onze puzzelaars, hadden wij de termijn voor inzending met 2 maanden verleng~ Totaal overbodig! Wij hebben 10 correcte antwoorden ontvangen en allen hebben zij ons bereikt vóór 31 december. Wat bewijst dat onze puzzelaars niet mogen onderschat worden. Ge moet het toch maar doen. Wij voelen ons vereerd dergelijke "cracks" onder onze leden te mogen tellen. Volgt hier de Erelijst van de 10 "vernuftelingen". Wij citeren ze in de orde van aankomst van hun antwoord : Arthor De Decker (reeds na enkele dagen), Richard Caese, Erik Dekeyser, André Maes, Mevr. Rachel Vanderhaeghen-Vandenbossche, Mevr. Eisa Waoters-D'haen, Marcel Vander Straeten, Leon Elderweirt, Piet Cassiman, Arthor Steenbrogge. Wat commentaar van onze puzzelaars. De Heer Arthor De Decker was er vlug bij om ons te schrijven "op geen enkele wijze krijg ik deze 10 namen in het voorgedrukt rooster, tenzij ik het blad omdraai! Van venijn in de staart gesproken ... " De Heer Richard Caese : "De opgave van dit jaar vind ik de gemakkelijkste die ik reeds gezien heb (hier zullen wel enkele lezers de wenkbrauwenfronsen), ware het nietdat het invullen van die zogenaamde totempaal voor wat sakkeren zorgde. We weten dat het bij de Quizmaster steeds "noten mee goatses zijn. Hij zoe den duvel 'n beintse zetten." Het heeft mij twee dagen piekeren gekost voor dat mijn frank gevallen was. Het was daarom echter niet nodig een beschermgeest aan te roepen. Wij doen onze "master" geen kwaad. Wij hebben nog te veel eindjaarsquizen te goed." De Heer Erik Dekeyser heeft slapeloze nachten beleefd aan Vraag 9 omdat hij op portretten en in de Wegwijzervan Gent slechts De Laetre tegenkwam. Hij schrijft verder: "Na een nachtje draaien en keren in bed met de quiz in mijn hoofd, heb ik 's morgens het rooster ook eens omgedraaid, en 't lukte. Ik vraag mij alleen maar af of dit opzettelijk gebeurde." Mijnheer Dekeyser, we vragen het ons ook nog steeds af! De Heer André Maes merkt op: "In de puzzelrubriek 1991laat u opmerken "Diene kwiesmaster ès zot zeker... , hij maakt de anderen gek." Ik verdenk hem ervan dat hij yoga beoefent, daarom is hij nog niet zot, maar hij probeert de anderen ook op de kop te doen staan." Mevrouw Rachel Vanderbaegèn-Vandenbossche schrijft: "Ik hoop dat mijn bevindingen juist zijn, ik heb er lang genoeg naar gezocht. Ik vond de quiz van dit jaar bijzonder moeilijk. Het mag paradoxaal lijken, maar de "vreemdelingen" had ik onmiddellijk gevonden, maar aan de "Gentenaars" heb ik heel wat tijd besteed." 157


Van Mevrouw Eisa Wouters-D'haen de volgende commentaar: "Het was niet alleen moeilijk, maar bovendien blijkbaar bestemd voor onze tegenvoeters. Nou ja, de wereld staat op zijn kop, we zijn dan maar eens "vooruitstrevend" geweest en hebben de zaak op zijn kop bekeken. Meteen kregenwij gelijk, alles klopte! Maar er bleef nog één tartend blanco : die onvindbare fameuze Kanunnik-Professor. Ik wil de pluim niet op mijn hoed steken, want zowat gans Gent heeft mee gezocht. Toch weer veel plezier gehad, vooral dat zoeken eindigde op vinden." De Heer Marcel VanderStraeten heeft slapeloze nachten doorgebracht en hij zal wel niet de enige zijn geweest. "Maar... " schrijft hij, "bij het ontvangen van een brief uit het Verre Oosten kwam ik op een idee. Zou de Quizmaster misschien van Chinese oorsprong zijn en schrijven van rechts naar links en van onder naar boven? Eens proberen, en ja hoor, het klopte." De Heer Leon Elderweirt heeft heel zijn bibliotheek doorgenomen, al de jaargangen van "Ghendtsche Tydinghen" nagezien, hij is naar het Museum voor de Geschiedenis der Wetenschappen gegaan, naar de bibliotheek van het Seminarie, vandaar naar het Bisdom zelf. "Ik heb er een maand mijn schone tijd zitten aan verprutsen en dat op 2 maanden vóór ik met pensioen ga. 't Is niet gepermitteerd!" De Heer Piet Cassiman tenslotte vraagt of de Quizmaster misschien "ook geen kaas gegeten heeft van Aardrijkskunde en het Noorden kwijt was". Maar hij heeft het toch met genoegen opgelost.

VERDERE HERINNERINGEN VAN EEN BUURTBEWONER VAN "HET BLINDEKEN" Toen ik nog een kleine jongen was aanzag ik de Lente- en de Zomerdagen als de heerlijkste van het jaar. Als ik 's morgens het huis verliet om naar school te gaan, stond de groentenkar van Benoni reeds in het midden van de straat en naarmate het seizoen vorderde zag men naast de groentenkorven ook fruitmanden met aardbeien, rode en witte "tsenuiverkes", kersen, krieken, enz. Benooi was de vriend van alle kinderen en dikwijls kregen wij een handvol kersen of "stekelbezen". Zelfs naar school gaan leek mij aangenaam. Onderweg keek ik met blije verwonderde ogen naar de mooie acacia's in volle bloei op het Elizabethpleintje. De Begijnendries was een ware pracht: de witte en roze "kaarsen" van de wilde kastanjebomen in volle bloei en bloemen in alle kleuren van de talrijke heesters. Op het graspleintje in het midden, naast het monument van Georges Roden158


bach, bloeiden rhodondendrons en boven het beeld zelf hingen de lang uitgestrekte takken van een oude magnolia, geladen met grote prachtige witroze bloemen, al dit mooie weerspiegeld in een klein ovaal vijvertje. Merels en andere zangvogels zorgden voor een muzikale achtergrond. Eenmaal door de oude monumentale ingangspoort van de school, volgden wij een klein parkje bloeiende heesters en op de twee speelplaatsen stonden een drietal grote kastanjebomen. Deze bomen beletten ons gedurende de speeltijd iets anders te doen dan braaf, in rang per twee rond een der bomen te wandelen. Er was te weinig plaats en te veelleerlingen (in onze klas alleen al waren wij met een dertigtal). Iedere klas had zijn boom. Wij hadden aandacht voor de gevallen bloemen, we plukten er de stamper en de meeldraadjes uit en ... peuzelden die op. Dat had een licht gesuikerde honingsmaak. Ook in de klas was het Lente en Zomer. Ik herinner mij nog het 4e studiejaar met de Heer N. Reyns als leraar. Op de vensterbanken stonden aquaria; één met "puiekopkes" om te zien hoe die staartdragende bollekes na enige tijd hun staart verloren, pootjes kregen en mini-kikkertjes werden. Een andere met een koppel levendige stekelbaarsjes. Allemaal vangsten van klasgenoten die wisten waar te gaan vissen. Daarbij nog enkele bloempotten met geraniums en ... met bonen. Deze laatsten om de ontwikkeling van de plantjes na te gaan. Alle leerlingen zorgden voor het onderhoud van deze leerrijke en aangename zaken. Gedurende de periode van overwegend mooi weer gingen wij dikwijls 's namiddags met de onderwijzer op wandel. De "Dikke Boom" (ergens in de Wondelgemse meersen?) was meermaals het doel voor een uitstapje. (Wat is er geworden van deze meer dan honderdjarige prachtige reuzelinde?) Twee van onze klasgenoten waren H. Dhondt en Medo. De eerste was zoon van een bloemist, de tweede kwam van een grafzerkenbedrijf aan de Brugse Vaart. Daar zijn wij ook nog op bezoek geweesL Soms gingen wij naar Drongen langs de Leie, of naar de Sneppebrug en het Patijntje. Telkens gaven deze wandelingen aanleiding tot uitleg over planten en ... tekenen! De Heer Reyns verwittigde ons : "deze namiddag gaan wij op wandel, vergeet uw tekengerief niet." Ter plaatse gekomen mochten wij gaan zitten om het landschap, enkele bomen of een klein boerderijtje te schetsen. Een keer, in het 6e studiejaar, zijn wij 's morgens vroeg naar Latem gewandeld, brachten er gans de dag door in de dennebossen en kwamen terug met het oud stoomtrammeke van de Buurtspoorwegen tot aan het standbeeld van Guislain op de Begijnhoflaan. Wij maakten ook wandelingen in de stad zelf. Zo herinner ik mij zeer goed, altijd met Meester Reyns, de loop van de Leieen de Schelde te hebben gevolgd met een zakkompasje, en die op kaart te hebben· overgebrachL Daarbij kwam de nodige uitleg over bruggen, sluizen, binnenschepen en scheepvaart en 159


handellangs stromen en kanalen. Een andere keer, voorzien van een landmetersketting, hadden wij de opdracht de 1.000 meter van de Frère Orbaniaan te controleren, langs de muur van het toen nog bestaande Zuidstation, in de schaduw van de prachtige rijen enorme kastanjebomen. Ik ben graag naar de Lagere Hoofdschool voor Jongelingen aan de Begijnendries geweest. Niet te verwonderen dat ik van kind's af een natuurbewonderaar was en ook gebleven ben. Mijn ouders en mijn moeder voornamelijk hebben mij daarin veel aangemoedigd. Om niets te vergeten vertel ik nog graag het volgende : Op school kregen alle leerlingen eens twee bons, uitgegeven door het Van Crombrugghe's Genootschap. Met deze twee bons, en in ruil ervoor, kreeg ik in het lokaal van de Maatschappij op de Huidevetterskaai tweekleine geraniumplantjes. Na enkele weken (met de Gentse Feesten denk ik) moesten wij de ons toevertrouwde planten terugbrengen naar de BEURS op de Kouter waar een jury de bloemen onderzocht en de prijskamp besloot. Ik was tevreden met een eervolle vermelding.

In dekleine straatjes van onze buurt kon men ook zeer w~l het herleven van de natuur bemerken. Tussen de straatstenen groeide zeer snel een soort kort gras, en later een soort mos van diepgroene kleur en zacht als fluweel. Op de grijze ruwe huismuur verscheen weldra een zeer klein mooi plantje met neerhangende stengels en kleine paarsrode bloempjes. In een Flora vond ik de naam van "Muurleeuwenbek". Tussen de mussen en de zwaluwen was er ook wel eens een klein zoogdiertje waar alle vrouwen vreselijk bang voor waren, nl. de vleermuis die bij warme avonden rondvloog. Muggen en vliegen leefden er in overvloed, maar van één insekt wil ik wel wat meer zeggen, namelijk van de MEIKEVER. "Meulenirs" op zijn Gents gezeid, meegebracht door de melkboer werden in kartonnen dozen gehouden met een deksel met gaatjes voor de luchtverversing en voorzien van enkele bladeren als voedsel. Het waren redelijk grote, bruine kevers, een drietal centimeter lang. Zij hadden twee soorten vleugels, harde bruine beschermvleugels welke bij het vliegen onbeweeglijk open bleven en doorzichtige echte vleugels. Door hun gewicht waren het lompe vliegers. Wij vonden er ons plezier in hen te doen vliegen met aan een van de pootjes een draad naaigaren gebonden. Wij lieten de "meulenirs" rond ons vliegen, maar dat duurde nooit zeer lang, want zodra een mus het had gezien kwam ze in duikvlucht op ons af en ... wij stonden met een eindje naaigaren in ons hand; de ongelukkige meikever was reeds in een of andere dakgoot door een bende tjilpende mussen opgepeuzeld. We namen de meikevers ook mee naar school in een luciferdoosje voor uitwisseling... tot wanneer de meester er kort spel mee maakte. Huisdieren waren er gelukkig ook. Van paarden sprak ik reeds. Toen waren 160


de auto's nog zeldzaam, de meeste vrachtwagens en bestelwagens werden nog door paarden getrokken, zoals ten andere de huurrijtuigen, de "taxis" uit die tijd. Als een taxi of een auto in de buurt kwam, kwamen al de bengels uit de straat er rond staan om te kijken. Veel honden liepen er niet vrij rond, de meesten deden nog dienst als trekdier aan stootkarren; meestal waren het ongelukkige zeer slecht verzorgde dieren. Katten waren er genoeg, en nuttig ook, daar in de meeste huizen konijnen gekweekt werden, en konijnen brachten muizen mee. Katten stierven dus nooit van de honger, al bestond er toen nog geen "whiskas". Nachtelijke kattenserenades die meestal eindigden met luidruchtige kattengevechten stoorden de nachtrust en werden meestal stopgezet met enkele emmers water, vergezeld van een reeks wel gevoelde, donderende Gentse vloeken. Muizen waren soms een echte plaag, bijzonderlijk als ze het huis konden binnendringen en 's nachts aan het knagen gingen aan een of andere plank onder de latten van de plankenvloer. Grote en kleine muizenvallen waren zeer gewild. De inwon~rs van de andere kant van de straat hadden een klein stukje grond en sommigen teelden er wat groenten of aardappels, hielden enkele konijnen of kippen, zo hoorde men soms het kraaien van een haan. Mijn vader hield ook konijnen en hij had per post cursussen gevolgd over kippen- en konijnenkwekerij met de bedoeling het later op grote schaal te beproeven, maar hij kreeg er nooit het nodige geld voor samen. Op ons klein koerke had hij een zestal hygiënisch goed ingerichte hokken gemaakt (hout en beton) en kweekte hij raskonijnen "blauwe van Beveren" met een blauwgrijze pels. Hij won er een prijs mee in de jaarlijkse prijskamp ingericht door de Maatschappij "Het Neerhof' in de Beurs op de Kouter. Lente- en zomerdagen waren geschikt voor het kweken van jonge diertjes. Als kind vond ik het heerlijk deze diertjes in hun grijs-blauw nestje te zien groeien en ze te strelen. Ongewenste muizen waren natuurlijk ook van de partij en muizenvallen stonden overal klaar om die pest in bedwang te houden; van totaal uitroeien kon geen sprake zijn. Gevangen muisjes werden gewoon verdronken in het regenwatervat. Uit medelijden, en als niemand het zag, durfde ik die zo levendige diertjes met hun fonkeiende oogjes redden. Ik bezat een klein knaagdiertje, namelijk een wit en zwart Guinea biggetje voor wie ik uit een oud houten kistje een mooi huisje met afneembaar dak had getimmerd. De werkdag begon vroeg in onze kleine buurt. Reeds rond halfzeven hoorde men de klompen van de werklieden van Pan te & Masquelier die naar het werk kwamen. Vele mensen gingen nog op klompen. Onze smid Triphon begon rond dezelfde tijd orde te brengen in zijn smidse en het dagelijks werk voor te bereiden. Enkele minuten vóór zeven hoorde men reeds enkele heldere hamerslagen op het aambeeld. Daarna was het gefluit 161


van meerdere stoomfluiten en sirenes van Pante & Masquelier en van andere bedrijven om de werklieden te verwittigen dat het aanvangsuur voor het werk was aangebroken. De drukte begon en er kwam leven in de straatjes. Na Benoni, die drie maal per week groenten en fruit aan de man bracht met zijn stootkar, bezochten ook andere handelaars hun kliĂŤnten in de buurt. De melkboer verscheen de eerste, er waren er twee of drie. De onze kwam dagelijks van Zaffelare met een zware tweewielkar getrokken door een sterk boerepaard. Op de kar zag men enkele grote witmetalen kannen gevuld met volle melk, afgeroomde melk, botermelk en room. Hij bracht ook boter, gezouten of niet, en eieren. Al deze melkboeren kwamen uit dorpen rond de stad, de meeste bereikten Gent langs de Darnpoort. Daar werden zij dikwijls gecontroleerd door agenten van de Fraudediensten, want dikwijls werd de melk gedoopt. Ik herinner mij nog meermaals een eindje te hebben mogen meerijden op de melkboerkar in de buurt. De melk werd uit grote zware kannen geschept met pinten en liters voorzien van een lange rechte staaf om tot op de bodem te kunnen scheppen. Wat mij ook bijgebleven is, is de speciale zure geur op de wagen en de bewegingen van het stappend paard, van hoog gezien. Naast deze melkboeren zag men ook reeds bestelwagens van het "FLANDRIA"-zuivelbedrijf. Daar kocht men melk in flessen en andere melkproducten. Het was een mooie, wel onderhouden witte bestelwagen op vier wielen, getrokken door een paard en voorzien van een grote koperen bel om de komst van de wagen aan te kondigen. Enkele BAKKERS brachten ook hun brood van klant tot klant. Deze gebruikten daarvoor een stootwagen waarvan de bak omgetimmerd was tot een grote koffer met vallend deksel. De komst van onze bakker was ook voor mij een aangenaam ogenblik. In mijn neus hangt nog de smakelijke geur van de verse en soms nog warme broden. De koffer, met half opgelicht deksel, was uit niet geverfd hout en er waren meerdere zijdelingse rekken waar de broden netjes waren gerangschikt. Ik kon nooit weerstaan aan de verleiding om de smakelijke, half gebakken kleine korstjes van het brood af te trekken en op te peuzelen. De bakker bracht ook, maar meer op aanvraag, andere producten mee : Krentenbrood, Melkbrood, Bruin brood, Boterkoeken, Mastellen, Pistolets, enz. Toen reeds zag men industriĂŤle bakkerijen in de buurt, samenwerkende maatschappijen zoals "VOORUIT" en "VOLKSBELANG" kwamen regelmatig rond. De meeste mensen betaalden hun brood met "jetons" bij deze maatschappijen. Deze jetons werden op voorhand gekocht om tijd te winnen bij het betalen. De wagens van "Vooruit" en "Volksbelang" waren grote bestelwagens door twee paarden getrokken. Nog een andere bakker was nu en dan te zien, namelijk een die uit Wetteren kwam met bruin Wetters brood. Zijn rijtuig was een zware boerensjees getrokken door een boerenpaard. Bijna iedere keer kochten wij een brood, 162


grootmoeder en ik vonden het smakelijk, bijzonderlijk met" smout" bestreken. Grootmoeder had een recept met kruiden om.een goede smaak aan het smout te geven. Maar er bestonden nog andere producten die door de handelaars aan huis gebracht werden. Eens in de week zagen wij de bierhandelaar "Plasschaert" met zijn bestelwagen getrokken door een paard. Bij hem waren enkele soorten bier te verkrijgen, tafelbier op flessen, iets sterkere bieren en limonade en spuitwater. Het toenmalige tafelbier was echt "kleinbier" in flessen met een hefboomstopsel dat zeer dikwijls niet goed afsloot zodat de smaak, al was het maar een zeer flauwe, totaal tenietging en dat wij in de plaats evengoed pompwater hadden kunnen drinken. Limonade in "chaffarkes" vond ik wellekker en het was plezant om te openen door een "marbol" in te drukken. Weinig mensen kochten SPA spuitwater. Tafelbier had de voorkeur. Sterker bier uit gekende brouwerijen als "Meiresonne Goliath" kon men ook kopen. Andere inwoners gingen hun bier halen met een bierkan in "Het Gouden Zulleken" bij Colette op de hoek van de Komijnstraat, dat was iets beter, werd uit een ton afgetapt, maar was verre van de nu lekkere "Stella Artois" of de bruine "Rodenbach". Om nogvan eten te spreken; zeer onregelmatig kwam de palingleurder voorbij. Twee bakken op een kruiwagen en een hangweegschaal. Wij kochten er altijd. Grootmoeder, die lang keukenmeid geweest was bij aristocratische families, kon lekkere paling in 't groen bereiden. Natuurlijk kon ik bij het kopen het "stropen" van de gladde slangachtige vis niet zien, maar vond ze wel heel lekker. De Garnaalventer kwam ook onregelmatig langs. Hij vervoerde zijn waar in twee grote metalen bakken, een vooraan op de fiets en een achteraan op de porte-bagage. Ik hoor nog zijn muzikale roep "Geemaart... Geerenaart". Het gebeurde soms dat er veel haring en pladijs gevangen werd. Dan kwamen platte stootkarren in de buurt met een hoop vis gemengd met ijs. Maar de vis trok dikwijls door zijn twijfelachtige geur meer katten aan dan klanten. Ik zie nog deze katten de kar volgen met een loodrechte, stijve staart en altijd gereed om onder elkaar te vechten voor een hapje. De leurder riep maar "Levende Plaote... Levende vis", maar bij warm weder waren wij toch blij als hij verdwenen was. In die goede oude tijd was er ook nog zoetwater- en riviervis te bekomen en het gebeurde wel dat er een platte stootkar met "bliek" gemengd met ijs in de buurt te zien was. Deze kleine zilveren visjes zagen er zo smakelijk uit dat, als moeder ze vers genoeg vond, wij 's avonds een grote pan gebakken lekkere blieken met frieten naar binnenspeelden. In de late Zomer waren er kleine groen-roze stoofpeerkes en zure kleine groene stoofappeltjes. Grootmoeder bereidde dan lekkere appelmoes en peerkes met bruine suiker. 163


Bijna was ik hem vergeten, maar ja, hij kwam niet veel voorbij, en alleen op Zondag als ik mij goed herinner, ook met een kleine stootkar: "Kerrekole". Moeder en ik aten die graag als aperitief. Met een speld moest men het weekdiertje uit de schelp trekken, er was geduld bij nodig. Maar de leurder die wij als kleine gasten het liefst zagen komen was de "crèmede-glace-marchand". Gedurende de warme zomerdagen kwamen er elke dag minstens drie of vier. EÊn kwam met een mooi klein karretje getrokken door een paard. Het karretje was uitbundig versierd met geschilderde kransen en bloemen in "suikerkleuren". De man stond in het karretje onder een soort rechthoekig baldakijn dat steunde op 4 kolommetjes, een op elke hoek van het karretje. V 66r hem was er een grote bak aangebracht, meer dan de helft van de plaats innemend, met middenin 4 potten roomijs : lichtgele vanille, bruine chocolade, roze framboos en groene pistache. De pot werd van de warmte afgesloten door een conisch metalen deksel. Roomijs werd het meest verkocht onder de vorm van "boekskes", tussen twee dunne rechthoekige wafeltjes aan een "kwartje". Minder in kleine hoorntjes want een half frankske was te duur voor ons ... soms als we braaf geweest waren ... Wij hoorden het karretje reeds in de andere straat en liepen snel naar huis om een kwartje uit moeder's porte-monnaie te kunnen krijgen. Het paardje liet bij iedere stap al de gareelbelletjes rinkelen en de man zelf blies een deuntje op een viertonig hoorntje. Gans het karretje was versierd met brokjes spiegelglas tussen de gekleurde versieringen aangebracht. Op de twee zijkanten van het karretje waren geschilderde gezichten uit ItaliÍ te zien :Napels en de Vesuvius. Oe meeste roomijsverkopers waren immers Italianen. Andere roomijsleurders hadden een stootkarretje, ook met baldakijn en rijkelijk versierd. Nog anderen kwamen langs met een "Triporteur", een grote bak op 2 wielen, voortgestuwd door een fietsenmekaniek met ketting en pedalen. Naast al deze voedingswaren bracht men nog veel andere producten aan de man in de straat zelf. Alle huizen gebruikten steenkolen voor verwarming en koken. Regelmatig kwamen dus ook kolenhandelaars hun waar aanbieden. Ook gedurende de zomer zag men ze dus hun "zakskes kolen" van 50 K 0 de huizen binnendragen. Zware stootkarren met 2 of 3 "hondenkracht" en grote wagens met 1 of 2 paarden dienden als vervoermiddel. Kolenhandelaar was een lastig werk; de brandstoflag in een hoop op kar of wagen en de kolen moesten eerst in een zak geschept worden, dan op een grote bascuul gewogen, de zak werd dan op de hoge zijkant van de kar geplaatst, de man met een lege zak op het hoofd om zich te beschermen tegen het zwarte kolenstof, nam de zware zak op de schouders en begon metdie 50 K 0 een redelijk lange wandeling door het huis van de klant, want het "koolkot" was op de koer en de man moest door gans het huis met zijn last op de schouders.

164


Als het regende begon daarna een zware karwei voor de huisvrouw die de zwarte modder nagelaten door de voetstappen van de "Koolmarchand" moest wegdweilen. Ook samenwerkende maatschappijen zoals "Vooruit" en "Volksbelang" kwamen regelmatig met steenkolen langs. Van "Petroleum" gesproken. Bijna in ieder huis gebruikte men nog deze brandstof voor verlichting, alleen op het gelijkvloers werd gas gebruikt voor verlichting, op de verdieping was het kaarslicht met de "kissepanne" of petroleumverlichting met de "kijnkee". Enkele mensen hadden in de keuken ook nog een klein :çetroleumvuurtje als hulpkookmiddeL De" Petrolmarchand" die elke weekin de buurt voorbijkwam had dus zijn vaste klanten. Zijn vervoermiddel : een roodgeverfde tankwagen door een paard getrokken. De cylindrische tank helde lichtjes naar achter toe om de vloeistof permanent voor de kraan te houden die achteraan was aangebracht. Van ver hoorde men reeds de koperen bel rinkelen en kwamen de "petrolkannen" te voorschijn. Niemand hield het lang uit rond de kar, de vieze reuk was niet geschikt voor veel kletspraat onder de huisvrouwen. Elk kolenvuur of kachel moest iedere morgen aangestoken worden met papier en stoofhout, dat was soms een karwei, vooral met vochtig hout wanneer een massa rook het huis binnendrong. Men gebruikte bij het aansteken kleine korte stokjes en schavelingen. ledere week hoorde men in de straat de roep "Stoofhijt... Druug ... Stoofhijt". De man had een stootkar en, als ik mij goed herinner, verkocht hij zijn waar in emmertjes. Het hout werd meestal op zolder uitgespreid om het droog te houden. Men kon ook kleine blokjes kopen van 10 à 20 cm lang, meestal bij boeren en per 50 à 100 Kg. Bij ons thuis deed men het zo en ik mocht deze blokjes dan met een kapmes in kleine stokjes klieven ... ik ben nog altijd in het bezit van mijn 10 vingers! En wat gezegd van "wit zand"? Wie zou er nu nog aan denken dat men vroeger rondleurde met zand? De leurder die ook regelmatig zijn waar kwam aanbieden bezat een klein karretje met 1 "ezelskracht". Bij enkele mensen verkocht hij wel een emmertje. Het was gewassen zeezand dat toen op de vloer werd uitgestrooid, bevochtigd om nadien met een borstel te worden opgeveegd zonder stof te maken. In kleine herbergjes zoals in "Het Gouden Zu!leken" bij Colette bleef de vloer met zand bestrooid en het diende toen ook om de toen nog bestaande "spiekelbakken" te vullen. Al deze leurders zorgden, vooral's morgens, voor drukte in de buurt. Deze bedrijvigheid was in onze straat groter dan men zou kunnen denken. Tripbon de hoefsmid, zorgde voor de begeleidende muziek met zijn geritmeerde hamerslagen op gloeiend ijzer of aambeeld. Het was eerder een aangenaam zingen dan een geluid. Paarden kwamen aan en af om "besloan" te worden en met nieuwe ijzers en blinkende hoeven terug te gaan. 165


Dikwijls werd de rust gestoord door de zware wagens voor het bedrijf "Pante en Masquelier". De ladingen zware stalen buizen maakten niet alleen veel lawaai, maar deden ook alle huizen trillen. Het komen en gaan van de bewoners zelf zorgde ook voor animatie. Het zaterdagse schuren en het overtollig vuil water langs de greppel wegvegen tot in de riool trok alle jongens aan. Luciferdoosjes, stukjes hout, gevouwen papieren schuitjes werden onze zeilboten, kruisers en ontdekkingsreizigersschepen. En zo komen wij aan de spelen, maar dat is voor een andere keer... Was dat een leven! Jaime JURDAN

EENSCHELLEKEN BOEBOE J. De Graeve publiceerde in 1919 "De Hel en hoe ze op Aarde kwam". Het werkje, door de auteur een roman genoemd, kreeg de ondertitel "Dagboek eener Menigte" mee. In een der laatste hoofdstukken gafhij een "wild bouquet van oorlogsfolklore" dat bij de bevrijding gezongen werd. De tekst van één dezer liedjes was : "Ratatoelje! Een schilleken "boeboe"! Menschen,scheptcourage, ge zult er wel van blazen, en gestoofde rijst en rijst en "tuten" bij, a/zoo gaat, janverdomme, de oorlog gauw voorbij. Er komen zooveel commères, die zeggen : 'k moet 't niet hebben, met potten en met pannen om hunne ratatoelje! ... " In "Het Volksleven in het Straatlied'', dat Richard Vankenhove en Adhémar Lepage in 1932lieten verschijnen, luidde de tekst:

"Een schelleken boeboe, Een schepken ratatoe, Menschen schept koerage, gij zult ervan opblazen, Tutenstoverij, 166


En rijst met mossels bij, Alenschenscheptkoerage de oorlog gaat voorbij." Het kreeg van de auteurs de volgende commentaar mee : "De slechte voeding bij den stijgenden nood, het invoeren in het Amerikaansch hui-!van voedzame doch door de werkersmassa niet gekende of veel erger niet geluste levensmiddelen zouden ook aangeklaagd worden." Juliaan Braekeleirs, die als jonge man de Eerste Wereldoorlog meemaakte, schreef in zijn in 1977 uitgegeven "Heemkundige Sprokkelingen over Alariakerke", dat men venijnig vertelde dat er hondevlees verbruikt werd in het kooksel van 't Groen Kruis. Volgens hem was de aanvang van het liedje :

"Een schepken ratatoe, Een schelleken boeboel! Toe mensen schep koeraoge, Ge goat weerom kunne bloaze!!" Bij het trefwoord "Boeboe" gaf Ladewijk Lievevrouw-Coopman in zijn in 1974 verschenen "Gents Woordenboek" als voorbeeld "een schelleke boeboe : hondenvleesch en worst, zoals men tijdens den oorlog 1914-1918 verkocht" en hij verwees naar "Saucietjesboulevard". Hiermee zou volgens de auteur de Elisabethlaan bedoeld zijn, die ook de bijnaam "Boulevard boeboe" kreeg, omdat, naar men beweerde, daar enige winkels waren, die delicatessen van hondevlees verkochten? ... Merkwaardig toch dat Virginie Loveling, die in de Marnixstraat woonde, en het reilen en zeilen in de buurt van het Sint-Pietersstation van dichtbij meemaakte, in haar onuitgegeven dagboek, dat ze van 1914 tot 1918 bijhield, van het bestaan van dergelijke beenhouwerijen geen melding maakte. Wel vernemen we van haar dat voor een vette rat tot 3,50 fr.inde stad betaald werd. Evenmin maakte de advocaat Marc Baertsoen, die nochtans ruim oog had voor voedselbevoorrading en dito prijzen, in zijn dagboek "Gand sous l'occupation allemande. Notes d'un Gantois sur la guerre de 1914-1918" melding van verkoop van hondevlees. En toch! Op 3 maart 1917 stelde de Schepen van Volksgezondheid C. Heynderyckx namens het College aan de gemeenteraad een regeling voor in verband met hondevlees. Immers de politie had "de laatste dagen" verscheidene hondenslachterijen ontdekt en men was er zeker van dat het vlees voor voeding gebruikt werd. Men wou dit niet verbieden, maar wel een waarborg en een 167


controle dat het om gezond hondevlees ging. De gemeenteraad reageerde positief. Zo ook de Duitse overheid. Oberstleutnant von Wiek, Etappen-Kommandant, vaardigde op 3 april 1917 een verordening dienaangaande uit. In een bijzondere hal van het slachthuis, zou een hondenslachterij ondergebracht worden. Per geslachte hond diende 50 ct. betaald. Enkel het vlees van gezonde dieren zou voor de voeding in aanmerking komen. Het kreeg een bijzonder keurteken. Onbruikbaar verklaard hondev lees moest onmiddellijk in de Militaire Vilderij op de Nijverheidslaan 117, afgeleverd worden, evenals het bloed en de afval van gezonde dieren. De hondevellen moesten tegen betaling geleverd worden aan de "HäuteSammelstelle" in de Keizer Karelstraat 10, of aan opkopers, die door de "Etappe-Inspektion" schriftelijk aangewezen waren. Dit gold al door een verordening van 4 februari 1917. In landelijke gemeenten van de "Kommandantur" was slachten van honden verboden. De stad wees de winkels aan waar het vlees verkocht mocht worden. Ze dienden het opschrift "Hondenslachterij" te dragen. Artikelen bestemd om bewaard te worden, zoals de produktie van hondeworst, was verboden. Dit in tegenstelling met twee artikelen uit het Collegevoorstel: - Art. 5 : "De verkoop van vleeseh-afval en hondenvet of preparaten uit die produkten samengesteld, mogen slechts vervaardigd worden in gestichten voor opschrift dragende: "Hondenbeenhouwerij". In de hondenbeenhouwerijen is het verboden ander vleesch of preparaten er mede toebereid, te verkoopen, voor de verkoop te behouden of te bewaren." - Art. 6 : "Alle preparaten, hondenvleesch bevattende, zullen van een opschrift voorzien zijn met het woord: "hondenvleesch"." Elke hondenslachter moest in de winkel een klantenboek bijhouden waarin per dag vermeld werd wie de kopers waren met hun gekochte hoeveelheid. Per gezin mocht er wekelijks maximaal één kilogram verkocht worden. De maximumprijs voor geslacht hondevlees was op 2 fr. de kilo vastgesteld. Aan hoteliers en restauranthouders was verkoop verboden, evenals aan Duitse militairen. André DESPRE1Z

168


NAPOLEON DE KEYSER EEN VOORLOPER VAN HET SOCIALISME IN VLAANDEREN EN ZIJN FAMILIE TE GENT Toevallig ontdekte ik enige jaren geleden in het reservevonds van de Gentse stadsbibliotheek twee boekjes uit de Oerminal-reeks (1). Omdat zowel de auteur, dr. Paul De Keyser (1891-1966), universiteitsprofessor en folklorist (2), als de persoon over wie deze boekjes handelen, Napoleon De Keyser (1806-ca. 1860), naamgenoten zijn van mij, trokken deze mijn bijzondere aandacht. Voor zover ik heb kunnen nagaan bestaat er geen bloedverwantschap tussen ons drieën. HET NA TUER-RECHT Beide boekjes handelen dus over Napoleon De Keyser, die in de geschiedenis van de sociale wetenschappen in België bekend staat als de auteur van 'Het Natuer-Recht, of de Rechtveirdigheid tot nieuw bestuur als order der saemleving volgens de bestemming van den Mensch', dat gedrukt werd te Brussel in 1854 (3). Dit boek vormt een mijlpaal in de geschiedenis van het socialisme in Vlaanderen. Naar de vorm is het slecht geschreven; spellingsfouten en een gammele zinsbouw, ingewikkeld en langdradig van stijl. Maar inhoudelijk is het merkwaardig. De tekst kadert binnen het utopisch socialisme van de eerste helft van de XIXe eeuw. De auteur is belezen en heeft kennelijk veel nagedacht, maar hij is geen geleerde, hij is een landbouwer-landmeter die de natuur liefheeft, en hij is autodidact. Hij voert rechtvaardigheid hoog in het vaandel en houdt er onorthodoxe meningen op na. Toch heeft zijn boek destijds nauwelijks weerklank gevonden. Waarschijnlijk werd het doodgezwegen. Vandaag zijn deze man en zijn werk reeds lang vergeten. Behalve in de 'Geschiedenis der Nederlanden' (4) wordt hij vermeld in de 'Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte' (5), de 'Kroniek van België' (6) en natuurlijk de 'Geschiedenis van de Socialistische Arbeidersbeweging in België' (7). Napoleon De Keyser zag het levenslicht te Deinze op 6 februari 1806, als zoon van onderwijzer Adrianus Franciscus en Maria Christina Saey, en genoot wellicht een verzorgd lager onderwijs. In 1830 was hij lid van de Burgerwacht te Sleidinge, hij deed er dienst als kapitein adjunkt majoor van de legioenstaf, wat veronderstelt dat hij over de inwoners van Sleidinge een zeker gezag had. Bovendien staat hij in de 'Wegwijzer van Gent en de provincie Oost-Vlaanderen' tussen 1830 en 1851 vermeldals landmeter. Het is mogelijkdathij kort na 1840 in het huwelijk trad met Julia Dubosch uit de bekende familie Dubosch uit Kaprijke (8). Zijn huwelijksleven was slechts van korte duur aangezien 169


Julia reeds in 1847 overleed. Over zijn verdere leven is weinig bekend. Er wordt verondersteld dat hij als kinderloze weduwnaar Sleidinge heeft verlaten en zich naar Brussel heeft begeven voor de uitgave van het reeds hoger genoemd boek. Vermoedelijk overleed hij ergens in Noord-Frankrijk. Dit is, samengevat, wat Prof. dr. Paul De Keyser in zijn verhandeling uit 1948 over Napoleon De Keyser meedeelt, eraan toevoegend dat er van zijn ouders geen spoor te ontdekken valt. Bij opzoekingen naar mijn voorouders en naamgenoten vond ik deze informatie terug in de archieven van de desbetreffende gemeenten. Daarenboven vond ik andere interessante gegevens. Het huwelijk van Napoleon en Julia heeft plaats te Sleidinge op 19 april1834. Hij is in 1847 mede-oprichter van de AssemblĂŠe DĂŠmocratique, een internationale vergadering van links-revolutionairen rond Karl Marx (6). Zijn vader Adrianus Franciscus wordt geboren te Antwerpen op 10 april1773 en huwt er op 2 april 1796 in de Onze-Lieve-Vrouwkathedraal met Maria Christina Saey, geboren op de St.-Salvatorparochie te Gent op 23 maart 1772. In 1801 wonen zij te Gent aan de 'Slijpstraete' waar Adriaan als cabaretier (herbergier) aan de kost komt. Tussen 1804 en 1807 verblijft hij met zijn gezin te Deinze, waarna hij zeven jaar te Roeselare woont. Hij keert terug naar Gent en wordt in 1818 door het gemeentebestuur van Zomergem voorgedragen als onderwijzer. Door de Gedeputeerde Staten van de provincie Oost-Vlaanderen wordt hij tot onderwijzervan de eerste klas benoemd en ontvangt hij een wedde van 600 gulden per jaar. Twee jaar later wordt Adriaan echter op de vingers getikt omdat hij zijn taak niet genoeg ter harte zou nemen. Nadat hij belooft zijn best te zullen doen gaat het een tijdje beter, er wordt nu zelfs vollof over hem gesproken. In 1821 doet hij zijn beklag: hij richt een brief aan de Gedeputeerde Staten in verband met de onregelmatige uitkering van zijn wedde. In 1828 neemt hij ontslag, en op 2 december 1826 vertrekt hij naar Gent waar hem een betrekking van huisonderwijzer wordt aangeboden (9). Hij belandt tenslotte begin 1835 te St.-lans-Molenbeek, waar hij kort daarna op 16 februari 1835, overlijdt. Marie Christine Saey overleefde hem nog enige jaren tot ze overlijdt te Ledeberg op 15 juni 1851. Samen schenken zij hetleven aan 7 kinderen, waaronder Napoleon. Een andere zoon, Judocus, wordt geboren te Gent op 9 november 1801. Hij huwt met Catharina Rosalie Troch en zij worden de ouders van Polydoor De Keyser, die het later tot Lord Mayor van Londen zal brengen. POLYDOOR DE KEYSER Ruim tien jaar geleden schreef Maurice van Wesemael in Ghendtsche Tydinghen een boeiend artikel over deze Vlaming die ruim 100 jaar geleden tot Lord Mayor van London werd verkozen. Geboren te Dendermonde op 12 december 1832, overleed Polydoor in de Britse hoofdstad op 26 januari 1898. 170


Hij schreef toen dat er, behalve het feit dat hij enig kind was, over zijn jeugd niets bekend was (10). Opzoekingen hebben aan het licht gebracht dat Polydoor één broer en twee zussen had, namelijk Emile geboren te Antwerpen in 1829 en overleden in 1850, Coralie, geboren te Antwerpen in 1834, en Emma, geboren te Antwerpen in 1837. Polydoor werd dus eigenlijk toevallig te Dendermonde geboren in het huis van zijn grootouders Troch, tijdens de beschieting van Antwerpen (waar zijn ouders woonden) door de Hollanders, die het zuiderkasteel nog bezet hielden. In samenwerking met de Engelsen zouden de Fransen hen verdrijven en de vesting innemen. Dat gebeurde in november en december van het jaar 1832. De ouders van Polydoor vestigden zich tenslotte samen met hun vier kinderen te Londen op 11 augustus 1842, waar Judocos hotelhouder werd. Het betekende voor Polydoor het begin van een lange carrière in het Londense hotelwezen en de politiek. VICTORINE DE KEYSER De twee jaar jongere broer van Adrianus Franciscos (geboren in 1773) was Franciscos Antonius (geboren op de St.-Jacobsparochie te Gent in 1775 en overleden te Oordegem in 1836). Hij was burgemeester van Vlierzele en Oordegem van 1819 tot 1829 en huwde Ludovica Van Aelbroeck, die hem zes kinderen schonk waaronder August De Keyser (geboren te Oordegem 30 januari 1805), een Gents advokaat die metRosede Caigny huwde. Zij werden op hun beurt de ouders van o.m. Victorine De Keyser (1839-1923) die gehuwd was met Eugène Vander Haeghen (1829-1880), drukker en uitgever van de 'Gazette van Gent', 'De wegwijzer van Gent', enz. Na de dood van Eugène zette Victorine met ijver de zaak van haar overleden man verder. Zij bewoonden vanaf 1867 het Hotel Clemmen in de Veldstraat. Hun zoon, Amold Vander Haeghen, zou in 1942 kinderloos overlijden en bij testament het hotel aan de stad Gent overmaken- het huidig museum Amold Vander Haeghen (11). De ouders van Adrianus en Franciscos waren Joannes Franciscos De Keyser (geboren te Antwerpen op 3 november 1725) en Joanna Josepha De Maeght. Zij huwden in de Gentse St.-Niklaaskerk op 6 juni 1761. De familie vestigde zich te Antwerpen in de XVIe eeuw. Joanna Josepha was de dochter van Jacob De Maeght (10) die deken was van de Gentsekleerkopersnering van 1752 tot 1756. Hij associeerde zich met schepen De Looseen bracht grondstoffen aan voor de papierfabriek aan de Ham. De papierproduktie vormde toen een van de zwaarste industrietakken. Jacob De Maeght bezat een technische bekwaamheid, en hij was een succesvol handelaar. Erik DEKEYSER

171


BRONNEN (1) DE KEYSER PAUL, 'Een voorloper van het socialisme in Vlaanderen, Napoleon De

Keyser'. Germinalreeks 15e jaargang nr. 4, augustus 1948, 38 blz. en nr. 5, september 1948, 32 blz. Uitg. SM Het Licht, Gent. (2) 'Album Dr. Paul De Keyser', Gent 1951. (3) DE KEYSER Napoleon, 'Het Natuer-Recht. ..'; druk: J.H. Dehou, Brussel, 735 blz. in 8°. (4) 'Algemene Geschiedenis der Nederlanden', deel X, blz. 336. (5) ELIAS Hendrik, Geschiedenis der Vlaamse Gedachte, deel3, blz. 380. (6) Kroniek van Belgi~. blz. 649, Standaard Uitgeverij. (7) De Geschiedenis van de Socialistische Arbeidersbeweging in Belgi~. 1960, uitg. S.M. Ontwikkeling, Antwerpen. (8) Ghendtsche Tydinghen 1989 blz. 199; 1986 blz. 160 en Appeltjes van het Meetjesland jaargang 1987. (9) Fonds Zomergem nr. 335 en 342 in R.A.G. (10) Ghendtsche Tydinghen 1981 blz. 28 tot 45. (11) DE HERDT René, Het Museum Arnold Vander Haeghen, 1989.

Joannes Fr. D.K. 1725

Napoleon D.K.

1806

Judorus D.K. 1801

AugustD.K.

Polydoor D.K.

Victorine D.K. 1839

1832

172

1805


UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE GENTSE BRUGGEN (Vervolg) MUIDEBRUG

Uit de Atlas Goetghebuer citeren we : "De Muidepoort of Sassepoort werd gebouwd omstreeks 1228. Ze werd vernieuwd in 1426 en niet meer gebruikt in 1580. Afgebroken in 1783 en herbouwd in nieuwe stijl in 1790-1793, om definitief gesloopt te worden in 1829." De eerste Muidebrug, op de huidige plaats, dateert van 1829 en was een dubbele, draaiende brug in hout, in 1844 vervangen (van 15 april tot 22 mei) door dezelfde soort brug, welke op haar beurt, in 1868, door een draaiende, ijzeren brug uit één stuk vervangen werd. Ze had echter nog steeds slechts één rijvak van amper 2,65 meter breed. De brug werd gemaakt in de ateliers van Carels (op den Doek) voor de prijs van 54.000 fr.Twintig jaar later (op 10 februari 1887) werd de draaibrug terug vernieuwd. Het brugdek, dat nu twee rijvakken had, was uitgevoerd in Noors dennenhout. Als grote nieuwigheid voor die tijd werd de brug bewogen door een waterturbine :het jaarverslag van Gent gaf een zeeruitgebreid verslag en uitleg over de werking ervan. Hetkwam er op neer dat de brugdraaier alleen nog enkele kranen moest open- of dichtdraaien om de brug te openen of te sluiten. De kostprijs bedroeg 145.885 fr. Deze laatste brug hield het uit tot 1932, toen was ze zo door roest aangetast dat ze aan vernieuwing toe was. De nieuwe draaibrug, deze maal bewogen door electriciteit, kreeg een breedte van 9 meter. De belasting waaraan ze onderworpen werd bedroeg 125 ton. Het draaiend brugdek, met een lengte van 38,65 m, woog 300 ton: 150 ton ijzeren geraamte en 65 ton tegengewicht. Voor de bevloering werden tropische hard-houten soorten gebruikt in vervanging van eik en den zoals tot nu toe gebruikelijk was. Daardoor werd het onderhoud van de bevloering teruggebracht op het vernieuwen ervan elke zeven à acht jaar i.p.v. elk jaar. Het electrisch mecanisme voor het openen en sluiten der brug liet toe de brug in minder dan 70 seconden open of dicht te draaien. Bij de bouw dezer brug, van 19 april1933 tot 11 januari 1934, werd eerst een voorlopige brug opgebouwd 36 meter stroomopwaarts en, na in dienstneming van de nieuwe brug, terug afgebroken. De plechtige inhuldiging had plaats op 8 april1934 (constructie van A. Hillaert, 2.000.000 fr.) Zes jaar later werd de brug opgeblazen, terwijl ze openstond (zie foto). Van 27 mei tot 20 juni 1940 werkte men aan een vlottende noodbrug, rustend op een schip, stroomafwaarts van de oude brug, de kosten : 95.511 fr. Het uitblijven van een definitieve brug, na de oorlog, schiep geweldige problemen voor het verkeer naar de Muide en Meulestede, zodat, op 31 173


63. Gent Gand

Muidebrug Ponr de Mutde

De Muidebrug van 1887 tijdens de slopingswerken in 1933. Ernaast, de noodbrug liggend op schepen. S.A.G.

174


Gent Gand

Muld• brug. root dt Muldt.

Mei 1940, de verwoeste Muidebrug, bouwjaar 1933.

175


De huidige brug.

De Muidebrug , bouwjaar 1950, tijdens het draaien (foto M. Labyn, 1983).

176


Het controlebord van de huidige Muidebrug (foto Labyn, 1983).

december 1947 een aanbesteding plaats had voor een nieuwe metalen draaibrug. De firma "Setra" begon met de bouw ervan op 2 februari 1948. Op 24 april 1948 lezen we in dagblad "Het Volk" : Afschaffing voetbrug aan Muidebrug, opgedrongen door de werken voor de nieuwe weg brug. V eetgangers zijn aangewezen op de noodbrug die 6, 7 maal daags, telkens 30 Ă 45 minuten buiten dienst is. De nieuwe brug werd in gebruik genomen in januari 1951. De totale kostprijs beliep 21.500.000 fr.! De vrije hoogte onder het brugdek is nu 4,5 m geworden, daartoe was het nodig de omgeving met 1,3 meter te verhogen, om alzo het draaien der brug zoveel mogelijk te verminderen, ten voordele van het wegverkeer. Deze brug is een typisch voorbeeld in de evolutie der bruggenbouw : bij elke vernieuwing werd de brug breder, groter en de proefbelasting steeds maar zwaarder : van 13 naar 125 ton; ook de doorvaarbreedte en hoogte werden groter, dit als aanpassing van het verkeer, zowel te water als te land. Dat er af en toe nog wel eens moeilijkheden zijn met deze brug bewijzen de artikels in de kranten , die natuurlijk elke gelegenheid aangrijpen om commentaar te leveren op de diensten van Bruggen en Wegen! Voor de volledigheid laat ik nog enkele gegevens volgen over de huidige brug, welke de brugwachters me bereidwillig medegedeeld hebben. De tijd voor het openen en sluiten van de brug bedraagt ongeveer acht minuten, daarin begrepen de doorvaart van ĂŠĂŠn schip. 177


DEFECT WEGENS KOUDE

Muidebrug. weer onderbroken GENT. - De Muidebrug wordt een bijzonder zwakke schakel in de verkeencirculatie van de stad. Gisterochtend omstreeks 9 uur werden brokken gemaakt toen men de b~ ~de opendruien. Het mechanisme werkte nog, maar uit veiligbeidsoverwegingen mocht het verkeer niet meer over de brug. Gevolg: grote files wachtende automobilisten, die uiteindelijk naar de Dampoort geloodst werden, waar de verkeenoverlast tijdens de spitsuren nog wat we:fd aangedikt. Vooral de buurtbewoners ondervinden steeds meer last van de Muidebrug. Onlangs nog werd de brug voor het verkeer een tijdlang afgesloten wegens herstellingswerken. Toen was er nogal wat laitiek op de beperkte omleggingssignalisatie; waardoor heel wat weggebruikers nodeloos veel tijd verloren.

Koude Gisterochtend blokkeerde de brug omdat enkele mechanische stukken het begaven. Bij Openbare Werken wijtte ~n het defect aan de koude, maar men had goede hoop het euvel in een uurtje te kunnen herstellen. Ondertussen werd de politie verwittigd, die met manschappen ter plaatse kwam om de wachtende automobilisten om te leiden. De herstelling duurde echter veel langer dan verwacht. Gistermiddag hoopte men dat de brug vanclaag terug in gebruik zou kunnen genomen worden. De politie bleef op post. De laitiek van de buurtbewoners aan .het adres van Openbare Werken en de politie sloeg vooral op het feit dat de Muide voor de zo'Veelste keer ~esneden werd van de binnenstad. BiJ Openbare Werken ~ men op de ouderdom van de metaalconstructie, meer dan 40 jaar. De politie verzekerde dat zij alles had gedaan Wit MĂłkĂŠil]k was om de verkeersellende te beperken. -(H.S.)

De brug wordt vandaag gemiddeld, nog acht maal gedraaid. De brugwachters werken in ploegverband, van 8u30 tot 18u30, zeven dagen per week. Elk schip, waarvoor de brug dient opengedraaid te worden, verwittigt de brugwachter door signalen met zijn hoorn. De brugwachter schrijft na elke beweging van de brug, de naam van het schip in en het uur in een boek dat stipt bijgehouden wordt en geraadpleegd in geval men bijvoorbeeld een schip (of schipper) op een bepaald ogenblik wil terugvinden. Elke woensdag wordt de brug gesmeerd, het brugdek en de controlezaal worden eveneens onderhouden door de brugwachters. Voor ernstige defecten bestaat er een speciale dienst waar de brugwachter steeds een beroep kan op doen.

178


Jaar

Soort

1844 1868 1887 1933 1950

Draaibrug, metaal Draaibrug, metaal Draaibrug, metaal Draaibrug, metaal

Lengte

26,5 39,53 38,65 42,2

Vrije Breedte van: rijweg voetpad doorvaar hoogte

2,65

5 6 6,3

2x0,9 2x 1,4 2 x 1,5 2x2,4

13 13 16,34 16,34 20

2,94 3,5 4,5

PROEF

13.000 18.000 125 ton

Staatsbrug

Jaarverslagen 1868, 1886, 1933, 1940, 1948-1951 dossier G582. Atlas Goetghebuer. J.J. Steyaert 1857. M.LABYN ('t vervolgt)

OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 uur. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u bij voorbaat voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A.

179


GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel V

..-k~__......" !Y

Van dit boek van Eddy Levis en Gil/. Van Geert verscheen een 2e vermeerderde druk. Het bevat een 100-tal extra synoniemen, een I 0tal uittreksels van Gentse revues en 2 fac simi/i's van Gentse liedjes. Alhoewel de oplage 500 exemplaren bedraagt is deze 2 druk bijna volledig uitverkocht. Gelukkiglijk geen echt probleem voor de lezers van "Ghendtsche Tydinghen" die -met een beetje geduld - zullen kunnen genieten van de integrale tekst. Tseef de kleppe 1. Klep van een klak of muts. Wordt gezegd van iemand met een grote klep.

"Kleppe, kleppe, goade gij mee? en al die nog geen kleppe-n-ee en goa mee mij nie mee". (oud volksliedje) 2. Een kleppe : een babbelaar, een lawaaikous. 3. Was het pseudoniem voor Michel Casteels, journalist naast Piet Korrel, Thomas Pips, Micca, Sportvliegske, enz ...

De kleppekijker 1. Syn . : "nen duiker; ne luimer" : een geniepig of schijnheilig man. Scherp, soms vals kijken. In het Middelnederlands vinden we "lรปmen" wat "belagen" betekent. Vergelijk met het Noors "lyma": boos, loerend kijken en het Oudnoors "lymskr" wat sluw en loens betekent. 180


2. Syn. : "nen êwen duiker" : een oud man die nog naar de vrouwen loert. "'t Es ne liefhebber van de witte mutse" (: toen vrouwen nog witte kanten mutsen droegen). Iemand die van onder de klep van zijn pet geniepig naar alles loert. SIES : "Gé èwen duiker, hèwd i ligge, g'hèt e gerief, gij!" ("Oe èwer oe zotter", p. 13). Diene vuile kwezel Toegepast op een begijn; afkeurende en soms smadelijke benaming voor vrouwen of meisjes die een zeer overdreven vroom leven leiden. Is ook op mannen toepasselijk. Ook in de betekenis van sul, sukkel, lafaard. Veelal gebruikt op iemand die overal te pas en te onpas de godsdienst bijhaalt, zoals in de volgende uitdrukkingen : "Mee stuifregen en fijne kweezeis roakt men bedrogen, omdat men er zich niet veur ducht. Ne gesleepe kweezel'': een schijnheilige valse vrouw. '"t Es ne kweezei bij gebrek an ne ezel, bij gebrek an ne man die ze nie krijge kan. Er zijn veel kweezeis bij gebrek an ezels" en "Ne kweezei kan mier kwoad doen mee beur tonge dan mee beur gat". Afl. : kweezelderije. Samenst. : kweezelkonte, kweezelschole (katholieke school). Fonske den pirdentand Syn.: "de pirdemuile". Gezegd van iemand met grote tanden. Fonske : verkleinwoord van Alfons. Den azijnzieker Voor verklaring : zie tekst bij plaat 3. De hier afgebeelde man heeft ook een "kletshuufd, ne kletskop, ne kletsekop" of "ne koalkop". "Zijn huufd groeit deur zijn haar" zegt men. De kloefneuze Syn. : "Nen blusscher; nen domper; ne neuze van een elle lank; hij hee achter de deure gestaan als de neuzen uitgedeeld zijn; ne petaotemeuze; es dat ne patat (petaoter); es da nen djoefel; ne neuze gelijk ne kloef; ne neuze gelijk ne kissendomper" (:kaarsensnuiter). Over grote neuzen zei men verder nog : "Hij hee zijne neuze nie thuis geloate; hij es 't er bij geweest; hij es niet te loate gekome oas ze de neuze uitgedeeld hèn; dat hij van gèwd (goud) woare hij zoe hem in den berg kunnen stellen". Hier wordt de berg van barmhartigheid bedoeld : hij zou er nog een goede stuiver kunnen van maken. "Zijne neuze ziede van verre; oas zijne neuze in huis es, zijn zijn biene nog op stroat".

181


c\e

182

I

โ ข ~oe

~'(Z.t<-

\2.lรณ


De muureleppe Syn.: "Een tuitmuile". "ne muur" is een moor of neger en een "leppe" is een lip. Toegepast op iemand met zeer dikke lippen; negerlippen. De pennelekker Spotnaam voor een bediende of ambtenaar. Wanneer men vroeger een nieuwe stalen pen op zijn pennestok stak, likte men er even aan vooraleer ze in de inkt te dopen; zo bleef die beter aan de nieuwe pen kleven. De pokkemuile Syn. : "Een wafelmuile, de sponse" (een gezicht met putjes). Vaak als bijnaam gegeven aan iemand met een pokdalig gezicht. Een "pokkemuilke" was dan weer iets heel anders. Het betrof een gebakje gemaakt van bloem, water, stroop of bruine suiker en een weinig gebroken amandelen. "Veur de goekuup" werden de amandelen wel eens vervangen door hazelnoten. De lochte sigare Iemand zonder veel diepgang die lichtzinnig spreekt of handelt. Syn. : "'t Er zit nie veel in ... ". De pikkel Syn. "de krukke": iemand die met een kruk gaat. "De manke (puut)". Over lange magere benen zegt men soms dat het "pikkelbiene" zijn. Als hij "mee zijn pikkels omgevallen es", dan ligt hij er. "Ge moe diene manke ne kier zien pikkele" : zegt men van iemand die zich hinkend voortbeweegt. De zatte facteur Scheldwoord. Wordt gezegd van iemand die graag een glaasje lust. Vroeger was het de gewoonte dat de drager van een brief door de bestemmeling gelaafd en zelfs gespijsd werd. Vooral bij een goede boodschap was men gul met wijn en sterke drank. Het geven van een "dreupelke" aan de "facteur" of postbode bleefnog lang ingeburgerd, vooral 's winters en als er pensioen was, gebeurde dit vaak. Deklakke Syn. : "pinne, stokagent, klakagent", omdat de agenten ofwel zo genoemd werden naar de pin op hun helm, hun knuppel of "matrak" en in het laatste geval omdat de helm bij de agenten vervangen werd door een pet of klak. Spottend noemde men een politieman wel eens "Agent 17" ... Vroeger droegen de 183


agenten nl. een nr. op de kraag. Het dragen van nummers werd afgeschaft op 25 januari 1971 bij de Gentse politie. Nog een andere "bijlap" voor de agenten was "de bloendekappers mee hulder bloendekappersmes", naar het feit dat zij een sabel droegen, om "bloende" of saucisson de Boulogne te kappen, zeiden de Gentenaars. Ook "gardeviel" (<Fr. : garde-ville) is een synoniem. Dit kennen we nog uit het liedje: "Loupe, loupe, loupe, de gardeviel es doar, de goardeviel es doar, de gardeviel es doar" (bis).

SIES I. Die liefde waar hij hier over zaagt hoe durft hij daaraan probeere, peist niet dat hij iets in 't herte draagt alzoo nen oude peere. Dat kluiten liefde waar, 'k zei ja, want daarin est'ne felle, al heeft hij alle dage scha, toch zit z'hij maar te telle, en veur wa geld eiwel merci, zie ik die minne daarvoor nie. Refrein Ge moet U goed bepeize, wilt ge niet zitte in de pijn, mee zoo nen oude grijze, 't zou persies uw vader zijn. En hij zou zitte zage, hertefritte es zijn doel, 'k zou u ferm beklage, mee zoo een pokkesmoel In de revue "Het weewtje van de Mui de" (p. 2) heeft men het ook over een "pokkesmoel.

184


DOCUMENTATIECENTRUM -WERKING 1991 BmLIOTHEEK Uitleningen 1990 1 14 1 500 237 4 76 232 151 9 36

BOEKEN Algemeenheden België-Buitenland Economie Gent Geschiedenis Kunst Localia Oost-Vlaanderen Sint-Amandsberg Taalkunde Volkskunde Natuurkunde Opvoeding-Onderwijs Letterkunde Licentiaatsverhandelingen

1991 2 28 5 356 195 10 87 214 60 16 42

1 1

Subtotaal

1263

1015

8 86 16 111 5 1

247 68 4 4

Subtotaal

227

323

Subtotaal

4320

1726

105 33 (32440 F)

73 29 (20323 F)

VARIA Bidprentjes Plans Prentkaarten Foto's Affiches Diversen

TIJDSCHRIFTEN

ADMINISTRATIE Gemiddeld uitleningscijfer per openingsdag (2 u.) Aankoop boeken 185


Voor 9.755 F gratis binnengebrachte werken. (pas verschenen) Giften

Boete Ruildiensten

236 (1770 exempl.) (wat minder exemplaren) 745 F 165 157

COMMENTAAR BU DE WERKING

Uit de statistische gegevens, stellen wij een merkelijke daling vast, van het algemeen uitleningscijfer (3.064 i.p.v. 4.320 vorig jaar). Er werden minder boeken uitgeleend (1.015- 1.263) en vooral veel minder tijdschriften (1.726- 4.320). De varia daarentegen, genoten een grotere belangstelling (323 - 227). Onder de uitleningstoppers vermelden wij zoals elk jaar : werken over Gent, over Oost-Vlaanderen en over Geschiedenis. Het aantal bezoekers, is nochtans praktisch gelijk gebleven (1.653), daaruit besluiten wij, dat er meer ter plaatse werd opgezocht, maar minder ontleend, te wijten aan de mogelijkheid nu ter plaatse te fotocopiĂŤren. De drukst bezochte maanden waren dit jaar : Juni met 200 en December met 213 bezoekers. Oe zwakste maanden : Februari met 145 en september met 119 bezoekers. Waardevolle werken werden aangekocht en er werd voor 9.755 fr. pas verschenen boeken gratis in ontvangst genomen . . Ă“'ij toepassing van het nieuw reglement (boete voor telaatkomers) is er 7 45 fr. in kassa gekomen. 1991 is voor het Documentatiecentrum in figuurlijke en letterlijke zin, een bewogen jaar geweest. Onze bibliotheek is volledig gerenoveerd en is van de eerste verdieping naar het gelijkvloers overgebracht. Meer ruimte en een beter aangepaste uitrusting bezorgen ons grotere werkfaciliteiten, wat een voldoende stimulans betekent om verder onze opvoedende taak nog beter te vervullen. Wij danken niet alleen de wekelijkse bezoekers, die van het rijke fonds gretig gebruik maken, belangstellenden aanbrengen en aldus het Documentatiecentrum bekend maken binnen en buiten onze stad, maar wij betrekken ook bij deze lofbetuigingen, de medewerkers, die vrijwillig het materiĂŤle of administratief werk uitvoeren en de bezoekers helpen in hun opzoekingen. 186


Dit jaar, gaat ook onze speciale dank, naar de stad Gent, die ons in de mogelijkheid stelt, tot een betere ontplooiing te komen. Zoalselkjaar,almijnsympathieenmijnwarmedankvoordehulpendemorele ruggesteun. De bibliothecaresse, Mevr. VAN GELUWE-EGGERMONT A.

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Het Slagveld en de omliggende straten Deze bijdrage van Alfons Van Werveke verscheen in "De Gazet van Gent" van 16 october 1921. Twee weken geleden hebben wij gezeid, dat het gedeelte van het Hof ter Posterne, buiten de oude vestingen, een wijk besloeg, die men Slagveld heette. Dat beteekent niet een plaats waar twee legers tegen elkander streden. De namen van de omliggende straten doen ons de ware beteekenis van dien naam kennen. Merken we terloops aan, dat slagveld niet in zijn huidige beteekenis is gebruikt in de middeleeuwen, althans wij hebben het nooit als dusdanig ontmoet en ook in het Middelnederlandsch Woordenboek van Verdam is het niet te vinden. Het Slagveldwas begrensddoordeBrandstraat, waarmede wij onsreeds bezig hielden, de H outleie, de Maagdestraat, de Papegaaistraat en den Galgenberg, waarna de Holstraat leidt. De H outleie, de oude vestinggracht, en den aangrenzenden oever noemde men in de middeleeuwen kortweg de Gracht of de Leie. De houthandelaars leiden langs den oever hun hout in stapels, blokken, planken, mutsaards, enz. In de XVIe eeuw was het zelfs verboden elders dan aldaar hout te leggen op den openbaren weg, en op dat tijdstip heet men de kaai de Houtleie. Die gracht welke men gedurende lange jaren had laten toeslijken, werd opgevuld in 1899. Volgens onze bescheiden meening was ze veel meer schilderachtig dan de lange omheiningsmuur, dien men er sedertdien heeft gebouwd. De Maagdestraat, wordtalzoo reeds genoemd in de XIV e eeuw; we weten niet waarom. De wijk, waarover we handelen, maakt slechts deel uit van de stad sedert 1274 en nog is het pas in 1299 dat de Graaf van Vlaanderen den koop bevestigde. Het is echter hoogst waarschijnlijk, dat de stad sedert lang reeds een gedeelte van den heuvel, die er lag, had gehuurd om er haar galg, haar wielen en haar mik 187


te plaatsen, want we vinden nergens binnen de oude vestingen een spoor van een galgeveld. De huidige naam Galgenberg zal dus wijzen op de eerste strafplaats der stad. Toen de wijk bepaald aan de stad kwam (1299), werd op de Muide, die de Schepenen terzelfdertijd kochten, een ander galgeveld gemaakt. De plaats, langs den Meniesteedsehen steenweg gelegen, is heden ten dag nog als Galgenberg bekend. Op den heuvel nevens het Slagveld stonden verschillende molens, enkele om graan te malen, andere om olie te slaan. Elke molen droeg een naam : zoo vinden we vermeld den Rooden Molen, den Koelmolen, de Bakkerinne, Wispelberg. Verschillende oorkonden leeren ons, dat het op dezen laatsten was, dat de drie gilden van de stad, Sint-Joris-, Sint-Sebastiaan- en Sint-Antoniusgilde, naar den papegaai schoten in de XVe eeuw. Daarom werd Wispelberg den Papegaaimolen geheeten, en die naam verdringt den anderen in de XVIe eeuw. Daar de papegaaischieting van de gilden een gebeurtenis van belang was, moet men niet verwonderd zijn, dat de straat, die naar den Papegaaimolen leidde, reeds in deXVIe eeuw de Papegaaistraat heette, welk woord niet mag vertaald worden door rue du Perroquet, maar door rue du Papegai. De molenberg van den Papegaaimolen, welke de Maatschappij van Landbouw en Kruidkunde eerst tot een soort amphitheater had ingericht, verdween in 1867, om plaats te maken voor de groote zaal van het Casino. Wij hebben gezeid, dat op den Galgenberg verschillende molens stonden, waar de olie uit het koolzaad werd geslagen. Die molens heetten slagmolens, de molenaars, olieslagers. Dit laatste woord werd uitgesproken en geschreven oolslagher, hoolslagher; in de XVe eeuw verschijnen olislagher, holslaghere. Het is dan ook natuurlijk, dat de straat, die van de Hoogstraat naar de slagmolens liep, Oolstrate, Hoelstrate, Holestrate, Hoolstrate geheeten werd, waarvan Holstrate werd gemaakt, dat men in 1812 vertaald heeft door rue de la Caverne, als het rue de la Navette moest zijn. En Slagveld? De grond wordt soms eenvoudig weg Veld geheeten, maar meest ontmoet men Slagveld. Het strekte zich uit tot aan den voet van de slagmolens, tot aan den Galgenberg. Het is natuurlijk daar, dat de oorsprong van den naam te vinden is, die dus beteekent het veld, aan den voet van de slagmolens, en niet is wat men heden ten dage door slagveld verstaat. A. VANWERVEKE

188


VRAAG EN ANTWOORD Aan de Heer David Maes hadden wij het volgende gevraagd : "In de straatnamenlijst gepubliceerd in "Gh. T." 1991 -Nr. 4- p. 212 staat er : Charles DE L'EPEEPLEIN - Grondlegger doofstommenonderwijs 17121789. Vindt u niet dat het een beetje ver gezocht is een plein in Gent te noemen naar een 18e eeuwse Frans logopedist? Zou het niet kunnen dat dit eerder genoemd werd naar Majoor Charles de l'Epee die aan de Coupuregang woonde en er in 1783 een tuin met gloriette liet bouwen. Op die plaats zou later "Au Jardin de Frascati" komen." Het antwoord van de Heer Maes is duidelijk. Hij schrijft ons: Hetzelfde zou kunnen gezegd worden van een hele reeks andere Gentse straatnamen met een persoonsnaam zoals b.v.b. de Francisco Ferrerlaan, de Friedrich Froebelstraat, de Mahatma Ghandistraat en noem maar op. Het Charles de l'Epeeplein is, zoals U waarschijnlijk wel weet, van vrij recente datum. Het werd aangelegd op de plaats waar voorheen het z.g.n. Doofstommenhuis stond. Waarschijnlijk heeft men via de naam van Charles de l'Epee willen in herinnering brengen dat op die plaats jarenlang doofstommenonderwijs werd gegeven. Het is wel een merkwaardig toeval dat niet ver daar vandaan een Majoor Charles de l'Epee woonachtig was en dan nog in de periode waarin kanunnik l'Epee leefde. Kanunnik de l'Epee werd geboren te Versailles op 25 november 1712. Hij bracht er zijnjeugd door. Later verliet hij deze stad om "zijne studiĂŤn voor den geestelijken staet, in een daartoe ingerigte school, te voltrekken". Daarna studeerde hij rechten te Parijs en werd in die stad advocaat. Onder invloed van Bossuet, bisschop van Troyes, werd hij priester gewijd en kanunnik in die stad benoemd. Hij overleed op 23 december 1789. In de Sint-Roebuskerk te Parijs werd een gedenkzuil voor hem opgericht. EĂŠn en ander komt uit een boekje : "De tael der natuer of de oorspronkelijke gebaerden tael der doofstommen" door Jos Cappron bestuurder van het gesticht voor doofstommen te Antwerpen (Gent, 1858). Het boekje werd me destijds uitgeleend door broeder Femand Schepkens (lid van onze kring) vroeger verbonden aan een doofstommeninstituut in het Brusselse maar sinds enkele jaren verbonden aan het Instituut voor Psychiatrische Verpleegkunde Prof. Guislain te Gent (zijn ene broer is er broederonderdirecteur en zijn andere broer is broeder in Sint-Jan de Deo te Gent). Uit het voornoemde boekje heb ik het gedeelte dat over de l'Epee gaat gecopieerd. Tussen mijn documentatie vond ik naar aanleiding van Uw schrijven nog een 189


steunkaart van de "Vrienden van priester de l'Epée" uit Gent met op de versozijde het gebarentaalalfabet. Het zal dus wel geen toeval zijn dat hier te Gent kanunnik de l'Epée een straatnaam kreeg en in zekere zin zelfs terecht. Dit kan niet gezegd worden van een hele reeks andere straatnamen met een persoonsnaam waarvan de binding met Gent soms compleet onbestaande is. Persoonlijk betreur ik dat, naast oude toponymen, er niet meer voorrang wordt gegeven aan Gentse figuren bij de keuze van een nieuwe straatnaam. Er is nochtans keuze te over. Ik wil hier maar twee namen noemen, nl. Karel Waeri en Lieven van Pottelsberghe. Van de Heer Mark Rummens komt de volgende vraag : "Sinds enige tijd woon ik in de MuilaardstraaL Tot 1981 was de naam Joseph Muylaertstraat. Wie was Joseph Muylaert? Waarom werd deze naam vervangen? Waarom naar een homoniem (zoals Mussenstraat en Achilles Musschestraat)? Is Muilaard een toponiem?

LEZERS SCHRIJVEN ONS Mevrouw Steels schreef ons i.v.m. de Bernheimlaan. Deze is niet genoemd naar de Duitse geschiedkundigeErnest Bernheim (18501922), noch naar de Franse geneesheer Hippolyte Bernheim (1837-1919), maar naar Generaal Bernheim die overleed op 13 februari 1931. Meer inlichtingen over deze generaal kunnen bekomen worden bij het Ministerie van Landsverdediging en bij het Koninklijk Museum van het Leger en van de Krijgsgeschiedenis (Jubelpark 3 te 1040 Brussel). Zij voegt bij haar brief een uittreksel van de "Geschiedenis van de Vrijzinnigheid in België in de 19e en 20e eeuw", eenvrij lange verhandeling die haar echtgenoot Michel Steels destijds schreef. Wij publiceren er hier een kleine passage uit die precies gaat over Generaal Bernheim. Hij werd algemeen vereerd als een van onze oorlogshelden. Enkele dagen na zijn dood publiceerde Kardinaal Van Roey een schrijven waarin hij verklaarde : "Het is onze plicht als bisschop en als primaat van België onze mening openbaar te maken ten opzichte van de nationale begrafenisplechtigheden toegekend aan de asse van Generaal Bernheim." Wat was er gebeurd? Generaal Bernheim was verast in Parijs omdat dit in België nog niet mogelijk was. Hij werd met militaire eer begraven te Brussel. Kardinaal Van Roey verklaarde verder : "Wij brengen hulde aan de grote soldaat, aan de vermaarde generaal die een van de bewerkstelligers was van 190


de overwinning en van de bevrijding van ons vaderland. Het is terecht dat, ter gelegenheid van zijn overlijden, de natie hem haar bewondering en erkentelijkheid betuigde, maar deze nationale manifestatie had kunnen en moeten gebeuren op een manier die beantwoordde aan het unaniem gevoel en die de tradities van het land eerbiedigde. Wij betreuren dat dit niet gebeurd is. Opgevat onder de vorm van eerbewijzen gebracht aan de asse van een gecremeerde, is zij een uitdaging aan het katholiek geweten en verwerpt zij de eeuwenoude gebruiken van het Belgisch volk dat slechts de eervolle teraardebestelling van zijn doden gekend heeft; ze doet geweld aan het gezond verstand aangezien er geen sprake kan zijn van een begrafenis na het vernietigen van het lichaam door verassing. Het Belgisch volk kan en mag niet als solidair beschouwd worden met een dergelijk misplaatste manifestatie." Getekend : Mechelen, 19 februari 1931. Kardinaal Van Roey. Van de Heer Paul Eeckhout, Ere-Conservator van het Museum voor Schone Kunsten van Gent, ontvingen wij de volgende brief : "Met belangstelling- zoals altijd- heb ik de "Ghendtsche Tydinghen" van Januari gelezen, meer in het bijzonder het artikel van André Despretzover "De Gentse Triënnale van 1895". De schrijver spreekt (blz. 13) over de sectie "Toegepaste Kunst" en zegt "de voorwerpen werden niet in de catalogus opgenomen." Ik kan er aan toevoegen dat buiten de gewone catalogus (met 991 nummers) twee "supplementen" werden uitgegeven, namelijk 1° OBJETS D'ART 209 werken van : C. Ashbee- Ch. Baes, Em. Berchmans- Bigot- Carabin- Al. Charpentier- Chéret- A. Ciamberlani- 0. Coppens- W. Crane- Dalpayrat et Lesbros - Delaherche - Maurice Denis - Doudelet - Paul Dubois - A. Finch Grasset- Fitzroy (Society Pictures)- V. Hageman- J. Herbays- G. Hobé- La Royale- G. Lemmen- G. Morren- W. Morris- Nys- L. Overloop en R. Evaldre -A. Rassenfosse- P. Roche- Ch. Samuel- G. Serrurier- Taubman- Tavernier - Tiffany- Toulouse-Lautrec- V. Valgren- F. Valloton- Virginal. 2°PEINTURE- AQUARELLES - GRAVURE- SCULPTURE Nrs. 992 tot 1022. Peinture : Werken van W. Albracht - H. Bodart - A. De Hogendorp Mademoiselle Marcotte - Ch. Mertens- J.P. Meslé - B. Repellus- A. Sisley F. Toussaint- E. Van Doren- L. Von Hofmann- E. Wante- F. Willaert. Aquarelles: E. Berchmans- C. Meunier- A. Pointelin- H. Rolin- Jakob Smits - J. Vermeulen. Gravure : Auguste Danse. Sculpture : Paul De Vigne - Constantin Meunier. Van de Heer Leon De Temmerman komen de volgende opmerkingen : "In het artikel "Buurtbewoners uit het Blindeken" van de Heer Jaime Jurdan 191


(Gh. T. 1991- Nr. 6- p. 353) is er sprake van een eerste moord. Dat na al die jaren wel enkele details aan het vervagen zijn gegaan is begrijpelijk. In het Antwerps weekblad "De Stad" verscheen daarover een reportage van de gekende Gentse journalist Staf Hapke (pseudoniem van Gustaai HachĂŠ). De moord gebeurde op woensdag 15 november 1933. Plaats van gebeuren was een snoepwinkeltje op de hoek van de Ramen en de Brouwerijstraat (nu verdwenen voor een groot kantoorgebouw). Daar woonde het echtpaar AndrĂŠ I. en hun twee kinderen, repectievelijk 3 jaar en 17 maanden oud. Terwijl de vrouw in de plaats van haar man naar de rechtbank was i.v.m. gepleegde diefstallen en aftroggelarijen kwam de bankloper Edgard Vervalcke (58 jaar) zich aanbieden met een wissel ter afkorting op de aankoop van een Russische biljart. Er zou een woordenwisseling geweest zijn waarbij de dader eerst met een breekijzer, daarna met een kapmes op de bankloper insloeg. Later op de dag is de man overleden. Daarop vluchtte de dader met het geld en met de fiets van het slachtoffer naar een herbergmeid in het Serpentstraatje. Samen vertrokken zij per taxi naar Brussel om de bloemetjes buiten te zetten. Ze maakte eerst nog een ommetje langs Wetteren. Daar werd de dader gevat terwijl hij een partijtje biljart aan 't spelen was. De andere moord, even opgerakeld opp. 354, betreft de 79-jarige schoenmaker JozefTassaert. Deze werd vermoord op 10 februari 1927 bij middel van een zwaar ijzeren voorwerp (waarschijnlijk een koevoet). De dader zou een medebewoner geweest zijn, een zekere Leo P. Maar in apri11933 verklaarde een andere meervoudige moordenaar dat hij het gedaan had, waarop de tot doodstraf veroordeelde vermoedelijke dader op 27 april 1933 in voorlopige vrijheid werd gesteld. Achteraf bleek dat de meervoudige moordenaar de schoenmaker niet kon vermoord hebben waarop dan een nieuwe naam viel. In andere woorden, het werd een lugubere vaudeville. Ook dit werd beschreven door Staf Hapke in "De Stad" van 29 december 1933." De Heer Jaime Jurdan schrijft ons: "Mijn hartelijke dank aan Mevrouw Steels, Mejuffer J. De Smet en de Heer Erik De Keyser. Hun opmerkingen bevestigen dat de herinneringen uit mijn kinderjaren nog goed vastzitten in mijn kop. Had ik maar hetzelfde olifantengeheugen voor actuele zaken! Mejuffer De Smet heeft natuurlijk gelijk. De naam van de regenmantelzaak op de hoek van de Begijnengracht was wel BABLO en niet BRABO zoals ik schreef. Nog een kleine herinnering bij dit huis. Het trottoir is daar nog steeds zeer nauw en toen in de jaren '20 Tram Nr. 1 komende uit de Rabotstraat, daar de bocht moest nemen naar de Burgstraat, moest men zich dicht langs de muur of tegen het raam van "Bablo" drukken. Op een morgen, bij het naar school gaan, kwam daar eens in volle vaart, een pompierswagen, getrokken door 2 geweldige paarden in volle galop. Door de snelheid slipte de wagen in de bocht en de wielen botsten met krakend geweld tegen de borduur, juist toen ik op 192


die gevaarlijke plaats was. Ik haastte mij naar school, waar ik aankwam met hevige hoofdpijn. Accoord met Mevrouw Steels en met de Heer De Keyser, ik herinner het mij nu ook, de naam was inderdaad De Stoppelaere. De naam Bombekeis mij ook niet vreemd, maar ik herinner mij nauwelijks de varkensslagerij. Als er thuis charcuterie nodig was voor het avondmaal, stuurde Moeder of Grootmoeder mij naar de Begijnengracht bij De Rudder. Het was dichterbij en minder gevaarlijk, zonder te spreken van De Rudder's leverpastei die naar onze smaak was. Hartelijk dank ook aan de Heer Hollanders die mij per brief het bestaan bevestigde van het groot geschilderd doek van kunstschilder Montald in de turnzaal van de Lagere Hoofschool Decroly. De Heer Mark Rummens schrijft ons het volgende : "Een drietal jaar geleden heb ik een repertorium gemaakt over alle straten in de buurt van het Sint-Pietersstation. Als afbakening werden de grenzen van de Sint-Paulusparochie genomen. Van 56 bestaande en 8 verdwenen straten, alsook van vier bruggen werd telkens vermeld : jaar of tijdperk van ontwerp, aanleg en bebouwing, de vroegere en de huidige naam en de verklaring ervan. Het is een tekst van zeventien bladzijden. Geïnteresseerden kunnen gratis een kopie bekomen. Ook op diskette verkrijgbaar." (Muilaardstraat 60 - 9000 Gent.) In "Ghendtsche Tydinghen" 1992- Nr. 1 - p. 54 schreef de Heer Arthor De Deckeronder 6) "Adriaan Pietersstraat. Deze politieke gevangene zou niet gestorven zijn in 1945, doch wel in 1943 (zie J. Braekeleirs, Heemkundige Sprokkelingen over Mariakerke, Marka 1977, p. 138). Als gevolg daarop ontvingen wij een brief van Mevrouw Heliane Pieters, zuster van deze politieke gevangene. Zij schrijft ons : "Met deze bevestig ik u dat mijn broeder Adrien Pieters in de tweede helft van april 1945 in het concentratiekamp "Sandbostel" gevangen was en daar door de Duitsers is doodgeschoten." Erratum. In hetzelfde nummer van Gh. T., opp. 53, publiceerden wij een brief van de Heer Erik Dekeyser waarin er sprake is van een handel in ijzerwaren N.V. Sluis-De Keyser. Dit moet zijn: Huis De Keyser. In het handschrift van de Heer Dekeyser was de H met zo veel sierlijke krulletjes omringd dat er een SI van gemaakt werd. Ten onrechte dus. In verband met de "Lijst van straten met een persoonsnaam- Stad Gent" in Gh. T. 1991 - N° 4, p. 208-223 en de naschriften in Gh. T. N° 1, p. 25-32 en 54, ontvingen wij volgende reactie van De Heer Achiel Van Hecke: "In verband met deze lijst en de reactie daarop in het volgend nummer zijn wij 193


vrij enkele opmerkingen te maken: JACQUES EGGERMONTSTRAAT : Voor de fusie noemde deze straat gewoon Eggermontstraat, wat zou kunnen beschouwd worden als een hommage aan de familie Eggermont, waarvan enkele weldoeners waren voor de gemeente Ledeberg en daarbij ook nog twee burgemeesters heeft voortgebracht De eerste burgemeester uit die familie was JACQUES FRANCOIS MICHEL EGGERMONT: hij was een katoenfabrikant te Ledeberg (bij de "Keyserpoort") en was burgemeester te Ledeberg in 1831. Hij werd beschouwd als de eerste burgemeester van Ledeberg na de onafhankelijkheid van België. Spijtig genoeg vermelden de gegevens in ons bezit geen geboortedatum (1797?), noch de datum van aanstelling tot burgemeester. Er zou wel een vonnis zijn van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent dd. 24/11/1834 waarbij de burgerlijke stand van de gemeente werd toevertrouwd aan twee assesoren (nl. De Buck Jacobus en De Mil Francis) waarbij men zou kunnen veronderstellen dat er op dat ogenblik geen burgemeester meer was. Trouwens op 5/1/1835 was de burgemeester te Ledeberg een zekere Louis J. Vaerenbergh. Het gerucht loopt dat deze man zichzelfhet leven benam nadat aan het licht was gekomen dat hij documenten had vervalst om gemeentegronden in te palmen. De tweede burgemeester was de genaamde LOUIS FERDINAND EGGERMONT: geboren te Ledeberg op 2 mei 1812, eveneens katoenfabrikant te Ledeberg. Hij stierf te Vorst op 4 april1863. Hij was burgemeester tijdens de periode van 1846-1856. De gebooFtedatum vermeldt in Gh. T. 1991- N° 4 nl. 1/8/1795 is inderdaad deze van NORBERT MARIE JACQUES EGGERMONT en deze was dus geen burgemeester van Ledeberg. Hij werd inderdaad te Gent geboren (Houtbriel) op 1/8/1795 en stierf ook te Gent op 17n/1867. Hij was notaris te Gent Hij schonk de gronden om er de huidige kerk en het kerkplein op te richten. Het was dan ook om die reden dat men de straat welke recht op de kerk uitkwam de Eggermontstraat heeft genoemd." Tot zover deze reactie i.v.m. de JACQUES EGGERMONTSTRAAT. Het is dus duidelijk dat er enige verwarring is ontstaan over wie er in feite bedoeld werd met Jacques Eggermont. Wanneer we er van uit gaan dat hier Norhert Eggermont bedoeld werd en het geboorte- en overlijdensjaar juist is, dan is de vermelding "burgemeester", zoals uit het voorgaande blijkt, foutief. En Dhr. Achiel Van Hecke gaat verder : "Een Aimé Reystraat heeft nooit bestaan te Ledeberg. Wel noemde de straat gewoon REYSTRAA T. Deze straat was een beluik. Men kan deze straat(beluik) situeren aan de Gaston Oommenlaan naar de parking achter de UCOgebouwen. Ze bestaat nog altijd en noemt nu Henri-Joseph Reystraat." Wij kunnen hier nog aan toevoegen dat het straatnaambord vermeldt "Industrieel, 1795-1870".

194


BIBLIOGRAFIE In 1991 bevatte de publicatie van de "Koninklijke Commissie voor Geschiedenis" een interessante bijdrage van ons lid Dr. Jozef Scheerder, getiteld "Documenten in verband met confiscatie van roerende goederen van hervormingsgezinden te Gent (1567-1568)". Daarin wordt een gedetailleerde opsomming gegeven van roerende goederen aangetroffen ten huize van 76 voortvluchtige of ondergedoken hervormingsgezinde Gentenaars, behorend tot verschillende economische en sociale groepen. Dit biedt ons uitzonderlijke informatie over de veelheid en verscheidenheid van meubelen en huisraad en over wat daaruit kan afgeleid worden over de levenswijze en de relatief grote welstand. Het was in opdracht van de Hertog van Alva dat men in december 1567 in Gent begon met het inventariseren van de roerende goederen van de fugitieven. Om de waarde van de goederen vast te stellen deed men beroep op gezworen schatters, in casu 2 oude-kleerkopers. De inboedel werd geschat in elke plaats van de woning, van de kelder tot de zolder. Wij krijgen een volledig overzicht van de inventaris die opgesteld werd in 76 huizen. Daaruit blijkt nogmaals hoe boeiend en instructief de "petit histoire" kan zijn. Bijzonder nuttig en interessant is het Glossarium dat deze bijdrage afsluit. Iedereen zal wel niet volledig vertrouwd zijn met ons 16e eeuws Vlaams. Zal niemand veel moeite hebben met een "baghynescapraykin", "manscaussens" of een "stoofketelkin", dan wordt het al iets moeilijker als men het heeft over een "zuupenpannekin", een "bougette", een "forneysputte" of een "tresoordwaele". Deze 118 bladzijden tellende bijdrage maakt deel uit van het "Bulletin de la Commission royale d'Histoire". Deze publicatie kan bekomen worden bij "Le Libraire Alain Ferraton", Charleroisesteenweg 162 te 1060 Brussel. Dank zij een vriendelijke attentie van Dr. Scheerder is dit werk aanwezig in ons Documentatiecentrum. Onlangs verscheen "THEATER Mens en Wereld BEELDEN". Dit is het 5e lustrumtheaterboek dat uigegeven werd door het "Nederlands Toneel Gent" en door de Drukkerij Snoeck-Ducaju en Zoon. Het was in 1970 dat de Raad van Beheer van het NTG besloot, na een bestaan van 5 jaar, een lustrumboek uit te geven waarin de geschiedenis van het gezelschap en zijn werking zouden belicht worden. Het lag van in het begin in de bedoeling om de 5 jaar een dergelijk boek uit te geven. Het laatste werd een 270 bladzijden dik boek, zeer rijkelijkgeillustreerden verzorgd gedrukt door Snoeck. Het laatste deel van dit werk geeft een zeer uitgebreid overzicht van de stukken 195


die de laatste vijf jaar opgevoerd werden, met alle mogelijke details zoals : rolverdeling, regie, decor, kostuums, muziek, belichting, aantal voorstellingen, aantal toeschouwers, enz. Dit boek zal ongetwijfeld alle regelmatige bezoekers van het NTG sterk interesseren en voor hen is dan ook een speciale prijs voorzien: 820 fr.Het boek moet dan wel afgehaald worden vóór de voorstelling of bij het afhalen van de kaarten. Voor de anderen is de prijs 980 fr., maar het wordt dan wel thuisbezorgd want in deze prijs zijn de verzendingskosten begrepen. NTG-adressen waar men terechtkomt: Minnemeers 8, Tolhuislaan 77 en StBaafsplein. H.C.

GENSCHEPRAOT Tieste Speelman was getrêwd mêe en g'hîel sch ûune vrêwe. Hij was 'ter g'hîel ze leve fier op geweest, alhoewel dat hij in zij kot stond wäor daden bessem stäot, in dat hij 'thuis moest blijven om de kinders te wie ge, binstdat zijn vrêwe altijd uiliep om heur kennesse te gäon bezoeke. z'Haod hem al zes kinders kado gedäon, in achter vijftien jaor kwamt er nog îene veur de pinne. Op diene läoste en hao Tiest nûut nie g'hîel g'rust geweest; want zijn vrêwe hao zwart ûuge, in diene kleine hao blêwe, in zulder häon alle twieë zwart häor in diene kleine hao en pruke gelijk lekkerkoekee. - 't Es verdomme aordig, zei Tiesten altijd in zijn eige, mäor hij zweeg veur de toste. A os diene kleine vier jäor êwd was, wierd Tieste ziek, in achterne korten tijd wast hij verre gezet. - Miena, zeid hij tegen zijn vrêwe, 'k gao stirve, in t' er lig mij sedert vier jäor iets op mij maoge dat er af moe. - Ontlast u maor, mijnen braoven duts, zei Miena; wa toermanteert er u? - Zie, zeid hij, 'k hê u g'hîel mij leve altijd gerespekteerd in mijn kinders girre gezien; maor de kameraote, hên altijd mee mij gelache aon ze van ons Deeske klaptege. Tieste, zeie z'altijd, dat en es gîene van u. Zie, Miena, zeid hij ezûu, es da wäor? Aan ne meinsch die op stirve ligt en mengde nie liege. Miena stond te peinze. Wa moe 'k nu doen, zei z'in heur eige; 'k gao hem mäor alles zegge. - Zie, Tieste, zei ze ezûu, op mijn îewege dûudzonde, 'k zwir u dat diene laoste van u es; mäor van d'andere zesse en zoe'k het nie zuust keune zegge. Tieste sprong rechte van 't verschiete. - Nonde mieljaar! riept hij in hij viel dûud... Miena viel op heur kniene; ze drûugdeg'heur traonen af in bezag nog ne kîer heure veint. - Allee, zei ze, nu ben ek toch g'rust!


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15 juli 1992 21e jaargang nr. 4 Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie : Koggestraat 14 - 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr. per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten INHOUD - Het Schokkebroersvestje - Inventaire Archéologique : Het Hotel Faligan - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - Nieuwe gegevens over Lieven de Stoevere en de wapenschilden van de Orde van het Gulden Vlies (1445?) - Het Zieklien - Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen (Vervolg) De Meukstedebrug - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge (Deel VI) - Oudheidkundige Kroniek : Rue d'Angleterre - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Bibliografie - Gênsche Praot - Aanvullende ledenlijst

198 216 218 224 234 240 250 253 255 259 261 263 264

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent.


HET SCHOKKEBROERSVESTJE Aan de Poel, een van de oudste en merkwaardigste plaatsen van Gent waar ooit eens de machtige middeleeuwse Turrepoort of Torrepoort verrees, was tot in het begin van deze eeuw de Sint-Miebielsveste of Broederkinsveste, ook Schokkebroersvestje geheten, gelegen. Toen het ophield te bestaan en voor goed uit het Gents stadsbeeld verdween, had het een heel, heellange en soms bewogen geschiedenis achter de rug tijdens dewelke het veel had meegemaakt, gezien en beleefd. Over de Poel, waar ook vandaag nog een aantal mooie gebouwen en herenwoningen uit diverse bouwperiodes aan een groots verleden herinneren, kan men niet schrijven zonder stil te staan bij wat gedurende zoveel eeuwen mede tot de geschiedenis van deze plaats en haar omgeving heeft behoord : het Schokkebroersvestje en zij die er gewoond, geleefd en gewerkt hebben. Maar laten we beginnen bij het begin, bij de oorsprong. De Sint-Miebielsveste behoorde bij de omwalling van de westelijke verdedigingsgordel van de stad bestaande uit : de Gracht - Houtlei - die vóór 1190 en vermoedelijk rond 1100 werd gegraven (over het juiste tijdstip lopen de meningen uiteen); uit de grote, stevige vestingmuur, die beheerst werd door torens en versterkte poorten : het Wijkhuis, de Zandpoort, de Posteemepoort, de Torrepoort, deze laatste ook Drongenpoort of Torhoutpoort genoemd, die gebouwd werd tegen het einde van de 12de eeuw, waarschijnlijk omstreeks 1190. De Gracht omsloot de Sint-Michielswijk, de eerste uitbreiding van de middeleeuwse Gentse stadskern over de Leie- "Overleie"- in delOde eeuw. Maar reeds in de 14de eeuw verloor de Turrepoort haar nut in het oorspronkelijk verdedigingssysteem en was ze niet meer dienstig voor haar aanvankelijke bestemming. Ze werd ten dele van de hand gedaan en ten dele verpacht. De Gentse Schepenen stonden in 1313 vier bastions, een paar torens en enkele wachthuisjes op de Veste af aan "broederkins", die er een jaarlijkse cijns moesten voor betalen en er zich kwamen vestigen. Die "broederkins" verbleven dus "up een hoochte ghenaemt het vestjen" en deze hoogte kon men vanop de Poel (aan de zuidkant van het pleintje) langs een zachte helling bereiken. De Sint-Miebielsveste was nochtans niet de eerste verblijfplaats van die "broederkins" in onze stad, want volgens De Potter woonden ze achtereenvolgens in het huis "den hoogen Gevel", "tusschen Muide", in de Ieperstraat, aan de Hooiaard en tenslotte op het Vestje. Met die "broederkins" ging het oorspronkelijk om een vereniging van "beggaerden" oflekebroeders, vrome leken, die in ongehuwde staat leefden, zonder geloften af te leggen en geen eigenlijke orde vormden. Ze namen de taak op zich om zieken te verzorgen, ook ten tijde van epidemieën, om doden op te 198


baren en te begraven. Ook bij het verplegen van geestesgestoorden zijn ze werkzaam geweest en zoals we verder zullen zien, werden ze later ook nog met andere opdrachten gelast. Niet enkel in Gent trof men die Broeders aan; ook in andere steden zoals Oudenaarde, Brugge en Antwerpen waren ze aktief en zelfs in andere landen. Philip van Valckenisse, Antwerps Stadssecretaris, schreef o.m. : "In hetjaar 1342 begoost hier in de selve stad (Antwerpen) de vergaderinge van vele devote mannen, de welcke de sieken dienden, de dooden begraefden ende exerceerden menigvuldige werken van liefde aan hunnen evenoaesten". Het is waarschijnlijk, zo schrijft Ben Linnig, dat omstreeks dezelfde tijd in Antwerpen ook "Cellezusters" (later Zwartzusters) verschenen. Ze behoorden tot hetzelfde genootschap als de "Cellebroeders". De Zwartzuster en Celiebroeders kwamen volgens Linnig uit Duitsland. Hendrik Suderman, een Duits koopman, schonk in Antwerpen aan de Zwartzusters een woning buiten de Koepoort en in 1345 een huis en een erf aan de Cellebroeders. Dit feit werd herdacht op een tafereel in een der panden van het klooster in de Cellebroedersstraat: "Heyndrick Suydelman (Suderman) een koopman van Almanien gaf aen de Cellebroers een stuk erve opde oude veemert, en fonder der hun clooster op barnis dack, anno 1345, het welck nu de Suerstrate is, bij de Eeyermert". Cellebroeders was maar ĂŠĂŠn van de namen waaronder de Broeders bekend stonden. Ze zouden eerst "Lollarts", "Lollaerds" of "Lollaerden" zijn genoemd. De Potter verwijst in dit verband naar een Schepenacre van 1351 (Weezenboek) die spreekt van "Broeders up de Veste bi der Thurrepoorten die men heet Lollaerts". Een oorkonde van 1353 heeft het over "de Lollaerds up de Veste" en een andere oorkonde van 1404 maakt melding van "de Lollaerden" onder de geestelijke verenigingen aan dewelke in een testament een aalmoes werd toebedeeld : "Item so ghevic den XID houden hospitalen, den lollaerden, den ackerzieken, den clusenessen, den ghevanghenen ende den 1111 biddenden ordinen ... eiken een pinte wiins ende een broed van IIII miten... " (Weezenboek, 1404-1405, 61). Dat ze ook "Cellebroeders" werden genoemd, zou verband gehouden hebben met het Latijnse woord "cella" dat betekent: kleine kamer, cel; in een tempel : kapel waar het beeld van de godheid stond. De Potter laat echter opmerken dat Tertullianus (2de-3de eeuw) het woord "cella" gebruikte in de zin van graf, zodat "Cellebroeder" of "Celliet" dan zou betekenen : "Grafbroeder". Ben Linnig is de mening toegedaan dat ze Cellebroeders werden geheten naar de cellen of slaapplaatsen der zieken waar ze steeds verbleven. Een acte van 1406 noemt hen "de Broederkins up de Selle" en volgens Deseyn ontleenden ze de naam aan het woord "Celle", het "Craeckhuus" of dodenhuis waartoe een van de vestingstarens gebruikt werd. 199


De Broeders waren ook gekend onder de naam van "Mattemannen" en dat zou, naar Linning beweert, afkomstig geweest zijn van het woord "maet" of "maat" wat zoveel als vriend of gezel betekent. Aan die uitleg twijfelen we echter. Eén der betekenissen van het woord "matte" was immers: armzalige kledij, zodat het niet uitgesloten is dat de benaming "Matteman" daarmee in verband moet worden gebracht. Een "matteke" was een arm meisje of een arm vrouwke. Nu waren er ook, zoals we reeds zegden, Cellezusters of Zusters Cellieten, die men eveneens "Mattewijven" heette. Ze behoorden tot dezelfde geestelijke vereniging als de Cellebroeders en namen de verzorging op zich van de zieken van het vrouwelijk geslacht. In Antwerpen werden de Zwarte Zusters ook Mattewijven genoemd. In Gent herinnert een straat, die loopt van Onderbergen tot Ingelandgat, namelijk de Jonkvrouw Mattestraat nog steeds aan het bestaan van de Mattewijven. Volgens De Potter werd de straat vroeger ook genoemd : "Joncvrouw Mattenstrate" (1455-1456); "Iffrauw Mattestraete" (1729); "Vrau Mattenstraetgen" (1593-1594); "Onze lieve Vrouwe Mattestraete" en ook nog "Grauwsusterstraetje" (1754). Dat men de Broeders ook de naam gafvan "Schokkebroeders" zou te maken gehad hebben met het feit dat ze, bij het vervoer van doden, op de oneffen en hobbelige wegen danig schokten dat ze in de volksmond een beetje spottend "Schokkebroeders" werden genoemd. Die benaming sprak de mensen waarschijnlijk nogal aan zodat ze die dan ook gemakkelijk gebruikten en het Vestje waar de Broeders verbleven, het "Schokkebroersvestje" noemden. Dat de woorden "Schokkebroeders" en "Schokkebroersvestje" in de volksmond lagen, kan ook nog worden afgeleid uit het feit dat LievevrouwCoopman er in zijn "Gents Woordenboek" melding van maakt dat men voorheen zegde: "Hij gaat op logement bij de Schokkebroeders"; "Hij verhuist naar (of hij woont op) het Schokkebroersvestje". Lievevrouw-Coopman voegt er niet aan toe welke de juiste betekenis was van dat gezegde maar men kan aannemen dat het betrekking had op de taken die de Broeders uitoefenden evenals op hen die er het voorwerp van waren en om een of andere reden, zoals die hier wordt vermeld, op het Schokkebroersvestje terecht kwamen. Over de personen, op wie het gezegde werd toegepast, liet het dus zeker niet het beste veronderstellen. In een acte van Pieter Posier "notaris publicq tot Ghendt residerende" is er eveneens sprake van "de straete ghenaemt de Schokkebroersveste" (1684). De Broeders op de Veste werden echter ook "Alexianen" genoemd. In franstaligeteksten heetten de Broeders: "les Alexiens" en noemde men het Schokkebroersvestje: "le Rempart des Alexiens". Ook V. Fris had het in "Les Accroissements et les Transformations de la Superficie bätie de Gand au XIXe siècle" over "Ie Rempart des Alexiens". Dat de Broeders tegen het einde van de 15de eeuw de naam van Alexianen kregen, was geen toeval. Ze hadden immers de H. Alexius, een rijke Romeinse

200


jongeman, die in de 4de-5de eeuw leefde en vrijwillig afstand had gedaan van al zijn bezittingen en goederen, tot beschermheilige gekozen. Na hun erkenning als orde door Rome, legden de Broeders de geloften af van zuiverheid; van derven van eigendom; en van onderdanigheid aan de wettige oversten, in de eerste plaats aan de Bisschop want ze stonden "privatelyck onder de correctie" van deze laatste. Een woordje over de kledij van die Broeders. Aanvankelijk droegen die Broeders een bruin habijt met zwarte kap en een kleine mantel. Later, op het einde van de 15de eeuw, spreekt men van de "Grauwe Broederkins". Blijkbaar was hun oorspronkelijke kledij toen reeds veranderd. Dat zou gebeurd zijn toen ze in november 1459 de regel van St. Augustinus aanvaardden. Ten behoeve van de Schokkebroeders van Gent, Oudenaarde en Brugge, bracht het Bisdom van Doornik enkele wijzigingen aan voormelde regel. De kledij van de Broeders werd in de bulle van de Paus beschreven. Ze bestond uit een lange tuniek, over hun onderkleedsel, met een grijs manteltje, daarover een kap en een zwarte schapulier. De Potter maakt melding van de kroniek van Pater De Jonghe waarin gezegd wordt dat de kledij van de Cellebroeders korter was dan die van de andere kloosterlingen opdat ze hen bij het verzorgen der zieken en het vervoer van lijken niet zou gehinderd hebben of doen struikelen. Hun kledij zou echter belachenswaard geweest zijn, zo voegt De Potter er aan toe, ook hun hoofddeksel dat de vorm had van een vierkante muts. Op het einde van de 17de eeuw kregen de Broeders toelating om een kleine kap van zwart laken te dragen evenals een lederen mutsje. Ze hadden toen ook een zwarte mantel. Omwille van het werk dat ze leverden, genoten de Broeders, daar waar ze zich gevestigd hadden, veel waardering. Ook hier ten lande, in Gent en in andere steden, bewezen ze grote diensten, niet in het minst ten tijde van epidemieĂŤn. Het Gents stadsmagistraat kende de Broeders in 1537 en in 1566 een geldelijke tegemoetkoming toe voor bewezen diensten bij het verzorgen van zieken en het bijstaan van pestlijders maar eveneens voor de hulp die ze boden in gevallen van brand waarbij ze hielpen blussen. Alhoewel de Cellebroeders dus verdienstelijk werk presteerden, schijnen ze toch in Antwerpen moeilijkheden te hebben ondervonden. Zo maakt Linnig er melding van dat ze bij een deel van de toenmalige bevolking niet altijd zeer bemind waren en dat ze tot in 1399 soms blootgesteld waren aan aanvallen en beledigingen, zowel in hun goed als in hun personen. De Broeders zagen zich dan ook genoopt de bescherming in te roepen van het magistraat. Op 8 mei 1399 maakten de Schout, de Schepenen en de Raad aldaar dan ook een brief bekend waarin deze verklaarden: "de huysinge en de stede, der arme broeders, met haren toebehoorten, die gestaen es ane de Veemerkt te nemen in hunne hoede en beschermenissen. Ende waer 't saeke dat yemant deze voirs broederen oft die na hen comen selen, hinder, last of moynisse dade soo wonden wij 201


Fig. 1. Poel : Torrepoort. Kapel van de Alexianen en Schokkebroersvestje. Aquarel van A. Van den Eynde (1852) naar het Stadspanorama van 1534. Atlas Goetghebuer SAG.

hem, deghene die hen dat dade, alsoe castien ende corrigeren, dats hen ander wachten souden van ghelike te doene ... ". Maar laten we terugkeren naar Gent en naar het Schokkebroers- of Cellebroersvestje. Op dat middeleeuws vestje woonden niet alleen "broederkins" maar ook andere mensen en onder deze laatsten waren er enkelen met een beetje aparte zeden en gewoonten. Inderdaad, omstreeks 1422 verbleven er op datzelfde Vestje ook "vraukins" die er plezier maakten en er een nogal frivoolleventje leidden. Ze konden het er goed stellen want ze zaten in het binnensteegje een beetje verscholen, maar ze stoorden door hun lawaai dag en nacht de rust van de Broeders en van andere omwonenden. Het ging zover dat de Broeders bij het Stadsmagistraat een klacht indienden. Tengevolge daarvan kregen de

"vraukins" het bevel om binnen de acht dagen op te kramen en te verhuizen. De Potter haalt in dit verband een tekst aan uit de Act. en Contr. , keure, 14221423, waarin gezegd wordt: "Als van dat de broederkins van de celle, up de Veste te Ghend, hem beclaeghden voor scepenen van een Mergriete van Zomergem ende andere vraukins, wonende bijder vors. celle, die bij daghe ende nachte daer vuile voere bedienen, groote rust en ompaix hemlieden ende allen goeden lieden daer omtrent gheseten, begheerende dat hemlieden be202


volen ware elder hare logijts te houdene, up twelke de vors. Mergriete dede segghen, dat zoe gheene onruste en plach te makene, begberde tbesit van hare wonste te behoudene, met meer redenen, so wijsden scepenen de vors. Mergriette dat zoe bin vm daghen doe eerstcommende de vors. plaetse rumen zoude ende jnsgelickx alle andere ghesellinnen vangheliken state, zonder daer wonste ofte teneel te houden voortan bij daghe of bij nachte jn eenigher manieren; Actum IX Augusti a0 XXIII". Margrietje van Zomergem moest dus samen met haar vriendinnen "van gheliken state" elders haar tenten gaan opslaan. Was het Schokkebroersvestje werkelijk een "duister" straatje zoals wel eens geschreven wordt? We zijn de mening toegedaan dat we niet te streng moeten zijn in ons oordeel. Het zal daar wel geweest zijn zoals in andere steegjes van middeleeuwse oorsprong waarvan Gent er een aantal met kenschetsende namen telde; dat er mensen van allerlei slag woonden; maar echt onguur? we geloven het niet. Bouwkundig kwam er op het Schokkebroersvestje tijdens het laatste kwart van de 15de eeuw verandering. In 1481 werd er immers op het Vestje door de Broeders een kapel gebouwd. Ze was klein maar toch mooi en bezat een aantal geschilderde ramen. Ze was enkel bereikbaar langs het Schokkebroersvestje. Een aquarel door A. Van den Eynde in 1852 gemaakt naar het stadspanorama van Gent van 1534, geeft een algemene kijk op de Torrepoort, de kapel van de Alexianen en het Schokkebroersvestje in de eerste helft van de 16de eeuw. Reeds in een vroegere bijdrage (*) lieten we een afdruk verschijnen van deze aquarel. Volledigheidshalve en voor een beter inzicht in het thans behandeld onderwerp menen we toch dat het gewenst is die nogmaals te geven (Fig. 1). Deze herhaling zal allicht niet schaden. In 1561 werden de Broeders ontslagen van de betaling van de jaarlijkse cijns die ze sinds het begin van de 14de eeuw verschuldigd waren, toen hen, zoals hoger gezegd, vier bolwerken, een paar torens en wachthuisjes werden afgestaan. Dat ze daar nu werden van ontheven, dankten ze mede aan het feit dat ze toestemden in de afbraak van delen van de Turrepoort, om de stenen die daarvan zouden voortkomen te laten dienen voor de uitvoering van werken aan de Sassevaart. In verband met de daarover afgesloten overeenkomst wordt in het "Vaertboek" van 1561 gezegd: "dat de stadt thaeren costezal mogen doen afbreken zekere partie van oude muraille van de oude veste dezer stede, mette gariten, turren ende hussaigen, daeruppe ende jnne wesende, beghinnende an doude cleen Inghelant gat ende alzo streekende totten grooten Inghelant gate, tusschen beede de watergangen ... Item ... dat jn alzo verre de stede begbeert te doen weerene ende afbreken den turren, ghenaemt 't Craeckhuus, dat in dat gheval de zelve stede ghehouden zal zijn te doen maken een andere en nieu Craeckhuus". (*)Zie ook : G. Broget : "Toen wegenwerken op de Poel en Sint-Miebielsplein een stuk ver verleden blootlegden". In Ghendtsche Tydinghen, 20ste jaargang 1991, nr. 5.

203


J'

.~ra~l Nt

&Vn1rr-t•Jt"':·nn fut (/:..rJfr;

.v//;/:.",(lf'l-'1,. 1-·/~o to~t! t.~~

U-•o·

n'n'~

tlt:x";.n•:J '/"'/'//

/j ~·

Fig. 2. Gevelopstand-Klooster der Alexianen 1723. Atlas Goetghebuer SAG.

204


Het was niet zo uitzonderlijk dat stenen voortkomende van de afbraak van torens, poorten of vestingmuren gebruikt werden voor de uitvoering van waterwerken. Zelfs oude grafzerken werden daarvoor aangewend. In 1895 verklaarde A. Van Werveke voor de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Gent, dat het merendeel der middeleeuwse grafzerken uit de kerken en de kloosters verwijderd werd tussen 1488 en 1561 door de Schepenen der Stad Gent, om ze te gebruiken bij waterwerken en dat enige werden geschonden door de beeldenbrekers. Hij voegt eraan toe, dat de Schepenen dat deden telkens als het hun goedkoper voorkwam dan het aanschaffen van nieuwe of de tijdsomstandigheden hen niet toelieten zich buiten de stad te bevoorraden. Het ging om grafzerken die niet werden opgeĂŤist door de familie. Maar er waren "Beroerlicke Tijden" in aantocht, ook in Gent. Tijdens de gewelddadige beeldenstorm werd in het jaar 1566 ook de kapel van de Alexianen niet gespaard maar ernstig beschadigd. Onder het Calvinistisch bewind over de stad (1577-1584 metJan van Hembyse en Ryhove) deden de kapel en de kloostergebouwen dienst als gevangenis zodat ze tijdens die periode van verdere vernielingen eigenlijk gespaard bleven. In 1579 werden de Cellebroeders door het Calvinistisch bewind afgeschaft maar nadat aan dat bewind een einde was gesteld, kwamen de Broeders naar hun klooster terug. Er weze terloops vermeld dat op 3 december 1583 in de onmiddellijke omgeving van het Schokkebroersvestje, namelijk op de Poel in het toenmalig "Hof van Wakken" - waar later het 18de eeuws "Hotel de Nockere" zou verrijzen- de 70-jarige Jan van Hembyse met praal en vertoon in het huwelijk trad met de veel jongere Anne van Huerne. Enkele weken later werd Hembyse echter gevangen genomen en in augustus 1584 onthoofd. Het "Hof van Wakken" gold in die tijd als de grootste en schoonste residentie van de stad. Het was gelegen in wat toen doorging als het aristocratisch kwartier, dat begrensd werd door de Poel, de Drabstraat, de Korenlei en de Sint-Miebielsstraat Vlak tegenoverdatindrukwekkend "Hof van Wakken" en tegenaan de hoek van de Poel en de Sint-Miebielsstraat bevond zich dus het Schokkebroersvestje waar het er heel wat nederiger en eenvoudiger aan toe ging, ook al had het zijn eigen zorgen en problemen. We hebben reeds gezegd dat benevens de taken, die de Cellebroeders of Schokkebroeders aanvankelijk op zich hadden genomen, ze later nog met andere werden gelast. Zo zijn ze ook werkzaam geweest bij het bewaken en verplegen van geesteszieken en kregen ze eveneens in de 16de eeuw soms de opdracht om in gevallen, waarin twijfel rees over de wijze waarop iemand aan zijn einde was gekomen, over te gaan tot een lijkschouwing. Bij de Cellebroeders werden ookjongelieden wiens gedrag te wensen overliet, op last van ouders of voogden en met instemming van de overheid, opgesloten. De door de Broeders daarbij toegepaste praktijken schijnen echter niet bij205


Fig. 3. Alexianenklooster, prent A. Van den Eynde, staat 1723 (1848). Atlas Goetghebuer S.A.G.

zonder fraai geweest te zijn en waren soms het voorwerp van zeer ernstige klachten vanwege hen die er het slachtoffer van werden. Zo blijkt dat betrokkenen er in het begin van de 18de eeuw opgesloten werden in een klein, donker kot of in een soort muit, genoemd "de Helle" waarvan de naam alleen reeds laat veronderstellen aan wat voor een soort ellendige behandeling ze er onderworpen werden. Daar ging het zeker niet om de uitoefening van een werk van barmhartigheid. Einde van de 16de, begin van de 17de eeuw moesten aan de kapel herstellingen worden uitgevoerd en werd ze heringericht. Tengevolge van de beperkte geldmiddelen waarover de Broeders beschikten, zagen ze zich genoopt om "twee huusen te vercoopen" en de opbrengst daarvan aan te wenden om "noodelijke ornamenten te maken" . Opmerkelijke verandering kwam er echter in het algemeen beeld op het Schokkebroersvestje in 1681 , want toen werd, twee honderdjaar na de bouw van een eerste kapel, een nieuwe, mooie eenbeukige kapel opgetrokken in barokstijl die thans nog bestaat. Tijdens de Open Monumentendag in septem-

206


ber 1990 was ze trouwens te bezichtigen en werd ze voor het publiek opengesteld. Kroniekschrijvers noemden de kapel van meet af aan een van de mooiste van de stad. Ze bezit een zeer schoon en typisch interieur. Er bevond zich in de kapel van de Alexianen een, naar de beschrijving die ervan gegeven werd, prachtig 18de eeuws altaar, dat het werk was van de Antwerpse beeldhouwer Pieter van Baurscheit maar dat tijdens het Frans bewind werd vernield. Op het dak van de kapel stond een zeer sierlijk torentje, pronkstukje van 18de eeuwse bouwkunst. Het brandde in 1873 samen met een deel van het dak af maar werd later door Aug. Van Assche in zijn oorspronkelijke staat hersteld en gereconstrueerd. In zijn werk "Grondbeginselen van de Geschiedenis der Bouwkunst" schrijft Alf. Van Houcke dat volgens een bijna algemene denkwijze Rubens de tekening zou hebben geleverd voor de kapel van het klooster der Alexianen; daar waar dat volgens anderen enkel geldt voor de hogervermelde dakruiter. Ook vandaag nog kan men dat fijn en bevallig torentje op de kapel van het huidig St. Amandusinstituut met welgevallen bekijken. Aan de Oostzijde van de kapel bevond zich een monumentale barokke ingangspoort die uitgaf op het Schokkebroersvestje en later verdween. Deze poort werd overgebracht naar de binnenkoer van het Sint-Lucasinstituut. Tijdens het laatste kwart van de 17de eeuw werd de helling van het Schokkebroersvestje aan zijn beide uiteinden, de Poel aan de ene en het Watergraafstraatje aan de andere kant, voorzien van trappen. Op zichzelf was dat natuurlijk een verbetering maar voor sommige bewoners van het Vestje rezen daardoor problemen. Door het aanbrengen van trappen konden die immers de stallen, die boven op het Vestje gelegen waren, niet meer bereiken met hun dieren. In dit verband verwijst De Potter naar de klachten die uitgingen van Jaspaert en Nicolaes de Craemere, afkomstig van Zomergem (ook die kwamen van Zomergem). Ze waren op de vlucht geslagen voor de Fransen die in 1683 en 1684 het platteland te vuur en te zwaard zetten en plunderden en waren naar Gent afgezakt met hun dieren om een onderkomen te zoeken op het Vestje. Men mag niet vergeten dat 1683 en 1684 ellendige jaren waren. De omstreken van de stad werden immers door Franse troepen zwaar toegetakeld. Een cynisch en brutaal getuigenis vinden we bij d'Humières die aan Louvois, Minister van Loctewijk XN, schreef: "We hebben ten noorden van Gent dorpen verbrand, zo mooi als men ter wereld kan vinden". Het laat zich gemakkelijk indenken wat zoiets voor de betrokken bevolking betekende. Betreffende de moeilijkheden om, na het aanbrengen van trappen, de stallen op het Vestje nog te bereiken, wordt in een uittreksel uit de "Notar. Acten van Pieter Posier, notaris publicq tot Ghendt" voor wie voormelde personen waren verschenen, o.m. gezegd : "... eyndelick verciaeren sy dat de selve veste, telckent als voorseyt is, was ligghende ghecalseyt, ghelyck alle andere straeten commodieus, omme uut ende inne den voors. stal daerover te leeden alle 207


Fig. 4. Schokkebroersvestje, aquarel, Atlas Goetghebuer S.A.G .

soorten van beesten, ende dat sy comparanten als hedent ghesien hebben dat men alsnu op de voors. straete is legghende steenen trappen ofte eenen witten arduynen steegher, in der voughen dat door tselve weerek de voorighe passaige teenemael benomen is ende daerdoore onmoghelick dat de voorn. beeste over den nieuw ghemaeckten steegher connen passeren ... De sen VIllen 8ber 1684". (Rijksarchief Gent). Er waren dus op het Schokkebroersvestje ook stallen en zij die er met dieren 208


in en uit moesten, zaten nu in de penarie. Zoals het gewoonlijk gaat, men kan niet voor iedereen goed doen. De voornoemde landlieden van Zomergem waren niet de enigen die op het Vestje toevlucht waren komen zoeken want naar blijkt was het jaar voordien ook een zekere Rutsaert van Hansbeke met zijn ouders, zijn broeder en met enkele dieren, uit schrik voor de plunderende Franse soldaten, naar hier gekomen en had ook hij zijn intrek genomen in een achterhuis op de Poel. Maar hoe zag het er nu eigenlijk uit op het Schokkebroersvestje einde van de 17de eeuw, na de bouw van de nieuwe kapel, en begin van de 18de eeuw? Onder het grafisch materiaal dat zich in verband met het Schokkebroersvestje op het Gents Stadsarchief bevindt, hoofdzakelijk in de Atlas Goetghebuer, komt er een aquarel voor die de gevelopstand toont van het klooster met daarop de tekst : "Portael en overgank van het Clooster der Alexianen geseyt cellebroeders, gebauwd in 't jaer 1723" (Fig. 2). Deze deeltekening van de gevel van het klooster is interessant omwille van de vermelding van de datum 1723 en ook omdat ze een beeld geeft van het portaal van het klooster (niet dat van de kapel) en van de aanloop van de overgang. Een goede kijk op het geheel (klooster en kapel) biedt de prent van A. Van den Eynde die de staat van de gebouwen in 1723 weergeeft en gemaakt werd in 1848 (Fig. 3). Men onderscheidt daarop zeer goed het hierbovenvermeld portaal van het klooster, de monumentale barokke ingangspoort van de kapel en het torentje op het dak. Ze laat ook duidelijk de gehele overgang zien die het Schokkebroersvestje overspande dat rechts naar de Poelliep en links naar het Watergraafstraatje. Op de afbeelding van Van den Eynde kan men ook heel even een deel van de zijkant ontwaren van de barokken geveltop van de kapel die later zou verdwijnen. Nog beter ziet men een deel van de barokke geveltop van de kapel en van het torentje op een aquarel die het Schokkebroersvestje toont wanneer men kwam van de kant van het Watergraafstraatje (Fig. 4 ). Dat Watergraafstraatje had zelf en heeft nog altijd een uitgang in de Sint-Miebielsstraat en in het Ingelandgat. Op het Schokkebroersvestje bevonden zich dus, benevens het klooster, de kapel en de overgang over het straatje naar een bijhorend hoog gebouw aan de overzijde, ook woningen met een trapgevel, naast oude, kleine huisjes en stallen. Sommige woningen, gelegen in de Sint-Michielsstraat, kwamen met een poortje uit op het Schokkebroersvestje. Er was op het Vestje ook een "camere" voor de vergaderingen van buren van het lngelandgat. Aan de rand van de Poel, waar in de loop van de geschiedenis zoveel groten en machthebbers in het majestueuze Hof van Wakken (het latere Hotel de Nockere) hadden verbleven, leidde het Schokkebroersvestje zijn eenvoudig, dagelijks bestaan. Soms schrok het echter wel als vreemden er met geweld binnendrongen. Tegen het einde van de 18de eeuw stonden er het Schokkebroersvestje en 209


zijn bewoners weer bewogen dagen te wachten. Het Frans bewind zou immers ook voor de Cellebroeders of Schokkebroeders nefaste gevolgen hebben. Reeds in 1794 waren er moeilijkheden toen de Fransen vanwege de Broeders een zware belasting kwamen eisen waaraan nochtans werd voldaan. Het daarop volgend jaar moesten ze opnieuw betalen maar deze maal konden ze het niet aan. In de loop van de maand december 1797 maanden de commissarissen van de Republiek er de Broeders toe aan om binnen de twintig dagen het klooster te ontruimen. Voorlopig bleef dat nog zonder gevolg. Op 30 oktober 1798 echter werden de Broeders ertoe gedwongen hun klooster op staande voet te verlaten en op 2 januari 1799 werden de goederen, die zich in het klooster en in de kapel bevonden, verkocht. Tijdens dezelfde periode werd in de kapel het grootaltaar, een kunstwerk van P. Van Baurscheit, neergehaald en vernield. In Antwerpen waren de Broeders er al niet veel beter aan toe. Op 17 januari 1797 verjoeg Dargonne met zijn manschappen hen uit hun klooster. "Zij werden als honden behandeld" vertelt een getuige "en vier Broeders werden zelfs gekerkerd". Het klooster, de kerk en het kerkhof werden op 4 maart 1799 verkocht. Inmiddels hadden de Fransen in Gent van de kloostergebouwen op het Schokkebroersvestje een gevangenis gemaakt waar priesters werden opgesloten die ervan beschuldigd werden dat ze de wetten van de Republiek niet hadden in acht genomen en geweigerd hadden de eed van getrouwheid aan de Republiek af te leggen. Het moet daar op het Schokkebroersvestje wel weer een beroerde tijd geweest zijn en het was ongetwijfeld een ingrijpende verandering toen de Schokkebroeders of Cellebroeders, die er al sinds het begin van de 14de eeuw verbleven, einde van de 18de eeuw onder dwang uit hun klooster gezet werden. Er was in die jaren veel verbittering onder de bevolking want sinds generaal Pichegru in juli 1794 in Gent was aangekomen, hadden een aantal harde maatregelen elkaar opgevolgd : zware belastingen, onderdrukking, opeisingen. Er waren ook veroordelingen en terechtstellingen geweest. De militaire conscriptie van juli 1798, uitgevaardigd door het Directoire, leidde tot hevig verzet en tot de Boerenkrijg van 1798-1799. De Republiek ging zo grondig tewerk dat zelfs de namen van een aantal straten er moesten aan geloven en gewijzigd werden. Zo werd het Schokkebroersvestje voortaan "rue de l'HumanitĂŠ" ... ; de Sint-Miebielsstraat werd "rue du Temple" en dat hield verband met het feit dat de Fransen de Sint-Michielskerk, die ze in februari 1798 hadden gesloten en waarvan ze het interieur voor een deel hadden afgebroken, de naam van "Tempel der Wet" of "Decadairen Tempel" hadden gegeven. De Sint-Miebielsbrug kreeg de naam van "Pont du Temple"; het Ingelandgat noemden ze "rue de la DĂŠmocratie" en de Predik210


Fig. 5. Schokkebroersvestje. Copyright A.C.L. Foto Nr. 25890.

211


herenlei "Quai de Ciceron". De Jonkvrouw Mattestraat werd "rue des GardesCouches" ... In 1802 werd de Sint-Michielskerk, bij Besluit van Faipoult, Prefect van het Departement van de Schelde, teruggegeven aan de eredienst. In het begin van de 19de eeuw werd het klooster van de Cellebroeders of Alexianen verenigd met de goederen van de Burgerlijke Godshuizen van de Stad en werd het eigendom van deze laatste. Na zovele eeuwen was het lot van de Cellebroeders, Schokkebroeders of Alexianen in Gent definitief bezegeld. Nog overleefde het Schokkebroersvestje zelf al deze tribulaties en perikelen. Maar weer kreeg het een aantal nieuwe bewoners want tot in 1828 deden de vroegere kloostergebouwen van de Cellebroeders nu dienst als gevangenis en opsluitingshuis voor onvermogende schuldenaars. Later werden deze laatsten overgebracht naar het Rasphuis. De mannelijke geesteszieken, die tot dan toe in het Geraard de Duivelsteen waren opgesloten, werden nu ondergebracht in de gebouwen van het oud klooster der Alexianen waar ze werden verzorgd door de Broeders van Liefde. Na voltooiĂŻng van het Guislaingesticht in 1857, verlieten de geesteszieken op hun beurt de gebouwen van het oud klooster op de Veste en werden ze in genoemd gesticht opgenomen. Mogen we er hier terloops op wijzen dat er heden nog altijd verkeerdelijk gesproken en geschreven wordt over SintGuislain en over het Sint-Guislaininstituut Dokter Jozef Guislain was een verstandig en op wetenschappelijk gebied erg verdienstelijk man maar hij is, bij zoverre we weten, toch zeker niet heilig verklaard ... De gebouwen op het Schokkebroersvestje die nu verlaten stonden, geraakten meer en meer in verval en er wordt melding van gemaakt dat op een bepaald ogenblik de Stad het inzicht had om ze te verkopen. En dat zou ook gebeuren. Op 28 november 1862 werden de gebouwen, die sinds vijf jaar leegstonden, verkocht aan Gisleen Alfred Piers de Raveschoot, die ze verhuurde aan de Broeders der Christelijke Scholen. De gebouwen werden opgeknapt en in 1863 startte er het Sint-Amandusinstituut. In 1894 tenslotte verkocht Piers de Raveschoot grond en gebouwen aan de Provinciaal der Christelijke Scholen. In 1896 werd er een verbouwing doorgevoerd aan de kapel. Die kreeg er dat jaar een vijfde travee bij. Toen verdween de mooie barokke geveltop waarover we het hadden bij de bespreking van Fig. 4. Einde van de 19de eeuw, begin van de 20ste eeuw, werden er in de omgeving van de Poel belangrijke werken uitgevoerd. Inderdaad, in 1899 werd de Houtlei gedempt en het Sint-Amandusinstituut richtte op een vrij groot deel van de aldus aangewonnen grond en op de vroegere kaaimuren nieuwe gebouwen op. In 1903 werd de Torenbrug, die door de demping van de Houtlei zonder nut geworden was, gesloopt. De Poel en de Sint-Miebielsstraat werden verbreed. 212


Het Sint-Amandusinstituut, dat zich steeds verder uitbreidde, kocht in 1904 het Schokkebroersvestje evenals enkele huizen in de Watergraafstraat en bouwde op het Vestje lokalen tegen de oostgevel van de kapel. De ingang tot de kapel die zich daar bevond werd afgeschaft en toegemetseld. Op het Gents Stadsarchiefvonden we twee foto's die een beeld geven van het Schokkebroersvestje in de eerste jaren van deze eeuw. De ene (Fig. 5) toont de toegang tot het Vestje langs de kant van de Poel met daarop enkele kleine gasten die gewillig poseren voor de fotograaf. Ook zien we daarop nog duidelijk de trappen waarover we het eerder hadden. De tweede foto (Fig. 6), die dateert uit 1903, toont eveneens de toegang tot het Schokkebroersvestje aan de Poel met verderop in het straatje enkele bewoners. Links vooraan op de foto het smal maar sierlijk geveltje met mansardedak van het "Estaminet duSport Ch. Willems De Coninck", "Cafe", waar "Vins et Liqueures" geschonken werden en waar men ook kon eten want er was "Bifteck A Toute Heure" te krijgen. Toen de hoek van de Sint-Miebielsstraat en van de Poel afgerond werd en deze laatste plaats verbreed, was het ook met het "Estaminet", dat de tijd had getrotseerd, amen en uit. Daar, waar voorheen de ingang tot het Schokkebroersvestje lag, werd in 1904/1905 gebouwd. Op die plaats kwam de grote woning, die er nog steeds staat, het huidig nr. 9 aan de Poel; daarnaast weer een CafĂŠ, dat later verschillende verbouwingen onderging, thans het nr. 33 aan de Sint-Michielsstraat, nog steeds een CafĂŠ. Toch hield het Schokkebroersvestje niet helemaal op te bestaan want aan de kant van het Watergraafstraatje bleefhet nog toegankelijk en leidde een zachte helling naar de hoogte. Nog onlangs sprak ik met een man uit de buurt die mij vertelde dat hij in het begin van de jaren dertig als kind in dat overblijvend deel van het pittoresk Schokkebroersvestje ging spelen; dat hij er goede herinneringen aan bewaarde en dat hij het echt jammer vond dat het sfeervol middeleeuws steegje verdwenen was. Toen het Sint-Amandusinstituut nog verder in de dertiger jaren ook aan de kant van het Watergraafstraatje nieuwe bouwwerken uitvoerde en het resterend gedeelte van het Schokkebroersvestje innam, was het met dat laatste voor goed gedaan. Het Schokkebroersvestje was toen defmitief en volledig uit het Gents stadsbeeld verdwenen maar niet uit de geschiedenis en evenmin uit de verste herinneringen. Begin van de jaren vijftig heb ik bejaarde mensen uit de omgeving van de Poel ontmoet die in hun jeugdjaren het Schokkebroersvestje op het einde van de vorige eeuw hadden gekend en er met veel genoegen nog eens over praatten. Vanuit de aanpalende woningen ziet men heden tegen de achterkant en de zijkant van de oude kapel van het Sint-Amandusinstituut nog altijd sporen van vroeger. Van het middeleeuws Schokkebroersvestje rest, behalve de oude 213


Fig. 6. Schokkebroersvestje en kapel van het klooster der Alexianen, 1903. Foto: S.A.G.

214


kapel, niets meer. Maar voor wie van Gent en zijn verleden houdt, blijft die vergeelde bladzijde uit het groot geschiedenisboek van onze stad nog altijd even mooi en lezenswaard, ook al bevat ze soms bewogen en beroerde momenten maar dat is nu eenmaal de gang der geschiedenis. februari 1992 Georges BROGET

BIBLIOGRAFIE - Celis Gab.: Beschrijving van Gent- Gent 1920. - Decavele J. :De Oude Houtlei: Vest en Vestingmuur-in Tijdschrift "Toerisme in OostVlaanderen" 20e jaargang, nr. 5, 1971. - De Potter Fr. : Gent van den oudsten tijd tot heden. Zevende en Achtste deel -Gent 1933. - Deseyn G.: Gids voor Oud Gent- Gent 1984. - Fris V. : Les accroissements et les transformations de la superficie batie de Gand au XIXe siècle. - Lievevrouw-Coopman : Gents Woordenboek- Ledeberg/Gent 1974. - Linnig Ben : Oud Antwerpen. Kerken en Kloosters - Antwerpen 1924. - Nève de Mévergnies J.E. : Gand en République. La Dommation Calviniste à Gand (15771584) - Gand 1940. - Van Houcke A. : Grondbeginselen van de Geschiedenis der BouwkunstIll Moderne Bouwkunst- Leuven 1906. - Van Werveke Alf. : Wanneer en door wie zijn de middeleeuwse grafzerken uit de kerken en de kloosters verwijderd? - In "Bulletijn van den Geschied- en Oudheidkundige Kring van Gent" -Gent 1895. - Van Werveke Hans: Gent, Schets van een Sociale Geschiedenis- Gent 1947. - Verdam J.: Middelnederlands Handwoordenboek- 's Gravenhage. - Stadsarchief Gent: -Atlas Goetghebuer. - Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. - Rijksarchief Gent : Not. Acten van Pieter Posier.

215


, INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE - FICHE NR. 60

Op 3 maart 1898 stelde Stadsarchivaris Victor Van der Haeghen in de rubriek "Burgerlijke Gebouwen- Kouter- XVlle eeuw (1755)" in het Frans een fiche op over

Het Hotel Faligan (1) (vandaag de Club) In 1755 vroeg de edele heer Hector Faligan aan de Schepenen van de Keure de toelating om zijn huis dat stond op de Peerde eauter en daarv贸贸r bewoond werd door de edele heer Papejans de Morchove, te mogen veranderen. De toestemming, gedateerd 26 februari 1755, vermeldt dat het plan dat bijgevoegd werd aan het verzoekschrift, moest gevolgd worden. Nochtans werd er bij de uitvoering nogal gevoelig afgeweken van het oorspronkelijk plan. Het middenfronton dat rond moest zijn werd driehoekig; de twee kleine zijfrontons die driehoekig getekend waren en weinig verheven, werden opgehoogd en afgerond. Boven werden de vierkante vensteropeningen boogvormig en er kwamen ornamenten boven. V贸贸r al de vensters van de eerste verdieping kwamen balustrades in gesmeed ijzer, daar waar die aanvankelijk slechts voorbehouden waren voor het middenbalkon. Gans de eerste kroonlijst werd versierd met "modillons". De nok moest bekroond worden met een bol geplaatst op een voetstuk. De twee gegroefde Corinthische zuilen zijn conform aan het eerste project. De Diana en de Apollo die in 1884 gemaakt werden om de oorspronkelijke beelden te vervangen, hebben een beetje een log uitzicht. Het schilderij van Secleers dat de Couter in 1763 voorstelt en dat bewaard wordt in de Bibliotheek van de Stad en van de Universiteit, toont ons de mooie, volledig afgewerkte Lodewijk XV -gevel. Stadsarchief. Huizen. (verzoekschriften, bouwvergunningen, plannen). Reeks 535, nr. 162- Fr. De Potter, Gent, t. IV, p. 331.

(1) Wij respecteren hier de schrijfwijze vanVan der Haeghen. Wij schrijven Falligan met een dubbele I.

216


Hotel Falligan. Copyright A.C.L. Foto Nr. 103573.

217


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg) e) KOORVERENIGINGEN

Tijdens de 19de eeuw stond Gent bekend om haar talrijke, uitstekende koormaatschappijen. Aanvankelijk waren het mannen-, later ook vrouwen- en tenslotte gemengde koren. "Na 1830 rezen de koorverenigingen als paddestoelen uit de grond, in alle wijken van de stad" schrijft de kenner van de Gentse lyrische kunst, Guy Verriest. (9) Reeds in 1833 werd het liberaal koor "De goede Vrienden" op gericht en op 18 augustus 1835 stichtte men een andere liberale koormaatschappij, de "Société des Choeurs" onder het motto "Bien faire et laisser dire". Haar doel was koorstukken en opera's uit te voeren. Aanvankelijk vergaderden ze in café "De Prins" op de Hoogpoort Reeds in 1838 werd er een afzonderlijke damesafdeling aan toegevoegd. Op 15 juli kon de "Choeurs" haar eigen lokaal, ontworpen door architect Leclerc-Restiaux, inhuldigen. Het bevond zich in de Bagaltenstraat 44 en omvatte naast een concertzaal, een café en een uitgestrekte tuin. Daar vierde men, in juli 187 5 de veertigste verjaardag van de vereniging. De 7 de augustus daaropvolgend greep in het Casino een banket plaats waar ongeveer 500 genodigden aanzaten. Op dat ogenblik was de "Choeurs" een zeer befaamde groep. Een bondertal uitvoerende leden, waarbij een 40-tal vrouwen, traden geregeld overal op. Samen met de "Melomanen" verdedigden ze op elk moment de naam der Gentse koorverenigingen. In 1893 verdween dat gezelschap echter uit de artistieke wereld. Drie jaar later werd het gebouw door de Gentse socialistische partij aangekocht. Omstreeks 1833 kwam de koorvereniging "De ware Vrienden" (Les vrais Amis) tot stand. Haar vertolkingen gingen door in de "Zaal Flora" in de Holstraat. In 1840 veranderde dit gezelschap van naam. Het werd de "Société d'Euterpe", benaming ontleend aan een der negen zanggodinnen, de muze van zang en lyrische poëzie. Deze groep hield reeds in 1849 op te bestaan. In het hoofdstuk over toneel en lyrische kunst vermeldden we dat de "ToneelZangmaatschappijGrétry" in 1837 ontstond uit de "Karpelaire". Hetkoorvan deze vereniging trad ook zelfstandig op, onder meer in de "Parnassus" op de HoutleL 1838 was het oprichtingsjaar van drie koorverenigingen in het Gentse. Eén ervan was "De Eendracht" te Ledeberg. De repetities gingen door in (9) Verriest, G., Het lyrisch Toneel te Gent van de oorsprong af tot op heden. Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen, Gent, 1966, p. 140.

218


"Het Bourgondisch Kruis" op de Brusselsesteenweg 10. De 1e oktober '38 werd de liberale maatschappij "De Melomanen" gesticht. Haar devies luidde "La Chanson, c'est de l'Histoire" en haar vergaderlokaal was aanvankelijk gevestigd op de Kouter 19. Tijdens de Gentse Feesten van 1851 richtte ze een internationale koorwedstrijd in. In 1852 werd ze "Koninklijk". Vanaf de zeventiger jaren beschikte deze vereniging over een eigen lokaal in de Savaanstraat 22. Een honderd veertig zangers hielden er hun repetities. In de jaren tachtig trad ze op met een eigen muziekafdeling onder de leiding van A. Van Loo. In 1881 richtte ze opnieuw en met succes een internationale koorzangwedstrijd in waaraan een 30-tal verenigingen deelnamen. Ook op het gebied van de liefdadigheid was men er zeer actief. In het atelier van kunstschilder Jan Lammens werd op 1 december 1838 een derde koormaatschappij opgericht. Ze kreeg de naam "Orpheus" naar de befaamde mythologische zanger. De eerste voorzitter was Theodoor Canneel, de latere directeur van de Gentse kunstacademie. De koorleider was Emile Beausacq. Tijdens haar bestaan gingen de repetities door in verschillende lokalen. Omstreeks 1895 gebeurden ze in het café "La Place" op de Korenlei 18. "Orpheus" stopte ermee in 1902. Auguste Voisin beweert dat de bekendste Gentse zangverenigingen omstreeks 1840 waren :de "Choeurs", de "Melomanen", "Orpheus", "Polymnie of Polyhymnia" (een andere zangmuze), "Haydn" en "L'Echo de la Flandre". Over de laatste drie vonden we geen verdere inlichtingen. (10) Om de Casinoconcerten een grotere uitstraling te bezorgen en "Gent, als tweede stad van het koninkrijk(!)" op een waardige manier te vertegenwoordigen, werd de zangmaatschappij "Société de /'Alliance" (Het Verbond) op 6 december 1842 opgericht. De benaming verwees blijkbaar naar de meest getalenteerde zangers uit de andere lyrische verenigingen die er deel van uitmaakten. De liberale koormaatschappij "Het Willemsgenootschap", naam door Prudens Van Duyse voorgesteld in hulde aan J.F. Willems, ontstond de 6de augustus 1846. De vergaderingen grepen aanvankelijk plaats in het "Café de la Nation" bij de W alpoortbrug, later in de Belgradostraat Omstreeks 1880 waren er talrijke sympathisanten. Willem Rogghé bracht het "Willemsgenootschap" in contact met "De Fonteine" opdat het koor de toneelvoorstellingen van deze laatste zou opluisteren. Het "Willemsgenootschap" vertolkte dan ook uitsluitend Vlaamse koorzang. (11) In 1895 werd deze maatschappij ontbonden . Twintig jaar vroeger telde men er honderd vijfentwintig medewerkers. (10) Voisin , A. , Guide de Gand. Précis de l'histoire civile, monumentale et statistique des Gantois , s.d., p. 226. (11) Goossens, E. , Het Toneelleven te Gent (1830-1871). Onuitgegeven Iicentiaatsverhandeling, R.U.G., 1983-1984, p. 54.

219


Met als kenspreuk "In Vlaanderen Vlaams" werd in maart 1848 op Meutestede 52 een andere liberale zangvereniging "De Eendracht" opgericht. Ze wou Nederlandse en Franse liederen vertolken en bijdragen tot de verbreiding van de cultuur van het volk. Daarom werd er in 1867 een bibliotheek aan toegevoegd en werden er tevens volksvoordrachten gehouden. Het vergaderlokaal bevond zich geruime tijd in de stadsschool van Meulestede. Eveneens in 1848 werd de bekende "Société des Ouvriers réunis" (De verenigde Werklieden) gesticht met als devies "Kunst en Liefdadigheid". De zetel bevond zich in een herberg in de Hoogstraat 76. Zoals de naam het laat veronderstellen, bestond dat mannenkoor grotendeels uit ambachtslui. Hun eerste dirigent was Jozef Techin, directeur van de koormaatschappij "Euterpe". Vanaf 1870 richtten ze jaarlijks liefdadigheidsconcerten in. Tot het eind van de zestiger jaren in de 20e eeuw bleef dit koor actief in binnen- en buitenland. In 1880 was graaf de Kerchove de Denterghem R. de voorzitter. Karel Van Boeksel was de dirigent. Veel Gentse maatschappijen, bekend in andere disciplines, richtten toen ook zangafdelingen in. In 1857 ontstond er een gemengd koor in het "Van Crombrugghe's Genootschap". Dertig jaar later telde men er ongeveer 40 uitvoerders. Hun dirigent was Piet Heckers. Ook de "Katholieke Kring" die haar lokaal had in het "Hotel de Nockere" op de Poel 4, had in 1863 een eigen koor dat een 80-tal zangers telde. Een jaar nadien richtte het "Sint-Jozefsgenootschap" uit de Wellinckstraat 24 een koor op dat ca. 1870 bestond uit 30 zangers. In 1868 werd een koor gevormd in de Laurentkring "De Vrijheidsliefde", in 1880 onder voorzitterschap vanWiemeren met E. Stevens als dirigent van de 55 uitvoerders. Ook "Vreugd in Deugd" had haar (vrouwen)koor onder de leiding van mevrouw Miry, evenals het "Geluk in 't Werk" en "Werken en Leren". Ondertussen was in de katholieke burgerkring "God en Vaderland" ca. 1870 een gemengd koor opgericht evenals in de "Werkmanskring" in de Sint-Salvatorstraat 440. De Laurentkring "Arbeid en Kunst" vormde ca. 1890 haar eigen koor en in 1896 richtte de socialistische wijkclub "Verbroedering" uit de Meibloemstraat een zangvereniging voor mannen op. "De Bond der Oudleerlingen van Ledeberg" deed ca. 1900 hetzelfde. Haar lokaal stond op de Vooruitgangplaats (nu Ledebergplein). De toneelmaatschappij "Voorwacht Akkergem" volgde het voorbeeld van de voornoemde gezelschappen. Keren we terug naar de verenigingen die zich uitsluitend specialiseerden op samenzang. Het "Van Duyse's Genootschap", geheten naar de Gentse componist-musicoloog Florimond, was een koormaatschappij die in 1859 werd opgericht. De 220


leden vergaderden in "Het Lindeken" in de Minneman steeg. In 1871 waren er een bondertal zangers aangesloten. Twee koren van ca. 1860 waren de "Mengalkring" en de" Uilenzangerskring". De "Mengalkring" stond bekend om haar koor- en koraalzang. Martin-Jozef Mengal was een Gentse toondichter-violist, overleden in 1851. Hij had relaties gehad met de "Choeurs" en de "Melomanen". De "Uilenkring" maakte naam doordat de leden geregeld uit liefdadigheid optraden in voorname cafés in de kuip van Gent. Hun inkomsten werden steeds gestort aan de filantropische maatschappij "Zonder Naam, niet zonder Hart". De koorzangmaatschappij "Nijverheid en Wetenschap" ontstond in 1864. Haar lokaal bevond zich in een estaminetop de Korenlei 18. In de zaal "Thalie", later "Café du Pare" op het Sint-Pietersplein, repeteerde de vereniging "Moedertaal en Vrijheid". Haar kenspreuk was "Herleving". Ze ontstond in 1868 en twee jaar nadien telde ze reeds 46 actieve leden. In 1870 kon men onder meer aansluiten bij de nieuwe gezelschappen "De Leieen Scheldezonen" en "De Vlaamse Liedertafel". De "Leie- en Scheldezonen" ontstond in het "Café Grand Jardin" op de Voetweg 56. Deze groep telde weldra 50 uitvoerders. "De Vlaamse Liedertafel" had haar lokaal in de Groendreef 1. Zij kon rekenen op een dertigtal zangers. Bekend was verder het Franstalig koor "Les Orphéons Gantois". Het werd gesticht op 6 oogst 1872 en nam als leuze "Endurer pour durer". Men vergaderde aanvankelijk in het "Salon du Passage" in de Vander Doncktdoorgang 22. Later gingen de repetities door in de "Zaal Valentino" op de KuiperskaaL Dit liberaal gezelschap kreeg in 1875 zijn vlag uit de handen van burgemeester Charles de Kerchove. Er waren toen een 60-tal medewerkers. Hun dirigent was L. Timmerman. Tijdens de carnavaldagen deden de "Orphéons" aan liefdadigheid. In 1880 waren de leden als Zoeloes uitgedost. Ze deden een rondgang die zeven uren in beslag nam en waarbij in twaalf belangrijke burgercafés werd gezongen. Drie koormaatschappijen werden in 1873 gesticht: "Het Lied der Werkers", de "Société Union Chorale" en "De Opkommelingen". De vereniging "Het Lied der Werkers" had toen haar zetel in de Onderstraat 6. Ze beschikte over veertig actieve leden. De "Société Union Chorale" had ook aanvankelijk haar zetel in de Onderstraat 6 maar trof men later in hetestaminet "Rome" op de Kleine Vismarkt. "De Opkommelingen" tenslotte was een koor dat in de Oliestraat 9 oefende en vergaderde. In 1874 waren er dertig zangers ter beschikking. In 1874 kwam de zangmaatschappij "De Melodij" tot stand. De repetities gebeurden in "De nieuwe Keizerin" in Klein Turkije. Ook de vereniging "Cercle Musical" werd toen gesticht. Haar kenspreuk was "Courage et persévérance". Men vergaderde in het "Hotel Royal" op de Kouter. In datzelfde jaar vestigde zich het koorgezelschap "Zang lust" in de herberg 221


"Le Chemin de Fer Américain" in de Lange Violettenstraat. (De "Américain" was de paardetram die in 1874 voor het eerst in de Gentse straten rolde.) In 1883 vergaderde de "Zanglust" in de Tweebruggenstraat 35. Toen waren er 40 uitvoerders en de dirigent was V. Mestdagh. Van de omstreeks in 1875 opgerichte koormaatschappijen kwamen we volgende vier terug op het spoor : het liberaal gezelschap "Vooruit", "De Gentse Lier", "Le Cercle Gantois" en de kring "Titus". "Vooruit" had haar lokaal op de Voormuidein de Heilig-Kerstwijk. Samen met de fanfare "De Noordstar" organiseerde ze in 1876 festiviteiten, ter gelegenheid van de herdenking van de Pacificatie van Gent. Het koor "De Gentse Lier" had zijn lokaal op de Vlasmarkt 2, later op het Garenplein. Deze vereniging telde een vijftigtal actieve leden. "Le Cercle Gantois" was gevestigd in het "Café du Pare" op het SintPietersplein. De kring "Titus" deed onder meer aan liefdadigheid en zong tijdens de carnavaldagen in bekende Gentse cafés. De opbrengst ging naar de "Zonder Naam". De "Cercle Lyrique" had haar bijeenkomsten in de Bagattenstraat. In 1877 werd ze opgericht met het doel zang, muziek en toneel te beoefenen. In hetestaminet "De Philharmonie" in de Ekkergemstraat 2 begon begin juli 1880, de geschiedenis van de koormaatschappij "De ware Werklieden". In dat lokaal lagen de bijeenkomsten. Men kan zich afvragen of er enig verband bestond met dat ander koorgezelschap dat zich ook "De ware Werklieden" noemde, in 1854 werd opgericht in hetestaminet "Marsch dat Been" tegenover de kerk van Ekkergem en kort daarna ophield te bestaan. Eveneens omstreeks 1880 begon de "Cercle Miry" haar activiteiten. Ook dat koor stond bekend om haar filantropische werking. Belangrijke concerten werden o.m. in 1887 door hen georganiseerd ten voordele der slachtoffers van een fabrieksbrand in het Gentse. "Les Intimes" (De Verkleefden) werd in 1884 gesticht. Haar zetel was een herberg in de Dampoortstraat 62. Circa 1885 kwam het koor "Strijden om te overwinnen" tot stand. De leden troffen elkaar in het café "De halve Maan" in de Hooiaard. Tijdens diezelfde tachtiger jaren ontstonden nog andere koormaatschappijen waarvan we wel het lokaal terugvonden doch niet de stichtingsdatum. "Cercle d'Espérance", "De Vrijheidsbloem", "De Gutenbergzonen" en "Pepita's Kring" behoorden tot die groep. "Cercle d'Espérance" had haar lokaal op de Botermarkt, "De Vrijheidsbloem" vond men in café "De Leeuw van Vlaanderen" in de Sint-Margrietstraat 11, "De Outenbergzonen" repeteerden in het café "Van den Hoek" in de Toekomststraat 100 en de "Pepita's Kring" in het "Café du Nord" op de Vrijdagmarkt. "DeHeuvelgalm" (L'EchodelaColline) werd in 1886 opgericht in hetcafé "De vier Winden" op de hoek van de Ottergemse-en de Zwijnaardsesteenweg 1. 222


Er waren toen 69 medewerkers en de voorzitter was Ed. Todt. In 1887 ontstond het koor "Victoria". De zetel was "In de gouden Sleutel" in Klein Turkije 12. Toen Edward Anseele op 6 februari 1887 de Gentse gevangenis mocht verlaten, werd door tientallen mannen de cantate "Aan de Volksvriend Edward Anseele" uitgevoerd. Uit deze zangerskern werd op 30 november 1890 de socialistische "Marxkring" geboren. Haareerste vergaderlokaal was gevestigd in de Speldenstraat 1. De meeste partituren werden speciaal voor deze groep geschreven en een der bekendste musici en muzikale directeurs was Jef Van derMeulen. Ongeveer eenjaar nadien werd de "Nellie's Kring" opgericht. Dit socialistisch vrouwenkoor was de tegenhanger van de Marxkring. Vanaf 1892 was dat gezelschap sterk gestructureerd. De leden waren bijna allemaal werkmeisjes uit de Gentse vlasindustrie. Rond deze periode ontstonden tevens "De Liederkrans", "De Gentse Weergalm", "Het Gentse Mannenkoor", "Concordia", "Het Vriendenkoor", "De Werkmanszonen", "De Vreugdige Reizigers" e.a. "De Liederkrans" was een gemengd koor dat aanvankelijk repeteerde in een herberg op de Korenmarkt 39 en later (evenals de reeds aangehaalde "Strijden om te overwinnen") in de "Halve Maan" in de Hooiaard. "De Gentse Weergalm" vond men in een café op de Korenmarkt 8, "Het Gentse Mannenkoor" in Klein Turkije 6, het gemengd koor "Concordia" in de Coupuregang 54, "Het Vriendenkoor" op het Sint-Miebielsplein 12, ,;De Werkmanszonen" in de Lange Wijngaardstraat 70 en "De vreugdige Reizigers" in de Sleepstraat 2. Op de Korenmarkt 23 repeteerden zowel de leden van "De Nachtegaal" als deze van "Vtaanderens Zonen", een koor dat tevens bekend stond als filantropische vereniging. "De stille Lieden" herhaalden hun repertoire in de Belgradostraat 21 en in de Gelukstraat 33 zongen deze van de "Dul/aertzonen". Op de Drongensesteenweg 7 5 kwamen de zangers van "Vreugde en Vrede" bij mekaar. Een liberaal zanggezelschap noemde zich de "Heckerskring". Piet Heekers was een bekend Gents componist en dirigent die in 1891 te Wondelgem overleed. De meeste van zijn liederen werden door het Willemsfonds uitgegeven. Voornoemde zangvereniging werd ca. 1892 gesticht. Haar lokaal was het café "De vier Hoeken", Dok 125. Tot vóór de Eerste Wereldoorlog stonden de Gentenaars bekend als fervente operabezoekers en liefhebbers van de lyrische kunst. Ze waren trouwens aangeschreven als strenge beoordelaars inzake de stemkwaliteit van de vertolkers en de inhoud van de lyrische meesterwerken. De Franse toondichter was erg in trek en het was dus normaal dat een koormaatschappij zich ca. 1885 de benaming "Gounod's Kring" aanmat. Haar lokaal bevond zich in de herberg "De Appel" in de Sint-Margrietstraat 223


De socialistische zangvereniging voor meisjes en vrouwen "De Zustermin" kwam tot stand in 1898. Het lokaallag in de KastanjestraaL Tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwamen tenslotte nog heel wat koorgezelschappen tot stand. Eén ervan was het "Nevejansgezelschap". Edward Nevejans was een Gents toondichter en een begaafd koorleider die in 1867 tot directeur van het "Melomanen"-koor werd aangesteld. Het genootschap had zijn lokaal in de Belgradostraat 23. Andere bekende koren waren "De Lentezangers" uit de Brugsepoortstraat 23, "Willen is Kunnen", groep van de katholieke kring in de Langestraat te Lede berg, "De Buitenlust", gemengd koor uit de Gasmeterlaan 57, "De Morgenster" die in "De Ploeg" op de Korenmarkt repeteerde, "De Kunstvrienden" van de Drongensesteenweg 75, "De liberale Vriendenkring", een gemengd koor dat zijn lokaal had in de De Smetstraat 88 en de "Gentse A Capella Koorzangmaatschappij" geleid door de Vlaamse componist en muziekpedagoog Emiel Hullebroeck. De" A Capella" vergaderde en repeteerde in de "Kunst- en Letterkring" op de Sint-Jansvest 12. Eveneens bekend waren de "Tinelkring" en de "Edward B/aeskring". De "Tinelkring" was een katholieke koorvereniging die genoemd was naar de Vlaamse toondichter-organist Edgard Tinel. De vergaderplaats was een café in de Ekkergemstraat 2. De "Edward Blaeskring" was een zangvereniging die repeteerde in het "Brouwershuis" in de Heilige-Geeststraat. Blaes was een Gents componist en koorleider die talrijke populaire liederen en koren schreef. Hij overleed in 1909. LodeHOSTE ('t vervolgt)

NIEUWE GEGEVENS OVER LIEVEN DE STOEVERE EN DE WAPENSCHILDEN VAN DE ORDE VAN HET GULDEN VLIES (1445?) Wie thans geniet van de pracht en de praal van het koor in de Gentse St.Baafskathedraal kan als laatste restant van het zevende kapittel van de Orde van het Gulden Vlies gehouden in deze kerk, nog de 30 blazoenen bewonderen boven het rijk gesculpteerde koorgestoelte. Oorspronkelijk waren deze wapenschilden ingewerkt in de dorsalen van het koorgestoelte of erboven geplaatst (1). De vorstelijke schilden (± 137 x 106 cm., 128 x 74,5 cm.) zijn merkelijk groter dan deze van de Vliesridders (10 1 x 50,5 cm.). Nochtans moet het bij de aanvang de bedoeling geweest zijn om de helft van de blazoenen 224


rechts van het koor op te stellen en de andere helft links, daar de helmen van de ene reeks naar links en van de andere reeks naar rechts gewend zijn. De helmen van de vorstelijke wapens werden frontaal geplaatst. Bovenaan deze panelen treft men telkens de naam van het ordelid aan en onderaan de bijhorende titel. Hoewel gerestaureerd of overschilderd mogen we aanvaarden dat de oorspronkelijke letters in het nieuwe humanistische schrift uitgevoerd waren (2). Mogen we hierin opnieuw een bevestiging zien van de voorliefde van Filips de Goede voor de klassieke oudheid en haar heersers? We behouden dan ook om deze reden de schrijfwijze van de opschriften : (Naamlijst I) TRÈS-HAUT,

TRÈS EXCElLENT TRÈS MAGNAN/ME ET TRÈS-PUISSANT PRINCE

PHIUPPE, PAER IA GRACE DE DIEU, DUC DE BOURGOGNE, DE LOTHIER DE BRABANT ET DE UMBOURGH, COMTE DE FIANDRE, D'AKI'OIS, DE BOURGOGNE PALATIN, ET DE NAMUR,

Fi/ips de Goede, stichter van de orde in 1430. (N. 38) MESSIRE CHARLES, DUC D'ORLEANS, ET DE VALOIS, benoemd te Sint-Omaars in 1440. (N. -5) MESSIRE ROLAND, DE UUTKERCKE, Seigneur DE HEMSRODE ET DE BERSTRUNT TRÉPASSÉ, benoemd bij de stichting in 1430; overleden derhalve zonder helm, alleen met riem. (N. 7) MESSIRE DAVID, DE BRIMEU, Seigneur DE UGNf, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 9) MESSIRE JEAN, DE IA CLfrE, Seigneur DE COMMINES, TRÉPASSÉ, benoemd bij de stichting in 1430; met riem. (N. I 3) MESSIRE GUIILEBERT, DE IANNOf, Seigneur DE WilLEVAL ET DE TRONCHIENES, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 16) MESSIRE ANTOINE, Seigneur DE CROf, COMTE DE PORCIEN, Seigneur DE RENTf, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 19) MESSIRE JAQUES, DE BRIMEU, Seigneur DE GRIGNY, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 22) MESSIRE PHIUPPE, Seigneur DE TERNAUT, ET DE IA MOTTE, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 24) MESSIRE JEAN, Seigneur DE CREQUf, ET DE CANAPLES, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 26) MESSIRE FREDERIC DIT VALERAN COMTE DE MEVRS, benoemd te Rijsel in 1431. (N. 29) MESSIRE JEAN, DE MELUN, Seigneur D'ANTOING ET D'ESPJNOf, benoemd te Brugge in 1432. (N. 33) MESSIRE BAUDOT DE NOfELLES, Seigneur DE CASTEAU, benoemd te Dijon in 1433. (N. 34) MESSIRE JEAN, B DE LUXEMBOURG, Seigneur DE HAUBOURDIN, benoemd te Dijon in 1433. (N. 25 of37) MESSIRE JEAN, Seigneur DE NEUF CHATEL ET DE CHATEL SUR MEUSEILE, wellicht niet Jean de Neujchátel benoemd bij de stichting in 1430 en overleden in 1433, maar mogelijk Thibaut de Neufchátel benoemd te Dijon in 1433. MARQUJS DU ST. EMPIRE, SEIGNEUR DE SALINS, ET DE MALINES :

225


(N.40) MESSIRE JEAN, DUC D'ALENCON, COMTE DE PERCHE, benoemd te Sint-Omaars in 1440. (N. 43) MESSIRE FRANCOIS, DE BORSELÉ, COMTE D'OSTREVANT, benoemd te Gent in 1445. (N. 45) MESSIRE HENRI DE BORSELE, Seigneur DE VERE, COMTE DE GRANDPRÉ, benoemd te Gent in 1445. (N. 47) MESSIRE DRJEU, Seigneur DE HUMIERES, benoemd te Gent in 1445. (N. 42) TRES HAUT ET TRÈS EXCElLENT ET TRES PUISSANT PRJNCE DON ALPHONSE, ROf D'ARRAGON V. DU NOM, benoemd te Gent in 1445. (N. 4) MESSIRE JEAN Seigneur DE ROUBA/X ET DE HERSEILES, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 6) MESSIRE ANTOJNE, DE VERGf, COMTE DE DAMPMARTIN, TRÉPASSÉ, benoemd bij de stichting in 1430; met riem. (N. 8) MESSIRE HUGUE, DE LANNOf, Seigneur DE SANTES, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 12) MESSIRE JEAN, DE LA TRIMOU/lLE, Seigneur DE JONVEILE, benoemd bij de stichting in 1430. (N.14) MESSIRE JEAN, DE LUxEMBOURG, COMTE DE UGNEf, Seigneur DE BEAUREVOIR & DE BouHAJNG TRÉPASSÉ, benoemd bij de stichting in 1430; met riem. (N. 17) MESSIRE FWRIMOND, DE BRJMEU, Seigneur DE MASSINCOURT TRÉPASSÉ, benoemd bij de stichting in 1430; met riem. (N. 20) MESSIRE BAUDUIN, DE LANNOf, DIT LE BEGUE, Seigneur DE MOLEMBAIS, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 21) MESSIRE PIERRE, DE BEAUFROIMONT, Seigneur DE CHARNf, ET DE MONFORT, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 23) MESSIRE JEAN, DE CROf, Seigneur DE TOUR SUR MARNE, benoemd bij de stichting in 1430. (N. 27) MESSIRE SJMON DE LALAING, Seigneur DE HANTES, benoemd te Rijse/in 1431 (ajb.157). (N. 31) MESSIRE JEAN, DE VERGf, Seigneur DE FONVENS, ET DE VJGNORRf, benoemd te Dijon in 1433 (afb. 158). (N. 35) MESSIRE CHARLES, DE BOURGOGNE, COMTE DE CHAROWJS, benoemd te Dijon in 1433 (ajb.159). (N. 36) MESSIRE ROPRECHT, COMTE DE VERHENBURG TRÉPASSÉ, benoemd te Dijon in 1433; met riem. (N. 39) MESSIRE JEAN, DUC DE BRETAGNE, COMTE DE MONTFORT TRÉPASSÉ, benoemd te Sint-Omaars in 1440; met riem. (N. 41) MESSIRE MATTHIEU, DE PO/X COMTE DE COMMINGES, benoemd te Sint-Omaars in 1440. (N. 44) MESSIRE REGNAULD, Seigneur DE BREDERODE ET DE VIANE, benoemd te Gent in 1445. (N. 46) MESSIRE JEAN, Seigneur ET BER D'AUXI, benoemd te Gent in 1445. Blanco wapenschild zonder opschrift.

226


Dhanens (o.c.) vermeldt dat de reeks van 1445 zou uitgevoerd zijn door Hugues de Boulogne, schilder in dienst van Filips de Goede. Ook Van De Wiele vermeldt dat deze blazoenen geschilderd werden door deze hofschilder (4). In het archief van de kathedraal vonden we geen enkel document dat betrekking heeft op deze ceremonie, m.a.w. we vonden dan ook geen enkele bewijsvoering die bevestigde dat Hugues de Boulogne de auteur was van deze wapenschilden. De reden van deze toeschrijving vonden we wel terug in de Brugse catalogus van de tentoonstelling over het Gulden Vlies in 1907 (5). Daar de Boulogne de wapenschilden vervaardigde voor het tweede kapittel van deze orde gehouden in 1432 te Brugge (verdwenen tijdens de Franse omwenteling), alsook- in samenwerking met zijn zoon Jean- voor het achtste kapittel te Bergen, werd zonder enige reden aanvaard dat Hugues de Boulogne wel eens de auteur zou kunnen zijn van de Gentse reeks. In de inventaris van de in beslaggenomen manuscripten in 1568 door Nicolas de Harmes (6) wordt vermeld : "Een gescri/te geintituleert: Marc hĂŠ jaict aujourd'hui xvy de mars entre Thoison d'Or et Lieven de Sloovere pour neuff tablaux des armes des chevaliers de l'ordre qui deffaillent pour accomplir Ie septiesme chappitre, etc.". Nicolas de Harmes was destijds boodschapper van de orde geweest. Het valt op dat het grootste deel van de in beslaggenomen boeken betrekking hebben op de heraldiek. Belangrijk is zeker en vast de vermelding dat Lieven de Sloovere de auteur is van negen blazoenen gemaakt voor het zevende kapittel van de Orde van het Gulden Vlies, m.a.w. van de wapenschilden die thans prijken in het koor van de Gentse St.-Baafskathedraal. Lieven de Sloovere was een Gents schilder, die in de literatuur beter bekend is geworden onder de naam Lieven de Stoovere of Stoevere. Van deze kunstenaar is geen enkel bekend werk tot ons gekomen. Alhoewel men in de 16de eeuw blijkbaar nog zeer goed wist wie de auteurs waren van vorige eeuwse kunstgewrochten, willen we hier toch de mogelijkheid onderzoeken of deze schilder inderdaad in aanmerking kan komen als maker van de hoger vermelde blazoenen. De documenten waarin de kunstenaar vermeld wordt zijn te dateren tussen 1468 en 1491. Te oordelen aan de opdrachten mogen we met zekerheid aanvaarden dat hij reeds in 1468 beschouwd werd als een belangrijk kunstenaar en al een verdienstelijke loopbaan achter de rug had (zie verder). Anderzijds moeten we stellen, indien hij de auteur is van de blazoenen, dat hij in 1445 meerderjarig (=25 jaar) moet geweest zijn; ook het feit dat hij niet vermeld wordt als Liefkin wijst hierop. De kunstenaar zou dan minimum een loopbaan van 46 jaar gekend hebben en minstens 61 jaar geweest zijn toen hij overleed. Met uitzondering van enkele kunstenaars, zoals Agnes en Lieven van den Bossche, viel het ons op dat in die periode de meeste Gentse schilders een veel kortere loopbaan kenden. Merkwaardig is het feit dat Lieven in de familiale akten van kort na het midden van de eeuw (zie verder) niet vermeld wordt. Ondanks dit alles is er op dit ogenblik geen enkel weerlegbaar feit dat bevestigt dat hij onmogelijk de auteur van de blazoenen kan zijn. We moeten er ook rekening mee houden 227


dat de hogervemelde Nicolas de Harmes duidelijk interesse had voor heraldiek en niet in het minst voor deze van de Orde van het Gulden Vlies. Dat de naam Lieven de Stoevere in het midden van de 16de eeuw nog bekend was, blijkt uit het feit dat Marcus van Vaernewijck (7) het altaarschilderij van de pijndersin de St-Niklaaskerk gewijd aan de naam Jezus, dat geschilderd werd door Lieven de Stoevere, nog vermeldde. De vraag is nu om welke schilder gaat het hier, om de hoger vermelde kunstenaar, of om een homonieme schilder werkzaam in het begin van de 16de eeuw, of om die zijn zoon Lieven, die eveneens schilder was (8). Om het geheel af te ronden vermelden we hierbij nog de schilder Lieven de Sloovere, zoon van Anthoon, die voorkomt in de 19de eeuwse falsificatie van het Gentse gildeboek van de St.-Lukasgilde (9). Om uit deze verwarring te geraken zullen we hierna eerst een biografische benadering geven gebaseerd op bekende feiten van Lieven de Stoevere de Oude, m.a.w. de vooropgestelde auteur van de blazoenen.

Lieven de Sloevere Lieven de Stoevere was een lid van een zeer belangrijke Gentse kunstenaarsfamilie (10), die in de loop der eeuwen ook nog vermeld werd als de Stoovere ( 11) of als de Scoenere ( 12). Opvallend is wel het feit dat we van geen enkel familielid de opname in het Gentse schildersgild konden terugvinden. Mogelijks werden zij vrijgesteld omdat ze behoorden tot de begoede burgers die waarschijnlijk zoals in andere steden vrijgesteld werden en het kunstenaarsschap mochten uitoefenen als hobby. Dat deze familie rijk was blijkt uit hun bezittingen. Zij hadden o.a. een godshuis aan de Nederpolder te Gent. Houdt deze stichting soms een verband met de door de grootvader van Lieven, Gerard samen met zijn broer Jacob en zijn vader Wouter, in 1369 geschaakte jonkvrouw? Zij werden dan ook veroordeeld tot het betalen van 100 lb. gr. huwelijksgift. Gerard de oprichter van het godshuis werd in 13 84 als wever of als lakenhandelaar (13) vermeld. Het godshuis bood onderdak aan "mersmannekens" of kinderen van marktkramers. Opvallend is dat Antoon de Stoevere op 20 januari 1456 (n.s. 57) als enig kleinkind van Gerard vermeld werd (14). Toen in 1468 de overigekleinkinderen van Gerard de Stoevere, nl. de schilder Lieven, zijn broer Jan en zijn zuster Kathelijoe met haar man Jan Paers, alsook Margaretha met haar man Ghijselbrecht vanden Dale, het slecht onderhouden godshuis verkochten, was Anthoon al overleden. Zijn weduwe Ciaren was reeds hertrouwd met Pieter van Herweghe en hun kinderen Jan en Katharina de Stoevere waren nog minderjarig. Het godshuis werd verkocht aan de vermaarde Italiaan Pieter de Villa (15). Over de ouders van Lieven de Stoevere vonden we geen informatie. Mogelijks was hij de zoon van de schilderJan de Stoevere, de leerling van Robert Campin (16). De Potter, die onze schilderverwart met zijn homoniem Lieven de Jonge, vermeldt verkeerdelijk dat onze schilder in 1468 gehuwd was met Elisabeth Gheerolfs. Ook De Potters vermelding dat Margaretha, de zuster van Lieven, 228


in die periode (1468) non was in het St-Brigittaklooster te Dendermonde is een verkeerde interpretatie. Deze kloosterlinge was de zuster van schilder Lieven de Jongere en dochter van Lieven de Jonge (17). Lieven de Oude moet een zeer belangrijke schilder geweest zijn, want in 1468 is hij werkzaam voor het huwelijk van Karel de Stoute te Brugge, waardoor hij behoorde tot "les mei/luers ouvriers du pays, tant pointres ( =peintres) comme autres" (18). Hij ontving hiervoor 10 d.gr. per dag. Opvallendis hierbij datzijn Gentse collega's, die eveneens werkzaam waren voor dit huwelijk, bijna allen deel uitmaakten van het bestuur van de Gentse schildersgilde. De meesten onder hen hadden ook reeds opdrachten uitgevoerd in het Gentse Prinsenhof of werkzaam geweest voor de Gentse magistraat. Noemenswaardig is het feit dat talrijke leden van de familie de Stoevere belangrijke functies waarnamen in de St-Lukasgilde van de Afteveldestad (19). Op 22 februari 1477 kocht Lieven de Stoevere een lijfrente van Andries Scatternan (20). Samen met Barthelerneus van der Linden en Mathijs van Roden trad hij op als borg voor Arend van den Hautere, fs. Vrancx, tijdens die zijn opname op 30 oktober 1480 in het Gentse schildersgild (21 ). EĂŠn jaar later werd er op Lieven een beroep gedaan om de huizen aan de Gentse Groentenmarkt op te smukken (22). Zijn faam als heraldisch kunstenaar moet groot geweest zijn, wantin 1483-1484 schilderde hij tien schilden methet wapen van Filips de Schone (23). Een gelijkaardige opdracht kreeg hij in 1490-1491, nl. het beschilderen van twee wimpels (met de wapens van Vlaanderen en Gent) en de vlaggestokken om te pronken op de "torren bachten Wallen". Naast deze vanen moest hij een kruisbeeld in de schepenkamer van het stadhuis stofferen (24). In dezelfde trant was in 1484 de opdrachtom-samen met Arend vanden Haute - de vier leeuwen van de schandpalen op de Groentenmarkt te beschilderen (25). Als borg voor Jan Spierinc moet hij samen met Lieven Boone op 9 februari 1484 30 s.gr. betalen (26). Mogelijks was Jan Spierloc in die periode werkzaam in Holland (27). Op 27 augustus 1487 stelde hij zich borg tijdens de opname van de wereldberoemde miniaturist Gerard Horenbout in het Gentse schildersgild (28). De Bruyn vraagt zich zelfs af of Horenbout niet zijn opleiding zou genoten hebben in het atelier van de Sloevere (29). In 14901491 deden de schepenen opnieuw beroep op zijn decoratieve capaciteiten en vertrouwden hem de stoffering van de oude en nieuwe ijzeren lantaarn in het stadhuis toe (30). Wanneer Lieven de Stoevere overleed is niet meer te achterhalen, doch mogen we zijn sterfdatum hoogstwaarschijnlijkkort voorde eeuwwisseling plaatsen.

De verdere lotgevallen van de blazoenen Voor de naderende Beeldenstorm werden de panelen in de 16de eeuw in veiligheid gebracht Omstreeks 1584-1585 werd opdracht gegeven aan Arent van Wynendale om deze blazoenen te reinigen (31). In 1611 werden ze ingewerkt in het nieuw koorgestoelte van Jean de la Porte, doch niet in goede 229


volgorde. Er ontbraken trouwens ook 16 blazoenen (32). In 1771 werden ze gerestaureerd en geplaatst in het huidige koorgestoelte, samen met de twee kartouches met de gedenkschriften (33). Deze laatste twee panelen samen met deze met de emblemen en deviezen van de orde zijn thans verdwenen (34). Om ze te behoeden tegen de Fransen werden ze tijdens het Napoleontisch bewind met verf bedekt, maar nadien gereinigd en gerestaureerd. De brand van 1822 had als gevolg dat sommige beschadigd waren. Tijdens de ootpleistering van het kerkinterieur bracht men de bl~oenen onder in de crypte. In 1888 werd geopteerd voor een betere plaats. De reeks blazoenen vervaardigd voor het kapittel van de Orde in 1559 werden- na de tentoonstelling "L'art héraldique" in 1889 in de Aula van de U Diversiteit- in het transept van de Gentse hoofdkerk geplaatst In 1896 worden er nog blazoenen vermeld in de crypte, waarschijnlijk gaat het hier om de reeks van 1445. Hetzelfde jaar nog werden ze (vermoedelijk) op hun huidige plaats geplaatst (35). Hiermee hopen we een duidelijk overzicht gegeven te hebben van de geschiedenis van de blazoenen van de Orde van het Gulden Vlies (1445), alsook nieuwe gegevens aan het licht gebracht te hebben, alsook een nieuw en duidelijk beeld gegeven te hebben van een vrijwel onbekende Gentse kunstenaar, die beschouwd werd als de auteur van deze panelen, nl. Lieven de Stoevere. Hierbij bedank ik het personeel van de Rijksuniversiteit, het Stadsarchief en het Rijksarchief te Gent voor hun bereidwillige hulp. Rudy VAN ELSLANDE NOTEN 1. E. Dhanens, inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen, De Sint-Baafskathedraal Gent, Gent 1965, blz. 176-180, nr. 42. 2. F. Van Der Linden, Over Letters en schrift, en de beginselen van het schrijven, De Bilt, 1983, blz. 154-155. 3. E. Dhanens, o.c., blz. 178-180. 4. R. Van De Wiele, De Sint-Baafskathedraal te Gent, Gent 1973, blz. 16. 5. Cat. Toison d'Or, Brugge 1907. 6. Brussel, Algemeen Rijksarchief, Reg. rekenkamer nr. lil, nr. 22. 7. M. Van Vaernewijck, De Historie van Belgis die men anders namen mach: den Spieghel der Nederlantscher audtheyd Waer innemen zien mach als in eenen claere(n) spieghell veel wonderlicke gheschiedenissen I die van alle oude tyden I over al die weerelt gheschiet zijn : maer bysonder in die Nederlanden ... , Gent 1574, dl. 11, cap. XI : In Sente Nicolaus

keercke hadden zij (=de beeldenstormers) ooc ter keermesse gehweest... De beste weereken van autaertafelen, dat daer waren, ... Daer naer wasser die tafel vanden name Jhesus, die de pijndersoft zacdraghers onderhilden, ende en was niet quatic ghesneden ende gheschildert platte schilderie van Lievin de Stoevere ... , die alle bedorven waren, uutghenomen die te voren uutghedaen waren. 8. E. De B usscher, Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gandaux XVIe, XVIIeet XVIIIe siècles, Gent 1866, blz. 54, 71-72, 294-295; V. Van Der Haeghen, La corporation des peintres et des sculpteurs de Gand. Mabicule, comptes et documents (16e-18e siècles), Gent 1906, blz. 6-8.

230


9. V. Van Der Haeghen, Mémoire sur des documents faux, relatifs aux anciens peintres, sculpteurs et graveurs flamands, Gent 1896, blz. 16, 152. 10. K. Vandenbussche, De Gentse kunstenaarsfamilie De Stoevere, in: Ghendtsche Tydinghen, 1ste jg., 1972, blz. 51-55, 166-168; C. Hulinde Loo, Vrancke van der Stockt et les de Stoevere; in : Bulletin de la Société d'Histoire et d'Archéologie de Gand, 1908, nr. 1, blz. 8-15; Idem, Stoevere (de), in: Biographie Nationale, dl. XXIV, z.d., col. 66-85; L. Maeterlinck, Hubert van Eyck et les peintres de son temps, Gent, z.d., blz. 61; F. De Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Geschiedkundige beschrijving der stad, dl. V, Gent, z.d., blz. 215-216, 222. 11. V. Van Der Haeghen, o.c.,1898, blz. 171. 12. E. De Busscher, Recherches sur les peintres gantois desXIVeet XVe siècles, indices primordiaux de l'emploi de la peinture à l'huile à Gand, Gent 1859, blz. 101-102, 185. 13. De Potter, o.c., dl. V, blz. 520. 14. Up den XXe dach van Laeumaent jnt jaer Xli/Ie sesse ende viiftich comparerde vor scepenen vander kuere jn Ghend Anthone deStoever als naeste ende baerblijcke ghifter van (den) huuse gheheten Stoevere godts huus, staende ten Polder, bij der Sterre, dat voortijts jonderde ende gaf Gherardt de Stoever, sin grotheere, omme daer jnne te loegierene ende herberghene die armejonghe mersmannekins; end heeft gheconsentert over hem, sin hoirende naercommeren Beatrijsen Boudins,f. Arendts, tewoenene ende haer woenste te hebbene ende te behoudene haer leven lanc gheduerende jnt selve godtshuus, ende dat te besittene ende te ghebruukene met allen den wonsten, baten, ende pro/fijten, diere toebehoren, beauden dien dat so ghehouden wert de vors. mersmannekins te loegierene also daer toebehort, ende tvors. huus te haudene tghereke van dake ende weeghe ende voort te gheldene ende weerne de rente, dier huutgaet. Ditwas (ghedaen)jnt jaer ende dach als boven; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1456-1457, f. 37. Dit godshuis had tevens een poort aan deKwaadham: Eenhuus up denPolre, naest eenergroter poorte, daer tgodshuus uutcomt,jeghen over Floreynsvan Zaemslacht; Gent, Stadsarchief, Staten van goed, 1453-1454, f. 80 v0 • 15. Kenlic zij etc dat Uevin ende Jan de Stoever, ghebroederen, Ghiselbrecht vanden Dale, ter eausen van Mergriete Stoevers, sinen welteliken wive, Pietervanden Herweghe, als voocht, ter eausen van Claren, zinen welteliken wive, van Hannekin ende Callekin Stoovers, haren kindren, die zo adde bij Anthonis de Stoever, haren man was, elc van hem zelven, ende voordt.de voorn. lieven ende Jan, ghebroederen, mergaders den voors. Ghiselbrechtvanden Dale,jn dese zaken vervaende Janne Pa ers ende Katelinen Stoevers, ziin wijf. haërlieder zustere, eendrachtich commen zijn voor scepenen etc. Ende ute dien dat wilen Gheeraerd de Stoever, huerlieder grootheere, voortijts gaf ende ordonneerde een huus ende stede, alsoot ghestaen es etc. upde Hoochpoort, biden Polder, beneden der Sterre, nu ter tijt Pieter de Villa ghehuust an deen zijde, ende Clays Reynaert, cordewannier an dander, met 11 s. I den. gr. siaers eerflic luttel min of meer onbegrepen also vele alser uutgaet, daer uutgaende zonder meer corners, ghestoffeert met vierveldekins, omme daer jnne gheherbercht te werdene aerme vremde wandelende kinderen, hemlieden gheneerde met merserien, diemen heet arme coepmannekins, ende die bij nachte daerjn gheherbercht ende bewaert te zine biden ghonen, die tselve huus bewonen ende besitten souden, bider ordonnantien ende gheliejten vanden vors. Gheeraerd deStoever ende van zinen hoireende naercommeren. Ende het zo zij, dat vors. huus in hem selven van mueren, daken ende andersins zeere tachter ende te valle staetende harde quatie ende snoedelic ghestoffeert van bedden omme de vors. vremde coepmanneldns te logierne, ende up datter niet haestelic jnne voorzien en worde, zonderlinghe jnde reparacie vanden voors. huuse ende vanden mueren ende daken van dien, dat tselve huus, mergaders der goeder meeninghen ende begheerte vanden vors. Gheeraerd deStoever angaende den logierne vanden selven coepmanneldns ghescepen waren met allen te valle ende nienten te gane

231


ende gheelic ende al achter te blivene, so eist dat zij, bij consente ende overeendraghene van elc andren ende bij rade ende advise van hueren maghen ende vrienden, tselve huus ende al trecht ende prerogativen, die zij daeran hadden bij versterften ende successien vanden voors. Gheeraerd de Stoover, huerlieder grootheere, ende an tonderhouden vanden vors.llll bedden met diesser ancleven machte, wel ende wettelik upghedreghen ende overghegheven hebben, ende bij virtute van desen draghen up ende gheven overe over hemlieden ende over huerlieder hoir ende naercommeren eerbaren ende wisen Pietren de Ville.js. Odenijs, diere an alle zijden, voren ende achtere, an endeneffen ghehuust es, omme hem ende zinnenhoireende naercommeren tvoors. huus ende stede, met sinen toebehoorten, metten eerfliker rente voorscr. daer uutgaende, stappans te anverdene; datte, ende de vier beddekins daertoe dienende, te doen repareerne, vermakene ende onderhoudene, te doen bewonene bij eenen goeden notabelen persoon, hetzij vrauwe persoon ofte andre, die de vremde coopmannekins, al(s) zij daer commen zullen ende ghelogiert te sine, bewaren ende besorghen zal zonder hem ofzine naercommers jn andren of breederen last ghehauden of verbonden te sine jn eenigher manieren, het en ware dat hij dadt uut gherechter caritaten ende bij zinen goeden dancke ende vrijen wille doen wilde. Ende waert zo dat de voers. Pietre ofzinen naercommers tzelve huus dade bewonen, bijyemende die de goeden lieden vanden ghebueren nietdanckelic ware, ende dat de selve ghebuere redelic cause hadden hemlieden van zulken persoen te beclaghene, so soude Pieter of zine naercommeren ghehauden zijn eenen andren ghevoughelic paysivelen persoen daer jnne te stellene. Ende hebben de voors. Stoovers, over hemlieden ende die hemjn dese zaken ancleven, ende over haerlieder naercommers, gherenunciert, ende zijn afghegaen ende bij desen gaen af al huerlieder rechts ende vrijhede vanden voors. huus ende vanden llll bedden daer jnne te disponeerne ende onderhoudene met diesser ancleven mach, in wat manieren het zij, svoors. Pieters behouf Hier over stonden als Iontheeren vanden vors. huus ende stede her Cornelis Cuuse, pbr., als ontfanghere vanden hel. gheest van ste lans keerke, ende her Jan vanden Dale, pbr., ter eausen van eender capelrie voor se Annenjnde selve kerke, Actun XV/a die Febr. a 0 LXVlll; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1468-1469, f. I V 0 • 16. E. Cornelis, De kunstenaar in het laat-middeleeuwse Gent, 11, De sociaal-economische positie van de St-Lucasgilde in de 15de eeuw, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Nieuwe Reeks, dl. XLII, 1988, blz. 134; L. Maeterlinck, La pénétration française en Flandre, une école préeyckienne inconnue, Brussel-Parijs 1925, blz. 79 wil om die reden ongebaseerd de Meester van Flémalle identificeren met Jan de Stoevere. 17. De Potter, o.c., dl. V, blz. 521. Cfr. Lieven de Stoevere endejoncvr. Lysbette Gheerolfs, zyne gheselnede, de welcke eendrachtelieken aldaer uut goeder jonsten ende affectien die zy draghende zyn tot zuster Mergriete Stoevers, huerlieder dochtere, gheprofest in Sente Brigitten cloostere, binnen de stede van Dendermonde ... Actum 22 february 1570; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1570-1, f. 159 v0 ; •• Lieven de Stoovere.js. meester Lievens, .. . jof Lysbette Gheerolfs, wed. van den voornoemden meester Lieven, zyne moedere.. . Actum IX september 1575; Ibidem, 1575-6, f. 50. 18. De Laborde, Les Ducs de Bourgogne. Etudes sur les lettres,les arts et !'industrie pendant Ie XVe siècle et plus particulièrement dans les Pays-Bas et Ie duché de Bourgogne, Parijs 1851, dl. 11, 2de vol., blz. 332,338. 19. E. Cornelis, o.c., blz. 98-99. 20. Kenlic zij etc dat Andries Scatteman ... dat hij heeft vercocht Lievin de Scoenere ... 15 s.gr.tsjaers lijfrenten ... Actum 22 februaris 1476 (77 n.s.), Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1476-1477, f. 2. 21. Kenlic zij allen lieden datArentvan denHautere,fs. vrancx, commen es... Jan de Stouvere, dekin vanden ambochte vanden schilders ... de somme van X lb. gr . .... ende boven dien

232


22.

23.

24.

25.

26.

27. 28.

29.

30.

eene zelverine seale van eene troijsscher marc, gheamelgiert metten wapene vanden vors. ambochte ... ende voort zijn borghen over hem ende elc overal Bertelmeus van der Linden, Lieven deStoevereende Mathijsvan Roden; Ibidem, 1480-1481, f. 31v0 • Item U even de Stoevere, schildere, die heeft ghestoffeert de huusen ter vischmaerct, de priemen die ghestelt zijn, vergult, de waeyghespa'nen ghescilt ende noch vele ander loeveren vergult, waerup es hem ghegheven CVlll ponden parisis; Gent, Rijksarchief, Rekening werken St.-Pietersabdij, 1481-2. Item, betaelt Lieven de Stovere, schildere, van tien scilden van wapenen te scildene vanden hertoghe Philips, te iij gr. tstic, ijs. vj d.gr.; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1483-1484, f. 368. Item, betaelt Lievin de Stovere, scildere, van twee balsaenen (=vanen) metten schachten (= vlaggestok) te scildene metten wapenen van Vlaendren ende van deser stede, die ghestelt waren up beede de torren bachten wallen, ende van eenen cruuse te scildene dienende in scepenen camere, iij s.vj d. gr.; Idem, Nota's kunstenaars, nr. 97. Eerst betaelt Arend vanden Haute en Lieven de Stoevere, scilders, van dat zij de vier leeuwen ter vischmaerct verschilt hebben met datter an cleefde, ij lb. xiiij s. gr.; De Busscher, o.c., 1839, blz. 102. Jacob de coman, als ontfanghere ende tresoriervan dese stede, bekende ontfaen hebbende van Lieven Boone ende Lieven de Scoonere, bescaedde buerghen van Janne Spierincx, de somme van XXX s.g. ter eausen ende voer de issueun van dezelve Janne ende sealt... quite. Actum9februaris 1484 (85 n.s.); Gent, Stadsarchief,Nota'skunstenaars, nr. 97. Thieme Becker, Allgemeines lexikon der Bildenden Künstler, Leipzig, z.d., dl. XXXI, blz. 373. Gheeraert Horenbaut,fs. Willems, es commen voor scepenen, kende endelijderachter ende sculdich zijnde Willem Huke als deken in desen jeghenwoordeghen tijt van der neeringhe van den schilders binnen der vors. stede van Gent, ende ter se/ver neeringhen behouf, de somme van x lb. gr. ende eene se/veren scale, den boort verghult ende in den bodem gheamelgiert metter wapene van der selver neeringhe, weghende een troeysche maerc, ende dit over de vrijhede van der selver neeringhe van den schilders die hem de selve willemals deken, Augustinde Brune, Berthelmeeus van der Linden, meester Jacop van den Eechautte ende Uevin van den Hecke, gheswoorene, vercocht hebben met allen den rechten ende vryheden van der selver neeringhen, omme hem die van nu voortan te hebbene ende ghebruuckene ghelijc de andere ghesellen van der selver neeringhe. Dees belooft de selve Gheeraert als coopere de voorn. x l.gr. ende zelveren schalen in der manieren voorsereven te beta/ene by payementen, te wetene lllb. gr. ghereet, de schale van nu sent Jansmesse over eenjaer, wesende djaer LXXXIX, ende also voort telken sent J ansmesse, XX s. gr., van jaere te jaere de en naer dander achtervolgkende toot der vulder betalinghen, altijts in zulkenghelden etc., dat hij bekent ende versekert heeft up hem ende up al tzijne, ende voort zijn borghen over hem ende elc voor al, LievenNutinc, vry mets, Simoen van den Damme, vry barbier, Lieven de Stoevere, vry schildere, Gillis van Pollaer, vry grauweerkere, ende Jan Hebbrecht, vrij tijcwevere. Actum XXVllen in ougste LXXXVll; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1487-1488, f. 7. JP. De Bruyn, De schilderkunst van de 15de eeuw tot de 17deeeuw, in: Gent lOOOjaar Kunst en Cultuur, dl. I, Gent 1975, blz. 134. Lieven deStoevereis de enige schilderonder de vermelde borgen. Het komt vaak voor dat een leermeester zich borg stelt voor zijn leerling. Item Uevin de Stoovere, scildere, van dat hy de voorseyde lantheerne ende ooc de oude lantheerne hanghende int scepenhuus scilded, 3 s.gr. ende Willem Huucker, ghelaesmakere, vanden zeiven te ghelasene ,12 s.gr. comt te gadere, 2 lb .3 s. 4 d.gr, Gent, Ibidem, 1490-1491, f. 374v0 •

233


31. Item betaelt meesterArent van Wynendaele voor dat hij gheschildert ende gheprumiert heeft zeker paneelen vanden hauden toesoene inden choor, ende dat hy ordonnan van mynen Heeren vander Capittle met quitan xxij sch. gr.; Kervyn de Volkaersbeke, Les Eglises de Gand, I, Eglise Cathédrale de Saint-Bavon, 1857, blz. 124. 32. E.A. Hellin, Histoire chronologique des évêques et du chapitre exemt de l'église cathédralede S. Bavon à Gand; suivie d'un recueil des épitaphes modemes et anciennes de cette église, Gent 1772, blz. 404. 33. P.F. De Goesin-Verhaeghe, Description historique et pittoresque de l'église cathédrale de Saint-Bavon à Gand, Gent 1819, blz. 3. 34. E. Dhanens, o.c., blz. 177: Kervijn, o.c., blz. 140-141. 35. E. Dhanens, o.c., blz. 177.

HET ZIEKLIEN De Gentse straatnaam "Zieklien" wil er ons aan herinneren, dat er in de middeleeuwen, in die omgeving, melaatsen zouden gewoond hebben. In het nummer van oktober 1989 van het tijdschriftje "De Zieklienvrienden" verscheen er een oproep aan de bevolking van de buurt om mede te werken aan het opzoeken van de geschiedenis van het Zieklien. Vol moed toog ik aan het werk. Doch, alle verzamelde gegevens samen waren zo vaag en nietszeggend, dat ze mij deden denken aan het kaartenhuis, dat instort bij de geringste tocht. Ik heb al de door mij verzamelde gegevens vernietigd met het voornemen het "Zieklien" voor altijd uit mijn geest te bannen!... Er is echter nooit geen rook zondervuur en een mug blijft bijten zolang ze leeft. Na een tijdje ben ik oude en nieuwe plannen en kaarten gaan raadplegen. Het was alsof mijn oogkleppen afvielen en langzaam maar zeker werd mij alles duidelijk. De puzzel pas zo goed in elkaar, dat ik de lezers mijn bevindingen niet wil onthouden!... In hun hertaling van de afpaling van de heerlijkheid van Overmeersch te Afsnee van 1550, vernoemen Frans De Potter en Jan Broeckaert het "Zyeckelien bosch" en tot drie maal toe '"t Zyckelien straetkin". Als ik het goed begrepen heb, zou dat "Zyckelien straetkin" een weg geweest zijn tussen SintPieters-Aaigem en het oude Maalte. Maalte komt van Maleta en betekent volgens dr. Maurits Gysseling, het vuile of het zwarte ("De Oost-Oudburg", Jaarboek XXIII- 1986). De stap, van het vuile naar het zieke en van "Maleta" naar het Franse woord "malade" of naar "malum", het Latijnse woord voor hetgeen "niet goed is", ligt wel voor de hand als men weet, dat de Romeinen te Maalte hebben verbleven. Het zullen de Romeinen geweest zijn, die de melaatsheid, de vreselijke en besmettelijke ziekte, waar men niet zo vlug van sterft, maar die het leven tot een hel maakt en waar in die tijd geen enkel kruid tegen gewassen was, misschien voor de eerste keer naar onze streken hebben 234


gebracht. Een besmettingshaard zal zich aldus te Maalte hebben genesteld rond het begin van onze jaartelling. Langzaam maar zeker, zal een een algemene vlucht op gang gekomen zijn, van de Maaltebewoners, die meenden nog niet besmet te zijn. Het is deze massale vlucht, die we heden nog kunnen aflezen van de oude plaatsnamen rondom het gehucht Maalte. Mijn veronderstelling, datMaleta, melaatsheid betekent, zie ik bevestigd door RiaJansenSieben (in: "Lepra in de Nederlanden, blz. 31, Brussel, 1989). Ten westen ontstond Westrem, het latere Sint-Denijs-Westrem, waartoe het gehucht Maalte nadien is gaan behoren. Ook Malem zal een besmettingshaard van melaatsheid geweest zijn. Vluchtelingen van Malemen van Maalte zullen te Drongen, slechter als een troep honden samengedrongen of verdrongen geweest zijn (Tronchiennes). Volgens dr. Manrits Gysseling betekent "abh", voorkomend in de oude naam "Abhsna" voor Afsnee, "krachtig" ("De OostOudburg", Jaarboek XVII- 1980). Men heeft zich inderdaad op een krachtige manier afgesneden van Drongen door het graven van de Veure (iets vóór of "veure" in het Oostvlaams, iets anders plaatsen ter afscherming). Aldaar vindt men het gehucht "Goedingen" (goede dingen). In tegenstelling tot Afsnee, dat zich had afgesneden, had men verder doorgang langs Deurle. Aldaar kon men wel door (of "deure" in het Oostvlaams). Ook tot (Sint-Martens- )Latem heeft men toegang gelaten. De bewoners zijn tot laten geëvolueerd, met verplichtingen tegenover de grondeigenaar. Volgens Ria Jansen-Sieben ("Lepra in de Nederlanden") betekenen allerhande afleidingen van de naam Lazarus (Frans : ladre) eveneens melaatsheid. In 1409 gaf de Sint-Pietersabdij toelating tot het oprichten van een oliemolen op het stuk grond "Lalande", bachten der Ziekerlieden. ("Chartes et documents ... ", August Van Lokeren, Gent, 18681871). De bewoners van (Sint-Martens-)Leeme zijn tot lederbewerkers geëvolueerd. Naar het schijnt was de lederbewerking in de oudheid veelal aan melaatsen toevertrouwd. Het gehucht "Buchten" tussenMaalteen Drongen spreekt voor zichzelf. Het gaat over een plaats, waar het hoegenaamd niet deugde. Sommige delen van de Rietgracht worden de "Bevrijdtgracht" genoemd en te Maalte kende men de "Scheidgracht" (ter afscheiding). Als tegenhanger van het zwarte, vuile Maalte, noemt dr. Manrits Gysseling (Sint-Pieters- )Aalst, het heldere, het witte. Aalst, ook "Helst" uitgesproken, is waarschijnlijk verwant met de woorden : elders, helder, helen (genezen en ook elders plaatsen), heelkunde, heerlijk, hemels, heilig of hetgeen volledig goed is, heem of de plaats waar het goed is te verblijven, enz. Te Sint-Denijs-Westrem, te De Pinte en te Zwijnaarde kennen we een "Hemelrijk". Op het grondgebied van Afsnee, doch door een oude waterloop eveneens van de rest van Afsnee gescheiden bestonden verschillende lazaretten (een soort asielen voor melaatsen). Een zuidelijker gelegen lazaret zal na de verchristelijking van onze gewesten, de gemeente Nazareth geworden zijn, met haar Hospice bossen, Lijkstraat, Zwartegatstraat, haar Heirweg komende van Zwijnaarde en haar Heirweg 235


naar Kortrijk. Zoals Msnee spreekt ook de oude plaatsnaam "Bijloke" over het zich afschermen van de anderen. Rooigem zal de plaats geweest zijn, waarmen de vruchten der aarde kon rooien of tot zich nemen zonder besmettingsgevaar en de Schoonmeers(straat) de plaats, waar de dieren zonder besmettingsgevaar konden weiden in perioden van droogte. "Akkergem" komt volgens prof. dr. A. Verhulst van "Heccringehem" ("Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", Gent, 1953). Heccringehem doet mij denken aan een plaats omringd door een hek ter afsluiting. Deze afsluiting reikte misschien tot "Einde Were" (het uiteinde van de wering of afsluiting). Later is aldaar volop aan akkerbouw gedaan, zodat de bewoners van Akkergem ook de "Koolkappers" worden genoemd. Te Mariakerke vinden we Kolegem. Nog volgens prof. dr. A. Verhulst omvatte de fiscus Marka een gebied gelegen ten W. van Gent, ten Z. en ten N. van de gemeente Wondelgem, vóór haarfusie met Gent ("Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", Gent, 1953). Een "mark" is een ondeelbaar geheel, op een zeer duidelijke wijze gemerkt. Wondelgem moet dus één, door duidelijke wanden omwonden geheel geweest zijn, waaromheen men kon wandelen. Velen zullen Malem verlaten hebben, om ten zuiden van de Kuip van de latere stad Gent te gaan boeren: de Koestraat, de Kouter, de Nederkouter, de Veldstraat, enz.; hetgeen men Boerhem heeft genoemd. Ook te De Pin te (Nazareth) bestond een Boerhem. Volgens dr. Maurits Gysseling komt Nevele van "Niviala", hetgeen het "nieuw huis" betekent. Na bovenvermelde bevindingen heb ik mijzelf eens onledig gehouden met vluchtig de geschiedenis van de plaatsen met een naam, waarin "mal" of "mei" voorkomt na te gaan. Ik ben tot de volgende vaststellingen gekomen : alhoewel al deze plaatsen zeer oud zijn, zijn zij bijna verlaten tot ons gekomen; vele getuigenissen van Romeinse bewoning werden reeds op deze plaatsen opgedolven; deze plaatsen bezitten een traditie van oude rechtspraak; al deze plaatsen zijn aan een oude waterloop gelegen. Voor de meeste van deze plaatsen kon ik vaststellen, waarheen de oude bewoners zijngevlucht om aldus de toekomstige steden en gemeenten te gaan bevolken. Hierna overloop ik de verschillende desbetreffende plaatsen met tussen haakjes de plaatsen, waarheen ze mijns inziens zijn gevlucht : Mal (Tongeren); Maldegem (Eeklo); Malderen (Opdorp); Male (Brugge); Malempré met het kasteel van Noirefontaine (Lierneux of Ledernaus in 862); Malen of Melin (Tienen); MalèvesSainte-Marie-Wastines (lncour of Aicuria in 643); Malle (Oostmalle en Westmalle, Deurne, Antwerpen); Malonne (Blanche-Maison, Namen); Malvoisin (Gedinne, dat mij doet denken aan Goedingen te Afsnee); Maubray of Malde in 1056 (Doornik te vergelijken met de betekenis van Deurle); Melden (Oudenaarde); Meldert (Aalst te vergelijken met Sint-Pieters-Aa/st); Meldert aan het Zwartewater (Deurne, Diest en een afscherming te Paal); Meldert (Tienen); Melen (Luik); Melle (Laarne te vergelijken met Sint-MartensLeerne, de latere wijk "Overschelde" te Gent); Mellery (Nivelles te vergelij236


ken met Nevele, Gembloux, Villers-la-Ville, Gentinnes); Meiles (Doornik); Meilet (Charleroi); Melreux met zijn grot der "Porte Aïve" (Marche-en Famenne); Melsbroek met de nabijgelegen gemeenten Vilvoorde en Perk (Brussel); Melsele (E/versele, Be/sele, Sint-Niklaas, Antwerpen); Meisen (Vurste te vergelijken met de Veure te Afsnee, Oosterzele ten oosten van Melsen, Gavere, Overschelde te Gent); Dormaal, Esemaal bij Laar en Orsmaal-Gussenhoven (Tienen); Omal bij Celles (Waremme). Op alle regels bestaan uitzonderingen. Twee plaatsen schijnen niet verlaten te zijn. Malmedy komt van Malmundarium (amalo mundatum) hetgeen zou betekenen : "van den kwade gelouterde plaats". Niet ver van Lier (te vergelijken met SintMartens-Leeme) en van Bonheide (te vergelijken met Schoonmeers) vinden we Malines of Mechelen. Overstromingen en brand heeft men te Mechelen gekend. Ook hier zal hetkwade in de brand gebleven zijn. Mal-in-es(t). In ieder geval zijn de Mechelaars voorzichtig geworden, vermits zij zelfs de maneschijn op de Sint-Romboutstoren zijn gaan blussen! Mijn lijst zal ver van volledig zijn. Zij kan slechts een aanloop betekenen voor verdere studie! ... "Aai" in Sint-Pieters-Aaigem moet een verband hebben met de Franse woorden "aller" en "ailleurs" die, samen gebruikt, een drastische manier van elders naartoe gaan of sterven kunnen betekenen. Ook : "naar de haaien gaan" betekent sterven. "Aai" is eveneens een uitroep bij pijn. We vinden "ai" terug in het hoger vermelde Aicuria, de oude naam voor Incour, dat "toegang hebben tot het hiernamaals" zal betekenen en in de naam van de hoger vermelde grot der "Porte Aïve" te Melreux, waar reeds veel mensenbeenderen werden gevonden. Verder kennen we nog de oude gemeenten Aaigem bij Heldergem, Aye bijMarche-en Famenne en Aywaille. Het gaat hier waarsebijnlijk telkens over oude begraafplaatsen. Ook de "Assels" zullen een oude begraafplaats vermelden. De "Schrei" was vroeger de plaats, waar de wegen kruisten, de plaats waar men even bleef stilstaan, om te beramen in welke richting men zijn schreden verder zou richten. De Schreiboom zou gestaan hebben waar nu het Parkplein is. De "schrei" kan eveneens het stoffelijk overschot betekenen, nadat alle leven is weggeschreden. Dan kan de "Schreiberg" de heuvel geweest zijn, die de stoffelijke overschotten van de overlevenden bevatte. Het schrijn is immers het kistje, dat stoffelijke overblijfselen van heiligen bevat. De stap van schrijden naar schreien was dan ook niet groot, als men weet, dat de galg de schreiboom heeft vervangen en dat de galg ook dikwijls op een heuvel stond. Volgens prof. dr. A. Verhulst ontstond nietlang vóór 1146-1149, even buiten de Torrepoort of "Porta Leprosorum", het Gentse Leprozenhuis, dat men later het Rijke Gasthuis heeft genoemd ("Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", Gent, 1959). Waarschijnlijk lagen de Kruistochten aan de grondslag van de opflakkering van deze ziekte. Men spreekt van "Akkerlieden buiten de Kortrijksepoort". Dat waren melaatsen, die in hutten woonden, buiten de stadsmuren en die in het eigen onderhoud 237


moesten voorzien. Er was vanafhet einde van de 17de eeuw ook sprake van een . herberg "Sieclien", die in 1871 nog zou bestaan hebben? Met de uitdrukking "bachten der Ziekerlieden", aangehaald door August Van Lokeren, midden de Franse tekst van zijn boek : "Chartes et documents de l'abbaye deSaint Pierre au mont Blandin à Gand depuis sa fondation jusqu'à sa suppression ... " (Gent, 1868-1871), kan men werkelijk alle kanten uit Reeds in 1239 stond op de plaats, van de latere Kortrijksepoort, het Hebberechtsgesticht, dat toebehoorde aan de Sint-Pietersabdij. Volgens M. Daem spreekt de oorkonde van 1275 van "Hospitali Sancti Ecberti" (de "Heraut", Gent, 1.3.1980). "Ec" doet mij denken aan een hek en aan extra (buitenissig). Het woord "bert" betekent een houten schutsel. Het woord "Hecberecht" doet mij denken aan een berechting of het toedienen van het sacrament der stervenden in extremis en doorheen het hek, vermits de leprozen de Stad niet binnen mochten. Op andere plaatsen heeft men voorzeker een opening in de stadsmuur gemaakt (een hol of een gat) om de heilige olie te kunnen toedienen. In dit licht wordt de betekenis van verschillende Gentse plaatsnamen mij duidelijk. De "Ramen" spreken ons voorzeker van openingen in de stadsomheining, niet ver van de "Porta Leprosorum". Een raam is immers niet veel meer dan een gat in de muur, dat dient om door te kijken of om iets door te geven. Het Engelandgat wordt aldus het gat in de stadsmuur, langswaar de ongelukkigen het heilig oliesel ontvingen, dat hen moest toelaten het land der engelen of het hemelrijk te bereiken (zie ook het hoger vermelde Incour). In het Patershoi vinden we de Ploters-, Corduwaniers- of Leertouwersgracht. Daar niet ver af vinden wij de Grauwpoort (te vergelijken met het "vuile" het "zwarte"). Het "Hemelrijk" vinden we aan de andere kant van de gegraven Leie, in de Dookersteeg of "rue du Paradis", alwaar het oude, kleine straatje zonder einde, de "Paradijszak" in uitmondt. Zou de legende van de Onthoofdingsbrug oorspronkelijk misschien het dramatische verhaal geweest zijn, van de oude zieke vader, die nog liever de dood inging, dan op het vervloekte eiland vereenzaamd te moeten achterblijven? In de nabijheid van de oude stadsgrenzen vinden we nog: de Holstraat, Holdaal en de Oliestraat De Kortrijksepoort werd eveneens de "Petercellepoort" genoemd. Ze stond op gronden van de Sint-Pietersabdij, vandaar "Peter-". Is er hier sprake van cellen voor gevangenen, voor geestelijken of van hutten voor melaatsen? Tot 31.12.1976 bezat België nog drie gemeenten met de naam "Celles". In de veronderstelling, dat het hier om hutten van melaatsen gaat en wetende, dat in de oudheid, bij het overlijden van de melaatse, de hut met al zijn inhoud in brand werd gestoken, betekent Brussel niets anders als "de verbrande hut(ten)" : Bru (= brûlé) + xelles (na mondelinge overlevering van "cel"). Brabant wordt aldus de gracht, die rondom gegraven werd om de brand in te dijken, binnen de perken (de band) te houden. De aanwezigheid van de Maelbeek komt onze veronderstelling nog kracht bijzetten. Dit alles sluit een later moeras (broek) geenszins uit. De cel van de H. Bavo behoorde toe aan de 238


1. Enkele jaren geleden vond men te Maalte nog de nodige ruimte voor de oprichting van "Flanders Expo ".

2. Het eiland MaJem werd slechts na de Tweede Wereldoorlog "non stop" volgebouwd.

239


Sint-Baafsabdij. Is de H. Bavo misschien als melaatse overleden? Men noemde hem Adlowinus. Dit kan een vervorming zijn van "Allopicia", na mondelinge overlevering. Allopicia was volgens Ria Jansen-Sieben een soort van Lepra. Volgens M. Van Wesemael (blz. 81 - Ghendtsche Tydinghen1974) zou de naam Bagatten(straat) afgeleid zijn van het woord "Pargaten". Volgens Ria Jansen-Sieben ("Lepra in de Nederlanden" blz. 31) zou het woord "pak:ers" eveneens lepra betekenen. Het verband tussen "Bagatten" en "lepra" is dus niet uitgesloten. Eigenaardig genoeg bevindt de Bagattenstraat zich op het schiereiland: ten noorden begrensddoor de gegraven Ketelvest, ten oosten begrensd door de gegraven Muinkschelde en ten westen begrensd door de Leie. Vroeg of laat komt alles uit, al moesten de kraaien het uitbrengen of de straatstenen zelf het ons vertellen. Kraaien heb ik niet gezien ... Suzanne JANSSENS 27.1.1992

UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE GENTSE BRUGGEN (Vervolg) MEULESTEDEBRUG De eerste brug te Meulestede, in de 16de eeuw over de Sassevaart gelegd was een houten ophaalbrug, welke gebouwd werd door de St-Baafsabdij om haar domeinen van Oostakker en Wondelgem te verbinden. Volgens het ontwerp, welke bewaard is gebleven in het stadsarchief, was heteen 17 m lange brug met een ophaalgedeelte tot ca. twee meter hoogte doorgang en een vaarbreedte voor schepen van 7,5 m. Het oudste dossier, in het stadsarchief, behandelt de herbouw van de brug in 1811, na vier jaar discussie over wie ze zou betalen. Uiteindelijk werd ze betaald door de Staat met als voorwaarde dat de Stad ze zou onderhouden. Bij de rechttrekking van dit gedeelte van de Sassevaart en het graven van het kanaal Gent-Terneuzen in 1826, werd er een dubbele houten draaibrug gelegd in de plaats van de oude Meulestedebrug. Deze laatste had reeds in 1847 een grote herstelling nodig met een onderbreking van het verkeer van 30 dagen. In 1866 werd ze volledig herbouwd. Bij de eerste verbreding van het kanaal werd de brug nogmaals herbouwd in 1878, het was de eerste ijzeren brug met een vast en een draaiend deel, in gebruik genomen in het begin van 1880 ("La Flandre LibĂŠrale"). 240


Meulestedebrug. Ontwerp 16e eeuw. Foto Stadsarchief.

6.,nd¡Meuleslede

le f'onl.

Meulestedebrug. Draaibrug in het begin van deze eeuw. Foto Stadsarchief.

241


Gent. -

Meutestedekerk en Brug.

N

t>

Meulestedebrug, bouwjaar 1927 (vergroting zichtkaart).


Daar deze brug op een druk bevaren kanaal lag, werd ze meer dan eens aangevaren en beschadigd: zo lezen we dat in februari 1900 Meutestedebrug zo vernield werd door een aanvaring van een schip, dat het wegverkeer onderbroken was tot zolang ze niet hersteld was. De aanvang van deze herstelling liet op zich wachten tot eind juni 1900. De brug werd toen hersteld door de werkhuizen van de Gebr. Mahy uit Wondelgem. Op 4-8-1900 werd de brug getest op 18.000 kg. Uit de Gazette van Gent, 6-2-1913 : "Meulestedebrug terug aangevaren en beschadigd. De smalle brug, met moeite kan er een wagen over, zal aanmerkelijk verbreed worden, zodat twee voertuigen elkaar gemakkelijk kunnen kruisen. Tijdens de uitvoering der werken zal het verkeer voor wagens geschieden langs de oude spoorwegbrug der lijn Gent-Terneuzen, een paar honderd meter boven de Meutestedebrug gelegen. Sinds gisteren is men aan het in orde stellen dezer gewezen spoorbrug begonnen : het wegbreken der sporen en het leggen van een vloer. Binnen ene maand zou het verkeer langs daar kunnen geschieden." Enkele dagen later (15-2-1913) wordt dit werk stop gezet en wordt er besloten de Meutestedebrug niet te verbreden doch enkel te herstellen! In november 1918, enkele dagen voor de wapenstilstand, werd de brug door de Duitsers opgeblazen. (1) (2) Negen jaar lang moesten de inwoners het stellen met een primitieve "logge, lompen en plompen pontebak en een tonnekensbrug, bij de oude spoorwegbrug. Omdat het Rijk niet over de brug wilde komen (figuurlijk dan) ¡besloot de stad Gent uiteindelijk zelf dit kunstwerk te vernieuwen. Het werk werd in september 1925 aanbesteed en toegewezen aan de rmna N.M. Constructie Willebroek. Het werd een metalen draaibrug met een rijweg van zes meter, gelegen rechtover de huidige Kapiteinstraat en het kerkje van StAntonius. De voorziene tijd was bepaald op 14 maanden en de prijs 1.500.000 fr. Op woensdag 9 maart 1927 verscheen in de gazette van Gent het volgende: "De brug van Meulestede. Het ijzeren geraamte van de groote brug van Menlestede is eindelijk geplaatst en de scheepvaart werd reeds hersteld van vrijdag avond 6 1/2 u. Een deel van de brug had men gemonteerd ter plaats, het andere deel op den oever van het kanaallangs den kant van Wondelgem. De twee deelen berustten dinsdag laatst op groote rolblokken, na de onderbreking der scheepvaart deed men dadelijk de deelen naar den oever glijden. De twee uiteinden werden op booten gerold en de ijzeren massa werd gestuurd naar den pijler, gebouwd te midden van het kanaal. Toen de twee deelen der brug aaneengevoegd waren (zulks vergde vijf uren) deed men traagzaam de brug op de spil zinken. 243


De noodbrug van Meulestede 3-11-1942.

244


Montage (boven) en plaatsing (onder) Meulestedebrug in 1954-1955 .

245


Nu de scheepvaart hersteld is, werkt men ieverig voort om de brug weldra ter beschikking te stellen van het verkeer." Op zondagmorgen 15 mei 1927 had de plechtige inwijding plaats van de nieuwe brug, een gebeurtenis die door de bewoners van beide oevers van het kanaal met vreugde werd begroet. Om 11 u20 draaide de brug voor de eerste maal, met electrische kracht. Dat daarmede niet alle moeilijkheden opgelost waren bewijst het volgende krantenartikel: Donderdag, 21 november 1929 "Tengevolge van bijna onophoudelijke werken aan de brug te Meulestede is het verkeer aldaar zeer dikwijls onderbroken tot groot ongemak en misnoegen der bewoners van beide oevers van het kanaal. Een persoon heeft op eigen hand een overzetdienst ingericht, mits 25 centiem per persoon! In mei 1940 werd de brug vernield, het vervangende, vlottende, noodbrugje in hout (amper 1,1 m breed) moest er in 1944 ook aan geloven. Meulestede moest voor de tweede maal jaren wachten op een nieuwe brug. De huidige brug werd opgericht 130 meter stroomafwaarts van de vroegere ligging, in het verlengde van de nieuw getrokken New-Orleansstraat. De werken begonnen op 21 januari 1952 en volgens de krant was het einde voorzien op het einde van 1953. Na talrijke moeilijkheden, zowel aan onderals aan bovenbouw, werden de twee kleppen (het is immers een basculebrug) van elk 130 ton in de loop van 1955 op de nieuwe bruggehoofden gemonteerd door de firma Beauval (Gent) Deze brug is het modernste bouwwerk van dit soort in Europa, schreef de ingenieur belast met de technische kontrole! Op 8 november 1955 werd de brug getest: "Gaby Van Driessche, die een specialist geworden is in het testen van bruggen, bracht voor 250 ton rollend materiaal aan, kraanwagens, bakwagens, kipwagens, tractors enz. die op het brugdek geplaatst werden. Rond 12u30 was de test afgelopen en werd niets abnormaals vastgesteld, wat voor de ondernemer, Beauval en Goedemee een felicitatie verdient (De Gentenaar). De indienstneming der nieuwe brug ging zonder officieel vertoon door op 27 december 1955. De tijd, nodig voor het openen en sluiten van de brug is ongeveer vijf minuten. De brug gaat gemiddeld een tiental keer per dag open. De brugwachters werken in een tweeploegenstelsel, nl. van 6u tot 14u. en van 14u. tot 22u., zeven dagen per week. Elke week, de donderdag, wordt de brug gesmeerd. Deze brug die per dag een groot aantal zware vrachtauto's over zijn dek krijgt, heeft het erg te verduren en is dan ook regelmatig aan herstelling toe.

246


De huidige Meulestedebrug, bouwjaar 1955, gefotografeerd in 1983.

Het controlepaneel en bediening van de huidige Meulestedebrug. Foto Labyn, 1983.

247


Jaar

Soort

1811 Dubbele draaibrug in hout 1866 1900 Draaibrug, metaal 1925 Draaibrug, metaal 1955 Dubbele bascule in metaal

Lengte

2x 23,8 42,7 63

Breedte van: rijweg voetpad doorvaar

Vrije hoogte

PROEF

4 2,6 6 7

2x1 2 x 1,25 2x2

17 17 20 35

2 5,25

18.000 58.000 250 ton

Staatsbrug

(1) Uit "Haven van Gent" 1930. ... waar tijdens de laatste veertien dagen, die de Duitse overgave vooraf gingen, de oorlog in al zijn wreedheid had gewoed op de oevers van het kanaal. Alle kunstwerken, van de Nederlandse grens af tot aan Gent lagen vernield in de vaargeulen. In de haven van Gent zelf lagen 83 boten en ponten op de bodem der dokken, de brug van de ringspoorweg stroomopwaarts en de brug van Meulestede stroomafwaarts van de voorhaven, alsook de bruggen 1 en 4 van het ringkanaal waren vernield (de Palinghuizenbrug en de Tolhuisbrug dus). (2) Uit "De Gentenaar", woensdag 27 november 1918. De Gentsche Haven . ...wij zetten onze weg voort langs Meulestedebrug, die gansch vernield in twee gebroken de beide vaargeulen verspert en waar een driedubbele overzetdienst is ingericht. Uit het Gents Woordenboek van L. Lievevrouw-Coopman: Meulestee. Was tot in 1792 een gehucht. Toen werd het bij het grondgebied Gent ingelijfd. De naam is duidelijk: de stede der molens. In de 15de eeuw bestonden aldaar niet minder dan 41 molens, waaronder sommige vrij zonderlinge namen droegen :de Kallemoei, 't Meutje, de Pomperigge enz.

VIADUCT DAMPOORT Vanaf de Stierstraat tot aan de Pijnderstraat, werd in het week-end van 15 op 17 juni 1973, een stalen brug opgetrokken van 425 meter lengte en een rijwegbreedte van 2 x 3 meter. Er zijn 17 overspanningen van elk 25 m., waaronder parkeermogelijkheid. Het totaal gewicht van deze brug bedraagt 700 ton. De kostprijs 27 miljoen. De werken werden uitgevoerd door de gespecialiseerde firma N.V. NobelsPeelman (1), uit Sint-Niklaas, welke reeds in 1970 een eerste dergelijk mecano-viaduct van 450 m. lengte, gebouwd had te Brussel (zie dagblad "Het Volk" 27 juli 1970). (1) Deze frrma ging bankroet in 1983.

248


M. LABYN ('t vervolgt)

OPROEPAANONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden . De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 uur. Het D.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u bij voorbaat voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A.

249


GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel VI inl.:l~~

~ v--V't<-

Y\ö

,

V

,\

a~ , tw"\n ;\ ~~ . e.:

"-~ ~e~

"'u~

1 •

B::. ~3

't Zal mijn bolle niet zijn die zal rolle Syn. : '"t Zal te k'ik niet zijn dien ze goan stekke, mij goan ze niet hên" : mij zullen ze niet

:;;=~:ik zal er niet voor op-

:Y Ik kanne nog slijnke zesse

sloan Syn. : "Ik ben nog ne slappe (gast)" . Een "slijnke zesse" slaan betekende : 1. Iets verkeerd doen. 2. Een kruissprong maken. Bij deze sprong moet men drie maal "voorflikkeren", drie maal "ach terflikkeren", dan omhoogspringen en vooraleer op de grond neer te komen, drie maal de kuiten tegen elkaar slaan. Een zeer moeilijke sprong dus, die vaak mislukte. Wie die foutloos kon uitvoeren was dus behoorlijk lenig. Muggezifter of nie .. we moete spoare Syn. ; "'t Es ne zijttelder, nen effelegger, ne zuustepiet, ne neegepeet, ne kniezer, nen azijnzieker. Hij zoe zijne stront zifte om 't gruis t'eete. 't Es ne muggenoaier, nen haarkliever, ne muggeneeter." Ook "muggenoaien, hoarklieve, muggeneete en muggezifte" : kleingeestig bedillen, vitten op kleinigheden; hier uit armoede : zelfs op kleinigheden moeten besparen. 'k Hê ne slag van de meule Syn. : "Hij es nie goe wijs, ès mij da een kiekhuufd, ge zij gij nie goe van bove (in Uw bovenkamer) zeker? Hij es van lotse getikt, hij es maboel, hij es zot, hij hee't goe zitte, hij hee z'alle vijvenemier op een rotse (: rijtje), hij hee neslag op zijne keetel, 't es ne zot, den diene sloat deure, den eliene droait zot, 't es ne zot en drijkoart (: driekwart), hij es zot boove zot, 't es een zothuufd, ne zotte 250


251


kluut(m.) een zottekonte (v.), een zottemutse (v.), eendwoaskieke, een dwoas kalf, nen dwoazekluut, ne zotte kwibus, een zotgat, nen zottekop, den diene es kwoa zot (gevaarlijk gek), zuu zot of een drilbuure (drilnote, een mussche, nen top). D'onnuuzele zullen zot zien (Hier vervanging van God zien, uit de acht zaligheden), zot zijn en doe nie (gien) ziere, hij es zuu zot of dat hij gruut es (of da't zijn kan), 't zothuis es uitgeloate, 't zothuisstoatop deklinke (:op een kier), een zotuure, een zottelutte" : Zoals jullie gemerkt hebben zijn al deze gezegden van toepassing op iemand die behoorlijk gek is, een mafkees : hij heeft een slag van de molen beet. Vroeger was het inderdaad gevaarlijk om dicht bij de draaiende wieken van een windmolen te komen. Zij suisden aan hoge snelheid heel dicht bij de grond en wie er door geraakt werd, wie dus echt een slag van de molen(wiek) kreeg was "de kop in" (dood) of hield er geestelijk letsel aan over.

Diene stien valdege toch wel zuust op mijn tsoeze Syn. : "Diene steen valdege toch wel zuust op mijn pĂŽrre; mijn hielde; - mijne kei; -mijn tuute; -mijn sterre; -mijn klokke; -mijn kĂŞze; -mijn roape; -mijn bolle; mijn verdommenesse; mijn kluute." :Die steen viel toch wel juist op mijn hoofd. Z 'es blijve zitte mee un anneke in beur pirre Syn. :zie tekst bij plaat 3 : "'k Ben weere an den hoak" :men heeft haar zwanger gemaakt en haar laten zitten. Een "anneke" is de larve van een insect dat wormstekigheid veroorzaakt bij fruit of peulvruchten, zo o.a. bij appels en peren. De baarmoeder is bovendien peervormig : "t'er es leeven in den buik". Moe'k nu achter 't treintse loupe? Zie tekst bij plaat 17 : "'k Moest achter den trein luupe".

252


OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In het dagblad "VOORUIT" van 23 october 1921 verscheen het volgend kroniekje van de hand van Alfons Van Werveke : RUE D'ANGLETERRE.- Zoo luidt de officieelevertaling van 1812 van Engelandstraet, die het volk nooit anders geheeten heeft dan Ingelandgat. Goethals, in 1796, had het woord vertaald door Cul de sac d'Angleterre, De Vreese (1799-1800) schreefTrou d'Angleterre, en de zotte herdoopers van de Fransche Republiek verklaarden 8 April 1799 dat "la rue des Anglais (Engelandgat) sera nommĂŠe rue de la DĂŠmocratie". Het woord "lngelandgat", dat men nog in zijn oorspronkelijken vorm ontmoet in geschriften van de XVIIIe eeuw, heeft niets te maken met Engeland. Merken we eerst en vooral op, dat er te Gent twee plaatsen waren, die "Ingeland" heeten: de straat nog heden als dusdanig bekend en de Coupuregang. Door ingeland verstaat men heden ten dage den eigenaar van een gedeelte polder, van een grond door een dijk en een gracht omringd. 't Is zonder twijfel een gelijkaardigen zin, dien men aan onze twee "Ingelanden" moet geven : wijk omringd door een vestingmuur of een dijk en water. Het "Ingeland" buiten de oude vestingen werd van het andere onderscheiden door de bijvoeging ten Trappen. Door "Ingeland" bedoelde men in den beginne geheel de wijk tusschen Leieen Houtleie : aldus spreekt men in 1360 van "de goede lieden van de wijk in "Ingeland", en in 1457 wordt "Ingeland" vermeld onder de 23 wijken der Gentsche wevers. Ten jare 1321 brak men "een gat" door den muur tusschen Posterne- en Torenpoort, ten einde er een trap aan te leggen om de geburen toe te laten gemakkelijker de schepen te lossen en te laden. Die trap werd vernieuwd in 1478 en Marcus van Vaemewijck vertelt, dat hij in 1564 de oude muren heeft zien afbreken, waar in de trap was geleid, om de bouwstoffen te gebruiken voor den bouw der nieuwe haven van Gent aan den zeedijk te Sas van Gent. De trap die de plaats van het oude gat aanduidde, was gebleven en is slechts verdwenen als de Houtlei werd opgevuld. Ze lag voor het oud Poortakker. Eerst de wijk en nadien de straat droegen den naam "Ingeland" lang nog nadat het gat in de vestingmuur was gemaakt. Omstreeks 1384 begon men de plaats "Ingelandgat" te heeten, en die naam werd weldra algemeen. Hij zou moeten vertaald worden door "Trou de !'Enclave". HET BELEGVAN GENT IN 965.- In den loop van de XVIe eeuw heeft men een legende opgeteekend, die schijnt ontstaan te zijn na het beleg van Gent in 1488 door Maximiliaan van Oostenrijk en zijn vader, keizer Frederik. We vatten ze hier samen. Arnold de Jonge, graaf van Vlaanderen, den raad volgende zijner edellieden, deed zijn uiterste best om de vreemde kooplieden 253


in het land te trekken. Weldra werd Lamminsvliet, later Sluis, de belangrijkste haven van Vlaanderen, en Brugge de bloeiendste stad van geheel de Christenheid. Die voorspoed was een doorn in het oog van den koning van Frankrijk, die een voorwendsel vond om den oorlog aan zijn leenman te verklaren. Intusschentijd deed Berengier, koning van Lombardije, een steekspel uitroepen, zijn eenige dochter belovende in huwelijk te geven aan den koning, hertog, graaf of markies, die als overwinnaar zou uitgeroepen worden. Arnold, brandend van liefde, wil volstrekt naar Pavia trekken en draagt den hoogen adel op voor de veiligheid van het land te zorgen. De koning van Frankrijk, bij wien zich de koningen van Engeland en van Schotland aansluiten, valt in het land met machtige legers en de bloem van den adel, en staat weldra vóór Gent De stad, dat is de kuip van Gent, tusschen de Schelde, de Leieen de vaart der Ketelvest met daarbij de Sint-Michielswijk, wordt, om haar grooten omvang, alleen belegerd langs de Houtleie en de Ketelvest. Maar de Gentenaars, aangevoerd door hun burggraaf Geeraard, weerstaan moedig den vijand. De koningen behalen geen voordeel, wel integendeel : de Gentenaars trekken buiten de stad langs den onderaardsehen weg, die van den kelder van 's Gravensteen tot Wondelgem loopt, vallen de Engelsehen in de rug aan, dooden er een groot getal van, maken veel krijgsgevangenen en steken het vijandelijk kamp in brand. De koningen zijn eindelijk moede te wachten tot wanneer de stad door honger verplicht zij zich over te geven, en nu hopen ze de Gentenaars vrees aan te jagen door verschrikkelijke bedreigingen. De koningen van Frankrijk en van Schotland laten weten dat ze de stad tot den grond toe vernielen zullen en de koning van Engeland zweert, dat hij de streek niet zal verlaten vooraleer koren te hebben gemaaid op de Vrijdagmarkt Niets helpt. Na zeven jaren willen zij het tot een vergelijk brengen, maar verlangen een eervollen vrede. De Gentenaars beloven, dat Graaf Arnold den koning van Frankrijk, zijn leenheer, zal manschap doen zoo als het behoort, dat hij zijn ongelijk zal erkennen, als hij er heeft, in zijn pogen om Vlaanderen's handel te bevorderen; en, om den koning van Engeland toe te laten zijn eed getrouw te blijven, en de Gentenaars eveneens, die gezworen hebben hem langs geen andere stadspoort binnen te laten, wordt besloten, dat een gat zal worden gemaakt in den ringmuur tusschen de Posterne-en de Toren poort, langs waarde Engelsche vorst in de stad zal treden om koren te zaaien op de Vrijdagmarkt Zoo gezeid, zoo gedaan. De koningen trekken naar huis en ... eenigen tijd nadien keert graaf Arnold in Vlaanderen terug met princes Rosula, zijn echtgenoote, den prijs van het beroemd steekspel. Ziedaar! Ge gelooft er niets van, vriend lezer? Dat verwondert ons niet : de goede Marcus van Vaernewijck verklaart twee maal in zijn fabelachtige "Historie van België" dat hij zelf niet alles kan voor echt aannemen, wat men over het beleg van Gent heeft verteld. Die geschiedenis is zoodanig gefabrikeerd, zegt hij, dat ze ons onwaarschijnlijk voorkomt. 254


Het is vooral die zeven jaren lange belegering, die hem verdacht voorkomt. Wat het gat betreft, langs waar de koning van Engeland in de stad kwam, daarover is voor hem geen twijfel mogelijk: Ik heb het gezien, zegt hij, gezien met mijn eigen oogen. De lezer zal wel inzien hoe de namen lngelandgat, Slagveld, Brandstraat, Holstraat, wier ware betekenis aan de meesten onbekend was, hoe het mislukt beleg van Gent in 1488, de ridderromans en niet het minst dien van den heer van Gaver, hoe de onderaardsche gevangenissen van 's Gravensteen en zooveel andere geheimzinnige dingen op de vruchtbare inbeelding van de eenvoudige menschen der XVIe eeuw hebben bewerkt tot wanneer een voorganger van den lichtgeloovigen Marcus van Vaernewijck het noodig heeft geoordeeld de legende aan het papier toe te vertrouwen. A. VAN WERVEKE

VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de Heer Albert Marteos (Gh. T. 1992 - Nr. 2 - p. 124) ontvingen wij het volgend antwoord van de Heer Arthor De Decker : Over de bouwmeester Frans Drieghe weet ik niets. Van de bouwmeester Jan-Baptist Boterdaele (1823-1899) weten we dat hij een beluik bouwde in 1870-1871 in een zijstraat van de Bijlokevest, een straat die nu nog zijn naam draagt. (Zie "Duizend Jaar Ekkergem, Gent, 1974, p. 178). In 1856 bouwde hij de parochiekerk van Sint-Pieters-Buiten (zie De Paepe, "100 jaar Sint-Pieters-Buiten Gent (1874-1974)", Gent 1974.) Over beide bouwwerken, zie ook "Bouwen door de eeuwen heen", Gent 4 nc, p. 98 en 289. Hij was ook aannemer-eigenaar van het "CitĂŠ Boterdaele" tussen de Kasteellaan en de Ossenstraat op Sint-Macharius, een straat- en steegbeluik van samen minstens 90 huizen in 1862-1867 gebouwd onder leiding van Ch. LeclercqRestiaux, ook "Beluik De Rietgracht" genoemd, en sedert enkele jaren volledig afgebroken. Het is misschien ook interessant te vermelden dat de dochter van Jan-Baptist Boterdaele op 14 september 1875 trouwde met Emiel Braun, de latere burgemeester van Gent (het betreft de dochter Marie Caroline Boterdaele ( 0 Gent 246-1854, tGent 25-10-1927). Wat betreft Valentin Vaerwyck (1882-1959) bestaat er heel wat literatuur. De belangrijkste bronnen zijn: 255


- De Smet, Frédéric, Valentin Vaerwyck. Zijn werk. Brussel, 1932. - Beké, M., HonderdJaar geleden. Een herdenking die meer aandacht verdiende: architect Valentin Vaerwyck, in G.O. V. Heraut, jg. 16, nr. 6, Gent 1982, pp. 27-37. - Een eeuw zorg om monumentenzorg (tentoonstellingscatalogus, Hoger Architectuurinstituut Sint-Lucas Gent) Gent 1982, p. 11, 25, 27, 33, 71, 77, 79, 91, 92, 205. - Van Severen, Gontran, Een en ander over Valentin Vaerwyck en de jongste geschiedenis van het Belfort, in Toerisme in Oost-Vlaanderen, jg. 31, nr. 4, Gent, 1982, pp. 85-92. - De Sint-Lucasscholen en de neogotiek. Kadoc Studies. Leuven, 1988, o.a. p. 431. - André Capiteyn, Gent in Weelde herboren, Wereldtentoonstelling 1913, Gent, 1988, o.a. p. 67. - Bouwen door de eeuwen heen. Stad Gent. Delen 4 na, 4 nb, N-0 en Z-W, 4 nc en4 nd. - Jozef De Geest, Campo Santoblommen, geplukt te Sint-Amandsberg, Gent, 1982, p. 55. Van de Heer Jean Bertrand (Kortrijk) komt de volgende vraag : Op 6 november 1872 werd tussen de vennoten Jean V ANDERSCHELDEN, Joseph BERTRAND en Joseph VEESAERT een maatschappij opgericht met het doel een brouwerij uit te baten onder de firmanaam BERTRAND & VEESAERT; die brouwerij was gevestigd te Gent, Antwerpsestraat 62. Die brouwerij ZOU nog bestaan hebben tot Wereldoorlog 1914-18, totdat de bezetter de koperen brouwketels zou opgeëist hebben. Weet iemand meer over die brouwerij- hoelang werd er daar gebrouwd- werd de brouwerij door een andere opgeslorpt, zoja, wanneer en door wie? De Heer G. Walraedt zit met volgende vragen : Ik heb enige vraagjes aangaande de herbouwde gevel van het metsershuis, wel te verstaan die langs de kant van de Cataloniëstraat, die zo prachtig gerealiseerd werd en waarover in ons tijdschrift n° 6 van 1991 een buitengewone gegronde studie verscheen. Ziehier die vraagjes : 1) aangaande het heraldisch blazoen van de nering: a) wat betekenen die "balken", glad aan de bovenkant, gebekt aan de binnenkant? Welke hoek vormen ze? b) genoemde "balken" lopen naar een centraal punt (heraldisch gezien: de hoofdplaats), doch raken zich niet: het kruis zit er als het ware los tussen, gehouden op zijn horizontale lat. Kan dat de doorsnede van een toren voorstellen? 256


c) in de rechter "balk" is een moker afgebeeld, in de linker "balk" waarschijnlijk een beitel (of misschien een lat?) tussen beiden, in het midden van het rode veld : een truweel. (Beide eerste instrumenten zijn omlijnd met zwart; het truweel niet) d) in voornoemde studie maakt men gewag van de kernspreuk der nering : "in alle metselarij past op u loot en zij". In het schild zie ik niets dat daar naar zou verwijzen. e) aangaande de kleuren : de "balken" zijn in goud, zoals het kruis, de instrumenten in 't wit, het veld van het schild gans rood. Is daar een waarde aan te hechten? 2) aangaande de Maagd en Leeuw (etage boven het schild) had ik eerst gedacht dat het ging over de Maagd van Gent, maar vergelijking met de realisatie welke in 1919 aangebracht werd aan de hoek van het centraal postkantoor (hoek Koorenmarkt/Pakhuisstraat)- welke volgens Karel Haerens uitgevoerd werd op basis van een middeleeuws dokument)- is dat niet mogelijk: er zijn te veel verschillen tussen beiden. Dan vraag ik me af of het gaat over dezelfde Maagd aan wie ong. 150 jaar later, beeldhouwer Van der Linden de hoofdplaats gaf in zijn welbekend fresco (Ketelvest 16). Mocht dat zó zijn, dan verwijst deze Maagd naar de Heilige Moeder, maar dan vraag ik me af : en die gekroonde leeuw daarbij met linkerpoot op haar dij??? 3) ik begrijp heel goed de argumentatie van schrijver van voorgenoemde studie dat men, eerlijkheidshalve, de vier gekroonden niet op deze gevel heeft willen aanbrengen, maar ik vraag me toch wel af of iemand een gedacht heeft welke bestemming de acht corbeilles (4 en 4 om het schild) hadden? De volgende 5 vragen komen van de Heer Eddy Levis : 1. Op de wijk Houtjen te Wondelgem stond een kasteel dat oorspronkelijk toebehoorde aan Constant Ghuislain de Kerchove de Denterghem. Later ging het- waarschijnlijk door erfenis- over in handen van de familie de Hemptinne. Tijdens de bevrijding van Gent in 1944 had de Duitse generaal Daser er zijn hoofdkwartier. Het werd afgebroken in 1947. De concrete vraag is, welke tak van de de Hemptinnes kreeg het kasteel in bezit : Eugèrte of Alexander? 2. Een bestuurslid van een vaderlandslievende vereniging vertelde mij dat de opgeëisten van beide wereldoorlogen een eigen muziekstuk bezaten, "Z.A.B.-march" geheten. Heeft iemand daar een plaat of enige andere opname van of bezit iemand daarvan de muziek? 3. Zelf werk ik nog druk verder aan de samenstelling van mijn boek "Wij zijn content mee een fluitse van ne cent - Een kijk op Gentse gebuurtefeesten". Ik ben nog druk op zoek naar getuigenissen, documenten en vooral fotomateriaal i.v.m. kiskesstoet, kinderstoet, muziekkorpsen, maat257


schappij en, vaderlandslievende plechtigheden, groepen, versierde café's en handelszaken, individuele verkleedden, volksspelen, zoals luupkoers, zakloupe, lepelkoers, petoaterkoers, koers op drij biene, schoene roape, tonneke rolle, tonneke loupe, kiskeskoers, blokskes voage, valiezekoers, velokoers, trottinettekoers, eierkoers, kurtewoagekoers, mandekoers, puijekoers, rijnksmijte, muilesmijte, kuipke steke, mastklimming, eierkloppen, wit en zwart, siroopbijten, voage zonder lache, potse stampe, rijspap ete om ter miest, malkaarrijspap doen ete, appelbijte, mastellebijte, kuurdeke danse, hoepele, flaskes volle, droadses ete, verklede stoppage, rijnksteke, blende kalle, vijnkezettijnge, wedstrijd pijproken, crochetwedstrijd, ... Koffietafel, cafébezoek, kaartingen, straatmuziekanten, makronkasse, ijskreemventer, straatzangers, appeltsoeze en kroakemandelverkopers, zierluupers, straatfotograaf, miss braderiëverkiezing, sinterklaasfeesten, geboorte- en overlijdens"feesten", huwelijksverjaardagen (gouden & zilveren bruiloft, ...), decoratiefeesten, viering 50 jaar jonkman (jongedochter), huldigingen allerlei, viering van eeuwelingen, enz... Ook allerlei sportmanifestatie t.g.v. gebuurtefeesten zoals cyclobal e.d. Er moet zeker nog wat in Uw oude schoendoos, fotoalbum of dat van meetse of peetse zitten. Zoeken dus! Schenkingen worden in dank aanvaard. Bruiklenen keren zeker binnen de kortste keren bij de eigenaar terug. Wie nog iets bezit waar ik niet aan gedacht heb : graag een seintje. 4. Onlangs kreeg ik een telefoontje van Dhr. Van Heuverzweyn (Ik ben niet zeker van de schrijfwijze) i.v.m. het straatnamenartikel in G.T. 1992 nr. 2 p. 113. Hij wist mij een en ander te vertellen over de naam HERRY. Ik probeer hier ons telefonisch onderhoud zo getrouw mogelijk weer te geven : De Herrystraat bevindt zich te Langerbrugge langs het kanaal in de omgeving van de electrische centrale. Ambtshalve heeft Dhr. Van Heuverzweyn te maken gehad met Dhr. Herry die toen Ingenieur-DirecteurGeneraal was van de electrische centrale E.B.E.S. te Langerbrugge. Wij schrijven ongeveer 1928-30. Het onderhoud betrof onderhandelingen i.v.m. het gebruik van een staatsaanlegkaai te Langerbrugge, waarvoor een zekere vergoeding moest betaald worden. De onderhandelingen gingen door in de bureaus van E.B.E.S. aan het Zuidpark in het gebouw van het nu afgebroken "Hotel de la Paix" (toen hoofdzetel). Dhr. Van Heuverzweyn kent evenwel de voornaam van Dhr. Herry niet maar verwijst naar oud personeel van het hoger kader van E.B.E.S. dat misschien nog de voornaam kent. Dhr. Van Heuverzweyn veronderstelt dat er misschien nog wel mensen op hoge leeftijd- net als hijzelf- in leven kunnen zijn. 5. Wie kent het vervolg op dit Gents liedje? HET LEUGENIRSGAZETSE Ge zul mij zeeker vroage Wel Pierke wastoater 258


In de gazette vandoag?

Luistert, want ik begin : Op 't iest blad gekoome Doar vind ek polletiek Van alle schurkestreeke Nen duudlsag mee ne riek Een meisse es goan vliege Mee 't geld van beur madam Een kind sprongd' uit zijn wiege En liept onder nen tram.

LEZERS SCHRIJVEN ONS De Heer Herman Hollanders schrijft ons het volgende : In verband met de artikelen over het huis "De Gekroonde Hoofden" wil ik ook een steentje bijdragen. U schrijft : de heer David Maes heeft de zaak uitgediept; maar ik vind nog niet diep genoeg. Mijn gegevens komen grotendeels uit een boek, geĂŤrfd van mijn schoonvader, tevens oud-lid van uw vereniging, de heer Vandeveire Gerard. Het bewuste boek heet: Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen en Henegouwen, haar leven haar regering vooral in Vlaanderen door dr. Theo Luykx (1946 S.B.). U schrijft: Johanna XIX gravin van Vlaanderen huwt Ferrand van Portugal die meteen ook de titel van graaf van Vlaanderen krijgt en hem gebruikt ook! Hier zou ik nog het volgende inlassen : Ferrand overlijdt in 1233. Dan regeert Johanna, als weduwe, alleen gedurende vier jaar. In 1237 huwt Johanna voor de tweede maal met Thomas van Savoye die hierdoor ook de titel van graaf van Vlaanderen en Henegouwen krijgt en gebruikt. Reeds in september 1237 is er een akte (of afschrift) van Thomas, Graafvan Vlaanderen en Johanna, Gravin van Vlaanderen zijn echtgenote. Zo zijn er nog vijf akten in 1238, drie in 1239 enz. tot 1244. Deze Thomas was uit op geld en andere minder fraaie zaken maar is niettemin zeven jaar Graaf van Vlaanderen geweest! (}(}Ce?) Bij de dood van Johanna wordt haar jongere zuster Margareta (officiĂŤel gehuwd geweest met Willem van Dampierre, overleden in 1232) }(}Ce Gravin 259


van Vlaanderen met de hulp van de oudste "officiële" zoon Willem van Dampierre van 1244 tot 1251, dan sterft Willem. Pas dan helpt de tweede zoon Gwijde van Dampierre zijn moeder tot 1279. Vanaf 1279 regeert Gwijde van Dampierre alleen als officiële XXI Graaf van Vlaanderen. Nog een opmerking over Margareta. Na hethuwelijkvan haarzuster Johanna wordtMargaretain 1212 (10 jaar oud) onder de "bescherming" van Burêhard van Avesnes (40 jaar) geplaatst in Namen. (hij was een zeer belangrijke Henegouwse edele) Uit die "bescherming" worden twee kinderen geboren Jan (4/1218) en Boudewijn van Avesnes (9/1219). Na tussenkomst van tenminste twee pausen wordt het "huwelijk" als niet bestaand verklaard. In 1219 wordt Burchard gevangen genomen en wordthij gedurende tenminste twee jaar opgesloten in Gent, op bevel van Johanna. In 1223 huwt Margareta dan officieel met Willem van Dampierre. Ziedaar in het kort wat ik dacht dat er nog bij kon. In verband met de Pieter De Keyserestraat ontvingen wij het volgend schrijven van de Heer Ronald De Bock : In G.T. 1992 nr. 2, blz. 111, vraagt dhr. Arthur De Decker zich af of 1573 de overlijdensdatum kan zijn van de drukker Pieter De Keysere. Mijns inziens niet, daar op de grafsteen, in het Museum voor Stenen Voorwerpen bewaard, in zeer verweerde toestand het volgende staat vermeld : "pieter de keysere filius pieters". Bijgevolg mag worden verondersteld dat de grafsteen hoogstwaarschijnlijk werd gekapt voor de zoon van de drukker. In het Stadsarchief van Gent vond ik in de "Nota's Van Werveke" (684 VW Wijnschroders) een transcriptie uit een archivalisch dokument die beweert, dat de watering onder het wijnschrodershuis aan de Kraanlei, in cijns werd gegeven, op 6 mei 1558, aan Pieter De Keysere filius Pieters. De nabijheid van het huis Cranenburch, op de hoek van het Sint-Veerleplein en de Kraanlei, waar de drukker gewoond heeft, mag zeker in verband worden gebracht met de cijnstoekenning. Pieter filius Pieters van de cijnstoekenning en Pieter filius Pieters van de grafsteen mogen, rekening houdend met de chronologische opvolging van de beschikbare data, naar alle waarschijnlijkheid met een en dezelfde persoon vereenzelvigd worden. Totdie bevinding kwamen ook Marie Christine Laleman en Daniel Lievois in hun publicatie "7 bruggen", dd. 1987, blz. 72. Van de Heer Erik Dekeyser komen de volgende opmerkingen : Betreft G.T. 21e jaargang nr. 2, 15 maart 1992. HENR1CUSBRACQSTRAAT Ikvraag me of of men bij de aanpassingvan de straatnamen in 1981, hier geen vergissing heeft begaan, door de Bracqstraat te noemen naar de meest be260


kende, nl. Mgr. Henricos Bracq, bisschop van Gent. Ik denk dat men hier verward heeft en men de straat moest noemen naar Kanunnik Jules Bracq, gewezen algemeen bestuurder der Zusters van de Visitatie, geboren te Gent op 3 februari 1835 en er overleden op 26 juni 1910, en naar wie - me dunkt - die straat tot dusver genoemd was. Deze straat werd aangelegd in 1902 door het domein van Kan. Jules Bracq. WILLEM TELLSTRAAT Genoemd naar een gelijknamig lokaal van een schuttersmaatschappij die daar tot 1861 gevestigd was, en niet direct naar de legendarische Zwitserse volksheld. PIETER DE KEYSERESTRAAT Op blz. 111 schrijft de auteur: ... Daar zijn vader Arend de Keysere... overleed in 1490 ... De vader van Pieter de Keysere was Jan en niet Arend. Er bestaat trouwens geen enkel familieverband tussen Arend de Keysere - de eerste drukker te Gent (1450-1490) en Pieter de Keysere (1511-1559). Er bestaat ook (nog) geen verwantschap tussen Pieter de Keysere en Robert de Keysere, een andere Gentse drukker (1470-1532). In die periode leefde te Antwerpen ook nog een naamgenoot-drukker, Maarten de Keysere (1500-1536).

BIBLIOGRAFIE Het 45e deel van de nieuwe reeks (1991) "Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent" is verschenen. Als wetenschappelijke bijdragen over Gent komen wij de volgende onderwerpen tegen : - Het "Sente Jacopshuus up Nieuwland" te Gent. Godshuis of politieke instelling? (ca. 1257-1540) - Secular Charisma, Sacred Power : Rites of Rebellion in the Ghent En try of 1467. - Een nieuwe kijk op de middeleeuwse glasschilderkunst te Gent. De vondst van glasraamfragmenten uit het Pand. - Het archief van de priorij Onze-Lieve-Vrouw Ten Hove teWaarschoot, later te Gent (1445-1796) en zijn mogelijkheden voor de historiografie. - De Luitenant-Civil van de lndaginghe te Gent en te Dendermonde. Vorstelijke rechtbanken voor verbintenissen in Vlaanderen (16e-18e Eeuw). - De Notabelen van het Eerste Keizerrijk (1804-1814). Het Scheldedepartement. 261


Het klassiek sluitstuk is de "Bibliografie van de Geschiedenis van Gent 19901991" die niet minder dan 255 items bevat. Deze "Handelingen" kosten 600 fr., maar de leden van de "Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent (die volgend jaar haar 100-jarig bestaan viert) krijgen dit 248 bladzijden tellend boek gratis. Wie in de toekomst deze jaarlijkse publicatie thuisbezorgd wil ontvangen kan zich lid laten maken door het bedrag van 500 fr. over te schrijven op Rekening 000-0370680-43 van deM.G.O.G. In ons Januari-nummer 1992- Nr. 1 vermeldden wij op pp. 46-47 dat, ter

gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de school in de Van Monckhovenstraat, een gedenkboek zou uitgegeven worden. Dit boek van Mark Rummens dat de titel meekreeg "Honderd Jaar Stedelijke Basisschool Désiré Van Monckhoven 1892-1992" is nu verschenen. Voor meer details over de inhoud verwijzen wij naar ons Januari-nummer. Deze die vóórintekenden en slechts 475 fr.betaalden hebben een goede zaak gedaan. Dit is evenwel geen catastrofe voor de "vergeetachtigen", want dit 222 bladzijden tellend boek met meer dan 80 foto's, is de huidige prijs van 550 fr. zeker waard. In het hoofdstuk waarin oud-leerlingen van deze school behandeld worden, is men verrast heel wat bekende namen tegen te komen, zoals Leo De B udt, Norhert Schepeos (Nojorkam), Robert Van Cauwenberghe, Romaio Deconinck, Prosper De Smet (Polke Pluym), Rik Lanckrok, Germain Roels, Guy Verhofstadt, Jéröme Rieux, Michel Steels, Jacques Vandersichel, enz. Wij kunnen ons niet inbeelden dat oud-leerlingen van deze school zich het boek niet zouden aanschaffen. Voor hen is het absolute "must", voor de anderen blijft het een interessant document over een Gents onderwerp. Het boek is nog te verkrijgen, maar niet wachten is de boodschap, het grootste deel van de oplage is al verkocht en er wordt geen 2e druk voorzien. Pro memorie: Prijs= 550 fr. Te betalen op Rekening001-2284108-28 op naam van "100 Jaar SBS Van Monckhoven"- Gent. AMSAB publiceerde onlangs een verzorgd gedrukte, 56 pagina's tellende brochure van het formaat 29,5 x 21 cm., getiteld "De Kollebloem 1950-1990. Vrij groeiend, vrolijk Rood." Deze brochure geeft de uitgebreide historiek van het speelplein voor Gentse arbeiderskinderen te Heusden. Niet allen speelplein, maar al wat daar komt bij kijken, zoals clublokaal, eetzaal, infirmerie, overdekte speelplaats, enz. Ook dit is natuurlijk een stukje Gentse geschiedenis, aantrekkelijk gemaakt door meer dan 60 foto's. Prijs: 200 fr. Te bekomen bij AMSAB- Bagattenstraat 174. H.C.

262


GENSCHE PRAOT Ter intentie van onze nieuwe lezers: "Die verhtîolijnkskes" werden geschreven door de in 1865 in Gent geboren Jan Cleppe. Zij verschenen voor het eerst in het "Zondagsblad" van "Vooruit" in de jaren 1927-1928. Den dokteur Broekman hao zuust en dame uitgelîed, in hij wildege zijn deure wêere toesläon, aos al mee ne kîer Jan Vijncke binnesprong, die mee zijn twîe handen op zijnen buik hem stond te krijnkele gelijk ne paolijnk. - Dokteur! riept hij ezûu, ge meug het nie kwaolijk pake da 'k ezûu zonder komplemente binnen sprijnge, mäor 'k en kan nie mîer vûurt! - Allee, jongene, zeid den dokteur, blijf bij u zinne, wa schilt er? - 'k Ben om te beste, zei Jan. Dat es toch espel, dokteur, aos ne meinsch zij waoter moe mäoke in aos ge nie en keunt. - Allee, zeid den dokteur, kom maor lanst hier in hij gaf hem nen bassijn. Probeer ne kîer, zeid hij. Jan bezag diene schûunen bassijn; hierin, Dokteur? vroegt hij. Jao, jao, zeid den dokteur; allee kameraod, en geneert unie. Jan gieng aan den trok in op îen, twîe, drije was den bassijn bijkans strûupende vol. - Merci, zei Jan mee ne zucht; 'k ben blije da 'k het kwijt ben. Den dokteur stond hem stom te bezien. - Wat es da veur e lolleke? zeid hij. Ge pist bijkans g'hîel mijnen bassijn vol in ge zegt da g'eu waoter nie en keun maoke? - Zoedet gij rieskeere, menhîere den dokteur, zei Jan, mee twîe azenten achter u gat?

263


AANVULLDENDELEDENLUST 2770. 2771. 2772. 2773. 2774.

Rohaert E., Muinkkaai 52, 9000 Gent Mw. Baes A, Maurice Verdoncklaan 34,9050 Gentbrugge Walgraeve M., Hofvan Mols 30,2610 Wilrijk DeKezel W., Van den Heekestraat 103, 9050 Ledeberg Van Haverbeke E., Christinastraat 2 bus 5, 8400 Oostende 277~. De Ly Fr., Emiel Moysonlaan 54, 9000 Gent 2776. Van Langeraert N., Kouterstraat 255, 9070 Destelbergen 2777. De Schinckel L., Pelikaanstraat 16, 9000 Gent 2778. Bertrand J., Gordunakaai 76, 9000 Gent 2779. Steelandt R., Kunstlaan 19, 9000 Gent 2780. Dr. Vandemoortele M., Martelaarslaan 331,9000 Gent 2781. Snoeck P., Ieperleedstraat 8, 8432 Leffmge 2782. Mw. Jacobs Fr., Karel de Stoutestraat 98, 9000 Gent 2783. Schietecatte G., Steenakker 54, 9000 Gent 2784. Houwen A., Aaigemstraat 38, 9000 Gent 2785. Terryn W., Vriendschapstraat 1, 9040 Sint-Amandsberg 2786. Vervaet W., Ledebergstraat 57,9050 Ledeberg 2787. Detaeye E., Grensstraat 141,9032 Wondelgem 2788. Mestdagh W., Heiebreestraat 93,9031 Drongen 2789. Mej. Verloove Fr. Charles de Kerchovelaan 317,9000 Gent 2790. Wauters J., Melkweidestraat 9, 9030 Mariakerke 2791. De Jaeger M., Serafien Van Cauwenbergelaan 26, 9032 Wondelgem 2792. Mw. VandenAbeeleE.,AugustVanGeertstraat92, 9040Sint-Amandsberg 2793. Mw. Vanalboom H., Snepkaai 8, 9000 Gent 2794. Mw. Devloo A., Tinnenpotstraat 43, 9000 Gent 2795. Gemeentelijke Archiefdienst, Postbus 17, NL-4570 AA Axel 2796. Van Emmelo J., Gerardstraat 8, 9040 Sint-Amandsberg 2797. Van Cleven P., Distelstraat 51,9000 Gent 2798. Peeters M., Binnenweg 81, 9050 Ledeberg 2799. D'Haese P., Hoogstraat 41, 9000 Gent 2800. Cochet V., Roeispaanstraat 23,9000 Gent 2801. Sareos J.-P., Nieuwevaart 265, 9000 Gent 2802. Serlippens S., Heidebergenpark 4, 9830 Sint-Martens-Latem 2803. Van Moeffaert E., Moerbezielaan 23,9032 Wondelgem 2804. Minnaert H., Saksenboomstraat 18, 9890 Gavere 2805. Verdonck F., Nederpolder7, 9000 Gent 2806. Mw. De Roo K., Eikenmolenwijk 37, 9820 Merelbeke 2807. Mw. Stijns S. Coupure Links 457,9000 Gent

264


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 15 september 1992 21e jaargang nr. 5 Ere-voorzitter: J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres : Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr.per jaar. Buitenland: 100 fr. extra voor portkosten INHOUD - Een Russisch Anarchist schrijft een zwarte bladzijde Gentse geschiedenis - Inventaire Archéologique : Deuromlijsting van het oud Weeshuis voorJongens - Victor van Crombrugghe en Pieter de Keysere - Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen (Vervolg en slot) De Ringvaartbruggen - Baron Jules de Saint-Genois - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - Lijst van de Straten met een persoonsnaam (Naschrift en enkele conclusies) - Documentatiecentrum. Aanwinsten 1991. (Selectie Gentse onderwerpen) - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel VII - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Gênsche Präot

266 283 285 290 306 311 317 319 323 327 327 328

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent.


EEN RUSSISCH ANARCHIST SCHRIJFT EEN ZWARTE BLADZIJDE GENTSE GESCHIEDENIS (1) Toen Pierre Joseph Proudhon (1809-1865) in 1840 zijn eerste revolutionair geschrift "Wat is eigendom", met daarin de bekende uitspraak "eigendom is diefstal", publiceerde, had het begrip anarchisme (2) nog niet de weerklank die het later zou krijgen. De neiging tot anarchisme heeft in feite door de eeuwen heen steeds bestaan. Pas vanaf de 19de eeuw nam het de vorm aan van een filosofisch-politiek stelsel. Vormden oorspronkelijk de anarchisten en de communisten één groep, dan kwam het op het communistisch congres van Den Haag in 1872 tot een breuk tussen deze twee strekkingen. Wordt Bakoenin (1814-1876) zowat beschouwd als de grondlegger van de anarchistische partij dan mogen tot de bekendste aanhangers namen gerekend worden als : Elisée Reclus, Sébastien Faure, Louis Michel, Benjamin R. Trucker, Carlo Malato, Guardia, Malatesta en Francisco Ferrer. Naar deze laatste- een pedagoog, geh. 1859, overl. 1909 - werd te Gent een laan genoemd. In West-Europa kreeg het anarchisme op het einde van de 19de eeuw een extremistisch karakter door toedoen van verbannen Russische nihilisten. Vooral Frankrijk en Spanje werden in het begin van de negentiger jaren van de vorige eeuw geconfronteerd met de opkomst van de anarchistische beweging. Een aantal landen, meer bepaald de grote westerse mogendheden, reageerden op de nieuwe situatie door twee soorten maatregelen te nemen. Enerzijds werd een reeks nieuwe wetten aangenomen om de agitatoren strenger te bestraffen. Anderzijds verhoogde men de politie-effectieven en werden er speciale brigades opgericht. België hield het vooral bij de eerste soort maatregelen. Zo werd besloten, tervoorkoming van bomaanslagen, de gevangenisstraffen voor allerlei onruststokers te verzwaren en de illegale fabricage van springstoffen strenger te bestraffen. Na de anarchistische aanslagen in Frankrijk en Spanje werd bovendien het toezicht op de vreemdelingen verscherpt. De aanslagen in 1894 te Parijs leidden er in België toe dat een veertigtal rijkswachters in burger werden aangewezen om toezicht te houden op anarchisten. Al deze maatregelen konden echter de aanslagen, door anarchisten gepleegd, niet doen ophouden. In Frankrijk b.v.b. werden verschillende politieagenten het slachtoffer van deze drieste groepering. Een Brusselse agent werd in 1897 ernstig gewond door de kogels van een anarchist-valsmunter. Bij vergissing werd zeven jaar later een militair het slachtoffer van een bomaanslag die in feite bedoeld was voor de chef van de veiligheidsbrigade van Luik (3). Maar het waren vooral staatshoofden en politieke leiders die het mikpunt werden van aanslagen. Denk daarbij aan de moorden op de Franse president 266


Comm~:ssaire DESMET L 'agent GHYSSELS Les deux vlct:mes tuées par 1 anarchiste Sei!ig<'r. Ie 15 Fèvrie•· 1909.

tiu'-4. DE SMf.T. Cornmi.>sa!re el ff\genl de f'olice 6\(SSELS as~a}siné~ à Gand Ie 16 f~rler 1909.

267


Sadi Carnot in 1894, op Elisabeth van Oostenrijk in 1898, op koning Umberto I van Italië in 1900 en op de Amerikaanse president Mac Kin1ey in 1901, die allen het werk waren van anarchisten. Ten slotte vermelden we nog de mislukte aanslag op onze koning Leopold n door de anarchist Rubino in november 1902. Dit alles is slechts een greep uit een hele reeks aanslagen die door anarchisten gepleegd werden op het Europees continent tijdens het laatste decenium van de vorige eeuw en het begin van deze eeuw. Slechts bij toeval en door een samenloop van omstandigheden geraakte ook Gent betrokken bij één van de aanslagen van de anarchisten.

Een anarchist met veel (valse) namen De hoofdrolspeler van dit verhaal voorstellen is geen eenvoudige zaak. Van historici wordt verwacht dat ze de feiten zo objectief mogelijk benaderen en gissingen liefst zoveel mogelijk buiten beschouwing laten. Maar wat, wanneer blijkt dat zelfs een eigentijds gerechtelijk onderzoek nooit met zekerheid de ware identiteit van de persoon in kwestie heeft kunnen vaststellen? Schiet dus niet op de pianist wanneer hij het in deze bijdrage over de dader van de dubbele moord te Gentin 1909 heeft en terzake af en toe eens het voorwaardelijke "zou" gebruikt. Abraham Hartenstein "zou" in 1887 te Odessa (Rusland) geboren zijn uit Isaak en Thérèse Grunberg (ook soms Grimher genoemd). Zijn ene broer, David, werkte te Parijs in een bedrijf van elektrische apparatuur en de andere, Jozef, was in dienst van een juwelier ergens in Amerika. Op zijn zeventiende zou Hartenstein reeds toegetreden zijn tot de anarchistische beweging. Als reden voor zijn vertrek uit Rusland gaf hij op dat hij verbannen werd omdat hij "zijn lief opgehangen had". Achteraf bleek deze bewering, net zoals vele andere trouwens, niet te kloppen. Hij had gewoonweg zijn land verlaten om in het buitenland zijn studies verder te zetten. Niet zo verwonderlijk trouwens want in die periode keerden heel wat van zijn landgenoten hun land de rug toe. Reeds twee jaar na zijn vertrek uit Rusland, werd hij, in 1906, te Buenos Aires gearresteerd, als kopman van de "Bandera Roja", een anarchistische groep, en op een schip naar Europa gezet. Via Madrid, waar hij op 8 augustus 1907 werd aangehouden om vervolgens in de nabijheid van Perpignan over de grens te worden gezet, belandde hij in Parijs. Daar werd hij op 28 oktober 1907 tot drie maand gevangenisstraf veroordeeld omdat hij, naar zijn eigen verklaring, op een trein werd aangetroffen zonder spoorkaartje en identiteitspapieren. In Frankrijk had hij zich de naam Michel Schemov aangemeten. Later bleek de naam "geleend" te zijn van een Rus die in New York leefde. Na nog maar eens over de grens te zijn gezet koos hij Brussel als verblijfplaats uit, waarhij indeKleineMuseumstraatnr. 6 ging wonen. Daarnamhij denaam Wladimir Seiliger of Seliger aan, naam die hij nog maar eens ontleend had, 268


dit keer van een te Parijs verblijvende Russische student geneeskunde. Toen hij zich, na zijn vlucht uit Brussel, te Gent ging aanmelden bij de politie van de 4de wijk, stelde hij zich voor als Chucharof. Tijdens de overval te Brussel, waarover we het later nog zullen hebben, noemde hij zichzelf Jozef Dubois en bij nog een andere gelegenheid bleek hij plots Alexander Socolowski te noemen. Ook met het geboortejaar van Hartenstein kan men zowat alle kanten uit. Toen men inlichtingen inwon bij de Belgische Consul te Odessa kreeg men als geboortejaar 1887 opgegeven. Tijdens het Assisenproces te Gent (in 1909) beweerde hij echter vierentwintig jaar oud te zijn, dus geboren in 1885. Maar dat was dan weer het geboortejaar van Seiliger, de Russische student te Parijs. Met zo een reeks namen kan men zich heel goed voorstellen dat ook het Gentse gerecht er gewoonweg niet meer wijs uit raakte. Ondanks het feit dat hij tijdens het proces meermaals als Seiliger werd aangeduid werd hij ten slotte veroordeeld onder de naam Hartenstein. Later, in de gevangenis, ondertekende hijzelf steevast met de naam Seiliger.

De bom te Sint-Joost-ten-Node In de voormiddag van 3 februari 1909 begaf Hartenstein zich samen met een zekere "Michel X" naar het bureau en de magazijnen van de pelshandelaar Bernard De Mayer aan het De Brouckèreplein te Brussel. Van de tweede genoemde werd later nooit enig spoor teruggevonden (4). Bij navraag bleek De Mayer niet aanwezig te zijn zodat ze onverricht ter zake moesten terugkeren. Diezelfde avond, tussen acht en negen uur, boden ze zich aan bij het huis van de pelshandelaar, gelegen op de Square Marie-Louise (Square Marguerite volgens de Gazette van Gent). Daar hadden ze blijkbaar meer succes want het was De Mayer zelf die hen binnenliet. Over de reden van hun bezoek lieten ze niet al te lang twijfel bestaan want Hartenstein, die zich als Jozef Dubois had voorgesteld, eiste van De Mayer 3000 fr. Indien hij niet op hun eisen inging zouden ze zijn huis in de lucht laten vliegen. Dat ze het met hun bedreigingen meenden bleek uit het feit dat "Michel X" een in krantenpapier gewikkeld pak, dat hij tot dan toe onder de arm hield, op tafel plaatste. Naar ze zelf zegden stak daarin een zelfgemaakte, uiterst gevaarlijke bom die tot op een afstand van 200 meter een mens kon doden, een bewering die achteraf nog bleek waar te zijn ook. De echtgenote van De Mayer, die vanuit een andere kamer het gesprek had kunnen meevolgen, poogde nog door een list de overvallers op de vlucht te drijven. Ze had namelijk via de achterdeur het huis verlaten en was aan haar eigen voordeur gaan aanbellen. Het trukje maakte blijkbaar geen indruk op beide mannen die gewoon doorgingen met hun afpersing. Daarop poogde mevrouw De Mayer nog de politie te verwittigen maar in het nabijgelegen politiebureau kon ze niemand aantreffen. 269


Daar De Mayer op dat ogenblik onvoldoende geld in huis had stelde hij voor dat beiden 's anderendaags een check van 3000 fr. konden komen afhalen. Na eerst nog De Mayer bedreigd te hebben dat, wanneer hij de politie zou waarschuwen, hij door een anarchistische groep zou vermoord worden, verlieten Hartenstein en Michel X het huis. Zoals afgesproken werd 's anderendaags de check van 3000 fr. opgehaald. Ondanks alle bedreigingen oordeelde de pelshandelaar het toch wenselijk de politie te waarschuwen die op haar beurt groot alarm sloeg. Nog diezelfde dag ontdeed Hartenstein zich van de bom en dropte deze in de voortuin van een in aanbouw zijnd huis, in de Kruisboogschutterslaan nr. 22 te Sint-Joost-ten-Node. Daar werd het tuig nog diezelfde ochtend ontdektdoor een loodgieter die het, zich van geen kwaad bewust, eerst nog te lijf was gegaan met een steekijzer. Nadat hij het deksel had kunnen afnemen kwam hij vlug tot het besef dat het hier om een bom ging. Hartenstein wachtte niet lang om de check te innen en kocht van het geld in de wapenwinkel van Louis Christoph een Browning FN 9 mm. voor de som van 45 fr. en kogels voor 5 fr. Datzelfde wapen, dat hij van die dag af steeds op zich droeg, zou hij enkele dagen later te Gent gebruiken. Vrij snel na de feiten werd de link gelegd tussen de overval, de bom en Hartenstein alias Seiliger, want enkele dagen later reeds verscheen zijn foto en signalement in La Dernière Heure. De Gazette van Gent drukte daarentegen in haar editie van 15 februari 1909 volgend bericht af :

"De Bom Het onderzoek over de bom der Kolvenierslaan, wordt ieverig voortgezet. Het parket heeft overal het signalement rondgestuurd, met het portret erbij, van een genaamden Wladimir Seiliger, Russisch student, geboren te Tiraspol den 10 februari 1885, en die te Brussel gewoond heeft in de Kleine Museumstraat Seiliger verschool zich onder verschillende namen, zoals : Schernow Miguel, Hartenstein David en Sokoloff. Hij is beticht van geldafpersing met geweld en van doodsbedreigingen. De kerel woonde sinds drie maanden op eene kamer in de Kleine Museumstraat. Dikwijls ontving hij bezoek van landgenoten. Vrijdag heeft het parket in deze kamer eene huiszoeking gedaan, en er alles ontdekt wat kan doen besluiten dat Seiliger de maker is van de bom. Alles lag in de kamer overhoop, hetgeen doet veronderstellen dat de student in allerhaast vertrokken is. Men vond er blik, lood, zink, zwart poeder, cloraat van potassium, sulfer en nog andere scheikundige stoffen, alsook nog fleschjes, juist zoals deze die in de bom der Kolvenierslaan staken. Op de vensterbanken vond men revolverkogels, anarchistische boeken in het Duitsch, Engels en Fransch, en verder nog verscheidene boeken, handelend over scheikunde en in het bijzonder over het vervaardigen van bommen. Al deze voorwerpen werden aangeslagen en naar het justiciepaleis gedragen." De Brusselse bodem was dus duidelijk te heet geworden onder Hartensteins voeten.

270


De dubbele moord te Gent Op zaterdag 6 februari 1909, met de trein van 7.30u., verlaat Hartenstein Brussel met Gent als bestemming. Bij zijn aankomst schaft hij zich in het station een exemplaar van de "Journal de Gand" aan. Tussen de aankondigingen in de krant vindt hij de advertentie "une belle chambre garnie Ă louer - Langeviolettenstraat 6". Het eerste adres dat Hartenstein bezoekt is echter de Sint-Margrietstraat nr. 13. Op dit adres zijn de ouders van Henri Lecot woonachtig. Hier moet gezegd worden dat het niet Hartensteins eerste bezoek aan Gent is. Vroeger had hij reeds enkele dagen te Gent verbleven op zoek naar een drukkerij om er een, door hemzelf geschreven, anarchistisch pamflet te drukken. In oktober 1908 woonde hij zelfs een poosje bij de familie Lecot. In die periode trok de toen 22-jarige zoon Henri Lecot naar het hof De Snoeck te Vurste om er een kippenkwekerij op te richten. Een aantal andere anarchisten uit het Gentse gingen hem daar vervoegen. Tijdens zijn verblijf in de Sint-Margrietstraat maakte Hartenstein ook kennis met Theofiel Heyman en diens zoon Maurits. Vader Heyman was verzekeringsagent en woonde in de Abeelstraat nr. 43. Zoon Manrits stond ingeschreven als "publicist" en was woonachtig Sint-Jansdreefnr. 18. Hartenstein had deze laatste vier maanden eerder te Parijs leren kennen. Manrits Heyman die nog in een drukkerij aan de Lansbergslaan had gewerkt, bezorgde aan Hartenstein het nodige materiaal en lettertypes om een brochure met als titel "Aux camerades militants" te drukken. Het drukken zelf gebeurde in de drukkerij van Jos Reyniers in de Sleepstraat. Hartensteintrok er telkens in de vroege ochtend naartoe en deed er al het werk zelf. In totaal werden er 500 exemplaren van deze brochure gedrukt. Ook deze keer hoopt Hartenstem een onderdak te vinden in de Sint-MargrietstraaL Hij vangt er echter bot. Ook bij Marie Modde in de Veerdamstraat, het tweede adres dat hij aandoet, blijkt ervoor hem geen plaats meervrij te zijn. Ten slotte gaat hij naar de Langeviolettenstraat nr. 6 en stelt er zich voor als de Russische student Chucharoff, een naam die hij ontleend had van een in New York wonende vriend van hem en waarmee hij nog steeds contact heeft. Als reden voor zijn verblijf te Gent geeft hij op dat hij aan de Gentse Universiteit komt studeren. Blijkbaar boezemt hij voldoende vertrouwen in want hij wordt door de eigenaar als huurder aanvaard. Voor een maandhuurvan 15 fr. (andere bronnen spreken van 25 fr.) krijgt hij de beschikking over een klein kamertje, gelegen op de tweede verdieping met een venster uitgevend op een binnenkoer. Het kamertje maakt deel uit van een tweewoonst met aan de ene kant de apotheek van Hector Van Houtte-Boelaert en aan de andere kant de kruidenierswinkel uitgebaat door de echtgenoten Victor Boelaert-Marie Van Houtte, respectievelijk de schoonbroer en zuster van de apotheker. Beide woningen staan met 271


elkaar in verbinding via tussendeuren. Voor het zelfde bedrag mag Hartenstein bovendien iedere zondag aanzittenbij de eigenaar om er het middagmaal te gebruiken. Prompt betaalt hij een maand huur vooruit. De eerste dagen van zijn verblijf blijft Hartenstein op zijn kamertje rondhangen, enkel gestoord door de vraag aan de meid van de apotheker - Belina De Potter- om voor hem ergens in de buurt een pak Brusselse kranten te kopen. Later zullen het net die kranten zijn die hem de das zullen omdoen. In de voormiddag van zondag 7 februari meldt hij zich aan, stipt zoals voorgeschreven, op het politiebureau van de 4de wijk, toen nog gevestigd aan de Koepoortkaai, waarna hij bij de Boelaerts aanzit voor het middagmaal. Hartensteins eerste werk bestaat er in plannen te maken voor een nieuwe bom. Daartoe legt hij een "boodschappenlijstje" aan. Later zou hij verklaren dat hij die nieuwe bom maakte in opdrachtvan zijn Gentsekameraden maardathij de bestemming ervan niet kende. Reeds op maandag 8 februari gaat hij op zoek naar de nodige "ingrediënten" voor de bom. De winkel van Emest Hoefman- Clemence Van Boxstaele in de Langeviolettenstraat nr. 110 is zijn eerste bestemming. Aan de vrouw, die hem te woord staat, vraagt hij of haar man voor hem een ijzeren kistje kan smeden. Om één of andere reden wimpelt de vrouw het verzoek van de uitsluitend Franssprekende vreemdeling af. Wat verder op, in de Sint-Lievensstraat, stapt hij dan de winkel binnen van blikslager en smid Van Caeneghem alwaar hij aan deze een ruwe schets van het kistje overhandigt. Het kistje, beweert hij, moet dienst doen als "reservoir" maar is in werkelijkheid bestemd om als omhulsel te dienen voor de nieuwe bom. Ten slotte bezoekt hij nog de ijzerwarenwinkel van Alfred Van Boutte- Valentine Duyck- Langeviolettenstraat nr. 5, die gelegen is recht tegenover zijn logement. Volgens een achteraf afgelegde verklaring van Valentine Duyck zou Hartenstein er slechts een theepotje gekocht hebben, verklaring waaraan men wel zou gaan twijfelen. Later schreef politieagent Tijtgat in zijn rapport dat hij ervan overtuigd was dat Hartenstein er een nijptang en ijzerdraad had gekocht en dat de vrouw handelde uit schrik voor represailles. Nadien keerde Hartenstein er in ieder geval nog eens terug om er spijkers te kopen. In de week volgend op zijn aankomst te Gent blijft de Rus een paar dagen afwezig. Als bij toeval, het was inmiddels zondag 14 februari geworden, vindt één van de leden van het gezin Van Boutte of Boelaert tussen het pak kranten die Hartenstein had laten halen, het exemplaarvan "La Demière He ure" met daarin een artikel waarin het verband wordt gelegd tussen de overval te Brussel en de gast van het gezin. Bij het artikel prijkt de foto van Hartenstein, Het hoeft geen betoog dat deze ontdekking het gezin in rep en roer brengt. Toch wordt eerst nog besloten zelf op onderzoek uit te gaan. Van de afwezigheid van de huurder wordt gebruik gemaakt om het kamertje te onderzoeken. Daarbij wordt een pak 272


notities ontdekt met geheimzinnige berekeningen die bestemd zijn voor de aanmaak van de bom. Besloten wordt dan maar de politie erbij te halen, maar onbegrijpelijkerwijze wacht men daarmee nog ruim vierentwintig uur. Op maandag 15 februari, omstreeks 18 uur, gaat Victor Boelaert uiteindelijk toch zijn verhaal doen op het bureau van de 4de wijk. Hij treft er politiecommissaris Florent De Smet aan die onmiddellijk het parket opbelt en zo de toelating krijgt om Hartenstein op te halen. Drie man worden aangeduid om De Smet in burgerkledij en ongewapend naar de Langeviolettenstraat te vergezellen, nl. bijzonder agent Arthur Priem en de agenten lste klas Jozef Gyssels en Gustaaf Tijtgat. Onderweg verlaat Victor Boelaert het groepje om in cafe "Univers" een pint te gaan drinken om de schrik door te spoelen en zijn verhaal wereldkundig te maken. Bij de kruidenierswinkel aangekomen laten de vier politiemannen zich de weg naar het bewuste kamertje aanwijzen door Ivan, de 16-jarige zoon van Boelaert. Zo stil als mogelijk lopen ze de trap op. Na eerst te hebben aangeklopt duwt Florent De Smet bijna onmiddellijk de deur open. In de kamer zien ze Hartenstein aan een tafeltje, waarop een brandende petroleumlamp staat, zitten. De Rus is druk bezig notities te maken. Mogelijks had hij het gestommel op de trap gehoord want hij blijft rustig zitten. Terwijl zijn rechterhand in zijn binnenzak schuift, draait hij het hoofd in de richting van de vier binnengekomen mannen. Hetgeen zich daarna afspeelt volgen we verder aan de hand van het verslag in de Gazette van Gent (dd. 18 februari 1909): "De bijzondere agent Priem, ooggetuige van het drama, verhaalt het verloop der aanhouding en misdaad als volgt : De heer commissaris klopte aan de deur en duwde die daarna aanstonds open, om op dergelijke wijze de vermoedens van den kerel niet op te wekken. - Ik ben de policiecommissaris, zegde de heer De Smet, toen hij binnentrad. Ik zou willen weten hoe gij heet. - Soucaloff, was het antwoord. - Dit beweert gij, maar het schijnt dat het niet waar is. Soucaloff, die aan de tafel zat te schrijven, met twee open cahiers aan zijne zijde, schrikte op en bekeek den policieman strak, die er aan toevoegde : - Zijt gij ter hoogeschool ingeschreven? - Neen nog niet, luidde het antwoord. - Wat schrijft gij daar? ... Dit zeggend naderde de heer De Smet denjongman en zag op de schrijfboeken een hele reeks cijfers, formulen. De zoogezegde Soucaloff gaf voor dat hij bezig was zijne rekeningen te maken. - Gij wordt verzocht ons naar het polkiebureel te volgen, zegde de heer commissaris. Deze woorden waren het teeken tot den tegenstand. Oogenblikkelijk trok de schurk zijn wapen, wierp de lamp om en ... " Enkele seconden wordt het stil in het pikdonkere kamertje waarin de vier

273


politiemannen als het ware opeengepakt staan omheen de zittende Hartenstein. Plots weerklinken zes of zeven schoten, gevolgd door een gevecht in de volstrekte duisternis waarbij meubelen worden omvergegooid en stukgetrapt Enkele ruiten vallen aan diggelen. Boven het tumult uit weerklinkt de stem van Jozef Gyssels die roept : "Och Here, ik ben doodgeschoten". Zijn weg zoekend door de duisternis strompelt hij het kamertje uit en valt bewusteloos op de overloop neer. In het kamertje probeert Arth ur Priem ondertussen Hartenstein het wapen af te nemen maar weer gaat een schot af. Door de flits van de losbranding kan Priem het wapen localiseren en met een forse slag uit Hartensteins hand slaan. Na een fikse duik kan de agent de op de grond gevallen Browning bemachtigen en veilig stellen. Op dat ogenblik roept Florent De Smet: "M'hen hem, haal licht". In een andere kamer vindt Priem een petroleumlamp en steekt deze met bevende hand aan. Terug in het kamertje van Hartenstein ziet hij zijn collega en de commissaris op de grond liggen met onder hen de Rus. Pas nadat Hartenstein de handboeien zijn omgedaan beseft Florent De Smet dat ook hij in de buik getroffen is. Priem en Tijtgat (5) brengen Hartenstein weg doch bij deze laatste blijkt de weerstand nog niet volledig gebroken te zijn. Plots duikt Hartenstein met het hoofd omlaag de trap af en tuimelt zo tot op de overloop van de eerste verdieping, rent daarna de trap af naar het gelijkvloers en kiest de richting van de kruidenierswinkel van Boelaert. Daar loopt hij recht in de armen van Victor Boelaert en een zekere H. Vander V eken uit de Belgradostraat 63. Beiden kunnen de Rus vasthouden tot er andere hulp opdaagt.

:1.1en verzoekt ons het afsterven af te koudicicn van den heer

Florentinus liE SMET Kommls~:;arla

van poliele van de

4• wijk,

Geboren te Oostakkl·r den ~G Januari 186o en overleden te Gent, vuvrzien van de reeht.:n del' H. Kerk, den 16 Februari 1909, ten gevolge der kwetstu·en bekomen in deuitoe{eninl( oan zijii(;ll dienst. De absouten zullen h~den Vrij·

19 F~bruari, om 3 uren (des namiddags, in de kapel van ·het hospi· taal (Bijlokc) plaats hebben . . Verga.:.lcring Bijlokekaaiom 2 1/~ ure.

dag-,

· De vric.-,den en ker::-üsscn der familie welke bij verg(!Lelheid tèeue uitncodigin.;:- ;;:ouden outvangen hebben worden . verzocut ho:t tegenwoordig bericht als dusdauig te aanschouwen.

274


Met heel wat moeite kan Jozef Gyssels langsheen de smalle trap door zijn collegas Priem en Tijtgat naar beneden gedragen worden waar blijkt dat hij door niet minder dan zeven kogels getroffen is. Florent De Smet kan nog op eigen kracht de trap afkomen en laat zich in een zetel neervallen. Een kogel was in zijn buik binnengedrongen, enkele centimeters onder de maag. Het is apotheker Van Houtte die de eerste hulp toedient waarna beide slachtoffers overgebracht worden naar het Bijloke Ziekenhuis. Met behulp van een aantal omstaanders (6) kunnen Priem en Tijtgat Hartenstem overbrengen naar het politiebureau. Enkele uren later, meer bepaald op 16 februari om één uur in de nacht, overlijdt Jozef Gyssels. Diezelfde nacht om 2.15u. bezwijkt ook Florent De Smet aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen. Het onderzoek en het Assisenproces Onmiddellijk na de feiten werden overal in de stad huiszoekingen gedaan bij van anarchistische sympathieën verdachte personen. De meeste van hen kwamen samen in het "Maison du Peuple" te Brussel. Een aantal onder hen waren in 1908 naar de kippenkwekerij te Vurste getrokken. Zo was er een zekere Achiel Comhaire in wiens huis grote foto's hingen van anarchistische en communistische leiders en die ook een uitvoerige bibliotheek bezat met anarchistische geschriften. Eigenaardig genoeg was zijn woning verder slechts bemeubeld met drie bedden en drie broeikassen. Comhaire had reeds over een groot deel van de aardbol rondgezworven en daarbij een aantal bekende communistische leiders ontmoet, waaronder Lenin "himself'. Een andere figuur was de 34 jarigeEdmond De Waegenaere uit Bassevelde, handelaar en barbier van beroep en verloofd met Gabrielle Lecot. De Waegenaere werd in het huis van Lecot te Gent aangehouden en ondervraagd. Bij een huiszoeking in zijn woning te Bassevelde ontdekte men een aantal kranten met daarin het relaas van de dubbele moord in de Langeviolettenstraat en een prentkaart met de foto's van Hartenstein, De Smet en Gyssels. Toen Henri Lecot de dag na de dubbele moord een bezoek wou brengen aan Hartenstein, wiens aanhouding hem nog niet bekend was, werd hij prompt aangehouden. Bij zich droeg hij een lege valies diemogelijksmoest dienen om er de bom "op bestelling" in te stoppen. Kort na zijn aanhouding werd hij bij gebrek aan bewijzen terug vrijgelaten. Ook het kamertje in de Langeviolettenstraat werd grondig nagekeken en men ontdekte er onder andere een groot aantal anarchistische geschriften (ook Spaanse), het klad van een door Hartenstein geschreven anarchistisch gedicht in het Russisch, 30 exemplaren van de door hem gedrukte brochure en een "Petit Larousse lllustré". Uit het onderzoek bleek ook dat er te Gent veelvuldige contacten onderhouden werden tussen Vlaamse en Russische anarchisten. Meestal gingen hun vergaderingen door in de Bibliothèque Russe bij de handelaar in verfwaren 275


Lucien Pronee in de Vrouwenstraat 38. Een aantal Russen woonden daar trouwens in de buurt. Andere verzamelpunten waren bij Boris Fonks op de Coupure 57 en in een andere Bibliothèque Russe op de Kunstlaan nr. 6. Op ditlaatste adres woonden de student en schilder Lubianski, Arsène Nikolinko en Kollikowski die daar een onderkomen hadden gevonden na hun vlucht uit Londen na een bomaanslag aldaar. Ook werd de aan het Brussels Conservatorium studerende Russische Anna Meitousse ondervraagd toen men ontdekte dat ze de vriendin was geweest van Hartenstein en dat mogelijks nog was. Bijzondere aandacht werd bij het onderzoek besteed aan loodgieters en drogisten en dit om te achterhalen waar Hartenstem het materiaal haalde voor het aanmaken van bommen. Na Hartensteins vlucht uit Brussel had men daar ook al niet stil gezeten: men dacht daar dat hij naar Luik vertrokken was. Zijn minnares werd nauwlettend in het oog gehouden. De dag na zijn vertrek ontving ze een door hem geschreven brief die verstuurd was vanuit Parijs maar die in werkelijkheid door een vriend was meegenomen en in .de Franse hoofdstad gepost was. In die briefkondigde Hartenstein zijn terugkomst naar Brussel aan. Om die reden had het Brussels parket aan alle politiecommissarissen een foto van de Rus toegezonden en was er reeds voor 16 februari een briefing gepland, die na het bericht van Hartensteins aanhouding te Gent overbodig was geworden en afgelast werd. Hartenstein werd na zijn aanhouding opgesloten in cel 167 van de Gentse Rijksgevangeins waar hij enkel om "Le Petit Larousse Illustré'' vroeg om de tijd te doden. Daar hij geen Nederlands sprak vroeg hij de Franstalige procedure aan. Het Assisenproces werd gepland voor 13 mei 1909 maar werd op vraag van de verdediging naar een latere datum verschoven. Uiteindelijk zou het proces plaatsvinden van 16 tot 19 juni 1909 onder het voorzitterschap van Henri Dumortier, Raadsheer bij het Hof van Beroep te Gent, die werd bijgestaan door Oscar Janssens en Edmond Le Perre. Het Openbaar Ministerie werd waargenomen door Substituut-Procureur-Generaal Van Malleghem. Er werden vierentwintig getuigen opgeroepen waaronder negen voor de overval te Brussel. Als tolk werd Jan Wannyn aangesteld bijgestaan door Michel Moutiatine, een Russisch zanger bij de Gentse opera. Alhoewel Hartenstein aanvankelijk elke verdediging weigerde werd hij op het proces bijgestaan door J ofe en Hirsch, beide advocaten bij het Hof van Beroep te Brussel. Daar hij de overval te Brussel als een pure anarchistische daad beschouwde bleef hij verder alle verdediging weigeren voor deze daad. Daar men opgemerkt had dat er een aantal voor hun anarchistische sympathieën bekendstaande elementen te Gent waren neergestreken om het Assisenproces van nabij te volgen, werden uitgebreide bewakingsmaalregelen genomen. De Gazette van Gent meldde dat het gerechtshof 's nachts bewaakt 276


werd door acht nachtwakers, overdag door veertig politieagenten met daar bovenop nog eens 54 rijkswachters die binnen het gebouw de dienst verzekerden. Nog voor het proces begon overleed apotheker Van Houtte. Hardnekkige geruchten hadden de ronde gedaan dat hij overleden was ten gevolge van de doorstane spanningen en schrik op die fameuze 15de februari en na het ontvangen van een aantal anonieme dreigbrieven. In werkelijkheid overleed Van Houtte aan tuberculose, wat dan ook met klem door de verdedigers werd onderstreept Tijdens de debatten bleek nog dat De Mayer uit Brussel, bij wie Hartenstein 3000 fr. afperste, ook de anarchistische beginselen was toegedaan zonder evenwel tot daden over te gaan. Op 19 juni 1909 werd uiteindelijk Hartenstem schuldig bevonden aan de twee moorden zonder voorbedachtheid, waarbij hij veroordeeld werd tot levenslange dwangarbeid. Na zijn veroordeling werd hij overgebracht naar de Leuvense gevangenis. Daar in 1926 het Gentse gerechtshof volledig uitbrandde en later ook de Leuvense gevangenis de rode haan op bezoek kreeg, gingen alle archiefstukken terzake verloren zodat nu niet meer kan achterhaald worden wat er verder met Hartensrein gebeurde.

De slachtoffers Jozef (volgens de overlijdensakte: Josephus Fredericus) Gyssels was geboren te Nevele op 28 maart 1871, was vader van drie kinderen en gehuwd met een weduwe, Rosalia De Koek, die zelf reeds vier kinderen had. Ze woonden Stuksken 97. Florentin De Smet was geboren te Oostakker en weduwnaar van Virginia Huybrechts. Hij had vier kinderen, twee jongens en twee meisjes. Op het ogenblik van de feiten was de jongste 9 jaar oud en de oudste 15 jaar. Zoals toen gebruikelijk was woonde hij als politiecommissaris in het commissariaat van de 4de wijk, toen gevestigd op de Koepoortkaai. De begrafenis van de slachtoffers had plaats in de namiddag van de 19de februari en werd bijgewoond door afgevaardigden van politiekorpsen uit alle hoeken van het land, hoogwaardigheidsbekleders van alle rang en stand waaronder de toenmalige minister voor Justitie De Lantsheere en een zeer talrijk publiek. De Stad Gent werd vertegenwoordigd door eerste schepen Siffer die op dat ogenblik Emile Braun verving na diens ontslag ten gevolge van het zogenaamde "soepketelincident" (7). Beide slachtoffers werden bijgezet op de Westerbegraafplaats. Vrij vlug kwam een golfvan solidariteit ten voordele van de weduwe en wezen op gang. Universiteitsstudenten hielden tijdens de Carnavalsdagen een inzameling. Op de 4de wijk werd door J. Van Brabant een "comitĂŠ ter ondersteuning van de naastbestaanden" opgericht. 277


1!'

Hl-JfJfJ.~¡~J1 ~t. (

~:

>,N•.

Grafkelder van de familie De Smet op de Westerbegraafplaats,

Op het kabinet van de Procureur des Konings werd een ander comitĂŠ opgericht onder voorzitterschap van senator A. Vercruyssen-Bracq met als ondervoorzitters Procureur des Konings V anderstraeten en opperdeken Casiers. Het geld zou ingezameld worden door de verschillende gebuurtedekens. Tijdens de eerste vergadering, die plaats had in de commissiezaal in het stadhuis, werd beslist dat de ingezamelde gelden zouden geplaatst worden op de Bank van Gent die aangeboden had dat "zonder lasten te doen" met een intrest van 4% en dat tot de meerderjarigheid van de wezen. Het geld moest dienen om hen 278


"toe te laten, hetzij zich in den handel te plaatsen, of te benuttigen voor de loopbaan die zij zouden verkozen hebben". Een van de aanwezigen zag die geldinzamelingen niet zo zitten omdat hij meende dat het in de eerste plaats de plicht was van stad en staat om voor de naastbestaanden van de slachtoffers te zorgen. Ondertussen had de commissie reeds een eerste gift van het Rode Kruis ontvangen, zijnde 500 fr. voor de wezen van F. De Smet en 300 fr. voor de weduwe en wezen van J. Gyssels. Anderzijds stelde het inrichtend comité van de "Fransche Comediën" aan het schepencollege voor een benefietvoorstelling in te richten voor de wezen van agent Gyssels. Op een bepaald ogenblik moeten al die goedbedoelde acties voor de familie De Smet toch een beetje te veel van het goede geweest zijn want in de Gazette van Gent van 20 februari verscheen volgend bericht : "De familie van den commissaris De Smet verzoekt ons te melden dat hoe erkentelijk ook voor het belang, in de kinderen De Smet gesteld, er geene spraak is noch zijn mag, van omhalingen en beschermcomiteit en dat zij de vervulling van haren plicht en haar ermede gaande recht, aan anderen niet overlaten kan." Blijkbaar had de redacteur van de Gazette van Gent de wens van de familie De Smet niet al te goed begrepen want in de editie van 22 november wordt gas teruggenomen : "De jonge heer De Smet, de oudste zoon der kinderen De Smet, zegt thans, dat de familie enkel den wensch had uitgedrukt, geene schooipartijen in de straten te zien inrichten, ter voordeel van de weezen der slachtoffers maar, dat de familie geenszins het inzamelen van gelden door de gebuurtedekens en de policie, stichten van een fonds of beurs, afkeurt." Terecht kan men zich afvragen wat stad en staat deden voor de wezen. Op nationaal vlak waren er na de dubbele moord in het parlement stemmen opgegaan om de toekomst van de weduwe en wezen veilig te stellen. Daarentegen laateen bericht in de Gazette van Gent, dd. 22 februari 1909, een heel ander en minder hoopvol geluid horen : "Het schijnt dat de regeering, om geen "voorgaande" te maken, niet zal tusschenkomen voor de weesen van de slachtoffers." Uiteindelijk zouden stad en staat, mogelijks onder druk van de publieke opinie, dan toch vrij vlug tot een regeling komen. In haar zitting van 28 juni 1909 besliste de gemeenteraad met eenparigheid van stemmen een jaarlijks pensioen van 1567 fr. toe te kennen aan de vier wezen van Florent De Smet en 517 fr. aan de weduwe van Jozef Gyssels en dit overeenkomstig de bepalingen van de stedelijke pensioenkas. Daarbovenop kregen elk van de vier kinderen De Smet een jaarrente van 500 fr. tot de dag van hun meerderjarigheid en de weduwe Gyssels eenjaarrente van 1000 fr. "over te zetten voor een deel op ieder harer kinderen" en tot de ouderdom van 21 jaar ingeval de weduwe zou overlijden vóór de meerderjarigheid van haar kinderen. Deze jaarrente viel voor één derde ten laste van de Stad Gent en voor twee derden ten laste van de staat (8). 279


Naschrift De dubbele moord veroorzaakte heel wat beroering, niet alleen onder de Gentse bevolking maar ook tot ver buiten de stadsgrenzen. Dit blijkt onder andere uit het feit dat naar aanleiding van deze gebeurtenis, voor zover ons bekend, niet minder dan vier verschillende prentkaarten werden uitgegeven met daarop de foto's van de slachtoffers en sommige zelfs met de beeltenis van de dader. Weer eens werd te Gent een bladzijde internationale geschiedenis geschreven, zij het een zwarte bladzijde. Toen jaren later, in januari 1976, Berten De Keyser in de Gentenaar een artikelenreeks wijdde aan de gebeurtenissen in de Langeviolettenstraat werd de redactie van die krant overstelpt met brieven en telefoontjes waar het vooral ging over de vraag waar zich precies het huis bevond waarin de feiten zich voordeden. Daartegenover stelden wij ons een vraag van een heel andere aard. Hoe verging het de naastbestaanden van de slachtoffers? Een eerste poging om deze op te sporen kondigde zich weinig hoopvol aan. Blijkbaar hadden de meesten reeds lang Gent verlaten. In een ultieme poging hebben we dan maar onze toevlucht gezocht tot een "zoekertje" in een krant. En ja hoor, hier hadden we meer succes. De inkt van de krant waarin onze oproep opgenomen was moet amper droog geweest zijn toen we opgebeld werden. Een stem, waarin we enige terughoudendheid meenden te bespeuren, vroeg ons "waarvoor die informatie dan wel moest dienen". Toen we antwoordden dat deze bestemd was voor een artikel in "Ghendtsche Tydinghen", was het hek onmiddellijk van de dam. Theo De Smet, want hij was het die ons opbelde, een van onze trouwste lezers, was bovendien nog familie, zij het dan in zijwaartse lijn, van de vermoorde Florent De Smet. Dank zij hem, en we danken hem hiervoor van harte, hebben we deze bijdrage met een aantal gegevens kunnen uitbreiden. Florent De Smet werd geboren te Oostakker op 26 januari 1860 als negende kind van tien uit het gezin van Jacobus De Smet en Maria Van Acker. Hij huwde met de te Gent op 2 december 1864 geboren piano- en zanglerares Virginia Augusta Anna Huybrechts. Uit dit huwelijk ontsproten vier kinderen nl. : Leopold Virginia COGent, 26 maart 1894), Maria Anna Theresia COGent, 10 januari 1896), Rene Carolus Jacobus (0 Gent, 21 november 1897) en Gilberta Desideria Valentina Augusta ( 0 Gent, 11 juli 1899). Amper 36 jaar oud overleed Virginia Huybrechts op 5 maart 1900. Na de moordaanslag op hun vader gingen de kinderen De Smet verschillende wegen op. Leopold werd onder de hoede van zijn grootmoeder langs moeders zijde geplaatst. Deze was woonachtig te Pecq in Henegouwen. Van daaruit werd hij naar de Militaire School te Brussel gestuurd. Toen de eerste Wereldoorlog uitbrak werd hij als piepjonge luitenant ingedeeld bij het 14de Linie Regiment. Net ĂŠĂŠn maand na het uitbreken van de oorlog sneuvelde hij te Dendermonde 280


. . Ia. J....u, , 'f ~......,.~ ----i~ .l~ ~u.

~

.

_,,~ . ..,... Lc

.......,

lf1•...J.

1,.._.._ ~

A4

~-~ ....... ,~ 4-~ ~~ >v--~-i&'--..A,

4...;... ,....

c~ -~

1.-t~

4.c.

4 ~~~,.,.,..,... ~e~

4

~ ~ kc.,... .. k-~ ~~

~., .c:...._..~r~ h. ~cc.. '.....; ; ........• ~-· ....... .,....____~

t-t...i\~)... ,..,.~~~ r~ cf.....-..1;:;' I e---i~ 4 ~~ ...... 4 ~~A~.

1"-..::. ~

t·{.{..r-~ .

1.. r·~3

~rt.A

r

..

"o";

~ lc.,4~

~~

t

..,.~

r

'\'.............,....,.

. . . t:.....: --'w........... ...... I

c.....-....

,~

·'f'"".:.:.

-k~ ~;J-..c_/~&/,1 t+~ ~

~ ..........."'-, ~ ~ ~ ~

_ ..

l .. "-4,

,l.....__ ~~ ~ ~ , ........... ->104-

............,..:..,~~--·· ... ·1· ......

"""~

/'~

~,Q&._

4...;_., . . -.,. ~":"' l~ '~.

--:

~~ ~

~ ~...

r

........,;.r., ....~

\,. .,. _,. .,1...: ,~ t- ~ ~..4 f~

1\....; ~ ~..........:~

t

....

~

~ .e.c... r---·~

r.

.,.; -

...-.c..

~""

~

~~ ~

.......&t... 1... ~..

1"-1L-o

~

r

~ .L.c..- ......... ~ . ~ ......__ <!A:n~

.La.

k

..C

~ ~~-~ .-<-L

I

dL

~

.

-Ld~~

............,, .,........_..,

,.--......c--v- ~ ~.....::~.

~~ ,111,14~,;tc---...~

~~3r·

---

Handschrift van Florent De Smet aan het College van Burgemeester en Schepenen waarbij hij zich kandidaat stelt voor de funktie van politiecommissaris. 1906. (Stadsarchief Gent. Modem R.6).

281

Archief,


op 4 september 1914. Hij werd bijgezet in de familiekelder op de Westerbegraafplaats te Gent. René werd naar het Atheneum te Brugge gezonden. Daar er aan die instelling geen kostschool verbonden was vond hij een onderkomen bij oud-leraar Ongtsel. Later ging hij inwonen bij Dr. Jullus Pee, leraar aan het genoemde atheneum en vader van de latere hoogieraar aan de GentseRijksuniversiteit H. Pee. Toen René vernam dat zijn broer Leopold gesneuveld was meldde hij zich aan als oorlogsvrijwilliger en werd ingedeeld bij de 2de Legerdivisie, 6de Linieregiment, 2de compagnie. Hij was op dat ogenblik amper 17 jaar oud! Op 19 december 1916 omstreeks 16.30u. werd hij in de loopgraven aan de IJzer door eenkogel in het hoofd getroffen. Eentijd lang vreesde men voor zijn leven tot hij uiteindelijk grotendeels herstelde met uitzondering van sommige ooren oogfunkties. Maria en Gilberta werden opgenomen in een kostschool te Eeklo alwaar ze het diploma voor onderwijzeres behaalden. Enkele jaren na het einde van de oorlog weken René, Maria en Gilberta uit naar de Verenigde Staten. Over het "waarom" van deze emigratie hebben enkelen zich vragen gesteld. Was het een vlucht voor het steeds maar terugkerend noodlot? Zeker weten we het niet maar het lijkt ons toch een aannemelijke uitleg. Maria overleed in Califomia op 24 januari 1954. Gilberta woonde in Massachusetts (Califomia) en René in Chicago (lllinois). Nog één keer bezocht René De Smet zijn geboortestad en zijn familie, naar Theo De Smet zich meent te herinneren moet dat in 1958 geweest zijn naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling te Brussel. Theo De Smet, wiens grootvader de broer was van de vermoorde Florent De Smet, weet nog te vertellen dat zijn vader Oscar, die op 19 februari 1909 huwde, de dag voor de tragische gebeurtenis in de Langeviolettenstraat nog zijn huwelijkscadeau ging afhalen bij zijn oom Florent Tot slot moeten we er op wijzen dat we over de naastbestaanden van Jozef Gyssels niets meer te weten zijn gekomen. Zelfs zijn graf op de Westerbegraafplaats konden we niet terugvinden. Maar wie weet zijn er lezers die hierover iets meer weten. Reacties zijn uiteraard altijd welkom. DavidMAES

NOTEN 1. De gegevens voor deze bijdrage werden vooral geput uit : Gazette van Gent 5/24 februari 1909, 14 juni 1909 en 16/19 juni 1909; en uit De Gentenaar, 2, 6, 7 en 10 januari 1976. 2. Anarchisme : het streven naar de verwerping van alle gezag. Afgeleid van het Grieks 'a, 'an : zonder; 'archê : overheid.

282


3. Luc Keunings : De grote fasen in de evolutie van de geheime politie in België tijdens de 19de eeuw, in: Gemeentekrediet van België, driemaandelijks tijdschrift, 1989/3, nr. 169, p. 3/31. 4. Wel zouden er aanwijzingen gevonden worden dat het hiermogelijksom zijn broer David Hartensrein ging. 5. Tijdens de gemeenteraadszitting van 14 november 1910 werd aan bijzonder agent Arthur Priem en politieagent Gustaaf Tytgat het Kruis 2de klas voor moed en zelfopoffering toegekend (Gemeenteblad Stad Gent, 1910). 6. De namen van die behulpzame omstaanders waren: Jan Laureys, handelsreiziger uit de Veldstraat 53 Gentbrugge; I ozefTavemier, handelsreizigeruit de Toekomststraat 13 Gent; Guillaume Wilderyckx en Jan Van Thielen, soldaten uit de artileriekazeme Brusselsepoortstraat. 7. De kinderen uit de officiële scholen genoten in die tijd een gratis dagelijkse soepbedeling. De liberale burgemeester Emile Braun, bijgenaamd Miele Zoetekoek, en zijn schepenen weigerden dat voorrecht ook aan de kinderen van de katholieke scholen toe te kennen. Edward Anseele, alhoewel anti-katholiek, stelde zijn liefde voor het volkskind boven het anticlericaal fanatisme van de liberalen. Anseele weigerde nog verder het spelletje van de liberalen mee te spelen met als gevolg dat de socialisten en de katholieken de stadsbegroting verwierpen. Het homogeen liberaal schepencollege nam op 6 januari 1909 ontslag en werd vervangen door een coalitie van socialisten en katholieken. Ook Emile Braun nam ontslag en ging enkele weken met "vacantie". Zijn ontslag werd geweigerd waarop ook hij weigerde aan het hoofd te staan van de socialistisch-katholieke coalitie. Pas op 28 juni 1911 nam hij terug plaats in de burgemeestersstoeL 8. Gemeenteblad Stad Gent, 1909, p. 863/864.

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 305 Op 1 october 1903 stelde Annand Heinsin de rubriek "Burgerlijke bouwwerken- Museum voor Stenen Voorwerpen nr. 68- XVIIe eeuw (1662)" in het Frans een fiche op over de

Deuromlijsting van het oud Weeshuis voor Jongens Deze binnenpoort in Balegemse steen bevond zich op de eerste verdieping van het nu gesloopte gebouw dat gelegen was op het Bisdomplein en achtereenvolgens dienst deed als jongensweeshuis en als muziekconservatorium. Ze dateerde van 1662 zoals het chronogram op een bas-reliëf dat er van afkomstig is en dat ook bewaard wordt in het Museum voor Stenen Voorwerpen, aanduidt. Op deze plaats bevindt zich nu het nieuw agentschap van de Nationale Bank. 283


Vroeger gekleurd in witte en rode imitatiemarmer, heeft deze omlijsting een totale hoogte, nis inbegrepen, van 4,30 m. en een breedte, ter hoogte van de volutes of omgekeerde consoles, van 2,10 m. Haar ornamentatie wordt opgeluisterd door drie engelenkopjes waarvan een de architraaf versiert, terwijl de twee anderen aanleunen tegen de nis die zich in het bovenste gedeelte bevindt.

284


VICTOR VAN CROMBRUGGHE EN PIETER DE KEYSERE Werkend aan een geschiedenis van Mereldbeke (1) kon het niet anders of ik moest met de geschiedenis van een oude adellijke familie in contact komen. Die familie vond immers haar oorsprong in Krombrugge waarvan men weet dat deze "villa" in 964 door graaf Arnulf de Oude aan deS. Pietersabdij te Gent werd geschonken. Zij dankte trouwens haar naam aan het abdijhof te krombruggewaarop de abdij een lid van de familie had aangesteld als uitbaterervan en als meier over geheel het domein. Erfelijkheid en verworven rijkdom hadden voor gevolg dat de van Crombrugghe's na de voogdijbeperking van 1122 door Karel de Goede hun intrek namen op het "castellum" dat aan voogd Boudewijn III van Aalst was ontzegd geworden. Aldus werden zij beschouwd als de heren van de heerlijkheid Krombrugge die ongeveer een derde van de gemeente Merelbeke besloeg. Ten allen tijde werden stambomen van dergelijke families opgesteld. Tijdens de 19de eeuw werden die verzameld en in druk uitgegeven, blijkbaar onder impuls van een zekere nostalgie naareen verleden datdoor de Franse Revolutie zo bloedig werd afgesloten (2). Wetenschappelijk gevormde historici vertonen veelal de neiging die genealogische publicaties te veronachtzamen, omdat de er in voorkomende gegevens dikwijls zonder de nodige kritische benadering werden opgenomen. Bovendien hebben deze genealogieën een relatief beperkt belang voor de geschiedenis van mens en maatschappij. Toch bevatten zij soms gegevens waaraan niet kan worden voorbijgegaan en die tot verder onderzoek uitnodigen. Een lid van de familie de Crombrugghe, Victor de Crombrugghe de Looringhe (1866-1928) stelde aldus een genealogie zijner familie op. Een kopie van deze onuitgegeven genealogie werd mij door Baron 0. de Crombrugghe bereidwillig ter hand gesteld (3). Hierin leest men dat in 1473 Gerard van Crom1. Ondertussen verschenen onder de titel : Oud Merelbeke, voornamelijk tijdens de Middeleeuwen. Met tekeningen doorN. De Sutter. Merelbeke, 1992, in eigen beheer. (500 fr. +port). 2. Typisch in dit verband is de titel van Hs G 20916 in de U.B. te Gent: Mémoire historique sur les événements arrivés en Flandres, et de l'influence qu'ils ont exercée sur les villages depuis les siècles reculés jusqu'en l'année 1796. - Dit Hs bevat niets meer dan de kopie van een genealogie van de familie Triest, verschenen te Mechelen in 1779, met enkele aanvullingen. 3. De uitgegeven genealogie in J. Gailliard, Bruges et Ie Franc, Brugge 1857-1862,5 bdn.: IV, blz. 254-274, en de genealogie van de Crombrugghe de Piquendaele, in : Poplimont, La noblesse beige, I, blz. 341-354 (aanvullingen bij de Stein d'Altenstein, Annuaire de la noblesse beige, XIII, 1859), gaan slechts terug tot de 14e eeuw en geven niet alle vertakkingen.

285


brugghe, zoon van Gillis en van Jacqueline Bouche, in het bezit was van een der achterlenen van het HofTer Hagen te Merelbeke (4). Maar reeds op 30 april 1464 werd tegen hem een proces ingespannen omdat hij actiefwas geweest als schilder/verluchter zonder lid te zijn van het gilde der vrije schilders. Hij was gehuwd met Johanna Minaert. Zij overleden beiden in 1500, zij op 1 en hij op 6 januari. Zij hadden twee kinderen: Jan, die priester werd, en Victor. De laatste huwde met Johanna van Ydeghem, dochter van Joost en van Elisabeth Furiesen. Victor overleed op 5 juli 1515 en zijn vrouw op 7 febr. 1523. Tot daar wat Victor de Looringhe had opgetekend over deze beide figuren die ons bekend zijn : Gerard als "bouc scriver" en boekbinder sinds 1456, Victor als boekbinder en uitgever die o.m. met de drukker en boekbinder Pieter de Keysere samenwerkte (5). Vervolgens echter nam hij een genealogie van een Nederlands onbekend auteur over die gevonden werd bij de nagelaten papieren van majoor Van der Dussen deKestergat te Brugge in 1900 (6). De tak van de familie waarvan Gerard van Crombrugghe de stichter was, was inderdaad tijdens de 16de eeuw uitgeweken naar Nederland. In die Nederlandse genealogie leest men dan dat V ie tor van Crombrugghe vier kinderen had waarvan de oudste, Johanna, geboren op 10 nov. 1495, huwde met Pieter de Keysere. Zij overleed in juli 1516, vermoedelijk in het kinderbed aangezien zij toen slechts 21 jaar oud was. Die familiale relatie was tot nog toe onbekend (7). Men wist alleen dat er beroepshalve samenwerking heeft bestaan. Sommige bekende feiten worden daardoor veel beter te begrijpen. Als de weduwe van Victor van Crombrugghe, Johanna van Ydeghem, in 1523 overleed, liet zij aan het Veerleplein niet alleen een stil gevallen bedrijf achter, maar ook nog twee nog ongehuwde kinderen, Joachim en Victor, waarvan de eerste pas in 1531 in het huwelijk trad, en de tweede in 1529 overleed zonder gehuwd te zijn (8). Is het dan niet zeer goed te begrijpen dat Pieter de Keysere die zelf weduwnaar was sinds 1516, bij zijn jonge schoonbroeders is gaan inwonen in 1524, en van zijn woonst bij het belfort naar het Veerleplein verhuisde zoals reeds bekend was. Meteen is nu waarschijnlijk ook de naam bekend van de opvolger van Victor van Crombrugghe : Joachim. Deze overleed na 1546 aangezien zijn zevende 4. Bedoeld is het abdijhof Ter Hagen in Merelbeke. 5. Gent, duizend jaar kunst en cultuur, II, Gent, 1975, blz. 161. 6. Deze archieven bevinden zich thans op het kasteel van Ottignies bewoond door Jacques van der Dussen de Kestergat. 7. Volgens dezelfde bron huwde Johanna's broeder Joachim in 2de huwelijk met een Katharina de Keysere, en zijn zoon Paul in 1570 met Amelberge van Hoorebeke, dochter van Jacques en van Clara sKeysers. 8. Een ander kind, Bette, geboren op 3 nov . 1496 was reeds voor 1515 overleden.

286


en laatste kind Paul op 22 januari 1546 geboren werd. Was 1546 niet ook het laatste jaar waarin werk van Victor's opvolger geleverd werd? De vroegere woonst van Pieter de Keysere op de Zandberg omschreef hijzelf als volgt : "In monte arenoso - circum Capitolia - ante Capitolium - voor tscepenhuis vander keure". Op de houtsnede met het oudst bekend gezicht op Gent, met de Maagd van Gent, omringd met de wapens van de poorters en van de neringen, dat hij in 1524 drukte, staat het belfort aangeduid als het Capitolium. Hij woonde dus bij het belfort. De term Zandberg schijnt toen nog aan geheel de hoogte waarop ook het belfort en het schepenhuis gebouwd waren, gegeven te zijn. Is het niet opvallend dat dit ook het adres was van de eerste Gentse drukker Arend de Keysere : "delez le belfroy- Bij den Beelfroete"? Pieter woonde dus blijkbaar in hetzelfde huis als voorheen Arend de Keysere. Het is echter ook bekend dat Arend de Keysere in 1490 vier dochters achterliet: Hannekine (Johanna), Tannekine (Constancia), Heermijnkine (Hermina) en Joossinkin (Josina) (9). Indien er dus verwantschap bestond tussen Arend en Pieter de Keysere, dan kan dit hoogstens langs een zij-lijn geweest zijn. Hier is het de plaats om er Robert de Keysere bij te betrekken. De samenwerking die men heeft vastgesteld tussen Pieter en Robert de Keysere is inderdaad te opvallend om niet ook aan verwantschap tussen die twee figuren te denken. De activiteit van Robert de Keysere als student te Parijs, als schoolmeester, als principaal van het College van Doornik te Parijs en tenslotte terug te Gent als drukker, situeert zich tussen 1470 (zijn geboortedatum) en 1514 (laatste bekend drukwerk). De activiteit van Pieter de Keysere als drukker begon in het jaar dat zijn vrouw overleed, 1516, en nadat hij het typografisch materiaal van Robert de Keysere had afgekocht. Het komt ons voor dat Robert de Keysere veel meer een humanistisch geleerde was dan wel een geslaagd manager en voortzetter van het bedrijf dat Arend de Keysere in 1490 had achtergelaten. Na 1516 schijnt Pieter de Keysere die taak te hebben overgenomen en met het bekende succes boeken te hebben gedrukt op het "Prelum Caesareum" waarnaar in de drukwerken van Robert en van hemzelf gerefereerd is geworden. Men kan zich verder afvragen of de familiale relatie van Pieter de Keysere met Victor van Crombrugghe niet reeds zeer lang voorafgegaan is geweest door een goede zakelijke relatie tussen de drukkerij aan het belfort en de boekbinderijlboekhandel op het VeerlepJein toen deze vermoedelijk nog in handen was van Gerard van Crombrugghe. Dit kan men toch wel afleiden uit wat de 9. J. Machiels, Meester Arend de Keysere 1480-1490. Gent, 1973, blz. 18.

287


onbekende vertaler van Boethius, gedrukt in 1485, schreef: "So heb ie tot elex nutscap ende profite den allereersten bouc van deser translacie met mijnder hand ghecorrigiert, te sente verelde te Ghend in de librarie doen legghen ". Was die librarie de bibliotheek van het S. Veerlekapittel, of de boekhandel van de van Crombrugghe's? Ook dit laatste is mogelijk zonder daarom F. van der Haeghen te volgen waar deze dacht dat Arend de Keysere op het Veerleplein zou gewoond hebben (10). Is het verdedigbaar te stellen dat reeds Gerard van Crombrugghe gedrukte werken op het Veerleplein zou verkocht hebben in een tijd dat de incunabels nog als een grote nieuwigheid ervaren werden? Men mag niet uit het oog verliezen dat hij reeds "boucscriver" en boekbinder was sinds 1456. Volgens de genealogie van Victor de Looringhe was ook een ander lid van de familie, André van Crombrugghe, te Brugge werkzaam als miniaturist (11), een kunst die ook door Gerard werd beoefend te Gent, evenwel zonder toelating van het gilde. Het lag voor de hand dat een huis waar boeken geproduceerd werden (schrijven en binden) belangstelling moest hebben voor de nieuwigheid die al vlug overal een groot succes kende (12). Hier kan de vraag gesteld worden of de kapitaalkrachtige familie van Crombrugghe misschien de onbekende geldschieter was die ca of na 1485 Arend de Keysere uit de nood heeft geholpen (13)? Was het niet in hun belang dat boeken gedrukt werden om verkocht te worden in hun "library"? Na de dood van Arend de Keysere hertrouwde zijn weduwe met Henricos de V alle (14). Men heeft gemeend deze te moeten identificeren met Heynderic van den Dale, drukker te Brugge, die zijn naam latiniseerde tot Heynricus de V alle in een drukwerk van 1503. Is het echter niet zo dat ook de naamVan de Walle vertaald werd in "de V allo", en dat Gillis van de Wallewerken uitgaf onder de naam Aegidius de Vallo? Waarom het in Brugge gaan zoeken als men weet dat, terwijl Pieter de Keysere zich onder het belfort aan het bekwamen was in de kunst van het boekbinden, mogelijksin opdrachtvan Robert de Keysere, op het Veerleplein een Gillis van de Walle hetzelfde beoogde? Was die Gillis soms een verwante van de tweede echtgenoot van Beatrice van Orroir? 10. Daarover: J. Machiels, a.w., blz. 44. 11. Die André van Crombrugghe maakte deel uit van een tak die gelieerd met de Erenbout's, naar Brugge ging wonen. Een Anna van Crombrugghe huwde er met Gerard van Gruuthuuse, en een andere zou maitresse geweest zijn van Filips de Goede. 12. Te Gent leefde toen Raphaël de Marcatellis, abt van de Sint Baafsabdij (1478-1508) van wie bekend is dat hij meer dan 100 incunabelen heeft aangekocht, zoals ik heb aangetoond in 1974: Incunabelen in de bibliotheek van Sint-Baafs in 1572, volgens de catalogi van Gent, Brussel en Lokristi. (Archief- en bibliotheekwezen in België, Extranummer 11) 13. Gent, duizend jaar... 11, blz. 16.- J. Machiels, a.w., blz. 17. 14. J. Machiels, a.w., blz. 17.

288


Zo zou men best de rivaliteit tussen beide begrijpen welke leidde tot het gevechtdat in 1511 plaats vond en waarbij Gillis veroordeeld werd tot betaling van de dokters- en apothekerskosten, 12 pond was, en twee grote bedevaarten (15). K.G. VAN ACKER 14-5-1992 15. Gent, duizend jaar... , II, blz. 145.

OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij een beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 uur. Het O.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u bij voorbaat voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A. 289


UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE GENTSE BRUGGEN (Vervolg en Slot) Meer dan 5 jaar geleden, namelijk in ons Januarinummer 1987, begonnen wij de publicatie van deze omvangrijke studie die uitgevoerd werd door onze medewerker, de Heer Maurice Labyn. Hij alleen zal u kunnen vertellen hoeveel honderden uren van zijn vrije tijd hij daaraan besteed heeft. Wij kunnen u vertellen dat, als gij die 35 afleveringen in Gh. T. wilt nazien, u er 131 bruggen zult in tegenkomen, alsook meer dan 230 foto's, waarvan velen nog nooit gepubliceerd werden.

DE RINGVAART ONTSTAAN- DOEL Het gedacht van een ringvaart te graven rond Gent is stilaan gegroeid. Voor het eerst rond 1845 werd na een zeer belangrijke overstroming gedacht de BovenSchelde te Zwijnaarde te verbinden met de Zeeschelde, teneinde de waswaters van de Schelde buiten de stad te houden. Dit komt ongeveer overeen met het Zuidervak van de ringvaart. Na de was van 1872 werd dit gedacht hernomen in 1873. Vervolgens ontstond hetidee enkele tijd voor de oorlog, ten einde de scheepvaart, die stilaan met meer en meer moeilijkheden te kampen had in de doortocht van Gent, te vergemakkelijken, het kanaal Gent-Brugge te verbinden met hetkanaal Gent-Terneuzen. Deze verbinding is in feite dezelfde als het noordervak van de ringvaart. De scheepvaartmoeilijkheden stegen nog altijd verder en de toestand was zodanig erg geworden gedurende de laatste oorlog, dat gevreesd werd dat bij het hernemen van het economisch leven in BelgiĂŤ, er te Gent echte onontwarbare opstroppingen zouden ontstaan, waarvan de oplossing alleen in radicale middelen kon bestaan. De trafiek van de Leie ging toen nog dwars door de stad en alle erop gelegen bruggen werden nog met de hand bediend, hetgeen de situatie voor het stadsverkeer in elk geval geenszins verbeterde. De twee hoger vermelde doorsteken nl. Mariakerke-Langerbrugge en Zwijnaarde-Melle werden hernomen en vervolledigd door de verbinding Mariakerke-Zwijnaarde, die zou toelaten al de scheepvaart buiten de stad te houden. Het is echter niet alleen de vrees voor scheepsopstroppingen die de enige reden was voor verdediging van het project van de ringvaart, vrees voor opstroppingen die meer dan gegrond was zoals de toestanden van 1962-1964 het voldoende bewezen, waarbij de doortocht van Gent vanaf de Zeeschelde te Gentbrugge tot de Boven-Schelde aan de Stropbrug in optimale voorwaarden anderhalve dag in beslag nam en de schepen door drie sluizen dienden te 290


f<INGVAAR T OM GENT

E

Sluis

~~e~Sfk~ole~:1 /

r

-

l'fdnrlsr<>or ' .•·&t•J.,Ihfl'~l</ llNC: .

.B. R' U G GE

passeren nl. de Gentbrugge-sluis, de Kasteel-sluis en de Tolhuis-sluis. Die tijd kon zelfs oplopen tot ca. vier dagen na een periode van mist, storm of andere moeilijkheden . Een tweede reden waarom naar drastische saneringen inzake het waterwegennet te Gent diende gezocht, is dat sedert enkele tijd reeds gedacht werd aan een verhoging van de tonnemaat der schepen. Zo waren er kort na de eerste wereldoorlog grote verbeteringswerken uitge291


Ringvaartbrug W. 2.

Ringvaartbrug W. 3 - Beekstraatbrug 1982.

292


voerdop de Boven-Schelde in de jaren 1921-1922 en zijn alle sluizen verruimd teneinde de scheepvaart op 600 ton te kunnen brengen. Even voor, en zelfs gedurende, de laatste oorlog werd het kanaal GentOostende in Oost-Vlaanderen, eveneens op het 600 ton gabariet gebracht, terwijl de onteigeningen voor het verbreden van het afleidingskanaal der Leie eveneens aangevat werden. Al deze werken konden enkel tot hun volle recht komen op voorwaarde dat de doortocht van Gent eveneens gemoderniseerd werd en de stop aldaar verdween. Aan de Gentenaars moet ik niet verder uitleggen waarom er niet kon gedacht worden de smalle kronkelende waterlopen in Gent zelf te verbreden en recht te trekken. Derhalve was er slechts ĂŠĂŠn oplossing : een volledig nieuwe waterweg aan te leggen buiten de stad, waterweg die zou geschikt zijn voor de grote moderne schepen nl. deze van het 2.000 ton type. Door het verwezenlijken van de Ringvaart kon bovendien de droom van de jaren 1845 en 1873 tot stand komen: het beveiligen van de stadskom tegen overstromingen, door het buiten de stad houden van de waswaters en deze rechtstreeks afvoeren naar de Zeeschelde en het kanaal Gent-Terneuzen. Kort samengevat kunnen we dus zeggen dat het graven van de ringvaart drie doeleinden had : 1. Vergemakkelijken van de scheepvaart. 2. Waterafvoer van de stad naar het kanaal Gent-Terneuzen. 3. Vlotter wegverkeer : geen draaiende bruggen meer in Gent. Met het graven van de Ringvaart werd begonnen in juni 1951 (eerste werken aangevangen in 1948). Het noordervak kwam het eerste klaar en werd in gebruik genomen in 1965. De volledige Ringvaart werd in gebruik genomen op 18 november 1969. Deze vaart wordt overspannen door 16 wegbruggen en 6 spoorbruggen. In 1969 werd, ten behoeve van de E 17, een grote brug gebouwd en enkele jaren later, 1978-1980, werd er, te Merelbeke, een brug gebouwd als aansluiting van de R4 (grote ring rond Gent). In juli 1991 begonnen de werken aan de, waarschijnlijk laatste, brug over de Ringvaart als aansluiting industriebaan met buitenring R 4 gelegen tussen W 2 en Beekstraatbrug. Volgens dagblad "Het Volk" van 18 november 1969 (blz. 15) bedroeg de totale kostprijs, voor de aanleg van de Ringvaart, 2,4 miljard fr. Of de bouw van alle bruggen daarin begrepen waren werd niet vermeld. TECHNISCHE BESCHRIJVING De Ringvaart vormt een driekwartcirkel rond de stad van aan het kanaal GentTerneuzen te Langerbrugge over het kanaal Gent-Brugge te Evergem, de 293


/¡

Ringvaartbrug WA - Drongenbrug.

Ringvaartbrug W.6-S.2.- Buchtenbrug.

294


Leie te Drongen en St-Denijs-Westrem, de Boven-Schelde te Zwijnaarde tot de Zeeschelde te Melle. Zij heeft een totale lengte van 21,57 5 km en is verdeeld in drie panden: Noordervak, Westervak en Zuidervak. Het Noordervak, dat hetkanaal Gent-Terneuzen verbindt met hetkanaal GentBrugge, heefteen lengte van 5,747 km en staat op hetzelfde peil alshetkanaal Gent-Terneuzen, waarmede het in vrije verbinding staat. Het heeft een bodembreedte van 21 m, een waterdiepte van 4,5 men een breedte aan de waterlijn van49 m. Teneinde de scheepvaart van en naar het kanaal Gent-Terneuzen te vergemakkeiijken is aan het opwaarts einde een zwaaikom uitgevoerd voor schepen van 2.000 ton. Over dit vak liggen twee spoor- en vier wegbruggen, allen met een vrije hoogte van 7 m over minimum 24mbreedteen pijlers volledig buiten de vaargeuL Het noordervak is gescheiden van het westervak (dit laatste heeft hetzelfde peil als het kanaal Gent-Oostende) door het sluizencomplex El B 1 dat thans nog enkel bestaat uit een enkele sluis van 136 x 16 m. Deze sluis, geschikt voor schepen tot 2.000 ton, kan ook 9 schepen van 300 ton of 6 schepen van een combinatie van 600 en 300 ton ineens schutten. Het verval is 1,16 m bij normaal waterpeiL Het Westervak, vanaf Mariakerke tot aan de Boven-Schelde te Asper heeft een lengte van 11,8 81 km. Aan dit vak, dat hoofdzakelijk als doorvaarweg bestemd is, werden dezelfde afmetingen gegeven als het Noordervak. Over het Westervak werden 10 wegbruggen en 2 spoorbruggen gebouwd met dezelfde vrije hoogte en doorvaarbreedte als de vorige bruggen. Hier vinden we twee wegbruggen van het type hangbrug in voorgespannen beton. Deze bruggen zijn van een zeer speciaal type en bovendien zeer economisch voor betrekkelijk lange overspanningen. Op de Ringvaart zijn er vier in dienst. De eerste twee werden volledig ontworpen door hun uitvinder Prof. Vandepitte van de Rijksuniversiteit van Gent, toen nog Ir. van Bruggen en Wegen. Het Zuidervak dat in vrije verbinding staat met de Zeeschelde en derhalve onderhevig is aan het getij, wordt gescheiden van het Westervak door één van de grootste sluizen in België: E2-B2, dat naast twee sluizen van 180 m x 18 m, een dubbele segmentstuw met twee openingen van 12,5 melk omvat, om de waswaters van de Leie af te voeren. Over het zuidervak liggen twee spoorwegbruggen en vijf wegbruggen, waarvan twee hangbruggen in voorgespannen beton. De lengte van het Zuidervak is 3,947 km. Voor de afsluiting van de bestaande waterwegen, ter hoogte van de Ringvaart, aan de zijde van de stad, heeft men het volgende bedacht : Voor het kanaal Gent-Oostende gebeurd dit door een keersluis van 7,5 m 295


Ringvaartbrug W.7 - Maaltebrug.

Ringvaartbrug W.9 - Hutsepotbrug.

296


breedte, dus voor 600 ton schepen. Dit is in feite ĂŠĂŠn enkel hoofd van een sluis, nl. een stel puntdeuren die normaal open staan en slechts gesloten worden bij hoge waterstand (als het watervan de ringvaart bijvb. 0,5 m stijgt). Bij gesloten stand is de scheepvaart onderbroken en slechts opnieuw mogelijk als het water gedaald is, daar deze deuren niet kunnen geopend worden onder wateroverdruk. De Leie, kant stad, is afgedamd, terwijl voor de Schelde een sluis gebouwd werd. Deze sluis staat normaal open en wordt enkel bij hoog water gesloten. Zij geeft toegang tot de haven van Sidac. Om te eindigen over de Ringvaart nog dit : bij de aanleg ervan werden allerhande problemen van andere aard opgelost: zo werden de ophogingen van de autostrade E40, in 1950-1953, aangelegd met de graafspecie van de Ringvaart. Later diende zij niet alleen om de dijken van de Ringvaart en opritten van de bruggen aan te leggen, doch ook om zekere delen van de E17 op te hogen, nijverheidsgronden en schoolterreinen te verhogen, terwijl de onbruikbare specie vervoerd werd naar onteigende terreinen. Van de bestaande waterlopen in het Gentse zouden de meeste mogen verdwijnen doch tot nu toe is dit niet gebeurd om allerlei redenen : er zijn immers evenveel voor- als tegenstanders voor het dempen van de Gentse rivieren. Het Verbindingskanaal diende open te blijven wegens het bestaan van nijverheidsinstellingen langsheen dit kanaal. De verbinding Strop-KeizerpoortVisserij-de Pauwvertakking-Handelsdok blijft ook bestaan aangezien men op dit traject nog een zekere trafiek verwacht en wel om sociale redenen : Gent is immers een stad met veel schippersfamilies en veel schippers zullen van de doortocht te Gent gebruik maken om hun zaken af te handelen of familie te bezoeken en zullen daarom verkiezen van door de stad te varen i.p.v. de Ringvaart te bezigen. N.B. Deze tekst werd grotendeels overgenomen (samgevat en aangepast) uit het tijdschrift "Gent werkt" van februari 1968.

297


Ringvaartbrug W.12- Hundelgemse steenweg Merelbeke.

Ringvaartbrug W.13 - Fraterstraat Merelbeke.

298


RINGVAART BRUGGEN Prijs

Aanbesteed

Voltooid

N.V. De Meyer, Zeizate S6 Industrie N.V. De Meyer w 17 N.V. Strabed, Brussel

15.173.673

19-6-1958

10-5-1962

14.843.192

23-12-55

1974-1975 3-12-59

w 16 W2 W3 W4 s1 W6 S2 W7 W9 WlO W21 Wll

N.V. De Meyer Soetaert, Westende Moens, Meise De Meyer

36.847.119 8.819.608 12.233.783 57.626.054

30-12-55 2-6-66 5-1-62 1-12-66

18-10-61 2-9-70 20-12-65 8-10-71

9-7-54

?

De Meyer Mylle, Oostende Sodetra, Brussel Lauwers, Oostende

11.498.469 11.778.291 9.143.671 10.002.051

31-12-52 18-3-53 19-12-52 28-12-61 28-11-63

31-12-54 29-8-56 7-6-55 10-6-65 23-12-71 (?)

W12 w 13 s3 w 14 S4 w 15 R4 E 17

De Meyer De Meyer

31.648.522 7.095.776

8-12-60 17-12-54

4-8-64 20-2-57

Mylle

17.563.065

2-12-49

18-10-52

Lagrou N.V. Mesdagh Verbeeck

28.616.441 92.374.904

21-12-54 15-3-78 1969

7-2-58 2-9-80 1971

brug nr. ..:..: 0:

..,....>

"0

.... 0 0

z

~

....>

~

..,"'

~

..:..: 0:

..,....>

"0

¡:; N

Aannemer

w 18 ss

N.V . Strabed

I.C. Brussel

22-11-90 (8-7-1991 begin werken)

De laatste brug, in aanbouw in 1992, bevindt zich in het verlengde van de Industrieweg, ter hoogte van Vinderhoute, en moet aansluiting geven met de, nog aan te leggen, weg naar Drongen.

299


Ringvaartbrug W.IS- Brusselse steenweg Melle.

Ringvaartbrug W. 16- Nieuwe Kalebrug Mariakerke.

300


RINGVAART BRUGGEN NR

w 18 S6 Industrie w 17 s5 w 16 W2 W3 W4 s1 W6 S2 W7 W9 w 10 W21 w 11 w 12 W13 s3 w 14 S4 w 15 R 4 brug E 17

Lengte

Breedte

104 m 97,8 109,7 104 163 ,1 180

11 m 7,5 33 19 7,5 18

89 ,2 120,6 149 ,6

9 13,3 33,7 11,2 9,6 7 20,2 20,3 19,2 6,7 34 22 8,6

110 104 113 123 107 86 192 92 218 ,5 108

9,3

120 168

20 32,5

112

80

Soort of type Beton met spankabels Spanbeton- preflex-spanbeton Beton met spankabels Hangbrug in voorgespannen beton pijlers 10 m boven brugdek

Cantilver, gewapend beton Spanbeton Spanbeton Cantilever, gewapend beton

Hangbrug in voorgespannen beton Hangbrug in voorgespannen beton Gewapend beton

Hyperstatische brug, beton op stalen liggers

BRUGGEN OVER DE RINGVAART WELKE IN 1988 EEN NAAM KREGEN Volgorde : vanaf het kanaal Gent-Zeizate tot de Zee-Schelde, Melle.

w

18

w 16

Eversteinbrug Everstein spoorbrug Industriebrug Waalbrug Heimakkerbrug Nieuwe Kalebrug

W2 W3 W4 s1

Beekstraatbrug Drongenbrug Blaarmeersenbrug

S6

w

ss

17

Pantserschipstraat (Gent-Zelzate) Spoorlijn Gent-Zeizate Industrieweg richting Zeizate Evergemse steenweg (Gent-Evergem) Spoorlijn Gent-Eeklo Langs Brugse Vaart (Gent-Eeklo) Neerstraat (Vinderhoute) Beekstraat (Drongen-Mariakerke) Drongense stw. (Drongen-Deinze) Spoorlijn Gent-Oostende 301


Ringvaartbrug W. 18 - Eversteinbrug. Pantserschipstraat

Ringvaartbrug S. 3- Spoorlijn Brussel-Gent.

302


W6 S2 W7 W9 WlO W21 Wll W12 Wl3

Bochtenbrug Bochten spoorbrug Maal tebrug Hutsepotbrug Zwijnaardebrug Klaverbladbrug Ottergembrug Nieuwe Scheldebrug

R 4 brug

S3 W14 S4 w 15

Beukenlaan (St-Pietersstation) Spoorlijn Gent-Kortrijk Kortrijkse steenweg (Maaltepark) Oudenaardse steenweg Zwijnaardse stw-Heerweg Noord E 17 over Ringvaart en over E 40 Ottergemse steenweg Over de Schelde Hundelgemse steenweg Merelbeke Fraterstraat Grote ring rond Gent Spoorlijn Brussel-Gent Gontrode Heirweg Melle Spoorlijn Brussel-Gent Melle Brusselse steenweg Melle

Tot op heden (1992) kregen 8 bruggen over de Ringvaart nog geen naam omdat ze niet tot het grondgebied van Gent behoren! De naamgeving werd beslist op de gemeenteraadszitting van Gent op 24 october 1988.

DE GROTE RING R 4 Aansluitend op de beschrijving van de Ringvaart, een kort overzicht van de aanleg van de Grote Ring rond Gent. Bij de aanleg van de Ringvaart werd langs weerszijden een strook vrijgehouden, die kon benut worden voor de realisatie van een weg. In de jaren '60 werd het plan ontworpen om rond de Gentse agglomeratie een grote snelweg aan te leggen, die volledig gesloten zou zijn, met inbegrip van de Gentse kanaalzone. Met de aanleg van deze grote ring werd gehoopt dat een groot deel van het verkeer, dat niet direct in betrekking zou staan met de Gentse binnenstad, zou kunnen afgevoerd worden, m.a.w. dat de grote ring, de overbelasting van de binnenring zou ontlasten. SITUERING VAN DE RING - TECHNISCHE GEGEVENS De volledige ringautoweg R4 welke de Gentse agglomeratie omschrijft, vertrekt vanaf de Kennedylaan, kruist de E17 op het grondgebied Heusden, geeft aansluiting met de E40 te Merelbeke en volgt dan het tracĂŠ van de Ringvaart over een lengte vanÂą 14,000 km tot in Mariakerke waar aangesloten wordt op de bestaande Industrieweg langs de linkeroever van het kanaal GentTerneuzen. De R4-baanvakken langsheen de Ringvaart zijn gescheiden door deze waterweg, m.n. de verkeersrichting naar Mariakerke bevindt zich op de

303


De sluizen te Merelbeke gezien vanop de Hundelgemsesteenwegbrug.

binnenoever terwijl de richting naar Merelbeke op de buitenoever wordt aangelegd. Elk baanvak omvat twee rijstroken met breedte 3m.50 en een dubbel richtingsfietspad (breedte 2m.50). Deze ring zal ook aansluiting geven met de nieuw gebouwde jaarbeurshallen (Flanders Expo) t.h.v. het vroeger vliegveld van Sint-Denijs-Westrem en met de heringerichte verkeerswisselaar E40-B401 (Kortrijkse Steenweg) te SintDenij s-Westrem. Met het vak Omgelegde Leie- Drongense Steenweg (N466) werd in 1988-89 het sluitstuk van de binnenring R4 aangelegd. Hierdoor is het R4-baanvak tussen Merelbeke (t.h.v. de aansluiting op de E40) en de Rijksweg Gent-Eeklo (N9) op het grondgebied Mariakerke voor het verkeer opengesteld in de richting Mariakerke sinds 1989. Wat de buitenoever van de Ringvaart betreft is de R4 (baanvak richting Merelbeke) reeds in gebruik tussen de Beukenlaan en de Zwijnaardse Steenweg. REAUSA TIE EN KOSTPRIJS Tot op heden (1992) kreeg de Grote Ring slechts gedeeltelijk een konkrete vorm. Langsheen de Ringvaart gingen de werken pas in 1979 van start met de bouw van de brug over de Brugse Vaart en de N9 te Mariakerke. Deze brug werd gebouwd door de N.V . De Meyer voor de prijs van 66.452.217 fr. 304


In totaal werd, tot op heden, 612.720.107 fr.besteed vooraanlegvan wegen en kunstwerken (lees bruggen). PERIODENVAN AANLEG 1967-1971 Tussen Kennedylaan enE 17 1973-1976 Tussen E 17 en Brusselse stw. (Melle) Tussen Brusselse stw. en Ringvaart 1978-1982 Tussen Fraterstraat en Ottergemse stw. 1982-1983 Tussen Drongense stw. en N9 (Mariakerke) 1982-1983 Buitenoever Ringvaart t.h.v. Flanders Expo 1984-1985 1985-1986 Tussen Ottergemse stw.- Kortrijkse stw. 1987-1988 Tussen Kortrijkse stw.- Leie Tussen Leie- Drongense stw. 1988-1989 De rijrichting Merelbekenaar Mariakerke of nog verder naar industrieweg Zeizate is dus volledig afgewerkt en sinds 1990 in dienst. Tot besluit wil ik nog een woord van dank richten aan alle mensen die me geholpen hebben om deze artikels te schrijven, in het bijzonder de diensten van Bruggen en Waterlopen, Bruggen en Wegen, het Stadsarchief, het fotoarchief A. C.L. en het fotoarchief van Openbare Werken. De talrijke lezers die reageerden op mijn artikels wil ik ook danken want zij waren voor mij het bewijs dat er interesse bestond voor wat ik gedurende verschillende jaren heb opgezocht. Als laatste wil ik "Ghendtsche Tydinghen" bedanken voor het willen publiceren en vooral de heer Collumbien voor zijn geduld om mijn teksten, waar nodig, te verbeteren en in goede vorm te gieten. Maurice LABYN

BIBLIOGRAFIE Atlas Goetghebuer en Malfeson. Bouwen door de eeuwen heen, drie delen van Gent. Dossiers van bruggen : a) in het stadsarchief. b) bij de T.D. Bruggen en Waterlopen. c) bij de dienst Bruggen en Wegen. Duizendjaar Ekkergem, door J. DeCavele, G. Mortier, J. Daisne, M. De Muynck. 750 jaar Dominikaans leven. Een vreemde eend in de bijt. Geschiedenis van Gent door: a) IJ. Steyaert (1857). b) De Potter (1880). c) M. Heins (1910). d) D. Destanberg (1830-1840). e) Pr. Claeys (1792-1830).

305


Gent in zijn vroegste geschiedenis, door M. Gysseling. Gent op de wateren en naar de zee, door J. DeCavele. Gentse ziekenhuizen, door L. Elaut. Gents Woordenboek, drie delen, door L. Lievevrouw-Coopman. Ghendtsche Tydinghen, heemkundig tijdschrift. Gent werkt 1968. Handelingen der Mij. voor Geschiedenis en Oudheidkunde 1956 (blz. 115-151). Jaarverslagen der stad Gent, van 1840 tot 1980. In het openluchmuseum te Gent, door lanssens S. Kranten : Gazette van Gent (1800 ---> 1937). De Gentenaar, Het Volk, Het Laatste Nieuws, Vooruit. Plannen van Gent: 1534, 1641, 1708, 1758, 1780, 1796, 1825, 1854-1859, 1880, 1905. St-Baafsabdij. Stadsrekeningen 1280-1336 door Vuylsteke. S tadsarcheologie, tijdschrift. Straatnamen van Gent, door A. Van Werveke, 1919. Oude straatnamen, door V. Fris, 1925. Toerisme in Oost-Vlaanderen, tijdschrift. Oost-Vlaamse Zanten, Folkloristisch tijdschrift, 1940 tot 1980. Wegwijzer der stad Gent, van 1800 tot 1900. Zeven Bruggen : Historiek en restauratie van 7 Gentse bruggen. Gent : Honderd jaar Heirnis (1988). Langs het Kanaal (1982) (Meulestedebrug).

BARON JULES DE SAINT-GENOIS Enkele dagen geleden, namelijk op JO september, was het precies 125 jaar geleden dat Ju/es de Sain-Genois overleed. Wij passen onze beproefde methode toe en publiceren hier, met de vriendelijke toestemming van de familie, een artikel dat Pierre Kluyskens 25 jaar geleden schreef Hij ligt begraven op het Campo Santo te Sint-Amandsberg op de kleine heuvel die het Pantheon is geworden waar zovele Vlaamse kunstenaars, geleerden en letterkundigen een laatste rustplaats hebben gevonden :Jan-Frans Willems, Ledeganck, Guislain, Prudens Van Duyse, Snellaert, Rosalie Loveling, Frans

De Potter, Pieter De Vigne, Karel Van de Woestijneen nog vele anderen. Twintig jaar nadat Conscience, Serrure en Snellaert, de vader van de Vlaamse Beweging, de te jong gestorven Jan-Frans Willems, als eerste in de reeks grote voormannen naar zijn laatste rustplaats droegen, kwamen in september 1867 geschiedschrijvers, letterkundigen, ministers, professoren, vrienden en bewonderaars, een van de meest toonaangevende personaliteiten van het land, Baron Jules de Saint-Genois des Mottes, boven op de heuvel van het Campo

306


Santo, een laatste vaarwel zeggen. Hij had veel, oneindig veel geschreven : enkele historische romans en honderden geschiedkundige studies, levensbeschrijvingen, in memoriam's, boekbesprekingen, - meest in het Frans maar hij was tevens de medestichter geweest van het Willemsfonds en hij had te Gent het Kunstgenootschap boven de doopvont gehouden. Weinige hebben een zo voorname en briljante rol gespeeld op de Nederlandse letterkundige congressen die hem herhaaldelijk tot voorzitter verkozen. Voor zijn graf mocht een dichter dan ook, in de nogal gezwollen romantische stijl van die tijd, langzaam deze verzen voordragen : Alweer een graf, de rustplaats voor 't gebeente Een strijder, roem der Vlaamsche Taalgemeente, Eens schrijver, groot in geest en werkzaamheid Treur : Vlaanderen treur! een hoofdman is bezweken Van 't dapper heir dat stout de lans durft breken Als Willems, valt hij kloek op 't veld van eer; Gewapend nog, de strijdpen opgeheven, Vóór op de bres, doet een beroert' hem sneven, En Vlaanderen weent: "Onz' Hoofdman is niet meer". Drie weken voor zijn dood had hij, herinnerend aan de rol die hij in de Vlaamse artistieke en literaire milieus had gespeeld, tot zijn boezemvriend Kervyn de Volkaersbeke, de bekende historicus die echter op dat plan eenzelfde ideaal niet deelde, geschreven : "11 en est resulté (van deze kringen) après bien des années de lutte, lareconnaissance officielle des droits légitimesde la littérature flamande et un attachement plus vif à notre nationalité. L'élément flamand a conquis sa place dans la vie de la Belgique actuelle; c'est Ie but auquel nous aspirons tous pour faire Ie contrepoids aux idées françaises". Hij was een voorvechter, een geschiedschrijver, een letterkundige, een esteet, maar hij was vooral een van de meest innemende personaliteiten uit de toenmalige kultuurmiddens, die de honderden vooraanstaanden uit alle middens en van alle godsdienstige, politieke en filosofische overtuigingen, op 13 september 1867 naar het graf droegen. Rector Haus in naam van de Gentse Universiteit, oud-minister De Deckervoor de Koninklijke Akademie, dokter Snellaert als woordvoerder van de Vlaamse Beweging, ridder de Schoutheete de Tervarent voor de Academie van Oudheidkunde, Bemard als tolk van hetpersoneel van de Universiteitsbibliotheek, Edmond De Busscher in naam van de maatschappij voor Schone Kunsten en Letterkunde te Gent. Rens als orgaan van de vereniging "de Taal is gansch het Volk" en uiteindelijk De Laet, als persoonlijke vriend, kwamen, voor het open graf, de ene in het Vlaams, de andere in het Frans, de schone, veelzijdige maar te korte loopbaan opwekken van de Saint-Genois die op amper 54-jarige ouderdom, op een ogenblik dat hij het land wellicht nog het beste het rijpste van zijn onmetelijk talent had kunnen schenken, plots door de dood was weggemaaid geworden. 307


308


Hij was zeer vroeg gestart in het domein van de letterkunde. Op 22 maart 1813 te Sint Kwinten-Lennik geboren, had hij zich, na zijn middelbare studies te Mechelen te hebben voltooid, op 18-jarige leeftijd aan de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren te Gent laten inschrijven waar hij sterk de invloed onderging van Professor W arnkönig die hem naar de geschiedenis oriënteerde, nog vooraleer hij zijn diploma van doctor in de rechten had behaald werd reeds zijn eerste studie "Histoire des avooerles en Belgique" door de Koninklijke Academie bekroond. Het was een wetenschappelijke maar tamelijke dorre studie en de Saint Genois was vast besloten als jonge auteur in een meer aantrekkelijk genre zijn kans te wagen. In het buitenland oogstte op dat ogenblik Walter Scott een reusachtige bijval met zijn geschiedkundige romans. Zijn Ivanhoe was in 1820 verschenen, en in Frankrijk had Victor Hugo zopas zijn "Notre-Dame de Paris" uitgegeven dat eveneens een geweldige bijval kende. In België had enkel Moke, echter zonder al te veel sukses, dergelijke romans geschreven. Jules de Saint-Genois probeerde op zijn beurt romans en geschiedenis te verzoenen. Zijn eerste proef "Hembyse, histoire gantoise de la fin du XVIe siècle" dat in 1835 verscheen, maakte ophef en de Maatschappij van Schone Kunsten en Letteren schonk de schrijver een gouden medalje. Het werk loopt over van romantisme doch telt ook een paar zeer mooie bladzijden. Door dit eerste succes aangemoedigd, liet de Saint-Genois in de volgende jaren nog andere dergelijke verhalen verschijnen die eenzelfde bijval oogstten en in het Nederlands werden vertaald. Hij is aldus, in dit domein van de letterkunde, de rechtstreekse voorloper geweest van H. Conscience die slechts in 1837 zijn "Het wonderjaar 1566" en in 1838 zijn "Leeuw van Vlaanderen" liet verschijnen. Inmiddels was Baron de Saint-Genois die een leerstoel aan de Universiteit van Luik had geweigerd, in 1836 provinciaal archivaris van Oost-Vlaanderen geworden en reeds in 1841 mocht hij de geleerden in de vrucht van zijn researchwork doen delen, met zijn "Notice sur Ie dépot des archives de la Flandre Orientale". De Saint-Genois is in de intellektuele middens een naam geworden. In 1838 wordt hij briefwisselend lid, in 1846 werkend lid van de Koninklijke Academie. Wanneer in 1843 August Voisin overlijdt, wordt Jules de Saint-Genois hoogleraar-bibliothecaris van de Gentse Universiteit benoemd, een functie die hij tot zijn dood met een ongemene toewijding en talent zal blijven waarnemen. Zijn fantastische werkkracht, zijn kennis van de geschiedenis van onze gewesten, zijn buitengewone dienstwilligheid hebben in die jaren, van Baron de Saint-Genois als het ware een onmisbare pion in de middens van letterkunde, geschiedenis en cultuur gemaakt. In 1844 schreef hij, in het Nederlands, een van zijn laatste historische romans : "Anna, historisch tafereel uit de Vlaamsche geschiedenis, tijdens 309


Maria van Boergondië. "Velen verwonderde het", zou zijn vriend De Deckerna de dood van de SaintGenois, schrijven, "maar tegelijk met zijne Fransche literarische werkzaamheden beoefende hij de Vlaamsche letterkunde. De heer de Saint-Genois sprak en schreef het Vlaamsch met een opmerkenswaardig gemak, de schoonheden dezer taal en haar belang, met opzicht tot de Belgische nationaliteit, waarderende. Bevriend met al de uitstekende mannen, die in deze laatste tijden de Vlaamsche letterkunde tot eer verstrekken had hij zich vroegtijdig aan de verdediging van de rechten en belangen onzer Vlaamsche bevolkingen toegewijd, en had hunne zaak in hem, tot het einde zijner dagen, eenen harer getrouwste en meest overtuigde voorstanders gevonden". de Saint-Genois gaf een ander werk in het Nederlands uit, "De GrootBoekhouder" en verleende regelmatig zijn medewerking aan "Het Belgisch Museum", "De Eendracht" en "Het Taalverbond". Een Snellaert zou het in zijn redevoering voor het graf nog eens herhalen : "de Saint-Genois trad niet alleen de Vlaamsche zaak bij, hij werd er zelfs een der hevigste verdedigers van wijzende op haren uitgebreiden gezichtseinder terwijl hij zich zeiven eene eerezuil stichtte door het leven te geven aan eene vereeniging - 't Willemfonds - van welker toekomst hij de grootste verwachting had opgevat. Lid van de Koninklijke Academie, lid van de Koninklijke Commissie voor de uitgave der oude wetten en ordonnantiën, lid van de Verbeteringsraad van middelbaar onderwijs", lid van de Commissie van Monumenten, beschermer van de Tekenakademie te Gent, afgevaardigd door de regering om in Wenen oude dokurnenten over onze provinciën te gaan opsporen, schepen van Openbaar Onderwijs van de stad Gent, vruchtbare redakteur van de Biographie Nationale, heeft Jules de Saint-Genois, in de meest diverse middens en kringen, blijk gegeven van een onvermoeibare activiteit en van nooit versagende werkkracht. Maar het is in de oudste en de meest geprezen publicatie van het land, het zo kostbare "Messager des Sciences historiques" dat Baron Jules de SaintGenois, het schoonste en het beste van zijn veelzijdig talent liet bloeien. Gedurende 31 jaar van 1836 toen hij Professor Warnkönig in de redactie verving, tot zijn dood in september 1867, heeft hij, in honderden bijdragen, de kostbaarste dienst bewezen aan de geschiedenis van zijn land. Met een soepele pen, een buitengewone kennis van het verleden van onze gewesten, een sobere en klare blik op elk tijdperk van onze geschiedenis, en een overal doorschemerende diepmenselijkheid, heeft Baron de Saint-Genois in het Messager, een historisch monument nagelaten dat voor de latere geschiedschrijvers een onuitputtelijke bron van allerhande gegevens is geworden, en voor het groot publiek van zijn tijd een van de meest verrijkende lecturen. Pierre KLUYSKENS 310


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg) V. OPVOEDING EN ARBEIDERSONTWIKKELING Omstreeks de zestiger jaren in de 19de eeuw waren het de progressieve intellectuelen die de noodzaak inzagen iets te doen voor de morele en verstandelijke verheffing van de arbeidersbevolking. Men richtte avond- en zondagscholen in om de jonge werklieden te leren lezen en schrijven en tot sparen aan te zetten. Ook kwamen gezelschappen tot stand, aanvankelijk uitsluitend voor de oudleerlingen der adultenscholen. Deze verenigingen hadden tot doel de jonge arbeiders uit de herbergen te houden door ze de zondag en de maandagavond nuttig en aangenaam verzet te verschaffen. De 29e november 1824 ontstond de Gentse afdeling van de antiklerikale maatschappij "Tot Nut van 't Algemeen". Door Bemard van Saxen-Weimar geĂŻnstalleerd, nam dit gezelschap zich voor het officieel onderwijs te steunen en de lagere bevolkingslagen intellectueel en moreel te verheffen. Drie jaar na haar stichting organiseerde deze maatschappij reeds adultenlessen. In 1857 werd het "Van Crombrugghe's Genootschap" gesticht. Zijn doel was het openbaar onderwijs te helpen en de oudleerlingen van het Gents stedelijk onderwijs bijeen te brengen. Deze vrijzinnige, Vlaamsgezinde, culturele vereniging was de ontmoetingsplaats van radicalen van verschillende strekkingen. Dit genootschap werd opgericht in hulde aan oud-burgemeester Van Crombrugghe die zich had ingezet tot het organiseren en uitbreiden van het lager officieel onderwijs in zijn stad. Aanvankelijk gelegen in de Van Caeneghemstraat 5, werd het lokaal definitief gevestigd op de Huidevetterskaai 8. Men deed er aan zang, toneel, literatuur en tevens werd er les gegeven in Nederlands, Frans, Duits en Engels, rekenkunde en boekhouden. Ook was er een spaarafdeling aan verbonden. Tijdens de 19de eeuw telde dit genootschap minstens duizend leden. Aan katholieke zijde kwamen er toen, langs de patronages voor jongens en congregaties voor meisjes om, avond- en zondagscholen, bibliotheken, zangafdelingen en ontspanningsgezelschappen tot stand. Zo bestond sinds 1857 de patronage "Sint-JanBaptist" op de Groendreef134 en deze van "Sint-]ozef' op het Maria-Theresiaplein vanaf 1865. In andere wijken werden soortgelijke gezelschappen opgericht, o.m. in de Theresianenstraat, het Klein Gewad, de Korte Zilverstraat, de Sint-Salvatorstraat, de Kuipersstraat, Meulestede, Dok, Sint-Lievensstraat, Tweebruggenstraat, Kapucijnenham, de Vrouwenstraat, de Kortrijksestraat, de Kiekenstraat, de Elyzeese Velden, de Kasteellaan, Sint-Macharius enz. Om de werkende klasse tot sparen aan te zetten en hun lot materieel, intellectueel en moreel te verbeteren, werd in 1868 de liberale "Calliermaatschap311


pij" (Société Callier) opgericht. Gustaaf Callier (1819-1863) was professor aan de Gentse universiteit en vanaf 1858 schepen van onderwijs. Jaarlijks voorzag men een plechtigheid waarbij spaarprijzen werden uitgereikt. Soms gebeurde dit in de aula van de Rijksuniversiteit in de Voldersstraat. De "Calliermaatschappij" gaf een brochure uit. De eerste reeks verscheen in 1868. Onder impuls van de liberale universiteitsprofessor François Laurent ontstonden vanaf datzelfde jaar de zgn. "Sociétés ouvrières" (Werknemersgenootschappen). Leerlingen der stedelijke adultenscholen maakten daarvan deel uit. Het doel was de meisjes en de jongens (maar steeds afzonderlijk) nuttige en aangename ontspanning te bezorgen. Dit gebeurde de zondag en de maandagavond. Elke afdeling beschikte over een bijzonder spaarfonds. In 1868 stichtte Laurent het werkmeisjesgenootschap "Vreugde in Deugd". Onder de auspiciën van de "Maatschappij Callier" werd tot sparen aangespoord. De leden kregen les in gymnastiek, zang, toneel en volgden voorlezingen. Ze vergaderden in de stedelijke meisjesschool op de Brugsesteenweg (nu : Bevrijdingslaan). Door een veertigtal jongens van de Wiemer-adultenschool op de Muide waar deze hoofdonderwijzer was werd, eveneens in 1868 de Laurentkring "De Vrijheidsliefde" opgericht. Ze kregen hun eigen lokaal in de Spaarstraat waar ze gymnastiek, zang en toneel volgden. Ze beschikten over een bibliotheek, deden aan zelfonderricht en stichtten een spaarafdeling. In 1877 waren er 555 adulten (boven de 16 jaar) en 358 "beschermelingen" (jongere arbeiders en scholieren) lid. In 1868 werd, in hetestaminet "De Stad Brussel" in de Hoogstraat, de vereniging voor arbeidersontwikkeling "Hoop en Moed" gesticht. Ook daar deed men aan koor en toneel. Het vergaderlokaal bevond zich in de Burgstraat. In 1871 telde men er een 40-talleden. Op de Voormuide kwam op 2 april "Nut en Vermaak" tot stand, een Laurentvereniging voor meisjes en jonge vrouwen. Later kwamen ze bij elkaar o.m. in de Sint-Pietersnieuwstraat en de Wellinckstraat. "Nut en Vermaak" had eveneens een koor-, toneel- en spaarafdeling en groepeerde over de honderd leden. "De liberale Vlaamse Maatschappij" kwam vóór 1874 in de circulatie. Ze had haar lokaal in "De nieuwe Keizerin" in Klein Turkije. Op 16 december '74 richtte ze een literaire avond in waaraan de zangmaatschappij "De Melodij", die eveneens in voornoemd lokaal vergaderde, meewerkte. In 1875 ontstond de Laurentkring "Vermaak in 't Leren". Deze groep die uitsluitend uit meisjes bestond, kwam samen in de school van de Oude Sassepoortstraat 163. De vrijzinnige maatschappij "L'Avenir" (De Toekomst) kwam in 1875 tot stand. Ze had tot doel het niet-confessioneel onderwijs te verbreiden. François Laurent, voorvechter der stedelijke officiële scholen, werd er erevoorzitter. In 187 6 werd "Leren vereert" gesticht. De oefeningen in toneel of zang grepen

312


plaats in de stedelijke meisjesschool op de Zwijnaardsesteenweg. "'t Werk veredelt", eveneens voor meisjes en jonge vrouwen, werd geopend op 12 november 1876. Eerst kwamen ze samen in de "Blauwe School" in de Barrestraat, later op d~ GrasleL De liberale maatschappij "Courage et Dévouement" (Moed en Volharding) was een kring van oudleerlingen der stadsscholen, verenigd in het "Van Crombrugghe's Genootschap". Men vergaderde echter in "Het IJzeren Kruis" op de Sleepstraat 13. Deze vereniging kwam in 1878 tot stand. De Laurentkring "'t Geluk in 't Werk" werd opgericht in 1880 en was bestemd voor jonge mannen. Deze maatschappij had van meet af aan haar eigen lokaal in de Rooigemstraat (nu Ooievaarstraat). In hetzelfde jaar ontstond "Werken en Leren" op Meulestede. Ca. 1885 kwam "De Volksvlijt" in de kijker. Ze had haar zetel op de Dendermondsesteenweg 106. In het "Van Crombrugghe's Genootschap" werd de culturele kring "Ganda" opgericht. Op de Visserij kende men toen ook de "Spanoghe's Kring" die zich later op de Sint-Lievenslaan 207 vestigde. (Mevrouw E. Spanoghe schonk de som tot het bouwen van een kosteloze, stedelijke jongensschool.) "De welgemeende Spaarders" ontstond tussen 1880-1890. Haar leden vergaderden in "Het Land van Cadzand", café gelegen in de Dampoortstraat. Op 1 november 1886 werd de "Lotelingenkring" gesticht. Het doel daarvan was de jonge militaire recruten, de lotelingen, moreel en gebeurlijk financieel te steunen en de gewetenloze "zielhonden" (wervers voor het leger) te bestrijden. In 1887 werd "Help u zelf' opgericht. Deze maatschappij vergaderde aanvankelijk in de school Froebelstraat (nu : Gravin Johannastraat). Later vestigde ze zich in het lokaal "De Oranjeboom" op de Zwijnaardsesteenweg. Na 1909, bij de afschaffing van de legerloting, ging de "Lotelingenkring" over in de "Socialistische Jonge Wacht". Deze groepering had tot doel de socialistische gedachte bij de jonge mannen ingang te doen vinden en deze militanten behoorlijk te leren lezen en schrijven. Studiekringen werden toen ook opgericht. In 1892 ontstond de socialistische "Ontwikkelingskring", uitgaande van nieuwe levensopvattingen, beschreven door Multatuli. Een soortgelijke idee werd toen gehuldigd door de "Liberale Jonge Wacht". Omstreeks 1898 kwam de socialistische vereniging "De Volkskinderen" tot stand. Men streefde ernaar de arbeiderskringen tussen zes en veertien jaar lichamelijk, zedelijk en verstandelijk te ontwikkelen. Men deed er aan turnen, zingen, toneel, dansen en voordracht. De stichter en leider was Aimé Bogaerts, een onderwijzer die, als opvoeder, een belangrijke rol speelde in de plaatselijke vrijzinnigheid en in de socialistische partij. 313


VI. SPORTVERENIGINGEN Tijdens de 19de, begin 20ste eeuw waren de bestaande sporttakken praktisch enkel toegankelijk voor de maatschappelijke elite. Uitsluitend de rijke lui, de beoefenaars van vrije beroepen en de gefortuneerde middenstanders hadden immers de kans en het geld om aan sport te doen. Daarenboven kwamen sommige verenigingen zoals deze waar men schermde, turnde, zwom evenals deze der karabijn- en pistoolschutters, van het paardrijden, fietsen, roeien en zeilen en deze waar men aan voetbal deed, bijna uitsluitend in de steden voor. Aan het eind van de 19e eeuw vermeerderde het aantal groeperingen in de meeste disciplines doch eerst omstreeks het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam er een glimpje democratisering in sommige sporttakken. a) SCHERMEN De meeste bekende en tevens oudste Gentse schermvereniging was de "Soevereine Gildevan Sint-Michiel" die in 1616 de octrooibriefkreeg uit de handen van het hertogelijk paar Albrecht en Isabella. "Sint-Michiel" bestond reeds sinds 26 maart 1613 en haar gildeleuze luidde ridderlijk "N'évite pas, jamais ne cherche". Tijdens de 19de eeuw gingen de oefeningen door in een zaal van de Lakenhalle in de Sint-Janstraat. Men kon er tevens aan gymnastiek doen; verscheidene schermverenigingen waren trouwens tevens tummaatschappijen. In 1840 werd de vereniging "L'Amitié" gesticht. De schermoefeningen gebeurden in de herberg "Het wit Kruis" op de Kleine Botermarkt bij Sint-Jacobs. In 1841 stichtten de "Frères d'Armes de /'Empire" hun schermgezelschap. Hun lokaal was waarschijnlijk het "Salon Napoléon" op de Coupure, in 1842 door de Napoleonisten feestelijk geopend! De 29e augustus 1850 werd de kruisboog- en schermvereniging "Jeanne d'Arc" opgericht. Enkele jaren nadien telde dat gezelschap minstens 50 leden. De eerste voorzitter was ridder Edward De Neve. De vergaderzaallag in de Sint-Amandstraat 38. In 1886 werd de zetel overgebracht naar de zaal "Concordia" in de Belgradostraat De leuze van deze vereniging was "Loyal et sans intrigues". Vanaf 1859 oefenden de leden van het schermgezelschap "Sint-Martinus" zich in een ruimte van de herberg "De Engel" in de Bagattenstraat 68. Begin 1860 vroegen ze aan het schepencollege de toestemming om deel te nemen aan feestelijkheden en stoeten. De schermvereniging "Sint-Joris" werd op 16 mei 1869 opgericht. Ze nam als kenspreuk "Schermkunst en Vrede". Ze oefende in het lokaal"Café Beige" op de Vrijdagmarkt 1. Rond diezelfde tijd werd de "Scherm- en Gymnastiekmaatschappij" in het "Chalet du Tir" op de Godshuizenlaan (nu : Martelaarslaan), onder het motto "Willen is Kunnen" gesticht. Tien jaar later werd de vereniging "De Wapenbroeders" opgericht. Haar lokaal 314


was gelegen in de Lange Violettenstraat 29. Ook het gezelschap "Sparta" ontstond toen. De oefeningen gebeurden in een café op de Korenlei 18. Vanaf ca. 1885 kende men te Sint-Amandsberg op het Kerkplein 1 de schermvereniging "De Klauwaarts". Toen stichtten ook "De burgerlijke en militaire Wapenmeesters" van Gent hun eigen kring. Ze oefenden in de bekende "Skating Ring" in de Bagattenstraat 21 waar, althans volgens dekunstaffiches, de dames en heren van de burgerij zelfs in avondkledij op de voornoemde piste kwamen schaatsen. b)TURNEN Bij de gezelschappen die aan lichamelijke opvoeding deden, kon men kiezen uit een groep activiteiten zoals turnen, schermen en manipuleren van wapens. Alleen reeds omwille van het hoge jaarlijkse lidgeld waren soortgelijke verenigingen tot het begin van de 20ste eeuw meestal enkel toegankelijk voor de telgen uit begoede families. Met de kenspreuk "Heb vertrouwen in u zelve" werd in 1863 de "Société Gantoise de Gymnastique" (De Gentse Turnmaatschappij) opgericht. Elke dins-, donder- en zaterdag kon men de lessen volgen tussen 20 en 22u30. Dat gebeurde in het stedelijk Gymnasium op de LindeleL Ook schermlessen werden er gegeven. De 15de november 1874 organiseerde deze maatschappij een liefdadigheidsfeest in de tuinen van het Casino op de Coupure. Een groot aantal turnverenigingen uit binnen- en buitenland namen daaraan deel. 's Ochtends werden ze aan het Zuidstation afgehaald en men trok in stoet doorheen de stad. In 1871 werd de liberale "Gymnastische Volksmaatschappij" gesticht. Haar motto luidde "Werken is nooit verloren". Haar eerste oefenplaats was gevestigd in het café "De Hert" in de Phoenixstraat 20. In 1890 had ze echter een lokaal in de Prooststraat 3 en in 1895 trofmen ze aan in de Sint-Agnetestraat 3. Elke zondag, tussen 10 en 12 uur richtte deze vereniging kosteloze leergangen in voor de mannelijke bevolking van 16 tot 30 jaar die een ambacht uitoefende en van onberispelijk gedrag was. Misschien wel in dat verband vroeg ze op 16 juni 1874 aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken een subsidie die echter geweigerd werd. Gesticht in '74 trachtte de "Club Gymnastique" (De Turnclub) het turnen, de wapenoefeningen en de schermkunst aan te moedigen. "A chacun son droit" (Elk volgens recht) was haar kenspreuk. Aanvankelijk oefende ze in de Belgradostraat 72. Doch zoals veel Gentse verenigingen veranderde ze om de haverklap van lokaal. Later werd er een fietsclub aan toegevoegd. Omstreeks 1875 kwam de liberale turnmaatschappij "Help u zelf', onder impuls van prof. Fr. Laurent, tot stand. In 1876 stapte ze reeds mee op in de stoet van de Pacificatiefeesten alhier. De "Cercle d'Escrime", opgericht op 10 juni 1886 had een oefenlokaal in het gebouw der "Melomanen" in de Savaanstraat. Vanaf het einde van de 19de eeuw kenden de turnkringen een bijzondere 315


populariteit in de opkomende arbeiderspartijen, socialistische en christendemocratische. Maar ook de liberale verenigingen o.m. de Laurentkringen hebben de mogelijkheden naar waarde geschat. De socialistische "Turnclub Vooruit" kwam eind november 1886 tot stand. Haar lokaal bevond zich in de Chartreuzendreef 195. De 15de augustus 1887 trad ze, onder de leiding van Karel De Wette, voor het eerst in het openbaar op. In 1890 werd er een schermsectie aan toegevoegden vanaf 1897 was er tevens een meisjesafdeling, dit omdat de meisjes, behalve de "Nellie's Kring" weinig eigen verenigingen hadden. Bij hen werd het turnen afgewisseld met zang en toneel. De "Running ofRunners Club" werd opgericht in 1886. De zetel was gevestigd in het "CafĂŠ de la Demie-Lune" op de Kortrijksesteenweg. Reeds in 1887 organiseerde ze een loopwedstrijd op het Sint-Pietersplein. In 1890 stichtte men de "Gentse Turnvereniging". Haar lokaal bevond zich op de Oude Houtlei. Deze groepering trad zowel op in het buitenland als in BelgiĂŤ. Verschillende andere turnmaatschappijen werden omstreeks diezelfde tijd opgericht, onder meer "Hand in Hand" die oefende in de Vosstraat 26 (nu : Reinaertstraat), "Recht en Vrede" op de Antwerpsesteenweg 25 en "Door Vriendschap sterk" eveneens op de Antwerpsesteenweg doch in nummer 19, te Sint-Amandsberg. Ook was er de turnkring "Vreugd in Deugd" met haar oefenlokaal in de SintSalvatorstraat 518 en omstreeks 1910 in de Oude Sassepoortstraat 84. In 1895 werd te Ledeberg de maatschappij "Vereniging Overwint" opgericht. Nog datzelfde jaar kwam de liberale groepering "Turn- en Wapenkring Vriendschap" tot stand. Men oefende in de stadsschool "Jacob van Maerlantstraat" doch er werd vergaderd in "De Wapens van Zeeland" op de Korenmarkt. Circa 1900 kon men toetreden tot de turnkring "Door Volharding", een katholieke vereniging, gevestigd in de Noordstraat 33 te Ledeberg, of tot de "Turnvereniging Ganda" op het Sint-Pietersplein en die "Hou en Trou" als kenspreuk voerde of tot "Het Volk" een andere katholieke jongelingenbond uit de Wellinckstraat 28. In 1902 richtte men "De Toekomst" op, een turngroep voor jongeren tussen de 14 en 20 jaar. LodeHOSTE ('t vervolgt) Erratum: De Heer Caese liet ons weten dat de katholieke harmonie "Het Volk" gesticht wer in 1898 en niet in 1890.

316


LIJST VAN DE STRATEN MET EEN PERSOONSNAAM (Naschrift en enkele conclusies) Toen in Gh. T. 1991/4 de "Lijst van straten met een persoonsnaam- Stad Gent" gepubliceerd werd, konden we nooit vermoeden dat deze bijdrage zo'n uitgebreide reacties zou teweeg brengen. Het was vooral de Heer Arthur De Decker die ons terzake op een aantal ongerijmdheden wees. Achteraf bleken heel watvan zijn bedenkingen terecht te zijn geweest. Onmiddellijk moeten we hier echter aan toevoegen dat de eerlijkheid ons gebiedt erop te wijzen dat niet al zijn opmerkingen gegrond waren. We menen dat de tijd stilaan rijp is om achter dit onderwerp een punt te zetten en uit de gevoerde discussies enkele conclusies te trekken. Vooreerst mogen we wel stellen dat wij (en waarschijnlijk velen met ons) door deze kwestie heel wat wetenschap rijker geworden zijn. Toch willen we graag nog eens benadrukken dat het geenszins onze bedoeling was een volledige studie te maken over straatnamen met een persoonsnaam. Zo zijn er een aantal straatnamen die niet in onze lijst voorkwamen en die toch op een of andere manier verwijzen naar een persoonsnaam zoals b.v.b. de Abrahamstraat, de Braemkasteelstraat enz. Met het samenstellen van de bewuste lij st hadden we in de eerste plaats een andere bedoeling voor ogen. Na de fusie werden heel wat straatnamen herzien. Aan heel wat straatnamen met een persoonsnaam werd toen de voornaam (of -namen) eraan toegevoegd, wat voor gevolg had dat ze op een andere plaats in de alfabetische lijsten terecht kwamen. Het resultaat daarvan was dat velen, vooral in het begin, heel wat problemen hadden een straatnaam met een persoonsnaam terug te vinden in de officiĂŤle straatnamenlijst en dit wegens het feit dat men de voornaam niet kende. Vergeten we niet dat Gent een kleine 2500 straatnamen telt! Om die reden meenden we er goed aan te doen een lijst op te maken alfabetisch gerangschikt op de familienaam. Van die gelegenheid hebben we meteen gebruik gemaakt ook de bijkomende teksten die op het straatnaambord voorkomen te vermelden. Door het veelvuldig herwerken van de lijst, er komen nog regelmatig nieuwe straatnamen bij, slopen hier en daar wat fouten in de tekst. Zo moeten we er een aantal, waarop de Heer De Deckerin Gh. T. 1992/2 wees, volledig voor onze rekening nemen. Henricus Bracq is niet geboren in 1801 maar wel in 1804, het is Jean Baptiste de Gieylaan (en niet Henri), Jean-Baptiste D'Hanedreef (en niet D'Haene), Adolf Petit is geboren in 1822 en overleden in 1914 (i.p.v. 1803-1876), Lambert Quetelet was uiteraard een statisticus (en geen staticus), Karel Van de Woestijne is geboren in 1878 (i.p.v. 1879), het is Sirnon Bening (i.p.v. Benning), het is Winston Churchillplein (i.p.v. -dreef), Gillis Coppins (i.p.v. Coppin), Gaston erommenlaan (i.p.v. -straat), Etienne della Paillepark 317


(ontbrak in de lijst), Hyacinth Lippens (i.p.v. Hyancint), George Minne (i.p.v. Georges), Jakob Ondermaercq (i.p.v. Jacob Ondermaerck), Comelis Sneyssone (i.p.v. Sneysone), MariaVan BoergondiĂŤ (i.p.v. BourgondiĂŤ), JakobVan Caeneghem (i.p.v. Jacob), Geeraard Van Den Oaelelaan (i.p.v. -straat), Willem Van Gulik (i.p.v. Gullik), JozefVercoullie (i.p.v. Vercouillie). Uit een aantal opmerkingen van de Heer De Decker blijkt ook dat in heel wat gedrukte bronnen fouten voorkomen in de erin vermelde data. Sommige van die bronnen spreken elkaarregelrecht tegen. Voorbeelden hiervan zijn legio en de Heer De Decker vermeldt er zelf een aantal in zijn brieven. Zo is bekend dat in de werken van Frans De Potter "Gent, van de oudste tijd tot heden" en "De Geschiedenis van de Gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen" (in samenwerking met Jan Broeckaert) heel wat foutieve data voorkomen. Toen het zesde deel van "Gent... " werd uitgegeven, publiceerde Julius Vuylsteke, die zeker niet als beste vriend van De Potter mocht beschouwd worden, een merkwaardig boekje waarin al de fouten in dat zesde deel werden opgesomd. Alhoewelwij de laatsten zullen zijn die afbraak willen doen aan de rest van het werk van De Potter, blijkt hieruit dat er met de nodige voorzichtigheid moet omgesprongen worden met de door hem vermelde data. Maar ja, een foutje is nu eenmaal vlug gemaakt (aan wie zegje het!). Het ligt dan ook voor de hand dat voor diegenen die moeten instaan voor de bijkomdende teksten op de straatnaamborden geen gemakkelijke taak is weggelegd. Want de vraag is : welke bron heeft het bij het rechte eind? Uiteindelijk heeft dit alles ertoe geleid een tweetal lijsten met in totaal 26 straatnamen die mogelijks in aanmerking komen voor verbetering of aanvulling, over te maken aan de bevoegde instanties. Daaronder zijn er dan nog een aantal twijfelgevallen waarover wij ons niet hebben durven uitspreken. Onze voorzichtige en voorlopige conclusie is dan ook dat er heel wat minder fouten op de straatnaamborden voorkomen dan er eerst gedacht werd. DavidMAES

318


DOCUMENTATIECENTRUM, AANWINSTEN 1991 (Selectie Gentse Onderwerpen) Letters en cijfers op het einde van de regel geven de standplaats aan in de rekken. Per rubriek alfabetisch op naam gerangschikt. OVERZICHT DER RUBRIEKEN G H K 0 Z

=Gent = Geschiedenis =Kunst = Oost-Vlaanderen = Proefschriften

G Anoniem - Gand. Anoniem - Gent en hare tentoonstelling. Anoniem - Gentse wooncultuur in Mozarts tijd. Anoniem - Jubileumboek. Persmap. 125 jaar Sint-Lievenscollege. Anoniem - Huis te huur. Huisvestingsproblemen van bepaalde bevolkingsgroepen in het Gentse. Anoniem - Jubileumboek. 175 jaar Nieuwen-bosch. 1810-1985. Anoniem - Huldebetoon Prof. Dr. Paul De Keyser. (overdruk uit Oostvlaamsche Zanten, 36, 1961). Anoniem - Huldeblijk Lodewijk De Vriese. 28 maart 1920. Anoniem - Theater, mens en wereld, beelden. 1985-1990. Anoniem - Zeven bruggen. Historiek en restauratie van zeven Gentse Leiebruggen.

319

G 3 A 33 G 21 B 21 G 10 A 12

G 9 G 9-7

G3F8

G 9 G 3-1

G 19 D. KE 6

G 20 D. VR 1

G 10 H 4-1-5

G 3 B 26


Catalogus - Tentoonstelling. Chaves Freddy. Gentleman-voetballer. G 17 H 32 Catalogus - Tentoonstelling. Dupuis Maurice. G 17 H 19 Catalogus - Tentoonstelling. Herdenkingstentoonstelling Maurice de Preter 1881-1963. Palmyre Roeland 1881-1975. G 17 H 31 Catalogus - Poulain (Norbert) Stad Gent. Museum voor Sierkunst. Topografische catalogus van de bibliotheek. G 21 J 16 Catalogus - Tentoonstelling. Van jezuïetenklooster tot rechtsfaculteit. G 8R 1 Catalogus - Tentoonstelling. Verbanek Geo. G 17 H 33 Catalogus - Tentoonstelling. Vrijzinnige werkmansbibliotheek Leren vereert Gent. G 10 M 5 Catalogus - Tentoonstelling. Wallaert (Martin) en Libbrecht (Georges) G 17 M 1 Baillieul (Beatrix) en Leeman (Kateline) - Klooster Zusters van Liefde J.M. te Gent. G5R1 Bemauw (Patrick) - Mysteries van het Lam Gods. G 7 B 22 Boertigter (Edesius) en De Grauwe (Jan) - Meerhem, toen en nu. Huize Sint-Jan de Deo Gent. G6Q7 Poulain (Norbert) - Groeten uit 1926. De kunstscène te Gent anno 1926. G 10 A 13 Capiteyn (André) - Gent en de eerste wereldoorlog. Het stadsleven in de jaren 1914-1918. G 21 M 16 Casteels (Michel) - Op de korrel. Terugblik op cursiefjes-schrijven in "De Streekkrant" van 1985 tot en met 1990. G 19 CAS 3 320


Daem (M.) - De Gentse aardenpottenbakkers. De Decker (Arthur) - Kroniek van de Gentse Heirnis. De Herdt (R.) - TextieltijdstabeL De Rycke (Willy), Ketelaere (Dirk), Vincke (lgnace), e.a. - Over Sint-Lievens gesproken. 1865-1991. 125 jaar Sint-Lievencollege Gent. De Schryver (Antoine), Vanden Bernden (Yvette) en Bral (Guido J.) - Drolerieën te Gent. De vondst van middeleeuwse glasraamfragmenten uit het dominikanenklooster. Despretz (André) - Moderne Gentse penningen. De Vloed (Olga) en Viaene (Patrick) - Stadswandelingen in Gentse buurten. D'Hondt (Gustaat) - Lodewijk de Vriese. (overdruk uit Grote Snoeck's almanak voor 1927). Frédéricq-Lilar (Marie) en Jans (Célestin) - Gentse kunstschatten. 11. De predikstoel van de Heilige Kerstkerk. Goetghebuer (A.) - L'église cathédrale de Saint-Bavon à Gand. Hendrix (Guido) - Die Maghet van Ghend. (overdruk uit Oostvlaamsche Zanten 36, 1961). Meiresonne (Antoine) - De Gentse Vrijdagmarkt Minne (Richard) - Richard Minne in 20 lijnen. Scheerder (Jozef) - Documenten in verband met confiscatie van roerende goederen van hervormingsgezinden te Gent (1567-1568). Van Geert (Gill.) en Levis (Eddy). - Kaak, kaak, nen twiedekker! Gensche woordeen uitdrukkijnge. Vanschoenbeek (Guy) - Onroerend rood. Vermeulen (Jos) en Verbaere (Herman) - Gent en Oost-Vlaanderen. 321

G 20 B 19 G2K4 G 21 Q 10

G 9 G 9-6

G6I9 G2H 1 G3E4

G 20 D.VR 2

G 10 B 17-2 G7 B 21

G4G2 G 3 B 27 G 19 MIN 2

G 2 C 14

G 20 E 1 G 10 B 26 G 21 A 33


Vermeulen (Jos) - De Gentsche Bergen. (overdruk uit Oostvlaamsche Zanten, 1947). Vincent (M.) - Gentse poppenspelen.

G3C2 G 20 B 18

H

GabriĂŤls (Leen) - De bonden van het H. Hart in het Bisdom Gent. 1920-1945. Strubbe (Eg. 1.) en Voet (L.) - De chronologie van de Middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden. V anacker (DaniĂŤl) - Het aktivistisch avontuur. Van de Wiele (Johan) - De inquisitierechtbank van Pieter Titelmans in de zestiende eeuw in Vlaanderen. Van den Abeele (Andries) - De kinderen van Hiram. Vrijmetselaars en vrijmetselarij. Van Duyse (Prudent) - Inventaire analytique des chartes et documents appartenant aux archives de la ville de Gand. Vander Straeten (Marcel) -Wegwijs in Heraldiek. Syllabus van de cursus.

H 15/18

H24B2 H 14/56

H 15/17

H 18 A 12

H 30 S 15

H29/6

K

- Beiaardkunst in de Lage Landen.

K 11 E2

0 Anoniem - Het bisdom Gent. (1559-1991) Vier eeuwen geschiedenis. Coppens (J.) -Monseigneur K.J. Calewaert 1893-1963 in memoriam. Catalogus. - Tentoonstelling. Van Doome (Veerle) Retrospectieve tentoonstelling Georges Buysse (1864-1916).

322

06A 12 06A 11

9800/21 B 2


z Van den Broecke (Jean-Pierre) - Rabot. Een werkboek voor de stuurgroep sociale stadsvernieuwing. Z 4/2 Proefschrift 5de architektuur 1982-83.

GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKUNGE Deel VII Peetse••• u pijpe es uit Syn. : "Hij rijdt den birg af; hij rijdt de mort af(: markt); hij es verre noar de kluute; hij ligt in vonesse (:vonnis, men weetnog niet hoe het gaat uitdraaien); ~ijn wiekees ve:re te~ ei~de; hij ligt al mee de kîsse m d hande; 1 ~ hij stoatal mee zijn ien bien in 't graf; hij es naar zijne put aan 't goan; hij zal 't nie lank ne mier trekke; hij stoat mee zijne iene voet in de put; Hij luupt op zijn loaste kloefe; zijn stoove es verre uit; hij hee niet veele ne mier te goed." :Hij loopt op zijn laatste benen, hij is stervende. Een schoolrnastelle Syn. : "Een schoolmestesse (schoolmeesteres, onderwijzeres); een êwe schooliefer (schooljuffrouw)" : een oude zuurpruim, een oude schooljuffrouw. Ook : "Ze zit mee een mes in heur mêwe, gruuter dan de savel van ne lansier." Gezegd van iemand die kaarsrecht, trots en hovaardig over de straat gaat. Nen azijnpisser? Ikke... Zie tekst bij plaat 3: "Ik wordenen echte schiefzieker". 323


?e.etse .. \) ..

P2:Jpe es

E,el'\. sc'neete il'\.

eeh. ~Lasc.'n.e

324

...

u¡llt.....


325


Vandenacht goa'k mee 't lierken uit Zie tekst bij plaat 37 : "En kenner kik die mee 't lierken uitgaan uuk... " Een schele in een flassche Syn. : "Een schete op een stokske, veel sloage maar weinig boter, veellawijt en weinig wolle, veellawijt in een klein stroatse, veel lawijt veur niemendalle, 't zal wa zijn oas 't wad es, ten es maar een halve panne, 't es een kakske in een flassche, geef da kindeke zijn dijnkske weere, 't es lek mijn gat, 't hèwd em niet in" : veel drukte om niets, gescherm in de lucht Ter zijn pirdses dien zierder luupe Er zijn zaken die voorgaan. Mijn stoov' es verr' uit Zie tekst bij plaat 10: "Peetse, Uw pijpees uit". De gruute kisse es uit Syn. : "De kloarte es uit de locht" : de zon gaat onder, 't wordt donker. 't es weere kirmesse••• luup moar bij moedere Syn. : '"t Es weere van da; de kader hang weere schief; 't es weere boel (bagar, brol, ruze); ruze in 't huishèwe; 't zit er weere op (teege); der zit weer een katte (bie) in d'horloge" : ze hebben weer ruzie, ze zijn weer slaags. Keer maar terug bij je moeder. SIES : "Z'èn nog maor malkaor ze neuze gezien, en ze zijn al an 't kwikkele!" ("Oe èwer oe zotter", p. 21). Onder ons gezeid en elders gezweege Wordt gezegd wanneer men mekaar een vertrouwelijke mededeling doet Hij zal ze doen vechten hierboove Syn. : Hij zoetwie kasseistenen doen vechten; hij zoe de stiene (een huul rézement) doen vechten" : gezegd van iemand die iedereen in twist en onmin brengt, een ruziestoker. Mijn mes snij langs twie kante Syn.: "Zijn meske snijdt langstwie kante; hij es uit twie ruiven an 't eete." Een ruif is een houten of ijzeren traliewerk dat in schuine richting boven de voederbak in stallen of hokken tegen de muur aangebracht is, en waarachter men het hooi of het gras enz ... werpt. Fig. : ik verdien van twee zijden geld, dat levert mij dubbel voordeel op. Noot : De tweede vermeerderde druk van "Kaak, kaak, nen twiedekker!" is nu ook reeds volledig uitgeput. Enig middel om kennis te nemen van de 100 extra synoniemen en 10 uittreksels van Gentse revues: "Ghendtsche Tydinghen" blijven lezen.

326


BIBLIOGRAFIE Onlangs verscheen van de hand van Dr. K.O. Van Acker, gewezen Hoofdbibliothecaris van de bibliotheek van de R.U.G., het boek "Oud Merelbeke voornamelijk tijdens de Middeleeuwen". Dat is zeker welgekomen, want wij geloven niet dat er veel gepubliceerd werd over dit onderwerp. Wie meer wil weten over de heren van Krombrugge, het herenhof Resselare, Hukkelgem, Scheppersstede, het Tempeliershof, de Hofmeierij Overbroek, enz. komt daarvoor terecht in het 200 bladzijden tellend boek van formaat 29 x 20,5 cm. Vele plannen verduidelijken de tekst en het is verlucht met verschillende mooie pentekeningen van N. De Sutter. Het boek kost 500 fr. + verzendingskosten. Verdere inlichtingen kunnen bekomen worden bij de auteur K.O. Van Acker, C. Buyssestraat 7 te 9820 Merelbeke. Tel. : (091) 30.69.74.

H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Van de Heer Eddie Van Haverbeke (Oostende) komt de volgende vraag: Mijn grootvader Adolph Van Haverbeke (0 1871, t 1940) baatte samen met zijn echtgenote Paulina Roets, van 1906 tot 1909, een herberg uit, gelegen aan de Zuidkaai 3 te Gent, "Het Kruisken" genoemd. Grootvader was aktief in de socialistische arbeidersbeweging en was gedurende deze periode ook "Hulpschrijver van de socialistische houtbewerkers". In de familie beweert men dat "Het Kruisken" een partijlokaal was. Wie weet daar meer over? Bestaat dit huis of herberg nog? Wat is het huidige huisnummer?

327


GENSCHE PRAOT Meleke gieng trêwe, in heur klein broerke krijstege omda moeder nie en wilde ge dat hij meegieng nàor 't hotel; hij en zoe zijn manieren aan taofel nie keunen hêwe, zei ze ezûu. - Och Hîere, zei Meleke, hij es al twaolf jàor, hij zal wel braove zijn. Aanfijn, hij mocht meegàon. In 't hotel gekomen zettege z'hulder aan taofel. - Hier! bij mij gij, riep moeder tege de kleine, in opletten of 't zal op u fûure zitte! Binst dan ze zaote t'ete, zeidal mee ne kîer de garson : Meinsche, zeid hij ezûu, wete g'hulder da ge mee dertiene zijt? Ze lieten allemàol van antraose huidere lepel vale ... - Ziede't, riep moeder, 'k hàod ere veurgevoel van dame diene kleine moeste t'huis laote, hij es den dertienste! De kleine sprong rechte: 't zijn leuges, riept hij , me zijn mee vîertiene, es 't nie wàor, Meleke? Meleke wier zûu rûud aos e koleke vier in de kleine kreeg ne klets op zijn kaoke. - Ziede 't wel, dwaoze konte, riep moeder tege Meleke, 'k hêd ulder gezeid!

Druk Vita, Zingem.

328


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 15 november 1992 21e jaargang nr. 6

Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr.per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten INHOUD - De Gentse Gevangenissen - Inventaire Archéologique: De Preekstoel van de St-Jacobskerk - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - De "Potjesmarkt" van de Gentse St-Pietersheerlijkheid (Dispuut rond een schilderij van David Teniers de Jonge, 1610-1690) - Het "Koninklijk Atheneum Voskenslaan" te Gent - Oudheidkundige Kroniek: De Engelsehen te Gent - Puzzel 1992 - Beschermleden-Steunende Leden- Steunfonds - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel VIII - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Bibliografie - Gentse Liedjes: Tonede Knecht - Wat denken vreemdelingen van Gent? - Gênsche Präot - Dit bestaat niet meer - Inhoud 1992

331 352 354 359 361 369 372 375 379 381 384 387 389 391 395 397 399

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever : Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent.


AAN ONZE LEDEN Wij zijn weer zover: het einde van onze 21 e Jaargang. Wij denken dat wij, zonder valse nederigheid, met voldoening mogen terugblikken op deze jaargang. Het waren dan toch weer400 bladzijden Gentse wetenswaardigehden, gei1lustreerd met talrijke foto's waarvan velen, geef het toe, u nog nooit gezien had. Voor de rest, geen vuiltje aan de lucht. Wij doen verder, maar u had natuurlijk niets anders verwachtvan ons. Als we zo onze voorraad gereedliggende kopij bekijken, dan kunnen wij u nu al verzekeren dat de "Cuvée 1993" niet zal moeten onderdoen voor al de vorige. Er dus voor zorgen dat ge er weer bij zijt. Lidgeld? Wij trekken ons niets aan van de inflatie, de stijging van de index en van de staatsschuld en van al de andere trucjes die men in Brussel uitvindt om onze zakken wat lichter te maken. Het blijft 400 jr. per jaar voor de gewone leden. Steunende leden: 600 jr. Bescherm/eden: 1.000 jr. Leden in het buitenland betalen een supplement van 100 jr. Van Bescherm- en Steunende leden gesproken, het is dank zij hen datwij het zo luchtig kunnen hebben over ons ongewijzigd lidgeld en het is steeds opnieuw met een gevoel van grote dankbaarheid dat wij hier op pp. 375-379 de namen publiceren van deze mecenassen. Degenen die een beetje kunnen rekenen en zich afvroegen hoe het in hemelsnaam mogelijk was dat wij voor 400 fr. 6 "Ghendtsche Tydinghen" kunnen leveren waarvan de kostprijs toch aanmerkelijk hoger moet liggen, kennen nu de oplossing van dit mysterie. Wat ook bijzonder verheugend is, is dat deze vorm van solidariteit (iedereen zou immers de reële prijs niet kunnen betalen) nog uitbreiding neemt. Konden wij in 1990 rekenen op 239 weldoeners, dan was dit getal in 1991 gestegen tot 280 en in 1992 tot 321! Een betere beloning kunnen al onze belangloze medewerkers zich niet indenken. Nu terug met onze voeten op de grond. In het huidig nummer vindt u een betalingsformulier. Watwil dat zeggen? Subito presto op uw pen springen, een bedrag van 400 fr. (ofmeer) invullen en zonder ookmaar één minuut tewachten het naar de Post doen. Wij moeten eerlijk toegeven dat een groot deel van onze leden deze gezonde politiek toepast (Vielen Dank!), maar... er zitten er toch wel altijd tussen zeker die maanden en maanden wachten om deze zaligmakende geste uit te voeren. Waarom toch onze Penningmeester het leven zuur maken en zelf met gewetenswroeging slapeloze nachten doorbrengen? Volg het goede voorbeeld en doe onmiddellijk die bevrijdende daad. Nog een laatste klassiek klaaglied gericht aan de dames ( gelukkiglijk een kleine minderheid) die van een fantasietje houden en het ene jaar betalen op hun meisjesnaam en het ander jaar op de naam van hun echtgenoot. Mocht u de gewoonte willen aannemen steeds hetzelfde systeem te gebruiken (hetwelk heeft geen belang), dan kunt gij er op rekenen dat onze Penningmeester u zal gedenken in zijn gebeden. Voor allen: het leven zou zo schoon zijn moest iedereen op het betalingsformulier ook zijn lidnummer willen vermelden.

330


DE GENTSE GEVANGENISSEN De Gentenaars spreken maar zelden van "het gevang". Ze zeggen liever "hij zit in de bak"; of "hij zit binne"; z'hen-em in 't rolleke gestoke"; "hij zit in de wandelinge"; "hij zit in 't druuge" enz ... Nu kennen wij nog in onze stede de werkelijke gevangenis aan de Nieuwe Wandeling en het Stedelijk bewaarhuis aan de Oude Schaapmarkt Maar zo erg lang bestaan die gebouwen nog niet. Wij vragen ons dan ook af: wat en hoe en waar de oude gevangenissen? AlfonsVan Werveke, in leven conservatorvan de musea van oudheidkunde en historische monumenten der stad Gent, heeft ons in zijn boek "Gedenkplaten uit het leven onzer voorouders" daarover ingelicht.- Uit dit boek en uit andere werken en eigen opzoekingen werd het mogelijk een beknopt doch duidelijk overzicht te geven over: Gevangenissen te Gent. Philip Wielant (1440-1520) spreekt over verschillende soorten gevangenissen: 1) De gevangenissen van de geestelijke rechters, die de schuldigen straffen door ze op te sluiten, zelfs levenslang; 2) De gevangenissen van de wereldlijke rechters, waarin men de verdachten opsluit tot wanneer ze veroordeeld zijn of onschuldig bevonden worden. - De zwaar beschuldigden worden in ketenen geklonken, de minder belasten niet. - De wereldlijke rechters veroordelen niet tot opsluiting, want zegt Wielant, "volgens het burgerlijk recht is de gevangenis gemaakt om te bewaren, niet om te straffen. Nochtans, voor misdrijven van minder belang, waarvoor de costumen geen straf hebben voorzien, hebben de rechters de gewoonte de schuldigen enkele dagen op te sluiten op water en brood." 3) De gevangenissen, waarin men degenen zet, die de boeten, waartoe ze veroordeeld zijn, niet betalen, en degenen, die hunne schuldeisers niet voldoen, in beide gevallen tot wanneer zij hun schuld en de gevangeniskosten hebben betaald. Men noemt ze burgerlijke gevangenen; de anderen heten kriminele gevangenen.

Tuchthuizen In het laatste vierde van de 17e eeuw, is men te Gent, naar het voorbeeld van elders, begonnen proeven te nemen met het tuchthuis. Dit is een gevangenis waar men iemand tot straf opsluit voor vrij lange tijd en waar zelfs dwangarbeid wordt opgelegd. Dit stelsel werd in de beginne vooral toegepast op vagebonden en voor misdrijven van weinig belang. Te Gent werd de tuchtstraf ondergaan in een ander gebouw dan in de stedelijke gevangenis, waar het stelsel nagenoeg hetzelfde is gebleven tot aan de Franse omwenteling. 331


De stedelijke gevangenis te Gent In een stuk van 8 februari 1294 is voor het eerst spraak van de stedelijke gevangenis van Gent. In de overeenkomst, tussen de graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre ende beruchte 39 schepenen gesloten, wordt gezegd "dat al wie in het schependom van de stad Gent wordt gevangen genomen, moet vastgehouden worden in het huis van de amman tussen Leie en Schelde, waarom de schepenen aan de amman een huis moeten verschaffen, geschikt om alle gevangenen op te sluiten en zohaast dat gedaan is zal de amman ze aldaar houden op zijn verantwoordelijkheid en te zijne koste". Uit deze woorden kan men besluiten dat er voor 1294 te Gent geen eigenlijke stedelijke gevangenis was en dat de amman zijn gevangenen zo wat overal opsloot, waar hij plaats vond.

De gevangenis uitwendig bezien In uitvoering van de genoemde overeenkomst stelden de schepenen ter beschikking van de graaf en ten gebruike van de amman, een huis, gelegen op de Koommarkt, waar nu de post staat. Men ziet het afgebeeld, haast geheel ter zijde van de plaat welke de Koommarkt voorstelt, in Sanderus "Flandria Illustrata", in 1641 uitgegeven. Alhoewel ze nogal onduidelijk is, laat de tekening toe te onderscheiden dat het een herenhuis van de 13e eeuw was. Het vertoonde veel gelijkenis met de Kleine Sikkel in de Nederpolder, waar de kantoren van het onderwijs gevestigd zijn: rechthoekige gevel met kleine vensters, waarachter een dubbel zadeldak het gehele huis dekt. Oorkonden leren ons, dat men tot de voordeur opklom langs een hoge trap, waarboven een bordes uitstak. De vensters waren ook van traliĂŤn voorzien, wat de gevangenen toeliet de voorbijgangers te zien en zelfs toe te spreken. Toen in 1582 de hertog van Anjou, die korte tijd vorst in ons land was, langs de gevangenis kwam, staken de gevangenen smekend de armen door de tralies en riepen: "Genadige graaf! Gratie! gratie! gratie!" Toen men in 1897 het Pakhuis afbrak, waardoor wij het belangrijkste Lodewijk XIV -gebouw onzer stad verloren, vond men in de grond, waar de gevangenis had gestaan, gehouwen stenen van het 13eeuws gebouw. Toen men enkele jaren nadien de kaai aan de Graslei verlaagde om de doortocht onder de nieuwe Sint-Miebielsbrug te vergemakkelijken, vond men in het oud metselwerk, als opvulsel, een reusachtige waterspuier, die zonder twijfel van de gevangenis voortkomt. Hij is van doom ik se steen en stelt een zittende leeuw voor, waarvan jammer genoeg de kop verdwenen is. Deze spuier wordt in het museum van stenen voorwerpen, de St.-Baafsabdij bewaard.

332


De naam van de Gevangenis Reeds in de Baljuwsrekening van 1307-1308 draagt de gevangenis de naam van "Castelet"; in de stadsrekening over 1334-1335 vindt men "Chastelet" en deze oude Franse schrijfwijze is gebleven tot in de 18e eeuw, ook in Nederlandse teksten. Zonder een volstrekt bewijs te hebben, kan men aannemen dat de Gentse gevangenis aldus werd genoemd naar de naam van de twee Parijse gevangenissen "le Grand Chatelet" en "le Petit Chatelet". Dat waren oorspronkelijk versterkte kastelen. De naam van de Parijse gevangenissen was overigens in Vlaanderen goed bekend. Het was daar immers dat de meinedige koning Philippe le Bel de Vlaamse edellieden had doen opsluiten, die Phillippina, Gwijde van Dampierre's dochter, hadden vergezeld, toen ze als gijzelaarster naar Parijs kwam, op de belofte als 's konings dochter behandeld te worden. Daar de Gentse gevangenis het uiterlijk van een versterkt kasteeltje had, was er niet veel verbeelding nodig om ze het Chastelet te dopen.

Het Chastelet Het blijkt wel dat er geen of weinig veranderingen aan het oud herenhuis in 1294 werden toegebracht om het tot gevangenis te gebruiken. Eerst in 13341335 vinden wij in de stadsrekening een buitengewone grote uitgave voor werken aan het Chastelet, namelijk 1313 pond 7 s. 5 d. payments. Daarna bleef het Chastelet zoals het was. In 1528 schreven de schepenen aan de regering van Keizer Karel, dat het huis, dat "tot gevangenis dient, zeer klein is, oud, bouwvallig, dat mannen en vrouwen, criminele zowel als burgerlijke gevangenen, er samen worden opgesloten en aan elkander raad en advies kunnen verschaffen." - De kamer waar de gevangenen worden verhoord is zo klein, dat de heren van het gerecht er niet gaarne vertoeven, uit vrees er een ziekte op te doen, "door de stank en het bederf die er heersen". De schepenen achten het dus dringend nodig dat de gevangenis vergroot worde, "zoals in de laatste tijd in verschillende steden is geschied". Keizer Karel antwoordde, dat hij de ammanij of het bestuurvan de gevangenis aan de stad overliet en toestond de gevangenis te vergroten en zelfs te slopen, om ze te vervangen door een ruimer en doelmatiger gebouw, mits betaling van een jaarlijkse rente van 200 pond parisis in 't jaar. Doch de keizer verbrak in 1540 die verbintenis en de gevangenis bleef wat ze was. Wij moeten er bijvoegen, dat de stad reeds een naburig huis had aangekocht om het bij het Chastelet te voegen. In 1543 wezen de schepenen opnieuw op de engheid van het gebouw en drongen weer op vergroting aan. In 1560 verkregen ze van de regering dat de stad het office van cipier mocht pachten en er zelf een Gentenaar als cipier aanstellen. Ook ditmaal was men voornemens het Chastelet opnieuw in te richten. Zelfs werd door vier werklieden een voor333


ontwerp opgesteld. Er kwam evenwel niets van: het Chastelet bleef wat het altijd geweest was, tot aan zijn afbraak in 1716. Hoe zag die middeleeuwse gevangenis er nu uit? De ondergrond was een krocht, waarvan de gewelven door zuilen gedragen werden. De vloer van de benedenverdieping lag op het bovenvlak van de gewelven, veel hoger dan de grond van de Koornmarkt. Daardoor was het nodig geweest een hoge stenen trap te maken om tot de ingangsdeur op te klimmen. Achter deze lag een zaal, welke toegang gaf tot de cipierswoning en tot de "bellekamer", waar alle gevangenen bijeen waren in de dag. Met toelating van de cipier mochten zij ook in de "lochting", achter het gebouw wandelen. Hier of in de krocht, was er een put, of overwelfde onderaardse gevangenis zonder trap, gelijk die in het Gravensteen. Die diende om een gevangene volstrekt af te zonderen. Men liet er hem in langs een ladder of door middel van een mand, aan een koord bevestigd. Marcus van Vaernewijck spreekt er van: "Maar wie en weet niet dat men de kerkers niet schoon en maakt, als 't blijkt aan de put in het Chastelet?". Van de bellekamer moest elke gevangene 's avonds naar zijn afzonderlijke kamer, om de nacht door te brengen. Men ziet dus, dat de gevangenen in het Chastelet een betrekkelijk grote vrijheid genoten. Toch waren er in de gevangenis plaatsen, waar men diegenen kon opsluiten, die men wenste af te zonderen, of die men alle kans op ontsnapping wou ontnemen. Dat waren "muiten" waarvan de kroniekschrijver Billet in 1660 de namen heeft opgetekend: de rooversmuyte Israels muyte de Clene Splete de Toveres muyte het Cattegat de Vrouwe Camer de Grote Splete het Suyckerlaetgien Al die namen zijn vergeten, uitgezonderd de laatste, "het Suikerlotje", dat elke Gentenaar nog kent. - In het Gravensteen bestaat er ook een zaal welke die naam draagt, t.t.z. "Suikerlade". Die zaal zou destijds ook als gevangenis dienstig zijn geweest. Vandaar haar naam. Noch de "Mammelokker", noch de "Amigo", noch het "Rolleke" hebben het "Suikerlotje" uit de volksmond verdrongen. Het oudst ons bekend reglement der gevangenis dagtekent van de 16e eeuw. Het werd aangetroffen in een vertoog, door de toenmalige cipier overgelegd aan de Raad van Vlaanderen. Er waren geboeide en ongeboeide gevangenen. Zij waren in afzonderlijke plaatsen, muiten genoemd, opgesloten. De gemeentelijke overheid voorzag de gevangenen van voedsel, stro, dekens en mantels van grof laken. Zij kregen 334


twee groten daags en mochten kopen wat ze verlangden. 's Morgens, na zich beneden te hebben gewassen, gingen zij naar de bovengelegen "bellekamer" alwaar zij in gemeenschap bleven tot 10u. Daarna kwamen zij terug naar beneden en werden in de "vierschaarkamer" gebracht alwaar zij het middagmaal genoten. Tot 16u. werden zij terug naar de "bellekamer" gebracht, dit tot 18u. Dit was dan ook het uur dat de slaapklok luidde en elk in zijn "muite" trok. Dit gold voor de gemene gevangenen, die van buitenuit geen geld kregen om hun beter voedsel te kunnen aanschaffen.- Wat betreft de aangehoudenen op verzoek van schuldeisers, of die welke geld hadden of goede vrienden met geld, wel, die mochten aan de cipierstafel aanzitten ofwel naar de "poorterskamer" gaan en daar uit hun eigen pot eten. Aan de gastentafel had de cipier van elke man 8 groten daags: vier voor 's middags en vier voor 's avonds. Derhalve had de cipier voor die som ook de verplichting hun een bed, lakens en ander gerief te leveren, dit naar stand en vermogen. Zij kregen op verzoek bier: één stoop voor drie mannen. Op de "vette" dagen verskoud vlees en op de "magere" dagen vis. Voorde bewaking bekwam de cipier 2 groten daags en dit voor iedere gevangene. De alhier bedoelde gevangenen hadden hun verblijf in het gevang langs de marktzijde. Andere opgeslotenen, wegens burgerlijke zaken en welke verlangden alleen te zijn, betaalden 3 1/2 groten en vertoefden op een achterkamer. Deze moesten verder in hun eigen onderhoud voorzien, behalve dat de stad, bij wijze van aalmoes, hun stro, bed, deken en mantel bezorgde. In het chatelet bestond er ook een recht van in- en uitgaan. Dit was vastgesteld op de som van 22 stuivers dit ten profljte van de cipier. Bovendien beweerde de "klerk van den bloede" nog 4 1/2 groten te mogen eisen van elke gevangene voor burgerlijke zaken en 4 groten over 't recht van sluiten en ontsluiten. Op sommige dagen mochten de gevangenen ook een wandeling in de stad doen. Het ging zelfs zo ver, dat ze ook wel eens een kijkje in huis mochten nemen (niet slecht hé!). Natuurlijk kostte dit uitgaan geld - drinkpenningen voor de cipier-. Hij behoefde natuurlijk geen knecht te zijn voor de gevangenen en men kan wel denken dat hij zijn begoede gasten voor de gunst liet betalen. De gevangenen welke aan de cipierstafel zaten, gaven als intrede 12 groten voor een stoop wijn, te verdelen onder hun lotgenoten. Enkele bepalingen van het gemelde "reglement" werden in 1560 gewijzigd. Alzo mocht de "welkom" van de nieuwe gevangene die aan de cipierstafel wenste te zitten, geëist worden door degene die langst in het chastelet zat en wie men de bijlap van "baljuw" gaf. Baljuw zonder rechtsbevoegdheid natuurlijk. De prijs voor het eetmaal werd nu vermeerderd tot 10 groten. Vanallerheiligen tot half maart was de cipier verplicht voor en na elke maaltijd een mutsaard te leveren ter waarde van 112 stuiver. Wie beter dan klein bier wenste (crabbelaere, of ander dubbel bier of wijn) moest dit afzonderlijk be335


talen. De cipier mocht voor zijn knapen of meiden geen drinkgeld vragen. Daar oordeelden de gevangenen zelf over. Zij mochten ook hun spijzen en dranken van buiten in het chastelet laten brengen. Het uitgaan der slechte betalers werd nu verboden. Waarschijnlijk omdat de cipier ze wat te veel naar huis of taveerne had laten gaan of hen te fel had doen betalen. Voortaan zouden de arme gevangenen voor schuld namens de stad 2 groten daags ontvangen. Dit gedurende 8 dagen, doch niet langer. Tenware de justitieofficier in die tijdspanne aan de schepenen de oorzaak van hun inhechtenisneming had kenbaar gemaakt. Hij die door het magistraat of door de officier werd opgesloten onder verdenking van misdrijf, maar die onplichtig werd bevonden, was de cipier geen gevangeniskosten verschuldigd (register MM, 114-122). Wie gevangen zat voor schuld en zijn vrijheid wenste te bekomen moest de cipier borg stellen dat hem de gevangeniskosten zouden vergoed worden (Act. & contr., keure, 1392-1393). Grote misdadigers bleven niet lang in het chatelet. In de middeleeuwen veroordeelde men niet tot levenslang of tot 20 of 10 jaar. Moord, roof, diefstal, brandstichting, valsmunterij e.a. strafte men met de dood of anderen zond men eenvoudig buiten het land of naar de galei (1). Enkele der kostgangers van het chatelet werden soms met toestemming van de Raad van Vlaanderen naar de gevangenis van het Gravensteen overgebracht. Dit gebeurde vooral met lieden van wie men dacht dat ze andere gevangenen zouden ophitsen, gelijk in 1560, wanneer de schepen ondervond dat enkele gasten, opgesloten wegens ketterij, elkander aanmoedigden en andere gevangenen poogden tot hun gedachten te winnen. In het Gravensteen opgesloten, zaten zij afzonderlijk, en dit was gemakkelijker om hun te bekeren (zo dacht men). Het uit- en ingaan van de gevangenen moet meer dan eens aanleiding gegeven hebben tot aardige gevalletjes. Jammer dat de cipiers ons daar geen aantekenboekje daarover hebben nagelaten. Mark van Vaemewijck vertelde ons er een van: "'t Was maart 1567. De dichtervan de Rederijkerskamer "Maria ter Ere" zekere Liefke Van De Venne, bekend als een eerste kluchtspeler, zat in de muit. Het weerdinneke van onder het kruideniershuis, die meer van hem hield dan van hare wettelijke, had daar veel verdriet over. Op zekere avond kreeg ze een onweerstaanbare drang Liefke te gaan opzoeken en hem te troosten. Zij deed haar door een turfdrager in een turfzak zo in het chatelet brengen. Alzo kon zij Liefke de ganse nacht troosten." Van Vaemewijck voegt er bij: "men wist niet anders, ten waren turven, die men inne bracht." Of de cipier van 't Gents Chatelet gestraft werd, zegt de kroniekschrijver niet. 1. Item gegeven aan den amman van Ghend vanden costen die de gevanghene, die men ter galeyen waerts voerde, in chatelet daden llll S. gr. (Stadsrekening over 1448-1449).

336


Zeker is het dat het weerdinneke wel voor de schepenen terecht gestaan zal hebben wegens te zondigen tegen het zesde gebod. - Een persoon plichtig bevonden aan echtbreuk, werd er in de 15e eeuw gedurende 14 dagen op water en brood gezet. Bij herhaling werden het 30 dagen en bij de derde keer 6 weken. De drie eerste keren kon men de straf afkopen, mits voor iedere dag gevang aan de stad ... 1.000 bakstenen te leveren, maar viel hij een vierde keer, dan onderging hij een zware straf welke door de schepenen werd vastgesteld (Reg. BB., 16). In de 16e zoals in de 13e, 14e en 15e eeuw was het overspel hier zeer gemeen, evenals de blasphemie. Godslasteraars werden op dezelfde manier getuchtigd als de echtbrekers (1). Onze stad Gent had nooit gebrek aan galgen en gerechtsplaatsen, doch in het Chatelet werd ook bijwijlen de doodstraf uitgevoerd. Zulke terechtstellingen waren min of meer geheim en werden het meest op personen van een zekere rang toegepast.- Op 8 maart 1487 werden Jan van der Gracht, Jan Utenhove, Denijs van der Sarc, Jan de Ruts, Pi eter Goese ma, Pi eter Beys, Joos Netesonne, Mr. Miehiel de Vroe en Jan de Wilde, in het bijzijn van een aantal personen voor het altaar in de kapel van het Chatelet het hoofd afgeslagen. De kroniek voegt er bij dat die strafuitvoering geschiedde met de goedkeuring der schepenen van der Keure "zonder wet ofte vonnesse" op last van de schoenmaker Remeus Hubert, kapitein der stad. Telkens dat er een veroordeelde onthoofd was, werd het uitgespatte bloed opgenomen en in een emmer weggedragen (2). Wij weten reeds dat de gemeente maar gedurende 8 dagen de gevangenen in hun onderhoud voorzag, tenware de justitieofficier in die tijdspanne aan de schepenen de oorzaak van de inhechtenisneming had bekendgemaakt. - Het moet wel zijn dat het nogal dikwijls voorviel dat de justitieofficier dit niet deed. Het gevolg: de gevangenen verkerend in dit geval, werden door liefdadigheid gevoed of anders hadden die sukkelaars niets. In onze stede toonde men zich wel barmhartig jegens de behoeftie ge opgeslotenen. - Wij kennen reeds een huis op de Koommarkt, waar men soep uitdeelde op iedere donderdag. De soep werd dan ook "donderdagsoep" genoemd. Een zekere Pieter Geerdts stichtte een maandagmis op 16 maart 1468. Hij bepaalde daarbij dat voor iedere godsdienstoefening welke men verzuimde er een "braspennink" zou betaald worden ter waarde van 2 1/2 grooten, "te gheven den ghevanghenen int Chastelet". Zo kan men er tientallen opnoemen. De bijdragen, giften of fondatiĂŤn moeten in de 17 e eeuw nogal van belang geweest zijn, aangezien de rekening over de arme gevangenen in het dienstjaar 16241625 een ontvangst vermeldt van 132 pond 6 schellingen grote 1 denier pari sis, tegen een uitgave van 115 p. 6 s. 11 gr. - Een om zo te zeggen bestendige 1. CANNAERT, Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht, 31. 2. Vergelijk: Het dagboek der Gentsche Collatie en J. Van Den Vivere, op het jaar 1487.

337


bron van inkomsten voor de arme gevangenen was het omgaan met een bus, wat wij reeds in de eerste helft van de 16e eeuw zien (1). De omhalers noemde men zeer gepast "aalmoezeniers". In hetjaar 1630 vroeg de bediende, voor de omhaling aangesteld, aan de schepenen een "kerellaken", als doende dagelijks: "alle debvoiren ende ghetrouwicheyt in het omhalen met de busse". De schepenen erkenden zijn goede diensten en schonken hem, voor het gevraagde de som van 2 pond 10 schellingen (2). De omhaling bracht in het midden der 18e eeuw ongeveer de som van 90 pond grote op. Wekelijks haalde men om op de Vis- en Groentenmarkt alsook in het Vleeshuis. Men gaf daar aalmoezen in natura. Voor het Chatelet hing er ook een bus die om de drie maand werd gelicht. Men ontving er van 1749 tot 1754 de som van 31 pond 9 1/2 groten. Ook in ieder der zeven parochiekerken werden er op Witte Donderdag en Goede Vrijdag bussen gesteld. Driemaal in het jaar hadden de ongelukkigen een "recreatie" zegt Billet Ten eerste op Vastenavond, ten tweede op Pasen, ten derde op de kermis van de St.-Niklaasparochie. "Als wanneer de ontfanghers, den elfsten heere schepene hemlieden sendt een goede porcije van ate ende drank, naar hunne oiscretije ende bermhertigheyt". Een ander handschrift meldt ons waaruit deze recreatie gewoonlijk bestond: de gevangenen kregen vers schapenvlees, wit brood en goed bier. Met betrekking tot het verblijf der gevangenen in het Chatelet vermelden wij nog dat hun de troost van de Godsdienst niet ontzegd werd. De priesters der parochie bezochten de gevangenen welke hun bijstand nodig hadden en lazen mis in een kapel (3). In Vlaanderen was het ook de gewoonte op Goede Vrijdag een gevangene in vrijheid te stellen. Men noemde de vrijgelatenen dan "Goedevrijdagskinderen".- Dat de Gentenaren die traditie wensten in ere te houden is verstaanbaar. Niet alleen gaven zij ten alle tijde het bewijs van medeleven voor 't lot der ongelukkigen, maar zij zeiven waren in zekere zin "Goede-Vrijdagskinderen ": Maria van BourgondiĂŤ schonk hen op de verjaardag van Christus' dood in 1476 genade voor al wat zij tegen haar gezag en tegen de wet onlangs hadden bedreven. Tegen wil en dank evenwel, zette men te Gent een gevangene op vrije voeten. Meermaals moest men echter van het oude gebruik afzien omdat de opgeslotenen zich gelukkiger gevoelden in het Chatelet dan in de samenleving. Het "Register Criminel" van 1694, na vastgesteld te hebben dat er op Goede

Vrijdag van ditjaar niemand was losgelaten, voegter bij: "ter oorsacke de selve (genade) door niemant en worde versocht, noch te bevonden en wort dat ymant de selve soude connen beckomme".- Deze laatste regel doet veronderstellen 1. Stadsrekeningen over 1539-1540. 2. Requesten. 3. Stadsrekeningen over 1615-1616.

338


dat voor deze gunst ook het gedrag der opgeslotenen in aanmerking werd genomen.- Blijkens het "Register Criminel" over 1696 beschouwde men de loslating op Goede Vrijdag als een plicht, die doorging met een zekere plechtigheid. De schepenen in het Chatelet "op boete ende eedt" vergaderd, beraadslaagden er om te weten wie van de gevangenen zou worden "gestelt in liberteyt met volle remissie, pardon ende verghiffenesse". Marck Van Vaernewijck meldt ons dat het zeker de gewoonte niet was de gevangenis te reinigen. - Zelfs deze der kloosters bleven daarvan verstoken. Zeker moest die vuilnis een tweede kastijding voor de gevangenen zijn. Wanneer de onreinheid der kerkers evenwel te ver ging of als de pest in de stad heerste, dan gaven de wethouders last om alle kamers, kotten en muiten schoon te maken en uit te roken welke laatste o.a. geschiedde met wierook en pek (1).

Het is dan natuurlijk niet te verwonderen dat ook in het Chastelet de pest uitbrak. -Jan Van Den Vivere meldt ons dat de 3e mei 1582 een bundel stroo aan het gevang werd gehangen, dit om aan te duiden dat de pest in het huis heerste. Iedereen kende dit teken en wachtte zich wel, als het niet volstrekt noodzakelijk was, langs het verpeste huis te gaan of er bij stil te houden. In 1582 bezweken hier niet minder dan 9 gevangenen, met de cipier. Het Chatelet werd ten jare 1716 door de regering aan de stad verkocht mits de som van 9.000 gulden en eenjaarlijkse rente ten bedrage van 30 gulden in het voordeel van het gouvernement. Bij die koop was begrepen het recht der domeinen op het nevenstaande huis, waar men in de laatste tijden de betichten in verhoor nam en waar ook de pijnbank stond. Het magistraat had de koop gevraagd om het aloud gevang, dat precies geen sieraad was voor de stad, te kunnen afbreken en op de plaats een fraai pakhuis te bouwen met burelen voor de inning der stedelijke rechten. Nu is ook dit pakhuis, spijtig genoeg verdwenen, want het was wel de bijzonderste Lodewijk de XIV-bouw welke Gent bezat. Nu prijkt er ons huidig postkantoor.

Het tuchthuis in het Geeraard Duivelsteen De eens zo fiere burcht van Geeraard de Duivel was zeervlug gedoemd tot een langzaam verval. Geeraard stierftussen 1266 (een laatst gekende vermelding van zijn naam) en 1283, datum dat zijn weduwe, Elisabeth van Slote, reeds 1. Betaelt aan Jan Van Hecke, Cays Elynck, Philips Cooman ende Philips Perreman, tzamen de somme van XXX lib. gr., van ghecuust, ghesuvert ende ghereynicht te hebbene het Chastelet ende vanghenesse dezer stede, met alle de camerkins, moutten, donkere plaetsen ende generalic tgheheel huus, boven ende beneden, metgaders daartoe ghelevert thebbene alle de bessemen, wieroocken, pecktonnen ende andere substantien, daetoe noodelick; ditte boven de XXVill S. gr. hemlieden gheschoncken voor een tonne biers... (Stadsrekening over 1581-1582).

339


hertrouwd is met ridder Willem van Mortagne. Het eerst wordt het steen vermeld in 1325 en in 1329 als eigendom der stad Gent. Van toen af begon reeds zijn verval. In 1335 werd het eens gebruikt om er muziekuitvoeringen te geven. Nadien werd het gebruikt als opslagplaats voor oorlogstuig en andere kelders en plaatsen werden verhuurd. Wij weten ook dat in 1342 Jacob van Artevelde er opgesloten werd. Wij gaan niet verder over de talrijke bestemmingen handelen, welke het steen in de loop der tijden heeft gekend, doch wel over die waarover wij moeten spreken: de bestemming tot tuchthuis. Nadat er een pottenbakkerij en gleisfabriek in gevestigd was, kwam in het steen het tuchthuis tot stand, dit op 6 mei 1675. Het tuchthuis was nu klaar voor de vagebonden, maar in 1678 werden de tuchtelingen vrijgelaten en het Rasphuis, zoals het in de volksmond genoemd werd, werd gesloten en herbruikt als een militair hospitaal. In 1685 werd het opnieuw als tuchthuis gebruikt en drie jaar nadien weer gesloten en terug in gebruik gesteld in 1698: "ter eausen dat binnen deze Stadt is een groote menighte van vaghebonden, ledighangher, bedelaers ende deughenieten, ten deele oock toeghecomen van het platte landt ter occasien van de schaersheyt van de levensmiddelen aldaer." In 1708 werd het tuchthuis opnieuw gesloten en zo verder tot in 1772, jaar waarin de nieuwe gevangenis op de Coupure werd gebouwd met goedkeuring van Maria Theresia en op verzoek van Vilain XIIII, voorzitter van de Staten van Vlaanderen en eerste schepene van de Stad Gent. Dit herhaaldelijk openen en sluiten van het tuchthuis in het Duivelsteen, schijnt wel voort te spruiten uit het feit dat het getal straatlopers, vagebonden, bedelaars enz. te groot werd in de stad, men een razzia deed en men er enkelen in verzekerde bewaring bracht. Vroegen zij na een tijd hun vrijheid terug om te gaan werken, om te huwen en werd het aantal zwervers gering, dan sloot de stad de poort van het tuchthuis en schudde de last van zich af. - Het Geeraard Duivelsteen, werd na de definitieve sluiting als tuchthuis, een krankzinnigengesticht (wat het ook al eens geweest was) dit tot in 1828.

Het St.-Jorishof als stadsgevangenis Het Resolutieboek der Schepenen van der Keure over hetjaar 1717 brengt ons het volgende ter kennis: "26 septembere 1717 - Ten selven daghe is gheresolveert inde rnaent van maerte 1718 te maecken de ghevanghenesse deser stadt, ende daertoe te employeren ende appliqueren in het hofvan St. Joris op de Hooghpoorte ... in conformiteyte van modelle ende tplan alhier ghevisiteert." Ofdat dit werkelijk geschied is, weten wij niet. Doch hoogst waarschijnlijk 340


niet, aangezien men er verder geen vermeldingen meer van aantreft. - De datum is in ieder geval opmerkzaamheid waard: hij valt samen met het slopen van het Chatelet op de Koommarkt.

De gevangenissen in het Gravenkasteel Op het eerste verdiep van het poortgebouw komen wij in een zaal genaamd "Suikerlade". Wij hebben al gezien waar die naam vandaan komt. Onder oudheidkundigen is er een meningsverschil, ofdat die zaal dienstig was als gevangenis of als kapel. Wij gaan hun ellenlange discussies hier niet neerpennen. In ieder geval weten wij, dat, buiten de "donkere put", er nog andere plaatsen in het kasteel waren welke als gevangenis werden gebruikt. In ieder geval vertellen de archieven ons, dat in 1627 twaalf misdadigers in de gevangenis (lees poortgebouw of "suikerlade") en in de kerker opgesloten zaten en in 1692, vijftien.- Dit getal schijnt u natuurlijk zeer klein voor zo'n rechtsgebied als die van de Raad van Vlaanderen en van "den Oudburg". Laat ons echter niet vergeten dat die personen, voor een misdaad opgesloten, er alleen zaten tot de uitspraak van hun vonnis. Tenzij die, welke in de donkere put zaten en die er een wat langere tijd doorbrachten. Als u het kasteel bezoekt, kunt u de put zien in de zaal nr. 18. In het midden van die zaal is er een opening van 0,65 m2. Men daalt in de kerker langs een ladder of met koord en mand. Deze put dagtekent van de 13e eeuw en werd gebruikt tot in de 18e eeuw. Hij is 5,5 m diep. De vloer heeft de vorm van een trapezium van 4,25 m S.Z., de grote basis is 6 m en de kleine 5 m. De put is overhuifd met een tongewelf waarin de toegang zit. Lucht wordt er toegevoerd langs een Z-vormige pijp in de noordelijke buitenmuur en waardoor het licht niet binnendringen kan. EĂŠn muur is 2,2 m dik, de drie andere 1,9 m. Daar de bodem van de put 3,5 m lager is dan het naastliggend bovenhof, was ontvluchten volledig uitgesloten. De put diende in ernstige gevallen tot de preventieve opsluiting der verdachten. Zij bleven er soms zes weken en zelfs midden in de winter. -Het archief brengt ons gevallen ter kennis, waarin de mensen verscheidene maanden in de donkere put bleven. In 1650 werd een onderwijzer uit St.-Martens-Latem welke beschuldigd werd van propaganda te hebben gemaakt voor de hervormde leer bij zijn leerlingen in het steen opgesloten. Daar hij tekens van waanzin gaf en die tijdens de gevangenschap toenamen, stak men hem in de donkere put. Hij bleef er vijftien maanden. In 1740 zat een vrouw onder beschuldiging van moord op haar drie kinderen, zeven maand in de put. Uit vrees dat ze zelfmoord zou plegen, liet men haar er uit. - Enkele gevallen vermelden dat men de gevangenen ĂŠĂŠn uur per dag uit de put liet. Het archief bewaart nog brieven van gevangenen gericht aan hun rechters, waarin ze smeken hen uit de put te laten daar het er praktisch onmogelijk te 341


leven is door de kou, donkerte en de ... stank. - Tot in 1522 sliepen de gevangenen op de grond op stro. Toen plaatste men er britsen met een strozak.

Het kasteel van Rupelmonde: staatsgevangenis van Vlaanderen Het kasteel van Rupelmonde had zeer veel gelijkenis met ons GravenkasteeL Het werd rond dezelfde tijd gebouwd. In "Sanderus Flandria lllustrata" zien wij er een afbeelding van. Thans blijft, buiten wat puin, slechts ĂŠĂŠn toren meer over, die in 1817 zo goed het ging met baksteen werd hersteld. -Naar alle schijn diende het kasteel al van in de beginne, dit is in de 12e eeuw, tot staatsgevangenis. De graven van Vlaanderen brachten er diegenen heen, die voor hun persoon of voor de veiligheid van het land gevaarlijk waren. Een groot aantal mensen werden er ter dood gebracht, zonder vonnis van welke rechtbank dan ook. Robrecht van Bethune liet er zijn zoon Lodewijk opsluiten onder beschuldiging zijn vader te hebben willen vergiftigen. In werkelijkheid was er een grote onenigheid tussen vader en zoon. Door tussenkomst der steden kwam Lodewijk vrij en werd het geschil bijgelegd. Robrechts kleinzoon, graaf Lodewijk van Nevers, liet in 1336 "de koenste ridder van Vlaanderen" zoals Froissart zegt, Zegervan Kortrijk, oppermaarschalk van Gent, te Rupelmonde opsluiten. Zeger had laten uitschijnen dat Vlaanderen Engeland nodig had om te leven. Dit was genoeg om hem te Brugge in een valstrik te lokken, hem naar Rupelmonde over te brengen en hem aldaar in 1338 te laten onthoofden. Een Duitse edelvrouwe die zich voor de oudste zuster van Philips de Goede had laten doorgaan, werd eerst te Gent op het pelorijn tentoongesteld en daarna in Rupelmonde opgesloten. Philips de Goede liet er ook zijn vertrouweling, Jan Couskin, overbrengen en onthoofden, daar hij beschuldigd werd, de zoon van de vorst Karel de Stoute, te hebben willen vergiftigen. Ik sluit Rupelmonde af met de vermelding van de slachting van een groot aantal Duitse huurlingen, van de bezetting van V alencijn in 1570. Na uit de dienst ontslagen te zijn, waren elf vendels aan het muiten gegaan. Veertig mannen werden ter dood gebracht, twee gevierendeeld en zeventien onthoofd.

De Mammelokker Aan ons stoer Belfort en aanleunend tegen de Lakenhalle ziet men een gebouw in deLodewijk XIV -stijl. Het gebouw zelf dateert van 1740. De Gentenaren noemen het de Mammelokker. Waarom zij dit zo doopten, kan ik u in zeer korte bewoordingen uitleggen. 342


De bekende Genste bouwkundige David 't Kindt, voerde de gevel uit, waarvan het fronton een bekroning kreeg van een half verheven beeldhouwwerk. Dit beeldhouwwerk stelt de geschiedenis (of de legende) voor van een grijsaard welke tot de bongersdood werd veroordeeld, doch die door de voortreffelijke zorgen van zijn dochter aan dat verschrikkelijk lot ontsnapte. Dit kleine gebouw was vroeger de ingang van de stedelijke gevangenis voor kleine misdrijven, waarvan de cellen zich bevonden in de lage zaal van de Lakenhalle (1). Van ongeveer 1818 tot 1902 werd het als dusdanig gebruikt. Het grootste percentage van de aldaar opgeslotenen waren zonen en dochters van Bacchus. Zij hadden voorzeker het voorbeeld van de ouderling, voorgesteld op de gevel van het gebouw, niet opgevolgd. Er bestaan zo van die ongeschreven wetten en titels bij de Gentenaren en één ervan was de titel van "Vrije Burger der Stede van Gent". Deze was maar te verdienen door in de "Mammelokker" zijn roes uit te slapen. Natuurlijk kan de deftigste burger van Gent eens in dergelijke perikelen verkeren, zodat de "Mammelokker" op de duur een zeer benijdenswaardige faam en beruchtheid verwierf. Het is zelfs zo zeker als 2+2=4 dat er redelijke schepselen zullen geweest zijn die voor het jolijt zich een kater dronken en dan tegen een deftig herenhuis gingen wateren in de hoop de aandacht te trekken van een politieagent om zo voor een nacht hun roes te kunnen uitslapen in de "Mammelokker". Zo konden ze dan de welverdiende en zo begeerlijke titel van "Vrije Burger der Stede Gent" met fierheid dragen.

Centrale gevangenis te Gent (Rasphuis) 1772-1935 (Coupure) Vóór de bouw in 1772 van de Centrale Gevangenis te Gent, weten wij reeds dat de gevangenissen alleen beklaagden en gegijzelden opnemen. De straffen waren dan in die tijd de schandpaal, brandmerk, geseling, verbanning en doodstraf. Wij hebben ook gezien dat de gevangenissen echte oorden van ziektebroeinesten waren door hun bouw, inrichting en slordigheid. In 1772 maakte de landloperij onze Vlaamse gewesten zeer onveilig. De Staten van Vlaanderen, hadden hun voorzitter, Vilaio XIIII, eerste schepen van de Keure te Gent, opdracht gegeven naar middelen uit te zien om aan die toestand te verhelpen. Vilaio Xlill liet dan, met goedkeuring van Maria Theresia, het Rasphuis bouwen. Het gebouw had de vorm van een achthoek, waarvan de acht kwartieren naar een binnenplaats liepen. De drie laatste kwartieren werden eerst in 1827 opgetrokken. De gevangenis besloeg een oppervlakte van 16.000 m2. Er 1. H. Nowé "Het Belfort van Gent".

343


Ingang van het Rasphuis op de Coupure. Copyright A.C.L. Foto Nr. 25965.

waren een groot aantal kamers, waardoor het mogelijk was de gedetineerden van elkander te scheiden. De gevangenen waren niet alleen landlopers, maar ook grote misdadigers, vrouwen en kinderen werden er als straf opgesloten. Werklozen met een behoorlijk gedrag, kregen er vrijwillig toegang als ze een onderkomen zochten. Bij nacht werden alle gevangenen afgezonderd. (1) Vilain XIIII beoogde vooral de betering van de gestraften. Deze dienden dan ook een vak aan te leren, dat hun na invrijheidsstelling zou toelaten in hun onderhoud te voorzien. Met dit doel werden er in de gevangenis verschillende bedrijven opgericht, waarvan het raspen van Campechehout, waarmede verf wordt gemaakt, een der voornaamste werd. Vandaar de naam Rasphuis. Wij hebben gezien, ten tijde dat het Duivelsteen als tuchthuis werd gebruikt, er ook reeds Campechehout geraspt werd. Het werk, maaltijden en ontspanning waren gemeenschappelijk. Nochtans was het zwijgen verplicht. Er bestond ook een regeling van tuchtstraffen, welke het toedienen van maximum 25 stokslagen toelieten en ook een opsluiting voorzagen voor weerspannigen in een hok waarvan de plankenvloer scherpe kanten vertoonden. 1. "Nemaer dat voor elke klasse een separaat gebouw moeste wezen en iederen individuelen persoon in een afgezondert camertjen by nachtemoes te besloten zijn".- Uit het Registerder besluiten van de gedeputeerde staten. 1772, blz. 111.

344


Vilaio XIIII was een tegenstander van de levenslange gevangenisstraf. In zijn "Deuxième mémoire", hoofdst. 11 besluit, leest men: "Te weten dat hun levensloop ten einde is, brengt de gevangenen tot wanhoop. En daar alle hoop verloren is, zijn zij voortaan onverschilligvoor arbeid en zedelijkheid; alleen bekommeren zij zich om ontvluchtingsmogelijkheden en opstand en vermits men het niet gepast heeft geoordeeld hen van hetleven te beroven, waarom zou men het hen voorlopig ondraaglijk maken." Zijn vooruitstrevende opvattingen, zeer merkwaardig voor die tijd, werden eveneens toegepast in de gevangenis te Vilvoorde (1773) alsmede door de Amerikaanse hervormers in de gevangenis te Auburn in 1816. De dood van deze vooruitstrevende man, viel ongeveer samen met het einde van de regering van Maria Theresia. Dit bracht de inrichting de genadeslag toe. In 1782 beval Jozef ll het stopzetten van ongeveer al het werk dat in de gevangenis werd gedaan. Dit had treurige gevolgen. De toestand verergerde nog onder het Frans regime. De gevangenis werd dan bij aanbesteding aan een nijveraar met name "Lieven Bauwens" afgestaan. Deze diende, in ruil voor de arbeid die hij de gevangenen liet doen, hen een loon uit te betalen en in hun onderhoud te voorzien. Ze werkten tegen 25 à 30 centiemen per dag! Weldra vertoefden er in het Rasphuis 1.600 gestraften waar er maar voor 400 plaats was. Een tijdgenoot schreef dat ze met twee in één bed sliepen en zelfs op de grond. - Gelukkig maakte het Hollands bewind (1815-1830) een einde aan die verschrikkelijke toestand en verving het door een regie, naar de beginselen van Vilaio XIIII. In ieder geval was de tijd van Vilaio XIIII niet teruggekeerd, want de gevangenis ging meer op een fabriek lijken. Er werd niets meer ondernomen om de gevangenen tot inkeer te brengen en tot grote ramp werd de nachtelijke afzondering afgeschaft. Na de omwenteling van 1830 kwam aan het hoofd van het gevangeniswezen een merkwaardig begaafd man: Eduard Ducpetiaux. Hij zette het onderbroken werk van Vilaio Xllll verder. De nachtelijke afzonderingen werden terug ingevoerd. De arbeidsregeling, voeding, kleding verbeterde hij en nog vele andere zaken. Ook schafte hij het gemeentelijk regime af en bracht het celregime in voege. Ducpétiaux was werkelijk gelukt in zijn streven. In 1843 begon men in te zien dat de bouw van de gevangenis niet meer voldeed aan de eisen van de tijd. Emiel van Hoorebeke, advocaat bij het Hof van Beroep te Gent, en hoofdredacteur van" Joumal des Flandres" schreef in hetjaar 1843 verschenen werk "Etude sur Ie système pénitentiaire en France et en Belgique" het volgende: "Het feit dat het Rasphuis te Gent cirkelvormig gebouwd is, maakt de bewaking ervan zeer moeilijk en bezwarend. leder kwartier is om zo te zeggen een gevangenis op zichzelf en vergt een bijzondere bewaking. Men moet inderdaad bekennen dat de inrichting werd gebouwd volgens begrippen welke door de tijd merkelijk gewijzigd werden." 345


Na het openen der Centrale Gevangenis te Leuven deed het bestuur van het gevangeniswezen een deel der voor verbetering vatbare gedetineerden die tot tijdelijke dwangarbeid waren veroordeeld, naar dit gesticht overbrengen. Deze strafinrichting, bestemd voor de tot dwangarbeid veroordeelden, moest, krachtens een koninklijk besluit van 8 juli 1866, ook de tot opsluiting veroordeelden opnemen. - Vijf jaar nadien werd er een bijzonder kwartier ingericht voor de correctioneel veroordeelden. - Een grotere verandering zou worden ingevoerd door het K.B . van 11 april 1874 waarbij werd bepaald dat al de tot dwangarbeid en tot opsluiting veroordeelde gevangenen, die in de Centrale Gevangenis te Gent gedetineerd waren, voortaan hun straf in de gevangenis te Leuven zouden uitboeten. Van die datum af was de Centrale Gevangenis te Gent bestemd: 1. Voor de tot levenslange straffen veroordeelde gevangenen die, na tien jaar in de cel te hebben doorgebracht, de gemeenschappelijke hechtenis zouden aanvragen op grond van het recht hen door de wet van 4 maart 1870 toegekend. 2. Voor al de crimineel veroordeelden die, wegens zekere omstandigheden in verband met hun lichaams- of geestestoestand, aan het afzonderingsregime niet zouden kunnen onderworpen worden. Krachtens een rondschrijven van 20 december 1879, werd er een kwartier van de gevangis ingericht voor militairen die tot straf van meer dan drie maanden, zonder rangverlaging, waren veroordeeld. Dit kwartier werd de 30 juni 1887 ontruimd en een rondschrijven van 6 juli

Gevangenis op de Nieuwe Wandeling.

346


van hetzelfde jaar schreef voor dat de veroordeelden van die categorie hun straf zouden ondergaan in de gevangenis der plaats waar de veroordeling werd uitgesproken. Op 10 december 1881 kwam er een bijzondere inrichting voor jong veroordeelden en in 1887 werd er een tuchtkwartier toegevoegd. De gevangenis te Gent bestond toen uit volgende categorieën: 1. De crimineel veroordeelden die na 10 jaar cellulaire hechtenis het gemeenschappelijk regime hadden gekozen en deze die, wegens hun lichamelijke of geestelijke toestand voor het celregime ongeschikt waren. 2. De correctioneel veroordeelden, ongeschikt voor celregime. 3. De jonge veroordeelden: a) de minderjarigen van 18 jaar (op het ogenblik hunner veroordeling) die een gevangenisstraf hadden opgelopen en ter beschikking van de regering waren gesteld; b) de veroordeelden, niet ter beschikking van de regering gesteld, oud minder dan 16 j. en 16 j. tot 18 j. 4. De bijlopers van publieke meisjes, beneden de leeftijd van 18 jaar, de weerspannigen der verbeteringsscholen, bij ministeriële beschikking naar het tuchtkwartier overgebracht; gewezen verpleegden van hetkwartierdie wegens wangedrag opnieuw werden opgesloten; verpleegden die op verzoek der gemeenteoverheden werden geïnterneerd. De bevolking der inrichting was tamelijk hoog: op 27.1.1898 bedroeg zij 854 gedetineerden, waarvan 113 crimineel veroordeelden, 582 correctioneel veroordeelden (waaronder 94lange straffen) en 231 jonge misdadigers. Bij het M.B. van 15 mei 1906 aangaande de classificatie der veroordeelden, mocht de gevangenis nog alleen de gedetineerden opnemen die om reden van hun geestes-of lichaamsgesteldheid, ongeschikt waren voor celregime, alsook de veroordeelden uit overbevolkte hulpgevangenissen. De oorlog 1914-1918 bracht geen wijziging aan deze toestand, doch bij aanvang van 1921 werd het tuchtkwartier voor minderjarigen afgeschaft. Een K.B. van dit jaar richtte twee strafscholen op: een straflandbouwschool te Merksplas en een strafnijverheidsschool te Gent, beide bestemd voor jonge veroordeelden van 16 tot21 jaar.- In 1931 werd de strafnijverheidsschool bij de straflandbouwschool gevoegd en naar Hoogstraten overgebracht. Daar de wet tot bescherming der maatschappij dd. 9.4.1930 de oprichting-van bijzonder instellingen voor abnarmalen eiste, werd er, bij K.B. 15.12.1930, in de Centrale Gevangenis te Gent, ten behoeve van abnarmalen een afdeling tot bescherming van de maatschappij ingericht. Dit was de laatste wijziging dat het oude Rasphuis zou ondergaan. Op 1.1.1935 telde het Rasphuis nog slechts 513 gedetineerden. De centrale gevangenis te Gent, beantwoordde niet meer aan haar bestemming. Haar verouderde en soms heel slecht verluchte lokalen konden bij de vereisten der hygiëne niet meer aangepast worden. 347


Ten gevolge van de verspreiding en de uitgestrektheid der lokalen was de bewaking der gedetineerden zeer moeilijk. Dit bracht zowel de zedelijkheid van de gevangenen als de veiligheid van het personeel in het gedrang. Voor de staat bracht de centrale gevangenis te Gent een zeer zware last mede, volkomen buiten verhouding met het van dag tot dag afnemend nut dat het behoud er van zou hebben kunnen rechtvaardigen. Het bestuur besliste ze af te schaffen. De gevangenen werden als volgt per categorie overgebracht. 1. De lichaamszwakken naar Merksplas, waar een paviljoen van de Weldadigheidskolonie voor hen werd ingericht. 2. De geesteszwakken naar de celgevangenis te Oudenaarde, welke onbezet was, en thans terug in bezit werd genomen. 3. De abnormalen naar het gesticht tot bescherming van de maatschappij te Doornik.

Het Rolleke

(St.-Janshospitaal en Gasthuis- bijgenaamd Huis van St. Jan ten Dullen ofte St. Jan in d'Olie) Wat nog overblijft van wat eens het St.-Janshospitaal was, volgens Sanderus het eerste hospitaal der stad opgericht in 1191, is huidig de Stedelijke bewaarplaats - door het volk "'t Rolleke" genoemd. Wij gaan niet over dit Godshuis en haar fantastische geschiedenis spreken, doch waar haalden de Gentenaren de naam 't Rolleke? Het bestuur der Burgerlijke Godshuizen van Gent, vestigde in het St.-Janshuis op 15 oktober 1835 een gesticht voor vondelingen. V贸贸r die datum werden de ongewenste kinderen meestal aan de dorpel der kerken geplaatst, toestand waarbij vele van die sukkels door kou of honger stierven v贸贸r men hen er vond. De rolle zelf nu was een draaiend beschot, welke de vorm had van de nu door ons gekende draaideuren in de vorm van een kruis. Gezegde rolle was gemaakt in de achterbouw van het Godshuis aan de Oude Schaapmarkt Indien er nu een moeder was welke haar boorling kwijt wilde, zette ze het wicht in de "rolle", draaide en langs de andere zijde waren er Zusters van de Orde der Kindsheid van Jesus, waaraan de vondeling toevertrouwd werd. Ziedaar nu vanwaar de Gentenaars de naam "'t Rolleke" hebben gehaald. Laat ons nog vermelden dat onze Stad Gent de rolle het langst heeft behouden: men schafte ze eerst in 1863 af. Wie nu in de "Rolle" geraakt, is zeker geen boorling. Het is de voortzetting van de oude Stadsgevangenis "De Mammelokker" aan het Belfort, waarover wij het reeds hadden. - Het Stedelijk Bewaarhuis op de Oude Schaapmarkt werd in gebruik genomen op 13 februari 1902 en dit op de plaats der vroegere "Rolle". Er zijn een twaalftal cellen voorhanden en een speciale plaats, voor348


behouden voor de minderjarigen. Ons "Rolleke" heeft niet alleen die taak gekregen. Men kan er ook nachtverblijf bekomen en dit volledig gratis. Daarvoor werden twee slaapzalen ingericht: een voor mannen en een voor vrouwen. Men kan er maximum drie nachten verblijven. - Denk nu nietdat het geven van gratis nachtverblijf, van recente datum is! Alfons Van Werveke vertelt er ons het volgende over: Gaan wij in onze verbeelding terug naar de tijd dat er geen auto's waren, v贸贸r de spoorwegen, v贸贸r de diligence, naar de tijd waarin alleen de rijken per rijtuig reisden, burgers te paard en armen te voet. De weg was lang en de pleisterplaatsen zeldzaam. De voetganger, 's morgens uit een stad vertrokken,

"Rolleke" op de Oude Schaapmarkt

349


kwam dikwijls maar 's avonds in de volgende aan, uitgeput door de afgelegde weg. 't Was een arme pelgrim of een werkloze arbeider, wiens '>eurs hem niet toeliet in een herberg te vernachten. Maar onze voorouders waren gastvrij. Zij die binnen de poorten der stad woonden, namen gaarne de evennaaste in huis, die hun om nachtverblijf vroeg. Dat gaan en keren, altijd in dezelfde huizen op het uiteinde der grote wegen binnen de omheining der stad was natuurlijk onaangenaam en wij zien dan ook, van in de 13e eeuw aan, dat de gebuurten aan de stadspoorten hospitalen stichtten, waar de arme reiziger kosteloos de nacht kon doorbrengen. Die instellingen werden onderhouden door de bijdragen van de inwoners der gebuurte en door stichtingen. Alzo oefenden onze voorouders de gastvrijheid uit, zonder er rechtstreeks het onaangename van te voelen. Reeds in de middeleeuwen bestonden dus nachtverblijven en als op 1 januari 1888, de Vereniging der Belgische Dagbladpers, afdeling Vlaanderen, te Gent het Werk van het Nachtverblijf stichtte, had men ongelijk te menen dat het hier iets volstrekt nieuw gold. Destijds was er te Gent een nachtverblijf aan elke stadspoort. Bij de Brugse Poort stond in de Brugsepoortstraat, het hospitaal vanSt.Jan en St. Pauwel, bijgenaamd "De Leugemiete" omdat er een openbaar uurwerk was dat nooit juist ging. Bij de Kortrijkse Poort in de Kortrijksestraat was het Hebbrecht hospitaal, ook Schreiboom genoemd: de gebouwen in 1771 vernieuwd bestaan nog. Aan de poort Ter Vijf Windgaten werd door de St. Jorisgilde het St. Jorishospitaal gesticht, waarvan er nog gebouwen van bestaan. Aan de Dampoort stond St. Anna-hospitaal, sedert eeuwen verdwenen. Bij de eerste Muidepoort, in de huidige Van Caeneghemstraat, op welks grond het eerste lokaal vanVan Crombrugghe's Genootschap is gebouwd. In de stad zelf waren bijzondere nachtverblijven voor de arme reizigers van zekere bedrijven. Aldus was Jan Wort's hospitaal, "ten spriete voor de Kortrikse ende O.L. Vrouwestraete", waar dertien bedden stonden, ten dienste van arme gave kooplieden. In het Papenhuis op het einde van het Steendam, herbergde men, zoals de naam het aanduidt, arme papen of priesters, die door de stad trokken. In de Nederpolder lag het hospitaal door Geeraard de Stoevere gesticht om er "arme jonge mersmanckins" of merseniers te herbergen. In de Gentse nachtverblijven was er een eetzaal, die 's winters verlicht en verwarmd was, en waar men soep en soms ander eten verschafte. Geen reiziger mocht er meer dan één nacht verblijven. Met deze regels geschiedenis over nachtverblijf, zijn we een heel stuk afgedwaald van onze "Gevangenissen". Ik vond het toch vermeldenswaardig, omdat ons "Rolleke" ook deze taak toegewezen kreeg. André BUYSSE

350


NASCHRIFI' Het artikel over de Gentse gevangenissen werd meer dan 25 jaar geleden geschreven door AndrĂŠ Buysse. Ondertussen zijn een paar kleine details gewijzigd. Zo werd het Stedelijk Bewaarhuis, het z.g.n. "Rolleke" in 1976 van de Oude Schaapmarkt overgebracht naar het Dienstencentrum Gentbrugge, Braamkasteelstraat Meteen werd ook de mogelijkheid tot nachtverblijf afgeschaft daar er in de nieuwe gebouwen hiervoor geen ruimte meer beschikbaar was. Ook verscheen ondertussen, van de hand van JosĂŠe Moulin-Coppens, het boek: "De Geschiedenis van het Oude Sint-Jorisgilde te Gent (vanaf de vroegste tijden tot 1887)" (Gent, 1982). Uit dit werk (p. 239) blijkt dat het Sint-Jorishof wel degelijk een vijftal jaar gebruikt werd als gevangenis. Wij citeren: "Doch de stad was zinnens het St.-Jorishof als gevangenis te gebruiken, daar de oude gevangenis, het Chastelet op de Korenmarkt, afgebroken moest worden, om op die plaats een nieuw pakhuis op te richten. Er werd een plannetje gemaakt van het interieur van het hof teneinde het dienstig te kunnen maken als gevangenis, en voorzag: "... criminele caemers een cappelle en capellecaemer, een tortuercaemer een gemeene waerm caemer voor de ghevanghene ... ". In het Schrijfhuisje onder de kapel maakte men "... wooncaemers voor de Sepier ,Abraham Labaenst... ". De gevangenbewaker nam bezit van het gebouw op 16 september 1718 en bleef er zijn beroep uitoefenen tot 30 september 1723." Aangezien de nieuwe stadsgevangenis de z.g.n. "Mammelokker" pas gebouwd werd in 1741 (of 1742), vragen we ons af op welke plaats ondertussen aan de "Vrije Burgers van Gent" logies werd verschaft tussen 1723 en 1741-42? DavidMAES

351


,

INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE - FICHE NR. 119 Op 10 mei 1899 stelde Louis Van Biesbroeck in de rubriek "Beeldhouwkunst- St-Jacobskerk- XVIIIe eeuw (1786-1787)" in het Frans een fiche op over De Preekstoel van de St.-Jacobskerk

Volgens de kerkrekening werd deze preekstoel, geplaatst in de middenbeuk van de kerk, gemaakt in 1786-1787 door de samenwerking tussen Jacob Dutry voor het timmerwerk, Jacob Lagye voor het houtbeeldhouwwerk enKarelVan Poucke voor het beeld en de marmeren bas-reliëfs. Er wordt niet gezegd wie de ontwerper was van het ensemble. Indien, zoals wij mogen veronderstellen, het Van Poucke was, dan is het geen van zijn beste scheppingen en men vindt er het voornaam talent van de artiest niet in terug. Het ensemble is redelijk rijk, maar van een koelheid die grenst aan banaliteit. Het moet gezegd worden dat, voor het kerkmeubilair, de trend in die tijd ongelukkiger was dan de verslapping en de grillen van het vorig tijdperk. Om er zich van te overtuigen volstaat het de vergelijking te maken met de preekstoel van Delvaux in St.-Baafs waarvan de gloedvolle conceptie zo tekenend is. Het beeld van de Heilige Jacob, patroon van de kerk, dat afgebeeld staat in een prekende houding is koud plechtig en van een middelmatige uitvoering. De vier witmarmeren bas-reliëfs die de kuip versieren en de Geboorte, Christus en de Samaritaanse vrouw, de Zegening der Kinderen en het Ave Maria voorstellen, hebben meer verdienste, vooral het laatste langs de kant van de zijbeuk; maar ze zitten wel wat gedrumd in hun strak kader. Volgens het contract, afgesloten tussen de kerkmeesters en beeldhouwerVan Poucke, moesten het tweede en derde bas-reliëf Jezus prekend in de tempel en Jezus berispt de Joden die een vrouw van overspel beschuldigen voorstellen. De prijs die overeengekomen was voor de werken was 4000 gulden wisselgeld. Stippen wij tenslotte aan dat het klankbord bekroond wordt door een groep kleine engeltjes in beschilderd hout die het kruis verheffen. Cf. Kervynde Volkaersbeke, les Eg/isesde Gand, t. II,p. 27 en pp. 41-43.- Fr. De Potter, Gent, t. VII, p. 30.

352


De Preekstoel van de St.-Jacobskerk.

353


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20ste EEUW (Vervolg) c) HANDBOOGSCHIETEN

Daterend uit de 15de eeuw, bleef tijdens de 19de de gewoonte bestaan dat de gemeenten onderling schuttersfeesten inrichtten. Tijdens deze bijeenkomsten kwamen de belangrijkste schutters tegen mekaar in wedstrijd al naargelang hun specialiteit. Meestal gebeurden de uitnodigingen met omzendbrieven langs de burgemeesters om. De prijzen waren doorgaans het krijgen waard, zilveren serviezen, dito couverts en uurwerken. Prestigieuze schuttersfeesten waren deze van 9 juni 1808 te Enghien, van 24 september 1834 te Brussel, van 30 juli 1845 te Narnor ter gelegenheid van de inhuldiging van de spoorlijn en de "nationale schieting" te Brussel op 9 augustus 1860. Het bekendste gezelschap te Gent was de "Soevereine Gilde van de Handboogschutters Sint-Sebastiaan", ontstaan in de 14de eeuw. Ten tijde van Lodewijk van Male was deze gilde blijkbaar sinds jaren bekend. In de 15de eeuw maakte dat gezelschap deel uit van de Gentse militie en deed tevens mee aan wedstrijden door andere steden uitgeschreven. Vanaf 1548 was deze gilde op de Kouter gevestigd. Afgeschaft tijdens de Franse overheersing, mochten de gilden zich vanaf 1802 opnieuw inrichten en stapten de vier belangrijkste een paar jaar later als amateurverenigingen officieel mee in de optochten. De Soevereine Gilde van de Handboogschutters heette toen "Handboogmaatschappij Sint-Sebastiaan". Vanaf 1837 waren ze bekend als "Les vrais Amis". Ze vergaderden in het café "L'Allée Verte" op de Groendreef en ze oefenden op het Bijlokeveld. Toen ze daar in 1863 wegmoesten, gingen de oefeningen tijdelijk door op het glacis van de vestingen bij de Kortrijksepoort en later buiten de Keizerpoort waar een handboogstaak was opgericht. De leden vergaderden toen in de "Roeher de Cancale", café op de Brusselsesteenweg te Ledeberg. In 1806 werd het handbooggezelschap "De Sociëteit der Vier Winden" gesticht, zo genoemd naar de herberg buiten de Heuvelpoort waar ze oefenden. Herbergier Eggermont had reeds drie jaar voordien een· schietstaak voor handboogschutters in zijn tuin geplant. De vereniging "De Koolkappers" bestond reeds vóór 1814 te Ekkergem. Haar leuze was "Akkergem voorwaarts!" en haar lokaal stond bij de Sint-Martin uskerk. Hetcafé heette "Le Rempart de Plaisance" (alhoewel de "Plezante Vest" voorbij het Rabot lag). Tijdens de Franse overheersing deden ze een aanvraag tot erkenning, hetgeen positief werd beantwoord. In 1851 kwam de schuttersmaatschappij "De Schelde" tot stand. Gedurende de Gentse Feesten van '54 gaven de leden demonstraties met de handboog. Hun 354


lokaal stond buiten de Dampoort. Daar gebeurden de oefeningen. De aangeslotenen deden ook aan teerlingspel. In 1863 richtte het katholieke werkliedengenootschap "Sint-Jozef' uit de Wellilnckstraat 15, een eigen handboogschuttersgezelschap op. Ca. 1885 hadden de werkmanskringen uit de Lange Wijngaardstraat, de Groendreef, de Sint-Amandstraat, de Sint-Salvatorstraat, de Sint-Pietersvrouwstraat, de Dendermondsesteenweg, het Klein Gewad enz. eveneens een eigen schuttersclub. Het gezelschap "De Vrede" werd omstreeks 1870 gesticht. De leden waren artilleristen van de burgerwacht. Ze deden wapenoefeningen, ook handboogschieten en hadden zelfs een zangafdeling. Hun lokaal was aanvankelijk in de "Sodaliteit" gevestigd; later op de Scheldelaan. Jaarlijks betaalden de leden tien frank lidgeld plus evenveel entreegeld. In oktober 1877 ontstond de "Maatschappij der Vrije Handboogdoelschutters". Haar oefeningen gebeurden in "De Vlaamse Tapperij" op het Begijnhofplein 13. "De Onpartijdige Doe/schutters" stichtten hun vereniging in hetestaminet "Marsch dat Been" in de Ekkergemstraat. Dat gebeurde in 1887.

d) KRUISBOOGSCHUTTERS

Het kruisboogschieten was een dure sport. De leden van de verschillende gezelschappen behoorden dan ook doorgaans tot de financiële elite. De oudste gilde der kruisboogschutters was alhier de "Soevereine Gilde van Sint-Joris", een vereniging van voetboog- of grote kruis boogschutters. (12) Ze waren in het Sint-Jorishof aan de Hoogpoort gevestigd. Waarschijnlijk gesticht vanaf de llde eeuw, kwam deze gilde reeds in de stadsrekeningen van 1342 voor. In 1440 werden, ten tijde van Filips de Goede, de schuttersgilden van 58 gemeenten voor een groot schietspel te Gent bijeengebracht. Een soortgelijk spel ging ook alhier in 1498 door. Vanaf de 16de eeuw beleefde de gilde hoogte- en dieptepunten die resulteerden in bloei, afschaffen en heroprichten tot men vanaf 5 augustus 1802 opnieuw van start kon gaan. Toen in 1804 Napoleon keizer van Frankrijk werd, stapten de vier "Soevereine Schuttersgilden" en de rederijkerskamer "De Fonteine" mee in de erestoet te Gent. (13) In 1816 zag "Sint-Joris" de kans haar samenkomsten in 't café "De Korenbloem" op Ekkergem te houden. Vanaf 1840 huurde het bestuur een stuk grond van de fabriek "La Lys" aan de Nieuwe Wandeling en tot 20 jaar later gingen de oefeningen dààr door. Een gaaistaak was daar opgericht en men bouwde er tevens een feestzaal. Na 1860 moest de gilde daar weg. Men kwam toen tijde12. Moulin-Coppens, J ., De Geschiedenis van het aloude Sint-Jorisgilde te Gent, 1982. 13. Gentse Penningen: op.cit., p. 69.

355


lijk samen in een gebouw met een vrij grote tuin naast de gevangenis, eveneens aan de Nieuwe Wandeling. De "Soevereine Gilde" werd in 1886 ontbonden en in 1887 namen de leden definitief afscheid van elkaar na een schitterend banket. Een andere bekende kruisbooggilde was deze van "Sint-Rochus". Ze ontstond in augustus 1820 onder het motto "Dat broer voor broeder schiet als broeders kracht ontbreekt". Haar eerst lokaal bevond zich in het Patershol, Rode Koningstraat 12. Omstreeks 1860 oefende ze in de tuin van de herberg "L'Union" op de Brugsepoort, Phoenixstraat 18. De "Kruisboogschuttersgilde Willem Teil" werd omstreeks 1824 opgericht. Haar kenspreuk was "Zie recht, doe recht". Vanaf 1838 beschikte ze over een eigen lokaal in de Bagattenstraat 37. Daar gingen de oefeningen, de vergaderingen en tevens de danspartijen en banketten door. In 1846 ontving het gezelschap zijn vaandel uit de handen van de erevoorzitter Diomède Claes. Circa 1825 ontstond "De Schutterij", een orangistische kruisboogvereniging bestaande uit nijveraars en handelaars. Ze telde weldra 1500 leden. De 24ste augustus 1829 vierde dat gezelschap, samen met de "Société Industrielle" en de "Concorde" de verjaardag van koning Willem van Nederland. De kruisboogvereniging "De trouwe Vrienden" (Les Amis Fidèles) werd opgericht in 1832. De zetel bevond zich in de Ham. De liberale maatschappij "La Renaissance" werd in 1833 gesticht. De leden woonden bijna allemaal in de "Waterwijk" (Nieuwland). Haar lokaal bevond zich in de Groenstraat (nu: Moestuinstraat). De "Renaissance"-leden hanteerden de kleine kruisboog. Ze beschikten echter- zoals vele andere maatschappijen - over een rolbaan en richtten wedstrijden met de krulbol in. Omstreeks 1860 hadden ze hun eigen lokaal bij de Kortrijksepoort. In 1881 werd "De Renaissance" ontbonden. "De Eendracht" ontstond in 1838 en oefende in een lokaal gevestigd in de Zaaimanstraat 13, bij de Korte Schipgracht. Ook het orangistische bourgeois bolwerk "L'Union", gesticht in 1842 en ontbonden in 1900 had een tiental jaren een eigen afdeling kruisboogliefhebbers. Enkele leden scheurden zich af en stichtten de "Société Bourgeoise". Hun kenspreuk was "Het hek aan de oude stijl". De liberale kruisboogschutterij "Concordia" werd opgericht in 1843. Zoals bij "Willem Tell", "Nemrod" en "La Renaissance" behoorden de leden integraal tot de begoede burgerij. Deze richtten elk jaar, tijdens carnaval en de Gentse Feesten, bals in die zeer bezocht werden. Door hun erevoorzitter, burgemeester Constant de Kerchove de Denterghem werd, op 27 mei 1844, de eerste steen gelegd van het lokaal in de Belgradostraat. De feitelijke inauguratie gebeurde op 29 januari 1845. "Concordia" beoefende naast de kleine kruisboog, het bolspel en de luisterrijke banketten. In 1843 kwam de "Nemrod" tot stand met als kenspreuk "Hou vast en mik 356


wel". Men oefende er met de voetboog. Samen met de "Fanfares amateurs" (gesticht in 1846) met dewelke ze verscheidene carnavalsoptochten organiseerde, was "Nemrod" vanaf 1847 gevestigd in het Berouw. In 1853 bouwden ze samen een lokaal in de Goudstraat Vanaf 1872 oefenden ze op de Garenmarkt 11. De vergaderingen gingen doorin het "Hotel d'Allemagne" op de Korenmarkt. De "Nemrod" hield op te bestaan in 1887. Haar vlag werd aan het archeologisch museum geschonken. In maart 1845 werd de kruisboogmaatschappij "Gemmy" opgericht, genoemd naar de zoon van Willem Teil. Deze vereniging had haar eerste oefen- en vergaderlokaal in hetestaminet "De Meerminne" in de vroegere Zaaimanstraat 45, bij de Sint-Margrietstraat Vanaf 1847 was hun lokaal "In de Groene" bij de Minnemeersbrug. "De verenigde Vrienden" (Les amis réunis) kwam tot stand in 1847. Men oefende in "Het blauwe Lam" op de Brabantdam 75. In 1853 droeg de maatschappij het erevoorzitterschap van de club op aan Jan I, Hertog van Brabant. Eveneens in 1847 stichtte men de kruisboogvereniging "Eendracht maakt Macht". Haar lokaallag aanvankelijk in de herberg "Het gouden Hoofd" op de Veemarkt, later in "Het IJzeren Kruis" in de Sleepstraat 13. Aan het eind van de 19de eeuw oefenden ze in de Stokerstraat 43. Deze liberale groep telde ca. 40 leden. In hetestaminet "Het Boldershof' in de Sint-Amandusstraat ontstond in 1850 de scherm- en kruisboogmaatschappij "Jeanne d'Arc". Aan de dames werden er danslessen gegeven. Vijfendertig jaar nadien werd de "Jeanne d'Arc" ontbonden. Omstreeks de helft van de 19de eeuw werden nog verschillende kruisboogverenigingen opgericht. Dat was o.m. het geval met de "Jan/, Hertog van Brabant" op de Heuvelpoort, "Amor et Concordia" in de Lange Violettenstraat, de "Sint-André" bij het Spanjaardkasteel en "L'Alliance" waarvan we het lokaal niet konden localiseren. De "Sint-Salvator" kwam in 1857 tot stand. Haar lokaal was "De nieuwe Rollebaan" bij Edward Finas in de Sleepstraat 102. In datzelfde gebouw oefende de schuttersmaatschappij "De Standvastigheid", gesticht in 1861. Zeven jaar later ontstond de kruisboogmaatschappij "Borluut". Haar oefen- en stamcafé was "De Leeuw van Vlaanderen" in de Sint-Margrietstraat 9. In 1900 werd deze vereniging ontbonden.

e) BLAASPUPSCHIETEN

Blaas-, bal-, bol- of flèchepijpen zijn buizen, tot 2,5 m lengte, voorzien van een mondstuk met een opening van ongeveer 2 cm en doorgaans in hout gemaakt. Naar een al dan niet bewegend doel blies men doorheen deze pijpen erwten, kogeltjes in potaarde of pijltjes. 357


De 14e augustus 1821 werd de vereniging van blaaspijpschutters "Utopia" opgericht. Ze telde nooit meer dan een dertigtal leden, allen uit de beste families uit het Gentse. Aanvankelijk uitsluitend gesticht tot het inrichten van culinaire bijeenkomsten, kwam er later het schieten met de blaaspijp in de hoogte en het oefenen met pistool en karabijn bij. Daarenboven beschikte "Utopia" over twee kanonnen waardoor ze trouwens in het vaarwater kwam van de hoofdgilde "Sint-Antoon" die prompt daaromtrent een petitie indiende. Het eerste lokaal der "Utopia"-leden bevond zich op de Visserij, later aan de Coupure. In 1847 verdween deze vereniging van het toneel. Van de blaaspijpmaatschappij "De Vriendschap" bezit de bibliotheek van de Bond der Oostvlaamse Volkskundigen te Gent een medaille, vervaardigd in 1824. Zodat we zeker mogen stellen dat dit gezelschap jaren daarvoor werd opgericht. De blaaspijpvereniging "lever en Eendracht" werd in 1832 gesticht. Waarschijnlijk vergaderde ze in het café "De Hert" in de Phoenixstraat. Omtrent 1839 oefende ze in "De Ooievaar" in het Schouwvagerstraatje. Deze groepering telde toen 35 leden en beschikte over een eigen vaandel. De herberg "De Ster" op de Vrijdagmarkt was het lokaal van de blaaspijpschutters "De Eendrachtvan Vlaanderen", gesticht in 1858. Officieel stonden ze bekend als de "Société du tir au But à la Sarbacane". Met het doel een grote, omvattende maatschappij te vormen, verenigden in 1860 verscheidene gezelschappen zich onder de benaming "La Flèche". Maandelijks grepen er schietingen plaats in de eigen lokalen, doch de zetel was in het estaminet "De Camelia" in de Rode Koningstraat 8 gevestigd. De tien verenigingen hadden respectievelijk hun vergader- en oefenlokaal in de herbergen "De Arend" (Nieuwland), "Het Hertje" (Buiten de Antwerpse Poort), "De Gewilligaard" (Buiten de Brugse Poort), "De ware Vrienden" (Ossenmarkt), "Het Flèchegezelschap" (Groendreet), "De welgezinde Hollanders" (Mariakerke), "DeKoolkappers" (Contributiestraat), "De welgezinde Jonkheid" (Phoenixstraat), "De Goelknappers" (Buiten de Muidepoort) en "Het zal wel gaan" (Dampoortstraat). (14) In 1885 werd, in de Phoenixstraat, de maatschappij "De Blaaspijp" opgericht. In 1910 bestond ze nog steeds want toen vierde ze haar vijfentwintigjarig bestaan. LodeHOSTE ('t vervolgt) 14. Stedelijk Archief Gent, Inventaris W.XXII, 19e-eeuwse Gentse Maatschappijen, Afdeling W 3.

358


DE "POTJESMARKT" VAN DE GENTSE ST.-PIETERSHEERLUKHEID (Dispuut rond een schilderij van David Teniers de Jonge, 16101690)

In "De Leiegouw" van Kortrijk, Jg. XXIX, afl. 1-2 (maart 1987) schreef Dr. Erik Duverger een interessante bijdrage over een schilderij van David 11 Teniers, tot ons gekomen in diverse exemplaren (op doek en op paneel). Hij schrijft o.m. over een heftige polemiek, anno 1854, tussen twee toenmalige "connaisseurs" - de Brusselse kunsthandelaar Nieuwenhuys en de Franse restaurateur Lejeune- over de echtheid van het schilderij, in mei 1854 te Gent geveild uit de nalatenschap van baron de Geelhauts. Maar zestig jaar eerder had zich al eens een vergelijkbaar dispuut afgespeeld rond dit schilderij (of althans een of ander exemplaar ervan). Ziehier de twee stellingnamen terzake, gepubliceerd in de "Gazette van Gend" resp. in de nummersvan 8 december en 15 december 1785. In hetnummervan 8.12.1785 verscheen de volgende advertentie: Men informeert een ider, ende naemendlyk de Liefhebbers der Teeken- en Schilder-Konsten, dat'er in het voor-saisoen van dit loopende jaer 1785. binnen de Stad Parys, naer de geboudene Venditie der Schilderyen, naergelaeten by wylent Ie Comte de Vaudreuil, grand Faoconnier de France, alsdan ook publiquelyk te koopen gepresenteerd is het eenig origineel stuk Schilderye, representeerende de Potjens-Merkt dezer Stad Gend, geschilderd niet op doek, maar op paneel, door wylent den beroemden Schilder David Teniers de jonge, ende dat het gemeld stuk Schilderye aldaer is gekocht door eenen particulieren Inwoonder der gemelde Stad Parys voor de somme van achttien duyzend twee honderd fransche Livres, ende welkeenig origineel Stuk aldaer actuĂŤlyk is berustende: het zelve Stuk is zoodanig rykelyk, zeer schoon en konstiglyk behandeld, dat al het gene, daer op verbeeld, aen het leven gelyk is, ende het gene ook met te meerdere waerheyd word geadvanceerd, om dat het zelve Stuk ten voorzeyden zoo remarquablen Pryze ook publiquelyk is verkocht geworden. Samengevat dus: een "Potjesmarkt" van Teniers de jonge, uit de nalatenschap van wijlen graaf de Vaudrueil, groot-valkenier van Frankrijk, publiek geveild in Parijs in de lente van 1785 voorde respektabele som van 18.200 Frans pond, is verworven door een partikulier, inwoner van Parijs, die het nog in zijn bezit heeft. Het zou gaan om het "enig origineel", geschilderd op paneel. Tot zover de advertentie. Maar precies een week later, op 15.12.1785, publiceerde de "Gazette vanGend" een "rechtzetting" door Sr. T. Loridon de Ghellinck, een Gentenaar wonend op de K waadham: 359


Sr. T. Loridon de Ghellinck, woonende in den Quaedam binnen deze Stad Gend, laet mids Deze aen een ider weten, en wel naemendlyk aen den Auteur der Annonce, te bevinden in het Byvoegsel der Gendsche Gazette van den 8. December 1785, raekende een stuk Schilderye, dathy Sr. Loridon de Ghellinck den eenigsten is, die bezit het zelve eenig origineel stuk Schilderye, geschilderd door den beroemden Schilder David Teniers de jonge, representeerende, niet gelyk by de zelve Annonce gezeyd is, de Potjens-Merkt der Stad Gent, nemaer de Potjens Merkt der Heerlykheyd vanS. Pieters nevens Gend, ook niet geschilderd op Paneel maer op Doek, ende dat hy, 't zy aen den Auteur der zelve Annonce, ofte aen alle de gene, die hem voordere origineele Schilderye van gelyke forme, inhoud en representatie, 't zy geschilderd op Doek ofte op Paneel door den voorzeyden David Teniers de jonge, zullen kunnen aentoonen ende verifiëeren boyten de gene daer hy van voorzien is, voor eene belooninge zal geven tot 200. Louis d'Or, sommemeer als suffisant voor den Auteur der meergemelde Annonce, om daer aen effect te geven, het gene hy gerustelyk zal afwachten, te meer hy ten vollen geïnformeerd is de zelve Annonce maer gespeculeerd te zyn van jalouse ende afjonstige Persoonen, die in de Catalogue van Schilderyen van den meergezeyden Sr. Loridan de Ghellinck hebben gezien, dat hy van de gemelde origineele Schilderye voorzien was. Sieur de Ghellinck, die dus een kataloog van zijn schilderijenverzameling openbaar gemaakt heeft, beweert dat hij de enige originele versie van bedoeld Teniers-schilderij bezit, geschilderd op doek, en loofteen som van 200 gouden Louis uit voor wie hem een gelijkaardig schilderij kan komen tonen. Hij specifieert bovendien dat het geen voorstelling is van de Gentse Potjesmarkt, maar van die van de Heerlijkheid van Sint-Pieters(*). Wie van de beide briefschrijvers had gelijk? Intussen is bekend dat er inderdaad meerdere versies van hetzelfde werk bestonden, op doek én op paneel. Het dispuut is daarmee (postuum) bijgelegd, maar niet de vraag welke van de versies precies als hét (enig?) origineel kan beschouwd worden. Dat is verder voer voor diskussie tussen de kunsthistorici. Intussen weten we, uit de beide "annoncen" in de "Gazette vanGend", ook iets meer over de bezitters van twee versies van Teniers' Potjesmarkt van Sint-Pieters nevens Gent. De "stamboom" van dit schilderij wordt meteen dus een stukje hogerop gevoerd naar het laatste kwart van de 18e eeuw.

* De jaarmarkt van Sint-Pieters (vanaf 1 augustus), bekend als de "Potjesmarkt", wordt voor het eerst vermeld in het Register van de Keure 1365/1366. Zie daarover Johan van de Wiele e.a., "De Markt", tentoonstellingskataloog, Gent, MIAT en Leuven, Kritak, 1988, blz. 39-

40.

Paul HUYS

360


HET "KONINKLUK ATHENEUM VOSKENSLAAN" TE GENT De voorgeschiedenis Sedert 1259 bezat de Cisterciënzerabdij van Baudelo een toevluchtsoord (een huis met een erve) aan de Ottogracht te Gent Ten gevolge van de verwoesting van de Baudeloabdij te Sinaai, in het Land van Waas, werd vanaf 1602 een nieuwe volwaardige abdij opgericht tussen de Ottogracht en de Leie te Gent. In 1796 werden de kloosterlingen uit deze abdij verdreven. Bij beslissing van 1797 werd een deel van de gebouwen tot "Centrale School" bestemd. Deze gemeentelijke inrichting opende haar deuren op 19.7.1797. Een Lyceum verving vanaf 1804 de Centrale School. Het werd op zijn beurt door een College (Koninklijk College tijdens de Hollandse tijd en daarna Municipaal College) met internen, semi-intemen en externen, vervangen bij besluit van de municipale Raad der stad Gent van 9.9.1814. Bij besluit van de Gentse Gemeenteraad van 18.8.1832 werden het Municipaal College en het daar aangehechte pensionaat opgedoekt en vervangen dooreen Stadsatheneum met kostschool. Deze kostschool stond onder de leiding en het beheer van de Directeur en werd slechts in 1896 afgeschaft. Het onderwijshervormingsplan voor het Atheneum, uitgewerkt door de heer Wamkoenig, Hoogleraar in de Rechten aan de Gentse Universiteit, in samenwerking met leraars van het College, was door de Gentse Gemeenteraad in zijn zitting van 8.9.1832 aangenomen. Bij besluit van 13.7.1850 van voornoemde Raad werd het Gentse Atheneum onder de wet van 1.6.1850 geplaatst als Rijksmiddelbare Onderwijsinstelling en heette voortaan "Koninklijk Atheneum te Gent". Op 12.7.1920 had de onthulling plaats van het prachtige "Pro Patria" gedenkteken in het hoektuintje van het Atheneum aan de Ottogracht, werk van beeldhouwer Charles De Cock en opgericht ter ere van de gesneuvelden uit de eerste wereldoorlog. Een marmeren gedenkplaat, aangebracht in de inkomhal, vermeldt de 58 namen. Op zaterdag, 29.5.1948, in de voormiddag, grepen de plechtige, ontroerende heldenhulde en de onthulling plaats van de gedenkplaat, met namen van de 48: leraars, leerlingen en oud-leerlingen van de instelling, gestorven voor het vaderland tijdens de tweede wereldoorlog. Nog vóór de inhuldiging van het gebouw aan de Voskenslaan, werd deze stenen gedenkplaat overgebracht naar de inkomhal van dit nieuwe gebouw. Volgens sommigen is men genoodzaakt geweest aldaar een nieuwe gedenkplaat te maken.

361


De Voskenslaan Deze omgeving, toen "villa Hatingem" genoemd, werd door koning Dagobert (622-639) aan de heilige Amandus geschonken. Deze schonk ze op zijn beurt aan de door hem gestichte Sint-Pietersabdij. Tot 1789 behoorde deze heerlijkheid aan de abt van de Sint-Pietersabdij en werd Sint-Pieters-Aaigem genoemd. In 1791 was Sint-Pieters-Aaigem als volgt begrensd: ten noordwesten door de "Riviere de Leye" (de Leie, nog metverschillende bochten); ten noordoosten door de stadsversterkingen, van aan de "Riviere de Leye" tot de "Cortrycksche Poorte" (Einde Were, Antonius Triestlaan, Martelaarslaan, Godshuizenlaan, IJzerlaan); ten zuidoosten door "den herwich van Ghendt naer Cortryck en Audenaerde" (Kortrijksesteenweg en "den Cortryckschen herwich" tot "Maelte Brugghe" (Maaltebruggestraat); ten zuidwesten door "den Bevreyt Gracht" van "Maelte Brugghe" tot de "Riviere de Leye" (vroegere grens tussen Gent en Sint-Denijs-Westrem). Volgens Ria Jansen-Sieben, in: "Lepra in de Nederlanden", zou men vroeger een bepaalde soortlepra "alopicia" genoemd hebben, afgeleid van het Griekse woord alopex of vos, het dier, dat jaarlijks zijn haar verliest. "De vos verliest zijn haar, maar niet zijn streken!...". Een straat niet ver verwijderd van de Voskenslaan heeft men "Zieklien" genoemd, om ons er aan te herinneren, dat er in de middeleeuwen in die omgeving melaatsen zouden gewoond hebben. Reeds op de plannen van de "Nieuwen omloopervan Sint-Pieters Ayghem" van 1691, door Jan van Bochaute en Maximiliaan Reyaex, vinden wij "de voskens Straete" als een weg, gaande van ongeveer de huidige hoek Koningin Fabiolalaan/MariaHendrikaplein tothet "Schoon mersch Straettien" (Schoonmeersstraat). In deze "voskens Straete" herken ik aldus een deel van '"t Zyckelien straetkin", waarvan sprake is in de afpaling van de heerlijkheid van Overmeersch van 1550. Overmeersch was sinds 1413 een gebied, dat zich uitstrekte over: Afsnee, Sint-Denijs-Westrem, een deel van Sint-MartensLatem, Nazareth en enige meersen te Drongen. De middeleeuwse schrijver, van het verhaal "Van den vos Reynaerde", die zeker en vast de ziekte moet gekend hebben, heeft ons waarschijnlijk van af het begin willen waarschuwen dat zijn verhaal in geen geval iets met" alopicia" te maken heeft, docht over een gezond individu handelt. Reyn-aerde =rein of zuiver van aard of van lijf= een vos in volle gezondheid. Het ziet er eerder naar uit als een aanklacht van de wereld van de melaatsen, die in strenge afzondering moesten leven, naar de maatschappij toe. Op het hoger genoemde plan van 1691 vinden wij op het deel, van de huidige Voskenslaan vanaf de Schoonmeersstraat tot de Maaltebruggestraat "het Costeyne Straetjen". Tussen "het Costeyne Straetjen" en "den Bevreyt Gracht" lag "de Costeyne", met niet ver van "Maelte Brugghe" een "huis van plaisance" (op de plaats van de huidige Kliniek Maria Middelares). Frans de Potter en Jan Broeckaert schrijven het volgende: "... De vierschaar van Overmeersch stond 362


aanvankelijk te Rijsbrugge; immers eene charter van meergemeld sticht. gedagteekend van 1413, spreekt van "gherechterdynghetijt te Rijsbrugghe, ter plaetsen daermen ghecostumeert es de wettelike vierscare te houden". Zij werd ten jare 1617 verplaatst naar St.-Denijs-Westrem, namelijk naar de opzettelijk daarvoor gebouwde herberg bij Maltebrug, waar zij bleef tot aan de afschaffing des feodalen stelsels ... ". De naam "Costeyne" kan aldus afgeleid zijn van het woord costume, dat het oude gewoonterecht betreft. Later kreeg de Voskenslaan ook nog de benamingen "rue des Renardeaux", chemin des Renardeaux" en "Voskensweg". Op 12.8.1838 werd de gelijkgrondse spoorlijn van Gent-Zuid naar Aalter ingehuldigd. Deze spoorlijn doorsneed de Voskensweg. De verhoogde spoorlijn dateert van 1910-1911. In 1918 werd het viadukt van de Voskensweg door het aftrekkende leger vernield. De trein moest voorlopig, gelijkgronds, vóór het Sint-Pietersstation (dat gebouwd was 1908/1913) rijden. Rond 1925 werd de Voskenslaan doorgetrokken tot de Kortrijksesteenweg en afgelijnd tot het huidig tracé. Op het terrein van het moderne P.M.S.G.O.-gebouw, stond tot na de tweede wereldoorlog een gebouw, ten dienste van het personeel en de reizigers van de stoomtram "Gent-Geraardsbergen".

Het gebouw aan de Voskenslaan Vanaf 1936 was er reeds met klem bij het Ministerie aangedrongen, opdat een nieuw gebouw zou worden opgericht in vervanging van het oude aan de Ottogracht. Op 31.12.1947 was een braakliggend terrein met 45 m gevelbreedte aan de Voskenslaan, aangekocht tot bouwplaats voor het Belgisch Textielinstituut, voor het bedrag van 2.800.000 fr. Men veranderde van gedachte en einde 1949 werd dit terrein, dank zij minister Harmel, ter beschikking gesteld voor de bouw van het nieuwe Atheneum. Op 9.8.1950 werd aangevangen met het onderzoek van de ondergrond van het terrein. Tekeningen, menigvuldige plannen en een maquette, voor de bouw in drie schijven, werden uitgewerkt onder leiding van de heer P. Zerck, toen Hoofdingenieur-Directeur van de Gebouwendienst Oost-Vlaanderen van het Ministerie van Openbare Werken. De werken zelf werden uitgesteld, doordat deze bouw gekoppeld werd aan de bouw van eveneens een nieuw Atheneum te Luik, hetgeen niet al te dringend scheen te zijn. De aanbesteding van de ruwbouw, van het eerste deel van het gebouw aan de Voskenslaan, had eindelijk plaats op 19.2. 1954 en de werken werden aangevangen op 24.5.1954 door de P.V.B.A. De Bruyne uit Wachtebeke. De centrale verwarming werd aanbesteed op 11.5.1956 en voltooid door de firma Messens uit Oostende op 13.2.1957. De elektriciteitswerken werden aanbesteed op 25.5.1956 en voleindigd op 1.10.1956 door Isherwood uit Antwerpen. De hoogspanningscabine werd aanbesteed op 25.5.1956 en de arbeid werd aangevangen door 363


Atheneum Voskenslaan.

O.C.A. uit Menen op 9.7. 1956. De voltooiingswerken werden op 13.7.1956 aanbesteed en door de N.V. Lannoo uit Marke begonnen op 27 .8.1956. De totale kostprijs van dit eerste deel van het gebouw bedroeg 28 .600.177 fr. Benevens 33 leslokalen omvatte de afgewerkte eerste schijf nog volgende lokalen: een cabinet voor de studieprefect, een cabinet voor de provisor, een wachtkamer, een kantoor secretariaat, een leraarskamer, een werkkamer en bibliotheek voor de leraars, een studiezaal met bijhorende kleedkamer voor 250 studenten, een fietsenbergplaats voor 300 fietsen (die men echter voorlopig als gymnastieklokaal moest gebruiken), een eetzaal met keuken en dienstlokaal, in de kelders: een bomvrije ruimte voor 350 personen, een stookkelder, een kolenbergplaats met een mechanische automatische vulling van de ketels. Prosper Pieter Zerck werd te Aalst geboren op 27 .6.1909. Hij behaalde in 1930 het diploma van Ingenieur der Burgerlijke Genie aan de R.U.G. (Rijksuniversiteit Gent). Na zijn militaire dienst begon hij zijn loopbaan bij Openbare Werken in de Dienst van het stroomgebied der Schelde. Hij hernam de studies aan de R.U.G. en behaalde in 1938 het diploma van Burgerlijk IngenieurArchitect. Hij werd bij de Dienst der administratieve hervorming bij het Kabinet van Eerste Minister Pierlot tewerkgesteld. Hij keerde terug naar Openbare Werken, Dienst van het stroomgebied der Schelde te Gent na 1940. Prof. Cloquet stelde hem in 1941 voor, dienst te nemen bij de Gebouwendienst Oost-Vlaanderen, om zich bezig te houden met de afwerking van de Gentse Universiteitsbibliotheek en de voorzetting van de werken van hetUniversitair 364


Zienhuis Gent. Hij werd bevorderd tot Hoofdingenieur-Directeur van de Gebouwendienst Oost-Vlaanderen in 1945. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1945 werd hij verkozen op de lijst van de Belgische Socialistische Partij en aangesteld als Gemeenteraadslid te Gent Hij richtte tal van schoolgebouwen op, waaronder talrijke Rijksmiddelbare scholen en het Koninklijk Atheneum Voskenslaan te Gent. Rector Gillis vroeg hem in 1956 of hij in dienst wou treden van de R.U.G. Na lang onderhandelen bekwam hij van de Minister van Openbare Werken zijn overplaatsing naar de R.U.G. Hij werd aldaar bevorderd tot Inspecteur-Generaal in 1957. In dienst van de R.U.G. hield hij zich speciaal bezig met de afwerking van de drie gebouwen van het complex "De Sterre", het Universitair Ziekenhuis en de twee gebouwen "Hutsepot". In 1970 werd hij benoemd tot Directeur-Generaal Gebouwendienst en Onderhoudsdiensten van de R.U.G. In 1974 werd hij op rust gesteld. Met volgende eretekens was hij vereremerkt: "Officier van de Leopold 11 orde", "Commandeur in de Leopold 11 Orde" en "Groot Officier in de Leopold 11 Orde". Reeds op 17.9.1957 betrok het "Koninklijk Atheneum Gent" zijn nieuw gebouw aan de Voskenslaan. De lagere cyclus verbleef nog aan de Ottogracht, waar in 1958 een nieuwe school werd opgericht. Op zaterdag 12.10.1957 had de officiële inhuldiging plaats van het eerste deel van het nieuwe gebouw. Te 15u. werd aan de trap van het Stadhuis aan de Botermarkt een stoet gevormd door de leerlingen en het personeel van de athenea, lyceum en middelbare scholen; de leden van de schoolcomités, oud-leerlingenbond, onderbonden, beschermcomités en alle vrienden van het officieel onderwijs uit Oost- en West-Vlaanderen. De ministers Collard, Van Audenhove, Anseele en Liebaert en de Gouverneur van Oost-Vlaanderen namen de stoet in ogenschouw vanaf het bordes van het Stadhuis. Deze stoet begaf zich via het centrum naar de Voskenslaan voor de inhuldiging van het nieuwe gebouw. De tweede schijf van de bouw, eveneens volgens de plannen van de heer P. Zerck, werd in 1968 voltrokken onder leiding van de heer architect Robiette, die een wijziging aanbracht aan het uitzicht van de ramen en ze voorzag van dubbele beglazing. In deze vleugel is heden de Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs ondergebracht. In 1969 begon men aan de derde schijf van de bouw. In plaats van de door de heer P. Zerck voorziene paviljoenen werd het een grote gymnastiekzaal/feestzaal, die in 1972 klaar kwam. Aansluitend op de eerste schijf van de eerste bouw werd in 1981 nog een gebouw gezet voor refter en aangevangen met de bouw van het M.S.G.O.-III (de Middenschool van het Gemeenschapsonderwijs). Een plaat in de inkomhal vermeldt het volgende: "OP 11 JUNI 1982 AANGEBRACHT DOOR DE MINISTERVAN ONDERWIJS DANIEL COENS". Vanaf september 1957 was er een 5de en 6de leerjaar en een volledige humanioracyclus. In 1973 werd naast de Basisschool en het Atheneum een Middenschool opgericht. In 1985 werd de Basisschool volledig gerealiseerd. 365


Gedenkplaat ter herinnering aan de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.

In 1988 werd een kleuterafdeling opgericht. In 1957 had de school 620 leerlingen . Op 15.1.1991 werden er 1.652 leerlingen geteld. Oorspronkelijk ontstaan als "Atheneum voor jongens", herbergen de gebouwen heden een gehele cyclus van scholen, toegankelijk voor jongens en meisjes! Zij behoren allen tot het Gemeenschapsonderwijs. Zoals hoger gezegd, werd de gedenkplaat ter herinnering aan de slachtoffers van de tweede wereldoorlog, die plechtig onthuld was op 29.5.1948 in de inkomhal aan de Ottogracht, in 1957 naar de inkomhal aan de Voskenslaan 366


overgebracht. Dit memoriaal was door Victor Stuyvaert gebeiteld in witte steen en stelt Minervavoor met de voet op het zwaard van het brute geweld en de handen beschermend uitgestrekt naar de volgende namen: Henri Bert, Roger Billiet, Valère Billiet, Paul Bouffier, Gérard Clary, PierreDe Bersaques, Léon De Breyer, Jan De Buck, Adriën De Groote, Jean Delbeque, Urbain De Mulder, Marcel De Mulder, Jean De Porre, Jacques De Taeye, Pierre Dossche, Wilfried Doussy, Joachim Esberg, Camille Feron, Willy Fougnies, Salomon Frenkel, Guy Hauspye, Léon Kint, David Lustig, André Mandrycxs, René Marteau, Hendrik Minnaert, Robert Mussche, Albert Plas, Guy Praet, Gustave Pycke, Dirk Sevens, Femand Spanoghe, Jozef Speeckaert, Henri Story, Gilbert Thomas, Frans Van Caeneghem, RobertVan Camp, MichelVan Cauwenberghe, LoeienVanden Broucke, Roger V andenbroucke, Adriën Van den Driessche, Norbert Van Gelderen, Joseph Vanhulle, Karel Van Meurs, Edmond Van Waes, Valentijn Vereecken, Léon Verspeelt en Carlos VindevogeL Victor Stuyvaert werd te Gent geboren op 5.11.1897. Na de moderne humaniora legde hij met succes het examen voor gezworen landmeter af. Hij volgde de lessen van J. Delvin, K. De Cocken G. Minne aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent en bekwam een eerste prijs met de grootste onderscheiding voor de graveerkunst. Hij verwierf vervolgens het bekwaamheidsdiploma van tekenleraar in het middelbaar en normaalonderwijs. Vanaf 1939 was hij lid van de examencommissie voor het uitreiken van datzelfde diploma. Naast zijn leraarschap aan het Koninklijk Atheneum en aan de Koninklijke Academie te Gent was hij nog een buitengewoon produktief kunstenaar. Hij graveerde meer dan 1.500 blokken, ontwierp± 237 ex-libris, deed aan gelegenheidsgrafiek, illustreerde een zestigtal boeken en graveerde eveneens op koper en ivoor. Vele prijzen vielen hem te beurt. Hij stierf te Gent op 2.4.197 4. In het Museum Arnold Vander Haeghen, in de Veldstraat te Gent, werd een "Kabinet Victor Stuyvaert" ingericht. De papiersnijmachine, die eveneens de inkomhal versiert, is een geschenk uit begin 1991 van de familie van leraar Eric Vanden Mooter. Het is een industrieel archeologisch voorwerp van± 72 jaar oud, dat dienst heeft gedaan in de drukkerij van de familie Vanden Mooter te Sint-Amands. De wandschilderij op de achtergrond werd vervaardigd door de leerlingen van het 6de jaar plastische opvoeding, onder leiding van leraar Filip Lietar, tijdens het schooljaar 1989-90. Het stelt de rand van de stad Gent voor, met de fabrieksschoorstenen. Op de plaats waar nu de papiersnijmachine staat, stonden oorspronkelijk drie beelden, die "Toeristen te Gent" voorstelden. Deze beelden werden jammerlijk gebroken.

367


Nawoord Het elan was gegeven. Een paar vrije terreinen aan de Voskenslaan en de vochtige achtergronden werden 2 mopgehoogd met grond afkomstig van het graven van de Ringvaart. Er werd achtereenvolgens aan de volgende gebouwen begonnen: - 1958, 1962- K.T.A.G.O.- ex B.T.I. (Koninklijk Technisch Atheneum van het Gemeenschapsonderwijs - ex Belgisch Textiel Instituut - in wezen de Textielschool)- Het gebouw geeft de indruk, op een voorgebouw te wachten! - 1964- M.P.I.G.O. (Medisch pedagogisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs met internaat) - S.S.B.O.G.O. (Secundaire School, Bijzonder Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs) - 1966- Internaat met refter - 1970 - Zwembad - 1971, 1972- Internaten - 1971, 1974, 1976 - I.H.G.O. - B.M.E. (Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs- Bouw-Mechanica-Elektriciteit)- Plechtig opengesteld op 25.3.1977 door de Minister van Nationale Opvoeding, Herman De Croo. - 1974, 1975, 1981 - I.H.G.O. - C.T.L. (Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs- Chemie-Textiel-Landbouw) - 1980 - P.M.S.G.O. (Psycho-médico sociaal Centrum van het Gemeenschapsonderwijs) - 1981- Het hoger genoemde M.S.G.O.- lll - 1982- Practicum B.M.E. (Werkplaats-practicum van de I.H.G.O.- B.M.E.) - 1984- A.R.G.O. (Autonome Raad van het Gemeenschapsonderwijs- Administratie Buitendienst) - 1986- Een dubbele sportzaal. Aldus is een complex van schoolgebouwen tot stand gekomen, enkel gescheiden door de Schoonmeersstraat, en dat men het "Gent Scholencampus" van het Gemeenschapsonderwijs noemt. Ik ben zo vrij hier de wens uit te drukken, dat men al de verloren hoekjes en kantjes van deze terreinen zou volplanten met bomen, teneinde alzo bij te dragen tot de zo nodige verbetering van het leefmilieu te Gent! Behalve, dat men reeds hier en daar wat grond had weggenomen om het voor ophogingen te benutten, werd in 1959 officieel gestart met het graven van de Ringvaart ter verbetering van de binnenscheepvaart in het Gentse. Het N oordervak, vanafhet Zeekanaal naar Gent tot het Kanaal Gent-Oostende, met een lengte van 5.747 m, werd aanbesteed op 10.9.1959. De werken werden aangevat op 23.11.1959 en voltooid op 18.5.1965. Het Westervak, vanaf het Kanaal Gent-Oostende tot het sluizencomplex van Merelbeke, met een lengte van 11.941 m, werd aanbesteed op 6.12.1962. De werken werden aangevat op 2.5.1965 en voltooid op 19.10.1970. Het Zuidervak, vanaf het sluizencomplex 368


van Merelbeke tot de Zeeschelde te Melle, met een lengte van 3.947 m, werd aanbesteed op 28.11.1963. De werken werden aangevat op 7.4.1965 en voltooid op 29.10.1970. BIBLIOGRAFIE - "Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen - 4nc", Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Gent, 1982. - "De Ringvaart rond Gent", Ministerie van Openbare Werken, Bruggen en Wegen, Dienst van het Stroomgebied der Schelde, 1ste Directie, Gent, januari 1970. - "Flitsen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum voor jongens te Gent in het Raam van de Evolutie van het Rijksmiddelbaar Onderwijs in Belgie", door Hubert Demoor, Gent, 1951. - "Geschiedenis van de gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen", door Frans de Potter en Jan Broeckaert, Gent, 1864-1870. - "In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad", door Suzanne Janssens, Gent, 1980. - "Kabinet Victor Stuyvaert, Catalogus", Museum Arnold Vander Haeghen, Gent, 1977. - "Lepra in de Nederlanden", Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1989. - "Over de stichting en de vroegste geschiedenis van deSint-Pieters-en de Sint-Baafsabdijen te Gent", door A. Verhuist, in: "Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", Gent, 1953. - "Sint-Denijs-Westrem in beeld- deel6- Maaltebrugge", door Ewald Delbaere, 1983. - "Verslag van de algemene vergadering van 15.2.1991, van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging", Gent. - "Vooruit", Gent, 30.5.1948; 27.9.1957; 12.10.1957; 15.10.1957.

Suzanne JANSSENS, Gent, 15.6.1992

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 29 juni 1921 verscheen er in "De Gazet van Gent" een artikel van Alfons Van Werveke over

DE ENGELSCHEN TE GENT Het is misschien niet van belang ontbloot, na het bezoek der Engelsche dagbladschrijvers, in eenige korte nota's, het bezoek of het verblijf van Engelsehen hier ter stede op verschillende tijdstippen te herinneren. X1Ve eeuw.- Men kent de politiek door de stad Gent gevolgd gedurende het bestuur van Jakob van Artevelde: onzijdigheid gedurende de eerste jaren van den honderdjarigen oorlog, vervolgens verbond met Engeland. 't Is alsdan dat

koning Eduard III te Gent komt en de koningin Philippina hier verblijft; 369


geboorte, in het paleis der graven van Vlaanderen binnen de muren van St.Baafsabdij, van hun zoon Jan, hertog van Lancastle, gekend in de geschiedenis onder den naam van Jan van Gent. De politiek van den "Wijzen Man" ging nog door eenigen tijd na zijn dood. Alzoo bewaart men in ons Archief de bijzonderheden van de "vaart dat onze lieden uittrokken te Terenburg waart om te oorlogen met onzen heer den koning van Frankrijk en Engeland, Eduard m, 3 September tot 1 October 1346. Gent zond een leger uit van 4035 man, misschien wel het grootste dat onze stad in de XIV e eeuw te velde bracht, hoewel ze in 't geheel 7386 strijdende mannen telde. Het zal onze lezers misschien verwonderen dat in dien tijd Engelsche handboogschutters aangeworven werden om de Gentsche krijgers, die schietwapens droegen, te versterken. Ons leger telde inderdaad enkel kruisboogschutters. De handboog, later het volkswapen bij uitstek, werd door de Gentenaars in den oorlog niet gebruikt. Het is slechts in den aanvang van de XVe eeuw dat Sint-Sebastiaansgilde te Gent is ontstaan, terwijl St.-Jorisgilde reeds in den aanvang der XIVe eeuw bestond. De Engelse hen, daarentegen, waren bekend als voortreffelijke handboogschutters. XVe eeuw.- De gebeurtenissen van de tweede helft der XVe eeuw zijn genoeg gekend. Nog in 1404 verklaren de schepenen "dat ze niet zinnens zijn zich te bemoeien met den oorlog tusschen de twee koningen" -van Frankrijk en van Engeland - en ze begeeren "te onderhandelen nopens de onzijdigheid van Vlaanderen en nopens den handel tusschen dit land en Engeland". Maar welhaast wordt de stad medegesleept in den strijd door den hertog van BurgondiĂŤ. Ten jare 1436 verovert het Gentsch leger, op weg naar het beleg van Kales, het Kasteel van Mark en maakt 104 Engelsehen van de bezetting krijgsgevangen. Men zendt ze naar Gent, waar ze worden opgesloten in een gebouw van 's Gravensteen, gelegen tusschen de Kapel en de Keuken, en dat in de volgende eeuwen den naam van "Engelsche Zaal" bleef behouden. Van dat gebouw zijn nog slechts gedeelten van muren bewaard gebleven. In het Archief zijn de naam en de voornaam van al die krijgsgevangenen te vinden, alsook het bedrag van hun rantsoen. Verschillende van hen waren gekwetst en vier stierven in 's Gravensteen. Nadien had onze stad weinig betrekking met de Engelschen. Op het einde van de XVe eeuw nochtans, in 1474, verschafte Margareta van York, derde vrouw van Karel den Stoute, aan de Predikheeren het noodige kapitaal om een gedeelte van hun klooster te herbouwen en deed Engelsche bouwmeesters overkomen; wier werk gemakkelijk te herkennen is in hetgeen in Ouderbergen nog recht staat. In de XVIIe eeuw komen een aantal Engelsche toneelgezelschappen te Gent spelen. Men vermeldt er reeds in 1604, dus ten tijde van Shakespeare (15641616). In 1624 komt de troep van John Grin, het volgende jaar die van Thomas Regiers. Ten jare 1663 is het de beurt van het gezelschap des konigs van Engeland, Karel II. Allen spelen voor de schepenen der stad op den Collatie370


zolder, dien men later de Arsenaalzaal heeft geheeten. Het is ook in de :XVIIe eeuw dat zich Engelsche geestelijken te Gent komen vestigen die, door de onverdraagzaamheid op godsdienstig gebied, uit hun land zijn gedreven: de Engelsche Jezuiten, wier klooster stond waar nu SintJorisgesticht is op het Steendam, en de Engelsche Benedictijnessen, wier gebouwen deel uitmaken van de fabriek Feyerick. De geschiedenis van dit laatste klooster is in Engeland uitgegeven ten jare 1894. Herinneren wij hier ook dat, in de XVIIe eeuw, met name in 1668, bij middel van het fonds Triest, de prachtige rood koperen kandelaars werden aangekocht, die het koor van onze hoofdkerk versieren. Die meesterstukken komen voort van het paleis des konings van Engeland, Karel I, dien Cromwell in 1649 deed onthoofden. 6 Juni 1695 had te Genteen heerlijke ontvangstplaats van Willem 111, prins van Oranje en koning van Engeland, één der verbondenen tegen Frankrijk. Voorafgegaan door het stadsmuziek, omringd van het magistraat en de notabelen der stad, die witte flambeeuwen droegen werd hij door de bevlagde straten geleid tusschen een dubbele haag gevormd door de burgerwacht, en verbleef in het Prinsenhof, waarvan de muren waren bekleed met prachtige wandtapijten, vervaardigd door kunstwevers uit Oudenaarde geweken. Benige jaren nadien, in 1709, bieden de schepenen van Gent een kostelijk banket aan den Hertog van Marlborough, die te Kwaadrecht gelegerd was met prins Eugeen, evenals hij bevelhebber van het leger der verbondenen. Het feestmaal had plaats in de Collegiezaal van de Staten van Vlaanderen, thans Comissiezaal. Gedurende het banket lieten zich 21 zangers en spelers hooren onder de leiding van Pieter Loeillet, een onzer beste muzikanten van dien tijd. Drie jaren nadien, 4 Mei 1712, bieden de schepenen in dezelfde zaal een even prachtig feestmaal aan den Hertog van Ormont, bevelhebber der Engelsche troepen, en 't is weer Pieter Loeillet, die er de violoncel speelt met veertien andere muzikanten. Op het einde der XVllie eeuw schijnen onze geneesheren en natuurvorschers wetenschappelijke betrekkingen te hebben gehad met de Engelsche geleerden. Pas heeft dokter Jenner, in 1798, zijn uitvinding van de koepokinenting doen kennen, of de handige Gentsche heelmeester Willem Demanet begeeft zich naar Engeland om de proeven van den grooten geleerde van bij te volgen. Bemerkt wel dat Frankrijk, welk ons land ingelijfd had, toen in oorlog was met Engeland. 7 September 1800 deed Demanet de eerste inenting hier te Gent. Stellen wij ook vast dat onze heelmeester, die in 1782, een huis had doen bouwen in de Regnessestraat, in den prachtigen trappaal, thans in ons Museum van Oudheden bewaard, een wit marmeren medaillon had doen lijsten van den heelmeester, broeder Cöme, dien men zegt Franschman te zijn, met een Engelsch opschrift. Herinneren wij in enkele woorden dat, te Gent, in het Chartreuzenklooster, gedurende vijf maanden, het vredeverdrag tusschen Engeland en de Ver371


eenigde Staten van Amerika werd besproken en aldaar Vrede van Gent zou met luister gevierd zijn geworden, zoo de oorlog niet was uitgebroken. Zeggen wij eindelijk dat generaal Wellington, de held van Waterloo, dikwijls onze stad bezocht. 8 April 1815 kwam hij de verdedigingswerken in oogenschouw nemen en stapte af in de Veldstraat in het huis Clemmen, thans eigendom van Mevr. Wed. Van der Haeghen, rechtover het hotel D'Hane Steenhuyze, waar koning Louis XVIll verbleef. "Louis die zweet", zooals de Gentenaars zeiden, en waarvan de Parijzenaars al zingende de afwezigheid betreurden: "Rendez-nous-notre père notre père de Gand!" (paire de gants). A. VANWERVEKE

PUZZEL 1992 Een brutale onverlaat durfde verledenjaar schrijven: "De opgave van dit jaar is de gemakkelijkste die ik reeds gezien heb." Zéér gevaarlijk, dergelijke uitlatingen aan het adres van onze Quizmasterf Ge kunt even goedeen rode lap houden voor een stier die in een slechte bui is of in de muil van een tijger spuwen. Van de reactie op deze gewilde provocatie kunt gij hieronder kennis nemen. Waaraan U wellicht nooit gedacht heeft, is dat de puzzel opgesteld wordt tijdens de zomer om hem tijdig te kunnen publiceren. De Gentse Piesten werken altijd inspirerend en het is dan ook tijdens die periode dat onze kwies opgesteld wordt. Met een bonzend hoofd van de negermuziek, ritme en blues van de vorige avond beginnen we aan de vragen. En dat terwijl ze terug bij St.-Jacobs zingen van die madame die meer van een "end sossie" houdt. Ook wij leveren een zelfopoffering om traditie en cultuur in ere te houden en zitten terug met onze jaarlijkse diarree van de vetdruipende braadworsten. Dit zal de puzzelaars wellicht iets verlichten met de gedachte dat niet alleen zij met buikpijn zitten. Met een paar zingende muggen beschreven door die Gentenaar Goetghebuer -,een verfrissende Afrikaanse fruitdrank, een ventilator en een goed functionerende ijskast gaan we van start. We houden het ook hier bij traditie en U mag weer de lettertjes gaan tellen om er de hoofdvraag mee te vormen. De ij telt voor één letter en bij de gevraagde namen nemen we voor afwisseling eerst de voor- en daarna de familienaam. 372


1) Van een paar kabaalmakende Hollanders, die onze stad bezetten, hoorde ik dat de Gentenaars hen regelmatig op hun praktijken wijzen als ze de grenzen te buiten gaan. Wat wil je, de Arrevelders staan niet alleen bekend voor hun grote mond, maar weten tevens hun mannetje te staan. Dat wist men reeds in de gouden eeuw in Haarlem, waar de beroemde schilder Frans Hals een Gentenaar portretteerde met een kakebeen (Edinburgh), het satirische embleem van aggressiviteit. Onder de gegraveerde kopie door Jan van de Velde staat van deze bandeloze Gentse intellectueel vermeld: "die stoute gast Wiens Kaekebeen elck een aen tast. Op niemant groot noch kleyn hij past Dies raeckte in t werckhuis vast". We vragen de zesde letter van de familienaam van deze Gentenaar, die ook door Salomon de Bray afgebeeld werd met een kakebeen. 2) Toch moeten we bekennen dat de Hollanders veel goed gedaan hebben voor onze stad, men denke maar aan koning Willem. Ook op gebied van cultuur hebben ze hun steentje bijgedragen. Wist U zelfs dat Multatuli in augustus 1867 ter gelegenheid van een Nederlands Taal- en Letterkundig Congres 1300 arbeiders toesprak. We willen graag de tweede letter van deze plaats in Gent kennen waar deze toespraak gehouden werd. 3) De cultuur van deze feestvierende Noorderlingen wordt eerder beklemtoond door het veelvuldige drankgebruik en het minnespel. We mogen hier zonder meer de uil als symbool van de nachtelijke erotiek aanhalen. Dat dier treft men reeds vroegtijdig te Gent in de wereld van de horeca aan. Kent U de vierde letter van de auteur die de oudst bekende zilveren uilebeker te Gent vervaardigde? 4) We zouden de auteur van de brochure "Iets over de Hollandsche taal, noch voor, noch tegen" willen citeren. Wij zoeken de laatste letter van zijn naam. Daarbij zouden we ook zijn studie (1826) "Iets over het strafrecht in BelgiĂŤ" willen vermelden, die in 1835 uitgebreid werd onder de titel "Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaanderen". Het is een aanval tegen onverdraagzaamheid en bijgeloof. Na het overzicht van het middeleeuws Germaanse recht, waarbij boetedoening en strafbedevaarten centraal staan, volgt een studie over heksen- en ketterprocessen. Belangrijk is zeker dat de authentieke stukken en vonnissen hierbij gepubliceerd zijn. 5) Niet iedereen was tevreden over de Nederlandse uitbundigheid en dit mag misschien gezien worden als een voortzetting van de op 7 december 1826 te Gent opgerichte katholieke krant tegen de Hollanders. In 1829 verscheen haar Nederlandse broertje "Den Vaderlander", maar na de Omwenteling werd de krant al spoedig omgedoopt tot "Le Joumal des Flandres". Van haar oorspronkelijke titel- zonder het lidwoord "Le"- moeten we de zevende letter hebben. 373


6) Maar zo erg is het ook allemaal niet. Naast de Gentenaars houdt ook nog het stadsbestuur een oogje in het zeil. En als het nodig is zullen we zoals in den goeden ouden tijd een optocht houden met toeters en vaandels. Op onze blazoenen zullen we dan de letters aanbrengen zoals we lezen op het vaandel in het stadswapen dat we o.a. aantreffen op oud, Gents tin. Voor ons leest U de eerste letter van dit opschrift. 7) Ik hoop dat we later dit uitbundig vertier en vermaak kunnen uitleggen aan de Opperste Rechter. Maar ja, een mooi voorbeeld daarvan kunnen we nemen aan het in 1413 geschilderde Gentse Laatste Oordeel in het Stedelijk Museum van Diest. Eigenlijk gaat het hier juist maar om de tweede letter van de naam van de schilder, die het vervaardigde voor de Raad van Vlaanderen. 8) Allez, allez ... we gaan hier toch politiek en godsdienst gescheiden houden, zoals we dit geleerd hebben van die Vlaamsgezinde Torhoutse dominicaan. Hij zelf werd echter hiervoor verbannen naar Ierland, maar in 1921 was hij terug in Vlaanderen en vestigde zich te Gent, waar hij - tegen de zin van de geestelijke overheid- het St.-Antoniusgenootschap wist tot bloei te brengen. In 1936 werd hem door de Vlaams-nationalisten een senatorszetel aangeboden, wat hij weigerde. Tijdens de oorlog verboden de Duitsers zijn "En Vlaanderen voor Christus" (1941). Bekend is hij door de publicaties "Aristocratie" (1929), "Schoonmenselijkheid" (1930-2) en "Geloofsafval in Vlaanderen" (1933). Toen hij in 1956 ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag gehuldigd werd, hield de hogere geestelijkheid zich afzijdig. Hij stierf te Gent in 1964 en nu willen we nog juist de laatste letter van zijn naam vernemen. 9) Ook de mensen uit het hoge noorden waren aanwezig op de feesten. Eén van hen vroeg zelfs naar het grafmonument van Isabella van Oostenrijk, de Deense vorstin, wiens gebeente in 1885 overgebracht werd naar de kathedraal van Oden se. Wat ons interesseert is de tweede letter van de naam van de ontwerper van dit gehavend praalgraf te Gent. 10) Uiteraard ontbraken de Japanners niet. Meestal waren zij uitgerust met fototoestellen en camera's. Maar kent U ook de tweede letter van de drukke straat, eertijds deeluitmakend van de boulevard, met in het midden een bevallig Japans tuintje of hof te Gent? 11) Ook de Gentenaars zijn steeds flinke reizigers geweest. Neem nu die heer van Axel, die in 1481 een uitstapje maakte naar Palestina, Syrië, Egypte, Arabië, Perzië, Tripoli, Tunis en Griekenland. Zijn reisbeschrijving werd gelukkig zeer nauwkeurig en kritisch opgetekend en zelfs in 1557 uitgegeven. In 1936 werd ze nogmaals herwerkt door A. Demaeckere onder de titel 374


"Voyage naar den Lande van Belofte". Meestal wordt van deze wereldreiziger. van wiens naam we de tweede letter vragen. verkeerdelijk vermeld dat hij begraven werd te Zuiddorpe. waar zijn grootvader en overgrootvader hun praalgraven hadden. vervaardigd door de Gentenaars Jan 11 en 111 de Meyere. Deze grote reiziger overleed wel op het kasteel te Moure in Zuiddorpe. maar werd begraven in de kerk te Axel. waar zijn vader begraven lag en voor wie de Gentse beeldhouwer Hughe Goethals een graf maakte. Wat nu gezongen? Met de elf letters vormt men de naam van een Gents gebouw. dat niet lang bestaan heeft. maar dat nog elke Gentenaar kent. Alsof dit nog niet genoeg was. is het antwoord op de hoofdvraag eigenlijk de naam van de architect van dit verdwenen gebouw. Ik hoop dat iedere puzzelaar samen met mij terug een blikje heeft geworpen op de feestvreugde. Sommige puzzelaars zullen wellicht weer schrijven "'t was weer muile vol". maar eigenlijk kwam dit door die Gentenaar met zijn kakebeen (alhoewel we er wel voor iets tussen zitten). De feestelijke Quizmaster

BESCHERMLEDEN 1992 Edmond Cocquyt (3200) Dr. Roland Marlier (2000) Louis Peeters (2000) Georges Delorie (2000) Roger Dekeyser (2000) Marcel Van den Kerchove (2000) Solange De Stoop (2000) Mw Charles Van de Putte (1500) Willy Van Mossevelde (1500) Dr. Eric Salmioen (1400) Walter Abbenbroek (1100) AndrĂŠ Mortier Paul Hebbelynck Walter Claeys Dr. Charles Vuylsteke Louis Devloo

Georges W alraedt W. Devogelaere Louis De Meyer Guy Baert Prof. Dr. Eric Van de Velde Jean Tytgat Gaston De Smet Alice Dynoodt Charles Dael Guy Herckenrath Edgard Praet AndrĂŠ De Somville Dr. Philippe Verjans Freddy Hoste Dr. Eric Veys John Leten 375


Philippe Proost Louis Daens Robert Verspeeten Christian Scheiris Henri Brasseur Paul Van de Voorde Jozef De Maertelaere Valerie Godu Diane Van der Haeghen Charles Van Hecke Lucien De Temmerman Gilbert Delamelie J.-P. Peckstadt Alexis J anssens Dr. André Maenhout Michel Noppe

Leon Martens Robert De Kezel Jacques Vermeulen Philippe Hebbelynck Albert Preys Guy Versmessen Ferdinand Handovsky Mw Van Quickelberge Jean Bertrand Pierre Hebbelynck Piet Van Eeckhaut Jacques Monsaert Prof. Dr. Guy Schrans Daniël U yttendaele Philippe Kreps

STEUNENDE LEDEN 1992 Bernard Cruyt (800) Ernest Pynaet (800) Joseph Roosen (800) A.J. Impens (800) Freddy Van Vlaenderen (800) Frank Meert (800) Dr. Philippe Driege (800) Ir. Gustave Veeckman (750) Felix Waldack (750) Yvan Piqué (700) Jean-Pierre Quintyn Mw van Dijk-Vanhooren Jules Berlo B. van der Schelden Jules Waeri Joseph Päquet Dr. Gontran Steyaert Roger Spilthoorn Karel Ossieur Luc Devriese Fernand Van Quaquebeke Diane Sarteel Pierre Tytgat

René Rodrigues Fernand De Coninck Dr. Thierry Goetghebuer Richard Coppieters Albert Ylen Marcel De Preter Prof. Dr. Sander Evrard Roger Moreau Adolf Bucqué Mw Steels-De Visschere Roger Verbeken Fernand Goethals Leopold Verhoene Roger De Buyst Huguette Demeyer Mw Callebaut-De Broe Jean Libbrecht Dr. Henri Duquesne Frank Ödberg Norhert Verhasselt Armand Blondeel Raoul Hofman André Vandeleene 376


Frans Vervenne Alain Schollaert Guy De Groote Dr. AdhémarDe Wulf Adolf De Lantsheere Gilbert Gassée Jacques De Vriendt André De Cuyper Dr. Charles Annez Jan De Vleeschouwer Georges Thysbaert Mw Minnebo-De Munck Marcel Coucke Christian Willemot Luc Glibert Gilbert Lodrigo Yvonne Hutsebaut Joannes Ruytinx Georges Broget Elodie Moerdijk Marc Stepman Guy Kint Robert Lybaert Pierre Vanderhaeghen (Nr. 1997) Gilbert Pauwels Roland Van Ranst Mw Van Gansbeke-Evrard Anne Cocriamoot Dr. Roland Heughebaert Arie Parlevliet Bert Destoop Luc Van Melle E.B. Antoine Schepkeus Robert Waeri Z.E.H. Peter Schmidt Mw Clément-Van de Wynckel Marc Coucke Dr. Jean-Pierre Padt Gustave Vanderlinden Hubert Van Hoorde Henri Claeys Georges Rogge Joho Van Hulle

Willy Steyaert Laurent Claeys Amedee Veileman Denny Baete Prof. Dr. A. Comhaire Dries Acke Marie-Louise Bleyn Pierre Geernaert Raoul Buysse Mw Mortier-Haesaert A. Van de Velde Jean-Pierre Van der Stock André Deproost Mark Rummens Oscar De Somville Firmin Andries Fernand Beke Guy Deseyn Alfred Roose Herman Hollanders Maurice Labijn Erik Vandenbroele Robert De Brauwer Mw De Roubaix-De Leye Mw Broekaert-Blondeel Mw Colpaert-De Maeseneire Prof. Em. Dr. Pieter Braeekman André Miebiels Etienne Dekoning Robert Devreese Gerald Me Hugh Suzanne Vander Gracht Ir. Johan Cornelis Etienne Verschraegen Maurice Himschoot Monique De Jonghe Fernand De Rockere Pierre Vanderhaeghen (Nr. 1150) Albert Braeekman Fernand Verheggen Marc Van Rauwermeiren Roland Rombaut Jacques Huys 377


Lucien De Reu José De Boose Gustaaf Van Audenhove Jean Steenbrugge Christiane Van der Meulen Aldo Bruderlin Richard Caese Mw De Reuse-Claeys Jean-Marie Marchand Jacques Cambier Roger De Vocht G. Schauvliege Paul Eeckhout René Geeroms CesarBlock Robert Van den Borre Mw Pitton-Van Geluwe E.B. René Stockman Raoul Putman Willem Van de Velde Etienne De Clercq Mw AndréDua Lucien Casteels Luc Matthijs Robert De Rudder Henri Bracke Jean Dhaene Guy Beyaert Maria Van Beylen Eric De Buck

Frans Dietens Madeleine Criel Martine Van Mieghem Marie-Louise Geeroms Ltn. Gen. b.d. Maurice Deneve Dr. Carlos Metdepenninghen Pieter Spanoghe Charles Pierre Ir. Georges Lammens Prof. Dr. Eric Lacroix Prof. Dr. André Kint Serge Pauwels Suzanne Hiernaux Paul Mauquoy Hubert Wieers Camiel Andries Leopold Geerinckx Eugène Uytterhaeghe Guy Carton Georges Neslany Marc Vandegehuchte Roger Vandenhaute Paul De Groote Dr. Daniël Sabbe Anne Devloo Jean-François Peeters Pierre Ryckaert J. Van de Calseyde Kamiel Van Acker

STEUNFONDS 1992 600 - Jacobs 0. 500 - Collumbien H. 300- Jurdan J. 150 - Peeters D. 100- De Pauw A.- De Smet T.- Steenbrugge A.- Boes J.- Mw De Bouck J. - Drubbel R.- Van Ooteghem H.- Jacques J.- Elderweirt L.- Eeckhout J.- Mw Wauters-D'haen- Rosseel- Fortie G.- De Rammelaere L.Lekeos L.- Mw Kluyskens-De Potter- Mw Schooreos Y.- Mw KeppensDentandt- Bauweos Fr. - Leclercq M. - Ongena L. - Lataer J. - Mw De

378


Koninck Y.- Wallaert M.- Mw Berglund-De Feyter- De Maertelaere G. - Mw Bontinck-Bernaert- Segers W. - Mw De Lombaert-Duslier- Mw Dilewyns-Acke- De Bruyne G.- Van Bossele L.- Van Brusselen E.Delva J.- Mw Hofman-De Vleeschouwer- Sint-Lukasklooster- Mertens A. - Degryse K. - Van Bocxstaele R. - Delanotte A. - Labout A. - Rowan L.- Mw De Keyser-Verleye- Vandenberghe J.- Trivier L.- Dr. Depoorter H. - Van de Wege J. - Roose J.-P. - Verrept St. - Mw Vanacker M. Letellier M.- Mahy J.- Mortier P.- Van der Maelen Fr.- Thissen J.Moens Chr.- Mej. Van Durme E.- Van den Bogaerde E- Kluyskens Ph. 50 - Hoste L. - De Vlieger M. 45 - De Winter R. 40 - Schrans G. Toelage Provincie 1990- 17.141

GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKUNGE Deel Vlll Ik zinge zuu vals gelijk ne gesneeje koater Syn.: "Vals zinge; ze zing zuu vals of een katte (ne koater)": de toon niet kunnen houden; vals zingen. Wij leven gelijk kat en hond Syn.: "Wij doen de katte in d'arloze danse; ze komen overien gelijk katten en muizen": steeds echtelijke ruzie hebben. Wordt ook toegepast op geliefden. Zeer onenig leven. Ook: "De liefde der katten begint mee vechten" (Kluchtige Gentenaar, 61, 1713) of "De kat zit mee haer gat naer 'tvier, lek vrees tempeest en onplaisier." (Hemelmaanden, januari 1730).

379


380


Ik hĂŞ een katte in oe zak gekocht Syn.: "'k HĂŞ 't zittegelijk Dok's katte": teleurgesteld zijn doordat men lelijk bedrogen is. Iets kopen dat men niet eerst gezien heeft Mijnen directeur hee andere katten te gieselen Mijn directeur trekt zich van de hele zaak weinig aan, hij heeft wel andere problemen om handen. Ge speelt kat en muis mee mij "Kat en muis" is een loopspel voor kinderen. In "Spelen mijner jeugd" beschrijft Lodewijk Lievevrouw het spel als "Katje achter 't muizeke". "De spelers staan in een kring; twee zijn aangeduid om te lopen. De ene is kat, de andere muis. Zij lopen door de spelers heen, die een weinig van elkander geplaatst zijn; de muis kruipt er door, gevolgd door de kat. Wanneer de muis aangeslagen is, worden kat en muis door andere spelers vervangen. Onder het spel zingen zij: 't Katje kan de muis niet krijgen." (p. 80, 1952). 's Nachts zijn de katte allemoal eeve grijs Bij avond of bij nacht zijn alle katjes grauw. In de duisternis kan men over de schoonheid van meisjes of vrouwen niet oordelen. Ik pakke die poeze in den donker Zie tekst bij plaat 37: "Diene Charel zoe de katte in den donker pakke". 't es nog moar zevene, ge zult van de katte gepakt worde Syn.: "Veugelkes die zuu vroeg zijnge worde van de katte gepakt": Je bent er nog te jong, te klein voor, het is er nog te vroeg voor.

VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de Heer Jean Bertrand (Oh. T. 1992- Nr. 4- p. 256) kregen wij het volgende antwoord van de Heer G. Vander Brugge: "Jean VAN DER SCHELDEN. 0 11-7-1823. Beroep: drukker. Adres: Schoolkaai 18. Joseph BERTRAND. 0 Gent 19-3-1843. Beroep: brouwer. Adres: Schoolkaai 6. Joseph BERTRAND. 0 Gent 7-12-1843. Beroep: brouwer. Adres: rue d'Anvers 64. (Dampoortstraat). In die tijd had bijna iedere straat (of herberg) zijn eigen brouwerij. Zo was er in die buurteen brouwerij inde Vredestraat2l,indeHam9,2of3 brouwerijen op het Steendam (rue Saint-Georges). 381


Denkelijk is er een samensmelting geweest, wat later de brouwerij EXCELSIOR geworden is. Tussen de Dampoortstraat en de Voorhoutkaai zijn er geen sporen van gebouwen te zien die zouden verwijzen naar een brouwerij, wel op de Schoolkaai (voorbij de school) is er een gebouw met binnenkoer en gebouwen errond die in die richting zouden kunnen wijzen." De Heer Paul Huys meldt ons dat, ingevolge zijn oproep in Gh.T. 1991- Nr. 6. - p. 374, de portretten 1 en 4 teruggevonden zijn. De andere twee (van Bernard Dobbelaere-Hulin en Lud. Greg. van de Poele) nog niet. Hij doet andermaal een beroep op onze lezers voor het terugvinden van een ander "PicquĂŠ-portret", nl. dat van de Gentse burgemeester J. Minne-Barth, geschilderd in 1846(?), Jean-Baptiste Minne (1796- 1851) was burgemeester van ;

t!'

<:

382


Gent van 1836 tot 1840. Pas in 1846 liet hij zich in burgemeestersuniform portretteren (zie afbeelding hierbij). Het portret behoort toe aan de Koninklijke Akademie voor Schone Kunsten van Gent, maar is daar momenteel in de verzameling niet meer te vinden. Waar bevindt het zich nu? Het werd in 1939 aan de Stad Deinze in bruikleen gegeven voor een Charles Picqué-tentoonstelling aldaar. In 1939 was het dus nog in de Akademie. Wie weet waar het schilderij is, gelieve dit te melden aan de redaktie van Gh.T. of rechtstreeks aan de vraagsteller: P. Huys, Drongenstationstraat 90 te 9031 Gent-Drongen. Tel.: 091/26.54.53. Ook andere informatie over Picqué-schilderijen in privé-bezit is welkom. Diskretie vanzelfsprekend verzekerd. Op de vraag van de Heer Eddy Levis (Gh.T. 1992- Nr. 4- p. 257) ontvingen wij de volgende reactie van de Heer Arthor De Decker: "In "Vlaamse Stam", Jg. 7, 1971, p. 49-52-90-95 verscheen een genealogie betreffende de afstamming van Felix Josephus de Hemptinne en Henrica Lousbergs. Betreffende de familie de Kerchove de Denterghem staat er een stamboom in de "Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", Jg. 1975, p. 115. De Heer Roger De Vocht zoekt in verband met een studie inlichtingen over de kunstschilder ANDRE BENOIT NAPOLEON RINSKOPF geboren te Gentbrugge op 14.05.1914 en er overleden op 30.11.1970 zoon van BENOIT ROBERT RINSKOPF (1884-1934), Nijveraar, Ingenieur, Burgemeester en MARIE ELISABETH ERNESTINE DE CLERCQ geboren te Antwerpen op 12.3.1880 en overleden te Gentbrugge op 29.2.1968 Vraag van de Heer Hugo Collumbien: "Willem Wenemaer sneuvelde in 1325 bij de Rekelingenbrug in Deinze. Fris laat dit gebeuren op 21 juli, Pierre Kluyskens spreekt van 5 juli en nog andere bronnen citeren 15 juli. Kent iemand onder onze lezers de exacte datum? De Heer René Pattyn (Willebroek) vond in de niet nader gedateerde krant "Morgenblad van Gent" (1886) een artikeltje onder de titel"Verdrukking van Weduwen en Weezen. 3x Wraakroepende zonde" waarin de dood van de Vinderhoutse hoofdonderwijzer Constant Pattyn (febr. 1886) wordt verhaald, en de daarop volgende politieke strijd voor de opvolging van het mandaat van hoofdonderwijzer in de gemeenteschool. Constants broer, Pieter, die als 383


onderwijzer in de disponibiliteit voorlopig het werk van zijn broer overgenomen had, werd blijkens tussenkomst van de pastoor van Vinderboute niet gekozen als nieuwe onderwijzer; de post ging naar iemand die zich verdienstelijk had gemaakt in de katholieke fanfare van OostwinkeL De familie Pattyn verlietkort daarop de gemeente Vinderhou te. De Heer Pattyn vraagt of er meer gegevens bekend zijn over de schoolstrijd te Vinderboute en over de benoemingsperikelen van een nieuwe onderwijzer na het overlijden van Constant Pattyn?

LEZERS SCHRUVEN ONS In verband met de Herrystraat is de Heer G. Van der Brugge enkele Herry's tegengekomen, namelijk: Georges Herry. 0 Gent 2-7-1851. Coupure 43. Eigenaar (Boucle St-Blaise). Leon Herry. 0 Gent 23-1-1855. Rue Courte du Marais 22. Op St-Denijs-Westrem woonde een Herry op een kasteel dat uitgaf op het Gemeenteplein. Hij was vóór 14-18 verbonden met de paardekoersen op StDenijs en was ook burgemeester. Een dochter huwde met Van Acker (Textiel-Destelbergen). Een dochter huwde met Harold Leirens (Manila). Een dochter huwde met Baron Dufoor (Brepols-Tumhout). Tegen de muur van de kerk van Mariakerke is een grafsteen van de familie Herry. Na de brief van de Heer Van der Brugge kwamen er nog verschillende reacties binnen: De Heer Arthor De Decker vindt dat het interessant zou zijn te achterhalen wanneer deze straat aangelegd werd en wie het initiatief nam tot de aanleg van het tuindorp "Herryville" aldaar. De Heer Armand Willems signaleert dat een oude staflid van E.B.E.S. die de Heer Herry persoonlijk gekend heeft, nl. de Heer H. Florin, nog in leven is en dat hij momenteel verblijft in Residentie "Militza", een seniorie te Oostakker. Het verlossende woord kwam uiteindelijk van Mevrouw Diane Sarteel, de dochtervan de bekende Gentse beeldhouwer Leon SarteeL Zij weet te vertellen dat de voornaam van Heer Herry Leopold is. Dit heeft zij uit een publicatie die uitgegeven werd bij het 70-jarig bestaan van E.B.E.S. door A. De Cu yperwaarin Leopold Herry als eerste directeurvermeld staat Overigens, zegt Mevrouw Sarteel, herinnerde mijn vader zich de Heer Herry 384


HERRY Ál>:"IIN11!1'1' H.ATitUM.•01 RECTitt.JM. OP:NÉRAL DE LA JI OCI..:TJo': A:""'I' 0="'"'\':"1 I\: C' F.:'\''l' tt ,\.t . f.; -.

F.r . F.cTntQ1 1ER

n.-: s

Ft. A:".·nuF.s

&

nf '

BttAnA:"'\T

l .o A!'IiOJo: UIIH.l " <OCi·~

((~A~U)

als een bijzonder vriendelijke en minzame man voor wie hij ten andere een grote bewondering koesterde. Hij was in zijn milieu een buitenbeentje en heeft op sociaal gebied heel wat voor zijn personeel verwezenlijkt. Mevrouw Sarteel bezit nog een visitekaartje van de Heer Herry met de vermelding "Herry. Ingénieur. Administrateur-Directeur Général de la S.A. Centrales électriques des Flandres et du Brabant. Langerbrugge Gand." waarop Leon Sarteel op de achterzijde de prijs (10.000 fr.) van het door Leopold Herry gekochte beeld "Ontluiken" of "Zonneminne" genoteerd had. Nog bijkomende inlichtingen over de Heer Herry ontvingen wij van de Heer Eddy Levis. Uit "De Gentenaar" van (vermoedelijk) 1989, het artikel: "70 jaar Langerbrugge. Centrale toont industriële archeologie". "GENT- Ter gelegenheid van het 70-jarig bestaan van de electriciteitscentrale van Langerbrugge heeft EBES een rijk geillustreerde brochure uitgegeven over de geschiedenis van deze pionier-centrale, samengesteld door directeur André De Cuyper. Ter zelfder tijd viert men in Langerbrugge het 25-jarig meedraaien van groep 19, die in september reeds een productie van 20 miljard kwh achter de rug had. De opgang van de electriciteit begon rond de eeuwwisseling. Toen vatten ook enkele Gentse industrieëlen en bankiers het plan op om in Gent een centrale te bouwen, doch ze zagen daar van af omdat het Gentse stadsbestuur een andere oplossing verkoos. Tien jaar later werd dit project herwerkt en stichtten de heren de n.v . "Centrales Electriques des Flandres" (1911) om het ontluikende industriegebied langs het kanaal Gent-Terneuzen binnen een straal van 25 km van verlichting en drijfkracht te voorzien. Aanvankelijk kocht de CEF haar electriciteit bij de staande lokale maatschappijtjes, doch in 1914 kwam in Langerbrugge een gloednieuwe centrale klaar. 385


Deze centrale heeft niet alleen een flinke brok industriële geschiedenis te bieden, doch ligt ook aan de basis van de industriële ontwikkeling van de Gentse kanaalzone (o.m. de papierfabriek en Sadacem). De eerste directeur, Leopold Herry is zelfs bijna een legende in de electrische geschiedenis. Alleen waren zijn visies soms groterdan de fmanciële mogelijkheden (of durf) van de aandeelhouders. Zijn centrale bevatte van bij de start innovaties. Zo zorgde hij voor de eerste turbo-altematoren van elk 2.000 kW en voor waterzuivering bij de stoomproductie (om de corrosie te beperken). De centrale werd vooral beroemd door de installatie van een zgn. Rensonketel in 1931, "en crevant Ie plafond des normes admises" (zoals men toen schreef). Deze krachtige machine was zo licht en kompakt dat Herry zelf beweerde dat hij bruikbaar was om ruimtevaarttuigen aan te drijven. Directeur Herry maakte zich ook geliefd door de bouw van een tuindorp achter de centrale ten behoeve van het personeel en de oprichting van een wielerbaan voor de wieiervrienden van de centrale."(... ) Van Mevrouw Denise Hebbelinck ontvingen wij het volgend schrijven: "De Geschiedenis van de Papeterie Anglaise" in Nr. 3 was een aangename verrassing. Hopelijk volgen nog verhalen van de kleurrijke handelaars van onze stad (Llabrès, Daskalides, Fritz, Bloch en nog meer). Mag ik zo vrij zijn een kleine correctie aan te brengen op blz. 135 bij de mededeling van dhr. J. Fordeyn? De letterschilder was Robert Van de Vivere die op de Kortrijksestraat woonde over het Kapelleke Schreiboom. Zijn specialiteit was "Anglaise" letters en goudblad. Een zoon is nu ook publiciteitsschilder. Robert Douglas was een gekend figuur die zijn naam koos naar de toenmalige beroemde filmster Douglas Fairbanks. Misschien wordt ook eens zijn verhaal geschreven, enkele jaren geleden verscheen een uitvoerig artikel in een van de plaatselijke kranten."

386


BIBLIOGRAFIE De Koning Boudewijnstichting en het Gemeentekrediet hebben het gelukkig initiatief genomen een reeks monografieën uit te geven waarin telkens een bekend monument centraal staat Deze serie kreeg de naam mee "Monumenten 'Be'Leven". Het onderwerp wordt telkens behandeld op een verantwoorde wetenschappelijke manier, maar toch zó dat het volledig toegankelijk blijft voor het groot publiek. Onlangs verscheen in deze reeks "Omtrent het Gravensteen in Gent". Deze uitgebreide, 64 bladzijden tellende monografie van formaat 28 x 21 cm. waarvan de tekst opgesteld werd door Geert Van Doorne, zal zeker welkom zijn bij deze die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van onze stad. De gegevens over een van onze waardevolste monumenten die zo wat overal verspreid lagen, werden nu gebundeld. De meer dan 70 afbeeldingen, waarvan de meesten in kleur, verhogen de aantrekkelijkheid van deze uitgave. Deze monografie kost 490 fr. en is te bekomen in het Graven steen, bij de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie in de Onderstraat 20 en in al de locale agentschappen van het Gemeentekrediet. Goed nieuws voor de minnaars van het Gents schoon: het 3e kunstboek van Gaston De Smet is enkele dagen geleden verschenen. Moeten wij Gaston De Smet nog voorstellen aan onze lezers? Wij geloven het niet. Het is immers deze geboren Gentenaar die na een succesvolle carrière als tekenleraar aan het St-Lukasinstituut van Brussel en Directeur van de Kunstacademie van Hamme, niet op zijn lauweren is gaan rusten, maar het gelukkig idee opgevat heeft, niet alleen ons rijk monumentenbezit, maar ook al de schilderachtige hoekjes en typische Gentse tafereeltjes op een kunstvolle manier op papier te vereeuwigen. Wie herinnert zich niet zijn eerste boek "Op Gent geraak ik nooit uitgekeken"? En, 2 jaar geleden, "Gent, Onbekende Rijkdom" waarin de voor velen onbekende pracht van onze oude abdijen duidelijk werd aangetoond? Deze keer, steeds met zijn magisch potlood, heeft hij zich vol overgave geworpen op de Gentse markten en hun omgeving: Vrijdagmarkt, Vogelmarkt, Bloemenmarkt, Oude Beestenmarkt, Prondelmarkt, Paardenmarkt, Ajuintjesmarkt, Folkloremarkt in Drongen, enz. Het is weer een waardevol document geworden dat iedere echte Gentenaar graag zal bezitten. Bij iedere tekening is er een tekst die opgesteld werd door René De Herdt, wat ook al een garantie is voor degelijkheid. Zoals de vorige kunstboeken, keurig gedrukt door Snoeck-Ducaju. Formaat: 28x25 cm. 136 bladzijden. Prijs: 900 fr. 387


Wie niet treuzelt kan nog tot 27 november de tentoonstelling die dit boek gewijd is bezoeken in de Generale Bank op de Kouter. Eventueel bijkomende inlichtingen over het boek kunnen bekomen worden bij de auteur op het telefoonnummer: 31.05.72. En nog iets, een primeur, maar ge moogt het voortvertellen: Gaston De Smet is al een hele tijd bezig met de samenstelling van een 4e kunstboek dat volledig zal gewijd zijn aan het uniek Hotel Vanden Meersche. Wij hebben er al een hele reeks tekeningen van gezien: het wordt iets fantastisch. Onlangs verscheen een prachtig, vooral kijkboek, getiteld "Museum voor Sierkunst Gent". Het werd uitgegeven door het Gemeentekrediet en - zoals wij dat gewoon zijn - bijzonder verzorgd gedrukt door Snoeck-Ducaju. Formaat: 28 x 21 cm. - 178 bladzijden vol met meer dan 140 prachtige kleurenfoto's. Hebben wij slecht gekeken? Nergens hebben wij de naam gevonden van de fotograaf. Dat was anders wel het vermelden waard. De collectie werd ondergebracht in 2 delen: de "18e eeuw" en de "19e en 20e eeuw". Opmerkelijk is wel de grote lacune in de 19e eeuw. Wat wij daarin te zien krijgen dateert uit de allereerste jaren van de 19e eeuw, maar de periode van 1800 tot 1880 schijnt niet te bestaan. Het meest genietbare is het eerste deel, maar naarmate men vordert en terechtkomt in onze hedendaagse tijd, wordt het duidelijk dat ook de sierkunst er niet erg op vooruit is gegaan. In het laatste deel staan er enkele voorwerpen die representatief zijn voor de slechte smaak van ten onrecht verheerlijkte ontwerpers. Dat belet niet dat wegens het prachtig eerste gedeelte het boek zijn prijs van 650 fr.waard is. Te bekomen in hetMuseum voor Sierkunst en bij de Drukkerij Snoeck-Ducaju en Zoon - Begijnhoflaan 464 te Gent. H.C.

388


GENTSE LIEDJES Op 25 augustus 1877 dichtte Karelke Waeri het volgende liedje

TONEDE KNECHT Lest lag er ne knecht op sterven, Tone dat was zijnen naam; Die gedurende zijn leven, Geen minuutje rust bekwam. Hoor eens vriendje sprak de paster Gij gaat straks zoals ik merk, D'eeuwge zaligheid genieten, En daar is 't gedaan met 't werk. Zwijg, Mijnheere, sprak nu Tone, 'k Zit er ook al mee in pijn, 'k Ben voor 't ongeluk geboren, 't Zal hierboven 't zelfde zijn; Ja, mij dunkt, ik hoor z' al roepen: Tone deelt de rijstpap uit, Tone steekt de kinders slapen, Tone blaast de zon maar uit. Tone toe de beddens maken, En gaan vult ne keer den bak, Van uwen-patroon zijn verken, En den bok van Isaäk. Geeft den hond van St-Rochus, Maar wat eten, d'arme beest, En gaan haalt wat duivenboonen, Tone, voor den Heiligen Geest. Tone, gauw, zit niet te geeuwen, Of ge vliegt nog in den bak. Laat het maar een beetje sneeuwen, Kijkt in Snoeck zijn Almanak, Wat voor weere dat 't moet maken, Ziet maar goed wat dat er staat; Want dat w'een keer moesten missen, Snoeck en waar niet weinig kwaad.

389


Tone toe, omsteekt den oven, Van Judocos en Lucie, Wasebt een beetje de vuile hemdens, Van onz'heilige Pelagie. Zoekt een beetje oude schoenen, Voor den heiligen Crispijn; En de luizen van St-Laber, Moeten nog gevangen zijn. Tone ge moet eten halen, Voor den hert van St-Hubert, Keert algauwe de culotte, Van den koning Dagobert. Tone leg ne keer de krullen, Van Marie Madeleine beur haar, En gaan wasebt ne keer de billen, Van de vrouw van Putifar. Tone doe de smis ontsteken, Van den grooten St-Eloi, Helpt een beetje kolen dragen, Met den heiligen Benoit, Accordeert algauwe d'harpe, Van Sinte-Cecilia. En gaan kust de relikwie, Van Zuster Anastasia. Tone ge moet zakken plakken. Sint-Niklaas gaat op zijn rĂŞe; Maar zijn ezel wil niet loopen, Tonesteekt een beetje mee; Tone pompt een beetje water, Sinte-NoĂŤligt zat, En gaan haalt een versche keerse, Voor Sinte-Justine-Agathe. Tone 'k hoor iets aan de deure, Kijk ne keer wie dat er klopt, Maar geen paster in te laten, Dat hij naar den duivel loopt. Tone snijd een beetje d'haren, Van Samson en Absolon, En coiffeert eens al de wijven, Van den koning Salomon. 390


Tone spoel'ne keer de sponse, Van Sinte-Perpetua, Repareer 'ne keer den doek, Van d'heilige Veronika. Ga bij Mozes om te leeren, Water tappen uit een rots, Past een beetje op de ... ruste, Van onz'heil'ge moeder Gods. Tone ge moet wierook branden, Voor d'aanbidding van het lam, En ga raisonneert een beetje, Met den Ezel van Balaam. Tone toe de morgensterre, Ligt nog altijd in den hoek, En ga zet ne nieuwe lap, Op Sinte-Lazarus zijn broek. Ja 't zal geestig zijn om 't hooren: Tone maakt een beetje wind. Smijt maar 't regenwater buiten, Die g'in al de potten vindt. Tone toe omsteekt de weerlicht, MĂŞe een beetje donder bij, En zoo zal er ook hierboven, Nooit geen ruste zijn voor mij.

WAT DENKEN VREEMDELINGEN VAN GENT? De Engelse schrijver William Thackeray (1811-1863) bracht in 1840 een bezoek aan onze stad en had het goed idee zijn indrukken neer te pennen. Alles wat hij schrijft is niet even vleiend voor ons, maar hij schijnt wel zeer onder de indruk gekomen te zijn van het Klein Begijnhof Wij laten hier zijn impressies daaromtrent volgen. Het Klein Begijnhof is een van de grootste bezienswaardigheden van Europa. Aan de rand van de stad Gent staateen oude stenen poortdie de stad als het ware afsluit; maar daarachter krijgt je een allermooist gezicht: een oud vrouwtje, helemaal in het zwart en met een witte kap, zit voor de portierswoning over haar boek gebogen; voor je staat een rode kerk met een hoog dak en grillige 391


Vlaamse pinakels; en rond die kerk staan rijen en rijen huisjes, de bizarste, de mooiste, de keurigste huisjes die je je kunt voorstellen (zelfs een poppenhuisje is nauwelijks kleiner en mooier). Smalle steegjes, met zowellinks alsrechts die kleine woninkjes; en voor elk huisje een tuintje met enkele kleine groene plantjes of stokrozen; en elk huisje heeft een poortje, met daarop, of toch in de buurt, een afbeelding of een eigenaardig gebeeldhouwde versiering; en een naam, niet die van het begijntje dat er woont, maarvan de heilige aan wie haar woonst is toegewijd: Sint-Stevenshuis, Sint-Donatushuis, Engelenconvent enzovoorts. Oude, zwartgeklede dames kuieren hier en daar door de steegjes en maken voor de vreemde bezoeker een revérence als hij in het voorbijgaan zijn hoed afneemt. Nergens anders bieden oude vrouwtjes en huisjes zulke keurige tafereeltjes. Ik gluurde even binnen in een kamertje of twee, waarvan de ramen open stonden om de weldoende avondzon binnen te laten, en ik zag bedjes, kraakzindelijk en glad, een paar ouderwetse stoelen, en kleine prenten van geliefkoosde heiligen die de vlekkeloze witte muren sierden. Bij het poortje van hun huisje kon je de vrouwtjes in een vinnig en vrolijk taaltje horen snateren; met veel moeite, loerend van achter muurtjes, en starend naar de kerk, alsof ik die wilde tekenen, kreeg ik het toch gedaan om van een paar van hen een schets te maken. Maar hoe wit moet het papier niet zijn om de witheid van hun linnen weer te geven, en hoe zwart de inkt die de glans van hun kleed en schoenen recht kan doen. Om de magere benen van beide vrouwtjes zaten nauwsluitende kousen; en ik stel me voor dat ze in de hemel net zo goed gediend zijn met dat soort dracht als met die van de norse blotevoetenpater die ik kort daarvoor had zien voorbijgaan. De blik en de kleding van die man deden me huiveren. Zijn grote rode voeten zaten geprangd in schoenen met open teen, een soort compromis tussen schoen en sandaal. Ik had hem even voordien al, samen met andere broeders, bij de dominicanerkerk gezien; er werd daar een mis gezongen, en de zijbeuk was afgezet met oranjeboompjes, vlaggen en banieren. Je wordt bijna ziek van die kerken en hun afschuwelijk vertoon van gefolterde lichamen, die je aan de wand van elke kapel kunt zien. In die kerk waar we die ochtend waren binnengegaan, zagen we wat ze daar de Calvarieberg noemen: een afschuwelijk ijzingwekkend beeld van Christus in een graf, levensgroot, en met de vale kleur van de dood; gapende rode wonden op het lichaam en rond de wenkbrauwen: genoeg om iemand ziek te maken, en alleen maar goed om de toeschouwer te schokken. De Heilige Maagd wordt gewoonlijk afgebeeld met een dozijn zwaarden in haar hart; je wordt voortdurend met je neus op de bloedende hals van de onthoofde Johannes de Doper gedrukt. Bij de poort van de kathedraal was een winkeltje met religieuze souvenirs van papiermaché; het gros van die beeldjes en reliëfs zag er al even ijzingwekkend uit: zo was er bijvoorbeeld een hart met een gapende wonde, waaruit een dubbele rij grote bloeddruppels sijpelde; er zaten ook nagels en een mes in; en er bovenop prijkte de doornenkroon. Je kunt het niet erger bedenken. Diezelfde 392


sombere geest die hier een religie van maakte, en die op de mens inwerkte met het allergemeenste wapen, angst, bracht de natuurlijke gevoelens van de mens in verwarring om zo zijn macht in stand te houden, dwong lieve vrouwen in eenzame, meedogenloze kloosters, bracht arme boeren aan het huiveren met verhalen over pijn en foltering, predikte dat het uiteindelijke doel en de zin van het leven niets dan stilte, ellende en kastijding is, bracht andersdenkenden om in de gevangenis of op de brandstapel. Hoezeer werden de Gaven Gods niet verdorven door die blinde en uitzinnige kwezelarij, die haat gebood terwijl God liefde beval! God zij dank dat die broeder verdwenen is! Hoe prettig is het te kunnen kijken naar dat lachende, vrolijke oude begijntje, en niet meer te denken aan dat lijkkleurige gezicht. Een van de talrijke kloosters in dit vrome stadje is blijkbaar het modelklooster dat aan de buitenlanders wordt getoond, want welke gids loodst je erheen, en ik stuitte in het gastenboek voortdurend op de namen Smith en Jones. Een heel vriendelijk nonnetje met zachte stem (ik vraag me af of ze altijd het lieftalligste en best gehumeurde zustertje uitkiezen om het huis aan vreemden te laten zien) liep trippelend de trap af en over de tegels van het kleine binnenhofje, en heette ons zeer hoffelijk welkom in het keurige, kleine ouderwetse Engelenconvent met zijn rode bakstenen puntgevel en zijn blinkende ramen. Eerst toonde zij ons een witgekalkt spreekkamertje, versierd met een paar macabere prenten, enkele kruisbeelden en ander religieuze emblemen, waar de zustertjes op ongemakkelijke oude stoelen zitten te werken. Er zaten er nog drie of vier snaterend te kantklossen; maar het merendeel van de nonnetjes was bezig in een andere ruimte, waar een nogal eigenaardige geur vandaan kwam, die me aan uien deed denken: het was inderdaad de keuken van het gebouw. Elk begijntje kookt haar eigen potje in haar aarden pannetje; ten minste een stuk of tien van hen stonden over hun kookgerei gebogen hun maaltijd te bereiden, die nadien in een belendend vertrek, de refter, werd gebruikt; hier heeft elk nonnetje haar eigen kastje met uitschuifblad, waaraan ze in stilte haar maaltijd zit te eten. Ook hier zijn de deurtjes van de kastjes weer versierd met religieuze emblemen, en binnenin ziet alles er kraaknet uit: blinkende tinnen kannen en glazen, grappige eiermandjes, en botervlootjes, en kleine schaaltjes met voor ongeveer een cent groene thee - zonder twijfel bewaard voor een of andere feestdag. Terwijl wij al die dingen grondig observeerden, bleef elk aan haar uitschuiftafeltje haar maaltijd in stilte opeten, zonder ook maar op te kijken. Vlakbij in de kapel rinkelde een bel. 'Luister!' zei de gids, 'een van de zusters ligt op sterven. Wilt u de cellen nog zien?' Het hoeft waarschijnlijk niet gezegd dat die cellen de keurigste nestjes ter wereld zijn, met hun serge bedgordijntjes en sneeuwwit linnen, en aan de muur gespelde heiligen en martelaren. 'We mogen tot twaalfuur opblijven,' zie het nonnetje, 'maar ja, wat heb je daaraan als er geen vuur of kaars is? Na onze gebeden zijn we blij genoeg dat we kunnen gaan slapen. 393


Hoewel de goede ziel het ons had verteld, toch ben ik vergeten hoeveel maal per dag ze zich in het openbaar en in de beslotenheid aan hun gebeden wijden, maar ik kan me voorstellen dat de ochtenddienst in de kapel voor de gemakzuchtige reiziger veel te vroeg plaatsvindt. De avonddienst, waar ze, op de afwezigen en zieken na, alle zevenhonderd aanwezig zijn, misten we echter niet, en ik moet zeggen dat dit tafereel voor een vreemdeling geen klein beetje eigenaardig is. De kapel is een grote witgekalkte bedeplaats, die aan beide kanten op een half dozijn pilaren rust, elk met het beeld van een apostel en het zinnebeeld van zijn martelaarschap. Er was nog niemand bij het altaar, dat te ver afstond om alles duidelijk te kunnen onderscheiden; toch kon ik erboven twee beelden herkennen, een ervan (zonder twijfel de Heilige Laurens) steunend op een enorm verguld rooster, dat door de zon in lichterlaaie was gezet - een pijnlijk maar geenszins romantisch instrument des doods. Een paar begijntjes met witte kap trokken uit alle macht aan twee klokketouwen die in het midden van de kerk hingen; en rondom ons zaten er ten minste nog vijfhonderd andere met witte sluier, in sprakeloze bespiegeling, wachtend tot de dienst begon, erg ingetogen, en wit, en doodsbleek, als een schare grafzerken bij maanlicht. Klokslag zeven begon de dienst: het orgel, oud en versleten, galmde, en aanstonds begon een trillend oud stemmetje boven in het koor een lofzang te kwelen, waarna het dunne stemmetje van een priester aan het verre altaar (dat er nu bij zonsondergang vrij duister uitzag) een ander deel van de dienst zong; waarop de nonnetjes boven in het koor nog eens gingen kwelen; vreemd om te horen was het hoe het orgel tussen de lugubere gezangen in militair of profaan klinkende deuntjes ten beste gaf. Nu eens een mars, dan weer een iet of wat vlugger wijsje; en dan vielen de nonnetjes weer in en gingen verder tot de dienst uit was. Midden in de dienst stapte een witgesluierd zustertje met een mysterieuze blik op ons toe, bracht haar witte sluier tot bij ons oor om ons iets toe te fluisteren. Doen we iets verkeerds?, vroeg ik me af. Was het tijdstip aangebroken waarop heiligschenners en ongelovigen verondersteld werden de kerk te verlaten? Wat ligt je op het hart, heilige witgesluierde maagd? Het enige wat ze zei was: 'Deux centimes pour les suisses', een bedrag dat ik aanstonds betaalde; daarop stonden de nonnetjes één voor één op, gingen naar het altaar, knielden er neer en prevelden een kort gebedje, stonden weer op, maakten hun sluier los, vouwden hem allen op net dezelfde manier op, en legden hem als een handdoek op hun hoofd; dan trokken ze hun lange zwarte bovenkleed enigszins op en schuifelden naar hun kluis. De novicen droegen een zwarte sluier, en één ervan verborg een jong, mooi, triest gezichtje; het was het enige in het gebouw wat er allerminst romantisch of somber uitzag: en laten we hopen, althans voor de ietwat gevoelige lezer, dat het wicht een ongelukkige liefde had gekend, en dat dat zwarte doek over een roerende tragedie gevallen was. 394


GENSCHE PRAOT - Let verduveld op, riep Mandus tege zijne kwaofeur, die hem zuust bezig was mee schirre; ge rîept Godome ghîel mij vel ope. Ge zij gelijk îene die staot te danse van kolirre! - 'k Ben kwaod ûuk, zei de kwaofeur. Aos ge da peist, da'k hier gewirkt hèn gelijk en bîeste om mijn kot in orde te krijge: schûu papier g'hange, en nieuwe vitriene ingestoke, alles op mijn koste, in nu da'k hier mijn brûud verdiene, komt dienen dief van mijne huismîester mij zegge, da'k opslag moe betaole of da'k mijn mate mag oprole. - Hêwel, zei Mandus, betäolt opslag. - 'k Zoe lieverdûufalle, rieptdekwaofeur. Hij mîentvan mij 'tmeske op dekele te zette; maor hij zal aordeg stäon kijke! 'k Hê al iets anders gevonde, zeid hij, in mee en kattekolirre kletseg'hij al zijn vuil waoter op 't papier van zijne muur. - Wa veur zotte streke zijn dan nu? riep Mandus. - Daor, daor! riep 't kwaofeurke, in hij spuwdege nog twie kîeren op de muur; 'k väog er mijn botten aan, zeid hij ezûu, mee e maond ben ek hier wig! Mandus en zei niets; mäor binst da 't kwaofeurke nen andere begast te schirre, was den deze stillekes naor den hoek gegaan in steldeg'hem daor zijn waoter te maoke. 't K waofeurke wierd het gewaore in greep hem bij zijn vel. - Wasteekte gij däor uit, gij vuilen bok, wamaniere zijn da? - 'k Väog er ûuk mijn botten aan, zei Mandus, 'k trek er kik sebiet van onder!

395


VORIGE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN"

Dank zij de medewerking van onze lezers, zijn volgende nummers opnieuw verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. Jaargang 1972 - - 1973 Nrs. 11-12 1974--1975--1976 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1977 Nrs. 3-4-5-6 +volledige jaargangen 1978 Nrs. 1-2-3-4-5 1979 Nrs. 1-3-4-5 +volledige jaargangen 1980 Nrs. 1-2-3-5 +volledige jaargangen 1981 Nrs. 1-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Register op de jaargangen 1 tot 10 (speciaal nr.) 1983 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1984 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1985 Nrs. 1-2-3-4-5 +volledige jaargangen 1986 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1987 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1988 Nrs. 1-2-3-5-6 + volledige jaargangen 1989 Nrs. 1-2-3-4 + volledige jaargangen 1990 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1991 Nrs. 1-3-4-6 + volledige jaargangen Prijs per afzonderlijk nummer 70 fr. Prijs per volledige jaargang 400 fr. Tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het "Documentatiecentrum" (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Portkosten bij betaling op postrekening : 1 nummer: 25 fr. 2 tot 3 nummers: 50 fr. 4 tot 6 nummers: 60 fr. Verder per jaargang: 60 fr. De Biliothecaresse, Mevrouw VAN GELUWE-EGGERMONT A.

396


DIT BESTAAT NIET MEER

Het huis GassĂŠe-Maes, op de hoek van de Lammerstraat aan de Schelde, werd 10 jaar geleden gesloopt. Het moest zo nodig vervangen worden door hedendaagse "architectuur"(?).

397


Ook het prachtig interieur moest eraan geloven. Het is veel gezelliger in een betonnen kooi.

398


INHOUD 1992 1. - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw - Inventaire Archéologique: Schilderijen van Gillis LePlat in het Bureau van Weldadigheid - De Gentse Triënnale van 189S, een Buitenbeentje - Uit de Geschidenis van de Gentse Bruggen (vervolg) Nieuwe Tolhuisbrug - De Pauwbrug - Lijst van de straten met een persoonsnaam. Stad Gent - Nog drie Kraaiende Roden Hanen te Gent - Documentatiecentrum. Aanwinsten 1991. Selectie Gentse onderwerpen - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge (Deel 110 - Bibliografie - Oudheidkundige Kroniek: Posternestraat en niet Bestormstraat - Vraag en Antwoord - Gentse liedjes: Eene Schildersrekening - Lezers schrijven ons - Gênsche Präot 2. - Over de "Louis de Gand" en andere Gentse muntperikelen in 181S - Inventaire Archéologique: De Brouwerij "de Goublome" - 400 Jaar geleden werd het Jezuïetencollege te Gent plechtig geopend - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (vervolg) - Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen. De Dampoortbrug - Huis "De Gekroonde Hoofden" - Lijst van de straten met een persoonsnaam (Naschrift) - Gensche Woorde en Uitdrukkijnge (Deel IV) - Oudheidkundige Kroniek: Het Hof ter Posterne - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Bibliografie - Gênsche Präot

2 11 13

18 2S 33 37 40 44

47 49

so S3

ss

S8 7S 77 90 97 104

109 118 120 123 12S 126 127

3. -

De Geschiedenis van de "Papeterie Anglaise" (1902-1989) en van haar uitbaters Inventaire Archéologique: Koorhekken van de Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk De Gebroeders Van Coppenhole Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) Oplossing Puzzel 1991 Verdere herinneringen van een buurtbewoner van het "Blindeken" Een Schelleke Boeboe Napoleon De Keyser, een voorloper van het socialisme in Vlaanderen en zijn familie te Gent Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen. De Muidebrug Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel V Documentatiecentrum. Werking 1991 Oudheidkundige Kroniek: Het Slagveld en de omliggende straten Vraag en Antwoord

399

130 140 142 148 1SS 1S8 166 169 173 180 18S 187 189


190

- Lezers schrijven ons - Bibliografie - Gênsche Präot

195 196

4. -

Het Schokkebroersvestje 198 Inventaire Archéologique: Het Hotel Faligan 216 218 Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) Nieuwe gegevens over Lieven de Stoevere en de wapenschilden van de Orde van het 224 Gulden Vlies (1445?) Het Zieldien 234 Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen. De Meulestedebrug 240 Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel VI 250 Oudheidkundige Kroniek: Rue d'Angleterre 253 Vraag en Antwoord 255 Lezers schrijven ons 259 261 Bibliografie Gênsche Präot 263

5. -

Een Russische Anarchist schrijft een zwarte bladzijde Gentse geschiedenis Inventaire Archéologique: Deuromlijsting van het Oud Weeshuis voor Jongens Victor Van Crombrugghe en Pieter de Keysere Uit de Geschiedenis van de Gentse Bruggen (Vervolg en Slot) De Ringvaartbruggen Baron Jules de Saint-Genois Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) Lijst van de Straten met een persoonsnaam (Naschrift en enkele conclusies) Documentatiecentrum. Aanwinsten 1991. Selectie Gentse onderwerpen Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel VII Bibliografie Vraag en Antwoord Gênsche Präot

266 283 285 290 306 311 317 319 323 327 327 328

6. - De Gentse Gevangenissen 331 - Inventaire Archéologique: De Preekstoel van de St-Jacobskerk 352 354 - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - De "Potjesmarkt" van de Gentse St-Pietersheerlijkheid. (Dispuut rond een schilderij van David Teniers de Jonge, 1610-1690). 359 361 - Het "Koninklijk Atheneum Voskenslaan" te Gent - Oudheidkundige Kroniek: De Engelsehen te Gent 369 - Puzzel1992 372 375 - Beschermleden - Steunende Leden - Steunfonds - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel VIII. 379 - Vraag en Antwoord 381 - Lezers schrijven ons 384 387 - Bibliografie - Gentse Liedjes: Tone de Knecht 389 391 - Wat denken vreemdelingen van Gent? - Gênsche Präot 395 - Dit bestaat niet meer 397 - Inhoud 1992 399

400


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.