Ghendtsche tydinghen 1993 ehc 787672 1993

Page 1

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 15 januari 1993 22e jaargang nr. 1

Ere-voorzitter: J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres : Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr.per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten INHOUD - Aan de Houtlei Vroeger en Nu - Inventaire Archéologique: Deuromlijsting afkomstig van de Sint-Kathelijnestraat - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge - Isidoor De Vos - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Gênsche Präot

2 29 31 36 39 49 51 52 52

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent.


AAN DE HOUTLEI VROEGER EN NU Een Gentenaar die van zijn stad houdt en over haar verleden iets afweet kan, wanneer hij vandaag langs de Houtlei wandelt en daarbij even terugdenkt aan wat die in vroeger tijden geweest is, alleen maar betreuren dat een zo mooi stadslandschap op het einde van de vorige eeuw voor altijd verloren is gegaan. Die spijtige vaststelling dateert dus niet van heden maar reeds van rond de eeuwwisseling. Ze blijft echter nog altijd gelden en houdt in grote mate verband met wat in de 19de eeuw gebeurde, met het dempen van de Houtlei in 1899 en ook met hetgeen zich daarna nog voordeed. De Houtlei kan en zal nooit meer zijn wat ze geweest is en het zijn niet de aldaar in 1991 en 1992 uitgevoerde wegen- en rioleringswerken noch de heraanleg die daaraan iets veranderen. De kern van het probleem is van een andere aard. Maar het is wel naar aanleiding van die werken en van gesprekken die we bij die gelegenheid met belangstellenden over de Houtlei gevoerd hebben, dat we weer over dat verleden zijo gaan nadenken en dat we nogmaals getracht hebben ons een beeld te vormen over de Houtlei zoals ze er ooit uitgezien heeft. Er is echter veel veranderd. De Houtlei heeft een uitgesproken historisch karakter. Haar geschiedenis gaat zeer ver terug in de tijd en bevat merkwaardige hoofdstukken en bladzijden. Het kan vanzelfsprekend niet de bedoeling zijn om binnen het kort bestek van onderhavige bijdrage die geschiedenis in haar geheel te overschouwen. Dat is eenvoudigweg niet mogelijk. We zullen er ons toe beperken om enerzijds aandacht te besteden aan een aantal gebouwen die lange tijd mede hetkarakter van de Houtlei bepaald hebben en die ofwel in de loop der jaren verdwenen of integendeel bewaard zijn gebleven; en anderzijds initiatieven en ingrepen ter sprake brengen die de Houtlei als stadsgezicht vroeger maar ook in een recenter verleden schade toebrachten en verminkten. We zullen het tenslotte ook hebben over feiten, gebeurtenissen en zaken die naar onze mening ten onrechte minder in het licht worden geplaatst wanneer men het heeft over de geschiedenis van de Houtlei want deze laatste heeft op een breder vlak en op het stuk van het maatschappelijk- en verenigingsleven toch een en ander weten gebeuren en meegemaakt dat tot de geschiedenis van onze stad behoort Geschiedenis houdt niet alleen verband met gebouwen maar heeft uiteraard ook en in de eerste plaats te maken met mensen. De naam "Houtlei" dateert pas uit de 16de eeuw, toen het langs de waterweg aangevoerd hout er op de kaaien gelost en gestapeld werd en er zelfs een markt van brand- en timmerhout gevestigd was. Voordien sprak men over de "Gracht" die zeker vóór 1190 en wellicht al rond 1100 gegravan werd. Deze Gracht, die begon vanaf het Kuip gat, waar hij een verlenging vormde van de Ketelvest, aan de overkantvan de Leie, liep eerst een stukje rechtdoor, maakte dan een bocht en ging een heel eind door in de richting van de Poel en van de

2


Ramen, beschreef daar opnieuw een bocht en liep verder achter de Drabstraat, om dan halverwege de Jan Breydelstraat weer uit te monden in de Lieve. De Gracht voltooide de watergordel en vormde een verdedigingslinie. Hij omsloot de Sint-Michielswijk, eerste uitbreiding van de middeleeuwse Gentse stadskern over de Leie, daarom ook "Overleie" genoemd. Op het einde van de 12de eeuw werd de Houtleigracht versterkt met een grote vestingmuur die beheerst werd door Torens en machtige Poorten: het Wijkhuis, de Zandpoort (ook Zottepoort geheten), de Posternepoort en de Torrepoort (ook Torhoutpoort en Drongenpoort genoemd). De Torrepoort was gelegen aan de Poel. We hebben er reeds uitvoerig aandacht aan besteed in een bijdrage, verschenen in het nr. 5 van de 20ste jaargang 1991 van "Ghendtsche Tydinghen" en getiteld "Toen Wegenwerken op de Poel en Sint-Michielsplein een Stuk Ver Verleden Blootlegden". We zullen er hier dan ook niet verder over uitweiden. Er was een tijd dat de Houtlei met de brede Gracht, de meteen langerij sierlijke bomen afgehoorde kaaien, met de machtige stadsomwalling en vestingmuur, met de indrukwekkende Poorten en Torens, de fraaie gebouwen en de stijlvolle woningen uit verschillende bouwperiodes, een prachtig stadsbeeld bood, enig in zijn soort. We kunnen er ons goed rekenschap van geven wanneer we de beschrijvingen van de Houtlei uit die tijd lezen en wanneer we oude tekeningen, prenten,

Fig. 1. De Houtlei gezien vanaf de Torrepoortbrug. Links het Alexianenklooster; op de achtergrond de Abdij van Oost-Eeklo; rechts het "Hotel Ortegat" en de "Parnassus". (SAG, AGW 32).

3


Fig. lbis. De Houtlei vóór de demping. Copyright A.C.L. Foto Nr. 35273.

4


gravures en aquarellen bekijken waaronder deze, gemaakt tussen 1820 en 1823 door Jan Joseph Wynants, een Hollands soldaat die in Gent gekazerneerd lag en tijdens zijn verblijf alhier tientallen Gentse stadsgezichten penseelde. Een ervan, dat een uitzonderlijk mooi beeld verschaft van de Houtlei, gezien vanaf de Torrepoortbrug, geven we hierbij ter illustratie (Fig. 1). Daarop onderscheidt men, benevens de Gracht; de kaaimuren; links het klooster, de kapel met het sierlijke torentje van de Alexianen of Cellebroeders, die toen reeds de gebouwen hadden verlaten; op de achtergrond de Posteeroe brug, de Abdij van Oost-Eeklo en rechts een aantal woningen waaronder het "Hotel Ortegat" en het gebouw waar de "Parnassus" gevestigd was. Tot de werkelijk oude delen van de Houtlei behoorde, benevens de Gracht, de omwalling en de versterkte Poorten en Torens, o.m. ook het tegen de oude vestingmuur aangebouwd en op een hoogte gelegen KLOOSTER VAN DE CELLEBROEDERS, SCHOKKEBROEDERS OF ALEXIANEN, die reeds van in hetbegin van de 14deeeuw "up de Veste" waren aangekomen, erin 1481 een bidplaats bouwden en twee eeuwen later op het SCHOKKEBROERSVESTJE een nieuwe en zeer mooie barokke kapel optrokken. Die Broeders hadden de taak op zich genomen om zieken te verzorgen, ook ten tijde van de pestepidemie, en om de doden te begraven. Ze verpleegden ook geesteszieken en genoten waardering voor het werk dat ze presteerden. Ze bleven op het Schokkebroersvestje tot in 1798. Toen werden ze door het Frans Bewind uit hun gebouwen verdreven nadat ze er, behoudens een onderbreking tijdens het Calvinistisch Bewind, gedurende bijna vijf eeuwen gevestigd waren geweest. In het begin van de 19de eeuw werden de kloostergebouwen verenigd met de goederen van de Burgerlijke Godshuizen van de Stad en werden ze eigendom van deze laatste. Tot in 1828 dienden de gebouwen als gevangenis en opsluitingshuis voor onvermogende schuldenaars. Daarna verleenden de vroegere kloostergebouwen nog onderdak aan mannelijke geesteszieken, die er verpleegd werden door de Broeders van Liefde en het nadien zouden verlaten voor het Guislaingesticht toen dit in 1857 voltooid was. De gebouwen op het Schokkebroersvestje geraakten nu meer en meer in verval. In november 1862 werden de gebouwen, die reeds meer dan vijf jaar leegstonden, verkocht aan de heer Gisleen Alfred Piers de Raveschoot die ze verhuurde aan de Commissie der Christelijke Scholen en in 1863 startte er het "Institut Saint Amand" met, zoals in een bericht in "Le Bien Public" werd gezegd, "un demi pensionnat auquel sera joint un quart de pensionnat". Wat het leerprogramma betrof werd er op gewezen "que la langue françaisefait l'un des prinicipaux objets de l'enseignement". In 1894 verkocht Piers de Raveschoot grond en gebouwen aan de Provinciaal der Christelijke Scholen. Voor Sint-Lucas verliepen de zaken moeizamer. De "Sint-Lucas Academie" werd te Gent op het Steendam gesticht in het jaar 1862 onder de leiding van de Broeders der Christelijke Scholen. In 1864 werd de tekenschool van Broeder Marès evenwel binnen het Sint Amandusgesticht gevestigd, maar van een

5


vlotte samenwerking tussen hetelitaire Saint-Amand en de volkse tekenschool van Sint-Lucas was er maar weinig of geen sprake. Sint-Lucas moest het zelfs stellen met lokalen op de zolder. Het duurde tot in september 1871 vooraleer Sint-Lucas de vrijgekomen lokalen van de St. Jozefkring kon betrekken. Einde van de 19de eeuw kon het een begin maken met zijn definitieve ontplooimg. Sint-Amandus en Sint-Lucas behoren dus tot de latere, 19de eeuwse ontwikkeling van de HoutleL We begeven ons thans naar de overzijde van de HoutleL Een van de andere zeer oude delen aan de Houtlei is "POORTAKKER". Sedert de 13de eeuw droeg de plaats, waar het godshuis heeft gestaan, deze naam. Fr. De Potter legt uit dat men aanvankelijk geheel de streek, begrepen tussen "ser Rases gerechte", het Marialand en den Akker, daaronder begrepen de heerlijkheid "Het Spiegelhof', de naam gaf van "Poortakker". Men placht, zo gaat de auteur verder, deze plek aan te duiden als nevens Gent gelegen: "Port backere neffens die ... stede van Ghent". De plaats was buiten de bemuurde en omwalde stad gelegen: "Portaker extra muros oppidi Gandavensis", wordt in een charter van 1282 gezegd. De naam "Poortakker" werd in 1278 gegeven aan het begijnhof van St. Aubertus of St. Obrecht dat echter reeds vóór die datum op die plaats zou zijn opgericht. De meningen over de datum en de omstandigheden van die stichting lopen evenwel uiteen. Toch berust de datum van 1278 op een ernstige grond. Tijdens opgravingen werd immers een blauwe hardsteen gevonden waarin de volgende tekst gebeiteld staat: "BEGGINAGIUM S. AUBERTI DICTUM POORTACKER AN. 1278". Deze steen is thans nog in het klooster te zien en bevindt zich ingemetseld in de muur onder een glazen afdak in de mooie tuin. Men treft er, eveneens ingewerkt in de muur, nog een aantal grafstenen aan uit vroegere eeuwen met de vermelding van personen die in het kloosterpand verbleven hebben. Margareta van Constantinopel nam de Begijnen onder haar bescherming en nadat de Begijnhoven "St. Elisabeth" en "Ter Hooie" ieder een "fermery" of infirmerie gekregen hadden, werd aan behoeftige en zieke Begijnen, die buiten de twee grote Begijnhoven woonden, onderdak verleend en verpleging verstrekt in het St. Aubertusbegijnhof. Tijdens het Frans Bewind kwam het bestuur van het Begijnhof in handen van de Commissie der Burgelijke Godshuizen. In 1863 werd het Begijnhof, dat te koop was gesteld, aangekocht door graaf Joseph de Hemptinne, die de gebouwen schonk aan de CONGREGATIE VAN DE ZUSTERS VAN DE GEDURIGE AANBIDDING, ook ZUSTERS VAN DE H. EUCHARISTIE genoemd. De 13de eeuwse kapel evenals de aanpalende gebouwen werden daarna afgebroken en vervangen door gebouwen, opgetrokken in neo-gotische stijl. 6


In 187 4 werd de nieuwe kapel ingewijd. Het interieur van de kapel, die zeer mooie glasramen bezit, is bijzonder fraai en stemmig. In het huidig klooster verblijven nu nog steeds de Zusters van de H. Eucharistie; ze zijn nog ten getale van vijf. Poortakker is een stille en rustige plek aan de Houtlei. Op de aquarel van Jan Joseph Wynants die we hierboven bespraken, konden we op de ach tergrond de ABDIJVAN OOST-EEKLO onderscheiden. Ze werd aldus genoemd naar de Zusters Bernardinessen of CisterciĂŤnserinnen van Oost-Eeklo die, nadat ze uit hun gebouwen aldaar door de Calvinisten waren verjaagd, zich in 1585 in Gentkwamen vestigen in het "POSTERNEHOF", het voormalig verblijf van de Graven van Vlaanderen. In 1607 werd de eerste steen gelegd van de eigenlijke Abdij waarvan de kerk werd ingewijd in 1618. Ter illustratie geven we hierbij een afbeelding van de ABDIJVAN OOST -EEKLO EN DE POSTEERNEPOORTeveneens van de hand van Jan Joseph Wynants (Fig. 2). Het "Posternehof" zelf was al oud. Het strekte zich uit aan beide zijden van de Gracht. De Potter schrijft dat, volgens het "Memorieboek", het "Hof ter Posterne" ten jare 1379 ter zijde van de POSTEERNEPOORT werd gebouwd door Loctewijk van Male "die voor zijn talrijke minaressen en speelgezellen een lustiger verblijf begeerde dan het toen nog niet volkomen ingericht "Hof ten Walle" (Prinsenhof), waar hij tot dan toe, te Gent zijnde, verbleef". Zelfde auteur wijst er echter op dat de datum, vermeld door het in het Memorieboek overgenomen handschrift, niet juist is want dat het vaststaat dat de "Posterne"

Fig. 2. De Abdij van Oost-Eeklo en de Posteemepoort. (SAG, AG, W38)

7


reeds een halve eeuw vroeger de vorsten tot verblijf diende. Lodewijk van Male's vader, Lodewijk van Nevers, betrok het reeds in 1322. De eerste vergroting van "Myns Heeren Hof van Vlaenderen", zoals het genoemd werd, schijnt te dagtekenen van omsteeks 1370. Volgens A. Van Werveke werd het "Hof ter Posterne" in 1353 ingehuldigd door Lodewijk van Male die er zijn Hertenpark van maakte. Van Werveke noemde Lodewijk van Male onze "Louis XV". We vinden dit een toch nogal vreemde vergelijking. Toen Lodewijk van Male het Prinsenhof betrok, schonk hij het Hof ter Posterne aan zijn dochter Margareta van Male die gehuwd was met Filips de Stoute. In 1412 heeft ook Jan zonder Vrees in het Hof ter Posterne verbleven. In vrij duistere omstandigheden overleed in 1422 in het "Hof ter Posterne" MichaĂŤla van Frankrijk, dochter van Karel VI en eerste gemalin van Filips de Goede. Naar het schijnt zou ze vergiftigd geweest zijn. Ze werd begraven in de kerk van de Sint-Baafsabdij en nadat Keizer Karel de abdij had afgeschaft, werd haar stoffelijk overschot overgebracht naar de Sint-Baafskerk. Het "Hof ter Posterne" werd door de Vorsten niet meer bewoond in de tweede helft van de 15de eeuw en in de 16de eeuw geraakte het verbrokkeld. Zoals men kan vaststellen hadden de Zusters Bernardinessen zich gevestigd op een plaats met een zeer lange en bewogen voorgeschiedenis. In de loop van het laatste decennium van de 18de eeuw werd hun gemeenschap ontbonden. De gebouwen van de voormalige Abdij van Oost-Eeklo werden in 1833 voor een deel en in 1837 volledig aan de JezuĂŻeten verkocht. Deze laatsten lieten de Poort en een deel van de vestingmuur slopen voor het bouwen van een nieuwe kerk (gelegen in de Posteernestraat, vroegere Bestormstraat) die in januari 1844 werd ingezegend. Ook na de demping van de Houtlei bouwden ze nog verder op de aangewonnen grond. Voorbij de Posteernepoort, meer naar het Wijkhuis toe, lag de "ZANDPOORT", reeds in het begin van de 13de eeuw vermeld als "Santporte". Ze ontleende haar naam aan de zandachtige grond waarop ze zich bevond. De Zandpoort was, zoals men op het Stadspanorama van 1534 kan merken, vrij hoog. Ze bezat ook twee ronde Torens met een overwelfde doorgang en vormde een indrukwekkend geheel. De Poort werd in de 17de eeuw ook "Zottepoort" geheten omwille van de nabijheid van het gesticht voor geesteszieke vrouwen dat de Schepenen er hadden opgericht in 1605. De ongelukkige vrouwen waren er in erbarmelijke omstandigheden ondergebracht en werden er op mensonwaardige wijze behandeld. Hetoord werdook "Simpelhuis" geheten. Na 1584 had de plaatseerst gediend als onderkomen voor de Grauwe Zusters of Penitenten. G. Deseyn spreekt in dit verband over de Grijze Zusters van Nevele die, na het Calvinistisch Bewind, de beschikking hadden gekregen over het gebouw. Alhoewel nopens het verdwijnen van de Zandpoort verschillende data worden genoemd, is het vrijwel zeker dat de Poort of wat er toen nog van overbleef in 1862 werd afgebroken.

8


Tot in het begin van deze eeuw bleef het asiel voor geesteszieke vrouwen behouden. Daarna werd het naar een ander en degelijk ingericht gesticht buiten de stad overgebracht. Zoals men kan vaststellen ontbrak het aan de Houtlei zeker niet aan religieuze Orden en Kloostergemeenschappen. We hebben er reeds enkele vermeld en nog is de reeks niet afgesloten. Inderdaad, niet ver van de hoek met de Brandstraat en tegenover de Posteernestraat bevindt zich het KLOOSTER EN DE KERK VAN DE FRANCISCANEN/MINDERBROEDERS. Hetcomplex dateert uit verschillende bouwperiodes en heeft eveneens een lange voorgeschiedenis. De Zusters Clarissen-Urbanisten die, naar algemeen wordt aangenomen uit Geraardsbergen maar volgens een andere bron uit Ieper afkomstig waren, vestigden zich in 1645 in Gent, aanvankelijk op Sint-Pieters ten Spriete. In 1653 kochten ze gronden en woningen gelegen op het aloude "Slagveld" aan de Houtlei die eertijds deel uitmaakten van de tuin van het "Postemehof' waarover we het reeds gehad hebben. Om die aankoop te kunnen bewerkstelligen waren de Zusters evenwel genoopt om hun eigendom ten Spriete te gelde te maken maar daarop leden ze een gevoelig verlies. In 1687 gingen de Zusters over tot de bouw van een klooster maar het was pas in 1738 dat de eenbeukige kloosterkapel kon worden afgewerkt. Beperkte geldelijke middelen waren daarvan de oorzaak. De Zusters hadden immers slechts toelating gekregen om zich in Gent te vestigen op voorwaarde "dat sy, nochte haerlieder naercommers, niet en sullen almossen collecteren, nochte imant molest vallen ofte achterdeel en sullen doen". Die voorwaarden werden hen opgelegd door de Bisschop. Ook de Schepenen stelden als voorwaarde aan de Zusters "dat sij gheene aelmossen en zullen vraghen van de ghemeynt ofte andersins die stadt ende inwonders der selver moijelick vallen". De Zusters waren dus aangewezen op andere inkomsten en het duurde een hele tijd vooraleer de nodige fondsen voor de bouw konden worden bijeengebracht. Om daartoe te komen, verstrekten de Zusters onderwijs aan meisjes van de gegoede burgerij en hielden ze "een pensionnaat voor edele en andere rijke juffers" zoals Fr. De Potter het uitdrukt. Aan deze aktiviteit kwam echter een einde in 1783. Toen werd door het dekreet van maart 1783 van Keizer Jozefll, betreffende de beschouwende orden, de kloostergemeenschap opgeheven. Ingevolge die maatregel moesten de Zusters dan ook de kloostergebouwen verlaten en gingen ze zich als leken vestigen in de stad. Nadat het dekreet tot opheffing, ingevolge de Brabantse Omwenteling van 1789, was komen te vervallen, werden de Zusters in de mogelijkheid gesteld om zich opnieuw te verenigen. Dat deden ze ook, maar lang duurde het niet, want tijdens het Frans Bewind werden ze in 1796 opnieuw afgeschaft. De kloostergebouwen werden te koop gesteld maar opgekocht door een bevriend persoon, die handelde voor rekening van de Abdis. 9


Fig. 2bis. Biechtstoel in de kerk der Franciscanessen.

10


Er volgden daarna nog pogingen om hetkloosterleven verder en op een andere basis te bestendigen, door het oprichten van een nieuw genootschap. In 1840 maakten de twee overgebleven Zusters, die inmiddels de eigendom van de gebouwen hadden verworven, een testament waarbij ze Paters Reeolietten van het Minderbroederklooster te Tielt aanstelden tot hun erfgenamen maar waarbij ze zich het vruchtgebruik voorbehielden. Alhoewel de laatste Zuster pas in 1852 overleed, hadden de Minderbroeders reeds in 1840 hun intrek genomen in de gebouwen en begonnen ze met de kerk en het klooster aan te passen aan de noodwendigheden van de eredienst. De kerk werd verlengd tot aan de straat en in de loop van de jaren 1856-1857 werd de eenbeukige kerk uitgebreid met twee zijbeuken. In het begin van deze eeuw werden nog verdere verbouwingen doorgevoerd. De voorgevel van de kerk is klassicistisch opgevat. Het interieur van het klooster, o.a. de refter is zeer mooi. Ook de kerk in neo-barok is bezienswaard. Ze bezit bijzonder fraaie stukken waaronder: het groot altaar, de prachtig gebeeldhouwde predikstoel, de biechtstoelen, het orgel evenals een aantal mooie beelden die het werk zijn van Matbias Zens. Voor velen is het bezoek dat ze ter gelegenheid van de Open Monumentendag van september 1990 aan het klooster en aan de kerk van de Minderbroeders brachten wel een verrassing geweest. De meesten vermoedden immers niet dat ook het interieur van de kloostergebouwen zo mooi is en dat er zich zo'n prachtige en waardevolle zaken in bevinden. Nog iets anders in verband met de Franciscanen/Minderbroeders. Reeds sinds lang kunnen behoeftige personen in dit klooster bij de "Broederschap der Franciscanen" brood afhalen of bonnetjes bekomen waarmee ze zich in een of andere bakkerij brood mogen aanschaffen. Ook heden is dat nog het geval en in een afhankelijkheid van het klooster, in de nabije Brandstraat, waar de "Sint Antoniuskring van de Franciscaanse Werken" is gevestigd, wordt onder nog een andere vorm (eten en kleding) hulp en bijstand verstrekt. We hadden het tot hiertoe vooral over kloosters, kloostergemeenschappen en kerken maar er waren en er zijn natuurlijk ook nog tal van andere gebouwen die in belangrijke mate bijgedragen hebben tot het mooi geheel en het waardevol bouwkundig patrimonium dat aan de Houtlei haar bijzonder cachet heeft gegeven: Aan de Houtlei nr. 110, tussen de Wellinckstraat en de Brandstraat, bevindt zich heden ten dage nog de grote en mooie herenwoning uit de 18de eeuw gekende onder de naam "HOTEL VERHAEGEN-LAMMENS". Deze woning getuigt niet alleen van een zeer fraaie architectonische aanpak als gebouw maar bezit ook een prachtig interieur en een rijke meubilering. Reeds in de 16de eeuw was er, zoals blijkt uit het Stadspanorama van 1534, op deze plaats een belangrijk gebouw gelegen waarvan het karakter nochtans moeilijk te bepalen is. De eerste eigenaar waarvan de naam bekend is, was de heer Franรงois Ignace 11


-,.

Fig. 3. "Hotel Verhaegen-Lammens", plan voorgevel 1768 (SAG Reeks 535, farde 220, dossier 23).

Fig. 3bis. Binnenkoer van het Hotel Verhaegen-Lammens.

12


Grietens, overleden in 17 54, die de woning bij erfenis overliet aan zijn nichten Colette-Thérèse en Françoise de la Vilette. Later werd de woning verkocht aan Antoine-Bernard Triest. Deze was Schepen van de Keurein 1754 en van Gedele in 1759 en huwde in 17 53 met Eléonore-Philippine de Crombrugghe. Antoine-Bernard Triestrichtte een verzoek tot de Schepenen van de Keure om het gebouw grondig te vernieuwen en wendde zich daarvoor tot de befaamde Gentse bouwkundige David 't Kindt. Hetplan met het ontwerp van voorgevel werd in 1768 goedgekeurd. Het lag in de lijn van de overgang tussen stijl Lodewijk XIV en Lodewijk XV. Ter illustratie geven we de tekening van de mooie voorgevel uit 1768 die zich op het Gents Stadsarchiefbevindt (Fig. 3). De huidige voorgevel is echter niet meer identisch aan de oude. Op het einde van de 18de eeuw werd de bouw immers in vereenvoudigde zin gewijzigd. In een bijdrage, gewijd aan deze woning en verschenen in "Beschermde Monumenten en Landschappen in de Provincie Oost-Vlaanderen- 1976", wordt de mening vooropgesteld dat geheel de bouw een waardevolle getuige is van de snelle aanpassing in de privaat-architectuur op het einde van de 18de eeuw, overgaand van rococo naar het neo-klassicisme. Het interieur beantwoordt nog in grote mate aan de originele bouw. Claire Lammens, dochter van Jules-Clément Lammens, die eigenaar geworden was van de herenwoning, huwde in 1872 met de heer Arthur Verhaegen. Vandaar de benaming "Hotel Verhaegen-Lammens". Burggraaf Terlinden, die aan het "Hotel Verhaegen-Lammens" een interessante studie wijdde, waaraan we een aantal gegevens ontleenden, heeft een omstandige beschrijving gegeven van het gehele gebouw: het hoofdgebouw, de gevel aan de kant van de tuin, de bijgebouwen, de salons evenals van het prachtig interieur en de rijke versieringen die er zijn in aangebracht. Onder deze laatste moeten de decoratieve panelen worden vermeld die het werk zijn van de Gentse 18de eeuwse schilder Pierre-Norhert van Reysschoot. Wat nog de voorgevel betreft, herinnert Terlinden eraan dat de weduwe van Antoine-Bernard Triest, die haar echtgenoot lang overleefde, in de eerste jaren van de 19de eeuw "toegaf aan de voorliefde voor de Empirestijl en de aegyptomanie die een van de karakteristieken was van deze stijl en dat zij de omlijsting van de vensterdeur van het eerste verdiep wijzigde door haar op de zijden te voorzien van twee figuren uit de stijl van de Pharao's die, alhoewel ze niet aan sierlijkheid ontbraken, toch de samenhorigheid van het geheel van de voorgevel schaden". Tot besluit van zijn uitvoerige bijdrage schrijft Terlinden "dat dit huis verdient geklasseerd te worden bij de bijzondersteen de schoonste van ons land". Het "Hotel Verhaegen-Lammens" aan de Houtlei blijft aldaar zeker een van de mooiste en waardevolste architectonische verwezenlijkingen. Reeds van oudsher waren aan de Westkant van de Houtlei kleine, smalle en landelijke straatjes gelegen zoals de Maagdenstraat, de Brandstraat, de Weltinekstraat en de Schouwvagersstraat die vele eeuwen oud waren.

13


In de Brandstraat en in de Wellinckstraat bevinden er zich nog merkwaardige eksemplaren van kleine, volkse woningen, de typische 17-18de eeuwse wevershuisjes met de grote dakkapellen (dit voor het nodige daglicht op de zolder). Die straatjes hadden hun eigen geschiedenis, legende en soms ook gebruiken zoals die van de "pestkaars" en van de "Kapellekensviering" in de Brandstraat. Tot in de 19de eeuw waren er in de Brandstraat en in de Wellinckstraat nog beluiken waarvan sommige dateerden uit de 18de eeuw. Dat de Schouwvagersstraat in vroeger tijden "Vulresteghe" en daarna ook "Vuulsteghe" of Vuilstege heette, was geen toeval, als men weet dat er sinds eeuwen (reeds in de 14de eeuw) grote hoeveelheden vuilnis in gestort werden. Men kan zich een idee vormen van de toestand die er moet geheerst hebben; het zal inderdaad wel een vuil steegje geweest zijn. Het kan dan ook niet verwonderen dat in een dergelijk straatje een speciaal soort mensen woonden die het op allerlei gebied niet zo nauw namen met de regels en dat het straatje eeuwenlang een kwalijke reputatie had. Dat het straatje later ook Schouwvagersstraat genoemd werd zou het te danken gehad hebben aan het feit dat talrijke bewoners die stiel uitoefenden en aan de aanwezigheid van een herberg, allicht ook geen toeval, "den Schouwvager" genoemd. Het "Bouck van Crime" maakte in 1563 melding van feiten welke zich op 10 november 's nachts in de Vuilsteeg in en voor de woning van een van de bewoonsters voordeden en beroering verwekten in het straatje. Het waren niet de enige gevallen van die aard aldaar. Net voorbij de Schouwvagersstraat, richting Poel, bevindt zich aan het nr. 34 het zeer ruime en statige 18de eeuwse "Hotel Ortegat", gebouwd in 1735 (Lodewijk XIV -stijl). We geven er een foto van, afkomstig van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten Gent (Fig. 4). Men kan deze mooie herenwoning ook onderscheiden rechts op de aquarel van J.J. Wynants waarover we het reeds eerder hadden (Fig.1). Wat verder naar de hoek toe staan er twee woningen (nr. 14 en 10) met een mooie, elegante, bepleisterde gevel. Tussenin de woning die het nr. 12 draagt met een fraaie trapgevel in rode baksteen, waarschijnlijk bouwjaar 1624. Een andere markante gevel is die van het huis gelegen op de hoek van de Oude Houtlei en van de Hoogstraat. Het gaat om een typisch 17de eeuws Gents gebouw met trapgevel. Boven de in gangsdeur onder een boog prijkt een pauw in halfverheven beeldwerk In de 17de eeuw was daar een brouwerij gevestigd genaamd "DE PAUW", maar voordien in de 15de eeuw, was daar ook al een "bruwerie" gelegen, alhoewel de naam die het pand toen droeg "DE PALE" scheen te wijzen in de richting van een bakkerij. De woning bezat in de 15de eeuw een houten gevel en het is in de 17de eeuw dat deze in steen werd herbouwd en dat de naam veranderde. In de gevel bemerkt men eveneens boven de ramen naast de in gangsdeur in halfverheven beeldwerk de "Vorken" 14


Fig. 4. Het "Hotel Ortegat" aan de Houtlei (Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten, Gent).

en "stuckmanden" van de brouwersneringen. In dit pand, dat in de loop van de tijd herhaaldelijk van bestemming veranderde, is thans een privĂŠ-club gevestigd. Allicht passend in het kader van een historische terugblik, geven we ter illustratie een foto daterend van 1925; toen was daar op de hoek van de Oude Houtlei en van de Hoogstraat de Traiteur A. Van Den Veegaete gevestigd met de opschriften: "Diners en ville & en Province", "Comestibles Volailles et Gibiers" (Fig. 5). De geschiedenis van de Houtlei vertoont ook nog andere aspecten dan degene die we tot hiertoe belicht hebben. Aan de hoek van de Oude Houtlei en de Schouwvagersstraat, daar waar zich thans het naar onze mening architectonisch niet bepaald geslaagd en in de omgeving niet goed geĂŻntegreerd gebouw van het Kunstsecundair Instituut van St.-Lucas bevindt, dat later nog ter sprake zal komen, was destijds de "PARNASSUS" gelegen die in het Gents maatschappelijk- en verenigingsleven een rol heeft gespeeld en in het bijzonder dient vermeld. In de loop van het laatste kwart van de 18de eeuw kwam er op die plaats aan de Houtlei een herberg genaamd "PARNASSUSBERG". Daar vestigde zich volgens Fr. De Potter in 1780 de Oude Rederijkerskamer "De Fonteine" . Ook G. Deseyn vermeldt de datum van 1780. Guy Verriest evenwel, die een uitvoerige studie wijdde aan "Het Lyrisch Toneel te Gent van de oorsprong af tot op heden" (1964), schrijft dat op 7 juli 1789 de Rederijkerskamer "De Fonteine" een overeenkomst afsloot met de heer Neerman waardoor deze het 15


Fig. 5. Huis gelegen hoek Oude Houtlei-Hoogstraat (1925) (Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten, Gent).

16


11 111 Fig. 6. Parnassusschouwburg - gevel.

Fig. 7. Parnassusschouwburg (Beide platen uit het boek van Bevel). Binnenzicht (Overgenomen uit het Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen 1964).

17


op zich nam om een nieuwe toneelzaal bij zijn herberg "De Parnassusberg" op de Houtlei te bouwen. Daarbij bekostigden de Fonteinisten het toneel zelf. Zij waren de hoofdhuurders en hadden het recht om de zaal aan andere gezelschappen te verhuren. De inhuldiging van de "PARNASSUSSCHOUWBURG", die tamelijk goed uitgerust was, vond plaats op 10 augustus 1789. Hierbij twee platen in verband met de "Parnassusschouwburg" (Fig. 6 en 7) uit het boek van Bevel en overgenomen uit het Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen 1964. Herinneren we er terloops aan dat het toneel in de 19de eeuw heel wat bijval genoot bij de Gentse burgerij. In overeenstemming met de conventie van 1789 was de Parnassusschouwburg niet alleen de nieuwe "Nederduytsche Schouwburg" die bespeeld werd door de Fonteinisten en door andere Nederlandstalige liefhebbersgezelschappen maar werd hij ook verhuurd aan andere gezelschappen o.m. vanaf 1799 aan het professioneel "Théatre des Variétés Amusantes". Dit laatste bezat trouwens een flinke groep artiesten met o.a. de drie gebroeders Hanssens. De oprichting van de toneelzaal Parnassus stelde echter een probleem want ze was strijdig met het octrooi, verleend aan de SL Sebastianusgilde. Deze laatste spande dan ook in 1793 een proces in maar dit werd geschorst tijdens de Franse Bezetting omdat de Gilde zelf afgeschaft werd. Een dekreet van 1806, genomen door de Prefect van het Departement, beval de sluiting van de Vlaamse schouwburgen. Ook de Parnassusschouwburg viel onder deze maatregel en ging vanaf 1 januari 1807 dicht ingevolge het verbod om Nederlandse vertoningen te geven. Hij bleef dat tot in 1812 toen de Fonteinisten er opnieuw optraden. Onder de in Gent in 1831 bestaande Maatschappijen en Schouwburgen vermeldt Destanberg o.a.: "De Vlaamsche Schouwburg" in de Parnassusberg op de Houtlei: vertoningen werden er gegeven door de Verenigde Maatschappijen van Rhetorica (samensmelting van de vroegere Maatschappij van Rhetorica, van de Fonteinisten en van de Verenigde Kunstvrienden). De Maatschappij van Rhetorica gevestigd in de Parnassusberg had in 1833 als voorzitter de heer B. Van Acker. In de marge dient vermeld dat de Parnassus bij wijlen niet enkel het bezoek kreeg van toneelliefhebbers want de kroniek van het jaar 1831 vertelt ons dat, naar aanleiding van de tegen de orangisten in de stad genomen maatregelen, op 10 juli 1831 huiszoekingen plaats hadden bij de heer De Souter, advokaat, en in de herberg Parnassus op de Houtlei. Er werden een zestigtal zeisen aangeslagen. Op 23 september 1833 ging er, ter gelegenheid van de verjaring van de Omwenteling van 1830, bij beslissing van het Gemeentebestuur, in de zaal Parnassus een kosteloze toneelvoorstelling door die gegeven werd door de Maatschappij van Rhetorica. 18


Lode Hoste schrijft dat de toneelmaatschappij "Melpomène" op 15 apri11833 haar eerste vertoning gaf in de zaal Rhetorica op de Houtlei. Als "Société de Melpomène" stond de vereniging bekend om haar dramatische voorstellingen in het Nederlands en in het Frans. Ze organiseerde ook concerten met zang in de "Parnassusberg". Het bleef daar echter aan de Houtlei niet bij toneel alleen want op 17 januari 1836 wordt er medegedeeld dat in de zaal der Rhetorica een nieuwe maatschappij, welke voor doel heeft in de kunst van het dansen de meest mogelijke volmaaktheid te bereiken, er haar eerste feest geeft "dat door de afwisseling van Costumen, Balletten, Dansen en verdere springvermogens de liefhebbers alleszins bevredigt". In verband met de Houtlei nog iets anders. In 1836 stond er op 31 juli in de Gazette van Gend volgende feestelijke aankondiging: BYLOKE- FOIRE OP DE HOUTLEY TE GEND "Ter gelegenheyd van de Byloke-Foire zal men in den Estaminet Rhetorica allerhande konoen bekomen aen eenen civilen prys. Gedurende de zelve Foire zullen er in gemelden Estaminet Wafels gebakken worden. Op den 8 Augusti aenstaende zullen 'er in den voornoemden Estaminet twee Zilvere Snuyfdozen verspeelt worden; eene met de Wiskaarten eneene met de Teerlingen". Maar hoe kwam men tot die BYLOKE-FOIRE op de Houtlei? Het antwoord luidt als volgt: De bewoners van St. Pietersplein hadden op 5 juli aan het stedelijk bestuur gevraagd om de Zomerfoor (van 1 tot 14 oogst) terug op St. Pietersplein te houden. Sinds eeuwen werd de Zomerfoor, "Potjensmarkt" genoemd, op St. Pietersplein gehouden maar in 1702 werd ze, door toedoen van de Abt van St. Pieters naar het Bijlokeveld overgebracht. De Zomerfoor heette toen "Bijlokefoore" en stond deels voor de Bijloke en deels op de Lindelei opgesteld. Het verzoek van de bewoners van St. Pieters werd niet ingewilligd en het Gemeentebestuur deed in 1836 de Zomerfoor overbrengen naar de Violettenlei, verlenging van de Houtlei. In 1837 werd de Bijlokefoore of B yloke-Foire echter terug naar de Lindelei verplaatst. Het was dus maar een kort intermezzo geweest. Vanaf 1837 werd de "Société Grétry", een Franstalig amateursgezelschap, de hoofdhuurder van de Parnassusschouwburg. Deze herbergde ook de Gentse Opera tijdens het oprichten van de Grote Schouwburg (1837-1840). Einde 1838 had de maatschappij Grétry reeds een tweetal voorstellingen gegeven, namelijk met de opvoering van "Le Chälet" en het eerste bedrijf van "Les Huguenots". De in 1840 gestichte "Broedermin en Taelyver" gaf zijn voorstellingen in dezelfde zaal, afwisselend met die van de Fonteinisten, tot de zaal in 1848 haar bestemming als schouwburg verloor om een dansgelegenheid te worden. Maar

19


reeds tijdens de Gentse feesten van 1843, het eerste jaar dat er bij beslissing van de Gemeenteraad jaarlijks een algemene kermis werd ingericht die dat jaar in de loop van de maand juni zou plaats vinden, werd er op zondag, maandag en dinsdag telkens een bal gegeven in de zaal Rhetorica in de Parnassusberg waarvan het toegangsgeld 0,75 fr.per bal bedroeg. Toen de eigenaars van de Parnassusschouwburg aan de Rederijkerskamers lieten weten dat het lokaal een danszaal zou worden, kon Hip. van Peene, de bezieler van "Broedermin en Taelyver", er de architect Louis Minard van overtuigen om een nieuwe schouwburg te bouwen. Die zou er komen aan de Walpoortstraat. De openstelling van de Minardschouwburg - Minard's Schouwburg geheten- had reeds plaats op 12 juni 1847 met een voorstelling door Broedermin en Taelyver". Rond de eeuwwisseling was er al een eerste renovatie van de schouwburg noodzakelijk. Het valt niet binnen het bestek van onderhavige bijdrage om verder in te gaan op de nochtans interessante geschiedenis van de Minardschouwburg die ook vandaag weer in de aktualiteit staat door de renovatie ervan en wat ermee verband houdt. De Parnassus had dus een andere bestemming gekregen. In die zaal lag van 1850 tot 1865 de maatschappij der "Zware Gentenaars" waarvan de leden leerden dansen bij P. Van Acker. Over Pieter Lieven Van Acker schreef de Gazette van Gent "dat deze wakkere man, ofschoon 51 jaar, nog de onmogelijkste sprongen wist te maken, dat hij lessen gaf in dansen sedert 1835 en dat hij vader was van 19 kinderen". Aan pittoreske figuren, die dan gewoonlijk in de volksmond nog een bijnaam kregen, ontbrak het daar in alle geval niet. Nadat de Parnassus zijn functie als toneelzaal had verloren, deed hij echter niet alleen dienst als danszaal maar werd hij ook gebruikt voor het beleggen van vergaderingen en meetings. In "Gentin 1881" noteertM. Steelsdat op 17 maartvandatjaaropeenmeeting in de Parnassus een spreker de lof had gemaakt van de Nihilisten die de Tsaar van Rusland hadden vermoord. De spreker had eraan toegevoegd dat Koning Leopold 11 hetzelfde lot zou ondergaan. Op 19 maart 1881 meldde de Gazette van Gent: "de heer E. Anseele, letterzetter, schrijft ons dat hij de persoon is van wie men zegde dat er tegen hem vervolgingen ingespannen waren om in een meeting, in de Parnassus gehouden, uitgeroepen te hebben dat Koning Leopold 11 hetzelfde lot zou ondergaan als de Keizer van Rusland; de heer Anseele laat ons weten dat er tegen hem geen vervolgingen ingespannen zijn. Volgens onze briefschrijver is er op bedoelde meeting niets dergelijks gezegd". Op 6 juli 1881 werden te Gent strooibriefjes verspreid ten gunste van het algemeen stemrecht. 's Anderendaags volgde er een manifestatie. Een optocht vertrok van de herberg "Den Duitsch", lokaal van de socialisten, en trok naar de Parnassus waar een meeting werd gehouden. De Gazette van Gent van 3 november 1882 brengt verslag uit over de voordracht die daags voordien in de Parnassus werd gehouden door Louise Michel, 20


Franse revolutionaire en voorvechtster van de Parijse Commune. De voordracht was voorzien voor 6 uur. Voor de Parnassus stond de Houtlei vol van het volk, meestal werklieden, allen kalm en rustig. Ook in het Schouwvagersstraatje bevond er zich veel volk. Reeds om 4 uur zat de zaal proppensvol, zo schrijft de Gazette van Gent, en onder de aanwezigen talrijke vrouwen en meisjes. Louise Michel wordt verwelkomd en voorgesteld door E. Anseele. Louise Michel voert het woord. Anseele vertaalt voor het publiek de woorden door Louise Michel uitgesproken. Hij doet het met getrouwheid en op werkelijk merkwaardige wijze, zo voegt de krant eraan toe. Men juicht Louise Michel geestdriftig toe; ze wenst het Gents werkvolk geluk met zijn houding. "De Gentse werklieden zijn de waardige zonen van Jacob van Artevelde" roept ze nog uit. Wanneer Louise Michel vertrekt, barst de zaal nogmaals uit in toejuichingen. Louise Michel moest ook nog op een andere plaats in de stad gaan spreken, namelijk in de Hippodroom. Daar wachtte er echter een ander schouwspel, zo meldt de Gazette van Gent. Er was veel woeling en gejouw en de spreekster kon zich, wegens het kabaal door tegenmanifestanten, niet verstaanbaar maken. Ze moest onverrichterzake heengaan. Om daartegen te protesteren organiseerden de Gentse socialisten in de Parnassus een meeting waarop een door E. Anseele ondertekend protest werd geformuleerd en steun werd toegezegd aan Louise Michel. Zoals we kunnen vaststellen was er in die jaren veel drukte op de HoutleL Er werd in de Parnassus niet enkel gedanst maar ook geregeld vergaderd en over politiek gesproken. Toch waren er ook soms nog andere stemmen te horen in de Parnassus. Zo kwamen in 1890 predikanten van het Reddings-leger er het geloof verkondigen van William Booth, de Engelse stichter en generaal van het Leger des Heils. Maar er stonden op de Houtlei andere zaken te gebeuren. Het einde van de 19de eeuw was nabij en de eeuwwisseling werd op de Houtlei gekenmerkt door een andere en zeer belangrijke gebeurtenis die het aanschijn ervan op doorslaggevende manier en in ongunstige zin zou wijzigen. Inderdaad, in 1899 besliste het Gents Stadsbestuur om de GRACHT OP DE HOUTLEI TE DEMPEN en de aldus bijgewonnen grond aan de aangelanden te verkopen. Het Sint-Amandusinstituut verwierf over een grote lengte een breed stuk van die grond en bouwde op de gedempte Gracht en op de aloude kaai- en vestingmuren een nieuwe vleugel met klaslokalen, slaapzalen en een vergaderzaal. Sint-Lucas bouwde eveneens op de aangewonnen grond en breidde dus verder uit. Een groot gedeelte van de gebouwen dateert trouwens van na de demping. Ook de JezuĂŻten namen een deel van de gedempte Gracht in bezit. Het Schokkebroersvestje, langs waar men de kapel van de Alexianen bereikte

21


en dat ontstaan was in de Middeleeuwen, verdween ingevolge de uitbreiding van het Sint-Amandusinstituut, aan de kant van de Poel voor goed uit het stadsbeeld in het begin van deze eeuw, namelijk in 1904. Het onderging later, in de loop van de jaren dertig, hetzelfde lot aan de kant van de Watergraafstraat. Er was zeer veel veranderd op de Houtlei. De machtige Poorten en Torens waren een na een gesloopt; prachtige historische gebouwen waren verdwenen; de Gracht was gedempt en de indrukwekkende omwalling- en vestingmuur behoorde tot het verleden. De Houtlei verloor haar schilderachtig en uniek karakter. Een historisch Gents stadsgezicht had opgehouden te bestaan. Het bouwkundig patrimonium van onze stad werd tijdens de 19de eeuw zwaar toegetakeld en verminkt. De Houtlei ontsnapte er niet aan. Er waren nochtans vurige verdedigers geweest van het Gents stadsschoon die zich hevig hadden verzet tegen het plan om de Houtlei te dempen. Onder hen Armand Heinsen Fr. De Potter. Deze laatste wees er op dat het dempen van de Houtlei geen vondst was van "WANDALEN" op het einde van de 19de eeuw wantdatreeds in hetjaar 1816 op het stadhuis de vraag geopperd werd of het niet goed zou zijn de Houtlei op te vullen. Het voorstel kwam opnieuw ten berde in 1845 en in datzelfde jaar werd de suggestie tot overwelving van de Houtlei afgewezen. Nogjaren later betreurde De Potter in bittere woorden de maatregel die Gent een enig schoon stadsgezicht armer had gemaakt. Toen de Houtlei gedempt werd, was deze al lange tijd onbevaarbaar geworden. De waterloop werd niet enkel inzake onderhoud ernstig verwaarloosd maar met de toestemming van de stad werden er 's winters zelfs karrevrachten sneeuw en straatvuil in uitgestort. Dat was natuurlijk niet van aard om de waterloop te vrijwaren. De vervuiling van de waters vormde ook toen een zeer ernstig probleem. De vraag dient in ieder geval gesteld of men aan de kant van de stad wel ernstig genoeg naar een oplossing gezocht had om de Gracht en tevens het gehele landschap te bewaren. Het antwoord luidt: neen! De demping van de Houtlei, wat er in de 19de eeuw reeds was aan voorafgegaan en wat er daarna nog op volgde, bracht de teloorgang en het einde met zich van een der schoonste Gentse leien. Zoals reeds gezegd, bouwden St-Amandus, St-Lucas, de JezuĂŻeten en andere aangelanden van het begin van deze eeuw af op de gedempte HoutleL Het SintAmandusinstituut breidde zich doorheen verschillende bouwfasen tot in 1976 verder uit. Er weze terloops aan herinnerd dat het in de loop van de jaren dertig was (19341935) dat de lagere school en de middelbare afdeling gesplitst werden in een Nederlandstalige en Franstalige sectie. De Vervlaamsing werd voltooid na de oorlog met de afschaffing in 1945 van de Franstalige handelsafdeling. De mooiste delen van het gebouwencomplex van het Sint-Amandusinstituut

22


blijven naar onze mening nog steeds deze die behoorden tot het voormalig klooster der Alexianen met o.m. de mooie barokke kapel van het einde van de 17de eeuw met het zeer sierlijk torentje en het tegen de kapel aanleunend gebouw met trapgevel dat trouwens aantoont tot waardestijds de kaaimuurvan de Houtlei kwam. Het mooie barokke ingangspoortje, dat zich eertijds in de St. Miebielsstraat bevond en aldaar gelukkig van de architectonische vernieling, die er aangericht werd, kon gered worden, werd in 1980 overgebracht naar de HoutleL Nachtelijk vandalisme is er echter oorzaak van geweest dat de H. Amandus, wiens beeld boven het poortje prijkt, recentelijk zijn twee handen werd afgehakt. Toch wel een bijzonder triestige mentaliteit die sommige mensen bezielt om dergelijke daden te stellen. St-Lucas breidde zich na de demping verder uit aan de beide zijden van de Zwarte Zustersstraat Het nam ook bezit van de Kerk van de JezuĂŻeten die voor de eredienst gesloten werd en tot andere doeleinden aangewend. Later ging ook de Residentie van die Paters in de handen van hetSt-Lucasinstituut over. In 1926 vestigde het St-Lucasinstituut in de vroegere Parnassus een afdeling van het HIGRO (Hoger Instituut voor Grafisch Onderwijs). Heel wat lezers hebben ongetwijfeld nog de oude, zij het dan gewijzigde gevel van de vroegere Parnassus en het ernaast gelegen "Estaminet" gekend vooraleer deze volledig verdwenen. In het begin van de jaren 1950 werd ook de oude feestzaal van de Parnassus nabij de hoek van de Schouwvagersstraat afgebroken. Ook in de voorbije jaren is de Oude Houtlei niet van harde ingrepen en van storende nieuwbouw gespaard gebleven. Daar waar eens de Parnassus gelegen was, aan de hoek van de Oude Houtlei en van de Schouwvagersstraat, werden door Sint-Lucas voor zijn Kunstsecundair Instituut nieuwe gebouwen opgetrokken (eerste steenlegging in 1988) die architectonisch allerminst aangepast zijn aan de omgeving en aan het algemeen karakter van de HoutleL Indien er in dit geval gestreefd werd naar integratie van oud en nieuw - wat in sommige gevallen wel mogelijk is wanneer het op een verantwoorde wijze gebeurt - kan niet worden gezegd dat deze poging als geslaagd mag worden aanzien, wel integendeel. Er ontstond met de omgeving trouwens een ernstige controverse van zodra het plan bekend raakte om tot dat soort bouw over te gaan. Er werden schriftelijke bezwaren en petities opgesteld en ingediend maar zonder resultaat. De zijgevel van het 18de eeuws herenhuis, gelegen aan de hoek van de Oude Houtlei en van de Schouwvagersstraat, draagt vandaag nog de sporen van verschillende protestacties die destijds gevoerd werden. Ter verduidelijking een foto die dateert van april1989 waarop men de graffiti kan zien (Fig. 8). De teksten die men er heden nog kan lezen, laten aan duidelijkheid niet te wensen over: 23


Fig. 8. Graffiti op de zijgevel hoek Schouwvagersstraat 1989 (Eigen foto).

ST. LUCAS BID VOOR ONS . OM 'T MINSTE BEZWAAR DAT NIET KON. OM SUBLIEME INTEGRATIE ... OM 'N BREDERE STRAATMOND. OM 'N BLINDE MUUR. .. DIE WEL KAN ... OMDAT ST. LUCAS ALLES MAG. BOUWEN ZONDER PARKING. IEDEREEN GELIJK VOOR DE WET. OMDAT VOETGANGERS SLACHTVEE ZIJN. OMDAT VEILIGHEID NONSENS IS. WIJ DOEN VERDER ... Verschillende zaken werden op de korrel genomen. Maar het haalde allemaal niet veel uit en ook Sint-Lucas verhoorde blijkbaar niet de gebeden van hen die hem aanriepen. Hij haalde er zelfs de H. Geest niet bij om de ontwerpers beter te inspireren en tot andere gevoelens te brengen. En zo werden het stadsgezicht aan de Houtlei en het historisch kader nogmaals aangetast en geschonden. De gevelstructuur van het Kunstsecundair Instituut 24


is log en lomp en oogt niet fraai. Ze komt het beeld van de Houtlei aldaar zeker niet ten goede en steekt schril af, maar in ongunstige zin, tegen het waardevolle dat op de Houtlei uit voorbije stijlperiodes overgebleven is. Zie maar, eveneens op de hoek van de Schouwvagersstraat en van de Oude Houtlei, bevindt zich ter hoogte van de eerste verdieping van het reeds eerder genoemd 18de eeuws herenhuis ingewerkt in de gevel, een oud, mooi, barokke kapelletje met O.L.V. beeld. Men kan het l;leel even onderscheiden op de foto van Fig. 8. Eenvoudig, sierlijk en schoon. Ja, men kan het alleen maar herhalen; de Houtlei zal nooit meer zijn wat ze lange tijd geleden geweest is en het zijn niet de in 1991 en 1992 aldaar uitgevoerde werken die haar ook maar een deel van de oude glans zullen teruggeven. DIE WEGEN- EN RIOLERINGSWERKEN VORMEN DAN WEER EEN EPISODE OP ZICHZELF Toen er in september 1991 een aanvang mede werd gemaakt, kwamen vanwege de bewoners van de Houtlei, die vooraf niet op de hoogte waren gebracht en dus zeker niet werden geraadpleegd, heel wat vragen, klachten en voorstellen. "De Oude Houtlei heeft ervan", "Inwoners Oude Houtlei ongerust over werken", kon men o.m. in de maanden oktober en november 1991 in Gentse kranten lezen en dat vertolkte goed wat de mensen aldaar dachten: in niets overdreven. Nadat er met de werken al was begonnen en er bij de bewoners zelf van de Houtlei beroering was ontstaan, werd er een informatievergadering belegd met de Schepen van Openbare Werken en met vertegenwoordigers van de bevoegde stedelijke diensten. Het leverde allemaal niet veel op. Er werd geantwoord dat de werken reeds in 1989 door de Gemeenteraad waren goedgekeurd en dat er, om subsidieredenen, niet veel meer aan de bestaande plannen kon gewijzigd worden; hoogstens kon eventueel nog met suggesties voor kleinere aanpassingen rekening worden gehouden. Ten gronde zou er niets meer veranderen en daarmee kon men het stellen. De bewoners van de Houtlei werden voor voldongen feiten geplaatst. Ze waren er zeker niet erg gelukkig mee en zagen de afloop argwanend tegemoet. Vooreen tijdje werd de Houtlei weereen stukje gracht; terverduidelijkingeen foto uit die dagen - oktober 1991 - (Fig. 9). Maandenlang is het voor de aangelanden aldaar een mizerie van jewelste geworden. Ongemakken van allerlei aard, het ploeteren in de modder, het dagelijks aanhoudend zenuwslopend lawaai van de ingezette mechanische tuigen, het bijwijlen zwaar gedaver en gedruis dat sporen heeft nagelaten, de enorme hoeveelheden vuil die de bewoners van de Houtlei en ook anderen in de omgeving vanaf september 1991 tot een heel eind in 1992 voortdurend binnenkregen en moesten verwijderen - voor zover dat mogelijk was -, de geleden schade, hebben er voor gezorgd dat het voor de betrokkenen een zeer moeilijke tijd werd. Trouwens ook niet van gevaar ontbloot want voor wie de overkant van 25


Fig. 9. De Houtlei werd weer voor een tijdje een stukje gracht (Eigen foto).

de straat moest bereiken, zat er tijdens bepaalde fasen van de werken het risico van struikelen of van uitglijden altijd in. Sommigen ondervonden het aan den lijve. Er werd ook niets gedaan om de voetgangers enigszins behulpzaam te zijn of voor hun veiligheid te zorgen. Er was ook even paniek toen half oktober 1991 een graafkraan aan de hoek van de Oude Houtlei en van de Zwarte Zustersstraat een meetklok van de gasleiding afrukte en zodoende een lek veroorzaakte dat een grote hoeveelheid gas liet vrijkomen. Gelukkig zonder erg maar men had toch wel even schrik gehad en de adem ingehouden. Na de wegen- en rioleringswerken die in 1988 in de Hoogstraat en aan de Poel uitgevoerd werden en reeds voor heel wat problemen hadden gezorgd, volgde er nu in 1991 en 1992 voor de mensen aan de hoek van de Oude Houtlei en

26


van de Poel een tweede episode die opnieuw veellast en hinder veroorzaakte en terug schadelijke gevolgen met zich bracht. Ook aan de voetpaden en aan het wegdek op de Poel was er nu heel wat schade en het is wel de vraag of bepaalde panden aldaar ook niet geleden hebben onder de werken; allicht wel. Alsofhet allemaal niet genoeg was, kwam er nog geregeld een stukje nachtelijk vandalisme bij kijken. Misschien vonden sommigen dat de maat niet vol was en dat ze er best nog een schepke bovenop deden. Het geduld van de mensen werd er in ieder geval zwaar op de proef gesteld. Tijdens de uitvoering van de werken werden ook nu weer op bepaalde plaatsen aan de Houtlei en in de onmiddellijke omgeving overblijfselen van een ververleden blootgelegd. In de Zwarte Zustersstraat stootte men op de resten van de indrukwekkende omwalling- en vestingmuur en aan de hoek van de Oude Houtlei en van de Poel op stukken van de metersdiepe funderingen van de Turrepoort en waarschijnlijk ook van de Turrepoortbrug en van een kaaimuur.

Fig. 10. De Oude Houtlei begin juli 1992 (Eigen foto).

27


Of de Houtlei, na de uitvoering van die werken, nu wel "een straat met veel mogelijkheden" zal worden, zoals vooropgesteld door beleidsmensen en wat voor positiefs dat voor de bewoners precies inhoudt, ook wat de verkeersregellog betreft, blijft wel zeer de vraag. Misschien zal men vlugger dan verwacht tot de vaststelling moeten komen dat het anders en beter had gekund. Naar ons persoonlijk en bescheiden oordeel heeft de Oude Houtlei er niet veel bij gewonnen, ook niet inzake woonkwaliteit. Bijgaande foto (Fig. 10) toont de Oude Houtlei zoals ze er voorkomt begin juli 1992; een beeld van de Houtlei nu. Kijk nog even terug naar de afbeelding op Fig. 1. De HOUTLEI NU is, spijts de mooie panden die er zich heden nog bevinden, niet meer wat ze VROEGER geweest is. De zware tol, die ook zij aan de 19de eeuwse vernielzucht moest betalen, kan niet meer vergoed worden. Haar pittoresk en schilderachtig karakter, dat tevens een getuigenis inhield van een groots en machtig verleden, ging voor altijd verloren. Alleen haar benaming bewaart nog de herinnering aan wat ze ooit als stadsgezicht te bieden had. Tot slot deze bedenking. Daar waar er mensen zijn die, onder allerlei voorwendsels, typische oude huizen, markante gebouwen en stijlvolle herenwoningen afbreken of historische sites meedogenloos vernielen, om plaats te maken voor nieuwe en soms smakeloze en zielloze bouwsels, valt voor het bouwkundig erfgoed het ergste te vrezen. Dat was zo in de loop van de 19de eeuw en het is ook vandaag nog het geval. Op die manier gaan unieke bestanddelen van het waardevol bouwkundig patrimonium verloren en verdwijnen voor altijd merkwaardige landschappen. De vrijwaring en het behoud ervan blijven nochtans een opgave van het allergrootste belang die moet steunen op de eerbied zelf voor een onvervangbaar patrimonium. Ook de Oude Houtlei en haar geschiedenis als stadslandschap herinneren ons aan dat fundamenteel beginsel. Juli 1992 Georges BROGET

BIBLIOGRAFIE - Baillieul B.: Zusters H. Eucharistie, in "Open Monumentendag Gent" September 1990. - Broget G.: Toen wegenwerken op de Poel en Sint-Miebielsplein een stuk ver verleden blootlegden, in "Ghendtsche Tydinghen" 20ste jaargang 1991 nr. 5. - Celis G.: Beschrijving van Gent- Gent 1920. - Decavele J.: De Oude Houtlei: Vest en Vestingmuur, in Tijdschrift "Toerisme in OostVlaanderen" 20ste jaargang nr. 5, 1971. - De Herdt R.: Een Hollands Soldaat penseelt Gent, Stichting Mens en Kultuur 1989. - De Potter Fr.: Gent van den oudsten tijd tot heden. Zevende en Achtste deel -Gent 1933. - Deseyn G.: Gids voor Oud Gent- Gent 1984.

28


- Destanberg D.: Gent sedert 1831- Voornaamste Gebew1enissen. Gent 1903. - Devos Patr.: Gent "Hotel Verhaegen-Lammens, Oude Houtlei", in "Beschermde Monumenten en Landschappen in deProvincieOost-VIaanderen"-1976. - Haerens K.: Gentse Gevelbeelden, N.V. Het Volk 1984. - HosteL.: Gezelschapsleven teGentin de 19ebegin20eeeuw,in "GhendtscheTydinghen"21ste jaargang 1992 nr. 2. - Sint-Amandus 1863-1988, Gent - Steels M.: Gent in 1881, in "Ghendtsche Tydinghen" 13de jaargang 1984 nr. 1. - Steyaert JJ.: Volledige Beschrijving van Gent- Gent 1857. - Terlinden, Burggraaf: Het Herenhuis Verhaegen-Lammens, Oude Houtlei Gent, in "De Woonstede door de eeuwen heen" december 1970. - Van Werveke A: Het HofTer Posteme, in "Ghendtsche Tydinghen" 21ste jaargang 1992 nr. 2. - Vermeersch K.: Franciscanen- Oude Houtlei, in "Open Monumentendag" september 1990 Gent - VerriestG.:HetLyrischToneelteGent,vandeoorsprongaftotopheden,in"KultureelJaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen 1964". - De Gazette van Gent, Stadsarchief Gent: referenties. Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten, Gent

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 309 Op 1 october 1903 stelde Armand Heinsin de robriek "Burgerlijke Bouwwerken- Museum voor Stenen Voorwerpen, nr. 56- XVIIe-XVIDe eeuw", in het Frans een fiche op over de

Deuromlijsting afkomstig van de Sint-Kathelijnestraat In de 2de helft van de XVIIe en in het begin van de XVIIIe eeuw werden veel gevels van huizen en van godsdienstige of liefdadige instellingen in Gent versierd met ingangspoorten met een monumentale stenen omlijsting. Deze die wij hier vermelden en die een typisch specimen is, is afkomstig van een huis dat afgebroken werd in 1892. De plaats wordt nu ingenomen door het huis in de St-Kathlijnestraat nr. 9, naast de mooie gevel van "De Pelikaan" die dateert van 1701. Na de afbraak behoorde ze achtereenvolgens toe aan de heren Gebroeders Lybaert, A. Gallet-Miry en F. Scribe die ze in 1901 afstond aan de Stad. Ze is heden geplaatst tegen een muurvan het zuid-westelijk gedeelte van de tuin van het Museum voor Stenen Voorwerpen in de puioen van de gewezen StBaafsabdij. Het is onnodig deze omlijsting in detail te beschrijven; onze afbeelding toont voldoende het uitgesproken reliĂŤf en de levendige kronkelingen rond de opening in het timpaan. Ze heeft een hoogte van 4,50 m. en een breedte- op het niveau van de voluten aan de basis - van 2,65 m. 29


•''; I·

Museum voor Stenen Voorwerpen . Deuromlijsting van een huis in de St.Kathelijnestraat dat in 1892 afgebroken werd.

30


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg) f/ SCHIETEN MET VUURWAPENS Het manipuleren van vuurwapens als hobby was enkel voor de welstellende burgerij weggelegd. De oudste Gentse vuurwapenvereniging was de "Gilde van Sint-Antoon", waarschijnlijk in 1420 opgericht als gilde der kolveniers en kanonniers. Haar reglement werd in 1488 door de schepenen goedgekeurd en door Keizer Karel in 1516 erkend, waardoor ze ook "Soeverein" werd verklaard. Aanvankelijk was ze een vereniging van burgers die de stad tegen onlusten en aanvallen van vreemde troepen beschermde. De leden oefenden zich met de haakbus op een deel der bolwerken aan Einde Were (Ekkergem). Ontbonden tijdens de Franse Revolutie, werd haar lokaal verkocht. Vanaf 1802 kon ze zich echter als maatschappij laten gelden. (15) Achter de Sint-Pieterskerk, aan de Schelde, kreeg ze een geschikt oefenterrein ter beschikking, behorende aan de stad. Haar lokaal was de herberg "De Korenbloem" op Ekkergem. Tijdens de 19de eeuw organiseerde "Sint-Antoon" verschillende wedstrijden voor karabijnschutters. Vanaf 1895 deed ze tevens aan kleiduifschieten. (16) Daartoe huurde ze te Drongen, bij de Snepbrug een weide. Deze onderafdeling stond bekend als de "Stand du Snep". In 1826 werd de schuttersmaatschappij "Moed en Volharding" (Courage et Dévouement) opgericht. Haar lokaal konden we niet achterhalen. De leden van de maatschappij "Sint-Joris", gesticht in 1847, oefenden zich in het schieten met pistool en karabijn. Aanvankelijk had ze een lokaal in de Tichelrei, maar even vóór 1914 vergaderde ze in het Patershol, in de Kuiperstraat 4. In 1857 ontstond de "Frères d'Armes de Guillaume /"en twee jaar nadien de schuttersvereniging "Frères d'Armes de Léopold /".Hun vergaderlokaal is niet bekend, zoals trouwens bij heel wat van deze soortgelijke maatschappijen. De 8ste juli 1866 richtten "De Gentse Karabijniers" (Les Carabiniers Gantois) een schuttersfeest in tijdens hetwelk met de karabijn "Flobert" werd geschoten. De stichtingsdatum van deze vereniging was 1860. De eerste kleiduifschutterij werd alhier in 1863 opgericht. Men oefende te Gentbrugge op een weide. Deze maatschappij fusioneerde in 1902 met de "Kleiduifschutters van Maaltebrugge" (Société du tir aux pigeons de Saint(15) Heins, M. beweert dat dit eerst in 1807 gebeurde. Zie: "Gand, sa vie et ses institutions" (deel2). (16) "Kleiduiven" zijn schijven van gebakken aarde, uit een katapult geschoten. Die schijven dienen als doel bij de schietoefeningen, hetgeen in bepaalde kringen nog steeds in gebruik is.

31


Denis) die in 1881 was ontstaan. Aanvankelijk werd geoefend op het koersplein van Sint-Denijs. Na 1883 gingen de oefeningen door op de Assels te Drongen. De liberale schuttersvereniging "Les Chasseurs-Eclaireurs" (De JagersVerkenners) werd omstreeks 1870 opgericht. Ze stapte onder meer op in de stoet van de Pacificatieherdenking van 1876. Soortgelijke maatschappijen van officieren en onderofficieren van een bepaald regiment kwamen meer voor. Leden van de artillerieafdeling van de burgerwacht stichtten in 1873 de "Société du Tir Sainte-Barbe" (Schuttersmaatschappij Sinte-Barbara), genoemd naar de beschermheilige der kanonniers. Vanaf 1 december 1877 kon men toetreden tot de schuttersvereniging "De Toetsers" die als kenspreuk had "Zonder Nijd". Men schoot er met de Flobertkarabijn en het lokaal was het café "A Sielbo" in de Tweebruggenstraat 35. Een jaar nadien werd de "Moed en Volharding" gesticht. Of was het een heroprichting van de naamgenote uit 1826? De leden van deze maatschappij vonden elkaar in "Het IJzeren Kruis" in de Sleepstraat 13 waar ze tevens hun schuttershandigheid demonstreerden. "Les Carabins" was een vereniging door oud-cavaleristen gesticht. Ze bestond sinds 30 oktober 1881 en was aanvankelijk in het café "Saint-Amaud" op de Kortrijksestraat201 gevestigd. In 1885 was hun lokaal het "Café Francfort" in het Nieuwland 47. Bij de eeuwwisseling trof men ze in het café "Miry" in de Mirystraat 23. Waarschijnlijk omstreeks 1885 ontstonden talrijke andere schuttersmaatschappijen. De "Union et Fraternité" (Eendracht en Broederlijheid) was een vereniging van gewezen onderofficieren. Hun lokaal was de "Taverne Royale" in de Kammerstraat. De "Comblain- en Flobertclub" had haar zetel in "De Vlaamse Tapperij" op het Begijnhofplein 13. De vereniging "Geen Moed verloren" vergaderde in café "De Vlasmarkt" op de Oude Beestenmarkt 6. De schuttersmaatschappij "De koninklijke Jacht" werd genoemd naar haar lokaal "La Chasse Royale" in de Noordstraat 39. Omstreeks 1910 kwamen de leden echter bij elkaar in het café "De Karpel'' in de Zwarte ZustersstraaL In 1887 werd de "Société d'Armes et de Tir" (Wapen- en Schietvereniging) van het lste Legioen der Burgerwacht opgericht. De leden oefenden in de "Taverne

du Centre" in de Walpoortstraat. Met het inzicht met Flobertkarabijnen te oefenen, stichtten enkele gardecivieken in 1888 de vereniging "De Gentse Schutters". Twee jaar nadien telde ze reeds een 50-talleden. Men hield één oefening per week. Tot 1892 was haar lokaal het "Café Rubens" in de Sint-Pietersnieuwstraat 12. Tijdens het laatste decennium van de 19de eeuw werden nog verscheidene schuttersverenigingen opgericht. Zo hadden de "Zondernaamschutters" ca. 32


1890 hun lokaal in de Zondernaamstraat 38. De leden van "De Scherpschutters" oefenden toen in het "Café du Puits" op de Kortrijksesteenweg 124. De "Mauserclub" droeg de naam van het gehanteerde wapen. Haar lokaal stond in de Nieuwpoortstraat 34. De "Cody Kring" werd genoemd naar de befaamde Amerikaanse buffeljager Buffalo Bill. Deze vereniging vergaderde in een herberg op de Oude Beestenmarkt 3. De "Rabotschutters" oefenden omstreeks 1900 in het "Café du Rabot" in de Rabotstraat 86.

g/ PAARDEN- EN HONDENRENNEN Wordt heden ten dage de paardesport door BLOSO aangemoedigd bij alle jongeren, gedurende de ganse 19de en het begin van de 20ste eeuw was deze sporttak enkel een "must" voor de afstammelingen der Westeuropese begoede families. Rijscholen waren er zowat overal in de grote steden, natuurlijk enkel toegankelijk voor deze die het konden bekostigen. Te Gent, waar men reeds sinds de tweede helftvan de 17de eeuw legermanèges kende, stichtte men op 19 maart 1838 een "Société pour l'Encouragement des Courses et l'Elève des Chevaux dans les Flandres", kortweg "Société des Courses" genoemd. Haar lokaal was gevestigd in het prestigieuze "Hotel de la Poste" op de Kouter. In 1860 betaalde men 60 frank lidgeld's jaars. Men keek uit naar een uitgestrekte vlakte in de omgeving van Gent om er een paardenrenbaan van te maken. Het Sint-Denijsplein bleek het meest geschikt De 14 april1838 besloot het Gentse Stadsbestuur eenjaarlijkse subsidie van 2.500 goudfranken te schenken en tevens de kosten van de renbaan op zich te nemen! Alles ging blijkbaar snel want begin juli 1838 grepen dààr de eerste harddrijverijen plaats. De entreekaarten kostten 10 en 20 frank. De luxeéquipages moesten 5 tot 8 frank neertellen (al naargelang het aantal paarden) om binnen de omheining te rijden. Tot vóór 1914 werden er paardenrennen ingericht gedurende eerst twee, later vier dagen van de Gentse Feesten. Vanaf 1905 kwam de hippodroom "Westveld" te Sint-Amandsberg concurreren. Deze renbaan was ingehuldigd in april1885. (17) Ondertussen was in 1853 de "Cercle Equestre" gesticht. De oefeningen en festiviteiten gebeurden in de "Manège Visser" in de Bagaltenstraat 11. Daar werden voornamelijk paardedressuurwedstrijden gehouden. Doch aan 't eind (17) Het koersplein "Westveld" werd ingericht op de gronden van de familie de Burbure de Wezenbeek. Naast de hippodroom die uit twee delen bestond (een deel voor de "platte harddrijverijen en een tweede voor de "steeple-chases" of wedren met hindernissen) waren er tribunes met o.m. het comitésalon, de weegplaats, het buffet en de "gentlemen andjockeyroom". De stallen stonden in de nabijheid der tribunes.

33


van de 19de eeuw vergaderden de leden in de Lammerstraat 13. De maatschappij "L'Union Sportive" in 1895 door Gentbrugge en Ledeberg opgericht, organiseerde paardenrennen op het militair oefenterrein, toen gelegen bij het huidige Arsenaal te Gentbrugge. In 1908 werden op het plein van A.A. La Gantoise, twee dagen harddrijverijen ingericht, een uitsluitend mondaine bedoening! Omstreeks 1900 kwamen te Gent de hondenrennen in de mode. Twee clubs blijken belangrijk geweest te zijn: de "Dog Racing Club Gantois" die haar lokaal had in het "Hotel Rubens" in de Sint-Pietersnieuwstraat 12 en de "Dog Coursing Club der Vlaanderen", gevestigd in "Café Central Tienda Wine C 0 " in de Vlaanderenstraat 41.

hl ROEIEN EN ZEILEN Sinds de tweede helft van de 19de eeuw diende het zondagsgeld der begoede jongeren tussen de 15 en 18 jaar gebeurlijk tot het huren van roeibootjes bij de eigenaars van de guinguettes aan de Leie. Roeien was als sport in de mode gekomen sinds de stichting te Gent van de "Regatten". De 23e april1846 werd immers de "Société des Régattes Gantoises" opgericht, met als doel de roeisport te propageren. Reeds op 5 juli van dat jaar organiseerde deze vereniging een roeiwedstrijd in het Dok, de eerste manifestatie in haar soort alhier. De roeiers waren fleurig en kleurrijk uitgedost. Sommige equipes droegen roze of blauwe, gestreepte hemden, een witte broek en een "canotier" met wapperende linten. Andere hadden witte hemden en broeken, blauwe of rode vesten (gilets) en hoeden in ciré of wasdoek. De vlag van de "Gentse regatten" was wit en groen waarop, in goud geborduurd, de initialen R. en G. prijkten. Het lokaal bevond zich aanvankelijk op de Elyzeese Velden, doch vanaf het begin van de 20ste eeuw vergaderden de actieve en ereleden in het lokaal "De Zwaan" op de Noordkaai 37. In 1871 kwam de "Club Nautique" tot stand. In het begin lag haar lokaal ook in voornoemd café; later vergaderde men op de Bijlokekaai en tegenwoordig langs de Watersportbaan. De "Club Nautique" deed jaarlijks mee aan de re gatten op Hemelvaartdag te Kluizen-Terdonk, op het kanaal van Terneuzen. De "Sport Nautique" werd twaalf jaar nadien gesticht. Haar loodsen lagen aan de Overzet aan de LeiebijEinde Were. Ook zij liet ca. 1960 een eigen clubhuis optrekken langs de Watersportbaan. Deze vereniging kwam eveneens in competitie tijdens de traditionele Terdonkwedstrijden. Samen met de "Club" won de "Sport" in 1906, 1907 en 1909 de fel begeerde "Great Challenge Cup" tijdens de Royal Henley Regatta, sinds 1839 op de Theems betwist. Zij ontvingen achtereenvolgens de prijspenning "Great 34


Challenge Cup" en deze van "Henley". (18) Bij hun terugkeer in 1909 werden ze in het Zuidstation te Gent vereerd met een "Hulde aan de Gentse Vaarders", uitgevoerd door het Gentse "A capella-ensemble" onder de leiding van Emiel Hullebroeck. Napoleon Destanberg was de auteur van de tekst. De "Royal Sailing Club" (van Gent) werd omstreeks 1890 gesticht. Uitsluitend opgericht voor de "opper ten", aanvaardde men slechts één eigenaar per boot en betaalden in 1908 de aangeslotenen 10 frank entreegeld en een jaarlijks lidgeld van 25 frank. Haar lokaal was gevestigd op de Kouter 16 in de verfijnde gelegenheid "The Excelsior Wine C 0 ". Eveneens omstreeks '90 ontstond de "Yacht Club". Daar betaalde men jaarlijks 12 frank lidgeld. De eerste toetredingsvereiste was eigenaar te zijn (of medeeigenaar) van een zeilboot. De leden vergaderden in het "Hotel Royal Victoria" insgelijks op de Kouter.

i/ ZWEMMEN EN VISSEN Tijdens de vorige en in 't begin van deze eeuw konden weinig personen zwemmen, zeker in de steden. Op school kwam daar niets van terecht. Tenzij men iemand kende die het kon, was men steeds aangewezen bij de redders in de toen bekende zwembassins. Dat kostte evenwel nogal wat en de kans om het op een behoorlijke manier te leren was alweer weggelegd voor de kinderen uit de "betere" klasse. Deze konden zich wenden tot de ca. 1900 opgerichte clubs. Vissersgezelschappen zijn er waarschijnlijk meer geweest, doch enkel over een paar vonden we informatie. De "Ghent Swimming Club" ontstond omstreeks 1900. Men oefende in het open zwembassin "Het Strop" en men vergaderde in het "Hotel Ganda" op de Brabantdam. De "Swimming Club" van Ledeberg werd toen ook gesticht. Waar ze oefenden, is niet bekend, doch hun lokaal stond op de Vooruitgangplaats 6 te Ledeberg. De redders der Gentse zwembassins "Van Eyck", Het Strop", en "Tolhuis" verenigden zich in de Gentse "Reddersmaatschappij", opgericht omstreeks 1870 en mettertijd "Koninklijk" gepromoveerd. Haar lokaal bevond zich op de Kouter 11. In het centrum van de stad bestonden zeker twee vissers gezelschappen. De ene was de "Fishing Club Gantois" die vergaderde in het "Café des Arts" in de Schouwburgstraat 8. De tweede heette "Onder Ons". Haar leden kwamen bij elkaar in het "Café de l'Opéra" eveneens in de voornoemde straat. LodeHOSTE ('t vervolgt) (18) Gentse Penningen: op.cit., p. 101!102/115.

35


GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel IX Wij zijme kweezeis tot an ons kniene Syn.: "W'emme ne noagel in onze zak. Wij leezeme ons Hiere van zijn kruis, maar ge meugt ons nie onderschatte" ; we zien er wel kwezels uit, maar dat .........--...~~~ is niet zo; schijn bedriegt.

Ze zitten op de kuuromort Syn.: "M'hên niet ne mier, me zijn failliet, me zijn op ons gat gestuikt, me zijn blut". Ook: "Op de Kuurnmort zitte (geroake) " of "Ge gaat ons nog op de Kuuromort brijnge". Dit gezegde vindt zijn oorsprong in het feit dat er op vrijdagmorgen openbare verkopingen plaatsvonden, meestal van door de deurwaarder aangeslagen goed. De meest bizarre verkoping kon men meemaken in1904, toen men er de olifant Jack, beter gekend als "Betsy" en andere "wilde beesten" van de ter ziele gegane "Jardin Zoölogique" of "Beestenhof" van Gent onder de hamer bracht. Het beestje werd gekocht voor 310 F door "Cieske de Gistmarchand", een schilderachtig figuur, die ook al een beer gekocht had. Toen hij voor de olifant niet snel genoeg een koper vond, liet hij op 17 mei 1904 het beest door middel van stalen kabels met een windas door verwurging om het leven brengen, terwijl zijn poten geketend waren. Het dier werd geslacht en in hotel Gambrinus in de Vlaanderenstraat werd er een vreetpartij mee georganiseerd. De grote overschot werd verkocht à 12 centiemen het kg., zodat er toen veel Gentenaren olifantensosietses zullen gegeten hebben.

36


't Trekt er op gelijk een schete op nen olifant Syn. : "'t Trekt op niets; 't trekt er op gelijk mijn gat op ne peeperkoeke; 't trekt er op gelijk een vliege op nen olifant; 't trekt op niemendalle; 't trekt op geen kluute; 't eeter nog geen apparence van". (<Fr. "apparence": gelijkenis) : het lijkt er helemaal niet op, het is niet mooi. 37


"De sententie heeft soovee/ ghelijcknisse als een vlieghe op eenen Olifant". ("Den Af-getrocken Masscher van het vemomdt ghereformeerdt louter woordt Godes" Am. van Geluwe- 1670). Die madam••• 't zit in beur mêwe Syn.: "Iets in heur mêwe steeke; z'hee 't inwendig gelijk Pier Patijn zijne vleugel: ge goat heur ei niet pelle; z'hee het in (onder) heur mêwe; Poater Wijemêwe": ze houdt het al voor zich, ze onthoudt de anderen iets (o.a. informatie), 't is een schijnheilige, ze zegt niet veel, het is iemand die gemakkelijk iets wegmoffelt. Gij hêt 't poer nie uitgevonde Syn.: Gij hêt uuk U affeseerschoene nie an, hîn? Gij zijt u uk den uitvinder van 't woarm woater nie; da't achter zijn gat moest brande, hij zoe nog nie goan luupe; eer dadde gij geboore woart, was 't poer allank uitgevonde; der zit geen poer in U; gij zijd'uuk giene rappe; 't poer es ter uit": Je bent een trage, een lamlendige, je hebt je krachten verloren, je doet niet veel. Mijnen boas zie zijn eige nie girre Syn.: "'t Es ne moeilijke; hij hee een hertegelijk ne steen; mijnen boas es ne moef van ne vent (een vrouwe); hij zit doar altijd zuu moefachtig": 't is een onmens, een harteloze. Moef: 1. een onvriendelijk mens, een lomperik, een pruilend vrouwspersoon. 2. Een grote metselsteen van 27 à 30 cm lengte en 7 à 14 cm dik, die vroeger vaak gebruikt werd. Van daar de relatie meteen persoon met een hart van steen, iemand zonder gevoelens. "800 decktichels moeven" (Stede-Wercken, 1744) "douaijsche moeifen (stenen uit Douai in N.-Frankrijk) calsijsteen van 7 à 8 duijmen" (Stede-Wercken, 1744).

LEON SARTEEL Bij het ter perse gaan vernemen wij dat naar aanleiding van de 50e verjaardag van het overlijden van Leon Sarteel, een herdenkingstentoonstelling zal gehouden worden in het "Toreke" op de Vrijdagmarkt, van 6 tot en met 28 februari 1993. Ze is toegankelijk van maandag tot en met zaterdag van 13.30u. tot 16.30u. Op zondag van lOu. tot 13u. Voor deze die meer willen weten over een van onze knapste Gentse beeldhouwers, verwijzen wij naar "Ghendtsche Tydinghen" 1979- Nr. 6- pp. 341343 en 1982- Nr. 5- pp. 271-272. 38


ISIDOOR DE VOS Niet alleen vandaag wordt er veel gepubliceerd overGent en over Gentenaars, ook vroeger was dit het geval, maar veel van die vroegere geschriften, die nochtans interessante inlichtingen bevatten, zijn al sinds lang vergeten. Wij denken er goed aan te doen - wanneer het past - enkele ervan opnieuw te publiceren. Zo verscheen er in het "Zondagblad" van de "Vooruit" op 22 juli 1917 een artikel over 1sidoor De Vos, van de hand van Emiel Callant, in de rubriek "Vedwenen Toondichters- Kleine Studiën". Zooals de meeste onzer Vlaamsche toondichters, behoorde Isidoor De Vos wien wij deze kleine studie wijden, tot den werkersstand. Hij werd te Gent geboren den 1 December 1850. Zijn vader, schoenmaker van stiel, vestigde zich weinigen tijd na de geboorte van zijn zoon, te Sint-Amandsberg, alwaar hij, benevens zijne schoenmakerij, een tabakswinkel oprichtte. Het was in deze wijk, die toen nog tot het grondgebied van Gent behoorde, dat lsidoor De Vos zijne kinderjaren doorbracht. Wanneer de tijdkwam om aan het onderwijs van zijn kind te denken, zag vader De Vos, dat aan het voornemen om Isidoor naar eene betalende school te zenden, geen gevolg kon worden gegeven, alhoewel hij het heel anders wenschte. Het onderhoud van het huisgezin, dat reeds een tal kinderen telde, werd met den dag lastiger en vader De Vos had het druk om door zijn werk voor vrouw en kroost te zorgen. lsidoor werd dus eenvoudig naar eene kostelooze, lagere school gezonden. NaarwijlezenindeLevensschetsvan1sidoorDeVos(1),doorJuliusWytynck, maakte de jongeling in de studie der Vlaamsche taal op korten tijd merkelijken vooruitgang; doch wanneer de dag kwam om aan het Fransch leeren te beginnen, moest hij de school verlaten om ten zijnent het schoenmaken aan te vatten en aldus zijn vader in de broodwinning behulpzaam te zijn. Zóó verliep er een geruimen tijd en Isidoor zat op den schoenmakersstoel zijn vader knap ter zijde. Intusschen werd hij ook als koraal in de parochiekerk aangesteld, waar hij door zijne aangename stem veel genoegen deed. Op zekeren dag echter, ondervond hij dat het zingen hem nadeelig werd voor zijne gezondheid en zegde vaarwel aan het kerkzingen. Ook de schoenmakersstiel werd hem ten slotte te lastig: eene lichte borstkwaal, die hem toen reeds aantastte, hinderde hem zeer den gansehen dag met het hoofd gebogen te zitten. Een andere stiel aanleeren was nu zijn eenige wensch, zijn vurigste verlangen geworden, want het schoenmaken paste niet- dit gevoelde hij maar al te wel, - met zijn tengere gesteltenis. (1) Verschenen in 1876.

39


Op zekeren dag kwam het dienaangaande tusschen hem en zijne ouders tot eene overigens onvermijdelijke verklaring . In den beginne was vader De Vos voor eene verandering van ambacht niet aan te spreken, en zijne moeder, ofschoon niet zóó bepaald, deelde de mening van haar man. Na vele smeekingen en tranen van den jongen, geraakte zijn vader in een betere stemming, en vroeg hem ten slotte, wat hij wou leeren. "De piano!" riep Isidoor in geestdrift uit. "Laat mij de piano leeren, vader!" Dit klonk in de ooren van vader De Vos als een hopelooze wensch, die nooit tot verwezenlijking zou komen. De verwijdering van zijn zoon uit het werkhuis ging hem reeds geen stoffelijk voordeel bijbrengen en de piano aanleeren moest onvermijdelijk geld kosten. Vader De Vos, alhoewel eene schoenmakerij en een tabakwinkel houdende, en die daarbij nog kerkzanger was, had voor het huisgezin een groote last te dragen en scheen niet zinnens zijn zuurgewonnen geld zoo maar blindelings door het venster te werpen, om aan de "grillen" van zijn zoon te voldoen. Eindelijk, na tallooze klachten en smekingen van zijn zoon, ontving deze van zijn vader de gelukkige toestemming om de piano te mogen aanleeren. "Overwonnen,- zegt Julins Wytynck in zijn Levensschets van lsidoor De Vos, - door het gedurig aandringen zijns zoons en door het zieldoordringende smeeken dat in zijne vochtige blikken lag, gaf de vader eindelijk zijne toestemming. "Doch op voorwaarde, zegde hij (tot zijn zoon), dat gij er het schoenmaken niet gansch om verlatet; gelukt gij niet in uwe muzikale studiën, dan blijft er u later toch nog een middel om uw brood te verdienen." Enkele dagen later ging vader De Vos met Isidoor naar de Muziekschool van Gent, om er deze als leerling te laten inschrijven. Een nieuwe wereld ging voor Isidoor De Vos open, die hij vol moed en geestdrift zou binnentreden. De teerling was geworpen: hij zou muzikant worden ... zijn eenigste wensch, de droom van zijn leven! Ziedaar, beknopt samengevat, het tafereel der eerste jeugd van lsidoor De Vos. Het was in 1862, dat Isidoor De Vos als leerling in het Conservatorium trad. Hij maakte er ongemeene vordering en behaalde er reeds in ditzelfde jaar een en eersten prijs. Te huis studeerde lsidoor De Vos met koortsachtigen drift en meer dan eens zat hij in 's vaders werkhuis, waar hij aan het schoenmaken bezig was, met een of ander muziekstuk op de knieën, waaraan hij meer zijne aandacht verleende dan aan de schoenen! Van toen af verliep er geen jaar, oflsidoor De Vos verwierf de eerste prijzen, tot wanneer hij, in 1870, in de hoogere klas van piano den prijs van uitmuntendheid behaalde. lsidoor De Vos was reeds het vorige jaar als repetitor aan het Conservatorium aangesteld. 40


Zijn eerste muzikale voorbrengselen dagteekenen van 1868: Zingt van vrede! lied, en Ontwaken, koorzang, beide op teksten van J. Wytynck. De titels der werken van Isidoor De Vos, die wij hebben kunnen opzoeken, gedagteekend van af 1869 tot 187 5, beloopen niet minder dan tot het verbazend cijfer van eenennegentig! Zulke buitengewone werkzaamheid en vruchtbaarheid waarvan wij hier getuige wezen, zijn voorzeker niet stilzwijgend voorbij te gaan, want naast een dichterlijk temperament en eene frissche oorspronkelijkheid, wist Isidoor De Vos zich in alle genres der toonkunst te onderscheiden (2). Onder zijn koorgezangen stippen wij aan: Vrijheidsliefde, Vlaanderen, Gent, Welkom, o, Mei! In Wijnendaelebosch en Lied der Diederiks. Onder zijne liederen vinden wij: Lajeune mère, De verrader, Ze droomtvan mij, Liefde, Een stukje brood, Jeugdig blaadje, Ma mère est là (tweemaal getoonzet op verschillende poëma), De Morgen, Vergeten! Twee Spaansche liedekens, Lentelied, Vlaanderen's toekomst, Aan haar, Dat gij schoon zijt, Verborgene liefde, Liza, waar zijt gij heen? Herinneringen, Bontekoe, Langs de beek, Kerlentrots, Vergeefs, Mères donnez, Dichterwensch en De Grafbloem. In 1871 verscheen eene reeks van 12liederen en koren, onder titel: Muziekbibliotheek voor scholen, waarvoor Julius Wytynck de gedichten had geschreven. Als componist van pianogewrochten liet Isidoor De Vos zich, onder andere, door het volgende kennen. Een Wals, Herinnering aan Antwerpen, Droevige herinnering, Doodmarsch, Wandeling, Triomfmarsch, Hartelust, Herinnering, Herinnering aan Deurle, Groote Marsch, Herinnering aan Blankenberge, Harte/eed, twee Sonaten, Vaarwel! Fugue, Kinderdroom, Impromptu en een wals: La Risoluta. Voor orkest schreef Isidoor De Vos: Entr'acte, Ouverture, Allegro, Feestouverture, Grootefantazie en Symphonische marsch. Op toneelkundig gebied leverde hij eene lieve opera in één bedrijf: LouisaMaria d'Orleans, op tekst van J. Wytynck. Wij zagen dit stukje voor een goede veertigtal jaren voor de eerste maal in het werkmeisjesgenootschap. Vreugd in Deugd te Gent opvoeren. Eveneens toondichtte Isidoor De Vos: Het Garnaalmeisje, zangspel in één bedrijf. Van 1870 tot 1874 was Isidoor De Vos pianoleraar aan het onderwijsgesticht der J ozefieten te Melle, en dààr ook leverde hij verscheidene compositiën. Zijn broeder, Franz De Vos, den befaamden klavier-virtuoos, was zoo welwillend ons de lijst van de titels dezer werken mede te deelen die in de bibliotheek dezes gestichts berusten. Gezegde lijst bevat 11 nummers, waaronder gelegenheidsliederen, eene cantate met groot orkest, koorgezangen, enz. (2) Verscheidene titels, welke wij aanhalen, vonden wij in de reeds genoemde Levensschets van lsidoor De Vos.

41


Onder de voortbrengselen van godsdienstigen aard treffen wij aan: Ave verum, Ave Maria (met begeleiding van orkest), Salve Regina (idem), eeneMis (in fa), Regina Ca/i en Agnus Dei. Van stukken voor vrienden of persoonlijke aangelegenheden geschreven, konden wij geene titels opzoeken, doch ze schijnen talrijk te zijn geweest; wanneer wij bij het reeds aangehaalde, de drie cantaten voegen: Torquato's dood (waarmede Isidoor De Vos voor de eerste maal, in 1873, voor den Prijs van Rome mededong en eene eervolle melding bekwam), Cromwe/1, en zijn laatste werk: De Meermin (waarmede hij, in 1875, als laureaat in gezegden Prijskamp werd uitgeroepen), dan mogen wij zeggen, bijna alles aangehaald te hebben wat de jeugdige en vruchtbare toondichter heeft voortgebracht. Wij hebben Isidoor De Vos in onze jeugd zeer wel gekend, want hij was ons medelid in de letterkundige vereeniging Zetternamskring. Hij werd er door elkeen met warme vriendschap bejegend: door zijn eenvoud en gemoedelijkheid wist hij aller sympathie te verwerven en het was voor ons een extraatje lsidoor De Vos naar onze wekelijkse zitting te zien komen, waar hij meer dan eens zijne medeleden vergastte met de uitvoering op de piano van eene zijner nieuwste compositiën. "... Zijn zacht, minnelijk karakter,- zegde Hendrik Keurvels van hem (3),maakte zijn gezelschap aangenaam, maar het werd des te aantrekkelijker door de ongedwongene bewijzen van zijn talent, welke hij in onze zittingen gaf. Zijne melodiën, zijne koren, al zijne werken kwam hij bij ons ontleden; hij toonde er ons den geest van aan. Hij, gewoonlijk zoo kalm, was dan begeesterd en sleepte ons mede in de genotvolle wereld, welke men muziek noemt, en waarin het zoo zoet is zijnen geest en zijne ziel te laven." Wij stellen ons nog zoo klaar de beeltenis van Isidoor De Vos voor, alsof wij hem pas nog gisteren zagen, hoewel het nu reeds meer dan veertig jaren geleden is! Tamelijk hoog, maar tenger van gestalte, nederig in houding en gesprek, het hoofd met een weeldengen blonden haarbos en den kin met een aankomend baardje versierd, had de jonge toondichter een zeer karakteristiek en sympathiek voorkomen. (4) Wij herinneren ons nog de laatste maal dat wij hem zagen: zulks geschiedde in den Zetternamskring, eenige dagen vóór hij naar Brussel vertrekken zou, om voor de laatste maal aan den wedstrijd voor den Prijs van Rome deel te nemen. Elkeen wenschte hem goeden moed en de zegepraal in den strijd, waarop hij, met geestdrift in deoogen antwoordde: "Ik zal mijn best doen!" Dit was de laatste maal dat wij hem zagen en hem de hand mochten drukken! (3) Woorden uitgesproken bij het graf van Isidoor De Vos, bij dezes begraving, den 3 April 1876. (4) Zie het portret van Isidoor De Vos op twintigjarigen ouderdom in het Zondagsblad Ie jaargang, bladz. 221.

42


Werd Isidoor De Vos toen reeds als een uitzonderlijk figuur op kunstgebied aanzien en kon hij, om zijne verbazende vruchtbaarheid, zijne onuitputbare geestkracht, boven veel andere componisten van zijn tijd gesteld worden, integendeel, jammer genoeg, bezat hij eene zeer zwakke gezondheid en folterde hem eene borstkwaal. Doch, hoewel hij zich in ziekelijken toestand bevond, wilde hij toch aan den wedstrijd deelnemen: hij "wilde", en daaraan bleek geen verzet mogelijk. Noch de raadgevingen zijner vrienden, noch de smeekingen zijner familieleden, noch de tegenstand van zijn geneesheer, niets van dit alles mocht baten; zijn wil was onverzettelijk, zijne hoop op overwinning te groot: hij "moest" Primus worden! Eilaas! Wel behaalde Isidoor De Vos inderdaad de zegepraal, maar ten prij ze van zijn leven! Zijn droom was verwezenlijkt: hij was Primus van Rome, maar was de Meermin zijn triomflied, zij was ook zijn zwanenzang, zijne doodmarsch! Den laatsten dag van zijn verblijf in logie te Brussel, kreeg hij eene erge bloedspuwing en hij moest zich te bed leggen. Bij hoogdringendheid werd hij naar Gent teruggebracht, en ondanks de liefdevolste zorgen, bezweek hij in het burgerlijk gasthuis, in den nacht van 30 Maart 1876, na er drie maanden aan het ziekbed gekluisterd te zijn geweest (5). Hij was nauwelijks 25 jaar oud! Isidoor De Vos heeft het geluk, het zoet genot der uitvoering van zijnen zoo duur bekochten muzikalen arbeid niet mogen smaken, en weken vóór zijn overlijden zegde hij nog weenend: "Ik zal nooit mijne Meermin mogen hooren!" Den Maandag, 3 April1876, had de begravingvan Isidoor De Vos plaats. Wij kwamen juist van Brussel terug, waar wij den vorigen avond de opvoering van Van Gheluwe's P hilippine van V laanderen hadden bijgewoond, toen wij op de Koornmarkt den lijkstoet van Isidoor De Vos tegemoet kwamen, waarbij wij ons aansloten. De doodskist werd, - van aan de Bijloke, waar de toondichter was overleden, tot aan de Sint-Stefanuskerk, waar de lijkdienst zou plaats grijpen, -door leerlingen van het Conservatorium gedragen, terwijl de hoeken van het baarkleed gehouden werden door de nu verdwenen toondichters Leo Van Gheluwe, Florimond Van Duyse, Edward Blaes en Jan Vanden Eeden, allen oud-leerlingen van het Conservatorium. Het muziekkorps der Fraternité, (5) In dien tijd woonde Isidoor De Vos in de Oudburg, waar zijne ouders een tabakswinkel hielden. Aanvankelijk werd Isidoor De Vos aldaar overgebmcht, doch daar er in het huis steeds een tabaksgeur heerschte, welke uitermate schadelijk was voor zijnen zoo ziekelijken toestand, liet men hem, na aldaar zes maanden te hebben verbleven, naar het burgerlijk gasthuis overbrengen, waar hij, op de kosten zijner ouders, verbleef en er na drie maanden stierf.

43


waarvan Isidoor De Vos bestuurder was, opende den stoet en voerde treurmarschen uit. Aan het graf, op het kerkhof van Sint-Amandsberg, werden redevoeringen uitgesproken door: A. Samuel, namens het Conservatorium; Oswald de Kerchove de Denterghem, namens de Melomanen; Vanderdonckt, namens de FraternitĂŠ; Hendrik Keurvels, namens de Zetternamskring; K. De Vos, namens het Willemsgenootschap, en tot slotdroeg dichter Karel Bogaerd, in persoonlijken naam, een gedicht voor. Wij ook schreven in die dagen een gedicht als aandenken aan den overledene, dat in een Gentsch dagblad verscheen. Dit stuk was gansch uit ons geheugen verdwenen en het was maar, na tal van vruchtelooze opzoekingen, dat wij het in het nr. van 10 April1876 van de vroegere Stad Gent terugvonden,- dus na ruim veertig jaren! Ziehier deze dichtproeve uit onze jongelingsjaren, die wij overigens maar laten herdrukken ten titel van inlichting en als bijdrage tot onze kleine studie, den heengeganen kunstenaar gewijd: GRAFBLOEM

Ter nagedachtenis van den Vlaamsehen toondichter lsidoor De Vos "Heilig blijven ons de broeders, "De broeders, gevallen in de strijd. "TH. COOPMAN." Mijn ziel is zoo bewogen, Mijn harte zoo bedroefd, Wijl in mijn oogen tranen Er glinstren op dees stoncl... Ik buig op deze plekke, Waar pas een stond geleen, Het lijk werd heengedragen, Van hem, dien ik beween! Nu rust hij zacht ter aarde, De trouwe, brave zoon, Den strijd zoo kloek gestreden, Waarin hij 't leven liet Slaap zacht in de eeuwge ruste, Na zooveel bange smart,Ik blijf u steeds gedenken, Als Vlaamsehen kunstenaar! 44


En mocht vergaan uw name: Uw werken blijven staan; Zij zullen blijven leven, Tot sieraad van de Kunst... Mijn ziel is zoo bewogen, Mijn harte zoo bedroefd; Maar 'k plant op uwen grave Een bloem: "Vergeet-mij-niet!" 9 Apri11876. Den dag na de teraardebestelling werd, zooals wij reeds aanduidden, de bekroonde Meermin in den Grooten Schouwburg uitgevoerd, en wij herinneren ons nog levendig daarbij tegenwoordig te zijn geweest. In de reeds aangehaalde Gazettevan Gentvan 5 Aprill876lezen wij nopens dit muzikaal feest, de volgende regelen, die wij hier, om hunne belangrijkheid, laten volgen: "Het voornaamste deel van dit concert was de prijscantate van den diep betreurden Isidoor De Vos. Zichtbaar waren alle aanwezigen ontroerd als na de tusschenpoos (wanneer het werk zou uitgevoerd worden) de talrijke uitvoerders van dit werk op het tooneel verschenen met een zwarten strik aan den arm. Al de juffers van het Conservatorium droegen witte kleederen met zwart afgelegd. Het geleek eene rouwplechtigheid; niets was aandoenlijker. De jonge broeder (Franz De Vos) van den ons te vroeg ontrukten kunstenaar zat aan de piano. De indruk dien het werk van den ongelukkigen jongen toondichter op het publiek heeft gemaakt, is zeer groot geweest. Er zijn in die cantate meesterlijke brokken, die door het publiek werden aangeduid met die soort van algemeene beweging, die rilling, welke men kent, en die soms meer zegt dan de luidruchtigste toejuichingen. Het is muziek die iedereen begrijpt. Zij is waar en zonder gezochtheid. "De inleiding is dichterlijk en wegslepend, en de alleenzangen van het jonge meisje, den jongen matroos en den watergeest zijn, evenals de koren der nekkers en waternimfen, nu eens teeder en lief, dan krachtig en ernstig of wanhopig, klagend of smartelijk droevig. Het slotkoor vooral is geheel in dien laatsten toen. De woorden van dien slotzang zijn waarlijk op het lot van den armen kunstenaar toepasselijk en men zou zeggen dat hij hier, een voorgevoel hebbende van zijn aanstaande einde, heel zijne dichtersziel heeft uitgestort. 't Is het algemeen gevoelen. Het schoone werk eindigt met eenige klagende en smeekende orgeltonen, die doen droomen aan eene ziel, die tot haren Schepper opvaart. Iedereen had de tranen in de oogen en men had bijna den moed niet toe te juichen. Hoe diep en hoe algemeen werd gisteren het verlies betreurd van den jongen componist, die eens een groot meester zou worden ... "De solo's der cantate werden voortreffelijk gezongen door mevr. Van SantenLepla, de heeren Wayenberge en Van Cauteren." 45


Het ligt niet in onze bevoegdheid hier eene uitgebreide kritiek in 't midden te brengen over de werken van Isidoor De Vos, of de waarde ervan breedvoerig te bespreken. Wij zeggen enkel: De Vos heeft, in zijn kortstondig leven, zeer veel geschreven. Het gemak waarmede hij aan 't componeeren ging, grenst aan het ongelooflijke; genoeg was het voor hem een blad papier te nemen om er dadelijk een melodiek thema op neer te schrijven. Maar juist het ongebreideld denkvermogen, het vurig kunstenaarsgevoel, dat zich in dien komenden meester veropenbaarde, moest wellicht van aard zijn om soms compositiën voort te brengen, die, bij gemis aan de noodige kalme overweging, als minder geslaagd kunnen beschouwd worden. Nochtans,- denjeugdigen ouderdom in aanmerking nemende, dien Isidoor De Vos slechts bereiken mocht, - leverde hij meer dan één werk van hooge kunstwaarde, en daaronder mogen wij terecht zijn primusgewrocht: De Meermin in de eerste plaats noemen. Vele werken van Isidoor De Vos onderscheiden zich door een zacht aandoende, innig gevoel, terwijl in andere als het ware een diepe weemoed uitgedrukt ligt. Zelfs in tal van compositiën voor orkest of voor piano, welke hij als "herinneringen" betitelde, komt die weemoedigheid meer dan eens terug, en schijnt het als de vertolking van een diep spijt, als het uitzingen van een lijdende ziel, dat ons in de ooren klinkt. Eveneens in zekere stukken van min emstigen aard ontwaart men klanken vol weemoed. 't Is alsof de droeve gedachten hem immer voor den geest spookten, waaraan hij zich niet loswringen kon. Isidoor De Vos schijnt eene voorliefde te hebben gekoesterd om muziek te schrijven op onderwerpen waarin gevoelens van treurnis of smart de hoofdzaak zijn. In dien zin kunnen wij wijzen op het lied De Grafbloem, dat een gevoelig mensch niet zonder aandoening zal aanhooren: het is eene weemoedige ziel, die hare diepste smart verhaalt! Wat mag wel de oorzaak van dien zielstoestand geweest zijn? Eilaas! hij, die het best wist om ons zulks te verklaren, is lang verdwenen. En toch denken wij dicht bij de waarheid te zijn, indit;n wij als oorzaak op het ziekelijk gestel van den componist wijzen. Zijn heldere geest, zijn warm kunstgevoel en zijne rijke inspiratie hielden geen gelijken tred met zijne gezondheid, en onvermijdelijk moest Isidoor De Vos tot het verschrikkelijk bewustzijn komen, dat de kwaal, die hem had aangetast, onverbiddelijk was en hem zoo vroegtijdig ging ten grave slepen. De arme kunstenaar heeft aan eene vóór den tijd opgeschoten bloem geleken, bloeiend in een lentemorgen, maar wier tengere stengel bij den eersten rukwind terneder viel en gebroken was! Eene ... grafbloem!...

46


De heruitvoering van De Meermin in 1915, in de Feestzaal van Vooruit, te Gent (6), bracht alweer oude herinneringen voor den geest van hen, die nog weten te spreken over den toonkundigen prijskamp van 187 5, toen Isidoor De Vos als primus in den wedstrijd voor den Prijs van Rome bekroond werd. Wij denken dat er wellicht nooit een prijskamp plaats greep die met zooveel belangstelling gevolgd werd en wiens uitslag zooveel redetwisten uitlokte als deze van 1875. Hoe stond nu de zaak? Twee Gentenaars, van misschien gelijke verdiensten, Edward Blaes en Isidoor De Vos, waren mededingers voor den Prijs van Rome. Beiden hadden hunne vrienden en vereerders - en ook hunne tegenstrevers en benijders; langs beide zijden scheen men voorop verzekerd te zijn, wie de gelukkige overwinnaar zou wezen, en in volle hoop en vertrouwen wachtte men den uitslag af. Deze was echter voor velen eene bittere teleurstelling, voor anderen des te meer eene blijde verrassing: Isidoor De Vos was primus! In koffiehuizen en vooral in kunstkringen kwam die uitslag druk ter tafel en gaf soms aanleiding tot vinnige besprekingen. De vrienden van Blaes beweerden, dat deze door de jury met onrecht was behandeld geworden en lieten verder hooren, dat De Vos wel het zanggedeelte van zijn gewrocht had afgewerkt, doch dat het slot der orkestratie niet was voltooid! Deze verdenking scheen tamelijk erg, en wij deelden reeds mede wat Leo Van Gheluwe hierover in zijne Gedenkschriften zegde en waarnaar wij den lezer verwijzen. (7) Nu hebben wij nog de bewering, alsof Isidoor De Vos zijne Meermin niet zou hebben voltooid. De bewering, alsof Isidoor De Vos zijn werk onvoltooid liet en waarmede men in vroegere jaren - voorallangs de zijde van oningewijden, - zooveel drukte maakte, kan hier in korte woorden weerlegd worden. Vooreerst verklaart Julius Wytynck in zijneLevensschets van/sidoor De Vos, dat het werk van den toondichter wel degelijk voltooid was, en deze verklaring kunnen wij in vertrouwen aannemen, temeer nog, omdat Wytynck, als een zeer bevriend schoonbroeder van Is. De Vos, van zeer nabij op de hoogte der werkzaamheden van den toondichter moest geweest zijn. Tweedens, kunnen wij hier een nog doorslaander feit aanhalen, eene wezenlijke veropenbaring, welke eindelijk, na vele jaren van twijfel en betwisting, de verklaring van Wytynck komt staven. Bij hoogst uitzonderlijke gelegenheid was het een paar onzer vrienden (6) Deze heruitvoering, onder de leiding van meester Emiel Mathieu, bestuurder van het Gentsch Conservatorium, greep plaats den 26e en 30e September 1915. Bij dit herdenkingsfeest, Isidoor De Vos gewijd, en dat tot eere der inrichters strekte, werden meerdere compositi~n van den verdwenen toondichter ten gehoore gebracht. (7) Kleine Studi~n. Edward Blaes, Zondagsblad, 1e jaargang, bladzijde 243.

47


vóór eenigen tijd gelukt de oorspronkelijke partituur der Meermin te doorbladeren en van dichtbij na te zien. Toen zij ons daarvan kennis gaven, vroegen wij hen: "En het slotkoor? ... Hoe staat het ermede?" Het antwoord luidde, dat geheel het werk van Isidoor De Vos georchestreerd was, behalve de finale, die met orgelbegeleiding was geschreven. Er kan dus geenespraak van onafgewerkte cantate zijn, want zoo de Meermin met orgelbegeleiding eindigt, kan zulks anders niet verklaard worden dan als behoorende tot de conceptie van het werk, als meer passend met den toestand en meer overeenstemmend met de uitgedrukte gedachten in het poëma. Dit zal ook wel het oordeel van de jury geweest zijn, die Isidoor De Vos als laureaat uitriep, want het schijnt ons ondenkbaar dat ze anderszins eene compositie zou hebben bekroond, die niet, volgens de bepalingen van het reglement der muzikale kampstrijden, voltooid ware geweest. Isidoor De Vos was geruimen tijd bestuurder der toonkundige vereeniging La Fraternité. Als dank voor de bewezen diensten en als hulde aan de nagedachtenis van haren meester, werd een jaar na zijn overlijden, door genoemde maatschappij, op het graf van Isidoor De Vos een puik gedenkteken opgericht. Dit gedenkteken, versierd met het borstbeeld van den nog immer betreurden Vlaamsehen toondichter, draagt het hieronderstaande opschrift. Wij gingen opzettelijk naar het kerkhof van Sint-Amandsberg om het aan te teekenen en laten het hier, als slot dezer kleine studie, volgen: De toonkundige en menschlievende maatschappij La Fraternité aan haren betreurden bestuurder ISIDOOR DE VOS Geboren te Gent den 1 December 1850 Laureaat in den muzikalen prijskamp van Rome Gestorven als martelaar der Kunst den 30 Maart 1875. Het was in de maand Mei 1915 dat wij dezen inhoud afschreven; toen wij in den herfst van het volgende jaar nogmaals het graf van Isidoor De Vos bezochten, trof het ons hoe recht mooi men het gedenkteken had opgeknapt; het leek als gansch vernieuwd, terwijl aan den voet eene gebronzeerde kroon was neergelegd, waarop wij lazen: "Betreurd". Mocht nu nog lang deze rustplaats zóó blijven! Emiel CALLANT 48


BIBLIOGRAFIE Ter gelegenheid van de opening van de vernieuwde Stadsbibliotheek in de gewezen E.G.W.-gebouwen aan het Zuid verscheen in september een boek "Voor den Duivel geen stap achteruit!" Een beetje een rare titel die niets zegt over de inhoud van het boek. Gelukkig is er de ondertitel "Beelden van Gent in de literatuur". En dat is het inderdaad. Het is een lijvige bloemlezing van literaire teksten over Gent en over de Gentenaars. Aangezien Gent een onuitputtelijk onderwerp is had men er geen moeite mee om honderden teksten te verzamelen waarin wij kunnen vernemen wat anderen over ons en over onze stad denken, zij het dan ook dat teksten van Gentenaars zèlf niet ontbreken. De zeer gevarieerde tekst bestaande uit fragmenten uit romans, toneelstukken, brieven, reisverslagen, enz. leest prettig. Het is ook een leerrijk boek waarin men tal van ontdekkingen doet. Hoeveel Gentenaars wisten dat Dante in zijn "Divina Commedia" Gent citeert? Het is bovendien prachtig en rijkelijk geillustreerd met bij de 100 afbeeldingen, waarvan de meesten in kleur. Het is een plezant boek in die zin dat men, na het gelezen te hebben, daarna opnieuw ter hand kan nemen om met hetzelfde plezier er fragmenten uit te lezen. Waar men het openslaat heeft niet veel belang, want het is een boek zonder begin of zonder einde. Luxueus gedrukt door de Academia Press: 320 pagina's. Formaat: 24x17 cm. Prijs: 1.500 fr. Mocht men moeilijkheden ondervinden om het in de boekhandel te vinden, dan komt men nog altijd terecht bij Boekhandel Story-Scientia- Van Duyseplein 8 te 9000 Gent. Bij Lannoo verscheen het prestigieuze boek "Een Stad in Opbouw. Gent van 1540 tot de Wereldtentoonstelling van 1913." Het is in feite een voortzetting van het in 1989 verschenen boek "Een Stad in Opbouw. Gentvóór 1540" waaroverwij hethaddeninGh. T.1990-Nr. 2-pp. 102-103. Het boek bestaat uit 3 delen die respectievelijk de periodes 1540-1795, 17951860 en 1860-1913 behandelen. Deze indeling is niet zo artificieel als het misschien op het eerste zicht lijkt. Immers, in 1540 verloren de bouwvakcorporaties, wegens de Carolijnse Concessie, vrijwel alle macht en hadden zij niet veel meer in de pap te brokken. Deze nieuwe periode werd afgesloten met de Franse bezetting. Dit deel werd behandeld door Johan Dambruyne en Guido Bral met de medewerking van Beatrice Baillieul. De 2e periode werd afgesloten in 1860 omdat er dan ineens nieuwe mogelijk49


heden ontstonden wegens de afschaffmg van het octrooirecht en de verdwijning van de stadspoorten. Dit deel werd behandeld door Aletta Rambaut met medewerking van René De Herdt. De 3e periode werd logischerwijze afgesloten in 1913 omdat na de Eerste Wereldoorlog niet meer hetzelfde zou zijn. Dit laatste deel werd opgesteld door Dirk Laporte met de medewerking van Patriek Goditiabois. De eindredactie berustte bij Geert Van Doorne. Ook maar een bondig overzicht geven van de inhoud van dit boek zou ons hier te ver leiden, u moet het lezen en daar zult u trouwens heel wat werk aan hebben want het heeft een formaat van 25x29 cm. en telt 351 bladzijden. Bovendien is dit werk rijkelijk geillustreerd met bijna 300 afbeeldingen waarvan ongeveer de helft in kleur. Wat ons in dit boek blijft fascineren, net zoals in zijn voorganger, zijn die prachtige kleurenfoto's van Michel Verheughe. Men geraakt er niet op uitgekeken: technisch en artistiek perfect. Die man verstaat de kunst om de zaken mooier voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Zoals bvb. het David 't Kindt-hotel er in afgebeeld staat zonder die stomme, lompe betonmassa van de RTf-centrale (van na 1913) kunnen wij het nooit meer zien. Deze uitgave kwam tot stand op initiatief van de Kamer van het Bouwbedrijf Gent-Eeklo-Dendermonde. De prijs: 2.750 fr. We weten het: vele beurzen zullen zich dat niet kunnen permitteren, maar een dergelijk boek kàn niet goedkoop zijn. Te verkrijgen in de boekhandel. Mocht men daar moeilijkheden ondervinden dan komt men nog altijd terecht bij de Kamer voor het Bouwbedrijf: Rij senbergstraat 148 te 9000 Gent of Uitgeverij Lannoo te 8700 Tielt. Bij de Uitgeverij J. Verbeke verscheen een nieuw boek van de hand van JeanPaul Marchal, getiteld "Gent, September '44". Wij vestigen er onmiddellijk de aandacht op dat dit boek geen heruitgave is van het in 1980 verschenen boek van Marchal "De Bevrijding van Gent". Het behandelt weliswaar hetzelfde onderwerp, maar onder een veel uitgebreidere vorm. Daar waar "De Bevrijding van Gent" een formaat had van 20x26 cm., 114 bladzijden telde en 107 foto's bevatte, heeft "Gent, September '44" een formaat van 21x29,5 cm. en telt het 206 bladzijden en bevat het meer dan 250 foto's. Het is een document dat iedere Gentenaar zal interesseren; voor de oudere Gentenaars die het allemaal meegemaakt hebben roept het een schat van herinneringen op en op meer dan één foto zal hij kunnen zien hoe ons stadsbeeld gewijzigd is (en zelden in de gunstige zin). Het boek beperkt zich niet tot Gent-Stad maar beschrijft ook de gebeurtenissen die plaatsvonden in Bottelare, Deinze, Drongen, Deurle, Eine, Gavere, Gentbrugge, Kruishoutem, Mariakerke, Melle, Merelbeke, Nazareth, Olsene, StAmandsberg, St-Denijs-Westrem, St-Martens-Latem, Wondelgem en Wetteren 50


5 Overzichtelijke kaarten en 12 appendixen vervolledigen het boek. Prijs: 980 fr.Afte halen bij de Drukkerij-Uitgeverij J. Verbeke- Lijnmolenstraat 34-36 te 9040 St-Amandsberg. Het boek kan ook opgestuurd worden (Tel. 28.10.33), maar dan moet er wel een bedrag van 1.130 fr. overgeschreven worden op de Rekening Nr. 390-0300512-61 van Drukkerij Verbeke- Gent. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Van de Heer M. Cleutjens te Boxtel (Nederland) ontvingen wij de volgende brief. Als student Contemporaine Geschiedenis aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen ben ik momenteel werkzaam aan mijn doktoraal-scriptie. Thema van de scriptie is 'De nationaal-socialistische burgemeester van Boxtel'. Uit historisch onderzoek is mij gebleken dat deze persoon, R.D.B.G. THOMAES, in de jaren '20 in Gent woonachtig is geweest. Hij zou daar actief zijn geweest in Vlaams-nationalistische kringen en in het jaar 1928-1929 redes hebben gehouden in zaal Uilenspiegel (of: Elckerlyck). In 1929 werd hij wegens 'staatsgevaarlijke activiteiten' BelgiĂŤ uitgezet. Via het Parket van de Procureur des Konings in Gent kreeg ik Uw adres. Gaarne verneem ik van U of U toevallig informatie heeft van deze persoon. Verder zou ik graag wat meer te weten komen over het 'Gentse klimaat' waarin Thomaes verkeerd zou hebben. Misschien kunt U mij informatie verstrekken over Uilenspiegel (Elckerlyck) en mij eventueel titels van publicaties over deze periode verstrekken. Ik zou U hiervoor zeer erkentelijk zijn. Hopelijk kunt U mij meer informatie verschaffen. Bij voorbaat zou ik U zeer hartelijk willen danken voor Uw medewerking. Vraag van de Heer Robert Devreese: "Mijn vader Anatole Devreese e1887-t1949) speelde in de revue "Soepe" in 1909 in het Landbouwershuis Gent. Waar was het Landbouwershuis gelegen? Welke maatschappij richtte deze revue in? Ik bezit hetliederboek van de revue "Soepe" en "Pap". Weetiemand meer over de revues van het begin van deze eeuw?

51


LEZERS SCHRUVEN ONS Van de Heer Herman Hollanders ontvingen wij het volgend schrijven: Bij het artikel: Een Russisch Anarchist... 1992 Nr. 5 blz. 272 kan ik een kanttekening plaatsen. Op 8 februari 1909 komt genoemde anarchist in de winkel bij Mevr. HoefmanClemence Van Bockxstaele (niet Boxstaele) mijn groottante, de zuster van mijn grootmoeder Mevr. Hollanders-Julienne Van Bockxstaele, op zoek naar een ijzeren kistje. Dat de anarchist niet terecht kwam verwondert mij geen zier; mijn tante kende slechts een klein beetje frans. De winkel was een zaak van sanitair. Mijn grootoom was loodgietersbaas en werkte met verscheidene knechten. Mijn tante zou vroeg weduwe worden en gaat dan wonen in het "ronde" hoekhuis aan de Coupure, niet ver van de kliniek Toevlucht van Maria alias "De Refuge", waar ze jarenlang een groente-, fruiten snoepwinkel openhoudt, grotendeels ten behoeve van de bezoekers van de kliniek, samen met nog twee andere zusters van mijn grootmoeder: Clothilde en Wed. Taelman-Mietje Van Bockxstaele. Clemence van Bockxstaele overlijdt op 90-jarige leeftijd en is door die anarchist niet in de war gebracht.

GENSCHE PRAOT In de Pollepelstraote weundeg' er nen êwe Jood, die geschuwd wierd gelijk de peste in die bijnaor kreveerdege van aormoe. Al de Joden aan wie dat hij zijne nûud klaogdege zeien hem allemaol: Mathusalem, stelt u betrêwen op God. Den duts wast er vet mee; maor t'einde raod, besloot hij toch van hem ne kîer te schrijve. "God van Abraham, schreeft hij ezûu, zên mij aost u blieft tvijftig fran veur nog îenegte daoge vûurt te doen, of g'hîel zekers 'k valle dûud." De kornies van de post krege dienen brief in bande; aan God, zonder adres. - Da kom zekers van ne zot, zei den ontvanger, in hij brakt hem ope. - Nondebleu, zeid hij ezûu, we gaon ne kier lache. Ze gaoven allemaol ienegte eens, in ze zonden aan de Jood vijf-en-twintig fran. Viertien daoge laoter kwamt er in de post nen twieden brief. "Mijn lieven Almachtigen God van Abraham, schreefMathusalem, 'k hê u wel te bedanke veur de karetaote, in bezorg mij in u almachtige goedheid nog tvijftig fran, da zal t'er mij g'hiel deuren helpe; maor aos ek u iets vraoge mag, en zên niets mîer mee de post, die kornies daor zijn allemaol dieve! 'k Hao u tvijftig fran gevraogd in 'k en hêd er maor vijf-en-twinteg ontvangen; die labhers hên der zekers den helft uitgepakt."

52


GHENDTSCHE TYDINGH EN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 22e jaargang nr. 2 15 maart 1993 Ere-voorzitter: J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris : R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggerrnont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie : Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr.per jaar. Steunende leden: 600 fr.per jaar. Beschermleden: 1000 fr. per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten INHOUD - Gent in de beginjaren van de Universiteit - Inventaire Archéologique: Het Huis der Wijnschroeders - Turnclub GANDA - HOU ENDE TROU - Xaveer De Cock - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - Oplossing Puzzel1992 - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel X - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Gênsche Präot - Plan Goethals

54 75 76 92 97 101 106 109 111 113 114 116

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggerrnont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.


GENT IN DE BEGINJAREN VAN DE UNIVERSITEIT Verledenjaar vierde de Universiteit haar 175-jarig bestaan. Wij vermoeden dat slechts weinigen zich eenjuist beeld kunnen vormen van hoe het leven aan de Universiteit er uitzag toen ze slechts enkele honderden studenten telde (tegen meer dan 10.000 nu). Degene die het wel wist, omdat hij het allemaal meegemaakt heeft, was Georges Bergmann ( 1805-1893 ). U weet wel, de vader van Tony. Hij studeerde hier Rechten van 1823 tot 1828. Toen hij reeds een 80-jarige was had hij het gelukkig idee zijn herinneringen aan het papier toe te vertrouwen. Hij kwam een laatste maal naar Gent in 1892 bij de viering van het 75-jarig bestaan van onze Universiteit. Ook al weer meer dan een eeuw geleden. Deze 87-jarige "Deken der Hoogeschool" werd toen uitbundig verwelkomd en toegejuicht door professoren, studenten en oud-studenten. Wij denken dat vele van onze lezers met belangstelling een fragment zullen lezen uit de "Gedenkschriften" van Vader Bergmann. In de maand October van het jaar 1823 vertrok ik naar de Hoogeschool van Gent Ik was genoegzaam in het Latijn gevorderd om aan het studieprogramma der Hoogeschool te kunnen voldoen. Men moet weten dat in dien tijd aan de Hoogeschool alles in het Latijn gebeurde; de lessen werden in het Latijn gegeven, de examens moesten in het Latijn afgelegd worden, en wanneer de professoren openbare redevoeringen hielden spraken zij Latijn. Vooraleer tot de studie van het vak waartoe men zich voorbereidde aangenomen te worden, moest men een propaedeutisch examen of een examen in de philosophie afleggen. Ons eerste werk was dus met de professoren der philosophie wier lessen wij gedurende een jaar moesten bijwonen, kennis te maken. Die heeren ontvingen ons zeer vriendelijk en, tegen betaling van dertig Nederlandsche guldens voor eiken cursus, schreven zij ons als leerlingen bij de faculteit der letteren in, en wij waren cives academici. Ons tweede werk was een kwartier te gaan zoeken. Ik vond er dadelijk een bij Monsieur Boddaert, winkelier in zaden en koopman in mostaard in de Veldstraat, bij wien nog vier andere studenten inwoonden. Maar het was niet alleen inwoon dien wij bij Monsieur Boddaert vonden; wij waren bij hem ook in den vollen kost. Monsieur Boddaert had een mostaardhandmolen en gewoonlijk gingen wij 's namiddags den werkman in het malen van den mostaard behulpzaam zijn; evenals hij draaiden wij dan den molen. Dit was, verzekerde men ons, een geraadzaam middel voor de spijsvertering; maar met of zonder mostaardmolen verteerden wij de spijzen zeer goed; wij aten altijd als wolven en de magerste van ons allen at nog het meest, ofschoon hij nooit eene hand aan den mostaardmolen stak.

54


De professoren van de Faculteit der wijsbegeerte waren: 1o Professor Mahne, een Hollander, die den cursus der Romeinsche oudheden gaf. Hij droeg zijn lessen zeer klaar en methodisch voor en was in Holland als een monstrum eruditionis bekend. 2° Professor Raoul, een Franschman, was met de lessen der algemeene geschiedenis gelast. Hij bepaalde er zich bij de Latijnschevertaling te geven van uittreksels uit een Fransch chronologisch werk. Zijn onderwijs was zeer gebrekkig en Raoul was de eerste om zulks te bekennen. "Ik ben geen geschiedschrijver", zeide hij soms vertrouwelijk, "ik ben een Fransch literator". En dat was hij ook in den volsten zin van het woord. Bij de winteravonden opende hij kosteloos eenen leergang van Fransche letterkunde: hij bestudeerde alsdan eenige Fransche klassieken en wist dit zeer aantrekkelijk te maken. Soms ontving hij van jonge dichters naamloze stukken van hun maaksel, die de professor in de lessen voorlas, critiseerde, goedkeurde of afkeurde. Zijn leergang over de Fransche letterkunde werd uit liefhebberij door de studenten uit alle vakken druk bezocht, ten verschille zijner lessen over de geschiedenis, waarin men slechts toehoorders tegen dank ontmoette. 3° Professor Rassmann, een Duitscher, was gelast met het onderwijs der logica. Het schijnt dat zijn lessen diep doordacht en doorgeleerd waren. Ik kan er mij niet bijzonder over uiten: evenals de meeste studenten van heteerste jaar, woonde ik de lessen bij, zonder mij veel moeite te geven om dezelve te verstaan. De professoren Mahne, Raoul en Rassmann bepaalden er zich bij hunne lessen in het Latijn te dicteren, zonder er vele uitleggingen bij te voegen. Wij hadden dan nog eenen vierden professor, de heer Garnier, die met de lessen over de hoogere mathesis gelast was. Hij was een Franschman en droeg zijne lessen in het Fransch voor. Deze werden slechts regelmatig bijgewoond door drie of vier studenten die zich tot de wetenschappelijke vakken voorbereidden. De andere studenten vergenoegden zich met twee- of driemaal in de maand naar de lessen van professorGarnierom te zien, maar dan droegen zij zorg op de eerste banken te gaan zitten om van den professor opgemerkt te worden. Overigens bekommerde hij er zich weinig over. Op den klokslag van het uur dat voor het beginnen zijner les was vastgesteld opende hij zijnen leergang zonder te zien of er toehoorders in de zaal tegenwoordig waren; na het verloopen van het uur sloeg hij zijne boeken toe en vertrok. Ondanks zijn berenmanieren was Garnier de beste man van de wereld; op het einde van het schooljaar leverde hij aan eiken student zonder onderscheid een testimonium af, bevestigende dat deze behoorlijk de lessen had bijgewoond. Het eerste jaar in de philosophie waren de studenten over het algemeen niet gewoon hunne studiën ernstig op te vatten. Zij woonden de lessen bij, maar 55


hierbij bleef het. Elke student leefde naar goeddunken; de meesten gaven zich over aan vermakelijkheden van allen aard; vele krenkten hunne gezondheid en vernietigden hunne toekomst, maar ook waren er velen die zich met letterkunde of wetenschappelijke vraagstukken bezig hielden. Ik had het geluk in eene groep van laatstgemelden te vallen en met het dagelijksch redeneeren en het behandelen in onze gesprekken van allerhande ernstige onderwerpen (op onze manier, wel te verstaan) scherpten wij onze geest en bereidden wij ons voor tot de ernstige studiën waaraan wij ons gingen wijden. Studentengezelschappen bestonden er in mijnen tijd niet aan de Gentsche Hoogeschool, zodat elke student zijn eigen mode vivendi volgde. Eenigen bleven 's avonds thuis, andere gingen in de eene of andere herberg van hunne keus den avond doorbrengen. Een estaminet behield nochtans, als ik aan de Hoogeschool kwam, eene buitengewone vogue bij de studenten. De herberg was gelegen in een eng straatje, de Bennesteeg, niet vervan de Aula academica, en droeg als uithangbord/n het Leestje; de studenten noemden haar "La Forme". Drie frissche jonge deernen, de dochters van den huisbaas, deden er de dienst. Of zij tusschen de studenten geene bijzondere ami de coeur bezaten, weet ik niet; maar wat ik weet, is dat zij voor alle studenten even gedienstig en vriendelijk waren; dit had natuurlijk veel bijgedragen tot de groote vermaardheid van La Forme. 's Avonds was de estaminet propvol; men had er dikwijls moeite om er een plaatsje te vinden. Eenige der voornaamste bezoekers vanLaForme kregen eens in hun hoofd een studentengezelschap in de bovenzaal van den estaminet op te richten. Het gezelschap kwam wezenlijk tot stand, maar kwijnde welhaast en stierfhetjaar zijner geboorte. Sindsdien heb ik van geen ander studentengezelschap meer hooren spreken in mijnen tijd. De inwoners van Gent noemden de studenten Messieurs les élèves de l'université; in de Hoogeschool droegen wij den naam van cives academici; de professoren, wanneer zij tot de studenten spraken, noemden hen onatissimi; zij zeiven droegen den titel van clarissimi. De benaming van cives academici brengt mij eene vermakelijke bijzonderheid te binnen. Een jonge behendige Figaro stelde aan eiken student die bij de Hoogeschool aanlandde een Latijns kaartje ter hand van den volgenden inhoud: Henricus Le Foie, capillorum concinnator, inter cives acadernicos optime notus h.h.s.c. (habet honorem se commendandi). Le Foie dacht waarschijnlijk dat bij al die Latijnse professors er ook een Latijnse haarkapper te huis behoorde. Onnoodig te zeggen dat onze Capillorum, zoals wij hem bij verkorting noemden, een kolossalen bijval bekwam en dat de meeste cives academici hem hunne kalandizie schonken. Hij deed overigens geene oneeer aan de cives academici; hij was altijd correct, 56


zelf als een ware dandy gekleed; en wanneer hij eenen cives academici tegenkwam, vloog als het ware zijn hoedje van zijn hoofd, om hem beleefd te groeten. Zijn coupe de cheveux, eenieder moest het bekennen, was onberispelijk; en menige jonge lummel die te Gent was aangekomen met het verward hoofd van eenen wildeman, of met het platgestreken haar van eenen Vlaamschen dorpskoster, werd door Le Foie in eenen echten fashionable herschapen. In den dagelijksehen omgang spraken de cives academici onder elkaar schier

uitsluitend Fransch. De reden was dat de begoede standen, als een gevolg der twintigjarige Fransche overheersching van 1794 tot 1814, nog sterker verfransebt waren geworden dan zij reeds in de 18e eeuw waren; en ook dat Vlamingen alsdan niet anders dan hun platte dialecten spreken konden, hetgeen somstijds onder de studenten veel verwarring bracht. Wanneer de jongelingen der provinciën Zuid-Brabant en Antwerpen te Gent met hun Brabantsch patois aanlandden, trokken zij zich met de Gentenaars nog al wel uit den slag; maar met de Bruggelingen en andere West-Vlamingen ging het moeilijker. Daarom vonden wij het eenvoudiger en voornamer onder elkander Fransch te spreken. De Hollandsche studenten die de moedertaal zuiver en sierlijk spraken, begrepen wij dadelijk, en vice versa; want, als wij met hen spraken, hollandiseerden wij zoveel mogelijk ons plat Vlaamsch. Doch de meeste Hollanders schikten zich gretig naar het heerschend gebruik ten tijde met ons Fransch te leeren. Dit had voor gevolg, dat zij zich soms van zulke rare Fransche woorden en wendingen bedienden, dat wij dikwijls onzen lachlust niet konden bedwingen. Maar zulks ontmoedigde de Hollanders niet; en wanneer zij de Hoogeschool verlieten, spraken zij het Fransch bijna zoo goed als wij; en wij hadden de pretentie zeer goed Fransch te spreken, och arme! Gemeenzamen omgang tusschen de professoren en de studenten bestond er niet; het was slechts van uit de hoogte hunner cathedra dat de hooggeleerden ons toespraken. Vooral in de rechten was zulks het geval. In de medecijnen was integendeel de afstand tusschen de professoren en studenten niet zo groot. Buiten de lessen kwamen zij met elkander meer in aanraking, bijvoorbeeld in het gasthuis der oude Bijloke. De studenten in de rechten hadden weinig omgang met de studenten in de medecijnen; de allures sans gêne en de lossere manieren der discipelen van Esculaap staken te veel af tegen de aristocratische deftigheid der heeren juristen van dien tijd. "Les étudiants en droit se tiennent beaucoup plus sur leur respect", placht eene oude madame te zeggen die niets anders dan studenten in de rechten voor commensalen had. En die madame mocht er over meespreken. Zij had vroeger een baron gediend en altijd met "groot volk" omgegaan. Het was ook bij dat

57


groot volk dat zij haar Fransch had leeren spreken. Met de burgers van Gent hielden de studenten in de rechten zich weinig op. Anders was het gelegen met de studenten in de medecijnen. Velen gingen met het volk zeer gemeenzaam om en namen zelfs dikwijls deel aan de volksvermaken van de Gentenaars. Dit bracht mij eenen wedstrijd te binnen dien in 1826 eenige vieze snaken der kleineburgerij in eene herberg (ik geloof dat zij de Schraminkel heette) hadden uitgeschreven. In dien wedstrijd werden er twee of drie prijzen uitgeloofd voor de liefhebbers, die de leelijkste muilen zouden trekken. Eene student in de medecijnen van het achtste jaar nam er deel aan en behaalde den eerste prijs. Die prijs werd hem met algemeene stemmen en bij acclamatie toegekend en dit was niets meer dan billijk. Nooit werd een afschuwelijker tronie gezien dan degene van den laureaat: neus, oogen, voorhoofd, kaken en kin waren verdwenen om plaats te maken voor eenen afgrijselijken vleeschklomp. Eene algemeene toejuiching viel den gelukkigen overwinnaar te beurt en meer dan eene welgepaste redevoering werd te dier gelegenheid uitgesproken. Die dompelaar mocht wel eens in eenen wedstrijd bekroond worden als vergoeding voor de talrijke "buizen" waarmede de onmeedoogende professoren hem in zijne examens hadden bekroond. Ook bij de jonge meisjes hadden de medici veel succes. En wanneer de studenten in de rechten zich moesten vergenoegen met de eene of andere rnammezei van twijfelachtige schoonheid of van rijpen ouderdom op de bals te flirteeren, zag men de studenten in de medecijnen meestal met de schoonste meisjes van Gent; ja, met de schoonste, en dit was niet weinig gezegd. Gent was in dien tijd voor zijne schoone vrouwen gekend. Hadden de Siskaatjes, de Vergenietjes, de Zanettekens, de Paulinetjes van dien tijd heden geleefd, velen hadden met de grootste hoop van welgelukken mogen deelnemen aan de concours des prix de beauté, die thans bij meest alle beschaafde volken aan de orde van den dag zijn.* Wat bijzonder tot het succes der medici bij de Gentsche schoonen bijdroeg, was dat menig meisje in die toekomstige doctors of heelkundigen een echtgenoot hoopten te vinden. IJdele hoop! Het ging niet te Gent, zoals het voortijds te Leuven placht te gaan, volgens een oud bekend liedje:

* Nota van de Redactie: Men kan zich afvragen wat de Engelse schrijver Thackeray bezielde toen hij in die zelfde periode in een brief van uit Gent schreef: "Tijdens mijn wandelingen heb ik nooit kunnen vatten waarom deze stad, die in elk geval schilderochtig genoeg is, en met haar oude gevels, grillige torenspitsen en brede glinsterende kanalen zeker uitzonderlijke charmes tentoonspreidt, waarom ik die stad, hoedanook, onaangenaam vond; nu begrijp ik pas waarom. Liefste Juliana, je kunt het nooit raden: het is gewoon omdat ik in de hele stad niet één enkele fatsoenlijke vrouw heb gezien; ze zijn allemaal even lelijk, met hun ruwe mond, hun grof figuur, hun gemeen en winzuchtig gezicht; zij maken het gewoon onmogelijk om van een wandeling te genieten; en je gevoel is er een van onbehagen." Was hij die dag in een bijzonder zwartgallige bui?

58


De jonge meisjes van die steê Die slijpen zoo menig studentje mee. We hebben nooit in dien tijd van huwelijken gehoord tusschen Gentsche schoonenen studenten of gewezen studenten der Gentsche HoogeschooL Ach! waar zijn nu die Gentsche schoonenen waar zijn die flinke studenten die haar het hof maakten! Zouden we niet met den koninklijken profeet mistroostig moeten uitroepen: Transivi et ecce non erant? Meest allen zijn dood en de weinigen die nog overblijven, zijn stokoude pekens en mekens geworden, waarvan de eenen in hunne kamers zitten te kuchen, en de meest bevoordeeligden met gebogen hoofd en een stokje in de hand voetje voor voetje langs de straten trippelen en struikelen. Ik hieldmij te Gent bijzonder met de muziek bezig en bespeelde de violoncelle. Ik maakte kennis met eenen studiemakker van mijn cursus, Louis Fredericq, die goed op de viool speelde. Dikwijls maakten wij samen muziek en somtijds noodigden wij andere muziekliefhebbers uit om trios of quatuors met ons te spelen. Somtijds ook werden wij verzocht met andere studenten serenades te gaan geven aan de eene of andere Gentsche schoone. In dien tijd was het een gebruik onder de studenten van aan de jonge juffrouwen die zij opgemerkt hadden, hunne hulde bij middel van avondmuziek vóór hunne deur te gaan betuigen. In die serenades speelden de zangers en guitaristen de hoofdrol. Alsdan was de guitare à l'ordre du jour. Bijna elk welopgevoed jong mensch kon de guitare genoegzaam bespelen (pincer la guitare) zoals men in 't Fransch nauwkeuriger zegt, om de eene of andere bevallige zangster te begeleiden. Arme guitare! de laweitmakende piano heeft uw zacht gemurmel vervangen; thans bestaat gij niet meer tenzij als herinnering uit het verleden. Welnu, al mocht men mij voor eenen nijdigen laudator temporis acti uitschelden, ik wil u nog heden mijne hulde brengen en luidop verklaren dat ik uw verdwijnen diep betreur. Hoe zagen er onze studenten van omstreeks 1830 dichterlijk, schilderachtig, ja ridderlijk uit, wanneer zij, met hunne guitare in de hand, die bij middel van rooskleurige zijden lintjes om den hals was gebonden, onder het venster stonden van eene of andere Dulcina, en haar hunne bekoorlijke pizzicatis toestuurden! De toonkunst werd ook in dien tijd bijzonder in Gent beoefend; wij waren getuigen van de groote zegepraal die de Harmonie van Gent behaalde in den wedstrijd voor de grootesteden van ons land door den Staat uitgeschreven, en de studenten namen deel aan de inhaling der Harmonie. Wat zagen de spelende leden met hun schilderachtigen uniform er trotsch en gelukkig uit over hunne overwinning en over de eerbewijzen die de maatschappij in haar vaderland te beurt vielen. Louis Fredericq en ik waren ernstige muziekvereerders en wij besteedden 59


aan de muziek het klaarste van ons ouderlijk inkomen. Regelmatig woonden wij de concerten in den grooten schouwburg bij, die vreemde of inlandsche artisten te Gent kwamen geven. Zoo hoorde ik de groote harpiste Aline Bertrand, den beroemden vioolspeler De Bériot en zijne toekomstige vrouw de heerlijke zangeres Madame Malibran. Bij de muziekfeesten en bij de eerste galavertooningen der opera's waren wij steeds tegenwoordig, en nimmer werden wij vergeten als erinteekeningslijsten in omloop gebracht werden voor heteene of andere liefdadigheidsfeest, of om den eenen of anderen behoeftigen of veelbelovenden artist ter hulp te komen. Het repertorium was nogal uitgebreid. Wij vonden de muziek van dien tijd lieftallig, aanlokkelijk, gevoelvol en bijzonderlijkrijk aan melodie. Latere muziekschrijvers begrepen dat zij zich naar de behoeften van den tijd moesten schikken, dat in eene eeuw van groot laweit er ook eenemuziek met groot laweit noodig was. En zij voegden bij hunne muziek zooveel koperen instrumenten en andere geruchtmakende speeltuigen, dat hun gedruis de schouwburgen op hunne grondvesten deed daveren, de toehoorders beurtelings aangreep, verbaasde, verraste, onthutste, ontstelde, verstomde en verschrikte. Jammer dat die nieuwe muziek aan menigen artist eene vroegtijdige doofheid kostte. Maar niettemin, men moet het bekennen, de toehoorders van heden hebben oneindig meer klank voor hun geld dan die van vroeger. De bestuurders van den Gentsehen schouwburg legden er zich alsdan bijzonder op toe om hun publiek goede zangers en zangeressen aan te bieden,- hunne namen zijn met het geluid hunner stemmen verdwenen-. De naam van eenen enkele is mij bijgebleven, die van den toneelspeler Van Campenhout, die gedurende een gansch toneeljaar de rol van Eleviou vervulde eneene prachtige tenorstem bezat. Zijn grootste triomfen behaalde hij te Gent in Rossini's Barbier de Séville en in Carafa's Solitaire. Tijdens de Septemberdagen van 1830 was Van Campenhout te Brussel; hij nam deel aan de omwenteling en maakte de muziek der Brabançonne die, zoals men weet, het nationaallied van België is geworden. Gent bezat ook in dien tijd artisten van groot talent, onder andere de gebroeders De Vigne, waarvan de oudste, solo-violoncelle aan het groot theater, uit zijn instrument zulke gevoelvolle toonen kon trekken, dat hij zijne toehoorders soms tot tranen toe bewoog. De jongere broeder De Vigne begon alsdan zijn artistieke loopbaan; hij speelde bekoorlijk de fluit en gaf dikwijls concerten waarin hij altijd geestdriftig werd toegejuicht, bijzonder door het schoone geslacht, want hij was niet alleen een knap artiest in den Hollandsehen zin van het woord, maar ook een knappe jongen in den Vlaamsehen zin. Ook Andries, solo-viool bij het groot theater, was voor zijne groote behendigheid in het vioolspelen bekend; voor hem bestonden geen moeilijkheden. Hij hield zich ook met muziek-componeren bezig; eenige zijner romancen hadden bijzonder succes bij de studenten, onder andere zijn romance l'Orage, die eindigde met de woorden:

60


Seul au bonheur je m'abandonne, Et ce bonheur je te Ie dois. Deze romance was bijzonder geschikt om bij de studenten-serenades geroucouleerd te worden. Ik vermeld nog mejuffrouw Moke, zuster van onzen studiemakker, die met zijnen historischen roman, La Bataille de Navarin, zich reeds in de letterkunde eenen naam had gemaakt, en later de bekende hoogleraar der Gentsche universiteit is geworden. Juffrouw Moke was in dien tijd nog een kind, maar trok reeds als pianospeelster de aandacht der kunstwereld op zich. Iedereen bewonderde te Gent haar zoo vroeg rijp en tevens zoo schitterend talent. Later trad juffrouw Moke te Brussel in het huwelijk met den heer Pleyel, en onder dien naam hield zij hare faam van uitstekende pianiste staande. Gent mocht zich in dien tijd over nog andere opkomende artisten beroemen die later naam maakten, als Hanssens, Mengal en anderen; doch ik zwijg over hen en wil mij bepalen bij degene die ik persoonlijk gekend en persoonlijk heb kunnen waarderen. Den zondagmorgen ging ik gewoonlijk bij den heer advokaat Lebègue doorbrengen. Wij maakten daar zeer ernstig muziek eil vele muziekliefhebbers en artisten kwamen nu en dan die matinées musicales opluisteren. Ik had met den advokaat Lebègue kennis gemaakt bij zijn ooms, de heeren Toussaint, wijnhandelaars die rechtover het Belfort woonden en mij dikwijls 's zondags ten eten uitnoodigden. Ik bracht zeer genoeglijke uren op die middagmalen door, want het geheele huisgezin Toussaint was uitermate vroolijk en ik werd er als een lid der familie behandeld. Zoals wij samen, Fredericq en ik, muziek maakten, zoo deden wij ook dikwijls samen groote wandelingen, bijzonder binnen de stad Gent die wij op ons duimken kenden. Gent was dan nog de moderne stad niet van heden, met hare nieuwe straten, met hare moderne huizen en hare vriendelijke squares. Zij bezat alsdan haar groot Justitiepaleis, "dat puikjuweel der kunst" zoals Ledeganek zong, nog niet, noch haren prachtigen Operaschouwburg, noch veel andere grootsche gebouwen van lateren tijd. In vele gebuurten zag men niets dan vervallen woningen en smerige huisjes, door den arbeidenden stand bewoond. Op vele plaatsen en straten was het eenzaam, stil en doodsch. In het begin van 1825 verliet ik mijne kamers bij Monsieur Boddaert in de Veldstraat, om bij eenen luitenant van het Nederlandsch leger te gaan inwonen. Hij heette Scharter, was met een Engelsche getrouwd en behandelde mij als eenen vriend. In zijnen familiekring vierde ik allergenoeglijkst het welslagen van mijn examen als candidaat in de rechten. Doch, tijdens de groote vacantie van 1825 veranderde de heer Scharter van garnizoen, en in 1830 vertrok hij met overblijfsels van het Hollandsch leger uit België naar het Noorden; ik heb hem nooit wedergezien. Maar mijn luitenant Scharter heeft het in Holland ver gebracht en is als generaal gestorven. Zeven en veertig jaar later trof ik eens 61


zijn weduwe te 's Gravenhage aan en beiden haalden wij ons hart op onder het praten over ons genoeglijk samenzijn te Gent in illo tempore. Toen het vertrek van luitenant Scharter mij dwong van kwartier te veranderen, woonde ik van 1825 tot 1828 bij Madame Verstraeten op den hoek van Kort Onderbergen, waar ook nog andere studenten woonden en in den vollen kost waren. Van mijn kwartier beheerschte ik, als het ware, geheel de straat; ik kan verzekeren dat de zeldzame voorbijgangers mij in de week nooit in mijn studiën gestoord hebben. 's Zondags was het anders; dan stroomde het volk en bijzonder een aantalmamasmet hunne dochters naar St-Michielskerk, en wij, studenten, gingen er meest alle zondagen de hoogmis en vooral het lof hooren. Of het wel uit godsvrucht was, dit zou ik niet durven verzekeren. Althans zag men het grootste gedeelte der studenten aanhoudend in de kerk rondwandelen, de jonge juffrouwen in oogenschouw nemen en haar soms vrijpostig in hare gebeden storen. Maar die slechte gewoont, in St-Michielskerk evenals in den Casino rond te wandelen, werd door de studenten niet ingevoerd, de Gentse he fashionables hadden hun hiervan het voorbeeld gegeven. De kerkmuziek was er uitstekend en het werd een soort van concert-promenade, waartegen zekere godvruchtige dames soms protesteerden met den verontwaardigden uitroep: "Zijde nie beschoomd, menieren?" Schuins over mijn kwartier in Kort Onderbergen, op den hoek der straat, woonde een weduwe, Mevrouw Lammens met haar zoon Hippoliet. De familie was verwant met den generaal Van Damme, die bij den val van Napoleon eene zoo groote vermaardheid had bekomen door menigvuldige veldslagen waaraan hij deelnam. Gedurende de Cent jours was hij door Napoleon totPair de France verheven en aan het hoofd van zijn derde legerkorps gesteld. Op 18 Juni 1815 bevondhij zich te WavermetGrouchyen bleef er met zijne soldaten onbeweeglijk staan wachten, terwijl Napoleon in de velden van Waterloo de nederlaag leed, die over het lot van Europa besliste. Dikwijls zag ik den beroemden fransehen generaal vóór het raam der eerste verdieping van de woning der familie Lammens zitten; hij zag er eenigszins mistroostig en ontmoedigd uit. Zijn eenige zoon woonde soms onze muziekvergaderingen bij; voor zooveel ik mij herinner speelde hij de viool. Een onzer medeëxecutanten noemde hem Monsieur Ie Comte. Hij was een gentleman in den breedsten zin van het woord. Later heb ik vernomen dat de jonge Van Damme geen afstammelingen heeft nagelaten. Het raam van de eerste verdieping, waar de familie Lammens bij voorkeur huisde, was meest dagelijks bezet door eene nicht der familie, die juffrouw Nathalie heette; haren familienaam heb ik niet gekend. Juffrouw Nathalie was in dien tijd omstreeks vijf en twintig jaar oud. Het was een hupsche, fraaie meid. Al de studenten, die achtervolgens mijn kwartier betrokken, betaalden ook achtervolgens hunnen tol van hulde en verliefdheid aan juffrouw Nathalie, die zich weinig over die blancs-becs scheen te bekommeren, ofschoon zij misschien innerlijk zeer gevleid was over de liefdebetuigingen

62


waarvan zij aanhoudend het voorwerp was. Indien in zekere gebuurte en straten het er treurig uitzag, Gent bezat talrijke overblijfsels zijner vroegere grootheid, die het als eene der merkwaardigste steden van ons land deed bewonderen. Gent had zijn prachtige en rijke kerken: Die tempelen van echt arduin, belaan met eeuwen op de kruin. zoals Ledeganek ze eenige jaren later bezong, zijn zo fijn gebeiteld stadhuis, zijnen Mammelokker, zijn Belfort, zijn Dulle Griete, zijn ontelbare schilderachtige markten en straten, zijnen Kouter met zijne sierlijke gebouwen, zijne eigenaardige doch treurige Vrijdagmarkt, die van zooveel groote gebeurtenissen getuige was geweest en waarop wij in onzen tijd nog zoo dikwijls schandpalen, ja ook de ijzingwekkende guillotien zagen oprichten. Gent had nog zijn aloud Gravenkasteel; maar de nijverheid had zich toen van dit middeleeuwsch gebouw meester gemaakt en de prachtige zalen van vroeger met weversgetouwen en andere werktuigen gevuld, terwijl een ander gedeelte door schamele gezinnen was bewoond. Wij mochten getuigen zijn van de aanzienlijke ontwikkeling en welvaart welke de nijverheid te Gent alsdan had bereikt en die nog dagelijks met reuzenstappen vooruitging, dank aan den Hebzuchtigen Hollander, dien wij in 1830 hebben weggejaagd. Maar het waren niet alleen de overblijfsels zijner vroegere grootheid die het Gent van dien tijd aantrekkelijk maakten; nieuwe straten werden er aangelegd of voltrokken, als de gelijkvormige gebouwde Brabantstraat; en de grootsche Aula Academica was juist ingewijd. Dit aanzienlijk gebouw, met zijnen prachtigen voorgevel en zijne arduinen zuilen in de Volderstraat, was alsdan het voorwerp der algemeene bewondering; de vreemdeling bleef op hetzelve "in stomme aanbidding staren" en wij, studenten, mochten met fierheid naar dit grootsch gebouw op zien; het was immers voor de Hoogeschool en hare studenten opgericht. Ook voor ons was de aanzienlijke bibliotheek op de Baudeloolei, met hare ontelbare boekdeelen ten bate der Hoogeschool beschikbaar gesteld, en dikwijls gingen wij er onze ledige uren doorbrengen. Maar laat ons het zoo vermaarde Jardin Botanique of Hortus Botanicus niet vergeten, dat alsdan te Gent in vollen bloei stond en als het belangrijkste van ons land bekend was. En laat ons vooral de liefhebberij van zeldzame planten en schoone bloemen niet vergeten, die zich bij de burgers van Gent zoo zeer ontwikkeld had. V贸贸r de vensterramen der aanzienlijke huizen prijkten alsdan potten en tuilen met de schoonste planten en bloemen; en daarachter verborg zich dikwijls een bevallig gezichtje, dat nog meer dan het gebloemte onze aandacht tot zich trok. En die brave, brave bloemen lieten ons toe, zonder onbescheidenheid v贸贸r de vensterramen te blijven staan, om zoowel het gebloemte als de juffrouwen 63


die er achter schuilden, in oogenschouw te nemen, en naar gelang de zaak, te bewonderen. De lietbebberij in bloemen heeft zich sindsdien over meest al de andere steden van ons land uitgebreid; maar in 1823-1828 had de stad Gent er als het ware nog het monopoliurn van. Nog iets dat het Gent van dien tijd, zelfs bij de flaminganten van dezen tijd (en dit is niet weinig gezegd) moet in achting doen stijgen: het Gent van toen telde vele ijverige beminnaars onzer moedertaal. Eene maatschappij ter beoefening der Nederlandsche taal en letterkunde was er tot stand gekomen en wekelijks hield deze hare vergaderingen waarop eenige studenten dikwijls tegenwoordig waren. Prachtige redevoeringen en welsprekende voordrachten werden er soms gehouden. Zij waren vooral geschikt om bij de hoogere volksklassen propaganda te maken. Daar heb ik professor Schrant, Vervier, professor Kesteloot en anderen het woord hooren voeren. Maar een ander gezelschap bestond, hewelk bij de burgerij eene nog gewichtiger propagande maakte; het was de maatschappij Rhetorica die op de Houtlei in den Parnassus haren theater had, waarop slechts stukken in het Nederlandsch gespeeld werden. De maatschappij onderhield een troep artisten die wekelijks een paar vertooningen gaven. Dit deed zelfs bij de Gentenaren het vermoeden ontstaan dat die Maatschappij door het Nederlandsch Staatsbestuur geldelijk ondersteund werd. Die Vlaamsche toneelzaal werd door de burgerij druk bezocht: dikwijls had men de meeste moeiteomeene plaats in het parterre te vinden. Maar (want daar is een maar bij) die schouwburg werd weinig of niet door de hoogere burgersklas bezocht. Wij, studenten, woonden dikwijls de vertooningen van het Vlaamsch Theater bij. Het was daar dat wij kennis maakten met het alsdan zoo beroemd drama Menschenhaat en Berouw, dat zoovele tranen uitdeoogen der toehoorders perste. Het drama was, zooals meestal de andere stukken van het toenmalig Vlaamsch repertorium, uit het Duitsch vertaald; velen dier vertaalde toneelspelen waren van Kotzebue, die voor eenen meesterlijken schrijver doorging. De Gentenaren waren de studenten over het algemeen zeer toegenegen en zij trokken bij voorkomenden gelegenheden dikwijls partij voor hen. Eens kregen in een buitenherberg te Mariakerke eenige studenten eenen hevigen twist met boeren en zij werden door de buitenlieden overmand; doch een troepje Gentsche jongens die de studenten noch van haar noch van pluimen kende, sprongen toe en zij deelden aan die boerenlummels, eendrachtig met de studenten, een geducht pak slagen toe. Ook riepen de Gentsche jongens wel eens de tusschenkomst der studenten in, wanneer zij hulp behoefden. Zoo had eens het bestuur van den grooten operaschouwburg gedurende onze vacantie eene zangeres aangenomen tegen wil en dank van een groot deel van het publiek. De ontevreden Gentenaren bekloegen zich bitter, doch te vergeefs. Maar zij riepen met volle vertrouwen 64


uit: "Zoo zal het niet blijven! Wanneer de studenten van de vacantie terugkomen zullen zij de Directie wel tot reden weten te brengen." De studenten keerden van de vacantie terug, zij trokken partij voor de ontevredenen, ten deele om hunnen invloed te toonen, ten deele omdat de zangeres niet voldeed, en zij begonnen dagelijks in den schouwburg zoo een helsch spektakel te maken, dat het Bestuur wel gedwongen werd de arme zangeres af te danken en haar door een andere te vervangen, die ditmaal te gelijk de goedkeuring der ontevredenen en de goedkeuring der studenten verwierf. De politie was onmachtig geweest om het studentenrumoer te beletten; maar zij vond latereene gelegenheid om hare tanden aan de studenten te laten zien. Een student in de Wetenschappen, die als een "haantje-vooruit" bekend stond, had het op eenen avond al te bont gemaakt in het theater; hij alleen had alles in rep en roer gezet De politie werd verwittigd; een politiecommissaris verscheen met eene rebarbatieve tronie en onzen student toesprekende: "Mijnheer" zegde hij, "gellef de zaal te verlaten en mij te volgen." "Met genoegen", was het antwoord. Maar commissaris en student werden eensklaps door eenen hoop studenten en Gentsche jongens omringd, die den doorgang afsneden. "Voor de tweede maal" riep de commissaris, verzoek ik u, Mijnheer, mij te volgen of ik stel tegen u proces-verbaal van opstand tegen de politie op." "Voor de tweede maal", antwoordde de student, "herhaal ik u, dat ik bereid ben aan uw verzoek te voldoen; maar ge ziet het, ik word hierin belet." Op een wenk van den commissaris verschenen eenige politie-agenten en zij gelukten erin onzen student buiten de zaal te krijgen; doch op den Kouterwerd de menigte legio en het aanhoudend dringen en laweitmaken beletten schier den commissaris van politie zijnen gevangene mede te nemen. Benige stappen van den schouwburg bevond zich de hoofdwacht. Een jonge luitenant die de wacht commandeerde, vond het geraadzaam met eenige gewapende manschappen vooruit te komen, en zoo kon de politie onzen student in den Mamroelokker op het droog zetten. Doch weinige uren later werd hij in vrijheid gesteld. De tusschenkomst der militaire wacht had een merkwaardig gevolg. 's Anderendaags werd ons Haantje-Vooruit beleefdelijk bij den generaal, Prins van Saksen-Weimar ontboden. De prins betuigde hem zijn leedwezen over het voorgevallene en drukte de hoop uit, dat de goede verstandhouding tusschen de officieren en de studenten hierdoor niet zou gestoord worden. De Prins van Saksen-Weimar was de studenten bijzonder genegen. Was hij misschien, evenals zoo vele andere Duitsche van vorstelijke bloede, zelf student geweest bij de eene of andere Hoogeschool? Wanneer de Prins danspartijen gaf, werden er altijd studenten uitgenodigd om bij het feest tegenwoordig te zijn; en ons Haantje-Vooruit had zich wel eens tusschen de uitgenoodigden bevonden. 65


Verder bleef de zaak zondereenig gevolg voor hem. Ons Haantje-Vooruit was overigens als een sujet hors ligne in de studentenwereld beschouwd. Wij hebben hem later als generaal bij het Belgisch leger en als minister van oorlog gekend: hij was wijlen generaal Renard. Ondermijne tijdgenooten aan de Gentsche Hoogeschool bevonden zich, onder anderen, Jul es Van Praet, die later minister van het koninklijk paleis onder Leopold I en Leopold 11 geweest is, die alsdan nagenoeg de eenige student was die met professor Thorbecke bijzondere betrekkingen had; Conway, die bestuurder der civiele lijst is geworden; Berten, die als generaal gestorven is; Hippoliet Rolin, die als uitstekendste student in de rechten beschouwd werd (professor Haus noemde hem eens in zijne les eximius noster Rolin), te Gent aan de balie geschitterd heeft en minister is geweest; J acobs, de vader van den oud clerikalen minister Victor Jacobs, die in zijnen tijd te Antwerpen aan het hoofd der liberale partij stond; Ducpétiaux, die eene dissertatie tegen de doodstraf geschreven had, in de omwenteling van 1830 eene rol speelde en als opziener der gevangenissen gestorven is; Eug. Van Huffel, die te Gent een beroemd advocaat en volksvertegenwoordiger is geweest; Liedts van Oudenaarde, die later minister werd; alsmede twee Noord-Nederlanders, Wapen Vreede; deze laatste is de bekende Utrechtse hoogleraar geworden. Ik had als de andere studenten volgens het nieuw stelsel van professor Mahne mijn examen van candidaat in de philosophie afgelegd en vroolijk trok ik met mijn certificaat naar huis. In het begin van October 1824 ging ik opnieuw naar Gent. Daar liet ik mij als student in de rechten inschrijven en ik legde mij met ernst en vlijt op de rechtsstudiën toe. Mijn eerste examen in de rechten legde ik met groote onderscheiding af en ik werd in 1825 candidaat in utroque jure geproclameerd ofschoon ik eigenlijk slechts een examen over het Romeinsch recht had afgelegd. Met genoegen volgde ik de lessen van de hoogleeraars der juridische faculteit, want allen waren uitstekende professoren. Wij hadden als hoogleraars de heeren Van Wambeke, De Ryckere, Haus, Thorbecke en Schrant. Van Wambeke was professor in het hedendaagsch burgerlijk recht. Hij legde het Code Napoléon artikel per artikel uit; zijn leergang was in twee deelen gesplitst en werd in twee jaren gegeven; het eerste jaar gaf hij het Code Civil tot aan den titel der contracten of obligatiën en het tweede jaar gaf hij het overige. Hij droeg zijne lessen eenvoudig, verstaanbaar en als het ware vaderlijk voor; en zij werden dan ook eerbiedig en met de grootste aandacht door de studenten gevolgd. Al de lessen der Hoogeschool moesten, zoals ik gezegd heb, in het Latijn gegeven worden; doch professor Van Wambeke mocht de zijn in het Fransch voordragen.

66


Van W ambeke was eertijds voorzitter der Rechtbank van Antwerpen geweest en hij was gelukkig soms in zijne lessen over den tijd te mogen spreken, toen hij, zooals hij zich uitdrukte, de eer had voorzitter derrechtbank te zijn, en over de rechtsquaestiĂŤn, die onder zijn voorzitterschap door die rechtbank werden opgelost. Hij hadreeds eenengevorderden ouderdom bereikt; wij noemden hem "Peetje" Van Wambeke. Hij overleed, denk ik, korten tijd nadat ik de Hoogeschool verlaten had. Professor De Ryckere onderwees het Romeins recht; hij had een commentaar van Heineedus uitgegeven, welke hij tot leiddraad nam en welk ieder student moest aankoopen. Zoo eenvoudig als professor van Wambeke zijne lessen gaf, zoo hoogdravend werden de lessen door professor De Ryckere voorgedragen. Hij had eene doordringende stem en werd door de meeste studenten voor zijne welsprekendheid bewonderd; onder dezen ging hij als een hooggeleerde door, ofschoon zij hem eene groote dosis van pedantismus ten laste legden. Of de studenten, die niet zeer latijnvast waren, altijd zijne hoogdravende taal verstonden, zou ik niet met zekerheid durven bevestigen. De Ryckere verliet het hoogeronderwijs in 1830. Hij werd eerst gouverneur der provincie OostVlaanderen, vervolgens werd hij tot gezant benoemd bij het hof van Zweden; maar ik geloof niet dat hij ooit die betrekking bekleedde. Hij werd in zijne laatste jaren, naar men mij verzekerd heeft, met zinneloosheid getroffen. Haus, een Duitscher, was professor in het strafrecht; maar, afwijkend van de methode van Peetje Van Wambeke, legde hij het fransche Code pĂŠnal niet artikel per artikel uit; hij onderwees het strafrecht vooral uit een wijsgeerig standpunt en behaalde in zijne doctrina juris criminalis de groote grondbeginselen, die tot het recht van straffen, tot de strafbare misdaden, enz. betrekking hebben. Slechts terloops onderwees hij naar de schikkingen van het toenmalig strafwetboek. Haus bleef hoogleraar aan de Gentsche Hoogeschool tot op zijn overlijden, welk in 1881 voorviel. Aan drie geslachten mijner familie gaf hij het hooger onderwijs; aan mij zelven, aan mijnen oudsten zoon, aan mijnen schoonzoon en aan den echtgenoot mijner kleindochter. Hij stond als een der uitstekendste rechtsgeleerden van ons land bekend en gaf verscheidene werken over het strafrecht uit, waarvan er eenige gezagmakend zijn in de rechtsgeleerde wereld. De lessen van professor Haus werden duidelijk voorgedragen en door de studenten trouw gevolgd. Hij maakte geene aanspraak op welsprekendheid, bediende zich van geene sierlijke uitdrukkingen, maar hield er bijzonder aan, dat zijne hoorders hem goed verstonden en vrucht uit zijne lessen konden trekken, en hierin gelukte hij; jammer dat hij het grootste deel van zijn tijd met dicteeren moest doorbrengen. Professor Thorbecke, een Hollander, werd tijdens mijn verblijf aan de Hooge67


school professor benoemd voor het openbaar en volkenrecht. Zijne lessen waren door en door geleerd, wel bestudeerd, en werden correct voorgedragen, maar slechts door weinige studenten naar hare waarde geschat. Thorbecke was bij zijne benoeming slechts 27 Ă 28 jaar oud; hij was alsdan een mager, stijf, zorgvuldig gekleed Hollandsch heertje, dat zeer afgetrokken leefde en het grootste gedeelte zijner dagen op zijn studiekamer doorbracht. Bij de omwenteling van 1830 vertrok hij naar Holland, werd eerst professor te Leiden, vervolgens lid der Staten-Generaal en later Minister van binnenlandsche zaken en kabinetshoofd. Zoals men weet, was hij de vader der Nederlandsche grondwet van 1849. Hij hield gedurende een aantal jaren zoowel den Koning als de Wetgevende Kamers onder zijnen ijzeren wil gebogen. Onwedersprekelijk was hij de grootste staatsman, dien Holland in den laatsten tijd heeft bezeten. Hij overleed te 's Gravenhage in 1872. Alwie eens naar Holland een reisje doet, mag niet nalaten het standbeeld van onzen ouden Gentsehen professor te gaan zien; het staat op het Thorbecke-plein te Amsterdam. Professor Schrant, ook een Hollander van geboorte, verliet, evenals Thorbecke, ons land na de omwenteling van 1830, en werd, evenals Thorbecke, professor aan de Hoogeschool te Leiden. Hij was een man van hooge gestalte en van krachtigen lichaamsbouw, zeer deftig in zijne houding en die ook aan iedereen eerbied inboezemde. Te Gent was hij met het onderwijs der Nederlandsche geschiedenis en letterkunde gelast. Ik herinner mij, met hoeveel genoegen en belangstelling, de Gentsche studenten zijne lessen volgden die hij in het Nederlandsch voordroeg. Schrant was Roomseh-katholiek priester; maar nooit zal ik vergeten met hoeveel welsprekendheid hij de gebeurtenissen der 16e eeuw besprak, met welke levendige kleuren hij den reusachtigen strijd van ons klein vaderland tegen het machtige Spanje afschilderde, den gewetensdwang afkeurde en het lijden onzer voorvaderen betreurde. Dikwijls verlieten wij opgetogen zijne lessen en de meeste studenten bewaarden later een warm en dankbaar aandenken aan den talentvollen professor, aan den welsprekenden redenaar, aan den verdraagzamen priester. Ik ben later professor Schrant in Holland gaan opzoeken. Hij ontving mij met een hartelijkheid die mij diep ontroerde, en, wanneer hij over de Gentsche Hoogeschool en over zijn leerlingen sprak, rolden twee dikke tranen over zijn wangen. Te Leiden beviel hij minder dan in Gent. In BelgiĂŤ had hij zich, wel is waar, aan de Roomseh-katholieke onverdraagzaamheid gestooten; de geestelijkheid was hem ongenegen, vlugschriften werden zelfs van clericale zijde tegen hem geschreven en het volk tegen hem opgehitst; maar de studeerende jongelingen hadden hem altijd met geestdrift toegejuicht. In Holland stiet hij zich tegen den trots van het stijve Protestantismus, en hij gaf zijne lessen te Leiden op een tijdstip dat er eene hevige opgewondenheid 68


bestond tegen al wat uit BelgiĂŤ kwam en bijzonder tegen de katholieke geestelijkheid, die men terecht als de voornaamste bewerkster beschouwde der omwenteling van 1830. Als vergoeding boden hem de studenten van Leiden den steun niet tegen den protestantsehen overmoed, welke hij bij de studenten van Gent tegen de katholieke onverdraagzaamheid had ontmoet Zij volgden zijne lessen met onverschilligheid, soms met tegenzin en vooringenomenheid. Om zijn diploma van advokaat te bekomen moest de student die zijne candidatuur doorworsteld had, nog drie examens voor het doctoraat afleggen: een examen over het hedendaagsche burgerlijk recht, een examen over het strafrecht, en een examen over de Pandecten. Dit alles gebeurde mondelings. De doctorandus moest eerst gedurende een uur antwoorden over het burgerlijk en over het strafrecht En wanneer dit examen tot genoegzame voldoening der examinatoren was afgeloopen, werden aan den student door den professor van het burgerlijk recht een kapittel van het hedendaagsche wetboek en door den professor van het Romeinsche recht een titel der Pandecten aangeduid, waarop hij een paar dagen later wederom gedurende een uur een tweede mondeling examen moest afleggen, en de student het bewijs moest geven dat hij de vraagstukken tot die titels betrekkelijk en door de professoren in hunne lessen behandeld, verstond en kon oplossen. Het moeilijkste daaronder was het examen over het hedendaagsche recht. Ofschoon dat vak in het Fransch door professor Van Wambeke onderwezen werd, moest nochtans de student zijn examen in het Latijn afleggen. Maar de professor van het burgerlijk recht was zoo toegevend en zoo welwillend, dat, wanneer hij ondervond dat de student zich over eene of andere vraag niet behoorlijk in het Latijn kon uitdrukken, hij hem toeliet zich van het Fransch te bedienen. Wanneer nu de student al die ondervragingen tot voldoening der clarissimi had doorworsteld, moest hij eene dissertatio inauguralis, met andere woorden, over het een of ander onderwerp een academisch proefschrift leveren, en die verhandeling moest gevolgd worden door eenige thesis of stelling, die de student mocht uitkiezen en die hij bij de openbare promotie moest verdedigen. Dit alles moest wederom in het Latijn geschieden, maar men moet niet denken dat dit een heksenwerk was. Na gedurende zes jaren op het college en vervolgens vier jaren op de Hoogeschool niets dan Latijn gehoord, gelezen en geschreven te hebben, kon de minste student die zich min of meer ernstig op de studiĂŤn had toegelegd, het wel zoo verre brengen om een Latijnsche verhandeling ta/is qualis aaneen te flansen. En wat de verdediging zijner stellingen betrof, deze was niet zeer ernstig. Gewoonlijk waren de vrienden van den promovendus zijn geduchtste aanranders; deze kwamen zelfs dikwijls met den promovendus, wanneer hij niet genoegzaam latijnvast of rechtvast was, afspreken welke argumenten zij tegen zijn thesis zouden inbrengen. Alles liep dus in die geduchte openbare verdediging op een rolletje af, tenware de eene of andere nijdige student, of de eene 69


of de andere professor het spelletje kwam verbrodden met onverwachte argumenten tegen de gestelde thesis in te brengen; dan zocht de kandidaat zich zoo goed mogelijk uit den slag te trekken en, klinkt het niet, zoo botst het, te antwoorden. Maar hoe het ook geklonken of gebotst had, dit kon het afleveren van het diploma niet meer verhinderen; de student had aan het studieprogramma voldaan en hij moest, zelfs tegen wil en dank der professoren, als doctor geproclameerd worden. De Faculteit kon zich alleen op den student wreken met hem zo karig mogelijk te behandelen in het verleeoen van zijnen graad. Te dien tijde bestonden er drie graden die de professoren konden verleenen: de graad van non sine laudibus, die van mag na cwn laude en die van swnma cwn doctrinae praestantia. Die laatste graad vormde het swnmwn desideratum uit der studenten die zich ernstig op de studiën hadden toegelegd. Het was, zooals ik zegde, geen heksenwerk in het Latijn eene dissertatio inauguralis aaneen te flansen; maar desniettegenstaande vonden de studenten het gemakkelijker hunne dissertatie door eenen of anderen specialist "in het dissertatieschrijven" te laten opmaken, tegen betaling, wel te verstaan, ja tegen een rond sommetje welke in verhouding stond met de lengte der verhandeling. Zulke specialisten waren met hoopen te Gent te vinden; gewoonlijk was het een uitgestudeerde zonder werk of vooruitzicht of een jong advocaatje dat meer honger had dan practijk; soms ook wel een student die de middelen niet bezat om zijne studiën voort te zetten. Maar onder de specialisten bevonden zich ook doortrapte deugnieten. Dit moest eens een student in de rechten ondervinden die tot een hunner zijne toevlucht had genomen. In plaats van eene wezenlijke door hem opgemaakte verhandeling af te leveren, had hij letterlijkeene dissertatie gecopieerd, door eenen student van Leiden voor zijne promotie geschreven; het was eene prachtige dissertatie, die dan ook rijkelijk betaald werd. Maar een zoogezegde vriend van den Leidsehen student maakte bij de openbare promotie het plagiaat bekend en hij kwam namens zijnen vriend deszelfs eigendom wedereischen. De professoren stelden het feit vast; zij begaven zich op staanden voet in de deliberatiezaal, en onzen ongelukkigen promovendus werd afgewezen; want de clarissirni waren van gevoelen dat eene afgeschreven dissertatie eigenlijk geene dissertatie was, dus aan het studieprogramma niet voldeed. Die weigering bij de promotie die, geloof ik, de eenigste is geweest welke bij de Gentsche Hoogeschool vóór 1830 heeft plaats gehad, bracht een groote opschudding teweeg. Zij verontwaardigde bijzonder de talrijke uitgenoodigden op het kostelijk afscheidsbanket, dat in een der grootste hotels was besteld geworden. Nochtans had het banket plaats: de kosten waren gedaan. Het begon met eene uitbarsting van verontwaardiging van al de genoodigden tegen den vlegel die 70


de oorzaak was van het voorgevallene. Eenigen stelden kloekmoedig voor hem tot een tweegevecht uit te dagen; anderen waren van gevoelen dat men hem eenvoudig eene soliede rammeling moest toedienen. Die algemeene woede waarmede het banket begon was prachtig, zij was ridderlijk; maar zij gaf gelukkig aan niemand der verontwaardigden eene indigestie. De eetlust werd er geenszins door gestoord; al de genoodigden aten dat het een plezier was, en zij dronken nog meer; en behalve eenige tranen, die na het drinken van eenige flesschen champagne uit zatte barmhartigheid werden gestort, liep het banket te midden der grootste vroolijkheid af. De gastheer had de strijdzuchtige voorstellen zijner uitgenoodigden van de hand gewezen; hij vond zeer wijselijk dat men dit potje zooveel mogelijk moest gedekt laten. Hij was, zegde hij, van zin nog vóór de vacantie eene nieuwe dissertatie voor te dragen, die hem dan onbetwistbaar zijn diploma zou doen bekomen, en, met dit document gewapend, zou hij zich bij zijn Papa aanbieden en aan ieder toonen dat hij wezenlijk doctor in utroque was geproclameerd. Het gebeurde ook zoo: eenige weken later was hij geheel in regel en hij bekwam zijn diploma. Of hij wederom alsdan een tweede afscheidsbanket heeft gegeven, weet ik niet; de meeste studenten waren, evenals ik, in vacantie gegaan. Later vernam ik dat zijn oude heer overgelukkig was geweestzijn zoon met zijn diploma te ontvangen, en dat men hem met zijn grijzen trots naast denjongen advokaat door de straten had zien wandelen. De brave man was onbekend gebleven met hetgene ten gevolge der gecopieerde dissertatie had plaats gehad. Dit geval had voor uitwerksel dat veel studenten er zich in het vervolg op toelegden om zelf hunne dissertatie te schrijven. Ik sprak daar zooeven over het kostelijk afscheidsbanket, in een der beste hotels van Gent besteld door een student die na zijn promotie de Hoogeschool ging verlaten. Zulke kostelijke afscheidsbanketten waren geen uitzondering. Zij werden door de meeste studenten in de rechten bij hunne promotie gegeven. De studenten in de medecijnen gingen anders te werk. Zij vergenoegden zich hunne vrienden op hunne kwartieren uit te noodigen en met eenige flesschen te tracteeren. Heden bestaan de groote promotiemaaltijden niet meer; en 't is geen ongeluk. Die kostelijke afscheidsbanketten kwamen soms te diep in de beurs van vele ouders, die reeds zulke overvloedige uitgaven moesten doen om hunne zonen gedurende een vier- of vijftal jaren aan de Hoogeschool te onderhouden en er de lessen der professors, de examens en de promotie te bekostigen. Ik was op vele dier banketten tegenwoordig en ik herinner er mij nog bijzonder een waarop professor Raoul uitgenoodigd werd. Hij kwam op den maaltijd, vergezeld van eenen alsdan beroemden man, den beruchten Spaansehen hoofdman der guerillas Don Juan Van Halen, die op dat ogenblik met de 71


medehulp van professor Raoul, zoo men zegde, zijne gedenkschriften (MÊmoires de Don Juan Van Halen) in het licht gaf. Bij het nagerecht bracht professor Raoul op Van Haleneenen heildronk toe waarin hij zijn heldendaden ophemelde, vertelde hoevele nederlagen hij aan de Spaansche koninklijke generaals had doen ondergaan, "et qui" zoals Raoul zich uitdrukte ''força Dieu de se donner au diable". Don Juan Van Halen antwoordde op dien heildronk met professor Raoul te bedanken en hij herinnerde, dat hij, politieke vluchteling, schier overal verstootenen vervolgd, onder het Nederlandsch Staatsbestuur bescherming en gastvrijheid had gevonden. Hij besloot zijn toespraak met aan de Belgische studenten eenen heildronk te wijden waarin hij hen bezwoer de grondbeginselen van vrijheid en vooruitgang getrouw te blijven, die hen alsdan bezielden. Licht begrijpt men met welke geestdrift die heildronk door ons allen onthaald werd. Men weet overigens dat Don Juan Van Halen, die op dat banket zoo luidruchtig zijne dankbaarheld voor de Nederlandsche regeerlog betuigde, met veel andere politieke vluchtelingen, tijdens de omwenteling van 1830, een der eerste was om zich bij de opstandelingen te scharen en de wapens op te nemen tegen eenen koning, die trots alle bedreigingen van vreemde mogendheden, aan de staatkundige bannelingen van gansch Europa een gastvrij toevluchtsoord in zijn koninkrijk der Nederlanden opengesteld had. De promoties gebeurden met de meeste plechtigheid, vooral nadat de nieuwe Aula academica geheel ter beschikking der Hoogeschool was gesteld. Al de hoogleeraren der Faculteit waren bij de promotie tegenwoordig, gehuld in zwarte tabbaarden met witte rabatten; en bij onze professoren, die alle doctors in de rechten waren, was die tabbaard met een hermelijnen afhangsel voorzien, gelijk voor het officieel kleed onzer tegenwoordige advokaten en magistraten. De Decanus of Rector magnijicus der Hoogeschool had het voorzitterschap over de plechtigheid. Op het voor de promotie bepaalde uur verscheen de Faculteit met den Rector of deken en den sekretaris der Hoogeschool, gevolgd door de professoren der Faculteit, in de openbare vergaderzaal, en allen namen plaats. De hoogleeraren zaten op een hoog gestoelte, met geheellinks de twee appartores of pedellen, in eene soort van hellebaardiersgewaad. Beiden behieldeneene ernstige statige houding, wel doordrongen als zij waren van het gewicht hunner hooge waardigheid. Zij droegen in den armeenen vergulden verzilverden koker die met de eereteekens der Hoogeschool bekroond was. De Rector verklaarde de zitting open en gaf een wenk aan den promovendus die voor een spreekgestoelte ging rechtstaan dat voor de professoren geplaatst was. Gedurende een volgeslagen uur moest de promovendus tegen iedereen die zich wilde aanbieden, zijne stellingen verdedigen. Als het uur afgeloopen was, begaf zich het gansche professorale korps in de deliberatiekamer; eenige 72


oogenblikken later verscheen het weder in de openbare vergaderzaal en de zitting werd hernomen. De voorzitter maakte vervolgens in het Latijn aan het publiek den uitslag der beraadslagingen bekend en proclameerde de promotie met bijvoeging van den graad die aan den gepromoveerde verleend was. Eindelijk begaf zich wederom het professorale korps in de deliberatiekamer, ditmaal gevolgd door den gepromoveerde aan wie een perkamenten diploma werd ter hand gesteld Dit diploma werd in den naam van den Rector en den Senaat der Hoogeschool afgeleverd, niet in naam des Konings, zooals heden ten dage. Het stelde onder anderen vast welk het onderwerp der dissertatie was geweest en welke graad aan den gepromoveerde werd toegestaan. Het was onderteekend door den Rector-voorzitter, de professoren der Faculteit en den actuarius. Aan het diploma hing met een oranjelintje het groote zegel der Hoogeschool; het stuk was natuurlijk in het Latijn opgesteld. Eene beknopte melding van dit alles werd vervolgens door den actuarius in het Latijnsche promotieregisteringeschreven en bleef in het archief der Hoogeschool berusten, waar men het heden nog bewaart. Vooraleer de nieuwe doctor in de rechten voor het hooge gerechtshof te Brussel zijnen eed als advokaat mocht afleggen, moest hij eerst zijn diploma door den procureur-generaal van het hof laten viseeren, en dit visa werd wederom in het Latijn verleend. Daarmede was eindelijk de rol van het Latijn afgespeeld, voortaan zou de jonge advocaat de levende moedertaal en het Fransch moeten spreken. Het was op 8 Maart 1828 dat ik mijne promotie deed in de nieuwe ronde zaal van de Aula academica die niet lang te voren ter beschikking der Hoogeschool was gesteld. Mijne dissertatie droeg voor titel: De culpa in delictis. Noch het schrijven mijner dissertatie in het Latijn, noch het verdedigen mijner stellingen in die taal kostte mij veel moeite; bij het verlaten der Hoogeschool schreef en sprak ik in het Latijn over rechtsquestiĂŤn veel gemakkelijker dan ik in het Fransch of in het Nederlandsch zou gedaan hebben. Waartoe heeft mij al dat Latijn in het vervolg van mijn leven gediend? Mijn promotie leverde deze bijzonderheid op: ik had een thesis uitgekozen die rechtstreeks tegenstrijdig was met hetgeen professor Haus in zijne lessen onderwezen had. Deze randde mij nogallevendig aan en eene lange woordenwisseling ontstond tusschen den professor en den promovendus. Ik had mij hieraan verwacht en had mij bijzonder toegelegd op het bestudeeren en verdedigen van mijn stelsel. Onze redetwist had dan ook voor gevolg dat de eene zich door de andere niet wilde laten overtuigen; beiden bleven wij bij ons gevoelen. Wij zouden nog lang getwist hebben, maar de actuarius, wijzende op den zandlooper, stelde er een einde aan met ons te verwittigen dat het uur afgeloopen was. De openbare zitting werd dus opgeschorst en het professorale korps verliet de openbare vergaderzaal om in de deliberatiekamer te treden. 73


Kort daarna kwamen de hooggeleerden terug en ik werd door de Faculteit tot doctor in de beide rechten summa cum doctrinae praestantia uitgeroepen. Wanneer wij samen in de deliberatiezaal wederom traden, bracht professor Haus, die mij zoo hardnekkig had aangerand (doch ditmaal in het Fransch), eenige nieuwe argumenten bij tot staving van zijn gevoelen; doch, zonder mij de tijd te laten hem te antwoorden, reikte hij mij hartelijk de hand, wenschte mij geluk over mijne bekomen onderscheiding en bood mij zijn beste heilwenschen voor de toekomst aan. Al de andere professoren volgden zijn voorbeeld en gaven mij beurtelings eenen hartelijken handdruk. En het was niet zonder aandoening dat ik afscheid nam van zoovele verdienstelijke mannen wier lessen ik zoo lang gevolgd had. Mijne moeder, mijne zuster, mijne twee zwagers en mijne jongste broeder, die te Gent zijn rechtstudiĂŤn begon, woonden mijne promotie bij. In de openbare verhoorzaal met mijn diploma wedergekeerd, werd ik door een langdurig handgeklap mijner vrienden en kennissen begroet. Ik drukte hen allen de hand en omhelsde mijne moeder en verdere bloedverwanten. 0, wat was ik dan gelukkig (waarom zou ik het niet bekennen?), wat was ik trotsch over den graad mij toegekend! De toekomst lachte mij alsdan zoo vriendelijk toe. Ik dacht en droomde... maar wat heb ik dan al niet gedacht en gedroomd! 's Avonds had ik mijne vrienden en kennissen op een banket uitgenoodigd welke in het Hotel Royal op de Kouter besteld was. Een vijftiental uitgenoodigden namen deel aan dit eetmaal waarop wij ons koninklijk (de naam van het hotel bracht dit mede) vermaakten. Meer dan twee en zestig jaren zijn sindsdien vervlogen; en al de bijzonderheden van den dag van 8 Maart 1828 staan mij nog zoo levendig voor den geest alsof ze gisteren gebeurd waren. 's Anderendaags vertrokken wij uit Gent en het was met een benepen hart dat ik de Universiteitsstad verliet. Bij mijne terugkomst te huis werd ik met de levendigste vreugde door mijnen vader ontvangen. Zijn wensch was vervuld: hij had eenen advokaat als zoon. Eenige dagen later legde ik mijnen eed af als advokaat voor het hooge gerechtshof te Brussel en werd aan het hof voorgesteld door den advokaat AlexanderGendebien, die bij de omwentelingvan 1830 deel uitmaakte van het Gouvernement provisoire. Ik was dus advokaat, en na de zorgelooze en genoeglijke Universiteitsjaren begon voor mij de strijd voor het leven. En nu, goedwillige lezer, eindig ik mijn geschrift met een woord dat in mijnen studententijd aan het slot van de meeste dissertatiĂŤn gedrukt stond, met het woord: TANTUM.

74


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 344 Op 14 juni 1904 stelde C. Van Thorenburg in de rubriek "Burgerlijke gebouwen - Kraanlei- XVIIIe eeuw (1755)" in het Frans een fiche op over

Het Huis der Wijschroeders Het huis der wijnschroeders of kraankinderen werd herbouwd in 1755, nadat de verbreding der Kraanlei de sloping van het oud gildehuis gevergd had. De nodige vergunning werd de Se maart van hetzelfde jaar verleend aan de wijnschroeders, op voorwaarde dat ze het emphytheotisch terrein waarop hun lokaal stond zouden betalen en dat zij een nieuwe kaai zouden bouwen. Onze reproductie ontslaat er ons van dit Ladewijk XV-gebouw met zijn ruime proporties, maar zeer sobere versiering, in detail te beschrijven. Het wordt nu ingenomen door een winkel, door de vereniging het Davidsfonds en door het café Nantes dat reeds bestond in de tweede helft van de XVIIIe eeuw. Dit laatste deel werd opgericht op het terrein dat, vóór de verbreding der kaai, ingenomen werd door de kraan met de grote wielen die aan de kaai haar naam gegeven heeft. Cf. (C. Van Thorenburg), Histoire du commerce des vins à Gand, (Gent, 1904), pp. 42-43.

Het huis der Kraankinderen. Copyright A.C.L. Foto Nr. 25973.

75


TURNCLUB GANDA- HOU EN DE TROU Mijn belangstelling voor de turnclub Ganda is gegroeid bij het samenstellen van de familiegeschiedenis Haché, waarvan mijn grootmoeder die naam draagt. Vier van mijn grootooms- Jozef Haché (1892-1978), onderwijzer; Marcel Haché (1893-1944), tekenaar; Gustaaf Haché (1900-1978), journalist en Adolf Haché (1905-1980), paswerker; uit de Vlotstraat te Gent- maakten er tussen 1910 en 1932 deel van uit. Verhalen die zij destijds over Ganda vertelden zijn mij, samen met de verhalen die over hen verteld werden, steeds bijgebleven. Een zichtkaart met de wereldkampioenen Ganda te Rome in 1913 zette me ertoe aan op zoek te gaan naarfoto's en zo misschien watmeer te weten te komen over deze uitzonderlijke turnvereniging.

VOORGESCHIEDENIS Enige jaren na de oprichting van de 'Antisocialistische Jon ge Wacht', waarvan Frans Durnon voorzitter was, werd op 2 september 1897 de achttienjarige Maurits Verdonck (1879-1968) aangesteld als turnleider. Het lokaal van de vereniging bevond zich aan de Oudburg 32, waar ook de 'Antisocialistische Werkliedenbond' haar secretariaat had. De feestzaal bood plaats aan enkele honderden mensen, terwijl ook Dagblad Het Volk er tot 1908 haar onderkomen vond. Als gevolg van het gespannen politieke klimaat kwam het in de Keizer Karelstraat op een bepaald ogenblik tot relletjes tussen de antisocialistische turners en de socialisten. Maurits Verdonck werd in elkaar geslagen en bleef zeven weken buiten strijd. De turners namen enige weken daarop weerwraak en met een 30-tal van hen troffen ze de socialisten in hun lokaal aan de Garenplaats, het huidige Edward Anseeleplein. Tot voor de Eerste Wereldoorlog zouden ze nog een honderdtal keren slag leveren om de vrijheid van manifestatie op straat voor katholieken te bevechten. Het jaar daarna reeds werden de Jonge Wachten uit hun lokaal gezet, niettegenstaande het de turnclub voor de wind ging. Ze behaalden bij de bondsfeesten te Brugge een derde plaats in de ere-afdeling aan de toestellen. Na een kort verblijf in een kolenmagazijn verhuisden ze in 1899 naar het Pand van de Geschoeide Karmelieten in de Vrouwebroersstraat, waarbij ze zich voortaan 'Tumkring Het Volk' noemden. Op het hondsfeest te Binche in 1899 behaalden ze hun eerste overwinning met een eerste plaats aan de toestellen, en de ereprijs. Twee van hun leden bekleedden er ereplaatsen in het kampioenschap: Jan Van Guysse werd kampioen en Jozef Van Wetteren eindigde tweede. 76


Datzelfde jaar vonden de turners een onderkomen in het St.-Jozeflokaal van de Burgerkring aan de Wellingstraat 26, en noemden zij zich toen de 'Christen Jongelingenbond'. Op het hondsfeest van Ronse in 1900 werd terug succes geboekt met een eerste plaats aan de toestellen, een eerste plaats bij de vrije oefeningen en een eerste plaats in de wapenoefeningen. Bij hetkampioenschap behaalden Jan Van Guysse en Jozef Van Wetteren een eerste en tweede plaats. Voor 1901 werd de Christelijke Jongelingenbond, met als voorzitter Frans Dumon, door de Nationale Bond der Katholieke Wapen en Turnafdelingen in België aangezocht op 21 en 22 juli de tiende hondsfeesten te organiseren op het St.-Pietersplein. Het werd een prachtige manifestatie; de beste die ooit gegeven werd, getuigde Maurits Verdonck later. Er waren ruim 1400 deelnemers, en dit betekende de oprichting van 'Vlaanderen Turngouw' waarvan Maurits Verdonck technisch afgevaardigde werd. In het najaar van 1902 werden de 136leden van de 'Christen J ongelingenbond' buitengezet en meester Verdonck als turnleider afgezet.

STICHTING GANDA In oktober startte Maurits Verdonck in een herberg aan de Molenaarstraat dan maar met een eigen turnkring onder de naam Ganda- Hou ende Trou, leuze die samen met de Gentse Leeuw het vaandel sierde. Het bestuur werd voorgezeten door Georges Fol en Arthur Fonck was ondervoorzitter. Alfons Thys fungeerde als schrijver. De pas later bekend geworden beeldhouwer Oscar Sinia (1877-1956) werd schatbewaarder en naast bestuurder werd Maurits Verdonek uiteraard ook tumleider. De zetel en het eerste lokaal van Ganda bevonden zich in het koffiehuis Café du Pare aan het St.-Pietersplein 47, op de plaats waar ook ciné du Pare (nadien cinema Leopold 111) zijn intrek zou nemen. Van bij de aanvang oogstte Ganda succes bij tomooien en kampioenschappen en verwierf het aldus vrij vlug aanzien in de gym wereld. Bij de Bandsfeesten te Leuven in 1903 behaalde het vijf eerste plaatsen bij de wedstrijden op de toestellen, de vrije oefeningen, de wapenoefeningen, de piramiden en het afstandlopen. Bij het kampioenschap werd Jan Van Guysse tweede, Julien Verdonck derde, Maurits Verdonck vierde en Karel Claus elfde. Zowel op het gouwfeest te Temse in 1904, als het gouwfeest te Zele in 1905, kaapte Ganda alle eerste plaatsen weg. Ook op het hondsfeest te Luik in 1905 was Ganda niet te verslaan. Het werd vier maal eerste en won daarenboven de Prijs van de Koning. Tijdens ditzelfde kampioenschap behaalde het de 2e, 3e, 5e en 9e plaats. In 1906 veroverde het te Pepinster de eerste vijfprijzen en te Namen de eerste acht prijzen plus de algemene ereprijs en bij het hondsfeest te Aalst in 1907 de vier eerste plaatsen. Het kampioenschap bezorgde een eerste plaats aan 77


Julien Verdonck en de tweede plaats aan Maurits Verdonck. Ook in 1908 te Dendermonde werden vijf eerste plaatsen door Ganda-turners ingenomen.

WERELDKAMPIOENSCHAPPEN In datzelfde 1908 nam Ganda deel aan de Katholieke Wereldkampioenschappen te Rome. De openingsplechtigheid had plaats in het Vaticaan op 23 augustus 1908 en op 26 augustus wonnen zij de schiftingswedstrijden onder de acht Belgische kringen. 's Anderendaags werd het met een 13 man sterke ploeg - en in aanwezigheid van Paus Pius X (Guisepo Sarto- 1835-1914)- wereldkampioen met o.m. Maurits Verdonck en zijn broer Julien Verdonck, Pieter Souwerck, Jerome Laeremans, Frans van Roekeghem, Georges De Coninck, Maurice Boone, Emiel De Grijze, Karel Claerman, A. Burggraeve, J. Van Hove, J. De Vogelaere en A. Leyman. Het was de bekroning van jarenlang ijveren om tot de top te behoren en te werken aan daden van moed en durf, want zelfs in Rome zijn de turners op de vuist moeten gaan om hun vrijheid als katholiek langs de straten te verdedigen. Van toen af was Ganda over gans de wereld bekend, en was hun faam tot

Wereldkampioenschappen Rome 27 augustus 1908.- Maurits Verdonck (3e links achter) en zijn broer Julien Verdonck (2e rechts achter), Pieter Souwerck (2e links achter), Jerome Laeremans, Frans Van Roekeghem, Georges De Coninck, Maurice Boone (2e rechts midden), Emiel De Grijze, Karel Claerman (achteraan rechts), A. Burggraeve, J. Van Hove, J. De Vogelaere en A. Leyman (foto verzameling Erik Dekeyser).

78


ver over de grenzen gevestigd. In 1909 behaalde het terug drie eerste prijzen bij het gouwfeest te Ouwegem en de twee eerste prijzen te Mechelen. Ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling te Brussel in 1910 werden terug wereldkampioenschappen georganiseerd en behaalde Ganda opnieuw een triomf met vier eerste plaatsen en een tweede plaats. Julien Verdonck werd internationaal kampioen en Maurits Verdonck werd er tweede. Ganda veroverde ook de Prijs van de Koning en bevestigde daarmee haar onbetwist meesterschap. Regelmatig kwamen nieuwe leden de rangen vervoegen. Soms werden ze gerecruteerd uit andere turnmaatschappijen die onze stad rijk was. Zo kwamen o.m. de gebroeders Jozef en Marcel Haché uit de turnafdeling van de Christen Jongelingenbond, gevestigd in de kringlokalen van St.-Martinus in de Rasphuisstraat. Sedert 1894 werden in ons land nationale hondsfeesten en sedert 1898 Vlaamse gouwfeesten georganiseerd. Ganda blonk er telkens op uit. Zelf organiseerden zij ook grootse turn manifestaties, zo o.m. te Gent in 1901 en het 'Wederlandsch Turnfeest' te Gent op 17 juli 1910 waarop 35 (!) turnkringen vertegenwoordigd waren. Het Gandabestuurwerdregelmatig herkozen en in 1911 was Jules Legrand, de consul van Griekenland, ere-voorzitter. Jozef Haché was schrijver en Karel Bekaert schatbewaarder. Naast Julien Verdonck fungeerde ook Pieter Souwerek (1880-1925), die na de oorlog voorzitter werd van de 'Katholieke Jonge Wacht' en hulpschrijvervan de 'Vrije Katoenbewerkersbond Recht en Plicht', als onderbestuurder. Het bestuur en de turnleiding bleef in handen van Maurits Verdonck. De hondsfeesten te Diesten de gouwfeesten te Eeklo van 1911 bezorgden Ganda respektievelijk drie eerste en alle eerste prijzen. In 1912 ging Ganda naar Spa voor het hondsfeest en zij behaalden er een eerste, twee tweede en twee derde plaatsen. Julien Verdonck was derde en Emiel De Grijze was vierde bij het internationaal kampioenschap. Te Berchem won het de jubileumschaal geschonken t.g.v. het 25-jarig bestaan van de Katholieke Turnbond. 1913 werd terug een buitengewoon jaar voor Ganda. Ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling te Gent die plaats had van 26 april tot 3 november, organiseerde Ganda op 15 augustus een prachtig hondsfeest waaraan meer dan 4000 turners deelnamen. Op 6 september van datzelfde jaar werden zij te Rome gelauwerd als wereldkampioen. In dagblad 'Het Volk' van 11 september 1913lazen we onder de titel 'Ganda te Rome' volgend bericht dat ondertekend was door Jozef Haché: 'Rome, 7 september 1913.- Heer Hoofd-opsteller.- Zaterdag 6 september, hadden de groote Internationale Turnwedstrijden plaats in het Stadium te Rome. Zooals we u getelegrafeerd hebben, bekwamen we het totaal der punten met toejuiching der jury. Heden Zondag hebben de 20.000 gymnasten zich naar het Vatikaan begeven om er den pauselijke zegen te ontvangen. Dezen 79


Wereldkampioenschappen Rome 6 september 1913.- Julien Verdonck (links achter), Pieter Souwerck (3e links achter), Albert Kint, Piet Pusters, Joris De Raeve, Joris De Coninck (senior), Arthur De Smet, Jeroom Laeremans (rechts achter), Jozef Haché (zittend rechts), Karel De Vliegher, Joris De Coninck (junior), Emiel De Grijze, Maurits Verdonck (4e links achter). (zichtkaart verzameling Erik Dekeyser)

namiddag zijn onze marschen, oefeningen en pyramiden geestdriftig toegejuicht geworden door over de 30.000 toeschouwers. We zijn warm geluk gewenscht door den heer Consul van België, de geestelijke overheden en de inrichters van de feesten. Deze morgen kondigden de dagbladen het wellukken van de feestelijkheden reeds aan en wijdden geheele bladzijden aan de beschrijving onzer methode en manier van uitvoeren. Zij spreken uitsluitelijk van 'Ganda' en houden niet op den uitbundigsten /ofte zwaaien. Dezen avond, van het Stadium terugkeerende, hadden wij de grootste moeite om ons eenen doortocht te banen door de ontzaglijke menigte nieuwsgierigen, die niet ophielden te roepen: Viva Ganda! Viva Belgio! Onze overwinning is des te meer beteekenisvol, daar we maatschappijen te bekampen hadden van Cana da, Engeland, Schotland, Ierland, Frankrijk, Duitschland, Zwitserland, Oostenrijk, Italië, enz. enz. Er waren zelfs twee maatschappijen opgekomen, eene van Tunesiëeneene van Algerië. Ziehier de overwinnende afdeeling: Julien Verdonck, Pieter Souwerck, Albert Kint, Piet Pusters, Joris De Raeve, Joris De Coninck (senior), Arthur De Smet, J eroom Laeremans, Jozef Haché, Karel De Vliegher, Joris De Coninck (junior), Emiel De Grijze, Maurits Verdonck, professor. Aanvaard, Heer Hoofdopsteller, onze hartelijkste groeten. De Gentenaars waren zo sterk dat de Italiaans kranten over de "Reuzen van het Noorden" schreven. Deze wereldkampioenschappen maakten zulkdanige 80


indruk op Paus Pius X dat hij een eigenhandig ondertekende felicitatiebrief stuurde aan Ganda. In oktobervochtGanda met48 keurturners te Roubaix tot de socialisten aldaar ontzag kregen. De Belgische kringen die daar aanwezig waren wilden slechts in de stoet meestappen nadat Ganda de kop had genomen. Bij het XXe hondsfeest te Oostende van 27 tot 29 juni 1914 waren de eerste en de twee tweede plaatsen terug voor Ganda terwijl Julien Verdonck de eerste plaats en Marcel Haché de vierde plaats veroverde in het kampioenschap.

WERELDOORLOG Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op 4 augustus 1914 bedroeg het ledenaantal 133. Daarvan werden 52 mannen onder de wapens geroepen of werden oorlogsvrijwilliger en lag de werking van Ganda practisch stil. Vier Ganda-leden sneuvelden en negen kwamen verminkt terug. Voor korte tijd verhuisde Ganda naar de Parnassusberg, een dans-, vergaderen feestzaal, gewezen toneelzaal van de Fonteinisten aan de Oude Houtlei 38. Dit gebouw dateerde van 1789 en zou na 1926 plaats bieden aan de Kunstdrukschool St.-Lucas, nadien Higro. Jammer genoeg werd dit pand gesloopt om plaats te maken voor de nieuwbouw van het Secundair St.-Lucasinstituut. In 1918 huurde Meester Verdonck een lokaal aan de Rogierstraat 85 (Rozier). Gedurende maanden werd er hardnekkig gewerkt om het nieuwe lokaal bruikbaar te maken. Ook de voorturnleergangen waarmee in 1913 werd gestart en de leergangen als turnleidervonden er sinds 1920 plaats. Deze turnzaal was gelegen in het De Vreesebeluik (Cité Ouvrière) waar zich thans de Universiteitsbibliotheek (boekentoren) bevindt. Tussen de huisjes, in de hoogte gebouwd en slechts te bereiken via een trap met een achttal treden, was de toegang tot de zaal die achter die huisjes gelegen was. In de gymzaal met plankenvloer, stonden de onderscheiden toestellen en achteraan bevond zich de zandbak waar aan gewichtheffen kon worden gedaan. Aan de muren waren de klimrekken bevestigd en voorts was de zaal versierd met anatomische afbeeldingen, leuzen, voorstellingen van oefeningen en clubberichten. In 1920 werd het eerste na-oorlogs turnfeest gehouden te Lier wat Ganda de gelegenheid gaf haar zegereeks verder te zetten. Te Antwerpen werden van 14 augustus tot 12 september 1920 de Olympische Spelen gehouden. Op zondag 22 augustus voerden 87 turners- in een plassende regen- gedurende een uur een onvergetelijke reeks oefeningen uit, geestdriftig toegejuicht door 80.000 toeschouwers die er op de aankomst van de marathonwedloop wachtten. 81


Ganda's tumzaal, gelegen achter de huisjes van het De Vreesebeluik aan de Rogierstraat 85 (Rosier) van, 1918 tot 1935, de huidige Universiteitsbibliotheek (foto verzameling Erik Dekeyser).

MEISJES EN DAMES Inmiddels rijpte bij Maurits Verdonck het plan om met een vrouwenafdeling van wal te steken. Ondanks de vele tegenkantingen werd in 1920 gestart met Rachel Mets als leidster van de meisjes en Estelle Boone als leidster van de dames. Reeds van bij de aanvang werd ook bij de dames succes geboekt. Tijdens de eerste zes maanden van het jaar 1921 (26 weekends) deden zij mee aan 24 (!) wedstrijden w.o. het kampioenschap voor Vreemde Kringen te Straatsburg (Fr.). In 1932- toen ze terugkeken op meer dan tien jaar werking- konden de meisjes en dames prat gaan op vier Prijzen van de Koningin, 52 gewonnen prijzen, acht maal Kampioen van BelgiĂŤ en tweemaal Wereldkampioen: Brno in 1922 en Praag in 1929. In 1921 was het voorzitterschap van Ganda in handen van Frans Dumon, het ondervoorzitterschap werd waargenomen door Joris De Raeve die het in 1922 aan Jozef Van Damme doorgaf terwijl Maurits Boone hulpschrijver was. De leiding van de jongens lag bij Maurits Naessens. Ganda telde toen 200 leden waarvan 128 werkende (turnende) leden. Vanaf 1920 trad Ganda op voor de Wetenschappelijke Vlaamse Congressen 82


die plaatshadden te Brugge, Antwerpen, Kortrijk en Gent. Bij het hondsfeest te Spa zag Ganda - door een verkeerde optelling van de punten- de Prijs van de Koning aan zijn neus voorbijgaan. Men erkende de fout maar herstelde ze niet. De dames daarentegen oogstten er enorme bijval. Succes hadden ze ook bij de talrijke optredens die tussen de wedstrijden door georganiseerd werden. Zo lazen wij in de krant van 4 mei 1922 het verslag van een Rerum Novarumherdenking te Gent:(. ..) De beroemde Turnmaatschappij Ganda heeft ons daar iets onvergetelijks bezorgd. De verschillende afdeelingen van vrouwen, leerlingen, knapen en mannen, wedijverden om het best en het is voor ons onmogelijk hier den bijval te beschrijven, die hunne oefeningen bij het publiek inoogstten. De pyramiden der leerlingen; de verrukkende oefeningen der vrouwenafdeeling, de voorstellingen van standbeelden naar de oude en nieuwe kunst en der levende tafereelen, naar de grootste kunstenaars, alsook de prachtige baletten 'Kindervreugde', 'Ganda', 'De Oogst' door de verschillende afdelingen uitgevoerd, waren voor de aanwezigen een ware openbaring van al het schoone, kunstige, goede en edele, en voor onze werkersjeugd in de welbegrepen lichamelijke opvoeding besloten ligt. De verheerlijking van 'Rerum Novarum' als levend tafereel, door al de leden uitgevoerd, was een prachtige en diep indrukwekkende daarstelling van het wezen en streven onzer geliefde christene werkersbeweging. Tijdens de verheerlijking werden de Vlaamse Leeuw' en de 'Brabançonne' rechtstaande en met geestdrift, door de honderden aanwezigen gezongen. Waarlijk, wij bekennen het graag, dat wij dergelijk feest, nog maar zelden hebben bijgewoond, en kunnen niet nalaten, hier openlijk Dr. Maurits Verdonck, de ziel van Ganda, en zijne krachtige medewerkers en medewerksters, onze bewondering en hulde te betuigen(. .. ).

TSJECHOSLOVAKUE Ter gelegenheid van de Wereldkampioenschappen van 1922 te Bmo in Tsjechoslovakije werd Ganda in de gelegenheid gesteld een reis te ondernemen die de turners langs de mooiste steden van Duitsland, Oostenrijk, Tsjechoslovakije, Italië, Zwitserland, Frankrijk en Luxemburg bracht. Onderweg waren tal van optredens voorzien, zo o.m. in Venetië op 17 augustus. Te Rome werden zij na een demonstratie op het St.-Pietersplein-als één van de eerste -door Paus Pius XI (Achilles Ratti- 1857-1939) in audiëntie ontvangen, wat een enorme indruk bij de Ganda-leden naliet. Tijdgebrek was er de oorzaak van dat de heren mislukten op de wereldkampioenschappen terwijl de dames er Kampioen van Europa werden. In het bestuur van Ganda, dat inmiddels omgedoopt werd in 'Hogere Volksschool voor Lichamelijke Opvoeding Ganda', werd baron Jean Verhaegen uit de Oude Houtlei aangezocht het erevoorzitterschap waar te nemen, een functie 83


Vermoedelijk de Wereldkampioenen van Bmo (Tsjechoslovakije) in 1922 - Achteraan: v.l.n.r.:?,?, Marcel De Sutter, Marcel De Vreese, Pieter Soewerck, Frans Van Damme, Jos Morant,?, RafPataer, Georges De Vree se. Midden: ? , ? , Ma urits Verdonck, Maurits Naessens, Maurice Boone, ?. Vooraan in midden Gustaaf HachĂŠ (foto verzameling Erik Dekeyser).

die in 1926 werd overgenomen door Prof. dr. Frans Daels (1882-1974). Het jaar 1924 werd gekenmerkt door de afscheuring van een groep ondankbare leden, de 'Artevelde Telgen', dat slechts een kort leven beschoren was. Toch bekwam Ganda op het hondsfeest te Namen vijf eerste plaatsen in de vrije oefeningen, de wapenoefeningen, de pyramiden, de baletten en de marmergroepen. Aan de toestellen in ere-afdeling bekwam zij een derde plaats. Enige dagen later werd Ganda uitgesloten uit de 'Katholieke Werkliedenbond Het Volk'. Dit belette niet dat de dames een eerste maal Kampioen van BelgiĂŤ werden, zij ontvingen de Prijs van de Koningin te Spa, alle (veertien) eerste prijzen en ereprijzen te Oudegem, Merksem, Brugge en St.-Niklaas. De kleine leerlingen triomfeerden met tien eerste prijzen te Waarschoot, Lokeren, Deinze en Wetteren. De mannenoogstten succes en veroverden de gouwschaal te Waarschoot, Lokeren, Deinze en St.-Niklaas. Tijdens het bandsfeest te Leuven in 1925 werd MarcelBuysse tweede en Frans Van Damme vijfde in het kampioenschap, terwijl Ganda terug twee eerste plaatsen veroverde.

IJZERBEDEVAARTEN Vanaf 1923 leidde Ganda de ordediensten op de IJ zerbedevaart te Diksmuide, en voerde het er met zijn bazuinblazers, vendeliers en turners een feestpro 84


gramma op met plastische uitbeeldingen van Vlaamse volksliederen als het 'Arteveldelied', 'Vliegt de Blauwvoet', '0 Kruisede Vlaming' en 'De Vlaamse Leeuw'. Aanvankelijk hadden deze vieringen plaats op de Grote Markt, nadien aan de IJzertoren zelf. In 1930 geraakte Ganda zelfs betrokken bij incidenten met de Rijkswacht, toen een vliegtuig anti-Vlaamse en provocerende pamfletten over de bedevaartweide uitstrooide. Maurits Verdonck, die met de Rijkswacht wou onderhandelen, werd hardhandig aangepakt en kreeg een kolfslag op de schouder. In 1927 werd het 30-jarig bestaan van Ganda gevierd met een groots turnfeest op het St.-Pietersplein te Gent. Het jaar daarna wonnen de mannen de gouwschaal te Temse en behaalde een groep van 22 meisjes op 22 juli te Mechelen drie eerste prijzen. Gymclub Ganda bleef het goed doen op de internationale meetings en werd tijdens de kampioenschappen (Orel'sfeesten) te Praag (Tsjechoslovakije) van 3 tot 8 juli 1929 terug Wereldkampioen. Er waren daar 32 landen vertegenwoordigd en men telde er 52.000 deelnemers! De mannen werden er wereldkampioen vóór Amerika, Duitsland en Frankrijk met 197 punten op 200: Pol De Mey, Basiel van Hoorick, Jozef Vercruyssen, Raymond Van den Boogaerde, William Deneubourg, Edmond De Wulf, Jan Wesemael, Marcel Goossens, Karel De Baets (Ganda's huisfotograaf), Maurits Moerman, Maurits Boone, Rafael Pataer. De vrouwen behaalden er 189,5 punten op 200:

IANDA

'=-

-

QDtLrSf[;(;.fT DDAAC·I929 -

~

De wereldkampioenen Ganda bij de Orel'sfeesten te Praag (Tsjechoslovakije) van 3 tot 8 juli 1929 met v.l.n.r.: Marie Mestdach, Marie De Wulf, Elisabeth Hoste, Anna De Bruyne, Madeleine De Bruyne, Louise D'Hollander, Leonie D'Hollander, Berthe Haustraete, Emma Baeyens, Marie De Bruyne, Irène De Craene, Josephine D'Hollander, Georgette Padt (foto verzameling Erik Dekeyser).

85


Georgette Padt, Maria en Anna De Bruyne, Josephine, Louise en Leonie D'Hollander, Irène De Craene, Madeleineen Marie De Wulf, Elisabeth Hoste, Berthe Haustraete en Marie Mestdach. Ze traden verder ook op te Straatsburg (Fr.), Maastricht (Nl.) en het Frans Bandsfeest te Algiers (Afrika) op 6 juni 1930 waar ze voortreffelijke resultaten boekten.

SCHOUWBURG Om de reizen als bijvoorbeeld deze naar Praag te kunnen bekostigen werden soms uitzonderlijke initiatieven genomen. Reeds op 1 juni 1924 verleende Ganda in de Minardschouwburg zijn medewerking bij de creatie van 'Judas' van Cyriel Verschaeve (1874-1949) en bij de opvoering van 'Sepp'l' met muziek van Emiel Hullebroeck (1878-1965) waarvan de première plaats had op 14 april1929 in de Gentse K.N.S. Het verleende ook zijn medewerking bij de figuratie van 'Paganini', een operette van Frans Lehar op 14 oktober 1928 en in februari-maart 1929 aan 'De Miljoenenbruid', een zangspel in 3 bedrijven van Karel Van Rijn met muziek van Henri Kennes, waarvan de creatie plaats had op 23 februari 1929. In het binnenland werd steeds weer Ganda aangezocht bepaalde feestelijkheden met zijn gymoefeningen- waarvan o.m. de pyramidesopvielen- aan te vullen. Jaarlijks waren zij aanwezig op de gouw- en bondsfeesten, vulden vanaf 1927 een totaalprogramma bij de 11-juliviering op de Kouter en in andere Vlaamse gemeen ten. Zo werd in 1930 o.m. op de Kouter de uitbeelding gebracht van 'Vlaanderens Geschiedenis' met als orkestleider Jan Platel. Ganda bood ook hulp aan de kunstgroep Apollo waarvan Jan Platel de spilfiguur was. In hetzelfde jaar 1930 nam Ganda deel aan het hondsfeest op de Wereldtentoonstelling van Luik en won er de eerste prijzen voor opvoedkundig turnen, de tweede prijs in de wapenoefeningen en de derde prijs in de vrije oefeningen. Te Antwerpen had het pech wanneer ze op het internationaal hondsfeest op onregelmatige wijze met één tiende punt geklopt werden tijdens het Wereldkampioenschap (alle juryleden waren Antwerpenaars en Brabanders!). Op de Kouter wonnen ze daarentegen het Kampioenschap van Gent waardoor ze het aantal kampioentitels van België op 12 bracht. Maurits Verdonck maakte datzelfde jaar een palmares op en keek terug op 5 wereldkampioenschappen, de jubileumprijs van de Bond, 7 Prijzen van de Koning, 4 Prijzen van de Koningin, 58 ereprijzen en 526 wedstrijden met 441 eerste prijzen. Ganda had ook, zoals reeds eerder werd gesuggereerd, een groot aandeel in de ontvoogding van het Vlaamse Volk, door haar deelname aan betogingen en voordrachten w.o. de 'Wetenschappelijke Vlaamse Congressen' over het ganse Vlaamse land. 86


Niettegenstaande de betreurenswaardige toestand waarbij de lichamelijke opvoeding in handen was van drie politieke partijen en de kring nooit emstig gesteund werd, maar meestal heftig bevochten om haar Vlaams-zijn, telde Ganda in 1929 vijf afdelingen: de Vrouwenafdeling o.l.v.Louiseen Leonie D'HollanderenmevrouwFransDaels -Jeanne Vereauteren (1887-1968)- als erevoorzitster telde 32leden; de Mannenafdeling telde 83leden en stond onder leiding van Maurits Boone; de Meisjesafdeling o.l.v. Berthe Haustraete telde 14leden; de jongensafdeling stond onder de leiding van Baziel Van Hoorick en telde 21leden; de Veteranen waren met 18 leden. Verder waren er ook nog 34 ere- en beschermleden. Sommige families waren uiterst talrijk vertegenwoordigd in Ganda. Ik noemde reeds de gebroeders Haché, maar ook de familie De Vliegher (met vier broers) en vooral de familie D'Hollander-De Bruyne was in de loop van het Ganda bestaan met 12 leden vertegenwoordigd.

KNELPUNTEN Tot in 1931 was Ganda aangesloten bij de 'Nationale Bond der Katholieke Turn- en Wapenmaatschappijen van België' alsook bij de 'Vlaanderen Turngouw' en konden zij meedingen in alle nationale en internationale wedstrijden. De gouw kon echter niet aanvaarden dat oefeningen, opvoeringen en demonstraties gemengd waren. Ook andere knelpunten waren er de oorzaak van dat Ganda in 1932 geschorst werd uit de bond en de gouw, waardoor ze aan geen wedstrijden meer mochten deelnemen. In een brief van 22 mei 1930 liet de bisschop van Gent, Mgr. Honoré Coppieters (1874-1947), langs de 'Vlaanderen Turngouw' om aan Ganda drie vragen stellen: 1. Wordt de turnopleiding aan de dames door een dame gegeven; 2. Hebben mannen toegang tot het lokaal waar de vrouwen turnen en zijn er mannen aanwezig; 3. Worden er gemengde westrijden en optredens georganiseerd? Met een brief van 3 juni 1931 werd Ganda voor één jaar geschorst. De definitieve schorsing kwam er met een brief van 29 apri11932. De vraag dient gesteld of een vermeende gebrek aan moraal alleen wel de ware reden was. Echte redenen dienen ook gezocht in de richting van het extreem flamingantisme van Ganda en het feit dat zij met kop en schouders boven de andere turnverenigingen uitstaken, waardoor zij dikwijls met de prijzen gingen lopen. De kunstgroep Ganda, een onderafdeling van de turnmaatschappij, bleef een veel gevraagde groep in tal van Vlaamse gemeenten. In 1932 had Ganda haar bijdrage verleend aan 576 feesten, stoeten en kunstuitvoeringen. De vrouwen legden zich meer toe op o.m. volksdansen, rondedansen en tyrolerdansen terwijl de mannen ook de pandoerendans in hun programma opnamen. Ook beeldhouwers en kunstschilders deden beroep op het poseertalent van tien87


Ganda-optreden bij de 11 juliviering op de Kouter te Gent op 10 juli 1932 (foto K. De Baets -verzameling Erik Dekeyser).

tallen atleten die Ganda rijk was. Zij werden meestal met een - voor die tijd weinig betekenend, maar mooi- kunstwerkje vergoed. Niet te verwonderen dat bij sommige oud-Gandaleden of hun familie, thans een waardevol kunstwerk hun woning siert. Zo zag ik bij mijn bezoeken naast beeldhouwwerken van Oscar Sinia (1877-1956) en Gustaaf Van den Meerssche (1891-1970) ook werken van Georges Verbanek (1881-1961) en schilderijen van Evarist De Buck (1892-1974). Toen het De Vreesebeluik in 1935-36 werd gesaneerd was de gymclub Ganda reeds verhuisd naar de Normaalschoolstraat 38. Het had er zijn lokaal op de plaats waar zich sinds 1958 het U nic-warenhuis bevindt. Achteraf verbleven ze nog in een zaaltje in de St.-Amandsstraat (cafĂŠ 'Torekens'), CafĂŠ St.-Arnold (Kortrijksepoortstraat) en tenslotte in 'De Rode Hoed' (Klein Turkije). Tot voor de Tweede Wereldoorlog had Ganda de handen vol, waarna het zijn openbare activiteiten stilaan begonnen te verminderen. Op 26 maart 1938 oogstte Ganda nog bijval met 'Ganda's Wonderfeest' in drie bedrijven in de K.N.S. De turnlessen bleven echter doorgaan en werden gegeven door oudaandaleden of assistenten van Maurits Verdonck. Zo gaf Felicien Claus op het einde van de oorlog en na de bevrijding een aantal jaren turnles. Toen zij in 1963 uit de Rode Hoed weg moesten, waren nog 60 leden ingeschreven. Toch bleef Ganda bestaan, zij het met een beperkte groep, die gedurende meer dan 25 jaar o.l.v. Pierre Bontinck (1920-1992) en volgens de principes van Prof. 88


Dr. Maurits Verdonck, elke vrijdag in zaal Rooigem aan gymnastiek deed, taak die thans door Nestor Van Doorselaere is overgenomen.

MAURITS VERDONCK Maurits Verdonck werd geboren te Gent op 21 april1879. Zijn vader Louis was schrijnwerker en specialiseerde zich in gymnastische toestellen. Hij had een zaak aan de Kortrijksepoortstraat 172 (huidig huis St.-Medard) een drietal huizen voor 'Kapelleke Schreiboom', een zaak die later door Julien Verdonck, de broer van Maurits, werd verdergezet o.m. aan de Meersstraat 105 en de St.Denijslaan 13 (1933). Maurits volgde lager onderwijs in de School 'Spanoghe' aan de St.-Lievensstraat 8 (huidige St. -Lievenspoortstraat) te Gent, in 1880 geopend en genoemd naar haar weldoenster Euphrasine Spanoghe (t1877) en verliet als 14-jarige de hoofdschool in de Onderstraat Als 11-jarige behaalde hij reeds een eerste prijs in rekenen op 8000 leerlingen. Maurits leerde toen de stiel van houtbewerker. Hij voelde echter dat hij voor iets anders in de wieg was gelegd. Hij was sportief, had vele talenten en zijn interesse ging uit naar het turnen en de lichamelijke expressie. Reeds op 17-jarige leeftijd was hij turnleider en gafhij les in de Gentse broederscholen w.o. het St.-Amandusinstituut aan de St.Michielsstraat. Hij werd Europees en Belgisch kampioen roeien; werd Belgisch Kampioen hoogspringen, polsstokspringen, lopen, schermen en gewichtheffen en ontving de prijs van de Koning te Spa. In 1907 werd hij benoemd tot turnleraar na het behalen van diploma van turnleraar in de lagere, middelbare en normaalscholen. Hij werd achtereenvolgens turnleraar benoemd aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen en Brugge en aan de Rijksmiddelbare Normaalschool te Gent. Hij was een self-made-man en studeerde verder aan het 'Institut SupĂŠrieur d'Education Physiques' voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Lichamelijke Opvoeding. Daarna speelde hij hetklaar om in 1920, op 41jarige leeftijd, met grote onderscheiding, tot doctor in de Lichamelijke Opvoeding te promoveren. Dit stelde hem in de gelegenheid- bij K.B. van 7 oktober 1925 - zelf aan de Gentse Rijksuniversiteit te doceren. Aan de faculteit geneeskunde werd hij belast met de cursus 'Didactiek der gymnastiek in de schoonheidsleer der bewegingen' en in de afdeling 'Spelen en Sport'. In 1936 werd zijn bevoegdheid uitgebreid met de leergang 'Bijzondere methodeleer der lichamelijke opvoeding'. In 1939 werd hij benoemd tot hoogleraar. Als gevolg van zijn vlaamsgezindheid zou hij- zoals vele Vlamingen- na de Tweede Wereldoorlog op de zwarte lijst komen. Hij werd niet meer als professor aanvaard. Hij werd evenwel in 1951 bij K.B. in ere hersteld. Hij was toen echter reeds 72 jaar en met ingang van 21 april 1949 werd hij tot het emeritaat toegelaten. 89


1913 - De assymetrische pyramide was een originele en sterke oefening waarmee Ganda reeds vroeg naar buiten trad (Foto Ch. De Wilde, verzameling Erik Dekeyser).

90


Ondertussen was hij ook leraar geweest aan de Sociale School te Heverlee, het St.-Augustinuscollege teEdingen en de Sociale Hogeschool voor vrouwen te Antwerpen. Tijdens de weinige vrije tijd die hij had gaf hij ook massage aan gehandicapten, en verzorgde aldus 4304 mindervaliden. Gedurende 25 jaar was hij daarenboven voorzitter van het 'Nationaal Verbond der Katholieke Turners' en lid van de jury bij de Olympiade te Antwerpen. Over de lichamelijke opvoeding heeft Manrits Verdonck een totaal eigen opvatting weten op te bouwen. Vooral de assymetrie, het onderwerp van zijn doctoraatsthesis, was zijn stokpaardje. Hij had ook aandacht voor het kunstzinnige en leerde zijn leerlingen volksdansen. Zijn befaamde marmergroepen (poses plastiques) hadden veel succes en werden op grote schaal verspreid in een reeks van 36 zichtkaarten. Zijn filosofie verkondigde hij tijdens de 83 voordrachten en wetenschappelijke lezingen die hij gaf, waarbij de Gandaleden optraden als levende documentatie. Dit staat te lezen in talrijke publicaties, zo o.m. in 'Vlaanderens Turn blad' waarvan hij medestichter was. Hij was ook auteur van 307 bijdragen in sportkranten en van een tiental boeken die o.m. in het Frans werden vertaald. Hij vormde in totaal 23.192 leerlingen; organiseerde 9 grote buitenlandse reizen w.o. de Romereis met de Pauselijke AudiĂŤntie; gaf 1128 demonstraties, feesten, prijskampen. Hij heeft in Ganda-verband 7212 volksjongens en meisjes opgeleid en geoefend. Prof. Dr. Manrits Verdonck was dus een veelzijdig man en een merkwaardige persoonlijkheid. Het was een kleurrijk en vooral talentrijk figuur met een veelzijdigheid aan interesse en opvattingen. Hij was vastberaden en bezat een bewonderenswaardige overtuigingskracht. Dit getuigden o.m. zijn oud-leerlingen en oud-Gandaleden die ik op mijn zoektocht heb ontmoet. Zij koesteren nog steeds een opmerkelijke bewondering tegenover deze energieke en enthousiaste meester. Manrits Verdonck was in 1910 gehuwd metBlancaGhijs (1887-1973) en was vader van drie kinderen: Germain, Chrisliane (t) en Raoul. Prof. Dr. Manrits Verdonck overleed te Gent op 1 maart 1968 in de leeftijd van 89 jaar. Erik DEKEYSER

Dank aan: Pierre Bontinck (t25 maart 1992), Merelbeke; Rachel Claerman, Gent; Felicien Claus, Gent; Anna De Bruyne, Gent; Hannelore Vercruyssen, Gent; Willy Laporte, R.U.Gent; Sportmuseum Vlaanderen te Leuven; Dagblad Het Volk, Gent; Leon Ross, Waarschoot; Godelieve HachĂŠ.

91


Bronnen: Liber Memorialis RUG, 1962; De C lercq, Katrien; Algemeen besluit Licentiaatsverhandeling 'Leven en werken van Maurits Verdonck. Bijdrage tot het archief voor het tumwezen.'; Leuven 1987; Crick, J ef; Prof. Em. M. Verdonck 60 jaar Ganda-leider; in dagblad Het Volk van 18 mei 1957; Xle bedevaart en stormloop van 't jaar 1930 te Diksmuide; Almanak Het Volk, 1910 tot 1912; Wegwijzer van Gent; 1906 tot 1934; Ad. Van Vlaenderen; Geschiedenis der Gentsehen Vrijen Katoenbewerkersbond, 1887 -1927; ArchiefGanda in RectoraatR.U.G. Dagbladen: Het Volk van 11 september 1913; Het Volk 4 mei 1922; De Dag 7 mei 1935. Verriest, Guy; Het Lyrisch Toneel te Gent; 1964. Van Schoor, laak; Een huis voor Vlaanderen; 1971.

XAVEER DE COCK Enkele dagen geleden (namelijk op JO maart) was het 175 jaar geleden dat de schilder Xaveer De Cock geboren werd. Toen dit 150 jaar geleden was, in 1968, schreef Pierre Kluyskens een artikel over de gebroeders De Cock. Wij zijn ervan overtuigd dat onze leden met belangstelling kennis zullen nemen van deze tekst die wij hier herpubliceren met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens.

Men citeert ze in een adem, "de Gebroeders De Cock": Xaveer, de oudste, honderd vijftigjaar geleden, op 10 maart 1818 geboren, en Cesar, de jongste, die op 23 juli 1823 ter wereld kwam, beiden waarschijnlijk in het ouderlijk huis van de Hoogpoort, waar hun vader, Jan-Baptist De Cock, het in die tijd nog nederig beroep van kleermaker uitoefende. Jan-Baptist was enkele jaren voordien in het huwelijk getreden met een Waals meisje uit Namen, Marie-ThÊrèse Bequet, die hem drie zonen en drie dochters, driemaal een koningsdroom schonk, maar nooit heeft de man de vreugde mogen smaken van de eerste suksessen van zijn twee zonen, een van de menigvuldige aanvallen van cholera-morbus die Gent in de XIXe eeuw teisterden, greep hem bij zijn eerste slachtoffers en sleurde hem na enkele dagen naar het graf. Voor de jonge weduwe, alleen gebleven met een zo talrijke kroost, werden het zeer moeilijke jaren: de kinderen werden van de school gehaald omdat de moeder zelfs het schamele schoolgeld niet meer kon betalen, en voor hen begon de bikkelharde strijd voor leven en brood. Wij stellen ons gewoonlijk mensen uit vorige generaties, mensen die wij niet

92


gekend hebben, voor zoals hun portret, een foto uit het familie-album ze voor het nageslacht heeft gefixeerd en wij vergeten veelal dat er dikwijls een hele brok leven en strijd deze prent of foto voorafgaat. De twee "officiële" foto 's van de gebroeders De Cock zijn van iedereen gekend en werden genomen op een ogenblik dat bestellingen, eerbewijzen en suksessen allerhande hun artistieke loopbaan waren komen bekronen. Xaveer heeft van zijn bohème-periode nog enkel de wilde haarbos en de even wilde snor behouden; het portret staat zowat halfweg tussen dat van een Multatuli en van een Dumas vader, het moet ontegensprekelijk zijn talrijke kliënten uit de begoede burgerij, die heel wat briefjes in zijn schilderijen investeren, vertrouwen inboezemen. Het portret van Cesar daarentegen, met lang wit haar en dito snor, is een van de mooiste artistieke fotos die de grote Gentse fotograaf Edmond Sacré heeft gemaakt. CesarDe Cockis in dat portret, een kracht van de natuur gebleven, een dichter, een boer met sluwe en pittige ogen; onweerstaanbaar wekt dit portret in mij het beeld op van de stoere Gaston Dominici... Op het aangezicht zowel van Cesar als van Xaveer leest men de fierheid van

93


de uiteindelijke overwinning na jaren van beproeving en noeste arbeid. Dichters zijn doorgaans geen vechters; Xaveer en Cesar De Cock waren dichters, dichters met het penseel, en nochtans hebben zij hard, koppig gevochten om er te komen, om zich, op eigen krachten, beroofd van zovele zaken die in het leven onmisbaar zijn om sukses te bekomen, te kunnen opdringen. Zij leefden beiden intens, dicht bij en samen met de natuur, en zij werden beiden oud: X aveer 78 jaar, Ce sar 81. Zij hebben oneindig veel geschilderd en elk schilderij is de vrucht geworden van veel inspanning en arbeid, zelfs allijkt een landschap van een De Cock ons soms een zeer vlotte en gemakkelijke improvisatie op het doek. Zij hebben in het schilderen het "waarom" van hun eigen leven ontdekt, zij hebben hun persoonlijkheid met de kunst, met hun kunst vereenzelvigd: een geweldige drang naar picturale eerlijkheid, een liefde tot en een eerbied voor de natuur zoals zij zich veropenbaart aan een realistisch oog en aan een dichterlijke ziel. In om het even welk schilderij of beeldhouwwerk van een kunstenaar uit een vorige generatie, voelen wij iets dat voor ons verouderd is, dat van onze tijd niet meer is. Wanneer wij echter komen te staan voor de "Meerschstraat" van X aveer of" de weg naar het Patijntje" van Cesar De Cock, beseffen wij dat dit "verouderd iets" tot een minimum is teruggebracht. Die werken zijn zo eerlijk, zo natuurlijk, zo fris en zo humaan geschilderd, met een zo spontane, dichterlijke toets, dat zij niet vastkleven aan een bepaalde periode en dat wij ons volledig mens voelen bij het aanschouwen van deze schilderijen, ons als het ware decomplekseren en opgaan in de atmosfeer die de kunstenaar heeft willen uitdrukken. Het is een gevoel dat wij onmogelijk hebben bij het bekijken of zelfs bewonderen van werken uit de periode die de De Cocks voorafging of uit het impressionistisch of expressionistisch tijdvak. Misschien is de kunst van de gebroeders De Cock, tussen de traditionele kunst die in het midden van de vorige eeuw verstard en verhard was, en de aanloop naar het fantastisch avontuur van de moderne kunst, samen met de kunst van de paysagisten van Barbizon met dewelke zij een zo nauwe verwantschap vertoont, juist dat "moment" geweest van evenwicht en harmonie, van oprechtheid, moment dat nodig en zelfs noodzakelijk was op het ogenblik dat de kunst een nieuwe sprong in het onbekende ging wagen, zowat als de atleet die een geweldige voorraad frisse lucht inademt vooraleer een aanval op een rekord te wagen. Zulks legt wellicht de grote en heilzame invloed uit die de kunst van de gebroeders De Cock te onzent heeft uitgeoefend, niet aan de oppervlakte maar in de diepte, op talrijke kunstenaars die na hen kwamen en die, ofschoon zij uiterlijk techniek, onderwerp en klimaat van de De Cocks verloochenden, hun boodschap in hun werk indachtig bleven, al was het bij sommigen onbewust.

94


Men mag en men kan niet meer schilderen zoals zij het deden: artistiek. historisch. sociaal is dit "moment" voorbij. maar het behoudt zijn charme, zijn finesse. zijn realiteit. het blijft spreken tot een aspekt van onze persoonlijkheid dat nooit zal uitsterven: de drang zelfs de dwang ons op bepaalde ogenblikken van ons bestaan en van onze activiteit. hals over kop, zij het dan ook maar zeer kortstondig. te werpen in de grenzeloze wereld van het natuurschoon dat ons rust. vrede en verloren evenwicht terugschenkt. Het is een bijna identiek aangevoelde reactie voor de natuur die de kunst van de gebroeders De Cock verbindt en hun loopbaan op bepaalde tijdstippen evenwijdig deed lopen. al is er bij Xaveer. de dieren- en landschapschilder misschien meer nuchterheid te bespeuren dan bij Cesar. de dichterlijke paysagist. Hun levenswijze ook is nogal uiteenlopend geweest; zij gingen uiteen. vonden mekaar terug. waren gelukkig om dit weerzien. maar vervolgden dan hun eigen weg. De carrière van Xaveer staat dichter bij het quod plerumque fit van de kunstenaars in de XIXe eeuw. zij is meer klassiek. minder avontuurlijk. Xaveer heeft het avontuur niet gezocht. hij heeft ook niet de harde strijd ontweken en hij is ook nooit. zelfs wanneer het sukses hem uiteindelijk toelachte. artificieel geworden. Zijn begin was pijnlijk. vooral materieel. maar het geluk stond toch enigszins aan zijn zijde wanneer een Gentse handelaar en meceen. Gaillard het hem mogelijk maakte twee jaar lang in de leer te gaan te Antwerpen in het atelier van Ferdinand De Braekeleer. Hij heeft er geleerd al wat men in een atelier leren moet: techniek. kennis. vakmanschap. maar zijn inspiratie. zijn onderwerpen lagen in de wijde natuur verscholen. Zelfs Parijs trok hem maar matig aan; het is te Barbizon en te Veule dat hij zich volledig kon veropenbaren en uitdrukken; het is daar dat het succes hem voor het eerst toelachte omdat een paar kenners onmiddellijk hadden ingezien dat men na al het kunstmatige van de doeken die men gedurende jaren op de markthad gebracht. Xaveer De Cock en de landschapschilders van Barbizon een terugkeer inluidden tot een kunst zonder compleksen. zonder leugen. zonder pathos of retoriek. In BelgiÍ teruggekeerd vestigde Xaveer zich te Deurle met vrouw en kind. Hij sleet er gelukkige dagen. werkend als een slaaf maar beloond om zijn ernst en zijn inspanningen. 's Winters trok hij dikwijls naar Parijs. naar de tentoonstellingen en Salons. maar in de zomermaanden bleef hij schilderen aan de oevers van de Leie. aan de rand van de stad waar alles nog natuur en dichterlijkheid was. Meer bewogen en gevarieerd was de loopbaan van Cesar. Hij was forser. geweldiger van natuur. van temperament. Hij volgde lessen aan de tekenacademie. schilderde. tekende. etste maar zulks was niet voldoende om de onstuimigheid en de dichterlijkheid van zijn karakter uit te putten. Hij liep ook

95


school aan het Conservatorium, behaalde prijzen, speelde viool, zong in de St. Baafskerk, in de St. Jacobskerk, op 's Heiligskerst Albert Dommange, zijn leraar, stuurde hem naar Parijs met een paar aanbevelingsbrieven. Gedurende jaren werkte Cesar in de Franse hoofdstad als een beul: 's morgens als zanger in de St. Rochuskerk, 's middags schilderde hij, ging dan het lof zingen en 's avonds speelde hij viool in het orkest van de Chäteletschouwburg, 's nachts bereidde hij het werk voor de volgende dag voor: alles samengerekend betekende zulks voor Cesar een jaarwedde van 1.600 fr. Te Parijs ontmoet hij Xaveer en diens beschermer, Buon, een invloedrijk heerschap in de wereld van de kunst. Over muzikale of artistieke carrière heeft het lot zelf beslist. Cesar De Cock werd plots doof ten gevolge van een grote smart veroorzaakt door het overlijden van een nicht die hem nauw aan het hart lag en deze doofheid stelde automatisch een einde aan zijn loopbaan als zanger en vioolspeler. Hij was ten andere rijp voor een succesrijke carrière als schilder: hij had gedurende jaren veel geschilderd, duizenden tekeningen en schetsen gemaakt en zijn eerste optreden in tentoonstellingen te Parijs werd voor de kunstliefhebbers een ware veropen baring. In Barbizon werkt hij met Daubigny en Corot die zijn boezemvriend werd. Hij verkoopt veel, vestigt zich te Gasny, geeft er les aan een Fins meisje J ulia Stigselius die schildert, piano speelt, op haar meester verliefd geraakt en ermede trouwt! De jaren van armoede en ontbering zijn ver achter de rug: men betaalt 30.000 fr. en meer (goudfranken) voor zijn schilderijen. De meest gevreesde kunstcriticus, Théophile Gautier, is vollof over zijn oeuvre, musea, de Franse regering, ministers, diplomaten, zelfs Napoleon m kopen landschappen van de "meester". Te Parijs, te Londen, te Munchen overal waar hij expozeert, worden hem medailles, prijzen of onderscheidingen toegekend. In 1882 keert hij definitief naar zijn geboortestreek terug. Hij heeft langer dan zijn broeder Xaveer kunnen weerstaan aan de stem van het landschap van zijn jeugd, thans wil hij zijn carrière te Gent beëindigen. Het werden gelukkige jaren: tot op de laatste dag van zijn leven heeft hij gewerkt, in volle overgave en oprechtheid. Zoals zijn broer Xaveer is hij oud geworden. Op 23 juli 1903 hebben zijn vrienden hem een laatste maal gevierd naar aanleiding van zijn 80ste verjaardag. Schepen Boddaert voor de stad, Lodewijk Tijdgadt voor de kunstenaars, Van Hoorde voor zijn vrienden brachten hem een warme en spontane hulde. CesarDe Cockontving ze in zijn legendarische blauwe kiel, herinnering aan zijnverblijf in Normandië. Enkele maanden later vervoegde de schilder van de natuur de eeuwige landschappen. Zijn kunst en deze van X aveerzijn gebleven, als een plekje blauwe hemel tussen twee onweerswolken, als een glimlach van de zon op de vlakte. Het was een kunst zonder problemen, zonder filosofie, zonder toegeving aan een of andere teorie. Daarom is hij gebleven zoals hij was: zuiver en van iedereen verstaanbaar. Pierre KLUYSKENS

96


GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg) j. VOETBAL Alles begon waarschijnlijk met de atletiekverenigingen in het Gentse. De bekendste was de "Association Athlétique IA Gantoise", gesticht in 1864. De oefeningen gebeurden in het "Stadsgymnasium" op de Lindelei. Doch men vergaderde in het "Café Gambrinus" in de Vlaanderenstraat In 1894 kocht deze maatschappij de Gentse velodroom te Ekkergem aan. Daar werd tijdelijk geoefend en aan sport gedaan. Omstreeks 1910 gebeurde dat in de huidige Achilles Musschestraat. Vóór kort, op 5 augustus 1989 vierde deze vereniging haar 125 jaar bestaan. De "Racing Club" kwam op 3 oktober 1885 tot stand. Haar oorspronkelijk doel was het lopen te bevorderen doch men kon er ook voetballen. Haar lokaal was het "Café du Théatre" in de Schouwburgstraat, later in de Koestraat 4. Haar oefenterrein bevond zich in de Ongerijstraat te Gentbrugge-Noord. Om de voetbalsport aan te moedigen, stichtte men op 15 april 1888 "The Golden Star". Haar lokaal was de "Taverne hygiénique flamande" in de Onderstraat. Aanvankelijk telde deze vereniging enkel twaalf leden. In 1888 kwam ook de voetbalploeg "Cercle des lntrépides" (Kring der Onverschrokkenen) tot stand. Ook deze groep wou het voetbalspel vulgariseren. De voetbalafdeling "IA Gantoise" ontstond in 1898. Ze kreeg het nationaal stamnummer 7. Sommigen menen dat de bijnaam "De Buffalo's" te danken was aan de komst in 1908 van Buffalo Bill met zijn troep "The Roughriders the world's most famous horsemen" (19). "La Gantoise" oefende te Gentbrugge. Omstreeks 1900 bestond tevens de "Omnium Sporting", waar men aan voetbal, tennis en golf kon doen. In 1903 was hun lokaal de "Club de Tennis". Dat gebouw bevond zich in de dreef die naar de velodroom van Ekkergem leidde. Bij de eeuwwisseling het de "F.C. Eendracht" haar lokaal in de Londenstraat, aan de voorhaven. Veel later, nà W.O.II smolt deze ploeg samen met deze van Meulestede.

k. DE RIJWIELSPORT Vélocipèdes waren primitieve vormen van rijwielen die omstreeks de zestiger jaren van de 19de eeuw te Gent bekend waren. Er bestonden modellen op twee maar ook op drie wielen. Veren en rubberbanden ontbraken, alsook de ketting, want de trappers zaten op de voorwielas. Daarenboven was het voorwiel heel 19. Het was ook te Gent dat die troep uiteenging na een openbare veiling van de raspaarden.

97


wat groter dan dat (of deze) achteraan. Velocipèderijden op een toestel met twee wielen was toen een vrij gevaarlijke onderneming. Ca 1860 ontstond de "Société V élocipédique Gantoise". Ze had haar lokaal in het "Café du Boulevard du Béguinage". Gezien het gevaar op de gekasseide straten, oefenden de leden op de Begijnhoflaan (20). Tijdens de winter gebeurde dat in overdekte ruimten, de zgn. "vélocipèdescholen". De 31ste maart 1869 was er op de Begijnhoflaan een wedstrijd voor twee- en driewielers, georganiseerd door de "Société Vélocipédique". De "Fliehende Fanfare" uit Keulen zou er met veertig leden present zijn. Het feest werd een flop maar men hernam, met meer succes, hetzelfde programma de zondag 11 april daaropvolgend (21). Er waren snelheidskoersen voorzien, traagheictskoersen en wedstrijden met hindernissen plus een snelheidskaers voor kinderen. Vanaf 1885 bouwde men fietsen met twee gelijke wielen, een ketting op een achterwieltandrad en pedalen die ketting en fiets in beweging brachten. Datjaar werd de "Véloce Club Gantois" gesticht. Haar vergaderlokaallag bij het Zuidstation in het "Café de la Gare". Men beweert dat deze maatschappij de wieg van de Gentse rijwielsport was, aangezien kort daarop zowat overal in en aan de rand van de stad wielersportverenigingen ontstonden. De "Ghent Wheelmen" richtte men omstreeks 1880 op. Haar lokaal was aanvankelijk gevestigd op de Kraanlei 2, later op het Koophandelsplein 10. Toen ontstond ook de "Union Vélocipédique" van Ledeberg. De "Duc de Bavière" op de Brusselsesteenweg was haar eerste lokaal. Later werd vergaderd in een café op de Vooruitgangplaats te Ledeberg. Aan dit plein vertrokken jaarlijks, vanaf 1893, wielerwedstrijden op de eerste zondag van september. Deze koersen stonden op het feestprogramma waartoe ook de bloemenstoet, toen "Longchamps Fleuri" genoemd, behoorde. De fietsersvereniging te Gentbrugge heette de" Gentbrugse Wielerclub". Haar lokaal bevond zich in de Kerkstraat 101 aldaar. Toeristisch kwamen fietsen omstreeks 1890 in de mode, zowel voor vrouwen als voor mannen. Een goede Engelse fiets met "dunlopbanden" kostte toen echter ongeveer zeven- à achthonderd goudfranken. Een vrijetijdspeelgoed dus voor dezen die dat konden besteden! Eerst als het rijwiel als massaprodukt op de markt kwam, werd de fiets het arbeidersvervoermiddel bij uitstek. Juist voor de Eerste Wereldoorlog kwam dat op gang. De fietssport groeide spoedig uit tot een massaspektakeL Sommige wedstrijden gingen door op speciaal aangelegde velodrooms. De bekendste van Gent bevond zich op de Bijlokemeersen aan de Leie, ongeveer op de plaats van het huidige 20. De kranten vermeldden op 19 juli 1869 dat het stadsbestuur zes nieuwe banken op voornoemde laan liet plaatsen, hetgeen goed nieuws was voor de wandelaars die aldaar de oefeningen van de velocipedisten kwamen bewonderen. 21. Steels, M., Gent in 1869. Ghendtsche Tydinghen, 1980, p. 79.

98


"Stedelijk Technisch Instituut" (22). Deze velodroom, als eerste in ons land in gewapend beton gemaakt, werd de 18de juli 1892 ingehuldigd. De piste had een omtrek van 370 meter. Het middenplein kon worden aangewend voor jumpings, tennis en voetbal. Op de tribune was er plaats voor driehonderd toeschouwers (23). De "Société du Vélodrome Gantois" legde deze wielerbaan aan met een kapitaal dat uit een 300-tal aandelen van honderd frank per stuk bestond. Haar vergaderingen gebeurden in de Vlaanderenstraat 41. De wielrijdersclub "Cyclist U nion Gand" werd in 1899 gesticht. Zij beschikte over een eigen fanfare en haar lokaal bevond zich op de Martelaarslaan (toen Godshuizenlaan). De "Union Sportive" was een wielrijdersgezelschap dat vergaderde op de Brusselsesteenweg 33. De fietservereniging "Union Civile de Gand" kwam toen ook tot stand en had haar lokaal op de Kouter 7, terwijl de leden van de "Etoile rouge Cycliste" hun vergaderingen belegden in het "Café Gambrinus", Vlaanderenstraat 75. De fietsenrage verspreidde zich over de gehele stad. Zo ontstonden de clubs "Akkergem-vélo", de "Wielrijdersclub van Sint-Amandsberg" en "SintAmandsberg Vooruit". Hun respectievelijke lokalen waren het "Salon Napoléon" aan de Coupure 61, de Antwerpsesteenweg 49 en "De Papegaai" op de Antwerpsesteenweg 2 te Sint-Amandsberg. Op de Rooigemwijk kon men, omstreeks 1895 lid worden van een drietal rijwielfansmaatschappijen: "De Roelandzonen" op de Brugsesteenweg (nu Bevrijdingslaan) 138, "Rooigem-velo" op de Drongensesteenweg 115 en "De Rooigemse Wielrijders" op de Rooigemlaan 223. Het aantal rijwielfabrikanten en -verkopers nam met de dag toe. In de "Gentse Wegwijzer" van 1895 werden er 20 vermeld. J. Houard was een bekend fietsenhandelaar die later zelfs een eigen automerk op de markt bracht. In 1900 telde men reeds 46 fabrikanten en verkopers en in 1910 steeg dat aantal tot 69. De vermeerdering van het aantal fietsclubs hield daarmee gelijke tred. Zo ontstond de velofanfare "De Zwaluw" die haar lokaal had in de Bagattenstraat 33 en "L'Aigle" aan de Heuvelstraat 46. Reden de "Zwaluw" -leden op een fiets met als merk "The Swallow", te Antwerpen gefabriceerd en waarvoor de Gentse kunstschilder Constant Montald een prachtige kunstaffiche schiep? (24) Tijdens het laatste decennium van de 19de eeuw was onder meer het gezelschap "L'Aurore" bekend in het Klein Meerhem 52. Ook de "Association Athlétique La Gantoise" had haar wielerafdeling. De vergaderingen gebeurden in het "Café Gambrinus" in de Vlaanderenstraat De "Flying Club" was ge22. Andere velodrooms werden gebouwd te Evergem, Gentbrugge en Mariakerke. 23. Niet rendabel genoeg stopte men ermee in 1894. Het volledige complex werd toen door de "Association Athlétique Gantoise" overgenomen. In 1901, toen men de GrootBrittanniëlaan begon aan te leggen, moest de infrastructuur gesloopt worden. 24. Museum voor Schone Kunsten, Gent.

99


vestigdinhet "Hotel de l'Allemagne" op de Korenmarkt en de "Club Gymnastique" die in 187 4 ontstond, kreeg er omstreeks 1900 een wielerafdeling aan toegevoegd. De leden kwamen bij mekaar in de Theresianenstraat 12. Ook de fietsverenigingen "De Kelderwitters" uit de Molenaarstraat 115, "Lust en Vermaak" uit de Gasmeterlaan 100, "De Noordstar" gevestigd op de Brusselselaan (nu Keizervest) 33, de "Gentse Velosportclub" uit de Koningstraat 17 en de muzikaal-sportieve "Snelheid en Zang" die men aantrof in de Snoekstraat 14 te Gentbrugge, waren even zoveel gezelschappen die omstreeks de eeuwwisseling bloeiden (25). De "Velo-Motoclub l'lnfatigable" luidde toen het tijdperk in van de motorisatie. De aangeslotenen zagen elkaar in de herberg op de Brusselsesteenweg 169.

I. DE GEMOTORISEERDE SPORT

Evenals in Duitsland, Engeland en Frankrijk begon België bij de eeuwwisseling aan de constructie en verkoop van tientallen merkwaardige automerken, o.m. de Vivinus, de Pipe, de Miesse, de Germain, de Minerva en vele andere! Rijke Gentse families bezaten weldra soortgelijke machines, een statussymbool waarmee ze uitpakten en ritjes maakten op de toenmalige kassei- en aardewegen in de stad en op het platteland. Op hun initiatief werd op 1 maart 1899 de "Automobile Club des Flandres" (Automobielclub der beide Vlaanderen) opgericht. De zetel van deze vereniging was gevestigd op de Kouter, in het "Hotel Royal". Zij richtte heel wat automobielmeetings in o.m. in 1910 te Gent zelf. Een draagpenning herinnert aan deze manifestatie (26). Ondertussen kwamen de motorfietsen eveneens in de belangstelling. Het bekendste Belgische merk was dat van de wapenfabriek F.N. waarvoor heel wat publiciteit in binnen- en buitenland werd gemaakt. Motorfietsers konden lid worden van de "Motocycletteclub des Flandres" die omstreeks 1900 werd gesticht. Haar lokaal was de "Zaal derNotarissen" in de Winkelstraat 1. De adepten van de luchtvaart (luchtballons en later vliegtuigen) waren verenigd in de "Aéroclub des Flandres". De aangeslotenen vergaderden in "The Excelsior Wine C0 ", een selecte zaak op de Kouter 16. De drie voornoemde clubs bleven tot ver nà de Eerste Wereldoorlog voorbehouden aan de financiële elite. LodeHOSTE ('t vervolgt) 25. In het Museum voor Volkskunde te Gent hangt de vlag van veloclub "De lustige Rijders", een gezelschap dat vóór de Eerste Wereldoorlog ontstond. 26. Gentse Penningen: o.c., p. 165.

100


OPLOSSING PUZZEL 1992 1) (PIETER) VERDONCK (N) O.l.v. P. Lecaldano, Het komplete werk van Frans Hals, in: Meesters der schilderkunst, 1976, 92, nr. 56; Vlaamse stam, 15de jg., nr. 5, 1979, blz. 20. 2) HUIDEVETTERSKAAI (U) A. Deprez, Literaire gids voor Oost-Vlaanderen, Schoten 1987, 16. 3) JAN DE NAGHEL (D) A. Van Den Kerkhove, Meesterwerken in zilver uit privé-verzamelingen, Gent, 1985, 219. 4) JOZEF BERNAERT CANNAERT (T) Ph. Blommaert, Nederduitsche schrijvers van Gent (1861); Biographie Nationale, III, (1872), kol. 286-7. 5) (Le) CATHOLIQUE DES PAYS-BAS (I) J. Verstraeten, De katholieke pers te Gent (1936); E. Voordeckers, Bijdragen tot de geschiedenis van de Gentse Pers, Repertorium (1667-1914), 1964. 6) S.P.Q.G. (S) A. VanDenKerkhove, Tin, in: Gent 1000JaarKunsten Cultuur, lil, 1975, 389. 7) LIEVENVAN DER CLITE (I) R. van Elslande, Het Laatste Oordeel van de Meester van Diest, met name Lieven van der Clite (en Augustijn de Brune), in: Meer Schoonheid, 1986, 98-108; 1987, 1-12, 33-44, 82-84; J.H.A. de Ridder, Gerechtigheidstaterelen voor schepenhuizen in de Zuidelijke Nederlanden in de 14de, 15de en 16de eeuw, Kon. Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone Kunsten, Brussel1989, 19-38; E. Dhanens, De plastische kunsten tot 1800, in: Gent, Apologie van een rebelse Stad, Antwerpen 1989, 203-5. 8) JULES CALLEWAERT (T) J.H. Walgrave, P. Callewaert ter nagedachtenis, in: Kultuurleven, I, 1965, 12-20; P.J.A. Nu yens, P. Callewaert met woord en daad en liefde, 1969; Id. Biografisch Woordenboek, 4, 1970, kol. 125-133. 9) JAN GOSSAERT (A) M. Vanroose, X. De beeldhouwkunstvan de 16de eeuw, in: Gent 1000 Jaar Kunst en Cultuur, I, 1975, 484-5, nr. 553; R. Van Driessche, De SintPietersabdij te Gent, 1980, 162.

101


10) UZERLAAN (Z) G. Deseyn, Gids voor oud Gent, Antwerpen-Weesp, 1984, 328-9. 11) JOOS VAN GIDSTELE (0) P. Dieleman, De groote reiziger MerJoos van Ghistele, 1932. Oplossing ijZerlaan hUidevetterskaai cathollque des pays-bas jan De Naghel S.p.q.g. jb. cannaer T j An gossaert J. callewaer T 1leven van der elite j Oos van ghistele verdoNck Hoofdvraag: ZUIDSTATION werd gebouwd door AUGUSTE PA YEN. B. Baillieul, A. De stadsontwikkeling (19de eeuw-W.O.I), in: Gent 1000 Jaar Kunst en Cultuur, Ill, 1975, 105. Het plezante is dat de puzzelaars uitkijken naar de quiz, terwijl de quizmaster de redactie bijna de oren van het hoofd zaagt om te weten of er reeds antwoorden binnen zijn gekomen en hoeveel juiste oplossingen er zijn. Indien er opmerkingen binnenkomen, zie je dat ook duidelijk aan de oogskens van de redacteur, die staan dan zeer deugnietachtig. VoilĂ zie, tot op het einde van dit jaar dan maar weer! DE QUIZMASTER

Naschrift Was het een moeilijke puzzel? Ge moet er geen seconde aan twijfelen. We zouden zelfs het woord "aartsmoeilijk" willen gebruiken. Kregen wij verleden jaar bij een puzzel die toch ook niet voor de poes was 10 juiste antwoorden, dan kregen wij deze keer, al bij al, 5 antwoorden binnen, waarvan 4 juiste. Ge moogt het gerust voortvertellen: ze komen van 4 cracks. Wij citeren ze in de volgorde van aankomst: De Heer Arthor De Decker, Mevrouw Rachel Vanderhaegen102


Vandenbossche, Mevrouw Eisa Wauters-D'haen en de heer Piet Cassiman. De Heer Richaerd Caese die verleden jaar de onvoorzichtigheid beging onze Quizmaster tegendraads te willen strelen, heeft de tol moeten betalen voor deze gewaagde onderneming: van de 11 onderwerpen heeft de Quizmaster hem er over 3 doen struikelen. Hij vond wel het Zuidstation van Payen en 8 correcte antwoorden, wat, gezien de moeilijkheidsgraad van deze puzzel helemaal niet beschamend is. Onze primus van verleden jaar, de Heer Arthur De Decker, heeft met grote brio zijn titel verdedigd: hij leverde de ongelooflijke prestatie het juiste antwoord in ons bus te laten vallen, nauwelijks 48 uren na "Gh.T." ontvangen te hebben. Het kan niet anders of daar moet nachtwerk aan te pas gekomen zijn. Interessant is, dat hij ook referenties aangeeft die niet vermeld werden door onze Quizmaster, zoals bij Verdonck: Grote Oosthoekencyclopedie, 7e uitgave, p. 151 bij Cannaert: R. Poelman, Misdaad en straf in het Oude Gent, in Jaarboek XXVI, Heemkundige Kring Oost-Oudburg, 1989, p. 86, voetnoot 25. bij Le Catholique des Pays-Bas: P. Claeys, MĂŠmorial de la Villede Gand, 1792-1830, p. 473. bij Callewaert: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 1973, p. 271-272. bij Gossaert: E. De Boek, De Nederlanden, 1966, p. 120. Hij maakt ook, terecht, de opmerking dat bij Callewaert verkeerdelijk gesproken wordt van het St-Antoniusgenootschap; dit moet zijn het St-Thomasgenootschap. Enkele opmerkingen van onze puzzelaars. Van Mevrouw Rachel Vanderhaegen-Vandenbossche: "Ik ben blij dat ik het allemaal gevonden heb, maar voor mij hoeft het echt niet moeilijker te zijn. Voor mij is het voornaamste: meedoen en zich zinvol bezighouden." Van Mevrouw Eisa Wauters-D'haen: "Aanvankelijk liep het vlot van stapel. We dachten reeds dat onze vorige kreten uw hart hadden geraakt. Maar dan stonden we allemaal "gelijk een uil op een kluit" voordie "uilebeker"! Na lang zoeken vonden we "bij onze Noorderburen", helaas zonder auteur, een beker met uilekop en -poten, rond een kokosnoot, en vandaar kokosnootbeker genoemd. Nergens was er sprake van een "uilebeker". Hetklonk unaniem: "Hij hee ons ligge! ", tot wij uiteindelijk met een zetje toch bij het uilebekertje belandden. Eind goed, al goed!" Van de Heer Piet Cassiman: "In "Frans Hals compleet werk" wordt Verdonck niet als Gentenaar maar als Haarlemmer genoemd. Bij Nr. 9 (Gossaert): het is niet 1885, maar op 10.10. 1883 volgens M.C. Laleman in "Sint-Pietersabdij Gent". De puzzel was wel moeilijker maar toch op te lossen!" Van de Heer Richard Caese: "De brutale onverlaat slaat een mea maxima culpa. Geen gezeur echter. Het was deze keer moeilijk, met het gevolg dat ik 103


gestrand ben. Door het feit dat ik nooit uit zilveren bekers drink vind ik het antwoord niet op vraag 3. In ieder geval toch weer een en ander opgestoken." En aangezien de Heer eaese helemaal niet haatdragend is, wenste hij onze Quizmaster een prettig jaareinde. Enkele dagen na zijn antwoord op de puzzel, zond de Heer Arthor De Decker ons een 2e brief waarvan onze Quizmaster niet goed zal zijn. Wij publiceren hem hieronder: "Geachte Quizmaster, Met mijn brief van 21!11/92 haastte ik mij om u de oplossing te sturen voor de Puzzel 1992. Om aan de "U" van Zuidstation te geraken moest het antwoord i.v.m. de plaats waar Multatuli in augustus 1867 een toespraak hield voor 1300 mensen een woord gevonden worden waarvan de tweede letter een "U" was. Daar zowel het boek "Voor de duivel geen stap achteruit!", p. 123, als M. Steels in "Gent in 1867- Eenjaarvan stakingen" in Ghendtsche Tydinghen, 8ejaargang, nr. 6, 1979, p. 309, als D. Verkinderen, "Het Van erombrugghe's Genootschap van 1857 tot 1875" (1988), p. 87-92, wel vermelden dat Multatuli in augustus 1867 een spreekbeurt hield te Gent voor hetVan erombrugghe's Genootschap, doch zonder vermelding van de exacte plaats, en Lode Hoste in "Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw" (Ghendtsche Tydinghen, 21e jaargang, nr. 5, 1992, p. 311) enkel vermeldt dat het Van erombrugghe's Genootschap aanvankelijk gelegen was in de Van eaeneghemstraat 5, en nadien (wanneer?) zich definitiefvestigde op de HUIDEVETTERSKAAI, een plaats dus met als tweede letter een "U", ligt het voor de hand dat velen met mij als oplossing voor de tweede vraag deze door iedereen gekende kaai zullen ingevuld hebben. Helaas! FOUT! Nader onderzoek bracht het volgende aan het licht: - Het voorstel om de vereniging op te richten werd gelanceerd op 26/8/1857 tijdens een banket bij de tafelhoudervan Doore-Evens, Hoornstraat I te Gent. - Op 11/10/1857 greep een eerste algemene vergadering plaats in een lokaal van stadsschool nr. 1 op de Koornmarkt. - Tijdens een tweede bijeenkomst op 18/10/1857, dit maal in de Troonzaal van het stadhuis, kreeg de vereniging de naam "Van erombrugghe's Genootschap" (V .e.G.) ter verheerlijking van burgemeesterJozef Van erombrugghe (17701842) die in 1828 de eerste drie stadsscholen voor "kinderen van behoeftige of minvermogende ouders" had geopend. - Het eerste lokaal van het V .e.G. was van 25/10/1857 tot eind 1860 gevestigd in herberg "Den Prins", Ramen, hoekhuis met Luxemburgstraat - Het tweede lokaal dat het v.e.G. huurde was de Achtersikkel in de Biezekapelstraat bij St-Baafs waar sedert 1848 de vrijmetselaarsloge "Les Vrais Amis" en sedert 1856 "La LibertĂŠ" huisde. Na 1857 repeteerde de Koormaatschappij er. Het huurcontract liep van 17/12/1860 tot eind 1866. 104


- Op 8/5/ 1863 wordt G. Rolin Jacquemyns (1835-1902) voorzitter van het V.C.G. In 1864 werd de Jakob Van Caeneghemstraat getrokken van de Moestuinstraat tot het Godshuishammeke, nabij de Huidevetterskaai. De voorzitter verklaart in 1866 een som van 50.000 fr. te willen besteden om voor het genootschap een lokaal te laten bouwen, daar het vorige lokaal te klein was geworden. De grond van het lokaal werd aangekocht in de Van Caeneghemstraat. Op l/2/1867 werd dit nieuw lokaal feestelijk ingehuldigd (zie in bijlage "Geschiedenis van het Genootschap", in "Ons Blad, orgaan van het Van Crombrugghe's Genootschap", 3e jaargang, nr. 34, april1904, p. 28). Een van de eerste sprekers in het nieuw lokaal was E. Douwes Dekker, alias Multatuli. Hij sprak er op 19/8/1867 over "Het recht om een gevoelen af te keuren" (zie copie van uitnodigingsbrief en programma van dit "toon- en letterkundig feest" in bijlage). Uit dit alles blijkt dus duidelijk dat Multatuli toen sprak in de Jakob Van Caeneghemstraat en dus niet in het lokaal op de Huidevetterskaai! Dit laatste lokaal werd pas in 1892 voor het eerst door het V.C.G. gehuurd en in 1927 aangekocht (zie huurcontract 1892 en historische nota K. Delagey in bijlage). Het bewuste lokaal in de Van Caeneghemstraat staat mooi afgebeeld in "Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen", Stad Gent, 4nb Noord-Oost, p. 463. Het werd in de jaren dertig heringericht in art-decostijl tot herenwoning. Toen werd vermoedelijk ook de toneelzaal, waarvolgensMultatuli 1300 arbeiders in 1867 naar hem kwamen luisteren, afgebroken. Er werd ooit een bakkerij in ondergebracht en werd nadien eigendom van de houthandelaar V anderhaegen. 6 Ă 7 jaar geleden werd het aangekocht door het gezin Vermeire-Van der Biest die er toen nog op de eerste verdieping het zware biljart van het V.C.G. aantrof. Ter informatie bezorg ik u hierbij ook een copie van het artikel van Arthur HublĂŠ "Multatuli in het Van Crombrugghe's Genootschap" in "Ons Blad", 3e jaargang, nr. 38, sept. 1904, p. 1-2. Over dit optreden van Multatuli zie ook G. Schmook, "Multatuli in de Vlaamse gewesten" (1860-1900), Antwerpen, 1949, p. 148-243. A. Deprez, Kroniek van Dr. F.A. Snellaert, 1809-1872, Brugge, 1972, p. 160 en W.E. Hegman, Multatuli in het Van Crombrugghe's Genootschap te Gent (dit laatste ook in bijlage). Besluit: Multatuli sprak in 1867 te Gent 1300 arbeiders toe op de volgende plaats: of Van Caneghemstraat (naam in 1867): A of Jakob Van Caeneghemstraat (voornaam in 1981 toegevoegd): A of Van Crombrugghe's Genootschap: A of Zaal Van Crombrugghe's Genootschap: A Men bekomt dus nooit een "U" om Zuidstation te vormen! Tenzij, tenzij de feestelijke quizmaster bij het opstellen van zijn puzzel tijdens de Gentse Piesten zo diep in het glas had gekeken dat hij deze plaats MUIDE durft te noemen! Met deze oplossing zou echter geen enkele rechtgeaarde Gentenaar kunnen akkoord gaan. Zelfs de Muide heeft nu eenmaal zijn grenzen die stoppen ten zuiden omtrent de Doomzelestraat. Daaronder begint de wijk 105


Sluizeken-Ham, in ieder geval een plaatsnaam zonder "U" als tweede letter. Kortom de Puzzel1992 is volgens mij onoplosbaar tenzij men zegt dat Au guste Payen het ZAIDSTATION ontwierp. Da moe keune in Gent... " Als balsem op de wonde van onze Quizmaster voegen wij hier de slotbedenking bij van de Heer De Decker: '"t Was weer heerlijk puzzelen geblazen met de blijkbaar onvermijdelijke halsbrekende toeren incluis." P.S. Wij hebben toch aan onze Quizmaster gevraagd zich bij de komende Gentse Feesten met andere zaken te willen bezighouden.

GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel X Speel nog een beetse mee de moarbels Syn.: "Ge zij nog een beetse te groen achter U uures". "moarbel" =marmer. "Moarbels" zijn marmeren, stenen, glazen of albasten bollen, die iets groter zijn dan de gewone knikkers (Kinderspel). Fig.: je bent daar nog veel te klein voor.

Ik kuische mijn schuppe af Syn.: "Ik kuische mijnen buut(: boot) af, 'k ben hier voors, 'k stoppe der mee, 'k ben wig.": Iemand die met de schop gewerkt heeft, kuist die eerst af vooraleer ze weg te bergen, dit om te voorkomen dat ze roest door de vochtige aarde die er anders aan blijft kleven. 106


ne 'j"vu te l ant ir,.-e .. mee u 11 ~\ein. l uehtse

Plaat 14.

107


Ze leesdege ons Hiere van zijn kruis Syn.: '"t Es ne kweezel, oen piloarenbijter" (Zie ook plaat 8 en 13). Wordt gezegd van iemand die hele dagen in de kerk zit of die vaak en lang bidt. En tons nog op mijn konte Syn.: "gat, achterwirk, zijn tweede weeze (: gezicht), kontstuk, kontemenL Gemeen: boste, splette, scheure, ol.": zitvlak. "Hij heeft haer verdrijght dat hij haer de conte van het lijf zou schuppen." (Criminele Processen, 1752). Als ge op uwen puut speelt zulde bij meniere koome Syn.: "opspeele, van Uwen theater (U kon te, Uw uures, Uwe neuze, U sigare, U kluute, U muile, U smoel) moake.": kijven, twisten, ruzie maken. "Iemand bij meniere doen koome" betekent bij de politiecommissaris doen komen om onderboord te worden in verband met bepaalde beschuldigingen. Vroeger zei men: "Iemand voor de Heren leiden", voor de overheid brengen. "Hij seght dat hij niet vervaert en was van d'heeren schepenen indien hij daervoor voor hun soude hebben moeten komen." (Criminele Processen, 1786). Alexis Callant schrijft in "Tiperi- Allerlei kijkjes uit het Poortjesleven" (A. Wouters, Brussel, 1937, p. 63): "-Dat is mijne kotterrire! Riep de Poef opeens. - Dan hebt-de gij daarmee geslagen en meneer daar, Zotten Dees, getroffen. Ge klap er Uw eigen vierkant in! Er werden namen genoteerd en bij meneere zouden ze moeten komen om dat "ajfirke" klaar te spinnen." Dat was het kranig besluit van de politieman." en op p. 64: "Bijna heel Tiperi, notabellen (sic) en anderen, werden geroepen bij meneere den politiecommissaris." Gij zijt een achterwoarsterigge gelijk de secretaresse Syn.: "Achter iemand zijn konte luupe". Een "achterwoarsterigge" is een baker, een vrouw wier taak het is pasgeboren kinderen te verzorgen en de kersverse moeder op te passen. Zij moest kinderen bakeren, t.t.z. koesteren, verwarmen voor een vuurmond en hen stevig in "nen bunsel", in de doeken wikkelen. Zij kreeg voor dit bakerdienstje (werk van korte duur) een bakerfooi of bakersgeld (loon, fooi, handgeld). Een "achterwoarsterigge" was dus uiterst bezorgd en zorgzaam in de weer. Het wordt vaak gezegd over personen die steeds in het zog van anderen lopen om alles op te ruimen of behulpzaam te zijn. Soms wordt het ook spottend bedoeld op een man die in het huishouden helpt of iemand die zeer spaarzaam is. 108


Da es iene mee twie gezichte Syn.: "Dat es ne muiletrekker, ne nijper, ne valschoard, ne schijnheiligoard". Hij zoe mee zijn ien uuge lache en mee zijn andere schrieme. Mee den diene moed'uit u uuge zien gelijk ne koater uit zijn kluute. Mee den diene moed' oplette, 't es ne valschoard": schijnheilig en vals zijn. Ne gruute lantirre mee een klein Iuchtse Zie tekst bij plaat 37, zelfde uitdrukking.

BIBLIOGRAFIE Onlangs verscheen het boek "De Katholieke Studentenactie in OostVlaanderen". Wanneer wij dit vermelden komt het omdat het nietmogelijk is een boek te schrijven over een Oostvlaamse actie zonder dat Gent daar aan te pas komt. Dit boek geeft een overzicht van meer dan 60 jaar geschiedenis van de "Jeugdbeweging K.S.A. Oost-Vlaanderen" en omvat de periode 1928-1992. Het boek van formaat 26x20,5 cm. is zeer verzorgd gedrukt, het telt 248 bladzijden en bevat een 150-tal foto's. Het werd geschreven door Bert Woestenborghs en uitgegeven door de V.Z.W. "Historiek KSA Oost-Vlaanderen, Gent" in samenwerkingmethetKADOC te Leuven. Wij kunnen ons niet voorstellen dat er leden of oud-leden van deze organisatie zouden bestaan die dit boek niet zouden willen bezitten. Het boek kost 1.600 fr., verzendingskosten inbegrepen. Het kan bekomen worden door overschrijving van dit bedrag op de Rekening Nr. 890-0142441-76 van "Historiek K.S.A. Oost-Vlaanderen" te Destelbergen. Het Bestuur van Monumenten en Landschappen gaf onlangs een boek uit, getiteld "Glas in Lood". Zoals de titel het zegt gaat het om glasramen en de glasschilderkunst Daarin wordt de geschiedenis van deze kunst behandeld, de restauratie ervan en een heel instructieve glasramengids. Daarin worden ook de glasramen besproken in de St-Baafskathedraal en de St-Michielskerk. Het interessante is dat er voor ieder glasraam bij verteld wordt uit welk atelier het afkomstig is. Men kan zich voorstellen welk werk het moet geweest zijn dat allemaal te achterhalen. Dit boek van een formaat 29,5x21 cm. telt 143 bladzijden en is verlucht met talrijke foto's, waaronder meer dan 120 prachtige kleurenfoto's. Deze die ooit 109


geprobeerd hebben om zelf een kleurenfoto te maken van een glasraam zullen respect krijgen voor de kwaliteit van deze foto's. Het boek kost 995 fr. en is te bekomen bij het Bestuur van Monumenten en Landschappen- Zandstraat 3 te 1000 Brussel. Tel. (02) 209.27.37. Er kan ook betaald worden op Rekening 091-2206040-95 van deze instelling. Ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de Universiteit, verscheen er verleden jaar een lijvig en prestigieus boek, getiteld "175 Jaar Universiteit Gent". Het werd uitgegeven door de Universiteit in samenwerking met de "Stichting Mens en Kultuur". Formaat: 25x30 cm. 335 bladzijden dik. "Boek" zegt niet alles; in feite is het een gecommentarieerd fotoboek: 500 foto's, waarvan meer dan 100 kleurenfoto's geven in een chronologische volgorde een overzicht van de geschiedenis van onze Universiteit. Dit interessant beeldmateriaal werd zorgvuldig uitgekozen en de meeste foto's zullen onze lezers wellicht nog nooit gezien hebben. Bij iedere foto is er een korte begeleidende tekst die opgesteld werd door Elienne Langendries en AnneMarie Simon-Van der Meersch. Ook weer een van die boeken die men altijd graag opnieuw inkijkt en die iedere Gentenaar wel zou willen bezitten. Iets is wel merkwaardig: het boek is tweetalig Nederlands-Engels. Voor een instelling waar het onderwijs gedurende een eeuw in het Frans gegeven werd toch wel een onbegrijpelijke anomalie. Prijs: 2.100 fr.Wie moeilijkheden mocht ondervinden om het te bekomen in de boekhandel, komt nog altijd terecht bij de "Stichting Mens en Kultuur"Groot Brittaniëlaan 43 - 9000 Gent. Tel. 23.70.65. Verleden jaar was het 400 jaar geleden dat de Jezuïeten hun College in de Volderstraat oprichtten. Om deze voor Gent belangrijke gebeurtenis te herdenken werd er in het Museum Vander Haeghen op 18 december 1992 een tentoonstelling geopend dielieptot31januari vandit jaar. Bij dezegelegenheid werdookhet boek "400 Jaar Jezuïetencollege te Gent" voorgesteld. Dit boek van hetformaat 30 cm. x 21 cm. is verzorgd gedrukt en bevat een 90-tal bladzijden, het is rijkelijk geillustreerden kost 900 fr.Het kan bekomen worden in het Museum Vander Haeghen in de Veldstraat en bij de portier van het College in de Savaanstraat. Wanneer men 1.050 fr. overschrijft op Rekening Nr. 068-2094295-92 van "Jubileumboek Sint-Barbara" wordt het u zonder verdere kosten thuis bezorgd. Verleden jaar verscheen er bij de Uitgeverij Lamandart te Ruiselede een van die prestigieuze boeken, getiteld "Gent in de 18e eeuw. De schilders van Reijsschoot". 110


Het is een interessante bijdrage tot de kunstgeschiedenis van Gent in deze periode. Er heerste welstand bij de handelaars, industriĂŤlen, bankiers en dat is natuurlijk een geschikt terrein voor de bloei van de kunst, zij het de architectuur, de schilder- of bouwkunst Denk maar aan ons rijk 18e eeuws bouwkundig erfgoed. Dit boek van 271 bladzijden behandelt 3 telgen van het beroemd Gents kunstenaarsgeslacht Van Reijsschoot, namelijk Pieter-Jan de Engelsman (1702-1772), zijn broer Emmanuel (1713-1772) en zijn neef Pieter-Norhert (1738-1795). Het gaat natuurlijk niet alleen over de levensbeschrijving van deze artiesten, maar over een uitgebreid en rijkelijk geillustreerd overzicht van hun producties. Niet minder dan een 370-tal afbeeldingen, waaronder een 80-tal prachtige kleurenfoto's. Het boek werd geschreven door Marie Fredericq-Lilar, Doctor in de Kunstgeschiedenis. Zeker geen onbekende bij onze lezers, zij is immers ook de auteur van het boek over het Hotel Falligan dat in Parijs bekroond werd met de Prix Cailleux. EĂŠn bezwaar, de prijs: 3.600 fr.Wij vrezen dat heel wat van onze lezers zich dat niet zullen kunnen permitteren. Wij vestigen er de aandacht op dat dit boek een vertaling is, de originele Franse versie is eveneens te bekomen aan dezelfde prijs. Te bestellen door overschrijving op Rekening Nr. 290-0201389-38 van Uitgeverij Lamandart - 8755 Ruiselede. Verpakkings-en verzendingskosten zijn in de prijs begrepen. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD In "Ghendtsche Tydinghen" 1989- Nr. 3- p. 180 stelde de Heer E. Van de Vel de een vraag over de Gebroeders Van de Velde. Er kwamen daar enkele antwoorden op die gepubliceerd werden "Gh. T."- 1989- Nr. 5- p. 293. Mevrouw Steels heeft bij Fris een meer uitgebreide tekst gevonden die wij hier publiceren: "Van de Veldestraat, rue Van de Velde, van de Reea/lettenbrug tot de Annonciadestraat. Deze straat, onlangs aanzienlijk verlengd van Onderbergen tot de Annonciadestraat (1905), dankt haar naam (1889) aan het hoekhuis daarin gelegen, waar de twee gebroeders Van de Velde het levenslicht aanschouwden. Beiden

111


tellen tusschen de eerste pionniers van den Congo, en beiden zijn ginds gestorven voor het groote werk der wereldbeschaving. De ontdekking van den Congostroom door Stanley had in Europa eene kolossale begeestering verwekt. Koning Leopold ll, grondlegger van het Internationale Afrikaansche Gezelschap, stichtte thans hetStudiecomiteit van Opper-Congo. Hij gelastte tevens Stanley met eene nieuwe zending, voor het sluiten van afstandsverdragen met de inlandsche opperhoofden langs den stroom, en voor het leggen van den weg Matadi-Leopoldstad over het Kristalgebergte. Wanneer dit reuzenwerk voleindigd was, drukte Stanley zijn verlangen uit om naar Europa terug te keeren. Koning Leopold deed toen een keuze in het Belgische leger. 't Was kapitein Hanssens die naar den Evenaar gestuurd werd om het werk van den grooten ontdekkingsreiziger voort te zetten. De jonge onderlieutenant der artillerie, Jozef Van de Velde werd hem toegevoegd. De expeditie verliet Brussel in Januari 1882, en de reizigers bereikten Boma in Maart. Daar Stanley met ongeduld op hem wachtte, deden zij een overhaastigen marsch en bereikten alras lsanghila. Doch hier werd Vande Velde door de galkoorts aangetast en bezweek, vooraleer zijne ernstige hoedanigheden te kunen bewijzen hebben: de jonge officier stierf in eene draagbaar, in 't zicht van Vivi, daar men hem naar de kust terugdroeg. Zijn broeder Lieven, lieutenant der artillerie, was Jozef in Congo enkele maanden voorgegaan, als lid van den verkenningstocht van het bekken van den stroom K wil u. Op 30 October 1881 vertrokken, kwam hij in December te Vivi aan. Dadelijk trok hij naar Isanghila, om den post, die aldaar door de inboorlingen belegerd was, te ontzetten. Te Vivi teruggekeerd, moest hij daar eene poksmetziekte bekampen, bouwde er eene lazarij en na honderd malen zijn leven opgeofferd te hebben, kon hij de zwarte zieken aan een gewissen dood ontrukken. Thans verbleefLieven te Vivi als hoofdman. Op 5 Februari 1883, trok hij naar den Kwilu, stichtte Rudolfstadt, ontzette de expeditie Eliott, en was in April 1883 te Vivi terug. Doch de toestand zijner gezondheid verplichtte hem in 18 84 naar Europa weer te keeren, waar hij zich dan ophield met het bouwen van nieuwe stoomschepen voor Congo bestemd. Tijdens den tocht van Stanley op zoek naar Emin-Pacha, werd de lieutenant Van de Velde in December 1887 gelast met het geleiden en aanstellen in de Falls van het personeel bestemd tot het herbouwen van den vernielden post, of aangeduid om als adjunkt van het distrikthoofd Tippo-Tip aldaar op te treden. Bij zijn voorbijgaan te Vivi, gaf hij aan zijne ouders den jongen Sakala terug, dien hij in Europa medegevoerd had. Doch te Leopoldstad gekomen, viel hij ziek en stierf aan de koorts op 7 Februari 1888. Een comiteit, voorgezeten door E. Lefebvre, richtte aan beide broeders in het Park een gedenkteeken op, den 22 Juli 1888, volgens de teekening van A. Heins, uitgevoerd door beeldhouwer L. Mast. Zie vooral F. Masoin, Histoire du Congo Beige." 112


Vraag van de Heer en Mevrouw Cocquyt-Laute: "In "Ghendtsche Tydinghen" 1992- Nr. 4- p. 221 kan men lezen in het artikel over het "Gezelschapsleven te Gent... ": "De Leie-en Scheldezonen ontstond in het "Café Grand Jardin" op de Voetweg 56. In 1913, toen mijn ouders (Gustaaf Lau te) het café overnamen was de naam "De Nieuwe Zwijger". Is er enig verband met de schrijnwerkerij (Voetweg 54) waaraan wij als kinderen de naam "de Jardin" gaven? Was het vroeger misschien een parkje? De Heer Eddy Levis langs wie wij deze vraag ontvingen, doet alvast het volgende opmerken: "Eduard Anseele vermeldt de herberg "De Zwijger" in de toenmalige St-Pieters-Vrouwstraat in zijn boek "Voor 't Volk geofferd" (p. 74): ... en met de spinners was het evenze. Zij vergaderden voor de eerste maal in het Kalkstraatje op het kamertje van een hunner, en daarna in de herberg "De Zwijger" in de St-Pietersvrouwstraat... " Dit bewijstdat er alvast een "Zwijger" bestond waarvan "De Nieuwe Zwijger" de opvolger was."

LEZERS SCHRUVEN ONS Dr. A. De Wulf (Heusden) schreef ons het volgende: In uw uitgave van 15/9/92, bladz~ 315 citeert U de "Cercle d'Escrime" ... Ik ben

zelf lid geweest van "Le cercle d'Escrime Jeanne d'Arc" in de jaren '30 en wij hadden inderdaad onze oefenzaal in de "De Melomanen" in de Savaanstraat. De Voorzitter was de heer Dokter Van De Weghe die toen woonde op de Keizervest. . De schermmeester was de heer Petit Le "Cercle d'Escrime Jeanne d'Arc" werd ontbonden rond 1935, denk ik, want dan ben ik overgegaan naar "La Confrérie Royale et Chevalière" die sedert eeuwen bestaat en haar oefenzaal heeft in ons Belfortgebouwen. Daar kunt U zeker nog veel inlichtingen vinden. Van Prof. Guy Schrans ontvingen wij het volgend schrijven: In Surrey History, vol. 4, n° 2 (1990) vind ik bijgaand artikel 'Les Belges à

Wimbledon' - A curiosity of 1867'. Het heeft betrekking op een reis naar London en omstreken van 2.500 leden van de Belgische 'Garde Civique', blijkbaar op kosten van de Engelse regering. De reizigers vertrokken uit Gent, richting Mechelen (wellicht met de trein), naar Antwerpen waar ze inscheepten op een Engels schip. Het vermoeden bestaat dus dat daarbij een aanzienlijk aantal Gentenaren hoorden. Dit vermoeden wordt gesterkt door het feit dat het relaas 'Les Belges à Wimbiedon- Impressions de voyage d'un artilleur gantois' (88 p., uitg. van Doosselaere) blijkbaar geschreven werd door een Gents 113


journalist. Zelf heb ik geen kennis van dit boekje, evenmin als van het Engelstalig werk dat eveneens in het artikel wordt aangehaald: Frank Foster, The Belgian Volunteers' Visit toEngeland in 1867. Ik weet niet uit welk boek de interessante illustraties komen. Zelfheb ik momenteel niet de tijd om daarop verder in te gaan. Wellicht zal een van uw medewerkers het thema nochtans interessant vinden en wensen daarover een bijdrage te schrijven. Ik neem aan dat het boekje 'Les Belges à Wimbiedon' gemakkelijk te Gent kan worden gevonden. Desgevallend kan ik via vrienden te Londen pogen een fotokopie te bekomen van het werk van Foster, dat wellicht in de English Library kan worden gevonden.

GENSCHE PRAOT - Fliepe, zei de paster tegen îene van zijn parochiaone, 'k hê weere schûune dijnge van u g'hûurd! 'k En wete waodijk niet hoe dat ge nie be-schäomd en zijt! Drij meiskes hên der bij mij kome klaoge, dage z'alle drije bedriegt. Z'hên mij gezeid dat g'op dezelfden dag bij alle drijë geweest hêt. Fliepe zweeg... - g'En keun nie antwoorde, newaor, zei de paster. Eksplikeer mijne kier hoe da 't meuglijk es van op îenen dag bij drij verschillende vrêwe te lûupe. - Dat en es zûu moeilijk nie, menhîere de paster, zei Fliepe. 'k Doe da mee mijne velo; da'k mij wildeg'haoste, 'k zoe der nog te minste twîeë bij keune pake. De paster wier rûu van kolirre. - Ge zij verdomd waor da ge staot, riept hij, in hij liet Fliepe stäon. - Doe gij tons u devûure! zei de Fliepe.

Erratum De zetduivel, onvoldoende onder controle gehouden door een verstrooide corrector, heeft er voor gezorgd dat in ons Januari-nummer (1993) onder de foto opp. 10 geflaterd werd. Daar is sprake van de kerk der Franciscanessen. Lezers die zèlf de correctie nog niet zouden aangebracht hebben, worden verzocht de 3 overbodige lettertjes te willen schrappen. Het gaat natuurlijk over de Franciscanen. 114


HOTELVANDEN MEERSCHE

Een bladzijde uit het boek van Gaston De Smet (verkleind).

115


Het 4e Kunstboek van Gaston De Smet die wij niet meer moeten voorstellen aan onze lezers verschijnt zeer binnenkort. Het is uitsluitend gewijd aan het Hotel Vanden Meerscheen wij kunnen u verzekeren dat het een revelatie is. Zelfs dezen die goed vertrouwd zijn met dit prachtig gebouw zullen er heel wat merkwaardige details in ontdekken die hen tot hiertoe ontsnapt waren. Bij iedere tekening is er een tekst in 4 talen, opgesteld door Zuster MarieChristine Tytgat, archivaris van de "Zusters van de KindsheidJesu". Het boek kost 650 fr. en kan besteld worden door dit bedrag over te schrijven op Rekening Nr. 290-0525680-58 van "De Witte Circel'' -Gent. Wie meer inlichtingen wenst komt telefonisch terecht bij Gaston De Smet op het nr. 31.05.72. Een te onthouden datum: Donderdag 22 April a.s. Dan wordt dit boek voorgesteld in de Generale Bank op de Kouter om 19.30 uur. PLAN GOETHALS Georges Goethals was een landmeter die het uitstekend idee had in 1796 een exact plan op te stellen van de Stad Gent. Hoe zag Gent er 2 eeuwen geleden uit? Foto's kunnen wij u natuurlijk niet tonen, maar wie het plan Goethals aandachtig bestudeert - en dat is een boeiende bezigheid waar u uren plezier zult aan beleven - kan zich toch een vrij goed beeld vormen van wat het moet geweest zijn. Op een alfabetische lijst van straten, markten, pleinen, hospitalen, scholen, kloosters, kerken, bruggen enz. is door een cijfer ofietter aangegeven waar een bepaald onderwerp op het plan terug te vinden is. Al de nu verdwenen waterlopen (en dat zijn er velen) zijn er duidelijk op te zien, evenals de kloosters, kapellen en andere gebouwen waarvan wij nu nog slechts de naam kennen. Van het oorspronkelijk plan dat uitgegeven werd door P. de Goesin zijn er slechts enkele exemplaren bewaard gebleven, en dan nog, de meesten niet in goede staat. Vele jaren geleden had onze Kring een reproductie laten maken van dit plan dat veel duidelijker was dan het origineel. Dat was op een korte tijd volledig uitgeput. In 1980 hebben we dit plan nogmaals laten herdrukken, maar ook die 2e oplage is als sinds lang uitgeput. Bezweken voor de druk die op ons uitgeoefend werd door de talrijke ongelukkigen die het plan niet bezaten, hebben wij dan maar besloten het nogmaals te laten herdrukken. Dit waardevol document is dus opnieuw te bekomen in het "Documentatiecentrum" en uitsluitend dĂ Ă r. Formaat: 65 cm. x 100 cm. Ingres MBM Arche papier van 105 gr. Prijs: 120 fr.! Denk nu niet dat wij daarrijk zullen van worden, maar V .Z.W. staat toch voor iets. Een goede raad: toch maar niet te lang wachten. 116


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15 mei 1993 22e jaargang nr. 3 Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Stichter : G. Hebbelynck î Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en mildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : I 000 fr. per jaar. Buitenland : I 00 fr. extra voor portkosten

INHOUD - Langs de Drabstraat - Inventaire Archéologique: Het Huis der Vrije Schippers. - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg). - De Korenwindmolen "De Roomberg" op Rooigem. - Documentatiecentrum: Werking 1992. - Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XI. - Bibliografie. - V raag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gênsche Präot. - Dit bestaat niet meer.

118 152 154 158 161 164 170 172 174 176 179

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.


LANGS DE DRABSTRAAT Wie van de Grasbrug komt en zich naar de Poel begeeft, gaat door de Drabstraat waar zich heden nog een aantal mooie panden en statige woningen uit verschillende vroegere bouwperiodes bevinden die haar een fraai en typisch uitzicht bezorgen. Drabstraat en Poel zijn eigenlijk niet van elkaar te scheiden en lopen haast ongemerkt in mekaar over. Ook in de middeleeuwse schepenenbrieven en zelfs in die van de 16de, 17de en 18de eeuw wordt maar weinig onderscheid gemaakt tussen de Drabstraat en de Poel. Van de gebouwen, die zich tussen de Torenpoortbrug en de Veeof Grasbrug bevonden, werd dikwijls gezegd dat ze gelegen waren in de Drabstraat ofwel "up den Poel inde Drabstraete" (1400). Ook vandaag kan men niet over de ene spreken zonder het ook over de andere te hebben. Drabstraat en Poel behoren tot een zone met hoge stadslandschappelijke waarde. Ze bezitten aan weerszijden een reeks sierlijke gevels die getuigen van een groots en rijk verleden. De Drabstraat is reeds zeer oud en het is natuurlijk zo dat haar voorkomen in de loop van de tijd grondige wijzigingen heeft ondergaan. In de middeleeuwen aanvankelijk gelegen op een modderachtige, slijkachtige plaats waaraan ze trouwens haar naam dankt - maar daarop komen we verder terug - werd de Drabstraat later een mooie straat met een aantal prachtige woningen. Op een deel van het panorama van Hondius onderscheidt men: 1. Het Rijke Gasthuis; 2. het Klooster van Galilea; 3. het Klooster der Alexianen; verder ziet men ook de Houtleigracht, de Poel, de Drabstraat, het Pensstraatje (later Gruuthuusestraat genoemd) die van de Drabstraat naar de Korenlei loopt evenals het "Hof van Fiennes" aangeduid met 4 onderaan op het panorama (Fig. 1): In de 16de eeuw werd, wat toen als het aristocratisch kwartier van de stad werd aanzien, begrensd door de Sint-Michielsstraat, door de Poel waar zich het "Hof van Wakken" bevond, door de Drabstraat en door de Korenlei met o.m. het "Hofvan Fiennes". In de 18de eeuw stond de Drabstraat bekend als een van de mooiste straten van Gent. Van de grotere en kleinere woningen, die in de voorbije eeuwen in de Drabstraat werden gebouwd, zijn de meeste in de loop van de tijd verdwenen. Ook tijdens deze eeuw werden er een aantal afgebroken. Er waren zeer mooie en typische bij. Enkele andere zijn evenwel tot op heden bewaard gebleven. Bekend is vooral het "Hotel van Saceghem", een zeer schone 18de eeuwse patriciĂŤrswoning waarvan de voorgevel geldt als een vroeg voor118


Fig. I. Deel van het panorama van Hondius: men ziet o.m. duidelijk de Houtleigracht, de Poel, de Drabstraat evenals het "Hof van Fiennes" aangeduid met het cijfer 4 onderaan op het panorama.

beeld van de Lodew ijk XVI-stijl in onze stad. Er bevinden zich echter in de Drabstraat en langs de as Poel-Drabstraat ook nog andere fraaie en stijlvolle woningen die de moeite waard zijn dat mer er de aandacht aan besteedt en dat zullen we dan ook doen. Spijtig genoeg werd de gevelrij van de straat, waarvan we reeds zegden dat ze ooit tot een van de schoonste van onze stad behoorde, in de loop der jaren bouwkundig op enkele plaatsen verminkt en ontsierd. Ook de slopershamer heeft de jongste jaren in de Drabstraat zijn niets ontziend en vernielend werk verricht. Zo werd, aan de Oostkant van het deel van de straat gelegen tussen de Gruuthuusestraat en de hoek van de Korenlei en de Jan Breydelstraat, een rij huizen, waaronder die met gele gevelsteentjes benevens een paar echt mooie panden, met de grond gelijk gemaakt, om plaats te ruimen voor een nieuw hotel waarvan het ontwerp reeds duidelijk laat zien dat dit gebouw de belangrijke site aldaar ernstig zal schaden . Wanneer men het over de Drabstraat wil hebben, is het natuurlijk aangewezen dat men begint met enkele woorden te zeggen over haar ontstaan en over de oorsprong van haar naam. Bij Maurits Gysseling lezen we dat reeds in de 13de eeuw melding wordt gemaakt van "Drabbestrate" (1208), van "Drabstrata" (1208-12), van "Drapstrate" (1291) en in 1337 van "Drabstrate". Fr. Blockmans aan zijn kant vermeldt

119


"Drabbestrate" (1208) en "Drapstrate" (einde der 13de eeuw). Fr. De Potter schrijft dat men in een register nopens het St. Jacobshuis van het einde der 13de eeuw alsmede in de statuten der Broederschap van St. Jacob, op gezegd tijdstip in de St-Nicolaaskerk bestaande, de benaming "Drafstrate" aantreft. Het Boek der Erfelijke Renten van de Stad over het jaar 1418, zo voegt de auteur eraan toe, spelt "Drapstrate" welke vorm sedert de 16de eeuw onveranderd bleef. ' "Drabbe", "drab", "drabbel", "draf', betekent: modder, vloeibare modder, troebel, vuil water, slijk, bezinksel, afval, ook koffiedik; "drabbigh" betekent modderachtig. Dat de bodem, waar die straat lag, modderachtig en slijkachtig was, lijdt geen twijfel want hij bevond zich in de onmiddellijke nabijheid van het moerassig gedeelte van het gebied van "Overleie" dat reeds van oudsher een "poel" vormde; vanwaar dan ook de benaming "Poel" voor de plaats waar later de machtige Torenpoort of Turrepoort zou verrijzen. Die poel werd gedempt in de 12de eeuw toen de stadswal, de Houtleigracht, werd gegraven. De oorsprong van de benaming "Drabstraat" houdt dus allicht verband met de gesteldheid van de bodem op die plaats en betekent: straat van modder en van slijk. We willen wel herinneren aan wat destijds J.J. Steyaert als verklaring gaf. Hij had het eveneens over de laaggelegen "drab"- en moerasgrond, daar waar zich die straat bevond en over het feit dat men deze laatste de naam van "Drabstraat" gaf. Hij voegt er echter ook nog aan toe dat in de jaarregisters van 1353, 1369 en 1448 "Drapstraat" vermeld stond en hij veronderstelt dat dit kan verklaard worden als volgt: "drap" betekent laken en de lakenbereiders noemde men van oudtijds "drapiers". Hij stelt dan ook de vraag: "Is Drapstraet misschien 't verkorte van Drapierstraat of van straet daer vele der lakenbereiders woonden, die hunne lakenramen hadden staen buten de Turrepoort bachten der burchtstraete daer ment eet in de raemen". Daarop antwoordt De Potter echter: "dat de Gentsche wollewevers wel het Fransche "drapiers", maar nooit het woord "drap", voor laken, in den mond hadden en dat wij in geene oorkonden eenig bewijs hebben aangetroffen als zouden in deze straat "drapiers" hebben verbleven. De eenige of, zoo men wil, de bijzonderste nijverheid, door de bewoners der Drapstraat in vroeger eeuwen uitgeoefend, was het bier brouwen." En hij voegt eraan toe: "Als "drab" hier niet de bedierlenis heeft van slijk, dan zal het woord wel in verband staan met de talrijke brouwerijen, welke hier in de Middeleeuwen bestonden; "Draf' (afval) immers is in iedere brouwerij voorhanden; nu er zijn te Gent luttel straten geweest waar de boeren zoo veel draf tot beestenvoeder mochten weghalen als uit de Drabstraat; 't verloopen van f tot b en p, in de uitspraak, is gering. Overigens, wij weten dat "Drafstrate" de oorspronkelijke spelling is geweest." 120


De veronderstelling van Steyaert werd niet bijgetreden en men hield en houdt het bij "drab" en "drabbe" in de zin van modder en van slijk als oorsprong van de benaming "Drabstraat", zoveel dus als slijk- en modderstraat. Tot daar in het kort wat de benaming "Drabstraat" en haar oorsprong betreft. Enkel nog dit: tijdens het Frans Bewind werd de straat in 1812 "herdoopt tot "rue aux Draps" ... en daarmee zat men onder de lakens. Het was trouwens niet de enige en soms flagrante vergissing die werd begaan bij de verfransing van de straatnamen in onze stad. Die foutieve vertalingen vormen een bloemlezing op zich zelf die meer dan eens de lachspieren doet werken. De hierboven vermelde Houtleigracht, die een verdedigingsgordel vormde en de Sint-Michielswijk omsloot, liep achter de Drabstraat en mondde halverwege de Jan Breydelstraat terug in de Lieve uit. De tuinen en stallingen aan de achterzijde van de gebouwen, gelegen aan de Westkant van de Drabstraat, gaven uit op de Houtleigracht, zodat ze in verbinding stonden met de Leie en met de Lieve. In sommige panden in de Drabstraat heeft men lange tijd nog de sporen kunnen zien van poortjes die aan de achterkant van het gebouw toegang verschaften tot die gracht zodat de bewoners aldaar de mogelijkheid hadden om die waterweg te gebruiken. Na de demping van de Houtlei in 1899 werd door de aangelanden op de aangewonnen grond gebouwd. Dat was o.m. ook het geval voor de "Dames van het Christelijk Onderwijs" die in 1878 op de Poel, aan de Westkant, een Lodewijk XIV-herenhuis met daaraan verbonden een oude suikerrafinaderij hadden aangekocht die ze ombouwden tot een school voor half-intemen en externen, "St. Louis" genoemd. Na de demping kochten ze een deel van de aangewonnen grond met de bedoeling er een mooie tuin aan te leggen maar het werd uiteindelijk een speelplaats en dat tot grote vreugde van de jeugd die natuurlijk aan die oplossing de voorkeur gaf. Thans is in voornoemd gebouw de Rijksmuziekacademie gevestigd. Wanneer we iets meer willen vernemen over de geschiedenis van de Drabstraat, houdt dat natuurlijk in dat we trachten om een overzicht te krijgen van de gebouwen en woningen die er in de loop van de eeuwen gestaan hebben en van de mensen die er gewoond en geleefd hebben. Het wordt een tocht doorheen de tijd maar, binnen het bestek van onderhavige bijdrage, kan het natuurlijk niet meer zijn dan een vluchtige kijk. We beginnen onze verkenning aan de Noordkant van de Drabstraat tegenaan de hoek met de Korenlei. Bij Fr. De Potter, die in deze materie een zeer belangrijke inlichtingsbron blijft, lezen we dat het eerste huis aan de hoek ten Noord-Oosten in de 14de eeuw "den Bosch" heette. Het was gedurende enige tijd een badhuis voor vrouwen: "Huus dat men heet "den Bosch", staende up den houc van der Drapstraete... " (Weezenboek over 1375-1376); "Huus ende stede, een 121


vrauwe stove zijnde, gheheeten "den Bosch" en de nieuwe brugghe bider Drabstraete (A eten en Contr., keure, 1468-14 70). Het huis had een houten gevel en werd pas in het jaar 1828 afgebroken. Er weze terloops aangemerkt dat er zich ook op andere plaatsen dergelijke "stoven" of badhuizen bevonden: o.m. aan de Houtlei: "een vrouwen stove staende tusschen Poortacker ende der Turrepoorten met I huus bachten an de stove in skoeyers steghe uutcommende" (Weezenboek 1408-1409); "Twee huussen... staende duer de Torrepoorte metten voorhoofde up dwaetere, alsomen gaet de Portackere waert, de welcke voertijts een vrauwe stove gheweest hebben gheheeten "den Spieghele" (Act. en Contr., keure, 14821483). Een andere stove was gelegen op de hoek van de Brandstraat; "... Huus ... an der Posteme, up den houc vander Brandstraete, wijlen I stove gheweest, gheheeten "den Rijnc" en daer naer "den Bogaert", ende nu I bruwerie wesende." Volgens een schepenacte van 1360 paalde aan "den Bosch" een woning genaamd "het huus ten Valenchine". In de Drapstraat was ook een "apotheque" gelegen genoemd "den gulden Mortier". Deze paalde in 1387 aan een uitgang van het huis "de Clocke" dat zich in de Breydelsteeg bevond. "Den gulden Mortier" had een torentje en bleef bekend tot in de 17de eeuw. Daar dichtbij bevonden zich ook de achterpoort en de gang van de hostelrij "den gouden Appel" of "Ghulden Appel" bij de Appelbrug in de Breydelsteeg en bezijden daarvan stond het huis "de Gauwblomme", reeds bekend van in het begin van de 17de eeuw. In het deel van de Drabstraat tussen de Pensstraat en de Korenlei kwam in de 15de eeuw ook de "Ganc van het Backershuus" uit, het gildehuis van de bakkers dat op de Korenlei gelegen was. Steeds volgens De Potter wordt in de geschriften van de 17de en de 18de eeuw melding gemaakt van een gebouw genaamd "Venetien" dat op de Korenlei en in de Drabstraat paalde aan de brouwerij "de Vijf Helmen" die reeds bekend zou geweest zijn in de 17de eeuw: "Huus ... beneden de Veebrugghe, up den houck van de Drapstrate, van oudts ghenaempt Venegien ... over beede zijden streekende de brauwerije ghenaempt "de Vijf Helmen" ... (Weezenboek 1615-1616); "Huus ende stede ... op den houck vande Drapstraete, ghenaempt Venetien, an alle syde soo jnde zelve Drapstraete als op de Leye ghehuust de brauwerye van "de Vijf Helmen". (Act. en Contr. gedeele, 1652-1653). Er wordt anderzijds opgemerkt dat uit een 17de eeuwse tekst kan worden afgeleid dat het huis "de Vijf Helmen", dat de hoek vormde van de Korenlei en van de Drabstraat, reeds een oudere voorganger zou gehad hebben die waarschijnlijk in hout opgetrokken was; ter staving daarvan wordt volgende tekst aangehaald: "Betaelt Passchier Statin brauwereinde "Vijf Helmen" de sommen V L. gr. hem bij gheleyt ende gheaccordeert ter eausen dat hij aen 122


Fig. 2. De woning "De Vijf Helmen" zoals die er heden ten dage voorkomt (Eigen foto).

sijnen huyse inde Drapstraete heeft doen maecken eenen nieuwen steenen ghevel wesende chieraet deser stede volghende syne requeste ende der ordonnantie van den XXIIe September 1637" (Stadsarchief reeks 535 n f' 195; Drapstraete- Stadsrekeningen 1637-1638). Volgens Kristina De Vinck in "De Metamorfosen van een Stadsgezicht - de Graslei en de Koornlei te Gent van de middeleeuwen tot vandaag-" dateert de benaming "de Vijf Helmen", die toen een brouwerij was, uit die periode. Ze voegt eraan toe dat de bouwaanvragen voor de huidige gevel in twee fasen geschiedden. De datum 1765, die op de architraaf voorkomt, stemt overeen met de juiste bouwdatum. Het ontwerp is wel degelijk van de architect David 't Kindt. De huidige toestand van de gevel stemt blijkbaar zeer goed overeen met deze van 1765 en de auteur besluit dat de restauratie, 123


die gebeurde onder de leiding van bouwmeester P. Eeckhout, als een model mag beschouwd worden. Ter illustratie een afbeelding van de mooie woning "de Vijf Helmen" zoals die er vandaag voorkomt (Fig. 2). Er hebben in de loop van de eeuwen in de Drabstraat heel wat gebouwen en huizen gestaan die, de ene al vroeger dan de andere, verdwenen en waarover in het ene geval ook al meer geweten is dan in het andere. Over sommige hebben we het reeds gehad maar er zijn er nog heel wat meer. De opsomming, die Fr. De Potter ervan geeft, is vrij uitgebreid. Hij zegt zelf: "Wij geven op wat wij vonden". Het gaat om panden uit de 15de, 16de en 17de eeuw. We vermelden ze hierna: "de Duve", brouwerij 1439; "de drij Leeren" 1548; "den Hertshoorn" brouwerij 1410; den rooden Pot", brouwerij bekend van 1405, in het begin van de jaren 1500 herdoopt tot "de Gauwe" of"stede ter Gauwen"; "het gulden vliesje" 1560; "Het Vlies" 1620 nog gekend in 1760 en tenjare 1624 een brouwerij; "hetHoskin" brouwerij in 1388. Van de 16de tot de 18de eeuw ook nog "hetAcxterken"; verder "den Hoveere" 1528 en het "Pilatus huus". Nog in de Drabstraat maar zonder verdere duidelijke aanwijzing waren er: "ten Hoedekinne", brouwerij in 1360; "den Sleutel" 1376, ingericht tot twee woningen: "den grooten Slotel" en "den cleenen Sluetele" ten jare 1447 geboekt: "de Burse" vermeld in hetjaar 1375; de "bruwerije die men plach te heetene de Zickele 1415 of tZickelin" 1407. Ook nog "thuus dat men eet den Oesterlinc" (Act. en Contr. keure, 1388-1389); "de Sterre" gekend van het jaar 1600; "de Schoenhegghe" 1365; "thuus van de Voorde" een bakkerij, ten jare 1468. Er wordt ook nog melding gemaakt van "tHof van den Gruuthuuse" (vermeld in het Weezenboek over 1481-1482) kort voordien eigendom van Rogier de Mol, procureur in de Raad van Vlaanderen die een zeer rijk man was. In de opsomming van De Potter komen nog voor: "den Cleenen Hoveere" 1475; "Het Evershooft", brouwerij ten jare 1557; "de Clocke" achter het "Hof van Fiennes" met een achterhuis in de Penssteeg; "den Ganc ende achterpoorte van 't Hofvan Fiennes", naast het "Hof van Wallebeke". In de Drabstraat waren grote "hoven" gelegen met "huusinghen" en "lochtinghen". Een daarvan was ook het "Hof van Wallebeke" dat bekend was van in de 16de eeuw tot eind van de 18de eeuw. In 1586 was het "Hof van Wallebeke" het verblijf van raadsheer Crocq. Nadat het meermaals van eigenaar veranderde, stond het ten jare 1741 geboekt als eigendom van Ferdinand-Karel Cabelliau de Triponsau. Het was, naar het schijnt, een zeer schone en merkwaardige woonst met een heel fraai interieur. Aan de Noord-Westkant van de Drabstraat, naar de hoek toe met de Jan Breydelstraat, daar waar nu ook een grote bres in de huizenrij gaapt, verdwenen enkele jaren geleden een paar oude woningen met typische gevels evenals een zeer klein huisje. Men ziet ze hierbij op een foto (Fig. 3). Ze 124


Fig. 3. Ook daar verdwenen enkele jaren geleden een paar oude woningen met typische gevels en een zeer klein huisje (Stedel. Comm. Monumenten en Stadsgezichten, Gent).

125


moesten plaats maken voor de uitbreiding van het Museum voor Sierkunst dat daar een inkompartij zal krijgen. De eerste fase van de vernieuwing en uitbreiding van het Museum, gelegen aan de Jan Breydelstraat, is reeds uitgevoerd en de officiële openstelling ervan had plaats in de loop van de maand mei 1992. Later moet ook nog de restauratie volgen van de historische woonst "Leten" in de Drabstraat De grote historische woning bevindt zich aan het nr. 12 in die straat. 'Ze bezit een bepleisterde gevel en een merkwaardige scherpe zijtrapgeveL Op de donkerblauwe muurankers staat in gulden cijfers het jaartal 1577. In dit gebouw is thans het DirectieSecretariaat ondergebracht van het Museum voor Sierkunst. Zeker het vermelden waard is het feit dat een deel van de voorgevel van voornoemd gebouw, ter hoogte van het gelijkvloers, een wijziging heeft ondergaan. Inderdaad, naar aanleiding van de door het Museum van Hedendaagse Kunst in 1986 ingerichte tentoonstelling "Chambres d'Amis", die doorging in 58 woningen en locaties van Gent, werd door Charles Vandenhove, architect, op een deel van de gevel van deze mooie woning een duurzame constructie in marmer aangebracht. "De ingreep die hij hier uitvoert is slechts een fragment van een algehele herinterpretatie van het gebouw" zo schreefGeert Bekaert in mei 1986 en hij voegde er nog aan toe: "Zelfs als hij een gevel bekleedt gaat het hem nog om het constructieve principe". Een toch wel vrij verrassende architectonische confrontatie. Het is zeker geen toeval dat deze kon doorgaan in een gebouw waarin diensten ondergebracht zijn van het Museum voor Sierkunst waarvan de Conservator openstaat voor dergelijke initiatieven. Ook vandaag kan men de constructie van Vandenhove in de Drabstraat nog steeds gaan bekijken. Een stap verder staan we voor de mooie en statige 18de eeuwse patriciërswoning (thans nr. 14), volgens de huidige eigenaar gebouwd rond 1789; terwijl andere bronnen melding maken van archiefstukken die verwijzen naar 1783. Deze grote woning telt vijftraveeën en drie bouwlagen. Op de bepleisterde lijstgevel zijn typische versieringen in reliëf aangebracht; op de verdiepte borstweringen komen eveneens decoratieve elementen voor. Met verder nog haar grote koetspoort in rondboogvorm, de hardstenen sokkel en de pseudo-kolossale pilasters, bezit deze woning in classicistische bouwstijl ontegensprekelijk een typische en sober afgewerkte gevel. In "Bouwen door de Eeuwen heen" wordt de mening vooropgesteld dat het algemeen volume van de bouw mogelijks wijst op een oude kern. De huidige eigenaar verklaarde ons ook dat de beroemde Franse schrijver Chateaubriand in 1815, tijdens de Honderd Dagen, in deze woning zou verbleven hebben. We vonden geen andere bronnen die daar melding van maken. Zoals we verder zullen zien, is het dan niet de enige plaats geweest aan de Poel/Drabstraat waar Chateaubriand in 1815 gelogeerd heeft vermits hij zeker verblijf gehouden heeft in het "Hotel de Flandre" aldaar. 126


Fig. 5. Ook deze oude woning met een mooie, typische 18de eeuwse gevel ( 1730) verdween (Stede!. Comm. Monumenten en Stadsgezichten, Gent).

127


In het pand, dat toentertijd het nr. 20 droeg, waren in het laatste kwart van de 19de eeuw de werkhuizen gelegen van De Reuck-De Buck waar kelken, cibories en monstransen evenals andere kostbare voorwerpen in zilver en goud werden gemaakt. De zaak was gesticht in 1871. Later werd ze overgebracht naar de Veldstraat. Ook daar waar zich heden, aan de nrs. 22/24/26 in de Drabstraat, de ingang bevindt van een gebouw waar autobergplaatsen werden ingericht, ·stond vroeger een oude woning met een mooie 18de eeuwse gevel, dagtekenend van 1730 (Fig. 5). Maar ook die verdween met de tijd nadat hij trouwens reeds eerder deerlijk gehavend werd. Bemerk terloops op de foto van 1940 een detail: op het voetpad voor de "Garage Central" en het "Station de Graissage" uit die tijd, het model van essencepomp dat oudere lezers zeker nog wel gekend hebben. Verder in de Drabstraat, aan het nr. 32, rechtover de Gruuthuusestraat, staat men voor het voormalig "Hotel Wellington", een pand dat in 1773 in Lodewijk XVI-stijl werd verbouwd. Er is blijkbaar een oudere kern geweest. De woning, die zes traveeën en drie bouwlagen telt, heeft een bepleisterde lijstgevel en een driehoekig fronton met zoldervenster, omgeven met festoenen. De woonst bezit ook een grote en schone rondboogvormige koetspoort. Het gaat om een van de typische gevels van deze straat, ook al heeft de tand des tijds er fel aan geknaagd. Met de nodige deskundige zorg opgeknapt, zou hij ongetwijfeld bijzonder goed tot zijn recht komen in de merkwaardige rij van achttiendeeuwse gevels die in de Drabstraat gelegen zijn (Fig. 6). Daarnaast bevond zich het "Goethalssteen", een versterkt verblijf, dat door Justus Goethals in 1262 werd gebouwd. Het steen bezat een torentje en kantelen en stond ook bekend als "den Toren" of"in den Torre". Later werd het nog "Cranenburg" geheten. In de loop van de 16de eeuw werd de gevel omgebouwd in renaissance-stijl. Dit gebeurde door toedoen van P. Van der Haghen die gehuwd was met Elisabeth Goethals. Het interieur van de woonst werd aangepast. De grote woning, waarvan de gevel reeds tijdens de 19de eeuw en ook in de loop van deze eeuw gewijzigd werd, telt vijftraveeën en vier en een halve bouwlagen. Tengevolge van minder geslaagde ingrepen en wijzigingen heeft het gebouw voor een aanmerkelijk deel zijn karakter verloren. Deze woonst, die dus in feite al zeer oud was, bezit ook grote kelders en De Potter schrijft dat in 1827 aan de muren van die kelders ijzeren ringen werden aangetroffen en onder de vloer beenderen van mensen. Daaruit werd dan afgeleid dat die plaatsen zouden gediend hebben als kerkers. Waarheid of verzinsel? Eeuwenoude gebouwen brengen de volkse verbeelding gemakkelijk tot griezelverhalen. Een paar stappen verder bevindt zich, aan het huidig nr. 40, een grote mooie 128


Fig. 6. Het voormalig "Hotel Wellington" in de Drabstraat (Eigen foto).

woonst die dagtekent uit de 18de eeuw maar die verbouwingen heeft ondergaan . Ze telt zes traveeën en drie bouwlagen. De gevel, thans in rode baksteen, werd gedecapeerd; hij is bekroond met een sierlijk driehoekig fronton met omament in reliëf boven de middentraveeën. Oorspronkelijk zou de woning een twee bouwlagen hoge halsgevel hebben gehad die later omgebouwd werd tot een lijstgevel met drie bouwlagen (cfr. Bouwen door de Eeuwen heen). En dan komen we aan het "Hotel van Saceghem ", een zeer schone 18de eeuwse patriciërswoning die haar naam ontleende aan de vroegere eigenaars die haar bouwden en bewoonden: het geslacht van Saceghem. Joris-Franciscus van Saceghem, zoon van Joris-Ferdinand van Saceghem, was Schepen van de Keure en overleed in 1761. Uit zijn huwelijk met 129


Isabella Blondeel werd Josephus-Bernardus van Saceghem geboren. Deze laatste was licentiaat in de rechten en advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Hij huwde metAnne-Marie Baut, die een afstammelinge was van twee oude en rijke Gentse families. Zij was de dochter van Franciscus Baut en van Marie de Kimpe. Het "Hotel van Saceghem" was eigendom van Franciscus Baut. JosephusBernardus van Saceghem betrok na zijn huwelijk de woning van zijn schoonvader. In de loop van de maand mei 1773 richtte Josephus-Bernardus van Saceghem een eerste verzoek tot het Stadsmagistraat om de gevel en het huis gedeeltelijk te vernieuwen. De woning bestond uit twee verschillende gebouwen die een hoek vormden. De aanvraag, gericht tot het Stadsmagistraat, werd ingediend voor de Schepenbank van de Keure die een commissie aanstelde van drie Schepenen, Jr. de Notax, J. Borluut en Jr. Bon met daarbij de heer van Noortdonck, om een rapport op te maken. Dat rapport was gunstig en het werd door de Schepenen snel ingewilligd. In de loop van de maand september 1773 werd een tweede verzoek ingediend dat betrekking had op de monumentale irtgangspoort en het bijgebouw. Er dient te worden op gewezen dat beide verzoeken werden ingewilligd op voorwaarde dat het bij de aanvraag gevoegd "model" zou geĂŤerbiedigd worden. Dat laatste schijnt wel grotendeels het geval geweest te zijn maar toch niet helemaal. Ter illustratie geven we hierbij een afbeelding van het "model" zoals het voor de aanvraag tot verbouwing werd ingediend en dat zich heden nog op het Gents Stadsarchief bevindt (Fig. 7). De voorgevel van het "Hotel van Saceghem" geldt als een vroeg voorbeeld van Lodewijk XVI-stijl in onze stad. Het is een prachtige gevel die streng klassiek ingedeeld is in drie vakken met een middenvak dat lichtjes vooruitspringt. Hij bezit drie bouwlagen en zeven traveeĂŤn en heeft een mooi tempelfront Onder de vensters van het tweede verdiep komen er sierlijke festoenen voor, kenmerkend voor deLodewijk XVI-stijl. In een uitvoerige en interessante bijdrage, verschenen in "Stadsarcheologie, Bodem en Monumenten in Gent" 1990, jg. 14 nr. 1, en getiteld: "Orde en Maat in het Gentse Classicisme - De Gulden Snede bij de 18de eeuwse gevelontwerpen" handelt Jean-Pierre Esther in dit verband over de "Brede gevels met middenrisalieten volgens de Gulden Snede". Hij verwijst daarbij o.m. naar het "Hotel van Saceghem", het "Hotel Reylof'' in de Hoogstraat, het "Hotel Falligan" op de Kouter, naar de grote woning aan de hoek van de Drabstraat en de Gruuthuusestraat en naar het "Hotel de Nockere" op de Poel. 130


--¡'----------'.. ~-~

-

Fig. 7. Het "Hotel van Saceghem"- "model" ingediend bij de bouwaanvraag (1773) S.A.G.

Fig. 7bis. Het "Hotel van Saceghem" in de jaren '70.

131


Fig. 8. De twee woningen (nr. 37 en 39), aan de hoek van de Drabstraat en van de Gruuthuusestraat, vormen ook nu nog bouwkundig een prachtig geheel met een gevel in Ladewijk XVI-stijl.

132


Fig. 8bis. Hoek Drabstraat/Gruuthuusestraat.

133


Wanneer men nagaat in hoeverre de gevel van het "Hotel van Saceghem" overeenstemt met het "model", dat werd gevoegd bij de aanvraag tot bouwen, stelt men vast dat er wel enkele kleinere verschillen bestaan maar dat de meetkundige indeling van de gevel en de harmonie van het geheel van het ingediend ontwerp werden geëerbiedigd. De gevel van het "Hotel van Saceghem" is thans geschilderd in een mooie helblauwe kleur terwijl de omamenten in goudverf gezet zijn. De nieuwbouw van 1773 had slechts betrekking op de buitengevel en op de aanpalende salons en kamers. Een deel van het vroegere gebouw bleef ongewijzigd. Ook het interieur, waaronder twee salons met wandversiering in Chinees papier evenals de rotonde in Empire-stijl dienen in het bijzonder te worden vermeld. Alles in deze woonst getuigde ervan dat "Huize Saceghem" werd bewoond door zeer rijke mensen die ook grote kunstminnaars en kunstkenners waren. Het is ontegensprekelijk zo dat het "Hotel van Saceghem" in het bijzonder bijdraagt tot het fraaie en sierlijke geveldecor dat de Drabstraat bezit. Heden is in "Huize Saceghem" de Kunsthumaniora Muziek en Dans gevestigd. We steken de straat over en bevinden ons nu aan de nrs. 39 en 3 7. Op de hoek van de Pensstraat of Penssteeg (nu Gruuthuusestraat) en van de Drabstraat was eertijds het oude 16de eeuwse huis "de Clocke" gelegen: "Een huys ghenaemt DE CLOCKE, ghestaen in de Drapstraete, ten voorhoofde, ende van achter teghen de Peynsteghe, een huys met een beeld van Onse Lieve Vrauwe boven de deure." zo leest men bij Willem van Vaemewijck. De bekende Gentse orgelbouwer Van Petegem liet het in de 18de eeuw ombouwen in Lorlewijk XVI-stijl. Hij diende daartoe in 1774 een ontwerp in voor het verbouwen van twee woonsteden "onder eene gestreckte cappe". De bouwaanvraag voorzag acht traveeën en drie bouwlagen. Dat oorspronkelijk plan werd echter bij de uitvoering niet gevolgd want in werkelijkheid telt de gevel wel drie bouwlagen maar negen traveeën in plaats van acht. . Boven de middenste drie traveeën is de bepleisterde lijstgevel bekroond met een mooi driehoekig fronton. Bouwkundig vormt de gevel, die goed bewaard is gebleven, een zeer schoon en sierlijk geheel zoals men op bijgaande foto (Fig. 8) duidelijk kan zien. Het is en blijft een van de zeer fraaie gebouwen in de Drabstraat Zoals we hierboven reeds schreven, verwijst J.P. Esther in zijn studie over "Orde en Maat in het Gentse Classicisme - De Gulden Snede bij de 18deeeuwse gevelontwerpen" - "Brede gevels met middenrisalieten volgens de Gulden Snede" - ook naar deze zeer schone en harmonieuze gevel. In de gevel van het hoekhuis (nr. 37) bevindt zich nog steeds in een nis een oud en mooi O.L.Vrouwbeeldje. 134


Aan het huis nr. 39 werd een gedenkplaat aangebracht ter nagedachtenis van de taalgeleerde Prof. Dr. Jozef Vercoullie (1857-1937) die er leefde en werkte. Het is allicht niet van interesse ontbloot er terloops op te wijzen dat, hoe zonderling dit ook moge klinken, onenigheid heeft bestaan over de juiste schrijfwijze van de familienaam van deze taalgeleerde: Vercoullie of Vercouillie ... Beide schrijfwijzen werden door mekaar gebruikt.* Het Pensstraatje, waarover we het daarnet hadden, was zeer oud en ontleende zijn naam aan het feit dat de pensverkopers er in de 14de eeuw hun kramen plaatsten. Reeds in de 13de eeuw zouden de "vleeschhouwers" over een "vleeschhuis" beschikt hebben. Het eerste "VIeeschhuis", zo schrijft De Potter, stond dicht bij de Appelbrug. Het lag dus niet op dezelfde plaats als deze waar later het groot Vleeshuis zou komen. J.J. Steyaert legt uit: "dat op het einde van de 14de eeuw het oude vleesehhuis in de Drabstraat stond en langs achter op de Lei aan de Appelbrug kwam, ter plaatse van het gebouw nr. 7." In de Drabstraat stonden ook "stallen" of "banken" en de Pensmarkt werd toen in het Pensstraatje gehouden. De vleeswaren zelfwerden in het Vleeshuis verkocht maar dat mocht niet voor de pensen; die werden aan de man gebracht in het Pensstraatje omdat ze doorgingen voor een minderwaardige vleessoort. G. Deseyn van zijn kant is de mening toegedaan dat in de Penssteeg, in de 15de eeuw als "VIeeschhouwerssteghe" aangegeven, het Vleeshuis van de Sint-Miebielswijk moet hebben gestaan of dat er zich minstens een aantal kramen of penshuisjes moeten bevonden hebben. Volgens De Potter werd het straatje eerst "Vleeschhouwerssteghe" genoemd: "Een steenkin ... in de Drapstrate ... achter huutcommende met eender duere int Vleeschauwers straetkin." (Acten en Contr. keure, 14551456); "Twee huusse... in de Drapstrate, daer af dat theen staet jeghens "Vleeschauwers steghe." (Acten en Contr. 1353). Maar in de tijd dat het zo heette, werd het ook reeds aangeduid als "ser Gorleverde steghe"; "Huus ... in der Godeverdesteghe, dat ... ute comt jnde Drapstrate" (Weezenboek over 1357-1358). Het kreeg ook, eigenaardig genoeg, de naam van "St Jacops straete"; "Huus staende ende uutcommende met eender poorte in St Jacops straete ghenaempt de Peynsteghe" (Acten en Contr., keure, 1573-1574); "St Jacopsstraete, ghenaempt de Peinsteghe, by den Hove van Feynis" (idem 15741575). Onder de invloed van de Gentse uitspraak schreef men vroeger "Peins-

* Meer daarover in een bijdrage van de hand van A. De Decker; in "Ghendtsche Tydinghen", 21 ste jaargang 1992, nr. 2.

135


straatje" en het Weezenboek over 1729 heeft het over "Peinestrate". De Potter maakt er tenslotte ook nog melding van dat de steller van een aankondiging in de Gazette van Gend van het jaar 1810 over het straatje spreekt als over "een straete zonder naem". Toch wel verwonderlijk vooreen straatje dat meerdere namen gehad heeft. In 1942 veranderde de Pensstraat van naam en werd ze herdoopt in Gruuthuusestraat en dat met verwijzing naar Jan Gruuthuuse die op een bepaald ogenblik het Hofvan Fiennes in zijn bezit had. Er dient ook nog te worden aangestipt dat de Pensstege of Pensstraat waarover we het hier hebben niet de enige was in onze stad die zo heette. Dat was immers ook het geval voor het mooi en schilderachtig steegje dat uitmondde in de Hoogstraat en dat thans "Turrepoortsteeg" noemt. Dat steegje aan de Hoogstraat werd voorheen ook "Penssteeg" genoemd maar precies om verwarring te voorkomen met de Pensmarkt en met de Pensstraat die in de Drabstraat uitkwam, werd de naam gewijzigd in "Turrepoortsteeg". Op die manier werd herinnerd aan de oude en machtige Turrepoort of Torenpoort die ooit aan de Poel had gestaan; een goed initiatief. De woningen zelf waren niet talrijk in de Pensstraat vermits verschillende panden en huizen op de Korenlei en in de Drabstraat een uitgang, een achterpoort, een achterbouw of stallingen hadden in de Pensstraat. Zo had de bekende Empire-bouwmeester Pisson in 1795 in de Drabstraat zijn magazijnen en werkhuizen die in de Pensstraat uitkwamen. De Potter maakt er tenslotte ook nog melding van dat er zich ten jare 1646 op de hoek bij de Drabstraat "een houten schoenlappershuysken" bevond dat er twintig jaar vroeger door een zekere Joost Schietteeatle tegen de muur van de eigendom van de della Faille's aangebouwd was. In de 17de eeuw zou er in de Pensstraat een onderwijsgesticht hebben gestaan: "Huys ... jnde Drapstraete ... zijnen uytganck hebbende in twee steden, jnde Peynsteghe ter eender, daeranne ghehuyst zynde thuus ghenaempt "de Schole" , ... ende ter andere het huys ghenaempt Pilatushuys (Act. en Contr., gedeele, 1626-1627). Een typisch sfeerbeeld met betrekking op het Pensstraatje werd door .Paul Kenis geschetst in zijn historische roman: "Uit het leven van Lieven De Myttenaere" - "Uit het dagboek van Lieven De Myttenaere" -, die zich situeert in de 16de eeuw, toen de godsdiensttwisten woedden waarover Marcus van Vaemewyck handelt in zijn werk: "Van de beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt (1566-1568)". Sprekende over zijn vader vertelt De Myttenaere: "Hij was tijkwever van beroep en woonde in het Pensenstraatje, dat tusschen de Koomlei en de Drabstraat loopt, in een huizeken waarvan de schamele houten gevel als het ware achteruit gedrumd werd tusschen de voorname huizen van de buurt. Uit het duister der halve deure, die twee treden diep in de woonkamer voerde, waar ook het weefgetouw stond, klonk luid boven het geklikklak van de 136


schietspoel, die tegen de lade schoot, de stem van vader, die zijn oud weverkenslied zong, als ten minste de ernst der tijden hem niet zwijgzaam over de boom gebogen deed zitten: "Wat zouden de weverkens heeren zijn? Ze en hebben geen goed noch erve, En komt er een muisken in hunne schapraai, Van honger zoo moest het er sterven. Djikdjakke schietspoele, sjerbekke klits-klets! Van honger zoo moest het er sterven. Vier weverkens zouden ter botermarkt gaan: De boter was veel te diere. Zij hadden maar weinig geld in hun tasch En zij kochten een pond met hun vieren. Djikdjakke schietspoele, sjerbekke klits-klets! En zij kochten een pond met hun vieren." Verder lezen we nog: "Op den hoek van ons steegsken en van de Koornlei lag het "Fienne Hof'', het statige steen des heeren Lamorael, graafvan Egmont, prins van Gaveren, baron van Fienne, heer van Armentières, Zottegem en zo voort". Lieven De Myttenaere spreekt over de "kleinwoonders" uit de steeg in tegenstelling tot de mensen die in het "hoog huis" verbleven waar soms het geluid weerklonk van de feesten die daar plaats grepen "om de victoriÍn te vieren welke de graaf had behaald te Sint-Quintijn of te Grevelingen". "Des avonds", vertelt hij nog, "staarden wij, kinderen, met open mond naar de lange rij paarden en staatsiekoetsen, die bij het licht der flambeeuwdragers tot op de Veebrug te wachten stonden". De Myttenaere zegt ook nog hoe groepen aanhangers van de nieuwe leer psalmen zingend door de Drabstraat trokken en hoe frater Pancratius van de Cellebroers haastig met de vrouwen meeliep om de gereformeerden te zien voorbijtrekken. We vernemen ook nog dat de beeldstormers het Q.L.Vrouwbeeldje op de hoek van de Drabstraat uit zijn nis hadden gehaald en dat de stukken van de lantaarn ten gronde lagen tussen de vertrappelde offerkaarsen. Op de hoek van de Pensstraat en van de Korenlei stond dus het groot en indrukwekkend "Hof van Fiennes". Het was een tijd lang het verblijf van GraafEgmont die, zoals men weet, samen met de Graafvan Hoorne in 1568 te Brussel onthoofd werd. In 1556 verbleefFilips 11 in het "Hofvan Fiennes" terwijl Keizer Karel, die reeds eerder zijn macht had overgedragen, in het prachtige "Hof van Wakken" op de Poel logeerde. Er werd in die dagen, ter gelegenheid van het hoog bezoek, op de "graen137


Den lS ''"Sll< lb "'"''~ K<y>H 1\artl, ty•tr ~ll!la~ S.lcot\Ori\ d<>lt.tri,t;h"""" Vr.u\dl cy,l\,.\l"ri• d~u11.1~'!''a« llon~11ri,11 GouuY>tAIIIc v"ncfut l.tn,ltn w t>hlpCuni "d\ v11n i:ngl•nJ'I. Grave Vi\ I\ \'tA<:ttctt rt ~ ,r<H sd>t>Olt sttlutt ~!'"l s,c<lt~cn.. Pan<>{ d e n ~"ff>4~"p')'s 'lr U ~• '"n•unwyn~'?.ft< u.q,,lcltnb,tt\Wrt.>~<'l!!vnntn ly ct;, v''" du, cocr.natrt, :'t".Y' h.r ~l.rv.ttf C.tlla•~<t<rbo:~·'T"J• l·_o ,«lrdl

!'~ , ,tJtvlllt ~ ·Jon> «H~t l\~v••<;vtf;l'. D.HrWi\Ul\ >lo(.h (r~n·uHnvo<>r,l.c,\Jntn

]>')'#

(htn .. \lo..hdl;L) I h,,tlln

lo.l\lJ(

clttl

0Ef>C'/>ry3WII.• 11

\t.' nhtn bJ clr< ""'' .!tl.triO,C~tco•sfr<tdt , l'I>J,-1" V<\t\ llr•·<>\r •" .\nel~ QH[,Jt V<l.ll !>' Jort6.

'

,t-.,

"'UIIl<ll

W)ll~,cn'lii'Af~l

<<>uHnAHI, l ' !IJ

Jt

.... ,

Fig. 9. Er werd op de "graenleye" voor het Hof van Fiennes een steekspel gehouden.

leye" voor het "Hof van Fiennes" een steekspel gehouden dat werd bijgewoond door "Keyser Karel, zyne zusters Eleonora douarighe van Vranckryck en Maria douarighe van Hongarien Gouvernante van dese landen". Er waren zeer mooie prijzen te winnen. We geven hierbij een afbeelding van het steekspel met bijhorende tekst (Fig. 9). Een aquarel uit het begin van de 19de eeuw toont het "Hof van Fiennes" zoals het tot dan toe bewaard bleef (Fig. 10). Op grond van een aantal stijloverwegingen kan dit gebouw, een werkelijk monument, in de 16de eeuw worden gesitueerd. Deze prachtige woning, in 1749 nog als één eigendom voorgesteld, was in de 19de eeuw in twee delen verdeeld. Het "Hof van Fiennes" onderging op twee verschillende tijdstippen wijzigingen waardoor de afzonderlijke woningen, thans Korenlei 15-16 en 138


Fig. 10. "Hof van Fiennes", aquarel begin 19de eeuw, Atlas Goetghebuer- S.A.G.

Korenlei 17-18-19 ontstonden . De woning 17-18-19 werd heropgebouwd in 1849 en in 1852 werd de tweede gevel van het "Hof van Fiennes", die de hoek vormde met de Penssteeg, eveneens verbouwd. Kristina De Vinck, reeds eerder vermeld, heeft erop gewezen dat de twee huidige 19de eeuwse gevels werden opgetrokken in de typische neo-barokstijl. Zelfde auteur heeft trouwens in het hogergenoemd werk een aantal bijzonder leerrijke bladzijden gewijd aan het "Hof van Fiennes" en heeft er zeer interessante bouwkundige gegevens over verstrekt. Tot daar in het kort over het merkwaardige "Hof van Fiennes" dat in zijn bestaan belangrijke historische dagen heeft gekend. We hebben ook gemeend dat het niet van interesse ontbloot is even kennis te nemen van cijfers die betrekking hebben op het aantal huizen dat zich op een zeker tijdstip in de Drabstraat en in een aantal straten in de omgeving bevond. De gegevens stammen uit het jaar 1662 en zijn afkomstig van een statistiek, opgemaakt door J. Billet, geboren in 1592 en overleden in 1682. Hij was koophandelaar, krijgsman, gemeentelijk en heerlijkheidsmagistraat, kroniekschrijver en tenslotte ook politiemeester van Gent gelast met het toezicht op de nieuwe en de herstelling van oude gebouwen. Het aantal huizen in de Drabstraat (Poel inbegrepen) bedroeg in 1662: 58 . Een verge139


Fig. I la.

Fig. lib.

140


lijking met enkele straten uit het omliggende leert ons bvb. dat het er in de Breydelstraat 13 waren; op de Korenlei 10; op de Koornmarkt: 52; op de Houtlei 45; in de Burchtstraat 102 en in de Sint-Michielsstraat: 25; het Engelandgat telde er 15. Een gebouw van jongere datum was het "Hötel de Flandre", gelegen op de scheiding van Drabstraat en Poel, aan de Oostkant van de straat; zie de afdruk van een oude litho: de binnenkoer van het Hotel (Fig. 11a). en de voorgevel (Fig. 11 b). Het hotel werd geopend in 1804 en tegen het einde van de 19de eeuw hield het op te bestaan. Ernaast woonde de Gentse industrieel Jacob-Lieven van Caneghem die door een legaat bij zijn overlijden de bouw mogelijk maakte van een huis voor blinden, in Gent bekend onder de naam "Van Caneghemgesticht" of "Biindenhuis" aan de Coupure; een neo-gotisch gebouw naar een ontwerp van de architekt Charles Van Hutfel en dat als monument beschermd is. In het "Hötel de Flandre" logeerden in 1815 de bekende Franse schrijver Chateaubriand (toen zelfs Minister), baron Louis, graaf de Beugnotevenals Bertin de Vaux, directeur van "Le Joumal Universel". Zij maakten deel uit van het gevolg van de Franse Koning Lorlewijk XVIII toen deze, tijdens de "Honderd Dagen" op de vlucht voor de uit Elba teruggekeerde Napoleon, een onderkomen zocht in het prachtige "Hotel d'Hane-Steenhuyse" in de Veldstraat, waar de Vorst verbleefvan 30 maart tot 22juni 1815.* In het neo-classicistisch gebouw, waarin eertijds het "Hotel de Flandre" gevestigd was, bevindt zich thans aan de Poel nr. 1 een financiële instelling. De bepleisterde lijstgevel van dit mooie pand, dat goed bewaard is gebleven en door de eigenaar met veel zorg werd gerestaureerd, telt acht traveeën en vier en een halve bouwlagen en vertoont bovenaan een fries met ornamenten. De grote woonst bezit eveneens aan de straatkant een schone poort. We ruimen hier even plaats in voor een anekdotisch gegeven. Aan het Gentse Zuidstation bestond, nadat de eerste trein er in 1837 was aangekomen, een dienst van "omnibussen" of beter gezegd van koetsen getrokken getrokken door paarden en die elk een tiental reizigers konden vervoeren van het station naar in de stad gelegen hotels. Er woedde een zeer felle concurrentiestrijd tussen die "omnibussen" om zoveel mogelijk reizigers aan de haak te slaan. Van de 15 "omnibussen", die de dienst verzekerden, bleven er na een goed jaar nog slechts een vijftal over en tien jaar na de aankomst van de eerste trein alhier reden er nog twee: voor het "Hötel de Flandre" en voor het "Hötel de Courtrai", beide gelegen aan de Poel/Drabstraat. Enkele jaren later verdwenen echter ook die koetsen. Het hierboven vermeld "Hötel de Courtrai" of "Hotel van Kortrijk" was

* Zie ook:

G. Broget: "Over d'Hane-Steenhuyse, Lorlewijk XVIII en Chateaubriand", in: "Ghendtsche Tydinghen", 19dejaargang 1990 nr. 5.

141


Fig. 12. De dubbele gevel in rode baksteen, Poel nr. 25.

gelegen tegenover het "Hötel de Flandre". Het was een vrij goed gekende afspanning waar een tijdlang de Maatschappij "De Tael is gansch het Volk" gevestigd was; volgens Steyaert tot in 1856 en volgens De Potter tot in 1876. In de gedenkbladen van Willen Rogghé wordt er melding van gemaakt dat het Willemsfonds rond 1852 een groot huis huurde op de Poel op welks erf het een feestzaalliet bouwen. De Maatschappij "De Tael is gansch het Volk" verliet daarna het "Hotel van Kortrijk" en huurde een bovenzaal van het nieuw lokaal van het Willemsgenootschap. Rond 1888 werd het gebouw van het "Hotel van Kortrijk" de zetel van een vereniging met name: "Maatschappij ter bevordering van Nijverheid en Wetenschappen". Aan de Poel nr. 25 , vooraleer men aan het "Hotel van Saceghem" toe is, staan er twee fraaie en sierlijke gevels in rode baksteen die thans één pand vormen maar oorspronkelijk en tot in de loop van de 19de eeuw aan twee onderscheiden woningen toebehoorden. In de gevel, die zes traveeën en twee bouwlagen telt, komt een datumsteen voor met de vermelding 142


"Anno 1693" maar dat is blijkbaar niet juist en zou in werkelijkheid 1593 moeten zijn. Wel vonden er in 1693 aanpassingen plaats. Vandaar wellicht dan ook de vergissing. Op de bijgaande foto (Fig. 12) ziet men de mooie, typische dubbele gevel zoals deze er voorkomt nadat hij een paar jaar geleden met veel zorg door de huidige eigenaar werd gerestaureerd. In dit pand is thans het kleinschalig en fraai "Hotel Erasmus" ingericht. Het resultaat van de restauratie kan in ieder geval bijzonder geslaagd worden genoemd. Het gaat om een van de zeer schone gebouwen in de Drabstraat en het valt des te meer op omdat het het enige in die bouwstijl is dat zich thans nog in deze straat bevindt. De woonst bezit zeer oude gewelfde kelders en langs een brandstraatje, naast het gebouw gelegen maar ertoe behorend, komt men in een mooie heraangelegde tuin waarin zich achteraan nog een 16de eeuws "aanleghuisje" bevindt dat destijds uitgaf op de Houtleigracht die achter de Drabstraat liep en langswaar men per boot de Leie en de Lieve bereikte. Zoals we reeds eerder zegden, werd die Houtlei in 1899 gedempt. We keren thans terug op onze stappen. Een zeer mooie gevel, aan de Westkant van de Poel, maar van een totaal andere conceptie, is deze van het groot herenhuis in Lodewijk XIV-stijl, het huidig nr. I 7. We hebben er al melding van gemaakt dat de "Dames van het Christelijk Onderwijs" in 1878 dit herenhuis met de eraan verbonden suikerraffinaderij aankochten en ombouwden tot een school voor half-intemen en externen, "St. Louis" genaamd. De Potter schrijft dat daarnaast eertijds brouwerijen waren gevestigd. Van de oude panden, die zich aldaar zouden hebben bevonden, vermeldt hij o.m.: "Het Houfijsere" bekend van in de 14de eeuw. Het huis komt voor met de benaming "tgulden Houfijzere" van 1530 tot 1575. In 1400 behoorde hettot de nalatenschap van Jan Borluut. Op het einde van de 18de eeuw stond het "Houfijsere" nog steeds bekend als brouwerij. Eind van de 19de eeuw werd het pand aangekocht door dokter Maere. Deze liet het atbreken en op dezelfde plaats een groot neo-classicistisch, vijf traveeĂŤn breed herenhuis bouwen. Van hun huwelijksreis naar ItaliĂŤ bracht zijn veel jongere echtgenote een duidelijke voorkeur mee voor de Italiaanse architectuur en die liet ze in de binneninrichting van de woning op de Poel ook blijken. Dit gebeurde o.m. door het aanbrengen van ballustrades, spiegels en glas, waardoor speciale ruimtelijke effecten bekomen werden. Latere eigenaars van de woning hielden er een gans andere smaak op na en veel van wat de familie Maere had verwezenlijkt ging verloren. In de loop van het jaar 1987 werd de woning (huidig nr. 15) aangekocht door het Gents reklame- en design-bureau Van de Kerchove & Co dat het huis 143


met veel smaak en zorg renoveerde en er vooral naar streefde om de originele struktuur van deze herenwoning te herstellen. De initiatiefnemers zijn daarin trouwens ook geslaagd. Later herstelden deze mensen ook het ernaast gelegen pand (nr. 16) dat reeds vele jaren stond te verkommeren en bouwvallig was geworden. Door de restauratiewerken, aan beide woningen uitgevoerd, werd de Poel aan de Westkant op die plaats een heel stuk verfraaid. Naast "Het Houfijsere" stond "De Catte", bekend van de jaren 1500 tot omtrent het einde der 18de eeuw. Men stak er ook korte tijd "den rooden Leeu" uit en in het laatste kwart van de 18de eeuw: "de nieuwe Zwaene". Volgens schepenenacten van 1416 en 1525 was daar in de nabijheid eveneens "het Oude Beershooft" gelegen; ook het huis met het uithangteken "de name Jhesus" zou daar dichtbij hebben gestaan (1529). Er waren nog enkele panden waarvan de juiste ligging evenwel niet kan aangeduid worden, namelijk die van de brouwerij "den Osse" (1459), van de "gulden Mauwe" ( 1560) en van "het huys op de Poele van auts ghenaempt de Torrepoorte". Voorbij het grote gerenoveerde pand (huidig nr. 15) waarover we het hoger gehad hebben, aan de Noordkant van de Poel naar de hoek toe met de Ramen, verdween halverwege de jaren zestig een rij van zeven grote, mooie woningen met bepleisterde gevel, opgetrokken in eenzelfde bouwtrant in het begin van deze eeuw. Ze moesten plaats maken voor een uitgebreid burelencomplex waarin de Administratie der Directe Belastingen ondergebracht is. Architectonisch en esthetisch was deze constructie zeker geen aanwinst, verre van daar. Ook hier werd een deel van een schoon stadsbeeld deerlijk geschonden. Men heeft kunnen vaststellen dat onder de vermelde panden in de Drabstraat en op de Poel heel wat brouwerijen voorkomen. Naar het schijnt was er toentertijd in Gent geen plaats waar zoveel brouwerijen gevestigd waren als in de omgeving van de Turrepoort. Men vergisse zich echter niet. Brouwerijen waren in vroeger eeuwen niet de industriĂŤle inrichtingen zoals we die thans kennen. Men bedoelde met brouwerijen in die tijd herbergen die hun eigen bier brouwden. Zoals we reeds eerder zagen was het brouwen van bier toen een in de Drabstraat en op de Poel druk uitgeoefende activiteit. Er waren in ieder geval in de omgeving van de Turrepoort gelegenheden genoeg om de dorstigen te laven. Wanneer men het heeft over de gebouwen op de Poel, moeten we natuurlijk het grote 18de eeuwse "Hotel de Nockere" vermelden dat zich aan de Oostzijde van de plaats bevindt. Het gebouw werd "Hotel de Nockere" genoemd nadat J.B. Ghellinck, heer van Nockere, in de loop van de 18de eeuw (1778) een nieuwe grote woonst liet optrekken- naar de plannen van JoachimCollin-op de plaats waar vroeger het" Hofvan Wakken", ook "Hof 144


._ .

179;;li

Fig. 13 . Het "Hotel de Nockere" aan de Poel, destijds (Stede!. Comm. Monumenten en Stadsgezichten, Gent) .

van Wacken", "Hofvan Wackene", "Hofvan Wakken-BurgondiĂŤ" genoemd, gestaan had dat reeds in de 15de eeuw gekend was. Het "Hof van Wakken" was destijds de grootste en mooiste private residentie van de stad waar in de loop van de tijd heel wat illustere personen verbleven hebben, waaronder: Keizer Karel, Filips II, Willen van Oranje, de Prins van Parma, ook Jonker van Hembyze, die er op zeventigjarige leeftijd met praal en pracht in het huwelijk trad met de veel jongere Anne van Hueme. De gevel van het "Hotel de Nockere" bestond uit twee identieke vleugels, verbonden door een koetspoort in arduin . De gevel heeft echter wijzigingen ondergaan. Hij was destijds aan beide kanten bekroond door een attica met telkens vier vazen maar die zijn verdwenen en de gevel heeft er in sierlijkheid wel bij verloren. Ter illustratie een foto "uit de oude doos" die een algemeen beeld geeft van het grote gebouw zoals het er toen uitzag. In die tijd waren de vazen er nog en was er op de hoek een EPICERIE BON MARCHE gevestigd (Fig. 13). Over het "Hof van Wakken" , het "Hotel de Nockere", evenals over de "Torenpoort", "Torrepoort", "Turrepoort" , ook "Torhoutpoort" en "Drongenpoort" genoemd, een der oudste en machtigste poorten van de stad ge145


bouwdop het einde van de 12de eeuw, waarschijnlijk rond 1190, hebben we reeds in een vroegere bijdrage geschreven*, zodat we er hier niet op terugkomen. Dat is ook het geval voor het destijds aan de Poel gelegen middeleeuws en pittoresk "Schokkebroersvestje" dat eveneens uitvoerig in een andere bijdrage ter sprake kwam**. Ook daarover zullen we het hier dus niet meer hebben. Wel nog even een woord over de latere lotsbestemming van het "Hotel de Nockere". Daar woonde op een bepaald tijdstip ook Piers de Raveschoot, Burgemeester van Gent van 1819 tot 1825, die gehuwd was met de dochter Marie-Jeanne van Jean-Baptiste de Ghellinck. Aangezien dit huwelijk kinderloos bleef, kwam de grote woning daarna bij erfenis in bezit van Nathalie de Ghellinck gehuwd met Emmanuel de Kerchove de Denterghem. In 1858 werd de woning gedeeltelijk (ingevolge onverdeeldheid) verkocht aan de "Cercle Commercial et Industrie!". In 1865 werd het gebouw doorverkocht aan de "Société Civile de l'Hötel de Nockere" die er de "Cercle Catholique" vestigde waarbij zich ook nog voegde de "Katholieke en Grondwettelijke Vereniging des Arrondissements Gent". In 1923 werden de gebouwen in bezit genomen door de Maatschappij "Het Volk". Thans zijn er diensten gevestigd van verschillende Christelijke Organisaties. In de 1ste jaargang 1972 van "Ghendtsche Tydinghen" wijdde Hugo Collumbien een interessante documentaire fiche aan het "Hof van Wackene". We zetten nu even een stap terug in de tijd. In de loop van de eeuwen heeft de Poel heel wat meegemaakt. Hij was het toneel van allerlei gebeurtenissen, ook soms van militair vertoon, zoals toen "de Hoogbaljuw mijnheer van Burgondië uit het hofvan Wakken op de Poel, aan 't hoofd van twee vendelen rode rokskens naar Zeeland vertrok ... " lezen we in het eerder geciteerd "Dagboek van Lieven De Myttenaere". Militair vertoon was er ook toen Franse en Spaanse bevelhebbers, zoals graaf de Mootbron en de Prins van Parma er op verschillende tijdstippen verbleven. Ter gelegenheid van de ontvangst en het verblijf van Vorsten en Prinsen in het "Hof van Wakken", hadden op de Poel herhaaldelijk feestelijkheden plaats. Dat was volgens De Potter, die er een beschrijving van geeft, o.m. het geval toen de Prins van Oranje in december 1577 zijn intrede deed in de stad, in gezelschap van zijn broeder Jan van Nassau en vergezeld door een talrijke schaar van Antwerpse burgers en een aantal krijgslieden. Op de Poel stond toen een groot verhoog bestaande uit twee vleugels die zich uitstrekten van de ene kant van de plaats naar de andere. Ze waren geheel behangen met groen laken waarop de blazoenen prijkten van de Koning van

*

**

G. Broget: "Toen wegenwerken op de Poel en Sint-Miebielsplein een stuk ver verleden blootlegden", in "Ghendtsche Tydinghen" 20stejaargang 1991 nr. 5. G. Broget: "Het Schokkebroersvestje"; in "Ghendtsche Tydinghen", 21 ste jaargang 1992 nr. 4.

146


Spanje, van Oranje, het oude Wapen van Vlaanderen, van Gent, van Ieper en van het Brugse Vrije. Te midden van het verhoog, dat versierd werd door Gentse kunstenaars, zat de Maagd van Gent, onder een troon, in een tuin, met de Leeuw, houdende in de ene hand een banier en in de andere een open hart van fijn goud om aan de Prins aan te bieden. Daar had dan de plechtige ontvangst plaats. 's Avonds werd de Prins op de Poel vergast op een rederijkersspel door de Fonteinisten: "De Dochter van Jephte"; waarna nog een "esbatement" of klucht werd opgevoerd. De daarop volgende dagen was het de beurt aan andere Rederijkerskamers. Bij die gelegenheden was er veel volk op de Poel. Op andere momenten nochtans bood de Poel soms een minder fraai spektakel, zoals bijvoorbeeld toen hij werd gebruikt als strafplaats. Dat zou echter slechts éénmaal gebeurd zijn, meer bepaald in 1559 toen een soldaat er het hoofd werd afgeslagen. De straf zou op die plaats zijn uitgevoerd omdat ze getuige geweest was van een misdaad die diende gewroken te worden. De Poel is ook een van de plaatsen geweest op het traject van de "Grooten Kèer" waarbij misdadigers en boeven op de scherprechterswagen werden meegevoerd en bij elke "vierweg" met de POede werden geslagen. De "Grooten Keer" telde 24 geselplaatsen. Hij vertrok aan het Stadhuis en eindigde voor de stadsgevangenis op de Korenmarkt (actum den XXIII July 1695). Onder de 24 geselplaatsen werden o.m. vermeld: "Voor het kerckhof van Sint-Michiels"; "voor het Inghelant gadt"; "op de Poele"; "op d'Hoogstraete voor de Hautleye" en "op d'Hoogstraete voor de Holstraete ... ". De geseling vond plaats op de scherprechterswagen zelf. Men kan zich inbeelden hoe de betrokkenen er uit zagen na een dergelijke lange geseltocht Het moet in ieder geval een weinig aantrekkelijk schouwspel geweest zijn. Er kwamen echter ook heel wat vreedzamer optochten langs daar. "Den Ghendtschen Ommeganck", die in de 16de en de vroege 17de eeuw nog een betrekkelijk eenvoudige processie was, begaf zich toen van de Augustijnerkerk langs de Groentemarkt, de Hooiaard, de Drabstraat en de Hoogstraat naar het Rijke Gasthuis. In de loop van de 17de eeuw werd de processie uitgebouwd tot een echte volkse "Ommeganck" en bestond ze reeds uit twee gedeelten: "de Processie van Devotie" en "de Processie van Recreatie". In een boekje van 1687 komen "de Hoyart", "de Drapstraete" en "de Hooghstraete" nog steeds voor als liggende op de weg gevolgd door de Processie. Na even op de Poel verwijld te hebben en iets over zijn verleden te hebben verteld, volgen we thans weer de Drabstraat, richting Gruuthuusestraat. Ongeveer halverwege, aan de Oostzijde van de straat, juist voorbij de plaats waar vroeger het "Hotel de Flandre" gelegen was, bevinden zich de huidige woningen nr. 45 en 43. Ze vormden destijds één en dezelfde woonst en het is slechts in 1945 dat er naast de poort een deur werd gestoken en dat er van het zeer mooie pand twee fraaie woonsten gemaakt werden. Architectonisch 147


vormen de beide woningen een zeer schoon geheel. Het dubbelhuis met acht traveeĂŤn en twee bouwlagen onder een mansardedak, dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw en bezit een gevel in neo-rococo-stijl waarin de typische "rocaille" en schelpmotieven voorkomen. Naast deze woningen staat, aan het nr. 47, een andere mooie woonst met een bepleisterde lijstgevel die inzake stijl aanleunt bij deze van voornoemde panden maar wel iets soberder is opgevat. Het gebouw telt drie traveeĂŤn en drie bouwlagen. Een eindje verder echter, voorbij de fraaie panden nr. 39 en 37 waarover we reeds gesproken hebben, eveneens aan de Oostkant van de straat en voorbij de Gruuthuusestraat, gaapt de grote open plek die is ontstaan door de afbraak van een rij woningen waaronder die met de typische gele gevelsteentjes. In een van de panden, die daar tegen de vlakte gingen, was een antiekzaak gevestigd waar op de eerste verdieping de Gentse "verzamelaar van verzamelingen" Frans Van Bost een aantal jaren gewoond heeft, tot ook hij, ingevolge afbraak van het gebouw, noodgedwongen weg moest. Het was wel een vertrouwd beeld geworden, Franske Van Bost die, rustig op zijn fiets gezeten, aan een gezapig tempo, zonder overhaasting en zonder te hard op de pedalen te duwen, voorzichtig de Drabstraat kwam ingereden en eens ter bestemming, zijn tweewieler op de trapjes van de antiekzaak tilde om het tuig achteraan in de winkel te stallen. We hielden geregeld een "verzamelaarspraatje" en Franske met de stille glimlach had altijd een nieuwe aanwinst of vondst te melden. Toch heb ik hem met rimpels van zorgen op het voorhoofd gezien. Dat was toen ook voor hem het ogenblik was aangebroken om te verhuizen. Dag na dag heeft hij dan gedurende weken per fiets zijn ontelbare kartonnen dozen met kostbare inhoud naar een andere bestemming gebracht. Het was geen kleine karwei. Van Bost verdween uit de Drabstraat en trok naar het Berouw maar we zien mekaar nog geregeld op de oude markt, het wekelijks rendezvous van de door de verzamelkoorts aangetaste Gentenaars. Nu is er, daar waar eens de huizen met de gele gevelsteentjes gestaan hebben, alleen nog een grote met brokken stenen bezaaide vlakte en straks komt er een nieuwbouw, een hotel, die de site in de Drabstraat zwaar zal schaden. De bres aan de Oostkant van de Drabstraat strekt zich uit tot aan het pand met de sinds enkele jaren in het donkerblauw gekleurde gevel, waarin het restaurant "Bonthuys" gevestigd is. Een gevelbehandeling die noch het uitzicht van het gebouw zelf noch de straat ten goede komt en afbreuk doet aan de vrij rustige rij van mooie en sierlijke gevels. Aan het einde van de Drabstraat komen we rechts op de Korenlei met haar prachtige gevels en links betreden we de Jan Breydelstraat waar in het zeer mooi 18de eeuws voormalig "Hotel de Coninck" het Museum voor Sierkunst gevestigd is. 148


Het is niet de bedoeling binnen het bestek van onderhavige bijdrage, die toch hoofdzakelijk aan de Drabstraat gewijd is, uitgebreider aandacht te besteden aan de Korenlei en aan de Jan Breydelstraat. Wel willen we eraan herinneren dat het, zoals we reeds eerder zegden, halverwege de Jan Breydelstraat was dat de Houtleigracht, die achter de Drabstraat liep, terug in de Lieve uitmondde. De brug over het water heette eerst "Minnebrug". Daarna werd ze "Appelbrug" genoemd naar een aldaar gelegen afspanning die de naam droeg van "De Ghulden Appel". Tijdens de uitvoering van wegenwerken in de Jan Breydelstraat in 1989 hebben we nog overblijfselen zien zitten van die brug. Eertijds droeg het deel van de straat tussen de "Appelbrug" en de Drabstraat verschillende namen: "Curteruchstraat", "Curterughstrate" of "Curte Ruckstraete", "Rinkstrate", "Zeertzak" en "Appelbrugstraat". Volgens J.J. Steyaert werd ze ook "Sirsac" of "Zerzaksteghe" geheten en in 1812 "Zeurzakstege". Het deel van de straat gaande van de "Appelbrug" naar de Burgstraat heette "Breidelstege". Na de demping van de Houtlei in 1899 en na het verdwijnen van de brug, werd de hele straat in 1901 Jan Breydelstraat genoemd. De oorspronkelijke benaming "Breidelsteeg" had echter niets te maken met Jan Breydel maar hield gewoon verband met "breidel" zijnde een mondstuk voor paarden. We keren terug naar de Drabstraat Blijft natuurlijk de cruciale vraag hoe die straat er zal uitzien nadat de brede bressen links en rechts in de straatwand zullen opgevuld zijn; aan de ene kant door het nieuw te bouwen hotel en aan de andere zijde door de uitbreiding van het Museum voor Sierkunst dat daar een ingang zal krijgen. Dat laatste kan de Drabstraat ten goede komen ook omdat men aldus langs de Drabstraat toegang zal hebben tot het Museum voor Sierkunst en meteen tot het zeer mooie "Hotel de Coninck". Alles hangt er natuurlijk van af hoe het architecturaal opgelost wordt; een vrij delikate opgave. Ook de restauratie van de historische woonst "Leten" moet een pluspunt zijn voor de Drabstraat. De bouw van een nieuw hotel aan de Oostkant van de Drabstraat zien we evenwel met zeer veel argwaan tegemoet. Te vrezen valt dat een dergelijk volume een zware belasting zal vormen op de site aldaar die er zeker zal onder lijden. Het karakter van de Drabstraat zal er op bouwkundig vlak ongetwijfeld door aangetast en geschaad worden. Met die bouwwerken in het vooruitzicht staan er de Drabstraat en haar bewoners in ieder geval moeilijke dagen te wachten, met voor sommigen misschien ook wel zeer nadelige gevolgen. De Drabstraat heeft in de loop der eeuwen ontegensprekelijk een metamorfose ondergaan. Er verrezen een aantal mooie, typische panden, die tot verschillende stijlperiodes behoorden en die haar tot een van de schoonste 149


straten van onze stad maakten. Een aantal van die mooie woonsten zijn verdwenen en hebben, ook in de loop van deze eeuw, soms plaats moeten maken voor gebouwen waarvan de gevels niet altijd getuigden van veel architectonische inspiratie, om het nog zacht uit te drukken, noch van de wil om iets te concipiĂŤren dat zich beter integreerde in een bouwkundig waardevolle omgeving. Toch zijn er, gelukkig maar, een aantal merkwaardige woningen bewaard gebleven, ook al zijn er daar bij die, zoals zelfs het "Hotel van Saceghem", op een bepaald ogenblik emstig gevaar hebben gelopen. Er zijn echter steeds mensen geweest die zich met kracht verzet hebben tegen de atbraak en de vernieling van dergelijke prachtige constructies en gepleit hebben voor vrijwaring en behoud. Vandaag bezorgen al die fraaie gebouwen de Drabstraat en de Poel nog steeds hun typisch uitzicht en bepalen ze de hoge stadslandschappelijke waarde die deze bezitten. Ze leveren mede het bewijs van het schitterend bouwkundig erfgoed dat Gent rijk is. Sommige eigenaars hebben in de loop van de voorbije jaren lovenswaardige inspanningen gedaan om hun panden in de Drabstraat en op de Poel op te frissen, te renoveren en te restaureren. Dat laat natuurlijk toe om het architectuur-historisch profiel nog beter tot zijn recht te doen komen. Men kan alleen maar de hoop uitspreken dat alles in het werk zal worden gesteld om het merkwaardig stadsgezicht, dat Drabstraat en Poel vormen, op doeltreffende wijze te beschermen, te vrijwaren en te behoeden voor aftakeling en verval. Drabstraat en Poel moeten voor de bevoegde instanties en voor allen, die verantwoordelijkheid dragen voor het behoud en de instandhouding van het bouwkundig erfgoed, het voorwerp blijven uitmaken van een bestendige en zeer waakzame zorg, die zich eveneens uitdrukt in het nemen van de vereiste maatregelen. Men dient er immers rekening mee te houden dat het gevaar voor vernieling en definitieve teloorgang nooit ver af is. Dat heeft de ervaring ons jammer genoeg reeds ten overvloede geleerd. Georges BROGET november 1992

BIBLIOGRAFIE - Bekaert G.: Over Charles Vandenhove, in "Chambres d'Amis" juni-september 1986 Gent, Museum van Hedendaagse Kunst Gent 1986. - Blockmans Dr. Fr.: Het Gentsche Stadspatriciaat tot omstreeks 1302, Antwerpen 1938. - Bouwen door de Eeuwen heen in Vlaanderen - Architectuur/Deel 4 na, Stad Gent, 1976. - Braekman Prof. Dr. W.: Betekenis en datering van de volksprent "Den Ghendtschen Ommeganck"; in Volkskunde, 75ejaargang nr. 1, 1974.

150


- Broget G.: Toen Wegenwerken op de Poel en Sint-Michielsplein een stuk ver verleden blootlegden; in "Ghendtsche Tydinghen" 20ejaargang 1991 nr. 5. Het Schokkebroersvestje: in "Ghendtsche Tydinghen", 21ejaargang 1992 nr. 4. - Celis G.: Beschrijving van Gent, 1920. - Collumbien H.: Documentaire fiche: "Het Hofvan Wackene"; in "Ghendtsche Tydinghen", Ie jaargang 1972. - De Decker A.: Lijst van de straten met een persoonsnaam (naschrift); in "Ghendtsche Tydinghen" 2lejaargang 1992 nr. 2. - De Herdt R.: Een Hollands soldaat penseelt Gent; stichting Mens en Kultuur 1989. - Demey A.: Lodewijkstijlen en Oostvlaamse architectuur, Gent 1991. - De Potter Fr.: Gent van den oudsten tijd tot heden, zevende en achtste deel 1882-1901, Gent 1984. - Deseyn G.: Gids voor Oud Gent, Gent 1984. - De Vinck K.: De Metamorfosen van een Stadsgezicht- De Graslei en de Koornlei te Gent van de middeleeuwen tot vandaag-; in "Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", XIII Gent 1975. - Esther J.P.: Orde en Maat in het Gentse classicisme. De gulden snede bij de 18de eeuwse gevelontwerpen; in Stadsarcheologie Bodem en Monument in Gent, jaargang 14 nr. I, 1990. - Fris V.: Les accroissements et les transformations de la superficie bätie de Gand au XIX siècle. - Gysseling M.: Gent's vroegste Geschiedenis in de Spiegel van zijn plaatsnamen; Standaard Boekhandel 1954. - Het Mandelboekje: 9de jaar juni 1966 nr. 3. - Kenis P.: Historische Verhalen, Gent 1944. - Levis E.: De Markt als terechtstellingsplaats; in "Ghendtsche Tydinghen" 19de jaargang 1990 nr. I. - Liberaal Archief: Gedenkbladen van Willem Rogghé met eene inleiding door Max Rooses; Gent J. Vuylsteke 1898, Uitgave van het Taalverbond nr. 14. - Simenon Chan.: La Congrégation des Dames de l'lnstruction Chrétienne- Notice historique- Liège 1927. - Steyaert J.J.: Volledige beschrijving van Gent, Gent 1857. - Van Severen G.: Een Gentse Patriciërswoning uit de achttiende eeuw. Het Huis Saceghem: in "De Woonstede door de eeuwen heen", december 1969 nr. 4. - Stadsarchief Gent: Atlas Goetghebuer. - Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten Gent.

GENTSE THEMATIEK Dezen die het zouden gemist hebben en er vlug bij zijn, kunnen nog tot einde mei de prachtige schilderijtentoonstelling bezoeken die gehouden wordt in de Europabank op de Groentenmarkt. De artiest is niemand minder dan ons medelid de Heer Joho Van Hulle die - helaas - maar zelden naar buiten komt. En dat is spijtig, want zijn Gentse hoekjes, geveltjes, stadsgezichten, typetjes, moeten voor niets of niemand onderdoen. Vlug dus naar de Groentenmarkt (gedurende de kantooruren). 151


INVENTAIREARCHÉOLOGIQUE- FICHE NR. 65 Op 20 april 1898 stelde Hermann Van Duyse, Directeur van het Oudheidkundig Museum, in het Frans een fiche op over

HET HUIS DER VRIJE SCHIPPERS De gilde der Molenaars verkocht in 1530 aan deze der Vrije Schippers, een huis gelegen op de Graslei dat sedert het begin der XIVe eeuw gekend was als de Windas. De kopers besloten voor dit gebouw, dat ze wilden gebruiken als zetel van hun corporatie, een nieuwe gevel te laten bouwen. Een contract betreffende dit werk werd afgesloten tussen Paul Van den Velde, deken der Vrije Schippers, en Meester Christoffel Van den Berghe die reeds in 1489 vermeld stond bij dezen die waardig bevonden waren om het beroep van metselaar uit te oefenen. Het jaartal 1531, gesculpteerd boven de deur, getuigt dat het werk vlug uitgevoerd werd. Overeenkomstig het contract werd de gevel uitgevoerd in Balegemse steen (vlaamsehen schoonen ende reijnen ordune). De bekleding die, het reliĂŤf inbegrepen (metter bolle), een dikte moest hebben van 2 voeten en niet minder, werd aangepast op een bakstenen onderstel. De benedenverdieping verheft zich boven een souterrain en wordt bereikt door zes traptreden. Twee verdiepingen die elk verlicht worden door zes vensteropeningen hellen lichtjes over het gelijkvloers en worden zelf bekroond door een puntgevel doorbroken door twee rijen vensters. Deze laatsten, met uitzondering van dezen van de puntgevel, hebben een afgeplatte ronding. Hun vensterstijlen zijn zeer licht en de posten die ze van elkaar scheiden zeer smal. Het schijnt dat Meester Van den Berghe zich heeft laten inspireren door de houten muurvakken die in zijn tijd nog zo talrijk waren in de Vlaamse gewesten. Zijn samengevoegde stenen herinneren aan het uitzicht van de schuinlopende balken die zich onder een rechte hoek kruisen. De sculpturale versiering is in grote trekken conform aan het contract van 1530. Het stipuleerde, buiten een "Maagd van Gent" die niet uitgevoerd werd: "een groot en schoon schip aanschouwelijk voorgesteld boven de deur, en, "in" de tweede verdieping "de wapens van zijn Keizerlijke Hoogheid en een gehelmd schild van de Keizerlijke Kroon en geflankeerd door twee kolommen met het devies: PLUS OULTRE. Aan deze wapenschilden werden dezen toegevoegd van de vorstendommen in het bezit van Keizer Karel, ten einde de uitspringende vensterbanken van de tweede verdieping volledig met sculpturen te bedekken. 152


"Het Gildehuis der Vrije Schippers".

De puntgevel wordt ingesloten door drie boven elkaar geplaatste accoladebogen die de prismavormige pinakels verbinden. Behalve de vuurslag en het Boergondisch Kruis die langs beide zijden herhaald worden, bemerkt men overblijfsels van bas-reliëfs; op één ervan ziet men nog schippers die het anker uitwerpen. In 1534 deden de Vrije Schippers de inrichting van hun gildehuis wijzigen. 153


Het inwendige van dit gebouw heeft sedertdien talrijke wijzigingen ondergaan en is vandaag volledig gemoderniseerd. De voorgevel, daarentegen, heeft tot op heden slechts geleden van de tand des tijds; hij blijft het bouwwerk van Meester Christoffel Van den Berghe. Daar de Staat het Schippershuis in 1897 verworven heeft, werd met de restauratie van dit monument hetzelfde jaar begonnen, onder de leiding van M. Et. Mortier, provinciale architect, voor rekening van het Departement van Posterijen, Spoorwegen en Telegraaf. Cf. Stedelijke archieven, register van de acten en contracten van de Keure, 1529-1530, f' 188. - J.J. Van Y sendyck, Documents classés de /'art dans les Pays-Bas.- Fr. De Potter, Gent, t. 11, pp. 501-508.

GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg) Vll ONTSPANNINGSVERENIGINGEN

a. BOLSPEL Bolspel is eeuwen oud. Vanaf de zeventiende eeuw zijn in de lage landen de iconografische getuigen ontelbaar: schilderijen, etsen, tekeningen liegen er niet om, het werd gespeeld op het platteland en in de stad. De meeste maatschappijen of gezelschappen, o.m. de fanfare "Struiken worden Bomen", hadden een rolbaan in de hof van hun lokaal. In 1888 ontvingen de "Struiken"-bolders zelfs een erevaandel dat ze fier in optocht door de stad toonden. Doch er bestonden ook groeperingen die zich uitsluitend op een of andere vorm van het bolspel toelegden: de krulbol, het gaaibollen of de "gerrebollinge". In het eerste geval heeft de bol de vorm van een platte kaas, schuin afgerond; bij het gaaibollen rolt men de bol naar een houten vogel op een metalen pen, geplaatst aan het boveneinde van een hellende, houten vloer; voor het "gerrebollen" moet de platte bol een doorgang passeren tussen twee in de grond gezette stokken. In 1822 werd de maatschappij "De Gaaibolders op de Tuin" gesticht. Haar lokaallag in de herberg "Het Meuteken ",toen nog "Buiten de Brugse Poort". Op het Sint-Pieterskwartier, in het café "Het Brouwerken" bestond reeds vóór 1828 de boldersmaatschappij "Sint-Pieter". 154


De "Boule V'' was een krulbolgezelschap in 1843, in het estaminet "La Chasse Royalè" in de Noordstraat 39, gesticht. "De ware Vrienden van de Krulbof' was een sociëteit die circa 1845 in de Stoppelstraat 35 bij de "Zottepoort" werd opgericht. Tijdens de Gentse Feesten van 1848 organiseerden ze bolprijskampen. Toen was hun lokaal gevestigd in het estaminet "Le Pare" op de Coupure. De 2de januari 1848 werd de boldersmaatschappij "De levende Jonkheid' gesticht. Hun samenkomsten gingen door in de Bellevuestraat 7 op Ekkergem. Ze beschikten over een vlag waarmee ze aan stoeten deelnamen. De herberg "Het Boldershof' in de Sint-Amandstraat was het stamcafé van de maatschappij "De Blandinusberg" in 1850 opgericht. De leden speelden met de krulbol en beschikten in hun lokaal over 5 rolbanen! Tijdens de gemeentefeesten van 1857 richtten ze een "bollinge" in die verscheidene dagen in beslag nam en waaraan een aanzienlijk aantal spelers uit Gent en omstreken deelnamen. In 1890 werd deze maatschappij opgedoekt. Eveneens ca. 1850 werd te Ekkergem het boldersgezelschap "De ware Koolkappers" gesticht. Daar ze dikwijls karnpioen werd tijdens de "beroepen" of uitdagingen, werd deze groep sterk gewaardeerd. "De ware Bolders" van de Heuvel-(nu Overpoort) ontstond in 1854. Haar lokaal was café "De drie Uilkens" op de Zwijnaardsesteenweg. De krulbolmaatschappij "De Vrienden Bolders" oefende in een lokaal aan de Bijlokevest. Ze werd in 1855 opgericht. Het gezelschap "Willeboldus" kwam toen bijeen in het café "In de groene Gieter" op het Sint-Pietersplein, terwijl "De ware liberale Vrienden" rond diezelfde tijd ontstaan, samenkwamen in café "Het Park" aan de Coupure. Eveneens omtrent het begin der zestiger jaren dook "De IJver en Broedermin" op. Aanvankelijk lag haar oefenlokaal in de zaal "Flora" (Holstraat) doch later gaf ze blijkbaar de voorkeur aan de zaal "Parnassusberg" op de Houlei. In de maatschappij "Moed en Eendracht" hanteerde men de krulboL Deleden waren tevens blaaspijpschutters. Hun lokaallag in de Sint-Lievenstraat, later in het café "De Hert" buiten de Antwerpse Poort. De boogschuttersvereniging "La Renaissance", gesticht in 1833, kreeg nadien een afdeling bolders bij onder dezelfde benaming. In 1860 was hun lokaal een herberg bij de Kortrijkse Poort gelegen. Omstreeks diezelfde tijd werden blijkbaar nog heel wat boldersverenigingen gesticht, o.m. "De Onsterfelijken" uit de Posthoomstraat, "De Gentse Liefhebbers" uit de Lange Munt en "De drie Sleutels" van het Sint-Pietersplein. Deze laatste organiseerden op 28 augustus 1865 een "Koningsbolling" in navolging van de soortgelijke wedstrijden bij de boogschutters. De 2de april 1888 werd de maatschappij "De jonge Gaaibolders" opgericht. Haar zetellag in de Pontstraat 44. Toen waren er 15 effectieve leden. 155


Toen Prosper Claeys (27) een opsomming maakte van de 19de-eeuwse, belangrijkste bolspelmaatschappijen te Gent, haalde hij de reeds vernoemde "Blandinusberg" (Sint-Amandstraat), "De ware liberale Vrienden" ("Het Park", Coupure) enz. aan, maar daarenboven somde hij verder op "De Vlaamse Leeuw" (Dok), "De Krulbof' en "De Vriendschap" (beide op de Brugsepoortwijk). Hij citeerde echter geen stichtingsjaren. In 1905 werd, op de parochie van Sint-Jozef, de boldersmaatschappij "Voet bij stek" opgericht.

b. DUIVENSPORT EN VOGELLIEFHEBBERS

De duivensport draagt sinds lang de voorkeur weg bij de bevolking. Was dit vroeger enkel het voorrecht van de adel, later werd de duif ook bij de minderbegoeden binnengehaald. Dezen verenigden zich in de duivensportclubs. Maar er bestonden ook maatschappijen van vinkeniers en kanarieliethebbers die wedstrijden inrichtten, waarbij de zang van deze diertjes werd waargenomen en genoteerd. Blijkbaar bestond dit ook op het platteland. Auguste Voisin (28) beweerde dat er toen ook sommige verenigingen prijzen toekenden aan de mooist zingende sijsjes. Over soortgelijke gezelschappen vonden we echter geen documentatie. Enkele leden van de boogschutters- en boldersvereniging "La Renaissance" van 1833, legden zich toe op het kweken en beluisteren van kanarievogels. Hun groep beschikte over een eigen vaandel en vergaderde in het café "Place d'Armes" op de Vogelmarkt. De duivenliefhebbersmaatschappij "Columbia" werd ca. 1835 opgericht. Haar vergaderingen gebeurden in de herberg "In de Verenigde Staten" in de Eglantierstraat. In 1849 kwam "De verenigde Vrienden zonder Vrees" tot stand. Haar lokaal was gevestigd in een herberg-en-winkel bij Dufour in de Veerstraat 52. Ze vroeg aan het schepencollege de toelating om voortaan, met twintig leden, voorafgegaan door twee trommelaars mee op te stappen in de stoeten alhier. Als herkenningsteken droegen ze een duifje in zilver aan een blauw lint op de borst. De "Société des Indépendants", gesticht ca. 1850 kende een eigen evolutie. Deze duivenliethebbers kwamen bijeen in de herberg bij weduwe Barelle in de Kammerstraat. Later verlegden ze hun samenkomsten in het café "Au 27. Claeys, P. Les Médailles modemes. Gand, 1909, p. 120-121. 28. Voisin, A. Guide de Gand. Précis de l'Histoire civile, monumentale et statistique des Gantois. S.d., p. 234.

156


Refuge Saint-Bavon" bij de kathedraal. Deze maatschappij werd later opgesplitst in de "Club Péristérophile" en de "Colombe Messagère". Waar de "Club Péristérophile" haar spitsvondige benaming had verworven, weten we niet, maar tijdens de ontstaansperiode van deze Gentse maatschappij gaven de burgers graag vergezochte titels aan hun gezelschappen. (29) Deze maatschappij ontstond omstreeks 1860. Haar lokaal bevond zich toen in het Sint-Jorishof. Circa 1895 vergaderden de leden in het café "De Club" op de Vrijdagmarkt 17. De andere opsplitsing was de "Colombe Messagère", een gezelschap dat vergaderde in "Het Leestje" in de Bennesteeg. Twintigjaar nadien besloten enige leden van de "Colombe" en van de "Club Péristérophile" de "Union et Liberté" op te richten. Haar achtereenvolgende vergaderlokalen zien we verder. Genaamd naar een herberg in de Ham waar zij ontstond in 1857, was "De Trompet" vrij bekend. Ook daarover bestonden diploma's, gedateerd tussen 1875 en 1886. De 19de november 1899 organiseerde deze maatschappij een duivenwedstrijd ten voordele van het Rode Kruis in TransvaaL Haar lokaal was toen het café "In de Hoop van Vrede" in de Kammerstraat 4 gelegen. De duivenbond "De dappere Vlucht" ontstond waarschijnlijk omstreeks 1860 in de herberg "De Leeuw van Vlaanderen" in de Sint-Margrietstraat. Als motto koos men "Goed doen en laten klappen". Naar een diploma van 1865 was haar lokaal toen het "Café du Nord" op de Vrijdagmarkt. Een ander van 1875 bewijst dat ze dàn in de Chartreuzenlaan in café "Saint-Sauveur" was neergestreken, het lokaal waar tevens de "Société Colombophi/e SaintSauveur" vergaderde. Over de bond "De gouden Duif' vonden we een diploma van 27 september 1868. In 1896 was hun lokaal gelegen in de Sint-Lievenstraat. De stichtingsdatum is ons niet bekend. "Les Colombophiles", die eveneens ca. 1860 aantrad, organiseerde de 3de augustus 1866 een vlucht uit Sint-Sebastian. Zoals oorspronkelijk de "Club Péristérophile" belegden zij hun vergaderingen in het Sint-Jorishof. De "Société l'Hirondelle" uit de Wilderoosstraat en de "Maatschappij de Noordvlucht" uit de Sint-Salvatorstraat 1, werden omstreeks 1870 gesticht. Diploma's van eerstgenoemde vereniging, gedateerd op 21 juli 1872 en van de tweede op 28 juli 1873 staven misschien deze veronderstelling. Ook "De gekroonde Duif' in "De Leeuw van Vlaanderen" in de Sint-Margrietstraat zal toen wel gesticht zijn. We vermeldden reeds de "Société Union et Liberté", in 1874 opgericht. Haar 29. In de Bibliotheek van de "Kon. Bond der Oostvlaamse Volkskundigen" (Kraanlei, Gent) kan men verschillende diploma's van ca. 1860 tot 1905 raadplegen waarop Gentse duivenliefuebbersbonden vermeld staan. Jacques de Vriendt, volkskundige, bezit een porseleinkaart van 1860-'61 van de maatschappij "Club Péristérophile Gantois.

157


lokaal was de herberg "Het Lindeken" op het Heilig-Kerst. Later verhuisden ze nog dikwijls, o.m. naar "De Graaf van Egmont" in de CataloniĂŤstraat, "Het gouden Zulleken" in de Kouterdreef en het "CafĂŠ de la Brasserie" in de Heilige Geeststraat De 1lde mei 1888 kwam de duivenbond "De Vriendenkring" tot stand. Haar zetel was een herberg in de Palinghuizen 13; ca. 1895 vergaderden ze in de Phoenixstraat "In de Peer". Een diploma van 29 juni 1885 laat veronderstellen dat het gezelschap "Eendracht maakt Macht" ca. 1880 kan ontstaan zijn, terwijl "De Volharding", waarvan we diploma's van 1893 en '94 ontdekten, misschien omstreeks 1890 ontstond. Eveneens tot het eind van de 19de eeuw rekenen we volgende maatschappijen. "De Maagd van Gent" te Ledeberg, "De Oostbode" van Mariakerke en "De Jagers" waarvan diploma's uit 1895 bestaan. De "Vriendenbond'' die haar lokaal had in het "Grand Hotel" op de Kuiperskaai en de "Cercle Colombophile de l'Ouest", werden ca. 1895 opgericht. De laatste had haar lokaal in "De Zwaan" in de Noordstraat. De "Gentse Wegwijzer" van 1896 vermeldt nog o.m. "La Concorde" (Zuidkaai 4), "De getrouwe Duif' (Van Stopenbergbestraat 39), "Le Pigeon d'or" (Zwijnaardsesteenweg), "Land van Belofte" (Sing-Elisabethgracht), "Immer klimmen" (Klein Turkije), "De Schelde" (Dendermondsesteenweg), "Les jeunes Amateurs" (Muide 151 ), "Snelle Duif' (Maria Theresiastraat 75) en "L'Eclair" (Lange Steenstraat). LodeHOSTE ('t vervolgt)

DE KORENWINDMOLEN "DE ROOMBERG" OP ROOIGEM In de "Gazette vanGend" van 12 en van 19 februari en van 5 maart 1843 wordt de verkoop aangekondigd van de korenwindmolen "Den Roomberg" (Wijk Rooigem 42) te Gent, op dat ogenblik nog in gebruik bij de verkopers, nl. de Weduwe Van den Kerkhoven en Bernard van den Kerkhoven. Molen en bijhorende gronden beslaan een oppervlakte van 10 aren 15 centiaren. In de eerste helft van de jaren 1840 werd deze molen herhaaldelijk verkocht, zoals blijkt uit de Provinciale Moleninventaris in het Kultureel Jaarboek voorde Provincie Oost-Vlaanderen, 1961, XVejg., (Gent 1962), blz. 90. Het gaat om de stenen windmolen nr. 4-20 R/2 (Sektie K nr. 640 - art. 98), op Rooigem gelegen en in de jaren 1830 nog eigendom van ene Frans 158


Maeseele, herbergier in Gent. Volgens de kadastergegevens, in de provinciale moleninventaris vermeld, werd de molen in 1840 verkocht aan Bemard en Pieter van de(r) Kerckhove, in 1842 aan Xaverius Vincent, mulder in Gent, en in 1844 nogmaals aan de weduwe Pietervan de(r) Kerckhove, molenaarster te Gent. Dezelfde molen wordt dan nogmaals verkocht in 1857, zoals blijkt uit een annonce in de "Gazette vanGend" van 15 en 20 en 23 augustus van dat jaar. Het eigenaardige is evenwel, dat daarbij sprake is van een houten windmolen. Dit is immers in tegenspraak met het gegeven dat de molen op het perceel K 640 volgens de provinciale moleninventaris een stenen molen was. Ziehier de annonce, zoals die in augustus 1857 driemaal (15, 20 en 23/8) gepubliceerd werd: "De notaris Claeys, te Gent, zal met tusschenkomst van zijnen ambtgenoot, M. ter Lagrange, te Deinze, openbaar verkoopen: Eenen houten Koomwindmolen en alle deszelfs draeyende en roerende werken, Steenen en andere aenhoorigheden, genaemd de Roomberg, benevens een schoon en sterk Woonhuis, sedert weinige jaren nieuw gebouwen ..., alles gestaen en gelegen te Gent, buiten de Brugsche Poort, links van den grooten steenweg, geteekend nr. 42. Het Huis (is) bewoond by den heer Mattheus Hepworth, ( ... ),en den Molen gebruikt door den heer Vincent Van den Kerckhove, die hem onmiddellijk aen de beschikking van den kooper zal stellen. De Eigendom is per cadaster bekend onder de nrs. 639b en 6408 der sectie K., voor eene opp. van 9 aren, 10 centiaren. Zitdagen: 10 en 28 augustus 1857 ter afspanning "den Posthoorn", in deKromsteeg te Gent." Op de vooropgestelde zitdag van 28 augustus werd de verkoop nochtans niet afgesloten, en een nieuwe annonce betreffende twee "superabondante zitd~gen" verscheen dan in de Gazette van Gent, in de nummers van resp. 3 en 13 september 1857. Daarin wordt echter, in afwijking (of ter verduidelijking) van de formulering in de eerste annonce gesproken van "een houten koomwindmolen metsteenen ondermolen". Daardoor wordt tegelijk de tegenspraak tussen houten versus stenen molen opgelost. De verhoogde instel bedroeg volgens de annonce van 3 september 7.100 f. en volgens die van 13 september 7.600 f. Vermoedelijk is er op de ultieme verkoopdag van 28 augustus geen valabele koper opgedoken. Uit de reeds geciteerde provinciale moleninventaris (blz. 90) blijkt immers dat de molen werd gekocht ... door de mede-betrokken notaris August Lagrange uit Deinze. Eens eigenaar geworden, liet hij de molen afbreken; in 1860 luiden de gegevens in het kadaster: "afbraak; molenberg".

159


Op één detail moet nog gewezen worden. In zijn bijdrage over Rooigem (in "Ghendtsche Tijdinghen", XIX, 3, van 15 mei 1990, blz. 121)vermeldt Lode Hoste, benevens de Roombergmolen, ook nog de stenen korenwindmolen "De Rodenberg" te Rooigem op de heerweg naar Brugge (gesloopt ca. 1860 --> daarna "Koer Bruynooghe"). Zijn de "Rodenberg" en de "Roomberg" wel degelijk twee verschillende molens, of gaat het om één enkele (dezelfde) molen, waarbij een verwarring in het spraakgebruik (Rodenberg/Roomberg) aan de basis ligt? Verder onderzoek terzake is wenselijk. Als er nog foto's van deze molens zouden bestaan, zou deze vraag allicht makkelijker te beantwoorden zijn. Paul HUYS 24/11/92

NASCHRIFT Dat verder onderzoek is er heel vlug gekomen. Wij publiceren hier een toelichting, afkomstig van de Heer André Verbekeen gedateerd 14-3-93. "In verband met de verwarring tussen Roodenberg- en Roombergmolen dient er vooreerst op gewezen dat Lode Hoste bij het samenstellen van zijn artikel "Rooigem en de Brugse Poort te Gent" bij zijn bronvermelding o.m. terugvalt op de artikelenreeks van wijlen E.H. Joris Vandenbroucke en verschenen in het parochieweekblad "Rooigemgalm" van Sint-Theresia van het Kind Jezus op de Brugse Poort. Wanneer wij Vandenbroucke's artikels onder de loupe nemen dan stellen wij vast dat hij als bron gebruikt: de kaarten van Horenbault (1619), van Hondius (1641), de Beschrijving van het Canton Royghem (1793) en de kadastrale kaarten van de gebroeders Gerard (1855-1857) en niet 1856-1855 zoals hij opgeeft. Ook de door Paul Huys geciteerde Provinciale Moleninventaris werd door Vandenbroucke benut. De grote verdienste van laatstgenoemde was dat hij de geciteerde molens gelegen op het vaag omschreven gebied Rooigem juist in het hedendaags kader situeerde. Vandenbroucke sprak nergens over de "Roombergmolen", enkel over de "Roodenbergmolen", sectie K nr. 640 (en niet 643 zoals verkeerdelijk aangegeven). De naam "Roodenbergmolen" staat vermeld op de kaart van Gerard. Zoals gezegd werd deze afgebroken in 1860. Lode Hoste haalt eveneens deze molen aan, alsmede de "Roombergmolen" waarbij hij enkel vermeldt dat die op 15 augustus 1857 werd verkocht. Ik vermoed dat L.H. bekend was met de door Paul Huys aangehaalde aankondiging in "De Gazette vanGend" zonder er over na te denken of dit wel eens dezelfde molen kon zijn, want deze datum past eveneens bij de "Roodenbergmolen". Ik ben de mening toegedaan dat de juiste naam "Roombergmolen" is. Ik steun mij op twee redenen: l. De gebroeders Gerard waren van Waalse afkomst en derhalve niet vertrouwd met de Nederlandse taal, laat staan als ze hun inlichtingen van de plaatselijke bevolking kregen in 't Gents dialect. Vergeet niet dat al de straatnamen op de kadastrale kaart enkel in de Franse taal zijn. Waar de verwarring bij Gerard gebeurd is, is moeilijk vast te stellen. Heeft hij verkeerd overgeschreven uit oudere plans of verkeerd genoteerd als hij de naam vroeg aan de molenaars? Wie zal het zeggen?

160


2. Ik bezit een fotocopie van een gedrukt blad waarop enkel de aanduiding voorkomt "Raad van Financil!n nr. 1871" en waarvan ik vermoed dat het van vóór de Franse Revolutie is. Daar staat o.m. naast 23 andere molens op vermeld: Roomberg meuten op de Brugsche-Poorte en als eigenaars, Joannes Pharazyn in de Burg-Straete en Franç(ois) van Borre in het Engelant-gat. Voor dezen die willen weten waar precies deze molen stond, kan ik meedelen dat daar nu de Unie staat, Bevrijdingslaan nr. 43. De molen op de kaart van Gerard had als kadasternummer 640a en op de rooilijn van de straat, toen Brugse steenweg, stond het molenhuis (639b). Na afbraak van de molen en het molenhuis werd op een uitgebreider perceel, langs de rooilijn, 5 huizen gebouwd met tussen het 2e en 3e huis een doorgang die toegang gaftot het beluik of cité of koer Bruynooghe. Dit is te zien op de kadastrale kaart van Gevaert en Van Impe (1878) die als basis, dezelfde kaart is van Gerard. De stenen waarmede de Brusselse lithograaf V. Corvillain de kaart van Gerard drukte, kwamen later in handen van de Gentse lithograaf Florimond Van Loo. Na de nodige schrappingen en toevoegingen kwam in 1878 de aangepaste editie uit. Zoals Vandenbroucke vermeldde werd in 1958 de huizen en de cité gesloopt voor wat eerst Supermarkt heette en nu Unie. Rechtover de Unie staat naast het huis Lersch een mooi bakstenen huis met het nr. 48. Dit was het molenhuis van de erachterliggende molen "de Pappine". Ze hadden respectievelijk als kadasternummer op de kaart van Gerard: 449b en 500a. De molen zelf stond waar nu de magazijnen van Lersch zijn en zelfs iets meer naar de Groendreef op.

DOCUMENTATIECENTRUM - WERKING 1992 BffiLIOTHEEK Uitleningen

1991 2 28 5 356 195 10 87 214 60 16 42

BOEKEN Algemeenheden België - Buitenland Economie Gent Geschiedenis Kunst Localia Oost-Vlaanderen Sint-Amandsberg Taalkunde Volkskunde Natuurkunde Opvoeding - Onderwijs Licentiaatsverhandelingen = Z

1992 3 30 11

367 219 19 126 214 99 26 37

1 6 1 Subtotaal

161

1015

1159


VARIA Bidprentjes Plans Prentkaarten Fotos Affiches Diversen

247 4 4

142 2 18

Subtotaal

255

162

Subtotaal

1726

1617

Subtotaal

2996

2938

73

77

29 (20323 F)

30 (35916 F)

9755 F 1 Korting

+ 1600

TIJDSCHRIFTEN

GLOBAAL UITLEENCIJFER

ADMINISTRATIE - Gemiddeld uitleningscijfer per openingsdag (2u.) - Aankoop boeken - Pas verschenen gratis binnengebrachte werken voor

236 - Giften waarin ± 2080 bidprentjes, doodprentjes, enz. 1 volledige verzameling "Gand Artistique" 1 werk in depot, dat bij overlijden, schenking wordt. - Boete 745 - Gift voor goede service - Ruildiensten 157

19745 21345 286

1155 375 157

COMMENTAAR BIJ DE WERKING

Uit de statistische gegevens, hebben we vorig jaar, een merkelijke daling van het algemeen uitleningscijfer vastgesteld, niettegenstaande het aantal bezoekers praktisch gelijk was gebleven, dat te wijten was aan het aanschaffen van een fotocopiëermachine. 162


Ditjaar is dat uitleningscijfer nog een weinig geslonken (2.996 naar 2.938) en naar het einde toe van 1992 werd de bibliotheek wat minder druk bezocht (1.653 - 1.306). Als men de spreiding van het soort ontleend materiaal nagaat, stelt men vast, dat er nochtans meer boeken zijn buitengegaan (1.015-1.159), wat minder tijdschriften (1. 726-1.617), maar vooral minder "varia" (255-162). Dit cijfer is in de eerste plaats afhankelijk van de vraag naar illustratiemateriaal ten bate van tentoonstellingen oflicentiaatsverhandelingen enz., en kan dus van jaar tot jaar sterk schommelen, wat uiteraard het globaal uitleningscijfer beĂŻnvloedt. Onder de uitleningstoppers vermelden wij zoals elk jaar (in volgorde) werken over Gent, over geschiedenis en over Oost-Vlaanderen. De drukst bezochte maanden waren in 1992: februari met 244 en maart met 211 bezoeken. De zwakst bezochte: september met 83 en december met 76 (er werd reeds hoger hier attent op gemaakt.) Zoals de vorige jaren, werden-waardevolle werken aangekocht (3 5.916 F) en er werd voor de interessante som van 21.345 F pas verschenen boeken, gratis in ontvangst genomen, wat getuigt van de goede naam van de bibliotheek. (Er wordt ook geen moeite gespaard om die te bekomen.) Bij toepassing van het reglement op het telaat terug brengen van de boeken, is er ditjaar 1.155 Fin kassa gekomen, tegen 745 F vorig jaar. De som is niet enorm, maar het helpt en wij stellen vast, dat het, het eerste jaar is, dat al de ontleende werken zonder moeite gerecupereerd werden. Wij werken verder aan het reorganiseren van het Documentatiecentrum en wij hopen in 1993 een eindpunt te kunnen stellen achter al onze wederwaardigheden. Onze dank aan al de leden, die in de loop van dit jaar, het Documentatiecentrum hebben bedacht met hun giften, wenken en wensen. Wij hopen, dat ook in 1993, talrijke schenkingen ons fonds komen verrijken en ertoe bijdragen de streekgeschiedenis op nieuwe paden te leiden. Wij nodigen dan ook speciaal diegenen uit, die tot hiertoe verzuimden een bezoek te brengen aan dit centrum dat aan velen (studenten, leergierigen, vorsers) een schat van heemkundige, historische en literaire streekdocumentatie kan bezorgen, maar dat tevens een ontmoetingsplaats is geworden van jong en oud in een gemeenschappelijk streven, nl. zoeken naar informatie, aktualiteit en bronnen van ons verleden. Elk lid kan bij zijn inschrijving op het Documentatiecentrum kosteloos boeken en tijdschriften ontlenen. Het is een "service" dat ons bestuur U aanbiedt. Maak er een nuttig gebruik van. De bibliotheek is toegankelijk elke zondag van 10 tot 12u., behoudens op feestdagen en tijdens de maanden juli en augustus 163


Een speciale dank voor de medewerkers die vrijwillig het materiële of administratief werk uitvoeren en de bezoekers helpen bij hun opzoekingen. Zoals elk jaar, al mijn sympathie en mijn warme dank voor de hulp en de morele ruggesteun. De bibliothecaresse Mevr. VAN GELUWE-EGGERMONT A.

GENSCHE WOORDE EN UITDRUKKIJNGE Deel XI Goadegij u broek blijve venlijte op die schoole? Syn.: "Goade gij Uwen tijd doar blijven verdoen? Goade gij U gat van 't werk blijven hêwen?": niets uitspoken, er niets van terecht brengen. Het verslijten van de broek zou dan alleen voortkomen van het vele rond draaien en "vliege vange" op de schoolbanken. "Of kende gij al mier of Uwen miester, manneke": ben jij al volleerd? En altijd migraine, dat komt deur 't kiere van dejoare Syn.: "De migraine hên; giene wig keune van de migraine (d'huufpijne ); mee de migraine zitte (luupe)": schele hoofdpijn hebben. < Gr.: hemikrania: hemi=half, helft en kranion=schedel, hoofd. Het is een soort hoofdpijn die slechts in een deel van het hoofd gevoeld wordt. Komt 164


vooral voor "in 't kieren van dejoare", tijdens de menopauze: syn.: "Van de joare weete". Moet hier begrepen worden als: "Veur te stoan commeere hên ze gien huufdpijne", om te staan kletsen gaat het wel. Wanneer iemand van hoofdpijn klaagde zei men: "'t Es beter dan an U gat, ge moet er nie op zitte".

De speelman zit op't dak Zie tekst bij plaat 3: zelfde uitdrukking. Den iene zou oarme of de stroate, den andere zou rijke of daa de zie diepen es Syn.: "Armoe dwingt, weelde springt". Syn. voor arm: "Nen oarmen duts, nen oarme mens, nen oarmen duvel, een oarm schoap, een oarme luis, nen oarme sukkelîrre, hij es zuu oarme of Tsjob, zuu oarme of een luis, 't es oarmen tijd bij hem, hij es zuu oarme dat hij niet en kan schijte (:gezegd van iemand die gebrek aan eten heeft), oarme zijn es een konte (een verdrietig iets), hij es bitteroarm (duudoarme, luisoarme)". "Daer is niemand zoo arm dat hij geenen armen helpen kan" (1860). "Die erm is heeft niet verloren want ieder erm wordt geboren." (1730) (Adagium maximi vulgaris thesaurus- A. Coppens) "Hij is wel arm die niet peynsen oft weynschen en durft." (Proverbes 131). "Hij es giene cen(t) rijke, hij hee giene noagel veur an zijn gat (konte, terte, kluute) te scharte, het goat er nie vet, hij hee gien stukske dijngen an zijn gat van oarmoe, 't zijn kèwe brokke oas oarme Pier moe kooke, hij luupt mee zijn kluute deur zijn broek(: als iemand in lompen loopt). Hij zit in d'oarmoe, 't es oarmoe troef, 't es oarmoe mee stîrte, 't es nen oarmoezoajer, hij vergoat van oarmoe, 't es nen oarmen Tsoak (: Jacob ), hij verkuupt oarmoe, 't es oarmoe stoamij bij, rogge bruud kom binne (: zie ook hoger), d'oarmoe luupt de muuren op, de wiekluize (: weekluizen) trekken der d'arloge op, ze zitten in d'oarmoe tot over ulder uures, d'oarmoe stoatop hulder muile, ze fritten hulder hoar op van oarmoe, de luize zulle nog uit hulder muile kruipe van oarmoe, ze worden opgeete van oarmoe, ze zitte stijf van d'oarmoe, de ratten en de muize valle der duud van oarmoe, z'hèn nen hond om d'oarmoe van hulder deure te basse en een katte veur ze der af te schrieme (: schreien, miauwen), ze zien der zuu oarmtierig uit of dan ze gruut zijn, hij moe zijn noagels (zijn mutse) opfritte van oarmoe, hij hee giene noagel veur zijnen hoed (zijn mutse) an 't ange, ge zijnen tinnene pot": ge zijt van weinig betekenis. Slaat op de Tinnenpotstraat in de Prinsenhofbuurt. Het straatje is altijd door arme mensen bewoond geweest. Syn. voor rijk: "'t Es ne rijke smès (: "Smous": Jood), hij kent 't einde van zijne rijkdom nie, hij loat het lank bange, hij loat vette scheete, 't es mee de 165


G:'élcteg'j l!

tov-oel'< i"L-<j ve 7 velrsLjte op die schco(e OF_t<fY14e'3') a L I'1'J 1evuwe

d

f'-'li<::otev ..

Plaat 15.

166

mélhnel<.e


rijke dan d'oarme vuurtdoen, hij es stinkend rijke, 't es ne rijke stijnker (stijnkoard), hij es schattig rijke. "Die het Jank hee loat hetvliegeen die het nog langer hee loat het sleepe": die geld heeft, laat het zien, verteert het. Er is soms te veel verschil tussen rijk en arm. Van wie in een armoedig huisje woonde zei men: "Oaz' uit ulderen balkon kijke, ligge ze mee ulder muite in de greppe." Zie ook plaat 23: "'k Ben de rijkste van mijne cité".

Nonkel Jules es naar Blijenberge Syn.: "Hij zal veur ons gien kommiskes nie mier doen; zijn gat es kèwd, hij es zijn gat goan woarme (in d'helle), hij es 't hoeksken omme, zijn stoove' es uit, zijn pijpe' es uit, zijn wieke'es op, hij es mee kijses en schoenen naar den hemel gegoan gelijk d'Auwestijne (:Augustijnen) oas ze begroaven worde (:zonder strijd oflijden; paters en nonnen worden in habijt begraven), hij es bij kiekepuut." Jozef Jacobus Kieckepoost was in de Nederlandse periode ondernemer en verzorgde o.a. het lijkenvervoer te Gent. Hij zette heel wat baanbrekende stedebouwkundige plannen uiteen in zijn "Ontwerp-Maeker van Oost Vlaenderen ofte Kasteeten in Spangiën" - 1824, waarvoor men hem in zijn tijd gek verklaarde. Vele ontwerpen werden echter in onze tijd gerealiseerd. "Hij ligt op zijnen bult; hij en hee gien tandpijne nemier; hij hee zijn huufd neere ge lijd. Hij es bij Pierlala". Pierlala was de held van vele Vlaamse volksliedjes, een legendarisch personage. Deze held staat uit zijn graf op, telkens er zich een min of meer belangrijke gebeurtenis voordoet. Deze verschijning geeft hem dan de gelegenheid tot het onverbloemd zeggen van zijn mening via een liedje of waarin hij een antwoord geeft dat slechts uit 2, 3 of hoogstens 4 woorden bestaat, soms goed, soms vinnig, soms hekelend: "Als Pierlala in 't kistje lag, mee zijn twee bill'kes bluut, En iedereen die wist en zag, Dat Pierlala was duud. De klokken luidden bim-bam-bom, Maar Pierlala kwam wederom. 'k Ben hier zei Pierlala, sa, sa, 'k Ben hier zei Pierlala." Men zei ook: "Hij zal gien scheete oe mier loate; hij hee zijn loatste scheete geloate; w'hem hem in de put gestooke; hij hee zijn konte gekierd; nog iene die gien petaoters oe mier zal eete." "Hij zal in Blijenberge begroave worde" betekent dus: men zal om zijn dood niet treuren, men is er blij om. Ondanks het feit dat Blijenberge een ingebeelde dorpsnaam is, bestaat er wel een klooster met die naam, buiten Mechelen: 167


H~ es In. 2~" w•éje nie ~e~towe · · • ,:?t(al( oplErr. .-.--,E=5>:~-,.,.,~n. &vvuct~

~e0<l12.l<?e .

I

Plaat 16.

"De eerst abdesse (van de Groenen Brie/) was Beatrice Vlamincx (1384) ende was een religieuse van Blydenberch, als doen buyten Mechelen staende, een dooster van onser oorden van St. Victoor" (Groene Briel, 284, XVIIIde eeuw). "Hij hee't loate ligge; hij es bij Geertje; zijne klakker (: hart) es geboste": "klakkers" waren twee houten latjes die men tussen de vingers bespeelde door ze met de hand heen en weer te schudden. Wanneer zo'n "klakker" ge168


barsten was klonk die niet meer. "Hij es versast, hij hee zijne goaper geloate, hij hee zijn moage gekierd, hij es verkacheld, hij es mol, hij es noar Bataklava, hij lit onder de groene soarze" (:<Fr.: serge: saai, licht geweven wollen stof), hier: onder het gras. "Hij ligt in de zije": zijden stof die de binnenkant van de kist bekleedt. "'t Groei gès op zijnen buik": hij is dood. Dat es een echte hondemoere, ge kunt koeke bakke op beur gat Syn.: "'t es ne jongeszot; een jongeszotinne; een manszotte; een mannezottine; een manszottinne; 't es een hiete kasrolle (stoove, kijsse, teeve), 't es een bietjonk (wijf), 't es hiet bloed, 't es nen bieten boetie (<Fr. "bouilli": gekookt vlees), ze kent al huul eure catechismus, z'es bij de lochte cavallerië, 't es een schuun coquette vuile soklette (schuune van boove, vuil van onder), 't es ne levoard, een blomkuule, z'hee brand onder heur hende, 't es ne pruimelîrre, 't es iene die goe mee heur achterduuze (achterkeuken, beuren achteruit) kan droaie, z' es meester van heur gat gelijk den burgerniester van de stad; ze kan 't zij toch niet verslijten mee te piesse.": het is een manzieke vrouw. "Nen afgelekten boterham". De boterham, een voornaam bestanddeel van ons voedsel, wordt spreekwoordelijk nogal eens in het leven toegepast (bijvoorbeeld ergens zijn boterham, dit is zijn compleet levensonderhoud, hebben of verdienen). "Den afgelekten boterham", de boterham waar een ander reeds het smakelijkste van heeft afgesnoept wordt hier figuurlijk gebruikt voor vrouwen en meisjes die zich niet eerbaar hebben gedragen of in het algemeen veel vrijers hebben gehad. Hij es in zijn wiege nie gestorve Hij is zeer oud geworden. Gij woak mij gelijk oen hond Syn.: "G'hangt altijd an mijn gat (konte), g'hèwd mij altijd in d'uuge (in de goate, in de mot)": Ik word steeds in de gaten gehouden. Atblijve of trêwe Wordt schertsend gezegd tot een jongen die met een meisje in gesprek is, of een meisje al spelend wil vastnemen: atblijven of trouwen. Oaze 'k ik oplette es mijn bruudse gebakke Syn.: "Oaze 'k waoplette es mijn fortuune gemoakt".: Mijn toekomst is verzekerd. "Bruudse" wordt ook "bruidse" uitgesproken.

169


BIBLIOGRAFIE Van de hand van Jan Boddaert en Roger De Buyst verscheen onlangs "Oeuvrecatalogus Jan Frans De Boever". Dit boek geeft een grondig en uitgebreid overzicht van de werken van deze nu wat vergeten Gentse schilder. Niet minder dan 545 werken worden er in geciteerd. Over de meesten worden tal van details verstrekt: beschrijving van het onderwerp, ontstaansgeschiedenis, waar en wanneer geëxposeerd, door wie aangekocht, enz. Ook 86 gouaches die De Boever maakte voor de illustratie van "Les Fleurs du Mal" van Baudelaire worden er in besproken. Dit boek beperkt zich niet tot een gecommentarieerde catalogus, maar geeft ook de levensbeschrijving van de kunstenaar en men kan er talrijke wetenswaardigheden in lezen. Het boek van een formaat van 30 cm. x 21, 5 cm. bevat 167 bladzijden, 22 zwart-wit en 19 kleurillustraties. Het kost 1.450 fr. en het kan besteld worden bij ons medelid de Heer Roger De Buyst, Rijsenbergstraat 184, 9000 Gent (Tel. 21.38.46) of bij de uitgever de Heer Jan Boddaert, Engelstraat 103, 9040 Gent-St-Amandsberg (Tel. 28.61.85). Het ligt ook ter inzage in het Documentatiecentrum. Van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica "De Fonteine" ontvingen wij de volgende mededeling: "De Evangelische Leeraer" uitgegeven. In 1957 ontdekte prof. dr. G. Kuiper (Amsterdam) in de Bibliothèque Nationale te Parijs de tekst van een spel van zinne dat op 2 juli 1543 op het buitengoed van de Gentse patriciërszoon Jan Utenhove is opgevoerd. Spel en vertoning vormden de directe aanleiding tot de vlucht en verbanning van Utenhove, die zich vervolgens als kerkorganisator, psalmberijmer en bijbelvertaler tot een van de belangrijkste personen uit onze midden-zestiend'eeuwse hervormingsgeschiedenis ontplooide. De uitgave van het spel, reeds in 1968 in W.M.H. Hummeleos Repertorium van het rederijkersdrama 1500-ca. 1620 aangekondigd ("De Evangelische Leeraer", p. 244), werd door allerlei omstandigheden vertraagd. Eindelijk is deze voor de geschiedenis van de Nederlandse reformatie belangwekkende tekst in een geannoteerde editie van wijlen prof. dr. C.C. de Bruin (Leiden) in het Jaarboek van De Fonteine 1989-1990 beschikbaar. Tekst en context worden belicht in begeleidende bijdragen van J. Trapman, dr. J. Decavele en dr. D. Coigneau. In hetzelfde Jaarboek bezorgde dr. F. Puts tevens de uitgave van twee esbatte170


menten en schreven M. Vandecasteele en prof. dr. W.L. Braekman resp. over een rederijkersfeest te Ieper in 1529 en een patroonfeest van de Brugse gilde van St. Sebastiaan in 1606. Het Jaarboek 1989-1990 is te verkrijgen tegen de prijs van 765 F., te storten op rekening-nr. 000-0301700-40 t.n.v. De Fonteine te Gent met vermelding van "Jaarboek 1989-1990". In het Jaarboek 1992 van de "Heemkundige Kring de Oost-Oudburg" verscheen van de hand van Roger Poelman een 44 pagina-lang interessant artikel over de Gentse cinemazalen. De titel luidt: "Gisteren ging ik naar de cinema.••" Het is een poging een zo compleet mogelijk overzicht te geven van al de cinema's die er ooit in Gent en randgemeenten zijn geweest. "Compleet" zal wel altijd een ideaal blijven en daar is de auteur zich van bewust. Het artikel eindigt met een handig, alfabetisch overzicht van de besproken zalen. Een artikel dat bij veel ouder~ Gentenaars herinneringen zal oproepen. Dit jaarboek kost 400 fr., maar voor hetzelfde geld kan men zich lid laten maken van de "Heemkundige Kring de Oost-Oudburg" en dan krijgt men het jaarboek gratis. Betalingen op Rekening Nr. 000-0445972-63 van de Heemkundige Kring de Oost-Oudburg - Gent. Een niet te missen boek is "8 Eeuwen Gentse Ziekenhuizen". Het werd uitgegeven door het Universitair Ziekenhuis Gent en fungeerde als catalogus voor de tentoonstelling over hetzelfde onderwerp die doorging in het Museum Amold Vander Haeghen van 13 februari tot 13 maart 1993. Het zou evenwel totaal verkeerd zijn het enkel maar te beschouwen als een catalogus. Het is veel meer dan dat: een volwaardig boek met een blijvende waarde. Neem in de titel het woord "ziekenhuis" niet al te Ietterlijk op, want het gaat vooral over de zeer talrijke, nu verdwenen gast- en godshuizen waar men meer aan zielenzorg deed dan aan ziekenzorg. Niet minder dan 62 Gentse hospitalen, godshuizen, klinieken, gestichten, enz. worden er in besproken, telkens met hun historiek. Zeer verzorgd gedrukt, formaat 24 x 16 cm., 206 bladzijden, mooie illustraties (meer dan 50 waarvan een 10-tal in kleuren). Zijn prijs van 370 fr.dubbel en dik waard. Een aanrader! Te bekomen in het Hotel Vander Haeghen in de Veldstraat of bij Mevrouw Kohl van de Pubtic Relations van het UZ - De Pintelaan 185 te 9000 Gent. Tel.: (091) 40.47.95~ H.C.

171


VRAAG EN ANTWOORD Lezers die een vraag stellen en niet onmiddellijk een antwoord krijgen moeten nooit wanhopen. In "Gh. Tyd." 1974- Nr. 4- p. 146 vroeg Ir. André Mertens wie de volledige lijst kon geven van de 24 gebeeldhouwde koppen die te zien zijn op het gebouw van de Grote Post. Met een lichte vertraging krijgen wij nu een antwoord binnen van de Heer Taf De Man. Hij was destijds te rade gegaan bij Mieke Verbeke (u weet wel, een van die 3 verdienstelijke dames die sinds een kleine 20 jaar bezig zijn de inventaris op te stellen van het cultuurbezit in Vlaanderen: Gent 4na, 4nb, 4nc, enz). Hij dacht: als zij het niet weet, wie dan wel? Hij kreeg van haar de complete lijst en verloor ze prompt. Maar een tijdje geleden kwam ze weer boven water. Wij laten ze hier volgen: Staatshoofden vóór 1914 De ontwerpers hebben ook een vrouw nemen in de rij van de staatshoofden. I. Florence Nightingale 1820-1910 2. Nikolai 11 1868-1918 3. Alfonso XIII 1886-1941 4. Wilhelm 11 1859-1941 5. Wilhelmina 1880-1962 6. Armand Fallières 1841-1931 7. Elisabeth 1876-1965 8. Albert I 1875-1934 1835-1909 9. Leopold 11 10. Leopold I 1790-1865 11. Adelaïde 1894-1924 12. Franz-Joseph I 1830-1916 13. Eduard VII 1841-1910 14. Victor Emmanuellil 1869-1947 15. Li-Hung-Tchang 1827-1901 16. Peter I 1844-1921 17. Nikita I 1841-1921 18. Carol I 1839-1914 19. Haakon VII 1872-1957 20. Gustav V 1858-1950 21. Frederik VIII 1843-1912 22. George I 1845-1913 23. Ahmad Mirza 18971874-1944 24. Abbas 11

eer willen bewijzen door haar op te

172

Verpleegster Engeland Tsaarvan Rusland Koning van Spanje Keizer van Duitseland Koningin van Nederland President van Frankrijk Koningin van België Koning van België Koning van België Koning van België Groothertogin van Luxemburg Keizer van Oostenrijk Koning van Engeland en Ierland Koning van Italië Vice-Koning van China Koning van Servië Koning van Montenegro Koning van Moldavië en Walachia Koning van Noorwegen Koning van Zweden Koning van Denemarken Koning van Griekenland Shah van Perzië Kalief van Egypte


Wij herinneren er onze lezers aan dat de Regie der Gebouwen van het Ministerie van Openbare Werken in 1981 een boek uitgegeven heeft "Restauratie van het Postgebouw Gent" waarin men al de details kan lezen over deze kunstwerken. De Heer André Despretz vraagt: "Welke lezer kan gegevens verstrekken over de relatie van het 13e Artillerieregiment tijdens en na Wereldoorlog I met Gent? Van de Heer Jaime Jurdan (Brussel) komt de volgende vraag: Ik heb met veel interesse het artikel "Isidoor De Vos" van E. Callant gelezen. Bij het lezen herinner ik mij dat mijn moeder mij het volgende vertelde: Zij was bevriend met een onderwijzeres, die met haar had gestudeerd aan de Normaalschool van de "Visitatie" te St-Amandsberg, en de vrouw werd van een marineschilder met de naam Albert De Vos. Deze laatste zou een broer gehad hebben, die toondichter was ... Zou Albert De Vos niet een broeder geweest zijn van de te vroeg verdwenen Isidoor? Deze Albert De Vos was een knappe kunstschilder van schepen en zeegezichten. Hij had zijn laatste tentoonstelling in de jaren '30 in een zaal op de Kouter. Mijn ouders kochten een van zijn mooiste doeken, en ik werd aanvaard als een leerling door de oude schilder. Ik had helaas maar enkele lessen in zijn atelier gehad, ergens in het Patershol, toen Albert De Vos overleed. Ik ken in Gent verscheidene bezitters van schilderijen van Albert De Vos. Ik weet dat de man zeer verlegen was, en nooit rijk werd. Is er niets speciaals te zeggen of te schrijven over deze zeer goede kunstschilder? De 4 volgende vragen zijn afkomstig van de Heer Rudy Van Elslande: 1o In 1645 overleed Mayken Mollet te Gent, fa. Pieter en Pierijne Potvliet gehuwd te Menen op 8-11-1621 met Jan van Elslande. Weet iemand de juiste overlijdensdatum en de parochie waar Mayken stierf? 2° Zijn er afstammelingen van de Gentse adellijke familie Ranst die tevens baljuws te Eke waren? Judocos Ranst gehuwd op 18-2-1716 met JoanneMarie van Elslande; vrouwe van Ter Beke, Billemont, Schoonvelde en Ghisbalde. Hun dochter Isabella huwde voor de eerste maal met Jan Van der Cruyssen, waarvan de dochter huwde met JanAudenaert; en de tweede maal met Pi eter Snouck (Snoeck), waarvan de dochter Marie-Thérèse huwde met Pierre Van den Weenen. 3° Eulalie Verhaeghe COWervik 19-11-1840) stierf op 12-12-1924 in het Begijnhof te Gent. Over welk begijnhof gaat het hier? 4° Marie Limpens, gehuwd met de Wervikse burgemeester August Verhaeghe werd in 1853 te Gent geboren. Ken iemand de juiste datum, of weet iemand iets over haar ouders? 173


Zuster Marie-Christine Tytgat doet een oproep om het archief van de Zusters van de Kindsheid Jesu (Nederpolder) aan te vullen. Zij zoekt sedert jaren naar nog een 300-tal prentjes van overleden medezusters tussen de jaren 1841 en 1942. Wie haar daarbij kan helpen wordt verzocht contact te nemen met Zuster Marie-Christine Tytgat, Archivaris van de Congregatie - Dorp-Oost 101 te 9080 Lochristi. Zij is ook telefonisch bereikbaar op het nummer (091) 55.72.57.

LEZERS SCHRIJVEN ONS Wij ontvingen een schrijven van Mevrouw Albine Opdorp (Lochristi) in verband met de fiche van de "lnventaire ArchĂŠologique" die handelde over de deuromlijsting van een verdwenen huis in de Sint-Kathelijnestraat ("Ghendtsche Tydinghen" - 1993 -Nr. 1 - p. 29). Daarin werd vermeld dat deze deuromlijsting zich nu bevindt in de tuin van het Museum voor Stenen Voorwerpen in de gewezen St-Baafsabdij. Neen, zegt Mevrouw Opdorp, deze deuromlijsting is te zien op de Korenlei. En gelijk heeft ze. Bij het publiceren van deze fiches beperken wij ons tot de vertaling ervan en wij vermelden steeds de datum van opstelling van de originele fiche omdat dit een belangrijk gegeven is. Toen Armand Heins deze fiche in 1903 opstelde bevond deze deuromlijsting zich inderdaad in het Museum voor Stenen Voorwerpen en ze bleef daar tot in 1942. Toen werd ze door het Stadsbestuur ter beschikking gesteld van de zeer verdienstelijke vereniging "De Vrienden van Oud Gent" die ze incorporeerde in het huis "De Swaene" op de Korenlei. Het was een uitstekend idee deze omlijsting terug de functie te geven voor dewelke ze gemaakt werd en dit "tot bezondere amballissement van dese stadt", zoals David 't Kindt zou gezegd hebben. Waarom werd deze inlichting niet toegevoegd aan het artikel, vraagt Mevrouw Opdorp. Wel, dat is hiermee gebeurd.

174


Deuromlijsting van een huis dat in 1892 in de St-Kathelijnestraat gesloopt werd en nu geĂŻncorporeerd is in het huis "De Swaene" op de KorenleL

Van de Heer G. Bruyneel, Voorzitter van de "Koninklijke Maatschappij De Gentsche Schutters" ontvingen wij het volgend schrijven: "Aansluitend bij de kroniek "Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw - t) schieten met vuurwapens" vermeldt u de vereniging "De Gentse Schutters". Als voorzitter van genoemde maatschappij en reeds 42 jaar lid zijnde kan ik hierbij volgende kanttekening plaatsen. In 1913 kregen wij van Z.M. Koning Albert de toelating "Koninklijke" te voeren, zodat de juiste benaming van de maatschappij luidt "Koninklijke Maatschappij De Gentsche Schutters". 175


Ons lokaal dat inderdaad tot 1892 gelegen was in Café Rubens in de StPietersnieuwstraat werd verlaten om ons te vestigen in een nieuw lokaal gelegen in Café St-Pierre in dezelfde straat. Dit café dat niet meer bestaat was gelegen tussen de confiserie Temmerman en de Vooruit. Het werd in 1970 aangekocht door de Heer Temmerman om zijn zaak uit te breiden, zodat wij genoodzaakt waren een nieuw onderkomen te zoeken. Na lang zoeken vonden wij in Restaurant ~an Eyck in de Lange Kruisstraat te Gent een zaal die voldeed aan onze noden en waar we nog steeds actief zijn en om de 14 dagen op zaterdagvoormiddag en maandagavond schietoefeningen houden met karabijn kaliber .22 (zimmerpatronen). Onze maatschappij telt op het ogenblik 50 leden, waarvan er 25 actief aan de schietingen en prijskampen deelnemen. Dit jaar vieren wij trouwens ons 109-jarig bestaan. Zeker vermeldenswaardig is het feit dat wij gedurende 105 jaar ononderbroken hebben bestaan. Enkel tijdens de oorlogsjaren 1914-1918 en 19401945 werden op bevel van de vijand de schietoefeningen verboden. Ik meen dat wij met uitzondering van de "St-Antoniusgilde", die naar ik meen nog actief is in het kleiduifschieten, de oudste "vuurwapenschietersvereniging" van Gent zijn."

GENSCHE PRAOT De mîester gaf lesse van letterkunde, in was zuust bezig mee te spreken over de geslachten, äos Deeske Pennynk binnenkwam in stillekes näor zijn pläotse schoof. - Van wäor koomde, riep de mîester; ge zij weere en half ure te laote! - Aoch, menîere, zei Deeske, w'hên 't huis ezûu e grûut ongeluk g'had. - En ongeluk? zei de Mîester. - Jao, Menhîere; mij moeder es van al de trape gevale. - Wel, mijn kind toch, zei de Mîester, in was u vaoder däor nie? - Toet, Menhîere, zei Deeske, hij hêe wriê verschote; want hij mîendege dat heur bîen gebroke was. Den duts kreegt er zuiver kiekevlîesch van. De mîester trok zijn weinkbrêwen op: - Haonevlîesch, maneke, zeid hij; vaoder: mannelijk geslacht!

176


VORIGE .JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN"

Dank zij de medewerking van onze lezers, zijn volgende nummers opnieuw verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. Jaargang 1972 Nrs. 7-10-11 +volledige jaargangen 1973 Nrs. 1-3-4-7/8-11-12 +volledige jaargangen 1974 volledige jaargangen 1975 Nr. 1 +volledige jaargangen 1976 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1977 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1978 Nrs. 1-3-4 1979 Nrs. 1-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1980 Nrs. 1-2-3-5 +volledige jaargangen 1981 Nrs. 1-3-4-5-6 + volledige jaargangen 1982 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Register op de jaargangen 1 tot 10 (speciaal nr.) 1983 Nrs. 1-2-4-5-6 + volledige jaargangen 1984 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1985 Nrs. 1-2-3-4-5 + volledige jaargangen 1986 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1987 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1988 Nrs. 1-2-3-5-6 + volledige jaargangen 1989 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1990 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1991 Nrs. 1-2-3-4-6 + volledige jaargangen 1992 Nrs. 1-2-4-5-6 + volledigejaargangen Prijs per afzonderlijk nummer 70 fr. Prijs per volledige jaargang 400 fr. Tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het "Documentatiecentrum" (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Portkosten bij betaling op postrekening: 1 nummer: 25 fr. 2 tot 3 nummers: 50 fr. 4 tot 6 nummers: 60 fr. Verder per jaargang: 60 fr. De Bibliothecaresse, Mevrouw VAN GELUWE-EGGERMONT A. 177


AANVULLENDE LEDENLIJST 2808. Mw. VAN RENTERGEM A., Charles Doudeletstraat 4, 9040 SintAmandsberg 2809. VAN DAELE C., Victor Braeckmanlaan 70, 9040 Sint-Amandsberg 2810. CONSTALES P., Park ter Kouter 13, 9070 Destelbergen 2811. DE CLERCK F., Steendam 112, 9000 Gent 2812. VAN DE CALSEYDE J., Pleispark 8, 9051 Sint-Denijs-Westrem 2813. BROEKAERT J., Kerkstraat 27A, 9930 Zomergem 2814. VAN DE KAUTER E., Olfkenskouterlaan I, 9090 Melle 2815. Prof. emer. dr. VAN ACKER K., Cyriel Buyssestraat 7, 9820 Merelbeke 2816. ANTHEUNIS V., Nekkersvijverstraat 123, 9040 Sint-Amandsberg 2817. ANTHIERENS P., 2JP SPB 10,4090 B.S.D. 2818. MESTRUM H., Kortrijksesteenweg 318, 9000 Gent 2819. DEWULF Ch., Ibisstraat 22, 9050 Gentbrugge 2820. OLBRECHTS J., Gillis Coppinsstraat 19,9000 Gent 2821. Mw DE BIE G., Trekweg 95, 9030 Mariakerke 2822. BIEBUYCK G., Meersstraat 30,9920 Lovendegem 2823. Dr. KLUYSKENS P., Warandedreef9, 9831 Deurle 2824. REYNVOET M., AdolfDaensstraat 1, 9040 Sint-Amandsberg 2825. VANDE PAPELIERE D., Moortelputstraat 7, 9031 Drongen 2826. ROEGIERS G., Kortrijksesteenweg 957, 9000 Gent 2827. VAN OOST, Opperije 7, 9700 Oudenaarde 2828. DE BOUVRE D., Aalbesstraat 14, 9940 Evergem 2829. Mw. SOMERS Fr., Fourmoisstraat 2, 1050 Brussel 2830. VAN DAMMER., Wolfstraat 10,9000 Gent 2831. ROELS C., Gebroeders van Byekstraat 17, 9000 Gent 2832. ANTJON E., Sijsjeslaan 13, 9040 Sint-Amandsberg · 2833. E.H. MERTENS J., Voskenslaan 141, 9000 Gent 2834. STEYAERT R., Raymond de Hemptinnelaan 36, 9030 Mariakerke 2835. DE WAEL L., Eikenstraat 31, 2840 Reet 2836. CASTILLE B., Drabstraat 34K bus 9, 9000 Gent 2837. BUYSSE A., Krijgslaan 109,9000 Gent 2838. HOUSIAUX E., Frederik Burvenichstraat 186, 9050 Gentbrugge 2839. MASSCHO J., Steenakker 137, 9000 Gent 2840. SCHEIRSEN U., Kortrijksesteenweg 611, 9000 Gent 2841. BINNEBEEK G., Ploegstraat 27, 9050 Gentbrugge 2842. ROELS D., Hoogstraat 49, 9000 Gent 2843. COLLUMBIEN J.-F., Verschansingstraat 13, 9030 Mariakerke 2844. GABRIEL L., Veldstraat 5, 9950 Waarschoot 178


DIT BESTAAT NIET MEER

Op de Coupure Rechts, tussen de Rozemarijntjes- en de Contributiebrug, stond het Huis Hillaert, een neo-classicistisch gebouw uit het midden van de 19e eeuw. En toen kwam er een van die bouwpromotoren die Gent al zo veel schade toegebracht hebben. Die wou er appartementjes bouwen, bijgevolg werd dit huis omschreven als een krot dat enkel nog goed was voor sloping. Het ging dan ook tegen de grond in 1977.

179


Het inwendige van een Gents "krot". Wat zijn wij toch rijk!

180


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15 juli 1993 22e jaargang nr. 4 Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter : H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres : Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14- 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : 1000 fr. per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten

INHOUD - De Gentse Burgerlijke Wachten . 1814-1914 182 - Inventaire Archéologique: Het St-Jorishof 188 - De Gentse Brandewijnhandel in 1595-96 192 - Aan de Houtlei Vroeger en Nu 203 - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg en Slot) 207 - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XII 215 - Oudheidkundige Kroniek: Een gebouw uit de XIIIe eeuw 221 - Bibliografie 223 - Vraag en Antwoord 226 - Lezers schrijven ons 229 - Gênsche Präot 230 - Dit bestaat niet meer 231

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.


DE GENTSE BURGERLIJKE WACHTEN. 1814-1914 Toen onze goede vriend en competente medewerker Roger Van Aerde ons te vroeg ontviel, schreven wij in "Ghendtsche Tydinghen" 1988- Nr. 4- p. 182: "Enkele jaren geleden kwam hij ons enthousiast vertellen dat hij in het Stadsarchief een ongelooflijke rijke bron aangeboord had over de Burgerwacht, ĂŠĂŠn van die talrijke onderwerpen waarover nog geen grondige studie verschenen is. Daar had hij zich volledig op geworpen, hij had reeds veel documentatie verzameld en was begonnen met het opstellen van deze studie die zeer omvangrijk zou worden. Dit onderwerp lag hem nauw aan het hart en toen de symptomen optraden van de ernstige ziekte die hem tenslotte zou vellen, had hij ons gezegd dat hij hoopte dat het hem nog gegeven zou zijn deze studie te mogen afmaken. Het heeft, helaas, niet mogen zijn. Het werk dat hij de laatste jaren aan de "Garde Civique" besteed heeft zal nochtans niet verloren gaan. Hij had reeds 5 artikels klaar en die zullen vanzelfsprekend gepubliceerd worden in ons tijdschrift". Dit ogenblik is nu gekomen en wij beginnen in dit nummer de publicatie van deze onafgewerkte studie.

Voorwoord Voor het brengen van de burgerwachtgeschiedenis konden we putten uit de rijke verzameling originele documenten uit het Stadsarchief, onder "Modern archief, series M21 tot M25". Andere inlichtingen vonden we in de dagbladen verschenen tussen 1814 en 1914. We kozen meestal de Gazette van Gend, omdat deze het reilen en zeilen van de gewapende burgers op de voet volgde en zowel lovend als afbrekend kommentaar gaf. De wetten, besluiten, rondschrijven, ambtsberichten e.a. verloren we ook niet uit het oog. We kunnen verzekeren dat er ganse bossen zijn geveld om het papier te leveren voor het drukken van de ontelbare voorschriften die de burgerwacht betroffen. Reglementen, instructies en handleidingen gaven ons inzicht in het militaire aspect van de wacht. In geschiedkundige werken, tijdschriften en brochures vonden we de inlichtingen die ons toelieten het soms bloedige optreden van de wacht te reconstrueren. Met fotos en afbeeldingen uit verschillende bronnen konden we het verhaal illustreren. Speciale aandacht ging uit naar de kleurrijke uniformen. Alles samen gaf dit een bijna niet te overziene stapel documentatie waaruit, naar we hopen, het interessantste is gehaald. In de Verenigde Nederlandse periode (1814-1830) was de voertaal tussen de bestuursorganen het Nederlands. Van zodra de Hollanders verjaagd sprak men, wat 182


dacht u, eentalig Frans. We hebben de vrijheid genomen de meeste documenten in het Nederlands te vertalen; alleen wanneer de bedoeling van de notas door vertaling verwarring zou hebben gesticht, lieten we ze ongewijzigd. Daar we zoveel mogelijk de aangeboorde bronnen wilden vermelden, hebben we de meeste onmiddellijk na gebruik in de tekst geplaatst, onder volgende afkortingen: SAG-M21 = StadsarchiefGent-inventaris M21. GvG-23 mar = Gazette vanGend- 23 maart. JdG-1 dec = Joumal de Gand - 1 december. RV-13 oct = Raads Verslag - 13 october. KB - 7 feb = Koninklijk Besluit - 7 februari. =Staatsblad- 3 augustus. SB-3 aug GT-15 nov 82 = Ghendtsche Tydinghen - 15 november 1982. Voor de duidelijkheid waren we verplicht het verhaal in verschillende perioden onder te brengen. - De Landstorm 1813. - De Burgerlijke Wacht 1815. - De Schutterij 1827-1830. - De Temporaire Wacht 1830. - De Gentse Garde Civique 1830-1831. - De Gentse Garde Civique 1831-1847. - De Burgerwachtte PeĂŞrd 1830-1833. - De Municipale Wacht 1830-1831. - De Stedelijke Artillerie 1830-1831. - De Muziekkorpsen 1830-1831. - De Vrijkorpsen 1830. - Het Gentse Legioen voor Antwerpen, oktober 1830. - De Gentse Garde Civique 1848-18. - De Gentse Garde Civique 18-1914. Er hebben zich in de loop der geschiedenis steeds burgerwachten gevormd. Ze werden opgericht om de stad of de gemeente tegen een vijand of een omstandigheid te beschermen. Af en toe traden de gewapende burgers op buiten de stad; "ten versoucke van den grave omme onsen eet te quitene" of "ten profite van wive en kindre van den lande" of "ten profite van mijheere van Vlaenderen omme hem weder te doen hebbene de palen (grenzen) van Vlaenderen". Maar wat er ook gebeurde, steeds waren het de Schepenen die het laatste woord over hun burgertroepen spraken. Men heeft de wachten verschillende namen gegeven; stadssoldaten, soudenieren, scerewetters, reizers, groententers, rode-witte-zwarte kaproenen, keurlingen, stadswakende mannen, pandoeren enz. Hun getalsterkte varieerde naargelang de rust in en om de stadsmuren. Ze werden steeds bewapend en soms betaald uit de gemeentekas. Over hun kledij schreefDePotter "ieder man kieede zich met hetgeen hem het best tegen de kou of regen kon beschutten, zonder acht 183


te nemen op snee of kleur, op lengte of op stoffe, die 't lang had, liet het lang hangen". (I) Die toestand bleefbestaan tot onder de Franse bezetting (1794-1814). Napoleon richtte eind 1805 een "Garde Nationale SĂŠdentaire" op in alle steden van het keizerrijk, waaruit te Gent een geuniformeerde "Cohorte Urbaine" sproot bestaande uit 6 compagnies van 160 man. Nog steeds stonden de wachten onder rechtstreeks bevel van de prefect van het Scheldedepartement en van de Gentse burgemeester. Ze deden in principe, alleen dienst in en rond de stad. De Verenigde Nederlandse periode (1814-1830) bracht verandering in het burgerwachtsysteem. Onder de Hollanders gebeurde de inlijving op bevel van de landsregering. Ook de soldij, bewapening en kledij waren nationaal geregeld. We starten ons verhaal bij de oprichting van de Verenigde Nederlanden. De Landstorm 1813 (2)

Nadat Napoleon in de slag bij Leipzig (16-18 aug. 1813) beslissend was verslagen, kwam Holland in opstand tegen de bezetters. Reeds in de loop van november verlieten de Franse ambtenaren de noordelijke provincies. Op 30 november landde de Prins van Oranje, uit Engeland, in Scheveningen en liet zich Prins-Souverein der Verenigde Provincies noemen. Behoudens de garnizoenen van een aantal vestingen, hadden alle Franse troepen het land verlaten. De 20ste december decreteerde het Nederlands Algemeen Bestuur tot een massale oproeping voor het leger. Buiten eenheden voor de gewone krijgsmacht,

Afb. I. Landstonn 1813 .

184


richtte men ook een burgeJWacht in onder de naam "Landstorm" (30 dec 1813 ). Het Besluit luidde: ''A/wie over een jachtgeweer of een ganzenroer beschikt moet er zich mee wapenen. Het is ook gewenst zich te voorzien van sabels en pistolen". Voor diegenen die niet over wapens beschikten voorzag men een piek, door iedere gemeente zelfte vervaardigen volgens een voorgeschreven model, neergelegd op iedere arrondissementszetel. Het besluit voorzag ook een uniform; dezelfde als voor het gewone leger (landmilitie) maar de plaat op de shako (hoofddeksel) moest vermelden "Voor Vaderland en Oranje". Reeds op 7 februari 1814 trok men de artikelen gaande over de uniform in; de kosten liepen te hoog op. De Landstorm zou geen tenue dragen. Ze zouden herkenbaar zijn aan een groene band rond de eenvoudige burgerhoed. De dienstgraden moesten worden gedragen op een oranje band rond de linker arm. (Afb. I) Nadat België was bevrijd en onder geallieerd bestuur kwam te staan, (3) nam Willem het beheer van ons land op zich (1 aug. 1814). Ondertussen had het Hollands leger zich gevormd en richtte men ook in België eenheden op. De noodzaak van een civiel legertje, bewapend met pijken, drong zich niet meer op, zodanig dat onze provincies geen Landstorm hebben gekend.

De Burgerlijke Wacht 1815 Schijnbaar kon men de burgers toch niet met rust laten want op 27 februari 1815, één dag vóór Napoleon vanuit het verbanningsoord Elba, terug voet zette op het vasteland, besloot men in de noordelijke provincies opnieuw een burgeJWacht op te richten. Willem I, koning geworden van de Verenigde Nederlanden (16 maart), liet het besluit ook voor ons land gelden (KB-13 apr): ''Aangezien iedereen, volgens zijn mogelijkheden, zijn diensten aan het vaderland moet verlenen en dat speciaal dezen die door hun ouderdom, sterkte en onafhankelijkheid beter geschikt zijn zicht te verwijderen van hun haardstede en beter bestand zijn tegen de vermoeidheid eigen aan de oorlogsituatie en het voor iedereen een heilige plicht is te waken over de binnenlandse veiligheid en het behoud van de orde... enz... enz. " Het Besluit bevatte 17 artikelen waaruit we de bijzonderste, verkort aanhalen; (4) - De wacht moet zonder uitstel worden ingericht onder dezelfde vorm als in de noordelijke provincies. - Alle inwoners tussen 18 en 50 jaar waren verplicht eraan deel te nemen. Waren van dienst vrijgesteld; dienstboden, zieken, soldaten onder de wapens, priesters, seminaristen, leeraars en lieden die een ondersteuning genoten van een weldadigheidsinstelling. - Wachten die er op stonden konden een vergoeding voor gepresteerde diensturen ontvangen. 185


- Het soort uit te voeren dienst bepaalde de bewapening. Waar de wacht een permanent karakter had, zoals in de grote gemeenten, zou de Staat geweren leveren. In de kleinere plaatsen moest men genoegen nemen met sabels en pijken. - In normale tijden zou de burgerwacht inactief zijn, niettemin moesten de gemeenten van eerste (Gent) en tweede klas enkele compagnies vormen die gedurende ĂŠĂŠn maand per jaar zouden oefenen met de wapens. Deze wachten konden zich, op eigen kosten, een uniform aanschaffen. - De wacht was onderworpen aan het gezag van de intendant. (5) Ze mocht in geval van noodzakelijkheid gevorderd worden door de burgemeester en door de militaire plaatscommandant. Op 28 juni, enkele dagen na de gevechten te Waterloo, verscheen het K.B. dat de definitieve organisatie van de burgerlijke wacht vastlegde. De "Etat-major" van een bataljon bestond uit 1 luitenant-kolone~ 1 majoor, 1 luitenant-adjudant, 1 luitenant-kwartiermeester, 1 onder-adjudant en 1 tamboer. Iedere compagnie had volgende getalsterkte: 1 kapitein, 1 eerste-luitenant, 2 tweede-luitenanten, 1 sergeant-majoor, 4 sergeanten, 1 fourrier, 8 korporaals, 1 tamboer, 1 pijper en 100 wachten, alles samen 120 man. Affiches, uitgehangen in de stad, maanden de toekomstige wachten aan zich te laten inschrijven in de dienstro Hen; "Gezien de artikels I en /I van het besluyt van Z.M in date 15 aprillaestleden, nodigen we alle persoonen van het mannelyk geslacht, geboren sedert en begrepen den 1 january 1779 tot einde met de 31 december 1765, uit om zich in persoon aen te bieden te stadhuyze, op de dagen, uren en plaetsen hier achter aengewezen, voorzien van eene nota uyt hunne gebortebrief In geval van afwezigheyd ofte ziekte, zullen de naeste bloedverwanten ofte vrienden van deze persoonen de gezeyde verklaeringe voor hun moeten doen. De deelaratien zullen aanveird worden van zeven uren s morgens tot den middag, en van twee uren naer-middag tot zeven uren s avonds in de volgende orde; - In de zaele gezeyd Kapelle-kamer, waer de ingang is langs de hoogpoorte; de persoonengeboren van den 1 january 1779 tot den 31 december 1775. - In de zaele gezeyd van Gedeele, waervan den ingang is langs den Pouillemerkt; de persoonengeboren van 1 january 1774 tot den 31 december 1770. - In de zaele gezeyd het Arsenael, waer de toegang is langs de oude trap; de persoonengeboren van 1january 1769 tot den 31 december 1765. "(GVG-20 jul) Willem liet er geen gras over groeien. Op 31 augustus benoemde hij het officierskader, allen vrijwilligers, voor de Gentse burgerlijke wacht; "Gezien onze besluyten van 13 april en 28 july laest, raekende de oprechtinge en organisatie van de burgerlyke wacht in de zuydelyke provinden des koninkryks; op het verslag van onzen commissaris-generaal van het inwendig, hebben wy benoemt ende benoemen tot de plaetsen en graeden hier naer uyt-gedrukt de persoonen, wiens naemen volgen: Voor het bataljon permanent: 186


- F. Surmont, president van de raed van organisatie. -A. Vanderhaegen-Mussain, kolonel-commandant. - C. de Kerckhove, majoor. -A. Grenier, luitenant-adjoint. -1 Delforge, luitenant-kwartier-meester. - J. Molyn, onder-adjudant." (GvG-11 sep) Het bevel over de 5 "compagnies permanent" werd gegeven aan de kapiteins, E. Bauwens, L. van de Poele, A. Pycke, F. de Caigny en J. van den Bende. Buiten dit permanent bataljon, dat dus minstens één maand moest oefenen "met de wapenen", waren er ook nog 2 "batallions inactif'' voorzien. Deze werden verondersteld alleen op te treden bij rellen of oorlog. De inactieve zouden bevolen worden door de luitenant-kolonels C. d'Hane en A. de Jonghe. De monsterrollen werden nog opgemaakt. (SAG-M22) De bevolking die 20 jaar Franse bezetting achter de rug had, waarbij de "conscriptie" nog fris in het geheugen lag en die nu op de koop toe de miserie met de troepen van de "bevrijders" meemaakte, was de ganse militaire poes-pas beu. ( 6) Ook de gemeentebesturen, die steeds met een lege stadskist opgescheept zaten, hadden weinig lust tot medewerking en deden maar juist wat hen door de overheid was opgedragen. De Nationale Regering zelf keek neer op een deficit in de staatskas van 40.000.000 gulden waarvan alleen het Ministerie van Oorlog 35.000.000 op het aktief nam. (GvG-23 oct) De koning, geweldig voorstander van de wacht, mocht nog zo aandringen, de ministers konden geen ijzer met handen breken zodat het bij voorschriften en benoemingen bleef. Samengenomen mogen we stellen dat de Burgerlijke Wacht van 1815 alleen op papier heeft bestaan. (7) NOTEN 1. F. De Potter: Gent van den oudsten tijd tot heden. Deel I, p. 404. 2. De naam is overgenomen van de Pruisische burgerwacht de "Landstunn". Men veranderde hem later in de meer Nederlandse "Schutterij". 3. Vooraleer de Rijn over te steken, waren de geallieerden reeds overeengekomen hoe ze de overwonnen landen zouden beheren. (Verdrag van Bäle, 12januari 1814) 4. De Gazette van Gend van 6 aprilloopt vooruit op het K.B. van 13 april. Buiten enkele juiste en onjuiste gegevens, schrijft het blad dat het Schelde-departement 5.844 wachten zal moeten leveren. GvG-24 april: enkele rechtzettingen en meer uitleg. GvG-29 mei: nog meer uitleg. 5. Een intendant was in die tijd een burger uit het administratief kader, gelijkgesteld aan de officiersgraden in het leger. Als opdracht had hij alles wat soldij, kledij, legering, transport enz. aanbelangde te inspecteren en te controleren. 6. R. Van Aerde: Kozakken te Gent. In: G.T. 1982- Nr. 6, pp. 296-309. 7. Soil de Moriamé: Les milices citoyennes de Tournai. De schrijver bewijst dat ook in Doornik de wacht alleen op papier heeft bestaan. In de Gentse archieven vonden we na 1815 geen enkele aanwijzing meer over deze burgerlijke wacht.

Roger VAN AERDE ('t vervolgt) 187


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 545 Op 10 juli 1912 stelde Alfons Van Werveke in de rubriek "Burgerlijke Gebouwen- Hoogpoort Nr. 48- XVe eeuw (1469 en 1474) in het Frans een fiche op over Het St-Jorishof (Historiek)

Sedert ongeveer 1381 vergaderde de St-Jorisgilde in het "Hof', ten noorden begrensd door de Hoogpoort, ten oosten door een reeks eigendommen waarvan de Nederlandse Schouwburg nu het grootste deel van de plaats inneemt, ten zuiden door de Lakenhalle en het Belfort, ten westen door een rij winkeltjes van openbare schrijvers waarvan de gevel uitgaf op de Botermarkt, rechtover het Stadhuis. De naam St-Jorishof die op het einde van de XIVe eeuw aan dit emplacement gegeven werd, is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven voor het hotel dat opgericht werd in dit oud gildehuis. De St-Jorisgilde bestond reeds in 1307. Ze bestond uit personen die behoorden tot de drie leden van de stad: de poorterij, de nering der wevers en de kleine neringen. Dit keurkorps, het meest geduchte van het gemeenteleger, was bewapend met een kruisboog. Het stond in de eerste lijn in al de gevechten die de woelige stad leverde, zowel om haar privilegies te verdedigen tegen haar eigen souvereinen, als deze te helpen bij het bestrijden van een gemeenschappelijke vijand. Het lokaal van de St-Jorisgilde bestaat uit twee wel onderscheiden delen die gescheiden worden door een muur waarvan de trapgevel te bemerken is in het midden van het dak. Het gedeelte naar het oosten toe dat paalt aan het huis "De Groote Moor" genoemd, is het eigenlijk huis van de Gilde, gebouwd in 1469. Het bevat een grote koetspoort en de gelagkamer en, op de verdieping de vergaderzaal. In het gedeelte in het Westen (naar het Stadhuis toe), dat dateert van 1474, bevond zich op het gelijkvloers de schietbaan, nu het restaurant. Langs de kant van de Lakenhalle waar de doelen opgesteld stonden, was ze geopend door drie grote arcaden. Daarnaast waren er twee winkeltjes met een tussenverdieping van openbare schrijvers; de deur en de vensters ervan gaven uit op de Botermarkt. Boven deze zaal bevond zich de kapel, verlicht door acht vensters langs de kant van de Hoogpoort en vier vensters langs de kant van de Botermarkt. Bovendien ook nog door een grote spitsboog en door vier dakvensters in het houten gewelf, twee in de Hoogpoort en twee aan de tegenovergestelde zijde. 188


HetSt-Jorishof in het begin van deze eeuw.

HetSt-Jorishof na de restauratie.

189


Toen hetSt-Jorishof nog de Foore van Leipzig was.

Het St-Jorishofwas niet alleen het lokaal van de beroemde gilde, het is een historisch monument waar zich memorabele gebeurtenissen van de geschiedenis van Vlaanderen hebben afgespeeld . De eerste steen van het gebouw van de kapel werd op 2 april 1474 gelegd 190


door Maria, Hertogin van Bourgondië en Gravin van Vlaanderen. Het is in de vergaderzaal van de gilde dat de Staten van Vlaanderen beraadslaagd hebben en dat Maria van Bourgondië op 11 februari 1477 de befaamde akte, het Groot Privilegie genoemd, ondertekend heeft; de eerste gemeenschappelijke akte van al de Nederlandse provincies. (Pirenne, Histoire de Belgique, 111, p. 9) In dezelfde zaal bood Maria van Bourgondië op de daaropvolgende 27 april een banket aan, aan de gezanten van Frederik III, die haar de hand kwamen vragen voor zijn zoon Maximiliaan. In 1482 en 1483 werden er de vergaderingen gehouden van de Staten van Vlaanderen en de gezanten van Maximiliaan van Oostenrijk, weduwnaar van Maria van Bourgondië. Op 18 mei 1484 gaf de St-Jorisgilde er een feest ter ere van de jonge zoon van Maximiliaan en Maria, de hertog Filips de Schone en van de Brugse collega's. In 1830-31 werd in de grote vergaderzaal de zo beroemde Gentse Floraliën gehouden. De St-Jorisgilde werd afgeschaft onder het Frans Bewind en zijn hofwerd in 1795 verkocht als nationaal bezit. Het lokaal en de vergaderzaal van de gilde zijn gebleven wat ze altijd geweest waren: een hotellerie. De meeste tableaus, wapens en juwelen van de St-Jorisgilde zijn bewaard gebleven en zijn gedeponeerd in het Oudheidkundig Museum waarvan zij een van de belangrijkste en waardevolste afdelingen vormen. Het gebouw op de Botermarkt, nu café "De Turk", was het lokaal van de Jonge StJorisgilde die afgeschaft werd in 1567 en geïncorporeerd werd in de grote gilde. Het lokaal van de gilde werd gerestaureerd in 1911-1912 door architect H. Geirnaert.

Naschrift Van Werveke zegt dat het St-Jorishof verkocht werd in 1795. Volgens ons werd het openbaar verkocht op 9 februari 1798 aan een zekere Van der Linden. Dat het St-Jorishof altijd een hotellerie zou geweest zijn moeten wij nemen met meer dan één korreltje zout. Het heeft verschillende bestemmingen gekend. Wij vernoemen er enkele. Nadat de Gilde een eerste maal afgeschaft werd in 1703 kwam er een lakenhalle en de kapel werd gebruikt voor de protestantse eredienst. Op 15 novembert 1816 opende de Israëlitische kolonie er een synagoog. Sedert 1838 was de ruime bovenkamer en de voormalige kapel een winkel van ijzer- en blikwaren en een speelgoedbazar. Op de gevel kon men lezen: "Foore van Leipzig op het eerste. Vrije ingang. Kramerijen, Kinderwagens, Speelgoed, enz." 191


Rond 1900 was er op het gelijkvloers, kant Botermarkt, de brillenwinkel van Gen iets. In het begin van deze eeuw was er op een gegeven moment op de hoek van de Hoogpoort een winkel van antiquiteiten en op de hoek van de Botermarkt "Au Petit Bon Marché" waar men terecht kwam voor "Vins et Liqueurs" en voor "Tabacs et Cigares". Het St-Jorishofwerd door de Stad in 1910 aangekocht voor 70.000 fr., maar de "compromis de vente" was reeds ondertekend in 1903. De aanvankelijke bedoeling was er een deel van de stadsdiensten in onder te brengen, maar men heeft daar gelukkiglijk van afgezien. Bij de restauratie van hetSt-Jorishof en van "De Turk" werd architect Henri Geirnaert bijgestaan door de Stadsarchitect Charles Van Rysselberghe. Het St-Jorisbeeld dat de gevel bekroont werd gemaakt door Geo Verbanek en het Mariabeeldje in de nis door Aloïs De Beule. Frans Coppejans rnaakte de 24 wapenschilden op de gevel: Keizerrijk, Spanje, Castilië, Toledo, Valencia, Arragon, Léon, Sicilië, Jeruzalem, Portugal, Napels, Granada, Nieuw Castilië, Galicië, Majorca, Sevilla, Sardinië, Cordou, Guinea, Bourgondië, Oud Vlaanderen, Vlaanderen, Gent, St-Joris. Dat het huidig Hotel-Restaurant zou gebouwd zijn in 1224 moeten wij beschouwen als een publicitair grapje. H.C.

DE GENTSE BRANDEWIJNHANDEL IN 1595-96 Het is erg moeilijk precies te achterhalen vanafwanneer brandewijn te Gent algemeen werd geconsumeerd. Tot hiertoe is er nog maar bitter weinig historisch onderzoek ter zake verricht. Vooraleer tot de kern van dit artikel te komen is het nodig eerst wat achtergrondinformatie chronologisch naar voor te brengen. Een nog bestaand Frans document toont aan dat er in 1411 reeds armagnac werd gestookt voor plaatselijk verbruik (1). In Gent was er in 1437 reeds sprake van "heete" wijn (2). Uit eigen onderzoek is gebleken dat het hier nog niet om pure brandewijn ging, maar om met brandewijn versterkte wijn, die door de Gentse kruideniers mocht worden verkocht. De nering van de wijnmeters en wijnzeggers rnaakte toen een duidelijk onderscheid tussen zoete wijnen zoals "wijnenbastaert, wijnen van Grieken, wijnen van Asoyen" en "heete" wijnen zoals "rnaleweseye en rorneneye". Dit onderscheid was nodig om hun privileges ten opzichte van de kruideniers duide192


lijk te stellen. "Heete" wijnen mochten worden verkocht zonder tussenkomst van de wijnnering omdat die eerder als medicijn dan als wijn werden beschouwd. Waarom werden ze beschouwd als medicijn? Omdat in de streek van herkomst, aqua vitae (eau-de-vie oflevenswater m.a.w. brandewijn) was toegevoegd. Het hogere alcoholgehalte in de wijn liet een "heete" indruk na bij de afdronk zonder te "branden" zoals brandewijn. De mediterrane wijnproducerende landen zoals Spanje, Portugal en Griekenland, moesten hun wijnen voor azijn-verzuring vrijwaren tijdens hete, zonovergoten zeereizen en maakten daarom zoete geconcentreerde wijnen die echter spontaan konden beginnen hergisten. Hergisting is een spontane fermentatie waarbij de nog aanwezige gistcellen in de wijndroesem, residu-suikers gaan aanvallen, waardoor appelzuur wordt omgezet in melkzuur. Dit proces heeft een halvering van de gunstige organische zuurtegraad voor gevolg, waardoor de bewaring in het gedrang komt. Terzelfdertijd kunnen hetero-fermentatieve bacteriën, die steeds aanwezig zijn in wijndroesem, zekere ontsporingen veroorzaken bij de melkzure hergisting, waarbij ze dan, door het wijnsteenzuur en de glycerine af te breken, bepaalde onplezierige bijsmaken gaan verwekken en dus in feite gaan optreden als bedervende micro-organische factoren. Dezelfde bacteriën zijn eveneens in staat citroenzuur af te breken. Zij hadden dus middelen nodig om die hergisting te voorkomen. Zo ontstonden twee types zoete wijn: wijn met niet-alcoholische bewaarmiddelen zoals (verschiet niet) ongebluste kalk (3), zilverglit en hars (4) en wijn met brandewijn versterkt. (Het alcoholgehalte in wijn oefent immers een remmende werking uit op de melkzure hergisting). De hoge zoetheidsgraad bekwamen ze door een groot deel van de most tot 1/3 à 1/4 van het oorspronkelijke volume te laten inkoken. Het zoet geconcentreerde produkt werd dan over de overblijvende most gegoten teneinde de gisting te laten doorgaan (5). Het eerste type, de zoete, niet-alcoholisch behandelde wijn had geen "heete" afdronk en werd alleen verkocht in de Gentse wijntavernes waar de wijnmeters een wijnzeggers tewerkgesteld waren. Het tweede type, de met brandewijn versterkte wijn, mocht ook door de kruideniers als medicijn aan de man worden gebracht. Dat er tussen kruideniers en wijnmeters regelmatig meningsverschillen waren omtrent de vraag, om welk type wijn het in bepaalde gevallen nu eigenlijk ging, laat zich raden. De Gentse wijnmeters en wijnzeggers hebben herhaalde malen geprobeerd om ook in de winkels van de kruideniers hun bevoorrechte taak, het wijnmeten, te mogen uitoefenen (6). Zij zijn er echter nooit in geslaagd tewerkstelling bij hen te bekomen. Voor alle duidelijkheid: kruideniers waren kruidenverkopers en mogen niet worden verward met de kleinhandelaars in koloniale waren van de 20ste eeuw. We stellen vast dat in 1450 in Brandenburg een verbod van kracht was op het openbaar schenken 193


ibt o2igint rhii naturalió

rimin!D/occultae nerartoRan6ce pidnit.ar.tqaidlm (c nulliuelaboue:fcdopuedtmulitni:" vramnr llldue potrO:á.1)u ~ 11 '

ilw aucroJue fc!)ui fum 1:>mnte/8fbtr/aaacmna:, bt ~uoe - · Xur1M p5ozu communar.modnnio:ceaûr "Retllhicr tahj.ar ..WU. Dt noua "'iUa.albmbua magn• .qaozü oim 'fiiUe tïnun

(col~dtndt raodue ~ao:oie aitn lim&nbue·nerurt col\d.ul foll:c 4bo• oibue buiufcnnodt rrifmuranóie potrïblbru mdubf ~ra códudirar.Scd.f'C\Ildobîo ab bie 4biUiflbUe" ptindptbu• (c W!JtlÛf 'I fiJagftA .pmtrrûf/liCQU.qj arrinAJf,flj a(amti( but9 (tema nofcait:fcfc "'f~ occultarir* rbc(auro räto,nnu wo ••crit:p.upmblw bene fecnir:nu olioul ~ indlgnir. ab a~ Jkbi lUit~ etlr manmc uumdu :ct eur rtCrPfllll ..-raemtrno a cibo• •iiHiamegnanbue fc boberf glonanf:lunifigcrr.ud gradue euri me .SU• Re. dtoaie/aur oprilm ringtrc:IDC'I"CUTió coeiJUl!lrr:pené ctl parrt:'l 'fa na augmér11 pofTe rtftem mériri n6 'fft'mf.a 4~ nimlni roe boim m&laa Mcnm/" allnu euncaoicll:,wzij 'fti'O qiS bllblltl"r i ffi pruoli11 apëltelarg~ozce/oino od'rccriir:'l 4ridic odlcüir:ncc a. htno pmculoceunozra 'Ddiftunr•..Uuod ai m ruagnû mpubüq omuncnrtl vtrlillf/nó 11b re dt:fi amaglftnanboe "cói ~oo .put dcnnbao/11 t11rue co~ P.fumprionc cocrcconrur. "'fdcnf cm dfccr lj.ld i:tiüi oe n~_!!l(fo tllozü:or 4bao 1)aul9_epl'e fcnbu:~ oifcérra/

rr ouq, ad fnmna "cnr"neJ!ucntrrce.

Een primitief destillatietoestel met luchtkoeling uit 1503, ontleend aan de encyclopedie Margarita philosophica van Georg Reisch Ct 1525). Destillatie behoorde toen nog tot het rijk van alchimisten en apothekers.

van "bernewein" wat er op wijst dat daar reeds schoorvoetend brandewijn in pure vorm als drank in omloop was gekomen. Voordien was het wijndestillaat nog niet algemeen erkend als consumptieartikel maar werd beschouwd als medicijn dat blijkbaar soms wel eens werd misbruikt in plaats van verbruikt. Uit een Augsburgse publicatie, daterend van 1477, blijkt inderdaad dat aan brandewijn geneeskracht werd toegeschreven: " .. .wer alle morgen trinkte in halben löffel vol gepranntes weins, der werd nimmer krank ... " (Wie elke ochtend een halve lepel gebrande wijn drinkt zal nooit ziek worden) (7). Een arts uit Nürnberg schreef in 1490: " ... gezien het feit, dat omzeggens iedereen zich tegenwoordig gewoon heeft gemaakt aqua vitae te drinken is het nodig dat men de hoeveelheid die men nuttigt onder kontrole houdt als men tenminste een "gentleman" wil blijven ... " (8). Duitsland en de Elzas schijnen 194


de koplopers geweest te zijn waar brandewijn stilaan inburgerde. In de 16de eeuw waaide het geneeskrachtig middel over naar onze streken. Kruideniers en apothekers konden zich een boekje, verschenen te Brussel in 1517, aanschaffen om zelf te leren destilleren. Het was getiteld "Die distellacien ende vurtuyten der wateren" (9). Het is inmiddels 1552. Philippus Herrnauni geeft te Antwerpen "Een constich distileerboeck" uit en legt van naaldje tot draadje uit hoe men uit wijn alcohol kan destilleren. Hij legt daarbij de nadruk op het aanwenden van wijn als grondstof. Natuurlijk geen kostbare goede wijn maar wijn "die lanck oft onclaer gheworden" was. Lanck heeft hier de betekenis van stroperig vloeibaar, lange beekjes of tranen vormend in het glas, te wijten aan een teveel aan pectine, een geleivormende stof die van nature in de celwanden van planten voorkomt ( 10). Alleen zo kon men goede brandewijn verkrijgen en niet zoals "veel bedriegers doen, die daer toe nemen veelderbande dingen daer si den wijn mede verderven, gelijc als wijndroesem oft ghist van bier" (11 ). Blijkbaar was omstreeks deze tijd in onze streken brandewijn al goed ingeburgerd want vanaf 1557 kwam er een scherpe overheidskontrole op het brandewijnstoken. De produktie en het verbruik begonnen vorm te krijgen want vanaf 1568 stelde het Gentse stadsbestuur een accijns in van 16 Vlaamse groten per stoop (12). De taks werd op het einde van de 17de eeuw geïnd in een van de penshuisjes op de Pensmarkt Ik citeer: "...ten versoucke van de pachters van den wijn ende slach (het slachten van vee) midtsgaeders tstoken vari den gebrande wijn haerlieder comptoir thauden in eene van de nieuwe huysekens staende nefens den grooten beenhuyse noeschover de beerye op de vischmaert ... " ( 13 ). Zoals straks uit Gentse cijfers zal blijken was de plaatselijke produktie en verhandeling van brandewijn in onze streken tot op het einde van de 16de eeuw eerder kleinschalig en onbetekenend voor de economie. Om de aan het einde van dit artikel gepubliceerde cijfers beter naar waarde te kunnen schatten en om de lezer beter te oriënteren in de tijd, is het nodig naast de voorgeschiedenis van 1595-96, ook de nageschiedenis kort te belichten. Het is pas in de 17de eeuw dat er in Europa een kentering komt in het traditionele brandewijnhandelspatroon. Het zullen onze vrijgevochten noorderburen zijn die de commercialisering en industrialisering van destillaten op gang brengen (14). De Hollanders, in de 17de eeuw bekend om hun spectaculaire economische efficiëntie, vonden de jaarlijkse produktiekringloop van wijn afremmend op hun handelsmogelijkheden. Wijn moest binnen het jaar opgedronken zijn want anders bedierfhij onherroepelijk. Er kon dus niet méér geproduceerd worden dan men jaarlijks kon drinken. Daar moest wat aan veranderen. Bovendien was wijn tijdens zeereizen zeer kwetsbaar omdat hoge zomertemperaturen een nefaste invloed hadden op lichte wijnen. De Hollandse vloot kon dus niet gans het jaar rond risicoloos lichte 195


In de penshuisjes, uiterst links op de Pensmarkt, was tot 1722 het brandewijnaccijnskantoor gevestigd. Nà 1722 inden de belastingontvangers hun taksen in het Pakhuis op de Korenmarkt. (Stadsarchief Gent, Atlas Goetghebuer, AG W 54)

wijn transporteren. Zo ontstonden er leemtes in de continuïteit van hun handel en dat was niet rendabel. Lichte wijn moest houdbaar worden gemaakt. Maar hoe? Reeds in 1613 kende men in Nederland "seeckere wijnen die men stommen is noemende de welcke van hare vuylicheyt (lees bovengist) niet nae behooren en zijn ghesuyvert maer ter contrarie door violente middelen ghedwongen werden de selve vuy Iicheyt by ha er te houden" ( 15 ). Door de wijn "stom te maken, door toevoeging van tevéél zwaveldioxyde, stopte de gisting van de aanwezige suikers in de most en bekwam men een van nature zoetere wijn. De Fransen kenden deze wijnsoort onder de naam "vin muet" ( 16). Door het stillegen van de gisting bleef het alcoholgehalte echter te laag waardoor later de ongewenste melkzure hergisting kon optreden. De Hollanders hadden, zoals uit mijn voorstudie blijkt, van de mediterrane wereld geleerd dat stevige zoete wijnen, zoals maleweseye en romeneye (denk maar aan madeira en malaga), versterkt met brandewijn, stand hielden tegen bederf en hergisting en bovendien goed in de markt lagen omdat zij zowel "heet" als zoet waren. Die wetenschap schiep nieuwe vooruitzichten waar munt was uit te slaan. De toevoeging van voldoende brandewijn aan hun "stom" gemaakte wijn zou voor een goede bewaring zorgen (Pas later kwam men er achter dat een zwavelbehandeling eigenlijk overbodig is omdat het hoge alcoholgehalte van brandewijn zèlf alle gistcellen in de most doodt, zoals vandaag nog met onder andere Port gebeurt). Eerst zochten zij naar gebieden waar van nature lichte, slecht tegen zeereizen bestande wijnen, voorkwamen . Die vonden zij 196


ANNO>

Mi'tu

a

""a <Jo r''

t::O:~'J~.

Y'·á

~· ~

••

Rotterdam had op het einde van de 17de eeuw het wijnstapelrecht van Middelburg vrijwel volledig overgenomen. Op de prijslijst komen zo goed als alle Franse wijnprodukten voor, gaande van azijn, over wijn en versterkte wijn tot brandewijn. (Rijksuniversiteit, Gent. Fonds Vliegende Bladen, I, V, 24)

in de Bordeauxstreek, in de Cognacstreek, in de streek rond Nantes, in Saintonge en op het eiland Oléron. Daar overtuigden zij, omstreeks 1620 ( 17), de wijnboeren om op kleine schaal brandewijn te stoken teneinde hun lichte, "stom" gemaakte wijnen te kunnen versterken. De kwaliteit van de aldus onstane Bordeuse stommen, Conjacke stommen, Sint-Jansstommen, 197


Olieronse eylantse stommen en Nantesse stommen, konden voortaan wedijveren met de alom vermaarde versterkte maleweseye en romeneye, die zich in commerciële handen van Portugezen en Spanjaarden bevonden. Een prijslijst van wijnen "der stadt Rotterdam" anno 1698, die ik in de universiteitsbibliotheek op de kop heb kunnen tikken, verraadt deze handelspolitiek. In het volledige wijnproduktengamma op het lijstje, gaande van azijn tot brandewijn, waren de Iberische romeneye en maleweseye opvallend afwezig. Enkel de vijf soorten Franse "stommen", waarin de Hollanders zèlf handel dreven, waren toen in Rotterdam verkrijgbaar (18). Inmiddels hadden de Nederlanders opgemerkt dat de "police des vins" van Bordeaux, die de aloude tradities en privileges van plaatselijke handelaren streng beschermde, nog niet omkeek naar wijndestillaten. Dit gat in de markt stond dus nog volledig open. De Armagnacstreek, waar toch maar minderwaardige wijn werd geteeld, was kandidaat nummer één om te worden ontgonnen. De wijnboeren werden ertoe aangezet om àl hun wijnen voortaan te destilleren. Zo bekwamen de Hollanders een nieuw handelsprodukt, op grote schaal vervaardigd, dat in hun schepen slechts een zesde tot een achtste van de ruimte van een wijnlading in beslag nam. Goedkoop transport, weinig taksen vergeleken met wijn, en een onbeperkte houdbaarheid waren de grote voordelen. Men sprak toen nog niet van armagnac maar van Bajoense brandewijn, omdat de drank via de Adour en de Midouze in Bayonne de zee koos. Eenmaal dat de vraag naar het produkt steeg volgden de streken die reeds gewoon waren brandewijn te stoken om hun "stommen" te versterken: Bordeuse brandewijn, Nantesse brandewijn en vooral Conjacke brandewijn waren geboren. Ook deze evolutie is duidelijk afte lezen uit het Rotterdams prijslijstje (19). In de London Gazette werd cogniack brandy voor het eerst vermeld in 1678 (20). Onze noorderburen wisten dat de Engelsen reeds in de 16de eeuw een uitgesproken voorkeur hadden voor "sterke wijnen" en hadden zich niet misrekend. Het was in Engeland dat zij de gretigste klanten vonden. De Engelsen verbasterden het Nederlandse woord brandewijn tot brandy. Resultaat: in plaats van het eigen Nederlandse woord in zijn oorspronkelijke betekenis voort te gebruiken, namen de Nederlanders het Engelse woord definitief op in hun woordenschat en drongen het juiste woord brandewijn in een andere betekenis. Hoe dat komt? Heel eenvoudig. Eens te meer was hun economische vindingrijkheid er in geslaagd een goedkope plaatsvervanger voor de Franse brandewijn op punt te stellen, een destillaat van moutwijn, op eigen bodem gestookt. Moutwijn was een alcoholische drank die als grondstof diende voor de fabricatie van jenever, alweer een nieuw produkt dat door de Hollanders werd gecommercialiseerd. Wanneer zij het voortaan over brandewijn hadden dan bedoelden zij in de eerste plaats hun eigen moutwijndestillaat Armagnac of Cognac was voor hen voorgoed brandy geworden. Tot zover de nageschiedenis van het jaar 1595-96. 198


Tijdens het samenstellen van een boek over de Gentsè wijnhandel, van Guldensporenslag tot Franse Tijd, dat binnen een tweetaljaren zal verschijnen, werd ik geconfronteerd met een unieke schat aan gegevens die de vroege Gentse brandewijnhandel over het wijnjaar 1595-96 documenteren (21 ). Gezien er in de Nederlanden nog omzeggens geen historisch onderzoek, aangaande de brandewijnhandel in de 16de eeuw, werd verricht acht ik het mijn plicht naar buiten te komen met wat ik, als nevenprodukt van mijn boek, heb gevonden en berekend. Het "handboek" van de wijnschroders (1595-1596), waarin alle in- en uitgaande trafiek van wijn en brandewijn nauwgezet genoteerd staat, leert ons dat in onze streken, alvast zeker te Gent, ter plaatse brandewijn werd gestookt. Neen, niet van minderwaardige wijn die in Vlaanderen zou geteeld zijn, en toen ook nog niet van gerst, maar van wijndroesem, het bezinksel dat in wijn achterblijft. Om wijn gedurende eenjaar te kunnen bewaren was men verplicht drie tot viermaal de wijn van de droesem te scheiden door hem in een ander vat over te steken. Zo verkreeg men in eigen streek zijn grondstof voor het brandewijnstoken. Over het aanwenden van biergist, waarover Philippus Herrnaooi het in 1552 had, tast ik bij gebrek aan geschreven bronnen in het duister. Met destillatie uit granen werd wèl al geëxperimenteerd zoals blijkt uit een verbod op destillatie uit granen, in 1601 uitgevaardigd door Atbrecht en Isabella. Zij vreesden voedselschaarste bij een algemene verbreiding. Brandewijn mocht bij ons officieel slechts gemaakt worden uit "droesem van wijnen ende ghiste van bieren, zo men hier voorrnaels plach te doen". Eerst in 1671 zou het stoken van graandestillaten bij ons worden toegestaan (22). Stokers die wijnmoer destilleerden aromatiseerden haar soms met scharlei, een soort van salie met lichtblauwe bloemkroon (Lat. Salvia sclarea), een typisch kruid dat ook als specerij voor wijn en bier werd gebruikt. Er werd aangeraden als volgt te werk te gaan: "Smyt eerst in de ketel (alambiek, destilleer- of overhaalketel) een paar handen vol scharley-kruyd, en als gy het de tweede maal overhaalt (destilleert) tot de proef (degustatie), een stuk gebrande aluyn (basisch aluminiumsulfaat + kaliumsulfaat), in een pottebakkers oven gebrand" (23). Dank zij het privilege van de nering van de wijnschroders, dat hen het monopolie verschafte om wijn- en brandewijnvaten te laden, lossen en transporteren, is het handboek van de wijnschroders, door hun "ontvanger" opgesteld geweest. Dat moest niet alleen om de inkomsten van de nering te verantwoorden, maar ook om fiskale redenen. De "ontvanger" reikte namelijk aan de wijnschroders "werkbiljetten" uit die hen tijdens het werk, ten aanzien van fiskale kontroleurs, in staat stelden zich te legitimeren. Een wijschroder die zijn werkbiljet niet kon voorleggen werd beschouwd als een fraudeur, eèn smokkelaar! Elk wijn- of brandewijnvat dat op straat kwam om verplaatst te worden moest men legitimeren met een werkbiljet waardoor het automatisch in het handboek van de wijnschroders 199


TABELLARISCHE WEERGAVE VAN DE GENTSE BRANDEWIJNHANDEL (uitgedrukt in liter) van 11.11.1595 tot I 0.11.1596 Handelaar

N 0 0

Beroep

Zelf gestookt

Miehiel Dael (stoker-brandewijnslijter) Maerck Beerckman (stoker-brandew.slijter) Jan Van Langeraet (stoker-brandew.slijter) In de Bennesteke (stoker-brandew.slijter) In de Stuer op plaatseken bachten de Vrydachmarkt (stoker-brandewijnslijter) Gillis Deneve (brandewijnslijter) Gillis Bontan (brandewijngrossier) Hans Vermaldele (brandewijngrossier) Beerteram Ruytens (wijngrossier) Antoon De Keysere (wijngrossier) Joos Van Schauvliegghe (wijngrossier) Jan Helaut (wijngrossier) Willem Vanden Bossche (wijngrossier)

2292 644 241 149

Totalen

3429

Ingevoerd Aangekocht bij Gentse handelaars 207 2695

103

1242 1656

Geleverd aan Gentse handelaars

Uitgevoerd

621

622

207 621 3318 1035 1245 830

2898 830 621 830 621 621

621 207

4968

4968

415 9745

2282

Berekeningswijze hoofdelijk brandewijnverbruik: 3429 + 9745 + 4968 -4968 -2282 = I 0892 : 30000 inwoners = 0,36 liter


werd opgetekend. Deze nauwkeurige registraties hebben het mij mogelijk gemaakt een ruw, maar toch genuanceerd, beeld in tabelvorm te schetsen van de legale brandewijnhandel in Gent, weliswaar slechts over één jaar. Het is zeker geen totaalbeeld want wat mij ontsnapt is de illegale handel, alsmede de trafiek van kleine vaatjes die door de vaatjesvoerders werden vervoerd. Hun handboek, dat ook moet bestaan hebben vermits zij ook met werkbiljetten werkten, is spijtig genoeg niet tot ons gekomen. Evenmin bezitten wij nog het handboek van de biervoerders die de verplaatsing van tonnen biergist voor hun rekening namen. Wij moeten het dus stellen met cijfermateriaal afkomstig van wijndroesem- en brandewijntransporten vanaf 207 liter per vat. Is het geschetste beeld niet volledig, het geeft toch een interessante indruk weer. Wat bij het bestuderen van het handboek zeker aan het licht zou gekomen zijn is het bestaan van een eventuele plaatselijke wijnbouw, die volgens sommige auteurs de grondstof voor Gentse brandewijn leverde. Welnu, wat dat betreft laat het handboek geen twijfel over. In 159596 was er beslist geen plaatselijke wijnbouw betrokken bij het handelscircuit. Het laatste schriftelijke spoor van Gentse wijnbouw houdt trouwens op in 1452. De brandewijnhandel stond op het einde van de 16de eeuw blijkbaar nog in zijn kinderschoenen. Gent telde toen slechts vijf brandewijnstokerijen, waarvan slechts één min of meer belangrijke, en het hoofdelijk verbruik beliep slechts 0,36 liter per jaar. Ter vergelijking, toen in Nederland in de 18de eeuw het verbruik van brandy en jenever op zijn hoogtepunt stond, bedroeg de hoofdelijke consumptie aldaar 5,5 tot 7,5 liter per jaar (24). De Gentse stokers betrokken hun wijndroesem onder andere van de plaatselijke wijngrossiers die op regelmatige tijdstippen, na klaring of hergisting van hun wijnen, met dit restprodukt zaten opgescheept. Uitvoer van wijndroesem heb ik niet geconstateerd. Anders is het gesteld met de invoer. Van de 20.591 liter verstookte droesem was er niet minder dan 12.465 liter ingevoerd. Daarvan werd 8.920 liter gelost aan de Koepoort wat laat veronderstellen dat Antwerpen, nog altijd een belangrijke wijnhaven op dat ogenblik, met enorme overschotten zat. De Gentse uitvoer van brandewijn was nochtans onbetekenend. Om die reden kan dus geen droesem zijn ingevoerd. Er vertrok 830 liter brandewijn naar Kortrijk, 415 liter naar Brussel, 207 liter naar Calais en 830 liter naar een onbekende bestemming. Daarmee hield het op. Ook van doorvoer was weinig sprake. 415 liter brandewijn koos de richting Kortrijk, 1.245 liter trok voorbij naar Rijsel en 207 liter werd in Sint-Omaars verwacht. Dat was alles. Uit de tabel kan nog worden afgeleid dat sommige Gentse wijngrossiers zich af en toe inlieten met de doorverkoop van brandewijn. Naast de vijf brandewijnstokers onderscheiden we slechts 2 specifieke brandewijngrossiers en slechts 1 specifieke brandewijnslijter die zelf niet stookte. Slechts 7 handelaars voerden vreemde brandewijn in. 201


Brandewijnstokers "In de Stoer" op plaatseken bachten de vrydachmarkt In de Bennesteke Jan van Langernet Maerck Beerckman Miehiel Dael

verstookte droesem

geschatte brandewijn

622 liter 897liter 1.450 liter 3.866liter 13.756 liter

103 liter 149 liter 241 liter 644liter 2.292liter

De getallen in de tabellen werden bekomen door omzetting van ancien-regimematen naar moderne liters. Voor de metrologische juistheid van mijn berekeningen verwijs ik naar mijn boek in voorbereiding: Wijnberoepen in het oude Gent, de Gentse wijnhandel tussen Guldensporenslag en Franse Tijd. BRONVERMELDING I. LORD T., Spectrum Drankatlas, Utrecht-Antwerpen, 1979, p. 10. 2. StadsarchiefGent (voorts SAG), Reeks (voorts R) 176 Nr. 2, f"38, dd. 1437. 3. DIDEROT-D'ALEMBERT, Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers (36 delen), Lausanne-Berne, 1781. 4. JOHNSON H., Vintage: The Story ofWine, London, 1989, p. 290. 5. DIDEROT-D'ALEMBERT, o.c. 6. DE BUCK R., Wijnberoepen in het oude Gent, de Gentse wijnhandel tussen Guldensporenslag en Franse Tijd, (in voorbereiding). 7. DE HERDT R., In en om de alambiek, Jenever en alcoholstokerijen, Gent, 1981, p. 10. 8. JOHNSON H., o.c. p. 180. 9. DE HERDT R., o.c. p. 10. 10. PARONETTO L., Wijnencyclopedie van de gehele wereld, Helmond, 1985, p. 204. 11. DE HERDT R., o.c. p. 12. 12. DE HERDT R., o.c. p. 46. 13. SAG R lOSbis Nr. 239, dd. 1670. 14. JOHNSON H., o.c. p. 180. 15. Citaat uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal onder het woord "stom"; cf. "Stom maken van de most bij de bereiding van portwijn" in VAN DALE, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, Elfde uitgave 1984, p. 2772. 16. DIDEROT-D'ALEMBERT, o.c. 17. PARONETTO L., o.c. p. 299. 18. Bibliotheek Rijksuniversiteit Gent, Fonds Vliegende Bladen, groep I, Ietter V, doos 24, dd. 1698. 19. Idem. 20. JOHNSON H., o.c. p. 189. 21. SAG R 156/25 Nrs. I en 2. 22. DE HERDT R., o.c. p. 39. 23. Herdruk van 1976 door uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Amsterdam-Antwerpen: VAN KESSEL Reynier, Geheym der Wynen, 's Graavenhaag, 1730, p. 30. 24. VERLAAN J.E.-GROOTES E.K., Tekstuitgave met inleiding en aantekeningen van SUYP-STAD door Dirck Pietersz. Pers, Culemborg, 1978, p. 33. Alle scheikundige beredeneringen zijn terug te vinden bij PARONETIO L., o.c., pp. 97 tot 109.

Ronald DE BUCK 202


AAN DE HOUTLEI VROEGER EN NU In verband met het interessant artikel van Georges Broget in GT 1993 nr. 1, voeg ik graag nog een paar aanvullingen toe, o.m. in verband met de Parnassus, gelegen op de plaats waar ik gedurende 25 jaar schoolliep en werkte. Vandaar dus mijn belangstelling.

PARNASSUS Het was inderdaad in 1780, meer bepaald op 11 augustus dat de Fonteinisten bezit namen van hun lokaal in de herberg Parnassus. Op 7 juni 1789 werd de overeenkomst gesloten tussen de heer Neerman, uitbater van de Parnassusberg en de F onteinisten, waartoe de eerste er zich toe verbond een feestzaal te bouwen voor de rederijkerskamer. Zij speelden daar van 1789 tot 1847. Volgens Van Schoor werd de schouwburg reeds op 10 augustus 1789 ingehuldigd. Ik vraag mij echter af of men op zo'n korte tijd een schouwburg kan bouwen en inrichten. De Parnassusberg is in de loop van de geschiedenis toneel geweest van allerlei manifestaties. In 1799 werden de Fonteinisten door het Franse Gouvernement ertoe verplicht voor hun voorstelling een paar 'Vaderlandse' (lees Franse) liederen te gehore te brengen. Zo vonden wij er in 1839 een gezelschap met afgerichte apen die fel waren in het maken van kunsttoeren. Belangrijk is ook dat daar in 1847 de eerste uitvoering plaats had van 'De Vlaamse Leeuw', getoondicht door Karel Miry (1823-1889) op tekst van Hippoliet Van Peene ( 1811-1864). De dansmaatschappij 'De Zware Gentenaars' met als voorzitter Pieter Van Acker, had ook concurrentie nl. van 'De Lochte Gentenaars' met als voorzitter Pier Den Beulinck, de strafste dansmeester van Gent, die ook haar lokaal had in de Parnassus die eveneens als danszaal fungeerde van 1848 tot 1864. Lorlewijk Lievevrouw-Coopman spreekt Prosper Claeys tegen en schrijft in zijn Gents Woordenboek dat Pier Den Beulinck de schuilnaam was van Pieter Van Acker. In 1870 had daar ook de eerste samenkomst plaats van de 'Société Internationale' waaruit te Gent de eerste socialistische groep is ontstaan, waarna Edward Anseele (1856-1938) er in 1880 de Tweede Socialistische Internationale stichtte. Anderzijds kwam er op 25 februari 1890 l'Armée du Salut of het 'Reddingsleger van het geloof van Generaal Booth' of 'De Apostelen van beide geslachten der nieuwe godsdienst', hun geloof prediken. Tot 1894 was er ook 203


Het zijbalkon van de Parnassusfeestzaal in I 933 toen de Kunstdrukschool St.-Lucas er de handzetterij in onderbracht. Zittend Br. Jan Dierckx, nog steeds aktiefin het Higro als prefect. Achteraan Br. Hendrik (Foto archief Er ik Dekeyser).

het stembureau gevestigd bij de verkiezingen en hadden er de luisterrijke bals plaats tijdens de wijkkermis van St.-Miebiels en Ekkergem in september-oktober. In zijn laatste fase bleef de zaal dus danszaal met vooraan een herberg, waaraan verbonden een schermzaal. De laatste uitbater hield er zich verder onledig in een schrijnwerkerij gelegen tussen de schermzaal en de danszaal. In 1925 werd dit pand samen met nog een paar oude huisjes in de Schouwvegersstraat door Br. Directeur van St.-Lucas, Denis De Schepper, (18821971) aangekocht om er een 'Ecole d'Imprimerie d'Art', verbonden aan de afdeling Sierkunst van Sint-Lucas op te richten. De inhuldiging van de school had plaats op 1 oktober 1926 met als leraars in de beginperiode de Broeders Zephirijn - Jan Peeters ( 1904-1992), Hendrik - Willem Van Lommel (1905-1993), Edward- Jan Dierckx (1908) en Denijs -Albert Koeckelbergh (1906), de laatste twee nog in leven en dagelijks in de weer voor hun school! De lekeleraars kwamen uit de nijverheid met name Chrispijn en Edgard De Buck, Charles Van Houcke, Robert Heuvelmans. Reeds op 26 februari 1929 werd de school met een bezoek van Koning Albert vereerd. Weldra werd de benaming tot Kunstdrukschool St.-Lucas vertaald . De naam Kunstdrukschool Onze-Lieve-Vrouw kwam er in 1936, waarna op 1.9.1953 -onder het directoraat van Br. August- Jozef Heyman (1897-1984)- de school autonoom werd. Het gebouw bleef echter eigendom van St.-Lucas. 204


N 0

V'l

Kunstdrukschool St.-Lucas, gevestigd in de gewezen Parnassus, op 26 februari 1929, ter gelegenheid van het bezoek van Koning Albert. De ramen op de scene gaven uit op de Schouwvegersstraat (Foto archief Er ik Dekeyser).


In 1953-1954 werd de Parnassusfeest-, concert- en danszaal gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe KunstdrukschooL Benaming die op 1 september 1964, onder het directeurschap van Br. A dolf- Jozef De Donder ( 190 1-1984), gewijzigd werd in Hoger Instituut voor Grafisch Onderwijs en er tot in 1981 gehuisvest bleef. Ondertussen werd het Higro eigenaar ook van het XVIIIe eeuwse estaminet vanG. Van Renterghem, naast de gewezen Parnassus en het hoekhuis met een hele reeks kleine huisjes in de Schouwvegersstraat met o.a. het huisje van de 'Kattemadamme', Pharaïlde De Bruyne, die er een 50-tal poezen op nahield en de laatste maanden in leven bleefvanjenever en kaas. In 1981 had dan de grote verhuis naar Mariakerke plaats. Het internaat bleef er tot juli 1983 en de Broeders bleven in het voorgebouw langs de Oude Houtlei tot eind december 1983. Dit was dan ook het sein van de afbraak van de laatste resten van de oude Parnassus, met o.a. de rondboogdeur uit 1758.

MONUMENT

Waar de auteur het niet over heeft is het oorlogsmonument dat zich in de Oude Houtlei aan de muur van het St.-Amandusinstituut bevindt. Na de Eerste Wereldoorlog hield iedere wijk eraan zijn helden te gedenken en te eren. Mijn grootvader, Leon De Keyser ( 1879-1946) die architect was, werd door het comité van de tweede wijk verzocht om een ontwerp van monument voor te leggen. Het werd aangenomen en uitgevoerd. Het werd bijna gans uit hardsteen opgetrokken en het half-verheven beeldhouwwerk is van beeldhouwer en Ieraar aan de Gentse Academie Henri Thiery uit de Rabotstraat en werd gegoten bij kunstbronsgieter Vindevogel te Gentbrugge. De toenmalige directeur van het St.-Amandusinstituut, Br. Guillaume Van Twembeke (1883-1976), verleende de toestemming om het monument tegen de muur van de school te plaatsen op voorwaarde echter dat het allegorisch vrouwelijk schoon, dat het monument zou sieren, geen getuigenis zou afleggen van de textielschaarste gedurende de voorbije oorlogsjaren. Aan de voorwaarde werd voldaan. Op de dag van de inhuldiging, 14 mei 1922, werd een cantate 'Hommage aux Martyrs', natuurlijk in het Frans, uitgevoerd door de leerlingen van St.Amand. De tekst was van een zekere Br. Philemon en werd getoondicht door muziekmeester Vital Philippo. De jongens van de stadsschool van het begijnhof van hun kant, zongen de nationale hymne 'Naar wijd en zijd'. Daarbuiten werd ook een defilé gehouden voorbij het monument gevolgd door een optocht door de wijk o.m. ook voorbij het huis van grootvader in de Jan Verspeyenstraat, m.m.v. de muziekkapel van het 3e linieregiment, 206


bazuinblazers en talrijke vaderlandslievende verenigingen. Dagen voordien moesten de honderden leerlingen op stap leren marcheren, wat uitstekend lukte. Na de tweede wereldoorlog werd het monument met de gesneuvelden uit deze oorlog, door architect Willy Dekeyser ( 1914-1977), zoon van Leon, aangepast. P.S. Het verschil in schrijfwijze van de naam De Keyser kwam er na het foutief inschrijven van de geboorteakten. In de familie werden op drie generaties vijf verschillende schrijfwijzen gevonden, waarvan drie in het gezin van grootvader: De Keyser, DeKeijser, Dekeyser, De Keijser en Dekeijser. Tenslotte heb ik enige kritiek op de kwaliteit van de afgedrukte foto's in "Ghendtsche Tydinghen". Ze zijn meestal te donker en vertonen te weinig contrast. Ik ben ervan overtuigd dat men beter resultaat kan bekomen bij het gebruik van ander papier. Erik DEKEYSER BRONNEN

P. Claeys: Les monuments de la Villede Gand, 1905. 50 jaar Hoger Instituut voor Grafisch OndeiWijs, 1976. P.J. Dierckx f.s.c.: Het huis van de Broeders, in Onder Ons, 1984-1985. R.M.: De Parnassusberg, in Het Volk van 15.1.1960. André Dekeyser: Herinneringen aan en bedenkingen over een leven van 80 jaar, 1990. Jaak Van Schoor: Een huis voor Vlaanderen, 1972

GEZELSCHAPSLEVEN TE GENT IN DE 19e BEGIN 20e EEUW (Vervolg en Slot) c/ TEERLINGSPEL, KAARTEN EN PIJPROKEN

Wie voor wedstrijd wou kaarten, pijproken of teerlingspelen moest dat uiteraard in een stamcafé of in een "sociëteit" doen. Over specifieke kaarters- of pijprokersgezelschappen met een eigen benaming bestaat weinig informatie. Immers, in elk café kaartte men of hingen lange wedstrijdpijpen van de "habitués". Teerlingmaatschappijen waren toen bijzonder populair. Verscheidene gezelschappen droegen namen, ontleend aan de Gentse teerlingnomenclatuur: 207


verkens, charles-dix, kavel, kraaiers, kloefen en zokken, goeie tien, uilen, cavalier, jonge garde, oude garde enz. (30). Reeds in 1832 ontstond het teerlinggezelschap "Het Trompetje", waarschijnlijk zo genoemd naar het stamcafé. In 1844 blijkt de vereniging "SintApollonia" te zijn gesticht. Drie jaar nadien ontstond het gezelschap "De verenigde Vrienden", die we kennen als kruisboogmaatschappij. Van de andere twee is het lokaal ons niet bekend. De rokersmaatschappij "Vrede en Vreugd'' werd omstreeks 1845 gesticht en vestigde zich in het "Boldershof' in de Sint-Amandstraat. De 28ste maart 1856 organiseerden ze een pijpententoonstelling. Met de geïnde entreegelden werden 233 broden gekocht die aan behoeftige gezinnen uit de omgeving werden uitgedeeld. "De jonge Verkens" (31 ), een teerlinggezelschap, kwam in 1850 tot stand. "Brahma" werd te Gent beschouwd als de beschermheer van de teerling- of pietjesbak. Niet te verwonderen dat een maatschappij van omstreeks 1850 zich "De Kinderen van Brahma" noemde. Verscheidene andere teerlingmaatschappijen kozen een soortgelijke benaming. In 1851 ontstond de schutterij "De Schelde". Deze richtte tevens een teerlingafdeling op. Aan het Dok kwam in 1853 de vereniging "De Vlaamse Leeuw" tot stand. De leden waren bolders en teerlingspelers. Een jaar nadien ontstond de maatschappij "Al de Verkens". Tijdens de 19de eeuw richtten de Gentse teerlingmaatschappijen "beroepen" in. Dat betekende dat ze mekaar tot (soms vinnige!) wedstrijden uitdaagden. Dit gebeurde o.m. op 15 oktober 1860 tussen "Les vieux Cubiophiles" en "Les jeunes Cubiophi/es", verenigingen die ca. 1855 waren gesticht. De "vieux" wonnen deze uitdaging, doch in 1861 eisten en bekwamen "les jeunes" met succes hun revanche. Circa 1855 kwamen nog verschillende teerlingmaatschappijen tot stand, o.m. "Naar de Kavef' in 1856. (32) Ook ontstond toen "De Koolkappersgilde" (33) die tevens boldersfanaten telde. De leden kwamen waarschijnlijk samen in het "Salon Napoléon" bij de Coupure. Werden toen ook gesticht, "De marmeren Teerling", "De Lanteernlopers" en "De oude Garde". (34) In 1856 ontstonden "De Kraaiers" en "De jonge Garde". (35) (30) Lievevrouw-Coopman, L., Een teerlingspel te Gent. Gent, 1951. (3 I) Een "verken" een dobbelsteen met vier ogen. (32) Een kavel: een inkeping of een streepje op de rand van de teerlingbak. (33) Een koolkapper: bijnaam van elke bewoner van Ekkergem en benaming van de teerlingworp 4.4.3.3. (34) Een oude garde: teerlingworp van 6.6.5.5. (35) Een jonge garde: gooi van 5.5.4.4.

208


"De vliegende Teerlingen" werd in 1857 opgericht en een jaar nadien kon men de teerlingen hanteren bij "Kloefen en Zokken" (36), uitdrukking als men éénentwintig speelde. Haar lokaal lag in het verdwenen Posthoornstraatje bij de Sint-Niklaaskerk. In "Het Lindeken" op de Sint-Salvatorstraat werd in 1859 "De goede Tien" (3 7) gesticht. De benaming refereerde naar een worp van 64 die men ook een "Charles X" noemde. Een jaar nadien richtte men opnieuw verschillende teerlingmaatschappijen op, o.m. "De drie Uilen". (38). Een andere maatschappij was deze van "De Katers" waar men tevens kaart speelde. Iemand die bij het kaartspel verloor, zei: "Hier heeft 'ne kater geziekt (geplast)". De "Katers" deden geregeld aan liefdadigheid in het Gentse. Eveneens in 1860 ontstonden "De jonge Leeuwen" en het gezelschap "Ekkergemtoren" (39) naar een teerlingworp van 43. Omstreeks datzelfde jaar werden ook "Vier Zessen zijn de Groten", "De Teerlingbak", "De Dobbelaren", "De vrije Gedachte" en "De Helden" (40) opgericht. Tevens kende men de maatschappij "De Pietjes bij'', de "Kattejongen", "De Verkens mee een Kodde" (41 ), gezelschap dat zijn lokaal had in de Papegaaistraat. Hij ontleende zijn naam aan de worp van 41, ook "verkens mee pinnen" of "mee tjakken" geheten en de "Ver/eens zonder Kodde" die blijkbaar in hetzelfde café bijeenkwamen. De "Brahma sta me bij" organiseerde in 1876 een grote teerlingwedstrijd in de "Sodaliteit" op de Korte Mere. In 1861 ontstond de groep "De ware Vrienden", vereniging die waarschijnlijk behoorde tot de boldersmaatschappij van ca. 1845. Bekend was de teerlingmaatschappij "De Ganzenbroeders" (42). Ze werd in 1862 gesticht en had het café "Het Aapken" op de Poeljemarkt tot lokaal. "De Goudbloem" (of gans!) werd circa 1865 opgericht en men kende toen tevens de maatschappij "De Ganzenvangers". Soldaten die onder paus Pius IX hadden gediend, stichtten omstreeks die tijd een teerlingvereniging op die "De Zouaven" heetten. Volgens Emiel Andelhof(43) liet de voorzitter nooit na zijn "fez" op het hoofd te zetten tijdens de (36) Kloefen en zokken: worp van 2.2.1.1. (37) De goede tien: teerlingworp van 6.6.4.4. (38) Een uil: een oog, een punt of een pietje. (39) Een Ekkergemtoren: gooi van 4.4.3.3. (40) Een held: worp van 2 zessen en 2 zonder tel (ook "schoon meiske" enz.). (41) Verkens mee een kodde: worp van 4.4.1.1. (42) Ganze of goeie: een borrel. (43)Andelhof, E., Dit is de excellente kronijke van de Brahmisten. Oostvlaamse Zanten, 1937, p. 164.

209


vergaderingen die doorgingen in het café "De Zwarte Ram" (44) in de Lange Violettenstraat. De "Zouaven" deden ook aan liefdadigheid. Bijna gelijktijdig stichtte men de groepering "De Garibaldisten". Waren zij ook tegenstanders van de "Zouaven" tijdens het teerlingspel? In 1867 werd het gezelschap "De Muggen" gesticht en tussen 1870-'80 kwamen de volgende maatschappijen aan de beurt: "De gouden Teerling", "De Bloedvrienden" en "De kwade Negen" (45), waarvan de leden bij elkaar kwamen in "Het zwart Paard" in het Nieuwland. Daarenboven ontstonden "De vrije Zessen" (46), "De verenigde Patriotten", "De vrije Steenlossers" (dobbelsteenspelers), "De jonge Leiren" (47), "Verkens Vooruit" en "De jonge Savoyards". Er zullen wel heel wat andere teerlingmaatschappijen hebben bestaan, doch ze bleven anoniem. Men beweert immers dat er tussen 1830 en 1880 een honderdtal te Gent werden geteld. Nà 1880 zou dat aantal geslonken zijn, wat niet nalaat dat er toen nog verscheidene ontstonden. Omstreeks 1885 werd "Geschoren zonder Zeep" opgericht; ook "Het Baudelo Toreken", "Het Heksken", "De Kloejkappers", "Het Vrouwenverdriet" en "De Kuil der Leeuwen". Op de Gasmeterlaan, in de herberg "Het Brouwerken", werd door enkele jongeren in 1886 de teerlingmaatschappij "De Verkenspuisten" gesticht. Die naam was naar het schijnt verkozen in verband met twee personen, een bult en een kreupele, die geregeld samen dit café bezochten. Na enige tijd herdoopte de "patron" zijn zaak in "Café de la Brasserie". Doch het lokaal voldeed niet meer en de stichters van de "Verkenspuisten" verhuisden naar "Het Zulleke" in het Heilige-Geeststraatje. Deze vereniging was tevens een sociëteit van smulpapen en aan het eind van haar bestaan organiseerde ze ook goed bijgewoonde zang- en toneelavonden. Op een bepaald moment verbroederde ze met de rokersmaatschappij "De Tabacos". Het lokaal van deze laatsten was "Café De Zwaan" in de Noordstraat. Heel wat begoede burgers zaten geregeld mee aan de dis door beide maatschappijen georganiseerd. (48) Omstreeks 1890 werd het dobbelgezelschap "De Luizen van de Muide" opgericht. Zijn lokaal was de herberg "In de nieuwe Statie", bijgenaamd "Het Hoekske", op de Meulesteedsesteenweg. Eveneens ontstonden toen "De Vreugde", "De goede Zoekers" en "De Hazen". (44)Het uithangteken van deze herberg bevindt zich in het Museum voor Volkskunde te Gent. (45)De kwade negen: worp van driefnzestig of6.6.3.3. (46) Zessen: dobbelstenen met zes ogen. (47) Een leire: een vagebond. ( 48) Andelhof, E., Dit is de excellente kronijke ... Oostvlaamse Zanten, 1940, p. 34-44. Ook medegedeeld door de heer M. Broeckhove, volkskundige, Gent.

210


In 1891 werd, in een café op de Voormuide, de maatschappij "De Brahma's Vrienden" opgericht. Haar kenspreuk luidde "Voor pietjes spelen, voor maag en kelen". Deze vereniging werd officieel door het stadsbestuur erkend. Ze telde werkende, beschermende en ereleden die zich tevens inzetten voor liefdadige werken. Volgens Emiel Andelhof (49) waren er te Gent in 1892 nog 36 teerlingmaatschappijen, o.m. "Les Jambards", "Charles-Dix", "Saint-Hubert", "Les cent Gardes", "Les Bons Vivants", "Les sans Faim, non sans Soij', "De Vliegende Teerlingen", "De Leeuw van Vlaanderen", "Verkens Vooruit", "De Uilen" enz. Uit de opsomming van deze sterk gevarieerde groep blijkt duidelijk dat de informatie over de teerlinggezelschappen zich doorgaans beperkte tot de naam. Andere archivalia zullen wel nooit bestaan hebben.

d) GEZELLIGHEIDS-EN FESTIVITEITENCLUBS In de vorige eeuw blijken er talrijke maatschappijen te hebben bestaan die uitsluitend tot doel hadden plezier te maken en/of volkse feesten te organiseren. Sommige ontstonden en verdwenen waarschijnlijk na een kort bestaan, zonder enig spoor na te laten. Over enkele verenigingen zijn we echter wel enigszins ingelicht. In 1848 werd de vereniging "Crème de Bonbon" opgericht. Dat gezelschap bestond aanvankelijk uit een tiental vrienden ambachtslui. Ze vergaderden in het café "Oud Spanjaards Kasteel" op de Sint-Machariuswijk. In 1851 organiseerden ze een loopwedstrijd voor trekpaarden, misschien wel met een knipoog naar de renpaardenkoersen op de piste van Sint-DenijsWestrem! Omstreeks 1850 stichtte men de maatschappij "De Verenigde Vlamingen". Waar deze bijeenkwam, weten we niet doch in 1857 richtte ze een wedstrijd in voor hoepelrokken bij de vrouwen en eveneens een ezelskoers. Bekend en geliefd was de volkse vereniging en dansgroep "De lochte Genteneirs". Deze oefenden in de herberg "Sint-Antonius" of in "De witte Mouw" op de Oude Beestenmarkt. In 1853 bestonden ook de dansliefhebbersmaatschappijen "De zware Genteneirs", bekend om hun lijfstuk "de slinke zesse", en "De Leeuwkens". De "zware" oefenden in de zaal "Parnassus" op de Houtlei terwijl "De Leeuwkes" bijeenkwamen in de herberg "Vlissingen" aan het Sluizeken. Tijdens de Gentse Feesten traden deze groepen op aan de Oude Beestenmarkt. De exhibitie gebeurde op een houten podium, een paar meter boven de grond. (49)Andelhof, E., op.cit.

211


Naast kunstdansen vertoonden ze tevens pantomiemen. Ze beschikten over een blaasinstrumentenorkest van een vijftal mannen. De dansdemonstraties duurden gemiddeld 4 tot 8 uren! In 1867 verbrokkelden de gezelschappen der "Zware Genteneirs" en der "Leeuwkens". De "lochten" dansten verder en traden ook buiten Gent op, o.m. in de voorsteden en ook te Brugge en te Brussel. Tijdens de Wereldexpositie van 1913 alhier, oogstten ze veel bijval. (50) Vóór 1855 werd de "Gilde der Haeghe-Scheerders" gesticht, genoemd naar de drukker Eugène Vander Haeghen. Haar kenspreuk luidde "Tcomet al vander Haeghen". De leden stonden bekend om hun smulpartijen. De maatschappij "Gand Attractions" had haar lokaal in het Café des Arcades" op de Kouter. Ze werd in 1865 gesticht met het doel de kleinhandel in de stad te bevorderen. Omstreeks 1869 bestond er waarschijnlijk een groepering van grappenmakers die mekaar vonden in de zaal "Thalia" op het Sint-Pietersplein 37. Hun vereniging heette "Recht voor de Vuist". De 3de mei 1869 kondigden ze per strooibriefje een verzonnen galavertoning aan van "Guillaume Teil", "opera in drie dagen en drie nachten, de koren gezongen door katers en katinnen enz ... " (51) "Rarekiek en C0 " was een soortgelijke vereniging. In 1875 verscheen een nummer van het satirisch weekblad met dezelfde naam. Eugène Vandermeulen, drukker, bijgenaamd "De Baard" (zie voetnoot 51), was de stichter. De kenspreuk was "Zich doodlachen en eten als 't voor niet is." In het Sint-Pieterskwartier vestigden zich tijdens de tachtiger jaren nog enkele gezelligheidsclubs. De duivenliefhebbersmaatschappij "De Vriendenkring" richtte tijdens de Gentse Feesten van 1887 een vermakelijkheidsfestival in waaraan een 30-tal verenigingen deelnamen. Ook het gezelschap "De verenigde Vrienden" nam zich voor feesten en plezier in de Sint-Pieterswijk te scheppen. De leden waren merendeels neringdoenden. Hun lokaallag in het "Café Renaissance" in de Sint-Amandstraat. "Kluitje bij" (52) noemde zich zelf een spaarmaatschappij. Ze werd in 1882 opgericht als gevolg van een eigenaardig gebeuren. Na een souper, ingericht door Van Swieten, de voorzitter van het liberale koorgenootschap "De Leie-en Scheldezonen", gesticht in 1870, bleek dat verscheidene genodigden buiten de prijzen waren gevallen omdat de restaurantbediening mank liep. Toen besloten de aanwezigen elke week een "kluit" of 10 centimes te sparen om later een etentje te organiseren. Vandaar (50) De Vriese, L., De Lochte Genteneirs. Oostvlaamse Zanten, 1931, p. 31-37. (51) Vliegend blaadje, gedrukt bij Vandermeulen, Brabantdam 28, 1869. (52) Van Wesemael, M., Kluitje bij. "Oostvlaamse Zanten", 1956, p. 50-54.

212


de naam van deze groep. In 1897 werd, door een uitgebreid banket, het vijftienjarig bestaan gevierd. In 1912 volgde een tweede viering waarvoor een gedenkpenning werd vervaardigd. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd "Kluitje bij" ontbonden. Dat was ook het geval met een Meulesteeds gezelschap dat zich "Leute in de Geute" betitelde. De leden waren nogal gevarieerd: bakkers, metaalbewerkers, schrijnwerkers enz. en hun doel was eenvoudig: bierdrinken om ter meest. Men hoeft er geen tekeningetje bij te maken om te begrijpen dat deze "sociëteit" de oorlogsperikelen niet overleefde ...

BRONNEN

- Andelhof, E. - Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse Volksmaatschappijen. De papieren "Standaard" van de "Verenigde Kappers" (1901). Oostvlaamse Zanten, 1928. - Dit is de excellente kronijke van de Brabmisten ofte van den Gentsehen Teerlingbak. Oostvlaamse Zanten, 1937, 1940. - Avanti, (Roelandts, 0.) - Een Terugblik (I, 11, lil). Bijdrage tot de Geschiedenis der Gentsche Arbeidersbeweging, Gent, 1931. - Balthazar, H. - Het taalminnend Studentengenootschap "'t Zal wel gaan". Uit het verleden van de RUG nr. 3, Gent, 1977. - Claeys, P.- Les médailles modemes (1792-1892), Gand, 1909. - Notes et Souvenirs, Gand, 1907. - Pages d'histoire locale gantoise, Gand, 1885-1894. - De Bruyker, Chr. (sr.)- De Geschiedenis van de Multatulikring Gent. Van zijn Stichting af tot 1940. Gent, 1965. - De Keyser, P. - Een onbekende bladzijde uit de geschiedenis van "De Fonteyne" te Gent. Oostvlaamse Zanten, 1928. - De Poorter, R.- Sport en Folklore. De Gentse "Buffalo's". Oostvlaamse Zanten, 1949. - Sportvliegske. Bijnaam "De Buffa1o's". Oostvlaamse Zanten, 1950. - Destanberg, D. - Gent sedert 1831 ( 1831-1840), Gent, 1903. - Deseyn, G.- De geschiedenis van het amusementsleven te Gent. Gentse Vereniging voor industriële Archeologie en Textiel (gepo1ycopieerde tekst), Gent, 1983. - De Vriese, L. - De lochte Genteneirs. Oostvlaamse Zanten, 1931. - Dolders, M.- Gemeentefeesten te Gent (1843-1857). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1988-'89. - Dubbele Wegwijzer van Gent- Vanaf 1830 tot 1914. - Gentse Penningen 1780-1980. Tentoonstellingscatalogus Museum voor Volkskunde, Gent, 1989. - Ghendtsche Tydinghen. Vanaf 1972 tot 1988. - Goossens, E.- Het Toneelleven te Gent (1830-1871). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 1983-1984. - Heyse, M.- Kulturele uitingen van socialisten te Gent (1885-1905). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 1973-'74. - Laurent, F.- Les sociétés ouvrières à Gand, Gand, 1883. - Lievevrouw-Coopman, L. - Een teerlingspel in Gent, Gent, 1951. - Moulin-Coppens, J.- De geschiedenis van het oude Sint-Jorisgilde te Gent, Gent, 1982.

213


- Stadsarchief Gent (S.A.G.) - Collectie porseleinkaarten: Sociétés sportives. - Inventaris W.XXII. 19de-eeuwse Gentse Maatschappijen, afdeling W.3. - Politiearchief 19de eeuw. Reeks R, VI, nrs. 782, 783, 784789, 791, 793. - Steels, M. - Gent in 1869. Ghendtsche Tydinghen, 1980. - Geschiedenis van het stedelijk onderwijs te Gent, 1828-1914, Gent, 1978. Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, Gent, 1985. - Vanschoenbeek, G.- Mijnheer Emiel. Levenen werk van Emiel Moyson (1838-1868), Gent, 1988. - Van Wesemael, M. - Kluitje bij. De geschiedenis van een Gentse Spaarmaatschappij. Oostvlaamse Zanten, 1956. - Verbauwen, P.- Ons Vlaamsch Toneel te Gent. Geschiedkundige Verzameling, Gent, 1912. - Verriest, G.- Het lyrisch Toneel te Gent. Van de oorsprong tot op heden. Cultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen, Gent, 1966. - Voisin, A. - Guide de Gand. Précis de l'histoire civile, monumentale et statistique des Gantois, Gand, s.d.

INHOUD

Inleiding Gevarieerde Verenigingen I. High-Society clubs 11. Wetenschappelijke en algemeen-culturele maatschappijen 111. Filantropie IV. Artistiek gerichte verenigingen al Schone Kunsten b/ Taal, letterkunde, bibliotheken cl Toneel en lyrische kunst dl Fanfare- en harmmoniegezelschappen el Koorverenigingen V. Opvoeding en arbeidersontwikkeling Vl. Sportverenigingen al Schermen b/ Turnen cl Handboogschieten dl Kruisboogschieten el Blaaspijpschieten ft Schieten met vuurwapens g/ Paarden- en hondenrennen hl Roeien en zeilen i/ Zwemmen en vissen j/ Voetbal k/ Rijwielsport 1/ Gemotoriseerde sport VII. Ontspanningsverenigingen al Bolspel b/ Duivensport en vogelliefhebbers c/ Teerlingspel, kaarten en pijproken dl Gezelligheids- en festiviteitenclubs Bronnen

LadeHOSTE 214


GENSCHE WOORDE EN UITDRUKKIJNGE Deel XII Ik sla de noagel op de kop Syn.: "Ik ben der op; 'k zat er bal op": ik heb juist geraden.

Gentse

o{

OitdroRRlnqen ~~~· Edf Levi.s ei Gi/1.1/an 6eert

Mijn wijf es een echte pekelteve Syn.: "'t Es een tange van een wijf, ne ransel, een vuile teve (teef = wijfjeshond), een canoalde (< Fr.: "canaille": uitschot, krapuul), een kwoad wijf es een duurnhoage (helle) in huis, zelden vindt men een oud wijf zonder knorren en gekijf; tiere, schreeuwe en kijve es den oard van êwe wijve."

"Rook, stank en kwaed wijf, dryven den man uit zyn huis"

(Spreekwoorden, 56, 1852) "Die een quaet wijf heeft, 't is een quae plaeghe. A/st iuyst niet wel en gaat, werde ick gheslaeghen."

(Horenbault, 1608) 215


"Een quaet wyfis een groot kruys, en een groot gekyf in huys."

(Hemelmaanden, aug. 1698) "Een dak dat lekt en quaede wyven die kunnen goede mans verdryven."

(Spreekwoorden, 56, 1852) Hij hangt zijn hekke naar de wind Zie uitleg bij plaat 1 en 38: "Hij hêwd zijn vlegge noar de wind" en "Hang moar ons vlegge noar de wind." Hij val were uit de lucht Syn.: "Hij weet were van tuuten ofbloaze (van niets), hij val were uit den hemel": hij weet van niets. 't Zal giene hoogvlieger worde Syn.: "'t Zit nie vele in; 't zal nie vet worde; Hij hee een huufdgelijk een zifte; van ne kassei keuode gienen bouillon trekke (gien soepe koke ), 't es maar een dutske, 't zal nie vele worde, dat zal potîrde worde, 't es maar ne student van mijn uure (kloefen, kluute, van thalverdrije donker.": je moet je niet te veel van zijn (haar) toekomst voorstellen. Mijne kameroad wirkt mee zijn elleboges 1. De omstanders of zijn medestanders opzij drukken om een goede plaats te hebben. 2. Kan ook betekenen: hij drinkt veel. Syn.: "Hij drinkt (zuipt) gelijk een sponse, ne Zwitser, een bieste, nen tempelier, een koe woater, drijnke dadde van Ons Hiere (God) nie mier en weet, drijnke teegede muure op, anders nie en doen dan drijnke en schijnke, drijnke teegede pennijnk zestiene." Tegen de penning zestien: tegen een zeer hoge interest, zeer duur; van daar: liegen, drinken, spelen, enz ... tegen den penning zestiene: geweldig liegen, drinken, spelen. "t Es negruuten dronkoard, hij kan zuipegelijk een gootgat, gelijk een zwijn, hij zoed'em ziek zuipe." Zie ook verder bij plaat 23: "Hij ken ze nie vol of nie leeg zien stoan, 't es boaske-altijd-zat."

Ne firme dikke nek krijgt hij Syn.: "Een windbloaze, een siekeepulle (<Fr. Chiqué: verlakkerij, smoesje, doen alsof), een dikke bloaze, nen blageur, nen blageurder, nen blageerder (< Fr.: blague: bluf, opschepperij, gezwets, flauwe kul), een blage, nen blageverkuuper, nen blagemoaker, ne stoefer, een stoeferigge, ne stoefkluut, een stoefkonte, 't es iene mee veel stoeferije, hij hee 't huuge in 't huufd, en

216


Plaat 17.

217


liege in de zak (hij is verwaand, maar nietsbezittend), Grand chique, petit noble vive la crotte!, hij goat (luupt) mee 't huufd in de wind (tocht)": het is een aansteller. 'k Moest achter den trein luupe Syn.: "Hij hee woater in zijne kelder". Gezegd omdat men dan de broekspijpen opstroopt. "Goade gij martiko's goan vangen?" Dit gezegde hebben wij overgehouden aan ons koloniaal verleden. De blanken droegen in Kongo korte broeken, jaagden en er waren "martiko's" (apen). "Hij goa martiko's goan vangen" werd niet alleen gezegd van iemand met te korte broek, maar ook van iemand met te grote schoenen of laarzen. Miele blijft an zijn moeder heure rok bange Miele: <Fr.: Emile. 1. Hij is nog niet volwassen. Syn.: "Hij blijf nog an zijn moeder beur steppe bange, 't es nog een kinderhoofd, 't es een moederskientse." 2. Aan moeders rokken blijven hangen: niet getrouwd geraken. 3. Aan iemands rok (kleed) hangen: iemand te vriend houden. "Hij hangt al joaren an Menier Pol zijn rok." Hij kreeg nu toch gestampset en dikke muilpirre doarbij Syn.: "Een uurvoage (uurvijge) krijge (geeve, uitdiele), een souflette, ne klets, 'k goa U een pirre geeve da U muite schief stoat, rammel krijge (geeve), d'er in rammele, een pak ransel (een rammelijnge) krijge, een vettijnge, een zwierijnge, een pekkijnge, een koaksmeete, nen tietaboaster, ne woafel, 'k goa u wa koeke geve, nen aberdas, nen accentcirconflex, een appoltoarte, een astekootse, een astie, nen atou, nen avous, een blafte, een bonkske, nen das, nen eekel, een ei, een flabbe, een fleinke, een flère, ne flitter, ne girla, een handfieste, handgeld, een hardei, een holhuizeke, wat huufdflakke, een koaksmete, een koane, ne kastoander, een kèze, ne kegel, ne kinnebakslag, een kinnebaksmete, ne klak, ne klets, een klijnke, ne klop, een kokarde, ne lap, ne lek, ne lichter, een Iijnke, ne lijnker, ne mespel, een mokhaat, een mokke, een muuke, ne mossel, een muilpirre, nen oester, een olienootse, een uurvoage, nen pardaf, ne pataat, ne paté, een pekkijnge, een pieze, een pirre, een pille, ne ploaster, ne plets, een puuste, een rammelijnge, een serone, ne silderee, een smete, een smoelpirre, ne smoes, een spekke, een toarte, nen toat, een tare, nen titaboaster, een tootse, een tootsteeke, nen trek, een voage, ne vievelamoer, een vijge, ne vreeuw, een vleitse, nen warmappel, ne wentel, ne wimbol, ne wintel, een zoadse. Slaan: "Iemand sloan, op zijn muite (smoel, tote, verdommenesse, ... ) sloan, ene een blauw uuge (bont en blèw, kreupel, mank, duud, mee stokke) sloan, hij sloat er op gelijk op kaf (gelijk den duvel op Geerard), iemand sloan 218


'teS ~ien. weeKom ' Sc. 'i> uvn. V)Joedev-

u

,d.evve te joé\'e .. Plaat 18.

219


veur duud, iene blêw en grêw slaan(: blauw en grijs), iemand slaan da't vier uit zijn uuge springt, dat hij zwart en blêw ziet, dan zijn tanden klettere, dat hij nie mier huurt of ziet, dat hij nog van God of zijn gebod ne mier weet, dat hij muurd en brand roept, dat hij kieruugt (: ogen op kiertjes, spleetjes krijgt), dat hij achter zijn moeder zal schrieme, dat hij hem beziekt (: in zijn broek plast), da't bloed uit zijne neuze sprijngt (: geweldig slaan), slaan gelijk nen hond(: zonder mededogen, zodat hij roept en huilt), der op slaan dat 't hoar (de pluimen, 't stof) in de gebuure vliege." Verder kent men nog de uitdrukking: "Iemand een peuterijnge (ranselijnge) geeve; hij hee van de suikerstok geproefd." en "hij gaf d'hem een kèze da't klonk gelijk geld (een belle), op zijn mutse krijge." "Maar Achilles, hem een Wafel leghen de tanden douwende, dat hij van den Reuck op syn Gadt viel, heeft hem daermede gherust gehouden." (Kraey-Haene, 104, 1856) "Want 'k zoe mijn hand op hulder tote /egge, 'k ben e'k ik nog zoo gemakkelijk niet." (Het Weeuwke van de Muide, p. 8, 11) "Hij geeft mij daer een totsteke ofte caecksmete." (Criminele processen - 1616) Gij krijg ne slag van den hoamer Syn.: "G'hêt nie velene meer te goed, U huishuur' es gevalle, ge zitter deure, ge valt in een huupke, ge zijt duudop, U pijpe'es verre'uit, ge zakt (slaat) haast deur U kniens": ontzettend moe zijn. Of nog: "ge valtomverre van de voak, mijn huufd valt veur mijn voete van moeite, ge keunt uit U uuge nie mier zien van moeite (van de voak), klein uugskes hèn (trekken), Uw uuge warde kleine, U uuge warde zuu stijf ofne (mutsoard)stok, hij kan zijn uuge nie mier open hèwe": vreselijke slaap krijgen. 'Tes gien weere om U schoonmoeder deore te joage Syn.: "'t Es abominabel weere (< Fr.: abominable: vreselijk), 't es affreus weere (< Fr.: affreux: vreselijk), biestig weere, chagrijnig weere (< Fr.: chagrin: verdriet), duuvelsweere, gien weere, gepeeperd weere, hondeweere, kwoa weere, labbersweere (: vuil onaangenaam weer), luulk weere, Meulesteedsch weere, miseraabel weere (<Fr.: misérable: armzalig), nijdig weere, onmenselijk weere, 't es parapluweere, schandoalig weere, schoeferjasweere (schoeferjas: nietdeug), toartenbakkersweere (als het dondert en 220


bliksemt; toespeling op het gebak "donder en bliksem" ook gezegd als het sneeuwt), schoenmoakersweere (: aanhoudend regenweer), schrikkelijk weere, slecht weere, smirreg weere, stormweere, stormachtig weere, strontweere, straf weere, tempeestig weere, thuisblijversweere, triestig weere, verschrikkelijk weere, verwenst weere, vrieselijk weere, vuil weere, wried weere, 't es een weere veur achter de stove te kruipen, 't es een weere om in te schijten, 't es een weere om in Uw bedde te ligge, - om koeke te bakke, om in Uw graf te kruipe, 't es een schandoal van een weere, 't es een weere van Ons Hiere moar 't es van zijn beste nie, me zijme beter zonder weere, 't Es gien weere veur Leo Broers deure te joage"; Leo Broers: Gents paraplufabrikant, uitgever van het "Gents woordenboek": het is geen weer om een hond door te jagen.

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 28 augustus 1921 schreef Alfons Van Werveke het onderstaand artikeltje Een Gebouw van de Xllle eeuw

Het groote eigendom op Sint-Baafsplein, gedurende de eerste helft van de XIXe eeuw bewoond door den heer Kerckhove-De Fry, die een mooie verzameling schilderijen had bijeengebracht, waar in 1845 de Cercle littéraire werd gevestigd en dat onlangs door de meubelmakerij Van den Hende verlaten is, wordt thans de zetel van de Gentse he Bank van Handel en Nijverheid. Het bestaat uit een gebouw langs de straat, in 1774 opgericht in Louis XV-XVI-stijl, en uit een ander daarachter, dagteekenende van de Xllle eeuw. De kelder van het eerste, overgebleven van een huis der XIIIe eeuw, heeft twee tongewelven gedragen door drie zuilen met korfkapiteel met kogels; hij staat in verbinding met den kelder van het oud gebouw, die een zelfde zuil heeft. Buiten zijn gevel, die hoewel eenvoudig, toch van belang niet is ontbloot, twee trappalen in Louis XVI-stijl eneenige deuren van goeden vorm, heeft het voorhuis geen andere opmerkenswaardige gedeelten. Het gebouw op de achterplaats, daarentegen, is belangrijk onder meer dan één opzicht. Wij vermeldden reeds den schoonen kelder. Op de beneden- en de bovenverdieping heeft de gevel, in Doornijkschen steen opgetrokken, vier breede en hooge vensters met zeer smalle penanten. Deze bouwwijze, zeer zeldzaam in onze streken in dien tijd, vinden wij terug in 221


de oude eetzaal van Sint-Baafsabdij, op het laatste der Xlle eeuw veranderd in voorraadskelder. Al binnen is de oostelijke muur verdund onder een grooten gelijkzijdigen puntboog, die van den kelder opklimt tot de benedenverdieping; hij herinnert aan den gekenden boog van 's Gravensteen. In denzelfden muur zit een mooie nis in twee gedeeld door een zuiltje, dat twee drieglopen draagt, alles in baksteen. Op de beneden- en de bovenverdieping vindt men een bouwwijze terug, die men ook aantreft onder de slaapzaal van de abdij de Bijloke: het uiteinde van de balken rust op kraagsteeoen van Doorniksche steen en hun draagwijdte is verminderd door sterke steekbalken, die insgelijks op zulke steeoen rusten onder de andere. Dat stelsel geeft een eigenaardig uitzicht. In de binnenplaats staat in een hoek een Renaissance-gebouwtje met een trapgevel, waarvan de zijmuur rust op twee bogen, gedragen door een zuil van witten steen: dat kan een aardig hoekje worden. Wij willen hopen, dat de Gentsche Bank van Handel en Nijverheid de noodige bevelen zal geven, opdat zoo weinig mogelijk aan de twintigeeuwsche mode worde geofferd en een ernstige herstelling worde ondernomen. Wij vernemen met genoegen, dat de kelder, die half opgevuld is, weer uitgeruimd wordt, zoodat de zuilen tot hun recht komen en alles in zijn ouden toestand hersteld; we hooren ook, dat de steekbalken, die in de benedenverdieping ontbreken, zullen vervangen worden door nieuwe. Het is te hopen, dat niet alleen de balken, maar ook al de roosters en gansch de houtzoldering zullen zichtbaar blijven, dat geheel de binnenplaats zal uitgediept worden tot op het peil aan den voet van het oud gebouw, en dat de zuil onder het Renaissance-gebouwtje geheel zal vrij komen. Aldus zou de stad Gent weer een eigenaardig hoekje te meer tellen.

In dezelfde krant van 22 mei 1922 sloot hij aan met EEN TE VOLGEN VOORBEELD

Men legt de laatste hand aan de herstelling van den gevel van het Louis-XVhuis, in 1774 gebouwd door Jan de Frij, wijnkoopman, in Sint-Jansstraat, thans Sint-Baafsplein. De Gentsche Bank voor Handel en Nijverheid, die het gebouw aankocht, heeft het gelukkig denkbeeld gehad aan den gevel zijn oorspronkelijke aanblik te geven. Zonder een toelage aan de Stad te vragen, heeft zij niet alleen de bovenverdiepingen doen herstellen, maar ook de groote spiegelruit in ĂŠĂŠn enkel groot raam, dat de benedenverdieping ontsierde, doen vervangen door drie vensters volgens de aanduiding het Stadsarchiefbewaard wordt. Alhoewel eenvoudig, heeft deze gevel, met zijn spaarzaam versierde deurenlijstingen, zijn door talrijke slachlatjes verdeelde vensters, zijn drie222


hoekigen geveltop en zijn dakvensters, een aangenaam uitzicht en brengt hij er toe bij om, met de gevels van de Halle, het Belfort, Sint-Baafs, den Kon. Ned. Schouwburg, het huis van den Heer Dr. De Cock, aan Sint-Baafsplein een eigenaardigen aanblik te geven. De huizen Siffer en Hemelsoet, daarnevens, die vóór het Fransch bewind het Kapittelhuis van Sint-Baafs vormden, zijn gebouwd in 1771. Het gedeelte van de tweede verdieping met de drie vensters links van het huis Siffer is gebouwd in de XIXe eeuw, nevens een oorspronkelijke tweede verdieping onder den driehoekigen geveltop. Alzoo moet de onregelmatige vorm van dien gevel worden uitgelegd. A. VAN WERVEKE

BIBLIOGRAFIE Onlangs verschenen de "Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent" -Nieuwe Reeks - Deel XLVI 1992. Als Gentse onderwerpen noteren wij: - Het Hebberechtshospitaal in het Sint-Pietersdorp te Gent: functie en ontwikkeling van een middeleeuws proveniershuis. - Het cartularium van de Gentse huidevetters. - De lederneringen en de techniek van het lederbewerken te Gent (ca. 1500ca. 1800). - De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17e-18e eeuw). - Een onderzoek naar de organisatie van de Gentse gemeentepolitie (18481914). - Amand, Bavon et les autres. Kritische bemerkingen bij een overbodig boek over de vroegste geschiedenis van Gent. - Bisdommengeschiedenissen (Brugge en Gent), nota naar aanleiding van twee recente publicaties. - Rede n.a.v. de opening van de tentoonstelling "Twee eeuwen iconografie van de Sint-Niklaaskerk" in het Toreken, 8 Mei 1992. Dit 293 bladzijden dik boek eindigt traditioneel met de "Bibliografie van de Geschiedenis van Gent 1991-1992". Niet minder dan 219 items(!). Deze "Handelingen" kosten 600 fr. Veel interessanter is natuurlijk zich lid te laten maken van de "Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", een bijzonder verdienstelijke vereniging die dit jaar haar I 00-jarig bestaan viert. Dit kost slechts 500 fr. 223


en de leden ontvangen deze "Handelingen" gratis. Lidgeld te storten op Rekening 000-0370680-43 van de Maatschappij. "Het Willemsfonds van 1851 tot 1914" betekent een nieuw verrijking voor de Gentse bibliografie. Dit boek geeft de historiek van het Willemsfonds vanaf zijn stichting in 1851 tot aan de Eerste Wereldoorlog. De naam kent natuurlijk iedereen, maar welke activiteit heeft dit Fonds ontwikkeld, waar gebeurde dit, hoe evolueerde het, welke personen speelden daarbij een rol? Het is pas als men dit boek leest dat men zich realiseert dat wij daar feitelijk maar weinig over wisten. Zeer interessant is de galerij van 19e eeuwse gekende personaliteiten die van ver, of van dichtbij, een rol gespeeld hebben in het Willemsfonds. We komen ze allemaal tegen, met hun foto erbij. Wij geven hier een onvolledige lijst van de personen met wie wij opnieuw kennis kunnen maken: Baron Jules de Saint-Genois, Theodoor Canneel, Ferdinand Snellaert, Constant Philippe Serrure, César Fredericq, Max Rooses, Frans Rens, Jacob Heremans, Julius Vuylsteke, Jan Van Beers, Paul Fredericq, Julius Sabbe, Karel Buis, Jozef Vercoullie, Julius De Geyter, Gustave Rolin-Jacquemyns, Julius Hoste, Julius De Vigne, Jan Van Rijswijck, Lodewijk De Raet, Julius Mac Leod, Hippoliet Meert, Willem Rogghé, Virginie Loveling, Pieter Geiregat, "Vrouwe Courtmans", Domien Sleeckx, Emanuel Hiel, enz. Het boek heeft een formaat van 29 x 21 cm., bevat 290 bladzijden en een I 00-tal afbeeldingen. Het werd uitgegeven door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen in samenwerking met het Liberaal Archief. Aangezien het geen commerciële uitgave is komt dit op een prettige manier tot uitdrukking in de prijs: 450 fr. Vlug van profiteren. Te bekomen bij het Liberaal Archief, Kramersplein 23 te 9000 Gent. Tel.: 221.75.05 of bij de Culturele Dienst van de Provincie Oost-Vlaanderen, Vogelmarkt 17 te 9000 Gent. (Enkel in de voormiddag). Tel.: 225.30.01.

In de reeks "Monografieën van de Koninklijke Bibliotheek" verscheen onlangs "Miscellanea Denise De Weerdt". Zoals de naam het zegt betreft het hier een mengeling van diverse opstellen over haar, van de hand van een 14-tal auteurs, waaronder Willy Vanderpijpen, Afdelingshoofd bij de Koninklijke Bibliotheek, Ada Deprez, Frans Heymans, Wim Geldolf, Mieke Van Haegendoren, enz. Wanneer wij het verschijn van dit boek, dat geen enkel specifiek artikel over Gent bevat, vermelden, is dit omdat het een "Huldeboek" is dat opgedragen werd aan Denise De Weerdt. Neen, het gaat niet over de Mechelse artieste die destijds met glans de rol 224


van "My Fair Lady" vervulde, maar over de Gentse historica die in de loop van haar leven waarschijnlijk meer dan eens zal geconfronteerd geweest zijn met deze naamverwarring. Wij hebben de indruk dat er onder de Gentenaars die weten dat er 2 Denise De Weerdt zijn, slechts weinigen zijn die precies weten wat onze Gentse gedaan heeft, en nog doet. Van 1955 tot 1958 was zij lerares in het Middelbaar Onderwijs, maar in 1958 begon zij een lange en vruchtbare carrière in de Koninklijke Bibliotheek die zij op 31 december 1991 afsloot als Hoofdbibliothecaris a.i. Haar rol beperkte zich niet tot het bibliotheekwezen, maar zij was ook bijzonder actief in de emancipatiebewegingen van vrouwen en arbeiders. Maar u kunt het best allemaal lezen in het boek. Wij willen toch nog even vermelden dat het boek eindigt met een "Chronologische bibliografie van Denise De Weerdt" die (voorlopig) afgesloten werd met 162 artikels. (Niet mis!) Het boek kost 600 fr. en kan bekomen worden bij de Koninklijke Bibliotheek, Dienst Verkoop Publicaties. Keizerlaan 4 te 1000 Brussel. De stroom publicaties over Gentse onderwerpen schijnt maar niet te willen stoppen. (Niet dat wij dat zouden willen doen!) Een nieuw zeer interessant boek kreeg de meervoudige titel mee: "Het Prelaatshuis van Baudelo. Zetel van de Handelsschool Sint-Joris. Historisch Overzicht 1623-1993." Het gaat om de school op de Steendam die bij de oude Gentenaars nog altijd bekend staat als "St-Georges". Maar het heeft heel wat meer geweest dan enkel dat. Wij kunnen stap voor stap de evolutie volgen. Het begint in 1623 met de vestiging van de Engelse Jezuïeten op deze plek. Dat duurde anderhalve eeuw, tot in 1773, toen Paus Clemens XIV de "Sociëteit van Jezus" ophief. Dat kwam goed uit voor de Abdij van Baudelo die 5 jaar later het hele domein kocht en er een imposante woning liet bouwen voor haar abt. Overdreven lang heeft deze prelaat niet kunnen genieten van deze woning want het Frans Bewind was niet ver meer af. Deze pretaatswoning werd in 1795 verkocht en dan verhuurd aan een handelaar in meststoffen. Nieuwe functie in 1807 wanneer het de residentie wordt van de Gentse bisschoppen. Dit zou duren tot in 1845. In 1846 komt er de openbare school "lnstitut Saint-Marie". Het bleef er maar een paar jaar en in 1849 werd het gebouw aangekocht door het Sint-Vincentius-à-Paulogenootschap. Het gebouw kreeg dan diverse functies die verband hielden met de activiteiten van dit genootschap en de St-Lucastekenschool zette er haar eerste stappen in ... de stallingen achteraan. Van 1850 tot 1879 was het de St-Jacobsschool. Vanaf 1879 kwam er het "Institut Saint-Georges" dat in 1953 de Vrije Handelsschool St-Joris werd, wat het nu nog steeds is. 225


U ziet het, een gebouw met veel gevarieerde functies en een rijke geschiedenis. De studie van de beschikbare bronnen zal ongetwijfeld veel tijd en een engelengeduld gevergd hebben van Maurice Miebiels die er een concrete vorm aan gaf als een boek van 304 bladzijden met meer dan 250 illustraties. Formaat 29,5 x 21 cm. Een boek dat iedere Gentse heemkundige graag zal willen bezitten. Het kan bekomen worden door 1.000 fr. over te schrijven op Rekening Nr. 890-0142959-12 van Vrije Handelsschool SintJoris, Gent. De portkosten zijn in de prijs begrepen. Lezers die in Gent wonen kunnen ook eens binnenwippen op de Steendam 27 en die nemen het dan mee voor 850 fr. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD In ons vorig nummer schreven wij dat iemand die een vraag stelt en niet onmiddellijk een antwoord krijgt, nooit moet wanhopen. Een nieuw bewijs: In "Ghendtsche Tydinghen" 1973 -Nr. 12- p. 252 stelde de Heer AndrĂŠ Verbeke de volgende vraag: "Op zeker ogenblik was ik het lied Funiculi-Funicula aan het neuriĂŤn, u weet wel, dat Italiaans liedje met het bergtreintje als onderwerp. Daarop reageerde een 60 jaar oude Gentenaar met de vraag of ik de Gentse versie ervan kende die op het jaargebeuren sloeg. Op mijn ontkennend antwoord gaf hij mij de enkele flarden die hij zelf nog kende van het liedje dat aldus begon: En iedereen die weet wat dat dat es de fuure op 't Sint-Pietersplein. Wie kan dit aanvullen?" Nu, 20 jaar later (de titel van een roman), meldt de Heer Verbeke ons het volgende: Dank zij het "olifantengeheugen" van de heer Richard Caese, kon bij een toevallige vondst rond de jaarwisseling, in een verzamelboek met handgeschreven Gentse liedjes, een oplossing gegeven worden op mijn vraag van 1973. Het Napolitaanse volkslied "Funiculi, Funicula" werd gecomponeerd door Luigi Denza (Casteliamare di Stabia 24-02-1846 - Londen 13-02-1922). Hij schreefplus-minus 500 Napolitaanse volksliederen. Het werd geschreven in 1884 ter gelegenheid van de ingebruikname van de kabelbaan op de Vesuvius. Op de tonen van dat lied zong men in Gent volgende tekst

226


Iederien weet wa dat dat es de fuure Op 't Sint-Pietersplein (bis) Die 't nie en weet die zal ter wel van huure Op 't Sint-Pietersplein (bis) Meulens, bijzers en ne cinema Woafels, spekken, noega en chocola Funculi, Funicula (bis) Drei bollen veur nekluit Allez wie schiet er 't kisken uit? Meulens, bijzers en ne cinema Woafels, spekken, noega en chocola Fotografie instantané Draokraomen, allez wie speelter mee? Drei bollen veur ne kluit Allez, wie schieter 't kisken uit? In "Het Volksleven in het Straatlied" van R. Vankenhove en A. Lepage vindt men op blz. 72 volgende iets kortere tekst: Oh la, Oh la, kaos mee cirvela Oh la, Oh la, pataten en chocla En da moest al, en da moest al, en da moest al in heure kaba Van joep, joep, joep, joep, joep 't er was gien zijt al in beur soep, joep. Deze versie begint aan de vijfde lijn van de vorige. In antwoord op de vraag van de Heer Roger De Vocht (Gh. Tyd. 1992 -Nr. 6- p. 383 stuurde Dr. René De Clercq ons de kwartierstaat (tot overgrootouders) van de kunstschilder André-Benoit-Napoleon Rinskopf. Zie volgende bladzijde. Mevrouw Marie-Jeanne De Smet vraagt of iemand de Kelderstraat die moet bestaan hebben rond 1845-50 kan situeren. Misschien langs de kant van het nu verdwenen Nieuwpoortje? vraagt ze. Ze wou ook weten waar de Noordkaai gelegen was. (Antwoord van de Redactie: de Noordkaai liep van de Noordstraat naar de Elyzeese Velden. Ze bestaat nog, maar ze werd in 1942 herdoopt in "Bargiekaai".) De Heer Philippe Bockstael schrijft ons het volgende: Onlangs kwam er een fotokaart in mijn bezit waarop het bestuur en de 227


'-_am_,_·~'.'_~_ "f_ ;············· "_ r...I... IY.ii' nu

Jtmartirr,taat

•__

(( g »

'_v_

voorno'man '

~,_~_:._:;lt::..'"'-s_t<_o_P_F_ __,__ _~

/i. /

(

Familienaam 1,~-.f{l~.S.K.<J.f..f......•.......... •te ..t;EN.T../oti!.V.ms.l:te4: . ..,1Cfe.fm.

voorn.....,o ... lY.~fi...~P.!.I......................._ ..•...

.. l!le.r.tt.d.f..k.!::: ....b.a...~.. ................................................. • te ...GE.w..r.., .. X.o.<:.yptJDrk.

t t• ... x te ...

011 ..•. "f{...f..~--1~1--·

mot

,=

Bot- '~'"-klA~b.r.i.k.ML............_

c.w.r........................... ""r1es..tliJ. c<w..r .......................... """UJ:lM..Il3J

,br.tf..lvr1 •t tto .f.EN. .'.&ll.v.t;r:-,l!liftr. ~amuoenum ,'j_.~Q.!/..W..E.JN.f...................... oo ...•f'.N~V...1.,"-ft....14' v-.omon o•••.F.Ju.UJtina..."'i .......--····· • te 4ENJ,.RR.ft..l!initg~. ""1.!2{[.1.116 serooP

1..

x te ... op ........................

'tie ·········································-·· OD -···················

mot

Familienaam :

b l.(.&eui.t7J 8,12 ..er........

voOrnamen:

..l .•..B.ltü..f\fi.ff. ........... voornamen :

-=

"te -~ge-~'~r···

-lc/?f;~J+--~11t'

op

Fammenum:

Pf

,~,,.119r;:r~r.tt·

tlo.4E.N.T................. _.......

.4.v-N.a.l(..113.~...........

A. •... B..IN2.K<?..................

op

Voom'men:

... trnd.r.i.:~.rrf!f:...:::......

•t•. E..L5..E.NL..........

......... Nap..!!..I~P../.1...............

"" ... 2.1.S.EJ'..:UD., ......

• te .. t:p,J:r.af!..ll.f.t:.C.....

mot

f

op ..... A,.':t..I!JEJ...H,1-it···· Be•oocr. .. Ku.~t.d:.s.,_,ü...C.r.

t ft

•r

I(~NT6(11,,E. 30 NDV 1HD

pf... . .

Familienaam :

..s:..pE.. .P.!tV.W........... ... f~l<l~::e. ............ .

.

op ..1.~1rrEI ..1l!t."l......f!1riJD tto

Beroep: btltfpo.s.rhe.~,:en.rit.

...............-.....

11e ............................................. op ................... ..

................................ f!Jr.

·te ..c..w.r./11~~~--

Fam;ooenaam :1.ft.•... f.f.tl).ll/.............. voornomen o.fr.il..ll~411:\.:..1Uil...................... • oe ....(.fl.l.f. ...~f.,;.z:.r.s{mtopUM.181f,._

.5$~#!)/i},"/~l'{J'l'

op ··forl'tEi·it~·····!1f""-

x oe

..

4Uï.L ........................ "" 11.JAfi.1J.b

met Fam;ooenaam o.1.f. •.WJLLE.M.S...................

v--.mon :.]Kiî.a..a.~.ft.usür.a ................ • te .....c;.tN.I .. .H.iewr~.!tr•.... .., &/JJ..T.'U/1 .,, tte ............................................. op .................... .

Fammonoam;

.C..•.. PE. ...... C..I",E..R..c.t<_ voornamen '

Familienaam:

-~- •. C>.E.. .. c..L.E.B.Cf\.. voornemen:

V&Ct.

:t~~it~-~:::~:-~~~ ~1z~l7:~·::::::~-:~:t?s?!o

.....M.a.r.fe.:.E.I.!:~.w...~"­

oP .. l&.AV.,.~.....~~ ...

• te ..A.N.T.W.fR..f.E..N.

fta ..e.~lE~~,.~~~V

...........fr..n.~shne.. .. -·-·····

op .....<I.U1f.sB..1JlD_... tte

.{fw..r..e.s..v.G.GE....

Farrrillenoamo.1.1...•./}E.....C.I...E.l?.~....... voornornon ;.... K.a.r.tJ...'".ko...J.r.w.fif.......... • te .. AAI..S..r. ..................... 01> fJU.fJi1. 1(,

llof-.-·r.~-~

"" ·-·4-4)AI.I4·-f'!".l-····u._

00 ... l~F.E./3..1.9.'-t

.....

Fommenaam o1.L.Df....'-I'{Ql16E;t;N...... . voornamen ,.fw.fia..~AI.&I~Y.iia.~..Jaf<!ba..._ ... • te .. J'tA.1..$..T. ................... ""1LW411ft

tte .................................... op ................. .

zte ...

op .......... ·······························

met Fommenaam o.H.:... .S.J.1A-.I..D.e.R.S........... Familienaam:

.. J •...S.MI\I.J)E.K.S........ voornamen :

.........Marif.:.H~.r.ielt.e..

.,, .........................................

op ..............................o.(_f.'t.~. 11e ........................ . op ................... .

Voornamen :.................................................____ _

• te ............................................. op ..................... Beroep: ..................................................................

tte ............................................. op .................-. xle ........................................... op ................... ..

Famillenaa~ :1.f.~ Voornamen :.......................................................... . ·te ......................... op .................... .

.................................................

tte ........................................... op ................... ..

leden van een spaarmaatschappij staan afgebeeld. Tekst op de achterzijde vertelt dat de foto rond 1908 zou genomen zijn aan de Groendreef, aan (of in) de zgn. "KOOLPOORT". Fotograafwas ene Henri Maes uit de Noordstraat Kan iemand mü vertellen wat of waar precies de Koolpoort was? Was dit een beluikje of misschien een café?

228


LEZERS SCHRIJVEN ONS In "Ghendtsche Tydinghen" 1993 - Nr. 2 - p. 113 vestigde de Heer Guy Schrans er onze aandacht op dat er destijds een boekje verschenen was dat het relaas gaf van een reis die 2.500 leden van de Burgerwacht in 1867 ondernamen naar Engeland, blijkbaar op kosten van de Engelse regering. Een behulpzame lezer die, helaas, vergat zijn naam en adres te melden, zond ons een fotocopie van dit boekje. Wij kunnen hem dus slechts langs deze weg hartelijk bedanken. Het werkje heeft een formaat van 10,5 x 15,5 cm. en bevat 87 bladzijden. De volledige titel luidt: "Les Belges à Wimbledon. Impressions de voyage d'un artilleur gantois." Het werd in 1867 uitgegeven door "Typographie de J.S. Van Doosse1aere. Rue St-Georges, 62. Deze reisindrukken waren reeds een eerste maal verschenen in "Le Commerce de Gand" en werden toen gebundeld. Men vertrok op 10 juli en de Gentse deelnemers stonden reeds om 6 uur 's morgens klaar aan de Zuidstatie. Op de trein zaten reeds deelnemers uit West-Vlaanderen. Ook in de tussenstations Dendermonde en Mechelen kwamen zich burgerwachten bij de groep voegen. Vooraleer in te schepen in Antwerpen was er eerst nog een défilé op de Meir die heel wat volk lokte. Aangezien de "jet-foil" nog moest uitgevonden worden, kwam men pas de volgende dag toe in Engeland. Op 13 juli volgde dan de ontvangst te Wimbiedon en het groot défilé voor de Prins van Wales en, natuurlijk ook, de grote schieting waarbij bleek dat de wapens van de Engelsen stukken beter waren dan die van de Belgen. (Of was dat enkel maar een excuus omdat ze slechter schoten?) Onze gard-civieken profiteerden van hun verblijf in Engeland en we vinden ze niet alleen terug in Wimbiedon en op tal van feestelijkheden in Londen, maar eveneens in Brighton, Windsor, Richmond, en terwijl zij dan toch in de buurt waren, gingen zij natuurlijk ook een kijkje nemen in Kew Gardens. Maar het feestje liep ten einde op 23 juli. Hoe interessant het boekje ook is, bevat het toch te weinig specifieke Gentse elementen om in aanmerking te komen voor een publicatie in ons tijdschrift. Het eindigt wel met een lijst met de namen van de 242 Gentse deelnemers aan dit gebeuren. De fotocopie van dit boekje berust in het Documentatiecentrum.

229


GENSCHEPRAOT Jan Pek kwam näor huis mee e stuk in zijn kraoge in hij kroop al zijogende den trap op. 't Was helle donker. Hij omstak zijn kiske in keek nog ne kier uit zijn veinster om goeien aovend te zegge aan 't schuun weere. Van verre kwam de waoker af in Jan schoot in ne lach. Wacht, zeid hij, we gäon hem ne kier hên. - 't Brandt! riept hij al me ne kier; 't Brandt, 't Brandt! 't Brandt! De waokerkwam afgelûupe; mäor hij en zag niets. De Pek riep mäor altijd vûurt: 'tBrandt! - Awèl, riep de waoker, wäor brandt het? - Hier, zei de Pek, in hij stak zijn kiske uit de veinster. - Ge zul morge nieuws hên, zei de waoker in hij trok al vloekende vûurt. 's Anderdags moest Jan op den buro kome. - Awêl, verdomschen ezel, zei de komesaores, wat hêdde gister weeren uitgesteke? - Pardon, Menhiere de komesaores, zei Jan ... - Hoe, pardon, ge gäot het zeker afstrije... - 'k En strije niemandalen af, zei de Pek, mäor 'k ben gienen ezel. - Gienen ezel, zei de komesaores, 'ken hê van mijn leve giene grûutere gezien! - Ge liegt, zei Jan, 'k hê al drij kiere in 't zothuis gezete, in ze'n aanvirde däor gien bieste. - Steekt hem in de Mammeloker, zei de komesaores, hij es nog zat! De Pek wier vastgesnapt in hij vloog in 't suikerlootse. 't Was den ieste kier!

OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij een beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van I 0 tot 12 uur. Het O.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u bij voorbaat voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-EggermontA. 230


DIT BESTAAT NIET MEER De rij huizen op de Bisdomkaai, rechts van de "Ecole Moyenne", werd een I 0-tal jaren geleden gesloopt. Deze huizen waren nog in perfecte staat, maar ze werden afgebroken omdat de school langs die kant moest uitbreiden . Maar toen ze tegen de grond lagen was er geen geld meer. Men heeft dan maar een muur gezet voor dit open gat. Een typisch voorbeeld van het falend stedebouwkundig beleid in Vlaanderen of hoe men de woonfunctie in de binnenstad stimuleert. (,\:,o

l L-o"' n'''""' c '"-:I- ;

Mno I \ '2'·4

tv

w

.0·10

(Ch. \ •n Jh,, dbèr~h!)


VORIGE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Dank zij de medewerking van onze lezers, zijn volgende nummers opnieuw verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. Jaargang I972 N rs. 7 -I 0-II I973 Nrs. I-3-4-7/8-I1-12 I975 Nr. 1 I976 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen I977 Nrs. 2-3-4-5-6 + volledige jaargangen I978 Nrs. I-3-4 I979 Nrs. I-3-4-5-6 +volledige jaargangen I980 Nrs. 1-2-3-5 +volledige jaargangen I98I Nrs. I-3-4-5-6 +volledige jaargangen I982 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen I982 Register op de jaargangen I tot I 0 (speciaal nr.) 1983 Nrs. I-2-4-5-6 + volledige jaargangen 1984 Nrs. I-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1985 Nrs. 1-2-3-4-5 +volledige jaargangen 1986 Nrs. I-2-3-5-6 + volledige jaargangen 1987 Nrs. I-2-4-5-6 + volledige jaargangen 1988 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1989 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen I990 Nrs. I-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1991 Nrs. 1-2-3-4-6 +volledige jaargangen 1992 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen Prijs per afzonderlijk nummer 70 fr. Prijs per volledige jaargang 400 fr. Tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag tussen I 0 en I2 uur in het "Documentatiecentrum" (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Portkosten bij betaling op postrekening: I nummer: 25 ft. 2 tot 3 nummers: 50 fr. 4 tot 6 nummers: 60 fr. Verder per jaargang: 60 fr. De Bibliothecaresse, Mevrouw VAN GELUWE-EGGERMONT A.

232


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 22e jaargang nr. 5 15 september 1993 Ere-voorzitter: J. Tytgat, ere-notaris Stichter : G. Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235 , 9000 Gent Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie : Koggestraat 14 - 9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : I 000 fr. per jaar. Buitenland : 100 fr. extra voor portkosten

INHOUD -

De Historie van de Heimis. Inventaire Archéologique: Het Huis Toussyns. De Gentse Burgerlijke Wacht. 1814-1914. (Vervolg) Vliegende Hollander te Gent in 1692. Jan Moke. Miniaturist Gent-Brugse School. 1478. Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XIII Vraag en Antwoord. Bibliografie. Gênsche Pràot Goed nieuws: Het Plan Saurel 1841.

234 251 253 269 275 281 285 288 291 292

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.


DE HISTORIE VAN DE HEIRNIS 1. EEN GENTSE VOLKSWIJK

De Heirniswijk meet 31 ha. Die uithoek van Gent grenst aan de deelgemeenten Ledeberg, Gentbrugge en Sint-Amandsberg en wordt ingesloten door de Kasteellaan, de Heirnislaan, de Vlaamse Kaai en de Ferdinand Lousbergskaai. In 1988 herdacht deze relatief onbekende wijk haar 100-jarig bestaan, ondermeer door de uitgifte van het boek "Van Wei tot Wijk", waarvan de 1.000 exemplaren zeer vlug de deur uitvlogen. Rekening houdend met het feit dat er slechts 1.000 gezinnen in de wijk wonen, toont dit wel aan dat er interesse bestaat voor de geschiedenis van de Gentse volkswijken. Het is niet mijn bedoeling dit 255 bladzijden tellende boek, waaraan diverse auteurs hun medewerking verleenden, hier dunnetjes over te doen. In september 1988 echter erkende de gemeenteraad 4 nieuwe stadsvernieuwingsgebieden, waaronder de Heirnis. Door deze erkenning gaf het gemeentebestuur toe dat ook deze wijk, die deel uitmaakt van de 19e eeuwse industriële uitbreidingsgordel, dringend onder handen moest worden genomen, en dit liefst in samenspraak met de bewoners. Een stuurgroep, voor de helft bestaande uit wijkbewoners en voor de andere helft uit ambtenaren en politici werd in februari 1990 opgericht. De bewonersgroep had ondertussen, voortbouwend op de verwezenlijkingen van het ter ziele gegaan buurthuis De Dobber, de koppen bij mekaar gestoken om voorstellen te formuleren. Dit denkwerk werd in maart 1992 neergeschreven in de brochure "Aanzetten tot een struktuurschets voor de Heirnis" en werd overhandigd aan al de leden van de stuurgroep. Die 36 bladzijden tellende brochure bevatte ook een hoofdstuk "De Heirnis Historisch" waarin ik als amateurheemkundige en buurtbewoner op een zevental bladzijden een poging ondernam om duidelijk te maken hoe de huidige wijk is ontstaan. Een omkijken dus om beter te begrijpen. Daar het resultaat van deze poging misschien ook wel de lezers van "Ghendtsche Tydinghen" kan interesseren, volgt hieronder de bewuste tekst, aangevuld met enkele illustraties.

2. VOORGESCHIEDENIS

Vóór de 14de eeuw noemde bijna het gehele gebied van de huidige Heirniswijk Kasterbant, wat "uitspringende streek" betekent, omdat het gelegen 234


was aan een scherpe Scheldebocht (Keizerpoort). Binnen dit gebied lag een door een gracht omsloten blokperceel dat Keukenbucht noemde (naar de familie Van Der Cockenen die de keuken hield in de nabijgelegen SintBaafsabdij), te situeren tussen de huidige Tarbotstraat en VlaamsekaaL Het noordelijke deel van de huidige Heirniswijk (van huidige Kasteellaan tot achter de huizen van de huidige Forelstraat) lag binnen de omheining van het Sint-Baafsdorp. Vanaf de 14de eeuw wordt het gebied ten zuiden van het Sint-Baafsdorp Heernesse genoemd. Het is een afleiding van het germaanse woord "herdo" wat kudde betekent (denk aan "herder"). De Heernesse was tot het einde van de 19de eeuw een meersgebied waarop iedere Havenaar (en zijn afstammelingen) een koe mocht laten grazen, mits betaling van een bijdrage aan de Heirnismeesters die dit grondgebied beheerden. Ter kompensatie van dit weiderecht waren de landerijen op de Heernesse vrijgesteld van grondbelasting. Het gebied van de huidige Heirniswijk was slechts een onderdeel van de Heirnismeersen, die zich over een afstand van ongeveer 2 km lang en 120 tot 180 meter breed uitstrekten langs de linker Scheldeoever, van aan de Keizerpoort tot aan de grens met Destelbergen, met een noordelijke uitstulping (rond de huidige Toekomststraat) tot aan de Dendermondsesteenweg (huidige Heernisplein), langswaar toen de enige toegangsweg was (het Heirnisgat). Vanouds werden de Heirnismeersen verdeeld in De Grote Heirnis in het westen (de huidige Heirniswijk) en De Kleine Heirnis in het oosten (op grondgebied Sint-Amandsberg), die beiden jurisdictioneel, zoals het SintBaafsdorp, deel uitmaakten van de Sint-Baafsheerlijkheid. Naast een agrarische funktie hadden deze meersen van de middeleeuwen tot in de 18e eeuw ook een verdedigingsfunktie. Door een systeem van sluizen konden ze in geval van oorlog onder water gezet worden. Vandaar dat sommige kaarten de Heirnis aanduiden met "inondation" en er toen ook niemand woonde.

3. DE GEBASTIONEERDE HEIRNIS Toen er in de 16de eeuw, na de verdwijning van de Sint-Baafsabdij en de oprichting van het Spaanskasteel (1540) rondom Gent een nieuwe stadsversterking werd gebouwd, was de Heirnis de eerste sektor die versterkt werd. In 1578 delfde men er van aan het Spaanskasteel tot aan de Nederschelde bij de Keizerpoort een gracht van vijf voeten diep en drie roeden breed. Met de gedolven aarde vormde men een wal dwars door de Heirnis, met twee oostelijk uitspringende bastions, waarvan de eerste zich situeerde aan de 235


:: ~..

L

~!,~"'------;

Fig. I. De gebastioneerde Heirnis. Toestand in I 722, met langs de Schelde de Kleine en de Grote Heirnis, en achter de wallen de Binnenheirnis. De kaart is naar het oosten gericht. De huidige Heirniswijk stemt ongeveer overeen met de Grote Heirnis, plus nog een strook tot aan het linkse bastion en een strook onder de stadsmuur. (R.A.G .-kaart 356)

hoek van de huidige Kasteellaan en Eendrachtstraat en de tweede aan het huidige Lousbergstehuis. Achter de aarden walliep een binnenweg, in feite de eerste straat door de Heirnis. De vestinggracht, die men later Rietgracht is gaan noemen, speelde tot in de 20ste eeuw een belangrijke rol in de Heim isgeschiedenis . Hij werd namelijk als grens gebruikt tussen het Vrije van Gent en de Sint-Baafsheerlijkheid die was blij ven bestaan na de gedwongen ver236


huis van de Sint-Baafsabdij. Vanaf 1795 werd hij de grenslijn tussen de stad Gent en de gemeente Oostakker. De vestinggracht splitste bovendien de huidige Heimiswijk in twee delen, met elk een verschillende stedebouwkundige ontwikkeling: de Heimis binnen de wallen (de Binnenheimis) en de Heimis er buiten. (fig. 1) Daar een voorgebod van 1578 bepaalde dat er geen gebouwen mochten staan binnen een afstand van 150 roeden (schietbereik van een musket), gemeten van de buitenkant van de vestingwal en dit verbod van kracht bleef tot 1841 (jaar waarin de wallen en bastions op de Heimis werden genivelleerd), kwam het grootste deel van de huidige Heimiswijk gedurende drie eeuwen dus totaal niet in aanmerking voor eventuele bewoning of industriële vestiging. Enkel de Binnenheimis was daarvoor geschikt. Die Binnenheimis werd echter in 1752 nogmaals opgesplitst door het graven van het Visserijkanaal parallel met de Nederschelde, van aan de westelijke vestinggracht van het Spaanskasteel, door het gehucht "De Visscherije" en de onbewoonde Binnenheimis naar de Keizerpoort Dit betekende de afsplitsing van de Visserijsektor (tussen Visserijkanaal en Nederschelde) van de Binnenheimis. Reeds in het midden van de 18de eeuw vestigden zich op die nieuw ontstane sektor belangrijke manufactures, al of niet aangedreven door waterkracht. De Heimiswijkoever van het kanaal daarentegen werd voorlopig enkel gebruikt voor tuinbouw, lusthoven en "promenade". Na het slechten van de stadswallen en bastions bleef de Rietgracht op de Heimis nog tot 1860 de rol vervullen van octrooigracht. Als variante op het poortrecht uit het Ancien Regime kreeg de stad Gent in 1816 het recht om aan ieder die zich in de stad begaf op alle ingevoerde dranken, voedingswaren, brandstoffen en bouwmaterialen een tol te eisen. Bij elke overschrijding van de Rietgracht dienden dus octrooirechten te worden betaald. Vandaar dat er zich op het zuidelijk uiteinde van de stadsgracht (aan de Visserijkom) een aubette voor de octrooibedienden bevond, die na 1809 werd verplaatst over het Visserij sas. Ten gevolge van de octrooirechten veroorzaakte de ekonomische groei voor 1860 geen expansie van de stad en bleef dus ook de Heimis buiten de wallen onaangeroerd. In plaats daarvan werd de enorme bevolkingsexplosie die Gent de voorgaande decennia kende, opgevangen door het volbouwen van alle beschikbare ruimtes binnen de stad, die een miserabele huisvesting in beluiken veroorzaakte met alle sociale en hygiënische gevolgen van dien. De afschaffing van de tolbarrières in 1860 stelde de leidende klasse theoretisch in staat om de urbanisatie van de periferie, zoals de Heimis, aan te vatten. Terwijl oude stadsbuurten met veel beluiken om hygiënische of andere redenen werden gesloopt, wierpen grootgrondbezitters en fabrikanten zich rondom Gent op de aanleg van nieuwe straten en verkavelingen op grote onaangeroerde percelen buiten de vroegere stadswallen. Op de Heimis vereiste dit echter voorafgaandelijk enkele oppuntstellingen door de overheid. 237


4. DE ONTSLUITING VAN DE HEIRNIS EN DE INLIJVING BIJ GENT De eigenlijke urbanisatie van de Heirnismeersen wordt voorafgegaan door volgend overheidsoptreden: a. In 1857 wordt er door de Staat een verbindingsspoorlijn voor goederentransport geopend tussen het Zuidstation en het stapelhuis aan het Handelsdok. Deze spoorlijn volgde het tracĂŠ van de huidige Tweebruggenstraat, dwars door het klooster van Nieuwenbos, over de Nederschelde en de Visserij, door het noordelijk bastion van de Heirnis in een wijde boog door de oostelijke buitengracht van het ondertussen verdwenen Spanjaardkasteel, het tracĂŠ dus van de huidige Kasteellaan. Deze spoorlijn lag volledig op Gents grondgebied. Belangrijk voor de Heirnis was dat de twee bruggen over de Nederschelde en het Visserijkanaal ook opengesteld werden voor het gewone verkeer, wat inhield dat voor het eerst de Heirnismeersen direkt vanuit het centrum toegankelijk werden. Eigenlijk werd de Heirnis dus ontsloten op kosten van de nationale overheid. De aanleg van deze verbindingsspoorlijn vergde tevens een hertrekking van de Rietgracht, ook al op kosten van de Belgische Staat, waardoor voortaan de buurt van het Kasteel (huidige Sint-Machariuswijk) verlost was van die steeds opnieuw problemen opleverende Rietgracht, die wel nog door de Heirnis kronkelde. b. Daar de voornoemde verbindingsspoorlijn zeer hinderlijk was voor het verkeer in de Lange Violettenstraat werd reeds in 1864 een vervanging gepland: de Oosterringspoorweg. Deze ringspoorweg liep in een boog van aan de Sint-Lievenspoort, over Ledeberg en Gentbrugge, over de Nederschelde (huidige Heirnisspoorwegbrug), dwars door de Heirnismeersen en het oefenterrein voor de burgerwacht ten oosten van het ex-kasteel naar de Dampoort. In 1872 kon deze ringspoorlijn worden in gebruik genomen en de verbindingsspoorlijn worden afgeschaft. Hierdoor ontstond de brede Kasteellaan met bomen in het midden en rijke burgershuizen er langs. (fig. 2) c. Tegelijkertijd met de bouw van de Heirnisspoorwegbrug werd een zeesluis gebouwd, het Gentbruggesas, waardoor voortaan de getijdenwerking van de Nederschelde zich niet meer zou laten voelen op de Gentse binnenwateren. Tevens werd er een coupure met stuw gegraven door de Guldenmeers op Gentbrugge en een Scheldebocht weggewerkt waardoor de oostelijke Heimis een stuk kleiner werd. Het Gentbruggesas werd in 1889 in gebruik genomen.

238


Fig. 2. De ontsloten Heirnis. Toestand in 1864, met aanduiding van het in 1752 gegraven Visserijkanaal, links de verbindingsspoorlijn met de hertrokken rietgracht, in stippellijn de geplande Oosterringspoorweg, rechts de geplande werken aan het Gentbruggesas en op de Heirnis zelf wat rest van de verdwenen vestinggracht die nu Rietgracht wordt genoemd. Rechts bakenen grachtjes de "Campagne de M. Paret" af, perceel dat overeenstemt met de vroegere Keuken bucht. Wat rest van de Binnenheirnis werd ingenomen door de eerste huizen op de Heirnis, langs het VisserijkanaaL De Heirnis was toen deels Gents, deels Oostakkers. (SAG, AG, D82F14511)

d. De aanleg van de Ringspoorlijn door de Heirnis vereiste opnieuw een hertrekking van de Rietgracht die voortaan zou uitmonden stroomafwaarts de nieuwe sluis. Deze nieuwe afleiding werd in 1870 door de Staat gegraven op Oostakkers grondgebied ten oosten van de nieuwe ringspoorlijn (tracĂŠ huidige Wolterslaan). De kronkelige Rietgracht op de Heirniswijk, die aldus geen belangrijke afwateringsfunktie meer had, werd met deze nieuwe afleiding in 1881 in verbinding gesteld langs een duiker onder de spoorlijn (aan de huidige Kasterbant, straat die oorspronkelijk daarom Rietgrachtstraat 239


noemde). De oude Rietgracht op de Heirniswijk kon nu dus gemakkelijk herleid worden tot een riool , wat dan ook stukje bij beetje zal gebeuren telkens er een straat werd geopend. e. Op 20 mei 1872 splitste Sint-Amandsberg zich als een zelfstandige gemeente af van Oostakker en werd dus ook de Heirnis grondgebied van die nieuwe gemeente. Daar tot hiertoe de oude Rietgracht door de westelijke Heirnis de grens was geweest met Oostakker, deze gracht in 1870 was herlegd naar het oosten, en in feite hoofdzakelijk afvalwaters uit Gent afvoerde, stelde de stad Gent aan de jonge gemeente Sint-Amandsberg voor, om de nieuwe oostelijke Rietgrachtafleiding als nieuwe grens te aanvaarden. Mits betaling van een schadevergoeding van 5.286 fr. werd Gent aldus 18 ha 41 a Heirnisgrond groter. Bij wet van 24 mei 1876 werd dus onze huidige Heirniswijk voor het eerst integraal ingelijfd bij Gent. De Heirniswijk, zoals de Scheldeoordsektor, heeft dus slechts vier jaar deel uitgemaakt van SintAmandsberg. (fig. 3)

Fig. 3. Globaal ontwerp voor een nieuw stratennet in de Heimiswijk, ca. 1875. Deze straalsgewijze aanleg werd nooit uitgevoerd, alhoewel het huidige stratennet er wel gedeeltelijk kan worden in teruggevonden. Let ook op de oostelijke Rietgrachtafleid ing. (SAG, AG, D82Fl45/4)

240


over wie die eigenaar was van die percelen en recht had op de onteigeningsvergoeding. Uit het eindvonnis van 16 november 1887 blijkt dat in 1868 sommige Heimismeesters (zie 3.2. Voorgeschiedenis) percelen Heimismeers hadden verkocht aan private speculanten voor 4. 700 fr. per hectare, alhoewel deze toen minstens 13.500 fr. per hectare waard waren. Het vonnis verklaarde deze verkopen ongeldig daar de verkopers geen eigendomstitel hadden, doch er enkel weiderecht bezaten. Het vonnis stelde verder dat de Heimismeersen gemeentelijke gronden waren, waarvan het eigendomsrecht, na de afschaffing van het Sint-Baafsdorp in de 16de eeuw, was overgegaan op de stad Gent. Gent kreeg dus de vergoeding van 8.188,29 fr. Dit bewijst dat er jaren lang onzekerheid heerste over de eigendomstitels op de Heimis. Dit verklaart ten dele waarom de Heimis relatief laat werd aangepakt door de grondspekulanten. Het waren enkel ondernemende avonturiers, zoals een ALSBERGE, die het waagden om deze patsituatie te doorbreken, en met sukses. g. Kerkelijk behoorde de Heirniswijk voor 1802 en voor zover er parochianen woonden tot de Heilige Kerstparochie van het Sint-Baafsdorp. Toen in 1802 de Sint-Annaparochie werd opgericht, werd de Binnenheirnis toegevoegd aan de nieuwe parochie, want men verwachtte daar nieuwe parochianen. Toen in 1872 de parochie Sint-Macarius werd opgericht, werd de Gentse Heirnis toegewezen aan deze nieuwe parochie. Pas in 1896, toen de Heirniswijk reeds meer dan 3.000 inwoners telde, kreeg de wijk een zelfstandige parochie toegewijd aan Sint-Antonius van Padua, waar ook de Scheldeoordsektor werd aan toegevoegd, doch de huizen van de Kasteellaan bleven allen bij Sint-Macarius.

5. DE URBANISATIE VAN DE HEIRNIS De Heimiswijk werd bijna volledig geurbaniseerd volgens het volgende systeem: een private grondeigenaar legt zijn voorstel tot het trekken van een straat door zijn grond voor aan de gemeenteraad. Er wordt uitspraak gedaan over het openbare belang van de geplande werken: indien de nieuwe straat enkel de eigenaar zelf ten goede komt, doordat zijn gronden ontsloten worden en hij zijn eigendom kan verkavelen, vallen de volledige wegenaanlegwerken, zoals bepaald door de gemeente, te zijnen laste, doch de straat zelf wordt eigendom van de stad. Wanneer ook openbaar nut kan worden aangevoerd, doordat nieuwe verbindingen gecreĂŤerd worden, neemt de stad een deel van de werken op zich. Dit laatst was het geval bij de Ferdinand Lousbergskaai en de Kasteellaan in 1859 en 1874, de Gentbruggelaan 241


(huidige Vlaamsekaai) in 1890 en het zuidelijk deel van de Heernislaan in 1892. Al de andere straten werden aangelegd door enkele private verkavelaars, met uitzondering van Kasterbant, die werd aangelegd boven op de overwelfde Rietgracht. Bij de aanleg van de Heirniswijk kwam er dus geen globaal openbaar stedebouwkundig concept kijken. De tussenkomst van de overheid was minimaal en beperkte zich enkel tot de kontrole over de uitvoering van de werken volgens de verleende toelating. De private eigenaars poogden hun straten zo te trekken dat er zoveel mogelijk renderende bouwgronden ontstonden en dat de stratenaanleg hen zo weinig mogelijk kostte. Dit verklaart waarom de wijk geen enkel openbaar plein kent, enkel eentonige lange rechte straten telt en er geen plaats over bleefvoor openbaar groen. a. Fabrikant ALSBERGE. Veruit de belangrijkste eigenaar en urbanisator van de Heirniswijk was de lijnwaadbleker Julius Gustave ALSBERGE ( 1831-1899). Hij was de zoon van een Westvlaamse deurwaarder en woonde op de Nederkouter te Gent. In 1877 was hij in het "bezit" van 7 ha 76 a "hooiland" op de Heirnis, die in 1860 nog op naam stonden van de Gentse rentenier A.J. MANILLIUS. In 1881 kwam hij tevens in het "bezit" van het 3 ha metende perceel van de baron MAELCAMPS DE VIRELLES en bezat aldus een derde van de ganse Heirniswijk. (fig. 4) Op hoofdzakelijk zijn initiatief kwamen de belangrijkste binnenstraten van de wijk tot stand, nl.: jaar huidige benaming aantal inwoners in 1893 1882 Heernislaan (met o.a. 3 beluiken) 353 18 82 Forelstraat 377 1884 Eendrachtstraat 288 1885 Karperstraat (met o.a. 3 beluiken) 758 1885 Tinkstraat 72 459 1885 Snoekstraat 1888 Zalmstraat 85 Uit de kadastergegevens blijkt duidelijk dat kort na het openen van de straten de aanpalende gronden snel in kavels werden verkocht aan hoofdzakelijk huisjesmelkers uit de middenstand en de burgerij die er in ijltempo woningen lieten bouwen die vlot verhuurd werden. Het bewijst dat er toen een grote behoefte bestond aan nieuwe woningen. Rond 1910 telde de wijk reeds meer dan 5.000 inwoners. Het grote sukses van de Heirnisverkaveling is ten dele te verklaren door de saneringswerken die toen plaats grepen in de binnenstad. Zo dienden ingevolge het Zollikofer-De Vigneplan van 1883 zowat 3.000 werklieden een ander onderkomen te zoeken, en daarvan is geweten dat er minstens 45 242


. '!1\;.,.. •...P..!jf .;;t,....;.;.r_,t......,= ~.fl'u . a f,.rvJ

~ .,._,"' ..... t'Jte-.u.J vll

r.... "_._,.,..'-_..,"_

twlJHilv J l" fi,J,,_,--.. &-..... ,._......--,

14>-fll- .viS.. '

·-J.:.,-.~IS---...t

·'9 ..-l illt .

.n ........~ -l. "P'~

1. .......... "---J) c!lJ.~.

Fig. 4. Het eerste aflijningsplan van de Heirnis van 1881 betreffende de Forelstraat en het eerste deel van de Heemislaan. J. Alsberge en Baron Maelcamps waren toen de belangrijkste eigenaars op de Heirnis. De Rietgracht werd oostelijk van de Ringspoorlijn herlegd. De gebogen lijn tussen de oude Rietgracht en de nieuwe Rietgracht (links van de Forelstraat) duidt de oude achterhaalde grens met Oostakker aan en geeft bovendien exact weer tot waar het vroegere Sint-Baafsdorp zich uitstrekte op de Heirnis. (M.A. , 1882)

terecht kwamen op de jonge Heimiswijk. Dat de spekulatieve verkaveling van de Heimis voor ALSBERGE een w instgevende zaak betrof, blijkt ook uit het volgende. In 1867 koopt hij samen met zijn schoonbroer August VAN OOST in de Pontstraat te Gentbrugge het bedrijf "Teinturerie et Blanchissement de Tissus Coton ". In 1880 doen zij dit bedrijf terug van de hand om aan de Assels, op de grens GentDrongen, de enorm grote katoenblekerij NV ALSBERGE-VAN OOST op te richten. Opmerkenswaard is wel dat de gemeenteraadsbeslissing tot openen van de straten door ALSBERGE steeds vermeldt dat de machtiging wordt verleend "onder uitdrukkelij k voorbehoud van de rechten die de stad Gent zou kunnen hebben op de terreinen waarvan ALSBERGE beweert de eigenaar te zijn". Vermoedelijk staat dit in verband met wat gezegd werd onder punt 3.f.

243


Fig. 5. Het Vi sserijkanaal met het Lousbergstehuis omstreeks 1965. (postkaart G. Dua)

b. Ondernemende weduwen en rijke families . In 1886 werden deKreefstraat en de Lozevissersstraat geopend door Céline VANDEWATTYNE en Paulina PARET. De eerste was weduwe van de handelaar Désiré Edmond LEONARD en de tweede was weduwe van de bankier Petrus GONTHYN. Dat het volk betrof uit de hogere kringen, blijkt uit het feit dat de dochter van deze laatste, nl. Paulina Jul ia Maria Coleta GONTHYN in 1847 in het huwelijk was getreden met de katoennij veraar Graaf Josephus DE HEMPTINNE, zoon van Felix DE HEMPTINNE en Adriana Henrica LOUSBERGS . Deze laatste was de zuster van Ferdinand LOUSBERGS ( 1799-1859), de beruchte katoenfabri kant met wiens legaat in 1861-1863 het Lousbergsgesticht werd opgericht op de kaai die nu zijn naam draagt. Ferdinand LOUSBERGS had die gronden aldaar in 1859 gekocht van de erfgenamen van Louis PIERS DE RAVESCHOOT die er een huis met lusttuin hadden staan op een perceel grond dat in 1840 nog werd ingenomen door het zuidelijke Heirnisbastion. Het Lousbergstehuis werd ontworpen door architect Adolphe PAULI in opdracht van de burgerlijke Godshuizen en is nu nog in handen van het OCMW. Dit bejaardentehuis, het oudste nu nog bewaarde openbare gebouw op de Heirnis, zal binnenkort de deuren sluiten en elders naar een nieuwbouw worden overgebracht, zodat er dient uitgekeken naar een andere bestemming van dit gebouwencomplex. (fig. 5) Wat de weduwe LEONARD betreft, is geweten dat zij minstens acht huisjes bouwde zonder enige bouwvergunning op een plaats waar pas twee jaar later 244


Fig. 6. Bouwmeester J .G. Semey in 1915, de belangrijkste architekt en bouwondernemer van de Heirnis. Tussen 1899 en 1907 woonde hij in de "Villa van de drie van Rijswijks". Toen verhuisde hij naar een eveneens door hem ontworpen huis in de Wolfstraat (huis De Passer). Wegens zijn vermeende activistische sympathieĂŤn werd die woning in november 1918 vernield zodat hij met zijn gezin naar Nederland vluchtte. Pas in 1929 durfde hij terug naar Gent komen wonen en betrok hij opnieuw een door hem gebouwd huis op de Citadellaan met als gevelopschrift "Laet u maer zoet als honick vinden, de vlieghen zullen u verslinden". Op 23 juni 1935 overleed hij in de Sint-Jozefskliniek te Brugge (Verz. A. De Decker).

245


de Kreeftstraat zou komen . Bovendien waren reeds vier ervan verhuurd . Gelijkvloers telden deze woningen slechts een oppervlakte van 9, 16 m2. Echte beluiktoestanden dus. c. Jacobus Gustavus SEMEY en de Naamloze Gentsche Bouwmaatschappij. De meest markante urbanisator van de Heimiswijk was wel de bouwondernemer-architect Jacobus Gustavus SEMEY (1864- 1935) (fig. 6). Met zijn vader en stiefmoeder woonde hij sedert 1879 in hun nieuwe huis Kasteellaan 8. Als schrijnwerkersgast studeerde hij architectuur aan de Koninklijke Gentse Academie (1884-1886). Na het overlijden van zijn vader François (beeldhouwer, handelaar, rentenier) vestigde hij zich in 1889 op de Visserij 82. Rond 1894 verwierfhij gronden op de Heimis en aldus kwamen in 1897, in samenwerking met de weduwe LEONARD, de twee laatste straten van de wijk tot stand, nl. de Tarbotstraat en de Tongstraat Als een echte projektontwikkelaar ontwierp en bouwde hij zelf reeksen huizen, die hij dan te koop aanbood, sleutel op de deur. Voor de Heimis alleen ontwierp hij minstens 200 huizen, doch ook elders in de stad was hij aktief (o.a. in de Belfortstraat, Baudelostraat, Wolfstraat, enz ... ). Als typisch vertegenwoordiger van de liberale burgerij uit de Belle Epoque (tussen 1902 en 1903 zetelde hij zelfs even in de gemeenteraad, doch een financieel bouwschandaal brak zijn politieke carrière) en in navolging van wat toen ook elders in de stad gebeurde, verzette hij zich tegen uniforme straatwanden met inspiratieloze bepleisterde of bakstenen gevels. Als vlaamsgezinde romanticus greep hij terug naar de vormentaal uit het verleden. Zijn bouwstijl was het eclectisisme, waarin alle hoogtepunten uit de architectuurgeschiedenis vermengd

Fig. 7. Vlaamsekaai, een beschermd stadsgezicht. Deze eclectische huizenrij , tussen 1894 en 1901 gebouwd door l.G. Semey, dragen allen de naam van een Vlaamse kunstenaar. Het betreft van links naar rechts de villa's Eugeen Zettemam, Ferdinand Snellaert, Hippoliet Van Peene, Karel Miry, Hendrik Waelput, Vrouw Courtmans Berchmans, Hendrik Conscience, Tony Bergman, Virginie Loveling en de dubbelwoonst de drie Van Rijswijcks (tekening uit: "Architectuur te Gent: Analyses" , 1978).

246


werden. Dit kwam vooral tot uiting in de geveldekoratie van de 24 "villa's" en burgerhuizen die hij tussen 1894 en 1901 realiseerde op de Schelde laan. Zij droegen allen de naam van een Vlaams kunstenaar of verwezen naar de schippersgemeenschap die er zich vestigde. Ze werden opgesmukt met klinkende opschriften, spreuken en borstbeelden. Het is omwille van deze villa's dat deze laan in 1942 herdoopt werd in Vlaamse kaai. Van deze unieke gevelrij resten nu nog slechts een tiental voorbeelden, waaronder de villa der drie Van Rijswijk's waar J.G. SEMEYtussen 1899 en 1907 zelfwoonde. Wat betreft de nog resterende villarij werden de nummers 88 tot 10 1 (fig. 7) op 19 januari 1993 op de ontwerplijst gezet van voor bescherming vatbaar stadsgezicht. Dit zijn aldus de eerste huizen van deze voor Gent belangrijke bouwmeester die deze bescherming genieten. Een groot aantal van de huizen die SEMEY voor de Heimis tekende, waren opdrachten van de Naamloze Gentsche Bouwmaatschappij die in 1897 door dertig notabelen was opgericht, en waarin SEMEY zelf de belangrijkste aandeelhouder was. Deze bouwmaatschappij was het EERSTE initiatief in Vlaanderen voor sociale woningbouw, doch werd in 1903 reeds opgedoekt. De maatschappij verklaarde een driedubbel doel te hebben: "- het uitzicht der stad verfraaien met schone geveltjes ... - de hand te leenen aan de bestaande maatschappijen van krediet voor het aanschaffen van werkmanswoningen (nl. EigenHeerdis Goud Weerd, waarin J.G. SEMEY zelf ook aandeelhouder was en Eigendom door Spaarzaamheid, nvdr. ). - den burger en neringdoenden woningen op krediet te verschaffen. Dit drijdubbel doel strekt tot de handhaving der maatschappelijke orde: immers den werkman aan de kroegen onttrekken en aan zijnen eigen haard verkleven; burgers en neringdoenden door kunstbesef veredelen en door eigenbezit en lotsverbetering bevredigen. Dit is zonder twijfel eene voortreffelijke strekking, welke de pogingen der omwentelaars tegenwerkt, en het heil van ons dierbaar vaderland verzekert." Einde citaat... Deze paternalistische en moraliserende doelstellingen werden veruitwendigd door de talrijke stichtende spreuken die in sierlijke letters gebeiteld werden aangebracht op diverse arbeiderswoningen van SEMEY in de Tarbotstraat, Tongstraat, Lozevissersstraat en zuidelijk deel van Karperstraat, Snoekstraat en Eendrachtstraat. Enkele straffe voorbeelden: - "Eet naar uwen stand, woon er boven, kleed u eronder." (Karperstraat 112) (1895). - "De man de voorzichtigheid, de vrouw het geduld." (Lozevissersstraat 21) (1897). - "Rijk worden is niet zijne rijkdom vermeerderen maar zijne begeerte verminderen." (Tarbotstraat 34) ( 1897): de burgerij op haar best in haar "belerend" zendingsbewustzijn tegenover de werkende klasse! Alleen reeds 247


BOUW&ROIIDEII to KDDPEW

mrt qrmaktanl•tahnq f!H

Fig. 8. Verkavelingsplan van 1897 van de Naamloze Gentsche Bouwmaatschappij. De grenzen van sommige percelen worden nu nog steeds bepaald door de bedding van de verdwenen Rietgracht (SAG, AG D82Fl45/8h)

I

6>

SCHETS

i>

v.a n den 4 "'en 7hwijk

(.. Q

G'

de r .s ta d GENT

<f" JdJt idJigndtrlw u w,k t"IJ •·--

Fig. 9. Kaart van 1904. De Heirnis maakte deel uit van de 7e wijk en telde toen 6 beluiken, waarvan er nu nog 5 resten. In de 84 beluikhuisjes woonden toen 406 mensen. (kaart uit: De beluiken binnen de stad Gent, 1904)

248


omwille van deze unieke koncentratie van huizen met spreuken verdienen deze gevels bewaard te worden. Deze gevels verbergen echter huizen die indertijd als modelhuisvesting golden, maar nu een grondige sanering goed zouden kunnen gebruiken .

6. EEN EEUW LATER Sedert de laatste straat in 1897 werd aangelegd, is er op ruimtelijk vlak niet veel meer veranderd in de wijk. De enkele grote bedrijven die zich tussen de huizenblokken hadden gevestigd, sloten hun deuren en werden overgenomen door andere bedrijven. Zo is de weverij van Gustave Steurbaut, (fig. 10) die zich in 1895 in de Forelstraat vestigde, nu een meubeldiscount. De weverij Colonia, in dezelfde straat, werd in 1934 overgenomen door Drukkerij Het Volk. Dit laatste bedrijf nam in de loop der jaren gestadig uitbreiding van 3.452 m2 naar 20.245 m2 en palmde daarbij niet alleen leegstaande fabriekspanden in (Beghin-Machelaert in 1959, Thermosac in 1976, wol weverij Satex-Van Ceulebroeck in de Eendrachtstraat in 1980, enz ... ) maar ook reeds 22 aanpalende woonhuizen. Ook het detergentenbedrijf De Jonghe, seder 1941 gekneld tussen de woningen van Tarbotstraat en Ferdinand Lousbergskaai, zal vroeg of laat moeten beslissen of het de wijk al of niet zal verlaten voor een beter aangepaste omgeving. In de loop der jaren heeft het gemeentebestuur weinig gedaan om de leefomgeving in de buurt op te krikken. De wegen werden wel geasfalteerd,

Fig. I 0. Het bedrijf Gustave Steurbaut vestigde zich ca. 1895 in de Toekomststraat (Nu Forelstraat). Dit bedrijf fusioneerde later met de katoenspinnerij "Motte" aan de Wielewaalstraat tot de "Tissage de l'Avenir". Het bedrijf staakte de productie na opslorping door de gekende "F ilatures ouvelle Orleans". De gebouwen werden gedeeltelijk gesloopt en NU is er een di scount gevestigd. (briefhoofd uit 1909) (Verzameling A. De Decker)

249


sommige straten kregen wel éénrichtingsverkeer, doch de oorspronkelijk met bomen afgezoomde Vlaamsekaai en Heernislaan werden omgetoverd tot een wijkonvriendelijke verkeersriool (Kleine Ring). De laatste jaren is de gemeente wel ingegaan op het verzoek van de bewoners om in de Snoekstraat een buurttuin te realiseren op het terrein van de leegstaande gieterij Batta en om de Zalmstraat bewonersvriendelijk herinterichten. Zoals de meeste wijken in de 19de eeuwse gordel kent ook de Heirnis de gevolgen van een dalend bevolkingsaantal, een vergrijzing van zijn bewoners en een veroudering van zijn woningenbestand. Het aantal winkels en cafés daalt gestadig. De buurtscholen in Tarbotstraat en Eendrachtstraat sloten hun deuren. Veel woningen voldoen niet meer aan de huidige normen. 59% van de woningen zijn gebouwd voor 1919 en slechts 21 %na 1945. Slechts 28 %van de woningen beschikken over volledig komfort, d.w.z. stromend water, WC met spoeling binnen, bad of douche, en centrale verwarming. 64 % van het woningenbestand vertoont minstens een zwaar gebrek. Het financiële draagvlak van de meeste bewoners is te klein om zelf uit eigen zak de nodige aanpassingen te betalen: 68 % van de bewoners zijn huurders, 15 % verdiende in 1981 minder dan 11.000 fr. per maand. In de Geo-statistische Survey van de stad Gent van 1986 wordt cijfermatig bewezen dat de bouwfysische staat van de woningen op de Heirnis in de top zes van de slechtste wijken van Gent-Centrum kan ondergebracht worden. Om deze buurt opnieuw aantrekkelijk te maken zullen "cosmetische" aanpassingen op enkele plaatsen niet meer volstaan. Nochtans beschikt de buurt over bepaalde troeven zoals een gunstige ligging t.o.v. het stadscentrum, snelle uitwijkmogelijkheden naar de belangrijkste verkeersassen, een nog niet hopeloos verkrot woningenbestand, geen al te storende bedrijven, een nog levend buurtschap en op termijn vermoedelijk kansen om nieuwe openbare groenruimtes te realiseren. Een goede eeuw geleden liet men de urbanisatie van de wijk over aan het vrije initiatiefvan al of niet moraliserende ondernemers. De huidige Fin de Siècle zal meer inzet vergen van de overheid dan die voorbije Belle Epoque. Arthur DE DECKER

250


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHE NR. 460 Op 2 juli 1908 stelde Prosper Claeys in de rubriek "Burgerlijke Bouwwerken- Baudeloostraat- XVIIIe eeuw (1781)", in het Frans, een fiche op over Het Huis Toussyns In 1781 brak de wijnhandelaar Jan Toussyns die in de Korte Ridderstraat het tweede huis links, komende van het St-Baafsplein, bewoonde de gevel ervan af om hem te vervangen door een andere in natuursteen. Dit huis werd afgebroken (1) in 1906. De bevallige Loclewijk XVI-gevel, waarvan men zorgvuldig al de onderdelen bewaard had, werd in 1907 heropgebouwd in de Baudeloostraat, met zijn ionische zuilen, zijn twee vazen met bloemenslingers op een voetstuk, zijn galerij met spijlen en zijn grijnzend masker gesculpteerd in de sluitsteen van de ingangspoort De bibliotheek van het Davidsfonds is er in gevestigd. Toussyns had in het timpaan van de deur als uithangteken een smeedijzeren Bacchus geplaatst, gezeten op een vat en het glas in de hand. Deze allegorische figuur bevindt zich in het Oudheidkundig Museum. Op het plan van 1781, dat bewaard wordt in het Stadsarchief, stond een galerij met balusters boven de kroonlijst, daar bovenop drie vazen die identiek waren aan deze die nog bestaan. Bij de reconstructie in 1907 werden ze weggelaten om dakkapellen te plaatsen in de nieuwe dakstoel. Flandre libérale, 4 décembre 1905.- Stedelijke archieven: Huizen, opbouwingen en veranderingen (reeks 535 en 536).

(I) Op het huis in de Korte Ridderstraat stonden drie schoorstenen in verschillende stijlen:

Loclewijk XV, Loclewijk XVI en Empire; zij werden gedeponeerd in het Museum voor Stenen Voorwerpen in de ruines van de St-Baafsabdij.

Naschrift Het Huis Toussyns is een van die kleine monumenten die zeker het bewaren waard zijn. Het is een sieraad voor de Baudeloostraat, maar het bevindt zich nu in een pre-verkrottingsstadium. Binnenkort zal men het voorzetsel "pre" mogen weglaten. Wanneer men wil dat het monumentenbeleid geloofwaardig overkomt, dan is het nu de hoogste tijd om iets te doen. 251


Het Huis Toussyns in de Baudeloostraat. Foto Ronald De Buck.

252


DE GENTSE BURGERLIJKE WACHTEN. 1814-1914. (Vervolg) DE SCHUTTERIJ, 1827-1830 Gedurende vijf jaar liet men de burgerlijke wacht voor wat hij was; een legertje op papier. Vanaf 1820 kwam de zaak terug aan de orde. Voorstanders van een burgerwacht dienden op 26 januari een wetsvoorstel in, zich steunende op de artikels 203 en 213 van de grondwet: "Het dragen der wapenen, tot handhaving der onafoankelijkheid van den Staat en de beveiliging van deszelfs grondgebied, blijft, overeenkomstig 's lands oude gewoonte, den geest der pacificatie van Gent, en de grondbeginselen bij de Unie van Utrecht aangenomen, een der eerste pligten van alle ingezetenen van het Rijk" en "In alle gemeenten, welker bevolking binnen den besloten kring of omtrek der gebouwen 2.500 zielen en daarboven bedraagt, worden als van ouds, schutterijen opgerigt, tot behoud der inwendige rust; deze schutterijen dienen in tijden van oorlog en gevaar, tegen de aanvallen van de vijand. In andere gemeenten worden, in tijd van vrede, rustende schutterijen ingesteld, welke, in geval van oorlog, gezamelijk met de vorengemelde, dienen als landstorm, tot verdediging des vaderlands". Het voorstel werd niet aanvaard en op 8 juni ingetrokken. (8) Op 8 november probeerden ze het opnieuw; zonder succes, want ook dit amendement kwam niet door de Kamer. (8) Zes jaar later hadden de voorstanders meer geluk; het volledig gewijzigde voorstel werd nu aangenomen. (9 feb. 1827) De 11e april stemde men de wet die 88 artikelen bevatte, (9) waaruit we hierna de bijzonderste aanhalen: 1- Alle ingezetenen van het Rijk tusschen de 25 en 55 jaar worden verpligt in de schutterij dienst uitteoefenen 3- Vrijgesteld zijn: ongeneeslijke zieken of gebrekkigen, zij die kleiner zijn dan eene Nederlandsche el en vijfhonderd zeventig strepen, (1,57 m) geestelijken van alle gezindheden, professoren en lectoren aan de hooge scholen, aan de athenea en seminarien, studenten in de godsgeleerdheid, zij die in militaire dienst zijn, zij die tot de dienst der nacht- en brandwachten en tot die der brandspuiten zijn aangesteld. Lijf- en huisbedienden en deze die voortdurend uit armenkassen worden bedeeld, of in armengestichten opgevoed of onderhouden worden, zijn alleen in vredestijd vrijgesteld. JO- Vóór den 1stenjulij, zal er over al de ingeschrevenen binnen de gemeente eene loting plaats hebben door middel van welke het benoodigd getal personen voor de schutterij zal worden getrokken. 14- Op de voorgeschreven rol zullen naar volgorde de nommers worden ge253


bragt en vervolgens worden opgeroepen: a-de ongehuwden en weduwenaars zonder kinderen, b-de gehuwden en weduwenaars een of meer kinderen hebbende. 17-Aan hen, die tot de persoonlijke dienst geroepen zijnde, van de waarneming van den dienst wenschen te zijn bevrijd, zal het geoorloofd zijn ieder jaar van nommer te verwisselen met iemand, die een hooger nommer is te beurt gevallen. 23- De schutterijen zullen sterk zijn twee man van iedere honderd zielen in elke gemeente. De werkelijke diensttijd derzelve is op vijfjaren bepaald, waarna de manschappen nog vijfjaren in de reserve blijven. 29-Alle hoogere en lagere officieren zullen door Ons worden aangesteld, en door Ons alléén ontslagen kunnen worden. 36-De kosten op de dienstdoende schutterijen vallende zullen gevonden worden: 1e-uit de boeten, de bijdragen en de contributiën, bij deze wet bepaald, door de schuttersraden in te vorderen. 2e-uit een toelage uit de gemeentekas. 37-De schutterijen zullen met geweren van het zelfde kaliber, als bij het leger, worden gewapend. De onder-officieren, korporaals en tamboers zullen sabels bekomen. Voor zoo verre deze wapenen en uitrustingen niet voorhanden zijn, zullen dezelve voor de eerste maal van's lands wege worden verschaft. 39- De ammunitien zullen voor 's lands rekening worden verstrekt. 40- Elke schutter zal verpligt zijn, zich zeiven te kleeden; ingeval echter, van onvermogen, zal hij zich tot het bestuur zijner gemeente kunnen wenden, ten einde, het zij geheel of gedeeltelijk, in zijne kleeding of kledingskasten uit de gemeente fondsen te worden te gemoetgekomen. 63- In elke gemeente zal een schutters-raad bestaan die bij wet, het beoordeelen van en uitspraak doen omtrent alle verzuim en overtreding en mitsdien ook het opleggen der straffen en boeten. 83- In geen geval, zal de schutterij buiten de grenzen van het Rijk mogen worden gevoerd ofgebruikt. 84- De eerste oprigting der schutterijen, zal plaats hebben, op zodanige tijdstippen, als Wij daartoe het meest geschikt zullen oordee/en, en binnen twee jaren tot stand komen. Onmiddellijk begon men in Brussel aan de uitvoering van het K.B., wat resulteerde in de wet van 21 maart 1828 (I 0) waaruit hierna de bijzonderste artikelen: I-Alle inwoners die op 1 januari 25 jaar zijn geworden en deze die op diezelfde datum niet ouder waren dan 34 jaar, moeten zich vóór 1 juni laten inschrijven voor de schutterijdienst. 3- De inschrijving zal zich ieder jaar, vóór de 1e juni herhalen voor de inwoners die op 1 januari 25 jaar oud zijn geworden. 254


7- De oproeping zal 14 dagen vóór de verplichte inschrijvingsdatum in de

stad uitgehangen worden. 8- Deze die zich niet hebben laten inschrijven worden verwezen tot een geldboete, daarenboven worden zij zonder loting bij de schutterij ingelijfd. 18- De loting moet gedaan zijn vóór de 1e juli van dit jaar. Vanzohaast er zekerheid bestond over de oprichting van de schutterij begon het touwtrekken tot het bekomen van een bevelhebberschap over de verschillende afdelingen . Voor Gent benoemde de koning terug K.A. d'Esbeek, Vanderhaeghen de Mussain als opperbevelhebber. (KB-26 feb en GvG-6 mar) Op een schrijven van het Schepencollege, waarin hij verwittigd werd dat er geen bezoldiging voorzien was voor dit hoger bevel antwoordde d'Esbeek, gepikeerd nooit aan een vergoeding te hebben gedacht, integendeel, het zou hem een grote eer zijn de vorst gratis te dienen! (SAG-M23) Op 12 juni benoemde de koning de overige officieren. De 3 bataljons wees hij toe aan de majoors L. Van de Poele, E. Grenier en A. Pycke. De officieren konden zich oefenen in de bevelvoering in de grote zaal van het stadhuis. (GvG-28 jun) De wet van 11 april 1827 voorzag een loting van 2 man per I 00 inwoners. (artikel 23) Voor Gent beduidde dit 1.461 man. (Afb. 2) De schutters moesten worden verdeeld over 3 bataljons, elk bestaande uit 5 compagnies.

Á~" Óte\.l.e.. 'l~

~Jt"'

·u."\a""

~~'"'' .\"{.M'

l,o 6'!>

1,<t-... -

tl/it

\1A."'U71

C:x""-' ."'"~

~~\-\\ ~.,

n . s.b~

ê'Xt'U> - \\1\l"lA.l~

~l\t"" ~~

Ó,~\'la·\\:~!1

1.5,93~ _

-

;;~

~;"f\\\

.h..n .·.

1,1U

0w-.... ·\\tww·~

IÄ,'1CJJ

~:xtN.. . '"'"~

521

..... 6~ .... -""'"'''"''~ c,'Jt",,... -'""''"':". /"

<"....

,..< .......

Afb. 2.

255


.

'

StedelUk _Besluur "a" ::fi/.end.

OPROEPING ter l/nlchriJ"'ng DE;~AAN DEN

VAN

s~hullerl~kendiensl PLICTICE I~EZETENEJ\1 . . \ Villorndo <rmkr u a al\.t .W '"P'"""e lau~u ·~c: Li•ra

BuRcu.ttESn n L"' SCHEPENEN.

U. duu btriDI>eftO 1 .,..\n 1ooft oo..d odo"c op do bopaliol•" ... ., .,,_ ) , l ,.. gdnW'fl• u dra oo.\,...l o8>1,....! \ o

1\raol"" bij dow ~.tt \c.,,.;. uottll ;..rJij\ datiac<Toic• cl< "'" .-.o &,. 11 April o8>j "" Me ~ oaiaUijl Baluit •:n jl. ,&llcèr i "'"'I!UMD, wo!lt op ok. 1 J n,.or\j lutOIIH n !ooa ~5j..u •ij• iavtred u o.. lou l\ ain •o1<io4ic4 ~I.Mo, {Jü Jou •iJ'• ia tk i-• • i~ 141 •• _ ,

llliok oalo•olst'

oko ~• !du t~.

An . 7· • I.ij, d;,. ;. .,,.,nd.u

lot

n.

ol~

ott,..Mon 1n011n ol daoaMt

<ori~uldu of .:i lfi<SloteDt " u boàoon. ,

Uci. • oor do,.

1 Jo.Uj ouou o ..dr~j brt lkstua:b,.u uw-pl u ll •oord"'

o1>d.ro o J ~~.:ii cl.aoru

IJr" ;,.&""~- ....tlc Pc:bur i~~.Khnjoi"' raOOI't<o un!:oicdc11

• "'..,....,,., ohn or Uj unbulu lu

' "llno -&dnlfflc1.o< 1Îj.;;.tiJ no•ol"boot\.t u tne\ oooo •;..,.;j., ,n.;c l, , f._u"kll•ao:aj .. i•l.O"D..J.Norn.-c«o\.....,, t~oinJed< i11 ocluljoi11; bthoorlijl I"'CI>.io.lo cn.,j ol..»1>ict

Do

J!. .,,., •....,. t--

O ll>~l.t ... _

<l>e

ro•

oot.J......J b.,,.;;,

• un <In io~rc•.....,., ...., • n

,;;,...,. juio~-tG

o.ktd~><n

• -kt- u .Lxo blij\ra. • An. 9- • I>iol bttoodco u.lka wo..Wo lido ...,,

ruidd•&•·

• • J o.aij

\C

tCIOI'

hriobt<o do"" iaxl>.rij..... , 1\dloo doo r h.tt

de•

Ptut-

; ""'•i\

Batua• ambtolu! u inctot.ll~•no word.<., u d.oo.- du . ... u....c.ta. Sdo uuau. ... d ..-onka ~ ...... u .. 1.111 . . . c•ldl>ocu; · • loenujl a.ij dunabo•co , .-der lotiac bij c!.o Scbuncrij 011 U...

lao h.,. lU iDKI>.rijoiAI u abOed..., ia <I• Kapdie K onwr ..,.. Soodh11<.a; .cl. i..c•a' ul oije loop d.. R""Cpoun .

. • """""' U.cfloi'J, i.,.J- INt u! Wojlco ~U or oi;,ku d. • .-~.........w ;..w:hriî•'"', r-- ...J• ...., tol ww.,;u:~, ot ~rii· • .ull"'f;ICa u a....,.butocwha . •

,.,c....,

0... CfÖot'ra ia 'i9 7• 17!,l8 • o 1)!)9 , n kobl>n.do .d<U <lco o.odonlocn)o , )afll >gj o....,b.nilo, oul:..,buad..".U.-

......

ÎO

N ·

DicC"..," 1<bona in d• farco 179\, 17!)S, m 17g6.., du o J,. ~ Ufl l\,ll m l1 fa.- b.tftltb.ob!>roclc , n l-

xbrijocn '" het .-.~

o;...,.,.

oll.. a

' 'i •-.JcP"rw·

• ,~ , 1ulko clocr lou PlutKlof l Sn;,.,., wordc-to iG...,-;bn· •<11 , au r~l û-.J...I ,.,., ucn.iodcnldobt>""'f''looi.J

ioKion"j.-io, iaE.,.il t .,,Uco opro Uj• olie uo drie "'' uo •~ ·,

0..

nrplict I.Îjo houo ..,w.,r

An . 8. • Dic uo buoooa oudcnlono

io..cbrij-

no f-..iocm a itcc~td. ) ••• "'V" ana.

deo "'""Ct"" "'' ·, mid.hc• "

cc<>~tnl.u

r-

Li""adic

•lof _~ ..... -

u n;a.q..ald.

•hcca ( clo

htbloao

d.icaudoco4 c ~ebuttct>) u o•ui'

· 4oro;...;lt.rij... aiad..cr<r••.. •• · • '"' ...' o D&lc ~ I Ï,. U "(COio~a, U <lc

"_..j..,J<tloi,....

lom.., t• •trullro ;,. .1. 01nl' • oor lt.~ •• n uim on

olonorftoc

• dc.clld.c ola.LI«o """"'de ochuo w njubn~.~.>a, oulk a oij a.icl>.

IC''U ckr Îachr>j.inc lol\orD vopt""' wordoro op clta I )lft U o-

o.ii

J•=<>~«oloe ,

• S:j o!d;.. io die .-rnd>ilki>Cir

oi...W .kt Sc1um.,.:;; motWoO.... i ...cbrij<ru, 011 o!.ot dt "SU.. Undoj nlloroode

"'"~ lf"'"Dicb u t<WOD•

• .-.".1.101 l>o.dn 0 of d.o11 &clrl on """ ut- t"" • .-eo~'c<l, ,.,u.., tol dci•oclt. ,.;j•i"' •••piict oij.,

cn.o.••

olloJ ) oo-.!u-cl.orocb.;d

s...~..

l ......... na Li\ ..id • •;.. ....

"'c•ocd•u•

odo .. ld, "" a ur d.o u a h.ci _loolua , ...;..., : d.... i-cue ui .. ja l..,p doo ,........,.,. · ........!.,.~rap , "'' :W~oo!.r­ ..,.,lt,

V-\N CI\0)181\UC.C.HE.

.s. . ...

Oio V""" rl>DRa .. de juea o8oo , t8cu, •Sol .... ctwdn~c~ beo-oilt h.bb...O. ou•8,,7, >6u 1S jofft> nllft> ok" <I...., ioac:brijo.., ia M\ ......,..,.".. d n twn<k

Afr~4-t.ftl

Afdeolior;: drCI i<~c•"C :.al t ijo ' ""11 de Pou:illcmu l t.

T & Ct.'iD, TU lli\UKK.EAU

<luo

VA~

11

/ft#

''-!U', "-

.4pril t8>').

t.. DE IUSSc/U.ll. , STA DSOtlU'KKtJI. , HLIUG CE!.ST..sTIUAT .

Afb . 3.

256

mij

lf•• -•,.

llifk ou,

Yu llo •cu .


Sledelijk . lleslllur VAN GEND, -

NCHUTTBBIJ. BEBIGT-• BuRGEMEESTER EN scHEPENEN, ·

·

Brengen ter kennis der ingezetenen , ingeschreven voor de Schutterij , dat de alphabetische lijsten ter hunner inr.agè zullen liggen in het secretariaat ten stadhuize, van 10 tot '7 dezer ma~nd (den tusschenk~r­ mende ~~>ndag uitgenomen ) , van ?egen · uren des mprgens ~t 's middags> t~Ö ein~e ·een. ieder in staat zoude ZIJD om, wanneer hen ecmgP. personen of omstandigheden mogten . voorkón;.~n di; daarop _l:!og zou~~n hellO?ren te worden genoteerd of d.aarvan moeten worden _weggelaten' daa!"'a_ o; kenms te geve'! . .. Zt) onderngten hun verders . dat op de hter na vermelde dagen m de V erpachbngs-'Zaal ten Stadhwze , en t'elkens ten acht Iiren des morgens z:al worden o~ergegaau tot de loting der respctive klassen , als :

Op rg dezer maand Juny, over diegene geboren jo : het jaat· r 794, en dus behoorende tot de klas 1 8rg. )) i7g5. )) '.)) )) 1820. 20 )) )) )) 1821. )) 1796 . }) )) )) )) 1822. 1 797 )) )) )f )) ': 1825. OJl 1798 0 . . )) ;:01824: )) )) 0 )) 17990 )) )) )) )) )) . r82S. » 18oo )) )) )) )) ' i826; .· )) r8or )) )) )) rS27. · 1802 )) 1So3 )) . i828. }) ' ))

°

Door ge~~gtigden ia! voór -lotingpli&tJge; mogen .worden g_~Iot; ..wan~eer, door dri~gènde_ o~tindigheden, het bt]wonen, derzel~e, _-V()Or ~e mgeschrevene onmogeli!k. ZIJn zoude. 0 .· 0 · · 0. · •

Gend, den 7

0

J~nij

1828.

VAN CROMBRUGGHE. Óp bevel, de Secretaris, RciiTIER.

Afgekondigd mei trompet, door mij gezwo~n . f/itlezer; den g · Jumï

I

828.

GU'ID , T&ll DI\UI\IUIUJ VA."'f L: riE I!USSCHE.I\~ STAOSDI\Ul'\.K!l\ , HElLIG GUST..sTl\A.AT.

Afb. 4.

257


(GvG-3 apr) ( ll) Een compagnie bestond uit: l kapitein, l eerste-luitenant, 2 tweede-luitenanten, 1 sergeant-majoor, 4 sergeanten, 1 fourrier, 9 korporaals, 2 tamboers en 95 schutters, samen 116 man sterk. De meeste officieren en sommige onder-officieren en korporaals waren vrijwilligers. De eerste inschrijvingen gingen door tussen 1 en 31 mei 1828 in het stadhuis. (Afb. 3) Het enthousiasme onder de plichtigen was niet denderend. Men wrong zich in alle mogelijke bochten om toch maar aan de schuttersdienst te ontsnappen. De afkeuringsaanvragen stapelden zich op. De heelmeesters uit die tijd deden gouden zaken met het uitvinden van gebreken die tot ongeschiktheid konden leiden. De meest aangehaalde kwaal was kortborstigheid. (12) Degenen die dachten uitsluiting te kunnen bekomen, moesten zich aanbieden bij de "Commissie tot het onderzoeken en beoordelen omtrentdeinberoepen redenen", die zetelde in de "Verpachtingszaal ten stadhuyze". De GvG van 19 juni schreef: "Men zegt dat het getal der persoonen, die zich alhier voor de schuttery hebben doen inschrijven, tot 1630 beloopt en men vreest van in het zelve het effectif der diensdoende schuttery niet te zullen kunnen verkrijgen, wanneer men agt neemt op de ontslagingen en op onze 12.000 behoeftige. (12) Spijts alle tegenkanting ging de eerste loting door op 18 juni. (Afb. 4) De onfortuinlijken die er zich hadden "ingetrokken" kregen bericht dat ze op de bijzondere (aktieve) rol der schutterij waren ingeschreven. (Afb. 5) Hoe zagen onze schutters er uit? Elegant, kunnen we op voorhand vertellen. (Afb. 6) De K.B.'s van 5 april en 18 september 1828, (13) gaven een nauwkeurige beschrijving van het uniform; een shako (hoofddeksel) met kinband, zoals het model bij het leger gedragen, versierd met het koninklijk wapen, omgeven door een ster. Een slipjas in donkerblauw linnen, de opslagen, kraag en voering in dezelfde kleur. Een witte bies omzoomde de bovenste rand van de kraag en de opslagen. Rode schildjes versierden de voorzijde van de kraag op de plaats waar ze samengehecht werd. Rode schouderstukken op de jas, die zich kruiste op de borst bij middel van 2 rijen van 8 knopen. Drie knopen op een kleine rode band op iedere opslag aan de armen. De langwerpige zakken hadden ook elk 3 knopen. Alles versierd met een witte bies. De broek, uit donkerblauw laken, had een witte band op de 2 buitennaden. Beenstukken. uit zwart laken met 10 knopen in zwarte hoorn. De graadkentekens voor officieren en onder-officieren waren zilverkleurig, de kinband, de knopen en de shakoplaat in wit metaal. De hoofddeksels waren voorzien van rode pompons met rode kwasten bij de schutters en tamboers uit de keurcompagnies, met witte pompons voor de overige compagnies. De kolonels, majoors, adjudanten, kwartier-meesters en tamboers droegen daarenboven als onderscheidingsteken op de shako, een 21 cm lange pluim, uit gier-vederen, waarvan de uiterste punt rood gekleurd was. In de zomer mochten de witte broek en beenstukken gedragen worden. 258


/3'#7

•.

~MTEDELIJK . BESTUU.R VAN GEND.

SCHUTTER'IJ.

. >

WET na dta " Aprilo8•1 ·

-

~-

.

BERIGT.

4~Com~ie _ ?o l~tiog

ÀI\T. ' '

d•r WE'l'.

. . brengt. ter

-~ennis

van .

~ - -.gz)~~ · · ~~~wonet~de a~..v-...J~ .,. ...

'- mm .

-

n-

~ a.~~

dat hij op de

mee.e rol der Schutterij is gebragt , en diensvolgens als h~

.

.

'

"'-'~·;~ lil derzelve wor-4t hèschouwd ·:en oode~vorpe_n. is aan al

...

de daaraan verhoede vert._gtingen. / ,Ç ~ .:.Gend, dezen ag A stij 1828.

DE -MEYERE • Schepen

Afb. 5.

Wie bekostigde nu de werking, bewapening, uitrusting en bezoldiging van deze burgerlijke wacht? De Staat stond in voor bewapening, ammunitie en ledertuig. De Stad draaide op voor de rest van de uitrusting zoals, muziekinstrumenten, gereedschap, herstellingen enz. Ook de bezoldiging van officieren, onder-officieren, korporaals en muziekanten was voor gemeentrekening. De leden van de schutterij moesten zelfhun uniform kopen. Voor de officieren en onder-officieren, die meestal bij de adel of de gegoede burgerij behoorden en daarenboven voor hun dienstprestatie werden vergoed, was dit

259


Afb. 6. Korporaal van de Gentse schutterij. Schilderij- Kon. Legerrnuseum .

geen probleem. Voor de gewone "piot" uit de arme klasse, die geen cent kreeg voor zijn schuttersdienst, was het een nachtmerrie. De kostprijs voor een compleet uniform bedroeg 22,50 gulden. Als men bedenkt dat een arbeider, minder dan ĂŠĂŠn gulden per dag verdiende, waarmede hij een familie moest onderhouden, was er voor de aankoop van een tenue geen geld over. De op alles denkende inrichters hadden dit voorzien en volgende oplossing gevonden: "De Schutters die zich niet konnen volkomelijk kieeden zullen 260


3/~:JQ ..

/

/bJ_ /~.2.f'

'

De Ondergeteekende~7aè_,:á/if~{?~~ Schutter, gebragt op de hiJzondere rol sub Nr(:fJ. verklaart ontvange~ te hebhen "Van HH. ,Burgemeester en Schepenen der stad Gend, een Rok , Pantalon, paru· Slobkoussen , Schako

trij::<r

en Halsdas, en verbindt zich ter bes. ~· kosten van. . kk ?~ 0 deze Eqwpementstu en, bedragende {. , maandelijks te zullen betalen , in handen van den hee:r

BES3.S ,

Jioofd~om;..

SchutterU ten &.tadb.u.iz.e~ .e.~ne som · . J tot volle voldoening . etaling van welke som zullen de van eers g hier voren vermelde kleedingsstukk.en aan hem hehooren te~­ wijl hij zich verbindt, gezegde k.leedings tukken terug te ;even bij geval hij in gebreke hlee~ die som te voldoen. van

d

~~~

Afb. 7. Let op het kruisje als handtekening.

door het Stedelijk Bestuur geholpen worden. Dit bestuur zal hun voorzien van alle hunne kleedings ofequipements stukken, waarvoor ze zullen moeten betalen eene som van 22,50 gulden die zij kunnen voldoen door ieder maand binnen de vijf eerste dagen derzelve in de handen van den Hoofdcommies der Schutterij, de som van een gulden te betalen zoo lang hij zijne kleedingskosten zal ten volle gedaan hebben." (Afb. 7) Reeds bij de eerste inlijving had de stad 345 behoeftige schutters te kleden. (SAG-M24) De gouverneur van Oost-Vlaanderen, de Hollander Van Doorn, deed op 1 september een eerste bestelling van blauw, rood en wit laken, zodat de betaalkrachtigen zich een uniform konden laten aanpassen volgens demodellen ter gouvernementspaleis neergelegd . Het ging de nationale regering te traag. Bij K.B. van 7 september beval ze de onmiddellijke benoeming van de onder-officieren, korporaals, tamboermajoors en tamboers. In Gent gebeurde dit eerst in februari 1829. (GvG-26 feb) 261


De officieren, die popelden van ongeduld om hun krijgshaftigheid ten toon te spreiden, lieten zich natuurlijk zo snel mogelijk een tenue aanpassen. De GvG wist reeds begin december te verkondigen: "De heeren officieren van onze schuttery hebben zich dezen morgend in uniform eerst nae het stadhuys en vervolgens in corpora by de militaire overheden begeven. Hunne houding scheen de aenschouwers te behagen, en men moet ter eer van gemelde officieren bekennen, dat zy zich reeds onder de militaire costume vertoonden als mannen die al verscheyde jaren onder de wapenen zyn geweest." (GvG4 dec) Het stadsbestuur, ziende dat er geen uitweg meer was en op meerdermalen aandringen van de nationale regering, deed in februari 1829 eindelijk de aanbesteding voor het maken van kledij voor 500 schutters. "De Burgemeester en Schepenen, brengen ter kennis van de gegadigden dat, op 25 dezer, ten Stadhuize, zal worden overgegaan tot de aanbesteding, bij geheime inschrijvings-biljetten; Je-Van de confectie der kleeding van 470 Schutters en van 30 tambours. 2e-Der levering van 500 shakos. 3e-Jdem van 12.000 grote en 4.000 kleine knoppen, voor 500 rokken. 4e-Idem van 30 trommels met derzelver toebehoorten. De biedingsbiljetten, geschreven op zegel, zullen moeten beweegd zijn, ter eerste Afdee/ing der kantoren van het Stedelijk Bestuur, voor de 24 der loopende maand, en moeten vermelden de verpligting van zich te onderwerpen aan het kohier van lasten, ter inzage van iegelijk berustende ter gemelde Afdee/ing Gend den 14 February 1829. Van Crombrugghe, burgemeester." (SAG-M24) De aanbiedingen stroomden binnen, vooral uit Nederland. Het stadsbestuur, natuurlijk geĂŻnteresseerd in de laagste prijzen maar ook geneigd zoveel mogelijk werk in eigen stad te houden, gaf de meeste opdrachten aan Gentenaars. De firma Stobbelaere & Burggraeve, gelegen bij de Keizerpoort, mocht voor 1550 uniformen het laken leveren. Iedere coupon stofwas voorzien van een label met de goedkeuringsstempel en handtekening van de "Commissaire pour les fabriques de Draps et Etoffes" uit Luik. De meesterkleermaker Lacy uit de Sint-Jansstraat maakte de slipjas, de broek, de slopkousen en de halsdas. De knopen mocht de fabrikant Nicolas Poelaert uit de Garemerkt 16 leveren; hij vroeg 2,83 gulden per gros grote en 2,12 gulden voor hetzelfde aantal kleine knopen. Trommels schenen te Gent te duur want de bestelling ging naar de firma Duchemin uit Tielt, die 24 gulden rekende voor een volledige trommel met draagriem, stokken en knielap. Ook deshako's lagen hier niet in de markt; de bestelling ging naar J.F. Broglia uit Antwerpen. J.F. leverde de hoofddeksels, met pompon en kwast, a rato van 3,50 gulden. (SAG-M22-M24) Alleen voor de uniformen van 500 onbemiddelden betaalde de stad 11.735,60 gulden. De bevelhebber van de Gentse schutterij, kolonel de Mussain, kon zijn 262


SCHUTTERIJ. ================ -·-Gen.d, dén. 15 IJlaart 1 ':!29.

Ds

Kolonel ko~nderende de dienstdoende SchutteriJ te Gend,

brengt t'uwer kennis dat ingevolge art. 42 der Wet van 11 April 1827 ,

~e w":penoefeningen met. de 'unstaande -maand April zullen beginnen , e~ geene manschappen ~~nder uniform daar toe willende aanvaarden 1 wo:rdt het strictelijk ve;eiscbt dat uwe ingevolg~ art. 41 derzelv~ Wet OJ? ge~de tijdstip 'van ee.n volle unifo:rm gelijkvorhrig aan het hestaande m~del ; . voorzien zijt. · · · •

In geval van onvermogen kont uwe de noodige aanvraag doen aan

(

bet Stedelijk. Bestuur, ~etwelk , zulks geraarug vindende • uwe geheel of gedeeltelijk vo,or . ~

zal te g_emoet, ~omen .

·de- ,bekost:Wg

' ' '. ~ ,.• a'! I

.,.t .

~·'

.. ,

De Kolonel all~ Q~g'enaaUilied~n will~nde·-voorkomen 1 verwittigt uwe dat de op d~ kleeding bestaande Wet en Instructien, letterli}k en ten

S~engsten . ~ell r:gevolg4 . worden j- , en · dat • bij gebrek aan de

stiptelijke · nllk~~ng . van~ ,.. . ~'et 'jeg~ti'wo~tdige berigt, de straffen en ~.

boeten hij gemeldé Wet . bepaald, door den Schutters-Raad aan de nalatige . zullen w~r.d.,$p toegepast.

Afb. 8. Oproeping tot oefening.

ongeduld niet meer bedwingen; op 15 maart verwittigde hij al zijn ondergeschikten dat de oefeningen in april zouden beginnen en iedereen op dit tijdstip moest voorzien zijn van een reglementaire kledij. (Afb. 8) Hij moest echter nog wachten tot midden mei vooraleer zijn bevelhebberstalent te bewijzen. "Sedert maendag laetst (11 mei, sic) is men alhier bezig met het afleveren van kleedings- en andere uytrustings voorwerpen aen de aengewezene j ongelingen, die deel maken van onze schuttery. Zondag, 24 dezer, 263


moet zy in volle houding voor de eerste mael in oogbeschouw genomen worden, ten vyf uren en half des morgends in het be/uyk der byloke en vervolgens onderwezen worden in de wapenhandel." Dit meldde de GvG op 17 mei en op de 20ste van de zelfde maand kon het blad schrijven: "Voorleden zondag heeft in het bylokenveld alhier de eerste krygsoefening onzer schuttery plaets gehad. De schutters, in uniform en voor het grootste gedeelte reeds in de wapenhandel taemelyk gevoorderd, hebben zich door hunne militaire houding doen bewonderen. " Reeds enkele malen was het schepencollege verwittigd dat een zending wapens onderweg was, maar steeds wachtte men vergeefs op de aankomst ervan. Op 4 mei kwam nogmaals een bericht uit het Staatsarsenaal te Antwerpen dat 79 kisten, waaronder 9 voor de schutterij van Eekloo, wapens en toebehoren waren verstuurd. (SAG-M22) Die zending kwam wel degelijk aan op 13 mei en bevatte 1761 geweren met bajonet, 15 kogelvormen, 60 patroonrollers en het nodige onderhoudsmateriaal. (14) De 19e mei leverde "'s Rijks Stapel en Constructie Magazijnen" eveneens te Antwerpen, 273 sabels. Het ledertuig zoals patroontassen, bandelieren en andere garnituur arriveerde op 5 juni. Vooraleer ze te gebruiken moesten de wapens worden nagekeken en van een nummer voorzien. De wapenmaker Van Montague uit de Dankersteeg kreeg de opdracht. Hij mocht ook de nog ontbrekende uitrusting leveren. Na uitvoering van het werk stuurde hij de de rekening: "Debet de regering der stad Gent, aan J.B. Montague over arbeidsloon en levering gedaan voor de dienstdoende Schutterij dezer stad zoo als volgt: ' 210,00 - 1500 Ruimnaalden a 14 cent - 200 vuurstenen a 2 112 cent 5, 00 - Numbreren van 1761 geweren a JO cent 176,10 - 273 sabels genumbreerd a 3 cent 8,19 - levering van 3 sabels voor adjudant a 13,75 41,25 - 3 bandeliers a 1, 75 5,25 87 112 - 35 vuurstenen a 2 112 cent 3,75 (sic) - 170 vuurstenen a 2 112 cent gulden 450,41112 Toen de schutterij volledig was ingericht, verleende de koning aan zijn zoon prins Willem, de titel van kolonel-generaal. (KB-24 mei 1829) De hogere officieren der Gentse schutterij namen de gelegenheid te baat zich nogmaals te tooien: "Heden is eene deputatie van onze schuttery nae Brussel vertrokken, welke morgen hare gelukwenschingen aen Z.K.H den prins van Oragnien zal aenbieden, over hoogstdeszelfs benoeming tot kolonel-generae/ der Nederlandsche schuttery. "(GvG-11 jun) Het artikel 42 van de wet van 11 april 1827 luidde: "De schutterijen zullen

264


jaarlijks van den ]sten April tot den I sten October, op gezette dagen in het schieten naar de schijf worden geoefend... De oefeningen zullen telkens, in tijd van vrede, hoogstens twee uren mogen duren... ze zullen niet spoediger op elkander mogen volgen, dan van 14 tot 14 dagen, en bij voorkeur des zondags, zoo veel mogelijk na het aflopen van alle godsdienstoefeningen, plaats hebben, doch, in geen geval voor des middags ten vijf uren aanvangen... " Vooraleer aan de oefeningen met de manschappen te beginnen moesten de respectievelijke chefs- en onderchefs zelf op de hoogte zijn van de reglementen. Op 24 februari 1829 startten dan ook de lessen voor officieren; alle dins-, donder- en zaterdagen van 9 tot 11 's morgens en voor onder-officieren op zon-, maan- en woensdagen van 7 tot 9 's morgens en op dins-, woens- en vrijdagen van 7 tot 9 's avonds. Zoals we voorheen zagen, begonnen de exercities met de manschappen op 24 mei. ledere maal dat de schutterij moest aantreden werd dit, een week op voorhand, in verschillende dagbladen gemeld en in de stad geafficheerd. De oefeningen en het schijfschieten gebeurden op de terreinen rond en in de schansen van het Spanjaardenkasteel op de Heimis. Bij iedere oproeping moesten de schutters eerst wapens en uitrusting atbalen op het stadhuis. Daar men maar 2 uren had om te oefenen, vroeg het kommando de wapens in het kasteel zelf te mogen opslaan. Het schepencollege ging akkoord en stond toe 4 lokalen in de oude Sint-Jozefkazerne in te richten. De schutters die hun zondagnamiddag meestal doorbrachten in herbergen om er aan gaaischieten, tapbollen en andere spelen te doen, moesten dus om de 14 dagen enkele uren van hun vrije tijd afstaan voor militaire oefeningen. Groot was dan ook het ongenoegen dat zich uitte in afwezigheid en ongehoorzaamheid. De schuttersraden die over die zaken moesten oordelen hadden veel werk aan de winkel. De meest voorkomende straf was de geldboete, die door gebrek aan fondsen of uit onwil, niet werd betaald wat meestal uitliep op gevangenisstraf. Deurwaarder Lefevre-zoon moest gedurende de laatste zes maand van 1829, 130 aangeklaagden dagvaarden; hij vroeg daarvoor een loon van 49 gulden die de stad moest bijpassen. De Gazette van Gend, die het doen en laten van de schutters van zeer nabij volgde, schreef op 30 juli: "De schutters zyn yverig in de wapenoefeningen... Echter ontbreekt er nog iets aen onze schuttery, het welk die van Brugge, Brussel en andere steden reeds bezitten en het welk het beroemd en wydvermaerd Gend zekerlyk niet kan ontbeĂŞren, te weten een Muzyk-corps ... Zou de kost, om by onze schuttery een .fraey muzyk-corps op te rechten, derzelver heeren officieren te groot ofboven hun vermogen ofwil schynen?" Het moet zijn dat "den kost" wel degelijk te hoog was want de Gentse schutterij heeft nooit een muziekkorps gekend. 265


De burgerlijke wacht was voor de stad een zware verliespost. Eenmaal de uniformen en andere uitrusting bekostigd, kwamen de lonen voor gepresteerde diensten de stadskas aanspreken. Zo betaalde de gemeente voor de laatste vier maand van 1829, 1.330,20 gulden alleen aan vergoedingen uit. Eenmaal volledig ingericht en het nieuwe eraf gekeken, deinde de schutterij mee met het dagelijks leven in de stad. Met af en toe een oefening, een eredienst, een troepenschouw of défilé zat de dienst erop. Voor de rest was het wachten op de vijand van over de grenzen die de belachelijke moed zou opbrengen de zo kranige (sic) burgerlijke wacht te komen trotseren. Het liep anders uit: 25 augustus 1830, opstand in Brussel, die de aanloop was tot de Septemberrevolutie. ledereen verwachtte dat de schutterij nu in aktie zou komen en zijn dure uniform en opleiding ten goede zou maken. Niets was minder waar. Op 5 september las men in de krant: "Den kolonel-bevelhebber onzer schuttery heeft laten aenkondigen, dat de gewone krygsoefeningen van dat corps tot nader bevel geschorst zyn." (GvG-5 sep) Wat was er gebeurd? De behoudsgezinde burgemeester Van Crombrugghe had geen vertrouwen in de schutterij, die in hoofdzaak uit de laagste klassen was samengesteld en te snel geneigd samen te spannen met de oproerkraaiers. In samenspraak met de gouverneur besloot hij het korps liefst op non-aktief te laten. Het verslag, door Van Doom naar de regering in Brussel gestuurd, laat daarover geen twijfel: "27 augustus om 23 uur. Op de manschappen der schutterij naar aller gevoelen niet kunnende rekenen, heb ik heden, op het algemeen verlangen der we/denkenden, de hand geleend aan de formatie van een temporaire Burgerwacht... "(15) Plots en roemloos einde van een korps waar men enkele weken voordien nog Dans la cité Gantoise zong: Que Ie bruit de nospas Ne vous réveille pas! Paisibles citoyens, c'est la garde bourgeoise Elle veille pour vous, ne vous réveillez pas. (16) De schutterijgeschiedenis had nog een nasleep. De stad richtte een nieuwe burgerwacht op waarin alleen welstellende burgers opgenomen werden. Wapens had men genoeg: 1761 geweren en 273 sabels die men zo snel mogelijk uit het Spanjaardenkasteel had weggehaald en ondergebracht in de brandweerkazerne in het Geeraard Duivelsteen. Het ledertuig en ander materiaal vond een plaats in het stadhuis. Bleven nog de uniformen waarvan de meeste gans of gedeeltelijk eigendom waren van de vroegere schutters. Toen het schepencollege zich, begin oktober, verplicht zag een Municipale Wacht, voor de bewaking van de gevangenis, te formeren zou de kledij goed van pas komen. De oud-adjudant Bosschaert kreeg de opdracht de tenues terug te vragen. (Afb. 9) Ook het Voorlopig Bewind, afdeling oorlog, was geïnteresseerd in de militaire kledij om er het nieuw te vormen Belgisch 266


UE. n;ord venrogt alle de kloodingssttekken UE. toevertrotw;d · als Scltuf.ter) . in te brengen

i1l

lwt k1cartier-generael der Dur-

gerly l·- · JVagt ~ ten Sutdltuy~e) b1'nnen de twee mael vier-enltcintig uè-rml j de gelden door . UE. betaelcl ter re!.:eni11f! van · gemelde uniforn:en) zullen UE. terug worden gegeven .

...

;!P'I -

Crmd) dan ffi October 1830. Dets Adju.dallt tier Sc!wtte1y, ":

-~OSSCHAERTS.

Schutter,

'

Afb. 9.

leger met in te kleden. Bij Besluit van 7 juni 1831 liet men weten: "In aanmerking genomen dat de steden en een groot aantal gemeenten over kledij van de vroegere schutterij beschikken, die kunnen dienen voor de legerdienst, kunnen de volgende kledingstukken aangekocht worden: Vest voor schutter 3, 00 gulden Broek voor schutter 3, 00 Vest voor onder-officier 5, 00 Broek voor onder-officier 5, 00 Beenstukken in laken, paar 0, 75 Shakb compleet 0, 75 Kraag of halsdoek 0,20 Linnen broek 1,25 Beenstukken in linnen, paar 1,25 De voorwerpen moeten nieuw of weinig gebruikt zijn." De commissie van openbare veiligheid die de stad bestuurde na de turbulente gebeurtenissen van 2 februari 1831, ( 17) vond dit te weinig en verlangde meer. Gouverneur de Lamberts antwoordde dat hij niet meer kon, noch mocht geven dan voorzien in het besluit, aangezien er te veel veranderingen aan de uniformen moesten worden aangebracht. (SAG-M24) Op 6 september 1831 liet de kommandant van de stedelijke brandweer, kolonel Van de Poele, het stadsbestuur weten: "J'ai l'honneur de vous infor-

267


mer qu'ayant vu à /'hotel de ville les uniformes de l'exgarde communale dans un état pitoyable et mangé par les mites, j'ai dans l'interets de la ville transporter ces effets à ma caserne ou ils ont été nettoyés, exposés au salut pendant plusieurs jours et enmagasinés à votre disposition. 11 sy trouve deux cents cinquante deux habits et deux cent quatre pantalons; jy attends vos ordres." (SAG-M25) Het bestuur richtte zich tot kolonel Coppens, kommandant van de nieuwgevormde "Garde Civique", met het verzoek zich over de kledij te ontfermen en de commissie er verder niet meer met lastig te vallen. RogerVAN AERDE 1986

NOTEN 8. A. Delebeque: Pasinomie ou collection coplête des lois, décrets, arrêtés et réglements généraux qui peuvent être invoqué en Belgique. 2e série, tome IX. 9. Joumal officie! du Royaume des Pays-Bas. Tome 21, No 17. Wet van 11 april 1827, houdende opregting van Schutterijen over de geheele uitgestrektheid des Rijks. De wet werd opgenomen in de GvG op volgende data: 21-27-31 mei en 7-17-21 juni 1827. 10. Pasinomie tome 2, reeks 9, p. 144-146. Ook in GvG 24 april 1828. 11. Buiten de 3 aktieve waren er ook nog 3 inaktieve (rustende) bataljons voorzien. We zullen er niet over uitweiden aangezien deze zelfs niet op papier hebben bestaan. 12. De armoede onder de arbeiders was zeer groot. De commissie van openbare onderstand onderhield 12.000 behoeftigen wat 116 van de stedelijke bevolking uitmaakte. Weldadigheidsinstellingen deelden dagelijks brood uit. In de kazernen werden vrijwillige (sic) omhalingen gedaan om de armen te steunen. Er waren dan ook veel gevallen van ondervoeding die meestal uitliepen op tering ofte "kortborstigheyd". 13. Pasinomie tome 2, reeks 9, p. 162. Ook in GvG 24 april en 20 oktober. 14. Reeds in 1823 waren de oude Engelse geweren, waarmede het Hollands leger in 1814 was uitgerust, vervangen door een nieuw "model 1815". Ook de schutterij werd voor 90% uitgerust met deze nieuwe vuurwapens. Sommige lezers stellen zich misschien vragen over de "kogelvormen en patroonrollers". Het antwoord is eenvoudig; de gebruikte geweren waren "voorladers" t.t.z. wapens zonder kulas en grendel, die men langs de loopmond moest laden: eerst het poeder, daarna een propje papier of vod en vervolgens de loden kogel. Alles werd goed aangestampt met een laadstok. Om tijd te sparen draaide men de patroon op voorhand; de voordien in een kogelvorm gegoten kogel, samen met het benodigde poeder, bij middel van de patroonroller, in een velletje papier. Zodoende had men steeds de volledige patroon tesamen in de patroontas. 15. Gerretson C: Muiterij en scheuring 1830, Deel I. -1936- aangevuld met A. Smits: Instructies aan en rapporten van gouverneurs uit 1830. In: Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht. -194916. Niettegenstaande de voertaal in de nationale regering en het stadsbestuur het Nederlands was werd er bij de betere klassen en speciaal onder de officieren van het leger en de schutterij meestal Frans gesproken. De GvG van 9 juli 1829 meldde: "Men verzekert dat Z.K.H. den prins van Oragnien het gebruyk der Fransche tael heeft toegelaten voor al hetgeen de schutteryen der zuydelyke provintien van het ryk betreft." 17. R. Van Aerde: De Gentse pompiers redden de Belgische onatbankelijkheid. In: G.T. 1981, No 2.

268


VLIEGENDE HOLLANDER TE GENT IN 1692 Een misleidende titel, beste lezer, want het gaat niet om het legendarisch Hollands spookschip dat plots op Gents wateren verscheen maar om een zeer prozaïsch Hollands vrachtschip dat in de lucht vloog. Net als bij het spookschip, helaas, betekende het de dood voor wie het zagen. Het was o.m. geladen met 36 à 38 vaten buskruit en het explodeerde op 29 september 1692 even voor negen uur in de ochtend. Het lag aangemeerd in de Sassche Vaart bijna recht tegenover het Groot Magazijn. Het lag daar niet eenzaam en alleen. Het was één van de schepen van een Hollandse flottielje bevracht met artillerie buscruijl ende ander amonitie ende ghetuijgh van oorloghe liggend in de riviere... van aen het rabot langst het berauwe ende voghelensang tot aen de eerste muijdepoorte (1). Hoe die schepen daar terechtkwamen is een heel verhaal. In september 1692 was het vierde jaar van wat men later de Negenjarige Oorlog ( 1689-1697) zou noemen, enkele maanden oud. Lorlewijk XIV was in het bezit van Mons en Namen en voerde de gebruikelijke plundertochten uit in de Zuidelijke Nederlanden. Tegenover hem stond een brede coalitie van Keizerlijke (van het Roomse Rijk), Spaans-Nederlandse, Staatse (Hollandse) en Britse troepen. De eerste twee sedert 1691 onder het bevel van Maximiliaan-Emanuel van Beieren voor rekening van Spanje landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden en de laatste twee onder het bevel van Willem 111, die èn stadhouder van de Verenigde Provinciën èn koning van Engeland was. Het waren vooral de laatste twee op wie de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden berustte al waren de Keizerlijken niet zonder belang. De aanwezigheid van Staatse schepen met krijgsvoorraden in het hinterland van het front was dus heel normaal. De aanwezigheid van geallieerde troepen in en rond de stad wordt geïllustreerd door enkele uitgaveposten in de stadsrekeningen. - Don Anthonio Idalgo, major van de militaire binnen dese stadt - de Spaanse stadscommandant ongetwijfeld - kreeg 300 gulden voor een nieuwjaer en evenveel voor eenen mei (2) in consideratie van de goede diensten die hij aen de stadt heeft ghedaen ende noch sa/ doen soo in het houden van de goede order onder de militaire als het doen cesseren van de blauwerijen van de rechten van de stadt onder deselve militaire (Ordonnantie van 3 jan. 1693) (3). Hij kreeg met andere woorden de royale som van I 00 pond groten om ten slotte toch maar te doen wat hij moest doen wat dat betreft. - Baron de Torsij, sergeant major de Bataille, commandant van de troepen 269


van zijne majesteit binnen dese stadt, m.a.w. bevelhebber van de SpaansNederlandse troepen in de stad gelegerd, kreeg 200 patagons in klinkende munt en een stuk wijn (4). Waarde: 86 pond, 13 schellingen en 4 groten of 86-13-4 (5). Ordonnantie van 25 apr. 1693. -Generaal Tolmach (Talmach) commandant van de Engelse troepen, die in de winter van 1690-91 in de stad gelegerd waren kreeg een zilveren schotel met schenkkan ter waarde van 110-4-11 (werk van Jan Carlier) om de nodige tucht onder zijn manschappen gehandhaafd te hebben en om sijn volck meest te hebben laten liggen te saemen in publicque plaetsen... waerdoor de stadt merkelijek profijt heeft genoten (Ordonnantie van 14 dec. 1691 (6)). De stad hoefde daardoor aan zijn burgers geen inkwartieringsvergoedingen te betalen ... maar of sijn volck die situatie evenzeer geapprecieerd heeft is natuurlijk iets anders. Dezelfde generaal kreeg op 27 en 28 mei 1693 het bezoek van enkele afgevaardigden van de stadsmagistraat. Hij commandeerde dan de Engelse en Hollandse troepen gelegen in een kamp buiten de Dampoort (7). -Aan meester chirurgijn Heijnderick van Haecke betaalde de magistraat 2-80 voor de zorgen verstrekt aan Jan Heijndericx en Jan Vereecken, allebei verwond door Duitse soldaten, gelegen in het Hof van Sint-Antone. Ordonnantie van 22 juli 1692 (8). -Loodgieter Jan vander Brugghen kreeg 8-6-3 tot hulpe ende betaelijnghe vande oncosten bij hem ghesupporteert ten drij ploetsen ghewont sijnde door de Deensche soldaten ... (9). Het gaat ongetwijfeld om Deense soldaten in Keizerlijke dienst aangezien Denemarken niet betrokken was bij de Negenjarige Oorlog. Het ongeluksschip, zegt het relaas, lag in de riviere bij naer recht over het groot magasijn staende op de Vesten. .. ten voghelensanghe. Waar dit Groot Magazijn precies gelegen was (10)? Op een van de figuratieve kaarten van de vesten, dd. 1758, van Willem de Deken (11) staan in het tweede bolwerk (gerekend vanaf het Rabot) twee gebouwen; een groter in het eigenlijke bolwerk zelf en een kleiner langsheen de Sassche Vaart. Op een oudere figuratieve kaart dd. 1590 van Jan de Buck ( 12) wordt de weg langsheen de vaart aan het uiteinde van Berouw, voghelensanghe genoemd. De schokgolfvan het exploderende schip trof, zegt het relaas, de Corps de Garde naest het magasijn staende woerdoor het wel d'heelst is gheruineert... mitsgaders het selve magasijn oock ten deele beschadigt soo is het dack door de baleken erop gevallen als andersints, ende het welek oock perijckel soude gheloopen hebben van verongheluckt te worden ten waer de voors ijde Corps de garde het selve hadde afgheweert ende den slagh gebroken. Het ligt voor de hand aan te nemen dat het groter gebouw van het tweede 270


Fragment van de vesten naar Willem. de Deken (1758) en Jan de Buck (1590) met de vermoedelijke positie van het ongeluksschip.

bolwerk het Groot Magazijn en het kleiner langs de vaart de Corps de garde IS.

Het exploderende schip moet dus tussen het tweede en het derde bolwerk gelegen hebben. Alleen op die manier kon de schokgolf door de Corps de garde gebroken worden. Op het ogenblik van de explosie bevonden zich op het schip: de schipper, zijn echtgenote en zoon evenals de echtgenote en het kind van de coĂŽrs (commissaris?). Hun lichamen werden aan stukken gereten, de stucken... sijn ghevonden sommighe verre van daer verspreijl. Drie Ă vier soldaten, die op de straat wandelden ter hoogte van het huis den voghelensanck, schoten er het leven bij in. De acht of negen leden van de burgerwacht, met dienst in de Corps de garde kwamen er levend maar niet ongedeerd uit te voorschijn. - Jan Galle kreeg 5 pond groten, Lieven Heijnselinck 2-3-4 en de schoenmakersknecht Laureijus Ginoffel 1-12-0 voor de pijne, smerte ende verlet door hun verwondingen veroorzaakt. Het ergste er aan toe lijkt Jan Galle geweest te zijn; hij kreeg de grootste vergoeding en van hem wordt gezegd dat hij eenighe weken te bedde (heeft) ghelegen (13). Aan de doctor in de medecijnen, de chirurgijnen en de apotheker betaalde de magistraat gezamenlijk 6-9-8 voor hun goede zorgen (14). 271


LEGENDE 16. Kleerrnaekers(kapel). 28. Augustijnen(klooster). 31. Chartreusen(klooster). 36. Augustijnen(college). 40. Sint-Antonne (Hospitael). 45. Groenen Briel (Vrouwen abdij). 49. Terhaegen (Hospitael). 80. Roolijvekensschool. 110. Manegie. ll7. Rabot. 133. Kleijne Liefbrug.

154. Berouwbrug. 157. Chartreusenbrug. 160. Sint-Gillisbrug. 164. Huidevetterkenbrug. 174. Liefbrug. AB. Princenhof. G. BrieI (Plaets ). cc. Tempelstraat ee. Winkelstraat. x. Vermoedelijke ligging van het ongeluksschip

De materiĂŤle schade was enorm. Behalve die geleden door het Groot Magazijn en de Corps de garde werden van enkele huizen en blekerijen in de buurt de daken afgerukt en de muren zwaar beschadigd ... zij sijn bij naer ten gronde ghevallen. Als we aannemen dat het ongeluksschip halfweg het tweede en het derde bolwerk lag- gerekend vanafhet Rabot- dan was de abdij van Groenenbrie I er 345 meter van verwijderd, de Noordelijke vleugel van het klooster van de Chartreusen met de cellen van de monniken lag daar nog geen 300 meter vandaan en de kerk ongeveer 360 meter. Over de schade in de abdij van Groenenbriel zijn we het best ingelicht dank zij de Staetende inventaris in baeten ende co mmeren ( 15) 4 jaar later opgemaakt bij de dood van abdis Elisabeth Bordincx (t 4 juni 1696). Daarin 272


lezen we dat den bauw van het dooster seer is ghedeterioreert, in veele plaetsen de mueren ende fondamenten ghebosten (gebarsten) ende ghescheurt, de ghelaesen vytghespronghen, de daecken afghevallen door het springhen van een schip ghelaeden met poyer. .. ter eausen van weleken wij groote ende inestimabel schaede hebben gheleden ende noch sijn lijdende midts (=vermits) de meesters metsers hebben verclaert dat de jondamenten vant dooster hun sijn begevende. Bij de Chartreusen of Kartuizers- nu Sint-Jan de Deo op het Fraterspleinvlogen de ruiten aan diggelen en werden de daken van het klooster en de kerk zwaar beschadigd, zegt het relaas. De schade zal hier zeker niet geringer geweest zijn dan in de Groenenbriel, zij lagen immers, grosso modo, even dicht bij het rampzalig schip. De laatste levensdagen van prior Jozef Bennett (16) - hij stierf 10 dagen later, op 9 oktober - zullen er ongetwijfeld door vergald zijn geweest. De geringste schade lijken de Augustijnen geleden te hebben. Het relaas spreekt alleen van de Noordkant van het kerkschip waar de vensters er aan gingen en de ijsere staeken er uit vlogen. Die Noordkant zal wel boven de belendende huizen uitgestoken en daardoor de schokgolf opgevangen hebben. Dat zij niet méér schade leden is ongetwijfeld te wijten aan hun afgelegen ligging. Het kerkschip lag op 690 meter van de exploderende vrachter wat tweemaal zo ver is als het Kartuizerklooster en de Groenenbriel. En aangezien iemands ongeluk of dood ook iemands brood is waren er heel wat die aan die ramp een mooie stuiver verdienden; enkele hadden er zelfs een vette kluif aan. - Ferdinand della faille, heer van Huise, hoogbaljuw van de stad, kreeg een stuk wijn van 25 pond en jonker Comelis Amoldus Sandelijn, munitionaris, d.w.z. verantwoordelijke voor de stedelijke artillerie en munitie van Oorloghe een stuk wijn van 20 pond om promptelijek het Groot Magazijn geïnspecteerd te hebben ten einde na te gaan of het ook geenperijckelliep van te springhen ende verongeluckt te worden ( 17). -Aan de 11 mannen, die op 29 sept. na de ramp de wacht gingen houden in de corps de garde werd 2-7-8 betaald of 4 schellingen en 4 groten per man (18). - Aan de 12 stadshellebaardieren werd voor hun extraordinaire - d.w.z. buiten hun normale opdracht vallende - waakdiensten 2 pond betaald of 3 schellingen en 4 groten per man (19). - Jeronimus Buijek kreeg 1-14-0 voor het aanbrengen van de sleutels van het Magazijn en andere diensten gedaan op 29 sept. (20). - Mattheus Bauwens en Daniël Coppejans junior kregen elk 3-9-4 voor hun prestaties in en rond het Magazijn op diezelfde dag (20). 273


-Charles Franciscus (ofFrançois), sergeant van de soldaten van de Oudburg, kreeg 0-17-4 voor hetzelfde (20). - Timmerman Cornelis Maijeur en Frans Mast kregen elk 4-6-8, Jan Neijt kreeg de helft daarvan (21) en meesterknecht-metser Frans Verspeijen eveneens (20). Dezelfde dag nog trok de stadsmagistraat de passende conclusie uit die rampzalige gebeurtenis ... het collegie extraordinairelijek vergadert sijnde... presiderende mher Maximiliaen Anthone Rijm Ridder heere van Rammelaere voorschepene... is gheresolveert den Commissaris vande selve amonitie... te doen spreken ende de schepen waer in buscruijl oft diergeiljek periculeus goet is gheladen te doen legghen tusschen de twee muijdepoorten om dierghelijcke & meerder ongheluck te verhoeden (22). Als men bedenkt dat die extraordinaire vergadering om 10 uur van start ging en het schip even voor negenen explodeerde dan hebben Gents vroede vaderen voor zoveel snelheid en besluitvaardigheid tijdens de vergadering ongetwijfeld een pluim op hun hoed verdiend. Jan met de pet en ook die met een hoed werd in nog geen twee weken tweemaal dooreen geschud, de eerste keer was dit op 18 september door een aardbeving (23). Dat dit van het goede teveel was zullen zij wel gevonden en zich daarenboven afgevraagd hebben wat hen nog boven het hoofd hing. E.G.R. OSSlEUR

NOTEN

I. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. I 0.

11. 12. 13. 14. 15. 16.

StadsarchiefGent (SAG) Reeks 107, reg. 9, p. 234ro en p. 248ro. Als geschenk, als tractatie, cfr. donner Ie mai =een geschenk geven. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 207ro. Blauwen = smokkelen, ontduiken. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 157vo. Eén pond groten= 20 schellingen. Eén schelling= 12 groten. SAG. Reeks 400, reg. 232, geen paginering. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 182vo. SAG. Reeks 400, reg. 23 1, p. 177vo. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 171 vo. Met hartelijke dank aan mevr. L. Charles, wetenschappelijk medewerkster Stadsarchief Gent voor de kostbare aanwijzingen. SAG. Reeks 98, nr. 2. SAG. Reeks 98, nr. l. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 170ro. SAG. Reeks400, reg. 233, p. 171ro. Algemeen Rijksarchief te Brussel. Fonds Raad van State, nr. 1263. J. De Grauwe. La chartreuse de Notre dame du Val-Royal à Gand, in Monasticon beige. Deel VIl, vol. 5. Luik 1989.

274


17. 18. 19. 20. 21. 22. 23.

SAG. Reeks 107, reg. 9, p. 248ro. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 202vo. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 205ro. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 203vo. SAG. Reeks 400, reg. 233, p. 204ro. SAG. Reeks 107, reg. 9, p. 234ro. Artikel in voorbereiding.

JANMOKE MINIATURIST GENT-BRUGSE SCHOOL 1478 Jan Moke, verlichter, is geen onbekende naam in de kunstlexikons U. Thieme, F. Becker en J.W. Bradley (I). De gegevens die over Moke bekend zijn werden hoofdzakelijk ontleend aan archivalia uit het Brugse Stadsarchief. Hierdoor is het dan ook normaal dat J. Moke bijna uitsluitend beschouwd wordt als een Brugs verlichter. Het auteurschap van Jan Moke is wel te achterhalen aan de hand van een merkteken dat hij plaatste in het Gildeboek van Sint-Lukas te Brugge in 1500. Het doel van deze bijdrage is aan te tonen dat Jan Moke omstreeks 1478 te Gent verbleef en behoorde tot de stadsgenoten, zoals de bekende miniaturisten: Sander Bening, Claas Spierinc, Johannes Spierinc, Gheeraert Horenbout. Het lidmaatschap van Jan Moke is bij de nering van de Gentse meesterschilders niet bekend; zijn naam staat niet vermeld bij de Gentse meesters die het beroep van verlichter mochten uitoefenen (2). Nochtans is er wel een spoor van zijn verblijf te Gent duidelijk merkbaar met de vermelding "Jan Moke, verlichter" bij de Rederijkerskamer. Jan Moke is bekend als lid van de Gentse Rederijkerskamer Maria-Theeren. De Rederijkerskamer werd in 1478 officieel erkend, maar zal wellicht een vroegere stichtingsdatum hebben gekend (3 ). Het godsdienstig gilde was tegelijker tijd een rederijkerskamer, die het beoefenen van de kunst der retorijken tot doel had (4). Na de officiĂŤle erkenning wordt, zes jaar later in 1484, het ledenboek aangelegd waarin 332 namen geboekt staan (5). Naast de leden die behoorden tot de adellijke stand, de geestelijke stand, de patriciĂŤrs en andere personen uit de hogere ambtenarij en sociale klasse, vinden we een meerderheid van leden waarvan het beroep niet genoemd wordt. Voor wat de kunstambachten betreft vinden we wel geciteerd: goudsmid, schilder, beeldsnijder, verlichter, boekschrijver, trompetist, steenhouwer. Er wordt geen verblijfplaats aangeduid zodat we hieruit kunnen afleiden dat de leden Gentse poorters zullen geweest zijn. 275


'J".. ~~~ : C:(9t~ ..s~_ }~'"~-

Afb. I. Brugge. Stadsarchief. Gildeboek.

276


Afb. 2. Miniatuur uit het Gildeboek van de Gentse Huidevetters. Copyright A. C.L. BrusselFoto Nr. 85040 .

277


In de ledenlijst van de Rederijkerskamer Maria-Theeren staan de namen van drie verlichters: Jan vanden Va/legale, verlichtere en boucschrivere; Jan Spierinc ver/ichtere; Jan Moke, verlichtere (6). Via de Rederijkerskamer was Jan Moke bekend met de figuren Claes Spierinc en Jan Spierinc (vrijmeester-schilder geworden in 1477). De ledenlijst is wel een duidelijk bewijs dat Jan Moke omstreeks 1478 te Gent verbleef en bekend was met de leidende figuren der lokale miniatuurschool, waaronder Sander Bening, G. Hoorenbout, Cl. Spierinc en Jan Spierinc. De uitwijking van de Gentse miniaturisten naar Brugge is een bekend feit in de geschiedenis van de miniatuurschool en gaf aanleiding tot het ontstaan van de Gent-Brugse miniatuurschooL Vermoedelijk behoorde ook Jan Moke tot deze generatie van miniaturisten die Gent verlieten en een betere toekomst zagen in hun vestiging te Brugge als verlichter. Een verder spoor van Jan Moke brengt ons in Brugge. Uit het Brugse tijdschrift "Le Beffroi" ontlenen we meer bijzonderheden over zijn verblijf te Brugge (7). In 1485 is Jan Moke lid van het St.-Lucasgilde, bekend als beeldemakere. Het jaar nadien neemt hij een leerjongen Baltyn Wihil in dienst. 1487: Jan Moke wordt lid van het St.-Jansgilde. Gelijktijdig wordt Sirnon Beninc als lid geboekt. De rekening van de ontvangsten vermeldt: van incommende ghi/debroeders en ghilde zusters ende leerkinderen 12 grooten betaald door ieder. In 1499 wordt Jan Moke vermeld bij de Brugse librairiers, die een geschil hadden met de abt van de St.-Bartholomeusabdij. Het belangrijkste dokument dat ons in staat stelt het werk van Jan Moke te identificeren is het Gildeboek van de Brugse Ambachten der beeldernakers en der zadelmakers, lopende van de jaren 1453-1578, berustend in het Stadsarchief te Brugge. Het ambacht van de beeldernakers of schilders en van de zadelmakers omvatte ook de gareelmakers, de glazeniers, de spiegelmakers en de houtbeeldhouwers. We hebben deze belangrijke studiebron in het Stadsarchief te Brugge persoonlijk geconsulteerd en geconstateerd dat de transcriptie van deze tekst, gepubliceerd door D. Van De Casteele in "Les Annales de la SociĂŠtĂŠ d'Emulation de Bruges" (8) voor heel wat correcties vatbaar is. Een aanmerking die archivaris C. Van Den Haute reeds maakte in zijn studie "La corporation des peintres de Bruges" (9). Op 21 maart 1500 verscheen in het Brugse Gildeboek van de Ambachten een ordonnantie waarin de verlichters verzocht worden hun merkteken te komen plaatsen in het nieuwe Gildeboek. De verlichters met de hand moeten poorters zijn van Brugge en het vrijmeesterschap van het ambacht genieten (I 0). Na de tekst van de ordonnantie volgen twaalfnamen van verlichters die zich aangemeld hebben en gelijktijdig hun merkteken in het boek plaatsten. Vier van deze verlichters zijn te Gent bekend. Sander Bening werd in 1469 vrijmeester-schilder te Gent; 278


Jan Moke, lid van de Rederijkerskamer Maria-Theeren in 1478; Pieter De Wulf, fs Lievin, vrijmeester-schilder in 1482 (11 ); Antonne De Trompere was leerjongen bij Pieter Van Hulst omme hem te leerne de neeringhe van den verlichtene (12). PieterVan Hulst werd meester te Gent in 1480 (13) . r , "-.-.-,__, Het merkteken van Jan Moke ge-t~- ..._..,~~r.- l):.{i plaatst in het Gildeboek van de L ~;~ Ambachten is een gestyleerde ; bloem. De vorm van deze gestyleerde bloem heeft blijkbaar een zekere gelijkenis met een bloem in de rechter randversiering van de miniatuur uit het Gildeboek van de Gentse huidevetters, gedateerd 1478 (14). ~---Heeft de gelijkenis van het merkteken Moke met de bloem in de randversiering van de miniatuur in ..::\.,~ het Gildeboek van de huidevetters enige betekenis? In hetjaar 1478 datJan Moke als rederijker en als miniator te Gent bekend was, werd ook de miniatuur van het Gildeboek geschilderd. Verwijzend naar de kunsthistorische situering van deze miniatuur beschreven in een recente studie over "Het cartularium der Gentse huidevetters", zou de verluchter die de miniatuur uitvoerde niet hebben behoord tot de groep zeer begaafde kunstenaars zoals Lieven van Lathem, Claas Spierinc en de zogenaamde Meester van Maria van Bourgondië die de faam van de toenmalige Gentse miniatuurkunst hooghielden (15). De grote schakel die ontbreekt om met zekerheid de miniatuur van het Gildeboek te kunnen toeschrijven aan Jan Moke is de ontdekking van een afbeelding met dezelfde miniatuurbloem waarvan het auteurschap met zekerheid door archivalia kan worden toegeschreven aan Jan Moke. Tot nogtoe is dit niet het geval voor de miniatuurkunst te Gent. Evenmin voor de miniatuurkunst te Brugge vindt men geen spoor van zijn auteurschap in de recente studie van M. Smeyers en Hubert Cardon "Merktekens in de Brugse miniatuurkunst", verschenen in 1990 ( 16). Als besluit van ons artikel, zijn we van oordeel dat Jan Moke, verlichter, een plaatsje verdient bij de Gentse miniaturisten van de 15de eeuw.

r-:' -0

{'t{i

NOTEN

I. L BAER, MOKE (Jan), in U. TH IEME, F. BECKER, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart, vol. XXV, Leipzig, 1931, p. 25. J.W. BRADLEY, A. Dictionary ofminiaturists, illuminators, voi.II, Londen, 1888, p. 332. 2. V. VAN DER HA EG HEN, Mémoire sur des documents faux relatifs aux anciens peintres, sculpteurs et graveurs flamands, Brussel, 1899, p. 57-58.

279


3. ArchiefSt.-Jacobskerk Gent, nr. 1471-184, 14 aug. 1478. 4. F. VERSTRAETEN, De Gentse St.-Jacobsparochie, vol. I, 1100-1500, Gent, 1975, p. 237. M. BEY AERT, Opkomst en bloei van de Gentse Rederijkerskamer Marien Theeren, Kultureel Jaarboek Prov. Oost-Vl., Bijdragen, nieuwe reeks nr. 7, Gent, 1978, p. 26. 5. Arch. St.-Jacobskerk Gent, Ledenboek, nr. 1472, aanvang 1484. 6. Idem, f' 15 ro, V 7. Documents inédits sur les enlumineurs de Bruges, Le Beffroi, vol. ll, Brugge, 18641865, p. 301,305, 306. Idem. vol. IV, 1872-1873, p. 331. 8. D. VAN DE CASTEELE, Keuren 1441-1774, Le Livre d'admission 1453-1474 et autres documents inédits concernant la ghilde de St. Luc de Bruges, in" Annales de la Société d'Emulation de Bruges",jg. 18, p. 210. 9. C. VAN DEN HAUTE, La corporation des peintres de Bruges, Brugge, Kortrijk, s.d. (1915). 10. S.A. Brugge, Gildeboek, F0 112 V 0 • 11. V. VAN DER HAEGHEN, ibidem, p. 58. 12. S.A.Gent, Reg. Keure, 1486-1488, nr. 301/59, f' 10. 13. V. VAN DER HAEGHEN, ibidem, p. 58. 14. S.A.G. Reeks 192, nr. 1. 15. M. DAEM en Dr. A. DE SCHRIJVER, Het cartularium der Gentse huidevetters. Handelingen Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde, Deel XL VI, 1992, 9899. 16. M. SMEYERS en HUBERT CARDON, Merktekens in de Brugse miniatuurkunst Uitgegeven door C. Van Vlierden en M. Smeyers, Leuven, Uitgeverij Peeters, 1990, 4570. 0

Marcel DAEM 1-6-93

Mededeling van onze Bibliothecaresse

Onze warme dank gaat naar de behulpzame lezers die ons in de loop van vorig jaar talrijke recuperatienummers hebben bezorgd (gratis of tegen een overeengekomen bedrag). Dit laat ons toe gedeeltelijk te voldoen aan de grote vraag naar oude nummers (wij hebben trouwens een wachtlijst). Dezelfde formule blijft gangbaar hetzij te bezorgen aan Mevrouw Van Geluwe op het Documentatiecentrum (elke zondag van 10 tot 12 uur), hetzij telefonisch afte spreken (26.23.28) voor eventuele afualing ten huize. Wij rekenen op uw milde steun en wij aanvaarden dankbaar uw gift. Mevrouw A. VAN GELUWE-EGGERMONT 280


GENSCHE WOORDE EN UITDRUKKIJNGE Deel XIII Polleke es ne potschijter••• Polleke is het verkleinwoord van Paul( us) en "ne potschijter" kan zijn: I. een bangerik: syn.: "broekschijter, benijterik, benijtschijter, 't es ne schijter van een manneke." 2. een domoor: syn.: "nen halve goare" zie ook: "Manneke, 't zit nie vele in U huufd" (plaat 36). 3. iemand die vaak naar het toilet moet. Syn.: ne schijtkluut, een schijterigge". Zijn broere ne schiefzieker... Zie tekst bij plaat 3: "Ik worde nen echte schiefzieker". En huldervoader es nen huizekesmelker Zie tekst bij plaat 34: "'k Benne kik giene huizekesmelker". Die wusten zien der nie mier katholiek uit Syn.: "Ze zien der mij niet goe ne mier uit": er niet uitzien zoals het hoort, slecht zijn. Katholiek zijn was vroeger de absolute norm: katholiek = goed, niet katholiek = slecht.

281


De Bloedworst Te zingen door Mevrouw IDA RENooEYN Air : Le joli frult

n 'K weet dat in Gent de vrouwen Al sneukel muilen zijn En dat z'haast all'maal hoûwen Van iets smaaklijksen fijn D'eene tjoest (1) karremellen D'andre kunt g'altijd zien Aan 't knabblen en aan 't pellen Aan eenen appelsien Maar wat is beste koop Waar die zijn 'z op verzot Op, roept de grootste hoop Een bloedworst in de pot!

Ge moogt ze braden, koken Met peper en met zijt Ge moogt er rouw aan 't sokken (') Maar goed die is 'z altijd Hoe schoone zwart die wuste! Hoe wreed zacht hulder vel Enfin, zulle 't is kuste (') ledreen die weet het wel Ik zeg n'en bloesosie Bij goed en juist gebruik Dat taakt uw herte, zie En dat vult iedren buik!

REFREIN: Ah! 't es zoo goed Ter es niets beter dan een bloed[sosietje Ah! 't es zoo goed 't Steekt gelijk een vierken in uw [bloed Ah! ab!ab! Ah! 't es zoo goed Neemt een enkelen en proeft een ['tsietje(') Ah! 't es zoo goed Beter es 't er nie Dan een bloedsosie Kijk ziel de • wuaten • waar men hier over zingt zijn • bloewuste • of • bloesossietses • 1 ( ) • en (2) • 't sokken • is zuigen. (2) • 't is kuste • : 't es een goestijnge (') • een tsietse • : een beetje

._n •

uit : « Gent in nesten • - 1913

'k zal ulder aanien mokkele Syn.: "koppelirre, koppelesse, een koppelijnge, ne mokkelirre, ne moakelirre.": Een huwelijksmakelaar of huwelijksmakelaarster. Koppelen is tot een huwelijk brengen. "Maeckelaers oft coppeleerssen die eerbare vrouwen ten valle bringen... " (Practycke Criminele, Philips Wielant, ± 1500). Syn.: "Er den pot over hangen" (Spreekwoorden, 18, 1825). Fig.: ze samen brengen. Adieu mijne muizelirre Wordt gezegd wanneer het plezier of de leute ten einde is of als een gelegenheid om lol te maken door omstandigheden niet kan doorgaan.

282


De Familie Kiskesneuse Te zingen door de damen IDA RENooEYN, MAim:rrE WILLY en door de heeren I. VAN DAELE. BoEBAERT EN H. DE GROENE

..... Peetje

lsiDOOR Vllll DAELE

HEmu DE GROENE

Tjoepke

.

De vader DeMoeder De Dochter

BOEBAERT ....... .

M- FiENONDEYN . MAR. WILLY TjOEPKE En ik 'k benne'k ik Tjoepke ledereen zijn vriend Nooit zittel op mijn poepke 'k En heb dat nooit verdiend.

VADER Daar staat Kiskesneus vader. De zeune benne k'ik Ik ben een lijnen heere, Maar hij ne zatterik

AllEN Och dat is waar Wantluistert maar ...

MOEDER En dat is hier mijn ventje Hij roert straf zijnen mond Maar 'I es goed dal sinds jaren Het poeier al bestond!

u VADER Ik vind in d'Expositie Oud Vlaandren 't schoonst van al Ge zaagt daar schoone meiskes en 's avonds was 'ter bal.

DOCHTER

Och zwijg mij van ons moeder Ik beef als ik ze zie

PEETJE

MOEDER 't Darp der Senegaleezen Heb 'k nog al veel bezocht

De dochter vreest haar moeder Maar de soldaten nie! Vooral sinds ieder moorke Daar bloedworsten verkocht.

TJOEPKE Het geen in d'Expositie

DOCHTER

Voor mij 't meest was plezant

Menheere Mielke Pieters Heelt mij 't meest aangestaan.

't Was eiken dag te kijken Al naar nen nieuwen brand!

PEETJE

AllEN Och kijk! Och kijk! Tjoepke heelt gelijk!. ..

En bij de Vuil'Téllooren Heb ik mij deugd gedaan! REFREIN

Tjoepke es d'eere van 'I gezin! Tjoepke daar zit genie in! Tjoepke. ons braaf klein Tjoepke! Zijn kopke brandt Van waar verstand Tjoepkees ne slimme kadee! Tjoepke die klapt van alles mee! Tjoepke niets boven Tjoepkei Dat is de leus Der familie Kiskesneus!

Een lied uit de revue: "Gent... in nesten!" uit 1913 met heel wat toespelingen op "d'Expoziese" van de hand van Fernand Servais en Jean Ray (Verzameling Eddy Levis).

283


. G 'R.vnt vfif f<tfo pa t;at:teYI-

u '1

ynutse vuLLe

Plaat 19

284

il'l-


"Ne muizelirre" (muizeleer) is een doedelzakspeler. Zo spreekt Dutour in 1563 over "muzelaere" (<Fr.: "cornemuseur") en het "Dictionariolum Rerum maxime vu1garum ... cum Flandrica & Gallica interpretatione" spreekt van "moesc/aer oft sackpiper" (1561 ). Ne kiskesneuze Syn.: "Hij verkuupt kiskes; ne snotneuze; ne snotbek; ne snotzak, een snotjonk; ne snotjonge; een snotmuile; ne snotter; een snotvijnke; hij hee de snotter in de neuze; hij es snotvijnken aan 't vange.": een kind dat met "snottebellen" aan de neus loopt. Aan kinderen met een snotneus vraagt men soms: "Manneke, veur hoevele verkuupt U kiske?" 'k Stoa were mee mijn smoel veur die deure Syn.: "'k Stoa der weere veure; 't es toe; 't es firme geslote": het is weer gesloten. Syn.: voor smoel zijn: "muile, tote, bakhuis ... " Ge keun vijf kilo patatten in U motse vuile Syn.: "Bioaze, bloashuufd; woaterhuufd; bloaskop; bloaskoake; bloasmuile; blaastote; een gruut huufd; een dik huufd; een zwoar huufd": wordt spottend gezegd van iemand met een groot hoofd.

VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de Heer Robert Devreese (Gh.T. 1993 -Nr. I - p. 51) ontvingen wij de volgende reactie van de Heer Arthor De Decker: Het Landbouwershuis was gelegen aan het Goudenleeuwplein nr. 7, waar nu het Novotel staat (gebouwd tussen 1982 en 1986). Een afbeelding ervan vindt men in Guido Deseyn, Gids voor Oud Gent, 1986, p. 140. Volgens het onderschrift daar kwam dit Landbouwershuis op de plaats van een hostellerie uit 1792. Het Landbouwershuis was in de vorige eeuw het bekende café-restaurant "Au Lion d'Or" met een variétébiljartzaal, een juweeltje van romantische "Moorse" decoratie (foto bij Deseyn p. 141 ). Rond de eeuwwisseling was er de "Landbouwersbond van Oost-Vlaanderen" gevestigd. Het brandde in het midden van de jaren vijftig uit. (Of reeds vroeger? zie verder). Meer informatie over de revues van het begin van deze eeuw vindt men o.a. bij G. Deseyn, De Geschiedenis van het Amusementsleven te Gent, MIAT, 69 p. 285


Blijkbaar was er in 1912-1913 in het Landbouwershuis ook een "Cinema Het Goede Zaad" gevestigd. Dit blijkt uit de aankondigingen van het programma in "Heirnisgalm", orgaan van Sint-Antoniuskring" van dec. 1912 tot mei 1913. (Volgens G. Deseyn, De Pioniersjaren van de film te Gent (1896-1916) in "Men L", 7ejaargang, nr. 5, 1988, p. 44, was deze cinema rond 191 0-1912 opgericht door F. Vandeputte achter zijn warenhuis "Het Goede Zaad- Le Bon Grain" op het Goudenleeuwplein, waar o.a. filmprojectoren werden verkocht. Het is mij niet duidelijk waar dit warenhuis juist was gevestigd.) Ik citeer even uit het programma van 5 tot 7 november 1912: "Aangenaam en leerzaam. Cinema Het Goede Zaad, Gouden Leeuwplaats, Gent." 1) Regatten op het Rabuonmeer (Fransch-Italiaanse grens). Wij wonen dit sporttoneel bij te midden van een allerfraaist panorama en tusschen machtige met sneeuw bekruiode bergen. 2) Het Oorlogskind, drama. 3) Over de vloeibare lucht: hoogst belangwekkende proefnemingen en toepassingen ven de hevige koude op de lucht. Men is er toe geraakt de lucht die ons omringt vloeibaar te maken. 4) Een Ontembaar Vrouwtje. Mw. Moutonneau heeft krachtige spieren en een paar ijzeren vuisten, zodanig dat zij eindelijk door haar geweldadigbeid in het politiebureel terechtkomt. Eilaas, onze arme agenten komen er niet goedkoop van af en gaan teneinde raad Mijnheer Moutonneau roepen. Het klein ventje weet eindelijk zijne reuzenhelft te temmen en geeft haar een pak slagen op den koop toe. 5) Bij de GalliĂŤrs. 6) Ik heb mijn sleutels vergeten, komiek. 10 minuten tussenpoos. 7) De Smedersbaas, sensatiedrama Ie deel. 8) De Smedersbaas, 2e deel. 9) Vogels en dieren uit BraziliĂŤ. Een kijkje in het Braziliaansch dierenmuseum. Wij zien o.a. kakatoevogels, condorgieren, kruipdieren en allerlei andere uitheemsche dieren. 10) Rigadin's huishouden, komiek. Voorwaar een druk programma. De journalist van de "Heirnisgalm" schrijft als slot: "Zulks was het aangenaam programma welke onze bloeiende Patronagie (nvdr van de katholieke werkmanskring Sint Antonius) met groot genoegen mocht bijwonen (55 jongelingen in getal) op zondag 3 november 1912. Zoo het schijnt mogen wij nog eens gaan van den winter dank aan liefdadige personen die het al betalen." In "De Heirnisgalm" van februari 1913 lezen we volgende franse aankondiging: 286


"Société de St-Vincent de Paul- Grande scéance cinématographique donnée au profit de la Conférence de S. Antoine dans la Salie du LANDBOUWERSHUIS Ie jeudi 16 janvier 1913, à 3 heures. Première partie. Scène militaire. 1) Baignade des chevaux du 20e Chasseurs. Drame 2) Sauvés par la télégraphie sans til. Féerie 3) La légende des tulipes d'or Intermède: Monologue par Mr. G.C. Le Cygne- C. Saint-Saëns Pour violoncelle et piano, M.M., J.M. et A.O. 4) La Bretagne pittoresque Voyage 5) Les aventures d'un bout de papier Comique - Entr'acte. Deuxième partie. Fantaisie 1) Le printemps fleuri Drame 2) Dick Johnson lntermède. Monologue par Mr. G.C. Petite chanson. Erckner; (pour violoncelle et piano, MM, JM et AO). 3) A travers les mers polaires. Voyage 4) Rigadinest un voleur Comique Tenslotte is er in "Heimisgalm" van mei 1913 nog de aankondiging van een "Vermakelijk en nuttig kunstfeest op maandag 7 apri11913, om 5 uren zeer stipt, in de feestzaal "Het Landbouwershuis" - Cinématische (sic) vertooning, bijzonder programma door "Het Goede Zaad" en uitvoering van Tien Kunstliederen, (muziek Herberigs), door den kunstzanger Mr. Amold De Munninck, gegeven ten voordeele der "Patronagie" en voor 't Maatschappelijk Werk "Onze kleinen", Zalmstraat 2, Heimisse. In dezelfde "Heimisgalm" vinden we ook "Prijzen en voorwaarden der Bijzondere Vertooningen, in de zaal van het Goede Zaad (Landbouwershuis): Vertooning, met bijzonder programma, licht erbij geleverd: 145 frank. Vertooning, met gewoon programma, licht erbij geleverd: 125 frank. Vertooning, met gewoon programma, licht daar niet bij geleverd: 115 frank. De betalingen worden comptant gedaan, per post, aan het Beheer der Maatschappij: Korte Meire, 8, Gent." Volgens Roger Poelman, Gisteren ging ik naar de Cinema, in Jaarboek XXIX, De Oost-Oudburg, 1992, p. 11, 35 en 40 werd de zaal van het Landbouwershuis sedert 1919 "Casino" genoemd. Volgens Guido Deseyn, Gentse filmzalen, in: Stadsarcheologie, jg. 7, nr. 1, p. 43, is dit echter 1914 en brandde de zaal uit in de jaren 20 (en dus niet in het midden van de jaren vijftig zoals hij later schreef?). 287


Op de vraag van Mevrouw Marie-Jeanne De Smet (Gh.T. 1993- Nr. 3 - p. 227) ontvingen wij het volgende antwoord van de Heer André Verbeke: Kelderstraat (roe de la Cave): van Krommenesch tot Apostelstraat of Apostelhuizen. Krommenescb (roe du Tortillard): van Keizer Karelstraat tot Veerstraat Apostelstraat (roe des Apötres): van Kelderstraat tot Zakkebandstraat. Veerstraat (roe du Ponton): van Keizer Karelstraat tot Nederschelde (Visscherij). Zakkebandstraat (roe aux Liens): van Koepoortkaai tot Stuksken. Nu Frans Ackermanstraat. Antwoord van de Heer Luc Lekeos op de vraag van de Heer Jaime Jurdan (Gh.T. 1993- Nr. 3- p. 173): "Aibert De Vos is inderdaad de broer van toondichter Isidoor De Vos. Hij werd geboren te Oostakker op 27 november 1868, maar aan de Antwerpse steenweg, dus nu Sint-Amandsberg. Reeds in de jaren '30 had hij zijn atelier in het Patershol in de Korte Kalversteeg, zijnde de verbinding tussen de Rode Koningstraat en het Kaatsspelplein. Hij hield er zijn atelier tot aan zijn dood in 1950. Ondertussen was echter, tijdens Wereldoorlog 11, de Korte Kalverstraat gewijzigd in Trommelstraat, de huidige benaming."

BIBLIOGRAFIE Onlangs verscheen er bij Snoeck-Ducaju & Zoon "De Gentse Brandweer. 100 jaar in de Academiestraat." Het is nu iets meer dan een eeuw dat onze sympathieke pompiers in de Academiestraat zitten en dat was een geschikte gelegenheid om iets meer te vertellen over onze spuitgasten. Maat laat u vooral niet misleiden door de titel van dit boek, want het is veel meer dan enkel maar 100 jaar AcademiestraaL De titel van enkele hoofdstukken zal u dat duidelijk maken: De Gentse brandweer en de brandbestrijding door de eeuwen heen. Brandweer en brandbestrijding tijdens het Ancien Régime. Blussen om den Brode: twee eeuwen beroepsbrandweer te Gent. De heilige Barbara, patrones van de Brandweer. De brandweerkazerne aan de Hoogpoort. Het Geeraard Duivelsteen meer dan 60 jaar kazerne. Gedenkwaardige interventies. Brandstichting. 288


Verscheidene auteurs verleenden hun medewerking, de eindredactie berustte bij Professor Dr. Frieda Van Tyghem, wat alleszins een garantie is voor degelijkheid. Het boek heeft een formaat van 21 x 28 cm., telt 114 bladzijden en bevat meer dan I 00 afbeeldingen, waaronder 21 kleurenfoto's. Zoals wij dat gewoon zijn van Snoeck, zeer verzorgd gedrukt. Prijs: 890 fr. Mocht men moeilijkheden ondervinden het te vinden in de boekhandel, dan komt men nog altijd terecht bij Snoeck, Ducaju & Zoon, Begijnhoflaan 464. Tel.: 223.48.97. In de loop van dit jaar nog zal verschijnen: "Gentbrugge. Acht eeuwen Geschiedenis." Dit belooft een zeer interessant boek te worden, een boek waar een behoefte aan bestaat. Het zal meer dan 30 hoofdstukken bevatten verspreid over een 300-tal bladzijden. Buiten tekst, plannen, tekeningen, ook nog foto's waarvan sommigen nog nooit afgedrukt werden. Kleurenfoto's ontbreken evenmin. Over Gentbrugge valt er enorm veel te vertellen en dat zal dan ook gebeuren in dit boek waarin u meer zult vernemen over kerken, kastelen, gemeentehuizen, burgemeesters, land- en tuinbouw, onderwijs, verenigingsleven, molens, steenbakkerijen, spoorweg, tram en ga zo maar verder. Dit genummerd werk zal wel in een beperkte oplage verschijnen, het komt er dus op aan zich niet te laten verrassen. Alle verdere inlichtingen zijn te bekomen bij de Heer Frans De Bleecker, Verdoncklaan 40 te 9050 Gentbrugge. Tel.: 230.80.27. Verschijnt binnenkort FOTOBOEK- "GENT, AAN DE RAND". Eind november 1993 verschijnt er samen met de gelijknamige fototentoonstelling, die doorgaat op de Kouter van 26 november tot 17 december 1993, in de publiekzaal van de Generale Bank het fotoboek "GENT, AAN DE RAND", van Rudy Chatelet, documentair fotograaf en gediplomeerde toeristische gids die al enkele gesmaakte tentoonstellingen organiseerde met eigen fotografisch werk en die tevens in oktober 1992 de Fnac-Fotografieprijs won met de fotowedstrijd "Ook dit is Gent". Het fotoboek geeft aan de hand van 40 originele en sfeervolle zwart-wit foto's begeleid door een boeiende tekst een sociaal realistisch beeld van het hedendaagse verborgen Gent. De opnamen werden vooral gemaakt in de veel besproken 19de eeuwse gordel (Rooigem- Brugse Poort-Muide-Dampoort enz.). Het fotoboek bevat nu reeds enkele unieke momentopnamen en wordt éénrnalig uitgegeven in eigen beheer met een beperkte oplage en telt ± 59 blz. paperback formaat a4 met een verzorgde afwerking. Diegene die belangstelling hebben voor dit origineel opgevat fotodocument 289


EĂŠn der foto's uit het foto boek "Gent aan de Rand" van Rudy Chatelet.

in woord en beeld kunnen voorinschrij ven tot 20 oktober 1993 door storting van 400 fr. + 80 fr. verzendingskosten op bankrekeningnummer 2900367033 -06 van Rudy Chatelet, Peerstraat 64 te 9000 Gent, Tel.: 09/ 227 .37.48 met vermelding FOTOBOEK- "GENT, AAN DE RAND", en het aantal exemplaren. Na 20 oktober 1993 kost het fotoboek 550 fr. + 80 fr. verzendingskosten. In mei verscheen het boek "Riek Lanckrock 70. Jubileumboek." Die 70 slaat natuurlijk op het feit dat deze Gentenaar 70 jaar geleden geboren werd, narnel ijk op 16 juli 1923. Er zullen wel niet veel Gentenaars zijn die nog nooit gehoord hebben van Riek Lanckrock, maar waar moeten wij die duizendpoot klasseren? Litterator, dichter, toneelrecensent, humanist, radiokronikeur? Het is allemaal juist, maar onvolledig. De meeste Gentenaars zullen wel denken: "Ach, dat is die man die iets met het toneel te maken heeft." Dat is wel juist, maar dat het nog veel meer is wordt duidel ijk in het boek. Na het Hoofdstuk "Biografie" komen er 9 bladzijden "Bibliografie" . Wij gaan niet proberen u te vertellen wat daar in staat, want dan hebben w ij ook 9 bladzijden nodig. Het gaat over allerlei publicaties, tijdschriftenarti kels, interviews in dagbladen, enz. Volgt een geschreven portret door Lisette De Backer-de Vleeschauwer die hem goed kent. Maar niet alleen zij spreekt met veel lof over hem, in het 290


Hoofdstuk "Getuigenissen" vernemen wij ook de waardering van gekende figuren van o.a. (ingekorte lijst) Leo Apostel, Herman Balthazar, Paul Berkenman, de 2 Fred Braeckman's (die van de B.R.T. en die van het Vermeylenfonds), Eddy Daese, Johan Decavele, Prosper De Smet, Hubert Lampo, Raymond Maeckelberghe, Tine Ruysschaert, Antonin Van Elslander, enz. Formaat: 13 x 21 cm. 144 blz. 29 foto's. Prijs 650 fr.Rekening Nr. 3900241637-65 van Rik Lanckrock, Zwijnaardesteenweg 223, 9000 Gent.

H.C.

GENSCHE PRAOT Juintse hao van zij moedere schûu nieuw broekske gekrege, in sebiet liept den kleinen deugeniet däormee ghiel de gebuurte rond om het aan iederien te laote zien. En uurke Iaoter kwamt hij binne, bliek van antraose. Hij speeldege zijn broeksken uit in begost het lanst alle kante te bezien. - Näor wa zoekte, maneke? vroeg zijn moeder. - Krome Kaorel hee gezeid, moeder, da'k e gat in mijn broek hên ... - Laot ne kîer zien, zei moeder~ mäor ze vonden alle twieë niets. Al mee ne kier schoot moeder in ne lach. - Allee, maneke, zei ze, trek mäor weer u broeksken aan. Krome Käorel hee ûuk e gat in zijn broek. - Hoe zûu da, moeder, vroeg Juintse. - Zie bäoske, zei ze, in ze gaf hem twie kletskes op zijn achterste. Op wa hê'k hier geslege? - Op mijn gat, moeder, zei Juintse. - Awêl, zei ze, g'hêt tons toch e gat in u broekske, newäor? - 'k Hêt vast, zei de kleine. Wacht en beetze, 'k zal hem ûuk wel beet hên, in mee ne wip wast hij buite. En kortierke laoter kwamt hij binne gelûupe in hij lachtege gelijk ne zot. - Awêl, veintse, zei moeder, hêdde de krome gezien? - Jao j'ek, zulde. k'Hê hem gezeid: Krome, g'hêt ûuk e gat in u broek. - 't Zijn leuges, zei de krome; mäor, 'k hê hem ne schup tege zijn konte gedraaoid, dat hij wel nen halve meter hûuge sprong, in sebiet was ek wig. Hij zal wel gevoeld hên dat hijegatin zijn broek hee!

291


GOED NIEUWS: HET PLAN SAUREL 1841 Na het zeer groot succes dat we bekomen hebben bij het uitgeven van de kaart Hondius ( 1641) en het plan van Goethals ( 1796), gaan we hardnekkig verder op de ingeslagen weg. Nu hebben we ons oog laten vallen op de kaart van B.J. Saurel uit 1841.

De auteur Brunon Joseph Saurel werd geboren te Valenciennes (F) op 6 october 1801. Op een ons onbekende datum werd hij later Belg genaturaliseerd. Reeds in 1803 werd hij te Gent ingeschreven. Hij huwde op 14 december 1825 met Daria Van der Linden, geboren te Gent op 12 februari 1803. We weten niet wat er met zijn eerste gade gebeurd is. In elk geval huwt hij voor een tweede keer op 1 december 1837. Ditmaal met Virginie Carotine Gerard, geboren te Edingen op 19 september 1800. Onze Carotine is de zuster van Paul en Louis Gerard (1). Uit dit huwelijk sproten drie kinderen: Virginie Constance, geboren te Gent op 30 september 1839, Paul, geboren te Gent op 22 juni 1841 en er overleden op 31 oktober 1853 en tenslotte Joseph Louis, eveneens geboren te Gent op 21 maart 1846. Over laatstgenoemde zullen wij het verder nog hebben. We hebben de Wegwijzers der Stad Gent van 1830 tot 1884 in het Gents Stadsarchief uitgeplozen in verband met zijn beroepsaktiviteiten (2). We vinden onze Bruno voor het eerst in 1835 als "landmeter der 2e classe bij de Bewaring van het Cadaster". In 1839 bevordert hij tot landmeter 1e klas. In 1858 wordt hij kontroleur 3e klas en in 1863 kontroleur 2e klas. In 1868 is hij met pensioen. Naast zijn werkzaamheden bij het kadaster was hij ook gevestigd als zelfstandig landmeter en als zodanig stond hij nog een tweede maal vermeld in deW.W.'s. Als zelfstandige begon hij in 1840. In de W. W. van 1883 staat hij niet meer vermeld. Vanaf de W.W. 1869 stond naast zijn naam de vermelding "gepensioneerd controleur van het kadaster." Had hij de verhuisziekte of was dit een gewoon verschijnsel in die tijd, in ieder geval we kennen 10 verschillende adressen van onze Bruno. En we beginnen dan nog maar in 1833. Bij de telling in dat jaar woonde hij in de Marjolynstraat 13 (nu Mageleinstraat). Op 9 juni 183 7 verhuist hij naar de Botermarkt 9. Dit huis was gelegen vlak naast het huidig Hoofdbureau van de politie en verdween bij de afbraak der rij huizen tot aan de Mam me lokker om de verbinding te verwezenlijken met het Sint-Baafsplein rond 1900. Op 22 augustus 1839 gaat het nu richting Savaenstraat 45. Ook dit huis is verdwenen. Het bevond zich tussen het Sint-Barbarncollege en de Walpoort292


straat. Op 29 januari 1841 reeds opnieuw de verhuiswagen, nu naar de Dampoortstraet 74 (nu nr. 92) en vervolgens op 1 juni 1846 naar de SintBaefsstraet 2, gelegen tussen de Nederpolder tot aan de kathedraal. Het hoekje om heette dan Bij Sint-Baefs. Beide delen vormen heden de Kapittelstraat Het huis bestaat nog maar heeft geen nummer meer aangezien het gebouw geïncorporeerd werd in de ernaastgelegen school. De voordeur werd een venster en de benedenverdieping een klas. De bovenverdiepingen werden omgebouwd tot een trapzaal. Zoals reeds medegedeeld werd Saurel in alle W. W.'s tweemaal vermeld met naam en adres. Eenmaal als privé persoon en eenmaal als ambtenaar. En soms verschillen de adressen wel eens. Wat betreft de adressen van de privépersonen, die werden door de aangestelden van de uitgever van de W. W. afgeschreven, direct van de bevolkingsboeken die toendertijd berustten in de politiebureaus. De namen, titels en adressen van ambtenaren werden door de diensten overgemaakt. Zo komt het dat de ambtenaar aan Bij Sint-Baefs 2 woont en de privé-landmeter aan de Sint-Baefsstraat 2. En dat zijn twee verschillende adressen. Bij Sint-Baefs of Klooster Sint-Baefs (Cioître SaintBavon) liep van het St-Baafsplein (nu Bisdomplein) zo rond de kathedraal tot, zoals reeds gezegd, de Sint-Baafsstraat. En Bij Sint-Baafs 2 is het huis gelegen op de hoek van de Langekruisstraat en de Limburgstraat rechtover de Standaard Boekhandel waar zich nu het hotel bevindt. (3) Eenzelfde verwarrende toestand bestond bij zijn volgende verhuis naar de Coupure op 6 december 1857. Dan werden in de W. W.'s in het totaal 4 verschillende huisnummers opgegeven, nl. 53, 533bis, 534 en 538. (4) Door het zorgvuldig vergelijken van de dokurnenten mogen we stellen dat, met uitzondering van nr. 53 die aan de fabriek Van Caneghem en Cie toegewezen was, de drie andere huisnummers van één en hetzelfde huis waren. Daar zal het voortdurende bijbouwen van huizen tussen het fabriek en zijn woonst en daardoor het voortdurend wisselen van de indices op het nr. 53 wel voor iets tussenzitten. In elk geval, dit huis kreeg bij de telling van 1867 het nr. 125. Heden is het huis gesloopt samen met het nr. 123 en 127 en vervangen door de Residentie's Athena I en 11 (nrs. 305 tlm 339). Het is hier de plaats om te vermelden dat de twee broers Gerard met hun familie reeds in dit huis woonden sedert 1855. Hierbij kwam zich dus ook Saurel voegen. (5) Het was een zeer groot huis met een reusachtige tuin, die door latere verkavelingen in drie werd gesplitst. Een stuk bestaat nog en is het huis nr. 299-303. Als eigenaardigheid kan nog aangestipt worden dat Louis Gerard zijn adres in de W.W. van 1856 extra omschrijft met de toevoeging "bij de roozenmarynbrug". Het is bij die ene keer gebleven. In 1866 sterft Paul Gerard op 9 juli. De weduwe, als mede haar schoonbroers Louis Gerard (en vrouw?) en het echtpaar Saurel verhuizen naar de Nieuwe Casinostraet (rue neuve du Casino) nr. 14. (6)Andere namen die opgegeven 293


werden in de W.W.'s zijn: Kleine Casinostraet, Casinosteeg, Casinostraatje. Later werd dit de Hippoliet Van Peenestraat en heden is het Johan Daisnestraat. Het woonhuis verdween bij de aanleg van de verlengde Papegaaistraat. Op 16 september 1867 wordt er weer verhuisd, terug naar de Coupure 181. Dit huis bestaat nog en draagt het nummer 505. Nog is het niet gedaan. Op 24 juli 1869 gaat het richting Coupure 121, een paar huizen vóór hun vroeger woonhuis. Door de telling van 1881 wordt dit het nummer 99. Heden is dit het nummer 297. In 1877 komt hun zoon Joseph bij hen wonen voor enige maanden. Hij staat geboekt als kapitein bij de artillerie. Het jaar ervoor was hij als luitenant bij het Ie Artillerieregiment aangegeven in de W. W. en woonachtig in de SintAnnastraat 7. In 1878 komt hij niet meer voor in de W.W.'s. Is hij naar Brussel verhuisd voor zijn werk? Dit is niet verder meer uitgezocht. In ieder geval wordt het echtpaar op 25 november 1882 afgeschreven voor Elsene in de Washingtonstraat 3. Dit is een zijstraat van de Waterloose steenweg. Zijn zij bij hun zoon gaan wonen? Wanneer onze Bruno overleed is mij niet bekend. Opzoekingen ter plaatse zouden ons uitsluitsel kunnen geven. (7)

DeKaart De Gentse stadsarchivaris Victor Fris beschrijft in zijn werk (8) de kaart als volgt: "Une des bonnes cartes de cette époque, c'est celle que Ie géomètre B.J. Saurel publia en 1841: Plan der stad Gent, avec toutes les indications en flamand. L'échelle est de I/5.000e." Dit moet ook de uitgever van de W. W. opgevallen zijn, want vanaf W. W. 1842 tot en met W. W. 1865 wordt in de rubriek van de zelfstandige landmeters, naast de naam B.J. Saurel vermeld: "verveerdiger van een nieuw Plan der stad Gend." Voor zover ik weet werd nooit ervoor, noch erna, voor enig ander plan zoveel en zolang publiciteit gemaakt. Victor Fris vermeldt in zijn genoemd werk al de veranderingen die in de stad zijn gebeurd en hun neerslag kregen op de kaart, vooral ook ten opzichte van een voorgaande kaart. Ik ga dit niet doen, maar laat dit zeer boeiend onderzoek over aan onze leden die zich de kaart aanschaffen. Ik ben er vast van overtuigd dat ze vele uren zullen spenderen aan dit spel tot meerdere en betere kennis van de geschiedenis van onze stad. Om het hoofdstuk Saurel af te sluiten dient vermeld dat hij later nog meerdere kaarten van Gent heeft uitgegeven met de telkens erbij horende veranderingen. Minstens tien verschillende kaarten tellen we. Misschien zijn er een paar meer. (9) De eerste van 1841, de laatst gekende van ± 1878. Verder heeft L. Defferrez in 1844 ook een plan uitgegeven "dressé d'après Ie plan du Sieur Saurel, géomètre de I re classe. (avec son autorisation)" De kaart die tot basis diende voor onze reproductie komt uit de Kaartenzaal 294


van de Centrale Bibliotheek van de Universiteit Gent met het inventarisnummer 999. Wij danken hier van harte de hoofdbibliothecaris Prof. Dr. G. Van Hooydonk voor zijn toestemming tot reproductie alsmede Prof. Dr. Greta Milis-Proost, verantwoordelijke voor de Kaartenzaal, voor de praktische uitvoering en de vlotte afhandeling. Evenzo betrekken wij in onze dank de zaalbediende Mevrouw Maerrem voor de verleende service. Bij deze kaart bevindt zich een grijs licht gekartonneerd blad papier met een gebrekkige nederlands gestelde tekst. In elk geval is het niet Saurel gezien hij daar niet al te goed uit te voorschijn komt. Er blijkt nl. dat het plan van 1841 een moeilijke bevalling heeft gekend of, zoals wij in het Gents zeggen: "hij heet het vrie uitgesluierd." De tekst wordt hierna als bijlage medegedeeld. Technische fiche De door G. Jacqmain en Vandesteene (Onderstraat 3) op steen gedrukte kaart meet 60 cm x 77,5 cm. Ze werd door ons op dezelfde grootte gereproduceerd op nagebootst handgeschept papier van Van Gelder Zonen ( 115 gr.) met de afmetingen 70 cm x 100 cm. Onderaan de kaart rechts bevindt zich de paraaf van B.J. Saurel. De kaart kwam eindjuni 1993 van de pers en is uitsluitend te bekomen in ons Documentatiecentrum. Ze kan aldaar afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 u. (niet op wettelijke feestdagen). De prijs bedraagt 120 fr. de kaart. En voor die prijs moogt u datjuweel niet laten liggen. André VERBEKE 4 juli 1993

NOTEN I. Paul en zijn broer Louis Gerard vervaardigden tussen 1855 en 1857 het prachtige "Plan

Parcellaire de la villede Gand et une partie de sa banlieu dressé à l'échelle de I /2500e". Op dat ogenblik waren zij werkzaam bij het Kadaster van Oost-Vlaanderen, respectievelijk als inspecteur en als landmeter Ie klas. Dit plan werd in steendruk uitgevoerd door V. Corvillain te Brussel. Hier verwijzen we tevens naar het werk van André Coene & Martine De Raedt "Bijdragen tot de stadsontwikkeling van Gent. 1560-1990" Gent 1990, p. 55-57. Voor haar aandeel in deze studie ontving ons mede Iid Martine De Raedt op I juli 1993 de Prijs van de Stad Gent voor een Wetenschappelijke studie over Gent- 1992. 2. Een kleine verduidelijking is hier wel op zijn plaats. Wanneer we in een W.W. van een bepaald jaar een gegeven vinden, dan slaat dat voor 95% op de feitelijke toestand van het jaar voordien. De gegevens werden altijd verzameld op het einde van het jaar. Men begon daarmede, als men emstig werk wilde maken, reeds in oktober. Dit was nodig gezien het enorm materieel werk. Enkel veranderingen die nog gebeurden nà de opname kwamen niet voor in de W.W. Vandaardie 5%. Wanneer we dus in ons artikel eenjaartal opgeven is het dat dat slaat op de feitelijke toestand.

295


3. Coene en De Raedt vermelden op p. 81 - noot ( 11) dat Saurel " ... zowat twintig jaar "by s.baefs in het nummer 2" woonde. Uit mijn gegevens blijkt dat het er maar 11 1/2 jaren waren maar in de Sint-Baafsstraat. 4. In het bovenvermeld werk van Coene en De Raedt- p. 55 en 56 maakte men er door het foutief lezen van de huisnummers in de W.W.'s 533bis, 534 en 538 van, alhoewel het laatste cijfer een indiciecijfer van nummer 53 was. Bij de telling van 1847 was het huisnummer van de fabriek Van Caneghem en Cie (later Toevlucht van Maria in 1871) nr. 53 en het Salon Napoleon nr. 65. In 1855 waren er alreeds ongeveer 26 huizen tussengebouwd. Zodat men wel met indices moest werken tot de volgende telling in 1857. In 1878 waren er 36 huizen tussen de "Refuge de Marie", dan nr. 95 en het Salon Napoleon, dan nr. 171. 5. Coene en De Raedt vermelden dit tweemaal- p. 55 en 56. Uit bovenstaande tekst weet men nu waarom. 6. Zie Coene en De Raedt- p. 55 en 56. De auteurs vermelden een verkeerd huisnummer. Het is niet 6 maar 14 in de Nieuwe Casinostraat. 7. Coene en De Raedt schrijven op p. 81 - noot (IJ) dat Saurel overleden is in 1883. Aangezien hij en zijn echtgenote eind 1882 vertrokken zijn naar Elsene kwam hij niet meer voor in de W.W. van 1883. Daaruit het besluit trekken dat hij in 1883 zou overleden zijn is niet de juiste conclusie. 8. Victor Fris- Plans de Gand -Introduction aux documents topographiques. Gand- 1920p. 55. 9. Een overzicht van al de stadsplans van Saurel vinden we in Victor Fris- Plans de Gando.c. alsmede in Greta Milis-Proost-Inventaris der Kaarten enGlobes-Gent- 1967. Bijlage Voorstel in openbare zitting van den communalen raed op 17 mey 1837, gedaen door den heer Ph. Van der Maelen, eijgenaer van het geticht (sic) gĂŠographiqe en Lithographique te Brussel, tot het rnaeken en op steen te graveren het plan der stad van Gent, op groot formaat, volgens de cadastrale meeting, indien de regering intekent voor 40 drukken Ă 20 francs per exemplaer. Op verzoek van voornoemden heer Van der Maelen, heb ik belast met het aenvullen der nieuwe veranderingen welke aen het alsdan bestaende plan noodig zijnde, den heer B.J. Saurel, landmeter der eerste klasse, welke naer lange uitsluyering zulks plan maer op eene kleyne schael, voor eygen rekening in 1841 uitgegeven en bygevolg de eerste onderneeming doen onderblyven.

Terwijl dit nummer gedrukt werd vernamen wij het overlijden van onze Ere-voorzitter, de Heer Jean Tytgat. Wij zullen in ons volgend nummer een "In Memoriam" publiceren.

296


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 22e jaargang nr. 6 15 november 1993 Ere-voorzitter : J. Tytgat, ere-notaris Stichter : G. Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester : A. Verbeke Secretaris: R. Van Geluwe, Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst : Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg - Gent Administratie: Koggestraat 14-9000 Gent Postrekening : 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld : 400 fr. per jaar. Steunende leden : 600 fr. per jaar. Beschermleden : I 000 fr. per jaar. Buitenland : I 00 fr. extra voor portkosten

INHOUD - In Memoriam Jean Tytgat - Herinneringen aan het Ie Artillerieregiment in 1937-1938 - lnventaire archéologique: Het Huis van Schardau - Jean Baptiste Pisson - Vooruit, een feestpaleis met lege nissen en kale sokkel - De Gentse Burgerlijke Wachten. 1814-1914 (Vervolg) - Puzzel 1993 - Gentse Memoriedagen (Eerste atlevering van een nieuwe serie) - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XIV - Maatschappijen voor Postuurkanarievogels - Beschermleden-Steunende leden- Steunfonds - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Gênsche Pràot - Dit bestaat niet meer - Inhoud 1993

299 300 307 309 316 336 3 57 360 364 368 370 374 377 378 3 79 380 383

Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten : in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg : elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse : Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.


AAN ONZE LEDEN Wij zijn weer zo ver: het laatste nummer van "Ghendtsche Tydinghen" in I993. Geen nood, injanuari beginnen wij al aan onze 23ejaargang. Het zou misdadig zijn er mee te stoppen nu gebleken is dat zéér veel Gentenaars sterk geïnteresseerd zijn in hun stad en de geschiedenis ervan en dat "Ghendtsche Tydinghen" volledig beantwoordt aan hun verwachtingen op dat gebied. We doen dus gewoon voort, wij zijn het al zo lang gewoon. Lidgeld? Ongewijzigd! Het blijft 400 Jr. per jaar voor de gewone leden. Steunende leden: 600 Jr. Bescherm/eden: 1.000 Jr. Leden in het buitenland betalen een supplement van 100 Jr. Bijzonder verheugend(en vleiend voor onze medewerkers) is het feit dat het aantal mecenassen die er voor zorgen dat wij Gh. T. kunnen leveren aan een prijs die beneden de reële kostprijs ligt, nog gestegen is. Bereikten wij verleden jaar een recordhoogte van 32 I weldoeners, dan is dit cijfer in I 993 opgelopen tot 338! Onze hartelijke dank aan al deze leden die er voor zorgen dat ons blad een groter publiek kan bereiken, iets wat zonder hun steun niet mogelijk zou zijn. Hun namen zijn te vinden op de "Ere-lijst" op 370-374. Onze jaarlijkse op te volgen aanbevelingen. Eerste uit te voeren geste: het betalingsformulier onmiddellijk invullen (400.fr. ofmeer), het ondertekenen, dateren en subito presto naar de Post doen. Wachten is uit den boze, het biedt geen enkele oplossing en brengt nutteloos meerwerk mee voor onze ledenadministratie. Doe ook iets voor ons! Wilt gij onze Penningmeester plezieren? Noteer uw lidnummer op het betalingsformulier, het staat op uw lidkaart en op de omslag van het tijdschrift. Afgezaagd liedje, maar nog steeds nodig: Dames, verander niets aan het betalingssysteem dat u tot hiertoe gebruikt hebt, ofwel uw meisjesnaam, ofwel de naam van uw echtgenoot, maar verander niets aan het systeem "en cours de route". Tot in januari!

298


IN MEMORIAM JEAN TYTGAT Toen ons Septembernummer in druk was bereikte ons het droevig bericht dat onze Ere-Voorzitter, de heer Jean Tytgat overleden was. Als èchte Gentenaar was hij een van onze eerste leden en wij konden van in den beginne rekenen op zijn steun en sympathie. Onze oudere leden die destijds onze maandelijkse samenkomsten in het bovenzaaltje van het "Damberd" bijwoonden, zullen zich ongetwijfeld herinneren dat hij daar ook steeds aanwezig was . Tot aan zijn opruststelling als notaris gingen de vergaderingen van onze Kring door in zijn studie in de Zonnestraat. Het was ook hij die er voor zorgde dat onze Kring een wettelijk statuut kreeg. In 1985 schonk hij onze Kring een prachtige verzameling boeken, mappen, plannen, tekeningen, waaronder verschillende van een grote zeldzaamheid die zelfs in het antiquariaat niet meer te vinden waren. Deze stukken werden gedeponeerd in ons "Documentatiecentrum voor Streekgeschieden is" . Jean Tytgat, die geboren werd in 1918, was een gewaardeerde Gentse figuur. Hij bekleedde talrijke ereposten en was niet alleen Ere-Voorzitter van de "Heemkundige en Historische Kring Gent", maar ook van de "Vereniging van oud-politieke gevangenen van Dachau". Hij had immers zelf in dit concentratiekamp gezeten en schreef er zelfs een boek over onder de titel "Mßtzen ab". Het heengaan van Jean Tytgat op 12 augustus 1993 betekent een gevoelig verlies voor onze Kring.

299


HERINNERINGEN AAN HET le ARTILLERIEREGIMENT IN 1937-1938 Het 1e Artillerieregiment, net zoals het 2e Linieregiment trouwens, is een regiment dat nauw verbonden is geweest met Gent. Wij weten dat wij onder onze leden verschillende oude artilleurs van het 1 A tellen. Niettegenstaande alle kleine en grote miseries van de legerdienst, denken de meesten toch met nostalgie terug aan die tijd die, achteraf bekeken, toch nog zรณ slecht niet was en waar kameraadschappen voor het leven afgesloten werden. De meesten zullen nog wel in gedachten de geur kunnen oproepen van de stallen, van de bezwete paarden, de verbrande hoeven en de penetrante, misselijke zurige stank van de mesthoop op de koer van de kazerne. Dat deze nostalgie nog sterk leeft moge blijken uit het bestaan van verenigingen zoals "De Blauwe Kwispel". Enkele getuigen van dit verleden bestaan nog, o.a. de de Hollainkazerne en de Manege, en ieder oud gediende van het 1 A kan niet nalaten nog eens terug te denken aan zijn soldatentijd wanneer hij deze gebouwen passeert. Helaas, schijnt het lot van de oude kazerne bezegeld te zijn. Men gaat ze volledig slopen voor de bouw van wat men sociale woningen pleegt te noemen. Wij willen toch nog even de sfeer van vroeger oproepen. Wij zeggen wel "Wij", maar het is juister te zeggen "Hij". En wie is die "Hij"? Niemand minder dan Jaime Jurdan, "de man van het Blindeke ". Iedereen weet dat hij boeiend kan vertellen, wat niet iedereen weet is dat ook hij zijn legerdienst gedaan heeft bij het 1 A en aangezien zijn geheugen nog best mee kan volgen hier enkele lezenswaardige bladzijden.

INLEIDING Ik heb de pretentie niet in deze reeks vertellingen en anekdotes de chronologie te willen maken van mijn legerdienst als milicien KROO (Kandidaat Reserve Onderofficier) in dit prachtig en roemrijk regiment dat garnizoen hield in Gent van 1874 tot 1939 en waarvan op 5 juli 1986 het ISO-jarig bestaan gevierd werd in de nieuwe garnizoenstad Bastenaken. Ik ben geen militarist en ben het nooit geweest; de echte, de beroepsmilitairen zullen het mij vergeven wanneer ik in mijn herinneringen woorden gebruik die niets gemeens hebben met het militair jargon. Het is immers meer dan 50 jaar geleden en heel wat juiste termen ben ik vergeten. Neen, ik was gewoon een Gentenaar en 100% Belg aangezien mijn moeder 300


een Vlaamse was en mijn vader een Waal. Dus, een simpele Gentse burger met eerbied voor onze democratische instellingen die, uit burgerzin, probeerde zijn verplichte militaire dienst zo perfect mogelijk te doen en de voor het Leger noodzakelijke tucht aanvaardde. Door deze tucht te aanvaarden respecteert men trouwens zichzelf en later, in het soms moeilijke leven, vormt een vrij aanvaarde discipline een reële troef. Vandaag zou de huidige generatie, terecht, bepaalde penibele toestanden die wij, anciens, gekend hebben, niet meer aanvaarden. Dat is normaal en het strekt haar tot eer. Wij hebben deze toestanden moeten aanvaarden, soms al "rouspeterend", maar... wij zijn er niet van dood gegaan. Ik heb kunnen vaststellen dat voor de zeldzame kameraden die gedurende de 17 maanden van onze. dienst iedere dag mopperden, de tijd veel langer duurde dan voor deze die - zij het niet altijd met een goed humeur - de onvermijdelijke absurditeiten van de periode 193 7-193 8 aanvaardden. Ik ben er trouwens nogal fier op dat, dank zij mijn houding, de luitenant van mijn batterij, enkele minuten vóór wij, na 17 maanden dienst~ "van de klas waren", tegen mij zei: "J ... ik heb geprobeerd van u een goede onderofficier te maken en ik ben er vast van overtuigd dat ik daarin geslaagd ben." Ik was er des te gelukkiger mee, omdat deze luitenant volledig op de hoogte was van mijn opwellingen en daden van ontevredenheid tegen de onbillijkheden en de onrechtvaardigheden die mij opgelegd werden en tegen dewelke ik oncontroleerbare reacties had die voortsproten uit mijn Belgische geest van onafhankelijkheid, de zucht naar gelijkheid en de opstand tegen de absurditeit. Deze houding heeft mij trouwens geholpen om meer penibele situaties te verduren gedurende de 8 maanden mobilisatie en de lange jaren van onder· drukking door een verafschuwde bezetter. Op lichamelijk gebied heeft de legerdienst van mij een man gemaakt. Wanneer ik in juli 1937 de de Hollainkazerne binnentrad was ik zo lenig als een ijzeren staaf; wanneer eind 1938 mijn diensttijd van 17 maanden er opzat, kon ik paardspringen en voltigeren zoals de ruiteracrobaten in het circus! En dat is mij goed van pas gekomen in· het leven, want bij spectaculaire valpartijen ben ik tot mijn grote verwondering en opluchting steeds op mijn benen terechtgekomen! Wanneer de jonge lezers met dezelfde mentalitéit als deze welke de mijne was de poorten van de kazerne binnengaan, ben-ik èr zékervan dat ook voor hen de tijd dat 'zij het uniform moeten dragen vluggervoorbij zal gaan ~n dat, niett~genstaande de onvermijdelijke onaangenaamhe<fen, het resultaat van hun passage, net zoals voor mij, positief en nuttig zal zijn, destemeer omdat in het modern leger de middeleeuwse toestanden die ik gekèJ1d heb; gelukkig voor altijd verdwenen zijn. Om te besluiten, Beste Lezer, weet dat ik geen letterkundige ben, wil mij 301


dus verontschuldigen voor mijn niet academische stijl. Mijn enige bedoeling is te trachten u te vermaken, zoniet te interesseren, door u enkele persoonlijke en strict waarachtige anekdoten te vertellen. Misschien kan een of ander lezer, ancien van het Ie Artillerie Regiment, met heimwee terugdenken aan zijn legerdienst, heeft hij daar persoonlijke herinneringen aan en wenst hij op zijn beurt- en met met meer talent dan ikzijn eigen ervaringen bij het I A te vertellen. Het zou mij zeer veel genoegen doen ze te mogen lezen.

De "Bleu's" Een grijzejulidag in 1937. Gelegenheidsgrijs voor de jonge mannen die de grote poort van de de Hollainkazerne in de Brusselsestraat binnengaan waar zij de komende 17 maanden hun militaire dienst bij het I A gaan vervullen. Gelegenheidsgrijs, het grijs van hun begrijpelijke ongerustheid voor het nieuw leven dat hen te wachten staat, voor de tucht, het reglement, het uniform, de bevelen, de lichamelijke oefeningen en, het meest verontrustend ... de PAARDEN! De artilleriestukken worden inderdaad nog getrokken door 3 spannen van 2 paarden. Ik had schrik van deze viervoeters die door sommigen "de mooiste verovering van de mens" worden genoemd. Enkele maanden voordien had ik aan de keuringscommissie de wens uitgedrukt mijn dienst te mogen doen bij om het even welk Infanterieregiment.

Afb. I. Ingang van de de Hollainkazerne in 1986.

302


Maar mijn vader hield van paarden. Hij had vóór 1914 36 maanden dienst gedaan bij het Regiment Lanciers in Brugge en gedurende de oorlog van 1418 bij het vervoerkorps. Bovendien had hij na de oorlog gedurende verschillende jaren de functie van "chef-comptable" vervuld in het Militair Hospitaal in Gent; hij kende practisch alle beroepsofficieren en -onderofficieren van het garnizoen. Mijn legerdienst bij het voetvolk werd aldus in de kiem gesmoord. Ik maakte deel uit van een 60-tal jongelingen van mijn leeftijd die de Schoolbatterij van het I A, Klasse 1937-1938 zullen vormen. Met vreugde herken ik enkele medestudenten van de tridus (Hogere Nijverheidsschool) en enkele oude schoolkameraden van het Atheneum die nu hun studies beeindigd hebben van Ingenieur, Technieker, Advocaat, Leraar, enz. De groep groeit voortdurend aan voor het wachtlokaal en er wordt flink gediscuteerd. De eerste indrukken: de geluiden, het trompetgeschal, de beweging, de grote wagens die voortgetrokken door 3 paar paarden met oorverdovend lawaai komen buiten gereden. De geur tenslotte, de penetrante geur van de paarden, de geur van de stallen waarvan wij weldra zelf zullen doortrokken zijn. Het slaat 12 uur op de klokketoren van het nabijgelegen Begijnhof in de Lange Violettenstraat, onmiddellijk gevolgd door een inooi en vrolijk trompetsignaal "tempo di valse". Onze troep rekruten krijgt het bevel zich op 2 rijen te plaatsen. Een onderofficier met een kepi op en een ernstige· en krijgshaftige houding inspecteert ons. Een andere gegradeerde doet de naamafroeping en brengt op militaire wijze verslag uit bij de "kepi" (Het schijnt dat dit een Adjudant is). "Iedereen aanwezig". Terwijl de miliciens van de andere batterijen zich naar het blokvan de refter begeven, worden wij per rangen van twee, en min of meer op stap, naar onze kwartieren geleid. Een grote stenen trap in het midden van een groot gebouw. Een trap die leidt naar de Ie verdieping en uitgeeft op een overloop: A-N rechts, 0-Z links. De kamer is groot. De bedden zijn rondom de kamer tegen de muur geplaatst. Langs één kant zijn er vensters boven de bedden. Wij worden geschikt in alfabetische orde. Links van ieder bed hangt er een klein kastje dat met een sleutel kan gesloten worden vo<;>r onze persoonlijke voorwerpen. En een etagère die nu nog leeg is. Op het bed met spiraalveren ligt een in twee geplooide matras waartussen de lakens en de dekens liggen. Dit alles beschermd door een groot zeildoek. Wij deponeren onze lege valies die zal dienen om onze burgerkleren mee te nemen de eerste maal dat wij buiten mogen gaan. Voorzien van ons persoonlijk bestek worden wij nu, terug op rangen van twee, naar de refter geleid. De 4 eersten in het alfabet worden aangeduid voor de "corvee bidon". Ze hebben het genoegen (?) twee zware bidons; de ene gevuld met soep, de andere met aardappelen, van de keuken naar de refter te mogen sleuren die op de eerste 303


Afb. 2. De trap die leidde naar de 2 kamers van de Schoolbatterij. Foto genomen in 1986. In 1937 bestonden de vensters rechts van de trap nog niet. Dit was toen een smisse.

verdieping gelegen is. In de refter zijn enkele tafels, rechtstandig tegen de muur geplaatst, voorbehouden aan onze batterij. Langs weerszijden van de tafel een bank voor 5 of 6 man. Aan het begin van de tafel staan een grote kruik water en een bassijn die de mannen van corvee vullen met dampende aardappelen. De soep wordt verdeeld in kommen. Men beveelt ons te gaan zitten. De soep is goed. Wat ons verbaast is dat het vlees reeds op ons bord ligt, in casu een stuk worst van ongeveer 15 cm. lang, worst die lauw blijkt te zijn en waarschijnlijk in water gekookt werd. De weinig aantrekkelijke geur die in de refter hangt - gruwel! - is afkomstig van de damp die verspreid wordt door de aardappels en hun smaak is conform aan het parfum: eerste onaangename vaststelling.

304


Terug op de koer van de kazerne zien wij onze makkers van corvee de bidons "kuisen". Tweede onaangename vaststelling: een van hen houdt de bidon vast met één hand en schrobt de binnen- en buitenkant, terwijl de andere er met een tuinslang min of meer lauw water opspuit. De borstel die gebruikt wordt om te schrobben is een keerborstel met zachte haren. Heel dit gerei ligt op de grond en de wanden van de bidon blijven vettig, de druppeltjes water blijven er zo op staan. Men doet ons binnengaan in de studiezaal die gelegen is onder onze kamers en naast de smisse van de hoefsmid. Een duistere zaal. Banken en lessenaars zoals in een klas. De onderofficier die ons begeleidt roept: "Tot de orde!" Wij stellen ons recht en onze Kommandant komt binnen, gevolgd door zijn staf: 2 Luitenanten, de Adjudant, een Eerste Chef, 2 Wachtmeesters en 2 of3 Brigadiers. Voorstelling ... en dan leest de adjudant met een eentonige stem die hij vervaarlijk wil doen klinken, de litanie voor van het Reglement en van de straffen op de militaire misdrijven. Wij kennen weldra de enige straf en na iedere zin murmelen wij in koor mee: de dood met de kogel. De rest van de namiddag en van de avond brengen wij door in onze kamer. Onder de geblaseerde blikken van 2 of3 beroepsbrigadiers en van de foerier worden wij verzocht de kledingstukken te passen die op ons bed liggen. Wij zullen een nieuw uitgangsuniform krijgen, een reeds gedragen, maar gewassen en hersteld oefeningsuniform en een werkuniform in lichte "toile". De uniformbroeken zijn van het ruitertype met aan de binnenzijde van de dijen een stuk beschermend leder. Het aanpassen geeft aanleiding tot hoogst komische scènes. Een lange magere krijgt een vest waarvan de mouwen nauwelijks aan zijn ellebogen komen. Een kleine krijgt een broek die tot aan zijn borst reikt. Men vraagt zich af waarom men destijds, bij de keuring, met zo veel zorg onze maten nam als het dan toch niet was om aan iedereen een kleding te geven die een beetje past bij zijn taille. Wanneer ik mijn ruitermantel aantrek reikt hij tot aan de grond en mijn lange onderbroek (verplicht om paard te rijden) komt totonder mijn oksels! Dat is maar een half ongeluk, want mijn vader - een oud Lancier - heeft voor mij onderbroeken gekocht die een nummertje te klein zijn, mij dienen als een tweede huid en die mij behoeden voor lelijke irritaties en kwetsuurtjes die veroorzaakt worden door de wrijving tegen de gevormde plooien, iets waar verscheidene van mijn makkers onder geleden hebben. Na veel verwisselen slagen wij er in een kledingstuk te bemachtigen dat ons min of meer past. Onze uitrusting wordt bovendien vervolledigd door schoeisel, namelijk een paar zware, bespijkerde schoenen en een paar getten die versterkt zijn met een stalen plaatje. Ik heb er twee gevonden die volgens mij nooit deel uitgemaakt hebben van een paar: een in zwart leder en een 305


ander met een rossige weerschijn. Zelfs wanneer ik ze volledig aangespannen heb, kan ik ze naar believen zo rond mijn been ronddraaien. Te groot? Het is het kleinste model. Wij krijgen nog een paar kloefen en een paar sporen, een politiemuts met een rode bies en een blauwe kwispel (de kleuren van het regiment), een ceintuur, een waskom in waterdicht zeildoek, een groot vierkant weefsel in hetzelfde materiaal met een opening in het midden om er het hoofd door te steken en dat terzelfdertijd dienst doet als tent en als regenmantel, een stalen helm. Vóór het avondmaal, inspectie door de kommandant, vergezeld van een luitenant en van de adjudant. Een laatste aanpassing van ons plunje, een strenger nazicht van de helm en wij mogen naar de refter gaan. Het avondmaal is gelukkiglijk behoorlijk. Het brood is uitstekend. Iedereen haalt zijn schade in van de niet verzadigde honger bij het middagmaal. De koffie heeft wel een zonderlinge smaak, maar dat is bijzaak. Het enige wat ik mij als luxe veroorloof, meegebracht van huis, is boter. Ik eet ervan wanneer de onvoldoende hoeveelheid legermargarine op is. En ook confituur die ik in dezelfde omstandigheden opeet. Vestimentaire luxe: een paar passende zwarte bottines en getten van mijn vader die mij perfect passen. De avond wordt doorgebracht met het aanleren hoe onze kleren te schikken in de kleine etagère. Alles moet reglementair op dezelfde breedte geplooid worden: de kapotjas zowel als de hemden. Dat is niet gemakkelijk, alles moet zo geplooid worden dat men langs weerszijden van de stapel kleren een verticale lijn krijgt, zoals een wolkenkrabber. Wij amuseren (?) ons met het lintje waarop ons stamnummer vermeld staat te naaien op onze kleren. Een werkje dat sommigen onder ons die minder begaafd zijn voor de "couture" doet vloeken. En wij maken nader kennis met onze "beddengeburen". Wij mogen het bed openslaan. Dat ziet er mij convenabel uit: een ressortbak met springveren, een redelijk harde matras, maar daar ben ik gewoon aan sinds mijn jeugd. 22 uur: Een trompetgeschal voor de avondklok, anders gezegd de "couvrefeu". Een kleine muzikale frase, een beetje romantisch. De wachtmeester van week komt in de kamer inspectie doen. Niemand is ontsnapt, dus "geen dood met de kogel" te vrezen. In bed, de lakens en de dekens voelen wat klamp en koud aan. Nog enkele woorden van het ene bed naar het andere en om 22.30 uur gaan de lichten uit. Onze eerste dag in de kazerne zit er op. . Jaime JURDAN ('t vervolgt)

306


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHE NR. 476 Op 22 april 1909 stelde Armand He ins in de rubriek "Burgerlijke Gebouwen - Onderstraat, nr. 12- XVIe eeuw (1536)", in het Frans een fiche op over

Het Huis van Schardan De hoge en brede, regelmatig opgebouwde gevel in witte Balegemse steen die te zien is op onze afbeelding, werd rond 153 7 gebouwd door Messire Frans van der Gracht op de plaats van een oude uitgangspoort en enkele bijgebouwen van de belangrijke herberg "De Drie Coninghen" op de Hoogpoort Vermeldenswaard zijn de verhoudingen van de hoge kruisramen, alsook de afgeronde cordonwaterlijsten die de verdiepingen aftekenen. Het gelijkvloers, nu een beetje ingegraven, omvat een poort met een breed afgeplat booggewelf die omkaderd wordt door een bloemvormige accolade die een waterlijst vormt. Eronder is het familiewapen van de van der Gracht's gesculpteerd op een wapenschild. Langs weerszijden van de inrijpoort verlicht een venster de gewelfde zalen. Twee getrapte dakvensters bekronen de muur met doorlopende kroonlijst. De zijgevels zijn eveneens trapgevels; het mooi metselwerk rechts vormt aan de top de aanzet van een sierlijke schouw. De ankerstenen waren interessant en twee ervan bevatten nog een uitgesneden Bourgondische vuurslag, geplaatst op de hanebalk tegen de sierlijst. Dit gebouw vormt nu een deel van de Laurentschool (Stadsjongensschool) die ook de gebouwen· in beslag neemt die in 1902 opgericht werden op de plaats van het voormalig Braemsteen waarvan slechts twee pilaren van de oude kelders overblijven. · Archiefstukken leren ons dat het Huis van Schardau reeds gebouwd was in 1560, waarschijnlijk rond 1540, tussen het oude "Braemsteen" dat toebehoorde aan Jacob Buuc, dan aan Jan vanden Kethulle (waar vervolgens de historicus en jurist Wielant woonde) en het Hof van Camerycke waar op het einde van de XVe eeuw de bisschop van Kamerijk Jean de Bourgogne, Comte du Cambrésis, verbleef. Het is Messire Frans van der Gracht, hèer van Schardau, enz. die het Braemsteen bewoondè en die de erve van de herberg "De Drie Coninghen" verworven had, er "eene loove van wit arduyn" liet bouwen, naast de "groot loove van blau schorren met een dweersche steeghere." Het geheel werd op 17 juli 1578 verkocht aan de Rijke Klaren; het werd dan aangeslagen door de geuzen die het dubbel gebouw afstonden aan Antoon Steyman. Het werd in 1623 de school van de "Blauwe Meisjes", daarna een normaalschool voor jongens en tenslotte de huidige school. Cf. Volksbelang, 1 Augustus 1903 (artikel van A. Van werveke). 307


Oud Huis van Schardau. Copyright A.C.L. Foto Nr. 38097.

308


JEAN-BAPTISTE PISSON Op 9 december a.s. zal het precies 175 jaar geleden zijn dat deze Gentse architect overleed. Toen dit 150 jaar geleden was, schreef Pierre Kluyskens een verhelderend artikel over deze betwiste figuur. Wij zijn blij het hier te kunnen reproduceren met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens. Anderhalve eeuw geleden, op 9 december 1818, overleed te Gent JeanBaptiste Pisson, oud 55 jaar, zoon van Jean Pisson en van Jeanne Brigitte Vereecken, weduwnaar sedert een zestal maanden van Jeanne-Françoise Van Melle. Zijn naam zou sedert lang definitief in de vergetelheid zijn geraakt, moest men hem niet af en toe nog eens aanhalen, telkens men het heeft over het Kunstvandalisme van onze grootouders. Dan komt onvermijdelijk de naam Pisson op ieders lippen, de man die in het begin van de vorige eeuw, naar aanleiding van het officieel bezoek van keizer Napoleon aan Gent, de ingang, de gevel en de inwendige schikking van ons stadhuis zo deerlijk verminkte. Niemand heeft hem vergeven, zelfs niet deze voor de artistieke wandaden zo milde XIXe eeuw: De fout was inderdaad zeer zwaar, een onduldbare aanslag op een van de mooiste gewrochten van onze architektuur en op de zetel van onze gemeentelijke vrijheden. Het is een fout die men JeanBaptiste Pisson nooit vergeven zal of kan, al werden de sporen van zijn vandalisme later grotendeels uitgewist. Voor al de generaties die sindsdien elkaar opvolgden te Gent is hij de grote zondebok geworden, het symbool van hetgeen één mens aJs.afbreker vermag tegen het werk en het kunstwerk van honderden mensen. Paul Fredericq is hun aller vertolker geweest wanneer hij, in 1901, verklaarde: "Ja, wat noch Keizer Karel, noch de beeldstormers, noch de hertog van Alva, noch wie ook had kunnen doen, - dat deed de heer Jan-Baptist Pisson, bouwmeester der stad Gent in 1803". Toen in dat jaar de eerste consul Napoleon Bonaparte met Madame Joséphine de Beauharnàis een bezoek aan de stad Gent bracht, werd er besloten ons Stadhuis wat op te knappen, en Pisson nam de prachtige benedenzaal onder handen. De buitentrap der Hoogpoort werd afgebroken, de schouwmantel in de zaal weggenomen, de gebeeldhouwde vakkeil in stenen effen gemaakt; een derde van iedere der gotische vensters gestopt en onder de aangrijpende zoldering van reusachtige eikenbalken werd een overpleisterd latwerk aangebracht. 309


Daarenboven werd te gelijkertijd de enige kapel verwoest. In den muur tussen haar en de benedenzaal liet Pisson een kolossaal gat kappen om er zijn magere dubbele trap te plaatsen, die naar de Troonzaal leidde en met Egyptische kolommen versierd was. De Troonzaal zelve werd bespottelijk gemaakt met een reeks valse spiegelvensters langs de binnenmuur. En toen~ in 1810, de eerste consul, nu keizer Napoleon I, onze stad met een nieuw bezoek vereerde, was Pisson nogmaals op zijn post om ons gotisch Stadhuis verder te bederven: twee vensters der Botermarkt werden tot ingangsdeuren gemaakt en een houten ronde trap die later in steen werd uitgevoerd, kwam er voor". Wat Paul Fredericq heeft gezegd, hebben anderen geschreven, en veelal nog scherper en misschien ook nog veel subjektiever, want men heeft in gans deze droevige zaak wel enigszins uit het oog verloren dat Jan-Baptist Pisson een trouwe weerspiegeling was van de tijdsgeest en dat om het even welke architekt, moest hij, als Pisson, de funktie van stadsbouwmeester hebben bekleed, dezelfde blunder zal hebben begaan, en wie weet, misschien nog verder zou gegaan zijn in de verminking van ons stadhuis. En vergeten wij niet dat er op het ogenblik van deze zg. veranderingen, geen enkel protest werd geuit, integendeel dat de pers. en dat onze grootouders spreken van "embellissements". Jan-Baptist Pisson heeft in deze pijnlijke aangelegenheid de smaak van zijn medeburgers gedeeld, en wie weet, misschien enkel, als stadsbouwmeester, gehoor gegeven aan de wenken, wensen en instructies van de overheden! Wij willen in geen geval de zaak goedpraten, doch wij menen dat de tijd gekomen is, anderhalve eeuw na zijn dood, het kaf van het koren te scheiden in de loopbaan van Jan-Baptist Pisson, hem weliswaar niet volledig te rehabiliteren, maar niettemin, na eerst gewezen te hebben op de zware fout die hij beging, ook het positieve in deze carrière te onderlijnen, de verwezenlijkingen en de verdiensten die men tot de dag van heden geheel heeft genegeerd, althans in de schaduw heeft gelaten. Wij zullen eerlijk bekennen dat wij lange tijd de mening van de meeste auteurs hebben gedeeld, volgens dewelke Pisson in de ban moest gesteld worden en blijven van de kunstwereld. Er bestaat inderdaad geen enkele studie aan zijn leven en oeuvre gewijd, alsof men bang geweest ware ook maariets voordelig en gunstig over dit vervloekte personage te schrijven. Wij ontdekten slechts een biografische nota, M.Z. ondertekend, hetgeen de handtekening van Norhert Cornelissen verbergt, in de annales belgiques van 1819; "Jean-Baptiste Pisson, ancien architecte à Gand". Het is bitter weinig voor een man die gedurende jaren te Gent een zeer voorname rol speelde, zijn stempel drukte op de stedelijke architektuur, met eer en titels werd beladen, en zowel door de Franse als door de Hollandse overheden, die toen in onze streken de baas waren, ten zeerste werd gewaardeerd. 310


"De stad Gent, aldus Jacobus De Vos, sekretaris van het Koninklijk Nederlands Instituut, in zijn lijkrede, heeft vele harer verfraaiingen aan hem te danken. Het is aan hem dat zij hare schoone kaaijen, bruggen en verscheidene poorten verschuldigt is, menigvuldige groot gebouwen zijn door hem gemaakt en verbeterd, terwijl zijn eigen woning als een voorbeeld van smaak mag genoemd worden." In een voetnota van zijn Annales du Salon de Gand" van 1823 heeft Lieven de Bast, misschien niet zonder reden geschreven "La ville de Gand est de celles qui, depuis trente ans, ont reçu Ie plus d'embellissements, elle en doit beaucoup à M. Pisson, soit comme architecte de l'administration, soit comme architecte privé". Het is tot eenzelfde conclusie dat wij na jaren gekomen zijn, na in de weegschaal ook de kreatieve en positieve aanbreng te hebben geworpen die zwaarder weegt dan de steeds door de auteurs aangehaalde daad van vandalisme aan het stadhuis. Alles bij mekaar, is het geval Pisson, een psychologisch geval en dat konden de mensen vroeger niet begrijpen. Het leven van deze man is er een geweest van voortdurende strijd; hij was van zeer nederige afkomst en heeft hard, zeer hard, te hard wellicht moeten werken om zich in een tijd die de naam boven het talent stelde, te kunnen opdringen. Hij heeft de overwinning behaald, maar hij droeg de littekens en de complexen van de strijd. Architect en later stadsbouwmeester geworden, heeft hij zijn jeugdvemederingen, zijn complexen willen afschudden door groot en groots te zien. Het was zijn recht, maar hij heeft te hoog gemikt in die zin dat hij steeds wanneer hij in een openbare prijskamp met mededingers had af te rekenen, het mooiste ontwerp zou indienen, spijtig voor hem het ontwerp dat in aanmerking niet kon genomen worden, omdat de Staat, het Departement of de Stad, zelfs in die jaren, over de financiële middelen van een Cresus niet beschikten. Dat is het drama van zijn leven geweest, nog veel meer dan een onderwerping aan de tijdsgeest en aan de stijl van zijn periode. Is hij geniaal geweest? Zonder enige aarzeling, antwoorden wij: neen. Pisson behoort niet tot die uitzonderlijke categorie geniale schepselen die hun eigen persoonlijkheid kunnen opdringen door hun verbeelding, hun superieur talent en een innoverend instinct. Jan-Baptist Pisson is er gekomen in het leven omdat hij kost wat kost wilde doorbreken, omdat hij talent bezat, en meer nog dan talent, standvastigheid, hardnekkigheid en zegewiL Zijn ouders waren niet bij machte geweest om hem enige opvoeding en kunstonderricht te verschaffen, maar de knaap mocht rekenen op hetgeen men soms treffend heeft genoemd "de vruchten van de Theresiaanse periode", in casu onderricht aan deze door Karel Marissa1 in 1751 gestichte 311


Tekenakademie, waar al wie enig talent bezat, de mogelijkheid kreeg college te lopen. Kunst, moet vader Pisson, gezegd hebben dat is allemaal wel en mooi, maar er moet eerst gezorgd worden voor het stuk brood en vlees op de huistafeL En Jan-Baptist zette zich aan het werk bij een timmerman: zagen, schaven, lijmen, maar 's avonds zijn hobby, zijn levensdroom: de academie. Om de lessen te kunnen volgen, had hij een "beschermer" nodig. Het was in die jaren, de officiële term en een traditie geworden. Heel wat kunstenaars die onbemiddeld waren, hebben hun opleiding en doorbraak te danken aan één of andere mecenas die alle kosten van zijn pupil op zich nam en de jonge artiest verder in de koopkrachtige middens introduceerde. Jan-Baptist Pisson die aanvankelijk maar weinig aanleg voor de studie had vertoond, bleek nochtans heel wat over te hebben voor het tekenen en hij vond de witte raaf, een beschermer in de persoon van ridder Dons de Lovendegem. De knaap zou dit vertrouwen niet beschamen: in 1784 behaalt hij de tweede prijs en in 1786 de Grote Prijs voor Architektuur. Hij was er geraakt door vlijt, volharding en zegewiL Voor hem was het meer dan een overwinning, dan 'n behaald diploma, het was hem een zekerheid, het schonk hem vertrouwen in eigen talent en mogelijkheden, het baande voor hem, weliswaar in een verre toekomst, de weg naar een loopbaan als architekt, maar in de eerste jaren die op dat sukses volgden, werkt hij nog, omdat bestelling voor plannen van huizen en villa's uitblijven, als timmerman en schrijnwerker. In de Universiteitsbiblioteek bewaart men een rekening voor werken door Pisson in deze hoedanigheid uitgevoerd: "Gewerckt ende ge1evert door mij J.-B. Pisson, meester temmer(man) en schrijn(werker) ten diensten van mynheer Graeve Lichterve1de". Doch weldra zou het tij keren en voor de jonge Laureaat van de Academie begon een van de meest schitterende, maar van onze generatie totaal onbekende, loopbaan als architekt en stadsbouwmeester. Niets is zo gevaarlijk en zo verraderlijk als te veel opgehemeld en bewierookt te worden. Wanneer een ganse generatie wit heeft gezegd, wil de volgende al ware het maar om haar zelfstandigheid te affirmeren, zwart zeggen. Zo is het ook verlopen met Jan-Baptist Pisson. Zijn stad- en tijdgenoten hebben in hem een van de grootste architekten van Gent begroet, zoals zij het naderhand ook met Loclewijk Roelandt deden, en tot omstreeks het midden van de XI Xe eeuw heeft niemand zonder lof over Pisson geschreven of durven schrijven. Toen lekte de tot dan toe zorgvuldig verzwegen of niet eens bemerkte zaak van de verminking van het Stadhuis uit, en Pisson werd van zijn sokkel gehaald: van dat ogenblik af ging men zijn reputatie aan gruis slaan en al het goede dat hij in zijn rijkgevulde loopbaan mocht ge312


presteerd hebben, negeren of afbreken. Het is dus zeker niet in de over Gent geschreven boeken, maar in het oeuvre zelf van deze architekt dat wij de waarheid moeten achterhalen. In 1804 had J.B. Pisson in de Hoogpoort, aan beide zijden van het Werregarenstraatje en het steegje zelf overkoepelend, voor de Gentse handelaar Vindevogel een groot herenhuis opgetrokken, dat geen wonder van de bouwkunst mocht heten, doch niettemin, vergeleken bij zovele andere gebouwen uit de tijd, een onloochenbaar cachet en karakter vertoonde. Steyaert, in zijn "Volledige Beschrijving van Gent" schrijft dat het huis door de beroemde bouwkundige Pisson werd opgetrokken en dat het "om zijn bevallig voorkomen, om zijn stouten en vindingrijken bouwtrant, de bewondering van alle kenners verdient". Wanneer echter Frans De Potter, enkele jaren nadien op het einde van de vorige eeuw hetzelfde onderwerp aansnijdt, is dit gebouw voor de auteur van "Gent van de vroegste tijden tot heden" een afschuwelijk iets: "'t Is, schrijft hij, een van die gemeene, platte, onnoozele gevels, gelijk de XI Xe eeuwsche bouw"kunst" slechts weet voort te brengen en die bij den aanschouwer niets anders vermogen op te wekken dan geeuwlust"! Zowel Steyaert als De Potter overdrijven en wij hebben hun opinie enkel willen aanhalen om aan te tonen, hoe partijdig de mensen kunnen zijn bij de beoordeling van het oeuvre van een kunstenaar of architekt. Jan-Baptist Pisson, en men schijnt het uit het oog te hebben verloren, is een overgangsfiguur. Zijn loopbaan situeert zich ongeveer fifty-fifty in de XVIIIe en in de XIXe eeuw: van 1786 tot 1800, zij 15 jaar, van 180 I tot 1818, zij 18 jaar. Hij maakte de laatste successen mede van de Louis XVIstijl en ging geleidelijk naar de Empirestijl over, een stijl die zowel bij de architekten als bij het publiek, de gewrochten van de Middeleeuwse gotiek als van de Renaissance op het achterplan duwde. Waarom zou Pisson geen kind van zijn tijd geweest zijn, wanneer artiesten, overheden en maatschappij, de Empirestijl als climax, een hoogtepunt in de architektuur begroetten?Hij heeft ten andere in een MĂŠmoire zijn misprijzen geuit voor de Middeleeuwse architektuur, en zijn tijdgenoten zullen zijn standpunt ongetwijfeld warm hebben bijgetreden. Maar hetgeen Pisson bezat en veel van zijn kollega's niet bezaten, was een onbetwistbare feeling van de proporties. In dit domein heeft hij nooit gefaald: er is geen enkel gebouw door hem opgetrokken dat een fout in dat opzicht verraadt. Hij was ook een meesterlijke tekenaar. De van hem bewaard gebleven tekeningen, schetsen en plannen .tonen ons een zelfzekere hand, een artiest die het geringste detail kon uittekenen en afwerken. Hij zou het ontegensprekelijk veel verder gebracht hebben in de Louis XVI-stijl die door zijn klassieke ordonnantie, z'n elegante lijn, en evenwichtig berekende en ver313


spreid decoratieve motieven, een kolfje naar zijn hand bleek te zijn. Om ons hiervan te overtuigen, hoeven wij slechts een blik te werpen op het indrukwekkend gebouw dat hij in 1791, dus op 28-jarige ouderdom, op de Vlasmarkt (juist rechtover de huidige woning van de Provinciegoeverneur) optrok voor Eugeen van Hoobrouck, heer van Mooregem. Het is een zeer mooie, sobere Louis XVI-gevel, met elegante pilasters in ionische orde, eertijds versierd boven de kornis met de 4 grote vazen die sindsdien zijn verdwenen. Kijk gerust naar ensemble, details, afmetingen, poort, vensteropeningen en motieven: Gij zult er geen fout in ontdekken. Het is zijn tijdperk, de periode in dewelke hij moest leven, evolueren en bouwen die hem van deze sobere opvatting van de architektuur hebben afgewend. De inval van de Franse legers in onze gewesten stelde brutaal een einde aan het Ancien Regime doch dra, kwam een nieuwe begoede klas, een door allerhande grondspekulaties en opkomende katoennijverheid schatrijk geworden burgerij de plaats innemen van het gedeelte van de adel dat arm uit het strijdperk kwam. Het Keizerrijk betekende voor de Gentse burgerij een periode van welstand zoals ook de regering van Willem I het zou zijn voor nijveraars en handelaars. Het rijk gebleven deel van de adel en de opkomende bourgeoisie hadden zin voor praal, voor massieve gebouwen, met kostbare materialen, zuilen en motieven opgetrokken. Jan-Baptist Pisson heeft zich tot die mode, wil en grillen geleend doch hij heeft hun smaak toch steeds weten aan te passen aan de klassieke opleiding die hij als architekt had ontvangen. Eenjaar nadat hij het Hotel van Hoobrouck had opgetrokken, bouwde hij, in 1792, aan de Nederkouter, het enkele jaren geleden afgebroken Hotel de Meulenaere de Loose, waar de overgang van de Louis XVI-stijl naar een nieuwe stijl reeds sterk wordt geaccentueerd. In de gevel van dit huis waar van 1827 tot 1830 de prins Bernhard van Saksen-Weimar schitterende feesten inrichtte, dat later de boekhandel Vijt en naderhand de Protestantse tempel werd vooraleer afgebroken en vervangen te worden door het huidige gebouw van een afschuwelijke banaliteit, heeft Pisson¡moeizaam naar een nieuw of hernieuwd evenwicht gezocht en uiteindelijk toch bekomen dankzij een indrukwekkende zuilengalerij over twee verdiepingen, maar het geheel is niettemin zwaarder van lijn. Tussen de eerste, kortstondige en de tweede helaas veel langere Franse bezetting voert Pisson een aantal utilitaire werken uit voor de Engelse troepen in onze streken gekantoneerd en hij wordt er mild om beloond. In 1797 werd hem, door tussenkomst van Karel van Hulthem en Bernard Coppens de opdracht toevertrouwd de Kruidtuin te bouwen in de hovingen 314


van de afgeschafte abdij van Baudeloo. Het was een moeilijke opdracht, doch Pisson kweet zich tot eenieders voldoening van deze taak en ontpopte zich bij deze gelegenheid als een bekwame ontwerper en aanlegger van tuinen, hoedanigheid waarvan hij later eveneens blijk gaf te Laken voor Emmanuel Piers. In 1798 bouwt Pisson aan de Recollettenlei het heden nog bestaande hotel Grenier.;. Wambres ie, dat bij de mooiste gewrochten van onze bouwmeester mag worden gerekend. Vanaf 1800 is de activiteit van Pisson veelzijdig. Als stadsbouwmeester, wordt zijn tussenkomst ovèral gevergd: voor het aanleggen van nieuwe wegen en van kaaien, het bouwen van bruggen, het maken van allerlei plannen, o.m. van de Kortrijksepoort, de "porte de l'Empereur" genaamd. In 1800 maakt hij de tekening voor de departementale Zuil op de Vrijdagmarkt op te richten op de plaats van de afgebroken kolom met het beeld van Keizer Karel; hij voert werken uit in de tot Museum herschapen 0.-L.-Vrouw St.Pieterskerk, bouwt het hoogaltaar in de Sint-Michielskerk (afgebroken in 1858), treedt op als expert, koopt meer dan 24 ha nationale goederen, ziet zijn fortuin met de dag toenemen en geeft niettemin zijn talrijke officiële opdrachten, nog tijd over om ook voor particulieren belangrijke werken uit te voeren. Op de Kouter bouwt hij het Hotel van Loo of Hotel de Draeek (1808), thans afgebroken en vervangen door een Bank, aan de Recollettenlei het Hotel Papeleu (1801), in de Drabstraat zijn eigen woning "Bagatelle" dat hij omtovert tot een museum, aan het Koophandelplein het Hotel Piers de Raveschoot, waar later burgemeester Braun woonde; in de Sleepstraat het zeer mooi gebouw met fries, thans een stedelijke school, te Oostakker een buitengoed dat aangekocht werd door de advokaat Massez; een ander buitengoed te Wondelgem voor Mevrouw van Aken; het kasteel van de heer van Hoobrouck te Moregem bij Oudenaarde; hij herstelde het kasteel van Ooidonk, richtte in de Groene Briel de fabriek in van Franciscus De Vos, schoonbroeder van Lieven Bauwens. Voor de Heer Depotter bouwde hij een villa te Langerbrugge, voor de Heer Desmet een grote woning in de SintJacobsnieuwstraat, in de Burgstraat rnaakte hij de plannen voor de herenhuizen van de hh. Limnander en Bruynswijck... Ver buiten de stàd en omgeving kon zijn naam echter niet doordringen. Particulieren konden zich de weelde veroorloven beroep te doen op het talent van Pisson, niet de Staat of de Administratie. Zijn plan voor een modelschool Lager Onderwijs werd verworpen, hij nam deel aan de prijskamp voor de oprichting van het Monument van Waterloo, voor de schouwburgzaal van Luik, hij maakte een plan voor het koninklijk Paleis te Brussel, maar zoals men het kort na zijn dood schreef"nulle part ses projets quel qu'ait pu être leur mérite ou leur supériorité, ne pouvaient être 315


admis, parce que les frais de construction dépassaient outre mesure les sommes que I'Administration avait votées ... " Hij nam weerwraak met zijn eigen grafmonument. In zijn testament schreef hij dat indien hij tijdens zijn leven geen gelegenheid had zijn monument op te trekken, zijn uiterste en formele wil was " ... de sacrifier pour eet objet une som me de onze mille florins courant". Het was een aanzienlijk bedrag. Pisson stierf plots in zijn woning in de Drabstraat op 9 december 1818. Zijn laatste wil werd uitgevoerd. De Société des Beaux-Arts deed beroep op de bekende Brugse beeldhouwer Calloigne die het monument sculpteerde dat in de kerk van Mariakerke opgericht werd ter nagedachtenis van Jan-Baptist Pisson, stadsbouwmeester te Gent, lid van de Academie van Antwerpen, van talloze Gentse maatschappijen, lid van het Institut de France, lid van het Koninklijk Nederlands Instituut en, spijtig voor zijn nagedachtenis, verminker, zij het dan ook in bevolen dienst, van het stadhuis van Gent. Pierre KLUYSKENS

VOORUIT, EEN FEESTPALEIS MET LEGE NISSEN EN KALESOKKEL Van het Feestpaleis Vooruit zijn geen gevelplannen bewaard; evenmin een lastenkohier, uitvoeringsplannen of werfverslagen.I Wel blijkt uit twee tekeningen, die de architect Ferdinand Dierkensop 3 december 1911 maakte, dat hij beeldhouwwerk op de voor- en achtergevel voorzag.2 De originelen werden niet teruggevonden. Wel bezit AMSAB, het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging een door Dierkens ondertekende foto van de voorgevelschets op schaal 1150, gedateerd 6 januari 1912. Op die schets komen in de zes ondiepe nissen op de smalle muurpartijen, die de scheiding van de elkaar afwisselende smalle en brede traveeën van de eerste verdieping vormen, meer dan levensgrote en langgedrapeerde figuren voor. De vraag van Rik Stallaert in "Onder Dak" of de nissen voorzien waren om beelden van socialistische voormannen in op te stellen, dient dus volgens het concept van Dierkens negatiefbeantwoord te worden.3 Bovenaan werd geen nis voorzien. Halverwege de twee zijtorens prijkte op een kolom een wereldbol, zinnebeeld van de Internationale. De kolom was geflankeerd door twee zittende vrouwenfiguren. Deze groep werd bij de definitieve uitvoering gewijzigd in een overkoepelde gebeeldhouwde nis. De koepel roept reminiscenties op aan het bijenkorfmotief, zinnebeeld van de coöperatie. 316


De achtergevelschets draagt centraal boven de kroonlijst een sokkel. Bovenop prijkt een "Vrouwe Socialismus", een triomferende Marianneachtige figuur. De tekeningen zijn te vaag om een nauwkeurige beschrijving van de beelden toe te laten. De aankondigingsfolder van de openingsfeesten, die op 15 en 16 augustus 1914 zouden doorgaan, gaf de tekeningen van Dierkens, maar in de tekst las men: ''Aan de p:evel komt weldra een prachtig arbeidersbeeld "Hij heersche" van onzen knappen vriend Ju/es Van Biesbroek, zoon."! Twee maanden voordien al pakte de krant "Vooruit" uit met een uitvoerige beschrijving, waarin er sprake was van twee sculpturen. "Van den voorgevel heeft men tusschen de twee flanktorens eene prachtige gebeeldhouwde nis, die zich krachtig tegen de11 dom afteekent, en waarin het alegorisch figuur van den beeldhouwer Van Biesbroeck "De heerschende Werkman" komt. Aan den achtergevel heeft men op de kroonlijst eene mooie kuif geplaatst, weelderig van vormen, en welke op de vier hoeken komt uitlopen tegen de reusachtige zinnebeelden der wijsheid die den tempel kronen. "4 Het voorgevelbeeld bestond al in 1904 in gips. Het bevond zich echter niet in de eerste grote tentoonstelling, die Van Biesbroeck Jr dat jaar hield in het atelier in de Bakkerij Vooruit op de Nijverheidslaan, 289, thans Nieuwe Vaart. De tentoonstelling liep er van 27 maart tot 4 april. Men wou wellicht het verrassingseffect behouden voor 1 mei, dag waarop het beèld in de arbeidersstoet op een praalwagen zou meegevoerd worden. Deze wagen droeg 'het opschrift: "Gegroet, 0 Werker - Uw Rijk I Brengt Brood Vrijheid Vrede". Hij was met groen versierd en beladen met een tiental jonge meisjes in witte gewaden en met bloemenkransen op hethoofd. In hetblad "Vooruit" van 2-3 mei werd er de loftrompet over gestoken: "De grote, schóone fee~twagen was de clou van onzen meistoet. Onze vrienden vader en zoón Van Biesbroèck halen weer- om uilde gewoonte niette gaan - eere van hun werk De ~agen stelde voor: de wereld beheersebt door den Arbeid, voorgesteld door een grooten man, in werkkostuum. Wat kalm, gerust arbeidersfiguur! Wat adel en bewustzijn in dien werkman! Daar is juist de moeilijkheid der kunst. Sterkte zonder lompheid, arbeid zonder gemeenheid, z.iedaar hetgroot prohierna dat onze artisten o_pge/ost hebben. Vrienden Van Biesbroeck, gij hebt uw gedacht ten volle verwezenlijkt. De arbeid koning, meester, gebieder over de wereld, voor wie wij van nu af bloemen strooien, kransen vlechten en zangen aanheffen, hetgeen de wagen in zijn geheel uitstekend voorstelt. Merci aan de gezellen Van Biesbroeck en allen die hen hielpen. En excelsior! Steeds hooger en beterf Uw arbeidskoning zal blijven, wij behouden hem voor Ons Huis, hij is het waard." 317


Fig. I. Schets van de voorgevel van het Feestpaleis volgens Ferdinand Dierkens ( 1911 ).

318


Fig. 2. Voorgevel van het Feestpaleis vóór de restauratie en opknapbeurt.

319


Fig. 3. Schets van de achtergevel van het Feestpaleis volgens Ferdinand Dierkens ( 1911 ).

320


Fig. 4. Achtergevel van het Feestpaleis vóór de opknapbeurt.

321


Fig. 5. "Hij Heersche" (gips)- atelierfoto- (A. Walgraef).

Deze praalwagen, gefotografeerd op de hoek van de Zonnestraat en het Koophandelsplein, werd in de "Volksalmanak Vooruit" van I 905 gepubliceerd.5 In het voorwoord van het ongedateerde, maar rond I 9 I 3 uitgegeven "Album J Van Biesbroeck" schreefEdward Anseeie: "Al deze werkers-typen worden meesterlijk volledigd door "Hij heersche", den denkenden Arbeider die, kalm neerzittend, eene reuzenkracht laat raden door majesteit verheerlijkt." De foto droeg het tweetalige onderschrift: "Hij Heersche (Schets van beeld tot versiering van 's werkers paleis te Gent) - Qu'il Règne (Esquisse pour figure décorant Ie palais ouvrière à Gand) ". In ditzelfde album komt eveneens een afbeelding voor van een versierde haard. De zijvazen en de middenfiguur zijn slechts ten dele weergegeven. 322


Fig. 6. Praalwagen met "Hij Heersche" in de I Meistoet van 1904. (Copyri ght AMSAB).

Uit een atelierfoto blijkt dat Van Biesbraeek als middenfiguur soms een ander beeld gebruikte, nl. een kleine versie van "Hij Heersche". Avanti, die in de eerste uitgave van zijn "Een Terugblik" over de stoet van 1904 zweeg, evenals over het beeld, publiceerde het plaaster in de tweede uitgave, met de vermelding "Uit de tentoonstelling zijner werken".6 Wellicht werd de expositie bedoeld die van I november 1916 tot 28januari 1917 in het Feestlokaal liep en waarop o.a. 28 beeldhouwwerken van Van Biesbraeek te zien waren, die hij na zijn vertrek naar Italië te Gent achterliet. Op I 0 mei 1913 werd hij uit de bevolkingsregisters te Drongen uitgeschreven voor Bordighera aan de Ligurische kust. Op diezelfde tentoonstelling waren er ongeveer 250 stukken uit de verzameling van senator Coppieters. In de monografie, die Fernand Arnaudiès in 1931 te Algiers over de kunstenaar liet verschijnen, werd het beeld afgebeeld onder de benaming "!! tróne", maar het werd niet vermeld in de tekst of in de overziehtslijst van sculpturen.? 323


Fig. 7. Versierde haard "Haard en Liefde" - atelierfoto- (A. Walgraef).

Dat het beeld niet op de voorgevel van het Feestpaleis kwam is ongetwijfeld te wijten aan de oorlog. Op 4 augustus 1914 vielen de Duitsers BelgiĂŤ binnen . Gent werd bezet op 12 oktober. De nissen bleven ook na de oorlog leeg. Halverwege 1925 schreef Van Biesbraeek een merkwaardige brief naar Eedje Anseele. Hij werd in 1979 gepubliceerd en gecommentarieerd in "Camille Huysmans Geschriften en Documenten" verzorgd door Denise De Weerdt en Wim GeldoJf.8 324


De manier van tekstweergave baart wel enige verwondering: alleen de voorzijde van de brief werd opgenomen; spellingsfouten werden verbeterd; ontbrekende accenten en leestekens aangevuld; sommige woorden bijgeschreven; andere dan weer weggelaten. Zodoende ging de zo karakteristieke schrijfwijze van de kunstenaar verloren. We geven de tekst dan ook in zijn oorspronkelijke vorm weer. De voorzijde:

"25juin 25 Mon cher Anseele, Je ne vous ai jamais importuné par mes demondes de faveurs je crois pourtant Ie moment venu pour vous prier d'interceder auprès de notre ami Huysmans en sa qualité de ministre des Beaux-Arts pour faire redresser et remettre au point ma situation artistique -Je n'aurais jamais rien à espérer d'un gouvernement catholique ou libéral si vous ne voulez pas vous y interesser. !'on m'enterrera bel et bien - Mon casier artistique est complètement vierge. c'est-à-dire; j'ai 51 ans et jusqu'à ce jour je n'ai eu ni: subsides~ ni commaru{es du gouvernement, je ne suis représenté dans aucun muséede Belgique, nonobstants mes titres, médaille d'honneur à Paris, etc: etc.: Notre ami Huysmans ne pourrait-il s'intéresser à mon cas et de droit me faire entrer aux musées de Bruxelles, Anvers et Gand? Ayez l'obligeance de m'appuyer et tout cela se fera cordialement, deux mots de votre main ace sujet me seroientagreables." De keerzijde be.vat.zes summiere potloodschetsen op een rij met de onderschriften: "boer", "kolen", "... smit", ''fabriek", "visher" en een laatste zonder onderschrift. Daaronder een schets met "Hij Heersche". Links staat de tekst: "En Hij Hèersèhe? ·dit prachtig figuur ware hij niet geschikt voor 4()e verjaringsfeest tè herdenken? Er moet mij lucratiefwerk besorgd worden mijn beste Anseele --Allons un bon coup d'épaule Van Biesbroeck". Rechts: "Kan er niet aan gedaéht worden aan de voltooiiig V(ln de}acàde 'v(l~ t'feestlocaal voor.z.ijn 6niches waar figuren ir( moeten komen".· ·· . · A~seele schreef op ~e yoorzijde yolgende nota:

.. . , "Cam'ïlle.' Gij moet wat doen voor Jules - als gij' maar enigszins kunst ver325


/

Fig. 8. Keerzijde brief dd. 25 .06.1925 van Jules Van Biesbroeckaan Eedje Anseele. (Copyright Archief Camille Huysmans- Antwerpen). (A. Walgraef).

eert. Hij is een waar artist en tweedens zijn vader en hij hebben ons te Gent met hun groot talent met gansch hun ziel bijgestaan toen heel de burgerij en d'artistenwereld op ons Bara baschte om het meest. Gegroet, Anseele". Blijkbaar vereerdeCamille geenszins kunst. De briefwerd geklasseerd. Hij kreeg op de voorzijde de annotatie: "17 juli 25 Sara", waarmee Huysmans' dochter, die kabinetsattachĂŠ was, werd bedoeld en op de keerzijde links werd een stuk papier gekleefd, dat gedeeltelijk de schetsen bedekte. In de lijsten van de kunstwerken aangekocht onder Huysmans' ministerie komt Van Biesbraeek niet voor. De nissen aan de voorgevel bleven leeg. Het grote plaasteren beeld verdween spoorloos. Een klein gebronzeerd plaaster is bewaard in de Anseelestichting. En de achtergevel? De "tempel" zou bekroond worden met de reusachtige zinnebeelden der wijsheid. In de verslagboeken van de coĂśperatieve vinden we op 20 en 27 januari 1912 volgende fragmentjes: "Dan is Anseele met Dierkens naar het huis Cappieters gegaan om te zien naar de maquette Van Biesbraeek voor de achterjacade van het nieuw Feestlokaal. Daar werd opnieuw het opbouwen van het nieuw Feestlokaal

326


Fig. 8bis.

besproken. Cappieters verklaarde, wanneer hij geheel het werk mocht besturen, dat het lokaal in de maand apri/1913 zou gereed zijn." (Openingsdatum van de Wereldtentoonstelling: 26 april); en "Van Biesbraeek geeft in een schrijven de prijzen op voor het gieten in brons van het beeld voor de achterfade nieiw (sic)feestlokaal. Anseele zal verder met Van Biesbraeek onderhandelen. •'9 Om welk beeld uit Van Biesbroecks oeuvre kon het gaan? In het voorjaar van 1911 pakte hij uit met nieuw werk op de "LXXX Esposizione Internazianale di Belle Arti del/a Societa Amatori e Cu/tori di Belle Arti" in Rome. Drie beelden werden van zijn hand tentoongesteld: "Eros", de blinde liefde; "Un saggio", een wijsgeer; "Forza, Bellezza e Saggezza", Kracht-Schoonheid- Wijsheid. JO Het eerste beeld van dit in 1910 gerealiseerde werk valt buiten beschouwing. De wijsgeer, ook "Le sage" of "Le philosophe" genoemd, was geïnspireerd door verzen van Leconte de Lisle: "Les Brahmanes muets et de longs jours chargés, Ensevelis vivants dans leurs songes austères Et des roseaux du Fleuve habitants solitaires, Las des vaines rumeurs de l'homme et des cités En un monde inconnu puisaient leurs voluptés." De ongeïdentificeerde persoon, die model stond, figureert ook op het 327


Fig. 9. "De Wijsgeer" (Cataloog Expositie Rome 1911 ).

Franรงois Laurentmonument. Het is de oude man links van de rechtsgeleerde. Hij geeft les aan drie kinderen met een boek in de handen. Hiervoor poseerden twee neven en een nichtje van de kunstenaar, nl. Pol (de oudste), Leon (de jongste) en Suzanne Van Gele. II Het beeld bevond zich medio 1927 in het Meisjesatheneum, Kortrijkse Steenweg, 12, te Gent.I2 Van Biesbraeek gaf het, tesamen met "Eros" en tien andere plaasteren beet 328


Fig. I 0. Rechterzijde van het Prof. François Laurentmonument (A. Walgraef).

den op 12 april 1940 in depot aan Michel Thiery voor het Schoolmuseum. De aanwezigheid aldaar werd door Thiery's opvolger Robert Piette op 15 juni 1945 bevestigd. Na 1952 verdwenen alle beelden in duistere omstandigheden. Onverantwoordelijkheid van Academiegezagdragers, die met dit indepot-geven geen enkel uitstaans hadden, maar - toevallig in het Berouw ondergebracht- meenden dit materiaal, dat niet met hun smaak strookte, te mogen verwijzen naar een afvalcontainer? ... Daar de steller van het artikel in "Vooruit" in 1914 het over de meervoudsvorm "zinnebeelden der wijsheid" had, mag dit beeld afgeschreven worden als mogelijke sokkelversiering voor het Feestpaleis. Blijft de groep "Schoonheid, Kracht, Wijsheid" of "Force, BeautĂŠ, Sagesse".l3 Drie figuren zitten op een bank. Middenin troont een naakte Hercules, het onderlichaam met een doek bedekt, de armen op de rugleuning van de bank. Aan zijn rechterzijde zit een zinnelijk vrouwelijk naakt met bijna gesloten ogen. Slechts het rechterbeen is bedekt. De linkerarm hangt neer; de rechterhand houdt een roos, volgens de kunstenaar de mooiste bloem . 329


Fig. 11. "Schoonheid, Kracht, Wijsheid"- atelierfoto- (A. Walgraet).

Aan de linkerzijde van Hercules zit een op Griekse wijze geklede en gesluierde vrouw met in de handen een driehoek. Haar ogen zijn naar beneden gericht. De driehoek is het symbool van de loge. Zowel vader als zoon Van Biesbraeek waren leden van de Gentse werkplaats "La Liberté".l4 Stéphanie Van Gele, Van Biesbroecks levensgezellin alleszins al sinds 1906, met wie hij in 1922 huwde, stond model. Ze deed dit ook voordien voor de twee figuren, die op het François Laurentmonument de rechtsgeleerde flankeren: rechts van hem een vrouw met een wetboek als symbool van de rechtsgeleerdheid, links een gesluierde vrouw met een wereldbol in de rechter- en een olielamp in de linkerhand, als symbool voor de wijsbegeerte. Vooral de gelijkenis tussen deze laatste figuur op het beeld van 1907 en "De Wijsheid" uit 1910 is treffend! In 1926 stond ze model als vrouw met een kind op de arm op het Edmond Van Beverenmonument. Later paste Van Biesbraeek deze maçonnieke groep centraal in een groter geheel, de zogenaamde "Volkshulde aan de Schoonheid, de Kracht en de Wijshe id" of "Ideaal van de vooruitgang op alle gebied''. De drie figuren werden een fonteinmonument, het zogenaamde "Waterkasteel", geplaatst boven een waterval, die in het grote bassin viel en waarnaartoe panelen met verheven beeldhouwwerk liepen, 25 m lang en 2, I 0 m hoog. Er stonden 75 330


Fig. 12. "Waterkasteel" op de Wereldtentoonstelling van 1913 (Copyright S.A.G.).

figuren op in een golvende beweging met elkaar verbonden: landbouwers, mijnwerkers, zeelui, kunstenaars en wetenschappers. In de gemeenteraadszitting van 30 december 1912 werd besloten het middenstuk in brons te laten gieten, nadat het gemeenteraadslid De Smet vol gend verslag had voorgelezen: "Messieurs. En séance du 23 décembre, Ie Collège a proposé aux Commissions des finances et des beaux-arts réunies, de faire co uier en bronze Ie groupe central de !'oeuvre nouvelle du sculpteur J Van Biesbroeck, junior, intitulé: "Force, beauté, sagesse" et représentant "Hercule assis entre Ie vice et la vertu". Cette oeuvre, qui a déjà été admirée a l'étranger et dont vous connaissez la beauté et la valeur artistique, mérite largement la reproduetion en bronze. Elle est destinée à figurer à l'Exposition Universelle, au fond de la cour d'honneur dans Ie cháteau d'eau, Ie Collège se réservant de désigner ultérieurement l'endroit favorable ou sera placé Ie panneau après l'Exposition. L 'exécution du groupe, placement compris, coûterait jr. 8, 000: l'intervention de l'Etat pour la moitié de la dépense sera demandée et se/on toute probabilité obtenue. Nous vous proposons, Messieurs, de bien vouloir voter Ie crédit déjà approuvé par les Commissions compétentes. " 15 Op 3 I oktober 1912 was de helft van "De Volkshulde" gerealiseerd . Op 8 331


november kwam het op de expowerf aan. Het geheel was op 19 april 1913 opgesteld.J6 De centrale groep werd gegoten door de "Fonderie Nationale des Bronzes" te Sint-Gillis, de vroegere firma J. Petermann. De vermelding bevindt zich op de linkerzijde. De rechterkant draagt het typisch Van Bie~broeckmono­ gram en het jaartal 1910, jaar van creatie en niet van bronzen realisatie. In tegenstelling met het plaaster kreeg het bronzen voetstuk de vermelding "Beauté, Force, Sagesse" mee. Uit foto's valt niet op te maken of op de wereldtentoonstelling het gips of het brons stond. Het plaaster van de middengroep bleef in "Vooruit" en werd in het Feestpaleis tentoongesteld op de hogervermelde tentoonstelling van eind 1916begin 1917. In mei 1923 vroeg Van Biesbroeck verschillende kunstwerken terug, die in verscheidene inrichtingen van "Vooruit" berustten. Het is niet bekend of dit beeld erbij was.l7 Suzanne Janssens' bewering dat de panelen met verheven beeldhouwwerk tijdens de Ee!"~te Wereldoorlog vernield werden is onjuist.IS Getuige een briefvan 13 december 1923 uitgaande van het College van Burgemeester en Schepenen aan de Commissie van het Museum voor Schone Kunsten: "Nous vous prions d'autre part de nous faire connaître ·votre avis concernani Ie placement éventuelau Musée de la "Fontaine Monumentale" que Monsieur Van Biesbroek a réalisée pour l'Exposition Universelle de 1913. Ce monument devait dans /'esprit de l'Administration Communale d'avant la guerre être cou/é en bronze. Ce projet n'a pas pu être executé par Ie fait des évenement qui se sont déroulés depuis et ne pourra vraisemblablement pas être réalisé à bref délai. 11 nous aparu pourtant que /'oeuvre doit être conservée avec les soins voulus et peut être estimez vous qu'elle est digne de prendre place danS nos col/ections. "19 Deze brief dateert uit de periode waarin Van Biesbroeck, op uitnodiging van Frédéric de Smet, in de "Cercle Artistisque et Littéraire de Gand" een tentoonstelling hield. Een zestigtal schilderijen, tekeningen en pastels werden er tentoongesteld. Geen sculpturen, omdat de inpakking en de verzending ervan te kostelijk was.20 Het was zijn eerste naoorlogse tentoonstelling te Gent. Ze werd overwegend zeer goed onthaald door de pers. Sloeg de brief op de volledige monumentale fontein, of op de centrale groep, of op de zijpanelen? In de correspondentie van het Gentse Museum voor Schone Kunsten bevindt zich tevens. een quasi onleesbaar geworden doorschrift van een brief, te dateren tussen 19 en 24 februari 1925, en door de Inspectie van. Schone Kunsten aan de Schepen van Schone Kunsten gericht was. Het betreft een toegangsontzegging tot de opslagplaats van de plaasteren beelden van de monumentale fontein. De essentie ontsnapt echter door de· slechte bewaar332


staat van het document.2I Waren de plaasters toen verdwenen? De vraag kan gesteld worden of het middendeel van de fontein vóór de Eerste Wereldoorlog effectief reeds in brons werd gerealiseerd? De archieven van de bronsgieterij zijn niet bewaard. In de loop van 1918 gaf de Duitse bezetter aan de gemeentebesturen de opdracht een lijst binnen te leveren van alle bronzen beelden. (Het aantal op de kerkhoven moest niet gespecifieerd worden.) Deze lijst werd voor Gent tot nogtoe niet teruggevonden. Wel kennen we uit het dagboek van Joseph Nève het verdwijnen van verschillende beelden: op 4 september 1918 de koperen beelden van het Postgebouw; op 23 september de vier beelden door L.J. Mast vervaardigd voor de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, de tweebeelden van Domien van den Bossche op de Verloren Kostbrug en het monument van Leie en Schelde van Graaf de Lalaing aan de Citadellaan. "Les A/Iemands - ce peuple de la Kultur" waren wel zo vriendelijk de beelden van Mast en Graafde Lalaing naar de "Florida-fabriek" te voeren om er afgietsels van te maken.22 Ook andere beelden verdwenen op nietriader gepreciseerde momenten: het beeld van -Graaf Oswald de Kerchove, de beelden van het Museum voor Schone Kunsten, het standbeeld van Prof. Guislain. Na de wapenstilstand werd dit laatste monument teruggevonden, evenals de beelden van Ma8t en Graaf de Lalaing.23 Over "Kracht, Schoonheid, Wijsheid" wordt niet gesproken. Evenmin wordt het beeld vermeld in het "Kriegs Album 1916" door de Duitse Kommandantor uitgegeven.24 Bij Drèze lezen we op 30 november 1912: "Ook ware het te-wenschen dat het gewrocht van den heer Van Biesbraeek bestendigd werd door het in brons te doen gieten, om tot sieraad te blijven dienen van de Plaats, waar het ter gelegenheid der Tentoonstelling zal opgericht worden, en dat dit plein, na het einde der Tentoonstelling, behouden bleef als "Plaats der Wereldtentoonstelling van 1913 ", te midden eener rijke wijk, die weldra aldaar zou tot stand komen. •'25 De gegevens in het "Gemeente blad" maken ons weinig wijzer. Vanaf begin 1915 zijn er verschillende beSlissingen voor de aanwending van de gronden van de tentoonstelling van 1913 in hetkwartier Sint-Pieters-Aalst.26 Op 17 april 1923 kreeg de oude Grondwetplaats, die als erehof van de gewezen tentoonstelling tussen de Krijgslaan en Congreslaan was ingericht, de benaming Graaf de Smet de Naeyerplein.27 Pas op 9 oktober 1925 las men: "Rondom het Graafde Smet de Naeyerp/ein zijn met steenslag belegde dreven van 20 m breedte voorzien. In het midden zouden behouden blijven: het monument van het "Ros Bayard" en den bassijn omringd door de leuning in metselwerk, zooals op den açhtergrond, naar de Krijgslaan toe, het zinnebeeldig monument "Kracht, Wijsheid en Schoonheid".28 333


Fig. 13. "Schoonheid, Kracht, Wijsheid" in het parkje van het Graaf de Smet de Naeyerplein (Copyright S.A.G.).

Het idee om bij de aanleg van het Maria-Hendrikaplein het "Ros Beiaard" daar op de achtergrond te plaatsen werd door de Commissie van Monumenten en Stadsgezichten ongunstig geadviseerd .29 In 1932 werd de vijver vervangen door een grasperk.30 Wanneer werd de centrale groep van de monumentale fontein in brons gerealiseerd en wanneer werd deze realisatie op zijn brede bakstenen sokkel midden het "Miljoenenkwartier" geplaatst? We blijven in het ongewisse) I Wel willen we als hypothese stellen dat, als dit beeld in augustus 1914 nog niet in brons was gegoten, het niet uitgesloten was, dat men het idee had het op de sokkel van de achtergevel van het Feestpaleis te plaatsen. Men kan zich echter afvragen welke indruk het daar - evenals trouwens als "Hij Heersche" op de voorgevel - op een hoogte van 30 Ă 40 meter zou gemaakt hebben? AndrĂŠ DESPRETZ

334


NOTEN

1. V ANDENSANDE T., "Huizen van, voor en door het Volk. Rond het Feestlokaal Vooruit in Gent.", Monografleen Bouwkundig Erfgoed 3, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1988, p. 25. 2. "Feestpaleis Vooruit", Tentoonstelling Proka, 1981, p. 3-4. 3. STALLAERT R. & SCHOKKAERT L., "Onder Dak, een eeuw volks- en gildehuizen.", Bijdragen Museum van de Vlaamse Sociale Strijd, nr. 5, Gent, 1987, p. 54. 4. Dagblad "Vooruit", 16.06.1914. 5. "Volksalmanak Vooruit voor Noord- en Zuid-Nederland- 1905", Gent, 1904, p. 35. 6. A V ANTI, "Een Terugblik", 2de uitgave, Gent, 1935, dl. 3, p. 48. 7. ARNAUDIES F., "J. van Biesbroeck, peintre et sculpteur", Algiers, 1931, afbeelding nr. 35. 8. DE WEEROT D. & GELDOLF W., "Camille Huysmans Geschriften en DocumentenVI A - Camille Huysmans en de Cultuur", Antwerpen/Amsterdam, 1979, p. 150-152, Document 121. 9. A.M.S.A.B., "Verslagboeken Coöperatieve. D7. 1910-1912", p. 57-58, 20.01.1912; p. 64, 27.01.1912. 10. "Esposizione Jnternazionale di Roma - Catalogo del/a Mostra di Belle Arti", Bergamo, 1911, p. VII & 56. COLLUCI C. W., "Cronaca dell'Arte all'Estero- Ju/es Van Biesbroeck" in "Vita d'Arte", 01.1911, p. 44-46. 11. Meegedeeld door Mevr. Violet Van Biesbroeck, dochter van de kunstenaar. Waarvoor mijn dank. 12. K.A.S.K. (=Koninklijke Academie voor Schone Kunsten), IV, 100, brief van 01.07.1927. De prefect van het Meisjesatheneum, Kortrijksesteenweg, 12, Gent vroeg het beeld terug aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten waaraan het voor een expositie uitgeleend was. Dit omdat Van Biesbroeckuit Algerije overkwam. De Academie voldeed binnen de week aan dit verzoek. 13. HAERENS K., "Standbeelden van Gent", Gent, 1977, p. 97-99,-nr. 39. JANSSENS S., "In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad", Gent, 1980, p. 284286. 14. PARMENTIER Ch., "Histoire de la Rév.,., L.,., La Liberté à 1'0.. de Gand", ms., s.d. (1904?), Annexe XII "Liste des membres 1901", p. 169. Beide van Biesbroecks zijn vermeld bij "Membres affectionnés". 15. "Stad Gent- Gemeenteblad 1912- Tweede haljjaar", Gent, 1912, p. 1401,30.12.1912, nr. 28: "Uitvoering in brons van het gewrocht van MJ. Van Biesbraeek "Force, beauté,

sagesse". 16. DREZE G., "Gand- Exposition- Organe officie/ de l'exposition universelle et internationale de Ganden 1913", Gent, 1912,jg. 2, afl. 21, p. 253; afl. 22, p. 265; afl. 24, p. 295. "Gazette van Gent", jg. 246, nr. 91, 19.04.1913. 17. A.M.S.A.B., "Verslag Beheerraad Vooruit I- 17.12.1921- 06.09.1924", 12.05.1923:

"Er werd aan van Meenen opdracht gegeven deze zaak aan advokaat D'Assele te onderwerpen." 18. JANSSENS S., "In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad", Gent, 1980, p. 28419. 20. 21. 22. 23.

286. Museum Schone Kunsten Gent, Documentatiemap Jules Van Biesbroeck. B.R.U.G., Hs. III, 16, 22.08.1923; 29.08.1923. Museum Schone Kunsten Gent, "Correspondentie", nr. 350, tss 19 & 24.02.1925. S.A.G., Reeks XXI (6-9), o.m. Dagboek van Joseph Nève. CAPITEYN A., "Weinig werk, veel honger. De problemen van het dagelijks leven." in "Gent en de Eerste Wereldoorlog. Het stadsleven in de jaren 1914-1918. ", Gent, 1991, p. 81.

335


24. "Kriegs Album von Gent. Herausgegeben von der Photographischen Abteilung der Kommandantur Gent. 1916. ",Barmen, s.d. Volgende beelden worden vermeld: p. 5 Metdepenninghen; p. 126 Prof. François Laurent; p. 131 Lieven Bauwens; p. 132 Gebroeders Van Eyck; p. 142 gevelbeelden Vlaams Theater; p. 154 Verloren Kostbrug; p. 155 Leie en Schelde; p. 163 Sakala; p. 164 Mastplanters. 25. DrèzeG., "Gand Exposition- Gent Wereldtentoonstelling- 1913", 30.11.1912, afl. 24, p. 295. 26. "Stad Gent- Gemeenteblad-Eerste haljjaar 1916", 23.06.1916, p. 642-648,: punt 2 "Kwartier van St. Pieters-Aalst. Bepaalde aanwending van de gronden der Tentoonstelling van 1913." 27. "Stad Gent- Gemeenteblad-Eerste halfjaar 1923", 17.04.1923, p. 455. 28. "Stad Gent- Gemeenteblad-Tweede halfjaar 1925", 09.10.1925, p. 425. 29. "Stad Gent- Gemeenteblad-Eerste haljjaar 1926", 12.04.1926, p. 423. 30. "Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in België. Architectuur. Deel4nc. Stad Gent. 19de & 20ste-eeuwse stadsuitbreiding.", Gent, 1982, p. 234-238. 31. Volgens S. JANSSENS, Op. Cit., werd het plein heraangelegd en kreeg het monument een nieuw onderstuk in voorbereiding voor de Floralit!n van 1950.

DE GENTSE BURGERLIJKE WACHTEN. 1814-1914 (Vervolg) DE TEMPORAIRE WACHT, 1830

De schutterij, die zo veel geld en moeite had gekost, werd dus wegens onbetrouwbaarheid als niet bestaande beschouwd. Het vooruitziende stadsbestuur zag zich dan ook verplicht een ander korps in het leven te roepen om de weinig talrijke politie te helpen bij het bewaren van de openbare orde. In ruggespraak met de gouverneur van Oost-Vlaanderen, de Hollander Van Doom, besloot het schepencollege tijdens de buitengewone zitting van 27 augustus 1830 "Eene burgerlijke wagt zomengesteld uit gegoede ingezetenen dezer stad zal worden ingerigt tot handhaving der algemeene rust en orde. Dagelijks te beginnen van heden zal bij toer de role een genoegzaam getal persoonen door het besturingskollegie uitgenodigd worden zich des avonds ten stadhuize te begeven en aldaar gedurende de nacht te verblijven tot het voorkomen en stelling van alles wat de rust en orde in de stad zou kunnen stooren. Een commissie bestaande uit de heeren Boejie, Hame/inck, Bossaert, graaf d'Hane de Smet-Grenier, Martens-de Meersmans en Rosseelieden van den raad, onder het voorzitterschap van den heer staatsraad burgemeester en ter adjunctie van de heeren Van Esbeek dit Vanderhaeghen de Mussain en 336


Eduard Grenier, zal de dienst der Burgerlijke Wagt reguleeren en tot bewaring van rust en orde de noodige bevelen geven. Afschrift dezes zal ten sine van goedkeuring aan den heer gouverneur der provincie worden onderworpen." (RV-27 aug) Het antwoord van de gouverneur kwam op 28 augustus: "Ter beantwoording van uwe missieve van de 27sten dezer heb ik de eer uedele heren te kennen te geven dat ik de doelmatigheid om tot de zamenstelling van eene wacht uitgemaakt van gegoede ingezetenen om aangesloten met de burgerlijke overheid en de Militaire magt, ten einde orde en Rust te verzekeren, over te gaan, erken en dus den door uwen Stedelijken Raad genomen maatregel goedkeure." (SAG-M25) Uit een honderdtal personen, deels vrijwillig deels verplicht, werd er iedere avond een groep aangeduid die patrouille moest lopen in de stad. (Afb. 1) "Sedert dezen nacht hebben patrouilles der burgerlijke wacht, van wege de regering daertoe aenzocht, onze stad doorkruyst, en zulk zal, tot nader bevel, den aenstaende nacht en volgende nachten voorts plaets hebben." (GvG-28 aug) De onrust steeg; reeds na enkele dagen zag men zich genoodzaakt meerdere groepen uit te sturen, zowel bij nacht als bij dag. Steeds meer inwoners werden opgeroepen . Zo kon de Gazette van Gend op 9 september melden: "De regering der stad houd zich met de bepaeldelyke zamenstelling der burgerwacht bezig, welke uyt omtrent 6000 mannen zal bestaen. (1) Het vraagstuk van de kiezing der officieren is hier anders dan in de overige steden der zuydelyke provintien besloten geworden; want hier zullen dezelve door de stedelyke regering benoemd worden." (GvG-9 sep)

... Wijk. Kompagnie.

_BURGERLIJKE-WACHT. /)ienst van den

J

Septem:b.er . ! 85o.' •

UE. ''or~l vcrzocht iich te hegeven ten St~dtmiz.c., Ojl bovcngcstcldo . _ d· g 1 om 7 uren des morgcns, ten einde deel te maken \'an de Burgerlijke-Wilcht.

\ 'AN CROM!lfiUGGHE, Pre•id<·nl.

1;7

..

A tb. I. Oproepingsbevel uit de eerste dagen van de temporaire wacht. (SAG-M25)

337


onm: m: .JOuR.

R\G-ORHK

Artikel 1. inget":ll

l,m

Arti<'le I. En ;,::;;s d·émtHk vu tllnçcnJ;e J\l,·sslcur_~

orrue:r pf ht-antl, 1.nl1cn de

H t':'~n.:(t h.1yitri,.u

i!<1-r

Rui-g(•rlijke \Vacbt

t':S Cupi1.:ioe1: tle L Cank Tiaurgeoi~('!', ~ur 1t! ~'ir,oal tl'.tl1rUh: dot,nJ p~r 1e-.s lal.AbOOl'.i de 1<:- b~ttoimn, ou sur l'hn-it<ltiCm par ~:kdL qu ïJ_, eu auront re<;ue Je b port de ill Corn.rni.1sinn, rf,ltUr._mt. tlcrant kut· domi . . cilc t tmu lc.s .gnrdt..s -fesant p:utlc tlc leu-r

!

«p hd ""!armtceken door den. tamhoer v:tn h~t ;aMl.t,otû ~ g~ven, of ~~p (lû schriftdijkc " uitoc(\rlJglnt; ~ die hun wcger:s: de Commi.~'ite

7.'>1 ;:,d-wn tvm·den! "Uc

d~

lno:msd1appt>n

hunne 1 ompat:>,1ie hrhoo:rt'ntlc, vool." der.. -z~h ~!" '':ouiûg vereetrigeu

compagni~.

Art. 2. \\:-Jnn;.;>cr tlr h":cc

d~rtlcu

Art. 2. dür kompagnie

Lorsque lM Jeux tien ·.lc la comv•;nic seroot 1·êuni.s l Ie c~pihille et t'll sun ab-

-,;aUeo venAmeld zijn~ th·ndf~ rtfwe?.i~hcid •

r.al de Karitein ~ Gf bij •t•n Jcl" Lultenanten 2icb met tlucoJ~"c na~r het Stadl~ttis hi!ge~cn.

~ence un d.{;~ Ll.eutcnan~ rattir.o: ~vee la CûlnlMt;tlic pour 11Jotd-dt~-\ i!le 1 il ia pla-

l1ij uJ die rL~ttscn op de> Botermarbt, de ret;h~r Ylcuód ni'\ar àt• Hoog:po.ort, alwa:u-

<'Cl'a ~J:a.n::.h( UU. llcurrc, Ja t1r!Jite appu} f'l!: \>e)\'~ ll). rnc 11"1\te ~ pm.. ~e, üà lc... Adjtu.lo.tns

de b H.1rd(l se trouveront.

la pb.f.'• lflh' l-1 comp~nic dcvrJ. occupe.r.

Art.

Art. 3.

be;cven; alwnn.r ziJ wapens ul ontvau~en ~ :ûj. <al ,rtr~kkton hog• Jcll trap g<vende op Je Hoogpoo~t. tm zal zich up dcLcllac strn~t )n «.'l:rd.e l'tdlen {h• rC"g.tcr vlettg:M netar de Groensch.naf'tt, $i} ul de in5trnlÛen der ('.omm.issie, Joor de t<Lkchcnkorost der Adjud.>nlea <:!"~ \'i'aehl, n!da.1r afwachten.

Art. 4. D<" sdtil..kin:;cn v~n l1et -<at~ I , ·.d'jn tan 1;)epas'5ing :~au (]t>: Viacht te J)<tJrd~, welkt~ .,;eh' op de J'onillemarkt wJ verCf·ui;;en! al"VAnl" zij ln~dijks de instructien der Com .. mi,,.,·,, zal ..f·~achten.

Art :S. De Cvmois.:.ie z:Û ~ ondM.· de Het.-ren aan ... wc;rif!~

<U~nwi~r..en

dii.'U, welke hel i)pp-e~~kPmtt!<lndo Z<-11 "~erenJ deze z,a] '&ich th\·• J.(: ruilit :ir· 1<.üt:l·f.leih·n \'el'~b..an nopens f'fficieren,

de tü nemen !!' .~trc~clC"'.l V.i:D uitvoering~ t'll er l;J J,ern ,.•., Pc;litic-Commi•:ru·is to~~c­ ><>e;<l worJeu,

Art. 6.

indiqucr

:t

Ch~q_nç compJqnie. à 1'4tpp~l de son nu ..

Elke ktunp•gnic, ul, op bet appel van lun.r uuJnmer, :ûch Unç::o ikn grootçn trllpt Jlvt.:nua~kt, naor de zaal v•n het Arsenaal

i! u,_

I ~ I!, tl i! n,!

n t

l ~ Ii

~

I'

I

~

rut=.ro. !'e dir-it,:cra par le s-r.lnd.. t•sca1ier March.! au Detttte VCl'S h rioUc Je LA<sennl, o-.i ~lle rc<;e'"" Je< artnes : .cllo <loseenJr.. par l'csc.Jie:r donu.;mt sur ki ru..t., Hauteporte et. im .se range-r rlans la m~me l'l.!e , la tlrpitt: appltyéc ~n lhrtht; .<1UX Be1:bes '1: cUe y a\!, n.J,.,. Ie.< instrudions Je la CommÎ!SÏon ~ trJnsmises J.h1r l'intt.rmétliaire d.'uo. 'des AJjthhi.u. tie la Ga!·~.

Art. 4. I.es dhp<'-"itiong tlc 1'J.r! .-de pre.11:ier sent appli.cahlcs :. h G•rJ<• ;, dH<val , 'lui se rénrtra au l\iul·ché .:lUX P~ul~b I l•U cUe

atteu•}r.a 4~k:nçnt Jes ln~lrw;iloc.5 de la Comnti:iáiOn~

Art. 5. I..-.t Comc.á. it~n wi!i.ig:uc.r..- ra.l""mi :Uc~:.ieu

·3

les Oiûcien p-ré ~ r..s c:dui qn.i coremaud..::ra ~·::~ d::.cf, ceiui~ci s\:.utcmlra al'cc l"An.toritê mdi: · -c t pour 11'1 mf'..::urr:s d'e~t:'<.:utlnn à pr~ H<ire , t:t J b1 .tt.'1.. "'Jjornt un Cvm:U~'!!<.S..Ün: .Je pdic".

·~

Art. h. I.e 1' . . *-;~ .. r.rt nrdre du i<>,"'·• lf':-J .nn::.mnni;{u p:.tr L: Co.:-wn QJ..ant ~~ü çi,_cf d.~~ b Gard\! i d tH.l á (.)!__. C'.orps d pu- ie C;-•pÎ.h~nes ..-1 h G·t4tle à 1.ied 11 !·~u c:omp:~;oiü~ I"t.:.S· !Jt:.;;ti-ve:", rp.a t.out in ;ttrL ..t s"y <.:,mfor.me:•

liet t~geuwoord!g <l•l>·<>«lç ..1 door den ÛJl";.1fl'·l>O"'ll>l>'>J•at der \V•cl:tt te ~.;,

:ran zij3.')nderh<hbt~..:le l.o'l"' medegedeel<t worden en dot.r dc Ka-pit~'"' de>· Weent te vMt •au derr,.;lvcr o.,J'erlîuge komP"t:"icu, . wdke '~eNot u.i\i;)cnood.isd ·ûdt overeen.. • --.~=,tis te gc.Jr.gm. / · ·•

rrw·

do A<lju<hntcn Jer 'Wac·ht <îch wllru L~­

nnden' ten ehnie de plaJts, v;clke de kom· rJ;gnie moet hc:-..louill .. ~an te wijzen ..

An~tJ p-u~

:, Ge" resteer<! J~,.,. ilc Jl.·ige1en<k Comwaeht' in. :.itling V?U -:&;, 23 Septem.!= 1830.

G-ml~

, mls.\Îo der BW'!ierlijk•

lá ~o::nmis..~,;m dirigcJnt h ~n ..:'an<e du 2."1 Sep·

llcurgeoi.c ,

telllbre 1830.

lk p-:çq,:i!u• • n~ ~,m,IJx.

Afb. 2. De eerste voorschriften voor de Temporaire Wacht. (SAG-M25)

338


De commissie die de dienst van de wacht moest uitmaken had schepene J.L. Van Melle volmacht gegeven het korps enigzins te organiseren. De raadsheer had de gewapende burgers ingedeeld in compagnies van ongeveer I 00 man sterk, met als kapitein de meest geschikte onder hen. De taakverdeling en de aanduiding van een algemeen kommandant werden gedaan bij de verzamelingen en naar gelang de omstandigheden van de dag. (Afb. 2) Deze toestand kon natuurlijk niet blijven duren, een betere organisatie drong zich op. De 2de oktober om 5 uur in de namiddag, bij geheime stemming in het raadshuis onder de toen reeds 23 kapiteins, kwam de baron Charles Coppens (2) als opperbevelhebber uit de bus. Twaalf compagniekommandanten hadden hem hun stem gegeven. Bij algemene stemmen werdjonker Auguste Pycke ten Aerden tot tweede kommandant gekozen. (3) De vijf bataljons die men zou inrichten moesten worden bevolen door de Majoors Eduard Neyt, Frans Stobbelaers, Claus Van Aken en de burggraven de Clerq Wissocq de Sousberghe en Moerman d'Harelbeke. (SAG-M25 en GvG-3 okt) Vanzohaast als bevelhebber aangesteld, zette kolonel Coppens zich aan het werk. Reeds na enkele dagen kon hij het schepencollege een reglement voorleggen bestaande uit 18 artikelen. (Afb. 3) De raadsherèn vonden dat Coppens te hard van stapel liep. Na grondige bestudering en afzwakking van enkele voorschriften, lieten ze, het nu 16 artikelen tellend "Reglement pour la Garde Bourgeoisede la villede Gand" in het raadsverslag opnemen. (RV19 okt) De GvG haastte zich er een vertaling van te brengen. (Afb. 4) De vijandige houding van de bevolking tegenover het Hollands garnizoen steeg met de dag. Om nog meer moeilijkheden te vermijden en in ruggespraak met de militaire bevelhebber, liet de burgemeester volgende proclamatie in de stad afficheren: "Om onnodige onrust te vermijden zullen de legereenheden zich terugtrekken in de citadel maar zullen, zo nodig, volledige steun verlenen aan de burgerwacht." (4) De burgerlijke wacht die nu reeds meer dan 3000 man in zijn gelederen telde moest vanaf 2 oktober alle patrouilles alleen uitvoeren. Ook de bewaking van de gevangenis, de stadspoorten, het Spanjaardenkasteel e.a. moest worden overgenomen. Toen het in Gent bekend werd dat het Voorlopig Bewind in Brussel de onafhankelijkheid van BelgiÍ had geproclameerd was het hek voorgoed van de dam. Patriotten, maar vooral meelopers, trachtten de poort- en andere wachten te ontwapenen. Men plunderde de nu leegstaande kazernes en viel Oranje-gezinde burgers aan. De burgerwacht trad hard op. De opstandelingen betreurden een dode en verschillende gekwetsten. Bij dagorder van 5 oktober feliciteerde kolonel Coppens zijn manschappen: "Dappere burgers van Gent, gisteren heb u voor de eerste maal uw standvastigheid moeten tonen en aan de onruststokers laten voelen dat u niet voor 339


Afb. 3. Het door baron Charles Coppens opgestelde reglement (De 6 eerste artikels uit 18). (SAG-M25)

340



VANGEND.

1\~GEI\ING

8. traiWm!e 1ol"'"'" der l!nrJI'l'l]\e WO<ht laf• lctt '6-yo t rood , geef ~n <t••"'$· .0. t•tttdd.t der- tw.wlU...ru- Hllm 'n):)t' 0.. çteok dnr~o t ,",~, pw!Jid Onln·· dl dt!O

llEGLEll Et\ 'I' Y-M

81JRGJ:llLYKE WACHT

nUt.Omtr •u elk loataiflon. (k. C.niooa det C:I)Wp41uicn d.Utm er Tm de #tml_... men: dr•r»· to. De «~mV"'pka tt~.D<A ~Îd_ n:MJro~nt tich ouder de •apcu• '- ~tn..n:uJ~a , kv 11 up Jx..-ti

J>:&JI jiTJU> Gllll'tl>, .~

...

/)l!ft l161'1~1t1Kt:s~IU61J tin •tad Cnt!, Jo un.t...(t ~na-adè ibt al.kn burr-t vtrpligt il

~ 4k

=;;l!:"&':.~md~c: ~:::!t·~: ~~or;~;~:!:

dl

J:n.tnÖdlt

u .-erken tot dt lundhuîog der j»1Lhclc- nu1, ·-m de ~,.b~ HO dt Yt:tkll, ~n de pt'r'8UI..>tlt:l1 betdu11; Art. ! . De Dur~cr~yke \\.,.a,<>hl ul ~,-·~i~td Jlh~d öp dd tbiJll$~eDd'u 'I'Ott; •1kn m•tKJ:r 11;r de[' t:l•d ~d, nn deo onderdom ,.an t8 t:ut 5..l l•~u, -.cl ~l:«mfle.s1 S.1D dc-.u di>..-xut dt<r gunel.Je

'*'" (J idldommen te "~f'k'hren 1

Gcleneu cfflcic:r ut urrn~n binne.u êL-o ft .. •oorn-n di.enJt, et:Di:eo CllTioodueu :le1l de 'Wa<:htc-a u d~o vyldrtlen , ten ':tJ' iugenl nu een A.dl., t t.

K~\ dt-r bçyneg_de

'1'1. Oie:, wdket.ot N:nt-D wel\d.nÎCf<tl rsed.GUeJJ gto\o-t.tn •ordt:D, 'tulkP tkh pr:agen .h burgt<n di&

bu.rrer• benk11 t;~'"Tf'D· "._ 1 ). Zoo l.ur; dt wadrk:n in tl'iriuh.yn t 'C.1'h 'tY toe-t.. "Jig't ~ dt: tJ«.-~l~n lmnnuoYct'l!ih:n t.- g:t-lm;,rutntiS; 1~ orû ...r Yatu ditu$1. uJ door de ph('mhl.e !.:ff<t~1d l•eld •orden, ia by~#Ummiog: m~t dt11 OJ!Pt-'"•

ku~~~-~~~:!~::~.:t~'~~t~ i:"::!'~ld ie

"ff!f batailloo• , ~Ik WhiUoo in .u::ht ('I:)Ulptpö:it:n t u' ('lb

l\T b,.t O'ft:rbn:c~ T.H:I ~n ec-rts6la<l-t, a.fp&crTn>d dnvr dn~ gtWUdbqdJ mGcit-r "TG b.rt ha.l•îl~o. 5. C«tll' 'fUY•n~iucul a.t:JlY'<ird worJt-n dan om 'U'Ct gewigtit;e ~-«~.ed'f!'lko, o"«tf~lalcn •t;n do t:JtfVR~l. 'r.lD dt- l;.()fl"'m ludUIIco d~r com~tpk'P~ lo Jtnl nn reclunJ~tie• ..-1 den koloPell.oc:u:nao-

COlllil3t&nie

'lJD

ptt.l.ommandant,

Geda~D m ~tiÎnJ: d~ '9 «l~r t'Slot ahtl.et tegct~:•am-dic 'Wtan:n l:t:M~ Ytm Cromb'11rl1!fhl,

~rj;:~:e~:~;;~~~Z:~ic!~:t::::

J..imnmuln, #"tJtt J.•fL,.~tl t StAM~. Jt<t,.leMt. P"cJu' "'· l.<lhr<nt, r~. ~<t~t en LfT<Y" r led4"'0 ••n den tted~f~lell Hed:, Molli4r eu 0ye""&~ 1 ~n~.

n.

d•t:'"D•

D·"U' :Jtr•fftn 111llr-..n llyt;upn>J.~o • orden d.mr dot~ <lrf a,"~erlyie \\',t;Chlt 'l_.ml:n}!.~M:ai<~:YoJ~, rl ~ .L.•.,J""ttt:ll~.auuandaut, ft11 bt d ~n• •fi,{~U&htyd, .....n hl.tjOOT 1 • in r•n& t.yade , p«J.tftt.nt; awtM-ll w•~ t"a•1l

D; 1Us.r1U1tló' ».ril lfr.ilD Cz{ID, Oodtrrigl '~"}'lldt l"rtic-nlie.rc.a grm ifed rt~.a ... Und.c nn de Burce:rly fl Waa:t, in b:-f,it lwbl~

a,t

t

l::b -m.-:U hpÜCJU l1rartitt'~mcdter dJe ~·D cn:ff'Mel'. I tt· n<A:mrn ~er ~.ttirte utlkn pubhek ~"rdta r' •ri.t .t~> on'YI"lHi,tn -,.ulku dar.renhoTtu bi 'fOOf'o t•

tl)l

::?d:: S~~~·~u;::sd:~ï;~~r~t;{:\!~;~~

~t dtt:s;tn 1aA ander-e puhJieU lutc'P,

t~oodi&t de bnud.ert nn drw ?()Onlfe.tl~n •rr d-t> .Jh: dottl Îli ha kwarlÎt',...V"OtntifJ du Bnr-

se.•inc •..,

-r·~~~;'::"d:~kn

in de 1-., ~l'fl d~n hPtèiU nn """'d.-tdighr1d d.t~t 1tad ~rt ~otdt"n. i· Jk ~tttrtd~rt 1 ,.~ft~' ~t~ nr_... nJsing ,.oor dt ~gt\-,Atlk <np wmnk.tpak p<>lihe willdl nrm.Jdt!D, U]!~u l.OOnf':D weltleD mrt btt mn..imum d~t' ~to .at..:>,.l.f"tl

::r~~or;: :!h~; al•kr hun •ellltood.l

~"''t. fr";""'l

,..n lotsr-itr te binnen de y~.-eD-tl!'inû;; urtll Dal!r h~el

oud~t' de h.tndrn

d~ll

o. ,.,.

BEI\JGT.

J-"-'"" -ctrl"l bpib:y.n, eroco )uylrDant., fft&<:O kT;,- ~nf rtDrou l.otporad C'S wnctt burjl:cr; eelJt.n h·

\,

t•«drn L>mman<!ant, .-yf

l••ttiennedle.r.

ynhll"tt.'U

~''- ~ ul df" fuilctif"ll un r:lpfOrleu~ ""•~TJ~t<m.-n

eetleD

btbillonf-:l.qmmand•nlt:D t cotJJtU çhin~tgk1Hnajrtr, twee bplleJG....adjbdaDI.f..m.ajon dl Jc:u hplb-10'"

ull,:y Lonud~ ptra.f\ ,..9'ii_.o

dey

~ntn

let,. 'fier hulp-u,ajoor• c:a et-oen adjod•ut-cmderollide-r. tÖ. Dtm «t''tnltn tUf ul be!taea nst eentn op-

11ft:,-g~~ pl,U bcTrlt'n 1 hrm door

deu ~te ~

Uplwyn,

n:n

1.Jne otc:nJ~n gedu~ud~ dm thdl;llt S"~cna f Ie Ter• ,.nU. 0 , .,..1 rt.n~ boo:le: '9't>ri:eu~n t ·~ de CTI'-*I.e mi4rl no f't!a tot dt1 guldt<tlJ t fll 14 gcral TIIP. \n-pUing, v•n dry wt k-.1" gu ld~o._ ort:l

~nd.

.-ya uy1 een~ l:lllt..alUon3~\:omm•ndant, cc-ae-n luyt..n.aut...djudant·uujor1 tu~.m lvytt'u.atli-\.'W.trtit-rtni"C!•

,..&~.M~·Il batg~r io ....$hN"Yf'D .~ brl~rlyk (){>~· rr•'l>di, --~n•.rn aen 3~t uyt~~IPS ru~t u1 bt-anl·

!n ~f'ni un •eygéJ'"ÎtlJ!i

ul be3t4ta. af{

!:!J:;~·.~,t~~~;~~~u!!':~~~rie~.:"t:;!: ~5~ !tro!:r ~~ t:.ru:~:j um~g~lt1d

hcl ddiuitkt ~o. lJt'Zl ttrT~n~t »1 op d.t lflt dtt" ~Uf"S";Jyb 'WfC"ht mo::len intt"Khrnt"D l-JD 1 tn ui UJ d1t ~ T-') • lll'!Xtco bn.iUdl den u:lt.io:l gnfil at. 4ca Yef'o

t~.c(n tlt: :1.4 unu_, ~···1 \'>t b ~~Djr 'folD

ptlle ~a.n TU"

~

3. Z.ro tyde~:\. nn dimrt tt<t«:hoood! J .• ~ :titlrh\e. , •• Z.y die ~"'ut. wdtip tf'CÛ:n n.n a!w<tlicl~rd nllrn d~.u biJ'kc-n. ;A l'k knel~ ttl tit..U wlkn ml..rl1\ qrJC1Jot.nd

nt dk

"P

OlltaûeD.

w;.trnfl"mc-u.

1

cnrheyd,

•nlw~dy.. te 't.fU. Y«#' de ~gen daer t17t W

\'V •cM W Y<:rncbtetl. 1. Z"n uyt«t-:wudert-: , ,; De •t:rllii'dr:n $ di.e-Jittbodna~ :t.• Dt: lnn:tle. 3.• De hur~c-n fel.ut uwt rene p\)l>U~k~ kJi<-~Înf!" 1 gedun:udo dtn tyd dd '1-f d.è v-lu a.ullai

llf-Mdrn

<'I «lul toppet-ollidu ditt hem lU'flogt,

t.aJ ont·u.nJ~ hf.hbeo.

..

de~" CQU1f>4ftUt

Gllwtnu mN

w.,".p;,p,ot. """' "' •p tp

tt ~

Ged.at"d kn fl l!'dhCJ)'• ••n Gf"nd , in Û.ltin.g- va• dço .-egeting.,.ned 1 du ,() odobd' lSJo. JhA 11•-r~~~~r Prt1ic/drJ t 'V.a.~ û.oasn('"UI!L

f')"nJ1«~' 'tal1 dt-D ditn.rl. 1lrt:n (t.JUrit:'r u1 ~•':I- dM.Cn C..J~ÛUJ! re\.euing }lqç.dt!tl com daer ya_n ocaudd"'ty\ t ... fi:n 1 1eçu, de ttottUJc u d~o m dt Ct"U1de

Afb. 4. Reglement van de Temporaire Wacht. GvG 21 okt. 1830.

342


niets wapens gekregen hebt. Het gebruik dat u ervan hebt moeten maken heeft slachtoffers geeist, laat ons hopen dat het de laatste zijn... " Vanaf de onafhankelijkheidsverklaring kwamen de gebeurtenissen in een stroomversnelling terecht. Het Voorlopig Bewind benoemde Louis Coppens (broer van de kolonel) en de advocaten Spilthoorn en Cartier als afgevaardigden voor de provincie Oost-Vlaanderen. Bijna alle soldaten van Belgische nationaliteit deserteerden uit de citadel. De kolonel Van Den Sande (5) werd plaatskommandant in Gent. Graaf de Merode en ridder Gamont kwamen de zaak van de patriotten bij de stadsraad bepleiten. Het legioen "Belgo-Parisienne" onder de leiding van kolonel de Pontecoulant, trok de stad binnen om er de Hollanders uit de citadel te verdrijven. Dit en nog andere zaken speelden zich aftussen 7 en 11 oktober. (4) De patriotten van de Pontecoulant waren door de arbeiders geestdriftig ontvangen. De burgerij en daarmee de meeste burgerwachten, nog altijd uit de middenstand spruitend, waren niet zo opgetogen. Uit angst voor nog meer plunderingen en andere moeilijkheden waren ze niet bereid met de vrijwilligers, meestal avonturiers, samen te werken. Reeds op 12 oktober verwittigde de plaatskommandant de kolonel Coppens ervan dat er een samenzwering op komst was: "J'ai l'honneur de vous prévenir monsieur Ie colonel, qu'il se frame des comp/ots pour désarmer la garde bourgoise, veuillez. prendre les mésures nécessaires pour faire prévenir les chefs de postes et leur procurer des cartouches. " (SAG-M25) Sloeg Coppens de verwittiging in de wind, of had hij zelf weet van het complot, niemand zal hetooit weten. (6) Op 15 oktober gebeurde wat de geschiedenis zou ingaan als "I' affaire de la légion Belgo-Parisienne". De burgerwachten onder een vals voorwendsel tot een algemene verzameling bevolen, werden aangevallen door de vrijwilligers van de Pontecoulant, met de bedoeling hen te ontwapenen. Door de tussenkomst van de Gentse pompiers lukte dit maar gedeeltelijk, toch vielen er doden te betreuren. (4) Na de gevechten trachtten de kolonels de Pontecoulant en Coppens hun blazoen te zuiveren en de gebroken potten te lijmen. De beide bevelhebbers deden hun uiterste best om de twee groepen te doen verbroederen. "Den kapiteyn der vrywillige Coché, heeft eergisteren in het verbroederen der burgerwacht en vrywillige eene gunstige gelegenheyd gezien om zich ten stadhuyze te begeven en eraende 37e compagnie der burgerwacht haer vaendel weder te geven hetwelk haer in de noodlottige gevechten van voorleden vrydag door eenige zyner manschappen afgenomen was geweest." (GvG-21 okt) De Hollandse citadelbezetting, die inzag dat de zaak voor hen verloren was, had een eervolle wapenstilstand bedongen. Op 19 oktober verlieten ze, met wapens en bepakking, de versterking, die onmiddellijk daarop door de burgerwacht werd bezet om plundering van de vele achtergelaten voorraden te voorkomen. 343


Het Parijse legioen, dat zijn opdracht had vervuld, vertrok 's anderdaags met de "bargie" naar Brugge. Het Voorlopig Bewind had generaal Duvivier (7) benoemd als militair bevelhebber der beide Vlaanderen met zetel te Gent. (JdG-17 okt) Hij had als eerste opdracht zo snel mogelijk nieuwe eenheden te recruteren voor het nog te vormen leger. Ondertussen moest de burgerlijke wacht, nu de vrijwilligers van de Pontecoulant waren vertrokken, alle bewakingen op zich nemen: "Inwoners van Gend, Sedert eenige dagen heeft de burgerwacht, ter behouding der openbare rust ingericht, in haren dienst geholpen geweest door de troepen in de stad gestationeerd; maer die troepen konnen elders geroepen worden en de stad kan zich tydelyk zonder bezetting bevinden. In die omstandigheden zal de burgerwacht, welke reeds zoo vele en zulke uytmuntende diensten bewezen heeft, de geheele uytgebreydheyd der burgerlyke plicht begrypen, welke zy zal moeten vervullen en zal zy gevoelen hoe zeer het belangt, dat ider met dien yver, welke hy tot dus verre aen den dag heeft geleyd, zich by voortduringe op zynen post begeve. Van Crombrugghe, burgemeester." (RV-' 19 okt en GvG-21 okt) De in zo mooie woorden opgestelde proclamatie viel niet bij iedereen in goede aarde. Het leveren van onbetaaldebewakings-en patrouillediensten duurde nu bijna twee maand. De bewapening was gebrekkig en onvoldoende. Men versleet eigen schoeisel en kledij (8) en als men pech had gaven de arbeiders je nog een pak slaag op de koop toe. Met de winter voor de deur was het enthousiasme van de eerste dagen er snel uit en weigerde men meer en meer de opdrachten uit te voeren. Coppens zag zich verplicht een tuchtraad in het leven te roepen om de talrijke dienstweigeraars te vervolgen en te straffen, zoals voorzien in het reglement. (GvG-24 okt) De regering in Brussel besloot op 26 oktober een burgerwacht op te richten over gans het grondgebied. Artikel 7 van het besluit voorzag dat de reeds bestaande wachten moesten in dienst blijven tot de definitieve organisatie van de nieuwe "Garde Civique" was geschied. Had men tot nu de stadsvoorschriften soms kunnen ontduiken dan was dit, nu de Staat er -zich mee bemoeide, .verleden tijd. Alle mannelijke inwoners tussen 18 en 50 jaar kwamen voor 5 volle jaren in de garde terecht. Tot hier het verhaal van de Gentse Tijdelijke Burgerwacht. Het duurde nog tot na het verschijnen van de wet op de "Garde-Civique National" (31 december 1830) vooraleer men werkelijk wist waar men aan toe was en de eigenlijke moeilijkheden begonnen.

344


DE GENTSE "GARDE CIVIQUE" 1830-1831 Nadat de Hollanders waren verjaagd was de eerste betrachting van het Voorlopig Bewind, de overal opgerichte burgerlijke wachten onder één Nationaal bevel te brengen. Een Besluit gestemd op 26 oktober 1830, (9) voorzag dat alle mannelijke inwoners tussen 21 en 50 jaar oud zich moesten laten inschrijven in de rollen van de "Garde Civique" en dit vóór 7 november. Diegenen die zich aan het bevel onttrokken zouden gestraft worden. De maatregelen tot dan toe door de lokale of provinciale autoriteiten genomen moesten worden behouden. Ook de reeds opgerichte korpsen bleven in dienst tot nader bevel. Op aandringen van kolonel Coppens begonnen de inschrijvingen reeds enkele dagen na het verschijnen van het besluit: "Een bericht onzer stedely ke regering, alleen in de fransche tael uytgegeven, verwittigt de gene die het aengaet, dat zy gehouden zyn zich voor den 7 dezer in het secretariaat der regering ten stadhuyze te begeven, om er zich ingevolge het besluyt der voorloopige regering van den 26 october jongstleden voor de burgerwacht (garde civique) te laten inschryven. "(GvG-4 nov) Nu de rust enigszins was teruggekeerd, zag de burgerij de noodzaak van het wachtlopen niet meer in. Ook het vooruitzicht dienst te doen met de lagere klassen uit de bevolking lag hen niet. De armen zelf, gebukt onder werkloosheid, zagen geen heil in het onbetaalde patrouilleren. Een proclamatie, gedurende de nacht aan de deur van het stadhuis bevestigd, gaf op klare wijze de gemoedstoestand onder de arbeiders weer: "Proclamaci, van de werklieden vangend, daer word altijd aengeplakt van die en die vergaderinge van die en die verkiezinge van staeten ofte van goeverneur maer daer word niet gevraegt aen pier jan of klaes hebt gij noch heten vor vroûw of kinderen maer wij verhopen haest werk te krijgen want het is meer als tijd zoo moeten wij plûnteren." (SAG-M25) Op alle manieren trachtte men zich aan de inschrijving te onttrekken. Er waren zelfs families die op het platteland gingen wonen, in gemeenten waar geen wacht-verplichtingen waren. (GvG-14 nov) De tuchtraad had de handen vol en veroordeelde aan de lopende band. Een maand na het besluit van 26 oktober volgden de onderrichtingen over de opdracht, samenstelling en inrichting van de nieuwe garde waaruit hierna de bijz.onderste artikels: ( 10) 3- De wacht zal bestaan uit 3 bannen. 4- De 1ste ban omvat alle vrijgezellen en weduwnaars zonder kinderen en tussen 35 en 50 jaar oud. 345


De 2e ban omvat alle vrijgezellen en weduwnaars zonder kinderen en tussen 35 en 50 jaar oud. De 3e ban omvat alle burgers getrouwd of weduwnaar met kinderen en tussen 21 en 5 0 jaar oud. 9- In normale tijden staat de wacht onder het bevel van de burgemeester, de districtcommissaris, de gouverneur en het hoofd van het departement van binnenlandse zaken. 10- In oorlogstijd kunnen de wachten onder militair bevel komen. 11- In tijden van gevaar zal alleen de 1ste ban aangeduid worden om het grondgebied te verdedigen samen met het leger. De regeringscommissie belast met het inrichten van de garde kreeg er plezier in want op 3 december volgde de onderrichting op de organisatie van de wacht. (11) Ze moest gevormd worden per compagnie, per cohorte of escadron, per bataljon en per legioen. Iedere compagnie moest uit 100 tot 150 man en ieder bataljon uit 4 tot 8 compagnies bestaan. Voor Gent kwam dit neer op 5 legioenen van ± 3200 man, vier voor de stad zelf en één te leveren door de randgemeenten Destelbergen, Gentbrugge, Heusden, Ledeberg, Afsnee, Sint Denijs-Westrem, Mariakerke, Vinderboute en Drongen. De hoofdkwartieren van de verschillende legioenen bracht men onder in de oude kloosters van St-Agneete, Baudeloo, Capucijnen en in de Schipperskapel. Nu de voorschriften meer en meer duidelijkheid in de aanvankelijke chaos brachten was het onmogelijk nog aan de inschrijving te ontsnappen en kwamen alle mannen tussen 21 en 50 jaar, de door de wet vrijgestelden uitgezonderd, voor 5 jaar in de garde civique terecht. In een rapport van 27 november aan de gouverneur kunnen we lezen dat de burgerwacht 3. 750 leden telde, bewapend met 1.217 geweren en 70 sabels. ( 12) Een pover begin voor een eenheid die zou uitgroeien tot een goed bewapende macht, die gedurende meer dan 80 jaar niet uit het Gentse stadsbeeld zou zijn weg te denken. De definitieve wet op de garde civique zag het licht op 31 december 1830 en bevatte 101 artikels, waarvan we opnieuw de bijzonderstelaten volgen: (13) 1- De burgerwacht moet waken op de openbare orde en behoud van de onafoankelijkheid Ze is sedentair; niettegenst(lande kan een deel ervan gemobiliseerd worden overeenkomstig een wet. 2- De wacht is geplaatst onder de bevoegdheid van de minister van binnenlandse zaken. Alleen in oorlogstijd kunnen delen gemobiliseerd worden; die komen dan onder het ministerie van oorlog. 3-Al/e mannelijke inwoners van België tussen 21 en 50 jaar oud die over hun burgerrechten beschikken, zijn dienstplichtig. Die tussen 18 en 21 jaar en tussen 50 en 60 jaar kunnen vrijwillig dienst nemen. 4- Worden volledig vrijgesteld: ongeneeslijke zieken, leden van de regering, 346


gouverneurs, geestelijken, seminaristen, burgemeesters, douanen, brievenbestellers en militairen in werkelijken dienst. 16- De wacht zal per kanton worden ingericht. 41-In vredestijd mogen niet meer dan 2 bijèenkomsten per jaar plaatsvinden. Alleen gegradueerden mogen meer vergaderen, maar niet meer dan tweemaal per maand en alleen tussen de maanden maart en oktober. 43- De wacht is verdeeld in 3 bannen. (zelfde verdeling als onder artikels 3 en 4 van de wet van 26 oktober) 44- De mobilisatie van de 1ste ban moet door een wet worden geregeld. 48-Men is gemachtigd, bij mobilisatie, eenplaatsvervanger te stellen. 50- Bij mobilisatie genieten de wachten dezelfde rechten als het leger wat soldij, bevoorrading en uitrusting aangaat. 55-De leden van de wacht kleden zich op eigen kosten. Degenen die er de middelen niet toe hebben zullen ten koste van de gemeente gekleed worden. 60- De bemiddelde gezinnen die niemand in dienst hebben zijn gehouden het bedrag van een werkmansdagloon in de gemeentekas te storten, dit per dienstbeurt. 79- Een tuchtraad, die alle 3 maand moet worden herkozen, zal de onwil/igen bestraffen. De inschrijvingen moeten toch niet zo snel zijn verlopen als gewenst want op 20 januari bemoeide de gouverneur van Oost-Vlaanderen, baron de Lamberts, er zich persoonlijk mee; hij gaf de laatkomers nog 8 dagen om zich in regel te stellen. (GvG-27 jan) De staatsgreep van 2 februari bracht nieuwe vertraging in de oprichting van de garde. ( 14) Kolonel Grégoire, aan het hoofd van 400 man, viel de stad binnen om er het gezag van Oranje te restitueren. Door het kordate optreden van de Gentse brandweer mislukte het voornemen. Bij het onderzoek naar de omstandigheden waarin de staatsgreep had plaats gehad stootte men overal op verraad. Zowel leden van de gemeenteraad, hogere militairen· uit het garnizoen; burgerwachten enz. waren gecompromiteerd. Er volgden woelige dagen; het stadsbestuur werd afgezet en vervangen door een commissie van openbare veiligheid. Men sprak ervan de stedelijke burgerwacht nogmaals te reorganiseren en onder het bevel van de kommandant van de pompiers te plaatsen. (GvG-10 feb) De krijgsraad; samengesteld om de verdachte militairen aan de tand te voelen, verklaarde zich onbevoegd; er waren teveel hogere officieren bij het verraad betrokken. De regering in Brussel die inzag dat verder woelen in de smerige poel, meer kwaad dan goed zou doen, liet een tijdje bekoelen en stopte de zaak in de doofpot. {15) Behalve dat de stadsregering was ontslagen bleef alles bijhet oude. De inlijving ging verder en de nieuw-ingestelde kantonale raad ·ging door "dezen te horen die zouden vermeynen regt te hebben om van den dienst der

347


wacht vrygesteld te worden" (GvG-17 feb) De Algemene Commissaris van Oorlog begon stilaan te denken aan het uitrusten en bewapenen van de wacht. Op 25 februari kwam een zending van 500 "fusieken" en ledertuig aan op het plaatsbureel in de Kruysstraat No 7. De 8ste maart kreeg kolonel Coppens ook de beschikking over de geweren die tijdens de gevechten van 2 februari op de soldaten van Grégoire waren buit gemaakt. (SAG-M25) De meeste fusieken waren van een oud model en in slechte staat van onderhoud. Ook de vuurwapens uit de vroegere schutterij waren sedert augustus van vorigjaar niet meer nagezien. Bij gebrek aan wapens moesten de afgaande wachten hun geweren afgeven aan de opgaande. Wie had er dan nog lust een roestige schietstok te kuisen die hem niet toebehoorde? Die toestand zou zich wreken bij de inval van de Hollanders begin augustus, toen bleek dat het grootste deel van de geweren onbruikbaar waren. In een rapport van 15 maart aan de gouverneur kon Coppens melden dat zijn burgerwacht beschikte over 1876 geweren, 117 sabels met riem, 1199 patroontassen met draagriem en I 077 bajonetten met schede. Maar, schreef hij, "en tout, nous avons besoin de 8500 fusils et 1280 sabres" (SAG-M25) waaruit we kunnen besluiten dat de getalsterkte van de wacht op dit ogenblik de 10.000 benaderde. De wapenleveringen gingen verder "Er zijn verscheyde kisten met fuzieken toegekomen, waer van een deel voor onze burgerwacht" (GvG-31 mar) Ook moeten zich reeds een aantal manschappen, op eigen kosten, voorzien hebben van een uniform want op een parade door de garnizoenstroepen op 27 maart waren er twee pelotons burgerwachten aanwezig. (GvG-31 mar) Op 4 april werd de burgerwacht bij dekreet gemobiliseerd. ( 16) Generaal Duvivier, militair bevelhebber der beide Vlaanderen, die vond dat kolonel Coppens genoeg tijd had gehad om zijn korps in te richten gafhet bevel om, vanaf 5 april, twee groepen van 200 man te leveren voor de permanentie op het stadhuis en in de lakenhal. Hij sprak de hoop uit "J'aime à croire, monsieur Ie colone/, que les citoyens mettront tout leur zèle à remplir les devoirs de garde-civique, pour Ie maintien du bon ordre... " (SAG-M25) Bij dagorder van 5 april werden de wachten op de hoogte gebracht van wat er van hen verwacht werd: "Den kolonel, commanderende de Burger-wacht der stad Gend. brengt mits dezer ter kennis der daer al deel makende personen, dat te rekenen van heden, dendienstder Burger-Wacht zal aemiang nemen. De kapiteyns der compagnien tot den dienst aengewezen, zullen er zoo spoedig mogelyk van verwittigd worden; zy zullen het aen de manschappen hunner compagnie aenkondigen, by middel van eenen roeffel die zy zullen doen slagen op de uer van den middag in de straten door hunne manschappen bewoond. En oengezien van nu voortoen de posten des avonds zullen worden afgelost, zullen zy op dezelfde wys het appel doen slagen een 348


'

•'

'·:

,' .. d .·:_-G ar e·.,·

..

~

.

'

..

.

·.. ·.

. .; ;L;_~-

~ ~~aJ~~~!ifit~~--~ .

=- ~Ordr~: du· ---·· . 'Jour. . ')..· f.lant. ûritplt d. c.n.· • . pna,iie. qt.ü~-

~

, lM . caP~ de&

I..~CIO~tün~aa..i-

rwpadb.,4 ;_

•4·

. ~OOR ai-r 1S

msn

t.naar.,.,..,_ rwNtor-

fl~» brtt <:L!W ~

à

•I Lie.tt--~, q.i

dr

••

(L,,_,., ala

.

Coto-\- .·: " . Ywgu11.~t-,." F,~, W X..Oilt.t..a~el.

\let fäo..r. knMt dof la )ol doiTc.l ~

I'OUil Ü PllEliii1IB LEGIO!'<, .

Vu~- a,;;.,..~ 0:.,.,..~ ~L

. ~flr'9G*""~ ~~ ~ lic.W.ul. Col.oa.tL

TOOB. HEt TWnriE LEGIOUÎ', • Door dt:o heer .lf"Mn~W~ft trllwlûeÁtf~ all ~ .i· • I) SW"'~,LtltJ.orJ';.t.Ucu~'-

VOOI\ Dl:!' DtRD:!

»oot \k• • • w

U:CWL1~

u-, zw;-

&c.r •

Pu Mon.»tur

hw- d' ~ .t.. Cobt.L · • · • P*w.t E*J-.~ aM Ü:ellK.f~;Ui~ -

"

aD ~L • ' 1J<trl4~ J..,. 6opli.t., W ~-t-..~eL

~

EdtJ.anl1

r...Ic.4.

PW., ·z.,-~ ~

I'OIJil <luua~ p..,. ~ JJ. tt.-r,w r...,_"* c.:.&oML

u

•..

D",.Cdcn"l~,

Cl!, COPPuci

Cot.:.d.

&..._,_~

p., ~ 4&.r, z.,:..~ CDb&ét.

..· ·

•.-~ •'

~~ beu D. ~ De TY'"W«t~ •

x~· JJ'W:t.~,

I'OUR LA T&OISI:EliE LEGIO!'!;

.

VOOI\ fiET YIIllD2 LllHO!:«~

a11

.· · · .

r..IW• pat S. Q,ef M fE&al, - ...oat ~ ~ <'OAa"' : Le Ccbel ~ pnrie-alW c-nl-. fPt '- ~ "~oot Jlf<l'l~~ai l'allplio:a dM. rarar. Niltid..

.

LOOW&'f. : ·.'

a.

r~ : d._-Yilk. · AUAa• qta. jJUq'lii '* joV In ~-

._t

Daoor doea bH.r Cop,-. ..

proc:tu'~ d.us

~ Gt.~~~..

Ato&~ t.ut albiH d. ~·ia• d.r ~· •Lkvk- · · a..aiea-Col~b. wdl:~ qkn~eu d,. ~. . 4u W•• iloold YU ~~ s.ut bcboort.o a:ict ,...... i.,..: fiut ' Colooel Coauwwdau:t1ctwilti&t iS. LtJU ..WKhw.,. &. wer'~oth~• deur ç..deo JÏ'ori*rd]l...U.. WMr~• '- ....._:

M-

~ ,_ &. Loi ·ec caafo..-atlaM.Iill. au~·~

mo,sdJ k. tas tqWpern. " Îll,rYalp tJ. ~ W Wes. , ea tûl~lU hd aJOd.d \a!J St.kib•J• btr~: ·

~ordc a ,doo:K ~ 'T~o&. penoooca.~

"*•

la..,_..

fuaot l.ttr• 4e liPUÛéft feppel "'II\ZI q,11&rl d'ik~tte . at&al 7appd .-..,. p·~ ~en· i t<tpt ~a, t-I. Su.. sul lbj« ck.-.J J. ._.~ u c..,;~ n. ·u. ~a <"4D' · pap. • ~odra .Ücdem.t.D.l Alt. liAU.oa-à .. l'iUe.

•tt .. &if wo~~

HA b~\

.

~ 'pfi•e•• M pi~ f'O""ldo,~ •• aurtitGIJl la ·c«Nu 4• kv c-.,.coM: ra - roo.,k.,..al tp'U. knlo:t bal'tN ~ rll•w• 4a ..idi, k jowr cr-'a. ..-nm ~ t«l'lot. ûmi Iu rou qÎt.e la' }!;QOUIIJé:f d.t lA: Coapapáo lal:ail.cat. El ~ doricnüt 1d poc&o arwt rd.n-û t. i4

.s. ut,.

w .....~

(4N.".P.. .di.iptu poat .1. .me.,

ü

er t.'OO .-poedif ~l ,._ l't:r"''rittip ""'tko; 'l) nlleo brt .w. dt mawc.b•ppaa hilAacT .__"...... ..U... \li~ .1 bJ a~iddd 'fU cQtD rad"d ~ '7 ulet ~ .t..op 441 uer ua d.!o middq à '-· ttlteko door b.UA~M _.. tc:bll'ppt'll he"'oowl. .IÀ MD,~ Uil D:11 T~ . , ,..._ dH uelöd.t mUo. ._~ ar,tio.t,."•uilu IJ ~ "'J"l'it ~~ .ppe:l ~ il•so eo. kw.t:rtier \Wn 'fOI:II' b.t -,pel der l ompt:,s:u#tf 1 wtil.. door d.to · ~,~..\ 'l hjot Olll una ttm:a precia ' ,-oot do ,...oout tulk:a t....,tw,. ~"liJO!r'd.&.a-.. ' ~cwidddJk daa"" DKT W de hm~- ~~ ~ ~ Ldh~· N-ren... ~ .. ! ·. • U.I.U..tt

De.a Colon<\ Camm..Adut 'aoodict

foot pa"W, ({"'1 ·~ IJ. ca '

~ ~ J...G.N.ci<t. . len,.;llllln'ia..

• •_,. ·

de~s;:;~:~ :.:: =~-j~~~~:,~'

.U.~ ~b..ppta dtt B11r~r-W~lrt

-- ~~-t' --~·.·.

~:< ----~~-,.:~1

Ccod,~ .brnat QlÏU '. .ta 't.:r l.ns:W 6ti ... J . .. - - .•. . kaWb pe1tii00Ge1k. dü .. " ~, ,._ bcdaa, GitáM:-::• •

- ..,.,.

uan, ;

• .~ ~~J.-8.,..,~ .

'•

ü~~, . Cll

C.•d, <kA 6 Ap<il 1831,

Afb. 5. Dagorder van 5 apr. 31 geafficheerd in de stad. (SAG-M25)

349

com:iw. .:


kwartier-uers voor appel der compagnie, welke door den sergeant-majoor om zeven ueren precies voor de woonst van den kapiteyn zal worden gedaen. Onmiddellijk daer naer zal de compagnie zig aen het stadhuys begeven." (Afb. 5) In afwachting dat de hogere officieren door het staatshoofd werden benoemd, stelde Coppens volgende personen aan als bevelhebbers over de vier legioenen: Coppens Charles, Moerman d'Harelbeke, Eugene d'Hane en de Clercq de Wissocq (SAG-M25 en GvG-7 apr) Was het dagorder te laat verschenen of was er onwil onder de manschappen, we zullen het wel nooit weten, maar op 6 april vroeg de plaatskommandant uitleg over het feit dat geen enkel man was opgedaagd om de militairen in het stadhuis en de lakenhal afte lossen. (SAG-M25) De "zèle" onder de wachten was ver van goed. Het plaatscommando stuurde dagelijks de dienstdoende officier uit het garnizoen op ronde om de verschillende wachtposten in de stad te kontroleren. Hierna volgen enkele uit de honderden rapporten over deze inspecties opgemaakt. De lezer kan zelf beslissen over de dienstijver van onze voorvaderen: 8 april: De posten die door de burgerwacht moesten worden bewaakt zijn onbezet. 10 april: Post voorzien voor 12 man bezet door 2. 13 april: Geen aflossing aan de Keizerpoort. 14 mei: Bij kontrole van de post aan het "Entrepot" vonden we die volledig verlaten "i/s avaient laisser (sic) les fusi/s au nombre de onze, dont plusieurs chargés". 18 mei: Wacht aan de "entrepot"; de wachten zelfzijn aan de haal met 231 houten palen. Post verlaten. 21 mei: Reeds verschillende malen kreeg ik rapporten van het plaatscommando, die me lieten weten dat het permanent piket van 400 man, 200 in het stadhuis en 200 in de lakenhal, hoogstens met 20 man worden bezet. Alle andere steden van het land volbrengen hun opdrachten met ijver, ik hoop niet dat de stad Gent zal weigeren de plichten te vervullen die op alle burgers drukken. Ik denk dat het volstaat u van deze zaken op de hoogte te stellen opdat er verandering in zou komen. Le Général Duvivier. (SAG-M25) De generaal was eraan voor zijn hoop, het plichtverzuim ging verder; wachten werden teruggevonden in herbergen, men had geen wachtwoord verstrekt, er waren zelfs gardes die hun wapens verkochten enz., enz. Midden april hadden verkiezingen plaats in de verschillende korpsen en compagnieën. Dat alles niet volgens het boekje geschiedde konden we lezen in een brief aan kolonel Coppens, waarin een wacht zich bekloeg over de gang van zaken: "... ons wegsturende, zeggende dat de kiezing geene plaets en had, dat de zelve verschoffe was tot voorder orders om de kiezing beter naer hunnen wil te doen, om alle ware patriotten te berooven van deel te 350


te maken der overheden... " (SAG-M25) Even nagaan wat de wet van 31 december 1830 zegde over de verkiezingen in de burgerwacht: de titularissen voor de graden van korporaal tot en met kapitein in een compagnie werden gekozen door alle leden uit die compagnie. Alleen de benoeming van de sergeant-majoor viel onder de bevoegdheid van de kapitein. De bataljonskommandant en zijn staf moesten worden verkozen door alle officieren uit het bataljon. Het staatshoofd benoemde de kolonels, bevelhebbers van de legioenen. De verkiezingen moesten plaatsvinden onder het voorzitterschap van de burgemeester en werden alle vijf jaar vernieuwd. Op 14 april kon de GvG melden: "Morgen zullen de nieuwgekozen officieren onzer civique-wacht op het stadhuys den eed van getrouwheyd aen den regent ontluyken. " De gouverneur van Oost-Vlaanderen schreef op 20 mei de eerste aanbesteding voor levering van uitrustingstukken uit: "De personen die genegen zyn hier naer vermelde equipementstukken te leveren, behooren te doen toekomen hunne soumissien, geschreven op zegel, met aenwyzing van de tyd binnen den welken zy in staet zyn deze levering te doen, te weten: - Ransel van geverwt lynwaet. - Patroontasch met Schouder-riem, passant voor Bayonnet-scheede. - Leren Gordel-riem met Gesp. - Sabel-koppel voor onder-officieren. - Trommel-riem met Koperen Plaet. - Trommel-draagriem. - Knien-lap voor Tamboer. Het te leveren getal beloopt tot omtrentzes duyzend. De modellen berusten in den bureau militaire, in het gouvernement te Gend. Baron de Lamberts, 20 mey 1831. "(GvG-26 mei) Volgens we konden lezen in ·de GvG van 16 juni was de regering niet akkoord met de aanstelling van Moerman d'Harelbeke en Eugene d'Hane als bevelhebber van het 2e en 3e legioen. In hun plaats benoemde ze E. Stauthamer en Leaoder Antoine de Maisière. Politieke aanstellingen waren ook in die tijd reeds schering en inslag. Andersgezinden veranderden van mening door een benoeming op een begeerde plaats. Bij twijfel aan de loyauteit van een hoger officier kocht men die met een hogere graad. ( 15) Er werden vertrouwelijke lijsten aangelegd van alle officieren uit de. garde: "Lanckman, lieutenant, orangiste exalté; De Schepper Louis, capitaine, capable, bonne moralité, bon patriote. Van Loo, capitaine, mauvaise tête maïs bon patriote. Van Aken Eduard, sous-lieutenant, négligent, opinion douteuse. Colyn Martin, sous-/ieutenant, immoral-orangiste. etc., etc." (SAG-M25) De dienstweigering bij de garde liep de spuigaten uit· De talrijke rapporten van het militair opperbevel en het plaatscommando haalden niets uit, er moest dringend iets gedaan worden. "De raed van Krygstucht is samenge-

351


stelden onmiddellijk in voege. De chefs de postemoeten in hun rapporten de namen opgeven van der gene die aen de dienst ontbreken." (GvG-29 jun) De tuchtraad, elke drie maand herkozen onder alle leden van de burgerwacht, had de handen vol. Het reglement voorzag een gamma aan straffen: de berisping, de.dubbele dienst, de buitengewone wacht of patrouille, de geldboete tussen 1 en 7 gulden, de gevangenisstraf van 1 tot 15 dagen en de degradatie. Tussen juli en oktober beboette de raad voor niet minder dan 3.283,06 gulden. (SAG-M25) Zelfs bij de disciplinaire commissie ontbraken geregeld enkele leden op de vergadering, die prompt bestraft werden met vijf gulden. Niettegenstaande de regent had gedecreteerd dat de 1ste ban volledig moest zijn ingericht tegen begin april, had het stadsbestuur nog geen stappen gedaan om uniformen te laten maken voor de onbemiddelde wachten. Eerst op 29 juni konden de Gentse kleermakers inschrijven op de aanbesteding van: "1200 Kielen van blauw Lynwaed. 1200 Schaka's van karton, bekleed met toile cirĂŠe, voorzien met eene kopere plaet, de letter G in blek, cocarde en ganse. 1200 Ledere Riemen, voorzien van kopere gespen. 400 Rode, 400 Geele, en 400 Zwarte Pompons. 200 Rode, 200 Geele, 200 Zwarte, 200 Witte, 200 Blauwe en 200 Groene Flammen. Alle deze voorwerpen zullen nauwkeuriglyk moeten gelyk zyn aen de bestaende modellen, berustende ten Stadhuyze en de aflevering plaets hebben tien dagen naer de eyndelyke toewyzing op 3 juli." (Afb. 6) De Belgische en dus ook de Gentse Garde-civique zag er na inkleding niet zo fleurig uit als de schutterij uit de Hollandse tijd, maar laten we het reglement spreken: "Den uniform der burgerwacht bestaet uyt eenenkiel van blouwlinnen met rood boordje aen de hals, aen de schouderbanden en aen de opslagen der mouwen,' eenen schako overtrokken met gewast linnen, met eenen pompon bovenop waervan de kleur door de oversten van het korps zal bepaeld worden; en eenen zwarten leeren gordelriem van vooren met eene gesp gesloten. De onderofficieren en korporalen hebben dezelfde onderscheydende teekenen als degene van het leger. De officieren dragen twee geele contre~epauletten, driekleurige eguiletten aen de linken arm, den degen, en .den gouden degenkwast. De onderscheyding der graden geschiedt, gelyk in het leger, door de menging van het wit en het geel; doch met dit verschil, dat de cantre-epauletten der leegere officieren in wolle, en degene der hoogere officieren allĂŠĂŠn in goud en zilver zyn." (Afb. 7) De tenue werd enkele malen veranderd. Zo voorzag een rondschrijven van 28 april 31 een shakoplaat waarop,. onder een klimmende leeuw het legioensnummer kon worden geplaatst. Boven de plaat prijkte een driekleu352


:\

Commissie. van openbaere vëyligliey·d~

AENB:ESTEDI:NG, · . · . By .ge_,wyme i'ltSchryvit'1}, . · · ~

VÀN

.

Ul1"IFOBM-KLEEDilWG,

Voor··· den · dienst van den ·Eersten Ban -van de . . .Borget· ~Wacht der -stad Gend . . . '•

-;-.:.......:..........;.------=

De CommisBie oan openbaerc veyliglteyrl, . Brengt ·ter kenniS -van 'i:!e - ~egacdigde; - dat ·dé inscbryviDgen voor de aenneming

der hier nucr · i•ytgedrukte UnJform-Kleeditigén v;ulleo aenveerd . werden te~ tweede Afdeeling ten illladliu~; -·tot den ~ ..luly 'a enstaende,·tot zes ueren naer-middag, Gnmiddclyli ·daer nàe17 .zullèU de iuselu'y'vingsbiljctten geopend worden • en ul dç ·Aen hè. sf.(>ding J>y afbod, tusschcn de iruwhryl'ors a1leeo1 publiCkelyk ploeis liebben ten Stadhuyy.e• . · .1.200 Kielèn" van blauw Jynwi.cd; \-. . .• · . ·> • •• ·_- 1.200 Schako's . van lûtrton , bek leed met toile cirée, VQOrzien inet eene · ' · kopere plu et , · <le Ietier G In blek, cócardc en ganse. · ~QQ Ledet·e Jlietuea; VIIQF'JOÏOD . vu kópeFe gespea 400 Roode. Pomponl!. · · '400 Geele ïdem: · 400 Zwarte .idem. . 20Q Ronde. Hommen. 200 Geèle idem. ·2 00 Zwarte idem. 200 Witte idem. 200 Diauwe j(!cm •

.200 Groene idem. Alle deze v~orwerpen zullen 'nlmwket,triglyl.: moeten gèlyk zyn . aeu de beslaende modellen, berusfe_n de ten Stadhuyze; en _de aflevet·iug piliets hclih9n tien dagen naer de ·eyndelyke toew-yzing. ·. ·' -. •., : _,_.. · ._, ,.. ·-~ , · . .. · De iuschryviugen, · geschreven op · gL'iegeld papier, zullen ·voor opschritl draegeu : · , OndernemiNg vrm Uniform -kleeduiiJ vopr· ~INt eeri!/Cn ·ban der .,Bortrer.- Wacht_, · .~n moeten inhouden, boven de vcrbintcnis$e van ûch te .schikken aeu 'het kohier vnn voórwaerden en besprekeu de gerie -von, ,op -eeneri 'bepaelden pr:ys, ie ' volvoeren de lcveriu<•eri·. hier boven gemeld en ·.u ylgedrukt in gem.cldc kohier. · · · , .. Het ~oluer ,der voorwncrden en modellen zyn berustende ter gemelde Afdeelin~, alwa_er men er . kcnni!! .kun VljD nc~en ·,- .ulle da~en . ya~ 0._ueren 's .morge~ 1ot . 's muldags, en van .2 en half (ot f! -ueren 's naer-nuddags. · Gednen ten Stndhuy;:e van Gen~,:· den .29 Juoy '1831 •. . . :· ·--;~~:-~ ;; p~n -J'"ice-P.re8icfcllt, . L. DE SOU'l'ER. .bevel, " d<'n Secretaris, :n. ·J. LEJwNs.

:. · -' o.,::

353


rige cocarde met galon. Een pompon in de bataljonskleuren en een vlam (opstaande kwispel) in de compagniekleuren vervolledigde het hoofddeksel. Zoals we voorheen gezien hebben bestond de Gentse garde uit 5 legioenen waarvan één samengesteld uit manschappen uit de omliggende gemeenten. Ieder legioen was onderverdeeld in 3 bataljons, die op hun beurt bestonden uit 6 compagnieën van ongeveer 160 man waarin 2 pelotons van 2 secties. De 3 bataljons droegen respectievelijk een rode, gele of zwarte pompon. De 6 compagnies onderscheidden zich door een rode, gele, zwarte, groene, blauwe en witte vlam . Speciaal onder de officieren werd tegen het reglement op de kledij gezondigd. Alle mogelijke fantasietjes werden aangewend om de eentonige uniform enigszins op te smukken. Zo stond kolonel Coppens toe dat de stedelijke 1ste ban een grote letterG vóór op de shako droeg. (SAG-M25) De Gentse garde werd nog maar eens gecompromitteerd toen begin juli verschillende wachten betrokken waren bij een poging tot staatsgreep om de verkiezing van prins Leopold te beletten. (17) Meerdere officieren en onderofficieren vluchtten uit het land of werden aangehouden. Op 14 juli kregen de manschappen uit de I ste ban hun uitrusting bestaande uit een gordel, een patroontas met riem, een bajonethouder en een ru imnaald in koper. ( 18) Ook de officieren mochten hun sabelgordel afhalen. (SAG-M25) De uniformen waren onAfb . 7. Uniform "Garde-civique" vóór april dertussen geleverd en uitgedeeld. De 1831 Mannequin Kon. Legermuseum .

354


1ste ban zou gevechtsklaar zijn geweest... moesten er nog steeds geen gebruiksklare geweren ontbroken hebben. Leopold kwam op 18 juli, uit Londen over Calais, in Gent voorbij. De toekomstige koning ontving aan de Brugse Poort de sleutels van de stad uit handen van de burgerwachtkommandant, baron Charles Coppens. Alle gardes¡ die over een uniform beschikten namen deel aan de daaropvolgende parade. Nu men gepakt en gezakt was kon men starten: "Overeenkomstig artikel 17 van de wet van 18 januari 11 ( 19) moeten de leden van de 1ste ban zich elke zondag, per compagnie, verzamelen om tot de wapenhandeling geoeffend te worden. De eerste vergadering heeft plaats op zondag 17 dezer om 6 uren 's morgens in het Spanjaardkas teel. Afwezigen zullen gestraft worden volgens het dekreet van 22 juni." (GvG-17 jul) De oefeningen in de wapenhandel waren dringend noodzakelijk want "den Hollander" stond klaar om onze grenzen te overschrijden en onze gewesten gewapenderhand terug in te palmen. Roger VAN AERDE 1986 ('t Vervolgt)

NOTEN

I. Schromelijk overdreven getal, de temporaire wacht zou nooit de 4000 man overschrijden. 2. Baron Charles Coppens, geboren te Gent op 9 november 1796. Van 1829 tot 1833 burgemeester van Heusden-Melle. In 1831 lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers van het distrikt Gent, waaruit hij zich terugtrok in 1833. Verkozen tot bevelhebber der stedelijke burgerwacht in 1830 bleef hij in functie tot 1848. Hij stierf te Sint-Joost-tenNoode de 26ste november 1874. In "Esquisses Biographiques des principaux fonctionnaires de la Belgique" 1839, p. 118, schrijft A. Holvoet: CĂ“ppens, kolonel. Telt weinig of geen vrienden. Middelmatige geleerdheid, onaangename natuur, twistziek en knorrig, verenigt hij alles om zelfs de meest vaderlandslievende burger af te stoten. Kijk naar zijn samengeknepen lippen, zijn naar beneden gerichte blik, zijn spitse kin en zeg me wat u van zo een man denkt; voor mijzelf, ik heb hem nooit in het hart gedragen. 3. Jonker Pycke werd in februari 1831 gekozen tot kommandant van de burgerwacht te paard, als tweede kommandant werd hij dan vervangen door Vergauwen. 4. R. Van Aerde: De omwenteling van 1830 te Gent. In: G.T. mei 1980, p. 129. Het verhaal behandelt de gebeurtenissen in de stad tussen 26 september en 26 oktober 1830, de periode waarin de temporaire wacht optrad. 5. F.C. Van Den Sande, geboren te Brussel op 17 maart 1780. Als jongeonderluitenantdient hij de Oostenrijkse vlag. Hij neemt in 1801 dienst in het Franse leger en maakt alle grote veldslagen uit het Empire mee, waarbij hij zeven maal gewond wordt. Bij. de slag te Waterloo vind men hem terug als luitenant-kQlonel in het Verenigd Nederlandse leger. Op 7 oktober 1830 wordt hij benoemd als plaatskommandant te Gent met de graad van

355


kolonel. Voor diensten aan het vaderland bewezen verkreeg hij hetereteken van ridder in de Leopoldsorde op 16 juni 1836. Kolonel Van de Poele, oud-brandweerkommandant van onze stad, verving hem in 1835 als plaatskommandant. 6. Volgens de meeste geschiedschrijvers was Coppens de dag van het complot speciaal naar Brussel vertrokken om alle verantwoordelijkheid van zich afte wenden. 7. Louis, lgnace Duvivier geboren op 13 maart 1777 te Bergen. Gaat als kadet bij het Franse leger op 15 september 1793. Op het einde van het Empire is hij baron en kolonel bevelhebber van het 2e Cuirassiers. Hij nam dienst in het Hollandse leger en voerde als kolonel zijn huzaren aan te Waterloo. Generaal-majoor op 24 november 1816. Bij de omwenteling kiest hij de Belgische zijde en wordt op 5 oktober 1830 benoemd tot divisiegeneraaL De 13e van de zelfde maand werd hij aangesteld als militair kommandant der beide Vlaanderen, met zetel te Gent. Inspecteur-generaal van de cavalerie in 1832, gaat hij op 12 maart 1842 met pensioen. Hij overlijdt te Bergen op 5 maart 1853. ·Zijn loopbaan verliep niet zonder kritiek. Generaal Capiaumont, gekend om zijn eerlijkheid, schreef in zijn "souvenirs": "de samenzwering tegen het Voorlopig Bewind, midden september 1830, was gekend en gesteund door kolonel Vincent Duvivier, zijn broeder Louis Duvivier was ook op de hoogte van het.complot." 8. P. Claeys: Mémorial de la villede Gand. 1792-1830. Op blz. 538 schrijft de auteur dat het uniform van de burgerlijke wacht bestond uit een eenvoudige blauwe kiel met omslagen aan de mouwen, afgehoord met een rode bies. Als hoofddeksel een shako of een hoge zwarte muts met rode vlam en zonder vizier. Hij beweert verder deze inlichtingen te hebben gevonden in het raadsverslag van 19 oktober 1830; we zochten te vergeefs naar die aantekening. Nergens zijn we een beschrijving van een tenue voor de temporaire wacht tegengekomen. Het eerste uniform dat wordt beschreven in de wet van 3 I december 1830, artikels 53, 54 en 55 slaat op de Nationale burgerwacht. We kunnen wel geloven dat de blauwe kiel door vele wachten werd gedragen aangezien het de werkkledij van die tijd was. De winkeliers, kleinhandelaars, vaklui enz. die opgeroepen werden hebben zeker hun paasbeste kostuum niet aangetrokken om in weer en wind door de stad te patrouilleren. 9. Bulletin des arrêtés et actes du gouvernement provisoire de la Belgique. Bruxelles 1830. No. 19, p. 7 en 8. 10. Bulletin des arrêtés et actes du gouvernement provisoire ... Wet houdende de samenstelling van de Burgerwacht en vorming van de ban's, 25 november 1830. 11. Bulletin des arrêtés et actes du gouvernement provisoire... Wet op de organisatie van de Burgerwacht, 3 december 1830. 12. Wat was er met de rest van de 1761 geweren en 273 sabels van de oude Schutterij gebeurd diè het stadsbestuur, bij het begin van de omwenteling had veiliggesteld? We hebben gezien dat een aantal (:t 200) wachten bij het "affaire Belgo-Parisienne" van 15 oktober door de patriotten en het gespuis, warel) ontwapend. De buitgemaakte wapens waren niet teruggegeven. Daarbij had het schepencollege, onafhankelijk van de temporaire burgerwacht, een Municipale garde ingericht en bewapend. Het speciale korps had als eerst opdracht de gevangenis te bewaken en de politie te helpen; de eenheid bestond uit 200 man. Toen er een Gents vrijwilligers-korps werd opgericht om te Antwerpen, de nog altijd door de Hollanders bezette citadel te ontzetten, bewapende men ook dit korps met de schutterijgeweren en degens. Door de chaos die er heerste had men geen nota genomen aan wie ·men de "fuzieken" had uitgedeeld; vele kwamen dan ook niet terug in het magazijn. Over de Municipale wacht en het vrijwilligerslegioen voor Antwerpen hebben we het later in de reeks. 13. Staetsblad No. 47, 1830, p. 754-787. 14. R. Van Aerde: De Gentse pompiers redden de Belgische onafhankelijkheid. In: G.T. maart en mei 198 L

356


15. A. Eenens: Les conspirations militaires de 1831.-187516. Toen het benodigde budget door de Kamer werd verworpen, trok men het Dekreet in juli terug in. 17. R. Van Aerde: Orangist? Patriot? Republikein? Royalist? Het woelige jaar 1831 te Gent. In: G.T.januari 1987. 18. De ruimnaald diende om het gaatje dat de kruitpan en de loop van het geweer verbond, te zuiveren. Op oude foto's of schilderijen, militairen voorstellend, kan men deze naald, meestal in de vorm van een pijltje, terugvinden op de borstriem. 19. Bulletin officie! des décrets du Congrès National de la Belgique et des arrêtésdu pouvoir exécutif- Staetsblad N° 23, 1831, p. 91-99.

PUZZEL 1993 Hier zijn we weer met onze traditionele. "kwies". naschrift van de . . Het . . . oplossing puzzel. 1992. heeft er. voór gezorgd dat we ons precies voelen "gelijk ne afgeslachte Genteneer". Het is verstaanbaar dat we voor het opstellen van elke puziel beroep doen op bestaande literatuur. Ik zou zelf meer durven zeggen, laat de muzikanten niet op de dirigent schieten als de componist in fout is. Onze doelstelling is om met deze vraagbaak de puzzelaars een breder spectrum bieden, waarvan we naar eigen inziens menen dat we hierin goed slagen. Uiteraard is het vertrekpunt anders voor <,lrts, daar we beginnen met de einduitslag eri daarrond een puzzel opbouwen. Niet··alleen de puzzelaars maar ·ook wij leren veel. Van de opmerkingen van de deelnemers hebben we geleerd, dat er talrijke foutieve ·gegeven.s gepubliceerd zijn .:. wij geven telkens onze· bronnen op - en dat bij het schrijven van: een a'rtikefmen iedere keer· moet teruggrijpen naar de originele documenten. Alhoewel we birtnen vijfmaanden terug onze olifantenhuid zullen moeten aantrekken om de opmerkingèn te verwerken en een ionnebril zullen moeten dràgen ter bescherming van de sarcastische blikken van de redakteur; hebheit wè binnenkort ·terug onze binnenpretjes en wrijven in de handen bij het observeren van de talrijke puzzelaars; die aan het kànkeren en· sakkeren zijn in verschillende bibliotheken en zelfs kompromissen sluiten om bepaalde oplossingen te achterhalen. Voor kritiek zijn we niet bang, ·daar we bijna met zekerheid weten, datmen nadien - zoals traditioneel - voor afgeslachte Gentenaars een monument opricht. We wijden dan ook dit jaar onze puzzel aan dit onderwerp .

te

.1) In 1953 werd op de markt te Gavere een monument opgericht ter-herdenking van een strijd tussen de Gentenaars en de vorst. De Gentenaars waren de verliezende partij. We vragen de derde:letter van de familienaam van de auteur van dit (inmiddels) verplaatst monument. 357


2) In 1982 werd een beeld opgericht ter herdenking van de 600ste verjaring van de afgeslachte Gentenaars die omkwamen in de strijd tegen de Graafvan Vlaanderen en de Franse troepen. We vragen de zesde letter van de gemeente waar dit monument prijkt. 3) Had de Gentse hoofdman geen waardige begrafenis, dan moest ook de graaf wachten tot aan zijn achterkleinkind om een waardig mausoleum te krijgen, daar zijn Franse bondgenoten de grafelijke kapel te Kortrijk vernielden. Kent U ook de vierde letter van de familienaam van de Gentse schilder die de muurschilderingen vervaardigde in deze kapel? 4) In deze optiek zouden we graag deze ruwaard aan de zijde van Pi eter van de Bossche een standbeeld willen geven in deze kwies. Hij was bevelhebber van de Gentse troepen en reorganiseerde het Gentse verzet. Ondanks de hulp van de Rode Ridder en van de Engelsen met wie hij de Franse bezetters het leven zuur maakte, mocht het niet baten om te ontkomen aan de verdrukking. En onze man, wiens vierde letter van zijn achtemaam we willen weten, was dan ook ĂŠĂŠn der onderhandelaars van de Vrede van Doornik.

5) We willen hier zeker niet de indruk geven dat Gentse politici enkel en alleen onderhandelden als verliezende partij. Een voorbeeld hiervan is de katholieke politicus, die o.m. medestichter was van "L'Impartial" en wiens pedagogische driften leidden tot het oprichten in 1892 van de "School voor Politieke en Sociale Wetenschappen" te Leuven. Het was een vredelievende Gentenaar - die bestaan dus ook! - want in 1907 vertegenwoordigde hij als afgevaardigde ons land op de Tweede Vredesconferentie te Den Haag. In begin van 1915 was hij gevolmachtigde minister bij de H. Stoel. Samen met Hymans en Vandevelde vertegenwoordigde hij eind 1918 ons land op de Vredesconferentie van Versailles. Hij stond in voor de herstelbetaling. Als vragende partij eisen we niet veel, nl. enkel de tweede letter van zijn naam, die we laten aanvangen met de voornaam. 6) Als men dit bekijkt is het niet verwonderlijk dat Gents belangrijkste popgroep uit de jaren 60-70 een hit scoorde met het nummer "Let's sing us Hallelujah". We willen graag de twaalfde letter van de naam van deze groep kennen. 7) We mogen hier zeker niet de outsiders het idee geven dat zij bij het zien van Gent direkt zullen sterven. De eerste toeristen kwamen trouwens met een bepaalde reden naar hier. Neem nu die Genueese bankier de zgn. reisgezel van Gewijde van Dampierre, die in werkelijkheid toezicht hield op de terugbetaling van de graaf aan de bank. Reeds in 1269 was hij te Gent. 358


Hij huwde er Agnes van Akspoele en werd in 1307 begraven in de SintPietersabdij. Zijn nageslacht vestigde zich te Brugge, waar zij een oratorium oprichtte dat thans hooggewaardeerd wordt door kunstliefhebbers. Wat ons interesseert is de tweede letter van deze familie. 8) Anderen stierven wel in de Arteveldestad, maar wilden thuis begraven worden. Een mooi voorbeeld hiervan is die graaf, stadhouder van Holland en Zeeland, en Eerste Raadsheer van de landvoogdes, die op 2 april 1540 de laatste adem te Gent uitblies, maar begraven werd in de kerk die hij zelf liet bouwen. Van zijn voornaam gevolgd door de familienaam zoeken we de tweede letter. 9) Het is merkwaardig maar door al deze ellende, de weemoed en de dood lijkt deze quiz bijna op een stukje schrijfwerk van één der belangrijkste symbolische Gentse dichters. Hij was tevens plastisch kunstenaar en conservator van het Wiertzmuseum te Brussel. Zijn naam wordt meestal in één adem genoemd met Maeterlinck en van Lerberghe. Van de voornaam van dit lid van "Le Jeune Belgique" zoeken we de derde letter. Met de gevraagde letters vormt men de familienaam van een Frans ingenieur, die instond voor een verbouwing te Gent. Zijn opdrachtgever wordt enerzijds beschouwd als een held, maar door anderen een industrieel spion genoemd. De hoger gevraagde architectonische ingreep liet hij speciaal uitvoeren om een zeker door iedereen bekend Frans staatshoofd naar hogere sferen te leiden. Met deze zevende door ons opgestelde kwies wensen we de puzzelaars eveneens in hogere sferen en zelfs in de zevende hemel. Maar door sommigen wordt zeven beschouwd als een leugenaars getal. De zaligheid of de leugen laten we in de eerste plaats over aan de redacteur. We nemen dan ook afscheid met de woorden "Zalig zijn zij ... ". Tot volgend jaar, dag. De ingenieuze QUIZMASTER

Antwoorden zijn voor I januari 1994 te sturen aan ons adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Gent.

359


GENTSE MEMORIEDAGEN (Eerste aflevering van een nieuwe serie) Tijdens een bezoek aan de Bibliotheek van de Koninklijke Bond van Oostvlaamse Volkskundigen, was de bibliothecaris,Arnold Eloy, in een oude kast aan het snuffelen op zoek naar stof voor mijn boek in voorbereiding, Wijnberoepen in het Oude Gent, dat door de uitgeverij Stichting Mens en Kultuur eind 1994 zal worden gepubliceerd. Ik was aangenaam verrast toen hij een boek volgekleefd met oude kranteknipsels voor de dag haalde. Het boek bleek een geschenk aan de bibliotheek te zijn van een zekere heer J. Rouquart, een geschenk dat moet gedateerd worden nĂ 1962 omdat er een stickertje van het millennium van leper in aangebracht is. Het kleefboek bevat een verzameling Gentse wetenswaardigheden, geklasseerd op kalenderdag. Er is stof voorradig om aan ieder nummer van ons tijdschrift, gedurende ongeveer 10 jaargangen, een kort vast rubriekje mee te geven. Elke eeuw wordt vertegenwoordigd en de onderwerpen zijn zeer uiteenlopend. Af en toe is een lichte bewerking of toelichting nodig, maar daarvoor zorg ik wel. De auteur van de kranteknipsels is voorlopig onbekend. Misschien dat een van onze leden-speurneuzen hem een of andere dag ontdekt? Het doet er oo.k weinig toe want bij gebrek aan zijn bronvermeldingen raad ik aan om "kritisch" te lezen. Ook dat heeft zijn waarde want ik ben er zeker van dat in de rubriek "vraag en antwoord" of "lezers schrijven ons" beslist onjuistheden aan kaak zullen worden gesteld en dat er ideeĂŤnuitwisselingen zullen plaatsvinden. De kranteknipsels zullen regelmatig ons geheugen weer doen werken, reakties losweken en onderwerpen uit de vergeethoek halen. Niets dan positiefs voor ons tijdschrift dus. En nu voor de dag ermee.

1 januari 1806 De kinderen schrijven vol fierheid op hun nieuwjaarsbrief" I januari 1806". Het is de eerste maal dat de Gentse kleuters opnieuw de Gregoriaanse kalender mogen gebruiken, want sedert de bezetting van de stad door de Fransen was de hatelijke Republikeinse kalender opgedrongen. De dag voordien moest men zijn brieven nog dagtekenen als volgt: "1 0 nivose jaar XIV" (31 december 1805). (De republikeinse kalender begon zijn tijdrekening op 22 $epte.mber 1792, de dag dat de Franse Republiek was uitgeroepen. Bij ons werd de kalender in 1795 in gebruik genomen.) 1 januari 1667 De eerste Gentse krant wordt uitgegeven. Vandaag verschijnt immers het eerste nummer van de "Ghentsche Post-Tydinghen, ghedruckt te Ghent by 360


Maximiliaen Graet in de Breydelsteeghe, inden Enghel". (De Breydelsteeghe was het gedeelte van de huidige Jan Breydelstraat tussen het Appelbrugparkje en de BurgstraaL In 1721 luidt het nog "inde breydelsteke ende daer voor teeeken uytsteeckt den Enghel") (KERCKHAERT N., Oude Oostvlaamse herbergnamen; Gent, 1980, p. 79) 1 januari 1349 Moedige schepenen! De Gentenaars moeten genade gaan afsmeken bij hun graaf, maar de schepenen voelen daar zelfweinig voor. Liever dan hun kat te sturen zenden zij 16 broeders, uit de vier bedelorden uitgekozen, naar Male om er de onderhandelingen te leiden en genade voor de stad te vragen. (In oorlogstijd legden alle kloosters van de stad zichzelf als het ware een vrijwillige oorlogsbelasting op die soms opliep tot zeer hoge sommen (HUYITENS J., Recherches sur les corporations Gantoises des tisserands et desfoulons, Gand, 1861, p. 94). Sommen in 1345 betaald door de grootste abdijen en kloosters: De abdij van Sint-Pieters 12000 Vlaamse groten De abdij van Sint-Baafs 12000 Vlaamse groten Het klooster van Baudelo 14400 Vlaamse groten Het kloo~ter van Orongen 4800 Vlaamse groten 24000 Vlaamse groten De abt van Sjot-Pieters 12000 Vlaamse groten De abt van Sint-Baafs 4800.Vlaamse groten De abt van Baudelo. 2400 Vlaamse groten De abt van Drongen De abdis van de {Jijloke 3600 V1~mse groten. . . . enz.... (Enkel de vierbiddende orden, te weten, de Predikheren of Dominicanen, de Karmelieten, de Augustijnen en de Minderbroeders ofFranciscanen, die als bedelorden de gelofte van armoede hadden afgelegd, leverden geen finan 7 ciĂŤle bijdrage. Als tegenprestatie stelden zij hun leven op het spel dpor, uitgerust met mobiele altaren, met de Gentse milities mee ten strijde te trekken. Zij verleenden hun stadsgenoten godsdienstige bijstand onderweg en. op het ~ lagveld en bidden voortdurend voor een succe.svolle militaire operatie en een behouden thuiskomst.) {.DE BUCK R:, Wijnberoepen in het oude Gent, in voorbereiding)

2 januari 1709 Prins Eugenius van Savoye en de Engelse generaal Marlbor~mgh omsingelen sedert weken de stad Gent, voom;ulmste bolwerk van Lorlewijk XIV in. Vlaanderen, maar op 2 januari, op het ogenblik dat .een moorddadige beschieting. dreigt, ontruimt het i 4000 man sterke Franse garnizoen, onder

361


bevel van graaf de la Mothe, de stad, zonder zelfs maar één enkel schot te lossen. De la Mothe moet met een vernederende ongenade zijn roemloze vlucht betalen, doch te Gent heerst er een vreugde zonder weerga, want de stad was op het nippertje aan grote verwoestingen ontsnapt. (Het jaar voordien, op 5 juli 1708, was Gent bezet door Lodewijk XIV zonder slag of stoot. Voor die bezetting was zijn leger gekazerneerd te Lovendegem. Voor de bezetting verbleven Eugenius van Savoye en Marlborough in het Prinsenhof te Gent: "...ten tijde dat het fransch legher was ligghende tot lovendeghem ten jare 1708 alswanneer datter drij stucken wijn (623 liter) voor present vereert werden, item aen den hertogh van marlborough syne hoogheyt den prince eugene van savoyen van de keyserlicken envoye den baron heems in het prinsenhof ghelogeert zijnde ... " (SAG R I 561 25 Nr. 4, dd. 26-4-1714) 2 januari 1827 De troonzaal van ons stadhuis wordt voor de eerste maal met gas verlicht, naar aanleiding van een "redoute". (een redoute is een gemaskerd bal.) 2 januari 1808 Het jaar wordt maar triestig ingezet te Gent, want op 2 januari spreekt de rechtbank talrijke veroordelingen uit, gaande van een tot twee jaar gevangenisstraf. De veroordeelden waren personen die jonge familieleden bij hen thuis hadden verscholen teneinde aan de gehate conscriptie te ontkomen. (de conscriptie was in de Napoleontische tijd de inschrijving en loting voor de militaire dienst. Door middel van loting werd jaarlijks het benodigde contingent uit het bestand van alle ingeschrevenen voor de dienstplicht aangeduid. Het systeem werd in 1798 in België ingevoerd) (VOLMULLER H., Nijhoffs geschiedenislexicon Nederland en België, s'Gravenhage-Antwerpen, 1981, p. 131) 2 januari 1831 De herinrichting van de Burgerwacht wordt met plakbrieven officieel aangekondigd: voortaan zullen de gehuwde, ongehuwde mannen en weduwnaars in drie kategorieën worden ingedeeld, waarvan enkel de eerste kategorie, de ongehuwde mannen en kinderloze weduwnaars tussen 21 en 35 jaar, in geval van "dreygend gevaer" zal worden opgeroepen. 3 januari 1338 De breuk tussen Gent en Lodewijk van Nevers is zich aan het voltrekken. Jacob van Artevelde heeft het roer in handen genomen. Op 3 januari 1338 wordt een revolutionair bestuur met vijf kapiteins verkozen. Jacob van 362


Artevelde, hoofdman van de Sint-Jansparochie, verkrijgt hierdoor de algemene direktie van de stad: "tbeleet van der stede". (De vier andere leiders waren Willem van Vaernewijc, Gelnoot van Lens, Willem van Huse en Pietervan den Hovene) (VAN WERVEKE H, Jacob van Arteve/de, Den Haag, 1982, p. 39)

3 januari 1668 Het Hofvan Ravestein, een der grootste herenhuizen van de stad, gelegen in Onderbergen, rechtover het klooster van de Predikheren, wordt door de erfgenamen van Pierre della Faille verkocht voor de som van 19500 gulden. (780'000 Vlaamse groten) 3 januari 1785 Eerste opvoering te Gent van "Le mariage de Figaro" van Beaumarchais. Het stuk oogst een geweldige bijval en er zijn dagen dat de mensen reeds voor de ingang van de schouwburg aanschuiven om 12 u. alhoewel de vertoning pas om half zes aanvangt. (In 1548 kreeg de Sint-Sebastiaansgilde van de stad het stuk grond, genoemd Koutervest, aan de overzijde van de Ketel vest. De gilde bouwde rechts naast haar hof op de Kouter een schouwburg. Het Hof van Sint-Sebastiaan stond rechts naast de Hoofdwacht) (L/EVEVROUW-COOPMAN, Gents Woordenboek, Dee/3, Gent, 1974, p. 1285) Ronald DE BUCK

OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar oude nummers van ons tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen", doen wij beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Een overeen te komen vergoeding voor deze vriendendienst kan desnoods overwogen worden. De inlevering gebeurt op het Documentatiecentrum (Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, Sint-Amandsberg), alle zondagen van 10 tot 12 uur. Het O.C. is gesloten op feestdagen en in de maanden juli en augustus. Wij danken u bij voorbaat voor uw geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont A.

363


GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel XIV llij hee zijn moeder beur jongskes opgeete, 't hoar hang nog onder zijne neuze Syn.: "Hij hee nogal ne voagbustel bange, ne finrie moustas, veel boaronderzijne neuze.": hij heefteen (zware) snor.

Tege malkoars kerre rije Syn.: "Ge goat mij hier nie te vele kome ambeteeren hĂŽn? Hier een beetse in mijn roape komen schijte, ventse? Mijn gat nie afsnije, zulle!": iemand in de wielen rijden, tegenwerken, dwarsbomen. Oas elk zijn plankier kuist, es de stroate proper Syn.: "Moeid U (mee Uw eige zoakes) moeit er Unie mee, moeid U mee 't Uwe, g~rre gemoeid en nie gevroagd, minst moeis best (ieder mee zijnen eige n~~~t.), ge zijt ne moeialstirt, ge zij moĂŠialachtig, gij mee al Uw tnoeialderije."'. "Moeyde men e/ck metten zijnen twaer best" (Proverbes, 139, 1568): Als iedereen zich met zijn eigen zaken bemoeit, zal alles wel gaan. Vuile was moede thuis wassche Syn.: "Ge moet U vuil dijngen in de famielde wassche": intieme zaken of familieaangelegenheden moet je niet naar buiten brengen. 364


Mee "u benkiiQ. vit -'+sLa,.,euv1 ~~ ..,.ojne. het:teLa?· .· .

·z:f

Plaat 20

365


Excuseer mijnen bult, 't es nen huuge rogge Syn.: "Excuseer mijnen bult, 't es oen huuge schêwer (:schouder), beloften en zijn gien zand veur de wind, 't zijn gien beloften in de moane, belofte moak schuld en die ze nie voldoet die krijg oen bult, veur mij zijn da gien belofte woar dadde pruime mee stooft zul!": Excuus, belofte maakt schuld. Diene mens kan nogal een beetse zoage zulle Syn.: "Es mij da oen hêrtefritter, den diene kan nogal hêrtefritte, es dat een zoage oas 't hij begint, hij kan nogal een zoage (zoagske) spanne, geeft hem ne pezerik (: bullepees) en een kîske (: kaarsje) om zijn zoage te smîren, hij es wrie zoagachtig, 't es ne zoagklant, ne zoageman, een zoagkonte (: vr. ), es mij da een zaagmachine": zaniken. Nu stoa'k mee mijne mond vol tande Syn.: "Ze stond doar nogal te koekeloere, te goape, te kijke, z'es veur 't huufd geslege, ze wist nie mier van wa paroche da ze was, ze was heure kluts kwijt": ze wist niet wat zeggen. De jongen ernaast is een toespeling op het lied: "Mijne vlieger mee zijne stîrt" ... ,een oud Gents volksliedje dat in 1971 door de Gentse zanger Walter De Buck op plaat is gezet en later tijdens de Gentse feesten zowat de onsterfelijkheid ingezongen is. "Ne vlieger zonder stîrt en es de klêwe nie wîrd" (klêwe: bol touw, kluwen waarmee kinderen hun vlieger oplaten): het loont de moeite niet. "Hoe langer de klêwe, hoe moeilijker om t'hêwe", klêwe (buzze) geven": zich haasten bij het werk of tijdens het gaan. Als aardigheidje drukken wij op de volgende bladzijde de volledige tekst van het lied af. Wie tussen de lijnen leest ontdekt de dubbele bodem. Mee u benne kik uit 't slameur, ge zij mijne hertelap Slameur: "In 't slameur zitte, me zitte nog niet weinig in 't slameur, me zitten in de patatle (petaoters, in de penoare)": in de beslommeringen, de drukte, de bedrijvigheid, de last, de problemen. "Uit 't slameur zijn" betekent: niet langer in de beslommeringen zitten, uit de problemen zijn. Hertelap: Syn.: "mijn lieveke, mijne lievelijnk, mijn zoetse, mijn loetse, mijn loele, mijn hertse, mijn hertenoagelke, mijn hertevelleke, mijn engelke, mijn troetelke, mijn troetelmanneke, mijn troetelwijveke, mijn troetelmutske, ge zijt mijn petoaterbeschuutse, mijn petoaterke": koosnaampjes voor iemand die men graag mag; zowel op kinderen als op volwassenen toegepast. "En zijde gij kwoad op mij ge zij gij toch mijn loetse, ja mijn loetse zijde gij" (Uit den Gentsehen Volksmond", deel 11, p. 23, nr. 98) 366


't Vliegerke ' k Ben nie al te zot van 't spel. Maar 'k vange girre mussche Moarblen toppe kan ik wel Maar daarin benne'k nie fel 'k Zie legewaardig overal En uuk al in mijn stroatse Jonges schuppen op nen bal Moar'k spele 't liefst' van al

Tseef liet zijne vlieger op Van tsoepe, tsoepe. tsoepe . Maar hij stuiktg'op zijne kop En muile dat hij trok Zijn spankuurde was veel te kort En mee zijn tsietse klèwe En daarbij was zijne stirt Gien sieke toebak wirt

Refrein :

Refrein

Mee mijne vlieger En zijne stirt Hij gaat omhuuge 't Es 't ziene wirt 'k Geeve maar klêwe Op mijn gemak 'k Hè nog !wie bollekes In mijne zak.

Laatst op het St .-Denijsplein Mijne vlieger was an't zweeve

d 'Er kwamd' een wijf. een gruut fenijn

En ze zei : ~' Da mag nie zijn

».

Hij hang te veel in mijne wig "· En ze begast er an te sleure En op ien twie drij , pardaf De kuurde schoot er af. ..

Mietse van de koalmarchan Een meiske uit mijn stroatse Keurde mijne • eed-volant » En z'hoa ter 't handje van Want zuu rap als mee de wind Waas z'an't speele mee mijn klèwe

Refrein

Hij was gaan vliege, al mee de wind 'k S tonde te schrieme k' Was maar een kind Mi jnen bol klêwe Die ging ne gank Da zal'k onthê we Mijne leeve !ank

En ze riep : « 't Es 't speele wirt

Want hij hee ne goeie stirt! • Refrein

Straatlied

GOE NIEUWS VEUR DE DIEJE DIE GENS KLAPPEl De derde vermeerderde druk van "Kaak, kaak, nen twiedekker" van Van Geert-Levis zal begin december terug verkrijgbaar zijn op aandringen van vele Gentenaars die na de uitverkoop van de 2de vermeerderde druk bot vingen en op hun Gentse dialecthonger bleven zitten. Geïnteresseerden bellen zo snel mogelijk naar het A. Vermeylenfonds (uitgever: tel. 09/2230288) om hun exemplaar te reserveren. De rest zal als zoete broodjes met de eindejaarsfeesten in de Gentse boekhandels van de hand gaan . Op zondagmorgen 28 november a.s. geeft auteur Eddy Lev is, tevens voorzitter van het V.I.A.T. een lezing over Fabrieksgents onder de titel: "De relatie tussen het Gentse dialect en de fabriek" in het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (M .I.A.T.) Minnemeers 9 te Gent. Aanvang I 0.30u. Deelname 100 fr., V.I.A .T.-Ieden gratis. 367


MAATSCHAPPIJEN VOOR POSTUURKANARIEVOGELS Postuurkanarievogels-maatschappijen zijn verenigingen, die de vogels niet op hun zang beoordelen, maar wel op hun mooiste houding. De vogels zijn Belgische ofltaliaanse bultkanaries, de zogenaamde "Le Boss u Beige" en de "Giber Italicus ". In de reeks "Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw" van Lode Hoste komen deze groeperingen niet aan bod. We willen dan ook onze summiere gegevens, die opmerkelijk telkens activiteiten in januari-februari betreffen, meedelen. De oudste vermelding vonden we in de "Gentsche Mercurius" van 19 februari 1828. De aloude "Maetschappy van Kanaristen" had de zondag voordien een wedstrijd gehouden voor niet-Gentse liefhebbers van kanarievogels. "De twee uytgelofde pryzen, den eenen voor den schoonsten man en den anderen voor de schoonste pop, zyn beyde behaeld geweest door Mr. Cooremans, vermoerden canarie-vogel-kweeker te Brussel. Het accessit voor den naest schoonsten man is behaeld geweest door M Ferdinandus de Vos, te Brussel, en het accessit voor de noestschoonste pop is behaeld geweest door M Steyaert, te Kortryk. Naer de prysdee/ing hebben de heeren overwinnaers plaets genomen aen een banket welk hun door de leden van de aloude Maetschappy van Kanaristen, alhier, oengeboden is geweest. Verscheyde toasten zyn er voorgesteld, en liederen gezongen geweest betrekkelyk de liefoebbery. " Een paar vermeldingen vonden we voor de zestigerjaren. Op 3 februari 1861 greep er een wedstrijd plaats in het lokaal van de "Société royale Nemrod". De Antwerpse, Brusselse en Gentse Maatschappijen, die een federatie hadden gevormd, hielden elk jaar een wedstrijd in één van de drie steden. In 1861 vond die plaats te Gent. De prijzen bestonden uit zilverwerk. In hetzelfde lokaal had ook op 25 en 26 februari 1866 een grote tentoonstelling plaats. Voor de tachtigerjaren vonden we enkele documenten in verband met de maatschappij "De Eendracht" of "I'Unio_n", gevestigd in het café "De Stad Rotterdam", Korenmarkt, 1. K. Sabbe was voorzitter, Ch. Marcus ondervoorzitter en J.B. Temmerman secretaris. Vooreerst was er een berichtje in het nummer van 31 januari 1880 van "De Reisduif, Weekblad voor Duiven-maatschappijen en /iefoebbers", waarin gezegd werd dat verschillende leden van duivenkringen ook-liefhebbers zijn van postuurkanarievogels. In een wedstrijd te Antwerpen kaapten de Gentse maaatschappijen de ere.:. 368


prijs weg, plus de vier prijzen voor elke categorie. De maatschappij "De Eendracht" behaalde liefst twaalf prijzen. Een ander document is een erediploma voor de wedstrijd van I 0 januari I 886; een derde een affiche voor de wedstrijd van 23 januari I 887 (plus tentoonstelling op 24 januari). Deze laatste wedstrijd bestond uit twee cate369


gorieën: een voor Gentenaars en een voor deelnemers uit andere steden. Al de prijzen bestonden uit zilverwerk van verschillende waarde, gelijk verdeeld over de twee afdelingen en bekostigd door de 60 F, die de maatschappij vooruit gaf, vermeerderd met de inleggelden, die 5 F per vogel bedroegen. André DESPRETZ

BRONNEN

- B.R.U.G., Fonds Vliegende Bladen, IC 21 "Canarie". - B.R.U.G., Fonds Vliegende Bladen, IS 24 "Serins Concours". - "De Reisduif, Weekblad voor Duiven-maatschappijen en liefhebbers", 31.01.1880.

BESCHERMLEDEN 1993 Edmond Cocquyt (3200) Dr. Roland Marlier (2000) Willy Van Mossevelde (2000) Jean Tytgat (2000) Solange De Stoop (2000) Louis Peeters (2000) Ir. Pierre Bouquet (2000) Robert Verspeeten ( 1993) Mw Charles Van de Putte ( 1500) Dr. Eric Salmioen (1400) LucBauweos (1200) Ferdinand Handovsky (1200) Mw Van Assche-De Man (1100) Walter Abbenbroek (1100) André Mortier Hubert Van Hoorde Dr. Charles Vuylsteke Georges Walraedt Jacques Huys Louis Devloo Walter Claeys Paul Eeckhout Jacques Monsaert Jacques Vermeuten

Edgard Praet Prof. Dr. Eric Van de Velde Marcel Van den Kerchove Daniël Uyttendaele Gaston De Smet Philippe Proost Willy Steyaert Christian Scheiris Oscar De Somville Albert Preys Dr. Philippe Verjans Jean-Pierre Sareos Dr. Eric Veys Alice Dynoodt Dr. André Maenhout Joho Leten Guy Baert CesarSloek Maria Van Quickelberge Mw M. Walgraeve Philippe Hebbelynck Dhr. J.P. Peckstadt Prof. Dr. Guy Schrans Loeien Delemmerman 370


Paul Van de Voorde Jozef De Maertelaere Pierre Hebbelynck Paul Hebbelynck Louis De Meyer Cecile Nevejans Henri Brasseur Dr. Henri Depoorter Dr. Roland Heughebaert Jean Bertrand Piet Van Eeckhaut Dhr. J. Colpaert Dhr. Van Renterghem

André De Cuyper Freddy Hoste RobertDeKezel Philippe Kreps Charles Van Hecke Michel Noppe Lucien Casteels Joseph Roosen Yves Brasseur Dr. Adhémar de Wulf Roger Dekeyser Leon Martens Charles Dael Jacques Mahy

STEUNENDE LEDEN 1993 Paul De Groote Elodie Moerdijk Diane Sarteel Mw. Kluyskens-Depotter Mw. Mortier-Haesaert Jacques De Vriendt Armand Blondeet Mw. Steels-De Visschere Leopold Geerinckx Sint-Lukasklooster Mw. De Roubaix-De Leye Gustave Vanderlinden E.H. Jos Mertens Dr. Paul Kluyskens Georges Broget Leon Trivier Jan Koninckx Jan Vandenberghe Gilbert Lodrigo Guy Kint Prof. em. Dr. Pieter Braeekman Dhr. R. Steyaert Gilbert Pauwels Marcel Cambier

Emest Pynaet (800) Bemard Cruyt (800) Ir. Gustave Veeckman (800) Ir. A.J. lmpens (800) Freddy Van Vlaenderen (800) Frank Meert (800) Sylvester Serlippens (800) Jean Broekaert (750) Pierre Tytgat (700) Hubert Mestrum (700) Felix Waldack (700) Aldo Bruderlin (700) Jacques Carels (700) Yvan Picqué (700) N.V. P&P Accountants (700) Mw. van Dijk-Vanhooren Jean-Pierre Quintyn Daniël Vervenne Gilbert Gassee Marcel Leeman Mw. Van Gansbeke-Evrard Willem Vervaet Huguette Demeyer René Rodrigues 371


Firmin Andries Luc Matthijs Arthur Metdepenninghen Pierre Geernaert Yvonne Hutsebaut Pierre Uytterhaegen Prof. em. Dr. Sander Evrard A dolf Bucqué José De Boose Maria Van Beyten Richard Caese Frank Ödberg Anne Cocriamoot Georges Meersschaut Luc Van Melle Marcel Coucke Etienne De Clercq Marie-Louise Bleyn Prof. Dr. Herman Balthazar Marcel Leclercq Dhr. R. Versteele Ltn-gen.b.d. Maurice Deneve Dr. Thierry Goetghebuer Richard Coppieters Albert Braekman Lucien Vermaele Christiane Van der Meuten Amanda Foket Luc Devriese Joannes Ruytinx Alain Smetryns Suzanne Hiernaux Jean Libbrecht Amedee Veileman Karel Ossieur André Deproost François Bauweos Henri Claeys Leopold Verhoene Mw. Piton-Van Geluwe Guy Versmessen Kamiel Van Acker

Herman Hollanders Mw. Denny Baete Robert De Brauwer Jacqueline Podevyn Adolf Delantsheere Marc Coucke Jules Berlo Marguerite Grijp Edmond Van de Velde Roger Verbeken Paul Mauquoy Marcel Vanden Daele Serge Tollenaere Robert De Rudder Camiel Andries Maurice Labijn Luc Glibert, Georges Thysbaert André Mertens Roger Spilthoorn Jules Waeri Dr. Henri Duquesne Gaston Fortie Norhert Verhasselt Willem Van de Velde Gerald Me Hugh Roger De Buyst Br. Antoine Schepkeus Marcel Van Hutfel Charles Uyttenhove Robert Van Bocxstaele Bert Destoop Jean Steenbrugge Ir. Johan Cornelis Maurice Himschoot Dr. Jean-Pierre Padt Mark Rummens Jean Delamelie Mw. De Reuse-Ciaeys Eric Schellinck Mw. Broekaert-Biondeel Bruno Castille 372


Guy Carton Serge Pauwels Laurent Claeys Jacques Van de Calseyde Marcel De Preter Studiebureel Arteco Madeleine Criel Erik Vandenbroele Femand De Rockere Christian Willemot Fernand Verheggen Jacques Thissen Georges Neslany Fernand Beke Marcel Van Poucke Mw. Clément-Van de Wynckel Louis Daens Martine Van Mieghem Robert Lybaert André Miebiels Dr. Carlos Metdepenninghen N orbert de Meyer Mw. André Dua Gerard Thienpont René Geeroms Gilbert Delamelie Jacques Hebbelynck Roger Vandenhaute Robert Waeri Etienne Verschraegen Mw. BergJund-Oe Feyter Dhr. B. van der Schelden Andreas Vandeleene Prof. Dr. A. Comhaire · Roger Moreau . Dr. Willy Lamhein Raoul· Buysse Dr. Daniël Sabbe Jean Wouters Dr. Charles Annez. Marc Stepman Georges Rogge

Jan De Vleeschouwer John Van Hulle Urbain Catleeuw Suzanne Vander Gracht Fernand Van Quaquebeke Guy De Maertelaere Jean-Pierre Van der Stock Gustaaf Van Audenhove Prof. Dr. André Kint Z;E.H. Dirk De Backer Guy Beyaert Jules Bresou Jean Jacques Marc De Munnynck Arie Parlevliet Monique De Jonghe Roland Van Ranst Marc Van Rauwermeiren Dhr. P. Lybaert Alfred Roose Piet Vlieghe Jean-Marie Dhaene AlbertYlen Willy Godichiabois Eric De Buck E.H. Peter Schmidt Pierre Vanderhaeghen (nr~ 1150) Charles Pierre Georges Lammens · Etienne Dekoning GuyDeseyn Dhr. A. Van de Velde Ateliers Charles Fassin Henri Bracke · F emand ·Goethals Roland Rombaut Frans Dietens Marc Vandegehuchte Marie-Louise Geeroms Roger De Vocht Didier Eechaudt

373


STEUNFONDS 1993 500 230llO100-

Collumbien H. Jurdan J. Eechaudt D. De Smedt Th. - Mw. De Bouck J. - Eeckhout J. - Drubbel R. Steenbrugge A. - Mw. Priels-Van Damme - Mw. Wauters-D'haen Mw. Keppens-Dentandt- De Bruyne G.- Delva J.- Elderweirt L.Lekens L. - Ongena L. - Cassiman P. - Bourgonjon P. - Oyen A. Rowan L.- Wallaert M.- Van Ooteghem H.- Päquet J.- Van Bossele L.- Hebbelynck B.- Schietecatte G.- VandelanotteA.- Br. Stockman R. - Mw. De Rudder M. - Van Brusselen E. - Van de Wynkele R. Lataer J. - Devreese R. - Peeters J.-F. - Lerou E. - Mertens G. -Van Hecke A. - Van der Maelen F. - Mw. De Keyser-Verleye - Mw. Geeroms-Van Biervliet- Roose J.-P.- Mw. Lormans G.- Peeters D.Mw. Godu V. - Dobbelaere B. - Mortier P. - Mw. Halsberghe-Coutteel 45 - Van Damme R. Toelage Provincie 1991 - 19.310

BIBLIOGRAFIE Van de hand van André De Poorter verscheen in juli jl. het boek "Gent Circusstad. Twee eeuwen circusbezoek." Sommigen zullen vreemd opkijken Gent te horen bestempelen als "circusstad". Dat daar toch reden toe is legt de auteur ons uit: "Als er één stad is in ons land waarover een circusboek kan geschreven worden, dan is het Gent, en Gent alleen. En dat om vele redenen. De eerste Belgische circusdirecteur was een geboren Gentenaar: François Erasmus, bijgenaamd Blondin. De meeste van onze circussen werden door Gentenaars uitgebaat: De Jonghe, Demeyer, Demuynck, Libot, Minnaert, Pauwels, Semay, Simon, e.a. Ontelbare artiesten waren uit het Gentse afkomstig; te veel om op te noemen. Alle grote internationale circusbedrijven zijn in Gent op bezoek geweest. En welke stad kan er zich op beroemen gelijktijdig twee circusgebouwen te hebben gehad?" Men krijgt in dit boek een grondig overzicht van wat hier de laatste 2 eeuwen op dit gebied te beleven was. "Circusbezoek" staat er in de ondertitel. Het zijn er 400 geworden. Het boek besluit met een overzichtelijke lijst van al de circussen die in Gent te zien waren in een periode die meer dan 2 eeuwen 374


beslaat: het begint namelijk in 1779 en eindigt in 1993. Telkens wordt de plaats vernoemd waar het circus te zien was. 400! Gent inderdaad een circusstad. Een boeiend boek vol interessante details, zeer rijkelijk geïllustreerd. Een 150-tal foto's, waarvan meerdere in kleur. Formaat: 21 x 28 cm. 192 bladzijden. Prijs: 1.395 fr. Mocht u het niet vinden in de boekhandel, dan komt u nog altijd terecht bij de Uitgever Emiel Decock. Rekening Nr. 063-1786362-45. Tel.: 050/20.97.80. P.S. Dit boek kan ook bekomen worden in het Museum voor Volkskunde. Voor deze onder onze lezers die een beetje opzien tegen de prijs en die uitsluitend geïnteresseerd zijn in de Gentse circusartiesten bestaat er een interessant en goedkoop alternatief, namelijk de geïllustreerde catalogus van de tentoonstelling die van 17 juli tot 19 september doorging in het Museum voor Volkskunde. Deze tentoonstelling werd opgebouwd met materiaal van deze André De Poorter en droeg de familiaire titel: "Kom binnen, kom binnen, de Cierk gaat beginnen." Een keurig gedrukt boekje van een 40-tal bladzijden dat een overzicht geeft van de Gentse circusartiesten. Formaat: 22,5 x 15,5 cm. 28 foto's. Prijs: 200 fr. Te bekomen in het Museum voor Volkskunde. Adres voldoende bekend. Ter gelegenheid van een tentoonstelling die gedurende de Gentse Feesten gehouden werd in het Ryhovesteen, verscheen het boek "VENSTERS Zeven eeuwen Techniek en Esthetiek". Het is een uitgave van de "Dienst Monumentenzorg" en is de eerste in een serie naslagwerken die wetenschappelijk juiste en practisch bruikbare inlichtingen wil geven over de geschiedkundige evolutie van het Gents huis. Het is de bedoeling dat na "Vensters" ook nog deuren en poorten, ornamenten, dakconstructies, enz. zullen volgen. De titel kan misschien een beetje abstract voorkomen, maar het is wel een interessant boek, en niet alleen voor architecten voor wie het ons onmisbaar voorkomt. U niet laten afschrikken door de titel en denken dat het pure vakliteratuur betreft. De heemkundige die geïnteresseerd is in Gentse gebouwen (en welke is dat niet?) zal met interesse dit boek lezen. Helemaal niet droog geschreven en geïllustreerd met talrijke afbeeldingen en foto's. Formaat: 29,5 x 21 cm. Prijs: 499 fr. Te bekomen bij de "Dienst Monumentenzorg", Onderstraat 20 te 9000 Gent.

375


In juli jl. verscheen het boek "De Gentse Feesten. Biografie van een 150 jarig monument". Het werd opgesteld door A. Capiteyn en J. Decavele en is een uitgave van de "Dienst der Feestelijkheden". Het geeft de historiek van de Gentse Feesten en een overzicht van wat er de laatste 150 jaar op dit gebied te beleven vieL Een boek dat iedere Gentenaar interesseert. Dat men de interesse van de Gentenaar voor zijn stad steeds onderschat moge blijken uit het feit dat men zo pessimistisch was een oplage van slechts 2.000 exemplaren te voorzien. Gevolg: op een paar weken tijd was het boek, dat slechts 400 fr. kostte, practisch uitverkocht. Wat hebben degenen gemist die er niet vlug genoeg bij waren? Een boek van formaat27 x 20,5 cm., 191 bladzijden, meer dan 200 afbeeldingen en foto's. Meer dan de helft van het boek wordt ingenomen door bijdragen van mensen die iets boeiends te vertellen hebben, zoals Walter De Buck (vanzelfsprekend), Guido De Leeuw, Johan De Budt, Fabien Audoren, Gustaaf Weze, Paul Van de Voorde, Roeland Van de Walle, Drs. P, etc. Voor dezen die het gemist hebben ... later misschien is het antiquariaat? Maar ze hebben niet alles verloren, want het is. ook aanwezig in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis. Op 17 december a.s. zal het boek verschijnen "Een Kind van de Muide. Herinneringen van een kwajongen aan de havenkant." van de hand van Albert Brysse (van wie anders?). Formaat: 15 x 21 cm. 160 bladzijden. Geïllustreerd. De prijs zal 695 fr. bedragen, maar er is een vóórintekenprijs van 550 fr. Deze is geldig tot... 15 november. Degenen die er razend vlug bij zijn kunnen er nog net van profiteren. In geval van tijdnood is het misschien aangewezen een exemplaar telefonisch te reserveren bij de uitgever: KOJ - Hollenaarstraat 24 te 9041 Oostakker. Tel.: 251.28.66. H.C.

376


VRAAG EN ANTWOORD De Heer Philippe Bockstael doet een beroep op de "specialisten" van Gh. T. om een antwoord te krijgen op de volgende vraag: "Reeds enige tijd heb ik een aantal foto's in mijn bezit, allen te maken met de atletiekvereniging "Nooit Gedacht". Op één van de foto's wordt ene Jozef Venneman aangegeven als voorzitter. Een andere toont de atleet J. Dhaenens in het kampioensshirt 1924. Er werd mij verteld dat deze vereniging haar clublokaal zou gehad hebben in een café op de Brugse Poort (Bevrijdingslaan?) met dhr. Venneman als uitbater. In de jaren '50 bestond er in elk geval een café "Nooit Gedacht" in de Kastanjestraat. Wie kan mij informeren over de geschiedenis van deze vereniging en over de preciese ligging van het clublokaal? Heeft het café in de Kastanjestraat nog iets met de vereniging te maken? Valt er iets te vertellen over dhrn. Venneman en Dhaenens?" De volgende vraag komt van de Heer David Maes: Naar aanleiding van het verschijnen van de artikelen reeks "Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw" van Lode Hoste had ik nog een vraag die enigszins buiten de door de auteur behandelde periode valt. Kort na W.O. 11 bestond er op de Brugse Poort een gezelligheidsverening die zich verplaatste met een z.g. "char-a-banc", een soort van paardentram dus. Naar men me vroeger vertelde was die "char-a-banc" ondergebracht bij ene firma Carels op de Drongensesteenweg. Bij hun verplaatsingen waren de leden getooid in oude klederdracht en zongen ze liederen onder begeleiding van een accordeonspeler. Tijdens mooie zomeravonden was hun eindbestemming meestal het Drongense café "In den Groenen Boomgaard". Na het sluiten van dit café heb ik de groep niet meer gezien. Zijn er lezers die over deze vereniging iets meer weten? In antwoord op de vraag van Mevrouw Marie-Jeanne De Smet (Gh. T. 1993 - Nr. 4 - p. 227) ontvingen wij het volgend antwoord van de Heer Luc Lekens: De Kelderstraat, soms ook Vuylstege genaamd, was een steeg bij de Krommen Esch zijnde de verbinding tussen de Nieuwbrug en de hedendaagse Gebroeders Van Eyckstraat. De Nieuwbrug lag tussen de huidige Keizer Karelstraat en de St-Jacobsnieuwstraat die vroeger Nieuwbrugstraat genoemd werd. De Kelderstraat en de Krommen Esch verdwenen in de jaren 1883-1884 bij de omvorming van deze omgeving. De Kelderstraat lag dus ongeveer waar nu het R.T.T. monster staat. 377


Ook de Heer Arthor De Decker reageerde daarop als volgt: "De bedoelde Kelderstraat is te vinden op het "plan van Gend" van G. Goethals, I796 (te koop in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis ). De straat loopt langs het domein van het Capucinessenklooster, in het verlengde van de Sakebantstraat tot Veirstraat. Er kwamen drie straten op uit, nl. de Cosyntjesstraat en de Doorenstraat langs de ene kant en de "Krommen Hesschen" langs de andere kant. Op het plan van Tessaro noemt de straat rue de Cave. Volgens Fris in "De oude straatnamen van Gent" ( I925), p. I 0 I, werd deze straat ook Vuylsteghe genoemd (doch mag niet verward worden met de oude "Vule Stege" (1354), nu Schouwvagerstraat) en werd de straat "gedempt" met de vervorming van die wijk in 1884. Uit de brochure van J. Van de Wale "Reep, Overschelde en Sint-Janswijk", MIAT, 1987, p. I5 e.v. weten we dat tussen I83 7 en I846 de Keizer Karelstraat, het Sint-Annaplein en de Zuidstationstraat werden aangelegd en dat er toen in het kader van de strijd tegen de cholera en typhus plannen werden gemaakt om de sloppenbuurten in de omgevig te saneren. In dat kader werd o.a. de Kelderstraat in 1861 verbreed (gemeenteraadsbesluit van 28/3/186I, K.B. 20/I1 /1861 ). De arbeidershuizen langs deze straat werden gesloopt en door burgerhuizen vervangen. Na de goedkeuring van het beruchte Zollikofer-De Vigneplan (5/8/1882) ging de sanering in de Nieuwbrugwijk verder en kwam de Frans Ackermanstraat in de plaats als een verbreding van een ander gedeelte van de Kelderstraat ( I884 ). Ook dit ging weer gepaard met de kaalslag van de bestaande arbeidershuizen. In I884 verdween dus de Kelderstraat als naam en werd (gedeeltelijk) omgedoopt in de nu nog bestaande Frans Ackermanstraat."

LEZERS SCHRIJVEN ONS Van Mevrouw D. Carels-Haes ontvingen wij volgend schrijven: "Een kleine rechtzetting in verband met de geciteerde fotograaf Henri Maes uit de Noordstraat. (Gh. T. I993 -Nr. 4 - p. 228). De naam was niet MAES, maar HAES. (Haes mee ien aa, want anders kantij te ziere luupe, zoals mijn moeder specifieerde; een middeleeuwse lepeldrager, zoals mijn vader het uitdrukte.) Henri HAES was mijn grootvader langs vaderszijde. Zijn zaak was gelegen in de Noordstraat op het toenmalig nummer 46, naast de toenmalige apo378


theek VAN HEUVERSWYN, de huidige apotheek SPIERS. Het huis werd afgebroken voor het bouwen van de middenschool De Bargie, Bargiekaai I. Wanneer hij zich vestigde in de Noordstraat weet ik niet. Voordien had hij een zaak in de Phoenixstraat- sinds 1906 om precies te zijn- op het nummer 25. Dààrvoor - na zijn huwelijk in 1899 - woonde hij in de Rietstraat, op het nummer 48. Maar of hij daar reeds een foto-studio had weet ik evenmin. Beseffend dat deze precisering slechts van zijdelings belang is bij de vraag van de heer BOCKSTAEL, vond ik het leuk de maker van zijn foto te kaderen in de buurt van de Brugse Poort, om een fotografenterm te gebruiken."

GENSCHE PRAOT Bert stond in de staoze näor den trein te wachte. Hij was altijd bezeg mee näor de chef te loere die ne kepie aan hao wäorvan dage nie mîer en kost zien, dat hij rûu geweest hao, in wäorop dage de gêwene streepe nie mîer en kost vinde. Die klakke, peisdege Bert, hee ûuk al vijf-en-twintig jäor heur îeste kommune gedäon. - Sander, zei Bert al mee ne kîer tege zijne kameräod, diene chef moe hier zekers en vette pläotsen hên. - Wäorvan da? zei Sander. - Kijk ne kîer näor zijn klakke, zei den andere, smijt ze in 't kokende wäoter in g'hêt op vijf menuute boeljon!

379


DIT BESTAAT NIET MEER Het oud Jokaal van de "SociĂŠtĂŠ Royale des Choeurs" in de Bagattenstraat. Dit gebouw met concertzaal werd in 1863 ontworpen door architect Charles Leclerc-Restiaux. Deze vereniging ging ter ziele in 1895 en het gebouw kwam in de handen van "Vooruit" die er zijn feestlokaal van maakte. Maar dat is dan ook weer lang geleden! Bemerk op deze foto uit 190 I , links, nog een stukje van een hondenkar.

Copy right A. C.L.

380


DIT BESTAAT NIET MEER Zelfs onze oudste lezers zullen de huizen op de achtergrond niet meer gekend hebben. Het zijn de huizen van de Hoogpoort die rond de eeuwwisseling afgebroken werden voor het trekken van de Borluutstraat. Bermerk, rechts, het nog niet gerestaureerd Sint-Jorishof en "Estaminet Turc". Zie ook onze oude lantaarns.

Copyright A.C.L. Foto nr. 35270.

381


VORIGE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN"

Dank zij de medewerking van onze lezers, zijn volgende nummers opnieuw verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. Jaargang 1972 Nrs. 7-10-11 1973 Nrs. 1-3-4-7/8-11-12 1975 Nr. I 1976 Nrs. 2-3-4-5-6 + volledige jaargangen 1977 Nrs. 2-3-4-5-6 + volledige jaargangen 1978 Nrs. 1-3-4 1979 Nrs. 1-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1980 Nrs. 1-2-3-5 + volledige jaargangen 1981 Nrs. 1-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Nrs. 2-3-4-5-6 +volledige jaargangen 1982 Register op de jaargangen I tot I 0 (speciaal nr.) 1983 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1984 Nrs. 1-2-4-5-6 + volledige jaargangen 1985 Nrs. 1-2-3-4-5 +volledige jaargangen 1986 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1987 N rs. 1-2-4-5-6 + volledige jaargangen 1988 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1989 Nrs. 1-2-3-5-6 +volledige jaargangen 1990 Nrs. 1-2-4-5-6 +volledige jaargangen 1991 Nrs. 1-2-3-4-6 + volledige jaargangen 1992 Nrs. 1-2-4-5-6 + volledige jaargangen Prijs per afzonderlijk nummer 70 fr. Prijs per volledige jaargang 400 fr. Tijdschriften kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het "Documentatiecentrum" (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Portkosten bij betaling op postrekening: I nummer: 25 fr. 2 tot 3 nummers: 50 fr. 4 tot 6 nummers: 60 fr. Verder per jaargang: 60 fr. De Bibliothecaresse, Mevrouw VAN GELUWE-EGGERMONT A.

382


INHOUD 1993 1.

- Aan de Houtlei Vroeger en Nu - Inventaire Archéologique: Deuromlijsting afkomstig van de SintKathelijnestraat - Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel IX - Isidoor De Vos - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Gênsche Präot

2 29 31

36 39

49 51 52 52

2. -

Gent in de beginjaren van de Universiteit Inventaire Archéologique: Het Huis der Wijnschroeders Turnclub Ganda- Hou ende Trou Xaveer De Cock Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) Oplossing Puzzel 1992 Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel X Bibliografie Vraag en Antwoord Lezers schrijven ons Gênsche Präot Plan Goethals

54 75 76 92

97 101 106 109 111 113 114

116

3. -

Langs de Drabstraat Inventaire Archéologique: Het Huis der Vrije Schippers Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg) De Korenwindmolen "De Roomberg" te Rooigem Documentatiecentrum: Werking 1992 Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XI Bibliografie Vraag en Antwoord Lezers schrijven ons Gênsche Präot Dit bestaat niet meer

383

118 152 154

158 161 164 170 172

174 176

179


4. -

De Gentse Burgerlijke Wachten. 1814-1914 lnventaire Archéologique: Het St-Jorishof De Gentse Brandewijnhandel in 1595-96 Aan de Houtlei Vroeger en Nu Gezelschapsleven te Gent in de 19e begin 20e eeuw (Vervolg en Slot) Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XII Oudheidkundige Kroniek: Een gebouw uit de Xllle eeuw Bibliografie Vraag en Antwoord Lezers schrijven ons Gênsche Präot Dit bestaat niet meer

182 188 192 203 207 215 221 223 226 229 230 231

De Historie van de Heirnis lnventaire Archéologique: Het Huis Toussyns De Gentse Burgerlijke Wacht. 1814-1914 (Vervolg) Vliegende Hollander te Gent in 1692 Jan Moke. Miniaturist Gent-Brugse School. 1478 Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XIII Vraag en Antwoord Bibliografie Gênsche Präot Goed nieuws: Het Plan Saurel 1841

234 251 253 269 275 281 285 288 291 292

In Memoriam Jean Tytgat Herinneringen aan het 1e Artillerieregiment in 1937-1938 Inventaire Archéologique: Het Huis van Schardau Jean-Baptiste Pisson Vooruit, een feestpaleis met lege nissen en kale sokkel De Gentse Burgerlijke Wachten. 1814-1914 (Vervolg) Puzzel 1993 Gentse Memoriedagen (Eerste aflevering van een nieuwe serie) Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XIV Maatschappijen voor Postuurkanarievogels Beschermleden - Steunende Leden - Steunfonds Bibliografie Vraag en Antwoord Lezers schrijven ons Gênsche Präot Inhoud 1993

299 300 307 309 316 336 357 360

5. -

6. -

384

364

368 370 374 377 378 379 380


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.