GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15januari1995 24e jaargang nr. 1 Stichter: G . Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester: A. Verbeke Secretariaat: Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235 , 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14 - 9000 Gent Postrekening: 000-105.04 .73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr. per jaar. Steunende leden: 600 fr. per jaar. Beschermleden: I 000 fr. per jaar. Buitenland: 200 fr. extra voor portkosten INHOUD 2 - Pieter-Norbert Van Reysschoot. - Inventaire Archéologique: De Puntgevel van de Refter van de Bijloke. 12 - Suïcide (en moord) onder het Ancien Regime. Een Criminele Saeck in het milieu van de Gentse Vleeshouwers15 nering. - Marcus van Vaernewijck, de beeldhouwer. 23 - Oproep aan onze lezers. 3I - Gentse Memoriedagen: 26-27-28-29 januari. 32 - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXI. 35 - Oudheidkundige Kroniek : De plechtige intrede van Generaal Van der Meersch te Gent. 38 - Hoe zien vreemdelingen Gent? 42 - Vraag en Antwoord. 43 - Lezers schrijven ons. 44 - Bibliografie. 46 - Aanvullende ledenlijst. 47 - Gênsche Präot. 47 Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten: in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse: Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.
PIETER-NORHERT VAN REYSSCHOOT Op 12 februari e.k. zal het precies 200 jaar geleden zijn dat Pieter-Norhert Van Reysschoot overleed in de parochie van Se/es Kest. Een goede gelegenheid dus om deze zeer verdienstelijke kunstenaar eens terug in de schijnwerper te plaatsen. Zoals u waarschijnlijk reeds kon vermoeden roepen wij daarbij de hulp in van Pierre Kluyskens. Met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens herpubliceren wij hier een artikel dat verscheen in 1972. De eindscore tussen de twee generaties is een draw; drie schilders, waaronder een vrouw in de eerste, drie schilders waaronder een vrouw in de tweede generatie. Moest men niettemin verplicht zijn een overwinnaar aan te duiden, wij zouden persoonlijk het lot niet laten beslissen, maar de score lichtjes in het voordeel van de tweede generatie doen hellen omdat de grote vedette van de Van Reysschoots zich in haar ploeg bevond: Pieter-Norbert, de meest vruchtbare, de meest originele en de meest begaafde van de stam. Hij heeft in de herenhuizen, kastelen, abdijen en kerken een fantastische activiteit ontwikkeld; naar het Franse spreekwoord "On ne prĂŞte qu'aux riches" heeft men hem zelfs 't beste uit de productie van de andere Van Reysschoots willen toeschrijven. Hij werd op 4 april 1738 als zoon van de schilder Emmanuel-Pieter en van Catharina Du Bois te Gent geboren en nog dezelfde dag gedoopt in de St.Michielskerk. Hij bleef lang vrijgezel, waarschijnlijk volledig opgeslorpt door het werk en het was pas op 52-jarige leeftijd dat hij, op 14 october 1790, in het huwelijk trad met Marie-Anne-Colette Janssens. Nog geen vijf jaar later overleed hij op 12 februari 1795 in de parochie van 's Heilig Kerst. Tot zover zijn administratieve curriculum vitae. Van Pieter-Norhert kan in elk geval getuigd worden dat hij een van de vroegrijpste talenten van zijn tijd is geweest: wij kennen persoonlijk geen ander voorbeeld, in de XVIIIe eeuw, van iemand die op vijftienjarige ouderdom in het schildersgild werd ingeschreven. Vergeten wij immers niet dat men een proef- of leertijd van 3 jaar als knaap achter de rug moest hebben om in de nering te kunnen opgenomen worden. De leermeester vond Pieter-Norhert bij de hand: zijn vader Emmanuel die ongetwijfeld de aanleg van het jonge kind had ontdekt en hem met fierheid en vreugde de eerste beginselen van de tekenkunst zal hebben aangeleerd. In de nering is Pieter-Norhert steeds een gewoon lid gebleven; hij heeft het, ofschoon hij ver boven zijn collega's uitmuntte, nooit tot "geswoome" kunnen brengen, wellicht omdat zijn vader het van 1763 tot 1768 was geweest 2
en men niet onmiddellijk nadien een tweede Van Reysschoot tot deze funktie wou verheffen. Wanneer enkele jaren waren verstreken, was het plots te laat: het Keizerlijk Dekreet van Maria-Theresia d.d. 13 november 1773 bepaalde dat men voortaan het beroep van schilder, beeldhouwer enz. zou kunnen uitoefenen zonder in één of andere nering te zijn ingeschreven, hetgeen automatisch de ontbinding van het Gentse gild voor gevolg had: enkel de glasschilders hielden het nog enkele jaren bij de eeuwenoude traditie. Pieter-Norhert is de eerste schilder die zich in een geweldige vloed van bestellingen vanwege particulieren mocht verheugen; de kunstenaars werkten doorgaans hoofdzakelijk voor de openbare besturen, de kerken en kloosters, slechts ten uitzonderlijke titel voor private personen. Van Reysschoot begon zijn loopbaan op 'n ogenblik dat als gevolg van de zgh. Theresiaanse vrede Gent opnieuw een opflakkering van de handel kende en dat enkele vooruitstrevende zakenlieden de basis wierpen van een nieuwe economische voorspoed. Van de artistieke bestellingen die Van Reysschoot voor partikulieren uitvoerde is, behalve misschien in familiepapieren, geen spoor van de datum van het werk overgebleven, wel in de meeste gevallen het werk zelf omdat het geïncorporeerd werd in de schikking of decor van een salon of woonkamer. Dat maakt dat wij het oeuvre van Pieter-Norhert moeilijk chronologisch kunnen situeren, althans voor hetgeen hij in kastelen en patriciërswoningen produceerde. Wij kunnen hem dan ook enkel voor zijn officiële opdrachten die al bijeen vrij omvangrijk waren, in zijn meer dan veertigjarige loopbaan, op de voet volgen. In 1764, nog tijdens het leven van zijn vader en waarschijnlijk door zijn toedoen, voert hij enkele werken uit voor de abdij van Baudeloo, o.a. "een bas-reliëf dienende voor het gestoelte in den choor", "een modellevoor de kercke op papier", "een model van de kercke interieur geïllumineert". Met dit "bas-reliëf' wordt een grisaille bedoeld, de toen geweldig in trek zijnde "peinture en camaïeu" die de bas-reliëfvan wit-marmer nabootste, en waarmede Van Reysschoot te Gent, in het spoor van de Antwerpenaar Geernerts en van de Doornikenaar Michel Sauvage, furore maakte. Omstreeks dezelfde periode schilderde Van Reysschoot voor de graaf de Thiennes die de Sikkel in de Hoogpoort bewoonde, drie kleine panelen zoals men ze toen boven de deuren van salons en woonvertrekken placht aan te brengen. Zulks blijkt uit inlichtingen in 1905 door de graaf de Limburg Stirum aan de stadsarchivaris Van der Haegen verstrekt: "Il y avait, schrijft deze laatste in een nota, à son hotel (Sikkel) trois dessus deportede Van Reysschoot représentant des enfants, lesquels sont actuellement à son chäteau de Huldenberg en Brabant. Ses dessus de porte ont été commandés par 3
Ie comte de Thiennes vers 1764 quand celui-ei eut acheté l'(Achter)Sikkel, et fait arranger les salons. Mr. de Limburg croit aussi qu'il y a des Van Reysschoot à son chäteau d'Anseghem". Dergelijke gegevens zijn uiterst kostbaar wanneer men op het spoor van een of andere artistieke, politieke of literaire carrière tracht te komen, doch het gebeurt zo zelden dat men ze optekent. Wij hebben mensen gekend die echte encyclopedieën waren van het Gentse stadsleven, van de Gentse families, woningen en verzamelingen en die gestorven zijn zonder één enkel feit te hebben opgetekend. In 1770, om ons vooralsnog te beperken tot de gebeurtenissen en werken die wij in zijn loopbaan met een jaartal kunnen situëren, wordt Van Reysschoot, bij de herinrichting van de Gentse Academie na de dood van haar stichter en eerste directeur Marissal, tot "eerste professor" benoemd, in welke hoedanigheid hij er de "ontleedkunde en de bouw- en doorzigtkunde" doceert. Hij heeft er tevens menige tekeningen en aquarellen geleverd voor het Resolutieboek van deze instelling. Kort na zijn benoeming, nl. op 4 maart 1771 werd "geresolveert te jonnen een Sieur Pieter Van Reysschoot professor van d'architecture deser academie voor het schilderen op den boeck oft nieuwen register de waepens van syne conincklijke hoogheyt, degene van syne hoogheyt, de gene van syne hoogheyt den prince van Starrenbergh, die van den hertogh van Arenbergh ende prince van Ligne, eenen som me van acht pistolen wisselgeldt". Hetzelfde jaar herstelde Van Reysschoot in de Gentse hoofdkerk tientallen panelen met de wapenschilden van de ridders van het Gulden Vlies. Men weet dat twee kapittels van de Orde van het Gulden Vlies in de St. Baafskerk werden gehouden, het eerste in 1445 voorgezeten door Filips de Goede, het tweede in 1559, voorgezeten door de Spaanse koning Filips II. Voor het zelfde jaar 1771 kunnen wij nog 'n advertentie uit de Gazette van Ghendt aanhalen waaruit blijkt dat Van Reysschoot toen in de Hoogpoort gevestigd, zich voorstelde "discipelen te aanveerden, mids maekende conventie, om onderwezen te worden zoo in de Teeken- en Schilderkonste als Architecture". Of deze mededeling met de Academie waar hij leraar was, zo maar zonder protest door de directie van deze instelling werd aanvaard, zal men wellicht nooit kunnen uitmaken. In 1773 volgt Pieter-Norhert zijn enkele maanden voordien overleden vader op als verluchter van de jaarlijkse registers van de schepenen. Hetzelfde jaar wordt de nering van de schilders en beeldhouwers afgeschaft en zal Van Reysschoot, buiten elke discipline of druk van het gild om, zijn loopbaan verder kunnen zetten.
4
In het spoor van zijn vader zagen wij hem werken uitvoeren voor de abdij van Baudelo, doch te Gent was er een andere "religieuse klant" van veel groter formaat en betekenis: de Hoofdkerk met de bisschop en een kapittel dat toen nog uit kanunniken bestond die er warmpjes inzaten: het was voor een kunstenaar zeker geen te versmaden dienteel op dewelke onze Van Reysschoot in 1774 voor het eerst de hand legt wanneer hij twee panelen van ruime afmetingen mag leveren: "Jezus en de Samaritaanse vrouw" en "Christus verschijnt aan Magdalena onder de gedaante van een hovenier" d.i. het klassieke onderwerp "Noli me tangere". Wij vinden de post vermeld in de Rekeningen van de Schenking Triest voor het jaar 1774: "Betaelt aan Sieur Reysschoot de somme van sesendertigh ponden achtien schellingen en acht grooten over het schilderen van twee schilderijen staende voor den coor". Zij waren in grisaille of camaïeu geschilderd en werden links en rechts van .de ingang van het koor geplaatst op de twee valse portieken die Verschaffeit had opgetrokken en die gans het zicht op het prachtige koor ontnemen. Deze panelen moesten nog geen twintig jaar later door Van Reysschoot worden gerestaureerd en verdwenen in 1812 of 1813 op nogal geheimzinnige wijze. Kervijn de Volkaersbeke stelde zich omstreeks 1850 de vraag: "Que sont devenus ces tableaux?" Wel zij waren, God weet hoe en wanneer, overgebracht naar de kapel van de Heilige Godelieve in het Begijnhof ter Hooie, waar kanunnik Van den Gheyn ze in 191 0 ontdekte en ze na overleg tussen beide kerkelijke instanties, op 12 augustus 1910 hun oorspronkelijke plaats in de hoofdkerk liet hernemen. P.N. Van Reysschoot is een van de veelzijdigste talenten van zijn tijd geweest, hij tekende, schilderde, was onovertroffen in het genre van het camaiëu, was een uitstekende leraar, schreefvlot en publiceerde zelfs verschillende werken, schilderde profane en religieuse doeken, portretten, landschappen, marines, mythologische onderwerpen en was bovendien zeer bedreven als decoratieschilder zowel in salons, in schouwburgen als voor plechtigheden en feestelijkheden. In april 1776 kondigde de bekende dansmeester Daubat de St. Flour, een pittoreske figuur van de toenmalige Gentse Highlife, een nieuwe pantomime "Den zegepraal der Toover-konste" op muziek van Schmid, als volgt, in de Gazette van Ghendt aan: "... welk stuk zal vercierd zyn met verscheyde nieuwe Decoratien... De Decoratien zyn geschildert door Sr. Van Reysschoot". Hetgeen ons vooral treft in de loopbaan van Pieter-Norhert Van Reysschoot is een buitengewone diversiteit, die wijst op een nooit in gebreke blijvende verbeelding, op een verbluffend aanpassingsvermogen aan de meest uiteenlopende kunstgenres, -stijlen en -technieken. Wie zijn carrière overschouwt, 5
kan nauwelijks geloven dat deze vruchtbare kunstenaar op amper 56-jarige leeftijd overleed, want niet enkel qua hoedanigheid en veelzijdigheid is deze productie die de Louis XV- en de Louis XVI-perioden met een ongemene faciliteit assimileerde, uiterst belangrijk indien niet uitzonderlijk te noemen, ook kwantitatief is zij gewoon fantastisch: sommige opdrachten als deze voor het Hotel de Coninck in de Jan Breydelstraat of het Hotel d'Hane Steenhuyse in de Veldstraat konden zeker niet in enkele weken, zelfs niet in enkele maanden worden uitgevoerd. De werkkracht en het uithoudingsvermogen van deze artiest moeten fantastisch geweest zijn en nochtans het zelfportret dat in de bibliotheek van de R.U.G. wordt bewaard, geeft ons geenszins de indruk van iemand die opgezweept en opgejaagd door het leven stormt, integendeel het beeld van een ernstige ietwat modieuse mens met Louis XV-pruik en jabot, verzorgd van voorkomen, een diepe, dromerige blik, een mond die aan gans het gelaat een fiere, nogal hooghartige uitdrukking verleent. Onze rondrit doorheen de chronologie van zijn loopbaan voortzettend zien wij dat hij in februari 1776 een ontwerp levert voor een nieuw standbeeld van Keizer Karel op de Vrijdagmarkt: "over het schilderen van eene tweede schetze tot het standbeeldt van syne Keyserlijke Majesteyd Carel den Vijfde". Men had immers in augustus 1775 zgd. ten voorlopige titel, een soort houten maquette op de zuil van de Vrijdagmarkt geplaatst. Het jaar daarop levert hij opnieuw een schets, ditmaal voor de Gentse hoofdkerk: "Betaelt aen Sieur Pieter Van Reysschoot ... over het schilderen van een modelle van de choordeuren". De veelzijdigheid van het talent van deze kunstenaar is vroeg tot uiting gekomen. Vanaf het begin van zijn loopbaan overkoepelen bestellingen en uitvoeringen alle aspecten van de schilderkunst. Aldus kopen de Ongeschoeide Carmelieten in 1778 voor hun kerk in de Burgstraat, twee grote religieuze composities, "de doorsteking van het hart van de H. Theresia" door Immerzeel nogal eigenaardig "de opgetogenheid van St.-Theresia" genaamd, en "Joannes a Cruce geknield aan de voeten van de Zaligmaker", een onderwerp waarbij Immerzeel van Joannes a Cruce een H. Hernardus maakt. Hetzelfde jaar is Van Reysschoot andermaal werkzaam voor de abdij van Baudelo waar men blijkbaar een hoop grote en kleine artistieke karweien opstapelde tot het de moeite loonde vader, zoon of broer Van Reysschoot te ontbieden: "Ten versoeken van den Eerweerden heere Myn heer Petrus, Bouwmeester en procurator der abdij van Baudelo in Ghent, geschildert ende geteekent als volgt: gemaeckt versehijden teekeningen voor de marbre wercken in de kercke als ook geschildert op den muer in de kercke een schetze van een marbre bekleetsel, het schilderen der schetze van eenen
6
Hernardus op hert, een Courronement om boven een der sy hautaeren en het schoonmaecken van twee authaerstucken. Dit alles voor de somme van ses pont groote wisselgelt. 14 7ber 1778 (get.) Pieter van Reijsschoot". Gent bezat in de XVIIIe eeuw slechts één, voor die tijd belangrijke schouwburg, deze van het Sint-Sebastiaansgild op de Kouter, ingehuldigd in 1737 en in 1837 gesloopt om plaats te maken voor de Grote Schouwburg, de huidige opera, opgetrokken naar een plan van Lodewijk Roelandt De St.-Sebastiaansschouwburg was als zaal amper zo ruim als de Minardschouwburg en moest herhaalde malen worden aangepast en opgesmukt, o.a. in 1772, 1774 en dan nogmaals in 1780 "toen men, aldus Frans De Potter, de loges veranderde om het zgn. "paradijs" te kunnen maken. Wij merken hierbij op dat de versieringswerken, toen uitgevoerd door de Italiaanse schilder Antonio Candelli en de Gentenaar Van Reysschoot, bekostigd werden door de adel en de rijke burgerij." De Oostenrijkse Nederlanden en Gent in het bijzonder waar volgens aloud gebruik de Inhuldigingsplechtigheid op de Vrijdagmarkt zou geschieden, bereidden in 1781 de vertegenwoordiger van Jozef 11, die zijn moeder Maria-Theresia had opgevolgd, een grandioos onthaal. Men wist toen nog niet welke rare vogel deze nieuwe keizer was en de Staten zagen naar geen honderd gulden om, ten einde aan de plechtigheid op de Vrijdagmarkt de luister van weleer te verlenen. Een reusachtig verhoog of teater werd opgetimmerd en kunstenaars uit Gent, Brussel en Brugge kregen de opdracht het met schilderijen en schilderwerk te versieren: dat alleen kostte de voor die tijd fantastische som van 4.223 gulden, waarvan Pieter-Norhert Van Reysschoot met een ferme brok, 630 fl. groot, aan de haal ging; hij mocht immers het hoofdpaneel leveren, een evocatie voor de letter van de inhuldigingsplechtigheid, hetgeen heel wat talent en verbeelding vereiste: "Item aen Pr van Reysschoot over het stuck op den theater verbeeldende de huldiging, 630-18-00". In de afdeling "Oude Kunst in Vlaanderen" van de Wereldtentoonstelling Gent in 1913, prijkte onder nummer 129 een werk van P.N. Van Reysschoot, eigendom van de Bibliotheek van de R.U.G.: "Schets van een schilderij bestemd voor de Kamer van Koophandel in het Pakhuis: allegorische voorstelling van de Gentse Handel", naast een ander werk van deze kunstenaar (n° 1571) "De dageraad", eigendom van graafB. de Bousies uit Gent. De Kamer van Koophandel had inderdaad in het Pakhuis op de Koornmarkt, waar thans het Postgebouw rijst, sedert 1780 ongeveer haar vergaderzaal en omdat het toen mode was, wilde zij de schouwmantellaten versieren met een allegorisch schilderij van handel en nijverheid. De leden wensten, want een handelaar blijft een businessman ook in kunstzaken, waar voor hun geld en 7
schreven dan ook een prijskamp uit aan dewelke drie van de hoogst aangeschreven Gentse kunstenaars deelnamen: Joseph Bailli, Jean-Baptiste De Maere en Pieter-Norhert Van Reysschoot. Het was deze laatste die de opdracht wegkaapte en het schilderij mocht leveren "de stad Gent, zittende aan het water, bij 't beeld van Neptunus, omringd door de producten van de landbouw en nijverheid, en de gelukwensen ontvangende van de vier werelddelen, die overvloedige rijkdommen komen stapelen in het entrepot, hetwelk men in 't verschiet aantreft". Het werk moet in de smaak gevallen zijn van de voorlopers van onze katoenbarons want Van Reysschoot mocht nog twee grisailles leveren, genieën met de zinnebeelden van Handel en Nijverheid. Wanneer het jaar daarop in october 1787, de inventaris en schatting van de belangrijke verzameling nagelaten door Emmanuel van der Meersche, heer van Berlaere, moeten gedaan worden, doet men beroep op twee voorname artiesten van de stad. Philippe Spruyt en natuurlijk ... PieterVan Reysschoot. Inmiddels was onze kunstenaar niet inactief gebleven bij zijn beste afnemer van doeken en panelen, nl. de Baudelo-abdij, waar niemand toen kon vermoeden dat de gebeurtenissen die over de grens, in Frankrijk, op til waren, weldra de doodsklok voor het eeuwenoude klooster zouden luiden. Van Reysschoot zelf werkt er met verdubbelde geestdrift. Op 24 augustus 1789 ondertekent hij een kwijtschrift van meer dan 218 pond voor allerhande opdrachten er sedert 1784 door hem uitgevoerd, o.a. "Alvoren het schilderen van eenen hercules in den Convents hof; item over het schilderen van thien Basrelieven in de kerck; item over het kuysschen, schilderen en in staet stellen van veerthien groote stukken verbeeldende de 12 apostelen; item over verscheyde teekeningen en geschilderde schitzen op aut tot de marher wercken van den choor, zeven deuren, vaten, groepen, croonerneuten voor den hoogen authaer en meer andren ... ". Twee dagen nadat hij het ronde sommetje had opgestreken, zette hij zich opnieuw aan het werk en in min dan twee maanden - van 26 augustus tot 17 oktober 1789 - schilderde hij in camaïen vier medaljons "leraars van de H. Kerk" voorstellende, terwijl hij twee oude werken van Hendrik van Baele en van Janssens herstelde en eindelijk nog twee "ronde basreliefs synde sacrificie uit het oude testament" alles te samen voor 28 pond penseelde. Andere documenten, van latere datqm, hebben ons geleerd dat buiten deze menigvuldige opdrachten, Van Reysschoot nog heel wat belangrijke werken voor de na de inval van de Franse Republikeinen afgeschafte abdij van Baudelo heeft gemaakt, werken die openbaar werden verkocht, of in het bezit kwamen van de stad die ze dan later aan één of andere maatschappij of instelling in bruikleen gaf. Aldus werden bij beslissing van de gemeenteraad van 25 juni 1819 volgende werken afgestaan: "La régence contie à la société royale des Beaux-Arts six tableaux en grisaille, imitant Ie bas-relief, peints par P. van Reysschoot et 8
provenant de I'Eglise de la cidevant abbaye de Baudelo". Het waren allen taferelen uit het leven van de Heilige Bernardus, nl.: de zege van de H. Bernardus, de H. Hernardus overhandigt de sleutels van het klooster aan de paus, Verschijning van de H. Maagd aan de H. Bernardus, de H. Hernardus op zijn sterfbed, Bouw van het klooster op bevel van de H. Bernardus, de Engel kondigt de H. Hernardus een buitengewone gebeurtenis aan". In een brochure, in 1835 verschenen, "Notice des tableaux... conservés au salon de la Soc. roy. des Beaux-Arts", lezen wij dat deze Maatschappij nog andere werken van Van Reysschoot bezat, nl. de H. Hernardus predikend en de H. Hernardus de tiaar weigerend, venneld naast een "St.-Bernard faisant bätir une église" en een "St.-Bernard recevant la bénédiction" die hoogstwaarschijnlijk schilderijen zijn die voorkomen op de lijst van 1819. Al deze werken waren afkomstig van de abdij van Baudelo: "Ces quatre tableaux, bas-reliefs imitant Ie marbre, représentant des traits de la vie de St.-Bernard, peints par P. Van Reysschoot pour l'église de l'abbaye Baudelo". Deze geweldige activiteit ten gunste van de abdij mag ons echter de beste werken van deze kunstenaar niet uit het oog doen verliezen, nl. zijn grisailles voor het koor van de hoofdkerk en het plafond van het Hotel d'Hane Steenhuyse. 1789: een moeilijk, een zeer moeilijk en bewogenjaar voor onze gewesten. Er woedt over het land, mede onder de invloed van de gebeurtenissen in de Franse hoofdstad, een stonnwind van contestatie en van revolutie, de Brabantse Omwenteling breekt als een orkaan los in een roes van zelfstandigheid tegen een bestuur dat sedert eeuwen in handen van een vreemde mogendheid berust die met een Jozefll, de onpopulaire keizer, nu ineens het gelag moet betalen. Gent is woelig maar in de kunstmiddens trekt men zich de zaak niet veel aan, zowat als die heren die doodernstig, wanneer de vijand de stadswallen bestookte, over het geslacht van de engelen aan 't redetwisten waren! Pieter-Norhert Van Reysschoot is in die lange maanden wel de meest serene figuur uit het Gentse: het is immers op dat ogenblik dat hij de reeks grote monochrome panelen, "de Samaritaanse vrouw" en het "Noli me tangere" aanvult met elf andere panelen, 388x177 cm groot, aan te brengen aan de koorstoelen, afbeeldingen uit het Oude en het Nieuwe Testament. Beginnende aan de bisschopszetel en zo rond het koor draaiend zien wij achtereenvolgens: Het offer vanAbraham en Melchisedeck, 2. het Paaslam, 3. het Manna, 4. Amichelech en David, 5. Elias in de woestijn, 6. De Bekering van Zacheus; 7. de Honderdman, 8. de Vennenigvuldiging van de broden, 9. de Voetwassing, 10. het LaatsteAvondmaal en 11. de Emmaüsgangers. Voor sommigen hebben wij de kwijtschriften teruggevonden, nl. in de Rekeningen van de schenking Triest. Uitgaven voor 1791: "Aen Sieur P. van 9
Reysschoot ... eerst voor twee Barelieven geschildertin dechoor verbeeldende de voetwasschinge (is nr. 9), en den hoofdman(= nr. 7) over twee andere vernieuwt en Christus als hovenier, het vijfde stuk in de capelle van den biscop om het plafond, 63 pond". Op 15 juli 1790: "Ontfangen van den Eerweirden Mijnheer Hellin, scholaster en Canonnick der cathedrale kercke van St. Baefs in Gent, de som me van achthien ponden grooten wisselgeldt over het schilderen van een stuk in basre lief, dienende voor den choor der bovengemelde Cathedrale, verbeeldende Elias die ontwaekt word door den Engel"(= nr. 5). Enkele maanden later, op 5 maart 1791 ontving hij andermaal 18 pond "over het schilderen van een stuck in Basrelief dienende voor den choor, verbeeldende de menigvuldinge der Brooden" (=nr. 8). In andere kwijtschriften, o.a. dat van 2 september 1789, wordt het onderwerp van het zgh. bas-relief niet vermeld. Het ensemble van deze 13 grisailles van groot formaat is het belangrijkste werk dat met de camaĂŻeu-techniek in ons land werd uitgevoerd en zowel qua soepelheid van de compositie als wat de verbeeldingskracht betreft, het beste dat in die jaren werd geproduceerd. Er waren twee gevaarlijke, haast dodelijke hindemissen voor de kunstenaar: zijn werk kon letterlijk en figuurlijk verpletterd worden onder het hoog gewelf van het koor en midden een somptueuse Barokversiering, het kon ook ijskoud, eentonig aandoen bij gebrek aan coloriet. Over beide hindemissen kon de briljante Van Reysschoot zegevierend wippen en in deze werken al de weelde, de gratie en de diversiteit van zijn talent ten beste geven. Het is een van zijn laatste officiĂŤle opdrachten geweest. Drie jaar later, op 12 februari 1795, kwam de dood hem, op amper 56-jarige ouderdom, in zijn woning in het "Hameken" waar hij sedert 1780, komende van de Oudburg, woonde, wegmaaien. De reeks belangrijke werken die hij voor de stad, de Abdij van Baudelo, de hoofdkerk, uitvoerde in zeer uiteenlopende pikturale disciplines zouden ruimschoots volstaan om zijn naam in ere te houden, doch de meest soepele en briljante facetten van zijn talent heeft hij zijn tijdgenoten veropenbaard in de schattige, decoratieve, van kleur en licht overgoten mythologisch en landelijke composities waarmede hij, als typische vertegenwoordiger van de vrolijke, onbezonnen XVIIIe eeuw, salons, halls en balzalen versierde, composities in de trant van Fragonard en Boucher, met amors en herderinnetjes, met heerlijkgolvende landschappen en alle goden en godinnen van de Olympos. Gent telde in de tweede helft van deze XVIIIe eeuw nog enkele families die zich de weelde konden veroorloven, een salon of een ganse vleugel van hun woning af te breken, te wijzigen en aan te passen aan de tijdssmaak en natuurlijk was het op Van Reysschoot dat zij beroep deden om het klaar te spelen een streng woonvertrek in een betoverend XVIIIe eeuws salon te herschapen. 10
Aldus mocht Van Reysschoot in het reeds somptueus hotel de Coninck in de Jan Breydelstraat een klein salon, amper vijf meter op vijf, geheel decoreren met wandschilderijen en een schattig plafond. Begin dezer eeuw, in 1910, was er sprake heel wat decoratieve panelen uit dit hotel onder de hamer te brengen. Onmiddellijk reageerde de Mij voor Geschied- en Oudheidkunde met een vinnig schrijven gericht tot het Provinciaal Comitee voor Monumenten, brief aan dewelke wij volgende passus ontlenen: "11 y a dans divers salons des oeuvres d'art qu'il importede signaler. Nous placerons hors de pair la décoration d'une petite pièce mesurant environ cinq mètres de largeur sur cinq de Iongueur, et ou l'on voit des camaïeux représentant des sujets ebaropêtres et un plafond figurant l'Olympe, richement et harmonieusement polychromé. Toutes ces peintures sont de Van Reysschoot". Ook het zgh. grote salon van het hotel werd door onze kunstenaar met vier grisailles, voorstellend Jupiter, Mars, Neptunus en Bacchus, versierd. Het mooie hotel aan de Oude Houtlei, hoek Wellinckstraat, thans betrokken door Baron François Verhaegen, bezit een prachtig dekor van de hand van P.N. Van Reysschoot. In het salon dat zicht geeft op de tuin zijn vijf grote ingelijste panelen, met zichten uit Holland; een ervan draagt het monogram P.N.V.R. Heel waarschijnlijk zijn de fraaie panelen die men boven de deuren van het groot salon bewondert en die de vier seizoenen, de vier elementen en de vier momenten van de dag voorstellen, eveneens van zijn hand. De "Club des Noh les", in het hotel Faligan op de Kouter, wist destijds acht belangrijke panelen van Van Reysschoot, geheel in de geest van de tijd opgevat, aan te kopen: zij stellen o.a. kinderen met vogels spelend, de muziek, de jacht, de visvangst, de druivenplukkers, de schrik en een jonge moeder met kinderen voor; deze panelen waren afkomstig van het sterfhuis van schepen Armand de Leu. In het huis Cammaert in de Nederkouter schilderde hij een grote grisaille, Neptunus voorstellend, voor het hotel van der Brugge in de Kruisstraat, een volledig salon; hij was ook werkzaam in een patriciërshuis van Onderbergen, in het voormalige hotel van Goethem in het Ingelandgat, terwijl men nog steeds in het voormalige Huis van Oombergen, thans zetel van de Koninklijke Vlaamse Academie, grisailles boven drie deuren kan bewonderen die hem mogen toegeschreven worden. Enkele jaren geleden ontdekte dhr. Henri Pauwels het monogram van de kunstenaar op een schilderij in het toenmalige kabinet van de schepen van Gezondheid en van Brandweer. Ook in de Nederpolder, in het huis tegenwoordig bewoond door dokter Van den Boogaerde kan men enkele van de beste gewrochten van Pierre-Norhert bewonderen, doch zijn schoonste werk moet men in de Italiaanse balzaal van het hotel d'Hane Steenhuyse in de Veldstraat gaan bekijken waar het reusachtig plafond door P.N. Van Reysschoot hierbij door zijn broeder en zuster 11
geholpen, werd gepenseeld. Het werd hem de voor de tijd fantastische som van 500 pond betaald, doch het was dit bedrag overwaard. De compositie zou oorspronkelijk door Pieter-Norhert samen met zijn vader ontworpen geweest zijn Het ensemble was in 1781 voltooid, en stelt de Olympos voor, geschraagd door de vier, toen gekende, werelddelen. Ook de medaljons en deurwaaiers in grisaille zijn van zijn hand. In de eetkamer van het hotel d'Hane-Steenhuyse heeft Van Reysschoot grote panelen geschilderd de vier seizoenen uitbeeldend, met als personages leden van de toenmalige Gentse adel. De dame die van de slede valt, zou volgens een in de familie gevestigde traditie, Mevrouw Faligan zijn. Van Reysschoot schilderde ook de bas-reliefs die boven de biechtstoelen in de kerk van de Augustijnen hingen en die in de brand van 183 8 verwenen; hij is de auteur van de vier grisaillepanelen van de preekstoel van de Q.L.Vrouw St. Pieterskerk, die na de afschaffing van de abdij van Baudelo, in het bezit kwam van twee werken van de kunstenaar, "de Wonderbare visvangst" en de "genezing van de blinde". Pierre KLUYSKENS
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 132 Op 30 october 1899 stelde Louis Cloquet in de rubriek "Religieuze Gebouwen- Godshuizenlaan Nrs. 2-4- XIVe eeuw" in het Frans, een fiche op over
De Puntgevel van de Refter van de Bijloke De oude gebouwen in Vlaamse baksteen wedijveren met deze van Lombardije en het Noorden van Duitsland; de stad Brugge bezit het grootste aantal specimens in zijn sierlijke puntgevels. Het meesterwerk in dit genre is te zien in Gent, het is de monumentale puntgevel van de gebouwen van de Bijloke aan de Godshuizenlaan. De laatste vleugel behoorde bij het klooster Sancta Maria en bevatte op het gelijkvloers de Refter van de kloosterzusters die gehecht waren aan het ziekenhuis; op de verdieping was de kapittelzaal. Het klooster werd opgericht in 1228, maar te oordelen aan de stijl kan de vleugel met onze puntgevel slechts teruggaan tot de XIVe eeuw. De architect heeft er plezier in gevonden, met een zeldzame virtuositeit, een rijkdom waarvan slechts zelden voorbeelden te zien zijn, op deze gevel omamenten te spreiden, uitgevoerd in uitstekende gemoulureerde baksteen. Verschillen12
13
de rijen breed geprofileerde sierlijsten worden gevonnd door kolossale bakstenen die 0,40 m. hoog en breed zijn. Zij tekenen een rechtlijnige driehoek af die een grote, drielobbige boog omsluit, zoals men kan zien in menige puntgevels in Oost-Vlaanderen waarin het tracé van de oude, houten puntgevels nagebootst wordt. In het midden van de puntgevel wijst een opgaande band sierlijsten tussen twee oculi op de aanwezigheid van de schouw. Aan de basis van de driehoek zijn 4 diepe, blinde vensteropeningen aangebracht. De rest is versierd met klaver, vierpassen en rozetten. Een massieve muur onder de puntgevel wordt doorbroken door twee vensters met spijlen die zich schuilen onder de ontlastingsbogen. Deze muur wordt vertikaal verdeeld door een brede steunbeer achter dewelke een monumentale schouw bestaat. Op het bovenste deel van deze muur, binnen, zijn de schilderingen, beschreven in deze Inventaris (1). Een goede restauratie van dit ensemble werd uitgevoerd in 1892-93 door Mr. Aug. Van Assche. Cf. A. Verhaegen, L 'Hopital de la Byloke à Gand (Gent 1889). -A. Schayes, Histoire de l'architecture en Belgique, t. 111, p. 165. - A. Van Lokeren, Historique de l'Hopital de la Biloque et de l'abbaye de la Vierge Marie à Gand, dans Ie Messager des sciences historiques de Belgique, 1840, pp. 188-226. - J.B.B. de V., Souvenir de la réunion de la Gilde de Ste-Thérèse et de St-Luc à Gand, 1875 (Gent 1877).- A. Didron, Annales archéologiques, t.X, p. 25 en T.XV, p. 205.
NOOT 1./nventaire archéologique, aflevering VI, nrs. 53 en 54 (notities van Mr V. Willem.).
14
SUÏCIDE (EN MOORD) ONDER HET ANCIEN-RÉGIME EEN CRIMINELE SAECK IN HET MILIEU VAN DE GENTSE VLEESHOUWERSNERING
Onder hetAncien-Régime (en eigenlijk ook wel nadien) gold onder kerkelijke invloed de visie dat suïcide erger was dan moord: na het ombrengen van een medemens kon men immers nog altijd door berouw, biecht en absolutie van zijn schuld en zonde ontheven worden, (geslaagde) zeifinoord echter stond automatisch gelijk met eeuwige verdoemenis. Over de sancties tegen zelfinoordenaars worden we o.a. ingelicht in "La Belgique Judiciaire" T.18 (1860): Des peines contre Ie suïcide en Flandre sous l'anciennejurisprudence. Kerkelijke regels overwogen op het romeins recht dat zeifinoord slechts bestrafte wanneer deze door een misdadiger werd begaan om zich aan het gerecht te onttrekken. Heel wat costuymen van Vlaanderen (les coutumes) schreven voor het lijk van een gesuïcideerde door een opening onder de dorpel van de woning weg te trekken, het op een soort houten vlechtwerk te leggen met het gelaat naar onder, en het aldus door een paard door de straten te laten slepen tot aan de galgberg, waar het bij de voeten diende te worden opgehangen aan een gaffel. Het blijkt ook wel de gewoonte te zijn geworden, vooraleer men aldus het lijk aan de scherprechter overleverde, binnen 3 dagen een proces in regel tegen de dode te voeren, waarbij een advokaat ter zijner eventuele verdediging was aangesteld; het lichaam was op het proces aanwezig en voor de gelegenheid gebalsemd. Indien niet op een of andere wijze kon worden bewezen dat de betrokkene onder uitzinnigheid of dementie had gehandeld, was de uitspraak doorgaans dat zijn goederen werden aangeslagen en het lijk niet in gewijde grond mocht worden begraven (wat men ook met ongedoopte kinderen placht te doen). Dit niet-begraven-in-gewijde-grond gold als een zeer grote schande voor de familie en het nageslacht, en als een voorbeeld voor de maatschappij. Het was de verlichte vorst Jozefll die in 1782 de bestraffing van zelfinoordenaars trachtte af te schaffen.
Uit documenten van januari 1778 in het Gentse Stadsarchief (Reeks 214215) vernemen we dat een zekere "Joanne Verstraete, huysvrauwe van Pieter Vermeulen, lest gewoont hebbende tot Melle" in de stadsgevangenis opgesloten was, blijkbaar wegens diefstallen (wellicht in bende-verband, gezien ook sprake is van "haere complicen"; overigen droeg ze "in haer rocken differente ingenaeyde sacken"; verder blijkt dan dat zij "met een 15
strop aen den hals gemaeckt van het lint ofte snoer van hoeren sack, haer heeft verhanghen aen de ijsere colomne van de plaetse hoerder detentie in vangenisse. " "De schepenen van der Keure der stadt Ghendt condemneren haer doodt lichaem" te worden weggesleept en publiekelijk ten toon gehangen "in eenen spriet(= vork), het aensicht nederwaerts ter aerde", dit "ter exemple van andere", terwijl al hare goederen en bezittingen zouden worden "geconfisqueert." De advokaat pleitte toen echter een soort toestand van dementie, en steunde zijn stelling op het getuigschrift van twee licentiaten in de medecijnen (Jacobs en Somers), volgens hetwelk menstruatiestoornissen (in casu uitgelokt door aanhouding, te-kijk-stelling en opsluiting) bij vrouwen kunnen leiden tot "droefgeestigheyt" en zelfs "kranksinnigheyt". Daaruit besloot hij dan dat, gezien ze in toestand van zinsverbijstering moest gehandeld hebben, zij als on-schuldig diende te worden aanzien, en daarom de gebruikelijke maatregels van begraven-in-ongewijde-aarde en aanslaan-der.:.goederen niet toepasselijk mochten zijn.
In "De Criminibus" van Ant. Mattheus (Utrecht 1644; vertaling door Van Leeuwen 1769) kan men inderdaad reeds lezen "het geen dolle menschen bedrijven houdt men even zo min voor een misdaad dan wanneer een viervoetig dier eenige schade gedaan heeft of een dakpan van boven na beneden gevallen is." Nog· in de vorige eeuw nochtans bleef de Kerk de stelling verdedigen dat tegen de als zwaar zondig aanziene suïcide, bestraffende sancties nodig bleven; een bevestiging hiervan vinden we b.v. in de "Instructions pastorales sur la police des cimetières" van Mgr. Malou ( 0 leper 1809-tBrugge 1864) (vooral dan betreffende "l'ensevelissement en terre non-bénite, dans un coin séparé du cimetière"). Dit standpunt heeft zich trouwens nog tot in onze 20e eeuw doorgezet, en het is eigenlijk nog niet zo lang geleden dat men op dit gebied in de praktijjk op grotere schaal door de vingers is gaan zien (o.a. wat het toestaan van een kerkelijke dienst betreft). In het modern strafrecht lijkt het persoonlijk karakter van een veroordeling wel als vanzelfsprekend; wat dan o.a. voor gevolgheeft dat met het overlijden van de beklaagde iedere bestraffing wegvalt; het zou inderdaad helemaal onbillijk zijn, een veroordeling te doen wegen·op andere personen dan de dadervan het misdrijf(b.v. de nakomelingen). Bijlange niet steeds is men deze mening toegedaan geweest: zeker tot in het· midden van de 18e eeuw werden ook overledenen nog strafrechterlijk vervolgd en vaak zwaar veroordeeld (wat uiteraard vooral op het hoofd van de ergenamen terechtkwam.) 16
Bij een van zijn ijverige genealogische opzoekingen in verband met de Gentse vleeshouwers en visverkopers, trof Jacques De Vriend/ in het Rijksarchief te Gent, nl. in het fonds van Eksaarde, het dossier van een vrij merkwaardig strafgeding aan, waarvan hier een samenvatting moge volgen. Op 26 juli 1741, tegen de avond, geraakte de bevolking van Eksaarde in rep en roer. Op het hof van Jan Ooghena's herberg aan de Doorselaerdam had men het bebloede lijk van een man aangetroffen. Rond 3u. in de namiddag had Onghena in zijn drankgelegenheid het bezoek gekregen van een hem onbekende klant, die dorstig en ook hongerig bleek, bewerend dat hij in geen 2 dagen meer een bete broods gegeten had. Na een drietal potten bier en een stuk brood tot zich genomen te hebben, had de man zich naar de koer of het toilet begeven. Toen men hem kort daarop onder een kriekelaar zag liggen, dacht de herbergier dat hij in slaap gevallen was. Doch anderhalf uur nadien stelde men vast dat de bezoeker dood lag, en wel gans bebloed en nog een mes vasthoudend in de rechter hand. Ontsteld riep Onghena enkele geburen om zijn lugubere vaststelling te komen bevestigen, en dadelijk werd het gebeuren ook aan de plaatselijke overheden ter kennis gebracht. Het slachtoffer bleek geen onbekende te zijn op het dorp, en werd vlug geïdentificeerd als zijnde een Gentenaar genaamd "Frans van Loo fs Victor, vrije vleeshauwerende vischvercooper." Ongeval of moord leken al dadelijk uitgesloten, en suïcide voor de hand liggend. Baljuw der prochie, baenderije ende leenhove van Eksaarde Frans Weytack beval nog dezelfde avond bewaking van het dode lichaam door 2 "subalterne officieren" .. Men vroeg zich natuurlijk af in welke omstandigheden en waarom deze man zo ver van zijn woonplaats aan zijn dood geraakt was. Frans Van Loo (geboren te Gent anno 1693 als 9e zoon van Victor fs Jans & Barbara Ganseman; wonend in de Holstraat, waar hij ook over een kleine stal tot het slachten van vee beschikte) behoorde tot een familie waarin de beroepen van vleeshouwer en vishandelaar erfelijk waren in mannelijke lijn minstens sedert het begin van de 14e eeuw; deze beroepen vormden een der voornaamste neringen van de stad; onder het Oud Regime mochten vleeshouwers geen winkel houden, maar waren verplicht hun wàar in een vleesbalie te verkopen (voor de Van Loo's was dit het Groot Vleeshuis); de Pensen werden in kramen aan de Hooiaard verkocht. Frans stamde rechtstreeks af van Mter Jan van Loo, die na zijn diploma van licentiaat aan de Faculteit der Kunsten van de Universiteitvan Leuven in 1434, klerk van de Stad Gent en verscheidene malen schepene van de Kelire 17
was geweest in de loop der 15e eeuw. Anno 1715 in de Gentse St-Niklaaskerk gehuwd met de een paar jaren jongere Judoca de Maertelaere, zag Frans van Loo hem 3 kinderen (2 zoons en I dochter) geboren worden. Van zijn vader, een welgesteld man die verscheidene eigendommen te Gent en landerijen te Zeveneken en Eksaarde bezat, had hij de Zeveneekse goederen geĂŤrfd (terwijl de grond van Eksaarde aan zijn broeder Pieter was toegekomen). Toen Pieter in 1727 overleden was, werd Frans als voogd over de kinderen van zijn broeder aangesteld, wat dan ook meebracht dat hij jaarlijks het pachtgeld op Eksaarde in ontvangst nam. Het is ook mogelijk dat onze slager uit die streek het vee haalde dat in de stad bij zijn woonst werd geslacht. Toen kon Frans van Loo nog geen tekens van krankzinnigheid hebben vertoond, want anders zou men hem zeker niet tot voogd hebben aangesteld. In 1737 echter blijkt betrokkene reeds moeilijkheden te hebben gekregen met de deken der nering (toen was hij 44 j.), zodat hij zelfs naar St-Jan ten Dullen diende te worden overgebracht (zoals later uit getuigenissen op het proces van 1741 zou blijken). Al spoedig - zoals we uit het verslag van baljuw Weytack vernemen - raakte bekend dat Frans van Loo een paar dagen tevoren (nl. in de nacht van 23 juli op 24 juli) thuis "syne huysvrauwe Judoca de Maertelaere vermoort hadt liggende op haar bedde, de welcke hy alsdan de strote ende ander memhers van haeren hals ende kele heeft afghesneden." De constataties werden op 24 juli gedaan door "de medecyns van Breugel ende DeSomerende de cirurgiens Nobel ende Neirynkx." Nadien moet van Loo op de vlucht geslagen zijn, en waarschijnlijk rondgezworven hebben, tot hij twee dagen later in de herberg van Eksaarde opdook; aan tavemier Onghena deelde hij o.a. mede "van de prochie van Lokeren te commen" en vroeg hem ook "oft synen huyse geene officieren en quaemen"; daar bleek hij tenslotte "met een mes vast bevonden in d'handt van syn doodt lichaem, hem de strote in den hals oock afghesteken of ghesneden thebben." Hij was dus bij zijn echtgenote zowel als bij zichzelf blijkbaar op dezelfde wijze tewerkgegaan zoals hij gewoon was zijn vee te slachten. Lijkschouwing werd bij van Loo door 2 meester-chirurgijns (Mr. Ignatius de Meyere en Mr. Jan Bellechiere) op 27 juli, waarbij vooral het dodelijk halsletsel werd vastgesteld "dwers door de strote" met doorsnijding van praktisch alle grote hals-bloedvaten. Genoemde de Meyere werd ook vergoed "voor het balsemen van het doodt tichaem" opdat het voor de rechtbank zou kunnen verschijnen. Het rapport van Weytack stelt in zijn conclusie voor, "condemnatie naer rechte ende volghens de enormiteyt van voorseyde twee gheperpetreerde moorden tot meerder horreur ofte schroom van het publicq ende weder18
haudinghe van dierghelyck quaedt" (met confiscatie van alle goederen en betaling van alle gemaakte kosten). In een verzoekschrift wijst de zoon Pietervan Loo er echter op, dat de daden van zijn vader kunnen "ghebeurt wesen door uytsinnicheyt, furie ende dullicheyt daermede den selven suppliants vader tsedert eenighe jaeren errewaerts sodanichlijck overvallen is gheweest dat hy by ordre van Edele Heeren Schepenen van der Keureder stadt Gendt op den 29enjuly 1739 als eenen raesende ende dullen mensch is ghecolloqueert gheworden in het Hospitael van Ste Jans ter Dullen binnen de selve stadt." En verder "durft den suppliant vastelijek betrauwen datter aen het doode lichaem van sijnen vader geene schande ten grooten ende inestimabelen intreste van de familie en can nochte vermagh toeghebraght te worden." Terloops kan men vaststellen dat (de toen 19-jarige) Pieter ongeletterd bleek te zijn, gezien hij met een "merck" tekent dat niet meer is dan een onhandig kruisje. (Het verzoek zal dus wel waarschijnlijk door een advokaat opgesteld en geschreven geweest zijn.) De Vierschaar verplaatst zich naar Gent (wellicht omdat daar de meeste getuigen gehoord dienen te worden; de zittingen hebben plaats in de "hostelrye het gauden hooft by StNicolaes Kercke.) Een aantal getuigen uit de buurt (Holstraat en omgeving) defileren voor de magistraten: Geeraert Schotlens heeft van Loo "in den acker sien sitten in syn hemde besigh wesende met een strop aen synen hals te doen om hem aldaer ter plaetsen alsoo te willen verwurghen." Jaequemyne Thibaut heeft hem ook dienzelfden 23en juli "in den acker gesien gaende met syn bloodt gat." Livinus Vervaet stelde in de 2 laatste jaren vast dat van Loo zich af en toe gedroeg "als eenen uytsinnighen persoon en die syn huyshouden seer dikwils in grooten troubel gestelt ende syn huysvrauwe quaelyck getracteert heeft onder sweiren ende vloecken." Fredrick Temmerman kende hem als "eenen grooten troubelmaker die syn huyshouden ende huysvr. menighmael in troubel gestelt heeft en ook de gebuurte." Livinus van Melle getuigt dat hij "tsedert dat hy gheslaekt is geweest uyt het hospitael van St-Jans ten dullen noyt op synen senter is geweest noch sigh selven wel beseten." Er blijkt ook al een verzoek van de echtgenote geweest te zijn aan de Schepenen van de Keure, waarin zij "vertrouwende dat haeren man is levende een geabandonneeret ende abominabelleven ende t'gone onder de christene menschen niet lijdelyck nochte verdraegelijck en is, dat hij hem van tijdt tot tijdt wilt verhanghen", vraagt "haeren man in sekerheyt te doen 19
stellen." (Ook de echtgenote beschouwt dus suïcide vooral als een zeer onchristelijke daad.) De pastoor van de St-Martinus-parochie, in de valavond van 23 juli door een gebuur bijgeroepen, schrijft in een attest dd 27 juli "ten huyse van François van Loo den setven te hebben gevonden in groot gramschap tegen syn huysvrauwe Judoca de Martetaere die benaut was om dieswille dat haeren man een coorde hadde aen den hals met de welcke sy meiode dat haeren man sich hadde willen verongelucken", de geestelijke heeft toen "hun beiden verrnaent tot peys en vrede" en vooral François "tot beternisse van syn leven". (Waaruit blijkt dat de priester hier niet zozeer aan een ziekte dacht, dan wel eerder aan een voor christenen niet passend gedrag.) (De zelfde nacht zette het drama in.) Cipier Philips Van Aerde bevestigt Fr. van Loo reeds in 1737 "by ordre van den deken van het groot Vleeschuys" gedurende enkele dagen in de cipieraige is moeten verblijven, waarbinnen hij hem "altijt bevonden heeft vol van ghequetste inbeeldynghen, roepende ende tierende als eenen uytsinnighen, dat den duyvel in syn kot was met meer andere sotte expressien." Daar poogde van Loo nog uit te breken (men vond hem "hanghen door een gat by hem in het selve kot ghemaeckt"), waarna men hem "in den kelder van Van Cottem ghecolloqueert" hield, doch tenslotte bleek er geen ander oplossing meer te blijven dan dat procureur Verwee zich tot de schepenen van de Keure richtte om betrokkene "naer het hospitael van St-Jan ten dullen te moghen doen transporteeren". Marie de Kegele "woonende in eene herberge onder het stadthuys deser stadt" getuigt dat van Loo gedurende de enkele dagen van zijn verblijf in juli 1739 in de gevangenis aldaar schade heeft aangericht "met groote fortse ende gewelt", o.a. "roupende dat syn vrauwe was verandert in eenen duyvel"; ook dat er van dronkenschap geen sprake kon zijn "soo dat hy suyver sot ende dut was." "Allebardieren van den Heere onderbailliu" bevestigen ook dat F. van Loo in juli '39 was "continuelyk tierende, schreeuwende, vloekende ende sweerende", maar zeker niet dronken; hij beweerde dat "eenen alebardier, eenen Raedtsheer, en selfs den duyvel uytter hellen besigh was met syn vrauwe te veugelen." (Terloops: de ene alebardier ondertekent zijn verklaring in een stuntelige poging, de ander "met een mercq declarerende niet te conoen schryven "). I.v.m. van Loo's verblijf en tenslotte ontslaging uit het stadsdolhuis, verklaart Joan Amelot, ticeneiaat in de medecijnen, dat betrokkene van juli tot october 1739 "als uytsinnig ende razende tot St Jan ten Dullen wert bewaerd" doch dat hij toen zelf geadviseerd had "dat sen setven langer in hun huys moest bewaerd worden om dan over syn kwaele met oordeel te spreken."
20
St. J an-ten-Dulle.
De zieke is dus te vroeg ontslagen (wat zich ten huidigen dage onder meer in onze gevangenissen ook nog voordoet). Ook de echtgenote liet verstaan "dat sy schroomde dat hy quam uyt het voornoemt dulhuys." "De Meesterigghe en een suster religieuse van St-Jans Hospitael" getuigen o.a. dat van Loo in juli '39 "eenen dullen ende uytsinnighen mensch" was en "gedurende syne collocatie differente hemden van syn lichaem heeft geschuert." De als curateur aangestelde advocaat Anthone Helias de Jonghe uit de Cromme Waele, zich steunende op de getuigenissen (die o.a. bevestigen dat ook maar niemand een van de feiten heeft zien plegen), en zich anderzijds beroepend op wat Anthonius Matthaeus ("De Criminibus") over misdaden gepleegd door krankzinnigen schreef (daar waar betrokkene "tsedert dry a vier jaren voor syne doodt overvallen geweest es met furie ende dulligheyt" zodat hij wel "niet saude connen gestraft warde"), "durft vastelyck betrauwen dat by aenstaende sententiesonder eenige swarigheyt sa! geconsenteert worden in het begraeven van het doode lichaem van de gheaccuseerde", en dit wel in "gewyde aerde." Het pleidooi legde hoofdzakelijk de klemtoon op het mogen begraven worden in gewijde grond, wat erop wijst welk een groot belang de nabestaanden hieraan hechtten, zowel voor het zieleheil van de overledene als voor hun eigen "eer". In lic. J. Amelot's verslag is er sprake van dat er "razende ende dulle gevon21
den werden welkers razent-en dutligbeid gaande ende kommende is"; waarmede een cyclisch verloop of periodiek optreden kan bedoeld zijn, dat in het kader van een manisch-depressieve psychose past (fasen van opwinding en agressieve neigingen, min of meer afwisselend met periodes van depressie waarin betrokkene zich wou verhangen; hoewel een diagnose a posteriori altijd wat gewaagd blijft, lijkt het mogelijk dat Frans van Loo aan zo'n genoemde stoornis leed, - een aandoening waartegen toendertijd nog geen enkele geschikte behandeling bestond.) Allicht vooral wegens de aanwezigheid van een lijk (in volle zomer dan nog), en ook wel wegens de verplaatsing van de Vierschaar naar Gent, diende de procedure snel te verlopen; reeds op 30 juli valt dan ook al het vonnis: "het doodt tichaem sal worden begraeven in infima parte coemeterii of op de minst ghewijde plaetse van het kerckhof' (dat zal op een uithoek geweest zijn, het verst verwijderd van kerk en altaar, waar men dus ook minst van de opgedragen missen kon nut halen, en geen schande berokkenen aan de in en rond de kerk begraven eerbiedwaardige geestelijken en burgers.) Langs de curator om werd de familie (d.i. de kinderen) wel belast met de gerechtskosten (deze werden echter "slechts" bepaald op 35 pond, 16 schellingen, 7 grooten.) Van een confiscatie der bezittingen werd blijkbaar niet gesproken. De slag voor de familie was zeker al meer dan zwaar genoeg (twee doden, de toenmaals zeer grote- oneer, en de kosten). In onze ogen zou Frans van Loo thans als uitgesproken psychotisch (d.i. krankzinnig) patiĂŤnt, zonder de minste twijfel als volkomen ontoerekeningsvatbaar zijn aanzien, en zou zijn dossier wegens de zelfmoord onmiddellijk geklasseerd worden. Tenslotte kunnen we misschien alleen nog laten opmerken dat genealogie toch nog iets meer blijkt te zijn dan alleen maar het opzoeken van namen en data. Het geval "Frans van Loo" leert ons b.v. ook heel wat over de rechtspraak en de aanpak van psychiatrische patiĂŤnten in de 18e eeuw te Gent. R. DE VRIENDT-MORES
A.KEVRARD
De tekst van deze bijdrage werd samengesteld met gegevens en naar bronnen uit het Fonds van wijlen Jacques De Vriendt, berustend in het Stadsarchief te Gent.
22
MARCUS VAN VAERNEWIJK, DE BEELDHOUWER (vader van Marcus van Vaernewijck, kronijkschrijver) De naam Marcus van Vaemewijk roept bij iedereen de auteur van "Vlaemsche Audvremdigheyt", "Nieu Tractaet ende curte bescrijvinghe van dat edel graefschap van Vlaenderen", "Cronijcke van Vlaenderen in tcorte", "Den spieghel der Nederlandseher autheyt" en vooral "Van die beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voomarnelijk in Ghendt" voor ogen. Dat hij een al even kunstzinnige vader had, is blijkbaar niet geweten. Van Vaernewijck, een adelijke familie Deze familienaam treffen we voor de eerste maal aan in de Gentse charters van 11 02. Vele lieden ¡van deze familie hebben een vooraanstaande rol gespeeld in het bestuur van de stad en als raadgevers of gezanten van de graven van Vlaanderen (1). Hun naam is ontleend aan een heerlijkheid in de oude parochies van St.-Martinus (Ekkergem) en (klein) Mariakerke. Stamboom (2) Amould X Verdelinde de Moerbeke (ca. 11 02-1120).
I.
I
11.
Sirnon X Catharina Uutendale.
Ill.
Sirnon X Elisabeth van Axpoele (ca. 1201-2).
IV.
Sirnon X Margaretha van Halewijn (ca. 1256).
V.
A) Sirnon X Bruysteetse. B) Thomas X Catharina van Lovendegem. a) Willem, prior van het karthuizerklooster. C) Willem, schilder, stichter karthuizerklooster Rooigem. D) Ywein, baljuw van Aalst.
I I I
I
Vl.
Jacob X I) Catherine van Daeromme X 2) Marguerite de Cl ere. (soms vermeld als zoon van V.B., soms van V.D.) I
VII. Olivier X Margarete Alistock. I
Vlll. Marcus van Vaernewijck, beeldhouwer, X Catharina Sleehaut, fa. Lieven, heer van Raveschoot. I
IX.
A) Marcus (21-11-1518/20-2-1568) kronijkschrijver. 23
B) Pieter, kunstenaart 1566 X Clara van Keverwyc. a) Lodewijk. b) Jan X Catherina van de Zype. c) Anna X Jan Porcellis i) Jan Porcellis, beroemde marineschilder. Julius Porcellis, beroemde marineschilder. De familie van Vaernewijck was zeker geen uitzondering op het feit dat edellieden zich bezig hielden met kunst. Leden van verschillende Gentse nobele families zijn vertegenwoordigd in het Gentse St.-Lukas-of schildersgild, zoals de Stoevere, de Crombrugghe, van Axpoele ... Kunst uitoefenen was - zoals verkeerdelijk aangenomen wordt - geen privilege van de adel, want ook zij moesten opgenomen worden als meester in het gild alvorens zijn hun kunstaktiviteiten mochten uitoefenen (3). Over de beeldhouwer Marcus van Vaernewijck is reeds heel wat inkt gevloeid, vooral in de vorige eeuw. Een 19de eeuwse falsificatie De eerste maal dat de naam van de beeldhouwer Marcus van Vaernewijck in een publicatie verschijnt, dateert van 1859. In dat jaar publiceerden De Busscheren De Vigne het gildeboek van de St.-Lukasnering (4). Herhaaldelijk komt de naam van Vaernewijck voor in deze publicatie (5). In 1898 toonde de stadsarchivaris Victor Van Der Haeghen aan dat het originele gildeboek vernietigd was geworden en vervangen door een 19de eeuwse falsificatie (6). Nog steeds baseren onwetende historici zich op dit valse gildeboek, waardoor er talrijke twijfelachtige toeschrijvingen van kunstwerken gebeuren aan de Gentse school (7). De beeldhouwer Marcus van Vaernewijk Reeds in de 14de eeuw had een voorvader van Marcus van Vaernewijk, nl. Willem, het beroep van kunstenaar te Gent uitgeoefend. In 13 85-13 84 werd hij vermeld als schilder (8). Marcus van Vaernewijck was de zoon uit het tweede huwelijk van Olivier en Margarete Alistock (die (zgn) de ouderdom bereikte van 110 jaar (9)). De eerste maal dat we Marcus van Vaernewijck aantreffen in de Gentse documenten dateert van 21 maart 1496. Hij betaalde toen een cijnsrente van 6 s. gr. (10). Kort daarna op 20 oktober 1495 werd hij opgenomen als beeldensnijder door deken Cornelis van der Goes in het Gentse St.-Lukasgild (doe. 1). Als toegangsgeld betaalde hij 10 ponden groten, een bedrag dat de meeste kunstenaars in die periode betaalden. Dit kwam ongeveer overeen met het loon van 400 werkdagen van een gezel (11 ). Verder moest hij een zilveren schaal met op de bodem het wapen van de nering en met een ver-
24
gulde rand schenken aan de gilde. De schaal had als gewicht "eender troeyscher maerc" (= 244,7529 gr.) en bedroeg ongeveer 1 lb. gr. (12). Als borgen voor deze opname traden op Lauwerijns van Vaemewijck, zijn broeder, en de beeldhouwer Antoon Sallaert. Met deze laatste zal Marcus een nauwe band blijven hebben (13). Opvallend is wel dat men hem bij zijn opname vermeld als "beeldgesnidere", wat er mogelijksop wijst dat hij dit beroep eerder heeft uitgeoefend. De eerste opdrachten, die hij samen uitvoerde met Antoon Sallaert, zullen waarschijnlijk door Sallaert aangebracht zijn. Een maand na zijn opname op 17 april 1496 kreeg hij samen met Antoon Sallaert van pastoor Jan van Belle en kerkmeester Laureins Ponthin de opdracht om voor de kerk van Aarsele bij Tielt een altaarstuk te maken (doe. 2 ). Het retabel was 7 voet breed en 12 voet hoog. Bovenaan moest een baldakijn voorzien zijn en het had geen zij luiken. Het bestond vooral uit drie nissen met in het midden het beeld van St.-Maarten twee en halfvoet hoog, bovenaan voorzien van een pinakel. Dit beeld werd geflankeerd door St.-Jan de Doper en St.-Rochus, beiden twee voet hoog eveneens onder een tabernakel. De drie beelden stonden op een sokkel. Als voorbeeld diende een altaar in de kapel van O.L. Vrouw van den Drogen Boom in het Gentse Augustijnerklooster, waarbij de Vier Evangelisten niet mochten overgenomen worden. Deze opstelling beantwoord volledig aan de laat 15de eeuwse types van altaarstukken, waarin beelden staan opgesteld. Het geprofileerde front van dergelijke retabels is rechtlijnig. De beschrijving van dit beeldhouwwerk roept min of meer het Apostelretabel te Folkäma- daterende uit dezelfde periode- voor ogen (14). Als borgen voor dit werk traden op zijn broer Lauwereins van Vaemewijck en schilder Jan vander Brugghen. Het retabel moest geleverd worden voor St.-Maartensmis 1496. De prijs van dit retabel bedroeg 6 pond en 10 schellingen groot, en als voorschot ontvingen ze 20 schellingen. Dit was echter gebruikelijk, het geld diende om materialen te kunnen aanschaffen. De volledige som zou betaald worden als het werk voltooid was. In dezelfde periode blijkt Olivier van Vaemewijck, Marcus' vader, gestorven te zijn ( 15). Kort voor de eeuwwisseling leverde Marcus samen met Antoon Sallaert een altaarkast voor de kerk van Zevergem. Het was waarschijnlijk een vrij omvattend werk, want op 4 september 1500 was het nog niet afbetaald. We mogen aanvaarden dat het opnieuw een retabel betrof. Het geld, dat van Vaemewijck ontving voor dit retabel, besteedde hij deels op 4 september 1500 voor de aankoop van een huis, dat eertijds stond op het pleintje tussen de Kalanderstraat en de Mageleinstrà at. De aankoopsom bedroeg I 0 lb. gr. Vl. Dit verdwenen hoekhuis werd begrensd door de Korte Kruisstraat en de eertijds genoemde Cipressenstraat, in de 15de eeuw nog 25
Kalanderberg geheten. Het had een poortje dat uitgaf in de Korte Kruisstraat. Het huis was belast met renten bezet op de H. Geesttafel van St.Miebiels en de St.-Baafskathedraal. Daar de aankoop van dit huis deels betaald werd met het geld van het retabel van Zevergem moest ook Antoon Sallaert, als mede-auteur, hiermee akkoord gaan (doe. 3). Lang is Marcus van Vaemewijck geen eigenaar geweest van dit huis, dat hij binnen de drie jaar verkocht aan Joos Bracma(n) ( 16). Mogelijks bewoonde Marcus van Vaemewijck reeds het van Vaemewijcksteen aan de St.-Jacobsnieuwstraat, gelegen tussen de Baai- en de Herpelsteeg. Volgens Frans Verstraeten vormde dit steen het hoekhuis met de Herpelsteeg ( 17). Op 13 februari 1501 beloofde hij aan Christoffel Theirlync, Thomas Meetezone, Jan Theirlync en Elooi Meeryzoone, gildemeesters van de kerk van Everghem, een retabel te maken voor het Q.L.Vrouw-altaar in deze kerk. De bak of kast moest vervaardigd worden naar een ontwerp die de notabelen van Evergem gekozen hadden. Dit ontwerp berustte reeds bij de schrijnwerker, maar de gildemeesters bezaten er een dubbel van. Het was echter gebruikelijk dat de kast niet door de beeldhouwer, maar door de schrijnwerker vervaardigd werd. Als voorbeeld voor het beeldhouwwerk werd verwezen naar het retabel op het Q.L.Vrouwaltaar in de kerk van Kaprijke. Het moest ook evenveel parken, dit zijn de onderverdelingen met de voorstellingen, hebben. Marcus van Vaemewijck moest tevens instaan voor de levering (doe. 4). Uit de beschrijving mogen we opmaken dat het een retabel was met verhalende voorstellingen, die waarschijnlijk direkt in verband stonden met Q.-L.Vrouw. Op 21 juni 1502 was er een wettelijke vaststelling tussen Marcus en de hoger vermelde beeldhouwer Antoon Sallaert, die zes ponden groten Vl. aan Marcus van Vaemewijck (18) moest betalen voor geleend geld, werken en aangerekend geld. Waarschijnlijk heeft deze schuldbekentenis betrekking op een ander, niet nader bekend werk, dat zoals de retabels van Aarsele en Zeverghem gezamelijk uitgevoerd was. Hetjaar nadien blijkt Marcus' vertrouwen een harde klap te krijgen, daar de schrijnwerker Nikolas de Buc hem minder kwalitatief hout heeft verkocht (19). Op 20 februari 1402 (n.s. 1403) werd de Buc veroordeeld tot hetterug betalen van 2 ponden 14 schellingen Parisis aan van Vaemewijck. In 1507 stelde hij zich borg voor zijn broer Lauwerijns (20). Samen met Ghelier Roels stelde Marcus van Vaemewijck zich op 5 juli 1511 borg voor de heeldesnijder Jan de Smijtere, "nopens tmaken van eene tafele voor de kerke van Loochristi" (21 ). Op 20 juni 1516 verkocht beeldhouwer Jan Salaert, broer van Antoon, een rente aan Marc van Vaemewijck (22). Jan Salaert wordt thans wel eens ten onrechte vereenzelvigd met Juan de
26
Flandes, een schilder die op dat ogenblik reeds werkzaam was in Spanje (23). Een belangrijke datum in de Gentse geschiedenis is zeker 21 februari 1518, de geboorte van Marcus van Vaernewijck, de bekende kronijkschrijver. Marcus van Vaernewijck de Oude moet toen reeds gehuwd geweest zijn met Catharina Sleehaut, de dochter van Lieven, heer van Raveschoot. Op 26 januari 1521 (1522) trad hij op bij een transaktie (24). In 1526-1527 was hij gezworene van het St.-Lukasgild (25). Zijn zoon Pieter zal dezelfde functie waarnemen in 1536-1537 (26). In 1539-1540 werd Pieter zelfs deken van het Gentse St.-Lukasgild (27). Hij was dan ook de ideale persoon om als deken in 1540 gratie te vragen aan keizer Karel (28). Wanneer onze beeldhouwer overleed is niet meer te achterhalen, maar we mogen het sterfjaar plaatsen vóór 1540, daar in dat jaar zijn zoon Pieter de hoger vermelde rente, destijds gekocht van Jan Salaert bezat. Ondanks de talrijke opdrachten kunnen we aan hem geen enkel beeldhouwwerk toekennen. Zij vielen waarschijnlijk ten prooi aan de Beeldenstormen, waarvan zijn zoon Marcus ooggetuige is geweest. Rudy VAN ELSLANDE
NOTEN
I. O.l.v. J. Beuselinck, Genealogie en heraldiek in Vlaanderen. Gent, 1967, blz. VI. 2. Gent, Stadsarchief, dossiers Vaemewyck en Porcellis, nrs. 6154 en 4890. 3. De gilde spande in 1464 tegen van Crombrugghe een proces in omdat hij geen lid was van de schildersgilde; K.G. Van Acker, Victor van Crombrugghe en Pieter De Keysere, in: Ghendsche Tydinghen. 21stejg., 1992, nr. 5, blz. 285-289. 4. E. De Busscher, Recherches sur des Peintres Gantois desXIVeet XVe siècles, indices primordiaux de l'emploi de la peinture à l'huile à Gand, Gand 1859. 5. Familie Van Vaemewijck in het geciteerde boek: Andries, schilder, meester 1448, gezworene 1496, deken 1503. Jan, fs. Andries, schilder, meester 1494. Jan, beeldhouwer, meester 1510, gezworene 1525. Jan. fs. Marc, schilder, meester 1512, gezworene 1523. Jan. beeldhouwer, meester 1532. Louis, beeldhouwer, meester 1510, gezworene 1524, deken 1538. Louis, fs. Marc, beeldhouwer, meester 1532. Marc, beeldhouwer, meester 1439, gezworene 1485, deken 1504. Marc, fs. Jan. meester 1529, deken 1535. Pieter, fs. Jan, schilder, meester 1528, gezworene 1521, deken 1539. 6. V. Van Der Haeghen, Mémoire sur des documents faux, relatifs aux anciens peintres, sculpteurs et graveurs flamands, Brussell898. 7. Cfr. R. van Elslande, Lieven van Lathem, een onbekende belangrijke kunstenaar uit de 15de eeuw, in: Scheldeveld,jb. XXI, 1992, blz. 143-147. 8. Gent, Stadsarchief(verder vermeld als SAG.), Staten van Goed 1382-1383, f. l2v0 • 9. J. Beuselinck, o.c., blz. 3.
27
10. SAG., Cheinsboek 1494-1495, f. 194 v. ll. Een gezel was iemand die zijn leertijd doorlopen had bij een meester, maar (om financi~le redenen) geen meester was. 12. E. Comelis, De kunstenaar in het laat-middeleeuwse Gent, I Organisatie en productie van de Sint-Lucasgilde in de l5de eeuw, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Nieuwe Reeks XLI, 1987, blz. 105. 13. C. Degels, Salaert Antonis (Theunkin), beeldhouwer; & Salaert Jan, beeldhouwer, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, blz. 762-764. 14. H. Nieuwdorp, Antwerpse retabels 15-16de eeuw, Antwerpen 1993, blz. 26-29. 15. Ontfanc van der cerlicker renten van zoenwyken: Item van den hoeyrie (=erfgenamen) van Olivier van Vaemewyc XXI s.d. par.; SAG. H. Geesttafel St.-Niklaas, Rekenkamer 81 bis 1496-1497, f' 7 v0 • 16. Maerc van Vaemewijc es commen ... verkocht hebben Joesn. Bracma(n) meedeneere een huus... an den Calanderbeerch bij den steenputte (= borreput) thouchuus wesende van der cuerte cruusstrate. de selve curte cruusstrate daer neffens streckende..., SAG., Jaarregister 1502-1503, f. 106. 17. F. Verstraeten, De Gentse St.-Jacobsparochie, dl. 11, zestiende en l7de eeuw, I, Gent 1978, blz. 161. 18. Anthonis Salaert, beeldesnydere, es commen voor scepenen etc. Kennende tachtere ende sculdich zynde Marke van Vaemewyc, ooc beeldesnydere, de somme van zes ponden groote vlaemscher mindten goeder scult van gheleender ghelde, weerke ende andersins gherekens ghels... Dies constenteert Marc dat Anthonis elc patement zal moghen betalen eer dander valt eevenverre dat de neeringhen van der schilders ter eausen van ghelycker die Marc haer, by ghelycken paymenten wettelic verbonden staet te betaelne zoo langhe metten zeiven Marc dissereerde... Actum XXI en in wedernaent XV c 11, SAG., Jaarregister 1501-1502, f. 116 V 0 • 19. Clais de Buc, scrynwerkere, bekent tachter ende sculdich zynde Maercke van Vaemewyc de somme van twee (ponden) XIIII s. p(ar) goederscult gherekent gheelts ter eausen ende over den coop van zeker quantiteyt van spriersschen houte, danof hy claeys hem kent vemouch van den leveringhe... Actum den XX in sprokele XVc 11; SAG., Jaarregister 1502-1503, f' 65 V0 • 20. SAG, Jaarregister 1507-1508, f. 21. 21. SAG, Jaarregister 1510-1511, f. 153. 22. SAG, Jaarregister 1515-1516, f. 175 V 0 • 23. R. Van Elslande, Juan de Flandes met name Jan van der Straten, in: Brugs Ommeland, 23stejg., 1986, nr. l-2, blz. 114. 24. SAG., Jaarregister 1521-1522, f' 84. 25. V. Van Der Haeghen, o.c., blz. 49. 26. V. Van Der Haeghen, o.c., blz. 50. 27. Brussel, Algemeen Rijksarchiefvan Belgi~, Rekenkamer nr. 18255, f' 9 V0 • 28. E. De Busscher, Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gand aux XVIe, XVIIe et XVIIIe siècle, Gent 1866, blz. 112, 360.
DOCUMENTEN 1. Maerc van Vaemewijc, beeldgesniidere, commen es voor scepenen van der Kuere in Ghend, ende bekende tachter ende sculdich zijnde comelis van der Gous, in den name ende als dekin van der neringhe van den scilders binnen deser stede ende ter zelver neeringhe behouf, de somme van X lb. gr. in ghelde, ende een zelveren scaele van eender troeyscher rnaere den boort verghult ende in den bodem gheamelgiert ende verheven metter wapene van
28
der zelver neeringhe al goeder scult over de coep ende vrijbede van der zelver neeringhe dat hij Maerc bij den voorn. deken ende zyne ghezworne ghezellen inne ontfanghen inde ghevrydt es. Welk voorn. sornme ende scaele by Maerc belooft te teverine ende vetalene by paymenten te wetene XX s. gr. St Jansmesse intjaer XIIIIc XCVII eerstcomrilende. Ende van dan voort van jare te jare, telken sent Jansmesse achtervolgbende XXs. gr. gheldende totter vulder betalinghe. Ende de scaele te leveroe binnen eenen jaer naer tleste payment van den voorn. somme in zulkenghelde etc. Welke betalinghe ende Ieveringhe van den voorn. somme ende scale te doenede zelve Gillis (Marc) bekent ende versekert up hem end up al tzyne. Ende voort zijn borghen over hem ende elc over andere Lauweryns van Vaernewijc ende Antheunis Salaert, Actum der XX oct a 0 XCV; SAG., Jaarregister 1495-1496, f. 61. 2. Item Jan van Belle, prochipape, ende Laureins Ponthin, kercmeesters van der kercke van Aersele bij Tielt commen zijn voor scepenen van der kuere in Ghend, ende kennen dat zij inder name van der zelver kerck met ende consente van den ghemeene prochianen besteedt hebben te makene Anthonisse Sallaert ende Maercke van Vaernewijc een upgaende verwelsele hoogte XII voeten ende VII breet ende VII vingheren plat upgaende zonder dueren verchiert met zuleken snede zonder de IIII evangelisten als int clooster daet ten Augustijnen van Onser Vrouwen van den drooghen home, daerinne van stellende drye beelden, te weetene deene van sente Martin hooghe 11 voeten ende eenen halven met eeneit tabernacle daer boven ghelyc dat staet int voorseit werc ten tzaugustijnen ende overdeenzijde eene heelde van sente Janne Baptiste ... SAG., Jaarregister 1495-1496, f. 127v0 • 3. Kennlic zy allen lieden dat Jan van den Eede fllius Jans commen es voor scepenen van der kuere in ghend ende kende wel ende deuchdelic vercocht hebbende Marke van Vaernewijc een huus ende stede staende up de Calanderberch met allen den ghelaghen, plaetsen, aysementen ende vrijheden deze toebehaoren ende ancleven moghen ende met eender poorte achter commende in de curte cruusstraete, Pieter de Sceppere eausmakere ghehuust vooren ten Calanderberghe an deen zyde ende maghelyen achter then der van den zeiven huuse in de selve cruusstrate an dandere ende wesende thouchuus der zelvere belast int gheheele tzelve huus ende stede met zynen toebehoorten met VII se. I d. gr. tsiaers erfelic te Iancheinse te wetene de VII s.gr. den beleghen geest van sente Miebiels ende den eenen grooten der kerken van sint Jans, metgaders doven dien met XV s. gr. tsiaers erffelic renten te lossen den penninc XVIe ende met V d. gr. tsiaers smaels zonder meer commers. Dezen coop es ghedaen omme de somme van tien ponden grooten vlaemscher munten eenswechdraghers. In mynderinghe ende betalinghe van welker somme, zo bewijst de voornoemde Marc als coopere metgaders Anthonis Salaert voor scepenen ooc camporerende den voornoemden Janne te hefTene ende ontfane van de Kerke oft kercmeesters van Zeenverghem alzulke somme van zes ponden grooten als de zelve kerke hemlieden onder hen beiden zamen noch restende es volgbende zekere cedulle danof wesende, die hij Marc ende Anthonis ghezaemdelic den zeiven Janne ten passeerne van diesen overghegheven letter, overmids dat hij Marc hem Antonis van zijnder porcie ende reste van der zelver cedulle ghenough ghedaen heeft. Insghelycx belooft hij Anthonis over ende in den name van den zelver Marke ende in betalinghe van ghelijker somme die hij in hem ghehouden es, te betalene den zelver Janne de somme van drie ponden zes scellinghen gr. te lichtmesse in st jaer eerstcommende. Dies reserveert de voornoemde Anthonis themwaerts de condicie ende bespree tussen den zeiven Marke ende hem wezende te wetene dat den voornoemden dach vor betalinghen omme commen zijnde hy voor dezelve somme jaerlicx nbezetten mach rente in (sic) den penninc XVIe. Ende tsurplus ende reste teloopende XIII se. gr. als tvulcommen van den voornoemden somene belooft hij Marc den zetven zijnen coopere te betalene van lièhtmesse over een jaer eerstoommende in zulcke gelde etc. welke betalinghe van den voornoemden III lb. VI se. gr. ende XIIII s. gr. Zy Anthonis ende Marc belooft, bekent ende verzekert hebben up hemlieden ende al thuerer,
29
ende nopende des updracht van den sommen van VI lb. gr. bevrijdt an de kerke van Zeuverghen als voren, belooft hin Marc den voornaemden Janne zijnen vercoopere te houde staende ende garandeerne telovende vorts de voornaemde Marc alle den costen die hij Jan ter eaussen van den inninghe van der zelver scult hebben zal van procureurs oft anderzins hem Janne betalene ente over te legghene, zo dat hy Jan daeraf gheenen cost hebben en zal dat hij hem daeraf instandt ende vergeit over zal. Ende in bet. zekere cousenterende tzelve zijne ghecochte huus inde stede met zijnen toebehoorten, zekere ende conterpande blivende toter vulder betalinghe. Actum de Ille in sept. XVc. (In de marge staat daarbij vermeld:) Ghedat hij consente van Lauwereins van den Broucke als d'actie hebbende hij updrachte also verre als angaet de rente, myds dat hij die jeghens hem kende ghelost zijnde. Actum XIIIer meay XVciii, bymy J. de Brune; SAG., Jaarregister 1500-1501, f. 4. 4. Kenlic zij allen lieden dat Maerc van Vaernewyc commen es voor scepenen van dfer Kuere in Ghend kende ende lij de dat hij heeft ende bij desen belooft Christoffels Theirlync, Thomaes Meetezone, Jan Theirlync ende Loy Meeryzone als guldemeesters in de kercke van Everghem, te leveroe ende makene eene taefele die staen zal up den aultaur van Onser vrauwen in de selve kercke, in deze mazniere te wetene dat de zelve taefele moet ghemaect zijn naer eene taefle die staet te Caprye up Onser Vrauwen aultaer ende moet in hebben alzoe velen paerken als die heeft, dies moet den bac veronderdeelt ende ghemaect zijn naer eenen patroen ent ghemaect ende veronderdeet es dewelcke de notabele van der prochye ghecoozen hebben, den welken voors patroen ghedeelt es in twee, deen heelft es onder den weercman ende dander onder de voors. guldxdemeesters, dies zoe dal de voorn. paercke maken Jan van den Steelant, diez men seyt pater, ende dat omme de somme van XXI l. gr. die de voors. guldemeesters beloven te betalene den derden ghereet vander derde als vorsteke es ende tderde derde ter leveringhe vande wercke dat by guldemeesters selven up hemlieden ende al thaerlieden ende de voorn. Maerc de leveringhe ende tbekomsten van de wercke ende taefle ooc up hem ende al tzyne. Voort es borghe over hem Laureys van Vaernewijc zijn broeder ende de voorwarde van desen selven xelcke ghemaect jeghen Jan Creppe (Jan Crop) die overleden es deser weerelt lder met wel te meeste ende zyne mede daeraf metslegghen, Actum den ... (geen datum); SAG., Jaarregister 1500-1501, f. 49v0 •
DE AFSTAMMELINGEN VAN MARCUS VAN VAERNEWIJCK
IXB
Pieter (t 1566), heerlijkheden Zwijnaarde.
X
Jan X Catharina van de Zype, heer van Diepen broek. I François (20-7-1570, t 1627) X Jacqueline de Bacquere. I Denis (t 1670), X 1) Anna van der Meeren X 2) A.-M. de Cerf. Floris-Bonaventure (1650-1721) X Barbe Odile de Hellin.
I
XI XII XIII Tak: XIV
XV
GENT
Claude-Bon. (1693-1750) X Maria-T. de Hellin
MECHELEN Jean-C. (1695-1761) X 1) Hélène de Crombrugghe X 2) Marie-Françoise de Crane
I François-F. (1737-1800) X 1763 Isabella Georges (1724-1803) X Maria Carola de Dons de Lovendeghem Siqueya I
30
XVI
Charles-C. (1767-1835) X I) Juliede Lauretan X 2) Josephine de Baillet (5 dochters)
a) Albert X Jeanne Nys b} Antoine et2-12-1797).
I
XVII Prisca ( 0 1826) X Emest de Ghellinck d'Elseghem XVIII a) Amaury de Ghellinck d'Elseghem Vaemewijck XVIII b) RenĂŠ de Ghellinck d'Elseghem Vaemewijck
OPROEP AAN ONZE LEZERS Wij weten niet hoeveel Gentenaars zich interesseren aan de Heemkunde, maar te oordelen aan het aantal leden van onze Kring, moeten er dat toch enkele duizenden zijn. In feite is dat normaal, iedereen heeft immers een speciale band met de stad waar hij geboren werd. Vele jeugdherinneringen zijn onverbrekelijk verbonden met een huis, een school, een straat, een plein. Dit gevoel van verbondenheid wordt nog versterkt door het feit dat men geleidelijk heel wat vertrouwde herkenningspunten met dewelke men een affectieve band had ziet verdwijnen om, helaas, zeer dikwijls plaats te maken voor iets dat in geen geval als een verbetering kan beschouwd worden. Vandaar de nostalgie naar "wat eens was", naar het "Gent van toen". Er zijn 2 soorten heemkundigen: de passieven en de actieven. De passieven zijn mensen die geĂŻnteresseerd zijn in het verleden van hun stad en die met de grootste belangstelling alles lezen wat daarover verschijnt. De actieven - en die groep is veel groter dan wij aanvankelijk dachten hebben hun interesse uitgebouwd tot een uiterst zinnige hobby. Al wat zij tegenkomen over een Gents onderwerp houden zij bij, zij klasseren het, brengen het over op fiches of steken het in hun computer. Sommigen kan men regelmatig tegenkomen in het Stadsarchief waar zij het een of ander onderwerp uitpluizen, zo maar, voor hun eigen plezier. Wij hebben met verbazing kunnen vaststellen dat hier heel wat mensen zitten die een echte schat aan inlichtingen verzameld hebben, inlichtingen die zij alleen kennen en die, wanneer zij verdwijnen, definitief verloren zullen gaan. Is dat geen grote zonde? Zou het geen goed idee zijn er voor te zorgen dat de vrucht van die honder31
den uren (vaak duizenden uren) studiewerk met de tijd niet definitiefverloren zou gaan? Daarom doen wij een oproep aan deze actieve heemkundigen om de kennis die zij verzameld hebben daar niet "te laten liggen liggen", maar de andere geĂŻnteresseerden mee te laten genieten van hun werk. Uiteraard is "Ghendtsche Tydinghen" het ideaal middel om dit te realiseren. Iedereen die iets interessants te vertellen heeft over een SPECIFIEK GENTS onderwerp mag ons dit laten geworden. Wij zullen dat graag publiceren, u zult er zeer veel van onze lezers een groot plezier mee doen, u zult meehelpen "Ghendtsche Tydinghen" nog interessanter maken dan het reeds is en u zult de grote voldoening hebben te weten dat al het opzoekingswerk dat u gedaan hebt niet definitiefverloren zal gaan en bewaard zal blijven voor het nageslacht. De Redactie
GENTSE MEMORIEDAGEN: 26-27-28-29 JANUARI 26 januari 1840: Jozefvan Crombrugghe wordt bij Koninklijk Besluit, voor een tweede keer; tot burgemeester van Gent benoemd. Van 1826 tot 1836 had hij dit ambt reeds bekleed. In 1836 was hij opgevolgd geworden door Minne-Barth, die echter reeds na een paar maanden zijn ontslag indiende. Enige tijd later, onder druk van de openbare opinie, werd Jozef van Crombrugghe dus weer burgemeester. Het zou echter voor niet lang zijn want op 12 maart 1842 overleed hij. 26 januari 1566: Filips van Campene, advokaat bij de Raad van Vlaanderen, begint zijn waardevol dagboek. Hij zal20 jaar lang, totjuni 1585, dagelijks de belangrijkste gebeurtenissen te Gent noteren. (Hij maakt als het ware een reportage over de godsdiensttroebelen vanaf de beeldenstorm tot net voor de val van Antwerpen, waardoor de Zuidelijke Nederlanden voorgoed hun godsdienstvrijheid verloren). 26 januari 1340: Edward 111, koning van Engeland, wordt op de Gentse Vrijdagmarkt tot koning van Frankrijk uitgeroepen. (Voor de gelegenheid kreeg de Vrijdag32
markt een zeldzame schoonmaakbeurt: "... en van d'friendagh rnarek scone te makene up den tyt dat de coninc van Inghelant zwoer... ". Dat staat te lezen in de stadsrekeningen van 1339-1340, fol. 154) (DE WINTER J., Jacques Van Artevelde, 1845, 57) 26 januari 1791: De Gentse schepenen die, voor de Brabantse Omwenteling van 1789, onder Oostenrijks bewind zetelden, hadden niet geaarzeld, om tijdens de Omwenteling, partij te kiezen voor de Patriotten (De troepen van keizer Leopold 11 maken zich in december 1790 weer meester van Brussel). Eenmaal dat het Oostenrijks bewind was hersteld moesten die schepenen een nieuwe eed van trouw aan Oostenrijk afleggen. Dat gebeurde op 26 januari 1791. 27 januari 1783: De vermaarde "oogmeester" uit Parijs, Ridder van Tading, opereert kosteloos, in een zaal van het Gentse stadhuis, een paar arme lieden die aan "cataracte" lijden (de operatie gebeurt door doorsnijding van het hoornvlies van het oog, opening van het regenboogvlies en het wegnemen van de kristallens). Talrijke geneesheren en chirurgen woonden de operaties bij. Andere kliĂŤnten opereerde hij later in het Hotel Royal op de Kouter. 27 januari 1826: Te Gent breekt plots een pokkenepidemie uit. Op bevel van de overheid wordt op de deuren van de huizen van aangetaste inwoners een klein bord met opschrift "BESMET HUIS" aangebracht. 28 januari 1600: De aartshertogen Albrecht en Isabella doen, temidden van een onbeschrijflijke geestdrift, hun Blijde Intrede te Gent. Kort voor zijn dood had de bloedige Filips 11 hen de Zuidelijke Nederlanden overgemaakt, waardoor bij onze voorouders de hoop op vrede en rust ontstond (Had het vorstenpaar kinderen gekregen, BelgiĂŤ zou nu een vorstenhuis van eigen bodem hebben gekend). Op het parcours van de stoet zijn triomfbogen opgericht. Negenhonderd meisjes, in het wit gekleed, vormen een haag, terwijl600 burgers, onder het bevel van Jacobus Borluut, erewacht spelen. 28 januari 1793: De Gazette van Gent publiceert een uitvoerige beschrijving van de onthoofding van de Franse koning Louis XVI, die op 21 januari te Parijs had plaatsgegrepen. (Wat later wordt de annexatie van de Zuidelijke Nederlanden bij de Franse Republiek door een wat tumultueuze volksstemming goedgekeurd. De Oostenrijkers reageren. Op 18 maart 1793 volgt de nederlaag
33
van Dumouriez bij Neerwinden en de Franse troepen moeten het land weer ontruimen. Op 23 augustus 1793 start de Franse "Levée en masse" omdat: "... de republiek een grote belegerde stad is. Geheel Frankrijk en wat er aan mensen en materiaal aanwezig is moet worden opgeëist... ". Deze gebeurtenis ligt aan de basis van de latere dienstplicht. Op 26 juni 1794 verslaat de Franse generaal Jourdan het geallieerde leger bij Fleurus omdat hij nu over veel meer manschappen beschikt. Een tweede Franse bezetting volgt en er komen bestuurshervormingen in de Zuidnederlandse gewesten. Op I oktober 1795 worden de Zuidelijke Nederlanden, Luik en Bouillon inbegrepen, officieel bij Frankrijk ingelijfd, zogezegd op vraag van het Belgische volk. Er ontstaan 9 departementen, de voorlopers van onze 9 provinciën.) 29 januari 1804: Net zoals de hoogmoedige Hitier in 1940, zo heeft ook de hoogmoedige Napoleon er ooit aan gedacht, met landingsboten, een invasie in Engeland te wagen. In het kader van de bouw van een reusachtige armada in 1803 richtte Bonaparte, aan de Bijlokekaai, één van zijn speciale scheepswerven op. Op 29 januari 1804 werd daar de eerste Gentse landingsboot te water gelaten. Hij kreeg de naam "Ville de Gand" en was 104 voet lang. Op bevel van de bezetter moest het van stapel lopen gebeuren "... onder het geluyd der triumphklokke, het spelen van de beyaerd en een voortreffelijk musicq ten bijwezen van de prefect, van de bisschop, van de geconstitueerde magten, van den koophandel-kamer en van eene ontelbare menigte aenschouwers ... " (De invasie werd verijdeld door Nelson, die de Spaans-Franse vloot bij Trafalgar, onherroepelijk vernietigde op 21 oktober 1805). Net zoals de landingsboten van Hitler, zag ook de "Ville de Gand" nooit een stukje Engelse krijtrots. 29 januari 1849: In de vroege morgenstond doet zich een enorme ontploffing voor die de Gentse huizen doet beven. Een onderluitenant van een artillerieregiment had zelfmoord gepleegd door het buskruitmagazijn van de Citadel in de lucht te doen vliegen. Hij sleepte nog heel wat soldatenlevens met het zijne mee, alleen maar omdat hij zich een paar dagen later, voor een gepleegde diefstal, zou moeten hebben verantwoorden voor het gerecht. 29 januari 1795: De gemeenteraad stelt 3 commissarissen aan die bij schouwburgopvoeringen het reglement moeten doen eerbiedigen, niet in het minst het zingen van republikeinse liederen voor de vertoningen of bij de pauze.
Ronald DE BUCK 34
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel XXI Gij zij rap bij den bakker zulle! Syn.: Gij zijd'uuk wakker bij den bakker": bijdehand zijn, oplettend zijn. Slapen als de muizen in 't meel. "Hij slaapt gelijk de meezen in 'tmuil". "Zij slaepen gelyk den bakker in den trog en den mulder in 't meel" (Almanak, november 1807) 't Zal kroake vande nacht Syn.: "'t Zal vrieze da't kroakt; de wind zit in 't vriesgat; 't es vriesweere; 't vriest da't klettert (kletst); - da de stiene beste; da de grond invriest; 't vriest stiene uit d'ĂŽrde (: aarde); 't vries kuste
(: korsten); 't vries keegels. 't Vries keegels in 't bedde" is dan weer iets heel anders. Dit wordt gezegd als men aan 't vrijen is.
Da es getiekend mee zuivere bakkerskoole Syn.: "Boskoole, bluschkoole": houtskool. Verkoold hout in staafjes om mee te tekenen. Vroeger verkreeg men houtskool door het verhitten van hout in een gesloten ruimte, zonder, of met uiterst beperkte luchttoevoer. De meest primitieve 35
manier is het branden in kuilen. Alhoewel zijn betekenis fel afgenomen is, wordt houtskool nog gebruikt in de metallurgie, als actieve kool in filters van o.a. aquaria en gasmaskers, in buskruit, als toevoeging bij veevoeders ter voorkoming van spijsverteringsstoornissen en als brandstof voor barbecues.
'k Zalle kik op niemand zijnen tien terte Van zwaarlijvige personen zegt men: 'k Zoe nog nie te girren hên dat hij op mijnen tien zoe terte!" Es da gien vuile tsiepmuile Syn.: "Een jankbuize; een tsiepkonte; een tsieperigge; nen tsieper; een schriemmuile; een schriemerigge; een schriemkonte; een schriemsmoel; es mij da een schriempartieje (een schriemijnge); hij es weere aan 'tjanke; 't es tsieperskirmesse; es mij da oen bietter (blekker, blitter); hij es aan 't bleire (:naar analogie met het blaten en mekkeren van schapen en geiten); 't es een bletgat; azuu oen bietzak van ne kleine; 't es een bletkonte, - een bletmuile; hij schriemt al de tranen uit zijn lijf; hij schriemt gelijk een kalf da zijn moeder verlooren hee; hij es schriemachtig; 't es ne schriemer; 't es een schrieuwerke; - ne lawijtmoaker; diene kleine zijn muile stoa noar 't tsiepe gelijk de koe beur klijnke noar 't zieke": zegt men van iemand die veel schreit. "Schriem moar, manneke, al dadde schriemt en moede nie pisse!'' (zie ook plaat 28). Marie, gij zijt een benijtschijterigge Syn.: "Ze luup mee de poepers; beur uuge droaje noar 'tol van beur gat van benijtigheid; Z'es benijt van heure schaduwe; 't es oen benijterik; 't es puur uit benijtigheid; oen benijschijter (:man); beur gat nijpt toe; beur gat (konte, ol) sluit op een vuiste (een stopnoalde, een schîs); 't es oen broekschijter; ze kan mee beur gat( ... ) note kroake; ze doe (kakt, schijt) in beur broek (van benijtigheid); die benijt es zie overal spuuke (: spoken); ze krijgget dikkots (: dikwijls, vaak) benijt. Fig.: Marie, je bent een bangerik. Leon, ge gaat hier toch nie allesbescheetenen hespuwe loate stoan?! Syn.: "Es dad hier oen boel,- nesantenboetiek (<Fr.: saint: heilige(nbeeldjes) en boutique: winkel), oen hannekesnest (: hanne =tamme ekster. Een ekster steelt allerlei blinkende niemendalletjes en deponeert ze in wanorde in zijn nest), oen hutsekluts, een verdestleweere {<Fr.: destruer, détruire: verwoesten), 't ès hier oen echte vuilbak, ne vuilhuup, ne vuilen boel." Wie alles "bescheete en bespuwe" laat staan, verstaat de kunst om alles "'t 36
))
((
't
3ef.d.
1-teur
Plaat 27.
37
(..~t
~iLLe
11"1.
.·
omterlavijten": in wanorde en overhoop te brengen. Je gaat hier toch alles niet vuil achterlaten? Je gaat toch opruimen en opkuisen? 't Geld bijt in beur bille Syn.: "Z'hee goate in heur bande; hij zit gestraft mee een wi.ij'hand (:met iemand opgescheept zitten die geen geld kan sparen); 't moe almoal op; ze smijt mee geld; 't geld brandt in heure zak (heur bande); 't es gemoakt om te rolle zei ze" (Gezegde waarmee de geldverkwisters zich verschonen): Wordt gezegd van een persoon die zeer geneigd is zijn geld te verteren. Ze kan niet laten het uit te geven. Het geld smelt in haar handen. Het op de plaat afgebeelde vrouwmens "ès nogal goe gedroaid van uures en puute, 't ès broek vol billen, teegen heur billen ès 't kalfsvlies, z'hee twie goei hespen in heur broek zitte."
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In de "Gazet van Gent" van 2 februari 1925 konden wij, van de hand van Alfons Van Werveke, een artikellezen over De plechtige intrede van Generaal Van der Meersch te Gent
Destijds hebben wij in 't kort verhaald hoe Van der Noot, één van de leiders van de Brabantsche omwenteling, op 24 December 1789 te Gent werd ingehaald. De plechtige intrede van generaal Van der Meersch is niet minder waard ook eens te worden medegedeeld, des te meer, dat het officieel verslag van de ontvangst door de stad zelve in het Resolutieboek van Schepenen van der Keure is opgenomen en het in de eigen bewoordingen kan worden gelezen. "Den 24 Februari 1790 omtrent den middag arriveerde onder het geluid der klokken, het gespeel van den beyaerd ende het losbranden van canonoen binnen dese stad Zijne Excellentie den Generaal Veldtuyghmeester Van der Meersch. Hij was gekleedt met eenen blauwen surtout, geseten op een peerdt, langst de slincker hand geaccompagneert van den heer van Rossem, commandant deser stad, ende vergeselt door alle memhers van de vier hoofdgildens ende hunne geagregeerde, de gonne met sig hadden het militair musicq. Nadien hij in deser voegen doorkruyst hadde de besonderste straeten deser stad begafhij sig naer den Stadthuyse, ende gekomen zijnde op de 38
&roote zaele wierd hij aldaar door den pensionaris Mher Charles Diericx &hecomplimenteert in der manieren als vol&t: Het Magistraat ende de natie van Gend bedancken Uwe Excellentie over de manhaftige ende onschatbare diensten, die hij met zoo veel ijver door zijne krijgswerkingen gedaan heeft aan het vaderlandt, om het zelve in vrijheyt te brengen ende in onse oneyndighe erkentenisse aensien wij Uwe Excellentie als den Nederlandsehen Washington, wiens roem in de herten der nakomelingen zal vereeuwighen." "Waer op den voornoemden Generaal eeniglijk antwoordende" Mijnheeren, "Indien het volck ende de Staeten van Vlaenderen content zijn van mijnen dienst, ik zal den selven continueeren." "Ende is Syne Excellentie den Generaal Veldtuygmeester Van der Meersch daar na door gedeputeerden van 't Magistraat tusschen veele luyden onder het geroep van Viva Van der Meersch naer de Staeten van Vlaenderen geleydt." Tot daar het officieel verslag. Van der Meersch werd dus geleid naar de Staten van Vlaanderen, wier vergaderzaal de Statenzaal was, op de verdieping van het Stadhuis, hoek van Hoogpoort en Botermarkt, die, sedert 1781, na de inhuldiging van Jozef 11, ook den naam van Troonzaal draagt, omdat aldaar de troon van de inhuldiging op de Vrijdagmarkt werd geplaatst en zich nog bevindt. Daar werd de genereaal nu door de Staten van Vlaanderen begroet, waarna hij het Te Deum in de hoofdkerk ging bijwonen. Het te Gent aanwezig gedeelte van het leger der Patriotten vormde de haag. De abt van SintPietersabdij bood daarna Van der Meersch en de overheden een banket aan. 's Anderendaags, 25 Februari was de officieele wereld rond den generaal vereenigd op het avondmaal bij den heer De Nockere en daar ontbrak het niet aan toespraken en het uitgalmen van gelegenheidsverzen. Een dezer gedrukte stukken luidt: A MONSIEUR LEGENERAL VAN DER MEERSCH En Ie décorant de la Couronne Civique au souper chez Mr. De Nockere à Gand, ce 25 février 1790. Van der Meersch! c'est ton bras, c'est ta main vengeresse, Qui secoua Ie Joug qu'aggrayoient nos Tyrans, Tu rompis les Complots d'une race traîtresse Qui déprimait les Bons, exaltoit les Méchants. (Enz., nog 2 strofen). Een ander gedicht vangt aan als volgt: 39
Vers Présentés à Mr. Ie Général VAN DER MEERSCH Par un de ses Amis, au Souper chez Mr. De Nockere à Gand, Ie 25 février, 1790, Primus pro Libertate anna corripuit. Flor. lib. I, cap. 10. Arraché de ces Champs, regrettant sa charrue, Le Grand Cincinnatus marche à ses ennemis, Venge la Liberté, sauve Rome abattue, Triomphe des Tyrans que son bras a soumis. (Enz. nog 6 strofen) Het ontbrak te dezer gelegenheid niet aan chronograms, acrostichen en dergelijk knutselwerk meer, waarvan veel werd gedrukt, onder anderen: VerWeLLekoM WensCH, VUerlgLYK toegeeN genD DOOR DE MAEGD VAN VLAANDEREN! AEN ZIJNE EXCELLENTIE DEN GENERAEL-VELD-TUYG-MEESTER VAN DER MEERSCH Opper-Bevelhebber van het Vaderlands Leger Enz., Enz. Ter gelegenheyd van zyne heugelyke ende blyde inkomste binnen Gend, Hoofd-Stad van Vlaenderen, den 25 van Sprokel-maend in hetjaer 1790. Maekt Muze my bekent den Held, die 't hoofd der Steden Van Vlaenderen, glorie-ryk van dag komt ingetreden!... 't Is, zegt zy: VAN DER MEERSCH, die door zyn Oorlog-kans, Aen 't dierbaer Vaderland de Vryheyd heeft vergund! ... (Enz. 4 blz. klein 4). A Monseigneur le Général des Patriotes, Je chate Ie héros, l'ami du Patriote, Le soutien de nos droits, la terreur du despote, Qui sut par son courage, et par sa fermeté Ebranler Ie pouvoir d'un tiran irrité (Entc.)
***
A SON EXCELLENCE Monseigneur VAN DER MEERSCH général de l'Armée des Etats Belgique Unis Acrostiche.
40
Vengeur de l'opprimé, Général intrepide A tes Concitoyens servant toujours de Guide, Notre plus ferme appui, terreur des Autrichiens Dispose de nos coeurs, notre sort est Ie tien: Egal à Washington, surpassant les turennes, Rempant de nos Tirans l'insupportable chaine, Montrant à l'univers qu'un Beige courageux Est de la liberté Ie soutien généreux, Reçois, DIGNE HEROS, nos veux et notre hommage, Suivant sur tous les pas, nous auront l'avantage, Chérissant notre Chef, d'être victorieux Hätons nous, Citoyens, de seconder ses voeux. Au nom des volontaires Gantois, Par son Très-humble à Trèsobéissant serviteur Thomas Ar let. En daar alles eindigt met een lied, nog dit: A Monsieur VAN DER MEERSCH A Gand, Ie 25 février 1790. Air: Marlbourough. I. Van der Meersch va 't en guerre, FiersTyrans! craignez ce tonnere: 11 remplira la terre Dubruit de ses exploits 11 apprendra 't aux Rois Z' à respecter les Loix (Etc.) A. VAN WERVEKE
41
HOE ZIEN VREEMDELINGEN GENT? De Heer Eric De Preester (Zingem) speelde ons de tekst door van een passage uit het boek "Reisebriefe aus den Niederlanden" dat in 1790 geschreven werd door Georg Forster. Georg Forster t1754 Danzig- fl794 Parijs) was de zoon van Reinhold Forster ( 0 1729 Disschau - fl798 Halle). Beiden waren natuurvorsers. Reinhold was Directeur van de Plantentuin van Halle. Samen met zijn zoon nam hij deel aan de 2e expeditie van James Cook. In 1777 had Georg al een boek geschreven "Reis rond de wereld op het schip van Zijne Majesteit onder het bevel van Cook. " Wij laten hier een vrije vertaling volgen van een passage die de Gentenaars kan interesseren. Hun vertrek uit Brugge beschreef hij op de volgende manier: Wij scheepten in, in de terecht geprezen bargie die de Staten van Vlaanderen onderhouden voor de vaart naar Gent. Hier vergaten wij de tot hiertoe ondervonden reisongemakken. Zowel in het achterste deel als in het voorste deel van dit zeer ruim vaartuig vindt men een mooie gelambrizeerde kajuit met grote vensters en banken met zachte kussens erop. De properteit grenst hier overal aan pracht en sierlijkheid. Een derde, nog grotere afdeling in het midden is bestemd voor reizigers uit de mindere volksklasse. Daarnaast is er de keuken, de voorraadkamer en gerieflijkheden van allerlei aard voor de verzorging van de passagiers. De open haard in onze kajuit verspreidde een weldoende warmte bij dewelke wij, in afwachting van het middageten, onze reisnotities over wat wij de vorige dagen gezien hadden, ordenden. Het kanaal is zeer breed en goed onderhouden. Zijn uitgraving tussen de hoge oevers moet veel geld gekost hebben. Vijf paarden trokken ons over het stille water van dit kanaal zonder dat wij de minste beweging bespeurden. De wind zat bovendien in de goede richting zodat een groot zeil gehesen werd en wij in iets meer dan zes uren Gent bereikten. Hier stonden reeds meerdere huurrijtuigen klaar om de reizigers naar hun kwartier te brengen. Gent is een grote, schone, oude stad. Zijn straten zijn redelijk breed, de huizen zijn massief, een deel ervan van goede architecteuur. De kerken zijn talrijk en met grote pracht versierd. Alles schijnt hier de voormalige welstand van de inwoners te verraden. Maar, zoals in alle Nederlandse steden, is de bevolking in verhouding tot de omvang van de stad te gering en ontbreekt het aan bedrijvigheid. De eerste aanblik van een stad waar men zo levendig verplaatst wordt in de gebeurtenissen van vervlogen eeuwen heeft iets innemends dat aangrijpend kan worden. 42
De brand van 14-15 november van vorigjaar (1789) heeft in de omgeving van het kasteel vreselijk gewoed. Vele van de mooiste en prachtigste gebouwen zijn een prooi der vlammen geworden. De inwoners hebben het kasteel vernield, aangezien het niet langer in stand te houden was. Daarentegen verheugde ons de aanblik van veel nieuwe huizen die reeds uit de puioen verrezen en bij ons een gunstig vooroordeel schiepen van de rijkdom der lokale burgers. Ik weet het niet, was het dit toevallig schouwspel van zakelijkheid, oflag het werkelijk veeleer in het karakter der Vlamingen, dat wij een gunstiger indruk van hen kregen dan van hun Brabantse buren. Het dynamisch vastberaden karakter van dit volk wordt ook in de gelaatstrekken uitgedrukt en welgebouwde mannen zijn wij in dit deel van Vlaanderen vaker tegengekomen dan in Brabant. Wegens de noodwendigheid van ons reisplan was het ons, helaas, niet mogelijk de overige kerken, kloosters en prelaathuizen te bezoeken. Evenmin konden wij de monumenten van het Vlaams kunsttijdperk nasporen in het stadhuis en de privĂŠ-verzamelingen. Bij het aanbreken van de dag spoedden wij ons door de rijkste streek van Vlaanderen naar Antwerpen.
VRAAG EN ANTWOORD Mevrouw Suzanne Janssens vraagt "Kent iemand van de lezers de geboortedatum en -plaats van de gebroeders De Lanier, beeldenmakers, -versierders rond 1870 te Gent?" Vraag van de Heer H. Collumbien: "Wanneer men het heeft over het jaar 1566 spreekt men over het "Wonderjaar" (L'annĂŠe des merveilles). Vanwaar die naam? Wat was er zo merveilleus aan dat jaar?"
43
LEZERS SCHRIJVEN ONS Mevrouw Suzanne Janssens schrijft ons het volgende: Ik ben zo vrij een rechtzetting te doen in verband met de bovenste foto op blz. 328 van de Ghendtsche Tydinghen van 15 september 1994. Dit is de Chartreuzenbrug over het MeerhemkanaaL Meer uitleg is nog te vinden in mijn artikel: "Het Meerhemkanaal" van blz. 134 tot en met blz. 147 van de Ghendtsche Tydinghen van 15 mei 1990. (Nota van de Redactie: Dit is inderdaad het Meerhemkanaal, maar het stukje tussen het Meerhem en de Tichelrei kreeg in de volksmond ook de voor de handliggende naam "Chartreuzenvaardeke") Van Mevrouw Marie-Louise Loyez-Van Beneden ontvingen wij de volgende interessante brief: Tot mijn grote verwondering bij het lezen van het artikel" 1914, Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog" (G.T. Nr. 4, 1994) ontdekte ik dat dit van de hand was van de heer Julien Martens. Samen met zijn echtgenote Mevrouw Leonie De Loof waren zij in mijn jeugd onze buren in de Zondernaamstraat te Gent waar ik woonde samen met mijn ouders. Mevrouw Martens was jarenlang aan haar bed gekluisterd wegens reuma, zij was voor mij een lieve vervang-oma, ik ging dagelijks langs met verhalen over school en dergelijke. De Heer Julien Martens was, tot ongenoegen van zijn echtgenote, een verwoed verzamelaar van brocanterie. Mevrouw overleed op 28/10/55 op
44
65-jarig leeftijd. Mijnheer Marteos bleef toen nog in de Zondernaamstraat wonen, na enkele jaren verhuisde hij. Ik herinner mij nog dat de Heer Julien Marteos steeds met boeken bezig was, maar dat hij ooit een boek had geschreven was mij onbekend. Op de foto ziet U de Heer en Mevrouw Marteos samen met een bij ons ingekwartierde Canadese soldaat, mijn ouders en ikzelf. De volgende tekst ontvingen wij van de Heer G. Broget: In de rubriek "Lezers schrijven ons" (Ghendtsche Tydinghen, 23ste jaargang 1994, nr. 5, 15 september) verscheen van de hand van de h. L.A. SarneelAntheunis uit Sas van Gent een brief in verband met de passus in mijn artikel getiteld: "Waar vroeger de Lakenwevers hunne raemen plachten te staen" (Ghendtsche Tydinghen, 23 ste jaargang 1994, nr. 2 en nr. 3), waarin terloops de leesmethodes Hoogeveen en Reynders werden vermeld en dit naar aanleiding van het bezoek dat ik bracht aan het "Historisch Archief en Documentatiecentrum - Stedelijk Onderwijs Gent" - "De School van Toen" in het Klein Raamhof te Gent. Alhoewel mijn artikel in hoofdorde niet te maken had met leesmethodes, wens ik toch in verband met de gemaakte opmerkingen enige verduidelijking te verstrekken. Ik moet er onmiddellijk op wijzen dat ik mij, wat betreft de vermelding van de leesmethodes en van de data, gehouden heb aan wat voorkwam in de "Beknopte samenvatting als leidraad bij de rondgang in het Museum" die ik er bij mijn bezoek ontving. Uit wat ik thans heb kunnen nagaan blijkt, dat de vermelding van het jaartal 1924 bij de methode Hoogeveen in voornoemde leidraad voortspruit uit het feit dat, zoals Michel Steels in zijn zeer interessant werk "Geschiedenis van het Stedelijk Onderwijs te Gent 1828-1914" schrijft, nadat voordien bij het aanvankelijk lezen een synthetische leerwijze werd toegepast, in 1924 de leesmethode HOOGEVEEN IN GEBRUIK WERD GENOMEN en in de eerste graad de erbij horende leesboekjes werden gebruikt. In de overige klassen, zo voegt hij eraan toe, werden later de leesboeken Anseele vervangen door de leesboeken Van Hoof. Alfons Anseele ( 1863-1928), onderwijzer en regent wiskunde-wetenschappen, was een broer van de grote Gentse socialistische voorman Eduard Anseele en publiceerde in verband met het rekenonderwijs. In samenwerking met andere leerkrachten schreef Alfons Anseele, toentertijd bestuurder der "School Spanoghe", ook nog een reeks leesboeken. Alhoewel de ingebruikneming van de methode Hoogeveen in het Gents Stedelijk Lager Onderwijs dus dateert van 1924, was de methode zelf ouder. In de "Handleiding voor het Aanvankelijk Leesonderwijs - Toelichting bij Hoogeveen's Leesplank en bij de Vertelselplaat" door M.B. Hoogeveen (bij J.B. Wolter's U.M.- Groningen, De Haag, 1920), wordt verwezen naar het 45
Voorwoord van de eerste druk, Utrecht, 1910. Een eksemplaar van genoemde Handleiding evenals het boekje "Kort Overzicht van Hoogeveen's Leesmethode ten behoeve van Kweekeliogen en Studeerende Onderwijzers" door M.B. Hoogeveen, Groningen bij J.B. Wolters, 1916, bevinden zich in het Historische Archief en Documentatiecentrum van het Stedelijk Onderwijs te Gent. Men vindt er ook de "Handleiding bij de Leesmethode Fons Van Hoof, Aanvankelijk Onderwijs in Lezen, Schrijven en Dicteeren", De Sikkel, Antwerpen, 1938. Daarin wordt eraan herinnerd dat deze methode voor het eerst verscheen in 1921 en wordt verder gezegd: "Wij mochten sindsdien met genoegen vaststellen, dat zij op vele plaatsen in VlaamschBelgië met succes werd toegepast". In het "Voorbericht" bij genoemde Handleiding wordt erop gewezen dat men de verdiensten van de goede normaalwoorden-methodes niet mag ontkennen". Mag ik er ook de aandacht op vestigen dat de h. L.A. Sarneel-Antheunis uit Sas van Gent het o.m. ook meer specifiek heeft over de toepassing van methodes in Nederland, maar dat dit in eenzelfde periode nog niet overeenstemt met de gang van zaken in het Stedelijk Onderwijs te Gent. Daar ligt een onderscheid waarmee dient rekening te worden gehouden.
BIBLIOGRAFIE Pelicano is een dichter die 20 oude Gentse cafétjes bezocht heeft. (Gelukkiglijk niet allen op dezelfde dag.) Na zich te laten doordrenken hebben met de sfeer die er hing, heeft hij bij ieder een gedichtje geschreven. Deze poëtische kroegentocht werd uitgegeven onder de naam "Geef mij Gent. Toumée générale." Dit boekje van binnenzakformaat is 54 bladzijden dik en kost 495 fr. Het is opgefleurd met enkele tekeningen van Antoine Meiresonne. Voor alle verdere inlichtingen kan men, na 18u., contact nemen met de auteur op het nummer (09)223.40.54. H.C.
46
AANVULLENDE LEDENLIJST 2884. 2885. 2886. 2887. 2888. 2889. 2890. 2891. 2892. 2893. 2894. 2895. 2896. 2897. 2898. 2899. 2900. 2901. 2902. 2903. 2904. 2905. 2906. 2907. 2908. 2909. 2910.
WAERMOES M., Eikenlaan 7, 9070 Destelbergen. DE BAERE A., Koekoeklaan 23,9000 Gent. LEHOUCQ G., Kapellestraat 30, 9940 Evergem. Mw. VAN LEUVEN L., Zandstraat 32b, 9930 Zomergem. CARPENTIER H., Sint-Lievenspoortstraat 62, 9000 Gent. VAN PUYVELDE Ph., Godshuizenlaan 123 bus 4, 9000 Gent. Mw. UYDENS M.-Chr., Europalaan 116, 9000 Gent. DEPLOEY E., Wolfstraat 14, 9000 Gent. VOLCKAERT P., Nieuwpoort 43, 9000 Gent. DEGEYTER, Sint-Juliaanstraat 26,9000 Gent. DE VOGELAERE A., Bevrijdingslaan 79, 9000 Gent. Mw. DESNOECK Chr., Limnanderdreef24, 9870 Zulte. DEMIL M., Watermuntstraat 32, 9032 Wondelgem. DOBBELAERE R., Langendamdreef 52, 9880 Aalter. Mw. VAN DRIESSCHE, Kortedreef23, 9040 Sint-Amandsberg. PEETERS P., Katleendreefll, 3090 Overijse. IMMOGANDA, Kouter 171,9000 Gent. TANGEA., Beekstraat 118,9031 Drongen. MOREL J., Hoogstraat 4, 9600 Ronse. REYNEN D., Frans Van Ryhovelaan 81,9000 Gent. BRUYNOOGHE P., Brugsevaart 16, 9030 Mariakerke. HOSTE G., Steendam 45, 9000 Gent. WILLEMOT B., Coupure Rechts 214,9000 Gent. Dr. GOMBAULT Ph., Hoogstraat 28,9000 Gent. Dr. LE JEUNE J.R., Leieoever 4, 9051 Afsnee. Dr. HUYGHEBAERT J., Hubert Frère-Orbanlaan 511,9000 Gent. BOONE 1., Nieuwevaart 267, 9000 Gent.
GÊNSCHE PRÁOT Jan Pek stak zijne kop binnen in de Cafee du Nord. - Dag mijn zoete Coralie! riept hij tege de baozinne. - Wel tsûuzes Maria! zei de deze; wiedame däor hên. Wäor hêdde zûu Jank gezete? - 'k Komme kik uit 't zothuis, zei de Pek. 'k Hê däor op mijn gemakske mijn winterken uitgedäon, in 'k komme kik uit mee 't schûu were, gelijk de blaore! Al de meinsche schoten in ne lach. 47
- In kom de mij betaole? vroeg de baozinne; want ge komt altijd zonder eens, in ge stäot hier nog mee ne goeie klets. - Zij g'rust, zei de Pek; 't es zuust daorveure da 'k kome. k'Hê nog al wa kluite verdiend mee patate te jassen in wurtels te schrepe, in nu zit ek er goe veure veur en tijdse. Binst dat hij klaptege, stond hij altijd te loere naor en grûute dûuze sardine die op den tûug stond. - 't Zin, mijn zoete Coralie, zeid hij ezûu, verkûupte nu sardienen ûuk? - 't Es al zûu Jank, zei ze zij. Dat en kost maor nekluit 't stuk, in zie ne kier hoe grûut in hoe schûune. - 't Waoter komt over mijn herte, zei de Pek; 'k ete zûu girre Sardiene. Geeft er mij ne kier e stuk of drije. - Pak maor, zei ze. - Wacht! riep z'al mee ne kier, 'k zal u ne fercet geve, want u pûute zijn te vuil. Jan haoldeg'e papier uit zijne zak in leid er g'hiel profijtig drie sardienen op. Al mee ne kier hij bepeisdeg'hem. - Coralie, zeid hij ezûu, den dokteur uit 't zothuis hee mij gezeid da 'k gienen tzenuiver nie mier en mag drijnke; maor ien dreupelke en zal toch gie kwao keune. Geef mij maor iene van vijve, zeid hij, 'k zal en sardine weere legge, 't es toch dezelfde prijs. - Gelijk of ge wilt, zei Coralie. Vijf menuute nardien vroegt hij nog ne sampetter; 'k zal nog en sardine weere Iegge, zeid hij. - Goed, zei ze zij. - Uwen tzenuiver es verdoms goed, zei de Pek, 'k gao u die ander sardine ûuk mäor weere geve, 'k hê nog liever nen dreupel; in hij sloeg den derde ûuk in zijn kraoge. - Allee, nichtse, tot ziens, riept hij. We zijn effe, newaor? Coralie sprong van achter beuren tûug. Hee, la, la! riep ze, 't es vijftien eens! - Van wade? vroeg Pek. - Drij dreupels, zei ze. - Allee, zei de Pek, mee iwe flêwe ziever. Ge weet toch wel da'k u veur iederen dreupel en sardine gegeven hên. - Ahwel, betäol mijtons de drij sardine, zei ze zij. - 'k Zal mij gaon haoste, zei de Pek, 'k pak hier al de meinsche tot getuige da'k z'u ierlijk weere gegeven hên. Coralie ston van 't lam Gods geslegen in binst was Pek de pijpen uit. Ze zag hem op straot al fluitende vûurtgaon. De labber zegt dat hij mij kom betaole, riep ze, in hij plakt er nog drij dreupels bij!
48
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15 maart 1995 24e jaargang nr. 2 Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester: A. Verbeke Secretariaat: Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14 - 9000 Gent Postrekening: 000-105.04 .73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr. per jaar. Steunende leden: 600 fr. per jaar. Beschermleden: I 000 fr. per jaar. Buitenland: 200 fr. extra voor portkosten
INHOUD - In memoriam Lode Hoste. - "Les Journalistes" , een ets van JULES DE BRUYCKER (1907). - Inventaire Archéologique: Beeldhouwwerken van Norhert Sauvage in het Bureel van Liefdadigheid. - Zeger de Kortrijkzaan (Sohier Ie Courtroisin). - Het Doopfeest van Albert Van Pottelsberghes zevende zoon. - Oplossing Puzzel 1994. - Gent elders ontmoet. - Herontdekking van de Nieuwpoort. - Gentse Memoriedagen: 30 en 31 januari, I februari. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXII. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons . - Gênsche Präot.
50 51 64 66 72 83 95 97 I 00 103 106 109 111 112
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten: in het Documentatiecentrum voor Streekgeschieden is, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse: Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.
IN MEMORIAM LODE HOSTE "Ghendtsche Tydinghen" heeft opnieuw een waardevolle medewerker verloren. Na Maurits Van Wesemael, Michel Steels, Roger Van Aerde is nu ook Lode Hoste op I 0 november jl. heengegaan. Hij was 76 jaar. Onze lezers zullen zich nog wel zijn interessante artikels herinneren over de Brugse Poortwijk, de Uithangborden, het Gezelschapsleven in Gent, zijn boek over de Gentse stadstrams. Ook zijn boek "Gent, Poppenspelstad" betekende een verrijking voor de Gentse bibliografie, want er was weinig gepubliceerd over dit onderwerp. De sympathieke Lode, onderwijzer, kunsthistoricus, volkskundige, heemkundige (wat allemaal niet) was een figuur waar een zekere distinctie van uitstraalde, een van die mensen waar men graag mee omging. Ook een zeer noeste werker. Wij denken niet dat er veel momenten in zijn leven geweest zijn dat hij niets deed. En wat hij deed, deed hij vrijwillig en belangloos. Gedurende 6 jaar was hij de onbezoldigde Conservator van ons Museum voor Volkskunde en gedurende 20 jaar was hij de vrijwillige en onbezoldigde medewerker van het AMSAB. Ga ze nog maar eens zoeken, dergelijke mensen. Lode Hoste die deel uitmaakte van verscheidene commissies was ook een "affichespecialist". Vele duizenden affiches werden door hem bestudeerd en gerepertorieerd. Lode maakte sinds lang deel uit van de Raad van Beheer van de Heemkundige en Historische Kring Gent" . Weer een van die gekende en sympahtieke Gentse figuren die verdwenen is.
Een trits Gentse heemkundige autoriteiten: Frans Van Bost, AndrĂŠ Yerbeke, Lode Hoste.
50
"LES JOURNALISTES", EEN ETS VAN JULES DE BRUYCKER (1907) Omstreeks 1905 begon Jul es De Bruycker, tot dan toe tekenaar en aquarellist (I), naar het voorbeeld van Baertsoen te etsen. In 1906 -hij was toen 36 jaar oud - werden zijn eerste vijftien etsen door Van Campenhout in Brussel gedrukt en in 1907 nogmaals zestien (2). Daarna hield De Bruycker er als etser enkele jaren mee op, om er pas in 1911 mee te herbeginnen. Een van die etsen uit de aanvangsperiode heet "Les Journalistes" (3). Deze prent (26,5 x 37 cm), die van 1907 dateert (afb. 1), stelt vier heren voor, bijeen gezeten in een wat vaag aangeduid interieur waarin, vrij slordig en willekeurig, enkele tekeningen aan de wand zijn vastgeprikt... Drie van de heren, links op de prent, zijn - op een rijtje gezeten - in zijaanzicht afgebeeld en staren zwijgend voor zich uit; een van hen is een zware sigaar aan het roken. De vierde heer, rechts op de prent, is frontaal in beeld genomen, alsof hij "presideert". Naar de titel van de prent te oordelen, zijn het journalisten. Drie van hen hebben alvast een attribuut dat naar het schrijven verwijst: op de voorgrond links, bij de stoel van de heer met de strohoed, staat een fles inkt; de beide heren naast hem, die er blootshoofds bij zitten, hebben allebei een schrijfpen, de eerste in de hand, de tweede boven het oor. Bij de vierde daarentegen, de man met de bolhoed, ontbreekt elke verwijzing naar het schrijven! Is hij wellicht geen journalist, zoals de andere drie, maar een "buitenstaander" ten aanzien van deze collega's-penneridders, een toevallige bezoeker misschien? In zijn "Herinneringen aan Juul De Bruycker" (4) vertelt Dr. P.J.J. Bonnel (5) over zijn bezoeken aan de huisbewaarder van de Gentse universiteit in de Voldersstraat Emiel Van Vooren (6), die toentertijd aan vrienden en bekenden werk verkocht van Jules De Bruycker. In de woonvertrekken van deze conciĂŤrge, die een curieus personage moet geweest zijn, heeft de jonge universiteitsstudent Peter Bonnel omstreeks 1910 Jules De Bruycker leren kennen. Bonnel beschrijft in 1956, bijna een halve eeuw later, als volgt zijn "eerste ontmoeting met hem (= JDBr), die mij weldra als vriend zou aanvaarden en die me als zodanig, door heel zijn lange leven, heeft behandeld. Hij zat aan de schaduwzijde van de reeds donkere keuken, bij valavond, met nog twee andere heren. Eenmaal mijn ogen beter aan de duisternis gewend, meende ik een der personages te herkennen, die - samen met Emiel, in diezelfde keuken -als 'Journalistes' in een ets van De Bruycker werden vereeuwigd. Later zou ik van Emiel vernemen dat, evenmin als hijzelf, geen dier personages een 'penneridder' was. Het waren eenvoudig gasten van onze 51
E5
E4
E3
E2
Afb. I.
pedel en een hunner, zo ik het mij nog goed herinner, fungeerde als assistent bij een pillendraaier. Daarmee is het misterie van de afgebeelden, die velen menen te identificeren met Gentse joumalisten (en welke penneridders!) m.i. gedeeltelijk opgelost." Bij deze tekst plaatst Bonnel evenwel zelf twee voetnoten. De eerste noot luidt als volgt: "Diezelfde personages, met daarbij ook nog Juul, vormen de hoofdelementen van een schets van de Franssprekende Gentenaar, Franz Hel lens : 'La Cuisine des fous' (7), waarin de auteur zijn reeds meer dan vrije verbeelding een meer dan vrije teugel laat." De tweede voetnoot, die voor ons onderwerp belangrijker is, luidt: "Mevr. De Bruycker is het evenwel met mij (= Bonnel) niet eens en meent dat de voorgestelde papier- en pennehelden wel degelijkjournalisten zijn. Namen geven kan ze echter niet." (8) Tot zover dan de tekst van Dr. Bonne), zoals hij die in "De Toerist" van 1956 publiceerde. Maar wie van beiden had gelijk: hij of Mevrouw De Bruycker? ¡ Stelt deze prent inderdaad "penneridders" voor (waarom anders die expliciete schrijversrequisieten pen en inktfles, nog afgezien van de titel zelfvan de ets?) of gaat het integendeel om toevallige bezoekers in de pedelskeuken? Of gaat het om een "gemengd" gezelschap van b.v. drie joumalisten en een andere, toevallige bezoeker? De vierde man, rechts op de prent, kan immers 52
Tl
T2
T3
T4
TS
T6
Afb. 2.
maar moeilijk Emiel Van Vooren zelf voorstellen, want die zal toch wel, in zijn eigen keuken, geen bolhoed gedragen hebben ... Enkele maanden later verscheen in hetzelfde tijdschrift "De Toerist" (9) een lezersbrief vanwege de zoon van een der afgebeelden, waarin Bonnels bewering werd tegengesproken. Reeds lang geĂŻntrigeerd door het probleem van eenjuiste identificatie van de afgebeelde personages, en daaromtrent in twijfel door de tegenstrijdige verklaringen van Dr. Bonnel en Mevrouw De Bruycker, werden we in 1985 in de tentoonstelling "Zo kwam Gent van de pers" andermaal met de ets van Jules De Bruycker geconfronteerd. In een paar kranten werd zijn ets "De Journalisten" toen afgedrukt, met daaronder de identificatie van de afgebeelde personages, m.n. "Filiep De Munnynck van Het Volk, Albert De Moor van Le Bien Pub/ie, Ferdinand Hardijns van Vooruit en Gustave Abel van La Flandre LibĂŠrale." Dus toch journalisten, alle vier nog wel, en heel concreet met name genoemd! Maar klopte dat alles wel? Onze twijfel bleefbestaan en bij verdere navraag- o.m. bij Paul De Baere, hoofdredacteur van Het Volk, 53
en bij Rem i Broeckaert, de toenmalige ouderdomsdeken van de Gentse journalisten -werden we met nog een paar andere namen geconfronteerd, nl. ook met die van Henri Keurvels, in 1907 hoofdredacteur van de Gentse kranten Vaderland en Het Volksblad, en van Jean Verschueren, journalist van de Gazelle van Gent. Het maakte de zaak alleen nog maar moeilijker: voor slechts vier personages op De Bruyckers prent niet minder dan zes gegadigden ... Of eventueel zelfs zeven, indien ook de huisbewaarder van de universiteit Emiel Van Vooren nog meespeelde! Maar er bleek, benevens De Bruyckers ets zelf, nog meer te zijn. Einde maart 1958, anderhalf jaar dus na Bonnels artikel in "De Toerist", werd in een veiling van het Paleis voor Schone Kunsten (10) te Brussel een grote tekening (48 x 58 cm) van Jules De Bruycker geveild, getiteld "Les Journalistes", gedateerd 1910 (afb. 2). Ze stelde zes personages voor, waarvan <Je middelste vier ook op de ets van 1907 bleken voor te komen, maar dan (uiteraard) in spiegelbeeld voorgesteld! Deze vier personages bleken op de tekening en op de ets nagenoeg identiek te zijn, maar het interieur op de tekening was wel heel anders, nl. als achtergrond een kale witte wand met tegen het plafond aan een drietal luchtroosters. Deze tekening werd op die veiling verworven door het Prentenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek van Brussel. Twee jaar later werd ze, in een tentoonstelling van dertig jaar aanwinsten ( 11 ), voor het eerst aan het publiek getoond. In de begeleidende catalogustekst stond te lezen: "De vier middelste personages komen voor in de gravure 'Journalistes', die door Le Roy (nr. 31) ten onrechte 1907 gedateerd wordt. Men is het niet eens over de identiteit van de personages op de prent." De confrontatie van de tekening van 191 0 met de ets van 1907 roept dus inderdaad twee (of eigenlijk zelfs drie) vragen op: 1. het verschil in datering en de vraag of de ets dan niet naar de tekening werd gemaakt; daaruit trok het Prentenkabinet dan maar de (voorbarige?) conclusie dat de ets dus foutief gedateerd was door Le Roy... 2. de vraag naar de identificatie van zes i.p.v. vier personages; maar misschien was dit nu geen probleem meer aangezien het lijstje van de gegadigden precies zes namen bleek te bevatten; maar wie was dan wie? 3. gezien het onloochenbaar causaal thematisch verband tussen de tekening en de ets rijst de vraag waarom de ets twee personages minder telt dan de tekening; ongetwijfeld zal De Bruycker daarvoor wel een reden gehad hebben, maar welke? Maar net zoals voor de beide eerste vragen kunnen we het hem ook voor de derde niet meer vragen, noch aan iemand anders die er toen nog bij was ... 54
Beginnen we gemakshalve met vraag twee: wie was wie op de tekening? Bij ontstentenis van betrouwbare zegspersonen die de geportretteerden van 1907 zelf nog gekend hebben, blijft er maar één afdoend middel over om terzake zekerheid te hebben, nl. de afgebeelden een voor een te vergelijken met een (liefst zo eigentijds mogelijke) portretfoto. Een moeizaam opsporingswerk, in velerlei archieven, maar mede dank zij de medewerking van enkele bereidwilligen (12) konden we daar toch grotendeels in slagen. We nummeren de personages op de tekening van links naar rechts van Tl tot T6 en de personages op de ets ditmaal van rechts naar links van E2 tot ES. De personages T2 en E2 corresponderen dan met elkaar en hetzelfde geldt ook voor T3 = E3, T4 = E4 en TS =ES. De rechterhelft van de tekening (T6, T5 en T4) blijkt het minst problemen te bieden inzake identificatie. We gaan hierbij van rechts naar links: Het personage T6 is de joumalistAlbert DE MOOR van Le Bien Pubtic (afb. 3). In 1907 was hij 44 jaar oud (13). Het personage TS of ES is de journalist Fitiep DE MUNNYNCK van Het Volk (afb. 4). In 1907 was hij 34 jaar oud (14). En het personage T4 of E4 is de journalist Gustave ABEL van La Flandre Libérale (afb. S). In 1907 was hij 41 jaar oud (IS). De portretfoto's, die we hierbij reproduceren, laten o.i. inzake identificatie der personages niet de geringste twijfel bestaan. Voor de linkerhelft van de tekening, die ons iets meer problemen opleverde, beginnen we van links naar rechts. De identificatie van het personage Tl (dat dus op de ets niet voorkomt) lijkt ons niet 100% zeker, maar we menen er toch Jean VERSCHUEREN, de hoofdredacteur van de Gazette van Gent (afb. 6), in te herkennen. Hij was toen ook ondervoorzitter van de Vlaamse Sectie van de Algemene Persbond. Als auteur schreef hij o.m. een bekroond drama "Filips van Artevelde". Was het daarom dat Jul es De Bruycker op de tafel naast deze "Vlaamsgezinde" joumalist-en-schrijver een kopje met een Vlaamse Leeuw erop neerzette? In 1907 was hij 5S jaar oud (16). Dan blijven nog de personages T2/E2 en T3/E3 over, resp. de man met de bolhoed en de man met de pen achter het oor, de beide oudsten ook onder het zeskoppige gezelschap. Uit de voorraad namen van gegadigden, hiervoren opgesomd, blijven ons momenteel - benevens eventueel Emiel Van Vooren, die in 1907 58 jaar oud was - nog slechts twee namen over: die van Henri Keurvels (afb. 7), S5 jaar oud in 1907 (17), en die van Ferdinand Hardijns (afb. 8), slechts 43 jaar oud in 1907 ( 18). Hij is dus eigenlijk te jong om het 5S
Afb. 3. Albert DE MOOR.
Afb. 4. Filiep DE MUNNYNCK.
Afb. 5. Gustave ABEL.
Afb. 6. Jean VERSCHUEREN.
56
Afb. 7. Henri KEURV ELS.
Afb. 8. Ferdinand HARDIJNS .
personage T3/E3 te kunnen zijn, maar toegegeven: enige gelijkenis tussen foto en tekening/ets is beslist niet te ontkennen. En bij gebrek aan een beter alternatief zouden we desnoods Hardijns als "de man met de pen achter het oor" kunnen aanvaarden . Maar er is een overtuigend alternatief, dat ons voor de beide resterende figuren een sluitende oplossing aanreikt. Die oplossing vonden we in de briefwisseling (19) tussen Jules De Bruycker en zijn Gentse vriend-en-mecenas René Van Herrewege, ingenieur-ondernemer ( 1870-1938). In mei 1920 stuurde Van Herrewege een exemplaar van de ets "Les Journalistes" aan .. . Gustave Eylenbosch, directeur van "Het Volk" (20). Enkele dagen later, op 30 mei, bedankt Eylenbosch voor deze ets met de volgende brief: "Je ne m'attendais pas à recevoir l'objet promis de si töt. IJ me plaît beaucoup et veuillez de ma part complimenter Mr. Ju les De Bruycker, que je n'ai pas Ie plaisir de connaître. L'artiste a été finement inspiré à faire ressortir Ja différence de caractères, ou plutot de tempéraments: d'une part Mr. De Munnynck (kermisgezicht); d'autre part !'ancien secrétaire communal et moi (jigures de carême). Je ne manquerai pas de me souvenir de lui dans mes prières. Et vous, combien je vous remercie pour Ja délicate attention à me fournir une eau-forte qui rend ma frimanke (?) - contrairement aux désirs chers aux enfants - comme sij'étais sur Ie point de rendre man áme. Merci, merci beaucoup. Votre tout devoué G. Eylenbosch ." (Afb. 9) 57
Afb. 9.
58
Afb. 10. Gustave EYLENBOSCH.
Het probleem is dus opgelost: de twee figuren rechts op de ets van 1907 met hun "vastengezicht" in contrast met het "kermisgezicht" van Filiep De Munnynck en het even welgedane gezicht van de sigaar-rokende Gustave Abel - zijn resp. Gustave EYLENBOSCH met de pen achter het oor (afb. 10), toen 51 jaar oud, en de toenmalige stadssecretaris van Gent, advocaat AimĂŠ DE BRUYCKER, 52 jaar oud (21 ). Dat het inderdaad ascetische gezicht van Eylenbosch nu precies iemand uitbeeldt die "stervensgereed" is, mogen we wel als een lichte overdrijving beschouwen. De stadssecretarismet-bolhoed is wel ook duidelijk van de ascetische observantie ... Maar nu het probleem van de identificatie van de voorgestelde personages definitief opgelost is, rijst een andere vraag: hoe komen deze diverse personages - vier joumal isten, een dagbladdirecteur en een stadssecretaris terecht op eenzelfde tekening? Wat bracht hen samen? Het is de datum van de ets, 1907, die ons de oplossing aanbrengt. Op 23 april 1907 immers werd stadssecretaris De Bruycker door de Gentse Gemeenteraad gehuldigd voor zijn 25-jarig ambtsjubileum. Dat moet de aanleiding geweest zijn voor een ontmoeting van de jubilaris met enkele journalisten. Waar deze ontmoeting 59
plaats heeft gehad, is moeilijk uit te maken. Tekening en ets geven immers een totaal verschillend "interieur" te zien en wat daarvan is te boeken op de rekening van Jules De Bruyckers eigen verbeelding? Of had de ontmoeting plaats in de kelder van de universiteit in de Voldersstraat bij Emiel Van Vooren? Dat zou de aanwezigheid van Jules De Bruycker als getuige van deze ontmoeting kunnen verklaren ... Waar de ontmoeting echter ook plaats had, Jules De Bruycker moet erbij geweest zijn. En hij moet daarvan een tekening gemaakt hebben, in 1907; daarop kwamen zes personages voor. Naar die oorspronkelijke tekening (die overigens op dat ogenblik best niet veel meer dan een voorlopige schets kan geweest zijn) heeft hij dan, ook in I 907, zijn ets gemaakt; wel heeft hij -om welke reden dan ook- de buitenste twee figuren (Jean Verschueren enAlbert De Moor) niet mee opgenomen. Pas in 1910 heeft hij dan de oorspronkelijke tekening van 1907 (met de zes personages) verder afgewerkt tot een volwaardige zelfstandige tekening en ze dan pas ook gesigneerd en gedateerd. De conclusie van het Prentenkabinet dat de ets "ten onrechte 1907 gedateerd wordt", is een voorbarige en foute conclusie. Wat we hierboven als de vermoedelijke reconstructie van het ontstaansproces van tekening en ets vooropstelden, is meer dan slechts een hypothese. Uit onze studie van talrijke anderevan De Bruyckers etsen en tekeningen (en uit de lectuur van zijn briefwisseling) is ons immers duidelijk geworden dat De Bruycker zijn etsen vaker naar onvoltooide tekeningen maakte en dat hij pas na de realisatie van een ets de daaraan beantwoordende tekening voltooide. Dit was b.v. ook het geval met een aantal in Engeland gemaakte oorlogstekeningen, waarvan de etsen al in 1916 of 1917 werden gerealiseerd, maar waarvan de tekeningen pas in 1919 hun definitieve afwerking (en datering) kregen. Iets vergelijkbaars moet gebeurd zijn met de ets van 1907 en de tekening van 1910. Of de zoveelste herhaling van de geschiedenis van de kip en het ei, met de vraag wat er het eerst was ... Jules De Bruycker zou erom hebben kunnen lachen! Dr. Paul HUYS Drongen, 5.9.94
NOTEN
I. Tot op de vooravond van WO I beschouwde Jules De Bruycker het aquarelleren als zijn voornaamste artistieke activiteit. In de "Wegwijzer der Stad Gent" (jaargangen 1902 tot 1914) staat hij, onder de kunstschilders, telkenjare als "aquarellist" genoteerd.
60
2. Grégoire Le Roy, "L'Oeuvre gravé de Jules De Bruycker" (Brussel, G. Van Oest, 1932), blz. 31-34, nrs. I tot 31. 3. G. Le Roy, a.w., blz. 34, nr. 31 (zinkplaat; 0.265 x 0.37; niet genummerde oplage, waarvan hetjuiste aantal exemplaren niet bekend is). 4. Zie "De Toerist",jrg. 35, nr. 18 (16 sept. 1956), blz. 633-646. 5. Peter- officieel Petrus Julius Joannes- Bonnel ( 0 0ostende 12 okt. 1889) studeerde vanaf 1908-09 Germaanse filologie aan de Gentse rijksuniversiteit (inschrijvings-rolnummer 40.367). Tijdens zijn tweede universiteitsjaar (in 1910) leerde hij JDBr bij Emiel Van Vooren kennen. In oktober 1912 behaalde P.J. Bonnel met onderscheiding het doctoraat in de letteren en wijsbegeerte (Germaanse filologie). (ArchiefR.U.G., dossiers 4A4/I en 4A4/16). Vanaf 1915 was Bonnel in Londen, waar hij De Bruycker in diens atelier vaak bezocht en hem bij het ontwikkelen van zijn etsen wel eens assisteerde. 6. Over Emiel Van Vooren (W aarschoot, 7 juli 1849 - Gent, 21 okt. 1921) zie de bijdrage van R. De Vriendt-Mores en R. Van de Walle, "Emile Van Vooren, huisbewaarder en beschermheer van Gentse kunstenaars (Jules De Bruycker, Franz Hellens, Georges Van de Walle e.a.)", in: Oostvlaamse Zanten,jrg. 55, nr. 2 (1990), blz. 95-104; op blz. 97 het portretschilderij "Home de notre ami Emile (Van Vooren)" door Jul es Verwest van 1909. 7. Franz Hellens (pseud. van Frédéric Van Ermengem, 1881-1972) publiceerde "La cuisine des fous" in de verzamelbundel "Les Hors-Ie-Vent" (Brussel, 1909), p. 25-75. Jules De Bruycker wordt er ten tonele gevoerd opp. 40 e.v. In 1906 debuteerde hij met "En ville morte", geïllustreerd met 12 tekeningen van De Bruycker. 8. "De Toerist",jrg. 35, nr. 18 van 16 sept. 1956, blz. 634. 9. "De Toerist",jrg. 36, nr. 4 van 16 febr. 1957, blz. 132: lezersbriefvan L. De Munnynck (Reigerstr. 11 C, Gent), ddo 30 nov. 1956. Hij identificeert de vier personages op de ets als Fitiep De Munnynck (zijn vader), Albert De Moor, Cies (sic) Verschueren en misschien- pedel Emiel Van Vooren. 10. Ventes au Palais des Beaux-Arts de Bruxelles, 27,28 & 29 mars 1958, Collection d'un bibliophile éclectique. Deuxième partie: Estampes, Dessins, Documents, Aquarelles, Tableaux. Important Ensemble de dessins et d'aquarelles de Jules De Bruycker. (Paul Van der Perre, Libraire-Expertdu PBA, 21, rue de la Régence, Bruxelles), blz. 11, lot nr. 78, met afb. op de binnenzijde van de achterkaft van de veilingscatalogus. 11. Het Prentenkabinet. Dertig jaar aanwinsten 1930-1960 (Brussel, Kon. Bib!., 1961 ), blz. 82, catal. nr. 223 (Crayon-gras-tekening: sign. & dat. 1910; 483 x 583 mm). 12. We danken van harte voor hun medewerking Dr. Jan De Maeyer (KADOC, Leuven: foto's Albert De Moor en Gustaaf Eylenbosch), Paul De Baere (Het Volk, Gent: Foto Filiep De Munnynck), Lode Hoste (AMSAB, Gent: foto Ferd. Hardijns) en Marc Somers (AMVC, Antwerpen: foto Henri Keurvels). 13. Albert De Moor (Gent, 29 nov. 1863- 29 nov. 1926). Zie Annuaire Illustré delaPresse Beige, I re Année (Brussel, Impr. Ch. Bulens, 1908), blz. 15: "De Moor, Albert, 19, rue aux Tripes, rédacteur au Bien Pub lic. - Tél. 44." 14. Filiep (eigenlijk Philippe Octave) De Munnynck (Gent, 5 okt. 1873 - 10 dec. 1925), beeldhouwer(!) van opleiding, was van 1896 tot 1905 redacteur en van 1905 tot aan zijn dood hoofdredacteur van Het Volk. Hij werkte af en toe ook mee aan de franstalige katholieke krant Le Bien Public. In 1921 werd hij in de Gemeenteraad van Gent verkozen en werd op 24 okt. van datzelfde jaar reeds schepen van handel, nijverheid en openbare gezondheid. Benevens zijn journalistiek werk voor Het Volk schreef hij o.m. een toneelstuk in 5 bedr. "Een held. Schets uit den schoolstrijd van 1879-1884" (Gent, Siffer, 1903) en een prozawerk "Zielengloed. Bijbelsche vertelling" (Maldegem, De Lille, 1906). Hij schreef (en vertaalde of adapteerde) ook feuilletonromans, zoals "De Commune van Parijs", "Het duister geheim", "De misdaad om 't geld", "Het teeken des Kruises" (naar het Engels), "Liefdestrijd", "Eén man, één woord" en "De stomme ge-
61
tuige" (naar het Italiaans). Zie "Annuaire Illustré delaPresse Beige", lre Année (1908), blz. 225, met foto op blz. 7 (als secretaris van de 'Section des Flandres' van de 'Association de la Presse'). Ook vermeld in Lionel Bertelson, "Dictionnaire des joumalistes-écrivains de Belgique" (Bruxelles, Section bruxelloise de l'Association Générale delaPresse Beige, 1960), blz. 39. Zie verder nog R. Rock, "Het Volk 1891-1951. Gedenkboek 60 jaar Het Volk" (Gent, Het Volk, 1951), blz. 83-84 en 128-129. 15. Gustave Abel (Gent. 24 dec. 1866- Ukkel, 1945), advocaat, schrijver en journalist, was dr. juris van de U.L.B. Hij leidde het Gents tijdschrift Commerce et Industrie en was tot kort voor WO I hoofdredacteur van La Flandre Libérale en na WO I gedurende enkele jaren ( 1922-25) hoofdredacteur van L 'lndépendance beige. In juni 1904 werd hij in Gent tot provincieraadslid verkozen. Hij was ook secretaris van het Nationaal Comité van de Liberale Partij. Hij publiceerde talrijke brochures over sociologie en politiek (o.a. "Le röle du Libéralisme", "Socialisme et Socialistes", "Les sydicats neutres", "La question des langues", 1914), maar ook literair werk. o.a. een studie over Sainte-Beuve ("Le labeur de la prose", 1891) en toneelstukken, waarvan het meest suksesrijke, "Les forces ennemies", op 2 april 1910 in de Gentse Schouwburg(= Opera) werd opgevoerd door acteurs en actrices van de Comédie Française. La Flandre Libérale van 4 april 1910 schreefhierover als volgt: "Une première d'auteur beige à Gand. C'est devant une saile archicomble qu'a eu lieu, hier samedi, au Grand-Théätre, la première représentation de 'Forces ennemies", comédie en trois actes de notre très distingué confrère M. Gustave Abel, directeur de la 'Flandre Libérale'. Cette oeuvre, habilement conçue et charpentée, d'une superbe envolée littéraire, d'un passionnel sentimentalisme, a obtenu un brillant succès. On a fait fête à !'auteur et à ses talentueux interprètes, Mmes Geniat et Robinne, MM. Finaux, Le Rey et Dessonnes, tous de la Comédie-Française. A la chûte du rideau, auteur et interprètes ont été rappelés à plusieurs reprises." In 1907 was Gustave Abel als advocaat gevestigd in Nieuwland 4 in Gent. Omstreeks 1914 verhuisde hij naar Etterbeek en later naar Ukkel. Van 1910 tot 1921 had hij (ook) een buitengoed in de Kasteelstraat 4 te Gentbrugge. Hij publiceerde zijn memoires onder de titel "Le livre de mes illusions" ( 1930). De Universiteitsbibliotheek van Gent bezit veel van zijn publicaties en een aantal brieven van hem aan Prosper Claeys (1900-05), Ferd. Vanderhaeghen, Paul Frédéricq e.a Zie "Annuaire Illustré delaPresse Beige", 1reAnnée ( 1908), blz. 224, met foto op blz. 124. Zie ook Lionel Bertelson, aw. (1960), blz. 11. Gustave Abel is ook vermeld in de Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie (Hasselt, Heideland, 1971), I, 169 en in Paul Legrain, Le Dictionnaire des Belges (Brussel, 1981), blz. 7. 16. Jean Baptiste Verschueren (Gent. l3 okt. 1851- 12 aprill916) was in 1907 hoofdredacteur van de Gazette van Gent. In het bevolkingsregister wordt hij omstreeks 1889 vermeld als opsteller van het "Volksblad" en herbergier, in het bevolkingsregister 18911900 als dagbladschrijver en winkelier in papier en in dat van 1911 als dagbladschrijver en letterkundige. Als letterkundige publiceerde hij een aantal toneelwerken o.a. de drama's "Philips van Artevelde" (1879). "Een schrikkelijk geheim", "Is hij plichtig?" en "Jan de Sutte", de komedies "Per aankondiging", "Look in den meersch", "De tweede vrouw" en "Sint-Thomasdag", het zangspel "De waternimf" ( 1887) en de vaudeville "De bende van Jef' (1889). Zie "Annuaire Illustré delaPresse Beige", lreAnnée (1908), blz. 124 en 228, met foto op blz. 7 (als ondervoorzitter van de 'Section des Flandres' van de 'Association de la Presse'). In 1907 woonde hij in de Nassaustraat 29. 17. Henri Keurvels (Gent, 1852-1933) was hoofdredacteur van een paar Gentse kranten, nl. van het liberaal volksgezinde "Vaderland" en van het "Volksblad", en werkte ook voor "La Flandre Libérale" en voor het "Liberaal Weekblad" te Sint-Niklaas. Als auteur publiceerde hij o.a. "Recht voor de vuist", "Servaas van Steelandt", "Een bloedig raadsel", "Naar Argentina", "Vlaanderen te vuur en te zwaard" en "Romeo en Juliette". Zie "Annuaire Illustré delaPresse Beige", lre Année (1908), blz. 226, en ook Lionel
62
18.
19. 20.
21.
Bertelson, a w. (1960), blz. 74. Zie verder nog Keurvels' jeugdherinneringen in "GhendtscheTydinghen",jrg. 6, nr. 3 (15 mei 1977), blz. ll5-120. Ferdinand Hardijns (Gent, 1864-1927) was tot 1880 "bomsleper" in de "Société Linière de la Lys". Op 24-jarige leeftijd werd hij eerste partijsecretaris van de B.W.P. Enkele jaren later ging hij werken in de Coöperatieve van de S.M. Vooruit en ten slotte bij de krant "Vooruit", waarvan hij eerst redacteur en nadien hoofdredacteur werd. In 1895 trad Hardijns, samen met Anseele, Van Beveren e.a. voor de eerste maal in de Gentse Gemeenteraad waarvan hij lid bleef tot 1926. Als journalist schreef hij diverse brochures, o.a. "De vakverenigingen in de Werkersbeweging" (1903), "Waarom ik socialist ben" (1905), "De werkmensen zijn nooit content" (1906) en "Leve de commune" (1914). Bewaard in privé-bezit. Gustaaf J.K. Eylenbosch (Gent, 1856-1939), letterzetter en corrector, kwam via het drukkersberoep tot de sociale beweging en de journalistiek. In 1891 was hij stichter en eerste hoofdredacteur van het dagblad "Het Volk", waarvan hij nadien ook directeur werd. In 1895 werd deze voorman van de christelijke werkliedenbeweging lid van de Gemeenteraad, in 1912 eerste voorzitter van het Landelijk Verbond der Christelijke en Vrije Vakbonden (sinds 1923: ACV) en in 1922 provinciaal senator. Hij publiceerde o.m. "Les ouvriers belges en France" (=de seizoenarbeiders in Noord-Frankrijk voor wie hij een speciale editie van zijn dagblad, "Het Vlaamsch Kruis", oprichtte), "Le mouvementsyndicalen Allemagne", "De Belgische Volkbond. Beknopte geschiedenis 18911920" en "Vijftig jaar sociale, politieke, katholieke actie 1884-1934". Over Eylenbosch zie "Nationaal Biografisch Woordenboek", dl. 11 (1966), kol. 211-214 en "Encyclopedie van de Vlaamse beweging", dl. I (1973), blz. 491. Aimé François De Bruycker (Dendermonde, 14 juli 1855 -Gent, 13 aug. 1941 ), zoon van Casimir en van Adeline De kever, echtgenoot van Louise Alpbonsine Gantrelle, advocaat, werd stadssecretaris van Gent in 1882 en bleef in dit ambt tot einde juni 1919, toen hij werd opgevolgd doorN. Heins. Op 22 april 1907 werd hij door de Gentse Gemeenteraad gehuldigd voor zijn 25-jarig ambtsjubileum (zie La Flandre Libérale van 24 april 1907). Aimé De Bruycker woonde aanvankelijk in de Keizer Karelstraat 58 en van omstreeks 1890 af in de Van Eyckstraat 54 (later 50), waar hij overleed in zijn 87e levensjaar: overlijdensaangifte (nr. 2177 van 14 aug. 1941) door zijn schoonzoon Georges Struye, 59 jaar oud, nijveraar te Sint-Martens-Latem, Heidebergenstraat 2, en door zijn dochter Henriette De Bruycker, 48 jaar oud, zonder bedrijf, wonende te Luik, Marcelliskaai 7. Het Stadsarchief Gent bezit geen enkele foto van deze man, die gedurende 37 jaar de "eerste stadsambtenaar" van Gent was.
63
INVENTAIRE ARCHร OLOGIQUE- FICHE NR. 10 Op 21 januari 1897 stelde Prosper Claeys in de rubriek "Beeldhouwwerken -Zaal van het Bureel van Liefdadigheid (Poeljemarkt)- XVIIe eeuw" in het Frans een fiche op over
Beeldhouwwerken van Norhert Sauvage in het Bureel van Liefdadigheid De monumentale houten schouw die de zaal van de Gouverneurs der Armenkamer versiert, wordt bekroond door een schilderij van Jan van Cleef (1689). Deze schilderij voor dewelke de schilder 16 ponden en 13 schellingen ontving, ongeveer 180 fr. van onze munt (nu te vermenigvuldigen met tenminste I 00), stelt de stichting voor van de Armenkamer door Keizer Karel in 1531. Van Cleefwerd opgenomen in de Gentse gilde van de fijnschilders op 13 mei 1668. Boven deze schilderij ziet men het gesculpteerd portret van de Keizer. Langs weerszijden van de schouw zijn twee bevallig versierde deuren, waarboven portretten, eveneens gesculpteerd, van de aartshertogen Albert en Isabella (1689). De pilasters van de schouw zijn versierd met twee houten beelden die twee weeskinderen voorstellen in XVIIe-eeuwse kledij. Boven iedere hoekpilaster hangt er een trofee bestaande uit kledingsstukken. Al deze fijn uitgevoerde schrijn- en beeldhouwwerken zijn het werk van een Gentse kunstenaar, Norhert Sauvage. Enkele festoenen die de schouw versieren werden gebeeldhouwd door Franรงois Sauvage, waarschijnlijk een broer van de vorige. Norhert Sauvage heeft met zijn beitel andere openbare gebouwen in Vlaanderen verrijkt. De vergaderzaal van het Bureel van Liefdadigheid werd gerestaureerd in 1857. Het plafond, de schouw, de gesculpteerde voorwerpen en de lambrizering had men bedekt met een laag afschuwelijk grijze verf. Deze laag werd verwijderd. Zoals ze vandaag is, is deze kamer van de Gouverneurs der Armenkamer een goed bewaard specimen van de kunstzinnige versiering van een zaal uit de XVIIe eeuw. Cf. A. VAN LOKEREN, in de "Messager des sciences historiques", 1868, pp. 49-67. 64
Naschrift
De Armenkamer werd gesticht door Keizer Karel bij een Ordonnantie van 7 october 1531. Zij werd ondergebracht in afhankelijkheiden van het Stadhuis op de Poeljemarkt. De Schepenen van de Keure benoemden 11 gouverneurs, gekozen onder de aanzienlijken van de stad, als beheerders van de Armenkamer. Bovendien een solliciteur, een greffier en een ontvanger. De beheerders die verantwoording verschuldigd waren aan het Stadsmagistraat, beschikten over eigen 65
financiële middelen afkomstig van belastingen, toelagen van de Stad en het hospitaal St-Jan-ten-Dulle. Zij kregen een deel van de aalmoezen opgehaald in de kerken en ook schenkingen van kloosters en abdijen. De Armenkamer werd in 1797 vervangen door het "Bureel van Liefdadigheid" (Ook "Bureel van Weldadigheid"). Dit bureel zetelde er tot in 1902. Dit Bureel, met zijn meubilair, werd ondergebracht in het Bijlokemuseum. Wanneer gij dit onvolprezen Museum bezoekt, vooral niet nalaten dààr eens binnen te wippen.
ZEGER DE KORTRIJKZAAN (SOHIER LE COURTROISIN) Zeger de Kortrijkzaan was volgens J.J. De Smet, een vermaard staatsman en krijgsman. De Smet schreef zijn biografie in 1866, zich baserend op Proissart en Kervyn de Lettenhove (1). Dat betekent dat we bij het lezen van die biografie voorzichtig moeten zijn. De Smet heeft zich blijkbaar slechts op twee auteurs gebaseerd en leefde bovendien volop in de romantische periode die ons land toen meemaakte. Als vertaler en bewerker heb ik de hoofdlijnen vrijwel volledig hertekend en wat achtergrondinformatie bijeengescharreld teneinde de nogal korte biografie te verduidelijken en op te fleuren. De hoofdbedoeling van dit artikel is een bewogen tijdperk uit de Gentse geschiedenis opnieuw in de belangstelling brengen. Eigenlijk horen we de laatste jaren niet zo veel meer over de "Eeuw der Artevelden". Is het niet beschamend voor Gent, dat er nog steeds geen Vlaamse vertaling is verschenen van het Engelse boek over Jacob van Artevelde? Onze voorouders hadden over hem de mond vol. Kent onze jeugd Aftevelde eigenlijk nog wel? Dit artikel begint alvast aan een opfrissing. Zeger de Kortrijkzaan werd geboren te Gent omstreeks het midden van de 13de eeuw. Hij was een waardige telg van het oude geslacht van de burchtheren van Kortrijk, dat ooit waardevolle krijgslieden heeft geleverd aan Willem van Normandië om Engeland te kunnen veroveren in I 066, aan Godfried van Bouillon om koning van Jeruzalem te kunnen worden in 1099, en aan Boudewijn van Constantinopel om keizer te kunnen worden van het Griekse rijk in 1204. De ironie wil dat later, in 1380, Filips van Aftevelde de Kortrijkse burcht zal innemen waardoor, na de slag bij Westrozebeke, de Fransen in 1382 de burcht zullen verwoesten (2). Zeger was een wijs raadsman van de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre. Het politiek klimaat waarin Zeger leefde zat ongeveer als volgt ineen. De 66
Franse koning, Filips IV de Schone die feodaal suzerein was over Vlaanderen, probeerde omstreeks 1285 weer méér invloed te krijgen over ons gewest, vooral wegens de grote economische bloei die wij hier kenden. Gwijde verzette zich daartegen en zocht steun bij de Engelse koning Edward I. Gwijdes dochter, die zich in 1294 verloofd had met de Engelse kroonprins, werd op een bepaald ogenblik door de Franse koning gevangen genomen waardoor in 1297 een openlijke strijd ontstond tussen Frankrijk en Vlaanderen. De Vlaamse graaf had er inmiddels voor gezorgd dat hij Gent, de machtigste stad van ons gewest, achter zich kreeg, want zonder stedelijke milities en financiële bijdragen betekende zijn leger niet veel. In maart 1297 had hij drie charters uitgevaardigd, die later als DE GROTE KEUREN DER GENTENAARS zouden worden beschouwd (3): KEURE 1: een nieuw schepenkollege van XXXIX wordt ingesteld, regelt hun reehen en toekenningen en waarborgt het behoud van de nieuwe magistratuur. KEURE 11: vestigt de rechten van Gentse poorters (waar Zeger als edelman eigenlijk niet bijhoorde) op zéér vrijzinnige wijze. KEURE Ill: kent het gemeentelijk recht toe waaronder moet worden verstaan het lijfstraffelijk recht, het burgerlijk recht en de procesvoering. Deze 3 grondwettelijke keuren kan men beschouwen als het "palladium der vrijheid" van Gent, een vrijheid die pas definitief ophield in 1540. Vlaanderen werd aanvankelijk gesteund door Engeland. In 1299 liet Engeland, ingevolge het Verdrag van Montreuil (19 juni 1299), Gwijde in de steek en in mei 1300 bezetten de Franse troepen Vlaanderen vrijwel volledig. Gwijde moest zich overgeven, samen met zijn twee zonen Robrecht van Béthune en Willem van Crèvecoeur. Zij werden in Franse burchten opgesloten. Moest Gwijde Zegers raadgevingen (welke raadgevingen vermeldt De Smet niet) hebben opgevolgd, Zeger had een deel van het onheil kunnen afwenden dat Gwijde was overkomen. Ondanks de afwijzing van zijn raadgevingen bleef hij toch aan zijn graaf gehecht en protesteerde hij heftig tegen de ontrouw van dié edelen die zich oorletwierpen aan de koning van Frankrijk, m.a.w. de Leliaerts. Hij was er trots op de boeien van de graaf te mogen delen toen hij zelfwerd opgesloten in het kasteel van Joinville. Omdat de Gentenaars hun "vrije" grondwet te danken hadden aan Gwijde deed de Franse koning een tegenzet en schafte in november 130 I het door de neringen verafschuwde schepencollege van de XXXIX af. Het schepenkollege van 26 "jaarlijks verkiesbare en rekenplichtige" mannen verving radicaal het oude. Gent had een nieuwe "vrijzinnige" grondwet bijgekregen en het is dan ook niet te verwonderen dat in de Guldensporenslag op 11 juli 1302 niet veel Gentenaars aanwezig waren. De koning kon wel eens kwaad worden op Gent en alles weer afnemen. Jan van Namen, oudste zoon van Gwijde, die een groot aandeel in de strijd van zijn vader had, werd na de 67
succesrijke Guldensporenslag ruwaard van Vlaanderen. Op 18 augustus 1304 leed het Vlaamse leger, onder leiding van Jan van Namen, een nederlaag tegen Filips IV bij de Pevelenberg. Het was Filips repliek op de Brugse metten en de Guldensporenslag. Zijn persoonlijke aanwezigheid bij de Vlaamse nederlaag moest overkomen als een bevestiging van zijn autoriteit over Vlaanderen. Pevelenberg leidde tot de Vrede van Athis-sur-Orge op 24 juni 1305 (4). Het was een verdrag tussen Filips enerzijds en de graaf van Vlaanderen en de Vlaamse steden anderzijds. Het zette een punt achter de inlijving van 1300 en de gevangenen van beide kampen verkregen opnieuw hun vrijheid. Zo kwam Zeger de Kortrijkzaan ook weer vrij. Ondertussen was tijdens de onderhandelingen een eind gekomen aan het leven vanGwijde (7 maart 1305) en Robrecht van BĂŠthune, zijn zoon, zat nu met de zware vernedering opgezadeld. Vlaanderen moest een oorlogsvergoeding van 400.000 ponden zien samen te krijgen op 4 jaar tijd. Gedurende 1 jaar moest een Frans bezettingsleger van 500 man worden gefinancierd. De tijdens de oorlog beroofde Leliaerts moesten voor hun verliezen vergoed worden en de stadsversterkingen van Gent, Brugge, Ieper en Dowaai, moesten worden afgebroken. Mogelijk verdween daardoor het binnengedeelte van de oudste Gentse stadspoort, de "Nieuwpoort" aan de Krommenesch en aan de Nieuwbrug, waarvan tot hiertoe nog geen enkele historicus gewag heeft gemaakt. Alleen de straatnaam "Nieuwpoort" was ons tot hiertoe overgeleverd maar kreeg door de historici een andere verklaring. Nochtans staat het bestaan van die poort ondubbelzinnig opgetekend in het erfelijke rentenboek van de Stad: "... Jan van Zielst (is schuldig) van DER POERTEN TER CROMMER S teenen erfliken chinse om 12 deniers parisis tsiaers, een camere onder... ", waarmee duidelijk bedoeld werd dat er zich een huisje bevond, tegenaan en "onderdoor", of stad uitwaarts, het buitenste poortgedeelte van de Nieuwpoort, waar inderdaad de straat Krommenesch begon (5). De wijk en/of straat Nieuwpoort danken ongetwijfeld hun naam aan de oudste poort van Gent ( 6). Het verdrag van Athis-sur-Orge was veel te streng gebleken en de steden zochten alsmaar uitvluchten waardoor de overeenkomst pas geratificeerd werd in mei 1307 te Poitiers, in aanwezigheid van paus Clemens V, de fameuze paus die zich in 1309 te Avignon vestigde en daarmee "de Babylonische Gevangenschap" inzette. Bovendien maakte de koning de investituur van Robrecht als graaf van Vlaanderen, ondergeschikt aan de uitvoering van het verdrag. Nieuwe besprekingen werden aangevangen eind 1307. Tot in 1310 bleef men vruchteloos onderhandelen, datum waarop de paus zich resoluut aan de zijde van de Franse koning schaarde. Te Doornik, herfst 1311, verenigden twee conferenties de Vlaamse en Franse partijen, waardoor verwarring ontstond binnen het Vlaamse kamp. De solidariteit onder de Vlamingen stond op de helling. De graaf Robrecht en zijn zoon Loclewijk van Nevers de Oude werden niet 68
meer unaniem door de Vlaamse steden gevolgd. De verwarring werd nog groter toen Lorlewijk van Nevers de Oude te Parijs werd aangehouden wegens meineed en majesteitsschennis. Om het verdrag van Athis-sur-Orge ten allen koste te doen naleven werden tussen 1315 en 1326 meerdere Vlamingen gegijzeld als onderpand. Daaronder bevonden zich waarschijnlijk ook Lorlewijk van Nevers de Jonge evenals Lorlewijk van Nevers de Oude zoals blijkt uit de stadsrekeningen van 1321-1322: " ... dat men sendde minen herevan Nivers, doe hi quam eerst te Ghend uter vangnessen ... ". Een lang leven was de Oude echter niet meer beschoren want in 1322 stierf hij, even voor de dood van Robrecht van BĂŠthune (17 september 1322). Na zijn vrijlating in 1305 bewoonde Zeger enige tijd zijn heerlijk domein te Drongen en nam zonder aarzeling, om beneden zijn adellijke waardigheid te handelen, de titel aan van "deken van de poorterij" van Gent. Een synoniem voor die titel was destijds "beleeder" van een "deel van de stedelijke bevolking". Gent kende tussen 1302 en 1338 een steeds wisselend aantal "beleeders" die de poorterij, de weverij, de volderij of de kleine neringen aanvoerden, al naargelang wie de macht in handen had. Zo, bijvoorbeeld, kende men tussen 1326 en 1337 geen "beleeder" van de weverij, omdat de wevers van het stadsbestuur uitgesloten waren, na hun partijdigheid met de opstandelingen van Zannekin, tijdens de Opstand van de Vrije Boeren in Kust-Vlaanderen. Alleen de poorters, de volders en de kleine neringen hadden toen hun "beleeder" (7). Mogelijk omstreeks 1320 schonk Zeger de hand van zijn dochter Catharina van Drongen aan Jacob van Artevelde. Zijn andere dochter, "joncfrouwe Kerste van Dronghene" huwelijkte hij uit aan de broer van Jacob, Jan van Artevelde (8). Van Werveke betwijfelt dit evenwel (9). Wat er ook van zij, Artevelde kreeg in ieder geval een dochter, die huwde op 24 oktober 1335. Zij kreeg 7 dagen van tevoren een serieus geschenk van de Stad: " .. .In sint Iucas dage, I tragie nappe, 11 fonteine potte, I cop vergult en geemailleert woech al XXV marc V lood ... de marc XI stuyvers 11 deniers grooten, mids den payemente dat comt XVI liv. XIV sch. grooten, makende 668 ponden die men sond Ja. dochter Van Artevelde, doe zoe huwede sdicendages naer... " (1 0). Inmiddels volgde Lorlewijk van Nevers de Jonge in 1322 zijn grootvader Robrecht van BĂŠthune op als graafvan Vlaanderen. Op 18 oktober 1322 deed hij zijn Blijde Intrede in zijn bevriende stad Gent: " ... 1 vate wyns van st. jans, dat men sendde minen herevan Vlaenderen doe hi inde porte quam eerstwarfin sint lues dage ... " ( 11 ). Opgevoed als gijzelaar aan het Franse hof was deze intussen gehuwd met de dochter van de Franse koning Filips V (21 juli 1320). Zijn oom Robrecht van Kassei betwistte hem de troon, omdat hij hem als verrader beschouwde, doch met de steun van de grote Vlaamse steden zegevierde Lodewijk. Weldra brak echter een opstand uit in de Vlaamse kuststreek tengevolge van de belastingen die 69
hij hief om het verdrag van Athis-sur-Orge te kunnen naleven. Brugge en Ieper sloten zich aan bij de opstandelingen. Gent bleef Lorlewijk trouw. Zij zocht de toom niet van graaf en koning want zij had veel te verliezen. In 1325 werd Zeger de Kortrijkzaan bevelhebben van de Gentse troepen (12). Hij genoot van een grote populariteit en de Gentse schepenen vereerden hem ieder jaar weer met het ambtsgewaad dat hij, als lid van de Gentse delegatie, te Doornik droeg in een beroemde processie. Het was zelfs zo dat de wijnaccijns, verschuldigd op de wijn die bij hem thuis werd gedronken, door de Stad aan de wijnpachters werd betaald. Toen de Bruggelingen in 1325 de graaf te Kortrijk gevangen namen en de oproerlingen, geleid door Nicolas Zannekin, en Robrecht van Kassei, de oom van de graaf, die illegaal was uitgeroepen tot ruwaard van Vlaanderen, het graafschap in vuur en vlam zetten, droeg hij veel bij om Oudenaarde en Aardenburg terug onder de heerschappij van de graaf te krijgen. Zeger was op en top een "beleeder van de poorterij", die traditioneel de zijde van het feodaal recht koos, in dit geval gehoorzaamheid aan de graaf van Vlaanderen, die gehoorzaam moest zijn aan de Franse koning. Nabij Assenede, kwamen de Gentse troepen van Zeger in botsing met het Brugse leger onder bevel van Lambert Boekel en Walter Ratghoor. Het was een bloedig gevecht maar de Gentenaars behaalden de overwinning. Ratghoor en Boekel kwamen om in het krijgsgewoel, samen met een groot aantal van hun soldaten. Een groot aantal werd gevangen en meegenomen naar Gent. In 1328 snelde de Franse koning Filips VI zijn vazal, Lorlewijk van Nevers, ter hulp en verpletterde de opstandelingen te Kassei op 23 augustus. Kort tevoren was Lorlewijk van Nevers de Jonge door de Franse koning tot ridder geslagen zoals blijkt uit de stadsrekeningen van 1327-1328: "... gesend minen bere van Vlaenderen swoensdaghs vor st. pieters dagh ingaende oest (27 juli 1328), doe hi eerst in de port quam naerdien dat hi was ghemaect riddere ... " Lorlewijk had namelijk plechtig beloofd de Franse koning zijn strijd tegen de Vlaamse opstandelingen bij te zullen staan en dat was een "decoratie" waard. Het verdrag van Athis-sur-Orge kon eindelijk worden nageleefd. Op 12 augustus 1336 sleepte de koning van Engeland Vlaanderen mee in een hachelijk avontuur. In een koninklijk besluit van die datum verbood hij iedere export van grondstoffen waaronder dus ook wol. En wol had Vlaanderen, vooral Gent, broodnodig zowel voor de lakenhandelaars als voor de wolbewerkende neringen. Het is dan ook meer dan normaal dat Gent kost wat kost weer aan Engelse wol wou geraken en zo gingen er stemmen op om toenadering te zoeken tot Engeland. Rood van woeder werd Lorlewijk van Nevers toen hij hoorde dat de illustere burger van Gent, zijn trouwe Zeger de Kortrijkzaan, openlijk begon te pleiten voor een alliantie met de Engelse koning. Zeger had zelfs al een verdrag getekend met Hendrik van Vlaanderen, (nog een zoon vanGwijde van Dampierre, bijgenaamd graafvan Lodi), 70
en andere ridders, waarin overeengekomen werd dat voortaan Vlaanderen, Brabant en Henegouwen nooit geen oorlog meer zouden voeren zonder onderling akkoord. Tijdens een "parlement" te Brugge op 6 juni 1337, waar de vertegenwoordigers van de steden de koppen samen staken om middelen te bedenken die de economische crisis van het land moesten bestrijden, arresteerde men de Kortrijkzaan en voerde hem naar het kasteel van Rupelmonde. De Kortrijkzaan had zich, volgens de koning van Frankrijk en de graafvan Vlaanderen, schuldig gemaakt aan verraad. Vruchteloos hebben de Gentse afgevaardigden, en later ook die van de andere steden, zijn vrijheid opgeëist. Het is ontroerend in de stadsrekeningen te lezen hoeveel moeite werd gedaan om Zeger vrij te krijgen: "...toten minen heren van Vlaenderen om te biddene ome ghenade en deliveranche van minen heren den Courtrosyn ... ". De Gentenaars gingen werkelijk overal gaan smeken om de vrijlating van hun geliefde oppermaarschalk te bekomen: bij de hertog van Brabant, te Parijs bij de koning, te Brugge, Ieper en Kortrijk bij de graafvan Vlaanderen, te Vautpont bij de gravin van Vlaanderen, bij de graaf van Henegouwen en Jan van Beaumont, "item te Compiègen ward daer de coninc van Vrankerike wesen soude ome hem te volgene en te versoukene dat hi wilde helpen an minen bere van Vlaenderen ter deliveranche van den Courtrosyn", enz ... (13)Allemaal tevergeefs. Op bevel van de Franse koning liet Lodewijk van Nevers de nobele grijsaard onthoofden te Rupelmonde op 23 maart 1338. Een kreet van afschuw en wraak klonk bij het vernemen van het nieuws van de dood van "Ie plus preux (moedigste) chevalier de Flandre", zoals Froissart schreef ( 14). Jacob van Aftevelde zou de kreet beantwoorden. NOTEN
I. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Biographie Nationale, Töme premier, Bruxelles, 1866, p. 435-437. Winkier Prins Encyclopedie en Nijhoffs Geschiedenislexicon. De Rycker L., Het grondwettelijk bestuur van het oude Gent, Gent, 1880, p. 25. Favier J., Dictionnaire de laFrance médiévale, Paris, 1993, p. 86. De Pauw-Vuylsteke, De rekeningen der stad Gent, tijdvak Jacob van Arteve1de, 13361349, Deel lil, Aflevering 11, Gent, 1885, p. 498. De Buck R., Van wijn in Gent tot Gent in wording, gepland tegen 1995. De Rycker, 1880, 44. De Winter J., Jacques van Artevelde, Gent, 1845, p. 26. Van Werveke H., Jacob van Artevelde, Den Haag, 1982, p. 11. De Winter J., 1845, 16, voetnoot 1, stadsrekeningen 1335-1336, fol. 10. Vuylsteke J., Gentse stads- en baljuwsrekeningen 1280-1336, Gent, 1900, p. 255. Van Werveke H., 1982, 36. De Winter, 1845, 22-23. De Rycker L., 1880, 47.
Ronald DE BUCK
71
HET DOOPFEEST VAN ALBERT VAN POTTELSBERGHES ZEVENDE ZOON IN 1696 Maandag 27 februari I696 was voor de Gentenaars geen dag zoals een andere. Aan heel wat konden ze zich die dag vergapen (I). In de namiddag verliet het stedelijk bestuurscollege het stadhuis. Voorafgegaan door de koning der moorkinderen (2) en geflankeerd door de hellebaardiers, sergeanten en boden stapten in plechtige optocht, op de maniere ordinaire, de hoogbaljuw, de schepenen, pensionarissen en secretarissen van de Keure, benevens de onderbaljuw, de schepenen, de pensionaris en de secretarissen van Gedele naar de Sint-Baafskathedraal. Om vier uur namelijk zou de zevende zoon van Albert Frans van Pottelsberghe (A.v.P.), heer van Overdam, sergeant-majoor van de burgerwacht, schepen vanGedele (3) en Maria Magdalena Schoorman plechtig gedoopt worden met niemand minder dan de koning als peter. Vooraleer het zover kon komen moest hij - wat monsieur de la Palisse niet beter zou kunnen zeggen - door zes broers zijn voorafgegaan. Vijf ervan werden te Gent geboren en in Sint-Baafs gedoopt waar hun ouders op 30 juni I6S5 het ja-woord uitspraken. Het waren: I. Franciscus Albertus, 0 2 april I6S6. 2. Jan Bapt. Antonius, 0 23 juni I6SS. 3. Philippus Ludovicus, o I5 jan. I690, ti bid. 7 april I690. 4. Ghislenus Albertus, os jan. I69I, tibid. 27 aug. I691. 5. Petrus Antonius, os nov. I692. Waar en wanneer de zesde geboren of gedoopt werd heb ik niet kunnen achterhalen. Het was zeker niet in Gent, tenzij de doopheer zou vergeten hebben in zijn register te duiken om dit te noteren. Van de zevende die het feestnummer zou worden is de vroegste schriftelijke neerslag van zijn bestaan de briefvan Karel 11 koning van Spanje, die A.v.P. op IS mei 1695 aan de schepenen van de Keure overhandigde. Daarin verleent Zijne Majesteit aan de magistraat van Gent toelating om in zijn naam diens zevende zoon boven de doopvont te houden en hem zijn koninklijke naam te schenken, eu esgard à la singularité du succes et aux longs et fidèles services des Ancestres du suppliant. Die akte was gegeven te Madrid op 27 april I695 et estoit paraphé et signé Charles (4). Drie weken deed het stuk er dus over om in Gent te belanden. Wie meent de geboorte van de zevende zoon enkele weken voordien te mogen situeren wat plausibel lijkt - komt bedrogen uit. Hij werd meer dan tien maand voordien geboren, op 24 mei I694 en dezelfde 72
dag om 10 uur 's avonds in Sint-Baafs gedoopt. Pastoor Ooms echter vergat dit te noteren en het is dank zij een getuigschrift van 30 juni 1719 afgeleverd door H(yacinth). en Antoon baron van Pottelsberghe dat wij dit weten (5). Na de ontvangst van de koninklijke akte duurde het nog meer dan 9 maanden vooraleer het doopfeest plaats vond. De reden daarvan was het geschil tussen de hoogbaljuw en de schepenen over wie als peetlap zou optreden. En misschien spraken de onrust en de zorgen die de krijgsverrichtingen van de Negenjarige Oorlog (1688-1697) meebrachten ook hun woordje mee. - Op 8 juli 1695 ( 6) stelden de schepen van de Keure een feestprogramma op waarin de hoogbaljuw en de twee voorschepenen (van de Keure en van Gedele) gezamenlijk als plaatsvervangende peter zou fungeren. - De hoogbaljuw, Ferdinand Hippolyte Della faille (7) heer van Huise, weigerde 's anderendaags in een vergadering met alle betrokken partijen deze regeling te aanvaarden. Hij eiste die eer voor hem alleen op. - Op 28 juli besloot de "Keure" - omdat de hoogbaljuw volhardde in die eis - een rekwest in te dienen bij 's majesteits Privéraad te Brussel. Een proces aanspannen en soude niet convenieren in dese conjuncture van tijdt. Als argumenten gebruikten zij enerzijds de formulering in de akte van de koning en anderzijds de traditie. In de akte stond: ... commet et authorise ceux durnagistrat de la ditte villede Gand afin que de sa part ils tiennent... sur les saints fonds de Baptème ... en de hoogbaljuw maakte geen deel uit van de magistraat. Anderzijds was het ook nooit gebeurd dat hij in honoribus et magnificentiis in naam van de magistraat alléén eenighen Act heeft voltrocken. Het is altijd gezamenlijk (coniunctivelijkck) gebeurd waarbij hem altijd de eerste plaats gelaten werd. Zij vroegen dat het de Privéraad zou believen met deze procedure in te stemmen. - Op 16 november namen de schepenen van de Keure kennis van het antwoord (dd. 6 september) van de Privéraad: ... /a céremonie ... sefairapar les deux bancqs du magistrat ... et Ie Grand Bailly tiendra l'enfont sur les fonds ... Ze kregen dus ongelijk en naar men licht kan begrijpen lag het hen dwars in de maag. Ze wilden er zich niet bij neerleggen en planden een verdere actie maar slaagden er niet in de schepenen van Gedele in hetzelfde gareel te spannen. - Op 13 december besloten zij dan maar alleen op te treden en een onder correctie aan de Privéraad te presenteren met het verzoek hun interpretatie te herzien en te verklaren dat het peterschap collectief moest gebeuren. - Op 4 februari 1696 kregen ze in hun vergadering het antwoord te horen: se contentent les supplians de l'appointement précédent et neantmoins sa majesté déclare que eet acte ne faira aucun Preiudice ny consequence en d'autres matieres, fait à Bruxelles Ie 24 de decembre 1695. 73
Plattegrond Sint-Baafskathedraal.
En dat antwoord stond geschreven in de marge van hun eigen brief1!! Er restte hen niets anders als het hoofd te buigen. - Op 11 februari bracht A.v.P. verslag uit bij de schepenen van zijn bezoek aan de bisschop betreffende het verloop van de ceremonie. De bisschop zou zelf in ambtsgewaad officiĂŤren met het kapittel opgesteld zoals bij een vontwij ding; enkele kanunniken zouden de magistraat aan de grote kerkdeuren ontvangen en naar de vontcappelle (doopkapel) leiden en na de ceremonie tot daar terugbrengen. De schepenen vanGedele vonden die regeling niet voldoende uitgewerkt en derhalve werd aan de bisschop een vragenlijst in zeven punten voorgelegd waarop zij een antwoord kregen op 16 februari. - Een dag later ging secretaris van Hulle van de Keure en Zoetaert van Gedele de situatie in de doopkapel opnemen en kwamen terug met een plan hoe men daer soude connen staen . ... En toen was alles eindelijk tot in de puntjes geregeld en moest alleen nog gewacht op de uitvoering die op verzoek van A.v.P. maar op 27 februari zou gebeuren wegens de overghecomen sieckte van zijn vrouw. Maar keren we nu terug naar de stoet op weg naar Sint-Baafs. Op twee rijen, rechts de hoogbaljuw en het college van de Keureen links de onderbaljuw en het college van Gedele (8) kwamen zij de kathedraal binnen en gingen tot aan de deur van de doopkapel, waarvoor de Noordelijke transeptarm toen
74
Plan van de doopkapel.
diende. Ze werden er opgewacht door de aartsdiaken en de aartspriester, die hen tot voor bisschop Philips Erard Vander Noot leidden tussen de haag van de kanunniken van het kapittel en de geestelijkheid van de parochie, die langs de muren opgesteld stonden (Ter elfder ure is de ontvangst aan de grote kerkdeuren dan toch nog gewijzigd in een ontvangst aan de deur van de doopkapel). Het echtpaar van Pottelsberghe en de naaste familieleden, die in een kapel ernaast gewacht hadden kwamen dan binnen met de "boreling" (ondertussen al 21 maand oud) op de Erm van sijne vrauw-moeder en gingen tussen de twee rijen van de magistraat door tot voor de bisschop. Die deed de kerckelijke ceremonien ordinaire in het kerstedom waarbij de hoogbaljuw de handt sloegh aen het kint ende keersse, pronuntierende den 75
den naam van het kint Carolus. Van een meter is nergens sprake. Werd het ongepast geacht dat een (zelfs adellijke) dame op gelijke voet met de koning kwam te staan? Nadat A.v.P. iedereen bedankt had deden de aartsdiaken en de aartspriester de magistraat uitgeleide tot aan de deur van de doopkapel waarna zij van daer voortgaende tot aen de Groote kerkdeuren op de ordinaire maniere daer sijn gescheeden. De hoogbaljuw keerde dan op zijn stappen terug en bracht mevrouw van Pottelsberghe met het kind naar haar carosse, aenghespannen met ses peerden. Samen met haar nam hij plaats op de hoge zijde terwijl A.v.P. en zijn schoonvader, Frans Schoorman, heer van Appelsvoorde op de lage zijde gingen zitten. Gevolgd van enkele karossen met familieleden reden ze naar huis langs de Sint-Jansstraat (nu verdwenen door de aanleg van het Sint-Baafsplein), het belfort, het stadhuis en het Sint-Jorishof om zo langs de Hoogpoort de Biezekapelstraat te bereiken waar zij woonden. Tijdens het gehele gebeuren ontbrak de muzikale omlijsting niet. De drie grote klokken van het belfort luidden elck separaet en de beiaard speelde. Bij het binnen- en buitengaan van de kerk waren de stadstrompetters en keteltromslagers actief op de gaanderij boven de kerkdeur en de stadsschalmeiers op het doksaal. 's Avonds gaf A.v.P. een costeiljek ende magnifiek Banquet ten zijnen huize, dat van boven tot onder verlicht was met kaarsen voor de vensters en witte flambeeuwen aan de gevel. Tijdens het feestmaal werden de drij staeken ghestelt tot de vierijnghe ... (en) noch een vierwerck aangestoken onder het luiden van de klokken op het belfort en het spelen van de beiaard. (Deze staken waren eigenlijk grote jassenbomen met op de zijarmen pektonnen, die men in brand stak) (9). Op dit banket waren uitgenodigd: de bisschop, de deken, de aartsdiaken en de aartspriester van het kapittel, kanunnik Gislenus Schoorman (oom van de gastvrouw), de hoogbaljuw, de onderbaljuw, de eerste zes schepenen (van de Keure en van Gedele?), de eerste raadspensionaris, de eerste secretaris van de Keure en die van Gedele en diverse bloedverwanten en vrienden waaronder de kastelein van het Spaans kasteel ( 10), zeg maar de militaire stadscommandant Niet alle genodigden waren aanwezig: de bisschop liet zich verontschuldigen evenals de tweede schepen van de Keure, baron van Nevel. De voorschepen vanGedele ridder Maxim iliaan Antoon Rijm, heer van Rammelaere was afwezig, Ă /'ordinaire, ter eausen van het debat op de preseance leghen den Heer Onderbailliu. Opmerkelijk is de rol van gastheer A.v.P.: ... (aan de twee tafels) wierd ghe-
76
lijckelijck opgedient sonder Ceremonie oft distinctie, ende sonder dat den Heer van Overdam ploetsname als ghedurigh presenterende te dienen de Heeren, aen d'een ende d'ander tafel sittende. Een grotelijks afwijkend relaas van dit doopfeest geeft P.(rosper) C.(laeys) in de Messager des sciences historiques van 1888 (p. 345 en vlg.) omdat hij gedacht heeft dat de feestintentie van de magistraat ook de feestviering geweest is. En de planning was grootser dan de uitvoering gebleken is. Het bestuurscollege geĂŤscorteerd zoals hiervoor beschreven zou de boreling in de Biezekapelstraat gaan atbalen en gezamenlijk met de familie naar de kathedraal brengen. Na de doopplechtigheid zouden de koetsen stoetsgewijze naar huis rijden langs een weg een processie waardig: langs de Lange Kruisstraat, de Kalandenberg, de Koestraat, de Vogelmarkt, de Kouter, de Zonnestraat, de Veldstraat, de Korenmarkt, de Oude vismarkt (nu Groentenmarkt) en de Hoogpoort. De stoet zou geopend worden door de leden van de vier hoofdgilden voorafgegaan door de stadstrompetters en -trommelaars; de sergeanten en de boden zouden met ongedekte hoofden en brandende flambeeuwen naast de koetsen stappen. De stoet zou gesloten worden door de 60 compagnies van de burgerwacht a rato van 30, 40 of 50 man per compagnie, voorafgegaan door een muziekkapel. En behalve klokkengelui en beiaardspel werden kanonsalvo's afgevuurd op de wallen, schrijft P.C .... en de magistraat was alleen van plan geweest dit te doen als daarvoor consent vereregen wort in dese conjuncture van tijdt. Zo prinselijk als aanvankelijk gedacht is het dus niet geworden. Twee dagen na dit doopfeest nam het schepencollege het besluit een zilveren schotel met schenkkan, met een waarde van I 00 pistolen ( 11) te laten maken voor de zevende zoon en aan de vader een stuk rode wijn te offreren. Het was Jan Baptist Le Noir die de opdracht kreeg en daarvoor in de stadsrekeningen op 8 mei 1696 voor lb. 180-10-9 gecrediteerd werd. Het stuk rode wijn kostte lb. 54-3-4. (12). Twee maand later (30 april) verleende het schepencollege de kleine Karel daarenboven nog vrijstelling van stadsbelastingen zijn leven lang, met ingang van zijn vijftienjaar (13). Al wie van ver of nabij bij het feestelijk gebeuren betrokken was mocht zich, individueel of collectief in een gouden handdruk verheugen. Zo kreeg de pastoor een quadrupel (goudstuk met een waarde van vier pistolen), de onderpastoor een pistool, de ceremoniemeester twee dukaten ( 14), de twee kerkbaljuws en de twee kosters elk een dukaat, de koetsier en de postiljon op de voorste paarden, die de ouders gevoerd hadden elk een pistool, de vroedvrouw vier pistolen, de min zes pistolen (15), de dienstboden van de van Pottelsberghes gezamenlijk tien pistolen, de stadstrompetters 77
en -trommelaars samen een pistool, de beiaardier en de klokkenluiders van het belfort samen een pistool, de stadsschalmeiers samen een pistool, de orgelist en de klokkenluiders van Sint-Baafs samen eveneens een pistool. Die quadrupel, 27 pistolen en 4 dukaten vertegenwoordigden in courant geld 55 pond groten en 16 schellingen (I6). Die feestelijke goudstukken betrok de magistraat bij een wisselaar die het nodige zilvergeld daarin omzette mits een commissieloon van I 0 schellingen per I 00 pond groten wat een halve procent is ( I7). De schepenen van de Keure hadden niet zolang gewacht om zichzelf een gelijkaardige gouden handdruk te geven. Al op I8 mei I695, de dag zelfwaaropA.v.P. hen de koninklijke akte kwam overhandigen zetten zij de eer, alleen al van de opdracht te krijgen als peetlap te fungeren in klinkende munt om. Zij droegen de thesaurier op drie pond groten (de waarde van twee pistolet).) uit te keren aan al wie tot op een bepaald niveau bij het bestuur van de stad betrokken was. Het waren er negenenveertig: de hoogbaljuw, de onderbaljuw, de schepenen van de beide banken, de pensionarissen en secretarissen, de thesaurier, de ontvanger van de werken, de eerste en de tweede klerk van de thesaurie, de ammanende presentmeester. Naer costume kregen de hoogbaljuw en de voorschepen het dubbel en de onderbaljuw het dubbel min een vierde. De snelheid waarmee zij de stadskas aanspraken was niet ingegeven - zoals men allicht zou kunnen denken - door de vrees dat de zuigeling iets zou kunnen overkomen waardoor het doopfeest èn hun gratificatie in het water zou vallen, wat voor de anderen wel het geval zou geweest zijn. Het was in die tijd namelijk heel gewoon zich uit de stadspot te bedienen. De geringste heuglijke gebeurtenis in de stad of in den lande was voor de negenenveertig een voldoende voorwendsel om zich op kosten van de kas "rinkelend" te feliciteren. De stadsrekeningen leveren daar talrijke bewijzen van. De kleine Karel, wiens enige (instinctieve) bekommernis de melk van zijn min gold, wist niet hoeveel mensen hij gelukkig gemaakt had, zoals hij ook niet kon bevroeden dat hij aan de basis gelegen had van een geschil op hoog niveau met echo's in 's lands hoofdstad. En dat enkel en alleen omdat hij in een vooraanstaande familie conceptioneet een buitenbeentje was ... als men dat zo mag uitdrukken (I8). Het heden had nu een bevredigend beslag gekregen; voor de toekomst lag nog niets in zijn korf moet A. v.P. gedacht hebben. En weer richtte hij zich tot de koning met het verzoek aan zijn petekind enige gunst (quelque mercede) te willen bewijzen zoals de andere monarchen, schreef hij, in dergelijke gevallen deden en zoals hij ook voor de zevende 78
zoon van raadsheer en meester Jozef Sirnon van de rekenkamer te Brussel gedaan had. De koning ging daar op in, en in een brief gegeven te Madrid op 20 juni 1697 ( 19) verleende hij hem het ambt van raadsheer en meester in zijn rekenkamer (cy-devant à Bruges) om er te zetelen in de eerste plaats die vacant zou komen et qu'yl atteindra à son tour et par son tour d'Ancienneté. In het geval hij voortijdig zou sterven ou autre vocation mocht zijn vader of bij ontstentenis zijn moeder een van zijn broers daarvoor aanduiden. Zijn verdere leven is- mij althans- niet bekend. Te Gent ofte Brugge lijkt het niet verlopen te zijn; ik heb er aldaar tenminste geen sporen van gevonden. DE FAMILIALE ENTOURAGE VAN DE ZEVENDE ZOON (20) Karels grootvader Antonius van Pottelsberghe, heer van Herleghem was op 22 aug. I648 (2I) gehuwd met Maria VERANNEMAN, vrouw van Boulanc(h)y, d.v. Adolf en Maria TRIEST die de zuster was van bisschop Antoon Triest. Hij was kolonel van een Duits regiment. Hij stierf op I jan. I680. Zijn echtgenote stierf op I5 okt. I681 en werd begraven te Dendermonde (O.L.V.) op I7 oktober. Zij hadden minstens vijf kinderen, geboren te Dendermonde (O.L.V.). 1. Antonius Van Pottelsberghe, heer van Boulanc(h)y, 0 22 okt. 1652. Zijn peter was bisschop Antoon Triest wiens zilveren crucifix hij van zijn grootmoeder Maria Triest (22) bij testament kreeg. Hij huwde te Gent (SMN) op I4 febr. I677 met Magdalena de CAMARGO. Zij was de meter van A. v.P.'s oudste en hij de peter van A. v.P.'s tweede zoon. In april I68I was hij kapitein in een Duits regiment in Spaanse dienst en woonde te Gent op de Kouter met zijn gezin dat uit vier kinderen bestond (23 ): - Theresia Eleonora, 4 j. oud. - Theodorus Antonius, 3 j. oud. - Antonius Bernardus Albertus, 2 j. oud. Hij werd kanunnik van het SintBaafskapittel per procuratorem op 3 nov. I696 (en was toen ongeveer I 7 j. oud) en stierf op 9 maart 170 I. Begraven in Sint-Baafs. - Bernardus Franciscus Theodorus, 0 Gent (SN) I8 apr. I681. Hij werd heer van Boulanc(h)y en kolonel in Franse dienst. Hij huwde met Maria Theresia Ximenez y Luna Manriquez de Lara waarbij hij verschillende kinderen had. Bij het gezin op de Kouter woonden twee gezusters van de echtgenote in: Theodora an Antonia Barbara. Aan huispersoneel hadden zij 2 meiden, een knecht en een koetsier. 2. Philippus Judocos Van Pottelsberghe, 0 I4 sept. I654. Als kleine jongen kreeg hij van zijn grootmoeder Maria Triest een verguld zilveren zoutvat als bijzonder legaat (22). 79
Gegradueerd (Lic. rechten) kanunnik in de adellijke bank van het Gentse Sint-Baafskapittel. Aartspriester in 1684 en aartsdiaken in 1688. Hij stierf op 24 mei 1694 en werd begraven in de kathedraal. Hij was de peter van A.v.P.'s derde zoon. 3. Albertus Franciscos Van Pottelsberghe, 0 25 april 1656. Hij huwde te Gent (SB) op 30 juni 1685 met Maria Magdalena SCHOORMAN. Het zijn de ouders van de 7 zonen ... en zij kregen er nog twee bij: Franciscos Josephus, 0 Gent (SB) 22 juni 1700 die maar enkele uren leefde en 's anderendaags in de kerk begraven werd en een kind (zonder naam) dat op 16 juli 1705 in Sint-Baafs begraven werd nadat het bij hoogdringendheid thuis gedoopt was. Alleen de oudste, Frans Albert lijkt geprocreëerd te hebben door zijn huwelijk met Josepha JACOBS, vrouw van Moessche en Castella. 4. Artbus Josephus Hyacintbus Van Pottelsberghe, 0 18 nov. 1657. Die drie voornamen komen in alle akten voor maar de eerste stond niet in de doopakte althans volgens de klapper. Hij werd heer van Herlegem en huwde te Gent (SMZ) op 9 febr. 1694 metAureliaAnnaAlbertina LANC(K)HALS, vrouw van de Potterie d.v. Franciscos Philippus baron van Eksaarde en Victoria Désiré ALLEMANIJ. Zij stierf op 6 nov. 1722. Artbus stierf te Gent (SMZ) op 14 aug. 173 5 en werd de 16de begraven in de sepulture van de familie, in de Sint-Annakapel van de Sint-Michielskerk, waar de plechtige uitvaart de 23ste gecelebreerd werd. Zij hadden vier kinderen die hen overleefden: - Albertus Josephus Ignatius, 0 Gent (SB) 9 aug. 1697. Hij huwde met Maria Robertina Van der Meersche. Hij stierf te Gent (SMZ) op 25 mei 1741 en werd 's anderendaags in de sepulture van zijn familie begraven. De plechtige uitvaart werd op 7 juni gecelebreerd. Heer van de Potterie. - Ignatius Josephus Liborius. Heer van Swavenaarde en Herlegem. - Maria Antonia Margaretha, 0 26 nov. 1703. - Maria Francisca Coleta, o 17 maart 1710. 5. lgnatius Xaverius Van Pottelsberghe, o 17 maart 1660. In de klapper staat Agnarius Xaverius. Hij overleed ongehuwd te Gent (SMZ) op 20 jan. 1736 en werd de 22ste begraven in de sepulture van zijn familie. De plechtige uitvaart werd op 25 januari gecelebreerd. Al zijn bezittingen liet hij na aan de vier kinderen van zijn broer Arthus, Heer van Durst. Karels rnatemeie overgrootvader was Antonius Theodorus Schoorman (24) die als advocaat in de Raad van Vlaanderen te Gent (SMN) huwde op 5 jan. 1620 met Magdalena VAN PEENE. Hij werd later raadsheer in dezelfde Raad. Zij hadden te Gent: 1. Elisabeth Schoorman, =SMN 30 nov. 1620. 2. Maria Magdalena Schoorman, =SMN 7 sept. 1623. 3. Antonia Florentia Schoorman, = SMN 19 nov. 1624. Zij huwde met 80
Ludovicus TRIEST, heer van Merelbeke en Lemberge en was de meter van A.v.P.'s tweede zoon. 4. Cornelia Theresia Schoorman, 0 SMN 31 okt. 1626. Geestelijke dochter. 5. Antonius Petrus Schoorman, raadsheer in de Raad van Vlaanderen en later in de Grote Raad te Mechelen waar hij ook meester was van de "requesten". Hij huwde te Gent (SMN) op 2 juli 1673 met Ludovica VAN HEYLWEGHE, d.v. Philips. Zij was de meter van A.v.P.'s derde en hijzelf peetlap voor zijn broer, kanunnik Ghislenus Schoorman, vanA.v.P.'s vijfde. Zij hadden te Gent: a. Antonius Petrus Josephus Schoorman, 0 Gent (SMZ) 4 dec. 1674, jong gestorven. b. Franciscus Antonius Schoorman, 0 Gent (SMZ) 20 sept. 1676. Antonius Petrus stierf te Mechelen (Sint-Rombout) op 28 maart 1693 en werd 's anderendaags begraven in de sepulture van zijn familie in de Augustijnerkerk te Gent (25). 6. Franciscos Augustinus Schoorman, heer van Appelsvoorde. Hij huwde te Tielrode op 16 nov. 1659 met zijn nicht Eleonora SCHOORMAN, d.v. Carolus en Maria de Gistelles, 0 Gent (SB) op 2 aug. 1622. Zij hadden Maria Magdalena de moeder van de 7 zonen. Frans Augustijn was de peter van A.v.P.'s oudste zoon. 7. Ghislenus Schoorman, =Gent (SN) 22 maart 1640. Priester en gegradueerd (rechten) kanunnik van het Sint-Baafskapittel te Gent op 26 juni 1665. Deken van dit kapittel op 22 febr. 1697. Hij stierf op 25 mei 1700 en werd begraven in de kathedraal. Peter van A.v.P.'s vierde zoon. 8. Alexander Schoorman, 0 Gent (SN) 10 aug. 1642, tGent (SMZ) ongehuwd, op 16 mei 1688 en 's anderendaags begraven in de Augustijnerkerk in de sepulture van zijn familie. De uitvaart aldaar kostte 3 lb. en 10 schellingen (dienst 1 lb., pelle 1 lb., processie, klokkengelui en rouwbekleding telkens 10 sch.) Voor de dertigdaagse missen werd 2 lb. gerekend (26). E. OSSlEUR
NOTEN
I. SAG. (Stadsarchief Gent) Reeks 107 (Resolutieboeken), reg. 10, p. 125vo en vlg. 2. Dat hij de stoet opende vermeldt het verslag niet. We weten het door de vergoeding die hij (Lieven Soetaert) ontving o.a. om vooren ghegaen te zijn in de processie ende doop vande sevenste sone van den heere van Overdam (SAG. Reeks 400 (Rekeningen), reg. 239, p. 184ro). De moorkinderen behoorden samen met allerlei sergeanten tot het laagste niveau van het stedelijk ambtenarenkader. Zij voerden politionele opdrachten uit.
81
3. Het opperbevel van de stedelijke burgerwacht berustte toen in de handen van twee sergeant-majoors: A.v.P. en Antoon Triest die deze functie pas sedert 9 april 1689 uitoefende in opvolging van zijn oom Theodoor Triest (SAG. R. 107, reg. 9, p. 11vo). Hun jaarwedde bedroeg 100 pond groten. De hierarcbie bestond verder uit een adjudant met een jaarwedde van bijna 85 pond groten, 18 kapiteins met een jaarwedde van 25 pond en verder luitenanten en alferissen (SAG. R. 400, reg. 244, p. 196ro). Die sergeantmajoors waren majoors d.w.z. hogere officieren terwijl de huidige sergeant-majoors onderofficieren zijn met de graad volgend op die van sergeant. Bij de vernieuwing van het stadsbestuur was A.v.P. op 26 mei 1695 vijfde schepen van Gedele geworden. 4. SAG. 107 I 10, p. 70vo. 5. SAG. "Nota's Van Werveke" nr. 246 verwijzend naar een stuk in de Reeks 11lter, nr. 5 waar het niet (meer) te vinden is. 6. SAG. 107: 10, p. 79, 85vo, lOOvo, l03vo, 106vo, ll7ro, l18ro, ll9vo, l21vo, 123. 7. Wordt nu della Faille geschreven. 8. Wat de maniere ordinaire, ut supra illustreert. 9. Dergelijke "staken" staan afgebeeld inG. Becanus. Triumphalis introïtus Ferdinandi ... infantis cardinalis. Antwerpen 1636 (Exemplaar ervan in SAG). 10. Als dat dezelfde man was als 4 jaar voordien dan gaat het om de graafvan Grajal. A.v.P. had op 8 jan. 1692 deel uitgemaakt van de afvaardiging van het schepencollege die hem en zijn echtgenote Dona Theresia de Benavides et Silva y Manriques was gaan gelukwensen bij de geboorte van een zoon en tevens gaan meedelen dat de stad het peterschap aanvaardde. Diezelfde dag nog werd hij met bijna evenveel plechtigheid als hier beschreven gedoopt (SAG. l 0719, p. l96vo). Hij was geen zevende zoon, wel de zoon van de militaire stadscommandant ll. Pistolen is de naam die aan gouden Spaanse kronen en Franse Louis d'or gegeven werd. Zij hadden een gewicht van 4 engeisen en 14 azen (=6.825 gr.). Zie V. Brants. Ordonnances monétaires du XVlle siècle. Brussell914, p. 274. 12. SAG. Reeks 400, reg. 239, p. l33ro. 13. SAG. Reeks 107 I 10, p. 134. 14. Ducaten zijn gouden munten ofwel van de aartshertogen Albrecht en lsabella, ofwel van Hongaarse, Boheemse, Poolse ofltaliaanse oorsprong met een gewicht van 2 engeisen en 9 azen(= 3.118 gr.). 15. De hoogste gratificatie. Niet onterecht want van haar goede zorgen en zoogcapaciteit hing grotendeels het behoud van de kleine Karel af. 16. De waarde van deze stukken en van nog enkele andere uitgedrukt in wisselgeld komt voor in de onkostenstaat van de doop van de zoon van de graafvan Grajal op 8jan. 1692 (SAG. Reeks 1llter, doos III, kaft van 1692): -Een quadrupel: lb. 6-0-0 (6 pond groten, 0 schellingen, 0 groten). -Een pistool: lb. l-10-0. - Een soeverein: lb. l-5-0. -Een ducaat: lb. 0-16-8. - Een (zilveren) patagon: lb. 0-8-0. De koers van het courantgeld lag toen 8,33 % hoger, wat sedert de muntordonnantie van 2 april 1690 het geval was en tot in jan. 1698 zo zou blijven (V. Janssens. Het ontstaan van de dubbele koers courantgeld-wisselgeld in het geldwezen van de Zuidelijke Nederlanden in Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. Deel IX (1954), p. l-18). 17. SAG. Reeks lllter, doos 111, kaft 1695. Declaratie van Betaelinghe van 17 maart. 18. Sedert 1680 werden de zevende zonen met het peterschap van de stad vereerd in de persoon van iemand van de magistraat. Het geboortegeschenk beperkte zich tot enkele ponden groten (Zie daarover E. Ossieur. Zevende zonen te Gent (1680-1710) in V.S.28 (1992), p. 583 en vlg.).
82
19. SAG. Reeks 93 (Ordonnantien ende sententien politique) reg. ZZ (1695-1715), pag. 91vo. 20. De gebruikte afkortingen daarin zijn: SB = Sint-Baafs; SMN = Sint-Michiels, portie Noord; SMZ = Sint-Michiels, portie Zuid; SN = Sint-Niklaas; * = datum zoals hij in de klapper voorkomt, d.w.z. dat het om de datum van de geboorte of het doopsel gaat (de registers zelf zijn verdwenen); = betekent gedoopt te. 21. - RAG. Archiefvan de Familie Van Pottelsberghe, nrs. 9, 9bis, 10, 13, 14. - SAG. Genealogie Van Pottelsberghe nr. 205 en 223. - E.A. Hellin. Histoire chronologique des Evêques et du chapitre... deS. Bavon à Gand. Gent 1772. - de Herckenrode. Nobi/aire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, vol. 11. Gent 1865, p. 1758 en 1759 en Complément au Nobiliaire ... Gent 1862, p. 213. - De parochieregisters in zoverre de kerk vermeld wordt. 22. Maria Triest stierfop 11 dec. 1662 te Dendermonde in de refuge van het bisdom (RAG. nr. 9bis van voetnoot 21, p. 216 en 208). 23. Zie E. Ossieur. De Status animarum van de Gentse Sint-Niklaasparochie van /68/ in V.S.27 (1991), p. 210. 24. RAG. ArchiefFamilie Schoorman, nrs. 34, 35, 44, 45, 46. 25. Archiefvan de paters Augustijnen te Gent. Dodenboek: /693 den 29 martü... dense/ven avent gebracht van Mechelen ende ghesonken sonder solemniteit. Daernaet is ghesonghen de uütvaert. 26. Archief paters Augustijnen te Gent. Dodenboek.
OPLOSSING PUZZEL 1994 Zoals elk jaar is het uitkijken naar de oplossing van de quiz. Ook wij zitten er elk jaar naar uit te kijken, niet naar de oplossing, maar naar het aantal deelnemers. Zij moesten op de vragen de volgende goede antwoorden kunnen vinden: I) We zochten hier naar de familie Van Vaemewijck en we verwijzen hierbij graag naar de catalogus: Genealogie en heraldiek in Vlaanderen, Gent, Sint-Pieterabdij, 3-26 maart 1967. Het beroemdste familielid is Marcus, auteur van o.a. "Van de beroerlycke tyden in de Nederlander. De heerlijkheid die de naam gaf aan deze familie was gelegen in de parochies van Ekkergem en (klein) Mariakerke. Het kasteel dat in het begin van deze eeuw gesloopt werd stond aan de huidige Groendreef, waar thans de "Rijkswachtkazerne" is. Dit laatste geeft ons direkt het antwoord op de vraag. 2) U wist wellicht dat het hier ging om Sirnon Borluut, de broer van Isabella de schenkster van het Lam GodsretabeL Voor de relatie met de Madonna 83
bij de fontein van Jan van Eyck verwijzen we graag naar: E. Dhanens, Hubert en Jan van Eyck, Antwerpen 1980, p. 295-301; cfr. o.l.v. P. Vandenbroeck, Catalogus schilderkunst 14e-15e eeuw Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, Antwerpen, 1985, p. 176; R. van Elslande, De van Eycks te Gent II: "De verblijfplaatsen", in: Ghendtsche Tydinghen, 12dejg., 1983, p. 274. 3) Om schot in de zaak te krijgen, verwijzen we graag naar M. Gysseling, Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven 1954, p. 74, nr. 422. De beroemde schieter kreeg dan ook vlug de naam van Raveschot, cfr. J.J. Steyaert, Volledige beschryving van Gent, Gent 1857, p. 297. Maar dit verhaaltje wordt achterhaald door K. Haerens, Oude straatnamen van Gent, Gent 1982, p. 77-78. Het hof van Ravenschot had een dreef die leidde naar de "Sint-Lievenspoortstraat", zoals G. Deseyn, Gids vooroud Gent, Antwerpen-Weesp 1984, blz. 210-211 ons leert. 4) Het ging hier niet om hedendaagse politici, maar om deze die leefden ten tijde van de Vlaamse primitieven. En meer bepaald om Nicolas Vijten we verwijzen hierbij naar J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische periode, in: Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, jg. XXIX, 1967, nr. 62; R. van Elslande, De Bevernaar Joos Vyt, diplomaat van Filips de Goede, in: Het Land van Beveren, 31 ste jg., 1988, blz. 99-100. Ni co las zoon was de beroemde schenker van het Lam Gods, nl. Joos Vyt. Zijn epitafium bevond zich in het Karthuizerklooster van Rooigem; E. Dhanens, Het retabel van het Lam Gods, Inv. v.h. kunstpat. v.O.-Vl., Gent 1965, p. 31. 5) De mystieke schilder was de zgn. broer van Gerard, nl. Jan van der Meeren, die zgn. het portret schilderde van Filips de Croy (Antwerpen, Museum) G.J. Waagen, Kunstwerke und Künstler in Engeland und Paris dl. I, Berlijn 1938, p. 516; R. van Elslande, V. De van Eycks te Gent: Leerlingen en Medewerkers (2de deel}, in: G.T., 14de jg. 1985, p. 29-31. 6) U wist wellicht ook reeds dat naast het wapenschild van Triest de naam van de beeldhouwer Hiëronimus Duquesnoy moest genoteerd worden. 0. Roelandt, de beeldhouwers H. Duquesnoy, vader en zoon, 1944; L. Hadermann-Misguich, Les du Qesnoy, 1970; A.C. Deschrevel, Triest, in: Biographie Nationale, XXV, 1929-1932, kol. 614. 84
Karthuizerklooster Rooigem (V ij t)
St. - Lievenspoortstr. (Raveschot) i!illlli!l!H81ill@!;1Ji~if;~}t
Filips de Goede
Bette
Jean-François
Hiëronimus Duquesnoy (Triest) de Lalaing
Sirnon Borluut
Jan van der Meeren (de Croy).
85
7) Hier moest enkel naast het blazoen de naam de Lalaing genoteerd worden. J. Kervyn de Lettenhove, Livre des faits du bon chevalier Jacques de Lalaing, in: Oeuvres de G. Chastellain, 1863-1866; M. Brassart, Histoire et généalogie des comtes de Lalaing, 1854. 8) Naast het wapenschild van de Gruutere wilden we de naam van Filips de Goede zien. F. Van Tyghem, Het stadhuis van Gent, Brussel 1978, blz. 53; J. Duverger, Het grafschrift van Hubert van Eyck en het quatrijn van het Gentse Lam-Gods-retabel, Brussel 1945, p. 42-43; Het Gentse adellijke geslacht de Gruutere (1300-1600) in: Familiekroniek, I, 1974, p. 10-13. De Gulden Vliesridder om wie het allemaal ging was Jean-François Bette, markies van Lede en algemeen directeur van de volledige Spaanse infanterie. Hij was gehuwd met Anne-Marie de Croy en overleed te Madrid 11-11725. Een volledige kwartierstaat met wapenschilden kon U vinden bij E. Dhont de Waepenaert, Quartiers généalogique des families flamandes, Brugge 1871, p. 155, 159, 162. Toegegeven met deze puzzel "zwiete" niet alleen Louis en andere edelen, maar ook wij hebben er nobel op "gezwoten". DE QUIZMASTER, de niet-dienstwillige dienaar
Was het een moeilijke puzzel? Jongens! Jongens! waarschijnlijk de moeilijkste (tot hiertoe) die onze duivelse Quizmaster voor u in de hel heeft klaar gestoofd. Het resultaat liegt er niet om: 9 antwoorden, waarvan slechts 3 volledig correcte. De conclusie: Hij was dus wel op te lossen, maar slechts door hoog gekwalificeerde specialisten. Wij denken dat de meeste van onze lezers het op prijs zouden stellen, moest de volgende puzzel iets meer toegankelijk zijn voor talentvolle puzzelaars en niet alleen voor geniale. Onze primus inter pares? Dezelfde als in 1992 en 1993: de Heer Arthor De Decker die minder dan 2 weken nodig had om alles op een (juist) rijtje te zetten. Enkele lengten na hem arriveerde de Heer André Despretz. De 3e kampioen die met alle juiste antwoorden op zak binnen de tijd de eindstreep bereikte was de Heer Marcel
Vander Straeten. Nog een bijzonder briljante prestatie van de Heer Erik Dekeyser en Mevrouw Wauters-D'haen die slechts één foutje maakten. 86
Toch nog altijd zeer merkwaardige prestaties waar wij onze hoed voor afnemen kwamen van Mevrouw Rachel Vanderhaeghen met slechts 3 fouten, de Heer Piet Cassiman met 4 fouten en Mevrouw Christine Desnoeck, een nieuw lid dat voor de eerste maal meedoet (dat belooft) en de Heer De Smul met 5 foutjes. Wij laten hier het volledig antwoord van de Heer Arthur De Decker volgen, omdat hij steeds op een zeer uitgebreide manier de door hem geraadpleegde bronnen vermeldt, iets wat misschien instructief kan zijn voor onze lezers. "Hierbij mijn na veel zoeken en zweten gevonden antwoorden: A. Wapenschild: VAERNEWYCK. Vraag I: RIJKSWACHTKAZERNE GROENDREEF. Bronnen: Ghendtsche Tydinghen en meer bepaald R. VanAerde, Rijkswachtkazeme, Groendreef, 1987, p. 18 e.v. L. Hoste, Rooigem en de Brugsepoort, 1990, p. 120 e.v. 1983, p. 139-141. K. Haerens, Oude Straatnamen van Gent, p. 32, 33, 56 en 57. K. Haerens, Gentse gevel beelden, p. 91 e.v. J. Braekeliers, Heemkundige sprokkelingen over Mariakerke, p. 28 e.v. R. De Herdt, Hun werk, hun leven, p. 60. G. Deseyn, Bouwen voor de industrie, p. 11 7. G. Vanschoen beek, Onroerend Rood, p. 30. Bouwen door de eeuwen heen, Stad Gent, 4nc, p. 81 e.v. I. Dumoulin, De Brugse Poort te Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 1985, p. 3 e.v. Opmerking: Volgens geen van de voornoemde bronnen ligt de "Cotonnière des Flandres" (Kempstraat) op het grondgebied van het gewezen kasteel Vaemewijck (Het Steengoed). Betreft het hier een misleidingsmaneuver van de Quizmaster of andermaal een lapsus? B. Wapenschild: VEYDT. Vraag 4: KARTUIZERKLOOSTER TE ROOIGEM BIJ GENT. Bronnen: Rudy Van Elslande, De geschiedenis van de VYT-BORLUUTFUNDATIE en het Lam Gods, inG. T. 1985 nr. 6, p. 343 (woonplaats Vyt) en 1988, nr. 3, p. 143-144 (familiegraf). E. Dhanens, Het retabel van het Lam Gods, p. 20, 31 en 85. C. Wapenschild: DE GRUTERE. Vraag 8: FILIPS DE GOEDE. Bronnen: P. Kluyskens, Filips Van Artevelde, in G.T. 1982, p. 291. 87
F. De Brabandere, Woordenboek van de Familienamen, p. 613 ( Beroepsnaam van de man die het gruit leverde of verkocht of in het brouwsel mengde. Gruit, d.i. gagel, was een plant die het bier kruidde, zoals later de hop). F. Van Tyghem, Het Stadhuis van Gent, deel I, 1978, Verhandeling van de Kon. Ac. voor wet. lett. en sch. kunsten, Jaargang XL, nr. 31, p. 53. Opmerking: Volgens V. Fris, geciteerd door P. Kluyskens hierboven, werd Giselbrecht de Grutere niet vermoord in 13 82, doch wel in 13 79. In 1382 werd volgens hem wel de 1e schepen Sirnon Bette vermoord door Filips Van Artevelde. D. Wapenschild: RAVESCHOOT. Vraag 3: SINT-LIEVENSPOORTSTRAAT. Bron: K. Haerens, Oude straatnamen van Gent, p. 77. E. Wapenschild: BETTE. Te zoeken persoon: Jean-François-Nicolas BETTE. Hij was markies van Lede. o Lede 1667 en tMadrid 11/211725). Bron: Biographie Nationale, publié par l'Académie Royale des Sciences, des lettres et des Beaux-Arts de Belgique, Tome deuxième, Bruxelles, 1868, Kolom 378-379. Opmerking: Ik vraag me wel af waar de Quizmaster gevonden heeft dat de voornoemde markies zijn "roots" totaal te zoeken zijn in Gent. Volgens de voornoemde bron was hij de kleinzoon van Guillaume Bette (sedert 3/8/1633 inderdaad Markies van Lede) 0 te Lede in het begin van de 17e eeuw en gesneuveld te Duinkerke 23/6/1658. Genealogisch zijn dit "les seuls renseignements que I'on possède". Er staat dus niet bij dat zijn betovergrootvader in 1598 ridder werd en in 1607 baron en zeker niet dat er Gentse "roots" waren. Ik vond het ook "beestachtig" (Bette) en "gemeen" (Vilain) om te spreken van een "stamboom" van de gezochte Vliesridder onder de vorm van wapenschilden. Vermoedelijk bedoelde de Quizmaster een kwartierstaat en dat de 8 wapenschilden de 8 kwartieren voorstellen. Daar ik echter de ouders van Jean-François-Nicolas BETTE niet vond weet ik nu nog niet hoe die "stamboom" in mekaar steekt. Vermoedelijk zal de Quizmaster dat wel later eens onthullen. F. Wapenschild: (DE) LALAING. Vraag 7: LALAING. Bronnen: "Ghendtsche Tydinghen", 1991, p. 366 (over het klooster van Deinze) 88
E. Dhanens, Sint-Baafskathedraal Gent, afbeelding 157. Franz Nève, Deux mille ans de I'Histoire des Belges, Tome premier, 1924, p. 339-343. J.P. Lecat, Le Siècle de la Toison d'Or, p. 121. G. Wapenschild: TRIEST. Vraag 6: Jeroom Duquesnoy. Bronnen: Ghendtsche Tydinghen en meer bepaald 1977, p. 286 e.v. 1985, p. 95-103. 1989, p. 78-81. H. Wapenschild: DE CROY. Vraag 5: GERARD VANDER MEEREN. Bronnen: Schatten van het Gulden Vlies, Europalia 1987, p. 155 en 183 (wapenschild). E. Dhanens, Sint-Baafskathedraal Gent, p. 183. Ghendtsche Tydinghen 1985, p. 26 e.v. en 1994, p. 50-51. Opmerking: Zoals de vraag gesteld werd kan ook JAN VAN DER MEIRE geantwoord worden. De dubbelzinnigheid is dat Gerard Vander Meeren wel heeft bestaan doch niet de Calvarietriptiek schilderde. I. Wapenschild: BORLUUT. Vraag 2: SIMON BORLUUT. Bronnen: Rudy Van Elslande, De Van Eyck's te Gent 11: "de verblijfplaatsen", G.T. 1983, nr. 5, p. 274. Afbeelding van het wapenschild: G.T. 1988, p. 197. Opmerking: Ik heb de bron van R. Van Elslande (nl. E. Dhanens, Van Eyck, Antwerpen, 1980) niet gecontroleerd. Ik ga er dus van uit dat er in G.T. 1983, p. 274 moest gestaan hebben: "Dhanens houdt het voor mogelijk dat "De Madonna bij de fontein" van Jan Van Eyck, geschonken (i.p.v. geschilderd) werd door Sirnon Borluut, de broer van de schenkster van het Lam Gods.
Mijn besluit De wapenschilden (afgebeeld in de eerste jaargang van Ghendtsche Tydinghen, 1970, p. 33, 70 en 91) op het panoramisch gezicht op Gent van 1524 door Pieter De Keysere waren een uitstekend uitgangspunt. Zo moesten nog enkel de wapenschilden van Lalaing en De Croy elders worden gevonden. Ook voor de andere elementen van de puzzel bood G.T. uitstekende referenties. Ik vond het wel niet ernstig van de Quizmaster dat hij in zijn inleiding en slot telkens refereert naar Vilaio XIIII die dan uiteindelijk blijkbraar niets met de 89
kwis te maken heeft. Heeft hij dan zo'n sadistisch genoegen (de Redactie onthoudt zich van elk commentaar) om dwaalsporen te leggen? Is het zo al niet moeilijk genoeg? Dit was destemeer smerig daar volgens sommige bronnen Bette gelijk is te stellen met Vilain! (zie bvb. W. De Paepe, Stamt het geslacht Vilain af van Boudewijn I met de IJzeren arm? In Vlaamse Stam 1992, p. 5) Alhoewel ik het (recente) Wapenboek van de Belgische Adel (door L. Duerloo en P. Janssens) niet heb geraadpleegd vond ik wel in de Biographie Nationale, Tome 26, 1936-38, de volgende omschrijving van het wapenschild van Vilain XIIII: "de sable au clef d'argent, chargé d'un lambel à trois pendants du champ" met als devies "Vilain sans reproehe". Volgens F. De Brabandere, Woordenboek van de familienamen, p. 1444 is Vilain XIIII "de jongste tak van het ridderlijk huisVilainde Gand, gesproten uit Filips Vilainde Gand (t1460). Het getal14 (XIIII geschreven en quatorze uitgesproken) vindt zijn oorsprong in de wapenspreuk: verdien in hoop, waarbij "verdien" (lees: veertien) weergegeven wordt met XIIII en de hoop met een kroon van hop. Zie Vlaamse Stam 1966, p. 169't. Volgens J.J. de Smet, kanunnik, penitentiaris van Sint-Baafs, luidde de wapenspreuk van de familie Vilain als volgt "Verdien in Loo(n)" en dus niet "verdien in hoop". (zie Vlaamse Stam, 1992, p. 5) Tenslotte vermeldt de Biographie Nationale, T.26, 1930-38, p. 743 nog een andere uitleg over de toevoeging "XIIII" aan de naam Vilain: Philip Vilain, Heer van Moerbeke, had (in de 15e eeuw) een buitenechtelijk kind: Josse Vilain. Deze Josse werd door zijn vader begiftigd met een grond die "Veertien Bunders" noemde. Het is door deze grond dat het nummer veertien werd gebruikt om de afstammelingen van deze "bastaard" toch te onderscheiden van de wettige tak. Dit lijkt mij een meer plausibele uitleg dan die van F. De Brabandere waar de Quizmaster zich blijkbaar bij aansluit. Dat mijn woordje uitleg het blazoen van de Quizmaster niet doet blinken heeft hij enkel aan zichzelf te wijten. Dit alles neemt natuurlijk niet weg dat ik dankzij "uw minder-gewaardeerde Quizmaster" (dat zijn zijn eigen woorden!) weer heel wat puur kwisplezier heb genoten om de rijke literatuur over Gent uit te pluizen. Dus, doe zo voort, maar makkelijker mag ook." Tot zover de Heer Arthur De Decker. Ook de Heer André Despretz legt ons uit hoe hij tot de goede oplossing gekomen is en aangezien andere lezers daar misschien profijt kunnen uit trekken, publiceren wij hier zijn volledig antwoord: Puzzelen in een computertijdperk is echt een makkie! 90
Werkwijze: - eerste stap: Scannen van de ca. 114.000 wapenschilden uit Rietstap. Met de 2.313 uit de Herekenrode springt men ook al ver. Resultaat: A =van Vaernewyck (Vaernewijc, Waernewick, etc.). B = Vijdt (Vijd, Veijdt, Vijts, etc.). C =de Gruutere (Grutere). D = Raveschot (Raveschoot, Ravescot, Ravenschot, Raverschot, etc.). E =Bette. F = de Lalaing. Indien dit niet klopt: d'Esnes. G = Triest (Tryest). H =de Croy. I = Borluut. - tweede stap: Controle van de hints in de vragen en oproepen in het bestand "Ghendtsche-JYdinghen" van de indices met persoons-, plaats- en zaaknamen. De oplossing valt als gesneden brood in de schoot ... Resultaat: A = Rijkswachtkazerne van de Staf Gebied Oost- & West-Vlaanderen; Staf Territoriale Groep Oost-Vlaanderen; Staf Provinciale Verkeerseenheid; IE Mobiele Brigade; B.O.B. District Gent. B = Rooigems Kartuizerklooster "Vallis Regalis". C = Filips de Goede. D = Sint-Lievenspoortstraat. E = Jean-François-Nicolas Bette (1667-1725). F = de Lalaing. G = Jeroen (Jeroom; Hieronymus) Duquesnoy (du Quesnoy) de Jongere. H = Jan van der Meere. I= Sirnon Borluut. Enkele momentjes gezelligheid dus! Stoef! De werkelijkheid is uren grasduinen in "mijn" rijk gestoffeerde bibliotheken. Bondige bibliografie: - voor de wapenschilden: - J.S.F.J.L. DE HERCKENRODE, Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne par M De Vegiano, Sr D'Hovel, et neuf de ses suppléments, Gand, 1865. 5 dln. + 2 dln vervolg. - J.B. RIETSTAP, l'Amorial généra/, 8 dln. - CBUG, Hs. R. 1572, Pieter De Keysere (1524). - G. VAN HOOREBEKE, Le nobiliaire de Gand ou.fragments généa/ogiques de quelques nobles qui ont résidé ou qui résident encore en cette ville, Gand, 1849. 91
- voor de diverse vragen:
A= - R. VAN AERDE, Rijkswachtkazerne Groendreej, in Gh. Tyd., 1987,jg. 16, nr. 1, pp. 18-25. B= - A.L. VAN HOOREBEKE, Recueil des épitaphes tant anciennes que modernes des églises, couvents, monastères, cloitres, hopitaux et cimetières de la vi/Ie de Gand, dl. 4, p. 162. Bewaard in CBUG, Hs. G. 11.482. - R. VAN ELSLANDE, De geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods (Vervolg), in Gh. Tyd., 1988,jg. 17, nr. 3, p. 144. C= - F. VAN TYGHEM, Het stadhuis van Gent, dl. 1, p. 53. D= - Hondiuskaart. - C.L. DIERICX, Mémoires sur la villede Gand, Gand, 1815, dl. 2, p. 472. - M. VAN WESEMAEL, Neen, de Oude Schelde is niet altijd oud geweest, in Gh. Tyd., 1983,jg. 12, nr. 4, pp. 202-206. - M.V.W., Een achterkamertje van "De Oude Schelde", in Gh. Tyd., 1983, jg. 12, nr. 6, pp. 337-338.
E= - J.S.F.J.L. DE HERCKENRODE, Nobi/iaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, ... , dl. 1, p. 191, nr. XVIII.
F= - A. DUTRY, Catalogue de l'Exposition d'Art héraldique et des Armoiries de la Toison d'Or, Gand, 1883, pp. 56-57, nr. 30.
G= - Inventaire archéologique, fiche nr. 214. - A. DE BUCK, Jeroom Duquesnoy II (Du Quesnoy) en het grafmonument van BisschopAntoon Triest, in Gh. Tyd., 1985,jg. 14, nr. 2, pp. 95-103.
H= - R. VAN ELSLANDE, V. De Van Eyck's te Gent: leerlingen en medewerkers (2e deel) - Gerard en Jan Van Der Me ere, in Gh. Tyd., 1985, jg. 14, nr. 1, pp. 26-31. I= - R. VAN ELSLANDE, De Van Eyck's te Gent II: "De verblijfplaatsen" in Gh. Tyd., 1983, jg. 12, nr. 5, p. 274. Onderwijsmensen zijn onverbeterlijk. Dus: BETTE(r) weten: - In CBUG, Hs. R 1572 staan op de tekeningen van Pieterde Keysere (1524) de wapenschilden van Borluut, Triest en Van Vaernewyck in spiegelbeeld. 92
1697
DES PRETZ.
- In De Herekenrode staat het wapenschild van Vijt in spiegelbeeld. - In Rietstap staan op het wapenschild van Triest de jachthorens in spiegelbeeld, terwijl de hond juist loopt. - Jacques Bette, betovergrootvader van J.F.N. Bette, stierf in 1591 en kon dus moeilijk in 1598 ridder en in 1607 baron worden. Wellicht werd overgrootvader Jean Bette bedoeld? - Is in vraag 1 "Cotonnière des Flandres" een exacte benaming? - Had het laatste werkwoord in vraag 4 niet in de verleden tijd moeten staan?
Met vriendelijke groet van uw puzzelaar, André Despretz, dit "Ie vilain". (Hij heeft geen uitstaans met de rijkaard waarvan hierboven het wapen .) In een addenda schrijft de Heer Despretz nog het volgende: "Bij de bibliografie (vraag D) vermeld ik nog graag: A. Heins, "A propos de la démolition de l'ancienne Cour de Raveschoot (prairie des moines). Examen des bätiments, détails d'architecture, de sculpture, etc. du XVe en du XVIIe siècle" in "Bulletin de la Société d'Histoire et d'Archéologie de Gand" 1907, nr. 3. Hij verwijst naast Dierickx (sic) ook naar V. Vander Haeghen "Le District de Gand, 1641." (Door mij niet geconsulteerd). Weze ook aangestipt dat in de zgn. "Atlas van Deventer" (CBUM Kaartenzaal) twee Hoven van Raveschoot vermeld worden. Het andere- dat buiten de puzzel valt - paalde aan de Lange Kruisstraat en wordt vermeld in De Potter en bij Guido Deseyn . Nog zelden heeft een puzzel zo veel overvloedige reacties uitgelokt. Zie hier het commentaar van de Heer Marcel Vander Straeten: "De puzzel 1994 gaf wel aanleiding tot enige verwarring. Een stamboom gaat uit van één persoon, daarna volgen zijn kinderen, kleinkinderen, enz. Bvb. Leopold I heeft 3 kinderen: Leopold II, Filipsen Charlotte, enz. dus dalende familiebanden. Dit kan niet het geval zijn wat onze Vliesridder betreft, namelijk Jan Frans Bette, markies van Lede, ridder van het Gulden Vlies, algemeen directeur van de Spaanse infanterie, onderkoning van Sicilië, enz., heeft een zoon die vrijgezel is gebleven. Het moet dus gaan in opklimmende volgorde, maar dit noemt men een kwartierstaat. 93
Zie hier ter staving de opklimmende kwartierstaten van de familie Bette tot begin van de 15e eeuw, uittreksel uit "Quartiers généalogiques des families tlamandes" par Ed. Dhont-De Waepenaert. (De Heer Vander Straeten heeft bij zijn brief niet minder dan 9 kwartierstaten gevoegd!) Onze Vliesridder is vermeld op de genummerde bladen 2, zijn zoon op 1. De afgedrukte schilden zijn geen rechtstreekse kwartierstaten, betere ware vermeld: "schilden van genealogische verwanten." Het heeft mij veel speurwerk gekost, maar eenmaal ervan gebeten wil men voortdoen. Het was leerrijk en heeft mij uiteindelijk veel plezier gedaan, waarvoor mijn beste dank. Enkele reacties van andere puzzelaars: De Heer Erik Dekeyser schrijft: "Ik had mij voorgenomen niet meer aan de kwis mee te doen omdat het zó tijdrovend en zó zenuwslopend is. Omdat ik nogal goed gedocumenteerd ben, heb ik mij echter weer laten beetnemen, met de gedachte dat ik hier thuis wel alles zou vinden. Ik kan u onmogelijk beschrijven wat ik hier heb doorstaan, hoeveel boeken en tijdschriften ik hier heb doorgenomen en wat voor slapeloze nachten met nachtmerries inbegrepen ik heb doorgemaakt. Het ergste van al is dat ik daarbij nog niet alles heb opgelost en dat ik niet 100% zeker ben dat de antwoorden juist zijn." En juist vóór de eindstreep valt de Heer Dekeyser over het Kartuizerklooster. Van de Heer De Smul: "Een puzzel die mij vele avonden heeft stilgehouden. Moeilijk, maar leerzaam, ik heb mijn best gedaan maar weinig gevonden in de boeken die ik bezit. Voor mij mag het volgendjaar iets eenvoudiger." Van Mevrouw E. Wauters-D'haen: "Ja, deze keer hebt ge ons liggen, dat mag gezegd! De speel-tijd loopt ten einde (brief van 25 december), dus komen we maar op de proppen met een geknakt resultaat (Geknakt? Slechts één enkele misstap veroorzaakt door Filips de Goede). Wel, het is prettiger met zwier in de roos te schieten! Maar gezien onze goede Gentse 'inborst, sturen wij u toch, sans rancune, een zeer hartelijke groet." Van Mevrouw Rachel Vanderhaegen-Vandenbossche: "Elk jaar- rond 20/21 november- houd ik de postbode bijzonder in 'toog, want dit is het moment waarop het laatste nummer van de "Ghendtsche Tydinghen" moet toekomen met daarin de jaarlijkse puzzel. Op pagina 366 viel mijn blik onmiddellijk op de wapenschilden en ik dacht bij mezelf: dit wordt een koud kunstje. En inderdaad, in een uurtje had ik de namen die bij de schilden passen gevonden, ook de naam van de hoofdvraag, nl. Jean-François BETTE. Maar bij het nader bekijken van de 8 gestelde vragen realiseerde ik me dat ik te optimistisch was geweest... veel te optimistisch en toen begreep ik waarom u het over "weer eens niet gemakkelijk te maken ... " had. U hebt waarschijnlijk begrep~n, bij het lezen van wat
94
voorafgaat, dat ik niet alles heb gevonden en daarom duurde het ook zolang voor ik mijn antwoord instuurde. Volgend jaar hopelijk een gemakkelijker thema." Van Mevrouw Christine Desnoeck: "Ik heb mij echt geamuseerd!!! Hopelijk wordt dit initiatief volgend jaar herhaald." Algemene conclusie: Vele van onze lezers hebben zich weer op een zinnige manier geamuseerd, maar niemand vond het te gemakkelijk, integendeel. Iedereen pleit voor een iets minder moeilijke opgave voor de Puzzel I 995. Maar of dit zal gebeuren hangt volledig af van onze almachtige Quizmaster. Het is met deemoed en niet zonder schroom dat wij hem deze smeekbede durven voorleggen.
GENTELDERSONTMOET Ieder van ons verlaat vroeg of laat eens het veilige nest, de vertrouwde omgeving, de ankerplaats, of hoe je het ook maar noemen wil, om de vleugels uit te slaan in de richting van vreemde oorden. Of nu de bestemming Blankenberge, Zoetenaaie, Londen, Parijs of een ander exotisch paradijs is, speelt daarbij weinig of geen rol. Eens de reiskoorts is uitgebroken worden · valiezen gepakt en autokoffers volgeladen met nuttige maar ook soms overbodige bagage. Het laatst van al wordt de buitendeur zorgvuldig dichtgetrokken wat veelal gepaard gaat met een niet te onderdrukken schuldgevoel. Een gevoel alsof we nu een stukje van onze Gentse identiteit gaan verloochenen. Maar eens we ter plaatse van ons vakantieoord aan het exploreren zijn en we bij een bezoek aan één of ander museum, kerk, stadhuis of andere plaats iets "Gents" ontdekken verdwijnt dat schuldgevoel nogal vlug om plaats te maken voor enige trots en fierheid. Of het nu onze bedoeling is om in de Ghendtsche Tydinghen een reisrubriek te starten? Zeker niet! Maar wat dan wel? Vroeg oflaat ontdekt een heemkundig geïnteresseerde tijdens één of andere uitstap of reis wel eens iets dat verwijst naar Gent of naar een bekende (of minder bekende) Gentenaar die ergens zijn spoten naliet. Het zou zonde zijn wanneer al deze interessante informatie verdwijnt in een fotoalbum, een dia-box of neergeschreven wordt in een reisverhaal dat men naderhand netjes in een kast opbergt om het daarna nooit meer het daglicht te laten zien, zonder dat anderen er deel aan hebben. Waarom niet eens Uw ontdekkingen opsturen naar ons redactieadres zodat 95
we ze kunnen publiceren in de rubriek "Gent elders ontmoet". Een korte tekst of een duidelijke foto met vermelding van de juiste vindplaats zullen in heel wat gevallen al volstaan. Kan je daarbij nog wat uitleg verschaffen, zoveel te beter, maar het ontbreken van nadere informatie mag geen reden zijn om ons Uw ontdekking niet kenbaar te maken. Wie weet zijn er dan andere lezers welke over aanvullende informatie beschikken, die ze ons dan kunnen doorspelen. Om het U wat gemakkelijker te maken en vooral om duidelijk te stellen waar we naar toe willen, geven we hierna en in de volgende nummers enkele voorbeelden. En voor het geval U het nog niet zou weten, ons redactieadres is: Lijnmolenstraat 149, 9040 Gent.
Gentenaars als abt van "Ter Duinen" te Koksijde De geschiedenis van de abdij Ter Duinen weergeven in een paar regels is een onbegonnen zaak en is hier eigenlijk niet ter zake. Zij die hierover meer willen te weten komen raden we aan eens een bezoekje te brengen aan deze merkwaardige site en zijn bijbehorend archeologisch museum. De ruïnes die in de loop der tijden volledig onder het duinzand verdwenen waren, werden in 1949 herontdekt en vanaf dat moment systematisch grotendeels blootgelegd. Waarover we het wel willen hebben zijn de abten van deze abdij. Op de plaats waar later de abdij zou gebouwd worden vestigde zich in 1107 een kluizenaar met de naam Ligerius. Nadat deze gezelschap had gekregen van een aantal andere seculiere geestelijken, werd hij in 1123 abt en bleef dit tot aan zijn dood in 1128. Hij werd opgevolgd door Fulco (1128-1138). In 1138 werd Ter Duinen een Cisterciënzerabdij. Vanaf dan tot aan haar afschaffing in 1796 kende de abdij niet minder dan 53 abten waarvan veruit de bekendste Idesbald van der Gracht (1155-1167), de latere Sint-Idesbald was. Van de 53 abten van Ter Duinen waren er maar liefst zeven afkomstig uit Gent, nl.: de llste abt: Salomon van Gent(1226-1232), de 15de abt: Thomas van Gent (1265-1277), de 31ste abt: Jan Teerlinck (1509-1515), de 32ste abt: Petrus van Onderbergh (1515-1519), de 48ste abt: Benedierus van Steenbergen (1725-1729), de Siste abt: Lodewijck de Coninck (1744-1748), de 53ste en laatste abt: Maurus de Mol (1792-1799). Van Petrus (of Pieter) van Onderbergh is bekend dat hij als afgezant naar Spanje ging om er de kroning van keizer Karel V bij te wonen en dat hij als commissaris de magistraten in Vlaanderen vernieuwde in 1518 en 1519. Zijn initialen zijn nu nog te zien op een pilaar van de ruïne. 96
De laatste abt, Maurus de Mol, vluchtte in 1794 voor de Fransen en belandde uiteindelijk in Altona (Hamburg) alwaar hij stierf op 24 september 1799. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de crypte van de nu verdwenen Sankt-Josephkirche. Bron: Demerre Guido: "Ten Bogaerde, een naam van acht eeuwen", Nieuwpoort 1985. DavidMAES
HERONTDEKKING VAN DE NIEUWPOORT De poort aan de Nieuwbrug herkennen we aan het toponiem Nieuwpoort. Tot hiertoe nam men aan dat Nieuwpoort duidt op een nieuw stadsgedeelte. Het is onzinnig een onkomfortabel, in de vroegste geschiedenis onbetekenend, regelmatig overstromend stadsgedeelte, te gaan beschouwen als een "nieuwe" haven naar analogie met het hoge stadsgedeelte, de Hoghe Port. Het is de vermoedelijke atbraak van het binnengedeelte van de Nieuwpoort, na 1254 en omstreeks 1305, toen de stadsgrens ook Overschelde omsloot (l ), die voor de verwarring bij de historici heeft geleid. Teksten van voor 1260 zijn uiterst schaars en het is helemaal niet verwonderlijk dat geen enkele oude tekst gewag maakt van het binnengedeelte van de Nieuwpoort. Anders is het gesteld met het buitengedeelte van de Nieuwpoort. Dat staat ondubbelzinnig opgetekend in het "erflike" renteboek "van der stede van Ghend" (1336-1360) (2) bij de "renten ter crommer S ende omtrent de Schelde bi der Brabandbrugghen". Het hoofdstukje in het renteboek dat de "Crommer S" en omgeving behandelt bevat slechts 3 posten. EĂŠn van die drie posten zegt het volgende overduidelijk: "Jan van Zielst (is schuldig) van der poerten ter crommer S teeoen erfliken chinse om 12 deniers parisis tsiaers, een camere onder", waarmee duidelijk bedoeld werd dat er zich een huisje bevond, tegenaan en "onderdoor" (staduitwaarts) het buitenste poortgedeelte van de Nieuwpoort, waar inderdaad de straat Crommer S begon. We kunnen het best een vergelijking maken met de toestand aan de Ketelpoort die ook over een binnen- en een buitengedeelte beschikte. Daar trof ik "eene camere" aan "onder de poerte ende in de huutbaelge" (3). De gordel tussen binnen- en buitengedeelte noemde men "in de huutbaelge". Een balie is immers in de krijgsbouwkunde de buitenste verdedigingsring of de gordel tussen twee muren om een burcht of stad. Die gordel was in dit specifieke geval de Ketelvaart en de buitenste verdedigingsring was het buitengedeelte 97
van de Ketel poort. Ik geef dan ook de voorkeur aan de volgende hypothese: de Nieuwpoort werd genoemd naar de Nieuwbrug en de Waterwijk werd genoemd naar de Nieuwpoort. Men spreekt vandaag ook nog van de Brugsepoortwijk. Waarom zou men destijds niet gesproken hebben van de Nieuwpoortwijk? Net zoals de straatnaam Oudburg voor de hoofdstraat van de "Oudburg" werd gekozen en de naam Hoogpoort voor de hoofdstraat van het hoge stadsgedeelte, zo heeft men waarschijnlijk de straatnaam Nieuwpoort gekozen voor een belangrijke straat in de Nieuwpoortwijk. Bekijken we eens het plan van Saurel, die de toestand weergeeft voor de ingrijpende wijzigingen in het stratenplan van de Waterwijk. De Sint-Jansdreve, tussen Steendam en Oude Schaapmarkt, en haar beluik, de IJkstraat, noemden vroeger Nieuwpoort. Bij Vandenhemden vond ik volgende teksten die dit aantonen: "vijf huusen staende in de nieupoort tusschen beede den steeninen brugghen" (1436-37); "huus ende stede in de nieupoort een houchuus zynde met eenen poortkine uutcommende int straetkin zonder hende (de IJkstraat was inderdaad een
98
straatje zonder einde) daer men de hyckinghen doet vander scepen" (147980 (4); "huus ende stede staende in de nieupoort in de cogghestrate (waarschijnlijk werd de IJkstraat ook naar het scheepstype kogge genoemd omdat de schepen er werden geijkt)" (5); "huus ende stede staende daer men theet in de nieupoort over sintjanshuusbrugghe ande vierweechsceede (kruispunt Oliestraat, IJkstraat, Sint-Jansdreve) (1455-56)" (6); "verhuuringhe by olivier den grave aen die vanden godshuuse dat men heet sentjanshuus an de veemaerct van een ydele plecke van erven gheleghen in de nieupoort lancx den watere daer men nu ter tyt van svirszyden (weerszijden) godshuusweghe de ykinghe op hout voor eenen termyn van 9 jaeren (ook de IJkstraat werd dus soms Nieuwpoort genoemd net zoals sommige beluiken de naam meekrijgen van de straat waarin zij zich bevinden" (1465 -66) (7). De wijknaam Nieuwpoort is dus alleen maar overgebleven voor de Sintlansdreef en haar doodlopend straatje, de IJkstraat
Een primeur, voorbehouden aan Ghendtsche Tydinghen: de ontdekking van de "Nieuwpoort"! Deze afbeelding geeft een gezicht weer van de Nieuwpoortbrug in 1853 . Waar u de bomen ziet bevindt zich de Hondenmarkt De binnenpoort van de Nieuwpoort (links) moet al omstreeks 1305 zijn afgebroken. De verkaveling ervan is echter nog zichtbaar op de afbeelding. De buitenpoort daarentegen (rechts) bestond zeker nog omstreeks 1343. Mogelijk zijn murresten gerecupereerd in aanpalende bouwwerken . Als men heel goed oplet ziet men nog een dak dat slechts ĂŠĂŠn helling vertoont. Omstreeks 16.3.95 ve rschijnt het boek "Van Wijn in Gent tot Gent in Wording", ter gelegenheid van een tentoonstelling in de Sint-Pietersabdij, waarin nog een 80-tal van dergelijke interessante ontdekkingen staan. U zult uw ogen niet geloven. Voor meer inlichtingen kunt u terecht bij Stichting Mens en Kultuur op 09/ 223.70.65 (Foto Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten).
99
BRONVERMELDINGEN 1. GYSSELING M., Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Gent, 1954, p. 31. 2. DE PA UW-VUYLSTEKE, De rekeningen der stad Gent, tijdvak van Jacob van Artevelde, 1336-1349, Deel lil, Aflevering II, Gent, 1885, p. 498. 3. DE PAUW-VUYLSTEKE, 1885, p. 500. 4. BRUG, HS 2484, Deel 14, f' 116. 5. BRUG, HS 2484, Deell4, f' 117. 6. BRUG, HS 2484, Deel 14, f' 115. 7. BRUG, HS 2484, Deel 14, f'll6.
Ronald DE BUCK
GENTSE MEMORIEDAGEN: 30 EN 31 JANUARI, 1 FEBRUARI 30 januari 1796: De Franse Republikeinen vieren te Gent de derde verjaardag van de onthoofding van Louis XVI. Op de Vrijdagmarkt werpen zij de emblemen van het koningdom op een brandstapel terwijl op de Kouter het volk eeuwige haat aan het koningschap zweert. De herdenking van de koninklijke tragedie wordt besloten met muziek en een volksbaL 30 januari 1623: De Gentse bakkersnering doet afstand van haar kapel met toebehoren (in de Sint-Baafskathedraal) aan bisschop Triest, in ruil voor een erfelijke rente van 8 pond groten per jaar, ten voordele van de behoeftige bakkers, op voorwaarde dat het beeld van de Heilige Aubertus er niet zou worden uit verwijderd. Zij wenste namelijk op het patroonfeest nog altijd daar de goddelijke dienst te kunnen bijwonen. (Op het deksel van de zilveren beker van de Haagse bakkersnering, anno 1689, staat volgende spreuk die in een notedop de keuze van de heilige verwoordt: Sint-Obertus was eertijds een hacker, maer God getrouw, een bisschop wacker. In Camerick (Kamerijk) daer yder seyt, tot lof van 's mans onsterflijckheyt, die ziel en lichaems honger stilde, verblijf patroon van 't backersgilde) 30 januari 1805: Lieven Bauweos richt in het voormalig klooster van de Norbertijnen te Drongen zijn tweede fabriek in. Stoetsgewijze begeven het leger, een muziekkorps en de werklieden zich naar de nieuwe fabriek. 100
31 januari 1477: De jonge Maria van Bourgondië verleent aan de Gentenaars een privilege, de voorloper van het Groot Privilege, waardoor omzeggens elk spoor van het smadelijke Verdrag van Gavere wordt uitgewist. (Op 5 januari 1477 was haar vader, Karel de Stoute, gesneuveld waardoor zij nu hertogin van Bourgondië was geworden. Het officiële nieuws van Karels dood bereikte het Prinsenhof op 12 januari. Pas op 21 januari, nadat voldoende elementen verzameld waren, die alle twijfel omtrent het aanvankelijk vermiste lijk van Karel wegnamen, nam het Bourgondische hof de rouw aan en bestelde voor 25 januari een rouwdienst in de Sint-lanskerk te Gent. Buiten Gent werd verder nergens een rouwdienst opgedragen. In de Bourgondische Nederlanden heerste een algemene opluchting in plaats van een algemene rouwstemming door het plotse wegvallen van de dwingeland. Op 26 januari riep Maria te Gent de Staten-Generaal bijeen die van haar verlangden dat zij constitutionele en institutionele hervormingen zou doorvoeren. Zij gaf hieraan gehoor en verleende op 11 februari het Groot Privilegie aan Vlaanderen waarin o.a. een beter taalregime werd gewaarborgd: " .. .item dat men vortan alle zaken onsen voorseiden lande van Vlaenderen angaende handelen ende proposeren zal in de tale van den zeiven lande ende insghelycx dat men tguent dat men proposeren zal van sprincen of sprincessen weghe tzij in openinghen versouken of antworden oec doen zal in dezelve tale ende alle letteren hetzij sentencien appoinctementen previlegen provisien van justicien of andre die men gheven zal van sprincen of sprincessen weghe gheven ende expedieren zal in vlaemssche ..." (VAN BELLE J., Maria van Bourgondië, de tragiek van een vorstin, Beveren, 1982, 135-140; DE RYCKER L., Het grondwettelijk bestuur van het oude Gent, Gent, 1880, 93). 31 januari 1793: De raad van de "sestig borgers als provisionele representanten van het gendsche volk", op 28 november 1792 bij "toejuychinge" verkozen, wordt door de Franse kommissaris ontbonden omdat zij te week geweest zijn om de dekreten van december 1792 te laten uitvoeren. 31 januari 1689: Adriaan Van der Linden begint met de bouw van de monumentale poort van de Vismijn op het Sint-Veerleplein: "begonst te rnaeken de nieuwe visehmerkt dewelke schrikkelijk veel gekost heeft". De prachtige gevel viel een eeuw later aan de vlammen ten prooi maar werd nadien gelukkig hersteld. In onze tijd heeft het tot 1994 geduurd om de poort te herwaarderen door het Sint-Veerleplein parkeervrij te maken.
101
31 januari 1634: Plechtige lijkdienst in de Sint-Baafskathedraal ter nagedachtenis van aartshertogin lsabella Clara Eugenia, gouvernante der Nederlanden. (Zij was gestorven te Brussel op 2 december 1633. Zij was de infante van Spanje, dochter van Filips 11 die met aartshertog Atbrecht van Oostenrijk in 1599 gehuwd was. Samen hadden Atbrecht en lsabella van Filips 11 de soevereiniteit over de Spaanse Nederlanden gekregen. Sinds de dood van Albrecht in 1621 hield haar soevereiniteit echter op te bestaan wegens het ontbreken van een nageslacht. Zij degradeerde tot landvoogdes en werd opgevolgd door landvoogd Ferdinand van Oostenrijk, de kardinaal-infant.) 31 januari 1853: De kerk van de karmelieten wordt aan de gebroeders Verhaeghe-De Naeyer verkocht voor de som van 32.000 frank. 1 februari 1360: De Vrijdagmarkt is die dag het toneel van een afgrijselijk gevecht tussen volders en wevers. De volders worden verpletterd en uitgemoord. Nimmer zullen zij nog van enig belang zijn in het politieke leven te Gent. 1 februari 1793: De Franse generaal Dumouriez, die de Oostenrijkers te Jemappes verslagen heeft en op 12 november 1792 Gent liet bezetten door de la Bourdonnaye, doet zijn intrede te Gent om half negen 's avonds. De hele stad is verlicht en het garnizoen staat langsheen de doortocht van de generaal opgesteld. (De ontvangst van de republikeinse legers door de plaatselijke bevolking verliep aanvankelijk enthousiast. Door middel van kleine luchtballons had Dumouriez namelijk vlugschriften laten verspreiden met volgende tekst: "Wij vallen het land binnen om u te helpen de Vrijheidsboom te planten. Nooit zullen we ons inmengen met de grondwet ... Als de volkssoevereiniteit maar wordt gewaarborgd en als u weigert onderdanen te zijn van om het even welke despoot, zullen wij uw broeders zijn ... We zullen uw bezittingen en wetten eerbiedigen". Dumouriez wilde de veldtocht in de Nederlanden niet bekostigen met opeisingen en belastingen doch de la Bourdonnay besliste daar anders over. Te Doornik maakte hij bekend dat de belastingen die vroeger voor de vorst geheven werden nu voor de Franse republiek zouden zijn.) 1 februari 1814: De Franse troepen, de bezettingsoverheden en een aantal collaborateurs verlaten de stad bij het vernemen van het nieuws dat de Verbondenen, onder bevel van de generaals Von Bulow en Graham, de Fransen bij Antwerpen hebben verslagen. Ronald DE BUCK 102
GENSCHE WOORDE EN UITDRUKKIJNGE Deel XXII Al dadde schriemt moede nie pisse Syn.: "Tsiept U goestijnge; tsiep moar vuurt": loat het moar krijssche, 't moe te min piesse; al da't schriemt en moe't nie piesse; hij (ze) tsiept (krijst, jankt, biet) zijn (heur) uuge uit zijne (he ure) kop; hij es zijn uuge mee woarm woater an't wassche; de balke liggen uit". Bedoeld wordt: de schotbalken van een sas. Wordt tegen kleine kinderen gezegd als ze wenen. Al wat je nu schreit moet je straks niet plassen: schrei maar verder. ~~~000 Soms zei men ook: 670~~~ "Al die schriemt die goa noar d'helle, bij evls madam de snottebelle". "Syn ooghen wasschen met lauwen watere." (1568) (<Fr.: A Chaudes larmes) "'k wilde dat ons He ere hem g'haelt haê in plaetse van mynen Thys; want mê zillender nog zoo dikwijls ons oogen mê louw waterveure wasschen" (Vader Gys, I, 132; 1800).
Gentse
~ OitdroRt<\nqen Edc7 L
d G/1.//an 6eert
Schrieme zonder troane gelijk de paster zijnen hoane Syn.: "Janke (hui Ie) zonder troane": zonder gevoel schreien; 't zijn krokodiiIetranen. 103
Plaat 28 .
104
De blomkes schriemen achter woater Syn.: "Ze stoan zuu druug'of iet; ze stoan poerdruuge": de bloemen hebben dringend water nodig. Ge zult dansegelijk da kik schuifle Syn.: "Hij moe danse gelijk da zijn vrĂŞwe schuifelt": hij moet naar zijn vrouws pijpe dansen. Omgekeerd wordt van een vrouw die haar man in alles gehoorzaamt gezegd: "Z'es gelierdop oe schuifelijnk" (:een fluitje). U gat schuifelt weere Fredje Syn.: "Hij en hee gien zittend gat." Wordt gezegd van iemand die een onweerstaanbare drang voelt om weg te gaan, die ongedurig wordt en op zijn stoel zit rond te draaien. Ik zitte op ne schopstoel Syn.: "Schipstoel, schupstok": In de onzekerheid verkeren omtrent het behoud van een baan of woning. O.C.M. W. is de afkorting voor Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, de vroegere Openbaren Onderstand. Ziede dienen twiedekker boove die buume? Een zinnetje dat typisch Gents klinkt voor niet-Gentenaars. Het laat horen hoe de "oo"-klank "uu" wordt. "Schone grote bomen", wordt bvb.: "schuune gruute buume". Nog zo'n typisch gezegde is de titel van dit boek zelf: "Kaak, kaak, nen twiedekker!" Het toont aan dat de Gentse "ij" "aa" wordt in bepaalde gevallen zoals in lijk ("laak"), lijf("laaf') en wijf("waaf'). Om de leesbaarheid niet al te zeer te bemoeilijken hebben we deze klankverandering op de titel na in dit boek niet toegepast. Ik zegge altijd: "die slaapt un doe gien kwoad" Syn.: "Sioapen es gezond veur ne jonge hond": als excuus gebruikt door mensen die vaak en veel slapen. Ik benne nen echte slaphanger Syn.: "Ne mossel; oe lulleman; ter zit giene lul in; 't es een slapscheete; oe slapzak": iemand die krachteloos is, een lamlendig manspersoon, een flauw karakter. Toegepast op een vrouw wordt dit "een lammelutte". "Ne slaphanger" is ook de volkse naam voor een rolmops, omdat er geen graat meer in zit. Het wordt ook nog gezegd van iemand die impotent is of wiens viriliteit te wensen overlaat. Cfr.: "'t Slaphangersstroatse": naam ge105
geven aan de Prosper Claeysstraat omdat er zoveel oude mensen woonden. Zegt men: "'t Es allank halverzesse bij hem", dan zinspeelt men op de grote wijzer die om half zes naar beneden wijst, wat eveneens op krachteloosheid, verminderde potentie of impotentie wijst. 't Zoe nog lukken uuk Syn.: "Da moest er nog bijkome; damoester nog an mankeere; da mankeerdege me nog; 't zoeme't wij nog ne kier nie zijn (dien da tege kome )": dat mankeerde er nog aan ...
BIBLIOGRAFIE In september van verleden jaar verscheen er bij de "Stichting Mens en Kultuur" "Dossier Lam Gods. Zoektocht naar de Rechtvaardige Rechters." van de hand van gewezen Hoofdcommissaris Karel Mortier en van de - helaas - onlangs overleden journalist Noël Kerckhaert. Beide auteurs waren sinds vele jaren gefascineerd, zoniet geobsedeerd, door het mysterie van het verdwenen paneel. In 1966 hadden zij reeds een studie gepubliceerd "De Diefstal van het Lam Gods" en in 1968 "De Rechtvaardige Rechters gestolen". Wij willen er onmiddellijk de aandacht op vestigen dat het nu verschenen boek geenszins kan beschouwd worden als een heruitgave van dit laatste. Oordeel zelf: "De Rechtvaardige Rechters gestolen" telt 276 blz., het "Dossier Lam Gods" 664 blz. Het is de meest volledige studie die ooit verschenen is over dit onderwerp. Alle gegevens worden er op een rijtje gezet. Het leest als een detectiveroman, wat het in feite ook is, met dit verschil evenwel dat de bevrijdende ontknoping er niet komt. Voor de jongeren zal dit boeiend relaas een revelatie zijn, voor de ouderen onder ons die de zaak vanaf het begin gevolgd hebben is het een opfrissing van het geheugen en worden toch heel wat ongekende gegevens aangebracht. Eén zaak komt er duidelijk uit naar voren, een confirmatie in feite: men schijnt alles in het werk gesteld te hebben om de waarheid te verbergen. Een ongelootlijk stuntelig gerechtelijk onderzoek, zó stuntelig dat men niet kan aannemen dat het niet gewild was. Een onafgebroken reeks van slordigheden en nalatigheden die de eerste de beste amateur zelfs niet zou bedrijven. 106
Het is duidelijk dat men ons iets heeft willen verbergen (en nog steeds verborgen houdt). Heel waarschijnlijk leven er nu nog mensen die precies weten wat er gebeurd is en misschien wel weten waar de Rechtvaardige Rechters zitten. (Tussen haakjes gezegd: het zou toch goed zijn dat deze Rechtvaardige Rechters weer verschijnen, want in onze huidige maatschappij zouden wij ze goed kunnen gebruiken.) Maar wilt gij het allemaal weten, koop dan het boek dat ook een verslag en een fotoreportage bevat van het onderzoek en de verfilming van PANORAMA die op TVI uitgezonden werd op 7 april1994. Een prachtig boek, zeer verzorgd gedrukt, formaat 16,5 x 24,5 cm. Meer dan 100 zwart-wit-foto's+ een 15-tal kleurenfoto's. Prijs: 1.850 fr. Dat schijnt misschien veel, maar als men vergelijkt met de prijs van de boeken tegenwoordig, zeker niet overdreven. Te bekomen in de boekhandel. Mocht men daar moeilijkheden ondervinden, dan kan men nog altijd contact nemen met "Mens en Kultuur", GrootBrittaniĂŤlaan 43 te 9000 Gent. Tel.: 223.70.65. De unieke tentoonstelling "Neogotiek in BelgiĂŤ" die in de BijJoke te zien was van 1 october tot 31 december 1994 behoort, helaas, tot het verleden. (Zie "Ghendtsche Tydinghen" 1994- Nr. 6- p. 382.) Het is lang geleden dat hier een dergelijke rijke tentoonstelling te zien was. Degenen die niet gaan kijken zijn hebben zeer veel gemist. Zij kunnen dit gedeeltelijk goedmaken door zich de catalogus aan te schaffen die gelukkiglijk nog altijd te bekomen is in het Bijlokemuseum. Laat u niet misleiden door het woord "catalogus". Het is een prachtig luxueus kunstboek van het formaat 29 x 24,5 cm. Het telt 224 bladzijden en bevat meer dan 330 foto's, waarvan 125 prachtige in kleur. Dit uniek boek kost 1.100 fr. Duur? Wij denken dat dit bedrag beneden de kostprijs ligt. Een goede raad: er vlug van profiteren vooraleer het uitgeput is, want dergelijke boeken worden niet herdrukt. Verledenjaar verscheen bij Globe een prachtig boek getiteld "Begijnhoven vroeger en nu. Neerstigh tot eere Godts". Is het een leesboek, is het een kijkboek? De tekst van Renaat Tisseghem beslaat wel het grootste deel, maar de talrijke prachtige tekeningen van Jos Oaemen zorgen er voor dat het zeker ook een kijkboek is. In dit boek kunnen wij kennis maken met 3 Waalse, 28 Vlaamse en 2 Nederlandse begijnhoven. Wie "begijnhof' zegt, denkt onmiddellijk aan Gent. Zo ook de auteur die in een hoofdstuk 25 Vlaamse begijnhoven behandelt, maar een apart hoofdstuk wijdt aan de 3 Gentse begijnhoven, onder de titel: "Gent: Begijnenstad bij uitstek. Primus inter Pares." 107
Een zeer verzorgd gedrukt boek van fonnaat 37 x 23 cm. 237 bladzijden. Prijs: 995 fr. Duur? Wij denken het niet. ledereen zou met veel plezier 20 fr. geven voor een van die mooie tekeningen van Jos Oaemen en er staan er meer dan 60 in. Wie moeilijkheden mocht ondervinden om het zich aan te schaffen in de boekhandel, kan nog altijd contact nemen met "Scoop" - Gossetlaan 30 te 1702 Groot-Bijgaarden. Tel.: (02) 467.24.95. Het Liberaal Archief publiceerde de "Inventaris van het Archief Henry Story (1897-1944)" van de hand van Bart D'Hondt. Aan de jongere generaties zal de naam Henri Story wellicht niet veel zeggen, maar het is wel een naam die zeer vertrouwd in de oren zal klinken van de oudere Gentenaars. Deze zeer actieve liberale politicus en textielindustrieel was een zeer gekende figuur in Gent en werd getipt als opvolger van Alfred Vander Stegen als burgemeester. Zover is het evenwel niet gekomen want hij werd als verzetsleider door de Duitsers gearresteerd op 22 october 1943 en kwam om in het Kamp van Grosz-Rosen op 5 december 1944. Een verlies voor Gent. Een tijdje geleden ontving het Liberaal Archief wat restte van de papieren van Henri Story en vatte het goed idee op deze figuur terug in de belangstelling te brengen onder de vonn van een Archiefinventaris. Deze publicatie van het fonnaat 29 x 21 cm. telt 48 bladzijden en kost 225 fr. (verzendingskosten inbegrepen). Door overschrijving op Rekening Nr. 0001519870-74 van het Liberaal Archief Gent, met de vennelding "Inventaris van het Archief Henri Story". Aan publicaties over Gent is er nog altijd geen gebrek, maar het is dan ook zo'n boeiend en onuitputtelijk onderwerp. Onlangs verscheen "Huizenonderzoek in Gent". Wij kunnen daar in lezen: "Deze brochure kwam tot stand in een samenwerking van de Dienst Stadsarcheologie en het Stadsarchief." Brochure? Wij zouden het liever een boek willen noemen. De geschiedenis nagaan van een huis in een stad als Gent waar tal van huizen in de loop der eeuwen menigmaal verbouwd en aangepast werden, is geen gemakkelijke taak waar zelfs specialisten het moeilijk mee hebben. Dit boek wil een handleiding zijn bij een dergelijke studie en zal ongetwijfeld veel heemkundigen interesseren. Een groot voordeel: de prijs, slechts 150 fr. voor een geĂŻllustreerd boek van fonnaat 23 x 16,5 cm. dat 127 bladzijden telt. Te bekomen in het Stadsarchief in de Abrahamstraat. H.C.
108
VRAAG EN ANTWOORD Vraag van het KADOC (Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum): In het najaar van I995 organiseert het KADOC in opdracht van het provinciebestuur Oost-Vlaanderen een tentoonstelling over meiden en knechten die gediend hebben bij adel en burgerij in Vlaanderen (I830-I995). Voor de samenstelling van de tentoonstelling zijn wij op zoek naar allerlei materiaal dat kan gebruikt worden om de wereld van meiden en knechten levendig voor te stellen, zoals foto's, prenten, huishoudboekjes, gedichten, memoires, schilderijen, huishoudkundig materiaal, kledij, enz. Ook zouden wij graag in contact komen met mensen die nog gediend hebben of nog steeds als inwonend personeel tewerk gesteld zijn. Lezers die tips of adressen zouden kunnen doorspelen mogen dit rechtstreeks doen aan het KADOC - Vlamingenstraat 39 te 3000 Leuven met de vermelding "ter attentie van Mevrouw Ilse Gesquière". In antwoord op de vraag van Mevrouw Nadia Vankenhove en van de Heer Eddy Levis in "Gh. T. I994- N° 6- p. 384 ontvingen wij van de Heer Leon De Temmerman het volgende antwoord: "Het lied heeft als titel WITTE ROZEN, de woorden zijn van Tummers en de muziek van E. Paoli. Het werd gezongen door Willy Derby." Bijkomende inlichtingen ontvingen wij van de Heer Antheunis: "Dit levenslied ("Witte Rozen") werd door bijna alle Nederlandse en Vlaamse zangers in hun repertorium opgenomen: zo vinden we versies van Willy Derby, Kees Pruis, Lou Bandy, Bob Scholte, Johnny Jordaan, Willy Alberti, Henk De Bruyn, Jo Leemans, Ria Pia, enz ... Op de plaat gezongen door Johnny Jordaan vonden we de vermelding: tekst en muziek: M. Tummers en E. Paoli. Richard Vankenhave schreef op die muziek zijn tekst voor het liedje "'t Pakske van de Soldoat" voor Hélène Maréchal. De tekst daarvan is te vinden opp. 55 van de publicatie "Hélène Maréchal, een leven van zang en toneel." Mevrouw M. Steels-De Visschere stuurde ons 2 foto's op. Foto I werd genomen door J. Beheyt en stelt een bloemenstoet voor die uitging op I4-8-I921. Haar vragen: Foto I: A. Deze foto werd waarschijnlijk genomen in Gent. Welke straat staat hier afgebeeld. B. Was dit het uniform van de Gentse politie? Foto 2: Betreft het hier een kerkhof in Gent of omstreken. Kan iemand dat situeren? I09
Foto I.
Foto 2.
110
LEZERS SCHRIJVEN ONS Van Kolonel b.d. AndrĂŠ Peroot ontvingen wij de volgende brief: In zijn boeiend artikel over de schoolbatterij van het Ie Artillerie in 1936 heeft Hugo Collumbien het o.m. over het systeem dat men er toepaste bij ondervragingen en examens. In dat verband citeert hij het voorbeeld van een toenmalige collega, "een ethnoloog, een zeer intelligente jongen maar die volledig impermeabel was voor alles wat met wiskunde te maken had" en dus "het slachtoffer werd van een dwaas systeem waarin onvoldoende rekening gehouden werd met de voorafgaande vorming van de rekruten". Hoewel daarvoor verzachtende omstandigheden bestonden, ware het maar omdat wij in 1937 nog met een tekort aan Vlaamstalige ingenieurs te maken hadden, ben ik het met die verklaring ruwweg eens. Hoe dan ook, dit systeem ontzag eveneens de toegang tot de graad van CSRL aan sommige karaktervolle kandidaten terwij I het niet belette dat enkele lefloze ingenieurs in het eindexamen slaagden. Laat mij dit duidelijk maken aan de hand van een incident dat ik in 't begin van de achttiendaagse veldtocht in het Ie Artillerie meemaakte. De reeds overleden protagonisten van dit incident zijn een briljante electrotechnische ingenieur, assistent aan de universiteit, enerzijds en een Gentse Doctor in de Rechten die na de oorlog achtereenvolgens volksvertegenwoordiger, partijvoorzitter en eerste minister werd anderzijds. Bij het uitbreken van de vijandelijkheden was de eerste dienstdoende batterijcommandant en de tweede wachtmeester-stukscommandant in dezelfde batterij, waar ik hem trouwens van september 1939 totjanuari 1940 had leren kennen. Ik verloor hem dan uit het gezicht bij mijn aanstelling als commandant van een andere batterij uit de groep. Tussen haakjes gezegd, de advocaat Theo Lefevre - iedereen zal hem wel herkend hebben - zakte tweemaal voor het examen van artillerieofficier, een eerste maal in de schoolbatterij in 1937 en een tweede maal bij een herkansing tijdens de mobilisatie in 1940. Op 11 mei 1940, nadat wij in de namiddag onze eerste schoten hadden afgevuurd op een Duits detachement dat zich ten noorden van het Albertkanaal ter hoogte van Hasselt bevond kregen wij het bevel om de kanonnen "in batterij" te brengen met het oog op een tactische terugtocht achter de Gete. De kolonne was zo goed als gevormd als ik een mysterieus zesspan in galop zag aankomen met Theo Lefevre op kop ervan. Zijn dienstdoende batterijcommandant was de kluts kwijtgeraakt en had allesbehalve de passende bevelen doorgegeven wat Theo Lefevre ertoe bracht zich uit eigen initiatief te mijner beschikking te stellen. Zo genoot ik het zeldzaam voorrecht voor enkele dagen aan het hoofd te staan van een versterkte batterij! 111
Een laatste woord "pour Ie petite histoire" over de morele eigenschappen van onze gewezen eerste minister. Na de capitulatie probeerde hij zich bij een groepje te voegen dat van plan was naar Engeland scheep te gaan. Die poging slaagde echter niet. Vanaf 1945 werd het selectiesysteem voor het reserve-kader totaal veranderd en de opleiding in de wapenscholen gecentraliseerd. Er werd een bijzondere aandacht besteed aan het psychologisch profiel van de kandidaten die dan van meet af aan KRO of KROO werden. In de meeste gevallen leverde die methode uitstekende resultaten op. De Heer Richard Verlinden, een van onze leden met dichterlijke aanleg, stuurde ons de volgende limerick: D'r is een weerman uit Gent, Om zijn geestigheid alom bekend. Hij voorspelt dolgraag mooi weer, Maar vergist zich we l's een keer. Toch is het al bij al een toffe vent.
GÊNSCHE PRÁOT Pier Draoier zat in de meetijnge om te lîere kieze. Hij ston mee zijne mond wijd ope, in Effenterre die nevest hem stond, hao plezier van hem te zien luistere. De Lieberol häod îest gesproke, in al de meinsche plaktege. - Verduveld, zei Draoier, dîene veint hee gelijk! Däorachter kwamterne socialiest. De meinsche plaktege nog mîer. - Verdomme, zei Draoier, diene veint hee gelijk! Tons was 't den toer van ne katholieke; mäor da was nog veel irger, al de meinsche spronge rechte in plaktege da 't wrîe was. - Wel verdomme! riep Draoier, den dienen hee ûuk gelijk! - Allee! allee! riep Effenterre, ze vertellen allemäol iets anders; 'ten es't er toch mäor îene die gelijk kan hên. - Verduveld, zei Draoier, g'hêt gij ûuk gelijk. 'kEn verstäod er niets ne mîer van. Mee al diene smirrige politiek. 'k Gaod'er hier van deure! - Awel, kameräod! riep Effenterre, g'hêt verdomme ûuk gelijk!
112
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 15 mei 1995 24e jaargang nr. 3
Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester: A. Verbeke Secretariaat: Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14 - 9000 Gent Postrekening: 000-105.04 .73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr. per jaar. Steunende leden: 600 fr. per jaar. Beschermleden: 1000 fr. per jaar. Buitenland: 200 fr. extra voor portkosten INHOUD - "De Groete Strate Buten Turre". - Inventaire Archéologique: De Stichting Bernard Rubeys. - Jacob Van Artevelde. - Ik zou een tekening willen maken ... - Gent elders ontmoet. - Gentse Memoriedagen: 2 en 3 februari - Gênsche Waarde en Uitdrukkijnge. Deel XXIII. - Documentatiecentrum. Werking 1994. - Een buitenkansje voor belangstellenden. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons.
- Gênsche Präot. - Dit bestaat niet meer.
114 133 134 152 160 160 164 167 170 172 174 175 178 179
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten: in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse: Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.
"DE GROETE STRATE BUTEN TURRE" Opgedragen aan de nagedachtenis van mijn dierbare en diep betreurde echtgenote Chrisliane Broget-Pae/inck die voor mij steeds een zo grote en onmisbare steun geweest is, ook in mijn historisch en heemkundig opzoekingswerk en op 6 januari 1995 plots en onverwacht overleden is. De verkeersdrukke Hoogstraat, die heden langsheen kleinere en grotere huizen maar ook langs oude en mooie herenwoningen, merkwaardige gevels uit verschillende bouwperiodes, historische panden en voor het oog achter de straatwand verborgen kloostergebouwen of wat er soms van overblijft, maar ook voorbij verdoken beluiken en een eeuwenoud steegje, naar het stadscentrum leidt, behoorde oorspronkelijk niet tot de stadskern van Gent. De straat was immers gelegen buiten de Westelijke 12de-eeuwse verdedigingsgordel, die gevormd werd door de Gracht (pas in de 16de eeuw Houtlei genoemd) versterkt door een hoge en stevige vestingmuur en waarvan ook de Torrepooft deel uitmaakte. De Torrepoort, Torenpoort ofPorta Turris, ook nog Turrepoort, Drongenpoort en zelfs Torhoutpoort genoemd, werd in de loop van de 12de eeuw (wellicht rond 1190) gebouwd. Het was een poort over de Gracht; een dubbelpoort die zich, ter hoogte van de Poel, aan beide zijden van het water bevond. De straat, waarover we het hebben lag, zoals men toen zegde, "buten Turre" of "buten Torre". Wanneer men naar die plaats of straat verwees, sprak men over "buten Torre". Dat was zo, einde van de 13de-begin van de 14de eeuw. In zijn werk: "Gent's Vroegste Geschiedenis in de Spiegel van zijn Plaatsnamen" vermeldt Maurits Gysseling bij "TORRE" (poort over de Houtlei in de Hoogstraat): "une ruwe ke on apele en flarneng buten Torre", 1285; "buten Torre", 1291; "vanden Turre", 1296; "buten Turre", 1304; "bi den Torre", 1332. De auteur voegt eraan toe: "Met buten Torre bedoelt men de Hoogstraat, die eenmaal in 1343 "de groete strate buten Turre" werd genoemd, benaming die we als titel voor onderhavige bijdrage hebben weerhouden. Fr. De Potter haalt het Rentboek aan van de H.-Geest (Armendisch) van St.Michielsparochie, vervaardigd ten jare 1308, dat melding maakt van een aantal wijken en straten, waaronder "buten Torre". In een vroegere bijdrage(*) hebben we het reeds over de Torrepooft (Torre) gehad en er ook een afbeelding van gegeven. Herinneren we er hier dus enkel aan dat het een van de oudste, grootste en sterkste poorten van Gent was die samen met de Posteemepoort, de Zandpoort en het Wijkhuis, aan de
*
G. Broget: "Toen Wegenwerken op de Poel en Sint-Miebielsplein een stuk ver verleden blootlegden", in: Ghendtsche Tydinghen, 20ste jrg. 1991, nr. 5.
114
Westkant van de stad, de omwallings- en vestingmuur en de Gracht beheerste en versterkte. Deze Gracht zou volgens Johan Decavele, zeker reeds vóór 1190 en waarschijnlijk al omstreeks 1100 zijn gegraven; volgens Fr. Blockmans, al in de tweede helft van de llde eeuw. Het geheel, dat de St.Miebielswijk omsloot, vormde de Westelijke verdedigingsgordel van de Stad. Maar reeds in de 14de eeuw verloor de Torrepoort haar funktie in het verdedigingsstelsel en werd ze door de Schepenen ten dele verpacht aan partikulieren en later ook aan de "Vinders" van de St.-Michielsparochie. Nieuwe versterkingen waren inmiddels aangelegd die tot aan de Brugse poort reikten. De straat werd, zo schrijft De Potter, ook wel "de grote strate bi den Trappen" (Act. en Contr., Keure 1407-1408) en "de rechte strate buoten der Torreporten" geheten (Weezenboek 1481-1482). In zijn reeds eerder geciteerd werk "Gent's Vroegste Geschiedenis in de Spiegel van zijn Plaatsnamen" vermeldt Maurits Gysseling in het glossarium bij de benaming "Hoogstraat": "up de Hoghe strate 1368- boterTorreporten up de Hoechstrate 1369, vroeger steeds buten Turre genoemd". Wat de oorsprong van de benaming "Hoghe Strate", "Hooghstrate" betreft, kan men allicht aannemen dat die straat eertijds een verhoogde berm of een dam tussen drassige en moerassige gronden moet geweest zijn. Dat dit laatste inderdaad het geval was, moge blijken uit de benaming van plaatsen in de omgeving. Daar lag immers het "Broek". Bij Maurits Gysseling treffen we bij "Broek" (later Sint Elisabethbegijnhot) de vermelding: "terram iacentem ad Paludem iuxta Gandavum, 1242; Broek "moeras". Aan de overkant lag Overbroek". In de nabijheid, maar wat meer Oostwaarts bevonden zich de Poel en de Drabstraat, stuk voor stuk benamingen die erop wijzen hoe moerassig en drassig de gronden aldaar waren. Ook de Ramen waren lager gelegen moerassige gronden die geregeld onder water liepen. In verband met de benaming "Hoogstraat" lezen we bij M. Schönfeld: "Hoogstraat "via alta": Het is de passende naam voor een door moerassig land lopende, verhoogde weg; in 't algemeen voor elke weg die hoger ligt dan het terrein of dan een andere weg." "Weer een ander geval is het", zo gaat Schönfeld verder, "wanneer een straat aldus wordt genoemd omdat die iets oploopt". De dammen, bermen en dijken, die men op verschillende plaatsen in de moerassige gebieden bouwde, leidden niet enkel tot verbetering van de grond en tot grondaanwinst; ze dienden ook als wegen. De gronden, die aanvankelijk drassig en moerassig waren, werden vruchtbaar gemaakt en "terra nova" of "nieuwland" genoemd. De Potter schrijft, dat het "nieuwe land" in de omgeving van de Hoogstraat in de loop van de 12de eeuw door Filips van den Elzas aan Geeraard de Witte werd gegeven 115
die het opdroeg aan het godshuis der Lazarij op de Hoogstraat. Als buurt werd de Hoogstraat eertijds ingedeeld in: Opper-Hoogstraat, Middel-Hoogstraat en Neder- of Korte Hoogstraat. De Opper-Hoogstraat liep van de Torrepoort tot aan de Peperstraat; de Middel-Hoogstraat lag aan het Rijke Gasthuis en ging van de hoek van de Holstraat en de Peperstraat tot aan de Akkerstraat; de Neder- of Korte Hoogstraat van de Akkerstraat tot aan de Brugse poort. De Middel- en Neder-Hoogstraat heetten eertijds, zo merkt De Potter verder op, "Marialand" en werden aldus genoemd naar het Gasthuis van de Leprozerij dat onder de bescherming stond van Maria. In de Act. en Contr., Keure 1431-1432, leest men "Sente Marien lant"; in de Kerkrekening van St.Marten 163 7 is er sprake van "Veurstrate" ofte "Marielandt". Elders, zegt De Potter, staat: "Onser Vrauwen strate voor tRijke Gasthuis" (Act. en Contr. Keure 1528-1529). Een notariële akte van 1750 vermeldt: "de Hoogstraete ofte Schipperstraete noes over het godshuys van St Jan ende Pauwel" en een 14de-eeuws Rentboek van de H. Geest der St.-Nicolaasparochie heeft het over "Hongerstrate" ... In de 14de-15de eeuw was de Hoogstraat verre van volledig bebouwd. In de 18de eeuw echter telde de Opper-Hoogstraat aan de Zuidkant negen en aan de Noordzijde drieëntwintig huizen; de Middel-Hoogstraat telde er aan de Zuidkant tien en aan de Noordkant zestien; de Neder- of Korte Hoogstraat had er aan de Zuidkant zesentwintig en aan de Noordzijde tweeëntwintig. De Hoogstraat werd in de loop der eeuwen een steeds belangrijker toegangsweg tot het Gentse stadscentrum. Rond de helft van de vorige eeuw werden de laatste overblijfselen van de Torrepoort afgebroken. Enkele jaren later in 1862 volgens de enen, in 1865 volgens anderen - werd de Torenbrug verbreed om de verbindingsweg tussen de Hoogstraat en de Poel te verbeteren. De Poel zelfwerd op zijn beurt verbreed in 1904. Schrijven over de onder menig oogpunt merkwaardige geschiedenis van de Hoogstraat en over haar historisch bouwkundig patrimonium is een veelomvattende en moeilijke opgave. Binnen het bestek van onderhavige bijdrage zullen we trachten een aantal belangrijke momenten en gebeurtenissen uit haar bestaan, uit een soms zeer ver maar ook uit een recenter verleden, in herinnering te brengen en de rol te belichten die mensen daarbij hebben gespeeld. Getracht wordt ook een hedendaags beeld van de Hoogstraat te schetsen. We zullen stilstaan bij een aantal mooie en bezienswaardige gevels uit verschillende bouwperi odes, bij enkele historische panden, die bewaard zijn gebleven, maar we zullen ook herinneren aan indrukwekkende gebouwen, die er in vroeger eeuwen ooit gestaan hebben maar waarvan slechts kleinere delen of alleen afbeeldingen overgebleven zijn. 116
We kijken ook naar enkele markante maar vervallen gevels en we gaan niet zonder meer voorbij aan een klein, pittoresk steegje zoals de Turrepoortsteeg, evenmin aan twee beluikjes want ook die behoren uiteraard tot de geschiedenis van de Hoogstraat Voorafwillen we er ook nog aan herinneren, dat we het in de reeds vermelde vroegere bijdrage: "Toen Wegenwerken op de Poel en St.-Miebielsplein een stuk ver Verleden blootlegden"(*), al hadden over de Turrepoortsteeg; dat we in: "Aan de Houtlei Vroeger en Nu"(**), de 17de-eeuwse brouwerij "Den Pauw" ter sprake brachten en dat we in: "Waar vroeger de Lakenwevers "hunne raemen plachten te staen"(***), waarin o.m. de Brouwersstraat aan bod kwam, handelden over een aantal woningen, die in die straat afhankelijkheden en een uitgang hebben maar waarvan de voorbouw aan de Hoogstraat gelegen is. Volledigheidshalve moeten bij een historische kijk op de Hoogstraat ook die zaken opnieuw onder de aandacht worden gebracht maar vermits het om interessante deelaspecten gaat, zal herhaling hier zeker niet schaden. Hoe zullen we te werk gaan? We vertrekken bij de hoek van de Oude Houtlei en de Hoogstraat en volgen deze laatste voorbij de Turrepoortsteeg, de Holstraat en de Rasphuisstraat, tot aan het begin van de Brugsepoortstraat en de hoek met de Begijnengracht; we bekijken onderweg de Zuidelijke kant van de Hoogstraat. Aan de splitsing met de Begijnengracht gekomen, maken we rechtsomkeer en hebben het, tijdens onze terugtocht naar het vertrekpunt, waarbij we de Peperstraat oversteken, over de Noordelijke straatwand. We willen er zeer nadrukkelijk op wijzen dat we ons houden aan de huidige nummering (1994) van de huizen en dat we slechts in uitzonderlijke gevallen de oude nummering vermelden die op bepaalde dokurnenten of bescheiden voorkomt. De in de loop van de tijd gewijzigde nummering kan tot verwarring leiden wanneer men die met de huidige wil vergelijken. VAN DE HOEK MET DE OUDE HOUTLEI TOT EN MET DE TORREPOORTSTEEG Wanneer men de Poel verlaat en de Hoogstraat betreedt, staat men aan de hoek, die deze laatste met de Oude Houtlei vormt, voor een huis met een grote zijgevel en een poort langs de kant van de Oude Houtlei, en voor twee oude typische trapgevels, kant van de Hoogstraat, die eertijds tot twee verschillende panden behoorden maar in de loop van de jaren '30 ĂŠĂŠn geheel gingen vormen. Sinds enkele maanden is de eigendom het voorwerp van een omvangrijke restauratie waarover straks een woord meer.
* Ghendtsche Tydinghen, 20stejaarg. 1991, nr. 5. ** Ghendtsche Tydinghen, 22stejaarg. 1993, nr. I. *** Ghendtsche Tydinghen, 23ste jaarg. 1994, nr. 2 en nr. 3. 117
In dit hoekhuis, aan het nr. 1, bevond zich reeds in het begin van de 15de eeuw een brouwerij, met een houten gevel, genaamd "DE PALE": "Huus ende stede twelke es eene bruwerie, buten Torre, naast der poerten ende naest Martin van den Houvere, an d'ander zijde, gheheeten de Pale." (Act. en Contr. Keure, 1428-1429). In de 17de eeuw (ca. 1650) werd de houten gevel vervangen door een gevel in steen en werd het pand "DEN PAUW" genoemd: "Een huys ... op de Hooghstrate, houdende den houck van de Hautleye, ende an dander sijde is naest ghehuust Sr Jan Pijn, wesende eene brauwerije ghenaemt den Pauw". (Act. en Contr. Gedeele, 1650-1651 ). Het gaat om een typisch Gents 17de-eeuws huis met trapgevel, vroeger bepleisterd en beschilderd, onlangs ontpleisterd; twee traveeën en twee bouwlagen, onder zadeldak met pannen; een overkragende bovenbouw met tudorbogen op consoles, aan de kant van de Hoogstraat. Daar prijkt boven de ingangsdeur, onder een boog, een pauw in halfverheven beeldwerk. Boven de twee grote ramen, naast de ingangsdeur, bevonden zich tot vóór de huidige restauratie eveneens in halfverheven beeldwerk, afbeeldingen van "vorken" en "stuckmanden", kentekens van de nering van de brouwers. De gevel van het pand onderging in de loop van de tijd aan de kant van de Hoogstraat en van de Oude Houtlei, ter hoogte van het gelijkvloers, verbouwingen, die niet in overeenstemming waren met de oorspronkelijke bouwstijl. Aan de kant van de Oude Houtlei werden destijds trouwens ook nog andere vetbouwingen uitgevoerd. In de 18de eeuw werd het pand een herenhuis. Zoals we nog zullen zien, kreeg het later andere bestemmingen. Naast het hoekhuis, met het nr. 1, bevindt zich aan het nr. 3 in de Hoogstraat eveneens een pand met een oude trapgevel, voorheen bepleisterd en beschilderd, onlangs ontpleisterd; turdobogen op consoles; twee bouwlagen en vier traveeën onder zadeldak met pannen. Het huis dateert van 1641-1642 en is opgetrokken in dezelfde bouwstijl als die van het hoekhuis. De gevel vertoont nog talrijke lelieankers. Net zoals dit het geval is voor het hoekhuis, heeft ook de woning aan het nr. 3 ter hoogte van de benedenverdieping een verbouwing ondergaan. Ook dit pand, dat sinds de jaren '30 met nr. 1 één eigendom uitmaakte, is begrepen in de restauratie waarvan het hoekhuis thans het voorwerp is. Vele eeuwen geleden bevond zich op de plaats, waar nu het huis met nr. 3 staat, een brouwerij genaamd "DE CAERDE": "Eene bruwerie staende buten Turre, datmen heetterCarden" (Weezenboek 1371-1372). Volgens De Potter was "DE CAERDE" reeds bekend van 1359 en zou ze later het uithangteken "DE SPIEGHEL" gehad hebben: "de bruwerie den Spieghele, staende daer jeghenover" (Weezenboek, 1481-1482). In de 16de eeuw zou het de naam "HET TROMPET" gedragen hebben. Op een mooie en interessante foto van rond 1900 (Fig. 1) zien we de huizen118
Fig. I. Huizenrij gaande van de hoek Oude Houtlei-Hoogstraat tot en met het huis (met trapgevel) voorbij het Pensstraatje (nu Turrepoortsteeg). Foto rond 1900.
rij in de Hoogstraat, vanaf de hoek met de Oude Houtlei tot aan het toenmalig Pensstraatje (nu Turrepoortsteeg) en zelfs het oude huis met trapgevel, dat zich toentertijd juist voorbij het steegje bevond maar spijtig genoeg in het begin van deze eeuw verdween. De gevels van al deze huizen waren toen blijkbaar bepleisterd en beschilderd. In die tijd, rond 1900, was op de hoek van de Oude Houtlei en van de Hoogstraat, aan het nr. 1, de zaak Goethals gevestigd: "Charcuterie, Gros et DĂŠtail". Daarnaast, aan het nr. 3, was er De Clercq-Musschoot: "Boucher" . Aan de ingang van het Pensstraatje (huidige Turrepoortsteeg) bevond zich de "Boulangerie" Christiaens. Zoals men op voornoemde foto kan vaststellen, waren de huizen nr. 1 en nr. 3 in die tijd afzonderlijke panden. Een tweede foto (Fig. 2), dateert van 1925 en toont het hoekhuis met de grote zijgevel, kant Oude Houtlei, en de trapgevel aan de Hoogstraat evenals een deel van het pand nr. 3. Op dat ogenblik was aan het nr. 1 de zaak gevestigd van Van Den Veegaete: "Traiteur", "Gibiers, Volailles", Commestibles""Diners en ville et en Province". Aan het nr. 3 was er toen een winkel waar men tabak en sigaren verkocht. Korte tijd later kwam in het hoekhuis, met het nr. 1, de zaak Bekaert: aanvankelijk fietsen en fietsgerief; later kachels, vuren en ook wasmachines. De handelszaak, bekend onder de benaming de "Duizend Vuren", was een in Gent goed gekend huis. Halverwege de jaren '30 nam ze uitbreiding en werd 119
Fig. 2. Hoekhuis Oude Houtlei-Hoogstraat nr. I en deel vao nr. 3 (Hoogstraat), 1925. Foto: Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten te Gent.
het pand nr. 3 aan het nr. 1 toegevoegd. Het geheel had een uitgang in het Pensstraatje. Vlak vóór de tweede wereldoorlog werd het gelijkvloers van de twee huizen gelijkgeschakeld en werd de winkelruimte verbreed. De panden met de nrs . 1 en 3 behoorden nu tot één eigendom. Bij de verbouwingswerken ondergingen de gelijkvloerse verdiepingen een harde ingreep en werd er schade opgelopen. Voor het overige bleven de trapgevels van de 17deeeuwse gebouwen met de typische ornamenten toch grotendeels gespaard. Begin van de jaren '70 ging de zaak Bekaert daar weg. Het pand stond daarna een hele tijd leeg tot de privé-club er in 1973 kwam die er nog steeds onderdak vindt. We bedanken hierbij de zoon Ant. Bekaert voor de bereidwilligheid waarmee hij een aantal gegevens in verband met de gebouwen en de aanwezigheid aldaar van de door zijn vader gestichte zaak verstrekte. Een drietal jaren geleden werd de eigendom verkocht. Interessant is ook nog een foto (Fig. 3), in 1976 genomen door de architect W. Govaerts, die de huizenrij toont en waaruit men o.m. kan afleiden welke veranderingen en verbouwingen de gevels aan het nr. 1 en het nr. 3, ter hoogte van het gelijkvloers, kant Hoogstraat en kant Oude Houtlei in de loop van de jaren en sinds 1925 hadden ondergaan, en die ook het pand met het huidig nr. 5 laat zien vóór de restauratie van 1977- 1978; evenals het nr. 7. Een andere foto, die dateert van juli 1993 (Fig. 4) toont de panden aan de 120
Fig. 3. Hoogstraat, huizen nr. I, nr. 3, nr. 5 (vóór de restauratie van dit laatste in 1977-1978) en nr. 7. Foto architect W. Govaerts, 1976.
nrs. 1 en 3 vooraleer de huidig aan gang zijnde restauratie ( 1994) aangevangen werd. De omvangrijke restauratie van deze oude en historische panden, die door de nieuwe eigenaar wordt ondernomen, streeft er volgens architect L. Vertongen naar om, aan de hand van dokumentatie, iconografisch materiaal en van nagelaten sporen in de bouw zelf, de 17de-eeuwse architectuur te herstellen. De gevel aan de kant van de Oude Houtlei is hertekend en heraangepast. De dakkapellen, waarvan de vroegere locaties nog zichtbaar waren, werden herbouwd en de grote poort werd eveneens mooi uitgewerkt. Op het ogenblik dat we deze regels schrijven, is een trapgevel aan de Hoogstraat aan de beurt. Alhoewel op het uiteindelijk en definitief resultaat van de restauratie nog dient gewacht, kan men toch reeds stellen, dat het om een initiatief gaat dat zal leiden tot de herwaardering van een historisch pand. We geven hierbij een foto van het deel van de gevel, aan de kant van de Oude Houtlei, dat thans (November 1994) reeds is gerestaureerd (Fig. 4b ). Spijtig genoeg moeten we echter vaststellen, dat de afbeeldingen van de "vorken" en van de "stuckmanden", kentekens van de nering van de brouwers welke zich in halfverheven beeldwerk onder de bogen boven de ramen naast de ingangscleur (kant Hoogstraat) bevonden, verdwenen zijn . Indien dit zo blijft, is het ten zeerste te betreuren, want een reĂŤel verlies. 121
Fig. 4. Hoogstraat, panden nr. I, nr. 3 en deel van nr. 5. Eigen foto, juli 1993.
122
Fig. 4b. Hoekhuis Oude Houtlei-Hoogstraat, kant Oude Houtlei, reeds gerestaureerd deel. Eigen foto, november 1994.
We zetten een paar schreden en komen aan het huidig nr. 5 in de Hoogstraat Daar verrijst een zeer mooie gevel in baksteen en zandsteen: drie bouwlagen en vier traveeĂŤn, onder zadeldak met pannen; tudorbogen en consoles, een in- en uitgewerkte geveltop met gebogen fronton en oculus. Op die plaats bevond zich op het einde van de 14de eeuw (1397) "HET TONNEKIN": "Huus .. . buten Turre, dat men eedt Tonnekin naest den Spieghele". (Act. en Contr. Keure, 1397-1398). Men mag aannemen dat het pand in de 17de eeuw een gevel bezat die voor het grootste gedeelte van hout was en dat er in die periode ook werken werden uitgevoerd. Zo wordt er in de publicatie "Gent Steenrijk" melding van gemaakt dat de naam van de schrijnwerker "CARREE" en de datum waarop deze het werk uitvoerde, 1661, op een der bintbalken voorkomen. 123
'
1
....
~
\
J
Fig. 5. Hoogstraat (huidig nr. 5) model gevoegd bij bouwaanvraag van 1712. Foto Stadsarchief Gent.
124
In 1712 werd er met betrekking tot dit huis een bouwaanvraag ingediend die gevelaanpassingen behelsde en op het Gents Stadsarchief berust waar ik ze heb ingekeken. Hierbij een foto van het aan de bouwaanvraag toegevoegd "model" (Fig. 5), een bijzonder mooi ontwerp. In die bouwaanvraag van 2 juli 1712 vraagt de eigenaar van kwestig goed de toelating voor het bouwen van een nieuwe voorgevel in steen eraan toevoegende dat het onderwerk van de gevel in fijn arduin is, maar dat de verdiepingen, die in hout zijn, zouden afgebroken worden. De nieuwe gevel in steen zal worden opgetrokken volgens het bijgevoegd model. De gevel, die dus voordien grotendeels van hout was, werd in 1712 vervangen door een gevel in steen. De tijd ging erover heen ... zoals over alle dingen en niets blijft helemaal zoals het ooit was. De gevel van het huis met het huidig nr. 5 in de Hoogstraat onderging in de loop van de 19de en van de 20ste eeuw - nog vóór de restauratie van 1977-1978 waarover we het verder zullen hebben -een aantal veranderingen en verbouwingen. Op de foto bij Fig. 1 hiervoor, kunnen we vaststellen hoe de gevel er voorkwam rond 1900. Op dat ogenblik was hij bepleisterd en beschilderd. De tudorbogen en consoles zijn verdwenen; de schikking op het gelijkvloers was gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijk model. De gevel had aan sierlijkheid ingeboet. In het eerste decennium van deze eeuw woonde in dit huis de heer K. Van Bambeke, rustend hoogleraar, lid van de Kon. Academie van BelgiÍ. Later kreeg het pand verschillende bestemmingen. Er zijn ook diverse handelszaken gevestigd geweest. Volgens een buur, die reeds vele jaren in de Hoogstraat woont, moesten in de loop van de jaren '50 op een bepaald moment, wegens veiligheidsredenen, aan de gevel, die in verval was geraakt, enkele dringende herstellingen worden uitgevoerd. Op een foto (Fig. 6), die dateert van het einde van de jaren '60 begin '70 van deze eeuw, zien we dat de gevel, in vergelijking met de situatie van rond 1900 (Fig. 1) opnieuw verbouwingen en veranderingen had ondergaan. De gevel werd ontpleisterd; de tudorbogen en consoles zijn er weer. Er is een terugkeer vast te stellen naar de modeltekening van 1712 maar op het gelijkvloers heeft er een harde ingreep plaats gehad waarbij de bestaande ramen zijn verdwenen en een grote etalage met rolluik in de plaats is gekomen. Door deze ingreep was het zicht op de gevel emstig aangetast. Het huis werd verkocht en onderging de loop van de jaren 1977-1978 een grondige renovatie en restauratie, die het bijzonder ten goede kwamen. Daarover dus zeker een woord meer. De renovatie en restauratie waren het werk van de nieuwe eigenaar, tevens architect en ook bewoner van het huis, de heer W. Govaerts. Ze vormden een 125
Fig. 6. Hoogstraat, panden nr. 5 en nr. 7 evenals Turrepoortsteeg. Einde jaren '60 begin '70.
126
Fig. 7. Hoogstraat, panden nr. 3, nr. 5 (gerestaureerd in 1977-1978) en deel van nr. 7; Eigen foto 1993.
zware karwei . Tijdens het onderhoud, dat ondergetekende had met de heer Govaerts, wees deze laatste erop dat, toen hij tot deze werken besloot, het gehele gebouw zich in een erbarmelijke toestand bevond . De restauratie van de gevel gebeurde volgens het model gevoegd bij de bouwaanvraag van 1712. De eerste fase van de werken had betrekking op de verbouwing van de onderbouw van de gevel. Dit deel werd volledig vernieuwd in w itte steen teneinde oudere verbouwingen weg te werken die, zoals we op voorgaand fotomateriaal konden zien, in de 19de en 20ste eeuw waren doorgevoerd. Er kwamen daar ook vaste ramen en een kleiner raam boven de ingangsdeur. De restauratie van de delen van de gevel, boven de onderbouw, volgde het archiefplan (model) van 1712 en vormde de tweede fase van het werk. Deze gevelrestauratie leverde een fraai resultaat op . 127
Bijgaande foto (Fig. 7) toont, in het midden, de gevel van het huis nr. 5 evenals die van het nr. 3 en het nr. 7, anno 1993. Op het ogenblik dat de renovatie- en restauratiewerken in 1977 werden aangevangen, bestond het pand uit een voor- en een achterbouw met een uitgang in de Turrepoortsteeg. In de zeer oude achterbouw, die inmiddels verdween, werden tijdens delfwerken twee zeer Óude boven elkaar liggende vloeren aangetroffen en ook oude gebruiksvoorwerpen bovengehaald. De achtergevel die eindigt in punt werd verbouwd en uitgevoerd in klinker. De renovatie en restauratie, die binnenin het huis werden doorgevoerd door architect W. Govaerts, zijn eveneens bijzonder geslaagd. Het interieur van deze woning is mooi en getuigt van een goed architecturaal concept. Zoveel mogelijk oudere en waardevolle elementen in het gebouw werden bewaard terwijl er ook, waar nodig, hedendaagse werden toegevoegd. Men mag zeggen dat oud en modem hier op smaakvolle en verantwoorde wijze zijn samengebracht. Merken we tenslotte nog op dat het pand ook oude kelders bezit die fraai en sfeervol werden ingericht. De huizenrij in de Hoogstraat, gaande van de hoek met de Oude Houtlei tot aan de ingang van de Turrepoortsteeg, eindigt bij het nr. 7, thans een gesloten huis maar waar tot in 1991 een bakkerij, in de goede oude trant, gevestigd was. Men vond er uitstekende waar die getuigde van een gedegen vakmanschap. We gingen bij bakker De Wilde met genoegen ons "dagelijks brood", smakelijkle mastellen, fijne boterkoeken, goed gentse "pottijnk", zondags rozijnenbrood of verse "crème-koeken" halen. Ik snoof er graag de aantrekkelijke geur van het warme gebak op. Op de toonbank met het marmeren blad stonden de bokalen met spekken als aanlokkelijk goed voor de kleine gasten die er, vooraleer de schoolpoorten in de omtrek binnen te stappen, hun keuze kwamen doen. Maar laten we van de geneugten van de smaak en de mond, die misschien wat al te Freudiaans klinken, afstappen en terugkeren naar de geschiedenis. We zetten een hele stap terug in de tijd. Eeuwen geleden bevond zich op de plaats, waar we thans staan, eerst "HET MEULEKEN", daarna "DE RAKE": "Een backerie staende buten der Torrepoorten, nu den houc vander Coeyer steghen, neffens Gillis Steynaerts huus an deen zijde ende neffens der bruwerien die men heet DE RAKE" (Act. en Contr. Keure, 1439-1440). Dit huis, Hoogstraat 7, aan de hoek met de Turrepoortsteeg, heeft een bepleisterde en beschilderde gevel, telt drie en een halve bouwlagen, drie traveeën onder een afgewolfd zadeldak met pannen. Het bezit een zijgevel in baksteen en een ingang langs de kant van de Turrepoortsteeg. De achtergevel, in baksteen, destijds misschien bepleisterd geweest, eindigt in punt. Het pand zou dagtekenen van het einde van de 18de eeuw. Op de foto, bij Fig. 1 hiervoor, kan men het huis aan de ingang van het toenmalig Pensstraatje (nu Turrepoortsteeg) zien, zoals het er rond 1900 voor128
kwam toen de bakkerij Christiaens daar gevestigd was. In 1930 is de bakkerij De Wilde in de plaats gekomen. Op de foto bij Fig. 6 ziet men de bakkerij met uitstalraam, einde van de jaren '60 begin '70. Ter hoogte van het gelijkvloers had de gevel toen reeds een harde ingreep ondergaan waarbij aan weerszijden van de etalage gekleurde faienceplaten waren aangebracht. Qua architectuur is de gevel sindsdien eigenlijk niet meer gewijzigd. Wel werden er enkele jaren geleden herstellingswerken aan uitgevoerd en werd hij volledig herschilderd. Op· de foto bij Fig. 7 ziet men rechts ook een gedeelte van de gevel van dit huis, anno 1993. Tot in 1991 bleef de zoon G. De Wilde er het bakkersbedrijf uitoefenen. Ook nog de moeite om te vermelden is dat uit een officieel bescheid, dat de heer De Wilde me liet inzien, blijkt dat in dit pand reeds sinds midden van de vorige eeuw bakkerijen gevestigd waren geweest. Ik wil hier ook nog graag vermelden dat de heer G. De Wilde, thans op rust maar die nog steeds het huis in kwestie bewoont, een van die mensen is die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van hun stad en vooral ook in die van de Hoogstraat en haar omgeving. Ik dank hem trouwens voor sommige inlichtingen die hij mij in verband met deze laatste verschafte. We staan nu meteen aan de ingang van de pittoreske "TURREPOORTSTEEG" die thans doodloopt en geen uitweg meer heeft, wat eertijds, toen het smal steegje met enkele kleine straatjes in verbinding stond, wel het geval was. Hierbij een foto van de TURREPOORTSTEEG, dagtekenend van 1989 (Fig. 8). Op de foto bij Fig. 6 zien we het straatje einde van de jaren '60 begin van de jaren '70. In de Turrepoortsteeg, waar enkele kleine huisjes staan, komt de achterbouw uit van sommige woningen, die gelegen zijn aan de Oude Houtlei en aan de Hoogstraat en zodoende in het steegje een uitgang hebben. Aan de Westkant van het straatje palen ook de oude stalllingen en de grote tuin van de herenwoning, gelegen aan het huidig nr. 11 in de Hoogstraat. Ongeveer halverwege de Turrepoortsteeg is er een poortvormige overbrugging, die zou dagtekenen van 1764 en waarop, tot vóór de renovatie- en restauratiewerken, die ook daar werden doorgevoerd, een mooi O.L. Vr.-beeldje prijkte dat bij sommige gelegenheden verlicht werd. Het steegje heeft een heellange en vrij kleurrijke geschiedenis achter de rug die gedurende eeuwen verstrengeld was met deze van andere kleine straatjes of stukken van steegjes waarmede het in verbinding stond. Het droeg in de loop van de tijden verschillende namen, die een bloemlezing op zichzelf vormen waarbij de volkstaal soms wel voor een uitschietertje zorgde. In Gent moet dat ook niet verwonderen. Zoals we hier reeds eerder schreven, hebben we het in vroegere bijdragen in "Ghendtsche Tydinghen" ook al over de Turrepoortsteeg gehad maar dat mag ons niet beletten toch nog even een aantal zaken in verband met dat "paradijselijk oord" in herinnering te brengen. 129
Fig. 8. Turrepoortsteeg (voorheen Pensstraatje). Eigen foto, I 989.
Volgens Fr. De Potter heette men het steegje aanvankelijk "COYERS STEGHE BUTEN TORRE" (Stadsrekening over 1339-1340) maar aangezien de schrijfwijze niet vaststond, hoeft het niet te verwonderen dat men ook "sKoyers steghe" (Act. en Contr. Keure, 1362-1363) schreef; ook "Coyhersteghe" (Weezenboek 1363-1364); of"Coyghersteghe" (Weezenboek 13701371 ); "Koysteghe" (Act. en Contr. Keure 1414- 1415); "Koyerssteghe" ( 1362); ook nog "Coeyerssteghe" (1428-1429). Zo kwam men zelfs tot "Coeyestrate" (Weezenboek 1456-1457). Interessant in verband met de benaming van het steegje is de vermelding die we aantreffen in "Gent's Vroegste Geschiedenis in de Spiegel van zijn Plaatsnamen" van Dr. Maurits Gysseling: "COIERSTEGE" (nu Turrepoortsteeg): "buten Turre bes iden ende bachten ser Jans Co iers ter Vesten waert in de Nieuwe steghe", 1304; "in sCoyerssteghe" 1340; "ter Coijer steghen" 130
1358; "sKoijers steghe" 1362." Men verbrodde de naam nog verder, schrijft De Potter, en zo spreekt men in het register van de Schepenen van de Keure van 1445-1446 over een huis "up dhende van der CONINCSTRATE neffens den muere van den godshouse van Galyleen". Dezelfde benaming treft men aan in de registers van de Schepenen van de Keure over 1517-1518 en over 1576-1577. In een oorkonde van 1524 treft men, steeds volgens De Potter, "KOESTEGE" aan en een andere van 1754 spelt: "KOESTRAETE"; het Cijnsboek van het Rijke Gasthuis, vernieuwd ten jare 1525, vermeldt: "COERSTEGHE". Maar dat was niet alles. In het register der Schepenen van de Keure over 1502-1503 gaat men nog een stapje verder en is er sprake van de "Coysteghe, gheseyt de MIRAKELSTRATE". Vermits het hoekhuis van het straatje "de Rake" heette, sprak men ook van het "RAKESTRAETKIN, duer de Turrepoorte achter de Hooghstrate" (Weezenboek 1530-1531). In de jaren 1555, 1574en 1586 maakte een schrijver van de Schepenen daarvan "Rakelstraetkin, achter tclooster van Galileen". De verwarring rond de naam van het steegje en rond de schrijfwijze ervan was zeer groot. Deze verschilde ook soms al naar gelang de instantie die er melding van maakte. Volgens De Potter vindt men in het register van de Schepenen van de Keure over 1547-1548 nog een andere benaming voor¡het steegje: "de Coesteghe ghenaemt de CRUEPELSTEGHE" en in de Act. en Contr. Gedeele, 16001601: "CRUEPELSTEEXKEN" ofte MIRAKELSTRAETKEN. En vier jaar later was het "CROMMESTEGHE". Bijzonder proper was het daar niet en vermits de weg uitliep in de Vuilsteeg, die uitgaf op de Houtlei, kreeg het steegske soms dezelfde naam: "buuten Turrepoorten,jn de VUULSTEGHE, achter de RAKE" (Act. en Contr. Keure, 1468-1469); "de Coesteghe, die men eedt de VUULSTEGHE buuten der Turreporte" (Act. en Contr. Keure, 1511-1512). Het straatje stond, zoals we hiervoor zegden, in verbinding met de Vuilsteeg aan de Houtlei maar had, achter het klooster van Galilea, ook een arm naar de Holstraat. leder eindje steeg had daar, zo schrijft Fr. De Potter, zijn eigen naam, die zeker niet uitmuntte door kieskeurigheid en soms vrij plat klonk: "DEN ZEERDTSAC, in de "Vuylsteghe, up den houc van den CONTENTAST"; "buten Torre poorte, bachten de bruwerije gheheeten de Rake, in een straetkin gheheeten den Seertsac" (Act. en Contr. Keure, 1425-1426); "up den houc van den CONTENTAST, daar men eedt de ZEERDSTRATE" (Act. en Contr. Keure, 1484-1485). Maar in 1435-1436 had men op het Schepenenhuis reeds geschreven: "de GHERSTRATE, in de Vulsteghe" ... Men kan zich zonder al te veel moeite indenken hoe het er in die straatjes aan toeging, wat voor een soort mensen er huisden en wat voor bestaan ze er leidden. Ze voelden er zich heer en meester en noemden de buurt "DE XVII 131
CONINCRIJCKEN" die in werkelijkheid bestond uit dertig woningen. In de "Legghere der goederen van Galilee" van 1579 wordt over diegenen die er woonden gezegd: " ... emmers den meesten deel van de huerers, bij der aelmoesene leven ende zeer qualic betaelen, diewils verhuusen zonder betaelinghe te doene ... ". Huishuur betalen was hun sterkste punt niet. Na enige tijd trokken ze er vandoor en lieten schulden achter... Die praktijken, die ook wel heden ten dage nog voorkomen, zijn dus blijkbaar zeer oude ... ; nihil novi sub sole. Het gedeelte achter het klooster van Galilea droeg in de 16de eeuw de naam van "VLEESCHAUWERSSTRATE": "de VLEESCHOUWERSSTRATE daer men ghenaempt heeft de Vuylsteghe buten de Turrepoorte" (Oorkonde 1507); "de Vleeschauwersstrate achter tclooster van Galileen" (Act. en Contr. Gedeele, 1608-1609). In dat straatje zouden de metselaars gedurende een zekere tijd hun neringhuis gehad hebben. Achter het klooster van Galilea liep ook nog de "PALMESTRATE": "de PALMESTRATE achter den muer van den dooster van Galyleen" (Act. en Contr. Keure, 15261527). Het straatje, dat uitmondde in de Hoogstraat en in deze laatste straat nog steeds zijn ingang heeft, kreeg in de 18de eeuw nog een andere naam, die het trouwens tot in de loop van deze eeuw gedragen heeft: "het PENSESTRAETJEN": "Huys, stede ende etfve, eene backerye synde ... op de Hoochstraete binnen deze stadt, aen deen syde baudende den houck van het PENSESTRAETIEN, alias het Mirackelstraetien." (Weezenboek 17371738). De lijst is al zo lang en toch hebben we nog niet alle namen genoemd want er was nog de "WEVERSTEGHE, gheseyt tCRIECKSTRAETKIN" en het "PLUYMSTRAETJEN". De Potter maakt er voorts melding van dat in 't Mirakelstraatje, reeds lang vóór 1576 het huis stond, genaamd "den Zwarten Hasewint", en dat Hendrik Pieterszone, boekdrukker en boekhandelaar te Antwerpen, in 1549 aan Jan van den Steenetwee huizen verkocht in de "PALYNCSTRAETE, achter tclooster van Galileen ... ". Want ja, de PALYNCSTRAETE was er ook nog. Dat er omtrent die steegjes, straatjes of delen van straatjes, ook betwistingen rezen, zal wel niemand verwonderen. Sommige van die kleine straatjes werden mettertijd afgesloten. Met het Pensstraatje aan de Hoogstraat was dit ook in 1763 het geval. Vermelden we hier nog dat de grond, die aan de Westkant van het Pensstraatje paalde, in vroegere eeuwen deze was van de tuin van het klooster van Galilea, dat verder gelegen was en zich uitstrekte tot aan de Holstraat. Maar daarover hebben we het straks. Om dubbel gebruik en verwarring te voorkomen met de Pensmarkt, werd de naam van het Pensstraatje aan de Hoogstraat - ook wel eens Penssteeg ge132
noemd en in het Frans "impasse aux Tripes" geheten - door Schepen Vermeuien gewijzigd in "TURREPOORTSTEEG". Op die manier werd en wordt ook nu nog herinnerd aan de machtige Turrepoort of Torrepoort, die vele ee1,1wen geleden in de nabijheid verrees. Tot zover over de geschiedenis van de Turrepoortsteeg, het straatje dat in de loop van de eeuwen zoveel verschillende namen droeg; en over deze van de andere kleine straatjes, die er verborgen omheen lagen. Vandaag is de Turrepoortsteeg een insprong in de Hoogstraat; een kalme, rustige plek waar de tijd als het ware is blijven stilstaan en zelfterugdenkt aan wat voorbij is, een stukje Gent uit een vergrijsd maar beeldrijk verleden. G.BROGET ('t vervolgt)
INVENTAIRE ARCHĂ&#x2030;OLOGIQUE- FICHE NR. 28 Op 6 september 1897 stelde Emest Lacquet in de rubriek "Opschriften Stadhuis van Gent- XVIe eeuw (1574)" in het Frans een fiche op over
De Stichting Bernard Rubeys In 1574 deed Bemard Rubeys, een koopman uit PiĂŠmont, talrijke schenkingen aan de Stad Gent om aalmoezen te doen uitdelen in de Kapel van de Schepenen. Het volgend jaar deden de schepenen op de linkermuur van deze zaal, die heden de trouwzaal is, een gedenksteen plaatsen in zwarte marmer. De beeldhouwer Jan Schoorman werd belast met het snijden, het plaatsen en het versieren van dit gedenkteken. ( 1) Onder het blazoen van de filantroop lezen wij het devies: VOETJE VOOR VOETJE GAAN WIJ VOORBIJ, gevolgd door de onderstaande tekst: Sr Bemardin Rubeys Coopman van Piedmond heeft gefondeert binnen dese stede de naervolghende aelmoessenen. Eerst te ghevene alle jare up Ste Martins avont an XXV schamel huusghezinnen, inboren poorters des. voors. stede, elck een bedde met twee slapelaken ende een shargie, tsamen weerdich XXIII schellingen 1111 grooten. Item an hondert andere ghelijcke scamel persoonen elck een ebaerge weerdich 111 schellingen groote, item an hondert schamel persoonen, mans, vrauwen 133
ende kinderen elck een paer schoens weerdich deen duer dandere XX groote tpaer. Item hondert paer ondereaussens elck paer weerdich deen duer dandere XVI groote. Item heeft gheordonneert te distribueren in dese capelle eeuwelich up elcken vrindach XXXI provenen elck van een tarwen broot, weerdich twee stuvers ende eenen stuver daer inne an XXXI aerme miserabie persoonen, excederende de vyftich jaren de welcke zullen moeten hooren de messe van voor tevangelium totten hende, up peine van de provene van defaillant ghegheven te werden inde aerme camere. Alle de zelve aelmoessenen te distribueren by de twee eerste scepenen van de keure, huerl. eerste secretaris ende de twee eerste gouverneurs inde aerm camere by ghemeenen aceorde behoudens dat de donateur ende Laverins de Mare elc huerl. leefdaghe zullen vermaghen te ghevene vier van elcke aelmoessene al volghende de briefven danof ghepassert bij Scepenen van beede bancken, XVen jun ij XVe LXXIII I, gheregistreert folio ...
JACOB VAN ARTEVELDE "Het schrijven van zijn levensverhaal is als het pogen de hand te leggen op een fantoom ... ". Zo ongeveer startte Hans Van Werveke in 1963 de biografie van Jacob Van Artevelde. Het is niet de bedoeling deze biografie zomaar klakkeloos over te nemen, laat staan een poging te wagen ze te verbeteren. Een figuur zoals Jacob Van Artevelde mag echter in een heemkundig tijdschrift zoals "Ghendtsche Tydinghen" beslist niet onbesproken blijven. Daarom dit artikel. Het richt zich in het bijzonder tot jongere lezers wiens interesse voor de vaderlandse geschiedenis wel eens mag aangewakkerd worden in een tijd dat geschiedenis op de schoolbanken meer en meer ver134
waarloosd wordt. Wellicht zijn er ook vele anderen die niet meer precies weten waarom men Gent met trots de Arteveldestad noemt. Van Artevelde was niet alleen een Gents figuur. Hij was de eerste streekfiguur die de lading van de latere Belgische wapenspreuk "Eendracht maakt Macht" heeft proberen gestalte te geven. Hij heeft als het ware de pap in de mond van de latere Bourgondische vorsten gegeven die onze streken hebben proberen verenigen als tegengewicht voor Frankrijk, Engeland en het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie. In dat opzicht betekent hij méér dan alleen maar een plaatselijk of nationaal figuur. Hij is een mijlpaal in de Vlaamse, Brabantse, Waalse, Nederlandse, Franse én Engelse geschiedenis. De betekenis van zijn leven is grensoverschrijdend, in hedendaagse termen eigenlijk Europees! Het geboortejaar van Jacob is slechts bij benadering te bepalen aan de hand van de geboortejaren van zijn kinderen. Van Werveke gist dat hij het levenslicht zag tussen 1290 en 1295. Voor hij op het politiek toneel tevoorschijn trad is zijn leven in duisternis gehuld. Het oudste geschreven spoor omtrent zijn leven dateert uit de stadsrekeningen van 1326-1327, het jaar dat hij schepen was. Het is niet bepaald onder sympathieke omstandigheden dat hij daarin ter sprake komt. De Gentse wevers, die sedert 1320 van het bestuur van de Stad waren uitgesloten, hadden gesympathiseerd met de opstandelingen van Zannekin tijdens de Opstand van de vrije boeren in Kust-Vlaanderen (1323-1328) en waren daarom door de magistraat van Gent, die aan de Vlaamse graaf Lodewijk van Nevers trouw was gebleven, financieel gestraft. Vanaf 11 maart 1326 moesten zij wekelijks een belasting aan de Stad betalen. Eén van de ontvangers van die gehate belasting was niemand minder dan Jacob Van Artevelde. Hij moet vrijwel zeker een rijk man geweest zijn want van een ambachtelijk beroep dat hij zou hebben uitgeoefend is in geen enkel archivalisch dokument iets terug te vinden. Het meest waarschijnlijke is dat hij een soort makelaar in goederen is geweest. Met die wetenschap in veronderstelling hoeft het dan ook niet te verwonderen dat hij het als diplomaat nogal goed kon uitleggen. In de praktijk zien we inderdaad dat hij regelmatig, in naam van de Stad, als tussenhandelaar geschenken mocht leveren aan bepaalde personen zoals bijvoorbeeld ter gelegenheid van het huwelijk van iemand uit het voorname Gentse geslacht Van Vaernewyck: ".. .item Ja. Van Artevelde van ene vergulde coppe, eene zelvere trepiere, ende ene scale der up, met eene scedele... Van Vaernewyck doe hi huwede ( stadsrekeningen 1335-36 f"10) (1). De funktievan makelaarwerd in dietijd omschreven als "zaemcoper", te interpreteren als een persoon die voor een potentiële koper een potentiële verkoper zoekt, of andersom, teneinde "samen" met de koper of verkoper in kwestie een koop tot stand te brengen. De meest aangewezen personen die voor het verwezenlijken van een "samenkoop" in aanmerking kwamen waren vanzelfsprekend de hosteliers, die zeer goed de handelaars van hun eigen stad kenden. Zij fungeerden als het ware 135
als primitieve "gouden telefoongids" om zo vlug mogelijk aan hun vreemde, pas aangekomen gasten-handelaars, de gepaste adressen van mogelijke kopers of verkopers door te geven in ruil voor een percentje. Dat Van Werveke er zich over verbaast dat Jacob Van Artevelde niet in de lijst van hoste Iiers voorkomt en daarom volgens hem geen makelaar kan geweest zijn verwondert mij enigszins. Niet àlle hosteHers hoeven immers makelaar te zijn geweest en niet àlle makelaars hoeven het beroep van hosteHer te hebben uitgeoefend. Bovendien zijn de inschrijvingsboeken van de nieuwe zaemcopers uit die tijd niet bewaard gebleven. Blijkbaar durfde zelfs iedereen wel eens makelaartje spelen gezien een voorgebod uit 1350 dat de zaemcoperie aan wevers verbood: "... dat negheen wever andre neringhe en doe dan weven, ende dat hij hem niet en onderwinde van makelaerdien no met zaemcoporien ... " (2). En dan plots opende het politieke gordijn zich voor Jacob om zich voor zijn vaderland Vlaanderen verdienstelijk te maken. Hij ontpopte zich tot een uiterst bekwaam en moedig onder-"handelaar" die zelfs de Fransen respekt afdwong. Nooit tevoren in de geschiedenis kwam een gewone burger zo hoog in aanzien, alhoewel de adel hem om dat aanzien natuurlijk benijdde. Dié edelen die er echter wel bij vaarden duldden hem en profiteerden mee van zijn beleid. Iedereen zou hem weldra "de Wijze Man van Gent" gaan noemen. De aanleiding tot de daden van Van Artevelde was eigenlijk hetjaar 1328 toen het zaad geplant werd om twee van elkaar verschillende partijen grondig misnoegd te maken. Vooreerst was er de partij van de koning van Engeland Edward lil. Op 1 februari 1328 stierf namelijk in Frankrijk de rechte mannelijke lijn van de Capetingen uit met de dood van Karel IV de Schone. Filips VI van Valois volgde hem op als koning van Frankrijk alhoewel Edward lil, als oudste zoon van Isabella van Frankrijk, ook de Franse troon had kunnen erven. De tweede partij was de Vlaamse "burger- en volkspartij". Op 23 augustus 1328 had Filips VI, samen met Lorlewijk van Nevers, de Vlaamse boereninfanterie verpletterd die zich op de Kasseiberg had verschanst. De hierop volgende repressie was hard. De goederen van alle opstandige boeren werden verbeurd verklaard. De haat tegen Frankrijk nestelde zich diep. De Opstand van de vrije boeren in Kust-Vlaanderen was onderdrukt. Filips VI van Valois deed in 1336 het zaad der misnoegdheid, dat al lang te weken lag, ontkiemen voor de eerste partij, de koning van Engeland. Filips zocht toen namelijk toenadering tot de Schotten, die met de Engelsen in oorlog waren. Edward 111 vatte dit op als een vijandige daad. Bovendien plunderden de Fransen af en toe de Engelse zuidkust en verklaarde Filips VI Edward 111 vervallen van zijn Franse lenen. Edward's antwoord was keihard. Hij wou de Fransgezinde Lorlewijk van Nevers treffen door de Engelse wol136
uitvoer naar Vlaanderen te verbieden (12 augustus 1336) en daarmee een opstand uitlokken bij de reeds sterk anti-Fransgezinde "burger- en volkspartij" in Vlaanderen. Tweedracht maakt immer onmacht: " ... en omme dies wille dat de grave Lodewyk van Vlaenderen hilt de partie van de coninc Philips van Valoys, daer omme en wilden de Ingelsche in Vlaenderen sende noch vercope eenighe wolle, mits welke de wevers (die in 1328 aan de zijde van de verslagen boeren stonden) en de volders van Vlaenderen ghingen om Gode van armoedde ... " (3). De gevolgen waren een ware ramp. De eerste misnoegde partij had met opzet het zaad der onvrede in de tweede misnoegde partij doen ontkiemen. Vlaanderen zat in de tang. Aan de ene kant was het juridisch gezien gehoorzaamheid verschuldigd aan de Franse koning en aan de andere kant moest het de vriend van Engeland zien te blijven om nog te kunnen overleven. In de stadsrekeningen staat het bewijs: massale steunverlening aan alle volders en alle kleine neringen om "bouf' (van behoefte) te kunnen betalen zoals men het zo sappig in het Middelnederlands zei. Noteer dat alleen de wollewevers geen steun kregen, want zij waren sedert 1320 gedegradeerd tot tweederangsburgers. Voor de gelegenheid zien we in die stadsrekeningen een interessant overzicht van de ligging van de 19 Gentse volderswijken evenals de 5 lakenambachten en de 59 kleine neringen van dat ogenblik (de haastige lezer kan dit gerust overslaan en later met wat meer aandacht bekijken): a) Volders: 1. wike van der ouderborgh (Patershol) 2. wike van buterscaepbrugghen (Siuizeken en Sleepstraat) 3. wike van den houcke over de maerct (tussen Vrijdagmarkt en Ottogracht) 4. wike van over de gracht (over de Ottogracht tot aan de Leie) 5. wike an den houtbriel (de Waterwijk ofNieuwpoortwijk) 6. wikeinden quaetdam (Kwaadham) 7. wiketer erommenS (over de Nieuwbrug) 8. wike up den reep (Reep) 9. wike up den dam (Brabantdam en Lange Violettestraat) 10. wike in den hudevettershouc (Grote Huidevettershoek) 11. wike van de nedernieuwstraten (laagste deel van Sint-Pietersnieuwstraat) 12. wike van de overnieuwstraten (verste en hoogste deel van Sint-Pietersnieuwstraat) 13. wike van de overnedercoutren (links en rechts van de huidige SintKwintenberg) 14. wike van de nedernedercoutren (links van de huidige Nederkouter) 15. wike bachten freremineren (linkeroever van de Leie van aan de Ketelvaart tot aan de stadswal)
137
16. wike van butercupen (rechteroever van de Leie van aan de Houtlei tot aan de Bijloke) 17. wike van onderberghen (Overleie tussen Houtlei en Leie) 18. wike in de veltstrate (Veldstraat) 19. wike van tusschen brucghen (Korenlei en Graslei) b) Lakenambachten: I. sterres (volgens Indogermaanse wortel ster-= "vast"; waarschijnlijk stijversof sterkets van gevold laken) 2. buutslaghers (waarschijnlijk diegenen die het gesteven sterkpap-natte laken moesten uitslaan. Door slaan werden de grofste kreukels verwijderd) 3. strikers (strijkers van gevold laken) 4. ghereeders (waarschijnlijk diegenen die het gevolde laken opvouwden en klaarmaakten voor verhandeling) 5. vouders (waarschijnlijk sjouwers die het laken op de rug verplaatsten en op wagens laadden; van het Franse vo청ter, zich de rug krommen) c) Kleine neringen: I. bruwers (brouwers) 2. kersernakers (kaarsenmakers) 3. grauwerkers (een soort bontwerkers) 4. ouden cledercopers (opkopers tweedehandskledij) 5. blawers (blauwververs) 6. hudevetters (een soort leerlooiers) 7. cupers (kuipers) 8. smede (smeden) 9. scipliede (schippers) 10. backers (bakkers) 11. mercheriers (meerseniers of marskramers van de Vrijdagmarkt en de Korenmarkt, naar het Franse mercerie, mercier, uit het Latijnse merx voor koopwaar. Bijnaam: handelaars van alles, makers van niets) 12. machelins (denk aan machelinstrate (4), vandaag Mageleinstraat; vergelijk met het Franse m채chures du drap ou de velours: door plaatselijke persing van wafelfiguren bekwam men op laken en fluweel effecten; de persing gebeurde waarschijnlijk met een relatief klein persijzer waarin de figuren waren uitgewerkt zodat korte opeenvolgende bewegingen noodzakelijk waren om een volledig laken te bewerken; de 채 in m채chures duidt op een weggelaten "s" zodat we hypothetisch van maschures (gekneusde plekken) in het Frans of maschen (wafelvormige maasplekken) in het Nederlands kunnen spreken. Plek en maas, twee woorden die allebei in het Latijn macula betekenen, heetten allebei in het Middelnederlands trouwens "masche, rnaschel of mascher" (5). Een hypothetisch woord "maasplek" is dan 138
ook niet ver gezocht. Analoog met de Gentse woorden "moezelen" (aardappelen kneuzen) en "mijzelen" (groenten, brood of vruchten kneuzen) kunnen we het werkwoord "maschelen" veronderstellen voor het met de hand "wafelen" van laken of fluweel. De mogelijkheid bestaat dat het wafelen van gesterkpapt laken een versterking van minderwaardige kwaliteit inhield te oordelen naar de stof "maghaaijen", in het Nederduits "macheier", een minderwaardige soort wollen stof (6). Overigens gaat het Duitse woord "machen" terug op het Griekse "massein" voor kneden, strijken, persen en afbeelden (7). Een ma(s)chelin(ck) of een ma(s)chur(e)lin(ck) is bijgevolg een kneuzer of pletter van gewafelde effecten op fluweel en laken; verbasterde vormen van Mageleinstraat zijn maeseleynstrate en uit metathese van mächurlin of mascher volgt mergeleyn, margeleyn. Sla ter kontrole gewoon het telefoonboek van Gent eens open en bekijk de familienamen Majelijne, Magelinck, Mechelynck. Denk ook aan het museum Merghelynck te Ieper dat genoemd is naar een vermogende familie van lakenhandelaren. Vergelijk verder met de familienamen Mangeleer en Mangelinck: een mangel is een toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om stoffen daartussen glad te maken of uit te persen. Vergelijk met het gelijkaardig perstoestel kalander. De Kataodeberg en de Mageleinstraat die in elkaars nabijheid liggen hebben ongetwijfeld met het persen en kneuzen van textiel te maken. 13. porpointmakers (van het Franse pourpoint =wambuis) 14. verwers (ververs) 15. cnapen van de wynmeters en seggers (wijnmeters en wijnzeggers werden als knapen van tavemiers beschouwd, zoiets als kelderknapen en straatleurders) 16. casestickers (kaasstekers: met een holle steker nam de kaashandelaar monsters uit het diepste van de kaas om hem te proeven) 17. scepemackers (scheepsbouwers) 18. viltmakers 19. zaemcopers (makelaars zoals mogelijk Jacob Van Artevelde) 20. ticheldeckers (tegeldekkers) 21. lamerinwerkers (lammerbontwerkers) 22. visschers 23. vleschouwers (beenhouwers) 24. sceppers (kleermakers) 25. curdewaniers (leerbewerkers: naar leer van Cordoba) 26. coyenrescoemakers (schoenmakers van rundsleer) 2 7. wapenmakers 28. vleschouwers ten brabantbrucgen (beenhouwers aan het huidige Laurentplein) 29. lakenverwers (lakenververs) 30. temmerliede (timmerlieden) 139
31. metse (metsers) 32. fruteniers (fruitverkopers 33. houden scoemakers (oplappers van oude schoenen) 34. muelneren (molenaars) 35. witledertauwers (een soort leerlooiers) 36. waghenmakers 37. wuislagers (van wol slaan: wol met hoedenmakersboog tot vilt verwerken) 38. tikewevers (tijkwevers: tijk is een grove, damastachtige, stofdichte stof voor bijvoorbeeld beddezakken) 39. erdinrepotmakers (aarden pottenmakers) 40. oudergrauwerkers (waarschijnlijk de oorspronkelijke vetleveranciers van de leerlooiers of huidevetters. Grauw is namelijk kaan dat overblijft na het uitbraden van dierlijk vet) 41. tinnewerkers (bewerkers van lijnwaad of vlas) 42. scrinemakers (schrijnwerkers) 43. stroedeckers (strodekkers) 44. zwartenledertauwers (een soort leerlooiers) 45. plaesteneren (pleisteraars) 46. baerdmakers (kappers) 4 7. tapytwevers 48. zagheren (houtzagers) 49. tinernakers (lijndraaiers of touwslagers) 50. drayeren (houtdraaiers) 51. fiernakeren (riemmakers) 52. blawerie cnapen (de sjouwers van de blauwververs) 53. crudeneren (kruideniers) 54. houtbrekers (houtklievers) 55. goudsmede (goudsmeden) 56. wynscroeders (de sjouwers van wijnvaten) 57. lakenblekers 58. lochtin lieden (hoveniers ofmoestuinbewerkers) 59. tennepot makers (tinnenpotmakers) Deze gigantische lijst van behoeftige ambachtslieden, die nog niet eens melding maakt van de 32 weverswijken, laat er geen twijfel over bestaan dat iemand iets moest proberen om de hongersnood aan de bron aan te pakken. Op 6 juni 1337, tijdens een parlement te Brugge, had de Vlaamse graaf Zeger de Kortrijkzaan in hechtenis laten nemen teneinde elke anglofiele beweging in Vlaanderen in de kiem te smoren. Zeger was er namelijk open voor uitgekomen dat hij toenadering tot Engeland voorstond. Uit de stadsrekeningen blijkt met welke wanhopige hardnekkigheid Gentse delegaties, bestaande uit schepenen en klerken, vrijwel wekelijks de graaf en zelfs de 140
koning van Frankrijk gingen smeken om de vrijlating van hun "oppermaerscalc". Allemaal tevergeefs. Een paar maand later zond Engeland een konvooi schepen, beladen met I 0.000 balen wol, naar Dordrecht, want uiteindelijk was het natuurlijk niet de bedoeling dat Engeland met zijn wol zou blijven zitten. Dordrecht werd voor de Engelsen de nieuw wolstapel om van daaruit met het niet-Fransgezinde Europa handel te kunnen drijven. De Engelsen vreesden echter dat het wolkonvooi door Vlaamse grafelijke troepen zou worden geroofd en besloten daarom het grafelijk garnizoen te Cadzand aan te vallen. Zij landden er op 9 november 1337 en wonnen zonder moeite dank zij hun beruchte boogschutters. Vanuit Cadzand controleerden de Engelsen nu de wolblokkade zonder moeite. In de loop van december 1337 probeerde de Gentenaars tevergeefs andere bondgenoten te vinden die net zoals Zeger de Kortrijkzaan voorstander waren van een toenadering tot Engeland. Teneinde raad besloten zij dan maar een grote volksvergadering te houden op het grote plein nabij de abdij van de Bijloke. Dat leert ons tenminste de kroniekschrijver Froissart (8). De meeting greep plaats op 28 december 1337. Daar beraadde men openbaar wat er aan de Gentenaars te doen stond om terug "vrijheid en nering" in Vlaanderen te brengen. Artevelde zou er voor gepleit hebben om Vlaanderen opnieuw van de macht te verzekeren opdat zij haar arbeid en rechten zèlf tegen de willekeur van andere machthebbers zou kunnen beschermen. De te voeren politiek die hij aanraadde was Vlaandereos neutraliteit uitroepen en die hardhandig doen respekteren. Hij zou hebben voorgesteld aan alle rijke poorters van de stad om aan de Stad grote sommen geld te lenen, waarmee dan te Dordrecht grote hoeveelheden wol zouden kunnen worden opgekocht. De stadsrekeningen tonen dat deze politiek reeds op 11 februari 1338 inderdaad in de praktijk is toegepast: ".. .item scep(ene) Jacob Masch en met hem Willem de Jonckere en Jan van Steenbeke, die voeren te Dordrecht ward, swondages naer st. Amandsdagh, omme daer wulle te ghecrigene ter stede bouf... " (9). Van Artevelde zou gezegd hebben er absoluut geen moeite mee te hebben trouw te blijven aan de Franse koning en de Vlaamse graaf. Maar... er waren nu ineens twee koningen van Frankrijk en om tussen die twee ruziemakers niet te moeten kiezen was neutraliteit dus aangewezen. En van zodra de Vlaamse graafzijn Fransgezinde kaart zou keren en weer zoals bepaalde voorgangers zou kiezen voor de Vlaamse autonomie dan was hij welkom. Alleen op die manier kon ieder Gents of Vlaams initiatief in de legaliteit blijven, niet alleen wereldlijk maar ook geestelijk, want de invloed van de paus, op het zieleheil van het diep-christelijke Vlaanderen, die het land wegens ontrouw aan de koning van Frankrijk in de kerkelijke ban kon slaan, legde een zeer groot gewicht in de schaal van het dagelijkse leven. Het is dan ook niet abnormaal dat Van Artevelde op het BijJokeplein de instemming met zijn plan van de meerderheid van de bevolking meekreeg. Eindelijk was er een 141
oplossing in zicht waarbij men juridisch sterk in zijn schoenen zou staan. Men kon zijn gedachten opnieuw ordenen. Op 3 januari 1338 stelde de magistraat vijf hoofdmannen aan: Jacob van Artevelde, Willem van Vaemewijc (lakenhandelaar), Gelnoot van Leus (lakenhandelaar), Willem van Huse (waarschijnli.ük een welgestelde wever) en Pietervan den Hovene (onbekend beroep). Ik citeer de stadsreken ingen: " ... Jacoppe van Artevelde van sinen costen van saterdaghes naer nieuwe dagh dat hi hooftman in de stede van Ghent ghemaect was tot alf-oost ... " (10). Vanaf nu steunde het nieuwe regime van de Stad bovendien opnieuw op de vier groepen in de Gentse bevolking: poorters (rijke burgers en edellieden), kleine neringen, volders èn wevers! Te Gent was er dus opnieuw eendracht. Nu moest er nog werk gemaakt worden van de eenmaking van de bondgenoten van Engeland uit onze omgeving. Reeds op 9 januari startten de onderhandelingen met de hertog van Brabant, de graafvan Henegouwen en de hertog van Gelre. Het resultaat bleefniet uit. Een onderlinge overeenkomst werd al vlug bereikt en in maart arriveerden te Gent de eerste balen wol uit Dordrecht. Het einde van de krisis was in zicht. Men kon weer aan de slag. De koning van Frankrijk was met deze autonome ontwikkelingen uiteraard niet in zijn nopjes en besloot Gent haar ontrouw betaald te zetten. Zich baserend op het verdrag van Athis-sur-Orge (1305) beval hij de graaf van Vlaanderen Gent te verplichten haar wallen af te breken terwijl hij, opnieuw om tweedracht te zaaien, Brugge toestond haar wallen te versterken. Dit bevel viel op I 0 maart. Kort daarop liet Lorlewijk van Nevers de nobele grijsaard, Zeger de Kortrijkzaan, onthoofden te Rupelmonde op 23 maart 1338. Een kreet van afschuw en wraak klonk bij het vernemen van het nieuws van de dood van "Ie plus preux (moedigste) chevalier de Flandre", zoals Proissart schreef. Jacob Van Artevelde zou de roep om wraak beantwoorden. Hij bleef echter wijs en leep en wachtte eerst een aanval af van een aantal Leliaerts die vanuit het kasteel van Biervliet, hun schuilplaats, naar Gent waren opgerukt om de Stad uit te dagen ( ... doe de riders waren voer de poert ... ). Hij sloeg de aanval af en nam de uitdaging gretig aan omdat een aangevallene zich volgens hem juridisch altijd mocht verdedigen. Het was trouwens niet het officiële Franse leger dat hem aanviel doch slechts een Fransgezind allegaartje. Op 24 maart trok hij met het Gentse leger naar Biervliet en overwon. De volgende stap na dit treffen bestond erin de bevolking van de schuilplaatsen van Fransgezinden aan de kant van Gent te krijgen opdat deLeliaerts vanzelf op de vlucht zouden slaan. Op 22 april was het verzamelen geblazen op de Kouter om het leger te schouwen: "... den trompennen die trompte ten Coutren swonsdages naer Quasimodo doe men daer herescouwinge dede ... " "... sdonredages naer Quasimode (23 april 1338) so trocken doe de goedeliede van de stede ute, trocken te Assenede ward, en also omme te Biervliet en te Brucghe (waar de graaf gedwongen 142
werd zich aan te sluiten bij de Drie Leden van Vlaanderen, Brugge, Gent en Ieper), omme de goedeliede van de lande eens te makenen t'eeren van minen heere van Vlaenderen (heel leep in naam van de graaf), ten payse, te vrieden en te neringhen van den landen (voor vrede, welvaart en werk) ... ". Ter gelegenheid van deze "vredesmissie" werden een aantal vergoedingen uitbetaald aan de deelnemers waardoor we een mooi beeld krijgen van de samenstelling van deze Gentse troepenbeweging die 16 dagen onderweg was: - Schepenen: Pieter Zoetaerd Clais van Berleghem Huges van Lembeke Philips van Audenaerde Gillis de Tolnaere Godevert van den Pitte Jan Willade Jan van der Stichelen Jan de Voghet - Hoodmannen: Jacob Van Artevelde (Sint-Jansparochie) Willem van Vaemewyck (Sint-Niklaasparochie) Gelnoot van Lens (Sint-Jacobsparochie) Willem van Huse (Sint-Michielsparochie) Pietervan den Hovene (Sint-Pietersparochie) (11) - Dekenen van de ambachten: Jan Breetbaert (volders) Willem Yoens (kleine neringen) Heinric Goethals (wevers) - Janne Utenhove, deken van de schutters - Janne van Enghien, Lievine den Vliecsnider, Janne den Langen, vaandeldragers - heelmeesters Amoul Utenbiesen en Segre - 10 connestavelen (letterlijk paardestalmeesters, uit het Latijn comes stabuli, bijgevolg bewakers of leiders van een afdeling ruiters, ook maarschalken genoemd) - 90 schutters - 4 7 targedragers (schilddragers of schildknapen) - 8 schutters en hun 8 knechten "die gheset waren ten groten boghen" (een groot schiettoestel) - 100 witte kaproenen onder leiding van Boidin Wenemaer en Gossin Alyp (letterlijk de "witkapjes") - de koning van de ribauden of moorkinderen met zijn 24 mannen (een ribaude was een kanon van klein kaliber, gemonteerd op een klein wagentje, en betekent eigenlijk een "aangestokene". De 24 "aanstekers" bedienden de tuigen; vergelijk met het Oudhoogduitse "riban", reiben of wrijven; weet dat men vuur kan "aansteken" door wrijving) 143
Op 28 april kwam daar nog een versterking bij van: - 50 schutters - 25 targedragers of schildknapen Die versterking had waarschijnlijk te maken met de schermutseling te Biervliet die 1 dag duurde (mids enen dobbelen daghe soudeye dat sy streden te Biervliet) (12). Zaterdag 9 mei 1338 kwam een deel van West-Vlaanderen aan de beurt. Van 13 juli tot 18 juli begaven de Gentenaars zich naar het Waasland en Deinze en op 19 juli overtuigden zij Aardenburg en het noordelijke deel van WestVlaanderen. Duurvan de laatste missie 16 dagen. Op 1 oktober 1338 volgde dan nog een elfdaagse missie naar Kortrijk, Ieper, Zomergem, het Brugse Vrije, Brugge en de Vier Ambachten. Niet alleen de bondgenoten van Gent maar ook gans Vlaanderen was nu onder Van Artevelde verenigd. Men ziet van hier dat de koning van Frankrijk zowat in zijn broek deed. Stel u eens voor dat die alliantie in een oorlog de zijde van Engeland zou kiezen. Vlaanderen te vriend houden en haar neutraliteit aanvaarden was dan ook de boodschap. Op zondag 27 december 1338 trok Boidin Utemeram, een Gents schepen, naar Parijs tot bij de koning van Frankrijk "metten goeden lieden van den lande" (lees een Vlaamse delegatie) om gratie te verkrijgen voor de nadelige financiële verbintenissen die Vlaanderen moest naleven ten opzichte van Frankrijk. De koning ging daar uit schrik uiteraard op in. Vlaanderen mocht zich nu niet tegen hem keren. Hij had het al moeilijk genoeg met Engeland. Daarom gaf hij kwijtschelding van: - alle achterstallige belastingen - alle nadelige financiële gevolgen van vroegere vredesverdragen Op 18 maart 1339 trok Utemeram nog eens naar Parijs, met een Gentse en Brugse delegatie, om de beschuldigingen en kwaadsprekerijen van de Leliaerts, gericht aan het adres van de Vlamingen, te ontkrachten. De koning ontving hen vriendelijk en aanvaardde wijselijk de verontschuldigingen. Midden september 1339 begon Edward 111 echter weer ambetant te doen en belegerde Kamerijk. Voor alle veiligheid had Artevelde ondertussen een Vlaamse militie van ongeveer 60.000 man opgetrommeld om de Vlaamse neutraliteit te waarborgen en profiteerde van de wankele toestand om de destijds in pand gegeven kasseirijen Dowaai, Rijsel, Béthune evenals de kastelen te Kassei en te Kortrijk aan de koning van Frankrijk te proberen ontfutselen. Zolang de Fransen daar nog vertoefden kon Vlaanderen zich zogezegd niet veilig voelen voor een Franse overrompeling tegen de Vlaamse neutraliteit in. Op 21 oktoberr 1339 ging Artevelde met een delegatie naar Kortrijk "omme wederte gekrighene (terugkrijgen) de palen (oude grenzen) van Vlaenderen en omme de sententie (van Athis-sur-Orge) quite te hebbenen (ongedaan te maken)". Dit alles vroegen zij wijselijk ter ere van de graaf van Vlaanderen, zogezegd niet in eigen naam (13). Alleen tegen die prijs 144
wou Van Artevelde trouw blijven aan Filips van Valois. Zulk een stout plan lukte natuurlijk niet en er bleef Jacob dan ook niets anders over dan Edward 111 te gaan opzoeken. Per slot van rekening had de Engelse koning ondertussen de wolblokkade opgeheven en de wolstapel zelfs naar Brugge verplaatst. Aan wiens kant moest Artevelde nu staan? Aan de kant van Frankrijk die altijd getracht heeft Vlaanderen klein te krijgen of aan de kant van Engeland van wiens wol Vlaanderen moest leven? De tijd was gekomen om een keuze te maken en de neutraliteit op te geven. Aan de zijde van Engeland zou Vlaanderen veel sterker staan temeer omdat keizer Lorlewijk van Beieren Edward had laten proclameren tot "keizerlijk stadhouder" (5 september 1338), met de opdracht de leenmannen van Lotharingen te verenigen in ĂŠĂŠn grote coalitie die de westelijke grenzen van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie moest herstellen. En vergeet het niet: die grens liep dwars door Gent onder de vorm van de loop van de Schelde langs de Reep! Artevelde's brein trad nog maar eens in werking om de wet aan zijn kant te houden. In 1336 hadden Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Holland en Zeeland elkaar wederzijdse militaire bijstand beloofd tegenover hun vijanden. Alleen de koning van Frankrijk (linkeroever van de Schelde) en de keizer van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie ( rechteroevervan de Schelde) mochten niet bevochten worden. De oplossing lag dus voor de hand: maak van Edward 111 de koning van Frankrijk en iedereen kon vechten tegen Filips van Valois! Op 3 december 1339 bekrachtigden de geallieerden nog eens hun onderlinge bijstand en kozen openlijk partij voor de koning van Engeland. Schepen Symoen van Meerlebeke, Maes van Vaernewyck en Jan Utenhove gingen Edward ter verwelkoming naar Sluis tegemoet, de zondag na Sintlansdag (2 januari 1340). Op 26 januari 1340 deed Edward 111 zijn Blijde Intrede te Gent, als koning van Frankrijk, begeleid door de koninklijke familie en de hertogen van Brabant en Gelre. Op de Vrijdagmarkt liet hij zich nog dezelfde dag door de grote steden als nieuwe Franse koning huldigen en bezwoer het handhaven van hun privileges (dit betekent wel dat het platteland in de kou bleef staan). Voor de gelegenheid had de Vrijdagmarkt een schoonmaakbeurt gekregen: " ... van d'Friendagh rnarek scone te makene up den tyt dat de coninc van lnghelant zwoer... ". Edward 111 verbond er zich toe Vlaanderen en Brabant te beschermen tegen iedere agressie van Filips van Valois. Hij verbleefte Gent van 26 januari tot 20 februari 1340. Zo komt het dat hier te Gent, in maart 1340, John ofGaunt of Jan van Gent, de hertog van Lancaster, geboren werd (Deze man zallater een zoon krijgen die nog koning van Engeland wordt onder de naam Henri IV). Het beleg van Doornik stond voor de deur. Doornik overmeesteren was zowat een symbool voor de Vlamingen. Sinds Philips August van Frankrijk was deze stad een vooruitgeschoven post van de Franse monarchie op de Vlaamse grenzen geweest. Overigens was Doornik de zetel van het bisdom waar Brugge en 145
Gent onder ressorteerden. En het was precies diĂŠ bisschop die in naam van de Franse koning Vlaanderen's kerkelijke diensten kon schorsen (het interdict). Edward lil vestigde op 23 juli 1340 zijn hoofdkwartier te Chin-lezTournay en vatte, samen met Van Artevelde en zijn andere bondgenoten, het beleg aan. De 30ste juli was de stad volledig omsingeld. De Gentenaars zouden er 77 dagen aan besteden. We kennen ongeveer de samenstelling van het Gentse leger (14): - Jan Utenhove, deken van de schutters - 65 schutters - 31 schildknapen - Janne den Langhen, vaandeldrager - 1 heelmeester - 7 maarschalken - 8 schepen die langs de Schelde meegevaren waren - maarschalk Jan Roche en 9 gezellen om de grote boog te bedienen - hun 10 garsoenen (wapenknechten) - Jacob de Mets en 3 schutters van de springaal (oorlogswerktuig, ingericht als een van wielen voorziene zware voetboog) - 3 wapenknechten van de schutters van de springaal - 4 knapen die waarschijnlijk met een touw over de rug "pijnden" om de springaal te verplaatsen (in totaal 7 dagen) - 20 schutters die het bisschoppelijk kasteel van Helchin bezet hielden (Ellekyn) - 4 wapenknechten die "t'Ellekyn" lagen - Goessine Alipe, leider van de witte kaproenen - 100 witte kaproenen - 5139 serjanten (militaire dienaren) uit alle neringen (1502 wevers, 1200 volders, 2139 kleine neringen, de rest zonder nering zijnde; daarvoor baseer ik mij op de stadsrekeningen van 1326-27 waar geschreven staat: Jacobs Ruggestals cnapen, deken van deghenen die van ghenen ambachte syn) Na een uitzichtloos beleg kwamen de gezanten van de beide koningen op 25 september 1340 in de kapel van Eplechin samen en na drie dagen onderhandelen bereikten ze een wapenstilstand die pas op 24 juni 1341 zou aflopen. Uiteindelijk zou dit bestand nog driemaal verlengd worden waardoor het in de praktijk pas op 24 juni 1342 afliep. Van Artevelde was er niet in geslaagd Waals-Vlaanderen terug te krijgen, toch bevatte het verdrag twee clausules die voor zijn zaak een grote winst betekenden. Punt 1 bepaalde dat de toegang tot Vlaanderen verboden was aan alle inwijkelingen, die zijn regime vijandig gezind waren. Punt 2 was misschien nog belangrijker. Philips van Valois deed afstand van het recht om rebellerende Vlamingen te excommuniceren en het interdict op het land te leggen. In januari 1343 kwam voor146
Romantische voorstelling anno 1893 uit "De Eeuw der Artevelden" van Leo Vanderkindere.
147
lopig een eind aan de krijgsverrichtingen van de Honderdjarige Oorlog en Van Aftevelde kon even ademhalen. Van zodra de krijgsverrichtingen in Vlaanderen voorbij waren begonnen de interne twisten echter opnieuw. Naarmate de tijd verstreek kregen de tegenstanders van Van Aftevelde, vooral die op het platteland, meer en meer de indruk dat nog verder aanleunen bij Engeland eigenlijk niet zo noodzakelijk was. De haatgevoelens tegen de Vlaamse graafbegonnen weer wat te luwen en deze maakte daar handig gebruik van om hen een en ander te beloven, tegen de privileges van de grote steden in. Van augustus tot december 1342 verbleef Loclewijk van Nevers inderdaad weer in Vlaanderen. Het is waarschijnlijk niet toevallig dat rond zijn naam de tegenstand tegen Van Aftevelde begon. Vooral de kleine steden en de stiekeme plattelandswevers, die het slachtoffer waren van Aftevelde's politiek, die het monopolie van de lakennijverheid voorbehield aan de grote steden, begonnen hem uit te dagen. Op 2 december 1342 reeds zag hij zich verplicht het Gentse wolprivilege nog eens in de Gentse omgeving ter plaatse te doen herhalen op straffe van "brandstichting". Een Gentse afvaardiging ging daarvoor de Bruggelingen ter hulp roepen om samen met hen de ronde te doen in de vijf-mijlenzone rond Gent "daer men gheen wullewerk werken en mach". In de praktijk traden de agenten van Aftevelde steeds hardhandiger en dictatoriaal op en zijn tegenstanders verweten hem op de lange duur misbruik van macht. Zijn repressie is evenwel te begrijpen want moest hij zijn bondgenoten nu in de steek hebben gelaten dan zou hij bij een herstel van de macht van de graaf zelf geen macht meer bezeten hebben en zeker worden overgeleverd aan willekeur en wraakakties. Hij was dus zedelijk verplicht kost wat kost zijn partij aan zijn kant te houden door de teugels strak aan te trekken. Jan van Steenbeke, die waarschijnlijk persoonlijk voordeel wou halen uit de weer opkomende grafelijke macht, was de eerste die zich openlijk tegen de ruwe politiek van Jacob begon te keren. Van Steenbeke was destijds nog deken van de wevers geweest, alhoewel hij een welgesteld burger was, teneinde politiek aanzien te verwerven. Hij was misschien wel een "Streber". Mogelijk is hij in een persoonlijk konflikt met Van Aftevelde verzeild geraakt tijdens zijn ambtsperiode als ontvanger van de stadsgelden (periode 1342-1343). Wij weten immers dat de koning van Engeland zijn financiĂŤle beloftes, i.v.m. het beleg van Doornik, aan Gent niet volledig heeft kunnen nakomen en de kans bestaat erin dat Van Steenbeke Van Aftevelde voor het financieel onheil verantwoordelijk stelde. Geen enkele kroniekschrijver kan ons daar echter duidelijkheid over geven. Was Van Aftevelde de slechte of Van Steenbeke? We moeten het juiste antwoord schuldig blijven. Op een bepaald ogenblik ontstond er in ieder geval in het openbaar een heftige woordenwisseling tussen beiden waarop Van Steenbeke haastig de vlucht moest nemen in zijn huis. Jacob belegerde hem daar onmiddellijk. Intussen troepten de vrienden 148
van Van Steenbeke samen op de Vrijdagmarkt en trokken samen naar het stadhuis waar zij luidkeels te kennen gaven dat zij alleen hun "natuurlijke" vorst, Lorlewijk van Nevers, als heer erkenden. Van een dictator zoals Jacob, met aanhangers in een speciale klederdracht, wilden zij niet weten. De schepenen maakten voorlopig een eind aan het konflikt door zowel Van Artevelde als Van Steenbeke te laten opsluiten. Jan in het Gravensteen en Jacob in het Geraard Duivelsteen. De vrienden van Jacob die heel goed aanvoelden dat het Artevelde-regime gevaar liep haastten zich naar Brugge om van daar hulp te krijgen. Op 8 januarai 1343 stonden er al Brugse troepen voor de Gentse poorten. Drie dagen later versterkte leper deze legermacht. Het militaire machtsvertoon van de twee andere grote steden kreeg het gewenste effekt. De schepenen zwichtten in hun rechtspraak voor de druk van buitenuit en herstelden de macht van Van Artevelde door Jan Van Steenbeke en zijn vrienden uit te wijzen. Hun goederen werden in beslag genomen en de opbrengst werd in de stadskas gestort. De hoofdman regeerde nu weer over het graafschap gedurende iets meer dan twee jaar, nog altijd op basis van onderdrukking van schenders van de stedelijke privileges. En dan plots, op 2 mei 1345, keerde het tij weer in zijn nadeel. De lonen in de wolbranche waren voor de zoveelste keer een twistpunt tussen wevers en volders. De wevers, door Van Artevelde destijds weer in het stadsbestuur geholpen, aanvaardden weer eens de looneisen van de volders niet. Jan de Bake, deken van de volders, en Gerard Denijs, deken van de wevers, kwamen lijnrecht tegenover elkaar te staan. Op 2 mei verzamelden zij hun ambachtslieden op de Vrijdagmarkt om het geschil gewapenderhand uit te vechten. Honderden doden bleven roerloos achter na het treffen. Ook Jan de Bake kwam om. De wevers, in de numerieke meerderheid, wonnen bijna vanzelfsprekend op die fameuze "quaden maendach". De schepenen, die de politiek van Van Artevelde wensten voort te zetten, t.t.z. een stadsbestuur met vertegenwoordiging van àlle 4 bevolkingsgroepen, sloten de volders na hun nederlaag niet uit van officiële funkties. Maar men had gerekend buiten Gerard Den ijs, de weversdeken, die op meer macht voor de wevers en zichzelf uit was. Hij had liever de volders uitgesloten tegen Jacob's politiek in. Die politiek kelderen had het meeste kans op slagen door Jacob gewoon uit de weg te ruimen. De dekmantel voor de nakende moord was waarschijnlijk het fiat dat Jacob had gegeven aan de Engelse koning om de Prince of Wales tot graaf van Vlaanderen te laten uitroepen. Behalve Artevelde zelfwas er geen enkele stad op die koninklijke vraag ingegaan, wat helemaal niet abnormaal was voor die tijd. Een land zonder "natuurlijke" vorst was àl te republikeins. Daar durfde men toen gewoon niet aan dènken, ook al was men soms heel kwaad op zijn "natuurlijke" vorst. Gerard zal het dus niet moeilijk hebben gehad het volk onder die dekmantel op te ruien. Naar het schijnt zouden de manifestanten, die op de dag 149
van de moord samentroepten voor het huis van de hoofdman, hem zelfs verweten hebben Vlaams geld naar Engeland door te sluizen. Kortom, hij kwam ineens in een slecht daglicht te staan. Kwaadsprekerij kan dan ook gemakkelijk worden vermoed. En doodslag pleegde men wel voor minder in die tijd. Van Werveke heeft berekend dat in de tweede helft van de 14de eeuw in totaal 806 Gentenaars werden vermoord of aangerand door tegenstanders, dat is gemiddeld 16 man per jaar. In 1358 bekwam hij zelfs een gemiddelde van 42 man per jaar. De moord op Van Artevelde is op zichzelf dan ook niet zo gewichtig. Hij kon net zo goed vroeger of later aan zijn eind zijn gekomen. Veel hing er van af wie op het gepaste moment de menigte achter zich kon scharen, al dan niet met halve waarheden of leugens. Tijdens volkstoelopen gaat het meestal toch niet om de waarheid, alleen maar om wat het volk op dĂ t momen WIL geloven. Niemand kent echter de ware reden voor de moord met zekerheid. Ik sluit mij dus aan bij de mening van Van Werveke door voorzichtig alleen maar de feiten van de doodslag van 17 juli 1345 op een rijtje te zetten. Ik citeer hem: "Toen Van Artevelde thuisgekomen was, verzamelde zich een vijandige volksmenigte. Het volk groepte samen om het huis aan de Kalandeberg. Onder de menigte stonden de wevers van de Sint-Pietersparochie vooraan. Toen zij begonnen het huis aan te vallen, probeerde Van Artevelde langs de Paddenhoek te ontsnappen, doch hij werd gegrepen en gedood". Mochten er lezers zijn die twijfelen over de juiste datum van de moord dan kan ik hen zekerheid geven. Uittreksels uit een zielenmisboek van de Bijloke tonen ons dat Margaretha Van Artevelde, zuster van de hoofdman, aan de abdijkerk eenjaargeld gafvoor het lezen vanjaargetijden of zielemissen voor haar ouders, Jacob en haarzelf. Een jaargetijde is in regel een jaarlijkse mis die opgedragen wordt aan een overledene precies op de dag van zijn overlijden. Welnu, de mis moest opgedragen worden op 17 juli. Twijfel is dus overbodig. Laat u vooral niet vangen door de gedenkplaat op de Kataodeberg waar de V. T.B. is gevestigd. Daarop staat te lezen: "ICI PERIT VICTIME D'UNE FACTION LE XXIV JUILLET MCCCXXXXV JACQUES VAN ARTEVELDE QUI ELEVA LES COMMUNES DE FLANDRE A UNE HAUTE PROSPERITE". En mocht er iemand twijfelen of Jacob werkelijk op de Kalandeberg heeft gewoond dan moet hij maar eens luisteren naar de akten en kontrakten van de Keure anno 1390-91, f"22: " ... een huus met allen den ghelaghen (zoals het daar ligt, in de toestand waarin het zich bevindt), staende up den Calanderberch, daer wijlen in woonde Jacop van Artevelde, metter ghekelsiedder plaetsen (gekasseide binnenplaats) ende metten stalle achter uutcommende in den Paddenhouc ... de stal ... (ghe)staen up eene weegh (weg)". Het is niet uitgesloten dat zijn gekasseide binnenkoer een soort beluik was met kleine huisjes die hij verhuurde aan arme lieden. Het wezenboek van 1356-57 laat 150
dit vermoeden: "... de love upten Calanderbergh, die wilen Jacob van Artevelde dede maken, met allen den huusinghen der up staende van bachten tote voeren ..." (15 ). Het Middelnederlandse woord "love" vinden we ook terug in het Oudhoogduitse "louba" dat "schutdak" of"met loofbedekte hut" en later "overdekte balie" betekende. Het woord "love" kreeg ook de betekenis van een binnenplaats met overdekte gaanderij of galerij, al dan niet met zuilen en bogen. In het Duits betekent "Laube" vandaag nog veelbetekenend "tuinhuisje" ( 16). Belangrijker is het feit dat Frans De Potter tijdens zijn opzoekingen ook konstateerde dat men dikwijls met "love" één of meerdere gebouwen bedoelde "in eene poort of beluik, welker gevel niet aan de straat paalde" (17). Het idee van het volbouwen van binnenplaatsen met "tuinhuisjes" of beluikhuisjes is bovendien, later in de geschiedenis, in het bijzonder te Gent zeer veel toegepast geweest. Dat het huis op de Kalandeberg wel degelijk het sterthuis van Jacob Van Artevelde was bevestigt volgende tekst: "... thuus staende up den Kalandeberch, daer Jacob, haerlieder vader, buut verstaerf, met den ghelaghen van voren tot achter in den Paddenhouc ... " (18). Gillis van Gavere werd tot hoofdman gekozen in de plaats van Jacob Van Artevelde. Ghelnoot van Lens, zijn trouwste vriend, werd afgezet en vervangen door Janne den Scoutete. Jan van Meesine verving Pieter van Coudenhove. Willem van Vaernewyck en Joos Apere bleven aan. Gerard Denijs nam de leiding van de stad op zich ('t beleet van den stede). Ondanks alles hield de alliantie met Engeland zich na de doodslag toch nog altijd staande, hetgeen er kan op wijzen dat het de wevers alleen maar om de macht te doen was geweest. Het volgende jaar, op 26 augustus 1346, sneuvelde Lorlewijk van Nevers, de "natuurlijke" vorst van Vlaanderen, onder Franse vlag te Crécy in het departement van de Som me. Zijn opvolger, Lorlewijk van Male, zou pas in 1359 tot de jaren van verstand komen en vanaf dan een evenwiehtspolitiek beginnen voeren. Hij zette echter aanvankelijk de Fransgezinde politiek van zijn voorganger voort. De Gentse wevers, die na Jacob's dood eigenlijk een klasse-regering hadden ingesteld onder leiding van Gerard Denijs, werden door de aanhangers van Lorlewijk van Male verpletterend verslagen op de "goede disendach" (13 januari 1349). Denijs schoot er zelfhet leven bij in. Het was de wraak voor "quade maendach" (2 mei 1345). De Vrijdagmarkt werd nog maar eens tot een bloedbad herschapen. Hopen lijken werden minachtend in de Leie geworpen. De temperamentvolle Jacob Van Artevelde had zijn moordenaars geen symbolischer straf, de dood in naam van de "natuurlijke" vorst, kunnen toewensen. De grafelijke Fransgezinde macht was bovendien door de aktie op goede dinsdag volledig hersteld en de Engelse alliantie met Vlaanderen kwam daarbij voorlopig tot een einde. Hadden Jacob's tegenstanders nu meer succes geboekt? Ronald DE BUCK 151
BRONNEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
DE WINTER J., Jacques van Artevelde, Gent, 1845, p. 16. VERWIJS-VERDAM, Middelnederlandsch Woordenboek, 's Gravenhage 1882-1952. DE WINTER, 1845. p. 17. FRIS V., De oude straatnamen van Gent, Gent, 1925, p. 126. VERWIJS-VERDAM, 1882-1952. Woordenboek der Nederlandse Taal. OUDEN, Etymologie, Band 7, Mannheim, 1989. VUYLSTEKE J., Uitleggingen tot de Gentsche stads- en baljuwsrekeningen, 12801315, Gent, 1906, p. 96. DE WINTER, 1845. p. 37. DE WINTER, 1845, p. 33. DE RYCKER L., Het grondwettelijk bestuur van het oude Gent, Gent, 1880, p. 47. DE WINTER, 1845, pp. 38-39. DE WINTER, 1845, p. 46. DE WINTER, 1845. pp. 58-59. DE POTTER F., Gent vanden oudsten tijd tot heden, Deel V, Gent, 1882-1901, pp. 110lll. OUDEN, 1989. DE POTTER, 1882-1901. Deel II, p. 574. DE POTTER, 1882-1901. Deel V, p. 111.
BIBLIOGRAFIE - VAN WERVEKE H., Jacob Van Artevelde, Den Haag, 1982. - KERVYN DE LETTENHOVE, ARTEVELDE (Jacques D') in BIOGRAPHIE NATIONALE, Töme I, Bruxelles, 1866.
IK ZOU EEN TEKENING WILLEN MAKEN... In maart 1913 schreef de Gentse tekenaar-etser Jules De Bruycker aan zijn vriend en mecenas René Van Herrewege, ingenieur-aannemer van bouwwerken, een briefje met de volgende inhoud (door ons uit het Frans vertaald): Waarde Heer Van Herrewege, Goed uw kaartje van deze morgen ontvangen. Ik ben zo vrij u nog een dienst te vragen, wetend dat voor u alle deuren kunnen opengaan. Ik zou een tekening willen maken van de Onthoofdingsbrug met zicht op de Lieve, (Graven-)Kasteel, enz. Ik heb ter gelegenheid van de jongste verkiezingen een bijzonder pittoreske scène gezien: de aanval op het lokaal van 'God en Vaderland', 152
daarna de charge van de stadsagenten en de burgerwacht en het 'sauve qui peut' van de aanvallers. (:F2) Het kader is een uitzonderlijk beste keuze voor een scène van dit soort. Maar ik zou mij moeten kunnen installeren in het kleine kamertje (met X aangeduid) boven de ingang van de slagerij naast de Vismijn. Aangezien deze kamer leegstaat, zoudt gij misschien een middel vinden om er mij gedurende enkele dagen te installeren. Misschien door bemiddeling van Mr. Van Werveke of Mr. Casier? Ik zou zelf een aanvraag kunnen doen, maar ik zou een weigering kunnen oplopen, wat voor u niet het geval kan zijn. Met mijn dank bij voorbaat, Waarde Heer Van Herrewege, en met mijn beste groeten. JDBruycker (1) Het briefje van Jules De Bruycker (zie afb.) is verduidelijkt met twee schetsjes, waarvan het ene de scène op de Onthoofdingsbrug uitbeeldt en het tweede de lokale situatie weergeeft ter hoogte van de huidige Rekelingestraat (die toen nog Hoge Zonnestraat heette) met de gewenste uitkijk op het Gravensteen. Op 13 maart liet Van Herrewege het volgende briefje schrijven: Verzoek aan de Heer Bovijn, Directeur van de Vismijn, om aan de Heer Van Herrewege, drager dezes, of aan zijn vriend de Heer De Bruycker de toelating te willen verlenen om te beschikken over het lokaal op de eerste verdieping boven de ingang van de Vishal, 'rue Haute du Soleil', en dit gedurende enkele dagen, met de bedoeling een schets te maken van het Gravenkasteel, met uitzicht op de Lieve. Enkele dagen later had Jules De Bruycker de gevraagde toelating zodat hij aan het werk kon. Alleen weten we niet of hij de beoogde tekening inderdaad gemaakt heeft, en in bevestigend geval, waar die tekening dan ergens terecht gekomen is ... Kan een van de GT-Iezers ons hierbij helpen? In afwachting dat een dergelijke tekening ooit nog eens opduikt lijkt het geval ons intussen interessant genoeg om er enige aandacht aan te besteden, en wel om twee redenen. In de eerste plaats geeft het briefje van Jules De Bruycker ons een inzicht in de wijze waarop de creatieve impuls bij deze kunstenaar werkte. De aanzet daartoe was het waarnemen van "une scène particulièrement pittoresque", i.c. een incidentele verkiezingsrel, die door een politioneel ingrijpen beëindigd werd. Door wat hij gezien heeft, wordt De Bruyckers verbeelding aan het werk gezet. In zijn geest wordt het een regelrecht gevecht, waarbij betogers (of hun tegenstanders) over de brugreling het water induikelen ... Het kader van zo een "heroïsch" treffen is vanzelfsprekend aantrekkelijk, nl. het Gravenkastee1, dat toen in het vooruitzicht van de Wereldtentoonstelling 153
...__
~~/~~~路//--.)"
..
/~~ ./- ~--....<' ~ ~)'~ % :;vA---路 ~ .:../~-- .r=; ~~ ~路 _.?,
~ )"~._.;...,;_,.....__
~~~....
e-A"
4
-路~.
154
...
~- ,_ .....
.
-
~<:.7-·- ~-- ~-~ ,~·
...
155
van 1913 pas "gloednieuw" gerestaureerd was ... Een gedroomde aanleiding voor De Bruycker om van het handgemeen op de Onthoofdingsbrug, met het Kasteel op de achtergrond, een tekening te maken. Met de zorgvuldigheid hem eigen, wil De Bruycker die tekening zo goed en zo precies mogelijk hebben: het is hem niet teveel op zoek te gaan naar de best geschikte plaats om een dergelijke tekening te maken en het nodige te (laten) doen opdat hij op die beste uitkijk ook effectief terechtkomt. Zo was Jules De Bruycker en zo kwamen zijn tekeningen tot stand. Maar de creatieve vonk komt rechtstreeks uit het waargenomene. Dit bevestigt wat De Bruycker ooit in een andere brief aan Van Herrewege schreef: "Surtout les gens que je vois, do ivent m'inspirer." Een tweede reden om bij deze tekening te blijven stilstaan, is de aanleiding ertoe: de "aanval" op het lokaal van "God en Vaderland", in het kader van de verkiezingsstrijd van 1912. De parlementsverkiezingen van 2 juni 1912 waren bijzonder belangrijk en eindigden met een overwinning van de katholieken (2). De rol van "God en Vaderland" binnen de verkiezingsstrijd, zoals die zich in Gent heeft afgespeeld, is duidelijk te situeren. Deze christelijke middenstandsvereniging, in 1905 onder impuls van de jonge behangersbaas Karel Van der Cruyssen (de latere abt van Orval!) losgescheurd van de Gentse Burgerbond, beschikte sinds 1905 ook over een eigen tweetalig tijdschrift en telde in 1910 bijna 1300 leden (3 ). Sinds november 1911 beschikte de vereniging over een eigen lokaal aan de Burgstraat. In 1906 was God en Vaderland ook overgegaan tot de oprichting van een eigen Jonge Wacht, een jeugdvereniging voor vorming en ontspanning. Voor de verkiezingen van 1912 had Van der Cruyssen verwoede pogingen gedaan om een plaats te bekomen op de katholieke lijst, wat (nog maar eens) mislukt was. Toch had zijn middenstandsbond zich erg ingespannen (4) tijdens de kiesstrijd, die overigens door alle partijen met grote verbetenheid gevoerd werd. In het tijdschrift van de kring, "God en Vaderland" (jrg. VIII, nr. 16, van 14 juni 1912), is daarover een (anoniem) artikel opgenomen. Blijkens dat artikel was het middenstandslokaal, dat door de leden van de Jonge Wacht van de kring de bijnaam "Den Burgt" gekregen had, in de dagen voor de verkiezingen in totaal vier keer "belegerd", blijkbaar vooral door liberale partijgangers. De ruiten werden ingegooid, de gaslampen kapotgeslagen en de "belegeraars" voerden zelfs stenen en cement aan om de deuren en vensters dicht te metselen. Maar de Jonge Wacht kweet zich goed van zijn verdedigende taak. De auteur van het artikel in "God en Vaderland" meldt fier: "Ons lokaal is het enige katholieke gebouw waar zij geen lek blauwen verf hebben kunnen opleggen" (5). Het resultaat van deze aanvallen is te zien op een paar ansichtkaarten, die onmiddellijk na het incident werden uitgegeven (6). Op het exemplaar dat we hier afbeelden, is in de deuropening een eerder 156
f et Pa!iie. ,
157
mistroostige Karel Van der Cruyssen te herkennen. Helemaal rechts op de foto staan een viertal personen de schade te bekijken. Tussen twee vensters op de eerste verdieping staat geschreven: "Het werk der Liberale en Socialistische Kartelbroeders". In de Gentse kranten van beginjuni 1912 staan, naar gelang van de aangekleefde politieke overtuiging, uiteraard totaal verschillend gekleurde versies van deze incidenten te lezen. Ziehier een stukje proza uit de "Gazette van Gent" van 4 juni: "Kieswoelingen in het land. Te Gent. De avond van gisteren. De bijzondere korpsen en andere afdeelingen der burgerwacht, die opgeroepen waren voor den ordedienst, vergaderden om 4 ure op hunne gewone verzamelplaatsen.(... ) Al spoedig werden al de lokalen, waar woelingen zouden kunnen gebeuren hebben, afgezet. ( ... ) De linietroepen waren opgesteld aan den Katholieken Kring (Poel), aan het Burgershuis (Burchtstraat), op de Vleeschhuis-, Grasen Sint-Michielsbruggen. Zij sloten ook de verschillige straten af, toegang gevend tot de Kloosterwijk (Oude Houtlei). In de Burchtstraat en aan de Vleeschhuisbrug hielpen de gewapende pompiers aan het handhaven der orde.( ... ) De avond scheen kalm te zullen verloopen, toen aan de Vleeschhuisbrug, die afgezet was, met steeoen naar de gendarmen geworpen werd. Eenige persoonen werden gekneusd.( ... ) Eene charge volgde, doch richtte niet veel uit. De pompiers schroefden daarop eene lans op de stadswaterleiding en spoten de betoogers op de Veerleptaats weg" (7). Uit de berichtgeving in de andere kranten blijkt dat de incidenten van wederzijds uitdagen en aanvallen al van voor de verkiezingsdag zelf aan de gang waren en dat, na de nederlaag van het blauw-rood kartel, de lokalen van de feestvierende katholieken niet ongemoeid werden gelaten. In "La Flandre Libérale" (8) van 3 juni staat te lezen: "La veillée électorale (=nacht van zaterdag 1 op zondag 2 juni) a été très animée. Des bandes de jeunes gens ( ... ) ont parcouru la ville pour apporter la demière propagande. Quelques rencontres se sont produites entre bandes averses, notamment au Boulevard du Béguinage, ou quelques agresseurs cléricaux ont dû battre en retraite pour se retirer dans Ie local de 'Pot et Paterland', rue de Bruges. De leurs fenêtres ils ont lancé dans la rue une partie de leur approvisionnement de projectiles. Quatre personnes ont été blessées. Un coup de revolver a été tiré par un des chefs du 'Pot et Paterland'. Tous les carreaux du local sont brisés. Une escouade de gendarmes est venue retablir l'ordre." "Le Bien Public" (9) van 4 en 5 juni bericht over "les bagarres provoquées par les cartellistes devant Ie Burgershuis" en gewaagt van "de graves évènements". "Vooruit" (10), onder de titel "Klerikale bandieten aan het werk", hekelt "de moordzuchtige en tergende houding van de klerikalen" en heeft het vooral tegen "de lafaards van het moordenaarshol van 'God en Vaderland' en hun 158
"aanvallen met flesschen en kasseisteeoen en tenslotte revolverschoten". Het "Fondsenblad" (11) van 3 juni meldt lakoniek: "Hier en daar hadden opstootjes plaats." Met enige verbeelding kunnen we ons voorstellen hoe Jules De Bruycker in de straten van het nachtelijke Gent, en vooral in de buurt van zijn geliefde Gravenkasteel, dit hele gebeuren heeft staan bekijken - opzij, afzijdig, wat bangelijk allicht - en hoe de waargenomen taferelen alsmaar in zijn hoofd zijn blijven spoken, zodat hij er maanden later toe besloot om er een tekening van te maken. Die tekening zouden we wel graag nog eens te zien krijgen ... NOTEN
I. Briefwisseling in privé bezit. 2. Voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers waren 166 zetels te verdelen. De katholieken wonnen er 86, de liberalen 45, de socialisten 34 en er was ook een christen-democraat verkozen. 3. Zie Peter Heyrman, Voor eigen winkel. Honderdjaar middenstand en middenstandsbeweging in Oost-Vlaanderen (Gent, Provinciebestuur, 1991; Bijdragen Museum van de Vlaamse Sociale Strijd, nr. 7), blz. 58-60. 4. Waarschijnlijk kreeg Van der Cruyssen de belofte van Cooreman dat hij voor zijn loyale medewerking aan de verkiezingsstrijd van de Gentse katholieken steun zou krijgen voor de aankoop van een groot middenstandslokaal in de stad en voor de realisatie van een "Burgerhuis" op de Wereldtentoonstelling van 1913. Dat middenstandslokaal is er voor 1914 niet gekomen, het "Burgerhuis" wel. 5. Het tijdschrift van "God en Vaderland" is op microfilm in het KADOC aanwezig. De ook aldaar bewaarde verslagboeken van de kring gaan echter niet zo ver terug. Met dank aan Peter Heyrman voor de verstrekte informatie terzake. 6. Verz. André Verbeke, Gent (met dank voor de bruikleen!). Een van de beide prentkaarten is gereproduceerd in Peter Heyrman, a.w., blz. 72. Het gaat om de woning (Burgstraat 7) op de hoek van de Jan Breydelstraat, schuin over het Gewad, nu bewoond door Dr. Willekens. Voor een foto van de toenmalige Rekelinge zie Guido Deseyn, Gids voor Oud-Gent (Antwerpen, Standaard Uitg., 1986/2), blz. 421. 7. Zie ook "Gazette van Gent", nrs. van 30 en 31 mei 1912. Th. Luykx, Politieke geschiedenis van Belgie, maakt eveneens van deze verkiezingsrellen gewag. 8. Zie "La Flandre Libérale", nrs. van 3, 4 en 5 juni 1912. 9. Zie "Le Bien Public", nrs. van 3-4, 4 en 4-5 juni 1912. 10. Zie "Voouit", nrs. van I, 2 en 3 juni 1912. Het nr. van 3 juni publiceert een "recht op antwoord", waarin Karel Van der Cruyssen, in een briefvan 31 mei, een en ander "rechtzet" i.v.m. de rellen die reeds de week voordien (woens- en donderdag) hadden plaatsgegrepen. I I. Zie "Fondsenblad" van 3, 4 en 6 juni 1912.
Dr. Paul HUYS 9031 Drongen
159
GENT ELDERS ONTMOET Grevelingen (Gravelines) in Frans-Vlaanderen. Zoals bekend heeft keizer Karel V nooit goed kunnen opschieten met de Fransen, behalve dan die ene keer misschien toen hij met zijn leger vrije doorgang kreeg over Frans grondgebied om Gent vlug te kunnen bereiken en de inwoners van zijn geboortestad ... de strop om te doen na de opstand van 1539. Omdat de Franse koning Frans I van zijn aanspraak op het bezit van het graafschap Vlaanderen niet wou afzien, liet Karel V, om de verdediging van Vlaanderen te verbeteren, in 1528 de vestigingshotwerken van Grevelingen heropbouwen. Vier van deze bolwerken moesten respectievelijk door Gent, leper, Brugge en het Brugse Vrije bekostigd worden. Deze bolwerken kregen elk de naam van één van de financiers. Zodoende kreeg Grevelingen een Gentpoort. Dank zij deze voorzorgen kon Grevelingen in 1558 de aanval afslaan van de Franse gouverneur van Calais, de maarschalk de Themes, en enkele jaren later ontkomen aan de plunderingen van de Geuzen. De Gentpoort moetje nu niet meer gaan zoeken in dit Frans-Vlaams stadje. Reeds jaren geleden werd ze afgebroken. Zelfs de plaatselijke Toeristische Dienst moest ons het antwoord schuldig blijven op onze vraag waar deze poort juist stond. DavidMAES
GENTSE MEMORIEDAGEN: 2 EN 3 FEBRUARI 2 februari 1797: Geboorte te Gent van de grote geleerde, hervormer en filantroop, Jozef Guislain. (Belgisch psychiater die doctor in de geneeskunde werd op 31 juli 1819 aan de toen pas opgerichte Gentse Universiteit. Hij bekommerde zich als arts om het lot der krankzinnigen en publiceerde in 1825 zijn "Traité sur l'a1iénation mentale et les hospices d'aliénés". Benoemd, in 1828, tot hoofdgeneesheer der gestichten voor krankzinnigen, vestigde hij de aandacht op de invloed van de geestessmart in het ontstaan der psychische ziekten; op dat gebied verscheen van hem in 1835 zijn beroemde "Traité sur les phrénopathies" die in verscheidene talen werd vertaald. Hij ijverde voor een meer humane verpleging van de krankzinnigen. In 1835 werd hij hoogleraar in de 160
physiologie aan de Gentse Universiteit. Later gaf hij colleges over de geschiedenis der geneeskunde, hygiëne en geestesziekten. Zijn standbeeld werd op 16 juli 1887 te Gent onthuld aan het alombekende kruispunt "Guislain") 2 februari 1798: Talrijke Gentse kerken worden door de Fransen aan de katholieke eredienst onttrokken. Op 2 februari is het de beurt aan Sint-Baafs die "de Tempel van de Wet" wordt. 2 februari 1805: Geboorte te Geraardsbergen van de Vlaamse schrijver Frans Rens, die later te Gent zal sterven op 19 december 1874. (Hij was ambtenaar, publicist en vooral onvermoeibaar Flamingantenleider uit de kring van Jan Frans Willems en F. Snellaert. Hij was voorzitter van "De tael is gansch het volk", stichter en voorzitter van "Het Vlaemsche gezelschap", redacteur van "De Eendragt", samensteller van "Het Nederduitsch letterkundigjaerboekje" dat een belangrijke rol speelde in de herlevende Vlaamse letteren na 1830) 2 februari 1856: Geboorte te Gent van kunstschilder Albert Julien Toefaert. Hij was een van de laatste aanhangers en vertegenwoordigers van de romantische school en stond vooral bekend als dieren- en bloemenschilder. (de Bénézit vermeldt hem als genreschilder, dierenschilder en architectuurschilder) 2 februari 1858: Overlijden te Gent van de filantroop Hippoliet Lammens die een groot deel van zijn fortuin, 250.000 goudfrank, aan de armen en wezen van de stad naliet. Op aandringen van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen werd in 1876 een nieuwe straat, die door het Sint-Eiisabethbegijnhof werd getrokken, naar hem genoemd. (Hippoliet Lammens was gemeenteraadslid van 1848 tot 1858) 3 februari 1399: Dood te Londen van John ofGaunt, hertog van Lancaster. (Hij was de vierde zoon van de Engelse koning Edward 111. In maart 1340 zag hij te Gent het levenslicht omdat Edward en zijn echtgenote op dat ogenblik te Gent vertoefden op uitnodiging van Jacob Van Artevelde. Hij verbleef lange jaren op het vasteland waar hij aan de Engelse ondernemingen tijdens de Honderdjarige Oorlog deelnam, ondermeer aan de Spaanse veldtocht van zijn oudere broer Edward, de Zwarte Prins (1367). In 1373 leidde hij zelfeen expeditie, dwars door Frankrijk, van Calais tot Bordeaux. In 1374 keerde hij terug
161
naar Engeland waar hij, tengevolge van de zwakte van de bejaarde Edward lil en de ziekte van zijn broeder, praktisch het bewind in handen kreeg. Hij bestreed heftig de hervormingen voorgesteld door het "good parliament", dat zich evenwel zag gesteund door de Zwarte Prins. Maar na diens dood, in juni 1376, brak Jan van Gent snel de oppositie tegen de koninklijke macht en willekeur door het parlement te ontbinden. In deze strijd was ook de geestelijkheid verwikkeld geraakt, en meer om politieke dan om godsdienstige redenen verschijnt Jan van Gent in deze jaren als het hoofd van een fel anticlericale partij, en ondersteunt hij openlijk en krachtdadig de kerkelijke hervormer John Wyclif. Wyclif wierp zich namelijk op als een krachtig voorvechter van het wereldlijke gezag, dat volgens hem de taak had de geestelijkheid tot de apostolische eenvoud en armoede te doen terugkeren.) 3 februari 1485: Afkondiging van het oudste ons bekend gebleven reglement voor het Gentse stapelrecht, waarbij ondermeer bepaald wordt dat de handelaar, die met een schip beladen met koren de stad binnenvaart, slechts vrij over zijn lading mag beschikken, nadat hij er een zesde of een vierde van gestapeld heeft. (Om dit voorrecht, dat zeker reeds vanaf de 14de eeuw "officieel" verworven was (in de 13de eeuw waarschijnlijk reeds officieus), onvoorwaardelijk afte dwingen hadden de Gentenaars een ingenieus twee-waterpeilensysteem bedacht dat de vreemde "pleit"-schippers fysisch verplichtte om hun vrachten over te slaan op kleine "Durme" -scheepjes. Die overslag greep plaats voorbij het Kuipgat. Aan het Kuipgat zelf zal er vrijwel zeker een overtoom of rabat ("over-touwen" en "re-abattre") aanwezig geweest zijn om de scheepjes met een windas op een dakvormig hellend vlak te hijsen en in lager water terug neer te laten "strijken". Tijdens de overslag kon al een opsplitsing van de vracht in vier of zes delen verwezenlijkt worden zodat de stapelheer de uitvoering van het privilege gemakkelijk onder kontrole kon houden. In het boek "Van wijn in Gent tot Gent in Wording" van Ronald De Buck wordt de ontdekking van het twee-waterpeilen-systeem in 't lang en in 't breed uitgelegd, ondermeer met veel kaartenmateriaal.) 3 februari 1730: Overlijden van Filips-Erard Van der Noot, dertiende bisschop van Gent, in de gezegende ouderdom van 92 jaar. Hij had een zeer aktief leven achter de rug, zelf predikend in zijn hoofdkerk, de sacramenten uitdelend en vol ervaring voor de staatszaken. Hij had ondermeer in 1715 een belangrijke opdracht aan het Weense hof van keizer Karel VI succesvol afgesloten.
162
3 februari 1749: De Tweede Vrede van Aken (18.10.1748) had een einde gesteld aan de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) en ondermeer bepaald dat de Fransen, die sedert vier jaar onze gewesten bezet hielden het land zouden ontruimen. Op 3 februari hielden de Oostenrijkse troepen een triomfantelijke intocht te Gent onder toejuiching van het volk. (De weinig populaire Hollandse Republiek kon weer garnizoenen leggen in de barrièresteden Namen, Doornik, Menen, Waasten, Ieper, Fort Knokke, Veurne en Dendermonde om mee te helpen een eventuele nieuwe Franse dreiging af te wentelen. Ook het Spanjaardenkasteel te Gent was ooit nog als kandidaatbarrièregarnizoen naar voor geschoven maar is nooit als dusdanig aanvaard door Karel VI, onze Oostenrijkse landsheer) 3 februari 1814: De aftocht van de Franse troepen te Gent is een feit. Men verwacht ieder ogenblik de bevrijders aan de Keizerpoort. ( ... en geheel den dag was er een schrikkelijk geloop van volk naer de Brusselsche poorte, hetgeen al begonst hadde van den 2en naer noen, wel 15000 menschen waeren er buyten, om de kozakken te zien inkomen ... doch alles was gerust en niemand roerde hem ... 's Avonds om 5 uren arriveerde hier van Aelst d'heer Framasure met eenen brief van den commandant der Kozakken óm aen het magistraet te waerschouwen dat zy zouden alles gereed houden, zoo van levensmiddelen, foorragen als anderszins voor 800 mannen die 's anderdags tusschen 8 en 9 uren 's morgens moesten arriveeren ... De plaats buiten de Keizerpoort waar de Kozakken iets later op 9 maart in tenten en schuren werden ondergebracht noemt men nu nog altijd "Moscou". Denk maar aan de tram) Ronald DE BUCK
163
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel XXIII Moak da u tonge in giene knuup sloat Syn.: "Zie moar dad'U tongenie verstuikt; hij es benijt da zijn tonge in ne knuup zal sloan": hij durft niet spreken. VVordt gezegd tegen iemand die moeite heeft iets behoorlijk gezegd te krijgen. "Hij begint er van 't hakkele; hij stoater van veur de brugge", zegt men dan. 'k Zal oe kier een stuk van u tonge snijje Syn. : "Smoel toe! Hewd U bakhuis! , "Ge zoet beter u muiIe (tote, smoel ,... ) hĂŞwe, ge wĂŽrkt op mijn zeemols": gezegd tegen zgn. "langetongen" , kwaadsprekers (-sters) of praatzieken om hen tot zwijgen aan te manen. lederien es miester van zijn tonge "Miester zijn" betekent meester, baas zijn. Iedereen is baas over zijn tong, iedereen mag of kan zeggen wat hij wil. Den derde kier trektere broere VVordt gezegd wanneer men een vriend of goede kennis voor de tweede maal kort na mekaar op dezelfde dag ontmoet: de derde maal trakteren. 164
Plaat 29
165
Ge moet bier de schuimer nie uitbange Syn.: "Hij es op 't schuim uit; 't es ne schuimer; hij luupt mee 't schuim an zijn gat; hij luupt mee 't schuimspoan an zijn gat; 't es nen tallurelekker": je moet hier de klaploper niet uithangen. "Hé schuimer, hedd'U vispoan mee? Es U buzzeke toe?" "Ne krotzak" is iemand die meer verteert dan hij kan betalen. Da vispoan wa wilt da zegge? Zelfde betekenis als hierboven. Een "visspoan" is een schuimspaan, een schuimlepeL "Mee 't vispoan an zijn gat luupe (uitgoan)" is op het schuim uitgaan of leven; klaplopen. ''A/zoo hebben zij haer messen (missen) achter strate, in diveersche husen, te coope gheboden; en deene mande een quartier ende dander een heelft; ende hadden daer groot ghoet mede verghaert. Tes, zeijden zij, haer principae/ vischpaen. " (Marcus van Vaernewyck. Beroerlicke Tyden, 2, 313, 1567). In 't wit, wijveke••• Wa goan de menscbe zegge? Syn.: "In 't wit getrêwd zijn": met witte kleren aan. Wit is de kleur der maagdelijkheid en het gebeurde wel al eens dat er "een vliegske op zat", dat de bruid al een paar maand "ver" was. Dan hoorde men niet in het wit te trouwen. Ik moeste nie benijt zijn: troef, zot en marriage... Syn.: "'kEn moeste nie benijt zijn, want 'k boa troefzot en troefneegene in mijn koarte": ik had niets te vrezen, want ik bezat de voornaamste en meest doorslaggevende bewijzen. Troef is een geijkte term uit het kaartspeL Zo spreekt men over "troef moake, troef uitkoome, troef uitspeele, troef volge, troef oas, oas van troef, troef hiere, hier van troef, enz ..., vijf troeve en een oas geeve (:al geven of meer geven dan men vraagt, voornamelijk om van een zaak afte zijn), gienen troefhên (:uit de moeilijkheden niet geraken, moedeloos, zeer neerslachtig zijn), den troef es ter uit (: het leven, de kracht, alle opgewektheid is er uit), 't es troef in mijn koarte (: dat is voordeel voor mij), troef uitgoan (: de eerste slaan of slaag geven), zijne toasten troef verspeele (:zijn laatste middel beproeven). De "zot" is ook de boer uit het jasspeL Als iemand in het begin van het spel de "zot" trekt, zegt men schertsend: "Elk trekt dat hij es. De zot bluut hên" betekent hier met de boer alleen .staan, geen andere troef hebben. "Marriage" of "belle marriage" < Fr. en is hier gebruikt in de zin van een "huwelijk". Het is eveneens een term uit het jasspel: de heer en de dame van troef, ook 166
"ne marrié" genoemd. Wanneer de ene partij "marriagel" roept, antwoordt de tegenpartij: "Een schete an U bloaze!" als de "marriage" niet in aanmerking komt. "Die heeft den hoogsten troefvan 't spel (en belle mariage) En luck'et hem dan nog niet wel soo valt gh'heel syn couragie." (N .G. Almanak, april 1711) Wanneer iemand bijzonder veel geluk of kans heeft, zegt men: "Hoe da't meuglijk ès: marriageen drij kaarte ... ". Luikse marriage is een kaartspel met 36 kaarten, 4 spelers en "de 7 schreven" (: krijtlijntjes). (Lievevrouw-Coopman: "Spelen mijner jeugd").
DOCUMENTATIECENTRUM. WERKING 1994 BffiLIOTHEEK Uitleningen Boeken Algemeenheden België-Buitenland Gent Geschiedenis Kunst Localia Natuurkunde Onderwijs Oost-Vlaanderen Sint-Amandsberg Taalkunde Volkskunde
1993 3 18 289 243 4 98 1 2 133 103 10
Subtotaal
Varia Kaarten - plans Foto's Affiches
55
146 90 16 16
959
847
26 38
72
11
167
1994 4 8 195 246 28 97 I
13
Prentkaarten Diversen
5 2 Subtotaal
80
87
Subtotaal
1.467
1.283
Globaal uitleencijfer
2.506
2.217
Administratie Gemiddeld uitleningscijfer per openingsdag (2u.)
+67 (66,5)
+59 (58,5)
51.025 F
23.271 F
Pas verschenen, gratis binnengebrachte werken: voor: 34.314 F
23.598 F
Tijdschriften
Aankoop boeken
Giftenaantal (dit met de vereiste relativiteit) dozen, reeksen, enz.
1.239
Boete
1.550 F
Geldelijke giften
1.219
110
157
158
Ruildiensten
In 1994 = Verkoop plans Saurel (10% voor O.C.) Varia
937
2.005 F
540F 1.115,50 F 1.655,50 F 24 ( 10 Gent-14/00)
Nieuwe ontleners:J
9 (3 Gent-6/00)
COMMENTAAR BIJ DE WERKING
Uit de statistische gegevens, stippen wij een lichte daling van het algemeen uit1eningscijfer aan. (2.506 - 2.217). 168
Als men de spreiding van het soort ontleend materiaal nagaat, stelt men vast, dat zowel minder boeken (959 - 84 7) als minder tijdschriften ( 1.467 - 1.283) maar wat meerder varia (80 - 87) zijn buitegegaan. Dit laatste cijfer is in de eerste plaats afhankelijk van de vraag naar illustratiemateriaal ten bate van tentoonstellingen of licentiaatsverhandelingen enz., en kan dus van jaar tot jaar sterk schommelen, wat uiteraard het globaal uitleningscijfer beĂŻnvloedt. Onder de uitleningstoppers vermelden wij zoals elk jaar dezelfde drie rubrieken, maar voor het eerst, is geschiedenis voor, gevolgd door Gent en Oost-Vlaanderen. De drukst bezochte maanden waren in 1994: oktober met 134 en januari met 125 bezoekers. De zwakst bezochte: mei met 83 en december met 67 bezoekers. Het aantal bezoekers is in 1994 insgelijks een weinig geslonken (1.034 1.008). Zoals de vorige jaren, werden waardevolle werken aangekocht (23.271 F). Dit voor 27.754 minder dan in 1993). Er werd voor de globale, niet te onderschatten som van 23.598 F pas verschenen boeken gratis in ontvangst genomen (tegen 34.314 F vorigjaar en tegen 21.345 Fin 1992). Dit getuigt van de goede naam van de bibliotheek, en dit jaar werd opnieuw geen moeite gespaard om die te bekomen. Bij toepassing van het reglement op het te Iaat terugbrengen van de boeken, is er ditjaar 2.005 Fin kassa gekomen tegen 1.550 Fin 1993. Nog eens een verhoging van 455 F. Een aardig cijfertje dat helpt. Wij stellen nogmaals vast, dat door die methode, de ontleende werken zonder moeite gerecupereerd worden. Dit jaar zijn er 9 nieuwe ontleners ingeschreven. Sinds twee jaar opperen wij de wens een eindpunt te kunnen stellen aan al onze wederwaardigheden wat betreft de reorganisatie van het Documentatiecentrum. Wij waren daar nog niet in geslaagd, gezien de uitgaven, die hiervoor vereist zijn (aankoop leidingen en gasconvectors, de muren in de oude lokalen worden bepleisterd en geverfd, verwarming wordt geplaatst, enz.). (Dit mag niet gebeuren ten nadele van de verrijking van het boekenfonds), maar wij werken verder tot de volledige uitvoering van het plan en in 1995 zal de benedenverdieping afgewerkt zijn. Het is nog even nuttig te herhalen dat het D.C. (V.Z.W.) de gemeenschappelijke bibliotheek en ontmoetingsplaats is van twee heemkundige kringen nl. "De Oost-Oudburg" (Sint-Amandsberg) en de "Heemkundige en Historische Kring Gent". Wie tot hiertoe verzuimde een bezoek te brengen aan voornoemd centrum wordt uitgenodigd kennis te nemen met een boekenfonds dat aan jong en oud een kostbare informatie kan bezorgen over geschiedenis, kunst, onderwijs, literatuur, genealogie en vooral Gent en omstreken. Een fonds dat men kosteloos kan raadplegen. 169
Wie lid is of wordt van één der geciteerde kringen kan eveneens boeken, tijdschriften, affiches, prentkaarten, doodprentjes, foto's en noem maar op, kosteloos ontlenen, en door wederzijdse kennismaking met andere bezoekers het verleden herbronnen. Maak er dankbaar gebruik van op elke zondag van 10 tot 12u., behoudens op feestdagen en tijdens de vakantiemaanden juli en augustus. Geen drempelvrees, iedereen is welkom en verzekerd van een warm onthaal. Onze dank gaat aan alle leden, die in de loop van het voorbije jaar, het doe. cemtrum hebben bedacht met giften. Wij hopen, dat ook in 1995 talrijke schenkingen ons fonds komen verrijken, om bij te dragen de streekgeschiedenis op nieuwe paden te leiden! Een speciale dank voor de medewerkers, die vrijwillig het materiële of administratiefwerk uitvoeren en de bezoekers helpen bij hun opzoekingen. In mijn dank betrek ik insgelijks al diegenen, die mij in de gelegenheid stellen werken in de bibliotheek te verkopen, mits 10% voor het O.C., alsook onze leden de Heren de Groote en Loys, die een aantal boeken hebben geschonken; waarvan de volledige opbrengst onze kassa komt spijzen. Zoals elk jaar, al mijn sympathie en mijn warme dank voor de hulp en de morele ruggesteun. De bibliothecaresse Mevr. VAN GELUWE-EGGERMONT A.
EEN BUITENKANSJE VOOR BELANGSTELLENDEN De volgende boeken kunnen tot einde juni bekomen worden in het Documentatiecentrum met een korting van 20%. Het komt er dus op aan om niet te treuzelen. F. De Smidt St. Jacobskerk te Gent - Een Archeologisch onderzoek 1966, 253 p., 138 fig.
1.071,-
F. De Smidt De restauratie van de Sint-Niklaastoren te Gent. - Een Archeologisch onderzoek 1.240,1967, 293 p., 149 fig.
170
F. De Smidt Het Westportaal van de Sint-Niklaaskerk te Gent 1970, 119 p., 52 fig.
504,-
F. De Smidt De kapel van de metselaarsnering in de Sint-Niklaaskerk te Gent Gewelfschildering 1973, 119 p., 46 fig.
742,-
F. Van Tyghem Het stadhuis van Gent. Voorgeschiedenis, bouwgeschiedenis, veranderingswerken, restauraties, beschrijving, stijlanalyse 1978, Deel I, 605 p.: tekst 406 p., 296 afb., 9 pl., Deel 11, 629 p.: Bijlagen reeks A, stadsrekeningen; 364 p. Bijlagen reeks B, documenten, p. 367-629 5.194,M.P.J. Marteos De muurschilderkunst te Gent (12de tot 16de eeuw) 1989,jaargang 51
1.378,-
M-CLaleman Patriek Raveschot - Inleiding tot de studie van de woonhuizen in Gent. Periode 1100-1300. De Kelders Jaargang 53, 1991, 280 p., 151 afb.
1.908,-
ACADEMIA ANALECTA SCHONE KUNSTEN - Jaargang XLIV, 1983 1. E. Dhanens De artistieke uitrusting van de Sint-Janskerk te Gent in de 15e eeuw p. 1-147
171
742,-
BIBLIOGRAFIE In "Ghendtsche Tydinghen"- 1994- Nr. 3 - pp. 192-193 meldden wij de verschijning van het boek "Hoe schrijf ik de Geschiedenis van mijn Gemeente" Deel I, Nieuwste Tijden 19e en 20e eeuw. Nu is ook het 2e deel verschenen dat de periode beslaat van de 12e tot de 18e eeuw. Zoals Deel I is het een verzorgd gedrukt boek van formaat 24 x 16 cm., het telt 263 bladzijden. In dit deel vindt men, buiten de bibliografieën, de bronnen voor de politieke, sociale, economische, demografische en kerkelijke locale geschiedenis van de behandelde periode. Het boek werd uitgegeven door het "Centrum voor Geschiedènis" van de Universiteit, in samenwerking met de "Stichting Mens en Kultuur", GrootBrittaniëlaan 43 te 9000 Gent. Het boek kost 895 fr. Wie het thuis wenst te bekomen schrijft 995 fr. over op de Rekening van de Stichting Nr. 448-0722171-07. Het boek "De Papegaai is geschoten" behandelt de spectaculaire bevrijding van de door de Duitsers gevangen gehouden Albert Mélot door enkele Gentse weerstanders. Oudere Gentenaars zullen zich ongetwijfeld de stoutmoedige bevrijding van Mélot herinneren, toen hij na een ondervraging door de Duitsers in hun lokaal op de Kouter terug naar de Nieuwe Wandeling gebracht werd. Het gebeurde op 15 juli 1944 dat de auto die hem terug naar de gevangenis bracht in de Papegaaistraat geblokkeerd werd door een stootkar die op het juist berekende moment uit het Maagdenstraatje kwam. De weerstanders openden onmiddellijk het vuur waarbij de 2 Duitse begeleiders gedood werden. Wat ons een beetje tegenvalt is het feit dat het verhaal niet vlot geschreven is, men valt nogal dikwijls van de hak op de tak en het is niet altijd gemakkelijk de lijn te volgen die de auteur gebruikt heeft. Maar het is alleszins een waardevol boek, niet alleen wegens de meer dan 70 historische foto's, maar ook omdat heel wat kostbare inlichtingen over de Gentse weerstand aldus zijn vastgelegd. Zonder dit boek zouden zij met de tijd definitiefverloren gegaan zijn. Het boek van formaat 16 x 24 cm. telt iets meer dan 100 bladzijden. Het kost 750 fr.Wie moeilijkheden mocht ondervinden om het zich aan te schaffen in de boekhandel, kan nog altijd terecht bij de uitgever Snoeck Ducaju en Zoon.
172
Bij Brepols verscheen een niet te missen "Architectuurgids Gent", van de hand van kunsthistoricus Dirk Laporte. In dit rijkelijk geĂŻllustreerd boek krijgen wij aan de hand van de beschrijving van 200 burgerlijke en religieuze gebouwen (in chronologische volgorde) een duidelijk overzicht van meer dan 1.000 jaar architectuurgeschiedenis in Gent. Het begint met de St-Baafsabdij en eindigt met de fotowinkel op de Vogelmarkt. Een practisch en overzichtelijk werk dat nonnaai thuishoort in de bibliotheek van iedere Gentse heemkundige. Zij het dan ook dat, eens aan de 20e eeuw gekomen, men niet altijd accoord zal gaan met de auteur. Constructies die er toe bijdragen historische stadsbeelden te venninken, zoals bvb. de Kapel van het St-Lievens-college aan de voonnalige samenvloeiing, worden er positief in beoordeeld. Maar dat mag natuurlijk geen rede zijn om zich het boek niet aan te schaffen, immers: ruim 200 foto's waarvan 16 in kleur en meer dan 120 plannen en tekeningen. Bovendien een handig fonnaat (20,5 x 13 cm.) 311 bladzijden en een schappelijke prijs: 995 fr. Te verkrijgen in de boekhandel. Spijtig genoeg is het slechts "pro memorie" dat wij hier melding kunnen maken van het in het begin van dit jaar verschenen boek "Verdwenen hoekjes van het oude Gent". Het is een selectie van 140 foto's van verdwenen stadsbeelden, afkomstig van de prestigieuze fotoverzameling van de "Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten". Dit boeiend boek waar men niet op uitgekeken geraakt werd uitgegeven door de Dekenij PatershoL Totaal onbegrijpelijk is dat dit boek een oplage kende van slechts 1.000 exemplaren. Op enkele dagen tijd was het volledig uitverkocht en de Gentenaars die even te laat kwamen zitten nu nog altijd gefrustreerd op hun nagels te bijten. Men schijnt nog steeds de interesse die de Gentenaars voor hun stad hebben sterk te onderschatten. Onze Kring alleen al heeft veel meer dan 1.000 leden en dan gaat men een dergelijk boek drukken op een zo beperkte oplage. Spijtig! H.C.
173
VRAAG EN ANTWOORD De Heer Eddy Levis is op zoek naar de Gentse tekst die als persiflage verscheen op "Le crédo du paysan" en daar de leuke titel meekreeg: "Ter es oen buut vergoan mee duuzend zatte wijven". Mij zijn slechts flarden tekst bekend. Welke muzikale Gentenaar helpt mij bij het reconstrueren van de tekst? Ter es oen buut vergoan mee duuzend zatte wijven De mannen stonden op de kant te verstijven (?) Z' hèn allemoal een vallijng' opgedoan
0, Goddelijke zee, wa brijngde gij allemoal mee levoart en aberdoan en uuk vurt smout (?) Wie hem eventeel ook nog de partituur en de Franse tekst van "Le crédo du paysan" kan bezorgen dankt hij tot in het zesendertigste nageslacht! Op de vraag van Mevrouw Suzanne Janssens (Gh. T. 1995- Nr. 1- p. 43) ontvingen wij het volgende antwoord van de Heer Daniël Van Ryssel: De Lanier Armand François Gent1841 Gent1907 Rue du Ponton 8 De Lanier Félix Polydore Léonard Gent 1843 Gent 1904 Sint-Jacobsnieuwstraat 34 Beiden zijn zonen van De Lanier François Jacques Gent 1812 Gent 1900 Ook de Heer G. Van der Brugge heeft daarop gereageerd. De inlichtingen heeft hij gevonden in een franstalige bron die dateert van 1878. DELANIER, Félix- Modeleur- St-Jacobsnieuwstraat Nr. 50 0 Gent 15-3-1843- Belasting: Fr. 66,78 DELANIER, Honoré Jean - Holstraat Nr. 150 - Winkelier Gent 18-7-1831 - Belasting: Fr. 145,45
0
DELANIER, François - St-Jacobsnieuwstraat Nr. 50 - Zonder beroep 0 Gent 22-2-1812- Belasting: Fr. 52,23 DE LANIER, Amand - Beeldhouwer- rue du Ponton 8 0 Gent 12-7-1841 -Belasting: 89,51 fr. 174
DELANIER, Henri Gustave - Quai de )'Industrie - Directeur de fabrique 0 Gent I7-3-I829 -Belasting: Fr. I74, 78 Op de vraag van de Heer H. Collumbien (Gh. T. I995 - Nr. I - p. 43) ontvingen wij het volgend antwoord van de Heer Hubert Mestrum: Bij mijn weten bestaat er maar één "Wonderjaar", en dat is I666, en dus niet 1566. De naam komt van Joho DRYDEN (I63I-I700), Engels dichter, dramaturg en essayist, van wie in I667 in Londen het gedicht "Annus Mirabilis - The Year ofWonders, I666" verscheen. Dit gedicht verhaalt de Grote Brand van Londen en de zeeoorlog met de Hollanders: admiraal Miehiel de RUYTER behaalt eerst tijdens de Vierdaagse zeeslag (I 0-14 juni) een overwinning op de Engelsen, maar leed op 4 en 5 augustus een zware nederlaag tijdens de Tweedaagse Zeeslag. In Engeland is "Annus Mirabilis" een begrip gebleven. Vandaar o.m. waarom Koningin Elisabeth, nà de brand van 20 november I992 in het kasteel van Windsor, tijdens de jaarlijkse receptie in Guildhall dit jaar een "Annus Horribilis" noemde. Is het een toeval dat in de bibliotheek van hetzelfde Guildhall het enige nog bewaarde deel van de eerste uitgave van het boek van DRYDEN te vinden is? En nu mag een link naar Gent niet ontbreken: in I958 (14 juni-14 september) was dit zeldzame boek te zien in de Sint-Pietersabdij tijdens de Tentoonstelling "De Gouden Eeuw der Grote Steden". In de catalogus wordt het vermeld als "Anus Mirabilis" ...
LEZERS SCHRIJVEN ONS De volgende brief ontvingen wij van de Heer Jo Verbrugghen (Houffalize): "Sedert jaren lid van de Heemkundige en Historische Kring Gent", ontving ik, uiteraard met genoegen en belangstelling, Nr. I van de Jaargang XXIV, I995. Graag twee opmerkingen. I. Het artikel van wijlen Pierre Kluyskens, met wie ik jaren terug in de beste en meest vriendschappelijke verstandhouding leefde, is zeker waardevol, nuttig en leerrijk. Wel is het hoogstjammer dat, in verband met de kunstenaar Pieter Norhert van Reijsschoot, niet het minste gewag werd gemaakt van de hoogstimponerende en meesterlijke studie die Marie Fredericq-Lilar in 1992 uitgaf onder de titel "Gand au XVIIIe siècie. Les peintres van Reijsschoot." 175
Het lijvige en uiterst fraai uitgegeven boek is een standaardwerk over die kunst en die periode. Ik stuur u ingesloten Segnia 1/1993. Op blz. 57 en 58 werd mijn korte bespreking opgenomen. Le Dictionnaire des Peintres belges du 14e siècle à nos jours. uitg. La Renaissance du Livre. Brussel 1994 behandelt vrij uitvoerig de besproken Pieter Norbert, zijn vader, zijn broeder, zijn zuster, zijn oom en zijn tante, samen een schare uiterst belangrijke schilders, Gent ter ere. Telkens, zegge bij elke biografische nota, wordt terecht de studie van Marie Fredericq-Lilar aangehaald. Ik meen ook dat de naam van de schilder met een gestipte ij en niet met upsilon geschreven moet worden: Reijsschoot en niet Reysschoot. De drukker maakte in de tekst van mijn bespreking ook de fout. 2. Belangrijker lijkt mij de fout die ettelijke malen in de Oudheidkundige Kroniek, in verband met een plechtige intrede, werd herhaald. Het betreft zeker niet een generaal Van der Meersch, maar generaal Jean André Vander Mersch eMenen 1734 - tDadizele 1792). Van der Meersch en Vander Mersch behoren tot totaal verschillende families o.a. in het Ieperse. Het zou mij ten zeerste verwonderen dat de gedrukte versies die letterlijk dienden te worden overgenomen een dergelijke grove fout in de schrijfwijze opnamen en in knutselverzen herhaalden. Over generaal Vander Mersch staat heel wat in "Les Démocrates belges de 1789" door Suzanne Tassier. Uitg. Hayez, Brussel, 1989. Ook een korte nota in "Dictionnaire d'Histoire de Belgique" (Hervé Hasquin) ed. Didier Hatier. Brussel. 1988. (Nota van de Redactie: Aangezien het artikel van Pierre Kluyskens geschreven werd in 1971-1972 kon hij uiteraard niet refereren aan de studie van Marie Fredericq-Lilar. Anderzijds werd dit werk besproken in "Gh. T." 1993 -Nr.2-pp.110-111). Onder de titel "Een grove naamfout in de geschiedenis" ontvingen wij van de Heer Rudy van Elslande de volgende interessante details: Bij de ondertitel van de rubriek Oudheidkundige kroniek treffen we een zware naamfout aan, een fout die we veelvuldig aantreffen in de geschiedenisboeken, nl. generaal Van der Meersch. Misschien heeft deze wel ooit bestaan, maar de man die de Brabantse omwenteling aanvoerde noemde Vandermersch en met als voornaam Jan, zoals ook zijn peter Jan van Elslande 0 ( 1691-tl773), noemde. Ik wil deze rechtzetting doen, daar verschillende mensen te Gent, die Van der Meersch heten, menen familie te zijn van deze generaal. Voor eerst wil ik opmerken dat Jan Vandermersch geen kinderen had. Jan Vandermersch was de rechtstreekse afstammeling van Amould Vandermersch geboren op het einde van de 15de eeuw (1). Deze familie was af176
komstig van Waasten-Komen en verbleef tot op het einde van de vorige eeuw te Komen-Menen. Spijtig genoeg moeten we mededelen dat de familie Vandermersch volledig is uitgeweken naar Frans Vlaanderen (2), met uitzondering van één tak die thans in het Brugse verblijft en verwant is met de beroemde doctor Eugene Van Steenkiste (3). De nobele Brugse familie Van der Meersch, waarvan de afstammelingen te Gent verblijven, is wel verwant aan de familie van generaal Vandermersch, langs de zijde van de in Brugge bekende familie (Bloemmolens) De Wulf (4 ). Over deze generaal moeten we nog kwijt, dat op 18 juni 1730 te Wervik tijdens het spel de kwajongens Jan Vandermersch en zijn neefje in de Leie vielen. Jan van Elslande redde de latere generaal, maar zijn eigen zoon verdronk samen met de koewachter. De grafsteen van Jan van Elslande en Joanna Vandermersch wordt nog steeds bewaard in de St.-Medarduskerk te Wervik, waar men ook verschillende malen in de glasramen de wapenschilden van beide families als schenkers ziet. Deze glasramen werden te Gent vervaardigd. Ik hoop hiermee een rechtzetting te hebben gedaan en misschien ook een aantal mensen een illusie armer hebWapen Vandermersch ben gemaakt. NOTEN I. R. van Elslande, Familie van Elslande (1267-1995), heren van Carpentinghe, Schoonvel-
de ... , Wervik 1995, blz. 31. 2. R. van Elslande, o.c., blz. 364-390. 3. R. van Elslande, o.c., blz. 67-86. 4. R. van Elslande, o.c., blz. 75-76.
Van DokterEdgard Ossieur is de volgende anecdote afkomstig die wel zou passen in onze rubriek "Gênsche Präot": Het gebeurde in de röntgenzaal van een Gentse polikliniek dertig jaar geleden. Uit het kleedhokje komen twee vrouwen, de ene met een verwijsbriefvoor een röntgenonderzoek van hart en longen en de andere is een behulpzame buurvrouw. Als de eerste in de goede houding tegen de filmcassette aangedrukt staat zegt de radioloog: "Als ik het vraag mevrouw, diiiep inademen ... en dan de adem ophouden". Zegt de buurvrouw: "Wel men iere, ze verstoa zij da nie, tes un italiöansche". Waarop de radioloog: "O.K. zegt u het dan maar in het Italiaans", waarmee zij met een "jöajek meniere" instemt. 177
Als hij al de gegevens in het regeltoestel ingebracht heeft, geeft hij met een hoofdknikje aan de buurvrouw te kennen dat zij haar gang mag gaan en hij hoort haar zeggen: "Diep inoasemen Maria, en tons den öasem inêwe" ... wat prompt en feilloos geschiedde. De radioloog is wel op zoek moeten gaan naar zijn assistente die in de donkere kamer bleek gevlucht, lijdend aan een acute aanval van de slappe lach.
GÊNSCHE PRÁOT Doka zat op beur kaomer oen brief te schrijven aan beur broere'n in Amerika; binst dan beur twie kinders aan de veinster zaote te spele. Ze zwîetege van te peize wa da z'hem allemáol zoe vertelle. - Moeder! riept al mee ne kîer beur maneke. - Zwijg, kraokamandel, zei Doka, láot mij g'rust of'k en geráok er nier mîer uit! - Moeder! riept hij nog ne kîer, Trezeke es uit de veinster gevale! - Wilde zwijge, riep Doka. - Maor moeder toch! - 't Es wel, 't es wel! riep Doka, aos z'het nog ne kier doet zal ze ne klets onder beur gat krijge!
*** - 'k Gao sloape, zei Birblok tegen zijn vrêwe. Hij omklîedeg'hem, trok zijn schoenen uit in dêe zijn sletsen aan. - Sláop wel, Nitte, zeid hij, in hij kroop mee zijn sletsen in zijn bedde. - Gij vuile loeder! riep zijn vrêwe; wa steekte gij nu uit? Wil de die sletsen afdoen? - Nîen ek, Nitte, zeid hij ezûu. Dat es nu al drij nachten achterîen da'k drûume da'k op kloefnaogels terte; 'k gao mijn sletsen aanhêwe!
178
DIT BESTAAT NIET MEER
De "CitÊ Ouvrière", een complex van 86 werkmanswoningen, dat afgebroken werd voor de bouw van de Universiteitsbibliotheek.
Het is al vele jaren geleden dat men in de zomer een "cocomarchand" zag lopen in de Gentse straten. In de bidon die hij op zijn rug droeg zat "Cocowater", een aftreksel van zoethout (kolisse'n hijt) gearomatiseerd met pepermunt. Een verfrissende drank die zeer geapprecieerd werd door de schooljeugd. Eerst goed schudden om schuim te bekomen.
179
OUDE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Volgende losse nummers en volledige jaargangen zijn verkrijgbaar tot tuiputting van de voorraad. 1972 Nrs. 10-11. 1973 Nrs. 7/8-11-12. 1974 Nrs. 1-3-4. 1975 Nrs. 1-3-4--6. 1976 Nrs. 2-3-4-5-6. 1977 Nrs. 2-3-4-5-6 + Voll. jg. 1978 Nrs. 1-3-4-5 + Voll. jg. 1979 Nrs. 1-3-4-5 +Vol I. jg. 1980 Nrs. 1-2-3-5-6 + Voll. jg. 1981 Nrs. 1-3-4-5-6 + Voll. jg. 1982 Nrs. 2-3-4-5-6 +Vol I. jg. 1982 Register op de de jaargangen I tot I 0. 1983 Nrs. 1-2-4-5-6 + Voll. jg. 1984 Nrs. 1-2-4-5-6 + Vol I. jg. 1985 Nrs. 1-2-3-4-5 + Voll. jg. 1986 Nrs. 1-2-3-5-6 + Voll. jg. 1987 Nrs. 1-2-4-5-6 + Voll. jg. 1988 Nrs. 1-2-3-5-6 +Vol I. jg. 1989 Nrs. 1-2-3-5-6 + Voll. jg. 1990 Nrs. 1-3-4-5-6 +Vol I. jg. 1991 Nrs. I-3-4-6+Voll.jg. 1992 Nrs. 1-2-4-5-6 + Voll. jg. 1993 Nrs. 1-3-4-5-6 + Voll. jg. 1994 Nrs. 1-2-3-5-6 + Voll.jg. Prijs per afzonderlijk nummer 70 fr. Prijs per volledige jaargang 400 fr. Deze kunnen afgehaald worden elke zondag tussen I 0 en 12 uur in het "Documentatiecentrum" (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Bij bestelling via onze postrekening dienen volgende portkosten bijgerekend: I nummer: 28 fr. 2 tot 3 nummers: 50 fr. 4 tot 6 nummers: 65 fr. Verder per jaargang: 65 fr. Plattegrond van de Stad Gent door B.J. Saurel (1841). Getrouwe copie van het origineel: 120 fr. Plattegronden dienen afgehaald te worden in het Documentatiecentrum (geen verzending per post) De Archivaris Mevrouw VAN GELUWE-EGGERMONT A. 180
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 24e jaargang nr. 4 15 juli 1995 Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester: A. Verbeke Secretariaat: Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14 - 9000 Gent Postrekening: 000- I 05.04. 73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr. per jaar. Steunende leden: 600 fr.per jaar. Beschermleden: I 000 fr. per jaar. Buitenland: 200 fr. extra voor portkosten
INHOUD - "De Groete Strate Buten Turre" (Vervolg). - Inventaire Archéologique: Het Leven van Sint-Amandus. - Een klein zenuwachtig stadje. - De moord op Jacob Van Artevelde. - Hommage aan Emiel Poetou. - De "Puntfabriek". - Het Volksblazoen van Gent. - Gent elders ontmoet. - Het laatste woord van de Quizmaster. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXIV. - Gentse Memoriedagen: 4-5 februari. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gênsche Präot.
182 199 200 207 211 216 220 222 226 228 230 233 236 239 240
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten: in het Documentatiecentrum voor Streekgeschieden is, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse: Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.
DE GROETE STRATE BUTEN TURRE (Vervolg) VAN DE TURREPOORTSTEEG TOT AAN DE HOLSTRAAT Aan de hoek van het Pensstraatje (nu dus Turrepoortsteeg) en van de Hoogstraat, maar dan aan de Westkant, stond eertijds en tot kort na de eeuwwisseling een oud huis (17de eeuws) met een mooie, typische trapgevel. Men ziet dit pand nog rechts op de foto van rond 1900 (Fig. 1). Die oude gevel is in het begin van deze eeuw verdwenen toen het huis gesloopt werd. Volgens de stukken, die berusten op het Gents Stadsarchief, werd op 26 april 1905 door de heer Octave Claeys, distilleerder, die het onmiddellijk ernaast gelegen herenhuis aan de Hoogstraat bewoonde, bij brief van de heer Van Hoecke-Peeters E., architect, toelating gevraagd om het oude pand op de hoek van het Pensstraatje en van de Hoogstraat afte breken en om op dezelfde plaats een huis te bouwen volgens het bij de aanvraag gevoegd plan. De toelating tot bouwen werd verleend op 19 mei 1905. Architect Van Hoecke-Peeters, die jaren lang lid was van de Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, woonde in die tijd zelf in de Hoogstraat aan het toenmalig nr. 81. Ingevolge de verleende bouwtoelating werd, overeenkomstig het ingediend plan, de grote woonst opgetrokken die thans nog aan het nr. 9 in de Hoogstraat verrijst. Het huis heeft een ruime kelderverdieping, telt drie bouwlagen en drie traveeën onder een zadeldak met pannen. De gevel is bekleed met gele steen, bezit een onderbouw in arduin; deur- en vensteromlijstingen eveneens in arduin. Op de bovenverdieping zijn de vensters bekroond met een gebogen fronton. Het huis heeft een grote zijgevel in baksteen met verschillende ramen in de Turrepoortsteeg. Het bezit er eveneens een in- en uitgang. Jaren geleden is in dit gebouw de volkshogeschool Elcer-Ik gevestigd geweest. Sinds begin 1991 wordt het pand betrokken door de nieuwe eigenaars, de heer en mevrouw K. Blondé-Carmen Cloet(advocaat), dieherstellings-en verfraaiingswerken lieten uitvoeren. De gevel werd volledig opgefrist en er vonden schilderwerken plaats. De mooie arduinen omlijstingen komen op de gele gevelstenen zeer goed tot hun recht. De grote rechthoekige deur heeft een bovenlicht in gekleurd glas. Ook het interieur van deze woning met o.m. een groot en mooi trappenhuis, dat licht krijgt uit de trapvensters in de Turrepoortsteeg, en met een smaakvol ingerichte bel-étage, is zeer fraai. Hierbij een foto die de gevel toont van het huis aan de Hoogstraat nr. 9, midden van de foto, evenals links het huis nr. 7, de ingang van de Turrepoortsteeg en rechts een deel van het nr. 11. (Fig. 9) Architectonisch is er een opvallend verschil tussen de gevels van de panden, gelegen in het deel van de Hoogstraat gaande van de hoek met de Oude Houtlei tot aan de Turrepoortsteeg en deze van de huizen die voorbij het steegje staan. Dat begint bij de woning met het nr. 9, waarover we het zopas hadden, en wordt 182
Fig. 9. Hoogstraat, pand met huidig nr. 9 (midden), links nr. 7 en ingang Turrepoortsteeg en rechts deel van nr. I I . Eigen foto. December 1994.
nog meer geaccentueerd bij de twee gebouwen die erop volgen. Op een foto, die dateert van 1993 (Fig. I 0), zien we de bepleisterde en beschilderde gevels van de twee grote 19de-eeuwse herenwoningen, respectievelijk aan het nr. 11 en het nr. 13, die gelijktijdig werden gebouwd door de familie Claeys. Laten we die twee woningen, die medebepalend zijn voor het mooie stadsgezicht aldaar, nu even afzonderlijk bekijken . Aan het huidig nr. IJ in de Hoogstraat links op de foto van Fig. I 0, verrijst een groot en monumentaal 19de-eeuws herenhuis, gebouwd rond 1880 in SecondEmpirestijl. Het gebouw telt vier traveeĂŤn, drie bouwlagen en heeft een zeer ruime kelderverdieping. Het bezit een bepleisterde en beschilderde gevel, een hoge arduinen onderbouw, een grote mooie koetspoort; driehoekige frontons op consoles op de verdieping en een diepe kroonlijst eveneens op consoles. 183
Fig. I 0. Hoogstraat, hui zen met de huidi ge nrs. 11 en 13 . Eigen foto 1993.
De gevel getuigt van de zwaar geornamenteerde stijl uit de jaren '80 van de vorige eeuw die er als het ware een decor van maakte. Er dient in het bijzonder te worden op gewezen, dat dit herenhuis een grote en mooie tuin bezit die zich uitstrekt van af de Turrepoortsteeg tot aan de tuin van het herenhuis met het nr. 21 in de Hoogstraat, waar zich thans de salons van traiteurTurcksin bevinden. De grond, waarop de hovingen van de woonsten nr. 11 en 12 thans gelegen zijn, maakte eeuwen geleden deel uit van het klooster van Galilea waarover we het later zullen hebben . In de grote tuin van het gebouw aan het nr. 11 staan ook heden nog hoge en prachtige bomen . Daar staan ook de oude stallingen, het koetshuis, een ruim tuinhuis, versierd met fraai houtsnijwerk, dat er vervallen voorkwam, toen we het voor het laatst zagen ; en er lag er destijds ook een grote en schone vijver. Ook in deze grote woonst zijn thans o.m. aan de in de hof gelegen bijgebouwenherstellings-en restauratiewerken aan de gang.
184
Dit groot herenhuis, aan het huidig nr. 11 in de Hoogstraat werd, toen het in de 19de eeuw werd gebouwd, door de heer Octave Claeys zelf bewoond tot in de jaren '20 van deze eeuw. Over de heer Octave Claeys hadden we het al in een vroegere bijdrage(*). Herinneren we er hier dus enkel aan dat de gebroeders J. en 0. Claeys in de loop van de 19de en van de 20ste eeuw een jeneverstokerij en gistfabriek hadden "DE DRAAK- Claeys-FiĂŠvĂŠ", gelegen aan de Terplatenkaai, terwijl zich in de Brouwersstraat de burelen van de stokerij bevonden evenals een uitgebreid depot waar alehol verkocht werd. Nadat de heer Octave Claeys in 1929 overleden was, werd begin van de jaren 1930 de stokerij op Terplaten gesloten. In de Brouwersstraat, waar de heer Alfred Claeys, oudste zoon van Octave Claeys, met zijn zonen werkte, gingen een aantal activiteiten verder in de aldaar staande gebouwen, waar trouwens nog enkele distilleerkolven in werking bleven. Zolang Octave Claeys in zijn ruime residentie aan de Hoogstraat woonde, leefde hij er als een groot heer. Het was een woonst met een prachtig en rijkelijk versierd interieur, een indrukwekkende inkomsthal, een groot en sierlijk trappenhuis en op de verdiepingen stijlvolle plaatsen en salons met zeer fraaie moulures en decoratieve elementen. De heden 87-jarige erenotaris William Cruyt, die zelfreeds sinds 1919 in een mooie woning aan het huidig nr. 20 in de Hoogstraat woont, vertelde me dat hij nogjeugdherinneringen heeft aan de aanwezigheid van de heer Octave Claeys in de Hoogstraat Deze laatste hield er paarden en een koets op na. Tweemaal per dag, 's middags en 's avonds verliet hij met het gespan langs de grote poort de herenwoning om in de stad het aperitief te gaan nemen. Hij bewoonde het herenhuis met de stijl die erbij paste. Na het overlijden van de h. Octave Claeys werd het huis later eigendom van de familie Roegiers, die er woonde van 1932 tot midden de jaren '70. De heer Lucien Roegiers ing. zegde me dat hij nog heel wat herinneringen heeft aan het groot en prachtig huis waar hij jarenlang verbleef. Pittig detail: in de zomer woonde de familie in het groot tuinhuis, "Ie pavillon", midden het groen van de grote en mooie tuin; eens de zomer voorbij, betrokken ze opnieuw de ruime kelderverdieping van de voorbouw. Nadat de familie Roegiers het gebouw had verlaten, stond het vele jaren leeg en was het aan het verkommeren; tot dat het einde van de jaren '80 verkocht werd en de nieuwe eigenaar in de daarop volgende jaren bepaalde herstellingsen restauratiewerken liet uitvoeren. De gevel werd gerestaureerd en herschilderd waardoor de sterk uitgewerkte ornamentiek nog beter tot haar recht kwam. (*) G. Broget: "Waar Vroeger de Lakenwevers "hunne raemen plachten te staen" in "Ghendtsche Tydinghen", 23ste jaargang, 1994, nr. 2; "Antwoord op een lezersbrief" in: "Ghendtsche Tydinghen", 23stejaarg. 1994, nr. 5.
185
Onlangs nu, in de loop van 1994, werd het gebouw opnieuw verkocht. De huidige eigenaar laat thans op zijn beurt verdere herstellings- en restauratiewerken uitvoeren. Naast deze woonst, staat aan het huidig nr. 13 (zie rechts op de foto bij Fig. 10) een tweede monumentaal herenhuis, op hetzelfde tijdstip opgetrokken als dit aan het nr. 11 en in eenzelfde bouwstijl. De gevels van beide woningen vertonen een grote gelijkenis, ook al zijn ze niet identiek en is de typisch zware geveluitwerking niet dezelfde. Het tweede huis is ook iets minder hoog. Het gebouw aan het nr. 13 telt drie bouwlagen, vier traveeĂŤn; het heeft een kelderverdieping en een grote koetspoort. Het bezit een bepleisterde en beschilderde gevel en een arduinen onderbouw; op de verdieping zijn er boven de vensters gebogen en versierde frontons. Opvallend zijn de vijf grote en zeer fraai uitgewerkte consoles waarop de kroonlijst steunt. Ook de gevel van deze woning werd in de loop van de voorbije jaren hersteld en herschilderd. De inkomhal van deze grote woonst geeft langs een dubbele deur, voorzien van gezandstraald glas, toegang tot de enkele trappen hoger gelegen bel-ĂŠtage waar stuckplafonds met omamenten werden behouden, en tot een groot trappenhuis. De achtergevel vertoont een groot en fraai trapvenster met gezandstraald glas. De woning bezit evenwel geen tuin zoals dat het geval is bij het pand aan het nr. 11.
Op de plaats, waar thans de herenwoningen met de nrs. 11 en 13, verrijzen, bevond zich eeuwen geleden een deel van het" Hofvan Vinderhoute" en van de immense residentie die J.P. Soetaert, Griffier van de Raad van Vlaanderen, in 1781 in de Hoogstraat liet bouwen. Daarover zullen we het verder hebben. In dit herenhuis, aan het nr. 13, heeft gedurende een aantal jaren van het einde van de vorige eeuw en tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw de heer Prosper Claeys gewoond; een markante Gentse figuur, advocaat, publicist en als historicus groot kenner van de geschiedenis van onze Stad. Prosper Claeys werd in 1834 te Gent geboren. Hij studeerde Rechten aan de Gentse Rijksuniversiteit, werd Doctor in de Rechten en Advocaat. In 1862 werd hij "armmeester" en later Voorzitter van het Weldadigheidsbureau. Vanuit deze functie bevorderde hij de bouw van woningen voor bejaarde echtparen. Zo werd in 1912 aan een straat in onze Stad zijn naam gegeven: de Prosper Claeysstraat (van Koning Albertlaan tot Patijntjesstraat). Hij was gehuwd met Mej. Fredericq. Uit het huwelijk sproten drie kinderen, waaronder een zoontje, dat hij verloor. Dit laatste voorval bezorgde hem volgens Victor Fris veel leed. Van Prosper Claeys wordt getuigd dat hij een doorbraaf man was. Prosper Claeys was gedurende verschillende jaren provincieraadslid. Wie zich vandaag aan de geschiedenis van Gent interesseert, komt nog vaak bij Prosper Claeys terecht. Hij was een vruchtbaar publicist, die in de "Messager des 186
Sciences Historiques" en in "La Flandre Libérale" een groot aantal artikels van historische aard over onze Stad schreef die later ook in boekvorm verschenen. In het "Bulletin de la Société d'Histoire et d'Archéologie de Gand", 18de jaar, 1910, nr. 2, verscheen een door Victor Fris opgestelde "Bibliographie des ouvrages concernant l'histoire locale de Gand de M. Prosper Claeys". We vermelden er hier enkele werken van: "Pages d'histoire locale gantoise": I. 1885, 11. 1888, 111. 1894- "Les anciennes fortifications de la villede Gand": I. 1886, 11. 1887, 111. 1893 - "Histoire du Théätre de Gand" 1892, 3 vol. - "Mélanges historiques et anecdotiques sur la ville Gand" 1895 - ''Notes et Souvenirs" I. 1895, 11. 1904, lil. 1907 - "Gand sous Ie gouvernement Néerlandais (18151830)", 1904- "Mémorial de la villede Gand" 1905 - "Maisons particulières et monuments publies datés de Gand", 1907. We willen er nogmaals met nadruk op wijzen dat deze lijst niet volledig is. De door Victor Fris opgestelde bibliografie bevat eveneens de volledige opsomming van de "Notices concernant l'histoire de Gand classées par ordre chronologique". Deze opsomming beslaat twintig bladzijden (van blz. 128 tot blz. 148). In deze "Notices" behandelde Prosper Claeys een zeer groot aantal onderwerpen van diverse aard in verband met de geschiedenis van Gent: historische feiten en gebeurtenissen, het leven in onze Stad, de instellingen, verenigingen en maatschappijen; culturele manifestaties en feestelijkheden; in verband met gebouwen en monumenten en met de herinrichting van pleinen en straten. Het historisch oeuvre van Prosper Claeys in verband met Gent is omvangrijk en belangrijk. Hij heeft bovendien in aanzienlijke mate bijgedragen tot de instandhouding en de vrijwaring van waardevolle gebouwen en monumenten. Hij was lid van de Stedelijke Commissie tot Instandhouding van Oude Gebouwen en lid van het Uitvoerend Comité van het Museum van Oudheden; lid en Ondervoorzitter der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent en lid van de Stedelijke Commissie der Monumenten te Gent. Het Ex Libris van Prosper Claeys is wel typisch; bovenaan prijkt zijn naam Prosper Claeys, daaronder staat een afbeelding van de Turrepoort, en helemaal onderaan komen de woorden voor: Buten de Turrepoorte - Ghendt. Prosper Claeys overleed in 1910. Met hem verdween een zeer verdienstelijk man, die waardevolle bijdragen leverde in verband met de geschiedenis van Gent. Later heeft in deze grote woning o.m. ook nog de "Prévoyance Sociale" haar kantoren gehad; alhoewel oververfd, is deze benaming, in reliëf aangebracht, nog steeds leesbaar op de brievenbus van de ingangspoort. Daarna heeft het gebouw jaren leeg gestaan. Sinds 1972 is aan het nr. 13 in de Hoogstraat de V.Z. W. Unie Center gevestigd en bevinden er zich de diensten van de Koninklijke Unie van de Middenstand, van het Sociaal Secr. voor Handel en Ambacht evenals van de Mutualiteit Mer187
curius. In dit gebouw is thans ook het Consulaat van Portugal ondergebracht. Consul de heer W. De Smet. Wat het gebouw betreft, dient er te worden op gewezen dat in de vobrbije jaren de gevel van het nr. 13 werd gerestaureerd en herschilderd waardoor de typerende ornamentiek beter tot haar recht komt. Sterk contrasterend met de monumentale 19de-eeuwse herenwoningen, waarover we het zo pas hadden, bevindt zich aan het huidig nr. 15 in de Hoogstraat een ogenschijnlijk weinig indrukwekkende gevel van twee bouwlagen, zeven traveeën, onder zadeldak met pannen en één dakkapel. Hierbij een foto van de gevel daterend van 1989 (Fig. IJ). Aan de Westkant van de gevel bevindt Fig. 11. Hoogstraat, gebouw aan het huidig zich een mooie rondbogige koetspoort nr. l5. Eigen foto 1989 _ in hardsteen waarvan we eveneens een foto geven die dateert van 1989 (Fig. IJ b ). In verband met deze poort wijst Marie Christine Lateman erop dat het merk NPN, dat op hardstenen gebouwonderdelen kon geïdentificeerd worden als de handtekening van meestersteenhouwer Ni co las Paternotte, op de om Iijsting ervan aangetroffen werd. Dit huis, zo voegt ze eraan toe, staat bekend als het "HOF VAN VINDERHOUTE" maar de poort behoort tot een ontzettend groot stadspaleis waarvoor J .P.J. Zoetaert, Griffier van de Raad van Vlaanderen, in 1781 een bouwaanvraag indiende. Van de bouwtekening, die berust op het Gents Stadsarchief, geven we bij Fig. 12 een foto. Deze tekening toont een gevel met twee bouwlagen, achttien traveeën, twee identieke en symmetrisch geplaatste koetspoorten evenals zes dakkapellen. Slechts een klein deel van deze werkelijk indrukwekkende gevel is tot op heden bewaard gebleven. Voordien, in het midden van de 15de eeuw namelijk, bevond zich op die plaats reeds een vrij groot gebouw dat bewoond werd door Jacob van Lichtervelde, heer van Assebroek en Coolskamp. Omtrent de helft van de 16de eeuw woonde daar Jan Wouters, lid van de Raad van Vlaanderen en heer van Vinderhoute. Het was naar deze laatste dat het gebouw "HUIS of HOF VAN VINDERHOUTE" genoemd werd. Reeds in 1560 was daar, volgens Fr. De Potter, een tak gevestigd van de familie de Montmorency, die er ook nog verbleef in de 18de eeuw. Volgens dezelfde auteur leefde in dat huis in 1710 Anna-Maria-Ferdinande 188
Fig. 11 b. Hoogstraat nr. 15, Rondboogvormige koetspoort. Eigen foto 1989.
,.
~
I
-y
.St
St • •• *
..:....
=
Fig. 12. Hoogst raat, Residentie van J.P.J. Zoetaert, Bouwtekening bij Bouwaanvraag van 1781. Stadsarchief Gent.
189
van Eeckhaute, die in 1695 gehuwd was met Karel-Frans Rijm en wiens dochter Clara-Anna-Theresia Rijm in de echt trad met Lodewijk-Frans, Prins van Montmorency en heer van Bellem. In 1773 verbleef daar Margareta-Barbara barones van Wassenaer, weduwe van Lodewijk-E11.1st, prins van Montmorency. Het huis was belast met verschillende renten en met een jaargetijde voor de duur van vier eeuwen, begonnen na het overlijden van Maria-Anna-Theresia d'Hane, barones van Bellem, in 1706. Het jaargetijde bestond in het lezen van zes missen, telkens met uitdeling van een zak tarwe, in broden, in de kerk van Sint-Miebiels en met een fondatie in de kerk van de Arme Claren. Reeds in 1730 had het gebouw door toedoen van de familie de Montmorency verbouwingen ondergaan. Na de Mootmoreney's kwam het goed in bezit van J.P.J. Zoetaert, Griffier van de Raad van Vlaanderen en gehuwd met Francisca-Catharina Kervyn. Zoals we reeds zagen, was het Zoetaert die in 1781 de bouwaanvraag indiende met het bijhorend model, waarvan we de afbeelding zien bij Fig. 12, en de woning tot een grootse en indrukwekkende residentie ombouwde. Dit buitengewoon groot herenhuis bevond zich op de plaats waar thans aan de Hoogstraat de huizen met de nrs. 17, 15, 13 en 11 staan. Deze residentie met de indrukwekkende gevel ging later grotendeels teloor. Ze werd in delen verkocht, andere huizen kwamen mettertijd in de plaats en wat van de oorspronkelijke eigendom nog was overgebleven, werd in de loop van de jaren eveneens verbouwd en verminkt. Een groot historisch gebouw was verdwenen. Wat we thans aan de Hoogstraat nr. 15 nog zien staan (foto bij Fig. 11), een pand met twee bouwlagen, zeven traveeĂŤn, evenals een mooie rondboogvormige koetspoort, is het enige deel van de residentie dat de tijd heeft overleefd. Maar ook dat stuk heeft in de loop van de jaren, tengevolge van allerlei verbouwingen, wijzigingen van bestemming, gebrek aan belangstelling voor een historisch gebouw en verwaarlozing, veel geleden. Nadat er o.m. ook nog een garage gevestigd was, kwam er ook een Jeugdclub met een jeugdatelier, "Hutsepot" genaamd. Later werd ook dit gebouw eigendom van de ernaast gelegen VZW Unie Center, die er binnenin op het gelijkvloers en de verdieping renovatiewerken liet uitvoeren. Toch blijven, benevens een deel van de voorgevel en de mooie rondboogvormige koetspoort, in het gebouw zelf nog enkele getuigenissen over van wat dit verblijf in het verleden ooit geweest is. De architectuur is er voor een deel zichtbaar gebleven. De vroegere tuin werd overdekt, voor een deel bebouwd en doet thans dienst als autobergplaats. Op die binnenplaats ziet men in de achtergevel van de voorbouw nog een rondboogvormige poort, voorzien van een schutpaal, en de sporen van de verdwenen hoge rechthoekige ramen. Achteraan bevinden zich de oude ruime stallin190
gen met rondboogarcade, afgesloten met grote houten poorten. In die overdekte binnenplaats kan men, op grond van de in de muur aan de Westkant toegemetselde doorgangen nog vaststellen, dat het "HOF VAN VINDERHOUTE", daarna de Residentie van J.P. ZOETAERT, ook het naast gelegen perceel omvatte waar zich thans het vervallen en troosteloos huis met het huidig nr. 17 bevindt, verbouwd in de loop van deze eeuw en waar tot in de loop van de jaren '50 nog een snoep- en spekwinkel was. Folkloristisch toemaaรปe: in de overdekte binnenplaats van het nr. 15 staan sinds kort acht reuzen en reuzinnen. En er komen er, naar het schijnt, nog enkele bij. In afwachting dat ze een definitief onderkomen vinden, brengen ze de winter door in dit oud gebouw aan de Hoogstraat, waar ooit de Prinsen de Montmorency woonden. We laten de reuzen rusten en moeten toch nog enkele zaken vermelden in verband met het gebouw. In eerste instantie wat het interieur betreft. Het thans nog resterend gedeelte van de vroegere herenwoning, die ook binnenin veranderingen en verbouwingen heeft ondergaan, bezit een grote en zeer ruime trapzaal met een monumentale houten trap waarvan jammer genoeg een groot deel van het massieve voetstuk van de hoofdbaluster verdwenen is. Op de muur van de traphal in Lorlewijk XVI-stijl was oorspronkelijk een trap geschilderd, naar analogie met de bestaande houten trap. Dat schilderwerk geraakte verborgen onder plaaster en behangpapier en liep heel wat schade op. De grote, mooie trapzaal en de nog overgebleven muurschilderingen hebben in de loop van de tijd veel geleden. Het ware toch te hopen dat ze nog op deskundige wijze zouden kunnen aangepakt en gerestaureerd worden. Op het eerste verdiep ontdekte de Dienst Monumentenzorg in de loop van het jaar 1990 boven een schouwmantel twee mooie muurschilderingen daterend uit de 18de eeuw. Jan De Can van de Dienst Monumentenzorg legde behoedzaam de schilderijen, die onder verschillende lagen kalk en verf verborgen zaten, bloot. Beide stellen ze lieflijke taferelen voor. Een van de muurschilderingen zou van zeer goede kwaliteit zijn. Men achtte het toen niet uitgesloten dat er nog meer interessante zaken in het gebouw zouden te vinden zijn maar er werden blijkbaar aan de Dienst geen verdere opdrachten in die zin gegeven. Hopelijk blijven de muurschilderingen, die men in 1990 aantrof, in ieder geval gevrijwaard voor beschadiging en kunnen mettertijd toch nog verdere opzoekingen gebeuren. Er dient ook nog te worden op gewezen dat dit historisch pand, of wat er van overblijft, zeer oude en ruime kelders bezit. Ik heb ze bezocht en werd getroffen door de vrij goede staat waarin ze zich bevinden. Ook daar hebben sommige delen harde ingrepen ondergaan maar toch zijn andere delen in hun oorspronkelijke staat goed bewaard gebleven. Opmerkelijk is o.m. dat in een van de kelderruimten het bovenste deel van mooie zuilen zichtbaar is. Het verdere deel is aan het zicht onttrokken door de 191
aanwezigheid van een stenen bevloering waaronder zich mogelijks een opgevulde ruimte bevindt. Ligt daar een crypte waarover sommigen spreken maar waarover verder niets concreets bekend is? Misschien zou daar nuttig onderzoekswerk kunnen verricht worden. Laten we tot slot van deze korte beschouwing, gewijd aan het gebouw aan het huidig nr. 15 in de Hoogstraat, de hoop uitspreken dat het laatste deel dat overblijft van hetgeen ooit het "HOF VAN VINDERHOUTE" en daarna de immense "RESIDENTIE VAN J.P.J. ZOETAERT" was, voorverderverval en van nieuwe harde ingrepen moge gespaard blijven en dat er nog ooit restauratiewerken kunnen uitgevoerd worden die een aantal bestanddelen ervan in waarde herstellen. Het ware de moeite waard. Enkele stappen verder komen we aan het nr. 19 in de Hoogstraat Daar bevindt zich heden een groot, breed en mooi gebouw van acht traveeÍn en twee bouwlagen, onder zadeldak met pannen en met een rondboogpoort. De oudere gevel werd in de jaren '50 ontpleisterd en gerestaureerd in een 16de-eeuwse bouwstijl. Dat we ons aan deze kant van de Hoogstraat op werkelijk historische grond bevinden moge, na hetgeen we gezegd hebben over het "Hof van Vinderhoute" en de grote Residentie, die J.P.J. Zoetaert er in 1781 liet bouwen, ook blijken uit het feit dat we aan het nr. 19 op de plaats staan waar ooit een deel van het "KLOOSTER VAN GALILEA" gelegen was. Een deel, zeggen we, want met ¡gebouwen en bijhorigheden besloeg het klooster een zeer grote oppervlakte. Westwaarts strekte het zich uit tot aan de Holstraat; Oostwaarts paalde het met zijn tuin, achter de eigendom van de Montmorency, aan het Pensstraatje. Het geheel lag ingesloten tussen de Hoogstraat, het Pensstraatje, de Schouwvagersstraat en de Holstraat We geven hierbij een foto van een akwarel van A. Van den Eynde (uit de Atlas Goetghebuer, Genst Stadsarchief), een panorama voorstellend van het klooster van Galilea naar een plan van Hondius van 1637 (Fig. 13). Met het "KLOOSTER VAN O.L.VR. VAN GALILEA" ging het om een Zustergemeenschap, die behoorde tot de Orde der Reguliere Kanunnikessen van Sint Augustinus en omtrent 1431 tot stand kwam door toedoen van Jan Eggert (Eggard of Eggaert). Hij stelde daartoe zijn woonst aan de Hoogstraat ter beschikking. Het Stadsmagistraat verleende Eggert toelating tot het stichten van het klooster bij bezegelde brieven van juli 1431. Paus Eugenius IV en de Bisschop van Doornik hechtten er later hun goedkeuring aan. In de stadsrekening over 1448-1449 werden de Zusters van Galilea de "Zusteren te Jan Eggaerts" geheten. Fr. De Potter maakt er verder melding van dat volgens de stichtingsbrief de gemeenschap aanvankelijk zou bestaan uit negen leden, "de sesse ghewijt ende besloten", waaronder "een meesterigghe ofte regiersterigghe, die sij moeder
192
Fig. 13. Hoogstraat, Klooster van Galilea; Akwarel van A. Van den Eynde, Panorama naar plan van Hondius 1637; Atlas Goetghebuer, Stadsarchief Gent.
heeten sullen", twee uitgaande Zusters en een Kapelaan om mis te lezen en biecht te horen. Jan Eggert wenste echter dat, indien de geldelijke middelen van het klooster zouden toenemen, het aantal leden van de gemeenschap op zestien zou worden gebracht, maar niet meer, opdat ze samen in rust en vrede zouden kunnen leven, "overmidts dat diewils de groote menichte turbacie ende confusie maect". Zeker een man met psychologisch inzicht. De kloostergebouwen, die werden opgericht, waren ruim. In de 15de eeuw en het begin van de 16de eeuw kende het "KLOOSTER VAN GALILEA" een voorspoedige tijd. In de loop van de jaren breidde het uit en besloeg het een vrij grote oppervlakte. Het aantal Zusters was aanzienlijk gestegen en zou bij het einde van de 15de eeuw-begin 16de eeuw rond de honderd hebben belopen . Of er tengevolge daarvan dan "turbacie" en "confusie" ontstond, zoals Jan Eggert had gevreesd, weten we niet. De kloostergemeenschap had veel weldoeners. Een zuster van Karel de Stoute was er ten jare 1468 non . Voorts verbleven er nog dochters van vooraanstaande fami lies. Volgens een Schepenbriefvan 1510 waren er ook drie dochters van Jan van den Kethulle. Het klooster moest echter ook soms afrekenen met zware tegenslagen. Tweemaal werd het door brand geteisterd . In 1515 "up Ste Michielsdach" ging de kerk in de vlammen op. De tweede keer in 154 I was het de brouwerij van het klooster die door het vuur vernield werd. Zoals dat in de rest van de Hoogstraat 193
het geval was, was er dus ook in het klooster een brouwerij gevestigd. De brand van 1515 had de Orde echter in moeilijkheden gebracht. De Zusters moesten de kerk laten heropbouwen en zagen er zich toe genoopt bijstand te vragen en aanzienlijke bedragen te ontlenen. Ze verzochten ook om hulp bij de prior van GroenendaL Margareta van Oostenrijk gaf in 1521 aan de kerk een geschilderd glasraam en schonk in 1527 een som van 142 pond 10 sch. gr. voor tapijten. Ook andere personen schonken jaarlijkse renten van diverse bedragen. In 1644 verleende het Gents Stadsmagistraat een hulpgeld ten belope van 16 pond 13 schellingen 4 grooten voor het bouwen van een afsluitingsmuur van de tuin in de Holstraat. Tijdens de beeldenstorm van 1566liep ook het KLOOSTER VAN GALILEA heel wat schade op. In de nacht van 22 op 23 Augustus moest, naast andere kerken, godshuizen en kloosters, ook het Klooster van Galilea de vernielzucht van de beeldstormers ondergaan en werd het beeld van de H. Maagd, een meestersuk van Willem Hughe, vernield. Melding daarvan wordt trouwens gemaakt bij Marcus van Vaernewyck in zijn: "Van de Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt (1566-1568)". Onder de Gentse Calvinistische Republiek (1577-1584) werden in 1578 de kerk en het klooster zwaar beschadigd. De kostbare inhoud en het meubilair werden stukgeslagen of gestolen. De gebouwen werden te gelde gemaakt terwijl de kloostergemeenschap werd verdreven. In september 1584 kwamen een aantal nonnen en lekezusters terug. Er werd begonnen met de heropbouw. De kloosterkerk, waarvan gezegd wordt dat ze sterk en goed gebouwd was, het nonnenkoor, de refter en het ziekenhuis waren o.m. versierd met talrijke schilderijen waaronder, naar het schijnt, enkele waardevolle. In de kerk bevond zich naast enkele andere grafzerken ook deze van Jan Eggert, stichter van het klooster. Twee eeuwen nadat een aantal Zusters terug hun intrek hadden genomen aan de Hoogstraat en een aanvang hadden gemaakt met de heropbouw, liep het opnieuw mis. Keizer Jozef 11, die men ook de "verlichte despoot" en "de filosoof op de troon" heeft genoemd, schafte een groot aantal kloosters af die zich niet inlieten met onderwijs of weldadigheid en waarin een zuiver beschouwend leven geleid werd. In 1783 onderging het "KLOOSTER VAN GALILEA" hetzelfde lot. De zustersAugustinessen verdwenen maar de Ursulinen, die als nuttig werden erkend omdat ze onderwijs verstrekten, kregen toelating om hen te vervangen. Ze hielden er bijna tienjaar een meisjesschool maar in 1796 maakte het Frans Bewind een einde aan het Ursulinenklooster. Zo kwam definitief een einde aan hetgeen eens het "KLOOSTER VAN GALILEA" geweest was. Nadat de kerk reeds eerder was afgebroken, werden de overige delen van het vroeger klooster aan de Hoogstraat in delen opgesplitst en verkocht en ging men over tot verbouwingen. 194
:-t.
.:- L.
l l_
I L_I
1111111 1'1111
~I lil~
Fig. 13b. Hoogstraat, Pand nr. 19, Bouwaanvraag en tekening 1813 . Stadsarchief Gent.
Fig. 13c. Hoogstraat, pand nr. 19. Eigen foto juli 1994.
195
In 1813 werd door de heer Charles Massez, advocaat, woonachtig te Gent, een aanvraag ingediend tot het bekomen van de toelating om de gevel van het huis (het huidig nr. 19) waarvan hij eigenaar was, te veranderen. Deze aanvraag, gesteld in het Frans, berust op het Gents Stadsarchiefwaar we er inzage hebben van genomen. We geven hierbij ter illustratie een foto van de bij de aanvraag gevoegde tekening (Fig. 13b). De gevel, die bepleisterd was, werd in de loop van de jaren '50 ontpleisterd en gerestaureerd in 16de-eeuwse stijl. Dit mooi gebouw, waar destijds nog Dr. Fr. Van den Broucke gewoond heeft, werd enkele tijd geleden verkocht en onderging renovatie en verbouwingswerken. Het bezit een fraai interieur. Heden zijn daar de diensten gevestigd van Familiehulp- Thuiszorg. Een foto (Fig. 13c) toont de gevel van dit grote pand zoals die er heden voorkomt. De plaats, waar heden het mooie gebouw met het nr. 2 I aan de Hoogstraat staat, maakte eertijds eveneens deel uit van het "KLOOSTER VAN GALI LEA" waarvan de gebouwen, zoals we hierboven reeds zagen, begin van de 19de eeuw gesplitst, verkocht en verbouwd werden. Op het Gents Stadsarchief bevindt zich een aanvraag, daterend van I april 1802, waarin o.m. vermeld staat: "Mr Mulle Pierre demande l'autorisation à démolir la maison sise rue haute section de la fraternité no910 et d'y construire une maison en alignement avec les autres maisons des deux cötés, d'après Ie plan cy joint". De verleende toelating draagt de datum: "23 Germinal An dix". Fig. 14 toont een foto van
---------
-------
- ----
0w:ff
c:=.....:::--·:..:_ -·~
Fig. 14. Hoogstraat, pand nr. 21 Bouwaanvraag en plan 1802. Stadsarchief Gent.
196
het bij de aanvraag gevoegd plan. Daarop ziet men een gevel van zes traveeën, twee bouwlagen; links een rechthoekige koetspoort met schutpalen. Fr. De Potter maakt er melding van dat Pieter-Emiel Mulle veel later het groot gebouw aan de Hoogstraat nr. 21 en de medegaande tuin verkocht aan de heer Th . Libbrecht; het meer oostelijk gelegen gedeelte, dat aan het Pensstraatje (of Penssteegje) paalde, verkocht hij aan de heer Octave Claeys-Fiévé, waarover we het gehad hebben. De architectuur van de gevel van het huis, aan het nr. 21, zoals we die heden ten dage kennen (Fig. 15) is nog ongeveer dezelfde gebleven als deze aangegeven op het plan van 1802 (zie Fig. 14). De woning bezit een fraai interieur. Er is een zeer ruime inkomhal; daarnaast bevindt zich een groot trappenhuis in rotonde met een overkoepelende galerij waarin zeer mooie ramen en bovenlichten in gekleurd glas voorkomen. Er zijn ook stijlvolle salons op het gelijkvloers .
Fig. 15. Hoogstraat, panden nr. 21 en nr. 23. Eigen foto 1994.
197
Achter de voorbouw ligt een grote, mooie en diepe tuin, die aan de oostkant grenst aan de hof van de woning met het huidig nr. 11, en aan de westkant, achteraan, langs de overblijfselen van een oude steeg, een in- en uitgang heeft in de Holstraat In deze tuin bevinden zich, naast een aanbouw van hedendaagse constructie, de oude paardestallen, een koetshuis met op de verdieping het logies van de koetsiers, die daar eertijds in dienst waren. Aan de westkant in de tuin staan ook nog de overblijfselen van een muur met een toegemetseld gotisch venster die kan behoord hebben tot de kerk van het vroeger klooster van Galilea. In deze fraaie herenwoning, die in 1984 gerenoveerd en gerestaureerd werd, is thans de traiteurszaak Turcksin N .V. met restaurant gevestigd. De heer Turcksin, die mij zeer vriendelijk tewoord stond, waarvoor ik hem langs deze weg nogmaals dank, vertelde me dat, toen er in 1984 een aanvang werd gemaakt met de herstellingswerken, hij de muren van bepaalde plaatsen beplakt aantrof met oude nummers van de Gazette vanGend van de jaren 1788-89-90-91, die hij zorgvuldig afweekte en bewaarde. Vermelden we tenslotte ook nog dat de heer Jos. Libbrecht, advocaat, Burgemeester van Destelbergen, provincieraadslid, in de eerste jaren van deze eeuw het huis bewoond heeft. Voorbij het nr. 21 staan in de Hoogstraat, naar de hoek toe met de Holstraat, nog een aantal 19de-eeuwse panden, met bepleisterde en beschilderde lijstgevel van drie bouwlagen, waarvan enkele gelegen zijn op de plaats waar zich eertijds eveneens gebouwen bevonden van het Klooster van Galilea. We vermelden hier ook het groot huis aan het nr. 25, dat drie bouwlagen en vijf traveeĂŤn telt en waar destijds Dr. J. Beereos woonde. Thans is daar de studie gevestigd van Gerechtsdeurwaarder G. De Wilde. De gevel van dit pand dagtekent uit de 19de eeuw. We bereiken de Holstraat G.BROGET ('t vervolgt)
198
INVENTAIREARCHÉOLOGIQUE- FICHE NR. 2 Op 24 januari 1897 stelde Paul Bergmans, in de rubriek "Handschriften Bibliotheek van de Stad Gent, Mss. 224- IXe eeuw" in het Frans een fiche op over
Het leven van Sint-Amandus
.. . . .
Dit kostbaar handschrift op velijn, afkomstig van de St-Pietersabdij op de Blandinusberg in Gent, bevat het leven van SintAmandus, apostel van Vlaanderen en van Gent in het bijzonder. Bladzijde 5, waarvan wij ~ hier een schets afbeelden, ;;;,· is versierd met een merkwaardige hoofdletter A waarin de Byzantijnse invloed zich doet voe len; de drie lijnen die er onder staan zijn in unciaal
~~--~~~~ii~~!i~i!]!~
schrift. Het schrift van .,. het manuscript zelf is een kleine "caroline" van de IXe eeuw. Over het algemeen zijn de woorden niet gescheiden, zoals de hieronder afgebeelde fac-simile het aantoont. Cf. J. DE SAINT-GENOIS, Catalogue des manuscrits de la bibliothèque de Gand, nr. 149, pp. 159-163. Fac-similé du texte, f. 9 V 0 , lignes 3-7 : Transcription : (3) Per idem autem tempus cum loca uel (4) dioceses ob animarum sollicitudinem (5) uir Domini circumiret Amandus, audiuit (6) pagum esse quendam praete fluenta (7) Scaldi fluuii cui uocabulum est Gandauum. Acta Sanctorum Febr. t. I, p. 861.
~r1dern . :un~pu(cu~.loca.ud~ dtoce:!è-fo!Jarurrta n..J.:rrJ.(olhérn. t.dlneu trdn-t ct reu n-tt rd("a mand ttFà--ud1 u rr f-U.~~ n1 e-f(equenJMn.rra&e;:fl·uem:a. _ rc...'J'. d t fll..~ Ut 1 Ct.L1 U 0~ bt.Ll Utn • e-·~:n.c.lat..n.~ j
P
199
EEN KLEIN ZENUWACHTIG STADJE In 1925-26 etste Jules De Bruycker, op een zinkplaat van 60x51 cm, een prent die hij als titel meegaf: "Une petite villeun peu nerveuse" (afb. 1) (1 ). Met dat "ze-nuwachtig stadje" is natuurlijk Gent bedoeld. Dat stadje is één wirwar van huizen en straten waarin een wriemeling van mensen zich beweegt. Het rechtergedeelte van de prent wordt gedomineerd door de sombere massa van de monumentale Sint-Michielskerk; in de schaduw daarvan licht de witte gevel van de "Ecole des Hautes Etudes" helder op. Op de voorgrond rechts een huizenblok onder trapgeveldaken waar het barst van bedrijvigheid. Het huis helemaal vooraan waar "S. Eloy" op het uithangbord prijkt, heet By Smetse Smee ... Wat onder die daken bebroed en gesmeed wordt is niet duidelijk, maar één ding is zeker: bij de "Amis de la Paix" is er slaande ruzie. Door een zijdeur wordt een mensenmenigte naar buiten gestuwd die, aan de meegedragen vlaggen te oordelen, blijkbaar aan een manifestatie wil deelnemen. De stoet komt op een hoge en smalle brug terecht waar de ene de andere voor de voeten loopt De kunstenaar, die het woeste tafereel wil schilderen, tuimelt met palet en penseel en tekenbladen de diepte in. Deze stoet wordt op sleeptouw genomen door een reusachtige gestalte, die boven de menigte uitsteekt: een pijpende doedelzakspeler, in armoekleren en met narrenkap, die een ander personage onder de voet loopt. Deze tweede man, gekleed in slippenpak met hoge buishoed en fantasieschoenen aan, bespeelt een lier. De linkerbovenhoek van de prent is barstensvol gevuld met tegen elkaar opbotsende bouwsels: huizenblokken en kerktorens en ook een kasteelachtige constructie volop in opbouw, met takels en bouwkranen allerhande. Aan een van die takels boven een ronde hoektoren van dit kasteel bengelt een zetel waarin een personage (alweer de kunstenaar zelf?) boven dit gewoel zijn verheven uitkijkpost heeft. Dit personage kijkt links tegen een reuzegroot torenuurwerk aan: dat van de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van ... Antwerpen! In dat gewirwar van naar elkaar toebuigende bouwmassa's in die linkerbovenhoek is bovendien iets eigenaardigs aan de gang. Uit het dak boven de middenbeuk van de Sint-Miebielskerk puilt zomaar een grote klok naar buiten. Ze wordt geluid door een ... klein duiveltje dat op het dak van het aanpalende klooster (het aloude Dominicanenpand in Onderbergen) gezeten is. Het duiveltje van de tweedracht? Vlak onder die grote klok zijn twee kerktorens, die met trekhaken bijeengehaald zijn, elkaar te lijf gegaan: ze hanteren allebei een kalvariekruis uit stevige balken om op elkaar in te timmeren. De beide torenspitsen zelf zijn al gesneuveld (2). Dit alles wordt gezien vanuit de hoogte, in vogelperspectief, panoramisch een werkwijze die De Bruycker overigens niet voor het eerst aanwendt (3). 200
Afb. I.
Diezelfde blik vanuit de hoogte geeft ook uitzicht op een ander tafereeltje, helemaal onderaan in de rechterbenedenhoek: alweer een geharrewar in een smalle steeg vol opdringende betogers, naast een besloten binnentuintje, waarin onder een bloeiende appelaar Sint-Jozef voedsel aanreikt aan een Lievevrouwke met Haar Kindje op de schoot. Een laatste detail mogen we bij de beschrijving van deze curieuze prent echter niet vergeten. Helemaal in de linkerbovenhoek, op de uiterste bovenrand van de voorstelling ter hoogte van de torenspits van de Antwerpse kathedraal, 201
wordt met twee vlaggen tegen elkaar op gezwaaid. De teksten die erop staan, zijn met het normale oog nagenoeg onleesbaar; ze staan immers in spiegelbeeld. Wie door middel van een spiegel de omkering ongedaan maakt, ontcijfert met enige moeite: HOOGE SCHOOL en op de tweede vlag (UNI)VERSITE FRANC(AISE). Deze woorden, evenals het opschrift ECOLE HAUTES ETUDES op de huisgevel aan de rechterrand van de plaat, bevatten de sleutel tot de juiste lezing van deze prent. Wat het kleine stadje zo zenuwachtig maakt, is inderdaad het op dat ogenblik zeer actuele probleem van de vernederlandsing van de Gentse Universiteit. Maar ter verduidelijking eerst enkele historische feiten (4). De Wet-Nolf van 31 juli 1923, die een gedeeltelijke vernederlandsing van de cursussen invoerde, was voor de "Ligue Nationale pour la défense de l'Université de Gand et de la liberté des langues" onmiddellijk de aanleiding tot de stichting van een "Ecole des Hautes Etudes" (Voorzitter was de Gentse schepen Rodolphe De Saegher), die reeds op 25 november van hetzelfde jaar met veel luister geopend wordt in een groot Herenhuis op de Korenlei vlakbij de Sint-Michielsbrug. De Vlamingen zelf zijn ontevreden. In april 1924 publiceert het "Actiecomité ter Vervlaamsehing der Universiteit te Gent" de brochure "De Wet-Nolf en de vervlaamsehing der universiteit te Gent" waarin de gebreken van dit tweetalig stelsel worden aangeklaagd: men wil de "algehele vervlaamsing" van Gent. Dit wordt een politiek actiepunt, in het vooruitzicht van de parlementsverkiezingen van 2 aprill925. Ondertussen wordt de ''Nolfbarak" geboycot door een deel van de Vlaamse studenten. Op 17 juni 1925 wordt een nieuwe regering gevormd, met Camille Huysmans als minister van kunsten en wetenschappen. Op 7 oktober 1925 worden 34 professoren ontlast van een gedeelte van hun leeropdracht en 27 nieuwe professoren worden aangesteld. Op 20 oktober opent dan het nieuwe academiejaar en het "Actiecomité" richt zich in een brochure "Boycott?" nogmaals tot de Vlaamse studenten. Op I 0 november, bij het hernemen van de parlementaire activiteiten, dienen Rodolphe De Saegher en P. Hymans een verzoek tot interpellatie in. Diezelfde dag zijn er in Gent relletjes tijdens het eerste college van J. Van Bogaert (docent machinebouw) die daarna ook nog in zijn privéwoning door de studenten wordt uitgejouwd ... Dit laatste is uiteraard slechts één van de vele incidenten die, binnen de universiteit zelf maar ook op de straat, de sfeer in het "nerveuze stadje" bepalen. Voortdurend zijn er manifestaties, tegenbetogingen, kleine en grote incidenten. Pas vier jaar later, begin april 1930, maakt de "Wet betreffende het gebruik der talen aan de Universiteit te Gent" een einde aan deze strijd, waarvan we het verdere verloop tussen 1926 en 1930 evenwel buiten beschouwing laten, aangezien dit voor ons eigenlijke onderwerp niet meer relevant is. 202
Jules De Bruyckers ets "Une petite ville un peu nerveuse" (waarvan de definitieve staat een oplage heeft van 70 exemplaren) is 1926 gedateerd, maar de eerste en de tweede staat (enkele proefdrukken) werden mogelijk nog in het najaar van 1925 gerealiseerd, toen de hierboven beschreven gebeurtenissen hun beslag kregen. Uiteraard is de prent geen realistische wee1gave, maar een symbolische voorstelling van de gevoerde strijd. Slechts enkele details - de verwijzingen naar HOOGE SCHOOL - UNIVERSITE FRANÇAISE, resp. ECOLE HAUTES ETUDES - moeten voor de goede verstaander volstaan. Voor de (Gentse) tijdgenoot zelf zal De Bruyckers prent haar bedoeling wel duidelijk genoeg vertolkt hebben. Voor GeorgesChabot b.v. is er geen twijfel: de doedelzakspeler (5) is niemand anders dan de Vlaamse Uilenspiegel, die de franskiljonse bourgeois buitenschopt (6). Chabot kan deze toelichting ·overigens best van zijn vriend De Bruycker zelf gehoord hebben. De doedelzakspeler draagt trouwens op zijn rug een vogelkooi met een uil erin. De verwijzing kan toch niet duidelijker zijn ... Bevat de prent verder nog andere "realistische" details? Allicht niet. Maar dat we b.v. aan de toch opvallend frontaal aangebrachte huisnaam "By Smetse Smee" wel een speciaal belang moeten hechten, is zeker niet uitgesloten. Deze figuur uit de volksliteratuur (7) verkocht zijn ziel aan de duivel. Geldt dit misschien ook voor de onder het dak van Smetse Smee ruziënde "vrienden van de vrede"? Een betere verklaring voor een eventueel symbolisch gebruik van deze naam in dit verband ligt anders wel niet direct voor de hand. En wat met het opduiken, in een uitgesproken Gentse context, van de Antwerpse kathedraal? Een verborgen hommage aan de Antwerpse Uilenspiegel die Camille Huysmans was? Of een maneuver om verwarring te zaaien? Wie zal het vertellen? Even verwarrend is de vervorming zelfvan bepaalde architectuuronderdelen, die a.h.w. een soort eigen leven gaan leiden. Die deformatie van tegen elkaar opbotsende volumes bovenaan links en meer algemeen ook de vervorming van de normale perspectiefregels werken ook mee aan een soort vervreemding, die de prent iets irreëels geeft. Overigens is er wel iets te zeggen voor de stelling van Marijke Suetens in haar Iicentiaatsproefschrift (1979) over De Bruycker (8). Zij situeert de ets "Petite ville nerveuse" volop in het kader van haar uiteenzetting over het maniërisme en bij haar bespreking van de duivelse wezens die betrokken zijn bij de strijd tussen de elkaar bevechtende kerktorens, schrijft ze: "De aanwezigheid van deze onvriendelijke monsters, voor een maniërist een zeer gegeerd motief, haalt de omgeving uit haar reëel verband en schept een magische ruimte. Een pasklare uitleg voor dat tafereel in 'Petite ville nerveuse' zou een maniërist onwaardig zijn. Inhoud wordt versluierd gepresenteerd." En in verband met het fort in de linkerbovenhoek, dat eveneens uit de verbeeldingswereld van De 203
Afb. 2. Tij! Uilenspiegel als doedelzakspeler. Houtsnede door Jules De Bruycker, als titelprent voor Charles De Coster, "La légende et les aventures héroiques, joyeuses et glorieuses d'Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays des Flandres et ailleurs" , dl. 11 (Antw.Brussel, 1922).
Bruycker stamt, schrijft Suetens: "De toeschouwer verliest er zijn oriëntatie bij en wordt gedwongen de nochtans concreet herkenbare werkelijkheid los te laten en zich in de fantastische wereld van Ju les De Bruycker te verdiepen. Een paradoxale wereld van levende stenen, van angst en verwondering, vol - om het met de Italiaanse maniëristische term te zeggen - 'effetti meravogliosi', zeldzame wonderbaarlijke dingen, met een expressief en surrealistisch karakter." Magisch realisme of surrealisme bij De Bruycker? Zover moeten we natuurlijk niet gaan! In algemene zin begrepen is deze prent uiteraard een symbolische weergave van (duivelse) tweedracht die mensen ideologisch en/ofpolitiek kan scheiden. Zelfs met de beste bedoelingen kan ruzie ontstaan, zoals de vecht-
204
partij onder het dak van Smetse Smee bewijst. Ook kerken, die toch bolwerken van vrede zouden moeten zijn, kunnen elkaar verbeten te lijf gaan. Een laatste vraag nog. Kiest De Bruycker in deze aangelegenheid partij (9)? Gaat zijn sympathie naar de Vlaamse Uilenspiegel die zijn fransdolle speelgezel uit het beeld wegduwt? Of is hij de afzijdige moralist die alleen maar constateert en het waargenomene weergeeft (zij het toch met de moraliserende bijgedachte: Kan het nu echt niet anders onder verstandige mensen?) ... Voor zover we De Bruycker (menen te) kennen, denken we dat hij in deze geen partij kiest, maar voor de vrede opteert (10). Of zijn ets (die men een satirische ondertoon toch niet ontzeggen kan) daar ook effectief toe heeft bijgedragen, is evenwel een andere zaak.
NOTEN
I. Het Prentenkabinet (Koninklijke Bibliotheek), Brussel bezit hiervan een "Proef Ie staat" (inv. nr. F.931) die als titel heeft "Vue de Ville" en een gewoon ex. (18nO) van de definitieve staat. (inv. nr. S. lil. 80.312). 2. Marijke Suetens, "Jules De Bruycker, laat-romanticus en manierist" (K.U. Leuven, 1979), blz. 57-58, merkt hierbij op dat De Bruycker het beeld van de "belegerde kerktorens" reeds in zijn oorlogscyclus gebruikt, b.v. in "La Flandre martyre" van 1916 (Oeuvrecatalogus Grég. Le Roy = GLR nr. 59). Ook het motief van de zich vrij bewegende klok is in datzelfde "La Flandre martyre" aanwezig. 3. Dit panoramisch of vogelperspectiefvinden we b.v. al terug in de kleine ets "Un croquis" van 1914 (GLR nr. 41) en in "De Sint-Miebielsbrug te Gent" van 1920 (GLR nr. 83). Ook "En ville morte", een ets van 1926 (GLR nr. 139), biedt eveneens deze typische blik vanuit de hoogte, alsook de kleine "Kathedraal van Oudenaarde" (sic!) uit hetzelfde jaar 1926 (GLR nr. 137), die echter niet de kerk van Oudenaarde, maar wel de kathedraal van Doornik afbeeldt (een onbegrijpelijke vergissing, die in de De Bruycker-literatuur nog door niemand werd aan-gestipt!). 4. Karel De Clerck, "Kroniek van de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse Universiteit" (Gent, Archief RUG, 1985), blz. 205-215. 5. De doedelzakspeler komt ook voor in De Bruyckers oorlogsprent "La Danse macabre" van 1916 (GLR nr. 57) waar het personage de Dood verbeeldt, en duikt ook later nog eens op in de ets "Kermesse (Mendiants)" van 1928 (GLR nr. 153). Dezelfde figuur, en wel in een precies identieke houding als in "Une petite ville nerveuse", is ook aan te treffen op een paar oorlogstekeningen, nl. "Oorlogsvisioen, of De doodsklok" van 1918 (afb. 19 bij G. Chabot, cfr. infra, t.o. blz. 136) en in "Repos des moissonneurs", eveneens van 1918 (verz. Museum Schone Kunsten, Brussel). In 1922 heeft De Bruycker een vergelijkbare Uilenspiegel met doedelzak afgebeeld in een houtsnede(!) als titelprent bij het 2e deel van Charles De Costers "La légende et les aventures d'Ulenspiegel", uitgegeven door Les Editions du Dauphin, Anvers, en Robert Sand, Bruxelles. (Zie afb. 2). 6. G. Chabot, "Jules De Bruycker", in: Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen 1963 (Gent, 1964), blz. 152. 7. "Smetse Smee" is een van de "Légendes flamandes" die Charles De Coster in 1858 publiceerde (Paris, Michel Lévy- Brux., Meline ). De Coster stelt hem voor als een Gentse volksfiguur ("Smetse Smee demourait en la bonnevillede Gand, sur Ie Quai aux Oignons, vis-à-vis de la
205
Lys, la belle rivière"). ln 1925 (!)verscheen van "Smetse Smee" een uitgave, door Victor Stuyvaert met houtsneden geïllustreerd (Gand, De Vereenigde lnvalieden, in-16°, 149 p.). In 1926 verscheen een herdruk van De Costers "Légendes flamandes" in Brussel bij Lamertin. Jules De Bruycker heeft zich voor de ets "Une petite ville nerveuse" (1925/26) dus waarschijnlijk door die Gentse Smetse Smee-uitgave van 1925laten inspireren. Streuvels' vertaling van De Costers "VIaamsche Vertellingen" was al in 1918 bij Veen in Amsterdam verschenen. "Smedje Smee" (sic) werd dan in 1942 nog eens apart uitgegeven (Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel; Seizoenenreeks nr. 27). 8. Marijke Suetens, a.w., blz. 57. 9. De franstalige katholiek Paul Haert, verwoed tegenstander van "Ie nationalisme antibeige qui se nomme flamingantisme", probeerde al in 1922, in de brochure "Notes sur I'abolition de l'Université de Gand" (Gent, Philips & De Schaepmeester) om iemand als Jules De Bruycker, "Ie plus flamand des peintres" uit die Vlaamse hoek weg te halen door hem voor te stellen als iemand die zijn Vlaming-zijn toch niet nodig had om universeel te zijn. Haert schrijft (a.w., blz. 100-102): "Est-ce pour avoir parfait l'oeuvre de Breughel que De Bruycker est un des plus puissants évocateurs? Est-ce pour avoir parlé en flamand, qu'il est porté aux nues en Amérique? [Een allusie op de rondreizende De Bruycker-tentoonstelling in de V.S.A.- Chicago, Detroit, Muskegon, St. Louis, Kansas City en Cincinnati, die er in 1922-1924 ruime belangstelling en sukses oogstte. P.H.] Non, c'est parce qu'il 'sait voir'. Parce qu'il a su observer dans tous les coins du monde. Parce qu'il a peint, de poignante façon, Ia déchéance ou Ie malheur des hommes. (... ) Eût-il réalisé ceci, si lui même et ses aînés s'étaient bornés, comme en Suisse, à peindre Ie clocher de leur village, ou s'ils s'étaient exercés à Ia banale caricature en outrant l'expression courante? De Bruycker est une étoile. 11 n'oriente pas une constellation. 11 déroge, en cela, à une coutume locale: la spécialité flamande étant, en effet, de faire école. ( ... ) Le secret du peintre, c'est qu'il est l'héritier des maîtres, qui depuis un millénaire, reçoivent leur enseignement des quatre points cardinaux." Of hoe hier Jules De Bruycker misbruikt wordt om te argumenteren dat men het "beperkende" Vlaams maar beter opgeeft. .. Is Jules De Bruyckers ets over een "Klein nerveus stadje" vier jaar later dààrop een antwoord? 10. Uit Londen teruggekeerd in 1919, schreef De Bruycker aan zijn gewezen mecenas aldaar, de Nederlandse verzamelaar Jakob De GraafT in een ongedateerde brief (april/mei 1920?): "In België is het droevig! Die 5 jaren hebben zoo wat het enthousiasme en de kracht gepletterd en de toestanden staan nog niet klaar. Komen ze nog wel klaar? Wat een verschil met Nederland! En die droeve taalkwestie, die ons zoo tweeslachtig maakt, alors dat we al onze krachten noodig hebben. Gelukkig dat we droomen kunnen! en abstractie van de realiteit kunnen maken."
Dr. Paul HUYS 06.11.1994
206
DE MOORD OP JACOB VAN ARTEVELDE Op 17 juli a.s. zal het precies 650 jaar geleden zijn dat Jacob Van Artevelde vermoord werd. Wij dachten er goed aan te doen deze tragische gebeurtenis even terug in herinnering te brengen aan de hand van een artikeltje dat Pierre Kluyskens daar destijds over schreef Met de gebruikelijke vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens. De moord op Jacob van Artevelde, de opperhoofdman van Gent, is gedurende eeuwen, wat zijn drijfveren betreft, een enigma gebleven. Men wist dat hij afgemaakt werd door de trawanten van Oeraard Denijs, doch men kende niet eens de juiste datum en evenmin de ware reden van de aan~lag op hem die gedurende zovele jaren voor zijn stadsgenoten en voor gans Vlaanderen, de Wijze Man van Gent was geweest. Er was de ontdekking, een eeuw geleden, van een brief van 19 juli 1345 in het Record Office te Londen nodig, om eindelijk klaarheid te brengen in een zaak die gedurende eeuwen de geschiedschrijvers tot de meest uiteenlopende en tegenstrijdige gissingen en veronderstellingen had geleid. Was vanArtevelde gevallen als slachtoffer van een fanatieker, was de moord het gevolg van een persoonlijke vete; was hij vermoord geworden door iemand die handelde uit vaderlandsliefde omdat van Artevelde zijn land had verraden of was die moord het logisch gevolg van een rivaliteit tussen twee lokale politieke partijen? Na de moord zelve mocht men alles veronderstellen. Van Artevelde had gedurende jaren de politiek van Gent en van de Vlaamse gewesten gedomineerd. Hij was een nationale figuur, de man die openlijk partij had gekozen tegen de koning van Frankrijk, tegen de graaf van Vlaanderen, voor een politiek van neutraliteit, later voor een bondgenootschap met Engeland. Er konden dus duizend en een beweegredenen bestaan aan de grondslag van die moord. Voor de geschiedschrijvers was de opdracht nog zwaarder gemaakt door het feit dat alle stukken en dokurnenten over het proces verloren waren gegaan en dat degenen die onmiddellijk na de feiten hun advies of zienswijze neerpenden, alles behalve onpartijdig waren geweest. Alles was begonnen op 7 oktober 1337 toen Edward 111 van Engeland verklaarde de rechtmatige koning van Frankrijk te zijn en Filips VI dan ook verzocht de plaats voor hem te ruimen. Dergelijke ruzies waren al meer tussen koningen ontstaan en het graafschap Vlaanderen had er niet noodzakelijk onder moeten lijden, indien die twist ditmaal geen catastrofale gevolgen voor onze voorouders met zich had gebracht: een eerste gevolg van die oorlog tussen Frankrijk en Engeland- want in die jaren moest het fataal op een oorlog uitdraaien - was dat de graaf van V laan-
207
deren, die gehoorzaamheid verschuldigd was aan de Franse kroon, nu moest uitmaken voor welke Frans koning hij partij zou kiezen. Loclewijk van Nevers aarzelde geen ogenblik, hij schaarde zich aan de zijde van zijn leenheer Philips van Valois. Het was de eerste maal niet dat de graaf van Vlaanderen openlijk partij koos voor de koning van Frankrijk, doch ditmaal was aan dit bondgenootschap een economisch gevolg verbonden, dat heette: embargo op de wol, en voor Vlaanderen stond zulks gelijk met de economische ondergang: zonder de regelmatige invoer van Engelse wol, moest de zo bloeiende lakennijverheid worden stilgelegd. De graafkeerde liefst naar het graafschap niet terug, waar dra ellende en werkloosheid heersten. Op 3 januari 1338 kiest Gent zich, zonder de graaf te raadplegen, een nieuw stadsbestuur: vijf hoofdmannen en de dekens van wevers, volders en kleine neringen. De man die het roer in handen heeft is Jacob van Artevelde een afstammeling uit een rijke familie handelaars. Zijn politiek is aanvankelijk op het sociale gericht, op de werkverschaffing, op het herstel van de economie, maar onmiddellijk ziet hij in dat het niet kan zonder de steun van het graafschap Vlaanderen en de andere graafschappen, zonder openlijk partij te kiezen in de strijd tussen Frankrijk en Engeland. Een tijdlang kan hij het bolwerken met een politiek van neutraliteit die aanvankelijk lonend is: het was een politiek van realisme die de Vlaamse lakennijverheid redde. Het was de halstarrige houding van de graaf die geleidelijk Vlaanderen en Gent in het Engels kamp brachten. Het bondgenootschap tussen Edward 111 en Artevelde is niet zo heilzaam geweest als de neutraliteit, maar Artevelde werd door de omstandigheden gedwongen die weg op te gaan: Edward werd officieel erkend als koning van Frankrijk door de Vlaamse gewesten en gedurende enkele maanden mocht het graafschap zich verheugen in de steun van de koning en een economische bloei van de lakennijverheid, doch eens dat Edward geen onmiddellijk en rechtstreeks belang meer zag in die vriendschap en samenwerking, werd de liefde heel wat koeler en begonnen voor Jacob van Artevelde de moeilijkheden en de aanvallen van zijn tegenstrevers, temeer daar twee van zijn trouwste bondgenoten, de hertog van Brabant en de graaf van Henegouwen, toenadering zochten met de graaf van Vlaanderen en te Gent zelve een zekere Oeraard Denijs, destijds uit Vlaanderen verbannen doch teruggeroepen door van Artevelde, het volk begon op te ruien door allerhande beschuldigingen tegen de opperhoofdman te uiten. Na de Kwade Maandag beging van Artevelde de grove politieke fout Denijs nog meer macht te verlenen; hiermede tekende hij zijn eigen doodvonnis. Denijs, door jaloersheid, afgunst en hoogmoed gedreven, wachtte nu enkel nog op het gunstige ogenblik om zijn rivaal van kant te maken.
208
Het standbeeld van Jacob Van Artevelde op de Vrijdagmarkt onthuld op 14 september 1863 .
209
Die gelegenheid werd hem geboden toen Edward 111 op 5 juli 1345 te Sluis aan wal ging om nieuwe onderhandelingen aan te knopen met het graafschap, niet het minst met van Artevelde. De Gentse opperhoofdman begaf zich tweemaal naar Sluis. Wat aldaar onderhandeld en beslist werd was tot voor een eeuw, loutere veronderstelling. Het is de vermaarde brief van 19 juli 1345, die het ons eindelijk heeft geleerd: Artevelde heeft geen verraad gepleegd; hij heeft enkel het standpunt ingenomen, dat ook andere Vlaamse steden hebben verdedigd, nl. dat de graaf van Vlaanderen vazalshulde moest bieden aan Edward lil, die in 1340 als koning van Engeland en Frankrijk door Vlaanderen was erkend geworden. Artevelde meent dat zulks de enige redelijke oplossing is, die de onmiddellijke belangen van het graafschap waarborgt, en de deur openlaat aan verdere onderhandelingen, zelfs met de graaf, maar in Gent heeft de partij van de wevers en van Geraard Denijs de zaken anders voorgesteld. Artevelde wordt er openlijk van beschuldigd zijn echtgenote naar Engeland te hebben gezonden met een deel van de schat van de stad, zich ten koste van de gemeenschap te hebben verrijkt, het land te verraden door zich door Edward lil te laten omkopen. Dergelijke praatjes vinden gemakkelijk gehoor in een opgehitste massa: Artevelde is te Sluis en Denijs heeft geen moeite om het volk te doen geloven dat de opperhoofdman naar Gent niet durft terugkeren. Op 17 juli eindelijk neemt Artevelde die weet dat hij de tocht niet zal overleven, het besluit zijn Gentse stede te vervoegen. Met een kleine lijfwacht trekt hij door het Vlaamse land en 's avonds laat komt hij onopgemerkt de stad binnen, doch men heeft hem herkend en pas heeft hij zijn woning die uitgeeft op de Kalandenberg en de Paddenhoek vervoegd of een woedende menigte, aangevoerd door zijn rivaal Denijs, bestormt het gebouw. De poort wordt met bijlen aan stukken gegooid en de opstandelingen dringen de woning binnen waar Artevelde, aan het hoofd van een twaalftal trouwe dienaren en vrienden heldhaftig weerstand biedt. Hij tracht een laatste maal het volk tot bedaren te brengen, doch een ontketende massa kan naar de stem van het gezond verstand en van de wijsheid niet luisteren. Opgehitst en gefanatiseerd door Denijs verdringt zij het handvol moedige belegerden steeds verder in het huis. Een na een worden zij met de bijl afgeslacht. Artevelde sneuvelt een van de allerlaatsten. "De beulen, schrijft Paul RogghĂŠ in zijn historische roman over de Gentse held, staken en schopten op zijn lijk, dat slap over het stroo en het drek der paarden werd gerold. Toen werd hij met zijn warme wonden en zijn geschonden aangezicht naar de Paddenhoek gesleept, gehoond en bespogen en als een vuile vod uren lang over de straten gedwijld ... " Sic transit gloria mundi! Pierre KLUYSKENS
210
HOMMAGE AAN EMIEL POETOD Twintig jaar geleden ruilde Emiel Poetau dit aardse voor het eeuwige bestaan. Als aandenken aan deze Gentse beeldhouwer, nodig ik U uit op een biografische wandeling doorheen een leven van kunst. Op 6 november 1885 werd Poetau geboren als zoon van Theodoor Dominicus Poetau en Sophia Clementina de Landtsheer. Reeds op vroege leeftijd zette hij zijn stappen in de kunst. Vader Poetau had namelijk een moulageatelierwaar Emiel hem later zou bijstaan en opvolgen. Van 1895 tot 1898 volgde Poetau avondleergangen aan het Sint Lucasinstituut, waar hij Foto Copyright Studio Claerhout _Gent. leerde tekenen en boetseren bij Broeder Matthias. Van 1899 tot 1905 volgde hij lessen boetseren, modelleren en kunstgeschiedenis aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent en haalde er in 1905 de eerste prijs modelleren (ex-aequo met Domien Ingels). Hij kreeg er les van Jean Del vin, Jules van Biesbraeek sr. en jr., en Louis van Biesbroeck. In 1908 haalde Poetou tevens de eerste prijs aan de KoninklijkeAcademie voor Schone Kunsten te Brussel, waar hij van 1907 tot 1908 les kreeg van o.a. Charl~s van der Stappen en Victor Rousseau. Zoals eerder vermeld volgde Poetou, na zijn studies, zijn vader op in het moulageatelier gevestigd in de Stropstraat Doch ging hij zelfstandig beeldhouwen. Zijn bekwaamheid en artistieke nauwkeurigheid leverde hem in 1912 de Vierjaarlijkse Prijs op voor Beeldhouwkunst bestemd voor oud-leerlingen van de Gentse Academie. Tijdens de eerste wereldoorlog werd Poetau gemobiliseerd en gekazerneerd in een Antwerps fort en moest met zijn eenheid uitwijken naar Nederland, waar hij ook beeldhouwde. De werken uit deze periode zijn doordrongen van een oorlogsstemming. Op 24 september 1919 huwde Poetou met Louise van der Straeten, die een bloeiende hoedenzaak "Au Petit Louvre" bezat gelegen op de Hooiaard en op 211
wiens steun hij kon rekenen toen hij in 1927 besloot de commerciële afdeling van het moulageatelier te sluiten om zich volledig aan de kunst te wijden. Tijdens de jaren twintig modelleerde Poetou expressionistische madonna's en naakten. Terzelfdertijd creëerde hij religieuze werken, enkele afrikanistische werken, kubistisch-expressionistische naakten. Reeds in 1922 durfde Poetou het aan om een abstract-constructivistisch reliëf te maken. Langzamerhand werd zijn werk monumentaler en ook steeds abstracter. Hetgeen men kon merken aan de reeks portretten die hij de jaren '30 realiseerde en waarin hij het karakter van de persoon wist weer te geven. Merkwaardig is dat de kunstenaar deze portretten maakte zonder levend model. Hij ging die mensen bekijken tijdens hun werk en zette het beeld vast in zijn hoofd. Zo creëerde hij de portretten van Oscar De Gruyter en Hany van den Heuvel. Menige Gentenaars onder U, zullen alvast bij een theaterbezoek aan onze vernieuwde schouwburg deze twee portretten naar de hand van Poetou reeds opgemerkt hebben. Ze bevinden zich in de hal~ langs beide zijden van de trap. Zijn verbondenheid met de natuur, inspireerde Poetou bij het scheppen van monumentale boomstronken en cactussen, alsook bij "BLOEM IN WORDING", waarin hij op elegante wijze de kracht van het ontluiken voorstelt. Zijn "RITMES", alsook zijn kleurrijke "VOLUMES", onthullen zijn jonge levenshouding tegenover kunst. Naast beeldhouwen realiseerde Poetou eveneens enkele medailles en plaketten, o.m. het wapen van de Gentse Rijksuniversiteit. In 1980, achttien jaar nadat hij zijn woonhuis en atelier bouwde in de Cederstraat te Drongen, besliste de Stad Gent om deze straatnaam te veranderen in Emiel Poetaustraat om aldus de naam van deze toch wel bijzondere Gentenaar te vereeuwigen. Anno 1995, blijft Poetou met zijn gehele oeuvre waarin zijn artistieke bekwaamheid, zijn elegante spitsvondigheid en zijn jonge levenshouding de echte kunstliefhebber fascineren. Ter gelegenheid van zijn 20-jarig overlijden, worden verschillende herdenkingsmanifestaties voorzien. Katrien VAN HAUWAERT (dochter van één van de leden en tevens trouwe lezeres van dit blad Cecile De Braekeleer)
PORTRETTEN
Edgard Blancquaert (rector RUG) StafBruggen (directeur KNS) Leon Cnudde (schepen Stad Gent) 212
Oscar Colbrandt (Kunstschilder) Arthur de Groodt (prof. RUG) Oscar de Gruyter (directeur KNS) Roza de Guchtenaere (feministe) Filip de Pillecyn (auteur) Raymond de Tollenaere Jan Gillis (rector RUG) Armand Hacquaert (prof. RUG, schepen Stad Gent) Frans Primo (assistent 0. de Gruyter) Alfred Schoep (prof. RUG) Stijn Streuvels (auteur) Achiel Stubbe (kunstcriticus) Herman Teirlinck (auteur) Hany van den Heuvel (directeur KNS) Henry van de Velde (architect, prof. RUG) Karel van de Woestijne (auteur) Jefvan Durme (musicus) Prosper van Langendonck (auteur) Steven van Overmeire (advokaat) Joris van Severen (Politicus) Van Welde August Vermeylen (rector RUG) Karel Wille
WERKEN IN OPENBAAR KUNSTBEZIT BELGISCHE STAAT: - Ritme (hout) - 3 Elementen (gepolijste brons) - Naakt (taube-brons) ARCHIEF EN MUSEUM VAN HET VLAAMSE CULTUURLEVEN, ANT-. WERPEN: - Oscar de Gruyter I (brons) - Herman Teirlinck (gips, steenpatina) - August Vermeylen (gips, steenpatina) OPENLUCHTMUSEUM VOOR BEELDHOUWKUNST, ANTWERPEN (MIDDELHEIM): - Monument Poetou-De Landtsheer (natuursteen)
213
STUDIO HERMAN TEIRLINCK, ANTWERPEN: - Herman Teirlinck (plaket, brons) ECOLE NATIONALE SUPERIEURE DES ARTS.VISUELS DE LA CAMBRE, BRUXELLES: - Henry van de Velde (gips) KONINKLIJKE NEDERLANDSE SCHOUWBURG, GENT: - Oscar de Gruyter 11 (natuursteen) - Harry van den Heuvel (natuursteen) KONINKLIJKE ACADEMIE VOOR NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE, GENT: - Edgard Blancquaert (goudbrons) MUSEUM VOOR SCHONE KUNSTEN, GENT: - Madonna 111 (brons, beige-groen) - Oscar de Gruyter 111 (natuursteen) - Oscar Colbrandt (natuursteen) PROVINCIEBESTUUR VAN OOST-VLAANDEREN, GENT: - Ritme I (brons, goud-zwart) RIJKSUNIVERSITEIT, GENT: - August Vermeylen (natuursteen, gips) - Jan Gillis (brons) - Wapen (brons) MUSEUM, RIGA: - Kop (witte marmer) BEGRAAFPLAATSEN: - Gent (Westerbegraafplaats): Roza de Guchtenaere (plaket, brons) - Gent (Gentbrugge): Monument Dhondt-Dhaenens (natuursteen) - Gent (Mariakerke): Poetou-Van der Straeten (brons) - Gent (Campo Santo, Sint-Amandsberg): Filip de Pillecyn (plaket, brons) - Sint-Niklaas: Jefvan Durme (plaket, brons)
TENTOONSTELLINGEN (selectie) 1905: Kunstsalon, Gent 1907: 6de tentoonstelling Kunst en Kennis, Gent 214
1909: 1910: 1911 : 1921: 1922:
7de tentoonstelling Kunst en Kennis, Gent 8ste tentoonstelling Kunst en Kennis, Brussel 9de tentoonstelling Kunst en Kennis, Luik 12de tentoonstelling Kunst en Kennis, Gent 13de tentoonstelling Kunst en Kennis, Gent 42ste tentoonstelling, Gent 1924: 15de tentoonstelling Kunst en Kennis, Gent 1925: 4de salon van religieuze kunst, Antwerpen 43ste tentoonstelling, Gent 1931: Boskamp, Bloemendaal (NL) 1932: Galerie Manteau, Brussel 1951: Exposition internationale d'art sacré, Roma 1953: 15 hedendaagse Gentse kunstenaars, Leiden 1954: Salon Kunst van Heden, Antwerpen 1954: Openluchttentoonstelling, Heist 1955: 3de biennale beeldhouwkunst, Middelheim park, Antwerpen 1956: Scaldis-tentoonstelling, Tournai, Gent, Antwerpen Zuidvlaams kunstsalon, Leupegem Paleis voor Schone Kunsten, Brussel 1957: Industrie et métiers d'art, Namur 4de biennale beeldhouwkunst, Middelheimpark, Antwerpen Festival Paris-Bruxelles, Paris Openluchttentoonstelling, park gemeentehuis, Gentbrugge Openluchttentoonstelling, Dudenpark, Vorst 1958: Openluchttentoonstelling, Bree L'Art et Travail, Charleroi Openluchttentoonstelling, Erasmushuis, Anderlecht 1965: Openluchttentoonstelling, kasteel Ooidonk, Bachte-Maria-Leerne 51 ste salon voor schone kunsten, Gent (hulde 80ste verjaardag) Floraliën, Gent 1967: Openluchttentoonstelling, stadspark, Sint-Niklaas 1970: Floraliën, Gent Ouderdomsdekens der Gentse artiesten (tM. Sys), galerie Murez, Mariakerke 1972: Galerie Plus-Kern, Gent 1973: Openstelling domein Claeys-Bouüaert, Mariakerke Kultureel weekend, gemeentehuis, Wondelgem 1975: In memoriam-tentoonstelling, galerie Vyncke-Van Eyck, Gent 1980: 5 beeldhouwers in het park, Middelheim, Antwerpen 1983: Salon des Nations, Paris Grafarchitectuur, Try, Gent Kasteel Claeys-Bouüaert, Mariakerke Art Expo, Dallas (Texas) 215
1984: Arts 84, Paris Art Expo, New York Centre international d'Art contemporain, Paris Oriëntalisten en afrikanisten in de Belgische ~unst, 19de en 20ste eeuw, ASLK, Brussel 1985: Laforet-museum, Tokyo Gent in de oorlogsjaren, Museum A. Vander Haeghen, Gent Linea '85 (reconstructie atelier) Een toren voor boeken, Gent
DE "PUNTFABRIEK" Hoeveel duizenden Gentenaars hebben daar niet gewerkt en sommigen zelfs heel hun leven gesleten? Wij vermoeden dat slechts weinige van onze lezers de historiek van dit bedrijf kennen dat door de Gentenaars ook wel "De Clouterieje" genoemd werd. Veel werd daarover niet gepubliceerd, sporadisch eens een krantenartikeltje en onlangs een hoofdstukje in het boek "Gentbrugge. Acht Eeuwen Geschiedenis." Wij dachten dat het misschien de moeite kon lonen eens een résumé te maken van wat er over dit bedrijf bekend is, destemeer omdat wij heel interessante inlichtingen daaromtrent ontvingen van de achterkleinzoon van de stichter, ons lid Kolonel b.d. André Pemot. Aan de basis van dit bedrijf ligt de Fransman Adolphe Pemot, geboren te Chalvraine (Haut-Mame). Deze fabrikant van "benen knoppen" was in Gent beland en trouwde hier met ene Minne. U weet wel, een afstammelinge van een van de 4 hier regerende vleeshouwersgeslachten: Minne, Van Melle, Van Loo en Deynoot. In 1839 installeerde Adolphe Pemot zijn eerste machine om nagels te maken op het N ieuwland. De firma heette toen Pemot-Minne en de initialen PM waren zo een beetje het fabrieksmerk. Met de hulp van Louis Carels slaagde Pemot er in zijn machines merkelijk te verbeteren en in 1842 had hij 6 zelfgebouwde nagelmachines. In 1848 stelde hij reeds 11 mensen te werk. De uitbreiding van het bedrijf maakte een verhuis noodzakelijk en in 1851 kwam er een fabriekje nabij de Minnemeersbrug. Er kwam een stoommachine van 25 PK en er kwamen 4 machines bij voor het vervaardigen van klinknagels. Leverancier: het Huis Carels. Het nodige materiaal voor de fabricatie van de nagels en rivetten, de getrokken 216
draad dus, kwam van Luik en Engeland, maar de ondernemende Pernat vond dat hij dat evengoed zelf kon maken en in 1860 werden er 14 bobijnen opgesteld om zelf draad te trekken. In 1867 verhuisde de firma Pernat-Minne naar de oude bougiefabriek De Carte in Gentbrugge en breidde er zich verder uit. Er waren dan reeds 15 nagelmachines, 4 rivetmach ines, 3 gloeiovens en een draadverzinkerij van I 0 bobijnen. De energie werd geleverd door een stoommachine van 110 PK en er waren 30 arbeiders tewerkgesteld. In 1891 overlijdt de stichter Adolphe Pernot. Dat hij een sociaalvoelend mens moet geweest zijn moge blijken uit de misschien wat naïeve grafrede (die wij hier reproduceren) die uitgesproken werd door een afgevaardigde van de 75 arbeiders die er toen werkten. Op 30 juni 1892 werd het bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap de S.A. Clouterie et Téfilerie des Flandres. Aandeelhouders waren G. Carels, Leon Tertzweil, J. Dierman, H. Drory, E. Van Ceulebroeck, Mevr. Praet-Pernot. De fabriek werd bijna volledig afgebroken en op een rationele manier heropgebouwd, vergroot, gemoderniseerd. Dit alles onder het dynamisch beleid van Leon Tertzweil. Het is dus niet voor niets dat er in Gentbrugge een laan naar hem genoemd werd. Tertzweil had 28 jaar de leiding van het bedrijf, tot aan zijn dood in 1920. In het begin van deze eeuw had hij de assistentie gekregen van J. Delori. In 1906 kwam er een nauwe samenwerking met de S.A. des Clouteries Ad. Otlet te Fontain-l'Evêque. De fabriek bleef maar uitbreiden, nieuwe gronden werden aangekocht, enerzijds tot aan de Schelde, anderzijds tot aan de spoorweg. Er werden 2 stoomturbines van 1.400 PK geplaatst. (De eersten in Gent!) Men begon met het vervaardigen van platte draad en er werd een boutenfabriek opgericht. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bedroeg de jaarlijkse productie van beide fabrieken 60.000 ton en er werden 1.000 mensen tewerkgesteld. In 1914 werd het bedrijf "beschlagnahmt" en er kwam een "Militäre Drahtfabrik" waarin onder Duitse leiding Franse en Russische krijgsgevangenen werden tewerkgesteld. De meestergasten en bedienden waren Duitsers. Na de Vrede van Brest-Litovsk tussen Duitsland en Rusland werden de Russische krijgsgevangenen naar huis gestuurd en vervangen door vroegere Belgische werklieden die opgeëist werden. Na de Wapenstilstand van 1918 zou het nog tot maart 1919 duren vooraleer de fabriek opnieuw kon starten met 170 arbeiders. Zowel de productie als het personeelsbestand kende zeer vlug opnieuw een uitbreiding. Na de dood van Leon Tertzweil werd de algemene leiding waargenomen door J. Delori. 217
Grafrede (uit het archiefvan kolonel b.d. AndrĂŠ Pemot).
218
219
Ten einde de bevoorrading van de nodige grondstoffen te verzekeren werd er in 1922 een overeenkomst van gemeenschappelijke belangen afgesloten met de Luxemburgse ARBED en er werd een participatie genomen in een 4-tal bedrijven uit dezelfde sector. De "Clouterie et TrĂŠfilerie des Flandres" verdween in 1953, ze werd geabsorbeerd door ARBED. Het vervolg is een gekend liedje: men moest saneren om te kunnen concurreren op de internationale markt, personeel moest afvloeien, verschillende afdelingen werden afgeschaft, etc. De "Puntfabriek" is nog altijd een naam die familiair in de oren klinkt, maar het is al lang dat er in Gent geen nagels meer gemaakt worden. Hugo COLLUMBIEN
HET VOLKSBLAZOEN VAN GENT Over een volle bladzijde van de "Streekkrant" verschijnt wekelijks in de donderdaagse uitgave de "Mededelingen van de Stad Gent". In de uitgave van 9 februari 1995 ging een klein artikel over "Stadhuis verrijkt met kunstglasraam". Hierbij werd geschreven dat Adriaan Geysen, kunstglazenier bij de Technische Dienst Gebouwen, onlangs glas-in-loodramen had geplaatst in de gang van de GemeenteraadszaaL Een foto erbij illustreerde dit. Onder een andere foto van een glas-in-loodraam in het Stadhuis, verbeeldend het Volksblazoen van Gent, werd vermeld dat dit eveneens van de hand was van hogervermelde Geysen. In de Mededelingen van de Stad Gent dd. 2 maart 1995 kwam er een "Rechtzetting i.v.m. glasraam in stadhuis". Daarin werd gezegd dat de informatie over het glas-in-loodraam met erop het Volksblazoen van Gent foutief was. Het glasraam werd wel gemonteerd door Geysen, doch ontwerp en tekening waren van het kunstatelier van Olivier Ganton. Het werk werd rond 1954 verwezenlijkt in opdracht van de Technische Dienst Gebouwen van de Stad Gent. Er valt niet aan te twijfelen dat dit kunstig glasraam gemaakt geweest is door Ganton en geplaatst door Geysen. Aan de tekening ook niet. Maar het ontwerp is een andere zaak, en hiervoor verwijzen wij naar "Ghendtsche Tydinghen" 1e jaargang- nr. 4 - p. 49. Daarin werd het Volksblazoen van Gent voorgesteld door wijlen Gaston Hebbelynck. Hieruit leren wij dat het blazoen werd getekend door Herman Verbaere, zoals ook blijkt uit zijn monogram en hoogst waarschijnlijk werd dit geĂŻnspireerd door advocaat JozefVermeulen, de Gentse schepen van folklore, zoals hij genoemd werd, die ten ander de erbij horende 220
DE
~-=--=--
~itistÂŽotksblttJOtltVftlt~~ Ontwerp van Herman Verbaere.
Glasraam in het Stadhuis.
221
uitleg schreef. Het blazoen werd door Herman Verbaere keurig en kleurig gelithografieëerd. De prent werd als oefening gedrukt in de Stedelijke Jongensberoepsschool, afdeling Boekdrukkunst, te Gent. Aangezien de tekening te groot was om toen te reproduceren in ons tijdschrift, werd door wijlen ons medelid Gustave Rouquart een nieuwe verkleinde, maar zeer goedgelijkende tekening gemaakt van .het origineel en afzonderlijk afgedrukt samen met de tekst van Jos Vermeulen. Hierbij geven wij deze keer een ook ietwat verkleinde afdruk van het origineel ontwerp van de hand van Herman Verbaere, alsmede een foto van het glasraam in het stadhuis. De foto werd ons bereidwillig ter hand gesteld door de Dienst Voorlichting van de Stad Gent, waarvoor onze dank. André VERBEKE
GENTELDERSONTMOET HET MONUMENT VAN PETRUS JOZEF TRIEST TE BRUSSEL Al jaren zijn wij op zoek naar het antwoord op de vraag: "Wat maakt van iemand een Gentenaar?" Is het omdat hij of zij in Gent geboren is, er een bepaalde tijd woont of werkt of gewoonweg omdat hij of zij zich Gentenaar voelt? Geeft toe, het antwoord is niet eenvoudig. Wanneer er iemand is die moeilijk onder de noemer van een stad of een gemeente kan geplaatst worden, dan komt beslist kanunnik Petrus JozefTriest daarvoor in aanmerking. Na zijn geboorte te Brussel op 31 augustus 1760 en zijn eerste opleiding in diezelfde stad, omzwerfde hij een groot deel van het Vlaanderen. Uiteindelijjk belandde hij via Lovendegem te Gent. Niemand zal echter in twijfel trekken dat het zwaartepunt van het levenswerk van kanunnik Triest zich te Gent situeerde. Getuigt het dan van chauvinisme wanneer we hem een plaatsje geven in de galerij van Bekende Gentenaars? Wij denken in ieder geval van niet. Het is niet onze bedoeling hier de figuur P.J. Triest te beschrijven. De geïnteresseerden verwijzen we naar de beknopte bibliografie. Waar we hier wel even willen bij stilstaan is het feit dat de geboortestad van kanunnik Triest, de stad Brussel, hem blijkbaar na zijn overlijden - op 24 juni 1836 - niet vergat. In één van de zuidelijke kapellen van de Sint-Michielskathedraal werd een prachtig monument opgetrokken ter nagedachtenis van de verdienstelijke kanunnik (zie foto). Het werd vervaardigd uit witte marmer en is voorzien van een portretmedaillon. 222
Monument Petrus JozefTriest in de St.-Michielskathedraal te Brussel. Copyright A.C.L. Foto nr. 24141.
223
Daarnaast werd tegen de westelijke muur van de kapel een witmarmeren plaat bevestigd met daarop volgende tekst: Pierre Joseph Triest. Chanoine de Ja Cathedrale de St. Bavon à Gand. Naquit à Bruxelles, Ie 31 Août 1760. Nommé en 1830 curé à Lovendegem (Flandre-Orientale). 11 y jeta les fondements de l'institution des Soeurs de la Charité de Jésus et de Marie. DontIe siège fut definitivement fixé à Gand Ie 30 juillet 1805. Le 7 novembre 1810 il fonda l'institution des Frères de la Charité. En 1822, il etablit la congrégation des Dames de la Charité Maternelle. En 1825, il crea l'institut des Frères de St. Jean de Dieu. En 1835, il organisa la communauté des Soeurs de l'Enfance de Jesus. 11 mourut pieusement Ie 24 juin 1836 à Gand, centre de toutes ses créations charitables, ou la confiance de ses concitoyens l'avait fait nommer membrede la commission des hospices civils, membre de la commission administrative des prisons, de celle du Mont-de-Piété, de celle de l'atelier de charité. Apprécié en Belgique comme à l'étranger. Le chanoine Triest avait été nommé en 1818, chevalier de l'ordre du Lion Belgique, et en 1834, chevalier de l'ordre de Léopold. En 1835, la société de Montyon et Franklin, fondée à Paris pour glorifier les hommes utiles de tous les pays décerna sa médaille d'honneur a celui. In de vloer, voor het monument, ligt een bronzen plaat met daarop de volgende tekst: Petrus Jozef Triest. 1760-1836 Kanunnik van St.-Baafs te Gent. Algemeen geëerd als Belgische Vincentius à Paulo. Was gedurende dertigjaar de ziel van alle weldadige ondernemingen in de Stad Gent. Stichter van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria. 1803. Van de Broeders van Liefde. 1807. Van de Broeders van St. Jan De Deo. 1803. Van de Zusters van de Kindsheid Jesu. 1835. Richtte in zes provinciën van het rijk zevendertig instellingen op voor opvoeding en onderricht van de jeugd, vijfendertig tehuizen voor de zorg van zieken en ouden van dagen. DavidMAES
BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE - De Meester J.: Kanunnik Petrus Jozef Triest, in: Ghendtsche Tydinghen, 1977, nr. 6, p. 286/291.
224
-
De Buck Ronald: Gentse Memoriedagen, in: Ghendtsche Tydinghen, 1994, nr. 3, p. 184. Van Den Bossche Johan: Het Kloosterke van Liefde. 75 jaar verpleegkunde, p. 7. Gent, 1984. Boerrighter Edesius en De Grauwe Jan: Meerhem, toen en nu, p. 72 e.v., Gent, 1991. Coppejans-Desmedt Hilda en Huyghebaert Jozef: Het departement van de Schelde, in: het driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet van Belgil!, 1988, nr. 164, p. 164. - Cloet Michel, Collin Ludo, Boudens Robrecht Het Bisdom Gent. Vier eeuwen geschiedenis. Gent 1991.
DE VOLGENDE BIJDRAGE ONTVINGEN WIJVAN MEVROUW SUZANNE JANSSENS Toen ik gegevens verzamelde voor mijn boek "In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad" heb ik niet gewacht tot ik Gent elders ontmoette. Ik ben "Gent elders" zelf een eindje tegemoet gegaan! Stilletjesaan beginnen de herinneringen te vervagen, doch er blijven er nog voldoende voor dit korte relaas. Toen mijn boek reeds in druk was ontdekte ik een standbeeld ten voeten uit van graafPaul de Smet de Naeyer te Wenduine (gemeente De Haan). Op het Jan Jacobsplein te Brussel staat een monument ter herinnering aan de slachtoffers van het eerste Belgische Schoolschip "Comte de Smet de Naeyer" vergaan op 19.4.1906. Een "Bron der Geknielden" zag ik te Brussel, in de tuin van Kamer en Senaat. Een wit marmeren "Bron der Geknielden", doch met slechts vier jongelingen, daar pas één beeld gebroken was, stond in het Folkwangmuseum te Essen (Duitsland). Langs de Brugse straten staan twee verschillende standbeelden van Jan van Eyck. Te Grevelingen (Frankrijk), aan de oude "Pont Vauban" meldt een gedenksteen ons het trieste autocarongeval, dat aan een groep Gantoisesupporters overkwam op Pinksterzondag in 1952. In het Museum van Centraal Afrika te Tervuren zag ik de borstbeelden van de gebroeders Vandevelde. In de Sint-Miebiels en Sint-Goedele te Brussel kon ik het praalgraf van kanunnik Petrus Josephus Triest niet bewonderen vermits grootse restauratiewerken aan de gang waren in de kerk. Een bezoek aan studieprefect Hubert Demoor, auteur van het boek "Flitsen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum voor jongens te Gent" heeft mij diep ontroerd, toen ik in een hoek van zijn bureau in het Atheneum te Veurne een gehele muur volgeplakt zag met zichtjes van Gent. Sindsdien heb ik het dubbel en dik gewaardeerd nog steeds te Gent te wonen! Een daguitstap vanuit Nice liet mij niet toe tijdens een flitsbezoek aan Saint-Raphaël (Frankrijk) onze "Stenen man van het Belfort" te gaan bewonderen op de "Square de Gand" aldaar. Graag was ik naar het oorspronkelijk standbeeld van Pietervan Gent, staande in de "Calle de Gante" te Mexico-City, het reusachtige "Vrijheidsmonument" te BuenosAires (Argentinië) van de hand van Julius Lagae, wiens beeldhouwwerk "Boete" ons Citadelpark siert en de beelden van Keizer Karel, waarvan ons standbeeld een kopie is, gaan kijken. Het heeft niet mogen zijn ... 225
HET LAATSTE WOORD VAN DE QUIZMASTER Na zo'n moeilijke puzzel is het verstaanbaar dat er heel wat commentaar naar mijn hoofd werd geslingerd, ik weet nu hoe de Franse adel zich in de 18de eeuw voelde: onthoofd. Het woord kwartierstaat werd bewust niet gebruikt, daar men in verschillende woordenboeken er de volgende uitleg aan geeft: tabel van kwartieren. Bij kwartieren leest men: vierendeel, 1/4 duim of cm., vierde deel van een uur, helft van het voorste of achterste deel van een slachtdier, deel van een uier, schijngestalte van de maan, gekwartileerd wapenschild, stamdeel, wachtervan een schip, onderdeel van een gewest of land, wijk en verblijfplaats van een militair. Iemand die met deze term niet bekend is en wil meedoen aan de puzzel, weet totaal niet wat van hem verwacht wordt. Onder het woord "roots" zal iedereen verstaan de herkomst, de voorvaderen van een persoon. Wat de eerste vraag betreft moet ik mededelen dat volgens de Vlaamse vereniging voor Familiekunde (1) zowel de "Cotonnière des Flandres" als de huidige Rijkswachtkazerne op de plaats staan van het verdwenen kasteel der Van Vaernewijcks. Daar het eerste gebouw verdwenen is, is het verstaanbaar dat naar het gebouw dat thans - dit wil zeggen heden - prijkt op deze plaats de Rijkswachtkazerne gevraagd werd. Dhr. De Decker was kwaad omdat we in onze inleiding en slot verwijzen naar Vilain XIIII en er geen enkele vraag gesteld werd over deze familie. Wel mijnheer U kent nu ook een spreuk bij. In (Franstalige) nobele kringen is er een gezegde dat al wie tot de Gentse adel behoort triestig (Triest), beestachtig (Bette) ofwel gemeen (Vilain) moet zijn. Alhoewel er veel meer adelijke Gentse families zijn, worden deze drie telkens samen vermeld. Inderdaad werd Vijt begraven - en waarschijnlijk ook zijn zoon Joos, de opdrachtgever van het Lam Gods - in het Chartreuseklooster Rooi gem. Mevrouw Wauters-D'Haen vraagt zich af waarom niet voor de Vijtkapel in de kathedraal werd geopteerd. Gelukkig werd niet voor deze keuze geopteerd, daardoor kon de sepulture van Hubert van Eyck en zijn zuster in de kathedraal geplaatst worden. Uit ervaring kende mevr. Vanderhaeghen reeds het bestaan van het valse gildeboek der schildersgilde en met Jan van der Meeren schoot ze dan ook in de roos van vraag 5. Ze merkt wel op dat er zoveel hypothesen bestaan over het auteurschap van de Gentse Calvaritriptiek door de verschillende kunsthistorici "dat ze haar Iatijn er bij verloor". Ik heb nog nooit een juistere uitspraak gehoord. De eerste uitgebreide studie gepubliceerd over de Vlaamse primitieven dateert uit de jaren '20. Het was dan nog een Duitser Friedländer die dit verwezenlijkte. De tweede grote baanbreker was een Amerikaan Panofsky, wiens l. O.l.v. J. Bueselinck, genealogie en heraldiek in Vlaanderen, cat. St.-Pietersabdij 3-26/3/ 1967, blz. l.
226
Early Netherlandish Painting verscheen in 1947-1948. Dit wil zeggen dat we eigenlijk met een vrij jong gebaseerde wetenschap te maken hebben, die wel een vlugge evolutie kende. Op 50 jaar tijd zien we dan ook dat schilderijen die vroeger nog aan de meester zelf werden toegeschreven, thans mogelijks op naam staan van een epigoon of een tijdgenoot. Ze merkt verder terecht op "Hoe kan een gewoon mens er nu nog uit wijsgeraken?". Wel mevrouw, neem aan, de expertengeraken er soms ook niet wijs uit. Verder schrijft ze "sommige kunstkenners zijn het helemaal niet eens met de vereenzelviging van Joos van Wassenhove met Justus van Gent". Wat dat betreft is alles in kannen en kruiken. De identificatie met Joos Walterson van Gent kan men verlaten, daar deze een wever was en geen schilder. Ook de vereenzelviging met de schilder Joos van Ravenstein kan men verwerpen, daar deze een Duitser was. Waarschijnlijk was onze Joos van Wassenhove, alias Justus van Gent, zelfs geen Gentenaar. De naam van Wassenhove treffen we in de 1ste helft van de 15de eeuw niet te Gent aan, maar wel te Antwerpen (waar we de toponiemen WassenhoveMassenhove kennen) waar Joos van Wassenhove reeds in 1460 werkzaam was. Pas vier jaar later vinden we hem terug in de Gentse schildemering. En voor dhr. De Smul en de andere deelnemers was het wel zeer leerrijk, maar "P.S. voor mij mag het volgend jaar iets eenvoudiger". Wel we beloven U met een nobel hart en een edel voornemen, dat wij er REKENING zullen mee houden. Ik ben er van ingekwartierd. De nog steeds "geachte" QUIZMASTER
227
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel :XXIV Komde gij uuk noar de tseefkesschoole? Syn.: "Nonnekesschoole, patersschoole": katholieke school. Zie ook hogerplaat38: "Vievan detseeve". Ge weet veel mier oas ge tussche de regels leest Je weet veel meer als je datgene begrijpt wat niet expliciet in de tekst staat, maar er door gesuggereerd wordt. Ze zal wel putses zieke mee zijn pensioen Syn.: "Ze zal wel pitses piesse mee zijn pensioen": ze geeft ~~ ~.~~IYJ'b ~l.)J'-7:''-J ~~ooo zijn pensioen goed uit, ze neemt het er 00~~~ van. Ook nog: "Ze cl_ zulle mee mijn geld gien putses piesse": Ik zal na mijn dood geen geld nalaten, zodat het door de erfgenamen niet verkwist zou kunnen worden, o.a. door veel te eten of te drinken. CROMMELYNCK: "... Ha, Clara, ge wil mij uurkes opzette! 't Es wel te zien dadde mij moar gepakt 'n hèt veur mijn kluiten, moar oas ge miént mee mijn eens noar mijnen duud pitses te pisse, zijde luulek mis, zijde luulek mis!... ("Oe èwer oe zotter", p. 26).
· Gentse
.<.
OitdruR~inqen
Edc7 i evis Gtl/.1/an 6eert
Zijde uitgeslidderd? "Sliddere" of "uitsliddere" is uitglijden. Zo zegt men: "Hij slidderdege over een bananeschelle". 228
Ge we~t veeL "";~" l ee:>t · · oe:s. 9e tussc..'rte cÁe 'fe<:/'"'""
Plaat 30
229
'k Sprong uit mijn vel van colirre Syn.: "'k Stonde te danse van klîrre; 'k was opgeveeze van colirre; 'k spuwdege bloed van colirre: 'k hoa een overluupende colirre; 'k schoote nu toch in een colirre van alle ( d'helsche) duuvels; 't was gelijk da'.k den duuvel (de bieste) an 't schirre was; 'k schoote nu toch in een Fransche (Spoansche) colirre; 'k steldege mij in colirre; 'k was in een colirre om te stîrve; 'k zage zwart van colirre; 'k wierde zuu colirreg of ne koater die zijn stîrt verbrand hee; 'k wierde mij nu toch coleriek": buiten zichzelf zijn van woede. Ge zij mij bezig mee vermuusche Syn.: Ze loat heur vermuusche": vermorsen, bederven, verprutsen. "Ulder toate vermuusche" wordt gezegd van meisjes wanneer ze zich veellaten kussen en vastnemen. Ze werden dan vaak door andere jongens niet meer "au sérieux" genomen en als "lochte sigare" of "afgelekten boterham" bestempeld. (Zie uitleg bij plaat 16: "Ge keun koeke bakken op heur gat"). Mijn poer es verschote Syn.: "Al zijn poer verschiete; 't poer es ter uit": zijn krachten verspillen, kwijt ZIJD.
Ge zul gienen êwen top schirre Syn.: "Der zit gien dijement in diene gast; hij gedijt nie goe; 't es moar ne gloazene": hij groeit niet goed op, hij is wat ziekelijk, hij zal niet êwd worde. " 'k Zie hem nie lank te leeve; hij zit in een slecht vel; hij es moar d'uuge toe te duwe (knijpe)'': bijzonder zwak en ziekelijk zijn. Ook: "Da kind malingert": is ziekelijk. <Fr.: maligne: kwaadaardig. " 't Es een tier kind; 't es ne kruipelijnk; 't es een ti ere opscheute."
GENTSE MEMORIEDAGEN: 4-5 FEBRUARI 4 februari 1561: Iemands neus afbijten zou u tegenwoordig hoogstens een paar maanden verblijf in de Nieuwe Wandeling kosten, maar vroeger hielden de rechters er een andere mening op na: "Den IVden sporele (was een man) ghegeeselt totten bloede en ghebannen XII jaer uter vrijheyt ende pandynghe deser stede, omme dat hij ende sijne huusvrauwe eene jonghe dochtere heuren neuse afghesneden hadden" (MEMORIEBOEK).
230
4 februari 1651: Bisschop Triest sticht het "Werk derTwaalfHemden", "... om den nood te helpen lenigen van de armen te Gent...". Daartoe bezet hij een erfelijke rente van 50 pond groten per jaar. Met dat inkomen zullen op de eerste zondag van elke maand in Sint-Baafs, na de mis van de fundatie der broden, worden uitgedeeld: zes manshemden en zes vrouwenhemden, elk van 2 gulden 't stuk, aan 12 armen van de stad, zogenaamde "noodlijdende lieden die niet uit bedelen gaan". 4 februari 1716: Op 29 oktober 1709 werd het eerste Barrièretraktaat gesloten. In dat verdrag erkende "Holland" de Hannoveraanse opvolging in Groot-Brittannië terwijl de Britse koningin beloofde dat, nà de vredesluiting in de Zuidelijke Nederlanden een "Hollandse" Barrière tegen Frankrijk mocht komen. D~oorwerd bezettingsrecht toegekend in 19 plaatsen: Nieuwpoort, Veurne, Fort Knokke, Ieper, Menen, Rijsel, Doornik, Condé, Valenciennes, Maubeuge, Charleroi, Namen, Lier, Halen, Fort De Parel, Fort Sint-Filips, Damme, Dendermonde en Gent. In geval van een nieuwe Franse inval zouden de Hollanders dan als eersten weerstand kunnen bieden tegen Frankrijk. Eind augustus 1714 was de vrede zeer nabij. Behalve de aanwezigheid van één Engels garnizoen in het kasteel van Gent, en nog enkele Beierse bataljons in Luxemburg, bevonden er zich nog alleen maar "Hollandse" troepen in ons land. Op 15 november 1715 werd het definitief vredesverdrag ondertekend: de Zuidelijke Nederlanden zouden nu onder Oostenrijkse soevereiniteit komen. De Oostenrijkse keizer was echter niet akkoord om te Gent nog Hollandse troepen te laten legeren. Het nieuwe Barrièretraktaat sloot ondermeer Gent uit van bezettingsrecht. Op 4 februari 1716 droegen "Engeland" en "Holland" ons land over aan de Oostenrijkse keizer (DE SCHRYVER R., De Oostenrijkse aanspraken op de Spaans-Habsburgse erfenis ... in Oostenrijks België, 1987, p. 29). 4 februari 1835: Wij lezen in de Gazette van Gend: "Eene stoute diefte is voorleden zaterdag in de kerk van Sint-Baefs gepleegd. Gedurende den lykdienst voor gravin de Thiennes was een persoon in de boven-kerk eene kapel ingetreden en had aldaer een tapyt opgerold. Ziende dat men hem in zijn werk niet kwam stooren, heeft hy het tapyt opgenomen en is met hetzelve de kerk uytgegaen. Eenige aenwezige persoonen hadden vermoeden wegens dezen persoon opgevat en er kennis aen de kerk-bediende van gegeven. Men heeft den dief in de kruysstraet achterhaeld en hem in den Mammelokker in hechtenis gezet. 4 februari 1862: Geboorte te Gent van Monseigneur Gabriël Van den Gheyn, de "vader" van het Lam Gods, waaraan hij niet minder dan 25 bijdragen wijdde. Van hem mocht 231
burgemeester Claeys, in 1955, terecht zeggen: "Uw onder alle oogpunten gezegend leven heeft u werkelijk geheel gewijd aan de belangen der gemeenschap waartoe u behoort. U heeft door de verdienstelijkheid van uw lange loopbaan aan uw stad en aan uw land de vruchten v_an uw uitzonderlijke talenten zeer mild geschonken".
5 februari 1790: Enkele weken na de uitroeping van de "Vereenigde Belgische Staeten", door de Staten-Generaal, wordt te Gent een "Bureau Patriotique" geopend waar men kan inschrijven voor het onderhoud van één of meer soldaten voor een gans jaar. 5 februari 1798: De Fransen, die reeds de meeste klokken uit de kerken hebben weggehaald, bevelen dat de overgebleven klokken enkel nog zullen mogen luiden om de overwinningen van de Franse Republiek aan te kondigen. 5 februari 1806: Het begin van de 19de eeuw was op artistiek gebied ongelukkig: men had niet de minste eerbied voor de gotische kunst of voor de schilderijen van de Vlaamse primitieven. Wij geven u een staaltje van die "kunstzin": Op 5 februari 1806 beslist de kerkfabriek van het Heilig Kerst enkele verbeteringen aan te brengen aan de kerk, ondermeer het bedekken van de mooie gotische pijlers met zwaar metselwerk en een dikke pleisterlaag. Die "verbetering" werd pas in 185 5 weer verwijderd. 5 februari 1831: Alle klokken van de Gentse kerken luiden hardop en de beiaard speelt om het nieuws aan te kondigen dat de hertog van Nemours tot koning der Belgen werd verkozen. Drie dagen later zal men echter vernemen dat de hertog de Belgische kroon heeft geweigerd. (Louis Charles Philippe Raphaël van Orleans, hertog van Nemours, 0 25-10-1814 en t26-6-1896, was de tweede zoon van Louis Philippe, koning van Frankrijk. Hij werd op 3 februari 1831 door het Nationaal Congres te Brussel tot koning der Belgen verkozen, maar de Londense gezantenconferentie sprak haar veto uit over deze verkiezing en Louis Philippe droeg zijn zoon op de kroon te weigeren. Hij maakte de veldtocht van 1831-32 tegen de Nederlanders mee. In 1836-37 streed hij in Algerije en leefde na de Februari-revolutie tot 1871 in Engeland. Tijdens de Derde Republiek was hij tot 1879 divisie-generaal. De wet van 23 juni 1886 noodzaakte hem Frankrijk te verlaten). Ronald DE BUCK
232
BIBLIOGRAFIE Onlangs verscheen het "Liber Amicorum Adriaan Verhuist", een uitgave van het Willemsfonds. De aanleiding tot de uitgave van dit huldeboek was het feit dat deze in 1929 geboren Gentenaar verleden jaar 65 jaar werd. Deze huidige Ere-Voorzitter van het Willemsfonds was er gedurende 19 jaar de Voorzitter van, namelijk van 1965 tot 1984. Het boek kwam tot stand door een samenwerking tussen het Willemsfonds en het Liberaal Archief. Wij willen er wel de aandacht op vestigen dat het niet gaat over Verhulst als geschiedkundige, maar over zijn betekenis voor het Willemsfonds, de Vlaamse Beweging, de vrijzinnigheid, het liberalisme en de openbare omroep. Het boek heeft een formaat van 27x18 cm., telt 230 bladzijden en bevat een foto van de gevierde. Het kan bekomen worden door overschrijving van 975 fr. (verzendingskosten inbegrepen) op Rekening Nr. 000-0077982-91 van het Willemsfonds, Ham 133 te 9000 Gent, met de vermelding "Liber Amicorum". Deel XLVIII van de "Handelingen" van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent is verschenen. Het is een boek van 278 bladzijden geworden met als specifieke Gentse onderwerpen "Les origines gantoises du chroniqueur George Chastelain" en "Turbulentie rond de vernederlandsing van de Gentse Universiteit na de Eerste Wereldoorlog." En wel te verstaan de "Bibliografie van de geschiedenis van Gent 1993-1994" met niet minder dan 250 items. Deze Handelingen kosten 850 fr. Wie in de toekomst de Handelingen en de Verhandelingen van de Maatschappij gratis wenst te bekomen kan zich lid laten maken door 750 fr. over te schrijven op Rekening Nr. 000-0370680-43 van de M.G.O.G. De Brouwerijschool Sint-Lieven werd gesticht in 1892. Het was in opdracht van Bisschop Lambrecht dat de directeur van het SintLievensinstituut deze brouwerijschool stichtte. En wie was die directeur? GabriĂŤl Van den Gheyn. Jawel, de latere Monseigneur, de man die zeer veel gedaan heeft om het Gents stedeschoon te valoriseren. Er kon in onze stad weinig gepresteerd worden op artistiek of historisch vlak zonder dat hij er rechtstreeks of onrechtstreeks bij betrokken was. De medestichter van de "Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent", de man die gedurende 57 jaren deel zou uitmaken van de stedelijke "Commissie voor Monu233
menten en Stadsgezichten", die een I 00-tal verhandelingen schreef, waaronder 25 over het Lam Gods of de Van Eyck's. Dus ook de Brouwerijschool heeft hij dan nog gesticht. Wij vermoeden dat slechts weinige van onze lezers dit wisten. In I992 kon deze school haar I 00-jarig bestaan vieren. Daarbij werd gedacht aan de uitgave van een jubileumboek, maar als men dit grondig wil doen is dit toch een werk van lange adem. Het boek is er dit jaar dan toch gekomen. Het is een initiatiefvan de Oud-Studentenbond en werd uitgegeven door de Voorzitter Hendrik Butaye. Een dergelijk boek is vanzelfsprekend een "must" voor al de oud-studenten, maar wie zou denken dat het slechts voor hen interessant is, slaat de bal volledig mis. Het is van het begin tot het einde genietbaar voor iedere Gentenaar en er staat veel meer in te lezen dan enkel maar de historiek van de school. Er staat veel interessants in over bier en brouwerijen, en zeg eens eerlijk, welke Belg is daar niet in geïnteresseerd? Een brok Gentse geschiedenis ontbreekt evenmin. Het boek kreeg de titel mee "100 Jaar Leven in de Brouwerijschool SintLieven". Het heeft een formaat van 25x2I cm., telt 325 bladzijden en bevat, buiten plans en tekeningen, ook nog meer dan 200 foto's. Het boek is te bekomen in het "Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis". Prijs: I.250 fr. Onlangs verscheen het boek "Prisonnier des Allemands. 1942-1944." Daarin beschrijft Jean Verhaegen zijn belevenissen in diverse gevangenissen. Even situeren wie Jean Verhaegen was, want de meeste van onze lezers zullen daar wel geen flauw benul van hebben. Arthur Verhaegen! Ja, dat is een gekende naam, de ingenieur, de architect, de historicus, de man die het dagblad "Het Volk" stichtte, het Begijnhof van Sint-Amandsberg ontwierp, het Geeraard Duivelsteen op een prachtige wijze restaureerde, die gedurende de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers in I9I5 aangehouden en gedeporteerd werd, slechts in I917 vrijkwam en nog hetzelfde jaar overleed aan de gevolgen van zijn gevangenschap. Wel, Jean was de jongste van de I 0 kinderen van Arthur. Hij werd in Gent geboren in 1892, studeerde Rechten aan de Universiteit van Leuven, engageerde zich als oorlogsvrijwilliger in I9I4, bleef 4 jaar aan het IJzerfront en werd 2 maal gekwetst. Na de 18-daagse veldtocht waaraan hij deelnam belandde hij in het verzet. In 1942 werd hij gearresteerd door de Duitsers die niets concreets konden bewijzen, maar zonder meer aannamen dat een patriot wel iets tegen hen zal gedaan hebben. Hij belandde opvolgentlijk in de gevangenissen van de Nieuwe Wandeling, Sint-Gillis, Leuven, Aken, Cassel, Franfurt, Trèves, Keulen en opnieuw SintGillis en Leuven. 234
Hij kwam tenslotte vrij in maart 1944, maar werd reeds opnieuw aangehouden in augustus van hetzelfde jaar. En deze keer werd het hem fataal. In februari 1945 kwam hij van ontberingen en slechte behandelingen om in het kamp van Schandelah-Neuengamme. Dit boek bevat het boeiend verhaal van zijn belevenissen gedurende zijn eerste gevangenschap. Het is zeer vlot geschreven en leest als een roman. De oudere onder onze lezers die de 2e Wereldoorlog meegemaakt hebben weten dat vele van onze landgenoten in de Nieuwe Wandeling, Sint-Gillis, Leuven enz. terechtkwamen, maar slechts zij die er gezeten en geleden hebben weten precies wat er zich daar afspeelde. Dit boek laat aan de anderen toe zich een beeld te vormen van de misselijke toestanden die daar heersten en die voor de buitenwereld verborgen bleven. Een ontroerend boek dat zeer instructief is voor de jeugd die totaal onwetend is over wat hier, nauwelijks een halve eeuw geleden, nog mogelijk was. Moest uit afschuw maar lessen kunnen getrokken worden! Het boek heeft een formaat van 23xl5 cm., telt een 200-tal bladzijden, bevat enkele foto's en kost 795 fr. Te bekomen in de boekhandel. Verschijning aangekondigd: "Het Stadhuis van Gent". Reeds het 5e boek met tekeningen van Gaston De Smet die wij aan onze lezers niet meer moeten voorstellen. Verschijningsdatum: half-juli. Het wordt een boek van 136 bladzijden op kunstdrukpapier. Formaat: 28x25 cm. De tekst bij de tekeningen (met vertalingen in het Frans, Engels en Duits) is van de hand van onze Stadhuisspecialiste Professor Frieda Van Tyghem. Het boek zal 850 fr. kosten en kan nu reeds besteld worden door dit bedrag over te schrijven op Rekening Nr. 290-0525100-60 van "De Witte Cirkel" Gent. Het kan dan afgehaald worden op de tentoonstelling van de tekeningen in het Stadhuis op Zaterdag 15 juli (na de openingsstoet) en van 16 tot 23 juli, van 14 tot 19u. Wie het boek thuis wenst te ontvangen schrijft 950 fr. over. Na de verschijning komen wij daarop terug. H.C. "De stamboom van de familie van Elslande 1267-1995, heren van Carpentieringhe, Schoonvelde, Ghisbalde, ter Beke, Dilsernoot enz." blijkt op het eerste zicht weinig met Gent te maken te hebben, maar is een handig instrument om wapenschilden of obiits van Gentse laag-adelijke families - o.a. in de St. -Baafskathedraal- te identificeren. In 1267 was MichaÍl van Elslande grafelijk baljuw van de gouwen Kortrijk, leper en Rijsel. Een legende wil dat hij het H. Bloed naar Brugge bracht. Zijn zoon Jan koos tijdens de Guldensporenslag de zijde van de koning van Frankrijk. Belangrijk zijn de sancties en de straffen die de lelieaards nadien kregen. Vanaf de 15de eeuw tot aan dè Franse revolutie 235
wist de familie talrijke heerlijkheden te verwerven. Zelfbeoefenden ze telkens het ambt uit van burgemeester, notaris, rechter en brouwer te Wervik. Ze zijn dan ook verwant met talrijke belangrijke en adelijke families, onder hun aanverwanten vermelden we Napoleon Bonaparte, generaal Jan Vandermersch, Marguerite Yourcenar, Olivier Messian, enz ... - Door de talrijke processen die ze voerden voor de Raad van Vlaanderen, gezeteld in het Gravensteen, hadden ze enige omgang met de Gentse adel. Ze zijn dan ook verwant met de Smet de Nayer, de Neve de Roden, de Kerchove d'Exaerde (Gent), van Loo (Langerbrugge), Maertens de Noorthout, de Crombrugge de Picquendaele (Evergem), Schellekeos (Gent-Dendermonde), van Doorselaer de ten Rijen (Melle), enz. Van velen onder hen had de rouwplechtigheid plaats in de Gentse hoofdkerk, waar thans nog hun obiits prijken. In recentere periode kent de familie van Elslande onder haar leden burgemeesters, gedeputeerden alsook een minister van state. Het boek (412 blz.) geschreven door één van onze leden M(l). Rudy van Elslande is te bestellen voor 1550 fr. in het documentatiecentrum te St.-Amandsberg.
VRAAG EN ANTWOORD De Heer Jos Tavernier liet ons de hier gepubliceerde foto geworden en vraagt: wie weet meer over de personen die hier poseren in het atelier van Aloïs De Beule op de Nieuwbrugkaai 22 (thans kapel van het St-Lievenscollege). Foto genomen rond 1904. In het midden staat Aloïs De Beule (met hoed). Achter De Beu1e staat in burgerpak Victor Tavemier. Heeft iemand enig idee wie de andere personen zijn? In de kataloog van de tentoonstelling Neogotiek in de Bijloke staat op blz. 159 een gelijkaardige foto, maar zonder personen. Vraag: zijn beide foto's gelijktijdig genomen en door welke Gentse fotograaf? Hij voegt er nog aan toe: Volgens informatie ingewonnen bij Cyriel Tavemier, zoon van Victor Tavernier die te zien is achteraan naast De Beule in zwart pak, zouden enkele personen bekend zijn: - 3e rechtstaande van links: Frans Cuvelier (mouleur), destijds wonende in de huidige Keizer Leopoldstraat. - zittend links vooraan: Speyser (later profhout-meubel aan St-Lukas). - staande witte krullebol rechts zou Cyriel Couvreur zijn. Vraag: is deze info juist, en wie zijn de overige aanwezigen? 236
De Heer Tavemier heeft nog een 2e vraag in verband met de lege nissen en beelden aan de gotische gevel van ons stadhuis. In 1894 maakte Julien Dillens uit Brussel een aantal ontwerpen en tekeningen voor de stadhuisgevel teneinde de tot nu toe leeggebleven nissen op te vullen. In 1908 werden 19 beelden geplaatst (zie ook het artikel van Ronald De Buck in G.T. 19ejaargang, nr. 1, blz. 21). Zijn de tekeningen van de overige niet geplaatste beelden nog ergens te bekijken? Er zouden nog 37 ontwerpen gemaakt zijn. Zijn deze tekeningen ooit gepubliceerd en verspreid? Bestaat er over dat onderwerp nog andere literatuur dan de bijdrage van A.T. Van de Walleineen toeristische folder "Het Stadhuis te Gent en zijn beelden". Deze folder heb ik nog niet kunnen inzien. De Heer Theo De Smet is geïnteresseerd in de historiek van de gewezen hippodroom (koersveld, zeggen de Gentenaars) van het Westveld. Hij vraagt: is er niemand onder de lezerzs van G.T. die daar inlichtingen over bezit en daar een artikeltje zou kunnen over schrijven? Het woord is aan onze lezers. In Gh.T. 1994- Nr. 2- p. 215 stelde de Heer Ad. Temmerman in naam van de Heemkring Schellebelle een vraag over het verschil tussen zusters en nonnen en de benaming "Nonnenbosschen". Daar kwam geen enkel antwoord op en de Heer Temmerman zèlf schrijft ons nu het volgende: 237
- -- - - - -
-
Mag ik veronderstellen dat niemand op mijn vraag heeft gereageerd? Toevallig kwam ik een paar weken geleden in bezit van de "Geschiedenis der Zusters der Bijloke te Gent" van Jos. Walters, en daarin vond ik enige duidelijke verwijzingen naar verschillen. Ik wil er een paar vermelden. Deel I p. 24: In de Orde van Citaux waren twee soorten zusters: koor- en lekezusters. De koorzusters (moniales) hadden als voornaamste taak het zingen van het officie; maar ze hielden zich ook bezig met spinnen, naaien, breien en kantmaken; terwijl de lekezusters (conversen) belast waren met huiselijke arbeid en met oppas van de zieken in het hospitaal. "In 1639, 1645 en 1657, rekende men dat het onderhoud van een koorzuster 20 pond gr. of 120 gulden per jaar kostte en dat van een lekezuster 14 pond gr. of 84 gulden. Deel 11 + 111 p. 487: "1802: 25 mei, zijn door de kommissie der hospicen geĂŻnstalleerd: de abdis, 7 nonnen en 15 zusters om het hospitaal op te passen." De namen "non en zuster" dekten oorspronkelijk wel een verschil dat kon te maken hebben met de standenmaatschappij en het verrichten van slafelijke arbeid, alhoewel in de praktijk beide benamingen gangbaar bleven: vb. Grauwnonnen en Zwartzusters. Ook de begijnen noemde zich onderling "zuster" en oorspronkelijk vestigden ze zich bij voorkeur in de nabijheid van zieken- of leprozenhuizen. (Onze Begijntjes, L.J.M. Philippen, pr) Eigenlijk ging mijn vraag meer over het toponiem Nonnebossen te Serskarop en te Heusden. Het verband van "nonnen" of "honden" met bos(ch)sen ligt zomaar niet voor de hand en van "zusterbossen" heeft zeker nog niemand gehoord. Het verklaren van veld- of bosnamen is soms erg moeilijk, omdat vele namen uit een vroegere taal afkomstig zijn en dus erg oud zijn. Ook omdat er heel veel verkeerd op de kaarten genoteerd werd door franstalige, 19e eeuwse, kaartenmakers en omdat vele dialectnamen met de letters van ons alfabet niet juist kunnen geschreven worden. Bovendien wordt de zaak nog bemoeilijkt door vele tegenstrijdigheden. Tussen Wanzele en Serskarop ligt nog een bosgebied dat recent de "Nonnebossen" genoemd werd, blijkbaar omdat het klooster van Tussenbeek (Norbertinessen) daar in de omgeving heeft gestaan. Bij nader inzien blijkt zulks een gemakkelijk arrangement voor iets dat niet zo voor de handliggend is. Oudere mensen spraken inderdaad van d'Onnebossen en ze dachten aan "honden" en nooit aan "nonnen". De oplossing van het raadsel zal waarschijnlijk te vinden zijn in een mandement van Keizer Karel (foto-copie hierbij) waarin sprake is van "HONTE BOSSCHEN". Er zou namelijk moeten blijken dat soms ten onrechte tienden (belastingen) geĂŤist werden van "honte bossen", hooi- en kreekweiden, ... van hameien, wulle verkins, kalveren, ganzen ... en ook van rapen, radijsen, kolen, salade ... Ter aanvulling van vorenstaande tekst uit het mandement past het misschien wel ook te verwijzen naar een tekst uit de Geschiedenis der Zusters van de Bijloke Deel 11 en 111 p. 70. 238
De Cisterciënsers waren niet verplicht tienden te geven van gronden die zij, voor 1215, op eigen kosten hadden ontgonnen, noch van novale goederen (o.a. braakland) voor of na het Concilie van Lateraoen verworven, dit is van die goederen die bij hun inbezitneming onbebouwd lagen en bijgevolg aan geen vorige tiendbetaling onderworpen waren, noch van de hoven, boomgaarden, weiden, bossen, molens en visserijen of van het voeder dat zij voor hun dieren opdeden. Waar "hondedries" de betekenis krijgt van gemene, slechte dries (1) zou "bonte bossen" ook in die richting moeten wijzen. Honde of bonte hebben steeds een pejoratieve of ongunstige indruk verwekkende betekenis gehad. ( 1) Heemkundig tijdschrift Wetteren 1976 nr. 1. Nog een verwijzing die enige aandacht verdient is de naam "den ouden bosch" te Lokeren. In "Castellum": Heemkundig tijdschrift van Kalken en Laárne nr. 1 van 1995 staat op p. 32 een uittreksel van een kaart gemaakt in 1706 waarop de voornoemde vermelding voorkomt samen met enkele bevestigende boompjes. De naam "bonte bossen" in het mandement van Keizer Karel zou ons inziens moeten aanzetten om twijfel te koesteren over de namen "ouden Bosch" en "Nonnenbos". "Honte bosschen" staat in het mandement niet toevallig samen met hooi en grasweiden, bovendien kennen we toch het "hondsgras" (pijpekuisers). Die "bonte bosschen" zouden wel eens de naam kunnen zijn voor een vlakte met zoden vormend hoog gras en dus met bomen niets te zien hebben? Van het oorspronkelijke "bonte bosschen" naar "ouden Bosch" of''Nonnebos" was voor wie de oorspronkelijke betekenis niet kende, een lees- en schrijffout gauw gemaakt. Ik geloof dat het toponiem ''Nonnenbos" te Lokeren, Heusden en Serskamp onterecht gegeven is.
LEZERS SCHRIJVEN ONS De Heer Rudy van Elslande wenst te reageren op een opmerking die de Heer Arthor De Decker maakte in zijn commentaar op de Puzzel1994 (Gh.T. 1995 - N° 2 - p. 89). Het gaat over zijn commentaar op het artikel "De Van Byek's te Gent" dat de Heer van Elslande schreef in Gh.T. 1983 -Nr. 5 - p. 274. Niet accoord zegt de Heer van Elslande, ik wil opmerken dat er niet gepubliceerd werd "De Madonna bij de fontein" van Jan Van Eyck, geschilderd DOOR Sirnon Borluut, zoals De Heer De Decker wil doen geloven, maar heel duidelijk VOOR Sirnon Borluut. Dit wil zeggen dat Sirnon Borluut niet de schilder is, maar mogelijks de opdrachtgever. Het woord dat de Heer De Decker ter vervanging aanbrengt, nl. GESCHONKEN (i.p.v. geschilderd) is hier ongepast omdat er geen enkel document bestaat waarin vermeld of gesuggereerd wordt 239
dat Sirnon Borluut het paneeltje zou geschonken hebben aan de kerk van Dikkelvenne. De afmetingen van dit werk wijzen er duidelijk op dat het paneeltje oorspronkelijk gediend heeft voor persoonlijke devotie en niet om te prijken in een bidhuis. Wij ontvingen verschillende reacties op het artikel van de Heer Paul Boys "Les Journalistes", verschenen in ons 2e nummer van 1995. Onder meer van afstammelingen van de joumalisten in kwestie. Opp. 57 werd de tekst afgedrukt van een brief die Gustave Eylenbosch schreef aan René Van Herrewege. Op de 3e laatste regel staat het woord "frimanke" met een vraagteken. Zowel Mevrouw Marie-Jeanne De Smet, Kolonel b.d. André Pemot als Prof. Dr. A.K. Evrard doen opmerken dat hier "frimousse" moet gelezen worden = een snoetje, een lief gezichtje. Dr. Evrard voegt er nog aan toe: Toevallig lees ik op de laatste blz. van Prosper Mérimée's roman "Carmen": FRIMOUSSE pour mine ou' visageest un mot emprunté au romaniebel ou bohémien. (Firlimouse in 1640). Larousse zegt alleen dat het een familiaire uitdrukking is voor aangezicht, zonder verwijzing naar oorsprong.
GÊNSCHE PRÁOT Jelle was ne zatlap van d'îeste klasse, in aost hij gedronken hao kost hij vloeke gelijk ne ketter. Op ne kier dat een beetse over zijn hijt gieng, sprak de paster hem aan. - Jelle, zeid hij, ge moet achterlaote van ezûu te vloeke. - Aoch, Menhîere de paster, zei Jelle, 'k en doe kik daor gêi kwao mee. - Wa zegde? riep de paster, gîe kwäod? - Bij nîen ek, zei Jelle. Den heiligenAugustienus hee gezeid: Het gedacht es de zonde. - Awèl? zei de paster. - Awèl, zei Jelle al lachende, iedere kîer da kik vloeke, peiz'ek: Geloofd zij Jezus Christus. - Jao mäor, rîep de paster, gîen lolekes, of 'k gao mij kwao maoke. Ge moet dad'achterlaote! - 'k Zoe wel wille, zei Jelle, mäor Godver... pardon, menhîere de paster, zeid hij, in hij hield hem in. - Zied'het wel, Jelle, zei de paster, da g'u keunt inhêwe aos ge wilt. Däor, zeid hij, in hij gaf d'hem ne kluit; ge meug nen dreupel gäon drijnke omda g'u inhêwt van te vloeke. 'k Hê nog lieverdage drijnkt of dage vloekt. - In geefde mij daorveure ne kluit, vroeg Jelle ezûu? - Jao ek, in mee veel plezier, zei de paster, in doe vûurt i devûure. - 'kEn zal nie mankeere, menhîere de paster, zei Jelle. Iedere kîer da 'k goeste hên veur te vloeke, zal ek het u kome zegge. 240
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 24e jaargang nr. 5 15 september 1995 Stichter: G. Hebbelynck t Voorzitter: H. Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester: A. Verbeke Secretariaat: Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst: Mevr. A. Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14-9000 Gent Postrekening: 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr. per jaar. Steunende leden: 600 fr. per jaar. Beschermleden: 1000 fr. per jaar. Buitenland: 200 fr. extra voor portkosten INHOUD - De Groete strate buten Turre (Vervolg). - lnventaire Archéologique: Schouwstijlen van de Vergaderzaal der Toeziehtscommissie van het Koninklijk Muziekconservatorium. - Vondelinge Sophie Stove (1844-1870). - Filips Van Artevelde. - Hommage aan Romaio Deconinck. - Gentse Memoriedagen: 6-7-8 Februari. - Gent elders ontmoet. - Varia: De doodsoorzaak van soldaat Adriaan Strimersch. - Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXV. - Oudheidkundige Kroniek: De Witte Kaproenen. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gentse liedjes: De Schoonste Dag zijn's Levens. - Gênsche Präot. - Dit bestaat niet meer.
242 257 259 268 273 277 280 281 282 285 288 290 293 295 296 296
Bibliothéek en wekelijkse bijeenkomsten: in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse: Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.
DE GROETE STRATE BUTEN TURRE (Vervolg) VAN DE HOLSTRAAT TOT DE RASPHUISSTRAAT
We steken de Holstraat over en aan de hoek van deze straat en van de Hoogstraat staan we voor de zeer mooie en gerestaureerde huizenrij met de huidige nrs. 33, 35 en 37, waarin het Gemeentekrediet gevestigd is en zich ook een Advokatenkantoor bevindt. Ook deze plaats en haar onmiddellijke omgeving hebben een lange en belangrijke geschiedenis achter de rug want het is aan de splitsing van Hoogstraat en Holstraat dat in de eerste helft van de 12de eeuw de "LEPROZERIJ", toegewijd aan de H. Maria werd opgericht, ook genoemd "LAZERIJ", LAZARUS-
Fig. 16. Hoek Holstraat-Hoogstraat, Huizenrij nrs. 33, 35, 37. Eigen foto, juli 1994.
242
GASTHUIS" en later "RIJKE GASTHUIS". Eerst een woordje over de huizenrij zelf waarvan we hierbij een foto geven (Fig. 16), zoals die er heden in 1994 voorkomt, na de geslaagde restauratie van 1966. Aan de kant van de Holstraat heeft het hoekhuis een gevel van acht traveeën en twee bouwlagen van baksteen en zandsteen; een trapgevel van drie traveeën en één getrapte dakkapel. Op de hoek zelfbevindt zich in een nis een mooi O.L. Vr.beeld. Aan de kant van de Hoogstraat telt de gevel tien traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak met leipannen; een overkragende bovenbouw met tudorbogen van baksteen en zandsteen op consoles, terwijl er drie dakkapellen zijn in trapvorm. De toenmalige Stadsarchivaris van Gent, de heer Antoon Wyffels, schreef in 1967, dat deze huizen dateren uit de l6e eeuw en vrijwel zeker gebouwd zijn tussen 1542 en 1558. Steeds volgens zelfde auteurwerden de huizen, vanafhet tijdstip dat ze werden gebouwd tot in de tweede helft van de 17de eeuw, door het "RIJKE GASTHUIS" aan partikulieren verhuurd en werden ze in de 18de eeuw verkocht. In de loop van de 19de eeuw werden de huizen eigendom van de Openbare Onderstand. Op het einde van de vorige eeuw zouden er aandeze panden herstellings- en restauratiewerken uitgevoerd zijn. Rond de eeuwwisseling bevond er zich in het hoekhuis een herberg: "Bij Naardje", naar de naam van de man, die de drankgelegenheid uitbaatte, met als uithangbord "Prins Poniatowski". Dit laatste stelde de Prins te paard voor, waardoor de herberg in de volksmond "Het Lancierke" werd genoemd. Ter illustratie geven we een foto uit die periode, rond 1900, (Fig. 17). Op de hoek bevond zich de herberg met het uithangbord; daarnaast was er een "Restaurant tenu par M. V. De Graeve"- "Boucherie"; het laatste pand werd ingenomen door het "Estaminet Jerusalem". De foto is ook interessant omdat ze de architectuur en de toestand van de gevels laat zien op dat ogenblik. In 1966 ondergingen deze huizen, die meer en meer aan het vervallen waren, door toedoen van het Gemeentekrediet een zeer grondige restauratie. Deze werd doorgevoerd onder de deskundige leiding van de heer P. Eeckhout, architect en destijds Conservator van het Museum van Schone Kunsten te Gent. Het resultaat van deze restauratie was opmerkenswaardig... Naast deze mooie huizenrij bevindt zich aan het huidig nr. 39 een grote herenwoning met bepleisterde en beschilderde lijstgevel van zes traveeën, drie bouwlagen, een rechthoekige poort en een zadeldak met pannen. In "Bouwen door de Eeuwen heen in Vlaanderen" wordt er melding van gemaakt dat de huidige voorgevel grotendeels dateert van 1841 en verhoogd werd einde van de 19de eeuw. Voorheen, wordt er verder gezegd, was het een barokhuis van twee bouwlagen met twee getrapte dakvensters en barokke deur. 243
.
- _...
~'~ .. . . .
-·
-.
--
---
__",_,.,.-
____.;----
~
Fig. 17. Hoek Holstraat-Hoogstraat, Huizenrij nrs. 33, 35, 37; einde vorige eeuw-begin deze eeuw.
244
In dit herenhuis woonde van in de jaren '20 tot aan zijn overlijden in 1956 de heer Albert Kluyskens, die Professor was aan de Rechtsfaculteit van de Gentse Rijksuniversiteit en tijdens het Academiejaar 1950-51 voor een periode van drie jaar tot Rector van diezelfde Universiteit benoemd werd. Daarna kwam zich in de woning Dr. Coffyn vestigen die er ook heden nog verblijft. We geven hierbij van het huis aan het huidig nr. 39 in de Hoogstraat een foto (Fig. 18), die dateert van oktober 1994. We hebben het daarstraks gehad over de historische betekenis van deze plaats en van haar omgeving. Laten we dus nu even terugblikken op wat er zich eeuwen geleden afspeelde. We gaan heel ver terug in de tijd. Toen de vreselijke kwaal der melaatsheid, die reeds in de verste Oudheid bestond, zich in de loop der eeuwen ook in onze gewesten steeds maar verder uitbreidde, ontstonden op heel wat plaatsen "Leprozerijen". In Brugge was er
Fig. 18. Hoogstraat, pand nr. 39 (midden op de foto). Eigen foto, 1994.
245
reeds in 1062 "buiten de muren" een dergelijke instelling. Omstreeks 11461147 werd er ook hier "buten Turre", ter hoogte van de Holstraat en de Hoogstraat, op een stuk grond, dat in leen was gegeven door de Sint-Baafsabdij, een "LEPROZERIJ" opgericht die toegewijd was aan de H. Maria, ook "LAZARUSGASTHUIS" of "GODSHUUZE TER LAZARIE", "GASTHUYS VAN O.L. VROUW TER LAZARIEN" en later ook "RIJKE GASTHUIS" genoemd. De naam "Lazarusziekte" sloeg op de Bijbelse melàatse Lazarus. Het hospitaal waar de besmette personen opgenomen werden heette men Lazaret. In het Frans sprak men, met betrekking tot de ziekte, over: Lèpre, Ladrerie, mal Saint-Lazare ou Saint-Ladre; en diegenen, die er door aangetast waren, werden lépreux, ladres, mésels, mésiaux en grands malades genoemd. De Zusters en Broeders, die in de Leprozerij de melaatsen of lepralijders verzorgden, behoorden tot de "Congregatie van het Gemeene Leven" en onderhielden de regel van Sint-Augustinus. Ze kregen hun eerste standregelen, na de opening van het gesticht, van de Bisschop van Doornik. Reeds in de loop van de 12de en de 13de eeuw verwierfhet gesticht aanzienlijk grondbezit in het Marialand. Aangezien de Leprozerij opgericht werd door de stedelijke overheid, werden enkel Gentse poorters of poorterskinderen aanvaard. Bij de eerste tekenen van de kwaal moest de zieke zich aan een onderzoek laten onderwerpen. Werd hij besmet bevonden, dan zond men hem naar het hospitaal. Door de burgerlijke en geestelijke overheid werd de afzondering bevolen. Bij Fr. De Potter lezen we dat hij, die in het gasthuis als zieke werd opgenomen en ongehuwd was, al zijn goederen, zowel roerende als onroerende moest afstaan. Had de zieke vrouw en kinderen, dan moest hij een derde van zijn bezit aan de gemeenschap laten. Voor een gehuwde zonder kinderen was dat de helft. De toestand van hen, die door de ziekte aangetast waren, was verschrikkelijk; ze waren, zoals een Schepenenacte van 1412 het uitdrukt, "ghesleghen metter roeden der lazarien". In "8 Eeuwen Gentse Ziekenhuizen" wordt de mening geopperd dat daar, waar later op de hoek van de Holstraat tussen 1542 en 1558 de huizen werden opgericht, waarover we het hierboven gehad hebben, het gebouw stond waar de melaatsen werden opgevangen. Een apart woord over de Statuten van 1236 van de Leprozerij of Lazerij want om redenen van taalkundige aard verdienen ze onze bijzondere aandacht. In de Middeleeuwen was het Latijn de taal van de ambtenarij. Pas op het einde van de 12de eeuw begon men oorkonden op te stellen in de volkstaal. Dat gebeurde eerst in het Zuiden van Frankrijk en die volkstaal was het Provençaals. Daarna ging het gebruik van de volkstaal over naar het Noord-Westen van Frankrijk en vandaar sloeg het over naar Vlaanderen en later naar Brabant. 246
Dank zij Dr. Maurits Gysseling weten we dat de Statuten van de Lazerij, die dagtekenen van 1236, de oudst bewaarde ambtelijke tekst is die integraal in het Nederlands werd gesteld. In het monumentale werk van Maurits Gysseling: "Corpus van de Middelnederlandse Teksten (tot en met hetjaar 1300)" wordt gezegd: "Deze Middelnederlandse statuten zijn de gelijktijdige vertaling van Latijnse statuten van 1236, die eveneens in origineel voorhanden zijn. Beide versies werden uitgegeven door M. Gysseling, "De statuten van de Gentse leprozerie van 1236" (Studia Germanica Gandensia 5, 1963, 9-43). Over de historische inhoud: Christiane De Coninck en Wim Blockmans, "Geschiedenis van de Gentse Leprozerie "Het Rijke Gasthuis" vanaf de stichting (ca. 1146) tot omstreeks 13 70 (Annalen van de Belgische Vereniging voor Hospitaalgeschiedenis 5, 1967,544). De aanhef van de tekst van deze statuten luidt als volgt: "Dit es de regie der gandser brodre/ende sustre uander lazerze bus uan gent I die gestarct es uan den biscop./ Op het einde van deze tekst leest men dan: "Hier endet de regie. Nu beginnen I deseden uan den bus." Deze "seden" worden daarna breedvoerig uiteengezet. Dr. Maurits Gysseling verklaarde mij dat de Middelnederlandse tekst vollediger is dan de Latijnse en een paragraaf meer bevat. Volgens hem is het niet uitgesloten dat oorspronkelijk een tekst in het Nederlands werd opgesteld, daarna vertaald werd in het Latijn en dat deze laatste op zijn beurt nogmaals in het Nederlands werd omgezet. Dat de tekst in het Nederlands werd gesteld, hoeft niet te verwonderen want hij moest worden voorgelezen aan de melaatsen en die kenden geen Latijn evenmin trouwens als de Zusters en de Broeders. De uitgave van "De Statuten van de Gentse leprozerie van 1236" door Maurits Gysseling is op historisch en taalkundig gebied van bijzonder groot belang. Ze draagt echter ook bij tot een beter en grondiger inzicht in de werking van de Gentse Leprozerie. We hebben reeds eerder gezegd dat, vermits de Leprozerij door de stedelijke overheid opgericht werd, enkel Gentse poorters en poorterskinderen aanvaard werden en welke voorwaarden er gesteld werden. Vermits de Leprozerij door en voor de Gemeente gesticht werd, had deze het bestuur en het toezicht over de inrichting. Deze werden uitgeoefend door twee Schepenen van de Keure, voogden genoemd en die bijgestaan werden door Vinders. Wat tot het geestelijk domein behoorde, namelijk de Gemeenschap van Zusters en van Broeders, werd verordend door de Bisschop van Doornik. De Overste van het Gasthuis moest evenwel door het Stadsmagistraat aanvaard worden. Dat door het personeel van het Gasthuis echter soms een loopje werd genomen met de Regels, blijkt o.m. uit klachten van de zieken bij de Schepenen. Het Gasthuis kon zich in de loop van de tijd dermate verrijken dat men reeds 247
in de 14de eeuw sprak van het "RIJKE GASTHUIS". Het Gasthuis had niet enkel aanzienlijk grondbezit verworven in het Marialand. De Leprozerij had ook belangrijke inkomsten. Teneinde het gesticht toe te laten in zijn onderhoud te voorzien, hadden de Schepenen aan de inrichting de opbrengst afgestaan van het "lepelrecht", met andere woorden, volgens Fr. De Potter: uit elke zak tarwe, rogge, haver, rond of plat zaad en al ander, dat met droge maat gemeten werd, te Gent ter markt gebracht, verkocht of op zolder gestort, kreeg de Leprozerij drie grote koperen lepels per mud, en min of meer naar gelang de hoeveelheid. Van de granen en zaden, die met een schip binnen de stad gebracht werden om op zolder uitgestort te worden, had het gesticht recht op een schop per 20 mud, wanneer de lading voor een koopman bestemd was; slechts op één schop, om het even hoeveel de lading bedroeg, als het graan besteld was door een poorter. Behalve het "lepelrecht", had het Gasthuis ook nog het "strekelrecht". Dit omvatte al wat bij het effenstrijken van de gevulde maat met de strekel of stok eruit viel. Nog niet zo slecht bedacht. Dat de inning van het "lepelrecht" en van het "strekelrecht" dikwijls aanleiding gaf tot moeilijkheden en betwistingen, zal zeker niet verbazen. Het Gasthuis had ook nog het recht der kolenmaat, "sedert dat men colen te Ghent brachte van vremden landen, omme te vercoepene, mids fauten van quader maten daer men in dien tiden mede plach te metene". Dit recht werd evenwel niet geëist van een poorter, die kolen verkocht aan een ander poorter. De inkomsten bestonden verder ook uit de opbrengsten van het land en het werk van de zieken; uit de goederen en gelden afgestaan door de zieken en uit giften en schenkingen van rijke poorters. We hebben reeds gezegd, dat de inning van het "lepelrecht", dat verschillende eeuwen stand hield, dikwerf aanleiding gaf tot moeilijkheden en betwistingen, ook tot processen. Dit was het geval in de loop van de I 4de, I 5de en I 6de eeuw. Maar ook onder de armoedige en hongerige bevolking leidde de inning van dit "lepelrecht", onder meer tijdens de reeds zo woelige periode van de godsdiensttwisten van de 16de eeuw, tot wrevel en onvrede. Paul Kenis laat in zijn historische roman: "Uit het Leven van Lieven De Myttenaere", uit de tijd van de beeldstormers te Gent, zijn hoofdpersonage daarover aan het woord en die vertelt: "Ook geviel het, dat te dien tijde het koren zeer in prijs steeg, dan wanneer veel schamele arbeiders, zoals daar waren de volders, twijnders en droogscheerders, de lastdragers en kordewagenkruiers, zonder werk zaten, waardoor dit volk desperaat en ongedurig werd. Toen in twee dagen tijd de prijs van het koren met twee schellingen per zak opsloeg, ofschoon de gewassen te velde zeer overvloedig stonden, begon het gemeen volk te murmureeren en liep saam op den Koornaard, waar met de Woensdagmarkt veel korenkoopers aanwezig waren." 248
Het geroep en gejouw horende, spoedde Lieven De Myttenaere zich ter plaatse. We laten hem verder aan het woord: "Klokslag elf waren, volgens gewoonte, de broeders uit het Rijke Gasthuis met hun houten lepels gekomen om hun lepelrecht te nemen, 't is te zeggen ĂŠĂŠn lepel uit iederen zak graan, die ter markt wordt gebracht. - Kijk, die vetgemeste papen, die alweer hun deel van het arm volk komen afuemen! had er iemand geroepen; daarop waren de broeders door de vrouwen zoozeer beschimpt en geslagen zelfs, dat zij smadelijk de vlucht moesten nemen." "Toen ik daar kwam", zo gaat De Myttenaere verder, "was de Koomaard volop in rep en roer, de uitstallingen van de berrieleggers werden omvergestooten en hun zakken uitgeschud of met messen doorkorven, zoodat het graan over de keien stroomde, waar het jammerlijk vertrappeld werd. Veel koopers lieten hun waar in den steek, om ijlings in de nabije huizen een schuilplaats te zoeken, maar het grauw geraakte steeds rumoeriger en overal werd geschreeuwd: "Smijt ze dood, de uithongeraars! Vive Ie Geus en Papen uit!". Het verging de Broeders van het Rijke Gasthuis aldaar niet veel beter, vertelt De Myttenaere nog: "Een lepelbroeder van het gasthuis, die niet bijtijds had kunnen vluchten, lag jammerlijk ten gronde gesmeten door de woedende wijven, die hem met de houten schoppen der graanmeters ten bloede sloegen, totdat de wacht hem met veel moeite uit haar handen verlossen en veilig in het Chastelet voeren kon." Tot zover een stukje uit het Dagboek van Lieven De Myttenaere. Na de parenthesis over de inning van het "lepelrecht" en zijn perikelen, keren we terug naar de Leprozen. Niet allen, die door de ziekte aangetast waren, verbleven evenwel in de Leprozerij. Aan begoede lieden werd toegestaan om zich op de akker, buiten de huizenkom van de gemeente, op geringe afstand van de baan, in een kleine houten woning terug te trekken. Dat waren dan wat men noemde: "de Veld- of Akkerzieken". Ook zij stonden onder het gezag en de bescherming van het Magistraat. Te Gent waren er aan al de uiteinden van de stad "Akkerzieken". Volgens Fr. De Potter maakt het Weezenboek over 1470-1471 er melding van dat er zich "Akkerzieken" bevonden "ter Waelporte", "ter Mudeporte", "ter Dendermondsche porte", "ter Keyserporte", "ter Sinte Lievinsporte" en "ter Petercelle porte". Die "Akkerzieken" stonden onder toezicht van een voogd; kwamen te recht voor deken en vinders en werden opgesloten in de Braempoort wanneer ze zich schuldig hadden gemaakt aan strafbare feiten. De zieke mocht zich niet buiten zijn verblijfbegeven zonder "vlieger" of mantel; de blote benen moesten goed zichtbaar zijn en het hoofd moest bedekt zijn met een "caluwen hoed" (van vilt) met daarop een riem van wit leder. In onze stad droegen de melaatsen een speciale kledij van grijze kleur met 249
daarin rode draden, opdat de sporen van bloed minder zouden opvallen, "... met sommighe roode draen gheminghelt, opdat men te min bekenne het bloed, dat hemlieden diewils up de cleeren, up den leppe uut den neusgaten es vallende" (1424). Van de arme en behoeftige melaatsen werd aangenomen dat "die bidden ende metter cleppe gaen voor der goeder lieden duere". De melaatsen, die bedelden, moesten dus met een "cleppe" de andere mensen waarschuwen over hun nabijheid en een schotel bij hebben om er de aalmoezen mee in ontvangst te nemen. Er waren ook "Zwervende Lazarussen". In de meeste gasthuizen was voor die zwervers een zaal of een afzonderlijk gebouw voorbehouden waar ze één of meerdere nachten mochten verblijven. Alhoewel aan de zieken, door de aard zelve van de verschrikkelijke kwaal, reeds een ellendig lot beschoren was, waren er toch nog gewetenloze lieden, die de gelegenheid te baat namen om hen geldelijk uit te buiten. Zo maakt Fr. De Potter er melding van dat de deken der Vinders van de lazarussen te Gent, in de loop van de 16de eeuw een recht van I stuiver in het jaar van elke akkerzieke eiste "omme daermede een maeltijt te schynckene ende goede ebiere te makene". De Vinders en hun deken eisten voor allerlei zaken meer dan hen toekwam en gingen zelfs zover de bedelklep te verhuren aan gezellen die niet besmet waren. Het is dan ook niet te verwonderen dat de Gentse Akkerzieken de willekeur van hun meesters moe werden en aan Karel V een klacht lieten geworden in verband met de verergering van hun lot. De Vorst kwam dan ook tussenbeide en trof maatregelen om die misbruiken tegen te gaan. Het lot van de lepralijders moet soms echt gruwelijk geweest zijn. Bij Louis Torfs lezen we o.m.: "L'expulsion des lépreux, de la société, était accompagnée de certaines cérémonies lugubres; voici oomment elles se pratiquaient, d'après un ancien rituel de Trèves: "Le lépreux que Ie curé de sa paroisse était venu chercher processionnellement, pour Ie conduire de sa maison à l'église, y était revêtu d'un drap mortuaire, et placé dans une chapelle ardente; on lui chantait les prières des morts, et on lui faisait les aspersions et les encensements ordinaires. Le service terminé, et après un discours touchant du curé, Ie lépreux ötait ses habits pour se revêtir de ceux qu'il devait désormais porter..." Dat er zich tijdens dergelijke ceremoniën ontroerende taferelen afspeelden, kan men zich best voorstellen. Ook psychisch allicht niet zonder gevolgen. Alhoewel wordt aangenomen dat in de Gentse Leprozerij gepoogd werd om de zieken een menselijker bestaan te bezorgen, stond het beheer van het Gasthuis niet steeds in een goed daglicht. Bij een inval in het Gasthuis door de beeldstormers in Augustus 1566, waarbij zeer ernstige schade werd aangericht, zou men zeer veel geld in de kamers van de Zusters en de Broeders gevonden hebben, waardoor het vermoeden rees dat ze zich zouden verrijkt hebben ten koste van de zieken. Nadat de melaatsheid in de loop van de 16de eeuw geleidelijk afuam, was ze in 250
het begin van de l7de eeuw in onze streken zo goed als verdwenen, zodat de Leprozerij als dusdanig geen verdere bestaansreden meer had. Inmiddels was de samenwerking tussen de Broeders en de Zusters ook mank gaan lopen. In 1604 zou de laatste Broeder vertrokken zijn. De Zusters bleven zodoende alleen over. In 1611 richtten de Gentse Schepenen zich tot de Aartshertogen Atbrecht en Isabella met het verzoek de goederen van de Leprozerij te mogen aanwenden ten behoeve van het onderwijs voor arme kinderen terwijl er zou voor gezorgd worden dat de Zusters in hun onderhoud konden blijven voorzien. De Aartshertogen zagen daar geen bezwaar in maar de Zusters, daarin gesteund door de Bisschop, spanden een proces in dat pas in 1623 beĂŤindigd werd. De goederen werden verdeeld. De ene helft van het bezit zou worden besteed aan de oprichting van armenscholen; de andere helft met de gebouwen en de tuinen van de Leprozerij ging naar de Zusters die een erkende religieuze regel moesten aannemen. Deze laatsten kozen voor de regel van Sint-Benedietos en werden daarom Benedietinen of Benedictinessen geheten. Zo werd het Gasthuis een abdij, die de "ABDIJ VAN HET RIJKE GASTHUIS" werd genoemd. Door de voormelde verdeling van de goederen ontstonden anderzijds de scholen van de Kolders en van de Blauwe Meisjes. Een groot deel der Abdij, waaronder de Kapel, werd in de loop van de 17de eeuw herbouwd; de meeste bouwwerken kwamen er in de periode tussen 1637 en 1700. De derde abdis, Eleonora du Blioul speelde daarbij een grote rol. Op 30 november 1794 legden de Fransen de abdij een zware belasting op. Op 14 juli 1796 werd elke kloosterzuster nogmaals voor een aanzienlijk bedrag belast maar ze betaalden het niet. Op 14 september 1796 viel er een wet die alle geestelijke corporatiĂŤn afschafte. In Oktober kwamen twee commissarissen de supressiewet voorlezen en op 7 november 1796 werden de koorzusters en lekezusters uit het klooster gezet. Weinige maanden later, in februari 1797 werd de Abdij, die in openbare veiling was gebracht, teruggekocht door een zekere heer De Grave, die handelde in opdracht van de Zusters. In 1798 betrokken de Abdis en de Zusters opnieuw het klooster; sommige kamers werden verhuurd aan partikulieren terwijl andere plaatsen dienden als leslokaal voor seminaristen. Na de beschieting van Vlissingen door de Engelsen deed de Abdij nog dienst als krijgshospitaal en moesten de Zusters opnieuw de gebouwen verlaten. In 1817 verhuurde de laatste Abdis de gebouwen aan de Burgemeester van Gent. In een gedeelte ervan werd een stedelijk "Liefdadigheidswerkhuis" ingericht ter bestrijding van de bedelarij en met het doel werklozen werk te bezorgen. Daar werkten enkele honderden mannen, die er vooral zakken weefden. In 1824 verkocht Zuster Johanne Heyne, die optrad in naam van de overblijvende leden van de gemeenschap, de gebouwen aan Kanunnik P.J. Triest, die ze verder bleefverhuren aan de Stad. 251
Het Stadsbestuur van Gent deelde in februari 1828 aan de bevolking mede dat, benevens op twee andere plaatsen, "een school voor kinderen van het mannelijk geslacht van behoeftige of minvermogende ouders, inwoners van Gend, zou worden geopend in de Oude Abdij van het Rijke Gasthuis, Hoogstraat." Wegens de grote werkloosheid, die in Gent heerste, moest in 183 1 steeds meer ruimte worden voorzien voor de "Liefdadigheidswerkplaats". De school verhuisde dan ook naar het Pakhuis maar in 1833 werd de jongensschool terug overgebracht naar de Hoogstraat In Augustus 1834 brachten Koning Leopold I en Koningin Marie-Louise een bezoek aan de school. In 1836 telde de school 788 leerlingen. In welke toestand de lokalen zich bevonden wordt duidelijk door wat te lezen staat in de "Messager de Gand et des Pays-Bas" van 15 .9.1838: "11 devient urgent de s'occuper des locaux. Pour ne pas aller très loin, i! est certain que Ie local n°2 (de jongensschool in het Rijke Gasthuis) est très nuisible; nous devrions presque dire mortel. Qu'on se tigure une grande, large et haute église, à peine séparée en quelques pièces par quelques morceaux de grosse toile, dans laquelle environ 700 enfants sont placés, divisés en 10 classes et instruits par autant d' instituteurs" . Hoe zag de oude Abdij van het RIJKE GASTHUIS eruit in het eerste kwart van de 19de eeuw? Wel er bestaat een prent die ons toelaat er ons een beeld van te vormen. Jan Joseph Wynants, een Hollands soldaat, die tussen 1820 en 1823 in
Fig. 19. Hoogstraat Het Rijke Gasthuis; Akwarel van J. Wynants 1820- 1823; Atlas Goetghebuer- Stadsarchief Gent.
252
Gent gekazerneerd was, maakte tijdens zijn tochten doorheen de stad, talrijke akwarellen. Een daarvan stelt de gebouwen van de oude Abdij van het Rijke Gasthuis voor. We geven hierbij een foto (Fig. 19) van deze akwarel, die voorkomt in de Atlas Goetghebuer en op het Gents Stadsarchief berust. Op de afbeelding ziet men de kloostermuur, de ingangspoort en de kerk, bekeken vanuit de Hoogstraat In 1845 werden de gebouwen van de voormalige Abdij aangekocht door de Paters Dominicanen maar het duurde nog tot in 1854 vooraleer deze laatsten, vanuit hun toenmalig verblijf in de Peperstraat, naar het nieuw klooster konden verhuizen want tot in 1853 bleven de gebouwen nog verhuurde aan de Stad. De paters hadden inmiddels wel een nieuwe kerk gebouwd in de Holstraat en die werd in 1854 plechtig ingewijd. De kapel van de Abdij die bouwvallig was geworden werd in 1863 afgebroken. Ter illustratie geven we hierbij ook een foto van een mooie tekening gemaakt door A. Van Lokeren ( 1862?), uit de Atlas Goetghebuer, Gents Stadsarchief. Onder de tekening komt de volgende tekst voor: "Eglise et cloitres du Couvent Rijcke Gasthuys" ( 19b). Wat de gebouwen betreft. Boven de pandgang, die gelegen was naast de kapel, afgebroken in 1863, werd de bibliotheek opgetrokken. Ook andere gebouwen van de oude abdij verdwenen; maar aan het klooster zelf werden niet zoveel veranderingen aangebracht. Wel vonden er in de loop van de 19de eeuw restauratie- en verbouwingswerken plaats. De gevel aan de Hoogstraat en de spreekkamers werden verbouwd. Ook tussen de jaren 1920 en 1930 vonden er aanpassings- en verbouwingswerken plaats.
~
..."'"
~~;~
~~ r;:t~
Fig. 19b. Hoogstraat Het Rijke Gasthuis, tekening van A. Van Lokeren (1862) (?);Atlas Goetghebuer, Stadsarchief Gent.
253
Het "DOMINICANENKLOOSTER" ligt ingeplant in een blok, omsloten door de Hoogstraat, de Holstraat, de Rasphuisstraat en de Theresianenstraat. De ingang aan de kant van de Hoogstraat nr. 41 bevindt zich in een gebouw met een 19de-eeuwse gevel, die gedecapeerd werd; vier traveeĂŤn, drie bouwlagen. Rond de helft van deze eeuw onderging dit gebouw aanpassingswerken. De kerk aan de Holstraat werd opgetrokken in neogotische stijl, met een hoge puntgevel tussen twee kleinere puntgevels, in baksteen en arduinverwerking, volgens een ontwerp van architect J.B. Van de Capelle. Boven de ingang van het kerkportaal prijkt in de gevel het jaartal 1854. In de marge kan hier zeker worden vermeld dat ook in de jongste tijd een inspanning wordt geleverd om de Neogotiek, die naast het neoclassicisme in de 19de eeuw een zeer grote impact heeft gehad, terug in de belangstelling te brengen en er tevens een juister beeld van te brengen. In Gent werden er trouwens heel wat gebouwen in neogotische stijl opgetrokken. Aan de ontwikkeling van de Neogotiek in BelgiĂŤ is de naam verbonden van Jean Baptiste baron Bethuneen zijn medewerkers evenals die van de Sint-Lucasscholen. Alhoewel er toch onmiddellijk dient te worden op gewezen, dat Neogotiek niet typisch een produkt is van die scholen. Deze stijl omvat veel meer. Er zijn ongetwijfeld mooie neogotische gebouwen maar er zijn er ook minder mooie. Het neogotisch interieur van de driebeukige kerk verdient de aandacht; niet alleen omwille van de typische architectuur maar evenzeer wegens de mooie stukken die er zich bevinden: de altaren, het priesterkoor, de zeer fraaie 17deeeuwse communiebank, de gebeeldhouwde predikstoel van 1867; de 19deeeuwse neogotische biechtstoelen en het orgel. Er zijn in de kerk ook een aantal zeer mooie glasramen te zien, o.m. deze die het werk zijn van J.B. Capronier ( 1881 ), naast andere van meer recente datum. Wat nu het klooster betreft. Rond een vierkante binnentuin of pandhof, met zicht op de vier vleugels, bevinden zich de kloostergebouwen in baksteen en zandsteen, daterend uit de 17de eeuw, tussen 1630 en 1700. In de kruisgang treft men de jaartallen 163 7 en 1652 aan. Opvallend in de kloostergangen zijn de laat-gotische spitsbogenvensters evenals in een der vleugels de gangen met bepleisterde barokgewelven. Onder de aanhorigheden dienen te worden vermeld: het oude Abdishuis met pandgang en de voormalige Brouwerij, opgetrokken in Vlaamse Renaissance (1400-1600), die tot de oudste gedeelten behoren. In de mooie pandgangen van het klooster, in de spreekkamers en in de gemeenschapszaal bevinden zich nog waardevolle stukken oud meubilair en schilderijen. Het vermelden waard is ook dat het oude gedeelte van de rijke en kostbare bibliotheek van de Gentse Dominicanen in de loop van de maand december 1991 overgebracht werd naar het Universitair Cultureel Centrum in het Pand in Onderbergen. Op die manier keerden de boeken terug naar de plaats waar de 254
Predikheren in 1228 hun klooster stichtten. De kerk aldaar werd opgericht omstreeks 1240 en boven de kloostergang werd in hetjaar 1473, dank zij de vrijgevigheid van Margareta van York, de bibliotheek gebouwd. Ze bevatte een unieke verzameling boeken en middeleeuwse handschriften die echter uitermate zwaar te lijden had onder de beeldenstorm van 1566, waarover Marcus van Vaemewyck in zijn "Beroerlicke Tijden" een onthutsend verhaal bracht. Van de oorspronkelijke verzameling bleefweinig gespaard. Toch gaat het om een zeer kostbare collectie want later kwamen nog een aantal middeleeuwse stukken en handschriften de verzameling aanvullen. Het is een prijzenswaardig en gelukkig initiatief te noemen dat deze bibliotheek haar oude en historische locatie heeft teruggevonden. Het meubilair kwam mee. Langs de kant van de Hoogstraat zijn de oude kloostergebouwen aan het oog
Fig. 19c. Zicht op het Dominicanenklooster langs ingang Rasphuisstraat. Eigen foto, oktober 1994.
255
onttrokken maar langs de inrij aan de Rasphuisstraat heeft men nog een goed zicht op sommige delen van het mooie klooster en onder meer op het oude Abdishuis en de oude brouwerij. We geven hierbij een zicht op een deel van de kloostergebouwen genomen van aan de ingang aan de Rasphuisstraat (Fig. 19c). Een paar jaar geleden hebben de Paters Dominicanen twee vleugels van het klooster in erfpacht gegeven aan de Hogere Instituten van Sint-Lucas waarvan de architectenschool kampte met plaatsgebrek. We verlaten de plaats waar heel wat zaken nog herinneren aan het Rijke Gasthuis en denken nog even terug aan al hetgeen er zich in de loop der eeuwen afgespeeld heeft. Toch een heel stukje geschiedenis. Voorbij de ingang van het Dominicanenklooster, Hoogstraat nr. 41, en verder gaande richting Rasphuisstraat, zien we een aantal hoofdzakelijk 19de-eeuwse
Fig. 20. Hoogstraat, huizen met de nrs. 4 7 en 49 (midden), links nr. 45 en rechts deel van nr. 51 . Eigen foto 1994.
256
of in de 19de eeuw verbouwde panden, die ook in de loop van deze eeuw veranderingen hebben ondergaan. De foto hierbij (Fig. 20) toont er enkele van, met centraal op de afbeelding deze met de nrs. 47 en 49. De grote woning aan het huidig nr. 47, met bepleisterde en beschilderde lijstgevel, drie bouwlagen, vier traveeën, onder een zadeldak met pannen, met een rondbogige poort met bovenlicht, dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw. Op het gelijkvloers en op de eerste verdieping zien we fraaie, gekleurde glasramen. In dit huis is het architectenbureau Bressers gevestigd. Aan het nr. 49 staat eveneens een grote woonst met bepleisterde en beschilderde lijstgevel, vier traveeën, drie bouwlagen, onder zadeldak, die dagtekent uit de tweede helft van de vorige eeuw. Op het gelijkvloers is er een poort met bovenlicht; op de eerste verdieping, met ballustrades, bevindt er zich boven de vensters een kroonlijst op consoles. Op de hoek van de Rasphuisstraat en van de Hoogstraat (Oostzijde) staat aan het nr. 69 een huis met bepleisterde en beschilderde gevel onder zadeldak. Aan de kant van de Hoogstraat heeft het pand twee bouwlagen en vier traveeën waarvan de twee middenste, hoger dan de twee buitenste, bekroond zijn met een driehoekig fronton. Het gebouw zou dagtekenen uit de tweede helft van de l8de eeuw. De gevel heeft storende verbouwingen ondergaan. In dit hoekhuis is de apotheek Lampaert gevestigd. G.BROGET ('t vervolgt)
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 355 Op 30 september 1904 stelde Paul Bergmans in de rubriek "Beeldhouwwerken - Koninklijk Muziekconservatorium, Hoogpoort- :XVe eeuw" in het Frans een fiche op over
Schouwstijlen van de Vergaderzaal der Toeziehtscommissie van het Koninklijk Muziekconservatorium Deze karakteristieke schouwstijlen zijn afkomstig van een oud gebouw (Braemsteen) dat een deel uitmaakte van de stadsschool in de Onderstraat en dat gesloopt werd in 1903. Ze bevonden zich in een grote zaal op de 2e verdieping die dienst deed als turnzaaL Ze waren ingevoegd in de muur die uitgeeft op het Werregarenstraatje. Ze werden in 1903 overgebracht naar de Achtersikkel en versieren nu de 257
vergaderzaal van de Toezichtscommissie. Tegen het plafond van deze zaal bemerkt men twee balken waarvan de merkwaardig gesculpteerde steunstukken vier gemijterde personages voorstellen, vandaar de naam BisschoppenzaaL De twee stijlen die een hoogte hebben van I ,67 m., waarvan 0,29 m. voor de beeldjes, zijn identiek. Ten einde de symmetrie te verzekeren werd langs weerszijden de plaatsing der handen verwisseld. Deze beelden schijnen terug te gaan tot de eerste helft van de XVe eeuw; de engelen hebben wel het karakter van het Van Eyck-tijdperk. Ze hebben een waterverfkleuring gekregen die in harmonie is met de polychromie van de schouwmantel en van de muren van de zaal. De versiering van deze zaal werd uitgevoerd in 1903-1904 onder de leiding van een afvaardiging van de lokale Commissie voor Monumenten, bestaande uit de heren A. Heins, E. Lacquet, A. Siffer en E. van Hamme. De polychromie die ontworpen en uitgevoerd werd door de heer A. Heins, werd geĂŻnspireerd door authentieke motieven uit het einde van de XVe eeuw. 258
Erratum Aandachtige lezers zullen bemerkt hebben dat bij de fiche over "De Stichting Bernard Rubeys", verschenen in Gh.T. 1995 -nr. 3 -pp. 133-134,een voetnota spoorloos verdwenen is. Onze excuses daarvoor. U had moeten lezen: ( 1) Gelastten de Schepenen den beeldhouwer Jan Schoorman met het snijden, stellen en verebieren van den memoriaelsteen ... inhoudende de fundatie ghedaen by Sr Bernardijn Rubeijs van vele diveerse schoone aelmoesenen, in de schepenenbidplaats uit te deelen. Fr. De Potter, Gent van den vroegsten tijd tot heden, t.I., p. 306.
VONDELINGE SOPHIA STOVE (1844-1870) Grasduinend in de klappers op de registers van de burgerlijke stand van Gent ki.Ăźkt de aandachtige lezer wel even op als hij bij de geboorten ene Sophia Stove ziet staan. Hoe komt iemand aan een naam, die in verre tijden badhuis en in meer recente kachel betekent? De geboorteakte zelf zorgde al voor enige opheldering. Politieagent Jan Baptist Deshayes vond om 10 uur in de avond van de 12e mei 1846 in de stofstoet tegen den muer geplaets (sic) een kind van het vrouwelijk geslacht schijnende omtrent twee jaeren oud te zijn. Hij bracht haar naar het politiebureau waar de commissaris van de tweede wijk onmiddellijk een proces-verbaal opstelde dat ons een nauwkeurige beschrijving geeft van haar "uitzet": - een katoenen kleed, blauwen grond met een kleyn wit bolleken - een lijfrock van cottonette met witte en roode strepen (d.i. een lang onderkleed in een bepaalde katoenen stof die in het Gents streepkensgoed genoemd wordt.) - eenen zwarten doek met boord - eenen cottonetten voorschoot - eene zwarte zijden muts met kant - een paer blauwe sayette koussen en een paar schoenen (sajet is getwijnd wollen breigaren). Het kind werd ten register ingeschreven onder de naam en voornaam van SOPHlA STOVE en versonden naer de commissie der civiele hospitien... Bestond er een pathologische kronkel in 's politiecommissaris' hersenen, die er voor zorgde dat hij een vondeling uit de stofstraat stove is gaan noemen? 259
Heeft hij met die klankverschuiving het arme wicht in het ootje willen nemen? Of is de stofstraat alleen maar een verschrijving voor stoofstraat? Geen van al die veronderstellingen is de juiste. Op de plattegrond van Gent van 1841 vanA.J. Saurel vinden we een stofstraat die Onderbergen met de Recolettenlei verbindt. Op de Plan routier. .. de Gand van 1799-1800 van L. De Vreese vinden we twee stofstraten, een tussen Onderbergen en de Recolettenlei (Toen Aude Ajuynleye) en een straatje zonder einde in de Zilverstraat. De Vreese noemt ze ook allebei Rue poudreuse. En op de plattegrond van Gent van 1796 van G. Goethals vinden we dezelfde twee stofstraten. Het straatje zonder einde in de Zilverstraat is ook wel te zien op de plattegrond van Saurel maar moet het zonder naamaanduiding stellen.
-100
f
0
' â&#x20AC;˘ 2.00
â&#x20AC;˘
4oO
500 f
I
-1000
Naar de plattegrond van Gent van A.J. Saurel van 1841. K.O'bergen =Kort Onderbergen K.v.St =Korte Violettestraat
260
Er waren dus twee stofstraten in het "vondelingenjaar" 1846 maar aangezien alleen de eerste (tussen Onderbergen en de Recolettenlei) in de tweede wijk ligt en politieagent Deshayes zeer vermoedelijk (1) en de commissaris met zekerheid in die wijk opereerden ligt het voor de hand die straat als vindplaats te weerhouden. Nog meer zekerheid geeft ons de Nouvelles Dénominations en Français et en .flamand... des Rues... de Gand door maire Vanderhaeghen opgesteld en door de prefect van het Scheldedepartement op 26 januari 1813 goedgekeurd (2). Die lijst was nog altijd geldig in 1846 en bleefhet trouwens tot na de Eerste Wereldoorlog op enkele kleine wijzigingen na. We vinden daarop: - Rue de la Poussière = stofstraat. in de West-Wijclc, ci-devant section de la Fraternité & deuxième section. - Rue du Poêle = stovestraat, in de Middel-Wijck (tweede deel) section de la Liberté & première section. Ten overvloede staat er nog bij stofttraetje dans la rue d'argent. Een verschrijving is het dus niet; het arm dutske moet goed en wel in de stofstraat. rue de la poussière gevonden zijn. Maar waarom dan Sophia Stove en niet stof of iets dat daarop leek. zoals Stoffels bijvoorbeeld? De ''Nota's straatnamen" in het fonds Van Werveke (Stadsarchief Gent) brengen de oplossing (3): - In 1391: ...up de Leye bachten freren ... de stoofsteghe (Renteboek Armen Sint-Niklaaskerk, f" 19vo) - In 1482-83: ... huus int straetkin tusschen onderberghen ende deLeyen hier te voeren eene mannestove gheweesen die men heet dmaenkin. (Register staten van goed f" 131 ). - In l511-12: ...huus...up de Leye achter tclooster van de freremineuren ... houchuus sijnde vander straete beweghend tonderberghenwaerts... Een huus... wijlen eene vmuwestove ghesijn ghenaemt ·de Craye staende neffens den voomomden houchuuse ten Coupgate waert. (Wezenboek. f" 21) - In 1571-72: ... twee huusen ... int stoofstraetkin ende onderberghen daerof tprincipael huus ghenoemt was de Craeye... · (Jaarregister f"167) - In 1607-08: ... huus.. .int stoofstraetkin onderberghen. (Acten en Contracten, Gedele, f" 99vo) De eerste stOfstraat die Van Werveke genoteerd heeft dateert van 1687: .. .int stofst onderberghen. (Betoogboek overlijdens 1678-1703, 11 f" 65). En in 1796 schreef Goethals stofstraat op zijn plattegrond en in 1799 deed De Vreese hetzelfde op de zijne. 261
Vergroot fragment van de plattegrond van Gent van A.J. Saurel (1841). A = Vondelingenhuis.
262
In 1813 tenslotte weerhield maire Vanderhaeghen stofstraat als officiĂŤle straatnaam. Maar blijkbaar is in het collectief geheugen - dat zoals bekend olifantstrekjes vertoont - de stoof toch blijven hangen waardoor de commissaris de vondelinge Stove genoemd heeft. Stove en niet Stoof omdat die laatste alleen in samenstellingen gebruikt wordt, zoals stoofbuize, stoofbustel en druug stoofhijt, waarmee gevent werd in de tijd dat er nog kachels bestonden die met hout aangemaakt werden. En met de gecreĂŤerde naam Sophia Stove is het meisje uit de stofstraat dan haar nieuw leven begonnen. In het Sint-lanshospitaal ingericht voor vondelingen en verlaten kinderen, gelegen in de Sint-Jansdreve; het gebouw met de letter A op de plattegrond van Saurel (4). Voor de Gentenaars was dit de rolle of het rolleke, toen uiteraard nog niet synoniem van stadsgevangenis waarvoor tot in 1901 de rnammelokker diende. De rol wordt beschreven als een cylindervormige kast draaiend rond een verticale as. Er was een open kant aan waardoor men het kind in de kast kon leggen en met een halve draai naar de binnenkant van het gebouw keren. In de "vindingsakten" staat steevast... gevonden in de rolle hangende aan het vondelingshuis ... wat voor zo een makelij pleit. Van 1820 tot aan zijn afschaffing in 1863 is die rol voor de meeste vondelingen de ingangspoort van hun nieuw leven geweest. Niet voor "Stoveke" die langs de grote poort naar binnen gegaan is. Wat brengt een ouder of een ouderpaar ertoe het kind dat zij twee jaar lang verzorgd en gekoesterd hebben achter te laten? Alleen een extreme familiale of sociaal-economische noodsituatie lijkt dat te kunnen verklaren. Die laatste bestond ongetwijfeld in 1846 en ze had twee luiken. Enerzijds was er de crisis in de textielindustrie waardoor in dat jaar het aantal spinsters en wevers in Oost- en West-Vlaanderen maar 60% meer was van wat het zes jaar voordien - in 1840 - geweest was. Anderzijds was er de voedselschaarste door de misoogst van de aardappelen het jaar voordien. Aangetast door een schimmelziekte in juli 1845 viel die oogst van 325 kgr. per inwoner op 27,5 kgr. Over 365 dagen uitgesmeerd betekende dit 75 gram aardappel per inwoner en per dag waar het normaal ca. 900 gram was. Mei 1846 was dus de critieke overgangstijd tussen een karige - opgebruikte oude oogst en de nog niet beschikbare nieuwe. Het probleem van de voedselvoorziening werd nog verergerd doordat schaarste en prijsstijging altijd hand in hand gaan (5). Het sterftecijfer loog er dan ook niet om. In het normale jaar 1844 waren er in Oostvlaanderen 18.032 sterfgevallen en in 1846 waren dat er 23.369 ofbijna 30% meer (6) en van de typhusepidemie van het jaar nadien was er toen natuurlijk nog geen sprake. 263
Stoveke kwam dus terecht in het Vondelingenhuis dat samen met het Hospitaal voor Zieke Kinderen in het voormalige Sint-lanshospitaal ingericht was en administratief onder de Commissie der Burgerlijke Godshuizen ressorteerde. Voor de verzorging en opvang zorgden in beide inrichtingen de Zusters van de H. Kindsheid Jesu. Zij werd daar afgeleverd, niet daags nadat zij gevonden was- zoals te verwachten - maar op 26 mei d.i. veertien dagen later (7). Heeft de politiecommissaris gedacht dat het om een verloren gelopen kind ging dat door de ouders wel zou opgeëist worden? En heeft hij het in afwachting daarvan ergens ondergebracht totdat bleek dat dit niet het geval kon zijn? Maar wie heeft er zich dan wèl gedurende die tijd over ontfermd? Stoveke werd daar geregistreerd onder nr. 5293. Of er toen al, ·ook nog een zaalnummer gegeven werd zoals het reglement van 10 jaar later voorschreef is niet zeker (7bis). Dat nummer droegen de kindjes rond de hals en was als identificatienummer bedoeld. Voor Stoveke met haar "hoge" leeftijd was dat overigens niet nodig. Zij bleef daar tot de 30e mei en voor die vier dagen betaalde de commissie aan de voedster: 2,52 fr. Aan het vondelingenhuis waren permanent 3 voedsters verbonden (8) die elk twee, zelden drie baby's zoogden. Wanneer nodig werden er meer in dienst genomen. Zij hadden kost en inwoon en een jaarsalaris van ongeveer 160 fr. De voedster die ten tijde van Stoveke als aangeefster bij de Burgerlijke Stand optrad was de 22-jarige Francisca Nimegeerts. Voor hun werk beschikten de voedsters over drie kamers: een warm- en speelplaets der vondelingen van ca. 4,5x6 m. links van de ingangsdeur gelegen en waar zeer vermoedelijk de rol in uitgaf, een p/aets voor de voedsters van ca. 5x7 m. en een keuken, allebei langs het water gelegen (9). Stoveke werd uitbesteed in Gent en was daarmee een van de weinigen die in de stad bleef. De meesten - maar ze waren dan wel maar enkele dagen, weken of maanden oud, m.a.w. ze waren nog borstkindjes-kwamen in de nabije en zelfs verre periferie terecht. Als voedsterling belandde zij op 31 mei in het gezin van dagloner Petrus Jozef Coors (25 j.) en Barbarn Rijm (26 j.) dat toen in de Abeelstraat nr. 39 woonde en kinderloos was. Ze hadden twee jaar voordien een meisje van 14 dagen oud verloren en een jaar later (op 3 sept. 1845) was hen een levenloos jongetje geboren. Stoveke was daar nog geen 15 maand toen haar pleegvader stierf, op 26 aug. 1847. In de Bijloke. Mogelijks is hij het slachtoffer geworden van de toen woedende typhusepidemie. Zij bleefbij zijn weduwe in de bogaerdstraat en verhuisde mee naar de Hero264
deszak nr. 13 ( 10) toen die hertrouwde met Antonius Louis van Theemsche (22 j.) op 26 dec. 1849. Met de geboorte van Maria joanna van Theemsche, nog geen vijf maand later ( 19 mei 1850) kreeg Stoveke een speelkameraadje. Dat spelen moet met een dikke korrel zout genomen want veel tijd om te spelen zal er niet geweest zijn. Tot 30 sept 1858 kregen haar pleegouders een vergoeding d.w.z. totdat zij ongeveer 14 jaar oud was ... of wellicht beter totdat de commissie 12 jaar lang voor de vondeling betaald had ( 11 ). Vermoedelijk werd van dan af een kind in staat geacht door arbeid de gemaakte kosten volledig te kunnen dekken. Dat die kinderarbeid al zeer vroeg een aanvang nam illustreren de vergoedingen die atbamen met het opgroeien en bijgevolg met het meer en meer productief worden van de vondeling. Die vergoeding bedroeg: - Van 31 mei tot 30 juni 1846, d.i. voor 1 maand (uitzonderlijk): 5.33 fr. - Van 1 juli 1846 tot 30 juni 1850, per kwartaal: 12,17 fr. Stoveke was dan ca. 6 jaar oud. - Van 1 juli 1850 tot 30 juni 1853, per kwartaal: 9,17 fr. Stoveke was dan ca. 9 jaar oud. - Van 1 juli 1853 tot 30 juni 1858, per kwartaal: 5,50 fr. Stoveke was dan ca. 14 jaar oud. - Het laatste kwartaal van 1juli tot 30 sept. 1858 was de vergoeding iets groter: 6,44 fr. Had zij misschien arbeidsdagen verzuimd tengevolge van ziekte? Telkenjare kwam daar nog in de laatste dagen van mei - rond haar verjaardag als vondeling- een stel kieeren bij, in het register ingeschreven als Gegeven de kleeding zonder beschrijving van de stukken of opgave van de prijs en in febr. 1856 daarenboven nog de kleeding van afdank, un trousseau de départ, consistani dans un habillement complet (12). Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mag gesteld dat Stoveke rond 1 juli 1850 in het arbeidscircuit ingeschakeld werd, d.w.z. toen zij ongeveer 6 jaar oud was. Een uitzonderlijk geval was dat niet. In de fabriek Voortman (katoenindustrie) bijvoorbeeld maakte het aantal heeljonge kinderen (vijf-negen jaar) die er in 1859 werkten 2,20% uit van het aantal arbeiders en de groep tussen vijf en veertien jaar 18,5%, dat is bijna één op vijf van het aantal arbeiders. De arbeidsdag was voor de kinderen even lang als voor de volwassenen, 's winters van zonsopgang tot 10 uur 's avonds en 's zomers van vijf uur of half zes tot 8 uur (13). Het zou tot 1889 duren vooraleer de wet op de vrouwen- en kinderarbeid daar een kleine verandering in bracht. De kinderarbeid van Stoveke kan best fabrieksarbeid geweest zijn. Zij wordt 265
immers fabriekswerkster genoemd in haar huwelijksakte. Haar onvermogen diezelfde akte te ondertekenen illustreert ook nog de kinderarbeid. Tijd om naar school te gaan was er niet. Op I okt. 185 8, met de uitbetaling van de laatste vergoeding sloot de commissie met Dit kind is afgedankt het dossier Sophia Stove af. Van de 155 vondelingen van het jaar 1846 waren er ondertussen 75% gestorven, d.i. iets meer dan hetjaarlijks gemiddelde in de elfjaren van 1840 tot 1850 (14). Die schrikwekkende kindersterfte was voor de sociaal hervormer Ducpétiaux één van de argumenten voor de afschaffing van de rol: /Is (les tours) augmentent d'une manière effrayante la mortalité des enfants ( 15). Negenjaar lang zal dan verder het leven van Stoveke meer dan waarschijnlijk dat van het Gentse fabrieksproletariaat geweest zijn. Op 24 april 1867 trouwde ze - ongeveer 23 jaar oud - met Jacobus Franciscos Thiéry,fabriekswerker zoals zij en met zeer vermoedelijk hetzelfde verleden van kinderarbeid want ook hij kon de huwelijksakte niet ondertekenen. Geboren op 26 juni 1842 was hij het derde kind in het gezin van Frans Napoleon Thiéry en Emeliana Joanna Van Houbroeck. Hij was één van de dertien kinderen die in dit gezin geboren werden en één van de zeven die de volwassen leeftijd bereikten. Dat is een mortaliteit van "slechts" 46% wat bijzonder gunstig afsteekt bij die van de vondelingen. Hij was de achterkleinzoon van Philippe Thiéry en Maria Catharina Josepha Demarcq (of De Marque) die ook de voorouders zijn van Johan Daisne alias Herman Thiéry en van "den board Thiéry" (16), de legendarishce figuur die iedere Gentenaar gekende heeft die "iets" ouder is dan "drijmaal zeven". Zij kregen twee kinderen: -I. Emilia, 0 Gent 3 juli 1867, tGent 19 dec. 1869. -2. Jacobus, 0 Gent 11 maart 1869, tGent 18 juli 1930. Hij huwde te Gent een eerste maal met Sidonie Coene op 12 juli 1890 en een tweede maal met Amelia De Rijcke op 29 dec. 1926. Uit het eerste huwelijk werd een dochter geboren, Elvire Thiéry eGent 14 aug. 1893, tGent 5 dec. 1959). Zij huwde ook tweemaal, eerst met Karel de Laethauwer op 4 apr. 1914 en dan met Raymond De Jonghop 10 aug. 1935. Amper 15 maand heeft Sophia Stove voor haar zoontje kunnen zorgen. Zij stierf op 20 okt. 1870. Haar echtgenoot hertrouwde vijf jaar later, op 23 febr. 1876 (te Gent) met Florentina Leyman, °Kaprijke op 18 mei 1849. Dat was Sophia Stove, vondeling aan twee jaar en gestorven aan zesentwintig. Ongeluk met geluk en dan weer ongeluk.
266
NOTEN I. De Wegwijzer der stad Gent (Druk D.J. Vanderhaeghen-Hulin) van 1846- dus gedrukt in de laatste weken van 1845 - vermeldt j.B. Deshayes als agent van policie van de Ie wijk en die van 1847 als agent van de 2e wijk. Hij zal dus in de loop van 1846 van de eerste naar de tweede wijk gemuteerd zijn. Zeer waarschijnlijk vóór 12 mei. Waarom zou hij daar anders om l 0 uur 's avonds rondgelopen hebben? 2. StadsarchiefGent (SAG). Modem Archief, reeks R, nr. 360. Met dank aan Mevr. L. Charles die mij dit signaleerde. 3. Portefeuille 305: Stoofstraat 4. Afgaande op die plattegrond ligt het vondelingenhuis aan de Oude Schaapmarkt Dat is ook de mening van J.J. Steyaert (Volledige Beschrijving der stad Gent, Gent 1857): ...Oude Schapenmarkt, welke zich van de Vlasmarkt tot het St-Jansbrugsken aen het nieuwpoortje uitstrekt (p. 153). Van Werveke schrijft in Het Laatste Nieuws (22juni 1931) in een artikel over vondelingen... de rol van Gent bevond zich in de Sint-Jansdreef in een gebouw van het Sint-Jansgodshuis. In alle "vindingsakten" van mei, juni en juli 1846 wordt van de voedster (zie daarover verder in de tekst), die de aangifte doet, gezegd... woonende in de Sint-Jansdreve ... De officielelijst van de straatnamen van 1813 hakt de knoop door. De Pont de /'avenue= Dreve brug ligt in de Avenue St-Jean = Sint-Jansdreve. De Sint-Jansdreve liep dus (van de Steendam) over de Sint-Jansbrug tot aan het Sint-Janshospitaal (wat logisch is) en daar begon dan de Oude Schaapmarkt 5. G. Jacquemyns. Histoire de la crise économique des Flandres (1845-1850). Brussel1929. 6. G. Jacquemyns o.c. p. 361. 7. Archiefvan het O.C.M.W. Gent. Register (vondelingen) 894, f'5044. 7bis. Hópital et Hospice St Jean à Gand. Règlement. Gent 1856. Druk F. & E. Gyselynck. Bib!. Univ. Gent, nummer G. 22064 (40). 8. E. Ducpétiaux. Du sort des enfants trouvés et abandonnés en Belgique in Bulletin de la commissioncentrale de statistique de Belgique. Brussel 1843. p. 207-271. 9. SAG. Atlas Goetghebuer, Ll30/3: Plan van bouwmeester J. De Hoon. Toestand in 1844. 10. Een verdwenen straatje zonder einde in de toenmalige Zaeymanstraat, nu Dobbel Slot. 11. Aan E. Ducpétiaux (o.c. pag. 243) die daarover enquêteerde antwoordde de stadsadministratie dat de vondelingen aan de pleegouders overgelaten werden en dus de vergoedingen gestaakt als zij 12 jaar oud geworden waren. Aangezien veruit de meeste kinderen die hun bestaan als vondeling begonnen, maar enkele dagen, weken of maanden oud waren zal de leeftijd van 12 jaar ongeveer overeengekomen zijn met een 12 jaar lange uitbetaling van vergoedingen. Met uitzonderingen werd blijkbaar geen rekening gehouden. 12. E. Ducpétiaux, o.c. pag. 243. 13. R. De Herdt & B. De Graeve. Tent cat. Kinderarbeid van omstreeks 1800 tot 1914. Gent 1979. 14. G. Callier. Rapport présenté par Ie collège en séance du conseil communal du 9 mai 1863 au sujet de la suppression du tour établi à Gand pour recevoir les enfants trouvés. Gent 1863. 15. E. Ducpétiaux o.c. pag. 268. 16. Johano Thiéry. Rond de beroemde erfeniszaak der familiie Thiéry. Gent s.d. (1938).
E.OSSIEUR
267
FILIPS VAN ARTEVELDE Volgens Paul Rogghé is er uit de geschiedkundige bronnen van voor 1345 vrijwel niets met zekerheid te vinden over Jacob Van Afteveldes zonen, Jan, Jacob en Filips. Het is pas vanaf"goede disendach" (13 januari 1349), toen het bewind van Gerard Denijs door aanhangers van Lorlewijk van Male tot een bloedig einde was gebracht, dat er over zijn zonen een en ander terug te vinden is. Ik som gewoon op. Jan en Jacob hebben vrijwel zeker de reactie van de graaf tegen de Anglofielen bestreden want ze kregen 50 jaar ballingschap van de Vlaamse graaf"wegens meuten end van ballinghen te sustineme". Zeker op 12 september 1350 waren Jan en Jacob onder de bescherming van Edward 111 opgenomen in Engeland. Pas op 21 oktober 1360 mochten ze beiden naar Vlaanderen terugkeren dankzij een clausule die Edward lil had laten opnemen in het verdrag van Bréquigni (1360). Op I 0 augustus 1361 betaalde Jan de "bloedprijs" voor de moord door hem gepleegd op de gewezen Gentse hoofdman Jan de Scoutete. Jan Van Artevelde had, na de dood van zün moeder, Katelüne De Coster, zünjongere broer Filips en zijn zus Katelüne onder voogdij genomen. Jan overleed in 1365. Jacob betaalde in 1368 de "bloedprijs" voor de moord door hem gepleegd op Lieven VanAckere. Jacob zelfwerd op zijn beurt gedood door Wouter De Mey in februari 13 71. De kinderen van Artevelde bleven, ondanks hun verbanning, in het bezit van "de vier huse gheel, met der erven daer zij up staen in den Paddenhouc" en "thuus staende up den Kalandeberch daer Jacob haerlieder vader buut verstart''. Zijn we over Jan en Jacob zeer schaars ingelicht, over Filips zijn we dat nog minder. Geboren op 18 juli 1340 was Filips precies 5 jaar toen zijn vader werd omgebracht. Filips had in 13 78 renten "in den Hoeck" over de (vrijdag)markt. Jacob en Filips stonden te Gent geregistreerd als "erfachtige lieden" d.w.z. grondeigenaars die bezittingen hadden binnen en buiten de stad. Dat is zowat alles wat wij tot hiertoe uit betrouwbare bronnen kunnen halen. Natuurlük hebben diverse kroniekschrijvers allerlei verhalen over Filips Van Artevelde opgehangen, maar die verhalen blüken tegenstrijdig te zijn en niet te kontroleren. Wij beperken ons dus zoveel mogelijk tot de bronnen waar geen persoonlijke interpretaties op rusten zoals bijvoorbeeld de stadsrekeningen. In 13 79 brak de Grote Gentse Opstand uit tegen de centraliserende tendenzen van het grafelük gezag. De graaf, die alleen maar oog had voor een zo groot mogelüke economische bloei, die de opbrengst van zijn taksen zou doen stijgen, had aan de Bruggelingen de toelating gegeven de Zuidleie in de richting van Ekkergem te graven. De voorloper van de Brugse Vaart zou op die manier water kunnen aftappen van de Gentse Leie om de steeds maar verzandende 268
Brugse wateren door te spoelen. De economische bedoeling zal natuurlijk wel goed geweest zijn, want een welvarende Brugse handel was ook in het voordeel van de rest van het land. De graafwas echter vergeten de Gentse schippers te raadplegen die veel beter van de hydrografie van Vlaanderen op de hoogte waren dan de onkundige grafelijke raadgevers. De Gentse schippers wisten maar al te goed dat het aftappen van het hoge waterpeil een regelrechte ramp voor Gent zou betekend hebben. Niet omdat Brugge dan meer graan aangevoerd zou krijgen, zoals men tot hiertoe aannam, maar omdat het Gentse graanstapelrecht wegens een te laag waterpeil in de praktijk gewoon niet meer zou KUNNEN. Een stad die voor één of ander produkt het stapelrecht bezat hoefde eigenlijk niet te vrezen dat een andere stad ermee zou gaan lopen want inbreuk op een privilege was onwettig en mocht streng bestraft worden. Geen enkele stad zou een andere van haar privileges hebben durven beroven zonder instemming van de landsheer. Niets wijst er trouwens op dat de Vlaamse graaf van plan was om na het delven van de Zuidleie de graanstapel naar Brugge over te brengen. Hij had er geen enkel financieel belang bij Gent tegen zich in het harnas te jagen. Noteren we dat Gent op zijn minst evenveel belastingen in de staatskas liet vloeien als Brugge. Dat zijn toelating tot het graven van de Zuidleie bedoeld was om de Brugse verzandende wateren, die ook de dood van Brugge konden betekenen, door te spoelen lijkt mij onbetwistbaar. Dat de Gentse pleiten op de Leie vast zouden kunnen lopen moet hij uit het oog verloren zijn. Het spreekwoord "schoenmaker blijfbij je leest" was hier van toepassing. Zelfs de Gentse durmeschippers en vreemde schippers, met hun platboomde vaartuigjes, zouden tijdens de zomer vastgelopen zijn in een te laag waterpeil waardoor zelfs het lastbreekprivilige van de Gentse schippers niet meer kon gewaarborgd worden. Kortom, de twee grootste Gentse economische voorrechten stonden op het spel. Wat Brugge ten goede zou komen zou Gent ten dode opschrijven. Geen wonder dat de rijke Bruggelingen aan de kant van de graaf stonden en de Gentenaars een krop in hun keel hadden. De eerste reactie van Gent was dan ook eerst en vooral de graafwerken met geweld stilleggen. Het lont dat de bom van de oorlog tegen de graaf deed barsten was de moord op Rogier van Outrive, een grafelijke baljuw, die een ander Gents privilege niet had gerespecteerd. De baljuw had namelijk een Gents poorter laten aanhouden op 5 september 1379. Eén van de drie grote Gentse Keuren (1297) bepaalde immers dat alleen de stad het lijfstraffelijk recht, het burgerlijk recht en de procesvoering over Gentse poorters bezat. Bij de aanhouding had de baljuw een procedurefout gemaakt waardoor de magistraat buiten spel werd gezet. Omdat de Gentenaars al op de toppen van hun tenen liepen wegens het laten delven van de Zuidleie, tussen 19 maart en 23juli 1379, deed die tweede schending van hun privileges de deur dicht. Men kwam nu openlijk in opstand tegen de graaf. Onmiddellijk na de dood van de baljuw nam Jan Yoens, niet toevallig de deken van het schippersambacht, de leiding van de opstand op 269
zich. Samen met 4 andere hoofdmannen trok hij het stedelijke gezag naar zich toe en verwoestte te Wondelgem (aan het huidige Jan Yoens speelplein) het nog maar pas opgetrokken grafelijk kasteel. Een blitz-operatie, vanaf 11 september gestart, bracht de sociaal misnoegde klassen in Vlaanderen zowat overal aan de macht (Deinze, Kortrijk, Ieper, Menen, Diksmuide, Brugge, Aalst, Ninove, Geraardsbergen en Nieuwpoort). Het plotse overlijden van Yoens te Aardenburg, begin oktober, verhinderde niet dat ook het platteland onder het bewind van de rebellen werd gebracht. Alleen Dendermonde en het belegerde Oudenaarde had de grafelijke partij, samengesteld door de rijken en de welgestelde neringen, nog in haar macht. Met het Gentse schippersambacht aan het hoofd werden in februari 13 80 een aantal ridders en aanhangers van de graaf afgemaakt en Oudenaarde werd bezet. Een bestand leidde tot de verbanning van de verantwoordelijken van deze expeditie, waaronder de leider Jan Pemeel. De vorsten van Holland, Henegouwen en Brabant beloofden bijstand aan de Vlaamse vorst omdat zij een uitbreiding van de volksopstand naar hun streek vreesden (15 april 1380). Zo begon Gent terrein te verliezen. De graaf van Henegouwen leverde Jan Perneet uit aan Lorlewijk van Male waarop zijn onthoofding te Rijsel volgde. Brugge en Ieper, waar de rijken zeer tijdelijk weer aan de macht waren gekomen, hadden zich inmiddels ontdaan van het sociaal misnoegde weversbewind en haalden de graaf in. Vanaf augustus 1380 ontstond te Brugge een waar bolwerk tegen de Gentenaars. Het daarop volgende bestand schortte vanaf 11 november 1380 de oorlog tijdelijk op gedurende het gevreesde winterseizoen (de winter begon volgens onze voorouders precies op 11 november, Sint-Maarten). Onder leiding van de Bourgondische hertog Filips de Stoute, voogd van de minderjarig Franse koning Karel VI, kon de Vlaamse graaf meer en meer rekenen op de steun van Frankrijk. Vanaf februari 1381 brak het geweld weer los. Vanaf september 1381 sloot de groep rond Gent zich steeds meer. De handel lag zo goed als stil en de neringen hadden weinig omhanden. Filips Van Artevelde werd in december 1381 opgeroepen om samen met zes andere Gentenaars "te zitten over 't verbeurde goet" van de vijanden van de stad. Filips Van Artevelde, die later de bijnaam "Lippin de Loddere" kreeg, werd eigenlijk als laatste troef ingeschakeld voor propagandadoeleinden. Loddere betekent eigenlijk loeder, een lokmiddel van de valkenier in de vorm van een vogel waarop een stuk vlees kan gebonden worden. Filips' bijnaam luidde dus eigenlijk "het lokaas". Dit hoeft niet te verwonderen want het waren zeker niet zijn capaciteiten die de menigte rond hem schaarden. Het was alleen maar zijn familienaam en zijn afkomst. Men had hem alleen dĂ Ă rom naar voor geschoven om tijdens de opstand elders in Vlaanderen aanhangers onder de symbolische Arteveldekoepel te lokken. Zijn persoon moest als het ware doorgaan voor de slogan: "geef ons terug een Artevelde voor vrijheid en nering". Dat verklaart ook waarom wij voor de opstand nergens een spoor van hem temvinden in de archivalia als zou hij een belangrijk iemand geweest zijn met bevoegdheden of politieke capaciteiten. Op
270
het ogenblik dat men er aan dacht om Filips als lokaas in te schakelen was hij er zelfs niet op voorbereid want men vond hem "in een stove, ende zy brachten hem up Thoochuus" op de Vrijdagmarkt. Filips schijnt een man geweest te zijn die zich, voor zijn verheffing omwille van zijn beroemde vader, weinig aantrok van de politieke gebeurtenissen en er gewoon maar op los leefde zoals rijkelui toen deden. Men moet weten dat stoven badhuizen waren waar het nogal erotisch aan toeging. Toen het graafgezinde Brugge door de Gentse opstandelingen was veroverd gedroeg Filips zich er als een wellusteling. Hij gaf "aux dames et aux damoiselles de Gand disners, soupers, banquets, et si se donnait boin temps en amer par amours". Naar het schijnt was Filips ook een snoever en een uitdager wat er op wijst dat hij geen diplomatiek talent had. Op 24 januari 1382 werd hij met Sanders van Vaemewijck, Rase van den Voorde, Jan de Hert en Jan Herman tot hoofdman van Gent gekozen. Eigenlijk werd hij opperhoofdman met 16 knapen te zijner beschikking in tegenstelling tot de andere hoofdmannen die er elk maar 6 kregen. Het eerder onverwacht militair succes van Filipsop het Beverhoutsveld bij Brugge (3 mei 1382) zal hem waarschijnlijk naar het hoofd gestegen zijn waardoor hij de volgende weinig diplomatieke uitspraak waagde: "nous amenroos (de Franse koning) à Gand aprendre à parter flament". Het getuigde zeker niet van politiek inzicht de Franse koning uit te dagen op een moment dat er in Vlaamse rangen nog onenigheid heerste. Filips was er zich blijkbaar niet van bewust dat hij tegen Frankrijk niet sterk genoeg stond, maar ja, zo zijn nu eenmaal snoevers. Zelfs Pieter Vandenbossche, Filips' trouwste medewerker, getuigde later dat zijn hovaardij hem zijn nederlaag had gekost. Het succes van de Vlaamse rebellen bezorgde aan hun tegenstanders juist de meest doorslaggevende argumenten om krachtiger dan ooit in te grijpen, vooral dan in de zin van Franse militaire inmenging. Op 18 november viel het Franse leger het graafschap binnen en op 27 november versloegen zij de opstandelingen te Westrozebeke ·waar men Filips Van Artevelde onder de jammerlijk gesneuvelden terugvond. De nederlaag had echter slechts een klein contingent van de Gentse militie uitgeschakeld waardoor Gent de oorlog nog kon aanhouden tot 18 december 1385 onder leiding van Pieter Vandenbossche en FransAckerman. Zijn wij vandaag niet zo romantisch meer als in de 19de eeuw en bekijken wij heden de zaken objectiever, toch is Filips Van Artevelde met zijn gebreken een interessant figuur. Ook al was hij een schijnheld, markant was hij in ieder geval. Uit de stadsrekeningen vernemen we dat na zijn dood in zijn herberg 41 amen (5673 liter) wijn en malvoisie achterbleven: "...alse vanden 41 hamen ende wijn ende maelvezeie, die bleven in de herberghe, toe Philips voer van live ter doid ... ". Nu moet men weten dat in de 14de eeuw àlle wijn liefst binnen hetjaar moest opgedronken zijn, omdat houten vaten niet veilig genoeg waren voor een langere bewaring. De houten hoepels die men vroeger gebruikte om de duigen bijeen te houden zaten namelijk niet zo strak als de tegenwoordige sta271
len banden. Lekkage, met binnendringende lucht tot gevolg, was vroeger een niet te voorkomen handicap. Omdat Filips op 27 november stierf, en nieuwe wijn van een nieuwe oogst pas geleverd werd omstreeks 11 november, mag stellig worden aangenomen dat het hier om een zéér grote hoeveelheid gestockeerde wijn ging voor de tijd van het jaar. Tegen de nieuwe oogst, half september, half oktober, kan er in de praktijk niet veel wijn meer in het bezit van een wijngrossier (groothandelaar) geweest zijn, laat staan in het bezit van een wijntavemier (kleinhandelaar). Dat was voor één persoon met te weinig omzet financieel te riskant wegens het grote verzuringsgevaar. De grote hoeveelheid wijn in de kelder van Filips laat dan ook vermoeden dat er zich onder zijn herberg een wijnpakhuis-kelder bevond, die in het bezit was van een tussenpersoon (Filips zelf), waar wijngrossiers en wijntavemiers beroep op deden. Alleen een vermogend iemand met veel omzet liep weinig gevaar op bederf. Door mijn studie "Van wijn in Gent tot Gent in wording" weet ik dat de kans bijzonder groot is dat het pakhuis op de Hoogpoort te situeren was, wegens de zeer diepe kelders, uitgegraven in de helling van de "Zandbergheuvel". In mijn vorig artikel over Jacob Van Artevelde wees ik bovendien op de mogelijkheid dat Jacob, Filips' vader, een "zaemkoper" of makelaar was. Een vermogend tussenpersoon dus. Jacob moet vrijwel zeker een rijk man geweest zijn want van een ambachtelijk beroep dat hij zou hebben uitgeoefend is in geen enkel archivalisch dokument iets terug te vinden. In de praktijk zien we inderdaad dat hij regelmatig, in naam van de stad, als tussenhandelaar geschenken mocht leveren aan bepaalde personen zoals bijvoorbeeld ter gelegenheid van het huwelijk van iemand uit het voorname Gentse geslacht Van Vaemewyck: " .. .Item Ja. Van Artevelde van ene vergulde coppe, eene zelvere trepiere, ende ene scale der up, met eene scedele... Van Vaemewyck doe hi huwede ( Stadsrekeningen 1335-36 f' 10). De funktie van makelaar werd in die tijd omschreven als "zaemcoper", te intepreteren als een persoon die voor een potentiële koper een potentiële verkoper zoekt, of andersom, teneinde "samen" met de koper of verkoper in kwestie een koop tot stand te brengen. De meest aangewezen personen die voor het verwezenlijken van een "samenkoop" in aanmerking kwamen waren vanzelfsprekend de "hosteliers", die zeer goed de handelaars van hun eigen stad kenden. Zij fungeerden als het ware als primitieve "gouden telefoongids" om zo vlug mogelijk aan hun vreemde, pas aangekomen gasten-handelaars, de gepaste adressen van mogelijke kopers of verkopers door te geven in ruil voor een percentje. De herberg van Filips als een hostellerie beschouwen is dan ook helemaal niet gewaagd. Een beroep dat van vader op zoon overgaat was in die tijd ook heel gewoon. Het is dus mogelijk dat Filips eveneens het beroep van "zaemkoper" uitoefende. Met de geregistreerde voorraad in zijn pakhuis bij de hand kon hij gemakkelijk kopers met verkopers in kontakt brengen en als tussenpersoon optreden. Of hij al dan niet tijdelijk zelf in het bezit is geweest van de gestapelde wijn is niet uit te maken. 272
BRONNEN
- Maurice Vandennaesen, Marc Ryckaert, Maurits Coornaert., De Witte Kaproenen in Kultureel Jaarboek Oost-Vlaanderen, Bijdragen Nieuwe Reeks nr. 10, Gent, 1979. - Paul RogghĂŠ, De zonen van Jacob Van Artevelde in Overdruk uit het Jaarboek van het Heemkundig Genootschap Land van Rode, Gentbrugge, 1971. - De Smet J.J., in Biographie Nationale, Brussel, 1866, I, 485; - De Vries-De Tollenaere, Etymologisch woordenboek, Utrecht, 1991.
Ronald DE BUCK
HOMMAGE AAN ROMAlN DECONINCK Op Zondag 11 Juni 1995 ging er een sympathieke plechtigheid door aan het graf van de betreurde Romain Deconinck. Een 50-tal vrienden waren samengekomen om de onthulling bij te wonen van een grafmonument: een medaillon in halfverheven beeldhouwwerk, Romain voorstellend, dat ontworpen werd door de Heer Etienne Hublau en uit sympathie volledig gratis uitgevoerd werd door de gebroeders Cornelis. Er was een korte toespraak van de Heer Marcel De Stoop. Niet een van die klassieke bla-bla-vertoningen, maar enkele simpele woorden die recht naar het hart gingen van de aanwezigen en die Romain zeker zou gewaardeerd hebben. Al bij al een intieme, gemoedelijke gebeurtenis die aan veel van de aanwezigen een gevoel van voldoening zal gegeven hebben. Aangezien het toch ook de bedoeling van "Ghendtsche Tydinghen" is om bepaalde typische elementen voor het nageslacht vast te leggen, laten wij hier de tekst volgen van de toespraak van de Heer Marcel De Stoop. 'K BEN VRIE GELUKKIG DA YVONNE MIJ GEVROAGD HEE OM IETS TE ZEGGEN VANDOAGE. EN NIE ALLIENE GELUKKIG, 'T ES UUK EEN GRUUT' IERE! 273
NEN ECHTE VRIEND GELIJK ROMAIN ... NEN ECHTE VOLKSVRIEND ... NEN ARTIEST MEE EEN GRUUT HERTE, NE CREATIEVE GIEST, EEN ONTVLAMBOARE BEZIELINGE, EEN OERESTIRK GELUUF IN MENS EN KUNST EN IN THEOATER, ZUU IEMAND VERLOAT ONS NUUIT! ONSAANWEZIGHEID HIER VANDOAGE BEWIJST DAM'HETNIE KUN.;. NE LOATEN VAN BIJ HEM TE ZIJN, BIJ ONZE ROMAIN. HIJ BLIJFT LEVEN. "GEIRE DOEN' ES GEIRE ZIEN", IENE VAN ZIJN MIEST FRAPPANTE LIJFSPREUKEN. 'T GIEN DA VANDOAGE HIER GEBEURT, WORDT VRIE GEIRE GEDOAN EN MOAKT ONS LIEFDE VEUR GENT ZIJNE GRUUTSTE VOLKSAUTEUR, REGISSEUR EN AKTEUR VEVRALTIJD ZICHTBOAR VEUR AL DE DIEJE DIEN HIER NOG ZULLEN STILLESTOAN EN ZEGGEN, KIJK! 'T ES ROMAIN .. .!
'K BEN VRIE BLIJE DA'K VANDOAGE DE KANSE KRIJGE OM ROMAIN EEN IERESALUUT TE BRENGE, EEN HOMMAGE AAN NE VRIEND, AAN MIJN VEURBEELD IN DAD' UNIEK VOLKSTHEOATERVAK. 'T ES AAN ROMAlN OM NU UUK NU KIER JAN-PUBLIEK TE ZIJN. IK VOELE DAT HIJ NOAR ONS AAN 'T KIJKEN EN AAN 'T LUISTEREN ES. 'T ES SPIJTIG DA'K IN DIENE VERMASSACREERDE MINARD NIE GOE MIER WETE WOAR DA'K MIJ MOE ZETTE OM U IN GEDACHTEN NOG NE KIER BEZIG TE ZIEN, ROMAIN ...
ROMAlN OAS DE LOATSTE DOEK TOESLOAT EN DE LOASTE LUCHT UITGOAT DE KOMIEK HEM AFSCHMINKT TOENS VOELDE ZU EEN ROARE KILTE OVER GENT V lELT ER- STILTE.
274
11 juni 1995. Onthulling Grafmonument Romain Deconinck. Foto's Christian Puttevils.
275
'K ZIE NOG AL DIE MENSCHE TUPE, GUUST, GINET, JEAN EN MEDARD. VEUR DEN ALLERLOASTE KIER POL, JULIET, BEER EN GERARD. NOG TEGOARE WILLEN ZIJN MEEYVONNEBIJROMAIN IN DIE GROTE KIRKE DOAR OP 'T SINT PIETERSPLEIN 'T ZAG DOAR ZWART VAN 'T VOLK 'T WAS AL MINARD-PUBLIEK TREKZAK EN VIOLE, ZIJN MUZIEK TWIEDUUSD MENSCHEN- ZWEGEN- TUPE. MOAR!: VEUR DE LEUTE EN 'T PLEZIER IN DRIJFIELENOP 'T PLANKIER 'T WAS BIJ HEM DADE MOEST ZIJN BIJ DE "BEREN" EN ROMAIN. ROTJE SCHUIVEN VEUR DE MAN DIE VEURALLEMAN EN JAN MEE ZIJN HERTE VOL TALENT ALLES OVER HOA VEUR GENT. AOS GE BIJ YVON'KE GOAT AOS Z'HEURALBUMS OPENSLOAT OM NOG WA BIJ HEM TE ZIJN KEUNINK MEE EEN GEWEN HERTE RUST MOAR, GINTER IN DIE.., VERTE 'K ZIE HEM ALTliD MEE HEUR TUPE GUUST, GINET, JEAN EN MEDARD. NEN AGENT OF NE POMPIER, POL JULIET, BEER EN GERARD. AOS ZE MOAR ARTIEST MOCHT ZIJN NEVEST HEM, HEURE ROMAIN. ALTliD TUPE WIRKE 'T KOST ER GIESTIG ZIJN. AL NE KIER NEN TROAN, U NE KIER LOATE GOAN. 276
'T LEVEN LACHEND KLEUREN MEE MUZIEK HAND IN HAND - OP SCENE - TUPE ... WANT!: MEE VEEL LIEFDE EN PLEZIER SPEELDEN ZIJ EN JIJ VOL ZWIER JA, BIJ ULDER MOESTE ZIJN, BIJ YVON' EN BIJ ROMAIN. EN ZIJN "BEREN" ZONGEN MEE VAN "SANTE", NOG NE TOERNEE! "GEIRE DOEN ES GEIRE ZIEN", ZU HEETJIJ ZIJN GENT GEDIEND GEIREDOEN ES GEIRE ZIEN ... DAG, ROMAIN. WIE WEET, MESCHIEN TOT NE KIER WA LOATER, IN DAT GRUUT THEAOTER BIJ DEDIEJE DIEN U GEIRE ZIEN? ...
GENTSE MEMORIEDAGEN: 6-7-8 FEBRUARI 6 februari 675 (o.s.): Overlijden te Elnone (Saint-Amand-les-Eaux) van de Heilige Amandus, de apostel van Vlaanderen. Bij een eerste poging om onze voorouders te bekeren was het voor Amandus nogal slecht afgelopen, want de inwoners van "Gand" hadden hem in de Schelde geworpen. (Tussen 629 en 639 richtte hij op de Elandijnberg een bescheiden kloostertje (cellula) op, als bruggehoofd voor zijn missioneringsactiviteit in het Gentse. Die cellula zou later uitgroeien tot de Sint-Pietersabdij . In zijn strijd tegen het "heidendom" werd hij krachtig gesteund door de Frankische koningen Dagobert en Sigebert II. Hij werd begraven in het klooster dat zijn naam draagt. Tijdens de Franse Revolutie is zijn stoffelijk overschot echter spoorloos verdwenen.) 6 februari 1787: De pauselij ke bul "Quid est Papa" (wie is paus?) wordt door de Raad van Vlaanderen verboden. De pauselijke nuntius wordt op bevel van Jozefii uitgewezen. 277
6 februari 1822: Eerste opvoering in Gent van 11 Barbieri di Seviglia van Rossini. Het stuk wordt aanvankelijk maar koeltjes onthaald doch zal na enkele voorstellingen tot een succes uitgroeien. 6 februari 1835: De Koninklijke Maatschappij van Landbouw en Kruidkunde richt in het Stadhuis haar 52ste tentoonstelling in. Niet minder dan 2454 planten worden geexposeerd waaronder 704 camelia's en 140 oranjebomen. 7 februari 1490 (o.s.): "Den 7 sporele 1490 was by Schepenen van der Keure in ghemeenen collegie ende beede de dekenen gheordonneert ende overeen ghedraeghen datter voortan maer zullen wesen TWAELF CONINGSKINDEREN, te weten VAN ELCKEN LEDE VIER, end ooc wedden hebben ende winnen zo sy van oude tyden ghedaen hebben". (DIERIC~ MĂŠmoires sur la ville de Gand, Gent, 1815, ll, 535). Dit betekent dus dat de Poorterij (Eerste Lid), de Weverij (Tweede Lid) en de Kleine Neringen (Derde Lid) voortaan elk nog maar vier koningskinderen mochten leveren. Elk Lid wou blijkbaar delen in die vorm van tewerkstelling. Destijds, in 1346, mochten ze er elk 8 leveren. In 1468 elk nog 5 en nu in 1490 elk nog slechts 4. Koningskinderen, ook wel moorkinderen of ribauden genoemd, waren aanvankelijk bezoldigde stadsdienaars die fungeerden als straatvegers, mestrapers, nachtwakers, verzorgers en opzichters van krankzinnigen, marktmeesters en toezichthouders bij processies. In de 14de eeuw bedienden zij in oorlogstijd waarschijnlijk de "ribaudekijns" of kanonnen van klein kaliber, gemonteerd op kleine wagentjes. Zoals men tussen de regels kan lezen is een besparing op stadspersoneel niet alleen van deze tijd. 7 februari 1667: Gaspar De Crayer had geen kinderen maar wel een nicht die bij hem inwoonde en waarvan hij wel veel moet gehouden hebben. Om haar een bruidschat te kunnen geven verpandde hij in februari 1667 al zijn zilverwerk. Tien dagen later echter nam hij zijn zilverwerk terug en verving het door een parelsnoer van zijn vrouw en een gouden ketting. (Alleen zijn laatste levensjaren bracht deze Rubensepigoon (nabloeier in de schilderkunst) in Gent door tussen 1664 en 1669. Hij werd gedoopt in Antwerpen op 18 november 1584 en ging op 22jarige leeftijd in de leer bij Raphael Coxie te Brussel. Vanaf 1635 was hij verbonden aan het hofvan de Kardinaal-Infant Ferdinand, onze landvoogd. Gaspar werkte onder andere mee aan de stadsversieringen die in Gent opgesteld stonden ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van Ferdinand. In 1664 vestigde hij zich in Gent, waarschijnlijk in de Kammerstraat Zijn Gentse periode 278
voortdurend overschaduwd door financiële problemen. Hij stierf op 27 januari 1669 en kreeg zijn laatste rustplaats in de Dominicanerkerk te Gent. Het jaar voordien had hij nog maar pas het schilderij "de Marteling van de H. Blasius" voor zijn eigen grafplaats geschilderd).
7 februari 1818: Stedelijke verordening betreffende het schilderen van de huisgevels: er mogen geen twee verschillende kleuren voor eenzelfde gevel gebruikt worden en de eigenaar moet op het Stadhuis een staal van de kleur neerleggen "op het bureel der publieke werken alwaar geen donker of duister koleur zal worden aangenomen". 7 februari 1853: De militairen hadden al sedert jaren er met klem op aangedrongen, om dicht bij de ruiterijkazeme, een rijschool of manège in te laten richten. Het Stadsbestuur willigde hun wens in. De plannen werden opgemaakt door Louis Roelandt en de werken in mei 1851 aanbesteed voor de som van 63.968 goudfrank. Op 7 februari 1853 mocht de militaire overheid de manège in haar bezit nemen. Vele Gentenaars zouden er sindsdien "in het zand bijten". (Het gaat hier om de Rijschool voor de Ruiterij van de Krijgsbezetting in de Lange Violettestraat). 8 februari 1294: Gwijde van Darnpierre laat samen met 16 Gentse schepenen vijf akten opmaken waarbij alle onderlinge geschillen worden bijgelegd. 8 februari 1579: Jan van Hembyze is meester van Gent, de Calvinistische Republiek. Zijn haat tegenover de katholieke godsdienst kent geen grenzen meer. Op 8 februari laat hij de kerkschatten van de Sint-Veerlekerk en de Sint-Martinuskerk door zijn trawanten plunderen of vernielen. (De Kerk als een zichtbaar genootschap en haar EENHEID heeft Johannes Calvijn belangrijker gevonden dan Luther dat deed. Calvijn heeft steeds veel moeite gedaan om de EENHEID der Kerk te bewaren en de kerkelijke TUCHT te handhaven. In plaats van te zeggen: "Hoe vind ik een genadige God?", was zijn eerste vraag: "Hoe kan Gods HEERSCHAPPIJ over de mensheid BEVESTIGD worden?". Calvijn eiste van zijn aanhangers dat zij hun geloof in DADEN zouden omzetten, niet alleen in hun privéleven maar eveneens in het OPENBAAR. Overal waar zij kwamen moesten zij een GEREFORMEERDE GEMEENTE STICHTEN. Jan van Hembyze deed zulks te Gent! In tegenstelling met de lutheranen vond een calvinist, die het met de godsdienstige politiek van zijn overheid niet eens was, in de godsdienst zèlf de rechtsgrond voor zijn verzet, als het moest zelfs met de wapens. Het calvinisme werd in de Lage Landen de belijdenis van de nationale 279
revolutie. De schrijver van de streng-hugenootse "Confessio Belgica", Guido de Bray, heeft daar sterk toe bijgedragen). (LORTZ J.-ISERLON E., Beknopte geschiedenis van de Reformatie,
Haarlem, 1971, 177-180). 8 februari 1837: Een jongeling van 14 jaar vertrekt's morgens om 9 uur te paard naar Brussel en is om 14u57 terug aan de Keizerpoort De eigenaar van het paard, die gewed had dat het dier de heen- en terugreis zou doen in minder dan 6 uren, strijkt de som op van 6.000 goudfrank.
8 februari 1844: Wij lezen in "VIaemsch BelgiÍ": "Het oud klooster der ChartreUZèn, gewezene fabriek van den vermaerden Lieven Bauwens, is dezer dagen verkocht. De eene helft van dit klooster is door de Broeders van Liefde, gezegd van Joannes a Deo, gekocht en het overige deel door M. Malfait Dit laetste zal tot fabriek worden ingerigt". Ronald DE BUCK
GENT ELDERS ONTMOET NOG OVER PETRUS JOZEF TRIEST In een vorige bijdrage hadden we het over het monument van Petrus Jozef Triest in de Sint-Miebielskathedraal te Brussel. Maar ook te Brugge is men blijkbaar kanunnik Triest niet vergeten. In een zaal, ingericht als oud klaslokaal, van het Heemkundig Museum, Rolweg te Brugge, staat op het klasbord volgende tekst geschreven: "Den Maandag 26 augst 1822 zijn alhier tot Brugge gearriveert van Gend jegens den avond met eene voiture van retour drije broeders van Liefde, te wete Broeder Vincentius, Benedielus ende Matthias ende hebben hunnen intrek genomen in een huyseken staende op O.L. Vrouwe Kerkhot welk huyseken toebehoort aen pr. Engelhert Deschietere, heer van caprijke. Deze broeders zijn alhier gezonden van wege den zeer eerw. heer Canonning Triest overste generael der broeders en zusters van Liefde omme de onwetende te leeren ende te onderwijsen ende eene schoole te openen als tot Gend ende andere plaetsen gepleegt. " DavidMAES 280
Van Prof. em. Dr. A.K. Evrard ontvingen wij de volgende bijdrage: "In "Le Vieux Lille", oude stadswijk van Rijsel, vindt men nog altijd la Porte de Gand, la Place de Gand, la rue de Gand. In een andere buurt, nl. aan de rue de Paris, treft men het Hospice Gantois aan, een oud gebouwencomplex met binnentuin en galerij. Het Höpital Comtesse (thans museum) werd in de 13e eeuw door de gravin van Vlaanderen Johanna van Constantinopel gesticht. De gotische St-Maurice-kerk hangt vol schilderijen van de Vlaming Van Loo. Rijsel wemelt overigens nog van Vlaamse en Gentse herinneringen. Het was na Gent de 2e belangrijkste stad van ons graafschap."
VARIA: DE DOODSOORZAAK VAN SOLDAAT ADRIAAN STRIMERSCH Het nummer 2410 van de inventaris van de Oudburg, Rijksarchief te Gent, handelt over een proces ingespannen door de wet van Baarlevelde tegen Philippe Succaert, amman, van Drongen m.b.t. de jurisdictie over Baarlevelde (1671 ). Tussen de getuigenissen stak een medisch verslag uit 163 7 van chirurgijn Pieter Arroij. Hij besèhrijft de verwondingen die soldaatAdriaan Strimersch, gehospitaliseerd in de Bijloke, had opgelopen. "lek onderschreven gheswooren chierurghien hebbe bij laste van mijne edele heeren vandenAuderburch ghevisiteert in het hospitael vande bijlooqueAdriaen Strimersch soldaet dienende onder de compaignie van mijne voornompde edele heeren, den weleken ick hebbe bevonden gheaflligeert (1) te sijne met drij diversche· quetsueren in sijnen rechten aerm, item gheinfereert (2) duer eene scheute, de eene recht in de joinctuere vanden ellebooghe ende dijndende inde voorseijde joinctuere, de andere wat beneden de joinctuere penetrerende dweers duer de selve ende uijt oommende eene groote palm boven de joinctuere met quetsijnghe van de groote focili (3), waervan hij up den xiiien novembris overleden is. Attesterende de bovenschreven quetsueren cause gheweest te sijne van sijne doodt, mij toorconden xiiiien novembris 1637. w.g. Pieter Arroij 1637". 1. Aftliger: kwellen, teisteren. 2. Inférer: afleiden, een conclusie trekken. Die verwondingen zijn afte leiden uit .. 3. Focile: chacun des deux os dubras et de la jambe. Hier de (grote) ellepijp. R. Grandsaignes d'Hauterive, Dictionnaire d'ancienfrançais, moyen áge et renaissance, Parijs, 1947, p. 293.
Erik L. SCHEPENS 281
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel :XXV Ge zoet beur mee gien tange pakke Syn.: "'t Es een vuile vrêwe; een vuil wijf; een vuil dier; een vuil dijnk; een vuile bieste; een vuile slonse; een slonsewijf; een sloeze; een luizege smotse (<D: "smutzig"); een luishuufd; ne luizekop; een luisuure; een luispokke, ne luiszak; ne luizekroaker; ne luizevanger; ne luizefritter; een luizig mens (wijf); ne luizeigoard, 't es een vuil pond boter; een lurre; een lîrre van een vrêwmens; een smoesterigge, ne smoeterirre, ne muusscher, een muusterigge": een sloerie, een vuile vrouw. " hê 'k myn werkdingen aen, 'k ben eene vuyle tange en 't ging er azoo nie eer da'k getrouwd was. " (Snoecks Almanak, "Brief van een getrouwden vrouw", (1862) "Ze ziet er fiezelefoes uit": ze ziet er slordig, verlept uit. "Nen brodspoelder" of"een brodspoelderigge" komt van "brodde": een verwarde streng garen. Een brodspoel is een verwarde garenspoeL "brodspoelderigge": hij (zij) die ze doet verwarren. "Nen broddelirre, broddelkluut, broddelkonte": "nen broddel" is het eerste mandje dat door een mandevlechtersleerling gevlochten werd. Het werd verkocht als kinderspeelgoed. Men gebruikt de uitdrukking voor iemand die "misbaksols", knoeiwerk of miskleunen aflevert. 282
283
Ge goat er toch den dieren tijd nie in brengen Syn.: "Schiet er moar uit, 't leeve es al diere genoeft; ge goat er de dierte in brijnge; ge zij bezig mee geld noar kwoa geld te smijte": iets nutteloos laten verloren gaan, gebruiken of kopen waardoor het schaars wordt. Geld verteren aan nutteloze zaken. In mijne joeogen tijd ... Syn.: "In mijn jonkheid; in den tijd da kik nog een jonk ventse (manneke) woar; in mijn jongde": toen ik nogjong was, in mijn jeugd. 'k Weete van tuute noch van bloaze Syn.: 'k Weete van tuute (toeten) ofbloaze; 'k wete van God of zijn gebod; 'k wete van niet den duvel, 'k wete van de wîreld ne mier; 'k wete ne mier van wa paroche da'k ben; -hoe da'k hiete": ik weet van niets meer. 'k Hê mijnen bult overal gedreege Syn.: " 'kHê mijn kruis overal gedreege, 'k hê van alles teege gekoome; 'k hê al 'tien en 't ander meegemoakt; 'k hê al wa woaterkes deurzwomme": ik heb al een en ander meegemaakt. Een beetse beloove en un beetse geeve••• En daarop volgt dan: "doet de zotten in vrede leeve": veel beloven en weinig geven. Rotse schuive gelijk oen andere iefvrêwke••. Syn.: "Rotse volgelijk al d'andere; ge zijt een veurstekerigge; ne veuresteker; nie veure steeke!": aanschuiven en niet voorsteken. "Een röte" is een rij.
284
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In een van zijn klassieke kroniekjes die hij meer dan 70 jaar geleden schreef, had Alfons Van Werveke het over
DE WITTE KAPROENEN
Praatjes Er is een zeker punt van de plaatselijke geschiedenis, waarvan de naam zoo algemeen gekend is, en waarover tevens zooveel verkeerde inlichtingen zijn verspreid. Hoe kan het ook anders, als zelfs geschiedschrijvers er geen weg mede wisten! Een lid van de Koninklijke Kommissie van Geschiedenis, behoorende tot tal van andere officieele wetenschappelijke korpsen, uitgever, voor die kommissie en die korpsen, van meer dan een dozijn tektstbundels, waarin geen regel staat zonder fouten, schreef als uitleg van een dier oorkonden: "Witte kaproenen zijn stadsdienaars met witte mutsen." Als ge nu niet weet, geachte lezer, wat een Witte Kaproen was, dan is het uwe schuld, al is het waar, dat een kaproen, geen muts is. In Van Dale's Groot Woordenboek leest men dat "de witte kaproenen van Gent opgestane Gentenaars waren, die witte kaproenen droegen!" Opgestane Gentenaars, lieve hemel! H. Beauneen J. d'Arbaumont, de laatste en beste uitgevers van de MĂŠmoires van Olivier de la Marche, zeggen in hun nota's op het merkwaardig boek: "De Hyon's en de Witte kaproenen ontstonden in 1379 ter gelegenheid van een vaart, die de graaf van Vlaanderen aan de Bruggelingen beloofde te doen graven om de Reie aan de Leie te verbinden. De Gentenaars kwamen daartegen op, verjoegen gewapenderhand de werklieden en, om elkaar te herkennen, staken ze den witten hoed op, waarnaar ze werden genaamd. "Die heeren meeoen dat Jan Yoens een bende was, weten niet dat de Witte kaproenen in 1316 en God weet hoeveel vroeger reeds bestonden, dat de Bruggelingen op hun kosten en niet de graaf de vaart zijn begonnen, en dat een kaproen geen hoed is! Zelfs Olivier de la Marche vertelt praatjes over de Witte kaproenen. Als hij verhaalt hoe in het midden van de :XVe eeuw de oorlog tusschenPhilips den Goede en de Gentenaars ontstond, zegt hij: "Waar is het dat de Gentenaars een bende te voet en te paard oprichtten, die allen een witten kaproen droegen, en met meer dan vier duizend waren, in verschillende koninkstavelreien verdeeld, en die Vlaanderen doorkruisten, honderd of vijfen twintig man sterk, en als ze een rijken landbouwer kenden, die het tegen de heeren van Gent hield, dan beroofden en plunderden zij hem uit en deden wat lieden zonder rede en zonder gedrag doen!". Ziedaar wat een eventijdige geschiedschrijver die tot de partij van den hertog behoorde, te boek stelde.
285
Wat waren de Witte Kaproenen? Kort en goed: de Witte Kaproenen waren de gendarmen der stad Gent. Alhoewel vergeleken met een modernen toestand, gaat die bepaling goed op. Denaam Als herkenningsteken droegen die middeleeuwsche gendarmen een wit kaproen. Een kaproen is geen muts, ook geen hoed. Het is een hoofddeksel, dat nogal gelijkenis heeft met de capeline, die een zestigtal jaren geleden hier te Gent door veel jonge meisjes werd gedragen, maar de kraag die van het hoofd op de schouders valt, is zoowel al voren als al achter toe, en achter den schedel eindigt het hoofddeksel in een puntvormige lange zak, die tot op den rug hing of ook wel op het hoofd werd geleid. Reeds door zijn vorm was de kaproen een herkenningsteeken, maar daarbij was hij doorgaans wit, enkele keeren rood. Te Gent waren de gendarmen dus Witte Kaproenen, te Brugge, Roode Kaproenen, te Yperen, Blauwe Kaproenen. Begin en einde Bij gebrek aan volledige stadsrekeningen vóór 1314-1315 is het niet mogelijk op te geven wanneer de Witte Kaproenen voor het eerst door de stad werden aangesteld, maar wij vinden ze in de eerste bestaande rekening 1314-1315 reeds vermeld. Een eerste maal werden ze door Philips den Goede in den Vrede van Gaver ( 10 Juli 1453) afgeschaft. De Gentenaars richtten ze weer in ten jare 1476 en 20 Juli 1492 werden ze in den Vrede van Kadzand voor goed afgeschaft. Hun aantal Alhoewel door Olivier de la Marche en andere kroniekschrijvers het tegenovergestelde wordt beweerd, waren er nooit meer dan 100 Witte Kaproenen, en hun hoofdman, die in de XIVe eeuw meester, overkoningstavel (aanvoerder van 100 man) en leidsman wordt geheeten, in de XVe eeuw deken. Het getal 100 ontmoet men enkel in de XIVe eeuw; in de XVe zijn er enkele malen een tiental en een paar keeren 55 en den deken. Alleen de hoofdman werd door de stad als bediende aangenomen en kreeg als dusdanig een jaarwedde. Naarvolgens het te verrichten werk weinig of veel machtsvertoon vereischte, nam de hoofdman weinig of veel volk aan, en dat werd per dag betaald. De mindere Witte Kaproenen waren menschen, die handenarbeid verrichtten en den dienst van gendarme als een bijwerk uitoefenden. Het werk van de Witte Kaproenen In den vrede van Gaver, waarbij Philips den Goede zijn zwaard in de weegschaal wierp, beval de hertog de afschaffing van de Witte Kaproenen, van wie de Gentenaars, zegt hij, misbruik hebben gemaakt, onder het deksel van de uit286
voering hunner vonnissen en ander gerechtelijk bedrijf. Toch herkent hij, dat het gerecht door gewapende mannen moet geholpen worden en hij vertrouwt de zaak toe aan zijn baljuw. In den vrede van Kadzand, bij welke de Witte Kaproenen voor goed werden afgeschaft, staat te lezen: "Maar indien die van Gent om den heer en de wet bij te staan, tien of twaalf gezellen onderhouden willen onder den hoogbaljuw, zoo zullen zij het mogen". Wat hadden de Witte Kaproenen dan zooal te verrichten? Men merke op, dat ze niet alleen in Gent, maar in geheel de kasseirij van Gent, het arrondissement, als men wil, te handelen hadden. Ze zoeken de bannelingen op, die, zonder toelating, weer in 't land gekomen zijn. Ze houden orde bij vergadering van volk, bij de processie van Sint-Geerolfte Drongen, bij voorbeeld. Ze bezetten steden en sterkten, die door den vijand bedreigd zijn. Ze gaan het huis verbranden van iemand, die tot die straf veroordeeld werd. Ze gaan dieven en moordenaars halen. Ze doen, bij schaarste, koren naar Gent brengen. Ze leiden terdoodveroordeelden naar het schavot ter Vrijdagmarkt Ze bewaken alle toegangen tot het hof van Maximiliaan te Brugge, nadat die weinig ridderlijke kerel op den eisch der Gentsche afvaardiging er in toegestemd heeft, dat deuren en vensters worden uitgenomen om een overval gedurende het verhoor af te weren. Ze dienen tot lijfwacht van den deken, van de neringen en van den jongen Philips den Schoone.
Afbeeldingen en bewapening Een mooi beeldhouwwerk van de XVIIIe eeuw in het Museum van Oudheden te Gent in de Bijloke laat ons een man met een kaproen zien. Ook in diezelfde verzameling vindt men op een kopij van een muurschildering in de Leugemeete, van het jaar 1346, de afbeelding van de Witte Kaproenen, aan het hoofd van het Gentsche leger. De hoofdman zit te paard, zooals de stadsrekeningen ons dat leeren, en de mannen zijn gewapend met handboogen, gepinde staven of glaviĂŤn (lansen). Ze dragen een maliĂŤnkolder waarboven een lijnwaden wapenrok is getrokken. Slechte faam In den aanvang van de XVe eeuw, rezen klachten op over misbruiken, die door de Witte Kaproenen zouden zijn begaan. Dat ze wel wat op hun kerfstok hadden valt niet te loochenen. Zoo werd in 1406 een voorbod uitgevaardigd: "dat negheen Witcapmen buten der stede entrekke ome sinen Kersavond te haelne, up den ban van drien jaren". Er moeten dus Witte Kaproenen de landlieden verplicht hebben op Kerstdag geld te geven. In 1415 werden dan ook drie Witte Kaproenen voor zulk feit drie jaar uit het land gebannen en een andere in 1415 voor tien jaar. In voorboden van 1423 en 1428 leeren wij, dat menschen zich als Witte Kaproenen aanstelden en van de landlieden geld, juwelen en andere zaken eischten. Voor die misdaad werden in 1432lieden gestraft. In 1478 wer287
den drie kerels voor hetzelfde feit tien jaar gebannen: één in 1480 drie jaar; een in 1483 tien jaar. Door het feit, dat de mindere Witte Kaproenen geen vaste stadsbedienden waren, was het niet moeilijk zich op den buiten voor Witte Kaproenen te doen doorgaan. Zoo deden de misdaden van het gespuis, dat den naam gebruikte, de echte Witte Kaproenen een slechten naam krijgen, die niet uit te wissehen was. De legende voegde er het hare bij nopens het aantal en zoo ontstond de lezing, die wij reeds bij Olivier de la Marche vinden. A. VAN WERVEKE
BIBLIOGRAFIE In junijL verscheen het lang verwacht "Nieuw Gents Idiotikon", een verzameling Gentse woorden, uitdrukkingen en gezegden, samengesteld door Edmond Cocquyt en opgefleurd met een 30-tal plezante illustraties van Michel Bracke. De auteur, bestuurslid van de "Gentsche Sosseteit", is sinds altijd gefascineerd geweest door zijn "moedertoale". Gedurende vele jaren noteerde hij op fiches (zoals Lievevrouw-Coopman het vóór hem deed) alle typische Gentse woorden, uitdrukkingen en gezegden. Verleden jaar deed hij een oproep aan de Gentenaars om hem suggesties door te sturen. Prompt ontving hij 200 brieven. Om maar te zeggen hoe nauw het Gents dialect aan de Gentenaar zijn hart ligt. Resultaat: dit boek bevat niet minder dan 4. 700 trefwoorden. Wie zou nog durven beweren dat Gents geen rijke taal is? Het is een boek dat men begint met uit te lezen en het daarna niet klasseert in een boekenkast, maar binnen handbereik legt om het telkens opnieuw met plezier te consulteren. Het is ook een boek dat op zijn tijd komt, want het kan niet ontkend worden dat ons dialect bij de jongere generaties achteruitgaat. Moest die trend zich verder doorzetten dan zou dat een enorme verarming betekenen voor onze taal, want het is een gekend feit dat het dialect, en niet alleen het Gents, veel rijker, spontaner en expressiever is dan het ABN en dat het bovendien enorm veel nuances bevat die onbestaand zijn in de officiële taal. Wie per se kritiek zou willen uitoefenen op dit boek zou het kunnen hebben over de gebruikte spelling, maar we denken niet dat dit veel zin zou hebben. In ons alfabet zijn er 6 klinkers, met combinaties onderling; kunnen wij er nog een 6-tal klanken bij bedenken, maar in de Gentse uitspraak komen er vele 288
tientallen klanken voor. Er bestaan trouwens geen tekens om deze exact weer te geven. Zo erg is dat niet, want dat stelt geen enkel probleem voor de Gentenaar die precies weet hoe dat moet uitgesproken worden en als men het woord "straat" nu schrijft "straote", "stroate" of"sträote" dan weet hij wel wat decorrecte uitspraak is. En hij weet ook wel dat de "u" in "buut" en "zuur" op een andere manier uitgesproken wordt. Voor de niet-Geutenaars bestaat er geen oplossing. Een mooi ingebonden boek van meer dan 200 bladzijden van formaat 23,5 x 16,5 cm. Prijs: 1.450 fr. Te bekomen in alle boekwinkels. Een Gentenaar die dàt niet koopt is geen Gentenaar. Gentse verenigingen die een eeuw oud zijn, zijn niet zo talrijk. Een ervan is de "Royal Cody Gbent Ritle Club" die gesticht werd op 1 juni 1895. Ter gelegenheid van de viering van het 100-jarig bestaan werd er een boek uitgegeven met als titel de naam van de vereniging, gevolgd door de jaartallen 1895-1995. De meeste van onze lezers zullen wel weten dat de ware naam van Buffalo Bill Cody was. Wat ze waarschijnlijk niet weten is dat een andere scherpschutter zich ook Cody noemde. Was er een William Frederich Cody, de echte Buffalo Bill (1846-1917), dan was er ook nog een Samuel Franktin Cody (1861-1913). Naar wie van beide werd deze club genoemd? U verneemt er meer over in dit 175 bladzijden tellend boek van formaat 29 x 20,5 cm. dat krioelt van foto's en fotocopieën van oude krantenknipsels, samen met tal van interessante inlichtingen over Buffalo Bilt. Prijs: 650 fr. Te bekomen bij de Heer Daniël Van Poucke- JefVandermeulenstraat 60 te 9050 Gentbrugge. Tel: 231.12.39. Onlangs verscheen een interessant boek van de hand van Guy Vanschoenbeek met als titel "Novecento in Gent". Het is een co-productie van AMSAB en de uitgeverij HADEWYCH. De ondertitel "De wortels van de sociaaldemocratie in Vlaanderen" zegt u meer over de inhoud ervan en maakt meteen duidelijk dat wij volop in Gent terechtkomen, want met een beetje overdrijving zou men kunnen zeggen dat Gent de geboortestad is van het socialisme. De ontstaansgeschiedenis die ons terugvoert naar de 19e eeuw is een onderwerp dat blijft boeien. De 270 bladzijden van dit boek laten u toe daar een zuiver beeld.van te krijgen. Het boek heeft een formaat van 23,5 x 15 cm. en bevat talrijke interessante foto's. Prijs: 990 fr. + portkosten. Verdere inlichtingen bij AMSAB - Bagattenstraat 174 te 9000 Gent. Tel: 224.00.79. H.C.
289
VRAAG EN ANTWOORD Van de Heer Paul Huys ontvingen wij de volgende vraag: Info gevraagd over een portret van Generaal L.G. Van de Poele, commandant van de Gentse brandweer in 1831. In de herdenkingstentoonstelling "Gent en Vlaanderen in 1830-1831 ", n.a.v. de 75e verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid in 1905 georganiseerd door en in de Gentse Universiteitsbibliotheek (toen nog gevestigd Boudelostraat 4) was blijkens de tentoonstellingscatalogus ( 1) ook een portret opgenomen van Generaal L.G. Van de Poele, commandant van de Gentse Brandweer in 1830-31. Dat portret, geschilderd door Charles-Louis Picqué (in 1838), was toen in het bezit van ene "Mme Van de Poele". Over de rol van Generaal Van de Poele ( 1783-1866) is een en ander te lezen in het artikel van Roger Van Aerde, "De Gentse pompiers redden de Belgische onafhankelijkheid", gepubliceerd in Ghendtsche Tydinghen, X, 1 en 2 (15 jan. en 15 mrt. 1981), blz. 88-112 en 156-161. In het kader van een studie (met oeuvrecatalogus) over de schilder CharlesLouis Picqué (1799-1869) vraagt de Heer Huys of iemand hem kan meedelen waar het bewuste portret zich momenteel bevindt. Ook elke andere informatie betreffende Picqué en zijn werk is welkom, waarvoor bij voorbaat dank. I. Een ex. van deze catalogus is bewaard in de bibliotheek van het Gentse Museum voor Schone Kunsten (XIII-1905/Gent).
In antwoord op de vraag van de Heer Eddy Levis (Gh. Tyd. 1995 - Nr. 3 - p. 174) schrijft Mevrouw Simone Vos-MuUe ons het volgende: Mijn vader zaliger heeft dat liedje honderden malen gezongen, uiteraard gezellig bij vrienden op café. Naar best vermogen geef ik hieronder de tekst, zoals ik hem nog ken. TER ES NEN BUUT VERGOAN. Ter es nen buut vergoan mee duozend zatte wijven al op de gruute oceoan. En op het strand zatte de goapers te verstijven Zij hèn een valling opgedoan! Nen êwe man zat doar als een kind te huilen omdat hij nie voend zijn oarme echgenuut, de snotte liep van den oarmen duts zijn muile hij boa een koppel uugen al van een vuiste gruut! 290
0 goddelijke zee, wa brengde gij ons allemoal mee? vervrozen vlees en vremd smout, kaffee, bananen en engets zout, stokvis en aberdoan, levoart, mossels en troan, o, zee mondieu, ik ben de schuunbroere van menier de Sneu, ik sloapin het heul!! De storm es uitgewoed, de zee es an 't bedoaren de zwarte wolke die verdwijnt, de wandeleers omsteken hulder sigare, den avond valt en het moantje schijnt. En op het strand huurt men ze huilen en tsiepen, 'ne vissersbuut es vergoan mee man en muis, van tijd tot tijd die snuite z'huldere fliepe entons die kieren zij wederom noar huis! 0 vreselijke zee, woarveur est er gallenthee, pakt een purgoase en schijt u duud, G'het ons allang genoeg gekluut! Duizenden gruut en klein, die nu verzopen zijn 0 zee, ge zijt gien beetse zoet en ge zijt zu verschrikkelijk wijd Doarvan krijgde 't veugelschijt!!! En veel zanggenot! Van Mevrouw Denny Baete ontvingen wij de tekst van "Le Crédo du Paysan" van G. Goublier. Aangezien men de parodie gemakkelijker kan volgen aan de hand van de originele tekst, publiceren wij hem hieronder. 1. L'immensité Les cieux, les monts, la plaine, L'astre du jour Qui répand sa ebaleur Les sapins verts Dont la montagne est pleine Sont ton ouvrage 0! divin Créateur. Humbie mortel devant l'oeuvre subtime A l'horizon quand le soleil deseend Ma faible voix s'élève de l'abîme Monte vers toi, Vers toi, Dieu tout-puissant.
291
Je crois en Toi Maître de la nature, Semant partout la vie et la fécondité Dieu tout-puissant Qui fit la créature, Je crois en ta grandeur, Je crois en ta bonté, Je crois en ta grandeur, Je crois en ta bonté. 2. Si les horreurs D'une terrible guerre Venait enem-e Fondre sur Ie pays Sans hésiter La-bas vers la frontière Je partirai De suite avec mes fils. S'ille fallaitje donnerai ma vie Pour protéger, pour venger Ie drapeau Et fièrement tombant pour la patrie Je me dirai aux portes du tombeau. Je crois en Toi Maître de la nature, Toi dont Ie oom divin Remplit l'immensité. Dieu tout-puissant Qui fit la créature, Je crois, je crois en Toi Comme à la liberté, Comme à la liberté Je crois, je crois en Toi. Mevrouw Julia Pauwels bezit de partituur van dit lied. Deze inlichting werd rechtstreeks doorgespeeld aan de Heer Levis. In antwoord op de vraag van de Heer Hugo Collumbien (Gh. Tyd. 1995- Nr. 1 - p. 43) wijst de Heer Johan Decavele ons op zijn studie "De Reformatorische Beweging te Axel en Hulst (1556-1566), verschenen in de Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, deel XXII/1968-1969, pp. 1-42. In het bij292
zonder op de eerste zin waarmede deze begint: In 1566 "d'welck men biet het jaer van wonder, om de grouwelijcke veranderinghe die men sach" ... Deze aanhaling komt voor op p. 69 in een boek getiteld CHRONIJKJE en geschreven door een onbekende F.G.V. Het verscheen te Antwerpen in 1743. Een reactie kregen wij ook van de Heer G. Broget: Hij brengt de term "wonderjaar" in verband met de Reformatie, het ongelooflijk succes van de hagepreken en hun enorm impact op de bevolking. In de ogen van de protestanten moet 1566 inderdaad een wonderjaar geweest zijn. Of de katholieken daar dezelfde visie op hadden valt te betwijfelen.
LEZERS SCHRIJVEN ONS De Heer Erik Dekeyser schrijft ons: "Zoals u weet lees ik steeds met veel belangstelling het tijdschrift "Ghendtsche Tydinghen". Zo ook het laatste nr. 3 - 15 mei 1995 met een bijdrage van dr. Paul Huys, o.m. gewaardeerd heemkundige en genealoog. Ik drijf het zelfs zo ver ook de voetnota's te lezen omdat daarin dikwijls zeer belangrijke details of bronnen voorkomen. In deze bijdrage over Jul es De Bruycker wordt opp. 157 een foto afgedrukt van het lokaal "God en Vaderland" en verwijst de auteur in voetnota 6 naar de woning Burgstraat 7, nu bewoond door Dr. Willekens. Ik moet dit tegenspreken! "God en Vaderland" was gevestigd in het huidig nr. 11 - Stoffenhuize b.v.b.a.- en de geciteerde Dr. Willekens woont in nr. 9. Het gebouw waarin "God en Vaderland" sedert 1911 gevestigd was deed voorheen dienst als bazar-speelgoedwinkel De Vliegher. Daar brak op 13.4.1909 een felle brand uit waarvan ook een zichtkaart bestaat. In het gebouw van Dr. Willekens woonde toen kanunnik G. Goethals (18501915). Het burgerhuis "God en Vaderland" was wellicht reeds eigendom van de familie Kickx. Op 4-12-1919 kocht mijn grootvader, architect Leon De Keyser, dit gebouw van375m2 van de familie Kickx voor de prijs van 40.000 fr. om er een ijzerhandel in onder te brengen die in 1924 werd omgevormd in N.V. HUIS DEKEYSER. Op 14-5-1960 werd dit gebouw verkocht aan meubelhandelaar Gustaaf De Vrieze uit Torhout en kwam nadien in handen van meubelhandelaar Valeer Van Imschoot. Toeval is dat ing. architect RenĂŠ Van Herrewege, rue d'Assaut 14 (het fraaie appartementsgebouw uit de huidige Posteemestraat) waarover sprake is in het artikel van dr. Paul Huys, tevens medeoprichter en aandeelhouder was van de "Quincaillerie Beige" NV. HUIS DEKEYSER." 293
Van de Heer David Maes ontvingen wij de volgende brief: Graag wil ik reageren op de brieven van de heren Jo Verbrugghen en Rudy van Elslande i.v.m. de juiste schrijfwijze van de familienamen Van Reysschoot (Van Reijsschoot) en Van der Meersch (Vander Mersch, Vandermersch) in G.T. 1995/3, pag. 175/177. I. Een steekproef in een aantal uitgegeven werken wijst uit dat de familienaam van Pieter Norhert Van Reysschoot nagenoeg altijd met een "y" wordt geschreven. 2. De vraag is of een discussie over de juiste schrijfwijze van een persoonsnaam uit het Ancien Regime wel zin heeft. Hier moeten we ĂŠĂŠn en ander verduidelijken. Om de juiste schrijfwijze van een persoonsnaam te kunnen achterhalen meen ik dat de meest relevante bron de gegevens van de Burgerlijke Stand zijn. Terzake moeten we een onderscheid maken tussen enerzijds de parochieregisters uit het Ancien Regime en anderzijds de moderne Burgerlijke Stand uit de periode vanaf het Frans Bewind tot op heden. Wat de moderne Burgerlijke Stand betreft lijkt mij de zaak vrij duidelijk. In geval van twijfel moet men er steeds van uitgaan dat de geboorteakte de enige juiste bron is, zelfs indien hierin duidelijk een fout is geslopen bij het opmaken ervan. Er bestaan echter (omslachtige?) procedures om deze fouten te corrigeren. Vermoedelijk zullen de meeste fouten zich voorgedaan hebben in de periode toen de akten nog in handschrift werden opgemaakt. Het is b.v. niet altijd duidelijk in een handschrift of er een "ij" of een "y" staat. Maar ook toen er gebruik werd gemaakt van schrijfinachines konden fouten niet vermeden worden omdat vergissen nu eenmaal een menselijk trekje is. Anders is het gesteld wanneer we dezelfde normen willen hanteren wat de parochieregisters uit het Ancien Regime betreft. De meeste genealogen zullen reeds ervaren hebben. dat de parochiepastoors, die instonden voor het opmaken van de parochieregisters, het niet al te nauw namen met de schrijfwijze van namen. Sommigen waren reeds tevreden wanneer ze die fonetisch konden weergeven. Nazicht van vroegere akten van de betrokkenen of van de ouders was er in veel gevallen niet bij. Zo komt het wel eens voor dat op dezelfde bladzijde van een parochieregister en door eenzelfde hand, de namen van familieleden totaal verschillend geschreven worden. Hierbij geef ik een praktisch voorbeeld, hoe sommige familienamen tijdens hetAncien Regime kunnen evolueren, aan de hand van de familienaam Blanchaert (huidige schrijfwijze): in 1786 en 1785: blanchart; in 1746 en 1745: blansaer, in 1732: blansaert; in 1702 en 1692: blanchaert; in 1662: blanschaert. Let wel: steeds zonder hoofdletter, een gebruik dat toen veel voor kwam, zonder dat daaraan enige conclusie moet verbonden worden. En om het nog wat ingewikkelder te maken werd deze familienaam in een bepaalde periode soms gewoonweg in het Nederlands vertaald nl. in 1701, 1698 en 1697: De Witte. Het is dus uit den boze om aan de hand van de schrijfwijze van een familienaam een familieverband te concluderen. De enige juist werkwijze is, om het met de woorden van wijlen Miehiel Mispel on te zeggen: "Klim eens in je stamboom".
294
GENTSE LIEDJES Onderstaand liedje komt uit de revue "Hoe hedd'et op dan?" die opgevoerd werd in 1907.
De Schoonste Dag zijn's Levens Air: Musique de Chambre. 'k Hê mijn eeste komun' gedaan En 'k ben nu jonman hoor ik zeggen, Maar 'k hê der veur wat afgestaan, 't Es weerd om 't u hier uit te leggen: 'k Hê zeven weken dag op dag In de kapelle zitten beven, En z'heeten da mee veel beslag Den schuunsten dag van g'heel mijn leven! Op straate spelen mocht ik niet, 'k haa buiten schreeve kunnen loopen; Al wat ik dee was opposiet En 'k moest het mee nen klets bekoopen; Te biechten hê 'k veel moeten gaan Hoewel da'k niets en haa misdreven, Want 'k moest toch goed in orde staan Op d'schuunste dag van heel mijn leven! Te morgend ben ik van te vier Ja uit mijn beddeal gemoeten, Rap naar de kerk, ge ziet van hier Mee grooten vaak en kewwe voeten; · Een spierken eten mocht ik niet, Ons heer zoe mij da nie vergeven; En dat es nu gelijk ge ziet, Den schuunste dag van g'heel mijn leven! En zie mij ni ne keer hier staan, Te wijd zijn allemaal mijn kleeren; Mijn hoed wil mij geen beetje gaan, Mijn schoenen doen mij schriklijk zeere... Mijn prente es al g'heel gescheurd, Mijn strek es ook nie g'heel gebleven Ge ziet wat er mee mij gebeurt Op d'schuunsten dag van heel mijn leven! 295
GÊNSCHE PRÁOT Cies de welweter zag zijne kameräod, den bregadier Vande Wurtel, lûupe näor nen hûup volk. Cies hee wel de pretence van nie kerieus te zijn, mäor sebiet es't hij toch overal bij. - Allee! riep den bregadier, gäod hier ne kîer allemäol en beetse vûurt! 't Es weeregelijk of't er en begijne te gîeselen es! - Wad'es't er gebeurd, bregadier? vroeg Cies. - En affirre van niemandale, zei Vande Wurtel. E pird dagevallen es. Bezie da, sebiet stäon ze däor mee duzend näor te kijke. - Wel, zei Cies, om den bregadier te kulle, 'k vinde kik da ghûul natuurlijk ... - Vinde gij da zûu natuurlijk? zei den bregadier kwao gaowig. - Bij jao j'ek, zei de welweter, es da nu iets om u kwäod te maoke? Wa zoede tons vertelle dat er ne kîer ne meinsch moest vale in dan der duzend pirde kwaöme näor kijke?
DIT BESTAAT NIET MEER
De "Concorde" op de Kouter. Beton is toch zo veel gezelliger.
296
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W. 24e jaargang nr. 6 15 november 1995
Stichter: Gaston Hebbelynck t Voorzitter: Hugo Collumbien Onder-Voorzitter en Penningmeester: André Verbeke Secretariaat: Maïsstraat 235, 9000 Gent Archief en ruildienst: Mevr. Angèle Eggermont, Maïsstraat 235, 9000 Gent Redactie-Adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent Administratie: Koggestraat 14-9000 Gent Postrekening: 000-105.04.73-60, Heemkundige en Historische Kring Gent, 9000 Gent Lidgeld: 400 fr. per jaar. Steunende leden: 600 fr. per jaar. Beschermleden: 1000 fr. per jaar. Buitenland: 200 fr. extra voor portkosten INHOUD - "De Groete strate buten Turre" (Vervolg). - Inventaire Archéologique: Collectebussen uit de XVIIe eeuw. - Emiel Braun. - Kunstenaars werkzaam in de grafelijke residenties te Gent tijdens de 14e eeuw. - Viering van ons 25 jarig bestaan. - Gentse Vondelingen en verlaten kinderen geplaatst te Heusden (1839-1868). - Puzzel1995. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXVI. - Gent elders ontmoet. - Gentse Memoriedagen: 9-1 0-11 februari. - Beschermleden-Steunende leden- Steunfonds. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gênsche Präot. - Inhoud 1995.
299 317 318 325 334 337 345 347 349 350 353 357 361 362 362 363
Bibliotheek en wekelijkse bijeenkomsten: in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, Convent Engelbertus, Groot Begijnhof, huis nr. 46, SintAmandsberg: elke zondag van 10 tot 12 uur (uitgenomen op feestdagen); Gesloten in juli en augustus. Bibliothecaresse: Mevr. A. Eggermont. Verantwoordelijke uitgever: Hugo Collumbien, Lijnmolenstraat 149, 9040 Sint-Amandsberg- Gent.
AAN ONZE LEDEN Een jaar geleden schreven wij hier: "binnen 2 maanden de start van onze 23e jaargang. "Dat was een fameuze lapsus, want het ging over de 24e die met het huidig nummer ook al weer een einde neemt. Binnen 2 maanden - en deze keer letten wij op onze woorden - begint onze 25e jaargang. Volgend jaar vieren wij ook ons 25-jarig bestaan, maar daar leest u meer over verder in dit blad Het lidgeld? Daar is geen "apprense" van dat wij dat zouden verhogen, niettegenstaande het feit dat de druk- en portkosten regelmatig stijgen en het lidgeld slechts een deel van deze kosten dekt. Maar u kent ons geheim: het verbazend groot aantal mecenassen die wij het privilege hebben te mogen tellen onder onze leden. Het is moeilijk te geloven, maar het record-aantal dat wij in 1994 mochten tellen (354) werd in 1995 nog overschreden en is gestegen tot 361! 361 mensen die uit vrije wil meer betalen dan ze moeten en het aldus mogelijk maken dat wij "Ghendtsche Tydinghen" kunnen blijven leveren aan een echte "vriendenprijs". Het is steeds met een gevoel van grote dankbaarheid dat wij de lijst van deze filantropen publiceren (zie pp. 353-357) Pro memorie. Lidgeld: 400 Jr. per jaar. Steunende leden: 600 Jr. Bescherm/eden: 1.000 Jr. Voor onze buitenlandse leden is er een supplement van 200Jr. om de extra hoge portkosten te dekken. In dit nummer vindt u een betaalformulier. U kent de bedoeling: stante pede invullen en onmiddellijk naar de Post doen. Neen, niet wachten, dat heeft geen zin en als ge dan toch moet betalen kunt gij het even goed onmiddellijk doen. Deze dringende raad is - wij geven het graag toe bestemd voor een minderheid van onze leden. De meesten hebben begrepen dat uitstellen bijkomende kosten meebrengt die beter op een meer zinnige manier kunnen besteed worden. Onze Penningmeester zegent steeds de leden die prompt betalen en die zo vriendelijk zijn er hun lidnummer bij te vermelden. Zoals gewoonlijk zouden wij aan de dames willen vragen niets te wijzigen aan het systeem dat zij tot hiertoe gebruikten.
298
DE GROETE STRATE BUTEN TURRE (Vervolg) VAN DE RASPHUISSTRAAT TOT DE BRUGSEPOORTSTRAAT Een gebouw van een heel andere architectuur treffen we aan op de andere hoek (Westkant) van de Rasphuisstraat en van de Hoogstraat Daar verrijst aan het nr. 71 een drie bouwlagen tellende monumentale en mooie herenwoning, daterend van het einde van de vorige eeuw, met een zeer fraaie, bepleisterde en beschilderde lijstgevel waarop een sterk uitgewerkte ornamentiek voorkomt. Aan de kant van de Hoogstraat zien we vier traveeĂŤn, een arduinen onderbouw, een grote poort, die net als de vensters op het gelijkvloers een arduinen omlijsting heeft, zie foto hierbij (Fig. 21 ). Op de hoektravee bevindt zich een
Fig. 21 . Hoogstraat, hoekhuis Hoogstraat-Rasphuisstraat, nr. 71 (gevel kant Hoogstraat). Eigen foto, november 1994.
299
mooi balkon op zware consoles en bekroond met balustrades. De kant aan de Rasphuisstraat telt drie traveeĂŤn. Opvallend is daar het groot en mooi trapvenster met fraaie gezandstraalde motieven onder een gebroken fronton met versieringen; hierbij een foto van die gevelpartij met het trapvenster (Fig. 22). In dit gebouw, waarin kantoren gevestigd zijn, bevinden zich eveneens de burelen van het Gents Advertentieblad. De huizenrij, gelegen in het deel van de Hoogstraat voorbij de Rasphuisstraat, contrasteert, in haar geheel gezien, met wat we tot hiertoe hebben ontmoet. Men kan zeggen dat dit stuk- we kijken steeds naar de Zuidelijke straatwandbouwkundig minder homogeniteit bezit. We treffen er kleinere naast grotere huizen, verschillende handelszaken waarvan de gevels ter hoogte van het gelijkvloers, door de ruimte die geschapen werd voor winkelpuien, soms harde en storende ingrepen hebben ondergaan. Sommige gevels zijn aan verval toe.
Fig. 22. Hoekhuis Hoogstraat-Rasphui sstraat (gevel kant Rasphuisstraat). Eigen foto, november 1994.
300
In dit deel van de Hoogstraat zijn er ook twee beluiken. Toch zien we er ook enkele mooie panden van drie bouwlagen, met bepleisterde en beschilderde lijstgevel, meestal 19de-eeuwse, zelfs soms met een oudere kern. Daaronder het nr. 73, waar vroeger een bakkerij gevestigd was, maar waarvan het gelijkvloers reeds jaren leegstaat en er troosteloos voorkomt, een pand dat nochtans een oudere kern zou gehad hebben. Verder het nr. 87, drie traveeën en drie bouwlagen, met een ijzeren balkon op de verdieping. Ook nog het nr. 93, dat vijftraveeën en drie bouwlagen telt. Het nr. 101 met drie bouwlagen, drie traveeën en een mansardedak met dakkapel. En tenslotte het pand met de mooie dubbele trapgevel aan het nr. 161, waarover we het straks nog zullen hebben. Er bevinden zich in dit deel van de Hoogstraat ook twee steegbeluikjes. Net als andere nog bestaande beluiken zijn ze overblijfsels van een belangrijk hoofdstuk uit de sociale geschiedenis van onze Stad: het 19de-eeuws Gent, waar de vroege industrialisering, de aanzienlijke toename van de bevolking ingevolge inwijking, en de schrijnende armoede de arbeiders en hun gezinnen in vaak erbarmelijke levens- en huisvestingsomstandigheden terugdrongen. Ook dat behoort voor een deel tot de geschiedenis van de Hoogstraat. Het waren niet allemaal grote herenwoningen en stadspaleizen, die er zich bevonden. Er was ook de keerzijde van de medaille, de sociale ellende van de vorige eeuw. Wanneer men vandaag spreekt over beluiken en over de bewoners ervan, moet men er natuurlijk wel rekening mee houden dat de voorwaarden waarin de mensen er thans leven niet meer vergelijkbaar zijn met die van vroeger en dat de redenen waarom ze er verblijfkiezen ook niet dezelfde zijn. Aan het huis nr. 105 in de Hoogstraat staat een pand van vier traveeën en drie bouwlagen met een vervallen en op het gelijkvloers beschadigde gevel. Links bevindt zich een niet afgesloten ingang, die doorheen een smalle, overbouwde gang, uitgeeft op een steegbeluik, daterend uit de eerste helft van de 19de eeuw, met wellicht oudere gedeelten, het "Drongenpoortje" geheten. Die benaming herinnert aan de grote "Drongenpoort" of "Torrepoort", die eeuwen geleden over de Houtlei aan de Poel had gestaan en waarvan de laatste overblijfselen halverwege de vorige eeuw werden afgebroken. In het beluikje bevinden zich aan de Westkant acht huizen waarvan twee grotere, die respectievelijk de nrs. 121 en 119 dragen; ook zes kleinere huisjes, de nrs. 117 tot en met 107 (in dalende orde naar het einde van het koertje toe), met twee bouwlagen. Aan de Oostzijde staat één huis, het nr. 105. De gevels van de huisjes zijn gewit en komen er netjes voor. Achteraan bevinden zich gemeenschappelijke toiletten. Op een foto bij Fig. 23 ziet men het beluikje zoals het er heden voorkomt. Ik sprak met eenjonge bewoner van het beluik en vroeg hem of hij daar graag woonde. Hij antwoordde me bevestigend en voegde eraan toe: "het is hier rus301
Fig. 23. Hoogstraat, nrs. I 05-121 , Beluik. Eigen foto, juli 1994.
tig wonen" . Aan de muur, die achteraan het steegje afsluit, hangt een houten beeldje; een zittende Pan die op de herdersfluit speelt; "iets dat ze hier ooit op een oude zolder gevonden hebben", vertelde de jonge man me nog. Een mooi stukje. Toen ging hij weg en stond ik weer alleen. Ik bleefnog een wijle luisteren naar de stilte in het rustige beluik, buiten het lawaai en het geraas van het drukke verkeer in de Hoogstraat, waar hetjachtig leven zijn gang gaat. Enkele stappen verder komen we aan het nr. 129, een bepleisterde en beschilderde gevel van vier traveeĂŤn en drie bouwlagen waarin een kunstatelier gevestigd is. Aan de Westkant van de gevel is er een poort en langs een overbouwde gang komen we in een beluik, dat dagtekent van het begin van de 19de eeuw. Aan de Oostzijde staan een groter huis en verschillende kleinere huisjes (de nrs. 133 tot en met 145). Achteraan staat een vrij groot gebouw van recente datum, drie bouwlagen, onder zadeldak met pannen, dat een uitgang heeft in de 302
Fig. 24, Hoogstraat, de nrs. 129, 131 - 149, Beluik. Eigen foto, juli 1994.
Akkerstraat en waarin studio's verhuurd worden. Aan de Westkant bevindt zich één pand, het nr. 149 dragend; het heeft verbouwingen ondergaan en kreeg een verdieping bij . In dit beluikje staan enkele beeldhouwwerken en bevinden er zich aan verschillende gevels kleine keramiekbeeldjes. Toen we het steegje voor het eerst bezochten stond er ook heel wat groen want het was Zomer, een heerlijke Zomer. Een zicht op het beluikje geven we hierbij op de foto bij Fig. 24. We bereiken nu het einde van de Hoogstraat Aan het nr. 161 verrijst een mooie 17de-eeuwse dubbele trapgevel van baksteen en zandsteen; twee bouwlagen, onder zadeldak met pannen; een overkragende bovenbouw van tudorbogen. In de eerste gevelpartij zijn de booggewelven opgevuld met allegorische voorstellingen (Geloof, Hoop en Liefde). In het midden, tussen de twee gevels, die tot één en hetzelfde pand behoren, bevindt zich een kleine maar mooie tudor303
vormige deur en daarboven een muurkapelletje met een zeer schoon O.L.Vrouwbeeld. Rond de eeuwwisseling vond er reeds een restauratie plaats. Later onderging het gelijkvloers zeer harde en storende ingrepen en kwam er een moderne winkelruimte. Ook onlangs vonden er nu in het pand opmeuw verbouwingswerken plaats. Op een foto (Fig. 25) zien we het gebouw met de zeer mooie dubbele trapgevel zoals het er heden voorkomt. Enkele schreden verder begint de Brugsepoortstraat maar deze valt buiten het bestek van onderhavige bijdrage. Vermelden we enkel dat zich daar in vroeger eeuwen het Godshuis van St.-Jan en St.-Pauwel bevond. Begin van de jaren 1600 werd op het kapelletorentje een uurwerk aangebracht dat nooit de juiste tijd aangaf. De Gentenaars spraken dan ook spottend Fig. 25. Hoogstraat, pand nr. 161. Eigen foto 1994. over de "Leugemeete", het Gents voor leugenaarster. Vermits we in Westelijke richting aan het einde van de Hoogstraat zijn gekomen, keren we thans op onze stappen terug om de Noordelijke wand van die straat te bekijken .
VAN DE BRUGSEPOORTSTRAAT TOT DE PEPERSTRAAT
We keren nu tijdens onze wandeltocht niet enkel op onze stappen terug, we gaan ook even een heel eind terug in de tijd. Een woordje over de panden, die zich in vroeger eeuwen in deze omgeving en in het deel van de Hoogstraat, gelegen tussen de hoek met de Begijnengracht en de Peperstraat, bevonden . We treffen in dit verband bij Fr. De Potter een aantal interessante gegevens aan, ook al is het niet altijd mogelijk om de juiste ligging van de huizen in die tijd 304
aan te geven en bestaat er in sommige gevallen dus twijfel. Het huis, dat in de 15de eeuw aan de hoek van de Begijnengracht en van de Hoogstraat stond, droeg de vrij logische naam van "Spriethuis" (1483). In de nabijheid zou er ook een "Pottelrie" of pottenbakkerswinkel geweest zijn. Verder waren er de "Helleme", bij den Spriete, bekend van 1422 en ook nog in 1483; "de Maerschalcx Smesse" in 1462; "de Arend", een herberg in 1442. Men treft er ook nog aan "de Bolle" (1599); "den Wijngaert", brouwerij in 1402; "den Zwarten Hoop" (1560) en "de drie Wijntonnekins" (1560-1625) of "de drij Wijnpijpen" (1572) maar de juiste ligging van die panden is moeilijk aan te geven. Dwars over het Akkerstraatje stond in 1779 een huis met uithangteken: "Het Zweirdeke". Bekend uit het begin van de 15de eeuw was "de Papegay", een brouwerij "jeghens over tgasthuus ter Lazarie", met een boomgaard en een poort uitkomende op de Begijnengracht Volgens De Potter zou het aanvankelijk een tweewoonst geweest zijn vermits men in 1524 en ook nog in 1574 schreef: "den grootenen cleenen Papegay". In 1399 wordt melding gemaakt van "de Catte up de Hooghe strate, buten Turre"; maar ook van dat pand is de ligging niet bekend. Rechtover de Holstraat, naast het hoekhuis van de Peperstraat, bevond zich in de 16de eeuw "Het Scaec". In 1523 is er ook sprake van een "huus, ant oute Cruce, up den houck van de Peperstrate, gheheeten de Cogghe, een brauwerie". Een der hoekhuizen van de Hoogstraat en van de Peperstraat heette in het begin van de 16de eeuw: "de drie Coninghen". Zoals men kan vaststellen, waren ook in dit deel van de Hoogstraat de brouwerijen goed vertegenwoordigd en konden de dorstigen, zelfs in de nabijheid van het Lazarusgasthuis in voldoende mate gelaafd worden. Het ging tenslotte toch om een werk van barmhartigheid... Maar hoe ziet het deel van de Hoogstráat (Noordelijke kant), gelegen tussen de hoek met de Begijnengracht en de Peperstraat, er heden ten dage uit? Architecturaal begint het eigenlijk een beetje verrassend want aan de splitsing van de Begijnengracht en van de Hoogstraat staat aan het nr. 162 een groot en mooi hoekhuis met bepleisterde en beschilderde lijstgevels waarop fraaie en typische Art Decoversieringen voorkomen. De gevel aan de kant van de Hoogstraat telt zeven traveeën, drie bouwlagen en vier dakkapellen. De twee uiterste traveeën lopen daar uit in een verhoogde en afgeronde geveltop met daarin het jaartal 1923. Dit deel van de gevel bezit een rondboogvormige poort. Er is ook een hoektravee met dakkapel. De gevelpartij aan de kant van de Begijnengracht telt vier traveeën, drie bouwlagen en vier dakkapellen. Het geheel bevindt zich onder een mansarde met kunstleien en onder een dak met pannen. 305
Deze gevels verdienen de aandacht omdat ze mooie Art Decoversieringen vertonen met blad- en bloemmotieven terwijllangwerpige boommotieven de hoektravee afboorden. Vrij recentelijk werden de gevels gerestaureerd en in de verf gezet waardoor de architectuur en de typische Art Deco zeer goed tot hun recht komen. Deze woning is er gekomen in de plaats van 19de-eeuwse huizen die zich daar voordien bevonden. Op het gelijkvloers, dat verbouwingen heeft ondergaan, is er thans een eethuis. Hierbij een foto van dit groot gebouw (Fig. 26). Een aantal huizen en gevels, in het gedeelte van de straat dat we thans onder ogen nemen, dagtekenen uit de 19de eeuw. Het gaat veelal, maar niet uitsluitend, om bepleisterde en beschilderde gevels van drie bouwlagen waarvan een aantal gedecapeerd en sommige in de loop van deze eeuw verbouw werden. Sommige van de panden zijn echter in wezen veel ouder, bezitten oude kernen,
Fig. 26. Hoekhuis Begijnengracht-Hoogstraat nr. 162. Huis met Art Decoversieringen. Eigen foto, 1994.
306
oude kelders, tot zelfs soms nog vrij grote en tamelijk goed bewaarde gedeelten van zeer oude gebouwen, gelegen achter de voorbouw en verborgen voor het oog van de voorbijganger. Helaas geldt in dit deel van de Hoogstraat ook soms de spijtige vaststelling dat in de loop van de tijd heel wat oude en mooie gebouwen en gevels gesloopt en afgebroken werden en dat een aantal huizen storende verbouwingen en zware verminkingen hebben ondergaan. Bepaalde gebouwen in dit deel van de Hoogstraat werden in de loop van deze eeuw opgetrokken en het meest recente, waarover we verder nog een woord zullen zeggen, kwam er in de loop van dit jaar. Toch mag men zeggen dat er zich, in het deel van de straat dat we nu bekijken, nog een aantal mooie gebouwen en fraaie gevels bevinden. Aan de nrs. 150 en 148 staan twee eenvoudige maar toch nette geveltjes van ieder drie bouwlagen, twee traveeën, oorspronkelijk bepleisterd, daarna gedecapeerd, en daterend van het einde van de 19de eeuw. Het huis met het nr. 148 heeft een mansardeverdieping met dakkapel. Het uitstalraam van de winkel, die er vroeger gevestigd was, werd bij de verbouwing vervangen door een opdeling in een aantal kleine raampjes, gevat in een grote houten omkadering. Van een heel ander concept is de gecementeerde gevel van het huis aan het huidig nr. 142-134; drie bouwlagen, vier traveeën; de laatste travee uitspringend met erker op de bovenverdiepingen, onder pannendak. Het gebouw zou een oude, 18de-eeuwse kern hebben maar de gevel werd in het begin van de jaren '20 van deze eeuw verbouwd en uitgevoerd in Art Decostijl volgens een ontwerp van architect Jules Lippens. Opvallend zijn de mooie Art Decoversieringen, waarin de bloemmotieven boven de vensters primeren. Men denkt hier wel terug aan hetgeen Norhert Poulain schrijft, namelijk dat de eerste periode in het werk van Jules Lippens gekenmerkt wordt door symmetrische, gecementeerde gevels, voorzien van florale of geometrische Art Decomotieven. De gevel blijft een bezienswaardig getuigenis van Interbellum Architectuur. Jules Lippens leefde van 1893 tot 1961. Op de foto bij Fig. 27 zien we de gevel van de woonst aan het nr. 142-134 en een deel van deze van het huis met nr. 144. In het Frans zegt men: "les jours se suivent maïs ne se ressemblent pas". Ook voor de huizen, die we bekijken, geldt dit want naast het gebouw met de Art Decogevel staan we aan het nr. 132 voor een pand met bepleisterde en beschilderde lijstgevel, drie bouwlagen, twee traveeën, een rechthoekige poort met mooi smeedijzerwerk; op de verdieping een erker met daarboven een balkonhek; onder zadeldak met pannen. Het dagtekent uit de 19de eeuw maar onderging verbouwingen in de loop van deze eeuw. Dit is nu een van die gevallen waarbij men van buitenaf nooit vermoedt, dat achter een niet speciaal opvallende gevel, nog interessante bouwkundige getuigenissen uit een ver verleden schuil gaan. In de tuin van dit huis staan im307
Fig. 27. Hoogstraat, panden; links deel van nr. 144, daarnaast nr. 142134 met Art Decomotieven. Eigen foto, 1994.
mers oude, typische gebouwen. Aan de Westkant zien we oude stallingen. Aan de achterkant van de tuin (Noordzijde) en over de volle breedte ervan bevindt zich een zeer oud en groot gebouw van twee bouwlagen onder een hoog zadeldak met pannen. Volgens Mevrouw Wwe 0. Voncke, die zo vriendelijk was om me rond te leiden en te woord te staan, zou het gebouw dagtekenen uit de 17de eeuw en toebehoord hebben aan het Sint Elisabethbegijnhof. Op de verdieping bevonden er zich kleine kamertjes. Beneden zijn er grote plaatsen, bevloerd met kleine rode tegeltjes. Men treft er ook nog de overblijfsels aan van mooi versierde schouwmantels terwijl er ook enkele schone en beschilderde deurtjes bewaard gebleven zijn. Steeds volgens mevrouw Voncke zou daar een ziekenhuis geweest zijn. We mogen in ieder geval niet vergeten dat dit oud gedeelte paalt aan de 308
achterzijde van de Begijnengracht, waarmede het in verbinding kan hebben gestaan. Dit oud gebouw vormt in ieder geval een mooi en interessant geheel dat zeker een verder en nader onderzoek waard is. Dit bezoek heeft mij nogmaals gesterkt in de overtuiging dat er in onze stad, ook in de eigendommen in privé-bezit, nog heel wat bezienswaardige overblijfselen van oude gebouwen verborgen liggen die de belangstelling verdienen. Tussendoor nog een bemerking in verband met de nummering van de huizen. Zoals men reeds zal opgemerkt hebben, komen ook in dit deel van de Hoogstraat een aantal huizen voor die meerdere nummers dragen. Dit spruit natuurlijk voort uit het feit dat het gaat om gebouwen met verschillende en afzonderlijke appartementen. Juist daardoor wordt ook een vergelijking tussen de vroegere en huidige nummering bijzonder moeilijk. Kunstschilder H. Ladon woonde op het einde van de vorige eeuw in het pand met het toenmalig nr. 118 maar verhuisde enkele jaren later naar de St. Elisabethgracht. We zetten onze tocht verder en zien o.m. nog aan het huidig nr. 110 een nette, bepleisterde en beschilderde gevel van drie bouwlagen en drie traveeën. Een grote en mooie woonst, die in dit deel van de Hoogstraat de aandacht trekt, is gelegen aan het nr. 102. Ze dagtekent uit de 19de eeuw, bezit een bepleisterde en beschilderde lijstgevel; telt drie bouwlagen en vier traveeën; de kroonlijst berust op fraai bewerkte consoles; onder zadeldak. Op de verdieping zijn er arduinen kroonlijsten boven de vensters. We tonen van deze verzorgde gevel een foto bij Fig. 28 waarop we tevens de smalle gevel Fig. 28. Hoogstraat, huis nr. 102 en rechts nr. 100. Eigen van twee traveeën maar met foto, 1994. drie en een halve bouwlagen 309
zien van het huis aan het nr. 100. Ook aan het nr. 96 staat een grote en mooie 19de-eeuwse woning van vier traveeën, drie bouwlagen, met bepleisterde en beschilderde gevel, onder een mansardedak met twee dakkapellen; een kroonlijst op schone, deels vergulde consoles; ijzerwerk op de verdieping; een poort op de gelijkvloerse verdieping, die in de loop van de tijd een verbouwing heeft ondergaan. In de voorbije jaren werd het gebouw gerenoveerd en werd de gevel, die er zeer verzorgd voorkomt, gerestaureerd en opgefrist. Daarna komt er een breuk in het huizenpatroon van dit deel van de straat. Inderdaad, onmiddellijk naast de hiervoor genoemde mooie 19de-eeuwse gevel werd in de loop van de jaren 1993-1994 een groot appartementencomplex met kantoren en commerciële ruimtes op het gelijkvloers opgetrokken. Ook daar gingen enkele oude gebouwen, die een vertrouwd beeld uitmaakten, tegen de vlakte. Tijdens de afbraakwerken in maart 1993 werd door de al te ijverige slopers een verkeerd maneuver uitgevoerd waardoor het grootste gedeelte van een gevel niet langs de binnenzijde maar met veel lawaai op de straat zelf terechtkwam, gelukkig zonder slachtoffers te maken. Het verkeer was een tijdlang onderbroken. Qua volume sluit het nieuwe gebouw zeker niet aan bij het profiel van dat deel van de Hoogstraat. Het verbreekt ook duidelijk een zeker evenwicht. We stappen verder door en komen op de plaats waar zich reeds in de 19de eeuw en ook nog in de loop van deze eeuw een grote en gekende herberg (nog een bruwerie... ) bevond: "De Stad Brussel". Het was een plaats waar veel mensen kwamen, waar allerlei samenkomsten doorgingen en verschillende verenigingen hun aktiviteiten ontplooiden. In 1868 werd er een vergadering gehouden waarop Joannes Seranne sprak over het belang van de Internationale. Het kwam tot een heftige discussie waaraan De Boos deelnam. Wegens het tumult moest de samenkomst beëindigd worden. Joannes Seranne was op een bepaald ogenblik ook voorzitter van de Gentse sektie van de Internationale. Dat de herberg tot de voornaamste drankgelegenheden van de stad behoorde, blijkt ook uit het feit dat, toen in 1874 verkiezingen werden gehouden voor Kamer en Senaat, in "De Stad Brussel" een kiesbureau gevestigd was. En vermits we het toch over drankgelegenheden hebben. Einde van de jaren 1880 was er in de Hoogstraat ook een herberg, die "A la Villede Spa" heette. Daar had Jul ie Elias, die "Jul ie de Kilo" werd genoemd haar tenten opgeslagen nadat ze voordien in de Rooigemstraat "De Bruiloft" had open gehouden, herberg die zelfs in een liedje genoemd werd. In de kroniek van de jaren '60 van de vorige eeuw vinden we echter ook slecht nieuws. M. Steels herinnerde er destijds aan dat in 1866 in onze stad een nieuwe epidemie van cholera uitbrak, de 7de in de loop van de 19de eeuw. Tussen Mei en November van dat jaar maakte ze 2. 769 slachtoffers waarvan 11 in de Hoogstraat. Een miserige tijd voor onze stad. 310
We sluiten deze parenthesis en zetten onze tocht richting Peperstraat verder. Aan het huidig nr. 66 staan we voor een oud pand dat gerenoveerd werd en waarvan de gevel een restauratie heeft ondergaan die blijkbaar nog niet beëindigd is. De restauratie ligt in de lijn van de bouwstijl waarin het pand, dat oorspronkelijk dateert uit de tweede helft van de 16de -eerste helft van de 17de eeuw, werd opgetrokken. De gevel telt drie bouwlagen, drie traveeën, onder zadeldak met pannen. We zien een asymmetrische trapgevel met zeven trappen aan de Oostkant en negen aan de Westkant; onder de top een oculus; vier hartvormige muurankers en verder een rondboogvormige poort. In zijn huidige toestand ( 1994) is de gevel ter hoogte van het gelijkvloers en van de verdieping gecementeerd; het bovenste deel staat in baksteen. We geven hierbij een foto (Fig. 29) Fig. 29. Hoogstraat nr. 66. Eigen foto, juli 1994. van het pand zoals het er heden voorkomt. In dit gebouw zijn thans een expertenbureau en een architectenbureau gevestigd. Om er ons een beter gedacht van te vormen hoe het pand en de gevel er vroeger voorkwamen, kijken we naar een foto, die dagtekent van 1889 (Fig. 29b), toen de fotograaf J. Wanteer nog woonde. We zien een zeer hoge, typische, asymmetrische en mooie trapgevel. In de boogvelden boven de vensters op de verdiepingen bevinden er zich fraaie versieringen in reliëf. Onder het bovenste venster waren er luiken. Men ziet zeer duidelijk dertien muurankers. Op het gelijkvloers was er een grote rondboogvormige poort. Naast het grote pand ontwaart men een erbij aanleunend kleiner maar zeer oud huis. Op een foto van 1904 (Fig. 29c) tenslotte ziet men hetzelfde pand, waar op dat ogenblik de zaak van A. Bibauw gevestigd was. De foto heeft echter een bij zondere waarde omdat ze drie naast elkaar gelegen zeer mooie oude gevels 311
-
Fig. 29b. Hoogstraat (waar huidig nr. 66 staat), 1889 waar destijds de fotograaf J. Wante woonde. Stedel. Commissie voor Monum. en Stadsgez.
312
Fig. 29c. Hoogstraat, oude panden naast huis met huidig nr. 66, 1904. Stede!. Comm. voor Monum. en Stadsgez.
3 13
toont. Twee daarvan, links op de foto, zijn later uit het straatbeeld verdwenen. En we gaan verder. Juist vóór de hoek met de Peperstraat staat aan het huidig nr. 50 een oud pand van twee bouwlagen en drie traveeën met een afschilferende bepleisterde klokgevel, bekroond met een klein driehoekig fronton; onder een pannendak. Op de begane grond een wat gammele, rechthoekige houten dubbele deur met glas in een omlijsting van arduin. Op de foto bij Fig. 30 ziet men deze woning zoals ze er heden, 1994, voorkomt en daarnaast rechts de gevel (kant Hoogstraat) van het hoekhuis. De bouwaanvraag voor het huis, aan het huidig nr. 50 in de Hoogstraat, dateert van 1778 en berust op het Gents Stadsarchief. We geven hierbij een foto van het model (Fig. 30b) dat samen met de aanvraag werd ingediend. Werkelijk een zeer fraaie Fig. 30. Hoogstraat nr. 50 (met driehoekig fronton) en deel van Hoekhuis. Eigen foto, 1994. gevel. Het is eigenlijk het enige huis met een dergelijke gevel dat in de Hoogstraat overgebleven is. Maar spijtig genoeg is het aan verval toe. Het ware toch wel jammer mocht deze gevel volledig verloren gaan en niet meer in aanmerking komen voor restauratie. De kans is waarschijnlijk klein. Alhoewel het zich in vervallen toestand bevindt, wordt het pand toch nog bewoond door een bejaard man, die er sinds zijn geboorte verblijft en ons dezer dagen nog zeer vriendelijk te woord stond in wat eens zijn smidse was en een smidse is gebleven, met heel de uitrusting, al het tuig en al het gereedschap dat erbij hoorde. Want hij was een smid, iemand die aan zijn beroep gehecht was, "een zwaar maar een schoon beroep" voegt hij er nog aan toe. Hij haalt ook nog graag herinneringen op aan de tijd van weleer, aan wat er in de buurt gebeurde, aan het leven van toen, aan de herbergen die in de omgeving gelegen waren, "Het Lancierke" bij Naardje, waarover we het eerder hadden; 314
-
...
Fig. 30b. Hoogstraat, huis nr. 50, tekening bij bouwaanvraag 1778. Stadsarchief Gent.
315
"De Stad Brussel" die ook al ter sprake kwam. Maar hij weet ook nog te vertellen over een andere herberg die tussen de jaren '25 en '30 op de hoek van de Hoogstraat en van de Peperstraat gevestigd was, "Maroutr' genaamd en waarin, naar zijn zeggen, "het schoonste cafĂŠ-orgel van Gent stond, een orkestorgel, dat al de grote opera's speelde, prachtig ..." voegt hij er met overtuiging aan toe. Een echt Gents type zoals men er maar weinig meer ontmoet. Ik keer in ieder geval nog terug bij mijn smid want ik geloof dat hij nog een aantal interessante dingen moet te vertellen hebben. Het hoekhuis Hoogstraat-Peperstraat, waarvan we een deel (de kant aan de Hoogstraat) zien op de foto bij Fig. 30, vertoont een merkwaardigheid. Aan de kant van de Hoogstraat bezit het een puntgevel in baksteen en zandsteen van drie traveeĂŤn, onder zadeldak met pannen, die dagtekent van 1644. Aan de kant van de Peperstraat vertoont het pand een gevel die ontpleisterd werd en samenvalt met een 18de-eeuwse eveneens ontpleisterde gevel onder een driehoekig fronton. Steeds aan de kant van de Peperstraat stellen we vast, dat op het eerste
Fig. 31. Hoekhuis Hoogstraat - Peperstraat (kant Peperstraat). Eigen foto, 1994.
316
verdiep, tegen de hoek, een vroeger venster werd toegemetst en dat, nog meer dan aan de kant van de Hoogstraat waar dit nochtans ook is gebeurd, het gelijkvloers verbouwd werd om er een commerciĂŤle ruimte van te maken. De gevelstructuur van het oude pand werd er zwaar verminkt, zoals men kan zien op de foto bij Fig. 31. G.BROGET ('t vervolgt)
INVENTAIRE ARCHĂ&#x2030;OLOGIQUE - FICHE NR. 57 Op 2 februari 1898 stelde Hermann Van Duyse in de rubriek "Kunstsmeedwerk - Oudheidkundig Museum Nrs. 1759 en 1752 - XVIIe eeuw ( 1643, 1647) in het Frans een fiche op over
CoUectebussen uit de XVlle eeuw
1,) N
<:i 1.,
:t::
Het Gents Museum bezit een groot aantal van deze bussen, in hout of ijzer, die gediend hebben voor de inzamelingen die georganiseerd werden onder de bescherming van het Magistraat, ten bate van de Armenkamer die ingericht werd onder Karel V. Een van deze bussen gemaakt van een uitgeholde boomstam versterkt met ijzerwerk draagt de datum: 1643, en de woorden uitroeyng der bedelary. Een andere, vierkantige, bus in hout versterkt met ijzer, voorzien van twee mobiele ijzeren banden met scharnieren en openingen voor een hangslot, is gedateerd: 1647, en men leest er de volgende woorden op: Busse van ghebueren van Saystegehe gheseyt Schepenheusstraetken. Het is niet onmogelijk dat deze bus ook gebruikt is geweest voor inzamelingen bestemd voor de uitroeiing van de bedelarij, maar de dekens van de interes317
sante organismen die "gebuurtedekenijen" genoemd werden, hielpen niet alleen mee bij het organiseren van de liefdadigheid. De "Knape" ofbode van de Saysteghe zal destijds bij meerdere gelegenheden met zijn zware spaarpot van huis tot huis rondgegaan zijn, want de gelegenheden ontbraken niet om een beroep te doen op de vrijgevigheid van de collega's: verkiezingen van dekens en dekeninnen, verjaringsfeesten, geïmproviseerde festiviteiten waren evenveel gelegenheden tot banketten op gemeenschappelijke kosten. Cf. H. Van Duyse, Catalogue du Musée archéologique de Gand, p. 105.
EMIELBRAUN Op 26 december a.s. zal het precies 100 jaar geleden zijn dat Emiel Braun benoemd werd tot Burgemeester van Gent. Een goede gelegenheid, dachten wij, om deze populaire figuur eens te belichten. U raadt waarschijnlijk het vervolg: we gaan eens nagaan wat onze vertrouwde gids, Pierre Kluyskens, daar destijds over schreef. Zoals gewoonlijk gebeurt dit met de toestemming van de familie Kluyskens, waarvoor onze dank. In zijn nota's over de Oorlog 14-18, waarin hij zorgvuldig, dag voor dag, de gebeurtenissen in die jaren te Gent voorgevallen opgetekend heeft, schrijft Marc Baertsoen, op nieuwjaarsdag 1915: "Je portema carte chez Ie bourgmestre Braun, comme marque de sympathie et de gratitude pour les grands services qu'il a rendus et rend tous les jours à notre ville, occupée et rançonnée. Les réquisitions sont, en effet, joumalières, et Ie bourgmestre, sans contrecarrer trop directement les exigences allemandes, parvient à nous éviter Ie pire en accordant autant que possible un oeuf pour un boeuf. C'est la politique la plus sage et la plus patriotique". Duizende Gentenaren dachten toen hetzelfde van hun burgemeester, de gulhartige, joviale en behendige Emiel Braun, voor zijn stadsgenoten en voor het nageslacht als "Miele Zoetekoeke", de plaatselijke geschiedenis ingegaan; Reeds lang vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog, was hij, met de grootste onderscheiding, in zijn populariteitsexamen geslaagd; zijn realistisch optreden in oktober 1914, zijn bemoeiingen ten bate van de Gentse bevolking tijdens de bezetting, zijn afzetting als burgemeester, zijn aanhouding en deportatie door de Duitsers in maart 1918, zijn triomfantelijke terugkeer enkele dagen na de wapenstilstand, konden die populariteit enkel nog aanmerkelijk vergroten. Populair als burgemeester te Gent! Die woorden schijnen wel bij eerste lectuur 318
een contradictio in terminis te bevatten, want het is geen gemakkelijke taak het vertrouwen en de sympathie van de overgrote meerderheid van de Gentse bevolking te winnen en gedurende jaren te bewaren, vooral niet wanneer men iets groots wil verwezenlijken, hetgeen nooit zonder krenking van of aanslag op bepaalde partikuliere rechten kan geschieden. Braun had echter in zich een hoop kwalilteiten, rondom zich een flinke schaar medewerkers en aan zijn zijde .. . het geluk. Daarmede kan men, in een tijdsbestek van een kwart eeuw, heel wat presteren. De loopbaan van een burgemeester gaat men niet, als een waarzegster in een kristalbol gaan bekijken en ontleden, en toch is men geneigd Brauns carrière anders te gaan bestuderen dan deze van een Van Crombrugghe, een de Kerchove de Denterghem of een Lippens en gaat men zich soms afvragen of de hoedanigheden van Emiel Braun voortvloeien uit de gelukkige gesternte waar onder hij geboren werd, dan wel of zijn gelukkige loopbaan niet grotendeels te danken is aan een stel voorname kwaliteiten. Hij had alleszins het geluk een sympathiek voorkomen en eenjoviaal karakter te bezitten: dit zijn twee gaven die niet eenieder in de korfworden gelegd. Met zijn welgevuld buikje, zijn verzorgd kapsel, zijn mooie baard, had hij flinke allure in zijn officieel burgemeesterspak. Een gepanacheerdesteek op het hoofd, een verzameling decoraties op de borst, de klassieke sjerp om de lenden, was hij, in die tijd van de Belle Epoque, voor jong en oud, arm en rijk de verpersoonlijking van het ideale burgemeesterstype. Voeg aan dit statig en aangenaam voorkomen, een joviale, innemende blik, een 319
burgerlijke zelfvoldaanheid, een gemoedelijkheid van toon en van gebaar en U krijgt een Miele Zoetekoeke die zich perfect inschakelt in het familiealbum van onze grootvaders, die mannen met de gouden ketting op een stevig buikje! Er liepen veel mensen met mooie witte baarden en gouden horlogekettingen in de straten van Gent op het ogenblik dat Hippoliet Lippens bij de verkiezingen van 1895 de nederlaag leed, doch er liepen er niet veel die naast die fysische hoedanigheden ofkenmerken, over hetzelfde wetenschappelijk, administratief en menselijk bagage beschikken als Emiel Braun. Voor eenmaal moest men, voor de opvolging van een burgemeester, in 1895 niet gaan grabbelen in de steeds goed voorziene voorraad advokaten en doctors in de rechten ... Braun was voor de liberale partij, de Gentenaren in 't algemeen en de stad in het biezonder, the right man om de burgemeesterssjerp aan te trekken. Innovatie te Gent: de nieuwe burgemeester is geen geboren Gentenaar. Het is immers te Nijvel dat Emiel Braun, op 2 december 1849, als zoon van de direkteur van de Normaalschool wordt geboren. Hij is ook geen lid van het geslacht de Kerchove de Denterghem, dat gedurende een halve eeuw heer en meester was op het stadhuis; hij is niet eens van de adel en zal in het huwelijk treden met een meisje dat de zeer prozaĂŻsche naam Maria Boterdaele draagt. Met Hippoliet Lippens is niet enkel een machtige familie aan het einde van haar politieke loopbaan gekomen, met hen verdwijnt ook een tijdperk. De burgerij van de jaren 1900 is minder fanatiek, minder sectair. Zij wil rijk, vrolijk, comfortabel leven, genieten van het leven, zij wil ook een stad die het aanschijn, het voorkomen van een grote, rijke stad zou vertonen. Emiel Braun die sedert zijn jeugd, dezelfde dromen koestert, zal als de deux ex machina, op het gepaste ogenblik, dit levensideaal komen verpersoonlijken als eerste burger van de stad. Zijn opvoeding, zijn studies, zijn eerste betrekking, hadden nochtans van hem een nuchtere, zakelijke man moeten maken; hij liep eerst, samen met zijn broeders Alexander en August school aan het gemeentecollege van Nijvel, vervolgens aan de Universiteit te Gent, waar hij, met veel brio, in 1873, zijn einddiploma van Ingenieur van Bruggen en Wegen wegkaapt, hetgeen hem zal toelaten, kort nadien in dienst te treden van de Belgische Spoorwegen en ingenieur van Wegen en Werken te Luik te worden. Niets liet toen een politieke loopbaan veronderstellen, doch de Spoorwegen kunnen naar vele sporen en wegen leiden, ook naar de politiek. Aanvankelijk brachten zij hem enkel naar Gent, waar zijn talent en zijn organisatiegeest de overheden onmiddellijk opvielen. Het strekt ten andere Braun tot eer, als "vreemdeling" in onze stad door de Gentenaren te zijn opgemerkt geworden: in 1879 wordt hij door het stadsbestuur hoofdingenieur, bestuurder van de stadswerken benoemd. 320
Een kolfje naar zijn hand, want Braun heeft zich onmiddellijk ingeburgerd te Gent, intuĂŻtief aangevoeld dat het "zijn" stad was, de stad waar iets te verwezenlijken, te presteren was. Zijn eerste opdracht is de Terplatenbrug. Als jong ingenieur maakt hij de plannen, voert ze uit: een tweede opdracht brengt hem de overtuiging dat er werkelijk iets gedaan wordt in die nijverige stad, aan dewelke de XI Xe eeuw fortuin en rijkdom heeft gebracht maar die in haar koortsachtige activiteit, meer aan fabrieken dan aan stedeschoon heeft gedacht. Het slopen van de wijk Batavia, dat hem wordt toevertrouwd, verwekt dan ook zijn geestdrift; doch het was zijn derde opdracht die hem met hart en ziel aan de Gentse stede verbond: de uitvoering van het door burgemeester Lippens ontworpen en gewilde Plan Zollikofer. Dat Lippens toen reeds zou hebben ingezien dat Braun zijn dauphin en opvolger had kunnen worden, durven wij sterk betwijfelen. Braun is immers slechts twee jaren jonger dan Lippens, hetgeen elk idee van mogelijke kandidatuur voor de opvolging uitsluit, terwijl Hippoliet Lippens er anderzijds vast van overtuigd was dat hij zeker niet in de eerste jaren de plaat zou moeten poetsen. Het was nochtans op zijn tussenkomst en aandringen dat Emiel Braun in 1891, zijn intrede doet in de politiek, langs het er zo onschuldig en petieterig uitziend poortje van de Provinciale Raad. Braun aanvaardde, niet om de eerste viool op het politiek podium te spelen, enkel maar omdat men hem had wijs gemaakt en hij inderdaad dacht hij in deze areopage als ingenieur en technicus, de belangen van de stad zou kunnen verdedigen. De beten van de politiek zijn echter gevaarlijker dan deze van een razende hond. Braun wenste zijn provinciaal mandaat niet te hernieuwen, maar hij stelde in 1895 zijn kandidatuur voor de Gemeenteraad, een betere wipplank voor al wie ambities koestert. Hoe een dubbeltje rollen kan: Hippoliet Lippens werd niet herkozen en Emiel Braun, die voor het eerst optrad werd verkozen. De ene viel door de mand, de andere haalde er een zegepalm uit. Teoretisch had Emiel Braun, versbakken gemeenteraadslid, geen schijn van kans tegen de oudgedienden en uittredende schepenen, en toch viel de keus op deze nieuweling die op tweede Kerstdag 1895 burgemeester van Gent werd benoemd. Een figuur als Emiel Braun kan men onmogelijk ruwweg uitbeitelen; er zit teveel geur en fleur en kleur, te veel sappigheid, goede luim en rondborstigheid in de man om hem zo maar uit te kappen uit een blok hout of marmer; wij hebben in onze vorige bijdrage getracht hem dan ook maar liever uit te schil321
deren, fysisch en moreel, zoals hij zich bij die talloze plechtigheden, die onafscheidelijk verbonden waren aan zijn persoon, karakter en legende, gedurende ruim een kwart eeuw heeft gedragen. Zijn voorgangers waren, langs straten, pleinen en lanen, in een geslaagde urbanistische omsingelingsmaneuver, tot dicht bij het centrum van de stad genaderd, met het door Lippens gepatroneerde plan Zollikofer, tot aan de grens zelve van de oude Kuip. Emiel Braun zou de eer en de vreugde te beurt vallen de kuip zelve te degageren en aan te passen aan de noden van een moderne stad, en meteen ook de historische monumenten in waarde te stellen. Menig burgemeester had hierbij het oude aan het moderne geofferd, het schone aan het nuttige. Met Braun kwam het estetische de bovenhand. Het paste in zijn panachepolitiek: schoonheid en utilitarisme gingen hand in hand en schonken het stadscentrum, dat voortaan rechtstreeks met de vier windstreken en randgemeenten werd verbonden, een totaal nieuw aspect. Om dit groots en majestueus plan dat het verleden in de toekomst zou inschakelen uit te werken beschikte Braun, kind der goden, over een betrekkelijk lange termijn: 18 jaren. Om zijn gewaagd en voor sommigen zelfs revolutionair opzet vast te hameren in het hoofd van de koppige Gentenaren, en in het brein van een conservatief aangelegde Administratie, beschikte burgemeester Zoetekoeke over een prima argument dat de Gentenaren recht naar het hart moest gaan: de Wereldtentoonstelling welke in 1913 in Gent zou plaats vinden. Gent zou de honderdduizenden bezoekers het beeld van een mooie en fiere stad bieden, waardig van haar verleden, zeker van haar toekomst. Welke Gentenaar ware onverschillig kunnen blijven voor dergelijk programma? De Sint-Jansstraat, de Regnessenstraat, de Biezekapellestraat verdwenen om plaats te maken voor een ruim, openluchtig, evenwichtig Sint-Baafsplein, rechtstreeks verbonden met de Botermarkt, zelve verbonden langs de nieuwe Borluutstraat, met Steendam en Dampoort. De St. Niklaaskerk (op uitzondering na van de kant Klein Turkije) en het Belfort werden van hun korset hulsjes bevrijd en kwamen volledig tot hun recht. Er rees een nieuwe, stenen klokketoren op het Belfort, de Lakenhalle werd hersteld en voltooid; de Achter-Sikkel bevrijd en gerestaureerd, werd een kunstpareltje. Werken werden uitgevoerd aan 's Gravensteen, herstellings- en verfraaiĂŻngswerken aan Gras- en Koornlei, Veerleplein, enz. Gent heeft in die jaren, onder het impuls van zijn dynamische burgemeester meer gedaan voor het behoud en de redding van zijn patrimonium, dan in de twee vorige eeuwen. Nog andere belangrijke werken werden in diezelfde periode uitgevoerd: de Baudeloostraat, de verbreding van de Posthoornstraat, de Verlorenbroodstraat, de Gebroeders Van de Veldestraat, het aanleggen van nieuwe wijken op de plaats van de verdwenen Dierentuin, aan Sint-Pieters-Aaist en Sint-PietersAaigem, het bouwen van talrijke nieuwe bruggen, het optrekken van de Ko-
322
ninklijke Nederlandse Schouwburg, de Post, het Museum voor Schone Kunsten, de inrichting van het Muziekconservatorium, enz. enz. Gent, zonder al hetgeen Emiel Braun, in een kwart eeuw mocht verwezenlijken, zou een ander, gans verschillend Gent zijn, minder mooi, minder openluchtig en imposant, minder rijk ook aan schatten uit het verleden, die men wellicht had opgeofferd, onder het bedrieglijk voorwendsel dat er geen andere oplossing was. In het begin van zijn majoraat, heeftEmiel Braun eens, op een vergadering van de Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde, woorden uitgesproken die elke Gentse burgemeester had moeten of zou moeten uitspreken, woorden die aantonen hoe innig hij de Gentse stede liefhad, en hoe zeer hij aanvoelde dat het schone en het historische voor een toeristische stad een onmetelijk kapitaal uitmaken. "Nous avons, zegde hij toen tot de leden, les mêmes aspirations. Nous voyons peut-être les choses sous des points de vue un peu différents. Vous autres, vous êtes les professionnets de l'archéologie; quant à moi,j'envisage l'archéologie peut-être à un point de vue plus utilitaire, mais je l'aime profondément aussi, quoique à ma façon. J'estime qu'à Gand, ou les richesses et les trésors d'art et d'archéologie sont si nombreux, nous avons pour devoir de les mettre en re lief en en valeur. Nous rendroos ainsi un immense servic non seulement à ceux qui aiment l'archéologie pour elle-même, mais encore à ceux qui l'aiment pour ce qu'elle rappporte"! Wijze woorden, gevoelige woorden van een esteet, realistische taal van een burgemeester. De sommen die in die jaren door de stad werden uitgegeven om het centrum te modernizeren en het cultureel patrimonium van de oude Kuip te revalorizeren, zijn ontegensprekelijk de beste belegging geweest die Gent sedert eeuwen heeft gedaan. Op de vooravond van de Wereldtentoonstelling van 1913, mocht Emiel Braun zijn stad en monumenten inspecteren als een generaal zijn troepen. Van 1895 tot 1913 had hij een groots oeuvre verwezenlijkt. Thans zou voor hem de dag van de triomf aanbreken, het plukken van de vruchten van jarenlange inspanning en doorzettingsvermogen. Braun had jaren gewerkt opdat hij op die zonnige zaterdag 26 april 1913, op het perron van het nieuwe Sint-Pietersstation, de koning, de koninklijke familie en al hetgeen het land aan vooraanstaanden telde, met talloze buitenlandse personaliteiten, welkom zou mogen heten en ze vol fierheid zou mogen vergezellen door de straten van Gent, in de World's Fair, in de Floraliën. Wij kijken naar een massa foto's van deze plechtige inhuldiging: het zijn de laatste vrolijke, sympathieke beelden van een tijd, van een Belle Epoque, waaraan, enkele maanden later, de oorlog brutaal een einde zal stellen. Men kan zich nauwelijks indenken dat al die mensen, die op die foto's glim323
lachen en pronken in uniformen vol goud, witte vederpluimen, epauletten en decoraties, dra in de modder van de IJzer zullen geworpen worden: officieren kraaknet als in de beste operetten, de "garde civiek" die nogal burgerlijk en goedhartig groet, politieagenten met lange snorren; en dan ook, jong, slank, bedeesd, een reus, koning Albert met naast zich koningin Elisabeth in een extravagant toilet, de jonge prins Leopold, bleek en braafjes in zijn zwart kostuum, minister Cooreman, correct, statig en dan vooral, burgemeester Braun op zijn Paasbest, in een schitterend uniform. Hij glimlacht niet, hij is heel en al een glimlach, de verpersoonlijking van geluk, trots, jovialiteit, bonhomie, al doorheen in zijn blik, zijn wit haar, zijn mooie baard. Een stralende Braun, anderhalve kop kleiner dan koning Albert, maar wel tweemaal zo dik. De mensen juichen, roepen, de vlaggen wapperen, bolhoeden vliegen de lucht in, kinderen wuiven en werpen bloemen. Triomf die dag, triomf alle dagen van deze fantastische wereldtentoonstelling! 4 Augustus 1914! Werklieden zijn nog aan 't afbreken en 't opruimen op de plaats van de W.T., wanneer ons land onverwachts in de oorlogsgruwel wordt gedompeld: het leger moet wijken voor de overmacht, dra komt Gent aan de beurt. Zal de stad het verschrikkelijk lot van Dinant, Leuven, Dendermonde ondergaan? Burgemeester Braun zal alles in het werk stellen om Gent van de vernieling te redden. Hij trekt zelve buiten de stad, het Duitse leger tegemoet. Hij kent de mensen, ook de gewoonten en zeden van de Pruisische officieren; men vangt geen vliegen met azijn, denkt hij, die Pruisen zijn ongetwijfeld verlekkerd op wijn en sigaren en hij beloofde er hen dan ook een ganse vracht van. Gent bleef gespaard, maar de oorlogsjaren waren zwaar, afschuwelijk; oneindig groot was de ellende van de bevolking. Burgemeester Braun heeft in die bezettingsjaren hemel en aarde verzet om het lot van zijn stadsgenoten te lenigen tot 29 maart 1918, toen hij met schepen De Weert door de Duitsers werd aangehouden en naar het kamp van Celle-Schloss bij Hanover werd gedeporteerd. Hij was er een toonbeeld van optimisme, goed humeur en jovialiteit. Enkele dagen voor de wapenstilstand werd hij door de Duitsers die wisten dat het einde naderde en het ergste voor hun troepen in BelgiĂŤ vreesden, in vrijheid gelaten en tot aan de grens begeleid. In het station van Hannover woonde hij een geregeld gevecht bij tussen opstandige soldaten en trouw gebleven eenheden. In het station van Pepinster werd hij een tijdlang opgehouden om doorgang te verlenen aan ... de vluchtende Willem 11. Met kar, trein en buurttram keerde hij Gentwaarts terug. Er was echter veel veranderd. Braun begreep dat hij de burgemeester van een bepaald tijdvak was geweest, van een periode die met en in de oorlog was gestorven. 324
In juli 1921, na een burgemeesterschap van een kwart eeuw, diende hij vrijwillig ontslag in. Het was het wijs gebaar van een wijze man. Hij stierf enkele jaren later, in 1927, ver van zijn geliefde stad, te Vichy. Gent heeft hem, op de plaats zelve die zijn naam draagt en waar het middenpunt van zijn groots plan ligt, een sober monument opgetrokken, doch zijn aandenken blijft ten eeuwige dagen gegrift in het hart van alle Gentenaren. Pierre KLUYSKENS
KUNSTENAARS WERKZAAM IN DE GRAFELIJKE RESIDENTIES TE GENT TIJDENS DE 14E EEUW Reeds bij de verhandeling over de van Eyck's hadden we de bemerking gemaakt, dat het zeer interessant zou zijn om de documenten van het Prinsenhof te Gent op te sporen en te publiceren. De vraag werd dan ook gesteld wie de moed zou hebben om dit enorm groot archief dat bewaard wordt in archieven van verschillende steden in BelgiĂŤ en Frankrijk op te sporen. De gedachte kwam toen op dat wij dit in geen geval zouden doen, maar na jaren kregen we een andere visie. Daar er nog maar zeer weinig opzoekingen gedaan werden i.v.m. dit hertoglijk paleis was de uitdaging dan ook zeer groot. Het is echter de eerste maal dat getracht wordt een overzicht te bieden van de kunstproduktie daterende uit de 14de eeuw in het Hof ten Walle. De Gentse kunstenaars waren in de eerste helft van de 14de eeuw totaal gericht op de Parijse kunst, hun stijlloochent dit zeker niet. In Parijs, de internationale smeltkroes van de Europese kunst, waren in die periode tevens Gentse kunstenaars werkzaam. Een voorbeeld hiervan is "Jehan de Gand, peintre democant a Paris" die voor madame d'Artois drie grote en een klein rond "a ymages de l'ovraige de Rome" in 1328 vervaardigde 1â&#x20AC;˘ In het laatste kwart van de 14de eeuw zien we onder impuls van hertog Filips de Stoute, dat een ander centrum zeer belangrijk werd nl. Dijon.
LODEWIJK VAN MALE EN DE HERTOGELIJKE RESIDENTIE TE GENT Iedere Gentenaar kent het Prinsenhof en talrijke legendes wisten door eeuwen heen hun weg te vinden. Spijtig genoeg is er maar weinig wetenschappelijk werk verricht i.v.m. dit paleis. 325
..
.
. , ...-.À
. H
. ""-i. \" ' ·'\' .
.::-..I
~>~
.
"; -a-v . \
Aldus ginck de wapen van Sirnon de Mirabiele tot Sente Verle boven sin tombe; hij was fondateur van het nieu cioster dat men hiet den groeien Briele. Hij traude de bastart doochter van grave Louis van Male. Uit: Memorien van Anthonio de Succa, f. 62 V0 ( 17de eeuw), Brussel Koninklijke Bibliotheek Albert L
In juli 1231 verkocht Hugo 11, kastelein ofburggraafvan Gent, en zijn vrouw Oda zijn eigendommen met het Hoften Walle gelegen tussen het Gravensteen en Wondelgem aan Alexander Braem de la Lune. De naam van Hoften Walle wijst er op dat er een ophoging van de grond was gebeurd. Al vlug kreeg het gebouw van Messire Alexandre of Ser Sanders de naam van zijn eigenaar. In 1323 kocht Simoen de Mirabello, ruwaard van Vlaanderen en gehuwd met Isabella van Lierde, bastaardzuster van graaf Lorlewijk van Nevers, het Hof (Ser) Sanderswal van de gebroeders Sersanders. Sirnon de Mirabello, natuurlijke zoon van de Lombardische bankier Jan, was één der rijkste bankiers van zijn tijd. Ook de bruidschat van lsabella van Lierde verrijkte zijn fortuin met "trois eens livres de terre, a lui et a ses hoirs issous dou dit mariage". In 1340 wilde Sirnon de Mirabello het goed afstaan aan de Victorijnen voor de oprichting van een klooster. Dit werd door Lorlewijk van Nevers eenjaar nadien bekrachtigd. Daar Sirnon zich geschaard had achter de politiek van Jacob van Artevelde tegen Lorlewijk van Nevers werd hij op 9 mei 1346 vermoord door de aanhangers van de graaf. Hij werd begraven in de St.-Veerlekerk. Isabella van Lierde hertrouwde met Arnout, heer van Rommene, die in het geschil tussen Vlaanderen en Brabant partij had gekozen voor Wenceslas en Joanna van Brabant. Lorlewijk van Male- sinds 1346 graafvan Vlaanderen- wist zich (ten onrechte) in 1353 deze eigendom door beschuldigingen en aantijgingen toe te eigenen. De graafverbouwde het tot een paleis en tot in de 17de eeuw brachten zijn opvolgers er talrijke veranderingen aan. Later stemde hij er in toe dat lsabelle van Lierde levenslang een vleugel van het kasteel zou mogen betrekken. Lorlewijk van Male liet het toenmalige hof grotendeels afbreken en heropbouwen in een eigentijdse gotische stijl. Vanaf 1366 werd het gebouw de woonplaats van de graven van Vlaanderen en verkreeg het onder het Bourgondische hof de naam van Prinsenhof2. Voortaan zouden er de vorsten genieten van pracht en praal, banketten en feestelijkheden tijdens hun verblijf te Gent. 326
Reeds in het begin van de 14de eeuw werd de grafelijke residentie te Gent vermeld3, doch we mogen aanvaarden dat het hier gaat om het Posteemehof. De Potter4 vermeldt dat het hofter Posteeroe reeds in 1322 door Lodewijk van Nevers bewoond werd en van toen af aan rijkelijk opgesmukt werd. Doch reeds daarvoor treffen we regelmatig rekeningen aan ter verfraaiing van het Posteemehof. In juli 1302 leveren Clais Kenif, Heinric de Pape beiden woonachtig te Gent, Evrart Rinvish van Brugge, Jakemart de la Capiele, Wauter de Scatille, Bette de Houkeen Jehan de Lillelakens voor het grafelijk bofte GentS. Dat hierbij beroep werd gedaan op Gentenaars is begrijpbaar. Gentse handelaars leverden in die tijd stoffen aan de belangrijkste adelijke personen in de Nederlanden en in Frankrijk6. In 1308-1309 vervaardigde Jehan Ie tapicier een tapijt voor de grafelijke residentie te Gent, die hij afleverde aan Jehan de Gand. De graaf deed in die periode tevens bestellingen te Gent7. Gent was blijkbaar bekend voor het borduurwerk en Gentse borduurwerkers kregen in die periode tevens bestellingen van buitenlandse hoven8. In 1337-1338 kreeg de Gentenaar Jehan Bemard 4 ponden en 7 schellingen "pour faire une ymage de Loys nos demissel"9. In 1347-1348 werd deze zilversmid opnieuw bedacht door de graaf met een opdrachtiO. Zoals reeds vermeld voorzag Sirnon de Mirabello in 1340 dat het Hoften Walle een klooster zou ondergebracht worden. Op I 0 maart 1341 verleende Lodewijk van Nevers, graafvan Vlaanderen, een oorkonde aan Sirnon de Mirabello van Halen en echtgenote Isabella met de toestemming om in hun huis ten Walle een klooster op te richten. In deze oorkonde wordt melding gemaakt van alle bezittingen die aan het op te richten klooster worden geschonken. Het initiaal E van deze oorkonde is zeer rijkelijk versierd geworden door een waarschijnlijk Gents verluchterii. De opsmuk van het Hoften Walledoor kunstenaars begon pas in 1361-1362. Het gaat hier om reparaties, schilderingen en verguldsel. Opvallend is wel dat voor het beeldhouwwerk beroep werd gedaan op een kunstenaar van Doornik, Sanders de Toumayi2, terwijl er te Gent in die periode belangrijke beeldhouwers werkzaam warenl3. In 1365 werd de hofschildervan Lodewijk van Male, nl. de Gentenaar Jan van der Asselt, belast met de schildering van de kapel in het Prinsenhof. Deze kapel werd versierd met een reeks grafelijke portretten. Een gelijkaardige serie schilderde deze Gentse kunstenaar in 1374 in de grafelijke kapel in de Q.L.Vrouwkerk te Kortrijk. Deze Kortrijkse reeks gravenportretten werd in 1419 als voorbeeld gesteld voor een gelijkaardige serie in het Gentse stadhuisl4. Lodewijk van Male liet het Mijns heeren hofvan Vlaenderen ofhet Posteemehof omstreeks 13 70 vergroten. Zijn schoonzoon Filips de Stoute, die op 19 juni 1369 te Gent in het huwelijk trad met Margaretha van Male deed bestellingen bij Gentse kunstenaars. In 13 72-13 73 ontving "Florentin de Gand, orfevre, demorant a Gand en Flandres, 327
Pri nsenhof (Hal, Kapel, Voorplein rond 1500).
pour l'or en façon d'une ceinture d'or pesant XII ester!ins d'or que monseigneur de Flandresd avait donné à monseigneur par mandement donné XIX sept CCC LXXI" en "A Flerentin de Gand, orfevre, pour un tuel d'argent acheté de lui pour mettre en un grant chapeau a chevaucher pour monseigneur II frans I tiers"l5 . Dhanensl6 identificeert deze Flerentin de Gand met Fleurkin Vilain. Margaretha van Male kon niet weerstaan aan de prachtige kunstwerken vervaardigd in deArteveldestad. Op 5 aprill372 bestelde zij "A Boudouijn Hoetals, orfevre demorant en la ville de Gand en Flandres pour trois onces XV esterlins de perles delivrées par lui de nostre cammandement a Jehannin Posteau, bradeur de madame"l7. In opdracht van deze edele dame schilderde Jehan de Rome, die te Gent verbleef "pour un baston a faire Ie lit de ma dame et paintre ycelle a escussons des armes de ma dame, un franc VII s. X d."l8. Zoals later Jan van Eyck en Pieter Pauwel Rubens werd in 1378 de Gentse hofschilder Jan van der Asselt belast met hertoglijke missiesl 9. In 1378-1380 schilderde hij in opdracht van de hertog een voorstelling van 0.-L.-Vrouw voor het Prinsenhof te Gent20. Door de oorlogsomstandigheden tussen de Gentenaars en de graafwerd deze schildering maar pas in 1388 voltooid en dit in opdracht van Filips de Stoute. Reeds in 13 78 had de hertog beroep gedaan op deze Gentse hofschilder in verband met een steekspel dat gehouden werd te Gent. Eenjaar nadien liet Ladewijk van Male belangrijke veranderingswerken uitvoeren in het Posteernehof21 . Het Memorie van Gent leert ons de reden daarvan kennen: "Anno 1379 dede de grave Lodewijck maecken de posteerne, daer hij wonderlick huys hielt ende seer costelick letjonck geselscap; ende hij en hadde bij hem gheene edellieden noch wijse persoonen; ... maer nam in sijnen raedt jonghe lieden, die spelen en dansen consten". Deseyn22 weet daarbij te vermelden dat de graaf zo vaak van het Prinsenhof naar zijn speel- en
328
liefdesgezellingen in het Posteemehof reed, "dat deze weg zijn sporen in het stadsplan heeft nagelaten". In 1379 brak een felle opstand te Gent tegen de graaf uit. Aanleiding daarvan was enerzijds de toelating tot het delven van een verbindingskanaal tussen Brugge en de Leie, waardoor de Gentse graanstapel omzeild werd; en anderzijds de moord op een grafelijk baljuw, die zonder toestemming van de schepenen - zoals voorgeschreven - een Witte Kaproen had aangehouden23. Deze opstand kende zijn hoogtepunt op 27 november 1382 op het slagveld te Westrozebeke met een smadelijke nederlaag voor de stad waar tevens Filips van Artevelde het leven bij liet. Ondanks de talrijke conflicten tussen Lorlewijk van Male en Gent kreeg de bekende kunstenaar André Beauneveau in het begin van 13 81 de opdracht "pour causes de noz ymaiges" in het Gentse prinsenhofl4. Deze belangrijke kunstenaar is vooral bekend voor zijn prachtige miniaturen in de psalter van de Jan, hertog van Berry. Typisch voor deze miniaturen zijn de bijna versteende figuren (waarbij de gebaren belangrijk zijn) gezeten op een rijkelijk uitgewerkte monumentale troon. De vlak afgesloten ruimte houdt ook op achter deze troon. Het perspectivisch wegvluchten van het tegelpatroon, zoals we reeds bemerken bij Jan Baudolf, is hier totaal achterwege gelaten. Dit verraadt dat de kunstenaar in de eerste plaats een beeldhouwer was. Aan Beauneveau wordt het prachtig Catharinabeeld in de Gravenkapel van de 0.-L.-Vrouwkerk te Kortrijk toegeschreven, die wij vroeger reeds in verband wilden brengen met de Gentse beeldhouwer Nicolas de Hane25. Op 31 mei 1382 kocht Jan van Ruddersvoorde in naam van deze Lodewijk van Male zilveren en gouden voorwerpen bij Vlaamse zilversmeden26 en bestelde rijkelijke gewaden bij Coppin Delletailliere en Lieven van Melle27.
FILIPS DE STOUTE LIET HET PALEIS VERDER OPKNAPPEN Na de dood van Lodewijk van Male (30 januari 1384) sloot diens schoonzoon en opvolger Filips de Stoute, hertog van Bourgondië op 18 december 13 85 met Gent "De vrede van Doornik", waardoor een einde kwam aan de grote Gentse oorlog. We bemerken dan ook dat de belangrijkste Vlaamse kunstenaars werkzaam waren in het Gentse Prinsenhof. In 1385 verfraaide de vermaarde Ieperling Melchior Broederlam in opdracht van Filips de Stoute het gebouw met decoratieve versieringen28. In dezelfde periode schilderde Jan van der Asselt in opdracht van de hertog een altaarstuk voor het Gentse Minderbroedersklooster. De kloostergebouwen moesten in de vorige eeuw plaats maken voor het huidig gerechtshof. Dit klooster stond vlakbij het Postemehofl9. We hebben reeds vroeger geopperd dat Melchior Broederlam, de belangrijkste pré-Eyckiaanse paneelschilder, mogelijks zijn opleiding heeft genoten bij Jan van der Asselt30. 329
Broederlams schilderijen tonen een duidelijke verwantschap met de Gentse miniatuurkunst uit het laatste kwart van de 14de eeuw. De realistische weergave waarbij de onderlinge relatie van mensen -met een anecdotische of narratieve inslag - zichtbaar wordt, vinden we zowel in de school van Ieper als bij deze van de Afteveldestad en Brugge. Er is duidelijk een relatie tussen Broederlams zijluiken aan één van de retabels van Jacob de Baerze te Dijon en de Gentse handschriften, die tot stand kwamen kort voor de werkzame periode van de Ieperse kunstenaar3l. Deze retabels waren kopieën naar voorbeelden uit de Bijloke te Gent en het Prinsenhof te Dendermonde. Iconografisch stellen de luiken de cyclus van de jeugd van Christus voor. Vernieuwend in de schilderkunst ten noorden van de Alpen is - zoals we reeds aantreffen in de Gentse miniatuurkunst-de integratie van de figuur in de architectuur en in een natuurlijke ruimte. De traditionele gouden egale achtergrond wordt open gebroken en de "horor vacui" (=een opeenstapeling van figuren en zaken) wordt vervangen door een geordende perspectievische ruimte met een doorkijkje naar een aanpalende kamer of door een landschap met een intensifiëring van de diepteillusie door o.a. de personages te laten verschijnen van achter andere compositie-elementen (de ezel komt achter de tempel te voorschijn). Kenmerkend is de gevoeligheid voor de diffusie van het licht. Sommige kunsthistorici menen te mogen aannemen dat één van de Vlaamse retabels - die als voorbeeld diende eveneens voorzien was van luiken door Broederlam. Dit is echter wel iets te voorbarig daar de akte enkel gewag maakt dat de houten altaarstukken kopieën zijn naar de retabels te Gent en te Dendermonde32. In 1385-1386 vervaardigde de zilversmid Jacquemart Lenet twee vergulde bekers die hij moest leveren aan meester Martin, stads-klerk van Gent33. Een bezoek van de vorsten aan Gent ging steeds gepaard met een rijkelijke ontvangst door het stadsbestuur. Voor het eten en drinken stond de presentmeester in. Deze taak werd meestal waargenomen door de stadsschilder. Met deze taak werd dan ook de Gentse grootmeester Pieter Poele, alias van Beervelde, in 1386-1387 belast34. In dezelfde periode schilderdePietervan Beervelde een vaandel met de wapens van Vlaanderen "in goede olieverf" en ontving hiervoor 11 s. gr.35. Hoewel de hertogen van Bourgondië het Hof ten Walle als nieuwe grafelijke residentie gekozen hadden, zien we dat zij begaan bleven met het Posteernehof. In 1387-1388 leverde Lievin Gheilinc stoffen aan Colard van der Clyte, heer van Komen, voor deze oud-grafelijke residentie36 en in 13 89-1390 werd binnen het hof een fontein geplaatst37. Mogelijks werd in die periode het Posteeroehof langs de zijde van de Torenpoort uitgebreid met een kanselarij38. We mogen tevens het altaarstuk (1386) van Jan van der Asselt in opdracht van Filips de Stoute voor de kerk van de Minderbroeders te Gent in verband brengen met het nabij gelegen Posteernehof39. Dankzij het rijke Vlaanderen dat vanaf 1384 geregeerd werd door de Bourgon330
dische hertogen kon Filips de Stoute zijn groeiende macht duidelijk tonen. Dijon werd de hoofdplaats van dit machtig rijk en de hertog ontbood dan ook talrijke Vlaamse kunstenaars om naar Dijon te komen werken. Ook Gentse kunstenaars waren werkzaam in deze Bourgondische stad. Nadat Lieven, Mant en de toen hooggewaardeerde Claes de Hane, Gentse beeldhouwers, zich in 1385-1386 zich aldaar hadden gevestigd40, kwamen ook de schilders Gerrit van Nijvel en Torquin van Gent zich bij hen vervoegen om de grafelijke kapel in het Kartuizerklooster in 1390 op te smukken4I. In 1396 was Melchior Broederlam opnieuw werkzaam in het Prinsenhof en ontving hiervoor 87 ponden. Hij schilderde o.a. twee grote blazoenen met de wapens van Bourgondië. Blijkbaar werd in die periode het Hoften Walle rijkelijk opgesmukt. Op de glazenier Jacob deed men een beroep om de ramen in de kapel en in andere lokalen van glas te voorzien42. Een jaar nadien kreeg dezelfde glazenier de opdracht om "XIII piés de voirre a emploier aux feniestres de la chapelle et en une chambre du chateau (te Gent)"43. We mogen aanvaarden dat in de loop van de 14de eeuw het Hof ten Walle volledig verbouwd en opgesmukt werd in opdracht van Lodewijk van Male. Zijn schoonzoon Filips de Stoute zal dit paleis verder laten afwerken en decoreren, zodanig dat reeds omstreeks 1400 het prinsenhof een prachtig paleis moet geweest zijn. VAN ELSLANDE Rudy Docent Antiquairsopleiding IMOV-Gent CMO-St.-Niklaas, Brucemo-Brussel Acebe-Antwerpen, Cernov-Aalst & eernov Oudenaarde
NOTEN I. Dit moest geleverd worden aan Guillaume de Salins, kapelaan van mevrouw. Het bedrag voor deze kunstwerken betaald op 30 april 1328 bedroeg 5 lb. par.; Atrecht, Archives départementales du Pas-de-Calais, A. 48348. 2. R. De Herdt, Wat blijft er nog over van "ons geduchts heren hof ten Walle" of het Prinsenhof?, in: Toerisme in Oost-Vlaanderen, 25ste jg., 1976, nr. 2, blz. 25-28; Het Prinsenhof, in: Palmares, 9de jg. 1967, nr. 5, blz. 1-3; G. Deseyn, Gids voor oud Gent, Antwerpen-Weesp 1984, blz. 445-446. 3. 14-11-1300: lpso die obiit Nenricus Braem de Gandavo, legurn professor, canonicus Tomacebsis, qui, pro remedio anime sue et obitu seu anniversaria in presenti ecclesia singulis annis in perperuurn faciendo, contulit huic ecclesie... Item habet presens ecclesia ex dono dicti domini Henrici tria amamenta serica pro tribuis ministris altaris cum duabus capsis serleis omnino estouratis et decenter paratis com intersignis armorum comitis Flandrie, ville Gandensis et ipsius dicti Henrici, intextorum in orfrayo caparum et omamentorurn predictarum (i.v.m. de Doornikse kathedraal), Dehaisnes, blz. 114. Histoire de I'Art dans la Flandre, I'Artois et Ie Hainant avant Ie XVe siècle, Lille 1886. 4. F. De Potter, Gent van den Oudsten tijd tot heden, Geschiedkundige beschrijving der stad, dl. 8, Gent z.d., blz. 29. 5. Dehaisnes, o.c., blz. 124.
331
6. 1354: "Item pour deux pieches dechendal noir, fu porté a Ghant, XI s. lil lb. XVI s." voor het ophalen van stoffen en gouden objecten aan Yolande de Bar, dame van Kassei; Rijsel, Archives départementales du Non!, Fonds de la chambre des comptes de Lille, B.842 (7782). 7. Omstreeks 1335: A mestre Symon Hermon, armoieur monseigneur de Flandre, et a Clay Vulnese, pour XII pairez de paiement de Joustes que mon dit seigneur fist faire pour II pairez se Joustes quant il fut a Gand en Ie semaine après les Brandons XX lb.; Brussel, Algemeen Rijksarchiefvan Belgit: (verder vermeld als A.R.A.B.) Rolrekening I, nr. 3. 8. I432: A maistre Ogier de Gant, ouvrier de broudure, pour I chapperon ouvré de broudure a oyseaus et a escus armoiés pour madame la duchesse; Rekening van de ontvanger van Artois, Atrecht, Archives départementales du Pas-de-Calais, A 526. 9. Rekeningen munt Gent mei 1337-juni 1338; A.R.A.B., Rolrekening XV. I 0. Payé a Jehan Bernard pour ouvrages d'orfevrerie fais pour monseigneur XI lb. XIII s VI d p.; Rekeningen munt Gent mei 1347-juni 1348; A.R.A.B., Rolrekening XV, 3. Op 24-9-1353 treffen we deze Jan Bernards aan in een geschil over de waarde van een doorgang; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1353-1354, f. I 06v0 • 11. A. De Schryver, Miniatuurkunst, in: Gent I 000 jaar Kunst en Cultuur, Gent 1975, blz. 350351, nr. 577. 12. Pour Ie pumiel à l'aigle de Reuvre, pesant IIIIxx lb. a lil gros et pour Ie dorure II lb. VII s. Item pour l'autre pumiel au Iyon sur l'autre pinon pesant IlllxxiV lb. a lil gros. Item pour Ie Iyon deseure ... pesant llc lb. parmi Ie dorer et fachon. Item pour 1111 lions tailliés de pierre, pour les 11 ghenels de la chambre monseigneur. ... A Sanders de Tournay pour taillierles pierres dessus dictes ... IX s. Pour Ie pointure as ghenels IIII s. Pour Ie pointure et Ie dorure en la chambre monseigneur Xliii lb. IX s. Item Ie pointure en la chambre madame I l(b). X s.; A.R.A.B., Rolrekening nr. XXV, 7. 13. R. van Elslande, De vijftiende-eeuwse Gentse kunst in de Vier Ambachten, in: Over den Vier Ambachten, blz. 1013-1026; Idem, Jan Eebins (±1345-1412), metselaar, beeldhouwer, architect en landmeter, in: Ghendtsche Tydinghen, 20ste jg., mei 199I, nr. 3, blz. I42160. I4. R. van Elslande, Jan van der Asselt, hofschilder van Lodewijk van Male, in: De Leiegouw, 29stejg., 1987, nr. 7, blz. 420-444. 15. Rekening van Robert de I' Amance, ontvanger van de hertog van Bourgondie vanaf 17 maart 1370 (N.S.7I) tot maart 1372; Dijon, Archives départementales de Ia Cöte d'Or, B. 1435. 16. Tussen de van Eycks en Hugo van der Goes, in: Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgit:, Klasse der Schone Kunsten, 45ste jg., 1984, nr. I, blz. 70-71. I7. Rekening van Robert D'Amancé, ontvanger van de hertog van Bourgondit: I april I372-20 juli 1373, Dijon, Archives départementales de Ia Cöte d'Or, B. 1435, f. I02. 18. Rekening van Amliot Arnout, Algemeen ontvanger van de hertog van Bourgondië I-81375/30-7-1376; Dijon, Archives départementales de la Cöte-d'or, B. 1445. 19. R. van Elslande, Jan van der Asselt. .. , o.c., blz. 420-444. 20. R. van Elslande, Jan van der Asselt, o.c., blz. 424-427. 21. Item à Pictre Ie Grave, pour son loyer de demi an, fenissant Ie premier jour davril lan LXXVIII pour les ouvrages qu'il avoit faiz du command mon dit seigneur... à la Posterne à Gand, Rijsel, Archives dép. du Nord, Recette générale de Flandre, 1378-1380. In 1380I381 werd het uurwerk van het Posteernehof op punt gesteld en verbeterd met twee klokken. 22. G. Deseyn, o.c., blz. 374-375. 23. W. Prevenier- M. Boone, De 'stadstaat'-droom, in: Gent I Apologie van een rebelse stad, Antwerpen 1989, blz. 90.
332
24. Nous Loys comte de flandres, faisons savoir à tous que notre receveur de Flandre Henry Lippen a payé Item au dit Henry (de Douzy nostre chambrelene) 60 lb. par.Iesquels nous fismes envoyer à maistre Andrieu Beauneveu à Gand pour causes de nos ymaiges. Donné à Bruges soubz nostre sielle 5 jour de janvier 1380 (n.s. 138I ); Rijsel, Archives du département du Nord, B 3236, nr. 10849. 25. R. van Elslande, Jan Eebins (ca. 1345-14I2), metselaar, beeldhouwer, architect en landmeter, in: Ghendtsche Tydinghen, 20stejg., I99I, blz. I44. 26. item a Jehan de Ruddervoorde payet present monseigneur de Gruuthuse, Williame de Ia Hasselt et Michel Co sur l'ouvrage de IIII granz po(n)z d'argent, II aiguiers 11 Xlle de scales doreez qu'il avoit faictez du commendent Monseigneur lesquellz furent desrobez a Bruges de ceulz de Gand dessoulz les rnains dudit Jehan Illc XVII lb.; Rijsel, Archives départementales du Nord, Fonds de la Chambres des Comptes de Lille, Carton l'année 1382. 27. Item, a Coppin Delletailliere et à Lievin de Melle, pour lil houplandes lil jupons et VI paires de cauches denoir drap, sorlers, robes, linges, estivaus, esporons, et autres necessitez pour les lil pages monseigneur estant a Lille XXVII l(b). VIII s.; Ibidem, map jaar 1382. 28. A Melchior Broederlam, pointre monseigneur, auquel monseigneur a donné, par ses Iettres sur ce faictes données Ie XXe d'avril Illlxx et V, pour plusieurs ouvrages qu'il a fais pour monseigneur et encore doit faire C fr valent Ilc X I. A Melchior Broederlam, pointre monseigneur, par lettres données Ie X IIIIe de septembres Illlxx et VI, pour pluiseurs estoffes a lui commandées a acheter et pour voir, Idem, Rekening van de algemene ontvanger van Vlaanderen, Jacques de Screyhem, van li-3-1385 (N.S. 1386) tot 10-3-1386 (N.S. 1387). 29. R. van Elslande, Jan van der Asselt o.c., blz. 433-434. 30. R. van Elslande, Jan van der Asselt, o.c., blz. 439. 3I. R. van Elslande, Het Weense handschrift van "Die Keure", in: Over den Vier Ambachten, Kloosterzande, 1993, blz. 892. 32. R. van Elslande, Jan Eebins (ca. 1345-1412), metselaar, beeldhouwer, architect en landmeter, in: Ghendtsche Tydinghen, 20stejg., 199I, nr. 3, blz. 155. 33. A Jacquemart Lenet, orfevre deux gobellez dorer pour donner a maistre Martin, clerc de la villede Gand; Dijon, Archives départementales de la Cöte-d'Or, 8.1462, Rekening van Amiot Arnaur, algemeen ontvanger van de hertog van Bourgondie, vanaf I juni 1385 tot 1 juni 1386, f' 79 V 0 • 34. Presenten. Eerst van snoucken ende van wijne die ghepresenteert waren onser Vrouwen van Bourgoengnen ende onser Vrouwen van Nevers doe soe hier in de poert commen, xxiij lb. xvij s. x d.gr. Item, vanden presentwijne die in cannen ghesent es bij Pietre van Berevelt, waer af hij over gaf namez ende bijname wien hij ghesent was, waer hij ghenomen was, up wat daghe ende dat hij coste, xxvj lb. iij s. vj d. gr.; SAG.; Jaarregister 1386-1387. 35. Oehaisnes o.c., dl. lil, blz. 137-139. 36. R. van Elslande, De van Eycks te Gent: Leerlingen en medewerkers (deel I), in: Ghendtsche Tydinghen, 13dejg., 1984, blz. 319-332. 37. A clais Bonin, pour donoer as ouvrier de Ie nouvelle fontaine que monseigneur fait faire a Saint Martin a Ie Posterne CCCCII l(b). A Laurent de Boulangne, maistre de ledicte fontainr CXIXj(b). VII s.; Rijsel, Archives départementales du Nord, Fonds de la Chambre des Comptes de Lille, Registres relatifs à la Flandre, Rekening van de algemene ontvanger van Vlaanderen, nr. 238 bis. 38. Een hofstede also soe ghestaen ende gheleghen es inde Pasternestrate, dat wijlen was de cancelrie, metgaders de pesterien (= bakkerij) der an clevende; Gent, Stadsarchief: jaarregister I417-14I8, f' 80. In 14I9 was deze kanselarij bepand voor achterstel van rentebetaling gedurende I2 jaar, waardoor deze in handen kwam van de St.-Michielsparochie; Ibidem I418-1419, f' 95.
333
39. R. van Elslande, Jan van der Asselt o.c., blz. 428. 40. R. van Elslande, Jan Eebins (ca. 1345-1412), metselaar, beeldhouwer, architect en landmeter, in: Ghendtsche Tydinghen, 20stejg., 1991, blz. 143-144. 41. Id. A Girert de Nyvelles et Torquin de Gand, paintres pour imprimer l'oratoire demon seigneur qui est au erepon de l'eglise des diz Chartreux, fevrier mil CCCIIIIxx et IX; Rij se~ Archives départementales du Nord, Fonds de la Chambre des comptes de Lille, Registres relatifs à la Flandre, nr. 238 bis, f. 297. 42. A maître Jaque Ie vorrier, pour dix sept piez de verrière emploiez tant en la chambre de parement, en la chapelle, comme en autre lieus (de la maison de monseigneur à Ie Walle à Gand); Rijsel, Archives départementales du Nord, Registres relatifs à la Flandre, Rekening van de algemene ontvanger van de hertog van Bourgondie vanaf 1-2-1394 tot 1-2-1395, nr. 239. 43. Ibidem, Rekening van de algemene ontvanger Pierre Adorne, van 1-2-1395 tot 31-1-1396, nr. 140.
VIERING VAN ONS 25 JARIG BESTAAN In 1996 bestaat onze Kring 25 jaar. Zoals zal blijken uit dit kort overzicht werd eind 1971 de stap naar de onafhankelijkheid gezet. Het idee een heemkundige kring te Gent te stichten ontstond op een Gouwdag (toen nog algemene vergadering geheten) van het Verbond van de Kringen voor Heemkunde in Oost-Vlaanderen. Deze had plaats op zaterdag 6 september 1969 in de namiddag in het Parochiehuis te Mariakerke. Daar werd door de Gentenaars die lid waren van heemkundige kringen uit de randgemeenten vastgesteld dat Gent-stad zelf geen eigen kring had. Uit dit idee groeide de eerste initiatieven die spoedig uitmondden in een eerste contactvergadering op zondag 11 januari 1970 in de poppenzaal van het Museum voor Volkskunde op de Kraanlei. Men sprak toen van de Gentse Heemkundige Afdeling. (Afdeling van de Koninklijke Bond der Oostvlaamse Volkskundigen). Op die eerste contactvergadering werd nochtans besloten dat de naam Heemkring Gent zou gebruikt worden, later Heemkundige Kring Gent. Dan volgden er met de regelmaat van een klok, voordrachten, rondleidingen, besprekingen, kleine tentoonstellingen, maar alles uitsluitend rond het thema Gent. Ook werden reeds enkele korte artikelen geplaatst in het gestencilleerd maandelijks "Mededelingenblad van de Koninklijke Bond der Oostvlaamse Volkskundigen". Vanafhet nr. 12 van 1970 tot en met het nr. 12 van 1971 kreeg het titelblad van dit Mededelingenblad er de vermelding "en de Heemkundige Kring Gent" bij. Ook werd de rubriek "Wie weet antwoord" gevoelig uitgebreid wegens de vele vragen die binnenkwamen van de Gentse heemkundigen. Deze rubriek wordt 334
tot op heden met succes door ons verdergezet als "Vraag en Antwoord". Op zondag 7 maart 1971 was er een werkvergadering waarbij het vooral ging over het programma, de structuur, enz. van de "afdeling". Kortom, het was een bezinning over hoe het verder moest met de Heemkundige Kring Gent, want zoals het nu al meer dan een jaar liep, zo kon het niet blijven duren. In feite bleven wij ter plaatse trappelen. Na nog enkele gemeenschappelijke vergaderingen met het Bestuur van de Volkskundigen kwam duidelijk naar voor dat er geen overeenkomst kon bereikt worden tussen de Bond en de Heemkundige Kring. Daarvoor lagen de doelstellingen, de werkwijze, de fmanciering, de subsidiëring, enz. te ver uit elkaar en zo goed als niet te overbruggen. Elke vereniging had haar eigen publiek en haar specifiek werkterrein. Het gevolg was dat op zondag 9 mei 1971 werd overgegaan tot de stichting van een autonome Kring die niet meer afhankelijk was van de "Bond der Oostvlaamse Volkskundigen" en de samenstelling van een werkcomité. Maar voor het zover was hadden er al allerhande samenkomsten plaatsgehad, zowel "en petit comité" als met het Bestuur van de Volkskundigen. In het "Mededelingenblad" van juni 1971 verscheen een soort statuten betreffende de Kring die o.m. het lidmaatschap vastlegde en de doelstellingen bekendmaakten. Het zijn nog altijd dezelfde doelstellingen die in onze statuten als V.Z. W. voorkomen. In hetzelfde nummer werd voor het eerst ons embleem bekendgemaakt, zijnde de Maagd van Gent. De allereerste ledenlijst werd ook gepubliceerd met 19 namen erop. Later bleek dat op die lijst één naam vergeten was en dan nog wel deze van ons huidig bestuurslid Mevrouw Van Geluwe-Eggermont! Op latere vergaderingen in 1971 werden nog nieuwe leden ingeschreven zodat wij eindelijk afsloten met 58 leden. Tenslotte werden de 9 namen bekendgemaakt van de personen die het Bestuur van de Kring uitmaakten, iets wat voortgevloeid was uit het werkcomité, samengesteld op 9 mei 1971. Aangezien wij sedert 12 mei 1971 een eigen bestuur hadden, konden wij beginnen met plannen maken voor een eigen tijdschrift en een eigen werking. Op 21 december 1971 werd een speciaal nummer van "Ghendtsche Tydinghen" verzonden naar iedereen die ook maar in de verste verte enige belangstelling koesterde voor het Gents verleden. Dit was wat wij tegenwoordig het "nul-nummer" noemen. Een exemplaar werd ook toegestuurd aan de Gentse dagbladen die toen flink hun medewerking hebben verleend. De kar was aan het rollen en zoals u kunt vaststellen rolt ze na 25 jaar nog steeds en hopeli.ük blijft dat zo nog vele jaren. Hoe ziet het programma van deze "viering" er uit? Vooreerst heeft onze Kring de organisatie van de Gouwdag van het "Verbond van de Kringen voor Heemkunde in Oost-Vlaanderen" op zich genomen. Traditiegetrouw heeft deze plaats in mei. In 1996 is dit de 12e mei. Hij duurt van
335
I 0 tot ongeveer 17u., met een tweetal sprekers in de voormiddag en een geleide wandeling in de namiddag. Wie zich daarvoor interesseert kruist dit aan in zijn agenda. Het volledig programma en het inschrijvingsformulier zal in het maartnummer steken. In samenwerking met "De Vrienden van Jean Ray" wordt een boek uitgegeven bevattende 132 verhalen die John Flanders, alias Jean Ray, schreef in het dagblad "Het Volk" tussen 1948 en 1960 onder de titel "Dat was een tijd!". Meer nieuws hierover te gelegener tijd. In de loop van 1996 zal ook de lijst verschijnen van de leden die in 1972 lid werden en dit tot in 1996 onafgebroken bleven. Aangezien het lidmaatschap hoofdelijk is zal voor het bepalen van 25 jaar lidmaatschap er rekening mee gehouden worden dat bij het overlijden van het lid in de loop van de voorbije 25 jaar, wanneer de echtgenoot of de echtgenote het lidmaatschap overgenomen heeft, hij of zij in de lijst zal opgenomen worden. Ook zal in 1997 opnieuw een Register verschijnen met al de artikels die verschenen zijn gedurende de 25 eerste jaren. Grosso-modo zal het stramien gevolgd worden dat gebruikt werd in ons eerste register opgesteld in 1982 door Jozef Bombay. Deze keer wordt het werk geklaard door Marc Rummens (zie hierover G.T. 1989- Nr. 4- p. 238). Tenslotte heeft het Bestuur beslist de oudere jaargangen van "Ghendtsche Tydinghen" gedurende hetjaar 1996 (van 1 januari tot 31 december) in prijs te verminderen. In plaats van 400 fr. per jaargang wordt het maar 250 fr., dit om aan de latere leden de gelegenheid te geven hun verzameling aan te vullen. Nochtans twee bemerkingen ter zake: Eerstens kunnen de goedkopere jaargangen maar vanaf 1981 geleverd worden. Deze vóór 1981 zijn ofwel uitgeput of er zijn maar enkele exemplaren meer voorhanden. En tweedens, bij verzending per post dienen de portkosten betaald zoals is aangegeven in eerdereG.T. en in de hoop dat Tante Post niet opslaat. Om deze kosten te vermijden komt u best G.T. kopen in ons Documentatiecentrum. Losse nummers van ons tijdschrift, voor zover ze voorhanden zijn, (jaargangen worden niet uiteengehaald) kunnen bekomen worden aan 45 fr. in plaats van 70 fr. André VERBEKE
336
GENTSE VONDELINGEN EN VERLATEN KINDEREN GEPLAATST TE HEUSDEN (1839-1868) Bij het doornemen van het Modern Archiefvan de deelgemeenten Destelbergen en Heusden, gedeponeerd in het Rijksarchiefte Gent, trok het nummer I6 van Heusden mijn aandacht: Register der vondelingen en verlaten kinderen, 1839-1868. (1) Meteen was mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Wie in Heusden? Na inzage constateerde ik dat het ging over kinderen door het Bureau van Weldadigheid van Gent geplaatst bij inwoners van Heusden. Uiteraard zou ik hier een overzicht kunnen geven van de deplorabele toestand waarin zich het merendeel van de werkende klasse bevond. Vermeld ik enkel de mechanisatie van de weefuijverheid, de mislukte aardappeloogsten, einde de jaren veertig van de 19e eeuw, en de talrijke epidemieën. Het voeden van een onvoorzien mondje meer, bij gehuwde of ongehuwde moeders, noopte vaak tot het te vondeling leggen of (tijdelijk) afstaan van het kind. De grauwe stad bood veelal geen soelaas voor deze kinderen, plaatsing bij pleegouders op de buiten was een van de meest aangewezen oplossingen. DE PLAATSINGEN TE HEUSDEN
Voor de periode 1839-I868 worden in Heusden 48 kinderen geplaatst: 27 vondelingen (15 jongens en I2 meisjes) en 2I verlaten kinderen (15 jongens en 6 meisjes). Vóór I849 I849 I850 I85I I852 1853 I854 I855 1856 1860 1861 1862 1863 1867 1868
vondelingen 2 I 3 3 I 1 2 2 1 0 2 8 1 0 0
1. Rijksarchief Gent, Modern Archief Heusden, nr. 16.
337
verlaten 0 0 2 0 0 0 0 I 0 1 0 6 0 3 8
NAAM VOORNAAM
DAG EN PLAATS DER VERLATING
DANUBE Ignatius
gevonden Gent 13 sep. 1839 wellicht 2 dagen oud
LONDRES Dionysia
gevonden Gent in 1841
GALLIJN Joannes
gevonden Gent 14 jul. 1849 10dagenoud
3 aug. 1849
5469
GAENBEEK Melanie
gevonden Gent 30 dec. 1849 3 dagen
11 jan. 1850
5522
USTER Silvinus
gevonden Gent 21 apr. 1850 2 dagen
11 mei 1850
5558
DIERICKX Leonia
0
Gent 19 jun. 1850 dochter van Natbalie
19 jul. 1850
1631
HEGGERICKX Augustus
0
Gent 16jan. 1850 zoon van Marie-Jeanne
19 jul. 1850
1610
CHAROL Clara
gevonden Gent 18 jul. 1850 nieuw geboren
9 aug. 1850
5592
TOBEL Joannes
gevonden Gent 24 jul. 1851 2 dagen
2 aug. 1851
5709
IJLBAK Joannes
gevonden Gent 28 jul. 1851 ongeveer 3 weken
30 aug. 1851
5713
POMMEL Flora
gevonden Gent 3 sep. 1851 ongeveer 2 dagen
7 sep. 1851
5730
GELDER Carolus
gevonden Gent 29 jan. 1852 ongeveer 3 dagen
6feb. 1852
5767
V ANDIJS Carolina
gevonden Gent 19 aug. 1853 nieuw geboren
10 sep. 1853
5997
MOLIJNS Petrus
gevonden Gent 21 jan. 1854 11 dagen
27jan. 1854
6056
UTERS Petrus
gevonden Gent I feb. 1854 2 dagen
10 feb. 1854
6061
VERSTRAETEN Felix
0
16 maa. 1855
1836
Gent 27 apr. 1850
338
DATUM AANKOMST NUMMERVAN DE BRIEF
nr. 4138
4244
KWEEKOUDERS
ADRES
VERTREK
AANMERKING
VAN BRUSSEL Benedierus
Dries
Vondeling gratis gehouden
VAN BRUSSEL Benedierus
Dries
Vondeling gratis gehouden
DE WILDE Petrus werd geschrapt
Dorp
in 1854 ingedregen
idem, nu bij DE VISSCHER Nard
VAN DER CRUIJSSEN Charles
Dorp
8 sep. 1850 ingedregen
idem, vacciné 3 sep. I 850 Mr. Bemard
DE KUIJSSCHER Seraphinus
Dries
t14 jul. 1850
idem
DE KUIJSSCHER Seraphinus
Dries
weggehaald 1851
verlaten
PRAET Petrus werd geschrapt PRAETIVO
Dorp
t3 mei 1851
verlaten
VAN DER CRUIJSSEN Charles
Dorp
t4jul. 1851
vondeling, vacciné 11 sep. 1850 Bemard
VAN HOORDE Wenceslas
Dorp
t6aug. 1851
vondeling
VAN HOORDE Wenceslas
Dorp
t2mei 1853
vondeling
POELMAN Carolus
Dorp
DAMBRUIJNE Casimier
Dorp
VERVAET Judocus
Dries
VAN HOORDE Wenceslas
Dorp
t28jan. 1856
vondeling
VAN ACKER Jacobus
Dries
ingetrokken 19 jul. 1859
vondeling
DEGELAS Joannes
Meihoek
vondeling
t6mei 1852
vondeling
vondeling
verlaten zoon van Joanna Carolina
339
NAAM VOORNAAM
DAG EN PLAATS DER VERLATING
DATUM AANKOMST NUMMERVAN DE BRIEF
MUNTE Elisabeth
0
NIJLENS Matbilde
gevonden Gent 12 okt. 1855 6 dagen
14 okr. 1855
6250
WELAN Isabella
gevonden Gent 22 apr. 1856 1 maand
2 mei 1856
6327
VERLEYE Adolphus
verlaten Gent 26 mei 1860
24jun. 1860
2010
NORIVEL Hyacinthia
gevonden Gent 24 feb. 1859 2maand
2 aug. 1861
6673
BILF Desideria
gevonden Gent 2 okt. 1861 3 dagen
7 okt. 1861
6959
FORD A Hieronimus
gevondenGent 18jan. 1862 10 dagen
20jan. 1862
7012
SERBRUIJNS Victor
oGent 31 jan. 1862
19 feb. 1862
2078
ORLIN Ivo
gevonden Gent 16 feb. 1862 3 dagen
KEIRPELS Hortensia Maria
oGent 8 maa 1862
l9maa 1862
2083
JOOS Josephus
oGent 14 maa 1862
26maa 1862
2086
DE MEYER Marie Josepha
0
27maa 1862
2084
DURNIERLeo
gevonden Gent 26 maa 1862 8 dagen
7032
URTAL Marcellus
gevondenGent10jun. 1862 I dag
7048
BAUTERS Louis Joseph
0
BAN Nathalis
gevonden Gent 7 jul. 1862 pas geboren
Gent 27 maa 1842
Gent 14maa 1862
Gent 22 jun. 1862
340
nr.
4674
7020
22jul. 1862
2105
22jul. 1862
7054
KWEEKOUDERS
ADRES
VERTREK
AANMERKING
FIERMANS Martin
Dorp
vertrokken met Fiermans
vondeling (sic)
FIERMANS Martin
Dorp
tl7 maa. 1856
vondeling
FIERMANS Martin
Dorp
t22 sep. 1856
vondeling
VAN LAERE Leonardus
Dries
afgehaald 22jul. 1861
zoon van Maria Theresia
VAN LAERE Leonardus
Dries
vondeling
DE KUIJSSCHER Jean
Dorp
vondeling
DE KUIJSSCHER Leopold
Dorp
JANSSENS Engelhert
Dorp
IMPENS Charles
Dorp
t8 maa. 1862
vondeling
TAELMAN Paulus
Dorp
t26 maa. I 862
verlaten dochter van Marie Thérèse
DE BACKER Felix
Dorp
tl9 feb. 1863
verlaten zoon van Marie Joos
EEKHAUT Francies
Dorp
t22 nov. 1862
verlaten dochter van Constantia
TAELMAN Paulus
Dorp
t2I aug. 1863
vondeling
DE KUIJSSCHER Leopold
Dorp
t26jun. 1862
vondeling
VAN EESVELDE Charles
Dries
naar Melle, eerst stond Gentbrugge
verlaten zoon van Ida Maria
DE KUIJSSCHER Leopold
Dorp
déplacé à Munte
vondeling
tll jun. 1862
vondeling
verlaten zoon van Marie Thérèse
341
NAAM VOORNAAM
DAG EN PLAATS DER VERLATING
DATUM AANKOMST NUMMERVAN DE BRIEF
OM Quintinus
gevonden Gent 8 aug. 1862 4 dagen
VAN ACKER Petrus
0
VOR Valerie
gevonden Gent 16 dec. 1862 8 dagen
7098
ZEILER Walteros
gevonden Gent 28 dec. 1862 6dagen
7102
FART Augustina
gevonden Gent 28 jan. 1863 8 dagen
7108
DECOCKER Carolus
0
Gent 5 dec. 1867
2265
VAN DE VEERE Jan
0
Gent 12 dec. 1867
2266
GABRIELS Maria Fernandina
0 Gent 23 nov. 1867 dochter van Josepha Francisca
2267
DE BLEU Henricus
0
Gent 25 jan. 1868
2272
DE GRAEVE Maria Ludovica
0
Gent 24 dec. 1867
2270
BUGUE Eugenius Emilius
0
Gent 15 jan. 1868
27 feb. 1868
2274
DE PAUW Gustave
0
Gent 4 feb. 1868
29 feb. 1868
2275
SERGEANT Prosper Joseph
0
Gent 14 apr. 1868
5 jul. 1868
2289
CAPLeonia
0
Gent 27 sep. 1868
21 okt. 1868
2298
MAYLANDER Elodia
0
Gent 18 jan. 1868
11 nov. 1868
2301
DE VOS Marie Josephine
0
Gent 4 dec. 1868
10 dec. 1868
2302
nr.
Gent 20 aug. 1862
342
7066
3014
KWEEKOUDERS
ADRES
VERTREK
AANMERKING
DE LETTER Casimier
Dorp
tl9 aug. 1862
vondeling
DE LETTER Casimier
Dorp
ingedregen vóór juli 1863
verlaten zoon van Pelagie
EECKHAUT Francis
Dorp
vondeling
VERSTICHEL Dominicus
Dorp
vondeling
BEYAERT Fledenc
TerLoekt
DE BACKER Felix
Dorp
COLMAN Augustinus
Dorp
naar Ertvelde 8 feb. 1868
verlaten
VAN BRUSSEL Seraphin
Dorp
t3 mei 1868
verlaten
COLMAN Augustinus
Dorp
tl9 feb. 1868
verlaten zoon van Philomena
MEULEMAN Petrus
Meihoek
wedergedraegen 24 maa. 1868
verlaten dochter van Maria Theresia
COLMAN Augustinus
Dorp
29 mei 1868 door de de moeder afgehaald
verlaten zoon van Josephine Sidonie
DE KUIJSSCHER Louis
Dorp
verlaten zoon van Francisca
VAN EECKHOUTE Francis
Dorp
verlaten zoon van Melanie Sergeant
DE ROCKER Petrus
Dorp
MATTENSivo
TerLaakt
verlaten zoon van Leocadia
DE WILDE Auguste
TerLaakt
verlaten dochter van ...
ingedregen I jul. 1863
vondeling
verlaten
t25jan. 1869
343
verlaten zoon van Sopbie Cap
Onder de 27 vondelingen zijn er drie pasgeborenen en van twee wordt geen vindleeftijd medegedeeld. Voor de berekening van die gemelde leeftijd blijven dus nog 22 kinderen over. Met twee extremen namelijk 60 en 30 dagen wordt evenmin rekening gehouden. Van de overgebleven 20 kinderen bedraagt aldus de gemiddelde vindleeftijd ± 6 dagen. De plaatsingen van de vondelingen en de verlaten kinderen situeert zich overwegend in het dorp (34x) en op de dries (9x), en sporadisch in de wijken ter Laakt (3x) en Meihoek (2x). In totaal worden 31 verschillende familienamen vermeld in het register. De familie De Kuijsscher spant de kroon met zeven plaatsingen. Eenmaal wordt een kind bij een andere familie binnen de gemeente ondergebracht. Joannes Gallijn wordt eerst bij Petrus de Wilde geplaatst en vervolgens bij Bemard de Visscher. Er zijn 19 gezinnen met één plaatsing, 7 met twee en 5 met drie. Uiteraard zijn er wijzigingen: terugbrengen, overplaatsingen, verhuis, overlijdens ... Teruggebrachte plaatsingen: vondelingen 3, verlaten 2. Afgehaald zonder vermelding: verlaten 2. Afgehaald door de moeder: verlaten 1. Ingetrokken plaatsingen: vondelingen 1. Elders geplaatst (Munte): vondelingen 1. Vertrokken met pleegouders: - niet vermelde bestemming: vondelingen 1. -met vermelde bestemming (Melle, Ertvelde): verlaten 2. Plaatsingen zonder vermelding van mutatie: vondelingen 9, verlaten 7. Overleden: vondelingen 13, verlaten 7. Voor deze laatste categorie is de gemiddelde levensduur berekend. Leeftijd bij overlijden vanaf vinddatum voor de vondelingen en geboortedatum voor de verlaten kinderen .
.-------------------------------· < 1 maand: vondelingen 4, verlaten 2 > 1 tot 6 maand: vondelingen 3, verlaten 1 > 7 tot 12 maand: vondelingen 3, verlaten 4 > 1 tot 2 jaar: vondelingen I > 2 tot 3 jaar: vondelingen 2.
Erik L. SCHEPENS
Erratum In het artikel "Vondelinge Sophia Stove (1840-1870)" van de Heer E. Ossieur, verschenen in ons Nr. 5, staat een foutje. Wil op p. 261 in de 16e regel het woord "Stofstraetje" veranderen in "Stoofstraetje". 344
PUZZEL 1995 MAG HET IETS MINDER ZIJN? Dit jaar zijn we zeer goed gemutst. Vooraan in een auto hoor je keihard de "zware dreunen" van hedendaagse "lichte" muziek, alsof er 50 negers op een boomstam zitten te kloppen. Bij nader toezicht zie je dat de inzittende jongere daarvan een "kik" krijgt. Rechtover is ook de juffrouw, een madame van 55 jaar die aan gene man is blijven plakken, aan het zingen- nou ja zingen- van "It es nie moeilijk, it es gemakk'lijk". Juist, de stilte van de examenmaand is eindelijk verdwenen, en je voelt het is zomer. Ditjaar zullen we deze sfeer aan de "kwiezers" laten opsnuiven, zodanig dat we psychisch geen frustrerende opmerkingen meer in ons pseudo-onderbewuste moeten verwerken, zoals " 't was weer muite vol" of"wie zijn vader en moeder doodgedaan heeft, is nog te goed om aan dienekwies mee te doen", alhoewel we nu reeds denken aan die goede oude tijd. Toen was het nog een "apekot", zoals die vuilste onder de vieze gasten zou zeggen. Uiteraard gaan we het hebben over muziek. We komen daarbij zelfs tegemoet aan mensen die door onze "kwies" één of ander concert zouden missen. We willen onze geestesgekwelden echter niet op die manier vormen, want anders krijg je een misvorming. U mag opnieuw de letterkeus van de FAMILIENAMEN gaan tellen (Van & De ingerekend) en daarmee de familienaam gaan vormen van een modem componist, pianist en violist, die reeds gestorven is. In 1934 was hij direkteur van het conservatorium te Meknes (Marokko) en in 1945 was hij muziekmodulator bij de BRT. Als één der eersten beoefende hij vanaf 1953 de magnetofoonmuziek met concrete en elektronische (illustratieve schilderachtige) geluidsmiddelen op een spontane aanvoeling van poëtische suggesties en dramatische situaties. Producer bij het IPEM te Gent. In zijn composities voor strijkers heeft hij de mogelijkheden aangetoond van nietschrijvende muziek te beheersen. Vooruit dan maar, en jij Walter mag het ook zeggen hoor! 1) Deze wereldberoemde Italiaanse vioolvirtuoos (1782-1840) kreeg- in tegenstelling tot zijn concerten te Antwerpen, Brugge en Brussel- in Gent op 21 maart 1834 voor zijn optreden in de Sebastiaanschouwburg een overrompelend applaus. Vooral de "Sonate Militaire" gespeeld op I snaar werd sterk op prijs gesteld. De Gentenaren waren dan ook vol droefheid toen ze in de krant van 11 augustus 183 5 het valse bericht van zijn overlijden lazen. Vijfjaar later stierf deze violist en we vragen de laatste letter van zijn overlijdingsplaats. 2) We willen de eerste letter weten van de componist van de "Vlaamse Leeuw". 345
3) Deze wereldberoemde hoog-romantische Duits-Hongaarse componist en pianovirtuoos ( 1811-1886), vanwie we de derde letter vragen, gaf twee succesrijke concerten op 2 en 4 maart 1841 te Gent. 4) Deze Gentse zanger en violist verliet door doofheid getroffen de muziek en wijdde zich zoals zijn broer aan de schilderkunst. Te Barbizon noemde Corot hem de "benjamin", maar wij zoeken de tweede letter van zijn echte naam. 5) Op 5 september 1765 speelde het negenjarig halfzieke wonderkind (Oostenrijk) op het nieuwe orgel in de abdij van Baudeloo aan de Ottogracht. Wij willen de laatste letter van deze later zo beroemde componist graag kennen. 6) Deze Gentse stadshoboïst was een lid van een belangrijk geslacht Gentse componisten, wiens werk een hoogtepunt was van de Zuidnederlandse muziek in de 18de eeuw. Hij stond tevens in dienst van de keurvorst van Beieren (München) en van de koning van Frankrijk (Versailles). De derde letter, graag! 7) Deze Gentse procurator van het Augustijnenklooster was niet alleen organist, pedagoog, maar tevens inspirator van de muzikale opluistering der erediensten. Baanbrekend voor het Vlaams muziekonderricht was zijn "Den ouden ende nieuwenGrondt van de Musiicke" (1662). Wij houden het hier enkel bij de vierde letter van zijn naam. 8) Deze bekende Drongense klein-kunstenaar scoorde in 1974 een hit met "He, he, 't is zomer", waarbij luilekkerland, de elfjes, Lamme Goedzak en uiteraard de gevraagde tweede letter van zijn naam niet mag ontbreken. 9) Walter De Buck heeft hem op twee manieren vereeuwigd. En van hem kennen we nog de maatschappijkritische en "aangebrande" liedjes in het Gents dialekt over de vorige eeuwse industriële maatschappij. Kenjij de derde letter van zijn naam? Als je alle gevraagde letters gevonden hebt, klinkt het antwoord je als muziek in de oren, en kan je de naam vormen van onze gevraagde componist, die in verschillende rozen schoot. Zijn aanwezigheid merk je nog steeds in het Patershol. Gelieve ons niet met een koevoet, noch met een "end sossie" te lijf te gaan, maar Uw oplossing voor het einde van dit jaar naar het redactieadres te sturen: Lijnmolenstraat 149, 9040 Gent. Als daar geen muziek in zit? De luidklinkende QUIZMASTER
346
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel :XXVI Zien zei den blende en toens geluuve zei den duuve Syn.: "lest zien zei den blende, en hij paktege ne lantĂŽrre veur te gaan kakke; 'k Zal nekierzien zei den blende (wanneer men niet onmiddellijk wil antwoorden); da zoe'k toch iest ne kier willen zien; me zulle zien; a da ziede van hier oas ge noar ginter kijkt" (als men iets niet gelooft). En tons < Sp.: "en tonses": en dan; nog een reliek van de Spaanse overheersing. " 't Zien gaet voor 't zeggen" (Volksalmanak, I 01, 1853). "Zien is schoone zegt het spreekwoord" (De Dobbelen Schaepers Almanak, 34, 1815). Eerst zien en dan geloven. Morge brenge oas d'uile preeke Syn.: "Morge brenge in een hoeiduuze zonder bom; 'k ziet ezuu al veur mijn uuge;ja, gij nie zul manneke (ventse, moatse); 't zal wel woar zijn;joach, ge zie da van hier; ja, da ziede van hier; a joach gij! Kan 't mij zuu veure stelle; ja in 'tjoar stillekes, oas d'uile preeke; a da zal nie waar zijn; en gijpijst da?! Zamais de la vie (<Fr.:"Jamais de la vie": nooit); nuunt en van ze leeve, ajoajik zie!": nooit. 347
\.\路 Ij
.
1LVVf
Mee
2.lj路 ne
St路 rt tv'-S<e'rle 'Jn ~:;
~:~1ene. I 路
Plaat 32
348
Woar hedde nu uwe neuze ingestoke? Syn.: "Woar hedde 'U nu weere mee gemoeid? Woar hedde nu Uwe neuze tusschegelapt (ingemengeld)? 't Es ne gruute moeial; hij es vrie moeialachtig; hij zit vol moeialderije; hij hee noar de moeialschole geweest; hij zoed hem beter mee 't zijne (mee zijn eige zoakes) moeie; girre gemoeid en nie gevroagd; minst moeiens best (iederien mee zijne nest); hij zoe hem doar beter niets van antrekke". "Moejde hem elck metten zynen, 't waer beste" (Proverbes, 1568) Waar heb je je nu weer mee gemoeid; blijk geven van een grote bemoeizucht. Broave es gien goave Wanneer men van een braaf maar simpel iemand zegt: " 't Es nen broave", dan is de repliek daar meestal op: "Broave zijn es gien goave": iedereen kan dat. Ge moet dad'an de klokke nie bange Syn.: "Moe't guul de stroate weete dan?! Zwijg da." Je moet dat niet overal en aan iedereen gaan vertellen, je moet het zo niet van de daken schreeuwen; hou het stil. Hij Iuup mee zijne stîrt tussche zijn biene Syn.: "Hij zit in de put(- de patatte, de petoaters, de miezeere)": Hij is neerslachtig, hij is er het hart van in. 't Geluk es veur dhoeren en de boere Syn.: "Ik ben mee mijn gat in de boter gevalle" (plaat 4 & 40) en "Vier zesse mee drei tirlijnge?" (plaat 6): bijzonder door het lot begunstigd worden.
GENT ELDERS ONTMOET GEZIEN IN..• ... het Museum Plantin-Moretus, Vrijdagmarkt, 22, te Antwerpen: een platte grond van Gent uit I 582. Deze platte grond maakt deel uit van het boek: "Description de tout les Pais-Bas, autrement appellés la Germanie inferieure" van Ludovico Guissiardini, gedrukt door Christoffel Plantijn. Het museum bezit tevens de koperen drukplaat van de platte grond. ... het Speelgoed- en Keltenmuseum "Het Labyrint", Dries, 29, te Kemmel: een ganzespel gedrukt door Charles de Goesin - Disbecq, "boekdrukker en -verkoper in de Majorlijnstrate" te Gent.
349
... het Gruuthuusemuseum te Brugge: enkele penningen en munten die, ofwel betrekking hebben op een Gentse gebeurtenis, ofwel waarvan de muntplaats Gent is. Het museum bezit onder andere: Een medaille geslagen ter gelegenheid van het huwelijk van Maximiliaan I en Maria van BourgondiĂŤ te Gent in 1477. Een reeks munten zoals een penning uit de regeerperiode van Boudewijn IX van Konstantinopel (1194-1205, muntplaats Gent); een St.-Jaos-goudgulden en een halve groot uit de regeerperiode van Lodewijk van Nevers ( 1322-1346, munthuis Gent); een gouden nobel uit de periode van de Gentse Calvinistische Republiek (1577-1584, munthuis Gent); een gouden lam, een If4 oud gouden schild, een If2 oud gouden schild, een oude gouden helm (ca. 1368), een gehelmde gouden leeuw en een gouden rijder uit de regeerperiode van Lodewijk van Male ( 1346-13 84, munthuis Gent); een gouden nobel uit de regeerperiode van Filips de Goede (1419-1467, munthuis Gent). DavidMAES
GENTSE MEMORIEDAGEN: 9-10-11 FEBRUARI 9 februari 1578: Het Calvinistisch Stadsbestuur verjaagt de Rijke Klaren uit hun klooster buiten de Keizerpoort. Zij namen toen "haerlieder refugie binnen Gendt int cleyn begijnhof ter hoijen". 9 februari 1809: De "Maatschappij van Landbouw- en Kruidkunde" richt in de herberg "Frascati" (hoek Coupure en Coupuregang) haar eerste bloemententoonstelling in. Wie had toen kunnen vermoeden dat die bescheiden tentoonstelling het vertrekpunt zou worden van de wereldberoemde Gentse FloraliĂŤn? 9 februari 1869: Geboorte van de Gentse kunstenares Marie-Anne Tibbaut, die begijnhofzichten in een impressionistische sfeer schilderde. Zij maakte ook talrijke aquarellen voor voorwerpen in aardewerk of porselein. 10 februari 1279 (o.s.): Overlijden van Margaretha van Konstantinopel, die men ook soms "zwarte griet" of "dulle griet" heeft genoemd. Haar regering was gekenmerkt door de 350
strijd tussen de kinderen uit haar eerste en tweede huwelijk. (Uit het I ste huwelijk met Bosschaert van Avesoes sproten "de Avesnes" Jan en Boudewijn. Uit het 2de huwelijk met Willem van Dampierre sproten "de Dampierres" Willem en Gwijde. Uiteindelijk zullen Vlaanderen en Henegouwen door die onderlinge strijd gescheiden raken. De Avesoes behielden Henegouwen en de Dampierres Vlaanderen. Willem van Dampierre droeg de titel" graafvan Vlaanderen" vanafhet Verdrag van Parijs (1246) tot aan zijn dood in 1251. Ondanks die titel stond hij zolang zijn moeder leefde onder haar gezag. Tot aan haar dood mocht zij immers gravin blijven van het grotere "rijk" Henegouwen-Vlaanderen, waarvan Vlaanderen "slechts" een onderdeel was. Gwijde daarentegen werd na de troonsafstand van zijn moeder alleenheerser over Vlaanderen van 1278 tot 1305). 10 februari 1823: Bij valavond verdringen de mensen zich voor het uitstalraam van apotheker Story in de Korte Ridderstraat, want hij is de eerste te Gent die zijn uitstalraam met "oliegaz" begint te verlichten. (Het gas was afkomstig uit de oliegasfabriek van Louis Roelandt, gelegen op de Kleine Huidevettershoek. De eerste gasfabriek te Gent was een oliegasfabriek die pas later werd omgeschakeld op steenkoolgas). 10 februari 1831: De Commissie van Openbare Veiligheid beslist de brandweerlieden met nieuwe epauletten uit te dossen als beloning voor hun moedig gedrag bij de mislukte orangistische staatsgreep van Grégoire en De Bast. (In de Gazette van Gend van 2 februari 1831 stond volgend artikel: "Onze stad, die gedurende deze tijdsomstandigheden geene merkweerdige rampen te betreuren had, heeft heden het toneel geweest van droevige gebeurtenissen, welke de ernstigste gevolgen konden hebben ... toen omtrent de middag alhier een compagnie vrijwilligers, bestaande uyt 240 à 250 mannen, onder aanvoering van den kolonel Emest Grégoire (eenen Franschman) en den schermmeester Bast, die des avonds te voren Brugge verlaten hadden binnentrok met geladen wapens...") (VAN AERDE R., De Gentse pompiers redden de Belgische Onafhankelijkheid, in Ghendtsche Tydinghen, Jaargang I 0, nr. 2, 1981 ). 10 februari 1836: Onder het erevoorzitterschap van Jan Frans Willems, en het voorzitterschap van Rens, wordt de "Maatschappij van Vlaemsche letteroefening", met als kenspreuk "de Tael is gansch het volk", gesticht. 11 februari 1437: De Gentenaars hebben sedert een paar maanden vrede gesloten met Filips de Goede en bekomen, als beloning voor hun nieuw verbond, een akte waardoor 351
de hertog de aanspraken van het vijandige Brugge veroordeelt. Brugge was toen nog in opstand tegen Filips.
11 februari 1477: Maria van Bourgondië, dochter van de gesneuvelde Karel de Stoute, ondertekent uit schrik het "Groot Privilegie". Die plechtigheid greep plaats in de nieuwe gotische zaal van het Sint-Jorishof. (Bij die gelegenheid verkreeg Gent een afzonderlijk privilege waarbij de stad hersteld werd in al haar vrijheden, rechten en gebruiken die haar ontnomen waren door de Vrede van Gavere ( 1453) en door het Calfvel van Brussel (1468). De aloude gemeentelijke macht was feitelijk weer tot stand gekomen. De neringen mochten opnieuw zelfhun dekens kiezen). 11 februari 1783: In de Sint-Jacabskerk werd een bescheiden grafmonument ingehuldigd ter nagedachtenis van Jan Palfijn. Op de marmeren plaat las men: "D.O.M. Et piis manibus Joannis Palfijn, scriptis anatomicis et chirurgicis per Europam clari. Obiit die 7 februii 1733. Aetatis suae 78. Posuit Collegium roedieurn Gandavense MDCCLXXXIII". Onze Gentse geneesheren waren helaas geen knappe historici. Zij hadden Jan zomaar 3 jaar te laat doen sterven. In 1890 corrigeerde men het opschrift als volgt: "Obiit die 21 aprilis 1730. Aetatis suae 80". 11 februari 1887: Overlijden te Gent van de grote rechtsgeleerde François Laurent (In 1836 werd hij belast met het geven van de cursus in het burgerlijke recht aan de Gentse universiteit, waarvan hij één van de beroemdste professoren is geworden. Van 1869 tot 1879 werkte hij aan zijn monumentaal werk "Principes de Droit Civil", bestaande uit 33 delen van ca. 600 bladzijden elk, waardoor zijn faam als rechtsgeleerde voorgoed gevestigd was. Vanuit zijn wijsgerig-liberale gezindheid liet hij zich ook in met sociaal werk. Als stichter van het schoolsparen geniet hij ook in het buitenland bekendheid. Hij propageerde het volksonderwijs en stichtte o.a. zondagcursussen voor volwassenen. "Open een school en je mag een gevangenis sluiten" was één van zijn moraliserende slogans). Ronald DE BUCK
352
BESCHERMLEDEN 1995 Edmond Cocquyt (3200) Prof. Dr. Guy Schrans (2500) Dr. Roland Marlier (2000) Solange De Stoop (2000) Xavier d'Hoop de Synghem (2000) Leon Marteos (2000) Alice Dynoodt (2000) Willy Van Mossevelde (2000) Piet Van Eeckhaut (2000) Mw Charles Van de Putte (1500) Walter Abbenbroek (1500) Michel Kalmar (1400) Ferdinand Handovsky (1300) Dr. Eric Salmioen (1300) Walter Claeys Prof. Dr. Eric Van de Velde Dr. André Maenhout Ir. Jules Berlo Louis De Meyer Dr. Charles Vuylsteke Hubert Van Hoorde Jean Walraedt Philippe Kluyskens Dr. Henri Duquesne Oscar De Somville Guy Versmessen Cecile Nevejans Dr. Eric Veys André Pemot Guy Baert Christian Scheiris Robert Verspeeten Guido Van Renterghem Maria Van Quickelberge Nelly Deherdt Yvan Piqué André Rasson Cesar Block Willy Steyaert Louis Devloo
Mw De Reuse-Ciaeys André De Somville Dr. Adhémar De Wulf Loeien Detemmerman Jacques Thissen Paul Hebbelynck Albert Preys Dr. Philippe Verjans Jean-Paul Marchal Freddy Van Vlaenderen Philippe Hebbelynck Roger Dekeyser Pierre Constales Sylvester Serlippens Jacques Vermeuten Joho Leten Micheline Walgraeve André De Cuyper Pierre Hebbelynck Daniël Uyttendaele Jospeh Roosen Robert Waeri Charles Van Hecke J.-P. Peckstadt Patriek Rombaut Edgard Praet Jéröme Moortgat Guy Schietecatte Marc Van Rauwermeiren André Mortier Philippe Proost Philippe Kreps Robert De Kezel Charles Dael Jacques Monsaert Jean Hertrand Michel Noppe Willy Everaert Dr. Henri Depoorter Jacques Huys 353
Henri Brasseur
John Colpaert Paul Van de Voorde
STEUNENDE LEDEN 1995 Pierre Uytterhaegen (800) Yvonne Hutsebaut (800) Emest Pynaet (800) Ir. Gustave Veeckman (800) Georges Broget (800) Ir. A.J. Impens (800) Frank Meert (800) Bemard Cruyt (800) Willy Devogelaere (800) Felix Waldack (800) Didier Eechaudt (750) Jean Broekaert (750) Diane Sarteel (700) Dr. Charles Annez (700) Guy Beyaert (700) Huguette Demeyer (700) Aldo Bruderlin (700) Raoul Hofman (700) Gilbert Gassée Dr. Thierry Goetghebuer Luc Marthijs Roger De Schinckel Femand De Rockere Karel Ossieur Henri Bracke Mw. Steels-De Visschere Jan De Vleeschouwer Gustave Vanderlinden Lt. Gen. b.d. Maurice Deneve Mw. De Vriendt-Mores Koninklijke Unie van de Middenstand Paul Eeckhout Amedee Veileman Guy Bruyneel Dr. Paul Kluyskens Mw. De Roubaix-De Leye
Denny Baete M. De Jaeger Mw. Mortier-Haesaert Jean Libbrecht Rudy Vanhollebeke Georges Thysbaert Roger Winset Mw. Lamon-Demeyer Bemard Hebbelynck FemandBeke Jean-Pierre Quintyn Jean-Marie Dhaene Elly Van Durme Roger Verbeken Christian Willemot Marc De Munnynck R. Versteele Raoul Buysse José De Boose Rafvan den Abeele Roland Van Damme René Parasie Willem De Schrijver Lucien Vermaele Gilbert Delamelie Mw. Van Beveren-Oosterlinck Jean-Pierre Morel René Schuurmans Georges Neslany Roland Van Ranst Prof. Dr. André Kint Elodie Moerdijk {t) Monique De Jonghe Roger Moreau Marc Rummens Hendrik Carpentier
354
Carlos Fassin E.B. René Stockman Marie-Louise Bleyn E.H. Jos Mertens Guy De Maertelaere GustaafVan Audenhove Leon Lemaitre Etienne Verscbrnegen Henri Claeys Jan De Weirdt Etienne Van den Boogaerde Roger De Buyst Mw. Broekaert-Biondeel Roger Spilthoorn A. Van de Velde Prof. em. Dr. Sander Evrard Adolf Delantsheere Pieter Spanoghe Julien Eeckman Jacques Carels GuyCarton Frank Ödberg Ir. Johan Comelis Jo Verbrugghen Alfons Van den Neste Marc Vandegehuchte Firmin Andries PaulMauquoy GuyKint Alfred Roose Maurice Labijn Loeien Rowan Mw. De Keyser-Verleye Amanda Foket André Rottiers André Miebiels Femand Van Quaquebeke LucLekeos Prof. em. Dr. Pieter Braeekman Jean Jacques Jules Demeyer Serge Tollenaere
Robert De Rudder Pierre Geemaert E.H. Peter Schmidt Jean-Pierre Van der Stock Serge Pauwels Gerard Mortier Willy De Meyer G. Schauvliege Robert Lybaert Ghislaine Eeckhout Femand Verheggen E.H. Loeien Lammens Dr. Honoré Wyffels Richard Caese Marcel Van Lancker Albert Braekman Dr. André Van den Boogaerde Jacques Hebbelynck Jean-Pierre Carels Christiane Van der Meuten Jules Waeri Leopold Verhoene Wim De Bock AlbertYlen Jacques Lataer John Van Hulle Jacqueline Podevyn Jaime Jurdan Mw. Piton-Van Geluwe Philippe Willemot Bert Destoop André Bresou René Rodrigues Freddy Hoste Jan Vandenberghe Willy Van Hevel Mw. Guiette-Willocx Irené Van Acker Robert Van Bocxstaele Anne Cocriamoot Pierre Vanderhaeghen Robert Devreese
355
Erik Vandenbroele Marcel Coucke Luc Glibert Marcel Van Huifel Charles Uyttenhove Leon Trivier Marc Coucke Adolf Bucqué Luc Devriese André Deproost Gaston De Smet Marcel Cambier Marcel Vanden Daele Willem Van de Velde Andrée Cavens Gerald Me Hugh U rbain Catteeuw Herman Hollanders Suzanne Vander Gracht Willy Van Trappen Erik De Keukeleire Gilbert Pauwels Armand Blondeet Mw. Vancraeynest-Mulert Katia De Geyter Etienne De Clercq Jean Steenbrugge André Vandenbruane Willem Vervaet Maurice Himschoot Arthur Metdepenninghen Gilbert Lodrigo Andreas Vandeleene Louis Van de Vyvere Gerard Verlot Dr. Pierre De Vos Roger Vandenboute Norbert Verhasselt Eddy Detaeye Alain Schollaert
Peter Mortier Robert De Pourque Joannes Ruytinx Richard Coppieters Mw. Geeroms-Van Biervliet Marcel Van Poucke Hubert Hauters GustaafNicaese Louis Daens Mw. Van Gansbeke-Evrard Eric De Buck Ir. Alfred Van Schoote Dr. Daniël Sabbe Prof. Dr. Herman Baltbazar Marguerite Wustefeld Alain Smetryns Femand Goethals Gustaaf De Backer Robert De Brauwer Laurent Claeys Frederic Lenssens Mw. Kluyskens-De Potter Eddie Van Haverbeke Dr. Christian Sandyck Xavier De Schryver Frans Dietens Jacques Van de Calseyde Willy De Smet Marcel De Preter R. Steyaert Arie Parlevliet Georges Meersschaut Bruno Castille Suzanne Hiemaux Valerie Godu Roland Van Bocxstaele Madeleine Criel Mw. André Dua Gaston Fortie Charles Pierre
356
STEUNFONDS 1995 600 200 150 120 I 00 -
H. Collumbien naamloos A. Van Goethem L. Comhaire J. Muller- R. Drubbel- Mej. M.-J. De Smet- Sint-Lucasklooster- T. De Smet- Mw. Wauters-D'haen- Mw. Berglund-De Feyter- P. Bourgonjon -A. Vispoel - Mw. Keppens-Dentandt - L. Elderweirt -A. Janssens - L. Ongena- A. Labout- A. Steenbrugge- L. Van Melle- E. UytterhaegheMw. Dilewyns-Acke- L. Van Bossele- M. De Vlieger- J. Päquet- L. Van Bragt - L. Geerinckx - R. Van Damme - E. Van Brusselen - P. Anthonis- J.-P. Roose- G. De Bruyne- E. Leyman- H. Mestrum- J. Delva - St. Verrept - Mw. Halsberghe Coutteel - P. De Groote - Dr. Driege Ph. - P. Vanderhaeghen 50 - H. Tytgat- Mej. G. Lormans Toelage Provincie 1993 - 22.917,-
BIBLIOGRAFIE Onlangs verscheen van de hand van Peter Schmidt, Directeur van het Gents Seminarie, het boek "Het Lam Gods". Sommigen zullen misschien reageren: "Weeral een boek over het Lam Gods? Wat kan daar nog over verteld worden dat niet reeds gezegd werd?" Op het eerste zicht misschien een verstaanbare reactie, en toch ... Dit meesterwerk der meesterwerken is een onuitputtelijk onderwerp en men kan er boeiend blijven over vertellen. Wanneer dit dan gebeurt door een competent iemand die volledig vertrouwd is met alle aspecten van ons wereldberoemd drieluik, dan blijft het uiterst genietbaar. Om alle misverstanden te vermijden: het gaat hier niet over de diefstal van de "Rechtvaardige Rechters", zij het dan ook dat deze gebeurtenis ter sprake komt. Om dit magisch werk te kunnen begrijpen en er ten volle kunnen van genieten is er een gedetailleerde uitleg nodig. Die krijgen wij hier. Zelfs zonder de tekst zou diteen uiterst waardevol boek zijn wegens de talrijke prachtige kunstfoto's van Paul Maeyaert. Deze uitgave van het Davidsfonds is zeker geen overbodig werk, het is een waardevolle aanvulling van de bestaande bibliografie van het Lam Gods. Formaat: 28x21 ,5 cm. - 80 bladzijden- Een 60-tal unieke kleurenfoto's. Prijs: 795 fr. Te bekomen in de boekhandel. 357
In ons Juli-nummer kondigden wij de nakende verschijning aan van het 5e boek met tekeningen van Gaston De Smet, met deze keer als onderwerp "Het Stadhuis van Gent". Het is nu verschenen en beantwoordt volledig aan de verwachtingen die men mocht koesteren. Wie de 4 vorige boeken van Gaston De Smet kende, wist dat hij geen enkel risico liep door vóór in te tekenen zonder het boek gezien te hebben. Ons Stadhuis staat er in in al zijn glorie en wij kunnen het bekijken zoals wij het nog nooit bekeken hebben. Een 70-tal indrukwekkende tekeningen die meer aanspreken dan een perfecte foto zou gedaan hebben. Pro memorie: Uitgave Snoeck-Ducaju en Zoon. Formaat: 28 x 25 cm . 132 blz. Bij iedere tekening een verklarende tekst van onze "Stadhuisspecialiste" Prof. Frieda Van Tyghem, met vertalingen in het Frans, Engels en Duits. Ons inziens een relatiegeschenk dat zeker zal geapprecieerd worden. Prijs: 850 fr.Wie het boek thuisbezorgd wenst te ontvangen schrijft 950 fr.over op Rekening Nr. 290-0525100-60 van "De Witte Circel" -Gent. Goed nieuws! Er is een 2e boek verschenen "Verdwenen hoekjes van het oude Gent". Men zal zich herinneren dat het eerste boek over dit onderwerp een oplage kende van 1.000 exemplaren en dat het op enkele dagen volledig uitverkocht was. Dit 2e boek heeft een oplage van 2.000. Dat is al iets beter, maar wij zouden toch de geïnteresseerden willen aanraden niet langer te wachten. 358
Net zoals het Ie boek gaat het hier om unieke historische foto's afkomstig uit de verzameling van de "Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten". In totaal 147 foto's. Wanneer men op een van die verzamelaarsbeurzen een dergelijke foto zou kunnen kopen voor 20 fr., dan zou men tevreden naar huis gaan met het blijde gevoel een interessant koopje gedaan te hebben. 147x20 fr. = 2.940 fr. Neen! Hier verzameld in een boek: 500 fr. Een uitgave van de "Koninklijke Dekenij Patershol". Bravo Patershol! Doe zo voort. Te bekomen in het Stadsarchief- Abrahamstraat Bij de "Universitaire Pers Leuven" verscheen "Kadoc-Studies 18". En dit Nr. 18 is een kanjer van een boek geworden. Formaat: 22,7xl5,7 cm. Niet minder dan 696 bladzijden dik, met 80 illustraties, waarvan 11 in kleur. Geschreven door Jan De Maeyer en volledig gewijd aan Arthor Verhaegen. Een prachtig en boeiend boek dat zich laat lezen als een roman. Over het rijke leven van deze veelzijdige, controversiële persoonlijkheid kan inderdaad veel geschreven worden. Een familie waarin contrasten niet geschuwd werden: Arthur, een van de hevigste ultramontanen was de kleinzoon van Pierre Théodore Verhaegen, stichter van de "Université Libre de Bruxelles" en boegbeeld van het antiklerikaal liberalisme. Ultramontaan zijn en de bijnaam krijgen van "Rode Baron" is ook al niet alledaags. Arthur: ingenieur, architect en promotor van de neogotiek, glazenier, volksvertegenwoordiger, lesgever aan het St-Lucasinstituut, lid van de Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten, bouwer van het Begijnhof van StAmandsberg, stichter van dagblad "Het Volk", anti-socialist, restaurateur van het Geeraard Duivelsteen, en zo kunnen wij nog een tijdje verder gaan. Een man die gedurende bijna een halve eeuw een belangrijke rol gespeeld heeft in het politiek, sociaal en cultureelleven in Gent. Om maar te zeggen dat dit een boek is dat iedere Gentenaar die geïnteresseerd is in de geschiedenis van zijn stad, sterk zal interesseren. Een patriot ook die gedurende de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers aangehouden werd en pas in 1917 vrijkwam om enkele weken later te kunnen sterven. Het boek bevat tal van interessante foto's waarvan velen, denken wij, nog niet gepubliceerd werden. Wij vragen ons af of er na dit boek nog iets kan geschreven worden over Arthur Verhaegen. De prijs is I. 750 fr., verzendingskosten niet inbegrepen. Dat kan op het eerste gezicht misschien duur lijken, maar wanneer men dit boek goed bekijkt krijgt men de indruk dat dit bedrag vrij dicht bij de kostprijs moet liggen. Het kan besteld worden bij KADOC- Vlamingenstraat 39 te 3000 Leuven. Betaling na ontvangst. 359
Een ander zéér interessant en merkwaardig boek is het sinds lang aangekondigde en nu eindelijk toch verschenen "Van Wijn in Gent tot Gent in wording" van de hand van Ronald De Buck. Het kan niet anders of dit moet de vrucht zijn van jarenlange opzoekingen, een studie die niet kan uitgedrukt worden in honderden uren, maar in duizenden. Letterlijk alles wat er over wijn in Gent te weten is, staat in dit boek. En niet alleen over de wijn zelf, maar alle nevenaspecten komen uitgebreid aan bod. Een nieuwe wereld gaat voor de lezer open waarvan de meesten zullen moeten toegeven dat ze practisch niets afwisten van het enorm belang van deze handel. Wist u bvb. dat in 1376-1377 hetjaarlijks wijnverbruik hier 44literper hoofd bedroeg? Anders gezegd 62 van onze huidige flessen en dan werden alle zuigelingen daar nog bij gerekend. En dat in de 14e eeuw bijna een kwart van de stedelijke inkomsten voortvloeiden uit de wijnhandel? Iets zeer merkwaardigs aan dit boek is dat het in feite om 2 boeken gaat: enerzijds alles wat over wijn alhier kan verteld worden, anderzijds een origineel boek over de onstaansgeschiedenis van Gent. Bij zijn studie over de wijn en de consultatie van vele honderden archiefdocumenten stuitte Ronald De Buck op merkwaardige feiten die bij hem een belletje deden rinkelen en hem aan het denken zette. Hij ontwikkelt- en wij citeren nu onze Stadsarchivaris Johan Decavele- "stellingen die zonder meer opzienbarend zijn en alleszins veel nieuw licht werpen op het ontstaan en de vroegste geschiedenis van de stad Gent. De theorieën van Van Werveke, Gysseling, Verhulst en De Clercq worden daar opnieuw bekeken en aan de toets van de kritiek onderworpen ... Bij een eerste lezing moge men al eens de indruk krijgen dat de auteur- als amateur-historicus zonder professionele vorming - zich vergaloppeert, bij nader inzien blijken zijn thesen doorgaans goed gedocumenteerd te zijn, te getuigen van bedachtzaamheid en zin voor logische verklaringen ... Geen onderzoeker van het oudste Gent kan m.i. nog aan de studie van Ronald De Buck voorbij." Of nog deze uitspraak van Maurits Gysseling na lezing van het manuscript: "Dit boek verdient spoedig gepubliceerd te worden: het zal ophef maken." Wat kunnen wij er na zo iets nog aan toevoegen? Dit: het boek heeft een formaat van 29,5x23,5 cm., telt 430 bladzijden en bevat 144 afbeeldingen, waarvan 18 in kleur, en meer dan 35 plannen. De voor dit boek zeer schappelijke prijs is 1.650 fr. Te bekomen in de boekhandel, maar ook in ons Documentatiecentrum en wie het dààr koopt wacht een aangename verrassing. H.C.
360
VRAAG EN ANTWOORD Ter es nen buut vergoan mee duozend zatte wijven. Ja, maar wel met verkeerde muziek. Dat blijkt duidelijk uit wat de Heer Eddy Levis ons schreef. Op mijn vraag in verband met "Le crédo du paysan - Ter es nen buut vergoan mee duozend zatte wijven" mocht ik heel wat reactie ontvangen. De eerste kwam van dhr. John Van Hulle (Gent) die mij op cassette de gezongen versie van Armand Mestral bezorgde. Mevr. Vos-Mulle (Gent): integrale Gentse tekst. R. & 0. Versteele-De Backer (Kraainem) de partituren voor bariton en tenor met pianobegeleiding, tekst S. & F. Borel, muziek G. Goublier, uitg. Eveillard & Jacquot Paris (4 strofen). Daarbijgevoegd was ook een Nederlandse vertaling geschreven in caligrafie en gecopieerd uit een schoolschrift met de quotatie 17/20: "Het Lied des Landmans". Dhr. Antheunis (Gent) bezorgde mij een cassette met de versie van Armand Mestral (bas), Loeien Lupi (bariton), André Dassari (tenor). "Crédo van den Landman" door Amold Delcour (1979), "Angelus van de Zee" door Munnynck v.d. Kon. Muntschouwburg (1930) en de gezongen Gentse versie van "...duuzend zatte wijven" van "Peetse Marcel". En wat blijkt? Dat wij al die tijd op een verkeerd spoor gezeten hebben ... "Ter es nen buut vergoan mee duuzend zatte wijven is geen persiflage op "Le crédo du paysan" maar op "L 'angélus de la mer"! Door het feit dat de twee versies (t.t.z. de Gentse versie en "L'Angélus... " gezongen op dezelfde cassette stonden konden we de zaak ophelderen. Zo zie je maar. Op de vraag van de Heer Jos Tavernier ontvingen wij de volgende reactie van Mevrouw Diane Sarteel: "Zoals ik reeds onmiddellijk had bemerkt bij het zien van de prachtige foto in het atelier van Aloïs De Beule opp. 237 van G.T. Nr. 4 van 15 juli 1995, is de eerste persoon vooraan links, staande en met lange witte beeldhouwerskiel, wel degelijjk mijn vader, beeldhouwer Leon Sarteel eGent 2-10-1882 - t2-51942). In 1904 was hij 22 jaar en werkte hij inderdaad- behalve zijn carrière als zelfstandige beeldhouwer- ook nog op het atelier van Aloïs De Beule. Andere aanwezigen op die foto kan ik tot mijn spijt niet identificeren. (Toen ik geboren werd was mijn vader immers reeds 41 jaar). De Heer Tavemier vermoedt dat deze foto door dezelfde fotograaf moet genomen zijn als de foto die gepubliceerd werd opp. 159 van de catalogus van de Bijloketentoonstelling "Neogotiek in België". In elk geval is ze genomen van uit hetzelfde gezichtspunt en zeker ook in dezelfde periode. Maar wie was die fotograaf? ... Daar kan ik niet helpen. In het boekje "Beeldhouwer Aloïs De Beule" door G. De Knibber (Dendermonde 1936) staat heel wat te lezen over dat atelier en over wie er werkte. 361
Maar behalve een portretfoto van Aloïs De Beuleen foto's en afbeeldingen van zijn werken (Kruiswegen, monument Ros Beiaard, enz) staan er geen foto's in van zijn atelier."
LEZERS SCHRIJVEN ONS Mevrouw Diane Sarteel schrijft ons ook nog het volgende: "In de interessante artikelenreeks van de Heer G. Broget, schrijft hij opp. 141 van G.T. 1994 -Nr. 3 terecht dat mijn vader zijn atelier onderbracht in de Luxemburgstraat Nr. 7. Hij werkte er echter niet slechts tot aan zijn huwelijk in 1923, maar wel tot einde mei 1930 wanneer hij zich ging vestigen in zijn eigen pas gebouwd huis met atelier in de Vaderlandstraat 98 (thans 166). Het huis is nog steeds bewoond door de familie (meer bepaald mijn zuster Clara en mijn schoonbroer Albino Mion). Het herbergt de familieverzameling beeldhouwwerken die bij sommige gelegenheden of op verzoek wordt opengesteld. Ter attentie van de Heer Broget nog dit: we bezitten nog foto's van de binnenkant van het atelier in de Luxemburgstraat 7 in 1915-1916. Het is immers dààr dat Leon Sarteel de levensgrote beelden Flora en Pomona creëerde (Frans steen) die thans nog te zien zijn op de pui van het Kasteel Borluut te St-DenijsWestrem (een opdracht van eigenaar Morel de Boucle-St-Denis). Het gebouw waarin dit atelier gevestigd was is later, dus vanaf 1930, ook nog gebruikt geweest als atelier door beeldhouwer Jan Anteunis. Het moet een heel oud gebouw zijn dat allerlei functies heeft vervuld: herberg, toneelzaal, brasserie, dansles- en balzaal, enz."
GÊNSCHE PRÁOT - Stientse, zei Sopbie tegen heure veint, da me ne kîer gienge zien hoe dä't es mee tante Pauline. Dat es toch oen tegenslag da die êwe nie en kan stirve in da m 'beur schûune eens zûu goe zoen keune gebruike ... - Wel, zei Stientse, ge weet toch wel dat ze op stirve ligt; ge moet wa paciëncen hên... - Jao, zei Sophie, den dokteur vertelt dad al zes mäonde; mäor aost er gîenen eind aan en komt, gäon me nog in schulde geraoke. - 'k Gao ne kier gäon zien näor 't hospetäol, zie Stientse. Sopbie ston mee en benijd herte te wachte tegen dat heure veint weer kwam. - Awel, Stientse! riep ze aos hem zag binne kome, hoe es't? - Goed! goed! riept hij, morgen es ze dûud! 362
INHOUD 1995 1. - Pieter-N orbert Van Reysschoot. - Inventa.ire Archéologique: De Puntgevel van de Refter van de Bijloke. - Suïcide (en moord) onder het Ancien Regime. Een Criminele Saeck in het milieu van de Gentse Vleeshouwersnering. - Marcus van Vaemewijck, de beeldhouwer. - Oproep aan onze lezers. - Gentse Memoriedagen: 26-27-28-29 januari. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXI. - Oudheidkundige Kroniek: De plechtige intrede van Generaal Van der Meersch te Gent. - Hoe zien vreemdelingen Gent? - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Bibliografie. - Aanvullende ledenlijst. - Gênsche Präot.
2. - In memoriam Lode Hoste. - "Les Journalistes", een ets van Jules De Bruycker (1907) - Inventa.ire Archéologique: Beeldhouwwerken van Norhert Sauvage in het Bureel van Liefdadigheid. - Zeger de Kortrijkzaan (Sohier Ie Courtroisin). - Het Doopfeest van Albert Van Pottelsberghes zevende zoon. - Oplossing Puzzel 1994. - Gent elders ontmoet. - Herontdekking van de Nieuwpoort. - Gentse Memoriedagen: 30 en 31 januari, 1 februari. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXII. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gênsche Präot. 3. - "De Groete Strate Buten Turre". - Inventa.ire Archéologique: De Stichting Bemard Rubeys. - Jacob Van Artevelde. - Ik zou een tekening willen maken... - Gent elders ontmoet. - Gentse Memoriedagen: 2 en 3 februari. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXIII. - Documentatiecentrum. Werking 1994. - Een buitenkansje voor belangstellenden. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gênsche Präot. - Dit bestaat niet meer.
363
2 12 15 23 31 32 35 38 42 43 44 46 47 47 50 51 64 66 72 83 95 97 100 103 106 109 111
112 114 133 134
152 160 160
164 167 170 172 174 175 178 179
4. -
"De Groete Strate Buten Turre". (Vervolg) Inventaire Archéologique: Het Leven van Sint-Amandus. Een klein zenuwachtig stadje. De moord op Jacob Van Artevelde. Hommage aan Emiel Poetou. De "Puntfabriek". Het Volksblazoen van Gent. Gent elders ontmoet. Het laatste woord van de Quizmaster. Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXIV. Gentse Memoriedagen: 4-5 februari. Bibliografie. Vraag en Antwoord. Lezers schrijven ons. Gênsche Präot.
182 199 200
207 211 216 220 222 226 228 230 233 236 239 240
5. - "De Groete Strate buten Turre". (Vervolg) - Inventaire Archéologique: Schouwstijlen van de Vergaderzaal der Toeziehtscommissie van het Koninklijk Muziekconservatorium. - Vondelinge Sophie Stove (1844-1870). - Filips Van Artevelde. - Hommage aan Romain Deconinck. - Gentse Memoriedagen: 6-7-8 februari. - Gent elders ontmoet. - Varia: De doodsoorzaak van soldaat Adriaan Strimersch. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXV. - Oudheidkundige Kroniek: De Witte Kaproenen. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gentse liedjes: De Schoonste Dag zijn's Levens. - Gênsche Präot. - Dit bestaat niet meer.
257 259 268 273 277 280 281 282 285 288 290 293 295 296 296
6. - "De Groete Strate buten Turre" (Vervolg) - Inventaire Archéologique: Colleembussen uit de XVIle eeuw. - Emiel Braun. - Kunstenaars werkzaam in de grafelijke residenties te Gent tijdens de l4e eeuw. - Viering van ons 25 jarig bestaan. - Gentse Vondelingen en verlaten kinderen geplaatst te Heusden (1839-1868). - Puzzel 1995. - Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXVI. - Gent elders ontmoet. - Gentse Memoriedagen: 9-10-ll februari. - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gênsche Präot. - Inhoud 1995
299 317 318 325 334 337 345 347 349 350 353 357 361 362 362 363
364
242