GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 26e jaargang nr. 1 15 januari 1997
INHOUD - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Niklaaskerk - Korenmarkt. - Paul Bergmans: Inventaire Archéologique. Het eerste boek gedrukt in Gent. - Ronald De Buck: La (sur)prise de Gand: Louis XIV bezet Gent onverhoeds. (1678-1679) - Eddy Levis: Einde van den Gentsehen twiedekker? Kaak, kaak, nen loball - Alexander-Karel Evrard: Enkele herinneringen uit de Sint-Pieterswijk. -Jacques Discart-Audenaerde: Philip van Audenaerde. Hofman & Scepen der Kuere van Ghend. - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: .4-5-6 maart. - David Maes: Gent elders ontmoet. - Eddy Levis Gênsche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXXIII. - Bibliografie. -Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Jan Cleppe: Gênsche Präot. - Dit bestaat niet meer.
2
16
18
24 36
37 41 43 44 47 50 50 51 52
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-NIKLAASKERK-Korenmarkt De Sint-Niklaaskerk is waarschijnlijk de oudste parochiekerk van Gent. Oorspronkelijk stond hier een kapel die afhing van de Sint-Janskerk. Volgens sommige auteurs werd de kerk gebouwd in 912 - het jaar waarin Lambert, bisschop van Doornik, ze wijdde. Anderen menen dan weer dat ze dateert uit 1091. Toen werd de Sint-Niklaasparochie opgericht en bouwde men een grotere kerk. Vast staat in ieder geval dat Sint-Niklaas reeds parochiekerk was in het midden van de 12de eeuw. Paus Alexander lil vermeldde ze aldus in een briefaan de pastoors van Sint-Niklaas, Sint-Jan en Sint-Jacobs. Hierin beveelt hij hen de twee derden van de offeranden, opgehaald in hun kerk, af te staan aan de abt van Sint-Pieters. De kerk stond trouwens onder het patronaatschap van de Sint-Pietersabdij en was bovendien een succursale van de Sint-Janskerk. Het patronaatschap van de Sint-Pietersabdij bracht met zich mee dat de pastoor van Sint-Niklaas op de dag van de uitgang van de H. Sacramentsprocessie en op de kruisdagen de abt van Sint-Pieters moest afhalen en hem begeleiden naar de Sint-Janskerk. Dat men Sint-Niklaas, patroon van de handelaars en de schippers, tot patroonheilige van deze kerk verkoos is helemaal niet verwonderlijk. De kerk stond namelijk midden in het handelscentrum van de Gentse portus en bovendien in de nabijheid van de Leie waar zich de eerste haven van de stad ontwikkelde. De geschiedenis van de Sint-Niklaaskerk is als het ware een aaneenrijging van rampen en problemen met de stabiliteit van het gebouw. Bij een grote stadsbrand op 4 mei 1120 brandde de kerk volledig af. Andere branden in 1409 en 1436 waren daarentegen minder erg. De huidige kerk, in Scheldegotiek, kwam tot stand in drie bouwfasen. De eerste bouwcampagne ving aan in het eerste kwart van de 13de eeuw met de sloop van de Romaanse benedenkerk gevolgd door de bouw van drie travëeen van het driebeukig schip. Ondertussen gingen de erediensten door in de rest van de oude Romaanse kerk. Tijdens de tweede bouwcampagne, begonnen in het tweede en derde kwart van de 13de eeuw, kwamen de aansluitende traveeën, het transept, de vieringstoren en een koor van drie traveeën aan de beurt. De voltooiïng vond plaats in het begin van de 14de eeuw. In die vorm werd ze de kerk van de patriciërs genoemd. Van deze laatsten ontving de armendis van de parochie reeds in de 13de eeuw een aantal schenkingen. 2
.
~,
I
!.
._;.
!
3
De toren van de Sint-Niklaaskerk deed vóór de bouw van het Belfort, en zelfs nog een geruime tijd erna, dienst als gemeentelijke wachttoren. Van daaruit waarschuwden de stadswachters de gemeente ingeval van brand of ander onheil. In de 14de eeuw bracht men er een tijdlang de bogen van de stadsschutters in onder. De derde bouwfase startte in het begin van de 15de eeuw met het herbouwen van de kroonlijst en de borstwering van de toren door Jan Diederic van Steenokkerzeel in 1405. Toen plaatste men ook de zestien beelden die de toren versierden, drie langs elke zijde van de toren en één op elk van de vier flankeertorentjes. Alhoewel hieromtrent geen zekerheid bestaat, meent men dat de beelden werden aangebracht ter gelegenheid van de Blijde Intrede te Gent van Jan zonder Vrees als graaf van Vlaanderen. Tijdens de periode 1430-1432 breidde men het koor aanzienlijk uit en bouwde men rond de kerk een gordel van 25 kapellen. In 1431, het jaar waarin ze ter beschikking werd gesteld van de nering van de metselaars, werkte men nog aan de kapel achter het hoogaltaar. De vroegere patriciërskerk was nu de kerk van de gilden, ambachten en neringen geworden. Was de bouw van de kerk voltooid in de 15de eeuw, in de daaropvolgende eeuw zouden reeds de eerste tekenen van verval zichtbaar worden. Zo moest het stadsbestuur reeds in de eerste helft van de 16de eeuw met geld over de brug komen om een aantal herstellingen te laten uitvoeren. Al vlug kreeg men met de toren stabiliteitsproblemen door de te ondiepe funderingen. Spanningen in het metselwerk maakten versterkingen en verankeringen noodzakelijk. zo versterkte men de toren in 1513. De gewoonte om vroeger in de kerk te begraven, had soms voor gevolg dat men uit plaatsgebrek oude grafzerken verkocht en ze alzoo als het ware gerecycleerd werden. Eerder uit geldnood zagen de kerkbestuurders van SintNiklaas zich verplicht in 1548 een twintigtal oude grafzerken te verkopen, die dan gebruikt werden in het bed van de Sassevaart onder de brug van Rieme. Al de anderen voerden de geuzen op 3 oktober 1580 weg. Het was keizer Jozefll die in 1784 verbood nog langer in de steden in en rond de kerken te begraven. De Sint-Michiels- en Sint-Niklaaskerk kenden reeds een verbod om rond de kerk te begraven in de 16de eeuw. Toen werden de doden van beide parochies begraven in een afgesloten ruimte in de buurt van de Bijloke. Na de godsdienstoorlogen werd de oude traditie van het begraven binnen de kerk terug hervat tot aan de afschaffing door Jozefll. Bij de vernieuwing van de vloer in 1843-1844 werden nog 75 grafzerken weggevoerd.
4
een zware storm op 11 januari 1551 stortte één van de hoektorentjes van de voorgevel neer. Hadden de beeldstormers in 1566 lelijk huis gehouden onder de kunstschatten in de kerk, dan werd tijdens de Calvinistische Republiek in 1578 het gebouw zelf sterk beschadigd. Zo maakte men een doorgang door het oosteinde van de kerk tussen de Leeuw-ten-Putte (nu Gouden Leeuwplein) en de Cataloniëstraat. Dieven steelden zelfs het lood van de daken. Het verval had een dergelijke vorm aangenomen dat het stadsmagistraat in 1579 de toelating gaf de kerk te slopen, plan dat echter niet uitgevoerd werd. Na de val van de geuzen en de herovering van de stad door de hertog van Parma in 1584 schonk het stadsbestuur 160 pond voor het herstellen van de grote en de vier kleine torens. De stadsrekeningen van 1589-1590 vermelden tevens de uitgave van een aanzienlijk bedrag "tot reparatiën van de vouten van de zelve keercke, deur tindrincken van den water, mits dat die gheduerende de troubelen langhen tijd ontdect zijn gheweest, teenemale inghevallen zouden hebben". In de loop van de 17de eeuw stond de kerk er weer bouwvallig bij en was er niet minder dan 16.000 gulden nodig voor de herstelling. Herstellingen aan de toren drongen zich anderrnaals op in 1608 en 1609. De vroegere spitse torennaald brandde, na een blikseminslag in 1624, volledig af. Doordat de benedenkerk heel wat last had van steigend grondwater, waardoor heel wat kerkmeubelen begonnen te rotten, hoogde men in 1662 de vloer op. Ter ondersteuning van de 17de eeuwse restauratiewerken besliste het stadsbestuur op 9 maart 1664 een 20ste penning af te staan van de stedelijke inkomsten. Een koninklijk decreet bekrachtigde deze beslissing op 28 maart van datzelfde jaar. Tijdens zijn pastoraat liet de Ierse banneling Rogier Nottingham (1656-1691) het kerkmeubilair vernieuwen en talrijke verbouwingen uitvoeren. Zo werd het westportaal in 1681-1684 aangepast aan de barokstijl. Tijdens een echt "Bamisweer" scheurde op I oktober 1673 de toren open en een deel van de spits waaide af. Daardoor werden een aantal van de omheen de kerk gebouwde huisjes beschadigd. De toren zelf dreigde in te storten en na raadpleging van 's konings bouwmeester P. Maercx uit Brussel werd, uit veiligheidsoverwegingen, de naald afgebroken en niet meer opgebouwd. In 1709 werd de toren nog maar eens door brand aangetast. Nadat David 't Kint de zijportalen in 1772 reeds wijzigde, werd tijdens de regering van keizerin Maria-Theresia in 1776 een wedstrijd uitgeschreven om de voorgevel te wijzigen door het aanbrengen van versieringen van de Dorische
5
orde. De geplande wijzigingen gingen echter niet door. Tussen 1774 en 1778 waren er plannen om de erediensten over te brengen naar de JezuĂŻetenkerk in de Volderstraat In 1778 bedreigde een nieuw gevaar de kerk. Men wou er namelijk een overdekte lijnwaadmarkt van maken, in vervanging van de lijnwaadmarkt die sinds mensenheugenis nabij de Sint-Jacobskerk werd gehouden, alsook een handelsbeurs. De magistraat van Gent, terzake door keizerin Maria-Theresia om advies gevraagd, reageerde ongunstig. Volgens de mening van de stadsbestuurders was de kerk te ver van een waterweg afgelegen. Ze stelden dat de Coupure een geschikter plaats was om een entrepot te bouwen. Ook de Kamer van Koophandel was tegen omdat, naar hun zeggen, het veel te donker was in de kerk en ze het Pakhuis op de Korenmarkt een veel geschikter plaats vonden. Het plan werd bijgevolg afgevoerd. Rond een aantal Gentse historische gebouwen waren in de loop der tijden heel wat parasitaire woningjes opgetrokken. Een dergelijk fenomeen deed zich ook voor rond de Sint-Niklaaskerk vanaf de 18de eeuw. De nu nog bewaarde huisjes langs de kant van Klein Turkije dateren uit 1789. De aangebouwde huisjes droegen echter zeker niet bij tot de stabiliteit van de kerk. Om meer plaatsen vrij te krijgen in de huisjes hadden sommigen er niet beter op gevonden een aantal steunberen onderaan afte breken. Andere steunberen waren dan weer als schouw voor de huisjes omgetoverd. Men ging zelfs zo ver enkele grafkelders in de kerk de funktie van beerput mee te geven. De Franse bezetting op het einde van de 18de eeuw eiste ook haar tol. Zo werd in 1794 de kerk gebrandschat voor 30.000 pond. Om aan de eisen van de bezetter te kunnen voldoen, moest men heel wat zilverwerk versmelten. Drie jaar later, meer bepaald op 21 december 1797, werd het kruis van de toren gehaald en vervangen door Franse zinnebeelden. Met de bedoeling de bezetter te vlug afte zijn verkocht pastoor Marten de Bast op 13 oktober 1798 de klokken aan oudkleerkoper Palinck op de Vrijdagsmarkt. Hij bracht ze naar zijn magazijn in het lngelandgat, verstopte ze onder de grond en plaveide de plaats met kasseien. Drie dagen later werd de toren verzegeld. Maar de Fransen gaven niet op. Door verklikking konden ze de schuilplaats achterhalen en op 2 maart 1799 boden ze zich in het Ingelandgat aan. Ze vonden de klokken en namen ze mee. Pastoor De Bast legde slechts gedeeltelijk de eed van "trouw aan de Republiek en haat aan het koningdom" af. Alhoewel hij op 11 november 1797 trouw beloofde aan de Constitutie werd hij toch uit de pastorij gezet en zag hij zich verplicht onder te duiken. Daar hij door het Directorium tot deportatie veroordeeld was, gingen de Fransen op l januari 1798 nog naar hem op zoek. De Bast kon echter tijdig ontkomen, waarna de plaatselijke krijgscommandant de pastorij in beslag nam. 6
Op 14 januari 1800 werd de kerk heropend en plaatste men op 6 juli 1803 het kruis terug op de toren. Bij een eerste proefueming met een daguerreotypie, in oktober 1839, fotografeerden Bragga en Pelizzaro de Sint-Niklaaskerk. Een mijlpaal in de geschiedenis van de fotografie. De restauratie van de Sint-Niklaaskerk heeft een al bijna even lange lijdensweg moeten afleggen dan de kerk zelf. Jules De Saint-Genois enAuguste van Lokeren maakten in 1840, op vraag van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten, een rapport op over de toestand van het gebouw. Het werd echter nooit ingediend. Aan de hand van een verslag opgemaakt door Ph. Kervyn de Volkaersbeke ontleedde de gemeenteraad in 1852 de situatie. De plannen raakten echter verzeild in de administratieve doolhof. Na een dispuut dat vier jaar in beslag nam en waaraan de lokale pers regelmatig aandacht besteedde, naast herhaalde tussenkomsten in de gemeenteraad, werd het openbaar toilet aan de kerk weggebroken. Omstreeks de eeuwwisseling maakte August van Assche plannen die er moesten toe leiden de kerk in haar oorspronkelijke gotische stijl te herstellen. Daarbij zouden de stenen gewelven vervangen worden door een houten betimmering en het 17de eeuws portaal vervangen door een vroeggotisch. Begin van deze eeuw begon men met de afbraak van de huizen die aan de westen zuidkant aanleunden. De huisjes aan de noordzijde bleven staan op verzoek van Armand Heins. In tegenstelling met de plannen van vanAssche voor een z.g. harde restauratie, pleitte architect Geimaert daarentegen voor een z.g. zachte restauratie waarbij zoveel als mogelijk de diverse bouwstijlen zouden behouden blijven. De eigenlijke restauratiewerken startten in 1913 met het vernieuwen van de onderste geledingen van de traptorentjes aan de westkant. Door het uitbreken van de eerste wereldoorlog moest men al vlug de plannen weer opbergen. Op 23 december 1936 ging men over tot de klassering van de kerk als monument. De v.z.w. "De vrienden van de Sint-Niklaaskerk" zag haar levenslicht in 1936. Deze vereniging stelde zich tot doel de restauratie van de kerk te bevorderen. De werken aan de westgevel, onderbroken in 1914, werden in 1938 hervat en voltooid in 1946. In 1953 volgde architect AdriĂŤn Bressers zijn inmiddels overleden collega Janssens op. De laatste en meest uitgebreide restauratiecampagne werd ingezet met een grondig archeologisch onderzoek, aangevangen in 1960, door Prof. dr. Firmin De Smidt. Tijdens de eerste fase, tussen 1960 en 1967, versterkte en knapte men de vie-
7
ringstoren op. Vermeldenswaardig is dat men voor de toren een bijzondere verstevigingstechniek toepaste. Hierbij werkte men in de toren vijf onderling verbonden ringbanden van spanbeton op verschillende hoogten in. Bij de tweede fase, van 1967 tot 1972, kwamen de transepten aan de beurt. De subsidies voor de restauratie van het koor werden goedgekeurd in 1975 en luidden de derde fase in. Op 26 april 1992 kon in het oostelijk deel van de kerk voor het eerst, en dit sedert augustus 1961, een eredienst opgedragen worden door Mgr. Luysterman.
HET INTERIEUR Daar het zich laat voorzien dat het einde van de aan de gang zijnde restauratiewerken nog niet voor de onmiddellijke toekomst is, kunnen we niet al te veel in detail treden wat betreft de kunstschatten van de Sint-Niklaaskerk. Voor de duur van de werken vonden ze een veilig onderkomen. Schilderijen. Schilderijen die tot het patrimonium van de kerk behoren zijn: "Sint-Jan in d'Olie" uit de tweede helft van de 16de eeuw, toegeschreven aan Pourbus de oude. "H. Hieronymus", omstreeks 1619-1621, door Jan Janssens. "Sint-Michiel verslaat de opstandige engelen" uit 1628-1629, uitgevoerd in opdracht van de Schermersgilde en "De aanstelling van Sint-Niklaas als bisschop van Myra" uit 1630-1632, geplaatst op het hoofdaltaar, door Niklaas de Liemacker. "De bewening van Christus" uit 1647-1648 en "De graflegging van Christus" uit 1651, door Antoon van den Heuvel. "Christus in de schoot van zijn moeder" uit de 17de eeuw, toegeschreven aan Erasmus Quellin I. "De H. Amandus doopt Sigisbert, zoon van Dagobert", omstreeks 1674-1680 en "De goede herder", vierde kwart van de 17de eeuw, beiden toegeschreven aan Jan van Cleef. "De aanbidding der koningen" uit de tweede helft van de 17de eeuw en "De H. Agatha" eveneens uit de tweede helft van de 17de eeuw, beiden toegeschreven aan J .A. MariĂŤnhof. "De H. Drievuldigheid" en "O.L.Vrouw met het kind Jezus door de heiligen vereerd", beiden uit de tweede helft van de 17de eeuw en toegeschreven aan Gillis Le Plat. "De toediening der laatste sacramenten" uit 1738 en "Job bespot door zijn vrouw" uit de 18de eeuw, beiden van Philippus Carolus Marisael.
8
"Het laatste avondmaal" uit 1766, door Frans Pilzen. "De H. Antonius predikt tijdens een onweer" uit 1809, door Antoine lgnace Steyaert. "De kruisafneming" uit 1832, door Joseph De Cauwer. "De strijdende kerk bidt voor de lijdende kerk" uit 1842, door Joseph Geirnaert. Een "Madonna", omstreeks 1826-1828, door Jean Baptiste Louis Maes-Canini. Een "Sint-Niklaas" uit 1829, door Felix Devigne. Het Minjau-epitaaf. EĂŠn van de eerste kunstwerken die terug een plaatsje kregen in de deels heropende kerk, is het z.g. Minjau-epitaaf. Het is een schilderij op hout uit de 16de eeuw. Het werkje is interessant, niet zozeer voor de kunstwaarde, maar vooral voor het bijzonder verhaal dat eraan verbonden is. Centraal staat "Christus aan het kruis" afgebeeld. Rechts daarvan: Amelberga sLangen met haar tien dochters, onder bescherming van haar patrones St. Amelberga. Links: Olivier van Minjau met zijn eenentwintig zonen, onder bescherming van zijn patroon St. Olivier. Onderaan staat volgende tekst: "Hier licht begraven Olivier van Minjau ende Amelberghe sLangen/syn wettelick wyf was/ende hadden te samen eenendertich kinderen/met eensrnaels thien dochters ende de rest zonen/twelck altzamen ghestorven zijn vader/moeder ende kinderen in ougsti 1526". De legende vertelt dat Olivier van Minjau, samen met zijn eenentwintig zonen, deel uitmaakte van de optocht die gehpuden werd ter gelegenheid van de Blijde Intrede te Gent van keizer Karel als graaf van Vlaanderen op 24 februari 1526. De keizer, ontroerd door het indrukwekkend optreden van van Minjau aan het hoofd van zijn geuniformeerde zonen, kende hem een rente toe. Het staatshoofd was vooral getroffen door het feit dat van Minjau als eenvoudig ambachtsman een degelijke opvoeding had kunnen geven aan zo'n talrijk gezin. Amper zes maanden later, in augustus 1526, zag het echtpaar al hun kinderen sterven aan de gevreesde "zweetziekte". Nog voor het einde van dezelfde maand overleden ook beide ouders. Allen werden begraven op het kerkhof van Sint-Niklaas. Uit later onderzoek bleek dat het verhaal niet helemaal klopte. Zo is namelijk bekend dat Karel V zijn Blijde Intrede als graafvan Vlaanderen te Gent deed in 1515, dus elf jaar vroeger dan hetgene de legende suggereert. De keizer verbleeftrouwens in januari 1526 nog in Spanje. Men vermoedt dat van Minjau, samen met enkele van zijn kinderen, in 1436 stierftijdens de pestepidemie te Gent. De zogenaamde "zweetziekte", een soort van besmettelijke koorts, deed daartegenover pas haar intrede in de Nederlanden in 1529.
9
Het Minjau-epitaaf.
Het orgel. De kerk bezat reeds een orgel vóór 1445. Het oudst bekende orgel was datgene gebouwd door Hendrik van Zachmoortere in 1547. Het werd in 1605 vervangen door een nieuw waarvoor het stadsbestuur een hulpgeld ter beschikking stelde van 53 pond, 6 schellingen en 8 groten. Niklaas Bauweos uitAat was de 10
bouwer ervan en men plaatste het tussen het doksaal en de noordelijke transeptarm. In 1630 bouwde men een nieuw portaal. Daarop werd een nieuw orgel geplaatst waarvoor Niklaas Langhe voor het instrument, Philips Wauters voor de orgelkast en Antoon Sauvage 11 voor de vier engelen tekenden. In 1840 plaatste men een nieuw orgel op het oksaal tegen de westgeveL Reeds in 1856 werd het vervangen door het huidig orgel, vervaardigd in de werkhuizen van Aristide Cavaille-Coll te Parijs. Voor de neo-gotische orgelkast, uitgevoerd door de beeldhouwers F. Delanieren P. Baert, tekende Jacques Van Hoecke het plan. Op 14 maart 1856 speelde Lefébure-Wely het orgel in. De klokken. Vóór de bouw van het Belfort hingen de stadsklokken, zoals de werk- en slaapklokken, in de Sint-Niklaastoren. Daarnaast waren er een vijftal kerkklokken waaronder de bruilofts- of bruidsklok, die enkelluidde op de 36 zondagen waarop kon getrouwd worden en de "guldeklocke", eigendom van het O.L. Vrouwgilde, die luidde bij begrafenissen. Reeds in 1321-1322 vinden we vermeldingen nopens de werk- en slaapklokken-beide zijn stadsklokken, en in 1358-1359 van de bruidsklokken. In 140 I waren er twee werkklokken wiens naam respektievelijk de "Glorieuse" en de "Maria" was. In datzelfde jaar goot Daneet de Leenknecht een derde klok. Van een gildeklok is er sprake in 1425 en van een "dachclocke", een "bruitclocke", een "hauweetclocke" en een "wercclocke" in 1429. In 1449-15 00 werden twee nieuwe klokken aangekocht en in 1502 een nieuwe gegoten door Symoen Waghevens uit Mechelen. De Kouter is getuige van een bijzonder schouwspel in 1548 als aldaar een nieuwe klok voor de Sint-Niklaaskerk wordt gegoten. Tijdens de godsdienstoorlogen verkochten de geuzen alle klokken of smolten ze om tot geschut. In 1584 is er slechts een klein klokje in de toren aanwezig. Nadat het kerkbestuur in 1598-1600 een nieuwe klok aankocht bij Comelius Janssens uit Antwerpen lieten ze het kleine klokje bij dezelfde klokkengieter in 1607 hergieten. In 1627 goot Gregoor van Halle, afkomstig uit Saksen, een 5.426 pond zware klok. De abt van Sint-Pieters wijdde op 25 juli 1658 een nieuw klokkestel bestaande uit drie bedewekkers en gegoten door de befaamde klokkengieter Pieter Hemony van Zutfen. Zij kregen de naam: Niklaas, Maria en Anna. In 1670 kregen ze het gezelschap van een nieuwe klok, de Pharaïlde. Zoals we reeds weten gingen alle klokken tijdens de Franse bezetting verloren. 11
Begin van de 19de eeuw bracht men de klokken van de JezuĂŻetenkerk over naar de toren van Sint-Niklaas. Zij dragen de naam: Livinus, Ignatius en Maria en zijn in 1764 te Brugge gegoten door George Dumerry. Tijdens de tweede wereldoorlog verhuisde de "Ignatius" tijdelijk naar de kerk van Waterland-Oudeman en de "Maria" naar Evergem-Doomzele. Deze drie klokken behoren nu tot het patrimonium van de kerk. De broederschappen. In de loop van haar bestaan bood de Sint-Niklaaskerk onderdak aan heel wat broederschappen. Van de voornaamste geven we hier een kort overzicht. De broederschap van Sint-Anna werd in het leven geroepen door bisschop Balderik, met de goedkeuring van paus Paschalis 11. Het is waarschijnlijk de oudste broederschap van Gent. Tijdens de beeldenstorm verstopte men de relikwieĂŤn van Sint-Anna in de muur van de kapel. Daar bleven ze achttienjaar verborgen tot aan de val van de geuzen. De oudste statuten dateren van 22 november 1445, bijgewerkt op 3 augustus 1470. De broederschap van Q.L.Vrouw op de Rade werd voor het eerst vermeld in een oorkonde uit 1336. De oudst bekende statuten dateren uit de 14de eeuw. Het poortersgilde was reeds bekend in de 15de eeuw maar is mogelijks nog ouder. De broederschap van Sint-Margaretha klimt op tot de 14de eeuw en verenigde de beiaardiers en klokkeluiders van gans de stad. Ze werd gesticht naar aanleiding van een dramatische gebeurtenis. De klokkeluiders waren verplicht op post te zijn wanneer er boven de stad een onweer uitbrak. De bedoeling hiervan was dat zij de gemeente waarschuwden ingeval de bliksem ergens insloeg en brand veroorzaakte. Tijdens een vreselijke storm, de datum is ons niet bekend, werden twee klokkeluiders van Sint-Niklaas doodgebliksemd en een derde gewond. Uit schrik voor herhaling richtte men de broederschap op en stelde haar onder bescherming van Sint-Margaretha. De statuten dateren uit 1473. De broederschap van de H.H. Antonius en Rochus kwam tot stand in 1488. Zij noemden zichzelf de "maerscalcken ende verbidders der ontziennelijken plaghen ende ziekte van den pestilentie ter tijt van nu grotelicx regnerende binnen de voorseyde stede". De statuten werden goedgekeurd op 13 oktober 1489. De broederschap van de H.H. Petrus en Paulus. Hiervan konden alle Gentse poorters lid worden die tijdens hun leven op bedevaart naar Rome waren geweest. 12
De broederschap van Sint-Job en Sint-Godernaar werd erkend op 11 mei 1528. De broederschap van de Naam Jezus was een vereniging die bestond uit vrije arbeiders of "zakkendragers ten aarde". Ze bestond uit maximaal "24 jonkmans" die men ook soms de "Kamergezellen" noemde. De broederschap gebruikte in 1537 de Sint-Pharahildekapel. De statuten dateren van 8 september 1675. Bij octrooi van 30 april1568, verleenddoor de schepenen van de Keure, verkregen ze de toelating om "vuilnis te rapen op de Korenmarkt, Hooiaard en op de Korenlei tot aan het Korenmetershuis." De broederschap van de H. Drievuldigheid werd gesticht in 1448 door de gezellen van de rederijkerskamer De Fontein. De broederschap van de H. Barbara, gesticht in 1456 door Saladijn de Kuuts samen met vijftien andere parochianen, mocht nooit meer dan vijfentwintig leden tellen. De broederschap van Sint-Marten is bekend sedert 1550. De broederschap van de Gewillige Slaven van de Moeder Gods werd opgericht op 8 maart 1634 met de goedkeuring van bisschop Antoon Triest. De broederschap van de Berechting stichtte men onder het pausdom van ClemensXI. De broederschap van de H. Barbara werd gesticht in 1678 door vrouwen van adel uit de parochie. De broederschap van de Lijdende Zaligmaker van Gembloers vond haar naam bij het beeld van de Lijdende Christus dat men te Gembloers bewaart. Zij werd ingesteld bij pauselijke brieven van Innocentius XI op 9 juli 1689. Vermelden we ten slotte nog dat in de 16de eeuw het Sint-Veerlekapittel van de Sint-Veerlekerk naar de Sint-Niklaaskerk werd overgebracht. De Sint-Veerlecultus, vooral bekend van de verering van de stenen broden, beoefende men zeer levendig in de middeleeuwen. De viering greep ieder jaar plaats op 4 januari, Sint-Veerledag. Ook na de overbrenging naar de Sint-Niklaaskerk kende de viering nog heel wat bijval. In 1784 verhuisde het kapittel naar de JezuĂŻetenkerk in de Volderstraat De verering van de stenen broden bleef echter nog verder in de Sint-Niklaaskerk doorgaan tot in de dertiger jaren van deze eeuw toen ze werd stopgezet wegens het vermeend heidens karakter. 13
Plattegrond, volgens opmetingen Arch. A. Bressers.
14
De kapellen. I. WestportaaL II. Misschien de plaats van de armendis, aangezien ter rechterhand bij het binnenkomen de Zeven Werken van Barmhartigheid waren voorgesteld. lil. Kapel van de H. Eligius, thans bergplaats. IV. Kapel van Sint-Michiel, kapel van het schermersgilde, ook wel "Duuvelskapel" genoemd naar het altaarschilderij. V. In 1673 kapel van Sint-Bartholomeus, kapel van de korenmeters; sedert 1821 doopkapel. VI. In 1673 kapel van Sint-Nik/aas, kapel van de Meerseniers, van de oude-kleerkopers, sedert de XIXde eeuw Sint-JozefskapeL VII. In 1673 kapel van de HH. Petrus en Paulus, kapel der Cavalotters; sedert de XIXde eeuw 0. L. VrouwkapeL VIII. Zuidelijke transeptarm. In 1658 kapel van de H. Drievuldigheid, wellicht reeds in 1673 H. Kruiskapel. IX. In 1673 kapel van Sint- Victor; reeds in 1687 van de heilige man Job; circa 1822 van 0. L. Vrouw van Goede Raad. X. In 1673 kapel van HH. Cosmas en Damianus, kapel van de barbiers en chirurgijns. XI. In 1673 kapel van de H. Joannes Evangelist; in 1839 van 0. L. Vrouw ter Engelen; sedertdien (vermoedelijk sinds 1842) kapel van de Gelovige Zielen. XII. Kapel van Sint-Jan in d'olie; in 1673 van de H. Drievuldigheid. Kapel van de Souvereine Kamer van Rhetorica de "Fonteyne". XVI. Kapel van de metselaars (1432), van 0. L. Vrouw op de Rade ofte RadiĂŤn (XVIde e.) of van 0. L. Vrouw der gewillige slaven (XVIIde e.); sedert midden XIXde eeuw, ten onrechte soms H. Sacramentskapel genoemd. De eigenlijke sacramentskapel is de ruimte tussen het hoofdaltaar en de oostelijke peilers L.M.N.O. van het koor. XVIII. Sedert 1907 toegang tot de sacristie. XIX. Kapel van de H. Maria Magdalena (misschien voorheen H. Margareta. Kapel van de kruideniers, kaaskopers en keersgieters (sedert 1711 ?); sedert 1809 kapel van Sint-Amandus. XX. Kapel van de H. Agatha of van de HH. Driekoningen (1673). XXI. Kapel van 0. L. Vrouw van Smarten (1673) of van de Nood Gods. XXII. Kapel van de HH. Barbara en Katharina (1673), thans doorgaans van de H. Barbara. XXIII. In 1658 kapel van de Naam Jezus, sinds 1673 van Sinte-Veerle. XXIV. Noordelijke transeptarm. In 1613-14 Sinte Annakapel, sinds 1673 van de Verduldig Lijdende Christus van Gemblou.x. XXV. Sinds 1673 kapel van de Zoete Naam Jezus. 15
XXVI. In 1673 kapel van Sint-Amandus, sedert 1809 van Sint-Antonius. Kapel van de timmerlieden en schrijnwerkers. XXVII. Sedert 1673 kapel van Sinte-Anna. XXVIII. Kapel van de HH Crispijn en Crispianus (1673) of van de schoenmakers. Sedert kort na 1821 kapel van de Calvarie. XXIX. Kapel van Sint-Jan de Doper (1673), doopkapel, sinds 1821 kapel van de Calvarie; naderhand bergplaats. BIBLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in Belgil: - architectuur- deel 4 na- Stad Gent, p. 234-238. - Dhanens Elisabeth: Inventaris van het kunstpatrimonium. Oost-Vlaanderen. Sint-Niklaaskerk -Gent. Gent 1960. - De Potter Frans: Gent van de oudsten tijd tot heden, Gent- 1882-1901, deel3, p. 163-308. - De Potter André: Geïllustreerde gids van oud Gent, Tielt- 1983, p. 37. - Deseyn Guido: Gids voor oud Gent, Antwerpen- 1984, p. 344. - Van Overstraeten Jozef, Gerrits Jan: Gids voor Vlaanderen, Antwerpen 1985, p. 340. - De Sint-Niklaaskerk te Gent Geschiedenis- Iconografie- Restauratie, Gent- 1979. - Werken aan de Sint-Niklaaskerk- Gent, Gent- 1983. - Steels Michel: Gent in 1878, in: Ghendtsche Tydinghen 1982, nr. 1, p. 21. - Huys Paul: De huizen rond de Sint-Niklaaskerk te Gent, in Ghendtsche Tydinghen 1982, nr. 2, p. 89-98. - Inventaire Archéologique- Fiche nr. 64, in: Ghendtsche Tydinghen 1982, nr. 4, p. 187-191 (i.v.m. het Minjau-epitaaf) - Vraag en antwoord (i.v.m. de stenen beelden op de Sint-Niklaastoren), in: Ghendtsche Tydinghen 1985, nr. 2, p. 112-114 en 1985, nr. 3, p. 182-183.
DavidMAES ('t vervolgt)
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 7 Op 24 januari 1897 stelde Paul Bergmans in de rubriek "Drukken- Bibliotheek van de stad Gent, G.l5- XVe eeuw (1483)", in het Frans een fiche op over Het eerste boek gedrukt in Gent De eerste gekende Gentse druk is een uitgave van het Vredesverdrag, afgesloten in Atrecht op 23 december 1482, tussen Maximiliaan van Oostenrijk en de koning van Frankrijk. Zoals het op volgende bladzijde afgebeelde colofon toont, werd hij op 8 april 1483 gemaakt door Arend de Keysere, wonende delez Ie belfroy, dat wil zeg16
gen naast het belfort. Daaronder het typografisch merk van deze drukker, een fleuÜ)Ut ron gevormd door {lUÜ·CtCC • tliugt et tto(6 • elegant vlechtwerk voorstellend. Waarschijnlijk geboren in Oudenaarde rond 1450, voerde Arend de Keysere, Caesaris of L'Empereur, de boekdrukkunst in deze stad in, in 14 79 en kwam zich vervolgens in Gent vestigen, waar hij werkte van 1483 tot 1489. Cf. Vander Haeghen, Bibliographie gantoise, t.I, pp. 1- 19 ent. VI, pp. 1-2.- N. De Pauw in Biographie nationale, t. V, kol. 228-23 8. Onder de publicaties van Arend de Keysere bemerkt men een Vlaamse vertaling van de verhandeling, de vertroosting der filosofie van Boëtius (1485), waar de drukker in een nota zegt: So heb ie tot elcx nutscap ende profile den aller eersten bouc deser translacie, met mijnder hand ghecorrigiert, te Sente Verelden te Gent in de librairie doen legghen. Het zou interessant zijn opzoekingen te doen aangaande deze bibliotheek waar de Keysere een exemplaar van zijn druk, verbeterd met zijn hand en tot nut van iedereen, deponeerde. In België werd de boekdrukkunst in de XVe eeuw ingevoerd in de volgende steden: 1472: Aalst. Diederik Marteos en Jan van Westfalen. 1473: Leuven. Jan Veldener. 1475: Brugge. Colard Mansion. 1476: Brussel. Broeders van het Gemeene Leven . 1480: Oudenaarde. Arend de Keysere. 1482: Antwerpen. Matthias Vander Goes. 1483: Gent. Arend de Keysere.
$ft ttaictit ~ la 1Jtli1lfmpteffe a
guno-crle; te ltlfrot par @lttnoui U? ltrpftrelet)ftj! O·apinit lan qlttltte
17
LA (SUR)PRISE DE GAND: LOUIS XIV BEZET GENT ONVERHOEDS (1678-1679) Laten we aanvangen met wat voorgeschiedenis. 1648: de Vrede van Munster wordt getekend tussen Spanjaarden en "Hollanders". De koning van Spanje erkent de "Verenigde Nederlandse Provinciën" (kortweg de Nederlandse Republiek) als vrije en soevereine landen. Elke partij mag het gebied behouden dat zij op dat moment bezit, zowel in Brabant, Vlaanderen en Limburg als in Oost- en West-Indië. Dat betekent dat de Hollanders voortaan in vrede leven met Spanje en dus ook met de Zuidelijke Spaanse Nederlanden. Frankrijk had echter geen vrede gesloten met Spanje en voor de Zuidelijke Spaanse Nederlanden duurt de oorlog met Frankrijk dan ook voort tot 1659. De Vrede van de Pyreneeën tussen Frankrijk en Spanje laat Vlaanderen wat op adem komen maar plant reeds het zaad om een nieuwe oorlog te doen ontkiemen. Louis XIV huwt namelijk bij overeenkomst met Maria Theresia, een dochter uit het eerste huwelijk van de Spaanse koning Filips IV. In 1667-1668 breekt de Devolutieoorlog uit tussen Frankrijk en Spanje. Louis XIV wil graag de Zuidelijke Nederlanden veroveren. Hij beroept zich daarbij op het devolutierecht dat voorkomt in enkele delen van Vlaanderen en Brabant en inhoudt dat alleen de kinderen uit een eerste huwelijk bij de erfenis recht hebben op goederen tijdens dat huwelijk verworven. Dit is het geval met de Zuidelijke Nederlanden die in 1621, tijdens het eerste huwelijk van Filips IV, weer aan Spanje toegekomen zijn door de dood van Atbrecht van Oostenrijk. Daarom heeft, volgens Louis XIV, zijn echtgenote Maria Theresia recht op de Zuidelijke Nederlanden en niet Karel 11, die geboren is uit het tweede huwelijk. 1672-1678: er breekt weer oorlog uit tussen Frankrijk en de Nederlandse Republiek. In mei en juni 1672 trekthet Franse legervan Charleroi langs de Maas op naar het oosten van de Republiek. De Fransen zijn met zo'n 120.000 man. Hun aanvoerders zijn Luxembourg, Condé en Turenne. Maastricht wordt belegerd. Op 12 juni trekken de Fransen over de Rijn ten oosten van Nijmegen. Willem 111 trekt zich achter de waterlinie terug. Op 21 juni 1672 valt Utrecht. Van daar uit zendt Louis XIV zeer harde vredesvoorwaarden aan de StatenGeneraal van de Republiek. Stadhouder Willem 111 en de Staten-Generaal weigeren de vredesvoorwaarden. Ondertussen brengt de stadhouder het Hollandse leger op oorlogssterkte. De Fransen kunnen onvoldoende gebruik maken van hun numerieke overwicht omdat zij veel steden bezet houden. Louis XIV keert terug naar Frankrijk en laat het opperbevel over aan Luxembourg. Aan het eind van 1673 neemt Willem 111 Bonn in. Door het verlies van dit arsenaal moeten de Fransen de noordelijke Nederlanden ontruimen vooral omdat de stadhouder nu contact gemaakt heeft met de keizerlijke troepen. Wèl is Maastricht intussen in Franse handen geraakt. Tot zijn grote ergemis verneemt 18
Louis XIV, in 1677, dat de prins van Oranje, stadhouder van de Verenigde Nederlandse Provinciën, zal huwen met Mary Stuart, de oudste dochter van de hertog van York. Mary is de erfgename van de Britse kroon. Op die manier wordt Oranje toekomstig koning van Engeland onder de naam William lil. Dat is teveel voor de Zonnekoning. Hij besluit een grote slag te slaan vooraleer de Hollands-Engelse alliantie zich kan ontplooien. Het is een eer voor Gent dat in de gedachtengang van de koning deze grote slag de inneming van Gent moet zijn. "la capitale même, la tête et Ie coeur de la Flandre", een zeer goed versterkte stad, zelf beschermd door andere versterkte steden en berucht om haar militaire verleden. Een dergelijke verovering zou de reputatie van zijn troepen ten goede komen en de vijand vrees aanjagen. Gent bezitten betekent immers Vlaanderen beheersen zoals het verleden meermaals heeft aangetoond. Om zijn plan te doen slagen verplicht hij de vijand zijn troepen te verspreiden door Saint-Ghislain in Henegouwen aan te vallen, militaire posten in de omgeving van Mons te bezetten en leper te omsingelen. De vijand trapt erin. Alleen de hertog Villa-Hermosa, gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden, voelt de dreiging van een Gentse inneming aan. Hij houdt niet op aan de Staten-Generaal en aan de prins van Oranje hulp voor Gent te vragen. De stadhouder gelooft echter niet dat de Fransen het sterke Gent zullen durven aanvallen en geeft geen militaire steun. Erger nog, gans de ruiterij die te Gent aanwezig is wordt naar het omsingelde Ieper gezonden. Te Gent blijven nu nog nauwelijks 500 man achter onder bevel van don Francisco de Pardo, gouverneur van Gent en van het SpanjaardenkasteeL Op bevel van de Franse koning moet maarschalk d'Humières zich met zijn manschappen naar Douai begeven tussen 21 en 22 februari. De uitgetrokken troepenmacht voor het Gentse avontuur bedraagt 67 bataljons voetvolk en 84 escadrons paardenvolk. Het geheime startsein om naar Gent op te rukken valt op 27 februari 1678. Op 28 februari staan de Fransen al om 9 uur 's morgens in Doornik (Douai-Doornik = ca. 40 km). Zij horen de vijandelijke kanonnen die vanuit Mons volop bezig zijn met het beschieten van de Franse omsingelaars die de aandacht moeten afleiden van de naar Gent oprukkende troepen. In de nacht van 28 februari op I maart bereiken de Fransen Oudenaarde (Doornik-Oudenaarde = 37 km). Op 1 maart verzamelen zich rond Oudenaarde 12.000 ruiters en op 2 maart 48 Franse bataljons. Op 3 maart volgen de overige 19 bataljons. Zoals gepland en totaal onverhoeds verschijnt maarschalk d'Humières dan plots voor de Gentse stadswallen op 3 maart 1678 met zijn voorhoede van 12.000 ruiters (Oudenaarde-Gent= 28 km). Het verschrikt antwoord van Gent: onmiddellijk de periferie van de stad zoveel mogelijk onder water zetten. Vliegensvlug vrijwilligers optrommelen om de stadsversterkingen tussen de Heuvelpoort en de Kortrijksepoort te verstevigen. De stadsmagistraat kondigt af dat al wie toestemt om gedurende 24 uren aan de stadsversterkingen te werken "... vier jaer van wacht, accys (accijns) en alle andere stadslasten souden vry syn ... ". De brouwers, vleeshouwers. visverkopers en 19
vrije schippers zenden al hun neringleden naar het bedreigde stadsdeel en werven vrijwilligers aan tegen 12 schellingen per dag. De schippers bezetten onmiddellijk het "Oraignenbolwerck" en het "Gravenbolwerck", de gevaarlijkste verdedigingsposten. Omdat het overal elders onder water staat concentreren de Fransen zich namelijk op de drie bolwerken tussen de Heuvelpoort en de Kortrijksepoort, het zwakste punt van de stad. Zij kamperen nabij de Kortrijksesteenweg in het gehucht "Zieklien". De Zonnekoning is vanaf 4 maart in hoogst eigen persoon bij het beleg van Gent aanwezig. Zijn verblijfplaats wordt het Verloren Broodhof aan de Hundelgemsesteenweg te Merelbeke. Maarschalk d'Humières omsingelt de stad op 4 maart van zodra zijn 67 bataljons voetvolk gearriveerd zijn. Hij richt zijn eigen kamp in tussen de twee armen van de Schelde (Markies d'Humières is maarschalk van Frankrijk, kapitein van honderd edellieden aan het hof van de Zonnekoning, gouverneur en luitenant-generaal van Louis XIV in de provincie Vlaanderen en gouverneur van de stad en de citadel van Rijsel, tevens Frans generaal). Hij beveelt maarschalk Luxembourg de ruimte tussen de Durmeen de Sassevaart te bezetten. Maarschalk Schomberg bezet het gebied tussen Schelde en Durme. Maarschalk Lorges neemt het terrein tussen Brugse Vaart en Leie voor zijn rekening. De graaf van Monlévrier plaatst zijn manschappen tussen Leie en Schelde en de markies van Caones bewaakt de zone tussen de Brugse Vaart en de Sassevaart. Vauban, de beroemde militaire bouwheer, leidt de helegeringswerken en Durmer beveelt de artillerie. De 5de maart is er reeds een loopgraaf voltooid tussen de Leie aan de Petercellepoort en de Schelde aan Ter Platen. De 6de en 7de maart wordt de loopgraaf vooruit geschoven tot aan de palissade van de buitenwal van de vestinggracht die reeds door de Gentse verdediging is verlaten bij gebrek aan manschappen. De verdediging heeft zich teruggetrokken tot in de 3 aarden "halve manen" die het niet overstroombaar land verdedigbaar moeten maken. Louis XIV had bij het opstellen van zijn strategie gedacht dat bij een dergelijke machtsontplooiing Gent, met zijn klein achterblijvend garnizoen, onmiddellijk zou gecapituleerd hebben maar dat blijkt tijdelijk een misrekening te zijn. De burgers, die hulp van buiten de stad verwachten zijn er immers ook nog. "...actum in het College van Gent den 8sten Maarte 1678, ten zes ure in den avond, present schepenen van beide de banken: den zeiven dage ende ure is geresolveert (besloten) de burgherye te animeren (aan te sporen) tot eene goede defentie van deze stadt alsnu belegert ende by soo verre dat den vyandt quame te doene assauten (aanvallen) op de halfve manen ofte bollwercken gheleghen tusschen de Peterselie (Kortrijksepoort) ende Heuverpoorte (Heuvelpoort) ende eene van diere (bolwerken) quaeme teemporteeren (ingenomen zou worden) dat in suleken gevalle de chammade ofte appel (tromsignaal als teken dat men zich wil overgeven) gesleghen sal worden ... ". Gent is niet van plan zich zomaar zonder slag of stoot gewonnen te geven. Er moet op zijn minst blijk van trouw aan Spanje gegeven worden. In de nacht van 8 op 9 maart begint de Franse artillerie de stad te bombarderen
20
om de bevolking te demoraliseren. Vooral het Sint-Pieterskwartier moet veel incasseren: "...den 6 (uur) smorgens heeft eerst begoost te spelen de battery van Monsieur de Mey by de Heuverpoorte met seven stucken (kanon) waermede de batterye van de stadt, genaempt de Catte, geheel wirt omverre geschoten ende alsoo het geschut aldaer niet meer en coste schieten, soo hebben tsy op gewon boven op de voorseyde Heuverpoorte die datelyk wirt geruineert van den voornoemden seven stucken, want sy stonden geheel by deselve poorte en namen in het Zeghel fort. Den 8 (maart) deden sy eenen assaut (aanval) met 20.000 mannen van 8 1/2 uren snavens tot den 8 uren smorghens tusschen de Percelle en de Heuverpoorte ende hebben een batterye gemaeckt op het voornoemde Zeghel fort, geschoten met mortieren, bomben ende carcassen, synde eene nieuwe inventie ... " (een ijzeren karkas blijft over wanneer een zeker soort brandkogel opgebrand is). In dezelfde nacht van 8 op 9 maart nemen de Fransen twee van de drie halve manen stormenderhand in. De verdedigers worden ofwel in het gevecht gedood ofwel gevangen genomen. De Spaanse gouverneur capituleert en trekt zijn garnizoen terug in het SpanjaardenkasteeL Ten voorseyde 7 uren smorghens der 9ste Marty 1678 wirt het appel geslaghen (tromsignaal tot overgave), hebbende de twee halfve rnaenen met vechtender handt innegenomen ende maer 400 mannen soldaeten in de stadt gehadt. De burgers hebben hun beste gedaen ende tot 12 s.gr. daeghs gegeven aen die wilden dienen voor volontaire ende in de buyten wercken gaen vechten. D'abdye van SintePeeters ende vele huysen syn seer gebroken geweest door de canon cogels ende bomben, gelyck oock het clooster van Sinte Agneeten... Na zo'n verschrikkelijk angstaanjagende nacht zijn de Gentse burgers natuurlijk onder de indruk. De magistraat besluit dan ook geen verder bloed meer te laten vergieten en wil onderhandelingen starten met de Franse koning. Triestige verliezenbalans van het voorbije gevecht: onder de Gentenaars 67 doden, 151 gewonden, 41 gevangenen. De Fransen tellen 40 doden en een 100-tal gewonden. De eerste die bij de Fransen gaat mouwvegen om de stad voorts te sparen is de Gentse bisschop. Onmiddellijk na het tromsignaal tot overgave, om 7 uur 's morgens van 9 maart zegt hij vleiend tegen d'Humières: "...je vous prie d'assurer Ie Roy de ma fidélité et de mon obéissance ... De bisschop wil Sa Majesté persoonlijk zijn eerbied gaan betuigen. De maarschalk schrijft 2 uur later aan de koning dat hij het raadzaam vindt: "... pour savoir ses intentions ... Na de bisschop, François van Hoorenbeke, komen de hoogbaljuw, Jean-Baptiste della Faille, en de Gentse edellieden eveneens bij d'Humières. Wie echter stoutmoedig afwezig blijft is de Gentse magistraat. De maarschalk verdenkt een zekere 11 fripon 11 Van Velde ervan dit bekokstoofd te hebben teneinde de Spanjaarden te vriend te blijven. Gedurende de belegering zijn de Fransen allesbehalve hoffelijk tegen de plattelandbewoners in de omgeving. Dorpen zoals Bellem, Vinkt, Deurle, Landegem, Merendree, Hansbeke, Haaltert, Lotenhulle, Bachte, Sint-Denijs en Latem worden volledig platgebrand. In de nacht van 10 op 11 maart is er een loopgraaf voltooid tot aan de palissade 11
•
11
•
11
•
21
van de vestinggracht rond het SpanjaardenkasteeL De loopgraafwordt gegraven langs de stadszijde. Na een aanval slaat de verdediging van het Spanjaardenkasteel de trom tot overgave en de capitulatie van het garnizoen wordt op 11 maart om middernacht getekend. Tegen een overmacht van een Jeger van 80.000 man is niemand opgewassen. Frankrijkjuicht Zowel de Franse koningin als Madame de Montespan worden om middernacht wakker gemaakt om het goede nieuws te aanhoren. De dag na de inneming van Gent vertrekt Louis XIV met zijn hof naar leper. (Jean Racine en zijn vriend Nicolas Boileau maken deel uit van zijn gevolg. In 1677 had de Zonnekoning beiden benoemd tot koninklijk geschiedschrijver. Spijtig voor de Gentse geschiedenis is hun werk niet bewaard gebleven. Het handschrift ging in 1726 bij een brand verloren.) De bezettingstroepen die in Gent achterblijven bestaan uit 27 bataljons en 40 escadrons onder het bevel van gouverneur Montbron. Deze installeert zich in het Hofvan Wacken op de Poel. Het burgerlijk gezag neemt MichelLe Pelletier de Souzy op zich. Hij wordt commissaris van de Franse Raad van State die feitelijk bestuur voert over de provincie Vlaanderen inzake justitie, openbare orde en financiën. Het capitulatieverdrag tussen de schepenen van Gent en de Franse koning spreekt noch over de Staten van Vlaanderen, noch over de Vlaamse Raad van State. Op 12 maart verlaten deze instanties Gent om zich te herenigen in het stadhuis van Brugge. Zij blijven gedurende heel de bezetting onder het gezag staan van Villa-Hermosa. De vele Franse militairen nu onderdak verschaffen stelt uiteraard een aantal problemen en geeft aanleiding tot vele onderhandelingen tussen magistraat en Franse gezagsdragers. Artikel 59 van het capitulatieverdrag stipuleerde namelijk dat alle Gentenaars vrijgesteld waren om in hun huizen soldaten te logeren. Nochtans stelt deze clausule de magistraat niet vrij van de verplichting de soldaten ergens te huisvesten. Op 14 maart wordt een akkoord bereikt en de soldaten krijgen volgende gebouwen ter hunner beschikking: de lokalen van de drie schuttersgilden, de weverskapel, het Pesthuis, de Sint-Veerlekerk, het Prinsenhof en het Sint-Jacobsgodshuis. Omdat deze lokalen uiteindelijk ontoereikend zijn besluiten de schepenen op 18 maart om de bewoners van "kleine huizekens" elders onderdak te verschaffen opdat weer een groot aantal soldaten niet meer op straat zou moeten slapen. Bovendien moeten de dekens van de gebuurten alle leegstaande huizen in hun gebuurte melden en ter beschikking stellen. Le Pelletier stelt op 20 april 1678 aan François Le Tellier, markies de Louvois, minister van oorlog, voor om Gent kazernes te laten bouwen voor een groot aantal nog altijd op straat slapende Fransen. Na een paar fiscale kunstgrepen brengt de toewijzing van de fiscale pachten op 19 april namelijk méér op dan voor de bezetting en suggereert dat de stad nu fondsen vrij heeft voor het oprichten van kazernes. Le Pelletier heeft zijn oog ondermeer laten vallen op Ekkergem, een nog grotere ruimte in de stad, waar hij 2.000 man kwijt zou kunnen. Intussen zijn er vrijwilligers die soldaten in hun huis opnemen tegen betaling door de stad: 5 22
schellingen groot per maand voor een man zonder paard en 8 schellingen groot voor een ruiter met paard. Veel Hollandse regenten weigeren inmiddels nog langer geld uit te geven aan een oorlog waarvan zij het belang niet inzien. Na de val van Gent zijn zij trouwens bang geworden dat Frankrijk opnieuw op Hollandse bodem raakt. Door hun invloed op Willem 111, gelukkig voor Gent, komt tijdig de "Separate vrede van Holland met Frankrijk te Nijmegen" op I 0 augustus 1678. Op 17 september volgt de vrede tussen Frankrijk en de Spaanse koning. De Hollandse bondgenoten, Spanje en de keizer van het Heilig Roomse Rijk, voelen zich verraden omdat zij nu gedwongen zijn ongunstige voorwaarden te accepteren. Zo behoudt Louis XIV ten nadele van Spanje FrancheComtĂŠ, gelegen naast Bourgogne, Valenciennes, Kamerijk en Sint-Omaars. "Voor 't zelfde geld" ware Gent tot op vandaag Frans gebleven! Blijkbaar is het, gelukkig voor ons, alleen Louis' bedoeling geweest Holland angst aan te jagen met zijn "(sur)prise de Gand" en hij is er nog in geslaagd ook. De koning van Spanje is echter ook een sloeber en haast zich niet de vrede te ratificeren. Tot zolang blijft Gent met de Fransen opgescheept zitten. Het is pas op 19 december 1678, om I 0 uur 's morgens, dat te Brussel een Franse koerier uit Nijmegen toekomt. Hij is op weg naar Parijs met de geratificeerde vrede. Gents Franse gouverneur Mootbron schrijft op 22 december aan zijn minister van oorlog de Louvois: "... gelieve er rekening mee te houden, dat wanneer het vriest, er meer tijd nodig is voor de evacuatie van Gent dan normaal... de kanonnen van Gent hebben geen affuiten om te velde te vervoeren ... scheepvaart is dan moeilijk ... ". Op 25 december maakt de Franse gouverneur de ontvangstmelding bekend van een ministeriĂŤle en koninklijke brief"pour remettre Gand et Ie fort rouge aux Espagnols", en op 29 december ordonneert Villa-Hermosa de bekendmaking van de ratificatie van de Vrede van Nijmegen. Pas op 4 januari 1679 volgt de plechtige proclamatie aan het Gentse publiek. De Fransen wachten nu zogezegd op de dooi om met hun schepen naar Menen te kunnen varen maar misbruiken de vorst om nog wat achterstallige belastingen, onder Frans regime verkregen, los te weken. Er komt een verdrag na veel woordenwisselingen en op 28 februari 1679 beginnen de Fransen eindelijk op te breken. De Vrije Schippers mogen het ijs in de Leie breken en 10 van hun schepen met Franse bagage laden. De vreugde wordt openbaar getoond: pektonnen verlichten de draak op het Belfort, het stadhuis en de woning van de Franse gouverneur. Hij had er voor gezorgd dat zijn troepen netjes vertrokken waren en werd hiervoor bedankt door de schepenen met 207,5 liter van de beste wijn en 400 pond tournoois. Ronald DE BUCK
BIBLIOGRAPHIE NEVE J.E., Gand sous l'occupation de Louis XIV, 1678-1679, 1701-1706, 1708, Gand, 1929.
23
EINDE VAN DE GENTSCHEN TWIEDEKKER? Kaak, kaak, oen lobal! Op 9 juni, een zwoele zondagavond, waarop iedereen wel eens blijft hangen, haakte omstreeks 20 voor I 0 's avonds de ballon van Christian Rodriguez zich vast aan het kruis van de St.-Jacobskerk. De ballon was van op de Watersportbaan opgestegen met twee Antwerpse passagiers. De drie inzittenden konden via een gat in het schaliedak door de brandweer van uit de binnenkant van de torenspits gemaakt, na drie kwartuur bevrijd worden.
N.a.v. de aanvaring van de torenspits van St.-Jacobs, tekende Marec, pseudoniem voor Marc De Cloedt, in juni 1996, deze leuke karikatuur in dagblad "Het Volk". (Met toestemming van de auteur)
Niets nieuws onder de zon Luchtballonnen zijn altijd wel al sinds de laatste decennia van de 18de eeuw in het Gentse luchtruim te zien geweest. Het waren de Franse Broers JacquesEtienne en Joseph Michel Mootgolfier die in 1783 de eerste heteluchtballon, de "Montgolfière", construeerden. De "lochtbal" was van papier vervaardigd waarbij de stijgkracht werd verkregen door de lucht in de ballon d.m.v. een in de gondel opgestelde warmtebron te verhitten. De ballon had daartoe een lange slurfachtige opening aan de onderkant.
24
Het gezegde indachtig: "als het in Parijs regent, druppelt het bij ons", waren reeds in december van datzelfde jaar ook te Gent proefnemingen begonnen. Het weekblad "Den Vlaemschen Indicateur" (Vl. Ind.) schrijft op 6 december 1783: "Een wolke wagen oflogtbal wordt opgelaten in den hof van den heer de Ligny bij de Rijke Claeren, de luchtbal viel te Deurle. lngangsprijs eene halve kroon; voor de officieren drie schellingen; de opbrengst was bestemd voor het doen van, nieuwe proefnemingen." En op 16 april: Proefneming met eenen luchtbal van 224 duymen cubik, wegende ydel 23 oncen door de heeren J. Vander Eecken, J. Eggermont en P.E. Rainbeaux, in den hofvan den heer 't Kintop de Visscherij; de proef gelukt niet aftewel ten gevolge van eenige plooien welke in het verniste omhulsel blijven." Men zou de proef op 1 mei 1784 herhalen. Deze keer was aan de "luchthal" een mandje vastgemaakt met een briefje. "De luchtbal viel te Parick, bij Geeraardsbergen om 7 uur 's avonds." Men vermoedt dat het deze keer niet ging om een heteluchtballon, maar om een tuig gevuld met waterstof. 13 februari 1785: de maandag voor "aschdag" "Op den Vrydagmarkt wordt om 3 uur namiddag een luchtbal opgelaten in baudruche of darmnetten en gevuld met waterstofgas. Deze luchtbal viel om 4 1/2 uur te St.-Isbergen, dichtbij de stadAcre inArtois; de pastoor dezer parochie zond den brief terug welke men aan den ballon gehecht had." (Vl. Ind.) 21 juli 1785: "De heer J. Eggermont, wonende Onderbergen, heeft eenen luchtbal vervaardigd in baudruche, van 12 voeten diameter, uit 64 stukken, met zijden linten versierd. Voor het vullen gebruikte men 3 vaten met olie van vitriol en ijservijlseL" (Vl. Ind.)
Blanchard k9mt zijn kunsten tonen Alle vorige proefnemingen te Gent waren met onbemande "locht-ballen" gebeurd. Blanchard zou daar verandering in brengen. 25
19 november 1785. De luchtballon van Blanchard boven het Belfort te Gent. De vlag zou na de vlucht aan de bisschop van Gent geschonken worden. Aquarel uit het dagboek Ed. Caillon (HSG . 14248) deel 3 ( 1780-1789) p. 127, Handschriftenkabinet Univ. bib!. Gent.
30 oktober 1785: "Sedert eenigen tyd spreekt de gansche bevolking van eene luchtballonopstyging door Blanchard. Heden worden de luchthal, de valscherm of parachute, de mand, enz ... tentoongesteld in de groote zaal van het GravenkasteeL Inkomgeld: een schelling wiselgeld" (Vl. Ind.) Voor de aangekondigde opstijging kon men kaarten kopen voor een halve kroon bij madame St.-Flour, "buraliste van den schouwburg van St.-Sebastiaan".
Doortastende veiligheidsmaatregelen Reeds de 18de november 1785 neemt het stadsmagistraat doortastende veiligheidsmaatregelen, laat plakkaten aanplakken en zoals naar gewoonte met de trompet omroepen. Zij delen mee dat: Alzooden Heer Blanchard op morgen den 19. dezer rnaend November 1785, bestemd heeft met zynen LOCHT-BAL in het Beluyk der Byloke dezer stad te doen eene Proefneminge, en dat het te vreezen is dat door de groote afiluentie van volk, die deze Experientie ontrent de gezeyde plaetse zal verzaemelen, inconvenentiën zouden konnen ontstaen. ZOO IS 'T, dat HEER ende Weth, om de zelve te preveniëren, geordonneert ... hebben, ... by Dezen: Dat op morgen den 19. dezer rnaend zich niemand naer den negen uren voormiddag, met Peirde-Koetse, ofte ander Rytuyg, hoegenaemd, en zal mogen bevinden langs den kant van de Byloke, tusschen het Canael (Coupure) en de Vesten (huidige Martelaarslaan), op pene van 30. Carolus Guldens. Voords dat er op dezelve Boete niemand in den gemelden voormiddag, tot den tyde, dat de gezeyde Proefneminge zal geëyndigd wezen, met Peird ofte eenig Rytuyg en zal mogen passeren langs de bruggen, liggende over het gemelde Canael in den Akker (Ekkergem) ten welken effecte deze bruggen zullen afgesloten en daer omtrent eene Wacht worden gestelt. Ordonnerende eyndelinge, dat alle de Voituren ofte andere Rytuygen ten tyde voorzeyd, zullen moeten opkomen langs S. Agneeten, (brug a.d. Lindelei, Voormalige stapelhuis- ofEntrepötbrug) en van daer hunnen weg voordzetten langs den kant van de Ypper-Straete (lepenstraat, Coupure Rechts) ook op pene ... (van de voorgeschrevene Boete." (1)
Geen "gazze" genoeg Een Gentse dame, mevrouw de L'Epinard, had zich in de "Vauxhall", waar het hele gebeuren plaats had, aangeboden om samen met Blanchard de luchtreis 27
mits betaling mee te maken, doch "gebrek aen vitriol heeft hier beletzei aen gesteld" schrijft Caillon. Daardoor was de ballon in de onmogelijkheid meer dan een persoon in de lucht te houden.
"Onder den toeloop van een overgrote menigte volks" In zijn dagboek geeft Caillon een zeer uitgebreid en gedetailleerd verslag van Blanchards exploot: Heden, 19sten heeft den heer Blanchard, ingesetenen van Calais en gepensionneerden des Konings van Vrankryk, alhier in de byloke zyne zesthiende luchtreize gedaen met den besten uytval, die men konde wenschen, ten bywezen van onzen Eerweirdigsten heer bisschop van veele persoonen van hoogen rang, en onder den toeloop van eene overgroote menigte volks, zoo inzetene als vremdelingen, die van alle de omliggende steden en plaetsen waeren aengekomen, om deze proefneminge te zien, zynde de eerste (bemande vlucht) die in onze stad geschiede. Den Luchtballon om twaalfuren en half's middags gevold zynde, heeft men de koorde afgesneden, en den gemelden heer in zyne Gondole gezeten, is met de uyterste snelheyd en tot volkomen genoegen om hoog gerezen, met zyn vaendel, alle de aenschouwers groetende, zynen tocht stierende noord oost waerdt, dweirs over de stad alwaer men hem zeer haest uyt het gezicht heeft verloren. Blanchard heeft van zijn ballonvaart zelf een proces verbaal opgesteld. "Proces verbaal van dhr. Blanchard Het was een ure min vijf minuten volgens mynen Uurwyzer, als wanneer ik in de Byloke alleen opging. Dewyl den wind zeer hevig was, en dat denzeiven my recht over de stad Gent dreef, vertrok ik met de nodige ropture van evenwicht om spoediglyk tot aen de wolken te klimmen. In dry minuten tyds kwam ik op die hoogte, doch voor alleer ik in de wolken was, wierp ik myne parachute uyt, aen welke eenen hond hing. (2) Dewyl ik in de wolken rees, niertegenstaende ik myne kleppe (soupape) openhield, verloor ik mijne parachute; die stillekens nae beneden daelde uyt het gezicht. Voor alleer ik in de eerste wolke kwam, bemerkte ik mengvuldige waters, die my omringden. Ik trok door eene zachte locht, doch vervolgens voelde ik eene hevige koude, altyd met groote snelheyd klimmende, deweyl de zonne de inflammable locht dusdaniglyk dede opzwillen, dat mynen bal die op verre nae niet vol was geweest, in eenen oogenblik gevold was zonder dat de kleppe en het Aenhangsel bekwaem waeren, om eenige locht te doen verliezen. De koude wierd zoo hevig dat ik genoodzaekt was in den Bal te kruypen en van het aenhangsel een slach van mantel te maeken. Deweyl ik gestaediglyk rees, en dat ik by middel van myne werktuygen zag, dat ik omtrent 32.000 voeten van
28
de aerde was, nam ik myn Vaendel uyt de Gondole, stak met hetzelve menigvuldige gaten in den bal en scheurde het onderste deel in stukken, om de inflammable locht te doen verliezen, het welk my zoo wel gelukte, dat ik in vier minuten tyds op de wolken daelde met dusdanige snelheyd, dat ik het hoofd uyt de Gondole niet konde steken, zonder te hooreneene schrikkelyke schuyffelinge vande locht, die my groote pyne aen ooren en ogen veroorzaekte. Seffens onder de wolken gedaeld zynde, zag ik de zee en de rivieren, die my omringden, om welke te vermyden, ik spoediglyk moest nederkomen: doch ik moest te gelyk een val breken, want de wynige inflammable locht, die my was overgebleven, was onder de wolken dusdaniglyk ingekrompen, dat het bovenste deel van mynen Bal, het welk geheel was gebleven, maer eenen diameter van 10 Ă 12 voeten vertoonde. Hier op maekte ik eenen knoop in het onderste van het aenhangsel, en mynen bal van onder ingedouwen zynde, nam de gedaente van eene Parachute, met welke ik schielyk nae beneden kwam."
"Mijn bal viel plat ter aerde." Ook hij bleef bijna met zijn ballon aan de kerktoren hangen, maar kon die op het laatste ogenblik nog ontwijken ... "nochtans bleef ik onder de weg eenen oogenblik in evenwigt, en de koorden van ter zyden wig trekkende, zag ik onder my een slach van Eyland met eenige Huyzen en eene kerke, welkers toren, waer op ik stond te vallen, ik behendiglyk vermydde, myn anker vervolgens uytgeworpen hebbende, raekte den hoek van eene hutte, die ik doorschuivde; een wenig voorder rukte heteenige kleyne boomen en Haegen uyt den grond, tot dat het zelve eyndelyk vast raekte aen het Hekken van een boeren Pachthof, alwaer de Hoenders en het vee een schrikkelyk getier maekten, ook kwaemen de knechten en Maerten (meiden) met schrik en vreeze bevangen, uytgeloopen, overtuygd roepende tot den boer: ziet, baes, de weirelt vergaet... al vuur en vlammei want zy meynden dat God uyt de wolken kwam, om de weireld te doen vergaen, waer op ik hunne benauwdheyd ziende, riep dat zy niet bange moesten zyn. Dewyl myn anker het gevat deel niet konde weg rukken en dat de koorde te sterk was, brak den hoepel waer aen de koorde was vast gemaekt, aen stukken en mynen bal, ofte beter te zeggen, mynen parachute, ontmoette eenen geweldigen schok en vatte eenen hevigen wind, die my meer als 1.200 voeten hoog dreef, van waer ik, ten besten doenlyk, zachtjes neder kwam aen een versch geploegd land. Mynen bal viel plat ter aerde, dewylden zeiven geene macht genoeg meer had, om zig op te houden, en ik kwam uyt de Gondole. Daer waeren noch omtrent 3 Ă 400 voeten cubicq inflammable Iocht in mynen bal, die zig, door het opzwillen der zelve locht, wederom oprichtte en van onder eenen draeywind vatte, waer ik seffens nae mynen Gondole sprong, doch den wind was zoo he-
29
vig dat ik meer als 300 voeten hoog wierd opgeheven, hangende met de handen aen de Gondole; even wel geraekte ik met groote moeyte daer in; dede myn Getuyg nae beneden komen, by welke gelegendheyd ik langs de aerde sleepte zoo snel, als eenen pyl kan vliegen, en ik vond my eyndelyk genood41ekt myn geheel getuyg te verlaeten, om de dood te ontgaen, die ik zekerlyk niet zoude hebben kunnen ontsnappen, indien ik langer in de Gondole hadde willen blyven; hierom maekte ik eenige koorde los en by den eersten stoot die myn getuyg tegen de aerde gaf, sprong ik uyt de Gondole. Ik zag mynen vedaeten Bal vervolgens verscheyde mael omdraeyen, en ik meynde, dat den zeiven ter aerde zoude gevallen hebben, doch den wind was nog zoo hevig, dat hy wierd gedreven nae zee, waer in hy is gevallen gelyk ik oaederhand door het procès verbal der Êquipage van een hoilands schip (3) hebben vernomen. Geheel myn lochtgetuyg is aen stukken, doch ik hebbe geene de alder minste wonde ofte kneuzinge bekomen. Mynen uurwyzer teekende kwaert naer een ure, als wanneer ik op het land was gesprongen; dus hebbe ik in twintig minuten tyds afgeleyt thien mylen in de lengde, omtrent acht mylen omweg, en vyf mylen in het op- en afgaen. Insaken der waerheyd, hebbe ik dit ondertekent" Geteekend, B lanchard
Den duvel aan een koordeke Over de geparachuteerde hond lezen we bij Caillon: "Den Heer Blanchard op zeekere hoogte gekomen, heeft eenen parachute uytgeworpen, aen welken eenen hond was vastgemaekt, die onbeschadigd is neder gekomen ter Parochie van Wachtebeke, twee mylen en halfvan deze stad; In den oogenblik, dat de parachute met den hond nederviel, kwamen verscheidene boeren toegeloopen, roepende, dat het den Duyvel was, die uyt de wolken daelde. Eenen koey-wachter, wat stouter zynde, oaederde en maekte het teeken des kruys zeggende dat hy aen de paoten herkende dat heteenen hond was. Hij nam den zelve al bevende met zig, leyde hem voor het vuur en gafhem melk te drinken, en bragt hem vervolgens nae de stad."
"Daer voorder in zee gevlogen." Over het opvissen van de ballon wordt ook nog enige toelichting gegeven: "Den luchtreyzer is nedergekomen ter Parochie van Hontenisse, land van Hulst, in welke Plaetse den zeiven heer, naer het grootste gevaer geloopen te hebben zynen luchtbal heeft moeten verlaeten, zynde den zeiven van daer voorder in zee gevlogen en opgevischt door de equipage van eene hollandsche Brie, die langs dien kant ten anker lag." 30
"Toi, Ie plus grand des Aeronautes Nouveaux,••• " Daarmee was de kous nog niet af. Men moet bedenken dat de prestatie van Blanchard in die tijd op de mensen toch behoorlijk wat indruk moet gemaakt hebben. Het was de pionierstijd van de luchtvaart en men keek naar deze wetenschappers - ontdekkingsreizigers - avonturiers - luchtvaarders op zoals men dat later ook zou doen met epigonen als de Wrights, Louis Blériot, Charles Lindbergh, John Glenn ofYouri Gagarin. Maandag 21 november 1785 keert Blanchard naar Gent terug. Hij schenkt het vaandel dat zijn luchtbal versierde aan de bisschop die hem in ruil een gouden snuifdoos overhandigt. 's Avonds woont Blanchard een vertoning bij in de schouwburg van Sint Sebastiaan waar hij het voorwerp is van allerlei blijken van bewondering. Men zet de "stuntvlieger" een rozen- en een lauwerkroon op het hoofd en verscheidene artiesten, waaronder dhr. Marion, dragen een gelegenheidsdiebt voor, waarin Blanchard letterlijk en figuurlijk de lucht ingeprezen wordt met de gevleugelde woorden: N ouveau Jason, Dominateur des Mers; Toi, qui Règne dans l'Empire des Airs; Qui, méprisant et les vents et l'Orage De Colomb & de Coock surpasse Ie courage De ce Peuple enchanté, par tes hardis travaux Toi, Ie plus grand de nos Aeronautes Nouveaux, Blanchard, de tous les coers reçois Ie juste hommage, C'est Ie prix de l'honneur, c'est Ie prix du Courage. Na de vertoning is er nog banket en bal. (4) "Wolkenwagens" oplaten was toen echt al een sport geworden!
Ze zoen da moeten verbiejen! In een eerste reactie bij het ballon-ongeval dacht de Gentse burgemeester FrankBekeer aan de ballonvaart boven Gent aan banden te leggen maar op 20 juni besloot het schepencollege en (in hoofdzaak) het Bestuur der Luchtvaart de vluchten toch niet te verbieden zolang men 300 m boven het hoogste punt van de bebouwde kom blijft. Het idee van zo'n verbod is helemaal niet nieuw. Daar waar Frank Beke niet slaagde in zijn opzet de balonnen boven de stad weg te houden, slaagde het Gentse stadsmagistraat er wel in om op 12 juni 1786 "Locht-tuygen met voer" totaal uit het luchtruim der Oostenrijkse Nederlanden te bannen. Om ongelukken en misbruiken te vermijden verbood Jozef 11 voortaan "wolkenwagens" op te laten met vuur. Gasballons mochten wel nog.
31
"'-
•.--~ ~~.
......
.......
w
tv
"De wind deed de ballon vervaarlijk tegen de wand van de torenspits van St.-Jacobs bengelen" schreef "De Gentenaar" op maandag I 0 juni. Foto Armand Verschraegen (Copyright- Met toestemming van de fotograaf)
Toen werd nl. "Gepubliceerd ten stad-huyse vanGend,( ... ) dezen 12juny 1786." de "Ordonnantie van den Keyser Raekende de Ballons ofte locht-tuyghen met Vuer genoemt Montgolfieres". Het zou je maar gebeuren dat zo'n vliegende brandbom op je (houten!) huis of je korenakkerterecht komt... Jozefll vaardigde daarom op 26 mei 1786 onderstaand plakkaat uit. Het "absolutelyck" verbod was ingegeven door zijn bezorgdheid omtrent het brandgevaar bij het neerstorten van dergelijke tuigen. Naast de boete van de in die tijd reusachtige som van 500 gulden, diende de overtreder ook nog in te staan voor het vergoeden van alle veroorzaakte schade. Ziehier wat de ordonnantie zegt: "Syne Majesteyt hebbende in aendacht genomen het perykel van het Vuer aen het welk soo de Huysen en andere Gebouwen van de Steden en van het PlatLand, als de Aerd-Vruchten onderhevig syn door den val der Ballons ofte Locht-Ballen aen dewelke wordt vastgemaekt een Comfoor met Vuer ofte andere brandende materien, en willende voorkomen de onheylen en de ongelukken die daer uyt souden konoen voortskomen. Sy heeft,(... ) verboden en verbied absolutelyk aen alle Persoonen van wat staet ofte conditie sy konoen wesen, te rnaeken en te laeten opgaen Ballons ofte Locht-tuygen met Vuer ofte met ander~ brandende Materien, op pene van eene amende van vyf hondert guldens, en Vdil da~r-en-boven in-te-staen voor alle schaede de welke door den val van diergelyke Ballons ofte Locht-Ballen soude konnen veroorzaekt syn geweest."
In 't Gentsch blijven hangen
Dat "lobals" niet alleen aan kerktorens, maar ook in het Gentse dialect blijven hangen, moeten de volgende woorden en uitdrukkingen bewijzen: Van iemand van wie men niet weet tot welke nationaliteit hij behoort zegt men: "Hij es geboren in ne lobal." Als er iets wonderlijks, iets buitengewoon gebeurt: "goat er doar ne lobal omhuuge". "Azuu goat de lobalniet omhuuge!" betekent: "da zijn gien doenijnge", zo wordt er niet gehandeld. Wie een grote hoge zijden klak of muts droeg "hoa zaane lobal an". "Nen opgebloazene, een bloaze, oen dikke nekke, een chiquĂŠpulle" of "een blague" ... was "ne lobal". "Ne lobal" of"nen ballon" is ook synoniem voor "dikke, dikzak, vetzak, hij es dikkevet, ... " Een dik vooruitspringend buikje of"een tonne" is "een lobalbuikske." Ook als scheepsterm kent men "den ballon". Het is een bolvormige kurkzak die dient als wrijfhout om tussen wal en schip te hangen. Thans beter bekend als defender of fender.
33
!
·-..-
•
~
Je vanGend, ter preftntieva M'het .Francois-Beroard l ~ eune d' AUegeersbecque er. ae Jor. Guilliaume Pyck« Commij]'arij]en uyt den Colh gie , ten overfiaene van de He ere Onder- Bailliu de:{4 Stad~ door den onder(chreve Secietaris, deten I 'l. :Jun:. 1786. _ On1ert. J.J. vander Bekc
ORDö.NNANTIÊ V A N . DEN K E Y.S ER, Raekende Je Balluns ofie Locht-tuygen met Pttèr , genoemt Montgolfieres. Van den '26. Mey 1786.
S
Y NE -MA JE S T E Y T hebbende in a(mdagi: genó:..
men bet perykel van bet ·Vuer aen bet welk foo de Huy.:. . fen en and~re Gebouwen van de Steden en van bet PlatLand, als de Aerd- Vruchten onde~hevig fyn door den _val der Ballons ofte Locbt- Ballen aen de welke .word vaftgemaekt een Camfoor met Vuer ofte andere brandende materien, en willende voorkomen de onheylen en de ongelukken die dàer uyt fouden konoen voortskomen, Sy heefi, by advi~ van baeren gebeymen Raede , en ter deliberatie van de . Doorluchtigfte Gouverneurs- Generael der Nederlanden; verboden en verbied abfolutelyk aen alle perfaooen van wat ftaet ofte conditie fy konnen wefen, te roaeken . en te laeten opgáen Ballons ofte Lacht- tuygen met vuer ofte met andere brandende materien ~ op pene van eene amende van vyf hondert guldens; en '\,'ari ' daer:en-boven in-te-ftaen voor alle de fchaede de welke dool" den val van diérgèlykè Ballons ofte Lacht- Ballen fóude konoen veroorfaekt , fyn geweeil:. . . , . Beveelt en ordonneert, Syne Majefteyt aen al~e die het aengaet hun daer naer te reguleren ende tè conformeren. Gedaen tot Bruifel den 26. Mey 1786. Was geparapbeert; Kulb. vt. , onderteekent, Dé Reul, en ~er zydcn was het Cachet feereet van Syne Majefteyt gedrul;;t op eënen O~wel overdekt met wit Papier.
Aldus gepulili.ceert iià. Corifzftorie viin den . Raede in JTlaénde' ren , prefent Comm.iffariffen , ..ddvoCa.eten, Pr~cureur.s, .Deurwaerders, Meffàgi.ers è~de meer àndere Om-ftáenders, det_en io. j uny 1786. Was onderteekent, J. B. BÀUWE N s. ------------~~~~~~~~~~~~~~~~~~-------
Tot ÇEND' by-PETRUS nÈ GOkSIN eo Z~ONEN' Drukker van Zyoe Maje!leyc. Met oa:o1 ende Privife((.t'· wor geheel bet Graif{cbap van .vraen~eren.
(....
~~
·~I
En uiteraard kon in Gent, waar zowat alle belangrijke gebeurtenissen bezongen worden, en waar we ze nagenoeg altijd zien vliegen, in onze liederenschat geen deuntje over "de lobal" ontbreken: En ah! Rien, tsien, tsien, den ijzerdroad De lobal die omhuuge goat. Steekt Jan in 't mandeke, Voert hem noar een ander landeke En ah! Rien, tsien, tsien, den ijzerdroad, De lobal die omhuuge goat (bis) Hij hee zijn hoedje an, En hij hee zijn hoedje an. En ah! Rien, tsien, tsien, den ijzerdroad, De lobal die omhuuge goat (bis) Eddy "den Twiedekker" Levis
BIBLIOGRAFIE - Prosper Claeys: "Pages d'Histoire locale" deel1, p. 18-23 verhaalt de luchtreis van Blanchard. - Prosper Claeys: "Histoire du Théatre à Gand" (H.T.G.). - Ed. Caillon: "Gendtsche Cronycke" 1525-1835 19de eeuws, 4°, 11 banden, geïllustreerd met gravures, tekeningen, aquarellen, portretten, plans, ... bevat ook talrijke originele documenten in handschriften druk. (HS.G.I4248). Kabinet, handschriften en kostbare werken. Universiteitsbibliotheek Gent. Pp. 124 t.e.m. 133 (Caill.).
VOETNOTEN I. 2. 3. 4.
(Caill.) deel3 p. 124-125 origineel ingelast drukwerk (Stedelijke verordening). In: "Den duvel aan een koordeke" meer daarover. Meer daarover in: "Daer voorder in zee gevlogen". (H.T.G.) deel2, p. 183 en (Caill.) deel3, p. 132.
35
ENKELE HERINNERINGEN UIT DE ST-PIETERSWIJK In een iets kortere weg naar St-Pietersplein of de universiteits-boekentoren (mijn ouders zowel als mijn beiderzijdse grootouders hebben ook aan de Citadellaan gewoond), ging ik vaak te voet doorheen de wijk "Voetweg", waarbij ik vooral het "Benedictijnenstraatje" volgde. Vooral de huisjes aan de rechterzijde waren rechtstreeks tegen de muur der textielfabriek aangebouwd, zodat er van koer of tuin geen sprake kon zijn. Het was dan ook niet verwonderlijk dat men er regelmatig vrouwen op straat de was zag staan doen, en mannen stoofhout zag zitten kappen. Beneden was er een lokaal dat als woonkamer en keuken moest dienen, erboven een slaapkamer. In het straatje was er buiten één waterkraan, een gemeenschappelijk (primitief) toilet en een gemeenschappelijke grote vuilnisbak. Het lijkt dan ook wel begrijpelijk dat het vooral in dergelijke cité-milieu's was dat in de vorige eeuw te Gent tyfus- en cholera-epidemieën woedden. Uit die buurt hebben we ook in het oud Bijloke-hospitaal en op de psychiatrische universiteitspolikliniek der Guislainstraat opvallend veel gevallen gezien, waaronder verscheidene abnormale kinderen die vooral aan alcoholisme of inteelt moesten te wijten zijn; uit die omgeving zijn er heel wat kinderen in instituten moeten geplaatst worden. Vrij regelmatig (vooral vóór en tijdens de oorlog) kwamen er lieden uit die buurt van deur tot deur schooien, en stonden er 's zondags aan de poort van StPieterskerk te bedelen. De bedoelde proletarische wijk (ook aansluitend met stegen en koertjes aan de Heuvelstraat- nu Overpoortstraat, en zelfs verder met cité's als Hoveniersberg, op de Schelde-oever en Batavia aan Rozier/Blandijnberg) lag op het grondgebied van het vroegere St-Pietersdorp en zelfs grotendeels op dit van de abdij; als dusdanig bevond hij zich binnen de stadsmuren (wat men bvb. ook kan afleiden uit de ligging van het "peperbus"-wachttorentje aan de Hertogin Isabellakaai, en overgebleven gedeelten der oude stadsomheining die nu nog de achtermuur vormen van de tuinen der huizen met onpare nummers aan de Citadellaan). De huisjes aan het armoedige Benedictijnenstraatje zijn na onbewoonbaarverklaring afgebroken, eerst de rechtse die letterlijk tegen de industrie aanleunden, pas jaren nadien ook die aan de overkant. De textielfabrieken zelf verdwenen ook van de kaart, zoals dit overal in Gent gebeurde ... Na een tijdlang braak te hebben blijven liggen, ging het terrein tot parkeerplein voor het bioscoop-complex van Ter Platen dienen (dat zelf ook de plaats van een afgebroken textielbedrijf innam ... ). Bij de grote fabrieken-opruiming kwamen er nog enkele abdij-restanten bo-
36
ven, die echter weinig aandacht kregen waar de stadsarcheologie toen nog niet zo georganiseerd was. (Ook op de Hoveniersberg-helling zag ik nog- vóór de Economische Faculteit er kwam- op de koerkens gebeitelde Doornikse steenfragmenten verwerkt die waarschijnlijk van de abdij of van de verdwenen 0 .L. Vrouw-kerk voortkwamen; een Armand Heins zou dat alles naarstig afgetekend hebben; en toen kende ik Georges De Smet ook nog niet. In de tuin van de mime-artiest & kunstschilder Marcel Hoste die achter en onder St-Pieterskerk huisde, kon men ook nog zo'n stenen getuigen aantreffen.) Om grote betonblokken e.a. lastig industriepuin weg te werken heeft men toen ter plaatse met zwaar materiaal een grote kuil gegraven waarin heel wat werd gedumpt; dit heeft ons toegelaten een kleine correctie aan te brengen aan wat Leon Elaut (ook bewoner van de buurt) in zijn zeer verdienstelijk werk "Gentse Ziekenhuizen" (1976) schreef, waar hij nl. de Blandijnberg (blz. 27) "een kleiheuvel" noemt. In de bedoelde enorme put bereikte men niets anders dan louter gele zavel, ook tot op grote diepte (en ongeveer hetzelfde deed zich voor toen men onlangs ook vrij diep groefbij verbouwingswerken aan hetApostolinenklooster op de hoek van St-Pietersplein.). De "Blandinium-berg" was dus geen klei- maar een zandheuvel). Alexander-Karel EVRARD
DE STAM AUDENAERDE (Vervolg) Vir in bonis ... Een vermogend man ... PIDLIPvan AUDENAERDE Hofinan & Scepen der Kuere van GHEND Ten tijden van GraafLodewijk van Male (1346-1384), vinden wij in de Gentse Baljuwsrekening van hetjaar 1352, de vermelding: 1351 Maart 24; ... den here Philipse van Oudenaerde, hofman van Ghend, de deken van den c/eenen neringhen, de deken van den vo/res ende vele andren goede lieden, ... (Bron: Baljuwsrek. 13 52, RABrussel, Rekeningen op rollen VIII Gerechtsdienaars van Vlaanderen n°1718, Bailli de Gand 1351-52.). Schrijfwijze & spellingsvarianten: AUDENAERDE -AUDENARDE- OUDENAERDEOUDENARDE-AUDENAERT-AUDENAERD.
37
GENTSE STADSREKENING 1352-1353 (SAGENT Reeks 400 nr. 7) "Int jaer Ons Heeren als men screef M° CCC 0 LIJ, sDicendages up Onser Vrouwen avond alf Oost, waren ghemaect scepenen in Ghent..." Scepenen van der Kuere, Symoen serThomaes, Philips vanAUDENARDE, Jan van Calkine, Jan Wedaghe, Sanders van Lede, Heinric Boete, Jacop van der Haghe, Jan van den Hovene, Jan dAmman, up de Leye, Jan Borluut, Jans zone, Jacop Soyszone, Jan Ornie, Heinrix zone, Hu ge van Lembeke, de jonghe. In de stadsrekeningen van 1352/53 wordt hij zesmaal vernoemd, in de periode 1353/54 slechts éénmaal, in 1354/55 driemaal, in 1355/56 zevenmaal, in 1356/ 57 éénmaal, en in 1358/59 achtmaal. 14 Aug. 1354, "lntjaer Ons Heeren M° CCCO LIIIJ Donresdaghes in Onser Vrouwen avoode alf Oost, waren ghemaect scepenen in Ghent Willem van den Pitte, ser Wassetins zone, ende sine gesellen, ende sij ordinerden drie ootfangers van den zoenegelde van der stede, dat warenPhilips vanAudenaerde, Pieter Boete, Jacop Parisijs; item ordinerden sij twe ootfangers van der renten van der stede ende dat daer toe behoord, dat waren Symoen serThomaes en Jan de PAPE, Sente Pieters, ende dit es dat sij hebben ontfaen van der stede goede." In de Regesten op de Jaarregisters van de Keure van Gent, Stadsarchief te Gent, Schepenjaren 1339-1404, hebben wij ontdekt nopens Philip van AUDENAERDE: 1346, feb. 14. Schuldbekentenis voor schepenen Laureins van Westvoerde en Vrank den Backere door Lievin van der Hoghenhuus en Philips van A udenarde aan Jacop Scimmelpenninghe van 40 lb.gr.torn. voor Rijnwijn. (F 0 21 v 0 /3). 1346, apr. 5. Schuldbekentenis voor schepenen Vrank den Backere en Matbis vanAecht door Phylips vanAudenarde en Lievin vanden Hoeghenhuus aan Jan Steincop, poorter van Augsburg, van 26 lb.gr.torn. voor Rijnwijn. (F0 22 r0 /3). 1346, apr. 12. Schuldbekentenis voor schepenen Jan den Ryemmakere en Pieter van Doynse door Jan van Scepenenhuus enPhilips vanAudenaerde aan Jan Seyaerde van 29 1/2lb.gr.torn. voor Rijnwijn. (F 0 22 V 0 /2). 38
1354,? Akte door schepenen Sirnon de Atrio en Hugo de Lembeke van de schuld van 26 s.gr. op huis en erf in de Veldstraat door Jan van Meyeghem, bakker aan Philips van Audenaerde. (F0 142 V 0 /2). 1354,? Onderwerping door Jan Braodin en Jehan Chuket aan de scheidsrechtersuitspraak door Philips van Audenaerde, Jacop Busteele, koopman, Heinric vander Eecken en Heinric Merscaerd over een scheepslading zout die bedorven was voor St. Baafs, op een boete van 300 Pond parisis. Borgen: Willem de Bruwere voor Jan Brandine; Franscis van Aersele voor Jan Chuket. (F 0 144 V 0 11 ). 1358, mrt. 2. Verkoop voor scepenen Zegher Sloeven en Denijs van Ansbeke door Lisbet vander Most, fa. Hughe aan Philips van Audenaerde, van een erfrente van 5 kapoenen op het erf in de Dookersteeg waarop het huis staat van de erfgenamen "Wayers". (F0 176 ro/3). 1358,Aug. 9. Akte door schepenen van de schenking op verzoek van Graafvan Vlaanderen met toestemming van Philips vanAudenaerde, voogd van St. lansgodshuis aan de HoutbrieI, van de eerste "provende" in het voornoemde godshuis aan Lysbet Jours, Wwe Jan Jour. (F 0 200 v0 /2). 1360, dec. 22. Pieter van Vlachem, Jan van Herzele en Jan van Watervliet, landheren, en Zegher Parijs van de Houtbriel en Willem de Grotere, erfachtige lieden, rapporteren voor de schepenen GheerolfBetten, Jan van Meeren, Pieter van Buxstalle en es. dat Clais de Waijere, wisselaar, en zijn broers Jan en Melis erkend hebben 25 lb.gr.torn. schuldig te zijn aan Jacop Bruusche van een lening. Zij verzekerden deze op hun huis in de Donkersteeg, tussen dat van Jan Baekers en dat van Pieter Leys, op een erfvan de H. Geest van St. Niklaas, van een "capelrie" van St. Veerle, van het St. Jacabshuis en van Philips vanAudenaerde. Opgemaakt op 21 september 1359. (po 18 V 0 /1). STAAT VAN GOED(*) 11 Juli 1355, Verdeling "Hoyrsatingh". Verkateline -, SerPhilip vanAUDENAERDE (stiefvader), 1 kind. Philip en het kind hebben elk de helft van het hierna genoemd bezit. Het aktief van de nalatenschap: roerend bezit: rente 17 schelllingen 6 denieren parisis; 10 schellingen par. schuldvordering 50 s. gro.
* Bron: Regesten van de Gentse Staten van Goed, eerste reeks, 1349-1400, Band I, 1349-1370, door L. Wynant, 1979 Blz. 85. Kon. Academie van Belgit!, Kon. Commissie voor Geschiedenis.
39
onroerend bezit: - binnen GENT: woonhuis, Merem, cijnshuis, grond 112 bunder, Merem, cijnsbezit; 2 gemeten + 562 I /2 roeden, Muide, cijnsbezit; I bunder+ 25 roeden Spijk, cijnsbezit; Galg (Muidepoort), cijnsbezit (som van kommer wordt niet vermeld); 800 roeden Artvore erve onbelaste grond. - buiten GENT: grond 22 bunders Zaffelare, cijnsbezit; I 112 bun. + I20 r. + I 0 gem. Mendonk, cijnsbezit; 200 r. Wondelgem cijnsbezit - lokalisatie van onroerend goed niet vermeld: 2 woonhuizen (I was bezit van Verheylzoete Drieghe). grond (moer) I bun. pacht 72 pond grote; stuk (waar molen op staat), cijnsbezit 112 molen; I molen. Het passief van de nalatenschap: Landcijns, 2 s.gro., I/2 d., 9 112 d.par. + 3 gr. + 2 I/2 hoed zwarte haver, I gro. per bun., 3 s.gro.tomois., 4 gro. + I kraanvogel, 6 d.par., 3 s.gro. Pro memoria: I Gentse bunder= 3 gemeten = 900 roeden = I Ha 33a 67ca. I Pond parisis = 20 schellingen, I schelling= I2 denieren. I Pond toumois = I Pond parisis. I Pond grote = 6 pond toumois = I2 pond parisis. Het pond parisis is I/I2 van het pond grote. Verkateline: in de staat van de verdeling wordt de familienaam niet vermeld. Ver betekent Vrouw, in ons geval gehuwde vrouw. Bij nader onderzoek van de Gentse Staten van Goed, periode van 1349-1370, hebben wij toch haar familienaam kunnen bepalen, t.w. VAN GANSPOELE. Staat van Goed: 1354, I6 januari. F0 248. LIEVIN VAN HAUDENAERDE, KATEL/NE VAN GANSPOELE, 1 Kind. Aktiefvan de nalatenschap: Roerend bezit: Kapitaal in geld: I Pond gro.tom.in Philippus schilden aan 22 denieren gro.tom. Staat van Goed: 1354, I6 januari. KATEL/NE VAN GANSPOELE, OL/VIER VAN LEEDERNE, LIEVIN VAN HAUDENAERDE, 1 Kind bij 0/ivier + 1 kind bij Lievin. Aktief van de nalatenschap: Roerend bezit: Kapitaal in Geld: 3 lb. 7 s. 6 d. gro.tom. voor het kind van Olivier; 3 lb. 7 s. gro.torn. voor het kind van Lievin. 40
Wij kunnen dus besluiten dat Kateline tweemaal gehuwd is geweest, en dat Philip van Audenaerde een bloedverwant is van Lievin van (H)Audenaerde. Philip is stiefvader van het kind van Lievin, zie verdeling van 11 Juli 1355. BIBLIOGRAFIE - Regesten van de Gentse Staten van Goed. Eerste reeks 1349-1400. Band I. 1349-1370, door L. Wynant. 1979. Paleis der Academiën Brussel. - Gentse Stads- en Baljuwsrekeningen 1351-1364, door Alfons Van Werveke. 1970 Paleis der Academiën Brussel.
Jacques DISCART-AUDENAERDE
GENTSE MEMORIEDAGEN: 4-5-6 MAART 4 maart 1587: De schepenen ordonneren het aanbrengen van een openbare straatverlichting: "... dat er an zes huusen te zes huusen up de rechte straete in elcke ghebuerte eene lanteerne met eene bernende (brandende) keerse over de straete an een ghespannen coorde uutghehangen sal werden danaf doncosten ommeghestelt (omgeslagen) sullen wesen naer elck ghestaethede (verklaring) by de dekens van den ghebuerten ... ". (Gent kende zo'n 242 gebuurten.) 4 maart 1790:
De eerste tekenen van een Vlaamse beweging: in een schrijven van de Staten van Vlaanderen aan de "Etats Belgiques" lezen wij: " ...wij gevoelen dat het zoude betaemen van aale onze beraedslagingen, brieven, aenmerkingen, immers alles wat door de vergaederinge word behandeld in onze Vlaemsche Moederlyke Tael zoude moete worden uytgedrukt...".
5 maart 1408: Op 23 november 1407 wordt Louis d'Orléans voor de Parijse "porte Barbette" vermoord nadat hij bij de Franse koningin op kraambedbezoek was geweest. Een onderzoek wees als opdrachtgever van de moord Jan zonder Vrees aan. Louis' zoon, Charles d'Orléans, die gehuwd was met Bonne d'Armagnac, deed een beroep op Bernard VII d'Armagnac om zijn zaak te verdedigen. Zo ontstond de partij van de "Armagnacs" die het opnam tegen de partij van de "Bourguignons". De Gentenaars moesten de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees helpen in zijn strijd tegen de Armagnacs: "... dat alle de ghene die ommesaeten syn ende in de Casselrye syn der stede van Gend, al stappans ghereetscap maken, ende hun voorzien van engienen (vuurwapens), hamasehen (wapenuitrustingen) ende waepenen omme te treeken metter stede vanGend in 41
hulpen ende secoursen van onsen gheduchten Heere ende Prince ... "; "... dat alle edele rudders ende cnaepen die poorteren syn binnen der stede van Gend (poorters van Gentse nationaliteit) ... haer gheretscepe maken omme met den goeden lieden van der stede te treeken in hulpen van onsen voorseyden Heere ... actum den 5 maerte 1408".
5 maart 1824: "In de Prins", het lokaal van de Koninklijke Maatschappij voor Schone Kunsten, in de Ram, stelt men een Egyptische mummie ten toon. Zoiets brengt natuurlijk alle "curieuzeneuzen" van de stad op de been. 5 maart 1831: De armoede is groot te Gent. Op 5 maart 1831 wordt een tentoonstelling van kunstvoorwerpen ingericht door de Maatschappij van Schone Kunsten ten voordele van de behoeftigen. 5 maart 1834: Liberale studenten manifesteren voor het bisschoppelijk paleis van Monseigneur Vandevelde, tegen de oprichting van de katholieke universiteit te Leuven. Een spotprent in de Universiteitsbibliotheek herinnert aan deze manifestatie: "... Schemminkel gegeven aan den bisschop, door jongelingen der deftige klas om hunne ontweirding te doen blyken voor het stichten eener catholieke universiteit, in den nacht van 5 tot 6 maert 1834 ... " (scharminkelen betekent met ketelmuziek bespotten: geraas met potten, pannen, ketels, enz... vergezeld van een oorverdovend geschreeuw.) 6 maart 1540: De Gentse schepenen worden door keizer Karel ontvangen in het Prinsenhof. Ze bieden hun excuses aan en drukken hun spijt uit over de voorbije opstand. Voor al het gebeurde stellen ze echter de slechte regering verantwoordelijk, waaronder het land had geleden tijdens de afwezigheid van de keizer. Hun argumentatie wordt echter weerlegd en de keizer kondigt strenge maatregelen aan die in het geheugen gegrift zullen blijven tot voorbeeld van anderen. 6 maart 1635: De schepenen bevelen de atbraak van de meeste penshuisjes die in 1542 tegen het Vleeshuis waren opgetrokken: "... huusekins daer men de pensen vercoopt, die men te vooren vercochte in den Hoeyaerd ... ". 6 maart 1691: Geboorte te Gent van Luc-Jean-Joseph Vander Vynckt, doctor in de rechten, groot reiziger en uitstekend geschiedschrijver. Hij schreef o.m. de "Histoire des Troubles des Pays-Bas". Men heeft hem de Belgische Tacitus genoemd (Romeins geschiedschrijver). Hij zal te Gent overlijden op 29 januari 1779. 42
6 maart 1697: De valsemunter Isaac de Longueville wordt met de ketel ter dood gebracht op het Sint-Veerleplein. De ketel bevat kokende olie en water. Het is de laatste maal dat een dergelijke straf wordt toegepast. 6 maart 1741: De bekende beeldhouwer Laurent Delvaux verbindt er zich toe om de preekstoel van de Sint-Baafskathedraal te maken in Deense eik en Italiaanse marmer. Vier jaar later zal het werk klaar zijn. Het zal 15.000 Brabantse gulden kosten. Ronald DE BUCK
GENTELDERSONTMOET Herinneringen aan enkele minder fraaie Gentse trekjes Dat de Gentenaars in de loop van hun geschiedenis herhaalde malen andere steden en dorpen hebben belegerd is waarschijnlijk voor niemand een nieuwigheid. Zo werd Hulst, in Zeeuws-Vlaanderen, in 1452 door de Gentenaars platgebrand en geplunderd. De uit de 18de eeuw stammende en nu nog bestaande Gentse Poort te Hulst, zal wel niet haar naam te danken hebben aan dit wapenfeit. In 13 83 werd Ieper belegerd door de Gentenaars, samen met het Engelse Kruisleger. Op 2 augustus 1862 werd Charles De Groux (geh. te Comines- Fr.- in 1825, overl. te Brussel in 1870) aangeduid om de Ieperse Lakenhalle te versieren met historische muurschilderingen. Verder dan het ontwerpen van de taferelen in houtskool op papier, in 1863-1864, kwam de schilder niet. Wegens zijn overlijden kon hij zijn eigenlijke opdracht niet aanvatten. EĂŠn van de ontwerpen (afin.: 133 x 113,5) stelt de belegeringvan Ieperdoor de Gentenaars en het Engelse leger voor. Het behoort tot het patrimonium van het Stedelijk Museum van Ieper. Als herinnering aan diezelfde gebeurtenis bezit de Sint-Maarteoskathedraal van Ieper twee brandglasramen door G. Ladon (zuiderbeuk). In de Sint-Maarteoskathedraal is er tevens heel wat beeldhouwwerk te zien van de Gentse beeldhouwer AloĂŻs De Beule. DavidMAES
43
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel XXXIII Ja waddel Syn. : "Dat es't ien en 't ander! Ja, mijne goeie! Ja, santé mijn ratse. Dat es iet(s)! Choh!": uitroep van verwondering of bewondering zoals in: "Ja wadde, ezuu een bietel (biet). Ja wadde, ezuu een snelle kiene! (mooi meisje)" . Soms uitroep van afgrijzen: "Ja wadde, es mij dat een ongeluk!" Peetse, oasuwe lucht uit es kuup mijn pa oen anderen auto "Zijne lucht es uit": syn.: "Hij zit op zijn gat (kante ...); hij zit op zijn kniens. Hij es pompaf; hij es poepaf': zeer moe zijn. Het is echter in de hiernavolgende betekenis dat we de uitspraak moeten begrijpen: "Zijn (levens)kisse es uit; hij hee zijn kante gekierd": dood zijn. Dus: "Peetse, oas ge duud zijt kuup mijnpanen anderen auto". Met het geld van de erfenis wel te verstaan. Kroakende kerre loupe verre Gammele karren rijden ver. Ziekelijke mensen kunnen het soms lang uithouden, leven soms lang. Hé, Mie, steekt een beets'allachter an ons kerre Letterlijk: duw een beetje achteraan onze kar: help ons een beetje mee.
44
Komt uit een Gents volkslied: "Hedde gij niet gezien mijn nonkel Pier? 'k Zie hem al van ver'al mee zijn gruute kerre. Oas'tejij mij ziet, die roept hij achter mij: Hé, Mie, steekt een beets'allachter an mijn kerre!" 2de couplet En oaze k'ik an zijn kerre stak begoste jij te luupe, mee zijn kromme puute En oaze k'ik da zag die schoote 'k in ne lach omdat hij mee zijn kluute (pikkels) in de greppe lag (bron: Mevr. Jenny Lauwereins)
'k Ben ne klokkeluier, Gérard I. Hij die de klokken luidt. 2. Zeer oneerbiedig: iemand die aan zelfbevrediging doet. Tegen ons kerre rije Syn.: "Ons nie ambeteere" (<Fr.: "embêter": vervelen, lastig vallen). Geen stokken in onze wielen komen steken, ons niet hinderen. Kom, 'k zal ze ne keer uitspiete Syn.: Ge moet uw uures ne kier loaten uitspiete bij de pompiers. De weunsdagachtemoenen! ... Bij de pompiers! (terwijl men op zijn oor wijst). Ge zij zuu duuf ofne pot (ne kwakkel, nen herpel, ne patat, ne petoater). Ge zijt potteduuf (nen duuverik). Hij es een beetse duufachtig": gezegd tegen iemand die niet onmiddellijk iets begrijpt of niet goed hoort.
45
Plaat 39
46
'k Ben liever lui of moe; wirken es veur_de begijne Syn.: "Loat de pirde moar wirke, huidere kop es gruuter dan den onze. Leve de luiheid!": liever lui dan moe. "Begijnenwirk": is nochtans licht werk. Het bestond hoofdzakelijk uit naai- en verstelwerk dat een zeker geduld vereiste.
BIBLIOGRAFIE In mei verleden jaar verscheen het "Liber Amicorum Johan Decavele" onder redactie van Joris De Zutter, Leen Charles en André Capiteyn. Gelukkig is dit een huldeboek dat niet komt aan het einde van een carrière, maar het kwam er omdat Johan Decavele sinds 25 jaar onze Stadsarchivaris is. Het is, wij zouden bijna zeggen "vanzelfsprekend", een lijvig boek geworden (532 blz.). Zoals gebruikelijk volgt er na een biografie en een uitgebreide bibliografie van de gevierde, bijdragen van vrienden en sympathisanten, en die zijn zeer talrijk. (Meer dan 30) Wij kunnen hier niet de complete lijst vermelden, maar willen toch enkele bijdragen citeren om u een idee te geven van de inhoud van dit boek. Zo o.m. "Het Gents Stadsbestuur tussen vorst en onderdanen, 14e-16e eeuw.", "Jan, Johan en alleman, voornaamgeving bij de Gentse ambachtslieden (14e15e eeuw)", "De kunstverzameling van Jan van Bouchaute te Gent", "JeanBaptiste Lavaut" (1834-1900), archivaris van het bisdom Gent.", "Oorlogsschepen te Gent gebouwd in het kader van Napoleons invasieplan van Engeland", "De Gentse zilversmid en kunstverzamelaar Jacques van Hoorebeke ( 1635-1686)", "De bibliotheek van het klooster van Sint-Margaretha in Betbiehem te Gent in 1783. ", "Politieke spotternijen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1881 te Gent", "Rederijkers bij Marcus Van Vaernewijck", enz. enz. Het boek heeft een formaat van 16 x 24 cm. en bevat, zoals gezegd, 532 bladzijden. Het kost 2.100 fr. en is te bekomen in de boekhandel. Moest men moeilijkheden ondervinden om het daar te bekomen, dan kan men nog altijd contact nemen met de Uitgever "Stichting Mens en Kultuur" - Groot-Brittaniëlaan 43 te 9000 Gent. Tel.: 09.223.70.65. Verzendingskosten: 130 fr. Bijkomende inlichtingen bij de uitgever. Het Liberaal Archief publiceerde "Gelijke rechten, gelijke plichten. Een portret van vijf liberale vrouwen". Dit geïllustreerd boek van de hand van Bart D'Hondt heeft een formaat van 17 x 24 cm. en telt 156 bladzijden. 47
Bij de 5 dames, 2 typische Gentse: Alice De Keyser-Buysse, de zuster van Cyriel en Lucienne Herman-Michielsens. Ook nog de in Gent geboren Marthe Boël-de Kerchove de Denterghem, dochter van Oswald en kleindochter van Charles, die actief was in Wallonië. Het boek wordt thuis bezorgd mits overschrijving van 325 fr. op Rekening Nr. 000-1519870-74 van het Liberaal Archief, Kramersplein 23 te Gent. Wanneer dit nummer verschijnt is de tentoonstelling over de Augustijnen in de St-Pietersabdij achter de rug. Spijtig voor diegenen die nagelaten hebben ze te bezoeken. Gelukkig kunnen zij nog teruggrijpen naar het prachtig boek "Zeven eeuwen Augustijnen. Een kloostergemeenschap schrijft geschiedenis." dat tevens fungeerde als catalogus. Een boek dat zijn prijs van 950 fr.zeker waard is. Formaat: 21 x 29,5 cm. 231 bladzijden. Bovendien een 80-tal prachtige kleurenfoto's. Een kostbaar document. Van ons lid, de heer Arthur De Decker, verschenen 2 vrij uitgebreide geïllustreerde genealogische studies, nl. "Genealogie De Decker, een familie uit de Denderstreek ca. 1660 tot 1996" en "Genealogie De Vos, een Oostvlaamse familie ca. 1760 tot 1796". Wij vermoeden dat de De Decker's en de De Vos'sen onder onze lezers daar sterk zullen in geïnteresseerd zijn. Genealogie De Decker bevat 85 blz.+ 55 blz. illustraties met familienamenindex. Prijs: 400 fr. exclusief portkosten. Genealogie De Vos bevat 42 blz. + 32 blz. illustraties, met familienamenindex. Prijs: 300 fr., exclusief portkosten. Prijs van beide uitgaven samen: 600 fr. exclusief portkosten. Te bekomen bij de auteur: Smidsestraat 163 te 9000 Gent. Tel: 09.222.35.32 (na 19 uur). Of door overschrijving van de aangeduide prijs+ 100 fr. portkosten op Rekening Nr. 001-0481307-69 van de auteur. Geïnteresseerden kunnen deze studies inkijken in het Documentatiecentrum. In januari verleden jaar begon de Uitgeverij Facsimili in samenwerking met "De Gentenaar" de publicatie van "De Kranten van... Gent". Er kwamen 12 afleveringen die stipt om de 14 dagen verschenen. Het werd een kostbare, unieke verzameling historische Gentse kranten en archiefdocumenten. Iedere map (21 x 28 cm.) bevat een toelichting van een 8-tal bladzijden, plus verschillende facsimili-reproducties van kranten uit de behandelde periode, 48
ook nog affiches uit die tijd. Rijkelijk geĂŻllustreerd met historische foto's. Een bijzonder interessant initiatief dat aan een zeer redelijke prijs aangeboden werd: 195 ft. per aflevering. Wij laten hier de 12 behandelde thema's volgen: l. Gent barst uit haar voegen. De afschaffing van de octrooirechten op 21 juli 1860. 2. De Gentse Katoencrisis. De geschiedenis van de Gentse textielindustrie en de katoenschaarste van 1862-1865. 3. Dempen, slopen en saneren. De cholera-epidemie van 1866 en de grote openbare werken. 4. Katholieken tegen liberalen. De Gentse stadspolitiek tijdens de Schoolstrijd. 5. "De Gentenaar". De geschiedenis van de Gentse katholieke pers. 6. Het Zollikofer-De Vigneplan. Gent krijgt boutevard's naar Parijs' model. 7. De "Vooruit". De geschiedenis van de socialistische beweging te Gent. 8. "Het Volk". De Gentse katholieke arbeidersbeweging. 9. Emile Braun en de "Restauratie". De herwaardering van het stadspatrimonium en de Vlaamse Beweging te Gent. 10. Gent 1900. Het dagelijks leven in de belle epoque. 11. Het Algemeen Stemrecht. De grote werkstakingen en de groei van "Vooruit". 12. De Wereldtentoonstelling 1913. Gent aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Wij vermoeden dat deze afleveringen, ook nog afzonderlijk, te verkrijgen zijn in de krantenwinkels. H.C.
49
VRAAG EN ANTWOORD De heer David Maes meldt ons het volgende: Als antwoord op onze vraag in "Gent elders ontmoet" (G.T. 1996/4, p. 222), of er iemand iets meer weet over Jehan de Melun, bezorgde de Heer Erik L. Schepeos ons een achttal bladzijden fotokopie uit het boek: "Recherches historiques sur Ie chäteau et la seigneurie de Heusden autrement dite vicomté de Gand", Antwerpen, 1900, door Au guste Havenith. Deze bladzijden handelen over Jean (Jehan) de Melun. Naast burggraafvan Gent was hij tevens heer van Heusden, heer van Zottegem, ridder van het Gulden Vlies en raads- en kamerheer van Filips de Goede, enz. De volledige tekst werd overgemaakt aan het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis te Sint-Amandsberg, waar hij ter beschikking ligt van de geïnteresseerden. De heer Joho Van Schil (Luxemburg) stelt de volgende vraag: Een voorvader Theophile DE VLIEGER (geb. Gentbrugge 26.09.1855, tGentbrugge 21.02.1940) heeft lange jaren gewerkt als wagenmaker, koetsenmaker bij de Taeye (of een andere ortograaf). Die onderneming was wellicht gelegen in Gentbrugge of eerder in Lede berg. Wie kan me inlichtingen bezorgen over dit bedrijf De Taeye?
LEZERS SCHRIJVEN ONS Mevrouw Suzanne Janssens stuurde ons de volgende tekst: De Grote Sikkel, de Kleine Sikkel en de AchtersikkeL In het boek "Gent, van den oudsten tijd tot heden, ... " lezen we op blz. 1 van het tweede deel: "De stad Gent had verscheidene blokken huizen, welke aangeduid werden onder de naam van "ring". De meestgekende zijn de "Lijnwaadring" op de Vrijdagsmarkt, en de ring bij het schepenenhuis en het belfort. De ... Paradeplaetse". - Door "ring" verstond men hier dus eene reeks al of meest aan elkander palende gebouwen, uitzicht hebbende op eene openbare plaats, en ook de plaats zelve." De Grote Sikkel aan de Hoogpoort en de Achtersikkel aan de Biezekapelstraat en misschien ook de Kleine Sikkel aan de Nederpolder zullen op een bepaald moment een huizenblok gevormd hebben, waaraan een naam moest gegeven worden, vermits straatnamen en huisnummers nog niet bestonden. Deze "ring" was echter onderbroken door de tuin van de AchtersikkeL Het grondplan van dit huizenblok vertoonde aldus de vorm van een sikkel, een zeer oud land50
bouwwerktuig, dat zowel door linkshandigen als door rechtshandigen kan gebruikt worden!!!... De drie sikkels in het wapen van de familie Van der Ziekelen trekken de aandacht op het bezit van de drie woningen!!! ... Nota van de Redactie: Dat de naam van deze gebouwen zou afgeleid zijn van hun dispositie klinkt weinig overtuigend en we vermoeden dat de meeste van onze lezers het zullen houden bij de voor de handliggende verklaring dat ze genoemd werden naar de familie Van der Ziekelen die er reeds in de 14e eeuw eigenares van was.
GÊNSCHE PRÁOT - Dat es tegewoordig allemäol verren uitgevonde, zei Näort tege Jan de Kneukel... - Van wade? vroeg Jan. - Ei jao, zei den andere, aos ge da peist, dan al die gelîerde mane nu keune zegge wa wêere da 't gao zijn, wannîer dat ne maoneklips of ne zonnektips gao worde; ze zegge zelfs honderd jäor op avance, aos 'ter en sterre mee ne stirt gao te zien zijn, in dat es allemäol zûu zuust gepast... - Dat en es zûu moeielijk nie, zei De Kneukel, 'k kan e kik dat ûuk zegge ... - Gij? riep Näort; wa ken de gij däorvan? - 'k En moe kik da nie kenne, zei De Kneukel, da stao tegewoordig allemäol in den Almanak van Snoeck!
SI
DIT BESTAAT NIET MEER
ti
Oll C1)
2 >
.:: ~
0..
;!::
:::J C1) C1)
....J ·
C: C1)
"0 :::J
0
0
52
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 26e jaargang nr. 2 15 maart 1997
INHOUD - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Michielskerk- Sint-Michielsplein. - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Collectebus van de 16e eeuw. - Pierre Kluyskens: Jean Delvin. - Ronald De Buck: De Franse Bezetting van 1701-1706 door Louis XIV. - Quizmaster: Oplossing van de Puzzel 1996. - L. Borre: Buurtfeesten en Dekenijfeesten. - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 7-8-9-10 maart. -Jacques Discart-Audenaerde: De Stam Audenaerde: Hanskin van Audenaerde. - Eddy Levis: Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXXIV. - Fr. Geerinckx: Nog eens de Garde Civique. - David Maes: Gent elders ontmoet. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: De geschiedenis van een teerling huizen. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Jan Cleppe: Gênsche Präot. - Dit bestaat niet meer.
54 75 76 79 83 86 87 90 92 95 99
101 103 105 106 108
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg)
SINT-MICHIELSKERK- Sint-Miebielsplein De geschiedenis van de Sint-Miebielskerk begint zowat omstreeks het jaar 1000 en zo mogelijk nog iets vroeger. In een charter van 1105 bevestigt Balderik, bisschop van Doornik- Noyon aan de Sint-Baafsabdij het patronaatschap over de kerk van Sint-Martinus-Ekkergem en de daarvan afhankelijke Sint-MiebielskapeL Hieruit blijkt dus dat er nog geen sprake was van een kerk maar wel van een kapel. Deze werd bediend door de geestelijken van SintMartinus. De drie priesters moesten in de 12de eeuw om beurten in de nabijheid van Ekkergemkerk of in de buurt van de Sint-Miebielskapel wonen. In het begin van de 14de eeuw voegde men er zelfs een vierde bedienaar aan toe. Onder de parochianen van Sint-Miebiels waren heel wat begoede lui die een rijkelijk steentje bijdroegen tot de uitbouw van hun kerk en parochie zodat al vlug de Sint-Miebielsparochie belangrijker werd dan de Ekkergemparochie. Reeds tussen 1156 en 1169 greep de ontvoogding plaats die voor felle en jarenlange discussie zorgde tussen de twee parochies. De Gentse bisschop Cornelius J ansenius stelde daaraan een einde in 1561 door beide parochies een afzonderlijk statuut te verlenen. In de jaren 1120 en 1125 en nog eens in 1212 werd de kerk door brand geteisterd. Telkens werd ze vlug heropgebouwd en waarschijnlijk maakte men van de gelegenheid gebruik om ze merkelijk te vergroten. In een document uit 1244, dat handelt over de oprichting van een kapelanie, vermeldt mem herhaaldelijk "ecclesia sancti Michaëlis Gandavensi". Op dat ogenblik is er dus reeds sprake van een kerk. Wanneer de bisschop van Doornik in 1282 aan de karmelieten de toestemming geeft om zich te Gent te vestigen mogen zij dit doen mits zij de opbrengst van hun parochiale bediening delen met de kerk van Sint-Michiels. In de daaropvolgende eeuwen richtte men nog een aantal kapelanijen op waardoor de kerk over ruimere inkomsten kon beschikken. Het gebouw moet toen reeds een behoorlijke omvang hebben gehad. Aanwijzingen waaruit blijkt dat het stadium van kapel reeds lang achter de rug was en er reeds sprake is van een heus kerkgebouw situeren zich in het begin van de 14de eeuw. Dan geeeft Symoen van Hale te kennen dat hij een groot venster aan de ingang en een kleiner in één van de kapellen wil bekostigen. Maar Symoen sterft nog vooraleer zijn plan werd uitgevoerd. Zijn erfgenamen zien zich echter verplicht na een proces met de schepenen van de Keure, toch 54
nog in 1357-1358 de vensters op hun kosten te laten plaatsen. Op het einde van de 14de eeuw bezit de kerk reeds twee orgels - één groot en één positief- maar het gebouw zelf is reeds dringend aan restauratie toe. In het begin van de 15de eeuw drongen herstellingswerken zich op aan de toren. Een overeenkomst uit 1413-1414, tussen Jacoppe de Wielmakere-ontvanger van de Sint-Miebielskerk - en Arent vanden Sande - steenkoper uit Vilvoorde -, spreekt van de levering van goede "Dieleghemsche steeoen wel ende reiolie gehauwen" die zullen gebruikt worden bij de herstelling van de toren. De vrouwenfiguren en koppen in het noord- en zuidportaal dateren waarschijnlijk uit die periode. Al vlug zag men echter in dat de herstellingen slechts lapmiddelen waren en dat bovendien het gebouw zelf te klein werd om aan de stijgende behoeften te voldoen. Men besloot dan maar een nieuwe grotere kerk te bouwen. Uit de stadsrekeningen van 1440-1441 blijkt dat ter gelegenheid van de eerstesteenlegging van de nieuwe kerk men voor de werklieden een "tractement" betaalde. Naast een aantal notabelen en schepenen uit Gent was ook de hoogbaljuw van Vlaanderen Colaard van Commere bij die gelegenheid aanweztg. Eerst bouwde men de west- of torenzij de, waaraan men nog bezig was in 1480. In 1508 werden de kruispijlers opgetrokken en het groot venster in de kruisbeuk gestoken. Tussen 1508 en 1510 voltooide men het transept en in 1512 werden de, op kosten van Lieven van Pottelsberghe hergoten zes klokken, in de dakruiter opgehangen. Wegens gebrek aan de nodige fondsen moest men in 1526-1527 een grote loterij organiseren. Het schip van de kerk stond in 1528 onder dak maar aan de kapellen werd er toen nog naarstig gewerkt. Alhoewel de westgevel reeds voltooid was in 1514 vermelden de rekeningen van 1539 de aankoop van Vlaamse arduin die zal verwerkt worden in het groot portaal. De toren, waarschijnlijk het meest problematische deel van de ganse SintMichielskerk, was in 1550 nog maar een huis hoog opgetrokken. In 1566 waren amper twee geledingen afgewerkt. Om de werken te kunnen bekostigen organiseerde men geldinzamelingen onder de parochianen, zoals in 1506, en verleende de stad subsidies- onder andere 20 pond groten in 1516. De werken aan de kerk waren midden de 16de eeuw toch zo ver afgeraakt dat er reeds een aantal kunstwerken in ondergebracht konden worden. Dit blijkt althans uit de verslagen over de beeldenstorm in 1566. Toen echter tijdens het "Wondetjaar" de onlusten uitbraken had men een aantal kunstwerken uit voorzorgsmaatregel een veilig onderkomen bezorgd. Marcus van Vaemewijck somt er een aantal op in zijn "Beroerlicke Tyden" zoals: "die constighe tafel gheschildert van wit en zwart, van den name Jhesus, daer veel heiighen dien 55
hooghen name loven ende aanbidden, ende den inghel Sente Michaël int midden" met daaronder "eene helle, van eene meester Jaspar", waarmee waarschijnlijk Geraard Horenbaut wordt bedoeld. Verder vermeldt hij nog "een tafereel daer buten Sente Pieter ende Sente Pauwels gheschildert es, ende boven ander dynck, tot devocie verweckende" van een onbekend kunstenaar, "d'hystorie van den motalen serpenteinde woestijne" van Lucas de Heereen "het costelic weerek ende autaertafele, dat mer. Claeys Triest, heere van Hauweghem, hadde doen maken" van Jan d'Heere. Toch had men niet alle waardevolle kunstwerken tijdig kunnen verbergen. Zo vermeldt van Vaernewijck de beschadiging van een "albasten tafelkin ... met daerboven een Oordeel" dat meester Charles Claeysone had doen maken en het beeld van Sint-Jacab -geplaatst op de preekstoel bekostigd door raadsheer Jacob Hesslins. Het groot orgel in de zuidelijke kruisbeuk, destijds geschonken door Lieven van Pottelsberghe, kon op het laatste nippertje gered worden door het moedig optreden van een toeschouwer. Hij kon de beeldenstormers er van overtuigen het instrument ongeschonden te laten op belofte van een uitgebreid drinkgelag. Daardoor bleven ook de geschilderde glasramen van de kerk ongedeerd. Tijdens de tweede beeldenstorm, in 1578, bleef er weinig ongeschonden van hetgene men de eerste keer had kunnen redden. De kerk kreeg zelfs een derde inval te verduren op 10 maart 1597. Toen vernielden de geuzen de ondertussen nieuw geplaatste meubelen en kunstwerken en stalen ze het ijzer en het lood van de daken. Waarschijnlijk was het Romaanse koor van de oude kerk nog in gebruik om er de kerkdiensten in te laten doorgaan tijdens het optrekken van de nieuwe delen. Zeker is dat tijdens de Calvinistische Republiek in 1579 het oude koor met de grond gelijk gemaakt werd om een rechte straatverbinding tot stand te brengen tussen Onderbergen en de Koornlei. Zodoende zag men zich verplicht in 15851586 houten schutsels te plaatsen om het nieuwe deel van de kerk afte sluiten. Het zou echter nog tot 1623-1624 duren vooraleer aan de bouw van het nieuwe koor zou begonnen worden waarbij men gebruik maakte van de oude fundamenten. De aartshertogen Albrecht en Isabella legden de eerste steen in 1623. Om de financiële lasten te helpen delgen verkreeg het Gentse stadsbestuur op 21 maart 1619 van de hogere overheid de toelating een belasting van één stuiver te heffen op elke zak verkocht graan. De toelating was geldig voor drie jaar en moest steeds hernieuwd worden. De laatste keer dat dit gebeurde was in 1672. Door de trage vordering van de werken is het niet uitgesloten dat ondertussen de oorspronkelijke plannen verloren gingen en men zijn toevlucht zocht tot improvisatie. Toen in 1630 de grote koorvensters moesten geplaatst worden kregen de bouwmeesters Tobias d'Oosterlinck, Lieven Pien en Lieven Sanders opdracht 56
Preekstoel van de St.-Michielskerk.
57
de vensters van de kathedraal, Sint-Jacobs en andere kerken op te meten om daarvan een vergelijkende studie te maken. Het koorgewelf werd in 1648 aanbesteed en aan Thomas d'Oosterlinck toegewezen voor de som van 1100 gulden. Deze zag echter zijn werk afgekeurd met als gevolg dat hij terug van voor af aan kon beginnen. De ganse kerk stond in het droge in 1650 maar ondertussen bleven de werken aan de toren stilliggen. Tussen 1658 en 1672 werd aan de toren verder gebouwd zonder dat men concrete plannen had voor de afwerking ervan. Er waren nochtans een viertal plannen opgemaakt geweest. Het eerste voorzag een toren van 350 voet hoog, dateert van omstreeks 1652 en is van de hand van Gillis Bonjours. Het plan werd echter niet aangenomen. Van het tweede ontwerp maakte men in 1658 een houten maquette die nu nog bewaard wordt in het Bijlokemuseum. Het derde en tevens meest prestigieuze, is een plan uit 1662, ontworpen door de geboren Gentenaar Lieven Cruyl, op dat ogenblik vicaris te Wetteren. Volgens dit plan zou de Sint-Miehielstoren de hoogste en schoonste van de stad en het land worden alhoewel toch iets minder hoog dan de kathedraaltoren van Antwerrpen. Cruyls toren zou een hoogte bereiken van 470 voet of 134 meter. Van het vierde ontwerp, van Gillis Wyckhuys, is verder niets bekend. Het zal iedereen wel bekend zijn dat van al die mooie plannen niets terecht kwam. Het geldduiveltje kwam nog maar eens stokken in de wielen steken. De stad weigerde verder haar medewerking. Meer nog, de reeds ingezamelde gelden voor de toren kregen een andere bestemming. In een ultieme poging het stadsbestuur aan te porren tot de betaling van de achterstallige 46.500 gulden voor de afwerking, richtte de kerkraad op 19 juni 1743 een verzoekschrift aan gouverneurGraafvan Coningsegg. Dit bleefzonder resultaat. Ten einde raad openden ze dan maar in 1745 een intekening voor het verhogen van de toren met ĂŠĂŠn verdieping van 55 voet. Ook dit initiatief kende geen succes. Toen op het einde van de 18de eeuw de toren begon af te brokkelen met gevaar voor de voorbijgangers, moest het stadsbestuur noodgedwongen een hulpgeld van 24.000 gulden ter beschikking stellen voor dringende herstellingen. Met de wereldtentoonstelling van 1913 in het vooruitzicht werden heel wat historische gebouwen gerestaureerd. In het kader hiervan tekende Vatentin Vaerwyck een nieuw torenontwerp. Daarbij liet hij zich inspireren door het ontwerp van Lieven Cruyl. Nu was het echter de oorlog die roet in het eten kwam gooien tot in 1918 het plan weer te berde kwam. Vaerwyck paste het weliswaar wat aan. Zo voorzag hij een torenbekroning onder de vorm van een verguld Sint-Michielsbeeld. Om zijn plan wat geloofwaardiger te maken en onder invloed van de naoorlogse 58
euforische toestanden noemde hij zijn toren een "Monument van de Zegepraal". Maar de toren ... die bleef steken op 23,67 meter. De Franse bezetter verbood op 30 augustus 1798 de kerkelijke diensten. De Sint-Miebielskerk werd omgevormd tot "Tempel der Wet" of "Decadaire Tempel" om daarin de eredienst van de godin van de rede te houden. Daartoe verwijderde men de godsdienstige symbolen. Naast het slopen van de portalen, de elf kapellen van de benedenkerk en de tien van de bovenkerk, het hoogaltaar, het koorgestoelte, de preek- en biechtstoelen, haalden de Fransen bovendien de beelden van de twaalf apostelen in de middenbeuk van hun voetstuk. De schade werd later op 114.607 gulden geraamd. Krachtens het concordaat tussen de paus en Napoleon werd de kerk op 12 april - 22 germinal an I 0 - terug gegeven aan de eredienst. Het zou echter nog tot 5 juni duren vooraleer de eerste godsdienstoefeningen er in doorgingen, vijf dagen later gevolgd door de verkoop van de objecten die voor de nieuwe ritus hadden gediend. De toren bleef zonder dak tot 1824 zodat men bij regenweer kletsnat werd in het portaal. Voor het eerste klokkegelui moest nog gewacht worden tot 17 november 1825, na het bouwen van een nieuwe klokkenstoel. Om de schade te herstellen, aangericht door de Fransen, greep in 1825 een ernstige restauratie plaats. In 1890 werd de ganse kerk van haar bepleistering ontdaan. De sacristie, in 1650-1651 vermoedelijk opgetrokken op de plaats van de vroegere, moest in 1908 deels afgebroken worden bij de aanleg van de nieuwe SintMichielsbrug. Gebruikmakend van de oude plannen breidde architect Modeste de Noyette haar terug uit in 1909. In datzelfde jaar stond hij ook in voor de plannen van de restauratie van het westportaaL De laatste restauratiecampagne, ingezet in 1967, vond plaats onder leiding van het architectenbureau AdriĂŤn Bressers.
Het gewezen kerkhofvan Sint-Miebiels Slechts weinigen die nu over het Sint-Miebielsplein lopen realiseren zich dat ze zich in feite op het gewezen Sint-Miebielskerkhof bevinden. Jozefll vaardigde op 18 juli 1784 een verbod uit nog langer te begraven in kerken en kapellen, verbod dat hij op 1 november daaropvolgend uitbreidde tot het begraven binnen de steden. Op I december 1784 kocht de stad een perceel grond van 599 roeden aan, op een niet nader bepaalde plaats, voor het aanleggen van een nieuw kerkhof voor de parochianen van Sint-Niklaas, Sint-Miebiels en Sint-Martinus-Ekkergem. De kostprijs bedroeg 2265 gulden. Aangezien de lijken niet bij dag mochten vervoerd worden, bracht men ze on59
der in het lijkhuis van de kerk om ze dan 's avonds met een lijkwagen naar het nieuw kerkhof te vervoeren. De Sint-Miebielskerk bezat langs weerszijden van het hoofdportaal een lijkkamer. Reeds in 1785 is er sprake van een zelfgemaakte weg over het oud kerkhof tussen de Sint-Miebielsbrug en de Toren- of Turrepoortbrug. De kerkfabriek verkocht op 18 november 1785 het kerkhof aan de stad voor 200 ponden groten. Een clausule opgenomen in de verkoopsvoorwaarden vermeldt dat het gewezen kerkhof ten eeuwige dage onbebouwd moet blijven tot "sieraad van de kerk en tot den publieken dienst". Ongetwijfeld zal ook het respect voor de doden bijgedragen hebben tot het nemen van dit besluit.
De broederschappen en gilden Een aantal broederschappen en gilden kozen de Sint-Miebielskerk uit om er hun godsdienstige bijeenkomsten te houden. De broederschap van het H. Kruis ontstond toen de kerk enkele stukjes hout van het kruis van Christus ten geschenke kreeg. Pastoor Bauters en Gillis de Blasere, heer van Hellebus, namen het initiatief voor de stichting. Op 6 december 1600 keurde paus Paulus V de oprichting goed. De instelling van de broederschap greep plaats in aanwezigheid van de aartshertogen Albrecht en Isabella. De broederschap van 0 .L. Vrouw, reeds vermeld in 1410, werd heropgericht op 24 april1803 door bisschop Fallot de Beaumont. Verder vermelden we nog: de broederschap van Q.L.Vrouw van Loretten, ingesteld op 31 maart 1682; de broederschap van de aartsengel MichaĂŤl, begonnen op 27 juni 1690; de broederschap van Jezus, Maria en Anna, opgericht in 1694, de broederschap van het H. Sacrament des Altaars, ingesteld op 28 september 1712 door bisschop Philip-Erard van der Noot en de broederschap van de H.H. Engelen, gesticht op 21 juni 1816. De broederschap van Sint-Ivo ontstond uit de verering van deze heilige door de "practisijnen" bij de Raad van Vlaanderen. Sint-Ivo is trouwens de patroonheilige van de advocaten. Als stichter van het gilde duidt men Vincent de Roose, licentiaat in de beide rechten, aan. De oprichting werd goedgekeurd bij bulle verleend door paus Innocentius XI op 8 januari 1677. De statuten dateren van 4 mei van datzelfde jaar. EĂŠn van de artikelen bepaalde dat de leden van het gilde kosteloos ten dienste moesten staan van de weduwen, wezen, gevangenen en behoeftigen. Om als lid aanvaard te worden moest men voldoen aan drie voorwaarden: als erkend rechtsgeleerde ingeschreven zijn in de officiĂŤle lijst, het bewijs leveren van zijn kunde en welbespraaktheid en van goed gedrag zijn. Naast de broederschappen hadden verschillende ambachtsgilden hun altaar in de Sint-Michielskerk. 60
Koorgestoelte van de St.-Michielskerk.
61
De vleeshouwers, de leertouwers en de handschoenmakers kregen het altaar van Sint-Gillis toegewezen, de pijnders het altaar van Sint-Juliaan, de schipmakers het altaar van Vinderboute en de busschieters de kapel van SintAntoon. Het gilde van de H. Zacheus, opgericht op 9 maart 1655, verenigde de Gentse taverniers. De statuten dateren van 28 april 1656. Niemand mocht te Gent bier tappen zonder lid te zijn van deze gilde. Samen met de andere coĂśperaties schafte men haar af op het einde van de 18de eeuw.
Het interieur Onder het doksaal vindt men de gedenksteen ter nagedachtenis aan de gesneuvelde parochianen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is een werk van de Gentse beeldhouwer Gust Cornelis. Bovenaan prijkt een Sint-Miebielsbeeldje samen met de wapenschilden van BelgiĂŤ en Gent. Oorspronkelijk was het de bedoeling deze gedenksteen in arduin uit te voeren. Toen deze wat te lang op zich liet wachten goot G. Vindevoghel uit Gentbrugge hem in het brons. Joseph Cornelis stond in voor de plaatsing in 1926. Vooraleer men de ruimte naast de toren inrichtte als lijkkamer was er de diskamer of tafel van de H. Geest in ondergebracht. Daar deelde men de broden, verbonden aan begrafenissen en jaargetijden, uit aan de armen. De vroegere preekstoel, uit 1696, van de hand van Jan Baptist Helderberg werd door de Franse bezetter vernield. De huidige, in mahoniehout, is het werk van vader en zoon Franck en dateert van omstreeks 1846. Vader Franck stond in voor het houtwerk en zijn zoon voor de witmarmeren beeldengroep "Jezus die de blinde van Jericho geneest". De drie halfverheven beeldhouwwerken op de kuip beelden respectievelijk uit: "Het sermoen van Christus op de berg", "Christus onder de leraren" en "Christus geeft aan zijn apostelen de opdracht het Evangelie te verkondigen". Achteraan op het meubel: "De hemelvaart van Christus". Het oudst bekende hoogaltaar dateerde uit het laatste kwart van de 17de eeuw. Gery Picq tekende een eerste ontwerp en Arnaut Quellin het tweede. Voor de uitvoering deed men beroep op Norhert Sauvage. Omaar Donekers verzorgde het beeldhouwwerk waarvoor Pieter Leplat de tekening leverde. Het werd beschilderd door Jan van Cleef. Architect Louis Minard ontwierp het huidig hoogaltaar. Het werk werd aanbesteed op 8 april1857 voor 52.000 goudfrank en uitgevoerd in 1859. De engelenbeelden die het versieren zijn van de hand van J. Van Arendonck uit Antwerpen. Nog voor de volledige afwerking liet het ontwerp een golfvan protest ontstaan bij een aantal kunstminnende Gentenaars, die het geheel maar een "misbaksel" vonden. 62
Dit altaar vervangt een vroeger uit 1717, waarvan Jan Pieter van Baurscheit uit Antwerpen het beeldhouwwerk leverde. Een in hout gesneden beeld van de Maagd van Gent behoorde tot de voornaamste versiering ervan. Het werd ingewijd op 18 januari 1719. Het neo-gotisch koorgestoelte dateert uit de 19de eeuw en werd ontworpen door August Van Assche. Het kwam in de plaats van een vroeger gestoelte door Pieter de Sutter gemaakt in 1721-1723. In de loop van haar bestaan bezat de Sint-Michielskerk diverse orgels. Reeds in 1392 maken de archieven gewag van twee orgels, één groot en één positief. MeesterPieter "de orghe1makere" betaalde men in 1438 "van beede de orghelen te acoordeeme (stemmen), ende te zuveme de pipen van den ghestove (ontstoffen van de pijpen)". Tussen 1530 en 1540 krijgt Comelis de Moor opdracht om voor de Sint-Walburgiskerk te Oudenaarde een nieuw orgel te bouwen dat nog groter en mooier moest worden dan dit in de Sint-Michielskerk. Alhoewel zijn naam niet voorkomt in de kerkarchieven van Sint-Michiels, neemt men aan dat ook hij de bouwer is van het instrument waarnaar in zijn opdracht wordt verwezen. Voor het Oudenaardse orgel moest hij de beelden van "St. Michaël ende andere santen" en de wapens van de heer van Vinderboute vervangen door andere. Die heer van Vinderboute was niemand minder dan Lieven van Pottelsberghe, die trouwens het orgel bekostigde. Volgens Marcus van Vaemewijck was het een "constich stick met 3000 pijpen". Het bevond zich in de zuiderkruisbeuk waar nu nog een geöefend oog de sporen kan waarnemen die de draagbalken in de muur nalieten. In de loop der tijden leverden heel wat orgelbouwers hun bijdrage aan de "orgelhistorie" van de kerk. Zo zijn de namen bekend van: Heynderick Sagtmoortele (1556), Charles Blancquaert (1560-1576), Crispijn Carlier (1596), Matthias Langhedul (1609), Gheert Medaert (1632), Pieter vander baghen (1634), Robert Gordon (1644-1648), Jean de Roijere (1662), Nicolas van Roy (1662), Nicolas Langlee of Langlet (1674), Pieter Middaert (1684), J.P. de Forceville (1705), Pietervan Peteghem (1746-1761), Petrus de Volder (1817), Evarist Lovaert (1864), J. Vergaert en Deprez (20ste eeuw). De orgelkast van het huidig instrument dateert uit 1817 en is gemaakt door meester-schrijnwerker Velleman. In 1940 kreeg Jules Anneessens uit Menen de opdracht een nieuw orgel te bouwen. Door de oorlogsomstandigheden kon de uitvoering ervan niet doorgaan. In 1951 voerde zijn zoon Paul het enigszins gewijzigd plan dan toch uit. Het oorspronkelijk project voorzag een orgel met 47 spelen. Door financiële problemen moest men zich echter beperken tot een insturnent met 36 spelen. 63
Orgel van de St.-Michielskerk.
64
Organist Gabriël Verschraegen van de Sint-Baafskathedraal speelde het in. Het Sint-Ceciliabeeld boven op het orgel is vermoedelijk van de hand van Frans Gyselbrecht - gezegd van Bevere, uit Gent die het in 1735 beeldhouwde voor het Gregoriaans Seminarie of "Chomelhuys". De oudste vermelding van de klokken van Sint-Miebiels gaat terug tot 1392. In 1414 hing men een nieuwe klok in het oude torentje van de kerk. Op kosten van Lieven van Pottelsberghe werden in 1522 zes klokken gegoten en opgehangen in het vieringtorentje. In 1617 is er sprake van enkele grote en kleine klokken die de reeds bestaande kwamen aanvullen om "te doen spelen eeneghe gheestelijcke liedekens", een beiaard dus die vermoedelijk bleef bestaan tot in het begin van de 18de eeuw. Omstreeks 1618 voerde Grognaerd enkele werken uit aan het klokkenspel, gevolgd door Paeschier Mellaert in 1633. De complete beiaard verdween in 1744 in de smeltkroes van de Antwerpse klokkengieter Georges du Mery, op dat ogenblik werkzaam te Brugge. Zijn opdracht bestond er in vijf nieuwe klokken te gieten. Op 18 maart 1744 kwamen Michaël, Gabriël, Raphaël, Maria en Anna te Gent aan. Hun bronzen stem was voor het eerst te horen op paasavond 1744. Wat er met de klokken tijdens de Franse tijd gebeurde blijft een open vraag. Wel is bekend dat Sint-Miebiels op 25 maart 1803 de toelating kreeg de klokken te luiden. Daartoe hing men twee nieuwe bedewekkers in de toren: de Michaël (1450 kg) en de Gabriël (950 kg). Beide waren gegoten door Andreas van den Gheyn uit Antwerpen. In 1826 kregen ze het gezelschap van de Raphaël (875 kg). De Duitsers namen op 2 augustus 1943 de Michaël en de Gabriël in beslag. De Raphaël onderging het zelfde lot op 3 januari 1944. Hij werd naar Hamburg vervoerd waar men hem in de "Nord Deutsche Affinerie Gesellschaft" versmolt voor minder vreedzame doeleinden. De firma Goossens uit Gent leverde in 1953 drie nieuwe klokken die dezelfde naam kregen als hun voorgangers. Ze wegen respectievelijk 1715 kg, 1200 kg en 890 kg. Ze zagen het levenslicht in de gieterij van de firma Petit en Fritsin, Aarle Rikstel in Nederland.
De kapellen Voor onze wandeling langsheen de kapellen volgen we de nummering zoals aangeduid bij Berten De Keyzer (zie grondplan). Kapel I. Schilderij: "De H. Familie" (H. Anna, O.L. Vrouw en Jezus) door Gaspar de Craeyer (1584-1669). Het werd samen met een ander doek gestolen tijdens de 65
Grondplan van de St.-Michielskerk, naar Serten De Keyzer.
66
nacht van 31 maart 1974. De dieven sneden het ruwweg uit de lijst. Op 19 mei 1974 vond de B .0 .B. van Nijvel de beide doeken terug te Asse samen met nog drie schilderijen afkomstig van een inbraak in de kerk van Sleidinge. Schilderij: "Christus verschijnt aan de ongelovige Thomas" door Antoon vanden Heuvel (±1600-1677). Het doek is afkomstig uit kapel liL Kapel II. Vroeger H. Geestkapel en onderhouden door de familie Moortgat. Schilderij: "O.L.Vrouw van Smarten tussen twee wenende engelen" uit 1629, door Antoon vanden Heuvel. Het doek is afkomstig van de kapel van het H. Kruis (kapel XVII). Daar hing het boven een grafsteen gebeiteld door Hubert Anicq en door de Fransen vernield in 1799. Grafsteen en schilderij vormden één geheel. Schilderij: "Het zweetdoek van Veronica" (20ste eeuw) door Jos Janssens. Beeld: "Ecce Homo" in gepolychromeerd hout. Vermoedelijk uit de 17de eeuw. Calvarieberg: eind 19de-begin 20ste eeuw. Kapel liL Vroeger de Gembloerskapel en onderhouden door de familie van der Haeghen. Schilderij: "Aanbidding der Wijzen" toegeschreven aan Jan van Cleef (Venlo 1646-Gent 1716). Schilderij: "De legende van Sint-Hubertus" uit 1666, door Jan Boekhorst (of van Bockhorst), bijgenaamd Lange Jan (Münster 1605-Antwerpen 1668). Biechtstoel uit 1625, door François Cruyt. De beelden van David en MariaMagdalena zijn van Miehiel vander Voort (Antwerpen 1667-t1737). KapelN. Vroeger Sint-Annakapel en onderhouden door de familie van Pottelsberghe. Schilderij: "Terugkomst van de H. Familie uit Jeruzalem" door Antoon vanden Heuvel. Zuiderportaal. Een console in Ledische steen van vier koppen die vermoedelijk dateert uit de 14de of 15de eeuw. Kapel V. In deze kapel, tevens zuidertransept, bevond zich vroeger het doksaal. Het werd afgebroken in 1830. Men neemt aan dat zich hier de privékapel van Lieven van Pottelsberghe bevond. Nu is het de kapel van de broederschap van Loreto, opgericht door de bedevaarders uit de parochie naar dit bedevaartoord in Italië .. Schilderij: "De boodschap van Maria" uit 1810, door André Lens (Antwerpen 67
1739-Brussel 1823). Oorspronkelijk schilderde Lens de engel zonder vleugels. Op verzoek van de kerkfabriek schilderde hij later de vleugels erbij. Schilderij: "De Hemelvaart van Maria" uit 1811, door Jos François. Schilderij: "De genezing door voorspraak van O.L.Vrouw" door Jacob van Oost (Brugge 1600-1671 ). Dit werk schonk mevrouw Vander Haeghen aan de kerk na bemiddeling van pastoor Breydel. Het altaar, waarvoor Lorlewijk Roeland de tekeningen maakte, werd deels afgebroken in 1899 omdat het niet conform was met de stijl van het geheel. Onderaan het altaar, in wit marmer, de H. Familie in een festoen van bloemen en vogels en de engeltjes links en rechts doorN. Helderberg. Beeld: "Madonna en het kind" door Rombaut Pauwels of Pauli (Mechelen 1635-1700). Het is een vrije copie van het Madonnabeeld van Michel-Angelo te Brugge. Het beeld behoorde vroeger tot het patrimonium van de in 1799 afgebroken Jezuïetenkerk in de VolderstraaL Beeld: "H. Livinus" door Laurent Delvaux (Gent 1696-Nijvel1778). Dit beeld stond onder de preekstoel van de afgebroken Jezuïetenkerk. De koperen vergulde platen van de kuip van deze preekstoel behoren nu tot de verzameling van het Bijlokemuseum. Beeld: "H. Amandus", in geknielde houding, door J.F. Franck. Dit plaasteren beeld is een geschenk van senator Maertens-Pelckman uit 1854. Het plan om het in marmer uit te voeren ging niet door. Epitaaf: in koper uitgevoerd door Leon Geeraert ter nagedachtenis van de Gentse senator Theodoor Leger, overleden in 1913. Kapel VI. Kapel van de Gelovige Zielen. Vroeger kapel van de H. Zacheus. Altaar: in marmer en uitgevoerd door August Portois. Het werd geschonken door Pieter van Hoorenbeke, deken van de broederschap van de Gelovige Zielen. Schilderij: "De verlossing van de zielen uit het Vagevuur" door Jozef de Cauwer (Ronse 1780-Gent 1854). Schilderij: "Jezus geneest de blinde van Jericho", eveneens door Jozef de Cauwer en door hem in 1825 aan de kerk geschonken. Epitaaf van Petrus Jozef van Hoorenbeke d'Overbrouck, overleden in 1799, en zijn echtgenote Theresia Margarita Hamelinck, overleden in 1769. Op de scheidingsmuur tussen de kapellen VI en VII: een witmarmeren beeld en epitaaf van de familie Coussens (Guilielmus t 1766 en Francisca t 1786). Karel van Poucke (Diksmuide 1740-Gent 1809) maakte het beeld in 1788 voor de som van 1.000 gulden. Kapel VII. Kapel van de H. Franciscus a Paulo. Vroeger Sint-Joachimkapel en onderhouden door de familie van der Haeghen. 68
Schilderij: "De H.H. Carolus Borromeus, Sebastiaan en Roebus roepen de voorspraak in van Christus over de pestlijders in Milaan ( 1538-1584)". Het is een werk van Karel van Mander of vander Mander (Delft 1609-Kopenhagen 1670). Het werd door de familie d'Hane aan de Sint-Sebastiaanskapel (kapel X) van deze kerk geschonken. Schilderij: "H. Franciscus a Paulo" door Jos de Ribera-bijgenaamd la Spagnoletto (Jativa 1591-Napels 1652). Op 21 oktober 1926, tussen 12.30u en 13.30u, gingen dieven met het doek aan de haal nadat ze het uit de lijst hadden gesneden. Het werd een dag later teruggevonden op de trein Brussel-Antwerpen. Na het verschijnen van de persberichten over de roof wist de dief er blijkbaar geen blijf meer mee. Na restauratie door Fernand Aelman bracht men het doek op 22 januari 1927 terug naar de kerk. Samen met een ander doek werd het een tweede keer gestolen in 1974. Net vóór de Gentse Feesten van 1983 gingen dieven voor een derde keer met het doek gaan lopen. Tijdens de nacht van donderdag op vrijdag 14/15 juli roofden ze toen niet minder dan 23 kunstwerken uit de kerk. Het doek van de Ribera had pas een restauratie achter de rug. Schilderij: "H. Franciscus aPaulo bij de stervende koning van Frankrijk" door Gillis vander Plaetsen (1808-1857). Op de scheidingsmuur tussen de kapellen VIT en Vlll: het grafmonument van Philip Baesbancq, kapelaan van de Sint-Michielskerk, door Laurent Taminne uit Nijvel (1732-1813). Het dateert uit 1775. Kapel Vlll. Kapel van de H. Catharina van Alexandrië. Vroeger Sint-ThomaskapeL Schilderij: "De boodschap van Maria" en op hetzelfde doek rechts van een middenpilaar "Het huis van Nazareth dat door engelen wordt overgebracht naar Loreto". Schilderij: "De triomf van de H. Catharina" door Gaspar de Craeyer. Het Museum voor Schone Kunsten te Brussel bezit een repliek van dit werk. De glasramen uit 1890, gemaakt door J.B. Capronnieren geschonken door Th. Libbrecht, voorzitter van de Provincieraad van Oost-Vlaanderen. Op de scheidingsmuur tussen de kapellen Vlll en IX: het grafmonument van Norbertus van Reysschoot en Anna Maria Bollaert. Kapel IX. Kapel van Sint-Hubertus. Schilderij: "De verheerlijking van het H. Sacrament" door Jan van Boekhorst. Het hing oorspronkelijk in de Sacramentskapel (kapel XI). Het onderging een restauratiebeurt uitgevoerd door Philippe Bernaert op het einde van de 17de eeuw. Schilderij: "Sint-Gregorius, paus, hervormt de kerkzang" door Jan Baptist de Champaigne (Brussel 1631-Parijs 1681). Aan de kerk geschonken door pas69
toor Gregorius Breydel (geh. 1587). Deze stichtte in de Sint-Miebielskerk het vermaarde Gregoriaans Seminarie of"Choraelhuys". Neogotische biechstoel toegeschreven aan Matthias Zens. Op de scheidingsmuur tussen de kapellen IX en X: een houten beeld van SintSebastiaan door Frans Allaert uit Gent (1703-1779). Kapel X. Kapel van Sint-Sebastiaan. Altaar met kruis en kandelaars in gedreven koper door de Gentse goudsmid Jan Pitsen. Hij leverde het werk in 1729 in opdracht van de familie d'Hane Steenhuyse. Een aantalleden van deze familie werden alhier begraven. Grafmonument van Karel van Cleves, "commandant van de poorten van Sluis en van de riviere Brugge-Gent". Hij overleed in 1674. Maria-Anna d'Hane, weduwe van Frans van Cleve - zoon van Frans, liet het plaatsen in 1684. Het daarin gemonteerde schilderij zou van vroegere datum zijn. Grafplaat van Jean-Baptist d'Hane en Maria-Anna de Nieulant. Het is een werk van MichaĂŤl van der Voort van omstreeks 1712. Verder nog de schilderijen: "De besnijdenis" en "De geboorte" door onbekende meesters. Kapel XI. Kapel van het Allerheiligste. In het begin van deze eeuw werd de kapel omgebouwd in neogotische stijl. De twee beelden "het geloof'' en "de hoop" van Alexander Schobhens uit Antwerpen, werden bij die gelegenheid naar het Museum voor Stenen Voorwerpen overgebracht. Mgr. van den Gheyn liet ze daar weghalen om ze aan de kooringang van de Sint-Baafskathedraal te laten plaatsen naast de beelden van de H.H. Petrus en Paulus. Daar bevinden ze zich nu nog. De glasramen van Capronnier werden door oorlogsomstandigheden beschadigd en vermoedelijk gerestaureerd door H. Coppejans. Het middenste raam, uit 1879, stelt voor: "Christus aan het kruis". Rechts: "De instelling van het feest van het H. Sacrament, door Robert de Torate, bisschop van Luik, in tegenwoordigheid van de H. Juliana in 1246". Links: "De discipelen van EmmaĂźs". De drie glasramen zijn een geschenk van de heer Borluut-Kervyn en jonkvrouw Amelia Borluut. Kapel XII. Kapel van de H. Anna. Vroeger Sint-Gregoriuskapel; Jezus, Maria en Annakapel en grafplaats van de pastoors van de Sint-Michielsparochie. Schilderij: "De voetwassing van Christus door de H. Gregorius die zich voordoet als pelgrim" toegeschreven aan Karel van Mander. Schilderij: "De H. Gregorius tegen zijn wil tot paus verkozen" eveneens toe70
geschreven aan Karel van Mander, door anderen toegeschreven aan Pieter vande Mandere. Altaar met antipendium met een voorstelling van de H. Familie. Dit altaar werd toegeschreven aan Gery Helderberg. Uit een onderzoek uitgevoerd door Alfons van Werveke blijkt dat er nooit een Gery Helderberg bestaan heeft. Mogelijks wordt hier verward met Jan Baptist Helderberg of met Gery Picq. Een houten beeldengroep: "De H. Familie" uit de 18de eeuw. De glasramen zijn van Arthor Verhaegen en zijn een geschenk van de kunstenaar samen met baron Bethune. Op het middenste glasraam komen volgende afbeeldingen voor: Sint-Jan-Baptist, Sint-Thomas, Sint-Lucas die het portret schildert van Q.L.Vrouw met het kind, de aartsengel MichaĂŤl en O.L.Vrouw, Sint-Arthor en Sint-Lucas. Onderaan: de wapenschilden van baron Bethune d'Idewalle en Arthor Verhaegen. Op het rechterraam: Q.L.Vrouw met de H. Anna, Sint-Joachim, Sint-Paulus, de H. Jozef en de H. Amelia. Op het linkerraam: zes heiligen waaronder David. Op de scheidingsmuur tussen de kapellen XII en XIII: een marmeren grafsteen van Jan Frans van Cothem en Livina Theresia de Reuse, uit 1721, door Miehiel vander Voort uit Antwerpen. Kapel XIII. Kapel van de pastoor. Schilderij: "David en Natban of God laat de profeet Gad aan David vertellen dat hij omwille van zijn zonden, zijn volk zal kasteiden", door Jan van Boekhorst. Schilderij: "De marteldood van de H. Barbara" door Jan Janssens (Gent 15751632). Een neogotische biechtstoel, waarschijnlijk door Matthias Zens. Op de scheidingsmuur tussen de kapellen XIII en XIV: een marmeren grafsteen van Petrus vanden Berghe fs. Guit., overleden in 1756. Voor het beeld van de engel deed men beroep op de Brugse beeldhouwer Hendrik Pulincx (Brugge 1698-1780). Kapel XIV. Tevens toegang naar de sacristie. Schilderij: "De geseling van Christus" door Geraard Seghers (Antwerpen 1591-1681 ). Het is een geschenk van de familie Terlack. Schilderij: "De verheerlijking van Christus" uit 1817, door Jan-Baptist MaesCanini. Het werk hing oorspronkelijk in de kapel van de H. Anna. Toen het altaar in 1888 werd afgebroken hing men het op zijn huidige plaats. De glasramen, vervaardigd door Arthor Verhaegen, werden geschonken door de familie Cooreman ter nagedachtenis aan Victor Cooreman, voorzitter van de kerkraad van Sint-Michiels. 71
Op de scheidingsmuur tussen de kapellen XIV en XV: een marmeren engel die deel uitmaakt van de epitaaf van Carel Joseph Mortgat, eerste secretaris van de schepenen van Gedeele te Gent, overleden op 27 februari 1761. Hij dateert uit 1769 en is het werk van Pieter Pepers uit Brugge (1730-1785). Kapel XV. Kapel van Sint-Adrianus. Schilderij: "De marteling van de H. Adrianus, officier in het leger van keizer Maximinius, overleden in 306" door Theodoor van Thulden ('s Hertogenbos 1606-Antwerpen 1678). Van Thulden was leerling van Rubens. De knielende jonge vrouw in het midden zou de echtgenote van zijn leermeester zijn, namelijk Helena Fourment. Schilderij: "Verheerlijking van O.L.Vrouw", vermoedelijk van Jan van Cleef. Op de scheidingsmuur tussen de kapellen XV en XVI: het grafmonument van Guilielmus Schamp, schepen van Gent omstreeks 1780. Het beeld stelt SintLucas voor. Kapel XVI. Kapel van de H. Geest. Schilderijen: "De nederdaling van de H. Geest over de apostelen" en "De verering van het kind Jezus door Maria, Jozef, Sint-Joris en Sint-Bernardus", beiden door Gaspar de Craeyer. Kapel XVII. Kapel van de broederschap van het H. Kruis, tevens noordertransept. Vroeger kapel van de Vrije Schippers. Schilderij: "Christus aan het kruis" door Antoon van Dijck (Antwerpen 1599Londen 1681). Het doek meet 4 m bij 2,90 men dateert uit de periode 16281630. De broederschap van het H. Kruis bestelde het werk in 1627 bij Rubens. Toen het te Gent aankwam bleek het niet door Rubens zelf te zijn geschilderd doch door zijn leerling Antoon van Dijck. In die periode was Rubens door Infante Isabella-Clara belast met een diplomatieke opdracht in Spanje. Waarschijnlijk was dit de reden waarom hij het doek door zijn beste leerling liet maken. Het werk onderging een aantal reinigings- en restauratiebeurten zoals door Ladewijk Fournenburg in 1659, door Miehiel Brueghel en FransRepsin 1744, later door De Meereen nog recent bij het Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel. Schilderij: "De vinding van het H. Kruis door de H. Helena", een werk door JozefPaelinck (Oostakker 1781-Brussel1839) in 1811 te Rome geschilderd. Men beweert dat Josephine de Beauharnais, de eerste vrouw van Napoleon, model stond voor de H. Helena. Schilderij: "De H.H. Crisminus en Crispinianus" uit 1698-1699, door Jan van Cleef. 72
Schilderijen: De kruiswegstaties, uit het einde van de 19de ofhet begin van de 20ste eeuw. Op het antipendium van het altaar: "De graflegging" in grisaille. De twee engelenbeeldjes zijn vermoedelijk van J.B. Helderberg. Beelden: "H. Hart" en "De treurende Moeder Gods" uit 1919, door Oscar Sinia ( 1877-1956). In het noorderportaal: de vermoedelijke resten van de oude kerk (vóór 1440) met twee consoles in blauwe steen uit de 14de eeuw die een vrouwfiguur en een grijnzende kop voorstellen. Kapel XVIII. Kapel van de H. Barbara. Schilderij: "H. Barbara" door Antoon van Y sendyck. Biechtstoel in Lorlewijk XV-stijl. Kapel XIX. Kapel Q.L.Vrouw van Smarten. Schilderij: "De kruisafneming" door Antoon vanden Heuvel. Schilderij: "De opwekking van Lazarus" door Otto Venius (Van Veen) (Leiden 1588-Brussel 1629). In 1804 aan de kerk geschonken door Nicolas Paul uit Nijvel. Kapel XX. Kapel van de H. Theresia van Lisieux. Schilderij: "De ten hemelopneming van Maria" toegeschreven aan Hendrik van Baelen, door anderen aan Jan Janssens. Kapel XXI. Schilderij: "De geseling van Christus" door Abraham Janssens (Antwerpen 1576-1632). Afkomstig uit kapel I. Het werk werd in 1636 besteld bij Jan Janssens doch om onbekende reden door zijn broer uitgevoerd. Schilderij: "De kruisverheffing" door Louis Primo (Brussel1606-1668). Kapel XXII. Doopkapel. De doopvont in gedreven koper met marmeren voetstuk dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw en vervangt de vroegere doopvont van Pieter Verbrugghen uit Antwerpen.
73
BffiLIOGRAFIE -
De Keyzer Berten: De Sint-Michielskerk te Gent, 1979. De Keyzer Berten: Orgelhistorie in de Sint-Michielskerk, 1951. Van Overstraeten Jozef, Gerits Jan: Gids voor Vlaanderen, Antwerpen 1985, p. 340-342. Deseyn Guido: Gids voor Oud Gent, Antwerpen 1984, p. 360-361. De Potter Frans: Gent van de oudsten tijd tot heden, Gent 1882-1901, deel 7, p. 384-506. Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België - Architectuur - deel 4 na - Stad Gent, p. 460-464. Van Elslande Rudy: De Van Eycks te Gent - leerlingen en medewerkers, in: Ghendtsche Tydinghen 1984, nr. 5, p. 319-332. Levis Eddy: Republiek en symboliek, in: Ghendtsche Tydinghen 1987, nr. 6, p. 289-311. Broget Georges: Toen wegenwerken op de Poel en Sint-Michielsplein een stuk ver verleden blootlegden, in: Ghendtsche Tydinghen 1991, nr. 5, p. 258-275. Maes David: Over Lieven van Pottelsberghe, in: Ghendtsche Tydinghen 1996, nr. I, p. 31-34.
BIJLAGE Lieven van Pottelsberghe, ridder, heer van Vinderhoute, Merendree en Wissekerke (Bazel), bekleedde tijdens zijn leven heel wat openbare functies. Naast raadslid in de Raad van Vlaanderen was hij tevens lid van de Privéraad, meester van de requestenen ontvanger-generaal van de beden in Vlaanderen. Als parochiaan van Sint-Michiels, hij bewoonde een huis in de Hoogstraat - het z.g. Hof van Vinderhoute, droeg hij herhaaldelijk bij tot de verfraaiïng van de kerk zoals onder andere in 1512 voor de herstelling van de toren. Tevens schonk hij in datzelfde jaar zes nieuwe klokken voor de "cleenen turre". Voor het groot orgel, door hem bekostigd, mocht hij de "orghelare en de blazere" aanstellen. Lieven verkreeg de toelating om zijn privékapel in te richten in de kapel van de Zoete Naam Jezus. Deze situeerde zich in de zuiderkruisbeuk. Van dan af duidde men haar ook aan als VinderboutekapeL Het interieur van deze kapel moet een streling voor het oog zijn geweest. Voor het groot venster leverde Daniël Lonis in 1517 een prachtig geschilderd glasraam. Van het vroeg-renaissancealtaar en de kapelafsluiting uit 1525 bewaart het Gentse Stadsarchief nu nog de ontwerptekeningen. Het altaar was voorzien van de wapenschilden en de kenspreuken van Lieven en zijn echtgenote Livina van Steelandt De kenspreuk van Lieven was: "Plus est en luy", die van zijn echtgenote: "Ma foi est tele". Verder trof men in de kapel nog de "zitsels van Vinderhoute" - een houten gestoelte voorzien van de blazoenen van het echtpaar - naast verschillende grafmonumenten van de familie van Pottelsberghe, aan. De portretten van Lieven en Livina in het Museum voor Schone Kunsten te Gent, toegeschreven aan Geraard Horenbout, werden vermoedelijk geschilderd voor deze kapel. Uit het huwelijk van Lieven met Livina ontsproten vijf kinderen. Twee ervan studeerden aan de Universiteit van Orleans. Aldaar overleed de oudste zoon, Florens, in 1521. Antoon, de op één na oudste zoon, overleed in 1524. Twee andere kinderen overleden op zeer jeugdige leeftijd. Slechts één zoon bereikte een huwbare leeftijd, nl. Frans. Deze ging een echtverbintenis aan met Jacoba (Jacqueline) de Bonniéres de Suastre. Frans stierfkinderloos in 1544 waarna zijn weduwe hertrouwde met Adolf van Bourgondië, heer van Ter Kapellen die op de Poel resideerde. Lieven droeg in 1513 bij tot de heropbouw van het in verval geraakte Kinderen Alijnhospitaal. Zijn zoon Frans legde in 1543 de eerste steen voor de kapel van dit godshuis. In 1521 riep Lieven een beurzenstichting in het leven. Daarbij mochten tien kinderen op zijn kosten onderwijs volgen bij de Hiëronymieten in het Geraard de Duivelsteen. Drie beurzen wa-
74
ren voorbehouden aan Universiteitsstudenten ofleerlingen aan een hoge school. Later, in 1523, breidde hij zijn fundatie uit tot dertien kinderen. Wegens hun rood habijt noemde men deze kinderen "Les rouges Robbes" of "Rokerels". Lieven overleed in 1531 , zijn echtgenote in 1562. De fundatie van de "13 scholieren" ging in 1569 over naar het Bisschoppelijk Seminarie.
DavidMAES
INVENTAIRE ARCHĂ&#x2030;OLOGIQUE - FICHE NR. 32 Op 23 october 1897 stelde Hermann Van Duyse, toen Conservator van het Oudheidkundig Museum, in de rubriek "Kunstsmeedwerken- Oudheidkundig Museum, nr. 1751, - XVIe eeuw", in het Frans een fiche op over Collectebus van de 16e eeuw
Deze vierhoekige bus, beschilderd met de wapens van Vlaanderen, rust op vier gemodelleerde steunpunten die de vorm hebben van een drakenkop; het hengsel is bewerkt in dezelfde stijl. Het geheim slot is versierd met fleurons en schoren aangebracht aan het bovenste gedeelte. Het werk dateert uit de XVIe eeuw niettegenstaande de later aangebrachte datum 1608. De veelvuldigheid van ophalingen voor godsdienstige werken bracht in het verleden een buitengewone vermenigvuldiging teweeg van allerlei vormen van bussen. De gebuurtebussen dienden om een reservefonds aan te leggen, bestemd voor de jaarlijkse, werkelijk reuzebanketten die noodzakelijkerwijze samengingen met de verkiezingen van de dekens. De insciptie op sommige bussen "voor de uitroeiĂŻng van de bedelarij" voert ons terug naar de talrijke pogingen tot organisatie van hulphuizen dienende tot ateliers voor werklozen en asielen voor landlopers .
75
JEANDELVIN Op 11 april a.s. zal het precies 75 jaar geleden zijn dat Jean Delvin overleed. Een gelegenheid dus om deze merkwaardige figuur eens terug onder de aandacht te brengen. Wij doen dit aan de hand van een artikeltje dat 25 jaar geleden geschreven werd door- wat dacht u?- Pierre Kluyskens. Zoals altijd met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens. Gent verloor een halve eeuw geleden, in 1922, twee schilders die jarenlang hun stempel hadden gedrukt op het artistiek leven van de stad. Jean Delvin en Albert Baertsoen, met een beeldhouwer wiens voornaamste productie nog steeds de monumentale ingangspoort van de Vismijn op het Veerleplein versiert, Karel de Kesel. Bij deze vijftigste verjaring van hun overlijden heeft onze Academie voor Schone Kunsten de gelegenheid laten voorbijgaan met een retrospectieve, hulde te brengen aan haar gewezen directeur, en is van de Baertsoententoonstelling die in zitting van 17 november 1971 door de Commissie van het Museum voor Schone Kunsten gepland was geworden voor juli van dit jaar, nl. tijdens de Gentse Feesten, nog steeds niets in huis gekomen. Karel de Kesel die men dezer dagen ook wel een eresaluut had mogen brengen is als zijn twee beroemde kunstgenoten in de vergeetlade gebleven! Voor ons is deze onverschilligheid een reden te meer om hun persoonlijkheid en oeuvre even in herinnering te brengen. Een kleine steekkaart van Delvin, zoals ze voorkomt in de catalogus van 1932 van het Museum voor Schone Kunsten: Jan Jozef Delvin, Belgische School Geboren te Gent in 1853, er gestorven op 11 april 1922; leerling van Th. Canneel, der Gentsche Academie van Portaels en A. Cluysenaer te Brussel; leraar en daarna bestuurder der Academie van Gent. Werk, paleis der Koningin van Italië, mus. Brussel/Elsene, Luik, Venetië, Parijs, Tokio. Volgt dan de lijst van 22 werken, schilderijen, tekeningen en studies die van 1883 tot 1928 door de stad werden aangekocht, bij gift werden verkregen, in bruikleen werden afgestaan of door de kunstenaar zelf werden geschonken, en die in 1932 in de verzamelingen van het Museum voorhanden waren. Deze voor ons Museum uitzonderlijk grote hoeveelheid werken van éénzelfde kunstenaar wijst op de populariteit en het aanzien van Delvin tijdens zijn leven en in de eerste jaren die op zijn dood volgden. Deze populariteit verminderde geleidelijk, althans bij het groot publiek, want Delvin is voor de talloze leerlingen die hij aan de Academie heeft geteld, "de" leraar, "de" leermeester gebleven aan wie zij veel, zeer veel verschuldigd zijn gebleven. Ook het aantal 76
zijner oud-leerlingen is aanzienlijk geslonken, en men kan ze vandaag op de vingers van één hand tellen en toch, welke ook de richting weze die zij later in het leven en in de kunst kozen, zij blijven de grote Delvin eerbiedig trouw en eeuwig erkentelijk, misschien wel het meest omdat Delvin, ijzersterke persoonlijkheid, zijn zienswijze, zijn kunstopvattingen nooit als leraar en als directeur heeft willen opdringen; zijn doel, zijn ideaal was kunstenaars te vormen. Was hij het niet die het geweldig opborrelend talent van de jonge Masereel, toen leerling van de Academie, ontdekkend, tot de kunstenaar in de dop zegde: Vous n'avez plus rien à apprendre ici, voyagez !! Hij heeft geen epigonen willen maken, de ambitie van zoveel leraars, hij heeft zijn eigen werk en kunst nooit als voorbeeld van perfectie, zelfs niet van de te volgen weg willen voorspiegelen en dankzij deze politiek die een grote zelfverloochening eist, heeft hij artiesten van kwaliteit en van de meest uiteenlopende tendenzen in de kunst kunnen begeleiden: Cécile eauterman en Masereel, Robert Aerens en Madeleine van Thorenburg, Verdegem en Jules Boulez, de Japanners Kodjima en Otta, Lorein en Jozef Mees, Jules De Bruycker, Leon De Smet en Albert Saverys, en al de tenoren van het Vlaams expressionisme: Servaes, Frits Van den Berghe, Gustaaf De Smet, Permeke. Geen van hen die hem ooit heeft verloochend, geen van hen die ooit een woord kritiek over zijn leermeester heeft uitgebracht. Waarom? Het antwoord moet gezocht worden in de persoonlijkheid van Jean Delvin. Uiterlijk, als verschijning, in de omgang, bezat hij niets om zijn toehoorders te boeien, zeker niet de jeugd en nog veel minder de zgn. artistieke jeugd, de vrolijke wereld van de bohème. Hij was immers streng van voorkomen, bedeesd, koel, een aristocratisch asceet gehuld in een raafzwarte redingote. Hij was vrijgezel en leefde met zijn twee zusters in een huis aan de Rooigemstraat dat de stempel droeg van de plechtige bourgeoisinterieurs van weleer; hij hield niet van vrouwen, hij dronk niet, hij rookte niet, hij hield van geen mop of lol, hij was voorzichtig, wantrouwig, eeuwig pessimist, steeds verzorgd gekleed, vijand van elke slordigheid, van laisser-aller in houding en kledij. Bovendien sprak hij traag, moeizaam, zocht naar zijn woorden en zijn stem was rouw en stroef; hij had een hekel aan de massa, aan het publiek, aan lofwoorden, manifestaties. Aldus was hij fysisch, intellectueel en moreel als voorbestemd om nooit contact te zoeken met 't publiek, om nooit in het onderwijs te treden, om nooit de jeugd te kunnen enthousiasmeren, en toch is deze leraar, deze directeur, le patron zoals men het fluisterde wanneer hij statig, aristocratisch, superieur zijn leslokaal vervoegde, het idool geweest van honderden jongeren, de leraar en opvoeder met een bijna mirakuleus magnetisme. De buitenstaanders moeten Delvin meer dan eens verkeerd beoordeeld hebben, in hem de hovaardige intellectueel hebben gezien, de artiest die de massa af11
11
11
11
11
11
77
zijdig van de kunst wilde houden, omdat kunst voor de elite moet weggelegd worden. Delvin moest men leren kennen en waarderen aan de Academie zelf, waar hij op 28-jarige ouderdom tot leraar werd benoemd en van 1902 tot 1913 de directeur werd vooraleer na de ouderdomsgrens te hebben bereikt, er als inspecteur van de leergangen zijn carrière samen met zijn levensloop te beeindigen. Daar, aan de Academie, heeft hij al zijn overwinningen behaald, overwinningen in de allereerste plaats op zichzelf, op zijn bedeesdheid, zijn pessimisme, zijn mensenschuwheid. Daar is hij - hetgeen zo zelden gebeurt met een kunstenaar - tegelijk artiest en man van de orde, van de administratie, van het meticuleus dagelijks bestuur geweest. Als leraar had hij een heilige schrik een talent te knakken. Er was toen nog geen contestatie, de leerlingen eisten geen absolute vrijheid; die vrijheid bij het zich uitdrukken, uitleven heeft Delvin de aristocraat hen geschonken, wetende dat zij er geen misbruik zouden van maken. Hij was hoofdzakelijk bekommerd om de harmonische ontplooiïng van de artistieke gaven van de leerling; eenieder heeft zijn eigen aanleg, temperament, natuur die de leraar niet mag onderdrukken maar integendeel moet leiden en helpen ontluiken. In zijn schildersklas en in deze naar levend model, was hij de opvoeder, de gids, de raadgever, niet de artiest die zijn eigen productie tot voorbeeld neemt. Het is de reden waarom verschillende generaties schilders Jean Delvin zo dankbaar en zo erkentelijk zijn gebleven. Zij aanvaardden zijn ietwat hoofs karakter, zijn nogal stijve allure omdat zij best beseften wat achter de schors schuil ging. Het hoogtepunt van zijn onderwijs was zijn leergang in de kunstgeschiedenis; men verdrong zich letterlijk in het auditorium: leerlingen uit andere klassen en disciplines, kunstenaars, kunstliefhebbers trachtten zich toegang tot het lokaal te verzekeren waar Delvin met zijn rauwe stem, zonder enig literair effect, zonder gezochte beeldspraak zijn toehoorders, ook met behulp van lichtbeelden (une simple lampe à pétrole dans lalantemeet certain soir à la fin du cours, plus d'un élève était noir de suie, schreef Georges Chabot) over de kunst, de oude en de moderne, onderhield. Zoals hij leraar en directeur was, zo was hij ook als schilder in zijn reusachtig atelier tot hetwelk zijn geliefkoosde modellen ... de paarden, toegang moesten hebben. Als tekenaar - hij had een voorliefde voor houtskool - als schilder, heeft hij dezelfde complexen moeten afreageren, heeft hij blijk gegeven van eenzelfde aristocratie van geest en penseel, van een zelfde obsessie om het banale, het petieterige, het kleinzielige te weren. Zoals vele pessimisten en bedeesden in het gewone leven, nam hij weerwraak wanneer hij in de afzondering van het atelier werken mocht: reusachtige gewrochten met steigerende 78
paarden, garnaalvissers te paard monumentaal getekend en geschilderd, corridas waar het tussen stier en mens een strijd op leven en dood is, picadors in schitterende uitrustingen die de rode avondzon opvangen, frescos en panelen van grote afmetingen. Het was, net als voor zijn vriend de Lalaing of voor zijn leermeester Cluysenaer, het middel om zijn persoonlijkheid en zijn karakter te affirmeren. Zijn werken uit het Gents Museum spreken ons in die zin een klare taal, ook de fries van hetzelfde Museum in sgraffito naar zijn kartons uitgevoerd. Hij stond Cluysenaar bij toen deze laatste zijn muurschilderijen voor de Aula van de Gentse Universiteit voorbereidde en hij verving hem bij het uitvoeren van het grote panorama "de slag van Waterloo", hij vervaardigde naar de schetsen van de Lalaing de grote panelen in de Belgische Senaat. Lid en voorzitter van tal van artistieke genootschappen, tentoonstellingen en Salons heeft Delvin, naar zijn eigen woorden, nooit de tijd gevonden om te trouwen. Misschien had hij er kunnen aan toevoegen dat hij het kunstideaal, z'n onderwijs en de opleiding van de jonge artiesten boven al de andere in zijn leven had gesteld. Het mocht 50 jaar na zijn dood, in de grote onverschilligheid van de overheden, nog eens worden gezegd en geschreven. Pierre KLUYSKENS
DE FRANSE BEZETTING VAN 1701-1706 DOOR LOUIS XIV Het verhaal begint op 10 augustus 1678. Op die datum wordt de voor Louis XIV gunstige Vrede van Nijmegen getekend die een goed uitgangspunt vormt voor het verwezenlijken van zijn groots opgezette plan: de uitbreiding van Frankrijk tot aan de Rijngrens ten nadele van Duitsland en de Nederlanden. De zwakke Spaanse koning Karel 11 is niet bij machte om Frankrijk in te tomen en de Oostenrijkse keizer Leopold I heeft zijn handen vol met het bestrijden van de Turken. De Nederlandse stadhouder Willem 111 ziet zeer goed de bedreiging voor het Europees evenwicht maar heeft af te rekenen met de regenten die geen geld voor een strijdmacht willen uittrekken. Gelukkig voor Willem m wordt het protestantse Europa toch nog wakker geschud wanneer de Zonnekoning het Edict van Nantes op 23 oktober 1685 herroept. De protestantse Hugenoten hebben voortaan geen godsdienstvrijheid meer en deze daad betekent, dat wanneer Frankrijk een protestants gebied zou inlijven, de protestanten aldaar zich zouden moeten onderwerpen aan het roomskatholicisme. Daarom stellen nu zelfs de Amsterdamse regenten in 1688 geld 79
beschikbaar voor een pro-protestantse interventie van Willem 111 in Engeland. Hij stelt daar een einde aan de katholieke tirannie van zijn schoonvader Jacobus 11. Na een geslaagde "Glorious Revolution" worden Willem 111 en Mary Stuart door het Engelse parlement uitgeroepen tot koning en koningin van Engeland, Schotland en Ierland. In mei 1689 wordt de droom van Willem 111 werkelijkheid. De grote coalitie tegen Frankrijk komt tot stand onder de vorm van het Groot Verbond van Wenen tussen de keizer van Oostenrijk en de Republiek: Engeland, Keulen, Luik, de Palts, Brandenburg, Hannover, Beieren en in 1690 Spanje en Savoye sluiten zich aan. In het geheim worden de Zuidelijke Nederlanden aan Leopold van Oostenrijk beloofd. Tussen 1690 en 1695 vallen verscheidene Zuidnederlandse steden in handen van Frankrijk (Mons, Namur, Huy, Charleroi). Villeroy, de opvolger van Luxembourg, bombardeert in 1695 de Grote Markt van Brussel. Door de Franse successen begint de coalitie naar vrede te verlangen. Ook Frankrijk krijgt echter te kampen met financiÍle en economische ontreddering. Op 20 september 1697 volgen de Vredestraktaten van Rijswijk: Louis XIV erkent Willem 111 als koning van Engeland, alle veroveringen op Spanje worden ongedaan gemaakt en de Hollandse Republiek krijgt van Spanje het recht in de Zuidelijke Nederlanden garnizoenen te legeren. Wie nu een belangrijke rol gaat spelen is onze landvoogd ( 1692-1713) Maximiliaan Emanuel 11, keurvorst van Beieren. In plaats van de Habsburgse kant te kiezen kiest hij de kant van de kleinzoon van Louis XIV, een Franse Bourbon, die aanspraak maakt op de Zuidelijke Nederlanden als Spaans troonopvolger, na de dood in 1700 van de laatste Spaanse Habsburger Karel 11, die kinderloos sterft. Karel 11 had in zijn testament tegen alle verwachtingen in Filips van Anjou, de kleinzoon van Louis XIV, als erfgenaam van de Spaanse bezittingen aangeduid (omdat die terzelfdertijd een achterkleinzoon is van de Spaanse koning Filips IV) in plaats van iemand uit het Oostenrijks-Habsburgse Huis. Politiek, dynastiek en economisch is zoiets voor geen enkele Europese mogendheid aanvaardbaar. Stel u het nieuwe machtsblok voor: Spanje, Frankrijk, en de Zuidelijke Nederlanden onder het Huis Bourbon! Frankrijk zou vroeg of laat Antwerpen in handen krijgen, een grote economische dreiging voor de Hollanders enerzijds en voor de Engelsen anderzijds om nog maar over de militaire dreiging te zwijgen. Daarom hadden de zeemogendheden al in 1689 de Spaanse erfenis beloofd aan de Oostenrijkse keizer. Omdat Maximiliaan Emanuel beloften krijgt van Louis XIV, aangaande het bezit van de Zuidelijke Nederlanden voor zichzelf, kiest hij de Franse zijde. De Zonnekoning mag met instemming van Anjou en Maximiliaan Emanuel de Zuidelijke Nederlanden bezetten en de Hollandse garnizoenen in de Barrière-vestingen moeten wegtrekken. Gent krijgt 2 bataljons Franse troepen over de vloer en wordt bezet op 20 februari 1701. Deze bezetting is theoretisch van heel andere aard dan in 1678. Zij is deze keer eigenlijk legitiem. De Franse bezetters staan onder het bevel van graaf d'Aube80
terre die gouverneur van Gent wordt. In plaats van Spaanse troepen in het Spanjaardenkasteel vinden we nu Franse die eigenlijk voor Spanje optreden, namelijk voor Filips van Anjou. Onze voorouders moeten er maar een rechte kant aan krijgen. Geen wonder dat er voor- en tegenstanders van de nieuwe wending zijn. De voorstanders van het Frans-Spaanse Anjou-bewind noemt men "karabiniers" en de tegenstanders "kurassiers". Al spoedig groeien de rangen van de kurassiers aan na nadelige· fiscale Anjou-maatregelen. Op 7 september 1701 reageren de andere Europese mogendheden: zij tekenen het Haags Verbond waarbij Spaans-Italië en de Spaanse Nederlanden aan Oostenrijk beloofd worden. De Oostenrijkse opperbevelhebber prins Eugenius van Savoye begint de oorlog tegen de Bourbons in Noord-Italië. Intussen sterft op 19 maart 1702 Willem lil. Alhoewel de Republiek nu stadhouderloos is wordt Willems evenwichtspolitiek voortgezet door raadpensionaris Heinsius. In mei 1702 volgt de oorlogsverklaring van Engeland en de Republiek aan Frankrijk. Tussendoor krijgen de Franse officieren in Gent de gebruikelijke eerbetuigingen. Op 3 februari 1702 krijgen twee vooraanstaanden, graaf de la Mothe-Houdancourt, commandant van de Franse troepen in Vlaanderen en graaf d'Aubeterre, commandant van de Gentse troepen in het Spanjaardenkasteel, een "stuk" rode wijn als present. De procedure verloopt als volgt: de stadsvoerman, begeleid door de moorkinderen, allemaal gekleed in stadslivrei, vervoeren met paard en kar het "stuk" wijn, beschilderd met het stadswapen, mooi versierd met een kleed (SAG, 156/25, nr. 4), tot aan het verblijfvan de vooraanstaande persoonlijkheid. Graaf de la Mothe verblijft in het "Huis met de Twee Torens" in de Veldstraat en graaf d'Aubeterre uiteraard in de Gouverneurswoning van het SpanjaardenkasteeL In 1704 dwingt de zeer bekwame John Churchill, hertog van Marlborough, opperbevelhebber van de EngelsHollandse legers, "onze" Maximiliaan Emmanuel heel Beieren te ontruimen na de slagen bij Donauwörth en Blenheim en in 1705 verslechten de militaire vooruitzichten voor de Frans-Spaanse troepen in onze gewesten zienderogen. Maximiliaan Emmanuel keert terug naar de Nederlanden en doet een poging om Hulst in te nemen, zonder succes. Onze landvoogd krijgt steun van een van de beste Franse generaals, Villeroy, om onze gewesten te behouden. Marlborough herovert Huy, trekt Tienen en Diest binnen en rukt op naar Waterloo. In de omgeving van Gent veroveren de Hollanders Brtvelde en Vinderboute en brengen de troepen van de La Motheten val. Paniek breekt uit onder de boeren die zich massaal in de stad komen verschuilen. Op 23 mei 1706 overwint Marlborough bij Ramillies in Belgisch Brabant waardoor de Staten van Vlaanderen en Brabant Karel van Oostenrijk als hun soeverein erkennen. Het is een beslissende slag. Onmiddellijk na de overwinning wordt Brussel bezet en rukt Marlborough op naar Gent. De verwarring in onze stad is groot. Van overal stromen Frans-Spaanse soldaten de stad binnen. De magistraat weet niet meer waar zij al die strijders moet te slapen leggen. 81
Op 29 mei 1706 verneemt men in Gent dat het leger van Maxiruiliaan Emmanuel in aantocht is. Zal het er straks stuiven? Gelukkig niet. Op 31 mei slaat Marlborough zijn kamp op te Merelbeke. De vijand is intussen op de vlucht naar Kortrijk. De voorbereidingen om Gent over te geven worden al vlug getroffen. Op 1 juni 1706 wordt de onderwerping aan het regime van de Oostenrijkse Habsburger, Karel, aan Marlborough voorgesteld. Dezelfde dag nog wordt Marlborough plechtig ingehaald. Aan de Sint-Lievenspoort wordt hij opgewacht door de Gentse schepenen die hem de sleutels van de stad aanbieden. Op 6 juni 1706 erkennen de Staten van Vlaanderen als soeverein en graaf van Vlaanderen, de Oostenrijkse aartshertog Karel, die door de geallieerden tot koning van Spanje is uitgeroepen onder de naam Karel lil. Door deze truc toe te passen blijven wij dus voorlopig toch nog bestaan als "Spaanse Nederlanden". Vintimiglia en het overschot van twee Spaanse regimenten biedt nog een maand weerstand in het Spanjaardenkasteel en capituleert uiteindelijk. De Anglo-Bataafse Conferentie, een Engels-Nederlands condominium, heeft nu in werkelijkheid de touwtjes in handen. Deze toestand van halfslachtigheid zal duren tot in 1716. Dus zo Spaans zijn we nu ook weer niet meer. De Conferentie houdt toezicht op een Raad van State die het bestuur in ons land mag uitoefenen zonder eigenlijk iets te zeggen te hebben. De Gentse Hoogbaljuw, Ferdinand-Hippolyte della Paille, verlaat zijn post en blijft de zaak van Louis XIV steunen. Hij wordt tot kolonel benoemd van een Frans leger dat verondersteld wordt onze gewesten te heroveren. Ronald DE BUCK
BffiLIOGRAFIE NEVE J.E., Gand sous l'occupation de Louis XIV, 1678-1679, 1701-1706, 1708, Gand, 1929.
BERICHT AAN ONZE MEDEWERKERS Als u voor het verwerken van uw teksten een PC of Mac gebruikt, wil u dan met de tekst ook het schijfje meezenden? In de meeste gevallen kan de drukker dan de tekst van het schijfje halen en dient hij dus uw tekst niet opnieuw over te tikken, wat tijd en geld gespaard is.
82
OPLOSSING VAN DE PUZZEL 1996 Inmiddels zit het 25ste kruisverhoor er weer eens op. Viel het mee? Waarschijnlijk wel, want het stond allemaal in G.T. geschreven. Het enthousiasme was zo groot, dat men nog nauwelijks in een bibliotheek of archief de tijd kreeg om een exemplaar van G.T. in handen te krijgen. Leden die alle nummers van het tijdschrift bezaten, bewaarden ze angstvallig achter slot en grendel. Eén lid huurde speciaal een kluis voor het opbergen van de G.T. om zich zo te behoeden tegen inbraak en diefstal. Tegenwoordig is dat nog eens een tijd. Gelukkig is dit nu voorbij en kan de rust terug keren in de stad. Hieronder treft u de antwoorden aan. 1) 2) 3) 4)
Auwestijnen, 23 jg., 1994, blz. 246. Carels (Gustave), 7 jg. 1978, blz. 60. Lieven (de Stoevere, Stoovere, Sloovere), 21 jg., 1992, blz. 227. de Houchin (lsabella Clara Eugenia, gezegd de Longastre), 13 jg., 1984, blz. 304. 5) Jonglas (Pieter), 1 jg., 1972, blz. 140-143. 6) Laet Vaeren Nyt (familie van Vaernewyck), 16 jg., 1987, blz. 19-24. 7) Jan Sanders, 15 jg., 1986, blz. 242. 8) Van Der Meulen Eugeen, alias den baard, 9 jg., 1980, blz. 29-49. 9) du Quesnoy Jeroom, 3 jg., 1974, blz. 79. 10) Muinkbrug, 18 jg., 1989, blz. 27-30. 11) Pauline Warmoes, 12jg., 1983, blz. 52-53. 12) vanHulleH.J.,4jg., 1975, blz.169-170. 13) Manege, 2jg., 1973, blz. 177-178. 14) Tengenaghel Otte, oom van Hendrik Hendrikszone, 6 jg., 1977, blz. 8788. 15) Appeltsoeze, 20 jg., 1991, blz. 303, ill. 304. 16) Decooinek Romain, 24 jg., 1995, blz. 273-275. 17) Van Crombrugghe Em., 25 jg., 1996, blz. 19. 18) Coryn Gustaaf, 5 jg., 1976, blz. 269-272. 19) De Vigne Pierre, 14 jg., 1985, blz. 232. 20) Pauwels Jan, 19 jg., 1990, blz. 260-261. 21) Lievevrouw Lodewijk, 10 jg., 1981, blz. 264-265. 22) Amelberga sLangen, 11 jg., 1982, blz. 187-191. 23) Alfons Biebuyck, 8 jg., 1979, blz. 279. 24) Pierre-Jacques (of) Goetghebuer, 17 jg. 1988, blz. 2-10. 25) Stoppelstraat, 22 jg., 1993, blz. 155. De namen van de twee voor G.T. belangrijke personen waren: JEAN TYTGAT & GASTON HEBBELYNCK 83
G A
s
T
0 N
H E B B
E l J·EANTYTGAT N
c K
Voilà, dat was dan de uitslag van de Puzzel 1996. Tot volgend jaar! DE QUIZMASTER
Was het ècht een gemakkelijke puzzel? Toen onze Quizmaster zijn werkstuk binnenbracht vonden wij het niet alleen een uitstekende formule, maar dachten wij ook dat deze keer de goede antwoorden zouden binnenstromen. Immers, onze trouwe leden die de 25 jaargangen bezitten moesten het huis niet uit om het juiste antwoord te vinden, alles was binnenshuis aanwezig. Waren wij weer mis, ja? De antwoorden zijpelden tergend langzaam binnen en beperkten zich tot het getal 8. En onder die 8, slechts 4 volledig correcte. Achteraftracht men te begrijpen hoe zo iets kan. In elk van de 25 jaargangen was één correct antwoord te vinden, maar misschien wel op een plaats waar men het niet onmiddellijk zou gaan zoeken. Wat er ook van zij, het feit dat wij 4 volledig correcte antwoorden ontvingen bewijst dat deze puzzel oplosbaar was, zij het dan ook dat dit niet kon zonder een flinke dosis geduld. Dit jaar zijn de 4 kampioenen in orde van aankomst: de heer André Despretz, de dames Eisa Wauters-D'haen, Rachel Vanderhaegen-Vandenbossche en de heer Taf De Man. Bravo voor deze 4 cracks, waarbij te noteren valt dat de dames niet moeten onderdoen voor de heren, maar dat wisten wij allang.
84
Toch zeker geen schande en een hele prestatie voor de 4 heren die ergens iets over het hoofd gezien hebben. Met slechts 1 foutje ontvingen wij het antwoord van de heer P. Cassiman, 2 foutjes voor de heer Gaston Scharre, 3 bij de heer H. Hollanders en 4 bij onze kampioen van de vorige jaren, de heer Arthor De Decker. Maar zelfs in de Ronde van Frankrijk krijgt een superkampioen al eens een inzinking. Wat commentaar van onze deelnemers. Van de heer Despretz: "Het oude liedje: "Van onder naar boven, van rechts naar links ... " Al was het een vluggertje, Quizmaster, toch heb ik van het vullen van je kruis genoten." Een vluggertje? Wel, 3 dagen na het ontvangen van het tijdschrift waren zijn goede antwoorden al in ons bezit. Van Mevrouw Wauters-D'haen: "Het was een goede ruggesteun te weten dat we de oplossingen in de Ghendtsche Tydinghen konden vinden en meteen een heuse belevenis te constateren wat een massa gegevens er in dit 25-jarig werk opgeslagen zijn! Om de lol te besluiten moesten de namen van de twee heren eventjes swingen vooraleer op hun plaatsje te vallen. We eindigen met de oprechte wens dat die glansrijke 25 jaren een langdurig vervolg zullen kennen." De heer Arthur De Decker was lichtjes gehandicapt want hij mankeert het Nr. 6 van 1978. Hij schrijft dat hij vrij gemakkelijk 21 van de 25 vragen gevonden heeft door aandachtig diagonaal te lezen in de 25 jaargangen. En hij vervolgt: "Van het zoeken naar de 4 overblijvende raadselvragen heb ik echter een tendinitis overgehouden. Hoe ik ook maar steeds opnieuw de in mijn bezit zijnde 8375 bladzijden (nl. 8441-66 blz. van het ontbrekend nummer) doorbladerde, nergens vond ik de antwoorden op de vragen 1, 11, 15 en 23. Om gek te worden. Ik veronderstel dus maar dat ik selectief blind ben geworden. En hij besluit met een P.S. Ik lig in het U.Z. op kamer 8376, Blok 25." Wij hopen oprecht dat hij dit trauma zal te boven komen. De heer Scharre laat ons weten dat hij er toch van genoten heeft. Van Mevrouw Vanderhaegen-Vandenbossche: "Oefl ik ben er door. Stel je voor, 25 vragen beantwoorden uit evenveel jaargangen van G.T. Dat belooft voor binnen 25 jaar!" De Heer Hollanders: "Niettegenstaand ik 3 maal alle nummers van het tijdschrift overlopen heb, heb ik niet alles gevonden, maar toch heb ik er ontzettend van genoten.
85
BUURTFEESTEN EN DEKENDFEESTEN Als secretaris van de dekenij Prinsenhof en dit sinds 15 jaar, zie en lees ik dat zowel te Gent als in de ons omringende randgemeenten er buurtfeesten van zeer lokale en kleine omvang opgang maken. Het brengt de mensen van een bepaalde kleinere buurt of enige welbepaalde straten bijeen, in een niet te gecommercialiseerd gebeuren. Ook bij ons in de Prinsenhotbuurt is er sinds de oprichting van de dekenij in 1981 elk eerste weekend van de maand september zulk een buurtfeest. Enige jaren terug stootte ik bij toeval op een oude affiche hetwelk betrekking had op een buurtfeest van onze straat-omgeving. Graag doe ik er mijn verhaal over. De enige toelichting die ik erg graag bijgeef, is dat er momenteel in de ganse Prinsenhotbuurt slechts één café meer bestaat op de hoek van de Sirnon de Mirabellostraat en de Rabotstraat...
Het eerste buurtfeest op het Prinsenhof na de oorlog Dit eerste buurtfeest werd georganiseerd door Feestcomiteit Groot Gewad en aanpalende straten, en wel erg laat in het jaar namelijk eind september begin oktober, op 28, 29, 30 september 1 en 2 oktober om juist te zijn. We schrijven 1948! Er waren toentertijd niet minder dan 13 deelnemende cafés, allemaal in de buurt gelegen. Ik som ze even op: Café Philomon Tinnepotstraat Café Zilverhof Zilverhofstraat Café Engelsch Paard Braderijstraat Café Fonteintje Abrahamstraat Café Charles Tinnenpotstraat Café Gustaaf Abrahamstraat Café Witte Roos Tinnepotstraat Café De Witte Prinsenstraat Café Tonneke Groot Gewad Café Favorit Hoek Prinsenstraat Rabot Café Frissche Kelder Braderijstraat Café Georges Braderijstraat Café Paul Gewad Het is bijna niet te geloven! Op de zijkant van de affiche dewelke voor die gelegenheid vanzelfsprekend werd gemaakt staat er reclame voor verschillende handelszaken uit de buurt. Enigen zal ik vermelden, omdat zekere bewoners deze zich nog zullen herinneren daar ze tot in de jaren 60-70 gebleven zijn; 86
Carrosserie Mareen Sanderswal 11 Jas Naessens Sanderswalt (Kolen en brandhout) Mortier Verbeke Lievekaai 2 (Verhuring van stootwagens) E. Roels Gewad 17 Paardenbeenhouwer De evenementen die plaatsvonden zijn zeker het vermelden waard. Ik citeer de voornaamste zoals ze op het affiche waren aangekondigd. De opening gebeurde met het zeer gekende muziekkorps der Gentse weesjongens. De weesmeisjes brachten de Zondagavond zang en dans. Ook een solemnele mis ontbrak er niet aan in de St.-Michielskerk. Verschillende cafĂŠs hielden teerlingbakwedstrijden, de prijzen waren welkom en kleurrijk ... twee konijnen, een grote "beloende", 2 flessen drank, ... etc. Klassiekers waren, danswedstrijd, vogelpik, stoelkensdans, balling, crochetwedstrijd, loopkoers voor jongens. Iets straffer was; Ballenkloppen geblinddoekt, schoenenkoers met werkschoenen, blokjesvagen voor vrouwen, valiezenkoers voor mannen. De toppers dan: Taptoe voor vrouwen in nachtgewaad, (kaarsen meebrengen!) Elkander zwart maken voor mannen en vrouwen ... Zaklopen voor vrouwen. Voorwaar een straf programma! Daarbij werd nog vermeld dat de ganse wijk gedurende de feestelijkheden prachtig verlicht en versierd was. Er was tenandere een wedstrijd uitgeschreven voor de mooist versierde gevel en uitstalraam. Zoals U ziet feesten is zeker niet door deze generatie uitgevonden, dat kon de voorgaande even goed! L.BORRE Secretaris Dekenij Prinsenhof
GENTSE MEMORIEDAGEN: 7-8-9-10 MAART 7 maart 1451: Filips de Goede hernieuwt zijn gebod van 12 augustus 1450 en beschuldigt de stadsmagistraat er van het Gentse poortersrecht aan de meest biedende te hebben verkocht. (Het gaat hier om de verkoop van de "buitenpoorterij". Personen die niet in de stad woonden konden toch de Gentse "nationaliteit" en dus ook het Gentse "burgerrecht" kopen mits het betalen van een jaarlijkse taks en het nemen van een Gents pandhuis of theoretische domicilie. Dit systeem voorzag de stad van een aantal vermogende burgers waarop zij in tijden van opstand beroep kon doen in ruil voor bescherming. Het systeem kwam dikwijls in opspraak bij de vorsten. Pas vanaf 1540 slaagt keizer Karel er in de Gentse buitenpoorterij af te schaffen.) 87
7 maart 1491: In een akte van die datum lezen wij : ".. .Joos Sammelin, crudenier ende scildere ... ". (De combinatie van die twee beroepen lijkt op het eerste gezicht vreemd. Kijken we echter eens naar de oorsprong van bijvoorbeeld "indigo", een blauwe verfstof, dan zien wij dat deze kleur gewonnen werd uit een kruidenmengsel, "indikon pharmakon" genaamd, een Indisch geneesmiddel. Kruiden dienden dus zowel om geneesmiddelen te maken als om verf te bereiden. Het is inderdaad bekend dat de gebroeders Van Eyck zelf hun olieverf maakten. Lid zijn van twee neringen was bovendien ook gebruikelijk. En tenslotte mogen we niet vergeten dat de eerste apothekers kruidenmengers waren.) 7 maart 1514: Onze voorouders zagen geen straalvliegtuigen of raketten in de lucht. Toch zagen ze af en toe iets aan de hemel dat hun verwondering kon wekken : ".. .Item in dit jaer, den VII Maerte, waren in de lucht gesien, twee regenbogens staende rugge tegen rugge ... " 7 maart 1579: "... Den 7 Maerte 1579 wird door de geusen het eyser ende lood uyt Eekerghem kercke weggenomen, oock den vloer van de kercke , ende door capityn Goethals op de muyde verkogt... ". 7 maart 1831: Een Belgische Vrijheidsboom, aangekleed met een vrijheidshoed, wordt in het bijzijn van de Commissie van Openbare Veiligheid en de staf van de burgerwacht, voor het Groot Vleeshuis geplant. De top van de boom zal op 5 september 1838 door de bliksem getroffen worden waardoor de vrijheidshoed in de Leie terecht zal komen. 8 maart 1322: Op aandringen van Jan Breydel wordt tussen de magistraten van Gent en Brugge een verbond gesloten ter vrijwaring van de stedelijke vrijheden. (De "bezegeling" van dit verbond staat in de stadsrekeningen als volgt : ".. .Item scepen den Grutre, meester van Hayticove, den bere uten Dale ende van Contersvorde, (die reden op 15 maart naar Brugge) omme die van Brugge te doen zegelne dordinance die sij adden overeenghedreghen metter stede van Ghend ... ".)
8 maart 1578: Het Groot Kanon wordt van Oudenaarde naar Gent per schip overgebracht. "... Den 8 es hier van Aldenaerde ghebrocht een groot yseren geschut, drie 88
vierendeelen wijdt ende omtrent vier ellen lanck wesende, den naem draghende van Dulle Griete ofte den Rooden Duyvele, rnidts tselve rood gheschildert es; ende wird ghelost an tCuypgat by de Frernineuren ... ". (Het Ketelpoortpleintje achter het Justitiepaleis.) 8 maart 1782: Keizer Jozefii gebiedt, dat voortaan alle Benedictijnenkloosters onderworpen worden aan het gezag van de bisschoppen. 9 maart 1789: Na de afschaffing van een aantal seminaries en andere scholen, vertrekken de studenten in godgeleerdheid van de abdijen van Baudelo en van Drongen naar het centraal seminarie van Leuven. Dit is één van de maatregelen die keizer Jozef II de bijnaam "keizer-koster" zullen bezorgen. Zijn bemoeienissen met de structuur van de kerk hebben ongetwijfeld bijgedragen tot de val van het Oostenrijks regime. 9 maart 1803: Al weken trekken honderden Gentenaars naar Evergem waar boer Buysse alle ziekten geneest, gewoonweg door het aanbrengen van zijn speeksel. Vandaag laat de overheid de kwakzalver eindelijk in Gent opsluiten. (De eerste kwakzalvers gebruikten kruidenzalven op basis van ganze- en eendevet, twee kwakende vogels. Het waren eeuwenoude zalven waarvan de artsen, naarmate de geneeskunst verbeterde, ondervonden dat ze toch niet hielpen en daarom schertsend over kwakzalven begonnen te spreken.) 9 maart 1826: Het postkantoor wordt van de Nederscheldestraat naar de Zandberg overgebracht. Het personeel bestaat uit een directeur, een controleur, drie bedienden en vijf postboden. Het kantoor zal nog een paar keer verhuizen alvorens onderdak te vinden op de Korenmarkt. 10 maart 1517: Eerste steenlegging van het Gentse stadhuis naar de plannen van bouwmeester Jan Stassins. 10 maart 1697: Overlijden van Robert d'Aubermont, die één van de vier grote koperen kandelaars aan onze hoofdkerk schonk. Hij was op 18-jarige leeftijd tot kanunnik van Sint-Baafs benoemd en vestigde een record door pas op 85-jarige leeftijd te overlijden.
89
10 maart 1842: Overlijden van Jozef van Crombrugghe, burgemeester van Gent van 1826 tot 1836 en van 1840 tot 1842. Hij was een vurig orangist en verdediger van het officieel onderwijs. Ronald DE BUCK
DE STAM AUDENAERDE Quantas habeo iniquitates et peccata, scelera mea et delicta ostende rnihi. Hoeveel misdaden en zonden heb ik bedreven? Doe mij mijn ongerechtigheid en mijne boosheid kennen. (Job, XIII-23-28). Delicturn meum cognitum tibi feci et injusitiam meam non abscondi. Mijn misdaad heb ik u beleden en mijn ongerechtigheid heb ik niet verborgen. (Psalm 31-5).
HANSKINvanAUDENAERDE Hoedenmaker HANS van AUDENAERDE (Auwenaerde), filius JORIS Audenaerde, geboren circa 1555 te GERAARDSBERGEN. Overleden op de brandstapel de 17 Maart 1573, om 14 uur, op de Vrijdagmarkt te GENT. Hij was 18 jaar, hoedenmaker die reeds twee jaar te Gent woonde. Hanskin werd tegelijk terechtgesteld met Grietgen van Sluys, dit volgens de gegevens uit het "Bouc van den Crime". (Grietkin HEINDRICK, geboren te HOS bij 's Hertogenbosch, 23 jaar, gehuwd met Martin van der Sluus van ZOMERGEM, Doopsgezinden). Alhoewel niet herdoopt, achtte HANSKIN de kinderdoop als absoluut nutteloos.
Uit de lijst der MARTELAREN te GENT in de XVIe eeuw, kunnen wij berekenen dat er in totaal voor de periode van 1530 tot en met 1595, 252 te90
rechtstellingen hebben plaats gehad waarvan: 51 Beeldstormers, 30 Calvinisten, 146 Doopsgezinden, 23 Ketters en 2 Lutheranen. Daarvan stierven 125 op de brandstapel en 62 werden onthoofd! De inquisitie was een kerkelijke rechtbank tot opsporen en bestraffen van ketters; het Spaanse kettergericht was vooral gericht tegen de Protestanten en beeldstormers. De brandstapel was de straf die vooral werd toegepast op ketters en heksen. Het vuur werd door het volk beschouwd als verdelger van demonen. De straf werd vooral in de XVIe eeuw veel toegepast.
BffiLIOGRAFIE Dr. A.L.E. VERHEYDEN: Het Gentsche Martyrologium (1530-1595) Rijksuniversiteit te Gent, 1945, Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren, 96e Aflevering.
Jacques DISCART-AUDENAERDE
ERRATA In ons Nr. 6 van 1996 moet op p. 330 de tekst onder beide foto's omgewisseld worden. In ons Nr. 1 van 1997 moet opp. 48 de 19e regel gelezen worden: familie ca. 1760 tot 1996.
OPROEP Er blijft een grote vraag bestaan naar de oudere jaargangen van "Ghendtsche Tydinghen", tot en met 1980. Wij hebben vooral een lange wachtlijst voor de volledige eerste vijf jaargangen. Personen die geen gebruik meer maken van deze jaargangen (nummers) kunnen voor de condities contact nemen met onze Bibliothecaresse Mevrouw A. Van Geluwe-Eggermont. Tel: 226.23.28 91
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKUNGE Deel XXXIV Nog een potse truust, Marie? Was "den tsenuiver" de troost van de werkman na hard labeur, dan was het "potse kaffee" dat voor de "'" :t~ werkende vrouw. ; -9 -~ · . . . ' l·-· ·· , De Uitdrukking IS dus ' -~~~. ~ te begrijpen als: "Nog :Jj'f::/ een kopje koffie, Marie?" Zo had men "flèwe kaffee, tsietseskaffee, slappe, stravve, of zwarte kaffee; kaffee die an de kant van de gracht gekookt es of kaffee van over d'halve deure; piep": slappe koffie. Een vrouw die graag koffie dronk was een "kaffeedrijnkerigge, kaffeekonte, kaffeepulle, kaffeetriene, kaffeewijf, kaffeebloaze, kaffeeJutte of kaffeekijsse". Dat op koffiekransjes ook duchtig "gecommeerd" werd, hoeft geen twijfel. Gebeurde dit drinken in groep dan sprak men van een "kaffeedrijnkijnge" of een "kaffeetoafel". Was men ergens aan de "kaffeeklets", dan zei men: "De kaffeekanne stoat doar hiele doagen op de stove" of: "ze giete doar kaffeewoater op.", ze doen daar niets anders dan "commeeren" en kwaadspreken.
92
Plaa t 40
93
"De Koffij-kan" 2de Couplet De koffij is den troost van 't volk En ware hulp voor vele kwalen. Als 't water kookt 't is als een rook Terwijl den meulen is aan 't malen 't Verdriet verweent, die zwarte wolk. Ik voel den troost in 't harte zinken. Refrein Viva, viva, de koffij-kan } Laat, laat ons nog een potje schinke. bis Uit: "Chansons appartenant à J. Hanssens". (manuscript, einde 19de eeuw, eigen verzameling). De katte zit in d 'horloge Syn.: "Der zit een bie in d'arloze": het zit scheef, ze maken ruzie, ze tergen of plagen mekaar. In het blijspel "Afblijven of trouwen" laat Romaio Decooinek Yvonne Delcour zeggen: "Der zit een motte in de soarze (:deken). Hij hee hem weere ne poater geschilderd Syn.: "Iemand ne poater schildere mee een boardeke op zijne rogge (op zijn kluute): iemand behoorlijk voor de gek houden of bedriegen. 'k Ben mee mijn gat in de boter gevalle Ik krijg hier een buitengewone kans; ik heb iets bijzonders bekomen. Zie tekst bij plaat 6: "Vier zesse mee drei tirlijnge?" Uwe neuze krijg jongskes Als er puisten of zweren op staan. We meuge zuuveele an uwe neuze nie bange Zie tekst bij plaat 4: "Hang ne kier zuuveele nie an heure neuze". Ik worde ne kurieuzeneuze stillekensan Syn.: ne kurieuzegoard. Da uwe neuze ne kapstok was 'k zoe 'ter an hange. Ze zoen 't ei uit zijn gat vroage.": die zeer nieuwsgierig tot onbescheiden is. Afl. kurieuzeteit, kurieuzigheid, kurieusbeid". SIES: "Moar ij weet nogal girren alles! Dat ès ne kriejeuse mosterdpot da!' ("Oe èwer oe zotter", p. 10).
94
NOG EENS DE "GARDE CIVIQUE" In zijn, helaas door zijn dood, afgebroken serie over de Burgerlijke Wacht had onze vriend Roger Van Aerde het over de gebeurtenissen in 1831 toen de Hollandse troepen onze grens overstaken. (Gh. Tyd. 1994- Nr. 1- p. 23 e.v.) Toch merkwaardig hoe zo een artikeltje documenten aan de oppervlakte kan doen verschijnen die men allang verloren achtte. Wij ontvingen verledenjaarvan ons lid de Heer Leopold Geerinckx een brief Deze kranige 80-jarige is de zoon van Leopold Geerinckx die tot aan zijn dood in 1929 Korpsoverste was van het 1e Artillerie Regiment. Deze laatste was de zoon van Charles Geerinckx, die de zoon was van Frédéricq Geerinckx. Het gaat dus over de overgrootvader van ons lid en, stel u voor, die heeft als korpsoverste van het 4e Legioen van de Gentse Burgerwacht de gevechten meegemaakt nabij Maldegem. De Heer Geerinckx heeft ons een heel dossier opgestuurd met een 11-tal fococopieën van officiële stukken. Wij deponeren ze in ons Documentatiecentrum waar geïnteresseerden ze kunnen inkijken. Wij willen hier graag het verslag publiceren dat Frédéricq Geeraerts opstelde op 24 augustus 1831 nopens de gevechten. Dit verslag werd vanzelfsprekend opgesteld in het Frans, maar het werd vertaald door ons lid. Omstandig en Uitgebreid Verslag van ondergetekende Majoor-Bevelhebber van de, in Maldegem gestationneerde troepen, betreffende de gebeurtenissen van de Veldtocht. Het voorval van 3 Augustus, waarbij onze troepen onverwachts aangevallen werden door een overmacht van vijandelijke krachten, werd U gemeld door de Heer Kapitein SOTfEAU, ten tijde Bevelhebber te Maldegem. Ik heb het nodig geoordeeld daaraan te herinneren en het dubbel van zijn verslag dat U werd toegestuurd, bij het mijne te voegen. Wanneer ik, de 4de van deze maand, het bevel heb genomen, hadden we geen kanonnen. Ik heb de wens uitgedrukt er een te bekomen. Een stuk veldgeschut van 6" met ammunitie, werd mij op 5 Augustus vanuit Brugge gezonden, onder het bevel van de heer Kapitein VERMEULEN, met elf kanonniers. De 9de dito, werd hij met zijn stuk teruggeroepen door het Hoger Bevel en verliet Maldegem de I Ode, om 4 uur 's morgens, met bestemming Damme. Op 9 Augustus kwamen twee stukken veldgeschut van 6" toe te Maldegem met een geladen munitiewagen, onder het bevel van de Onderluitenant VAN DUNGELHOEFF, met een detachement van 28 Onder-Offiicieren en Kanonniers van de 4de Kompagnie van het 1ste Regiment Artillerie. Loos alarm vanwege de vijand, kleine schermutselingen, zelfs aanvallen met evenwaardige macht, hebben dikwijls plaats gevonden, zowel te Middelburg 95
als aan onze voorposten vóór Maldegem en waar onze troepen bewezen hebben, door ze (de vijandelijke macht) terug te drijven tot onder de loop van het kanon van Aardenburg, dat ze niet vreesden tot erg handgemeen over te gaan; dit allemaal zonder enig verlies aan onze zijde. Daar de vijand over verschillende stukken veldgeschut beschikte waarmee hij ons soms kwam verontrusten, gaf ik opdracht aan Kapitein SOITEAU van de Grenadiers, om met een peloton samengesteld uit Grenadiers, enkele nieuw aangekomen soldaten en vergezeld van 20 burgers voorzien van schoppen en houwelen, op een afstand van 3 tot 400 m. van Aardenburg, op de steenweg ter hoogte van een dijk, een grote geul te graven. De vijand, ervan verwittigd, beschoot ze met kanonballen en één van de soldaten werd ongelukkiglijk getroffen en zijn rechter been verbrijzeld. Dit werd ondertussen afgezet. Ondanks deze beschieting werd onze onderneming, zonder verdere tegenslag, tot een goed einde gebracht. Na verschillende maal door de vijand verontrust te zijn geweest vóór het dorp Bede, de 8ste Augustus tengevolge van een kleine schermutseling waarbij wij hem terugdreven tot over zijne barrikade, deed ik mijn voorpost optrekken tot in 't midden van 't dorp ter hoogte van onze eerste versperring die zich rechts van voornoemd dorp bevindt, vóór Strobrugge, op de grote weg naar Aardenburg. Deze voorzorgsmaatregel werd nodig geoordeeld om langs deze zijde niet afgesneden te worden. Geen andere daad van inbezitneming heeft in het vermelde dorp (Eede) plaats gevonden. De 1Ode Augustus hebben onze troepen, zowel deze van Maldegem als van Middelburg, vrij hevige en herhaalde aanvallen op gans de lijn, vanwege een overmacht die men schat op 5 à 600 man, ondersteund door twee stukken geschut, moeten ondergaan; en dit gedurende verschillende uren. De vijand heeft verscheidene doden en gewonden gehad. Twee Tirailleurs van Middelburg hebben, de éne zijn "shako" (militair hoofddeksel) doorboord door een kogel, de andere zijn rugzak met zijn gerief voor de helft weggerukt door een kanonbal. Een vrijschutter werd licht gekwetst aan het linker been door een splinter hout die voortkwam van een meubelstuk van een huis dat door een obus werd getroffen. Uiteindelijk, lijk per mirakel, hebben we geen enkel gevoelig verlies te betreuren gehad. Alle officieren en manschappen, bijna zonder uitzondering, hebben zich goed gedragen. Aanval van llde Augustus op Strobrugge. De vijand liet zijn inzichten kennen door, uit de verte, kanonschoten af te vuren. Eerst buiten bereik, dan in de nabijheid van onze voorpost begon het geweervuur van weerszijden rond 7 112 uur 's morgens. De zaak werd ernstiger tussen 8 en 9 uur, wanneer de vijand optrekkend met drie kolonnen, de éne langs de grote baan van Aardenburg naar Strobrugge met drie stukken veldgeschut (met een deel van deze troep hield hij, al schietend, de in Middelburg gedetacheerde tirailleurs op afstand, de andere langs de BIEZEM met een
96
kanon en de derde, de sterkste, langs het dorp EEDE met twee stukken veldgeschut. Onze troepen hebben aan deze aanvallen van de vijand weerstand geboden gedurende verschillende uren, ondanks het schroot, de kanonballen en de hagel van kogels die hij afvuurde. De kleine verschansingen waarachter onze soldaten zich beschut hadden, de huizen vóór EEDE en vóór de brug van STROBRUGGE van waaruit wij ze door de ramen beschoten, hebben uitzonderlijk goede dienst gedaan. Hier kan ik niet anders dan het moedige gedrag, waarvan ik getuige ben geweest, van Kapitein GERADON loven; zijn koelbloedigheid is bewonderenswaardig; overal waar de vijand opdook vloog hij er heen met zijn mannen, om hem te veijagen, zoniet tegen te houden. Hij heeft uitmuntende diensten bewezen in de loop van deze dag. Eerste en laatste bij de gevechten, is deze man lof- en beloningswaardig. Ik leg het voor aan uw welwillende beoordeling, Mijn Kolonel. Om 10 uur, met reservetroepen die de vijand had laten aanrukken om zich bij de eerste te voegen, bedroeg zijn sterkte 2 tot 3000 man, terwijl wij daar slechts tegenover konden stellen de Compagnie Grenadiers van het 2de Bataljon met haar rekruten: 150 man, 33 manschappen van de Compagnie Voltigeurs, 75 man losse Tirailleurs, 125 man ongeveer van de Burgerwacht van Gent en Kortrijk, enkele mannen van de Burgerwacht van Maldegem en 18 man van het Vrijkorps van deze laatste gemeente, samen 420 man. De rest van de Burgerwacht was gevlucht. Voor zo'n overmacht zijn wij tot aftocht gedwongen geweest en verplicht onze posten en onze verschansingen te verlaten, echter niet zonder gevoelige verliezen aan doden en gewonden toe te brengen aan de vijand, want iedere boom was voor onze soldaten een dekking en ik beweer dat iedere voet terrein moedig betwist is geweest door de onzen en duur betaald door de vijand. Wij hadden pas 10 kanonschoten afgevuurd met een van onze stukken van 6" gericht op de plek vóór de Strooienbrug om de weg naar Aardenburg te bestrijken en waar de vijand krachtig kwam opdagen met drie stukken veldgeschut, toen de draagas brak. Deze ongelukkige tegenslag is ons bijna zeer schadelijk geweest en het is alleen te wijten aan de dapperheid van onze officieren en man'schappen dat wij nadien nog zolang de post van Strobrugge hebben kunnen bezetten. 't Is grotendeels te danken aan de talloze inspanningen en de moed van de Onderluitenant van de artillerie VAN DUNGELHOEFF en de dapperheid van zijn kanonniers dat wij dit stuk hebben kunnen behouden. Verder hebben deze officier en zijn manschappen zich steeds goed gedragen. Vooraleer zich terug te trekken heeft de vijand alles geplunderd en kapotgeslagen wat zich in de huizen van Strobrugge en vóór het dorp van EEDE bevond. Hij heeft veel enorme bomen afgezaagd en daarmee, mede met het feit dat hij al onze verschansingen vernield had, heeft hij de wegen versperd; deze zijn 97
opgeruimd zodra wij onze post van Strobrugge hemomen hebben rond 1u 112 van de namiddag. Wij hebben in totaal 4 doden en 29 gekwetsten gehad; tussen de slachtoffers bevindt zich de moedige Sergeant-Majoor van de Tirailleurs, die, na dapper gevochten te hebben vóór EEDE gedurende drie uur een kogel dwars door de schedel heeft gekregen. Twee kanonniers hebben ook het leven verloren vóór de Strooienbrug. De Kapitein FRANCOIS DE MUNCK van de Maldegemse Burgerwacht is dodelijk gekwetst geworden. Hij heeft zich heldhaftig gedragen; hij werd de buik opengereten en de linker hand afgerukt, overgebracht naar Brugge, is hij er vandaag overleden. De stem van de bevelhebbers van de Burgerwacht van Gent en Kortrijk is onmachtig geweest om de vluchters te doen stoppen. Ze zijn in Eeklo aangekomen, met gekruiste bajonet; daar zijn ze aangehouden geworden en opgesloten. De Adjudant onderofficier VAN CAMPEN van het lste Bataljon van de Burgerwacht van Gent en de genaamde VAN BUGGENHOUT Jean Adrien van de 2de Compagnie van hetzelfde Bataljon hebben zich ten zeerste onderscheiden. De eerste werd gekwetst aan de linker arm, hij heet VAN CAMPEN. Ik moet ook bijzonder vermelden Mr. de Kapitein LAMY du FIOGAY; hij heeft zich de eerbare titel van dapper man waardig getoond; 't is een oud militair en is ons van groot nut geweest, hij werd licht aan het rechterbeen gewond. Kolonel COPPENS heeft alles gedaan wat in zijn macht lag om de wanordelijke vlucht te beletten. Het Bataljon van Kortrijk was het eerste en 't is dit Bataljon dat het eerst begeven heeft. Mr. de Kapitein LOSSON, bevelhebber van de 3de Compagnie van het lste Bataljon der Vrijschutters heeft zich dapper gedragen. Zijn manschappen hebben hun plicht gedaan. Alle officieren van de Linietroepen onder mijn bevel hebben volledig hun opdracht vervuld en ik vermeld in het bijzonder de dapperheid, de moed en de tegenwoordigheid van geest van de HH. Kapiteinen SOTTEAU & GERADON, maar vooral deze laatste. De 12deAugustus nog tijdens een alarm is hij tot vóór het dorp van EEDE doorgedrongen met een snelheid waartoe hij alleen bekwaam is; ondanks mijn spoed had ik hem reeds op onze laatst post gevonden. De officieren van de Genie werken zonder onderbreking; hun bedrijvigheid is lovenswaardig. Het Bestuur van de Gemeente Maldegem verdient eervol vermeld te worden in 't bijzonder de dappere Burgemeester Mr. DAMERS die in alle omstandigheden een moed en een wilskracht, boven alle lof heeft ontplooid. Zijn vaderlandsliefde vergroot nog zijn waardigheid. De brave inwoners van deze Gemeente hebben ons ook bijgestaan zoveel het hen mogelijk was. Bijzondere nota betreffende de officieren. Daar ik slechts gunstige beoordelingen kan uiten, over de ijver en de vader-
98
landsliefde van de officieren onder mijn bevel tijdens de duur van de Campagne, beperk ik er mij toe hun naam en rang te vermelden: SOITEAU Kapitein, bevelvoerder van de Grenadiers 2de Bataljon GERADON Kapitein, bevelvoerder van de Voltigeurs 2de Bataljon FELSER, Luitenant van de Grenadiers VAN ALLEMEERSCH, Luitenant van de Voltigeurs VANDER VLIET, Onderluitenant-Kwartiermeester De zuster van de Gemeente Secretaris van MALDEGEM, gevestigd te Aardenburg, naar Maldegem gekomen voor zaken voor een paar dagen heeft hem verteld dat, op 11 Augustus er 6000 man te Aardenburg verzameld waren, met 16 stukken veldgeschut, met 40 aangespannen en geladen wagens, waarvan verscheidene met bussels stro en dat in de stad het gerucht de ronde deed dat deze troepen Maldegem zouden innemen en dat deze gemeente zou overgeleverd worden aan plundering. De vijandelijke troepen waren als volgt ingedeeld: Twee duizend man gespreid tussen Sluis-Aardenburg en Ste-Kruis Duizend man als reserve te Aardenburg en de drie duizend overblijvende verdeeld in drie kolonnen die zouden optrekken naar Maldegem met 6 stukken veldgeschut. Een deel van de reserve hield ons troependetachement van Middelburg onder schot. Dit kan niet in twijfel getrokken worden. (get.) Fr. Geerinckx Majoor
GENT ELDERS ONTMOET De portretten van Keizerin Maria-Theresia en Jeanne Bauwens-Van Peteghem in het Brangwijnmuseum te Brugge¡ In 1743 bestelde Keizerin Maria-Theresia een kanten kleed in de Zuidelijke Nederlanden. Als teken van aanhankelijkheid aan de keizerin besloten de Staten van Vlaanderen het haar te schenken. Er werd een bedrag voorzien van 25.000 gulden dat geput werd uit de belastingen van het Gents Kwartier (het huidig Oost-Vlaanderen samen met de Stad en de Kasseirij Kortrijk zonder de gebieden die aan het Brugse Vrije toebehoorden). In vijf maanden tijd werd het kleed afgewerkt. Op 23 juli 1744 bedankte de keizerin voor het geschenk en beloofde als tegenprestatie zich met het kleed te laten portretteren door haar hofschilder Martin von Meytens en dit schilderij te schenken aan de Staten van Vlaanderen. Martin von Meytens ( 1696-1770) was 99
Mathias De Visch (1702-1765) copie van het portret van Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk- Martin von Meytens (Gent, Stadhuis), ca. 1750. Kleed in Brussels kloskant, inventaris nr. 0.451 .1.
van Zweedse afkomst en zou later directeur worden van de Weense Academie. Wegens de Franse bezetting, in 1745, bereikte het schilderij pas Gent op 8 mei 1749. Het werd opgehangen in de ledenzaal van de Staten van Vlaanderen in het Gentse stadhuis. Onmiddellijk werden er een aantal kopieĂŤn van gemaakt die verspreid werden. 100
De overlevering wil dat het kleed, in Brusselse kant en afgehoord met Mechelse kant, gemaakt werd door de Gentse weeskinderen - de Rode Lijvekens. Door de snelheid waarmee het kleed werd afgewerkt menen sommigen dat het eerder het resultaat was van een samenwerking tussen verschillende kantcentra waaronder de Gentse weesmeisjes. Zeker is dat het kleed niet in Gentse kant werd vervaardigd daar die pas ontstond in het midden van de 19de eeuw. Het uitvindersbrevet van deze kant dateert uit 1852 en het exclusief recht werd toegekend aan de St.-Jozef- Armenschool (Blauwe Meisjes) van de zusters van Onze Lieve Vrouw Visitatie. Het octrooi gold voor een termijn van 20 jaar. De Blauwe Meisjes uit de Onderstraat vervaardigden het kanten kleed, met sjaal, hoofddeksel en zakdoek, dat Aartshertogin Maria Hendrika droeg ter gelegenheid van haar huwelijk met de latere Koning Leopold ll. Matbias De Visch (geh. in de Kasseirij Veume in 1702, overleden in 1765) schilderde in 1750 een copy van het portret. Deze copy bevindt zich nu in de afdeling Kantmuseum van het Brangwijnmuseum te Brugge. Hetzelfde museum bezit tevens het portret van Jeanne Bauwens-Van Peteghem, in 1796 geschilderd door François Kinsoen (1770-1839). Zij was de moeder van de befaamde Lieven Bauwens. BffiLIOGRAFIE - Inventaire Archéologique- fiche nr. 268, in: G.T. 1991, nr. 5, p. 276. - De Bie-De Bruycker Hilde: Het kanten kleed van Keizerin Maria-Theresia zoals afgebeeld op het schilderij dat zich in het stadhuis van Gent bevindt, in: G.O. V. Heraut, 1989, nr. 3, p. 113.
DavidMAES
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" verscheen op 23 october 1922 een kroniekje van de hand van Alfons Van Werveke dat, u zult het merken, nog altijd brandend actueel is.
GESCIDEDENIS VAN EEN TEERLING HUIZEN Schilders en beeldhouwers worden gewoonlijk door het publiek geëerd en men eerbiedigt hun gewrochten. Waarom worden de bouwkundigen minder gewaardeerd dan die kunstenaars? Hoe komt het, dat het publiek zoo weinig eerbied betuigt voor hun scheppingen, zelfs voor de beste? Zonder den minsten schroom schendt men een gevel, wiens mooie lijnen en oordeelkundige versie101
ring de bewondering wegdragen van den man van smaak. Wij zijn van oordeel, dat het minstens zoo moeilijk is een schoon huis te maken als een schoon portret of een schoon beeld. Wie zonder noodzakelijkheid een gevel van goeden stijl schendt is een vandaal. In dezelfde maat als hij, die een doek overschildert of een standbeeld wijzigt. Is het niet ongehoord, dat er altijd bouwkundigen te vinden zijn, bereid om het gewrocht hunner meesters te schenden, zonder waarschijnlijk zelfs te bedenken welke misdaad ze helpen plegen, zonder te trachten in allen gevalle den eigenaar het verkeerde van zijn voornemen voor oogen te leggen? Wij hebben tot ons zeiven die opmerkingen gemaakt, toen wij zagen wat men op de Groenselmarkt aan het verrichten is. De zuidkant van dat plein is bezoomd door één enkelen grooten gevel in Louis XVI stijl, die hoewel eenvoudig, toch niet van karakter is ontbloot en die goed zijn rol van inlijsting eener openbare plaats vervult. Wij bezitten het oorspronkelijk ontwerp van dit gebouw, dat van 1785 dagteekent. Wij zien aldaar, dat als tympaanvulling van het fronton het gehouwen wapen van Sint-Pietersabdij nevens Gent is geteekend. Die machtige gemeenschap was niet alleen eigenares van het gebouw en van de Halve Maan er achter, in den Hooiaard. De abt was ook voor den grond van die huizen en dien van wat minder dan de helft der Groenselmarkt de vassaal van den graaf van Vlaanderen. In die huizen en op een gedeelte van de markt had de prelaat van Sint-Pieters het lage, het middelbare en het hooge gerecht. Hij mocht dus, voor feiten aldaar voorgevallen, de plichtigen veroordelen tot lichamelijke straffen en zelfs tot de dood. De Schepenen, bestuurders en rechters binnen Gent, hadden aldaar volstrekt niets te zeggen. De grond van den abt was aldus als een eiland in de stad. Er was overigens nog een ander leen van denzelfden aard op dat plein. Vóór 1784 hadden de huizen op de markt, Het Look, De Meermin, Het Haantje en De Berrie een houten gevel. Voor zooveel wij kunnen oordeelen naar de teekening in de Flandria illustrata van Sanderus, had hij smalle penanten op de drie bovenverdiepingen en breede vensters. Ten jare 1456 plaatste men op Het Haantje een uurplaat met één wijzer, één der zeldzame openbare uurwerken van de stad. In 1479 vernietigde een brand de vier huizen en de abt van Sint-Pieters deed vier nieuwe ook in hout optrekken, maar de gevels werden achteruitgesteld. Twee eeuwen nadien waren de gebouwen in slechten toestand, want de Schepenen van Gent bektoegen er zich in 1692 over ter gelegenheid van een geding met de Abdij. Het duurde evenwel nog een eeuw, eer deze besloot het afschuwelijk gedrocht door een steenen gebouw te vervangen. Toen het nieuws in de stad werd verspreid liet iedereen zijn vreugde blijken. De groenselvrouwen van de markt gelastten den volksdichter Bonne deze heugelijke gebeurtenis te bezingen. Wij bezitten één van de handschriften van het gedicht, dat niet minder dan twee honderd verzen groot is. De vrouwen richten zich tot den abt en zeggen onder anderen: 102
"Daerom derven wij U, Eirweirden heer Prelaet, Voor stellen in dit schrift ons groenselvrauwens praet, Ons praet, die U versoekt, van dees haute gebauwen, Die door hun auderdom qualykx aen een en hauwen, En door hun swakke leen al waggelende staen, Van soo haest mogelyck te willen af doen slaen: Want 't schynt onmogelyck dat sy nog staende blyven; Sy siender erger uyt als ons versleten wyven; Sy syn van gheel de stad het aidergmotste schauw; Een ider schroomt er van als van den bittebauw. Sy syn gelapt, getapt met stukken en de broeken; Niemant en heeft er oyt een van ons onderrocken Met soo veellappen op sien hangen aen ons ... Gelyk dit auw gebauw hier toont aen heel de stad." enz., het overige is even mooi! Als onderschrift draagt het stuk: "Aldus, in de vergaederinge der vrije groenselwijvers, opgestelt in verssen door de tweeden poeet Bonne, den 10 Meij 1785". Het ontwerp van den huidigen gevel is van Joachim Frans Colin, meester timmerman. Het gebouw was voleindigd in Juni 1787, want 1 Juli daaropvolgende werd de eerste pacht geteekend van het huis op den hoek langs het oud Vleeschhuis tusschen Gudwalus, abt van Sint-Pieters, en P.J .J. Tiberghien, den beroemden Gentsehen goudsmid. A. VAN WERVEKE
BffiLIOGRAFIE Verleden jaar verscheen een kanjer van een boek (Formaat 16 x 24 cm., 787 bladzijden) met als titel "Peasants & Townsmen in Medieval Europe". Het is een wetenschappelijk huldealbum opgedragen aan Professor Adriaan Verhulst ter gelegenheid van zijn emeritaat na meer dan 30 jaar hoogleraarschap. Het werd hem aangeboden door een aantal van zijn voormalige studenten, vrienden en collega's uit vele landen. Niet minder dan 46 auteurs hebben in 44 artikels hun bijdrage geleverd in 4 verschillende talen: 23 in het Frans, 13 in het Engels, 4 in het Duits en 4 in het Nederlands. Als enige specifieke Gentse bijdrage vermelden wij het zeer lezenswaardig artikel "De oude Leien te Gent" van de hand van Maurits Gysseling. 103
Het boek werd uitgegeven door Jean-Marie Duvosquel en Erik Thoen en gedrukt door Snoeck-Ducaju en Zoon. Het boek kost 1.500 fr. en kan bekomen worden bij Snoeck, Begijnhoflaan 464 te 9000 Gent. Eveneens verleden jaar verscheen van de hand van Patricia Carson "J acob Van Artevelde". Het is in feite een vertaling van het in 1980 bij Story gepubliceerd boek "James Van Artevelde. The Man from Ghent". Het is een goede zaak dat het origineel, dat wegens de taal voor velen ontoegankelijk bleef, nu ook bereikbaar wordt voor het groot publiek. Een dankbaar onderwerp, want welke Gentenaar kan er nu niet geïnteresseerd zijn in de Arteveldefiguur? Wordt hij immers zelf niet bestempeld als een "Atleveldezoon"? Maar wie was die Artevelde feitelijk? Een 14e eeuwse figuur die vrij vlug vergeten werd en pas in de vorige eeuw terug in de belangstelling kwam. Ook een eerder mysterieuze figuur, want zo veel weten we over hem niet; vele aspecten van deze man blijven voor ons verborgen en zullen het wel altijd blijven. Wat we wèl over hem weten vinden wij in dit boek terug en dat is zeker de moeite waard. Het boek van een formaat 16,5x24 cm. bevat 160 bladzijden en werd uitgegeven door het Davidsfonds Leuven als Nr. 27 in zijn Historische reeks. Het werd keurig gedrukt door Vanmelle en kost 895 fr. Echt niet duur, ook al wegens de prachtige illustraties, 23 zwart-witte en 18 in kleur. Wie moeilijkheden zou ondervinden het zich aan te schaffen in de boekhandel kan nog altijd contect nemen met het Davidsfonds- Blijde Inkomststraat 79-81 te 3000 Leuven. In ons Novembernummer van verleden jaar meldden wij de nakende verschijning van het 7e kunstboek van Gaston De Smet. Dit is inmiddels gebeurd. Wij denken niet dat wij tijd moeten verliezen met Gaston De Smet voor te stellen aan onze lezers; hij is immers voldoende bekend. Zijn laatste boek kreeg als titel mee "Gent, Vorstelijke Stad!" Wat kunnen wij over dit boek zeggen? Dat het in niets moet onderdoen voor de 6 vorige en wie ze bezit weet wat dat wil zeggen. Wie dit nog niet zou gedaan hebben moet niet aarzelen om het zich aan te schaffen. Welke Gentenaar zou niet graag dat boek bezitten met zijn 100-tal prachtige tekeningen. Tekeningen die, beter dan welke foto ook, een zuiver beeld geven van onze onmetelijke rijkdom, waar we spijtig genoeg te weinig zorg aan besteden. Bij iedere tekening is er een verklarende tekst van Adelin De Buck, met een Franse, Engelse en Duitse vertaling. Het boek heeft een formaat van 28x25 cm. en kost 850 fr. Het is o.m. te be104
komen bij de auteur, Louis Van Houttestraat 28 te Gentbrugge. Wie het thuis bezorgd wenst, schrijft 970 fr.over op Rekening Nr. 290-0149086-18 van "De Witte Circel" met de vermelding "Gent, Vorstelijke Stad."
H.C.
VRAAG EN ANTWOORD De heer Paul Huys heeft 2 vragen: 1° Olieverfschilderijen van Jules De Bruycker Van Jules De Bruycker (1870-1945) zijn slechts weinige olieverfschilderijen (een achttal?) bewaard en bekend. Mogelijk zijn er nog meer geweest. Daarvan vinden we alvast aanwijzingen in een paar oude veilingscatalogi. 1e. Op 20-22 dec. 1909 werd in de Gal. J. & A. Le Roy Frères te Brussel (een ex. van de catalogus in de Bibliotheek van de Kon. Musea voor Schone Kunsten, Brxl. 1037c) de collectie geveild van Mevr. Theodore Baron en van wijlen de Hr. Ed. F. Lot nr. 14: DE BRUYCKER (J.), "La diseuse de bonne aventure", H. 0,96 L. 0,77. B(ois). P(ayé): 180 fr. Dit moet dus wel een olieverfschilderij op paneel geweest zijn!? Ook de geboden prijs verwijst naar een schilderij en niet naar een (geaquarelleerde) tekening. Ter vergelijking: een marine en een landschap (schilderijen op doek, 75x108 en 59x78 cm) van Theodor Baron werden resp. 200 en 180 fr. betaald. Zover wij weten is dit werk van De Bruycker in de literatuur niet bekend. Wie weet er iets meer over? 2e. Door Notaris L. Heyse te Gent werden in een veiling op 13 juli 1925 (een ex. van de veilingscatalogus ibidem, Gent 84) een aantal werken geveild uit het atelier van Jean Delvin (de in 1922 overleden directeur van de Gentse Acade:.. mie). Daaronder van Jules De Bruycker twee aquarellen ("Vieux Cour", H.70xB.50 cm en "Commissionnaire", H.35xB.10 cm) en een werk op doek ("Vieille femme", toile, H.40xB.25 cm). Ook dit laatste werk, op doek, zal waarschijnlijk een schilderij geweest zijn. Evenmin als het vorige is het in de De Bruycker-literatuur bekend. Wie kan hierover informatie bezorgen?
105
2° Het Dagboek van de heer Schamp (9 vol., 1785-1846) In een veiling door de Notarissen Jean Heyse en Joseph Libbrecht te Gent op 12 en 13 dec. 1950 (een ex. van de veilingscatalogus in de Bibliotheek van de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel, Gand 190) werd als lot nr. 132 geveild: "Le Joumal de Monsieur Schamp de Gand. Manuscrit donnant jour par jour des renseignements sur la villede Gand, sur les artistes etc.: 1785-1786; 17931795;1803-1805;1810-1811;1815-1817;1819-1821;1827-1829;1836-1840; 1844-1846. Ensemble présenté en 9 volumes (in-16°, rel. velin). Est unique pour l'histoire gantoise." Waar bevindt zich momenteel dit ensemble van de negen Schamp-dagboeken? Werd het in 1950 verworven door/voor een openbare verzameling (Universiteitsbibliotheek? Stadsarchief?) of kwam het in privé-bezit terecht? Uit de beschrijvende opsomming in de veilingscatalogus blijken er diverse leemten in de jaartallen te bestaan (ontbreken b.v. 1786-1792; 1796-1802; 1806-1809 enz. enz.). Wat met die ontbrekende delen van het dagboek? Bestaan die nog en bleven die bewaard en waar? Welke lezer van G.T. kan hierover informatie bezorgen aan Dr. Paul HUYS, 9031 Drongen
GÊNSCHE PRÁOT Aos Meleke acht jaor was en kost ze nog nie goe klape. Ze zeidaltijd K veur en P. Van pruimepot maokteze kruimekot, in petaoters waore ketaoters. Op ne kier ston ze veur heur deure, in ter kwaome dàor twie paoters dien heur de wig vroege. Meleke liep al roepende nàor binne. - Vaoder! vaoder! - Awèl! riep vaoder, wad es da daor veur e laweit? - 't Er zijn dàor twie kaoters aan de deure, riep Meleke. - Hàost u, riep vaoder, ziet of da de kate binne es ... - Ze zit onder de stove, riep Meleke; màor wa moe 'k mee die kaoters doen? - Pak ne stok, riep vaoder, in jàog ze wig.
106
OUDE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Volgende losse nummers en volledige jaargangen zijn verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. 1972 nrs. 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996
1-10-ll 7-8-11-12 3-4 1-2-4-6 2-3-4-5-6 2-3-4-5-6 2-3-4-5 1-2-3-4-5 1-2-3-5-6 1-3-4-5-6 2-3-4-5-6-Bijl. 1-2-4-5-6 1-2-4-5-6 1-2-3-4-5 1-2-3-5-6 1-2-4-5-6 1-2-3-5-6 1-2-3-5-6 1-3-4-5-6 1-3-4-6 1-2-4-5-6 1-3-4-5-6 1-2-3-5-6 1-3-4-5-6 1-2-4-5-6
Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll.
Prijs per afzonderlijk nummer: 70 fr. Prijs per volledige jaargang: 400 fr. Deze kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het Documentatiecentrum (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Bij bestelling via onze postrekening dienen volgende portkosten bijgerekend (binnenland): 1 tot 2 nummers: 35 fr. 3 nummers: 50 fr. 4 nummers: 80 fr. 5 tot 6 nummers: 100 fr. 2 jaargangen: 120 fr. 3 tot 7 jaargangen: 210 fr. Is eveneens te koop in het Documentatiecentrum of via onze postrekening: - boek "Dat was een tijd!" door John Flanders- 900 fr. Bij verzending 150 fr. bij te betalen. - plattegrond van de stad Gent door B.J. Saurel (1841). Getrouwe copie van het origineel - 120 fr. Plattegronden kunnen niet verzonden worden per post.
107
DIT BESTAAT NIET MEER
Het Hotel d'Alcantara in de Gouvernementstraat dat zo nodig de plaats moest ruimen voor beton.
108
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 26e jaargang nr. 3 15 mei 1997
INHOUD - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Stefanuskerk-Sint-Margrietstraat - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Deurklopper. - Eddy Levis: Over Rispenplagen, dolle Hoorne-Beesten en andere perrykeleuze Siekten. - Ronald De Buck: De bezetting van Gent in 1708 door Louis XIV. - Rudy van Elslande: DaneelDe Rycke, de Gentse schilder (ca. 1415-1474). - E. Ossieur: Dit bestaat niet meer (waarschijnlijk). - Eddy Levis: Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXXV. - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: ll-12-13 maart. - Mevr. A. Van Geluwe-Eggermont: Documentatiecentrum. Werking 1996. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: De Militieloting. -Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Jan Cleppe: Gênsche Präot.
110 121
122 134 140 152 154 157 159 164 165 166 168
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-STEFANUSKERK - Sint-Margrietstraat
De Sint-Stefanuskerk is de enige kerk in Gent die tegelijk kloosterkerk en parochiekerk is. Dat is niet altijd zo geweest. Na ongeveer vijfhonderd jaar enkel kloosterkerk van de Augustijnen te zijn geweest, is zij in het begin van de negentiende eeuw tevens parochiekerk geworden. De Augustijnen vestigden zich te Gent in 1295. De Gentse patriciĂŤr Gerem Borluut stelde hen hiervoor een huis ter beschikking. De plaats waar zich het huis bevond wordt nader bepaald in een document van 25 november 1337: "dwelc men heet ter Capellen, daer de Augustinen plaghen te wonen, staende up den ommekeer vanden Steenstrate ter Ouderbuchwaert". Het huis noemde men dus "ter Capellen" en stond op de hoek van de Steenstraat, nu Lange Steenstraat, met de straat die naar de Oudburg leidt, de huidige Geldmunt. Het ontleende vermoedelijk zijn naam aan de nabijgelegen Sint-StefanuskapeL Die kapel werd de eerste bidplaats van de jonge kloostergemeenschap. Later brak men de oude kapel af en in de plaats daarvan werd een ruime kerk gebouwd, Sint-Stefanus, de eerste martelaar, bleef patroon van de kerk en van het klooster. Over de juiste stichtingsdatum van het Augustijnenklooster te Gent lopen de meningen nogal uiteen. De Augustijnen zelfhouden het bij hetjaartal1295. Dit berust op een eeuwenoude traditie die steunt op documenten die in de loop der eeuwen verloren gingen. De erkenningsbriefvan de stichting door Joannes lil de Vasoigne (1292-1300), bisschop van Doornik, is gedateerd van 12 november 1296. Hierin geeft hij toelating aan de "prior en de eremieten van de orde van Sint-Augustinus, een klooster te stichten te Gent in het personaat van SintBaafs en in de parochie van Sint-Miebiels en van Ekkergem". Datzelfde document bekrachtigt de reeds vroeger aangegane overeenkomst aangaande de patronaats- en parochierechten tussen de Augustijnen en Walter van Erdenborch, abt van Sint-Baafs, en Joannes de Lessine, Joannes Vos en Joannes de Pala, pastoors van Sint-Miebiels en Ekkergem. De stichtingsbrief somt ook de bepalingen en verplichtingen op die in die tijd algemeen kerkrechtelijk gemeengoed waren. Zo mochten de Augustijnen maar een klein klokje hebben. Zij mochten zonder toelating van de bisschop geen biecht horen of spreken; zij waren eerbied verschuldigd aan de abt van Sint-Baafs en aan de pastoors van Sint-Miebiels en Ekkergem. Zij moesten elkjaar op het kerkwijdingsfeest van Sint-Baafs aan de abt een gouden muntstuk aanbieden als erkenning van zijn patronaatsrecht. Zij mochten ook zonder toelating van de abt geen gronden verwerven waarop de abdij het cijns- en tienderecht bezat. Op de feestdagen van de kerkwijding van 110
De Augustijnerkerk zoals die er in 1580 zou uitgezien hebben .
Sint-Michiels en op Sint-Michielsdag moesten twee Augustijnen assisteren in de hoogmis en de vespers. De pastoors van Sint-Michiels en Ekkergem hadden alle parochiale rechten over de leken die in dienst waren van het klooster en die geen kloosterkleed droegen. Alleen de kloosterlingen mochten in de kerk begraven worden. Van alle offergiften moesten de Augustijnen de helft afstaan aan de Sint-Michielskerk. De giften onder vorm van levensmiddelen mochten ze voor zichzelf houden. De Augustijnen erkennen de edele familie Borluut als hun stichters en grote weldoeners, die de eeuwen door steeds het klooster in nood herstelden of herbouwden. De Borluuts hadden dan ook hun graf in de Augustijnenkerk. Zo werd Gerem of Gereimus Borluut, zoon van Boudewijn en Margriet Rijnvisch, 111
Een brand uitgebroken in de nacht van 19/20 januari 1838 legde de kerk in de as. Menig kunstwerk ging aldus onwederroepel ijk verloren: beeldhouwwerken en schilderijen , waaronder een veelzeggend werk van N. de Liemaeckere HET HEILIG SACRAMENTVAN MIRAKEL, benevens doeken vanPietervan Reysschoot, van wie we schilderijen kunnen bewonderen in het koor van de St.-Baafskerk en in het Hotel d'Hane Steenhuyse. (Copyright Stadsarchief)
112
na zijn overlijden op 1 maart 1321 in de kloosterkerk begraven. Zijn echtgenote Margriet de Rijcke, overleden op 16 september 1321, vond ook daar haar laatste rustplaats. Eén van de afstammelingen van Gerem was niemand minder dan Isabella of Lijsbeth Borluut, de echtgenote van Joos Vijt, in wiens opdracht de Van Eycks het veelluik "De aanbidding van het Lam Gods" schilderden. Toen de herbouwde kloosterkerk klaar kwam in 1632, plaatsten de Augustijnen een nieuwe zerk op de grafkelder van de familie BorluuL Het grafschrift vermeldde: "LIBERA SEPULTURA FAMILIAE BURLUTIAE WXTA MAJORES HUJUS CONVENTUS FUNDATORES ANNO 1295." (Vrije begraafplaats van de familie Borluut, naast hun voorvaders, stichters van dit klooster in 1295) In 1298 werd de Sint-Stefanuskerk gewijd en was sindsdien één van de drukst bezochte kerken van Gent. Verscheidene ambachten, zoals de patijn- of klompmakers, de turfdragers, de geweermakers, de plaasteraars, de kolenbranders, de schaapherders en later ook de brouwers kregen hun altaar in de kerk. Vanaf de vijftiende eeuw hielden de ambachten er hun dekenverkiezingen. De Augustijnen waren tevens gastheer toen de Staten-Generaal bij hen vergaderden in 1476. Bij de godsdiensttroebelen in de tweede helft van de zestiende eeuw werden kerk en klooster verwoest. Nadat ze hun vernielzucht op de kerk van het Tempelhof botvierden, zakten de beeldstormers op die 19 augustus 1566 af naar de kerk van de Augustijnen en richtten er heel wat schade aan. De grootste verwoesting kwam er pas na de mislukking van de Pacificatie van Gent. Tijdens de Gentse Calvinistische dictatuur onder leiding van Jan van Hembyze en Frans van Kethule, heer van Rijhove, brak op Pinksteren 18 mei 1578, in heel de stad een nieuwe furie los. De Sint-Stefanuskerk werd op last van het Calvinistisch bestuur tot de grond afgebroken, de paters verjaagd en hetgene me)lin 1566 op voorhand nog in veiligheid had wè~n te brengen, verwoest. De bouwmaterialen verkocht men tijdens een openbare veiling voor 184 ponden groten. Het kloosterarchief ging toen nagenoeg volledig verloren. Onder beschuldiging van zedeloze handelingen sloten de Calvinisten op 26 mei 1578 zes Augustijnen en acht Minderbroeders op in de gevangenis. De gerechtelijke moord op drie Minderbroeders en twee Augustijnen, die op 28 juni 1578 op de Vrijdagsmarkt levend verbrand werden, beschouwt men als één van de grootste gruweldaden van het Calvinistisch bestuur te Gent. NadatAlexander Famèse, hertog van Parma, op 18 september 1584 Gent op de geuzen had heroverd, keerden de Augustijnen naar hun klooster terug. Joannes Cools nam de leiding op zich en bestuurde het klooster gedurende 25 jaar. Door zijn bemiddeling werd de kerk in 1606 op kosten van de stad Gent herbouwd. Weer was het de familie Borluut die in 1621 financieel bijdroeg tot de reconstructie van de kloostergebouwen. 113
-
Augustijnenkerk. Ingangspoort.
De Sint-Stefanuskerk werd herbouwd in gotische stijl, maar reeds in de jaren 1652- 1658 verbouwde men haar in barokstijl. Ze was rijkelijk versierd met doeken van De Craeyer, Melchior de la Mars, en tussen de biechtstoelen twaalf grote landschappen, waarin de cyclus van het leven van Sint-Augustinus, geschilderd door Leplat en Verspeelt. Het laatst werd de sacristie gebouwd in 1722. 114
Augustijnenkerk. Detail ingangspoort.
Johannes Cools stichtte op 27 april 1609 het college der Augustijnen. Vanaf 1739 vond dit college onderdak in het nieuw gebouwde "Nieuw Gymnasium". Het einde van de achttiende eeuw zou ook het einde worden van het eens zo bloeiende klooster. De Fransen verdreven op 2 november 1796 de dertien Augustijnen met geweld uit hun convent en namen de gebouwen in beslag. In 115
de plaats daarvan kregen de paters van de bezetters "bons de compensation". Iedere pater ontving 15.000 livres en iedere broeder 5.000 livres. Toen de Fransen de gebouwen openbaar verkochten, konden de Augustijnen met dat geld hun kerk en klooster terugkopen. De paters bleven echter verbannen en zagen zich verplicht hun kloosterkleed af te leggen. Het college bleef eigendom van de stad en sinds 1804 herbergt het de Academie voor Schone Kunsten. Op 1 februari 1797 werd de kerk heropend voor de eredienst en deed vanaf 30 november ¡1802 dienst als hulpkerk van de Heilig Kerstparochie. Een jaar later -op 12 juni 1803- verhief men Sint.:.Stefanus tot zelfstandige parochie. Het is een parochie gebleven, ook toen in 1834, de Augustijnen hetkloosterleven hervatten. De pastoor en de onderpastoors zijn nu nog altijd Augustijnen. Ondertussen deed het klooster nog dienst als onderkomen voor een drukkerij van "chitzen" (1802-1803) en als militair hospitaal (1809-1810). Wegens geldgebrek zagen de Augustijnen zich verplicht tussen 1810 en 1834 hun eigendom te verhuren aan een aantal fabrikanten. Nadat in 1834 de katoenspinnerij en -weverij van Devos en Fasmont failliet ging, namen de kloosterlingen de vrijgekomen ruimtes terug in gebruik. In de nacht van 19 op 20 januari 1838 teisterde een zware brand de kerk en het klooster. De brand brak uit in het gedeelte waarin de fabriek van ParidaenVanderwaerden was ondergebracht. Van de geredde kunstwerken versieren nu enkel nog de doeken van De Craeyer de kerk. Daar de kerk volledig vernield was hield men de goddelijke diensten van 1838 tot 1841 in de kerk van de afgeschafte Geschoeide Carmelieten. Al gauw begonnen de Augustijnen met het herstel van hun kerk. Jan Baptist De Baets leidde de werken. Pater W. Mateme, de laatstlevende Carmeliet verkocht aan de Augustijnen de prachtige biechtstoelen in renaissance en de monumentale preekstoel in weelderige barokstijl, die nu nog de kerk sieren. Voor het hoogaltaar schilderde A. Wulfaert het doek "De geboorte van Christus" en de portretten van de twaalf apostelen in het middenschip zijn van de Gentse kunstschilder Amoldus Johannes Overdeput. De drie statige beelden van Sint-Stefanus, Augustinus en zijn moeder Monica zijn van Augustijnenbroeder Prosper Venneman. Dezelfde broeder herstelde en vermeerderde met een paar panelen de communiebank die uit de brand werd gered. De beelden van de H. Stefanus, paus, en de H. Cyprianus onder het oksaal zijn van Petrus de Vigne-Quio die ook het standbeeld van Jacob van Artevelde op de Vrijdagsmarkt beeldhouwde. Het orgel, enig in zijn soort, bouwde Ph. Forrest in 1873. De voor- en zijgevels werden in de jaren 1907-1908 hersteld onder leiding van de architecten Henri en Vatentin Vaerewijck. Hierbij werd het gotisch venster in de middenbeuk bewaard. Het portaal van de zuidgevel, een typisch barokkerkportaal uit de zeventiende eeuw, is bekroond met een beeld van de patroon van de kerk en het klooster, de H. Stefanus.
116
Merkwaardig is ook de rijk gesculpteerde deur. In het bovenlicht: de H. Augustinus, voorgesteld als monnik. Op de deurvleugels, tussen weelderige barokmotieven, een vlammend hart doorboord met pijlen, het embleem van de Augustijnenorde, en daarnaast een kelk met de H. Eucharistie. Naast de kerk bouwde men in de vijftiger jaren de kapel van de H. Rita, een druk bezochte bedevaartplaats voor Gent en omstreken. 117
Augustijnenkerk. Preekstoel.
De broederschap van Sint-Nicolaas van Tolentino De Sint-Stefanuskerk staat bekend als bedevaartplaats van Sint-Nicolaas van Tolentino. De devotie voor de heilige stamt reeds uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Hier is ze waarschijnlijk ingevoerd in 1446. In dat jaar werd Sint-Nicolaas door paus Eugenius IV plechtig heilig verklaard. Hij was de eerste Augustijn die de kerk canoniseerde. 118
De fundatie van een lamp voor het beeld van Sint-Nicolaas in de kloosterkerk dateert uit 1491. In de zeventiende eeuw kende de devotie een heropbloei en groeide uit tot een volksdevotie bij uitstek zodat de Augustijnenkerk een druk bezochte bedevaartplaats werd. Op 30 maart 1647 wijdde Mgr. Antoon Triest het nieuw marmeren SintNicolaasaltaar. Bij die gelegenheid richtte hij ook de broederschap ter ere van de heilige op, met goedkeuring van paus Innocentius X. Volgens de statuten bestond de broederschap uit een proost en "nog enige geestelijke personen, alsook uit nog andere heren van edele families, slechts ten getale van dertien personen". Zij waren verplicht hun leven lang deel uit te maken van de broederschap, tenzij ze in een andere stad gingen wonen. De confreers waren verplicht drie maal per jaar de hoogmis in de Augustijnenkerk bij te wonen, namelijk op 5 juni- de dag van de heiligverklaring van SintNicolaas, op 10 september - de dag van zijn overlijden, en de dag daarop de requiemmis voor de afgestorven broeders. Wanneer één van de confreers overleed moest zo haast mogelijk een requiemmis voor hem opgedragen worden. Onmiddellijk na die dienst verkoos men een nieuw lid ter vervanging van de overledene. Het kloosterarchief bezit nu nog het wapenboek van de broederschap. Het bevat 81 gekleurde wapenschilden van adellijke personen die tussen 1647 en 1796 lid waren. De broederschap herleefde na de Franse Revolutie. Zij was van dan af toegankelijk voor alle gelovigen, zonder onderscheid van rang of stand. De Heilig Bloedprocessie Een bijzonder verhaal, dat we U niet willen onthouden, is de gebeurtenis die aan de grondslag lag van de jaarlijkse Heilig Bloedprocessie. In 1354 pleegden twee dieven een inbraak in de kerk van de Augustijnen. Daar roofden ze een grote ciborie gevuld met hosties. Ten einde raad en geen blijf meer wetende met het gewijd voorwerp, begroeven ze het in een ondiepe kuil niet ver van Ekkergemkerk. Eén van de dieven kreeg later berouw en wou de hosties terug opgraven. In plaats van de ciborie vond hij echter een plek van bloed doordrongen aarde. Het bloed van Christus. Van schrik sloeg de dief op de vlucht. 's Anderendaags kwam op die plaats een herder met zijn kudde voorbij. De schapen gedroegen zich eigenaardig. Ze bogen hun kop, trilden op hun poten en deden een knieval. De herder, op zoek naar de oorzaak van dit eigenaardig gedrag van zijn kudde, onderzocht de plaats en vond de bloedende hosties. Daar hij op de hoogte was van de inbraak, spoedde hij zich naar de Augustijnen om er zijn ontdekking te melden. Die haalden de ongeschonden ciborie uit de kuil en brachtten haar terug naar de plaats waar ze thuishoorde. De daders ontliepen hun gerechte straf niet. 119
Augustijnenkerk. Biechtstoel.
Op de plaats van het gebeuren werd in 1356 het Heilig Bloedkapelletje opgericht. Tevens stichtte men de confrerie van het Heilig Bloed die er moest voor zorgen dat er ieder jaar een processie uitging op de zondag na Sacramentsdag (of de tweede zondag na Pinksteren). Met de jaren nam de door de Augustijnen georganiseerde processie aan belang 120
toe. De jaarlijkse ommegang noemde men de "processie van devotie", vanaf 1604 aangevuld met een tienjaarlijkse "processie van recreatie". In 1722 schafte men de laatstgenoemde processie af. De jaarlijkse processie onderging het zelfde lot in 1796. De Heilig Bloedkapel werd in 1799 gesloopt. De Heilig Bloedstraat herinnert nu nog aan die kapeL BffiLIOGRAFIE - Braem Paul: Het Augustijnenklooster te Gent. Gent, 1976. - Van Wesemael M(aurice): Over de Augustijnerommegang in 1698, in: Ghendtsche Tydinghen 1982, nr. 2, p. 61183. - Deseyn Guido: Gids voor Oud Gent. Antwerpen, 1984, p. 437/439. - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België- architectuur- deel4
nb-Stad Gent, p. 8/14.
DavidMAES
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHE NR. 29 Op 23 october 1897 stelde Hermann Van Duyse, Conservator van het Oudheidkundig Museum, in de rubriek "Kunstsmeedwerk- Oudheidkundig Museum, nr. 1793 - XVIe eeuw" in het Frans een fiche op over Deurklopper
Het mooi hiernaast afgebeeld kunstsmeedwerk versierde minder dan een halve eeuw geleden de deur van een nederige woning in de St-Lievensstraat. Het werd verworven door de architect Louis Minard en kwam terecht in het Stedelijk Museum dank zij de openbare verkoop, in 1882, van de artistieke erfenis van deze verzamelaar. Twee steunberen van gelukkige verhoudingen, verbonden door een opengewerkte fond, ondersteunen een klopper in de vorm van een been waarvan de hiel slaat op een vuursteen, daarboven de vuursteen van Bourgondië waar de traditionele heraldische vonken uitspatten in de vorm van een pluimbal. Het been is bekleed met een soort spannende kous, zoals die in de mode kwam in het begin van de regering van Karel V. 121
Dit werk van een mooie stijl kan zonder twijfel toegeschreven worden aan een Gentse kunstsmid. Het been en de steunberen werden gemodelleerd met de hamer, de fond opengemaakt met rozetten bestaat uit twee opeenliggende platen, de bovenste die de andere laat uitsteken, is afgekant. De vuurslag en de steunberen zijn stukken die afzonderlijk gesmeed werden en dan samengevoegd. Het smedersambacht bereikte in Vlaanderen de hoogste toppen en Gent, niettegenstaande eeuwen vandalisme, bewaart nog tal van kunstsmeedwerken uit de XVe en XVIe eeuw die een echt meesterschap uitstralen . Cf. H. Van Duyse, Catalogue du musée archéologique, p. 109.
OVER RISPENPLAGEN, DOLLE HOORNEBEESTEN EN ANDERE PERRYKELEUZE SIEKTEN "Nen beestenboel" "Dat és toch iets teegewoordeg. Ah, vroeger huurdege gij doar toch zuu veele nie van. Da kom guul zekerst van al die smirlapperije in de locht!" horen we het
Xavier De Cock, 1818-1896. De Meersstraat te Gent. Deze vroeger zeer landelijke buurt zou je niet meer herkennen. De straat verbindt de nu zeer drukke Kortrijksesteenweg en de Koning Albertlaan. Museum voor Schone Kun sten Gent.
122
volk weeral morren. Indien zij hun geschiedenis behoorlijk kenden, zouden zij beter moeten weten want er is weinig nieuws onder de zon. "L'histoire souvent se répète" ... Zo hadden we eind juni - begin juli 1996 de Limburgse grensstreek die geteisterd werd door een rupsenplaag van de Bastaard Satijnvlinder (Euproctus Chrysorrhoea). De larven (rupsen) van deze bruingevlekte nachtvlinder kunnen enorme plagen veroorzaken. De larven leven vaak op eiken en fruitbomen en zijn zeer goed te zien omdat ze ook vaak op de schors reusachtige spinnesten maken bestaande uit een weefsel van spindraad en haren. Het zijn precies deze haartjes die huidirritatie en ademhalingsproblemen veroorzaken. De gemeentediensten gingen de beesten, die met honderden op de boomschors wriemelden met branders te lijf. Maar denk vooral niet dat dit een recent verschijnsel is. Rupsen brachten aan de land- en tuinbouw vroeger ook al zodanige schade toe, dat de Staat optrad. Jozef II, die zowat in alle facetten van de samenleving op een of andere manier ingreep, vaardigde daartoe deze wet uit: "Ordonnantie van den Keyser ende Koning van den 1 Meert 1781. Om te vernietigen de Rispen op de boomen, Haegen, etc ... " Alzoo door de groote menigte van Rispen met de welke de Boomen ende Haegen gelaeden zijn, niet alleen de fruyten der Hoven ende Boomgaerden gedreven zyn grootelyks beschaedight te worden, maer dat de menschen zelfs . - - - - - - - - - - - - - - . . , gedreven zyn met perrykeleuse Siektens ter oorsaeke van corruptie die de Rispen aen de locht zouden konnen by-brengen waer 't dat men noch langer uytstelde de zelve te vernietigen, zoo is't dat( ... ) Wij ordonneren ende statueren mits deze, dat alle die (... ) defructueren eenige hoven, landen, weyden, beplante wegen ofte dre0 R D 0 N N A N T I E ven zoo in de beslote en onbeslote steden als ten Platten-Lande, zullen VAN DEN KEYSER ENDE KONING, instantelyk ende ten langste binnen Van den r. Meert r78r. dry dagen naer de publicatie dezer Om te vernietigen de Rifpen op de Boobeginnen af te smyten, vernielen en men, Hargen e'c. verbranden de JUspen ende PopliF:::""""'~~:::o;;;J OSEPHUS by de gratie Godts, Roomfeb- Keyfer alqrdt venneerder pen ofte hoopen van d'eyeren ofte des ryckx ; Kooinek van DuytOandt, van Jerufalem, van Hongarien, van saet der zelve die op hunne Boomen Bohemen , van Dalmarien, van Croaûen , van Efclavonien , van Galicz, ende Haegen zullen worden bevonvan Lodomire &c. ; Aerrs - Henogh van Ooftenryc:k ; Henog Van Lorreynen ende van Bar, van Boui'gonden, ende hunnen devoire ten dien dien , van Lotbryck, van Brabant, van Limbourg, van Luxembourg, van opzichte alzoo zonder interromptie Guelder, van Milaenen, van Styrien, van Carimbien, van Car-. niolen, van Mantua, van Parma ende Plaifance, van Guafta11e, continueren indervoegen dat zy de van \VirreJtibcrg, van Hoogh ende Neder Silefien, van ende van Zawr, grooten Hertog van Tofc~nen , Hcnog van zelve teenemael zullen hebben ver.:~·
Ofvi~
123
nielt ende verbrandt voor 't eynde van de tegenwoordige rnaend Meert, op pene dat d'Officieren de zelve Rispen zullen doen vernielen ende verbranden ten dobbelen koste van de defaillanten." Wie dus denkt dat alle plagen van Israel ons nu pas behoorlijk beginnen te teisteren zit er wel goed naast.
De runderpest Ook zo is het gesteld met de veeziekten. Sinds enkele jaren kennen we de Engelse gekke- of dollekoeienziekte (syndroom van Kreutzfeld-Jacob) die in Groot BrittanniĂŤ gruwelijk onder de runderen huishoudt en bij ons woedde nog niet zo lang geleden de varkenspest (Pestis suum) die vooral onder jonge varkens grote verwoestingen aanrichtte. Duizenden dieren werden afgeslacht en verbrand. Schutkringen werden opgericht en de meest rigoureuze veiligheidsmaatregelen werden getroffen om uitbreiding van de ziekte te voorkomen. Nieuw? Vergeet het! Herkomst en oorzaken Toen de veepest in 1769 bij ons voor het eerst in het Land van Waas opdook, bleefhet niet bij enkele afzonderlijke gevallen en nam binnen de kortste keren alarmerende vormen aan. De plaag zou Vlaanderen 6 tot 7 jaar teisteren om omstreeks 1777 te verdwijnen. De ziekte werd verspreid door uitwerpselen, urine, bloed, vochtige huiden, vlees, neus- en monduitvloeisel, langs stro, andere dieren of rechtstreeks aanraking. Hoe was deze ziekte nu eigenlijk bij ons terechtgekomen? Auteurs uit die tijd dachten steeds dat die uit Oost Europa en meer bepaald uit Hongarije kwam. Later zou blijken dat de ziekte van uit de Aziatische steppen tot bij ons geraakt is. De ziekte kon zich zo snel verspreiden en honderden mijlen van de besmettingshaard opnieuw opduiken omdat de runderpest in nauw verband stond met de grote kudden die met de legertroepen meetrokken voor de bevoorrading. Zeer dikwijls was dit vee afkomstig uit de Hongaarse poesta. De runderen, blootgesteld aan barre weersomstandigheden en onvoldoende gevoederd, waren zodoende een gemakkelijke prooi voor allerlei ziekten. Een andere factor was de handel in hoorndieren, huiden en vlees. Tegen de eerste besmettingsvorm stond men totaal machteloos. Aan die via de handel was wel te verhelpen. Beschermende maatregelen zoals een invoerverbod waren niet uitzonderlijk. Veearts onbekend In de achttiende eeuw interesseerde men zich in Europa heel erg voor wetenschap. Men ontdekte dat de natuur kon beĂŻnvloed en bedwongen worden. Een duidelijk voorbeeld hiervan was de rundveepest 124
Voor de achttiende eeuw had de wetenschap zich maar heel weinig bekommerd om de verzorging van huisdieren, het paard uitgezonderd. De praktische veeartsenijkunde werd aan stalknechten, herders, hoefsmeden en kruidenmeesters overgelaten. Ten gevolge van de drie grote veepestgolven die in de achttiende eeuw door Europa trokken kwam hierin verandering. Medici en universiteitsprofessoren gingen nu ook aandacht schenken aan besmettelijke veeziekten, in casu aan de runderpest.
Indijken In de achttiende eeuw werden er drie methoden toegepast om de ziekte in te dijken. Een eerste bestond erin dat men de geĂŻnfecteerde runderen trachtte te behandelen met medicijnen. Vooral de landbouwers, maar ook verscheidene medici zoals de dokters J. Somers en J. VanderWoestijne te Gent in 1769-1770 trachtten de zieke runderen te genezen, alhoewel er nog geen remedie uitgevonden was die het outfangen venijn seffens soude kunnen dempen. Hun inspanningen bleven zonder resultaat. Vaak was de remedie erger dan de kwaal en "kwakzalverde" men maar wat aan. Meestal werd begonnen met een aderlating in hals of borst of werden de dieren langs alle mogelijk en onmogelijke openingen met een hoorn drankjes, vloeistoffen of purgeermiddelen ingegoten. Zo vinden we van regeringswege in een edict van 10 mei 1769 een recept of "Bewaer-Middel ofte beproefde Preservatief tegen de Sieckte die onder de Hoorne-Beesten regeert". (illustr.) Bij de meest gebruikte kruiden en medicijnen vinden we kamfer, vlierbessensiroop, azijn, wilde laurier, anijs, gember, kalissepoeder, kinabast (Cort:ex Peruvianis) en duivelsdrek (asa foetida), een giftige plant met darmontsmettende en laxerende eigenschappen. Enkele vorsers poogden daarbij ook nog runderen door inenting met pus van besmette dieren een zekere immuniteit te bezorgen. Ze volgden hierin het voorbeeld van de pokinentingen bij de mens. De derde en meest doortastende methode bestond erin alle besmette en verdachte dieren af te slachten. Dit systeem was uitgedacht door de Romeinse medicus Giovanni Lancisi in 1711, toen de ziekte de Pauselijke staten binnendrong. Hij stelde aan een collega van kardinalen voor zeer doortastend op te treden. De voorstellen die hij toen deed kunnen vandaag de dag bijna nog onveranderd worden toegepast. Hij raadde o.m. aan: 1. elk contact met een dier, dat besmet zou kunnen zijn, te vermijden. 2. alle verdachte of besmette dieren dood te slaan. (Wellicht werd afslachten minder aangeraden, om besmetting door bloed te voorkomen.) 3. zowel mensen als dieren van een besmette hoeve in quarantaine te plaatsen. 4. dat experten die de runderen kwamen verzorgen handen en aangezicht met azijn zouden wassen. 125
BEWAER·MIDDEL Ofce beproefde Pre(trvarit_( ugtn de Sieche die ondu de lioorne-bu.ften rtgurt.
EDICT
Nder alle de beproefde middelen om de Reeften te behoeden ofte preferveren, 't zy racekende het \~eydcn, de Drancken, 't zy ten acnfîcn v2n andere anemicn en forgcn de welcke \'Creyfcht worden in de StaJlen , om alle famenvoegingen ofte communicadc te belenen, foo i..s'c ten uyucrfien noodfacckelyck hacr aenfl:onds te Lanen , ende hun den naervolcenden Dranek te geven. R. ~urfteen ofte Nitrc onderhalf once, D uyvelsdrcck oft Affa F~tîda een hal f once, Kina-kina twee dragma , fiampt alles te famen, laetfe fmelten in fes oncen ofte een vi erdedeel van een pint gekamferde Brandewyn , ende geeft defen Dr.mek aen ider Bedl: geduerende vier morgens naer malkanderen : laetfc ruften geduerende dry ofle ,;er daegen , ende herhaelt de feh·e wercking langer ofte minder tydt ende dickwils , volgens dat de regeerde befmening fa! mee r ofte min te vreefen zyn . Verfuen met een weynig Azyn den Dranek den weleken gy zult trachten hun m den Stal te geven eerder dan fy te heten buyten drinc· ken . Des lVOnts als fy zullen \':\n de \X'eyden weder-keeren rcy nigt hun den mondt ende de neusgaecen met fvo \'Cel \Vaetc-r :~.ls Azyn onder-een gemengd, ende doe:t hun daer na er a en blocken van Duyvelsdreck ofte Affa Fa-tida , de welcke fy zulien de geheele nacht in den mond houden . Defc zyn de cnkelfte ende de minderkofi:ige middelen met de wclc\;:e het fat mogclyck zyn h:~.er te befchermcn. . M:ter om fig \'an defe Prefen:arief-middelen mordeelig!yck te gcbruycken , men mag niet wachten tot dat de Sieck ce fier foudc volmagtelyck \'erklaert zyn in eenen Stal, in een Dorp: ofte in een Kerfpel : her is in tegendeel noodtfaeckelyck n n dcfcn middel te gebruyckcn foo hacfl: men in de gebuene , het zy dat hy fes ofle acht uren afgelegen foudc fyn , ccnig pcryckel bemerckt, ,·ermits foo te vervoach;en de Si eekte saer fynen gang, alle de Bccflen worden fieck , ende foo haell fy fieck fyn, alle de bewaer-middelcn ofte prefervalief-middelen konnen niet genefen. Defe R emedie prcfervarief is gep robcen met fucce s in de Provincie van L uxernbourg.
0
VAN HA E RE MAJES TE YT Yan den 10. J\'ovember q69.
U ytbreydende den gene van den I o. Mey leftleden , racekende de befmettel yeke Sieekte onder het Vee.
T OT GENOT, By PtTkUS Dt. Gouu11, Drucker van harre Kryfet\.. en Koningt. ..-\ponol. i\13jrtleyt. jj[a OOr&J tn PrWilq,îe !mr gtbttll:e: Grtu{ftbdp :.·:;n Ylr.mdtren.
Toe GENOT, by Pnua or. GotuN. Orucirr v2n ~here ~ hj:ne1.c .
EDIT
ADDITIONNEL Pour la Provinee de
FLAN D RE. /Ju filjet de fa Maladie contagiertfl qui regne parmi fes B ET ES à C oR:"Cs , du 1 1. J' anvier I 770.
ORDONNANTIE V A N
EDICT ADDITIONEEL
DE
Voor de Provintie van
KEYSERINNE-KONINGINNE
VLAENDERE
Van den 13- December 1770.
ledtn
Wl
N~
Ten opfigte van de befmettel yeke Sieek rc onder het H ooRN·VEE.
Opflgtîg tot de gone van dtn "17. Oélobu tnde 19 . Novtmbu ltfl-
nt~~t~e[!:,~~y~f:~~!Jct1: ~e:~~:ommunicacie
ARIA - THERESIA, by de gmie Gochs, R ooms Keyferinne Douairie re , K oninginnc van Duytfland, van H ongari en , van Bohemen ~ van Dalrnatien, van Croaden, van Sclavoni en, &c. Aeru-Hen:oginoe un Ooflenryck; HcrtOginne van Bourgondien, va n L othryck, •an Brabant , van Lim bou rg , o:an Luxcmbourg , Guelder, v an M ilanen, van Styrien , van Carinthien van Carniclen, van Mantoa , van Panne ende Plaif~nce, van' winembergh, va n H oogh ende Neder-Sil efien , &c. Princelfc van Suabe ende \'an Tranfil•anîen , l\farck-Gra•inne des H. R ooms- R yckx , van Burgau , van M o ra,•ien, ,-a n HoogcndC Nerlcr-Lu farien; Gr.winne van lhpsbou rg , van Vlaenderen, nn A n:ois , \'an Tirol, van Heneg:~uw , \'an Namen, van F erreue van Kybou rg, va n Gorice ende van G n difca; L:andt-Gra' 'Înnc' van Al fatien, Vrouwe van de Marche nn Scla•onien, •an Pon - Naon, van Salins ende van Mechelen; H enogi nne van L orreynen ende van Baar, Groote-Hcn:oglnne van. T ofca nen . E cni.. e befandere redenen ons beweegt hebbende fommige ,·eranderin"en te doen :aen onfe voorgaende Ordonnamien racekende de uy~verking der voorfo rgcn om te beletten dat de befmem·lyckc Sicckte die foo in P olen als in ve rfcheyde pb.etfen van dcc L e-
TOT GENOT, By Pr.T ~tus or. Cor.sts, Otuckrr van H~ rre Majeneyc. Mn 0!1r~ tn:û Privi!tJil rmr gtbul tt: Gr&t{ftbttp w-: Ylstnt!~,;r.
126
5. al wat in aanraking was geweest met de besmette dieren te ontsmetten met azijn of kalk. 6. kleren van herders en koewachters te beroken, kadavers en uitwerpselen van dode dieren in diepe grachten te begraven en alle hooi en stro van de besmette stallen te verbranden. 7. het kontakt tussen inwoners van besmette en gezonde dorpen te verhinderen (1). Tijdens de eerste veepestgolfwerd ze reeds in 1713 in Engeland(!) toegepast. Hofchirurg Thomas Bates, liet er in drie maanden tijd 6.000 hoorndieren afmaken. Deze methode werd echter voor het eerst grootschalig toegepast in de Oostenrijkse Nederlanden. Daar waar andere landen tijdens de derde veepestgolf (1765-1780) lieten betijen, ontwierp men hier in verlichte regeringskringen een gedurfde bestrijdingsmethode: alle verdachte en geïnfecteerde dieren werden afgeslacht en de eigenaars tevens vergoed. De uitslag ervan was totaal onzeker. Velen zagen het meer als een waagstuk dan als echte bestrijdingspolitiek. "Notre Système" De toegepaste profylactische maatregelen en de gezondheidspolitie waren in die tijd enig in hun soort. Uiteraard kon het laatste systeem slechts toegepast worden in een staat met een sterk centraal gezag dat begaan was met de welstand van de landbouwers. Verlichte magistraten waren ervan overtuigd dat de veeteelt een onontbeerlijk element was voor een overvloedige landbouwopbrengst. Wij waren toen het enige land in West-Europa dat zo sterk aan de afslachtingspolitiek vasthield, zodat men het zelfs had over "notre système". Een golf van ordonnanties Onder de Oostenrijkers verschenen er pakken placcaeten, edicten, ordonnanties, bevelschriften, reglementen, declaratiën en bekendmakingen i. v.m. de rundveepest. Want ook toen kreeg men zijn deel van de koek. Ordonnanties van 1771, 1774 en 1775 behelsden het begraven van zieke runderen, inspectie der veestallen, ontsmetting, afmaken van zieke dieren mits vergoeding. Zelfs troepen werden ter beschikking gesteld van de intendanten om sanitaire cordons op te richten. Ordonnantie van 10 mei 1769: De invoer uit de Verenigde Provinciën en de Luikse Kempen werd verboden. Tevens mochten geen runderen van binnen deze zone van twee mijl van de grens gelegen, naar het binnenland verplaatst worden. Besmette dieren moesten dadelijk zeven voet diep begraven worden.
127
Ordonnantie van 10 november 1769 1. Alle inwoners van het Land van Waas, alsook al degenen binnen de twee mijl van de Hollandse grens of de Luikse Kempen dienen hun vee, van welke soort ook opgesloten te houden. 2. Alle loslopende dieren werden vogelvrij verklaard, en voor elk dier dat niet op stal stond moest de eigenaar een boete van 10 schellingen betalen. 3. In een gebied van twee uur gaans van de grens verwijderd, moest elk slachtdier nauwkeurig onderzocht worden door wethouders en experten, om daarna met een brandijzer gemerkt te worden. De dorpen moesten hiertoe een brandijzer met de eerste en de laatste letter van de dorpsnaam laten smeden. 4. Het invoerverbod ten opzichte van hoornvee uit de Verenigde Provincies bleef gehandhaafd. Het werd nog uitgebreid tot varkens en "Wolle-Beesten" (schapen). 5. Op het drijven van dieren uit het Land Van Waas naar het binnenland stond een boete van 50 schilden (ĂŠcu). Wanneer mest, huiden of vlees uit diezelfde streek werden ingevoerd ging men over tot in~eslagname van paarden en wagen en tot vernieling van de vervoerde waar. 6. Zodra een dier ziek was, moest de eigenaar, welke ook de ziekte zou zijn, onmiddellijk de wethouders op de hoogte brengen. 7. Na door experten onderzocht te zijn werd het rund, wanneer het was aangetast, dadelijk gedood met alle andere dieren die in dezelfde stal aanwezig waren. 8. Kadavers werden zo dicht mogelijk acht voet diep bij de stal begraven. De huiden ervan werden stukgescheurd om te voorkomen dat men de kadavers zou opgraven om ze te villen en de huid (aan leerlooiers) te verkopen. 9. De waarde van elk gezond dier dat gedood werd, moest bepaald worden met het oog op de schadevergoeding. 10. De stallingen mochten dan eerst herbevolkt worden, nadat al het oude mest er uit gehaald was, de stal berookt was en de muren gewit. 11. In besmette dorpen mocht geen mest, noch van runderen, noch van paarden op de akkers blijven liggen. Zij moest met een laag aarde worden afgedekt. Ordonnantie van 11 januari 1770 Alhoewel in de vorige ordonnantie de grondprincipes van de bestrijding werden vastgelegd, waren er toch nog een aantal vage punten die voor interpretatie en precisering vatbaar waren. Zodoende verduidelijkte het "Additioneel Edict" (illustr.) dat in de besmette hoeve: 1. de ziekte binnen de vier uur aan de wethouders moest worden bekend gemaakt. 2. alle honden en katten onmiddellijk moesten worden gedood. 3. zeer strenge straffen stonden op het opgraven van kadavers, op het verkopen 128
ORDONNANTIE V A N
DE
KEYSERINNE -KONINGINNE Van den 19- November 1770. Additionneel tot de gene van den 270étober laefl:leden, Inhoudende eenige naerdere 'Precautien om dejen Lande te verhouden van ha inneJluypen der hjmettelycke Siekte de welcke woed in 'Polen.
ORDONNANTtE V A N
DE
KEYSERINNE KONINGINNE Van den 'l7. OS:ober
l7iO.
R.atáuul~
dt Maw~gtltn om rtbdtrtt:n dar dt bt.(mmtJ.ycJu Siuku, dit woed i11 Poftn , nUt wordt ovugcDragr m dt Ntdtr!an4fcht Prm:intitn.
AR1A-1'HERES!A , by de gratie God«, R oornfch Keyferinnc D ouairiere, Konin!;in· ne van DuytOand, ~an Hongarien , ;nn Bohemen, van Dalmanen, van CrOaQen, Yin Scbvonien, &c. Aens-Hertoginne nn Ü O· fl:enryck; Henoginne van Bourgondien, van Lothryck, vm Braban I, van L im_bourg , van Luxembourg, van Guclder, van Milanen, van Sfyrien, van Cario1hien , van Camioleo, van ~1amua, van, Par· me ende Plaifacce , van Wirtemberg , van H oog ~ndc Ned er Silefiec, &c. Pricceffe van Suabe ende van Tnnfûvamcn , Ma.rck· Gravinnc des H. lioomfch-Rycks , nn Bufiau, van Mora\'1en 1
Tot GENOT, by PuR.us D& Gor.sm, Drucka van Haere r..'h jefieyt. Ma OOroJ uli: Prir.lifrtit cmr ttbttl étz C,.~tffibt~p t~•n Yliunitrtn .
EDICT Van den 6, Augufty
17?2-
Raeckend~ de Siecktt onder het Rund-vu 1 en op wat voet alle de onkoflen rifuiterende tiJ' d' Exemtir van de jdve Edic· ten motten betadt worden in het 'D(partement van Ooft· f/!aenderm.
Toe C E N OT, by !tk1 OOruy mdt
Pt Tk U s Pri~lttit
ot
Gou•~,
'De 'Pre/ident endt RaedtJ-Iiedm van à Keyftrinne 'Douairiere van dt Romeynm~; Koninginne Apoflolique van Hongarim; Bohemm , f5c. AertJ-Hertoginne van Ooj/mryck, éffc. Gravinne van I/lamderen, f5 c. geordonnurt in f/famderm. E bdmeccelyke Siekce onder het Hoorn. vee de gone nu reeds eenigen ryd in defe Provintie hedc gewo_ed , vernietige hebbende een merkclyk deel v:ao her gcfeyde Vee, ende den weln:1ot v:1n he t Pu. plic verheyfTchende dar aen de lnfeteoen der gemeldeProvincie, voor foo vele mogelyk, de middelen gegeven worden, om het felve re vervollen, ende te '' oorkomen cenc: fchaershc:yd even fchaedel yk aen den Landbouw endede dagelykfche ooodfaekelykheden van hetGemeymc. SOO IS 'T dat bet Hof daer in oe willende voorfien , conforme de Brieven van de Majefi:eyc v:an den 18. defcr Maeod , heeft gdb.tueert ende fi:atuccrt by defen . E E R ST E N A R T I K E L. Dat naer de fes weken te rekenen van de daece der Public:atie dcfc:r aen niemant wie het zy en zal gc oorlof::
Orucker van Haere Maje1len.
wcr tûml étl Grsu[ftbt:p VIn YUrr.::!trtfl.
129
van verdacht of besmet vee. Te Drongen waren hier omtrent al onregelmatigheden gebeurd. Zo had brandewijnstoker Care! vander Vennet in zijn kelder een geĂŻnfecteerd kalf verborgen. 4. stro, hooi, draf werd verbrand of gedolven. Draf of spoeling was de naam voor de afvalprodukten uit de stokerijen. Die werd als veevoer gebruikt. Brandewijnstokers hielden er gewoonlijk een grote veestapel op na zodat vetten een niet onaardige (bij-)verdienste was. 5. de provincie vergoedde voortaan de eigenaars voor elk dier dat gedood werd, ziek of gezond, alsook voor de mest, het voeder en al hetgeen gedolven of verbrand werd, dit om te vermijden dat de ziekte verzwegen werd. 6. de kosten van het reinigen van de stallen werd door de generaliteit gedragen. 7. alle inwoners moesten onmiddellijk op de hoogte gesteld worden van zodra de ziekte uitgebroken was. 8. alle tamme konijnen moesten dan binnen de 24 uur gedood worden. 9. het vee, uit de stallen van een brandewijnstoker binnen vijftienhonderd stappen van een besmette stal gelegen, moest binnen de drie dagen gedood worden. I 0. de eigenaar van een besmette stal moest voor zijn hoeve en ook in zijn weide een paal van zes voet hoog oprichten met bovenaan een vierkante plank als herkenningsteken. 11. geen vet, mest, roet (rundvet), huiden of horens mochten in Vlaanderen ingevoerd worden. Voor huiden werd een uitzondering gemaakt als ze niet behaard waren en kon bewijzen dat ze enkele dagen in kalk hadden gelegen. Verder werden de voorwaarden voor circulatie en de verkoop van vee binnen de provincie geregeld, werden er "ervarene" experten aangesteld en nog een aantal bijkomende veiligheidsmaatregelen genomen: I. personen die in een besmette stal geweest waren mochten gedurende 30 dagen geen andere gezonde stal betreden. 2. alle honden moesten aan de band gehouden worden. Een uitzondering werd gemaakt voor herdershonden in de omgeving van de kudde en jachthonden tijdens de jacht. Daar kwam uit landbouwershoek zware kritiek op omdat ze vreesden dat jachthonden gedolven runderen zouden uitgraven. 3. de boetes werden drastisch verzwaard.
Schadevergoeding Burggraaf Villain XIIII had reeds in zijn werkje dat hij einde 1769 liet verschijnen, betoogd dat de provincie over voldoende inkomsten beschikte om zonder extra belastingen over te kunnen gaan tot een schadeloosstelling van de getroffen eigenaars (illustr.). De schadevergoeding die uitbetaald werd steldede boeren in staat nieuw vee aan te schaffen zodat de prijsstijging van het vee slechts plaatselijk en tijdelijk was. 130
l".r_J<,~~;:;ll.~lĂŻ~~U.:.~' ~lll~ ~r :rc::B~~~~m)!
Vilain XIV Jean-Jacques 1712-1777 Oppositie en protest tuons eux qui tuent les bĂŞtes tuons la loi, tuons Ie bailli ...
Want nog hondert jaer naer desen sa! men seggen van dien naem dat zy waeren uytgelesen deugnieten al te saem. (2)
131
Archiefbronnen laten ons toe vast te stellen hoe in de Oostenrijkse Nederlanden de bevolking toch tegen deze gezondheidsmaatregelen protesteerde. De veepest werd, als een van de gesels Gods, gelaten aanvaard. De boeren tekenden - net als nu - hevig verzet aan tegen de overheidsinmenging. Oe boeren waren in hun denken te particularistisch om het "brutale" afmaken van hun vee te kunnen goedkeuren. De eigenaar en vooral de boerin was zeer gehecht aan haar koebeesten die dagelijks door haar werden verzorgd en gemolken. De veestapel was immers de rijkdom van de hoeve. Dit wantrouwen werd nog aangewakkerd door de geestelijke instanties en de dorpsoverheid. Baljuws en commissarissen hadden het, toch zeker als je bovenstaande verzen leest, soms hard te verduren. Tientallen processtukken van de Raad van Vlaanderen spreken van gebruik van geweld tegen de commissarissen en dikwijls werden zij op geweerschoten onthaald. Wat echter het meest kwaad bloed zette waren de opgerichte kordons. Het principe hiervan kwam er op neer dat een dorp of een streek die totaal besmet was en waar het afmaken van het vee nog slechts weinig resultaat zou hebben "verlaten" werd verklaard. Het zieke vee werd er niet afgeslacht. De eigenaars mochten er experimenteren met medicijnen of de genezing aan de natuur overlaten. De overheid meende hiermee de boeren gunstig te stemmen en bovendien kregen zij schadevergoeding. Maar de "verlaten" plaatsen werden door militairen afgezet die een strenge controle op elk vervoerd product uitoefenden. Zo zag de bevolking zich ook nog erg gehinderd in zijn overige economische activiteiten. De hoofdbesturen van de Kassetrijen namen vaak een uiterst lakse houding aan en brachten de plakkaten en ordonnanties met erg veel tegenzin ten uitvoer. Sommigen getuigen dat vele dieren onbegraven blijven en een verschrikkelijke stank zich over de landerijen verspreidde (3). De bezwaren van uit landbouwershoek waren drievoudig: 1. medisch: met de afslachtingsmetbode verloor men alle dieren, ook diegene die mogelijk genezen waren. 2. sociaal-politiek: de landbouwer zou ontmoedigd worden; het gevaar voor opstanden was niet denkbeeldig. 3. economisch: aangezien er voor de afgeslachte runderen een vergoeding werd uitbetaald zou de vergoeding te hoog oplopen. Vooral de verbodsbepalingen zetten kwaad bloed onder de landbouwersbevolking en in Brugge kwam het zelfs tot een kleine "broodoproer". Om deze tegenwerking te omzeilen werd er reeds begin 1772 een "jointe ter bestrijding van de rundveepest in Vlaanderen" opgericht, zodat de Kasseirijbesturen in een ondergeschikte rol gedwongen werden en deze "jointe" de ziekte reeds na enkele maanden van oriĂŤntatie wist te beknotten. Zo werd op 10 januari 1772 te Gent bij Decreet van Haere Majesteyt een "jointe" opgericht ter bestrijding van de runderpest. Ridder Dierickx stond in voor de stad Gent, de Oudburg, de Ambachten Assenede en Boekhaute.
132
Toch positief gevolg Dat de rundveepest in Vlaanderen toch zeven tot acht jaar duurde, van 1769 tot 1777, moet ongetwijfeld in belangrijke mate aan het onbegrip, de onwil en de laksheid van de boeren toegeschreven worden. Uiteindelijk had de veepest toch nog een positief gevolg. Ten gevolge van de plaag werden hier de eerste veeartsenijscholen opgericht die weldra een internationale vermaardheid genoten. Uit alle landen werden er studenten naartoe gestuurd, behalve ... uit Vlaanderen. Toen de veepest in 1796 bij ons terug de kop opstak zou dit gemis aan veeartsen zich pijnlijk laten voelen. (4) Wij kunnen besluiten dat de bestrijding van de Rundveepest in de Oostenrijkse Nederlanden in vergelijking met onze buurlanden en met in acht neming van de protesten, al bij al toch een succes is gebleken en een schitterend voorbeeld was van de "verlichte" politiek die in onze gewesten in de tweede helft van de 18de eeuw gevoerd werd. Laat het dus duidelijk zijn dat wij bijlange het warm water niet uitgevonden hebben. Die eer komt onze verlichte voorvaderen toe.
NOTEN 1. (A.C. Dupuy, Traité historique et pratique sur les maladies épizootiques des bêtes à comes et à laine, Parijs, 1836; pp. 50-52. 2. Raad van Vlaanderen, J.3706, 30 nov. 1771 en J.3708 12 nov. 1771. 3. Raad van Vlaanderen, J .1.5140 ( 17964): brief van de Kasseirij Veume aan De Causemaecker op 18 augustus 1770. 4. M.C. Viry, Statistique générale de la France. Mémoire statistique du Département de la Lys, Parijs, 1803-1804, p. 134.).
BffiLIOGRAFIE - René De Herdt: "Bijdrage tot de geschiedenis van de veeteelt in Vlaanderen, inzonderheid tot de geschiedenis van de rundveepest. 1769-1785" Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, nr 11, Leuven-Gent, 1970. - "Placcaerten, Edicten, ordonnantien, declaratien, bekentmakingen en reglementen van de Majesteyt". Tot Gendt by Petrus de Goesin, Drucker van Haere Majesteyt. Met Octroy ende Privilegie voor geheel het Graefschap van Vlaenderen. Deel I, Maria Theresia, periode 17751780. Verzameling E. Levis. - Idem, deel 11, Jozefll, periode 1781-1786, VerzamelingOmer Lavens, De Haan. - Idem, deel lil, Jozef 11, periode 1786-1788, Verzameling Omer Lavens, De Haan.
METDANKAAN - Prof. emeritius Jan Hublé voor de wetenschappelijke informatie. - René De Herdt, diensthoofd van het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (M.I.A.T.) te Gent voor het ter beschikking stellen van zijn scriptie omtrent de rundveepest. - Omer Lavens, voor het ter beschikking stellen van kostbare stukken uit zijn verzameling. (ook het edict uit vorig nr. p. 34).
EddyLEVIS 133
DE BEZETTING VAN GENT IN 1708 DOOR LOUIS XIV Louis XIV, die sedert zijn nederlaag bij Ramillies (22-5-1706) het huidige BelgiĂŤ bijna volledig verlaten had, waagt in 1708 opnieuw een poging om onze contreien te overmeesteren in naam van zijn kleinzoon Filips V, koning van Spanje. Hij brengt de Spaanse successieoorlog weer op gang. Filips is traag en onzelfstandig en daarom neemt zijn grootvader het voor hem op. Louis volgt de suggesties op van zijn minister, Michel de Chamillard, en beveelt zijn kleinzoon, de hertog van Bourgogne en de hertog van VendĂśme, hun troepen richting Gent en Brugge te sturen. Op dat ogenblik worden beide steden bewaakt door de Engelse en Hollandse geallieerden. De Fransen krijgen 130 bataljons en 200 escadrons ter hunner beschikking. Alhoewel de Franse intenties tijdig aan het oor komen van de Engelse hertog van Marlborough verlaat deze vreemd genoeg Gent op 11 mei 1708 om te Brussel het algemeen bevel over de geallieerde troepen op zich te nemen. Deze legermacht telt slechts 100 bataljons en 150 escadrons. Onder bevel van de Franse graaf de la Mothe-Houdancourt richt de vijand zijn kamp in te Deinze en zendt een voorhoede uit tot voor de wallen van Gent. De stadsmagistraat is zeer verontrust en meldt het gevaar aan de Engelse generaal, graaf van Murray, die te Mariakerke verblijft. Misschien wil hij de verdediging van de stad op zich nemen? Murray voelt daar echter niets voor en verbergt zich achter andere verplichtingen. Intussen is het 3 juli 1708 en generaal Bourgogne, die te Genappe verblijft, zendt Grimaldi naar Vlaanderen aan het hoofd van 16.000 man teneinde eerst Gent en dan Brugge en Oudenaarde te veroveren. Op 5 juli 1708 is het zo ver. De Franse kolonel Ferdinand-Hippolyte della Faille, overgelopen voormalig hoofdbaljuw van Gent, verschijnt vroeg in de morgen voor de Sint-Lievenspoort met zijn manschappen. Een handvol soldaten begeeft zich naar de poortwachters en geeft zich uit voor deserteur. Zij veinzen een extreme moeheid, zetten zich op de grond neer en smeken om wat brandewijn teneinde wat op krachten te kunnen komen. De goedgelovige poortwachters trappen erin en komen tegemoet aan hun wens. Intussen dagen 10 tot 12 andere zogenaamde deserteurs op en voeren een wederzijds herkenningstafereeltje op waardoor ze allemaal in de corps de garde binnengeraken. Zij beginnen samen te drinken en steken gezellig pijpen op. Even later daagt della Faille op met 100 soldaten en enkele ruiters. Plots veranderen de deserteurs weer in Franse soldaten en zetten de poortwachters hun bajonetten op de keel. Hun list is geslaagd en de poort wordt opengesteld voor de manschappen van de la Mothe, barondeCapres en graaf van Bergeyck. Onmiddellijk daarop volgt de bezetting van de Brugsepoort, de Sassepoort en de Antwerpsepoort om zo vlug mogelijk Murray de toegang tot de stad onmogelijk te maken. Inmiddels, om 8.30u. luidt de alarmklok op het Belfort die de schepenen samenbrengt. Na be134
raadslaging constateren zij dat er op het stadhuis slechts 10 à 12 schermers van de Sint-Miebielsgilde beschikbaar zijn en dat de tamboers van de burgerwacht het appel niet hebben kunnen slaan. Daardoor zijn er slechts 2 à 3 kapiteins en 3 à 4 sergeanten komen opdagen. De prins van Grimaldi, die Murray nauwlettend in de gaten laat houden, bezet zo vlug mogelijk heel de stad. Murray verlaat Mariakerke en slaat zijn kamp op in Sas-van-Gent met 3 à 4 infanterieregimenten en een regiment dragonders. De inneming van Gent zonder slag of stoot is een feit. Het lijkt op een operette. Om lOu. in de morgen alleest della Faille op het stadhuis een brief voor van Maxiruiliaan Emanuel, keurvorst van Beieren, de man die met de hulp van Frankrijk onder de regering van Filips V opnieuw erkend landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden wil worden, waarin aangemaand wordtFilipsen Louis trouw te zijn. De aanlokkelijke beloften uit de brief en de militaire overmacht noodzaken de schepenen natuurlijk zich zonder morren bij de feiten neer te leggen. Als het 12u. op het Belfort slaat is Gent weer een Spaans-Franse stad. Er rest nu nog enkel het Spanjaardenkasteel te overmeesteren waar zich nog 300 soldaten ophouden onder leiding van de Engelse gouverneur, majoor de la Beue. Deze biedt echter niet de minste weerstand en geeft zich over. Van zodra de Bruggelingen de overgave van Gent vernemen openen zij spontaan hun eigen poorten voor de blijkbaar niet al te gehate vijand. De Staten van Vlaanderen, op dat ogenblik te Brugge gevestigd, besluiten zelfs in groep graaf de la Mothe te gaan begroeten in zijn kamp te Sint-Andries. De Fransen zijn bijzonder ingenomen met het onthaal van Bruggelingen en Gentenaars: "... jamais peuple n'a reçu une nation avec plus de marque de zèle et d'affection que les françois l' ont esté des gantois ... ", luidt een van hun uitspraken. Het is ook te Gent dat gewonde Franse soldaten bijzonder goed verzorgd worden. Vanuit een Frans kamp te Lovendegem schrijft commissaris Puech aan Michel de Charnillard: "...nous avons présentemen dans deux hopitaux établis dans cette ville 1900 blessés, qui seront demain augmentés par l'arrivée de 50 à 60 officiers qu'on nous renvoye aussi dudit Oudenarde. Rien n'est mieux étably que les hopitaux de Gand, qui sont d'une fort grande propreté, la noorriture y est très bonne et les chirurgiens y sont très appliqués ... " (gedateerd 23-7-1708). De te Oudenaarde gewonde soldaten worden per schip naar Gent overgebracht. Het gaat om 1900 gewone soldaten en 50 à 60 officieren. De Gentse hospitalen zijn goed ingericht, proper, de maaltijden zijn er goed en de chirurgen kennen hun werk. Er is nog meer: de Gentse stadsmagistraat en de inwoners plannen een plechtige intrede voor de hertog van Bourgogne! Het gebeuren grijpt plaats op 10-8-1708. De hertog wordt aan de deur opgewacht door de schepenen. Als de optocht begint lopen 200 van de voornaamste burgers voorop met in de hand witte brandende wassen toortsen, richting Brugse poort. Heel de burgerij staat gewapend, in haag, opgesteld van aan de Brugsepoort tot aan de Sint-Baafskathedraal waar de bisschop de hertog opwacht. Eenmaal in de kerk wordt een 135
mis opgedragen en een Te Deum gezongen. Later op de dag volgt een diner in het stadhuis, klaargemaakt door Franse koks. De hertog van Bourgogne neemt later zijn intrek in herberg "de Swaene", net buiten de Petercellepoort of Kortrijksepoort, in het voorgeborchte van Gent. Zoals toen gebruikelijk was zendt de stadsmagistraat hem 3 stukken wijn als "present" naar zijn verblijfplaats (622liter). Dat gebeurt kleur- en klankrijk. De vaten zijn mooi beschilderd met de stadswapens en worden vervoerd door de stadsvoerman. Zij zijn "becleedt ende bedeekt met het ordinaire cleedt". Een versierd paard trekt de ceremoniewagen voort. De stads voerman, de stadstrompetters en een paar moorkinderen, zijn gekleed in stadslivrei en begeleiden de wagen op muziektonen. Ik laat twee ooggetuigen aan het woord:
I) ".. .Jooris Luycx, filius Joos, ingeboren poorter ende meestere schrijnwercker deser stadt, audt 49 jaeren, wonende in de Bennesteghe alhier, den weleken in sijn particulier verclaert ende tuyght waarachtig te wesen, dat wylent den voorn. Joos, synen vader, is gheweest morekindt deser stadt ende die fonctie ghedaen ende becleedt heeft den tijdt van ~usschen de 42 en 43 jaeren, nu omtrent de thien jaeren overleden in den ouderdom van in de 70 jaeren ende uyt den mondt van den selven synen vaderthebben verstaen... hebbende den attestant oock gesien, dat het stuck ofte stucken presentwijn... sijn verciert ende geschilden geweest met de cleedynghe daertoe dienende ende stadtswaepenen, gelyck oock het peerdt van 's stadsvoerman midtsgaders dat stadsmorekinderen ende den voerman oock gecleedt waeren met stadslivreye cleederen, attesterende hij Jooris Luycx nogh waer te wesen ende selve gesien te hebben dat dim wijn die bij de heeren van het magistraet deser stadt is gepresenteert geworden anden hertoghe van Bourgoignen, ende gevoert buyten de Petercellepoorte in het voorgebourghte ande herberge de Swaene aldaer. .. ten tijde het Fransch leger was ligghende tot Lovendegem ten jare 1708 alswanneer datter drij stucken wijn voor present vereert wierden, item aen den hertogh van Marlborugh, syne hoogheyt den prince Eugene van Savoyen...actum den 26-4-1714" 2) "lek onderschreven Pieter Clayssens, audt 45 jaer, wonende binnen dese stad, schilder van style, verciaere ende attestere voor waerachtig nu 't sedert de achtjaeren errewaerts geemployeert te syn geweest van wegen het magistraet der stad Gend tot het schilderen der fustagen van den wijn den welcke uyt den naeme van het magistraat gepresenteerd werden aan den hertogh van Marlborough, Savoye, etc... midtsgaders tot het opstellen ende schilderen van de stadtswapene... dat de wagen altijd is becleedt ende bedeekt geworden met het ordinaire cleedt daertoe dienende ... " (Stadsarchief Gent, Reeks 156/25 nr. 4) Lang zal de Franse vreugde echter niet duren. Vanuit Duitsland komt Eugenius van Savoye met een troepenmacht oprukken die de troepenmacht van Marlbo136
rough vervoegt. De Fransen komen te laat om de Anglo-Bataafse vijand te verhinderen de Schelde over te steken. Op 11 juli overwint Savoye glansrijk bij Oudenaarde. De Fransen trekken zich terug en slaan hun kamp op in Lovendegem. In plaats van de achtervolging in te zetten gaat Savoye nu Rijsel belegeren dat verdedigd wordt door de heroïsche maarschalk de Boufflers. Marlborough verovert intussen het fort te Rodenhuize op 7-12-1708 en neemt 200 gevangenen. Van zodra Rijsel op 9-12-1708 valt wordt de belegering van Gent aangevat. Ik geef een chronologisch relaas. Op 10-12 verschijnen de belegeraars voor de wallen van Gent. De verdediging neemt stelling op de "chemin couvert", vrij vertaald de "weergang", die rondom de stad loopt. Wij moeten ons die weergang als volgt voorstellen: aan de buitenzijde van de stad, vóór de verdedigingsgracht, bevindt zich de "contrescarp" of "buitenoever". Die buitenoever bevindt zich tussen de "parapet" of borstwering en de verdedigingsgracht. Het bovenste deel van de buitenoever dat achter de borstwering ligt noemt men de "chemin couvert". Op 11-12 en 12-12-1708 wordt Gent omsingeld door Marlborough. Een paar dagen later komen ook Savoye en de Hollanders met hun troepen naar Gent. Voorlopig blijft enkel de Brugsepoort nog open. Op 18-12 is de omsingeling voltooid: 110 bataljons en 180 escadrons staan nu klaar om de aanval te beginnen. De verspreiding van de troepen ziet er als volgt uit: tussen Leie en Schelde 60 escadrons en 40 bataljons onder het bevel van generaal Heyden; tussen de Bovenschelde en de Nederschelde 40 escadrons en 30 bataljons (Het is hier dat het kwartier van Marlborough en Savoye zich bevindt); tussen de Nederschelde en de Sassevaart 30 escadrons en 20 bataljons onder bevel van de generaals Lothom en Dompeche; tenslotte tussen de Sassevaart en de Leie 50 escadrons en 20 bataljons onder bevel van de prins van Hessen. Een kasteeltje nabij de Schelde wordt door de belegeraars versterkt. Zo hebben ze een steunpunt op 600 vadem van de weergang aan de Heuvelpoort ( 1 vadem =6 voet of bijna 2 meter). Tegen de vernielkracht van de Franse kanonnen aan de Heuvelpoort worden koortsachtig verschansingen met takkenbossen aangelegd. Overal waar zij ingekwartierd liggen worden aarden wallen opgeworpen. Om een lange belegering te vermijden besluiten de belegeraars om op 24-12 de stad op drie plaatsen tegelijk aan te vallen. Graaf van Lotturn neemt stelling op het plateau tussen Kortrijksesteenweg en Bovenschelde vlak voor het Montereyfort, ook wel Zegelfort genoemd (gebouwd omstreeks 1673 en verkocht in 1783). Op 100 vadem van de weergang tussen Leie.en Schelde vormen de aanvallers één schietende lijn parallel met de weergang. Erfprins van HessenCasset ontplooit zijn rangen tussen de Keizerpoort en de Nederschelde. Hun parallelle aanvallerslijn ligt op 250 vadem van de weergang. De hertog van Württemberg moet het Spanjaardenkasteel blokkeren. Op 130 vadem van de weergang wordt de aanval ingezet langs de Antwerpsesteenweg en de Dendermondsesteenweg omdat het terrein zelf overstroomd is. 137
Tijdens de aanval worden massa's schoten gelost waartegen de geweren blijkbaar niet opgewassen zijn. Aan Franse zijde laten 1000 tto 1200 wapens het afweten wegens oververhitting. De la Mothe, aan Franse zijde, vraagt hulp aan de Gentse neringen. Zij antwoorden hem zonder blozen dat hij de stad heeft ingenomen en dat hij haar dus maar zelf moet verdedigen. Kwaadweg ontwapent de la Mothe daarom alle neringleden. De Gentenaars zijn niet meer betrouwbaar want zij beginnen zich voor te bereiden op de inneming door de Engelsen en Hollanders. Zij zijn al lang gewoon geraakt aan het "kaarten keren" en stellen zich niet graag meer ter beschikking van een vreemde mogendheid. In Spanjaarden, Fransen, Engelsen, Hollanders, en straks nog Oostenrijkers, herkennen de Gentenaars zich niet. Al tijdens de aanval van 24-12 beginnen de belegeraars met het delven van loopgraven. De volgende dag doen de Fransen uitvallen om de graafwerken te verhinderen. Zij brengen heel wat verliezen aan mensenlevens met zich mee. De soldaten op de weergang geven al schietend dekking wat nog eens meer dan 1000 oververhitte wapens kost. Op 26-12 volgen er nog twee grote uitvallen in de richting van de loopgraven. De eerste grijpt plaats aan de Keizerpoort om lOu. 's morgens met 12 compagnies grenadiers of dragonders, 600 fusiliers en 200 ruiters. De eerste uitval kost het leven aan 500 belegeraars in hun loopgraaf. De tweede uitval gebeurt aan de Dampoort om 21u. met 12 compagnies grenadiers of dragonders, 600 fusiliers en 100 ruiters. Deze uitval heeft veel succes. De belegeraars worden uit hun loopgraaf verjaagd en laten 200 doden achter. Dezelfde nacht nog naderen de belegeraars in een parallelle lijn met de weergang tussen de Schelde en het Montereyfort tot op 40 vadem. Het Franse antwoord op die aanval is opnieuw een hels vuur waardoor hun geweren op smelten staan. Weer kost hen deze verdediging 1000 tot 1200 onklare wapens. Op 2T-12 perfectioneren de geallieerden hun batterijen en hun schansen. 's Nachts volgen er weer Franse uitvallen waarbij nog eens 800 wapens het laten afweten. Op 28-12 zijn de loopgraafwerken gevorderd tot op 20 vadem van de dichtstbijzijnde weergang aan de Heuvelpoort. De kanonnen worden in stelling gebracht en er worden verbindingsloopgraven aangelegd. Op 29-12-1708 zijn de geallieerden al zรณ ver met hun graafwerken gevorderd dat zij bijna aan de buitenste weergang zijn. Het geschut dat de Heuvelpoort bedreigt bestaat uit 42 kanonnen, 12 mortieren, 6 obusmonden en 6 steenmonden. Het geschut dat het Spanjaardenkasteel bedreigt bestaat uit 46 kanonnen. Voor de Keizerpoort dreigen er 14 vuurmonden en voor de Sint-Lievenspoort 10. De Franse verdediging daarentegen heeft een gebrek aan wapens, lood, vuurstenen en allerhande zaken die een goede verdediging van een stad mogelijk moeten maken. Graaf de la Mothe schrijft aan Michel de Chamillard dat de verdedigingswerken, waarmee hij de grachten, wallen en weergangen bedoelt, in zo'n slechte staat verkeren dat een goede verdediging vrijwel onmogelijk is. Vooral tussen de Heuvelpoort en de Schelde is er watergracht noch muur aanwezig om troepen achter te verbergen. De 138
vijand kan er ongehinderd de wal opklimmen bij gebrek aan verdedigingswerken die de droge gracht moeten beschermen. Slechts 2 rijen houten palissaden bieden enige beschutting. Daarom besluit de la Mothe zijn 35 bataljons niet op te offeren voor een verloren zaak. Daarenboven staat hij onder druk van de schepenen die hem smeken om een bombardement te voorkomen. Gelukkig voor onze Gentse monumenten en uiteraard voor onze voorouders capituleert de la Mothe voor dat er ook maar één kanonkogel wordt afgevuurd. Het capitulatieverdrag wordt getekend op 30-12-1708 om 11u. 's morgens. De ondertekenaars zijn: Marlborough, de la Mothe, Ferdinand van Collen, J.V. Goslinga, graaf van Rechteren, Welvelde en Adriaan van Borssele. Om één en ander ordelijk te laten verlopen nà de capitulatie komt men overeen om op 31-121708 om 1Ou. 's morgens, enkel één poort voor de geallieerden te openen opdat vijandelijke en bevriende troepen zich niet zouden vermengen. Logischerwijze kiest men de Heuvelpoort voor de geallieerden omdat zij daar de aanval hebben ingezet. Uiterlijk op 2-1-1709 moeten bij overeenkomst alle 14.000 Fransen de stad verlaten hebben langs de Kortrijksepoort om 9u. 's morgens. Zij moeten zich richting Doornik begeven via Gavere en Ronse en krijgen daarvoor 4 tot 5 dagen de tijd. Voor de gewonde en zieke Franse soldaten zal, op kosten van de geallieerden, gezorgd worden tot wanneer zij bekwaam zijn zich te verplaatsen. Desnoods zullen de geallieerden hen per schip naar Doornik brengen op hun kosten. Gent slaakt een zucht van verlichting. Ronald DE BUCK
BmLIOGRAFIE NEVE J.E., Gand sous l'occupation de Louis XIV, 1678-1679, 1701-1706, 1708, Gand, 1929.
"GENT VAN ALLE TUDEN" Een niet te missen tentoonstelling. Getekende en geschilderde fantasia van ons medelid, kunstschilder John Van Hulle. Ze zal doorgaan in het Hotel Reylof, Hoogstraat 36, Gent, van 10 tot 25 juli a.s. Open van 10 tot 17 uur, maar wel gesloten op 13, 20 en 21 juli. 139
DANEELDE RYCKE, DE GENTSE SCHILDER (ca.1415-1474) Opgedragen aan mijn meter Anna De Rycke ( 0 1910, fl988) OverDaneelDe Rycke zijn er reeds talrijke bijdragen geleverd in verband met het auteursschap van de Gentse Calvarietriptiek1• Verwonderlijk is dit echter niet, daar deze schilder in 1468 hoger gewaardeerd werd dan de jongere Hugo van der Goes. Van de in totaa1166 artiesten die toen werkzaam waren voor het huwelijk van Karel de Stoute te Brugge behoorde hij zelfs tot de drie best betaalde kunstenaars. Gezien de hoge kwaliteit van de Gentse Calvarietriptiek, die ontstaan is in de periode dat De Rycke werkzaam was te Gent, willen een aantal kunsthistorici dit schilderij op de naam plaatsen van deze Gentse schilder. Daarentegen wilden de Antwerpse kunsthistorici hem opeisen voor hun school. Zij identificeerden deze schilder met "Daneel, de beeldensnijdere (= houtsculpteur)", die in 1453 opgenomen werd in het Antwerps St.-Lucasgild2. Tot op heden is er geen enkele afzonderlijke studie verschenen, die het leven en het werk van deze schilder nader beschouwen. In deze bijdrage willen we deze meester niet in verband brengen met het auteurschap van de Gentse Calvarietriptiek of met een ander schilderij3, maar wel zijn werkzaamheden gebaseerd op eigentijdse documenten belichten.
Het leven en werk van Daneel De Rycke Wanneer Daneel De Rycke het levenslicht zag is niet geweten, doch we mogen zijn geboortedatum plaatsen vóór 1415, daar hij in 1440 reeds meerderjarig (= 25 jaar) was. Gebaseerd op 19de eeuwse falsificaties4 neemt De Busscher aan dat hij in leer was geweest bij Nabur Martin5. Over de familie van Daneel De Rycke is niets geweten. Siret6 meent zonder enige reden, dat hij een broer Jan7 had. Dierlex merkte reeds in 1814 op dat zijn familienaam in de documenten geschreven werd als De Rijke, maar ook als De Rike. Diericx8 noemt hem verder verkeerdelijk Daneel de Vilre9. Op 11 mei 1440 werd DaneelDe Rycke opgenomen als meester in het Gentse St.-Lucasgild. Hij betaalde voor deze opname een vrij hoog loon van zeven ponden. Als borgen traden voor hem op: Jan Damman, Thomas Seys en Daneel De SmetlO. Mogen we aanvaarden dat men bij de bepaling van het toegangsgeld rekening hield met het talent van de artiest en/of met zijn financiële toestand? Op 23 september 1455 trad DaneelDe Rijke op als borg voor Mathijs van der Meeren, wiens vrouw Lievina Tshauwers een klacht had ingediend tegen Katelijne van Dale, de vrouw van de schilder Tristam van den Bossche, die Lievina beschuldigd had van overspel I I. 140
In 1455-1456 was hij gezworene van het Gentse schildersgildl2_ Samen met glazenier Bertholomeus van der Linden stelde hij zich op 14 februari 1456 borg voor de opname van Jan van Glabbeke, alias ghelas, in het Gentse schildersgild 13 . Reeds in 1459 was Daneels faam bekend tot buiten de stadsgrenzen van Gent, daar hij een "keerle" (=paard) kocht van Daneel van Lovendegem14_ In hetzelfde jaar leende hij een enorm hoog bedrag 12 ponden aan Johan Ie Muet15. In 1460-146116,1462-6317 en 1463-146418 was hij deken van het Gentse schildersambacht. Comelis (o.c.) vermeldt dat hij in dezelfde periode vinder was van de St.-Niklaasparochie te Gent. Dit berust op een vergissing, daar hij vanaf 1461 t.e.m. 1464 vinder was van de opperkosterij van St.-Jans 19, de huidige St.-Baafsparochie. Pas in 1466 werd hij vermeld als vinder van de St.-Niklaasparochie2°. In deze hoedanigheid wees hij in mei en augustus 1467 er de fruithandelaar Jacob Ghyseling op dat reeds in februari beslist was geworden, dat hij drie schellingen moest betalen aan de glazenier J acob Gheerolf21_ Samen met Joos Sallaert, de schilders Tristam en Lieven van den Bossche, de glazenier Bathdorneus van der Linden en de schilder Kleerbout van Wittevelde stelde hij zich op 20 februari 1462 borg voor de opname van de schilder Comelis Baye in het Gentse schildersgild22. In 1462 moet De Rycke opnieuw opdrachten gekregen hebben buiten Gent, daar hij terug een of meerdere paarden kocht23. In die periode nam Adriaan van den Storme in de Afteveldestad zijn belangen waar24_ Op 16 november 1462 betaalde Daneel De Rycke aan Daneet van Lovendeghem, alias Rutaert, twee ponden voor een gouden zegelring25_ Mogelijks heeft deze bestelling betrekking op zijn functies als vinder en /of als deken van het gild. Mogelijks kan het gaan om een persoonlijke waardering. Het zegelbeeld hoefde daarom geen wapen26 te dragen,maar kon een persoonlijk teken geweest zijn, zoals men deze soms naast de naam in de registers van het St.Lukasgild aantreft27_ In een geschil met de verlichters - en meer bepaald met Johannes van Herpe klaagde Daneel De Rycke op 13 juni 1463 hen aan wegens oneerlijke concurentie. Hij wist als deken een ordonnantie af te dwingen zodanig dat de miniaturisten voor het uitoefenen van hun werkzaamheden in de Afteveldestad lid moesten zijn van het Gentse St.-Lucasgild. Deze boekverluchters moesten maar een vierde van het geld voor de opname betalen28. Hun kinderen moesten in tegenstelling tot deze van schilders geen inschrijvingsgeld aan het gild betalen als ze het ambacht van het verlichten wilden uitoefenen. Miniaturisten, alsook hun nazaten, die eveneens schilderijen wilden vervaardigen, moesten de overige drie delen betalen aan het ambacht. Deze ordonnantie werd door de verlichters niet in dank afgenomen en werd zelfs niet direct opgevolgd. We be141
merken dan ook dat kort nadien Daneet De Rycke, als deken van het ambacht, een aanklacht indiende tegen Gheeraerd van Crombrugghe bij de schepenen29. Van Crombrugghe was voor het schildersambacht zeker geen onbekende. Toen in 1458 de schepenen beslisten dat het reeds betaalde inschrijvingsgeld van Lieven van Lathem door het schildersgild aan deze kunstenaar terugbetaald moest worden, daar hij werkzaam was aan het hof, trad van Crombrugghe op als plaatsvervanger voor deze schilder30. Alhoewel Gerard van Crombrugghe behoorde tot de lage adel werd hij niet (zoals algemeen aanvaard wordt) vrijgesteld van de opname in het St.-Lucasgild31. De aanklacht bleek niet vruchteloos geweest te zijn. Nog in 1463 traden de miniaturisten Johannes van Herpe32, Jacob vander Guchte33 en Heinric van Bueren toe tot het Gentse schildersgild. Voor deze laatste verluchter stelde Daneel De Rycke zich samen met de schilders Nicolas van der Meersch en Cornelis Baye borg voor zijn opname34. Het feit dat juist Daneel De Rycke deze ordonnantie wist af te dwingen, komt in ieder geval raar over, daar De Schrijver vermeldt: "nous pourrons en dégager les conclusions, à attribuer à De Rycke certaines magnifiques miniatures... La démonstration la plus probante devrait cependant se faire au moyen de manuscrits enluminés. Nous avons découvert des miniatures gantoises inédites, qui sont plus que probahiement de la même main que le petit tableau du Louvre 35 ( =de Vinding van het Ware Kruis)". Later merkt De Bruyn (o.c.) op dat De Schrijver dit schilderij niet op de naam van Daneel heeft willen stellen, maar dat hij het wilde onderbrengen in de groepering De Rycke-Justus van Gent. Daneel De Rycke blijkt zoals verschillende Gentse kunstenaars een goede verstandhouding te hebben gehad met Daneel van Lovendegem, alias Rutaert. Deze laatste leende nogmaals op 28 juli 1463 geld aan de schilder36. Op 28 november 1463 stelde De Rycke zich o.m. met de schilders Nicolaas Van der Meersch, Tristam Van den Bossche, Kierbout van Wyttevelde en Cornelis Baye borg bij de opname in het Gentse schildersambacht van Hendetic de Zweervaghere37. In 1464 volgde de goudslager Jan de Vos Daneet De Rycke op als deken in het Gentse St.-Lucasgild. Blijkbaar voerde Daneet De Rycke in 1464 opnieuw opdrachten uit buiten de Afteveldestad en het was terug Daneel van Lovendegem die aan hem een paard verkocht38. Mogelijks mag de lening van Daneel aan Anna Masset hiermee in verband worden gebracht39. Het was deze maal Nicolas Bernagre die in deze periode Daneels zaken in de Afteveldestad waarnam40. Om zijn cliënteel te kunnen voldoen aan de vraag kocht De Rijcke soms werken van andere schilders. Mogelijks bracht hij er dan zelf enige veranderingen op aan. Op 14 april1464 kocht hij van Jan van den Casteele, een Iepers kunstenaar, een retabef41. Drie dagen later kocht Daneet van Gillis van Cauwerie een klein schilderijtje aan42. Te oordelen aan de data werden deze kunstwerken waarschijnlijk verworven tijdens de halfvastenmarkt te Gent. 142
Op 13 januari 1465 (n.s. 1466) kocht DaneelDe Rycke koren van de koopman Jacob van Boxtaele, die geregeld contacten had met het St.-Lucasgild. Als borgen voor De Rycke traden Gillis de Muelemeestre, Gillis van de Putte43, de schilder Joos van Wassenhave (= Justus van Gent) en de verluchter Heinderic van Bueren44 op. Op 16 april 1466 stelde Daneel De Rycke zich samen met de kunstenaars Comelis Baye, Heindrie de Zweertvaghere en Lieven van den Bossche borg voor de opname van Augustijn de Brune in het Gentse schildersgild45. Door de talrijke opdrachten kon De Rycke het werk niet altijd op tijd leveren. Op 17 juni 1466 werd hij op verzoek van Jan van BourgondiĂŤ, bisschop van Kamerijk, aangemaand om de muurschilderingen46 in diens refuge te Gent binnen de zes weken te voltooien. De schilder zou een gevangenisstrafkrijgen indien hij in gebreke bleef47. Alhoewel het een eervolle opdracht was om voor de bisschop te werken, heeft Daneel weinig of geen contact gehad met deze geestelijke, daar alleen gewag wordt gemaakt van zijn 'procureur'. Merkwaardig is wel dat hij in dat jaar begon te venten met haring. Waarschijnlijk bezat de schilder een water dat rijkelijk voorzien was van vis. De vangst en de leveringen gebeurden door Roune van den Damme. Als borg voor de eerste levering van Daneel aan Gillis de Rits traden de schilder Lieven van den Bossche en Goesin Ghijseling op. Terwijl de tweede bestelling in 1467 kwam van Jacob Ghijseling. Als borg voor DaneelDe Rycke traden hierbij Gillis van de Putte en de miniaturist Heinderic van Bueren op48. In 1467 deed de stad Gent een beroep op DaneelDe Rycke om het stedewapen te schilderen op vaandels49, die aan de trompetten bevestigd werden. Waarschijnlijk gaat het hier om voorstellingen van de Maagd van Gent voor een klimmende leeuw50. Op 23 januari 1467 (n.s. 1468) kreeg hij de opdracht van Odewijn de Villa5I om een schilderij met figuren te maken. Het werk moest reeds tegen Pasen voltooid zijn. Odewijn de Villa was afkomstig uit Chieri in PiĂŠmont. Zoals de andere Lombarden te Gent hield hij zich bezig met het bankwezen. Waarschijnlijk mag deze opdracht in verband gebracht worden met de stichting van Pieter de Villa, die in dezelfde periode een kapel in de Gentse St.-Baafskathedraal fundeerde ter nagedachtenis van zijn gezin en van zijn farnilie52. Deze kapel is gelegen aan de noordzijde van de toren. Pieter, zijn broer Claudio de Villa en hun afstammelingen mochten in deze kapel hun sepulturen stellen. Ook hun neef Odewijn de Villa mocht in dezelfde kapel begraven worden53. Dhanens54 meent dat het prachtige passieretabel van Claudio de Villa en zijn vrouw Gentine Saloro (thans: Brussel, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis) vervaardigd werd voor de stichterskapel van Pieter de Villa. Voor het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York te Brugge in 1468 deed men een beroep op de beste kunstenaars van het land. Na Jacques Daret (de Campin-leerling van Doornik) en Vrancke Van der Stockt (de Van 143
der Weyden-leerling van Brussel) was Daneel De Rycke de best betaalde kunstenaar55. Daret en De Rycke kregen tevens een vergoeding voor voedsel. Samen met zijn leerlingen Joris en Hacquinet56, en zijn gezel Hans van Dist was Daneel De Rycke acht dagen werkzaam aan deze versieringen. Niet alleen kreeg Daneel een veel hoger loon, maar ook zijn helpers kregen het loon die de meeste zelfstandige schilders kregen. Reeds verschillende malen heeft men Hans van Dist trachtten te identificeren met een Brabants schilder afkomstig uit Diest. Steppe wil deze schilder vereenzelvigen met de schilder Jan van Diest, die in 1474 meester werd in het Antwerps St.-Lucasgild57. Van de Ven dacht aan de mogelijkheid om hem te identificeren met Jan Meelder, die tevens koster was van de "Sinte Annen" te Diestin 1443. Deze schilder Jan Bonen de meelder (maelder =schilder) verbleef nog in 1462 in Diest58. Ook voor de versieringen van de Blijde Intrede van Margaretha van York, als gravin van Vlaanderen, deed de stad Gent in 146859 een beroep op Daneel De Rycke en zijn gezellen. Voor de (Rode) Torenpoort en de Walpoort vervaardigden zij schilderwerk60. In 1469 kreeg hij de opdracht om voor de kerk van hef Gentse Augustijnenklooster een schilderij te vervaardigen voor het hoofdaltaar61. Dit gefigureerd tafereel62 moest reeds voor de eerste zondag van october op het altaar geplaatst worden. Dit altaar was ĂŠĂŠn der eersten dat in 1566 verwoest werd door de Beeldenstormers63. Op 7 october 1468 leende Daneel vier ponden groten aan Gillis de Rits. Als borgen voor de schilder traden Ladewijk Huugs en jonkvrouw Lievina Burts op64. Op 7 maart 1468 (n.s. 1469) leende DaneelDe Rycke 30 schellingen grote aan Lodewijc Huughs65. Op 12 april 1469 beslisten de Gentse schepenen van de keure dat Pieter vander Eecken de schuld aan Daneel de Rycke, als erfgenaam van Joos Salmoen, moest betalen, zoals beslist was geworden door het parlement van Parijs. Als salaris ontving de Brugse procureur Joorijs Lieven Huugs een vijfde deel van deze schuld66. Wanneer de schilder stierf hebben we niet kunnen achterhalen, maar zowel Immerzeel67 als Siret (o.c.) vermelden dat DaneelDe Rycke overleed in 1474. Alhoewel we geen document gevonden hebben die deze datum bevestigt, mogen we aanvaarden dat Daneel De Rycke waarschijnlijk overleed in de eerste helft der zeventiger jaren. De Bruyn (o.c.) vermeldt dat DaneelDe Rycke tot in 1482 "De Gentse Schilder" genoemd werd. Waarschijnlijk baseerde deze auteur zich op Willenski die meent dat Daneel De Rycke stierf na 148268. Willenski heeft zich hierbij laten leiden door een akte van 27 maart 1481 (n.s. 1482), waarin vermeld wordt dat Daneel De Rycke een schuld van 5 ponden groten moest betalen69. Wij kunnen 144
de hoger besproken schilder niet identificeren met deze Daneet De Rycke, daar in de akte duidelijk vermeld wordt Daneet De Rycke alias de Rijts. In geen enkel document met betrekking tot onze kunstenaar treffen we deze alias-naam aan. We mogen besluiten dat Daneet De Rycke een tijdgenoot was van Dirk Bouts (ca. 1415-1475), wat vrij belangrijk is in verband met de toeschrijving van de Gentse Calvarietriptiek aan deze Gentse schilder. Ondanks het feit dat we geen enkel document hebben kunnen in verband brengen met Daneel De Rycke hopen we toch een duidelijk beeld te hebben gegeven van het leven en het werk van deze in zijn tijd hooggewaardeerde schilder. VAN ELSLANDE Rudy Docent antiekopleiding aan het IMOV-Gent
NOTEN 1. A. De Schrijver, La peinture gantoise après les van Eyck, in: Cat. tent. Juste de Gand, Berruguete et la cour d'Urbino, Gent 1957, blz. 21-34; J. de Baets, Het drieluik "De Kruisdood" in de St.-Baafskathedraal te Gent, in: Schets, 1957, nr. 4, blz. 101-1 06; J.P. De Bruyn, De Schilderkunst van de 15de eeuw tot de 17de eeuw, in: Gent 1000 jaar kunst en cultuur, Gent 1975, blz. 116-120. 2. Ph. Rombouts- Th. Van Lerius, De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, Antwerpen z.d., blz. 5; L. De Burbure, Toestanden der beeldende kunsten in Antwerpen omtrent 1454, Antwerpen z.d., blz. 21. 3. L. Maeterlinck, Une école primitive méconnue. Nabur Martins Ie Maître de Flémalle, Nouveaux documents, Parijs-Brussel 1913, blz. 70, iii LV, schreef aan Daneelde Rijke de Piëta van Pertus Christus in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België toe. 4. V. Van Der Haeghen, Mémoire sur des documents faux relatifs aux anciens peintres, sculpteurs et graveurs flamands, Brussel 1898, blz. 18, 132, 151. 5. E. De Busscher, Recherches sur les peintres gantois desXIVeet XVe siècles, indices primordiaux I'emploi de Ia peinture à I'huile à Gand, in: Messager des sciences et des arts de la Belgique, Gent 1859, blz. 184. 6. A. Siret, Dictionnaire historique des peintres de toutes les écoles depuis les temps les plus reculés jusqu'a nos jours... Précédé d'un abrégé de I'histoire de Ia peinture, suivi de Ia nomenclature des peintres modemes et d'une collection complète de monogrammes, Brussel 1848. 7. We kennen wel in die periode te Gent een Jan De Rijcke, die een broer Lieven en een zoon Frans had; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1451-1452, f. 80. 8. C.L. Diericx, Mémoires sur Ia villede Gand, dl. ll, Gent 1814-1815, blz. 13, 112. 9. E. De Busscher, o.c., blz. 112. 10. Kenlic zij etc. dat Daneelde Rijke bekend Jacoppe Bolloc als dekin van den scilders ende der neeringhe behoufVll lb. gr. goederscult van der coepe van de verijhede van der zelver neeringhe ende boven deze een selverinne scale wegbende eene troysche maerc, gheamelgiert metten wapene vander neeringhe... zijn borghen over hem... Jan Damman, sergant, Thomaes Seys ende Daneelde Smet, Actum XI maii a(nno) (l4)XL; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1439-1440, f. 146. I 1. J. Baldewijns - D. Lievois, Agnès vanden Bossche, een zelfbewuste vrouw en een merkwaardige kunstenares, Gent 1996 (ter perse).
145
12. V. Van der Haeghen, o.c., blz. 46; E. Comelis, De kunstenaar in het laat-middeleeuws Gent, 11. De sociaal-economische positie van de meesters van de St.-Lucasgilde in de 15de eeuw, in: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, N.R. 42ste jg., 1988, blz. 130. 13. Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1455-1456, f. 110. 14. R. van Elslande, Het altaarschilderij voor de kerk van Sint-Maria Horebeke (1443), in: Het Land van Aalst, 43ste jg., 1991, nr. 4, blz. 357, noot 28. 15. Kenlic ... dat Daneelde Rijke, scildere, bekent Jehan Ie Muet de somme van 12lb. gr. van gheleende ghelde te betalene sent Bamesse e(erst) c(ommende), Actum V junij LVIII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1458-1459, f. 93v 0 â&#x20AC;˘ 16. Kenlic dat Daneel van Lovendeghem, alias Rutaert, kende sculdich zijnde Daneel de Rijke als deken vander neeringhen vanden schilders ... de somme van VI lb. gr. ende eene selverinne schale, wegbende een troysch maerc, gheamelgiert metten wapene vanden vors(ei de) ambachte vanden schilders, ende dit over den coop van den selver neringhe die de selve dekin verkocht heeft Hannekin van Lovendeghem, svors(eide) Daneels natuerlic zone, ende hem daerinne ontfaen heeft, te betaelne de vors(eide) schale halfougste anno LXJ e(erst) c(ommende) ... somme van VI lb. gr... 20 s. gr. sjaers. Versekeet up hem ende up al tsine. Actum 11 januarij LX (n.s. 1461); Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1460-1461, f. 50; Kenlic dat Johannes Nicolai kende sculdich zijnde an Daneele de Rijke als deken vander neeringhe vanden schilders ... de somme van 11 lb. gr. in ghelde te betaelne 20 s. gr. onthier ende tsint Jans messe daemaert ende ten derde jare een selvere schalen wegbende X quatemen van eenen messale... X ctoonen weert ziinde sonder fraude te schilderen ... sonder fraude ende ditter over den coop ende vrijbede vanden neringhe vander vom(oemde) ambachte van der schilders de paymente van der vom(oemde) 11 lb. gr. te betaelne met sulken ghelde etc. Versekeet up hem ende up alt zine. Voort zijn borghen broeder Gossin de Roo, nu prior vanden augustinen ende Jacop Gherolf, glaesmakere, Actum X aprilis a(nno) LXI; R. van Elslande, Lieven van Lathem, een onbekende belangrijke kunstenaar uit de 15de eeuw, in: Scheldeveld, jg. XXI, 1992, blz. 163, noot 18.. 17. Kenlic zij dat Arend van der Moten kende... sculdig es Daneelde Rijke als deken vander neeringhen vanden schilders binnen Ghendt ende svorseiden ambachts behouf, de somme van VI lb gr. ende eene selverinne scale, wegbende een troysch maerc, gheamelgiert metten wapene vanden vors. ambachte vanden scilders...ende voort zijn borchen over hem te wetene Parant Hughenois over den heelt scheede van den vors(eide) 6lb. gr. in ghelde ende over den heelt scheede vanden scale. Jonghel van der Moten over dander heeltscheede. Actum XII augst a(nno) LXIII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1462-1463, f. 98. Voorde opnamen van Hemery van Bueren en Jacop van der Ghuchte, cfr. verder. 18. Opnamen van Johannes vanHerpeen Heemderic van Zweertvaghere in het gild, alsook het geschil tussen het schildersambacht en de verluchters, zie verder. 19. Wauter vander Zickelen, Daneel de Rijke ende huerlieden ghezellen, vinderen vander uppercosterien van sinte Jans prochie in Ghend. gaven in reeorde dat zij wijsden Raesse de Coupman te betalenen ... Actum XIXjulij (14)- LXIJ. Wautre vander Zickelen, Daniel de Rijke, etc, vindren van de uppercosterie van sente Jans kercke, in Ghend gaven over in reeorde dat zij vonden hebben in den bouc van haerlieder voorsaten dat zij wijsden den XVe dach van novembris a(nno) (14)LXI Stevin den Cos tere ... Actum XX octobris (14)LXII; Kenlic dat Wauter vander Zyckele, Daneelde Rijke ende hueren ghezellen vindren vander uppercosterie van Sent Jans prochie gaven in reeorde dat zij wijsden Andriy Scellinc ... Actum IIIJ maerij (14) LXII; Wautre vander Zickelen, Daniel de Rijke ende haer ghezellen, vindren van de uppercosterie van Sente lans prochie, in Ghend, gaven over in reeorde dat zij wijsden ... Andriy Scellic... , Actum Aprillis (14)LXIII na paesschen;
146
Wauter vander Sickeien, Daniel de Rijke ende huere ghesellen, vindren vander uppercosterie van sente Jans prochie in Ghend, ter tijt van nu gaven over in reeorde dat zij wijsden den IX dach van novembre lestleden Rasen den Coeman te betalene Aemaut van Willebeke IIIJ s. gr. over bracht. Actum 4 julij ( 14)LXIV; Gent, StadsarchiefVan der Haeghen, Documents artistiques, dl. II, f. 40, 68. 20. Kelic dat... Daneelde Rike ende hueren ghezellen vindre van Ste Niclaeys prochie in Gent, ... Actum XXII dachs van novembris a(nno) (14)LXVI, Gent, Stadsarchief, Jaarregister 14661467, f. 28. 21. ... Daneel de Rijke ende huere ghezellen vindren van sinter Niclaus prochie binnen Ghendt ter tyt van nu commen zijn ende gaven over in reeorde dat zij wijsden den derden dach in sprocle lestlede Jacops Ghijseling, frutenier, te betalene Jacop Gherolf lil s. gr... ; Gent Stadsarchief, Jaarregister 1467-1468, f. 68. 22. R. van Elslande, Het retabel van Comelis Boone in opdracht van de mecenas Nicolos van der Ziehelen en de kerkmeesters voor de kerk te Nazareth, in: Scheldeveld, jb. XIX, 1990, blz. 41. 23. Kenlic, etc, dat Daniel de Rijke kende sculdich zijnde Pietren vander Brugghen de somme van XLIU s. gr. vanden coope van eenen paerde, te betalene binnen eenjaer eerste(ommende). Versekert, etc. Actum 10 decembris (14)LXII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1461-1462, f. 51. In hetzelfde register treffen we opnieuw een "schuldbekentenis de Daneelde Rijke, scilder, aen Pieter Hueribloc de somme van XXII s. X d. gr. van den coop van eenen paerde; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1461-1462, f. 93. 24. Kenlic (zij) dat Daneelde Rijke stelt in zijn stede Adriaen van den Stormebinnen Ghend, in forma ... Actum XV octobris LXIJ; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1462-1463, f. 57. 25. R. van Elslande, Het altaarschilderij voor de kerk van Sint-Maria-Horebeke (1443), in: Het Land van Aalst, 43ste jg., 1991, nr. 4, blz. 357, noot 28. 26. Was Daneel soms een lid van de Gentse adelijke familie de Rijke, die als wapen droeg: "d'hermines à la bande de gueules, à trois roses d'argent"; F. Van Dycke, Recueil héraldique sur un grand nombre de farnilles nobles et patriciennes, Brugge 1851, blz. 62, 360. 27. Cfr. M. Daem, Jan Moke, miniaturist Gent-Brugse school 1478, in: Ghendtsche Tydinghen, 23ste jg., 1993, nr. 5, blz. 275-280. 28. Allen den ghonen die dese presente letteren sullen sien ofte hooren lesen, Clays Triest, ruddere, in desen tijd hoogh bailliu, scepenen ende raed vander stede van Ghend, saluut. Doen te wetene dat omme te béfettene de questien ende ghescillen die namaels risen mochten ter eausen ende omme .texerceren vander neeringhen vanden scilders binnen der voorseide stede, ende zonderlinghe tghedinghe dat gheroert heeft tusschen Daniel de Rike, jeghenwoordig deken vander voors(eide) neeringhe, ende zine ghezwoome ghesellen, over een zijde, ende Johannes van Erpe, verlichtere, over andre, wij, met mallincandren ripelic gheledt ende ghesproken hebbende up de materie vanden voors(eide) ghescille, hebben ghemaect ende gheordineert, maken ende ordineeren bij desen presenten, dat so wie van nu voortan binnen der voors(eide) stede van Ghend verlichten sal breeder werckende dan met pennen, te wetene met pincheeten, twelcke der neeringhe vanden scilders van ouden tijden toebehoort heeft, dat hij ghehouden sal zijn te coopene deen vierde vander vrijbede vander neeringhe vanden scilders voors(eide) ende der afte betaelne deenvierendeel van dies men de neeringhe int gheele coopt: te wetene XXX s. gr. over tvierde van VI lb. gr. binnen IIII jaren, elcs jaers VII s. gr., ende bovendien ghereet tvierendeel van eenre zelveren scale, wegbende int gheele eene troyssche maerc, gheamelgiert in den bo(lem metter wapenen vander selver neeringhe, ende den boort vergult, ende naer dat sulc persoen verlichtre tvierde vander vrijbede vander voors(eide) neeringhe ghecocht sal hebben, so sal hij ende sijne nacommeren manne persoone van ghelicker vrijbede ghebrucken, dies zullen sulcke verlichters moghen maken ende verlichten al tgheundt dat men in missalen ende andre boeeken niet en stelt oft sluut, toogh van sulken werken thoudene, of andersins de voors(eide)
147
neeringhe breeder te moghen doene, in eenighe wijs; maer waert zo dat de ghene die also deen vierde vander vrijbede vander voors(eide) neeringhe vanden scilders verereghen souden hebben of hueren kindren manne hoofde wesende, gheliefde de gheele vrijbede vander selver neeringhete coopene ende vererighene, dat hemlieden dan tvierendeel vanden voors(eide) vrijbede dat zij te voren ghehad souden hebben, te baten ende in scaden comrnen soude, ende dat zij maer drie deel vanden gheelen coope bovendien betalen en souden. Dies werden zij ghehouden, ende elc van hemlieden, commer te gheldene, ende sullen ooc bate heffen inde voors(eide) neeringhe, also verre als tvierde voorsereven beloopen ende ghedraghen sal; altijts emmer behouden der ordonnancien ende voorsiemebede van onser harde gheduchten heere ende prinche, up datter van zinen weghe eeneghe ghemaect werd up de neeringhen vander voors(eide) stede, ende omme dat dese ordonnancien vast ende ghedurich zijn ende bliven zoude, so hebben wij bailliu ende scepenen dese presente letteren ghedoen zeghelen, te wetene ie bailliu voorn(oemd) met minen seghele, ende wij scepenen metten seghele vansaken der voors(eide) stede van Ghend, hier an huuthanghende. Actum 13 junij 1463; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1462-1463, f. 89v 0 â&#x20AC;˘ 29. K.G. Van Acker, Victor van Crombrugghe en Pieter de Keysere, in: Ghendtsche Tydinghen, 2lstejg., 1992, nr. 5, blz. 286. 30. R. van Elslande, Lieven van Lathem een onbekende belangrijke kunstenaar uit de 15de eeuw, in: Scheldeveld,jb. 1992, blz. 132. 31. Gerard was de stamvader van de Gentse adellijke familie de Crombrugge de Picquendaelle; R. van Elslande, van Elslande 1267-1995 Heren van/Seigneurs de Carpentinghe, Schoonvelde, Ghisbalde, Ter Beke, Dilsemont, Ten Bormen Eist, Nobelmeers, De Lysselbroek, Ten Heede, Ten Hooghen Walle (Duivelgoet), Ten Paradijs, Ter Vliet, Watermeuten & Langhen Hessel, Wervik 1995, blz. 120. Ook Sr.Pietervan Elslande, de medeleerling van Pi eter Pauwel Rubens in het atelier van Ă&#x20AC; dam Van Noort, moest inschrijvingsgeld betalen aan het Antwerps schildersgild om zijn ambacht te mogen uitoefenen; Ibidem, blz. 4. 32. Kenlic etc., dat Joannes van Herpe, commen es, etc., kende ende lijde dat hij tachter ende sculdich es Daneele den Rijke, als dekin vander neeringhen vanden scilders ende ter setver neeringhen behouf, de somme van XXX s. gr. ende tvierendeel vaneenresetveren scale van eender troijsscher maerc, den boort vergult, gheamelgiert in den bodem metter wapene vander selver neeringhe, ghecomposeert voor VIJs. gr. ende dit over den coop ende vrijbede vanden vierdeele vander voorn. neeringhen, te wetene tverlichten, naer thinhouden vander copien vanden vonnesse van scepenen. Te betaelne, etc., versekert up hem ende up al tzine, ende voort zijn borghen ende elc over al Gillis vanden Putte ende Ghijselbrecht vanden Schuer. Actum XX augusti (14)LXIII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1463-1464, f. I. 33. Kenlic dat Jacop vander Ghuchte kent sculdich zijnde Daneele de Rijke, als deken vander neeringhe vanden schilders ende ter vorseide neeringhe behouf, de somrne van VI lb. gr., ende een setveren schale van eener .troijsscher maerc, den boort vergult ende ghearnelgiert inden bodem metten wapene vander vorseide neeringhe, ende ditte over den coop ende vrijbede vander zelver neeringhe, te betaelne XII s. gr. ghereet ende VIII s. gr., te Kerssavont eerstcommende; fr vorseide scale te leveroetsent Jansmesse anno (14)LXV, xx s. gr. tsent Jansmesse anno (14)LXVI, ende van danne voort telken sent Jansmesse daer naer volghende, XX s. gr., gheldende tot de voorseide somme vul betaelt zal wesen, met zulken ghelde etc. Versekert up hem ende up al tzine, ende voort zijn borghen over hem ende elc over al Passchier ende Arent vander Ghuchte, ghebroeders, Actum XIII jĂ&#x153;lij (14)LXIII; Gent, Stadsarchief 1462-1463, fO 94. 34. Kenlic zij allen lieden dat Hemeros van Bueren commen es voor scepenen vander kuere in Ghendt, kende sculdich zijnde Daneet de Rijke, als deken vanden schilders, ende terselver neeringhe behouf, de somme van XXX s. gr. ende tvierendeel van eener silveren scale van eener troijscher maerc, den boort vergult ende den bodem veramelghiert metter wapene vander selver neeringhe, ghecomposeert voor VIJ s. gr. endeditte over den coop ende vrij-
148
35. 36.
hede vanden vierendeele vander voors(eide) neeringhe, te wetene tverlichten, naer thinhouden vander copie van eenen voonesse van scepenen voom(oemd) te betaelne VIJ s. gr. ghereet, ende tsurplus, te wetene VIJ s. VI d. gr. tsent Jansmesse eerstcommende, ende van danne voort telken sent Jansmesse daer naer volgbende VIJs. VJ d. gr. gheldende toot de voors(eide) somme vul betaelt sa! zijn. Versekert up hem ende al tzijne, ende voort zijn borghen over hem ende elk over al de voors(eide) Daneel de Rijke, Clais vander Meersch ende Comelis Baije. Actum XII julij 1463; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 14621463, f. 94. A. De Schrijver, o.c., blz. 22-24. Daneel de Rijke bekende sculdich zijnde Daneele van Lovendeghem alias Rutaert de som van 30 s. gr. gherekents ghelts te betalene thalfoust stc. Versekert up hem ende up al tsine ... ; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1463-1464, f. 13v Kenlic zij allen lieden dat Heinderic de Zweertvaghen commen es voor scepene vander kuere in Ghendt, kende sculdich zijnde Daneel de Rike, in den name ende als dekin vander neeringhe vanden scilders binnen Ghendt, ende ter neeringhe behouf, vj lb. gr. ende een selverin scale, wegbende eene troyssche maerc, gheamelgiert in den bodem metter wapenen vander selver neeringhe den boort vergult, over den coop ende vrijbede vander vorseide neeringhe, te betalene... Versekert up hem ende up al tsine ende voort es boorghe over hem, alsoo verre alst der sealen ancleeft, ende niet breeder, Clays vander Meersch, ende als vanden penninghen zijn boorghen over hem ende elc over al Daniel de Rike, vomoemde Triestam vanden Bossche, Cleerbout van Wittevelde, Comelis Baije ende Jacop de Backere, Actum 18 novembris 1463; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1463-1464, f26. R. van Elslande, o.c., 1991, nr. 4, blz. 357, noot 28. Daneelde Rijke bekent sculdich zijnde Taneke Masset de som van 28 s. gr. goede deughdelijjker scult van gheleenden gelde te betalene t halfvasten e(erst) c(ommende). Actum VIIIJ januarij 1463 (n.s. 1464), Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1463-1464, f. 41. Kenlic (zij) dat Daneel de Rijke heeft in zijn stede ghestelt Claise Bernage, binnen Gent, in forma ... Actum XIXjuli LXIIIJ, Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1464-1465, f. 105v0 • Daneel de Rijke naar de kennesse die hys dede, te betalene Claise Bemaise, machtig voer Janne van den Casteele, typre, ende tziere behouf, de somme van V lb. gr., ter goeder rekeninghe resten van meerdere somme van den coepe van ander aultaer tafle, te betaelne XXXliJ s. IIIJ d. gr. ts.Jansmesse, XXXliJ s. IIIJ d. gr. binnen de rnaend augst, en XXXliJ s. IIIJ d. gr. talerhelghe messe, al e(erst) c(ommende). Actum XIIIJ aprli a(nno) (14)LXIIIJ; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1463-1464, f. 43v 0 • Kenlic dat Jan van den Casteele, poorter van der stede van Ypre, stelt wellelie in zijn sculd Claise Bemaige, binnen Gend. Actum X maij a(nno) LXIII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1463-1464, f. 60. Kenlic zij dat Daneelde Rike bekende sculdich zijnde Gillise van Cauwerie de som van 11 lb. Xliii s. gr. goed scult van den coepe van eenen tavemeelkine ende VI gr. van wettelicke costen. Te betalene deen heelfst binnen lil maend, dandere volgbende heelfst binnen lil maand... Versekert up hem ende up al tsine, Actum XVII aprilis an(no) (14)LXIIII post pasch.; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1464-1465, f. 68. Deze had zich ook borggesteld voor Johannes van Herpe bij zijn opname in het Gentse St.Lucasgild (cfr. supra). R. van Elslande, Het altaarschilderij voor de kerk van Sint-Maria-Hoorebeke (1443), in: Het Land van Aalst, 43ste jg., 1991, nr. 4, blz. 356. R. van Elslande, Het laatste Oordeel van de Meester van Diest, met name Lieven van der Clite (en Augustijn de Brune) in: Meer schoonheid, 34stejg., 1987, nr. 2, blz. 41. M. Martens, Enkele middeleeuwse muurschilderingen te Gent - 11. Gegevens op basis van documenten, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, n.r. 39ste jg. 1986, blz. 65. 0
•
37.
38. 39.
40. 41.
42.
43. 44. 45. 46.
149
47. Scepenen vanderr kuere in Ghendt, naer de handelighe dies voer hemlieden was, ter eausen vanden ansprake dien Zegher van Apeltrin, als procureur van mijnenHeereden bisscop van Camerijke, dede Daneele den Rijke, scildere, van sekeren weerke dat de selve Daneel ghevoerwaert ende ghenomen hadde te makene in mijns voorseits heeren heerbeerghe, naer den uutwijsende vander cijrographien die hij overgaf te wette, dwelke hij in ghebreke was te vulcomme. Wijsden den voornoemden Daneel, niet jeghenstaende ziere weerc, te vulmakene tvoorseide weerc daer de questie af es, ende naer dinhouden vander selver cijrographien, binnen VJ weken eerstcommende, ofte te treekene insammansin chasteledt te Gent. Actum XVII junij 1466; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1465-1466, f. 122v0 • 48. Kenlic dat Daneelde Rijke ... kende dat hij vercocht heeft Gillis de Rats (Rits?) een alf last harincx Roune van den Damme veel zoete ende wel ghepart van den ees besten vanghe eerst te Ghend int watre tusschen brugghen ende datte al nu ghereet ontfaen hebbene te leverne tusschen Bamesse ende St.-Martins messe... welke leveringhe de vors(eide) Daneel versekeft ende over den vors(eide) Daneel mids dat hij ze belooft heeft te quitene, costelos ende al scadelois Lieven van den Bossche, fs. Tristam ende Goesin Ghijseling Actum 13 decembris a(nno) LXVI; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1466-1467, f. 43. Kenlic dat Daneelde Rijke vercocht heeft Jacop Ghijseling een alflast ton harinc Roune van den Damme veel zoete ende wel ghepart te leverne binnen Ghendt tusschen brugghen ... coop es ghedaen omme een zekere somme V penninghen... vors(eide) Daneel belooft heeft te vulcommene (=leveren) ... borghen over hem Gillis van de Putte ende Heindetic van Bueren ende elc over elc... lil tonne Actum XII aprillis a(nno) (l4)LXII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1467-1468, f. 113. 49. Item Daneele den Rijke, schildere, van der vors(eide) pincheelen te schildene metter vors(eide) stede wapene van eiken 6 s. gr. ende van den vors(eide) fringhen aen te naeyen 8 d. gr.; Gent, Stadsarchief, Stadsrekeningen 1466-1467, f. 149. 50. Vergelijk het vaandel op naam van Agnès van den Bossche in het Bijlokemuseum te Gent; J. Baldewijns-D. Lievois, o.c. (ter perse). 51. Kenlic zij allen lieden dat Daneel de Rijke commen es voor scepenen vander kuere in Ghend, kende dat hij ontfanghen heeft van Odwijn de Ville de somme van liJ lb. gr. up tmaken van eener tafle van portratueren, die hij beloeft heeft te leverne te paesschen eerstcommende, ofte hlsdan ghehouden zijn de voors(eide) somme van liJ lb. gr. de voornoemde Odwijn te betalene ende inlegghene sonder eenich delaij, al twelcke den voors(eide) Daneel bekent ende versekeft up hem ende up al tsine. Ende voort es borghe over hem Lodewic Huughs, ende heeft beloeft den selven zijnen borghe vanden voorn(oemde) boorchtocht costeloos ende al scadeloos te houdene ende quitene. Actum XXIII januarij 1467, Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1467-1468, f. 49. 52. Anoniem, Pierrede Ville, in: Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, 15dejg., 1907, blz. 75-80: 53. F. De Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Geschiedkundige beschrijving der stad, dl. V, Gent z.d., blz. 311-312. 54. E. Dhanens, De artistieke uitrusting van de St.-Janskerk te Gent in de 15de eeuw, in: Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone Kunsten, 44ste jg., 1983, nr. 1, blz. 55-56. 55. R. van Elslande, Lieven van Lathem, een onbekende belangrijke kunstenaar uit de 15de eeuw, in: Scheldeveld,jb. XXI, 1992, blz. 137. 56. Gebaseerd op falsificaties vermeldt E. De Busscher, o.c, blz. 168 dat Gerolf vanden Moortre leerling of gezel was van De Rijcke. 57. K.J. Steppe, Aspecten van de laatgotiek in Brabant, Leuven 1971, blz. 166. 58. R. Van de Ven, Schilders vermeld in Diestse archieven gedurende de XIVe, XVe en XVIe eeuw, in: Area Lovaniensis, jb. 1972, blz. 210. 59. V. Fris, La restrietion (13 juillet 1468), in: Bulletijn der Maatschappij van geschied- en oudheidkunde te Gent, 31ste jg., 1923, dl. I, blz. 121.
150
60. Item, Daneele de Rijcke ende zijne ghesellen schilders, vander schildenen bi hemlieden ghemaect, dienende voor de Walpoorte ende voor de Torrepoorte ten voorseider blijder incommene van onser gehuchter vrouwen ende princessen, V lb. gr., Actum XX juliy (14)LXVIII; Gent, Stadsarchief, Stadsrekeningen, 1467-1468, f. 309v 61. Kenlic zij, allen lieden dat Daniel de Rike commen es voor scepenen vander kuere in Ghend, kende ende Jijde dat hij belooft ende toeghesijt heeft broeder Claeijse vanden Berghe, prioor ende leesmeestere vanden doestere vanden Augustinen binnen der voors(eide) stede, ten profitte vanden voors(eide) doestere, int selve doester te leveme zulcdanighe eene tafele van pourtraicturen dienende ten grooten haultare, als hemlieden mids zekeren voorwaerden tanderen tijde belooft heeft, ende sa! de selve tafele al vulrnaeet ende up den voom(oemde) haultare ghehouden zijn te leveme onthier ende tsondachs naer sente Bamesdach eerstcommende, zonder langher delaij. Al welke leverighe te doenede voom(oemde) Daniel belooft, bekent ende versekert heeft up hem ende up al tsine. Ende es bespree ende voorwaerde dat de voom(oemde) tafele weert wesen moet V lb. gr. Up dat se beter ware, dat men hem datte instaen ende goet doen moet, naer thinhouden van huerlieder voors(eide) voorwaerde. Actum XIX aprilis (14)LXIX post Pacha; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1468-1469, f. 85v 0 • 62. A. Keelhoff, Geschiedenis van het klooster der eerwaarde paters Eremijten Augustijnen te Gent, Gent 1864, blz. 87; A. Van Lokeren, La femme à deux barbes. Tableau peint par Hans Hólbein, in: Messager des sciences et des arts de la Belgique, 1836, dl. IV, blz. 264-66; L. Maeterlinck, Hubert van Eyck et les peintres de son temps, Gent z.d., blz. 29. 63. M. van Vaemewijck, Van die Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-1568, Gent 1872, dl. I, blz. 147-159. 64. Kenlic zij etc dat Daneel de Rike comme es etc. kende tachter ende sculdich synde Gillis de Rits de somme van IIIJ lb. gr. goed scult welke somme Daneel voorseit belooft te betalene binnen eender rnaent eerstcommende. Versekert up hem ende borghen Lodewijc Huughs endejoncfrauw Livine Burts. Actum VU octobris (14)LXVIII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1468-1469, f. 12. 65. Kenlic etc. dat Daneelde Rike commen es etc. kende sculdich sijnde Lodewijc Huugs de somme van XXX s. gr. te betalene binnen liJ weeke eerste X gr. gr.... Versekert up hem etc. Actum Vij rnarij (14)LSVIII; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1468-1469, f. 67. 66. Kenlic zij allen lieden dat Daneel de Rike, scildere commen es voor scepenen vander kuere in Ghent, kende ende Jijde dat hij al nu gheconsenteert ende ghewillekuert heeft Joorijs Lievin Huugs, poortere van Brugghe, te hebbene, upheffene ende ontfane tvijfste deel van allen den penninghen, baten ende proffiten die hem ghewijst zullen worden bij den heeren vanden parlemente te Parijs of elders ter eausen van eenen processe dat hangbende es int parlement te Parijs tusschen wijlen Joos Salmoen, an deen zijde, endePieter vander Eecken, met die hem ancleven, an d'andere, vanden welken wijlen Saloen den vors(eide) Daneel hoijr es, omme den vom(oemde) Joorijs tselve vijfste deel te ghebruukene, upheffene ende ontfane tzijnen vrijen properen goede, behouden dien dat de selve Jorrijs ghehouden sa! zijn alle de neerendsticheden te doene omme tvererighen vander sentende ende executie vanden vom(oemde) processe als hij goedelicx sa! connen ende moghen. Actum 12 aprilis ( 14)LXIX post Pacha; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1468-1469, f. 94v 0 • 67. J. Immerzeel, De levens en werken derHollandscheen Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van het begin der vijftiende eeuw tot heden, dl. lil, Amsterdam 1842-1843, blz. 16. 68. R.H. Willenski, Flernish painters 1430-1830, vol. I, Londen 1960, blz. 16. 69. Daneelde Rijke, alias de Rijts, kent sculdich zijnde Jacop Sarnlers, fs. Jacops, de somme van V lb. gr. goeder scult...; Gent, Stadsarchief, Jaarregister 1481-1482, f. 156. 0
•
151
DIT BESTAAT NIET MEER (waarschijnlijk) Fotograaf Fr. De Rudder van de Rooigemlaan 463 te Gent maakte deze mooie foto van wat nu een old-timer is. De heer Ivan Mahy identificeerde hem als een de Dion-Bouton en gaf er de hierna volgende toelichtingen bij: Het is een coupé-chauffeur gefabriceerd tussen 1904 en 1906 en waarschijnlijk ingevoerd door de firma F.N. te HerstaL De verkoper ervan te Gent was toen J. Houard, rijwielen- en automobielenkoopman, Reep 16, zoals De Wegwijzer der stad Gent hem vermeldt. Helemaal vooraan zijn twee carbidgas- of acetyleenlantaarns te zien, waarschijnlijk van koper. De grote "doos" eronder is de radiator met de motorzwengel ervoor. De motor was vermoedelijk een één-cylinder met een vermogen van 8 pk. Het achterste gedeelte van het voorste spatbord is naar buiten gedraaid waardoor het straatvuil tijdens het rijden weggeslingerd werd en aldus het koetswerk niet bevuilde. Het "reservewiel" is een Stepney-velg met binnen en buitenband waarvan het ventiel duidelijk te zien is. Minder duidelijk zijn de vier klemmen waarmee die velg aan een wiel kon vastgemaakt wat het verder rijden met een lekke band mogelijk maakte. De gebogen slang die men bemerkt binnen de ring van de velg is de luchtleiding van de claxon die boven het spatbord te zien is. De peer ervan is niet te zien, verborgen als hij is door de band van de Stepney-velg. De "dop" boven die velg is het bovenste uiteinde van de handrem. De verticale staaf naast de stuurstang is de versnellingshendel. Er waren drie gangen of versnellingen en één achteruit. De gangwissel was halfautomatisch. Een ontkoppelingspedaalwas er dan ook niet, alleen een gas- en een rempedaal. De band van het achterwiel is met een anti-slip lederen hoes overtrokken. In de passagiersruimte konden vier personen plaatsnemen maar dan was de wagen wel overbelast. De voo_rste twee (zichtbare) ruiten ervan is een gebogen panoramische. Aan het dak bevestigd is een opgerold zeildoek te zien dat neergelaten de chauffeur tegen regen en ontij beschermde. De ronde koepel boven op het dak herbergde reservebanden en daarachter staat de gereedschapskist. De prachtige koplampen en het verfJjnd afgewerkt koetswerk getuigen van een wagen met klasse en van de voorkeur van de eigenaar voor een handige kleine auto in plaats van een zware limousine. Die eigenaar was Julien Vermeire die in de Gentse Wegwijzer van 1898 t.&.m. 1904 voorkomt in de rubriek "Houten Kassen Fabrikanten" (Fabricants de caisses en bois) te Evergem als J. Vermeireen comp. Nadien wordt dit "Usines d'Evergem". E. OSSlEUR 152
153
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel :XXXV
Gentse
o(
Lang leeve de pluimsteekers Syn.: "Vie van de huurnfiekers; 't es ne schoolvlieger; hij es an 't schoolvliegen". "Den huurn fieke" is :t· eigenlijk de school of 1 :i>. ~ ·, ' ',,,__ het werk verzuunen. . ·! . ,, rt-(6 .:>: ' -~-~ Hoorn komt van "hor;0 ~~ nic" of hoek: achter de hoek wegsluipen. "Ne pluimesteeker of een pluimsteekerigge" is ook iemand die spijbelt, die de school verzuimt, die haagschool houdt. Schoolvliegen komt van schoolvlieden: van school weglopen. "Goet ghemaniert achter de straet, om school-vliegen niet verleen laet... " (Vermaen van den vader des huysghesins aen alle bushoudende
OitdroRt<inqen ~~~~c>OO
GD~~~
EdJ; Levi.s d. Gt/1. tlan 6eert
persoonen ... - 1636, A, 4B). De zoon van wijlen mevr. Marie Van Holderbeke, onderwijzeres te St.-Amandsberg vertelde mij over pluimsteken het volgende: "Wanneer iemand een ander een behoorlijke loer had gedraaid, werd er op weerwraak geaasd. De gedupeerde ronselde dan een bende samen om de dader mores te leren. Vaak werden dan zijn voeten in de lijm gestoken, daarna in de pluimen. Dit alles was niet zo gemakkelijk weg te halen zodat de pluimsteker de volgende dag(en) niet naar school durfde." vandaar; ne pluimsteker, hij es pluime(n) an 't steke, hij hee pluime gestoke(n) Het "Algemeen Vlaams Idioticon" van L.W. Schuermans Uitg. Gebr. Van Lint154
hout- Leuven 1865-70 schrijft: PLUIMSTEKEN, o.w. schoolduiken (Somerghem) p. 42 deel n. Ik giete de patatten af Syn.: "zijn woater moake, stroele, piesse, (gemeen:) pisse, zieke. Zijn woater luuze (:lozen). Es dad'een leie,- een stroelijnge": plassen. Ook: "'k Giete mijn patatten (petoaters) af, 'k goa den uil goan uithange, 'k goa mee de kleine noar d'oopeluchtschöle, 'k goa hem een hand goan geeve, 't ès huug woater." Een tupuuge van in de greppe te pisse Een "tupuuge" is een oogontsteking. Die zou je dan zogezegd moeten krijgen van in de goot te plassen. "Hij hee iets an zijn uuge". Er wordt verondersteld dat men met vuile handen in de ogen gewreven heeft. Om kinderen er van te weerhouden in de goot te spelen zei men wel eens: "Pas op dadde gien hondespuure krijgt". (Ook als waarschuwing tegen het barvoets lopen). Zuu hondemoager, ge zij gelijk ne stok mee un vodde rond Syn.: "Es mij da een hakkeberd, ze studeert veur hoazewind, een moager (smier) mens, zuu moager of de duud;- een groate;- nen hoarijnk;- een stoovaat, - een groamte; - een konijn; - een riet; - een schurrevel; - ne stokvis; - de galge; - een schreepmes; - een zwingelberd (: bord of plank met inkepingen waarop het haar voor plafoneerdersof vlas uitgeslagen of gezwengeld wordt); - ne stok;- ne specht;- ne spierijnk (: Osmerus eperlanus: kleine doorschijnende Noordzeevis, fraai zilverwit met groene en blauwe tinten); - ne sprot; - nen teek; - een sprijnkoane; - ne citeejongene; z'ès zuu moager dad beur deur de greppe keunt trekke; - dadde de zeeve psalms deur beur lijf keun leeze; 't es moar een moagere bieste, een moagere; ze ziet er moagerachtig uit; es da een pannelatte; 't es 't vel over de biene": ze is graatmager. Een "pannelatte" is een daklat van ongeveer 1 m x 0,22 x 0,45. Vroeger had men ook pannelatten van 14, 16, 18 en 24 voet. Ze werden navenant 14-, 16-, 18- of 24-voeters genoemd. Men had ook nog dubbele pannelatten van± 0,34 of 0,35 m dik. Peetse schoarentand Voor vrouwen: "Meetse schoarentand": wordt gezegd van iemand die enkele van zijn voorste tanden mist. Zijn famielde keun dem gestole worde Syn.: "Zijn famielde kan duudvalle,- kan de pot op,- kan zijn konte (en alle andere varianten) kusse": hij baalt van zijn familie, hij heeft er geen betrekkin155
Plaat41
156
gen meer mee. Als verontschuldiging voor niet zo leuke familieleden zegt men: "U moate (:vrienden) kiesde zelve, U famielde nie".
Freek zal 't nog verre brenge Syn.: "Hij zal't nog verre schuppe": er lacht hem nog een mooie toekomst tegemoet. Met Preek wordt de Gentse auteur, en bezieler van het Europese Figurentheater Centrum, Preek Neirynck bedoeld, trouwens ons beider vriend. Zegt men echter: "Hij zal't verre brenge oas 't hij veel wig aflegt", dan wordt de betekenis helemaal omgekeerd en bedoelen we een dommerik.
GENTSE MEMORIEDAGEN: 11-12-13 MAART 11 maart 1128: Diederik van den Elzas, tegenkandidaat van Willem Clito voor het graafschap Vlaanderen, wordt triomfantelijk in Gent onthaald. De invloed van Gent is zo groot dat die stellingname volstaat opdat gans Vlaanderen na enkele weken al partij kiest voor Diederik. 11 maart 1737: Eerste steenlegging van het nieuw lokaal van de Sint-Sebastiaansgilde op de Kouter, naar de plannen van architect Bernard De Wilde. 11 maart 1834: De opvoering van Tartuffe van Molière in de Grote Schouwburg geeft aanleiding tot allerlei incidenten. Het stuk wordt door een deel van het publiek geestdriftig toegejuicht (waarschijnlijk liberale orangisten), doch het publiek van het paradijs (katholieken uit het gewone volk) houdt er blijkbaar een andere opinie op na en talrijke toeschouwers moeten door de politie worden weggeleid. (Het woord Tartuffe is synoniem voor een hypocriet. Molières komedie handelt dan ook over religieuze huichelarij. Het stuk viel dus niet in goede aarde bij de gewone bevolking die streng katholiek was opgevoed, vooral slechts 4 jaar nadat de katholieke Belgen de Hollandse protestanten van zich. hadden afgeschud.) 12 maart 1787: De leden van het "Gerechtshof van eerste instantie" worden verkozen. Voorzitter is ridder Diericx. Als leden worden aangeduid : Roelandts, Varenbergh, Blommaert, Vande Poele, Guchteneere, Goethals, De Wulf, Du Bos en Meyer. 157
12 maart 1824: De eerste stoomboot, "De Hoop", arriveert te Gent aan de Brusselsepoort. Hij heeft de afstand Antwerpen-Gent over de Schelde afgelegd in 8 uur. 12 maart 1833: Jan-Baptist Voortman, een bekend Gents orangist, wiens fabriek in april1831 door stedelijke soldaten, pompiers en werklieden werd bestormd en geplunderd, eist van het stadsbestuur een schadevergoeding van één miljoen goudfrank voor de aan zijn fabriek veroorzaakte schade en 200.000 frank voor pijn en smart. 13 maart 1539: Op donderdag 13, vrijdag 14 en zaterdag 15 maart 1539, gaat de "auweet", de grote Gentse nachtelijke parade voor het laatst driemaal uit. Zij duurt telkens twee uren en trekt door de voornaamste straten van de stad. (Die aoweet was oorspronkelijk een nachtwacht tijdens de grote halfvastenmarkt. Spoedig ontaardde ze echter in een machtsvertoon vanwege de neringen. Zij was een doorn in het oog van keizer Karel; net op het moment dat hij Gent kwam bestraffen in 1540 - waren de voorziene data voor de aoweet 4, 5 en 6 maart. In plaats van te mogen paraderen en indruk te maken op die dagen moesten de Gentse schepenen op 6 maart 1540 bij de keizer in het Prinsenhof op het matje komen . Enige dagen later, op 17 maart, werden negen aanstokers van de opstand van 1539 op het Sint-Veerleplein onthoofd. Het bleef niet bij een éénrnalig verbod. Op 30 april1540 schafte de Concessio Carolina de dreigende aoweet voorgoed af.) 13 maart 1673: Bij akte van 13 maart 1673 krijgen de bewoners van de Kraanlei de toelating van de schepenen om een rij bomen op de kade te planten. 13 maart 1718: Jan-Baptist van Volxsom aanvaardt voor de Staten van Vlaanderen een doek te schilderen, voorstellende de Plechtige Inhuldiging van markies de Prié, namens Karel VI, Rooms keizer, als graaf van Vlaanderen. Deze Plechtige Inhuldiging greep plaats op 18 oktober 1717 op de Vrijdagmarkt. Wanneer u dit doek, dat in ons Bijlokemuseum tentoongesteld wordt, voorbijgaat, wees dan indachtig dat van Volxsom meer dan 10 jaar aan dit schilderij heeft gewerkt. Dat dit onze hedendaagse artiesten, die er soms prat op gaan dat ze 2 à 3 schilderijen per dag kunnen afwerken, even tot nadenken stemt ! 13 maart 1741: Geboorte van Jozefll. Deze verstandige monarch, die zijn tijd voor was, wou, 158
onder de invloed van de wijsgerige stelsels, regeren volgens de principes van het verlicht despotisme. Hij miste echter de nodige psychologische tact en ging overhaast te werk. Zijn hervormingen werden vooral in de Zuidelijke Nederlanden slecht onthaald want het volk was niet rijp voor de gedachte van een gecentraliseerde eenheidsstaat. Frederik 11 noemde Jozef 11 zeer typerend : mijn broeder de keizer-koster. 13 maart 1792: Geboorte te Gent van ridder Theodoor-Frans Papeians de Morchoven. Na gedurende 4 jaar vrijwel alle veldtochten van Napoleon te hebben meegemaakt, legde hij zich toe op de studie van tuinen en planten en werd voorzitter van de Koninklijke Maatschappij voor Land- en Tuinbouwkunde te Gent. 13 maart 1832: Een gepeperd glas ! Een soldaat drinkt in een Gentse herberg een volle pot jenever met een ons peper en enkele uren later bezwijkt de ongelukkige dwaas. De Gazette van Gent, die het nieuws brengt, weet te vertellen dat men het lijk heeft geopend en dat men er "den genever kokend in de maag" gevonden heeft!
Ronald DE BUCK
DOCUMENTATIECENTRUM Werking 1996 BIBLIOTHEEK Uitleningen
Boeken Algemeenheden BelgiĂŤ-Buitenland Economie Gent Geschiedenis (H) Kunst Localia Natuurkunde Onderwijs (I)
1995
1996
8 13 1
9 37 3 280 161 16 94 2 3
446 244
13 94
159
Oost-Vlaanderen Sint-Amandsberg Taalkunde Volkskunde Verhandelingen (Z)
191 102 10 29
269 90 16 30 2
1151
1012
45 1 1
15 42
Subtotaal
47
57
Subtotaal
1331
1449
2529
2518
56
58
Subtotaal Varia Kaarten-Plans Foto's Affiches
1ĂŻjdschriften
Globaal uitleningscijfer Administratie Gemiddeld uitleningscijfer per openingsdag (2u.)
25.635F 35.355F (+ 9.720F) (23 werken)
Aankoop boeken
Pas verschenen, gratis binnengebracht werken:
19.253F 13.973F (voor - 5 .280F) 2.326
5.807 (+3.481) Niet meer met de nodige relativiteit te beschouwen zoals vroeger, want sinds 1995 wordt elke gift afzonderlijk geteld.
Giftenaantal
Boete Geldelijke giften
1.570F
927F
136F
355F
157 169 (voor G 61; 00 108)
Ruildiensten
160
Plan Saurel (10% voor D.C.) Varia Totaal
216F 3.375F
600F 10.109F
---------
----------
3.591F
10.709F (+ 7.118F)
9
Nieuwe ontleners
24 (10voor00) (14 voorG)
COMMENTAAR BU DE WERKING In mijn commentaar van vorig jaar, heb ik vermeld dat, tot en met het jaar 1988 wij jaarlijks een algemene verhoging van het werkcijfer hebben vastgesteld (1988 was een uitblinker met 3.883 uitleningen) en dat vanaf datjaar gedurende de zes volgende een dalende trend is opgetreden. In 1995 kwam een kentering tot stand en dit tot ons grootste genoegen. Voor 1996 kan het Documentatiecentrum met enige fierheid terugblikken op een vruchtbaar werkingsjaar, wat zich niet alleen laat bepalen door het aantal ontleende boeken, maar zich dit jaar vooral weerspiegelt in het hoog uitleencijfer van de tijdschriften. We hebben ook meer jonge bezoekers, een vaststelling die tot aangename bedenkingen leidt, want een bibliotheek is slechts leefbaar door de aanwezigheid van jongeren, die de aflossing verzekeren en de aanzet tot nieuwe initiatieven kunnen uitlokken. De bibliotheek wordt dan het trefpunt van studenten, soms onder de leiding van hun leraar om de weg te wijzen in de arcana van onze werking, wat zeer aanmoedigeรณ.d. is. Vierentwintig nieuwe ontleners drijven in 1996 het totaal op tot 578. De bibliotheek is zesenveertig zondagen open geweest. De drukst bezochte maanden waren: maart met 135 en november met 175 bezoekers. De zwakst bezochte: april met 72 en mei met 64. Dit jaar hebben we 1.133 bezoekers over de vloer gekregen. Dit is enigszins te danken aan onze samenwerking met de stad Gent bij de inrichting van haar "opendeurdag Gent", voor bibliotheken, archieven en documentatiecentra op 23 november. Het feit alleen dat we gesolliciteerd werden, bewijst dat het documentatiecentrum goed aangeschreven staat bij het stadsbestuur en dat we iets te bieden hebben. Wat onze tentoonstelling op die dag betreft zou ik willen aanstippen, dat buiten onze trouwe leden uit Gent, Destelbergen en Mariakerke de meeste bezoekers kwamen uit Drongen, Deinze, Gavere, Wetteren, Heusden, Zwijnaarde, Lochristie, Sint-Denijs-Westrem, Gondtrode, Hansbeke, Ertvelde, Limbeke, Merelbeke en zelfs uit Oudenaarde. En dit niettegenstaande onze ongunstige ligging buiten het bediende circuit. Enkele onder hen, zijn lid geworden van Oost-Oudburg of de Heemkundige Kring Gent en werden zelfs ingeschre161
als lezer, een pluspunt voor de bibliotheek en voor de kringen daar veel publicaties verkocht werden. Naar gewoonte werden waardevolle werken aangekocht voor 9.720F meer dan vorig jaar. (25.645F- 35.355F) Ook dit jaar werd tijd noch moeite gespaard om pas verschenen werken gratis te bekomen. Voor een globale som van 13.973F (voor 5.280F minder dan in 1995). Wat de balans betreft van de aangeworven boeken: voor 9.720F meer gekocht en 5.280 minder gekregen. Toch is er dit jaar voor een waarde van 49.328F boeken tegen vorig jaar 44.888F binnengebracht. Onder de uitleentoppers vermelden we zoals elk jaar dezelfde rubrieken, met zoals in 95, Gent op kop, gevolgd door Oost-Vlaanderen (nu op de tweede plaats) en geschiedenis op de derde. Wat de boete betreft op het te laat inbrengen van de boeken is dit jaar 927F in plaats van 1570 in 1995 in kassa gekomen. Enerzijds een aardig cijfertje dat helpt en anderzijds het bewijs dat discipline opleggen aan de ontleners ten gunste komt aan het recupereren van ons boekenfonds. Het is met een opgelucht hart dat we enigszins mededelen dat de benedenverdieping afgewerkt is en bestaat uit: 1) Magazijn "Ghendtsche Tijdinghen" 2) Magazijn "Oost-Oudburg" 3) Magazijn van niet te ontlenen, maar wel te raadplegen werken 4) Afdeling kaarten en plans 5) Afdeling affiches Deze laatste twee bevatten rijke collecties die opnieuw openstaan voor het publiek. 6) en last but not least de bibliotheek waar iedereen welkom is. Wij stellen opnieuw vast dat bij de bezoeker nog altijd verwarring bestaat qua - wat is het D.C.? Dan nog even herhalen dat het D.C. (V.z.w.) de gemeenschappelijke bibliotheek en ontmoetingsplaats is van twee heemkundige kringen nl. "De OostOudburg" (Sint-Amandsberg) en de "Heemkundige - en Historische Kring Gent". Wie tot hiertoe verzuimde een bezoek te brengen aan voorgenoemd centrum wordt uitgenodigd kennis te nemen met een boekenfonds dat aan jong en oud een kostbare informatie kan bezorgen over geschiedenis, kunst, onderwijs, literatuur, genealogie en vooral Gent en omstreken. Een fonds dat men kosteloos kan raadplegen. Wie lid is of wordt van ĂŠĂŠn van de geciteerde kringen kan eveneens boeken, tijdschriften, affiches, prentkaarten, doodsprentjes, foto's en noem maar op, kosteloos ontlenen en door wederzijdse kennismaking met andere bezoekers het verleden herbronnen. 162
Maak er dankbaar gebruik van op elke zondag van 10 tot 12u., behoudens op feestdagen en tijdens de vakantiemaanden juli en augustus. Geen drempelvrees, iedereen is welkom en verzekerd van een warm onthaal. Zijn als giften welkom en gevraagd: wij bewaren en verzamelen wat ons werkgebied betreft, m.a.w. Gent en Oost-Vlaanderen: Geboortekaartjes, communieprentjes, verlovings- en huwelijksaankondigingen, jubilea, priesterwijdingen, kloostergeloften, doodsbrieven + bedankingen, doodsprentjes, devotieprentjes, aflaten, litanieĂŤn, kerst- en nieuwjaarswensen, feest- en verjaardagskaarten, foto's, prentkaarten, affiches (van esthetische of commerciĂŤle waarde), menu's, landkaarten, plannen, oude kranten, allerlei documentatie: folders, brochures, boeken, tijdschriften, verkiezingsdrukwerk, reclamedrukwerk (vb. opening van een nieuwe zaak). Bij voorbaat dank voor uw mildheid. Wekelijks ontvangen wij dankbaar onze trouwe bezoekers, onthalen wij met vreugde de nieuwe leden en trachten wij een maximum aan "service" te verlenen. Wij waarderen de inzet van de ploeg vrijwilligers en idealisten, die onbaatzuchtig ijveren voor het welzijn van het Documentatiecentrum. Ons publiek, dat regelmatig aanwezig is op de openingsuren, verdient eveneens onze dank voor de aanmoediging tot verdere ontluiking van de werking. De goede naam van het D.C. blijft aldus gevrijwaard en dit spoort ons aan, in de toekomst, nog meer hulp te bieden bij "researchwork". Zoals elk jaar al mijn sympathie en warme dank voor de hulp en de morele ruggesteun, De Bibliothecaresse, Mevrouw VAN GELUWE-EGGERMONT A.
Erratum
Wil in ons vorig nummer (Nr. 2- 1997) opp. 95, 17e regel, het woord "Geeraerts" veranderen in "Geerinckx".
163
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 16 november 1925 verscheen het volgend artikel van Alfons Van Werveke:
DE MILITIELOTING Gij weet er nog wel van, geachte medeburger, van de militieloting? Wie de laagste nummers trokken, de ongelukkigen mochten optrekken voor drie jaar; wie de hoogste nummers uit den trommel haalden, waren vrij van het postje zijn vaderland te dienen in den oorlog. Dat hatelijk wervingsstelsel om het nationaalleger te vormen, duurde tot 1909. Jan van Rijswijck Jr., de meest volksgeliefde burgemeester van Antwerpen en een van de grootste Belgische redenaars, zei eens: "Ons leger wordt schier uitsluitend te been gebracht bij middel der loting, eene Fransche instelling dagteekenende van het jaar IV der republiek." Dit is niet volkomen juist. Bedoelde wet dagteekent van 19 fructidor 4e jaar. "Die wet", zegt de Nouveau Larousse illustrĂŠ, "was de eerste, die het princiep van den persoonlijken en verplichten krijgsdienst, vaststelde." Wat ge zegt! In Vlaanderen bestond in de middeleeuwen de algemene dienstplicht van 18 tot 60 en zelfs tot 65 jaar. De Fransche wet van 19 Fructidor jaar 4 bepaalde, dat "elke Franschman soldaat was en verplicht het vaderland te verdedigen." Ze schreef voor, dat de dienst van 20- tot 25-jarigen ouderdom duurde. Later gewijzigd door de invoering van de plaatsvervanging en de loting, bleef ze in stand tot het einde van het eerste keizerrijk. "Ze woog zwaar op het land", zegt Larousse. En op BelgiĂŤ dan? Ons land was bij Frankrijk ingelijfd en onze grootvaders hebben geweten aan welken prijs! 4 November 1802 braken te Gent onlusten uit ter gelegenheid van de militieloting. De meier en zijn toegevoegden, die de zitting bijwoonden, waren verplicht op de vlucht te gaan. De policl.ecommissaris werd mishandeld. De opgeroepenen protesteerden tegen de gedurige lichtingen en tegen de willekeurige wijze, waarop de lotingen werden ingericht. Een hevige beroering kwam onder de bevolking, maar men leefde onder het bewind van het geweld en men had goed te protesteeren, optrekken moest men. De wijze van werving door de loting van de Republiek en het Keizerrijk was voor ons land geen nieuwigheid. Onze voorouders hadden ze gekend onder het Spaansch en onder het Oostenrijksch bewind. De oudste ons bekende tekst nopens de militieloting is van 24 Augustus 1667, maar dat schijnt niet de eerste te zijn. Er is spraak van een bevel van baljuw en schepenen der stad Gent, ten gevolge van een besluit van de Collatie, bij hetwelk men deed kennen aan de gebuurtedekens, dat ze moesten "doen loten alle de manspersonen, wezende boven de achttien jaar, geen uitgezonderd noch voorbehouden dan de armen, niet bijdragende tot het huisgeld, om daaruit te nemen den tienden man, die 164
door de negen anderen behoorlijk gewapend en betaald zal worden voor den tijd van ĂŠĂŠn maand gedurende welke hij, tiende man, verplicht zal wezen zich te begeven in compagnie ten dienst van Zijne Majesteit. Wij kennen ook een onderrichting van 30 Maart 1702, waarna de "officieren, regeerders en inwoners van de dorpen en de gemeenten der provincie Vlaanderen zich zullen te schikken hebben in het doen trekken van het lot aan de jongelingen; die zij per dorp moeten leveren ten getalle van 3250 man om daarvan te vormen vijf nieuwe bataljons voetvolk. Er wordt bepaald, dat de loting zal geschieden onder de ongehuwde mannen van 20 tot 40 jaar, die de vereischte gestalte hebben en bekwaam zijn tot den dienst. Zij, die sedert 1 Januari gehuwd zijn om aan den dienst te ontsnappen, zullen verplicht worden aan de loting deel te nemen. De krijgsdienst zal 3 jaar duren. Tot de loting zullen niet geroepen worden de livreiknechten van de geestelijken en de edelllieden ten platten lande, de gezinshoofden, die een hoeve besturen, al zijn ze niet gehuwd, als daar zijn de oudste zoons of de meesterknechten van de hoeve, het ambacht of het huisgezin van een weduwe of van een gebrekkelijken ouderling. Voor de jonggezellen van 20 tot 40 jaar onbekwaam tot den dienst, zal worden bepaald welk deel ze hebben te betalen in de schadeloosstelling voor de ingelijfden. Verschillende van bovengemelde bepalingen hebben wij gekend onder het regiem, dat heeft voorgegaan den algemeeoen dienstplicht, den eenigen, die waarlijk rechtvaardig is. A. VAN WERVEKE
VRAAG EN ANTWOORD De heer M. De Bosscher (Zottegem) vraagt: Wie kan mij het gedicht bezorgen van Rosalie Loveling dat als volgt begint: Moeder ledig vond ik mijn korfje Deze morgen in de schouw Hoe toch zou het komen Dat Sinterklaas mij geen lekkers bezorgen wou?
165
LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Leopold Geerinckx, oud-leerling, vriend en bewonderaar van onze betreurde medewerker Maurits Van Wesemael, herleest nog regelmatig zijn artikels zoals "De Citadel", "Het Prinsenhof', "De Doolhoven", "Het Rasphuis", "De Napoleonisten", "Het Standbeeld van Keizer Karel", enz. Hij komt nog eens terug op een artikel dat Maurits Van Wesemael in 1983 schreef voor het tijdschrift van "De Kring van Bachten de Kupe". Het ging om de vraag "Van wie kwam het idee om in 1914 de IJzervlakte onder water te zetten?" Aan de hand van getuigenissen van o.m. de vader van de briefschrijver, die in 1914 Batterijkommandant was, staat vast dat het idee kwam van de Wulpense dorpsonderwijzer Germain Van Marcke bij wie Kommandant Geerincx ingekwartierd was. Een zeer interessant artikel, maar wij kunnen niet ingaan op de vraag van de heer Geerincx om het te publiceren in "Ghendtsche Tydinghen", ons principe is immers dat uitsluitend specifieke Gentse onderwerpen aan bod komen. Wij herinneren er evenwel graag aan dat geïnteresseerden dit artikel kunnen raadplegen in ons Documentatiecentrum. De heer M. De Bosscher (Zottegem) schrijft ons het volgende: "Hierbij ingesloten een eigenaardig lied dat ik eens gelezen heb, vóór de oorlog, in de grote Almanak van Snoeck. Indien het de moeite waard is, kunt u het eens laten afdrukken." Dat doen wij met plezier, Mijnheer De Bosscher. Hier volgt het: Dees Tuite was 25 jaar voorzitter van de "Zangvereniging St. Macharius" en dat moest worden gevierd. Een lid had een gedicht opgesteld voor de gelegenheid, maar Cies Trompet die eveneens lid was van de "Muziekmaatschappij Sinte Cecilia" vond het wat kort en stelde voor, het enigszins te bewerken en er muziek op te zetten, met algemene instemming ging het dan alzo: Vang een luis, vang een luis Vang een luistervol bestaan Op uw huid, op uw huid Op uw huidig feesttij aan. Wat een kraan, wat een kraan Wat een kranig man is hij Wat een dier, wat een dier Wat een dierbaar feestgetij.
166
Hij is vol, hij is vol Hij is vol bezielde moed Hoe gemeen, hoe gemeen Hoe gemeenzaam vroom en goed. Hij is rot, hij is rot Hij is rotsvast en heel sterk Voor zijn zak, voor zijn zak Voor zijn zaken en zijn werk. Hij is steeds lui, hij is steeds lui Hij is steeds luimig en geacht Hij is steeds moe, hij is steeds moe Hij is steeds moedig en vol kracht. Zet hem op, zet hem op Zet hem op de eretroon Hangt hem op, hangt hem op Hangt hem op de erekroon. Zijne kat, zijne kat Zijne katholieke deugd Schenktonsin,schenktonsin Schenkt ons innerlijke vreugd. En zijn hond, en zijn hond En zijn honderdvoudig loon Maakt hem dood, maakt hem dood Maakt hem dood en sterven schoon Na het lied wilde men de voorzitter huldigen met bloemen en geschenk maar na het brullen van, Hangt hem op, was hij er ongezien en stillekes voor alle zekerheid van onder gemuisd en nergens meer te vinden. Nota van de redactie Het gebeurt regelmatig dat wij brieven ontvangen met de naam van de schrijver en de initialen van zijn voornaam. Aangezien wij niet persoonlijk al onze talrijke leden kennen, stelt dit voor ons een probleem: is deze brief afkomstig van een heer of een dame? Mogen wij aan onze schrijvers vragen zo veel mogelijk hun volledige voornaam te vermelden?
167
GÊNSCHE PRÁOT Ongetwijfeld tot spijt van velen is dit de laatste aflevering van ''Gênsche Prliot". Wij waren daarmee begonnen in ons November-nummer van 1986. Meer dan 10 jaar hebben wij deze stukjes kunnen publiceren, maar onze voorraad is nu, helaas, op. Voor onze meer recente leden herhalen wij dat zij geschreven werden door de in 1865 geboren Gentenaar Jan Cleppe. Hij schreef o.m. toneelstukken en gedichten en was een medewerker van verschillende dag- en weekbladen. Hij schreef eveneens een reeks korte "verhliolijnkskes" in het Gents. De eersten ervan werden in de jaren '20 gepubliceerd in het Zondagsblad van "Vooruit". Wij zullen toch proberen er voor te zorgen dat het Gents niet volledig verdwijnt uit ons tijdschrift. Vîertien daogen achter de kiezijnge was 'ter wirk op 't lollekestribenoal; want de veurvechters häon weeral hulderen boer gespeeld. Jan Pek mee zijne kameräod, die altijd bij den brand waore; wierde geropen om te getuige. Achter dat onze Jan zijnen îed afgeleid hao, vroeg hem de Zuze: - Jongene, wa wete gij van da vechtersaffirre? Hêdde gij gezien dat den betichte däor mee zijne stok dienen hîere zijnen hûugen hoed kapot geslegen hêe? - Nîen ek, Menhîere de Zuze, zei de Pek; mäor 'k hê gezien dat hij nen dikke stok omhûuge stak, in 'k hê tons al mee ne kîer ne klop g'hûurd, dat 't klonk gelijk nen tromel. - G'hêt de slag g'hûurd, zei de Zuze, mäor g'en gêt hem nie zien släon? - Nîe, menhîere de Zuze, îerlijk gezeid, 'k en hê 't nie gezien. - G'en zij mäor nen halve getuige, zei de Zuze al lachende. G'hêt gedäon, jongene, zet u mäor lanst achter. Zuuste aost hij de trappen afkwam om in de zaole te gäon, kwam zijne kameraod binnen om ûuk te getuige; in 't verbijgaon fezelde de Pek hem iets in zijn ûure, in den andere schoot in ne lach. - Hela! gij daor! riep den deurwaorder, wat hê de däor te vertelle? Wete gij nie da 'taan de getuige verböën es van tege malekaor te klappe? - Hêdde gij mij iets hûure zegge, Menhîere, vroeg den andere. - Nîen ek, zei de deurwaorder, maor 'k hê 't gezien. - G'en zij tons mäor nen halve getuige, zei de Pek al lachende, zet u ûuk mäor lanst achter! Den deurwaörder begost te danse van kolirre, in de Pek wier van de Zandarm buite gekegeld.
168
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 26e jaargang nr. 4 15 juli 1997
INHOUD - Br. Dr. René Stockman: Prof. Dr. Joseph Guislain: zijn leven en zijn werken. - Ch. Gilleman: lnventaire Archéologique: Wandtapijten van de gewezen Baudeloo-abdij. - Roza De Vriendt, Beatrix Baillieul, Alexander Evrard, Roeland Van de Walle: Een Wonder-Medecijn in Gent. Sint-Fiacre: Sint-Baafskathedraal- Klooster Groenen BrielSint-Martinuskerk. - Pierre Kluyskens: Ferdinand Snellaert. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg). Q.L.Vrouw Sint-Pieterskerk. Sint-Pietersplein. - Eddy Levis: 't Gentsch spant de Kruune. - E. Ossieur: Requiemmissen voor Misdadigers. - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 14-15-16-17 maart. - Eddy Levis: Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXXVI. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Dit bestaat niet meer.
170
189
190 205
209 218 222 228 231 234 237 239 240
PROF. DR. JOSEPH GUISLAIN: ZUN LEVEN EN ZUN WERKEN INLEIDING Ter gelegenheid van de 200ste verjaardag van de geboorte van Joseph Guislain willen we in een kort bestek een overzicht geven van zijn leven en zijn werken. Deze beroemde Gentenaar, die terecht de grondlegger van de psychiatrische zorgverlening mag worden genoemd, heeft tot op vandaag zijn sporen nagelaten. We hoeven maar te kijken naar het psychiatrisch centrum dat zijn naam
Dokter Joseph Guislain. Schilderij, J.E. Van Der Plaetsen , 1840.
170
draagt en dat de veruitwendiging mag zijn van zijn zorg om aan de psychiatrische patiënten een passende en deskundige zorg te geven. Er is ook het vormingscentrum dat zijn naam draagt en de gelijknamige school voor psychiatrische verpleegkunde, waarmee uiting wordt gegeven aan het belang dat Guislain hechtte aan vorming en training. In het museum van de geschiedenis van de psychiatrie, dat in 1986 werd ingericht binnen de muren van het Guislaininstituut, vinden we al zijn werken, wetenschappelijke studies, reisverslagen en lessen welke hij gaf als professor aan de universiteit van Gent. Iedereen die iets van psychiatrie kent, weet dat de wetgeving op de verplichte opname en behandeling grotendeels door Dr. Guislain werd uitgewerkt , een wetgeving die dateert van 1850 en slechts begin de jaren '90 grondig werd hervormd. Als we onze ogen tenslotte richten op het standbeeld dat te zijner ere werd opgericht in 1887 en waarbij beeldhouwer Hambresin drie symbolen gebruikte, m.n. boeken, boeien en bouwstenen, dan mag dit de beste samenvatting zijn van deze grote persoonlijkheid die we vandaag willen herdenken: hij bestudeerde de geestesziekte en ontwikkelde een geëigende therapie; hij trad in de voetstappen van Pinel in Frankrijk en startte tezamen met Kan. Triest in Gent met een menswaardige zorg en zijn droom ging in vervulling toen in 1857 de eerste patiënten in de nieuwe door hem ontworpen en gebouwde inrichting aan de Brugse Poort konden worden opgenomen. Niet zonder reden zong Guislains vriend en tijdgenoot Ledeganek in het aan hem opgedragen gedicht: "Niet om dien geest, waardoor gij roemrijk zijt, Wordt door zangster u dit kunstloos lied gewijd; 0 neen ! 't is om den adel uwes harten, 't Is om dat schoon, dat liefdevol gemoed, Dat u den mensch als broeder minnen doet; Zoohaast hij wandelt in 't gebied der smarten, Zoohaast zijn ziel van diepe wonden bloedt; Dat u den onmin van 't gemeen doet tarten, Om 't grootsch vernuft zelfs den ellendeling Te wijden, voor wien 't licht der rede in smook verging
171
1. BIOGRAFISCHE GEGEVENS OVER DE JONGE GUISLAIN Joseph Guislain werd in Gent geboren op 2 februari 1797 in een gegoede burgerfamilie van architecten . Helemaal in de lijn van zijn familie geeft hij blijk van een grote begaafdheid als tekenaar. In een van zijn biografieën vernemen we dat hij tijdens een bezoek aan één van zijn vrienden die geneeskunde studeert, zelf besluit om deze richting te kiezen. Hij zou dermate getroffen zijn geweest door het zien van een totaal misvormd kinderhoofd dat zijn vriend aan het bestuderen was, wat hem voor de geneeskunde won. Na eerder moeizaam de toelating van zijn ouders verkregen te hebben, daar deze droomden van een carrière als architect, startte hij met de studie van Latijn en liet zich inschrijven in de 'Ecole de Médecine' van het toenmalige Scheldedepartement. In 1812 zien we de 15-jarige Joseph Guislain meehelpen in het tijdelijk hospitaal aan het Groot-Begijnhof en in 1815 in het Militair Gasthuis als medisch helper. Het was in die jaren dat Napoleon veld moest afgeven, eerst in Moskou en later in Waterloo. In 1816 en 1817 verwierf hij aan de 'Ecole de Médecine' de eerste prijs voor plantkunde, anatomie, scheikunde, fysiologie, ziekteleer, heel- en verloskunde, wat toont dat hij een schitterend student moet zijn geweest. Wanneer Willem I in 1817 de Gentse universiteit opricht, is Guislain een van de eersten om zich in te schrijven; hij volgt er twee jaar de medische richting. Op 31 juli 1819, dus amper 22 jaar oud, promoveert hij tot doctor in de geneeskunde na de verdediging van zijn eindwerk onder de titel "Les exhalations sanguines en général". Tegelijk ontving hij de erepenning voor zijn studie over de milt. Hoe zijn interesse groeit voor de zorg van de geesteszieken is niet heel duidelijk. Wel weten we dat in de stad Gent het oudste dolhuis van WestEuropa te vinden was, m.n. het St.-Janshuis of St.Jan ten Dullen, waar vanaf 1181 tot het einde van de 18e eeuw een dertigtal gevaarlijke mannen en vrouwen waren opgenomen. Vanaf 1656 werden de minder gevaarlijken opgesloten in de gevangenis die was ondergebracht in de kelders van het Gerard de Duivelsteen. In 1756 werd de scheiding doorgevoerd tussen de mannen en de vrouwen, en alle vrouwen verhuisden naar het " Vrouwenweeshuys" dat reeds bestond vanaf de 13e eeuw en in de Korte Violettenlei nabij de Zandpoort of Zottepoort was gevestigd. Vóór de Franse Revolutie waren er in Gent drie krankzinnigengestichten, nl. het Mansweeshuys in het Gerard de Duivelsteen, het Vrouwenweeshuys of het Hospice nr 8 aan de Zandpoort en een eerder kleinschalige instelling van de Broeders Alexianen gevestigd in de gebouwen van het huidige St.Amandusinstituut. Deze laatste verdween met de opheffmg van de Alexianen in 1798. 172
Crypte Geraard De Dui vels teen. Foto F. Goetals , 1986.
De situatie in de twee overblijvende instellingen was mensonterend. De beide dolhuizen waren door het stadsbestuur verpacht aan de zogenaamde weesenmeesters die, bij gebrek aan voldoende financiĂŤle middelen ex-gevangenen rekruteerden om als bewaker te fungeren. Met enige fantasie kan u zich inbeelden welke toestanden heersten in deze weeshuizen. Het was Kanunnik Petrus Joseph Triest die als lid van het in juli 1807 opgerichte "ComitĂŠ d'ordre et d'ĂŠconomie" enige verandering zou brengen in de situatie van deze tehuizen in Gent. Op 4 april1808 stuurde hij vier Zusters van Liefde, religieuzen van de congregatie die hij in Lovendegem had opgericht in 1803, naar het Vrouwenweeshuys. In het dagboek dat de zusters bijhielden lezen we het volgende: "Wij deden onze grauwe lijnwaden rokken aan, en deden al de kamers en koten open; het waren als jonge peerden die uyt hunnen stallen liepen, er waren er die sprongen op handen en voeten, daar zij zo stijfwaren in hun leden. Hunnen beddens, in de kamers waren met kaf gevuld en zoo versriekt dat wij van tijd tot tijd ons verbergden om te we enen".
Triest zal hetzelfde doen met het Mansweeshuys. Daar was het weesenmeester Haeck die de zaak uitbaatte tegen 0,82 fr. per dag en per man. Om wat geld te verdienen werd het Gerard de Duivelsteen bij bepaalde gelegenheden zelfs 173
Kanunnik Petrus Jozef Triest. Schilderij, Ch. PicquĂŠ, 1855.
opengesteld voor de Gentenaars die mits betaling zich konden gaan vermaken met de geesteszieken. Op 13 september 1815 verving Kan. Triest weesenmeester Haeck door de toenmalige overste van de Broeders van Liefde, Eernardus De Noter, en regelde alles opdat de Broeders van Liefde op 30 september 1815 de zorg voor de geesteszieken konden overnemen . In hun kroniek lezen we het volgende:
"Daar zagen zij verscheidene onbehoorlijke dingen, onder andere een kwade zot, die opspeelde en de boeien moest aangedaan, en hem niet voegende naar den zin der knechten, sloeg een knecht met de ijzeren boeien op den zot zijne 174
beenen, dat hij stil viel; en den anderen dag moest die kranke naar het ziekhuis; de beenen zijn kwaadgewild en hij is eenige dagen daarna gestorven; zijne dood mag toegeschreven worden aan dien slag".
Op 11 april 1818 vaardigde Willem I een koninklijk besluit uit dat een hervormingsprogramma voor het krankzinnigenwezen inhield en waarbij alle gebouwen die niet voldeden aan bepaalde voorwaarden qua gebouwen en hygiëne moesten verbeterd of afgeschaft worden. "De Provinciale Commissie van Geneeskunde onderzoek en toevoorzigt van de Provincie Noord-Holland" speelde op dit besluit in en schreef op 7 mei 1821 een prijsvraag uit welke luidde: "Welke zijn de zoowel Psychische als Physische middelen, sedert de laatste jaren tot herstel van krankzinnigen voorgesteld; welke zijn door ondervinding bewezen, het lot dier ongelukkigen te verbeteren ofte herstellen; welke invloed hebben deze gehad op de ziekten, die, hoewel niet afhankelijk van de krankzinnigheid, met dezelve nu en dan gepaard gaan; welke is de invloed dier ziekten op den Psychischen toestand, en welken invloed heeft wederkerig de Psychische toestand der krankzinnigen op deze ziekten?"
De inzendingen moesten voor eind december 1822 de voorzitter van de commissie, Prof. G. Vrolik, bereiken. Om de objectiviteit te waarborgen moest de inzending enkel een spreuk als identificatie dragen. In een bijgesloten verzegelde omslag moest dan de precieze identiteit van de schrijver vermeld worden. De omslag van de niet-bekroonde werken zou ongeopend verbrand worden. Twee inzendingen bereikten de commissie. Eerst kwam de inzending binnen waarvan later zou blijken dat ze van J. Guislain was. Ze droeg als kenspreuk 'U n sage médecin est cel ui qui connaissant nos passions, sait les flatter quand il ne peut les guérir". Kort nadien kwam een tweede inzending binnen onder het motto "Hij is eenen groten oorlogsman, die zijne tochten dwingen kan". Beide verhandelingen worden ter beoordeling aan voorzitter Vrolik en aan de commissieleden Nieuwenhuys en PfJjffers toevertrouwd. Op haar vergadering van 9 mei 1823 besprak de commissie het uitgebreid en nauwkeurig verslag van deze drie juryleden. De tweede verhandeling werd zonder veel omhaal afgekeurd. De verhandeling onder het motto "Un sage médecin ... " werd er geloofd, maar "hoezeer ze ook in de bespiegeling uitmunt, het ontbreekt haar aan preciese beschrijving van de verbeteringen die de laatste 175
jaren in Engeland, Frankrijk en Duitsland werden ingevoerd". Er werd ook te weinig accent gelegd op het particulier klimaat en de volksaard van elk land, en de weerslag hiervan op de ziekteprocessen. Daarom werd besloten de prijs nogmaals uit te schrijven, de premie te verdubbelen tot 60 gouden dukaten en de auteur van de laatste verhandeling - Guislain wordt hier nog steeds niet met name vernoemd- publiek bij de uitschrijving te loven en uit te nodigen tot een verdere uitwerking. Dit gebeurt ook inderdaad op 18 mei 1823 en de nieuwe inzendingen werden verwacht tegen eind december 1824. Guislain zal zijn werk aanvullen en behaalde daarmee op de vergadering van 9 mei 1825 een positief oordeel van de commlssle. In juni 1825 ontving Guislain de prijs en werd tevens gevraagd om zijn werk uit te geven, wat gebeurde in december 1826 onder de titel: "Traité sur 1' Aliénation mentale et les Hospices d'aliénés". Het is wellicht via dit werk dat Triest Guislain leerde kennen en mede door de studie kon Triest verkrijgen dat de geesteszieken uit het zeer onhygiënische Gerard de Duivelsteen in september 1828 konden verhuizen naar het meer aangepaste A1exianenklooster. Triest was er ondertussen ook in geslaagd de jonge en veelbelovende dokter Guislain te laten benoemen tot hoofdgeneesheer van de Gentste krankzinnigengestichten. Dit gebeurde door de Commissie van de Godshuizen op 10 oktober 1828 en werd in volgend contract gevat: "Art. 1. Den heer Josephus Guislain doctor te Gend, wordt benoemd als bijzonder geneesheer der twee krankzinnige huizen onder ons beheer staande en dit wel met toestemming van den heer Kanonik Triest, en om uitsluitend te behandelen de zoogezegde mentale ziekten. Art. 2. Hij zal zijne proefnemingen op het een en ander geslacht bewerken naar de regels van de kunst die hem best zullen voorkomen en die hij zal noodig oordelen ingevolge elks geest of lichamelijke vermogens. Art. 3. De heeren doctors Bouchet en Hulin, jegentegenwoordig voormelde gestichten bedienende, blijven in hunnen post behouden, en de beproefnemingen van den heer Guislain zullen onder hun opzicht geschieden en zij als consulteerende geneesheren daarin medewerken Art. 4. Den heer Guislain zal genieten eene jaarwedde van acht honderd guldens , betaalbaar de eene helft door onze administratie en de andere helft door den .hen heer Kanonik Triest, directeur van het vrouwen weeshuis Art. 5. De tegenwoordige aanstelling zoowel als de te doen beproevingen worden bepaald voor den tijd van twee jaren, naar welkers verloop, ingevolge de min ofte meer voldoende uitslag omtrent deze nieuwe wijze van behandeling, eene voordere berading zal worden genomen. Art. 6. Deze resolutie zal aan de goedkeuring van hunne Edele achtbare heeren burgemeester en schepenen voorgedragen worden". 176
Daannee startte een zeer vruchtbare samenwerking tussen de twee pioniers van de psychiatrische zorg in België. Triest die vanuit religieuze motieven en met een sterke mensenliefde de zorg aanving en deze verrijkte en vervolledigde met de op wetenschappelijke basis therapeutische benadering van Guislain. Meteen werd dit ook het unieke model van de psychiatrische zorg in België die voor 90% door religieuze congregaties werd ontwikkeld. Een eerste resultaat van deze samenwerking tussen Triest en Guislain was een intern reglement voor beide krankzinnigengestichten. Op 13 februari 1829 keurde de Commissie het reglement goed. De eerste tien artikels zijn algemene bepalingen die beogen door orde en regelmaat een goed klimaat en goede behandeling mogelijk te maken. Zo wordt bijvoorbeeld aangedrongen op een gezonde en gevarieerde voeding (Art. I.), zindelijkheid aan tafel (Art.2.), orde en netheid (Art.3. en 4) en het weren van ongewenste bezoekers (Art.6.). Negen artikelen behandelen de taken van de verantwoordelijken op de afdelingen. Ze worden bijzonder opgedragen veelvuldig contact te houden met de zieken om zo beter hun gedrag te begrijpen en de geneesheer erover in te lichten (Art.12). De artikels 20 tot 39 zijn gewijd aan de krankenbezorgers en dienaren. Ze moesten zachtmoedig omgaan met de zieken (Art.20) om hun vertrouwen te winnen (Art.21), ze moeten aandacht hebben voor hun klachten (Art.22) en voorzichtig zijn in hun manier van spreken (Art.23). Ze mogen niet lachen met de eigenaardigheden van de zieken (Art.26) en met geen buitenstaanders over de zieken.praten (Art. 28, 38, 39). Heel belangrijk in het reglement is dat de krankzinnigen aanzien worden als zieken, er zo weinig mogelijk geweld mag gebruikt worden en de arbeidstherapie wordt voorgeschreven. De nieuwe aanpak betekende een ware revolutie in de zorg voor psychiatrische patiënten.
2. GUISLAIN ALS ORGANISATOR EN HERVORMER VAN DE PSYCHIATRISCHE ZORG Meteen zijn we bij een eerste eigenschap beland van Dr. Joseph Guislain, nl. deze van organisator en hervormer van de psychiatrische zorg in België. Zijn innoverende aanpak zou zich immers niet beperken tot de Gentse krankzinnigengestichten. hl 1833 laat hij zijn basiswerk verschijnen "Traité sur les Phrénopathies" dat hij opdraagt aan Kanunnik Triest en in 1835 wordt hij benoemd tot hoogleraar in de fysiologie aan de Gentse universiteit.
177
Wanneer de regering overgaat tot de oprichting in 1841 van een speciale commissie die de opdracht krijgt om de toestand in de toenmalige krankzinnigengestichten te onderzoeken, is Guislain één van de tien leden. In de loop van 1842 zal een eerste rapport verschijnen, waarin heel wat wantoestanden en misbruiken staan vermeld. Vanuit overheidswege werd aangedrongen op een betere reglementering en daartoe werd op 12 januari 1844 een nieuwe commissie opgericht met als opdracht een project van wetgeving op de zorg van krankzinnigen uit te werken. Guislain werd er samen met Ducpétiaux, de inspecteur-generaal van het gevangeniswezen, de dragende kracht en werkte de 'Wet op de behandeling van de krankzinnigen' uit die werd goedgekeurd op 18 juni I850. Ondertussen bleef hij ook zeer begaan met de situatie in zijn eigen Gentse instellingen waarvan hij de toegewijde hoofdgeneesheer bleef In deze actieve jaren was bij Guislain de overtuiging gegroeid dat er spijts alle verbeteringen en aanpassingen er weinig aan het systeem kon veranderd worden, tenzij men radicaal met iets nieuws begon, dat model stond voor de krankzinnigenzorg. Het Gerard de Duivelsteen had hij in 1826 reeds afgekeurd en ook het omgevormde Alexianenklooster beantwoordde niet aan de verwachtingen. Guislain ging zelf aan het werk. Hij stelde daarover tientallen rapporten op, schreef artikels en boeken; hij bezocht talrijke instellingen in Nederland, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Zwitserland en Italië en bestudeerde er de situatie van de krankzinnigen .. Om zijn plannen te kunnen afdwingen ging Guislain in de politiek, werd lid van de Gemeenteraad en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen te Gent. Op 2 november 1851 besliste de Gemeenteraad met de bijstand van Rijk en Provincie een geheel nieuw en wetenschappelijk verantwoord krankzinnigengesticht te bouwen en dit naar de opvattingen van Dr. Guislain. Een bedrag van 700 OOOfr. en een terrein van 10 ha buiten de Brugse Poort werd ter beschikking gesteld van het nieuwe asiel. Samen met stadsarchitect Adolphe Pauli werkte Guislain de plannen uit in RomaansByzantijnse stijl en naar een Italiaans model. De bouwwerken konden in 1853 beginnen. Een aantalleden van de Gemeenteraad en de Godshuizencommissie drongen erop aan het nieuwe instituut in lekebaoden te geven. Guislain drukte echter zijn voorkeur uit voor religieuzen, in het bijzonder de Broeders van Liefde. Als psychiater hechtte hij een enorm belang aan de morele invloed die van de broeders uitging. Ook in het voorwoord van het reglement van 1856, opgesteld door de Commissie van Godshuizen van Gent, maakte Guislain een allusie op de bezwaren dat religieuzen niet zouden opgewassen zijn voor administratieve functies en vijandig zouden staan tegenover het burgerlijk en medisch gezag. 178
Schildersatelier Guislaingesticht. Foto, 1887.
De verantwoordelijkheid in de instelling werd op voorstel van Guislain uiteindelijk gedeeld tussen de overste-directeur en de hoofdgeneesheer. De eerste zou de wettelijke verantwoordelijke worden van de instelling, terwijl de hoofdgeneesheer de totale verantwoordelijkheid van de behandeling op zich zou nemen. Een mooi compromis dat het model werd waarmee de instellingen tot op vandaag werken. In september 1857 verhuisden de 280 patiënten en de 30 broeders van het Alexianenklooster naar de nieuwe instelling die als een modelinrichting voor Europa werd bestempeld. Met de opening van deze nieuwe instelling werd een ware mijlpaal in de geschiedenis van de psychiatrie bereikt. Guislain was daar de basis van.
3. GUISLAIN ALS WETENSCHAPPER Was Guislain een ware organisator en een hervormer van de psychiatrische zorg, dan kon hij dit slechts zijn omdat hij zijn praxis stoelde op een sterke wetenschappelijke onderbouw. We leren hem vanaf 1833 kennen als de schrijver van "Traité sur les Phrénopathies" waarin hij op magistrale wijze een overzicht geeft van wat hij als psychiatrie of phrénopathie beschrijft. Voor hem 179
is geestesziekte een gemoedsstoornis, terwijl de verstandelijke stoornissen die zich voordoen een secundair gevolg zijn van de primaire gemoedsaandoening. Hij zocht dan ook de oorzaak in de psyche, al sluit hij niet uit dat ook hersenziekten en stoornissen in de inwendige organen geestesziekte kunnen veroorzaken. Hij hecht echter in zijn visie over het ontstaan van geestesziekte een grotere betekenis aan morele oorzaken, zoals angst, droefheid, zware teleurstelling, spanning en sterke gevoelens die de primaire affectieve aandoening veroorzaken. Toch zal hij grondig de hersenen als orgaan bestuderen en via autopsie op het spoor komen van verschillende hersenafwijkingen. Maar ook hierbij blijft hij zich de vraag stellen of deze somatische afwijkingen nu de oorzaak zijn van geestesziekte dan wel het gevolg ervan. En ook stoornissen in de inwendige organen kunnen via sympatische of zenuwgeleide weg in verbinding staan met de hersenen en het geestesleven beïnvloeden en omgekeerd. Hij blijft bij deze visie, en ook in zijn driedelig werk "Leçons orales sur les phrénopathies" dat in 1852 wordt uitgegeven stelt hij uitdrukkelijk "que dans Ie plus grand nombre des cas, c'est par ie coeur et non pas l'esprit que l'aliénation s'établit dans Ze moral de l'homme' (boekdeel 2, p 115). Hij probeert in dit werk ook te komen tot een definitie van geestesziekte: "L'aliénation mentale est un dérangement des facultés mentales, morbide, apyrétique, chronique, qui ote à l'homme Ze pouvoir de penser et d'agir librement dans Ie sens de son bonheur, de sa conservation et de sa responsabilité". (Boekdeel I, p 66). Guislain zal in zijn wetenschappelijk werk ook nagaan welke de predispositie is om geestesziek te worden. Hij maakt een onderscheid tussen aangeboren predispositie en verworven predispositie. Het eerste is de erfelijke aanleg die hij ontdekt bij zijn patiënten, terwijl het tweede de voorbeschiktbeid is zoals die in de individuele levensloop en levenswijze verworven wordt. Hierbij verwijst hij naar allerlei somatische, psychische en socio-culturele factoren die het voorkomen van geestesziekte kunnen bevorderen. In zijn lessen geeft hij bv. aan dat de vatbaarheid voor geestesziekte verhoogt naargelang de complexere maatschappij en de hogere bevolkingsconcentratie waardoor de mens steeds meer prikkels en indrukken moet verwerken en daardoor in onrust kan geraken (boekdeel 2, p 11, 16, 17). Voor zijn therapie zal Guislain in het voetspoor stappen van zijn Franse voorgangers Pinel en Esquirol en op zijn beurt de Traitement moral' of morele behandeling verder ontwikkelen. Morele behandeling kunnen we aanduiden als een vorm van therapie die bestaat uit psychologische hulpmiddelen en methoden ter behandeling van de stoornissen in de menselijke geest. In de 180
.;)
)/
Ni.
Extase. Tekening Joseph Guislain.
morele behandeling onderscheidt Guislain twee categorieĂŤn van hulpmiddelen: deze die inwerken op de verstandelijke functies en deze die zich rechtstreeks richten op de gemoedsfuncties. We gaan kort in op deze hulpmiddelen . Voor het inwerken op de verstandelijke functies probeert Guislain de aandacht te bevorderen door lichaamsbeweging voor te schrijven en door de geestelijke inspanning te verhogen via het beluisteren van muziek en het spelen met de 181
kaarten. Hij probeert ook op de verbeelding in te spelen en op deze weg bepaalde waandenkbeelden weg te nemen. En tenslotte probeert hij via redeneren bepaalde waandenkbeelden in hun kracht te verminderen. Over dit laatste zal hij in zijn latere werken twijfelen of het wel effect heeft en of een directere aanpak niet de beste is. Voor het inwerken op de gemoedsfuncties gaat hij zowel aangename als onaangename gevoelens ontwikkelen. Bij meer depressieve patiënten zal hij via allerlei ontspanningsmetboden hen proberen te brengen tot een meer opgewekte gemoedsgesteltenis. Wanneer echter bij een patiënt een bepaald idee of gevoel zou moeten verdwijnen, dan gebruikt Guislain bepaalde schriktherapieën waarbij hij de patiënt probeert af te krijgen van zijn negatief idee of gevoel. Tenslotte zal Guislain ook een pleidooi houden om de patiënten zoveel als mogelijk aan het werk te zetten, omdat volgens hem ledigheid een' van de oorzaken van geestesziekte kan zijn. We mogen hierbij besluiten dat Guislain zijn praxis grondig heeft onderbouwd met hard studiewerk, dat hij meedeelde aan zijn studenten en neerschreef in een aantal waardevolle werken.
4. GUISLAIN ALS BOUWHEER Toen op 23 september 1857 de eerste patiënten werden opgenomen in de gloednieuwe instelling voor krankzinnigenzorg te Gent, was dit het resultaat van jarenlange visievorming, ervaring en vertaling in een architecturaal plan door Dr. Joseph Guislain van een totaal nieuwe aanpak van de geesteszieken. Voor het eerst werd een gebouw opgericht dat speciaal bestemd werd voor de zorg voor geesteszieken. Guislain zelf drukte het als volgt uit: "Un établissement pour aliénés ne peut etre comparé ni à un hópital, ni à une prison, ni à un dépót d'incurables, ni à un batiment quelconque: il est unique en son genre". In zijn drie-delig werk "Les leçons orales sur les phrénopathies" (1852) ontwikkelde Guislain zijn unieke architecturale visie. Wanneer we weten dat hij stamde uit een architectenfamilie en zelf bleef zeggen dat hij "médecin par état, architecte par gout" was, kan ons deze bekommernis niet verwonderen. Voor de nieuwe instelling die hij mocht bouwen koos hij een terrein buiten de stad om milieu-hygiënische redenen: dit terrein lag namelijk aan deze kant van de stad waar het minst hinder van rook aanwezig was. Het meest unieke was 182
Grondplan P.C. Dr. Gui slain. Litho, F. Giele.
wel de indeling van de patiënten welke hij vertaalde in de bouwplannen. Hij maakte een onderverdeling van 6 soorten patiënten en bekwam de volgende schets: A: de herstellenden B: de rus ti gen C: de onrustigen of de opgehitsten D: de luidruchtigen of de woeligen E: de dementen of de zwakzinnigen F: de onzindelijken of de passieven
F
I ·~·
hoeve
[]
E
c
I .. '...c~IJ
dr-=x;;~rrj
A
l<l"'Uken '
183
Het plan zelfbekwam hij door het uitwerken van het volgende stramien dat we letterlijk halen uit zijn werk "Leçons orales sur les phrénopathies". "Je tire deux carrésoblongsen manie re de croix. lefais d'abord ce travail sous forme de croquis, sans compas, sans règle, sans mesure: c'est un premier essai.
Ce sant là les lignes fondamentales du plan, qui en marquent les grandes divisions. Dès à présent, je cherche à établir une cour centrale. Autour de cette cour, je mène d'autres lig nes, je trace les divisions.
Cette premie re a pé ration faite, je forme les grandes voies de communication; je dessine les galeries.
F=====-==::::j~=:::::;;::======l
184
J'établis les salles, je régularise les batiments, j'indique les cellules. ~
~
I ~
tj ~
~~ ~
~
"
'
~ ~
""'''"+-.~:
_j_Ji '
~
c q~Jl u -
.:--;\
On procède à un remaniement; on fait un dessin plus correct; on établit l'échelle métrique; on donne à toutes les parties les proportions qu'elles exigent. Se présentent maintenant les détails ." Citaat: J. GUISLAIN, "Les leçons arales sur les phrénopathies".
Het werd een zeer symmetrisch gebouw, opgetrokken in Romaans-Byzantijnse stijl en naar Italiaans model, waarbij alle zalen waren verbonden met ruime gaanderijen of gangen van 3 meter breedte. Het gebouw is doorheen de tijd goed bewaard gebleven en na een dubbele brand in juli 1928 grondig gerestaureerd. Vandaag verblijven nog steeds patiënten in de originele gebouwen, al is het toch de bedoeling om op korte tijd alle patiënten onder te brengen in nieuwe accommodatie. De ene vleugel is nu reeds museum, voor de andere vleugel zal nog een gepaste bestemming gezocht worden. Maar vast staat dat dit monument ook in de toekomst zal blijven getuigen van de vooruitstrevende en innoverende visie van de bouwheer Dr. Joseph Guislain.
5. DR. GUISLAIN EN ZIIN TESTAMENT Amper 3 jaar heeft Guislain kunnen "genieten" van zijn modelinrichting, daar hij op 1 april 1860 overleed ten gevolge van een ingeklemde breuk. Hij was amper 63 jaar oud, maar de laatste jaren van zijn leven waren getekend door zware vermoeidheid en een moeilijk te verwerken verdriet na het overlijden 185
Dr. Joseph Guislain. Foto, .ca. 1855.
van zijn moeder met wie hij zijn ganse leven bleef samenwonen in het Ingelandgat nabij de St-Michielskerk in Gent. Hij werd begraven op het Campo Santo in St.-Amandsberg, waar hij nog steeds rust in het goede gezelschap van andere voormannen en verdienstelijke Vlamingen. Bij testament liet hij aan de patiënten van zijn instelling I 0.000 goudfranken na en verdere bedragen waren bestemd voor de Gentse godshuizen. Zijn levenstestament kunnen we samenvatten met een tekst die hij schreef in één van zijn werken:
"Faire du bien à l'aliéné, beaucoup de bien, tel est le codex pharmacologique leplus important du médecin phrénopathe ". 186
En dat hij op zijn weg daarheen heel wat weerstand ondervond, omschrijft hij treffend in zijn "Lettres médicales sur l'Italie" (1840):
"Aucune classe de la société, n'exige de plus grandes, de plus sérieuses réformes que la classe des aliénés. L'abandon dont ils sont l'objet est une honte pour notre pays. ll y aura bientot vingt ans que je plaide la cause de ces malheureux; mais hélas! à quelques honorables exceptions près, c'est comme si je pariais à des oreilles sourdes, à des intelligences obtuses, à des coeurs de marbre!" Toen in 1866 door de Société de Médecine de Gand zijn borstbeeld werd ingehuldigd in de Troonzaal van het Stadhuis, zei Prof. Dr. Burggraeve over Guislain:
"In vit en communion de Vésale, de Van Helmont, de Dodonée, de Sirnon Stévin, de Rubens, de Van Dyk, de tous ces illustres artistes, savants ou écrivains qui ont rendu Ie nom de Flamand Européen" . Vandaag klinkt deze Europese gedachte meer dan actueel. Vandaag mogen we Dr. Joseph Guislain naast Gentenaar, Vlaming en Belg ook Europeaan noemen en bouwer aan een humane wereld waar ook de psychiatrische patiënt plaats, aandacht en zorg krijgt. We zijn blij aan deze zo~g te mogen meewerken. Dr. Joseph Guislain, dank u voor uw voorbeeld.
BffiLIOGRAFIE
- -,A la mémoire de M. Ie Dr. B.C. lngels. Gent, Vanderhaeghen, 1886, pp 14. - Alfred, Br., Enige lessen en verhandelingen over het verplegen van zieken en krankzinnigen. Manage, Broeders van Liefde, 190, pp 176. - Archief Hoofdbestuur Broeders van Liefde, Rome - Briefwisseling met Commissie der Godshuizen. -Briefwisseling en jaarverslagen tot 1889. - -, Chez les fous. une visite à l'hospice Guislain. La Flandre Libérale, 7, 8, 10, 11, 12, 13 december 193 1. - Deodatus, Broeder, Het honderdjarig bestaan van het Guislaingesticht, in Psychiatrie en Verpleging, 1957, p. 3-10. - Derave, Hilde, Ontstaan en evolutie van het Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain, 1957 1928). Onuitgegeven Iicentiaatsverhandeling, K.U.L., 1988, pp 94 +bijlagen. - Dispositions réglant l'organisation de la clinique de psychiatrie instituée près de la Faculté de Médecine à lUniversité de Gand, 24 september 1929. - Evrard, Alexander Karel, Joseph Guislain, in Geen rede mee te rijmen. St.Martens-Latem, Aurelia, 1989, p. 83-89. - Evrard, Alexander Karel, De GentsePinel Josef Guislain, in Keymeers, Lede, juli 1977, p. 3134.
187
- Evrard, Alexander Karel, Josef Guislain: grondlegger der psychiatrie in onze gewesten, in Tijdschrift voor Geneeskunde 40, nr 9, 1984, p 603-610. - -, Het Guislaingesticht in de vuurlijn. 1944, handschrift, pp 4. - JozefGuislain. Herdenkingsbrochure 1960, pp 23. - Klinische registers archief Dr. Guislaininstituut. - Koenraad, Broeder, geschreven nota's i.v.m. het Guislaingesticht, s.d., pp 12. - Krantenartikelen uit de Landwacht, Gentenaar, Bien public Gand, i.v.m. brand 25 juli 1928. - Leonard, Vader, Historiek van het Guislaingesticht te Gent. Gent, 1932, handschrift, pp. 25. - Liégeois, Repertorium van het historisch bezit van de katholieke psychiatrische instellingen in Vlaanderen. Leuven, Acco, 1984, pp 194. - Reglement voor de gestichten der krankzinnigen. Gent, Gyselinck, 1851, pp 67. - Reichgelt, Br. C. G., De Broeders van Liefde, 1807- 1876. Gent, Broeders van Liefde, 1957, pp 247. - Reichgelt, Br. C. G., De Broeders van Liefde, 1876- 1922. Gent, Broeders van Liefde, 1976, pp 339. - Stockman, Br. René, De Kerk en het verstoorde leven. Tielt, Lannoo, 1988, pp 351. - Stockman, Br. René, Mijmeringen, Gent, Guislainmuseum, 1967, pp 76. - Stockman, Br. dr. René, Overzicht van de geschiedenis van de reglementering m.b.t. de krankzinnigenzorg, in Psvchiatrie en Verpleging, 1993, nr 2, p 88-100. - Thiry, U., Le professeur Joseph Guislain, apötre des aliénés, in Les cahiers de la Biloque, Janfeb. 1980, p 35-40. - Van Acker, Dr. K., Vlaamsche Temperamenten. Gent, Standaard 1944, pp 119. - Van Acker, Dr. Karel, De therapie van Guislain en zijn tijdgenoten, in Ziekenverpleging, 1956 nr 192, p 23-27. - Van Acker, Dr. Karel, De roem van Prof. Dr. Guislain, in Psychiatrie en Verpleging, 1958, nr 201, p 29-32. - Van Acker, Dr. Karel, JozefGuislain, in Ziekenverpleging, 1947, nr 137, p 7-10. - Vandermeersch, Patrick, Psychiatrie godsdienst en gezag. Leuven, Acco, 1984, pp 297. - Van Hoorde, J., Levensschets van Dr. J. Guislain. Gent, Hoste, 1987, pp 46. - Van Kenynghe de Vosevrie, Guy. La Société Royale de Médecine Mentale de Belgique enquête de son Histoire, in Acta Psychiatrica Belgica, 1995, nr 5-6, p 277-290. - Van Staeyen, E.A., Oorzaken van krankzinnigheid volgens J. Guislain, in Psvchiatrie en Verpleging, 1993, nr 4, p 184-192. - Warner, Broeder, Guislain, in Helpende Handen, Gent, Broeders van Liefde, december 1973, pp 11-26.
Br. Dr. René STOCKMAN
188
INVENTAIRE ARCHĂ&#x2030;OLOGIQUE - FICHE NR. 129 Op 17 october 1899 stelde Ch. Gilleman in de rubriek "Wandtapijten - KoninklijkAtheneum, Ottogracht, nr. 4 - XVIIe eeuw (1656)" in het Frans een fiche op over
Wandtapijten van de gewezen Baudeloo-abdij In een salon van de gewezen Baudeloo-abdij, heden ingenomen door het Atheneum, kan men 4 wandtapijten zien die een respectievelijke breedte hebben van 4,10 m, 4,72 m., 4,72 m. en 1,78 m. Het is moeilijk er het onderwerp van vast te stellen . Het zijn landschappen van een merkwaardig opzet, in de trant van Claude Lorrain. Ze worden geanimeerd door personages in zeer diverse houdingen; men ziet er namelijk de voorbereidingen van een offer. De tijd heeft, helaas, de kleuren aangetast; de heden bijna zwarte figuren veroorzaken een zonderling effect. De archieven van de abdij, bewaard in het provinciaal depot van de Staat in Gent, zorgvuldig nageplozen door Mr. A. Van Werveke, vermelden een enkele aankoop van een wandtapijt in 1656:
Ontfaen by my onderschreven van den heer procurator van teloaster van Baudeloo dryenvyftich pandt elfve schellynghen grooten over de leveringhe van vier sticken tapyte bedragende t'samen vierentwintich ellen en halfmy t'oorconde den 14 october 1656. (getekend) Fmsisco de Moor.
189
De kramers-el gelijk zijnde aan 0,698 m. zouden de "vier sticken tapyte" dus 17,10 m. gemeten hebben. Onze wandtapijten meten ongeveer slechts 15,50 m., wanneer men rekening houdt met enkele centimeters die bedekt worden door het houtwerk. Maar het is duidelijk dat één ervan een amputatie ondergaan heeft: hetweefsel van het klein paneel werd doorgesneden, een naad loopt langs de twee zijden van de lijst. Het verschil in afmetingen belet dus niet de wandtapijten van de Moor terug te vinden in deze van het Atheneum. Frans de Moor was een van de grootste fabrikanten in Oudenaarde. De hoge kosten veroorzaakt door het logement van de troepen gedurende de vijandelijkheden tussen Frankrijk en Spanje na 1648, hadden hem doen besluiten overeen te komen met het Gents Magistraat om zich in onze stad te komen vestigen. Staatsarchief te Gent, Baudeloo, briefwisseling, nr. 22- Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique, t.XIII (Antwerpen, 1856), p. 463.
EEN WONDER-MEDECUN IN GENT Sint-Fiacre: Sint-Baafskathedraal- Klooster Groenen BrielSint-Martinuskerk Dit jaar is het 1600 jaar geleden dat de heilige Martinus van Tours overleed. D; vele St.-Marteosparochies in Vlaanderen zorgen ervoor dat dit Martinusjaar niet onopgemerkt voorbij zal gaan. Ook de St.-Martinusparochie van Ekkergem-Gent laat zich niet onbetuigd en heeft een interessant programma uitgewerkt om haar patroonheilige in de kijker te plaatsen. · Bij een bezoek aan de kerk ontdekten we in een zijbeuk een 19de-eeuws beeld van Fiacrius, een weinig bekende heilige in onze contreien. Dit vormde de aanzet tot een verder onderzoek naar deze mysterieuze figuur verbonden aan deze kerk. Het is opvallend dat de heilige Fiacrius, ook Friael ofFiakele genoemd, vooral bij niet-Geutenaars bekend is. Sommige oudere Gentenaars weten wel te vertellen dat een fiaker een huurrijtuig is, genoemd naar een hotel en/of kerk in Parijs waar dergelijke tuigen gestationeerd stonden. Deze verklaring is echter maar ten dele correct: onder Loclewijk XIV werden huurrijtuigen voor een herberg geparkeerd waar het uithangbord "Saint Fiacre" aan de muur hing. 190
ait, disait-on, ~r l'intorcession de saint F iacre. •cvct.. Carross. Le fiacre est une voiture de louage 1 ~si voiture de pl.ace, que, dans les villes d'une cerim por· .es pars utili-
du ba natio. propr pa1·olc de fo1
tantune .ut ion
çaille r iage domn
u.r faire :mrses, ~
-
J
d'ass1
taux
.osé par nistralunicie cba-
domn ticle riel c sans
ces es. Les
l'àme
~svilles
FU
~ent
Ji'ia~re.
FIJI
res voi-
le louage remontent à l'année 1640, époque à laalles ffrent leur a:pparition à Paris1 mises en tion p.a r un )ndustrwl_ du no~ - ~e s~~-yage. ~ans
sont ] l<~ IANC
-
I
t
Een fi aker of huurrijtuig. Volgens de stadsgids van Antwerpen uit 1892 was een gesloten fiaker de helft goedkoper dan rijden in een open kciets. Uit: C. AUGÉ e.a. Nou veau Larous se Illustré. Parijs, ( 1906). Foto: Georges Antheunis.
Deze afspanning was gelegen in de Rue Saint Antoine en zoals het nogal eens kan gebeuren werd de naam van herberg getransponeerd op de huurrijtuigen. Deze heilige had in Parijs tevens een bedehuis waar hij aangeroepen werd als patroon der tuiniers.
ZIJN LEVENSVERHAAL Over het leven van Sint-Fiacrius zijn in het verleden reeds diverse vita gepubliceerd die in grote lijnen overeenstemmen met de heiligenlevens van de mannen en vrouwen die van over het Kanaal onze gewesten kwamen kerstenen . Sommigen onder hen verkozen een leven als eremijt, anderen hielden zich daadwerkelijk met het bekeringswerk bezig en nog anderen, zoals onze Fiacrius, werden door het volk onmiddellijk als wonderdoener erkend waardoor zij a.h.w. automatisch aan de nodige bekendheid raakten. Niettegenstaande de meeste auteurs de geboorteplaats van Fiacrius ca. 590 in Ierland situeren, is hij volgens een publicatie uit 1661 afkomstig uit Schotland als telg uit een koninklijk geslacht dat reeds sinds generaties diep rooms katho191
liek was. Zo liet zijn grootvader strenge straffen opleggen voor blasphemieën, oncuysheyt emj.e vuylicheydt des vleesches... Opgevoed in een dergelijk milieu verzaakte de twintigjarige troonopvolger aan de kroon, de scepter en aan een mooie prinses, dé symbolen van het (verderfelijke) wereldse gebe\lren. Hij verzaakte aan de macht, aan de pracht en praal, een element dat wij terugvinden bij diverse afbeeldingen van Fiacrius waar de kroon en de scepter aan zijn voeten liggen (bijv. het beeld uit Sint-Martinus Ekkergem). Fiacrius liet zijn koningshuis voor wat het was en week uit naar Meaux in Bretagne (Frankrijk). Voorbeelden van deze onthechtingspolitiek vinden we bij tal van heiligenfiguren terug (bijv. H. Dymphna, H. Alexius, H. Augustinus (alhoewel de laatstgenoemde eerst gretig van de aardse genoegens had geproefd). In Meaux werd Fiacrius door bisschop Faron hartelijk ontvangen. Faron had zelf reeds enkele mirakelen op zijn actief. Fiacrius kreeg toestemming om een hut op te trekken naast een kapel toegewijd aan de H. Moeder Gods. Met een spade groef hij op een nacht alle bomen van een nabijgelegen bos uit en mocht dit terrein in cultuur brengen. In dit gegeven zien velen een vergelijkbaar gebeuren met de roede van Mozes en de mantel van Elias waarmee eveneens vele wonderen werden verricht. Weldra kwamen siecke en bedruckte mensen naar hem, terwijl anderen door Fiacrius wilden onderwezen worden. In plaats van zich als eremijt te vestigen werd hij door de feiten verplicht een openbaar leven te gaan leiden. Verder maakte hij uit een steen een zetel, redde hij een vader met twee zieke kinderen uit een rivier, waarin ze gesukkeld waren (water brengt leven, is louterend en regenererend). Wie echter niet in de wonderen van Fiacrius geloofde zoals een vrouw uit Meaux, werd met blindheid of ziekte geslagen. Door die boosaardige vrouw mocht geen enkele vrouw het heiligdom van Fiacrius betreden ... Fiacrius overleed op 30 augustus 670 (datum waarop zijn naamfeest wordt gevierd). In 1234 op Drievuldigheidsdag werd zijn lichaam opgegraven en in een reliekschrijn geplaatst. Van dan af kenden zijn relieken een ruime verspreiding, zij werden begeerde aantrekkingspoten voor abdijen en kerken die hierin tal van (financiële) voordelen zagen. Zo geraakten reeds in de 13de eeuw relieken van Fiacrius tot in Gent, Brugge en Kortrijk.
DE DEVOTIE IN HET ALGEMEEN Omtrent de devotie tot de H. Fiacrius in Vlaanderen en meer bijzonder in Gent kan men gegevens aantreffen in de heiligenliteratuur. Geïnteresseerden verwijzen we naar de uitgebreide bibliografie achteraan deze bijdrage. Wel vestigen we toch de aandacht op de studie van M. De Jongheen D. Vandromroe omdat deze auteurs uitgebreid ingaan op de vita van Fiacrius en op de verering in onze gewesten. 192
Aanvankelijk was Fiacrius een thaumaturg (wonderdoener). Volgens het boekje uit 1661 was Fiacrius patroon in alle sieckten, maar toch wordt de nadruk gelegd op de kwalen van de ziel en van het gemoed, "waarmee menich armen mensch light hier in Nederlandt'', en verder: "Wy syn hier vol van druck en vlotten in de zee des werelts vol van angst, pijn, droejheyt ende wee, weest ons een medecijn, vertrooster in ons kermen ... ". Fiacrius zouden we misschien kunnen omschrijven als een psychiater avant-la-lettre ... Uit diverse cantaten Ieren wij dat hij in Frankrijk en elders in de eerste plaats wordt aangeroepen tegen buikloop en darmkrampen (mogelijk veroorzaakt door het eten van rotte appels). Ook dysenterie en troussegaland staan op zijn werkprogramma (troussegaland blijkt een oude benaming te zijn voor cholera). Verder behandelt hij ook graveel (nier- of blaasziekte), hemorroïden en gezwellen. In meerdere cantieken is er sprake van "lefic de Saint-Fiacre" (in het Iatijn betekent ficus een vijg en fic is een grote wrat bij rund of paard, mogelijk wijzend op een kankergezwel). Uit diverse zinspelingen blijkt vrij duidelijk dat men in feite op venerische ziekten doelt "touchés de mal honteux"; "ceux qui du chancre affamé, leur pauvre corps est rongé"; "ce safe accident"; ''flicheux mal et vilain "; "les membres ulcérés tout remplis de pourriture"; enz. Dat hij zelfs op koninklijke belangstelling kon rekenen Ieren we uit het feit dat de Franse predikant Bossuet, tevens bisschop van Meaux, Fiacrius plechtig aanriep voor de fisteloperatie van Lodewijk XIV. Maar Fiacrius zou zich ook nog op een ander terrein specialiseren, m.n. de genezing van zieke kinderen, later beperkt tot de aandoening van de "oude man". Hieronder verstaat men "rachitis" en hoogstwaarschijnlijk ook andere kwalen zoals achterlijkheid, ondervoeding, tuberculose, enz. De officiële medische term voor "oude man" is progerie, een uiterst zeldzame ziekte waarbij zeer jonge kinderen het uitzicht krijgen van een hoog bejaard persoon met piepend stemmetje, grijze haren ...
DE VERERING IN GENT Te Gent gaan de oudste sporen van deze heilige terug tot het einde van de 15debegin 16de eeuw. Tijdens werken in :de crypte van de Sint-Baafskathedraal werden in 1936 muurschilderingen ontdekt. Ze zijn te dateren tussen 1480 en 1540; Een aantal, waaronder Fiacrius, beelden heiligen af die door het volk werden vereerd en moeten hier dus als votiefbeelden IJeschouwd worden. Ook de stijl is volks en direct. Op een pijler worden Sint-Fiacrius, de heilige Stefanus en Leonardus afgebeeld. Fiacrius wordt voorgesteld in een monnikspij met in de rechterhand een boek en een beurs, in de linkerhand een spade. Dit laatste attribuut verwijst 193
ongetwijfeld naar onze heilige en het is precies om dit voorwerp dat Fiacrius tot patroon van tuiniers, hoveniers en bloemisten werd verkozen . Op het domein in Meaux kweekte hij groenten en fruit om in het levensonderhoud van de pelgrims te voorzien. In Frankrijk, Wallonië en Kortrijk wordt hij bijzonder vereerd door de fruit- en bloementelers en werden broederschappen ter ere van hem opgericht. Merkwaardig is wel dat hij in Gent- stad van bloemen- in deze sector geen enkele rol van betekenis heeft gespeeld. Noch de kronieken van de Groenen Brie!, noch van Sint-Martinus Ekkergem reppen met geen woord over zijn patroonschap van tuiniers en bloementelers. Een mogelijke verklaring voor dit merkwaardige gegeven is dat in 1648 in de Sint-Michielskerk de eerste broederschap van hoveniers en plantkundigen door Bisschop Triest werd opgericht of minstens door hem aanbevolen en dit onder aanroeping van de heilige Dorothea. Op haar naamfeest werd haar altaar onder een pracht van bloemen versierd, een initiatief dat later zou leiden tot een bloemententoonstelling en nog later tot de wereldberoemde Gentse floraliën. Nu Dorothea tot beschermster van hoveniers en bloemenkwekers was uitgeroepen, had het geen enkel nut meer om Fiacrius als een mogelijke concurrent naar voor te schuiven. Hij werd immers reeds aangeroepen voor allerlei kwalen die met bloemen en planten geen uitstaans hadden. In de regio Gent is er slechts één bedrijf bekend dat zijn activiteiten onder de bescherming van Fiacrius stelde, met name Horticulture St. Fiacre aan de Dendermondsesteenweg te Destel bergen. De thans 93-jarige Mevr. Paul StruyeCardon de Lichtbuer wist ons nog te vertellen dat dit bedrijf in feite een expe----' I ·,,,4 /'; .,....-:-> f,I <lé~l'h<>:fiwt~e· :Si fl~~~::Q~t_elbers~vr-~ ~-,..- ~ - q
./'
.....
,.-'\.....-:
'1 ")
.
::-._ ........... ._; . . .~ . . . . . . . :~
•
~h-
,...
~""'-~....:_i;
-:'\-- ~-::::::.'-~ ·-;,._. 3 Á~..,..~"' -~' '_;;;;· ---~:~~'
·--
Serres van A. Cardon de Lichtbuer te Destelbergen , genaamd "Horticulture St-Fi acre" . Prentkaart verz. Roger De Smul.
194
~
ditiecentrum voor bloemen en planten was, opgericht in 1907 door haar vader Alphonse Cardon de Lichtbuer. Aanvankelijk bezat hij een kleine bloemisterij in Merelbeke, maar vanwege zijn familie kreeg hij nogal wat tegenwind, want iemand van adel hoefde toch niet te werken ... Nadien richtte hij een expeditiefirma op in Destelbergen. Waarom hij zijn bedrijf naar Sint-Fiacre noemde is niet bekend aan onze zegspersoon. Zij herinnert zich niet ooit een beeld van deze heilige gezien te hebben, noch van enige verering is er ooit sprake geweest. Zij suggereert dat haar vader vermoedelijk wist dat Fiacrius in Frankrijk de patroon voor bloemisten en tuiniers bij uitstek was. Zijn erfgenamen verkochten de bedrijfsgebouwen, waarna er zich het geneesmiddelenbedrijf "Ph arma Union" kwam vestigen. Wegens de sterke concurrentie in deze sector legde de firma enkele jaren geleden de boeken neer en kwam er opnieuw een andere zaak.
Verering in de abdij Groenen Briel Comt hier gij menschen al van iedereen verlaten, Friael Godts grooten vrient sal comen u ter baten, Gij die daer hebt soo menich siecke kindt Dit is den water-back daermen gesontheyt vindt Alhier tot Groenen-Brie[ in de Stadt Ghendt gelegen Daer heeft soo menich mensch syn welvaert wedere krege, Dit is het goede huys alwaer van langhen tijdt Een ieder syn gequel en sieckten wierde quydt Geen kancker soa vervuylt, geen rotheyt van de leden, Oft sy en syn gheweert door u goede ghebeden. 0 helper van ons pijn! geen die soa was ghequelt Met sieckten, aft en is in sterckheyt weer ghestelt. Geen droejheyt oyt, geen pijn op 't aertlicheryche. Die niet en syn door u ghenesen alghelycke.
Deze erg vleiende toeristische reclameboodschap over onze stad lezen we in een 17de-eeuwse "Aenroepinghe tot den H. Friael, Patroon in alle Sieckten" opgenomen in een uiterst zeldzaam boekje, uitgegeven te Ghendt bij Maximiliaen Graet in 1661 (Centrale Bibliotheek Universiteit Gent). Het boekje werd door de toenmalige abdis van den Groenen Briel, Anne-Marie Van Hamme, besteld om pelgrims aan te moedigen de heilige te komen vereren in de aan hem toegewijde abdijkerk. De auteur van deze biografie, priester Jacobus Huylenbroucq droeg het werk op aan deze abdis. Het g~schrift is opgesteld in de geest van de eontra-reformatie met vooral de nadruk op het religieus, devotioneel en onthechtingsaspeet van Fiacrius. Christus was zijn voorbeeld en hij volgde de oproep "sequere me" van Hem die het kruis opnam. Op zijn beurt 195
werd Fiacrius een toonbeeld voor de abdis die deze levenshouding doorgaf aan de gelovigen ... In het boekje uit 1661 worden de moeders tot Fiacrius uitgenodigd die "daer hebt soo menich siecke kindt, dit is den waeter-back daermen gesontheyt vindt". Naast een hygiënische functie heeft water sinds de oudheid ook een rituele, heilbrengende, regenererende eigenschap zowel voor de geest als voor het lichaam. Denk maar aan de vier levensstromen die uit de levensfontein ontspringen, het water van de heilige Ganges, het doopsel van Christus, enz. In de meeste bedevaartsoorden vindt de pelgrim water met een heilende functie dat hij later naar huis kan meenemen. In het geval van de Groenen Briel zit het hele waterritueel vervat in een novene: het water uit den back dient gedurende negen dagen samen met brood, eveneens ter plaatse te verkrijgen, in het eten van het zieke kind gemengd te worden; elke dag moet het kind met dit water gewassen worden en moeten zijn klederen er mee besprenkeld worden. Op een gravure is een non te zien die water en brood aan een moeder overhandigt, terwijl een andere religieuze een papperig, ingebunseld kind met een reliekschrijn zegent. Mogelijk is het hier een voorstelling van abdis Van Hamme, want zij was het die het reliekschrijn aan het klooster schonk. Verder dienen gedurende negen dagen zeven Onze Vaders en zeven Weesgegroeten gebeden te worden. Het kind dient de medaille over zich te dragen waarmee het dagelijks zal gezegend worden ... Op de feestdag van Sint-Fiacrius kan men in de "Abdye van Groenenbriele voorbij het Clooster der Eerweerde Paters Augustijnen binnen Ghendt op den XXX Augusti eenen vollen aflaet verdienen ende alle daghen eenen aflaet van 40 daghen, voor de ghene die in de Seghen-Capelle voor het beeldt van den setven Heylighen sullen lesen vyf vader onse, ende vyf Weest Ghegroet... ". Omtrent de medaille van de H. Fiacrius zijn we bijzonder goed ingelicht door de beschrijving uit 1908 van Ch. Gilleman. Op de rectozijde wordt de heilige als een monnik voorgesteld met zijn onmisbare attributen: de spade en het boek. Op de versozijde wordt de H. Margareta met kruis afgebeeld, terwijl zij een draak vertrapt. Deze heilige wordt voornamelijk aangeroepen door toekomstige moeders. Volgens Gilleman bezat het Musée Archéologique de Gand eveneens een dergelijke medaille, maar bij navraag kon men ons dit niet bevestigen. Op de plaats van het vroegere klooster van Groenen Briel waar het bedevaartsoord ter ere van Fiacrius gesitueerd was, verrijst nu het Sint-Lucasziekenhuis. Als laatste wilsbeschikking legateerde Sirnon de Mirabello; ruwaard van Vlaanderen, in 1341 een aanzienlijke som geld voor de stichting van een klooster voor 196
religieuzen behorende tot de orde der Augustinessen, op het Hof ter Walle (Sersanderswal). Omwille van moeilijkheden bij de uitvoering van zijn testament kwam de stichting niet van de grond alhoewel reeds in 1346 een kapel werd ingewijd. In 1362 kregen de abten van de Sint-Baafs- en Sint-Pietersabdij van paus Innocentius VI de opdracht om de stichting af te werken. Zij kochten grond en een woning aan de Groenen Briel van Filip Vilain, heer van het SintJanssteen. In 1370 schonken Jan Vilaio en zijn gemalinjonkvrouw Margareta Briseleste hun huis, genaamd van den Briele aan het klooster der Victorinen, ook bekend als het klooster van Sint-Margareta (hier ligt mogelijks de verklaring van de aanwezigheid van de H. Margareta op de medaille van Sint-Fiacrius). Op 1 december 1372 werd de gemeenschap tot abdij verheven onder de naam van Sint-Margaretater Groenen Briele. Nadat de beeldenstormers in 1566 er lelijk huis hadden gehouden, werd in 1578 de abdis samen met twaalf religieuzen en negen lekezusters naar Aalst verjaagd waar zij werden gevangen genomen en via Vilvoorde uiteindelijk in Doornik belandden. In 1580 richtten de Calvinisten in de abdij een school op voor twaalf arme kinderen, waarvoor jaarlijks voor elk kind 12 pond grooten diende betaald te worden. Bij de terugkeer van de religieuzen moest de abdij nagenoeg volledig herbouwd worden. De Aartshertogen Albrecht en Isabella speelden hierbij een belangrijke rol. Op 30 januari 1649 wordt Anna-Marie Van Hamme benoemd tot abdis in opvolging van Francisca Thevelin (t 26 maart 1648). Het is moeilijk te achterhalen wanneer precies de verering tot Sint-Fiacrius in de Groenen Briel op gang kwam. Op 17 juni 1616 werd de heropgebouwde kerk ingewijd door Bisschop Henricus van der Burcht uit Kamerijk: deze Kercke is ghewijt in de eere van Sente Fiacry tereeren Goeds". Op 30 augustus 1619, op Sente Fiacrys dagh doen begoens men de quade huusen te breken om het nieu huus te maken, op de syde van Meuillenlersstrate ende den vyfsten septemberdoen begoens men de fondamenten te leegghen ... Het is echter onder impuls van abdis Anne Marie Van Hamme, aan wie het hoger geciteerde boekje werd opgedragen, dat de verering tot Sint-Fiacrius een grote toeloop kende. Zevenentwintig jaar lang bestuurde zij met wijze hand dit klooster. Zij zorgde ervoor dat de relikwieĂŤn van de heilige Fiacrius en van de heilige Margareta in twee zilveren, kunstig vervaardigde schrijnen werden opgeborgen. Priester Huylebroucq had ongetwijfeld naast een huldebetoon aan het adres van de abdis, ook de bedoeling het bedevaartsoord in de kijker te plaatsen. Hij eindigde met de belofte dat "in Groenen Briele uytnemende gratiĂŤn en ver197
troostingen worden bekomen voor alle siecke en bedruckte menschen die syne H. reliquien komen besoeken [... ] hij geneest lichamelycke en geestelycke ziekken [. .. ] sielen suchtende onder het swaer paeck der sonden. Hij bezorgt groote weldaden aen alle droevighe ende ellendighe menschen soo kieene kinders als anders ins. Alhier ist dat syne heylighe Reliquien naer duysent jaeren overlijden syn rustende [. .. ] Onder de vele bouwwerken die abdis Van Hamme liet uitvoeren ter verbetering van de levensomstandigheden voor de religieuzen, vermelden wij een gloriette in den hof en drie gheteraste kelders waaronder een wijnkelder. Bij dit laatste zal hun patroon, die een leven in onthechting leidde, zeker niet tot voorbeeld gediend hebben. Op 16 juli 1500 hadden de religieuzen, de abdis en het klooster van Sint-Margareta van den Groenen Briel toelating gekregen van de aartshertog van Oostenrijk om twee zwanen te houden in de grachten van het klooster, om er in rust en vrede van te genieten. In een document, gedateerd 3 september 1674, lezen wij dat de religieuzen naer oude ghewoonte ook piltekens van AloĂŤs maakten en verkochten (aloĂŤ is een plant die tot de familie van de lelie-achtigen behoort; in de geneeskunde wordt ze o.a. als tonicum aangewend om de maag te stimuleren, als purgatiemiddel, maar anderzijds ook voor het kleuren van wol, katoen en zijde). Uit een voorgebod van I april 1530 leren we dat ook nog om andere redenen naar de Groenen Briel wordt gepelgrimeerd: ende omme dat den dienst Godts die men by daghe ende by nachte doet binnen dyveersche cloosters conventen ende Godtshuusen staende ten Groenen Brie[ ende daeromtrent, grootelics verachtert werd by den onghereghelden, beroerte ende onghestadichede daghelicx ghebuerende by den heerbeerghen, bordeelen enden lichten leevene van den personen aldaer wonende ende omme daer inne te voorsiene, zo ghebieden van heere ende toet weeghen dat allen den ghuene van lichten levene ende hemlieden daer mede gheneerende, tsyn vrouwen, weerdinnen, lichte meysins oft hooftvrauwen rumen, vertreeken ende verhuussens van den setven Groenen Briele [. ..]. Zij mogen wonen op Over Schelde daer van hauts toe gheoordyneert. In 1796 werd tijdens de Franse bezetting de abdij, zoals zovele andere, afgeschaft en werden de gebouwen als nationaal goed verkocht. Nog voor het ziekenhuis van de H. Familie er verrees, zoals wij het thans kennen, stond er nog de textielfabriek van Rosseel en De Vos, later Rosseel en Cie. Dit was het definitieve einde van de verering tot Sint-Fiacrius in de Groenen Briel.
198
DE VERERING IN DE SINT-MARTINUSKERK Na een korte breuk duikt Fiacrius reeds in het midden van de 19de eeuw op in de kerk van Sint-Martinus op Ekkergem. Uit het handboek vandeCure en pastorye van St. Martens 't Eekerghem is niet af te leiden wanneer precies deze verering werd opgestart. De kerk die vanaf 26 september 1798 werd verhuurd met verkoop van eigendommen, werd na het Concordaat van 1802 opengesteld. Zij fungeerde aanvankelijk slechts als dochterkerk van Sint-Miebiels (eertijds was andersom). In 1809-1810 werd ze gebruikt als hooimagazijn en werden de diensten in de Carmelietenkerk gecelebreerd. Tussen 1831 en 1835 was ze onderdeel van een krijgshospitaaL Bisschop J. Vandevelde (1829-1838) heeft het reliekschrijn uit de Groenen Brielaan pastoor Albertus Josephus Hoet overgedragen. Deze Franciscaan was van 1819 tot 1835 pastoor van Sint-Martinus. Daar de kerk tussen 1831 en 1835 dienst deed als krijgshospitaal en J. Vandevelde pas in 1829 tot bisschop werd gewijd, zal het schrijn waarschijnlijk in de periode 1829-1831 in deze kerk terechtgekomen zijn. Besloten in een zilveren remonstrantie te voren toebehorend aan de Abdij Groenenbriele alwaer zij met veel godvrugtigheyd was geeert ende eenen grooten toeloop bekomen had. De H. Fiacrus wordt als bijzonderen patroon tegen de kwijnende ziekte (gemeynlijk bekent onder den naem van den ouden man) aanroepen. In zelfde retrtonstrantie zitten relieken van het H. Kruys, s. Petri, s. Augustine, s. Margareta, s. Vincenti, s. Monica, s. Ursula, s. Victoris, s. Andrea, s. Catharina, s. Blasius, s. Jacobi, s. Cecilia, ende dat met goede attestatie en authentiaire brieven overgeleverd door syne hoogweerdigheyd J. Vandevelde, bisschop van Gent. Tot zover het handboek over het reliekschrijn. Hoewel in de doopkapel van de kerk een reliekschrijn uit de tweede helft van de 17de eeuw bewaard wordt, kon niet uitgemaakt worden of het schrijn iets te maken had met Fiacrius. Het houten, gepolychromeerd beeld van Fiacrius in de Sint-Martinuskerk staat op een neogotische sokkel wat eerder tot de uitzonderingen behoort. De fysionomie van deze man doet denken aan deze van een geletterd man, de rechter hand rust op de spade, in de linker houdt hij een open boek; met zijn linker voet vertrapt hij zijn kroon en scepter als toonbeeld van het afwijzen van de "wereldse vergankelijke glans en glitter". In de pastorie is tevens een plaasteren repliek bewaard en stelt een schilderij op doek Fiacrius voor die een adelbrief en kroon ontvangt. Dit schilderij is niet gesigneerd en niet gedateerd. Mogelijk betreft het een historiserend tafereel of ex-voto. De heilige, gehuld in een pij staat voor een hut met een spade in de hand. Er naast bevindt zich een kapel met het beeld van Maria met Kind in een nis. Een paar biedt hem een perkament aan met een kroon op een rood fluwelen kussen en wordt gevolgd door een dame met twee kinderen. Fiacrius is de enige heilige die een spade als attribuut heeft. 199
¡~
8111'beeld van de H. Fiacrius in de St-Martinuskerk te Gent. Gepolychromeerd houten
200
Christus echter, die hij wilde navolgen, komt wel als tuinier met spade voor, daar waar hij verschijnt aan Maria-Magdalena na zijn verrijzenis. De bewaarde beelden in Frankrijk en WalloniĂŤ hebben een meer volks karakter: de heilige wordt ten voeten uitgebeeld als een echte tuinier, een man van het land, steeds vergezeld van de spade en meestal van een opengeslagen boek. Nu eens draagt hij de pij van een franciscaner monnik, dan weer dat van een eenvoudige leek. Er zijn ook beelden bekend waar Fiacrius de voet zet op een kroon en scepter, bewijs van zijn afwijzen van het aardse ... In Gent wordt momenteel geen enkele belangstelling aan de dag gelegd voor de persoon van Fiacrius. Zo werd in de publicatie "Duizend jaar Ekkergem" (1974) met geen woord gerept over de devotie tot deze heilige. E.H. De Brauwer, in 1958 aangesteld als deken van Sint-Martinus, stelde vast dat zich op regelmatige tijdstippen bedevaarders uit de regio Roeselare bij Fiacrius aanmeldden om de genezing voor kinderen (oude man) of volwassenen af te smeken. Meestal werd een postbode, vergezeld van twee Ă drie leden van de familie, afgevaardigd. Zij brachten zelf lintjes, brood en water mee om te laten zegenen, soms deden ze een ommegang rond de kerk en lieten een mis opdragen of deden een offergave van kaarsen. De deken gaf hen meestal een medaille van het H. Scapulier, want hij beschikte niet over een medaille van Fiacrius. In de jaren zeventig ondernam deken De Brauwer een reis naar Meaux. In het gedenkboek vond hij een brief, gedateerd 23 april 1850, waarin het relaas wordt weergegeven van een priester uit Parijs die de Sint-Martinuskerk op Ekkergem bezocht: ik zag een aantal kruikjes gevuld met water. Het water werd er gewijd onder de aanroeping van de H. Fiacrius; de bedevaarders namen het mee voor hun zieke kinderen. Een ander verhaal komt van een pater, behorende tot de Trappistenorde, en geboren in Lebbeke die vertelt dat zijn jongere zuster zwaar ziek was in de jaren twintig. De plaatselijke dokter zag geen uitkomst. Moeder stuurde iemand naar Ekkergem op bedevaart, de kleine kreeg betemis en genas. De Katholieke Encyclopedie vermeldt eveneens de Sint-Martinuskerk waar Fiacrius wordt aangeroepen tegen rachitis. Er wordt aan toegevoegd dat men vroeger het hemd van een zieke in het water van een bron dompelde die aan Fiacrius was toegewijd. Het hemd diende te drogen terwijl de zieke het droeg en naarmate het linnen droger werd, zou ook de kwaal afnemen ... Daar ook in Brugge en Kortrijk - na de restauratie van de Sint-Maarteoskerk kreeg de devotie voor Fiacrius een nieuw elan - deze heilige vereerd wordt of werd, rijst de vraag waarom bewoners uit de regio Roeselare naar Gent afzakken, terwijl ze hun heil toch dichter bij huis konden vinden. Volgens deken De Brauwer verklaarden zij dat het om een oude familietraditie ging, terwijl de be201
kende volkskundige Walter Giraldo uit de mond van een zegsvrouw uit Deerlijk, die tot in 1952 regelmatig naar Fiacrius op Ekkergem kwam dienen (bedevaarten in opdracht van derden), een andere verklaring optekende: Op de Kortrijkse Sint-Maarlenskerk hoef je niet te rekenen, want men heeft er geen relikwie, maar in de kerk van Ekkergem (Gent) daar moetje hem gaan dienen, daar hebben ze immers een relikwie! Tussen de twee wereldoorlogen ging ze af en toe naar Ekkergem dienen tegen de oude man. De toenmalige pastoor, Juliaan den Haerynck, pastoor van 1899 tot 1933, bezat in zijn huis een kapel, waar hij flesjes water verstrekte om de klederen van de kinderen mee te besprenkelen. Hij had het niet onder de markt om de gelovigen naar zijn kerk te lokken en hij zag er niet tegen op om extra aan liefdadigheid te doen, ook zijn maarte (meid) stelde alles in het werk om het de bedevaarders van buiten de stad naar de zin te maken (koffie, koek, enz.). In de pastorij bestaat een lijst van bedevaarders die in Ekkergem de HH. Comelius en Fiacrius kwamen vereren. Sinds 1955 kwamen er 145 personen hoofdzakelijk afkomstig uit de regio Roeselare, Ardooie en Staden. Een enkeling was afkomstig uit Lochristi en Munte, slechts zeven personen kwamen uit Gent zelf. Daar de twee confrerieĂŤn samen zijn gesmolten, weten we zelfs niet wie enkel voor de H. Fiacrius komt. Op een bidprentje uit de tweede helft van de 19de eeuw lezen we dat men in de Sint-Martinuskerk op Ekkergem twee heiligen-kinderspecialisten kan aanroepen (dit is eerder uitzonderlijk), m.n. Fiacrius tegen de oude man en andere plagen en Comelius in het bijzonder tegen de kinkhoest en de sessens (stuipen). Op een herdruk uit 1913 zijn de sessens vervangen door de medische term stuipen of de vallende ziekte, maar er worden besmetheden aan toegevoegd. In hun studie over Sint-Fiacrius verwonderen de auteurs De Jongheen Vandromme zich er over dat de voornaam Fiacrius nagenoeg nooit voorkomt, hij is nochtans de specialist kindergenezer bij uitstek. Ook wij hebben deze voornaam nooit opgetekend. Fiacrius is tevens de tweede patroon van de kerk te Waterland-Oudeman. Hij wordt er, in analogie met de naam van het dorp, aangeroepen tegen de oude man, er wordt in zijn naam water, brood en een medaille meegegeven. In de stad Gent heeft Fiacrius gedurende eeuwen vele genezingen verricht, veel bedroefden getroost en van hun kwellingen verlost, nu is hij helaas in de vergeethoek gesukkeld. Misschien zal deze bijdrage u er toe aanzetten om eens met hem kennis te gaan maken in de mooie Sint-Martinuskerk op Ekkergem. Roza DE VRIENDT i.s.m. Beatrix Baillieul, licentiaat Geschiedenis, prof. dr. em. Alexander Evrard en Roeland Van De Walle, licentiaat Kunstgeschiedenis 202
~~A :')ê:()ê()0'\:3Qël6UO'l)8Qê()ê()S'Q'i}GSi'e~~~ \
~
IN SINT-MARTENS-KERK
~ ~ ~ ~ ;{i
( AKKERGEM) TE GENT Berusten en worden met dagelijksehen toeloop van Bedevaarders,gP.ëerd d~ Relikwiën van den Heiligen FIACRIUS, biJzonderen Patroon tegen de kwijntnde ziekten der kinderen, namelijk tegen de ziekte Ouden Man genoemd, en andere plagen.
~
..
CJ:
ol) <J.:· <i!)
De Heer is wonderbaar in zijne Heiligen.
Ps.
LXVII,
36.
~
~
~ ~
~ ~ :v (Jl ~
~
~
~! (j)
~ ~ ~ ~ ~ ~ ~
NOVENE ter eere van aan H. FIACRIUS
~ ~
Gebeel den voormiddag- 's Namiddags van 21/2 tot 51/2 ure.
~
:v iJl
f~
V a n ouds is men gewoon gedurende negen dagen . $ het vol.rJmde te ondet·houden : 10 Alle dagen zeven Onze Vader, en _zeven Wees geg1·oet lezen , ter eerc van den H. Fiacrius. 20 Alle dagen van het gewijd water en brood in het ete n van het kmd' doen. 30 Alle dagen het kind wasschen met het gewijue water, en er zijne kleederen ~de be~Q_!~~ien . · 4" Het kind <J_~__med~lie_ late.J1 <lr_l!gQ_n , en het met dczel ,-e <lage lij ks eens__~_g_~~ De feestdag van den H. Fiacrius wordt jaarlijks op den laatsten Zondag van Augustus zeer plechtiglijk gevierd. - De solemueele Hoogmis geschiedt ten 9 uren, de vespers ten 3 uren, Jaarna het solemneel Lof en Sermoen. Men zegent ook dagelijks.met de Relikwiëi1 van den H. Cornelius tegen den KinkhoP-st en de Sessens. Uren wanneer m.en zegent:
~
~
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Noveen H. Fiacrius , 19de eeuw. Verz. Roza De Vriendt.
203
LITERATUURLUST
Uitgegeven bronnen J. HUYLENBROUCK, Het leven van den H. Fiacre. Gent 1661 BRUG nrG1067. Copie van den Handboek vandeCure en pastorije van St.-Martens 't Eekerghem gemaeckt door mr Zachmoortel pastor van de zelve prochie engecontinueert by Jan Coene opvolger, overdruk CALLION. Gent 1853 BUG G 15022. Confrerieën H. Comelius en Fiacrius. Gent 1955 -Archief pastorij. JEAN-ERNEST, Abrégé de la Vie et miracles du très Saint illustre et miraculeux confesseur Saint-Fiacre, vicaire gén. de Liège. Luik 1681.
Werken Duizend jaar Ekkergem, uitgave G. MORTIER. Gent 1974, pp. 235-236. F. DE POTI'ER, Gent van den Oudsten Tijd tot Heden, dl. 8, Gent 1884-1933, p. 235-236. J. CUISENIER, L'Art Populaire en France. S.l. s.d. Dictionnaire des Saints Breton. Parijs 1985. A. VER ELST, Folkloristische Tijdspiegel voor België. S.J. s.d. C. AUGÉ, e.a., Nouveau Larousse Illustré. Parijs, (1906). De St.-Fiacre kapel te Lérinnes, in: De Brabantsche Folklore, aug. okt. 1929 Un Voleur d'Antiquités, in: Le Soir, 3-1-1976 (diefstal van 20-ste eeuwse beelden vanS. Fiacre en S. Martin uit Lillois). M. DE JONGHEen D. V ANDROMME; Sint-Fiacre, patroon van de Sierteelt en groenvoorziening, in: Groen in West-Vlaanderen, S.l. s.d. K. Hofbouwmaatschappij Sint-Fiacre. Kortrijk 1989. K. DEVOLDER, De Gentse Gemeenteraad en haar Leden 1830-1914. Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Gent 1994. E. HOUTMAN; Abbaye de Groenenbriel à Gand, in: Monasticon Beige, dl. VII. Province de Flandre orientale, dl. 4. Luik 1984, p. 731-747. De Katholieke Encyclopedie o.I. v. P. VAN DER MEER. C. GILLEMAN, Numismatique Gantoise. Médaille Sainte Marguerite et de Saint-Fiacre (abbaye du Groenen Brie!}, in: Revue Beige de Numismatique, LXIV, 1908, pp. 174-183. Bollandistes-Acta Sanctuorum 30 août Ansart. Histoire de St.-Fiacre. Parijs 1783. W. GIRALDO, Volksdevotie in West-Vlaanderen. Brugge 1989. V. V ANDER HAEGHEN, Het Klooster tenWalleen de Abdij van den Groenen Brie!- stukken en oorkonden. Gent 1888. Catalogue musée en Piconrue, Bastogne - l'Almanach des Vieux Ardennais - Traditions des Saints de l'été. 1994. M. GOOSSENS, Sint-Baafskathedraal: crypte, in: Gent, duizend jaar Kunst en Cultuur, dl. 3, Gent 1975, pp. 75-88. L. SIMOENS, Onze heiligen in kerk en kapel 2 - Bisdom Gent. 1952. E. DHAENENS, Sint-Baafskathedraal te Gent. Gent ???? KERVYN DE VOLKAERSBEKE, Les églises de Gand, dl. 2- Eglises paroissiales et oratoires, Gent 1858. G. CELIS, Het Gentsche Volksleven. Gebruiken en Plechtigheden naar datum gerangschikt. Sint-Amandsberg 1924. A. VAN DIJK, Folkloristische Sprokkelingen- Waterland-Oudeman, in: Oost-Vlaamse Zanten, jg.3,nr. 6, 1928,p. 107. Het Bisdom Gent 1559-1991. Gent 1991. J. DECAVELE en J. VANNIEUWENHUYSE, Archiefgids. Gent 1983.
Met dank aan de heer Roger De Smul, pastoor Johan Goedefroot en Frans Van Bost (maakte melding van het bestaan van een medaille uit Ekkergem in zijn collectie) 204
NASCHRIFT Een goede reden, dachten wij, om eens een bezoek te brengen aan de Ekkergemkerk, anders gezegd St-Martinus. Hoeveel Gentenaars zijn daar nog nooit binnen geweest? Een bijkomende reden is het feit dat het in 1997 1600 jaar geleden is dat de Heilige Martinus van Tours overleed. Dit wordt in juli en augustus herdacht onder de vorm van voordrachten, tentoonstellingen, rondleidingen en wandelingen door Ekkergem. Dat Martinus toch wel een zeer populaire Heilige was moge blijken uit het feit dat er in Frankrijk bijna 4.000 parochies naar hem genoemd werden, in België ongeveer 400 kerken Martinus als patroonheilige hebben en er in het Bisdom Gent niet minder dan 45 St-Martinusparochies zijn. Wanneer u dit tijdschrift ontvangt zijn de acties rond deze herdenking al begonnen, maar geen nood, er komt nog veel achter, te veel om hier op te sommen. Wilt u daarvan op de hoogte blijven en vreest u iets te zullen missen in de kranten, dan kunt u misschien best eens contact nemen met het Parochiesecretariaat St-Martinus- Ekkergemstraat 203- Tel.: 225.24.61.
FERDINANDSNELLAERT Op 3 juli jl. was het precies 125 jaar geleden dat Dokter Snellaert overleed. Een gelegenheid die wij niet voorbij mochten laten gaan om deze figuur even terug in herinnering te brengen. Zoals u misschien geraden hebt doen wij dat aan de hand van een artikel dat Pierre Kluyskens 25 jaar geleden schreef
Op het einde van de vorige eeuw bestond er in de Wilderoosstraat, ook wel het Eglantierstraatje genaamd, die uitgeeft in het Engelandgat, een herberg of liever een stamcafé zoals er vroeger zoveel en vandaag nog zo weinig in Gent zijn, met name "de Staten van Amerika" eertijds "de Graef van Vlaenderen" waar naar loffelijke Gentse gewoonte een drietal"sociëteiten" hun zetel hadden gevestigd: "l'Hirondelle", een maatschappij van bierlustige duivenmelkers, "Jeanne d'Arc", een maatschappij schermers met de vrancke kernspreuk "Loyal et sans intrigue", doorbrave burgers die tussen twee oefeningen in, graag eens de gouden ketting van hun zakhorloge aan de toog lieten rinkelen en de "Snellaertskring" waarvan de leden na hun gewetensvolle dicht- en taaloefeningen, de leesbeurten en voordrachten, 's winters om de week en 's zomers 205
om de veertien dagen, de muzen even vergaten om fles en pint aan te spreken. Hun kenspreuk ronkte nogal romantisch "Eigen tael is d'echte tolk". De Kring was nog geen vijf jaar na Snellaerts overlijden, in april 1877 gesticht geworden in aandenken van de grote figuur die Dr. Ferdinand Augustijn Snellaert was geweest. Ongeveer een kwart eeuw na zijn afsterven was Snellaerts populariteit even groot en warm gebleven, want in augustus 1896 werd op het Campo Santo te Sint-Amandsberg, te zijner nagedachtenis een gedenkteken opgericht met zijn bronzen borstbeeld. Wanneer in 1902 een nieuwe straat door 't Meerhem werd getrokken, die de Groot Meerhemlaan met de Van Crombrugghestraat _verbond, was Gent andermaal Ferdinand Snellaert indachtig en schonk het haar diens naam. Thans hebben zijn vrienden en bewonderaars de honderdste verjaring van zijn afsterven niet onopgemerkt willen laten voorbijgaan. In de voormalige SintPietersabdij werd immers op 28 september een merkwaardige tentoonstelling "Ferdinand Augustijn Snellaert en zijn tijd" ingehuldigd die in november e.k. Kortrijk en bij de jaarwisseling Antwerpen zal aandoen. Bovendien werd op 14 october door het gemeentebestuur van Sint-Amandsberg, in samenwerking of met de toezegging van talrijke cultuurverenigingen een Snellaertherdenking ingericht die op de Academische zitting en later op het Campo Santo zelf een stel vooraanstaande sprekers gelegenheid schonk het leven, de loopbaan en de verdiensten van Dr. Snellaert te ontleden en te belichten. Tevens werd op het Dr. FA. Snellaertplein overgegaan tot de onthulling van het borstbeeld van de gehuldigde, een knappe broksculptuur van de bekende beeldhouwer Firmin De Vos. Het intellectuele Vlaanderen, meer in het bijzonder de gemeentebesturen van Gent en St-Amandsberg, hebben aldus, een eeuw na Snellaerts overlijden, diens aandenken niet laten wegroesten in de vergeethoek van de geschiedenis.
* *
*
Ferdinand Augustijn Snellaert is in de Vlaamse sociale en cultuurbeweging een naam gebleven, en zulks is wel verheugend te noemen. Was hij nochtans meer dan een naam in het geheugen van zijn nageslacht, wist het groot publiek nog iets af van zijn activiteit, van zijn veelzijdige loopbaan, van zijn idealisme en dynamisme? Wij zouden de optimisten de loef afsteken moesten wij deze vragen bevestigend beantwoorden. Een straatnaam, een monument in een kerkhof kunnen hoogstens bekomen dat de naam uit het geheugen van de mensen niet zou weggeveegd worden, meer niet. Snellaert heeft veel geschreven, werken in de geest en in de mentaliteit van zijn tijd, d.w.z. dat op een paar specialisten na, niemand deze werken nog leest. Hij 206
leefde trouwens in een voor de Vlaamse beweging, nogal bewogen periode en wij mogen uit het oog niet verliezen dat al de slagwoorden, de slogans, de strijdwoorden van toen een gans andere betekenis haddan dan de dag van vandaag. Men moet de gebeurtenissen en de geschiedenis van de Vlaamse beweging zeer grondig kennen om de juiste betekenis en draagkracht van Snellaerts proza te begrijpen. Ferdinand Augustijn Snellaert heeft zijn activiteit en zijn ideaal in verschillende domeinen van het maatschappelijk leven gespreid: hij was tegelijk geneesheer, letterkundige, filoloog en politiek voorvechter, met in alles eenzelfde gemene deler, het in dienst staan van zijn volk. Er moet in onze gewesten een levendige mondelinge overlevering bestaan, een leidraad die doorheen de opeenvolgende generaties loopt, opdat de naam van Snellaert een eeuw na zijn afsterven nog met zoveel eerbied en met zoveel liefde door zovele mensen zou kunnen uitgesproken worden, mensen die de details vergaten maar die de naam hebben onthouden omdat hij nog steeds een symbool, een strijdvaandel betekent, zoals de naam van Jan-Frans Willems of van Karel Loclewijk Ledeganck, zijn tijdgenoten, die ook niet meer worden gelezen maar die aan eenzelfde ontvoogdingstrijd verbonden blijven als parels aan een kroon. Koningen, politieke figuren, veldheren gaan na hun dood aanschuiven in de lange rij van de geschiedenis, helden vervoegen de legende, idealisten en sociale voormannen als Willems en Snellaert blijven na hun dood de volksverbeelding treffen en hun naam blijft meer in het hart dan in monumenten gegrift.
*
*
*
Ferdinand Augustijn Snellaert is geen Gentenaar van geboorte, al is Gent zijn strijdperk geworden. Het was te Kortrijk dat hij op 21 juli 1809 werd geboren, maar veel meer dan een geografisch Kortrijkenaar is hij niet geweest. Zijn studies volbracht hij te Utrecht en op 20-jarige leeftijd in 1829, kort voor de Belgische Omwenteling, trad hij als gezondheidsofficier in dienst van het leger van Willem I, eerst te Maastricht, daarna te Antwerpen en na de Omwenteling van 1830 bleef hij nog gedurende vijf jaar dit ambt vervullen; niemand zag er toen zwarigheid in, want in die jaren kon men achtereenvolgens in dienst van de Oostenrijkers, de Fransen, de Hollanders en van de Belgen treden, zonder dat, althans voor een gezondheidsofficier of een geneesheer, het minste vuiltje aan de lucht was. Na enkele jaren was Snellaert echter dat tweederangsgedoe beu als koude pap en kwam hij naar Gent over om er aan onze Alma Mater zijn geneeskundige studies voort te zetten en er zijn einddiploma, in 1838, te behalen. Het werd een beroep, en meer dan een beroep werd het voor hem een apostolaat, zoals dit ook het geval was met zijn tijdgenoot Guislain. Snellaert was als 207
geneesheer, zeker de eerste de beste niet; zijn wetenschap, zijn grondige kennis komen in menige publicatie verschenen in het Bulletin de la Société de médecine de Gand tot uiting, hetgeen hem nooit heeft belet de geneesheer van de armen en van de minstbedeelden te worden. Hij was de man van de lçosteloze consultaties en indien zijn naam lang na zijn dood te Gent in alle lagen van de bevolking vereerd bleef, was het grotendeels te danken aan zijn toewijding, zijn apostolaat tijdens de achtereenvolgende golven van de cholera morbus in het Gentse, toen hij op gevaar af van zijn eigen leven nooit op het appèl ontbrak om zieken en stervenden hulp en troost te bieden. Snellaert was als mens te rijk aan gaven en ideaal om zijn volk enkel met de dokterskiel aan, ten dienste te staan. Zijn woord was gul, enthoesiast, zijn pen was vlot, stijdlustig: beide heeft hij aangewend als cultuurdrager en als voorman van de Vlaamse beweging. Taal en volk waren voor hem innig verbonden. In die jaren waren dergelijke mensen slechts een eilandje, zij vormden een kleine kern, een elite die op veel tegenkanting van de tegenstrevers, op veel onbegrip in de massa stuitte, maar die zich nooit liet ontmoedigen omdat zij wist dat wanneer men een boom plant men slechts jaren later de eerte vruchten zal kunnen plukken. Zijn actie en zijn strijd zijn, althans op gebied van taal, minder spektaculair geweest dan deze van Willems die een grotere uitstraling bezat, minder volks dan de dichter van de Drie Zustersteden. Snellaert was meer de filoloog, meer de geleerde, dan de showman. Stichter met Willems, Ledeganck, Van Duyse, Serrure, Rens en Blommaert van "de" maatschappij die de ontvoogdingsstrijd inzette, nl. "De Tael is gansch het Volk", bleef hij deze kenspreuk gans zijn leven en literaire loopbaan trouw. In deze beweging is Snellaert niet de man van de public relations, wel de purist geweest, degene die teruggreep naar de bron, de rijkdom en de weelde tentoon spreidde en in menige geleerde verhandeling of studie zijn zienswijze belichtte. Al die voorvechters met Willems en Conscience als meest imponerende pions op kop hebben elkaar in feite prachtig begrepen en aangevuld. Snellaert was het meest intellectueel aangelegd, degene die het verleden doorpriemde om het voor de toekomst dienstig te kunnen maken. In zijn tijd was het een ondankbare taak en rol die weinig lauweren bezorgden. Hij heeft zich nochtans vurig, geestdriftig van zijn opdracht gekweten, pionier die wist dat zijn generatie was opgeofferd opdat de volgende een mooie oogst zouden kunnen binnenhalen. Zij die de Snellaerttentoonstelling in de St.-Pietersabdij hebben bezocht, zullen dat klimaat van idealisme, van offer en ook van rotsvast geloof in de uiteindelijke zegepraal hebben aangevoeld, mede dank zij de uitstekende uitleg
208
door mevrouw Huguette van de Woestijne in de cataloog verschaft. Het is haar beslissende doorbraak en allen die Snellaert waardig willen herdenken, allen die iets overhebben voor cultuur, moeten er haar erkentelijk om zijn. Pierre KLUYSKENS
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) O.L.VROUW SINT-PIETERSKERK- Sint-Pietersplein
De geschiedenis van de Q.L.Vrouw Sint-Pieterskerk kan moeilijk los gezien worden van die van de Sint-Pietersabdij, van wie ze oorspronkelijk de abdijkerk was. De stichting van de Sint-Pietersabdij door Johannes, een vriend van de H. Amandus, dateert uit het derde kwart van de zevende eeuw. De eerste kerk was toegewijd aan de H.H. Petrus en Paulus. Reeds in het begin van de achtste eeuw had de abdij een zeker aanzien verworven. Een eerste ontbinding van de abdijgemeenschap vond plaats in 719 op bevel van Karel Martel die abt Celestins afzette op beschuldiging van collaboratie met de vijand, de NeustriĂŤrs. De bezittingen van de abdij verdeelde hij onder zijn vazallen. Onder Karel de Grote werd de abdij in 811 heropgericht Tijdens het abatiaat van lekenabt Eginhart, benoemd door Loclewijk de Vrome, kende de abdij een korte culturele bloei. Eginhart was gelijktijdig abt van Sint-Pieters en van SintBaafs. Twee keer verwoestten de Noormannen de abdij, een eerste keer in 851-852 en een tweede maal in 879. Ondanks alles kon ze zich tussen 879 en 892 blijven handhaven. Tot het midden van de tiende eeuw bleef ze het belangrijkste religieus centrum van Gent, mede dank zij het verval van de Sint-Baafsabdij. Vanaf 941 vond een vlugge heropbouw plaats die gepaard ging met een aantal hervormingen. Hiervoor konden de monniken beroep doen op de steun van de . graven van Vlaanderen Boudewijn ll en Arnulf de Grote. In 975 wijdde Adelberon, aartsbisschop van Reims, de nieuwe romaanse kerk. Ze zou van dan af steeds meer aan belang winnen omdat, vooral tussen 1332 en 1792, de graven van Vlaanderen er de investituur ontvingen en velen er begraven werden. Een brand teisterde de kerk in 1378. 209
O.L.Yrouw Sint-Pieterskerk .
210
Q.L.Vrouw Sint-Pieterskerk.
211
Toen Isabella van Oostenrijk, koningin van Denemarken en zuster van Keizer Karel, in 1526 te Zwijnaarde stierf, werd ze in het koor begraven. Haar mausoleum werd tijdens de beeldenstorm en in 1796, tijdens de Franse bezetting, geschonden. In 1885 bracht men haar stoffelijke resten over naar Denemarken. Haar marmeren praalgraf bevindt zich nu nog tegen de muur van de rechterzijbeuk van de kerk. Onder abt Gerard van Brogne en met de hulp van graaf Amulfl nam de abdij de regel van de H. Benedierus aan. De abten van Sint-Pieters bezaten zowel de geestelijke als de wereldlijke macht over het Sint-Pietersdorp, dat pas in 1796 bij Gent zou gevoegd worden. Het Sint-Pietersdorp strekte zich in grote trekken uit tussen de Ketelpoort, de Kortrijksepoort, de Walpoort en de Heuvelpoort. De abdij bezat talrijke parochies en heerlijkheden in Vlaanderen, nabij Doornik en Rijsel, in Zeeuws-Vlaanderen en Engeland. Eind twaalfde - begin dertiende eeuw kwam de abdij in financiële moeilijkheden, gevolgd door een religieuze crisis in het midden van de dertiende eeuw. De veertiende en de vijftiende eeuw daarentegen waren gekenmerkt door een economische bloei. Ook de Sint-Pietersabdij ontsnapte niet aan de vernielzucht van de beeldenstormers die in 1566 en in 1578 de gebouwen plunderden en nagenoeg volledig sloopten. Pas in 1584.konden de monniken naar hun abdij terugkeren en aan de wederopbouw beginnen. Daarbij hergebruikten ze de oude grondvesten. Het was abt Joachim Arsenius Schayck die in 1629 de eerste steen van de nieuwe kerk liet leggen door bisschop Antoon Triest. De plannen voor deze kerk schrijft men toe aan Jezuïetenbroeder Pieter Huyssens, een beschermeling van de aartshertogen Albrecht en Isabella. Voor de plannen inspireerde hij zich op de Il Gesu-en Sint-Pieterskerk te Rome. De bouw duurde tot 1723. Op het fronton van de kerkgevel plaatste men het wapen van de Sint-Pietersabdij: drie sleutels van goud, bekroond met mijter en kroon tussen kruisstaf en zwaard, de symbolen van de· dubbele macht van de abt. Onder het Frans Bewind schafte men in 1796 de abdij af en werden de goederen verbeurd verklaard. Op 1 november dreven de Fransen de laatste 32 monniken uit hun abdij. Door tussenkomst van Karel Van Hulthem werd de kerk van afbraak gered. Tot 1810 bracht men er het Departementaal Museum voor Schilderkunst in onder. Daarna stelde men ze terug open voor de eredienst. Toen men in 1799 de nabijgelegen Q.L.Vrouw-parochiekerk sloopte werd de abdijkerk als parochiekerk ingericht onder de naam van Q.L.Vrouw SintPieters. Onder leiding van architect Van Dries se he onderging ze in 1969-1972 een restauratiebeurt. 212
Een toch wel bijzonder verhaal van volksdevotie is aan deze kerk verbonden. In 1321 zaaide een pestepidemie dood en verderf te Gent. Een oud vrouwke uit de Brandstraat ontsnapte aan de gevreesde ziekte en schreef dit toe aan haar aanroeping van Q.L. Vrouw. Ze beloofde ieder jaar een kaars te offeren. Sindsdien offert de gebuurte van de Brandstraat elkjaar pestkaarsen in de kerk van Q.L.Vrouw Sint-Pieters. Nog tot 1960 kwamen de bewoners van die straat in processie met twee pestkaarsen. Ze waren telkens vergezeld van een symbolisch oud vrouwke. De processie werd op die dag door de parochiegeestelijkheid aan de Elandijnberg afgehaald. Na 1960 verdween de processie en nu beperkt de plechtigheid zich tot een hoogmis waartoe de inwoners van de Brandstraat speciaal worden uitgenodigd. Naast de twee pestkaarsen van de gebuurte van de Brandstraat offeren de parochianen van Sint-Pieters nog eens twee kaarsen.
Het interieur Het hoogaltaar, ontworpen door Vatentin Vaerwijck en Oscar Sinia, stamt uit 1921. Op de pijlers van de kerk bevinden zich de beelden van de twaalf apostelen en de vier kerkvaders, ontworpen door J.B. Gillis, Pieter Antoon Verschaffeit en Jan Baptist Helderbergh. De beelden van de vier evangelisten, uit 1771-1772, zijn het werk van Jan Boeksent en Pieter De Sutter. De kooromgang is gescheiden van het koor door middel van een gesmeed en verguld ijzeren hek in rococostijl. Het werd ontworpen door meestersmid Maniet uit Kamerijk en gemaakt in de periode 1742-1748. Abt Standaert bestelde het. De bestelling bij een vreemde smid lokte in die tijd heel wat protesten uit van de Gentse smeden die het plaatsen van het hek wilden beletten. Om die reden diende de abt van Sint-Pieters in 1745 een verzoekschrift in bij Keizerin MariaTheresia. Hij schreef: "Drie jaar geleden is er met Sr. Maniet, slotenmaker te Kamerijk, een overeenkomst afgesloten voor de levering van vijf balustrades of ijzeren hekken ... de slotenmakers van de stad Gent maken zich sterk de toegang van deze hekken tot de stad te beletten omdat zij beweren dat dit een werk is dat kenmerkend is voor hun beroep, niettegenstaande het feit dat ze niet bekwaam zijn een dergelijk kunstzinnig werk te maken. Aangezien ze het recht niet hebben handelswaren tegen te houden, heeft de Remonstrant zich moeten wenden tot de heer Intendant de Feeherre van wie hij de toelating gekregen heeft deze balustrades in te voeren met verbod aan de gezegde slotenmakers dit te beletten. Daartoe zijn drie hekken ingevoerd en geplaatst. M~ aangezien er nog twee moeten aankomen en dat hij vreest dat de gezegde slotenmakers zullen trachten dit te beletten, richt hij zich tot Uwe Majesteit". Na deze briefwisseling kreeg de abt gelijk. Op 5 juli 1748 kreeg hij de toelating de hekken in te 213
Q.L.Vrouw Sint-Pieterskerk.
214
Q.L.Vrouw Sint-Pieterskerk . Het orgel.
215
Q.L.Vrouw Sint-Pieterskerk. De preekstoel.
216
voeren. Ze kwamen de laatste dag van diezelfde maand te Gent aan. Maniet kreeg voor het totale werk 13.500 Franse ponden. De oorspronkelijke marmeren koorafsluiting uit ca. 1782, ontworpen door architectJ.B. Simoens, plaatste men in 1845, naareen idee van architectLodewijk Roelandt, vóór de kerkingang. Voor het orgel uit 1847-1848, gebouwd door Pierre van Petegem, bouwde J.J. Bogaert de orgelkast met beeldhouwwerk. Heel wat kunstschatten gingen verloren tijdens de beeldenstorm en de Franse bezetting. Van de kunstwerken die zich nu nog in de kerk bevinden zijn er heel wat afkomstig uit de voormalige abdijgebouwen of uit de tijd toen het Departementaal Museum tijdens het Frans Bewind in de kerk was ondergebracht. Thans bezit de kerk nog een aantal waardevolle schilderijen zoals "De zegepraal van de Eucharistie" en "De verheerlijking van de Eucharistie en de zegepraal van de Kerk", beiden van Th. Van Thulden. Het laatst vernoemde werk, uit de zeventiende eeuw, is afkomstig uit de Brusselse Jezuïetenkerk. Van Jan Janssens is de "Bevrijding van de H. Petrus", uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, en van Pieter Norhert van Reyschoot "De wonderbare visvangst" en "Christus en de blindgeborene", beiden uit de achttiende eeuw. Jan Van Doorsselaer schilderde "Het Laatste Avondmaal", "De Verrijzenis" tien episoden uit het leven van de H. Petrus en de "Torenbrand van de O.L. Vrouwkerk". Gaspar de Craeyer is vertegenwoordigd door het doek "De schildknaap van Totila ontvangen door de H. Benedictus". Het schilderij siert het Benedictusaltaar, ontworpen door 0. Henry. Verder treffen we in de kerk nog werken aan van Nicolaas de Liemackere, J.B. Simons, P. Hals, Jan van Cleef, P. Thyssens, P. Van Avont en twee doeken afkomstig uit de Jezuïetenkerk van Ieper. Het beeld "Christus-Verlosser", achteraan in de kerk, en de vier beelden tegen de pijlers van de absis die de vier deugden voorstellen - de Voorzichtigheid, de Rechtvaardigheid, de Sterkte en de Matigheid- zijn van J.B. Gillis. Daarnaast bezit de kerk nog een gotisch beeld uit de zestiende eeuw van O.L. Vrouw-ter-Riveen een kruisbeeld toegeschreven aan Duquesnoy. De kapel O.L.Vrouw-ter-Rive met een barokaltaar ontworpen door J.B. Cock, biedt onderdak aan een veertiende eeuws beeldje, de zogenaamde "Madonna van de Blandijn".
BffiLIOGRAFIE - Gids van de Sint-Pietersabdij. Gent, 1976. - Deseyn Guido: Gids voor Oud Gent. Antwerpen, 1984, p. 261/264. - Van Overstraeten Jozef, Gerits Jan: Gids voor Vlaanderen, Antwerpen, 1984, p. 344/345.
217
- De Potter André: Geïllustreerde gids van oud Gent. Tielt, 1983, p. 155/161. - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België- architectuur- deel4 nb - Stad Gent, p. 426/440. - Van Remoortere Julien: Abdijengids. Tielt, 1990, p. 363/366. - Inventaire Archéologique- Fiche nr. 290- Het koorhekken van de Onze-Lieve-Vrouw SintPieterskerk, in: Ghendtsche Tydinghen, 1992, nr. 3, p. 140/142. - De Verloren Kost van de Sint-Pietersabdij, in: Ghendtsche Tydinghen, 1981, nr. 4, p. 214. - Van Elslande Rudy: Jan Eebins (ca. 1345-1412), metselaar, beeldhouwer, architect en landmeter, in: Ghendtsche Tydinghen, 1991, nr. 3, p. 146/147.
DavidMAES
" 'T GENTSCH SPANT DE KRUUNE" Een Gentse tekst uit 1899 DERABOTWUK De industrialisatie van de wijk begon in 1802 toen François Lieven De Smet een kleine katoendrukkerij oprichtte langs de kerkweg naar Wondelgem: "... hors de la Porte de Bruges, près du rempart". Tot 1838 bleefhet leven van de nijver-heid grotendeels binnen de afgebakende wegen. Doch omstreeks 1860, na het afschaffen van de stadstol komt de echte urbanisatie van de noordelijke en westelijke stadswijken pas echt op gang. Er wordt gekocht, verkaveld en gebouwd dat het een lieve lust is. De wijk trekt vooral werklui aan: industriearbeiders, half- en ongeschoolde werkkrachten en dagloners, waarvan de laatstgenoemde categorieën het sterkst vertegenwoordigd zijn. Uit een onderzoek van Varlez blijkt dat in 1895 de Rabotwijk voor 74% uit geboren en getogen Gentenaars bestond. Naast Anwerpenaars, Brabanders en Henegouwenaars woonden er ook enkele Nederlanders, Fransen, Engelsen, Duitsers en Zwitsers. De Rabatwijk was dus duidelijk een van de recipiënten voor de uit de binnenstad verdreven, doch autochtone "echt-plat-Gentsch" sprekende Gentenaars, wiens plaats in de gesaneerde binnenstad ingenomen werd door de burgerij en de middenstand. Gentse revue Dat men in die Rabatwijk de fin-de-siede-sfeer niet aan zijn hart liet komen en dat men er ook een behoorlijk "moendse Gentsch klaptege" bewijst de hier opgedoken kluchtige tekst. Hij werd mij toegespeeld door mevr. Van Boxtaele.
218
CJSemenastsisseteit o/an rt !l(abot. Lo{aaf: !Rietstraat 3L (jent, '13e{gii.
Çjreat Concerto Comi{g Op Zonáag 12 'J{pvem6er 1899 'Efjsten TTUUmri van t faatste jaar áer X!Xen eeuw, om 6 ure S avonás. Mêe rie wefwif!enáe meáewerfjng van fange, {grte, groote, f:[eine áiK:J;g, riunne, '1/ette, magerre, scfz.eeve, f.:!omme, rechte, witte, zwarte, scfz.efe, 6fináe, rioave 'J{uch.tere, en zatte artisten mêe twie en vier paoten van a! áe tfieaters van áen ~arl(foot(3J onrier !iet 6estuur van {9f<Jr4J áen 'Buit 1
1
1steSijssepanne 1, Steef:J en 'Beetse a! achter van ':Mijn I<Jrrers;; nutsepot uit te liurgefenr6J, 'Doornen lîoop K._wak_za!vers van t '!{afJat t Sch.otk_en6roersvestse(7), áe pensemarf:J 'En a! anáere mark_ten rier werefá. 2, 1Je 'Wonáer 'Docteur, march.anri van poeiers, om áe puien naar te f.Jijgen. 3, '])e l(fuclîtige Poit, rioor nen tijpe mie en meisk_eslienáe aan. 4, 1Je Zatfap, week_facft.t over áen goeien, 't sinuiver rioor Pietje Snot. 5, 1Je 'Triestige Liedjeszanger, ge zift zoo moeten faclien als ge nie in t sfaap van valt. 6, '])e Outfen ':Man,groot succes uit t ouwmanei<Jnsliuis; 10 minuten contrak;s;, voor liuiáer voeten te wasscfz.en 1
1
1
1
2áe S toverije 1, 'l(onr 'Den liemáen6anri op 'Bezoek_ naar áe Jurfof<J, rio ar Tz.este 'l(ar6oni<JC, áen riienen van aan 't groot l(g.non. 2, "l(Zoe 'E Zoo nog en 'l(fein 'l(jnáse wif!en Zijn, triestige tweespraak_onáer zijn affeene mee 't meisen. 3, 'Wit en Zwart, áe witte scliouwvager en zwarte 6ak_f<Jr, op te Cappen op 't 'Bauwefijste (9J, naar ria áat wijf overrerien es van ria wafen scfz.eep {Io). 4, 9..ef6ours eliante par {e comUJ.ue triste áe ['opéra CronUJ.ue par 6ésag waarop 'l(arak_TTWësttok_a!Jouwasti/(g. 'De Menscfz.eneter. 6ir. (I I)tnee zijn geriresseráe feeuwen. v[ooien. tiegers. mieren en panters. 'Binst riienen contraf:JrsJworrit er voor áe wijVen Kg.fe opgegoten in liuirier f:.jjsens.
3áe !Jiutsepot. 1. 'R._aymanri en zijn 'Benrie, groot succi.s van Scliouw6urg van Moustaplîa. 2. C[ouw {IZJ ferriinantèse, gezeten op een sne[paaráefooszonrierspoorwegpetrofrijtuig, uit te 6ra.I<Jn rioor een feegfiersenCooszonáergeáach.tmet viscliopgevuiá!i.oofá!Jezittenámenscfz.enKjná aan eCven voor ne frank.Jv; 3 . ''](Moe peetze zijn, groote áoopsène rioor Cies 'R._omenast, uit miáenvan ri' appeCsirope. 4, 'Transva! {14}, sch.ritk_efijf<J, sch.romeCijf<J, afgrijsefijf<J menscfz.ensfacft.terijen uit te 6rai<Jn rioor nen lioop mee engeCscfz.e schavuiten van 't (uizenpoortje. '1/oor t s[ot: 1
219
Picavet, tneclit 6ij Ie marclianá van èwe Scliiláerijen: qroote PantominrL. in 17 6eilrijpm en 1 tafereel.
.9L(gemene Sdiiffjn,gen . .91.rt. 1, 'De leuren zuUen geopend wortfen om 11 ure ~~avonds, om te 6 te 6eginnen. .9f.rt. 2, !Jf.{(e 'lJefgen zijn gefijtvoor Ie wet, die d' eerste tomt ttUJe fangs acliter zitten. !lf.rt. 3, 'De Ï1tfltulfl is fangs Ie tieure van 't tiftmk9t fangs Ie /(#der. !lf.rt. 4, 'De Cfuua6ans(15}, titufervoituren efas~ trams, velosipeden en voennanswagens zuikn fangs Ie .zoftferoenster 6innen tomen. Zij zuUen Ie vofgende weg nemen: 'l{ietstraat, !Jleuvefstraat, .91.ntwerpscliesteenweg, !Meufestele naar St. 'Denijspfein. {16)
!lf.rt. 5, fJén einde a{(e 0111Jema,(~n te vermijlen in Ie .zaa[ttUJeten Ie 6innentomenle fiuftferen porte-ttUJnnaie aan Ie tatrofe {17} afgeven. !lf.rt. 6. 'De personen die 6innenf(gmen worden vrïentfe{ijtverzoclit fiun tfoefen aan liet pijperette fiangen . .9f.rt. 7, !Maatregelen zuUen genomen zijn om tie zaak te doen instu~n 6ijgeval van 6ranát. !lf.rt. 8, !Jlet is strengefijt1ler6otfen in tie zaai te sneutelen ofmet wannappels {18} naar d'artisten te smijten. !lf.rt. 9, !Jlet vrêwvoft en liet mannevoftzuUen gesepaareerd (19} zitten om a{(e 6rantf te vermijden. .9f.rt.10, fJén einde a{(e 0111Jefutk.!n te vermijtfen zuUen de 6ezoek.5rs maarmee 50 te gefijt 6innen gesmeten worden. .9f.rt.11, !Jlet is ver6otfen aan liet vrouwvoftte pruimen in Ie .zafe te cliie~n of te spee(elen. !lf.rt.12, !lf.{(e fantaarns zuikn uitgedraaitf wortfen om 't fotaaigemattefijtte 1/Ütden. .9f.rt. 13, 'De parasofs, porte-ttUJnnaies mie ofzondergeftf, R[oefen, parap{us, pru~n, poefen, cliwnons (2DJ, 6rifgfazen en a{(e eclite of vafsclie, voerende en fustende zie~nde of s~nde voorwerpen die ttUJcliten verforen gaan in liet drutnen (sicJOf vecliten zuUen 's anderdaags op tien gruisfioop {21} worden geworpen. .9f.rt.14, '.l(inders 6oven de 80 jaar ttUJeten vergezelt[zijn van fiunne êwers. 'Ewe ditsen onder Ie 10 jaar wortfen 6uitengesrneten, Ret 6uffet .zalvoorzien {zijn) van kt~re mu.zie~nten en vele scfioonste
dán.sai.rK.!ns. Ret ortest van goeie 6oterf(geien ~n (sic) appeltaarten. 'De .zaa[za{11erficlit zijn 6ij müftfe{van itlriscli, teiegrafisc!i, tekfoniscli, en efectriscli {icfit in den tfonk.5r. Prijzen der plaatsen: f/l(_ietnantf 11UlfJ6innen zonder 6etakn..Logiën , lste rang en 'BeÏflntts: 20 centiemen; Parte"e in tie /(#der: 10 centiemen; '.l(ie~nf(gt: 4 fiai11e /({uiten (22).
'Ellé,zeg !Jlet niet voorts 220
o/oetnotm {1)'t semenast, zee:menastïetgymna.stiet turnen. Sisseteit: (!Fr.): soditi: vereniging. 'lig{. met "(jent:st:freSosseteit ". tzSemenastsisseteit: tum'llereniging {2)'1Je 1(_ietstraat vormt tfe veróituiïng tussen tfe Ijstefáerstraat en tfe 'Eisstraat en áwust ~ tfe 'Won.tkfeemstraat áie tfe grote ver{eerSII$ van tfe wijtis. 'lJe •'IJubóefe <Wegwijzer áer Sttul (jent en tfer PrtJ'llincie Oost-o/faanáertn" van 1905 vemtdát áat op liet nr 31 van tfe 1(_ietstraat toen tfe lier6erg van 9(, 'llercauterengelegen was. (p. 748) (3} Jltar(á)l([oot :aaráóo{, werefá. {4) XP/(!: verR{einwoorá van 1(p: mansnaam, aftortüze van Jacoóus ( <J(oóus, <J(oóóen, <J(oóes) (5) 'llariant op refrein ouá (jents voff(§fieáje: liSteeR_! een óeetsen afacliter aan mijn /(!rre." (6) liurgefen: gurgefen,gorgefen: · (7) Scliot/(!nóroerwestse: CeUeóroerweste, ootnog 's (jrfl1Jenveste gelieten. Ontieenázijn 1UZI11n aan áe ortfe tfer ~' cdkóroetfers ofscliotteóroers, áieafáaar ver6kven tot 1798 {8) contra{:. (jents: "antraR! • !}'r: entracte: pauu. {9} 't 1Jauwelijste (sic): 'lJauweû.jtse: 't 1Jauwefoofijtse, 't 'lJauáefoofijtje: was áegraclit of feie áie O'ller liet 'lJauáefoopfeintje {15tfe if::Zoeten <J(eer.16tfe iJ: (jroene Pfein) {iep. %et feitje is óeter ge/(!ná als Ottograclit. 'Werágeáempt tussen 1872 en 1873. %et óetreft liier áuiáeûjt een feugenverfiaaf: witte scliouW'llager,~ óa{/(!r, áoor een scliip O'llerreáen op een peáempt tanaaL {10) 'Wafenscfieep: Scliip "uit tfe 'Wafen", uit 'Wallonië. {11) "Óir": (jentse uitspraa{van "'lJert" ver/(grting van Jltfóert, (jifóert, ... (12) Cfouw: down. (13) "een RJná aan e/ilen tlertr ne.fout{". ?{pmtaalma{en twaalf een áozijn vofnuza.R!. !/{ier: éin te l(grt of onvofnuza.R!, "nen /ia{ve geóa{/(!ne, nen tsappe, een tfof0.uufá, een poasei, een tafvenlialf, een lijnáerooiture, ne wïstesvûeger, een sijsen/W.ufá, ne wieikwoai, een lia{ve panne, " (14fTranS'llaf: lJ'ratt.S'lJQil{. Op liet ogenófi{áat men tfeu revue sdirijft {12 1UJ'lJemÓer 1899} is áe lJ'weetfe IJ'ransvaatse oorfog {1899-1902) in afzijn lieVÏfllieiá vofop aan áegang. 'De l(ranten stontfen óo{van tfe wretfe verfudén van liet feven in tfe 'Engefse (!) concentratief(ompen waarin men áe !Boers met liun families opsfoot. vanáaar áe temten "scliri{telijR!, scliromtlij/(!, afBrijselij/(! menscfiens{ac/iterijen, ... engefsclie scliavuiten,... • (15}cliaraban: 1'r. : C!itU à óancs: grote /(gets met open zijwtmtfen, voorzien van acliter ef{aar9epftuuste rijen Óan{en, Voor liet VerPoer van9rote9roepen. 'Jloorfoper Vtm tfe. autoóus en tfe tram. (16)Zowef áe !/{euvefstraat, tfe Jltntwerpsesteenweg, Meufesteáe en liet St-'lJenijspfein ÛfJBen mijfenver van ef{atU en van áe 1(_ietstraat verwijtferá. (17)tatrofe: Controle {18}'Wannappefs waren óewaarappefs áie men in áe oven zàclit {iet stO'llen en áie met een fepeftje l(gnáen wortfen uigegeten. waneer men áie fret afl(gefen liaá men "ne ;&we woannappof". (jooien met wannappefs liaá lietuffáe effect als gooien met rotte tomaten ofeieren: liet projectie{spatte tot moes uit metatU. {19)gesepaareerá: !}'r. séparé:gesclieitfen. {20)cliignon (!Fr.): in een v{ecfit ofstreng in tfe netopgestoten ofopgerofá!iatU. {21)gruislioop: 'liUiilioop, wifnisóeft {22) tfuit: /([ein9efástut ter WatUáe Van 10 centiemen of1/10 1Jan een fran{, "9{.en lia{ve l(fuit• =5 centiemen. 4 /ia{ve tfuiten= 4 ~ 5 cent. of20 cent. of115fr. 221
Het is het programma en de "Algemene schikkingen" van een revue gespeeld op zondag 12 november 1899 door de turnvereniging 'Tsemenastsisseteit (1) van 't Rabot" in hun lokaal in de herberg van K. Vereauteren in de Rietstraat (2). Zij organiseerden er net voor de eeuwwisseling een "Great Concf!rto Comiko". Het was een café-concert en variétéprogramma met liedjes, monologen, sketches, "tweespraken" en clowns, in 3 bedrijven: "een ieste sijssepanne, een twiede stoverije en nen derden hutsepot", met 2 contrakten" van 10 minuten waarbij de mannen de gelegenheid kregen "hulder voeten te wasschen" (in 't bier) en voor de "wijven" wordt er "kafe opgegoten in hulder kijsens". Het manuscript is in zijn oorspronkelijke vorm integraal weergegeven met alle verschrijvingen erop en eraan. EddyLEVIS ('t vervolgt)
REQUIEMMISSEN VOOR MISDADIGERS De zorg voor slachtoffers van misdrijven of voor hun entourage is een verworvenheid waartoe de dramatische gebeurtenissen van het afgelopen jaar aanleiding gegeven hebben. Tot dan was die onbestaande en in hetAncien Regime was het niet anders. Voor de zielenlafenis van terechtgestelde misdadigers deed de stadsmagistraat zielenmissen opdragen maar van een gelijkaardige hulp voor de slachtoffers is geen spoor te bekennen. Ter illustratie mogen hier enkele posten dienen uit de Gentse stadsrekeningen van halfweg de zeventiende eeuw (Reeks 400 in het stadsarchief). De aanhef van de hier aangehaalde posten is met enkele kleine variaties steeds dezelfde: "Betaelt aen dheer Loijs van Hoobrouck sindicq van de patres recollecten ... " en dan volgt: 1. "... de somme van XX s(chellingen) groo(te)n over Xll zielmissen ghedaen bij de voorn( oemde) heeren patres door ord( onnantie van (het) collegie over de siele van den voorn(oemden) Anth(on)e de la heije (Reg. 166, blz. CLVIll). Zonder datum maar geschreven onder een betalingsopdracht van de XXVste januari 1652. Anhone de la Heije, zoon van Pieter, 33 jaar oud en geboortig van Ettinbourch bij Doornicke (Estaimbourg?) metselaar van beroep had met nog andere mannen op 10 januari 1652 de nachtwacht in het "corps de guarde" van het Tolhuis. Rond middernacht, nadat zij den cooninck getrocken ende eenighen tijdt tsaemen vroyelijck gheweest waeren had de la Heije eenighe woorden ende krakeel 222
gehad met Joos Meus omdat die laatste besturt (bemorst) hadde gheweest met bier. Met andere woorden zij hadden Driekoningen gevierd met meer bier dan goed was geweest. Die Joos Meus was de zoon van Laureyns, 25 jaar oud, inwonende poorter en ticheldeckervan beroep. De la Heije had hem uitgedaagd met hem te komen vechten buiten het wachtlokaal. De korporaal had de gemoederen kunnen bedaren en rond 7 à 8 uur had Meus, met toestemming van de korporaal het wachtlokaal verlaten om naar huis te gaan. De la Heije had hem gevolgd en hem zonder enige aanleiding eene vehemente steke in zijne slijncke zijde toegebracht, aan de gevolgen waarvan hij 's anderendaags overleden was. Ter zijner verdediging had de la Heije aangevoerd dat hij bij drancke gheweest had... Hij werd veroordeeld om op een schavot op de korenmarkt geëxecuteerd te worden metten sweerde. Het vonnis werd geveld en voltrokken op 13 januari 1652 (1). De executie gebeurde in aanwezigheid van het lijk van Joos Meus. De celiebroeders hadden namelijk opdracht gekregen zijn lijk thuis te gaan afhalen en op het schavot te leggen en het daarna naar het kerkhof te brengen (ter ghewijde aerde) evenals dat van Anthone de la Heije (2). In vutsonderlynghe consideratie (werd hem, de la Heije) gheaccordeert de h(eilige) aerde op verzoek van de schepenen van de Keure ( 1). De onthoofdingen te Gent werden door de eeuwen heen niet altijd op de korenmarkt uitgevoerd, in de middeleeuwen gebeurde dit op de Hoofdbrug bij het Veerleplein. De aanwezigheid van het lijk van het slachtoffer bij de executie, lijkt hoewel niet echt uitzonderlijk, toch ver van algemeen gebruikelijk geweest te zijn. Hetzelfde mag gezegd van de begrafenis van de geëxecuteerde in gewijde grond. De gewone gang van zaken bestond hierin dat de terechtgestelde naar de plaetse patibulaire (galgenveld) buiten de tweede Muidepoort gevoerd werd en daar begraven, eventueel na eerst op een rad, op een staak geplaatst, als galgenaas voor de vogels gediend te hebben. De cellebroers ofte Alexianen hielden zich met de zorg voor de krankzinnigen en met begrafenissen bezig. Hun klooster stond langsheen de Houtleie. Driekoningen werd destijds gevierd te beginnen met Kerstdag tot 6 januari. De avond van 5 januari was dan Dertienavond. Zoals bekend werd diegene koning, die een boon in zijn stuk koek vond en die boon wordt al in 1363 vermeld (3). Hoe het komt dat zij nog op 10 januari Driekoningen vierden is mij een raadsel. Bovenop de requiemmissen voor de moordenaar gaf de stadsmagistraat aan zijn weduwe 4 pond groten omme haere armoede ende desolatie met haer kindt te behelpen en de weduwe van Joos Meus (het slachtoffer) kreeg evenveel om 223
haar te helpen in haeren vuttersten noot ende in consideratie van het verlies van haeren man (4). Met andere woorden, hoewel zij geen kind op te kweken had kreeg zij toch evenveel, indachtig het verlies van haar man. Een zekere bekommernis om de entourage van het slachtoffer - zij het bescheiden -- is hier toch aanwezig. 2. " ...de somme van 11 pond groo(te)n over het celebreren van 24 missen tot lavenisse van de siele van Cornelis sblocx gheexecuteert mette coorde bij ord(onnantie) van (den) Vllen ougste 1653" (Reg. 169, blz. CXVI) ... Het vonnis heb ik niet gevonden. Ging het misschien om een zware misdadiger en kreeg hij daarom 24 missen i.p.v. 12 (cfr. het geval de J oode onder nr. 8 hierna)? 3. "... de somme van XXIlil s(chellingen) groo(te)n over twaelf missen bij de voors(eyd)e patres ghecelebreert overdesiele van Jeronimus du quesnoij gheexecuteert mette coorde ende daernaer verbrant tot asschen. Bij ord(onnantie) van(den) XXsten 9bre 1654. (Reg. 170, blz. CLV). Jeronimus du Quesnoij, 52 jaar oud en geboren te Brussel had zich in soo verre vergeten van up diversche plaetsen en ten diversche stonden te committeeren het criem (misdaad) van sodomie (homoseksualiteit). Hij werd veroordeeld om aan een staak ghewoelt en verbrand te worden in assche. Het vonnis werd geveld en uitgevoerd op 28 september 1654. Het gaat om Hieronymus du Quesnoy, de jonge, die het grafmonument van bisschop Triest in de Sint-Baafskathedraal gebeeldhouwd heeft. Het gelaat van de bisschop is onafgewerkt gebleven door diens executie (5). Het woelen of wurgen aan een staak bestond hierin dat de beul de veroordeelde om het leven bracht doordat hij het oog van een touwlus, geslagen rond diens hals en de staak waartegen hij zat, progressief ging vernauwen en hem aldus wurgde. Dit gebeurde door een stok die achter de staak door de lus stak, rond te draaien (6). De vuurdood werd hier uitgevoerd tot de veroordeelde volledig tot as herleid was, wat vele uren duurde. Het beoogde de volledige vernietiging. Meestal werd, nadat het aangevoerde hout opgebrand was, het zwartgeblakerde en slechts ten dele verbrande lijk naar het galgenveld gevoerd.
4. "...de somme van XXIITI s(chellingen) groo(te)n over twaelf sielmissen ghedaen over de siele van Petronelia van tallebeke die ghecondernneert is gherabraect te worden bij ord(onnantie) van (den) XXV martij 1655 (Reg. 170, blz. CXXII). Pieternelle van Tallebeke, geboortig van Sint-Maria-Lierde en 28 jaar oud was op 20 januari 1655 rond vijf uur in de ochtend hantdaedigh... gheweest van de execrable ende schroomelijcke moort ghecommitteert in den persoon van 224
vrauw marie jacquelinne triest douarie re van ... baron van eekelsbeke liggende in haer bedde... in haar huis huis in het prinsenhof. Pietemelle was er dienstmeid. Zij had haar meesteresse als eene beeste naar buiten gesleept, in een mestput geworpen en was er dan vandoor gegaan metjuweelen van Diamante peerlen, gaude ringen, silverwerck, ghereet geit en nog andere zaken die niet te heet of te zwaar waren, zoals zijzelf bekend had voor ende naer torture. Zij werd veroordeeld om gesleept te worden op een horde van het stadhuis naar de vangenisse van Chastelette en van daar naar het schavot op de korenmarkt. Daar zou zij geradbraakt worden en dan de keel overgesneden. De executie werd verzacht door een genadeslag: eenen voorgaenden slagh van gratie op het herte. Haar lijk zou dan, ook weer op een horde, naar de plaetse patibulaire gesleept worden en op een rad gelegd. Het vonnis werd geveld en uitgevoerd op 3 maart 1655 (7). Het schandslepen op een horde (d.i. een van tenen gevlochten mat) naar de executieplaats en vandaar naar het galgenveld werd als bijzonder onterend aangezten. Het radbraken of breken van de beenderen van een op een rad vastgebonden veroordeelde werd meestal op mannen toegepast die er soms vele uren en zelfs dagen over deden om te sterven (8). Hier werd die executievorm verzacht (d.i. de doodstrijd bekort) door de voorafgaanclelijke genadeslag en door het oversnijden van de keel om de eventuele inefficiëntie van de eerste "behandeling" op te vangen. 5. "... de somme van XXIlil sch(ellingen) groo(te)n over twaelf missen van requiem ... ghecelebreert over de siele van andries delboe ghexecuteert metten sweerde bij ord(onnantie) van (den) IX nov. 1655 (Reg. 171, blz. CXXVI). Andries Delbove, 50 jaar oud en geboren in de buurt van Bavay, was in de vroege ochtend van zondag 11 juli 1655 na een wekenlange afwezigheid van uytlands thuis gekomen. Zijn vrouw, Jossine Ie Feve, 39 jaar oud en geboren in een dorp in de buurt van Béthune lag nog te bed. Hij had geld van haar geëist en zij had geweigerd, waarop hij ze tweemaal hard geslagen had op haar bloot lichaam avec un baston qu'il avoit entre les rnains (Hij werd in het Frans verhoord). Op haar hulpgeroep verscheen Mayken Bontinck die de deuren van de bedstede dicht deed en er voor ging staan om verder onheil te voorkomen. Dit en het hulpgeroep van beide vrouwen moet hem razend gemaakt hebben. Hij trok Mayken bij de haren weg van de "coetse", slingerde ze in "de schauwe" en stak ze verscheidene malen met zijn mes waardoor zij na een kwartier de geest gaf. De lijkschouwing wees uit dat zij vijf messteken had gekregen in de rug waarvan twee tot in de thoraxholte doorgedrongen waren en er de vena cava (de holle ader) doorgesneden hadden (9). Hij werd veroordeeld om metten sweerde geëxecuteerd te worden en daarna naar het galgenveld gevoerd. Het vonnis werd geveld en voltrokken op 13 juli 1655.
225
6. "... de somme van twee ponden acht sch(ellingen) over XXllil missen ghecelebreert over de zielen van Nicolas Caldrijn ende Pierre Simoens gheexecuteert metten sweerde ende coorde volgbende twee ord(onnantiën) respectievel(ijck) van daeten XIX ougste 1656 (Reg. 173, blz. CXXXVIll). Nicolaus Caldrijn, 40 jaar oud en geboren te Gent als zoon van Balthazar, was al eerder tegen de gerechtelijke lamp gelopen. Op 28 maart 1635 had hij eene correctie (straf) onderstaen omme sijn deeperij (bedriegerij) onbehoorelijck spelen ende vaghebonderen en op 29 januari 1649 werd hij als recidivist vóór het stadhuis totten loopenden bloede ghegeeselt ende gebrandteeckent en voor 20 jaar verbannen uit al de landen van herrewaarts over op expresse peyne van de galghe. Hij had deze interdictie aan zijn laarzen gelapt, was zelfs gaan wonen te Antwerpen en had er taverne gehouden in de herberg Den Horen bij de Lepelstraat. Drie jaar geleden had hij tijdens de Antwerpse kermisweek thuis krakeel gemaakt met Heynderick de Backere, had hem met getrokken mes achtervolgd tot op de straat en hem in de hals gestoken ontrent de strotte. Heyderick was ineengezakt en ter plekke gestorven. Hij werd veroordeeld om mette coorde geëxecuteerd te worden op de Vrijdagmarkt en daarna naar het galgenveld gevoerd. Het vonnis werd geveld en voltrokken op 30 mei 1656 (10). Pierre Simoens, zoon van Jan, 30 jaar oud en geboren te Carle (?) in het graafschap Bourgondië had in de avond van 12 augustus 1656 samen met zijn compaigrion Hubert Blanchin amok gemaakt in en rond de (kermis?)tent van Cathelijne Pauwels die op de oever van de Leie stond in de buurt van de Bijloke. Met getrokken rapier was hij weggestormd al roepend naar zijn makker: tue tue. Op hun weg hadden zij smid Pieter Jaecques ontmoet. Simoens had hem verwenst met de woorden mort die u bougre en hem een steek in het aangezicht toegebracht naast de neus. Onthutst had die gezegd: mon camerade ie naij pas de querelle avecq vous waarop hij hem eenen cap in zijn rechter schouder gegeven had en naar Blanchin geroepen tue ce bougre la. Die laatste had hem ook enige cappen gegeven. Achtervolgd en opgejaagd door een woedende menigte kruiste hij de weg van briefdrager Guill(aem)e Gruijsaert. Hij gaf hem een dodelijke rapiersteek in de linker zijde dwars door het hart. Daarop had de menigte hem overmeesterd en naar de gevangenis gebracht. De schepenen van de Keure, zo luidde het vonnis, condemneren u op de cooremert deser stede op een schavaut ter presentie van het doodt tichaem van den overledenen gheexecuteert te worden metten sweerde datter de doodt naer volght ende vandaer u doodt lichaem ghevoert te worden buijten de tweede muijdepoorte ter plaetse patibulaire ende hetselve gheleijt te worden op een radt ende u hooft gestelt op eene pinne. Aldus gheprononchiert ende volcammen den Xliiien ouste 1656. 226
7. "... de s(omme) van twee pond acht s(chellingen) groo(te)n over 24 missen bij heml(ieden) ghecelebreert over de ziele van Adriaen de Joode gheexecuteert metter viere bij ord(onnantie) van(den) XXVI 7b 1664." (Reg. 181, blz. CVIIvo). Adriaen de Jode, 43 jaar oud en geboren te Gent als zoon van Adriaen en Barbara de Bilt was weduwnaar met vier kinderen op het ogenblik van de feiten. Hij had op zondag 27 april 1664lakensnijder Martinus Van der Brugghe, diens vrouw en hun zoontje van 6 maanden evenals de dienstmeid met een ijzeren hamer neergeslagen en met een mes afgemaakt. Hij had enkele juwelen en het liggende geld geroofd. Hij bekende ook nog elf jaar voordien- in januari 1653 -Frans Danneels die in de cromme waele woonde, evenals zijn dienstmeid op dezelfde manier om het leven gebracht te hebben (11). Hij werd veroordeeld (12) om met de ijzeren moorthaemer en het mes rond zijn hals op een horde naar de Vrijdagmarkt gesleept te worden en aldaar naakt op een dweers cruys gebonden, zesmaal met gloeiende tangen in 't vleesch op synen arm ende beenen ghenepen (13) en daarna geradbraakt te worden. Dan moest zijn levende lichaem in het vier soo langhe branden datter de doodt naer volght ende het selve al dan ghevoert... ter plaetse patibulaire ende gheleyt op een rat (rad). Behalve de missen betaalde de stadsmagistraat voor hem ook nog andere zaken. Het voesteren (opkweken), kisten en begraven van één van zijn kinderen, dat rond die tijd moet gestorven zijn, was een debetpost van 20 schellingen in de stadsrekeningen (14). Zeer vermoedelijk gaat het om het jongste kind, Françoiseke, dat vijf jaar oud was. Tenslotte werd ook nog de voyage met begeleider, van de drie resterende kinderen van Gent naar Ieper bekostigd (5 pond en 10 schellingen) (15). Het leven moet voor hen hier vermoedelijk onhoudbaar geweest zijn en wellicht had Adriaan in Ieper familie of kennissen die zich over die kinderen konden ontfermen. Hij had er immers drie jaar gewoond. Alle hier besproken misdadigers kregen niet elk evenveel zielenmissen; voor zes ervan betaalde de stadsmagistraat 12 en voortwee (Sblocx en de Joode) 24 missen. Voor de zielenlafenis van Adriaan de J oode met zijn afschuwwekkende en vijfvoudige moord zullen meer missen nodig zijn zal het oordeel van de stadsmagistraat geweest zijn en dus kreeg hij er meer, zelfs tweemaal meer dan de anderen. Voor Comelis Sblocx gold wellicht dezelfde redenering maar bij gebrek aan een teruggevonden vonnis kan dit niet hard gemaakt. De kostprijs van een requiemmis bedroeg in 1652 en 1653 (De la Heije en Sblocx) 1 2/3 schelling (1 schelling en 8 groten) en nadien 2 schellingen (16). Vanaf 1654 zijn de requiemmissen dus duurder tenzij lezingen of een ander 227
ceremonieel ze langer en bijgevolg duurder gemaakt hebben. Dit laatste lijkt wel niet zeer waarschijnlijk maar is zeker niet uit te sluiten in aanmerking genomen de bezorgdheid van de stadsmagistraat voor 's misdadigers zielenheil. NOTEN
I. 2. 3. 4. 5. 6.
SAG. Reeks 215, bundel2 en reeks 214, reg. 6, blz. 107. SAG. Reeks 400 reg. 166, blz. CLVIII. A. Van Werveke. Bijdragen tot de Geschiedenis en Oudheidkunde van Vlaanderen. Gent 1927. SAG. Reeks 400, reg. 166, blz. 117 vo. I. Kockelbergh in N.B.W., Deel XIV, s.v. Quesnoy, du, de Jonge. Een aanschouwelijke voorstelling daarvan staat in A. Capiteyn en M. Musschoot De strip van Gent. Gent 1990. Uitgave dienst culturele zaken van de stad Gent. 7. SAG. Reeks 95bis, nr. 15. 8. R.C. Van Caenegem. Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de Xle tot de XIVe eeuw, in Verhand. Kon. Acad. voor Wet. Lett. en schone Kunsten. Klasse Letteren, XVI (1954), nr. 19. 9. SAG. Reeks 213 reg. 15 en reeks 215, bundel 2. 10. SAG. Reeks 215, bundel 2. 11. Voor een uitgebreid relaas van de moordpartij zie: H. Van Istendael. Een nieu liedt van de moordadighe feyten gecommitteert door Adriaen de Jode binnen de stede van Gendt. G.T. 7 (1978), 127-132. 12. SAG. Reeks 95bis, nr. 15 en reeks 213, nr. 23. 13. SAG. Reeks 400, reg. 180, blz. CIIIIxxVIllvo. 14. SAG. Reeks 400, reg. 181, blz. CXXVIllvo. 15. SAG. Reeks 400, reg. 181, blz. CIX. 16. EĂŠn pond= 20 schellingen en 1 schelling= 12 groten.
E. OSSlEUR
GENTSE MEMORIEDAGEN: 14-15-16-17 MAART 14 maart 840: Overlijden te Seligenstadt van Eginhardus, een van de meest vooraanstaande figuren uit het Karolingisch tijdperk. Karel de Grote had hem benoemd tot abt van deSint-Pieters-en Sint-Baafsabdij. Alhoewel hij maar af en toe in onze stad verbleef, was Eginhardus nochtans de grote hervormer van het Gentse kloosterleven. Hij was eveneens een uitstekend beheerder en een talentvol diplomaat. 14 maart 1581: Het muntatelier van Gent, dat sedert meer dan een eeuw gesloten was geweest, wordt weer geopend door de Calvinisten: "Den 14 maerte wierder in de Geld-
228
Munte voor d'eerste mael begoost geld gemunt te worden, in 't bijzijn van den Hoogbaljuw en schepenen van beyde banken Drie jaar later zal het weer worden gesloten na de overwinning op de Calvinisten. 11
•
14 maart 1592: De jezuïeten openen te Gent hun eerste college. Onmiddellijk na de definitieve nederlaag van de Calvinisten waren zij herhaaldelijk door de stadsmagistraat uitgenodigd om zich hier te komen vestigen.
14 maart 1808: Snelheid is een relatief begrip. Bijna 2 eeuwen geleden sprak men reeds van overdreven snelheid ... van de paarden. De straten waren zo smal dat paarden een bestendig gevaar betekenden voor voetgangers. De burgemeester moest ruiters en koetsiers er geregeld aan herinneren dat het verboden was hun paarden door de stad te laten galopperen.
15 maart 1459: Overlijden te Gent van Arnould de Gouy, hoogbaljuw van Gent, die lange tijd Filips de Goedes afgezant in Cyprus en het Oosten was geweest.
15 maart 1497: Maximiliaan van Oostenrijk had in 1494 de Nederlanden overgedragen aan zijn 16-jarige zoon, Filips de Schone, maar tegen de gevestigde traditie in kwam deze niet persoonlijk naar Gent om er op de Vrijdagmarkt de eed van trouw af te leggen. Hij stuurde de graven van Baden en van Nassau. Zijn Blijde Intrede deed Filips pas 3 jaar later, na zijn huwelijk met Johanna van Castillië, op 15 maart 1497.
15 maart 1741: Artikel40 van het Gentse tuchthuisreglement van 15 maart 1741 zegt het volgende over het straffen van weerspannige gevangenen: Sij sullen den halseband aengedaen worden, ende by soo verre dese penitentie noch geen effect en doet, sal hun eyndelinghe worden gegeven de papegaey soppe ter discretie alsvooren De papegaaisoep was een straf waarbij men de gevangene in een waterput liet zakken waarin het waterpeil voortdurend steeg. Om niet te verdrinken was de gevangene genoodzaakt om een pomp te bedienen. Stoppen met pompen betekende de verdrinkingsdood. 11
11
•
16 maart 1754: Henri J oseph Morian bekomt van het stadsbestuur een voorlopige toelating om in Gent een zoutraffinaderij en een zeepziederij te vestigen.
229
16 maart 1812: Vandaag wordt een Besluit uitgevaardigd waarbij bepaald wordt dat, wie op huizen, winkels of fabrieken een opschrift wil aanbrengen, dit in het Frans moet doen. Een Vlaamse vertaling naast de Franse tekst is echter toegelaten. 16 maart 1817: Inhuldiging van de nieuwe Protestantse Tempel in de voormalige kerk van de Capucijnen in de Brabantdam. Tot voor die datum beschikten de protestanten, voor hun erediensten, over een zaal in het Stadhuis. 17 maart 1747: Gaspard Couvreur, eigenaar van het huis "alwaer voor teeeken uytsteekt de Gauwblomme" in de Steendam, bekomt de toelating om de gevel van zijn huis af te breken en een nieuwe te bouwen. Het zal een prachtige Louis XV-gevel worden. 17 maart 1787: De hervormingen van keizer Jozef 11 volgen elkaar ononderbroken op. Op 17 maart wordt ondermeer afgekondigd dat voortaan de ambachten, neringen, gilden en andere burgerlijke corporaties geen roerende of onroerende goederen meer kunnen kopen of verkopen zonder toestemming van de regering. Deze maatregel is voor die tijd modern want na de Franse Revolutie zal men nog veel verder gaan. 17 maart 1804: della Paille d'Hane wordt in de troonzaal van het Gentse stadhuis plechtig tot burgemeester uitgeroepen. Hij zal in 1808 vervangen worden door baron Pycke. Het is tijdens zijn burgemeesterschap dat de Vier Hoofdgilden en de Fonteinisten opnieuw toelating krijgen om te vergaderen. 17 maart 1822: Lieven Bauwens, ĂŠĂŠn van de belangrijkste figuren uit onze stedelijke geschiedenis, sterft te Parijs op 53-jarige leeftijd. Door het heimelijk uit Engeland binnensmokkelen van de Mule Jenny, en nadien door het oprichten van katoenspinnerijen in Gent, heeft hij het industrieel verleden van Gent een gelaat gegeven: het Manchester van het vasteland. Ronald DE BUCK
230
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKUNGE Deel XXXVI Gij geroak nog in de Wandelijnge Syn.: "Manneke, ge goat U eige nog de strop om den hals doen; ge zet U eigen in 't strop; ge zij bezeg mee U eige in 't strop te droaie; ge zij ne nie(t) weerd; ge zij 't strop nie weerd; ge luupt al mee 't strop in Uwe zak; ge zult de galg nie ontluupe; gij hêt de galg verdiend ". Van Iemand waarvan de "deugnieterije" zo op zijn gezicht staat te lezen zegt men dat "de galg in zijn uuge zit" . "Ge zijt een galgebrokke; ne galgelap; galgespijze; g'hèt een galgemuile (galgesmoel)": jij bent geboren voor galg en rad. "Oas g'in zijn uuge kijkt zieder ne sentinellen een griete in staan": toegepast op een slechterik die zijn leven in de gevangenis zal eindigen. Vroeger stonden er nl. aan de gevangenissen wachters in een wachthuisje of "guérite" . Dit was te Gent nog zo aan het "Rasphuis" op de Coupure (afgebroken in de dertiger jaren en vervangen door de landbouwfaculteit van de R.U.G.). In de Nieuwe Wandeling - "De Wandelijnge" voor de Gentenaars kwam er een nieuwe Rijksgevangenis. Dit gebeurde in de periode 1859-1861 naar een ontwerp van architect François Derre. Dit "Maison de Sûreté civile et militaire cellulaire" of celgevangenis was een der modelinstellingen, geïnspireerd op de gevangenis van Pentonville bij Londen van 1840. Het terrein waar231
op de gebouwen gelegen zijn is een onregelmatige negenhoek, afgebakend door een muur met rondgang voor bewaking. Het aan de Nieuwe Wandeling gelegen hoofdgebouw was geïnspireerd op een middeleeuwse versterkte burcht met een centrale ingang en twee ommuurde zijtuinen. Het voorzag in het verblijf van de directeur en de aalmoezenier. Hierop sloot het gebouw voor de administratie aan. Het tienzijdige centrum was de doorgangsplaats naar de vier vleugels voor de gevangenen. In de oksels van deze vier vleugels, rondom het centrum lagen de bewakingsposten. ("Een vreemde eend in de Belgische bijt", p. 43). Over iemand die al in de gevangenis zat, zei men wel zeer eufemistisch: "Hij ès noar Nice ... ". Zot zijn, doet da ziere? Daarop volgde dan meestal: "Moest da ziere doen, 't zoen der velen afzien!" Zie tekst bij plaat 9: "hij hee neslag van de meule" en "Gij zij zuu zot of un denre" (plaat 33). Zou zwart of pijkenoas zijde were Syn.: Ge zij were zuu zwart of de koole,- mum;keskluute,- den duuvol,- int(: inkt),- ne ketel,- ne kooldroager,- ne muur(: moor, neger),- mollekesoarsgat, - ne mol,- pek,- ne pot,- potîrde (:klei),- ne potafer (<Fr.: un pot à fer: een ijzeren pot of ketel,- een schèwe (:schouw, schoorsteen),- een stoove,- roet, - laget (: aget of agaat, "zuu zwart als get": gitzwart), ge zijne zwarterik": je bent zo zwart als roet. Ge keund irweete zoaje in U uurkes Syn.: "Ge keun perselle zoaie in U uures; ge zij zuu zwart of pijkenoas; ge zij ne vuilzak, ne zwartzak, een vuile bieste. Zie ook hoger: "Ge zoet beur mee gien tange pakke". Gij hêt de geelzucht mijne joengene Syn.: "Ge zie zuu geel of mostaard, - of boter, - of ne citroen, - of een ei, - of kwee(: kweepeer),- of saffraan": erg geel zien. Syn. voor "mijne joengene" zijn: "moatse, mijn ventse, mijne moat, mijne vriend, kameraad, makker". Een tonge mee lijntses Syn.: "Een tonge van lijntjes. Ze kan goe beur tonge roere, goe keune babbele (klappe), beur tonge en stoa nuut nie stille, 't es een felle ton ge, een gladde tonge hên, een goeie tonge hên, een tonge hên gelijk nen avekoat, zijn tonge ligt op een veere, ze zal nie lichte beur tonge verstuike, z'es welsprekend in beur tonge, ze kan goe mee beur tonge speele, z'es onder de tonge gesneeje, z'es op beurtongenie gevalle (gestuikt), z'es mee beur tonge op gienen blêwe
232
Ge keun.J. J
Plaat 42
233
jl(v.Jeete
UUI( t<e -
z :> coje n
irt.
stien gevalle, op de die beur tonge stoan der gien zwirre, 't es een fijne tonge, z'hee 't lapke, z'hee de muile, van beur krijgde 't stuk op d'hand, klijnke't nie zuu botse't": goed ter tonge zijn. "Sofie heeft op beur ton ge niet getorten" is de titel van het 1e tafereel van het 1e bedrijfvan "Pas op de velodieven" geschreven door Romain Deconinck. Sofie Platbroeck werd gespeeld door Hélène Maréchal.
BIBLIOGRAFIE Verleden jaar verscheen een 240 pagina's tellend boek met de titel "Feestpublicatie. LVSV-Gent 1930-1995. Oud-ledenbond LVSV Gent 1945-1995." Even deze cryptische titel verklaren voor niet-ingewijden. LVSV staat voor "Liberaal Vlaams Studenten Verbond" en dat werd dus gesticht in 1930. Dit stichtingsjaar is geen toeval, het is immers in 1930 dat de Universiteit vervlaamst werd. Het VLSV werd dus een beetje een tegenhanger en een opvolger van de reeds bestaande "Gé Libérale". Vrijwel alle (zoniet alle) Vlaamse liberale politici zijn lid geweest van dit Verbond en zijn nu nog lid van de 15 jaar later gestichte Oud-Ledenbond. Het boek, onder de redactie van Wim Duran, Yoeri Note en Luc Pareyn, bevat een 24-tal bijdragen van historische en maatschappelijke aard. Verzorgd gedrukt. Formaat: 17 x 24 cm. Zonder de minste twijfel een absolute "must" voor alle liberalen die gestudeerd hebben aan onze Universiteit. Prijs: 865 fr.Over te schrijven op Rekening 290-0033191-38 van het LVSVNotarisstraat 3 - Gent. Onlangs verscheen Deel 2 van "De Fonteinen van de Oranjeberg. Politiekinstitutionele geschiedenis van de provincie Oost-Vlaanderen van 1830 tot nu". Deelt verscheen in 1993 en wij hebben daar gewag van gemaakt in "Ghendtsche Tydinghen" 1994- Nr. 3- p. 193. Deel 2, van dezelfde auteurs Nicole Lehoucq en Tony Valcke is een lijvig, rijkelijk geillustreerd biografisch repertorium geworden van niet minder dan 1371 personen die van 1830 tot 1996 een rol gespeeld hebben, 't zij als gouverneur, raadsvoorzitter, gedeputeerde, griffier of raadslid. Zo staan er in vermeld: 18 gouverneurs, 80 gedeputeerden, 18 voorzitters van de Provincieraad, 1335 provincieraadsleden en 9 griffiers. 234
Wanneer men dat allemaal optelt komt men aan een getal dat hoger ligt dan 1371, maar dat komt natuurlijjk omdat heel wat personen diverse functies bekleed hebben. Van iedere persoon wordt plaats en datum van geboorte gegeven, eventueel plaats en datum van overlijden, beroep van de vader en de moeder, waar, wanneer en met wie getrouwd, het beroep van de persoon in kwestie, zijn woonplaats, zijn kiesdistrict, zijn partij, aard en duur van de functie in de Provincie. Van meer dan 200 personen werd er ook een foto afgedrukt. Onnodig te zeggen dat voor het gemak van consultatie de lijst alfabetisch geordend werd. Dit laat ons toe enkele amusante vaststellingen te doen. Zo zijn er families die een abonnement schenen te bezitten op provinciale functies. Bvb. de familie de Kerchove de Denterghem staat er in vermeld met niet minder dan 8 leden: André, Astère, Charles, Ernest, Eugène, Oswald, Prosper en Rodolphe. Het boek telt 452 bladzijden, bevat ook nog verschillende kleurenfoto's, en heeft een formaat van ongeveer 16 x 24 cm. Het boek kost 1.500 fr. en is te bekomen in de boekhandel en bij "Mens en Kultuur"- Groot-Brittaniëlaan 43 te 9000 Gent. Deel 1 kan nog bekomen worden, maar dan wel bij de Provincie - Gouvernementstraat 1, 2e verdieping. "Hoe schrijf ik de Geschiedenis van mijn Gemeente?" is een onderwerp dat geen enkele heemkundige koud kan laten. Sinds 1994 zijn het "Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent" en "Stichting Mens en Kultuur" begonnen met de publicatie van een reeks werken die uitgroeien tot een onmisbare handleiding bij dit boeiend maar niet zo gemakkelijk onderwerp. Het is een beetje ondenkbaar dat iemand deze taak op zich zou nemen zonder in het bezit te zijn van deze kostbare serie. Deel 3 B is nu verschenen en is het 4e boek in de reeks van 5. Even in herinnering brengen: Deelt. Nieuwste Tijden. 19e en 20e eeuw. Zie "Gh. Tyd." 1994- Nr. 3- p. 192. Deel2. Middeleeuwen en Moderne Tijd. 12e tot 18e eeuw. Zie "Gh. Tyd." 1995- Nr. 3- p. 172. Deel 3A. Hulpwetenschappen. Volume 1. Zie "Gh. Tyd." 1996- Nr. 3- p. 159. Het Deel 3B is Hulpwetenschappen - Volume 2. Dit boek is van hetzelfde hoog gehalte als de vorige delen. Hoofdredacteur Prof. Jan Art kon rekenen op de medewerking van 14 competente historici die de volgende onderwerpen behandelen: Statistiek- Geschiedenis en Informatica - Lokale ecologische geschiedenis - Cartografie en historisch onderzoek Het opsporen en interpreteren van beeldmateriaal van vóór 1800 - Beelden als bron en illustratie na 1800 - Gerechtelijke archieven en lokale geschiedenis 235
(19e en 20e eeuw) - Industriële archeologie - Huizenonderzoek - Zorg voor lokale archieven. Keurig gedrukt. Formaat 16 x 24 cm. 412 bladzijden. Prijs: 1295 fr. Te bekomen in de boekhandel en bij "Stichting Mens en Kultuur" - GrootBrittanïelaan 43 te Gent. Een kanjer van een boek is "LffiER MAGISTRORUM 1797-1997. VAN ECOLE CENTRALE DU DEPARTEMENT DE L'ESCAUT TOT KONINKLUK ATHENEUM TE GENT." Wij denken niet dat wij overdrijven als we spreken van een "kanjer". Immers, een formaat van 21 x 29,5 cm.- 534 bladzijden- 2,250 K0 leesmateriaal. Het gaat dus over ons Atheneum en in sommige kranten sprak men van zijn 200-jarig bestaan, 200 jaar oud is een rond getal en de verleiding moet dan wel bij sommige groot zijn om dit getal toe te kennen aan het Atheneum, maar dit is toch wel een beetje bij het haar getrokken. Het ècht Atheneum dateert van 1832, maar het kwam in dezelfde lokalen van de gewezen Baudeloo-abdij waar voorheen de Ecole Centrale, het Lycée, het Koninklijk College en het Municipaal College huisden. Het voornaamste deel van dit boek, bestaande uit biografische gegevens over collega's en van enkele oud-studenten, neemt 368 bladzijden in beslag en handelt over meer dan 700 personen. Wij vinden het wel wat hinderlijk dat de alfabetische orde niet consequent aangehouden werd. Dit wordt niet gedaan voor de oud-studenten. Zo volgt bvb. na De Jaeger Eric, Leo Bakeland, Désiré Van Monckhoven, George Sarton, Georges Van Biesbroeck, om dan verder te gaan met De Keere Gilbert. Tussen Hall er von Ziegesar en Haemerlinck Marc vinden wij Richard Minne en Albert Servaes, enz. Als men dus een oud-student wil opzoeken moet men heel de reeks doornemen in de hoop hem daar ergens tegen te komen. Verder komt het de overzichtelijkheid niet ten goede dat deze biografische reeks voortdurend onderbroken wordt door soms bladzijden lange bijdragen over bepaalde personen, beschouwingen over eindtermen, Engels op school, interviews, bijdragen over bakeliet, ombudsman, etc. Het zou aangenamer geweest zijn voor de lezer had men deze bijdragen (indien zij noodzakelijk waren) gegroepeerd in een apart hoofdstuk. Ongetwijfeld zal dit een zeer boeiend boek zijn voor de oud-studenten van het Atheneum, ook al wegens de vele honderden foto's die het illustreren. Te bekomen in het Atheneum, zij het dan ook dat de prijs van 3.600 fr.voor velen een rem zal betekenen. H.C.
236
LEZERS SCHRIJVEN ONS Van Dr. Christian Sandyck (Evergem) ontvingen wij de volgende interessante aanvulling: Aansluitend op het artikel over de St.-Baafskathedraal van Mr. David Maes, verschenen in Gendtsche Tydinghen 1996, nr. 5, waarin sprake is van verbannen seminaristen in 1813 (blz. 250), kan ik nog volgende informatie bezorgen: "de neef van één van mijn voorvaderen, de E.H. Guilliemus (Willem) Sandyck, werd tot diaken gewijd op 8 juni 1813. Na de diakenwijding werd hij, evenals vele seminaristen (bij de 200) opgeroepen voor de militaire dienst: immers gedurende de ballingschap in Frankrijk van de wettige bisschop Mgr. de Broglie (1807-1821), werd door Napoleon een nieuwe bisschop opgedrongen, Mgr. de la Brue (brief van de minister dd. 20 april1813). Op zondag 25 juli 1813 weigerden de seminaristen de nieuwe bisschop in de kathedraal te begroeten, waarop zij het seminarie moesten verlaten. Op 15 augustus 1813 weigerde de pastoor van Gent deel te nemen aan de processie. Daaropvolgend, op 18-19 augustus 1813 werden de seminaristen opgevorderd voor legerdienst en naar Wesel gezonden. E.H. Willem Sandyck ontvluchtte vanuit Wesel op Kerstdag 1813. Het besluit om het in vrijheid stellen van de seminaristen kwam in april 1814." Bovenvermelde informatie heb ik in 1977 gekregen van Kanunnik 0. De Rop, secretaris van het Bisdom te Gent. Er zijn in Wesel blijkbaar vele seminaristen gestorven volgens het epitaaf met volgend opschrift in zijkapel XXIV van de St.-Baafskathedraal (links van de ingang):
"POST PERSE CUT. OBIERUNT SEQQ. DD. THEOLOGI." nomina - locus nat. (daarna volgt een indrukwekkende namenlijst met geboorteplaats) (waaronder "Gulielmus Sandyck, Ganda") D. 0. M.
ET PIAE MEMORIAE SUPERlORUM AC ALUMNORUM SEMINARII GAND., QUI, DUM ANNO MDCCCXIII, COARCTATO IN ANGUSTA CUSTODIA PlO VII, P.M., PRO LEGITIMA EPISCOPI EXULIS ADMINISTRATIONE ILLEGITIMA ECCLAE GAND. OBTRUDERETUR; MORI MALVERUNT QUAM DIRO SCHISMATE FOEDARI. CLERUS GAND. AC BRUG. PRAESULIBUS LJ. DELEBECQUE, GAND. ET F.R. BOUSSEN, BRUG.
P.
C. 237
Onder enig voorbehoud evenredig met mijn Iatijnse kennis, geef ik volgende vertaling: Na de vervolging stierven de volgende godgeleerden Namen- Geboorteplaats D.O.M. (Deo Optimo Maximo) Aan God de opperste en de grootste en ter zaliger gedachtenis van de oversten en de leerlingen van het Gentse Seminarie die, terwijl in het jaar 1813 (P.M. =Pontifex Maximus) Paus Pius VII in enge bewaring was en in plaats van het wettelijk bestuur van de verbannen bisschop het onwettelijke van de Gentse kerk werd opgedrongen, verkozen te sterven dan de verschrikkelijke afscheiding te aanvaarden. De geestelijken van Gent en Brugge voorgezeten door L.J. Delebecque van Gent en F.R. Boussen van Brugge (P.C. = Patres Conscripti) de beschreven vaderen Eigenaardig genoeg wordt Willem (verkeerd gespeld "Gulielmus") Sandyck bij de overledenen vermeld. Misschien omdat hij als vermiste was opgegeven na zijn ontsnapping in 1813? Hij werd priester gewijd op 24/0311814 (door de bisschop van Roermond). Eerste benoeming als onderpastoor te Isegem (St.-Hilonus): 25/0611814. Daarna onderpastoor te Kortrijk (St.-Martinus): 2411011814. Vervolgens pastoor te Aspelare: 17/0611823. En tenslotte pastoor te Wondelgem (St.-Catharina): 1011111824, waar hij overleed op 06/0911845, vierenvijftig jaren oud. Zijn grafsteen is nog te zien, ingemetseld aan de buitenzijde van de St.-Catharinakerk, Vroonstalledries te Wondelgem, oneerbiedig verborgen achter een tuinhuisje. Het opschrift luidt:
D. 0. M. HIER VOOREN LIGT BEGRAVEN DEN EERWEIRDEN HEER GUILLIELMUS SANDYCK GEBOREN TE GEND DEN 27 FEBRUARY 1791 PRIESTER GEWYD IN HET JAER 1814 ONDERPASTOR TE ISEGEM 1814 VAN STE MARTINUS TE KORTRYK 1814 PASTOR TEASPELARE 1823 PASTOR DEZER PAROCHIE VAN WONDELGEM 1824 EN ALHIER OVERLEDEN DEN 6 SEPTEMBER 1845 238
EN TER GEDAGTENIS VAN ZYNE OUDERS MRJOANNESBAPT~TASANDYCK
EN ZYNE HUYSVROUW JOFFW MARIAANNA DE BLIECK BEYDE OOKALHIER BEGRAVEN EN VAN ZYNEN BROEDER DEN EERW. HEER PETRUSBERNARDUSSANDYCK PASTOR TE CLUYSEN EN ALDAER OVERLEDEN DEN 13 APRIL 1842 OUD62JAREN BID VOOR DE ZIELEN R. I. P.
VRAAG EN ANTWOORD Mevrouw Katrien Van der Gucht (e. Claes) - Belsele - stelt aan onze lezers de volgende vraag: Voor het jaarboek 1998 van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas bereid ik een artikel voor over de brand van het Sint-Niklase stadhuis in 1874. Op 26 februari brandde dit Empire-gebouw volledig uit. Voor de blussingswerken werd een beroep gedaan op de brandweerkorpsen van Gent en van Antwerpen. De Gentse brandweer kwam met een speciaal ingelegde trein en was met 19 man. De namenlijst ontbreekt op het Sint-Niklase stadsarchief. Het Gentse stadsarchief bezit pas documenten vanaf 1920 en verwees me naar de brandweer. Hun archiefbegint pas ca. 1880. Ze suggereerden me om contact op te nemen met Uw vereniging. Is de namenlijst in Uw bezit? Bij de Gentse brandweer waren o.a. Florent Grandvalet (korporaal) en Polydore Maes (onderofficier). Biografische gegevens ontbreken. Kan U die bezorgen? De eerste liep bij het blussen een ongeneeslijke ziekte op (we hebben 2 medische attesten van hem en een smeekschrift om hem een andere job te bezorgen omdat hij zijn werk als brandweerman niet meer kan doen) en werd na aanhoudende pogingen dan toch voor zijn verdiensten onderscheiden. De tweede vroeg een getuigschrift van zijn prestaties (in ons bezit) en werd onderscheiden met een burgerlijke medaille eerste klas. Wie waren hun andere collega's? Welke waren hun functies in het korps? Biografische gegevens?
239
DIT BESTAAT NIET MEER
Wie zou hier nog de Groene Brie! in herkennen?
,
'
240
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 26e jaargang nr. 5 15 september 1997
INHOUD - Ronald De Buck 37 Blazoenen van Ridders in de Orde van het Gulden Vlies (1445).
- Armand Heins lnventaire ArchĂŠologique: Kelder van de Hoogpoort, nr. 37. -David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg). Sint-Elisabethkerk- Begijnhofdries. - Erik Schepens Gentile Comhaire, leverancier van " 't Zal wel Gaan". - Eddy Levis 't Gentsch spant de Kruune! - Ronald De Buck Herontdek Gentse doopnamen als familienaam (1280-1336). -Guy de Maertelaere Het Gents dialect in John Flanders' "Dat was een tijd". - Eddy Levis Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXXVII. - Ronald De Buck Gentse Memoriedagen: 18-19-20 Maart. - Suzanne Janssens Gent en de Moere. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lodewijk De Vriese Gentsch bloed, 'n es geen kerseroet!
242 251
253 263 265 273 279 281 283 285 288 293 294
37 BLAZOENEN VAN RIDDERS IN DE ORDE VAN HET GULDEN VLIES (1445) Hoog boven het koorgestoelte hangen in de Sint-Baafskathedraal 37 wapenschilden van ridders in de Orde van het Gulden Vlies. Zij bewaren de herinnering aan het zevende kapittel van het Gulden Vlies, gehouden te Gent op 6, 7 en 8 november 1445. Wie een goed geheugen heeft zal zich herinneren dat in ons tijdschrift reeds een artikel verscheen van Rudy Van Elslande aangaande de schilder Lieven de Stoevere, van wiens hand de blazoenen zouden zijn (G.T., 1992, nr.4, p. 224). Onder mijn naam verschenen in 1990 reeds twee artikels over de 51 blazoenen van ridders in de Orde van het Gulden Vlies, meer bepaald het kapittel te Gent van 1559 (G.T., 1990, nr. 3, p. 147 en nr. 4, p. 182). Zoals ik destijds voor de ridders van het kapittel van 1559 een notedopbiografie geschreven heb komen nu de ridders van het kapittel van 1445 aan de beurt. Hun belang dat zij hadden in de Gentse geschiedenis staat centraal. Ik bewaar de opschriften op de blazoenen om hen in volgorde voor te stellen. 1. TRÈS-HAUT, TRÈS EXCELLENT, TRÈS MAGNANIME ET TRÈS-PUISSANT PRINCE PHILIPPE, PAER LA GRACE DE DIEU, DUC DE BOURGOGNE, DE LOTHIER DE BRABANT ET DE LIMBOURGH, COMTE DE FLANDRE, D'ARTOIS, DE BOURGOGNE PALATIN, ET DE NAMUR, MARQUJS DU ST. EMPIRE, SEIGNEUR DE SALINS, ET DE MALINES: Filips 111 de Goede, hertog van Bourgondië (0 Dijon 31/7/1396, +Brugge 15/6/ 1467). Zoon van Jan zonder Vrees en Margareta van Beieren. Driemaal gehuwd met 1) Michèle de France (dochter van Karel VI), 2) Bonne d'Artois, 3) Isabella van Portugal. Besteeg de troon na de moord op zijn vader (Montereau 10/911419). Stichter van de Orde van het Gulden Vlies in 1430. Hij bevocht de Franse koningen Karel VI en Karel VIL Verkreeg in 1429 Namen en in 1430 Brabant en Limburg. In 1433 voegde hij Holland, Zeeland en Henegouwen aan zijn bezit toe. In 1451 bemachtigde hij ook Luxemburg. Filips kan worden beschouwd als de grondlegger van de Nederlandse en Belgische staat. Op 23/711453 versloeg hij de opstandige Gentenaars te Gavere. 2. MESSIRE CHARLES, DUC D'ORLEANS, ET DE VALOIS: Charles, hertog van Orléans en Valois (0 Paris 26/511391, +Amboise 4/111465) Zoon van hertog Louis d'Orléans en Valentine Visconti. Driemaal gehuwd met 1) Isabelle de France (dochter van Karel VI en weduwe van Richard II van Engeland), 2) Bonne d'Armagnac, 3) Maria van Kleef (moeder van koning LOUIS XII). Na de moord op zijn vader speelt hij slechts een vage politieke rol. Met de dood van zijn moeder blijft hij alleen achter. Zijn schoonvader,
242
Bemard d'Armagnac, wordt vanaf 1410 de èchte leider van de partij van Orléans, bijgenaamd de Armagnacs Bij de slag van Azincourt in 1415 wordt Karel gevangengenomen door de Engelsen. Zijn gevangenschap duurt 25 jaar. Verlangen naar vrede tot elke prijs doet hem de vete met Bourgondië vergeten. Het is dan ook Filips de Goede die hem om politieke redenen vrijkoopt. Na zijn vrijlating brengenFilipsen Karel een vorstelijk staatsiebezoek aan Gent. Karel wordt te Saint-Omer in 1440 tot ridder benoemd. Wanneer later zijn zoon Louis XII koning van Frankrijk wordt verandert het Franse vorstenhuis van Valois in Orléans. 11
11
•
3. MESSIRE ROLAND, DE UUTKERCKE, SEIGNEUR DE HEMSRODE ET DE BERSTRUNT TRÉPASSÉ (overleden, derhalve zonder helm, alleen met riem): Roeland van Uitkerke, heer van Hemsrode (+22/411442, begraven te Maldegem). Gehuwd met Margareta van de Clyte, zuster van Jan van Komen. Hij onderscheidde zich in de slag van Othée (23/9/1408) tegen de opstandige Luikenaars. Werd door Filips de Goede naar Hendrik V, koning van Engeland, gezonden om een alliantie tegen Frankrijk aan te gaan (1420). Wat Gent betreft :omstreeks l421laaide de oude onenigheid tussen wevers en volders opnieuw op. Herhaaldelijk hadden de volders om loonsverhoging gevraagd, wat steeds door de wevers werd geweigerd. Reeds had een aantal volders de stad verlaten om zich elders te vestigen, uittocht die de Gentse lakenhandel kon ruïneren. Daarom riep Filips de Goede zijn raad bijeen waarvan Roeland deel uitmaakte. Roeland droeg bij tot het verlenen van toegevingen aan de volders teneinde de Gentse industrie te redden (2/511423). In juni 1423 was hij als raadslid van de hertog aanwezig in het Prinsenhof teneinde het geschil op te lossen tussen Victor van der Sickelen, eerste schepen van Gent, en Sirnon de Fourmelles, voorzitter van de Raad van Vlaanderen. Sirnon had Victor beledigd en moest voor straf op bedevaart naar de Sint-Pieters te Rome. Roeland vergezelde de hertog tijdens zijn strafexpeditie tegen de opstandige Bruggelingen. Op 10/9/ 1436 werd hij door de Gentenaars voor 100 jaar uit Vlaanderen verbannen uit solidariteit met de opstandige Bruggelingen. Pas wanneer de hertog de Bruggelingen vergaf werd Roeland geschrapt uit het llballincboek Hij werd gouverneur van Holland in 1437. 11
•
4. MESSIRE DAVID, DE BRIMEU, SEIGNEUR DE LIGNY: David de Brimeu, heer van Ligny (+ca. 1451 ). Zoon van Jean, heer van Ligny, en Jeanne de Frestel, dame van Humbercourt. Gehuwd met Jeanne de Castillon. In 1420 volgt hij Filips de Goede naar Troyes, waar het huwelijk van Isabeau de France met Hendrik, koning van Engeland, wordt uitgevaardigd. Hij onderscheidt zich in de slag van Mons en Vimeu, waar Filips de Goede de Fransen overwint. Zie ook ridder nr. 8. 243
5. MESSIRE JEAN, DE LA CLYTE, SEIGNEUR DE COMMINES, TRÉPASSÉ (overleden) : Jan van de Clyte, heer van Komen (+1442). Zoon van Colard (raadsheer van Lodewijk van Male) en Jeanne de Wazières (dame van Komen en Halewijn). Gehuwd met Jeanne de Preure, weduwe van Jan, heer van Nevele en van Fosseux. Het burgergeslacht van de Clyte uit Ieper verwierf in de 14de eeuw de heerlijkheid Komen. Jan van de Clyte is de halfbroer van de beroemde Bourgondisch-Vlaamse historicus Philippe de Commines. Jan was raadsheer en kamerheer van Filips de Goede en hoogbaljuw van Vlaanderen in 1436. Hij was één van de aanvoerders van het leger dat de hertog uit Picardië liet komen om Brugge te straffen. 6. MESSIRE GUILLEBERT, DE LANNOY, SEIGNEUR DE WILLEVAL ET DE TRONCHIENES: Guillebert de Lannoy, heer van Villerval (0 1386, +22/411462). Zoon van Gilbert en Catharina van Saint-Aubin, dame van Molenbaix. Driemaal gehuwd met 1) Eléonore d'Esquennes, 2) Marie de Ghistelles, 3) Isabella van Drinckam, dame van VillervaL Nam deel aan de slag van Azincourt waar hij voor de 5de keer in zijn leven gewond raakte en gevangen genomen werd. Zijn vrijlating kostte hem 1200 gouden kronen. Hij bereisde als diplomaat verschillende Europese landen, Voor-Azië en Egypte en was gezant van Bourgondië aan verschillende Europese hoven. De familie de Lannoy leverde in totaal 16 ridders in de Orde van het Gulden Vlies.
7. MESSIRE ANTOINE, SEIGNEUR DE CROY, COMTE DE PORCIEN, SEIGNEUR DE RENTY: Antoine, heer van Croy en Renty, graaf van Po reien, bijgenaamd "le grand Croy" (0 ca. 1385, +1475). Zoon van Jean de Croy en Marguerite de Craon, dame van Tours sur Marne. Tweemaal gehuwd met 1) Jeanne de Roubaix, 2) Margareta van Lorreinen, dame van Aarschot. Droeg bij tot de overwinning van Jan zonder Vrees op de Luikenaars in de slag bij Othée (1408). Hij was raadsheer en eerste kamerheer van Filips de Goede en peter van Karel de Stoute. Bevelhebber van het Bourgondisch leger in Holland en tegen Luik (1430). Stadhouder van Namen en Luxemburg. Tijdens de laatste levensjaren van Filips de Goede bereikte de invloed van Croy zijn hoogtepunt, ondanks de tegenkantingen van de jongere Karel de Stoute, die hierover met zijn vader in onmin geraakte. Antoine ijverde voor een nauw samengaan met de Franse koning Louis XI, die na zijn troonsbestijging in 1461 hem tot grand-maître d'hötel van Frankrijk, grand sénéchal van Normandië en gouverneur van Champagne benoemde en hem het graafschap Guines schonk. Hij bewerkte dat Filips de Goede in 1463 toestemde in de terugkoop van de Somme-steden door de koning, die hem ook hierover tot gouverneur aanstelde. Toen Karel de 244
Stoute zich in 1465 met zijn vader had verzoend en de regering had overgenomen, verbande hij Croy. De familie de Croy leverde in totaal 23 ridders in de Orde van het Gulden Vlies. 8. MESSIRE JACQUES, DE BRIMEU, SEIGNEUR DE GRIGNY: Jacques de Brimeu, heer van Grigny (+vóór 1451). Zoon van Jean de Brimeu en Jeanne de Prestel de Humhercourt Tot ridder geslagen na een treffen met "les Dauphinois", nabij Pierrepont. Vocht met de hertog van Bourgondië tegen de Franse koning en werd gevangen genomen in de slag bij Mons. Hij was verwant met Guy de Brimeu, heer van Humbercourt, die te Gent door opstandelingen werd terechtgesteld op 3/411477 (Vraag aan de lezers: weet iemand welke verwantschap?). 9. MESSIRE PHILIPPE, SEIGNEUR DE TERNAUT, ET DE LA MOTTE: Philippe, heer van Te mant (0 ca. 1400, + 1456). In oktober 1436 was hij er bij om de opstandige Bruggelingen te bestrijden. In 1442 snelde hij Filips de Goede te hulp met 6000 ruiters om hem te steunen tegen de rebellerende Gentenaars. Op 24/511452, tijdens de Gentse opstand tegen de hertog, nam hij deel aan de aanvallen op Overmere en Lokeren (maar niet aan de slag bij Gavere). /0. MESSIRE JEAN, SEIGNEUR DE CREQUY, ET DECANAPLES: Jean, heer van Créquy (0 ca. 1397, +ca. 1473). Zoon van Jean de Créquy en Jeanne de Roye. Gehuwd met Louise dela Tour. Overhandigde in naam van de hertog het ordelint van het Gulden Vlies aan koning Alfons V van Arragon.
IJ. MESSIRE FREDERIC DIT VALERAN COMTE DE MEVRS: Frederic, graafvan Meurs e1392, +ca. 1451). Zoon van Thierry, graaf van Meursen Catharina, gravin van Suerverden. Gehuwd met Beatrix, dochter van Adolf, graaf van Kleef. 12. MESSIRE JEAN, DE MELUN, SEIGNEUR D'ANTOING ET D'ESPINOY: Jean de Melun, heer van Antoing, burggraaf van Gent, oppermaarschalk van Vlaanderen eca. 1398, +15/211484). Burchtheer van Bapaume, gouverneur van Douai. Tweemaal gehuwd met 1) Jeanne van Luxemburg, 2) Jeanne van Abbeville. Hij ligt begraven, samen met zijn twee echtgenotes, achter het hoofdaltaar van la Collégiale de Notre-Dame d'Antoing. Hij werd benoemd tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies tijdens het kapittel in de Sint-Donaaskerk te Brugge in 1432. I 3. MESSIRE BAUDOT DE NOYLLES, SEIGNEUR DE CASTEAU: Baudot de Noyelles-Wion, heer van Casteau (+1468). Zoon van Jean de
245
Noyelles en Marie de Rosimbos. Gehuwd met Marie, dame van Hangest en van Avesnescourt. Raadsheer en kamerheer van Filips de Goede, gouverneur van Peronnes, bevelhebber van de hertogelijke troepen tijdens het beleg van Calais. Tekende de vrede van Gavere die de hertog met de Gentenaars afsloot in 1453. 14. MESSIRE JEAN, B. DE LUXEMBOURG, SEIGNEUR DE HAUBOURDIN: Jan van Luxemburg, bastaard van Saint-Pol, heer van Hautbourdin (+ca. 1466). Zoon van Waleran van Luxemburg, graafvan Ligny, en Agnes de Brie. Gehuwd met Jacqueline de la Trémoille. Bij de gevechten te Rupelmonde, die de slag bij Gavere voorafgingen, lokte hij door een gesimuleerde vlucht de Gentenaars in een hinderlaag. Tijdens de slag bij Gavere redde hij het leven van Filips de Goede. 15. MESSIRE JEAN, SEIGNEUR DE NEUF CHATEL ET DE CHATEL SUR MEUSELLE: Jean de Neufchatel, heer van Montaigu (+1433). Zoon van Thibaut de Neufchatel en Marguerite de Bourgogne. Gehuwd met Jeanne de Ghistelles. Raadsheer en kamerheer van de hertogen Jan zonder Vrees en Filips de Goede. Gouverneur van het graafschap Bourgogne. 16. MESSIRE JEAN, DUC D'ALENCON, COMTE DE PERCHE: Jean//, hertog van Alençon (0 2/3/1409, +1476). Zoon van Jean I, hertog van Alençon, en Marie de Bretagne. Tweemaal gehuwd met 1) Jeanne d'Orléans, dochter van hertog Charles d'Orléans en Isabeau de France, 2) Marie, dochter van Jean IV, graaf van Armagnac. Gevangen genomen door de hertog van Bedford in de slag bij Verneuil (1424). Moest zijn land te Fourquières verkopen om zich vrij te kopen (1429). Nam deel aan de campagnes van Jeanne d'Arc. Na de inneming van Orléans kreeg hij het bevel over het leger van de Franse koning Karel VII, bijgestaan door Jeanne d'Arc. Na de Frans-Bourgondische verzoening (1435) ging hij in de oppositie tegen Karel VIL Hij was betrokken bij "La Praguerie" (1439-1440), de feodale opstand van de Franse prinsen, gericht tegen de restauratie van de monarchale macht van Karel VIL De voornaamste malcontenten waren 1) hertog Jean V de Bretagne, 2) hertog Jean II d'Alençon, 3) hertog René d'Anjou, 4) hertog Charles de Bourbon, 5) graaf Jean IV d'Armagnac. 17. MESSIRE FRANCOIS, DE BORSELÉ, COMTE D'OSTREVANT (Benoemd te Gent in dit kapittel): Frank van Borsele, graafvan Oostervant (0 ca. 1395, +19111/1471). Zoon van Floris van Borsele, heer van Zuylen en Sint-Maartensdijk, en Margareta van
246
Bergen-op-Zoom. Tot ridder geslagen door de hertog van Bourgondië na de slag bij Zierikzee (1425) waar Jacoba van Beieren overwonnen werd (Jacoba gafzich over aan Filips de Goede op 13/611425, die haar te Gent gevangenzette). Gouverneur van Holland, Zeeland en West-Friesland. In 1432 bleek dat hij in het geheim met Jacoba van Beieren gehuwd was, waarop hij gevangen gezet werd. Toen Jacoba in 1433 algehele afstand van haar graafschappen had gedaan aan Filips de Goede, werd hij vrijgelaten. Het huwelijk met Jacoba werd in 1434 kerkelijk ingezegend en hij kreeg de titel graaf van Oostervant. Werd in 1436 opperhoutvester en bleef in dienst van Filips de Goede en Karel de Stoute.
I8. MESSIRE HENRI DE BORSELE, SEIGNEUR DE VERE, COMTE DE GRANDPRÉ (Benoemd te Gent in dit kapittel): Hendrik van Borsele, heer van Veere e1405, +15/311474). Zoon van Wolfert van Borsele. Gehuwd met Johanna van Halewyn. Neef van Frank van Borsele. Werd eveneens na de slag bij Zierikzee tot ridder geslagen. Admiraal van Holland onder de hertogen Filips de Goede en Karel de Stoute. Nam in 1426 deel aan de slag bij Brouwershaven tegen het leger van Humphrey van Gloucester. Leidde in 1438 een oorlogsvloot tegen de Hanze. I9. MESSIRE DRIEU, SEIGNEUR DE HUMIERES (Benoemd te Gent in dit kapittel): Drieu, heer van Humières (0 ca. 1403, +ca. 1460). Zoon van Mathieu en Marguerite de WiliervaL Gehuwd met Jeanne de Nédonchel. Hij onderscheidde zich in de oorlogen van Filips de Goede tegen Bruggelingen en Gentenaars, vooral tijdens het beleg van Oudenaarde. Hij ondertekende de vrede van Gavere. 20. TRÈS HAUT ETTRÈS EXCELLENT ETTRÈS PUISSANT PRINCE DON ALPHONSE, ROY D'ARRAGON V. DU NOM (Benoemd te Gent in dit kapittel): Alfonsus V, koning van Arragon en Napels, bijgenaamd de Grootmoedige 0 ( 1394, +27/611458). Zoon van Ferdinand de Rechtvaardige en Eleonora van Arragon. Gehuwd met Maria, dochter van Hendrik lil, koning van Castilië en Leon. Heerste over de koninkrijken Arragon, Valencia, Mallorca, Sicilië en Sardinië. Hij probeerde tevergeefs ook Corsica te bemachtigen. Door Johanna 11 van Napels te hulp geroepen tegen Louis lil vanAnjou, veroverde hij in 1421 Napels. Napels kende onder zijn bestuur een heropleving van kunsten en letteren. 2I. MESSIRE JEAN, SEIGNEUR DE ROUBA/X ET DE HERSELLES: Jean, heer van Robeke (0 ca. 1369, +7/6/1449). Gehuwd met Agnes de Lannoy. 247
Raadsheer en eerste kamerheer van Filips de Goede. Hij huwde in naam van Filips de Goede Isabella van Portugal. 22. MESSIRE ANTOINE, DE VERGY, COMTE DE DAMPMARTIN, TRÉPASSÉ (overleden) : Antoine de Vergy, graafvan Dammartin (+29/1011439). Zoon van Jean, gouverneur van Bourgogne, en Jeanne de Chalon. Werd gewond en aangehouden bij de ontmoeting te Montereau (10/9/1419). Was verkleefd aan de partij van Bourgondië. Overwinnaar van de partij van de Armagnacs te Cravant. Kreeg van Bedford het graafschap Dammartin. Hij was gouverneur van Champagne.
23. MESSIRE HUGUE, DE LANNOY, SEIGNEUR DE SANTES: Hugo de Lannoy, heervan Santen (0 ca. 1384, +1/511456). Zoon van Gilbert en Catharina van Saint-Aubin. Gehuwd met Margareta van Boncourt. Stadhouder van Holland en Zeeland. Nam deel aan de slag bij Othée. Werd gevangen genomen te Azincourt. Eenmaal in vrijheid gesteld werd hij gouverneur van Rijsel. Was betrokken bij het gevecht tegen de Gentenaars te Lokeren op 18/3/ 1452. 24. MESSIRE JEAN, DE LA TRIMOUILLE, SEIGNEUR DE JONVELLE: Jean de la Trémoille, heer van Jonveile (0 ca. 1377, +ca. 1449). Zoon van Guy VI de Ia Trémoille en Marie, dame van Suilly en van Craon. Broer van Georges I de la Trémoille, die gevangen genomen werd te Azincourt. Gehuwd met Jacqueline d'Amboise. Jean versloeg de Fransen te Senlis en vocht mee te Mons en Vimeu. 25. MESSIRE JEAN, DE LUXEMBOURG, COMTE DE LIGNEY, SEIGNEUR DE BEAUREVOIR & DE BOUHAING, TRÉPASSÉ (overleden): Jan van Luxemburg, graafvan Ligny (0 1385, +ca. 1440). Tweede zoon van de graafvan Saint-Pol en Margareta van Enghien. Gehuwd met Jeanne de Béthune. In 1430 vergezelde hij Filips de Goede bij het beleg van Compiègne, waar Jeanne d'Arc zich verschanst had. Bij een ongelukkige uitval viel zij in handen van de Bourgondiërs, die onder het bevel stonden van Jan van Luxemburg. 26. MESSIRE FLOR/MOND, DE BRIMEU, SEIGNEUR DE MASSINCOURT, TRÉPASSÉ (overleden): Florimond de Brimeu, heer van Massincourt (+1441). Zoon van Guy de Brimeu en neef van David de Brimeu, heer van Ligny. Drossaard van Ponthière. Deed mee aan de gevechten te Compiègne (1430). Bevelhebber van het leger van de hertog van Bourgondië toen hij Le Crotoy, aan de monding van de Somme, veroverde op de Engelsen.
248
27. MESSIRE BAUDUIN, DE LANNOY, DIT LE BEGUE, SEIGNEUR DE MOLEMBAIS: Baudouinde Lannoy, heervanMolenbaixeca. 1388, +1474). Derde zoon van Gilbert en Catharina van Saint-Aubin. Tweemaal gehuwd met 1) Marie, dame van Meiles de Cancourt, 2) Adrienne de Berlaymont, dame van Solré-1eChateau. Gouverneur van Rijsel. 28. MESSIRE PIERRE, DE BEAUFROIMONT, SEIGNEUR DE CHARNY, ET DEMONFORT: Pierrede Bau.ffremont, graafvan Charny (+ 1473). Zoon van Henri de Bauffremont en Jeanne de Vergy. Gehuwd met Marie de Bourgogne, dochter van Filips de Goede. In 1435 tekende hij het verdrag van Arras. 29. MESSIRE JEAN, DE CROY, SEIGNEUR DE TOUR SUR MARNE: Jean de Croy, eerste graafvan Chimay (0 1380, +Va1enciennes 1473). Zoon van Jean de Croy en Marguerite de Craon. Gehuwd met Marie de Lalaing. Gunsteling van Filips de Goede. Broer van "Ie grand Crof' die evenals zijn broer door Karel de Stoute werd verbannen. Wat Gent betreft : nadat de Gentenaars Oudenaarde belegerd hadden ontzette hij deze stad. Als bevelhebber van de Henegouwse boogschutters droeg hij bij tot de Gentse nederlaag te Gavere op 2217/1453. 30. MESSIRE SIMON, DE LALAING, SEIGNEUR DE HANTES: Sirnon de Lalaing, heervan Santes (0 ca. 1405, +15/3/1476). Tweede zoon van Othon en Yolande de Barbançon. Gehuwd met Johanna van Gavere. Kamerheer van Filips de Goede en Karel de Stoute. Gouverneur van Beaumoot en Fumay. Onderscheidde zich bij het beleg van Sluis in 1435 en van Oudenaarde in 1452. Hij verdedigde toen Oudenaarde met een 200-tal boogschutters tegen 30.000 Gentse opstandelingen, die voorzien waren van een sterke artillerie. De Gentenaars gijzelden twee op Simons kinderen lijkende dubbelgangers en trachtten hiermee tevergeefs zijn overgave af te dwingen. De familie de Lalaing leverde 12 ridders in de Orde van het Gulden Vlies. 31. MESSIRE JEAN, DE VERGY, SEIGNEUR DE FONVENS, ET DE VIGNOR-
RY: Jean de Vergy, heer van Fouvans eca. 1378, +1460). Zoon van Guillaume, heer van Pont-sur-Saöne, en Isabeau de Hauteribaupierre. Gehuwd met Marguerite de la Roche-Guyon. Maarschalk en gouverneur van Bourgogne. 32. MESSIRE CHARLES, DE BOURGOGNE COMTE DE CHAROLOIS: Karel de Stoute (0 1011111433, +5/111477). Zoon van Filips de Goede en Isabella van Portugal. Driemaal gehuwd met 1) Catharina, dochter van koning
249
Karel VII, 2) Isabella van Bourgondië, 3) Margaretha van York. Voerde als hertog van Bourgondië een anti-Franse politiek. Trad toe tot "la Ligue du Bien Public", gericht tegen Louis XI. Vernietigde Dinant in 1466 en Luik in 1468. Veroverde in 1473 Lotharingen waardoor zijn Nederlandse en Bourgondische bezittingen verbonden werden. Hij streefde tevergeefs naar de titel "koning van Bourgondië". Dank zij de Lotharingers en de Zwitsers, die zich door hem bedreigd voelden, werden zijn waanzinnige bloedige ambities gekelderd. Zij versloegen hem te Granson, te Morat, en bij Nancy waar hij sneuvelde. 33. MESSIRE ROPRECHT, COMTE DE VERNENB0RG, TRÉPASSÉ (overleden): Ruprecht, graaf van Virnenburg (+1443). Gouverneur van Aachen en Welmich. Gehuwd met Marguerite de Sombreffe, dochter van Jacques en Jeanne de Croy. 34. MESSIRE JEAN, D0C DE BRETAGNE, COMTE DE MONTFORT, TRÉPASSÉ (overleden) : Jean V, hertog van Bretagne C024/12/1389, +29/8/1442). Zoon van Jean IV en Jeanne de Navarre. Voerde een evenwichtspolitiek tussen Frankrijk en Engeland. Als vroom mecenas hield hij een briljant hof. 35. MESSIRE MATTHIE0, DE FOIX COMTE DE COMMINGES: Mathieu de Foix, graafvan Camminges C01385, +1456). Zoon van Archembaut de Grailly, burggraaf van Bonanges, en Isabelle de Foix. Gouverneur van de Dauphiné. Tweemaal gehuwd met 1) Marguerite de Comminges, 2) Cathérine Couraze. 36. MESSIRE REGNA0LD, SEIGNEUR DE BREDERODE ET DE VIANE (Benoemd te Gent in dit kapittel): Reinoud ll, heer van Brederode en Vianen ( 0 1415, +16/1011473). Zoon van Walraven, heer van Brederode, en Johanna van Vianen. Gehuwd met Yolande de Lalaing. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten was hij leider van de Hoeken. Steunde zijn broer Gijsbrecht tegen de Kabeljauwen in Amsterdam en tegen David van Bourgondië. Beide broers moesten David tenslotte erkennen als bisschop van Utrecht en werden in 1470 door David gevangengenomen. Reinoud werd door Karel de Stoute in vrijheid gesteld. Wat Gent betreft : samen met zijn broer moest hij aan Filips de Goede 1000 bezoldigde soldaten leveren, om de weerspannige Gentenaars terug onder hertogelijk gezag te brengen.
250
37. MESSIRE JEAN, SEIGNEUR ET BER D'AUXI (Benoemd te Gent in dit kapittel): Jean N, heer van Auxy (0 ca. 1396, +1474). Gehuwd met Jeanne, dame van Flauy. Raadsheer en kamerheer van Filips de Goede. Kapitein van Kortrijk in 1425. Nam deel aan de onderhandelingen voor de Vrede van Arras in 1435. Heroverde Gamaches in 1436 en Le Crotoy in 1437. Maître des arbalétriers de France bij de troonsbestijging van Louis XI in 1461. Ronald DE BUCK
BRONVERMELDING -A. Dutry, Armoirles des Chevaliers de Ia Toison d'Or, 1889. - J. Favier, Dictionnaire de laFrance médiévale, 1993. - Biographie Nationale (BRUG). - Nijhoffs Geschiedenislexicon, Nederland en België, 1981.
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE Nr. 391 Op 1 februari 1906 stelde Armand Heins in de rubriek "Burgerlijke bouwwerken - Hoogpoort, nr. 37 - Xllle eeuw", in het Frans een fiche op over
Kelder van de Hoogpoort, nr. 37 Deze kelder van grote afmetingen (lengte: 22 m.; breedte: 7,83 m.; hoogte: ongeveer 4,50 m.) bevindt zich onder moderne constructies van een huis in de Hoogpoort (thans nr. 37), gelegen tegenover de Bollaerts Kamer. Hij fungeert als magazijn van een handelszaak in porselein en glaswaren. Ons zicht toont ons het souterrain ontdaan van de kisten en andere voorwerpen die er nu in de weg staan. Veranderingen hebben er het uitzicht van gedenatureerd en het is waarschijnlijk dat de kelder naar het einde toe verlengd is geweest en dat de kraagsteen die de afgeplatte arcade ondersteunt, oorspronkelijk ingewerkt was in de eindmuur. Een zuil dient hem nu tot steun en zijn kapiteel is van dezelfde stijl als de andere zuilen, ten getalle van drie, minder in de grond gezakt dan de eerste. Grote tegels in blauwe steen bedekken de grond. De trap, die men op het voorplan ziet, daalt af van de straat onder de gevel van de Hoogpoort; hij telt 22 treden. De zuilen die de ruimte verdelen in twee beuken en in vijf traveeën, zijn Romaans. 251
De grote bogen hebben dezelfde afkanting als deze van de afgeplatte bogen die in de benedenzaal van de refter van de gewezen St-Baafsabdij het gewelf ondersteunen. Aangezien deze zaal en deze refter van het einde van de Xlle eeuw zijn, is het waarschijnlijk dat onze kelder dateert van ongeveer dezelfde periode, of van het begin van de XIIIe eeuw. Het onderste deel van de muur is in Doornikse steen tot en met de kraagstenen van de blinde arcaturen; deze zijn in baksteen, alsook het wieggewelf IJzeren ringen zijn aan het gewelf bevestigd. Cf. A. Heins, L'Ancienne Flandre, aflevering C , pl. 96 .
252
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-ELISABETHKERK- Begijnhofdries De Sint-Eiisabethkerk was oorspronkelijk het bedehuis van het Groot-Begijnhofvan Sint-Eiisabeth. In 1242 kreeg Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen, van de schepenen van Gent een stuk grond ter beschikking om er een begijnhof op te richten. De abt van Sint-Baafs stemde erin toe om aldaar een kapel te bouwen. Niet lang na de stichting van het begijnhof werd een driebeukige kerk in Doornikse steen opgetrokken. Ze was van het basilicale type d.w.z. een middenbeuk en lagere zijbeuken. De kerk bezat een absis en de middenbeuk werd van de zijbeuken gescheiden door middel van zuilen in Scheldegotiek. De zuilen in de huidige kerk dateren vermoedelijk uit de eerste bouwfase maar de basissen verdwenen toen men later het vloerniveau met dertig centimeter verhoogde. Door de sterke uitbreiding van de begijnengemeenschap in de 17de eeuw werd de kerk te klein. Grootjuffrouw Joanna Bauters liet ze in de periode 1631-1641 vergroten en ombouwen tot een hallekerk door de midden- en de zijbeuken even hoog te laten optrekken. Toen verhoogde men ook het vloerniveau en werd het voorportaal gebouwd. Lieven Poelman vervaardigde in 1640 de portaaldeuren. Een jaar later noteerde men in de rekeningen het loon uitbetaald aan Bartholomeus de Waéhter voor hèt aanzetten van de verbouwingswerken aan het koor. Tijdens het bestuur van grootjuffrouw Ferdinande de Bock stond in 1682 de toren en het bovengedeelte van de middenbeuk, door de slechte toestand van de kepers van het dak, op instorten. In de jaren 1682-1684 werd de kerk door het verhogen van de middenbeuk en het aanbrengen van bovenlichten omgebouwd tot een pseudo-hallekerk Het dakwerk vertrouwde men toe aan Bartholomeus Cuypers. Het koor werd met twee traveeën verlengd en de kerk voorzien van een stenen portaal. De gebroeders Gillis en Cornelis Wijchuyse verzorgden het timmerwerk en werkten ook mee aan het polygonale klokketorentje. Laatstgenoemde bracht tevens het orgel en de blaasbalgen op hun plaats. In die periode vervaardigde François Cruyt een preekstoel, later, na het vertrek van de begijnen in 1874, vervangen door een nieuwe ontworpen en uitgevoerd door August van Assche. Om de verbouwingswerken te kunnen bekostigen deed de grootjuffrouw beroep op de financiële hulp van de conventjuffrouwen en van kapitaalkrachtige burgers. Toen de verbouwingswerken beëindigd waren, herwijdde men de kerk. 253
De Sint-Elisabethkerk.
254
De begijntjes overleefden zonder al te veel moeilijkheden de beeldenstormen. Het respekt van de bevolking, doordat de begijntjes heel wat diensten bewezen aan de gemeenschap, was hieraan wellicht niet vreemd. Met de begijnhofkerk zelfverging het minder goed. In juli 1578 vernielden de Calvinisten een altaar en roofden de ornamenten. Op 25 augustus verwoestten ze de kerk. Buiten de last die ze moesten dragen, nadat in november enkele soldaten werden ingekwartierd, lieten de Calvinisten in de regel de begijntjes met rust. Sommigen schrijven dit toe aan de beschermende hand die de gilde van de beenhouwers boven hun hoofd hield. Met de Franse Revolutie werd het begijnhof onteigend en vanaf dat moment moesten de begijntjes huishuur betalen aan de stad. In de negentiende eeuw ontstonden een aantal moeilijkheden tussen het begijnhof en de Commissie der Burgerlijke Godshuizen, die het begijnhof beheerde. Ondertussen hadden de begijntjes hun toevlucht gezocht tot een mecenas in de persoon van Engelbert-August van Aren berg. Die kocht buiten de stad, te SintAmandsberg, in 1872 een stuk grond en liet er een nieuw begijnhof optrekken aan de hand van plannen getekend door Arthor Verhaegen. De werken startten in 1873. Reeds op 29 september 1874 werd het nieuw begijnhof ingehuldigd en verlieten de begijntjes, ten getale van achthonderd, hun oude vertrouwde huisjes aan de Brugse Poort. De Sint-Elisabethkerk kreeg nu een nieuwe functie als parochiekerk van de nieuwopgerichte Sint-Elisabethparochie. In de rondboognis in de westgevel van de kerk staat het beeld van de H. Elisabeth van Hongarije, patrones van het begijnhof. Het werd vervaardigd door het atelier Bressersen vervangt het originele gepolychromeerde beeld in terracotta. Aan de oostzijde van de kerk bevindt zich een Ecce Homokapel met daarin het beeld "Jesus op de Koude Steen", vermoedelijk van de hand van Jan Matthys. De kapel dateert uit 1793 maar bevond zich oorspronkelijk aan de toegangspoort van het begijnhof. In 1883 verplaatste men haar naar de achterzijde van de kerk. Laten we nog even stilstaan bij een populair verhaal dat uit de late vijftiende eeuw stamt, namelijk dat van het arm en vroom begijntje Matteken. De kapel van het H. Kruis in de Sint-Elisabethkerk herinnert hieraan. Op een bepaald ogenblik richtten de grootjuffrouw en de andere begijnen een groot feestmaal in. Daarbij vergaten ze Matteken uit te nodigen. Ten einde raad ging Matteken haar beklag doen bij een Christusbeeld in de begijnhofkerk. Na enige tijd, en tot haar grote verwondering, begon het Christusbeeld tot haar te spreken. Het gaf haar twee aanwijzingen die er moesten voor zorgen de grootjuffrouw tot inzicht te brengen. Zo moest Matteken haar vertellen dat ze haar dagelijkse gebeden vergeten had en dat Onze Lieve Vrouw haar ontnaaide 255
De Sint-Elisabethkerk. De Ecce HomokapeL
256
kleed met een rode draad had hersteld. Nadat Matteken haar verhaal aan de grootjuffrouw had gedaan en deze met verstomming was geslagen, mocht het arm begijntje aan de dis aanzitten. Na het festijn ging Matteken terug naar de kerk om de Heer te danken. Toen diezelfde nacht de klokken hevig begonnen te luiden en nadat de andere begijnen op zoek waren gegaan naar de oorzaak ervan, troffen ze Matteken dood aan voor het Christusbeeld. Di~ vo_orval was de aan~et voor een populaire verering waarbij Matteken op vastenavond herdacht wordt met een plechtige misviering en een broodmaaltijd door de grootjuffrouw aan alle begijnhofbewoners aangeboden.
Het interieur
De altaren. Het hoofdaltaar uit geschilderd hout, gemarmerde steen, marmer en gedeeltelijk verguld, stamt uit de 17de eeuw. Het schilderij "De Kruisafneming" is een copie naar Pieter Paul Rubens. In de nis van het altaar: het beeld van de H. Elisabeth van Hongarije. Langs weerszijden van de nis: de beelden van de H. Laurentius en de H. Lodewijk, koning van Frankrijk. Het zijaltaar aan de noordzijde is toegewijd aan O.L.Vrouw. Het schilderij "O.L.Vrouw met kind schenkt de Rozenkrans aan de H. Dominicus Guzman" is van de hand van Charles Remes (1795-1837). Het zijaltaar langs de zuidzijde in gemarmerd en geschilderd hout stamt uit de 17de eeuw en is toegewijd aan het H. Sacrament. Het is voorzien van een schilderij met engelenkoppen met daarvooreen kruisbeeld met aan de voet het begijntje Matteken-het zogenaamde "Mattekenskruis". Het is een copie van het origineel dat bewaard wordt in het Groot Begijnhof van Sint-Amandsberg en dateert van na 1874. In de nis een schilderijtje : "O.L.Vrouw van Zeven Smarten". Het orgel. Pieter vander Haeghen bouwde het orgel in 1641 en voor de orgelkast deed men een beroep op Lieven Poelman. Comelis Wijchuyse bracht het op zijn plaats. De orgelkast is bekroond met musicerende engelen en het beeld van de H. Cecilia van Rome. PieterVan Peteghem paste het instrument aan in 1742. De Preekstoel. De preekstoel uit 1886 werd ontworpen en uitgevoerd door August Van Assche. Onder de kuip: de beelden van de profeten Ezechiël, Daniël (rechts), Isaïas (links) en Jeremias (achteraan). Op de hoeken van de kuip: beeldjes van 257
De Sint-Elisabethkerk. Interieur.
258
De Sint-Elisabethkerk. Het Orgel.
259
De Sint-Elisabethkerk. De Preekstoel.
260
van de vier evangelisten - Johannes, Lucas, Marcus en Mattheus. Op de kuip: taferelen uit het leven van de H. Begga. Schilderijen. De kerk bezit een aantal schilderijen in de stijl van de Vlaamse School uit de zeventiende eeuw, zoals: "Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de waterput", "De aanbidding van het Jezuskind door ~rouwelijke heiligen", "Jezus bij Martha en Maria", "De Kruisvinding" en "De oprichting van het kruis". Van Nicolaas De Liemackere is "De aanbidding der koningen" uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. De veertien staties van de kruisweg zijn uitgevoerd in de stijl van Matthias Zens. Verder nog: "De Opwekking van de enige zoon van de weduwe van Naïm" uit de negentiende eeuw, "Tobias neemt afscheid van zijn ouders" uit de eerste helft van de negentiende eeuw en twee grisailleschilderijen: "De boodschap van de aartsengel Gabriël aan Maria" en "De opdracht van Jezus in de tempel", beiden negentiende eeuws. Beelden. Philippe de Wilde beeldhouwde in 1684 de beelden van de H. Anna en de H. Begga. Ze werden geschonken door Isabeau Huytens, conventjuffrouw van het Convent ter Caerden (thans verdwenen) in de Hippoliet Lammensstraat. De beelden van de H. Catharina van Siena en de H. Roza van Lima dateren eveneens uit 1684. Glasramen. Boven het hoofdaltaar: een glasraam met de voorstelling van "Het Heilig Hart van Jezus". Langs de noordzijde van het koor; "Johannes de Doper", geschonken door de parochianen. Daarnaast: "De maaltijd van Jezus en de Emmaüsgangers", geschonken door pastoor A. Sterck. Langs de zuidzijde van het koor: "Elias in de woestijn die door een engel gevoed wordt", een gift van de familie Steppe. Daarnaast: "Melchisedech reikt Saul de hostie aan", een gift van de parochianen. Deze glasramen dateren vermoedelijk uit het begin van de twintigste eeuw. Funeraire beeldhouwwerken en epitafen. Onder het beeld van apostel Thaddeus: cartouche met het epitaaf van jonkvrouw J.V. Margarita Durwiee. Onder het beeld van apostel Jacobus de Meerdere (Jacobus Maior): cartouche 261
11
met epitaaf van jonkvrouw Beatrey Nauts ghesteede begijne van desen hove overleden 6 augustus 1669. Onder het beeld van apostel Petrus: cartouche met epitaaf van jonkvrouw Maria Van der Linde fa. Gulielmus en haar nicht Anna Bruneel fa. Joannes ghesteede begijnkes van desen hovell. Onder het beeld van apostel Andreas: cartouche met inscriptie D.O.M. Desen apostel hebben ghestelt Joncv. Anna ende Ioanne Van Linde fa. lans ghesusters ende beginkeus van den hove gebraeven in choor. Bidt voor de ziele. 1657 Onder het beeld van apostel Johannes: cartouche met inscriptie D.O.M. sepulture van Ionve. Ioanna Hasaert fa. Mattheus. Met twee haer Nichten Marie Ghisquiere en Margareta van Mosschroen. Ghesteede Beginkens. Bidt voor de Zielen. Onder het beeld van apostel Bartholomeus: cartouche met epitaaf van Judoca De Moor fa. Guillame, overleden op 8 november 1665 en haar nicht Joanne De Moor, beede ghesteede begijnkes van desen ho veil. Onder het beeld van apostel Mattias: cartouche met epitaaf van Judoca en Marie Ook en van Judoca Susanne Heeckelaer en Judoca Verbraecken, ghesteede beghijnkens van desen hovell, uit 1660. Onder het beeld van apostel Filippus: cartouche met inscriptie D.O.M. Dese Salvator heeft ghegeven Ioe Marie Vander Steeghen Baghijnne van dese Hove begraven in onser lijeven vrouwe capelle overleden 28 april 1660. Bidt voor de Siele In het koor, de noordelijke en de zuidelijke zijbeuken zijn talrijke witmarmeren grafstenen van begijntjes in de vloer ingewerkt. Ze zijn echter nagenoeg volledig afgesleten. Tussen de noordelijke zijbeuk en het koor: de grafsteen van begijn Volckaert, overleden in 1564. 11
,
11
11
11
•
11
11
11
11
11
11
•
BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België- architectuur- deel 4 nb zw-Stad Gent, p. 27/31. - Vandenbussche Christina: Kerk van Sint-Elisabeth te Gent- Gids voor de bezoeker. Gent, 1987. - De Pue Piet (p. Jordanus): Geschiedenis Groot Begijnhof Sint-Elisabeth Gent en SintAmandsberg. 1984. - Gids voor de Gentse Begijnhoven. Gent 1984. - Werken en kerken, 750 jaar begijnhofleven te Gent. Tentoonstellingscatalogus. Gent, 1984.
DavidMAES ('t vervolgt)
262
GENTILE COMHAIRE, leverancier van" 't Zal wel Gaan" Menigeen koestert een aandenken aan moeder en vader als een blijvende herinnering. Foto's, getuigschriften en diploma's al dan niet met de bijhorende medailles. Met fierheid laat men deze herinneringen zien aan kinderen en kleinkinderen, soms ook aan vrienden en kennissen. En men verwacht van hen de nodige eerbied bij het bekijken en/of bewonderen van de herinneringen. Zo kregen wij de gelegenheid het getuigschrift door 't Zal wel Ghaene verleend aan de heer Gentile Comhaire te bekijken. Een curiosum? Mogelijk. Het dateert van den 22en Winterrnaend UX, na 't Zal wel Ghaene of 22 december 1911. Gentile Comhaire (geboren in 1880) baatte in de Dampoortstraat een beenhouwerij uit. Deze was gelegen tussen de huidige Bastion- en de Jan van Gentstraat. De kwaliteit van zijn geleverde Hooftvlacke was, hetgeen blijkt uit het getuigschrift, bij de leden van het studentengenootschap bijzonder in de smaak gevallen. Comhaire mocht de addelijke (sic) titel Leverancier van 't Zal wel ghaene op den ghevel sijner Huuze aanbrengen. Het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel Ghaene, oorspronkelijk een vereniging van de atheneumleerlingen werd op 21 februari 1852 onder impuls van J .F.J. Heremans door de studenten Victor van Wilder, Isidoor Haemelinek en Julius Vuylsteke opgericht. (1) De zitting, waarop de Hooftvlacke werd verorberd, greep plaats in het lokaal Den Haene op het Sint-Baafsplein waar de tripel uitstekend is. (2) Het toenmalig bestuur bestond uit Adriaan Martens, voorzitter, Rob. De Man, eerste schrijver, De Braey, tweede schrijver, E. Colle, schatbewaarder, Smissaert, boekbewaarder, R. de Decker, vaandrig, en Reymans, commissaris. (3) Het getuigschrift werd ondertekend door Adriaan Martens, Cies van Ghend en Bob. Cies van Ghend was eertijds het pseudoniem van NapolĂŠon Destanberg (4). Wie in 1911 onder ditzelfde pseudoniem schuilging hebben wij niet kunnen achterhalen. Bob is wellicht Rob(ert) De Man, de eerste schrijver of secretaris. (5) Adriaan Marteos eBocholt 3 juni 1885 - tAstene 26 septemberr 1968), zoon van een sluiswachter van het Kempisch kanaal, volgde middelbaar onderwijs aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen. Hij maakte er deel uit van de kring waartoe ook Hendrik de Man en Ant. Picard behoorden en die de kunstzinnige invloed van Pol de Mont onderging. In dit milieu groeide zijn radicale Vlaamse overtuiging met een sterk vrijzinnig accent. Hij bleef lange tijd een kernfiguur van de Vlaamse strijd. (6) Hij studeerde in 1911 als arts af aan de Gentse universiteit. De toenmalige voorzitter van het 'Medisch Genootschap', prof. Leboucq, bestempelde hem als een van les intellectuels de Lootenhulle et de Zoutenaaie, die de universiteit wilden vervlaamsen. Op 22 augustus 1912 263
huwde hij Jeanne Vercouillie, dochter van de filoloog-hoogleraar J. Vercouillie. (7) Is dit getuigschrift enig? In elk geval belicht het het studentikoze leven aan de Gentse universiteit. (8) Erik L. SCHEPENS 264
NOTEN l. R. Willemyns, 't Zal wel Gaan, in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 19741975, p. 1692-1694. (Nota van de Redactie: Volgens andere bronnen werd" 'tZal Wel Gaan" gesticht door Julius Vuylsteke, Tony Bergmann en Eugène Cogen.) 2. Gentsche Studenten Almanak uitgegeven door het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel Gaan, jaargang 47, 1910-1911, Gent, 1911, p. 58. 3. Idem, p. 40. 4. Met dank aan de heer AndrÊ Verbeke voor deze toelichting. 5. Zie illustratie, Gentsche ... , jaargang 47, Mengelwerk. 6. H. Balthazar, Vrijzinnige studentenbeweging 1830-1945, in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 1514-1520. 7. H. Maes, Dr. Adriaan Marfens (1885-1968), in: Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het land aanLeieen Schelde, deel LVIII, Deinze, 1991, p. 62-64; J. van Waterschoot, Adriaan Martens, in: Twintig Eeuwen, deel 14, Vlaamse Figuren 11, Hasselt, 1976, p. 219-222. 8. Met dank aan mevrouw Hilda Comhaire, dochter van Gentile. Bijzondere dank aan de mensen van het Liberaal Archief, gevestigd te Gent, voor hun zeer sympathieke medewerking.
'T GENTSCH.SPANT DE KRUUNE! Deel 11: "Toreador, mijn katte(n) es versmoord" "Het gaat met het straatlied in de algemene regel gansch andersom dan met het gewoon (sic) lied. In normale voorwaarden maakt een dichter een tekst, waarvan dadelijk, of jaren later het zangerige rythme een toonkunstenaar opwekt om er de passende (... ) muziek voor te scheppen. Sommige gekende gedichtjes hebben alzoo soms verscheidene wijzen in het leven geroepen. Voor het straatlied echter is het gewoonlijk eerst de muziek die geboren wordt, de woorden komen achteraan, althans in de meeste gevallen. (... ) Gezien het door iedereen gemakkelijk moet kunnen worden meegezongen, is de muziek in de regel een deuntje, dat reeds goed gekend is, dat men bij andere gelegenheden heeft gehoord en medegeneuried", schrijft Richard Van Kenhove in zijn standaardwerk: "Het volksleven in het straatlied". Een van deze bronnen was onze Gentse opera die niet alleen door de franssprekeode bourgeoisie bezocht werd, maar op " 't kiekeskot" ook door de volksmens. Op vele gekende aria's uit opera's en operettes maakte hij geestige persiflages. Iedereen kent ze wel: "Salut demeure chaste et pure" wordt: "Salut, 'k ben van de Sassepuurte" of "C'est en vous que j'ai foi": "C'est aux pieds que j'ai froid". Soms werden er op de gekende aria's totaal nieuwe teksten geschreven, zoals "Toreador, mij katten es versmuurd, bedder nie van g'huurd buite de
265
Brugsche Puurt" of gebruikte men de aanvang ervan als begin voor een totaal nieuwe creatie. Dit is het geval met het lied uit "Les Dragons de Villars": "Ne parle pas, Rose je t'en supplie. Car me trahir serait un grand péché". Dit lied werd in 1994 opgenomen op de CD: "Toreador den opera es versmuurd" gezongen door Koen Crucke en Guido Naessens (1). Zij haalden de tekst opp. 339 uit Van Kenhove en Lepages "Het volksleven in het straatlied". Het gaat als volgt: Ne parle pas Rose Ne parle pas Rose, je t'en supplie car me trahir serait un grand péché. D'er es gebeurd al op de weg van Lourdes ne vrieë muurd, hed'er nog nie van g'huurd? t Was in eu magasin d'épicerië da'k ik an heur mijn declaratie (2) dee. Al mee ne kier, de deure die vloogd'open 't Was uwe vent mee zijne mustapha Hij doptege mij mee mijne kop in de sirope Ne parle pas, Rose ne parle pas. Napoleon mee zijn Marie-Louise Marie-Louise avec Napoleon. En dan hernam men nog eens de derde strofe: " ' t Was in eu magasin d'épicerië" ... Van deze volksliedjes bestaan vaak vele varianten. Het feit dat heel wat mensen analfabeet waren en er uiteraard ook nog geen fanoplaten bestonden, maakte dat men deze liedjes alleen auditief kon onthouden. Aangezien zij ook nog vaak uit verscheidene strofen bestonden en dus soms vrij lang waren, vergat men al dikwijls één of ander woord, zinsnede of groter stuk van zo'n lied,zodat er "gruyèrekaas" ontstond: verminkte of verkorte versies. Niet getreurd. Zo'n interpretatie werd met de grootste vanzelfsprekendheid opgelapt of aangevuld. Hogergenoemde versie is er duidelijk zo een. Zij is eigenlijk een lappendeken van verschillende versies van het lied. Crucke en Naessens gebruikten de versie Van Kenhove uit 1932. Bij een optreden in Nederland, waar Naessens o.a. "Ne parle pas" zong, waarschuwde hij de luisteraars dat ze van het Gents dialect soms wel een en ander niet gingen begrijpen, maar dat dat niet erg was, want dat ze bvb. in Gent ook niet wisten wat "ne Moustapha" was ...
266
Publicatie uit 1890 waarin de vo lledige tekst van "Ne parle pas, Rose ... " gevonden werd. Verzameling E. Levis .
Er bestaat echter een oudere versie van het lied van omstreeks 1890, uitgegeven door Snoeck-Ducaju, dat 42 jaar eerder genoteerd is dan Van Kenhoves versie. Het komt uit het "Liedjesboek of verzameling van Vlaamsche volksliederen . Gent Snoeck-Ducaju en zoon. Drukkers-Uitgevers 8 Veldstraat 8. 10 centiemen". Daarin vinden we op de eerste bladzijde het lied: "De wraak van nen kruidenier", een oudere en volledige versie van "Ne Parle pas ... ", waardoor wij uiteindelijk ook gaan begrijpen wat men met "zijne Moustapha" bedoelt.
267
De wraak van 'nen kruidenier Romance Aria uit les Dragons de Villars 1. Ne parle pas, Rose, je t'en supplie. Car me trahir serait un grand péché; 't was in uw magasin d'épicerie Dat ik u mijne declaratie dee; Al mee 'ne keer de deure die vliegt open. Het was uwe man, 'k wil vluchten maar belas! Hij dopt mij mee mijne kop in de siropen ... Ne parle pas, Rosene parle pas! 2. 't Was schoon om zien, doch ik zag niemendalle; Uw vent koleerig, spreekt van mij te martelen En denkt hoe dat hij mij bestraffen zal ... Ik voel allengskeus (3) 't einde van mijn leven En dacht: och God, wat ramp, wat ongena! 'k Moe nu mijn geest in de sirope geven ... Ne parle pas, Rosene parle pas! 3. Ne parle pas, 'k voel aan mijn benen trekken, Met éénen ruk was ik het vaatje uit. En elk begon luidkeels met mij te gekken, Ik stond daar lijk een uilken op nen kluit! 't Was lek-mijn-leppen, 't was zelfs lek-mijn-ooren En lek-mijn-oogen, neus, etcaetera; Wel! heilige deugd, wat dà'k daar al moest boaren! Ne parle pas, Rose ne parle pas! 4. Ik wilde spreken, maar helaas,! mijn tanden Die waren vast gelijk aaneen geplakt. En rond mijn' oogen had ik suikerranden, Mijn neus die was precies lijk toegeplakt; Uw man, die zag'k een grijnzend aanzicht trekken! Hij roept zijn hond, de kwade Moestafa: Dat leelijk dier moest mijnen kop aflekken .•. Ne parle pas, Rosene parle pas!
5. Die helsche hond die maakte weinig moeskeus (4) Hij vloog gelijk nen tijger op mijn vel!
268
'k Had goed zeggen: koes, mijn beestje, koeskes (5) Hij trokt er aan mijn hoofd lijk aan een bel! ... Heel mijn gezicht werd haast vaneen gereten, 'k lag veertien dagen in den paradra (6) 'k Zoe sterven moest er iemand ooit van weten. Ne parle pas, Rose ne parle pas! Waardoor het Moestafa probleem opgelost is. In hetzelfde liedboekje vinden we van p. 19 tot 22 nog de variant "Voor en na het huwelijk", met een totaal verschillend onderwerp maar eveneens op de wijs van "Ne parle pas ... " gezongen. De grap van dit lied zit in het contrast tussen de inhoud en het wijsje van twee opeenvolgende strofen. De oneven strofen worden gezongen op de wijs van "Ne parle pas ... ", zijn zeemzoet en prijzen Mietje voor het huwelijk de hemel in. De even strofen zijn gezet op de mij onbekende wijs van "Mie past op, de melk komt op" en schilderen Mie af als een ongehoorzame helleveeg, een vuile preie die niets dan slaag verdiend:
Vóór en na het huwelijk. Vóór. - Stemme: Ne parle pas Na. - Stemme: Mie past op, de melk komt op. Vóór het huwelijk. 1. Och! Mietje lief, ik durf het schier niet zeggen, Wat er voor u klopt onder mijnen kiel; 'k Wensch dat 'k mijn hert kon vóór uw voeten leggen. Dat ik vóór u van liefde in onmacht viel. Zelfs binst den nacht en kan ik niet meer slapen, Het schijnt mij toe dat g'in mijn kamer ziet, 'k Lig uren lang te geeuwen en te gapen. Och! Mietje lief, verstoot mijn liefde niet. Na het huwelijk. 2. Mie ik durf het u wel zeggen, Dat gij uit mijn botten hangt; Wil uw spel wat overleggen Als gij geenen troef (7) verlangt. Zelfs des nachts ligt gij te zagen, Dat de vaak ons bed ontvliedt Ja, gij zult het u beklagen, Betert uw leven niet, Mie, pas op, 269
ik sla er op, Wilt g'uw kwikkeilust (8) niet staken, Ik zal er een einde aan maken, Mietje, Mietje, pas maar op, Ik sla er op. V贸贸r het huwelijk 3. Och! Mietje lief, gij gij zijt het beste meisken Dat er voorwaar op Godes aardrijk leeft. Gij hebt een stem nog schooner dan een sijsken, Die, wijl gij zingt, als van aandoening beeft Mocht ik u eens mijn liefste vrouwtje noemen, 'k Zou voor u werken als een voermans peerd, (9) Uw levenspad waar steeds bezaaid met bloemen Ja, alles kreegt ge, wat uw hert begeert. Na het huwelijk. 4. Mie ik moet u eindlijk zeggen, Dat gij zijt een vuile prei, Dat g' uw haar zoudt mogen leggen, En wasch uw hals daarbij, Men ziet u van verre komen, Heel de buurt zegt: 't is een schand! En toen ik u heb genomen, Blookt gij als een diamant. Mie, past op, Ik sla er op. V贸贸r het huwelijk. 5. Geen onweerswolk zal ooit ons liefde storen, Want vrede alleen heersche in ons gezin. De laatste cent die zal u toebehoren. En aan mijn zij, troont gij als koningin. Uw kleinste wil, zal dadelijk geschieden., Geen druppel water ooit in uwen wijn; Gij moet alleen als meesteres gebieden, Ik zal uw slaaf, uw heerenknechtje zijn. Na het huwelijk. 6. Mie, gij durft nog tegenpraten, Als ik speel op mijnen poot, In mijn kousen zijn er gaten Minstens van een vuiste groot. 270
Mijn halfhemd (1 0) is niet gestreken. Heel mijn broek die is gescheurd, En mijn schoenen, potverdeken! Zijn met vuiligheid besmeurd. Mie pas op, ik sla er op, Als gij mij durft tegenspreken. Ik zal u den nekke breken, Mieke, Mieke, pas maar op, Ik sla erop. Vóór het huwelijk. 7. 'k Zie, Mietje lief, uw poesle wangen kleuren, Gij stemt dus toe, 0! onverwacht geluk! Ik zweer u, nooit zult g'uwe keus betreuren, En ik, o God! 'k ben eeuwig uit den druk. Och, Mietje lief, laat ons niet langer wachten Terstond getrouwd, aan niemand van gebaard. Zoodra wij onder 't zelfde dak vernachten Zijn wij 't gelukkigst koppel op deez' aard. Na het huwelijk. 8. Wat, gij durft mijn jas verpanden Met mijn uurwerk in den berg. (11) Wat een wijf heb ik voorhanden, Dat is toch een beetje t'erg! Wat, gij kunt er niet meê komen, Met mijn dagloon, Potshoofd! (12) beef! Eindelijk 'nen stok genomen Dat ik u een rossing (13) geef Miepas op, Ik sla er op, Wilt gij naar geen reden hooren 'k Zal u in de vaart versmooren. Mietje, Mietje, pas maar op, Ik sla er op. Eddy "den Twiedekker" LEVIS
271
Vraag: - Wie bezit de muziek van "Mie past op de melk komt op"? - Wie kent nog andere liederen geschreven op de melodie van "Ne parle pas"? - Wie bezit nog andere minder bekende Gentse liedjesteksten uit revues, café-chantant, andere versies dan deze vermeld bij Van Kenhove en Waeri, andere scabreuze liederen dan de "Vetjes" van Waeri; conférences of eender welke leuke ludieke Gentse teksten, platen bandopnamen, enz ... ? Over de leukste items brouwen wij graag een artikel! E. Levis, Knotwilgenlaan 26, 9032 Gent; tel. 09/2539470
VOETNOTEN l. Ne parle pas Rose: Maillart/Van Kenhove, gezongen door Guido Naessens, CD Alora Music 912024-2. 2. declaratie: >Fr.: "déclaration": verklaring. Hier: liefdesverklaring. 3. alengskens: stilaan. 4. moeskes: moeske >Fr.: "Mouche" plakpleistelje als tache de beauté gedragen.> moeskes: gemaakte manieren: moeskes maken: zich onwillig gedragen. Ook moefkes ne moefkesmaker, een moefkesmakerigge. 5. koes(kes): >Fr.: "couche toi": lig, blijf rustig. 6. paradrä.: sparadrap: hechtpleister voor medisch gebruik. 7. troef: slaag. > aftroeven. 8. kwikkeilust lust tot kwikkelen, niet stil kunnen blijven zitten ofliggen >een kwikkelkonte: zenuwachtig persoon. 9. voermans peerd: voermanspaard, meestal Brabants trekpaard. 10. halfhemd: halfhende(ke): een nette hemdeborst die men over een ander minder net of versleten hemd aantrekt als men uitgaat. 11. den berg: - van barmhartigheid, bank van lening, pandjeshuis. 12. potshoofd of podshoofd: I 0 • puitshoofd >Fr.: "tétard" 2°. Dommerik, kind dat onbehendig te werk gaat. 3°. Vorm, model, om bepaalde vrouwenmutsen te maken. 4°. ook volksnaam voor de bruinvis of het "zeevarken". 13. rossing: pak slaag.> afrossen.
272
HERONTDEK GENTSEDOOPNAMENALS FAMILIENAAM (1280-1336) In de Grote Spectrum Encyclopedie staat een korte krachtige samenvatting over het verschijnsel namen. Luister maar : "In de westerse wereld is de erfelijke familienaam een betrekkelijk nieuw verschijnsel. Tot de late middeleeuwen had elk mens een voornaam [of doopnaam], die hem of haar korte tijd na de geboorte werd gegeven en eventueel een bijnaam die hij/zij zich later verwierf. Die bijnaam had dezelfde functie als de tegenwoordige achtemaam [of familienaam], maar was niet erfelijk: de zoon van Jan De Backer [bakker] heette niet [noodzakelijk] Piet De Backer, maar bijvoorbeeld Piet De Smet [smid]. ( ... ) De christenen gebruikten ĂŠĂŠn doopnaam, vaak de naam van een apostel (Petrus, Paulus) of een naam met een religieuze betekenis zoals Benedictus (de gezegende). Familienamen kwamen pas (... ) in zwang omstreeks de 12de eeuw en wel bij de adel. Omstreeks de 14de eeuw breidde het gebruik van familienamen zich uit tot de burgerij in de steden en omstreeks de 16de eeuw was het hebben van zowel een voornaam als een familienaam algemeen gebruikelijk." Zo komt het dat veel kinderen aanvankelijk "bijgenaamd" werden naar de voornaam van hun vader of moeder. De zoon van Pieter bijvoorbeeld werd Pieters zoon of gewoonweg Pieters (van Pieter) genoemd. Zo veranderde de voor de hand liggende bijnaam Pieters gaandeweg in de familienaam Pieters. Het is opvallend hoeveel van die voornamen als familienaam blijven doorleven zijn. Pieters als voornaam herkennen is natuurlijk helemaal niet moeilijk, maar wat dacht je van Govaerts, Maes, Daens, Coppens, Lippens, Moens, enz ... ? Hieronder vind je een lijst van voornamen die voorkomen in de Gentse stadsen baljuwsrekeningen van de periode 1280-1336, precies het tijdperk waarin familienamen bij de stedelijke burgerij gebruikelijk werden. Wedden dat er veel namen tussen staan waarvan je nooit hebt gedacht dat zij de oorsprong zijn van een familienaam? Je zult versteld staan hoeveel je er herkent. Hou er wel rekening mee dat de i soms een sjwa-klank was en uitgesproken werd als een doffe e. Was het vroeger Lippins, nu is het Lippens. Voorts moet je nog weten dat het verkleinwoord van Lip, nu Lipje of Lipke, vroeger Lipjen of Lipken werd uitgesproken en Lippin of Lipkijn werd geschreven. Hier en daar vulde ik reeds een familienaam aan om je wat op weg te helpen. Alvast veel ontdekkingsvreugde! Achare, m Adaem, Adam, m Adelise, Alise, Alis, Aelis, Alice, v Adriaen, Adriaan, m
ACKAERT
ADRIAENSENS
273
Aechte, Aghete, Achte, Agatha, v Agneete, Agnes, v AGNEESSENS Alard, Adelhart, m ALLABRT Aleene, Alina, v Aleyn, Alwijn, m Alisandre, Alexander, m Alphons, Anfon, Anfors, Alphon, Alfons, m Amelberghe, Amelberga, v Amour, v Andriu, Andries, m Annekin, Annin, Jan, m Annoot, m Antone, Anton, Anthonijs, Antonis, Antoon, m Arnoud, Arnoudiin, Amekin, Arnou, Arnout, Amold, m Assceric, Asscherik, m Aubier, Albert, m Augustijn, Augustinkijn, Agustijn, Augustinus, m Aven, m A vezoete, Havezoete, v Badeloghe, v Balduinus, Bauduin, Baudewin, Baude, Bauduwin, Boudewijn, m Bate, Beatris(e}, Batris, Beatrijs, v BAETENS Bazelis, Basilius, m BELLENS Bele, Beele, Isabella, v Bennote, Benedicta, v Bertram, m Bette, Bettin, Elisabeth, v BETfENS Biemar, Bemard, m Biertremiu, Bertremiu, Bertelmieu, Bertelme(e)us, Bartholomeus, m Boidin, Boikin, Boidekin, Bodin, Boydin, Boudin, Boudewijn, m Braem, Abraham, m Bram, Abraham, m Calle, Cateline, Katharina, v CALLENS Casiin, Nicasius, m Celie, Cecilia, v Clais, Claikin, Clai(e), Claey, Clays, Claus, Claies, Nikolaas, m Clarissie, Clare, Clara, v CLARYSSE Clemme, Clemensie, Clementien, Clementina, v Coenradin, Coenraed, Coenrard, Koenraad, m
Colijn, Colart, Colard, Coelijn, Nikolaas, m Coppin, Copin, Jacob, m Comille, Comelis, m Cristiien, Christiaan, m Daneil, Daniau, Daniel, Daneel, m Danin, Daenkin, Danijn, Dankin, Danekin, Daniin, Jordaan, m David, m
274
COLIN/COLLARD COPPENS
DANNEELS DAENS
Denis, Denijs, m NIJS Dideric, Dierkin, Diederijc, Diederik, m DIERICKX DRIESSENS Driesijn, Andries, m Ector, Hector, m Egbrech, Egbert, m Elegast, m Em(m)elote, Emmelina, v Emerar, Emerard, m ENGELS Engel, Angelus, m Eremboud, m Erman, Herman, m Ermenfridus, Ermenfredus, Ermarfrit, Ermenfroit, Hermanfried, m Emol, Emou, Emoul, Emekin, Emolet, Arnold, m STEVENS Estevene, Steven, m Eulard, m Eustas, Eustase, Eustaes, Eustache, m Everkin, Everar(d), Everdey, Everhard, m EVERAERT Femie, Euphemie, v Fierkin, Fierin, Fierijn, Olivier, m Flore, Flora, v Floren, Florein, Florens, Floris, m Fouke, Foukre, Folcre, Volkaard, m FOUQUAERT Fransois, Franke, Fransoys, France, Franchois, Frans, m G(h)eenkin, G(h)enkin, Eugenius, m GEENS/GEENENS George, Joris, m Gery, G(h)e(e)ra(e)rd, Geeraard, m Ghelnoot, Ghelloot, Ghelloet, Gelnoet, Gelnod, Gelnoot, m Gherem, Gheruin, Gheerarn, Gheram, G(h)erm, Hieronymus, m Gherolf, Gherof, Gerolf, m Ghertruit, Gheertruid, Gertrude, Ghetrude, Ghetruud, Geertrui, v Ghete, v Gheyle, Goedele, v Ghiselbrecht, Ghiselin, Gillebert, Ghiselijn, Gisel, Gijsbrecht, m GHYSELEN Gilles, Gillis, Gill(i)on, Gillekin, Gillijs, Gillies, Egidius, m GILLIS Gobbert, m Godeverd, Godefroi, Godekin, Godin, Godevaerd, Godevaart, m GOVAERTS Godewale, v Gosin, Gossuin, Goskin, Goosin, Gozewijn, m GOOSSENS Grielein, Grielain, Griele, v Gui, Guy, Guyot, Gyot, Ghy, Gy, Guyt, Veit, m Hannekin, Hannin, Jan, m Hanoet, Hanot, Hanoot, Annoot, m Heerkin, Herbert, m Heilesote, Heile, Heilsoete, Heyle, Heilzoete, v Heinric, Heinri, Hein, Heinkin, Heinrijc, Henry, Hendrik, m Hoste, Oste, m HOSTE
275
Huart, Huward, Houwaard, m Hubrecht, Hubier, Huibrecht, m Huwe, Huon, Hue, Huge, Hugh, Hughe, Huig, m HUUGHE lnbesote, Ymzoete, Havezoete, v IMMESOETE Inghel, Angelus, m INGHELS Isabiau, Izabiel, Isabella, v Jakemine, Jacoba, v Jaquemard, Jacque, Jaquemon, Jaquemin, Jaqueme, Jacob, m Johannes,Jehan,Jehannet,Jhan,Jan,m Jokeme, Jakeme, Jakemon, Jakemin, Jake, Jakemard, Jacob, m Josse,Joes,Joos,Jose,Jos,Joesse,Joost,m Julieen, Juliaen, Juliaan, m Jurdaen,Juerdaen,Jordaan,m Juris, Jurkin, Jurijs, Jorijs, Jueris, Joris, m Justas, Justaes, Eustache, m Jute, Juete, v Kanin, Canin, m Kateline, Kalle, Katharina, v Kerstiien, Kerstiaen, Karstiaen, Kerst, Christiaan, m Kerstine, Christiana, v Kerstoffel, Christoffel, m Lammin, Lambier, Lammekin, Lammerecht, Lamsin, Lambrecht, m LAMMENS Laurin, Lauwerkin, Lauwerein, Lauwerenskin, Laureins, Laurens, m Lechuus, Lexis, Lexius, Alexis, m Leene, Lente, Helena, v Lelie, v Lennoi, Lennoot, Lennoet, Lennot, Lennoit, m Libbe, Libbrecht, m Liedilt, Liedelt, v LIEVENS Lievin, Lievijn, Lieven, m LIPPENS Lippin, Lipkijn, Philips, m Lisane, v Lisbette, Lisbet, Lijskin, Lisebette, Lijsbette, Elisabeth, v Lodewijc, Lodenwijc, Lodewijk, m Loetijn, Lotijn, m Lonis, m Lote, Karolina, (Charlotte), v Mabelie, Mabile, v Macharijs,Magharijs, Magharis, m MAES Maes, Masekijn, Maeskijn, Thomas, m Mahaut, Mathilda, v Malijn, m Margrite, Mergriete, Merin, Merkin, Merrijn, Margareta, v
Marie, Matte, Marikijn, Maria, v Maroye, Marote, Margareta, v Martijn, Marten, Maarten, m
MARTENS
276
Mathis, Mathisekin, Mathijs, Matthijs, m Mathiu, Mat(h)eus, Mat(t)heus, Mattheeus, m MEEUS Meus, Bartholomeus, m MICHIELS Mikiu, Mikiel, Mechiel, Mechielkin, Michiel, m Mil, Mile, Emile, m Moenin, Moenkijn, Symon, m MOENS Nese, Neese, Agnes, v Nichole, Nicole, Niclais, Nicholaes, Nicoele, Nicholay, Nikolaas, m Nijs, Niis, Denijs, m Oddart, m Oebrecht, Obrecht, m Ogeer, Ogier, m Olivier, m Ottelijn, m Paske, Paskin, m Philipe, Philippon, Phelippes, Philips, m Piere, Pieron, Pieterkin, Pierre, Pieter, m PIETERS Pole, Paulin, Pauwels, Pauwelkijn, Pouwels, Pol, Pauwel, m Quintijn, m Raes, Rase, Race, Raeskin, Rasson, Rasekin, Erasmus, m Ramont, m Raol, Raoul, m Reinaud, m Reinbout,m Reiner, Reineer, Reinier, m Rike, Riquard, Rijkaard, m RYCKAERT Robertus, Robiert, Robbin, Robert, Ruebijn, Robberecht, Robrecht, m Roegeer, Roegier, Rogeer, Rogekijn, Rogier, m Roelan, Roelkin, Roelf, Roelin, Rolf, Roeland, m Rombout, m Salemon, Saelmon, Salmoen, Salmon, Salemoen, Salomon, m Sammin, m SAMYN Sander, Sandre, Alexander, m SANDERS Santin, m SANTENS Sare, Sarre, Sara, v SARENS Segher, Seger, Segerkijn, Segre, Zeger, m SEGHERS Selie, Cecilia, v Simon, Simoen, Symon, m SIMOENS Soetijn, Soete, Havezoete, v SOETENS Soffie, Sofia, v Sowael, Zoellus, m Soy, Sohier, Sohie, Soikin, Soihier, Soyhier, Soyer, Zeger, m Staskin, Stassin, Staes, Eustache, m Stevijn, Stephaen, Steven, m T(h)one, T(h)oennis, T(h)onijs, T(h)onis, Tuenijs, Antoon, m TH OEN Thiedeman, m
277
Thieri, Thirri, Thiri, Thierin, Tyrri, Tierri, Diederik, m THOMAS Thumas, Thomaes, Thomas, m Tote, m Tybaut, Tibert, m Vane, Vanne, m Vergine, Virginia, v Verhilde, Verrilde, Veerle, v Vincent, m Volkre, Volkou, Volke, Volcard, Volcre, Volkaard, m Volcwif, Volcwijf, v Vrank(e), Frans, m Vromhoud, Vromond, m Wasselin, m Wautier, Weitin, Woutier, Woitin, Weytin, Wautelet, Wutier, Wouter, m Wein, Wenin, lwein, m Wieric, Wederic, Wederi, m Wijd, Wijt, Veit, m Willai, Willay, Willar, Willard, m WILLAERT Willaume, Willekin, Willame, Willem, m WILLEMS Willebar, Wibert, m Wivijn, Wivina, v Woubert, m Wulfart, Wulfars, Wolfard, Wolfaart, m Wulfram, v IMMESOETE Ymsoete, Havezoete, v Y sabella, Ysabiau, Y sabele, Y sabeele, lsabella, v Ysoye, v Ywein, Ywain, lwein, m Zander, Alexander, m Zegher, Zeger, m Zoael, Zoellus, m Zoetin, Havezoete, v SOETENS
Ronald DE BUCK BRON: VUYLS1EKE J.N AN WERVEKE A., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stadsen baljuwsrekeningen 1280-1336, Gent, 1908.
278
HET GENTSE DIALECT IN JOHN FLANDERS' "DAT WAS EEN TUD!" John Flanders' "Dat was een tijd!" is een prachtige bundeling van zijn kronieken destijds in "Het Volk" over het Gentse volksleven. De bedoeling HIER is evenwel niet nog eens de (overigens volledig verdiende) lof van dit boek te zingen, maar wel de aandacht te vestigen op een deelaspect ervan: typisch Gentse woorden en uitdrukkingen. Maar eigenlijk moet ook dit nog genuanceerd worden. De echte bedoeling is namelijk nog iets bescheidener. Onlangs verscheen Edmond Cocquyts "Nieuw Gents idiotikon". Een zeer nuttig en waardevol initiatief: wij Gentenaars "hebben" nu terug ons eigen woordenboek. Toch dient daar- niet noodzakelijk als kritiek- bij vastgesteld te worden dat Cocquyts boek, zelfs wat het hedendaagse of zeer recente Gents betreft, niet echt volledig is. Bepaalde woorden en (nog meer!) uitdrukkingen ontbreken erin. Wat ik nu bij het lezen van J ohn Flanders' boek (eerst voor mijn eigen genoegen, daarna stilaan met de bedoeling er iets over neer te schrijven) gedaan heb is: telkens wanneer ik een typisch Gents woord of Gentse uitdrukking vond, ze even opzoeken in Lievevrouw-Coopmans "Gents woordenboek" EN in Cocquyts boek. Stond het niet in Cocquyt, dan werd het genoteerd. Bij een eerste lectuur kwam ik al tot zo'n twintig woorden en uitdrukkingen, bij een tweede lezing kwamen er daar nog eens ongeveer de helft bij. Wat u hieronder vindt is dus doodgewoon een opsomming met verklaring van het gevonden materiaal. Simpelweg om u even te laten meegenieten en bovendien als bijdrage om ook DAT mooi stukje taaleigen niet te laten verloren gaan. Als schrijfwijze, die trouwens minder belangrijk is, gebruik ik NIET die van John Flanders (daarvoor is ze te onvoorspelbaar), maar wel Âądie van Cocquyt. Echte Gentenaars zullen er natuurlijk meteen de correcte Gentse uitspraak bijdenken. Daar gaan we dus: blz. 42 (alle verdere getallen verwijzen naar bladzijden): - ne ko = een druppel, een jenever; - nachtridders =mensen die laat uitzitten; - uh vasthewen aan de numero's van d' huizen = een raad die men schertsend geeft aan iemand die door drankgebruik niet meer al te stevig op zijn benen staat; 55:- mee de biender-voiture goan =te voet gaan; 58: - 't sleegd' in zijnen buik= nl. als reactie van schrik, ontroering of "antroase"; 59: - een raison (bv. een raison doen) = een verhaal, een uiteenzetting; 60:- stuiken ("ge zul meuge stuiken")= afdokken, betalen; 279
69: - sloapers = denneappels; 86: - een poosjken = een portie; 87:- een tuimelperte moaken =struikelen, vallen; 91: - iemand de pennink jonnen =hem zijn winst gunnen, concreet: zelf bij hem gaan kopen; 101: - ne kazzevik = frak, jas, mantel, meestal niet te elegant; 112: - 't zielken ehwe mee iemand = hem voor de gek houden, sarren; 113:- het "oprecht" keune verdroage =het echt, werkelijk kunnen verdragen (meestal gezeg van vuur of een warm kledingstuk wanneer het koud is; ook bv. 't es oprecht schuune, enz ... ). 118:- veurzichtekes ="voorzichtigjes", heel typisch: een verkleinwoord van een bijwoord; 120:- Nicodemus =de echte naam in het Gents voor "zwarte Piet"; 128:- in de kleine uurkes thuiskomen= laat en in elk geval na middernacht; - een permentelijk vrehwmens = 't aankijken waard, "goed gedraaid van oren en poten", enz ... ; - hertelap = troetelnaampje; 140: - nen uitsluier = iemand die alles uitstelt, op de lange baan schuift; 185:- de sluusters van de noaten =de bolsters; 187:- buikziek (van fruit)= rot; 192:- een pirre op hehn =dronken zijn; 194: - een sneukelmuile = iemand die graag snoept; 205: - in de natte stoan, luupen ... = tegenovergestelde van: in het droge; 230:- binnespelen =opeten, verorberen, meestal van iets lekkers, bv.: speel moar binnen, 't zal ieveranst deugd doen. 236: - veur een civiel prijske =tegen een behoorlijke prijs, niet te duur; 238: - een overlaste moage =een overbelast maag, een zware overvolle maag. Guy DE MAERTELAERE
Even aan herinneren dat dit uniek boek nog te bekomen is in ons Documentatiecentrum aan 900 fr. Die het thuisbezorgd wenst schrijft 1.029 fr. over op de rekening van de Kring: 000-105.04.73-60.
280
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE DeelXXXVIl Zijn pijpe es uit Syn.: "Hij is bezig mee zijn loaste pijpe te ruuke". "Hij hee zijn pijpe uitgeklopt". Hij is stervende; hij heeft niet veel meer te goed. (zie ook plaat 10: "peetse, U pijpe ès uit".)
't Es duvelkenskirmesse Syn.: " 't Es kirmesse in d'helle". Zegt men als de zon schijnt en het regent.
't Es gelijk den duvel en zijn moere Syn.: "Hij pijst dat hij den duvel en zijn moere es". Moêre: samentrekking van moeder; hij denkt dat hij iets heel bijzonders is. Ook: het zijn twee handen op een buik. De zonne schijnt veur hem alliene Syn.: '"t Es veur Alexander: veur mij en veur gienen ander". Fig.: Hij weet van de rest van de wereld niet af. Het is een egoïst.
281
Plaa t 43
282
GENTSE MEMORIEDAGEN: 18-19-20 MAART 18 maart 1432: Vandaag, na twee maand onderhandelen, verleent de Gentse Collatie eindelijk haar instemming met de beginnende munthervorming van Filips de Goede. (In het begin van zijn regering hadden de verschillende vorstendommen elk hun eigen monetaire traditie. Dat betekende een niet te onderschatten hinderpaal voor elk streven naar een sterker centraal gezag. De hertog kon op die manier nauwelijks een doeltreffend economisch beleid voeren. Begin 1434 zal hij een besluit afvaardigen waardoor alle Brabantse, Vlaamse, Henegouwse en Hollandse muntateliers verplicht zullen worden voortaan munten van hetzelfde type, identiek gewicht en gehalte, te slaan. Het nieuwe systeem zal gebaseerd zijn op de Vlaamse groot. Bron: Rogge, M./Beeckmans, L., Geld uit de grond. Tweeduizend jaar muntgeschiedenis in Zuid-Oost-Vlaanderen, Zottegem, 1994, p. 145) 18 maart 1754: Wij lezen in de Gazette vanGend dat een koopman in schilderijen, Franciscus Verbeke, te Gent is aangekomen. Hij heeft bij zich: "een uytmuntende cabinet van schilderijen", waaronder werken van Fijt, Van Dijck, Rubens, Brueghel, Teniers en Van Ostade. Op de traditionele Halfvastenmarkt zullen ze te koop worden aangeboden. 18 maart 1918: De Duitsers houden onze grote historicus, Pirenne, aan en deporteren hem naar Duitsland. Het nieuws van de aanhouding brengt opschudding teweeg in Gent. 19 maart 1477: De volkswoede barst los tegen Humhercourt en Hugonet, leden van de Hoge Raad, beiden Fransman van geboorte, die door het Gentse volk reeds lang scheefbekeken worden. Zij worden ervan beschuldigd meegeholpen te hebben om Atrecht terug aan de Franse kroon te geven en een ongewenst huwelijk voorbereid te hebben tussen de Dauphin en Maria van BourgondiĂŤ. Men verwijt hen ook een groot aantal bestuurlijke onrechtvaardigheden te hebben gepleegd, tijdens de regering van Karel de Stoute zaliger. Vandaag worden zij opgesloten in het Gravensteen, samen met Jan van Melle, gewezen penningmeester van de stad, die beschuldigd wordt van misbruik van vertrouwen. (Bron: De Rycker, L., Het grondwettelijk bestuur van het oude Gent, Gent, 1880, p.97)
283
19 maart 1702: Filips van Anjou, kleinzoon van Louis XIV, koning van Spanje als Filips V, wordt op de Vrijdagmarkt als graaf van Vlaanderen ingehuldigd. Het is echter niet hijzelf maar zijn vertegenwoordiger, de markies van Bedmar, die op een buitengewone praal vergast wordt. 19 maart 1814: Graaf de Lens wordt aangesteld als burgemeester van Gent. Hij vervangt meier vander Haeghen, die enkele dagen eerder de stad verlaten heeft, samen met de Franse troepen. 19 maart 1847: De dichter, Karel Lorlewijk Ledeganck, sterft te Gent op 42-jarige leeftijd. Hij was de man die de Code Civil vertaalde. Onder invloed van Lamartine, Byron, Schiller en Hugo, bracht hij de romantiek in de Vlaamse Letterkunde. Zijn verhalend werk is ongenietbaar, maar zijn bespiegelende, elegische gedichten (Het Klavier; Het grafmijner moeder; De boekweit) treffen door hun zuivere harmonie. Zijn poëtische trilogie op Gent, Brugge en Antwerpen, genaamd De Drie Zustersteden, is om haar krachtig ritme en haar monumentaliteit, met en naast Consciences Leeuw van Vlaanderen, de merkwaardigste uiting van de nationale romantiek in Vlaanderen. 19 maart 1926: Brand ontstaat in het Gerechtshof dat binnen enkele uren, op de twee uitspringende gedeelten na, volledig uitbrandt. Vijf jaar later zal de wederopbouw voltooid zijn en kunnen de magistraten opnieuw bezit nemen van hun plaatsen. Helaas zullen de herstellers het gebouw verminken. 20 maart 1492: De rederijkerskamer Jesus met de Balsemblomme wordt door Filips de Schone opgericht. Zij is de jongste van de vijf Gentserederijkerskamers : De Fonteyne, De Bomlooze Mande, Marien tHeeren en Sinte Barbara. 20 maart 1578: De Privilege-documenten, die na de opstand van 1539, door Keizer Karel verbeurd waren verklaard, keren vandaag terug uit Rijsel. De Calvinistische Republiek draait de klok terug. 20 maart 1781: Geboorte te Oostakker van JozefPaelinck, de voornaamste vertegenwoordiger van het neo-classicisme te Gent, één van de meest begaafde leerlingen van Louis David. 284
20 maart 1838: De geliefde componist, Johann Strauss, verblijft te Gent en oogst veel bijval met zijn concerten in de Troonzaal van het stadhuis en in het Casino. Ronald DE BUCK
GENT EN DEMOERE De 17de eeuwse kroniekschrijver Justus Billiet schreef over vier stromende, visrijke en schipdragende rivieren te Gent: de Schelde, de Leie, de Lieve en de Moere. In zijn boek "De Vlaamsche Kustvlakte, bijdrage tot de geschiedenis van het Vlaamsche polderland langs zee en Honte" (Oostende, Langemark, 1937) trekt M.A. Waterschoot er de aandacht op, dat de rivieren de Aa, de IJzer en de Schelde, na van west naar oost te zijn gevloeid, plots een zwenk nemen naar het noorden om de Noordzee te bereiken. Hij denkt, dat een zeer belangrijke waterloop door uitdroging verdween, na de veranderingen die plaatsgrepen bij de zeedoorbraak van het Nauw van Kales, waardoor Engeland een eiland werd. Indien ik de plaatsnamen waarin "Moer" voorkomt onderling met een lijn verbind alsook met het tracé van de oude waterloop, de Moere, en met een deel van de Schelde, teken ik misschien de loop van die zeer belangrijke, verdwenen, oude waterloop waarover M.A. Waterschoot spreekt: de Grote Franse Moere tussen Winaksbergen (Bergues) en de Belgische grens, Moere tussen de grens en Veume, Moere ten zuiden van Gistel, de Meetkerkse Moere te Zuienkerke, Moerkerke tussen Brugge en Middelburg, de oude Moere (voorloper van de Moervaart), Moerzeke aan de Schelde, de Schelde zelf tot voorbij Antwerpen, Nieuwmoer aan de grens met Nederland, Moerstraten, Moergestel, Moer, 's Gravenmoer, Moerdijk, Moerkapelle. Muiden en Muiderberg verhalen ons misschien over de monding van deze gewezen machtige rivier in het IJzelmeer! De twee plaatsen "Moerbeke" spreken van een beek, die uitwaterde in de Moere. Moere is een zeer oud woord, dat moeder betekent. De Moere betekent aldus: de oorsprong, de oudste,de bijzonderste of de hoofdrivier waar de andere rivieren in uitmonden. Onze voorouaders spraken een zeer eenvoudige en verstaanbare taal, afgeleid van het dagelijks gebeuren. Monden zal aldus afgeleid zijn van de waterdichte verbinding, die tot stand moet gebracht worden tussen de moederborst en de mond van de zuige-ling teneinde deze laatste toe te laten aan de kost te komen. Ook "la mer" (Frans woord ontstaan vóór de geschreven taal) zou men kunnen vertalen als "de moeder". Het meer zou men kunnen verstaan als de meerdere, de bijzonderste. 285
Moeder-overste is de meerdere van de Zusters. De "Verloren Kost" wordt dan de plaats, waar het niet meer mogelijk is om zoals voorheen water te scheppen en/of de kost te verdienen door visvangst of scheepvaart. De Verlorenkostbrug te Gent is inderdaad zeer hoog boven het water gelegen. Ook het woord "kust" wordt ons aldus duidelijk. Het woord "zee" zal afgeleid zijn van het oude woord "zeken", dat uitwateren betekent. Dat uitwateren doet ons tevens aan zout water denken. "Uitmonden" tenslotte bevestigt het verband tussen monden en uitwateren. Zeveren aan de Leie en Zevergem aan de Schelde zullen plaatsen zijn waar de rivieren, langzaam maar zeker, water in de grond lozen. Het zal door deze aanhoudende ondergrondse waterlozing te Zevergem geweest zijn, dat het waterreservoir onder de Moutstraat, Stropkaai, Ottergemsesteenweg, Bommelstraat, Uilkensstraat en Zwijnaardsesteenweg tijdig werd bevoorraad, zodat Gent jarenlang van het nodige drinkwater kon worden voorzien. In tegenstelling tot hetgeen men zou denken, hebben de bouwheren van de Elandijnberg heden nog met het grondwater af te rekenen. De SintPietersabdij bezat haar brouwerij en het Emmaüskasteeltje op de flank van de heuvel gebruikte het grondwater voor zijn brouwerij en zijn limonadefabricatie. In de omgeving van het Kramersplein zou nog lang een natuurlijke vijver hebben bestaan. Ook het Citadelpark bezit vijvers ... De Moere is niet op alle plaatsen op een gelijke manier weggekwijnd. Op sommige plaatsen werd het moeras, op andere veengrond. In Frankrijk vinden we de rivier de Aa. Aa betekent eveneens het begin of de eerste. De moeder is er vóór het kind. Tussen de ontstane Noordzee en de verdwijnendeMoere heeft een strook grond, strekkende van Westende over Middelkerke tot Oostende lange tijd stand gehouden, hetgeen men "Ter Streep" heeft genoemd. Op "Ter Streep" was het oorspronkelijk vissersdorp "Oostende" gelegen. Volgens "van Dale" is een zwin, een natuurlijke geul of kreek in buitendijkse gronden. Het Zwin besloeg oorspronkelijk de gehele streek van Brugge tot Nederland. Ook de "Hond" was een enorme waterplas. Calais of Kales, Kallo en de rivier de Kale, doen ons aan een versteende of verkalkte waterloop denken bij vergelijking met Kalken, aan een versteende Scheldearm gelegen. Aan de oever van de door mij aldus vermeende oude Moere, heeft men de nieuwe geloofsbelijdenis handig ingespeeld op de toen nog bestaande toestand, door minstens drie kerken aan onze hemelse moeder toe te wijden: te Mariakerke bij Oostende, te Mariakerke bij Gent en te Mariekerke bij Moerzeke. Het was waarschijnlijk in de omgeving van Moerzeke, dat de Schelde gretig de oude Moerbedding in beslag zal genomen hebben, om zich verder van haar waters te ontlasten en aldus Antwerpen te bereiken. Te Gent vinden wij nog de plaatsnamen: Hof ter Mere (het oude kasteeltje met de diepe, brede omwalling, dat na de 2de wereldoorlog tot de grond werd afgebroken, waar volgens sommigen Pedro de Gante werd geboren en waar prof. MacLeod een tijdje woonachtig was), de Korte Meer (die ons misschien wil verhalen hoe uitgestrekt die rivier wel was),
286
het Meerhem (met de vele logés in het ruime, doordeMoere achtergelaten bed: Plotersgracht, Schipgracht, Burggravenvisserij, Afleidingskanaal van de Lieve, Chartreuzenvaardeken, Augustijnenvaardeken, Meerhemkanaal). In de Sleepstraat, gelegen tussen het gewezen Ruidevetterken (een oude Leiearm) en het gewezen Meerhemkanaal (de Moere reeds in een smal keurslijf gevat) zal men oorspronkelijk de zware bootvrachten moeten verslepen hebben, tot het moment, dat men aldaar een kleine waterverbinding heeft gegraven. Het was over dit zeer kleine verbindingskanaaltje, dat de eerste Muidebrug werd gebouwd, ter hoogte van de huidige huisnummers 1861192 en 189/201 (het vroegere einde van de Sleepstraat). Een ander restje vandeMoere is de schone slaapster "Dormia" of de Durme geworden. De Moervaart is ontegensprekelijk een vergraving van een aldaar zeer smal geworden Moere!. .. En de koppige Gentenaars? ... Die zijn hardnekkig beginnen graven om het water in goede banen te leiden teneinde met de voetjes op het droge te zitten. Ook voor de Graven van Vlaanderen was een goede waterhuishouding in het Gentse van levensbelang. Boudewijn I, met de IJ zeren Arm, trad vanuit de volkomen duisternis in het volle daglicht nadat hij Judith, de dochter van Karel de Kale, koning van West-Francia en later Rooms Keizer, met haar toestemming had weten te schaken uit haar gevangenis te Soissons. Deze stamvader van de Vlaamse graven doet mij onwillekeurig aan een buitengewoon krachtige, doorwinterde graver denken, die zowel met het hoofd als met de ijzeren arm uit de voeten kon. Ons Gravensteen, dat tussen de gegraven Lieve en de gegraven Leie uit de grond rijst, tot bewondering van allen, is als kroon op het gepresteerde werk! De naam Vlaanderen zal een samentrekking zijn van "vlak land" = vla(k) (l)andleren. Welke naam kon men beter kiezen? Het hoogteverschil is nog steeds het struikelblok voor bouwheer en watergraaf!...
BffiLIOGRAFIE - "Gent op de Wateren en naar de Zee", door Johan Decavele, René De Herdt en Noël Decorte, Antwerpen, 1976. - "Gents woordenboek", door Lorlewijk Lievevrouw-Coopman, Gent, 1950-1955. - "Het Meerhemkanaal", door Suzanne Janssens, in: Ghendtsche Tydinghen, 1990- blz, 134. - "Het Stekene Vaardeken, het vergeten vaardeken!", door Suzanne Janssens, in: Ghendtsche Tydinghen, 1987- blz. 163. - "Stamboom der Graven van Vlaanderen", door Jacques Discart-Audenaerde, in: Ghendtsche Tydinghen, 1996, blz. 126.
Suzanne JANSSENS 7.2.1997
287
BIBLIOGRAFIE Het oud archief van het Bisdom Op maandag 7 april 1997, in de namiddag, greep er in de leeszaal van het Rijksarchief te Gent, in tegenwoordigheid van een 50-tal personen, een kleine plechtigheid plaats. Daar werd namelijk het eerste deel van de inventaris van het oud archief van het Bisdom Gent aan Monseigneur Luysterman aangeboden. De inventaris is van de hand van Dr. Maurits Gysseling die ook een toespraak hield. Deze toespraak was een samenvatting van zijn inleiding tot de inventaris. We laten hierna de tekst in zijn geheel volgen. De prijs van elk deel bedraagt 800 fr.Aangezien er 10 delen zullen verschijnen komt dit werk op 8.000 fr. Dus niet voor de doorsnee zoeker bedoeld. Daarom wordt deze inventaris in een beperkte oplage gepubliceerd. Onze leden hoeven niet ver te gaan zoeken, hij is namelijk te consulteren in ons Documentatiecentrum. En nu deze rijke bron is opengesteld voor de zoekers en zanters, zo wetenschappers als heemkundigen, kunnen wij u niet genoeg aansporen hiervan gebruik te maken. Want waar ligt de parochie in Oost-Vlaanderen en aangrenzende gebieden waar de St-Baafsabdij en het Bisdom geen vinger in de pap hadden? We hopen dat hiervan ruimschoots gebruik gemaakt wordt zodat de auteur van de inventaris mettertijd zijn klacht, zoals geformuleerd in de derde laatste paragraaf van zijn toespraak, kan laten vallen. AndrĂŠ VERBEKE
TOELICHTING BU DE INVENTARIS VAN HET OUD ARCHIEF VAN HETBISDOM Voorwerp van deze inventaris is het oud archief van Sint-Baafskathedraal en Bisdom Gent, met inbegrip van de Sint-Baafsabdij en de Sint-Janskerk. Aanvangsdatum is ca. 630, stichtingsdatum van de Sint-Baafsabdij, die dus na Saint-Amand bij Valenciennes, de oudste abdij in de Nederlanden is. Einddatum is eind 1801, wanneer het Sint-Baafskapittel op pauselijk bevel, ter uitvoering van het concordaat met Napoleon, zichzelf moet opheffen. Het bisdom bestond dan al enkele jaren niet meer. Het nieuwe bisdom was in financieel en territoriaal opzicht geheel verschillend van het oude. De inkomsten van het oude bisdom waren haast uitsluitend afkomstig uit grondbezit. Het oude bisdom was het rijkste bisdom in de Nederlanden. Wellicht zullen sommigen opwerpen dat de vier genoemde instellingen elk een aparte inventaris hadden verdiend, of ten minste elk een aparte geleding in de inventaris hadden moeten uitmaken. Dit is echter, aangezien ongeveer de helft van het archief over bezittingen gaat, onmogelijk. De diensten met hun goede288
ren en domeinen lopen immers gewoon door van abdij en Sint-Janskerk naar bisdom en kapittel, en bisdom en kapittel bezaten zowat de helft van de totale bezittingen in onverdeeldheid. In 1537 werd de abdij omgevormd tot kapittel. Daarbij veranderde echter weinig meer dan het habijt van de nu kanunnik geworden monniken. De grote cesuur kwam in 1540, toen na de Gentse opstand keizer Karel de abdij grotendeels liet afbreken en de kanunniken overbrengen naar de Sint-Janskerk, die sedertdien Sint-Baafskerk heet. Binnen de abdij bestonden, zoals gezegd, diverse diensten, elk met hun eigen bezittingen. Zo bijvoorbeeld de abt en de proost elk met hun eigen domeinen en bevoegdheid. In 1556 benoemt Lucas Munich, laatste abt van de abdij en eerste proost van het kapittel, Viglius van Zuichem, president van de Raad van State en de Geheime Raad, tot coadjutor met recht van opvolging als proost. In 1560 legateert Munich aan Viglius alle bezittingen van de voormalige abt en proost van de abdij, dus zowat de helft van het totaal. Bij de dood van Munich in 1563 wordt Viglius proost. Bij overeenkomst van 1565 wordt de andere helft van het abdijbezit gemeenschappelijk bezit van kapittel en proost. Het kapittel neemt er het beheer van waar, de proost krijgt ĂŠĂŠn vierde van de inkomsten. Het bisdom Gent werd principieel opgericht in 1559, in werkelijkheid in de jaren I 560. In de oprichtingsbul werd bepaald dat zodra de proosdij vacant zou zijn, dus bij de dood van Viglius, de goederen van de proost zouden overgaan naar de bisschop. Dit is gebeurd in 1577. Lucas Munich bleef op kasteel Rozelaar te Lochristi wonen, Viglius van Zuichem in het huis van Sint-Baafs te Brussel. In de jaren I 543-1571 werd een groot huizenblok aangekocht in de Hoge Scheldestraat, dat is de huidige Gouvemementstraat, en omgebouwd tot ambtswoning van de proost, het hof van Sint-Baafs genoemd. Het abdijarchief werd van de Sint-Janskerk grotendeels overgebracht naar het hof van SintBaafs. Dit hof van Sint-Baafs werd in 1577 bisschoppelijk paleis en in de Franse tijd de prefectuur. Daar staat nu het provinciehuis. In 1578-1584 beleven wij te Gent de calvinistische republiek. De inkomsten van de kerkelijke instellingen werden door het stadsbestuur aangeslagen. De kanunniken gingen op de vlucht, een groep naar Antwerpen en vervolgens naar Keulen, een andere groep naar Douai en vervolgens naar Rijsel en Doornik. Het archief werd haastig en in wanorde in kisten geborgen en toevertrouwd aan afzonderlijke kanunniken, aan ontvangers, enz. Na 1584 hebben bisschop en kanunniken getracht zoveel mogelijk te recupereren. Vermoedelijk is heel wat verloren gegaan. Even rampspoedig voor het archief was de Franse tijd. Bij het naderen van de Franse soldaten in 1794 laadden de kanunniken hun archief en overige kostbaarheden op tien grote wagens en vluchtten ermee via Sint-Niklaas naar Hulst en vandaar per schip naar Middelburg op Walcheren; begin 1795 keerden ze per schip terug naar Gent. De Franse commissarissen legden er vlug de hand op 289
en verzegelden de archiefkamer in de kathedraal. In het tot prefectuur omgevormde bisschoppelijk paleis bleef het bisschoppelijk archief ter plaatse maar kreeg het gezelschap van talrijke andere in beslag genomen archieven van kerkelijke instellingen. De archiefkamer was niet op slot; stelen was dus gemakkelijk. Er werd een beknopte lijst opgemaakt van het bisschoppelijk archief, verdeeld over vijf rubrieken: dominiaux, ordre judiciaire, histoire, progrès des arts en rebut; veruit het meeste werd in deze rubriek ondergebracht. Een deel van het archief werd verkocht als oud papier. Op een niet nader bekend tijdstip mochten de kanunniken veel bisschoppelijk archief weghalen naar de kathedraal. Vermoedelijk is toen ook een groot deel van het archief van de Sint-Pietersabdij, dat later in de kathedraal blijkt te berusten, meegenomen. Ook is in de Franse tijd een deel van zowel het kapittelarchief als van het bisschoppelijk archief overgebracht naar het Bureau de Bienfaisance, dat is het huidige OCMW, en naar het stadhuis. Van dit laatste kreeg de bisschop in 1831 een deel terug. Het meeste bleef echter in het stadhuis en verhuisde later naar het stadsarchief. Het grootste deel van het nog in de prefectuur berustende archief kreeg de bisschop terug in 1804 en, toen de prefectuur het provinciaal gouvernement geworden was, in 1831. Vermoedelijk is toen ook veel ander archief dat later in het bisschopshuis blijkt te berusten, zoals een aanzienlijk deel van de SintPietersabdij, het Rijke Gasthuis, enz., meegenomen. Een kleiner deel van het bisschoppelijk archief bleef in de prefectuur achter en verhuisde later naar het rijksarchief. Driemaal, van ·1802 tot 1845, verwisselde de bisschop van ambtswoning, en telkens verhuisde het archief mee. De wanorde moet telkens groter geworden zijn. Een laatste ramp voor het archief was het ingrijpen van Jean-Baptiste Lavaut. In de kathedraal had Théodore Schellinck omstreeks 1845 reeds de oorkonden van Sint-Baafs en die van Sint-Jans chronologisch gerangschikt en er regesten van opgemaakt. In het voetspoor daarvan verenigde Lavaut omstreeks 1870 alle oorkonden en losse stukken en alles wat niet te lijvig was, zonder enig begrip voor de structuur van het archief, om tot een chronologische reeks, waaraan later een chronologisch supplement werd toegevoegd, en ook een serie monumentale, waarin bescheiden over alle mogelijke kerkgebouwen tot een chronologische reeks werd samengevoegd. Gelukkig bleven de fondsen elk apart. Op de zolder van het bisdom richtte Lavaut omstreeks 1880 een onvoorstelbare chaos aan. De aanwezige archieffondsen werden compleet vermengd en tot een reeks parochiebundels omgevormd, met chronologische klassering binnen elke parochiebundeL Gelukkig is veel niet onder zijn handen gekomen. De dood van Lavaut luidt voor het bisschoppelijk archief een periode van totale rust in, die ten slotte door mij werd verstoord. 290
Van 1945 tot 1948 liep ik archieven en bibliotheken af om het materiaal te verzamelen voor mijn Toponymisch Woordenboek van BelgiĂŤ, Nederland, Noord-Frankrijk en West-Duitsland tot 1225, en voor mijn uitgave, samen met Koch, van de oorkonden in het Oudnederlandse taalgebied tot 1100. Het bisschoppelijk archief in het eigen Gent bleef voor mij ontoegankelijk. Mgr. GabriĂŤl Van den Gheyn, archivaris van bisdom en kapittel, verzekerde mij dat er te Gent geen bisschoppelijk archief bestaat. In 1949 deed ik mijn stage in het Algemeen Rijksarchief. Op een dag kwam Jozef De Brouwer, pastoor van Sint-Gillis-Denderrnonde, mij de stichtingsoorkonde van het kapittel van Haaltert, 1046, tonen, bewaard in het bisschoppelijk archief, dat dus tot minstens die datum opklom. Eind 1949 werd ik archivaris in het Gentse Rijksarchief. Door bemiddeling van Frank Baur, die als CVP-senator grote invloed had in het bisdom, mocht ik van bisschop Karel Calewaert buiten medeweten van Van den Gheyn het bisschoppelijk archief zien. Op de zolder stonden rechts de rekken met de door Lavaut geklasseerde parochiebundels, links lag een gigantische stapel ordeloos opgetast archief. Ik stelde de bisschop voor om het gehele archief van bisdom en kapittel tot 1801 te deponeren in het rijksarchief. Bisdom en kapittel zouden er eigenaar van blijven en ik zou het inventariseren. Door het hardnekkig verzet van Van den Gheyn aarzelde de bisschop lang. Tenslotte hakte Mgr. Leo de Kesel de knoop door. Seminaristen-vrijwilligers brachten het archief van bisdom en kapittel naar beneden; met een bestelwagen werd het naar het rijksarchief gevoerd. Dit was in 1952. In 1955 bewerkte ik een ruil tussen het rijksarchief en het stadsarchief, zodat ook het hier bewaarde deel van het bisschoppelijk archief geĂŻntegreerd werd. Sedertdien zijn weer meer dan veertig jaar verlopen. Ik sta nu op enkele jaren van de voltooiing van de inventarisatie. Ontmoedigend is evenwel de vaststelling dat het bisschoppelijk archief in een ruime mate onbekend en onbenut blijft. Geregeld verschijnen publicaties waarin het verwaarloosd wordt. Het was dan ook een bijzonder verheugend initiatief van algemeen rijksarchivaris Persoons om de inventaris van het bisschoppelijk archief in zijn huidige, nog onvoltooide staat, nu reeds in beperkte oplage te publiceren, ten einde het wetenschappelijk onderzoek te stimuleren. Na voltooiing van de inventarisatie zal een definitieve inventaris volgen. Ik veronderstel dat de volledige inventaris een tiental delen van elk ongeveer 500 bladzijden zal beslaan. Maurits GYSSELING Goed nieuws voor dezen die er nog naar hunkeren eindelijk ook de DE POTTER te bezitten. 291
Er is een heruitgave van de 8-delige reeks "Gent van den oudsten tijd tot heden". En deze keer een populaire uitgave, want het betreft een paperbackuitvoering. De 8 delen zijn verschenen onder de vorm van 16 boeken. Het is een fac-simile uitgave van het oorspronkelijk werk, verschenen van 1882 tot 1904. Het is dezelfde druk als de originele uitgave. Pro memorie: ruim 4.650 bladzijden, een 60-tal illlustraties, formaat: 20 x 14 cm. Prijs van de volledige reeks: 7.500 fr. Maar opgepast, de oplage is beperkt tot 120 exemplaren! GeĂŻnteresseerden doen er best aan niet te treuzelen. Voor alle verdere inlichtingen komt men terecht bij ons lid de heer Charles Lammens. Adres: Boekhandel A. Rombaut- Lievestraat 14 te 9000 Gent. Tel. 223.56.46. Naar aanleiding van de tentoonstelling "Retrospectieve Oscar Bonnevalle" die doorging in Bredeneen georganiseerd werd door de lokale afdeling van het Willemsfonds en Mevrouw Marie-Louise Bonnevalle, is er een kunstmap te bekomen met 22 kleurenplaten en 10 pagina's tekst. Afmetingen: 21 x 30 cm. De prijs bedraagt 600 fr. + 200 fr. verzendingskosten. Over te schrijven op rekening Nr. 390-0442422-60 van "Bonnevalle-Gent". Is nu verschenen: "Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent - Nieuwe Reeks - Deel L - 1996". Als specifieke Gentse onderwerpen komen wij daarin tegen: - Sourees for plainchant and ritual from Ghent and London: a survey and comparison. - Sociale mobiliteit en status in het zestiende-eeuwse Gentse ambachtswezen. - Implicaties van de straat: rechten, plichten en conflicten in Gentse gebuurten (17e en 18e eeuw). - Arbitrage bij geschillen tussen leden van de Gentse Kamer van Koophandel in de achttiende eeuw. - De resurrectie van Jacob Van Artevelde in de 19e eeuwse Gentse arbeidersbeweging. Over het verlangen naar "de Grote Man". - De geschiedenis en de rijkdommen van de Bibliothecae Dominicanae. - De Gentse Universiteitsbibliotheek als embleem van moderniteit. - En niet te vergeten, de gebruikelijke rubriek "Bibliografie van de geschiedenis van Gent 1995-1996" met niet minderdan 319 items! Prijs van deze Handelingen: 850 fr.Maar slimmeriken laten zich natuurlijk lid maken van de Maatschappij door 750 fr.over te schrijven op rekening Nr. 0000370680-43. Zij ontvangen dan alle publicaties gratis. Van de hand van historica Gita Deneekere verscheen "Het Gentse SintVincentiusziekenhuis. De Zusters van Liefde en de ziekenzorg te Gent, 1805 tot heden". 292
Het Sint-Vincentiusziekenhuis zoals wij het nu kennen dateert in feite van 1929, maar er is natuurlijk de lange voorgeschiedenis die een aanvang neemt in 1805 wanneer 6 Zusters van Liefde hun intrek nemen in de gewezen Abdij van Terhagen in de Molenaarstraat. In dit "Kloosterke van Liefde" werden aanvankelijk ongeneeslijke zieken opgenomen. De verdere evolutie loopt parallel met de geschiedenis van de Zusters van Liefde die, zoals de meeste van onze lezers wel zullen weten, in 1803 gesticht werden door Kanunnik Triest. In een 10-tal hoofdstukken wordt de geschiedenis van deze instelling voor ons ontrold. Wat dit boek bijzonder interessant maakt zijn de zeer talrijke illustraties aan de hand van fotomateriaal. Honderden zeer duidelijke foto's, waarvan een 60-tal in kleur. Keurig gedrukt. Formaat: ongeveer 21 x 30 cm. 176 bladzijden. Prijs: 1.000 fr. Uitsluitend te bekomen in het Sint-Vincentiusziekenhuis. Een absolute "must" voor het personeel en al wie betrokken is bij deze instelling, maar ook interessant voor heemkundigen, want het is toch weer een brokje Gentse geschiedenis. H.C.
VRAAG EN ANTWOORD In antwoord op de vraag van de heer M. De Bosscher (Gh. T. 1997 - N° 3 - p. 165) schrijft de heer Roger Buyle ons het volgende: "Naar mijn bescheiden mening is het gevraagde gedicht: Moeder, ledig vond ik mijn korfje Deze morgen bij (of in) de schouw. Hoe zou het (toch) komen Dat Sinterklaas mij niets lekkers brengen zou? NIET van Rosalie Loveling, doch van Hilda RAM (Ramboux). Spijtig genoeg kan ik het gedicht niet zelf bezorgen, maar kan wel aanwijzingen geven om het te vinden: 1° Verschuerens Modem Woordenboek: Mathilde Ramboux: pseudoniem: Hilda RAM: Vlaamse schrijfster. 0 31 october 1858. tl2ju1i 1902 te Antwerpen. Vertellingen en schetsen, samen met BELPAIRE (Wonderland). 2° Grote W.P. RAMBOUX Mathilde, schuilnaam Hilda RAM, Vlaamse schrijfster. CO Antwerpen 31 october 1858- tl2 juli 1901. Schreef gedichten, toneel, 293
een oratoria "Godelieve", muziek van Edgar Tinel en verhalend proza. Zij had het meest bijval met kleurige idyllische verhalen en verzen en verkreeg in 1890 de vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse letterkunde. Bibliografie: Een klaverken uit 's levens akker, Drie idyllen (Roeselare 1884), Gedichten (Aalst 1889), Nog een klaverken (Gent, 1894), Wat zei, wat zong dat kwezeltje (Antwerpen 1898), De familie Schrikkei (roman), 2 delen (Maldegem 189911900), Schetsen, novellen, vertellingen (Roeselare 1903), in samenwerking met mejuffer Maria Elisa BELPAIRE bundelde zij een reeks van oorspronkelijke en vertaalde sprookjes en vertellingen: Wonderland (5 delen) Antwerpen 1894-1899). Literatuur: Max Rooses: Derde Schetsenboek (Gent 1885) Servaas Daems: Levensschets van Hilda RAM (Gent 1901)." Van de heer J.J. Bockstael, Voorzitter van de "Heemkundige Kring Sas van Gent" komt de volgende vraag: "De Heemkundige Kring Sas van Gent (NL) wil gaarne in kontakt komen met mensen die bereid zijn voor onze Kring een voordracht/lezing te houden over een onderwerp dat verband houdt met heemkunde in de breedste zin van het woord, al dan niet vergezeld gaande van een dia-presentatie. Een groot ereloon kunnen wij niet betalen; een bescheiden kostenvergoeding wel. Gaarne reaktie aan: HEEMKUNDIGE KRING SAS VAN GENT Postbus 66 4550 AB SAS VAN GENT (NL) tel. vanuit België: 0031115452135
GENTSCH BLOED, 'N ES GEEN KERSEROET! Als compensatie voor het feit dat onze reeks "Gênsche Práot" uitgeput is, zullen wij zo nu en dan, als het eens past, een "verhaolijngske" publiceren van Ladewijk De Vriese. Wie was Ladewijk De Vriese? U kunt het lezen in "Ghendtsche Tydinghen" van 1982- Nr 5- pp. 232 e.v.
En waar zijn! Dat de Gentenaars, de zoogenaamde stropdragers, t'allen tijde van over eeuwen en eeuwen "strave Jans" waren, is overbekend. Geen katten om zonder handschoenen aan te pakken. Slaat de historieboeken open, de oude boeken die men leest met groene brillen, 294
en ge kunt er u van overtuigen. Het Gentsche Volk was altoos een heldhaftig volk. Ruw, ontembaar. Terecht werden de Gentenaars gevreesd. In de beroerde tijden van vroeger eeuwen gedroegen ze zich als helden. Zij gaven goed en bloed ten offer voor de vrijheid, voor het vaderland. Met recht en reden getuigt de dichter K.L. Ledeganek dat Gent vroeger was: "De trotsche wereldstad die koningen deed beven: ... Dat leeuwennest Dat wijdgeducht gemeenebest, Dat tot de Volkren sprak, het hoofd fier opgeheven." Min lyrisch doch niet min welsprekend voegt er de Volkszanger Napoleon Destanberg bij: "Dat men eens aan ons land moest komen, Wie zou er zeggen: 't is te straf, Wij zou er vechten zonder schroomen, Wie zou er op kloppen 'lijk op kaf, Wij! 't Zijn de jongens van Gent 't Is 't Volk van Artevelde, Zij zijn als moedige helden Nog overal bekend" In den Gulden Sporenslag, in de bloedige dagen van Artevelde, bij de volksmiskenning en de volksverdrukking had men af te rekenen met de zonen van Gent. Het waren inderdaad moedige helden, nog overal bekend, en vooral gevreesd. Wij waren in 1815. Het klonk als een donderslag gansch Europa door, Keizer Napoleon was het eiland St-Helena ontvlucht, had Parijs bereikt en er een leger getrouwen samengesteld, bereid om tegen de verbonden krijgsmachten: Engeland, Duitschland, BelgiĂŤ, Holland, de eischen van den gevallen veroveraar te doen handhaven. Een algemeene veldslag zou daar over beslissen. Dat gebeurde te Waterloo op 17 Juni 1815. Van in den vroegen morgen wachtte Napoleon, altijd kalm en bedaard, den vijand af die van alle kanten toesnelde. Napoleon had plaats genomen op een kleinen heuvel, den verrekijker in de hand. Aan zijne zijde stond Maarschalk Ney, den dapperen bevelhebber der Fransche legers. Daar gaat een zware stofwolk omhoog. - Wie daar? vraagt de keizer. - 't Zijn de Pruisen, antwoordde Ney. - En met hoeveel zijn ze? 295
- 60.000 man, Sire. - Daar lachen wij mee, spot Napoleon, minachtend. Een weinig later, een nieuwe, nu zwaardere stofwolk gaat omhoog. De keizer blikt door zijn verrekijker. - Wie daar? is nu de vraag. - 't Zijn de verbondenen Engelsehen met de Hollanders, luidt het antwoord. - En hoeveel man? - 75.000 man, Sire. - 'n Foete bagatelle! Nu nog een weinig wachten, dan gaat een kleine stofwolk de lucht in. De keizer loert nieuwsgierig door zijn kijker. - En wie hebben wij daar? vraagt hij ten derde male. - De Gentenaars. - En met hoeveel? - 10.000 man, Sire. De keizer verbleekt en blijft een ogenblik sprakeloos. - 10.000 Gentenaars, stamelt hij eindelijk. Nous sommes foutus, mon cher... We zijn naar de ... Si non e vero bene trovato.
296
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 26e jaargang nr. 6 15 november 1997
INHOUD - Hugo Collumbien: Enkele herinneringen aan de Stadsschool in de Onderstraat (1922-1932) - Henri Pirenne: Inventaire ArchĂŠologique: Oorkonde van Lorlewijk de Vrome - Ronald De Buck: Enkele oude balustradekolommetjes van Gentse balies - Pierre Kluyskens: Hippoliet Lippens -David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Annakerk- Sint-Annaplein - Eddy Levis: Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXXVIII (Slot) - Quizmaster: Puzzel 1997 - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 21-22-23 maart - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Dit bestaat niet meer. - Inhoud 1997
297
299 315 316 320
325 331 340 343 345 350 353 354 355
AAN ONZE LEDEN Niet te geloven, maar dit is alweer het laatste nummer van deze jaargang. Binnen 2 maanden ontvangt u al het 1e nummer van Jaargang Nr. 27. Wij zijn de mening toegedaan dat onze trouwe en belangeloze medewerkers er in 1997 in geslaagd zijn terug eenjaargang samen te stellen die zeker niet moet onderdoen voor al de vorigen. De talrijke leden die op het einde van het jaar hun 6 nummers laten inbinden zien hun bibliotheek verrijken met een prachtig boek van niet minder dan 358 bladzijden. Welke prijs zal men daar binnen enkele tientallen jaren niet moeten voor geven in het antiquariaat? En dit alles voor 400 Jr.! Als ge 2 maal naar de cinema gaat zijt ge al meer kwijt en wat weet gij nog van de films die ge enkele jaren geleden gezien hebt? Wij kunnen u nu reeds vertellen dat degene die zijn abonnement niet zou vernieuwen de flater van zijn leven zou begaan, iets wat toch wel zeer spijtig zou zijn. Maar goed, genoeg gestoeft. leder redelijk schepsel God's weet wat hem te doen staat. Zonder ook maar ĂŠĂŠn minuut te wachten het hierbijgevoegd betaalformulier correct invullen en - wilt gij goede maatjes blijven met onze Penningmeester- er uw lidnummer aan toevoegen. Maar laat het nu niet op uw bureau liggen, ga het zo vlug mogelijk posten. Lidgeld? Vanzelfsprekend ongewijzigd: 400 Jr. Steun/eden: 600 Jr. Beschermleden: 1.000 Jr. Voor onze buitenlandse leden rekenen wij enkel een supplement aan van 200 Jr. als tussenkomst voor de peperdure portkosten en die zorgen er natuurlijk voor dat hun betaling ons kostenvrij bereikt. Hebben wij alles gezegd? Neen. Rest ons de zeer aangename taak u eraan te herinneren waarom wij u 6 nummers van "Ghendtsche Tydinghen" kunnen leveren aan een prijs die aanzienlijk beneden de kostprijs ligt. Ieder jaarwacht ons een aangename verrassing, nl. kunnen vaststellen dat het aantalleden dat spontaan meer betaalt nog steeds in stijgende lijn gaat. Dachten wij verleden jaar dat wij met het getal370 een absoluut record bereikt hadden, dan is dit nu opgelopen - hoe onwaarschijnlijk het ook klinkt - tot 381. Het is met een warm gevoel van dankbaarheid dat wij op pp. 345-349 de namen van deze weldoeners publiceren. Toch wel plezant om over dergelijke leden te kunnen beschikken en wij denken niet dat er veel verenigingen zijn die genieten van een dergelijk privilege. Ook toch wel hartverwarmend voor onze medewerkers die hun onzichtbare noeste arbeid aldus beloond zien. Onze klassieke slotformule: Dames, wijzig niets aan het betalingssysteem dat u tot hiertoe gebruikt hebt en u zult kunnen rekenen op de zegen van onze Penningmeester.
298
ENKELE HERINNERINGEN AAN DE STADSSCHOOL IN DE ONDERSTRAAT (1922-1932) Op 6 juni jl. ging er een Academische Zitting door ter gelegenheid van "110 jaar François Laurentinstituut". Dit zou aanleiding kunnen geven tot een misverstand, want de stadsschool in de Onderstraat bestaat geen 110 jaar, maar 132 jaar. Ze werd immers gesticht in 1865, maar werd in 1887 genoemd naar François Laurent Op deze plaats stonden vroeger 2 stenen die in de loop der tijden onder verschillende benamingen gekend waren: Wulfaert-Vilainsteen, Braemsteen, Serbraemsteen, Huis van Schardau. In 1623 kocht de Stad deze beide panden aan om er een weeshuis voor meisjes in te richten. Van toen af sprak men van het Blauwe Meisjeshuis of van de Blauwe Meisjesschool. Na meer dan 2 eeuwen kwam daar een einde aan wanneer de Gemeenteraad in 1864 besliste de Blauwe Meisjes te versmelten met de Rode Lijvekens. In 1865 kwam er dan de jongensschool, maar de gebouwen waren rond de eeuwwisseling bouwvallig geworden en, met uitzondering van de pijlers van het zogenoemde krocht, werd het complex in 1902 volledig gesloopt om plaats te maken voor het huidig schoolgebouw dat ontworpen werd door stadsarchitect Charles Van Rysselberghe. Vóór de oorlog waren er hier 3 betalende stadsscholen: het Instituut Laurent (zoals het toen genoemd werd), de school van de Van Monckhovenstraat en de school van het Oud Begijnhof. Het schoolgeld dat de mooie naam "Minerval" meekreeg werd driemaandelijks betaald en bedroeg, als mijn geheugen mij niet te veel in de steek laat, 20 fr. per trimester. In die tijd waren veel zaken nog tweetalig en de "Lagere Hoofdscholen voor Jongelingen" waren ook nog "Ecoles primaires supérieures de jeunes gens". Er waren 9 studiejaren die verdeeld waren over 4 graden. In tegenstelling met de 1e, 2e en 3e graad omvatte de 4e graad 3 klassen: het 7e, 8e en 9e studiejaar. Vanaf de 4e graad kwamen er heel wat leerlingen bij, de zogenaamde "boursiers". Dat waren meestal de betere leerlingen van de onbetalende scholen die maar 6 leerjaren telden en die met een beurs verder mochten studeren aan de 3 betalende scholen, ook wel "Fransche scholen" genoemd. Niet dat het onderwijs daar in het Frans gegeven werd, maar het Frans werd er wel aangeleerd vanaf het Ie studiejaar en in de 4e graad werden zekere vakken nog in het Frans gegeven, zoals "Géométrie" en "Algèbre". Eens het 9e studiejaar beëindigd moest er een keuze gemaakt worden. De leerlingen hadden dan normaal de ouderdom bereikt van 15 jaar. Een deel ging gaan werken, sommigen gingen naar een beroepsschool, een ander deel, zeker 299
Het Instituut Laurent in de Onderstraat.
dezen die van plan waren om later universitaire studies te doen, gingen naar het Atheneum waar ze terechtkwamen in het 3e (Synthaxis). Nog anderen vertrokken naar de Hogere Nijverheidsschool. Dat betekende het einde van de klassieke schooltijd, iets waar later velen met nostalgie aan terugdachten. Ik kwam terecht in de "grote school" in de Onderstraat toen ik 5 jaar was . Normaal gesproken mocht dat niet, want men moest minstens 6 jaar zijn, maar in die tijd deed men niet fanatiek daarover en men maakte geen moeilijkheden.
300
Het resultaat was wel dat ik altijd de jongste van de klas was. Ik had trouwens al 2 jaar bewaarschool achter de rug, namelijk deze van de Kromme Wal, die later afgebroken werd om plaats te maken voor een nieuwbouw waar de Bevolkingsdienst van de Stad werd in ondergebracht. Dat was natuurlijk een groot verschil met die bewaarschool: die honderden grote en zeer grote jongens. Ook waren hier strengere regels die moesten gevolgd worden. Een lichtpunt was die speeltijd om 10 en 15 uur op die grote gezellige koer met enkele grote mooie bomen. Nu helaas - zoals op de meeste scholen - verdwenen om plaats te maken voor een kale stenen vlakte. De lesuren liepen van 8.30u. tot 11.30u. en van 14u. tot 16u. Leerlingen van de hogere klassen konden in de studie blijven (kosteloos) tot 18u. Om 8.30u. en 14u. ging de schooldeur dicht en de telaatkomers moesten gaan aanbellen aan het oude krochtpoortje. In die tijd was er nog geen sprake van "crocusvacantie" en dergelijke. Er waren 3 vacanties: 8 dagen met Kerstdag, 14 dagen met Pasen en die goede, grote vacantie van half juli tot 1 september. Van verlofdagen zo tussendoor was er helemaal geen sprake. Buiten met "Prinskensdag" moesten wij éénmaal per jaar niet naar school gaan (Hoera!) als het "conferentie" was, anders gezegd een samenkomst van de leerkrachten met hun collega's van de andere scholen. Schoolreizen in het buitenland was een totaal onbekend begrip en van bos- of sneeuwklassen had nog nooit iemand horen spreken. Zo iets was ondenkbaar. Wel was er één dag in het jaar (wanneer het schooljaar naar zijn einde liep) dat er een uitstap gedaan werd. Dat was dan eens naar Bellem gaan om te gaan spelen aan de Kranepoel en ook de Kluisberg (zonder schijn van horeca) was voor ons een revelatie. Het hoogtepunt was evenwel een bezoek aan de Expositie van Antwerpen in 1930. Op het einde van de dag gingen wij zelfs gaan eten in een restaurant (de Roxy) op de Meir. Stel u voor! Toen ik in 1922 mijn broek begon te verslijten op de schoolbanken aldaar waren er in deze jongensschool uitsluitend onderwijzers. Eén jaar later kwam er een juffrouw in het le studiejaar. Wat waren wij blij dat wij daar juist aan ontsnapt waren, want dit werd toch wel beschouwd als een afbreuk aan het imago van een "grote jongensschool", dat was zo papklasachtig. Ik zal eens de leerkrachten overlopen waarvan ik aan de meesten een goede herinnering bewaar. In het 1e studiejaar hadden wij René Ladrière. Niet alleen onderwijzer, maar ook folklorist en bekwame numismaat. Hij had verscheidene boeken geschreven, waaronder "Beknopte Muntgeschiedenis van Gent", "Galerij van Gentsche Numismatiekers", "Mes heures de loisir. Curiosités nurnismatiques", "Gentsche Locale Geschiedenis" waarin de figuren van Lorlewijk Roelandt en François Laurent belicht werden. 301
Onderwij zer René Ladrière ( 1875- 1944).
De dag van vandaag wordt het geschiedenisonderwijs in een verdomhoekje gedrukt en wij vrezen dat de lokale geschiedenis volledig uit de boot gevallen is, nochtans een zeer boeiend onderwerp, ook voor kinderen . Onze uitstap met René Ladrière was naar het toen bestaand speelplein op de Heirnis. Dat gebeurde vanzelfsprekend te voet en onderweg werd er ook uitleg verstrekt over merkwaardige gebouwen die wij passeerden . De volgende dag zei de meester: "Kinderen , bij onze wandeling gisteren zijn wij 3 kerken tegengekomen. Wie kan mij nog zeggen welke kerken dat waren ?" Een leerling, blijkbaar met een uitstekend geheugen, wist het zich nog goed te herinneren. "Ja, meester, zei hij, een steekkerke, een frietkerke en een krimdeglacekerke". René Ladrière was een gemoedelijke "meester", zoals er waarschijnlijk niet veel meer gemaakt worden. Het was ook bij hem dat wij onze eerste Franse les kregen: een tafel = une table, een kapstok = un portemanteau, een stoel = une chaise. Maar dat laatste was moeilijk, altijd maar repeteren om die "eh " correct uit te spreken en om van een stoel geen "sèze" te maken .
302
René Ladrière met zijn klas op het speelplein van de Heirnis. Voor de identificatie beperk ik mij tot de leden van de Heemkundige Kring. Laatste rij: 2e van links Emiel Rouquaert. 2e van rechts: Oscar Van Mol. 2e rij , Ie van rechts: de auteur.
Wij hadden geluk; toen het jaar nadien een juffrouw kwam in het 1e studiejaar, schoof onze meester met ons op, zodat wij hem 2 jaar gehad hebben. René Ladrière die geboren was in 1875 stierf op 31 december 1944. In het 3e studiejaar kregen wij een nieuwe meester, Mijnheer Erauw, eenjonge onderwijzer die toen zijn carrière begon. In het 4e studiejaar was de meester Germain Van Herreweghe die zich al eens waagde aan gedichten en die in de Nonnenbosstraat woonde. Hij was het die op het gedacht gekomen was om in onze klas een kooi met witte muizekens te zetten. Lofwaardig initiatief: de kinderen in contact brengen met de dierenwereld . Maar ja, muizekens moeten ook eten en de Jast daarvoor mocht niet uitsluitend rusten op de schouders van de meester. Er werd dus beroep gedaan op de medewerking van de leerlingen. Iedereen kon wel ergens iets vinden dat muizen wilden eten. Wij hadden thuis in de Waaistraat een kruidenierswinkel, bijgevolg was mijn bijdrage op dat gebied aanzienlijk. In onze winkel hingen een hele resem van die dunne cervelat-saucisskens. Die verkochten maar weinig en ze begonnen serieus te beschimmelen. Nu was dat in feite zo erg niet, dat was maar langs de buitenkant en wanneer dat eens goed afgewreven werd met een natte doek was alles weer in orde. Maar goed, mijn moeder, waarschijnlijk om van mijn gezaag af te zijn, gaf mij al die sauciskens mee naar school. Ze werden opgeslagen in die grote kast die in den hoek op den "tree" 303
stond en waarin allerlei klasmateriaal, bibliotheekboeken, enz. bewaard werden. Zij kreeg er dus de functie bij van voorraadkamer voor de muizekens. Het was al enkele malen gebeurd dat ik onze meester in die kast bezig zag, maar ik kon niet goed zien wat hij deed, want hij stond met zijn rug naar ons, maar hij was precies iets aan het snijden met een mes. En het was ook al gebeurd dat ik de indruk kreeg dat hij iets aan het eten was. Het mysterie werd vlug opgelost. Hij gaf ons een dictee en wandelde daarbij door de klas. Toen hij op mijn hoogte gekomen was boog hij zich voorover om te zien of ik niet te veel fouten schreef. En wat rook ik? Verdomme, die sauciskens . Hadden onze muizekens uitsluitend moeten leven van mijn bijdrage, het zouden maar magere beestjes geweest zijn. In het Se studiejaar hadden wij Julien Peirs als meester. Vanafhet 6e studiejaar zaten wij "boven" en kwam er een splitsing: de klassen werden ootdubbeid en er kwam een 6A en een 6B. Spijtig was dat sommige goede schoolkameraden in een andere klas terechtkwamen. De klastitularis van 6B was Mijnheer De Wilde. Ik zat in 6A bij Georges Bekaert. Mijnheer De Wilde had als bijnaam "Charlot". Niet dat hij nu echt een gelijkenis vertoonde met Chaplin, maar hij had ook een "moustacheke" en voor een kwajongen is dat al voldoende om iemand een bijnaam te geven. Mijnheer Bekaert had als bijnaam "de Spiekelbuize". Ik heb nooit geweten waarom en herinner mij niet dat hij speciaal een "natte uitspraak" zou gehad hebben. Hij speelde viool. Op het einde van het schooljaar was er in iedere klas "expositie"
Klas 6A met links onderwijzer Georges Bekaert en rechts Directeur Yercauteren. Voorste rij , zittend, Ie van links: Emiel Rouquart en 2e van links: de auteur.
304
met de beste werken van de leerlingen . De school stond dan voor iedereen open, maar het waren natuurlijk de ouders die daar vooral gebruik van maakten. Bij het binnentreden van de school hoorde men muziek. In een hoek van de "corridor" stond orkestmeester Georges Bekaert met zijn viool en enkele muzikale leerlingen die reeds een instrument bespeelden. Zo herinner ik mij dat zij eens het thema speelden uit de 4e beweging van de 9e Symphonie van Beethoven. De uitvoering door de "Wiener Philharmoniker" was ongetwijfeld van een hoger niveau, maar men kon toch horen wat de bedoeling was. Het jaar nadien kwam ik terecht in de 4e graad en dat was toch wel een grote verandering, want wij hadden nu wel een klastitularis, maar kregen ook les van nog andere leraren. In die periode was er wel een zeker verloop van onderwij zers in de 4e graad zodat ik mij niet meer herinner wie toen titularis was van 7B , Riessauw misschien. Ik zat in 7 A bij Raymond De Meyer. Hij was niet groot van gestalte, maar er straalde een zekere autoriteit van hem uit en niemand waagde het om bij hem toeren uit te steken. Overigens het prototype van de degelijke, plichtbewuste onderwijzer. Meer over en van Raymond De Meyer kunt u lezen in "Ghendtsche Tydinghen " 1991 Nr. 3 - pp. 132-142 en Nr. 4- pp. 190-205. Het jaar nadien kwam ik terecht in 8A. Titularis was Leon Faelens die o.m .
Klasfoto met links onderwijzer Leon Faelens en rechts directeur Georges Rieder. Rechtstaande, 2e van links: de au teur. Se van links: Bourjois , ook een "De Vos, de Beer en het tobbeke vetspecialist".
305
Nederlands en Geschiedenis gaf. Vroeger had hij ook nog Engels gegeven, vandaar zijn bijnaam "de Tchoeze". Het verband is niet zover te zoeken. "Kiezen" is in het Engels immers een onregelmatig werkwoord en komt dus zeker ter sprake in de les. En die "to choose" die uitgesproken wordt als het voorwerp in kwestie ... Hij woonde op de Waldamkaai en was Voorzitter van SAROV, anders gezegd de "Socialistische Arbeidersomroepvereniging". In de Nederlandse les had hij eens gezegd dat èchte synoniemen niet bestonden. Hij zal zich dat waarschijnlijk wel beklaagd hebben, want iedere dag stond ik daar met een andere vraag: "Mijnheer, wat is het verschil tussen dom en stom?'' "Mijnheer, wat is het verschil tussen identiteitskaart en eenzelvigheidskaart?" Telkens had hij daar een uitleg voor: er was een klein verschil in nuance, of het ene woord was van vreemde origine en kon niet beschouwd worden als zuiver Nederlands. Maar hij gaf ook geschiedenis en toen hij het had over de oude Belgen zei hij op een gegeven moment dat zij mede of honingwater dronken. Ik stak mijn vinger op en vroeg met het meest onschuldig gezicht: "Mijnheer, welk verschil is er tussen mede en tussen honingwater?" "Daar is geen verschil tussen" zei hij. "Is dat dan precies hetzelfde?" "Jawel", "Dan zijn er synoniemen" riep ik triomfantelijk uit. Hij zuchtte eens heel diep en zei: "Ja" en zal waarschijnlijk met opluchting gedacht hebben: Allez, ik ben daar eindelijk van af. De klastitularis van 8B was Mijnheer De Waele die "géométrie" en "algèbre" gaf. Zijn bijnaam was "De Chinees" alhoewel dat verband voor mij niet duidelijk was. Hij woonde in de Congostraat en was de enige van onze onderwijzers die gestorven is gedurende het schooljaar. In het 9e studiejaar, het laatste, was de klastitularis Maurice Matthijs, een scoutmaster, wiens handen nogallos stonden en ge moest niet al te veel uitsteken om een oorvijg te krijgen. Straffen! Daar kan ik een woordje van meespreken. In de lagere klassen was dat het klassieke 50 of 100 maal schrijven: "Ik zal niet babbelen in de klas" of iets in dien aard. In de 4e graad werd over het algemeen teruggegrepen naar "Dicht en Proza". Dat was een dik leerboek dat gebruikt werd in de Nederlandse les. Het bevatte gedichten en fragmenten uit prozawerk van Vlaamse en Hollandse auteurs. Daar stonden korte stukjes in, lange en hele lange. Daaruit werd dan een tekst gekozen waarvan de lengte in verhouding stond met de ernst van het gepleegde misdrijf. In mijn tijd was het afschrijven van "De Vos, de Beer en het tobbeke vet" zeer populair bij onze strafbepalers. Na een betrekkelijk korte tijd was ik zeer geroutineerd in het afschrijven van dit stukje en samen met klasgenoot Bom:jois wiens capaciteiten op hetzelfde niveau lagen als de mijne, konden wij dit verhaaltje vlot schrijven zonder onze "Dicht en Proza" te moeten bovenhalen. Het langste stuk dat er in stond (ik weet niet meer hoeveel bladzijden, maar het 306
Klasfoto rond 1931 met rechts Maurice Matthijs. Voorste rij , zittend, Ie van rechts: de auteur. 2e rij , staande, van links beginnende, Ie Edgar Praet, 6e Henri Claeys , 7e Emiel Rouquart.
waren er vele) was "Sooike en zijn vriendjes", een verhaal over een jongetje dat een vaart wil overzwemmen, zijn eigen krachten overschat had en jammerlijk verdrinkt, maar dat alles in het lang en in het breed uitgesponnen. Daar heb ik heel slechte herinneringen aan. Eens hadden wij met een stuk of vijf iets uitgestoken . Vraag mij niet wat, ik heb er geen flauw idee meer van, misschien gevochten op de koer. Matthijs, die nooit bekendheid verworven heeft wegens het uitdelen van lichte straffen, zei : "Gij zult mij alle vijf tegen morgen schrijven Sooike en zijn vriendjes." Gemakkelijk voor hem, hij had het maar te zeggen. Ik kon weinig begrip opbrengen voor zijn vonnis. Stel u voor, tegen de volgende dag! Dat betekende van als ik thuis kwam beginnen schrijven tot 's avonds laat, terwijl de kameraden aan het spelen waren op de Vrijdagmarkt. Besefte die man wel de wreedheid om zo maar een dag weg te plukken uit het leven van een gezonde Gentse straatjongen? Daar moest ik iets op vinden, en dat deed ik. Ik heb al gezegd dat wij een krui denierswinkel hadden . Op de toog lagen gele briefjes ter grootte van een halfblad quartoformaat met een reclameboodschap op, iets in de zin van "Margarine met de Rooden Rand is de best van het land". De achterzijde was onbedrukt, dus was daar veel plaats om iets te schrijven. Het probleem was opgelost, ik forceerde mij om heelleesbaar te schrijven: "Sooike en zijn vriendjes" en dan vlug gaan spelen op de Vrijdagmarkt. 307
De volgende dag stonden de 5 gestraften op een rijtje voor de pupiter van Matthijs om hun straf af te geven. Voor alle zekerheid had ik mij toch maar van achter geplaatst. De 4 eersten passeerden zonder problemen. Matthijs kon natuurlijk heel dat verhaal niet beginnen lezen om te zien of men niet hier of daar een paar zinnen overgeschrikkeld had, een taktiek waar ik wel vertrouwd mee was en die dikwijls met succes toegepast werd, op voorwaarde natuurlijk dat ge niet zo stom waart dat te doen in het begin of op het einde van de tekst. Hij schatte dus of het aantal afgegeven bladzijden min of meer in overeenstemming was met de lengte van de tekst. Toen het mijn beurt was legde ik dat papier op zijn pupiter. Hij bekeek het met gefronste wenkbrauwen en vroeg op een dreigende toon: "Wel, wat betekent dat?" Ik antwoordde: "Mijnheer, gij hebt gezegd dat ik moest schrijven "Sooike en zijn vriendjes" en ik heb dat gedaan." Ik kreeg mij daar een van die oorvijgen dat mijn hoofd er scheef van stond, en onmiddellijk daarna een tweede langs de andere kant zodat het weer rechtstond en ik vloog in de gang. Later kwam hij naar mijn huis aan mijn moeder vertellen dat hij nog nooit in heel zijn carrière zo geaffronteerd geweest was voor een volle klas, maar ik ben er niet eens zeker van dat dit nu een èchte revelatie was voor haar. Als straf moest ik 3x "Sooike en zijn vriendjes" schrijven, maar deze keer de volledige tekst. Engels en Duits kregen wij van Arthur Verhasselt. Hij was vroeger treinwachter geweest op internationale treinen en ik geloof niet dat hij het diploma van onderwijzer bezat, wat hem niet belette het minstens zo goed te doen als de anderen. Bij hem ging het er wat losser aan toe en hij had duidelijk gevoel voor humor. Engels kregen wij vanaf het 7e studiejaar. Daar werd begonnen met het leerboek "The Boy's own Book". Het ging over Tom en zijn zuster Alice. Het jaar nadien werd dat "Tom in England". Deze boeken werden gebruikt op de stadsscholen en op de meisjesscholen werd dat respectievelijk "The Girl's own Book" en "Alice in England". Die geïllustreerde leerboeken hadden een gevarieerde inhoud. Het Engels alphabet werd ons bijgebracht door een liedje dat eindigde met de woorden "0! do you see, now I cao say my abc." Bij de les over de kledingstukken stond een kind afgebeeld met een hemdje aan. Hemd =shirt. Aangezien het er, zoals gezegd, bij Verhasselt gemoedelijker aan toeging, waagde een grappenmaker het te vragen: "Mijnheer, dat kindje, is dat een manneke of een meiske", waarop Verhasselt prompt replikeerde: "Hefne keer zijn hemdeke op, ge zult het subiet zien." Vanaf het 8e studiejaar kregen wij ook Duits, met de klassieke "Der-des-demden" en "Aus-bei-mit-nach-von-zu", maar er was ook een boek met o.m. korte verhaaltjes waarvan fragmenten mij nog in het hoofd spelen, zoals uit "Der Fuchs und die Trauben" en "Die Kluge Maus". 308
Muziek kregen wij van Adolf Hoefman, de muziekmeester van de stadsscholen. Hij had in 1895 een Eerste Prijs behaald op het Conservatorium en wanneer in 1926 het monument van Van Beveren ingehuldigd werd, leidde hij, samen met JefVan der Meulen, de cantate die bij deze gelegenheid uitgevoerd werd. Ook voor tekenen was er een leraar voor de 3 stadsscholen. Dat was in mijn tijd Pol Smaele. Die had juistJan Deruelle opgevolgd die in pensioen gegaan was. Ik heb dus zelf dat monument niet mogen meemaken. Zijn bijnaam was "Sander den Oliekoeke" (niet te verwarren met Alexander Tribel, den èchte Sander den Oliekoeke die ze ook werkelijk verkocht). Deruelle had die bijnaam gekregen omdat hij dikwijls zei: "Een epure zonder letters is gelijk een soepe zonder zout, een vigilante zonder paard, een oliekoek zonder suiker." Pol Smaele had een motorboot die hij "Harriet" genoemd had naar de naam van zijn vrouw. Die wist handig gebruik te maken van de leerlingen die "eens mochten meevaren". Zijn boot lag ergens in Langerbrugge. Zij mochten eerst het water uitscheppen, hem dan helemaal opkuisen en als dan eindelijk het moment gekomen was om te varen viel de motor in panne en mochten ze hem nog voorttrekken ook. Turnen kregen wij van Van Zande. Ik meen dat hij een oud-onderofficier was. Het schijnt dat hij in de oorlog van 14-18 een serieuze kap met een sabel in zijn lip gekregen had. Om dat lidteken weg te steken had hij een grote moustache laten groeien, maar deze kwetsuur had een blijvende invloed uitgeoefend op zijn uitspraak. Hij had het moeilijk met zekere woorden en letters en hij gebruikte dan maar klanken waar hij minder moeite mee had. Zo bvb. als wij in stap moesten marcheren riep hij niet "Links-Rechts" of "Een-Twee", maar "Ietsch-Uitsch". Enfin, wij verstonden wat hij bedoelde. De turnzaal was een groot lokaal op de 2e verdieping met zijn Zweedse rekken, ringen, klimkoorden, klimmasten, een bok, etc. In het 9e studiejaar was het leerlingenaantal sterk gedaald en dan mochten wij in de zomer op de koer al eens korfbal spelen. In die turnzaal was er iets dat ons intrigeerde: hoog in de lucht was daar een deur te zien die toegang gaf tot het torentje dat het dak van de school bekroont. In mijn tijd was daar geen trap te zien; ik denk dat men een ladder moest gebruiken om daar binnen te geraken. Wel te verstaan zijn wij daar nooit binnen geweest, hebben zelfs nooit het deurtje zien openstaan, iets wat aan het geheel een mysterieus tintje gaf. Een ander vak in de 4e graad was handenarbeid. Daar mochten wij al eens een breekmes gebruiken om karton te snijden om dozen of mappen te maken. Dat werd dan geplakt met "perkaline". In de zomer mochten wij ons al eens uitleven in de potaarde. In een emmer stond dan een grote blok bedekt met natte doeken, want werken met te droge 309
potaarde is hopeloos. Iedere leerling kreeg dan een rantsoen van die vettig aanvoelende specie, en dan maar kneden tot de meest diverse vormen die konden verfijnd worden door het gebruik van "boetseerstokken". Voor zover ik mij herinner hebben onze werkzaamheden in deze discipline nooit geleid tot het ontstaan van grensverleggende kunstwerken. Alhoewel, ik moet eerlijk toegeven dat sommige leerlingen (ik was daar niet bij) er in slaagden zaken te maken die zonder de minste twijfel superieur waren aan creaties die door onze "kunstcritici" (?) tegenwoordig lyrisch beschreven worden als voorbeelden van geniale hedendaagse beeldhouwkunst. Ik heb daar 2 directeurs gekend: "Birke Vercauteren", niet al te groot van gestalte en, toen hij met pensioen ging, werd hij opgevolgd door Georges Rieder, die vroegernog titularis geweest was van het 9e studiejaar. Met zijn wit-grijzen haarbos was hij een imposante figuur waar een zeker prestige van uitstraalde. Het is merkwaardig hoe receptief kinderen zijn en hoe schijnbaar onbenullige zaken voor altijd in het geheugen geprent blijven. Zo was Tuur Verhasselt uitzonderlijk eens afwezig (ziek misschien?) en het was Directeur Rieder zelf die hem kwam vervangen, maar in plaats van verder te gaan met "Tom in England" vertelde hij ons mopjes in het Engels. Een die mij bijgebleven is, is het volgende: Een Vlaamse toerist bezocht Londen en deed bij die gelegenheid een boottochtje op de Theems.Toen zij een lage brug naderden, riep de gids: "Look out!" Onze man die meende dat er iets te zien was, stelde zich recht en knalde natuurlijk met zijn kop tegen die brug. Wij wisten nu wel voor altijd dat als een Engelsman "Look out!" roept ge best voorzichtig kunt zijn. In de klas bestond nog het systeem van de goede en de slechte punten. Eenjuist antwoord op een moeilijke vraag leverde een goed punt op. Het inleveren van een net geschreven huiswerk eveneens. Babbelen in de klas: 1 slecht punt. Onbeleefd zijn tegen de meester of tegenpruttelen: 2 slechte punten. Het vervelende van die slechte punten was dat het soms hoog globaal bedrag terechtkwam in onze wekelijkse "bulletijn" die moest getekend worden door het gezinshoofd. Wie 5 goede punten had mocht die inwisselen tegen een prachtige reproductie op geglaceerd papier van een schilderij van een van onze grote meesters: Van Eyck, Rubens, Van Dijck, Jordaens, etc. Onze aandacht werd gevestigd op en gestimuleerd voor het schone. Gebeurt dat nog wel op school? Ik weet het niet, maar nu en dan lees ik eens in de krant dat schoolkinderen in het een of ander museum voor hedendaagse kunst wat verf krijgen waar ze dan mogen mee smeuren. Creativiteit wordt dat genoemd. In de 4e graad werd er een leerling aangeduid om het boek van de slechte punten bij te houden. Er was soms ook een wekelijkse beurtrol zodat iedereen eens de gelegenheid kreeg om zich machtig te voelen. De meester had wel andere 310
Poortje van het zogenoemde krochtje. Verplichte ingang voor de telaatkomers .
zaken te doen dan maar streepjes te moeten trekken achter de naam van zijn leerlingen, enfin, van sommigen toch ... De turnleraar was redelijk mild met het uitdelen van slechte punten en hij gaf dan met luide stem de opdracht aan de in functie zijnde "puntencomptabel": Janssens, rechtstreeks in het schrijfboek!"
311
Het muziekonderwijs kreeg een speciaal karakter in de 3e trimester, want dan moesten wij repeteren voor de "Prijsdeling". Er werd ieder jaar een Vlaams koorlied gebracht, een Frans en om te besluiten natuurlijk de "Brabançonne". Eerst was er een stemproef. Wij moesten een voor een bij Hoefman aan de piano komen en een gamma zingen, waarna wij ingedeeld werden bij de 1e of de 2e stemmen. Er was maar één lokaal dat groot genoeg was om al de leerlingen te bevatten die moesten zingen en dat was wat de "grote corridor" genoemd werd. Dat zal wel de juiste naam niet geweest zijn, bedoeld werd de grote inkomhal die paalt aan de koer. Die was dan helemaal gevuld met rechtstaande leerlingen, dele stemmen vooraan, de 2e achteraan. Iedere week, beetje bij beetje, werden de liederen ons bijgebracht. Over het algemeen. stelde dat geen problemen en waren wij klaar tegen de "prijsdeling" op het einde van het schooljaar dat rond 15 juli vieL De plechtige prijsuitreiking greep plaats, ofwel in de concertzaal van het Conservatorium, ofwel in de Vlaamse schouwburg en wij hadden daar één repetitie. Per klas werd iedere leerling met naam afgeroepen om zijn prijs in ontvangst te gaan nemen bij de op de eerste rij zittende prominenten: de Schepen van Onderwijs, verschillende inspecteurs, gewezen directeurs, enz. De eerste van de klas kreeg een stapel boeken die hij soms met moeite kon dragen, want de eerste van de klas was vaak ook de eerste in bepaalde vakken en er was een Eerste Prijs voor Nederlands, Frans, Rekenen, Geschiedenis, etc. Maar ook de laatste van de klas kreeg een prijs, zij het dan ook dat dit vaak één boek was. En dan begon die heerlijke vacantie!
Ik moet nog iets vertellen over het dienstpersoneeL Er waren 2 meiden: Joséphine en Lieske. Joséphine (uit te spreken "Sossefiene") was de hoofdmeid en zij woonde in een huis dat enerzijds uitgaf op de schoolkoer en anderzijds in het Werregarenstraatje. Zij voelde zich geroepen om vastgestelde onregelmatigheden direct te gaan rapporteren aan de Directeur. Deze pure Gentse dame trachtte een ABN avant la lettre te spreken wanneer zij communiceerde met het Bestuur, iets wat haar slechts in zeer geringe mate gelukte. Zoals gezegd is er nu een stenen koer, maar vroeger was daar aarde, met het gevolg dat, wanneer het eens flink geregend had, daar heel wat slijk kon liggen. Nu was er eens een kleine die er niet beter op gevonden had dan zijn schoenen uit te spelen en te gaan plamotteren in de modder. En het zijn slechts dezen die ooit een kleine jongen geweest zijn die kunnen weten hoe plezant dat is. Maar voorSossefine was dit een ontoelaatbaar misdrijf dat moest aangeklaagd worden bij de hogere overheid. Ze liep naar de Directeur en zei: ''Meneere den Directeur, dien kleine loopt met zijn kijsses in de more". Hij zal haar ongetwijfeld verstaan hebben. De man van Joséphine was Mieleen buiten het opknappen van allerlei klusjes 312
fungeerde hij ook als stoker. Hij had misschien verstand van kolen scheppen, maar veel minder van centrale verwarming, want in de winter maakten die niet gepurgeerde leidingen en radiateurs een hels lawaai in de klas. Verder was het zó dat hij niet altijd zijn zenuwen onder controle had en hij heeft eens een leerling zo afgetroefd dat hij er dagen niet goed van geweest is. Het toppunt was dat het slachtoffer (dat wel capabel was het afgestraft misdrijf te plegen) het nu toevallig niet gedaan had. Wie verdere details wenst over dit incident moet maar eens contact nemen met ons lid de heer Edgar Praet. Nu moet ik toch ook iets zeggen over de omgeving van de school. En wat trof men destijds aan in de omgeving van alle scholen? Juist: een spekkenwinkeltje. In het begin van de jaren '20 was het gelegen in het Schepenhuisstraatje, daar waar later een electriciteitskabine zou komen. Het verhuisde toen naar de Onderstraat in een iets groter huis, schuinsover het Schepenhuisstraatje. Een paradijs waar men, wanneer men alles optelt, vele uren heeft staan kijken naar al die heerlijkheden die uitgespreid lagen in de etalage. Vanaf een halve kluit had men al een fruitspek. Meer geraffineerde marchandise was natuurlijk duurder. Van zodra er chocolat aan te pas kwam gingen de prijzen naar omhoog. Er waren ook van die zwarte rekkers met een anijssmaak waar "zeintses" inzaten met het leven van Napoleon. Er waren er 60 verschillende. Nr. 60 was een afbeelding van het graf van Napoleon in de "Invalides". Dat was natuurlijk goed bekeken van die fabrikant, want iedereen wilde de volledige collectie en vooraleer men het laatste exemplaar had, had men al heel wat rekkers mogen binnenspelen. Ik heb die fabrikant er trouwens altijd van verdacht van enkele nummers maar een beperkt aantal in omloop te brengen. Er was ook nog die doos met een 50-tal ronde chocolatjes. In één ervan stak een halffrankske (een fortuin). Ik heb nooit het geluk mogen smaken de juiste keuze te doen. Maar als het gebeurde dat een chancard het groot lot trok in aanwezigheid van andere kandidaten, dan werd de doos onmiddellijk uit circulatie genomen, want welke ezel zou nog een te duur chocolatje gekocht hebben als de hoofdprijs al verdwenen was? De doos werd dan later aangevuld met chocolatjes waarvan men zich kon afvragen of er nog wel eentje tussenzat met een halffrankske in. Verder waren er van die toverballen die, als men ze uit de mond nam, telkens een andere kleur vertoonden. En vanzelfsprekend muilentrekkers, schuimerkens, zakjes zuur (bloemsuiker met wat citroenzuur bij) die men kon eten bij middel van een bijgesloten klein blikken lepeltje. Ook nog "tziesekespapier" en van die cilindervormige spekken waar men een fijne punt kon aanzuigen om daarmee een schoolkameraad te doen verschieten door die punt in zijn been te steken, want we droegen allemaal een korte broek natuurlijk. Een andere zeer geapprecieerde lekkemij - maar niet te krijgen in het spekkenwinkeltje - was "krimdeglace". Op de Vrijdagmarkt, rechtover de Zuivelsteeg
313
stond zo een crème-de-glace-marchand. Een klein ventje met een bultje dat door de mensen "Lotsûure" genoemd werd, maar dat was verkeerd natuurlijk, want de echte Lotsuure, bekend voor zijn "hîetekoeke mee ne babbelirre in" had al sinds jaren zijn activiteiten gestaakt en overleed in 1929 op 85-jarige leeftijd. De keus bij hem kon geen probleem stellen: vanille tussen twee koekjes voor ne kluit... Maar in die tijd verschenen hier de eerste ltaliaanders met hun karretje dat vanaf halftwee te vinden was in de onmiddellijke nabijheid van de school. Dat was een hele sensatie want op hun karretje stond niet één van die geringde conische koperen deksels, maar vier. Buiten de gele vanille, waren er de rode aardbeien, de bruine chocolat en de groene pistache en men kon kiezen, eventueel van elk een beetje nemen. Nu is Veneziana hier sinds enkele generaties ingeburgerd, maar toen was dat een grote nieuwigheid. Heel wat leerlingen woonden in de onmiddellijke omgeving van de school en voor die was het uitgelezen speelterrein de Vrijdagmarkt. Wanneer men de huidige, triestige kale vlakte bekijkt kan men niet anders dan met nostalgie terugdenken aan die gezellige Vrijdagmarkt van vroeger met zijn prachtige grote olmen. Welke heerlijke tijd hebben wij daar doorgebracht met voetballen, spelen met de top, angelus, tiene spelen, levende brug, hoepelen of met de kaarten spelen op een der talrijke banken. Een triestige dag was de donderdag. Dan liepen wij verloren, want vanaf 's morgens begon men met het opstellen van de kramen voor de markt van vrijdag en zaterdag. De onderdelen van die kramen werden opgestapeld in de kelders van de huizen op de Vrijdagmarkt. Rond de middag stond heel die markt vol met lege kramen. Begin dan maar eens te spelen ... Als kind beseft men dat natuurlijk niet, maar wanneer men daar later aan terugdenkt, dan moet ik toegeven dat dit toch wel een uitstekende school was en ik ben nog altijd dankbaar voor het onderwijs dat ik daar genoten heb. De overgrote meerderheid der onderwijzers waren competente plichtbewuste mensen die hun taak ernstig opnamen. En dat is toch wel zeer belangrijk in een periode dat een kind nog zeer kneedbaar is. Het blijvend positief impact dat een goede onderwijzer uitoefent op zijn leerlingen kan niet overschat worden en is van kapitaal belang voor de toekomst van de mens. Ik realiseer mij dat dit hoogdravend en theatraal klinkt, maar het is de realiteit en ik zie niet in welk beroep belangrijker zou kunnen zijn dan dat van onderwijzer. Tot slot een interessante vaststelling: heel wat leden van onze Kring hebben naar school geweest in de OnderstraaL Alleen nog maar van mijn klasgenoten denk ik aan Charles Lammens, Emiel Rouquart (helaas te vroeg overleden), Henri Claeys, Edgar Praet, Oscar Van Mol. Een paar jaar vóór mij ook nog Richard Vertinden. Zou het kunnen dat hun interesse voor de heemkunde verband houdt met het feit dat in onze tijd ook nog lokale geschiedenis onderwezen werd? 314
Een laatste bedenking: Sedert meer dan een halve eeuw is men gedurig aan het experimenteren in de onderwijssector. Iedere nieuwe minister komt met een ander systeem af. De vraag is natuurlijk of er de laatste 60 jaar echt iets verbeterd is. Ik heb al vaak de indruk gekregen dat het net andersom is. Hugo COLLUMBIEN
INVENTAIRE ARCHĂ&#x2030;OLOGIQUE - FICHE N° 1 Op 30 januari 1897 stelde Henri Pirenne in de rubriek "Charters - Archieven van het Bisdom- !Xe eeuw (13 april 819)" in het Frans een fiche op over
Oorkonde van Lodewijk de Vrome Het hier afgebeeld klein facsimile reproduceert het uitzicht van een oorspronkelijke oorkonde van 13 april 819, die heden bewaard wordt in het archief van het Gents bisdom, waarbij keizer Lodewijk de Vrome aan het klooster van Gent, dat wil zeggen Sint-Baafs, het privilege van de immuniteit bevestigt.
(~5 ~~~~ ~wn~~r
.
315
Er werd op ware grootte gereproduceerd: 1° Het einde van de ondertekening van de kanselarij (de ruche in diplomatische termen). 2° Het zegel van de keizer waarvan de matrijs bestond uit een antieke camee, de buste voorstellend van een Romeinse keizer (Antonius de Vrome of Victorinus?), gezet in een metalen circel op dewelke de inscriptie gegraveerd was: +XPE PROTEGE HLVDOWICVM IMPERATOREm. 3° Het monogram van Lodewijk (Hludowici) met de traditionele formule: Signum (M) Hludowici serenissimi imperatoris. De dwarsstreep van de H is getrokken door de keizer zelf. De tekst van de oorkonde, met de foutieve datum 12 april 819, bevindt zich in de Cartulaire de Saint-Bavon van Serrure, n° 3, pp. 2-3.
ENKELE OUDE BALUSTRADEKOLOMMETJES VAN GENTSE BALIES Gent is niet alleen rijk aan grootse monumenten. Zij wemelt van de interessante details. Je moet er alleen maar oog voor hebben. Toen de Grasbrug halverwege de tachtiger jaren van onze eeuw gerestaureerd werd heeft men er voor gezorgd dat wij op een kleine oppervlakte, meer bepaald op de Korenlei, een kleine verzameling oude balusters van balies (in het Gents: boalden) kunnen bewonderen. Op foto's 1 en 2 is het wellicht oudste, licht verroeste, exemplaar te zien. Het type, bekroond met een druiventros, dateert hoogstwaarschijnlijk uit de rococoperiode, omstreeks 1753-1760. Waarom vermoed ik nu juist dié periode? Welnu, de Atlas Goetghebuer bezit nog een niet-gedateerde 18deeeuwse aquarel van de Predikherenbrug waarop de baluster met druiventros voorkomt. Ook het MIAT is in het bezit van een afbeelding, van omstreeks 1800, van het bruggenhoofd van de Sint-Michielsbrug waarop de baluster met druiventros zeer duidelijk staat afgebeeld (foto 8). Ik stelde mij ook de vraag: hoe komt het dat er geen oudere balusters bewaard gebleven zijn? Het antwoord op die vraag is eenvoudig. Bijna alle Gentse bruggen waren van steen en stenen bruggen hadden een stenen brugleuning. IJzeren balies langs de kaden waren bovendien hoogst ongebruikelijk. Kort vóór 1753 kwam de ommezwaai. De voornaamste stenen bruggen werden door draaibruggen vervangen, waardoor stukken balie moesten worden opgesteld aan de uitstekende bruggenhoofden, ter verlenging van de brugleuningen. Hier en daar werd de balie aan het bruggenhoofd nog wel een eindje verlengd, zoals bijvoorbeeld langs de tragel aan het Wijnschrodershuis. Als we de aquarellen I van de Hollandse 316
I.
2.
3.
4.
317
5.
7.
6.
318
8.
soldaat, Jan Joseph Wynants, bekijken, zien we inderdaad dat tot in het begin van de 19de eeuw alleen maar aan en in de onmiddellijke omgeving van bruggenhoofden, balies voorkwamen. Het type baluster op foto 1 is nog op oude afbeeldingen2 te zien aan de Predikherenbrug, Sint-Michielsbrug, Grasbrug, en Vleeshuisbrug. Mijn vermoedelijke datering in de rococoperiode wordt ondersteund door een tekening van de gevelopstand van het Wijnschrodershui s van 1755 , waarop een balie met bekroonde balusters te zien is. Op die tekening is de balie voorzien aan het nieuwe bredere jaagpad dat door de architect David 't Kindt ter gelegenheid van de bouw van het Wijnschrodershuis moest worden aangelegd. Dat jaagpad paalde aan het bruggenhoofd van de nieuwe Vleeshuisbrug. Foto 3 toont hoe een nieuwer type baluster er in 1844 uitzag, na de Belgische onafhankelijkheid. De druiventros met het gekke speelse rococogezichtje was verdwenen en vervangen door twee leeuwenkop319
jes bekroond met een bolletje (misschien te interpreteren als Belgische leeuwtjes). Op foto 4 staat een type met de letterG voor Gent. Foto 5 tenslotte beeldt een recenter type af, waar de leeuwenkopjes één étage gedaald zijn. Op foto 6 ziet men nog eens uiterst links het unieke oude rococobalustertje, dat model gestaan heeft voor de vier andere 20ste-eeuwse kopieën op de foto. De kopieën zijn veel strakker gegoten dan het origineel. De laatste foto, nummer 7, heb ik alvast genomen terwijl ik nog kon. Op de achtergrond ziet men namelijk de Oude Vismijn, in een beschermd stadsgezicht, die straks misschien voorgoed uit ons vertrouwde stadsbeeld verdwijnt. Ronald DE BUCK
NOTEN I. De Herdt, R., Een Hollands soldaat penseelt Gent, Gent, 1989. 2. Tentoonstellingscatalogus, Gent, 1987: 7 bruggen, Historiek & Restauratie, Zeven Gentse Leiebruggen, pp. 50, 51, 67, 90; De Buck, R., Van wijn in Gent tot Gent in wording, Gent, 1995, p. 326. Ghendtsche Tydinghen, jg. 22, nr. 2, Gent, 1993, p. 75.
HIPPOLIET LIPPENS Op 16 october jl. was het precies 150 jaar geleden dat Hippoliet Lippens geboren werd. Een gelegenheid dus om deze figuur eens te laten belichten door onze goede vertrouwde gids Pierre Kluyskens. Met onze dank aan de familie voor de toelating tot publicatie. De familie de Kerchove de Denterghem had onze stad reeds twee burgemeesters geschonken, graaf Constant de Kerchove, van 1842 tot 1854, en zijn zoon Karel van 1857 tot 1881. Deze laatste had alle nodige voorzorgsmaatregelen genomen opdat bij het einde van zijn leven of van zijn politieke loopbaan, de scepter van het burgemeesterschap van Gent de familie niet zou ontglippen. Zijn zoon Oswald, de reus, had immers in 1871 zijn intocht gedaan in de politieke arena als provinciaal raadslid en ofschoon zijn rol aldaar tamelijk bescheiden was, zag eenieder reeds in hem de toekomstige burgemeester van Gent, zoals Albert Ceuterick, zijn biograaf, het onomwonden schrijft: "Oswald de Kerchove était, par les traditions de famille et par ses qualités personelles qui lui avaient conquis la faveur de ses concitoyens en quelque sorte le bourgemestre présomptif de Gand." 320
Maar in de politiek is het de partij die in laatste instantie beslist: Frère Orban zocht in 1878 naar een geschikte opvolger voor de prins de Caraman-Chimay, gouverneur van de provincie Henegouwen. Zijn keus viel op de 34-jarige Oswald de Kerchove, en tegen wil en dank moest de dauphin van de familie naar de mijnstreek vertrekken. Karel de Kerchove had echter nog een pion in voorraad liggen , zijn schoonzoon Hippoliet Lippens, die reeds op 28jarige ouderdom een sleutelpositie bekleedde in de Gentse afdeling van de liberale partij, nl. het secretariaat waarnam, dat in die jaren en nu nog een wipplank is waarmede men ten gepaste tijde aardige sprongen kan wagen over het hoofd heen van heel wat andere liefhebbers . Hippoliet Lippens was ten andere een verstandige jongen, ongetwijfeld een beste aanwinst voor de partij. Zoals al zijn voorgangers aan het hoofd van de stad, was hij een Gentenaar van geboorte. Het was immers op 16 oktober 1847 dat hij te Gent het eerste levenslicht aanzag; hij zal dus de eerste, onder de regering van een Belgische vorst geboren burgemeester van Gent worden. Hij studeert te Parijs aan het Lycée Louis Ie Grand, vervolgens aan de Gentse Universiteit waar hij de diploma's van doctor in de politieke en bestuurlijke wetenschappen en doctor in de Rechten behaalt. In de interuniversitaire wedstrijd van 1869- 1870 wordt hij laureaat in hedendaags recht uitgeroepen met zijn proefschrift "Exposé de la législation civile sur les droits dont les étrangers jouissent en Belgique", bri ljante inzet van een wetenschappelijke loopbaan die hem, in 1874 zijn eerste optreden aan de Balie zag doen, waar zijn pleidooien onmiddellijk opvallen door hun strenge en positieve inhoud. Hetzelfde jaar nog wordt Hippoliet majoor van de Burgerwacht, een ter tijde zeer geprezen en beneden titel. Als piepjong secretaris van de liberale Associatie verzet hij hemel en aarde om met een handige en sterk gedocumenteerde propagandamateriaal de verkiezingen van 1878 voor te bereiden . Zijn taak wordt hierbij vergemakkelijkt door het feit dat de Liberalen een gesloten geheel vormen, terwijl bij de Katholieken 321
de gematigden heftig aangevallen worden door de Ultramontanen. Bij de wetgevende verkiezingen van april 1878 schoten de Liberalen dan ook de katholieke meerderheid stuk en behaalden in de Kamer 71 zetels voor 61 aan hun tegenstrevers, in de Senaat 36 zetels tegen 30 voor de Katholieken. De Liberalen heroverden tevens de arrondissementen Gent en Antwerpen. Die overwinning in het Gentse hadden de Liberalen grotendeels aan de actie en propaganda van hun jeugdige secretaris Lippens, schoonzoon van burgemeester de Kerchove, te danken. Op nationaal vlak betekenen deze verkiezingen evenwel de overwinning van de radicale vleugel van de Liberalen en van hun leiders Frère-Orban en Van Humbeeck. Hun politiek zal in de volgende jaren volledig in het teken staan van de schoolstrijd. De voorbereidende politieke carrière van Hippoliet Lippens zal zeer kort geweest zijn. Wanneer zijn schoonvader, Karel de Kerchove, als burgemeester en als gemeenteraadslid aftreedt, volgt hij hem in deze laatste hoedanigheid op, de 30e januari 1882, en nog geen twee maanden later wordt hij burgemeester van de stad, post welke hij zal blijven bekleden tot einde 1895. Aldus mag gezegd worden dat één enkele familie te Gent het roer in handen had vanaf de dood van de orangistische burgemeester Van Crombrugghe tot op de drempel van de XXe eeuw. Burgemeester van Gent, zou Hippoliet Lippens ook, op nationaal plan, de familiale gebruiken in ere houden. Op 13 juni 1882 wordt hij volksvertegenwoordiger verkozen tot 1886. In dat jaar lijden de Liberalen een gevoelige nederlaag, maar Lippens wordt opnieuw verkozen in 1889, in 1900 doet hij zijn intrede in de Senaat, doch andermaal is het op lokaal vlak dat wij de grote activiteit van burgemeester Lippens moeten zoeken. Toen men hem in 1894 op het Gents stadhuis vierde en hem zijn borstbeeld overhandigde, zegde hij: "Le livre de l'histoire ne s'ouvre que quand la tombe est fermée et les jugements des hommes ne deviennent impartiaux et sûrs que quand ceux qu'ils ont à apprécier ont quitté la scène ou ils s'agitaient". Meer dan een halve eeuw ging voorbij sedert het overlijden van burgemeester Lippens; zijn tijd is dood, ook het liberalisme uit die periode dat hij zo hardnekkig heeft verdedigd, maar de verwezenlijkingen als burgemeester zijn gebleven. Hippoliet Lippens is misschien wel de verstandigste burgemeester van Gent geweest, maar hij was geen zeer groot burgemeester, omdat hem daartoe zekere kwaliteiten ontbraken. Hij is nooit populair geweest als zijn voorganger en zeker niet als zijn opvolger. Twee gebreken beletten zulks: hij was te autoritair, te eigenzinnig en anderzijds te geweldig antiklerikaal. Van alle liberale burgemeesters van onze 322
stad was hij ontegensprekelijk de fanatiekste. de Kerchove, wij schreven het, was een doctrinair. Lippens was een sektair. Vandaag echter moeten wij hem de gebreken kunnen vergeven, hij was maar een mens zoals een andere: hij ging volledig op in de ideologie van zijn partij, hij leefde honderd ten honderd in die atmosfeer van mensen, gedachten, maatschappijen die hem onvermijdelijk boetseerden. Voor zijn autoritarisme kan gedeeltelijk als verontschuldiging worden ingeroepen dat hij niet als zijn voorganger over een staf uitstekende medewerkers mocht rekenen. Dit alles neemt niet weg dat Lippens als burgemeester meer verdraagzaamheid op religieus gebied aan de dag had moeten en kunnen leggen, meer begrip had moeten vertonen voor de arbeidsproblemen en voor de Vlaamse rechtmatige eisen en belangen. Te Gent waren de Liberalen aan de macht, doch op nationaal plan waren zij in de oppositie: het is de periode van het groot katholiek ministerie Beernaert (1884-1894), een periode die op volle toeren draait, en die de gebeurtenissen elkaar bliksemsnel ziet opvolgen: de stichting van de Belgische Werkliedenpartij, de scheuring bij de Liberalen in doctrinairen en radicalen, de verzoeningspolitiek van Beernaert na jaren uitputtende schoolstrijd, de problemen van de landsverdediging, de koloniale politiek van Leopold II, de eerste Vlaamse verwezenlijking in het Parlement, de bloedige sociale onlusten in de Borinage, de grondwetsherziening, het invoeren van het meervoudig stemrecht dat in 1894, 104 katholieken, 28 socialisten en slechts 20 liberalen naar de Kamer stuurde. Al die gebeurtenissen hebben hun weerklank gevonden te Gent, waar burgemeester Lippens, het vooral in de jaren 1886 en 1887 zeer moeilijk had om orde en rust te handhaven. Hetgeen hij als burgervader van en voor eenieder heeft verwezenlijkt, volstaat nochtans om hem de blijvende erkentelijkheid van zijn stadsgenoten te verzekeren. Zijn naam blijft verbonden aan een van de beste en nuttigste realisaties van de XIXe eeuw, de verbinding van het stadscentrum met het Zuidstation, meer algemeen bekend als het Plan Zollikofer. Het was immers een concessie tussen deze maatschappij en de stad die het mogelijk maakte die grote doorbraak te trekken vanaf St. Baafs tot aan het toenmalige Zuidstation. De maatschappij Zollikofer verkreeg een zeer uitgebreide bevoegdheid o.a. inzake onteigeningen en belangrijke kredieten en leningen. Dit groots opgevat werk vertoonde een drievoudig aspect: een rechtstreekse verbindingsweg tot stand te brengen, het saneren van een van de meest ongezonde wijken van de stad, de verfraaiing van het stadsbeeld door de nieuwe, brede en rechtlijnige straten.
323
Er ontstond, als steeds, veel kritiek: "Moest gans die wijk door brand vernield worden, Gij zoudt het een ramp heten; thans breekt Gij alles af om een nieuwe wijk op te trekken, en Gij noemt het een weldaad." Wie echter de toestand van de te slopen straatjes en steegjes, "ces égouts à ciel ouvert" kende, wie wist dat elke epidemie aldaar begon en telkens tientallen doden eiste, steunde het ontwerp met beide handen. "Ce quartier, schrijft het Verslag, qui, s'il n'était pas dérobé à la vue, comme par un décor de théätre, par les rues de la Station et digue de Brabant, aurait depuis longtemps soulevé un tel dégoût que rien n'aurait pu empêcher sa prompte démolition". De uitvoering van dit plan maakte het noodzakelijk , o.m. het overwelven van de Neder-Schelde vanaf de oude Watermolen tot het Geraard Duivelsteen, de verbreding van de Brabantdam, het optrekken van een kaaimuur aan de Kuiperskaai, de atbraak van honderden huizen en krotwoningen, het trekken van de VlaanderenstraaL De werken werden dan verder, in de richting van St. Pieters voortgezet, tevens ook aan de Heirnis. "De ongezonde kwartieren en stegen, noteert Fris in zijn werk over "De historische persoonsnamen der straten van Gent" waarin de werkersbevolking huisden, vielen onder de hefboom. De Kattenberg, het Kaleitje, de Gruisberg, de straatjes bij den Reep en bij 't Veer, het Nieuwpoortje, als zoovele Ghetto's vormende, werden vervangen door welverluchte straten met ruime woonsten en sierlijke openbare hovingen". Om die verwezenlijking alleen, is Gent Hippoliet Lippens oneindig veel verschuldigd; een gezond financieel beleid heeft dit groots plan mogelijk gemaakt. Het was ook onder zijn bestuur dat men belangstelling ging tonen voor de oude monumenten uit het verleden. In die jaren vingen de herstellingswerken aan van het Gravensteen, het Geraard Duivelsteen, het Dammansteen waar de Koninklijke Vlaamsche Academie haar intrek nam. Ook aan de haven van Gent werden belangrijke werken, in voortzetting van de politiek van Karel de Kerchove, uitgevoerd, nl. de verbouwing van de sluis te Sas-van-Gent en de uitdieping van de Vaart tot Terneuzen. Men verweet Lippens nochtans alle touwtjes in eigen handen te willen houden en in alle aangelegenheden te eigenhandig te willen optreden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1895 leed Lippens, die ook in eigen partij op veel tegenkanting stuitte, de nederlaag. De volgende maand, in december 1895, diende hij ontslag in als burgemeester. Vijf jaar later, in 1900 zou hij senator worden verkozen, doch een kortstondige ziekte stelde een einde aan deze nieuwe loopbaan. Hij stierf op de laatste dag van het jaar 1906. Vijf dagen na de Wapenstilstand van 1918, schonk men zijn naam aan het Rondpunt, midden die grootste verwezenlijking die zijn levensdroom was geweest. Pierre KLUYSKENS 324
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-ANNAKERK - Sint-Annaplein
De huidige Sint-Annakerk kwam er ter vervanging van de Sint-Kathelijne- of Sint-Annakapel in de Lange Violettenstraat Reeds in 1323 wordt er gewag gemaakt van een Sint-Kathelijnekerk of -kapel omgeven door een kerkhof in de Lange Violettenstraat Aanvankelijk was het een hulpkerk van de Sint-Janskerk, de latere Sint-Baafskerk of -kathedraal. Van deze kerk of kapel bevond zich de toegang langs de Tweebruggenstraat. Een tijdlang gebruikte men twee namen, Sint-Anna en Sint-Kathelijne, door elkaar. Tijdens de beeldenstorm in 1566 werd de kerk zwaar beschadigd. Op 2 augustus 1574 schonden een aantal aanhangers van de nieuwe leer het portaal. Toen tijdens de nacht van 29 op 30 juli 1578 het nabijgelegen begijnhofTer Hooie geplunderd en geschonden werd, bleef de Sint-Annakapel gespaard. Op 26 april 1644 legde men de eerste steen voor een nieuwe kerk. Tijdens het Frans Bewind werd de kerk gesloten voor de eredienst en de inboedel openbaar verkocht. Nadat Sint-Anna in 1802 een zelfstandige parochie was geworden, kocht men de kerk en een deel van het meubilair terug. Op 27 mei 1804 vond de herwijding plaats. Het idee voor het bouwen van een nieuwe kerk groeide reeds tijdens het Hollands bestuur. In 1829 legde het kerkbestuur aan de gemeenteraad een verzoekschrift in die zin voor. Maar voor de bouw van een nieuwe kerk bleken de tijdsomstandigheden te ongunstig. Ook na de Omwenteling was er geen hoop op beterschap, zelfs niet na de bouw van het nabijgelegen Zuidstation. Pas op 12 october 1842 ging het stadsbestuur in op het verzoek van de kerkfabriek voor de bouw van een nieuwe kerk en pastorie. Om de administratieve mallemolen wat sneller te laten draaien zette Mgr. Delebecque zich persoonlijk in en dit op verzoek van de toenmalige pastoor Bracq, oom van de latere Mgr. Bracq. In 1847 scheen het pleit gewonnen maar het duurde nog tot 1851 vooraleer het stadsbestuur zich akkoord verklaarde een deel van de onkosten te dragen. De toelagen van de staat en de provincie werden in 1853 toegewezen. Ondertussen had men de oude kerk in 1839 afgebroken zodat de parochie een tijdlang zonder bedehuis kwam te zitten. Het oorspronkelijk ontwerp voor de nieuwe Sint-Annakerk was van de hand van stadsarchitect Lodewijk Roelandt Hij begrootte de kosten in 1852 op 656.680 fr. Ferdinand Lousbergs, ĂŠĂŠn van de invloedrijkste fabrikanten van Gent en woonachtig in de Keizer Karelstraat, schonk 20.000 fr. op voorwaarde dat de hoofdgevel van de nieuwe kerk in de as van de Keizer Karelstraat kwam 325
De St. -Annakerk.
326
te liggen. Een wens waarmee de kerkfabriek maar al te graag rekening hield. Koning Leopold I legde op 1 september 1853 de eerste steen. Hij was in gezelschap van de hertog van Brabant, de latere Koning Leopold II, en Koningin Maria Hendrika. Tijdens de plechtigheid werd een loden kist voorzien van een koperen plaat met daarop de namen van de hoge aanwezigen, ingemetseld. Het zilveren truweel, de ganzeveer en de schrijfpennen die bij die gelegenheid dienst deden, zijn nu nog in het bezit van de pastorie. Voor de funderingen gebruikte men stenen die afkomstig waren van de afbraak van het SpanjaardskasteeL Al kort na de eerste steenlegging deden zich ernstige moeilijkheden voor tussen Ladewijk Roelandt enerzijds en het stadsbestuur en de kerkfabriek anderzijds. De schepen van Openbare Werken van Gent, Napoleon De Pauw, had namelijk vastgesteld dat de houten palen van de funderingen en het paalroosterwerk niet diep genoeg in de grond waren geslagen. Hoofdingenieur Wolters, samen met twee door de kerkfabriek aangestelde specialisten, Eycholt en La Marie, onderzochten de zaak en kwamen tot de slotsom dat schepen De Pauw gelijk had. Roelandt bleef echter op zijn standpunt. De betrekkingen tussen hem en de kerkfabriek vertroebelden dermate dat hij in 1855 ontslag nam. In zijn plaats stelde men architect Jacobus Van Hoecke aan. Deze wijzigde de plannen van Roelandt vrij grondig. Het nieuwe plan viel dan weer niet in de smaak van de Koninklijke Commissie voor Monumenten die het "une banalité sans sty Ie" noemde. Het plan voorzag tevens de bouw van een hoge toren, maar zoals we nu weten kwam daarvan niets terecht. De moeilijkheden tussen Roelandt en de bouwheren had de werken merkelijk vertraagd. Op 3 april 1856 keurde de kerkfabriek het plan goed voor het bouwen van de muren tot aan de vensters. Iets minder dan tien jaar later stond het gebouw onder dák. Toen hoopte men nog dat de plechtige openstelling zou kunnen doorgaan op het einde van 1860. Maar er moest nog heel wat gebeuren vooraleer het zover was. De kapitelen bovenaan de pilaren beeldhouwde Louis-Joseph Dubois. Het huis "Maréchal et Champigneuille" uit Metz plaatste enkele glasramen. De ijzeren hekken aan de twee voorste zijkapellen smeedde Fr. Van Acker. Alhoewel nog niet voltooid werd de kerk opengesteld op 27 oktober 1862 en bij die gelegenheid voorlopig gewijd door Vicaris-Generaal De Decker. In afwachting van nieuw meubilair gebruikte men de biechtstoelen, de preekstoel en het orgel uit de oude kerk. In mei 1863 begon Theodoor Canneel met de beschildering, in wastechniek, van de binnenkerk Voorzien was dat hij er negen jaar zou aan werken, een termijn die ruimschoots werd overschreden want het werk nam uiteindelijk derig jaar in beslag. Toen Canneel in 1892 stierf waren nog drie kapellen (de laatste links) niet beschilderd. Theofiel Lybaert voltooide het werk van zijn leermeester. 327
De St.-Annakerk. Interieur.
328
De St.-Annakerk. Het orgel.
329
Op 12 januari 1866 deed Mgr. Bracq zijn plechtige intrede als bisschop van Gent in de Sint-Annakerk. De éénbeukige kerk is opgetrokken in eclectische stijl waarbij men gebruik maakte van vroeg-gotische, romaans-lombardische en byzantijnse elementen. Als voornaamste bouwstoffen gebruikte men baksteen en natuursteen uit Rochefort. Opmerkelijk bij deze kerk is dat het koor naar het zuiden gericht is daar waar in de regel het hoofdaltaar oostelijk is georiënteerd. Om een nieuw orgel te plaatsen wachtte men nog tot 1909. In 1936 versierde Oscar Sinia het portaal met de beelden "De H. Anna leert Q.L.Vrouw lezen". De Gentse beeldhouwer Matthias Zens leverde heel wat beeldhouwwerken zoals de sculpturen en de altaren van de kapellen van het H. Sacrament en de H. Antonius van Padua uit 1870, het altaar van het H. Kruis uit 1872, twee altaren in witte marmer uit 1892, de preekstoel in Slavonisch eikehout uit 1899 en het portaal en doksaal in witte steen en eikehout uit 1903. Reeds in 1909 waren er problemen met vocht in de muren die schade veroorzaakten aan de muurschilderingen. Een herstelling van het dak drong zich op in 1919. In 1937 ondernam men een poging om de toren te voltooien. Niet minder dan vier ontwerpen werden afgewezen. Tenslotte ontwierp architect R. Van Driessche de kleine klokketoren in 1951. Wegens geldgebrek moesten in 1962 de herstellingswerken aan de gevel worden stilgelegd. Nu staat de Sint-Annakerk er bouwvallig bij en worden onderhoudswerken met de dag dringender. BmLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België - Architectuur - deel 4 nd no-Stad Gent, p. 172/175. - VIerlek Walteren Verbeken Yvonne: De Sint-Annakerk te Gent, in: G.O.V. Heraut.
DavidMAES
BELANGRUKEAAN~NST
Ons van oudsher steunend lid, Mevrouw Estelle Piton-Van Geluwe (zuster van wijlen onze Secretaris Robert Van Geluwe) schonk ons een prachtig album met porseleinkaarten. Uiteraard onze hartelijke dank hiervoor. Dit album werd gedeponeerd in ons Documentatiecentrum waar het door alle belangstellenden kan geconsulteerd worden. 330
GENSCHE WOORDEEN UITDRUKKIJNGE Deel XXXVIII (Slot) Hij loop mee zijn doodkiste onder zijnenoarme Zie hoger: "Peetse U pijpees uit" (plaat 39) en "Mijn stoove es verre'uit" (plaat 11 ): hij zal niet lang meer leven.
;; '11~- ~' ·~~~-~ :y-© Dad
es onzen boas zijne rechter noarme Syn.: " 't Es ne gatlekker; ne mêwevoager; nen olkruiper; ne foaldevêwer; hij es an 't foaldevêwe; 't es een foaldevêwerigge; 't es almoal foaldevêwerije". Een falie is een lange kapmantel, door hem mooi op te vouwen trachtte men bij de eigenaar op een goed blaadje te staan. Zie ook plaat 35: "Woarvan kuiste gij nu nog den boas zijn schoene?"
Ge spreekt tegen de Fröbelienne... 'k bennekik gien schijtiefer Een "Fröbelienne" is een kleuterjuffrouw uit de "bewoarschoole" of kindertuin, thans kleuteronderwijzeres die de kinderen les geeft volgens de principes van de Duitse pedagoog Fröbel ( 1782-1852), t.t.z. door spelen die het verstand ontwikkelen. Syn.: voor "schijtiefer" zijn: "'t es een schijtgat, een pirrekonte, een schijtmadam, een kakmadam, een prette, een strontiefer, een kontemadam, ze steekt beur konte uit(: gemaakt en hovaardig doen), z'hee 't uuge op, z'hee 't uuge in beur bolle, ze zet heure mond in fronse en beur gat in pleuje, 't es ne moefk:es331
Plaat 44
332
moaker, 't es ene mee veel tante Wannekes": een kale juffer, een jong pronkziek hovaardig meisje. In andere betekenissen kan het ook nog een vreesachtig vrouwspersoon zijn. Syn. daarvoor zijn: "schijtebeze, schetebeze, een schijterigge, een schijtster" of nog: een klein kind: "uit de wig schijtgat!". De uitdrukking: " 'k Benne kik gien schijtiefer" moet begrepen worden als: "Ge weet gij zeker nie goe teege wie dadde gij hier bezig zijt?"
Woarom luupte gij zuu mee uwe neuze in de locht? Syn.: "De kop in delochten de broek vol wind": toegepast op iemand die trots en hovaardig over straat loopt. 't Es gien weer om nen hond deure te joage Syn.: "'t Regent mee iemers (:emmers),- mee kuipe, 't regent bloaskes, 't regent da't giet, 't héwd op van stillekes, 't és Drongenkirmesse": aanhoudend regenweer. Op Drongenkermis regende het gewoonlijk. Gelijk altijd zulle mer weer ons broek an scheure... moar memme toch leute gat Syn.: "Me zullen der an gepluimd zijn, me goan der weer an toedroage (toesteeke)": het is geen gunstige financiële formule, ze gaat verlieslatend zijn ... maar we hebben er toch onze lol aan beleefd en wij hopen van U hetzelfde.
ALFABETISCH TREFWOORDENREGISTER OP HET HOOFDWOORD Het nummer achter het trefwoordverwijst naar het nummer van de plaat waarop de tekening zich bevindt. De uitleg daaromtrent vindt U op de bladzijden die deze plaat voorafgaan. A achterwoarsterigge alliene anneke appels auto avekoat azijnpisser azijnzieker B bakker
14 43 9 4 39 21 10 8
27
bakkerskoole balgvolders barbierke begijne bescheete hespuwe beloove benijt benijtschijterigge biene bille bliekschijter
333
27 25 24 23,39 27 27 31 29,35 27 32 27 36
blende blije Blijenberghe bloaze board baas boaske-altijd-zat boer(ke) bolle boter brenge braave broek braere bruud(se) bult buume
1,38 34 16 31,35 24 13,35,44 23 21,32 9 4,40 32 32 15,44 19,29 16 20,31 28
c Charel citĂŠ colirre co mie-voyageur
D dak ('t-) dan se deure diele directeur donker droaje druuge duudkiste duuve duvel duvelkenskirmesse E eetservies e1 eliebages estarninet
37 23 30 26 3, 16 28 19,33 33 12,24 12,37 7 33 44 32 43 24,43 35 1, 38 17 21
F facteur farnielde flassche Fredje frĂśbelienne
8 41 10 28 44
G 4, 16,21,22,24,40 gat 1, 24 gazette gazettendroager 36 gebakke 16 geelzucht 42 geeve 31 27 geld 32 geluk 32 geluuve 26,39 GĂŠrard 17 gestampset 11 gezeid 14 gezichte gezweege 11 24 Gilbeirke 32 goave 41 greppe H bange hekke herte hertelap hiele Hiere (Ons-) hoak hoamer hoane ho ar hoed hoere hond hondemoager bondemoere horloge
334
32 17 26 20 24 14,25 3 18 28 20 34 32 12 41 16 2,40
huis huizekensmelker huufd huu ge huugvlieger huurendroager
I iefvrĂŞwke irweete
22 19,34 21,36 33 17
36 31 42
J jawadde joage joare joengene (mijne-) jongskes
koater koeke konijnerijer kon te kop koster kroake kruis kurieuzeneuze Kuummort kweezel(s) kwoad
39 44 L 15 lantirre 42 lantirrezieker 4,20,40 lappe
K 23 kader 17 kameroad kasmistroellkazemiestroele 22 katholliek 19 2, 3, 12,37 kat( te) kegels 6 2,20,22,39 kerre 33 kieze kijk(e) 35 kilo 19 24 kind kirmes se 11 kiskesneuze 19 kis se 11 8 klakke 8, 21 kleppe 22 kletse 33 klierkasse 23 kloasfieste kloefneuze 8 32 klokke klokkeluier 2,39 25,38 kloppe
leeg Leon leute lierke ('t-) lijntses locht lucht( se) lui luiheid lukke luupe
M madaam makrelle mammeloeze manneke marriage meehelpe meetse me te men iere mens(che) mes meule
335
12 16,38 3 14 16 26 27 14 40 13 8, 13 28,34 14,37 1 21 23 27 44 10,37 42 44 2, 14,37,39 39 38 28 33,39,44 13 6 6 25,26,33,36 29 21 34 34 14,34 1,20,29 11
9
1, 5, 13, 22 mèwe 39 mie 36 Mieste 15,29 miester 6 mietse 15 migraine 25 mi zeere 14 moarbels 22,39 moe moe( de)r(ke) 11, 17,20,22,38,43 19 mokkele (aanien-) 7,20 mond 32 morge 4 mostoard 9 muggezifter 7 muile 17 muilpirre 12 muis 3 mui ze 19 muizelirre 19 mutse 21 muur (blende-) 8 muureleppe 37 muurzieker N nacht(s) ('s-) nekke neuze nijpe-de-pijpe noagel noate(n) nuchter nuud
pandoerijnge pap parapluus paster(ke) patatten peekelteeve peetse pennelekker pensioen petoater Pier pijke noas pijle pijpe pikkel pilleke pird(ses) pirdentand pirre pis se plankier plankierkaarter pluimsteker poater poek (-piek-pak) poer 12,27 poeze 17 pokkernuite 4,20,23,32,40,44 Polleke 7 potschijter 17 preeke 7,25 putses 7 puut
26 24 24 26,38 19,41 17 39 8 30 2 42 42 33 10,43 8 26 1, 11, 36 8 4,9 7,28 20 5 41 40,26 26 13,30 12 8 25 19 32 30 14
25 R
0 olifant oarme p pak(ske) pakke
13 16,44 4 37
ras regels rekke rèsoneere rijke roepe roggebmud
336
37 30 38 21 16 36 38
rok rolleke rotse (schuive-) rugge (hu uge-) ruste
17 33 31 20 22
s schaarentand scheete schèwers scheure schiefzieker schijne schijtiefer schildere schirre schoene schoole schoolrnastelle schrieme schuifele schuimer schuppe schupstoel schuunmoeder secretaresse sigare slaphanger slag slameur ('t-) sloape smoel snije speelman spoarboek sponse steeke steele stien(e) stirt stok stoavaat
41 10, 13,34 4 44
3, 19 38 44
40 30 35 15 10 28 28 29 14 28 18 14,25 8 28 9, 18 20 25,28 19 29 3, 16 34 21 39 41 9,25,26 32 41 21
stoove stroate suikerloetse T tande tange tapietse teekenterter terte ti ene tijd tijd (dieren-) tijd (joengen-) tirlijnge tonge top tram trekteere trein(tse) ('t-) trèwe troane troef truust tseefkesschoole tseeve tsiepmuile Tsiezeke tsoeze tupuuge tuuntse tuute twiedekker
11 16,20 21
20 31 1, 37 33 27 24,27 25 31 31 6 26,29,42 30 26 29 9, 17 16 27 29 23,40 30 38 27 35 9 41 25 31 28
u uile uitgoan uithange uitsliddere uitspiete uuge uure(s)
337
32 37 38 30 39 21 2,25,42
V valle vandoage vechte vel verbrand vermuusche verschiete vispaan vlegge vliege voader vodde vol
40 6 11
30 21 30 33 29 1, 38 24 19 42 23
w wandelijnge was was se he weere wieke wijf wijsmoalee wijveke wind wirke woater woaterzonneke
42 20 20 18,44 34 5, 17 35 29 17,38 2,36 28 36
wurte wuste
4 19
z zak zang zat zegge zeernelach tig zes se zeurzak zie zieke zieldroajers ziele zten ziepe zie re zijt zoad zoage ZO aJen zonne zot zuchte zuuverre zwart
12 7 7,23 28 4 9 5 16 30 1, 37 24 32 24 42 24 25 20 42 36,38,43 29,33,42 36 22 42
BffiLIOGRAFIE I DISCOGRAFIE - BOES J.:Conservator van het Museum voor Volkskunde te Gent.."Folklore van de volksbuurt". Uitgave "De Vlam"- Gent. Drukkerij "Het licht" S.M. St.-Pietersnieuwstraat 64, Gent. 19?? - CALLANT Alexis:"Fieke Tofus", Verhalen uit het alledaagse leven door Alexis Callant met teekeningen door Edm. Van Offel. Gent, Boekhandel Van Rysselberghe & Rombaut, Kouter 1. 1935. - DE CAVELEIPAIRONN AN DE WIELE: "Een vreemde eend in de Belgische bijt", Gent in de periode 1830-1860. Tentoonstellingscatalogus 1980. Gent dienst Culturele Zaken. - DECONINCK Romain:"Kom Bompa", blijspel in drie bedrijven opgenomen in de Minardschouwburg te Gent op 30 juli 1978 (plaat) Fonior Brussels/Belgium Box 628/29. "Saluut, 'k ga in congĂŠ", blijspel in 3 bedrijven door het gezelschap Romain Deconinck. (Plaat) Dureco Benelux 2L 61025/26.
338
- "Pas op de velodieven", een revue met zang en dans in I proloog, 2 bedrijven en 20 taferelen met de gekende Revue- en Radio Humoriste Hélène Maréchal. 1941. - DE LANDTSHEER Juliaan: "Gentsche woorden en zegswijzen verzameld door Juliaan De Landtsheer." Uitgegeven ten voordele van het "Werk der Weduwen"- Gent Drukkerij Fr. Waem-Lienders, Vlaanderenstraat, 32, 15 mei 1892. - DESEYN Guido: "Gids voor Oud Gent", Standaard Uitgeverij Antwerpen/Weesp 1984. - DE VRIES J./DE TOLLENAERE F.: "Etymologisch Woordenboek", Het Spectrum 1983. - DE VRIESE Lodewijk: "Gentse Spreekwoorden en Spreekwijzen", Derde vermeerderde en gansch herziene uitgave. Drukkerij Victor Van Doorselaere, 1907. - HANSSENS J.: "Chansons appartenant à J. Hanssens", manuscript uit eigen verzameling te dateren omstreeks 1900. - KILlAAN Comelis: "Etymologicum Teutonicae Linguae- 1599", uitgeverij "Familia et Patria p. v.b.a. Handzame- 1974. - LEVIS Eddy: "Van alle markten thuis" deel XIV: "De markt als terechtstellingsplaats". "Ghendtsche Tydinghen", tijdschrift van de Heemkundige en Historische kring Gent, jg. 1990,jan. - Lievevrouw-Coopman Lodewijk: "Folkloristische sprokkelingen. Oude Gentsche Typen Osschaert -",Drukkerij en boekbinderij "De Dageraad", Albrecht Rodenbachstraat I, GentLedeberg. 1942. "Gents Woordenboek" P.V.B.A. L. Broers, Gent. Met welwillende toestemming van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde. N.V. Drukkerij Erasmus, Ledeberg/Gent, 1974. Illustraties: Gil!. Van Geert. "Oe èwer oe zotter" Gentsche zedenschets uit vroeger dagen. Toneelbibliotheek nr. 57. Drukkerij A. Deraedt- Verhoye, Dellaertstraat Roussetare (sic.), 1912. - NYHOFF Martinus/DE CLERCQ Walter: "Nyhoffs Zuidnederlands Woordenboek". 's GravenhagelAntwerpen 1981. - SERVAIS Femand/RA Y Jean: "Gent... in nesten!" Revue locale et à grand spectacle en I prologue 2 actes et 8 tableaux", Gent 1913, Drukkerij De Vos & Hussein, Begijnhoflaan 40. Gespeeld in !'Ancien Cirque des Trois Cléfs op het St.-Pietersplein. - SNOECK DUCAJU & zoon: "In ons straatje" - verzameling koddige verhalen en moppen uit en voor het volk- Snoeck Ducaju & zoon, drukkers-uitgevers, Gent. (Niet gedateerd- interbellum) - SPEECKAERT Pol: "Het Weeuwke van de Muide" Zangspel in drie bedrijven. Drukkerij Marc Geers Oostakker. Niet gedateerd. - STOEIT Dr. F.A.: "Nederlandse spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden" 5de druk Zutphen - W.J. Thieme & Cie MCMXLIII (1943). - VAN DALE: "Groot Woordenboek der Nederlandse Taal", Martinus Nijhof, 's Gravenhage, (Eerste uitgave 1864). llde uitgave 1984- ongewijzigde druk. - VANKENHOVE R.: "Uit den Gentsehen Volksmond" Straatliederen uit den volksmond opgeteekend en vergaard door R. Vankenhove; in muziek omschreven en van pianobegeleiding voorzien door Adh. Lepage. S.M. Volksdrukkerij Gent. Deel I, 11, lil en IV straatliederen. Niet gedateerd. - VAN PEENE H.: "Azuu ne klont" Blyspel met zang in een bedrijf (omwerking) door H. Van Peene. Vertoond voor de eerste maal, te Gent, op Minard's Schouwburg door de Koninglyke Maatschappy Broedermin en Taelyver den 5 october 1851. Gent l.S. Van Doosselaere, Drukker-Uitgever Kleine Botermerkt, 4. 1856. - VAN RIJSWYCK J.B.: "Volkslust"- De Jenever of de duivel op flesschen- volksgedichten en verhalen in den luimigen trant berijmd." Niet gedateerd. - VAN WIJCK Dr. N.: "Franck's Etymologisch Woordenboek. Martinus Nijhof, 's Gravenhage, Tweede druk 1912- onveranderde druk- 1980.
339
PUZZEL1997 Hier zijn we weer met onze jaarlijkse quiz. Inmiddels weten de meeste puzzelaars uit welk hout we gesneden zijn. We hebben dan ook geen probleem om van ons hart een steen te maken. Dit jaar nemen we de beitel ter hand, terwijl de hete damp van het brons onze haren verschroeit. Alhoewel we niet het beeldig persoontje willen uithangen, hebben we het dit jaar over de beeldhouwers. Vroeger waren deze lui ondergebracht in verschillende gilden. De houtsnijders en goudslagers maakten deel uit van het schilders- of St.Lukasgild. De steenkappers waren samen met de metsers, de architecten en de erfscheiders ondergebracht in het ambacht van de Vier Gekroonden. De bronsgieters vormden samen met de klokgieters en ijzersmeden het St.-Eligiusambacht. We willen bepaalde puzzelaars reeds verwittigen dat de inlei ding slechts een beeld geeft van de hierna volgende quiz en dat men dus geen voorbeelden moet trachten te zoeken om deze beeldige 'kwies' te trachten op te lossen. Met de gevraagde letterkens maakt u de naam van een beeldhouwer, die te Gent overleed in 1996. Hij liet ons o.a. een prachtig beeld na dat prijkt rond de Watersport baan. 1) Hier begint dan de keisnijding met de eerste vraag. De derde letter van de voornaam van de auteur van de Fontein der geknielden (E. Braunmonument), alias de 'Pisserkens' of de 'pietjesbak'. 2) De Gentse brouwers spaarden geen kosten om hun nieuwe grote vergaderkamer op te smukken. Naast de prachtige schilderijen van beroemde kunstenaars zoals De Liemaeckere, Ph. de Champagne, enz. werd het plafond in 1673 voorzien van vijf halfverheven beeldhouwwerken met als voorstelling: Phaeton uit zijn wagen geworpen, de twaalf werken van Herculus en de wapenschilden van de brouwers en de eerste schepen Pieter della Paille. Kunt u ons de laatste letter geven van de voornaam van de auteur van deze reliĂŤfpanelen? 3) Deze pseudo-Dutroux van de 17de eeuw bracht de barok, zoals zijn broer deze had opgevat, vanuit !talie naar onze gewesten. Bekend is zijn grafmonument van bisschop Triest in de Gentse hoofdkerk. Kent u de voorlaatste letter van zijn naam? 4) Als overgangsfiguur van de 15de naar de 16de eeuw zoeken we de eerste letter van de voornaam van de belangrijke houtsnijder die in 1499 verbleef te Toledo. In 1502 voltooide hij samen met Jean d'Ypres het retabel voor het 340
sanctuarium van de 'Se Velha' in Coimbra (Portugal). In 1508-1509 was hij werkzaam voor de kathedraal te Evora. Tot aan zijn dood (1512) was hij werkzaam aan het koorgestoelte van het klooster der Christusorde te Tomar. 5) Deze Duitse beeldhouwer kwam in 1866 studeren aan het Gentse St.Lucasinstituut, waar hij onder invloed kwam van zijn leraar baron Bethune. Nadat hij een korte tijd verbleef in de Gentse Schouwvegersstraat vestigde hij zich vanaf 1867 in het klooster van St.-Jan de Deo (Fratersplein), waar hij reeds het jaar nadien de opdracht kreeg om de kapel volledig op te smukken. In 1874 verplaatste hij het atelier naar de Rozemarijnstraat. Van zijn naam kennen we graag de laatste letter. 6) Reeds in de middeleeuwen waren er tussen de meubelmakers, die behoorden tot het schrijnwerkersambacht, en de beeldsnijders, die ondergebracht waren in de schildersgilde, ruzies in verband met de afbakening van de taken die beiden mochten uitoefenen. Soms is het heel moeilijk om een scheiding te trekken tussen beide beroepen. We vinden leden van dezelfde familie dan ook terug bij deze twee ambachten. Wat wij graag willen weten is de laatste letter van de familienaam van de auteur van de prachtige koorbanken (1643) in de 0.-L.-Vrouw Hemelvaartkerk te Watervliet 7) Eigenlijk zouden we de zilversmeden ook een beetje willen bestempelen als beeldhouwers. Denk maar aan prachtige reliekhouders in de vorm van een lichaamsdeel. Minder bekend maar evenmooi zijn hun hechtsels en kentekens, zoals dat van de zoutwatervissers (Gent, Bijlokemuseum) daterende van omstreeks 1519. Het stelt de H.Petrus, patroon van het ambacht, voor en is voorzien van de wapenschilden van de nering en van Karel V. Het is voorzien van een meesterteken: een hoofd van een man. Kent u de zesde letter van de voornaam van de auteur van dit meesterteken? 8) Deze hedendaagse bekende Gentse beeldmaker (0 1946) ervaart de realiteit als wanorde in een (schijnbare) orde. De herkenbare overal aanwezige anarchie wil hij ordenen. Hij gaat dingen splitsen, ontleden en dan weer verbinden. Beelden uit de werkelijkheid gaat hij reduceren tot minimale tekens. Een motief dat vaak aangetroffen wordt is het eclips, een fragment van een element uit de ruimte ontstaan door dualistische polen die op elkaar inwerken, en die verwijzen naar de verhouding natuur-cultuur. Mag ik voorlaatste letter van zijn familienaam vragen? 9) Geef de zevende letter van de volledige familienaam van de auteur van de twee fragmenten met pleurants (1433-4) van de graftombe van Jan van Ghistel (eertijds: Zuiddorpe) bewaard(?) in een parkmuur te Kloosterzande? 341
I 0) Alhoewel reuzen eerder behoren tot het domein der folklore hebben in de loop der eeuwen talrijke beeldhouwers hun medewerking verleend om deze imposante figuren gestalte te geven. De prachtige hoofden van de reuzen van de aloude dekenij der Slijpstraat voorstellende "Albrecht en Isabella" (thans: Gent, Museum voor Volskunst) werd ontworpen (1947) door een bekende inwoner van deze wijk. Het was dan ook niet verwonderlijk dat tijdens de "Expo 58" te Brussel dit reuzenpaar onthaald werd met een geweldige ovatie. Van deze beeldhouwer (0 1896) zoeken we naar de derde letter van zijn familienaam. 11) Van de maker van de twee beelden in het Oud-Begijnhof, St.-Hubertus en de H. Christina, zouden we graag de derde letter van de familienaam kennen. 12) Deze Dendermondenaar e1953) wist de keramiek te verheffen van gebruiksvoorwerp tot beeldhouwwerk. Zijn vormen zijn dikwijls geïnspireerd op silhouetten van boten, die de kunstenaar reeds als kind urenlang wist te observeren op de Schelde. Prachtig zijn de gevels, van de door zijn broer ontworpen gebouwen, die hij keramisch opsmukte in het hart van Gent (o.m. zijn eigen woning). Kent u ook de voorlaatste letter van zijn familienaam? 13) Als laatse vragen we naar de zevende letter van de familienaam van de maker van de gedenkplaat van John Flanders aan de Rooigemlaan. Ik hoop nadat u deze vraag hebt opgelost u tevens zal kunnen zeggen: " De zoektocht van de puzzel 1997, dat was nog eens een tijd" Voila, onder de hitte van 40° in de schaduw vond deze beeldrijke quiz zijn oorsprong. Hopelijk heeft de hitte geen vertekend beeld gegeven, maar wij konden niet anders. Na drie boze aanmaningen van de redacteur, die gezien de omstandigheden geen compassie kende en geen argumentatie aanvaarde, zijn we er dan toch nog ingeslaagd een waardig (?) beeld van ons zelf op te hangen in de hangmat. Zoals gewoonlijk worden alle antwoorden v66r 1 januari 1998 verwacht op het redactie-adres: Lijnmolenstraat 149, 9040 St.-Amandsberg- Gent. De hangende QUIZMASTER
342
GENTSE MEMORIEDAGEN: 21-22-23 MAART 21 maart 1459: Filips de Goede, hertog van BourgondiĂŤ en graaf van Vlaanderen, verleent waarborgbrieven aan Gent voor de aanstelling van Nicolaas Triest als baljuw. Daar Triest te Gent geboren was, mocht hij volgens de grafelijke regels eigenlijk dit ambt niet waarnemen, omdat zijn partijdigheid voor Gent wel eens in het nadeel van de hertog-graaf zou kunnen spelen. [De eerste echte ambtenaren van de graaf van Vlaanderen werden in de loop van de 11 de eeuw de burggraven. De burggraaf stond in naam van de graaf aan het hoofd van een kasseirij (burggraafschap), maar in de 12de eeuw werd het burggraafschap erfelijk en dus voor het grafelijk bestuur minder veilig, omdat het familiebelang ging overheersen. De belangrijkste grafelijke functionaris werd dan de baljuw, die door de graaf betaald werd en dus ook kon worden ontslagen. Baljuws hadden voomarnelijk een juridische bevoegdheid en waren voorzitter van de schepenbank in hun gebied.] 21 maart 1763: Geboorte van de Gentse architect Jan-Baptist Pisson, die in de 19de eeuw veel bijval kende en heel wat gebouwen optrok. Helaas verminkte hij op een bepaald ogenblik ons prachtige stadhuis. 21 maart 1799: Geboorte te Gent van Hippoliet Metdepenningen. Als advocaat-politicus speelde deze vurige orangist een zeer grote rol in het Gentse stadsleven. Op 19-jarige leeftijd was hij reeds doctor in de rechten in de prille beginjaren van de Gentse universiteit, de eerste in zijn soort. Hij werd aan de balie voorgesteld door hoogleraar J. B. Hellebaut,jawel, "primus" Hellebaut! Na de Belgische Revolutie van 1830 werd Hippoliet leider van de Gentse Orangisten of Hollandsgezinden. Achttien jaar zetelde hij in de gemeenteraad, tot kort na 1847, toen de rol van het Orangisme was uitgespeeld. Hij was lange tijd voorzitter van de Gentse vrijmetselaars. Hij stierf op 6 oktober 1881. Het waren de vrijmetselaars en zijn vrienden die op 20 juni 1886 het standbeeld onthulden dat nu nog voor het "Justitiepaleis" staat. 21 maart 1834: Paganini geeft een concert in de Gentse Schouwburg. De inkomprijzen zijn meer dan verdriedubbeld. Men betaalt 9 goudfrank voor een eerste loge. Om plaats te winnen moet het orkest zich op het toneel installeren. Na het concert krijgt de maestro een geweldige ovatie. Het volk stroomt samen op de Kouter als om een vorst toe te juichen en het muziekwonder moet herhaalde malen aan 343
het venster van zijn hotel verschijnen om de menigte te groeten. Ook beroemde mensen zijn echter vergankelijk. Op 111911835 schrijft de Gazette van Gend: "De dood van den eenigen Paganini word bevestigd. Dien maestro laet eene fortuyn van vijf à zes millioen francs achter, welke zijn kunst-talent hem verschaft had, en hij was nog altijd gretig om geld te winnen".
22 maart 1338: In de kathedraal van Doornik wordt de excommunicatie en het interdict uitgesproken tegen de Gentenaars en hun aanhangers. [Interdict komt van het Latijn interdicere, ontzeggen. Het is een kerkelijke censuur die veel geestelijke voordelen ontzegt. Excommunicatie is dan weer een psychologische straf waarbij de getroffenen buiten de gemeenschap der gelovigen worden gesloten.] 22 maart 1398: Jan van Nevers, zoon van Filips de Stoute, komt de Gentenaars bedanken die zo mild hebben bijgedragen tot het verzamelen van het losgeld om hem vrij te kopen uit handen van de Islam. 22 maart 1751: Alexander Vanden Meersche krijgt toelating van de Gentse schepenen om de gevel van zijn woning, op de hoek van de Zandberg en de Nederpolder, volledig te herbouwen. Alexander vond de oude renaissancegevels door de tijd verweerd en wou ze vervangen door gevels in de nieuwe stijl. 22 maart 1813: Geboorte van baron Jules de Saint-Genois, archivaris van Oost-Vlaanderen, hoogleraar bibliothecaris van de Gentse universiteit, letterkundige en historicus. Hij schreef o.a.: Hembyse, histoire gantoise de la fin du XV/e siècle; Anna, historisch tafereel uit de vlaemsche geschiedenis tijdens Maria van Bourgonje; Antoine Sanderus et ses écrits. Hij verzorgde talloze bijdragen in het Messager des Sciences Historiques. 22 maart 1882: Geboorte van de Gentse kunstenares Cécile Boonans, beter bekend als Cécile Cauterman. Zij tekende haar leven lang Gentse types, ellendelingen en menselijke wrakken die lichamelijk en moreel gebroken waren. Zij leerde hen vooral kennen in het Pand in Onderbergen. Zij zal overlijden te Gent op 11 maart 1957. 23 maart 1817: Overlijden van Pieter Riemslagh, laatste abt van de in 1796 afgeschafte abdij van Waarschoot, die gelegen was bij de Iepenstraat. 344
23 maart 1822: Men breekt het laatste deel af van de muur van het Klein Vleeshuis, op de hoek van de Korte Dagsteeg en de Vogelmarkt. [Volgens Diericx was dit gebouw opgericht in 1593. Er was volgens hem een oud Klein Vleeshuis en een nieuw. Het nieuwe dateerde van 1593. Het oude bevond zich in de nabijheid van de watermolen aan de Brabantbrug. Voor de jongere lezers: denk aan de overkant van het winkelcentrum De Braempoort op het Laurentplein.]
23 maart 1848: Eerste opvoering te Gent van Hugues de Zomerghem, opera in 3 akten, op tekst van Victor Prilleux en op muziek van F.A. Gevaert. Het werk, waarvan het onderwerp de legende van de zoon die zijn vader onthoofdt verhaalt, werd op veel bijval onthaald. Ronald DE BUCK
BESCHERMLEDEN 1997 Edmond Cocquyt (4200) Solange De Stoop (3000) Guy Versmessen (2600) Dr. Roland Marlier (2500) Xavier d'Hoop de Synghem (2000) Georges Delori (2000) Alice Dynoodt (2000) Leon Martens (2000) Prof. Dr. Guy Schrans (2000) Michel Kalmar (2000) Willy Van Mossevelde (2000) Piet Van Eeckhaut {2000) Walter Abbenbroek ( 1600) Willy Van Belle ( 1500) Georges Broget ( 1500) Ferdinand Handovsky (1300) Dr. Eric Salminen ( 1300) André De Somville ( 1200) André Mortier (1996) Marc Van Rauwermeiren Jacques Thissen
Cesar Block Jean Walraedt André Mortier (1997) Sylvester Serlippens Philippe Kluyskens Cecile Nevejans MarcCoucke Prof. Dr. Eric Van de Velde Dr. André Maenhout Jan De Vleeschouwer Ferdinand De Buck Willy Steyaert Christian Scheiris Dr. Adhemar De Wulf Paul Eeckhout Hubert Van Hoorde Jean-Paul Marchal Bemard Cruyt Dr. Pierre De Vos André Rasson Jacques Huys 345
J ohn Colpaert Guy Baert Yvan Piqué Philippe Proost Willy Everaert E.B. René Stockman Guido Van Renterghem Dr. Eric Veys Mw. Ghesquière-Van Gheluwe Julia Freddy Van Vlaenderen Ghent Travel Bureau b.v.b.a. Roger Dekeyser John Leten Oscar De Somville Dr. Philippe Verjans André Peroot Daniël Uyttendaele Mw. De Coster-De Doncker Joseph Roosen Mw. De Wispelaere-Van Hauwaert Katrien Henri Brasseur Femand Verheggen Jéróme Moortgat Jean Hertrand Micheline Walgraeve Charles Van Hecke
Mw. Van Dijk-Van Hooren Léa Bemard Hebbelynck Paul Van de Voorde Mw. Van der Stock-De Blauwe Monique Prof. Em. Dr. Pieter Braeekman Jacques Vermeuten Z.E.H. André Thoonen Rudy Vanhollebeke Yves Brasseur André De Cuyper Maria Van Quickelberge Dr. Henri Duquesne Albert Ylen Marcel Verspeeten Patriek Rombant Robert De Kezel Robert Waeri Dr. Henri Depoorter Mw. Charles Van de Putte Michel Noppe Lucien Detemmerman Mw. Alexis Janssens Pierre Hebbelynck Charles Dael Jacques Monsaert Paul Hebbelynck
STEUNENDE LEDEN 1997 Felix Waldack (900) Didier Eechaudt (850) Ir. Gustave Veeckman (800) Georges Oosterlinck (800) Pierre Uytterhaegen (800) Ir. A.J. Impens (800) Frank Meert (800) Frank Deckers (800) Liliane Sarteel (800) Guy Beyaert (800) Noël Van de Velde (800)
Louis Comhaire (800) Stefaan Van Schoor (750) Jean Broekaert (750) Edouard Van Brusselen (750) Diane Sarteel (700) José De Boose (700) Dr. Charles Annez (700) Guy Kint (700) Gerald Me Hugh (700) Aldo Bruderlin (700) R. Steyaert (700) 346
LucBanwens (650) Dr. Lodewijk De Vos Jean-Pierre Quintyn Dr. Honoré Wyffels Adolf Bucqué René Rodrigues Dr. Thierry Goetghebuer Marc De Munnynck Mw. Broekaert-Blondeel Regine Alfred Roose Maurice Labijn Roger De Buyst Mw. Wauters-D'haen Elza Jacques Bouckaert Femand De Rockere John Van den Bossche Hubert Mestrum Erik Vandenbroele Guy Bruyneel Walter Claeys Z.E.H. Jas Mertens Mw. Steels-De Visschere Maria Emile Genbrugge Leon Lemaitre Mark Rummens Richard Cappieters Femand Goethals Andrée Cavens Mw. Piton-Van Geluwe Estelle Karel Ossieur Robert De Rudder Prof. Em. Dr. Kamiel Van Acker Herman Hollanders Michel Peirtsegaele Roger Spilthoorn Aimé Vereauter A. Degeyter Ir. Johan Comelis Etienne Verschraegen Christian Puttevils Armand Blondeel Guy De Maertelaere Luc Devriese
Dr. Daniël Sabbe Norhert De Vleesebauwer Amedee Veileman Frank Ödberg Marcel Cambier Roger Winsel Hendrik Carpentier Walter Vlerick Raoul Hofman Edouard Lerou PaulMauquoy Mw. De Pauw-Misder Y. Mw. Vancraeynest-Mulert Etienne De Clercq Luc Glibert Mw. Callebaut-De BroeR. Mw. De Roubaix-De Leye Lucienne François Corbisier Henri Claeys Dr. Jean-Pierre Padt Raoul Buysse Mw. Berglund-De Feyter Maria Louis Devloo Pieter Spanoghe René Parasie Norhert Verhasselt Raoul Hoogstoel Mw. Albert De Meniemeester Serge Tollenaere Jan De Weirdt Luc Lekens Mw. Comelis-Meyvaert Marcel De Munter Jaime Jurdan Lucien Vermaele Raoul Putman Georges Meersschaut Jean Steenbrugge André Depoorter Stijn Verrept André Rottiers Pierre Geemaert Maurice De Bruyne 347
Georges Neslany Robert Lybaert Gustave Vanderlinden Roger Moreau Laurent Van Bossele Roger Verbeken Mw. Lamon-De Meyer Angèle Charles Uyttenhove Daniël Van Poucke Gustaaf Van Audenhove Femand Van Quaquebeke Joannes Ruytinx Joseph Pàquet Gilbert Gassée Jacques Van de Calseyde Freddy Hoste Katia De Geyter Charles Pierre André Michiels Prof. Em. Dr. Alexander Evrard Louis Peeters Jean Vincent Guy Namurois Firmin Andries Eugène Uytterhaeghe André Vandenbruane Luc De Broe Marcel Van Huffel Jules Duvivier Gilbert Lodrigo Daniël Verbessem Carlos Passin Albert Braekman Dr. André Van den Boogaerde Leopold Verhoene Dr. Christian Sandyck Dr. Carlos Metdepenninghen Christiane Van der Meulen Denny Baete R. Versteele Andreas Vandeleene Mw. Kluyskens-De Potter Nicole Gerard Mortier
Georges Thysbaert Jean Libbrecht Louis Van de Vyvere Luc Matthijs Mw. Van Beveren-Oosterlinck Josine Suzanne Vander Gracht Laurent Claeys Adolf Delantsheere Noël Gaassens Leon Friant Willy Diegenant Serge Pauwels Michel Roelants André Scheire Jean-Claude Martiny Jean Delva Frans De Bleecker Henri Minnaert Gustaaf Nicaese Robert Devreese Urbain Catteeuw Dr. Roland Heughebaert Leon Trivier Patriek Lybaert Wim De Bock Alain Schollaert Marcel De Preter Willy De Meyer Suzanne Hiemaux Roger Van Bockstaele Peter Fransoo Dr. Philippe Gambauit OktaafBeke Herman Balthazar Marie-Christine Uydens Willy De Vogelaere Roland Wissaert Marc Vandegehuchte Roland Verstraete Gaston Portie Pierre Ryckaert Xavier De Schryver Willy Van Hevel 348
Willem Van de Velde Etienne Van den Boogaerde Richard Caese Georges De Vreese Erik De Keukeleire Jacques Lataer Frank Martens Bert Destoop Marcel Van Poucke Eddie Van Haverbeke Elly Van Durme Guy Carton Louis Daens Dirk Jurrjens Albert Seis John Van Hulle Robert Van Bocxstaele Madeleine Criel Pierre Vanderhaeghen (nr. 1150) Jean-François Peeters Diane Van Lierde Jean Dhaene Roland Van Ranst Eddy Detaeye Mw. Geeroms Van Biervliet Gabr. Roger Dobbelaere
Mw. André Dua Mw. Van Lommel-Beuzelin Femande Eric DeBuck Eric De Moor Valerie Godu Pierre Vanderhaeghen (nr. 1997) André Deproost Antoine Albessart Arie Parlevliet Leon Deproost Jacqueline Podevyn Mw. Schauvliege-Van Megroot M.L. Marcel Vanden Daele Jacques Hebbelynck Gilbert Pauwels Roland Rombaut Alain Smetryns Luc Moortgat Adriaan Boone Mw. De Reuse-Claeys Jacqueline Olga Van Assche Anne Cocriamoot RenéDe Vos Ghislaine Beekhout Roland Van Bocxstaele Sylvain Piqué
STEUNFONDS 1997 600. - Collumbien H. 150.- Van Goethem A. 100.- Mej. De Smet M.-J.- De Smet Th.- Mw. De Bouck J.- Mw. VerhaegheDe Guchtenaere - Van Wynsberghe A. - Van Bragt L. - De Pauw A. Sint-Lucasklooster- Mw. Eeckman-Bryssinck J.- Ongena L.- Vandevelde J.- Mw. Halsberghe-Coutteel S.- Coryn G.- Bourgonjon P.- De Schryver W. -Anthonis P. -Mw. Opdorp A. -De Bosscher A. - Lavrillé J. - Schellinck E. - Mw. Keppens- Dentandt M.-J. - Labout A. - Vanhinsberg M.- Mw. Derudder M. -Mw. Vanderheyde-Goossens- Rasschaert W. - Steenbrugge A. - Oyen A. - de Clippele F. - Wolff F. - De Cock F. Van SchooteA.- Marchand J.-M.- Mortier P.- Roose J.-P.- Schietecatte G.- Mw. Van Lerberge E.- Peckstadt J.-P. 50.- Mej. Lormans G. Toelage Provincie 1995: 16.529,-
349
BIBLIOGRAFIE Albums de Croy Hertog Karel de Croy behoorde tot een geslacht dat een belangrijke rol gespeeld heeft in het politieke en economische leven van de Nederlanden onder de hertogen van Bourgondië en de koningen van Spanje. Hij werd geboren in 1560 op het Kasteel van Beaumont. Bij de dood van zijn vader werd hij eigenaar van de landgoederen van de familie. Hij wijdde zich bijna uitsluitend aan het beheer van zijn bijna niet te overziene bezittingen. Hij was daarenboven een oordeelkundige verzamelaar van o.m. schilderijen, manuscripten, munten, medailles. Tienduizenden archiefstukken die zijn familie in de loop der eeuwen opgestapeld had, werden door hem van aantekeningen voorzien. Van 1596 tot 1602 liet hij de uit Valenciennes afkomstige schilder Adriaan van Montigny aquarellen maken van de dorpen die onder zijn gezag vielen, ook nog van de landschappen langsheen de rivieren die zijn gebieden doorsneden. Montigny moest verder nog alle streken doorkruisen en zaken schilderen die zijn meester in zijn collectie wenste: steden, dorpen, kastelen, kloosters, stadsomwallingen, boerderijen, wind- en watermolens, enz. Hij reisde in het goede seizoen en maakte gebruik van de winter om in zijn atelier zijn schetsen uit te werken en te reproduceren op grote perkamenten vellen. Om deze schilderijen een weelderig uitzicht te geven werden ze omlijst met versieringen: fleurons, bloemen, vruchten, vogels, etc. Het resultaat: 2.500 kostbare documenten, verdeeld in 23 delen, die ons een idee geven van hoe ons land er 4 eeuwen geleden uitzag. Na het overlijden van Karel de Croy op zijn Kasteel van Beaumoot in 1612, werd deze unieke collectie openbaar verkocht in Brussel, waardoor ze uiteenviel. Thans zijn nagenoeg alle delen teruggevonden die in diverse landen verspreid waren: België, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Tcheco-Slovakije, de Verenigde Staten. Sinds verschillende jaren heeft het Gemeentekrediet van België de taak op zich genomen deze 2.500 gouaches te publiceren in 25 delen. Ieder deel bevat een 100-tal prenten. Zij hebben betrekking op Noord-Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen. Elk deel omvat een inleiding op de albums, hun geschiedenis en een commentaar over de situatie in de streek bij het begin van de 17e eeuw. Op de overstaande zijde van de kleurenprent staat een begeleidende tekst van een met het gebied vertrouwde historicus. Drie albums hebben betrekking op Vlaanderen en werden in het Nederlands gepubliceerd. Zijn nu verschenen: "Valleien vanSamber en Leie" met o.m. platen van (wij beperken ons tot Oost-Vlaanderen) Astene, Baarle, Bachte, Bachte-Maria350
Leerne, Deinze, Deurle, Gent, Gottem, Grammene, Machelen, Olsene, Ooidonk, Petegem-aan-de-Leie, Sint-Martens-Latem, Sint-Martens-Leerne, Wallebeke en Zulte. "Valleien van Schelde en Scarpe" met o.m. platen (0- Vl.) van Appels, Baasrode, Bazel, Beerlegem, Berchem, Dendermonde, Elne, Elsegem, Ename, Gavere, Gent, Hemelgem, Kwatrecht, Kwaremont, Meigem, Melden, Melle, Merelbeke, Moerzeke, Oudenaarde, Petegem-aan-de-Leie, Rupelmonde, Schelderode, Schellebelle, Schoonaarde, Semmerzake, Temse, Tielrode, Vlassenbroek, Waarmaarde, Welden, Wetteren, Wichelen, Zwalm, Zwijnaarde. Deze prachtige albums hebben een formaat van 34,5 x 25 cm. en bevatten een 330-tal bladzijden. Ieder album kost 2.750 fr.Voor iemand die deze albums nog niet gezien heeft mag dat duur schijnen, maar dat is het zeker niet en wij hebben de indruk dat deze prijs eerder onder de kostprijs ligt dan daarboven. Dit is geen commerciĂŤle prijs en wij denken dat het Gemeentekrediet zowat de enige instelling is die zich kan veroorloven een dergelijk initiatief te nemen. Deze boeken kunnen besteld worden in al de agentschappen van het Gemeentekrediet en is in principe ook te bekomen in de boekhandel. Wie zich deze 2 boeken aanschaft moet er wel rekening meehouden dat hij dan 5,750 kilogram mee naar huis moet sleuren. H.C.
Het Liberaal Archief Gent laat ons het volgende weten: "Vrijmetselaars te Gent in de 18de eeuw" van professor Guy Schrans is een lijvig biografisch repertorium van 206 vrijmetselaars die tussen 1764 en 1786 lid waren van een van de acht Gentse loges, en van 9 Gentenaren die lid waren van een loge buiten de stad. Aan de hand van oorspronkelijk archiefonderzoek, aangevuld door een indrukwekkende literatuurstudie, situeert de auteur deze mensen niet alleen in de vrijmetselarij, hij geeft ook voor ieder van hen zoveel mogelijk persoonsgegevens (beroep, sociale en familiale achtergrond, politieke activiteiten). Op die manier belicht dit boek niet alleen grondig de vrijmetselarij in het 18deeeuwse Gent, de gegevens die de auteur verzamelde vormen een ware schatkamer voor iedereen die zich in de Gentse geschiedenis wil verdiepen. Dit boek is daarenboven geen droge opsomming van feiten. De auteur weet uitstekend zijn tekst met de 'petite histoire' te verlevendigen en zijn wetenschappelijke aanpak staat een boeiende lectuur niet in de weg. De meest uiteenlopende facetten uit het Gentse verleden komen aan bod. Zo verneemt men er meer over het ontstaan van het woord 'tsjeef, de bekende Gentse benaming voor katholieken; over de zo geheten 'Gentse novemberdagen' uit de strijd van de 'Patriotten' tegen de Oostenrijkse overheersing (1789); 351
men maakt kennis met een populaire bezigheid van de Gentenaars op het einde van de 18de eeuw, nl. het laten opstijgen van luchtballons en met de 'contentasten', de schilderachtige Gentse benaming voor bordelen; men leest het verhaal van het 'Spookhuis' aan de Nederschelde. Gentse volksfiguren komen aan bod, evenals gebouwen, het onderwijs, de kerk, nijverheid en ambachten, toneel, kunstenaars, feestelijke optochten, en zoveel meer. Kortom, een boek dat niet mag ontbreken in de bibliotheek van al wie het Gentse verleden nauw aan het hart ligt. In een tweetal inleidende hoofdstukken schetst de auteur het belang van de vrijmetselarij in het Gent van de 18de eeuw. Aan het slot volgt een elementaire prosopografie van de 18de-eeuwse Gentse vrijmetselaars. Een aantal bijlagen, een bibliografie (meer dan 1.100 titels) een persoonsnamen- (meer dan 3.450 namen) en zaakregister (meer dan 1.500 trefwoorden) verhogen de bruikbaarheid van dit repertorium. Het telt ruim 1.000 bladzijden en wordt in twee banden uitgegeven. Prof. dr. H. Baltbazar verzorgde het voorwoord. De auteur Guy Schrans eGent, 1937) is buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Gent en advocaat te Brussel. Zijn eerste historische studie over een Gents vrijmetselaar die tijdens de 18de eeuw geboren werd (De Gentse 'Primus' Jan-Baptist Hellebaut, 1774-1819) dateert al van 1973. De vóórintekenprijs van dit tweedelige boek bedraagt 1.350 fr., te storten op rekeningnummer 000-1519870-7 4 van het Liberaal Archief. Het kan vanaf 28 november afgehaald worden op het Liberaal Archief, Kramersplein 23, te 9000 Gent. Wie de twee delen thuis wenst te ontvangen, betaalt 225 fr. verzendingskosten extra.
OM TE NOTEREN Op zaterdag 7 en zondag 8 maart 1998 organiseert de Koninklijke Bond der Oostvlaamse Volkskundigen de 9e Geschiedkundige Boekenbeurs voor Vlaanderen in het Internationaal Congrescentrum te Gent, Citadelpark. Openingsuren: zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur. zondag van 10.00 tot 17.00 uur. Deelnemingsformulieren (met de voorwaarden) en inlichtingen kunnen verkregen worden bij de Koninklijke Bond der Oostvlaamse Volkskundigen v.z.w. Geschiedkundige Boekenbeurs t.a.v. Amold Eloy Kraanlei 65, 9000 Gent Tel: (09) 225.64.47 of (09) 223.70.65 (op antwoordapparaat). Fax: (09) 223.70.65 e-mail Amold Eloy @skynet.be Warm aanbevolen. Onze Kring zal, zoals gewoonlijk, ook aanwezig zijn. 352
VRAAG EN ANTWOORD In antwoord op de vraag van de Heer M. De Bosscher (Gh. T. 1997- N° 3- p. 165) ontvingen wij van de Heer en Mevrouw Van Bignoot de volledige tekst van dit gedichtje. Hij luidt als volgt: Moeder, ledig vond ik mijn korfje deze morgen in de schouw! Hoe mag het komen datSt-Niklaas mij geen lekkers brengen wou? Ik deed mijn best om braver te zijn dan de kinderen van beneÍen. En toch, hen bracht hij koeken en speelgoed, en mij en bracht hij er geen! Vader is in de hemel zegt ge. Waarom zorgde hij niet voor mij? Kon hij aanSt-Niklaas niet zeggen: "Maak mijn dochtertje blij"? Of had hij zijn lieveling daar vergeten? Dat ware niet schoon van hem. Maar moeder, wat zie ik? Weent ge moeder? Hoe treurig klinkt uw stem. Laat me u kussen. Zet me op uw schootje, dan vergeten we ons verdriet. 'k Zal blijde zijn en nooit meer klagen, als ge mij maar geeme ziet. Zachtekens werd nu op moeder's armen het kind in slaap gewiegd. En stil op het bedje - een harde strozak - voorzichtig gelegd ter rust. 't Was zaterdagavond, het naaiwerk moest nu op de winkel worden besteld. Nu kwam er van 't onverpoosde werken, toch eindelijk enig geld. 't Was weinig, o zo bitter weinig, te luttel voor kolen en brood. En het moest toch kind en moeder redden van koude en hongerdood. Maar ach, dat bedacht niet eens de weduwe, en ze was nog blij, Nu ze in de winkel trad, en keus deed van koeken en lekkernij. En 's anderendaags op de zolderkamer was het kerrmis en grote vreugd. Ach, 't deed na zoveellijden en droefheid, der armen hart zo'n deugd. 't Is waar, de volgende week at moeder minder dan ooit, Ze had geen eetlust zegde ze zachtjes, de mond tot een lach geplooid. Ook van de heer R. Verstreele (Kraainem) ontvingen wij deze tekst. Van de heer Arthor De Decker komt de volgende vraag: "In het kader van de stabiliteitsproblematiek omtrent de Belfortparking vroeg ik aan de Dienst Stadsarcheologie of het klopt dat middeleeuwse funderingen op dierenhuiden rusten. Ik vroeg of daar reeds bewijzen van gevonden werden in en om het Belfort en/ of het Stadhuis. Op 16 juni 1997 kreeg ik daaromtrent het volgende antwoord van stadsarcheologe Marie-Christine Laleman: "Het verhaal dat de middeleeuwse funderingen op dierenhuiden rusten is een mooi fantasierijk verhaal dat met graagte wordt verspreid en gewoonlijk ook 353
gekoppeld wordt aan moerassige of onstabiele ondergrond; materiĂŤle bewijzen daarvan werden in Gent en, in zoverre mij bekend, nog nergens in NoordwestEuropa aangetroffen." Kan iemand mij vertellen wie dit mooi fantasierijk verhaal de wereld instuurde of vergist Mevrouw Marie-Christine Laleman zich? De heer De Decker voegt er als P.S. aan toe: "U gaat toch ook bij de gemeentelijke volksraadpleging tegen de geplande Belfortparking stemmen?"
DIT BESTAAT NIET MEER
Huizen in de Heu velstraat 2-4. Copyright ACL. Foto Nr. 3312.
354
INHOUD1997 1. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Niklaaskerk-Korenmarkt - Paul Bergmans: Inventaire Archéologique: Het eerste boek gedrukt in Gent - Ronald De Buck: La (sur)prise de Gand: Louis XIV bezet Gent onverhoeds (1678-1679) - Eddy Levis: Einde van de Gentse twiedekker? Kaak, kaak, nen lobal! - Alexander-Karel Evrard: Enkele herinneringen uit de Sint-Pieterswijk - Jacques Discart-Audenaerde: Philip van Audenaerde. Hofman & Scepen der Kuere - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 4-5-6 maart - David Maes: Gent elders ontmoet - Eddy Levis: Gênsche Woorde en Uitdrukkijnge: Deel XXXIII - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Jan Cleppe: Gênsche Práot - Dit bestaat niet meer 2. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Miebielskerk- Sint-Miebielsplein - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Collectebus van de 16e eeuw - Pierre Kluyskens: Jean Delvin - Ronald De Buck: De Franse bezetting van 1701-1706 door Louis XIV - Quizmaster: Oplossing van de Puzzel 1996 355
2 16 18
24 36 37 41 43 44 47 50 50 51 52
54 75 76 79
83
- L. Borre:
Buurtfeesten en Dekenijfeesten - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 7-8-9-10 maart - Jacques Discart-Audenaerde: De Stam Audenaerde: Hanskin van Audenaerde - Eddy Levis: Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXXIV - Fr. Geerinckx: Nog eens de Garde Civique - David Maes: Gent elders ontmoet - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: De geschiedenis van een teerling huizen - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Jan Cleppe: GĂŞnsche Praot - Dit bestaat niet meer
86 87 90 92 95 99 101 103 105 106 108
3. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Stefanuskerk-Sint-Margrietstraat - Hermann Van Duysse: Inventaire ArchĂŠologique: Deurklopper - Eddy Levis: Over Rispenplagen, dolle Hoorne-Beesten en andere perrykeleuze Siekten - Ronald De Buck: De bezetting van Gent in 1708 door Louis XIV - Rudy Van Elslande: Daneel De Rycke, Gentse schilder (ca. 1415-1474) - E. Ossieur: Dit bestaat niet meer (waarschijnlijk) - Eddy Levis: Gensche Woordeen Uitdrukkijnge. Deel XXXV - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 11-12-13 maart - Mevr. A. Van Geluwe-Eggermont: Documentatiecentrum Werking 1996 - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: De Militieloting 356
110 121
122 134 140 152 154 157 159 164
- Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Jan Cleppe: Gênsche Praot
165 166 168
4. - Br. Dr. René Stockman: Prof. Dr. Joseph Guislain: zijn leven en zijn werken - Ch. Gilleman: Inventaire Archéologique: Wandtapijten van de gewezen Baudelooabdij - Roza De Vriendt, Beatrix Baillieul, Alexander Evrard, Roeland Van de Walle: Een Wonder Medecijn in Gent Saint-Fiacre: Sint-Baafskathedraal- Klooster Groenen BrieiSint-Martinuskerk - Pierre Kluyskens: Ferdinand Snellaert - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Q.L.Vrouw Sint-Pieterskerk. Sint-Pietersplein - Eddy Levis: 't Gensch spant de Kruune - E. Ossieur: Requiemmissen voor Misdadigers - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 14-15-16-17 maart - Eddy Levis: Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXXVI - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Dit bestaat niet meer · 5. - Ronald De Buck: 37 Blazoenen van Ridders in de Orde van het Gulden Vlies (1445) - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Kelder van de Hoogpoort, nr. 37 - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Elisabethkerk- Begijnhofdries 357
170
189
190 205
209 218 222 228 231 234 237 239 240
242 251
253
- Erik Schepens: Gentile Comhaire, leverancier van " 't Zal wel Gaan" - Eddy Levis: 't Gentsch spant de K.ruune! - Ronald De Buck: Herontdek Gentse doopnamen als familienaam ( 1280-1336) - Guy de Maertelaere: Het Gents dialect in John Flanders' "Dat was een tijd" - Eddy Levis: Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXXVII - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 18-19-20 maart - Suzanne Janssens: Gent en de Moere - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lodewijk De Vriese: Gentsch bloed, 'nes geen kerseroet!
263 265 273 279 281 283 285 288 293 294
6. - Hugo Collumbien: Enkele herinneringen aan de Stadsschool in de Onderstraat (1922-1932) - Henri Pirenne: Inventaire ArchĂŠologique: Oorkonde van Lodewijk de Vrome - Ronald De Buck: Enkele balustradekolommetjes van Gentse balies - Pierre Kluyskens: Hippoliet Lippens - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Annakerk-Sint-Annaplein - Eddy Levis: Gensche Woorde en Uitdrukkijnge. Deel XXXVIII (Slot) - Quizmaster: Puzzel1997 - Rona1d De Buck: Gentse Memoriedagen: 21-22-23 maart - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Inhoud 1997
358
299 315 316 320
325 331 340 343 343 350 353 355