Ghendtsche tydinghen 1998 ehc 787672 1998

Page 1

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 27e jaargang nr. 1 15 januari 1998

INHOUD - L. Devriese: Van de "Herberghe ghenaemt de Groene" naar de Groenbrug~~

- Ernest Lacquet: lnventaire ArchĂŠologique: Uithangteken van de Nering der Wijnhandelaars -David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Machariuskerk- Sint-Machariusstraat Heilig Kerstkerk of Sint-Salvatorkerk- Sleepstraat - Ronald De Buck: De Zakbroedersstraat (nu Apostelhuizen) - Eddy Levis: Over de Dwaelende Jongheyd - los Clauwaert: Mijn moeder was een "Kuulkapperigge" - E. Ossieur: Het Gentse Sint-Veerlekapittel versus de Gouverneur-Generaal in 1670 - Ronald De B uck: Gentse memoriedagen: 24-25-26-27 maart - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Dit bestaat niet meer

2

22

23 33

35 45

47 52 54 57 60


VAN DE 'HERBERGHE GHENAEMT DE GROENE' NAAR DE GROENBRUGSTRAAT Mocht je in Gent ooit naar de Groenbrugstraat vragen, dan mag je er op rekenen dat bijna alle aangesprokenen je antwoorden met "wa? wablief?", gevolgd door" 'kweet nie" of "nuut fan huurt", en de rest zal je, zeker weten, naar de Groendreef sturen, bij de Rijkswacht en zo. Het is te begrijpen: de Groenbrugstraat is een onooglijk zijstraatje aan de Huidevetterskaai. Na nauwelijks honderd meter vertakt het al in de Moestuinstraat die terug naar de Huidevetterskaai ombuigt, en in de Van Caeneghemstraat die naar het Godshuishammeke loopt (Fig. 1). Daar komt nog bij dat de straatnaam in zijn huidige vorm niet zo oud is. Enkele oudere Gentenaars zullen zich misschien nog herinneren dat er daar aan de Huidevetterskaai een straatje lag dat de naam Groenstraat droeg. In de vorige eeuw had men het zelfs over "Het Groentje" (1). Maar die eerbiedwaardige kennis kan de verwarring alleen maar aandikken: het oude Gentse Groenstraatje verloor immers zijn naam bij de grote gemeentefusie, nu weeral zoveel jaren

1. De Groenbrugstraat anno 1997.

2


geleden (1977 !), aan de heel wat prestigieuzer Groenstraat op Oostakker. Hoe al deze onwetendheid en verwarring te verhelpen? Misschien zou het "groen" uit de oude en de nieuwe straatnaam ons op de goede weg kunnen leiden. Echter, veel groen valt er daar aan de Groenbrugstraat niet te bespeuren en moestuinen moet je er al evenmin zoeken. Een zwaar probleem dus. Alleen de lezers van de "Ghendtsche Tydinghen" mogen zich niet gewonnen geven: de naam Groenbrugstraat is namelijk historisch verantwoord. Hij is afgeleid van de vroegere herberg De Groene die zich hier bevond. Deze bijdrage is gewijd aan dit kleine stukje totaal vergeten Gent. De Groenstraat De benaming Groenstraat duikt in de stadspapieren op omstreeks het einde van de 18de eeuw (2). De welbekende kaart Goethals uit 1796 (Fig. 2) situeert de naam op het tracĂŠ van zowel Groenbrugstraat als Moestuin straat. De Groenstraat omspande boogvormig een bouwblokje dat zich aan de Huidevetterskaai

2. De omgeving van het "Groenstraatjen" met de Minnemeersbrug (nr. 136) op haar vroegere plaats en met de drie Groenbrugjes (nrs. 163) aan beide uiteinden en middenin het straatje (Kaart Goethals, 1796).

3


uitstrekt van aan het huidige cafĂŠ De Grote Avond tot aan de oude Minnemeersbrug. Hier even opletten echter: hou er in deze tekst en de kaartfiguren rekening mee dat de Minnemeersbrug pas aan het begin van deze eeuw zijn huidige plaats verder stroomafwaarts, rechtover de Kongostraat, toebedeeld kreeg. Gedurende eeuwen lag deze Leiebrug ongeveer tegenover het Zuidelijke uiteinde van de Groenstraat in het verlengde van de Goudstraat. Het Groenstraatje bestond destijds dus uit twee armen, heden resp. Groenbrugstraat en Moestuinstraat, die in mekaar overliepen aan de poort van het "Sente Jacobshuus upt Nieulant" (aangeduid met het nr. 71 op Fig. 2), een van de belangrijkste en oudste Gentse liefdadigheidsinstellingen (3). Die poort bevond zich aan het begin van de huidige Van Caeneghemstraat die omstreeks 1865 ongeveer in de plaats kwam van het oude binnenstraatje waarlangs de provenierswoningen van het godshuis gebouwd waren. Ooit moet het Groenstraatje in nauw verband met dit godshuis ontstaan zijn. De bebouwing en bewoning kwam er wellicht al in de 13de eeuw tot stand (4). Drie Groenbrugjes, het "Cleen Minnenbrughsken" en veel water Ook de "brug" uit de huidige straatnaam is historisch verantwoord. De kaart Goethals toont ons aan het begin van het straatje en verderop niet minder dan drie stenen brugjes, alle drie op zeer korte afstand van elkaar over hetzelfde waterloopje gelegen. Ze worden in de legende van de kaart pseudo-officieel en droogweg als "Groenbrug 1, 2 en 3" aangeduid (alle drie nr. 163 op de kaart, Fig. 2). EĂŠn ervan, vermoedelijk het brugje dichtst bij de huidige Leie, werd in de 17de eeuw het "Cleen Minnenbrughsken" genoemd (5). Het bevatte een "schof' ter regulering van de waterhuishouding van het gebied (zie verder onder "De stad betaalt"). Deze bruggen, beter gezegd brugjes, verdienen onze aandacht. We zitten (of zakken) hier immers in waterzieke grond tussen oude Leiearmen. De huidige Leiebedding kreeg daar toen door menselijk ingrijpen vorm: de rivier werd er in de 13de eeuw de Nieuwe Leie genoemd (6). De beide waterloopjes die ons Groenstraatje omspoelden, vormden volgens de interpretatie van de tekstuele en cartografische bronnen door Dr. Gysseling, een deel van de zgn. Binnenste Oude Leie. Twee armen ervan vloeiden eertijds net stroomafwaarts van de oude Minnemeersbrug eerst in elkaar en dan in de huidige Leie. Dit zien we heel goed op het panoramisch zicht van Horenbaut uit 1619 (Fig. 3). Naar het Noorden toe vervoegden die twee waterloopjes zich opnieuw net bezuiden de Heilig-Kerstkerk, om daarna de Sleepstraat te dwarsen en in de Schipgracht uit te monden (niet op Fig. 3 zichtbaar). Het 'Cleen Huydevetterken' In de 18de-eeuwse "boeken van het huisgeld" met de stadsbelasting op de huizen, vinden we nog een andere naam voor ons Groenstraatje: het "Cleene 4


3. "De Groene" in een groene omgeving met "een revierken ommeloopende", rechts onder het cijfer 19 aan de Minnemeersbrug (Panoramisch zicht van J. Horenbaut uit 1619, li tho A. Heins).

Huydevetterken" (7) , niet te verwarren met het nog steeds bestaande Buidevetterken dat in het verlengde van de Van Caeneghemstraat ligt (8). Dit brengt ons naar een ander aspect dat belangrijk moet geweest zijn voor de straat en zijn bewoners: de leerlooierij. Bij de keuze van de lokalisatie van deze alleszins toen niet erg appetijtelijke beroepsactiviteit, primeerden twee factoren : overvloedige beschikbaarheid van water en niet al te kieskeurige (dus niet al te rijke) buren . Aan beide voorwaarden kon ons straatje en zijn omgeving moeiteloos voldoen . Omtrent de huidevetterij in dit gebied is er echter niet zoveel bekend (9).

De herberg De Groene dient zich aan Veel vroeger dan de eerste (mij) bekende vermeldingen van de namen Groenstraat en Groen brug, was er al spraak van een herberg die eerst als "De Groene" en later, in de 19de eeuw, als "Den Groenen " aangeduid werd. Zo vinden we in 1669 (1 0) een bouwsubsidie verleend aan de brouwer Jan De Caestecker ( 11) 5


voor "nieuwe metswerken anden huyse ghenaempt de Groene beneden de Minnemeerschbrugge". We mogen gerust aannemen dat de naam nog ouder is. Misschien was dat reeds de naam van het huis dat duidelijk te zien is op het panoramisch zicht uit 1619 (Fig. 3), vlak bij de samenloop van de waterloopjes aan de oude Minnemeersbrug. Dit was ontegensprekelijk de plaats waar de herberg later met zekerheid kan gesitueerd worden, zoals we verder zullen zien. De Groene was een vrij belangrijke herberg. Dit kunnen we afleiden uit de grootte van de huisbelasting die de stad er vanaf 1672 op hief ( 12) en de huur (13). Ook het belastingsbedrag "soa ghenaemt ticke-tackbert geimposteert op de caffehuysen... herberghe, wynhuyse ... " dat moest betaald worden lag behoorlijk hoog (twee pond gr. in 1718). In Gent waren er toen slechts een vijftiental instellingen die hoger getaxeerd werden. Deze lagen bijna allen in het stadscentrum (14). In de 18de eeuw worden de verwijzingen naar De Groene talrijk. Kerckhaert ( 15) haalt er twee aan. Eentje uit een aankondiging voor een publieke verkoop in de Gazette van Ghendt van 1, 6 en 15 januari 1750, is interessant. We lezen er: "een Herberge wezende, ghenaemt de Groene ofte Charleroy, zoo hetzelve ghestaen ende ghelegen is binnen deze voornoemde stadt Ghendt over de Minnemeerschbrugghe, zorterende onder d'Heerlykhede van Nieuwlandt, ten voorhoofde uytkommende in het Huydevetterken (zie noot 8) ende rondomroe loopende een revierken." De tweede naam Charleroy, die toen wel meer aan herbergen gegeven werd ( 16), sloeg blijkbaar niet erg aan. We vinden alleen De Groene terug in de bronnen die verder nog aan bod komen. Lieven 't Kindt herbouwt de Groene boven op een "steenen brugghe aldaer" De bouwaanvragen in de bundel Minnemeers (17) bevatten een uitgebreid relaas van bouwperikelen rondom De Groene ongeveer halverwege de 18de eeuw. Het begon in 1739 toen Pieter De Scheemaecker, huidenvetter en "proprietaris vande huyse ende herberge de Groene gestaen ende gelegen recht over de Minnemeersch brugge", aan de stadsoverheid liet weten: "dat hij over het vaardeken loopende voorbij den voorseide huyse, geeme soude doen maecken eene groote hauten brugge bequaem om met kootsen en paarden uyt ende in te rijden, met twee poorten d'eene ter straete- ende d' ander van binnen." Die brug moest er komen "noush (= schuin: haal je beste Gents eventjes boven, achtbare lezer) over de gonne van voorseide Minnemeerschbrugge, ommers op de hegge (hoek) van diere." 6


Daarvoor wou hij een stenen kaai afbreken ter breedte van ZIJn brug . De stadsoverheid was echter op zijn hoede: de schepenen "consenteren ... ten waere den suppliant (aanvrager) liever hadde de brugge leedende tot sijnen huyse in het steen te maecken ende verbreden." Deze schijnbaar terloopse woorden waren blijkbaar niet mis te verstaan . De Scheemaecker liet het afweten (18) maar vier jaar later in 1743, diende een nieuwe eigenaar, Lieven 't Kindt, zich ten stadhuize aan met een aanvraag voor een brug, ditmaal in steen, met daarop "een camer". Dit alles moest dienen "tot commoditeit van den suppliant, ende cieraet van dese stadt, alsmede tot conservatie vande caeye waerdoore hij sijne doorsnede sa! moeten maecken."

4. Detai l van de koetspoort.

7


Lieven mocht aan de slag op voorwaarde, uiteraard, dat de brug uit steen zou gemaakt worden en dat hij op de grond bleef waar er voorheen op gebouwd was. Een bij de aanvraag gevoegd schetsje toont de "camer" met een koetspoort er naast, die bij een hoger huis lijkt aan te leunen. Een bijkomende tekening bevat het detail van de koetspoort (Fig. 4). Voorzeker gesterkt door dit gunstig antwoord, Iiep onze dankbare Lieven ("mi ts desen andermael bedanckende") twee maanden later weeral naar het stadhui s met een tweede, bijna identieke aanvraag voor opnieuw een "camer". Die moest er komen boven op het verlengde van de stenen brug waarvoor hem eerder al "appointement" (toenmalige Gentse stadhuistaal voor toelating) was verleend. Ook deze aanvraag werd zonder al te vee l problemen ingewilligd. Wel moest hij zijn gevel twee voet (60cm) hoger maken dan oorspronkelijk

'

~f-l I

~J ~_j ' '

5. Herberg De Groene (tweede bouwaanvraag van Lieven 't Kindtuit 1743 ). Het huis (I 0 Ă 11 m gevellengte aan de Huidevetterskaai en 9 Ă I 0 m nokhoogte) lijkt niet erg imposant, maar het moet toch iets speciaals geweest zijn, zeker in de buurt waar het zich bevond. Dit kunnen we nog het best afleiden uit de schaal uitgedrukt in Gentse voeten (nagenoeg 30 cm) onderaan de tekening. De bovendorpels van de vensters en de bovenspiegel van de deur lagen namelijk ruim 4 mboven het straatniveau en de kroonlijst bevond zich op bijna 5 m hoogte' En nog was dat niet hoog genoeg voor de stadsoverheid ...

8


gepland. Het dak, dat mooi blauw gekleurd was op het plan (Fig. 5), moest worden "deckende met blauwe pannen". Verder moest hij "onderhanden de caije ende zuyver baudende het revierken". De tekening, waarop we verder nog terugkomen, geeft enigszins misleidend de indruk van een eerder kleine woning (zie het onderschrift van Fig. 5). Waarom Lieven 't Kindt ook dit tweede gebouw, een volwaardig groot huis, een "camer" noemde, is ons niet duidelijk. Was dat omdat hij boven op een overwelving zou bouwen? Op het zegelpapier dat bij het plan hoort, wordt uitdrukkelijk vermeld dat het hier gaat om De Groene. Daarmee hebben we naast het petieterige huisje van Horenbant dat vermoedelijk De Groene anno 1619 moet voorstellen, nu op afb. 5 een eerste zekere weergave van dezelfde Groene, maar dan wel in 1743. Een mineur werkje van David 't Kindt De tekeningen op Fig. 4 en 5, verdient wel enige commentaar. Lieven was immers een vijf jaar jongere broer van David 't Kindt (19) meester-schrijnwerker (eigenlijk architect-aannemer), houthandelaar, stadserfscheider, leraar aan de pas gestichte academie en eerste echte directeur van de stadswerken. Het gebouw dateert uit de jaren van zijn voornaamste verwezenlijkingen: de Hoofdwacht (1738) op de Kouter, tot voor enkele jaren de Handelsbeurs, de Marurnelokker (1739) aan het Belfort en het Hotel van Oombergen (1746), heden de Vlaamse Academie in de Koningstraat. De Groene kan nauwelijks de vergelijking doorstaan. Maar toch, de gevelversiering wijkt af van hetgeen toen aan de gewone huizen gebruikelijk was, en de middenpartij op afb. 5 heeft zelfs een zweempje monumentaliteit. Dat is wel een kenmerk van 't Kindt's stijl en van de rococo in het algemeen. De deuromlijsting lijkt sterk op deze van de Hoofdwacht, dat het eerste belangrijke rococo gebouw te Gent zou zijn (20). Het detail van de poortomlijsting van het eerste gebouwtje, dat met erg professionele hand getekend werd (afb. 4), verschilt dan weer aanzienlijk van de deuromlijsting van de eigenlijke herberg. Bij het maken van vergelijkingen met de bekende monumentale gebouwen, moeten we er uiteraard rekening mee houden dat het hier een huis aan de rand van de stedelijke bebouwing betrof, dat bovendien betaald diende te worden door een vermoedelijk niet al te kapitaalkrachtig man, zoals we verder nog zullen zien. Alhoewel een echt schriftelijk bewijs ontbreekt, kunnen we de midden-18deeeuwse Groene met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan David 't Kindt toeschrijven (21). De Groene kan toegevoegd worden aan het lijstje met niet of weinig bekende privĂŠ-huizen die door D. Vervenne op naam van deze bouwmeester konden gebracht worden (22).

9


Lieven 't Kindt in de penarie Het liep echter al spoedig verkeerd af met Lieven 't Kindt's onderneming. Had hij zich "overbouwd", zoals dat in alledaagse mensentaal heet? We weten het niet. Hoe zou dat toch gekund hebben? Lieven was in die tijd zakelijk geassocieerd met zijn broer David (23). Misschien is het wel nuttig in deze context te vermelden dat de beroemde broer, die pas later officiële stedelijke functies zou opnemen, de reputatie had een integer man te zijn, die bij zijn dood een warboel aan documenten en een weduwe "dans une situation peu aisée" naliet (24). Het dient gezegd, ook de tijd zat niet mee. In 1745-1747 immers kregen de Gentenaars het zwaar te verduren tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (25). Hoe het ook zij, de huisgeldkohieren met de taksen vermeldden in 1746 niet meer Lieven 't Kindt maar veelbetekenend "betaelt uijt de logemente", en in 1748 uit de "venditie van de effecten Kindt" (26). Tenslotte werd in 1750 het hele zootje door de schepenen van de keure te koop gesteld in de Gazette van Gendt, zoals we hoger al zagen. Lieven mocht er blijven wonen tot op 1 Augustus 1750 (27). Maar, alsof de duivel er mee gemoeid was, ook de publieke verkoop mislukte in eerste instantie: één jaar later moesten er opnieuw de traditionele drie verkoopdagen georganiseerd worden (28). "Eene groote vergaedering- ofte bruyloftcarner" in de Groene Alles heeft ook zijn goede kant: dank zij de malheuren van 't Kindt weten we heel wat omtrent De Groene. We moeten niet eens veel moeite doen: we hebben de Gazette van Gendt, jaargang 1750 of 1751 met de beschrijving van het te verkopen goed maar even in te kijken. Er waren, zoals we al zagen, twee huizen in het spel. Het ene huis, de herberg zelf, had "elf diversche ende cierelyke kamers ende commoditeyten, mitsgaeders twee schoone kelders, voorzien van zesthien schoone wijnbakken, allen staende in steen", en "eenen grooten peerdestal, benevens eene groote vergaedering-ofte bruyloftkamer."

Het andere huis ernaast gelegen (in de Groenstraat zelf) was kleiner: het had acht "cierelyke" kamers, een paardenstal en een kelder. De paardenstallen en andere stallingen waren achterin gelegen en gaven met een gemene poort uit op Nieuwland. De Groene was dus niet zomaar een armtierig cafeetje. Bij bruiloften en feestpartijen zal het er vermoedelijk wel meer dan eens rumoerig aan toe gegaan zijn en ook daarbuiten viel er daar weleens wat te beleven zoals zal blijken uit het hiernavolgende relaas.

10


Een zwangere dochter en "grossiere faictelyckheden" begaan door schippers Op een (ongetwijfeld) wanne zomerdag in Augustus 1760 trokken drie kerels, nadat "sij elckanderen hebben opgehist" (sic), naar De Groene, toen bewoond door Lieven Meerschaert. Het waren de minderjarige schipperszoon Judocus Roothaese, de Dendermondse schipper Carpel en een zekere J udocus Leaucourt. Zij gingen er bij die herbergier "omme afte vraeghen ofte desselfs dochter Anna Meerschaert, de welcke haer ghevanteert hadde door de wercken vanden voornoemden Judocus Leaucourt swangher te gaen, daerbij persisteerde." Dat bleek inderdaad het geval: "ende mits sij sulcx bleefhauden staen, heeft hetzelfde hem Leaucourt soodanig gheirriteert ende in colaire ghebracht dat hij aen de voorseide dochter Meerschaert gegeven heeft eenighe stooten ofte stampen." De jonge Roothaese kon daarbij niet ten achter blijven. Hij zou "de voorseide dochter gehaelt hebben uijt het achterhuijs ende aldaer met sijne vuijst uijtgeslaegen (hebben) drij Ă vier ruyten." Maar daarmee was het nog niet afgelopen. Er was nog volk aanwezig bij dit baldadig gedoe, met name een zekere luitenant Oudart die "hem sulcx was aentreckende". Dat beviel de anderen duidelijk niet: "gesaementlijck met densetven eenighe woorden ghehadt hebbende" vielen ze de militair aan. En toen die zijn degen trok, hebben ze "hem denselven (degen) ontweldight ende ter aerden gheworpen ende (hem) mitsgaeders gegeven eenighe slaeghen (en zijn) stock gebroken." Ter bekroning van dit gesamenlijk werkje werd "den deghen door den meergeseijden Judocus Leaucourt in het waeter geworpen." Deze weinig fraaie geschiedenis liet de weduwe Roothaese optekenen in een rekwest aan "de edele schepenen vander Keureder stad Gent in vierscharen" (29). Zij wou daarmee genade afsmeken voor haar zoon "om hare totale ruĂŻne te voorkomen" want zij had "Geene andere hulpe inde conduite ende directie van haere affairen ende reijsen met haer schip."

11


Ze argumenteerde dat een geldboete zou voldoende zijn, temeer nog omdat uiteindelijk "door het gonne voorschrevengeenede minste mincque ofte kwaet ghevolgh en is gecauseert." Of de edele heren van de Keure daarop zouden ingegaan zijn, valt ten zeerste te betwijfelen. Onze luitenant, verdediger van ex-maagden, zal er teveel aan geweest zijn. In een langdradig "rescript", ondertekend door onderbaljuw baron de Heems, heet het "dat den voornoemden officiergeenenden minsten reden en heeft gegeven om hem te tracteren slaegen ende quetsen ghelyck sij t'saemen gedaen hebben, noch veele min te breken synen degen en gaenstock." Hoe de zwangere dochter Anna Meerschaert erover dacht weten we niet. Daar werd geen papier aan vuil gemaakt. In de doopregisters van de Heilig-Kerstparochie werd zowat vijf maanden later, in December 1760, een kindje ingeschreven dat niet alleen de naam "Van Leaucourt" droeg, maar ook nog de eerste voornaam Judocus van zijn vader toebedeeld kreeg. Precies twee jaar nadien trouwde Anna met Judocus senior. Een Holywood-einde, als het ware. Maar of dat in die tijd allemaal zo suikerzoet verliep, kan betwijfeld worden. Hopelijk bleef Anna verder tenminste bespaard van "stooten ofte stampen" vanwege hare Judocus. "Ten dienste van het hospitael der militairen deser stadt" De herberg werd dus in de tweede helft van de 18de eeuw bezocht door militairen die er soms wel een en ander "getracteerd" kregen. In die tijd fungeerde ze zelfs als een klein militair hospitaal en stond De Groene als dusdanig in de stad bekend (30). Er zijn tijdens de vele militaire campagnes die onze voorouders 'mochten' meemaken, talrijke noodhospitalen opgericht geworden in Gent (31) en in andere steden. De Groene was echter iets meer dan dat: niet alleen fungeerden de gebouwen jarenlang in vredestijd als zodanig, er werden ook kosten gemaakt en werken in uitgevoerd om het hospitaal te laten functioneren. Hoe een en ander in mekaar zat vernemen we uit een rekwest (32) van "Joffrouw de weduwe van Jacques Durieu in Ghendt, proprietarigghe van twee huysen ende erfven ghenaemt Den Groenen". Zij herinnert de heren schepenen van de Keure er aan dat zij van haar gehuurd hebben "het voorseijde gebauw met alle sijne dependentien omme te dienen voor hospitael aende troupen militaire in garnisoene binnen dese stadt, ten actvenante van 929 gulden 15 stuivers courant tsjaers." Zij vervolgt "In consideratie van weleken (zij) voor het gerief en commoditeijt mitsgaeders 12


gesondtheijt van de voorseijde troupen aan dit gebauw heeft gedaen considerable verandrijnghen, (met name) het plaffoneren van differente camers, het legghen van nieuwe vloeren ende planchieen, alle welcke aen (haar) seer costbaer is gheweest." Sinds enkele jaren echter kreeg ze slechts de helft van die huur omdat er heel wat troepen uit de stad vertrokken waren "het welcke (haar) onder correctief niet en can regarderen, te min omdat (de schepenen) nochte schriftelijek nochte mondelingen opsegh en hebben gedaen." Voor alle zekerheid voegde deze "proprietarigghe", die blijkbaar wist hoe het wereldje in mekaar zat, er nog een attestatie bij van de luitenant-colonel de Linden die zwart op wit verklaarde dat "Ie louable régiment de Clerfaye ainsi que la commission des montures ont continué jusqu'à présent d'occuper nécessairement les deux maisons accoutumées pour l'hopital militaire du dit régiment et de la ditte commission militaire. Et déclarons d'en avoir encor besoio pour l'avenir pour nos malades." Ook de bijgebouwtjes van De Groene zouden gedurende een aantal jaren een kleine bijdrage tot de militaire samenleving leveren. Zo vernemen we dat "de twee huysekens toebehoorende" aan het huis en erf" ghenaempt Den Groenen", vanaf 1764 ten dienste waren van het "hospitael der militairen deser stadt daernevens gheleghen" (33).

De stad betaalt •.. Al is het wel even wachten Nog een ander stukje uit het leven om en rond De Groene in die tijd kunnen we afleiden uit het uitgavenboek van de stedelijke "Ontvanger der werken" Hebbelynck (34). Daarin lezen we dat een zekere Joannes Rogiers de niet onaardige som van zes pond groten (equivalent aan zowat 60 daglonen van een metsersdiender uit die tijd) mocht ontvangen "over zes jaren dienst van openen en sluyten van het schof aen De Groene." Met dit "sehof' kon de afloop van de watertjes naar de Leie geregeld worden en bij hoog water afgesloten (zie hoger onder Drie brugjes ... ). De "ordonnantie" tot betaling werd gegeven in September 1736, maar de ongetwijfeld even geduldige als gedienstige Rogiers moest nog wachten tot, jawel, de 29ste februari 1737 vooraleer hij betaald werd. Maar de tijden veranderden en de stedelijke administratieve molen begon steeds sneller te draaien. Na amper twee jaar mocht Joan Baptiste Rogiers weeral naar de stadskas voor "de som me van twee ponden grooten over twee jaeren gaygie over het gadeslaen van het se hof ofte sluyse ... omtrent De Groene." 13


Eén jaar later was het weeral prijs: hij kreeg "de somme van 20 schellingen grooten (hetzij één pond groten vlaams) tjaers op het oppen doen ende sluyten van het grendelslot loopende vande herberghe den Groenen naer de Minneleye." Overigens illustreert dit uiteraard nog maar eens hoeveel aandacht er moest besteed worden aan de waterhuishouding van dit gebied.

Nieuwbouw en "veranderijnge" aan de "fasade" (sic) van De Groene In 1786 werd de eigendom in drie gesplitst, maar het geheel kwam opnieuw in eigendom van één persoon: Joannes Van Driessche (35). Deze liet er geen gras over groeien: twee weken na het "appointement van mijn edele heeren ·schepenen" betreffende de opsplitsing, liet hij al een bouwaanvraag geworden voor zijn huis "genaemt den Groenen Hij vroeg toestemming om veranderingen aan te brengen aan Soo(wel) de fasade voor de (Minnemeers)brugghe als de voordere (verdere) batimenten streekende ende commende jegens het Groene straetjen. 11

11

11

Dit alles werd zonder meer toegestaan. Interessant hierbij is het gevelplan van het hele complex dat er bij gevoegd werd (Fig. 6). Dit plan kunnen we vergelijken met de hoger geschetste verwezenlijkingen van Lieven 't Kindt. Rechts herkennen we gemakkelijk de originele benedenverdieping van de herberg uit Fig . 5. De centrale dakkapel verdween en het mansardedak werd omgevormd tot een verd ieping met ongeveer 1,S m hoge vensters en met een typisch laat- 18de-eeuws weinig hellend dak. Alle muuropeningen van zowel

····--··--..•.... ~

i 111 111111111·-1 11 . I 11.·1·11 , ....... ~

.~··""'ç~f-4".-

'

6. Het complex van Joan nes Van Driessche (Bouwaanvraag uit 1786). Hierbij moeten we ons een hoek voorstellen t.h.v. de Huidevetterskaai en de Groenstraat aan de zijgevel van het rechtse huis , net bo ven de naam van de bouwheer, en nog een hoek bij de ombuiging van het Groenstraatje, vermoedelijk net rechts van de poort (ook te zien in het Groenstraatje op Fig. 7). De voorgeve l van dit huis was aan de Huidevetterskaai gelegen, de zijgevel en de overige gebouwen in de Groenstraat. Volgens dit plan lagen ook de bovendorpels van vijf deuren en van alle gelijkvloerse vensters van deze bijgebouwen, net als de eigenlijke herberg, zowat 4 m hoog . Dit was zeer waarschijnlijk niet gefantaseerd: vergelijk met de hoogte van het poortje uiterst links.

14


dit als van de andere gebouwen waren omzoomd met typisch eind-18de eeuwse pleisterlijsten. De koetspoort uit Fig. 4 vinden we eveneens in licht gewijzigde vorm terug centraal op de tekening uit 1786 (36). Ze lag waarschijnlijk net voorbij de bocht in het oude Groenstraatje (zie Fig. 7). Wanneer we nu een nieuwe vergelijking maken , ditmaal met een document uit een veel Jatere periode, nl. het eerste kadasterplan uit de jaren rond 1830 (Sectie A, nr. 2319 t.e.m. 2335) zien we dat we de gevelrij uit 1786 moeiteloos kunnen projecteren op dit moderne kadasterplan (fig. 7). Hierdoor kunnen we .""' .-

--

r

.

~.

.

I

r-----.:- .

'! "" . -¡

~-.¡

NlfU\t'V'LilND

7. Lokalisatie van De Groene (perceel Sectie A nr. 2335) en bijgebouwen (nrs. 2319-2334) op het eerste kadasterpl an (ongeveer 1830). De herberg (cf. Fig. 5) zelf is links boven op de waterloop gelegen . Het gebouw met de poort (cf. Fig. 4) is te situeren op perceel 2332. Het grote gebouw links op Fig. 6 bevindt zich hier rechts op de percelen 2325, 2320 en 2319. Men herkent verder de gangetjes en de huisjes van de twee beluikjes met resp. vier en twee huisjes , die achter dit grote gebouw opgericht werden .

15


de oude gebouwen exact lokaliseren. Vooreerst zien we dat Lieven 't Kindt zijn Groene destijds bijna helemaal boven op het overwelfde "revierken" optrok op het perceel Sectie A nr. 2335. Dit watertje loopt aan de overzijde van het Groenstraatje verder onder het perceel Sectie A nr. 2290. Het tweede huis van 't Kindt, het gebouwtje met de koetspoort onder een frontonnetje, is te situeren op nr. 2332. Een vroeg-industrieel gebouw voor een lijndraaier? Op hetzelfde gevelplan uit 1786 zien we links op de nrs. Sectie A 2325, 2320 en 2319 een groot dubbelhuis waaraan vermoedelijk wel meer dan een "veranderijnge" aan de façade gebeurde. Ook deze nieuwbouw had een ongewoon hoge benedenverdieping (zie het onderschrift van Fig. 6). Bedenk hierbij dat dit 15m hoge batiment zich in een onooglijk zijstraatje aan de rand van de stedelijke bewoning bevond. Hoewel er die tijd wel meer grote huizen in de onmiddellijke nabijheid aan de Achterleie en de Huidevetterskaai opgetrokken werden, is het toch merkwaardig dat zo'n hoog dubbelhuis in dat nauwe Groenstraatje verrees. Een vroeg-industriële bestemming, eventueel gecombineerd met een woonfunctie, lijkt niet onmogelijk. Vergeten we niet dat de hele buurt een belangrijke vroeg-industriële ontwikkeling kende (cf. noot 9). Joannes Van Driessche was niet alleen herbergeigenaar, in de "Wegwyser der Stad Gend" wordt hij ook vermeld als lijndraaier (37). Of hij echter zo'n groot gebouw nodig had voor het uitoefenen van zijn beroep, is wel niet zo evident. De Groene verliest zijn groendecor: beluiken op het achtererf Naar het einde van de 18de eeuw toe werd De Groene een kern waarrond zich een aantal typische huisjescomplexen van het preïndustriële Gent ontwikkelden. Het gebied werd een onderdeel van de onvoorstelbaar armoedige 18de-eeuwse gordel die nu volledig verdwenen is (38). Het valt niet zo direct op, maar let even op de deuropeningen aan weerszijden van het grote gebouw links op het mooie gevelplan van Van Driessche (Fig. 6). Dat waren geen deuren maar "poortjes" die toegang verleenden aan kleine beluikjes. Dat die op het eigendom gebouwd werden van een herbergier kan geen toeval genoemd worden. Het is werkelijk opvallend hoeveel van die vroege beluiken of "poortjes" er op achtererven van herbergen opgericht werden. De toenmalige herbergiers waren blijkbaar van mening dat het begrip mensen herbergen ook betekende dat ze hun erven konden volbouwen met kleine huurhuisjes. Ook Joannes Van Driessche wou niet achterblijven op dit gebied. In 1794 vinden we hem vermeld (39) als oprichter van "Verscheide huysekens op eene open erfve" aan Den Groenen. Het waren vermoedelijk piepkleine huisjes. Dit kunnen

16


we afleiden uit de huistaks die tot de laagste categorie behoorde. Er waren toen een zestal verschillende huurders. Hoe die beluiken er tot stand kwamen en aangroeiden kunnen we vrij goed volgen. Vergelijken we opnieuw even de geveltekening uit 1786 van het woningencomplex van Van Driessche (Fig. 6) met de situatie rond 1830 op het eerste kadasterplan (Fig. 7). Het gangetje dat toegang gaf tot een eerste klein beluikje met vier achterhuisjes, zien we op het grondplan net links van het grote meerwoonst aan het Groenstraatje. Rechts ervan is er dan opnieuw een gangetje dat dienst deed voor een tweede beluikje met slechts twee achterhuisjes. De beide gangetjes gaven uit op de Groenstraat via de poortjes die we op Fig. 6 zien. Al in 1786 waren er dus toegangen die typisch waren voor de beluikjes uit die tijd. Vermoedelijk werden de beluikhuisjes toen ook effectief gebouwd, al werden ze pas in de Franse tijd voor het eerst geregistreerd. In de beginjaren van de 19de eeuw vinden we er twee groepjes van vier, resp. zes eenheden (6 demeures, 4 maisonettes) die met de benaming (woon)"caseme" aangeduid werden (40). In 1845 waren de eerste vier huisjes op de oude kadastrale perceelnummers Sectie A 2319-2324 uitgebreid tot een "enclos" (beluik) met 18 huisjes, en de andere op de oude nrs. Sectie A 2326-2331 tot I 0 huisjes (41 ). Wanneer die laatste uitbreiding precies plaats greep, konden we niet achterhalen. Het moet ergens tussen 1829 en 1845 gebeurd zijn. Al deze huisjes en het hele oorspronkelijke domein dat we nu al volgden sinds 1619 of daaromtrent, behoorden toen nog steeds toe aan slechts één enkele eigenaar. Het katoenoproer van 1839 in De Groene In dit proletarische kader in en rond De Groene speelden zich eind Septemberbegin Oktober 1839 gebeurtenissen af die niet alleen een lokale Gentse betekenis hadden. Ze betreffen het grote katoenoproer dat ook nationaal weerklank vond en de centrale overheid dwong tot het nemen van belangrijke maatregelen. De Groene fungeerde er klaarblijkelijk als vergaderplaats van de katoenspinners die toen een goed geschoolde en sterk hiërarchisch georganiseerde groep vormden. Van daaruit vertrokken de massale petities naar koning Leopold I, die opgesteld werden door de spinner Caesar Van Moerkercke. Ook de massale optocht van 2 Oktober 1839 naar het gouvemementshotel en de gouverneur, vertegenwoordiger van de centrale overheid, werd er georganiseerd. De acties van de katoenspinners in De Groene en elders waren in grote mate autonoom. Ze gingen uit van de spinners zelf, zonder decisieve inmenging van bekende politiek actieve figuren die in de verslagen van tijdgenoten en in de arbeidershistoriografie exclusieve aandacht kregen. In het recente werk van Dr. Deneekere (42) waaruit al deze gegevens omtrent het katoenoproer en De Groene afkomstig zijn, wordt de omvang en de betekenis van de gebeurtenissen in een ruimer kader gesitueerd en daarnaast ook nog verlucht met tekenende petite histoire. Zo lezen we er hoe een audiëntie

17


verliep die Leopold I aan een Gentse delegatie verleende. Het groepje dat bestond uit vier fabriekscommiezen, één meesterknecht en twee fabrieksarbeiders (een spinner en een wever), mocht het volgende meemaken: "Het onderhoud duurde meer dan een uur. Toen de afgevaardigden van het Gentse volk zich al in de antichambre bevonden, werden zij plotseling nogal heftig door Leopold gesommeerd te wachten. De grootmaarschalk verscheen en vroeg aan iedereen naam, beroep en de fabriek waar hij werkte. Het antwoord van de laatst geïnterviewde klonk: Caesar van Moerkercke, spinner, momenteel zonder werk, vader van vier kinderen, nog eentje op komst."

"Kantien De Groene" haalt de twintigste eeuw We zagen reeds in de inleidende paragrafen van dit artikel hoe het SintJacabsgodshuis aan het einde van het Groenstraatje verdween. Daarbij kwamen er in 1864 ook veranderingen aan het Groentje. Een nieuwe rooilijn opgemaakt in 1889, zou tenslotte samen met volledig verdwijnen van de waterloopjes, voor een heel andere omgeving zorgen. De percelen waarop De Groene stond werden toen onteigend (43). Voor zover ze nog bestonden, moeten de gebouwen er toen afgebroken geworden zijn. Toch hield De Groene nog stand in de nieuwe bebouwing. In 1909 vinden we er "De Kantien De Groene", een "maison honnête" volgens de serieagent (44). In die extreem café-rijke tijd waren er in het Groenstraatje nog vier andere dergelijke instellingen. Alleen het café "In de Stad Eeclo" bevond zich op het oude domein van De Groene. De drie andere ("Tapperij Den IJzergieter", "In het Zonneke" en "In den Driehoek") waren verderop gelegen. Heden heeft nog een enkel gebouw in de huidige Groenbrugstraat opvallende 18de-eeuwse elementen bewaard in zijn gevel, maar dat behoort niet tot het vroegere complex van De Groene. De plaats van de herberg wordt nu ingenomen door twee huizen aan de Huidevetterskaai. Verder in de Groenbrugstraat demarqueert de achter- en zijgevel van de stedelijke kinderkribbe op het Nieuwsland de oude grens van het gebied van De Groene. En tot besluit Alles samen genomen werd hier slechts een heel klein stukje van de geschiedenis van het Groenbrugstraatje belicht. Eigenlijk komen alleen enkele momenten uit de 18de en 19de eeuw, verspreid over een periode van zowat 100 jaar, een beetje uit de duisternis. Vanwaar nu die fraaie straatnaam? Van de herberg, juist...dat zullen we nu wel geweten hebben. Maar de herberg zelf? Vanwaar dat groen uiteindelijk afkomstig is, weten we nog altijd niet. We kunnen er alleen maar groen om lachen. L. DEVRIESE Met bijzondere dank aan Roger Moureau die ons kopie's van het primitieve kadasterplan bezorgde en aan Carlos Hourezen Dirk Boncquet die hielpen bij de illustraties. 18


NOTEN I. Fris, V., Les accroissements et les transformations de la superficie bätie de Gand au XIX siècle. Bulletijn der Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde te Gent, Gent 1920, jg. 27-28, p. 117. 2. Stadsarchief Gent (hierna SAG), Reeks 15311, Kohieren van het huisgeld nr. 201, huisnrs. EI68-EI83. 3. Meerseman, S., Het "Sente Jacopshuus up Nieuwland" te Gent. Godshuis of politieke instelling (ca. 1257-1540), Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent 1991, Nieuwe reeks, dl45, p. 5-32; id., Het Sint-Jacobsgodshuis in Gent, Stadsarcheologie, Bodem en Monument in Gent, Gent, 1990, jg. 14, nr. 4, p. 7585. 4. Niet alleen het Sint-Jacobsgodshuis werd er toen opgericht. In de onmiddellijke nabijheid ontstond de heerlijkheid Nieuwland. De vroegste bekende vermelding van deze wel zeer betekenisvolle naam dateert uit 1283 (Gysseling, M. Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen, 1954, p. 64). 5. SAG, Reeks 400, Stadsrekeningen nr. 169, f. 141. Het panoramisch zicht uit 1619 van Jacob Horenbaut (Fig. 3) toont ons twee brugjes in het Groenstraatje. Het derde, op de kaart Goethals aanwezig over de samenvloeiing aan de Leie, ontbreekt. Indien we de overigens redelijk betrouwbare Horenbaut in dit opzicht zouden moeten geloven, dan was het toendertijd helemaal niet mogelijk om vanuit het stadscentrum over de Minnemeersbrug of de SintJorisbrug op het Nieuwland te geraken met droge voeten. Volgens het minder nauwkeurige, maar veel beter bekende anonieme panoramisch zicht uit 1534 in de Bijloke, waren er in dit opzicht daar ter plekke helemaal geen problemen. Bij die oude zichten en kaarten werden echter lang niet alle brugjes afgebeeld. Bij de eerste geometrische kaarten van Goethals en van De Vreese bv., werden talloze brugjes over onbevaarbare waterloopjes die uitgaven op privé-terreinen, niet weergegeven. 6. Gysseling, M., 1954, p. 9-11 en p. 64; Gysseling, M. De oude Leien te Gent. In: J.M. Duvosquel en E. Thoen (eds.) Peasants and townsmen in medieval Europe. Studia in honorem Adriaan Verhuist, Gent, 1995, p. 92-93. 7. SAG, Reeks 153/1 nr. 105 f.l. 8. De naam Huidevetterken werd nu eens gebruikt voor de huidige Groenbrugstraat, dan weer voor de Huidevetterskaai, of voor het Godshuishammeken, of zelfs voor het huidige Huidevetterken, en alsof het nog niet ingewikkeld genoeg was: ook voor de waterloopjes aldaar. 9. In het interessante overzicht van J. De Roo, De lederneringen en de techniek van het Iederbewerkend, te Gent (ca. 1400-ca. 1800) in "Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", Gent 1992, dl. 46, p. 111-150, vindt men maar weinig informatie omtrent de lokalisatie van de leerlooierijen; G. Deseyn zwijgt er over in zijn beschrijving 'Rondom de Minnemeersgracht: ontwikkeling van een vroeg-industriële site. VIAT-MlAT en Gemeentekrediet, Gent, 1989. 10. SAG, Reeks 400, Stadsrekeningen nr. 188, f. 162. IJ. Deze blijkbaar gefortuneerde brouwer (cf. F. De Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1901, dl. 8, p. 68) De Caestecker, was in die periode ook eigenaar van de brouwerij De Naelde in de Waterwijk (cf. Devriese, L., Boncquet, D., Huisnamen in de Waterwijk, in: Ghendtsche Tydinghen,jg. 25, nr. 6, p. 287-288). 12. 38 pond groten: cfr. SAG, Reeks 15312 nr. 56, f. 271; Reeks 15311 nrs. I 02-108, f. I. 13. In 1717 "betaelt voor huyshuere 30 ponden gr.'t sjaers" (SAG, Reeks 131 nr. 2, bundel brandewijnschenkerij, Wijk van Kapt. Ferd. Ramon. 14. SAG, Reeks 131 nr. 3. 15. Kerckhaert, N., Oude Oostvlaamse huisnamen, Gent 1977-1993, dl. 2, p. 80.

19


16. Volgens Kerckhaert, specialist ter zake, is de naam Charleroy afkomstig van Karel 11, koning van Spanje. Noch Karel de Grote (Charlemagne) noch onze keizer Karel (CharlesQuint) zaten daar voor iets tussen. 17. SAG, Reeks 535. Het is opletten geblazen met de klassering volgens straatnaam in deze zo interessante reeks. De bundel I 08 (Huidevetterskaai-Groenstraat) bevat een aanvraag van Willem Anderson voor een herberg De Groene Herder, die geen uitstaans heeft met onze Groene. Deze Groene Herder was "ghestaen in de Meere" (Gazette van Gendt, jg. 1743, nr. 11; ook verschillende aanhalingen in SAG, Reeks 133, Militaire logementen nr. 24 en 25). De meeste bouwaanvragen uit de Huidevetterskaai werden ondergebracht in de bundel 3 (Achterleie). In de 18de eeuw was de benaming "Achterleye" of "Bachtenleye" zeer gebruikelijk voor de huidige Huidevetterskaai. De bundell97bis (Minnemeers) daarentegen bevat uitsluitend aanvragen uit de omgeving van de Huidevetterskaai. De in de tekst besproken aanvragen betreffen de nr. I en 4. Deze hele toestand is exemplarisch voor de moeilijkheden en hinderlagen die de lokalisatie van de zo rijke 18de-eeuwse Gentse bouwaanvragen met zich meebrengen. Talrijke bouwaanvragen zitten onder niet zo evidente of onder verkeerde straatnamen geklasseerd. Bij een zoektocht. naar 18de-eeuwse bouwaanvragen moet je niet alleen alle ongeveer gelijknamige straten napluizen; je hebt er alle voordeel bij het hele gebuurte in het onderzoek te betrekken. 18. Vermoedelijk werd De Scheemaecker omwille van schulden tot de verkoop van De Groene gedwongen. Dit kunnen we afleiden uit de bewoordingen gebruikt in de bouwaanvraag van de koper Lieven 't Kindt. 19. Livinus Jacobus Kints (geb. 1703, doopregisters van Sint-Martinus te Gent) en de bouwmeester David Franciscus (geboren in 1699, eveneens in de parochie Sint-Martinus) waren zonen van David 't Kindt (de oude) en Johanna De Wilde. 20. Voor de amateurs van bouwkundige termen: de deurlijst was spiegelboogvormig en had een sterk geprofileerd (kwart-hol) beloop op neuten met imposten; Fr. Capiteyn, A., Van Coile, C., Vandeleene, C., Vanderlinden, H., Lodewijk XV of Rococo, 1740-1770. In: Franse Franje naar Gentse Maat, Gent, 1984, p. 77. 21. Vergelijk ook met de bijna identieke opbouw en uitzicht van het magazijn en huis dat David 't Kindt in 1758 bouwde aan de Iepenstraat, gereproduceerd door Deseyn, G. In: Bouwen voor de Industrie, Gent, I 989, p. 71. 22. Vervenne, D., David 't Kindt, leven en werk. Een bijdrage tot de kennis van de Gentse bouwkunst in de 18de eeuw. Onuitgegeven verhandeling licentie Kunstgeschiedenis, Gent, 1983. Dit is een welkome aanvulling van de te beknopte en hier en daar voorbijgestreefde notitie van P. Bergmans in de Biographie Nationale, Brussel, 1930-1932, dl. 25, p. 362-363. Vervenne schrijft omtrent de 18de-eeuwse bouwtekeningen: "Doorgaans is de tekenwijze niet van het hoogste artistieke gehalte. De perspectief, voor enkele tekeningen toegepast, is soms bepaald gebrekkig.". 23. SAG, Reeks 114, Diverse rekwesten nr. 6. Aanvraag van David en Lieven 't Kindt tot het gebruik van verschillende stallen in stadseigendom "om de selve by hun gheemployeert te worden tot het inleggen van fouragien". 24. Lenders, P., Gent, een Stad tussen Traditie en Verlichting (1750-1787), Heule, 1990, p. 143. 25. Nève de Mervignies, J., Gand sous l'occupation de Louis XV (1745-1747), Bulletijn der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, jg.41, 1933, p. 28-1 07. Overigens is er in de SAG Reeks 133 (Militaire logementen) waarin de toenmalige herbergen veelvuldig aan bod komen, niet zoveel te vinden omtrent De Groene. Een enkele keer kreeg Lieven 't Kindt paarden te "logeren" in zijn hof en stallingen (Reeks 133, nr. 14, notitie op 10 Mei 1746); een andere keer (Reeks 133 nr. 26, op 27 October 1746) was het de beurt aan een "chirurgien et son aide". 26. SAG, Reeks 15311, Kohieren van het huisgeld nrs. 105 en 106, f. I.

20


27. Drie kinderen 't Kindt werden vermoedelijk in De Groene geboren (doopregisters H. Kerst, 1744, 1747 en 1748). Hoe het verder afliep met Lieven weten we niet. 28. Gazette van Gendt, jg. 1750, nr. 101 (Suppl. 17 December). 29. SAG, Reeks 114, Diverse rekwesten nr. 7 (1760). 30. SAG, Reeks 533, Stadswerken nr. 227: "... dat den selven waterloop tuschen het militair hospitael Den Groenen ende de straete moet worden ghesuivert tot up den auden grondt" (26 Juli 1782). 31. Evrard, A., Goossens, N., Kluyskens, P., Rambaut, A., Thiery, M. Acht Eeuwen Gentse Ziekenhuizen, Gent, 1993, p. 175-178. De Groene wordt hierin niet vermeld. 32. SAG, Reeks 133, Militaire logementen nr. 48 (1777). 33. SAG, Reeks 536, Acten van erfscheiders nr. 7 (1770). De stadserfscheiders bepaalden in 1770 dat de stad voor de twee huisjes jaarlijks vijf pond grooten courant moest betalen aan de eigenaar, de buidevetter en ledertouwer Heynderick Van der Veken. 34. SAG, Reeks 534, Stadswerken nr. 25, f. 3, 93v, 122v. Oudere betalingen in de stadsrekeningen (SAG Reeks 400), zoals bv. deze vermeld in noot 5. 35. SAG, Reeks 15311, Kohieren van het huisgeld nr. 108, f. I. 36. Het is duidelijk dat hier in 1743 vermoedelijk een en ander niet uitgevoerd zoals op de gevelplannen aangegeven stond. Misschien was het oorspronkelijk de bedoeling om het kleinere huis met de poort, waarvan de aanvraag eerst ingediend werd, tegen aan de oude Groene te bouwen. Toen Lieven 't Kindt ook toelating kreeg om zijn tweede huis boven op het waterloopje te bouwen, kon hij de rooilijn verleggen en werd een wijziging in het eerste plan noodzakelijk. 37. Tot 1785 had Van Driessche zijn lijndraaierij aan de overzijde van de Leie aan de Oudevest. In 1789 wordt hij in de "Wegwyser" vermeld als gezworene ven de "Neeringhe van de Lynedraeyers" aan het Sint-Jacobsgodshuis, m.a.w. in de Groenbrugstraat. 38. Devriese, L., Beluiken en huisjescomplexen. Ontstaan en evolutie in het 18de eeuwse Gent. Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, Gent, jg. 20 nr. I, p. 8-28. 39. SAG, Reeks 15311, Kohieren van het huisgeld nr. 101, f. 17-16v. In 1776-1778 was er reeds de vermelding (in SAG, Reeks 15311, Kohieren van het huisgeld nr. 68, f. 9 e.v.) van "zeven naereen volgende items (huisjes in dit geval) ten voorhoofde op de achter eerfve van de herberghe genaemt de Groende". Deze piepkleine huisjes van de buidevetter De Rudder waren echter aan de andere zijde van het Groenstraatje gelegen (Bouwaanvraag in SAG, Reeks 535 nr. 3 (Achterleie), bundel 5.). 40. SAG, Reeks DD, nr. 5, p. 106-106v. De aantallen huisjes stemmen niet overeen met de aantallen op het plan (Fig. 7) dat een twintigtal jaren later opgemaakt werd. Misschien waren er intussen al een paar van die bouwseltjes verdwenen. 41. SAG, Reeks DD nr. 17, volgnr. 1291 en 1293. 42. Deneckere, G., Sire, het volk mort. Sociaal protest in BelgiĂŤ (1831-1918), AntwerpenBaarn-Gent 1997, p. 44-52. De uitgave van een afzonderlijke beschrijving van het katoenoproer te Gent door dezelfde auteur is in voorbereiding. 43. Gemeenteraadszitting van 7 October 1889. Onteigening van de percelen Sectie A nr. 2334, 2335a en 2335b. 44. SAG, Reeks R, nr. 363.

21


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 33 Op 24 november 1897 (dus nu meer dan 100 jaar geleden) steldeErnest Lacquet in de rubriek "Beeldhouwwerken - Museum van Stenen Voorwerpen (in de ruïnes van de St-Baafsabdij) - XVIe eeuw" een fiche op over het

Uithangteken van de Nering der Wijnhandelaars Het huis in de Hoogpoort, nu nr. 30, herbergde in 1540 de nering der wijnhandelaars die eigenaar was van dit gebouw dat de naam Perceval droeg. Zijn gevel was versierd met een uithangteken dat bewaard wordt in het Museum van Stenen Voorwerpen in de ruïnes van de St-Baafsabdij . Het is een Balegemse steen van een meter vijf en dertig breed en een meter vijftig hoog die gesculpteerd werd in de XVIe eeuw. De kunstenaar heeft zijn werk in twee gedeeld: het bovenste deel stelt een schild voor, voor de helft samengesteld uit het blazoen van de nering en de Gentse leeuw, opgehouden door twee geiten; links van de toeschouwer steken gezellen een vat open; rechts schenkt een schenker de wijn uit. Het onderste deel stelt Noach voor die door dronkenschap in slaap gevallen is en bespot wordt door Cham. Semen Japhet achten het een vrome plicht zijn naaktheid te bedekken. Op de achtergrond, een naïef symbool van de dronkenschap, een zwijn dat een tros druiven verslindt. Het geheel is kunstig omlijst met opklimmende wingerden beladen met vruchten. Het oud huis van de wijnhandelaars werd afgebroken in 1836 door de eigenaar M. Eugène Van Damme-Van Bloonde en vervangen door een nu nog bestaand banaal gebouw (I). 22


Dank zij de bemoeienissen van M. Regnaut, lid van de Stedelijke Monumentencommissie, werd dit bas-reliëf door de eigenaar geschonken aan het Stedelijk Museum. (I) Universiteitsbibliotheek van Gent. Registre A des procès-verbaux de Ia Commission locale

des monuments, Séance du 18 décembre 1836.

Nota van de Redactie: De afbeelding die deze fiche illustreerde is een gebrekkige en eerder approximatieve benadering van dit uithangteken. Een veel duidelijker beeld is te vinden in het boek van Ronald De Buck "Van Wijn in Gent tot Gent in wording"- p. 215.

HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-MACHARIUSKERK - Sint-Machariusstraat Vanaf 1835 vervulde de refter van de gewezen Sint-Baafsabdij de rol van hulpkapel van de Sint-Jacobsparochie. Dit bleef zo tot in 1873 wanneer SintMacharius tot zelfstandige parochie werd verheven. Door de bedrijvigheid in de wijk rondom het slachthuis en de veemarkt groeide het bevolkingsaantal gestadig aan waardoor de bouw van een nieuwe parochiekerk noodzakelijk bleek. Op 13 juni 1880 werd de eerste steen gelegd van het nieuwe bedehuis toegewijd aan de H. Macharius. De voltooiïng greep plaats in 1882. Het ontwerp is van de hand van Arthur Verhaegen-Lammens, maar architectE. Neve zorgde voor de uitvoering ervan. De kerk kreeg de vorm van een neogotische kruisbasiliek. De westtoren geraakte slechts afgewerkt in 1893 en werd in 1956 hersteld onder leiding van architect Bressers. Pas op I 0 september I 890 wijdde Mgr. Stillemans de kerk in. In I 987 onderging ze een grondige restauratiebeurt. Toen verdween definitief het vieringtorentje.

Het interieur Het hoofdaltaar stamt uit 1881-1882. Het tabernakel werd in 1883 besteld bij het huis Bourdon-De Bruyne in de Cataloniëstraat te Gent. · De twee gotische altaren, opgesteld in de kruisbeuken, vervaardigde R. Rooms in 1900. Ze zijn respectievelijk toegewijd aan de H. Macharius en de H. Huber23


tus. Vier taferelen vertonen de voornaamste gebeurtenissen uit hun leven. In 1890 leverden de gebroeders De Clercq uit Merelbeke het eikehouten koorgestoelte. De preekstoel, vervaardigd door P.C. De Preter uit Borgerhout in 1851, is afkomstig uit de gewezen abdijkapeL De kuip is versierd met taferelen die de H. Hubertus, de Samaritaanse vrouw en de H. Macharius afbeelden. Het baldakijn wordt ondersteund door een engelenbeeld. Op de vier onderste hoeken van de kuip bevinden zich de symbolische voorstellingen van de vier evangelisten. Onder de kuip staat het beeld van de H. Macharius die de goddelijke tussenkomst afsmeekt voor de genezing van zieke schapen. Karel Anneessens bouwde het orgel in 1885. De gewelven werden vervaardigd uit rood Rigahout In de zijbeuken zijn ze beschilderd met passiesymbolen die ook terug te vinden zijn in het houtsnijwerk van de twee neogotische biechtstoelen. Die in het koor zijn versierd met symbolen die in verband staan met het misoffer, een thema dat eveneens voorkomt in het houtsnijwerk van de vroegere communiebank en op de twee grote kroonluchters. De glasramen van het koor hebben een opvallend kleurenpalet. Centraal staan de H. Drievuldigheid en de symbolen van de vier evangelisten afgebeeld. Daarnaast de voorstelling van de twee patroonheiligen van de kerk: de H. Macharius en de H. Hubertus. De drie glasramen in de rechterkruisbeuk stellen respectievelijk de H. Lieven, de H. Jozef en de H. Bavo voor. De glasramen van de linkerkruisbeuk zijn toegewijd aan de familie van de H. Maagd. Op de plaats waar zich vroeger de put van Sint-Macharius bevond, staat nu, in het portaal, een waterpomp. Achteraan in de kerk staat het beeld "De H. Macharius met de pestlijders". Het werd in de processie van 1867 meegedragen door de in 1835 gestichte Broederschap van de H. Macharius.

BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in BelgiĂŤ - Architectuur- deel 4nb N.O- Stad Gent, p. 386/387. - Van Wesemael M(aurice): Over Sint-Macharius, de populairste aller Gentse heiligen, in: Ghendtsche Tydinghen 1981, nr. 5, p. 242/262.

HEILIG KERSTKERK of. SINT-SALVATORKERK- Sleepstraat De oorspronkelijke Heilig Kerstkerk stond vroeger in het Sint-Baafsdorp. Zij deed dienst als parochiekerk van dit dorp en was gebouwd ten zuiden van de abdijkerk, even buiten de ornheiningsmuur van de abdij, op de plaats waar zich nu de Sint-Machanuskerk bevindt.

24


I. H. Kerstkerk.

25


De oudste gegevens over dit bedehuis gaan terug tot I 072. In dat jaar wijdde de radbode van de bisschop van Noyon en Doornik de kerk. Onder abt Everdeyus werd ze verbouwd en op 21 juni 1195 opnieuw ingewijd door bisschop Stefanus van Doornik. Nadat de Gentenaars in 1539 in opstand waren gekomen tegen Keizer Karel, besloot deze in 1540 het Sint-Baafsdorp af te breken om er het Spanjaardkasteel op te trekken. Door deze maatregel, bedoeld om een oogje in het zeil te kunnen houden op het weerbarstige volk van zijn geboortestad, werd ook de Heilig Kerstkerk met de grond gelijk gemaakt. Ondertussen was men nog met de bouw van een nieuwe kerk begonnen. De werken duurden reeds meer dan dertig jaar en waren nog niet voltooid toen men met de afbraak begon. De relieken en de parochiediensten vonden een tijdelijk onderkomen in de kapel van het Sint-Jacobshospitaal op het Nieuwland. Het godshuis van SintJ acob werd in 1283 gesticht door Heindrie Goethals en bood onderdak aan zevenendertig vrouwen. De kapel verdween in 1795. Op aandringen van de beheerders van het godshuis verhuisde de parochie op 14 december 1541 naar de kapel van de Zoete Nood Gods of 0 .L. Vrouw van Zeven Weeën. Deze was gelegen op de plaats waar zich nu de kerk bevindt. Ze dankte haar naam aan het feit dat ze onderdak bood aan het beeld van de Nood Gods, waarover later meer. De kapel maakte deel uit van een godshuis voor blinde lieden, in 1370 gesticht door Pieter vanden Leyen en zijn echtgenote Margareta. Het gebouw dat nu dienst deed als parochiekerk, had slechts één beuk en vier vensters aan elke zijde. Het was vrij klein en voldeed bijgevolg niet voor de parochiedienst Dank zij giften en inkomsten kon de kapel verhoogd worden. Van zijn kant schonk Keizer Karel 6000 Italiaanse kronen, een compensatie voor de afbraak van de vroegere Heilig Kerstkerk in het Sint-Baafsdorp. Tussen 1560 en 1570 werden de midden- en zijbeuken bijgebouwd. De eerste bisschop van Gent, Cornelius lanssens (of Jansenius) wijdde de kerk in 1571. Zij was kruisvormig en opgetrokken in laat-gotische stijL Het koor en sacristie werden pas in 1722 bijgebouwd. In de jaren 1810-1812 voorzag men de kerk van een nieuwe voorgevel in neoclassicistische stijl naar een ontwerp van architect P.J. De Broe, waarna ook het interieur een aanpassing kende in dezelfde stijl. Reeds in 1855 bracht men het inwendige van de kerk in haar oorspronkelijke staat terug, zijnde in laat-gotische stijl. Het koor werd in 1857 voorzien van polychrome muurschilderingen naar een ontwerp van Theodore Canneel. Centraal is een vijf meter hoge Christusfiguur afgebeeld die naar het opzet van de kunstenaar de ganse kerk domineert. 26


Het interieur

De preekstoel. De preekstoel, door sommigen toegeschreven aan Lieven Mensch, dateert uit 1737. Hij is 7 Ă 8 meter hoog en is door middel van een mes uit eikehout gesneden. De verschillende onderdelen werden samengevoegd zonder gebruik te maken van lijm of nagels. Op het voorplan staat een levensgrote figuur van de Zaligmaker met in de linkerhand een groot kruis. De drie zijden van de kuip zijn versierd met groepen in half-verheven beeldhouwwerk en stellen respectievelijk voor: "De boodschap", "De geboorte van Jezus" en "De H. Jozef met het kind Jezus aan de hand". Op de hoeken van de kuip zitten kleine engeltjes met daaronder drie symbolen van de evangelisten, nl.: de Os (Lucas), de Arend (Johannes) en de Leeuw (Marcus). Aan de achterzijde vindt men de afbeelding van een hoofd, mogelijks de vierde evangelist Mattheus. Het meubel wordt beschouwd, na dat van de Sint-Baafskathedraal, als het mooiste van Gent. Schilderijen. In de zeventiende eeuw dichtte men de bovenvensters van de kerk en verving men de galerij door twaalf doeken van Nicolaas De Liemacker. De kunstenaar was een geboren Gentenaar en tevens parochiaan van het Heilig Kerst daar hij ~ woonachtig was in de SleepstraaL De schilderijen geven twaalf episoden weer uit het leven van Christus. Rechts, beginnend van het koor: "De doop van Christus", "Jezus door de duivel bekoord", "Jezus, slapend tijdens de storm", "De opwekking van Lazarus", "De genezing van de blindgeborene" en "Jezus verjaagt de kooplieden uit de tempel". Links, vanaf het koor: "De gedaanteverandering op de berg Thabor", "De bezetene wordt van de duivel bevrijd", "Jezus en de Samaritaanse vrouw", "Jezus geneest de lamme", "De wonderbare visvangst" en "De intrede in Jeruzalem". De doeken zijn vijf meter hoog en vijf meter breed. In 1896 ondergingen ze een reinigingsbeurt. Toen men in 1970 de kerk herschilderde werden ze afgenomen om gerestaureerd te worden. De restauratie nam tien jaar in beslag (19731983). Theophile Lybaert schilderde tussen 1890 en 1899 de veertien staties van de kruisweg waarvoor Matthias Zens de omlijsting en het houtwerk aan de muur leverde. In de linkerzijbeuk bevindt zich de Sint-Jozefkapel, voorzien van een barokaltaar. 27


2. H. Kerstkerk. Interieur.

28


... 3. H. Kerstkerk. De preekstoel.

29


De zeven schilderijen die deze kapel sieren werden geschonken door de aartshertogen Albrecht en Isabella. Zij zijn van de-hand van Hendrîkvan Baelen en dateren uit 1604. De stichting van de Broederschap Vaf!_de H. Jozef door de aartshertogen dateert uit datzelfde jaar. Onder de doeken van Hendrik van Baelen hangt het portret van kluizenares Madeleine de Trazignies. Zij was het die aandrong op de stichting van de broederschap. Op het barokaltaar prijkt een "Vlucht uit Egypte" van J. Erasmus Quellin uit 1666. De oudste schilderij die de kerk bezit is een drieluik geschilderd door Maarten Van Heemskerck in 1557. Centraal stelt het een kruisigingsscène voor met op het linkerluik de Ecce Homo en op het rechterluik de Verrijzenis. ·Verder bezit de kerk nog werken van Antoon van den Heuvel, Jan van Cleef en P. van Hanselaere. Beeldhouwwerken. Als voornaamste beeldhouwwerken vermelden we: een houten gepolychromeerd beeld van de H. Jozef van omstreeks 1600 en een merkwaardig gepolychromeerd beeld van Sint-Anna van Ardenborch. Veruit het belangrijkste beeld is dat van de Nood Gods. Het dateert uit 1375 en werd uit eikehout gesneden door Jan de Bloc. Tijdens de Geuzentijd werd de kerk op 29 juli 1578 door de Calvinisten verwoest en geraakte het beeld van de Nood Gods verloren. Een door kanunnik Lavaut opgetekend volksverhaal wil dat het in het water werd geworpen. Verder verhaalt Lavaut daarover: "Einde 1584 zagen enige voorbijgangers 's morgens vroeg een houten beeld in de richting van het (oude) Muidebrugsken drijven. Zij haalden het stuk uit het water, het was het verloren O.L.Vrouwbeeld. Het werd naar de kerk gedragen, die op dit vroege uur nog gesloten was. De mannen plaatsten hun vondst dan aan de voorgevel. De kerkbedienden, niet wetend hoe voor het beste gedaan, lieten het daar. Maar de volgende dag vonden ze het beeld op het altaar naast de sacristie, waar het, hoe dikwijls ook verplaatst, telkens werd teruggevonden." Van binnen en zelfs van ver buiten de stad kwamen mensen voor het beeld bidden om verlost te worden van allerlei kwalen. In 1585 herstichtte Simoen Vriendt de Confrerie van de Nood Gods, in 1629 door bisschop Antoon Triest officieel bekrachtigd. Tijdens de donkere dagen van het Frans Bewind bewaarde Pieter Parisie alles wat met de confrerie te maken had samen met het beeld. In 1803 ijverde hij er voor de confrerie nieuw leven in te blazen. Tijdens de cholerajaren, vooral in 1832 toen men één dodelijk slachtoffer telde op negenenzestig inwoners, zocht de bevolking van het Heilig Kerst haar toevlucht tot het beeld. 30


r¡. '

'

4. H. Kerstkerk. Het orgel.

31


Het reliekschrijn. In de linkerzijbeuk bevindt zich een zilveren reliekschrijn. Op de halfcirkelvormige kast staat in het midden de H. Rochus in pelgrimsmantel met aan zijn zijde een engel en een hond met een broodje in de muil, afgebeeld. Links daarvan: de H. Adriaan, gekleed als Romeinse krijger, met in zijn linkerhand een aambeeld. Rechts: de H. Antonius met aan zijn rechterzijde een zwijntje. De drie worden beschouwd als pestheiligen. Het orgel. Het huidig orgel bouwde Agneessens in 1896. Het is dringend aan restauratie toe. Ondanks een drietal pogingen om het te herstellen wordt de afwerking steeds weer uitgesteld.

WOKKAPEL HEILIGE MARIA GORETTI- Blaisantvest De eerstesteenlegging van de wijkkapel toegewijd aan de H. Maria Goretti vond plaats op 25 augustus 1960. Voor de bediening deed men een beroep op de paters Jezuïeten. Parochiaal is ze afhankelijk van het Heilig Kerst. Op 25 december 1960 werd ze ingewijd en op 31 mei 1961 geconsacreerd. Een tijdlang trokken de bewoners uit de omgeving ieder jaar op bedevaart naar de kapel van de bekende Jezuïetenpater Adolf Petit te Drongen. Voor de verplaatsing charterden ze eeil buurttram. Wanneer het weer het toeliet werd een mis in openlucht gecelebreerd op het Drongense dorpsplein. Eveneens op het territorium van het Heilig Kerst richtte men later een wijkkapel op in de LimbastraaL De bediening werd eveneens toevertrouwd aan de paters Jezuïeten.

BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België- Architectuur- deel 4nb N.O- Stad Gent, p. 403/407. - Winnepenninckx J.: Het beeld van de Nood Gods uit de H. Kerstkerk te Gent gestolen, in: Kapel en Beeld (datum onbekend).

DavidMAES ('t vervolgt)

32


DE ZAKBROEDERSSTRAAT (NU APOSTELHUIZEN) Den broeders van den zacke waren naar alle waarschijnlijkheid arme scheepslossers (havenarbeiders) die in kleine schamele huisjes woonden, langsheen de boorden van de huidige straat Apostelhuizen, in het nieuw-stedelijke gebied Overschelde (vanaf 1254 aan Gent gehecht). Hun werkterrein aan de Schelde lag vlakbij: de havenzone van aan de Keizerpoort tot aan de Oude Beestenmarkt, nu beter bekend als de Hondenmarkt Omdat zij niet als een zuiver reli gieuze broederschap vermeld worden in het werk van Paul Trio 1, verwerpen we de hypothese van Victor Fris2 en kunnen wij vermoeden dat de Zakbroeders een religieus caritatief ambachtsbroederschap of ambachtsgilde vormden (niet te verwarren met een politiek mondige "nering"). Hun verblijfplaats

l

Ontleend aan Decavele J ., Pan oramisch gezichc op Gene in 1534, Brussel, 1975 .

33


wordt voor het eerst vermeld in 1269: over Schelde bi den broeders van den zacke3. Dat er in 1269 nog geen politiek mondige neringen waren vormt geen belemmering voor onze hypothese. Ambachtsbroederschappen of ambachtsgilden waren er toen wel al, want het is uit deze gilden dat later de machtige neringen zullen opstaan. De broeders van den zacke of Zakbroeders zullen het echter nooit tot een nering brengen. Wél vinden wij hen mogelijk terug in het Gilde van de Arbeiders van Onze Lieve Vrouw van de Zilverenberg die het voorrecht hadden in het lossen ende laeden van alle coopmanschappen uyt ende in alle soorten van schepen van aen de Keyserpoone tot aen de Roodethorenbrugghe ende Beestenmerct4. Om de naam Zakbroeder ten volle te kunnen begrijpen, moeten we ons goed realiseren dat vroeger bijna alle goederen in zakken of in balen toekwamen. Ook een baal is een soort zak. Onze oude Zakbroeders moeten zakkendragers geweest zijn, die ondermeer actief waren aan de Koepoortkaai5. Het hoeft ons dus niet te verwonderen dat de oude naam voor Koepoort, Zakbroederspoort was: vanden werke ande Zachbroedersporte ende van 1 mure te makene6; somme van den werke anden mur buten der ponen ten Zachbroeders1. De reden waarom er op die plaats in Gent altijd een aparte havenarbeidersgilde bestond, is te zoeken in de spreiding van de Gentse havenactiviteiten. De grote Leiebaven lag in het westen van de stad en de kleinere Scheldehaven in het oosten. De pijnders8 (zakkendragers) van Tusschen Brugghen, die het wel tot een nering gebracht hebben9, opereerden aan de belangrijkste loskaden: de Graslei en de Koren lei. Om efficiënt steeds arbeiders bij de hand te hebben aan de andere kant van de stad, aan de Schelde, waren de Zakbroeders broodnodig. De Zakbroedersstraat werd ook nog Sakebandstraat genoemd.

NOTEN l. Trio, P., De Gentse broederschappen (1182-1580), in: Verhandelingen der Maatschappij

voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Deel XVI, Gent, 1990. 2. Fris, V., De oude straatnamen van Gent, Gent, 1925, p. 176. 3. Gysseling, M., Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen/ Brussel/Gent/Leuven, 1954, p. 72. 4. Claeys, P., Les associations d'ouvriers débardeurs ou portefaix, "Aerbeyders" à Gand au XVIIIe siècle, Gand, 1906, p. 60. 5. Diericx, C.L., Mémoires surla villede Gcmd, Deel2, Gand, 1815, p. 430, oudste vermelding Koepoort: ligghende over Schelde, beghinnende van der vesten bachten huckel-ram, streekende tot by de coe-poorte ( ... ) 5 meye 1399. Interpretatie Diericx: on les qualifiajadis de porteurs dè sacs (sacke-broeden;), et ils semblent avoii donné leur nom à la rue di te de sackebroederstraete, dontil s'agit déjà dans un contrat du 4 octobre 1378. 6. Vuylsteke, J., Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 1280-1336), Gent, 1900, p. 458/30. 7. Ibidem, p. 724/6. 8. De Potter, F., Gent van den oudsten tijd tot heden, deel3, Gent, 1885, p. 67: (... )als deken van de piiners ter Leyen (... )dat so wie met hemlieden piinen sa/ ende den sac draghen (... ). 9. De Pauw, N.!Vuylsteke, J., De rekeningen der stad Gent, tijdvak van Jacob van Arrevelde ( 1336-1349), deel3, atlevering 2, Gent, 1885, p. 485.

Ronald DE BUCK 34


"OVER DE DWAELENDE JONGHEYD" Na de rupsenplaag, de ballon aan de St-Jacobstoren en de gekkekoeienziekte, zijn we bij "' t konijneeten" van tegenwoordig beland. Je weet wel, "Want, ' t ès toch wried teegewoordeg" Als je, zoals ik, al 32 jaar in ' t onderwijs staat, kun je over dit thema toch wel een woordje meepraten. De jeugd zou natuurlijk de jeugd niet zijn als zij niet , zoals wij vroeger, "een beetse dwîrs in de zak" was. "De jeugd van tegenwoordig heeft geen tafelmanieren meer. Zij spreken ongevraagd en gaan niet meer recht staan als de ouderen binnenkomen " kloegen de Griekse ouders al enkele honderden jaren voor onze tijdrekening. Om u gerust te stellen dat het nagenoeg twee eeuwen geleden "uuk van dadde" was, schotel en we Je een aflevering voor van "De Vlaemsche Spie, of samenspraeke tusschen Tysken, Teeuwken en andere persoonen. " De "Eer. . . , ·: . ·'•!' . . ,.. . V~L-:A, E M E : ste Verdeeling" (deel I ) gaat "Over de Dwaelende ]ongheyd". Het minischandaalkrantje werd uitgegeven "te Gend, By PFJ. Kimpe, OF · SAMENSPRAEKE in de Donkerstege by de Kaammerkt." Er verschenen I 0 losse afleTUSSCHEN veringen die in totaal II4 pagina's TYSKEN, TEEUWKEN tellen. (I) EN' ANDERE PERSOONEN. De schimpschriften verschenen omstreeks 1800 en staan vol kritiek en beledigende aanvallen op bekende personen, die met naam en toenaam of soms alleen met de voornaam genoemd worden maar waaraan wijkgenoten toch genoeg hadden om de persoon in kwestie met het grootste gemak te identificeren. In elke wijk, elke straat heerstte eigenlijk een beetje Word uytg~ geven te GEND, een dorpsmentaliteit. Ons kende ons By P. F. J. 1\IMPE, in de Donkerstege en wel en wee verspreidde zich via de by de Kootnmerkt, · "commeeren" de "Wandelende gazetten" en "Radio Trottoir" als een Voorblad van het eerste nummer van de "Vlaamlopend vuurtje.

a

s'ê E;

sche Spie" met als blad versiering een rokende pot als om te zeggen : laat dat potje maar gedekt , anders gaat het te veel stinken ... (Verzameling E. Levi s)

35

In andere afleveringen vinden we er verwoede uitvallen tegen kerkelijke


IERSTK. PE'R.D"'E EL lNG.

----------··----

OVEf\ DE DW\ELENDE

J 0 N G HE Y D.

Begin van pagina 3 met illustratie. (Verzameling E. Levis)

gebruiken, ceremonies ~n de katholieke clerus. De dialogen behandelen schandelijke en scabreuze onderwerpen zoals de lichte ·zeden van dienstpersoneel, de vroegtijdige perversiteit van de jeugd, enz ... Over dit laatste onderwerp gaan we u vándaag "het boekske - zeg maar 't gazetse - openleggen" De toenmalige en latere "beau monde" was niet zo opgetogen met: "Cet écrit ordurier, ou il est souvent question des maisons de prostitution, semble y avoir été rédigé" (Dit vuil geschrift waarin er vaak sprake is over prostitutiehuizen, lijkt daar wel opgesteld te zijn), schrijft Van der Haegen bitter . Met deze schrijfsels was Kimpe aan zijn proefstuk niet, want omstreeks 1798 publiceerde hij reeds de "Sysse-Panne". waarin hij iedereen zonder aanzien 36


des persoons "zijn sijsse gaf'. Het was zelf het vervolg op een gelijkaardige publicatie gedrukt door J.B. Dullé en was specifiek gericht tegen het werk "de Protocole Jacobs" en tegen de katholieke priesters. Iedere aflevering heeft ook hier weer een aparte titel en behandelt een specifiek onderwerp zoals de onkunde van dokters, de onmenselijke behandeling van patiënten in hospitalen, de miserie van de soldaten, de onverdraagzaamheid van de overheid, de kerk, enz ... Van der Haegen schrijft: "Nous ne connaissons que deux exemplaires complets de cette publication satirique" Het drukken en verspreiden van deze publicatie was uiteraard een doom in het oog van de goegemeente en werd op een bepaald moment verboden. De nog voorradige nummers werden in de drukkerij in beslag genomen en vernietigd. Zo'n krantje is dus een zeer zeldzaam collectors-item. De Drukker J.F. Kimpe werd gevangen gezet maar kwam vrij na een verweerschrift: "Défense de J.F Kimpe, Imprimeur signataire dune brochure, nommé vulgairement "De Sysse-Panne ", devant Ie tribunal de Gand, Ie 29 Nivose an 8. "(2) De hoofdrolspelers Tysken en Theeuwken (verkorte Nederlanse vormen van de Hebreeuwse namen Matthias en Mattheus) . Teeuwken is de zoon van Tysken. De andere personen die in ons verhaaltje aan het woord komen zijn Cato (v.h. Grieks Katharina, ook Kathelijn, Kattie, Katrein), dochter van Tysken, een niet nader omschreven meester Gappaert, Pirro (Pierrot, Pier) Warry (Waeri) en Patintjen, (Patijntje) broer vanCatoen Teeuwken, zoon van Tysken. In 't Gents dialect Vooraleer aan 't lezen te gaan, schakel je automatische leespiloot om naar "Gentsch". Voor rasechte Gentenaars kan de tekst hoegenaamd geen probleem zijn. "Veur buitenlanders" en ter verduidelijking van enkele begrippen zijn voetnoten voorzien. We wensen je veel "Gentsch" leesplezier! Eddy "den Twiedekker" LEVIS

T-eeuwl:en · . L t'samen den goeden d~~· T1rlc.en Willekom Teeuwken, wat geluk van u tt hier zien i CattJ

A

Neemt eenen stoel

T~euwken,

en laet ons wat ~lappen.

zet u ne~t

·

Teeuwltn. Ma.er wete gulder geen nieuws • . 37


Tysken. Og r.eeme •••• _maer wiJde wa weten. '.k hek ik gisteren wel. 'oen- Brief gekregen van myne Zeone Patintjen i uyt het, leger.. TennDbfJ. Wat schryft hy, Vader Ty~? . Jrysken Volgens da myn dochter my heêt veure geleze , schryft hy , dat hy ginter content es , en wildig leeft. OJ - T1 euwten.

Ik zou dat geloovtn als ik het zou zien. TyJ.l:en. 'X zoet ook ge\ooven aes 't '.kik zo~ zien. Cato _ 'T mag'er ga en zoo 't wilt, hy is 'er doch beter als t'nuys, hy mag daer nog schieten als 't hem lutit, en gaen by wie hy wilt; en als hy t'huys is, hy en mag niet, als geelc (•J dagen in den hoek van de schanwg-titten, (){op zyn slaepkamerk en, en nog alleene, 2onder eenig gezelschap, doet dat geen aagrin(lJaen een Jonghefd:.• die nog geirn(1J tegen imant spreekt. 'k Waer jongman, '.k. ging 'er ook seffens ond~r, 'k zon dan nog mogen zien waer de kate kyk.r; mau nu moet ik ahy~ t'.huys blyven, 'k ~n mag nievers gaen_ bf tegen niemant spreken, ,.k láet u denken wat sagrinjJk heb, mac:r myn broêre doet nu war hy wilt. T1euwken. Cato gy gaet bfyë zyn dat uw ouders u eenvouwdi5 opgekweekt hel..Jben als gy zult groot zyn. Cato•

.A_!s een .kind begint zyn vershmd te kry~ 'tmag wel iet van de weireld weten. Tjsk.en. · Daer en es niet da gauwer geleert word aes dadefl want zoo dame 'en kind op de 38


straete laet spelen , ze leeren ' t genoeg, en. 'ces daer mé danze kaepérteni;JWorden, en zoo de.nze 'neo stuyver vyfzèsse,winrien, ze gaen 'en lief zoeken , enz.espreken van {fol te trouwen of van na~r P1ys te gaen .,.. ge· lyk of dage zoet zeggen ze winnen 't al.bJ) Zoo lang aesze in hulder moeders keuken zynpynzen ze niever~p, .want 't zyn de· vette brokken die hulder steken ; maer ZoO dan ze van huys zyn, ze pynzen al 011l .

weêr te .keeren.

Gappaere. G?bebt gr9ot· gelyk, van zulke dwaelgeesten weet ook re spreker!. ·

.

J(Ystzn.

1'4eeater Gappaert , es 't .nog iet da. wel es, vertelt het ons nuy eens. . .

Cato.

·

.l;>rinkt eerst, Meester Gappae~t•. Gappaert. Ik vraeg excusieljJJjoffrouw; ik zalwe' dat groot glas nemen, om u plaisie.r te :doen.

· Cata. . ·· Het is ook wel. Maer Gappaert .tikt eens. Gappaert, ·

Joffrouw en neemrhet my nie,t kwaelyk, 'ren is van myn gewoonte ·niet; want terwyl men tikt e~ kan men niet drink enJ en 't is dan cvegauw verscnaeltff-fbp hun_ ge_zondheyd al t' samen•••• Na om u te vertellen van die d wael&eesten, tent gy wel den Zoon van den .Knopmaeker , die Onderbergen gewoont heef[··.en f\U woont· in de Zwarte- zus ters·straetè , hé •. hé ..• 'à: zoa hem wel duvzendmaet·noem·en•••• hy heet •.• • · · Teeuwk.en. Is ~c misschien Pir.o Wt~rrJ, dien hooveir. digen zot, rlie bagaze~"'êie daer van zyn lief: Collette lmy" weg gekuyn is,. om- dat zy had gehoord dat hy vele by ander Mys-, keus zat. 39


't

Gapp:~ertt' · Is den oudste , die: daer Rver een jaer 1

ging nieuwen P ..\RlGIKNl"' 'Worden, hy vroeg 't aen zyn vader om te· gaén , zyn vader zeyd :ga ct maer op jon(en, liever van dag als morgen , daer zyn twee geele kroo.;. · nenl11lvoor reys-geld , maer zoo dan-ze op zyn, __gy zult Jek er weêre komen ? is 't .niet waer·? · Piro WarYy. Wat zegt gy vader weêre komen , neen, n~en, in dry of vier jaer kom ik niet weêr.

Gappaert. 't Is hy , dien windmaeker was veerthien dagen weg,. ik vond hem i11 de Bon• navonture(!'bezig met dansen op zy fransch, met .Annekm de W.... , ik s.2.r~k hem van tyn ryze hoe zy voorgaenenwas ' hy zeyde dat hy heefc moeten weêrkeeren of dat. hy moest dienen') en alzoo aluymde (1f) by beschaemdelyk weg.

.

Jrysk!n.

Wa wi~lc '.kik zeggen, 'r es 'en kin:leraez e. {U) Teeuwk.en. Maer Tysten, laet ons eens spreken \'an dien Brief. van u wen

Zoon, en

zegt

ons wat hy behelat~~

Cato. Ja vader, legt he~ ons eens nyt. . TyJiln. · Teeuwken "ilde.gy hem 'nen keer zelve lezen, want '.k en zie't nie wel meer. Tee uwken. Gelyk 't u belieft, Vader Tys.

Cato. D·aer is den Brief var: myn Broêt Patint. jen Mynheer, leest hem eens datwy,t hooien. (Tt!eUU;km le1 st den Brief.) B.:minden Vader, ~) ,, Naer U-L. gegroet te hebben , neme ,; ik de libeneytJJ- L te schryven dat ik 40


,, teg.er. woordig onder het derde bataillon ,, van de ~roene Jaegers ben, e/.J dat ik " my hier in 't leger wel en wildig:;'bevinde. " Ik diene de R epublike met yver·; " en Jaet u myne afwezendheyd niet ver.. " drieten; ma er zyt gerust in my , ik ben " nog welvaerende , en ik zal tragten zoo " gauw 'tmy mogdyk is over te komen, " om U ·L te voldoen ; maer ik en zal " niet blyven , want ik heb hier te veel ,, goede dagen om t' huys te blyven, zoo " dan lieven Vader, la et mv liever stryden ''· voo~ ons Vaderland, op dat allen twist ~, mag verdelgd worden , om dan gezae· " me.ntTyk te I even in heyl en vrede. , , Bid de U-L. myne hertelyke groetenis se " te doen aco myne Moeder , Zusters en ,, Vrienden " Waer mede ik d'eer heb te zyn, U wen ondudaenigen

Zoon, Patintjtn. Wa~r ay.fl zyn gtdachten, hy zegt da.t by wel wilt naer huys .komen om u te bezoeken ; maer niet_ om te blyven.

TJik.en. En spreekt m~., v~-~. da ,kind niet,.,,. ge zoeter grys ha_iren van.· krygen ,. zoede_r,"laes ge. zukken uingeri3Jlftoort, en 'da nog van uyw eyge kind; k.we.~kr to~ns kinders, 'ces waer me vind 'g~en 1\in:ders meer, ·warit zoo danze 'en jrter of zess.e oud zyn , ze durven UY.W ·•r haf[ van 't höoft spreken • durven ze~.tl}verdraegd' gy dat toens ouwer. 0.')

· Gappaert. Dat is waer , eu dat medr is, ze d~rvea

naer d'herbergen gaen , van als zy Schier atleene ..konnen loopen.

'I}sk.tn. (Jo) 'k Was zondag lest in 't GELUL, in 't

keyter6traeljenf3/! bëzh~ me kaerten , en daer 41


kwaem 'en hoop me jongens in , waer on. der waeren Bertjen T • .•. ~ •.• , ] Bé{ K• • • • •• • . • ., die vraegtte-g~n ths9che Bier, en Zt! steldege 't a~ in roeren'Pen d'eene gong veure en d'ander,naer hulderen ~ang,. ert daer was niemant Jie sprak va.n bet~le. Teeuwk~n.

Goed , goed. Gaen zy in een herzy zit:n rond en zy vraegen een Joffmu w om te dansen , al is 'c dat zy niet: wel konnen gaen, en alzoo loopen zy d'een hoerberge uyt en d~ander in, en al5 het avond is, zy hebben dan twee of dry &tuyveri ver c teirJ , en zy zyn zat.

berge

Tyd.e?J.

Es cla wa'àf, Teeuwkeo. Teeuwte11. 'kEn kan 9 t niet beter wetèn Bértjm bteft

het my zelve gczeyd, zondag leatl~~h ~fen Vauxhall ~~op de Coupure.

Caló.

. 't Is een en dwaezen, kost hy niet dnnk~n ~:lls hy zulke din~en vertelde, dat by dat ·nog aal moeten hooren, dat hy p ....... ia. Gappaert. · _(31) . 't Is waer Cato aat'gy zegt. Men zien 't als de kinders groot worden, dat'er geen zeggen meer aen en is, zy doen hun goll!te .. Tysk.m. Jaens, iaen~>maer 't ergste van al d:anze toen~ avonds nog laete weg zyn , en gy ouwer, die· de ruste zoekt, .staet toensop I

cm hun in te laeten, en laete-ze wa veur de de ure staen ; ze zweiren en vloeken, komen-ze in huys dreegen uyw te slarn, en ze zeggen: sa ker"~aer blyfde zoo lang:; wat kan 'nen ouwer mé zukke kinders doen, of wa wilder-mé· doen, laere ze nie in, ze loopen voords en ze geraeken toeris nog in 't kot ~gy onwer helptser toens nyt , werkt en spaert toens om hun 'ften stuy~

zz

42


ver achter te laeteJt, of om hulder ,en man te maeken.

Gappaert. Den eeni~?;sten middel die ik wete, is: dat g,hun in~ zoud laeten, en voor die~ moment beleeft zyn Tysktn • .Es da nie ongelukkig veur 'nen ouwet

zoo veel ruyze t'.hen mé 'en ~ind' daerge zoo vele. veure moet doen eetdanze sroot zyn~

Te luwten.

Maer Vader Tys, ik hope dat 'er God Èal in voorzien , en dal,11de d waelende Geesten zullen gestaedigworden, als de duvs• tcrnisse van hun oogen zal genomen den tloor de· jaeren van verstand•.

wor•

('IJ)

Pll!t'

nsztstt ~utr tie Dienst.Bodltl· '&l;. Ut!.

NOTEN I. nummering Vd. Haegen 8075. 2. 19 januari 1800, Gent J.F. Kimpe, opgesteld doorN. Comelissen, 32 pp., !2°.). 3. wildig~ weelderig: rijk, overvloedig, luxueus, dartel, met overvloed aan levenslust, wulps, wellustig. (Van Daele). 4. geele: ganse. 5. schauwe: schoorsteen. 6. sagrin: >Fr." clzagrin" : verdriet. 7. geim: graag. 8. aes dade:"als dadde", als. 9. kaeperten: "kwaperten", kwajongens, belhamels, deugnieten. 10. Prys: samentrekking v. PARIJS, toen ook onze hoofdstad. 11. lyk of dage zoet zegge ze winnen 'tal: net alsof je zou zeggen dat ze het groot lot gewonnen hebben. 12. nievers: nergens. 13. Ik vraeg excusie: ik vraag excuus, excuseer. 14. verschaelt: wordt gezegd van uitgeschonken bier: het schuim verdwijnt snel. 15. bagaze: "ras, 'tsoortje", tuig, gemeen volk of mens (Van Daele). 16. nieuwe Parigien (>Fr.:Parisien) worden: nieuwe Parijzenaar worden, naar Parijs vertrekken. Ook toen al was de lokroep van de wereldstad groot en sprak tot de verbeelding van heel wat jongeren en gelukzoekers.

43


geele kroonen: goudstukken. "Bonnaventure ": een café-danszaal. voorgaen: verlopen. dat hy moest dienen: dat hij in militaire dienst moest. slyumde: sloop. kinderaeze: "kinderagie", kinderhoofd, halfwas. U-L.: U-lieden, U, beleefdheidsvorm. Liberteyt: >Fr.: "liberté": vrijheid. hairen: haren. zoeder: vraag naar bevestiging. "Ge zoeter grys hair van krijgen, zoeder (geen grijs haar van krijgen?)" herhaling, versterking en vraag naar bevestiging van wat daarvoren reeds gesteld werd. Betekent zoveel als: is het niet zo? 27. zukken dingen: zulke zaken. 28. durven ze: zie (24): vraag naar bevestiging: .. .is het niet zo? 29. verdraegd gy dat toens ouwer: verdraag dat dan maar als ouder. 30. 't Getut naam van een herberg in 't Kouterstraatje. 31. Keyterstraetjen: Kouterstaatjen: Klein Vleeshuissteeg, tussen de Kouter en de Korte Dagsteeg. vroeger "Nieuw Kouterstraetkin". Dit in tegenstelling met de voormalige Kouterstraat of Groote Kouterstraat (nu Zonnestraat, genoemd naat het huis "De Zonne"). V. Fris: "De oude straatnamen van Gent. 32. vraegde-ge: vroeg. 33. ze steldege 'tal in roeren: ze zetten alles in rep en roer, ze maakten veel kabaal. 34. zondag lest: zondag laatstleden, vorige zondag. 35. Vauxhall of Wauxhall: feestzaal te Ekkergem op de hoek van de BijJokestraat aan de Coupure, bekend voor danspartijen, concerten en paardencircus. 36. p....... : poepeloere (?), erg zat. 37. Jaens, jaens: ja, ze doen. (Bevestiging van wat vooraf gaat). 38. danze toens: dat ze dan. 39. saker: >Fr.:"sacré", heilig. Vloek. Nog tehoren in sakker(nonde)dzjuu ( sacré nom de Dieu), sakkerbleu (bastaardvloek). 40. t kot:, 't rolleken, de kazemistroele, de gevangenis. 41. eer danze: vooraleer ze. 42. gestaedig: gestadig: niet grillig, bezadigd, emstig (Van Daele). 43. Par naeste:"te naeste keer": volgende keer. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.

44


MUN MOEDER WAS EEN "KUULPKAPPERIGGE" Toen ik nog een knaap was, moest ik glimlachen als mijn moeder vertelde, dat ze geboren was onder de "schieven" toren van Akkergem. Haar roots waren dus bij de koolkappers van Akkergem. Mits het nodige speurwerk ontdekten wij een tiental jaren na haar overlijden heel wat interessante zaken. In een klein ijzeren koffertje vonden wij o.m. het huwelijksboekje van mijn grootouders. Op I 3 januari I 899 werd het jong gezin van Josephus Julianus Derudder en Maria Sidonia De Paepe verrijkt met een dochtertje. Op I 6 januari I 899 werd het kind gedoopt in de St. Martinuskerk en ontving de namen Germana, Alieda, J osepha, Maria Derudder. Het echtpaar woonde in de Kleine Belle-Vuestraat. "De oude straatnamen van Gent" door Dr. Victor Fris vermeldt: "Wolfstraetkin is tot in 1799 de naam geweest van het Kleine Belle-Vuestraatje (18 I 2). Oorspronkelijk was dit een smalle straat, naderhand werd de straat verbreed. Dit was de vroegere benaming van de huidige RozemarijnstraaL "De Gazette van Gent" publiceerde op dinsdag I 7 januari I 899 in de rubriek "Burgerlijke Stand" haar aangifte van geboorte op 14 januari. In dezelfde krant verscheen een bericht omtrent Prinses Clementina, de lievelingsdochter van Leopold II. Rubriek binnenland: "Prinses Clementina zal maandag Brussel verlaten om zich naar het zuiden van Frankrijk te begeven. Zij lijdt nog steeds aan een verkoudheid verleden zomer te Oostende opgedaan. De prinses zal vergezeld zijn van de heer bevelhebber baron Snoy en mevr. gravin de Lannoy, ere-dame. De afwezigheid zal drie maanden duren." Ten westen van Gent lag tien eeuwen geleden een akker- uiterst geschikt voor het verbouwen van koren. Reeds in de I Oe eeuw was deze streek bevolkt en was toen zeer uitgestrekt. Oorspronkelijk betekent akker het gezamelijk landbouwland van een dorp of een van de onderdelen ervan. Hier was dus sprake van de akker van Akkergem. Akkergem werd maar pas een volwaardig stukje Gent door de Karolijnse Concessie. Het behield zijn landelijk karakter met verspreide woonconcentraties. Het dorps uiterlijk zal duren tot het einde van de I 8e eeuw. In het midden van de I 9e eeuw nam de eigenlijke industriĂŤle uitbreiding van de stad een aanvang. Het vroegere plattelands karakter van Akkergem met talrijke weiden en meersen vindt men terug in de straatbenaming "Koolkappersstraat". De benaming "koolkappers" was de bijnaam van de inwoners van Akkergem. Meer dan honderd jaar geleden verbleven er veel warmoezeniers (groentenkwekers). De Bo's Lexikon vermeldt, dat de benaming koolkapper eenvoudig synoniem is van warmoezenier. Het was tevens een benaming geweest van een maatschappij op de Coupure (cafĂŠ Salon Napoleon). Dit als herinnering aan "De Koole" een der voornaamste windmolens van de parochie Akkergem. 45


Een deel van het Bijlokeveld heette vroeger het Kolenveld. Het was vruchtbare grond en de kwekers uit de periode 1751-1753 zagen met spijt de gronden verdwijnen bij het graven van de Coupure. Rode en andere kolen werden er geteeld. Bij het oogsten werden de kolen van de stengel gekapt. Ligt hier de oorsprong van de bijnaam? Er waren talrijke lusttuinen o.m. het Belvedere van bisschop Ant. Triest, dat niet ver van de Leie was gelegen. Rond 1625 had bisschop Triest prachtige hovingen, serren en orangerieĂŤn laten aanleggen en werden er uitheemse planten geteeld. Deze kwekerijen hadden een Europese faam en mogen als de grondlegger van de bloementeelt in het Gentse worden beschouwd. Het bisschoppelijk verblijf Belvedere stond op de plaats van de gewezen textielfabriek Van Alsberghe & Van Oost. De beul van Gent Filip Hamel had een hof aan de Coupure in het laatste deel van de 18e eeuw. In 1808 werd te Akkergem in de herberg "Frascati" de basis gelegd van de Kon. Maatschappij van Land- en Hofbouwkunde. De bijzondersteinstellingen voor hofbouw waren te Akkergem gevestigd. Vermelden wij: Beyls, De Coninck, De Cuyper, Lanckman, Spaeen Verschaffeit. De Bemard Spaetaan is gelegen op de plaats waar op het einde van de 18e eeuw door Fr. J. Spae een hofbouwinstelling werd gesticht. De Wintertuinstraat is een herdenking aan het buitengoed van oud-burgemeester de Kerchove. Het was een lusthuis met mooie serres. In de 19e eeuw waren de parochie- of wijkkermissen volop in voege. Tijdens het Frans bewind werden de parochiekermissen vervangen door feesten van vaderlandsliefde en de vrijheid. Het Gentse stadsbestuur schafte in 1843 de wijkkermissen af. Het werd meteen de start van de huidige Gentse Feesten. Volkskundige G. Celis pr. onderstreept dat het parochiefeest van Akkergem een der bijzonderste was en practisch alleen heeft standgehouden. Voor de eerste wereldoorlog werd het feest gehouden op de 2e zondag van october. Men sprak ook wel eens van "Koolegernkermis". Waar gedanst werd, stak gewoonlijk een rode kool uit. Een van de feestnummers was: het kappen van de kool. De deelnemers moesten onder het lopen een kool doorhakken, die in het midden van de baan was gehangen. Dit volksspel was geheel specifiek voor de wijk. Koolkappen slaat dus zowel op de werkzaamheden van de inwoners als op het volksspel.

46


BRONNEN - Beschrijving van Gent door G. Celis. Uitgeverij-drukkerij A. Cosyns-Minne, Rooigemstraat 156, Gent. - Akkergem, het verleden, het heden en de toekomst door G. Celis pr. - 1928. Drukkerij E. Heuvelmans, Lindenlei 3, Gent. - Ekkergem, een volksbuurt bij uitstek door Hilde Cogen- Wandeling Gentse Feesten 1989. - Wetenswaardigheden over Ekkergem en zijn inwoners door A. De Buck. De Autotoerist org. V.T.B. 26e jg. nr. 8- 1974. - De oude straatnamen van Gent door Dr. Victor Fris. S.M. Volksdrukkerij-Gent 1925. - StadsarchiefGent-De Gazette van Gent jan. 1899. - 1000 jaar Ekkergem- gedenkboek (1974).

Jos CLAUWAERT

HET GENTSE SINT-VEERLEKAPITTEL VERSUS DE GOUVERNEUR-GENERAAL IN 1670 De lezing van dit artikel moet ik ten zeerste afraden aan alle Gentenaars met een rebels karakter (De vraag is of er wel andere zijn). Zij dreigen immers na lezing ervan een afschuwelijke verstikkingsdood te sterven omdat hun van trots danig gezwollen hart geen plaats meer zal gelaten hebben aan de levensnoodzakelijke functie van hun longen. Op hoop van overleving bijgevolg. Het kapittel van kanunniken geïnstalleerd in de Sint-Veerlekerk, eertijds gelegen aan het plein met dezelfde heiligennaam, werd in 1615 naar de Sint-Niklaaskerk overgebracht. De Sint-Veerlekerk had zwaar geleden onder de godsdiensttroebelen van de 16e eeuw, was slechts ten dele heropgebouwd en bood geen fatsoenlijk onderkomen meer aan zijn kapittel van kanunikken. Derhalve hadden de aartshertogen Albrecht en Isabella in 1614 de unie van de SintVeerlekerk met die van Sint-Niklaas toegestaan. Wellicht hebben zij niet gedacht dat zij daardoor een situatie creëerden van twee hanen in één kippenren (de volksmond gebruikt voor dit laatste meestal een locatie van een hoger niveau). Toegegeven het is zeer oneerbiedig de proost van het kapittel en de pastoor van Sint-Niklaas met hanen te vergelijken, al gaat die vergelijking qua vechtlust wel op. De picturale rijkdom van ons aller moedertaal moge mij tot excuus dienen. Een goeie halve eeuw en veel twisten later waren kapittel en pastoor het voor één keer in ieder geval roerend eens waar het ging om de krachtmeting met 47


Don Inigo Melchior de Velasco, gouverneur-generaal (g.g.) van de Spaanse Nederlanden (l). Het werd een uitputtingsstrijd waarvan de oorzaak de opvolging was van Joannes Melis, proost van het Sint-Veerlekapittel, die op 26 maart 1669 overleden was. De proost van het Sint-Veerlekapittel was een belangrijk personage. Hij bekleedde er de hoogste waardigheid, was gemijterd, droeg de pectorale of borstkruis en een ring. Op het materiële vlak had hij, zoals de kanunniken van zijn kapitel overigens, veel voordelen. Hij betaalde o.a. geen accijns op wijn en bier en behalve zijn prebende had hij nog een jaarlijks pensioen, die voor Melis 1.000 florijnen bedroeg. De g.g. begaf die vacante waardigheid aan zijn kapelaan Pedro Perez Tagie bij patentbrief van 20 oktober 1669. Het kapittel dat de vorige proost (Melis) acht jaar voordien zelf gekozen en geïnstalleerd had nam die autoritaire manier van optreden niet en weigerde hem te aanvaarden. Dit kapittel bestond toen uit elf kanunniken met name: De Bisthove, Joannes Gheeraerts (protonotarius apostolicus), Joannes Bapt. Janssens, Joannes Nijssens (deken van het kapittel), Rogerius Nottingham (pastoor van de Sint-Niklaasparochie), Joannes Carolus Overwale, Joannes Bapt. Van den Broucke, Ignatius Van der Beke, Joannes Carolus Vriendts de Trauwenfeld, Ferdinandus Zegers en Ludovicus Zuniga (2). Als reden voor die weigering gaven zij op dat hij geen Vlaams kende en bijgevolg de functie van proost waaraan ook zielzorg verbonden was, niet kon uitoefenen. Pastoor Nottingham voegt er nog aan toe (3) dat hij ook geen Latijn en geen Frans kende. Dit laatste was inderdaad waar zoals uit de latere briefwisseling met de g.g. blijkt maar het eerste niet. De g.g. antwoordde op 12 mei 1670 dat die zielzorg meer verbeelding dan werkelijkheid was en dat daarenboven Perez Tagie als biechtvader aanvaard was door de vicarissen-generaal van het aartsbisdom Mechelen. Als de kapittelheren hem niet zonder dralen zouden aanvaarden zou hij beslag laten leggen op de inkomsten van hun beneficies, daarna konden zij eventueel in verzet gaan door de zaak bij de Raad van Vlaanderen aanhangig te maken. Kopie van deze brief werd aan die Raad overgemaakt (Procureur-generaal de Bock en raadsheer d'Hane ). Het kapittel liet zich niet intimideren en antwoordde in het Vlaams (de brief van de g.g. was in het Frans gesteld zoals alle bescheiden van het centrale bestuur) met een memorandum van 45 artikels waarin o.a. stond dat nooit iemand · proost geworden was zonder perfect de landstaal te beheersen; dat deze voorwaarde gesteld werd in decreten van Maria van Bourgondië en Keizer Karel (in 1541 ); dat de zielzorg een realiteit was en emstig te nemen en volgens de statuten van 1627 zowel de kanunniken betrof als de suppoosten en dienaars van het kapittel, die alleen hun moedertaal kenden; dat die zielzorg bovendien een 48


persoonlijke opdracht was en niet op de schouders van een vicaris kon gelegd. De g.g. reageerde op 21 juni met de twee hiervoor genoemde magistraten te gelasten de kapittelheren duidelijk te maken dat zij moesten gehoorzamen en zijn bevelen uitvoeren, daarna konden zij eventueel naar de Raad van Vlaanderen stappen. Op hun tijdelijke goederen en de inkomsten daarvan moest onmiddellijk beslag gelegd totdat zij zouden gehoorzamen maar in geen geval mochten zij tot arrestaties overgaan. De nauwe schoentjes waarin de kapittelheren nu leken te zitten brachten hen echter niet tot staan. Zij sloegen wel een andere weg in door een week later (op 27 juni) aan raadsheer d'Hane te verklaren dat zij niet konden gehoorzamen omdat het voor hen een gewetenskwestie was ... maar als de bisschop dispensatie wilde verlenen? Helemaal ongelijk hadden zij niet. Aangezien het de gewoonte was dat het kapittel de proost niet alleen verkoos maar ook installeerde waren zij tenslotte verantwoordelijk voor de installatie van een "slechte" proost. De bisschop die blijkbaar niet van ongeduld stond te trappelen om zijn vinger in dat wespennest te steken antwoordde dat hij die dispensatie niet moest verlenen aangezien hij de zielzorg aan Perez Tagle kon toevertrouwen na kennis genomen te hebben van het bekwaarnheidscertificaat ad hoc door het aartsbisdom op 4 juni jl. afgeleverd. Hij voegde er evenwel aan toe dat hij ook inzage moest hebben van de akte van tonsuur waardoor men bewees tot de geestelijke stand te behoren. Dat stuk hoorde immers bij iedere aanneming van een geestelijk beneficie voorgelegd te worden. Voor de kapittelheren was dit alleen maar uitstel en dus negeerden zij dit antwoord en handhaafden hun weigering steunend op gewetensbezwaren. Op 2 juli 1670 liet raadsheer d'Hane beslag leggen op de goederen van het kapittel. Op 3 juli 1670 was er opnieuw een brief van de g.g. aan raadsheer d'Hane: de heren van het kapittel hebben binnen de 24 uur Perez Tagle ten voortopigen titel als proost te installeren, zoniet zullen zij voor ambtsmisdrijf terechtstaan en elk een boete oplopen van 100 florijnen. Raadsheer d'Hane spoorde hen aan andermaal aan de bisschop dispensatie te vragen. Die weigerde opnieuw en raadde hen aan elk afzonderlijk aan een biechtvader om advies te vragen. De kapittelheren hielden het been stijver dan ooit. Wij hebben juristen en theologen geconsulteerd, zegden zij, die allemaal vinden dat wij Perez Tagle niet kunnen installeren. Wij hebben ook schriftelijk om advies gevraagd aan de theologische faculteit van Leuven en verzoeken Zijne Majesteit (d.w.z. de g.g.) het antwoord af te wachten. Met de pen van professor d' Aubermont antwoordde die op I 0 juli dat zij in geweten aan de herhaalde bevelen van de soeverein mochten gehoorzamen in acht genomen dat de installatie van Perez Tagle provisoir was en zij in beroep

49


konden gaan voor de Raad van Vlaanderen, dat hij het Latijn de taal van de kapittelheren en de voornaamste bedienden machtig was en dat het niet verboden was zich door een kanunnik te laten vervangen als het om de zielzorg van de suppoosten en de lagere bedienden ging. Met dit advies trokken de kapittelheren dus aan het kortste eind ware het niet dat de g.g. hen onverwacht het langste eind aanreikte. Bij patentbrief van 7 juli immers, d.i. vóór dat het kapittel het "funeste" antwoord uit Leuven gekregen had benoemde hij in de plaats van Perez Tagle, die vrijwillig ontslag nam, schreef hij, Joannes Carolus Vriendts de Trauwenfeld tot proost. Van waar die plotse ommezwaai? Was hij de gehele zaak grondig beu geworden? Of was het Perez Tagle die het moe geworden was en er liever de brui aan gaf, liever dan proost te worden van en te leven met een kapittel dat hem ongetwijfeld vijandig gezind was? Anderzijds wist de Velasco rond die tijd dat hij uit zijn ambt ontzet was. Hij verliet immers Brussel op 8 juli (4) en werd opgevolgd door Juan Domingo Zuniga y Fonseca, graaf van Monterrey die op 17 juli daaropvolgend zijn Blijde Intrede in die stad deed (Een goeie maand later- op 21 augustus- deed hij hetzelfde te Gent). Wou hij hem een zo schoon mogelijke lei, d.w.z. een goede indruk nalaten? Hoe dan ook het kapittel mocht juichen en de champagnekurken laten knallen. Het laatste hebben zij zeker niet gedaan want champagne bestond toen nog niet, het eerste wellicht wel maar toch niet volmondig. Zij vonden dat zij niet het onderste gekregen hadden uit de kan van de g.g. Stond er niet in de patentbrief van Vriendts dat hij benoemd was "sede vacante par Ie départ volontaire ... de D. Pedro Perez Tagle"? Nee, het was sede vacante door het overlijden van Joannes Melis. Perez Tagle had immers nooit officieel in de zetel van proost gezeten. Het kapittel en Vriendts kwamen overeen dit twistpunt voor te leggen aan een arbitragecommissie bestaande uit de bisschop, deken Lemonnier van het SintBaafskapittel en advocaat Borry. Die adviseerden alleen met mate te protesteren aangezien het vrijwel onmogelijk was iets te wijzigen aan een koninklijke akte van benoeming. En zo duurde het nog tot 1 oktober 1670 vooraleer Joannes Carolus Vriendts de Trauwenfeld als proost geïnstalleerd werd. Met hem benoemde de g.g. blijkbaar geen vreemde eend in de bijt zoals met Perez Tagle. Hij was allangere tijd kanunnik van het kapittel. Pastoor Nottingham schrijft immers dat een zekere Spanjaard (gevolgd van een spatie voor de naam die hij nooit ingevuld heeft en waarmee hij Perez Tagle bedoelt) met hem (Vriendts) overeengekomen was om zijn pastorale functies door een kanunnik met name Jacobus De Naijer te laten uitoefenen (3). 50


Perez Tagle verbleef dus zeer vermoedelijk te Gent, hij was immers tot proost benoemd en wachtte alleen nog op zijn installatie. Met de overdracht van de pastorale functie van de proost op een andere kanunnik ging het kapittel dus binnenskamers akkoord - of liet het oogluikend toe - maar hield de g.g. voor dat die zielzorg onlosmakelijk met het proostschap verbonden was. Verder blijkt daar ook uit dat Perez Tagle geen slecht contact had met Vriendts. Misschien was die zelfs de enige die met Perez Tagle wou spreken. En dat kan dan wellicht een rol gespeeld hebben in zijn benoeming tot proost. "Gent heeft het moeilijk gehad, schrijft Bart Verschaffel (5), met alle vormen van heerschappij, met koningen en keizers, met het katholicisme, het belgicisme en het kapitalisme". Van het verzet tegen die eerste soort machthebbers is het gevecht van het kapittel tegen de g.g. ongetwijfeld een illustratie evenals van de beoordeling van R.C. Van Caenegem in het voorwoord van "Gent. Apologie van een rebelse stad" waar hij schrijft: 'Gent' betekent tegendraadse, eigenzinnige trots wat de oude Franse auteurs de "superbeté des Gantois" noemden (6) ...

NOTEN I. L.A. Collinez. La collégiale de Sainte Pharailde à Gand, in Société Royale des Beaux-Arts et de littérature à Gand. DI IV (1851-1852), p. 201 en vlg. 2. Die namen komen voor op een betalingsstaar van een kleine drie jaar later ( 15 sept. 1672) in de Status Animarum van de Sint-Niklaasparochie (Rijksarchief Gent, Fonds Bisdom, S348 pag. 114ro). Aangezien ook de erfgenamen van enkele jaren voordien overleden kanunniken meebetaalden en alleen die van proost Melis daarin voorkomen is het vrijwel zeker dat zij ook de elf zijn die in 1669 in functie waren. 3. RijksarchiefGent Fonds Bisdom S348 (Status Animarurn van de Sint-Niklaasparochie), pag. lil vo, op datum van I okt. 1670. 4. A. Henne & A. Wauters. Histoire de la villede Bruxelles. Brussel1969, p. 92. 5. Gent (Het centrum als breukvlak), In "Vlees en Beton" 1995 (28-29), p. 88. 6. O.l.v. J. Decavele. 1989. Antwerpen. (Mercatorfonds)

E. OSSlEUR

51


GENTSE MEMORIEDAGEN: 24-25-26-27 MAART 24 maart 1751: De nijveraar, André Heyndrickx, bekomt van het stadsbestuur een exclusief octrooi voor een periode van 6 jaar, voor het raffineren van brood- en kandijsuiker. [Broodsuiker was suiker afkomstig van suikerbroden. Suikerbroden waren kegels van geraffineerde suiker, met afgeronde top en veelal ter hoogte van circa een halve meter. Vroeger kwam de witte suiker in de vorm van suikerbroden in de handel. Kandijsuiker, witte of bruine, wordt gemaakt door uitkristalliseren uit een oververzadigde suikeroplossing. We moeten ons realiseren dat in 17 51 suiker een zeldzaam duur luxe-artikel was en dat dit octrooi moet begrepen worden in een context van industriële revolutie, waarbij méér produceren en dus méér en goedkoper verkopen voorop stond. Inlandse bietsuiker bestond toen nog niet. Om zelf suiker te maken was men aangewezen op de invoer van overzees geoogst suikerriet. De toekenning van het octrooi kadert in de politiek van de gevolmachtigde minister van destijds, markies de Botta-Adomo, die alles in het werk stelde om de handel in de Oostenrijkse Nederlanden te stimuleren. Op 7 januari 1751 bijvoorbeeld werd er een octrooi verleend om het kanaal van Gent naar Brugge te verdiepen en tezelfdertijd in beide steden "coupures" te graven.] 24 maart 1814: Kolonel Bichaloff, bevelhebber van de Russische Kozakken, door de Gentenaars Peetje Kozak genoemd, woont in de hoofdkerk een Te Deum bij ter gelegenheid van de verjaardag van tsaar Alexander. 's Avonds geeft hij, in het huis nr. 24 op de Kouter, een luisterrijk bal, alwaer al wat treffelijk was, wierd binnengelaeten. 24 maart 1831: In aanwezigheid van de stedelijke overheid wordt op de Vrijdagmarkt een Vrijheidsboom geplant, een "sperreken", dat straks op 6 april zal worden weggenomen om vervangen te worden door een eik. 25 maart 1365: Loctewijk van Male bekrachtigt het voorrecht dat de erfelijkheid in de nering van de vleeshouwers regelde en gedurende eeuwen de welstand van een viertal Gentse families bestendigde. 25 maart 1882: Hippoliet Lippens, schoonzoon van graaf Karel de Kerchove de Dentergem, volgt deze laatste op als burgemeester van Gent. Aan hem danken wij de ver-

52


ancleringen en verfraaiingswerken aan de wijken van de twee stations, het Zuid- en het Sint-Pietersstation. Hij zal sterven op de laatste dag van het jaar 1906. 25 maart 1902: In een brief van de Commissie voor Monumenten, gericht aan het stadsbestuur, lezen we dat het Sint-Elisabethbegijnhof vóór 1880, dus vóór zijn verminking door gedeeltelijke afbraak, de door vreemde toeristen drukst bezochte plaats van Gent was. 26 maart 1477: Maria van Bourgondië, die vreest in handen te vallen van de oprukkende koning van Frankrijk, schrijft heimelijk een brief naar haar verloofde, Maximiliaan, met het smekende verzoek zo spoedig mogelijk Vlaanderen te komen helpen. 26 maart 1625: Overlijden te Gent van Johannes van Havre, gezegd Havraeus. Hij was doctor in de rechten en werd elfmaal tot schepen van Gent verkozen. Aan hem danken wij ook een klein werk, Arx virtutis, waarin ijdelheid, gierigheid en geldzucht worden gehekeld. 26 maart 1814: De Franse autoriteiten, die begin februari de stad moesten ontruimen, laten Gent onverwachts aanvallen. Een Frans legertje van 8000 man bezet de voornaamste pleinen en poorten. Bij het naderen van het leger van de Verbondenen slaan zij echter op 30 maart ijlings op de vlucht. 26 maart 1817: Maurits, prins de Broglie, 19de bisschop van Gent, die al in 1812 door Napoleon in het slot van Vineennes was opgesloten, werkt zich ditmaal in de problemen bij koning Willem. De bisschop neemt namelijk de leiding van het verzet op zich tegen de Fundamentele Wet van de vorst. Willem laat op 22 maart 1817 een aanhoudingsbevel uitvaardigen, maar de Broglie heeft intussen de plaat gepoetst. Er volgt bij verstek een veroordeling tot de ballingschap. 27 maart 965: Overlijden van Amold de Grote, de bekrachtiger van het bestaan van de Gentse gemeente, en de hervormer van het graafschap waarvan hij de macht, de grenzen en de invloed verruimde. Gent, met zijn portus, zijn abdijen en zijn handelaars, begint zich stilaan af te tekenen als de stad die weldra hoofdstad van het graafschap zal worden.

53


27 maart 1787: Openbare aanbesteding voor het egaleren der vesten genaemt lmbyse beginnende van aen den pinant der Communicatiepoort tot aen de op rede van den molen 't Eynden Weere. 27 maart 1802: Tijdens de avondvertoning in de Schouwburg wordt plechtig aangekondigd dat er vrede is gesloten tussen Engeland en Frankrijk. Ronald DE BUCK

BIBLIOGRAFIE Achter achtenseeventig joar: ''Cies Slameur'' weere van wiggeweest! "Cies Slameur" van Paul Ken is (1885-1934) is heruitgegeven. Het verhaal verscheen eerst in afleveringen in De Legerbode, door de soldaten "De Leugenbode" genoemd. In de eerste gedrukte uitgave van 1919 heette het: "De wonderbare avonturen van Cies Slameur door hem zelf verteld aan Paul Kenis." In de nieuwe versie wordt het: "De Wonderlijke avonturen van Cies Slameur; Gentsch koetsier en soldaat." Het geestige verhaal bevat schitterende zedenschetsen van 't puurfesvolk uit de citeetses van 't Luizengevecht, de Koer 99, Akkergem, 't Rabot en andere. Het is gebaseerd op het leven van Cies de Neuze, een koetsier die met zijn vigilante een standplaats op de Vrijdagmarkt had. Hij stond bekend om zijn grollen en grappen en zijnen dag was niet goe oast'hij den ienen of den anderen gien wieke keunen stoven hoa. Kenis voert dit personage op als de Gentse Tijl Uilenspiegel in een echte schelmenroman. "Ik ben een echte Gentenaar. Mijn Meetje, dat mij heeft groot gebracht, woonde in het Luizengevecht, daar tusschen de Kortrijksche straat en de Leie... " Hij begon als appelsienverkoper en werd later koetsier. Na zijn legerdienst als lancier bij 't peerdevolk in de kazerne van de Keizerstrate werd hij taxichauffeur tot de eerste Wereldoorlog uitbrak. 54


In het boek beschrijft hij ons zijn militaire omzwervingen vanaf de slag bij Halen over Antwerpen, St.-Laureins en Bommerskonten, zijn ontsnapping en terugkeer naar Gent en nog zoveel meer knotsgekke en nagenoeg onwaarschijnlijke belevenissen. Terzelfdertijd is het werk meer dan een gewone volksroman: het is een originele weergave van een traumatiserende oorlogservaring. Pacifisme en sociale bewogenheid tekenen zich af achter een verhaal dat vandaag nog steeds kan boeien door de spontane verteltrant, de rake typeringen en het sappige Gentse dialect. "Ik was toen een jaar of acht en M eetje vond dat ik mijnen teen genoeg geschuurd had en dat het voor mij tijd werd om mijnen kost te verdienen. 't Beste was nog dat ik in dezelfde affaire zou gaan; dan kon ze mij een handje helpen en mij nog in 'toog houden ook, want ik moest geenfoefkens maken; ze hield mij in de mot en Meetje was gien mensch om haar ne pater te laten schilderen! Zoo kwam ik daar op den hoek van de Vlaanderenstraat te staan, met een mand appelsienen aan mijn zij en al roepend, zooveel ik maar kon: "Drij appolsienen veur ne kluit!" Pierre Schoentjes schreef een uitgebreide inleiding en situeert Paul Kenis in zijn tijdsgeest, terwijl Ian zorgde voor de tekening op de kaft en 8 plezierige illustraties binnenin. Een must voor iedereen die een moendse Gentsch kan klappen! "Cies Slameur" (ISBN 90-803776-1-9) uitg. Bond van Oudleden van het Taalminnend studentengenootschap 't Zal Wel Gaan en het Fonds Tony Bergman V.Z.W., 1997, 395 fr. Eddy "Den Twiedekker" LEVIS P.S. Dit boek is ook te bekomen in het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis en wie het dààr koopt wacht een aangename verrassing.

Verleden jaar verscheen een boek van de hand van Bart De Wilde, getiteld "Witte boorden. Blauwe kielen. Patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw." Aan de basis ligt een jarenlang onderzoek dat uitgevoerd werd in opdracht van een "Paritair fonds ter promotie van het textielonderwijs". Het is een lijvig boek geworden van meer dan 400 bladzijden en een 200-tal illustraties. Het behandelt de evolutie van de Belgische textielnijverheid van 1800 tot 1975. En wanneer men het heeft over de Belgische textielnijverheid weet men onmiddellijk dat Gent daarbij een belangrijke rol gespeeld heeft. Er wordt uitgebreid ingegaan op de patroons, de arbeiders en hun respectievelijke organisaties. Een van de gevolgen van de industriële ontwikkeling is de 55


overschakeling van de huisnijverheid naar de fabrieksnijverheid. Alle aspecten daarvan worden behandeld, zoals o.m. de immer stijgende werkdruk, de veralgemening van de vrouwen- en kinderarbeid, huisvesting, voeding, sexualiteit, drankgebruik en -misbruik, etc. Uiteraard komen ook de evoluerende verhoudingen tussen werkgevers en werknemers aan bod. Het boek sluit af met een uitgebreide bibliografie, namen- en een zakenregister. Dit ingebonden boek heeft een formaat van 18 x 28 cm. en kost 1.200 fr.Wie het boek niet zou vinden in de boekhandel kan nog altijd contact nemen met "Ludion Distributie"- Muinkkaai 42 te 9000 Gent. Tel. (09) 233.48.16. Eveneens verleden jaar verscheen het boekje "Buiten de uren. Buiten de muren." Het belicht 70 jaar om- en naschoolse werken van het Stedelijk Onderwijs te Gent van 1927 tot 1997. Het werd samengesteld door Mevrouw Denise De Weerdt met medewerking van Mevrouw Nadia HublĂŠ-Vankenhove. In dit lezenswaardig boekje vindt men tal van inlichtingen over (o.m.) de Schoolpost, het Schooleetmaal, Werken van de Vrije Tijd, Schoolkolonies, Openluchtscholen, Speelpleinen, Jeugdtoneel, etc. Een boekje dat ongetwijfeld herinneringen zal oproepen bij tal van oud-leerlingen van de stadsscholen. En niet het minst de 45-tal foto's. Het boekje heeft een formaat van 15,5 x 21,5 cm., telt 119 bladzijden en kost 395 fr. Het is te bekomen bij "De Vrienden van het Historisch Archief van het Stedelijk Onderwijs. VZW"- Klein Raamhof 8 te Gent. Het ligt ook in depot bij het "Mamix Boekenfonds"- Nederkouter 109. De Nederlandse Uitgeverij Waanders heeft het initiatief genomen een verzamelwerk over Gent te publiceren in 20 afleveringen. Het kreeg de titel mee "Waar is de tijd? Gent. 1350 jaar Gentenaars en hun rijke verleden." De eerste aflevering verscheen in oktober 1997 en het is de bedoeling dat er iedere maand een nieuwe aflevering komt, zodat de laatste zal verschijnen in 1999. De volgende aspecten zullen er in behandeld worden: Rijke Verleden, Amusement, Haven, Rechtvaardige rechters, Wapengekletter, Huizen, Zieken, Monumenten, Kerkvaders, Handelaars, Verkeer, Dagelijkse zorgen, Kunstenaars, Armen en Rijken, Nijverheid, Geloof, Vrouwen, Vervuilers, Scholen, Bestuurders. Iedere aflevering kost 160 fr. en is te verkrijgen bij boek- en tijdschrifthandelaars. Zeer verzorgd gedrukt hebben deze afleveringen een formaat van 24 x 31,5 cm. De eerste aflevering telt 34 bladzijden en werd samengesteld door Johan Decavele. Wat de prijs volledig verrechtvaardigd zijn de prachtige illustraties. Moesten wij niet vrezen afbreuk te doen aan de tekst, dan zouden wij spreken van een kijkboek. De oppervlakte illustratie overstijgt alleszins deze van de tekst. H.C. 56


VRAAG EN ANTWOORD De heer Jean-Paul Marchal zoekt inlichtingen over zijn grootvader Frans, Edmond De Wilde. Hij werkte aan de Spoorwegen als machinist, waarschijnlijk te Merelbeke. Bij het rangeren werd hij geplet tussen de bumpers van twee wagons. Dit gebeurde waarschijnlijk in 1937. Hij was in zijn vrije tijd duivenmelker (heeft verschillende prijzen gewonnen) en was ook liedjeszanger. Hij heeft meer dan eens voor de radio gezongen. Heeft een van onze lezers Frans De Wilde gekend en kan hij meer inlichtingen verschaffen over deze persoon? Als illustratie laten wij hier een van zijn liedjes volgen.

De Charleston I

Wat men tegenwoordig ziet Dat is de moeite weerd Al die nieuwe dansen (?) 't zijn sprongen van een peerd G'heb den 't simi, de fox trot 't Vrouwvolk moet daarvan kapot Ik ken een dans tot in de fon Dat is de Charleston Let op en kijk maar goed K'zal toonen hoe gij hem dansen moet Refrein

Danst de charleston maar allen mede met mij Ge draait uw voeten en gij smijt uw gat op zij Gij gaat een beetje achteruit Gefronst den helft van uwen buik En voor de mannen wel dat is serieus om zien De been en draaien juist gepast tot aan de knieĂŤn De vrouwen schudden hun bonbon Al die stomme dwazigheden Wel dat is de Charleston

57


11 Over vijftig jaar Die kon men dansen komilfau Maar al de menschen Zijn veranderd in een martiquau Met naar de cinema te gaan Hebben zij Charlot daar zien staan Met zijn aardige voeten En zij hebben hem allen nagedaan Wel die hem nog niet kan Neemt er hier een staalken van

lil Op een bal of een soirée Charlot doet altijd mee Speel het muziek een oude dans Haalt dan maar uit uw fransch Gaat gij om eene moidemoiselle Och monsieur ik zweet te veel Hé bien madam pour moi pardon Het is voor de Charleston Rap die heeft zij u vast Gij kunt hem leeren als g'hier op past IV In een café 't zij groot of klein Muziek moet er daar zijn Een accordeonist een Chaz-bantist Maar 't wijf is den artist Men ziet er daar van vijftig jaar Kort gerokt met Polka haar Zoo stijf als een carton Maar dansen mede de Charleston En als gij het niet verstaat Ik zal u tonen hoe dat het gaat

58


V

Hoort men muziek op straat Van eenen trouw o't is kadĂŠ Al de kleine jongens komen er bij en dansen mee Zeg eens Karel, Pier en Pol Al die menschen zijn op hol Kijk naar Mietje met Gaston Zijn dansen al de Charleston Dus gij ziet hoe verre dat het gaat De kinders dansen hem al op straat

VI Nu dat gij allen dansen kunt Gelijk een engelsch peerd Heft u op doet mede met mij Want 't is de moeite weerd Met alzoo een hoop als hier Gij zijt allen voor 't plezier 't Zal schoone zijn om zien 't Gaat rapper of een vliegmachien Tafels en stoelen op zij Danst allen mede met mij

Tekst Frans De Wilde Copyright Jean-Paul Marchal

59


DIT BESTAAT NIET MEER Gentse hippodromes.

Gand

Op de achtergrond de achterzijde van de Kuldersschool.

60


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 27e jaargang ¡ nr. 2 15 maart 1998

INHOUD - In Memoriam Doctor Maurits Gysseling. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Martinuskerk- Einde Were. Sint-Theresia van het Kind Jezuskerk- Boomstraat. - Alphonse Diegerick: Inventaire ArchĂŠologique: Het oudste Oorkondenboek van de St-Baafsabdij. - Ronald De Buck: Middeleeuwse Katapulten te Gent (1280-1336). - L. Devriese: Begijntje op stap ... "In de straeten der stadt vol netten en stroppen door den duyvel geleyt". - Eddy Levis: 't Gents spant de kruune. Een bies ti ge lolle... - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 28-29-30-31 Maart. - Guy de Maertelaere: Bestaat er zoiets als een Gentse mentaliteit? - L. Devriese, C. Van Winckel enD. Bonquet: De Pelikaan van "den Pelicaen". - Quizmaster: Oplossing Puzzel 1997. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: De Nieuwe Vaartbrug. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. -Aanvullende ledenlijst - Dit bestaat niet meer 61

62

63

70 72

84 87 89 91 96 100 103 104 107 108 115 116


IN MEMORIAM DOCTOR MAURITS GYSSELING Op 24 november 1997 overleed vrij plots Maurits Gysseling op 78-jarige leeftijd. Slechts weinigen hebben weet van het ontzaglijk werk dat deze stille vorser gepresteerd heeft en het zou verschil lende bladzijden vergen om dat te beschrijven. In 1945 promoveerde hij aan onze Universiteit tot Doctor in de Germaanse Filologie met de grootste onderscheiding. Als navorser van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek begon hij een tocht door archiefdepots, bibliotheken en privéverzamelingen in België, Nederland en NoordFrankrijk op zoek naar manuscripten daterend van vóór 1226. De eerste resultaten verschenen reeds in 1950 in Diplomatica Belgica. In 1960 kwam dan Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór) 1226). Daarmee werd zijn internationale faam gevestigd op het gebied van de toponymie. In 1954 was reeds zijn Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen verschenen, wat hem de Letterkundige Prijs van de Stad Gent bezorgde. Zijn levenswerk was evenwel het Corpus Gysseling, gepubliceerd in 1988 , een taalwetenschappelijk werk van niet minder dan 15 delen dat handelt over teksten van vóór 1301. Het lag voor de hand dat zo iemand deel zou gaan uitmaken van de Koninklijke Vlaamse Academie. Hij werd er geïnstalleerd in 1966 en in 1977 werd hij er zelfs de Voorzitter van . Gedurende zijn ambtsperiode in het Rijksarchief te Gent ontdekte hij het bestaan van een bisschoppelijk archief. Hij kon er de kerkelijke overheid van overtuigen het archief van de St-Baafsabdij en van het Bisdom Gent ter beschikking te stellen van het Rijksarchief. Dat was een kolfje naar zijn hand en gedurende vele jaren zou hij intensief bezig zijn met de ordening en de inventarisatie ervan. Dit werk was bijna volledig af toen hij stierf. Een eerste deel is inmiddels verschenen van deze inventaris die 4.000 getypte bladzijden omvat. Hij vond buiten zijn wetenschappelijk werk ook nog de tijd om zich bezig te houden met de Heemkunde. Dit leidde tot de stichting in 1962 van de "Oost-Oudburg" . Het is eveneens onder zijn impuls dat in 1972 het Documentatiecentrum voor Streekgeschieden is" gesticht werd en hij zou er de Voorzitter van blijven tot aan zijn dood. Een rijk gevuld leven en een bijzonder groot verlies en wij zien niet goed in wie zijn wetenschappelijk werk met dezelfde competentie zal kunnen verder zetten.

62


HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-MARTINUSKERK- Einde Were De Sint-Martinuskerk is gelegen aan de in 1864, op een gedempte stadswal, aangelegde Einde Were en Antoon Triestlaan. Volgens Antonius Sanderus werd de kerk gesticht in 941 en gewijd door bisschop Transrnarus van Doornik. Een eerste schriftelijke verwijzing is te vinden in een charter van Lotarus van 15 mei 967. Abt Othobold van Sint-Baafs schreef tussen 1019 en 1030 een brief aan de gemalin van graaf Boudewijn IV. Daarin geeft hij een opsomming van de bezittingen van de abdij. De kerk van Ekkergem wordt hierin met naam genoemd. Andere documenten, zoals die van bisschop Balderic uit 1105 en van paus Adriaen van 31 december 1156 maken eveneens gewag van de kerk. Bij de wijding van het hoogaltaar, tussen 1073 en 1075, is abt Steven van Ecmond aanwezig. Een brand vernielde de kerk in 1123, maar kort daarop werd ze terug opgebouwd. De oudste elementen van de huidige kerk dateren uit het laatste kwart van de twaalfde eeuw. In die periode bouwde men vermoedelijk een nieuwe romaanse kerk. De Sint-Martinuskerk stond onder het patronaatschap van de Sint-Baafsabdij. De Sint-Katharinakerk van Wondelgem en de Sint-Miebielskerk waren van haar afhankelijk. De eerstgenoemde kerk werd reeds in 1193 door bisschop Steven van Doornik tot parochiekerk verheven. In juli 1469 was Ekkergemkerk getuige van een bijzonder schouwspel. Karel de Stoute en zijn echtgenote Margaretha van York kwamen er een dienst bijwonen. Vijf jaar later deed Margaretha haar bezoek nog eens over. De Sint-Martinuskerk onderging heel wat verbouwingen. Zo werd de periode 1502-1509 de toren met één geleding verhoogd, voorzien van acht spitsvormige galmgaten en bekroond met een naaldspits naar een ontwerp van Lieven de Somere.ln 1512-1521 bouwde men de zuiderzijbeuk en de kapel van O.L. Vrouw van Zeven Weeën. Voor laatstgenoemde kapel schonk abt Lieven Hughenois de gebrandschilderde ramen. Pieter Waghemans uit Antwerpen leverde in 1515 een kleine en in 1530 een grote klok voor de vernieuwde toren. Eveneens uit Antwerpen afkomstig waren de twee nieuwe klokken, één van 600 pond en één van 414 pond, die in 1558 de andere kwamen vervoegen. Een jaar later leverde de weduwe van Joos de Backere uit Antwerpen een vijfde, 474 pond zware klok. Door bouwmeester Jan de Somere werd in 1527 de noorderzijbeuk aangebouwd waardoor de kerk het uitzicht kreeg van een driebeukige hallekerk. 63


De St.-Martinuskerk.

64


In 1538 voorzag men de kerk van een nieuwe westgevel in witte Balegemse steen en in 1554-1556 van een zuiderportaal en een reliekkamer. Op die bewuste 22 augustus 1566 beperkten de beeldenstormers hun vernielzucht tot het verminken en omvertrekken van een aantal beelden. Erger was het gesteld toen tijdens de nacht van 19 op 20 november 1570 door een blikseminslag de toren ernstig werd beschadigd en de spits afbrandde. Tijdens de Gentse Calvinistische Republiek, meer bepaald in het begin van de maand juli 1578, roofden de Geuzen sommige kerksieraden. Hetzelfde gebeurde op 8 februari 1579 door een bende met aan het hoofd Jan de Rijcke. In de jaren 1577-1578 braken de beeldenstormers het grootste deel van de kerk af omdat ze te dicht bij de stadsversterking stond. Enkel de toren, een paar muren en de gevel stonden toen nog overeind. Op initiatief van de pastoors Lieven Van der Schueren en Miehiel Zachmoorter werd tussen 1584 en 1615 werk gemaakt van een geleidelijke opbouw. Talrijke keren onderbrak men echter de werken. Voor de kerkdiensten week men ondertussen achtereenvolgens uit naar de Poortakkerkapel, het Rijke Gasthuis en het klooster van Galilea. In 1588 kwam de middenbeuk klaar zodat de erediensten erin konden dootgaan. Een hevige storm blies op tweede Paasdag 1606 een deel van het dak weg waarbij het gebouw dreigde in te storten. De toestand verergerde nog toen een nieuwe orkaan in 1613 kwam opzetten. Tot dan toe hadden de wederopbouwers slechts hun toevlucht gezocht tot lapmiddelen. Voor pastoor Miehiel Zachmoorter was echter de maat vol. Hij besloot een nieuwe kerk te laten bouwen. Vanaf 1615 week men voor de parochiediensten terug uit naar het Rijke Gasthuis. De eerstesteenlegging voor de wederopbouw van de drie beuken en het transept door Dom Arsene, prelaat van de Sint-Pietersabdij -die het patronaatschap had overgenomen van de inmiddels afgeschafte Sint-Baafsabdij, greep plaats in 1616. Voor de financiering van de werken stonden de aartshertogen Albrecht en Isabella, bij octrooi van 27 augustus 1616, een belasting op de wijn toe, het zogenoemde "Stuiverken ten Tappe". Deze belasting moest telkens vernieuwd worden en bleefbestaan tot men ze op 10 december 1683 afschafte en verving door de belasting op het achtste deel van ĂŠĂŠn stuiver op elke zak graan die in Gent werd verbruikt en die vroeger aan de Sint-Miebielskerk toebehoorde. Bisschop Jacques Boonen wijdde op 15 oktober 1618 het vernieuwde kerkschip in. Infante Isabella legde op 30 november 1625, in aanwezigheid van bisschop Antoon Triest, d~ eerste steen van het koor. Diezelfde bisschop genoot de eer het nieuwe koor in te wijden op 14 maart 1655. De gewelven kwamen ten slotte klaar in 1685. In 1758 plaatste men een nieuwe koorafsluiting die omstreeks 1838 vervangen werd door een ijzeren hek. 65


De St.-Martinuskerk. Interiuer met preekstoel en orgel.

66


De Fransen sloten de kerk in 1798. Drie klokken kon men nog tijdig verbergen in de stenen oliemolen van Pieter Blommaert in de Nieuwe Wandeling, waar de bezetter ze op 3 maart 1799 ontdekte en wegvoerde. Na 4 jaar, in 1802, werd de kerk terug opengesteld maar nu als hulpkerk van Sint-Michiels. Van 9 september 1809 tot 17 september 1810 moest de pastoor voor het verzorgen van de parochiale diensten beroep doen op de Karmelietenkerk in de Burgstraat Toen deed de Sint-Martinuskerk achtereenvolgens dienst als annexe van het nabijgelegen Krijgshospitaal en daarna als hooimagazijn. In die periode verwijderde men de kerkmeubelen. Na de Belgische onafhankelijkheid degradeerde de overheid de kerk tussen 1831 en 1835 nog maar eens tot krijgshospitaaL Weer zag de pastoor zich genoodzaakt uit te wijken naar de kerk van de Discalsen. In 1844 werden drie nieuwe klokken, gegoten in het metaalbedrijf Phoenix, buiten de Brugse Poort, in de toren gehangen. Herstellingen aan de daken en de toren alsook het aanbrengen van het torenuurwerk vonden plaats tussen 1860 en 1870. In 1855 bouwden de gebroeders Ibach uit Barmen in Duitsland een nieuw orgel. De witmarmeren altaren van het H. Kruis en Sint-Barbara werden respectievelijk geplaatst in 1870 en 1871, die van Q.L.Vrouw en Sint-Maarten in 1873. Tussen 1903 en 1907 restaureerde men de kerk grondig onder leiding van architect Modeste de Noyette. Daarbij onderging het gebouw heel wat wijzigingen. De architecten De Braekeleir en P. en E. De Vloed namen de leiding van de laatst uitgevoerde herstellingen in 1975. Naast werken van F. Pilsen, Antoon van den Heuvel, J. Janssens en Le Plat, bezit de kerk nog een "Laatste avondmaal" van Jan van Cleef. De doeken "De verrijzenis van Christus" (hoogaltaar), "Christus aan het kruis" (H. Kruisaltaar), "De verschijning van Christus aan Maria Magdalena", "De H. Blasius" en "De smarten van de Moeder Gods" zijn van de hand van Gaspar de Craeyer. De preekstoel in mahoniehout uit 1840-1841 ontwierp M.J. Franck. Matbias Zens beeldhouwde de eikenhouten afsluiting van het doksaal, de lambrisering, de vier biechtstoelen, het gepolychromeerd beeld van de H. Barbara en het beeld van de H. Jozef. Het nieuw orgel dateert uit 1986 en werd gebouwd door de firma Loncke uit Esen-Diksmuide. De bruikbare delen van het vroegere orgel van Anneessens uit Menen werden er in verwerkt. De orgelkast is van d'HavĂŠ uit Eeklo. Tenslotte vermelden we nog dat de Sint-Martinuskerk door het K.B. van 13 oktober 1943 toegevoegd werd aan de lijst van de beschermde monumenten.

67


De St.-Martinuskerk. De Preekstoel.

68


HULPKAPEL DE GOEDE HERDER- Neermeerskaai Afhankelijk van de Sint-Martinuskerk werd aan de Neermeerskaai een hulpkapel opgericht toegewijd aan De Goede Herder. De bouw ving aan in het voorjaar van 1969. Nog datzelfde jaar, op 5 december, werd ze gewijd en opengesteld voor het publiek.

BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in BelgiĂŤ - Architectuur - deel 4 nb zw-Stad Gent, p. 1041109. - Decavele Johan: De kerk van Sint-Martinus, in: Duizendjaar Ekkergem, Gent, 1974, p. 1111 137. - Beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen in Oost-Vlaanderen. Arrondissement Gent. Gent, 1992, p. 79.

SINT-THERESIA VAN HET KIND JEZUSKERK-Boomstraat De huidige Sint-Theresiaparochie maakte oorspronkelijk deel uit van Sint-Jan Baptist. Doordat de parochiebevolking gestadig aangroeide zag pastoor Albert Van Brabandt zich genoodzaakt uit te kijken naar een oplossing. In de Boomstraat kocht hij een stuk grond om er een kerk en een school op te bouwen. Reeds in 1924 werd de school opgericht. Na een reeks moeizame onderhandelingen keurde men het plan goed voor het bouwen van een nieuwe kerk. Voor het ontwerp deed men beroep op architect Edgard Van Hoecke. Het werd goedgekeurd op 7 mei 1920. In 1925 werd Theresia van Lisieux heilig verklaard. Het lag dan ook min of meer voor de hand dat men de nieuwe kerk toewijdde aan deze heilige. Mgr. Coppieters legde op 18 september 1927 de eerste steen. Het blauwarduinen blok vond een plaats in de achtermuur van het koor. Nog datzelfde jaar, meer bepaald op 6 december, erkende de Staat SintTheresia als zelfstandige parochie. Op dat ogenblik telde ze 5176 inwoners. Nu zijn dat er ongeveer 7000. Op 29 april1928 werd Arsène Van Brabant tot eerste pastoor benoemd. De eerste wijding van de kerk vond plaats op 16 september 1928. Vier jaar later, op 19 juli 1932- in volle Gentse Feesten, kwam Mgr. Coppieters naar Sint-Theresia voor de plechtige inwijding. Eind 1988 startten de werken voor de bouw van de winterkapel die tevens dienst doet als doopkapel. 69


Het beeld van de H. Theresia en de veertien kruiswegstaties zijn van de hand van de Gentse beeldhouwer Aloïs De Beule.

BIBLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België- Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, p. 16117. - Brochure: Een halve eeuw parochieleven (s.n., s.l., s.d.). - Uit ons gedenkboek. I 00 jaar St.-Jan-Baptist. De bewogen geschiedenis van een kerk. (s .n. , s.l., s.d.) .

DAVIDMAES ('t vervolgt)

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 43 Op 15 december 1897 stelde Aphonse Diegerick in de rubriek "Handschriften - Staatsarchief. St-Baafsfonds, N° 1 - XIVe eeuw" in het Frans een fiche op over

Het Oudste Oorkondenboek van de St-Baafsabdij De hiernaast afgebeelde tekening stelt het oudste oorkondenboek van de St-Baafsabdij voor. Dit prachtig handschrift op perkament, in-folio , is ingebonden in wit kalfsleer: de koperen sloten ontbreken spijtig genoeg. Het telt 210 bladzijden mooi handschrift van de XIVe eeuw dat de tekst reproduceert van meer dan 600 stukken, keizerlijke, koninklijke en prinselijke privileges, pauselijke bullen, charters betreffende de St-Baafsabdij. Dit manuscript werd geschreven vóór het einde van de XIVe eeuw.

70


Het valt te betreuren dat de auteur de tijd niet gehad heeft zijn werk te voltooien. Vandaar dat de beginletters onafgewerkt zijn. Enkele andere minder oude stukken, door een andere hand geschreven, werden later toegevoegd. Het meest recente dateert van 1481. Een inhoudstabel geklasseerd per onderwerp en per localiteit vervolledigt dit kostbaar handschrift. Hieronder volgt de transcriptie van het facsimile: (1) M. Privilegia Romanorurn Imperatorurn et Regurn Francie. (2) Et quod sumus constituti in imperia. (3) a.Littera Ottonis imperatoris. (4) b.Littera Ottonis imperatoris filii predecessoris. De eerste twee regels van de tekst zijn geschreven in rode inkt en vormen het opschrift van een van de tabellen, deze die afkomstig zijn van de keiz~rs van Duitsland en de koningen van Frankrijk.

MEDEDELING

De Vriendenkring Jean Ray organiseert een Internationaal Colloquium Jean Ray/John Flanders "Stand van Zaken" dat plaatsgrijpt in Gent op 2627 en 28 maart 1998. Alle inlichtingenen/of documentatie kunnen aangevraagd worden bij de Secretaris van het Colloquium: AndrĂŠ Verbeke Koggestraat 14 9000GENT Tel: (09) 259.02.05 Warm aanbevolen aan dezen die meer willen weten over Jean Ray/John Flanders nĂ het lezen van het jubileumboek "Dat was een tijd!" 71


MIDDELEEUWSE KATAPULTEN TE GENT (1280-1336) 1) Algemeen : Katapulten zijn werptuigen waarmee voorwerpen zo ver mogelijk kunnen weggeworpen worden. De handboog, waarmee de primitieve mens pijlen afschoot is het prototype van de katapult of het spangeschut Om steeds verder te kunnen schieten maakte men de boog steeds groter en krachtiger tot hij tenslotte niet meer met de hand kon worden opgespannen; er moest dan een spaninrichting worden aan toegevoegd. Eenmaal dat de veerkracht van de boog uitgeput was ontleende men later de drijvende kracht aan touwbundels (van hennep) die schroefvormig in elkaar werden gewrongen I. Als deze pees gespannen was en vastgezet, werd de pijl, speer of voorwerp, in de loop gelegd en de klink die de pees vasthield met een hamerslag losgeslagen. In de middeleeuwen zijn zeer krachtige katapulten gebruikt. Zij werden vooral ingezet om steden te belegeren. Er waren types die om het even wat, liefst niet recycleerbaar door de vijand, wegslingerden. Stenen, pakketten keien, bundels lijken, krengen, brandende fakkels, vaten met giftstoffen enz., moesten het de vijand lastig maken. De Gentenaars gebruikten, in het begin van de 14de eeuw, verscheidene types katapulten die bij naam bekend zijn door hun vermelding in de stadsrekeningen : verzamelnaam pijlgeschut: - de handboog; (boog) -de kruisboog (voetboog); (boog) (boog/ engien) - de grote boog (bankboog); (engien) -de springaal; (engien) -de blijde; werpgeschut: (engien) - (misschien ook de magneel); (engien) - (misschien ook de tribuk). 2) De blijde : De blijde was een typisch werpgeschut dat vooral stenen wierp2 (men waerp met bliden menegen steen). De naam is afgeleid van het middeleeuws-Latijnse blida voor katapult. Mogelijk gaat .deze woordvorm terug op het Griekse *balida, ontleend aan het Griekse hallo, "ik werp". De Grieken waren namelijk de eersten die dit soort oorlogsmachines gebruikten. De blijde werkte volgens het slinger-principe. Het bestond uit een onderstel, waarop een zwengel of wipboom om een horizontale as draaibaar was en waarvan de lange arm de menselijke arm verving. De korte hefboomarm droeg een zwaar gewicht. Om de zwengel neer te halen bezigde men touwen met of zonder windas. Nagenoeg waterpas werd de zwengel met een klink vastgezet en in de schoen of lepel van de slinger werd het projectiel gelegd. Door het plotse losslaan van de

72


hefboom bracht het gewicht aan de korte arm de zwengel in een versnelde beweging, die in verticale stand werd gestuit, waarbij het projectiel werd weggeslingerd. Afhankelijk van de aard van het tegengewicht bestonden er verscheidene soorten blijden3. Bij de bouw van blijden werden zware spijkers gebruikt: spikingen4. Dergelijke spijkers werden soms aangewend voor doeleinden waar ze niet voor bestemd waren. Een politiereglement5 getuigt ervan : "(.. .)dat nyemant en drage spykinge geslepen of kamtanden of geslepen moirtwapen (... ) als die baeliu [politieambtenaar] yemende vanget (.. .)men sal hem die spyking of die kamtand of dat moordwapen door sijn hant slaen". 3) De springaal : Waarschijnlijk is de springaal een lichter type katapult. In de stadsrekeningen zien we dat springalen, zelfs bij lichte militaire opdrachten, soms meegenomen worden naar steden zoals Deinze en Oudenaarde, om dan weer naar Gent teruggevoerd te worden. De naam is ontleend aan het Oudfranse espringuer (springen), vanwege het bokken van het toestel bij de ontlading6. We vonden in het Engels woordenboek ook het volgende? : Springal; an engine like the ballista, used in roedieval warfare; also espringal [Ontleend aan Oudfrans (voor 1400) espringale. Ontleend aan espringuer: springen. Ontleend aan het Germaans]. (Vrij vertaald: een machine zoals de ballista, gebruikt bij middeleeuwse oorlogsvoering, ontleend aan het werkwoord springen.) Het onderscheid tussen de springaal en de blijde wordt bepaald door het soort munitie dat afgeschoten werd8 (die met springhalen sciet ocht met blijden worpt). Blijden wierpen stenen en springalen schoten zware pijlen of speren af (javelijnen of ghelavien; een glavie met een verstaelden ysere). De springaal komt van alle zware katapulten het meest ter sprake in de stadsrekeningen. 4) Het engien : We moeten ons goed realiseren dat de besproken periode dateert van vóór 1350, m.a.w. vóór de ingebruikneming van het buskruit. Dat betekent dat het engien, waar we nu van spreken, geen vuurwapen kan zijn, wat later in de geschiedenis wèl het geval kan zijn (daarbij denk ik aan het Groot Kanon te Gent). Om een idee te krijgen van wat een engien dan wèl was, gaan we eerst te rade bij het Engels woordenboek9: Engine; any large mechanism or material contrivance for producing some effect, especially of destruction or disintegration. An engine of war; [Ontleend aan Oudfrans engin. Ontleend aan Latijn ingenium]; op p.109; Ballista; an engine used in ancientand roedieval warfare for hurling missiles (Vrij vertaald : elk groot mechanisme of vindingrijk materieel dat dient om te vernietigen en ingenieus in elkaar is gestoken; bijvoorbeeld een ballista, die in de Oudheid en in de Middeleeuwen diende om projectielen weg te slingeren). Het Frans woordenboek zegt op zijn beurtiO: Baliste; machine de guerre qui servait à lancer des traits, des projectiles (Vrij

73


vertaald oorlogsmachine die dient om pijlen of projectielen te lanceren); op p.645; Engin (XIle siècle); engins de guerre; toute arme lançant des projectHes (Vrij vertaald :elk wapen dat projectielen lanceert). Zoals u ziet worden we hier niet wijzer van. Het precieze onderscheid tussen een springaal, een blijde of een ballista, staat met het woord engien nergens scherp afgetekend. Er zijn redenen om aan te nemen dat het woord engien eerder een verzamelnaam was die nu eens voor het ene ingenieuze toestel, dan weer voor het andere, gebruikt werd 11 (men ginc daer stellen engien, magnelen ende tribuken; hi rechte bliden ende magnelen, [om] toornen endemueren mede te breken). Magnelenen tribuken waren varianten van de blijde die ook gebruikt werden om zeer zware stenen tegen stadsmuren of kasteelmuren te slingeren met de bedoeling bressen te slaan. In het Engels woordenboek vinden we voor magneel het woord mangonel : a military engine formerly used for throwing stones and other missiles [Ontleend aan Oudfrans mangonneau. Ontleend aan Laatlatijn (200600) manganum12]. (Vrij vertaald: een oorlogsmachine, vroeger gebruikt om stenen of andere projectielen te werpen.) Voorts vinden we nog in het Engels voor tribuk het woord trebuchet : a medieval catapultlike device for throwing heavy missiles. The missile, on the long arm of a lever, was hurled with great force by the sudden descent of a heavy weight on the short arm [Ontleend aan Oudfrans trebucherl3]. (Vrij vertaald: een middeleeuws katapultachtig toestel om zware projectielen mee te werpen. Het projectiel, aan de lange arm van een hefboom, werd met grote kracht weggeslingerd door het plotse neervallen van een zwaar gewicht op de korte arm van deze hefboom.) 5) De grote boog of bankboog : Misschien is dit wapen nog het duidelijkst van al. Het woord boog alludeert op het afschieten van pijlen of speren, i.p.v. bijvoorbeeld stenen. Bedoeld werd een groot soort kruisboog die op een bank bevestigd stond. Het was waarschijnlijk een model dat in formaat tussenin de kruisboog en de springaal stond14 (ghescot... te voetboghen, te bancboghen ende te springalen). 6) Opslagplaatsen : De blijden van de stad Gent werden in vredestijd ondergebracht in een opslagplaats, het blidehuus, in de omgeving van de Lange Violettestraat en het Klein Begijnhof15. Ik moet zeggen "in de omgeving van", want die opslagplaats was niet aan de straat gelegen. Het was een grote stenen toren, op de hoek van de Nieuwe Schelde en de verbindingsgracht tussen Nieuwe en Oude Schelde. Bijgevoegde afbeelding maakt het duidelijker. Niet alleen de blijden werden erin ondergebracht, ~:>ok de springalen zoals twee uittreksels uit de stadsrekeningen laten zien : -"Ebbekine (naam van de stadspijnder of lastdrager van de stad), van 1 springale af te doene, dat stond ter Hoyen up 1 tur, ende te dragene upter Begarde tur"11;

74


-"Ebbekine, van 1 springale af te doene ter Hoyen up 1 tur, te doene upten Begardentur18 ". Die twee uittreksels maken melding van de verhuis van springalen van de ene opslagplaats naar een tweede opslagplaats, namelijk de Begardentoren aan de Houtlei, in de omgeving van de Zandpoort (zie afbeelding)l9. 7) Stellingen van springalen (springaalhuizen) : We weten dat er rondom het Sint-Baafsdorp minstens 7 stellingen waren voor springalen. We laten de stadsrekeningen aan het woord : "De cost van den werke S.Baves (... ); W.Nuedine, J.Baselis ende haren andren ghezellen, van 7 springaelhusen te barbicaenne, met allen coste in tassce20". In het Engels woordenboek vinden we voor barbican volgende uitleg : an outer fortification or outwork. See synonyms under rampart21. In het Franse woordenboek vinden we voor barbacane : au moyen age, ouvrage avancé, percé de meurtrières22 (Vrij vertaald : vooruitgeschoven bolwerk, voorzien van schietgaten). Aan de Muidepooft bevonden er zich 2 springaalhuizen, 3 aan de Heuvelpoort en 4 aan de Brugsepoort23. 8) Pezen: De pezen van de katapulten waren gemaakt van hennep (kemp). De stadsrekeningen vertellen het ons : "Willemme den vlascopre van 112 pont caemps, daer men af maecte pesen ten springalen ende ten bogen; van 11 steenen vanden se/ven caenpe te spinne ende van wasse ten pesen24 ". Waarom hennep werd gebruikt wordt duidelijk wanneer we opzoeken welke vezelsoort deze plant levert. Er zijn verscheidene vezelgewassen economisch bruikbaar. De indeling in sterkte is als volgt: -fijne vezels : katoen, kapok en vlas (kleding); - grove zachte vezels :jute, kenaf en roselle (zakken, zachte touwen); -grove harde vezels: hennep en kokos (touw, kabels, netten, matten). 9) Vlieken, schachten, bouten en (pijl)ijzers : Gevederde vlieken, niet-gevederde schachten en bouten zijn namen voor het houten gedeelte van pijlen (in de stadsrekeningen noemt men munitie ghescutte). De pijlpunten noemde men gewoon ijzers. Zo waren bijvoorbeeld vierboute (vuurpijlen) stompe houten pijlschachten die brandend werden afgeschoten. Het Engelse werkwoord toflick heeft nog een betekenis bewaard waarin we het woord vliek herkennen : to move in a quick, darting manner; bis fist flicked out25 (op een pijlsnelle manier bewegen, zijn vuist schoot uit). Ook in het Franse woord flèche herkennen we vliek. Flèche gaat eveneens terug op het Frankische woord *fliukka, dat in het Middelnederlands vliecke werd26. Voor springalen werden soms grote dikke pijlen gemaakt die de naam van een vierkante steen meekregen, de kareel. Kareelpijlen hadden namelijk een ijzeren kop in viervlak (driezijdige piramide), waarvan de voorste punt penetreerde en 75


de drie andere punten diepe vleeswonden veroorzaakten bij het uittrekken van de pijt27 (noch noyt en was quareel uut die springale noch uten bogen so scerp gescoten; met grotenoestal [toestel] scoten si doe [toen] ende met springalen menighen quareel, groot ende scarp). Met enige zekerheid kennen we de beroepsnamen van de mensen die munitie vervaardigden. Men spreekt van boutmakers, schachtmakers en draaiers voor wat betreft de houten schachten en van kamscherpers voor wat betreft de ijzeren punten28. Het hout voor pijlen werd soms vervaardigd van vurenhout (fijnspar)29: "van 100 vuerine scachten ten viieken ". Meestal werd echter het hout van de vuilboom gebruikt (sporckenhout), d.i. een heesterachtige plant van de wegedoomfamilie. De veren van de pijlen werden met kleine nageltjes in de schacht vastgeslagen JO (van XV dusent naghelkine springaelyscot mede te vedeme). 10) Katapulten in de praktijk : Losse cijfers en gegevens publiceren zal bij de meeste lezers nogal saai overkomen. Vandaareen voorbeeld van het gebruik van katapulten in de praktijk. Ons voorbeeld speelt zich af tijdens het bewind van de Vlaamse graaf, Lodewijk van Nevers (tijdvak 1322-1346). Lodewijk was gehuwd met Margareta van Artois, derde dochter van de Franse koning, Filips V de Lange. In 1322 volgde hij zijn grootvader op in zijn graafschap Vlaanderen. Omdat zijn oom, Robrecht van Kassei, hem de troon betwistte, rezen nieuwe geschillen op tussen Vlaanderen en Henegouwen. De Franse koning bemiddelde en legde de strijdende partijen de Vrede van Parijs op in 1323. Zo kwam een eind aan de lange vijandschap tussen Avesnes en Dampierres. Toch keerde de rust niet weer. Lodewijk hield vaste verblijfplaats in zijn graafschapNeversin Frankrijk en liet een Fransman, de heer van Aspremont, het bestuur over Vlaanderen uitoefenen. Dat was een grove fout want de Fransman Aspremont kende noch aard, noch gebruiken, noch taal van de Vlamingen. Omdat Vlaanderen nog veel schulden had aan Frankrijk, sedert de vrede van Athis-sur-Orge (1305), legdeAspremont zware schattingen op. Hij stelde ontvangers aan om de schattingen af te persen. De Bruggelingen verdreven de ontvangers en staken hun huizen in brand. Aspremont kon de zaak niet meer aan en zocht hulp bij Lodewijk van Nevers. In februari 1324 kwam de graaf naar Vlaanderen. Hij strafte de opstandelingen. In plaats van zelf het roer in handen te houden stelde hij een andere landvoogd aan, Filips van Axel, die het volk evenmin de baas kon. Rond Kerstmis 1324 kwam de graaf weer naar Vlaanderen om de zoveelste opstand te bedwingen. Aardenburg en Gistel werden versterkt om de Bruggelingen in bedwang te houden. Vruchteloos. Nicolaas Zannekin uit Veurne, buitenpoorter van Brugge, ontketende een nieuw oproer en veroverde Nieuwpoort, Veume, Duinkerken, Bergen, Kassei, Torhout, Roeselare en Kortrijk. Lodewijk van Nevers kwam nu naar Gent om er te beraadslagen hoe zijn land van de ondergang kon worden gered. Het patriciaat van Gent en Oude76


naarde bleef de graaf trouw maar hun steden werden belegerd31. Oudenaarde kreeg hulp van Gent en de kastelen te Petegem (ten zuidwesten van Oudenaarde, Bevere (ten noordwesten van Oudenaarde) en Gavere, werden bezet door de Gentenaars. Volgens de stadsrekeningen moet de belegering al bezig geweest zijn omstreeks 15 oktober 1325. Te oordelen naar de uitgaven voor soldij, krijgen we zicht op de omvang van de belegering: zij was niet dramatisch; het ging slechts om een volksbelegering en het sterke Gent was voor het volksleger blijkbaar geen partij. Inmiddels vond de Franse koning dat het welletjes was in Vlaanderen en bereidde weer eens een strafexpeditie voor. Hij legde garnizoenen in Terwaan, Dowaai, Rijsel en Doornik. De Vrede van Arques, op 19 april 1326, maakte voorlopig weer een eind aan de vijandelijkheden. Uit de stadsrekeningen kunnen we opmaken welk belang de kruisboogschutters voor de stad hadden. De soldij, die uitbetaald werd voor expedities naar Oudenaarde en Deinze, is de waardemeter. Wij gieten de cijfers, uitgedrukt in penningen paymente, in tabelvorm: dagsoldij/man32 480 360 360 240 240 240 120 120 120 93,33 80 66,66 66,66 53,33 40

deken van de seiscutters standaarddrager v.d. seiscutters coning v.d. seiscutters sourgien (chirurg)33 leider van de Witte Kaproenen coningstavlen v.d. seiscutters seiscutters coning van de ribauden coningstavlen v.d. serianten serianten coningstavlen v.d. Witte Kaproenen Witte Kaproenen ribauden trompetters schildknapen voor boogschutters

Zoals we zien scoren de kruisboogschutters en hun leiders zĂŠĂŠr hoog. De kledij van de seiscutters moet zeer kleurrijk geweest zijn. Hun tabbaard of bovenkleed was samengesteld uit drie soorten laken: roodgeel (oranje), lichtgeel en blauw. Waarschijnlijk vormden de hoofdkleuren afwisselend oranje en blauwe horizontale stroken (item Boidine van Ravenscote, van 11 arraengen [oranje], daer de 110 seiscutters tabharde afadden ondersneden jegen blau)34 . Aan gele kaproenen kon men de schildknapen of cnapen die de targen [schilden] dragen vor de seiscutters herkennen. Trompetters waren volledig in het blauw

77


gekleed en de Witte Kaproenen droegen uiteraard een witte kap. Het is ook interessant de verspreiding van de wachtposten, die tijdens de belegering van Gent rond de stad opgesteld stonden, eens te overlopen. Er kan een en ander uit geleerd worden. Zoals u zult zien kwam de grootste dreiging vanuit Brugge via de Lieve (vlugge aanvoer van voetvolk per schip) tussen de Muide, de Vogelenzang en de Waaldam. Bovendien kon het gebied tussen de Waaldam en de Steendam in die tijd niet zonder gevaar voor de stad zelf, geïnundeerd worden35. De combinatie van deze factoren maakte de stad precies dáár het kwetsbaarst. Vandaar dat we in het noorden van de stad de grootste mandagen-versterking vinden. Het tweede zwakke punt bevond zich uiteraard daar waar evenmin kon geïnundeerd worden, t.t.z. aan de voet van de Blandijnberg, aan de Overpoort (Heuvelpoort) en de Petersellepoort. De overige verdedigingsconcentraties bevonden zich op twee dammen : Vijfwindgatenpoort op de Lange Violettenstraat (vroeger de Dam) en de Sint-Jorisbrug op de Steendam. aantal mandagen-verdediging36 TerMuden (Muidepoort): 911 Ter Waelbrug (Brugsepoort): 540 Peterseliepoort (Kortrijksepoort): 414 Overpoort (Heuvelpoort): 382 Sente Baves upte br.: 348 (Sint-Jorisbrug) Vijfwindgatenpoort : 337 Upte Walporte boven: 172 (de binnenpoort in de Korte Dagsteeg: onder betekende buiten, boven betekende binnen) Vogelenzang (Blaisant Vest): 148 Witte Aard buter Cupen : 30 (Recollettenlei) De aangemaakte munitie voor de verdediging bestond uit37 : -pijlen voor kruisbogen 154.950 stuks; -pijlen voor handbogen 9.300 stuks; - pijlen voor springalen 1.326 stuks; - vuurpijlen 26 stuks. Het is slechts in zijn context dat we het belang van de verschillende soorten katapulten in orde van grootte kunnen zien. Het belang van de kruisboog stond boven alles verheven. Dit wapen was sedert de 13de eeuw volop geherwaardeerd omdat het een krachtig en precies wapen was tegen zwaar geharnaste ridderlegers. De kruisboogschutters noemde men sel(J)scutters (naar het wapen dat vanzelf schoot door slechts een trekker over te halen). In het Frans spreekt men van arbalète voor kruisboog (ontleend aan Latijn : arcuballista, "baliste à l'arc"). Door volksetymologie, toegepast op deze Latijnse vorm, 78


Uit Decavele J., Panoramisch gezicht op Gent in 1534, Brussel, 1975.

Uit Decavele J. , Panoramisch gezicht op Gent in 1534, Brussel , 1975 .

79


Universiteitsbibliotheek Gent (Phyl. 1). Uit Diderot D. - d'Alembert J. , Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, Paris, 1777, XII(ième) Partie des Planches sur les sciences, les arts libéraux, et les arts méchaniques, avec leur explication, fig. l, p. 84: Reconstruct ie van een werpgeschut uit de Oudheid; fig. 2, p. 83: Balistede /'arsenal de Bruxelles; middeleeuws pijlgeschut

80


sprak men in het Middelnederlands ook wel van armborst. De kruisboogschutters waren ingedeeld in groepen van 10 man. Per 9 seiscutters was er 1 coningstavle38. Coning staat hier, waarschijnlijk onder volksetymologische invloed, in de betekenis van de bekwaamste in zijn soort (van connen of iets cunnen); stavle staat in de betekenis van steunpilaar (de man waarop men steunt)39. De coningstavle was dus de bekwaamste krijger waarop men steunde, al sedert de Frankische tijd40. Om duidelijk het onderscheid te zien tussen seiscutters en andere krijgers is het nodig de naam van de gewone krijgers te vermelden en uit te leggen. Hun naam was seriant, van het Oudfranse sergent, dat dan weer afstamt van het Latijnse servire (iemand dienen). Een sergent was dus eigenlijk een dienende dienstplichtige, die verplicht geleverd moest worden door de neringen ten tijde van oorlog. In hun statuut verschillen ze duidelijk van soudenieren of huursoldaten (ontleend aan het werkwoord soudoyer4I: dienen als huurling; soudoyer is ontleend aan de Latijnse munt met vaste waarde, solidus, later in het Frans overgenomen als sold, soud, sou). Ook de serianten stonden onder de leiding van coningstavlen, één per 9 man. Dezelfde indeling was eveneens geldig bij de Witte Kaproenen. De handboog speelde in de periode die we nu bespreken nog slechts een ondergeschikte rol, wat bewezen wordt door bovenstaande Gentse munitiecijfers. Hij werd in Gent waarschijnlijk meestal gebruikt door jonge garsoenen of knapen (garsoenen tandbogen) die nog te zwak waren voor lijf aan lijf gevechten. Het zullen de Engelsen zijn die, tijdens de Honderdjarige Oorlog (1339-1453) tegen Frankrijk, de handboog herwaarderen. De lange handboog was lichter, sneller te herladen en daarom soms een groot voordeel. Het is dank zij dit wapen dat de Engelsen de Fransen overwonnen bij Crécy (1346) en bij Poitiers (1356). Mgaand op de hoeveelheid aangemaakte munitie voor de springalen, kunnen we besluiten dat dit wapen slechts van bijkomstig belang was en eerder moest imponeren dan vernietigen. Het was ook weinig mobiel en stond als het ware vastgekluisterd in de speciaal ontworpen springaalhuizen op de stadsomheining. Ronald DE BUCK NOTEN 1. Winkier Prins Encyclopaedie, vijfde deel BRE-CHI, Amsterdam/Brussel, 1949, p. 591. 2. Verwijs, D.Nerdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, deel I, p. 1295. 3. Winkier Prins Encyclopaedie, vierde deel BET-BRA, Amsterdam/Brussel, 1949, p. 377. 4. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 473/32: "De cost vanden werke ande bliden (... ), van 53 spikingen, tstic 2 miten; The new international Webster's comprehensive dictionary of the English language, Trident press international, 1966, p. 1208: spiking, to block the vent of a cannon with a spike, renderingit useless (de loop van een schiettuig blokkeren met een lange spijker).

81


5. Verwijs, E.Nerdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, Deel VII, p. 1731. 6. van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, Utrecht/Antwerpen, p. 2851; Springaal. 7. The new international Webster's comprehensive dictionary ofthe English language, Trident press international, 1996, p. 1215. 8. Verwijs, E.Nerdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, Deel VII, p. 1821. 9. The new international Webster's comprehensive dictionary ofthe English language, Trident press international, 1996, p. 420. I 0. Robert, P., Le petit Robert, Dictionnaire alphabétique et analogique de la langue française, Paris, 1983,p. 155. 11. Verwijs, E.Nerdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, deel 11, p. 661; deel IV, p. l108. 12. The new international Webster's comprehensive dictionary ofthe English language, Trident press international, 1996, p. 774. 13. The new international Webster's comprehensive dictionary ofthe English language, Trident press international, 1996, p. 1137. 14. Verwijs, E.Nerdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, deel VII, p. 1821. 15. De Potter, F., Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1901, deelS, p. 64. 16. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 476/28. 17. 16.Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen (1280-1336), Deel I, Gent, 1900, p. 199/27. 18. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 189/3. 19. Diericx, C.L., Mémoires sur la villede Gand, Deel 11, Gand, 1815, p. 247: (... )ende bi alzo dats de stede te doen hadde, in naercommende tiden, omme eenighe engienen drienen te legghene, dat zullen sy (de schepenen) moghen doen sonder wedersegghen van den voornoemden goeden lieden (de Begarden); ende mits desen syn die voorseyde goede lieden van den Bogaerden (Begarden) quite ende ontsleghen van den IV ponden parisis tjaers die sy vootyts plachten te ghevene ende te betaelene der voorseyde stede ut eausen van den voorschreven turre (Begardentoren) (...) 20. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 481/28. 21. The new international Webster's comprehensive dictionary ofthe English language, Trident press international, 1996, p. 113. 22. Robert, P., Le petit Robert, Dictionnaire alphabétique et analogique de la langue française, Paris, 1983,p. 160. 23. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 457/40. 24. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel 11, Gent, 1900, p. 922. 25. The new international Webster's comprehensive dictionary ofthe English language, Trident press international, 1996, p. 484. 26. Larousse, Dictionnaire étymologique et historique dufrançais, Paris, 1993, p. 304. 27. Verwijs, E.Nerdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, deel VII, p. 1821; deel VI, p. 848. 28. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, pp. 470-472. 29. Verwijs, E.N erdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, deel IX, p. 622.

82


30. Verwijs, E.N erdarn, J., Middelnederlandsch woordenboek, 's Gravenhage, 1882-1952, deel VII, p. 1821. 31. Van de Kerckhove, G.A., De graven van Vlaanderen, Leuven, 1979, p. 108. 32. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen (12801336), Gent, 1900, deel I, p. 468 en deel 11, p. 622. 33. The new international Webster's comprehensive dictionary ofthe English language, Trident press international, 1996, p. 1262: surgeon: one who practices surgery < Anglo-French surgien. 34. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, p. Gent, 1900, p. 558/29. 35. De Buck, R., Van wijn in Gent tot Gent in wording, Gent, 1995, kaart 8 p. 411. 36. Vuy1steke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 460-462: Berekening als volgt (vijfwindgatenpoort als voorbeeld): 4 man x 3 dagen+ 4 man x 28 dagen+ 4 man x 28 dagen+ 1 man x 45 dagen+ 2 man x 28 dagen =337 mandagen. 37. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen ( 12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 473/5. 38. Vuylsteke, J., Oorkondenboek der stad Gent, Gentsche stads- en baljuwsrekeningen (12801336), Deel I, Gent, 1900, p. 468: "item ghaven dontfangers 72 selscutters, eiken 10 s. sdages, haren 8 coningstavlen, eiken 20 s. sdages, ende Ghiseline Spelliarde, haren sourgien, 20 s. sdages, die trocken ute svrijnd. naer sente Meebiels dagh te Meldert ten passe, enden van danen tOuden., van haerre soudeenvan 52 dage, 2340 [pond payemente]". 39. Duden, Etymologie, Herkunfswörterbuch der deutschen Sprache, Mannheim, 1989, p. 701: Stapel: gehört zu der unter Stab behandelten Wortgruppe und bedeutete ursprünglich "Pfosten, Stützpfeiler, Block, Stütze, Säule" [paal, stijl, steunpilaar); Standaard Nederlands-Latijn, Latijn-Nederlands handwoordenboek, Antwerpen, 1989, p. 401: stabile est, het staat onwankelbaar vast. Larousse, Dictionnaire étymologique et historique dufrançais, Paris, 1993, p. 177: connétable, 1170, cunestable; bas latin comes stabuli, comte de l'étable, grand écuyer. Le n pour m n'est pas expliqué (Mogelijk heeft de volksetymologie hier iets mee te maken). De n komt misschien niet van comes maar van connen of cunnen door volksetymologie; vanDale, Etymologisch woordenboek, Utrecht/Antwerpen, 1989, p. 425: kunnen, Middelnederlands, connen, cunnen, Oudhoogduits kunnan; van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, Utrecht/Antwerpen, 1995, p. 1258: -ing, in mannelijke persoonsnamen die een hoedanigheid, eigenschap , staat of toestand van een persoon aanduiden: edeling, enkeling [bij uitbreiding: uit de eigenschap iets kunnen volgt de kun+ing, Middelnederlands cunning of coning]. Cf. de koning van de moorkinderen, de koning van de herauten (hier hebben de betekenissen niets met afstamming te maken en kunnen dus niet teruggaan op het woord koning voor vorst. De betekenissen hebben wèl iets te maken met bekwaamheid, de bekwaamste in zijn soort). Wolters, Beknopt Latijns-Nederlands woordenboek, Groningen, 1961, p. 165: comes, comitis, [medestander, medeganger], samengesteld uit com + i-t van ire [gaan]. 40. The Oxford dictionary of English etymology, Oxford, 1991, p. 207: constable, count of the stabie [stalgraaf], for the transition of application to the principal officer of the household and army of the Frankish kings. 41. Larousse, Dictionnaire étymologique et historique dufrançais, Paris, 1993, p. 721.

83


BEGUNTJE OP STAP... "IN DESTRAETEN DER STADT VOL NETTEN EN STROPPEN DOOR DEN DUYVEL GELEYT" Begijntjes en begijnhoven zijn niet weg te denken uit de Gentse geschiedenis. Binnen de religieuze wereld vormen ze een heel apart verschijnsel, typisch voor de Lage Landen en nergens zo uitgebreid aanwezig als juist in Gent. We schrijven wel degelijk "aanwezig". Ook al verdwenen de begijntjes, hun begijnhoven blijven in onze stad hun uniek karakter van oude ministadjes behouden. Dat kon zelfs de ontmanteling van het Sint-Elisabethbegijnhof niet te niet doen. Tegenover deze ontmanteling en de verdwijning van het Poortakkerbegijnhofje aan de Oude-Houtlei, staat dan weer het gave neogotische fenomeen van het begijnhof op Sint-Amandsberg. Je moet het gezien hebben om het te geloven. Niet zo moeilijk voor de lezers van Ghendtsche Tydinghen: in het huis nr. 46 bevindt zich de bibliotheek en Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis. Zoals bekend verschilde het statuut van de begijnen aanzienlijk van dat van de kloosterlingen: ze legden geen gelofte van armoede af en bleven, voor zoveel ze konden, financieel zelfstandig. Begijnen moesten wel de geloften van kuisheid en gehoorzaamheid afleggen, maar die waren niet "eeuwig" zoals in de

84


kloosters. Ze konden beslissen terug in "de wereld" te keren. Inherent aan dat statuut was ook de mogelijkheid die de begijntjes hadden om bezoekjes in de stad te brengen (1). In het uitstekende en uitgebreid gedocumenteerde werk van Hadewich Cailliau omtrent het "Klein" begijnhof aan de Lange-Violettestraat, Onze-Lieve-Vrouw-Ter- Rooie, lezen we dat dit voorrecht waaraan de begijnen sterk hielden, onderworpen was aan een heleboel regels (2). Blijkbaar verliep een en ander toch niet helemaal probleemloos. Onder de personen die dit uitgaansleven van de begijntjes in toom moesten houden, waren hun geestelijke leiders zeker niet de minst belangrijke. De paters Dominicanen waren, alleszins te Gent, de geestelijke leiders bij uitstek van de begijnen. Hoe ze zich in de 18de eeuw van die taak kweten, kunnen we tot op zekere hoogte afleiden uit een aantal passages uit een van de vele werken (3) van pater Ludovicus Meyere

Den eenighsten, kortsten, rechtsten ende sekersten wegh tot de waere deught ende volmaecktheydt, bestaende in een oprechte kennisse van ons zelven, ende waere ootmoedigheydt. Een niet mis te verstane titel en, naar 18de_eeuwse publicitaire normen, precies zoals het moet. Hoewel niet echt gespecifieerd werd tot welk publiek dit werk zich richtte (een bekend uitgeverstrukje), kunnen we uit de teksten toch afleiden dat de begijntjes de eerste doelgroep waren van onze pater. In elk geval op het exemplaar waaruit de hiernavolgende tekst overgeschreven werd (4), vonden we de notitie "lek behoore toe aen Ludovica Neerincx, begijntjen in het cleen begynhof te Gendt" (5). We nodigen U uit eens te proeven van de bloemrijke, lichtjes Gents gekleurde taal (6) van de pater die, zo lijkt het ons, speciaal in deze passages bijzonder goed op dreef was (7).

Van't uytgaen in de stadt voor geestelycke persoonen, en maegden. Het en is geentsints geraetsaem voor geestelijcke persoonen, en rnaegden de straeten der stadt veel te doorloopen, ten zij den noodt hun daer toe praemt, oft eenighe wettelijcke redenen dit vereysschen. Beeldt u selven vrijelick in, dat destraeten der stadt, ende de huysen, oock van uwe vrienden, vol netten, en stroppen zyn, die den Duyvel geleyt heeft om uwe ziele te vangen. Of beeldt u in, dat gy in een verrot schip afsteeckt uyt een geruste have in een zee vol klippen, steenrotsen en zandtplaeten. Of dat gy gaet in eenen bosch vol verhongerde wolven, en wilde dieren, die uyt zyn om u te verscheuren.

85


Ofte denckt dat gy treedt in een stadt, daer de locht door de peste besmet is. Oft in een huys, dat staet in vier en vlamme, daer gy van vlammen en voncken omringelt zyt. Ende is't dat den noodt u praerot om uyt te gaen, oft eenige andere wettelycke redenen dit vereysschen? Tracht altydt t'onderhouden het gene hierboven staet in de verstervinge van het Gesichte, en van het Gehoor en van de Tonge (Verwijzingen naar de zeer gedetailleerde raadgevingen om de zintuigen te beheersen die in andere hoofdstukken van het boekwerk beschreven worden). Wacht u ende siet neerstelijck op uw gehoor, want gy wandelt op uwe verderfenisse: dat gy hoort, aensieg'et als in droomen. Is't dat gy onder den weg, iedt siet, het gene in u eenige oneerlycke gedachten, of quaede verbeeldingen zoude konoen veroorsaecken? Keert u terstondt tot Godt, ende segt: Heere keert af mijne oogen, opdat sy niet en sien d'ydelheyde. Komt gy in een geselschap daer men oneerlycke woorden begint uyttebraecken? Wacht u van lachen, of te grimmen, toont dat sy u mishaegen, als wesende eene waerachtige Bruydt van Christus: ende ist dat sy niet op en houden van dusdanige woorden te spreken, en schaemt u niet het geselschap, hoedanig het oock is, te verlaeten. ls't dat gy ergens komt daer men met u, ende met andere geestelijcke persoonen lacht, spot, ende schimpt? Denckt dat dit niet nieuws en is: want dit is eygen aen de dwaese des wereldts hier de rechtveerdige t'oeffenen (Op de proef te stellen). Moet gy met werelijcke menschen handelen? Handelt, en wandelt onder hun met met alle zedigheydt, ende gestightigheydt (stichtelijkheid). Laet u meer dan genoeg wesen, dat gy bekommert moet zyn met uw'eigen tydelijcke affairens, sonder u te bemoeyen met de tydelijcke saecken van een ander, oock van uwe vrienden: Want veele monicken, segt den geleerden Isodoms, syn door de liefde tot hunne ouders niet alleen in aerdsche sorgen, maer oock in processen, ende geschillen verwerrent, ende hebben om de tydelijcke welvaert van hunlieden, hun eygen zielen verloren. De auteur besluit dan, alsofhet nog niet duidelijk genoeg is, met een citaat van de heilige Basilius: "En wilt dan om den noodt van uwe vrienden uwe plaetse niet verlaeten: want uyt uwe plaetse gaende, sult gy mischien oock van uwe goede zeden wycken." L. DEVRIESE

NOTEN 1. Boen, A. Waarom de begijntjes mogen uitgaan. In: Wat zijn de Begijntjes? Sint-Amandsberg (Gent), 1928, 114-117. 2. Cailliau, H. "Soo geluckigh als een beggijn". Het begijnhof Onze-Lieve-Vrouw-Ter-Hooie. 1584-1792. Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1995, deel21, p. 182-184.

86


3. Ph. Blommaert vermeldt in zijn "De Nederduytsche Schrijvers van Gent", Gent, 1862, p. 347-348, als voornaamste karakteristiek van Lodewijk (Ludovicus) Demeyere's werken, niets anders dan hun groot aantal: "Alle zyne uitgegevene schriften beslaan wel achttien boekdeelen... ". 4. "Te Gendt, Miehiel Graet, inde Goude Lelie, by de Core-merkt", derde druk zonder jaartal. De eerste druk verscheen in 1710 bij J. Eton, de tweede bij M. Graet in 1713. 5. Ludovica (Louise) Neerincx was afkomstig van Gent. Ze werd in 1724 "gesteed" (na de proeftijd definitief opgenomen) in het convent H. Bruno van het Klein Begijnhof Ter Hooie en overleed er in 1772 (Cailliau, H., Gent, 1995, p. 253). 6. De bedelorden, en onder hen vooral de Dominicanen, hebben een belangrijke rol gespeeld in de verpreiding van gebedenboeken en stichtelijke werken in de volkstaal. Een van de redenen waarom de clerus nogal wat moeite had om de begijnen en hun beweging te aanvaarden, was precies hun gebruik van de landstaal in godsdienstige zaken. Dit was toendertijd geen evidentie, al was in de 17de eeuw een en ander al in ongevaarlijke beddingen gekanaliseerd geworden (Bot, P. "Tussen verering en verachting. De rol van de vrouw in de middeleeuwse samenleving", Kampen, 1990, p. 213). 7. De tekst (p. 249-253) werd heellichtjes gemoderniseerd en een aantal citaten uit de bijbel en de kerkvaders werden weggelaten om de leesbaarheid te verhogen.

'T GENTSCH SPANT DE KRUUNE Een biestige lolle ... De Heer Michel De Bosscher (0 1914) stuurde mij de volgende "Iolie" op die hij van een "oud peetje" gehoord heeft vóór de tweede wereldoorlog in een voermanscafé op de Baudelookaai. Vooral het Platgents waarin de man ze vertelde is hem bijgebleven. Tot voor de Tweede Wereldoorlog was er een gemeentewet die de voerders van hondenkarren verplichtte bij een min of meer lange halte een plank of zak onder het dier te leggen, om het, vooral in de winter, tegen kou, water, modder en andere viezigheid te beschermen. Als het niet helemaal waar is, is 'tin ieder geval goed gevonden ...

"Een boerinne van Destolbîrge die iederen dag mee de melkopbrijngste van heur drei koeien noar de stad kwam, gijdgd' iedere kier achter heur ronde an de Dampuurte een potse café goan drijnken bij heur vriendinne. Ze vergat al mets ne kier de zak onder den hond te leggen. Op ne zekere kier oas ze buitekwoamt stond er nen azent mee zijn kalpijntsei en zijne crayon2 greed om heur op den boek te schrijven... - 'i'\wel, Madamke, ik zal u moeten in contrevense3 nemen. Dienen hond ligt op zijne zak nie!" zei den azent streng. 87


"Meisje met hondenkar" op de Vleeshuisbrug. Foto Arnold Vander Haegen (Stadsarchief Gent).

- "A, hij doet zun4, Menhiere. "antwoordege de boerinne in 't DestolbĂŽrgs. "Hij

ligt vaneigenst op zijne zak. Alle i, Duc, stoa ne kieroop en tuugt ne kier uewe zak an Meniere!'' NOTEN I. Notaboekje. 2. Potlood.

3. >FR.: "contravention": overtreding. 4. Tegenovergestelde van "bij ten doe't <- > "toet, toet": toch wel.

MEDEDELING Ons lid, de heer Rudy van Elslande, Hoofddocent Antiekhandelopleiding zal op 4 juni 1998 een voordracht houden over Valerius De Saedeleer en de Latemse School. Dit zal plaatsgrijpen om 19.30u. in de lokalen van CEMOV, Wijngaardveld 9 te 9300 Aalst. Op Afrit Aalst staat Wijngaardveld aangeduid.

88


GENTSE MEMORIEDAGEN: 28-29-30-31 MAART 28 maart 1838: Stichting van de Gentse Vlasmaatschappij, beter bekend onder de naam Gantoise, met een maatschappelijk kapitaal van 4.000.000 goudfrank. 29 maart 1793: De Oostenrijkse generaal, Clerfayt, heeft de Fransen te Neerwinden verpletterend verslagen. Tijdens de ontruiming van het land verlaat het Franse garnizoen onze stad op 29 maart. Diezelfde dag worden de Franse vrijheidsbomen afgerukt en 's avonds is er algemene verlichting. Niemand kan vermoeden dat de Fransen enkele maanden later, onder het bevel van generaal Pichegru, opnieuw de stad zullen binnenrukken. 29 maart 1832: Acht personen uit Gent worden als verkiesbaar voor de Senaat op de lijst gesteld: zij betalen allen minstens 2.116 frank rechtstreekse belastingen, wat voor die tijd een aardig sommetje was. 29 maart 1833: Een dertigtal geboeide gevangenen van gemeen recht, trekken door de straten van de stad, twee aan twee gebonden met zware ketens. Dit was in die jaren gebruikelijk wanneer men gevangenen van de ene stad naar de andere bracht. 29 maart 1870: Geboorte te Gent van de etser en aquarelist Jules De Bruycker. Hij was ongetwijfeld onze grootste etser van de 20ste eeuw. Zijn voorkeur ging naar massale composities en visionaire scheppingen die in menig opzicht herinneren aan de droombeelden van Jeron Bosch. 30 maart 1296: De beruchte Gentse stadsmagistraat, wel bekend onder de naam XXXIX, wordt op verzoek van de graaf van Vlaanderen terug in zijn ambt hersteld door de Franse koning, Filips de Schone. 30 maart 1815: Aankomst te Gent van de Franse koning, Louis XVIll, tijdens zijn vlucht voor de teruggekeerde Napoleon. Louis die zwiet en zijn gevolg zullen in onze stad verblijven tot ~4 juni.

89


30 maart 1918: Burgemeester Braun, Miele Zoetekoeke zoals de Gentenaars hem gemoedelijk noemden, wordt door de Duitsers aangehouden en naar Duitsland gedeporteerd. 31 maart 1452: Gent komt openlijk in opstand tegen Filips de Goede. Het volk heeft 3 hoofdmannen verkozen om hen te leiden: Willaey, Boone en Van Botelaere. De illegale aanstelling van hoofdmannen beantwoordt de hertog, op 31 maart, met een striemend manifest waarin hij al zijn grieven tegen de fiere stad herneemt en bekend maakt dat hij haar met wapengeweld zal temmen en ten val brengen. 31 maart 1477: Maria van Bourgondië doet vruchteloos een laatste poging bij het samengestroomde volk op de Vrijdagmarkt, om het leven van haar 2 raadsheren te sparen, doch het volk blijft doof voor het geween en de smeekbede van de jonge vrouw. 31 maart 1810: Petrus van Huffel, kunstschilder en medebestuurder van de Tekenacademie, wordt conservator van het Museum benoemd. Volgens de Gemeenteraad moet die conservator beantwoorden aan het volgende: "une personne intelligente et versée dans la connaissance des arts dont l'emploi soit de veiller à la conservation des objets que la ville possède ". 31 maart 1835: De ophaalbrug aan de Visserij begeeft het op het ogenblik dat een met kolen geladen wagen er over trekt. Drie kolendragers komen er met een koud bad van af, doch kar en paard verdwijnen in het water. 31 maart 1920: Overlijden te Gent van Paul Fredericq, Vlaams historicus. Zijn grote specialiteit was de 16de eeuw. Hij was de eerste Belgische historicus die met behulp van de nieuwe methodes van eruditie en tekstkritiek poogde de godsdienstige en culturele stromingen aan een historisch onderzoek te onderwerpen. Ronald DE BUCK

90


BESTAAT ER ZOIETS ALS EEN GENTSE MENTALITEIT? Mentaliteit, karakter, typische gedragswijze, zouden velen tegenwoordig zeggen, zijn termen die alleen op een individu kunnen toegepast worden. Grotere entiteiten, van families, dorpen en stadswijken tot werelddelen, zijn alleen maar OPTELLINGEN van individuen, NAMEN zonder meer dus (vandaar dat men deze opvatting in de filosofie soms nominalisme noemt), zonder echte werkelijkheid. Ook een eigen mentaliteit kunnen ze dus niet hebben. Aan de andere kant staat de volkswijsheid, die er niet veel problemen mee heeft te bepalen hoe de Gentenaar, de Antwerpenaar, de West-Vlaming, de Waal, de Duitser, enz ... is. Heel pragmatisch - en de diepere gronden van de discussie bewust wat veronachtzamend - wil ik hier van uitgaan: 1. Dat men inderdaad voorzichtig moet tewerk gaan met het omschrijven van "groepsgeaardheden", dat te gedetailleerde beschrijvingen geen zin hebben en dat het vooral om de gemiddelden gaat, die natuurlijk nooit op elk individu toegepast kunnen worden, maar 2. Dat er niettemin toch soms rake typeringen kunnen gegeven worden die we (zoals nogal dikwijls met wat de volkswijsheid zegt) niet zomaar kunnen wegwuiven. Wie glimlacht bv. niet meteen herkennend wanneer hij, zoals ikzelf ooit in de krant, leest dat "een marktplein vol Hongaren minder lawaai maakt dan TWEE Italianen"? Wat ik nu concreet, en uiterst beperkt, wil doen is hier EEN enkele m.i. typisch Gentse karaktertrek voor het voetlicht halen en die dan rijkelijk illustreren met materiaal, vooral uit het Gentse dialect: anecdotes, zegswijzen, enz ... En als aanknopingspunt neem ik een uitspraak die naar verluidt de Oost-Vlaamse gouverneur Baltbazar ooit in een voordracht deed. De gouverneur wou het verschil tussen een Antwerpenaar en een Gentenaar aantonen. Een Antwerpenaar, zo verklaarde hij, zal van iets zeggen" 't es iel goe!", terwijl de Gentenaar in precies dezelfde situatie het zal houden bij een " 't 'n es nie slecht!". Eerst, vooraleer echt van wal te steken, daar nu even over filosoferen. Wat spreekt er uit dit onderscheid als typisch voor "de Gentenaar", in tegenstelling tot "de Antwerpenaar"? Ik zou zeggen: nuchterheid, zin voor relativering en een afkeer van overdrijving, van zich op stang te laten jagen, van overenthousiasme. Voorzichtigheid met emoties als het ware. Misschien vindt hij het ding waarover het gaat inderdaad wel "heel goed", maar hij begint alvast met te constateren dat het "niet slecht" is. Tot nu toe is er uiteraard nog niets bewezen. Wat ik nu hoop te doen is met allerlei "materiaal" minstens aanneembaar te maken dat deze nuchtere, relativerende, lakonische, maar onvermijdelijk ook soms cynische en neerhalende

91


mentaliteit inderdaad wel met het Gentenaar zijn verweven is in een mate die toch moeilijk nog toevallig kan worden genoemd. Ook mijn eigen ervaring wijst alvast die richting uit. Wanneer ik op bepaalde feiten of gebeurtenissen reageer op een manier die ik zelf misschien "lichtjes spottend" of "eerder ironisch" zou noemen heb ik al herhaaldelijk vastgesteld dat met name voor West-Vlamingen mijn reactie zowat als het toppunt van bijna sadistische gruwelijkheid voorkomt. Een deel van het onderstaande "bewijsmateriaal" is persoonlijk in de zin van: uit de eigen levenssituatie ontsproten of mij persoonlijk medegedeeld. Dat stuk moet u dus naar eigen goeddunken aannemen of verwerpen. Maar een ander gedeelte is onbetwistbaar meer algemeen bekend, wat de bewijskracht ervan ongetwijfeld zal verhogen. Om alles ietsje overzichtelijker te maken deel ik het, ietwat kunstmatig uiteraard, als volgt in: anecdotes, losse commentaren, denkbeeldige dialogen, gevleugelde uitdrukkingen, moppen, vervormde rouziekteksten en tot slot wat eigen inbreng. Dit alles, behalve de achtergrondcommentaar, bijna volledig in Âą Gentse schrijfwijze (onnodig wellicht aan te stippen dat de Gentse mentaliteit zich het best uit in het Gentse dialect). De bedoeling van elke uitdrukking, zinsnede, enz... is weer eens een extra illustratie te geven van dat "Gentse" aspect waarom het ons hier te doen is: het lakonische, het relativerende, het cynische, het denigrerende, het onverstoorbare, het ontluisterende. Anecdotes De eerste twee anecdotes werden mij - en dat maakt ze wellicht extra bewijskrachtig - door niet-Gentenaars medegedeeld als zeer illustratief voor de gedragswijze van onze stadsgenoten. 1. Een Gentse schilder gaat ergens een plafond verven. In een hoekje op zijn ladder is hij aan het werk. De huiseigenaar komt bij hem en vraagt bezorgd: "Zie de genoeg?''. "Bob... " antwoordt hij schouderophalend en werkt verder. "Wacht", zegt de ander," 'k zal de lucht omsteken". Hij voegt de daad bij het woord en vraagt dan: "Es 't beter ezuu?". Antwoord van de schilder: " 't 'nes 't er toch nie deure verlecht! ". 2. Een Gentenaar rijdt met zijn auto door een andere stad. Blijkbaar heeft hij iets verkeerd gedaan want een agent fluit en komt al roepend naar hem toegelopen. Onze held draait zijn raampje open en zegt tot de agent: "Ach, ge spreekt toch! 'k Miendege dadde ging bassen". 3. Een man stapt van de tram (een van het oude model, waarvan de deuren steeds open blijven), iets te vroeg wellicht, en daardoor struikelt hij. Een dame komt toegelopen en vraagt bezorgd: "Gho, meniere, hed'uh ziere gedoan?. "Bij nienok madam", luidt het antwoord, " 'k stappe 'k ik altijd ezuu van den tram".

92


4. Een van de allersappigste uitdrukkingen in het Gents, goed genoeg om ze tot anecdote om te toveren. Een groepje gaat een restaurant binnen. De kelner komt de bestelling opnemen maar veronachtzaamt daarbij een van de groepsleden. "Hela vriend", roept de betrokkene, "heh 'k ik soms een bijtene muile messchiens! ".

Korte commentaren - Iemand is nogal onhandig, hij neemt bv. mes of vork aan de verkeerde kant vast. In plaats van hem stijf terecht te wijzen zeg je droogjes: " 'k Zoe dad' aan den andere kant vastpakken da'k van uh was". - Als het (liefst al uren- of dagenlang) pijpestelen regent, peinzend naar de lucht kijken en pseudo-diepzinnig mompelen: "En nie wille regenen ihn!", of een variante daarop : "D' er goa nog regen van komen oas 't ezuu vuurt goat". - Iemand wandelt onder de bomen door. Plots voelt hij iets, kijkt op en ziet boven zijn hoofd de schuldige: een duif die iets "gedaan" heeft. "Allee", zegt hij, " 't es toch nog goed da de koeien in de bunmen nie 'n zitten". - Iemand in je nabijheid heeft niet zeer ernstige maar wel vervelende symtomen: hoesten, niezen, pijn links en rechts. Je geeft als commentaar: "Ge zij'd uuk nie vurt moar duurijpe". - Hoe de Gentse volksmond tegen activiteiten van hogerhand aankijkt. Het volgende versje deed de ronde naar aanleiding van de vergaderingen van de Volkerenbond: "En ze drenken nog een glas En ze pissen nog ne plas en ze toaten alles 'lijk da't was" Noteer in dat verband (daarop ingaan zou te ver leiden) dat scepticisme tegenover de activiteiten van gezagsdragers en zelfs een flink anarchistisch trekje OOK altijd deel hebben uitgemaakt van de Gentse mentaliteit. - "Werken is zalig" luidt een vroom oud gezegde. De Gentse versie "vervolledigt" het door te zeggen: "Wirken es zoalig ... en leeg zijn es heilig". - Een Gentenaar heeft een nogal indrukwekkende uiteenzetting gedaan, zodanig zelfs dat hij blijkbaar de neiging voelt wat gas terug te nemen door eraan .toe te voegen: "En oas de da nie 'n geluuft moakek uh wel wat anders wijs". - A zit smakelijk te eten. B bekijkt hem aandachtig en zegt dan schijnbaar verwonderd: "Tiens, ge steek gij dad' uuk onderuhwe neuze!". - A klaagt over zijn niet al te beste gezondheidstoestand. B vraagt: "Zij de benijt van te stirve messchiens? Da es pertank gien verlore wirk zulle, ge moet da toch ne kier doen!". Fictieve dialogen - A heeft net gegeten. B vraag hem hoe het was. A antwoordt: " 't Was etelijk" (uiteraard een variantie van " 't was nie slecht"). 93


- Twee dames in gesprek. A is net naar de floraliën geweest. B vraagt haar hoe ze het vond. Antwoord van A: " 't Zijn jij blomen newoar!". - A heeft (weer eens) een indrukwekkende uiteenzetting ten beste gegeven. B antwoordt gewoonweg: "Ja ja, 'k huure 't 'kik uh girre zegge". - B heeft iets aan A verteld en vraagt achteraf: "Wis 'te dad' al?" "Nienok, zegt A, oas ek het nog ne kier huure es 't den twiede kier". - Elementair, mijn beste Watson, zou Sherlock Holmes zeggen. Op de vraag "Hoe es 't?" antwoordt een echte Gentenaar "van tien negene" natuurlijk: "Oas 't iets es ihn".

Gevleugelde uitdrukkingen - Een vriend van mij (niet-Gentenaar) is een voordracht komen geven. De voorzitter van de kring waarvoor hij gesproken heeft praat achteraf nog wat persoonlijk met hem. Er worden twee pinten gebracht, de voorzitter heft zijn pint, onderbreekt zijn eigen geleerde uiteenzetting en zegt: "Pak z' in uh puute en giet z' in uh kluute". - NOG iets voor tijdens een zo zwaarwichtig mogelijk gesprek: je onderbreekt de spreker, liefst op het hoogtepunt van zijn "raison", met de woorden: "Loat ons nuh ne kier van iets serieus klappe. Wa drenk'te?". - Iemand stelt een vraag waarop je liefst geen antwoord geeft. Je maakt je ervan af door te zeggen: "Dad es veur uh een groaien en veur mij een weten" (onlangs las ik deze uitspraak in een Engelse versie, nl. in een boek van de thrillerschrijver Robert B. Parker, die als een erfgenaam van de beroemde Raymond Chandler doorgaat: "That's for me to know and you to guess"). - Als iemand, zowel jijzelf als een ander, een stommiteit begaat, kun je daar desgewenst als commentaar aan toevoegen: "Ja, oasgenen uil zijt es't veur lange". - Zelfrelativering. Wie zich klaarmaakt om een of andere taak op te knappen kan daar bv. om zichzelf aan te moedigen (?) aan toevoegen: "We goan da ne kier arrangeren da 't op niets 'n trekt". - Weeral gedeeltelijjk uit de persoonlijke sfeer. Aan de universiteit hadden we met enkele vrienden de gewoonte om een liefst zo banaal mogelijke uitspraak (bv. "zoe menie best dad' iest doen?") te "bevestigen" met de commentaar "Gelijk dad de zuu welsprekend komt te;zeggen". Schriftelijk heb ik deze uitdrukking nog nergens ontmoet... behalve één keer in een detectiveroman van de Gentenaar Roger d'Exsteyl. Moppen Ook al hoop ik met hetgeen voorafgaat hier en daar een glimlach op een of ander lezersgezicht te voorschijn getoverd te hebben, dit zijn natuurlijk geen echte moppen en hoeven dan ook niet als dusdanig te worden beoordeeld. Waarschijnlijk zijn echte moppen meestal iets te gezocht en te sterk om hier 94


echt bruikbaar te zijn. Natuurlijk zijn er in het "zwarte" of sadistische genre wel moppen te vinden waarmee men het altijd kan proberen. Enkele voorbeelden: - Een Gentenaar valt van de twintigste verdieping. Bij de tiende verdieping zegt hij: "Tot nuh toe goad alles goed". - De ene dokter tot de andere: "Ja joenk, da was op 't nipperken inh. Oa' 'm hem nuh nie g'oppereerd tons was 't er hij messchien nog deure gekome". - 't es blewdh en 't hangd' aan nen droad. Wad' est? Antwoord: "Tarzan in de winter", of een variante: "Ne slechten elektrieker". Persoonlijk ken ik één m.i., zeer goeie mop die bovendien ook schitterend past in ons onderwerp. De hoofdfiguur, een apotheker KAN eigenlijk alleen maar een Gentenaar zijn: Een jongen en een meisje kennen mekaar al een tijdje en besluiten een stap verder te zetten op het pad van de liefde. Het meisje zegt aan de jongen dat hij maar om "capotes anglaises" moet gaan bij de apotheker (in de tijd dus wellicht dat die dingen alleen daar te vinden waren). Hij is wat schuchter en aarzelt dus. Ze zegt hem dat het simpel is: hij moet maar een doosje aspirines vragen en terwijl de apotheker dat neemt er gauw aan toevoegen: "en een pakske capotes anglaises". Zo gezegd zo gedaan, eerst met veel schroom maar, nadat de condomen telkens opgebruikt zijn, achteraf steeds vlotter. Tot op een keer de apotheker het niet meer kan uithouden en zegt: "Zie mijne vriend, 't zijn mijn zoakes nie inh, 'kweet het zulle! Moar da 'kik van uh was inh, oas ek 'k ik doar altijd zuu een huufpijne van heb, tons zoe, 'k ik datoch liever nie mier doen zul!". Vergeet al de rest, oothou die ene uitspraak van de apotheker en je weet wat de Gentse mentaliteit is! Vervorming van muziekteksten Gentse teksten op bv. melodieën van opera's en dergelijke waren vooral vroeger natuurlijk schering en inslag. Er moeten er veel meer zijn, maar voor ons doel hier vond ik twee relevante voorbeelden. - ledereen kent wel het lied "Twee ogen zo blauw" (van Willy Derby? Ik durf het niet zweren- het is niet echt mijn favoriete genre): Twee ogen zo blauw, zo innig en trouw, al mijn geluk zijn die kijkers van jou, twee ogen zo blauw. De Gentse poging om dit sublieme stukje poëzie wat extra kracht te geven bestaat erin de twee laatste zinsneden te vervangen door: "als ik naar huis kom da sla ik mijn vrouw, twee ogen zo blauw". - Tino Rossi zingt: 11 pleut sur la route... Een Gentenaar zingt deze frase, onderbreekt even om een blik te werpen op het gezicht van iemand die zich in zijn aanwezigheid bevindt en gaat dan verder: "uh muilestoa vol sproete".

95


En tot slot een stukje persoonlijke inbreng - Mijn grootvader van moederszijde had de gewoonte om in nogal benarde omstandigheden te zeggen: " 't Zal wel ne kier betere ... oas 't op zijn slechtst geweest es ... " - Een leraar wiskunde op het college haalde soms verkeerde wiskundige redeneringen en conclusies aan, daarbij retorisch aan zichzelf vragend: "Is dat soms een fout?", waarop hij dan onmiddellijk zelf de vraag beantwoordde: "Dat IS soms een fout!". En dan nog een drietal uitdrukkingen die ik zelf wel eens in de mond durf nemen. Ik heb ze niet BEWUST van anderen overgenomen, maar of ze daarom ECHT origineel zijn!? - Iemand vraagt mij bv.: "Woar ligt die duuze?". Antwoord: "Wel kijk, doar rechts van die kas se ... Nie, andere rechterkant ... " - Hoewel ik zeer gezapig rijd gebeurt het toch wel eens dat een chauffeur voor mij wat al te veel "slekke-allures" heeft. Ik zal dan wel eens mompelen: "Toe bompatje, pakt de kurtewoage, 't zal zierder goan". - Ik sta op de boot van Breskensnaar Vlissingen aan de reling (wat doe je anders?) naar het water te kijken. Een snotneus MOET zich absoluut nog tussen mij en die reling wringen om zelf NOG dichter bij het water te staan. Ook hier mompel ik tussen mijn tanden: "Allee ventje, toe, goa 'd uh elders goan versrouure!". Guy DE MAERTELAERE

DE PELIKAAN VAN 'DEN PELICAEN' In een vroegere bijdrage omtrent huisnamen in de Waterwijk die verscheen in het laatste nummer van de 25ste jaarjang (1996) van ons tijdschrift, pleegden twee van de hieronder vermelde auteurs een enigszins dubieus stukje tekst omtrent het huis De Pelikaan op kadastraal perceel sectie B nr. 85 in de SintKatelijnestraat (huisnr. 11). Onder de;hoofding 'De Pelikaan of Den Pelicaen?' suggereerden ze dat de huisnaam eigenlijk niet oud zou zijn. Het ontbreken (beter gezegd niet vinden) van archiefvermeldingen van die naam was een hint in die richting. Vooral echter het stilzwijgen daaromtrent in de beschrijving ( 1) van het huis in de periode dat de stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten er gevestigd was, werd aanzien als een argument voor die suggestie. Was dat echter weljuist geredeneerd? De vogel en de naam waren wel degelijk 96


Huis den Pelicaen in de St-Kathelijnestraat

97


ouder dan 1916, jaar waarin de stad het huis verwierf en het bestemde voor de genoemde commissie. Reeds in 1903 beschreef Armand Heins (2) een deuromlijsting destijds 'à cóté de la maison du Pelican '. Bovendien bestaan er meerdere oude foto's van de deur van dit huis waar de vogel in al zijn glorie voor het bovenlicht prijkt. Eén er van publiceren we hierbij (Fig. 1). Een andere foto uit de verzameling van de stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten die dateert van voor de restauratie in 1916-1920, werd gepubliceerd in de tentoonstellingscatalogus 'Franse Franje naar Gentse Maat' en in het werk van L. Cloquet en A. Van Werveke 'Les vieux Pignons de GandOude Gevels van Gent' (3). In dit laatste werk uit 1914 werd er bovendien nog een detailfoto van de deur met het beeld opgenomen. Het pelijkaanbeeld dat nog steeds bestaat, werd onderzocht door Paul Eeckhout, destijds conservator van het Museum voor Schone Kunsten. Volgens zijn bevindingen was het opgebouwd uit lindehout en verkeerde het in uitstekende staat. Vrijwel zeker is het afkomstig uit de kerkelijke sfeer, vermoedelijk zelfs uit een kerk- ofkapelinterieur. Het vertoont de typische kenmerken van dergelijke beelden uit die tijd met drie hongerende jongen aan de voeten van de vogel die de rechterborst aanpikt. Talloze gelijkaardige pelikaanafbeeldingen zijn heden nog te vinden in kerken. Het was een veel gebruikt symbool van het offer van Jezus Christus aan het kruis en van het misoffer (eucharistie) in de katholieke eredienst (4). Deze werden vergeleken met de mythische pelikaan die zijn jongen zuiverde of voedde met zijn eigen bloed door het aanpikken van zijn borst. Ondanks het feit dat het beeld vroeger beschut was tegen regen en wind door verschillende verflagen, lijkt het toch onwaarschijnlijk dat een houten kunstwerk van een dergelijke allure oorspronkelijk zou bestemd geweest zijn om aan een gevel ons klimaat te trotseren. We mogen aannemen dat de pelikaan niets te stellen had met het huis uit 1701. · Veel vragen blijven echter nog onbeantwoord. Wanneer kwam de pelikaan in de Sint-Katelijnestraat terecht? Hij was er vermoedelijk aan het einde van de 19de eeuw, in elk geval aan het begin van de 20ste en hij bleef er tenminste tot 1935. Vanwaar was het beeld afkomstig? Waarom negeerde Casier, de in dergelijke materie zeer deskundige voorzitter van de Gentse Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten (5), destijds zo hardnekkig zijn bestaan? Overigens zit er nog meer christelijke symboliek verwerkt in de gevel. Een cartouche in de middenpartij geefteen voorstelling van hetgeen in de volksmond genoemd werd 'Sint Janneke met het Lammeke' en in de deur figureert een duif als symbool van de Heilige Geest. Waarschijnlijk wilde de bouwer Joannes Bellemans (6) hiermee zijn patroonheilige eren (7). Dat Bellemans daar oorspronkelijk ook al een pelikaanbeeld, symbool van zelfopoffering, zou bijgevoegd hebben, zou op zijn minst merkwaardig geweest zijn. Hij was toendertijd namelijk collecteur van stadtsimpositieën (8), oftewel ontvanger van belastingen L. DEVRIESE, C. VAN WINCKEL enD. BONCQUET

98


NOTEN 1. Casier, J., Les travaux de la Commission des Monuments de Gand pendant les années 1912 à I9I6. Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, I9I9, deel I8, p. II4. 2. Heins, A., Inventaire Archéologique, fiche nr. 309; in vertaling in Ghendtsche Tydinghen, I993,jg 22, nr. I, p. 29-30) 3. Decavele, J. (ed.), Franse Franje naar Gentse Maat, Gent I984, p. 60-6I; Cloquet, L. en Van Werveke, A., Les Vieux Pignons de Gand- Oude Gevels van Gent, 19I4, fig. 13 en plaat XXXII. 4. Timmers, J.J.M., Christelijke Symboliek en Iconografie, Haarlem, 1978, 3e druk, nrs. 97, 220, 226 en 570. 5. Casier was werkzaam geweest in de kring rond Béthune in de zeer kerkelijk ingestelde neogotische beweging. Ook in latere publicaties van deze autoriteit ontbreekt elke referentie naar de pelikaan, zowel het beeld als de naam. Zie: Anciennes Vues de Gand. Album publié à I'occasion du Centenaire (1823 - 1923) de la Commission et des Sites de la Villede Gand, avec notice historique de Joseph Casier, Gent, 1924. Ook op de tekening in de tekst (p. 37) van de hand van René De Cramer ontbreekt het beeld (Reproductie in Laporte, D., Architectuurgids Gent, Turnhout, I994, p. 96.); verder ook Gand, Guide illustré, publié sous les auspices de la Commission des Monuments et des Sites de Gand, 5de ui tg., Gent, 1926, p. 211. 6. Stadsarchief Gent, Reeks 535, Bouwaanvragen bundel 285, nr. Ibis. Merkwaardig en uitzonderlijk is hier wel dat het een dubbele bouwaanvraag betrof voor twee huizen die uitging van Bellemans en van zijn buurman (op kadastraal perceel sectie B nr. 87) Joannes Aerts. Het is wel niet zeker of Johannes Bellemans ook daadwerkelijk de opdrachtgever van de beeldhouwwerken was. Uit het niet erg gedetailleerde gevelplan bij de bouwaanvraag kunnen we niet afleiden of hij deze versieringen plande. Het gebouw werd gedurende korte tijd (I791-1798) eigendom van het gemeente der religieusen Theresianen en na geconfisceerd geweest te zijn, kwam het tijdens de Napoleontische tijd in handen van Constance Servrankx, ex-religieuse (Stadsarchief Gent, Reeks I53/l, kohieren van het huisgeld nr. I08, f. 75; Reeks DD nr. 3, 'Frans' huisnr. 7 in de Sint-Katelijnestraat). Het is echter weinig waarschijnlijk dat deze personen de afbeeldingen lieten aanbrengen. De tijden waren er niet naar. 7. 'Sint Jan en het Lammeke' en de duif als symbool van de Heilige Geest vinden hun origine in dezelfde evangelietekst omtrent de doop van Jezus in de Jordaan (cfr. Timmers, nrs. II2 en 743). 8. Stadsarchief Gent, Reeks 30I, Jaarregisters van de Keure I702, f. 66. Tekst in: Neve, J., Gand sous l'Occupation de Louis XIV, Gent, I929, p. 285.

99


OPLOSSING PUZZEL 1997 Een nabeeld van een puzzel, een monument in G.T. van ijzer, brons en steen. Hieronder tref je beeldig de oplossing van onze beeld-cultuurvragen aan. 1) GEORGE MINNE

O.l.v. R. Hoozee, George Minne en de kunst rond 1900, Gent 1982, p. 209. 2) JAN HAN(U)SSCHE Guido Deseyn, Gids voor oud Gent, Antwerpen-Weesp 1984, p. 368; F. De Potter, Gent van den oudste tijd tot heden, Geschiedkundige beschrijving der stad, VIII, Gent z.d., p. 53-54. 3) JEROOM II OU QUESNOY Cat.Gent 1000 jaar Kunst en Cultuur, I, Gent 1975, p. 500-501. 4) OLIVIER DE GAND Cat. tent. Feitorias, Kunst in Portugal ten tijde van de Grote Ontdekkingen (einde 14de eeuw tot 1548), Europalia Portugal, Antwerpen Kon. Museum voor Schone.Kunsten 1991, blz. 182-184. 5) MATHIAS ZENS E. Boercidter- J. De Grauwe, Meerhem Toen en nu, Huize Sint-Jan de Deo Gent, Gent 1991, p. 94-96. 6)JACQUESSAUVAGE E. Dhanens, Inventaris van het Kunstpatrimonium in Oost-Vlaanderen, Kanton Kaprijke, Gent 1956, p. 125-126, nrs. 9-11. 7) CORNELIS BAUWI(J)NS O.l.v. J. Decavele, Gent Apologie van een rebelse stad, Antwerpen 1989, p. 330, 332; R. Stuyck, Belgische zilvermerken, Weesp-Antwerpen, p. 197, nrs. 2397-2398; Cat.Gent 1000 jaar Kunst en Cultuur, II, 1975, p. 271, nr. 371. 8) PHILIPPE VANSNICK Cat. Museum van Hedendaagse kunst Gent, Catalogus van de verzameling, Brussel 1982, p. 505-507. 9) DE MEYERE JAN, de Jongere R. van Elslande, De 15de eeuwse Gentse kunst in de Vier Ambachten, in: Over den Vier Ambachten, Kloosterzande 1993, blz. I 019-1024. 10) JAN AN7EUNIS Anoniem, Gentse Reuzen, Gent, z.d., blz. 14. 11) KAMIEL DE BACKER K. Haerens, Gentse merkwaardigheden, Gent 1980, p. 14-16, 22-24. 12) FRANK STEYAERT Cat. Frank Steyaert, Stad Gent-Museum voor Sierkunst, 1985. 13) FERNAND LOTIGIERS K. Haerens, Gentse gedenkplaten, Gent 1976, p. 36. 100


Deze letters vormen samen de naam van de beeldhouwer Robert Coolens. Alhoewel hij niet geboren COBevere-bij-Oudenaarde 1926) werd te Gent, verbleef hij het grootste deel van zijn leven in de Arteveldestad, waar hij in 1996 overleed. Hij studeerde er aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, waar hij sinds 1959 leraar beeldhouwen was. Tevens had hij een leeropdracht aan het Hoger Stedelijk Instituut voor Architectuur en Stedebouw te Gent. In 1949 werd hij onderscheiden met de Paul de Vigneprijs. In 1951 werd hij laureaat van de Godecharleprijs. Bekende beelden van hem treffen we o.a. aan aan de Watersportbaan: "Twee figuren" (Watersportlaan), in het Oud-Begijnhof: Gravin Johanna (Begijnhofdries), H. Elisabeth (St.-Elisabethkerk), Margaretha van York (Begijnhofdries) en in het stadhuis: burgemeester P. De Paepe. Hij was ook één van de medewerkers van Jozef Cantré voor het vervaardigen van de bekende fries aan de stadsbibliotheek (Zuid). Hij kapte de duivenmelker met zijn familie, die beschouwd wordt als één der mooiste groepen van deze fries. Bibl.: Cat.Gent 1000 jaar Kunst en Cultuur, I, Gent 1975, p. 537, nr. 626, ill. 150; De Stichting Godecharle 1871-1971, Brussel1971, p. 94-95; K. Haerens, o.c. 1980,p. 17-19,25-27,34-36,71-75. A. Magerman: Berten Coolens. Antwerpen 1983. 111. XXVIII. Een puzzel die zeker tot de verbeelding spreekt en een klein beetje een beeld geeft van de productie van beeldhouwwerken in onze beeldige stad. Hopelijk zijn er niet te veel mensen die 's nachts van onze puzzel droombeelden zullen overhouden. Tot volgend jaar! DE BEELDIGE QUIZMASTER

Het was weer geen gemakkelijke puzzel, maar onze lezers zullen inmiddels wel ervaren hebben dat onze Quizmaster een gloeiende hekel heeft aan gemakkelijke puzzels. Blijkbaar toch een tikkeltje minder moeilijk dan verleden jaar wanneer wij 8 antwoorden binnenkregen, waaronder 4 juiste. Deze keer ontvingen wij 11 antwoorden waaronder 6 goede. Hier volgt dan de palmares. Eerst de 6 kampioenen met een volledig correct antwoord, in de orde van aankomst: de heren Erik Dekeyser en Piet Cassiman, mevrouw Rachel Vanderhaegen-Vandenbossche en de heren Marcel Vander Straeten, Leon Elderweirt en Jos Tavernier. Bravo voor deze zeer deskundige Gentenaars. Met slechts één foutje volgen mevrouw Eisa Wauters-D'haen en de heren Pierre Heyde en Gaston Scharre. Met 2 foutjes de heren Arthur De Decker en H. Hollanders. Toch nog altijd een niet te onderschatten prestatie. 101


Commentaar van enkele deelnemers. Van de heer Arthur De Decker: "Door te veel werk aan het propaganda voeren voor de volksraadpleging tegen de Belfortparking heb ik nu geen tijd om in Spanje en Portugal (vraag 4) of Nederland (vraag 9) te gaan verifiĂŤren of mijn gokken wel juist zijn." Een zeer geldig excuus dat wij graag aannemen. Beter een paar foutjes zonder Belfortparking dan een correct antwoord met. Mevrouw Eisa Wauters-D'haen kreeg achterdocht omdat het wat te gemakkelijk was en vreesde voor wolfijzers en schietgeweren. Wolfijzer nr. 8 werd haar fataal. Voor velen was dit toch wel de moeilijkste vraag. Van de heer Erik Dekeyser: "de moeilijkste vraag was wel nr. 8. Zijn naam paste wel bij zijn geboortejaar, maar de beschrijving van zijn werk kwam niet overeen met zijn recent werk. Je weet best dat die moderne beeldmakers van techniek en stijl veranderen volgens dat de wind komt." De heer Pierre Heyde wenst onze Quizmaster proficiat en zou alles volledig juist gehad hebben, had hij JerĂśme Duquesnoy niet bedacht met de voornaam Frans. De heer Piet Cassiman vond het een aangenaam niet te moeilijk puzzeltje, een mening die misschien niet zal gedeeld worden door al onze lezers. De heer Gaston Scharre: "We, dat zijn mijn vrouw en ik, hebben opnieuw ons best gedaan. We zijn tevreden met het resultaat. Mochten we al een foutje gemaakt hebben, dan is zulks te wijten aan een wreed ingewikkelde omschrijving in vraag 8." Het echtpaar gokte inderdaad verkeerd op Walter De Buck. Mevrouw Rachel Vanderhaegen-Vandenbossche schreef: "Dit jaar moet ik spijtig genoeg in gebreke blijven, nl. vraag nr. 8 en ... zij vult het correct antwoord in. Bij de heer Marcel Vander Straeten bracht vraag 9 wat verwarring mee. Immers, in 2 boeken kwam hij de Meyere tegen, in een 3e de Meijere, wat natuurlijk een verschuiving van de gezochte letter meebrengt. De heer H. Hollanders ondertekende zijn inzending met "vertwijfelde groeten". De heer Leon Elderweirt vindt het heel wat gemakkelijker wanneer men, zoals hij, veel geschiedenisvrienden heeft die ook geabonneerd zijn op "Ghendtsche Tydinghen". Van de heer Jos Tavernier een opmerking die misschien zal beaamd worden door andere lezers: "Het addertje in het gras was dit jaar, voor mij althans, de genaamde Philippe Van Snick, waarschijnlijk alleen bekend bij zijn bekenden. Na veel gezoek in alle mogelijke catalogi van ons Museum voor Hedendaagse Kunst bleek dat genaamde VanSnick een tentoonstelling hield van 3 juni-3 juli '78. De enige bruikbare hint bleek de "eclipse" te zijn, titel van een paar zijner werken. Uw omschrijving van zijn werk bleek zelfs geen klein belletje te doen rinkelen bij het personeel van dit museum. Bekend???!" Conclusie: veel lezers hebben zich weer goed geamuseerd op een leerrijke manier en kijken nu al uit naar de Puzzel 1998.

102


OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 29 mei 1922 schreef Alfons Van Werveke een stukje over

DE NIEUWE VAARTBRUG

Ze verbindt twee kaaien: de Elyseesche Velden, verlenging van de Noordkaai en de Palingshuizen. Ze ligt op het westelijk uiteinde van de Verbindingsvaart, gegraven om aan de schepen toe te laten rechtstreeks van de Brugsche Vaart naar de Terneusche Vaart of naar de Haven te varen en omgekeerd. Reeds in 1853 en misschien vroeger nog sprak men over de wenschelijkheid die vaart te graven, welke niet alleen rechtstreeks nuttig is voor de scheepvaart, maar die ook de binnenwaters in de stad ontlast, en toelaat de bruggen veel minder te doen draaien dan vroeger, aldus het verkeer op straat minder belemmerende. Tot het graven van de Verbindingsvaart werd besloten bij koninklijk besluit van 3 Mei 1854. De onteigeningen, de studiĂŤn en de andere voorbereidende arbeid duurden acht jaren. De aanbesteding van het werk had plaats 21 December 1862 en men sloeg er de hand aan den 12 Januari 1863. Achttien maand nadien moest men er mede gedaan maken en, inderdaad, in den loop van 1864 werd de vaart aan de scheepvaart overgeleverd. Een koninklijk besluit van 7 September 1864 stelde het tarief vast van de vaartrechten, die aan de brug moesten geĂŻnd worden. In een vorige verhandeling hebben wij gezegd, dat de Lieve de Wondelgemsche meerschen doorkruiste van aan het Gentsche Rabot tot aan de Wondelgembrug op de Terneusche vaart. De Nieuwe of Verbindingsvaart werd ook door de Wondelgemsche meerschen gegraven, maar in een andere richting, zoodat ze nagenoeg in haar midden de Lieve doorsnijdt. Welnu, de Lieve voerde het water van de meerschen af naar de Terneusche vaart. Dat mocht niet belet worden en daarom hield men de twee gedeelten van de Lieve onder de nieuwe vaart aan elkander door een duiker van 66 m. lang, 0.70 m. hoog en 0. 70 m. breed. Personen van zekeren leeftijd, die de Verbindingsvaart in hun kindsheid hebben zien graven, vertellen gewoonlijk, dat het werk is uitgevoerd om arbeid te verschaffen aan talrijke werkeloozen, slachtoffers van de toen heerschende katoencrisis. Dat is echter niet zoo, wat reeds de hooger vermelde datums bewijzen. Ziehier hoe de zaak ineen zit. De Vereenigde Staten van Amerika waren verdeeld in twee vijandige groepen. De Zuidelijke Staten waren partijgangers van het behoud der slavernij. Die van het Noorden wenschten ze af te schaffen. 103


Toen een der hardnekkigste partijgangers van deze, Abraham Lincoln, tot voorzitter der republiek was verkozen, werd de scheuring volledig en barstte de oorlog uit. Florida, Georgia, Alabama, Noord- en Zuid-Carolina, Missouri, Louisiana, Texas, Arkansas, Tennessee en een gedeelte van Virginia vormden het Zuidelijk Bondgenootschap, namen Richmond voor hoofdstad, verkozen Jefferson Davis tot voorzitter en richtten een leger in. Van de generaals der Noordelijken is Grant hier best gekend, van die der Zuidelijken, Lee. Na verschillende bloedige veldslagen, waarin nu eens het één, dan weer het ander leger overwinnaar bleef, werd de beslissende victorie, die een einde aan den oorlog stelde, door de Noordelijke Staten behaald in 1865. Zoo werd dan ook de slavernij afgeschaft. De nadeelige gevolgen van den binnenlandsehen oorlog in de Vereenigde Staten van Amerika deden zich van den beginne af aan gevoelen in Europa en in 't bijzonder te Gent, waar 12.000 werklieden een bezigheid vonden in de katoennijverheid, die gespijsd werd door het katoen der Zuidelijke Staten. Deze werden door de schepen der Noordelijken langs de zee ingesloten en konden niets naar Europa uitvoeren, zoodat onze fabrieken van grondstof beroofd, weldra moesten stilleggen. In den aanvang van 1862 waren er reeds 10.000 werkeloozen. Den 28 Februari vaardigde het College van Burgemeester en Schepenen een oproep uit om de bevolking aan te sporen een gunstig onthaal te doen aan de inschrijvingslijsten, voor het verteenen van hulp, geopend door den Handels- en Nijverheidskring, waarbij zich het Bureel van Weldadigheid en ook het Gemeentebestuur hadden aangesloten. Wij hebben gezien, dat het graven van de Verbindingsvaart aanving 12 Januari 1863. Het is heel natuurlijk, dat een groot getal van de werkeloozen, slachtoffers van de katoencrisis, aldaar een bezigheid vonden, en alzoo heeft men kunnen meenen, dat tot het graven van de vaart werd besloten om de ongelukkigen te helpen.

BffiLIOGRAFIE Op 8 december jl. werd onder grote belangstelling het lang verwachte boek van Professor Guy Schrans "Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIe eeuw" voorgesteld. (Zie ook "Gh. Tyd. 1997- N° 6- p. 351). Een belangstelling die volledig gerechtvaardigd bleek want het is een uniek boek geworden. Er in slagen over een schijnbaar mineur onderwerp een boek te publiceren van meer dan 800 bladzijden wijst er op hoe grondig dit onderwerp behandeld werd. Het moet zonder de minste twijfel vele jaren opzoekingswerk vereist hebben en wij zien niet in wat er na het verschijnen van dit boek nog meer zou kunnen verteld worden over dit onderwerp. Na (vaak onbekende) gegevens 104


over de Gentse loges volgt het voornaamste deel, nl. de leden van de Gentse loges tot 1786, een hoofdstuk dat niet minder dan 553 bladzijden beslaat. Al wat daarover achterhaalbaar was vindt men in dit boek. Van de meer dan 200 leden, alpbahetisch geklasseerd, geeft men de naam van de loge tot dewelke zij behoorden, de functie die zij er vervulden, eventueel de hogere graden die zij bekleedden, hun beroep, adres, diverse activiteiten. Alles is methodisch en overzichtelijk ingedeeld om het de lezer gemakkelijk te maken. Zo zijn er bijlagen met lijsten van geïdentificeerde leden per loge, indeling van de leden volgens hun beroep, een bibliografie van 1035 items, een zaak- en plaatsnamenregister, etc. Wie een bepaalde persoon of een bepaald onderwerp wil opzoeken vindt dit terug in enkele seconden tijd. Gent moet in die periode wel een belangrijke rol gespeeld hebben in de vrijmetselarij, want het percentage logebroeders alhier ligt aanzienlijk boven het gemiddelde in de Oostenrijkse Nederlanden. Wat ook typisch is voor de Gentse loges is dat veelleden afkomstig waren van de volksklassen. Daar waar in veel loges de meeste leden afkomstig waren uit de adel en de hogere burgerij, waren in de Gentse loges in 1780 68,4% van de leden afkomstig uit de kleine burgerij en de volksklasse. Zo zaten er naast de magistraten, dokters, officieren, industriëlen, ook loodgieters, kleermakers, timmerlieden, vishandelaars en schoenmakers. Toch wel belangrijk is ook het feit dat dit boek zich niet eng beperkt heeft tot de vrijmetselarij, maar ook veel aandacht besteed heeft aan het klimaat dat hier heerste in deze periode. In de veronderstelling dat iemand helemaal niet geïnteresseerd zou zijn in de vrijmetselarij, dan nog zou dit een uiterst interessant boek blijven, want het is in zekere zin ook een geschiedenisboek, een geschiedenisboek over het Gent van de 18e eeuw. En niet alleen de geschiedenis, maar vooral de zo boeiende "petite histoire" die ons een veel zuiverder beeld geeft van onze voorouders dan de klassieke geschiedenis dat kan doen. Nog iets: wij hebben gezegd 800 bladzijden, maar het zijn wel bladzijden van 17 x 24 cm., eerder kleine, maar goed leesbare druk. In die omstandigheden is 800 bladzijden zéér veel. Dit prachtig ingebonden boek, een boek om verliefd op te worden, werd uitgegeven door het Liberaal Archief, Kramersplein 23 te 9000 Gent. Tel. 09.221.75.05. Het boek kost 1.500 fr. en wij hebben de indruk dat aan die prijs het Liberaal Archief er wel niet veel zal aan verdienen. Wie het thuis bezorgd wil, betaalt een supplement van 225 fr. verzendingskosten. Moeten wij het nog zeggen? Een absolute must. Na het lezen van dit boek krijgt men een wensdroom: dat ooit iemand een boek zou schrijven "Vrijmetselaars te Gent in de 19e eeuw". Dezen die zouden verzuimd hebben een bezoek te brengen aan de tentoonstelling "Ganda & Blandinium" die doorging in de St-Pietersabdij van 11 okto105


ber tot 4 januari hebben alle redenen om zich dat te beklagen want het was een enige gelegenheid om tal van unieke documenten en kunstwerken die betrekking hebben op de St-Baafs- en de St-Pietersabdij te bezichtigen. Wilt gij nu nog zien wat daar te zien was, dan moet gij niet alleen naar Brussel en Luik gaan, maar ook naar St-Omer, Valenciennes, OrlĂŠans, Parijs, Den Haag, Leiden, Madrid, Londen, Berlijn en Wenen. Gelukkig kan de wanhoop om dit alles gemist te hebben een beetje getemperd worden door het feit dat bij die gelegenheid een prachtig boek uitgegeven werd. Daarin vindt gij zo ongeveer alles wat er geweten is over deze 2 abdijen. Een document! Zeer verzorgd gedrukt door Snoeck-Ducaju, formaat 17 x 24 cm., 230 bladzijden, meer dan 150 prachtige foto's waarvan de overgrote meerderheid in kleur. De prijs van 480 fr. is een weggeefprijs en zal wel niet veel verschillen van de kostprijs. Moest het boek niet meer voorradig zijn in de St-Pietersabdij of de Stadswinkel in de Stedelijke Bibliotheek, dan is het toch nog altijd aanwezig in het Documentatiecentrum. Het 8e kunstboek van Gaston De Smet is verschenen en kreeg de titel mee "Gent-Kerkrijk". Het bevat meer dan 100 imposante tekeningen van 47 parochiekerken van Groot-Gent. De uitgebreide tekst bij deze tekeningen is van de hand van E.H. Ludo Collin, archivaris en kanselier van het Bisdom Gent en rector van de St-Baafskathedraal. Wij gaan geen tijd verliezen met u Gaston De Smet en Ludo Collin voor te stellen, beiden zijn voldoende bekend bij onze lezers en staan garant voor topkwaliteit. Afwerking zoals wij dat gewoon zijn van Snoeck-Ducaju. Formaat: hetzelfde van de 7 vorige boeken. Prijs: 890 fr. Kan afgehaald worden bij de auteur: Louis Van Houttestraat 28 te 9050 Gentbrugge. Tel. 231.05.72. Wie het boek thuis bezorgd wenst schrijft 1.010 fr.over op Rekening 290-0149086-18 van "De Witte Circel" met de vermelding "Gent-Kerkrijk". Eind vorig jaar verscheen van de hand van Paul Van de Woestijne en Hugo Notteboom een uiterst interessant en boeiend boek, nl. "Een dichter bij ons. Karel Lodewijk Ledeganek (1805-1847." Deze rijkelijk gei1lustreerde biografie van Ledeganek is geen droge opsomming van feiten geworden, het is bijzonder prettig geschreven en leest als een roman, wat overigens niets afdoet van zijn wetenschappelijke waarde. Het is duidelijk dat de auteurs dit boek met veelliefde geschreven hebben. Het boek heeft een formaat van 15 x 21 cm., bevat 288 bladzijden en is mooi ingebonden en verzorgd gedrukt. Een boek dat, nadat men het uitgelezen heeft, later opnieuw ter hand zal willen nemen. 106


Gedrukt en uitgegeven door Van Hoestenberghe - Statiestraat 17 te 9990 Maldegem. Tel.: (050) 71.65.65. Het kost 950 fr.Wie het thuis bezorgd wenst schrijft 1.100 fr.over op Rekening 088-2168906-78 van "Ledeganckboek- Adegem". Een aanrader. Verleden jaar verscheen een 34 bladzijden tellende brochure die uitgegeven werd door de Stad Gent met als titel "Roelandt briljant". Tekst en talrijke foto's belichten 3 creaties van Roelandt, nl. de Opera, de Aula van de Universiteit en de Faculteitsgebouwen van de Universiteit. Interessant, maar niet meer te verkrijgen. Niet getreurd, toch nog altijd aanwezig in het Documentatiecentrum. "Waar is de Tijd?". Aflevering 2 behandelt "De Gentenaars en hun Amusement". Het begintbij de ridderlijke steekspelen, steekspelen op het water en vervolgt met de Rederijkers, kermissen, theater, Casino, waterstoeten, foren, Gentse feesten, Henri Van Daele, Romain Deconinck, de Minard (toen de Minard nog de Minard was), de Beestenhof, de Expositie, cinema's, velodrooms, etc. Weer met zeer interessante foto's. Aflevering 3 behandelt de Haven. Ook hier zorgen de prachtige en (voor velen) onbekende foto's ervoor dat men de prijs van 160 fr.graag betaalt. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD De heer Eddy Levis stelt ons de volgende vraag: Zuu zoen der mier moeten zijn! Vraag: welke winkels, cafĂŠs, restaurants, handelszaken of eender welke andere instelling of persoon gebruikt de Gentse taal als communicatiemiddel, blikvanger, aandachtstrekker, als aardigheidje of uit pure overtuiging in: - de naam van zijn zaak: op het raam, hun uithangbord ... (Den Rieten friet, 't Velootje, de Tuuverduuze, ... ) - op hun (spijs)kaart? - in hun reclame via kranten, radio, televisie, folders promotiemateriaal ... ? - wenskaarten, brieven of wat je verder ook maar kan bedenken?

107


LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Richard Verlinden schrijft ons: "Het artikel over het Laurent Instituut in "Ghendtsche Tydinghen" Nr. 6 heeft mij zeer geboeid en plezier bezorgd. Ik zag in gedachten al mijn oud-leraars een voor een defileren, inbegrepen Sander den Oliekoeke die ik het jaar vóór zijn op rust gaan nog gehad heb. Hij was, meen ik, de enige die zijn onderricht in het Gents gaf. En er waren altijd deugnieten die opzettelijk letters bij de epuren vergaten, alleen al om zijn klassieke "oliekoeken zonder suiker" uit te lokken, of die ostensibel hun potlood achter het oor staken. "Steekt eu moeder thuis uuk heuren bustel achter heur ûren?" 108


Er waren echter ook jongens die het goedmoedige epitheet deugniet niet verdienden. Zo heb ik in het 6e Mijnheer De Wilde tegen een zekere Bru horen zeggen: "Bru, gij gaat ooit nog in de gevangenis terechtkomen!" Zijn voorspelling is een 15-taljaren lateruitgekomen toen deze 5-voudige vrouwenmoordenaar inderdaad in de gevangenis terechtgekomen is. Het waren niet allen Gentenaars die naar onze school kwamen en ik heb het niet over dezen die van Ledeberg of van Gentbrugge per tram kwamen, maar van de jongens die van den buiten per trein de "navette" deden. Ik was daarbij (de heer Verlinden woonde toen in Zingem) en ik durf zeggen dat navetteren een meedogenloze school voor stiptheid was. Je moest niet proberen om 7.18u., de trein van 7.17 te halen, die was dan meestal reeds aan het rijden. Ik heb die trein van 7 .17u. nooit gemist, wel ben ik een paar maal over de barreel gesprongen om dan in het laatste "compartiment" binnen te wippen wanneer de treinwachter het vertreksignaal reeds had gefloten. Wij waren met 5 van onze gemeente die naar de Onderstraat gingen, een bewijs van de uitstraling die de school in die tijd genoot. Wij kwamen aan in het station Gent-Zuid, dat in 1926 buiten dienst gesteld werd en sindsdien afgebroken. Dan ging het te voet via de Vlaanderenstraat en de Limburgstraat naar school. Op de wekelijkse marktdag moesten wij op de Botermarkt vóór het Stadhuis laveren tussen de manden met levende kippen en andere kramen om via de Zaadsteeg - nu Schepenhuisstraat - de Onderstraat te bereiken. Had de trein toevallig vertraging op het uurrooster, dan kwamen wij onvermijdelijk te laat op school en moesten wij langs de krochtpoort alwaar wij steevast zottigheid naar onze kop kregen van Sossefiene. 's Middags konden wij mits betaling op school genieten(?) van een middagmaal. Dat was hoegenaamd niet te vergelijken me~ de hedendaagse praktijken. In de grote Corridor werd een tafel opgesteld bestaande uit planken op schragen, en als zit kwamen er banken langs. Het eten werd in grote bidons aangebracht; het kwam van de Open LuchtschooL De menu was alle dagen dezelfde: een mengsel van aardappelen en wortels, met hier en daar een stukje stoofvlees ("boelie"). Maar van zodra het deksel van de bidon ging, kwamen walmen onze neus strelen ... en was onze eetlust voorbij. Wij mochten 's middags op de speelplaats blijven spelen: tiene of voetballen met een klein balletje, enz. Eens waren wij aan het voetballen, maar het balletje vloog hoog tot in de goot. Nu was er op het dak boven de leslokalen van de eerste verdieping een metalen constructie gebouwd van waaruit tientallen telefoondraden in alle richtingen vertrokken. Ten behoeve van de telefoonbedienden die daar eventueel moesten zijn was een ijzeren ladder tegen de gevel vastgemaakt, waarvan veiligheidshalve de onderste meters waren weggelaten. Mijn oudere broer John (gesneuveld in 1940)- een echte waaghals- kroop op de schouder van een makker en vliegensvlug klauterde hij de ladder op, wan-

109


deldein de goot, gooide het balletje naar ons en kwam even vlug naar beneden. Helaas, een kleine rakker was Sossefiene aan verwittigen, die kwam afgelopen en zag nog juist John van de onderste laddersport naar beneden springen. Zij rapporteerde het geval aan de Directeur en mijn broer kreeg die middag een flinke bolwassing van Mijnheer Vercautere. Of hij daar bovenop nog straf kreeg herinner ik mij niet, en of de kleine mouchard de verdiende rammeling kreeg laat ik in het midden. Een andere namiddag speelden wij tiene en iemand zat eens achter ene Denoyette aan (uit Balegem, geloof ik) en tikte hem op de schouder juist voor deze het plankier bereikte dat langs de glazen wand van de grote Corridor lag. De tik was echter een beetje te onstuimig en Denoyette vloog vooruit en kwam met zijn arm in de glazen wand terecht. Hij werd met een lelijke vleeswonde afgevoerd. Ik heb met deze bijdrage even een ander aspect van de school willen belichten: dat van de leerlingen die uit de provincie tot het Instituut Laurent werden aangetrokken. Dit illustreert de faam van die school die tot ver over de stadsgrenzen reikte. Van de heer Roger Spilthoorn (Berchem-Antw.) ontvingen wij de volgende brief: Ik heb erg genoten van het artikel "Enkele herinneringen aan de stadsschool in de Onderstraat" van de heer Hugo Collumbien (G.T. 1997, nr. 6, blz. 299). Zoals Hugo Collumbien, was ik ook slechts 5 jaar, toen ik in 1926, in de "Lagere Hoofdschool voor jongelingen, Begijnhofplein" terecht kwam. Hier hadden de 1ste en 2de jaren wel vrouwelijke klastitularissen. Ik denk aan juffrouw De Groote, mevrouw Gomes-Hebbelinck Yvonne, juffrouw Roelant Hélène. De directeur was Fred. De Moor, of soms Rich. Schrans. De leraars die ik me nog duidelijk kan herinneren, zal ik even op een rijtje zetten. Octave Houdaer, had de naam zeer streng te zijn, vrijgezel, leefde samen met zijn moeder in een soort klein kasteeltje even buiten Gent, waar hij soms zijn klas uitnodigde. Maurice Surmont, ik heb nooit in zijn klas gezeten, maar heb wel enkele jaren de zee-vakantie te Bredene mogen meebeleven. De stad Gent had in Bredene een mooie eigendom, waar in de zomer Gentse kinderen konden verblijven. Surmont, samen met zijn vrouw, had daar de leiding van enkele groepen. Valère De Baere, de strenge wiskunde-leraar. Ik kan me niet herinneren dat er sommige lessen in het Frans gegeven werden. Emiel Langui, die er niet voor terugschrok om het socialisme in zijn geschiedenislessen aan te prijzen. Germain Van Herreweghe, die de tweetaligheid van de Gentse jeugd met hartstocht aanmoedigde. Sommige van zijn leerlingen kon hij ertoe brengen 110


r-;::;: :;::;::;

:;=;=;;:;:; :;:;;;::;:;;;::;::;:;;::;:;;;;:::;: ;:;;;:;::;:::::;:;:;:;:;:;::;:: :; ;;:;:;:;:; :;:: ; :::; ; ;;:;:::

STAD GENT. -

VIU.E DE GAND

LAGERE HOOFDSCHOOL VOOR JONGELINGEN Begijnhofplein

ECOLE PRIMAIRE SUPERIEURE POUR JEUNES GENS Place du Béguinage. Be~ tuurder

DirectEur

M.

RICH.

SCHRANS.

Prijsuitreiking - Distribution des Prix Donderdag JO juli jeudi juillet

in den

Koninkl~jken

JftJO t_e a

2 I 1,4

uren heures

Nederlandsehen Schouwburg

au Théatre Royal Néerlandais

ORDE DER PLECHTIGHEID - ORDRE DE LA CEREMONIE I. Huldezang, (koor - c:hc.eur)

FelixV. Eec:ke Ad. Hoefman

2. UITREIKING der prijzen aan de leerlingen der Middelbare Afdeeling.

DISTRIBUTION des prix aux élèves de la Section moyenne.

3. Les Emigrants, (koor - c:hc.eur) 4. UITREIKING der prij1.en aan de leerlingen der Lagere School.

5. a)

D~

,. '

V. Wilder F. A. Gevaert

DISTRI BUTION des prix aux élèves de I'Ecole primaire.

J.

Zegekr.ocn, (lied - chant)

b) Belgisch Volkslied

V. de Venne G. De Bon

Ch. Rogier Van Campenhout

Vleugelpiano V. GEVAERT ·van bet buis PAUL BEYER, Gent. Piano à queue V. GEVAERT de la maison PAUL BEYER, Gand. '===: ;:; 2:2=2 :=:;;::; ; 2 :::;:; 2 2;;:;:;:;:;:2::=::::::2:2 2 :

Prijsuitreiking 1930.

111

:;;;:

: : ;:;: ;2;:===: o2'2"2ö ;

;!I


om 's zondags de lessen van de "Société Flamande pour la vulgarisation de la langue Francaise" te volgen. Ik heb daar ooit, als prijs, een abonnement op de voorstellingen van de "Comédie Française" gewonnen. Polydor Smaele, ook ik heb zijn "yacht" te Langerbrugge een poetsbeurt mogen geven ... Tenslotte Adolf Hoefman. De stemproef in de school van het Begijnhofplein ging door in de grote turnzaal op het gelijkvloers. Ook hier ging de jaarlijkse rituele stemmenselectie onverstoorbaar door. Hoe goed ik me ook inspande, en hoe lang ik ook maar repeteerde, ik ben er in die negen jaren nooit in geslaagd om met de 1ste of 2de stemmen te mogen meezingen. Ik werd telkens onverbiddelijk verbannen om met 1 of 2 anderen, stil en vooral zwijgzaam achteraan te blijven zitten tijdens de repetities en de uitvoering van de koorliederen. Sommige prijsuitreikingen vonden ook plaats in "den Koninklijken Fransehen Schouwburg". Na het negende schooljaar werd het als vanzelfsprekend het "Koninklijk Athenaeum". Om geen jaar te verliezen moest men slagen in een wel erg moeilijk ingangsexamen. Het waren uitzonderingen die rechtstreeks toegelaten werden in de derde der "Nieuwe Humaniora, Wetenschappelijke afdeling". Ik ben het volledig eens met Hugo Collumbien, daar waar hij schrijft dat het onderwijs dat we genoten hebben in de "Lagere Hoofdscholen" van Gent uitstekend was en dat we van daaruit konden vertrekken met een stevige basis en dat we ons mannetje konden staan in de meest uiteenlopende richtingen. Persoonlijk heb ik uiteindelijk voor een zeemansberoep gekozen. Dit en de oorlogsomstandigheden hebben ertoe geleid dat ik zeer weinig weet over mijn vroegere klasgenoten. Ik vraag me wel eens af wat er van Agon Sylvain, Loones Roger, Temmerman Gerard, Van Larebeke Gaston, Minne André, Paul Plaat Stoeltjes en nog vele anderen, geworden is. Ik weet dat Mannekens Albert bij de Gerechtelijke Politie te Kortrijk terecht kwam en dat hij op 30 juni 1993 te Gent overleed. Ik meen dat Hugo Collumbien erin geslaagd is een duidelijk en realistisch beeld te schetsen van de levens-sfeer in en rond de Gentse Lagere Hoofdscholen in de twintiger en dertiger jaren, waarvoor mijn oprechte dank. Ons lid, de heer Arthor De Decker, :die zeer actief is in "Gent doolt" en in het "Samenwerkingsverband Belfortparking nee, Volksraadpleging ja" stuurde ons de tekst van een persiflage op "Boven Gent rijst". De auteur ervan is zijn broer Rufijn die ze met zijn groep "De Veske Voljeir" (Ninoofs dialect) met veel succes bracht op de Belfort-happening op 8 November 1997. BELFORTPARKING NEEN! Boven Gent rijst, Eenzaam en grijsd, 112


't Oud Belfort, zinbeeld van 't verleden. Maar aan zijn voet, Een schepen wroet, Hij wil een parking daar beneden. Maar 't zal niet zijn! Al zijn wij klein, De man zalluist'ren naar ons rede: Weg met die put, Onder de toren! Wie er aan schudt, Die is verloren. Wij luiden Roeland, moord en brand, Als je die put niet elders plant! Wie 't oude Gent Eens goed verkent, Merkt dat de stad heeft zwaar geleden: Kaalslag alom, Te veel beton. Geldzucht bedreigt de Gentse stede. Wij zijn het moe, D'heilige koe Van autoparkings moet bestreden. Wij zeggen stop! Aan al dat boren. Gentenaars op! Verdedigt uw toren! Wij luiden Roeland, zeggen neen. Geen belfortparking daar beneen. De "Gentsche Sosseteit" heeft haar pionnen in het buitenland die er voor zorgen dat de Gentse aanwezigheid aldaar niet ongemerkt voorbijgaat. Maar ook wij hebben heel wat leden in het buitenland (tot in HawaĂŻ toe). De heer Dirk Jurrjens (Granada) schrijft: "Misschien kan bijgaande copie van een oude prentkaart (1909) eens afgedrukt worden in de rubriek "Gensche Woorde en Uitdrukkijnge". Wij doen dat graag Mijnheer Jurrjens (zie blz. 114). Em. Prof. Dr. W.L. Braekman stuurde ons de volgende interessante tekst: Levende Laurierboom op draak van Belfort ( 1726) In een liederenhandschrift uit de vroege achttiende eeuw in de Universiteitsbibliotheek te Gent (hs. 1424) komt helemaal vooraan de volgende aantekening voor. Het betreft het planten boven op de draak van het Belfort van een groeiende laurierboom: 113


"Den 31 Augustij 1726 wiert door sekeren Adriaen Speelman, meester meulemaker ende temmerman tot Ghendt (naer dien hij in het Belfort volrnaeekt hadde het hauwerck ofte stoelen, waerin sijn hanghende de ciaeken die in eenighe jaeren niet en hadden gheluijd, ten opsichte datt' hauwerck voor het jeghenwoordigh, daerin de selve ciaeken hinghen, teenemael door den auderdom verrot ende onbequaem was) boven op den Draeck, staende boven het selve Belfort, tot teeeken dat het voorseijde werck volrnaeekt ende gheeijndigt was, ghestelt eenen seer grooten ende schoonen laurierboom, weleken boom boven ende op den ghemelden draeek stont en groeijde, want hij was met kuijpe ende aerde daerop ghestelt." Dit was een vorm van de nu nog gebruikelijke 'mei' op het dak van een nieuwbouw, een opmerkelijke want ongewone vorm weliswaar. En hoe Speelman dat technisch voor mekaar had gekregen, is al evenmin meteen duidelijk. Een hoogstandje, zonder twijfel, en dat in meer dan ĂŠĂŠn betekenis.

114


AANVULLENDELEDENLUST 2985. Mw BADWENS C., Paardestraat 74, 9000 Gent 2986. BEKAERT J., Ottergemsesteenweg 334, 9000 Gent 2987. Mw DE TAEYE J., Coupure Links 449, 9000 Gent 2988. ROEGIERS A., Hogekouterstraat 19, 9030 Mariakerke 2989. STORMS W., Radonkstraat 39, 9030 Mariakerke 2990. VANHADTER H., Herenakker 7, 9070 Heusden 2991. HOUWEN V., Maïsstraat 205, 9000 Gent 2992. DESMET F., Pannestraat 67, 9000 Gent 2993. DURINCK F., Ju1es Van Biesbroeckstraat 50,9050 Gentbrugge 2994. VERBESSEM D., Rijsenbergstraat 386, 9000 Gent 2995. DE GROO J., Coupure Rechts 164 L, 9000 Gent 2996. VANDERNOOT P., Steppestede 55, 9051 Sint-Denijs-Westerm 2997. VAN DAMME J., Kerkstraat 30,9920 Lovendegem 2998. VAN GAMPELAERE J.-P., Francisco Ferrerlaan 179, 9000 Gent 2999. LEMIEGRE S., Koningin Fabiolalaan 62, 9000 Gent 3000. JURRJENS D., Apartado de Correos 187, E-18690 Almuiiecar (Granada) 3001. WERBROUCK L., Kwaadham 105,9000 Gent 3002. CLAEYS R., Zonnedauwstraat 28, 9052 Zwijnaarde 3003. Mw SEGHERS S., Vaartstraat 120, 9000 Gent 3004. LIPPENS L., Kroonprinsstraat 38, 9031 Drongen 3005. Mw VAN BRAECKEL H., Kortrijksepoortstraat 21, 9000 Gent 3006. VLAAMSE VERENIGING FAMILIEKUNDE, Van Heybeeckstraat 3, 2170 Merksem 3007. VAN DEN HEEDE J., Berkenstraat 57,9080 Lochristi 3008. Mw BAUDTS M., Brugdreef 17,9070 Heusden 3009. CARLIER J ., Filips van Cleeflaan 174, 9000 Gent 3010. PIQUE S., Rabatstraat 38 A, 9000 Gent 3011. WIEME J., Camiel Fremallltstraat 8, 9810 Nazareth 3012. Mw VERSTRAETE E., Hogeweg 153, 9000 Gent

115


....... ....... 0\

r

_t-_ ..:,··,r Het roemrijke Hötel de la Postemet zijn "Taverne du Caveau". Een product van arch itect Pierre Jacques Goetghebuer dat plaats moest ruimen voor beton.


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 27e jaargang - nr. 3 15 mei 1998

INHOUD

-A.V. In Memoriam André Despretz - André Despretz Gentse Lucifersfabrieken - Armand Heins Inventaire Archéologique: De Schandpaal - David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Jozefkerk - Wondelgemstraat Q.L.Vrouw Koningin van de Vredekerk- Oudstrijderslaan - Ronald De Buck De "Kleine" Brabantse Omwenteling in de Gazette van Gend (1787) - Pierre Kluyskens Jan Frans Willems - Jean-Pierre Herman De Kunstenaarsfamilie De Vigne - E. Ossieur Een Politierapport uit deHollandse Tijd (1826) - Ronald De Buck Gentse Memoriedagen: 1-2 April - Eddy Levis 't Gents spant de kruune! Tsoeremie - Tuuten in Kanne - Erik Schepeos Gentse gildebroeders en -zusters van de Broederschap van den H. Gerulfus te Drongen - Suzanne Janssens De Sint-Pietersabdij en de Sint-Baafsabdij, twee oude Gentse gezusters - Angèle Van Geluwe-Eggermont Documentatiecentrum - Werking 1997 - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons

117

118

120 139

140 144

148 151 155 156 158

160 161 167 171 173 175


IN MEMORIAM ANDRÉ DESPRETZ o Ninove 17 juni 1938 t Gent 3 oktober 1997

Ons medelid en medewerker AndrĂŠ Despretz is niet meer. Zijn te vroeg en onverwacht overlijden verraste iedereen . Wij ontmoetten hem nog tijdens de Gentse Feesten van '97 in het Museum van Volkskunde in goede gezondheid waar hij ons nog vertelde welke plannen hij 118


had opo het numismatisch vlak. In augustus moest hij wel nog een onderzoekje ondergaan en van dan af liep het verkeerd. Een goede maand later verliet hij ons voor eeuwig. Gevraagd hoe het zat met zijn studie over de Gentse lucifersfabrieken deelde hij ons mede dat door de werkzaamheden aan het standaardwerk "Academia Gandavensis in nummis. Penningen die betrekking hebben op de Gentse Universiteit" hem verhinderd hadden deze studie af te werken. Nog enkele onderzoeken dienden te gebeuren en dan was de studie af. Want dit tekende de wetenschappelijke ernst van André, zolang het laatste detail niet gekend was gaf hij geen werk uit handen. Na zijn overlijden werd contact genomen met zijn echtgenote met het verzoek deze studie te mogen uitgeven. Wat hij al gevonden had was te belangrijk om het in de computer te laten zitten. Zijn echtgenote ging akkoord en hierna vindt u de studie met enkele lacunes afgedrukt. Mogelijks neemt later iemand het initiatief om wat ontbreekt in te vullen. Tussen 1984 en 1994 verschenen in "Ghendtsche Tydinghen" zeven bijzonder goed uitgewerkte bijdragen van zijn hand. Wie zijn boek "Gentse Penningen" niet bezit mist een standaardwerk van eerste rang. Ook zijn werk over het geld zoals gebruikt in de Coöperatieve van Vooruit is baanbrekend. Zijn thesis waarmede hij het diploma van Licenciaat in de Geschiedenis behaalde aan de Rijksuniversiteit van Gent, verscheen in ingekorte bewerking in de "Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", Nr. XVII (1963): De beginjaren der Gentse Calvinistische Republiek (1577-1579). Aan te stippen valt dat André zeer vertrouwd was met de poëzie. Van zijn hand verscheen menige bundel met zijn gedichten. Wij zullen deze bezige bij, deze zeer accurate vorser, fel missen. Wat van zijn hand kwam zal de tijden trotseren door zijn degelijkheid. Wij danken zijn echtgenote voor zijn laatste manuscript en bieden haar en zijn dochter onze welgemeende deelneming aan. A.V.

119


GENTSE LUCIFERSFABRIEKEN 1. UITVINDING VAN DE "PHOSPORIEKE SOLFERSTEKKEN" Algemeen wordt aangenomen dat de Fransman J .L. ChanceI in 1805 de eerste chemische lucifers uitvond. Het was echter pas in januari 1831 dat een andere Fransman Charles Marc Sauria (1814-1895), zeventienjarige leerling aan het "Collège de l'Arc" te Döle, tot de eerste echt bruikbare strijk-fosforlucifer kwam. Hij bezat echter niet het nodige geld, nl. 1.500 F, om de uitvinding te laten brevetteren. Later studeerde hij geneeskunde te Besançon en werd geneesheer te Poligny. Onder het presidentschap van François Paul Jules Grévy (1879-1887), een vroegere medeleerling van hem, werd hem in 1881 een "bureau de tabac" toegekend om in zijn onderhoud te voorzien. In 1899 werd in St. Lothaire, waar hij overleed, een bescheiden monument voor hem opgericht. Sommigen beweren dat langs voordrachten van zijn physicaleraar Prof. Nicolet zijn formules in Duitsland bekend geraakten. Anderen houden het er bij dat, onafhankelijk van Sauria, Jacob Friedrich Kammerer ( 1796-1857) te Ludwigsburg tot dezelfde uitvinding kwam. Deze strijklucifers geraakten in Duitsland bekend als "Streichhölzer" en in Frankrijk als "Allumettes allemandes" of "Allumettes à la Congrève". De eerste industriële fabriek van fosforlucifers schijnt in 1833 in Oostenrijk opgericht te zijn door Stepban Von Roemer en J. PresheL Om de nadelen van de witte fosfor weg te werken, die de lucifers gevaarlijk maakten omwille van hun giftigheid en hoge ontvlambaarheid, verving de Zweed Carl Frans Lundström in 1855 dit produkt door rode fosfor. Zo werd hij de producent van de "Säkerhets Tändstickor" of veiligheidslucifer, kortweg "Zweedse lucifer".

2. BELGISCHE LUCIFERNUVERHEID TOT ROND 1875 Algemeen wordt beweerd dat een ou~-officier van de Napoleontische legers, Pierre Mertens, rond 1832-1833 enkele lucifers meebracht uit Duitsland tot bij zijn neef Baltbazar Mertens, schoensmeerfabrikant te Lessen. Deze zag het nut in zijn bedrijf uit te breiden met de vervaardiging van lucifers. Er lagen immers gelijklopende procédés aan de basis van het productieproces. De spanen dozen gebruikt voor schoensmeer konden ook als luciferdozen aangewend worden en het spaanderhout kon versneden worden tot stekjes. Als startjaar van de Belgische luciferproductie wordt steeds 1835 naar voren geschoven. In de industrietelling van 1896 echter wordt de periode 1801-1830 gegeven voor de 120


oprichting van de eerste lucifersfabriek te Lessen. Al snel rezen her en der manufacturen en kleine ateliers uit de grond. In de telling van 1846 werd er melding gemaakt van 34 ondernemingen geografisch als volgt verdeeld: Antwerpen (7), Rumst, Lier, Brussel (4), Waregem, Veurne, Aalst (2), Lochristi, Dendermonde (3), Buggenhout, Schellebelle, Wetteren, Couillet, Lessen, Anderlues, Luik, Vottem, Bertrix, Virton, Mussy-la-Villel Villers-devant-Orval (3). Enkel in de provincies Limburg en Namen kwamen er geen voor. In totaal waren er 349 arbeiders tewerkgesteld, waarvan slechts 37 % boven de 16 jaar. 59% waren van het vrouwelijk geslacht. Het enige bedrijf, dat men een fabriek kon noemen, was de onderneming te Lessen. Hier werkten 251 arbeiders of72% van het totaal! De man-vrouwverhouding was er 34%-66 %; de kind-volwassenenverhouding 63 %- 37 %. De enige stoommachine in deze nijverheidstak bevond zich hier en had een vermogen van 3 pk. In Oost-Vlaanderen waren er negen bedrijven, die dertien arbeidskrachten tewerkstelden: 8 mannen, 2 vrouwen, 3 kinderen waarvan één jonger dan negen. Vele van dezebedrijfjes waren niet leefbaar en verdwenen. Andere ontstonden, voornamelijk in de streek van Overboelare en Geraardsbergen (sedert 1855 en 1856). Voor Oost-Vlaanderen vermelden de "Wegwijzers" ook Nederbrakel (1857), Sint-Laureins (1859), Aspelare (1860) en Zottegem (1869). Na de Frans-Duitse oorlog van 1870 kwamen verscheidene Franse bedrij ven zich in ons land vestigen. Om aan nieuwe thesauriemiddelen te geraken werd bij onze zuiderburen o.a. de productie van chemische lucifers sterk belast sinds 4 september 1871. Van de voorziene opbrengst van 15 miljoen frank kwam er echter door grootschalig frauderen slechts een derde binnen. De wet van 2 augustus 1872 onteigende de fabrieken en de aankoop, productie en verkoop van lucifers werd een staatsmonopolie. Hiertoe werd op 3 oktober 1872 de "Société générale des allumettes chimiques" opgericht. Heel wat processen volgden en de opkopingen en schadevergoedingen liepen op tot 32,5 miljoen frank. Op 1 oktober 1874 werd de "Compagnie générale des allumettes" opgericht, die vanaf 1 januari 1875 het productie- en verkoopsmonopolie had. Op 1 januari 1885 ging de concessie over naar de "Compagnie générale des allumettes chimiques pour la France et l'étranger". Dit had de vlucht van bepaalde bedrijven tot gevolg. Mariotte et Oe uit Marseille begon reeds in 1869-1870 een onderneming te Anderlecht-Kuregem. Caussemille Jne & Oe en Roche & Oe, eveneens uit Marseille, vestigden zich in 1875 te Gent. Dervieu uit Parijs kocht de fabriek van François en zoon Louis Cobbaert te Geraardsbergen in 1885 en produceerde sedertdien onder de benaming "La Suédoise ". In 1912 greep een eerste concentratie plaats. De N. V. "Union Allumettière" groepeerde een vijftiental fabrieken. In 1920 volgde een tweede concentratie, 121


nu van vijf fabrieken door de "Svenska Tändstick Aktiebolaget" onder de naam "Fabriques Belges d'Allumettes" eveneens een N.V. In 1929 volgde de fusie tussen de twee groepen.

3. GENTSCHE LUFICERFABRIEKEN A. De Masure Frères, Klein Dok 6, Gent Op 02.05.1868 vroegen de broers Constant P. en P. Jos De Masure aan de Bestendige Deputatie van de Oostvlaamse Provincieraad een toelating om een fabriek van chemische lucifers te mogen oprichten op een terrein aan de rechteroever van de "Grand Bassin", het huidige Handelsdok. Als domicilie werd Lange Munt, 53, te Gent opgegeven. (1) Constant was een blikslager, voor het eerst in de "Gentse Wegwijzer" in 1842 vermeld; achtereenvolgende adressen: Baaisteeg, 2 1 (nadien 2); Koningstraat, 6; Lange Munt, 51 (nadien 53) en Sint-Jacobsnieuwstraat, 24 (nadien 19). Hij was gespecialiseerd in de vervaardiging van kerkornamenten. Zijn broer Jos werd voor het eerst vermeld in 1854 als borstelmaker gevestigd in de Koningstraat, 6; vervolgens op de Groot Kanonplaats 2 (nadien 14). In 1869 staat hij als "Phosphoorstekjeskoopman" aangegeven met Klein Dok, 6, als adres, sedert 1872 wordt hij niet meer vermeld. Op het kadastraal plan lag het beoogde terrein in de sectie G onder het nr. 718a bis tussen de boulevard van het Klein Dok en de Grote Bassin. Uit het onderzoek "de commodo et incommodo", dat op 25.05.68 afliep, bleek geen oppositie. In een zeer gedetailleerd rapport van 18.06.68 formuleerde J. Hofman, Ingenieur-Directeur van de Stadswerken, een reeks maatregelen om brand te voorkomen en eventueel de uitbreiding ervan uit te sluiten. Nadat de Medische Commissie van de stad aan dit plan verbeteringen voorstelde, diende Hofman op 10.08.68 een tweede rapport in, waarin hij, mits voldaan aan de voorwaarden, de oprichting gunstig adviseerde. De Medische Commissie gaf op 31.07.68 eveneens een positief advies vermits de Gebroeders De Masure hun plannen vervolledigd en gedetailleerder gemaakt hadden conform de voorschriften van Hofman, maar formuleerde bijkomende eisen. De Stedelijke Administratie verwierp echter op 13.08.68 de aanvraag, geïnspireerd door de erbarmelijke werkomstandigheden in deze nijverheidstak te Geraardsbergen en Lessen. Een bijkomend onderzoek volgde, waarin Cavez, Hoofdingenieur-Directeur van Bruggen en Wegen, zich persoonlijk met het dossier inliet en met Hofman de zaak in situ onderzocht. Op 20.10.68 gaf hij een positief advies. Desondanks bleef de Stad op 07.11.68 bij haar ongunstig standpunt, hierin 122


evenwel niet gevolgd door de Bestendige Deputatie. Deze stond op 18.11.68 de exploitatie toe onder welbepaalde voorwaarden. B. A. Hage-Buydens, Klein Dok, 574, Gent Over deze lucifersfabriek werd nog niets gevonden. C. Caussemille Jne & Cie et Roche et Cie, Werkhuisstraat, 151 (1891: 176; 1901: 180), Gent

a) De vennootschap "Roche & Oe" ontstond omstreeks 1840 te Marseille en was gevestigd in de chemin de Lodi. Het vervaardigde waslucifers (= allumettes bougies). Op 23.11.1850 vroeg het de oprichting aan van een nieuwe fabriek in de rue Tilsit, 16-18. (2) "Caussemille & Oe" kreeg in 1867 een exploitatievergunning voor chemische lucifers. Deze werd op 10.07.1872 voor 10 jaar verlengd. Het bedrijf was eveneens te Marseille gevestigd in de wijk "la Belle de Mai" rue Toussaint, 18. (3) Een akte gedateerd 12.08.1874 en zes dagen later neergelegd bij notaris Femand Maurel te Marseille, voorzag de oprichting van een N.V. genaamd "Société générale anonyme des Allumettes Caussemille jeune & Cie et Roehe & Cie". Zeverwierf de merken "Caussemillejeune & Cie" en "Roche & Cie", (4) die in Frankrijk de lucifernijverheid naar een behoorlijk peil hadden gebracht. De zetel van de maatschappij was gevestigd bij Paul Delahaute, rue du Bac, 93, te Parijs. Het sociaal kapitaal bedroeg 1.500.000 F, gevormd door 3.000 nominatieve aandelen van 500 F. Van de 58 ondertekenaars waren er 31 uit Marseille en 17 uit Parijs. De belangrijkste aandeelhouders waren NumaFrançois Eysseric (Marseille - 348), Victor Roux (Marseille - 300), Toussaint Caussemille (Marseille - 300). De broers Chaubet, Traversé du Chapitre, 1, Marseille, waren als volgt vertegenwoordigd: Jean Marie Jules (200), Louis Joseph Albert (100) en Léon (50). De maatschappij werd opgericht voor 20 jaar en artikel 2 voorzag: "La fabrication et la vente des allumettes dans tous les pays endehors de la France". De handelsnaam van de in augustus 1874 opgerichte maatschappij werd meerdere keren gewijzigd door bijzondere algemene vergaderingen van de aandeelhouders. Op 10.11.1874 werd ze ''Allumettes Caussemille jeune & Oe et Roehe et Cie de Marseille, société anonyme pour la fabrication et la vente hors France"; op 01.05.1880 "Allumettes Caussemillejeune & Oe et Roche & Oe, société anonyme pour lafabrication et la vente hors France"; op 28.10.1893 "Allumettes Caussemillejeune & Oe et Roche & Oe", société anonyme". Intussen verhuisde ook de sociale zetel: eerst naar de rue de la Michodière, 21. 123


vervolgens naar de rue Caumartin, 7, en tenslotte in de rue Pasquier, 25, te Parijs . De duur van de maatschappij werd verscheidene malen verlengd: op 28.10.1893 voor 10 jaar met aanvang 01.01.1895; op 31.03.1903 tot 31.12.1950! (5)

b) Verzoek voorde oprichting van een luciferfabriek te Gent (6) Op 14.09 .74 richt Paul Delahaute, Rue du Bac, 93, te Parij s een verzoek aan de Bestendige Deputatie van de Provincie Oost-Vlaanderen om te Gent "une fabrique d'allumettes chimiques de toute nature" te mogen oprichten. Twee dagen later deed hij de aanvraag aan het College van Burgemeester en Schepenen . Hij was voorzitter van de Raad van Beheer van de "Société générale anonyme des allumettes Caussemille jeune & Cie et Roche & Cie" (verder ini dit artikel als C&R aangeduid) en handelde in haar naam. Als vestigingsplaats viel haar keuze op een leegstaand pand op het Rooigem in de Werkhuisstraat Het was de vroegere katoenspinnerij en -weverij van Rosseei-De1ise, die in 1863 gebouwd was. De Werkhuisstraat of rue de I'Ate-

Dit lithografisch juweeltje, ons ter hand gesteld door ons lid de heer Frans Van Bost, geeft spijti g genoeg de kleurenrijkdom niet weer van het origineel. Het middenzicht stelt de Cataloniëstraat voor in 1877 zoals te lezen staat onder het zichtje. Wij vermoeden dat F. Topart de tekenaar of lithograaf was. Caussemille had toen zijn adres in de Rue de La Michodière 21 te Parijs . Verder komen nog de namen voor op de verschillende brieven en geschriften (op onze reproductie ni et meer te lezen) van Chaubet en A. Jezzy. In welke stad de Lithog raphie Française gevestigd was is niet uit te maken op deze kaart.

124


lier werd pas in 1866 afgelijnd. (7) In 1942 werd ze tot Lieremanstraat omgedoopt. Op het kadastraal plan lag het beoogde terrein in de sectie Konder de nummers 677b en gedeeltelijk 676b en 678b. In het westen grensde het aan het steegbeluik Korhoenstraat of "Karnemelkkoer", in het oosten aan de tragelweg op de Leiekaai en in het zuiden aan een pad, dat de latere Kaarderijstraat zou worden. Het onderzoek "de commodo et incommodo", geopend op 19.09.74 en geleid door politiecommissaris Ferdinand Lanckman, leverde een serieuse oppositie. Vanaf 01.10.74 circuleerden twee petities van de "Bewoners van de Wijk Brugse Poort" aan Burgemeester en Schepenen om de inplanting van de fabriek te verhinderen. De aanvraag aan de Bestendige Deputatie gaf weinig of geen precieze aanduidingen over de aard van productie, geen vermelding van bereidingsstoffen, geen productiewijze, evenmin productiegrootte en eindproducten. Suggesties om de inconveniënten van de exploitatie op te lossen ontbraken. Men maakte de bedenking dat eenmaal een voorlopige vergunning gegeven, het gemakkelijk zou zijn voor een kapitaalkrachtige buitenlandse firma deze hoe dan ook te doen verlengen. Beide petities waren vergezeld van een plannetje waarop de afstand tot andere fabrieken in een straal van 200 m stond aangegeven. Tesamen vergaderden ze een kleine tweehonderd handtekeningen met vanzelfsprekend de industriëlen uit de omgeving op kop: "Société linière La Lys ", "Société Phoenix", "Morel & Verbeke", "Champon & Oe", en "Henri Fiévé". Henri Fiévé, eigenaar van de gelijknamige spinnerij protesteerde nog eens in een persoonlijk schrijven van 02.1 0. 74 bij de politiecommissaris van de Zesde Wijk. 's Anderendaags diende de "Société de la Lys" het negatieve proces-verbaal van haar bestuursraad van 01.1 0. 7 4 in. Het bevatte tevens een negatief rapport van de geneesheren van "La Lys" en "Le Phoenix", nl. Henri Van Wesenmael, Coupure, 78, en Juliaan De Moerloose, Noordkaai, 12, beide te Gent. Er werd gewezen op de lucht- en waterbezoedeling, die een bedreiging voor leefmilieu en gezondheid (weerbarstiger ziekten; ernstiger epidemies) vormde, het productiemateriaal zou aantasten en alleszins een waardevermindering van de eigendommen zou meebrengen. Daarenboven hadden de werknemers in de luciferfabriek een hoge ziektekans door fosforintoxicatie. Notaris Parmentier uit de Veldstraat, 47, te Gent, die de zaak van C&R behartigde, signaleerde op 06.10.74 de tegenkanting van Jules Chaubet, Traversé du Chapitre, 1, te Marseille, een van de administrateurs van de naamloze vennootschap. Deze bracht Paul Delahaute op de hoogte. In een brief van 14.10.74 verdedigde Delahaute zich bij Parmentier. "Ce qui nous surprend et nous a.fflige tout d'abord c'est de trouver dans les oppositions 125


formulées, l'expression de quelque hostilité contre notre qualité d'Etranger. Si les capitaux engagés dans notre affaire sont effectivement étrangers comme Ie sont les personnes aux rnains desqueUes en est confiée l'administration, c'est la ville de Gand et ses habitants qui sont appelés à recueillir les profits les plus certains de notre industrie dont l'établissement serail certainement un grand bienfait pour la popu/ation de votre ville, et bien loin d'avoir Ie désir de nous imposer nous serions les premiers à renoneer au choix que nous avons fait de la ville de Gand, si nous pensions que cette hostilité pût être partagée par une popu/ation qui a la réputation d'être eminemment laborieuseet à laquelle nous croyons n 'apporter que des avantages sérieux en ouvrant à son activité un champ nouveau." Dat een luciferfabriek geen bedreiging voor de omgeving vormt, trachtte hij te bewijzen door Marseille als voorbeeld te nemen. Zowel de fabrieken van Caussemille en van Roche, die hij op een stadsplan intekende, lagen in volkrijke buurten en lokten geen protesten uit, hoewel in de omgeving een militair hospitaal en een centrale apotheek lag, naast een pensionnaat voor jonge meisjes en een parochiekerk. De "Conseil d'hygiène" gaf in 1872 Caussemille zelf een pluim: "Cette importante usine est disposée d'une manière irreprochable au point de vue de l'hygiène et de salubrité".

Op 01.11.74 circuleerde een nieuwe petitie onder de bewoners van de wijk Brugse Poort. Men wees op de foute informatie· in de vorige petitie. Door moderne, geperfectionneerde fabricatiemethodes konden er geen Geraardsbergse toestanden optreden. Vooral de toename van de werkgelegenh~id in de wijk werd onderstreept. Ze vergaarde meer dan vijftig onderteken.aars. "Met spijt heb ik op de tegenpetitie getekent'' kwam een paar keer met dezelfde schrijffout voor. Intussen hadden de officiële instanties de Geraardsbergse Burgemeester om advies gevraagd. Hij hing in zijn antwoord van 28.10.74 een weinig rooskleurig beeld op: hinderlijke zwavel- en fosforstank tot op grote afstand; cariës en kaakbeennecrose vaak met de dood tot gevolg bij de werknemers; verontreiniging van putten en citeroen door insijpelingswater; aantasting van vlees en andere eetwaren door de uitwasemingen; vergiftiging van vee en vogels. Wel gaf de burgervader van de Oudenbergse stede toe dat de fabrieken het daar niet nauw namen met gezondheids- en veiligheidsvoorschriften. Hoe dan ook bracht de stad op 03.12.74 een gunstig advies uit voor de inplanting. Dit deed ook de Provinciale Hoofdingenieur-Directeur van Bruggen en Wegen op 19.02.75. De Bestendige Deputatie verleende de machtiging op 26.02.75, mits het naleven van heel wat voorschriften voor de ruimtelijke indeling van de fabriek en de productiewijze. 126


c) Ruimtelijke indeling van de fabriek

*Plan en doorsnede bij de vestigingsaanvraag (14.09.74) Het gebouw had een quasi rechthoekvorm van 74 m lengte. De diepte bedroeg langs de westzijde 59,5 m, langs de oostzijde 58 m. Achteraan was er een uitsprong van 25 m op 3,5 m. Zo kwam de maximale diepte op 63,5 m. Langs de oostzijde liep een parallelle muur op 20 m. De zo gecreĂŤerde ruimte was dwars verdeeld door een muur op 32 m van de voorgevel. De ruimte van 20 m x 58 m, viel dus uiteen in 20 m x 32 m vooraan en 20 m x 26 m achteraan. Dit voorstuk werd onderverdeeldindrie zaaltjes: links 8 m x 24,5 m, rechts 7,5 m x I 0,5 m en een resterende veelhoek. Langs de voorgevel bleef dus 54 m lengte over. Hier liep een parallelle muur, links op 7 m, rechts op 8,5 m. Twee dwarsmuren, de eerste op 12 m, de tweede vervolgens op 15,5 m, schiepen drie plaatsen waarvan de eerste de stoommachine herbergde en de tweede de stoomketel. Het resterende deel van het gebouw had evenwijdig met de westgevel een muur op I2 m. Een dwarsmuur op I5,5 m en vervolgens op 20,5 m schiep opnieuw drie ruimten. In de laatste twee was er nog telkens een kamertje van 4,5 m op 7 m elkaar aan de dwarsmuur rakend en tegen de westergevel gelegen. Zo bleef er een zeer ruim atelier over van 42 mop 5I m. Dit was overkapt door een typisch zaagtanddak uit zes parallelle W-O-gerichte segmenten en geschraagd door pijlers van 0, I 0 m diameter en 3,5 m hoogte. De naar het noorden gerichte steile kant van ongeveer 2,75 m liet het licht binnen; de zachtafhellende zuiderkant mat ongeveer 5,5 m. Los van het hoofdgebouw lag er aan de straat grenzend een gebouw 50,5 m lang en 6,5 m diep. De binnenkoer droeg een fabriekschouw van 30 m met 3,5 m diameter bij de grond. * Voorschriften van de Bestendige Deputatie voor de indeling van het gebouw (16.02.75) Het voorste deel van de linkervleugel moest dienen voor het versnijden en het drogen van het hout, de bougiebereiding en het plaatsen van de houten- en de waslucifers in de persen. Daarachter lagen de droogkamers. Gans achteraan situeerden zich enerzijds een fosformagazijn en een bewaarplaats voor kleefen kleurstof en pijpzwavel; anderzijds waren er ateliers voor de pastabereiding, de aanmaak van het koude mengsel gekleurde kleefstof en fijngestampt glas, de zwaveling en het drenken van de lucifers. Gemetste muren en onbrandbare materialen vormden de scheiding. De rechtervleugel was voorbehouden voor kartonnagewerk, doosjesvervaardiging en het drukwerk. I27


Twee zeldzame binnenzichten van de "stekjesfabriek" Caussemille Jne et Cie et Roche et Cie in de Werkhuisstraat (nu Lieremanstraat). Het eerste zicht stelt de zaal voor waar de wiek.gesponneri wordt uit katoendraad, door een bad gaat van gesmolten stearine, vervolgens gecalibreerd tot de juiste dikte en opgerold wordt op grote tamboers. Op het tweede zicht worden verschillende rollen samengebracht op één machine waar ze door een speciaal daarvoor ontworpen toestel telkens door de gaatjes van een raam gestoken worden. De voorkanten komen er een paar mm. uit, de achterkant wordt vlak afgesneden. Eenmaal het raam vol wordt de voorkant in een bad met gesmolten rode fosfor gestoken en na het drogen gaan de wassen lucifers in een doosje. Men ziet eeri raam staan voor de machine. Er waren maar twee fabrieken in België die wassen lucifers maakten , nl. Caussemille te Gent en Mariotte et Cie te Kuregem in Anderlecht.


Het legen van de persen, het vullen van de luciferdoosjes en de verpakking was voorzien in het centrale atelier. De in compartimenten verdeelde voorkant van de fabriek kon als stapelplaats voor de afgewerkte producten dienen.

* Concrete toestand in 1883 a) Léon Chaubet

Toen Caussemille & Roche zich in 1875 te Gent vestigden hadden ze reeds twee bedrijven in Italië, nl. te Turijn en Piobesi. Later zouden ze in Algerië er nog twee andere oprichten, nl. te Algiers en Böne. Daar waar de Belgische bedrijven voornamelijk voor de binnenlandse markt werkten, was het hun bedoeling zich op het buitenland te richten en zo in concurrentie te treden met Duitse, Engelse, Nederlandse en Zweedse ondernemingen. De aanpassingen en de inrichting gebeurde onder het driemanschap Jules Chaubet, afgevaardigde-beheerder van de maatschappij; diens broer Léon Chaubet en de Italiaanse nijveraar Annibal Jezzy. Deze laatste werd ook de eerste zaakvoerder. Hij werd in 1841 in het Italiaanse Baltinisette geboren en was gehuwd met Marguerite Dellicot (Toulon, Fr., 1850). Ze werden te Gent ingeschreven op 6 april 1875 en vestigden zich aanvankelijk op de Korenmarkt, 22. Op 28 maart 1876 kwamen ze over naar de Werkstraat, 153. Later, in 1897, zouden ze zich te Brornley in Kent vestigen, als zaakvoerders van het agentschap "Roche & Cie", op de Carter Lane, 56, te Londen. Op 25 augustus 1875 kwam de fabrikant Felix Marie Léon Chaubet vanuit Marseille naar Gent over en vestigde zich aan de Poel, 20. Deze vrijgezel was te Rousset (canton de Trets; arr. d'Aix; dép. Bouches du Rhöne) geboren in 1853, als zoon van de advocaat en eigenaar François Marie Alfred Chaubet en van Victorie Rosalie Caussemille. Hij was aanverwant aan families actief in rechtskringen: Aninard, Giraud, Perrand en RampaL Pas op 16 augustus 1883 kwam hij in de Werkhuisstraat wonen, eerst op 113 (verschrijving?), later op 153 (1891: 178; 1901: 182). Sinds 1878 was hij directeur van het bedrijf. Op latere leeftijd, nl. op 9 januari 1910, huwde hij te Londen de achtentwintig jaar jongere Bertha Maria De Ruyck (Deinze, 1880), dochter van een architectondernemer, spinster van beroep en tevens zijn dienstmeid. Op 21 december 1921 verhuisden ze naar de Holstraat, 15, en nauwelijks een jaar later, op 26 oktober 1922 naar de Clementinalaan, 27. Op 20 april 1931 vestigden ze zich op de zeedijk te Heist in de "Villa Berthe-Léon ". Daar overleed Chaubet op 10 mei 1934, 81 jaar oud, na een kortstondige ziekte. 129


De begrafenisdienst had op 15.05.1934 plaats om 11u. te Heist. De bijzetting had te Gent plaats op de Westerbegraafplaats om 14u. in kelder nr. 221, die plaats bood aan 6 personen. Later volgden hier op 27.02.1942 zijn echtgenote en op 25.09.1961 haar ongehuwde zuster Martha. Hij liet een aangenomen dochter Manczika na. Chaubet was een gelauwerd man: Chevalier de La Couronne d'Italie - voor 1895 Italië - 21.02.190 I België Chevalier de l'Ordre Léopold - 1904 Frankrijk Officier d'Académie - 23.07.1906 Tunesië Commandeur de l'Ordre de Nicham-lftikar - 24.05.1913 Spanje Chevalier de L'Ordre Royal d'Isabelle La Catholique - 09.05.1919 Frankrijk Chevalier de la Légion d'Honneur Commandeur de l'Etoile Noire du Benin

b) Uitrusting

De fabriek beschikte in 1880 over een stoomketel van gemiddelde druk tussen 2 en 4 atmosfeer. Er was een vaste stoommotor van 30 pk. Men had één paard in dienst.

c) Tewerkstelling

Aantal - 1880 215 (gemiddeld 225,12) = 22,16% van de tewerkstelling in de lucifemijverheid. Hoogste voor België. - 1885 200 (normaal200). - I890 200(normaal 194). - 1895 500 "tous les ouvriers sont de nationalité Beige". Graad, leeftijd, geslacht. - 1880 De 2I5 tewerkgestelden waren als volgt verdeeld: 1 ondernemer - 13 bedienden - 20 I arbeiders Alle bedienden waren mannen. Er was I onderdirecteur, 4 opzichters, 3 bureelbedienden en 5 andere bedienden. De indeling volgens geslacht gaf: - 86 mannen 42,8 % - 115 vrouwen 57,2% 130


Rekening houdend met de leeftijd: -minder dan 14 jaar 43 (21,4 %): - M -V -tussen 14en 16jaar 39(19,4%):- M

18 25 21 -V 18 -meerdan16jaar 119(59,2%):-M 47 -V 72 Opgemerkt dient te worden dat de lucifernijverheid in ons land proportioneel het meeste kinderen tewerkstelde, nl. 30 % en 18 %, gevolgd door de productie van behangpapier: 19 %en 17 %. - 1895 De firma schrijft in een reclamefolder: "C'est au prix de très grands sacrifices, et en présence de dif.ficultés sans nombre, que l'on a pu former un personnel complètement novice,. et ie familiariser à ce genre de travail". Arbeidsduur - 1880: 12u./dag - 1885: 84u./week - 1907: llu./dag beschermde werklieden, nl. jongeren beneden de 16 jaar en meisjes tussen 16 en 21, presteerden 10u.30'. De uurregeling was als volgt: - 6,00u.- 12,00u. met onderbreking van 8,00u. tot 8,15u. - 13,30u.- 19,00u. met onderbreking van 16,00u. tot 16,15u. Voor de beschermde werklieden waren de beëindigingstijden respectievelijk 11 ,SOu. en 18,40u. De fabrieksklok kondigde 10 minuten voor tijd de werkaanvang aan, en op uur het einde. Bij te laatkomen werd men met een uur vertraging op het officiële aanvangsuur nog toegelaten. Er werd niet gewerkt op zon- en feestdagen. Drie opeenvolgende verlofdagen waren er met nieuwjaar voor het opmaken van de inventaris en met de Gentse Feesten. De zondag was hier ingecalculeerd. Lonen - 1880:--14 jaar - 14- 16 jaar

0,30-0,50 F (België: 0,25-2,00 F) 0,60 F (België 0,60-2,65 F)

d) Ghent Match Company Na Wereldoorlog I ontstonden naast de "Union Allumettière "en de "Fabriques Belges des Allumettes" verschillende outsiders. 131


Hier volgt de lijst van deze nieuwe onafhankelijke fabrieken, gevolgd door oprichtingsjaar en productiestop: - Modern Match Denderleeuw 1920 1931 Ninove 1921 1931 - Adriaens Godarville 1922 1925 - La Fontaine Geraardsbergen 1923 1928 - Néo Allumettière 1923 1928 - Ghent Match Company Gent 1929 Zinnik 1923 - La Songienne Geraardsbergen 1923 - Triump Match 1930 1923 1931 Ninove - Merxks 1931 Ninove 1923 - La Colooiale 1952 1923 - Lux Lessen 1929 1924 - Belga Match Ninove 1966 1924 - Sogalfor (8) Ninove 1928 - Nervia Okegem 1925 Te Gent ontstond dus de "Ghent Match Company". (9) Op 09.11.1920 richtten Armand Lemal en Robert François Désiré Lemal (Gent, 14.07.1894 - 21.07 .1927) een handelsvennootschap op: "Lemal frères"voor de gebruikelijke periode van dertig jaar. Ze had tot doel de productie en handel van hout in alle vormen en alle bewerkingen. (1 0). Op 25.01.1923 werd deze vennootschap ontbonden (11) en vervangen door de commanditaire vennootschap "Lemal frères et Oe" bestaande uit enerzijds Armand en Robert Lemal, en anderzijds de maatschappij volgens Engels recht "T.W. Tamp/in & Company Limited". Deze laatste had Londen als sociale zetel en bestond uit de scheepsmakelaars Thomas Ward Tamplin (Bournemouth), Percy Millward (Londen), Edward Biles Barrett (Londen) en Edwin de Cardi (Londen). Ze zette de activiteiten van de vroegere vennootschap verder en begonnen de uitbating van een nieuwe zagerij. De maatschappij werd opgericht voor een duur van vijfentwintig jaar met als sociale zetel Gent. DeLemals droegen 250.000 F bij, eventueel te verhogen tot 500.000 F. Deze laatste som werd ook door "T.W. Tamp/in & Company Limited" binnengebracht. (12) Halverwege dat zelfde jaar werd op 10.08.1923 de naamloze maatschappij "Ghent Match Company" opgericht met tweeëntwintig vennoten: - Thomas Ward Tamplin reder "The Morings", Talbot Avenue, Bournemouth - Mme Céline-Angélique-Marie Caveye (13) zonder beroep Meulestedestraat, 29, Gent - Armand Lemal industrieel Meulestedesteenweg, 541, Gent - Robert Lemal industrieel Elisabethlaan, 23, Gent 132


- Emiel Iserentant Burchtdam, 74, Ninove - Rowland Alston 20, Eastcheap, Londen - Edwin de Cardi 1, Avenue Ealing Common, Gunnersburry - Georges Libbrecht Gent - Maatschappij naar Engels recht "T. W Tamptin & C-Ltd" 14, St. Mary Axe, Londen E.C. 3 133

ingenieur des arts et manufactures handelaar scheepsmakelaar ere-notaris


- Mervyn Bowcher Davie Draconia Langley Avenue, Surbiton - Percy Millward 14, Leopold Road, Ealing Common Londen W. - Edward Biles Barrett 11 , St. Mary Axe, Londen E.C . 3 - Pierre Vyaene 36, Nieuwland, Gent - Percy Heriot Roberts 9, Drapers Gardens, Londen E.C. 2 - Henry Fletcher Boekingham 9, Drapers Gardens, Londen , E.C. 2 - Mevr. LauraArmande TampJin (wettelijke echtg. Thomas Ward Tamplin) "The Moorings", Talbot Avenue, Boumemouth - Jean FiĂŠvĂŠ 6, Palinghuizen, Gent - Robert Van den Haute Kasteellaan, Gent - Juf. Mary TampJin "The Yews", West Street, Carlshalton - Mevr. Wed . Helen Ward TampJin (geboren Holroyde) 2b, Stewart Grove Pulham Road, Londen S.W. - Robert Brown Carter Clefton Avenue, West Hartlepooi - Hans Benedict Ol sen Clefton Avenue, West Hartlepooi

lid Lloyds scheepsmakelaar scheepsmakelaar scheepsmakelaar wisselagent wisselagent zonder beroep

handelsdirecteur handelsagent zonder beroep zonder beroep

houthandelaar handelaar

De sociale zetel van de maatschappij , die opgericht werd voor een periode van dertig jaar, lag in de Meulestedestraat, 29, Gent. De maatschappij had tot doel de fabricatie van lucifers en van allerlei producten en machines nodig voor de fabricatie , bewaring, enz. NOTEN I. R.A. Gent , Pro vinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1851-1 870, Handel en Nijverheid: Gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen:

134


2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

- Dossier 1.521, nr. 93 - Dossier 1.524, nr. 113 - Stoomtuigen: - Dossier 1.556, los blad -Dossier 1.557, nr. 6 RA. Beveren, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Handel en Nijverheid, Gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen, Dossier 2/4.647/53. Idem. "Annexe au Moniteur Beige", 19.04.1907, acte 2.338, p. 383-388. I.p.v. Delahaute schrijft men hier Delahante. "Annexe au Moniteur Beige", 19.04.1907, acte 2.338, p. 383-393. R.A. Beveren; Provinciebestuur Oost-Vlaanderen; Handel en Nijverheid; Gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen; Dossier 2/4647/53. Volgens het Stadsverslag van 1884 was de straat 210 m lang, had504m2 bestrating en 143 m2 voetpad en telde 378 inwoners. Sogalfor = Société Générale Allumettière et Forestière. Met dank voor de gegevens aan Aimé-François Schepers (Brussel) en André Verbeke (Gent) voor de ter hand gestelde documentatie. 'f\nnexe au Moniteur Beige", 1920, nr. 12.174. "Annexe au Moniteur Beige", 10.02.1923, p. 1205, nr. 1249. Annexe au Moniteur Beige", 10.02.1923, acte nr. 1250, p. 1205-1206. Weduwe Aimé Joseph Lemal (Gent, 21.06.1878-03.05.1943}, dochter van Desiderius Lemal en Adelaïda De Groote.

André DESPRETZ

BIJLAGEN Telling 1846 34 fabrieken - Antwerpen - Rumst - L~r - Brussel - Waregem - Veume - Aalst - Lochristi - Dendermonde - Buggenhout - Schellebelle - Wetteren - Couillet - Lessen - Anderlues - Luik - Vottem - Bertrix - Virton - Mussy-la-Ville/Villers-devant Orval

7 1 I 4 1 1 2 l 3 l l I I l l l I 1 1 3

135


Telling 1880 13 fabrieken: - Geraardsbergen - Overboelare - Oudenaarde - Nederbrakel - Gent

5 2 1 I

- Lessen - Baileux Tellling 1896 17 fabrieken - Anderlecht - Oudenaarde - arr. Thuin (2 gem.) - Cul-des-Sarts - Herentais - Denderleeuw - Geraardsbergen - arr. Aalst (I gem.) - Ninove - Overboelare - Nederbrakel - Gent - Lessen

2

1

1 2 1 1

1

4

Toestand 1909 - "Société anonyme Les Usines de Denderleeuw, Denderleeuw - "B. Mertenset Cie, Lessen - "L. Byl - Campen", Geraardsbergen - "V. De Schreye", Geraardsbergen - "Société anonyme La Grammontoise", Geraardsbergen - "Caussemille Jeune & Cie et Roche et Cie, Gent - "C. De Launoit", Geraardsbergen - "Vandenbosche, Violon et Cie" (voordien: "Société des Usines L. Cobbaert et Cie"), Ninove - "Société anonyme la Suédoise", Geraardsbergen - "F. Hoebeke", Nederbrakel - "L. Cobbaert et Prové", Ninove - "L. Van Der Straeten etC. De Bonnet", Oudenaarde - "Mariotte et Cie", Kuregem-Brussel Telling 1910: 17 fabrieken - Anderlecht - Gent - L'Escaillière - Overboelare - Havré

I 2 1 I

- Deux-Acren

I

- Erembodegem - Halle

136


-

Aalst Geraardsbergen Ninove Nederbrakel Lessen

I 3 2 I I

Luciferbedrijven te Geraardsbergen Opgericht tussen 1849 en 1866 1849 Mertens Guillaume, Hunnegemstraat 1854 Coppens, Gaffelstraat 1856 Antheunis, Gasthuisstraat 1856 Marinoni, Nederboelare 1858 Cobbaert, Boelarestraat 1860 Mertens Guillaume, Overboelare 1863 Byl, Gentsestraat 1866 De Launoit, Overboelare 1866 De Schrevel & Stocquart, Oudenaardestraat Opgericht begin zeventiger jaren 1870 Byl, Verbrandhofstraat 1871 Hoebeke, Gasthuisstraat 1873 Noterman, Nederboelare - Interbellum 1923 La Néo Allumettière, Nederboelare (An. Mon. Belg. 27.04.1923, acte 4520, p. 1197-1200) 1923 Triumph Matches, Overboelare (An. Mon. Belg. 30.03.1923, acte 2895-2896, p. 2745) 1928 La Nationale lndépendante, Onkerzele 1939 Union Allumettière, Overboelare Lijst van gefusioneerde fabrieken - Fusie tot de N.V. Union Allumettière - "B. Mertensen Cie", Lessen - "Kjöbenhavns Export Tändstickfabrik", Ninove - "Vanden Bossche, Violon en Cie", Ninove - "Usines de Denderleeuw", Denderleeuw - "Hoebeke", Nederbrakel - "Repstickor", Deux Acren - "La Grammontoise", Geraartdsbergen - "Belgian Match Company", Overboelare - "Van Lul en Cie", Havre-Ville - Fusie tot S.A. Fabriques Belges d'Allumettes - "De Schreye", Geraardsbergen - "De Launoit", Geraardsbergen - "Byl-Campen", Geraardsbergen - "Vital-Mary", Godarville - "Caussemille Jeuneet Cie et Roche & Cie", Gent - "La Suédoise", Geraardsbergen (1920: akkoord gesloten met de "S.A. Fabriques Belges d'Allumettes"; in 1930 opgekocht door Kreuger) Nieuwe onafhankelijke fabrieken in de periode 1920-1925

137


1920-1931 1921-1931 1922-1925 1923-1928 I 923- I 928 I 923- I 929 I 923- I 930 1923-1931 I 923-193 I 1923- I 952 I 924- I 929 1924-I966 1925- I 928

Modem Match, Denderleeuw Adriaens, Ninove La Fontaine, Godarville La Néo Allumettière, Geraardsbergen Ghent Match Company La Songienne, Soignies Triumph Match, Geraardsbergen Merxks, Ninove La Coioniale, Ninove Lux, Lessen Belga Match, Ninove Sogalfor, Ninove Nervi a, Okegem

Nieuwe onafhankelijke fabrieken na 1925 1928 La Nationale Indépendante, Onkerzele 1928 Fantasia Match, Ninove I928-I973 Allumettière de Ninove, Merckx en Cie, Ninove In I929 samensmelting tussen N.V. "Union Allumettière" en S.A. "Fabriques Belges d'Allumettes": "Union Allumettière", in I978 omgedoopt tot "Unai N.V." 1846

België Antwerpen 34 9 I mannen I44 2 vrouwen 205 3 totaal 349 gemeenten: Antwerpen: Antwerpen, Lier, Rumst. Brabant: Brussel. Luik: Luik, Vottem.

Brabant 4 34 21 55

Luik 2 5 3 8

0 0

0 0

0 0

I52 11 I 263

32 257 289

0 0 0 0

0 0 0 0

2 43 99 142

0 0 0 0

bedrijven: personeel:

I880

bedrijven personeel: totaal gemeenten: nihil

1896

17 mannen 1159 vrouwen 1444 totaal 2603 gemeenten: Antwerpen: Herentals. Brabant: Anderlecht.

1910

13 970

bedrijven: personeel:

bedrijven: personeel:

mannen vrouwen: totaal: gemeenten: Brabant: Anderlecht,

18 963 1393 2356 Halle.

138


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 44 Op 15 december 1897 stelde Armand Heinsin de rubriek "IJzersmeedwerkGroentenmarkt - XVe eeuw" in het Frans een fiche op over De Schandpaal

Aan het uiteinde van de zijgevel van het gewezen groot Vleeshuis, heden een afhankelijkheid van de Posterijen, naar de hoek toe van dit gebouw langs de kant van de brug en de Groentenmarkt, bemerkt men achter het dak van een klein gebouw dat dienst doet als herberg, het Galgenhuisje, ijzersmeedwerk dat deel uitgemaakt heeft van de "Schandpaal". De ringen of carcans, ten getalle van twee vaste en twee mobiele, die waarschijnlijk gesloten werden met een hangslot, zijn in de muur gemetseld. Lager ziet men de drie consoles van de bank waarop dezen gezeten waren die veroordeeld werden tot de schandpaal. Deze consoles zijn van een uitgesproken gotische vormgeving zoals men kan zien aan de uitgesneden klaver a die hen versiert. Het platform was ongeveer op manshoogte, te weten, op het niveau van de goot van het huidig klein dak. De balustrade is samengesteld uit drie gemouleerde stijlen waarop een trapleuning gemonteerd is. Deze begint aan de muur, omkadert de bank, richt zich op langs de kant I a. van de toegang tot het platform en eindigt in een polygonale knop. Drie stevige armen ingemetseld tegen de voet van de muur ondersteunen deze stijlen en de vloer van het platform. Twee van deze armen, summier versierd, kunnen nog gezien worden in het klein

,,, 7 139


zaaltje van de bovenvernoemde herberg. De schetsen A en B laten toe het ensemble te reconstrueren van dit gerechtsapparaat uit de laatste eeuwen. Cf. H. Van Duyse, Gand monumental et pittoresque, p. 70;- Fr. De Potter, Gent, t.II, p. 342.

HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-JOZEFKERK - Wondelgemstraat

Kort na de ingebruikname van de Sint-Jan-Baptistkerk werd de voorlopige kapel, ondergebracht in de vroegere danszaal van de guinguette "Champs ElysĂŠes" aan de Elyzeese Velden, terug opengesteld en toegewijd aan de H. Jozef. De Staat erkende de Sint-Jozefwijk als proosdij op 8 december 1866. AloĂŻs Joos, onderpastoor van Sint-Jan-Baptist, werd er de eerste proost van. Vierduizend van de vijftienduizend inwoners van de Sint-Jan-Baptistparochie behoorden van dan af tot Sint-Jozef. Reeds in augustus 1869 richtte bisschop Bracq een aanvraag tot de minister van Justitie om van de proosdij een zelfstandige parochie te maken. Het politiek klimaat was hem niet gunstig gezind en hij zag dan ook zijn voorstel in 1870 afgewezen. Na de parlementsverkiezingen van eind 1870 veranderde de politieke structuur van het land. De bisschop stuurde prompt een nieuwe aanvraag naar de minister van Justitie, dit keer via de Bestendige Deputatie. Deze instantie gaf een gunstig advies. Het antikatholiek stadsbestuur bleef echter dwars liggen, maar na enig gepalaver en onder druk van hogerhand kwam het dan uiteindelijk toch tot een compromis. Wel verbond men een aantal voorwaarden aan de overeenkomst. Zo mocht de nieuwe parochie geen stedelijke subsidies opeisen voor de bouw van een nieuwe kerk, moest de parochie bewijzen dat ze zonder toelage in staat was zelf de kosten te dragen voor het onderhoud en de herstellingen van de kerk en voor onbepaalde tijd afzien van het recht op een vergoeding voor de huisvesting van de plaatselijke clerus. Bij Koninklijk Besluit van 14 juni 1872 werd Sint-Jozef erkend als zelfstandige parochie. De kanonieke erkenning door bisschop Bracq volgde drie weken later: "Aan allen die deze brieven zullen lezen, Heil in den Heer. Inziende de altijd aangroeiende bevolking der parochie van den Heiligen 140


Joannes Baptista te Gent; beoogende de meerdere eer Gods en het geestelijk welzijn onzer diocesanen; gebruik makende van onze bisschoppelijke macht volgens de voorschriften van het Heilig Concilie van Trente, hebben wij goed gevonden gezegde parochie in twee deelen te splijten. Wij stellen dan vast dat de parochianen van den Heiligen Joannes Baptista, die langs den rechter oever van de zoogezegde Brugsche vaart woonen, zullen uitmaken de nieuwe parochie van den Heiligen Jozef, bruidegom van Maria en voedstervader van Christus, parochie die op ons verzoek ook door de burgerlijke oppermacht is erkend geworden. Wij gebieden dat de inwooners van de zoo opgerichte parochie voortaan als hunnen geestelijke Vader en Herderr zullen aanzien den Eerw. Heer Aloysius Joos en al zijn wettelijke opvolgers. In de nieuwe parochiale kerk zullen de kinderen gedoopt worden, in hunne plichten onderwezen en tot de eerste communie aangenomen worden, daar ook zullen de huwelijken volgens het Heilig Concilie van Trente plaats hebben; daar zullen de lijkdiensten en alle andere kerkelijke plechtigheden gedaan worden. Deze scheiding zal wettelijk beginnen den zondag 7 july van het loopende jaar, na het afkondigen in beide kerken van dit besluit; afkondiging die op gezegden dag gedurende de hoogmis zal plaats hebben. Gegeven te Gent, onder het handteeken, onzen zegel en de teekening van onzen secretaris, den 29 juny, feestdag der Heilige Apostels Petrus en Paulus, ten jare 1872." Bij die gelegenheid werd dus AloĂŻs Joos benoemd tot eerste pastoor van de Sint-Jozefparochie. De idee voor het bouwen van een nieuwe kerk in neo-gotische stijl rijpte tijdens een vergadering van de kerkraad in maart 1874. De vooruitzichten van de aanleg van een gans nieuwe Rabotwijk in 1878 zal wellicht bijgedragen hebben tot de besluitvorming. De familie de Hemptinne stond een centraal gelegen stuk grond af. Voor het ontwerp deed men beroep op architect August Van Assche. De Bestendige Deputatie keurde het plan voor de nieuwe kerk goed en stemde in met een eerste belangrijke toelage op 23 april 1874. De officiĂŤle bouwvergunning bereikte de parochie op 20 maart 1875 waarna men aanstonds met de werken aanving. Hulpbisschop de Battice legde de eerste steen op 9 mei 1880. Tijdens de bouw moest men wegens moeilijkheden met de subsidies de werken een tijdje stilleggen. Door giften van een drietal milde schenkers kon uiteindelijk de kerk afgewerkt worden. De inzegening vond plaats op 4 maart 1883. Tijdens die plechtigheid werd het proces-verbaal van de inzegening in de muur achter het hoogaltaar ingemetseld. De gasverlichting verving men door een electrische verlichting in 1924. De Duitse bezetter nam in december 1943 de uit 1883 stammende Sint-Jozef141


klok in beslag. Ze werd vervangen door een klokje afkomstig uit de kerk van Bassevelde. Na de oorlog kwam de oude klok terug, doch was ze onherstelbaar beschadigd. De klokkengieterij te Doornik hergoot ze in augustus 1949. De nieuwe klok woog 2300 kg. Op 3 december 1949 werd ze naar de parochie overgebracht. Het klein klokje ging terug naar zijn plaats van herkomst, de kerk van Bassevelde. Een tweede klok, gegoten teAarle-Rixel in Nederland, verrijkte de toren vanaf 18 december 1950. Ze weegt 1250 kg. De kruisingstoren van de kerk werd nooit voltooid.

Het interieur Het huis Geurts uit Berchem bij Antwerpen bouwde het mecano-pneumatisch aangedreven orgel. Het werd ingehuldigd en ingespeeld op 15 juni 1913. Een restauratie van het instrument vond plaats in 1947. De kruisweg is het werk van tekenaar Coppejans en schilder Vonck. De taferelen zijn op doek aangebracht en aan de kerkmuur vastgekleefd. De preekstoel, vier biechtstoelen, het koorgestoelte en het hoogaltaar zijn het werk van Mathias Zens. Het triomferende kruis dat de bovenruimte van het middenschip beheerst, schonken de parochianen in 1903 ter gelegenheid van het zilveren priesterjubileum van pastoor Arthur Joos. Het passiekruis is afkomstig uit de grafkapel van de familie de la Potterie op het gewezen kerkhof in de De Smetstraat. Beeldhouwer Wieme restaureerde het, door weersinvloeden sterk beschadigd kruis. De gebrandschilderde ramen werden gemaakt door het huis Casier en geschonken door F. De Vogelaere. Het glasraam met de voorstelling van de H. Melanie is een gift van mevrouw Delcourt-Vermeulen. De parochianen betaalden het glasraam achteraan in de kerk ter gelegenheid van de missie in 1910. Het glasraam aan de noordzijde dateert van 1926. De binnenzijde van de kerk is versierd met een hoog-Victoriaanse decoratie die bestaat uit polychrome motieven, uitgewerkt in veelkleurig baksteen en vloer en een beschilderde pui. 142


BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in BelgiĂŤ - Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, p. 260. - Van Hamme Roger: Honderd jaar gemeenschapsleven op de St.-Jozefsparochie te Gent, 1972. - Uit ons gedenkboek. 100 jaar St.-Jan-Baptist. De bewogen geschiedenis van een kerk.

O.L.-VROUW KONINGIN VAN DE VREDEKERK- Oudstrijderslaan In 1952 werd begonnen met de bouw van de Malemwijk. Ter nagedachtenis van de Gentenaren die hun leven offerden voor het vaderland kreeg ze de naam "Wijk Heldenhulde". Vijfhonderd nieuwe woongelegenheden boden onderdak aan evenveel gezinnen. Centraal gelegen in de wijk kocht men op 8 januari 1952 een stuk grond aan om er een kerk en een school te bouwen. RemiVan Baeveghem, onderpastoor van Sint-Jan-Baptist, kreeg opdracht op Malem te gaan wonen. Hij werd de eerste zieleherder van de wijk. Op 8 november 1952 erkende de staatMalemals annexe van Sint-Jan-Baptist. De eerste mis werd opgedragen op 14 mei 1953, ter gelegenheid van O.L.H. Hemelvaart, in de voorlopige kapel ingericht in de pasgebouwde school. Op 31 oktober 1954 besloot men een nieuwe kerk te bouwen. Voor het plan deed men beroep op architect G. Van Offeren. Deze ontwierp een kerk in aangepaste neo-romaanse stijl. De werken startten op 1 maart 1955. Mgr. Calewaert consacreerde de afgewerkte kerk op 31 mei 1957. De toren verrijkte men met een nieuwe klok op 2 juni 1957. Bij Koninklijk Besluit van 12 december 1975 verhief men de Q.L.Vrouw Koningin van de Vredekerk tot zelfstandige parochiekerk. De kerk bezit een fraaie kruisweg in houtskooltekening onder glas uit 1958, van de hand van Bradi Barth. G. Vandenmeersche sculpteerde het imposante kruisbeeld.

BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in BelgiĂŤ - Architectuur- deel 4 nc- Stad Gent, p. 183. - Uit ons gedenkboek. 100 jaar St.-Jan-Baptist. De bewogen geschiedenis van een kerk (s.l., s.d.).

DavidMAES ('t vervolgt)

143


DE "KLEINE" BRABANTSE OMWENTELING IN DE GAZETTE VAN GEND (1787) VOORGESCHIEDENIS: 1780: Dood van onze landvoogd Karel van Lorreioen en van onze keizerin Maria-Theresia. 1781: De nieuwe keizer, Jozefll, bezoekt incognito onze Zuidelijke Nederlanden met de bedoeling achter de schermen te kunnen kijken en vernieuwende maatregelen te nemen. Eén van zijn eerste impopulaire acties is het toestaan van godsdienstvrijheid aan protestanten. 1783: Bij keizerlijk decreet heft hij alle kloosters der contemplatieve (beschouwende) orde op wegens hun maatschappelijke "nutteloosheid". Het gaat om dié kloosterorden die zich niet, of bijna niet, wijden aan onderwijs, predikatie of ziekenhulp. 1786: Jozef II dringt een bestuurshervorming op. De priesteropleiding wordt een staatstaak. Het nieuwe generaal-seminarie van de Staat te Leuven opent op 1 december en lokt een studentenrevolte uit. 1787: De vroegere gewestelijke besturen worden vervangen door in tendanties van 9 kreitsen. Het rechtsapparaat wordt grondig hervormd. Opheffing van de landheerlijke en kerkelijke rechtbanken. 17 maart 1787: Jozefll publiceert een edict "raekende de Ambachten, Gildens ende andere Borgerlyke Corporatien, als ook de gene van de Last-dragers, Wegers, Meters en andere Arbeyders, aengesteld tot den dienst van de Schipvaerd, van den Koophandel, ofte van het Publicq". Het edict heeft tot doel "te doen ophouden de rechtsprocessen, de bekostigingen en andere lasten van de ambachten [... ] omdat deze Corporatien alsnoch dagelyks onnodige kosten ondernemen en procedures starten zonder redelijk voorwerp", met andere woorden, hij doet de rechtsmacht teniet van de adellijke ambachtsoversten in de maatschappelijke orde. Hij vernietigt een archaïsch (behorend tot een zeer oud tijdperk) en log rechtssysteem, voert een grotere gelijkheid in, beperkt de procedurekosten, schaft de martelpraktijken af, heft de voorrechten op van de edellieden die het recht voltrokken, schakelt de kerkelijke rechtspraak uit, enz. Geen wonder dat er verzet rijst. Hoewel de maatregelen van de keizer voor dié tijd lumineus en rationeel zijn, tasten zij de macht en het gezag óver het volk aan. Evenzeer zijn de oude machthebbers nu 144


aan handen gebonden door het nieuwe centrale autoritaire gezag van de keizer. Daarom weigeren de leden van de Staten van Brabant in april 1787 over de belasting te stemmen. Zij werpen zich op als beschermers van de religieuze en burgerlijke vrijheid van het land tegen de onderdrukking, ontreddering en verslagenheid van de Zuid-Nederlandse machthebbers. Het woord machthebbers vervangen zij zonder schroom door het woord volk in wiens naam zij zogezegd optreden. Het domgehouden, voorgelogen en meestal ongeletterde volk opruien en manipuleren is helemaal niet moeilijk voor hen. Het resultaat blijft dan ook niet uit. Er komt een algemene volksbeweging op gang tegen al de moderne maatregelen. En wie leidt het volk? De machthebbers natuurlijk! Adel en geestelijkheid. 30 mei 1787: Capitulatie der landvoogden voor de eisen van het "volk". Zij beloven dat de keizer geen voorrechten meer zal schenden. Wat nu volgt is de euforie na de overwinning die gepubliceerd werd in de Gazette van Gend: Gend, den 11. Juny 1787. Gisteren [ 10/6/1787] om elf uren voormiddag quam alhier uyt Brussel eene Estafette aen met tydinge, dat de Heeren Gedeputeerde der Staeten van Vlaenderen (die derwaerds waeren vertrokken, om aen onze doorluchtigste Gouverneurs-Generaels [de landvoogden Marie-Christineen Albertus Casimirus] naedere Vertoogen [uiteenzettingen] te doen op de Verklaeringe van Hunne Koninglyke Hoogheden van den 4. [juni 1787] wegens de Vryheden en Voorrechten der Provincie van Vlaenderen,) eene aldergunstigste Dispositie [het ter beschikking zijn] hadden bekomen, welke tydinge seffens aen de In[ge]zetene [inwoners van Gent] wierd aengekondigt door het luyden van de Stads-Triurnph-Klokken en het spelen van den Beyaerd. In den naer-middag wierden de gemelde Heeren Gedeputeerde tot zeer verre buyten de Stad te gemoet getrokken door menigvuldige duyzende Menschen van aidedeyen staet, en zy wierden ingehaelt door onze vier Souvereyne Hoofd-[schutters en scherm]Gildens met alle hunne Eere-Teekenen, als ook door de [adellijke] Dekens der verscheyde Neiringen, door de Commissarissen van ons Magistraet en van de andere Wetten, door den voornaemsten Edeldom en door andere aenzienlyke Persoonen, alle in Koetsen gezeten. Ontrent eene halve myle buyten deze Stad wierden de peirden uytgespannen van de twee Rytuygen, waer in gezeten waeren de Heren Gedeputeerde [afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen], die onder een algemeyn vreugde-geroep wierden voordgetrokken door meer als vierhonderd Menschen; aen de Keyzer-Poorte wierden zy begroet door het Geschut van een Schip der vrye Neiringe van de Schippers, 145


het welk aldaer ten anker lag, en om acht uren quam den geheelen Train [stoet], bestaende in veel meer als honderd Koetsen, in de Stad, onder de algemeyne toejuycchingen des Volks, en reed aldus langs de voomaemste Straeten nae het Stadhuys, alwaer, naerdat de meergemelde Heeren verslag hadden gedaen van hunne zeer minzaeme onthaelinge by onze doorluchtigste GouvemeursGeneraels, gelezen wierd de naedere Verklaeringe van Hunne Koninglyke Hoogheden op het Vertoog der Heeren Staeten van Vlaenderen [... ] : [... ] dat alle de Dispositien, directelyk ofte indirectelyk tegenstrydig aen de Constitutie der Provincie van Vlaenderen, ofte aen de Rechten, Vryheden, Voorrechten, Chartres, Costumen [gewoontes] ofte Gebruyken en andere welkdaenige Rechten, 't zy algemeyne ofte bezondere, en alle de inbreuken, daer op gedaen, zonder eenige bepaelinge ofte uytneminge, zullen herstelt ende gebragt worden in hunne kracht ende primitieve staet [... ] Zoo haest deze Verklaeringe van Hunne Koninglyke Hoogheden gelezen was, wierd'er een begin gemaekt met de algemeyne Vreugde-Bedryven, die aengekondigt wierden door het luyden van onze Triumph- en andere Klokken, door het spelen van de verscheyde Beyaerden en door het losbranden van menigvuldig grof Geschut en van hetgene onzer Wallen [het geschut op de wallen]; den Stads-Toren, gezeyd het Belfort, was zeer konstiglyk verlicht, zoo wel als alle de Huyzen der Inwoonders; deStraeten waeren opgepropt met eene menigte van Menschen, die niet genoegzaem konden uytdrukken de vreugd, die zy over deze gebeurtenissen gevoelden, en naerdat de algemeyne Verlichtinge tot diep in den nacht had geduert onder het herhaeld geluyd van onze TriurnphKlokken en het spelen van onzen Beyaerd, wierd het Feest geĂŤyndigt door een Bal gratis, het welk de vier Souvereyne Hoofd-Gildens deze Stad hebben gegeven op den grooten Theater [waar nu het nieuwe operagebouw staat]. Gend, den 14. Juny 1787. Het Magistraet dezer Stad heeft eergisteren [12/6/1787] aen het Publicq laeten afkondigen de Verklaeringe, door Hunne Koninglyke Hoogheden de Gouverneurs-Generaels der [Zuidelijke] Nederlanden den 8. [juni 1787] gegeven op het Vertoog der Heeren Staeten van Vlaenderen wegens de Vryheden en Voorrechten der zelve Provincie, waer van wy den inhoud in onze voorgaende [gazette] hebben mede-gedeylt, en het heeft by de zelve afkondinge de Inwoonders aengewakkert, om ter dezer gelegendheyd ander-mael hunne groote voldoeninge te kennen te geven door het verlichten van hunne Huyzen en door andere Vreugde-Bedryven. Verscheyde Heeren van onzen Edeldom [adel] deze heucchelyke gebeurtenissenoch meer willende vereeuwigen, hebben ten zeiven dage aen het Publicq een Feest gegeven en op de groote Plaetse, gezeyd Vrydags-Merkt, dezer Stad laeten braeden twee alderzwaerste vette Ossen en zes Schaepen, die onder het geluyd van onze Triump-Klokken, het 146


spelen van den Beyaerd en het losbranden van Geschut aen het Volk ten besten zyn gegeven, benevens zes duyzend Brooden; ook hebben de gemelde Heeren rond de zelve Merkt laeten plaetsen en voor het Volk laeten afloopen twee stukken [vaten] rooden Bourgogne en twee stukken witten Wyn, en honderd tonnen Bier, en naerdat al het Vleesch weg-gehaeld en den Wyn en het Bier uytgedronken was, zyn alle de ydele [lege] Vaten, Stellingen en voorder Getuyg aen het Volk tot roof gegeven. Men kan niet naerlaeten te melden, dat de Corpora [neringen] van de vrye en zoo-genaemde onvrye Schippers, de Vleesschouwers en meer andere Neiringen al hunnen iver [ijver] hebben 147


aengewend, om dit Feest noch meer op te luysteren, gelyk ook hebben gedaen de In[ge]zetene van alderleyden staet, en dat, niettegenstaende den toeloop van Menschen ter dezer gelegendheyd ongemeyn groot is geweest, alles in de beste order en zonder ongelukken is afgeloopen. Des avonds heeft' er, gelyk voorleden zondag, eene algemeyne Verlichtinge der Huyzen plaetse gehad onder het herhaeld geluyd der Stads-Triumph-Klokken, het spelen van den Beyaerd, het lossen van het Geschut, het afschieten van menigvuldige Vuurpylen en meer andere Vreugde-Teekenen der Inwoonders, die wederom om te meest hebben uytgemunt in het betoonen van hunne groote blydschap over deze gebeurtenisse. Lang zal de blijdschap niet duren. Jozef II zal zich niet aan het woord van onze landvoogden houden. Erger nog. Op een bepaald ogenblik zal hij de Brabantse Grondwet afschaffen en op die manier de door hem ontstane reactionaire nationalistische tegenbeweging heftig doen opflakkeren met een tijdelijke zege van haar als resultaat. In een volgende artikelenreeks zal de "grote" Brabantse Omwenteling aan bod komen. (ed.) Ronald DE BUCK ('t vervolgt)

JAN FRANS WILLEMS Op 26 juni a.s. zal het precies 150 jaar geleden zijn dat op het Campo Santo het mausoleum van Jan Frans Willems ingehuldigd werd. Pierre Kluyskens vertelt ons hoe het daar aan toeging.

Symbolisch voor de geest en de betekenis van het Campo Santo was de teraardebestelling van Jan-Frans Willems, de vader van de Vlaamse Beweging, als eerste van de grote voormannen, in de geheiligde aarde van de heuveltop. De plotse en onverwachte dood van Willems, op 24 juni 1846, in de ouderdom van 53 jaren, was voor de Vlaamse Beweging in ons land een onherstelbaar verlies geweest. Met geestdrift, met kennis, met diepmenselijkheid, zonder enig fanatisme of haat, zonder ooit aan afbraak te doen, maar steeds aan opbouwende politiek, had Willems onze taal haar adelbrieven die men haar in de loop der eeuwen had ontnomen, teruggeschonken. Zijn optreden, zijn actie, zijn woorden en daden, zijn vermaardheid in binnen- en buitenland, als schrijver, redenaar, taalkundige en historicus, waren zovele troeven geweest die 148


Willems niet tot eigen voordeel of roem, maar tot hulp en nut van zijn volk had kunnen en willen uitspelen. Onmiddellijk na zijn afsterven, werd door enkele van zijn vrienden, het plan ontworpen de nagedachtenis van de grote leider met een monument te vereeuwigen: "De ondergeteekenden, vrienden van den onvergetelijken Willems en bewonderaers van 's mans uitstekende verdiensten ten opzichte van tael-, letter-, geschied- en toonkunde willende zijne nagedachtenis zoo veel mogelijk vereeren en levendig houden, hebben voorgenomen: Het borstbeeld van Willems door den kundigen beeldhouwer Pieter De Vigne, te Gent, in marmer te doen vervaardigen. Op de begraefplaets buiten de Dampoort te Gent, een marmeren gedenkstuk te doen oprigten". De oproep werd gedaan op 9 juli 1846 en was ondertekend Comelissen, Serrure, Snellaert, De Decker, de Saint Genois. De inschrijvingslijst, geopend op 7 juli 1846 werd op 30 december 1847 gesloten en bracht 5.470 goudfr. op, hetgeen voor de inrichters een prachtig succes betekende. Reeds op 24 juli had de Belgische regering het voorbeeld gegeven door een toelage te verlenen van 1.500 fr. op voorwaarde dat een exemplaar in marmer van het borstbeeld van Jan-Frans Willems zou geleverd worden voor het lokaal van de Koninklijke Academie te Brussel. Koning Leopold I tekende in voor 300 fr., de graaf van Vlaanderen voor 200 fr., de Koninklijke Academie voor 100 fr., het Nederlands Instituut te Amsterdam voor 50 fr. Meer dan 400 personen of instellingen in BelgiĂŤ, Nederland, Frankrijk en Duitsland brachten hun steentje bij en op deze lange lijst ontbreekt omzeggens geen enkele naam van onze letterkundigen uit Noord en Zuid: AlberdinckThijm, Blommaert, Buschmann, Hendrik Conscience, Norhert Comelissen, De Laet, Delepiere, Baron de Saint-Genois, Baron de Stassart, Gachard, Kervyn de Volkaersbeke, Ledeganck, Quetelet, Serrure, Van Beers, Van Nouhuys, Van Rijswijck, Wamkoenig, Zettemam. Voorts een aantal professoren, geneesheren, advocaten, schilders en beeldhouwers van alle gezindheid, van alle politieke overtuiging. Om hun ontwerp te verwezenlijken, moesten de inrichters echter eerst de toelating bekomen het lichaam te ontgraven: "Het nieuw kerkhof van de onlangs opgerichte parochie St. Amandsberg by Gent, byzonderlyk door zyne heuvelachtige ligging geschikt zynde om een grootsch monument te plaetsen, werd er besloten later het lichaam van den overledene te ontgraven en hetzelve van het kerkhof buiten de Dampoort derwaerts te vervoeren". Zulks geschiedde pas op 20 juni 1848 te zes uur 's morgens, in bijzijn van drie leden van het inrichtend comitĂŠ. Het monument zelf was toen reeds voltrokken naar het plan van de Gentse schilder Theodoor Canneel en uitgevoerd door architect L. Serrure van Ant149


werpen. "Het bestaet, lezen wij in een tijdsdocument, uit vier bijeengevoegde kolommen op een breed voetstuk rustende en bekroond door kapiteelen, waerboven een kruis geplaetst is, alles van arduinsteen. De kapiteelen zyn in den smaek gekapt uit den tyd van Karel de Groote. Het geheel monument, zonder het kruis, is 17 voet hoog. De vier zyden van het voetstuk zijn voorzien van marmeren paneelen. Op de voorste, naer den westkant gekeerd, leest men: J.F. Willems, geboren te Bouchout, den 11 maert 1793, overleden te Gent, den 24 Juny 1846. Aan de tegenoverstaende zyde: Dit graf bewaert zyn' asch, het vaderland zyn' naem". Het stadsbestuur van Gent, in de Commissie vertegenwoordigd, had aangedrongen opdat de inhuldiging van het praalgraf zou geschieden gedurende de "Gentse Feesten". Op 26 juni 1848 om halftien vertrok een indrukwekkende stoet van het stadhuis. Men noteerde delegaties van de vier Gentse Hoofdgilden, van een dertigtal Gentse verenigingen en maatschappijen, afgevaardigden van de meeste Vlaamse steden, een peloton van de Brandweer alsmede een detachement, 300 man sterk, van het 12e Voetvolkregiment. Het inrichtend comitĂŠ, de burgemeester en schepenen van Gent, de dd. gouverneur van Oost-Vlaanderen en andere personaliteiten stapte mede in de stoet die de voornaamste straten van Gent doorkruiste die met zijn dertig vaandels, zijn drieduizende deelnemers, een geweldige indruk verwekte op de bevolking. Verschillende redevoeringen werden voor het monument uitgesproken. Eerst kwam Professor Serrure, ondervoorzitter van de Fonteinisten aan het woord; daarna volgde een korte rede van Ed. Terbruggen, in naam van de rederijkerskamer de Olijftak van Antwerpen. 300 zangers van verschillende Gentse zangmaatschappijen voerden dan onder leiding van Mengal, een koorzang uit "Grafkrans aen Willems" op tekst van Prudens Van Duyse en muziek van Gevaert. Na dit muzikaal intermezzo luisterden de duizende aanwezigen naar de ontroerende grafrede van Miebiels Vander Voort, in naam van het Nederduits genootschap van Taal- en Letterkunde, van Hendrik Conscience in naam van de "Maetschappij ter bevordering van Nederlandsche Letterkunde", van dokter Snellaert, als bestuurslid van de Gentse maatschappij "de Tael is gansch het Volk", en als laatste redenaar huldigde Norhert Cornelissen, namens het inrichtend comitĂŠ, het gedenkstuk in. In de grafkelder werd door de leden van dit comitĂŠ een loden kistje dat het proces-verbaal van de plechtigheid, op perkament, inhield, geplaatst. Voor de Petite Histoire is het misschien niet zonder belang te weten dat in dit procesverbaal Jan-Frans Willems niet genoemd wordt de "vader" van de Vlaamse Beweging. De tekst luidt immers: "... om zyne uitgebreide kundigheden en maetschappelijke betrekkingen te regt genoemd het hoofd der Vlaemsche beweging". 150


Samen met het proces-verbaal, werden ook enkele muntstukken en een exemplaar van de gedenkpenning ter nagedachtenis van Willems geslagen, in de grafkelder gestopt. Deze grootse plechtigheid werd rond dertien uur besloten met een brooduitdeling aan de armen van de parochie. 's Avonds moest er nog onvermijdelijk een staartje bijkomen, want indien in Frankrijk alles met een chanson eindigt, zo eindigt in Vlaanderen elke plechtigheid of viering met een banket. De stedelijke overheden, de letterkundigen uit gans het land zaten daan de dis samen met de Fonteinisten die hiermede hun 400-jarig bestaan herdachten. Daar Jan Frans Willems op het ogenblik van zijn overlijden voorzitter was van de Fonteine, lag het voor de hand dat men zijn naam en deze van de oude rederijkerskamer in een zelfde hulde zou betrekken. Pierre KLUYSKENS

DE KUNSTENAARSFAMILIE DE VIGNE Aanvulling bij de artikels van de heer Paul Huys van 15 juli 1976 (5de jaargang n° 4) en van 15 januari 1979 (8stejaargang n° 1). De heer Jean-Pierre Herman (Ukkel) schreef ons "Ik heb de eer U hierbijgaand een exemplaar van de "Nou vel Arbre d'Antoine", stamboom van Antonius De Vigne, stichter van een befaamde Gentse kunstenaarsfamilie van de 18de eeuw, te laten geworden, alsook een samenvatting voor een publicatie in de Ghendtsche Tydinghen. Indien één van uw leden over bijkomende gegevens, in het bijzonder over lgnatius De Vigne (Gent 1767-1840), beschikt zou ik het zeer op prijs stellen deze inlichtingen te bekomen." "Le Nouvel Arbre d'Antoine" van een formaat 21 x 29 cm. telt 60 bladzijden en talrijke foto's. Werd gedeponeerd in het Documentatiecentrum. De voorvader Antoine des vignes, zijn ouders en zijn nakomelingschap De voorvader Antonius is geboren op 8 april1722 teAlquines (Pas-de-Calais) in Frankrijk. Hij is de tweede van een familie met vier kinderen. Zijn vader Antoine des vignes, landbouwer, sterft te Alquines op 22 augustus 1728 op 31-jarige leeftijd. 151


Zijn moeder Jeanne Bancquart sterft op 25 oktober 1763 te Alquines ongeveer 80 jaar oud. Antonius junior is op 6 jaar wees geworden. Bij het overlijden van zijn moeder woont hij sedert lange jaren te Gent en is "Mode handelaar". Hij trouwt op 8 juni 1752 met Maria Joanna Verheggen in de St. Baafskerk te Gent en sterft te Gent op 1 november 1795. Maria Joanna Verheggen (Gent 3 april1725- 2 april1796) is de laatste van drie kinderen van het koppelJoannes Verhegge (Drongen 1687- Gent 1754) en van Adriana Van Bockstaele (Moortzele 1686 - Gent 1726). In het gezin van Antonius De Vigne en Maria Joanna Verheggen worden twaalf kinderen geboren namelijk zes jongens en zes meisjes, allen gedoopt in St. Baafs. Vier van deze kinderen hebben een nakomelingschap: 1. Maria Theresa (Gent 1758 - 1822) trouwt in Gent St. Baafs in 1783 met Petrus Franciscus Eernardus Van Ghelder, onderwijzer, (Gent 1751 - 1803). 2. Joannes Adrianus, musicus, (Gent 1760- 1820) trouwt in Gent St. MiebielsZuid in 1786 met Theresa Ludovica De Clercq (Gent 1762- 1847). 3. Franciscus Albertus, opperboswachter, (Gent 1766 - Ginneken en Bavel (Nl.) 1812) trouwt in Gent in het jaar 11 (1803) met Isabella Antonia Eugenia Dutbilt (Menen 1763- Gent 1844). 4. Ignatius, decorschilder, (Gent 1767- 1840) trouwt in Brugge in hetjaar 12 (1804) met Maria Albertina van Troostenberghe (Brugge 1779 - Gent 1859). Lijn 1 Het koppel Maria Theresa x Petrus Van Ghelder heeft 10 kinderen, 6 jongens en 4 meisjes. Deze lijn wordt niet uitgediept. Lijn 2 Het koppel Joannes Adrianus x Theresa De Clercq heeft 10 kinderen, 6 jongens en 4 meisjes: 1. Antonius Franciscus, muziekleraar, zout- en zeepmaker, (Gent St. Jacobs 1787- 1836) trouwt a) te Kortrijk in 1813 met Agatha Amelia De Brauwere (Kortrijk 1791 Gent 1816). b) te Gent in 1823 met Rosa Angelina De Wever (Gent I 790 - 1853). 2. Maria Joanna (Gent St. Jacobs 1788- 1851) trouwt te Gent in 1814 met Joannes Baptiste Josephus Rousseau, zoon van Joannes Baptiste en van Maria Carolina Mabile, weduwnaar van Anna Maria Lapère, diensthoofd bij het Provinciaal bestuur, (Gent 1782- 1850). 3. Theresa Livina Josepha (Gent St. Niklaas I 791 - I 792). 4. Franciscus Joannes, muziekleraar en violoncellist, (Gent St. Niklaas 17931865) trouwt te Gent in 1821 met Sophia Van Santen (Gent 1795 - 1864).

152


5. Theresa Joanna (Gent St. Niklaas 1795 - 1854) trouwt te Gent in 1828 met Antoine François Lebrun, boekhandelaar, (Valenciennes (F.) 1802- Blankenberge 1892). 6. Ignatius Joannes, commissionnair in granen, later kantoorschrijver, (Gent 1797 - Cambrai (F.) 1828) trouwt te Gent in 1822 met Isabella Theresa Van Loo, winkelierster, (Gent 1800- 1871). Uit dit huwelijk is een dochter geboren: Sophia Desideria Devigne (Harelbeke 1827 - Ledeberg 1892) die huwt te Gent in 1858 met Martinus Ledewijk De Sutter en grootmoeder is van de kunstschilder Albert Servaes. 7. Louisa Catharina Josepha (Gent jaar 7 ( 1799) - 1803). 8. Joannes Franciscus, muziekleraar, fluitist, (Gent jaar 9 (1801) - Brussel 1866) trouwt te Brussel in 1828 met Adelaïde Godefroy, modiste, (Celle (D.) 1804- Brussel1888). Uit dit huwelijk is een zoon geboren: Achilles Desiderius Joannes De Vigne, musicus, pianist en componist, (Gent 1829 -Elsene 1883). 9. Joannes Desiderius, muziekleraar en violist, (Gent jaar 12 (1803)- 1858). Blijft ongehuwd. 10. Petrus, muziekleraar, violonist en violoncellist, (Gent 1808- 1873) trouwt te Gent in a) 1834 met Clotilde Sopbie Michelon (Nantes (F.) 1817- Brussel1887). b) 1843 met Sophia Constance Delandsheere, schooldirectrice, (Gent 1824 - 1901).

Lijn 3 Het koppel Franciscus Albertus x Isabella Dutbilt heeft 3 zonen: 1. Joannes Baptiste, schilder, (Gent 1801 - 1877) trouwt te Gent in 1838 met Henriette Beirens (Oostakker jaar 13 (1805) - Gent 1887). 2. Apoleon (Gent jaar 11 (1803)- 1816). 3. Augustinus Franciscus, schilder, (Eeklo jaar 12 ( 1804) - Gent 1881) trouwt te Gent in a) 1830 met Theresa Joanna De Somere (Gent 1808- 1847). b) 1847 met Barbara Theresa Lepère (Kortrijk 1811- GEnt 1885). Lijn4 Het koppel Ignatius x Maria Albertina Van Troostenberghe heeft 7 kinderen, waarvan de 4 jongens een kunstloopbaan gekozen hebben: 1. Felix, historie- genre en portretschilder, leraar aan de Academie voor Schone Kunsten en aan het Koninklijk Atheneum te Gent, (Gent 1806 1862) trouwt te Gent in 1835 metVirginiaJosephinaMariaAvé (Gent 1814 - 1904). Uit hun huwelijk zijn 6 kinderen geboren: a) Elodia (Gent 1836- Parijs 1909) trouwt te Gent in 1858 met Adolphe Aimé Louis Breton, landschapschilder en dichter, (Courrières (F.) 1827 Parijs 1905). 153


b) Eleonora (Gent 1837- 1843). c) Felix (Gent 1841- 1845). d) Edmond, architect, (Gent 1844- St. Joost-ten-Noode 1918) trouwt te St. Joost in 1902 met Theresa Lots (St. Gillis 1847- St. Joost 1908). e) Julius Octaaf, letterkundige, advocaat, deken, stafhouder, liberaal volksvertegenwoordiger en schepen van FinanciĂŤn van de stad Gent, bestuurslid van het "Willems-fonds", voorzitter van de "Vlaamsche Liberale Vereeniging", secretaris van "Het Vlaamsche Volk", voorzitter van de "Vlaamsche Confederatie" aan de Balie te Gent en medeoprichter van de "Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde van Gent" (Gent 1844 - 1908) trouwt te Gent met zijn nicht Emma De Vigne (Gent 1850- 1898), dochter van Pieter De Vigne - Quyo. f) Georges (Gent 1850 - Rijsset (F.) 1894), ingenieur, directeur van de Gasmaatschappij van Rijssel, trouwt te Gent in 1875 met Ciatilde Theresa Maria Derboven (Dendermonde 1849- Rijsset 1888). 2. Eduard, landschapschilder, (Gent 1808- 1866) trouwt te Gent in 1834 met Sophia Carolina Ferdinanda Quannone (Gent 1797 - Rome 1838). 3. Pieter, beeldhouwer, leraar-directeur aan de Academie voor Schone Kunsten van Gent, (Gent 1812- 1877) trouwt te Gent in 1842 met Malvina Francesca Carolina Quyo (Gent 1819- 1896). Uit hun huwelijk zijn 4 kinderen geboren: a) Paul, beeldhouwer, (Gent 1843- Schaarbeek 1901) trouwt te Brussel in 1890 met Alina Pauline Matbilde Denayere (Gent 1850 - St. Joost-tenNoode 1923). b) Louisa (Gent 1844- Leuven 1911) trouwt te Gent in 1867 met Gerard Vander Linden, beeldhouwer, directeur van de Academie voor Schone Kunsten te Leuven, (Antwerpen 1830- Leuven 1911 ). c) Malvina, bloemen- en fruitschilder, (Gent 1846- Oosterzele 1876). d) Emma, bloemen- en portretschilder, (Gent 1850- 1898) trouwt te Gent in 1892 met haar neef Julius Octaaf De Vigne, (Gent 1850- 1898), zoon van Felix De Vigne. 4. Alexander, muziekleraar, pianist, violonist en guitarist, (Gent I 8 I 4- 1869) trouwt te Gent in 1847 met Josephine Quyo, de zuster van Malvina Quyo, (Gent 1816- 1898). Van hun drie kinderen treedt alleen de tweede Helena (Gent 1849- 1917) in het huwelijk: met Hector Ladewijk Franciscus Leboucq, geneesheer en rector aan de Universiteit van Gent, (Ieper 1848- Gent 1934). Personen die meer over de familie De Vigne wensen te vernemen kunnen de volledige stamboom "Le Nouvel Arbre d'Antoine" raadplegen, in 1997 opgemaakt door een rechtstreekse afstammeling van Antonius De Vigne, namelijk J.-P. Herman, Kamerdellelaan 29, 1180 BRUSSEL. 154


EEN POLITIERAPPORT UIT DE HOLLANDSE TUD (1826) "Directeur van politie" Hanssens schreef op 2 november 1826 "Gewoon verslag nr. 4905" en adresseerde het aan de "Edele achtbare heeren Burgemeester en Schepenen der stad Gend". En zo vernemen we wat er in die dagen zo al in de stad Gent aan petite histoire voorgevallen is doordat het stuk in het stadsarchief terechtgekomen is (Reeks R, nr. 691). Het luidde als volgt: - Den Engelsman Gaunt (Joseph) heeft zich willen omhalsbrengen door middel van keel afsnijding: zulks is hem niet gelukt, maar is gevaarlijkgewondten is thans in het hospitaal der Bijloke. Dien vreemdeling is in groote behoeftigheid, volgens verktaars van den politiecommissaris der 3e Sectie (1). - Karolus Brossé, eergister voor recht stoaring in stads bewaarhuis geleid, is heden, bij voorraad (2) vrijgestelt op het aanzoek der buren uit de Geldmunt alwaar Brossé zijn waanorder gepleegd had. - 70 à 80 wevers der fabryk Bossaert gebroeders hebben hun congé genomen om reden dat men hun wilde aftrok van loon doen ondergaan om te contribuéren in de verligting der fabryk (3). - Zekeren Emmanuel hulstaert, tapper, op de muide, is eergister om 8 uren savonts bij misgreep door drie treffelijk gekteede onbekende persoonen op de slijpstraat (4) aangerand en hevig mishandelt, als hij gerabraakt ter aarde lag zijn zij verdwenen en hij heeft hen hooren zeggen: Godverd ... ten is t' Jaek niet. - Marie Vlaeminck, Pompier bijleefster (5) gister, voor belediging omtrent den schildwagt aan den stedelijken Tresorier huis, aangehouden en in Stads dépot geleid, is heden bij voorraad geslaakt. - Frans haek, eergister in stads bewaarhuis geleid voor ruststoaring in de Cozijnstraat, is bij voorraad vrijgesteiL - JBe Vermeere, daglooner, werkend aan het etablissement der Gaz verligting, huidevettershoek, is in een gemetzeide kuip gevallen, en hevig gewondt; hij bevindt zich thans in het hospitaal. - Giboïn Duchailard, vreemdeling, onvoorzien van buitenlandsch pasport, is gister van alhier over de fransche Grenzen, langs halluin, geleid.

NOTEN I. Gaunt overleefde blijkbaar zijn wanhoopsdaad. Er is immers geen spoor van hem te vinden in de overlijdensregisters van de burgerlijke stand van 1826. 2. Bij voorraad op provisie= bij wijze van tijdelijke maatregel. 3. De fabriek van Bossaert was een katoenspinnerij gevestigd in het vroegere klooster van de Kartuizers (nu Sint-Jan de Deo). De Gazette vanGend schrijft niets over die staking ... maar mocht zeer waarschijnlijk niet. Het arbeidsongeval van Venneere (zie verder in het rapport) werd wel meegedeeld (op 2 nov.).

155


4. De huidige sleepstraat. 5. Bijleefster =vrouw die een bijleve heeft, d.i. levensonderhoud volgens Stallaert (Glossarium van verouderde rechtstermen); vruchtgebruik volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Vermoedelijk wordt hiermee een soort pensioen bedoeld.

E. OSSlEUR

GENTSE MEMORIEDAGEN: 1-2 APRIL 1 april1837: Gent krijgt twee nieuwe openbare brievenbussen, een aan 't Sluizeken en een op de Brabantdam. Met in totaal vier brievenbussen, tweemaal daags, om 1Ou. en 21u. gelicht, zullen de Gentenaars nog vele jaren genoegen moeten nemen. 1 april1844: In Vlaemsch België lezen wij het volgende: Maendag laets[leden] hoorde men van zes ure des morgens, op de scheepswerf van den heer de Landtsheer, het kanon losbranden; na tot acht ure, by verscheidene poozen geschoten te hebben, zag men een schoon tochtbal in de lucht opgaen. Het was by de gelegenheid dat de eerste nagel[s] door de heeren gouverneur en burgemeester dezer stad geslagen werden voor de twee schepen welke hy by openbare aenbesteding voor den dienst van het staetsbestuer heeft aengenomen. 1 april1860: Overlijden van professor Jozef Guislain. Hij was één van de eersten om op te komen tegen de mensonterende behandeling van krankzinnigen, die men vroeger in donkere hokken opsloot. Guislain trachtte de geesteszieken te genezen, hun lot te verzachten en hen een menswaardige behandeling te geven. In 1856 werd naar zijn plannen het Krankzinnigengesticht Guislain opgetrokken. Zijn leerlingen en bewonderaars richtten, 27 jaar na zijn dood, ter zijner nagedachtenis een standbeeld op. Elke rasechte Gentenaar duidt vandaag het kruispunt, waar zijn standbeeld staat, aan met de naam "'t Guislijn". [Hulpmiddeltje voor diegenen die '"t Guislijn" niet kennen: men spreek ook wel van "aan de 1000 vuren" of "de home standing", naar de grote winkel die onlangs heringericht is als appartementsgebouw.] 1 april 1887: In zitting van 1 april besliste de Gentse gemeenteraad de Nederlandse Schouwburg op de Korenmarkt te bouwen: het Pakhuis zou worden afgebroken. Er 156


kwam een begin van uitvoering maar men liet het plan varen. Uiteindelijk werd op de plaats van het gesloopte Pakhuis, het nog bestaande Postkantoor opgetrokken.

2 april1302: Aan de vooravond van de Guldensporenslag, die de ambachten en neringen inspraak in het stadsbestuur zal geven, breekt te Gent een staking los, gevolgd door een opstand tegen het stadspatriciaat De patriciërs moeten zich verschansen in het Gravensteen. Wanneer zij dan eindelijk de burcht mogen verlaten, worden er toch nog verscheidene door de woedende menigte afgemaakt. [De oude generatie patriciërs van vóór de Guldensporenslag was zó arrogant, dat zij zichzelf adellijk waande door haar macht en bezit en zich ook aldus opstelde. Een paar eeuwen vroeger immers had zij reeds het erfrecht op stadsgrond van haar vorst weten te bekomen. Haar bijnaam was daarom "erfachtige lieden" of "viri hereditarii". Zij had er alles voor over om haar eigendommen, die buiten proporties waren, te beschermen en te vermeerderen. De patriciërs infiltreerden, net zoals de edellieden al deden, in geestelijke functies, om via de omweg van de godsdienst, psychologische macht te kunnen uitoefenen- op hun ondergeschikten. Blockmans vond de namen van erfachtige lieden onder de parochiepastoors, onder de kanunniken van Sint-Veerle, onder de monniken van deSint-Pieters-en Sint-Baafsabdij. Zij bevonden zich ook onder de beheerders van de parochiale armentafels en der gasthuisbezittingen omdat al het geld waarmee die instellingen werkten, afkomstig was uit schenkingen en nalatenschappen van oudere erfachtige lieden. Zo voelden zij zich verheven boven de armen, aan wie zij af en toe een brokje van hun overvloed toewierpen.] 2 april1497: Anno 1497, op beloken Paesschen, naer noene, brack ende viel de draeyende brugghe, daer men gaet over Schelde naer Sente Baefs, ende verdroncken veele luyden. [Bedoeld wordt de houten ophaalbrug die de huidige Van Byekstraat (denk aan het stedelijk zwembad) met het Sint-Baafsdorp verbond.] 2 april 1812: In de gewezen Willeweverskapel, in de Korte Dagsteeg (voorde ouderen cinema Savoy), wordt een verkoopzaal geopend. In 1821 zal men er het Klein Vleeshuis inrichten. Later een warenhuis, een café-concert, het Edentheater en een bioscoop. 2 april1814: De populaire kolonel Bichaloff, hoofd van de Russische Kozakken, die na de vlucht van de Fransen garnizoen hield te Gent, verlaat de stad in de richting van Bergen. 157


2 april1831: Vandaag wordt het opschrift op de gevel van de Aula van de Universiteit (in de Volderstraat) weggenomen omdat het herinnert aan haar stichting door de Nederlandse Koning Willem I. Het is de nieuwe Belgische regering die het bevel daartoe geeft. Ronald DE BUCK

'T GENTSCH SPANT DE KRUUNE (En 't Frans uuk een beetse vandoage) "Tsoerewie" Naar aanleiding van mijn vraag naar nog meer Gentse woorden, uitdrukkingen, anecdotes of faits-divers stuurde mevrouw Lea Plaetinck mij het volgende verhaaltje dat zij van haar moeder, eertijds wonende te Zevergem hoorde. Haar oudste broer was voor de Eerste Wereldoorlog soldaat-milicien te Arlon en mocht, als zij het zich nog goed herinnerde slechts om de drie maand naar huis komen. Toen het zover was schreef hij naar huis om te vragen een fiets te zetten in een café (nu afgebroken) niet ver van het station op de hoek van de Maaltebruggestraat en de Kortrijksesteenweg "bij Tsoerewie ... " 60 jaar later komt mevr. Plaetinck in contact met een dame van St.-PietersBuiten en dan pas valt de frank. Voor het raam van het café stond steeds een bordje met de tekst: "Ouvert Jour et nuit". "Gesloten" Een ietwat gelijkaardig verhaal gaat als volgt: Tsjeef moet voor zijn madam in een chique winkel in de Veldstraat zijn om 't een en 't ander te kopen. Daar aangekomen wacht hem een ontgoocheling. Achter de voordeur hangt het bordje "Fermé - Gesloten". - "Dzjuu", zegt Tsjeef en hij keert onverrichterzake op zijn stappen terug. - "Awel, gliskeshiere, woar es mijn mO.chandise?" vraagt madam verwonderd. - "A, z' hen mij nog gien klein beetse bij mijne schreper g'had", zegt Tseef. "Firme gesloten, durve ze tons noch zuu onbeschoeft op de deure schrijve... " Te noaste weke" Elodie, een fabrieksmeiske gaat met haar vrijer naar de cinema. Na "de journal" en de reclame komt het voorspel voor de volgende week. Op het scherm verschijnt in witte letters op zwarte achtergrond: 158


Toekomende week La semaine proclwine "Choch, te noaste weeke zal't uuk schuune zijn." zegt Elodie, Ze spele ne Fransehe film: La semaine prochaine ".

ANDERMANS HERINNERINGEN OP ZUN GENTSCH "Tuuten in kanne" Op 4 november 1922 vond archeoloog Howard Carter in het Dal der Koningen in Egypte de toegang tot het graf van farao Tutanchamon . Op 17 februari 1923 opende men zijn grafkamer. Het zou echter nog verschillende jaren duren vooraleer alle details over de vondsten wereldkundig gemaakt waren . Daardoor ontstond omstreeks het midden van de twintiger jaren een ware Egyptomanie die zelfs tot in de steegjes van de St.-Lievenspoortstraat doordrong. Het moeilijke "Toetankaam on " herdoopte men in de volksmond al snel tot "Tuuten in Kanne" ... Toen het weer eens gebuurtefeest was, zo omstreeks 1925 dacht men op de St. Lievenspoort "dan ze doar toch iets moes te mee doen. " In een van de "citeetses" woonde Louwiezeke, een "weewe" met haar zoon Louis. Ze sprak zelf steeds over "maane Làu-wie" en in Gent moet je al niet veel zeggen om "ne lauwe" genoemd te worden . Het was inderdaad een beetje een simpele jongen maar niettegenstaande dat, toch een mooie rijzige man. "Ah! " zeiden de mensen, "dad' es Tuuten in Kanne te weege" , en men vroeg inderdaad of Làu-wie "Tuuten in Kanne" wilde spelen . Die voelde zich zeer vereerd en zegde onmiddellijk toe. Toen de grote dag aanbrak hebben ze hem daarvoor "in den broe gestooke" (een soort bruine houtbijts) om hem een beetje een gebronsd Egyptisch uitzicht te geven. Hij "wier gieltegans angepoaterneerd" als een farao met de deftigheid, de scepters en de zonneschijf zodat hij "uitgeklopt en uitgebusteld was gelijk nen echte" Làu-wie, de jongen, voelde zich op dat moment een van de belangrijkste personaliteiten van "guul Tsinlievenspuurte en omliggende wirrolddielen ". Om een lang verhaal kort te maken : men heeft hem met zijn gevolg, want dat had hij natuurlijk ook, ergens net buiten Gent op de trein gezet en in het Zuidstation kwam hij toe. Daar werd hij "mee vrieje iere" afgehaald door de buurtbewoners in "ne viezelant" (vigilante) de voorloper van onze taxi, een soort publieke paardekoets. De man speelde zijn rol fantastisch . Iedereen stond voor zijn statigheid en waardigheid zo in bewondering dat het applaus niet uit 159


de lucht was. Zo ging het onder grote belangstelling naar de St.-Lievenspoortstraat waar Louwiezeke, zijn moeder, op de hoek van " 't citeetse van 't Spelleke van Treeze Blauwers" als moeder van "Tuuten in Kanne" op een ereplaats zat toe te kijken. Ze "schriemdege snothelle verre: Azuu een iere mijne Làuwie angedoan". De man kon 's avonds niet meer op zijn benen staan en "den broe druptege van zijn weeze" ... Interview met Mevr. Van Boxtaele Eddy "den twiedekker" LEVIS

GENTSE GILDEBROEDERS EN -ZUSTERS VAN DE BROEDERSCHAPVAN DE H. GERULFUS TE DRONGEN In het Gulden Boeck van het Broederschap vande Alderheijligste Maghet Maria ende den Heijlighen Gerulphus tot Dronghen (1) dat aanvangt in 1629 lezen wij dat in 1475 een nieuw gildeboek werd aangelegd, waarin de leden werden ingeschreven en die in het nieuw boek zijn overgenomen. Het zijn wellicht de leden van 1475 tot omstreeks de opkomst van het protestantisme in onze gewesten. Dit wijst er ontegensprekelijk op dat de broederschap reeds vóór 1474 bestond. In 1475 waren dt: toenmalige dekens en proviseerders (het bestuur) afkomstig van verschillende parochies. Hetgeen wijst op een zekere bekendheid, vermaardheid en uitstraling van de Drongense broederschap. De Gentse leden hadden als deken Boudewijn van der Donct, zoon van Pieter, en als proviseerders Gillis Goethals, Christoffel Damman, Willem de Keijsere en Jan van der Donct, ook een ·zoon van Pieter (2). Erik L. SCHEPENS Nota van de Redactie: De heer Schepens voegde er een lijst bij met een 300-tal namen. Aangezien dat te veel plaats zou innemen in ons tijdschrift werd ze gedeponeerd in het Documentatiecentrum waar ze kan geraadpleegd worden door geïnteresseerden.

NOTEN l. Parochie-archief Sint-Gerulfus Drongen, bestaande oude nummering 7. 2. Een uitvoerige bijdrage over De Broederschap van de H. Moeder Gods en van Sint-Geruljus te Drongen, vóór 1475-1805, van de hand van de auteur werd in hetjaarboek 1997 van de heemkring Dronghine gepubliceerd.

160


DE SINT-PIETERSABDU EN DE SINT-BAAFSABDU TWEE OUDE GENTSE GEZUSTERS De vraag luidt: "Waarom heeeft de H. Amandus twee abdijen gesticht in het Gentse: Blandinium of de latere Sint-Pietersabdij en Ganda of de latere SintBaafsabdij?" Ik meen het antwoord gevonden te hebben. De aanloop tot mijn antwoord laat ik, verweven in de daartoe noodzakelijke veronderstellingen, hierna volgen. Om een moeilijk vraagstuk op te lossen moet men immers meestal beginnen met een veronderstelling te maken!... Een amman was oorspronkelijk een man, door de vorst naar de veroverde streken gezonden om de vorst aldaar te vertegenwoordigen. "A" betekent de eerste of de voorste (de voorman). Ook onze Eerste Minister is heden nog de verbindingsman tussen de Vorst en de bevolking. "Amman" is een titel uit de tijd, dat er nog geen sprake was van spelling, vandaar de dubbele "m". De man, die als de H. Amandus de geschiedenis is ingegaan, was de Amman, omstreeks 630, door koning Dagobert naar onze streken gezonden, om deze Koning alhier te vertegenwoordigen. Daar deze Christelijke Vorst zelf onderdanigheid en verantwoording verschuldigd was aan de Paus van Rome, was Amandus verplicht terzelfdertijd onze geestelijke en wereldlijke leider te worden! Indien wij het woord "bisschop" ontleden, stellen we vast, dat ook deze titel oorspronkelijk een dubbele taak behelsde. "Biss-" =twee maal en "-chop" =kop of hoofd, dus bisschop = twee maal hoofd of leider. Mogelijks was het te Mendonk, het gewezen "Memmedung", datAmandus samen met enkele medewerkers voet aan wal zette bij zijn eerste komst naar onze streken. De "memme" was de voedster van de zuigeling. Volgens dr. M. Gysseling betekent het woord donk "zandige opduiking in moerassig terrein". Oorspronkelijk zou Mendonk aldus een zandrug in de oude waterloop de Moere (moeder) kunnen geweest zijn. Het was misschien te Sprendonk (later opgeslorpt door Mendonk) op de spriet grond tussen de waterlopen, dat Amandus zich heeft klem gelopen bij het sprinten, zodat men hem in deMoere heeft kunnen werpen. Ook het woord versperren kan verband hebben met de naam Sprendonk (Spergedung)! Wijselijk zal Amandus zich bij zijn tweede komst meer zuidwaarts gevestigd hebben, vandaar Sint-Amandsberg! De "destel" (Oostvlaams) of distel (ABN) is het uiterst hardnekkige onkruid, dat heden nog op straf van boete moet uitgeroeid worden. Destelbergen en Desteldonk zullen plaatsen geweest zijn, waar het heidens geloof, te vergelijken met de zeer taaie "destel", alles overmeesterd had. Het zal de latere H. Bavo geweest zijn, die op verzoek van Amandus als een echte volksmenner de taak tot een goed resultaat wist te brengen. Hiervan getuigen de uithoek SintKruis- Winkel en Lochristi. De plaatsnamen met "lo" zijn zodanig talrijk, dat ze 161


Ruïnes van de St.-Baafsabdij .

162


ons aan iets van eerste noodwendigheid doen denken. In tijden, dat alhier enkel de mondelinge taal bestond, op een plaats, in feite niet zo ver van de taalgrens gelegen, ligt het voor de hand, dat het woord "lo" oorspronkelijk het Franstalige "l'eau" (=water) betekende. Dit wordt bevestigd door de plaatsnaam Waterloo. Ook de woorden "lozen" en "loken" wijzen in die richting. "Loken" betekent doen ontluiken of ontspringen of te voorschijn doen komen. Dit wordt gei1lustreerd door het halfverheven beeldhouwwerk "de Mammelokker" aan de voet van ons Belfort. Menig dorstig, voorhistorisch mens zal op de knieën gevallen zijn en dankbaar de grond hebben gekust bij het vinden van het frisse, heldere en heilzame drinkwater, dat uit de grond ontlook. Van het een komt het ander. Het Lo zal spoedig de plaats van samenkomst geworden zijn, waar de heidense bewoners de Schepper kwamen loven in zijn schepping: het water (l'eau), het vuur, de bomen, het jaarlijks terugkerende jonge loof, de zon, de maan, de sterren, ... Aldus zal het Lo de open plek in het bos geworden zijn, waarover Dr. M. Gysseling spreekt. De Christenen zullen handig gebruik gemaakt hebben van het reeds gevestigde Lo, om aldaar de nieuwe godsdienst te enten. Het lof is een katholieke eredienst om God te loven. Ieder geloof heeft onze lotsbestemming als thema. Lochristi gelegen tussen Desteldonk en Destelbergen zal wel één van onze oudste plaatsen van Christusverering zijn. Dat men voor de H. Bavo bij zijn terugkeer uit Mendonk een "cella" moest bouwen, daar waar er reeds twee abdijen zouden bestaan hebben, is slechts te begrijpen indien hij als een melaatse zou zijn teruggekeerd zodat hij het verdere leven in afzondering moest doorbrengen. Mendonk en Sprendonk zullen onder een speciaal toezicht geplaatst zijn ter bestendiging van de onderwerping. Vandaar dat ze de rang van graafschap voerden. Het gebeuren te Mendonk, de ziekte en de dood van Bavo zullen een zeer zwarte bladzijde zijn uit de geschiedenis en het heeft zeer lang geduurd vooraleer men Bavo heilig heeft verklaard! Dit alles zal echter geleid hebben tot hetgeen volgt ... Op een mooie lentedag van "het jaar stillekens" zal Amandus dan met al zijn reeds tamelijk talrijk geworden volgelingen samengekomen zijn op de Kalandeberg, om hen in twee groepen te verelen. Zij die zich geroepen voelden tot een geestelijk leven, zijn met het kruis voorop en onder leiding van Johannes de berg verder opgetrokken, om zich aldaar "te blenden" of "te blinden". "Blenden" of "blinden" betekent: van ieder uitzicht beroven. Zij hebben zich, aanvankelijk geestelijk en naderhand daadwerkelijk (door zich met blinde muren te omgeven) van ieder uitzicht op het wereldlijk gebeuren beroofd, door aldaar teruggetrokken in de grote stilte van afzondering, gebed en eenvoud, zich nog enkel aan God te wijden. Blandinium was gesticht en de berg van de geblinddoekten kreeg de naam van Blandijnberg! Blandinium, dat waren zij die verondersteld waren maagdelijk blank te zijn gelijk een blanco blad. Zij, die dat stille leven niet hebben kunnen volhouden en op wie aldus een blaam rustte zullen de berg afgezakt zijn tot de plaats waar 163


later het "Bläomstraetje" is ontstaan en dat nog later de Jeruzalemstraat is geworden. Een dergelijk straatje herkennen we in het Berouw, aan de noordoostengrens van het gewezen Karthuizerklooster van het Meerhem. "Kattenberg" betekent in tegenstelling tot "Blandijnberg" voorzeker de ideale uitkijkpost. De kat zet zich immers instinctief steeds op de meest strategische plek, in het vooruitzicht een prooi in het vizier te krijgen. De Blaisantvest vormde eerst de noordwestergrens met het klooster van de Fraters van de Derde Orde, daarna met het Karthuizerklooster van het Meerhem, om later een stadsgrens te worden. Het was een muur van zand, zonder enig uitzicht noch kijkgat. Ook deze benaming kan, van latere datum als "Blandinium" echter, ontstaan zijn uit het woord "blenden". De Gentenaars waren nog niet zo ver mis, toen ze spraken van de "Plezante Veste". Zij, die niet alles weten, noch gehoord, noch gezien hebben zijn wel de blijrlsten in dit tranendal! Een "briel" zal oorspronkelijk een plaats geweest zijn, afgesloten door water, bomen en struiken, hetgeen uitzicht doch eveneens inkijk toeliet, zodat ze zeer geschikt was voor het houden van dieren. Volgens Dr. M. Gysseling was de Groene Briel te Gent, het geheel van meersen in de bocht van de Lieve waarop de paarden graasden die behoorden bij 's-Gravensteen. Een burcht was een woning, die boven haar omheining uitstak, zodat men ze van op afstand kon zien, terwijl de bewoners zelf van daar uit een onbelemmerd vergezicht hadden, uit een tijd dat de meeste huizen slechts een gelijkvloers bezaten. De tweede groep volgelingen zal onder leiding van Amandus zelf of reeds met Florbertus aan kop (Amandus nam immers ontslag als Bisschop, om zich van dan af nog enkel met het stichten van kloosters en het bouwen van kerken onledig te houden.) de berg afgezakt zijn tot de plaats, die reeds Gan(dt) werd geheten. Ik bevestig hierbij hetgeen ik geschreven heb over Gan(dt) (zie blz. 233, jaargang 1989 van de Ghendtsche Tydinghen) met de opmerking echter, dat ik toen nog niet wist, wat het achtervo~gsel "da" in Ganda betekende! Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog op te merken, dat het te Brugge was, dat de naam "Gent" voor het eerst werd neergeschreven. "Da" is het positieve of actieve deel, van een groter geheel, dat in twee werd gedeeld! "Da" (Russisch) =ja of het positieve antwoord, tegenover "njet" (Russisch) = nee of het negatieve antwoord. Iedere daad is het actieve deel van een handeling en wordt steeds door een beslissing voorafgegaan. Onze kat waagt nooit een sprong zonder eerst te overwegen! "Dada" zegt men spontaan tegen het kind, dat van een passieve naar een actieve toestand overgaat: dat ontwaakt, dat vertrekt, dat aankomt! Daar, dan en dat verwijzen zeer positief naar respectievelijk een plaats, een moment, een voorwerp. De dag· werd geschapen om actief bezig te zijn. De dakloze zal wel weten, hoe positief een dak boven het hoofd wel is! In het dal hadden, vóór het bestaan van koning auto, alle activiteiten plaats. De berg was de plaats voor ontspanning en rust. De dam houdt positief het water tegen. De dar is de positieve verwekker van het bijenleven. Ganda, dat was 164


oorspronkelijk de groep volgelingen van Amandus, die zich daadwerkelijk, positief en actief met alle daden van bestuur moest bezighouden. Ganda was gesticht! Ja, te Gan(dt) daar was werkelijk iets gaande ... In dit licht versta ik: "Blandinium in castra Gandavo" uit de "Suppletio Milonis" als de afhankelijkheid en noodzakelijke onderwerping aan Ganda, het gezaghebbend orgaan, voor alle zaken die het bestuur van onze streek betroffen. Ghandhetion uit 793 (na de dood van de H. Amandus) waar de rivieren Waal en Linge uit elkaar gaan, dat waren misschien oudgedienden van Ganda! Om het heuglijke feit van de stichting van Blandinium te herdenken en terzelfdertijd om zich van het allernoodzakelijkste te voorzien zal, in het begin althans, een jaarlijkse processie de Elandijnberg zijn afgedaald tot de Kalandeberg. Een kalender is een gedateerde lijst van de feestdagen, welke voor een bepaald jaar zijn voorzien. Een "kaland" of een klant is iemand die meermaals naar een zelfde plaats terugkeert om van iemand anders goederen of diensten te bekomen. De bewoners van de Elandijnberg daalden eveneens af tot de Kalandeberg om nieuwe volgelingen aan te werven. De meeste kandidaten kwamen te voet. Sommigen kwamen per boot. Enkelen kwamen te paard. Niemand had echter een retourbiljet op zak! Dra zal het gerucht de ronde hebben gedaan, dat men zich aldaar, jaarlijks op vaste datum voor een bagatel een paard kon aanschaffen. Dat zou het prille begin in deze omgeving van de heden folkloristisch geworden Negenmeimarkt van Sint-Amandsberg, kunnen geweest zijn. Volgens sommigen zou Bagatten(straat) voortkomen van "pagatten", wat dan weer volgens anderen iets met het berijden of het stallen van het paard te maken heeft. Dr. M. Gysseling zoekt het begin van de "bamisfoor" op de Kalandeberg! Savaan(straat) zou kunnen afgeleid zijn van "savonner", de plaats waar men zich ging wassen na een lange vermoeiende reis. De Paddenhoek doet mij denken aan de verzamelplaats van de voetgangers, die zich gelijk de padden langs het pad voortbewogen in tegenstelling tot de ruiters, die hooggezeten op het paard aankwamen. De Magelein(straat) doet mij denken aan "mageleien", dat waren maagdelijke jongelingen. Hetgeen als een kruisweg was begonnen zal weldra tot één grote kermis zijn geëvolueerd en men zal naar nog meer ruimte uitgekeken hebben: de Wijdenaard. De geschieden van de Wijdenaard (het huidig Bisdomplein en ruime omgeving) toont gelijkenissen met deze van de kip en het ei! Wat was aldaar het eerst: een malse weide in het overstromingsgebied van de Reep; een wijde (uitgestrekte) aanlegplaats of de plaats waar de nieuwelingen werden ingewijd? ... Mijn antwoord op de vooraan gestelde vraag luidt: Na zijn waarschijnlijk herhaald falen, is Amandus om hulp en raad gegaan bij de Vorst en tot bij de Paus te Rome. Hij is teruggekeerd en heeft de zaak op een nieuwe manier heraangepakt, ditmaal volgens de oude Romeinse leuze: "Verdeel en heers!". De twee instellingen zijn meer en meer verdeeld geraakt en hebben gebekvecht gelijk echte gezusters! Zij hebben om het meest getracht te heersen!... Ten teken van onderwerping aan de Paus van Rome heeft Amandus al zijn stichtingen aan de 165


H. Petrus en sommige eveneens aan de H. Paulus toegewijd. Deze twee heiligen stonden aan de wieg van de Katholieke Kerk. In de omgeving van Gent leeft nog de uitdrukking: "Sinte Pieterbovenop ons Here"; hetgeen betekent, dat men eerst het beste (ons Heer zelf) heeft ontvangen om zich vervolgens met het mindere (de H. Petrus) te moeten tevreden stellen. De Elandijnberg was eerst aan Christus en het Kruis toegewijd om vervolgens aan de H. Petrus te worden toegewijd. Toen de Bavelingen de kerk naast de Sint-Baafsabdij de naam gegeven hebben van H. Kerstkerk, hebben zij voorzeker willen verkondigen, dat ook zij aan de kerstening van onze gewesten hebben meegewerkt. Met het stichten van de Sint-lanskerk hebben de Pieterlingen hun stichter Johannes in het volle daglicht willen plaatsen. De beide instellingen ondergingen verscheidene hervormingen. Blandinium werd de Sint-Pietersabdij. Ganda werd de SintBaafsabdij en alle taken van bestuur werden haar ontfutseld. Toen Keizer Karel in 1540 bevel gaf deze abdij ten gronde af te breken, zal hij voorzeker nog een late vijand en mededinger herkend hebben in deze eens zo machtige abdij!. .. BmLIOGRAFIE - "Ganda, Gent... De kleine man zegt er het zijne van!" door Suzanne Janssens, in: "Ghendtsche Tydinghen", jaargang 1989 nr. 4, blz. 233. - "Gent en de Moere" door Suzanne Janssens, in: "Ghendtsche Tydinghen, jaargang 1997 nr. 5, blz. 285. - "Het Zieklien" door Suzanne Janssens, in: Ghendtsche Tydinghen", jaargang 1992 nr. 4, blz. 234. - "Middelnederlandsch Woordenboek van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam, 's Gravenhage, 1885. - "Over de stichting en de vroegste geschiedenis van deSint-Pieters-en de Sint-Baafsabdij te Gent" door A. Verhuist, in: "Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent" nieuwe reeks - deel VII 1953, Gent. - "Uit de vroege geschiedenis van Gent en de Oost-Oudburg" door Maurits Gysseling, in: "De Oost-Oudburg", jaarboek XXIII, 1986.

Suzanne JANSSENS 15.9.1997

MEDEDELING Ons lid, de heer Rudy van Elslande, Hoofddocent Antiekhandelopleiding zal o p4 juni 1998 een voordracht houden over Valerius De Saedeleer en de Latemse School. Dit zal plaatsgrijpen om 19 .30u. in de lokalen van CEMOV, Wijngaardveld 9 te 9300 Aalst. Deze lokalen werden gratis ter beschikking gesteld door de heer Verzele, Directeur van deze instelling. Op Afrit Aalst staat Wijngaardveld aangeduid.

166


DOCUMENTATIECENTRUM Werking 1997 BIBLIOTHEEK UITLENINGEN Boeken Algemeenheden België-Buitenland Economie Gent Geschiedenis (H) Kunst Localia Natuurkunde Onderwijs (I) Oost-Vlaanderen Sint-Amandsberg Taalkunde Volkskunde

Subtotaal Varia Kaarten- Plans

Subtotaal

1996

1997

9 37 3 280 161 16 94 2 3 269 90 16 30

I 16 I 275 180 5 88 6 67 205 83 9 37

1.010

973

15

55

15

55

1.449

1.574

1.449

1.574

2.474

2.602

58

66.71 (afger. 67)

Tijdschriften

Subtotaal GLOBAAL UITLENINGSCIJFER ADMINISTRATIE Gemiddeld uitleningscijfer per openingsdag (2 u.)

167


35.355F

30.574F (- 4.808F) (23 werken) (35 werken)

AANKOOPBOEKEN

Pas verschenen, GRATIS binnengebrachte werken

13.973F 20.585F (voor+ 6.692F)

GIFfENAANTAL 5.807F Niet meer met de nodige relativiteit te beschouwen zoals vroeger, want sinds 1995 wordt elke gift afzonderlijk geteld.

5.824F (+ 17)

BOETE

927F

475F

GELDELIJKE GIFTEN

355F

lOOF

169 (00: 108/1 09)

172 (G:61/63)

600F 10.109F

324F 1.360F

RUILDIENSTEN

VERKOOP 22 Plan Saurel (10% voor D.C.) (+ 2 Hondins + 3 Goethals) Varia Totaal

10.709F

1.684F (- 9.025F)

24 (10 voor 00) (14 voor G)

NIEUWE ONTLENERS

11 (3 voor 00) (8 voorG)

COMMENTAAR BU DE WERKING

Door het overlijden van zijn voorzitter, doctor Manrits Gysseling, verliest het documentatiecentrum een eminente en hooggewaardeerde wetenschapper. Naar zijn wens zal hij ongetwijfeld in zijn werk blijven doorleven, zijn oeuvre zal hiervan het blijvend bewijs zijn voor de komende geslachten. Onze pos-tume en oprechte dank en eerbied, Dr. Gysseling, voor uw grenzeloze toewijding. Onze laatste ontmoeting op de bibliotheek is geweest op zondag 1 juni. Als eerbetoon wordt het Documentatiecentrum voortaan "Documentatiecen168


trum voor Streekgeschiedenis Doctor Maurits Gysseling" genoemd. Aan mevrouw Monique Lybaert ons innig medeleven en dank voor de gift uit de nalatenschap van haar echtgenoot. Geen enkele inspanning zal ontzien worden om de goede naam van het Documentatiecentrum in stand te houden en uitstraling te geven. In mijn commentaar van vorig jaar heb ik vermeld dat in 1995 tot ons grootste genoegen een kentering was opgetreden wat betreft het uitleningscijfer dat opnieuw in stijgende lijn evolueert. Zo kan voor 1997 met voldoening en enige fierheid teruggeblikt worden op een vruchtbaar werkingsjaar, wat zich vooral weerspiegelt in het hoog uitleencijfer van de tijdschriften. Elf nieuwe ontleners kregen dit jaar een lezerskaart. De bibliotheek stond achtendertig zondagen en een zaterdag open voor het publiek. De drukste maanden waren: oktober met 139 en november met 109 bezoekers. De zwakst bezochte: mei met 78 en december met 60. Dit jaar hebben we 947 bezoekers geregistreerd met 78 op zaterdag 13 september voor "Open Hof '97", dat een succes werd. Traditiegetrouw zijn waardevolle werken aangekocht voor 30.547F (4.808F minder dan vorig jaar). Ook in 1997 werd tijd noch moeite gespaard om pas verschenen werken gratis te bekomen. Dit voor een globale som van 20.585F (voor6.612Fmeerdan in 1976). Wat de balans betreft van de aangeworven boeken: dit jaar voor een waarde van 51.132F tegen vorig jaar voor 49 .328F = dus meer boeken, maar minder uitgaven. Onder de uitleentoppers vermelden we zoals elkjaar dezelfde rubrieken, Gent op kop (275), gevolgd door Oost-Vlaanderen (205) en geschiedenis (180). Er is ook een nieuwe rubriek voorhanden met letter P waar personalia worden ondergebracht voorzien van een kleine k. (kast), d.w.z. te raadplegen maar niet te ontlenen. Wat de boete betreft op het te laat binnenbrengen van de boeken is dit jaar maar 475F i.p.v. vorigjaar 927F in kassa gekomen, dus meer discipline bij de lezer. Het was met een opgelucht hart dat ik vorig jaar mededeelde dat de benedenverdieping afgewerkt was en volledig functioneel was geworden. Nu krijgen de eerste en tweede verdieping een flinke beurt (inventarisatie- selectie- ordening). Nog even herhalen; zijn als gift welkom en gevraagd: geboortekaartjes, communieprentjes, verlovings- en huwelijksaankondigingen, jubilea, priesterwijdingen, kloostergeloften, doodbrieven + bedankingen, doodprentjes, devotieprentjes, aflaten, litanieĂŤn, kerst- en nieuwjaarswensen, feest- en verjaardagskaarten, foto's, prentkaarten, affiches (van esthetische of commerciĂŤle waarde), menu's, landkaarten, plannen, oude kranten, allerlei documentatie: folders, brochures, boeken, tijdschriften, verkiezingsdrukwerk, reclamedrukwerk (vb. opening van een nieuwe zaak). Vooraf dank voor uw mildheid. 169


Onze warme dank aan alle leden, instellingen en verenigingen die ons bereidwillig boeken, tijdschriften en andere bronnen van documentatie hebben geschonken. EĂŠn van onze betrachtingen is onder meer een jong publiek aan te sporen en te motiveren het centrum te bezoeken. De bibliotheek wordt dan het trefpunt van studenten, soms onder de leiding van hun leraar om de weg te wijzen in de arcana van onze werking, wat zeer aanmoedigend is. Wie lid is of wordt van "De Oost-Oudburg" (zetel Sint-Amandsberg) of van de "Heemkundige en Historische kring Gent" wordt als lezer ingeschreven en kan kosteloos ontlenen en bovendien door wederzijdse kennismaking met andere bezoekers het verleden herbronnen. Kom even langs - geen drempelvrees - iedereen is welkom en verzekerd van een warm onthaal. Wekelijks ontvangen wij dankbaar onze trouwe bezoekers, onthalen wij met vreugde de nieuwe leden en trachten wij een maximum aan service te verlenen. Wij waarderen de inzet van de ploeg vrijwilligers en idealisten, die onbaatzuchtig ijveren voor het welzijn van het Documentatiecentrum. Ons publiek, dat regelmatig aanwezig is op de openingsuren, verdient eveneens onze dank voor de aanmoediging tot verdere ontluiking van de werking. Dit alles spoort ons aan, in de toekomst, nog meer hulp te bieden bij 'researchwork'. Zoals elk jaar al mijn sympathie en warme dank voor de hulp en de morele ruggesteun. De bibliothecaresse, Mevr. VAN GELUWE-EGGERMONT A.

PROFICIAT Ons medelid van het eerste uur, de heer Roger Moreau, ontving op 27 februari 1998, uit de handen van de heer Frans Verheeke, Directeur-Generaal van de VDK-Spaarbank, de tweejaarlijkse VDK-waardering van 50.000 fr. voor zijn studie "Een onderzoek naar een bijzondere vorm van proletarisch wonen: De Gentse beluiken vanaf 1828. Een stand van zaken." Deze prijs voor het industrieel erfgoed binnen de provincie Oost-Vlaanderen werd de bekroonde eenparig toegekend door de jury van de VDK- en VIAT-waardering 1997. Wij wensen de heer Moreau van harte proficiat! 170


BIBLIOGRAFIE Verleden jaar verscheen van de hand van André Delcart het boek "Mosterd". Niet direct een onderwerp waarover men een dik boek verwacht. En toch is het gebeurd. Het is niet onze gewoonte in deze rubriek algemene onderwerpen te behandelen, maar als men het woord "mosterd" of "mostaard" hoort uitspreken, dan denkt men in Gent onmiddellijk aan Tierenteyn. Vandaar. En wat blijkt? Wij kennen allemaal het winkeltje van de Veuve TierenteynVerlent op de Groenselmarkt, bij de oude Gentenaars ook nog bekend als Eugénie Vapeur, maar voor de rest weten wij feitelijk heel weinig over de Tierenteyns. Ooit al gehoord van Petrus, Felix, Joannes, Ferdinand, Francis, Edmond, Richard? Allemaal mostaardfabrikanten van deze gekende familie. Maar Gent was te klein voor al het mostaardgeweld van deze uitgebreid familie met het gevolg dat verschillende leden ervan uitweken en dat er nederzettingen van de straffe Gentse mostaard kwamen in Brussel, Antwerpen, Luik. Alles wat mostaard betreft is samengebundeld in dit boek: de geschiedenis, de plant, de productie in België, Nederland, Frankrijk, Groot-Brittanië, Duitsland, Italië, de handel, het gebruik in de geneeskunde, recepten, enz. Dit rijkelijk geïllustreerd boek, ook met kleurenfoto's, is verzorgd gedrukt, is ingebonden, heeft een formaat van 24,5 x 16,5 cm., bevat 379 bladzijden en kost 1.395 fr. Te bekomen in de boekhandel. Mocht men daar moeilijkheden ondervinden dan komt men nog altijd terecht bij de uitgever Stichting Mens en Kultuur Groot-Brittaniëlaan 43 te Gent. Tel: (09)223.70.65. In Gent staan heel wat oude huizen en ieder oud huis heeft natuurlijk een geschiedenis, maar een geschiedenis die voor de meeste van die huizen voor altijd verborgen zal blijven. Wie heeft daar in de loop der tijden allemaal gewoond? Wanneer werden er veranderingen aangebracht in de oude structuur? Voor sommige kan deze geschiedenis wel achterhaald worden, zij het dan ook moeizaam en ten koste van enorm veel werk. Een groep van een 12-tal vrijwilligers die destijds de lessenreeks "Huizenonderzoek in Gent" gevolgd hadden, besloten de studie aan te vatten van het "Elisabethhuis", een huis in de Rabotstraat. Dat dit onderzoek niet zo simpel was moge blijken uit het feit dat ze daar bijna 2 jaar mee bezig geweest zijn. Hun bevindingen werden gebundeld in een boek "Huizenonderzoek in Gent. Het Sint-Elisabethhuis", een boek van formaat 16,5 x 23,5 cm, met niet minder dan 208 bladzijden en 70 illustraties. Men heeft de eigenaars (bewoners) van dit huis kunnen achterhalen vanaf 1450 tot nu: een muntmeester, een huidenvetter, een advocatenkantoor, een geneesheer, de refuge van een abdij uit Geraardsbergen, een magistraat, een meisjes171


pensionaat, enz. Tot wanneer het tenslotte eigendom werd van de Kerkfabriek van Sint-Elisabeth. Men kan op de voet de transformaties volgen die dat huis in de loop der tijden ondergaan heeft. Een interessant boek en zijn prijs is dat zeker: slechts 200 fr. Te bekomen in het Stadsarchief, Abrahamstraat Wie het boek thuis bezorgd wenst schrijft 300 fr.over op Rekening van het Stadsarchief Nr. 091-010862413. In november 1997 verscheen "De Boudeloo-Abdij, archeologisch onderzocht". De auteur en de leider van de opgravingen die startten in 1971 is Alfons De Belie, Ere-Voorzitter van het Verbond voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Oost-Vlaanderen. De resultaten van dit jarenlang onderzoek en de geschiedenis van de Abdij kunnen gelezen worden in dit boek van formaat 20,5 x 29 cm. dat 223 bladzijden telt en een kleine 200-tal afbeeldingen. Ontelbare gegevens over de Abdij zijn in dit boek te vinden. Het kost 950 fr. Verdere inlichtingen zijn te bekomen bij de auteur, de heer Alfons De Belie, Kouterstraat 150 te 9111 Belsele. Tel: (03) 772.57.97. Het "Institut Moderne" is de laatste tijd regelmatig in de actualiteit geweest. Het ontstaan en de gedetailleerde geschiedenis van deze Gentse kliniek kan nu gelezen worden in het boek "Negentig Jaar Institut Moderne". Formaat: 16 x 24 cm. - 152 bladzijden - 70 interessante foto's. Het boek kan bekomen worden door overschrijving van 600 fr. op de Rekening Nr. 6131596361-60 van de "Vrienden van het Institut Moderne". In deze prijs zijn de verzendingskosten begrepen. Onlangs gaf het Stadsbestuur een interessante brochure uit over Het Stadhuis. Na een bondig overzicht van de bouwgeschiedenis volgt een gecommentarieerde rondleiding in de verschillende zalen. Formaat: 20 x 20 cm. - 28 bladzijden - Een 30-tal foto's. 50 fr. Geen prijs. Vlug van profiteren in het Stadswinkeltje in de Bibliotheek aan het Zuid.

"Waar is de Tijd?" - N° 4: "Gentenaars en bun Rechtvaardige Rechters". Gerechtigheid (?) vroeger: Beul - Folteringen - Pijnbank - Ketters en Heksen op de brandstapel - Vierendelen - Ledematen afhakken - Tong splijten of doorboren met gloeiend ijzer- Zieden in kokend water- Hoofd afkappen Ophangen aan de galg. Gevangenissen: Geraard Duivelsteen, Sosselet, Mammelokker, Rasphuis, Nieuwe Wandeling. Assisenzaken, politie, hondenbrigade. Enz. alles weer rijkelijk gei1lustreerd. 172


"Waar is de Tijd?" - N° 5: "Gentenaars en hun Wapengekletter". Gemeenteleger- Stadsmilities -Veldslagen - Belegeringen -Wapens - Moorden Broedertwisten - Franse en Duitse bezettingen - Kazernen - Burgerwachten Oproer - Stakingen, etc. Alles rijkelijk geïllustreerd. Pro memorie: 160 fr. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de heer Jean-Paul Marchal (Gh. T. 1998 - N° 1 - p. 57) ontvingen wij het volgende antwoord van de heer Victor Antheunis: "Uw grootvader Frans De Wilde ligt nog begraven op het kerkhof van Ledeberg! De grote ingang op de Hundelgemse steenweg rechtover de Jules de Cocklaan, bijna 3/4 ver, dan rechtsaf naar de volgende gang, juist naast een oude sparreboom. Op de grafsteen staat: Foto in smoking met vlinderdas. Frans De Wilde-Dauwe 0 1890- tl936 (dus niet 1937). Hij was specialist rangeerder, want de machinisten en de stokers mochten toen niet tussen de sporen en de wagons lopen. Hij was in het ongeval betrokken met nog een tweede persoon. Mijn vader was een werkmakker en deze was toen paswerker in de Locomotiefstelplaats te Merelbeke, hij is daar zelfs aangehouden in 1941 om naar de Engelse zender van de BBC te hebben geluisterd. Ikzelf heb Frans nooit gekend, maar heb hem wel nog horen zingen in Radio Brussel, het toenmalige N.I.R., ik was toen ongeveer 13 jaar. Mijn vader had dan reeds een radio met accu's en kon dan weten van Frans wanneeren op welk uur hij ging zingen. Mijn vader heeft het ongeval zien gebeuren, hij was er erg van onder de indruk. Ik zie hem nog altijd thuiskomen, bleek als de dood, ik geloof zelfs dat hij niet heeft kunnen eten. Wij woonden toen in de Lourdesstraat, de huidige St.-Bernadettestraat. Hij moest dan alle dagen met de fiets naar Merelbeke (7 jaar). De grafkelder ligt dicht tegen een familiekelder van mijn vrouw. N.B. Mijn grootvader langs vader's kant is ook omgekomen aan de NMBS rond 1920, hij was ketellapper." De volgende vraag komt van de heer Karel Cassiman (Drongen): Momenteel werk ik als kunsthistoricus aan een monografie over de Drongense animalier Domien Ingels (Gent 1881 - Bachte-Maria-Leerne 1946). 173


Over deze nationaal miskende beeldhouwer verscheen tot nu toe slechts één enkel werk van de hand van Isidoor Van Beughem, uitgegeven te Tielt door uitgeverij Lannoo in 1927. Deze leemte had ik graag aangevuld met een uitgebreide en rijk gedocumenteerde studie over leven en werk van Domien Ingels. Een studie die ik hoop te kunnen afwerken en publiceren in de loop van 1999. Teneinde zoveel mogelijk documentatie over deze beeldhouwer te kunnen verzamelen had ik graag een oproep gedaan naar de lezers om mij daarbij te helpen. Mensen die Domien Ingels persoonlijk gekend hebben en daarover interessante anekdotes kwijt willen, personen die tekst- of fotomateriaal over Domien Ingels of zijn werk bezitten, mensen die beeldhouwwerken, schilderijen of tekeningen van Domien Ingels in hun bezit hebben worden vriendelijk verzocht contact op te nemen op volgend adres: Karel CASSIMAN, Drongenstationstraat 72, 9031 DRONGEN. Indien telefonisch, graag na 18.30 uur op het nr. 09/227.74.85. Er bestaan in het Gentse ongetwijfeld nog veel werken van Domien Ingels in particulier bezit. Met deze oproep hoop ik voldoende gekende en onbekende beeldhouwwerken, zowel in plaaster, brons of ceramiek te kunnen terugvinden om de monografie te kunnen afsluiten met een oeuvrecatalogus. De heer René Pattyn (Willebroek) zit met volgende vragen: Zou het mogelijk zijn mij op de volgende vragen een antwoord te verschaffen? Ik zoek namelijk waar mijn grootvader bij de "Garde civic" is geweest, bestaan daarover ledenlijsten? Ik denk dat hij bij de "Garde civic" geweest is in de omgeving van Gent. Zijn naam is René Alphonse PATTYN, 0 Vinderhoute 19 juni 1885, woonde nadien te Gent en kwam rond 1907 naar Willebroek. Een tweede vraag: bestond er rond Gent (Heusden, Destelbergen, enz.) een windmolen (maalderij) waarvan de maalder of eigenaar DE MOOR noemde? Waar vind ik over dit alles meer gegevens? BELANGRIJK Enerzijds kampt onze bibliotheek met plaatsgebrek, anderzijds is gebleken dat talrijke boeken minder passen in het kader van het Documentatiecentrum, boeken die eventueel waardevol kunnen zijn voor liefhebbers-verzamelaars. Er kunnen interessante koopjes gedaan worden, want er wordt een boekenverkoop gehouden waarop ook talrijke boeken uit de nalatenschap van Dr. Gysseling zullen aangeboden worden. Noteer dus zorgvuldig de data: Zaterdag 13 juni 1998, doorlopend van 10 tot 17 uur. Zondag 14 juni 1998, doorlopend van 10 tot 16 uur. Plaats: Documentatiecentrum.

174


LEZERS SCHRIJVEN ONS Een vriendelijke lezer, die vergat zijn naam en adres te vermelden, stuurde ons vanuit Brussel de tekst van een volkslied uit de XVIIIe eeuw "De Gentsche Straatleurders". Het is afkomstig uit een Antwerpse publicatie "De Minnezanger", verzameling van Vlaamsche en Franse Romances en Kluchtliederen. Een interessant document dat wij reeds publiceerden in Gh. T. 1985 - N° 1 - pp. 52-54. Het artikeltje over de Stadsschool in de Onderstraat in ons Nr. 6 van 1997 schijnt bij heel wat lezers (aangename) herinneringen wakker geroepen te hebben. Zo ook bij de heer Jaime Jurdan die ons het volgende schrijft: "Ik heb met veel belangstelling uw herinneringen als leerling aan het Laurent Instituut gelezen. Ook ik had het geluk het Lager Onderwijs in een "echte" school, de Decroly Lagere Hoofdschool voor Jongens, te mogen doorbrengen. Geluk omdat wij ook zeer goede bekwame onderwijzers hadden en omdat de omgeving rond de school nog echt leefbaar was. U had als onderwijzer de heer R. Ladrière, ik zag in de heer N. Reyns mijn beste onderwijzer en had het geluk hem in het 2e, 4e en 6e studiejaar als "meester" te hebben. De heer Reyns,juist gediplomeerd, kwam bij ons terecht in de Decrolyschool of Begijnhofschool in 1922-1923. Hij was een zeer dynamische mens en had het vermogen de leerlingen werkelijk voor zijn lessen te interesseren. Hij was een fiere Gentenaar, klein van gestalte, maar sterk gebouwd met ijzeren spieren. Hij droeg een "pince-nez". Hij was zeer geduldig, maar als een leerling na enkele opmerkingen de clown bleef uithangen of zat te dromen, nam de meester een klein regeltje van ongeveer 10 cm. en mikte vanaf zijn stoel zodanig goed dat het regeltje op de juiste plaats aankwam, t.t.z. de handen van de "gemikte". Bij meer kwalijke gevallen gebeurde het wel dat de dader enkele klappen kreeg rond zijn kop. Het is mij ook meer dan eens overkomen. Later, vanaf het 4e studiejaar had hij een andere manier van straffen. le opmerking: klasdagboek op de lessenaar leggen. 2e opmerking: klasdagboek op de hoek van meester's tafel komen leggen. 3e opmerking: straf ingeschreven in het klasdagboek en laten ondertekenen door de ouders. Zoals ik las in uw artikel gaf men toen nog les in de geschiedenis. De heer Reyns was zeer bekwaam in het aangenaam maken van deze lessen, zodat iedereen aandachtig luisterde. Ik herinner mij nog een les over de Vikings. Het was de eerste les in de namiddag en vóór de les had de meester met gekleurd krijt 2 Vikings op het bord getekend. Toen hij les gegeven had over de Gentse geschiedenis kwamen wij buiten en voelden ons allemaal nieuwe Arteveldes, Jan Yoenskes en Keizer Karelkens! En velen van ons tekenden "de mémoire" het Belfort en het Gravensteen. Norhert Reyns kon zelf goed tekenen en moedigde ons aan ook zo veel moge175


lijk te tekenen. De tekenles was meestal naar de natuur tekenen: een paar schoenen, een hoed, een mantel aan de kapstok waren de eenvoudige onderwerpen die wij trachtten te tekenen. Eens, gedurende de winter, met veel sneeuw, gaf hij ons als huiswerk de donderdag een tekening te maken met als onderwerp "De Winter zo als gij het ziet". Ik herinner mij nog dat een van mijn makkers, René Destanberg, de mooiste tekening liet zien. Besneeuwde daken gezien door het venster van zijn kamer. Ik was tweede met een gezicht van het Begijnhoveke onder de sneeuw. Zelfs op wandeling moesten wij soms ons tekenboek meebrengen en ter plaats gekomen mochten wij schetsen wat wij zagen: de "Dikke Boom" van Wandelgem, de Sneppebrug, een klein hoeveke. Ons huiswerk van de donderdag moesten wij maken in ons gekartonneerd schoonschrijfboek met de een of andere versiering opgefleurd. In het 4e en het 6e hadden wij een aquarium en mochten wij stekelbaarsjes en puienkopjes kweken. Ook bloempotten waarin een boon werd geplant die later uitkwam en ons liet zien hoe planten groeiden. Wandelingen in de stad hadden meestal een doel. De loop van de Schelde en van de Leie nagaan en met de hulp van de meester er het plan van opstellen, met bruggen en sluizen. De Frère Orbaniaan onder de zo mooie kastanjebomen, langs het Zuidstation, meten met een decameter. Nadien, met een goede stap terugkeren om na te gaan hoeveel minuten wij nodig hadden om 1 Km. af te stappen. Er waren ook de muzieklessen. Onze meester heeft ons vele mooie Vlaamse liederen aangeleerd: "Het Loze Vissertje", "Piet Hein", "Wij reizen om te leren" ... De heer Reyns was een groot bewonderaar van de schrijver Stijn Streuvels en leerde ons bijna alle liederen gezongen in "De Vlas schaard". In "Ghendtsche Tydinghen" N° 1 van 1983 onder de titel "Hoe Streuvels aan een broertje van de Gentse Draak geraakte" kunt u Meester Reyns, toen nog leerling aan de Normaalschool, herkennen op de foto blz. 8. Hij is de kleine man, de 4e van links. Het was de heer Reyns die het beeldje aan Streuvels overhandigde. Onze meester was zeer "literair" en Streuvels bewonderde hij het meest. Ook andere Vlaamse schrijvers uit dat tijdperk waren zijn helden. De zaterdagnamiddag (er was toen ook nog les), als wij braaf waren geweest en een uurtje les hadden geluisterd, las onze meester voor uit "De Witte" van Emest Claes, uit de pas verschenen ";Pallieter" van Felix Timmermans, of uit "Fliek" van Alexis Callant, waarvan ik nog een exemplaar bezit (1928). Waarschijnlijk had de heer Reyns, als jongeling, gedurende de bezetting van 1914-1918 veel pijnlijke taferelen gezien welke hem diep hadden aangedaan en zo las hij ook voor uit andere boeken, zoals de vertaling van "A l'Ouest rien de nouveau" van Remarque. Zo vernamen wij de droeve gebeurtenissen in krijgshospitalen. Als ik mij niet bedrieg heeft onze meester geweigerd gewapende dienst te doen, daar hij dienst deed in het militair Hospitaal te Gent, waar mijn stiefvader toen Ie Chef-Comptable was. 176


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 27e jaargang- nr. 4 15 juli 1998

INHOUD - Pierre Kluyskens Filips-Karel Marissal - Henri Pirenne Inventaire Archéologique: De Grafplaat van Sint-Flobertus - Ronald De Buck De Brabantse Omwenteling in de Gazette van Gend (1789-1790) Vervolg - Paul Huys Over de "Mathematische Machine" van Guiloude Parree (1770) en andere "Groote Mechanique Konst-stukken" (1823) te Gent - Dr. Geertruida de Moor Gentse Koek in het Cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst bij Leiden in het Gewest Holland in de vijftiende eeuw. -David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Jan-Baptistkerk. Emilius Seghersplein - W.L. Braekman Steltloper verongelukt in 't Prinsenhof (1512) - Eddy Levis " 't Gents spant de Kruune". Ne Gentsehen êwen toaie - Ronald De Buck Gentse Memoriedagen: 3-4-5-6-7 april - Alfons Van Werveke Oudheidkundige Kroniek: De Straf van den Put - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Oude jaargangen "Ghendtsche Tydinghen" - Dit bestaat niet meer

177

178 186

189

201

202

204 208 210 217 220 221 225 226 227 228


FILIPS-KAREL MARISSAL Op 22 augustus a.s zal het precies 300 jaar geleden zijn dat Filips-Karel Marissal in Gent geboren werd. Een gelegenheid die wij niet konden laten voorbijgaan om deze verdienstelijke Gentenaar te herdenken. Wij doen dat aan de hand van een paar artikels die de onuitputtelijke Pierre Kluyskens destijds schreef en die wij hier publiceren - zoals altijd - met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens. Eerst een artikel dat dateert van Mei 1967. Het analfabetisme was, bij de troonsbeklimming van Maria-Theresia, in onze gewesten een nog grotere plaag dan het pauperisme, want in dit laatste kon niet blijvend verholpen worden, zolang de overgrote meerderheid van de bevolking verstoten blijft van elke vorm of graad van onderwijs of onderricht. Indien het initiatief van de Oostenrijkse regering uiteindelijk een gedeeltelijke mislukking werd, betekent zulks enkel dat men niet in een handomdraai een scheve situatie kan rechtzetten. Het is pas later, veel later dat de vruchten van deze eerste poging om het onderwijs op een zeker peil te brengen, mochten worden geplukt, doch op dat ogenblik was keizerin Maria-Theresia sedert jaren dood, en waren ook sedert lang de laatste sporen van het Oostenrijks gezag alhier verdwenen. In één domein van onderwijs en cultuur mochten Maria-Theresia, haar schoonbroeder Karel van Lotharingen en de Oostenrijkse overheden zich niettemin in een markant succes verheugen, nl. het artistiek onderwijs. Welstand en kunst zijn niet te scheiden: er is daar een mooie studie over te schrijven, een mooie theorie over te bouwen, en geen land ter wereld kan ze beter illustreren dan het onze. Ook tijdens de regering van Maria-Theresia werd het bewaarheid: er heerste, althans in de industriële en commerciële middens, een zekere welstand die bij deze begunstigden het idee en de drang opwekten nieuwe huizen en woningen te laten bouwen in de toen heersende Lodewijk XV-stijl, en ze te laten versieren met het werk van beeldhouwers, schilders enz. Met de kunst was het in de jaren die de regering van Maria-Theresia voorafgingen, maar pover gesteld. Sedert de dood van de grote Rubens meer dan een eeuw geleden, had men geen fonkelende ster, zelfs geen pinkende ster aan de artistieke einder zien verschijnen. Achterlijke epigonen persten uit de Barokkunst het laatste druppeltje bloed dat zij er nog in vonden, en deden niet de minste inspanning om uit het slop te geraken. Wie had ten andere in een stad als Gent, waar oorlogen en bezettingen elkaar bijna ononderbroken opvolgden, hun aangekocht of een belangrijke bestelling gedaan? 178


Filips-Karel Mari ssal, zel fportret.

Daarbij kwam nog hun oud corporatief stelsel met prerogatieven, exclusieven en een onmogelijk ostracisme dat zich o.m. verzette tegen elke vorm van kunstwerken door artiesten of verkopers vreemd aan de stad, buiten de korte tijd van de Halfvastenfoor. Ook aan dat achterlijk systeem dat weliswaar gedurende de middeleeuwen een nuttig en noodzakelijk iets was geweest, doch geleidelijk ontaardde in misbruiken en in bescherming van belangen die maar zelden artistiek mochten heten, stelde Maria-Theresia een einde op 13 november 1773. Het zou voortaan eenieder toegelaten worden een kunst of kunstgenre te beoefenen waar en wanneer hij het wilde, zonder eerst in een of andere beroepsvereniging te worden opgenomen, zoals voortaan ook iedereen de mogelijkheid zou hebben zijn kunstwerken overal en altijd te koop aan te bieden. Deze maatregel- er kwam aanvankelijk veel tegenkanting- betekende de ont179


voogding van onze kunstenaars en mag een van de eerste logische gevolgen van de stichting van de Academie te Gent worden genoemd; een tweede gevolg dat onvermijdelijk nog een paar jaren moest uitblijven, was de inrichting te Gent in 1792, van het eerste Nationaal Kunstsalon, eerste in de reeks van de Driejaarlijkse en Vierjaarlijkse Salons waarvan wij twee jaren geleden de 5le uitgave in onze stad hebben gekend. Een Academie voor Schone kunsten, stampte men, in het midden van de XVIIIe eeuw, zo maar niet uit de grond. Er zijn leraren, leerlingen, lokalen, materiaal en geld nodig om, van het startpunt tot een eerste concreet resultaat te geraken, vooral in een stad als Gent, waar, in die jaren, kunst en kunstbeoefening zeer laag waren gevallen. Toen Maria-Theresia haar vader kwam op te volgen, telden Brussel, Antwerpen en Brugge reeds een Academie; te Gent bestond er zelfs geen school die op een Academie geleek en het zou wellicht nog jaren hebben geduurd, indien een kunstenaar niet zelf het initiatief had genomen alhier een teken- en schilderschool in te richten: Filips-Karel Marissal. Een fenomeen of genie schijnt hij wel niet geweest te zijn, wel een van die talrijke kunstenaars uit de tijd die meer techniek en talent dan verbeelding en scheppingskracht bezaten. Marissal die op 22 augustus 1698 te Gent werd geboren, had zijn artistieke opleiding gekregen in het atelier van Gillis Leplat, een bekwame en alom geprezen artiest die o.m. zeven panelen, de "zeven werken van barmhartigheid" voorstellende, voor de Gentse Armenkamer had geschilderd. Marissal was 45 jaar oud en dus geen beginneling meer in het vak, toen hij in 1743 naar Parijs trok om er gedurende vier jaar de lessen te volgen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, iets dat de artiesten gewoonlijk deden wanneer zij 18 of 20 waren. Wanneer men, als Marissal, bij een Gillis Leplat in de leer was geweest was het, vooral dan op zijn ouderdom, totaal overbodig nog een viertal jaren te gaan doorbrengen op de banken van een vreemde school. Zijn inzicht zal dus wel geweest zijn de inrichting en het mechanisme van een dergelijke instelling te gaan bestuderen met het oog op de stichting te Gent, van een soortgelijke school. En inderdaad, pas teruggekeerd uit de Franse hoofdstad, opent Marissal in zijn woning een Teken- en Schilderschool. Het was een nederig begin, doch in die jaren kon zulks de mensen niet ontmoedigen, integendeel: het was een prikkel om hoger te geraken. Het huis van Marissal was echter zo klein, dat de kunstenaar slechts tien leerlingen kon aanvaarden die hem jaarlijks een som van 10 schellingen betaalden. Een nederige start sluit nochtans sympathie en aanmoediging niet uit: Marissal die dagelijks aanvragen van verdienstelijke studenten moest weigeren, mocht zich dra verheugen in de stijgende belangstelling van de plaatselijke overheden 180


en kunstminnaars: het voorbeeld van de voorschepen van de stad, baron della Paille d'Huysse die de titel van beschermer aannam - hetgeen een financiĂŤle steun en tussenkomst betekende- werd door tientallen mensen gevolgd: "Zijne en hunne werkingen bragten mede, lezen wij in de eerste studie die over de School verscheen, dat het edel achtbaer Magistraet van derkeureten jare 1751, Marissal's vraeg inwilligde, hem toeliet eens algemene Akademie te openen, en tot dies te gebruyken het bovendeel van het Hof van S. Anthone op den Lievegang". Voor Marissal was deze beslissing van het Gents stadsbestuur een ware triomf, zelfs al gaf de stad enkel een officiĂŤle titel aan de instelling en een lokaal voor de leergangen en oefeningen, maar geen centen. Het geld zou Marissal van zijn beschermers en sympathisanten ontvangen elke "inteekenaar" - men telde er reeds 94 het eerste jaar- verbond zich gedurende zes jaren, jaarlijks een som van 10 schellingen te storten: "daer voor was het hem geoorlooft een jongeling op zynen naem in de Akademie te doen onderwijzen". Het idee was gelukkig, maar niet nieuw: men past sedert jaren dit stelsel toe te Brugge waar men nochtans blijk van meer realisme had gegeven: de intekenaars verbonden er zich voor het leven, hetgeen een zekerheid voor de Academie betekende. Marissal had gehoopt dat het aantalleerlingen nu vlug zou stijgen, doch het mocht de 40 niet overschrijden: de ligging van de school was een belangrijke hinderpaal in die tijd: "de reden van dat kleyn getal is klaerlijk bewezen; de plaets waer de onderwijzing alsdan gegeven wierd, is te verre van het midden der stad verwijdert; dit kwam menigen ouder en leerling, bijzonderlijk in de wintersche avonden, te onpas". Een gebouw op een driehoudertal meter van het Gravensteen gelegen, werd dus in die jaren beschouwd als zijnde te ver afgelegen van het stadscentrum. Geef een ander lokaal en het aantal leerlingen zal verdubbelen, beweerde Marissal. Het stadsbestuur dat hem bijzonder genegen was, ging op zijn verzoek in, en stelde de bovenzalen van het stadhuis ter beschikking van de nieuwe Academie en "wierden de leerlingen terstond ten getalle van meer dan honderd vermenigvuldigt"! Met een honderdtal leerlingen op zijn schoolregister, dacht Marissal dat het ogenblik was aangebroken, om ook op belangstelling en steun van de regeringsmiddens te mogen rekenen. Vandaag mag men dat opeisen met veertien leerlingen, doch in de XVITie eeuw waren de mensen meer bescheiden: Marissal zocht enkel de overheden aan zijn school te interesseren. Op 15 oktober 1753 aanvaardt graaf Karel van Koblenz, gevolmachtigde Minister van Maria-Theresia de titel van "Algemeen Beschermheer" van de Academie en enkele maanden later bekomt Marissal een nieuw en beslissend succes wanneer ook de volksgeliefde en invloedrijke hertog Karel van Lorreioen officieel de titel van Koninklijke Beschermheer aanvaardt. 181


Een laatste overwinning moest nog worden behaald: de steun van de keizerin, haar beschermheerschap. Het gebeurde op 14 september 1774: "Haere Majesteyt, willende begunstigen de erftelling van eene Akademie van Teeken-, Schilder- en Bouwkunde binnen de Stad Gend, en den smaek der Schoone Konsten, die haer voorwerp zijn, heeft verklaert dat zy wel wilt de gemelde Akademie nemen onder haere Koninglijke bescherming en aen de zelfde haere gunst geven; dat de gemelde Akademie gevolgentlijk mag aennemen den naem van Koninglijke Akademie van Teeken-, Schilder- en Bouw-Kunden". Het was de definitieve, beslissende overwinning van Marissal, ook een van de heerlijkste weldaden van de keizerin in onze gewesten. Het voorbeeld van Gent bleef geen uitzondering in ons land. Wanneer MariaTheresia in 1780 te Wenen overlijdt, telt ons land een twaalftal academies voor Schone Kunsten: Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge, Doornik, Kortrijk, Mechelen, Ath, Oudenaarde, Luik, Temse en leper; zij legden de grondslag van de heropstanding van de kunst in onze gewesten. Pierre KLUYSKENS

Maar 17 jaar voordien, namelijk in maart 1950, had Pierre Kluyskens dit onderwerp reeds behandeld. Aan de naam van Filips-Karel Marissal is een onzer schoonste stedelijke instellingen verbonden: de KoninklijkeAcademie voor Schone Kunsten, waarvan wij toekomend jaar, wellicht met grote luister, de tweehonderdste verjaardag zullen mogen vieren. Dat de naam van Marissal heden nog weinig bekend is, moeten wij enkel toeschrijven aan het gering aantal schilderijen welke hij ons nagelaten heeft en ten andere kon nalaten, want gans zijn leven heeft hij in het teken gesteld van de verwezenlijking van zijn enig ideaal: aan Gent een Academie schenken, en aan dit doel heeft hij zijn eigen kunstenaarsloopbaan volledig opgeofferd. Marissal heeft grootse plannen gekoesterd, te groots wellicht, en de ontgoocheling moet geweldig geweest zijn bij die man die gedroomd had van Gent terug een artistiek centrum als Parijs, Brussel of Antwerpen te maken, en na een tijdlang moest beseffen dat zijn dromen, een na een, als luchtkastelen ineen stortten, en dat hij alles in het werk zou moeten stellen om een steeds bedreigde instelling recht te kunnen houden. Dat hij gestreden heeft tot het uiterste zijner krachten, dat zijn werk ten slotte toch de grondslag is geworden van de latere bloei, en zijn voorbeeld een aanwakkering is geweest voor zijn opvolgers, is wel zijn schoonste verdienste te noemen, want zonder Filips Marissal waren wij wellicht nog vele jaren van een Academie verstoken geweest.

182


Over zijn eerste levensjaren en zijn jeugd is ons heel weinig bekend en de archieven der Academie geven ons niet de minste inlichting. Wij weten enkel dat hij te Gent geboren werd op 22 Augustus 1698 en in de St. Jacabskerk gedoopt werd. Als kind heeft hij de verschrikkelijke oorlogsjaren, de armoede en de hongersnood moeten kennen die te Gent de Vrede van Utrecht vooraf gingen. Zijn kunstonderricht ontving hij in het atelier van de Gentse kunstschilder Gilles Le Plat, beroemd door zijn reeks schilderijen "De werken van Barmhartigheid" die vroeger de Armenkamer versierden en thans overgebracht werden naar de Commissiezaal van het Museum der Bijloke. Meer weten wij niet over zijn eerste vijf-en-veertig levensjaren. In 1743 vertrekt Marissal naar Parijs; hij verlaat zijn geboortestad op het ogenblik dat deze een nieuwe voorspoed schijnt te kennen. Werden de laatste jaren voor zijn afreis, de Hoofdwacht aan de Kouter, het Huis der Onvrije Schippers en andere merkwaardige gebouwen niet opgetrokken, en betekende de troonsbeklimming van Keizerin Maria-Theresia geen voorteken van hernieuwde welstand en hoop op een betere toekomst? Wanneer Marissal dan ook te Parijs gedurende vier jaren lessen volgt aan de vermaarde Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, koestert hij het plan bij zijn terugkeer in zijn geboortestad die hij verlaten heeft wanneer de heropstanding nakend scheen, een soortgelijke Academie te stichten, die hij zelve zou besturen met de ondervinding welke hij alhier had opgedaan. In dit Parijs, waar de kunstenaars van Vorst, Hof en Adel overtalrijke bestellingen in ontvangst mochten nemen, en waar de Academie de jongeren op een dikwijls schitterende toekomst voorbereidde, dacht onze Gentenaar aan het groots artistiek verleden zijner geboortestad, aan die kunstenaars uit de Middeleeuwen, de Van Eyck's, Van der Goes en zovele anderen die te Gent hadden geleefd en geschilderd, en hij achtte het ogenblik gekomen om door het stichten ener Academie naar het voorbeeld van dat der grote steden, terug de kunst te Gent te doen zegevieren. Maar gedurende zijne afwezigheid hadden de bezetting der stad door de legers van Lorlewijk XV en de zware militaire opeisingen, de stad en het omliggende platteland eens te meer volkomen geruĂŻneerd, en Marissal zag zich verplicht zonder veel rumoer van wal te steken en in zijn eigen woning aan een tiental leerlingen tekenonderricht tegen een minieme vergoeding te verschaffen. Maar zijn plan liet hij niet varen: hij zocht contact en toenadering met een paar vooraanstaande kunstliefhebbers die hem zedelijk en financieel zouden kunnen steunen en slaagde weldra ten volle in zijn opzet, want in 1751 kreeg hij de toelating van de Keure om in de zalen van de Gilde van St. Antoon aan de Lievegang, een tekenschool "zijn" Academie op te richten. Bij die eerste beschermers vinden wij de naam van de Voorschepen der Keure, baron della Paille d'Huysse, die de titel aanvaardt van "Protecteur", en die van 183


Hoogbaljuw van Gent, de Heer Van der Noot, die "Opperdirecteur" benoemd wordt. Van tien stijgt het aantal leerlingen onmiddellijk tot veertig en na een paar maanden kunnen de lokalen onmogelijk nog voldoende ruimte bieden aan het steeds toenemend getal ingeschrevenen. Marissal wendt zich dan ook opnieuw tot het stadsmagistraat en dank zij de steun die hij geniet wordt hem toelating verleend om voortaan les te mogen geven in een zaal van het Stadhuis. Marissal heeft nu definitief de titel van Directeur aangenomen en het aantal leerlingen overtreft in een ommezien honderd ... Als een zorgvuldige huisvader, waakt de bestuurder over de pas gestichte instelling; met vreugde ziet hij het getal ingeschrevenen toenemen; nauwkeurig tekent hij al de gebeurtenissen op, de kleinste details, het geschenk van een lamp, een kachel of om het even welk waardeloos voorwerp. Elk jaar brengt hem nu nieuwe troost, nieuwe aanmoedigingen. In 1753 aanvaardt graaf van Cobentzl, Lotharingen, landvoogd der Nederlanden te Brussel, de titel van "Protecteur-Général" en het jaar daarop richt de jonge Academie zich tot Karel van Lotharingen, landvoogd der Nederlanden, die Koninklijke Beschermer der Academie wordt en o.m. in de volgende termen aan het verzoek van de Gentse instelling antwoordt: "Nous déclarons par cette présente que nous prenons la susdite Académie sous notre proteetion et que nous nous revêtons en sa faveur du titre de Protecteur Royal recommandant aux amateurs des Beaux-Arts et à tous ceux qui verront ces présentes de s'inscrire à notre exemple pour que Ie publique (sic) puisse jouir des avantages de la susdite Ac adémie". In 1755 was de Academie van Marissal echter bijna haar ondergang nabij: te Brugge immers, waar de lokalen der plaatselijke Academie eveneens op zeer primitieve wijze waren ingericht, was er brand ontstaan en ging gans het gebouw in de vlammen op. Zoals het nog meer gebeurt bij dergelijke rampen, dachten onze stadsedieten dat vroeg of laat een dergelijk onheil zich te Gent zou voordoen en zij verzochten dan ook Marissal en zijn leerlingen elders hunne tenten te gaan opslaan. De leergangen werden geschorst en reeds dachten velen dat de Academie had uitgeleefd, toen op aandringen van de bekende Gentse bouwmeester David 't Kindt, Marissal van de overheden toelating kreeg om de lessen te hernemen in de bovenzalen van het Pakhuis op de Koommarkt, gebouw dat zoals wij het eens in een aparte bijdrage aantoonden, aan zovele maatschappijen, scholen en zelfs rechtbanken een onderdak heeft verleend. Het stopzetten der leergangen gedurende verschillende maanden schijnt een nadelige invloed op de Gentse Academie te hebben uitgeoefend, want wij zien de tucht nadien verslappen en het aantalleerlingen sterk verminderen. Een andere en zware tegenslag kwam de moedige Marissal enkele maanden 184


nadien treffen: talrijke beschermers die zich vol geestdrift verbonden hadden gedurende zes jaar, een jaarlijkse som als steungeld van de instelling te schenken, weigerden nu hun overeenkomst te hernieuwen, zodat de bestuurder al zijn krachten moest inspannen om in die kritieke ogenblikken de school in leven te kunnen houden. Die voortdurende arbeid en zorgen hadden ten andere zijn gestel sterk ondermijnd en dikwijls zag hij zich verplicht de directie maandenlang over te laten aan professoren of aan zijn twee zonen waarvan de ene in 1758 in de Academie zijn examen van bouwkundige had afgelegd. Prijskampen en prijsuitdelingen die toen nog met grote luister geschiedden, vestigden echter regelmatig de aandacht van het publiek op de school van Marissal, die ondanks haar nederige bestaansmiddelen, het gebrek aan subsidies en nodige leerkrachten, toch een paar flinke kunstenaars heeft gevormd als een Louis Paul b.v. die wij later in talrijke tentoonstellingen zullen aantreffen, Joseph Bailly, laureaat in 1768 en die later nog talrijke onderscheidingen in de Gentse Salons zou ontvangen. Volledig opgeslorpt door zijn ambtsbezigheden, vond Marissal geen tijd meer om zelf als kunstschilder zijn naam te vestigen en aan tentoonstellingen deel te nemen. De enkele doeken die hij ons nagelaten had, zijn omzeggens allen verdwenen. Er bestaat nog een zelfportret, jeugdwerk in 1728 geschilderd, terwijl Paul Bergmans beweert dat Marissal in 1744 een grote allegorische compositie schilderde en Kervyn de Volkaersbeke een zijner werken vermeldt, een altaarstuk in de St. Niklaaskerk. Doch het bijzonderste werk van Marissal was datgene welke hij in 1752 voor de Paters Augustijnen uitvoerde, en helaas, niet tijdig werd hersteld en aldus als verloren dient beschouwd te worden. Pater Keelboft die in 1864 de geschiedenis van Augustijnenklooster schreef,drukt zich aldus over dit werk uit: "In het jaer 1752, heeft de beroemde schilder P. Karel Marissal begonnen het gewelf dezer bibliotheek met acht schoone en meesterlijk vervaerdigde muerschilderingen te versieren. Zij hebben veel geleden door de brand van 1838, nogthans kunnen er zeven gemakkelijk in hunnen vorigen staet hersteld worden. Terwijl hij het was die in hetjaer 1748 de Academie van teeken-, schilderen bouwkunst dezer stad instelde, dunkt het mij redelijk te zijn dat de stad Gent uit dankbaarheid daerover aen hem verschuldigd, deze schilderingen ten haren koste dede herstellen, opdat misschien het laetste werk zijner penseel niet zoude verdwijnen". Helaas aan die oproep van Pater Keelhoff werd geen enkel gevolg gegeven, zodat het werk langzaam maar zeker zijn ondergang tegemoet ging. Toen Filips-Karel Marissal in 1770 op twee-en-zeventigjarige ouderdom stierf na gans zijn leven aan zijn ideaal te hebben gewijd, was de Academie nog een broze, wankelbare instelling; zij was moeizaam en nederig van wal gestoken, 185


maar het werk van Marissal zou zijn vruchten afdragen; zijn opvolgers waren zijn voorbeeld indachtig en geleidelijk kwamen de subsidies, het aantalleerlingen steeg, een voornaam professorenkorps werd gesticht. Niet te vergeefs had een kunstenaar gestreden en gezwoegd om zijn geboortestad met een Tekenen Schilderacademie te begiftigen. In 1852 werd te zijner eer met grote luister een gedenkplaat in de Augustijnenkerk ingehuldigd en in 1926, bij het vieren van het honderd vijf-en-zeventig jarig bestaan der Academie, werd in de grote wandelgang der tegenwoordige lokalen, een bronzen plaat, werk van Domien lngels, ter nagedachtenis van de stichter der Academie in aanwezigheid der stedelijke overheden geplaatst. Laat ons hopen dat toekomend jaar een nieuwe en grootse hulde aan deze verdienstelijke stadsgenoot zal gebracht worden. Pierre KLUYSKENS

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE NR. 141 Op 17 januari 1900 stelde Henri Pirenne in de rubriek "Inscripties - Oudheidkundige Museum van de Universiteit- Xle eeuw(?)" in het Frans een fiche op over

De Grafplaat van Sint-Flobertus Het klein gedenkteken dat wij hier publiceren heeft betrekking op de twisten, gedurende de Xe en Xle eeuw, tussen de twee Gentse abdijen van Sint-Pieters en Sint-Baafs (1). Onder de talrijke beweegredenen van hun onenigheid had een van de ergste betrekking op de betwiste kwestie van hun oorsprong. Beiden beweerden inderdaad dat ze gesticht waren door Sint-Amandus en maakten aanspraak als eerste abt op Sint-Florbert, volgeling van Sint-Amandus en dood vóór 650. De monniken van Sint-Pieters voerden vooral aan, om hun bewering te staven, dat ze in het bezit waren van een inscriptie die zij naar het schijnt in de loop van de Xe eeuw gevonden hadden tussen gebeenten. Men kon er de volgende woorden op lezen in barbaars letterschrift: "Hic requiescit corpus Florberti abbatis, discipuli et ordinati Amandi episcopi, cujus depositio celebratur Kal. Novembris". Men had er voor gezorgd dit kostbaar gedenkteken voor echt te laten verklaren door de Aartsbisschop van Reims Adalbéron, die in 975 de stoffelijke resten 186


van Florbertus had laten overbrengen naar de nieuwe kerk van de abdij. Ongeveer een eeuw later, in 1049, was de bisschop van Noyon-Doornik naar Sint-Pieters gekomen voor de verheffing van de relikwieën van de Heilige abt. Een monnik van de Sint-Baafsabdij die aanwezig was op deze ceremonie vroeg om de inscriptie te mogen bekijken, en, 't zij door onhandigheid, 't zij met opzet, liet hij de steen op de grond vallen , waardoor hij brak. Door een bizarre coïncidentie verspreidde zich hetzelfde jaar het gegerucht dat een monnik van Sint-Truiden, Stépelin, die op doorreis was in Sint-Baafs, er het echte graf ontdekte van Florbert. Een stenen plaat, voorzien van een inscriptie, liggend tussen verstrooide beenderen garandeerden ook hier de authenticiteit van de vondst. Wij beschikken omtrent dit onderwerp, spijtig genoeg, slechts over een relaas van Lambert van Sint-Pieters, een relaas doordrenkt van een zichtbare kwaadwilligheid ten opzichte van de rivaliserende abdij . Voor Lambert is de zogenaamde inscriptie slechts een verfoeilijke vervalsing. Hij voegt er trouwens aan toe dat de uitvinder van de zogenaamde Florbert, alsook twee van zijn medeplichtigen , later de vervalsing bekenden. Een zeer scherpe pennenstrijd volgde op deze affaire. In 1067, bij de verheffing van Sint-Macharius, stelden de monniken van Sint-Baafs de inscriptie tentoon voor het publiek, wat hen toeliet zich te beschouwen als eigenaars van het stoffelijk overschot van Florbert. De beroering nam geleidelijk af. Ze was bijna volledig vergeten, wanneer in 1258, de abt van Sint-Baafs, Thierry, het graf van Florhert liet openmaken om het naar een ander deel van de kerk te brengen. Hij vond er een wit-marmeren plaat met de inscriptie: "Hic requiescit Florbertus abba Gandensis cae nobii.obiit VIII ld.Octb. " Deze inscriptie op het gedenkteken is deze die wij publiceren. Aangezien anderzijds dit gedenkteken in witte marmer is, net zoals de plaat 187


van 1258, schijnt hun identiteit buiten twijfel te staan. Het is ook waarschijnlijk dat de plaat van 1258 en deze die in de Xle eeuw gevonden of vervaardigd werd door Stépelin van Sint-Truiden, en waarover men naderhand de herinnering verloren had slechts één en hetzelfde zijn. Aldus zou ons gedenkteken teruggaan tot de Xle eeuw. Het is zeer twijfelachtig dat het ouder zou zijn. In alle geval kan het niet toegeschreven worden aan het Merovingisch tijdperk en dateert op verre na niet ten tijde van de dood van Florbert. De stijl, zowel als de algemene vorm van de ingekapte letters verbieden dat. Het is trouwens niet onmogelijk dat hij gemaakt werd naar een oudere gedenkplaat, 't zij door Stépelin, 't zij door een andere, wat de archaïsche vorm zou uitleggen van enkele letters. Na 1258 was de plaat bevestigd aan een van de muren van de abdijkerk, daar waar men de relikwieën van Florhert kwam vereren. Ze werd weggenomen bij de afbraak van de kerk ten tijde van Keizer Karel. In het begin van deze eeuw vond Lieven De Bast haar terug in de archieven van het bisdom en deelde dit mede aan Raepsaet die er in 1829 een bericht aan wijdde int. VI van Messager des sciences historiques. Het is later in een voor ons niet gekende periode overgegaan naar de archeologische verzameling van de Universiteit. Er bestaat een modem facsimile in het lavacrum van het klooster in de ruïnes van Sint-Baafs. Onze zeer goed bewaarde plaat heeft een hoogte van 0,231 m. en een breedte van 0,177 m. Ze bestaat uit Italiaanse witte marmer. Men heeft twee redelijk onnauwkeurige gegraveerde facsimiles gepubliceerd. Het eerste, op maat van het origineel, bevindt zich in het geciteerd artikel van Raepsaet, het ander, sterk verkleind en, naar het schijnt, uitgevoerd naar het vorige en niet naar het origineel, in Histoire de l'abbaye de Saint-Bavon door van Lokeren, pl. 4. Dit laatste werd gereproduceerd in Acta Sanctorum, november, t. I, p. 368. NOOT 1. Zie 0. Ho1der-Egger, Zu den Heiligengeschichten des Genter St-Bavosklosters, in de Historische Aufsätze dem Andenken an Georg Waitz gewidmet (Hannover 1886), p. 636 e.v.

Belangrijke mededeling voor de bezoekers van het Documentatiecentrum Het Documentatiecentrum zal uitzonderlijk gesloten zijn op zondag 13 september a.s. (Monumentendag). 188


DE BRABANTSE OMWENTELING IN DE GAZETTE VAN GEND (1789-1790) (Vervolg) Geen enkele opstand in de Lage Landen verliep zo euforisch (=ongegrond vrolijk) als de Brabants-Vlaamse opstand van 1789. Het was een eerste poging om een Belgische republiek te stichten met aan het hoofd een groothertog als constitutioneel monarch I. Op staatkundig en juridisch vlak was het een confrontatie tussen "moderniserend-verlicht" absolutisme en constitutionalisme, m.a.w. de drie traditionele Vlaamse standen (geestelijkheid, adel en hoofdstedelijke burgerij) wilden zich gezamenlijk losrukken van hun "moderniserendverlicht" absoluut vorst en hun eigen macht, waarvan ze zich bewust waren, ten allen koste behouden. Hun leiders waren de Brusselse advocaat Hendrik van der Noot en kanunnik Pieter Jan Sirnon van Eupen. Jan Frans Vonck, een ander Brussels advocaat, met een heterogeen cliĂŤnteel, wenste inspraak te bekomen voor het platteland, de kleine steden en de vermogende burgers en kan dus beschouwd worden als een pre-democraat. Hoewel de Vonckisten en de Statisten van van der Noot ideologische tegenstanders waren sloten zij een monsterverbond tegen Jozef II. De Brabantse Omwenteling barstte los in het kielzog van de Franse Revolutie en werd erdoor aangevuurd. Staatkundig had zij hetzelfde doel voor ogen maar maatschappelijk en filosofisch keerde zij alle vernieuwingen om. In plaats van de liberalisering na te streven van de heterogene derde stand (het losrukken van de hoofdstedelijke burgerij van de rest van de derde stand, met name het platteland, de kleine steden en de vermogende burgers) en de theoretische vierde stand (het stedelijk niet-corporatief-georganiseerd-"gepeupel" en de landarbeiders), streed men voor een radicale terugkeer naar de toepassing van alle oude privileges of voorrechten, gebaseerd op uitsluiting van andere groepen of individuen, die uiteraard in de eerste plaats in het voordeel werkten van de twee eerste standen, met name de geestelijkheid en de adel. Alle Gentse neringen en ambachten bijvoorbeeld werden sedert 1540 geleid door een adellijk hoofdman, en het Gentse stadsbestuur was samengesteld uit adellijken en rijke erfachtige lieden die zichzelf ook nobel waanden. De hoge adelliet zich aanspreken met de titel "Mijnheer", de lage adel of prominenten met "de Heer" en de pseudo-adel met de titel "Sieur". En de adel of pseudo-adel was in elke geestelijke leidinggevende functie door een of ander familielid vertegenwoordigd. Op elk niveau van de maatschappij hadden de bevoorrechten de teugels in handen. En om verzekerd te blijven van medestanders onder de derde (corporatief-georganiseerde) stand waakten de adellijke hoofdmannen over het behoud van de voorrechten van de corporaties, met name de neringen en ambachten. Daardoor bleef de grote gevaarlijke vierde stand verzekerd buiten spel. Keizer Jozef II, die een aanhanger van de Verlichting was, werd daarom door de machthebbers bekeken als een onder189


mijner want hij was al geruime tijd bezig de voorrechten van adel, geestelijkheid en corporaties, o.a. hun machtsposities en principes van uitsluiting, terug te schroeven. Volgens Jozef II waren alleen "Ie droit de propriété et la liberté personnelle [... ] nos principaux privilèges".2 Jozef II liep eigenlijk voor op enkele vernieuwingen van de Franse Revolutie. Hij was voorstander van een geleidelijke maatschappelijke revolutie die niet uit de hand mocht lopen, wat later inderdaad zou gebeuren in Frankrijk. De ongeletterde vierde stand en de goedgelovige derde stand, die niet bekwaam waren tussen de regels te lezen wanneer valse pamfletten gepubliceerd werden, konden gemakkelijk opgehitst worden door twee diepgewortelde, maar dikwijls misbruikte, Vlaamse slogans: "Wij willen Katholiek blijven! Wij willen Onafhankelijk zijn!" Tussen de regels stond eigenlijk: "Wij willen geen liberalisering ten nadele van onze macht. Wij willen niet broederlijk delen ten nadele van onze portemonnee". Het Volk werd in 1789 vrijheidsgeil gemaakt door een tot dan toe ongekend nationalisme op te wekken. Nochtans de vrijheid die men met dit nationalisme op het oog had was alleen maar een nationale vrijheid t.o.v. de vorst, zónder vernieuwende bemoeizucht van Jozef II. De machthebbers wilden absoluut géén persoonlijke vrijheid tot ontwikkeling laten komen. Vonck, de predemocraat, werd kort na de overwinning zelfs valselijk beschuldigd van Jozefinisme en op de vlucht gedreven door de aanhangers van van der Noot. Het is dan ook interessant eens de partijdige berichtgeving in de Gazette van Gend te herpubliceren en dan wel in de oorspronkelijke taal en spelling om de geschiedenis geen geweld aan te doen. De Gazette vanGend stond duidelijk aan de kant van de Statisten (de conservatieven) want over Vonck wordt met geen woord gerept. De Gentenaar van vandaag zal zien dat zijn stad een enorm belangrijke en interessante rol heeft gespeeld in deze revolutie. Zijn stad die er zèlf belang bij had, als één van de bevoorrechte hoofdsteden uit het Ancien Régime, om géén toegevingen te doen aan het platteland en de kleine steden. Valse ophitsende pamfletten maakten de verdrukten tot medestanders van de bevoorrechten. Een goede raad aan de lezer: zet de radio af, concentreer u en lees traag en aandachtig. Neem rustig uw tijd om de oude zinsconstructies ten volle te begrijpen. Uw geduld zal al na een paar bladzijden beloond worden met een authentiek spannend historisch beeld dat destijds door de Gentenaars via een partijdige krant en de gebeurtenissen op straat werd ervaren. Wij krijgen de kans ons even in de naïeve schoenen van onze voorouders te stellen, waar we natuurlijk begrip voor opbrengen. De stoffige historische sfeer krijgt u meegelevèrd met het verouderde taalgebruik uit de Gazette van Gend van 1789-90. Brussel, den 20. Juny 1789.

190


DEN KEYZER EN KONING [Jozef /1 aan het woord]: Sedert myne komste tot den Troon hebbe Ik nochte moeyte nochte zorge gespaert om te geraeken tot de kennisse der noodwendigheden van myne getrouwe Onderdaenen, en van de verscheyde misbruyken, door den tyd ingeslorpen [binnengeslopen] in verscheyde branchen van de wetgevingeen van de publique Administratie. Ik hebbe geene andere begeirte [streven] gehad, als myne Volkeren te ontlasten, en by ider misbruyk, het welk Ik My beloft [voorgenomen] hebbe uyt te roeyen, hebbe Ik gelooft hun geluk wat te zullen vermeerderen. Deze beweegredenen alleen hebben My gestadiglyk bezielt, en zullen My altyd bestieren [leiden], hoedanig ook zyn mogen de vooroordelen en opstookingen, door welke men myne waere meyningen [bedoelingen] in een verkeerd daglicht zoude trachten te stellen. [... ]Het is in dit oogmerk en volgens deze grondregels, dat Ik, niet meer konnende dulden de wanorders, waer mede een deel van myne Nederlandsche Provinciën, boven-al myn Hertogdom Braband, sedert twee jaeren gequollen [gekweld] zyn, eyndelyk besloten hebbe aen de Staeten van die Provincie te doen kennen myne Souvereyne Meyningen [bedoelingen], om te doen ophouden alle de valsche geruchten en leugenen, waer van de quaelyk-gezinde Luyden zouden konnen misbruyk maeken, om mijn Volk te ontrusten. [... ] maer die Staeten [van Brabant], hunne belangen ofte hunne plicht onder een ander oogmerk beschouwd hebbende, hebben liever gehad af te zien van hunne Constitutie [de nieuwe Grondwet die sedert 1787 brak met het verlicht absolutisme], waer van Ik hun niet als met tegenzin hebbe berooft, en de welke Ik voor vast hadde besloten te handhaeven, met eenige lichte veranderingen, die geen ander oogmerk hadden, als vast te stellen en te gelyk en voor altyd te verzekeren de goede order en openbaere ruste. Ik hebbe My dan genoodzaekt gevonden myn Souvereyn Gezag in alle zyne volheyd te hervatten; maer noyt zal Ik aenraeken de rechten van eygendom en individuëele vryheyd van myne getrouwe Onderdaenen, gelyk ook niet het recht van niet te mogen behandelt worden, als in gereguleerde justitie door recht en vonnis, gelyk hun verzekert den VII Art. der Ordonnantie, ten dien eynde uytgegeven den 18. dezer. [... ] Gedaen tot Brussel onder het geheym Cachet [zegel] van Zyne Majesteyt den 20. Juny 1789. Inmiddels is de onrust in Frankrijk in een stroomversnelling geraakt en mondt uit in de bestorming van de Bastille3. Het is absoluut noodzakelijk de belangrijkste berichtgeving over de progressieve Franse Revolutie als achtergrondinformatie aan de lezer mee te geven. Dit bouwt mee de sfeer op en legt het contrast met de conservatieve Brabantse Omwenteling bloot. Deze berichtgeving in de Gazette van Gend, in ·historisch opzicht misschien wel het belangrijkste nieuwsbericht ooit te Gent gepubliceerd, luidt als volgt:

191


Parys, den 16. July

1789~

Den 14. heeft het Volk zig alhier meester gemaekt van een Schip met BusKruyd en van anderen Voorraed; daer naer heeft men het Hotel des Invalides overrompelt, schoon [alhoewel] de Leger-Plaetse der [koninklijke] Troupen niet verre van daer was, en men heeft er 20.000 Geweiren en verscheyde stukken Kanon gevonden, welke laetste binnen de Stad [Parijs] zyn gebragt, en de Geweiren zyn onder het Volk verdeyld geworden. Van daer is men getrokken nae de Bastille, en men heeft van den Gouverneur [markies] de Launay maer eerst [aanvankelijk alleen maar] Bus-Kruyd en Wapenen geëyscht; op deze vraege heeft hy zig vertoont met een wit Vaendel, en hy heeft 200. Mannen [van het volk] laeten intrekken [in de Bastille laten binnenkomen], maer nauwelyks waeren deze binnen, of de Val-Brugge wierd opgetrokken, en door eene ongehoorde trouwloosheyd liet den Heer de Launay op deze 200. Persoonen schieten met twee Kanons, gelaeden met schroot, waer door 80. Mannen gesneuvelt wierden. Op het gerucht van dezelosbrandingeis het Volk [vooral klein-burgers uit de Faubourg St.-Antoine] in de uyterste woede geraekt, men heeft de wallen van de Bastille gevolt [opgevuld], men heeft met het Kanon eene Brêche geschoten, op welken eenen Soldaet van de Fransche Guardes4 den eersten is geklommen, men heeft hem gevolgt, en de gemelde Sterkte [burcht], die sedert Koning Karel den V. onnemelyk was geoordeeld, is in dry uren tyds veroverd geworden, en alle de gene, die wederstand deden, zyn gedood. Den Gouverneur heeft men den kop afgeslagen en op eene pyke [piek] door de Stad gedraegen met het Opschrift : "De Launay, trouwloozen en verraeder des Volks". Het hoofd van zynen Lieutenant de Pujet en de hand van den Cipier wierden insgelyks door de Stad gedraegen, en den Soldaet, die den eersten op de Brêche had geklommen, is door het Volk omhangen geworden met het Kruys vanS. Louis, het welk men van den Gouverneur had afgerukt. In den zak van den Heer de Launay is gevonden eenen Brief van den Heer de Flesselles, Provoost van Parys, inhoudende, dat hy maer moest tegenhouden tot acht uren, alswanneer de Troupen in de Stad zouden komen, om hem te verlossen; welke ontdekkinge aen den Heer de Flesselles ook den kop heeft gekost. Alle deze vreede gebeurtenissen moeten zekerlyk den grootsten afkeer verwekken; maer de naerkomelingen zullen het Volk eenigzins verontschuldigen, alswanneer zy zullen inzien, dat het zelve maer aen zyne woede heeft geslachtoffert de gene, die hun verraeden en eerst verbittert hadden. Men moet ook als ied zeldzaems aenmerken de goede order, die er sedert de gemelde onaengenaeme voorvallen binnen deze Hoofdstad [Parijs] heersebt in het midden van zoo vele gewapende Luyden: het meeste deel der Winkels staet open, de voorzichtige Inwoonders willen, dat men zig alleen bezig boude met de verdedinge van Parys, en zy weygeren alle onderneminge daer buyten te doen. Den Koning heeft zig gisteren [15 juli] naer herhaalde Vertoogen der 192


Staeten-Generael, zonder eenig gevolg, nae de Landsvergaderloge begeven [/'Assemblée Nationale Constituante], en Zyne Majesteyt heeft aldaer de volgende teermoedige Aenspraeke gedaen: "Ik hebbe UE. [U Edelen] vergadert, om met UE. te beraedslagen op de gewigtigste zaeken van den Staet: daer en zyn geene dringendere, en die myn hert [hart] meer raeken, als de schrikkelyke wanorders, die in de Hoofdstad heerschen. Het Opper-Hoofd der Natie komt met vertrouwen in het midden van haere Representanten, om zyne smerte te betoonen en om hun te nooden tot het vinden der middelen, om de ruste en goede order te herstellen. Ik wete, dat men onrechte vreeze heeft ingeboezemt; Ik wete, dat men heeft durven uytstroyen, dat UE. Persoonen niet in veyligheyd waeren. Zoude het dan noodig wezen verzekeringen te geven op zoo plichtige geruchten die vooral tegenstrydig zyn ende niet over-een-komen met myne bekende inborst? Wel aen dan, ik en ben maer één met myne Natie; Ik ben het, die My op UE. betrouwe. Help My in deze omstandigheyd, om de behoudenisse [het behoudJ van den Staet te verzekeren. Ik verwachte zulks van de Lands-Vergaderinge. Den iver [ijver] der Representanten van myn Volk, vereenigd voor het gemeyne welzyn, is My daer voor eene zekere borge; en dewyl Ik rekene op de liefde en getrouwigheyd van myne Onderdaenen, hebbe Ik bevel aen de [koninklijke] Troupen gegeven, om hun van Parys en Versailles te verwyderen. Ik magtige en noode UE. zelve, om myne meyningen [bedoelingen] aen de Hoofdstad [Parijs] bekend te maeken". Waer naer den Koning te voet nae het Kasteel [van Versailles] is wedergekeerd, ver[ge]zeld door alle de Gedeputeerde en onder de toejuycchingen van de gansche Stad van Versailles. Des avonds zyn er honderd Gedeputeerde van de Lands-Vergaderinge binnen Parys aengekomen. De [koninklijke] Troupen en den nieuwen Raed des Konings zyn weggezonden: deze Hoofdstad is in de uyterste blydschap, en de dag van heden is zoo aengenaem, als de genen van den 14. schrikkelyk is geweest. Parys, den 20. July 1789. Den Koning heeft sedert gisteren aen de Borgerye van Parys [hoofdstedelijke derde stand] toegestaen, om onder de wapenen te komen [=erkenning van de Nationale Garde ofBurgerwacht], nochtans aen zig behoudende de benoeminge der Commandanten; maer de Gemeynte [la commune de Paris] wilt die zelve benoemen. Den Marquis de la Fayette, is door een algemeyn geroep verkondigd tot Commandant-Genernel der Parysche Milice; hij heeft by die gelegendheyd willi:m spreken, maer dewyl hy door het groot geroep zig niet heeft konnen doen verstaen, heeft hy zynen Degen uytgetrokken en nedergebogen tot teeken van dankzegginge. Den Heer Bailly5, die gedurende eenigen tyd in de Lands-Vergaderinge heeft gepresideert, is door het Volk benoemd tot Provoost der Koopluyden6. De Bastille word in dezen oogenblik door 2000. Werkluyden ganschelyk afgebroken. 193


Parys, den 6. Augusti 1789. Den 4. dezer 's morgens is' er in de Lands-Vergaderinge naer vele voorafgaende debatten, by-nae eenpaeriglyk besloten, dat men aen het hoofd van de Constitutie [de aan het volk beloofde Grondwet] zal stellen eene verklaeringe der Rechten van den Mensch en van den Borger.[ ... ] Noch den zeiven avond in eene Zittinge alleen zyn door de Lands-Vergaderinge de volgende gewigtige besluyten genomen, te weten: 1. Eene gelykheyd van Belastingen, van nu af te betaelen. 2. Den afstand van alle Privilegiën, door de Orders [adellijke stand, geestelijke stand, derde stand], Steden, Provinciën en Parlementen gedaen, om eene algemeyne gelykvormigheyd in het Koningryk te hebben, op dusdanige wyze, dat alle de Provinciën voortaen maer een slach van Bondgenoodschap zullen maeken, om het geluk en de verdedinge van alle te verzekeren. [Deze afschaffing van àlle voorrechten, waardoor de standenstaat ophoudt te bestaan, staat loodrecht op de Brabantse Omwenteling, die het volk juist deed vechten vóór het behoud van de privileges en de instandhouding van de standenstaat] 3. De afkoopinge der Leen-Rechten. [Het einde van de feodaliteit] 4. De afschaffinge van het Recht van de Jagt en der Capitaineries, waer by men naerdien heeft gevoegt de afschaffinge van het Recht van de Visscherye, met vryheyd aen een ider, om het Wild te dooden, het welk zyne bezittingen beschaedigt. 5. Den prys van de afkoopinge der Renten van de Geestelykheyd zal bezet worden ten voordele van de Benefiçiën. 6. De afschaffinge van de Doode-Hand en van alle personneele Dienstbaerheyd. [Onder goederen in de dode hand verstaat men goederen, toebehorende aan kerken, kloosters en andere stichtingen; goederen dus waarvan geen mens de eigendom heeft. Omdat zij niet kunnen geërfd worden ontsnappen zij aan successierechten die aan de gemeenschap (de gemeynte of la commune).ten goede kunnen komen. Ook de opbrengsten van die goederen moeten de gemeenschap ten goede kunnen komen. Dit is dus zeker geen punt van overeenkomst met de Brabantse Omwenteling] 7. De vemietinge der Heerlyke Justitiën. 8. De vemietinge van de verkoopinge der Ampten van de Judicature. 9. Het verleenen van gratuite Justitie aen het Volk. 10. De afschaffinge van de vrye Duyve-Keeten en Waranden7. 11. De afkoopinge der Thienden en Champarts, ofte Heerlyk Recht op de Vruchten. 12. Verbod van voortaen eenige Rechten van dat slach, ofte andere LeenRechten in te voeren. 13. De afschaffinge van de Casuëele Rechten der Pastores, uytgenomen voor de Steden. 194


14. Eene aenstaende vermeerderinge der Portions Congrues, ofte Toekomsten der Pastores. 15. De vernietinge van deAnnates, ofte het Recht op het eerste jaer inkomsten van een openstaende Beneficie. 16. De toelaetinge van allen Borger tot de Borger- en Krygs-Bedieningen. 17. De afschaffinge van het Recht van Deport (Deport is een Recht van zommige Bisschoppen, om de Inkomsten van eene openstaende Pastorye een geheel jaer te trekken). 18. De afschaffinge van de Jurandes, ofte Ampten van Dekens en Gezwoörne der Corpora [neringen en ambachten of corporaties], als ook van de Meesterschappen de zelve Corpora. [Vooral deze afschaffing staat in schril contrast met de Brabantse Omwenteling] 19. Verbod van meer als een Beneficie te bezitten. 20. Het slaen van eene Medaille, om deze merkweirdige Zittinge te vereeuwigen. 21. Het zingen van den Lofzang Te Deum in de Kapelle des Konings en door geheel Vrankryk, alswanneer Zyne Majesteyt deze artikelen zal bekrachtigt hebben. 22. Lodewyk den XVI. uytgeroepen als Herstelder der Vryheyd van Vrankryk [Vive la Liberté!] Parys, den 7. Augusti 1789. Wy zullen aen onze lezers spaeren de onaengenaeme berichten uyt verscheyde onzer Provinciën van alle de schrikkelykste bedryven van het verachtelyk Grauw ten platten Lande [de vierde stand]: over-al hoort men niet als van Kasteel en, die verbrand, verwoest ofte ten minsten geplonderd zyn. De Provinciën, die meest hebben geleden, zyn Dauphiné, Franche-Comté, het Maconnois en eenige andere. In Provence heeft men zig vergenoegt met in vryheyd te stellen de gene, die uyt hoofde van de beroerten in de gevangenis waeren gebragt. De Provincie van Bretagnen, voor welke men meest heeft gevreest, is de gerustste van alle, en men heeft zulks toe te schryven aen de goede Police van de Borgers [de Burgerwacht van de derde stand], die hun aldaer in tyds hebben gewapent. Te S. Denis by deze Hoofdstad [Parijs] is den Meyer op valsche hesehuldingen den kop afgeslagen; maer van hier zyn Troupen nae de Barrièren gezonden, om te beletten, dat men dien kop in de Hoofdstad zoude ronddraegen, gelyk men had gedreygt. Alle deze wanorders vermeerderen noch de ellende des Volks, zoo wel als het Deficit in de Financiën, en den Heer NeekerS is daer over zoo zeer aengedaen, dat hy zyne droefheyd en verontweirdinge niet meer kan verbergen. Het gene ondertusschen bequaem is, om ons gerust te stellen voor de gevolgen van deze dulheyd, van deze raezernye des Volks, is eene Constitutie [Grondwet], die wy op den tyd van min als eene 195


rnaend zullen hebben, als ook de hope van eenen overvloedigen Ougst [oogst], die over-al zeer schoon staet. Meer als 40. wyken van deze Hoofdstad hebben reeds aengenomen het provisionneel Ontwerp voor de Milice, die zal bestaen uyt ontrent 31600. Mannen, waer door ons eene duurzaeme ruste verzekert word. Gend, den 18. November 1789. Voorleden vrydag 13. dezer drongen verscheyde Detachementen van onze Patriotische Legers langs twee Poorten in onze Stad [Gent], niettegenstaende het grof Geschut en den tegenstand der Keyzerlyke Troupen; de geheele Stad [Gent] quam seffens in beweginge, zoo dat de Vaderlandsche Soldaten de goede order niet konden onderhouden, noch te de noodige Krygs-Werkingen konden oeffenen. Naerdat de Keyzerlyke door de onze van de Poorten en van de Hoofdwacht [op de Kouter] waeren verdreven, hebben zy hun te samen vervoegt en langs de Cazernen van S. Pieters eenen uytval gedaen: hier beginnen het droevig treurspel en de ongehoorde vreedheden der Keyzerlyke Troupen, want terwyl zy hun verdedigden met grof Geschuteneenige Huyzen beschaedigden, rukten zy als woedende Menschen verscheyde van onze goede Medeborgers met hun mede; zommige onthaelden zy met slagen, steken, ja met de dood zelve; nochte Kinders, nochte Vrouwen, nochte den gryzen ouderdom waeren vry van hunne onmenschelykheyd. In den avond gingen zy voorder en voorder, om te volkomen aen de bevelen van den ontaerden en bloeddorstigen d' Alton, die den Hertog van Albe [Alva] in vreedheyd overtreft, zy stelen, zy plonderen, branden en moorden al het gene zy ontmoeten; zy stooken het vuur in de Komptoiren [kantoren] der Borgers en vernielen alle hunne Schriften en Papieren; de zelve vreedheden zetten zy voord in de volgende dagen ende nachten langs den kant van het Kasteel [Spanjaardenkasteel] uyt het welk zy onze treffelyke Gebouwen aenranden met gloeyende kogels, bomben en obitzen; zy loopen de Stad in, en zy zyn niet te vreden met eenige Borgers van het leven te berooven, maer zy doen hun de schrikkelykste pynen onderstaen: onder menigvuldige andere laeten zy in de vlammen eenen gewezen Jesuit met zyne Zuster, die by-nae tot asschen zyn verteird; zy geesselen onnoozele Kinderen in de wiege tot de dood toe, als de vreedste wolven, onder de oogen van hunne Ouders, en zy bedryven vele andere onuytsprekelyke onmenschelykheden; met ĂŠĂŠn woord, de tyden van Atilla, de tyden der Noordmannen zyn wedergekeerd in ons bloeyend Nederland. In deze vreedheden hebben bezonderlyk uytgemunt de Soldaten van het bekend ontaerd Regiment van Clairfayt, vervold met het schrikkelykste gespuys van dieven en moordenaars. Niettegenstaende alle deze onheylen ende rampen hebben de Onze den moed niet verloren, maer zy zyn meer en meer aengemoedigt geworden, om hun te verdedigen, zoo dat zy ten laesten met dusdanige 196


dapperheyd de Cazemen van S. Pieters door hun grof Geschut hebben overvallen, dat de Keyzerlyke, die aldaer in bezettinge waeren, gedwongen zyn geweest hun over te geven in onze handen. Wy hebben den Kolonel met alle zyne Officieren en met meer als 800. Krijgs-Gevangene onder eene sterke bedekkinge geleyd nae verscheyde plaetsen dezer Stad; hunne vreedheden en onmenschelykheden hebben wy met menschlievendheyd en zachtmoedigheyd vergolden, hun ontfangende niet als Vyanden, maer als Vrienden, uytgenomen de bezoodere brandstichters en moordenaers, die in de ketenen zyn geleyd. Ten laesten is de Keyzerlyke Bezettinge in den nacht tusschen den 16. en 17. uyt het Kasteel gevlucht; het welk nu door 800. Mannen van het Patriotisch Leger met kloeke Schutteryen bewaert word, en aldus is de bloeyende Hoofdstad van Vlaenderen van haere dwingelanden verlost geworden. Van de Keyzerlyke Troupen zyn'er [dood] gebleven circa 600. Mannen en 200. gequetste; integendeel van onzen kant hebben wy 21. doodeen 40. gequetste. P.S. Aenstonds outfangen wy de zekere tydinge, dat ons Patriotisch Leger de Stad Brugge heeft verovert. Wie meer details wil te weten komen over de gevechten te Gent kan die nalezen in jaargang 14 nr.3 dd. 1985 van Ghendtsche Tydinghen vanaf pagina 124. Onze medewerker, Roger Van Aerde, wijdde er destijds 19 bladzijden aan.

GESPREK TUSSCHEN HET BELFORT EN DE DULLE GRIET9 DULLEGRIET Met eene scheut [schot] alleen verbrijzel ik de vesten, En open eene baen langs meer als vier gewesten. Vult mij met grof geschut: mijn tromp is breed genoeg! Maer, broeder, onder ons, zegt, is het niet te vroeg? BELFORT Wat zegt gij, Griet, te vroeg? Sint Jakobskerk en toren, Het Meirhem, Heylig Kerst en 't Nieuland zijn verloren; Den Oud-Briel [Houtbriel], Thsschen Pas, Rabot, Bagattestraat, Zijn met den Beestenmarkt [Hondenmarkt] in jammerlijken staat. Hier komt de wijk in vuer, en daer brandt eenen molen; Hier schiet men dapper, daer ziet men de bommen dolen, En meer dan eene woonst door grof geschut doorboord; Hier perst men 't huys af, daer wordt man en vrouw vermoordt; De Maegd, des schakers hand met mannenkracht ontsprongen, Zocht in den watervloed, door schaemte en angst gedrongen, Een onverdiende dood; den broer vliegt tot den strijd Min tot den zegeprael als tot wraek bereyd. 197


DULLEGRIET Wat ysselijk berigt! BELFORT En wilt gij langer wachten, Het krijgsvolk gaet u zelve, onzalige? ... verkrachten. Ziet, zuster, wat gij doet. Ten strijde, of 't is te laet! DULLEGRIET Op éénen ogenblik is heel mijn kraem [oude versleten zaak] in staet. Al ga ik traegzaem voort, ik zal er toch wel komen. Voor middernacht is vast die sterkte [Spanjaardenkasteel] al ingenomen. Kloek aen, Gorduensche [van Gorduna] jeugd! haelt vuer en bussekruyd, En schroot, en 't noodig tuyg; en rolt me op een affuit. Sleept mij een weynig voort tot achter Keyzer Karel [Vrijdagmarkt]. BELFORT Zijn aenzigt [gezicht keizer] door de vlam weerstraelt gelijk een parel, Heeft eertijds dezen Vorst ons eenig quaed gedaen, Zijn wetten eventwel en keuren blijven staen. DULLEGRIET Dat hij niet stom en waer, hoe zou hij nu staen vloeken, Hij, trouwen patriot van in zijn kinderdoeken; Straks sprong hij van de zuyl, en liep naer zijn kasteel: Noch kasemat, noch huys, noch bolwerk bleef geheel. Maer zal Sint-Jorisbrug mijn logheyd kunnen dragen? BELFORT Bij voorraed zou men die behooren te onderschragen, De Karnemelkbrug ook; want door uw zwaer gewigt Zonkt gij 't gewelfsel in, diep buyten Gends gezigt. DULLEGRIET Op Joren-Maetjens meersch [Jooremaaie aan S. Jorisbrug], waar m'eertijds liep op schaetsen, En nu veel huizen staen, zal mij Van Dale plaatsen [onverschrokken plaatselijk figuur] Vlak voor de brug en poort van 't ysselijk gebouw [Spanjaardenkastee i], Dat ons verdelgen wilt of storten in den rouw. 198


BELFORT D' Alton [bevelhebber van het Spanjaardenkasteel], moet gij op ons uw woedende onmagt wreken? Heb ik, of Dulle Griet, de bloedvaen uytgesteken? Heeft Gend de Brugsche poort veroverd met geweld? Waerom toch onze stad [Gent] zoo ras in vuer gesteld. DULLEGRIET Heeft hij noch Raed, noch Wet, noch boeren hooren spreken, Eer hij meedoogenloos de stad in brand deed steken. Heeft hij bij zijn besluyt geen onschuld aengehoord, Voor dat de lent' begint is hij te Trier versmoord. Sa, vrienden, lustig aen, legt me op de slee! BELFORT Blijft rusten! Den vijand, zoo mij dunkt, trekt naer de Zeeuwsche kusten. DULLEGRIET Heeft hij 't Kasteel geruymd? BELFORT Hij loopt als eenen haes. DULLEGRIET Ei, Broeder, waer naer toe? BELFORT Regt naer het Land van Waes. DULLEGRIET Wel wat? Is Vogelsaug [Oostenrijks bevelhebber] de Dampoort uytgetrokken? BELFORT Ik hoor nog op den weg de legerwagens schokken. DULLEGRIET Sleept mij de Dampoort uyt, daer ie op mijnen pas De bomben werpen kan van Gent tot op het Sas. Sa, ras de Dampoort uit.

199


BELFORT Blijft rusten op uw steenen. Den schrik belemmert hem, en zinkt tot in zijn beenen. DULLEGRIET Heeft dan mijn legertros den vijand zoo beroerd? BELFORT God heeft hem dezen schrik, o Zuster, toegevoerd. Waerom ik, naer gewoont met heldre beijaerts-klanken Verscheiden mael in 't jaer den Hemel zal bedanken, En door mijn zoet geluid erkennen 't allen tijd, Dat ons des Reeren arm gered heeft in den strijd. DULLEGRIET Hoe laet is 't? BELFORT Middernacht. DULLEGRIET Ziet g'iets nog van belangen? BELFORT De blanke maen alleen. DULLEGRIET Ik ga een uyltje vangen. Ware ik geladen, Broer, ik schoot uyt volle kracht Tot Godes eer en lof, die voor ons waekt. BELFORT GoĂŞ nacht! (ed.) Ronald DE BUCK (wordt vervolgd)

NOTEN I. Men kan zeggen dat er een constitutioneel stelsel heerst in die landen, waar op grond van de voor de Staat geldende regels en beginselen, het volk, wel steeds langs de weg van een volksvertegenwoordiging, aandeel heeft in wetgeving en bestuur. Jozef 11 was een "verlicht" absoluut monarch die men wou vervangen door een constitutioneel monarch.

200


2. Schrans, G., Vrijmetselaars te Gent in de XVII/de eeuw, Gent, 1997, p. 161. 3. Bastille is een Frans woord voor burcht, later speciaal voor de burcht, die ten tijde van Karel V ter verdediging van Parijs tegen de Engelsen naast de Porte Saint-Antoine gebouwd werd (1370-1382). De Bastille was een staatsgevangenis geworden onder de absolute koningen en een symbool van onderdrukking. 4. De Franse Nationale Garde was een burgerwacht tijdens de Franse Revolutie. Enige dagen voor de bestorming van de Bastille besloten de Parijse kiesmannen tot oprichting van een militie, zowel uit vrees voor een staatsgreep van het hof als voor plunderingen door het gepeupel. 5. Jean-Sylvain Baiily was afgevaardigde van de 3de stand van Parijs. Hij was een typisch vertegenwoordiger van de constitutionele partij, die van de bezittende en intellectuele middenklasse. Zijn streven was het een verzoening tot stand te brengen tussen de koning en de bourgeoisie. 6. Prévöt des marchands: hoofd van de gemeentelijke administratie van Parijs. 7. In Vlaanderen: Soo heeft die heerleeheit inne ende es in tsheren macht sijn water (vis), sine warande (jachtterrein), sijn wilt (vlees). 8. Directeur-generaal der financiën van Louis XVI. Zijn ontslag door de koning op 11 juni 1789 gaf aanleiding tot de bestorming van de Bastille, waarna zijn ontslag werd ingetrokken op 17 juli 1789. 9. De Keyser, P., Gent in de Literatuur en in de Folklore, Gent, 1935, pp. 72-75. De auteur van het gedicht is Pater Verhegghen, een Gents Augustijner monnik.

OVER DE "MATHEMATISCHE MACIDNE" VAN GUILOUDE PARREE (1770) EN ANDERE "GROOTE MECHANIQUE KONST-STUKKEN" (1823) TE GENT Voor "Ghendtsche Tydinghen" XXVII van 15.1.1996 schreven we een bijdrage over "De automatische beelden van Jaquet-Droz in Gent anno 1781 ". Dergelijke bezoeken van buitenlandse "uitvinders" van automatisch bewegende of mechanische beelden waren in Gent minder zeldzaam dan men allicht zou denken. Ze lokten altijd wel een massale publieke belangstelling. Om het Gentse publiek aan te trekken werd bij voorkeur gewerkt met een krantenadvertentie. Hierbij nog een paar voorbeelden van zulke voorstellingen, resp. in de tijd van Keizerin Maria Theresia (1770) en in de Hollandse periode onder Koning Willem I (1823). In de "Gazette van Gend" van 8 januari 1770 lezen we de volgende advertentie: "Men laet een ider weten, dat alhier is aengekomen Sr. Guiioude Parrée, met eene nieuwe Mathematische Machine, door hem zelf gemaekt, representerende eenen Turk, den welken antwoord alle vraegen voor zynen Meester, en voor alle Reeren en Dames, hy verstaet jaer en maendgetal, en vertoont nieuwe curieuse Konsten. De tweede Figure verbeeldeene lndiaensche Vrouwe met eenen witten Water-Vogel, dezen Water-Vogel geeft, volgens het bevelen van alle Reeren en Dames, Wyn van alderhande soorten ofte koleuren. De derde Figur verbeeld eenen

201


Oostindischen Droguist, hy brengt op het bevelen van alleHeerenen Dames Drogueryen voord. Deze uytstekende Machinen hebben niet alleen de verwonderinge van Hunne Keyzerlyke Majesteyten en den Koning van Pruyssen, als mede van den Heer Prins van Oragnen en Nassau tot zig getrokken, maer ook van alle de gene die de zelve aenschouwt hebben. De eerste Plaetse is twee Schellingen, de tweede eenen Schelling, en de derde eenen Plaquet (=zilveren munt in de Oostenrijkse Nederlanden). Het is in de Herberge de Nieuwe Vischmerkt, alwaer deze Machinen geheel den dag door te zien zyn."

Waar deze Sr. Guitoude Parrée vandaan kwam, wordt niet meegedeeld. Vermoedelijk was hij Fransman of Zwitser. Dit laatste was een halve eeuw later ook het geval bij de volgende advertentie, verschenen in de "Gazette van Gend" nr. 1248 van 1 december 1823: "Konstryk speetakei van Geneve. De ondergeleekende hebben d'eere het public kenbaer te rnaeken dat zy dagelyks continueeren met hunne vertooningen van oprechte voordbrengseis uyt de voomaemste fabrique van Zwitserland, waer onder vele voorwerpen, die men kan bewyzen van massif goud en zilver gemaekt te zyn, als de zilvere Vogel-muyte met de zingende Kolobrie (sic), de goude Vogel-muyte met dito kleynderen Vogel, de goude Vogel-dooze n° 1, de goude Vogeldooze n° 2, de goude Horlogie met noch kleynder Vogelken, de goude Rups, den Koorden danser, ook van massif goud; naer alle deze stukken ook de groote mechanique Konst-stukken die algenoegzaem aen het geëerd public bekend zyn, dus onnoodig om er veel van te melden, dewyl den Automat-trompetter van den aenschouwers veel roem heeft weggedraegen. Men zal beginnen des avonds om 5 uren en continuëeren tot negen uren. Den prys is eenen franc voor ingang. De vertooningen zullen plaetse hebben in de Schippers-kapelle, Recollectenplen, n° 17. G. van Vliet & Comp."

Deze adverteerders zijn blijkbaar alleen maar de uitbaters van dit rondreizend spektakel. In hun advertentie wordt niet met name meegedeeld welke die "voonaemste fabrique van Zwitserland" is, die de kleine gouden en zilveren voorwerpen en de grote "mechanique koost-stukken" heeft vervaardigd. Zijn nog andere optredens van deze of soortgelijke mechanische automaten elders in Vlaanderen historisch geattesteerd? Paul HUYS

GENTSE KOEK IN HET CISTERCIËNZERINNENKLOOSTER LEEUWENHORST BU LEIDEN IN HET GEWEST HOLLAND IN DE VUFTIENDE EEUW Sinds de vijftiende eeuw kende men aanwijsbaar in Gent een speciaal gebak, namelijk Gentse koeken. In een kerkrekening van het Vlaamse dorp Mensen is voor het jaar 1467/68 sprake van "Gentsche crucoucken" (kruidkoeken), waaraan bloedzuiverende eigenschappen werden toegeschreven. In een reglement van 28 april 1483 van het gilde van de kruideniers in Gent werd toestemming aan de leden verleend om deze koeken te bakken. Ze werden in sommige oorkonden "lyfcoucken" genoemd. Elke koek diende het merkteken van de bakker te dragen I, zodat toezicht op de kwaliteit mogelijk was. 202


Ook buiten het gewest Vlaanderen werd dit gebak op prijs gesteld en wel door de zusters van het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst, dat tussen 1261 en 1574 in de buurt van Leiden lag. Alhoewel de cisterciënzers aanvankelijk een sober leefpatroon hadden, veranderde dit allengs. Dit was ook het geval in Leeuwenhorst waar zusters verbleven die afkomstig waren uit de hoogste kringen van het gewest Holland2. Het consumptiepatroon van de zusters lag aanmerkelijk hoger dan dat van hun omgeving. Dit kunnen wij afleiden uit de hoogte van de lonen die deze religieuzen betaalden aan ambachtslieden die voor hen werkten in vergelijking met de bedragen die zij voor voedingsmiddelen uitgaven3. In 1468/69 werden voor het eerst Gentse koeken als vastenspijs in Leeuwenhorst aangeschaft om het derven van vlees te compenseren. Dit was ook het geval in 1474175, 1476177, 1489/90, 1490/91, 1491/92 en 1492/93. Hiervoor werd per stuk respectievelijk 16, 12, 12, 30, 20, 8 en 20 penning betaald. De prijsverschillen zullen mede samengehangen hebben met de grootte van de koeken en mogelijk met de kwaliteit. In 1488/89 kochten de zusters een betere kwaliteit Gentse koek, die aangeduid werd met "fijne" en waarvoor 24 penning werd neergeteld. Wanneer we in het oog houden dat in deze tijd het minimum dagloon schommelde tussen 16 en 14 penning, dan kunnen we wel zeggen dat Gentse koeken alleen bij welgestelden op tafel zullen zijn gekomen. We hebben geen gegevens over de ingrediënten die voor Gentse koeken gebruikt werden of hoe het bakproces verliep. We weten wel dat wat in de middeleeuwen Liefkuchen heetten (Lebkuchen in het Duits) nu een harde en knapperige substantie is zoals speculaas en vooral in december verkocht wordt. Dit voedingsmiddel behoorde in de voormalige DDR tot het basisvoedingspakket4. Het zou een goed idee zijn, wanneer één of meerdere Gentse bakkers deze specialiteit weer op de markt brachten. Dr. Geertruida de MOOR (Delft)

NOTEN I. R. van der Linden, Gekroonde honingkoek. Koninklijke peperkoek, Gent 1991,22-23. 2. Zie voor dit klooster: Geertruida de Moor, Verborgen en geborgen. Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio ( 1261-1574), Hilversum 1994 (Middeleeuwse studies en bronnen, XLII) (proefschrift Leiden). 3. Zie hiervoor: Geertruida de Moor, Lonen en prijzen in Leeuwenhorst, in voorbereiding. 4. Vriendelijke mededeling van Prof. Em. Dr. Johanna Maria van Winter.

203


HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-JAN-BAPTISTKERK- Emilius Seghersplein Het gebied buiten de Brugse Poort bezat nog tot het midden van de negentiende eeuw een landelijk karakter. Het werd hoofdzakelijk bewoond door boeren en tuinders. Parochiaal vielen de inwoners onder de geestelijkheid van SintMartinus-Ekkergem. Door de industrialisatie van de wijk nam het bevolkingsaantal sterk toe. In 1801 ontstond de katoendrukkerij De Smet (Louisiana), in 1811 omgevormd tot katoenspinnerij. Koning Willem I richtte in 1822 het metaalbedrijfPhoenix op. De vlasspinnerij Linière La Lys - de z.g. grote Lys volgde in 1838 en was op dat ogenblik zelfs de grootste textielfabriek van West-Europa. De oprichting van deze bedrijven trok heel wat volk aan dat een huisvesting zocht in de buurt. Omstreeks 1850 telde de wijk reeds zevenduizend inwoners. Daarom besloot Mgr. Delebecque de onderpastoor van Ekkergem Jan-Baptist Otte tot zielzorger te benoemen van de wijk "buiten de Brugse Poort". Hij moest buiten de stadsmuren verblijven. Op zoek naar een tijdelijk bedehuis kon Jan-Baptist Otte de hand leggen op de danszaal van de guinguette "Champs Elysées" aan de Elyzeese Velden. Otte zelf werd proost benoemd en mocht zijn eerste mis opdragen op zondag 14 september 1851. Nadat de Staat bij Koninklijk Besluit van 30 september 1854 de parochie erkende werd Jan-Baptist Otte op 19 januari 1855 tot pastoor benoemd. Bij die voorlopige kapel kon het niet blijven en ook de bisschop wou dat er een nieuwe kerk kwam. Om de nodige fondsen bijeen te zoeken klopte pastoor Otte aan heel wat deuren aan. Te vergeefs echter. Ten einde raad trok hij op bedevaart naar het Mariaheiligdom te Boulogne. Na zijn thuiskomst ontbood de bisschop hem en kon hem mededelen dat graaf De Rinsmaul een bedrag schonk van 50.000 fr. voor de bouw van een kerk. Waren de financiële problemen voor een groot deel opgelost dan kwamen nu nieuwe moeilijkheden de kop opstekeri. De pastoor wou de nieuwe kerk laten bouwen op de rechteroever van de Brugse Vaart, op de huidige Sint-Jozefparochie. De inwoners van de Rooigemwijk protesteerden en eisten dat de kerk op de Brugse Steenwag kwam. Uiteindelijk werd de knoop doorgehakt en koos men voor de laatste oplossing. In de buurt van de toenmalige Brugse Steenweg (nu Bevrijdingslaan) kocht pastoor Otte een gewezen molenberg. Architect Jacques Van Hoecke tekende het plan voor een neogotische kerk 204


' · 6Md '~im\'

l'Eg!ise St Jean" Baptiste.

··~ l85 .Ht;Üd~ St. Jan-Baptistkerk rond 1910.


voorzien van een achthoekig koor. De kosten voor de bouw raamde men op 145.000 fr. Na aanbesteding werd het werk toegewezen aan aannemer De Beer voor een bedrag van 126.000 fr. Om de kosten te dekken kon men beroep doen op toelagen van de stad, de provincie, de staat en een tweede gifte van graaf de Rinsmaul. De eerstesteenlegging greep plaats op 11 maart 1861. Toen voorzag men de afwerking van de kerk voor hetjaar 1863. De werken waren nog maar pas gestart toen architect Van Hoecke overleed. Hij werd vervangen door architect Leclercq-Restiaux. Pastoor Otte overleed op 25 mei 1863. Hij liet een belangrijke geldsom na die bestemd was voor de voltooiĂŻng van de kerk en de oprichting van het hoofdaltaar. Mgr. Delebecque benoemde een maand later Jan-Frans Teirlinck tot tweede pastoor van Sint-Jan-Baptist. Zijn aanstelling, op 28 juni 1863, vond nog plaats in de voorlopige kapel. Reeds na enkele maanden moest de kersverse pastoor een harde noot kraken. Om elf uur 's avonds van de 21 oktober 1883 kwam een politieagent hem ervan verwittigen dat de in opbouw zijnde kerk ingestort was. Een kolom van het achthoekig koor had het begeven en had al de andere kolommen die in dezelfde lijn stonden meegetrokken. De schade raamde men op 12.600 fr. De pastoor moest dus aan de slag voor het verzamelen van nieuwe fondsen. Van zijn kant wijzigde de architect de oorspronkelijke plannen. Hij schrapte het achthoekig koor, verving het ijzer van de ramen door steen en koos betere materialen voor de kolommen. Zoon De Beer had ondertussen het werk van zijn overleden vader overgenomen en voltooide de kerk. De totale kostprijs bedroeg 250.000 fr. Op 7 oktober 1866 kon Vicaris-Generaal De Decker de kerk inwijden. Het meubilair moest toen nog aangeschaft worden. In 1867 voorzag men de de toren van drie klokken in gegoten staal die gegoten waren in de klokkengieterij van Bochum in Duitsland. Het waren de eerst van die aard in ons land. Mgr. Bracq consacreerde de kerk op 23 september 1867. Pastoor Teirlinck liet het koor in neogotische stijl schilderen door het atelier Bressers die daarna ook de rest van de kerk schilderde. Deze werken waren voltooid op de eerste zondag van oktober 1891 toen men het vijfentwintig jarig bestaan van de kerk vierde. Omstreeks die tijd verving men de oude ramen door de gekleurde ramen van Ladon. In 1976 werden de muurschilderingen grotendeels verwijderd met uitzondering van enkele taferelen in het koor en enkele medaillons. Ondertussen had pastoor Teirlinck zijn vijfentwintig jarig priesterjubileum gevierd op 1 juli 1888. Kort daarop nam hij ontslag en benoemde men hem tot erekanunnik van Sint-Baafs. 206


Emilius Joannes Seghers volgde hem op 12 augustus 1888 op als derde pastoor van Sint-Jan-Baptist. Kanunnik Seghers, beter bekend onder de naam "pasterke Seghers", bleef tot 1917 pastoor van de parochie tot hij in dat jaar benoemd werd tot bisschop van Gent. In 1913 vierde hij zijn vijfentwintig jaar pastoorschap. Ondertussen was hij benoemd tot pastoor-deken van de dekenij "Cis Scaldim" (aan deze zijde van de Schelde). Als bisschop droeg hij zijn eerste pontificale mis op in Sint-Jan-Baptist op 1 mei 1917. Hij overleed in 1927. Door toedoen van pastoor Verschraeghen richtte men in 1933 een gedenkteken op in de kerk onder de vorm van een buste in arduin en brons voor deze - veruit bekendste pastoor van Sint-Jan-Baptist. In 1900 plaatste Meire een nieuw torenuurwerk. De eerste electrische verlichting in de kerk dateert uit 1926. Tijdens het pastoorschap van August Nobels ( 1931-1938) werd de kerk opgefrist. Toen herstelde men de ramen en herschilderde men het koor en de rest van de kerk. Bij hun aftocht in 1940 bliezen de Belgische troepen de Bargiebrug op. Dit veroorzaakte heel wat schade aan de kerk. Nog erger was het in 1944 na het neervallen van een vliegende bom op de parochie. De herstelwerkzaamheden aan de toren, de ramen en de daken duurden van 1956 tot 1958. Uit de Sint-Jan-Baptistparochie werden niet minder dan drie nieuwe parochies afgesplitst, namelijk: Sint-Jozef in 1872, Sint-Theresia in 1928 en Malemin 1952. Het interieur Het orgel, in 1910 gebouwd door Duprez, kwam er in vervanging van het oude dat geschonken was door Sint-Martinus-Ekkergem. Duprez was een inwoner van de Sint-Jan-Baptistparochie. Matbias Zens beeldhouwde de kast en Laureys uit Semrnerzake restaureerde het orgel in 1974. De neogotische biechtstoelen, vermoedelijk van de hand van Matbias Zens, zijn voorzien van beeldjes van de H.H. Augustinus, Johannes Nepomucenus, Petrus en Paulus. Ook het koorgestoelte wordt toegeschreven aan Matbias Zens. Diezelfde beeldhouwer sculpteerde de preekstoel, een geschenk van de toenmalige voorzitter van de kerkraad Leybaert. De kuip van het meubel is voorzien van de voorstelling van Pinksteren met respectievelijk: Jezus verschijnt aan de Ongelovige Thomas, Jezus zendt zijn apostelen uit, "Laat de kinderen tot mij komen", de prediking van Jezus en de Evangelisten. Op de achterzijde van de kuip: "De H. Joannes de Doper wijst Jezus aan als Messias". De kerk is versierd met schilderijen: "O.L.Vrouw met kind en de kleine Johan-

207


nes" (17de of 18de eeuw), een PiĂŤta (eerste helft van de 19de eeuw), "Maria Magdalena" (19de eeuw) en "O.L.Vrouw met kind" (19de dduw). Op het zijaltaar in het zuidertransept: een Calvarie met Zon en Maan en twee engelen die de zielen in het vagevuur hun verlossing tonen. Aan beeldhouwwerk bezit de kerk een H. Jozef van de hand van Matbias Zens, een O.L. Vrouw met kind en een H. Hart van Jezus, alle drie uit de negentiende eeuw.

BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in BelgiĂŤ- Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, p. 48. - Verschraegen Hugonne: Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Gent 11, Brussel 1981. - Hoste Lode: Rooigem en de Brugsepoort te Gent, in "Ghendtsche Tydinghen" 1990, nr. 6, p. 329/340. - Uit ons gedenkboek. 100 jaar St.-Jan-Baptist. De bewogen geschiedenis van een kerk (s.l., s.d.).

DavidMAES ('t vervolgt)

STELTLOPER VERONGELUKT IN 'T PRINSENHOF (1512) Bij de bekende Gentse kroniekschrijver Marcus van Vaernewijck lezen we in diens Historie van Belgis (Gent, 1574)1 en ook in een anoniem Memorieboek van Gent2 over een steltloper die, hoog op zijn 'schaatsen', zoals stelten toen genoemd werden,door de straten van de stad stapte, en er veel opzien baarde. Hij verbaasde en amuseerde de Gentenaars door zijn opvallend gedrag. Bij Van Vaernewijck luidt het verhaal als volgt: In desen tijdt (d.i. 1512) leefde noch den man op schaetsen, de welcke te Ghendt met zoo hooghe schaetsen ghinc dat hij sach boven in de huysen ter venstereo inne. Zij waren in twee steden aen zijn benen ghebonden, onder ende boven den knyen. Hij droech een hallebaerde op zijn schouderen, ende hadde een zweert aen tzijde, zijn handen aen de schaetsen niet stekende. Ende dese zijn conste, daer hy menich mensche om dede lachen, ende daeraf spreken, was een cause van zijnder doot. Want, commende alzoo ghegaen int hof vanden Prince (soo men secht), zoo trocken die pagien by sijn schaetsen, soo dat hy doot viel, ende zijn leven daer liet om zijn conste ... 208


Hij liep hoog boven de grond verheven door de straten al "schaetsende". Hij was als een soldaat uitgerust met een strijdbijl op een piek en met een zwaard, en kon door de vensters van de verdiepingen van de huizen naar binnen kijken. Hij was een bezienswaardigheid waar men toen wel onderdoor maar moeilijk naast kon kijken. Toen hij ook in het Prinsenhof ging wandelen en het door zijn indiscrete gedrag dreigde op stelten te zetten, figuurlijk dan, konden de dienaars van de prins in het Prinsenhof daar niet mee lachen: ze pakten zijn stelten onderaan vast, deden de man struikelen en zo hard op de grond vallen dat hij daarbij het leven liet. Als men er een "hallebaerde" en een zwaard in zijn verbeelding bij denkt, zal hij er wel uitgezien hebben als ĂŠĂŠn van de beide personages op de volgende, veel latere voorstelling van de bekende steltlopers in de Franse Landes3. Zoals men op de afbeelding ziet waren inderdaad de stelten - in de zestiende eeuw, zoals reeds gezegd, courant schaatsen genoemd- alleen op twee plaatsen aan het been vastgemaakt. Beide bevestigingspunten bevinden zich hier aan het onderbeen, d.i. onder de knie. Wellicht gebruikte de Gentse 'schaatser' zijn 209


hellebaard als steun zoals de twee bovenstaande personages dat met hun stok doen, alhoewel Van Vaemewijck dat niet vermeldt. Juist is ook Van Vaemewijcks observatie dat de stelten zelf niet met de handen werden vastgehouden. W.L. BRAEKMAN

NOTEN 1. Fol. 126. 2. U Gent, Centrale Bilbiotheek, hs. 531, p. 159. 3. Uit: Madame de Flesselles, Lesjeunes Voyageurs de France (Paris, 1862).

" 'T GENTSCH SPANT DE KRUUNE!'' Ne Gentsehen ĂŞwen toaie Een gunstige wind waaide twee Gentse liedjes uit en over de Tweede Wereldoorlog naar onze redactie. Ze werden meer dan een halve eeuw geleden geschreven door "Ouwe Taaie" en trouw lid Theo Desmet Daarmee wou hij toen een ode brengen aan al die moeders die er in penibele omstandigheden en vooral door zichzelf veel te ontzeggen, toch nog in geslaagd zijn hun kinderen enigszins behoorlijk groot te brengen. Een eerste lied draagt de vermelding:

Lied der Rantsoenering. Oorlog 1940-1945. Zing: best: in 't Gents. Zangwijze: Ouwe Taaie. Kerstmis 1943 Dit wijsje "Ouwe Taaie" maakte furore in de periode 1938-39 en werd een klassieker.

BELGIĂ‹ OP DEN BON! Het lied verwoord op geestige wijze de grootste bekommernis van de gewone man om tijdens de oorlog aan de meest primaire behoefte te voldoen, nl: hoe raak ik aan eten? 210


,I

f'

1

r ê_ r r r: r lr:r tri ;\ ?J?i 1

r 1r EfJp. rrl Het meest vitale probleem waar het bezette België dan ook mee af te rekenen had, was de voedselvoorziening. De Duitse machtsovername en de Engelse blokkade maakten de normale voedselinvoer onmogelijk, terwijl de binnenlandse productie helemaal niet volstond om de bevolking te voeden. De Belgische secretarissen-generaal die mede het bezettingsbestuur vormden, trachtten tevergeefs in ruil voor de Belgische industriële productie van Duitsland een toereikende voedselinvoer te bekomen . Noodgedwongen moest het land in veel hogere mate dan voorheen in de eigen voeding voorzien. Daartoe organiseerde E. De Winter, Secretaris-generaal voor Landbouw en Voedselvoorziening, een dirigistische voedingseconomie. Die voerde de productie drastisch op en rantsoeneerde de voedselbedeling. Zegeltjes en rantsoenkaarten deden hun intrede. Tegelijkertijd met de officiële voedselvoorziening ontstond de zwarte markt. Velen verschaften zich daar aan woekerprijzen de noodzakelijke aanvullingen op hun rantsoen . Voor enkelen diende de zwarte markt ook om zich van peperdure luxegoederen te voorzien.

211


De Belgen overleefden door vindingrijkheid, de welbekende "foefelarijen". en door zich ver in de illegaliteit te bewegen. In grote steden, zoals Gent, liet deze voedselschaarste zich nog meer voelen, zodat de tolerantie tegen de sluikhandel er veel groter was dan op het platteland. Het is dan ook duidelijk dat de zorg om het dagelijks voedsel in grote mate de gedragslijn van de bevolking bepaalde.

EN TOCH NOG KUNNEN LACHEN! Zelfspot en het lachen met de eigen miserie is altijd het medicijn bij uitstek geweest om het leed enigszins te verzachten. Een paar grapjes hieromtrent gaan als volgt: Tandarts: "Choh, Madam, veur t' eten mankeerde gij toch een poar tanden zulde. " Patiënt: "Wel bijnienoak, Meniere, 't zijn surtout zegolkes da 'k mankeere... " Vrouw op zoek naar servies in de gleiswinkel: "Kijk, madamke, memme zuust wa nieuws binnen gekregen. De economische diepe talluure: op den bom stoat er schuun groensol geschilderd en ge keunt gij doar een vrie Zocht soepke of wa warm woater ingieten ... " Kunstchilder voor een pas afgewerkt stilleven met taart, eend, hesp en vis: " En zeggen dat 't îrgsten ès, da 'k dat allemaal uit mijn huufd moeten schilderen hên!" men schreef er zelfs liedjes over. Daarin werd vooral de schaarste van vlees, vis en de slechte kwaliteit van bloem, melk, schoeisel, fruit en groenten, brandstof, en de vele "Ersatz" of surogaatproducten aangeklaagd.

LIED DER RANTSOENERING We leven in wreede tijden, 't és al gerantsoeneerd. d' Hendes en de kousens zijn op' punten gebaseerd. Veur schoenen en veur sletsen, ne speciaten bon, al zijn ze van geperst karton.

Schep courrage, joepie, joepie, jee - éé -éé want weldra, weldra die komt de vree (bis) 212


Het bruud bij onzen bakker, wordt iest ne kier gezift. 't Es kweste dat de blomme op uw moage nie en ligt. De melk bij onze melkboer, die wordt veuraf geduupt (1) omdat ze tons wa beter luupt. Veur pîren en veur appols, doar moete zegols bij. De pruimen en de wurtols, die zijn uuk al nie vrij. Veur kuulen en saveujen, tzelfs veur een pak porei, es't rotse volgen, wees dan nog moar blij! Levoart (2) en druugen hoarijnk, dat hemme nie te kort. Moar ploate, rogg' en tonge kuupte op de zwarte mort. Toebak en sigaretten, zijn uuk gerantsoeneerd. Aleen een chieke (3) blijft ongedeerd. Veel vrèwe luupe dikke, van flèwte, noar men zegt. Moar 't ès wel veur die zegols en dat ès uuk hulder recht. Tons moen ze gien rotse schuive, bij gist- of vismarchand Zuu hebben zij doar uuk iets an. En hedde nu gien kolen, awel brandt tons wa schlamm (4) waspriet ( 5) of spuurwigzenders (6) of desnuuds wat macadam (7) Gelukkig, da't nie kèwd ès of anders vriesde duud. In zuu nen tijd van gruute nuud. En bij den apotheker, doar goat het al nie beter. Wa pullekes (8) en flaskes die hee't hij uuk al te kort. Es't veur u te veblijje? Of veur de kakkerij? 't Es allemoal op de zwarte mort. 't Es doarom beste vrienden, die hier nu zij bijeen. Dat wij niet te vroeg al van malkander meuge schien. Loat ons dus nog wat drijnken, tot we rollen op de grond, Om nie te peizen op 't Wiede Front(9).

NOTEN I. aangelengd met water. 2. haring, ze verslonden massa's van dit "nieuw nationaal gerecht". Het was immers rijk aan dierlijke proteïnes en vetten. Een gezegde hieromtrent was: "In plaatse van welvoart brochten de Duitsehers ons Ievoart!" 3. tabakspruim 4. Natgemaakt fijn kolengruis of kolenstof dat met de kolenschop tot een dikke pap gemengd

213


5. 6. 7. 8. 9.

werd en op het reeds brandend vuur geschept werd om het branden te onderhouden. Een andere rnanier om brandstof te rnaken was (kranten)papier weken in water en samenpersen tot blokken of bollen en die laten drogen. "spriet" betekent gespleten, gesplitst, vertakt, vezelig, borstelig. Hier: "moer" van de kolen: bruinkool of turf, een vezelige brandstof. "schrebielden" of"schrabielden", sintels (<Fr.: escarbilles) tarrnac, steentjes met teer. Men sloopte er zelfs in het geniep de wegen voor. pilletjes Russisch Front

Een tweede lied dateert van mei 1945, het definitieve einde van de vijandelijkheden, en schetst zowat de meest relevante gebeurtenissen en actoren uit de oorlogsperiode.

"DE VREDE DEUR DE WAPENS" De "Vrede deur de Wapens"( 1), zuu riep de fuhrer luid. Wij willen gienen oorlog of wij wenschen gienen buit. Moar geefd'ons guul de wîrold, tons worden wij den boas. Als echte Duitsehers zijn wij nog nie zuu dwoas. Refrein Schep Couroage joepie, joepie, jee -ee - ee, want weldra, weldra die komt de vree! (bis) De man mee de sigare(2), was uuk nog gienen teek. "Moar Dolf toch, mijne jongen", sprakt hij, "ik pak u wel beet! Wa zoede nu toch willen, woar zit toch uw verstand? Oas ge wilt vechten, kom noar Engeland!" Den oorlog ès gekomen. Dat was dus wel veurzien. 't Lag weeral aan de Duitschers, dat verwondert u toch niet? Hoe zoede't anders willen, 't zit in den Duits zijn bloed. 't Ging nu venral om Engeland zijn goed (3). Blitzkrieg (4), dat was het slagwoord, uit fuhrers hoofdkwartier. 't Zoe niet te lange duren, want hij was te rap alhier. De Belgen woaren goeie, mee ons hoad hij gien wîrk, Want mee zijn vliegers (5) die wast hij veel te stîrk. Moar an 't Kanaal (6) gekomen, dat gijngt doar niet te kras. Was dat ne voart of was dat ne wijje plas? Doar zijn ze blijven zitten, lijk kiekens op hun ei. En rap - rap, was 't uit mee hulder heerschappij! 214


N (1) OQ

!!. V>

(1)

::>

..,

""~

V>

0

(1)

::> (1)

:l. ::>

OQ V>

?<"

"""";:4 (1)

::>

<

0 0

..,

('...)

,._r..,;';'

f? ~iH H

!!~~~. ~·f. ~~~

~&'

d ~

:;1:3

<:.

~~

~' ~

:

;)

~

.. · ;

t

zvui':ll >--:

'tJ

~i~,F.i~o l}Q " ~ ~ ~ ;Q

n

1!-l~, ., ~

,.

"'

::r

.. " l"' ~l.-~(1

r""

:l . ::>

2.-:a

F~

~~ r-~

"'\ . . \

·~··, x

.

I ". ........:__ "' .

'

:i :;...,; .N

,!"'/,)

~

N

.."

m.

,

4'z1

·~~~~~?v~:~~~.'~l;

Oo (1)

::>

3(1)

p ..,< (1)

N

3""

~

::>

OQ

rn

r(1)

~u••

!

t

.."

.·.·· .11 . • •

· liM:iÎ...,7 '

l

.

·•, ~ . . ,~,,

1

~. ;-.;r;:::'T;~;~~4~!~

MELKBEVOORRADING~· ·• voor Gent en Voor

)~eri~~ui~ M' J'' ./'J ~l

m~1~nm~m~~ l

fs1:~m ~m ~m ·f!l!~l'f ~W*l:rq i$;;!illTR

_ ...~

. , i\ ,

~~.ma~mna~mm·i

•.

GENT SC: !2 ~1GLI<ERIJ (N~"'": ?<>~,!' Otlcrsemaoho •teenweg},s2~,

WIJK

~-------···

~fl-1 ~~t'!i'.'liffUIPf'~11.!1.ff:' ~<»E1Ui ~hru. J4.'ftill! ?:!Lee Hl

-···-· t:t;,······

,.

!'f,:~

~.:'

t~

GEZINSKAART: ~ Person~n ' ., ..

~ ~.lll ~~.w ~tJJ !iil.atll ~'iftUJ , (F'~ ~-~-· )'>,\'llHf .•

r'~· ~ ~ r-·~,-- •" ~~; r~o~r

f

À\Rt N-' ~Ujt6]

Jet

,.,

-~

/o ·, .:·~·::.:Y:: . . Ltt-z,-_--::..~-- '

Afgeleverd aatr N ...~;;;.'Y!2...·--·Û. •

:=:~!-· '~~ . .. G_e_:~~e__ent~.:::;~--L._,. ..... . .;;,_,=. f

,-.,nr.•ll'

;;~eLJ ~.ff.li1J §,~JJ

::.

!"

Ie

f\l'.

u~ ~ ~;:

• .~ L~~

t ::: ::· Î''" ~ ~i~:· ~!111 ~r = ...."2 "..

rr k

i[.

"':)

H ~ ~·-~~~-~ ~ •- sI-~~J~j

?

Vl

.... 'J»' -

s

i>

.......

îWlli!H!,i

CT

?<" 0

!

~

J

OEI'!FT l?ECHT AAN b". ~?~ti:_.. l RANTSOENEN • , •: -~~·······---. ..... ~·- ............... ~., l REGLEMENT : ~ H>"~fJHS v •tltlar~ n !~ wt'l :~ tlo t tie m~lk !'och ~. f \'Q Onveri<'1dH , ll'lrh M:,:~:t.!Oil!1 nwg wmMn . en vcrvHHk:\ 11Ch dtze t..ll~luw_nd -i

-------,-----~---~-·-

i~~

•·.

j,,

,,,

f,

• . . ... ..

'+

/

--

-·--

--

':'

1

~-

Î ,.

.

\'MH ci~c n ~ehruik of ~it ''"n h~1n ht!.Î~grzia I!- lt o<>p(1h - .. t\ll.t . onr.,.a~h • :aur.: --~ h~dcn worJ('Et HlC!

ont•,r.mmK der g.ez m~lnu\rl "e-sttah.

· .•

Vet·lorane knn.l'tetl \Vot'don utit't V{rva.rlgen. :l '' • · -~ - ~ ~chr~ttl~k- 1111~~11;\~;:t~.~~ ~!!.~~~~;~:~ Namlltekcn l'flll hrt./lv{)jd l'tJt(!!el ge~llf, ~<-·,• de~• 11 1"-l i J"'Hi t~d<'t Mei' ~rij, Ülletl{i:lhSChe 61ter.w., ~ ..9. 11:111

~. , ,t?

dJ_ e..fi..t:U.L-j

• /'

'fÁ.~f

.f

. ___ __ ,) ·

p · _/ ~-_-...,.,L ~"!!. •.1

- ....

~ ~--···"

......

-


En woar zat Erwin Rommel (7), in 't bietste van 't gevecht? Was't op zijnen trommel, of zond jij zijne knecht? Montgommery (8) zijn mannen, die hên dat g' arrangeerd En spoedig was dat front gelikwideerd! Dan kwam den Atlantiek-Wall (9). Gien viiegge kost aan land. Verre van te komen mee de buuten aan het strand. Zijn bunkers waren UZER, zijn mannen woaren STAAL Moar rap die liepen z' allen op den dwoal. Gelukkig es't gekomen, onze stad die es bevrijd! de Tommies ( 10) en de Polen waren uuk toch niet benijd. Dank aan de koene mannen, en hunne dapp're doad, Luupen wij weer vrij op stroat! Monty (8) en Eisenhouwer (11), twie mannen uit een stuk. Zijn er na veel moeite eindelijk toch in gelukt. De Duitsehers zijn verslegen, de vreden ès een feit. En guul de wirold ès doardeur verblijd!

De Fuhrer ès gestorven, een plotselijnge duud. moar doar stak in zijn hersens zeker wel een beetse luud. 't Es niet spijtig veur de wirold, 't verlies van zuu een zwijn. Wie zoe doarom verdrietig keunen zijn?!

NOTEN 1. Duitse slogan uit de vooroorlogse periode: "Frieden durch die Waffen" 2. Winston Leonard Spencer Churchill hertog van Marlborough ( 1874-1965), gedurende WOII eerste minister en minister van oorlog. Vermaard om zijn organisatietalent, werkkracht en geestdrift, waarin nationalisme en romantiek verweven waren en ... het roken van kanjers van sigaren. Nobelprijs voor letterkunde in 1953. 3. Slaat op het bekende Duitse strijdlied: "Und wir fahren gegen Engeland" 4. Letterlijk: "Bliksemoorlog". Een flitsend snelle forcering van de onderwerping van vijandelijke staten d.m.v. bombardementen, tankspitsen en luchtlandingstroepen (parachutisten). Deze terminologie was vooral van toepassing op de snelle Duitse oorlogssuccessen in de jaren 1939-41. 5. Luftwaffe: Duitse luchtmacht (letterlijk: het luchtwapen) 6. Het Kanaal, La Manche, the Channel: zeegebied tussen Engeland en Frankrijk 7. Erwin Rommel: Duits officier (1891-1944). Sinds begin 1944 bekwaam bevelhebber van het Afrikakorps. 1942 veldmaarschalk. (Verslagen te EI-Aiamein, 1942). Werd wegens contacten met anti-nazistisch verzet tot zelfmoord gedwongen. Zijn optreden sprak sterk tot de verbeelding.

216


8. Bernard Law Montgommery (1887- 1976). Engels officier. Tijdens WOII in 1942 bevelhebber in Egypte. Overwinnaar van El-Alamein waarmee de opmars begon die hem door Libië naar Tunis voerde. Streed daarna o.a. in Italië en bij geallieerde landing in Normandië (1944), maarschalk (1945), "viscount of Alamein" (1946). 9. Atlantik-wall: reeks kustverdedigingswerken, door de Duitsers tussen 1940-44 aangelegd van de Noordkaap tot de Spaans-Franse grens, om een geallieerde invasie te kunnen afslaan. Zij omvatte bunkers, zware versperringen en allerlei hindernissen, zwaar geschut, luchtafweergeschut, land-en zeemijnen, ondergrondse schuilplaatsen voor troepen en gewonden, die zich vooral in Noordfrankrijk kilometers ver landinwaarts uitstrekten. 10. Tommy: in Engeland welwillende bijnaam voor een gewoon soldaat. Komt van Thomas Atkins, het voorbeeld uit de soldijboeken van begin 19de eeuw. 11. Dwight David Eisenhower(l890-1969) Amerikaans militair en staatsman. brigadegeneraal (1941), opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten bij de landing in Normandië (1944). Later chef van de generale staf te Washington (1945), opperbevelhebber NAVO strijdkrachten (1950-52), 2x president V.S.(l952-56 en 1956-60)

Met dank aan Theo De Smet. Eddy "Den Twiedekker" LEVIS

GENTSE MEMORIEDAGEN: 3-4-5-6-7 APRIL 3 aprill477: Hugonet en d'Humbercourt, Fransmans van geboorte, worden op de Vrijdagmarkt terechtgesteld. Zij waren door de Gentenaars ervan beschuldigd de overgave van Atrecht aan Frankrijk begunstigd te hebben. Tevens zouden zij een huwelijk gepland hebben tussen Maria van Bourgondië en de Dauphin. De jonge hertogin, Maria van Bourgondië, had tevergeefs voor hen om genade gevraagd. [Guillaume Hugonet, kanselier van Bourgondië, en Guy de Brimeu, heer van Humbercourt, behoorden tot het gezantschap dat op 28/2/1477 door de Staten-Generaal naar Louis XI van Frankrijk werd gezonden om hem te verzoeken zijn opmars niet voort te zetten. Louis wist bij de Staten echter het wantrouwen te wekken tegen Maria van Bourgondië en haar regering. Na een schijnproces werden haar twee vertrouwelingen van verraad beschuldigd en onthoofd.] 3 aprill660: De Stad bestelt bij de vermaarde klokkengieter, Pieter Hemony, drie nieuwe klokken voor het Belfort, gekend onder de naam Triumphanten. Ze wegen respectievelijk 6050, 4459 en 3170 kg. 217


3 april1787: Keizer Jozef II schaft de foltering af in de Zuidelijke Nederlanden. Nochtans had onze magistratuur zich bijna eenparig uitgesproken voor het behoud ervan, toen haar om advies was gevraagd. 4 april1593: Octrooi waarbij Filips II aan de Armenkamer de opbrengst toestaat van de in de Leenbank verjaarde panden. 4 april1738: Geboorte te Gent van Petrus Norbertus van Reysschoot. Hij zal van 1770 tot 1795 leraar zijn aan de Academie voor Schone Kunsten. Hij zal vooral bekend worden als grauwschilder. Zijn grisailles, die het koor van de Sint-Baafskathedraal versieren, behoren tot zijn beste werken. 4 april1815: Een deel van het gevolg van Louis XVIII komt hem te Gent vervoegen. Zevenhonderd ruiters defileren voor het hotel d'Hane Steenhuyze in de Veldstraat, waar de monarch verblijft. Er wordt geroepen: vive le roi, vivent les Bourbons! 4 april 1936: In aanwezigheid van prins Karel en de ministers Bovesse en De Schrijver, wordt het eeuwfeest van het Gentse Muziekconservatorium plechtig gevierd met een academische zitting en een groot concert in de Schouwburg. 5 april1793: Overlijden van de beroemde Gentse beeldhouwer, Pieter Verschaffeit Hij verbleef een tijdlang te Rome, waar hij ondermeer het borstbeeld van paus Clemens XIV vervaardigde. Hij werkte ook aan de versiering van de SintBaafskathedraal en kapte het prachtige beeld van Karel van Lorreinen te Brussel. Hij werd zelfs directeur van de Academie van Mannheim. 5 april1839: Voor de eerste maal wordt een Gentenaar minister. Volksvertegenwoordiger Desmaisières bekomt de portefeuille van financiÍn. 5 april 1899: Overlijden van Karel Verbessem, voorzitter van Zonder Naam niet zonder Hart, consul van de Dominicaanse Republiek, oud-rechter in de Rechtbank van Koophandel en gewezen provincieraadslid.

218


6 april1405: De Heuvelpoort, die dateerde uit de tweede helft van de 13de eeuw, wordt herbouwd: In dit jaer, den 6 april, was de Reuverpoort 't Sente Pieters te Ghendt begonnen te Jonde ren. 6 apri11911: Overlijden van Alfons Diegerick, rijksarchivaris te Gent sinds 1882. Diegeriek wijdde een paar belangrijke studies aan de geschiedenis van zijn geboortestad Ieper. Jarenlang verleende hij zijn gewaardeerde medewerking aan een vijftiental tijdschriften voor geschiedenis en oudheidkunde. 7 april1787: Eén van de bargiën - trekschuiten die Gent met Brugge verbonden - wordt openbaar en per delen verkocht. De bargiën hebben drie eeuwen lang, tot oktober 1908, hun reizigers verwend. Zij golden algemeen als de mooiste, gezelligste en meest comfortabele trekschuiten van Europa. Men kon er dranken en gerechten op nuttigen zoals in de beste restaurants. 7 april 1834: De suikerfabriek van Casier-Van der Straeten in de Sleepstraat wordt volledig vernield door een reusachtige brand. De schade beloopt 250.000 goudfrank. 7 april1872: Overlijden van professor Serrure, archivaris van Oost-Vlaanderen, letterkundige, filoloog, numismaticus en professor in de geschiedenis aan de Gentse Universiteit. Met Willems en Blommaert heeft hij veel bijgedragen tot de verspreiding van de Nederduitsche Oefeningen, het Vlaemsch Museum, De Eendracht en andere letterkundige en wetenschappelijke publicaties. 7 april 1906: De Geschied- en Oudheidkundige Kring te Gent, op 18 februari 1893 gesticht, wijzigt haar statuten en heet voortaan Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Ronald DE BUCK

219


OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 25 september 1922 schreef Alfons Van Werveke voor "De Gazet van Gent" een oudheidkundige kroniek over De Straf van den Put Als men de geschiedenis van het strafrecht in de middeleeuwen bestudeert, is men getroffen door de wreedheid van de straffen, die men sommige veroordeelden deed ondergaan. Wij hebben reeds gesproken van de valsche munters. Zeggen wij nu een en ander van de straf met den put. Ze werd alleen op vrouwen toegepast. De beul groef den kuil op het galgeveld, lei er de veroordeelde in en vulde hem weer om haar te versmachten. Om der waarheid moeten wij zeggen, dat slechts weinige personen levend zijn begraven. De rekening van den baljuw van Gent over 1307 bevat den volgenden post: Betaald aan den beul om Merkin van Brussel levend te hebben begraven, 10 schellingen. 't Is het oudste geval te Gent, dat ons bekend is. Elisabeth Boens, die gebannen was door de Gentsche schepenen, had zich veroorloofd weer in het land te komen in 1402. Ze werd gevangen en veroordeeld levend in een put te worden gedolven. Daar de strafuitvoering plaats greep op den Galgenberg langs den Meutesteedsehen steenweg, op grooten afstand van het Stadhuis gelegen, waar zooeven het vonnis was uitgesproken, stegen schepenen, serjanten en boden te paard om de strafuitvoering bij te wonen. De kost van die treurige kavalkade werd op de rekening van de stad gebracht in een uitvoerigen post. Daarna werden de aalmoezen ingeschreven, die men gaf aan de melaatschen, welke buiten de stadspoort waren gehuisvest. De rekening van den baljuw van Gent over 1528 geeft eenige bijzonderheden nopens de veroordeling en de uitvoering van Johanna Maronière, die haar kind de keel had afgesneden. De advokaat, die voor haar pleitte, kreeg 20 schellingen. Men betaalde 20 schellingen aan de priesters, die hare biecht hoorden, 12 schellingen voor den wijn, die de vrouw dronk vooraleer naar den dood te worden gevoerd op een wagen, die 20 schellingen kostte, en men gaf een zelfde som aan den beul voor de strafuitvoering. Ook in het jaar 1528 werd een andere vrouw, waarvan alleen de voornaam wordt genoemd, Katherina, voor hetzelfde feit tot dezelfde straf veroordeeld, en men vindt dezelfde uitgaven in de rekening van den baljuw. Tien jaar later, 1538, was het de beurt van Martina Rijcxs voor een feit, dat niet wordt vermeld. In het register van den Raad van Vlaanderen van 1542 hebben wij het vonnis gevonden van Lievina Baelincxs: "Om dieswille dat gij, Lievina Baelincxs, u gevonden, gehoord en aanwezig geweest zijt te meer stonden binnen deze stad 220


Gent met verschillende personen, daar men gesproken en besloten heeft binnen deze stad met volk te komen en die te bederven en verraden, zoo het deugdelijk bij uw eigen bekentenis, verschillende keeren herhaald, gebleken is, en dat gij zulks aan het gerecht niet hebt te kennen gegeven, zoo veroordeelt u het Hof van levenden lijve ter dood te worden gebracht met den put, en verklaart al uw goed, hetzij leen, erf of meubel, waar het gestaan of gelegen is, verbeurd ten profijte van den keizer". De strafuitvoering had plaats te Mariakerke, waar het Galgeveld van den Raad van Vlaanderen lag. De laatste veroordeeling tot den put te Gent is degene van een jonge vrouw, die haar beide pas geboren kinderen had verwurgd in 1550. Cannaert vermeldt een uitvoering te Brussel in 1597. A. VAN WERVEKE

BIBLIOGRAFIE Het "Jaarboek van de Heemkundige Kring Oost-Oudburg 1997" verscheen rond de jaarwisseling. Het is het 34e in zijn soort. Een boek van een 250-tal bladzijden van formaat 16 x 24 cm. Als specifieke Gentse onderwerpen noteren wij: "Tussen inspanning en ontspanning: Reguleren van de arbeidsmarkt en disciplineren van de arbeidskrachten in Gent tijdens de 18e eeuw". Een bijdrage van 16 bladzijden van Paul Van Heesvelde. Bijzonder interessant en aanbevelingswaardig is de studie van Hilde Bouckenooghe over "Het Meisjesonderwijs in Gent tijdens bet Ancien Regime". Vele (en vaak onbekende) inlichtingen over dit onderwerp zijn te vinden in deze bijdrage van niet minder dan 86 bladzijden. Dit jaarboek kost 400 fr. Interessanter is natuurlijk zich lid te laten maken van de "Oost-Oudburg" door 400 fr. over te schrijven op de rekening van deze Kring, Nr. 000-0445972-63. Dan ontvangt men het boek gratis. Het Augustijns Historisch Instituut te Heverlee gaf verleden jaar een boek uit dat Gentse heemkundigen sterk zal interesseren, namelijk "Augustijnen op de Pastorij. De Augustijnenparochie Sint-Stefanus te Gent van 1803 tot 1914". Deze omvangrijke studie van Bart Sas is volledig gewijd aan de Sint-Stefanusparochie. Dat dit op een grondige manier gebeurde blijkt uit het aantal bladzijden, niet minder dan 358. 221


De vóórgeschiedenis beslaat 46 bladzijden en behandelt de periode van 1794 tot 1803. De hoofdstukken behandelen de periodes 1803-1834, 1834-1880 en 18801914. De indeling is telkens dezelfde: de Kerkbedienaars, de Kerkfabriek, de Parochiale gebouwen en hun inboedel, andere religieuze gebouwen: kloosters, kerken, godshuizen, het gelovige volk en de kerkfabriek, het onderwijs in de parochie en besluit. Veel interessante inlichtingen in dit boek met illustraties en grafieken van een formaat van 15,5 x 23,5 cm. Het boek kost 700 fr. + 100 fr. portkosten. Kan schriftelijk besteld worden bij "Augustijns Historisch Instituut" Augustijnenklooster Sint-Thomas van Villanova-Parkenstraat 109 te 3001 Heverlee. Kan ook telefonisch op het nummer 016/40.44.40. Als het op glasramen aankomt hoeft Gent voor niemand onder te doen. Denk maar aan namen zoals Jean-Baptiste Béthune, Arthur Verhaegen, Henri Coppejans. En sedert een halve eeuw ook het atelier Mestdagh. Wij vermoeden dat heel wat Gentenaars reeds een bezoek zullen gebracht hebben aan dat atelier in de Koolsteeg. Het ontstond in 1947 toen Albert Mestdagh, een leerling van Henri Coppejans, een eigen atelier oprichtte. Nu, 50 jaar later is het nog steeds een Mestdagh die dit atelier leidt. Naar aanleiding van dit 50-jarig bestaan waren er opendeurdagen in dit atelier, was er een retrospectieve tentoonstelling in het Museum van Deinze en Leiestreek, maar ook nog een retrospectieve in het Leone XIII-Instituut te Milaan, die loopt van 3 tot 18 november 1998. En er verscheen een 48 bladzijden tellend boek van formaat 21 x 25,5 cm. met 54 prachtige kleurenfoto's met als titel "Kunstglasramen Mestdagh". Het boek eindigt met een lijst van de belangrijkste werken met de plaats waar ze zich bevinden, en dat is niet alleen in talrijke Belgische steden en gemeenten, maar ook in het buitenland, tot in Japan toe. Dit boek kost 400 fr. en is te bekomen in het Atelier Mestdagh, Koolsteeg 22 te Gent. Deel XXII van de "Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent" is verschenen. Het is volledig gewijd aan een zeer grondige studie van Anne-Laure Van Bruaene over "De Gentse Memorieboeken als spiegel van stedelijk historisch bewustzijn(14e tot 16e eeuw)". Het gaat dus over memorieboeken en sommigen menen dat het officiële geschriften betreft waarin nauwkeurig alles opgetekend werd wat hier gebeurde. 222


Was het maar zo; dan hadden wij ons nu een zuiver beeld kunnen vormen van de geschiedenis van onze stad. Maar zo iets bestaat spijtig genoeg niet. Men weet dat Philippe Ie Bel in 1301 het College der XXXIX afschafte en het verving door een College van 26 dat jaarlijks gekozen werd. In een officieel register dat bewaard werd op de griffie van de Keure werden de namen opgeschreven van de verkozen schepenen. Nu waren er particulieren die deze lijsten overschreven en zelf een soort van dagboek bijhielden waarin zij de meest markante gebeurtenissen in de stad optekenden: een opstand, de intrede van een vorst of... een strenge winter. Sommige deden dat voor zichzelf en hun familie, anderen met de bedoeling dat dit een ruimer publiek zou bereiken. Van deze geschriften, die geklasseerd worden onder de benaming "memorieboeken" bezit Gent een unieke verzameling die tot hiertoe nog niet zo grondig werd bestudeerd. Men kan zich immers heel wat vragen stellen over deze handschriften. Wie waren die mensen die dergelijke memorieboeken opstelden, wat was hun binding met de stad, in hoeverre zijn deze notities betrouwbaar, wat werd er verzwegen of verdraaid? Het ontcijferen van die oude handschriften, het onderling vergelijken van de gegevens die er in bevat zijn, het toetsen aan gekende feiten, het vormen van een opinie over hun waarde vergde een jarenlange studie. Het resultaat daarvan kunnen wij nu lezen in de 390 bladzijden tellende "Verhandelingen". Gemakkelijk voor ons, niet? Het kan niet anders of dit is een boek dat iedere Gentse heemkundige sterk moet interesseren. Het kost 700 fr. Maar slimmeriken laten zich lid maken van de M.G.O.G. door 750 fr. over te schrijven op Rekening Nr. 000-0370680-43. Zij krijgen dan ook nog de "Handelingen" die normaal 850 fr. kosten. Het is dit jaar 200 jaar geleden dat de Boerenkrijg begon. Men kan zich voorstellen dat er in de loop der tijden heel wat gepubliceerd werd over deze gebeurtenis. Voor iemand die geĂŻnteresseerd is in dit onderwerp toch wel een enorm groot probleem om zijn weg te vinden naar al die publicaties. Maar dat is nu stukken gemakkelijker geworden, want een ploeg van de Vakgroep Nieuwste Geschiedenis van de Universiteit heeft daar een studie over gemaakt en het resultaat ervan gepubliceerd onder de titel "De Boerenkrijg. Bibliografie van de fictie- en de non-fictieliteratuur". Daarin vindt men de auteur, de titel, de uitgever, het jaar van publicatie en het aantal bladzijden van niet minder dan 869 publicaties. (!) Een onmisbaar instrument voor iemand die geĂŻnteresseerd is in deze materie. Formaat 20,5 x 29,5 cm. - 105 bladzijden. Te bekomen in de Universiteit, Vakgroep Nieuwste Geschiedenis - Elandijnberg 2 (5e Verdieping). Prijs 250 fr. Wie 300 fr. stort op Rekening Nr. 001-1889724-46 van het Centrum voor Geschiedenis te Gent, ontvangt het boek thuis besteld. 223


In "Oost-Vlaamse Zanten" 1997- N°4 staan 2 artikels die onze lezers kunnen interesseren. Beatrix Baillieul heeft het over de "Portrettengalerij van de Gentse Schuttersmaatschappij Willem Teil". In die maatschappij die gesticht werd in 1825 werd er geschoten met de kleine kruisboog. Bijna een eeuw werd deze discipline beoefend. Kort na de Eerste Wereldoorlog werd het lokaal in de Bagattenstraat (denk aan de Willem Tellstraat) verkocht. De maatschappij bleef bestaan, maar er werd overgeschakeld op het bolspel in het lokaal "De Toren" op het pleintje aan Seles Kestkerk. Ze verdween geluidloos in duistere omstandigheden na de Tweede Wereldoorlog. Het was in deze maatschappij een traditie aan de voorzitter een geschilderd portret aan te bieden. Een 10-tal van deze portretten is bewaard gebleven en hangen nu in de schietzaal van de St-Rochusgilde in de St-Pietersabdij. In dit artikel vindt men de foto's van deze voorzitters met een korte biografie. Ook enkele kunstenaars die deze portretten schilderden worden besproken, zoals Jean Vander Plaetsen, Joseph Pauwels, Ferdinand Willaert en Leonard DeBuck. Een ander artikel, van de hand van Roza De Vriendt, behandelt "Feest en Rouw achter de Porseleinkaart". Er zijn heel wat interessante, weinig of niet bekende inlichtingen te vinden over enkele 19e eeuwse Gentse figuren, zoals de vitriool- en textielfabrikant Frans Ciaes-De Cock en de gebroeders De Cock, de machtigste reders van BelgiÍ die 20 zeeschepen bezaten en het prachtig hotel op de Nederkouter bewoonden waarvan een deellater het "Institut de Gand" zou worden. "Waar is de Tijd?"- Deel6: "1350 jaar Gentenaars en hun huizen". Weer de moeite waard. Meer dan 50 prachtige foto's, waarvan heel wat van het verdwenen schilderachtig Gent. De kwaliteit van deze oude foto's is merkwaardig. Pro memorie: 160 fr. bij de dagbladhandelaars. Onlangs verscheen de nieuwe Hotel- en Restaurantgids van Gent. Daarin vindt men de inlichtingen over een 25-tal hotels en meer dan 200 restaurants. Voor iemand die geld heeft moet men in Gent geen honger lijden. Deze gids begint met een korte geschiedenis van Gent ten bate van de toeristen. En wat kunnen wij daar tot onze grote verbazing in lezen? "De bijnaam van de Gentenaars, de "stroppendragers", houden zij over aan de openbare vernedering van alle Gentse hoogwaardigheidsbekleders die op bevel van de keizer blootsvoets en met een strop rond de hals een stadsrondgang moesten maken." 224


Wij zouden graag vernemen wie al die hoogwaardigheidsbekleders waren die hier met een strop rond de hals moesten rondlopen. Zou het geen goed idee zijn dergelijke teksten te laten opstellen door mensen die een klein beetje vertrouwd zijn met de geschiedenis van onze stad?

H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Van Mevrouw Denise Hebhelinek ontvingen wij een reactie op de vraag van de heer Eddy Levis nopens handelszaken die de Gentse taal gebruiken als blikvanger, aandachtstrekker (Gh . T. 1998- N° 2 - p. 107). Zij schrijft ons: onze wasserij heeft dit jaar een opgemerkte beschildering laten aanbrengen op haar bestelwagen. Op de foto hieronder kan men inderdaad zien dat het hier wel gaat om een "Wasscherije".

Zij zit zelf ook met de volgende vraag, en dit naar aanleiding van het artikel "St-Martinuskerk". Als kind hoorde ik steeds spreken van "de schieve toren van Ekkergem". Daarbij werd verteld dat de bouwmeester uit wanhoop zelfmoord zou gepleegd hebben. Wat is daar van waar? 225


Vraag van de heer Hugo Collumbien: Men heeft het altijd over de Vijf Windgaten: Vijf Windgatenbrug, -poort, -straat. Maar ik heb nog nooit een afbeelding gezien waarop er 5 windgaten te bespeuren vielen, altijd 4. Ook op het Panoramisch zicht van 1534 zijn er duidelijk 4 windgaten te zien. Waar is dat Se gebleven? Is het er ooit geweest?

LEZERS SCHRUVEN ONS In aansluiting met wat de heer Roger Spilthoorn schreef in Gh. T. 1998 - N° 2 - p. 110, ontvingen wij van de heer Victor Antheunis het volgend schrijven: Aangaande de Stedelijke Lagere Hoofdschool-Begijnhofplein- Dr. Decroly! Over Emiel Langui die daar toen leraar was kan ik het volgende mededelen: hij was waarschijnlijk van geboorte van de Brusselsepoortstraat (Keizerpoort). Bij de bevrijding van Gent in september 1944, was hij Majoor Jim van de Witte Brigade. Hij was de zoon van caféhouder "Tseef Langui", schuins over de Krevelstraat, juist naast een klein beluik (citeetje) die nu bijna gans is ingenomen door het auto-elektriciteitsbedrijf "TACOEN". Het deurtje van het beluik is nog altijd zichtbaar. Zijn vader is ook nog buitensmijter geweest in de dancing "De Witte Bol" aan de Keizerpoort in de jaren twintig. Het was daar trouwens in die tijd een soldatenbuurt door de nabijheid' van de de Hollainkazeme. Na de bevrijding is het de dancing "Novelty" geworden van de toenmalige eigenaar Georges De Booser. Emiel Langui was op 't laatst van zijn loopbaan aankoper van kunstwerken voor de Belgische Staat. Dit is allemaal gezegd geweest in het vroegere TV-programma "Ten Huize van" door Prof. Florquin op het einde van de zestiger jaren. Mijn vader Firmin Antheunis en een zekere Jozef Tondeleir waren er mede bevriend in hun jonge jaren ± 1920. Het waren leeftijdsgenoten. Jozef Tondeleir, de laatste overlevende van die generatie aan de Keizerpoort, was toen zeeman op de grote vaart. Hij is overleden op het einde van 1981. Hij was toen 80 jaar. Hij was ook de laatste overlevende die in dat klein "Beluik" heeft gewoond. Ik ben er trouwens ook geboren in 1923. Misschien kan het Mr. Spilthoom interesseren wat er van een oud leraar is geworden nadien.

226


OUDE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Volgende losse nummers en volledige jaargangen zijn verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. 1973 nrs. 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996

3-11-12 1 2-3-4-5-6 2-3-4-5-6 1-2-3-4-5 1-2-3-4-5 1-2-3-5-6 1-3-4-5-6 2-3-4-5-6-Bijl. 1-2-4-5-6 1-2-4-5-6 1-2-3-4-5 1-2-3-5-6 1-2-4-5-6 1-2-3-5-6 1-2-3-5-6 1-3-4-5 1-3-4-6 1-2-4-5-6 1-3-4-5-6 1-2-3-5-6 1-3-4-5-6 1-2-4-5-6

Vol I. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Vol I. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Vol I. Voll.

Prijs per afzonderlijk nummer: 70 fr. Prijs per volledige jaargang: 400 fr. Deze kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het Documentatiecentrum (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Is eveneens te koop in het Documentatiecentrum of via onze postrekening: - boek "Dat was een tijd!" door John Flanders- 900 fr. Bij verzending 155 fr.bij te betalen. - plattegrond van de stad Gent door B.J. Saurel (1841). Getrouwe copie van het origineel - 120 fr. Plattegronden kunnen niet verzonden worden per post. 227


DIT BESTAAT NIET MEER

De Houtleie met het Alexianenklooster rond 1870.

De Houtleie met de Turrebrug in 1900. Copyright A. C.L. Foto W 35358.

228


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 27e jaargang- nr. 5 15 september 1998

INHOUD - In Memoriam Ronald De Buck. - Ronald De Buck: De Brabantse Omwenteling in de Gazette van Gend (1789-1790). Vervolg. - Paul Bergmans: Inventaire ArchĂŠologique: De Zegel van het St-Jacobsgodshuis. - David Maes: Het Gents Kerkepad. (Vervolg). De Kristuskoningkerk - Rerum Novarumplein. Sint-Vincentius aPaulokerk- MaĂŻsstraat. - W.L. Braeckman: Een foltertuig uit de Brabantse Omwenteling. - Eddy Levis: 't Gents spant de Kruune. "Kust nu mijn kloefen". - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 8-9-10-11-12 April. - Paul Huys: "Het rode sprietoog van een decoratie" of de kunst van het vertalen. - Ladewijk De Vriese: De Memme van Menheere Mestdagh. - Aanwinsten van het Documentatiecentrum ( 1993-1997). Selectie van Gentse onderwerpen. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Dit bestaat niet meer.

229

230

231 247

249 252 254 258 261 262 268 270 273 275 278


IN MEMORIAM RONALD DE BUCK 0

Gent 29-12-1949

t Gent 04-05-1998 Onze Kring werd opnieuw getroffen door het plotseling verdwijnen van een van zijn meest actieve leden. Een zeer pijnlijk en quasi onherstelbaar verlies. Het is al meer dan I 0 jaar geleden dat een gelukkig toeval Ronald De Buck in contact bracht met onze Kring en onmiddellijk bleek dat wij een uitstekende aanwinst gedaan hadden . Deze Gentenaar in hart en nieren was gefascineerd door de geschiedenis van onze stad en was geïnteresseerd in alle aspecten ervan. Wij hebben de indruk dat de totaliteit van zijn vrije tijd opging in de studie van het Gents verleden. Gelukkig voor ons was deze zeer actieve vorser steeds bereid anderen te laten delen in de resultaten van zijn opzoekingen. ' - - - - = - - - " - - - - ' Het kon niet missen dat zo iemand een vaste medewerker zou worden van "Ghendtsche Tydinghen". Zijn inzet voor onze Kring zorgde er voor dat hij na enkele jaren reeds opgenomen werd in de Raad van Beheer. Zijn graag gelezen artikels getuigden steeds van degelijk wetenschappelijk opzoekingswerk en zijn boek over de Wijnhandel in Gent en de ontstaansgeschiedenis van onze stad verwekte sensatie, want hij drong steeds door tot de kern van de zaak, verzamelde moeizaam zo veel mogelijk feiten , legde er het onderling verband tussen en trok er de gepaste conclusies uit. Het interessante was ook dat hij aspecten behandelde waar anderen, voor hem, niet aan gedacht hadden. Eén voorbeeld: toen het Groot Kanon in 1578 terug van Oudenaarde kwam, werd het geladen op een schip en aan wal gezet aan het Kuipgat Vandaar werd het met behulp "van wel 30 paarden" naar de Wannekensaerde getrokken. Waarom al die moeite? Waarom niet gewoon doorvaren naar de plaats van bestemming? Niemand stelde zich die vraag, hij wèl. Dit hield verband met het gebrek aan bevaarbaarheid van de Leie op dit tracé. Zijn heengaan is een groot verlies , niet alleen voor onze Kring , maar voor de Heemkunde in het algemeen: hij was pas 48 jaar oud en had nog enorm veel kunnen presteren. Helaas, het lot heeft er anders over beslist. Een medewerker die wij zullen blijven missen!

230


DE BRABANTSE OMWENTELING IN DE GAZETTE VAN GEND (1789-1790) (Vervolg) Gend, den 19. November 1789. Volgens verscheyde ingekomene berichten zouden'er vele van de moorddadige Bezettinge, die in den nacht tusschen de 16. en 17. dezer uyt ons Kasteel was gevlucht, op zommige P[a]rochien ontrent deze Stad, ende wel bezonderlyk langs den kant van Lokeren, alwaer zy hun hadden verspreyd, door de Landsluyden aengerand en ten deele gedood, gequetst, ofte verjaegd zyn. Wegens het innemen der Stad Brugge door ons Patriotisch Leger heeft men de volgende bezonderheden ontfangen door eenen Brief van den 18. dezer: "Gisteren ontrent dry uren zyn de Patrioten met al hunne Magt getrokken nae het Quartier van de Keyzerlyke Troupen, die hun op den tyd van min als twee uren hebben overgegeven met verlies van maer eenen doodenen weynige gequetste, waer tegen van de Patrioten ook maer eenen Man gesneuveld en twee gewond zyn. Naerdat deze laeste het geheel Quartier hadden doorzocht, hebben zy de Soldaten daer uyt geleyd nae de Kloosters, nae het Stadhuis en nae het Landhuys van den [Brugse] Vryen alwaer zy tot noch toe opgehouden worden; den Kapiteyn is' er triumph-gewys uytgehaeld in eene Koetse, bespannen met zes peirden en voorgereden door blaezende Postilloos [postrijders]. Om de onheylen te voorkomen, hebben de Patrioten alle de straeten met Wachten bezet, zoo dat alles tot noch toe in ruste is". Heden verneemt men, dat Oostende en Nieuport door de Keyzerlyke Troupen ontruymd zyn. 's Gravenhage, den 21. November 1789. Het [Oostenrijks] Gouvernement van Brussel aen de Staeten-Generael [van Nederland], onder andere, verzocht hebbende, om den Heer Hendrik vander Noot te doen arresteeren, hebben Hunne Hoogmogende aenstonds een Besluyt genomen, waer in Zy aenmerken: "Dat den gemelden Heer [vander Noot] by Hun [de Nederlandse Staeten-Generael] geene bezondere bescherminge geniet, en dat het Manifest, door hem onderteekend, noyt officiĂŤelyk t'hunder Vergaderinge is gebragt; dat de constitutionele vryheyd der [Nederlandse] Republique medebrengt, dat een ider, die zig de borgerlyke maetschappye niet onweirdig maekt, aldaer de beschermingederWetten moet genieten" [... ][Nederland wil vander Noot dus niet arresteren!] Gend, den 21. November 1789. Zoo aenstonds door eenen buytengewoonen Courier ontfangen wy de zekere tydinge, dat de Stad Doornyk zig heeft vervoegt aen het CommittĂŠ van de 231


vereenigde Nederlanden [te Breda], en dat alle de Leden den Eed van Getrouwigheyd hebben afgeleyt. Men heeft de Wapens afgetrokken van den voorigen Souvereyn, om de hunne aldaer te plaetsen. VERVOLG DER GRAUWELDADEN DER KEYZERLYKE SOLDATEN [in Gent]. Willen voorctsgaan met op te haelen alle hunne vreedheden, is deze verduysteren ende verminderen; want deze zyn zoo menigvuldig en onmenschelyk, dat zy overtreffen alles het gene de ontaerdheyd der Barbarsche Volkeren heeft konnen uytvinden, om het menschelyk Geslacht te onteeren ende te vernielen. Daer vinden wy eenen Man ende Vrouwe te samen gebonden aen het vuur verbrand; dan hooren wy met de bitterste zuchten klaegen 60. gevangene Borgers, de welke getuygen, dat men hun onder de schrikkelykste dreygementen dagelyks heeft gevoed in het [Spanjaarden]Kasteel en in de Casemen met twee onçen bedorven brood en een weynig water, dusdanig, dat zekeren voornaemen Heer zyne eygene excrementen [ontlasting], om zyn leven te behouden, heeft moeten nemen. Hier zien wy verbrandde huyzen verkeerd in bordeelen, alwaer volgens de geloofbaerste getuygenissen, terwylen deze uytliepen tot branden en plonderen, de andere bezig waeren met de grauwzaemste schelmstukken te bedryven. Meer als veertig Vrouwen ende Dochters hebben zy schandelyk onteert, zommige zelfs in het aenschyn van hunne Mans ende Ouders, de welke zy met de wapens op de borst getuygen deden zyn van hunne ongehoorde mishandelingen. Langs eenen anderen kant zien wy hun schenden onze Kerken ende heylige Vaten, ende duyzend andere buytenspoorigheden bedryven. Ik wil niet zeggen hoe verscheyde Officieren zelfs aenleyders zyn geweest der boosheden van hunne Soldaten. Ik zal niet noemen eenen Chapuis, van het Regiment van Clairfayt, den welken voorging in de plooderingen der huyzen. Ik zwyge eenen Po lus, van het zelve Regiment, den welken tusschen de vreedste lasteringen eenen Man heeft gedrongen op eene gloeyende stove. Het is te weynig te zeggen, dat men uyt de zakken ende huyzen der Officieren zelfs gestolene Goederen met getuygen heeft gevonden. Zyn'er verraeders geweest ende brandstichters, wy hebben gevonden Verlossers ende Verdedigers van ons Vaderland. Onder deze hebben uytgemunt den Heer d' Avennes, Majoor ende Leyssens, Kapiteyn, de welke ten tyde der helegeringe van Gend hunne Soldaten als de kloekste Helden met dapperheyd ende krachtige woorden tot den stryd hebben aengemoedigt. Den Kolonel van der Meersch, den welken met zyne gewoonelyke behendigheyd zyne KrygsWerkingen voordzet, heeft tot ons gestiert [gestuurd] de volgende Heeren: den Kolonel Graeve de Rosier, den Lieutenant-Kolonel ..... [niet ingevuld]. Ten laesten den Nederlandsehen Leeuw heeft de Laurieren van hunne stammen gerukt; wy zien herleven den geest der oude Belgen, de kloekste der Gaulen [GalliÍrs]; het bloed, dat zy eertyds met zulke kloekmoedigheyd hebben vergoten, is wedergeloopen in hunne aderen, ende bereyd voor hunnen GodsDienst en Vryheden, de aerde wederom te besproeyen. Gisteren is alhier met 232


Trompet gedaen de volgende Afkondinge: "Door Ordre van het CommittéGenerael [hoofdcomite1, geëtablisseerd [gesticht en gevestigd] binnen de Stad Gend, worden d'Heeren van het Magistraet der zelve Stad verzocht van te doen publiceeren het naervolgende: Van aen twee Commissarissen, door het Magistraet gecommitteerd, te doen overbrengen eene pertinente ende geïndividuëerde Lyste door de Dekens van de respective Gebuerten, ende hun assureeren, dat de Schaeden ende Plonderingen, die zy hebben geleden 't zynen tyde aen hun zullen worden voldaen ende geïndemniseert, emmers gelyk d'Heeren zullen meynen te behooren. Actum den 20. November 1789. Het Magistraet van beyde de [schepen]Banken heeft heden aen de Gemeynte ofte Collatie der Stad Gend den volgenden Eed gedaen: "Ik in myne qualiteyt van ... belove ende zweire de Stad van Gend ende de Natie van diere Getrouwigheyd, gelyk aen mynen voorigen Souvereyn". Ond[erteken]t G.B.A. Schellekens, als Greffier van het vereenigd Committé der Nederlanden. Brussel, den 21. November 1789. Heden ontfangen wy de aengenaeme tydinge, dat de Keyzerlyke Troupen de Stad Bergen in Henegauw hebben ontruymt, en langs Flienes hunnen doortocht nae Naemen hebben genomen. Gend, den 26. November 1789. Eergisteren heeft men met de stichtendste godvruchtigheyd, onder den toeloop van eene ontelbaere menigte Menschen van alderleyen staet, door de zeven Broederschappen van de Berechtinge processi-gewys uyt onze Kathedrale Kerke teruggehaelt het alderheyligste Sacrament, met het welk men over eenige dagen, niet zonder gevaer, was gevlucht uyt de Parochiale Kerke van H.Kerst, ten tyde, dat de godelooze Soldaten ontrent die Kerke alle hunne ongehoorde grouwelykheden bedreeven. Gisteren morgen om thien uren en half is in onze Kathedrale Kerke door onzen Eerweirdigsten Heer Bisschop eene pontificale Misse gecelebreerd, om van den Hemel de volherdinge van voorspoed en zegen over de Vaderlandsche Wapenen af te smeeken, by welke alle de Staf-Officieren van onze Patriotische Bezettinge, de Hoogmogende Reeren Staeten en den Raed van Vlaenderen, de verscheyde Committés en de Magistraeten der beyde [schepen]Banken, met eene ontelbaere menigte Volks tegenwoordig waeren. Eene welgeschikte Redenvoeringe, betrekkelyk tot de tyds-omstandigheden, wierd uytgegalmt door den Heer de Bast, Pastor van S. Nicolaes en Kanonik van S. Pharaïldis; naer de Misse wierd het Heylig der Heyligen door den Eerweirdigsten Heer Bisschop door de voomaemste Straeten der Stad gedraegen, voorgegaen door alle de biddende Ordres, door de 233


Monikken der Abdyen van S. Pieters, Baudeloo en Waerschoot, benevens den geheelen ClergĂŠ, en gevolgd door de boven-genoemde Staf-Officieren en andere gezeyde Amptenaeren; de Processie wierd gesloten door een Detachement Voet- en Peirde-Volk van onze Vaderlandsche Krygs-Benden. De godvruchtigheyd by deze gelegendheyd was ongemeyn groot onder alle de classen der Borgers. Dagelyks worden'er in verscheyde andere Kerken deze Stad insgelyks plechtige Missen gezongen, om den Almogenden te bedanken over onze gelukkige verlossinge en om zyne voordere bescherminge af te smeeken, waer by den toeloop des Volks overgroot en de godvruchtigheyd algemeyn is. Voorders worden'er alom Missen van Requiem gezongen voor de ruste der Zielen van de gene, die in de verdedinge des Vaderlands het leven hebben verloren, ofte die de ongelukkige slachtoffers zyn geweest van de woede en vreedheyd der Keyzerlyke Soldaten. Onzen Eerweirdigsten Heer Bisschop heeft door een Mandement van den 24. dezer openbaere Gebeden ingestelt, om de hulpe en bystand van den Almogenden en de wederkeeringe van eenen gelukkigen en langdungen vrede te bekomen; welke openbaere Gebeden gisteren zyn begonst met de solemneele Misse en algemeyne Processie in onze Kathedrale Kerke, gelyk hier boven is gezeyd, en op de zelve wyze dagelyks zullen voordgezet worden in de Parochiale Kerken dezer Stad, in de Collegiale van S. Pharai1dis, en in alle de andere Parochiale Kerken van het Bisdom van Gend. Onze Stad word niet alleen gestelt in den besten staet van tegenweir [verweer], maer krielt [krioelt] van Troupen en gewapende Patrioten; de Wervingen van de Stad en de Provincie hebben alhier eenen gewenschten tiytval door den algemeynen iver voor de verlossinge ende bescherminge van ons verdrukt Vaderland. Men is bezig met gelyke Wervingen te doen op de alderbeste conditien binnen alle de voordere Steden en alom ten platten Lande; men krygt ook Oorlogs-Voorraed van verscheyde kanten, zoo dat binnen korte dagen de Provincie voorzien zal zyn van een talryk Leger om haer tegen alle aenvallen behoorlyk te konnen verdedigen. Luyk, den 27. November 1789. Alle onze [Luikse] geschillen zyn vereffend, dewyl den Koning van Pruyssen ons [Luikenaars] recht heeft gedaen. Gisteren is alhier [te Luik] eenen Expressen aengekomen met het Decreet, ten zeiven dage door den gevolmagtigden Pruyssischen Minister van Dohm in de Kanoniksdye vanS. Elizabeth geteekend, en volgens het welk onze [Luikse] Borgerye het recht zal hebben, om het Magistraet te verkiezen, gelyk zy voor het jaer 1684. heeft gehad. Alle de voorwaerden zyn alhier met genoegen aengenomen, en morgen worden de Pruyssische binnen deze Stad [Luik] verwacht, niet als vyanden maer als vrienden, want de Milice en de gansche Borgerye zullen hun met alle eereteekenen te gemoet trekken en inhaelen. Deze geheele Stad [Luik] is in volle vreugd. 234


Parys, den 29. November 1789. [... ] Gisteren heeft den Heer [Joseph-lgnace] Guillotin [1738-1814] voorgestelt, dat men by de reeds gedecreteerde provisioneele hervorminge van de criminele Rechtspleginge zoude voegen eene gelykstellinge van de Plichtige [dader van een misdrijf] van allen rang en staet, eneene gelyke straffe voor alle de misdaeden, die de dood verdienen, te weten de onthoofdinge, niet door eenen Scherprechter [beul], welkers bedieningen in het midden der menschen zoo veel afschrik en zoo groote verergenisse zyn, maer door een Werktuyg [de guillotine ofvalbijl], het welk van zelfs in beweginge zoude gestelt worden; [ ...]

Gend, den 30. November 1789. OfficiĂŤelen Uyttrek van eenen Brief, raekende het veroveren van Diest stormenderhand, door den Generael van der Mersch gezonden aen de Staeten van Braband tot Breda, en van daer aen ons CommittĂŠ-Generael tot Gend toegekomen, gedagteekend den 24. dezer, om elf uren 's avonds. "Mynheeren, Ik hebbe d'eere UE. [U edelen] kenbaer te maeken, dat ik ootrent thien uren's morgens van Geel nae de kant van Diest opgetrokken zynde, (het welk ik niet vroeger hebbe konnen doen, doordien alle de Bruggen tusschen Geel, Westerloo en Verle waeren afgebroken,) en niet geraedig gevonden hebbende eenig Volk te waegen voor het Kasteel van Westerloo, alwaer de Brugge insgelyks was afgebroken, het besluyt hebbe genomen, om recht nae Diest te trekken, en naer eene vertraeginge, veroorzaakt door het herstellen van de Brugge van Ender, ben ik maer om vyf uren naer middag voor Diest gekomen. Tot dien tyd quamen alle de berichten over-een, dat de Vyandlyke Troupen aldaer uytmaekten een getal van 300. Mannen, de Dragonders daer onder begrepen, met een stuk Kanon, onder de bevelen van den Major Broeta, van wie ik onderweg eenen Brief hebbe onderschept aen den Commandant van Westerloo, door welken hy hem kennisse gaf, dat hy' er den hevigsten wederstand wilde doen. Dewyl ik my alsdan eene kleyne halve myle van Diest bevond, en dat ik geenen middel zag, om my op eene eerlyke wyze uyt de zaeke te wikkelen, zonder de Plaetse aen te tasten, dede ik myne Troupen in twee colomnen optrekken, ten hoofde hebbende myne Artillerie, die eene uytnemende dapperheyd betoonde, en daer achter myne Voor-Hoede. Ik dede eerst de Antwerpsche Poorte aentasten door myne rechte[r] colomne, terwyl de slinke[r] bestemd was, om de Schassche Poorte te bespringen, ten eynde den Vyand in het binnenste van de Stad [Diest] in verlegendheyd te brengen. Myne eerste kanon-tcbeuten op de 235


Antwerpsche Poorte wierden beantwoord door eenige scheuten op myne beyde colomnen, doch zonder de minste uytwerkinge. Naer eenige voordere welbestierde [we/gerichte] scheuten op de gemelde Poorte, wierd de zelve ingedrongen, terwyl een deel van de Troupen door de wallen op de vesten klom; ik stelde my aen het hoofd van de zelve colomne en trok recht nae de groote Merkt, op welke stoute beweginge den Vyand eenen hevigen wederstand poogde te doen; daer wierden op de groote Merkt en op verscheyde andere plaetsen verscheyde kanon- en snaphaen-scheuten [snaphaen=geweer] gegeven, maer men liet aen den Vyand geenen tyd van bedunken, en hy wierd zoo spoedig achtervolgt, dat hy het besluyt nam tot den aftocht, ofte, om beter te zeggen, tot eene schandelyke vlucht. Op het bericht, het welk door alle de Borgers wierd gegeven, dat den Vyand zig met zyn stuk Kanon had vertrokken nae den kant van de Lovensche Poorte, volgde ik hem van nae-by, maer alswanneer ik aldaer quam, konde ik my maer meester rnaeken van de KrygsBehoeften, Vuur-Kisten en van de Trek-Peirden, dewyl het Kanon langs de Poorte van Scherpenheuvel was gevlucht; ik begaf my nochtans voorder in aentocht met ontrent 400. Mannen om het zelve te overmeesteren, maer de wyl den Vyand in dien tusschen-tyd op eenen merkelyken afstand voor myne Troupe was geraekt, konde ik niet anders bemagtigen als alle zyne voordere Krygs-Behoeften, boven welke noch eene groote menigte Wapenen in onze handen is gevallen. Ons verlies bestaet in twee doode en eenige gequetste; en van den Vyand zyn'er vier Mannen gesneuveld, vele gewond en zeventhien Krygs-Gevangene gemaekt, zonder te rekenen de gene, die wy noch in verborgene plaetsen zullen ontdekken. Den aftocht des Vyands is eenen van de verwerdste [verwardste] geweest, en ik en myne Troupen hebben de voldoeninge van openelyk te mogen zeggen, dat wy eene Stad met eere hebben weten te verdedigen, en dat wy ons ook met eere hebben weten meester te rnaeken van eene Stad, die bequaem was, om eenen dapperen wederstand te konnen bieden. Ik zal de eere hebben van UE. morgen verslag te doen van de Officieren, Onder-Officieren en Soldaten die hebben uytgemunt; ondertusschen kan ik niet naerlaeten te melden, dat onder de zelve bezonderlyk behoort den gequetsten Heer de Landes, Officier van de Artillerie, alsmede mynen Adjudant Pasteels en mynen Quartier-Meester van Weverberg. Ik zal de eere hebben UE. een naeder verhael mede te deylen. Ik verwachte met ongeduld tydingen uyt Vlaenderen, en ik bidde UE. van deze te doen toekomen aen de dappere Gentenaers, aen wie myne beweginge, zoo ik geloove, van eenig nut zal zyn. Ik hebbe d'eere &c. Ond[erteken]dt vander Mersch Lieut[enant] Generael." Van wegen het CommittĂŠ-Generael der vereenigde Nederlanden, geĂŤtablisseerd [gesticht en gevestigd] binnen de Stad Gend, laet men weten, dat alle 236


waere Vaderlanders, van intentie zynde Dienst te nemen onder de Nationale op te [rechten] Corpsen Troupen Voetvolk voor de Provincie van Vlaenderen, aenzocht worden van zig te addresseeren in de Herberge het gouden HoofdlO nevens S. Nicolaes Kerke op de Koom-Merkt, en in het Cathuysers-Klooster binnen deze Stad Gend, alwaer hun de Conditien der Kleedinge, Logement en Solde zullen worden voorgehouden. Actum in ons CommittĂŠ-Generael den 29. November 1789. Brugge, den 29. November 1789. Dezen morgen om negen uren begoost den Beyaerd te spelen; om thien uren begoost eene Hoog-Missein groot musicq, die pontificalyk gecelebreert wierd door onzen Eerweirdigsten Heer Bisschop; naer het eyndigen der zelve is men eerbiediglyk gaen uythaelen het H. Bloed ons Heere, om de solemneele Processie te vergezelschappen, de welke quart naer elf uren is uytgetrokken, voorgegaen zynde door de Kinderen der gewezene Academie-Militaire, (nu onder de bescherminge van het CommittĂŠ dezer Stad [Brugge]) gekleed met de Vaderlandsche Uniforme; alsdan volgden de beyde arme Stede-Scholen, benevens alle de Ambachten en Neiringen daer naer alle de Kloosters en Abdyen benevens alle de Parochiale Kerken dezer Stad [Brugge], als ook twee gemyterde Prelaeten en onzen Heer Bisschop voorzeyd, gevolgd door het H. Bloed. Hier naer quamen de dry Collegien, te weten van de Stad [Brugge], van het Land van den Vryen en van het Proossche; alsdan verscheeoen onze dry Hoofd-Gildens, 1. het gene van S. Joris in roode Uniforme met wit omzet, 2. het gene van S. Sebastiaen in het groen met rood omzet, 3. het gene vanS. Miehiel in het hemelseh-blauw met wit omzet; eyndelinge volgde een aiderschoonste Escadron Ruyterye van Volontaire, gezeten op kostelyke Peirden en gekleed met zwarte laeken-kleederen met geele boorden omzet, daer onder eenen rooden gilet en eene geele broek, op het hoofd eene hussaren-mutse, en op zyde eenen grooten sabre; deze Processie is gesloten geworden door een Piquet gewapende Vaderlanders, en gevolgd door eene ontelbaere menigte Volks. Alles is gerust alhier, en alle menschen zyn, niettegenstaende het straf weder, om te meest genegen, om geduriglyk op de wacht te gaen, met een woord, zy zyn onvermoeyelyk. Den Bid-Dag ten voordele van de Vaderlandsche Wapens is sedert eenige dagen ingesteld en zal doeren tot den 20. der toekomende maend. Gend, den 2 December 1789. Zoo aenstonds ontvangen wy de zekere tydinge, dat de Stad Namen den 30. laestleden ten twee uren 's nachts door de Vaderlandsche Troupen is veroverd, waer van par naeste de voordere omstandigheden zullen mede-gedeylt worden. 237


Ten tweeden: _door eenen Expressen van Antwerpen word ons voor zeker gemeld, dat de Oostenryksche Soldaten tegen hunne Overste zyn opgestaen, twaelf alreede hebben gedood, eenige stukken grof Geschut in de Wallen hebben geworpen, en voor de Borgers het Kasteel hebben geopent. Onzen Eerweirdigsten Heer Bisschop, acht nemende op de begaefdheden en bewezene Diensten, bezonderlyk in deze tyds-omstandigheden, van den Heer de Bast, Pastor vanS. Nicolaes en Kanonik van S. Pharai1dis, heeft hem gisteren tot Examinator Synodalis van zyn Bisdom benoemt. Voorleden maendag is door Edele ende Notabie van de Collatie dezer Stad Gend, tot dies geauthoriseerd door de Staeten van Vlaenderen, vernieuwd het Magistraet der zelve Stad [Gent], als volgt: Schepenen van der Keure 1. M'her Emanuel-Joannes-Josephus Graeve Dellafaille, Heer der twee Steden ende Ambacht van Assenede en Eecloo &c. 2. M'her François-Bernard le Jeune, Ridder, Heer van Allegeershecque. 3. M'her Charles-Joseph-Antoine Rodriguez d'Evora y Vega, Marquis de Rodes, Baron van Eerleghem &c. 4. Jor. Charles-François-Joseph Piers de Walle &c. 5. Jor. Joannes de Potter. 6. Jor. Philippe de Neve. 7. Jor. Jacobus-Josephus Papeians, Heer van Eertbrugge. 8. Jor. Judocus Clemmen, Heer van Peteghem &c. 9. d'Heer ende Meester Hieronymus-Franciscus van de Poele, Liçentiaet in beyde de Rechten. 10. d'Heer ende Meester Jacques-Guillielmus Meyer, Liçentiaet in beyde de Rechten. 11. d'Heer ende Meester Joseph Jean Baptiste Reyniers, Liçentiaet in beyde de Rechten. 12. d'Heer Adriaen-Jacques Goethals. 13. d'Heer Joseph François de Bast. Schepenen van Gedeele 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Jor. Louis-Emanuel van Rockolfing, Heer van Nazareth. Jor. Jean-François Joseph Schoorman, Liçentiaet in beyde de Rechten. Jor. Guilliaume Pycke de ten Driessche. M'her Emanuel Graeve de Lichtervelde. Jor. Jean-Baptiste-Albert van den Cruyce, Liçentiaet in beyde de Rechten. Jor. Gaspard Borluut d'Hoogstraete. Jor. Emanuel-François Helias d'Huddeghem.

238


8. d' Heer ende Meester Charles van der Beke, Liçentiaet in beyde de Rechten. 9. d'Heer ende Meester François-Guilliaume de Naeyer, Liçentiaet in beyde de Rechten. 10. d'Heer ende Meester Jean-Louis Serlippens, Liçentiaet in beyde de Rechten. 11. d'Heer Balduinus-Jacobus van der Vennet. 12. d'Heer Charles Kerremans. 13. d'Heer Jean Charles Speelman. Zoals u ziet zijn weer alleen de adel, de Mijnheren en Jonkers (adellijke zonen die nog geen familiehoofd zijn) en de pseudo-adel, de Heren of sieurs, vertegenwoordigd in het revolutionaire nieuwe stadsbestuur. Geen spoor van een opsplitsing van de derde stand. Londen, den I. December 1789. De Depêches, die het Hof op nieuws heeft ootfangen van den Heer Ewart, onzen buytengewoonen Gezant te Berlyn, hebben aenleydinge gegeven tot verscheyde onderhandelingen tusschen onze Ministers. Men verzekert, dat den buytengewoonen Pruyssischen Gezant te Weenen aen het Roomsch-Keyzerlyk Hof heeft kennisse gegeven van het ontwerp der Verbintenisse, om de Onafhangelykheyd van de Nederlandsche Provinciën te handhaeven, met byvoeginge, dat Engeland en Holland, guarant zynde van het Tractaet van Barrière van 1709., hun verplicht vinden, om de Constitutie van Vlaenderen en Braband te beschermen, en dat zy gevolgendlyk alle de bepaelingen van het gemeld Tractaet, als eene onvermydelyke plicht, stiptelyk zullen doen onderhouden, en geenzins zullen konnen gedoogen, dat daer op de minste inbreuke gedaen worde. Weenen, den 7. December 1789. [... ]Van de Revolutie in de Nederlanden hoort men hier weynig spreken; want het is eenen toon, die geen aengenaem geluyd maekt [... ] Gend, den 7. December 1789. De tydinghe, die ons voorleden woensdagavond als zeker wierd aengebracht van de veroveringederStad Namen door de Vaderlandsche Troupen, is niet bevestigd geworden, maer is, zoo men sedert heeft vernomen, ontstaen uyt eene schermutselinge, die eenige Keyzerlyke Soldaten, uyt het Kasteel van Namen getrokken zynde, hebben gehad met een Detachement Patriotische Troupen, waer in van wederkanten maer weynig Volk is gebleven; welken 239


voorval, in den eersten oogenblik wat vergroot zynde, zekerlyk zal hebben doen gelooven, dat de overrompelinge van Namen daer op was gevolgd. Ten aenzien van het gene in den zeiven tyd door eenen Expressen van Antwerpen is gemeld geweest, word' er alleenelyk bevestigt, dat' er inderdaed onder de Oostenryksche Soldaten op het Kasteel aldaer een groot misnoegen is ontstaen wegens het bederven der Levens-Middelen, slechte betaelinge en anderzins, dat zy, onder elkanderen hand-gemeyn geworden zynde, twee van hunne Officieren gedood hebben, en dat' er twee stukken grof Geschut in de Wallen zyn geworpen. Voor het overig weet men, dat dit misnoegen noch aenhoud en zoo zeer toeneemt, dat' er dagelyks menigvuldige van de Keyzerlyke Soldaten van dien kant en van elders tot ons overloopen. Vrydag den 4. dezer zyn in onze [Vlaamse] Staeten-Kamer [te Gent op het stadhuis] verschenen een ige Gedeputeerde der Geaggregeerde van onze vier Confreriën [de vier Hoofdgilden], ten hoofde hebbende den Heer Procureur Hacquart, die uyt hunnen naem door eene zielroerende aenspraeke [toespraak] aen de Reeren Staeten van Vlaenderen onder andere heeft verklaert, dat zy bereyd waeren, om met den zeiven iver de veyligheyd dezer Stad [Gent] te handhaeven, gelyk' er in het jaer 1787. met zoo goed gevolg is gedaen geweest, en dat zy ten dien eynde belofden hun leven by dag ende nacht te pand te stellen; waer op den Heer Graeve d' Assenede, Voorschepenen dezer Stad [Gent], hem in handen heeft gegeven hunne voorige Vaendels onder de algemeyne toejuycchingen van de gansche Vergaderinge. Ipren, den 8. December 1789. Gisteren avond is, op bevel van het Vereenigd Committé der Nederlanden door de gemeynte dezer Stad [Ieper] veranderd des zelfs Magistraet; zulks staet successivelyk te geschieden in alle de Plaetsen van West-Vlaenderen. Gend, den 10. December 1789. Deze Hoofdstad [Gent], die den 13., 14., 15., en 16. November laestleden bedreygt wierd door de woede der Keyzerlyke Soldaten in eenen puynhoop geschoten te worden, en die door der: zelver ongehoorde Brandstichtingen en Planderingen eene schaede van ettelyke millioenen heeft onderstaen, heeft alsnu een alderlevendigste aenzicht door de menigte van Vremdelingen, die hun alhier nederzetten tot hunne veyligheyd, zoo wel als door de aenkomste van de menigvuldige schoone Manschap, die zig alhier ter verdedinge van het Vaderland komt aenbieden, en van welke men reeds een taemelyk Leger kan te been brengen, zonder te rekenen de Overloopers der Keyzerlyke Troupen, die dagelyks ten getalle van 30. à 40., en zomtyds meer, tot ons overkomen; het vereenigd Committé verzuymt niets voor de beste Regeltucht der geëngageer240


de en vrywillige Vaderlanders, als ook voor de verdedinge der Stad, welkers Poorten en Wallen met dobbele Wachten en genoegzaeme Schutteryen zyn bezet. Eergisteren is op de ingekomene hesehuldingen tot last van den Heer Jean Diericx, die alhier op den 13. November laestleden met de Brabandsche Patriotten was binnen-gekomen, eenen Krygs-Raed gehouden, door welken den zeiven Heer t' eenemael onschuldig is verklaerd wegens al het gene tegen hem is ingebragt. Men heeft de uyterste verwonderinge gezien in het Supplement N° 38. van het Nieuws-Blad van Herve, dat' er van wegen het Committé Patriotique van Gend (gelyk den Schryver het noemt) eenige Voorstellingen van Vrede zouden gedaen zyn, dewyl'er noyt daer op is gedacht; diesvolgens verzoekt en verrnaent men zeer emstelyk dien Schryver betere Correspondenten voor de inlandsche zaeken te kiezen, om zyne Lezers niet meer te misleyden, gelyk hy nu sedert eenigen tyd gedaen heeft door ongerymde nieuwigheden, die noyt de aendacht van weldunkende Lezers konnen verdienen. Gend, den 14. December 1789. Als voorleden donderdag ons Nieuwsblad onder de Persse was, zyn tot ons uyt Brussel overgekomen met hunne Wapenen 50. Soldaten van het Regiment van Z.E. den Graeve de Murray, medebrengende de Sleutels van de Vlaemsche Poorte; sedert dien zyn'er dagelyks in verscheyde stonden insgelyks met hunne Wapens aengekomen 50. Mannen te gelyk, van het Regiment van Murray voormeld en van het gene van den Prins de Ligne, benevens ontrent 60. Dragonders van het Regiment van den Graeve d' Arberg en eenige Soldaten van het Regiment van den Prins de Würtemberg, alle welke hun met de grootstevreugden genoegen nae het [Gentse] Stadhuys hebben begeven, 't zy om dienst onder onze Lands-Troupen te nemen, ofte om nae hunne GeboortePlaetsen te trekken, waer toe hun den vryen keus word gegeven. Hun getal beloopt reeds tot over de 1400. Mannen, en onder de zelve bevinden hun eenige Soldaten van het Regiment van Bender, die, misschien uyt nood medegekomen zynde, van de andere Overloopers worden verfoeyt, om hunne grouweldaeden, die zy by hunnen uyttocht uyt het [Spanjaarden]Kasteel dezer Stad [Gent] over vier weken hebben gepleegt. Den Generael-Major Baron de Kieyenberg heeft vrydag laestleden ten bywezen van alle de Staf-Officieren de algemeyne revuë gedaen over onze geheele Patriotische Bezettinge, bestaende in ruym 8000. Mannen, en den gemelden Generael heeft zyn genoegen betoont over de goede Order, schoone Manschap en algemeynen Iver der Vaderlandsche Soldaten. Hier op is gevolgd het eerste bevel aen deze Troupen, om hun tot het vertrek te verveirdigen, waer naer den daedelyken optocht eergisteren avond ten elf uren is geschied. De Voor-Hoede, aengevoerd door den Kapiteyn van Rossum, Zoon, bestond in 120. Mannen; achter deze volgde den Marquis de Rodriguez d'Evora y Vega met zyn uytgelezen Detachement Jagers ten 241


getalle van 150.; de groote Co1omne, bestaende in circa 2600. Mannen, had aen het hoofd den Generael-Major Kieyen berg, en wierd voorders aengevoert door den Kolonel Graeve de Rosières en door den Lieutenant-Kolonel de Polis; de Achter-Hoede van 300. Mannen was gecommandeerd door den Major d' Avaine. Deze verscheyde Corpsen voerden met hun 18. stukken Kanon, waer onder eenige achttien-ponders, benevens veel Bus-Kruyd en Voorraed-Wagens, alles op behoorlyken voet ingericht, en zeer dicht achter dit Leger-Corps volgden de Reeren Gedeputeerde der Staeten van Vlaenderen en Braband, verzeld door den Aumonier-Generael der Vlaemsche Krygs-Volkeren. Het gemeld Vaderlandsch Leger-Corps is by des zelfs aenkomste totAelst op eene aldertreffelykste wyze onthaeld geworden; de geheele Stad [Aalst] was verlicht, en de musicale Instrumenten, gemengd met een algemeyn vreugde-geroep, hebben genoegzaam doen gevoelen, hoe veel deel de Inwoonders van Aelst willen nemen in de reeds-behaelde Lauwer-Kranssen der vereenigde Brabanders en Vlaemingen. Gisteren morgen om negen uren is het geheel Vaderlandsch Leger-Corps van Aelst opgebroken en heeft zynen tocht met snelle schreden voordgezet nae Brussel, van waer men ten zeiven dage een Bericht heeft ontfangen, gedagteekend van den 12. dezer, inhoudende de voomaemste omstandigheden der veroveringe van die Stad [Brussel], zoo als hier volgt: "Gisteren ontrent vier uren naermiddag hebben 500. dappere Brusselsche Patrioten het Gevecht alhier durven aengaen tegen 6000. Mannen Keyzerlyke Troupen. Hunne eerste daed is geweest het gevangen nemen van de Wacht der Munte en van alle de Soldaten, die in zommige Kloosters gelogèerd waeren. Om zes uren trachtte den Generael d' Alton eenen Wapen-Stilstand te bekomen, die hem nochtans wierd afgeslagen, en om zeven uren quamen'er 800. Mannen van het Regiment van Bender uyt Aelst met twee stukken Kanon, die hun op de groote Merkt plaetsten; ontrent thien uren zond den Genernel d' Alton een sterk Detachement nae de Beneden-Stad, om met geweld te-rug te eysschen de gevangene Officieren en Soldaten, maer zulks was het teeken van een nieuw Gevecht, waer van den Zegerprael voor eeuwig in de gedachtenisse zal blyven, want het Detachement Keyzerlyke wierd verspreyd, en de Patrioten konden niet meer wederhouden worden; met hun kleyn getal slooten zy de groote Merkt af, en naer een zeer hardnekkig Gevecht en naer een alderschrikkelykste vuur, het welk van thien tot twaelf uren en half 's nachts duerde, overmeesterden zy de zelve Merkt, benevens de Hoofd-Wacht, de twee stukken Kanon, en zy maekten ontrent 400. Krygs-Gevangene. Heden ontrent negen uren voor middag is het Gevecht op nieuws begonst in alle de Wyken van de Stad [Brussel] te gelyk, en op min als twee uren tyds hebben de Patrioten hun meester gemaekt van de Cazemen, van de Kloosters, alwaer noch Keyzerlyke Troupen lagen, en van de Magazynen, in welke men heeft gevonden 20.000. Snaphaenen [geweren] eneene overgroote menigte Cartouchen en andere Krygs-Behoeften van alle slach. Tegen den middag hebben 242


onze Patrioten het Pare en de Place Royale aengetast, alwaer de grootste magt van de Keyzerlyke Troupen was by-een-getrokken met twaelf stukken Kanon: naer een hevig vuur van meer als eene halve ure heeft d' Al ton, ziende dat hy de Stad tegen zoo groote dapperheyd niet meer konde behouden, eene Capitulatie gevraegt voor den onmiddelyken aftocht van zyne gansche Bezettinge, en die vraege hem toegestaen zynde ootrent een ure naer middag, is hy in de grootste haeste met zyne Troupen langs de Namensche Poorte uytgetrokken, met achterlaetinge van zeer vele doode in de verscheyde aenvallen; en dewyl alle de Soldaten niet genegen zyn, om hem te volgen, zyn zy in den oogenblik van het opstellen van dit Bericht buyten de Stad [Brussel] tegen elkanderen in Gevecht geraekt. Wy hebben reeds ootrent 3000. Krygs-Gevangene, en voor morgen vroeg zullen' er zekerlyk noch meer in onze handen zyn. Alle de Kanons op de Vesten zyn door ons overmeesterd, en wy hebben het genoegen van te konnen melden, dat' er van onzen kant weynige doode zyn, en dat' er niemand is geplonderd". Hunne Hoogmogende Reeren Staeten van Vlaenderen hebben, in d' afwezigheyd van den Baron de Kleyenberg, het Commandement dezer Stad Gend par interim opgedraegen aen den Heer van Rossum. Gend, den 15. December 1789. Sedert het uytgeven van ons gewoonelyk Nieuws-Blad van gisteren, hebben wy door Brieven van Brussel, gedagteekend in ons Patriotisch Leger-Corps den 14. dezer, noch de volgende bezonderheden vernomen: "Zondag morgen om thien uren hebben wy [het Patriotisch Leger dat vanuit Gent is venrokken] , niettegenstaende het slecht weder en de moeyelyke wegen, onzen tocht van Aelst voordgezet tot eene halve myle onder Brussel, alwaer meer als 5000. Borgers met de Wapenen in de hand in twee ryen op den weg geplaetst stonden. De geheele Stad [Brussel] is ons 'tegemoet gekomen onder het geluyd van alle de Klokken; wy hebben de algemeyne toejuycchingen ootfangen van het Volk, op welkers aenzicht wy aenschouwt hebbeneene oprechte en onuytsprekelyke blydschap; men heeft alom traenen van vreugd zien storten en de teederste omhelzingen zien doen; hier hebben wy gehoort : Ziet de langverwachtte Verlossers van het Land!; daer heeft men geroepen: Vive la Patrie! Vivent les Etats! en meer andere diergelyke gelukwenschingen, onder welke wy geleyd zyn geworden nae de groote Merkt, alwaer men aen het hoofd van het Vaderlandsch Leger heeft [voor]gelezen het Manifest der Reeren Staeten van Braband, naer welkers eynde wederom is gevolgd een algemeyn geroep: Vivat het Volk van Braband! Vivat het Volk van Vlaenderen I Vivant de nieuwvereenigde Nederlanden! Lang leven de Staeten! Lang leve vander Noot! Lang leve vander Mersch! Lang leven alle waere Vaderlanders! Vervolgens heeft het 243


Magistraet van Brussel den Eed van Trouwe afgeleyt. Indien dit Feest niet gehad heeft de pracht van Roomen in het Zegenpraeten van haere Helden, mag men evenwel zeggen, dat het zelve die pracht verre heeft overtreft door eene rechtzinnige en algemeyne vreugd van het Volk, het welk zig zelf op eene zoo manhaftige wyze van zyne Dwingelanden heeft verlost. Men kan ook niet naerlaeten te melden, dat de Borgers van allen rang in Brussel onze Vaderlandsche Troupen op de rninzaemste wyze onthaelen, hun gelukkig achtende van de zelve in hunne Huyzen te mogen herbergen. Zoo aenstonds komt eenen Kapiteyn van het groot Leger van den Generael van der Mersch ons de zekere tydinge aenkondigen, dat hy met een Leger van ruym 16000. Mannen de Stad Loven [Leuven] in bezit heeft genomen. De soldaten van de keizer, veelal inlandse armen uit de vierde stand, die alleen omwille van de soldij en het voedsel in legerdienst zijn, deserteren massaal en lopen over naar de Belgen, die hen uiteraard ook betalen en zo hun troepenmacht zien groeien. Zo lezen we bijvoorbeeld:

Het geheel Regiment van Vierset is overgeloopen. De Dragonders van het Regiment van Arberg vechten tegen elkanderen. Sedert gisteren morgen zynder wederom menigvuldige Keyzerlyke Soldaten van verscheyde Regimenten tot ons overgekomen. Dezen morgen ontrent vier uren is alhier par estafette aengebracht de volgende tydinge uyt Brussel: Den Minister Graeve van Trauttmansdorff zond dezen morgen bericht aen het Magistraet [van Brussel], dat den Generael Ferraris tot Commandant der KK. Troupen benoemd was, en dat Zyne Excellentie ten eersten zoude aenkomen; inderdaed hy arriveerde in den nacht om een ure binnen Brussel, verzeld door den Generael Lilien, zynen intrek nemende in het Hotel van den Hertog van Ursel, en begaf zig seffens nae het nieuw vereenigd CommittĂŠ van het Nederland, alwaer men hem het besluyt der algemeyne Staeten openbaerde. Niet-tegenstaende hield den Generael Ferraris aen, omeene voordere Onderhandelinge met eenige uytgekozene Leden te hebben, het welk men hem onmiddelyk heeft toegestaen; waer op het CommittĂŠ-Generael heeft benoemt den [Gentse] Heer de Bast, Pastor van S. Nicolaes en Kanonik van S. PharaĂŻldis in Gend, als Gedeputeerden over Vlaenderen, en den Heer Baron van der Haegen, als Gevolmagtigden over Braband, de welke hem in de dringendste uytdrukkingen hebben aengezeyt, dat'er geene hope meer over was, om in eenigen Samenhandel te treden met de Zendelingen des Keyzers, waer op hy gezeyt heeft nae Weenen te vertrekken, ziende, dat het Land voor zynen Meester verloren was.

244


Met den zeiven Courier hebben wy de zekere tydinge van het veroveren der Stad Mecchelen door den Lieutenant-Generael van der Mersch nae Brussel afgeveirdigd, die daer by voegt, dat hy met een deel uytgelezene Manschap van zyn groot Leger van dag nae Namen zal optrekken. Weenen, den 23. December 1789. Met de ziekte des Keyzers gaet het een weynig beter, doch Zyne Majesteyt is noch altyd zeer overvallen. Hy heeft aen imand gezeyt, dat den ongelukkigen staet zyn der zaeken in de Nederlanden hem de dood zal kosten. Alswanneer den Monarch de laeste Depêches uyt de Nederlanden geopent had, zeyde hy met eenen onvergenoegden toon: "Het smert my deze Berichten voorder te lezen". Gend, den 28. December 1789. Voorleden donderdag om dry uren naer middag wierden wy onderricht, dat den Heer van der Noot des avonds uyt Brussel alhier stond aen te komen, waer op, voor zoo veel de kortheyd des tyds zulks toeliet, de schikkingen wierden gemaekt, om dien doorluchten Verlosser des Vaderlands op het treffelykste te ontfangen. Ontrent zes uren en half ['s avonds] wierd zyne komste tot de Stad [Gent] ons aengekondigt door het los-branden van het Kanon der Schutterye aen de Brusselsche Poorte, door het spelen van onzen Beyaerd, en door het luyden van onze Triumph- en van alle de Klokken dezer Stad [Gent], het welke alle de Inwoonders in beweginge bracht, om den gemelden Heer te gemoet te trekken, ofte om hem op zynen weg te konnen zien. Alswanneer hy in het Voorgeborgt was gekomen, wierden de Peirden uytgespannen van zyne Koetse, die voord-getrokken wierd door het [Gentse] Volk, welkers menigte zoo groot was, dat zommige, ongeduldig van geene plaetse te konnen vinden, om te trèkken, de wielen vóórdstaken. Den onstervelyken Heer van der Noot was by zynen Intrede voorgegaen door de Leden en Geaggregeerde van onze vier Hoofd-Gildens te voet en te peird, alle wel gewapend, ten meerderen deele in Uniforme en voorzien van hunne Vaendels; eene Bende Musicanten ging voor de Koetse, waer in gezeten was onzen dierbaeren Verlosser met den Eerweirden Heer Petit, Kanonik van S. Baefs; daer naer volgden menigvuldige andere Koetsen van de Persoonen van den hoogsten rang en van andere voornaeme Inwoonders, de welke den Heer van der Noot waeren te gemoet gereden, en den geheelen Train was omringd door eene groote menigte brandende fakkels. Den gemelden Heer aldus door de voornaemste straeten (die alle zeer schoon verlicht waeren, zoo wel als de andere wyken dezerStad [Gent],) geleyd zynde nae het Stadhuys, onder het onophoudelyk vreugde-geroep: Lang leve van der Noot! wierd aldaer van wegen ons Magistraet gecomplimenteert door den 245


Heer Raed-Pensionnaris Diericx; vervolgens wierd hy geleyt nae de StaetenKamer [blijkbaar in het stadhuis], alwaer hy door den Eerw. Heer Petit met eene krachtige aenspraeke aen de Vergaderinge wierd voorgestelt als den Verlosser des Vaderlands en Verdediger onzer Rechten en Vryheden [lees de privileges van de bevoorrechten], waer op door algemeyne toejuycchingen en door een Compliment van den Heer Rohaert, Raed-Pensionnaris der Hoogmogende Reeren Staeten van Vlaenderen, wierd geantwoord. Den Heer van der Noot heeft naer het eyndigen van deze plechtigheyd zynen intrek genomen in het Huys van den gemelden Heer Petit; des anderdags 25._ dezer heeft Hy de groote Misse, gevolgd van den Lofzang Te Deum, bygewoont in den Choor van onze Kathedrale Kerke, alwaer den toeloop des Volks zoo groot was, dat men'er nauwelyks konde ingeraeken; ten zeiven dage heeft hy een bezoek afgeleyt by onzen Eerweirdigsten Heer Bisschop, die daer over ten hoogsten was getroffen, te meer, omdat hy zelf een bezoek by onzen beminden Verlosser meynde te gaen doen; in den naer-rniddag heeft hy zig in een open Rytuyg begeven nae den kant van het [Spanjaarden]Kasteel, alwaer ten tyde van het beschieten dezer Stad [Gent] de grootste brandstichtingen en andere grouweldaeden door de Keyzerlyke Soldaten zyn aengerecht, en hy is over de deimisweirdige gesteldheyd der straeten langs dien kant zoo zeer aengedaen geweest, dat hy niet heeft konoen oaeriaten van traenen te storten. Om vyf uren 's avonds is den meer-gemelden Heer, onder het geleyde van een uytgelezen Detachement Vrywillige te peird, nae Brussel te-rug gekeerd, laetende in de herten van alle de Inwoonders der Hoofdstad van Vlaenderen de grootste gevoelens van hoogachtinge, liefde en herkentenisse over zyne onvermoeyelyke iver en vlyt, met welke hy onze Rechten verdedigt, de banden van onze slaevemye gebroken, en onze [nationale] Vryheyd op vaste gronden gevestigd heeft. Gend, den 31. December 1789. Toekomenden maendag, wezendeden 4. January, 's morgens om negen uren, zullen alle de Gedeputeerde der Provincie van Vlaenderen, die gewoon waeren de Hulde der voorige Souvereynen byte woonen, byeenkomen op de Cavalcade-Kamer van ons [Gentse] Stadhuys, alwaer het Manifest dezer Provincie, door het welk den Souvereyn vervallen word verklaert, zal afgelezen worden. Daer naer zullen de Gedeputeerde hun begeven nae de Vrydag-Merkt, alwaer op eenen daer toe opgerechten Theater, onder het geluyd van alle de StadsKlokken, het spelen van den Beyaerd, en het geschal der Trompetten en Timballen, in de tegenwoordigheyd van onze Vaderlandsche Bezettinge, het gemeld Manifest aen het Volk plechtiglyk zal afgekondigt worden; deze plechtigheyd zal gevolgd zyn van den Lofzang Te Deum laudamus in de Kathedrale Kerke van den H. Bavo. In den zeiven morgenstond, om acht uren 246


en half, zal' er ten koste van den STAET geschieden in de zeven ParochieKerken eene algemeyne uytdeylinge van Brooden, ider van eenen schelling met eenen schelling daer in [in het brood gebakken] voor de behoeftige van de Arm-Kamer, van den H. Geest, ofte Gratie; dit heylzam werk zal geschieden in plaetse van het gewoonelyk werpen der Gedenk-Penningen, van welk'er nochtans eenige zullen geslagen worden voor de verscheyde Leden der STAETEN, om deze zoo heuchelyke gebeurtenisse te vereeuwigen, zullende de zelve, uyt kortheyd des tyds, alleenelyk met Spreuken in plaetse van ZinneBeelden vercierd zyn. Hunne Hoogmogende Heeren STAETEN van Vlaenderen niets zoo zeer ter herte hebbende als eene volmaekte eensgezindheyd en verstandhoudinge met hunne Naeburen, hebben eergisteren in hunne Vergaderinge besloten geene Fransche Overloopers in hunnen Dienst te zullen aennemen. (ed.) Ronald DE BUCK (wordt vervolgd)

NOOT 10. Deze herberg is niet te vinden bij Kerckhaert.

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 61 Op 10 februari 1898 stelde Paul Bergmans in de rubriek "Zegels- Oudheidkundig Museum- XIIIe eeuw (rond 1293)" in het Frans een fiche op over De Zegel van het Sint-Jacobsgodshuis Het Oudheidkundig Museum bewaart de koperen matrijs van de zegel van het oud Sint-Jacobsgodshuis, waarvan M. Robert Guerlin, voorzitter van de "Société des Antiquaires de Picardie" een copie bezit die gevonden werd te Corbie (Somme). De oudst gekende afdruk is bevestigd aan een charter van de abt van SintBaafs, gedateerd Octaaf van de Triniteit (18-25 mei) 1293 en die bewaard wordt in het Stadsarchief. Zoals het op volgende bladzijde afgebeeld vignet laat zien stelt de zegel Christus en Sint-Jacob voor, gedrapeerd in een lang kledingstuk over hetwelk zij een mantel dragen, opgehouden onder de armen. 247


Het hoofd is bedekt door een lange haardos die afdaalt tot op de schouders, omringd door een stralenkrans, kruisdragend voor de Verlosser, eenvoudig voor de apostel; deze laatste heeft een baard. Ze houden een gesloten boek dat het Evangelie symboliseert in de hand en Christus biedt aan de discipel een fakkel aan. Langs de kant van Christus is er een eenvoudig kruis, langs de kant van Sint-Jacob een kruis met een dubbele dwarsbalk. Aan de boven- en onderkant staat een schelp afgebeeld die herinnert aan de bedevaartgangers van Compostella. De legende, gegraveerd tussen twee gekartelde randen, is aldus opgevat: S'HOSPITAL'SCTI JACOBI SUP'NOVA 'T' RA' JUX' GANDAW (Sigillum hospitalis sancti Jacobi super novam terramjuxta Gandavum). H: 0,081 m. L: 0,047 m. Het Sint-Jacobsgodshuis, in het kwartier van het Nieuwland, werd gesticht iets vóór 1283, datum waarop de bisschop van Doornik toestemming verleende tot het celebreren van de goddelijke diensten en de stichting van een kapelanie waarvan de begeving toebehoorde aan de abt van Sint-Baafs. Het herbergde 30 proveniers, mannen en vrouwen, en verleende gedurende 3 dagen gastvrijheid aan pelgrims die terugkwamen van Galicië. Zijn afschaffing werd beslist in 1861 en de laatste proveniersters werden overgebracht naar het Groot Begijnhof. De gebouwen van het godshuis, die een soort omheind erf vormden, werrden gesloopt om plaats te maken voor dezen die tot lokaal dienden voor het Van Crombrugghe's Genootschap en die heden zijn ingenomen door de Liberale Werkersverdediging, Van Caneghemstraat. Cf. CH. L. Diericx, Mémoires sur la villede Gand (1814-1815), t. 11, pp. 571578;- Mémorial administratif de la vifle de Gand, t. XVIII (1862), pp. lil-X;Messager des sciences historiques de Belgique, 1871, pp. 41-42 (nota van kanunnik Lavaut).

248


HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) DE KRISTUS-KONINGKERK- Rerum Novarumplein Het gedeelte van Gent, gelegen ten zuiden van de spoorlijn Oostende- Brussel, had lange tijd een uitgesproken landbouwkarakter en bestond uit lage weiden en cultuurgronden. Alhoewel de hoge spoorwegberm voorzien was van een aantal viaducten, vormde hij lange tijd een kunstmatige barrière tussen de steeds maar groeiende stad en de nieuwe, nog te ontginnen terreinen. De Gentse Wereldtentoonstelling in 1913, de bouw van een aantal belangrijke industriële complexen en later het optrekken van het Universitair Ziekenhuis, zorgden ervoor dat deze dijk stilaan doorbroken werd. Steeds maar meer woningen in allerlei vormen werden opgetrokken. De wijk "Nieuw Gent" was geboren. Een geruime tijd zou dit stadsgebied deel uitmaken van de parochie SintPieters-Buiten. Wegens het steeds maar groeiend bevolkingsaantal werd in 1932 de houten noodkerk, die tevoren op de Sint-Paulusparochie dienst deed (zie de Sint-Pauluskerk), overgebracht naar de Zwijnaardsesteenweg. Op 5 mei van datjaar werd het houten kerkje ingezegend als hulpkerk van SintPieters-Buiten en onder bescherming gesteld van de H. Franciscus van Sales. Het bood plaats aan 320 personen. Vanaf dit ogenblik sprak men in de volksmond van "de parochie van 't houten kerkje". De Kruisplanting, op de plek waar later de nieuwe Krisrus-Koningkerk zou ver-rijzen, vond plaats op 26 juni 1954. Deze plechtigheid kaderde in de jubelvieringen naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van hetA.C.V. Bij die gelegenheid overhandigde Nationaal Voorzitter August Cool aan Mgr. Calewaert een cheque van 3.140.000 fr.bestemd voor de bouw van een nieuwe monumentale "arbeiderskerk". Het was een gebaar van dankbaarheid ten opzichte van de pioniers van de Christelijke Vakbeweging te Gent. Ondertussen werd op 24 januari 1956 de wijk als zelfstandige parochie erkend onder de naam "Kristus-Koning". De toenmalige onderpastoor Leo Tuysbaert werd er de eerste pastoor van. Het zou echter nog dertien jaar duren vooraleer men de bouw van de nieuwe kerk kon aanbesteden. Dit gebeurde op 16 maart 1967. De eerste steen werd gelegd op 22 mei 1968, op de vooravond van Q.L.Heer Hemelvaart en niet toevallig ook het feest van Rerum Novarum. Op 7 april 1969 wijdde de Gentse bisschop Van Peteghem de nieuwe kerk in. Voor het ontwerp tekenden de architecten A. Bressersen J. Gilson. De toren reikt vijfentwintig meter hoog. Het schip biedt plaats aan 700 à 800 personen, heeft een lengte van tweeënzestig meter en een breedte van achtentwintig meter. 249


Het geheel van de binnenafwerking werd toevertrouwd aan Pater Geroen De Bruycker, o.f.m. (Orde der minderbroeders) van Pro Arte Christiana uit Vaalbeek-Leuven. Hij ontwierp het hoofdaltaar, het altaar van de sacramentskapel, de voet van de doopvont en de kandelaar bij het O.L.Vrouwbeeld. Het hoofdaltaar werd geschonken door de Christelijke Centrale van ~out en Bouw en het altaar van de sacramentskapel door Juffrouw Van de Sande. Beeldhouwer Pater Rik van Schil, o.f.m., ontwierp naast het Q.L.Vrouwbeeld ook nog de Verrezen Christus boven het hoofdaltaar. Edelsmid Willy Geyssens vervaardigde het tabernakel, geschonken door Professor Ingenieur en Mevrouw F. Van der Heyden, naast de kandelaars, de doopvont, het wolkendek boven het Q.L.Vrouwbeeld en de wijwatervaten. Het wandtapijt in de buurt van het Mariabeeld werd vervaardigd door Hortence Vanermen en de Heer en Mevrouw Holvoet uit Wevelgem ontwierpen de glasramen. Het meubilair, de sacristiemeubelen en het koorgestoelte werden uitgevoerd door de firma Van Samang uit Ac hel. De kerkstoelen zijn vervaardigd door de firma Vlummen uit Aarschot. Voor de tuinaanleg naast de klokkentoren zorgde parochiaan Delarivière en zijn schoonzoon. De toren telt drie klokken. Ze kregen als naam: Maria, Jozef en Frans van Sales. Ze werden gegoten door F. Sergeys uit Leuven en geëlektrificeerd door de firma Frère uit Herent. De peters en de meters waren respectievelijk: Juffrouw R. Van de Sande en Dhr. L. Ulens, Dhr. en Mvr. F. Braet-Verbrugge en Dhr. en Mvr. Embo-Van Kerkhove.

SINT-VINCENTlUS A PAULOKERK-Maïsstraat

Het grondgebied en de bewoners van de huidige Sint-Vincentiusparochie ressorteerden oorspronkelijk onder de Sint-Jozefparochie. Het waren Z.E.H. De Sitter en pastoor Joos van Sint-Jozef die de nodige stappen ondernamen voor de stichting van een nieuwe parochie langs de overzijde van de Verbindingsvaart. Bij zijn benoeming tot onderpastoor van Sint-Jozef, op 26 oktober 1908, kreeg E.H. Picavet de opdracht zijn priesterambt uit te oefenen op die wijk. De nieuwe school in de Maïsstraat zag haar voltooiing op 25 december 1908. Eén van de klaslokalen werd ingericht als voorlopige kerk. De Sint-Jozefparochie schonk daartoe de eerste meubelen en kerkgewaden. De plechtige wijding door Vicaris-Generaal De Bock vond plaats op zondag 27 december 1908. Op dat ogenblik telde de wijk, met inbegrip van het Guislaininstituut 4800 zielen. 250


Mgr. Stillemans benoemde op 20 september 1908 E.H. Picavet tot eerste pastoor. De Staat erkende Sint-Vincentins als zelfstandige parochie bij Koninklijk Besluit van 11 september 1909. Reeds in juni 1910 volgde de benoeming van een onderpastoor. Met de bouw van een nieuwe neogotische kerk naar een ontwerp van architect H. Geimaert werd begonnen in 1913 maar de officiële eerstesteenlegging door bisschop Stillemans en deken De Baets vond plaats op 20 juli 1914. De Eerste Wereldoorlog kwam echter roet in het eten gooien. De werken moesten op 9 augustus 1914 worden stilgelegd. De toren en de muren van de kerk hadden toen een hoogte van enkele meter boven de grond bereikt, wat trouwens nu nog te zien is aan het kleurverschil van de stenen. Na de Wapenstilstand op 11 november 1918, kon men er stilaan aan denken de werken te hervatten. Maar vooraleer men terug aan de slag kon ging men op 7 januari 1925 over tot de aanbesteding van de werken voor de afwerking van het gebouw. De stad verleende een subsidie van 55.000 fr., de provincie 125.000 fr. en de staat 75.000 fr. Z.E.H. De Baets mocht op 20 december 1925 de nieuwe klok wijden. Ze woog 1.027 kilo en zag het levenslicht in de werkhuizen van 0. Michaux te Leuven. De kostprijs bedroeg 15.405 fr. De klok werd geschonken door de heer en mevrouw Pol Madou die enkele jaren eerder als één van de eersten het ongewenste bezoek hadden gekregen van de gevreesde bende Van Hoe en Verstuyft. Op 28 maart 1926 stelde Z.E.H. De Baets, die de zieke Mgr. Seghers verving, de kerk open voor de eredienst. De plechtige inwijding door Mgr. Cappieters volgde op 23 juli 1929. Jaak d'Udekem d'Acoz schonk een salonorgel ter waarde van 50.000 fr. Voor het vervaardigen van de biechtstoelen, de predikstoel en de communiebank deed men een beroep op P. Wieme, een parochiaan die woonachtig was in de LavendelstraaL Het ander neogotisch meubilair zou van de hand zijn van beeldhouwer M. Vanden Eynden. Toen pastoor Van Vaerenbergh op 19 december 1929 benoemd werd tot pastoor van Gentbrugge-Centrum, kon hij in zijn dagboek schrijven: "Alles is betaald, daarvoor en voor al de andere zegeningen Déo Gratias". Het nieuw orgel, vervaardigd door Edm. Mahauden uit Geeraardsbergen werd ingehuldigd op zondag 5 februari 1933. Tijdens het pastoorschap van E.H. Weer (1939-1945) schilderde men de kerk en nam men de bijgebouwen onderhanden. Bij de bevrijding op het einde van het tweede oorlogsjuk beschadigde een bom de kerk en de spits van de toren. Twee nieuwe klokken kwamen de toren verrijken op 18 maart 1949. Toen verving men de oude klok door een nieuwe. Ze wegen respectievelijk 1062 kg, 251


593 kg en 410 kg. Op het prijskaartje stond 153.400 fr. vermeld. Tijdens de ambtsperiode van pastoor Leroux ( 1950-1955) plaatste men nieuwe luchters en werden de altaren opgesmukt.

BIBLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in BelgiĂŤ- Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, p. 180. - Genbrugge L.: 60 jaar Sint-Vincentius Parochie, in: Geschiedenis van de Bloemekenswijk en Parochie Sint-Vincentius.

David MAES ('t vervolgt)

EEN FOLTERTUIG UIT DE BRABANTSE OMWENTELING In een van de talrijke anonieme Memorieboeken van Gent! wordt bij hetjaar 1787 een zonderlinge anecdote verhaald die op de moeilijkheden met het Oostenrijkse bestuur betrekking heeft. Dit zonderling verhaal uit de tijd van de Brabantse Omwenteling past zonder twijfel in de toenmalige opgehitste antiOostenrijksegevoelens en was wel bedoeld om die bij de echte vaderlanders nog aan te wakkeren. De patriotten brachten op een bepaald moment het gerucht in omloop als zouden de Oostenrijkers een pijnbank hebben bedacht om allen die hen niet gunstig gezind waren daarop te folteren 2 . Een geval van stemmingmakerij en manipulatie van de publieke opinie. Dit alleszins merkwaardig verhaalluidt in het Memorieboek als volgt: In het selve jaer 1787, den 23 meije, sijn de Staeten van Vlaenderen op het stadhuijs vergadert om te beraemen om Vlaenderen te erstellen in alle haere rechten, vrijheden ... Daer wiert ondeckt eene pijnbanck, tot Antwerpen in eenen oploop, waer van vele afdrucksels sijn te voorschijn gekomen, soo wel in printen als in houdt. Het welcke tot Gend, soo men zeyde, ook is ondeckt geworden, tot grooten schriek van het gemeente, waerop sekerlijk gepeijnig soude worden hebben die eenige flaude3 soude bedreven hebben. Dese pijnbanck was aldus: Het was eene banck op de forrne van eene kasse, waerop gij naeckt moeste liggen. Langs de hooftseijde wiert tot aen uw achterste eene 252


scheel geleijt, soo men seijde met ijsere pinnekens, daer het hooft en de aermen doorstaeken, die met ketens ofte koorden vastbonden waeren. Langs de voetseijde was het deselve gouste4 overdeckt van aen uw achterste en t'eynde uwer voeten uijtstekende. Ende aldus met uw achterste bloot liggende, soude sij uw' gegeesselt hebben met eenen tak van wilden wijngaert ofte wilden lauriertak, soo lang als het hun beliefde. Geene uijtvindinge van eenen keijser maer van sijnen intendanten . De laatste zin lijkt keizer Jozef Il zelf van alle persoonlijke verantwoordelijkheid voor het bedenken van dit foltertuig te willen vrijpleiten. De schuld ervoor wordt - niets nieuws onder de zon - in de schoenen geschoven van zijn "inten253


danten" of ondergeschikten. Het foltertuig zou als afbeelding (in printen) maar ook in een miniatuuruitvoering in hout als maquette verspreid zijn geweest. Dit verhaal vindt steun in een uitvoerige verzameling stukken in verband met de Brabantse Omwenteling, die zich in de British Library te Londen bevindt5, maar te Brussel werd samengesteld door een zekere, verder onbekende man die Beys heette. In deze bijzonder interessante, mooi geïllustreerde bundel komt een ingekleurde pentekening voor die dit foltertuig afbeeldt. Het is duidelijk dat de beschrijving in het Memorieboek refereert aan een 'print' waarvan de pentekening wellicht een kopie is. In alle geval gaat het om één en hetzelfde, wellicht fictieve foltertuig. Het is een interessant, vroeg en zeldzaam voorbeeld van het gebruik van de media als politiek propagandamiddeL W.L. BRAEKMAN

NOTEN l. U Gent, hs. G 19834 (2de deel). 2. Het komt niet voorbij N. Destanberg, Gent onder Jozef /I (1780-1792) (Gent, 1910). 3.flaude: corrupt voorfaute offraude? 4. dselve gouste: in dezelfde trant. 5. Londen, BL, hs. Add. 25058, fol. 403r.

'T GENTSCH SPANT DE KRUUNE "Kust nu mijn kloefkes" DEKLOEFKES zangwijze: "'t Vliegerke" Ziet ze lachen, Mie en Piet Omdak'ik kloejkes droage. Maar beschaamd en ben ik niet En in 't gehiel toch niet. Vanwaar dan al die kloejkes zijn, dat zeg ik, niet verlegen, 'K hè ze gelijk gruut en klein Van 't Komiteit gekregen 254


Refrein Dames en hieres, ge zie mij tons Altijd floreren mee kloefkes an 't Es nie veur t'stoefen moar 'k droag altijd mijn witte kloefkes van 't Komiteit.

" 't Komiteit" "Het komiteit" waarvan sprake in het lied was tijdens de beginjaren van de Eerste Wereldoorlog tot stand gekomen onder de bescherming der gezanten van Spanje, Nederland, de Verenigde staten te Londen, Brussel, Berlijn, Parijs en Den Haag. Voluit heette het: "Commission for relief in Belgium". In het Nederlands: "Nationaal Komiteit voor Hulp en Voeding". De grootste bijdrage kwam echter van de Amerikaanse "Rockefeller Foundation" die zo maar eventjes 5 miljoen frank stortte. Van alle ingezamelde fondsen kwam 50% uit de V.S. Een van de beschermheren was Brand Whitlock, de Amerikaanse ambassadeur te Brussel, die aldaar ook een van de belangrijkste lanen naar hem genoemd kreeg.

"Wllsonspek en lutsepoepe" Deze organisatie hield zo ongeveer het midden tussen een liefdadige instelling, een O.C.M.W. en een rantsoeneringsadministratie. De hoofdtaak bestond erin voedsel, kleren en schoeisel te verdelen. Anderen konden deze waren daar aan gunstprijzen kopen. Heel wat voedsel kwam uit Amerika en werd via het Neutrale Nederland ingevoerd. Zo hadden behoeftigen bvb. een kaart waarmee ze om de 14 dagen bepaalde producten gratis konden verkrijgen: 250 gr bonen, 250 gr spek (13 ton ingevoerd in BelgiĂŤ in het eerste oorlogsjaar alleen!) Al heel snel door de bevolking "Wilsonspek" genoemd naar de toenmalige Amerikaanse president - vet en erwten. Vrouwen van soldaten kregen alle maanden 3 fr. zakgeld. "Mijkt-U" Toen de Amerikanen in 1917 in de strijd betrokken raakten, stopte de Amerikaanse steun, maar de organisatie bleef bestaan. Te Antwerpen bestond ze zelfs nog in 1919. Een krantenartikel uit april van datjaar spreekt o.a. over 250 gr spek, 500 gr reuzel, rijst en bonen. Wegens zijn rare smaak en geur werd het

255


Wilsonspek ook wel eens "mijkt-U" (Mijdt U) genoemd. Mensen die toentertijd aan kostbare boter geraakten mengden die met een mengsel van water en bloem, waarna het gekookt werd. De boter veranderde dan in een wiebelwaggelend smeersel, een soort dikke boterpudding of "lutsepoepe ". Plaatselijke Bevoorradingscommissies Na 1919 werden "Het Komiteit" vervangen door de "P.C.B.'s" of "Plaatselijke Bevoorradingscommissies". Zij zorgden voor de verdeling van voedsel, kleding en brandstof die door de bezetter ter beschikking werd gesteld. Deze P.C.B.'s werden overkoepeld door een provinciaal orgaan en ingedeeld in een soort intercommunales. Zo waren de Gentse bonnen ook inwisselbaar bij de handelaars van de "Gent-groep": Ledeberg, St.-Amandsberg en Gentbrugge. Deze bonnen waren uitbetaalbaar uitsluitend aan de leveranciers aan het winket van het Komiteit op de Kuiperskaai nr. 8 van I 0 tot 12 uur. De bonnen vermeldden een aanvangs en een einddatum die liep van de laatste der maand tot de eerste der daaropvolgende maand. "Bij den aanvang der bezetting beval de Duitsche Overheid, dat de aanpalende plaatselijkheden: Ledeberg, Gendbrugge en St.-Amandsberg, één enkel bestuur zouden uitmaken met dit der stad Gent, die, met eene ongemene bereidwilligheid, aan elk der drie gemeenten, wekelijks de noodige fondsen ter beschikking stelde voor regeling der kosten van bestuur, Werk der Volksvoeding, vergelding ten behoeve der behoeftige gezinnen, waarvan de steun hun door den oorlog is ontnomen, ... " Schoenen waren in die tijd schaars en vooral onbetaalbaar zodat er ineens heel veel vraag was naar klompen met als pijnlijk gevolg dat de klompenmakers daar letterlijk brood in zagen en hun prijzen de hoogte injoegen. Daarom werd er een nationale klompencentrale opgericht waaruit de lokale comités hun klompen ontvingen. Te St.-Amandsberg alleen al, bvb. werden er in totaal6.734 paar klompen met een totale waarde van 12.386,75 toenmalige BEF, uitgedeeld. Een inwoner uit Wetteren vertelt hoe in 1917 een honderdtal kinderen met witte kloefkens van " 't Komiteit" hun plechtige communie deden. Je kan je voorstellen welk een geklepper dat moet geweest zijn, daar in de kerk. Geen wonder dus dat de mensen dankl)aar waren. De bonnen van het "Hulp- en Voedingskorniteit van Swynaerde" vermeldden zelfs onderaan de tekst: "Hulde en dank aan Amerika." "Ziet ze lachen, Mie en Piet" zegt het liedje, en daar hadden de arme lieden dus wel reden genoeg toe.

Kloefkens en een soarzie Wie helemaal niet tevreden was met zijn kloefkens, was Alfred Van Eetvelde uit Lokeren. Toen hij in 1916 als 16-jarige door de Duitsers opgeëist werd om 256


.f

MMISSION PORRELlEf ÎN BELOlUM. Comité Provindat

d~ ~4-cours

Vll~E OE &AIIl

STAD OENT

I

GEiT ~ . l

TW ec ·honàeri'-vljflï! !fHllll!lCD BROOD Deux 1':enl-clnquante mmmex DE PA!N ~250 G:a. ·····~~~",_,.,.~~

DE 'PAIN

I

·,

l AC~UIS\TIOl!l d~: l>EN AAtlf(OOP un:

BON POUR AM MES

.t

VllU

Bon~;&ut

VoedÎngakomit~tt

Provinciaal Steun-

1

et d'.A!Jme-nt•lion

"

f!i. BulpTnl'~skomitiit van Sw-y~aerde '1 re>( ::.. ••

;.co

,

NEN HALlEN franÏd

Hulde en dank aan Aane.-ilu<"'-..

~-::!'....?~ -~••

~~~. •--··'""'-

r•

v-·

,

__._.._,.,",;

I & 2. Gentse broodkaarten van 250 gr. van de Commission for Relief in Belgium. Druk. F. & R. Buyck gebroeders. 3. Stad Gent. Stedelijk werk der Voeding. Bon voor 3 broden . Zicht op klokkentoren van het Belfort met draak. Get. R. Dellaert, secretaris en schepen-voorzitter C. Heynderyckx. Op namaak stonden strenge straffen . Drukkerij Rob. Collier & Cie, (Oud huis Jacqmain) Gent. 4. Aankoopbon van 1/4 fr. of 0,25 centiemen van het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit. Hulp aan behoeftige werkloozen. Plaatselijk en Gewestelijk Komiteit Gent-Groep, decembernovember 1916. Gehandlekend door de schatbewaarder en de voorzitter. 5. Bon van een halve frank voor winkelwaren, brood, vlees, vet of kolen van het Hulp- en Voedingskomiteit van Zwijnaarde, ondertekend door ere-voorzitter E.H. Ed. Schuttyzer (pastoor) , voorzitter baron Idès della Faille d'Huysse, schrijver Henri Veys en schatbewaarder Hector De Pril. Vermelding onderaan: Hulde en dank aan Amerika. Verzameling E. Levis

257


juist achter het Noordfranse front te gaan werken, kreeg hij van het Komiteit een paar klompen en een deken. Daar hadden ze hem gezegd dat hij maar moest meegaan, om dan ter plaatse te weigeren als men hem aan het werk wilde zetten. Ze hebben die raad gevolgd, de 200 mannen van Lokeren maar ze hebben geweten aan welke prijs. Ze hebben zoveel slaag gekregen dat de Duitsers de Franse bevolking van de gemeenten waar zij doortrokken, verbod gaven op straat te komen wanneer zij naar hun kamp terugstrompelden. Maanden hebben ze daar moeten leven van ĂŠĂŠn grijs soldatenbrood per persoon om de vier dagen en toen zijn ze toch maar gaan werken. Daarvoor kregen ze een kom bietensoep, 250 gr brood en 30 pfennig ("Judaspenningen") per dag. In 1973 kreeg den duts daar van het Dankbare Vaderland - La Patrie Reconnaissante 141 fr. oorlogspensioen per 3 maanden voor. Kust nu mijn kloefen! Eddy "Den Twiedekker" LEVIS

BffiLIOGRAFIE J. De Meuter: "Ledeberg. Plaatselijk hulp en Voedingscomiteit. Eenjaaroorlog Augustus 1914 -Augustus 1915. Verslag der Oost-Vlaamse afdeeling van het Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit achtingvol opgedragen." Drukkerij Jules de Vreese, Ledeberg, 4 aug. 1915. "Nieuwe kloefkes van 't Komiteit", krantenknipsel Gent (?),januari 1973. "Soep was oud. Nog meer kloefkes", krantenknipsel Gent(?), do. 15 maart 1973. "En nog ne kloef'. Relaas van A. Van Eetvelde, Lokeren. Krantenknipsel Gent(?) maart 1973.

GENTSE MEMORIEDAGEN: 8-9-10-11-12 APRIL 8 aprill815: Aankomst van de Duke of Wellington, opperbevelhebber van de geallieerde legers, die de verdedigingswerken van de stad komt inspecteren. Op 15 april zal hij terugkomen en zijn intrek nemen in het hotel Clemmen in de Veldstraat. 8 aprill837: Overlijden vanJozef Kieckepoost, de Ontwerpmaker van Oost-Vlaanderen, de grootste fantast die ooit in de stad van Keizer Karel het levenslicht zag, zonderlinge genie en geniale zonderling. De Gazette van Gend kondigde zijn dood als volgt aan: "de meest bekende der ingezetenen van de stad Gend is overleden. Jozef Kieckepoost, die meenige ontwerpen gemaakt heeft, welke, 258


indien zij gevolgd wierden, geenen steen op steen meer zouden laten, heeft opgehouden te bestaan en zal niet meer noch de koningen, vorsten en ministers door zijne dringende missiven en de opdragt van zijne boekwerken lastig vallen".

9 april 1727: Overlijden van de minderbroeder-beeldhouwer Jan Boeksent, die het praalgraf van bisschop Van der Noot en de beelden van de vier evangelisten vervaardigde. Volgens de traditie zou hij een tijdlang te Parijs aan het Hof werkzaam geweest zijn. 9 april1814: Het beeld van Onze Lieve Vrouw met de Inktpot, dat op bevel van de Fransen in 1797 was weggenomen, wordt plechtig in zijn nis herplaatst in de gevel van het Vleeshuis. Dit beeld, waaraan een mooie legende is verbonden, zallater door de zorgen van De Vrienden van het Kruis hersteld worden. 10 april1012: Dood van de Heilige Macharius, die in de herfst van het jaar 1011 aan de deur van de Sint-Baafsabdij was komen aankloppen. De pest die 's winters in Vlaanderen heerste, maaide, samen met duizenden mensen, ook de heilige man weg, waarvan de relikwieĂŤn thans in een zilveren schrijn in onze hoofdkerk berusten. 10 april1811: Bij keizerlijk decreet worden mobiele brigaden ingericht om de deserteurs en de dienstweigeraars van het Scheldedepartement op te sporen en aan te houden. Hiermee begint een van de meest tragische perioden uit de Franse bezetting. 10 apri11833: De Gemeenteraad neemt kennis van een verslag over een ontwerp van spoorweg Antwerpen-Pruisen. Het verslag drukt de hoop uit dat men Gent rechtstreeks zal verbinden met deze nieuwe verbindingsweg daar dit van kapitaal belang kan worden voor handel en nijverheid in Vlaanderen. 10 april1835: Door het luiden van de klokken en het gebulder van kanonnen verneemt de Gentse bevolking dat te Brussel een kroonprins is geboren: Leopold Lodewijk Filips Maria Victor, de latere koning Leopold IT. 's Avonds worden alle openbare gebouwen verlicht.

259


11 april 1582: Geboorte te Gent van de dichter Justus Harduinus, in 1641 als pastoor van Audegem gestorven. Prudens Van Duyse heeft geschreven dat, moest Vlaanderen meer schrijvers als Harduinus geteld hebben, het met Holland de eer van een hernieuwing van de dichtkunst had mogen delen. 11 april1825: Overlijden, op 77-jarige leeftijd, van Martin De Bast, gewezen pastoor van Sint-Jacobs en Sint-Niklaas. Hij was een uitstekend archeoloog en geschiedschrijver. Zijn Ancienneté de la ville de Gand en zijn Recueil d'antiquités romaines trouvées dans les Flandres, waren zijn meest verdienstelijke publicaties. Martin De Bast bezat een der mooiste verzamelingen van medailles en oudheidkundige voorwerpen. 11 april1934: Diefstal van een der zijpanelen, "De Rechtvaardige Rechters", van het veelluik van het Lam Gods. De keerzijde van het paneel, een grisaille Johannes de Doper voorstellend, werd een paar maand later in het Noordstation te Brussel teruggevonden, doch "De Rechtvaardige Rechters" zal men waarschijnlijk nooit meer terugvinden. De vermoedelijke dief, een zekere Goedertier uit Wetteren, stierf immers op het ogenblik dat hij de schuilplaats wou bekendmaken. 12 april1802: Verordening van Faipoult, prefect van het Scheldedepartement, waarbij de Sint-Miebielskerk aan de katholieke eredienst teruggeschonken wordt. De decors en het theater welke gebruikt werden bij de plechtigheden van de Franse republikeinen worden twee dagen later weggenomen. 12 april1835: Aanbesteding voor het bouwen van het lokaal van de Maatschappij van Tuinen Kruidkunde. De aannemer Kerfijzer wordt aangeduid. De Maatschappij heeft een zeer voorname rol gespeeld en veel bijgedragen tot de faam van Gent als bloemenstad. Ronald DE BUCK

260


"HET RODE SPRIETOOG VAN EEN DECORATIE" OF DE KUNST VAN HET VERTALEN De "kunst" van het vertalen heeft men "kunnen", of in dit specifieke geval ook met "kennen" te maken. De vertaler moet namelijk de twee talen, waarin/ waaruit vertaald wordt, even goed kennen. En aangezien dat (bijna) nooit het gval is, wordt een vertaling- hoe dan ook- altijd een "afgeleid", en dus een minder goed product. Traduttore traditore, de vertaler is een verrader. Het ene verraad is natuurlijk erger dan een ander. Een leuk voorbeeld van verraad uit onkunde (d.i. uit onbegrip) vonden we in de catalogus van een Jules De Bruyckertentoonstelling, die in 1996 een drietal universiteitssteden in de USA bezocht, nl. Lawrence/Kansas (Spencer Museum), Madison/Wisconsin (Elvehjem Museum) en Athens/Georgia (Georgia Museum of Art (1). In de catalogusinleiding "An Eye on Flanders" door Stephen H. Goddard, die overigens van veel kennis en inzicht in De Bruyckers oeuvre getuigt, wordt een passage geciteerd uit het bekende De Bruycker-artikel dat Karel Van de Woestijne in aprill912 in "Elsevier's GeĂŻllustreerd Maandschrift" publiceerde. Het gaat over de kunstenaarskolonie in het Gentse Patershol (het Caermersklooster aan de Lange Steenstraat I Vrouwebroersstraat) en daarin staat de volgende zin: "Het roode sprietoog van een decoratie lonkte daarin door geen enkel knoopsgat". Wie het Nederlands voldoende kent en met Vande Woestijnes typisch idioom enigszins vertrouwd is, zal deze zin verstaan als een mededeling dat onder de Patershol-artiesten niet veel gedecoreerden-in-een-ridderorde te vinden zijn die een rode "rozet" dragen in het knoopsgat op de revers. Dat Van de Woestijnede ronde knoop van een rozet met een "sprietoog" vergelijkt, versterkt natuurlijk de ironie van de mededeling. Maar voor de Amerikaanse vertaler bleek dat "rode sprietoog in het knoopsgat" een onverteerbare kluif! Hij maakte er dan maar dit van: "Th ere was no single hole through which you could see the slightest decaration". Of letterlijk terugvertaald in het Nederlands: "Daar was geen enkele opening waardoor je ook maar de geringste versiering kon zien". Traduttore traditorel Dit slippertje neemt evenwel niet weg dat Stephen H. Goddard toch een mooie pluim verdient voor zijn gedreven inzet om in Amerika het oeuvre van Jules De Bruycker (die toch de grootste Belgische etser van de 20e eeuw was) bekend te maken en er een passende waardering voor te vragen. Dit eresaluut kennen we hem dan ook graag toe, welgemeend en zonder enige ironische bijbedoeling. I. An Eye on Flanders: The Graphic Art of Jules De Bruycker (Catalogue by Stephen H. Goddard. Curator of Prints and Drawings, Spencer Museum of Arts. The University ofLawrence/ Kansas, 1996), blz. 11.

Paul HUYS 261


DE MEMME(*) VAN MENDEERE MESTDAGH Een èchte Gentenaar was schrijver en folklorist Lodewijk De Vriese ( 18481932).

Hij heeft heel wat geestige verhaaltjes geschreven die ons terugvoeren naar het Gent van vroeger. Het is onze bedoeling - als compensatie voor het verdwijnen van "Gênsche Praot"- nu en dan eens een van deze verhaaltjes te publiceren. Hier volgt alvast het eerste.

't Is er plezierig zitten in den "Uni vers". Zoo heet men te Gent, het Café de l'Univers op 't Arteveldeplein. De ruime drinkzaal, hoog en openluchtig, draagt er nog den stempel van de oude Vlaamsche herberg die door moderne inrichtingen verdrongen, langzamerhand dreigt te verdwijnen. Van het terras waar 's zomers tafels en stoelen worden geplaatst ten dienste der verbruikers die geerne een buitenluchtje scheppen, heeft men een aangenaam uitzicht op het schoone Arteveldeplein, een schilderachtig hoekje van de oude stad Gent. Daar werd een fraai park aangelegd waar de wandelaar zich op zijn gemak kan uitrusten. Oude menschen zitten er hun pijpken te rooken, hun praatje te slaan, hun gazetje te lezen. Kinderen spelen er vroolijk en loopen er luidruchtig in 't ronde. Minnende paarkens komen er gaarne bijeen; 't is zoo zoet van liefde te spreken tusschen planten en bloemen bij verkwikkenden zonneschijn. Vóór de deur van den "Uni vers" houden verschillende trams stil, daar heersebt den heelen dag door een leven, eene drukte waarvan men geen gedacht heeft. Hier kan men zijn oogen volop den kost geven. Oude liefhebbers van jong en schoon krijgen er hunne "bekomste". Binnen is men zeker goed bediend te worden, lekkeren drank te vinden. Vriendelijke monden roepen er u het welkom toe, in de zoet-gevooisde spraak der boorden van het Minnewater, zoo heerlijk bezongen door Guido Gezelle. De zangerige Brugsche tale klinkt u hier zacht streelend in de ooren. Ik heb vroeger genoeglijke uurkensin den "Univers" doorgebracht. Ik was verzekerd er altijd goede vrienden te vinden. Ik vond er eerst en vooral mijnen onvergetelijken vriend Karel Lybaert, die er dagelijks op staminee ging.

* Memme: Gentse uitdrukking= min, voedstervrouw.

262


Wij hebben er samen vele plannen ontworpen, dikwijls goed werk verricht. Dat alles begoten met een lekker pintje en bezegeld met een hertversterkend borrelken. Wat liep het smakelijk door de keel en waar is die goede tijd? De "Uni vers" is een der oudste koffiehuizen onzer stad. Het werd t'allen tijde bezocht door de begaede Gentsche burgerij. In vroeger tijden hadden de gewone kalanten, de gehabitueerden zooals men ze noemt, ereene vaste zitplaats. 's Noensen 's avonds vond men ze gezeten rondeene groote tafel, die zij "de tafel der waarheid" hadden gedoopt. 't Waren allen ronde Gentenaars die er 's middags hunnen "dreupel" kwamen drinken, 's avonds hunne pintjes bier. Zij hielden van lachen en klappen. Er was daar leute en plezier. Niet iedereen echter werd tot "de tafel der waarheid" toegelaten. Het was een soort van privilegie waarop de uitverkorenen fier waren. Zij oefenden er een zeker gezag uit. Zij genoten er zekere voorrechten: ieder hunner had er zijne lange steeoen pijp aan het rek hangen, gemerkt met zijne naamletters; zij dronken uit hun eigen glas met een eigen deksel, dat men hier een "scheelken" noemt, waarop hun naam prijkte. In die vroolijke kringen heerschte volop de Gentsche lolle, dat spreekt van zelf. En nu en dan vond men een "schaap" op wie die lolle moest uitgewerkt worden. Hij moest het maar weten! Op 'nen koelen morgend kwam daar een heerschap binnen die men er vroeger nooit gezien had. Hij kwam eenmaal, tweemaal, driemaal, en weldra zag men hem er alle dagen. Hij zette zich altijd neder aan dezelfde tafel, gansch op zijn eentje, zonder iemand aan te spreken, dronk langzaam zijn pintje ledig terwijl hij een pijpken rookte. Hij was rood van aangezicht, had groote oogen die dwaas rondkeken, en nu en dan speelde een domme glimlach op zijne lippen. Aldus beschouwd zag men alras dat hij niet tot de slimsten behoorde. Op hem waren de Gentsche spreekwoorden toepasselijk: "Hij en heeft het poer niet uitgevonden", "Het en es zijne schuld niet dan de puien geenen steirt en hên". Hij werd algauw opgemerkt door de vrienden van "de tafel der waarheid", die kurieus geworden, zich afvroegen: Van waar mag die vogel wel gekomen zijn? Zij riepen Karel, den garçon, die alles wist, en van hem kregen zij volledige inlichtingen. Die stilzwijgende bezoeker, die daar eenzaam ga-weg-pintjes dronk en pijpkens rookte, zonder boe of ba te zeggen, was een nieuwe gebuur uit 't WestVlaamsche overgewaaid. Hij heette Menheere Mestdag; zijn vader was vroeg

263


gestorven en had hem veel eens achtergelaten. Hij was getrouwd met eene dochter van rijke menschen, zij had veel pretentie, zij droeg de broek. Zij overmeesterde letterlijk haren man die, naar sommigen beweerden, 'nen halven slag van den molen had en danste zooals zijne vrouw schuifelde. Zoo had zij hem gedwongen naar Gent te verhuizen, alwaar zij op 't Arteveldeplein een heerenhuis met koetspoort bewoonden. Zij leefden zeer breed en hielden drie domestieken: twee meiden en een knecht waarop Menheere Mestdag niet weinig bofte. Menheere Mestdag zat met gapenden mond de lollekens af te luisteren die aan "de tafel der waarheid" verteld werden. Als men lachte, lachte hij mede, alhoewel hij er soms weinig of niets van verstond. De plaats waar hij gewoonlijk zat was inderdaad te ver verwijderd van de groote ronde tafel waar de gewone bezoekers dagelijks zitting hielden. Doch langzamerhand verstoutte hij zich nader en nader te komen. En zoo gebeurde het dat dat hij op zekeren dag aan "de tafel der waarheid" zat en niemand er bezwaar in vond. De gehabitueerden wisten nu wie zij voor handen hadden. Er werd nader kennis gemaakt en toen Menheere Mestdag een rondeken gaf als verwelkoming was de vriendschap spoedig gesloten. Menheere Mestdag was niet veel van zeggeri en als hij dan nog iets zei, dan was het over zijn schoon huis, zijne drie domestieken en vooral over "Madame" zooals hij zijne vrouw betitelde. "Madame had çi," "Madame had !à ," "Madame was dit," "Madame was dat," 't was al "Madame" dat de klok sloeg. Onze Gentsche vrienden werden al spoedig gewaar met wie zij te doen hadden, en dat zij Menheere Mestdag een beetje deden "gaan", ge ziet dat van hier. Hij kon niet binnenkomen of zij informeerden naar de gezondheid van "Madame", als hij weg ging verzochten zij hem hunne complimenten te doen aan "Madame". Menheere Mestdag vond dat die Gentenaars toch zulke beleefde menschen waren. Op 'nen avond van leute en plezier, yroeg een dier lollekensheeren weer hoe "Madame" het stelde. Toen schoof Menheere Mestdag zijnen stoel nader, stak zijnen kop vooruit, zette een serieus gezicht als hadde hij een groot sekreet te vertellen, en deelde aan zijne nieuwe vrienden mede dat "Madame" binnen kort in 't kinderbedde moest komen. Het eerste kind! Daar moest natuurlijk een potje op gepakt worden en vergezeld van de wenschen voor de gelukkige bevalling van "Madame" trok Menheere Mestdag ditmaal met een half stuksken in zijn kraag huiswaarts. 264


De zagerij herbegon 's anderendaags en de volgende dagen, totdat Menheere Mestdag met eene andere, gewichtige mededeeling voor den dag kwam. Op aanraden van den dokteur ging "Madame" eene memme nemen. Dat was een affaire! Menheere Mestdag sprak over die memme alsof er niets minder dan eene keuninginne in zijn huis moest komen. Hij die vroeger soms op 'nen geheelen avond geen tien woorden sprak, zich bepaalde met naar zijne nieuwe vrienden te luisteren, dom lachend met de Gentsche geestigheden die zij uitkraamden, hij die vroeger stilzwijgend pijpen rookte, pintjes en dreupelkens dronk, werd nu al meteens babbelachtig. En 't was altijd koekoek éénen zang: over die memme. "Madame" wilde geen gewone memme, opgeraapt in een of ander "bureau de placement"; daar had zij geen vertrouwen in. Daarom had "Madame" Menheer den dokteur verzocht zich zelf met die delikate kwestie te gelasten. Voor hun eerste kind wilde zij eene kloeke, gezonde memme hebben - die vond men nog op den buiten - en vooral zij moest van onberispelijk gedrag zijn. Bij die laatste bekentenis van Menheere Mestdag, schoten al zijne vrienden in 'nen grooten lach. Hoe kon men nog zoo naïef zijn? Maar zij lieten hem voorloopig in zijn wijsheid, zij zouden hem later wel beet nemen. Benige dagen later kwam Menheere Mestdag, rood als een haantje, de herberg binnen gestormd. - Ge meugt mij proficiat wenschen, zei hij blijde, "Madame" is bevallen. Al de vrienden van "de tafel der waarheid" gaven hem de vijve. - En wat heeft Onz'Heere verleend? vroeg er een. - 'Nen kloeken zeune! Er werd natuurlijk op de gezondheid van den jonggeborene gedronken. Menheere Mestdag trakteerde met champagne. - En hoe staat het nu met de memme? was de vraag. De memme was gevonden. Het was eene frissche, struische boerendochter van Desteldonck, gezond als 'nen bliek, een meiske gelijk een "blomme". En daarbij zûû 'n braef meiske ... Menheere Mestdag was de gelukkigste mensch der wereld. En het geluk had zijne tong losgemaakt. Hij kwam alle dagen nieuws vertellen. Nu was 't nieuws over "Madame" die al haren kerkgang had gedaan, dan over den "kleine" die dik en vet werd als een molleken, maar vooral over de memme; zoo een was er nog nooit gevonden. - Heure melk was kloek en zuiver als boter, had menheer den dokteur gezegd. 265


- Heeft hij 'n keer meuge tjoezen (*)vroeg een der herbergvrienden. 'k Zoe wel in zijn plaetse willen zijn. Men lachte luidkeels. Sommigen lekten zich begeerig de lippe. Doch Menheere Mestdag ging voort. Niet te verwonderen dat de zuigeling zoo wel te pas was; hij woog al bijkans vijf kilos. En daarbij was die memroe toch zoo voorbeeldig van gedrag: peis ne keer, ze ging alle weken te biechten en te kommunie en daar was "Madame" toch zoo kontent van. Wat kanse, wat kanse, alzoo een memroe gevonden te hebben!

*

* *

Op den duur begon die zagerij de vrienden van "de tafel der waarheid" te vervelen. Het hing letterlijk hunne keel uit. - Zal te jij nog lang onzen teen afspelen mee zijn memme? vroeg er een. - 'k Word 't beu 'lijk kêwe pap, zei een andere. Zij hadden er allemaal hunnen buik vol van. Daar moest een einde aan komen. En een der bende, 'nen apotheker van op den Brabantdam, een lollekensheere zonder weerga, had het gevonden. - Laet mij begaen, zoo sprak hij, en morgen zal 't "uit" en "amen" zijn. Laet mij maer begaen. 's Anderendaags was het vollen "bak". De "tafel der waarheid" was rondom bezet. Toen Menheere Mestdag binnen kwam was er bijna geen plaatsken meer te vinden. Hij gaf aan ieder beurtelings een handje, zooals 't in Gent de gewoonte is, bestelde zijn pintje, stak zijn pijpken aan. Dan werd er gesproken over weer en tijd, over den nakenden oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland (wij waren in 1870), over de groote en kleine gebeurtenissen van den dag. - En wad ander nieuws? werd er dan gevraagd. - Ik hè nieuws, zei de spotvogel die daags te voren beloofd had Menheere Mestdag tot zwijgen te brengen. - A propos, Menheere Mestdag, zoo begon hij, ge ligt hier nu al 'nen dag of veertiene ons hûûren zot te raezen mee î memme; zûû 'n meisken moet er volgens înog geboren worden. Z'es braeve, godvruchtig, z'ontvangt alle weken Onz'heere, 't es 'n oprechte onbevlekte ontvangenesse. A wel, weet ge wel dat er op die memroe 'n grûûte vliege zit? - 'K en versta u niet goed; zei Menheere Mestdag.

* Tjoezen: proeven.

266


- Aes ge mij Gentsch nie 'n verstaet, zal 'k mij beter eksplikeeren. Gij en î Madame 'n weet dä misschien nie, maer wij zijn î vrienden en wij moeten î verwittigen om dä î huis op geene slechte naeme en zoe komen: î merome eed 'n kind ghad!" Een donderslag op het hoofd van Menheere Mestdag gevallen, zou niet meer effekt gemaakt hebben. Hij, gewoonlijk zoo rood als een krifte, werd bleek als een lijk. Hij stotterde. - Da zijn leugens! - De pure waerheid, 'k weet het van 'n goe paert, vraeg het heur en z' zal 't nie afstrijen; ten andere de preuve zijn daer... Menheere Mestdag legde zijne pijp neer, zenuwachtig ledigde hij zijnpintjein twee teugen, stond recht, groette kortaf en vertrok met de woorden: - Ik ga dat klaar spinnen. Hij was nog de deur niet uit of al de vrienden van de "tafel der waarheid" schoten in 'nen langen, langen lach, en ze zeiden tot hunnen kameraad, den spotvogel: - Dad' es 'n goeie zilde! Den volgenden dag zat Menheere Mestdag opnieuw aan "de tafel der waarheid"; hij rookte zijn pijpken, hij dronk zijn pintje, als naar gewoonte, doch sprak geen woord. De kameraden bezagen elkaar als wilden zij zeggen: - Wij moeten toch weten wat er gebeurd is. En daarop vroeg de apotheker, die altijd" 't katje van de baene was": - Hewel Menheere Mestdag, wa nieuws van î memme? - 'Ken hên geen merome meer; z'heeft een kind ghad; 'k hê ze mee heur "klikken" en heur "klakken" op straet gesmeeten. Ik of Madame we willen geen schandalen in ons huis.

*

* *

't Is meer dan vijftigjaar geleden. Er is sedertdien veel water onder de Pasbrugge gespoeld. De wereld is 't onderste boven gekeerd, en van "de tafel der waarheid" is sinds lang geen spoor meer te vinden. Nochtans is 't voorval niet vergeten. Want nu nog, als men spreekt van 'nen "potuil", 'nen "kwibus" die lichtgeloovig zich n' "vijze laet opdraaien" zegt men te Gent: " 't Is eenen lijk den zotten Mestdag, die zijn mem.me op straet smeet omdä ze 'n kind ghad ae". Lodewijk DE VRIESE

267


AANWINSTEN VAN HET DOCUMENTATIECENTRUM (1993-1997) Selectie van Gentse onderwerpen -

Voor den Duivel geen stap achteruit. Een stad in Opbouw. Gent van 1540 tot de Wereldtentoonstelling van 1913. Gent September '44. De Katholieke Studentenactie in Oost-Vlaanderen. Glas in Lood. 175 Jaar Universiteit Gent. 400 Jaar Jezuïetencollege te Gent. Gent in de 18e eeuw. De schilders van Reijsschoot. Oeuvrecatalogus Jan Frans De Boever. De Evangelische Leraar. Gisteren ging ik naar de Cinema ... 8 Eeuwen Gentse Ziekenhuizen. Het Willemsfonds van 1851 tot 1914. Miscellanea Denise De Weerdt. Het Pretaatshuis van Baudeloo. Historisch overzicht 1623-1993. De Gentse Brandweer. 100 jaar in de AcademiestraaL Gentbrugge. Acht eeuwen Geschiedenis. Riek Lanckrock 70. Jubileumboek. Gent Circusstad. Twee eeuwen circusbezoek. Kom binnen, kom binnen, de Circ gaat beginnen. Vensters. Zeven eeuwen Techniek en Esthetiek. De Gentse Feesten. Biografie van een 150 jarig monument. Een Kind van de Muide. Herinneringen van een kwajongen aan de havenkant. De Opera van Gent. Het "Grand Théàtre" van Roelandt, Philastre en Cambon. Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging. De academische loopbaan van Prof. Dr. Joseph Plateau. Gent Doolt. Zwartboek. Gensche Mokken. Hoe schrijf ik de Geschiedenis van mijn Gemeente? De Fonteinen van de Oranjeberg. Politiek institutionele geschiedenis van de provincie Oost-Vlaanderen. Gustaaf Demuynck. 1893-1982. Herinnering aan een groot Circusdirecteur. Herinnering. (Merelbeke '44). Gids voor Gent. 268


-

Een Leven voor Gent. Emiel Claeys: Portret van een markant Burgemeester. Koninklijke Gentse Kapperskring; 1893-1993. De Boekdrukkunst te Gent tot 1560. Een beeld in de stad. Bruges-la-Morte op de Begijnhofdries te Gent. Kroniek van een school (Coiffeurschool). De Primus van 't Half Maantje. De Geschiedenis van de Koninklijke Muziekmaatschappij De Neerschelde Gentbrugge. Neogotiek in België. Geef mij Gent. Toumée générale. Dossier Lam Gods. Zoektocht naar de Rechtvaardige Rechters. Begijnhoven vroeger en nu. Neerstigh tot eere Godts. Inventaris van het Archief Henry Story (1897 -1944). Huizenonderzoek in Gent. De Papegaai is geschoten. Architectuurgids Gent. Verdwenen hoekjes van het oude Gent. Liber Amicorum Adriaan Verhulst 100 Jaar Leven in de Brouwerijschool Sint-Lieven. Prisonnier des Allemands. 1942-1944. Het Stadhuis van Gent. De Stamboom van de familie van Elslande. 1267-1995. Nieuw Gents Idiotikon. Royal Cody Ghent Rifle Club. Novecento in Gent. Het Lam Gods. Het Stadhuis van Gent (Tekeningen). Arthur Verhaegen. Van Wijn in Gent tot Gent in wording. Jacob Van Artevelde. Het zevenjarig Bewind van de Wijze Man van Gent. 1338-1345. Met wandelgids. De Brugse Poort. De Stoutmoedige Diefte van het Lam Gods. Zestig jaar speuren naar de Rechtvaardige Rechters. Gent Havenstad. Tekeningen. Mariakerke. De Bombardementen van Merelbeke. De Eerste Belgische Politiehonden 1899-1914. Een straat uit de duizend ... de BeukelaarstraaL Gentse Wijken van vroeger. De Muide. Masereel, een biografie. Gent Vorstelijke Stad. Tekeningen. 269


-

Oud Merelbeke. Dat was een tijd! Aux origines de la familie de Crombrugghe. Academia Gandavensis in nummis. Liber Amicorum Johan Decavele. Gelijke rechten, gelijke plichten. Een portret van vijf liberale vrouwen. Zeven Eeuwen Augustijnen. Een kloostergemeenschap scfrijft geschiedenis. Genealogie De Decker, een familie uit de Denderstreek ca. 1660 tot 1996. Genealogie De Vos, een Oostvlaamse familie ca. 1760 tot 1796. De Kranten van Gent. J acob Van Artevelde. Feestpublicatie. LVSV-Gent 1930-1995. Oud-ledenbond LVSV Gent 19451995. Liber Magistrorum 1797-1997. Van Ecole Centrale du DĂŠpartement de l'Escaut tot Koninklijk Atheneum te Gent. Het oud archief van het Bisdom. Het Gentse Sint-Vincentius ziekenhuis. De Zusters van Liefde en de ziekenzorg te Gent, 1805 tot heden. Albums de Croy. Vrijmetselaars te Gent in de 18e eeuw.

BIBLIOGRAFIE Van ons lid W.L. Braekman verscheen verleden jaar een dik boek (meer dan 500 bladzijden) met als titel "Middeleeuwse Witte en Zwarte Magie in het Nederlands Taalgebied". Het is een gecommentarieerd compendium van incantamenta tot einde 16e eeuw. In dit boek kan men het resultaat lezen van meer dan 30 jaar speurderswerk. Het werd bekroond door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en werd ook door deze instelling uitgegeven. In de jury zetelden de heren Van Elslander, Gysseling en Deschamps. Na een uitgebreide inleiding volgen 2 delen. Deel I behandelt de Medische Zegens en bevat 2 hoofdstukken: Kwalen en ongemakken van mensen, en het tweede: Dieren, overwegend paarden. Deel 2 behandelt Niet-Medische Incantamenta en bevat 6 hoofdstukken, namelijk Magische middelen voor allerlei doeleinden, Dieven en gestolen goed, de Magische krachten van planten, van Minnepijn en brandende begeerte, Zuivel onttoveren en melkdiefstal, Oproepen van geesten voor eigen gebruik. 270


Het boek eindigt met een alfabetische index die het opzoeken vergemakkelijkt. Ingebonden, formaat 16 x 24 cm., 525 bladzijden. Prijs: 1.000 fr. Te verkrijgen in de boekhandel en op het Secretariaat van de Koninklijke Academie, Koningstraat 18 te 9000 Gent. Tel: (09)265.93.45. Geïnteresseerden, opgepast: de oplage is beperkt tot 450 exemplaren. Bij de VUBPRESS verscheen "Geuzengeweld. Antiklerikaal straatrumoer in de politieke geschiedenis van België, 1831-1914". Historica Gita Deneekere ging na in hoeverre het antiklerikaal straatrumoer een invloed kon uitoefenen op het beleid. Deze studie voor haar doctoraatsthesis die meer dan 1.000 bladzijden bevat zal verschijnen in 3 boekdelen. Een eerste boek" Sire, het volk mort. Sociaal protest in België, 1831-1918." is reeds verschenen en na het Geuzenboek komt nog een boek over "De Gentse Katoenoproer van 1839". "Geuzengeweld" gaat over de machtsstrijd tussen katholieken en vrijzinnigen. Het boek heeft een formaat van 15,5 x 24 cm., telt 223 bladzijden en kost 695 fr. Te bekomen in de boekhandel. Onlangs verscheen "Leon Elaut. Een bevoorrecht getuige van zijn tijd." Dit boek is een hommage aan deze Gentse geneesheer en werd geschreven door zijn kleindochter Nele Bockaert. In 176 bladzijden wordt ons een beeld geschetst van het leven en streven van deze uroloog die ook een rol gespeeld heeft in de politiek. Dit vlot leesbaar boek met een voorwoord van Dr. R. De Beule heeft een formaat van 14,5 x 21 cm. en kost 500 fr. Van de hand van Br. René Stockman verscheen "De goede mijnheer Triest. Een biografie van Kanunnik Petrus Jozef Triest." In 17 hoofdstukken wordt ons een beeld geschetst van de populaire Kanunnik Triest. Achtereenvolgens worden behandeld: de familie Triest, de jeugdjaren van Triest, de weg naar het priesterschap, de jonge priester, Triest als pastoor in parochiedienst, de kloosterstichter, van dorpspastoor tot bezieler en organisator, in dienst van de armenzorg te Gent, stichting van de Broeders van Liefde, zorg voor de geesteszieken, onderwijs aan het volkskind, strijd om de erkenning van de congregatie, een derde congregatie: de Broeders van Sint-Jan de Deo, zorg voor doofstommen en blinden, blijvende aandacht voor de armenzorg in Gent, nog een vierde congregatie, het levenseinde van Triest. Het boek heeft een formaat van 16 x 24 cm., telt 128 pagina's en bevat bijna 100 afbeeldingen, waarvan de overgrote meerderheid in kleur. Er is ook een Franse vertaling "Ce bon monsieur Triest" en een Engelse "Good father Triest". Dit interessant boek kost slechts 300 fr. 271


Mocht men het niet vinden in de boekhandel, dan kan men nog altijd contact nemen met het Provincialaat Broeders van Liefde - Stropstraat 119 te 9000 Gent. Tel: (09)221.45.45. Ter gelegenheid van de 200e verjaring van de Universiteitsbibliotheek verscheen een boek over deze bibliotheek onder de titel "Henry Van de Velde. Universiteitsbibliotheek Gent. Ghent University Library. 1797-1997". Dit boek heeft een formaat van 24 x 20 cm. en telt 96 bladzijden. De zeer schaarse tweetalige tekst Engels-Nederlands maakt dat dit vooral een kijkboek is. Het geeft de indruk meer een verheerlijking te zijn van Henry Vande Velde dan wel de geschiedenis van de bibliotheek zelf. Het bevat een 57-tal foto's van de Boekentoren en zijn interieur en één enkele foto van de ingang op de Ottogracht, en dan nog als het reeds de Openbare Stadsbibliotheek geworden was. Wij willen niet ontkennen dat dit boek ons enorm tegenvalt. Bij de viering van het 200-jarig bestaan van een dergelijke prestigieuze instelling, mocht men zich toch aan iets anders verwachten dan dat wat het geworden is. Spijtig van de gemiste kans. Men had er een prachtig boek kunnen van maken, de gedetailleerde historiek kunnen van geven, aandacht kunnen besteden aan het prachtig werk van vermaarde bibliothecarissen zoals een Ferdinand Vander Haegen. Over dit alles geen woord. Wij hadden ook graag foto's gezien van de Bibliotheek op de Ottogracht, van de leeszaal waar nog een aparte, rustige, serene kloostersfeer heerste, van de Baudelookapel waar de boeken opgeslagen waren. Ook de prijs van 1.300 fr. is niet in proportie met de waarde van dit boek. Te bekomen in de Universiteitsbibliotheek, Rozier 9. De "Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Nieuwe Reeks Ll" zijn verschenen. Als specifieke Gentse onderwerpen noteren wij "Architecturale ruimte en bewegingsvrijheid van de vrouw in de laatmiddeleeuwse Gentse religieuze en caritatieve instellingen". Misschien een beetje een moeilijke titel, maar het gaat over de inrichting van het interieur van deze instellingen en bepaalde regels nopens uitgaan, bezoek, zwijgplicht, etc. Verder nog: Textielaanbod in het achttiende eeuwse Gent, Onbekende toneelstukken en dichtwerken van het Jezuïetencollege te Gent, 1742-1773, De politieke evolutie onder het Directoire ( 1795-1799) en het impact op de Gentse situatie. En wel te verstaan de Bibliografie van de geschiedenis van Gent 19961997 met niet mineder dan 278 items. Prijs: 850 fr. Gratis voor de leden van de M.G.O.G. "Waar is de Tijd?" N° 7. "1350 jaar Gent, de Gentenaars en hun zieken." Zusters van Liefde - Aderlatingen - Rondreizende heelmeesters - Bijloke 272


Pesthuis - St-Jan-ten-Dulle - Guislain - St-Jan de Deo - Palfijn - Kanunnik Triest - Universiteit - Materniteit - Comeel Heymans, etc. Zoals steeds rijkelijk geïllustreerd. "Waar is de Tijd?" N° 8 "1350 jaar Gentenaars en hun monumenten." Rijk fotomateriaal over de Graslei, Atelier Bressers, Ketel vest, Houtlei, Nederschelde, Gravensteen, Sikkel, Geeraard Duivelsteen, Lakenhalle, Rabot, Toreke, Stadhuis, St-Pietersabdij, Vismijn, Pakhuis, Watermolen, Universiteit, Vlaamse Kaai, Vooruit, Begijnhof, Post, St-Niklaaskerk, Belfort. Pro memorie: 160 fr. in de dagbladwinkels. In "Oost-Vlaamse Zanten" 1998 - N° 1 verscheen van de hand van Elise Hooft een interessant artikel over Jacob Semeij, de Gentse architect die een 300-tal huizen bouwde, o.m. op de Scheldelaan (Vlaamse Kaai), de Baudeloostraat, Borluutstraat, Wolfsteeg, Steurstraat (Penitentenstraat), de Heimiswijk, enz. Een man die er in grote mate toe bijgedragen heeft het Gents stadsbeeld te verfraaien. Spijtig genoeg hebben andere belangen dan esthetische en culturele er voor gezorgd dat heel wat van die prachtige huizen die nog in goede toestand waren, gesloopt werden om de plaats te ruimen voor die banale, triestige, deprimerende betonarchitectuur. Denk maar aan de verminking van de Vlaamse Kaai. In dit artikel wordt veel aandacht besteed aan de gevelopschriften, iets wat typisch was voor de huizen van Semeij. Een architect waar, volgens ons, een interessant boek zou kunnen over geschreven worden. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Mevrouw Emilienne Derdyn was sterk geïnteresseerd in het artikel over "De Gentse Lucifersfabrieken". Zij schrijft: "Ikzelf werd geboren in 1937. De tante van mijn grootmoeder is jarenlang "portierster" geweest in de WerkhuisstraaL Het gaat over Louise Carlier x Arthur Lenssens. De kinderen van de zus van Louise, nl. Marie Carlier x Jules Warrinnier hebben daar ook gewerkt. Het gaat over Hélène en Irma Warrinnier." Ze vraagt of sommige van onze lezers meer inlichtingen kunnen bezorgen over bovenvermelde personen.

273


Antwoord van de heer Roger Buyle op de tweede vraag van de heer René Pattyn (Gh.T. 1998- N° 3- p. 174). "Gemeente Heusden - Sectie A- N°601. Art. 343 Houten windmolen "Kememelkmolen". De Vennen. Oorspronkelijk: Thienpont, Petrus-Jan, molenaar, Heusden. 1850. Erfenis. Naar Thienpont, weduwe Lieven en kinderen, molenaarster, Heusden. 1861. Verdeling. Thienpont Joseph en Désiré, molenaars, Heusden. 1865. Vergroting en plaatsen van stoommachine. Omschreven als korenwindmolen en stoommolen. 1867. Verkoop: art. 865/2 aan Thienpont Désiré, maalder, Heusden. 1878. Erfenis naar Thienpont-DE MOOR, weduwe Désiré, maalder, Heusden. 1882. Tweede huwelijk. Naar Bermyn-DE MOOR (weduwe Pieter), landbouwer, Heusden. 1892. Verkoop. Art. 1011/22. De Wever-Steels, Serafien, bijzondere, Heusden. Tramstraat 1893. Volledige afbraak. De molen zou opgericht zijn in 1509. Uit "Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen: 1961/II. (Inventaris van de Wind- en Watermolens in de Provincie Oost-Vlaanderen). Arrondissementen Eeklo en Gent" (Naar gegevens van hetArchief van het Kadaster). De heer Victor Antheunis zoekt inlichtingen over Piet Schepens. Hij schrijft: "Ik woonde vanaf 1930 tot 1937 in de Lomdesstraat (nu St-Bernadettestraat). Gedurende het schooljaar 1933-1934 was ik daar in het 4e studiejaar, dat was toen dat klein stadsschooltje in die Gentse tuinwijk met sociale woningen. Die school bestond toen uit 4 of 5 houten paviljoenen! De leraar in deze klas was een zekere Mr. Piet Schepens, een zeer strenge leraar. Hij dweepte geweldig met de toen succesrijke Vlaamse toondichter Emiel Hullebroeck, want iedere morgen vóór de les begon moesten wij rechtstaan naast onze bank met de armen gekruist, en dan allemaal tesamen uit volle borst zingen van "Klompen aan de voet, staan onze guitjes goed." Dit was het klompenliedeken van Emiel Hullebroeck, ook soms eens "Tineken van Heule". Toen woonde Piet Schepens in de Koestraat op Oostakker in een villa. Sommige van zijn leerlingen hebben dikwijls eens belleketrek weest doen aan zijn huis. Vele jaren nadien heb ik ontdekt dat Mr. Piet Schepens een beroemd schrijver is geweest. Ik heb ooit een boek van hem kunnen kopen "Denemarken" en daar staat een lijst in met wat allemaal van deze schrijver is verschenen. Hij heeft veel geschreven over Scandinavische landen en hun beroemde schrijvers. Vanaf 1927 tot ongeveer 1952 veelluisterspelen voor Radio Brus274


sel, het toenmalige N.LR. Zweedse en Finse sprookjes. Hij werd bekroond met de August Beernaertprijs ( 1932-1933) door de Koninklijke Vlaamse Academie voor het werk "August Strindberg" leen 2e deel. Mijn vraag over de schrijver PietSchepensis de volgende: is er geen van onze leden of lezers die mij kan zeggen wat er van hem geworden is en gebeurlijk het jaartal van zijn overlijden en geboortejaar."

LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Dirk Jurrjens (Granada), die tevens "pion" is voor Zuid-Spanje van de "Gentsche Sosseteit", schrijft ons: "Misschien zouden wij onze leden kunnen uitnodigen foto's en andere documenten van vóór 1914 op te sturen voor publicatie in "Ghendtsche Tydinghen" ." Een uitstekend idee. Iets dergelijks is altijd welkom en na gebruik worden de gebruikte stukken vanzelfsprekend teruggestuurd. Hij zelf stuurde ons enkele beelden op van de Koornmarkt zoals hij vroeger was, met de kiosk, de Chapellerie Gantoise Lammens, de Compagnie du Gaz de Gand, de Zondagsbode, etc. Spijtig genoeg betreft het fotocopieën van postkaarten die zich niet lenen tot een reproductie. Ook hij heeft destijds horen vertellen dat de architect van de St-Martinuskerk van de toren van Ekkergemkerk gesprongen was, uit wanhoop omdat deze toren scheef stond. Als een specifieke Gentse uitdrukking citeert hij het "Slaphangerstraatje", naam die de Gentenaars onmiddellijk gevonden hadden voor de Prosper Claeysstraat waar huisjes gebouwd werden voor bejaarde koppels. De heer G. Broget schrijft ons: In het nr. 7 van "Waar is de Tijd?" staat bovenaan op blz. 161 een afbeelding van het klooster der Alexianen, een prent van A. Van den Eynde, staat in 1723 (1848), Atlas Goetghebuer S.A.G. Men onderscheidt daarop zeer goed het portaal van het klooster, de monumentale barokke ingangspoort van de kapel en het mooie torentje op het dak. De prent laat ook duidelijk de overgang zien die het Schokkebroersvestje overspant dat rechts naar de Poel en links naar het Watergraafstraatje liep. Onder voornoemde afbeelding wordt er verkeerdelijk melding van gemaakt dat het gaat om de gebouwen van de Leprozerij, ook het Rijke Gasthuis genoemd, gelegen op de hoek van de Hoogstraat en de Holstraat. 275


Fig. I. Het Rijke Gasthuis. Aquarel van J. Wynants ( 1820-1823) Atlas Goetgebuer S.A.G.

Fig. 2 . Alexianenklooster, prent A. Van den Eynde, staat in 1723. (1843) Atlas

Goetghebuer S.A .G.


Men heeft blijkbaar verward met de aquarel van J. Wynants 1820-1823, Atlas Goetghebuer S.A.G., die wel het Rijke Gasthuis toont. Op die afbeelding (cfr. Fig. I) ziet men de kloostermuur, de ingangspoort van de kerk, bekeken vanuit de Hoogstraat Die afbeelding werd destijds opgenomen in onze bijdrage: "Die Groete strate buten Turre" (cfr. Ghendtsche Tydinghen, 24ste jaargang 1995, nr. 5, blz. 252). De afbeelding, die de Kapel der Alexianen toont (cfr. Fig. 2), werd opgenomen in onze bijdrage over "Het Schokkebroersvestje" (cfr. Ghendtsche Tydinghen, 21 ste jaargang 1992, nr. 4, blz. 206). Wanneer men beide afbeeldingen naast elkaar legt, ziet men duidelijk de vergissing, die in het nr. 7 van "Waar is de Tijd?" werd begaan. Van Mevrouw Christine Laleman, stadsarcheologe ontvingen wij het volgend schrijven: Als trouw lezer van Ghendtsche Tydinghen, waar ik elke uitgave steeds waardevolle, interessante en historisch gefundeerde bijdragen ontdek, heb ik me bij het nummer 3 van 1998 uitermate geërgerd aan de literatuur rond beide abdijen. Het artikel betekent een aanfluiting voor het degelijk wetenschappelijk historisch werk van Prof. Dr. A. Verhulst en wijlen Dr. M. Gysseling en in hun voetsporen van jongere historici en archeologen. Een nieuwe stand van het recente wetenschappelijk werk verscheen in het verzamelwerk DECLERCQ, G. (red.), Ganda & Blandinium. De Gentse abdijen van Sint-Pieters en SintBaafs, Gent, 1997, een publicatie die door de betreffende auteur blijkbaar niet bekend is. Spijtig voor uw tijdschrift dat de totaal ongefundeerde bijdrage daar verscheen. We achtten het onze plicht om U van deze zienswijze op de hoogte te brengen.

Nota van de Redactie: Wij hebben niet de pretentie een strikt wetenschappelijk tijdschrift te zijn, wèl een populair, vulgariserend in hetwelk mensen die geïnteresseerd zijn in hun stad de mogelijkheid krijgen daar iets over te schrijven, ook als dat zeer sterk afwijkt van wat algemeen aangenomen wordt. Wij waren er ons natuurlijk van bewust dat het artikel in kwestie op zijn minst zeer controversieel was. Wij hebben het gepubliceerd in de hoop en de verwachting dat er felle reacties zouden op volgen. Wat dus gebeurd is. Wij weten dat er nadelen aan deze methode verbonden zijn, namelijk dat dit het imago van "Ghendtsche Tydinghen" kan aantasten, maar wij vinden dat dit niet opweegt tegen het voordeel dat er op die manier soms een debat kan op gang komen waar iedereen wijzer van wordt.

277


DIT BESTAAT NIET MEER

De Iepenstraat (zo werd in 1942 de IJ perstraat herdoopt) zoals Edmond SacrĂŠ ze zag in 1900. Links de Koperstraat, verder door de Houtleie. Copyright A.C.L. Foto nr. 35368.

278


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 27e jaargang - nr. 6 15 november 1998

INHOUD - DaniĂŤl Van Ryssel Jean Baptiste Lybaert - Louis Van Biesbroeck Inventaire ArchĂŠologique: Het Grafmonument van Margareta van Ghistele - Pierre Kluyskens Jan Anteunis -David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Antonius van Paduakerk- Forelstraat - Ronald De Buck De Brabantse Omwenteling in de Gazette van Gend (1789-1790) Vervolg en slot - P. Huys Over wijlen de Beiaard van de Sint-Baafskathedraal - Gentse memoriedagen: 13-14 april - Quizmaster Puzzel 1998 - Ronald De Bockfonds - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Alfons Van Werveke Oudheidkundige kroniek - Dit bestaat niet rneer - Inhoud 1998

279

281

311 312

316

318 331 332 335 338 339 344 345 347 349 350 351


AAN ONZE.LEDEN Kunt gij het nog bijhouden? Wij hebben er moeite mee, dat is nu alweer het laatste nummer, deze keer van onze 27ejaargang. Binnen een paar maanden ontvangt gij reeds het Nr. 1 van de 28e jaargang. Ja, nog altijd goed en gezond. Wij denken dat onze trouwe medewerkers er opnieuw in geslaagd zijn een lezenswaardige jaargang samen te stellen die verdiend ingebonden te worden om, samen met de vorige, het sieraad te vormen van een Gentse bibliotheek. Wij gaan het kort houden: wij willen geen afbreuk doen aan een lange traditie en houden het lidgeld ongewijzigd. Voor diegenen met een wankelende memorie die voor hun lidgeld te betalen een tijdschrift raadplegen van 20 jaar geleden (dat is al gebeurd), er even aan herinneren dat sinds jaren het lidgeld 400 jr. bedraagt. Steunende leden betalen 600Jr. en Beschermleden 1.000Jr. Voor onze buitenlandse leden vragen wij een supplement van 200Jr. als tussenkomst in de asociale dure posttarieven en zij zorgen er natuurlijk voor dat hun betaling ons kostenvrij bereikt. Wij zijn blij hier opnieuw een woord van hartelijke dank en erkentelijkheid te kunnen richten aan het groot aantal mecenassen onder onze leden die er telkens opnieuw voor zorgen dat wij een totaal onrealistisch lidgeld kunnen handhaven. Hartverwarmend voor onze medewerkers is hetfeit dat de wonderen de wereld nog niet uit zijn. Het is zo een beetje als in de athletiek: ieder maal dat men denkt dat een bepaald record niet meer kan gebroken worden komt er iemand af die dat wèl doet. In 1996 waren er 370 leden die uit sympathie spontaan meer betaalden dan nodig was. Dit ongelooflijk record werd in 1997 gebroken met 381 leden. Ook wij dachten: dit is nu toch het record. Ja, wij waren wel weer mis, zeker (iets waar wij niet om treuren), in 1998 is dit getal nog gestegen tot 396. Het is dan ook met een warm gevoel van dankbaarheid dat wij op pp. 339-343 de namen publiceren van deze weldoeners. Tot slot nog dit: kom ons niet vertellen dat het overschrijvingsbulletin dat in dit tijdschrift stak verloren gegaan is. ONMIDDELLIJK invullen en niet vergeten het zo vlug mogelijk te posten. En het foejke van dat verloren gegane formulier houdt geen steek. Kijk maar eens op de achterkaft van "Ghendtsche Tydinghen ", daar staat alles duidelijk op vermeld. Alles gezegd? Neen. Onze Penningmeesier wil ook nog een duit in het zakje doen. Volgen hier zijn raadgevingen: noteer ook uw lidnummer op het betalingsjonnulier (het staat op uw lidkaart en op de verzendingsomslag van het tijdschrift). Dames, u weet het, verander niets aan het systeem dat u tot hiertoe toegepast hebt. Nog iets, er zijn leden die niet betalen, of veel te laat, maar in 1998 waren er 14 leden die tweemaal hun lidgeld betaalden. Heel sympathiek, maar u kunt het beter laten, want de Penningmeester moet dan het 2e betaalde lidgeld terug overschrijven en wie doet er nu graag tijdrovend en nutteloos werk?

280


JEAN BAPTISTE LYBAERT Jean Baptiste Lybaert (Gent 1808-Gent 1889) was leerling aan de Gentse Academie. Hij werd heraldisch schilder en decoratieschilder. Hij was gehuwd met Maria Ludovica Coppejans (1821-1889). De meeste van de 19e eeuwse Gentse schilders moet hij persoonlijk hebben gekend: met Jan Van der Plaetsen is hij samen naar school geweest; de broer van Ivo Vermeersch was gehuwd met zijn zuster; de winkel van Jean Henri Van der Haeghen heeft hij volledig herschilderd Hij moet in zijn jeugd in de buurt van de Nieuwe Wandeling hebben gewoond, waar hij Pieter Coucke regelmatig schetsen zag maken; later, in de jaren 1880, woonde hij achtereenvolgens in de Regnessenstraat, Prinsenhof, Steendam en Lange Violettestraat 43. Hij had twee zonen. Théophile ( 1848-1927), leerling aan de Gentse Academie (Paul en Félix De Vigne) en van 1874 tot 1878 bij Géröme te Parijs. Théophile was een postromantisch kunstschilder en beeldhouwer, die portretten, huiselijke taferelen en de kruiswegen van de H. Kerstkerk en de St.-Annakerk heeft geschilderd. Na de dood van Theodoor Canneel voltooide hij de muurschilderingen in wastechniek in de onafgewerkte Philomena- Passie- en Doopkapel in de St.-Annakerk. Hij nam deel aan de Gentse kunstsalons van 1880 tot 1925. Werk in de Musea voor Schone Kunsten van Gent, Brugge en Kortrijk. Zijn broer Karel (1854-1922) was journalist van «De Gentenaar>> en kunstcriticus; voorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond ; stichtend lid van de Snellaertkring en secretaris van de stadscommissie van de Vlaamse Schouwburg. Het schriftje dat Jean Baptiste heeft nagelaten, is 20 cm hoog en 14 cm breed en telt 44 blz .. Het geheellijkt wel in één adem te zijn geschreven : het bevat geen verbeteringen, geen doorhalingen en ook geen aanvullingen. De auteur moet zijn herinneringen in zijn laatste levensjaren aan het papier hebben toevertrouwd, vermits er gegevens in opgenomen zijn uit de jaren 1860-1880 en hij het Gentse Driejaarlijkse Salon van 1887 nog heeft bezocht en er o.a. werk heeft gezien van Eugène François Block. Het schriftje bevindt zich in de Handschriftenzaal van de Universiteitsbibliotheek Gent, in het zeeruitgebreide Fonds Frédéric De Smet (1876-1948). Deze kunstschilder, kunstcriticus en galerijhouder moet. de familie Lybaert goed hebben gekend; hij heeft o.a. een studie geschreven over Théophile (Gand Artistique, 1927). De tekst is integraal weergegeven, zonder enige wijziging of verbetering. Enkel de nummering van de voetnoten werd aan de tekst toegevoegd. De biografische gegevens zijn hoofdzakelijk ontleend aan een lexicon in voorbereiding : «Gentse beeldhouwers en schilders 1750-1950». Daniël VAN RYSSEL 281


Naemen der schilders die ik van in mijne jongheyd en tijdens ik op de academie, de lessen bijwoonde. MeesterMerts (1). Dit waseenen der oudste professors der Academie (2), die reeds teekenmeester was op het Pakhuys-Koorenmort, waer men dan nog niet anders teekende dan met roode aerde, en die naer de tegenwoordige Academie mede overkwam wanneer zij agter de guustijnen werd ingericht. De werken die ik van hem gezien heb, was de paneelen van den salon van den Heer Bauts, in de Veldstraet, en geschildert in den zin zoals er den beroemden bas relief schilder ook schilderde, op doek verheldende zeeaven met rawinen van grieksche tempels en rookende turken, met lange pijpen, die met Uropeaensche kooplieden onderandelen, en waer damenen heeren op wandelde, gewonnelijk de afbeldsels van den besteller. Maer daer hij gewonnelijk geene kunst bezigheijd genoeg en had om te bestae, zoo het ik hem in het zelfde huys weten den grond overschilderen van eene bovenkamer, met sinees papier behangen, en waervan den grond den lack gansch vervlogen was, en waer aen hij twee jaeren gewerkt heeft om tusschen de blomen dat alles uyt te spaeren. Hij had eenen zoon (3), die ook de schilderkonst uythoeffende, maer eenen rechten dompelaer, en die op zijne beurt ook eenen zoon (4) heeft naegelaeten die ook kontschilder is, maer die door zijn talent Heer doet aen den naem van zijnen grootvader, en zoo ik geloof hem zelf in kunde overtreft, en die indien ik mij niet en bedrieg heden Bruesel bewoond. Paling (5), geboren van Oostacker, zon van klijne landbauwers, op dit dorp, bewonden het goed van de hedelen Heer, Malcamp (6), die hun buytenverblijf ook te Oostacker hadden, en daer den heer Malcamp t' elkens op zijne wandeling, den jongen Paling, die in de wijde de koeyen van vader wacht, bezig vond met zoo goed als hij konde, de koeyen, het kasteel of eene boerenwonning te teekenen vatte hij genegendheijd voor hem op, en verkreg van den vader dat hij naer de Gendsche Academie (7) de teekenlessen mogt gaen bijwonen, hetgoon den Baron betalde, en alwaer hij zulk eenen grooten voortgang ded, dat hij den preijs behalde, en door den Baron naer Parijs gezonden wierd om de schilderkonst voort te leeren alwaer hij leerling (Dicipel, zegde men in din tijd) wierd van den Beroemden David, en eenen zijner beste leerlingen wierd ; zijn eerste werk dat hij voor Gend vervardigde was een Outarschilderij voorSte Baefskerke verheldende de Heijlige Coleta ontfangende uyt de handen van het Gentsche magistraet de horloofbrieven tot het stichten v.an een klooster te Gent. In Ste Michielskerk ziet men een van zijne beste voortbrijngselen, het is eene Kruysvinding (8), door Palinck in 1811, te Roomen geschildert voor Ste Michielskerk; Ik erinnere mij nog dat ik een kind zijnde, met vader Ruylof (9), blikslaeger, wonende tegen de zuyvelbrugge, medegenomen werd, naer den Pand der Vrauwenbroeders, en daer ter regter hand tijnden ganck in twee 282


groote kamers gebragt werd, alwaer dat eenen persoon bezig was met het portret van eenen Engelsehen Generael te schilderen, en dat Ruylof zegde, ziet Mijnheer Palinck daer is uwe vermdoos, en dan den General beziende zegde hij, Mijnheer dat is eenen keirel die al vele Fransasen naer de ander weireld gezonden heeft, waer op den zoogezegden General in eenen lach schot, tot verwondering van Ruylof, die zegde, dien Engelsman en verstaet ons niet, maer Palinck antwarde het is mijn model eenen Gentenaer zoo als gij. Palinck wierd door Koning Willem tot Ridder en zijnen hofschilder benoemd en trauwde laeter met de dochter van zijnen weldoener Mejafferauw Malcamp, naer haer overlijden eertrauwde hij met eene zijner leerlingen (10), die hier op het drijjaerlijks konkoers den prijs behalde met de schilderij Ste Cecilia, die zich op ons muzeom bevind. Van Rysschoot (11), te Gent geboren, schilderde in alle slag in de Kostschol van den heer Dernoor in de Heijliggeeststraet, schilderde hij de Eetplaets op lijnwad verbeeldende volgens het gebruyk van dien tijd met zeeoven, grieksche ruimen en turken en Uropessche kooplieden en damen, alles in naturlijk maer zijne Basrelieven der suporten zijn zoo bedrieglijk dat men die voor wit marmer zou aenzien; hij schilderde voor den koor van Ste Baefskerk, boven het gestoelte, Elf bas-reliefs, schilderijen, die tusschen het wit en zwart marmer geplaetst zijn. Hij had eenen broeder ( 12) die op den hoek van den Kromen waen en de Goudstraete wonde, en er den stiel van knopmaeker en galonwever uythoefende, die men heden pasementwerkers noemd; dezen had eenen zoon Pieter die ook den schilderkonst en het muziek begon te leeren, maer die zich laeter met den stiel van zijnen vader bezig hield en wiens zoon {13) heden een beroemden Pianist en Organist is. Van Huffel ( 14) geboren van Geeraerdsbergen, ook medeleerling van Palinck, kwam zich alvroeg te Gent vestigen, en had zijn wonst in de Catalijnestraet, hij wierd Directeur der Gendsche Academie en schilderde voorSte Jacobskerke, de bettenis van Ste Pieter en Pauwel, ten alven lijve, als medalions op de kolomen die den toren dragen geplaetst, ook de schilderij van den Heyligen Comelis, in de zelfde kerk geplaetst en voor Ste Baefs kerk, voor de tweede kapellangs den lijnkenkant, een houtarstuk verbeeldende Ste Landaald, Bisschop en den Jongen Heyligen Lambert; die de brandende kolen van het wirookvat in zijn wit roket houd, hij heeft ook nog verscheijde groote schilderijen op komanclos gemaekt maer die ik noijt geweten en heb waer zij te zien zijn. Van Hansetaere ( 15) was te Gent geboren op Ste Pietersnederkouter het huys voorbij de Apothekerij Bauwens, zijn vader was buyssebilder en hij leerling der Gendsche Academie waer hij den eersten prijs behalde en naer roomen 283


zijne studien ging voltrekken en een groot deel van zijn jongelinks doorbragt, daer hij schilder van den koning van Nappels benoemd was, waer hij eene groote fortuyn vergaerde, hij schilderde te Roomen eenen Ste Sebastijaen, die eeniege Jaeren in Ste Baefskerke geplaetst werd en naerdien naer ons Museum verhuysde. Hij kwam naer Gent terug waer hij in de Meire de Sodalitijd kocht, en den voorgevel met pilasters, friezen, omamenten en busten dede eerbauwen, en de bovenkapel der Kongregatie in eenen schoonen grooten Atelier dede veranderen, aldaer schilderde hij een zeer groote schilderij, het vertrek van Artevelde op de vrijdagmart verbeeldende, die ik geloof dat zij noyt verkogt geraekt en is. Hij had vele leerlingen, onder andere, Lamens (16), Godino, De Nobel, Caneels (17), De Zurgelooze (18). Joannes Maes (19) was geboren te Gent, op Ste Jacobs-nieuwstraet tegen de Nieuwbrugge in een huys den Klijnen Spiegel genaemd, en waervan den terling huyzen dees Jaer weggebroken zijn. Hij was leerling den Gentsche Academi alwaer hij den Eersten prijs behaelde en naer Roomengezonden werd om zijne studien te vervoorderen, aldaer behalde hij veel roem en trad hij in het huwelijk met een Joffer Cananie, hij kwam naer zijne geborte stad terug, en werd door den kerkraed van Ste Jacobs gelast met het vervardigen van een autaer schilderij, verbeeldende, Den Jongen Tobias, die van zijnen vader naer Prages gezonden, woord vergezeld dan den Engel RaphaĂŤl, in de gedante van een Jongeling. Dan bestelde men hem eene schilderij voorSte Miebiels kerke verbeeldende de Heijlige Familie; ook schilderde hij noo eene klijner schilderij voor Ste Nicolas te Gent eene Heijlige familie, in het stadsmuseum heft men eene levensgroote schilderij, Junon verbeeldende, zeer pragtig geschildert; Daer hij bij ondervinding wist hoe gebrekkig de lessen in onze Academie gegeven wierden, bod hij zich aen om zonder vergoeding er les te geven, men stond hem de plaets van leeraer in de klas van plasteren beelden toe, en inder daed in plaets van in boeken of gazetten te zitten lezen, en te roepen Sut Stil was hij gestadig in de klas en vier Ă , vijf mael par avond bij ons om ons te onderwijzen, bragt ons bij het model, om beter het verschil der nuansen te zien, en inderdad wij leerden meer op eene wek als voortijds op eenen geheelen winter, doch dit en stond verscheijde der heeren niet aen daer zij ook het zelfde baden moeten doen, en hierom hitsten zij de directie tegen hem op en plaets van danck ontmoette hij vele plagerijen en dwersdrijverijen, tot zoo ver dat hij gansch ontmoedigt, Gent verliet, en met zijne Vrauw werderom naer Roomen keerde gevolgd van twee zijner leerlingen, den heer Berlaere, uyt de Oudburg, en Adolf Bemaerd, alwaer hij overleden is. Constantinus Sloedens (20), geboren te Gent, overschelde in het zwart hondeken alwaer zij eenen kruydeniers winkel hielden hij was leerling van den heer Vanhuffel, en behalde de gouden medalje op de academie, daer hij zag dat de

284


lessen op de ackademie, veel te verlangen lieten, huerde hij de plaetsen boven de kerk van Ste Catharina-Godshuys, en richte daer zijn atellier en eene koosteloaze akademie op voor alle jongelingen, den Donderdag werden er twee lessen gegeven en den Zondag twee teekenlessen des morgens en schilderles des naermiddagg, alwaer men terzelvertijd les kreg op de Doorzigtkunde en den Anatomie, welhaest waren zijne plaetsen te klijn om alle de leerlingen te bevatten; Deze andelwijze kittelde weeral in den neus van de vrienden der Gentsche Academie, alwaer mens alsdan voor wijnig te leeren zes nederlandsche guldens voor de zes winterrnaenden moest betalen, zij werkten dus hem uyt alle hune magt tegen en gelukten er zoo wel in met zijne vrienden zelf van hem te verwijderen dat hij Elendig gestorven is. Nogtans heeft hij verscheijde goede leerlingen voort gebragt, onder andere JojefPauwels, Enrie Vanderhagen, Isidor Vanimschoot Lesie, Jan Vanderplaetsen, Pier Meuninck, Capenick, Noterman, de gebroeders Gerard, en Manhout. Sloedens, schilderde meest altijd de figuren op de landschappen van den heer Koeke, hij heeft ook de schilderij geschildert voor den Outar van het klooster te Lovendegem, twee heylige herten voor de kerk der bijloke; Koeke (21 ), Geboren te Gent op de Burgstraete, alwaer hij ook overleden is, hij was een bekwamen landschapschilder, die meest altijd rondom onze wonste in de Nieuwe wandeling zijne studien kwam maeken, hij wonde met zijne zusters die twee Modisten waren (monteuzen zoo als men dan zegden) doch daer en in dien tijd nog vele broodwinningen bestonden, waervan een alleen niet voldoende waren om zijn bestaen te verzekeren, hoeffenden zij er het onderwijs bij uyt voor Jonge Jofferauwen, waer in hunen broeder hun behulpzam was, en terzelvertijd teekenlessen gal, daer hij zich toegelegd had om het onderwijs der doofstomme te leeren, zoo was hij overlast van bezigheyd, tot zoo ver dat eenen zijner schilderleerlingen, zekeren Judockus, Steyaert (22), beslot hem bij te staen, om als ondermeester hem in de schol te helpen en buyten den schooltijd het schilderen voort te leeren. Ik en het geene ander schilderleerlingen van hem geken dan Steyaert, en de gebroeders Van Aerde bij de doofstomme, en Dujardijn, koster in de Disschalsen. Karel Scheires (23), geboren te Gent bekwam den eersten prijs op de Academie, hoefende zich in het schilderen, hij schilderde eenigte Portretten, ook den Salom bij Kellers, hoek der Koorenmort, met landschaepen, figuren en dieren, hij trauwde met een dochter Deronne, doch daer hij gene genoegzame bezigheyd en had om met schilderwerk te bestaen, hoefende hij er het huys en ruytuigschilderen bij uyt in het Prinsenhof, het gon nog al goed gelukte, hij wierd gansch doof, hij liet eenen zoon (24) agter, die de bekwaemheyd of den yver van zijnen vader niet bezittende, doch voor Professor en schilder uytgebt, en meer wind verkoopt dan zijnen vader. 285


Pieter, Dielman (25), werd te Gend geboren in het Prinsenhof, N° 4, zijnen vader was brood bakker en zijne moedereene Joffer, Deronne, hij dede zijne studien op de Gendsche Academie, was leerling van Vanhuffel, en behoefende meest de Ganderschildering, hij schilderde in Ste Jacobskerk de vonte kapel in fresco, niet zo als men heden de frescoschildering noemt, maer op naten kalk, versehen moortel, op het groot paneel verbeelde hij den doop van Christus door den Heyligen Joannes-Baptista, het gene zeer wel slaegde, aengezien de moeyelijkheyd, daer er niets dan aerde kouleuren mogen in gebruykt woorden, daer den kalk de andere op heet, en daer ¡ de kouleuren meer dan de helft verbieeken met het op droogen van den moorteL Hij zond eene van zijne schilderijen naer de tentoonstellingen van S'chravenhage, die hun daer zoo wel beviel dat men her hem de plaets van bestierder der Academie aenbod, die hij ook aenvaerde, naer dien heeft hij nog verscheyde mael van zijne werken naer de Gendsche tentoonstelling gezonden er over een twintig tal Jaeren heb ik hem hier op den Kouter ontmoet. De Kauwer-Ronse (26), was leerling der Gendsche Academie, en werd er ook Professor, hij was eenen goeden teekenaer en schilderde voor Ste Bafskerke, een houtaerschilderij verbeeldende, den doop van Christus door JoannesBaptistus, in het hooft van Christus ziet men zeer wel de gelijkenis, van Jofferauw Ronse, de huysvrauw van de Kauwer; in Ste Michielskerk, heft hij eene schilderij aen den houtaer der gelooviege zielen, en in Ste Nicolaskerk eene afdoening van het kruys, waer rnaria onder het kruys in onmagt gevallen ligt. De Kauwer-Beversluys (27), was ook Professor in de Gendsche Academie, in de klas der eerst beginnende, deze wonde in de lange Violettestraet, tegen het Klijn begijnhoof alwaer hij een verfwijnkei hield, hij schilderde meest landschappen en stadsgezichten menigmael overlaeden van figurkens, maer alles dikwijls zeer ard en gebrekkig, dit belet niet dat hij eene zekere fortuyn naer gelaeten heeft. De notter (28), geboren te Mechelen, kwam naer gend als Graveur Plaetsnijder, en daer hij reeds te Mechelen wat van Jiet schilderen geleerd had hoefende hij hier zich in het schilderen van stads gezichten waer in hij zeer ervaren wierd, hij bekwam de plaetst van leeraer in de Gentsche Academie, met De Kauwer te samen hij wonde op de Slijpstraet, had twee dochters (29), de bloemen en dood wild schilderden, en eenen zoon (30) die dierenschilder wierd, maer die ongelukkig jong gestorven is. Verbroekhoven (31), geboren te Gent in het spanjaerdskasteel, alwaer hunen vader (32) eenen Bruggeling, Beidhouwer was, Die zoo naturlijk vogelen en 286


dieren, voornamenlijk Papegayen, Katen en honden boetserde, dat als zij in naturlijk kouleur geschildert waren men die voor levendig aenzag. Hij had twee zonen die van jongs af met klijne figurkens zeer fijn en koreekt te teekenen, zij teekenden meest alle de figurkens voor van Kirdorf (33), die in den pand der Predicheeren wonde, en hier terstede het eerste de Litograpbie uythoeffende, zij hoefende zichbijdein de schilderkonst, den eenen als dierenschilder, met figuren vorsierd en den anderen (34) als zeezicht schilder, waer zij bijde zeer beroemd in hun vack geworden, doch zij volgden ook den weg die bijnaer alle veelbelovende konstenaers ingeslagen zijn zij verlieten Gent en trokken naer Brussel, alwaer zij bijde gestorven zijn. Geemaert (35) werd geboren te Eecloo, en wonde de lessen bij in de Gendsche Academie, alwaer hij kennis maekte met Pinoy zoon uyt den gouden leest in de Bennestege, alwaer hij de dochter traude en hier door de eene mael te Gend en de andermael te Eecloo verbleef, daer hij reeds uytmuntende huyslijke tafereeten schilderde zonder grooten bijval te bekomen, viel de Ontwenteling van 1830, voor, en hij kos in zijne werken de partij der Orangisten, hij schilderde twee tafereelen, de een het Jaer 1829, het is kermis het oranje vandel stekt op het beefor, terwijl eenen fabrikwerker met vrauw en kinderen kermis vieren, de tafel is wel voorzien, en den vader komt uyt den keiden met eene kan bier. De tweede schilderij, verbeid het zelfde werkmans vertrek, maer alle den huysraed is verdwenen, het drijkouleurig Vandel waperd op het Beetfort en de moeder staet regt te weenen, niets anders aen het tichaem hebbende dan een stuk van een hemd en een gekugelden rok, terwijl zij aen haren jongen haere laetste jak behandigt om die naer den berg te dragen, en het kind heeft naawelijks een stuk van een broek aen met eenen bretel, baervoets en bloots hoofd. Zulke schilderijen wierden evig toegejucht door de Oranjisten, maer de inwonners van Eekloo, waeren te sterke Patrijotten om zulks te gedoogen, zij kwamen in opstand, overvielen zijne wonste, die zij gansch verwoesten en plonderden, en gelukkig voor Geimaert dat hij met vrauw en kinderen was henen naer Gent vluchten, anders zouden zij door het woedende volk gesteenigd geweest zijn; Hij naem zijnen intrek bij zijnen schoonvader Eijntjen, Pinoy (36), in den Gouden leest, maer daer er in de Ste Jans straet, het laetste huys op een naer, dit huys ledig was huerden hij dit, en is er tot aen zijne dood blijven wonnen; Het Tribunael verhoordeelde de stad Eekloo, tot eene schadeloosstelling aen Geimaert, het gon hun geen kwad en dede, en de Orangisten kwaemen hem geluk wenschen, en moedigden hem aen om op zijnen ingeslagen weg voort te gaen, hem une bescherming beloovende. Dan begon hij met schilderijen te rnaeken waer Pastors aen de deur eener dorps herberg, op eene toon geklomen, den Tietenhaen van agter naer vooren gedraeyd, de boeren aenmoedigde om tegen holand in opstand te komen. Eene andere verbeelde eene school der broeders van liefde, alwaer de leermeesters de leerlingen bij de oor trokken en met den stok 287


sloegen om hun te dwingen petitien te teekenen, om de scheyding van Belgien en Holland te bekomen. Deze werken werden door de Orangisten sterk toegejeugt, maer bracht zoo wijnig voordeel aen hunen maeker dat hij beslot van onderwerp te veranderen, en hij schilderde nue Eene opstraetzetting van een arm huysgezin. Eene Oproeping van erfgenaeme bij een notaris als ook verscheyde Portreten die alle wel gelukten. Den kerkraed van Ste Nicolas te Gent bestelde hem eene schilderij voor den houtaer der Geloovige ziel kapel, verbeeldenden den zegenprael der Heylige Kerk, het gon hier bewees dat hij meer tehuys was met klijne tafereeten en klijne figuren, dan met groote historie stukken, hij overleed in de Ste Jans straet, en werd op het kerkhof buyten de dampoort begraven, alwaer op zijn graf een houten kruusken geplaetst wierd, waeraen een palet met eenen maetstok, met twee koordekens gehangen werd en waer zijnen naem met gouden letters op stond. Pinoy (37), den zwager van Geimaert, was geboren in den gouden leest in de Bennestege te Gent, hij schilderde nog al vele portretten, die meestal de verdiensten hadden van schoone kouleuren en wel te bleuzen, maer voor de gelijkenis lieten zij dikwijls veel te wenschen. Hij was Professor op de Academie, wonde op de Verleplaets tegen de Vleeshuysbrugge, waer hij een magazijn hield van teekengerief, en zijne vrauw van sayjette buyten zijne portretten en heb ik noyt eene schilderij van hem gezien, hij scheen eenen goeden teekenaer te zijn, en hield zich veel bezig met teekeningen naer schilderijen te rnaeken die moesten gegravert of gelitograverd worden. Hij heeft eenen zoon (38) agtergelaeten die zich grootelijks beijvert, om zijnen grootvader Heyntjes Pinoy niet alleen te gelijken maer zelfs te overtreffen. Van der hagen (39) was geboren te Gent op de Kraenley alwaer hij een ijzermagazijn hield, dien tijd het beroemdste der stad als ook van horlogiemakers gereedschaep, hij was zeer vindingrijk en in zijne jongheyd had hij zich met de schilderkonst beziggehouden, eens dat hij op de Bargie gezeten was om naar Brugge te varen, bemerkte hij dat het schen dat de Bargie stilstond en den weg voor hem voortgang, dit gaf hem het gedacht wanneer hij te huys kwam, om de voomaemste zichten van Gent tot Brugge te schilderen, en die op twee regtstaende rollen te doen voorbij drijven de wijl hij de Bargie en andere schepen en booten in het water, en op den weg, de diligentien, de vragtwagens, de landbauwers en wandelaers, alles op het voorplaen, in blik dede uytsnijden en schilderde, en door een werktuyg langs onder dede in beweging komen, aen dit alles werkte hij vier Jaeren. En wanneer het voltrokken was verkogt hij het aen eenen barakspeelder der Foore die zich met zijne barak op het Rekolettenplijn bevond. Hij had eenedochter endrij zonen, waervan den oudsten Henrie (40) ook het schilderen leerde en leerling bij Mijnheer Sloedens wierd, dezen was een weel belovenden leerling en van in den begin Copierde hij zoo just dat er 288


bijnaer geen verschil tusschen zijn werk en het hoorspronglijk te zien en was doch hij was nog al veranderlijk van gedacht, hij wierd luytenant der Gentsche borgerwacht gekozen en stred met haer op het Azegras en te Stroobrugge, en wanneer hij met hun zijnen triomfanten intrede in Gent gedaen had, en zag dat zijnen ijzerwijnkei in zijne afwezigheyd, onder het bestur zijnen zuster en eenen knegt zoo zeer in verval gerakt was trauwde hij duynkende dat zijne vrauw dien beter zou opgebeurd hebben, terwijl hij zou schilderen, zijnen Atellier te huys was hem te gemeyn geworden, hij richte eenen op buyten de Dampoort, en ik moest gansch zijnen wijnkei eerschilderen, en al het blinkende ijzerwerk eene koes vernis geven om het roesten te beletten, doch alle deze moeyte bragt zoomin kooplieden als schilderijliefhebbers mede en hij stierf, laetende zijne weduwe met ijzer en schilderijen zitten, zij riep de schuldeysschers bij elkanderen, en naer dat alles verkogt was ontfing ik 18, geheele franken voor mijn deel voor het schilderen van den wijnkel. Vermeersch (41), was geboortig van Eeckloo, alwaer hij eersteenig schilderlessen bij Geirnaert had bij gewond, doch daer hij hier te Gent twee zusters had die bij de Coch als wijnkeidochters dienden, en zijnen broeder met mijne zuster getrauwd was, in de Walpoortbrug straet, zoo kwam hij naer Gent alwaer hij de lessen der Academie bijwonde, en den heer Denotter voor zijnen schilder meester verkos, hij hoefende zich in het schilderen van stads gezichten, zijne geliefkosde gezichten waeren die van de vleeshuysbrug met de groenselmort, de verleplaets, altijd alle opgepropt van volk, met het tans ingebruyk zijnde Janklassenspel, omringd van kinderen, vrauwen, boeren en heeren, die hij alle zeer wonderlijk op het doek wist weer te geven, en die hij alle goed verkogt, hier door werd hij tot in den vremden bekend, men bod hem de plaetst van Professor in duytsland aen die hij aenvaerde, en alwaer hij trauwde en overleden is achterlaetende twee dochters, die naer Gent gekomen zijn, die alsdan eenen wijnkei van garenlint op de Kranley hielden, en alwaer zij opgevoed zijn. Jan, Vanderplaetsen (42), werd te Gent geboren, maer daer hij reeds als kind zijne houders verloren had, werd hij van zijnen Onkel (43) opgenomen, die hem bij meester bogaert ter school zond in de Bagate straet, alwaer wij schoolmaekers waren doch daer hij eeniege Jaeren ouder was als ik, werd hij door de voorspraek van den Baron Du Gie, op de Academie aengenomen, en zijnen oom gaf hem de eerste lessen in het schilderen die in het Kouterstraetjen wonde, en die ofschoon maer huysschilder, doch tamelijk goed zijnen stiel verstond, en gekend was voor hoven en zalen te versieren, met op planken uytgezaegde levens groote figuren te schilderen, vornaementlijk schotsche soldaten, Grenadiers, mijden die de zal vagden of den Kafe opdienden. Zijnen hoorn liet hem de dagelijksche lessen bijwannen bij den heer Sloedens, alwaer

289


hij welhaest eenen der vooroaeroste leerlingen werd, ongelukkiglijk had hij zich een verzet verschaft dat laeter hem als caraebteer bij gebleven is. Daer hij soms reede eene manekens of soldatjens schilderde die hij voor wijnig geld verkogt gijng hij zich hermede verrnaeken op het Rekolettenplein in eenen kelder den Marolenkaes genaemd, onder de horlogiemakerij Geleets en die maer bezocht en weird, door den Bruggendrayer, den Beroemden bedelaer Trinconie (44), en de Kollendroegers, zoo was Mijnheer Jan, daer welhaest den Gevierden held dier Estaminet, tot zoo ver dat hij onder zijne Academie en Schilderrnaekers den heere tietel verwirf dan Den Maroliekas, doch dit niettegenstaende, wist hij doch altijd boven alle zijne andere mede leerlingen de prijzen te behalen; zijnen hoorn die nue oud geworden was en waerschijnelijk op zijnen bijstand gerekend had, stierf eene ongelukkige dood; Den heer Sloedens, die hem eenige zedelijke berispingen gegeven had, bedankte hij met Marolekaskomplimenten, en gong zich bij den Her Maes als leerling aenbieden, die aengezien zijne bekwaemheyd, hem aenstonds aennam, alwaer hij ook welhaest eenen der bewaemste leerlingen werd, ock wanneer Mijnheer Maes de stad verliet, bod Jaen hem aenstonds in de Directie aen om Zijne plaetst in de Academie te vervullen, en daer den heer Vanbuffel begon oud te woorden stond dezen het hem toe. Dan dagt hij er boven op te zijn, hij dede zijnen Entre in onze klas van het leven met de volgende Koldragers, openings redevoering ÂŤA, ga, a, sa "t benne kek neu ulderen baes, een den eersten sloeber die neu nog zijn muyle zal derven open doen, of van zijn plaetse loopen om broot te vraegen, doeek evegeuwe van de Pompiers an de deure smijten.Âť Op deze aenspraeke volgde een algemeen geroep van o ! o ! en aou, aou en De Nobel en Godino, die vroeger ook leerlingen van den heer Sloedens geweest waren en nue Eleven van Vanaenselaere waren, antwoorden hem ((Jan, Jongen gij hebt al dikwels blij geweest van van dien sloeber zijn brood uwe muyl open gehouden te worden.)) Hier op verlaet hij aenstonds de klas en verschijnd terug men den ponpier en den agent. Leet die twee sloebers naer den marneloker gebied hij, maer nauwelijks heeft hij deze woorden uytgesproken, of vier anden tegelijk grijpen hem, en werpen hem langs over de teekenberden in het midden, dan sleuren zij hem in tegenwoordigheyd der politie, naer de directie, alwaer naer een onderhoor door den heer Van buffel en den heer Duyvetter (45) gedaen, zij alle in de klas verschijnen, den heer Vanbuffel drucht grootelijks zijn spijt uyt over het voorgevallen, en zegt dat Jan belooft heeft van zich in het toekomende te gedragen als goeden Camarad, en hier om verzoekt hij ons zijne oploopendheyd te vergeven en vergeten, doch de twee die zich aen hunen Professor vergrepen hebben, verzoekt hij voor dezen avond de Academie te verlaeten, en morgen als vrienden terug te keeren. Zij stemden toe maer op het zelfde oogenblik stond gansch de klas recht en verzochten om ook te mogen vertrekken, het gon den directeur toestond, zeggende dat hij ook dacht, dat het dien avond niet meer zou gegaen hebben, en daer mede was het sloeberdrama 290


afgespeeld, maer hij hield ziek voortaen meest in de klas van het plaester bezig, Hij trauwde met de dochter van Patijn (46), eenen buyssebilder die nog al veel schildewerk had, en op de Burgstrate woonde, voorbij het driesstraetjen. En zijnen schoonzoon nog al veel werk bezorgde ; Hij schilderde eenen overschoonen regenboog, voor de prosesie van Ste Michiels, en die de Ste Michielsstraet bekroonde, vervardigde ook verscheyde goede schilderijen maer ik geloof dat zijne vooroaeroste is deze in Ste Michiels, aen den houtaer van den Heyligen Ste Franciscos da Paula, zij verbeeld den Hen Franciscos die den Fransehen koning, Lodewijk XI, verrnaent zich geheel aen Gods wil te onderwerpen. Hij heeft ook nog eene kloosterkerk te ionden geschildert, alwaer eene Joffer Cazier Overste. Ik duynk dat hij eener behoorlijke opvoeding genooten dat hij zeker wel eene der bekwaemste Gentsche schilders van zijnen tijd zou geworden zijn; Hij heeft een dochter agter gelaeten die ook met een artist getrauwd is, den Beidhouwer-Koolkoopman Oreniers (47). Isidor, Van Imschoot (48), wierd te Gent geboren, in de zilverstraet, dicht bij de kalvermart, zijn vader was eenen grooten houthandelaer, doch daer den stiel van zijnen vader niet veel studie vereystte, en hij nog broeders had, dacht hij kunstschilder te worden, daer om bod hij zich bij den heer Sloedens aen, alwaer hij ijverig zijne teeken en schilderlessen bijwoonde, en eenen der vooroaeroste leerlingen werd, laeter begaf hij zich naer Brussel alwaer hij huyslijke tefareelen schilderde, doch zijne lievelingsschilderingen waren krijgsmansvoorvallen, waer in hij zoo bekend werd, dat hij door het Goevernement gelast werd, de verschilliege kleeder dragt van ons leger te schilderen. Jojef Pauwels (49), werd geboren te Slijdingen, hij was den zoon van den Politie Cornisaris van Slijdinge, daer hij menigmael den Jongen heer Odevaere, van Evergem in de meerschen de koeyen paerden zag naer schilderen kreg hij ook zin om schilder te woorden, dezen raede hem aen naer Gent de lessen der Academie te gaen bijwonnen, hetgon hij aenstonds verwezentlijkte, en aldaer vernaem hij dat er in Ste Catharina Godshuys, gansch den dag door bij den heer Sloedens, ook lessen in teekenen en schilderen gegeven werd, aenstonds liet hij met toestemming van zijne houders bij den heer Sloedens aennemen, en hij kwaem des morgens vroeg met zijne boteramen en zijn eetmael in eenen handdoek naer Gent en des avonds om 8, uren naer het sluyten der Academie trok hij naer Sleydinge terug, en deze rijzen dede hij dagelijks met veel ijver, zoo wel in het heetste van den zomer als in het strijngste wintersezoen. zijnen vlijt wierd beloond want hij werd eenen goeden schilder die eenig werk voor eygen rekening begon te krijgen, hier om huerde hij zich eene werkplaets in een agterdeel der Vrouwenbroeders, het Patershol genaemd, en op het eynde der roode Koningstraet gelegen. Aldaer leyde hij een echt kluyzenaers leven, altijd met zijn schilderwerk bezig, naem hij wanneer 291


den honger hem praemde een stuk brood met spek en eenen kom kaffe waer voor de kan gestadig op zijnen kachel gereed stond; Hij heeft vele en groote kerkschilderijen gemaekt, meest voor America, alwaer eenen slijnschen pater Recolet Bisschop was en die hen sterk genegen was, hij schilderde ook met den heer Odevaere te sament twee schilderijen voor eenen tombola voor het klooster te Slijdingen, verbeeldende de Heyliege Godelieve in het gevanck en Ste Jooris den drach overwinnende. Hij overleed in zijne werkplaets in het PatershoL Gerard (50), is gebortig te Gent, alwaer zijnen vader van vader tot grootvaeder den stiel van buyssebilder uythoefenden. het gedenkt mij nog zeer wel dat t' elkens als ik dit huys passeerde ik als kind mijn zicht had, op de Apen en Martokos, die bezig waren op het uythangberd, met verwe te vrijven, glazen in te zetten, huyzen te verwen en damen hun portret te schilderen. Hij had twee zonen waer van den eenen (51) naer getrauwd te zijn op de Grootkanonplaetst gind wonen, doch laeter naer Meulestede verdwenen is, den anderen (52) kwaem zich in de nieuwgebauwde Keyzer Karelstraet vestigen; Dezen had ook twee zonnen, die hunen vader in zijnen stiel bilpen die hun de eerste lessen gaf in teeken en schilderen, en des avonds wonden zij in den winter de teeken lessen in de Academie bij, en des zondags en donderdag de schilderlessen bij den heer Sloedens, Jaen (53) hield zich meest met het schilderen van vruchten en dood wild bezig, doch laeter verkoos hij de wappenschildering (Heraldiek) waer hij eene bijzondere stuedie op maekte, en zijn bestaen in vond hij trauwde hier te Gent alwaer hij vroeg overleden is, agterlaetende een zeer jong maneken. Zijnen Broeder (54), naer het overlijden zijner Ouders leyde zich bijzonder toe op het schilderen van huyslijke tafereelen, die door de kenders zeer geprezen werden, hij dede verscheyde rijzen in de duytsche streken waer hij zich op toelegde om het leven dier buyten lieden naer de natuer af te maelen, en zijne tafereeten in dien zin weerden zeer gezocht. Hij trauwde met eene Juffer Pourcheau, mulders dochter uyt de nieuwe Bruyloft op den Brusselsehen steenweg, en ging zich met ter won te Brussel vestigen, alwaer hij heden nog verblijft. Karel, Venneman (55), (Manken Venneman) werd geboren te Gent op Ste Pieters-Vrauwestraet, in eene wonst die met een poortjen op de Kortrijksche straet uytkwaem, zijnen vader was timtmerman, als ook zijne broeders, maer daer Karel gebrekelijk was, beslot men hem eenen logteren stiel te leeren en hij werd schoenmaeker, doch dit gestadig zitten onder de oogen zijns meesters, stond Karel niet aen en hij wilde schilder woorden, zijnen Vader ded hem bij den Heer Sloedens voor leerling, alwaer hij op korten tijd zulken voortgank de dat zijn meester dacht dat hij eens eenen grooten schilder zou geworden zijn. 292


Doch dit leven beviel hem daer niet daer hij gestadig moest studeren, en des zondags met zijn meester voor het begin der klas, naer de Vrauwenbroers naer de Mis gaen, hij had hooren spreken van een beroemden herberg schilden, eenen beroemden en ongebonden dronckaerd, van wien men zegde Hoe meerderen geest, hoe meerder beest, aenstonds verliet hij de klas van Mr Sloedens, zonder wete zijner Ouders, om zich bij Pier Keuning aentesluyten, die hij op korten tijd niet alleen, evenaerde maer zelfs overtrof, tot zoo ver dat hij met zijnen meester en den manken Raeve en Eyntjen Pinoy en nog eenige dronckaers, in eene kwast partij, aen Akergemkerk, de berechting aenraenden, en door de wacht van het krijgshospital en de geboeren gevangen genomen werden, naer het eyndigen huner straf werd Karel, bij den heer Andre, Van de Abeele (56) Onderbergen als schilder besteed, alwaer den overvloed van werk en werklieden meer order en oppasendheyd moest eerschen, en Karel zich meer op zijn respeckt moest houden, doch men merkte welhaest op dat er een boytengewoon talent in hem stak en hij mogt een potjen meer breken dan de andere, hij werd met De bont (57) en Bast (58), naer den Baron Van Laerebeke in de Peperstraet gezonden, om er den salon te helpen schilderen, Welbast bemerktte Mr Van Laerebeke, dat er in Karel veel geest zat maer dat de geleerdheyd en de opvoeding, bij hem ontbrak om eenen goeden schilder te woorden en hij raedde Karel aen de lessen in de Universitijd bij te woonen, en naer vier jaeren de lessen voor Karel.betald te hebben, vemaem hij dat Karel maer drijmael zijnen voet in de Universitijd gesteld en had. Hij trauwde en ging voor rekening werken, daer hij gekend was voor bekwamen werkman, had hij anstonds veel werk en de Farnillie De Cock bezorgde hem wele kalanten, doch dit gestadig werk, naem te veel zijnen tijd van vermak weg en dit was te doorstig voor hem, hier door bleef zijn werk en hij trock met vrauw en kiners naer Antwerpen, waer hij zich uytsluytelijk met het schilderen van huyslijke tafereelen bezich hield, tenierskeus zoo als de menschen zegden, het is maer eygentlijk van dan dat men mag zeggen dat hij waerlijk kunstschilder was, zijne eerste werken die men van daer op de tentoonstellingen te zien kreg, waren zoo wel dat men niet en kon gelooven dat zij van Karel kwamen, en op de eerste tentoonstelling, die men hier in de Groote Zael van het Palijs van Justisie in richte had Karel eene schilderij gezonden die een ieders bewondering en lachlust opweckte, het waseene boerenkermes, alwaer lietjens zangers bezig waren met zingen, eenen slaende op eenen grooten tromel en eenen op eene viol, die zoo wel het talrijke volk dat hun omringden verlustigden, dat zij alle zoowel als de zangers schaterden van lachen; Daer den Koning Leopold I de tentoonstelling kwam bezoeken, was Kromen Karel naer Gent gekomen om dit bezoek bij te wonnen, doch daer dit te lang dierde was Karel zijne keel eens gaen versehen in het haesken op het Rekoletten Plijn, alwaer hij welhaest omringd was van zijne oude kennissen, de schippersrnaets en andere vrienden en om zich met hun eens wel te verrnaeken had hij zich bloots hoofts in zijne

293


hemrlsmauwen gesteld, wanneer op eens eenen persoon komt geloopen die zegt Karel! bast U! toe Jongen! den koning vragt naer U! Aenstonds grijpt Karel den eersten hoed van de tafel en loopt in zijne hemdemauwen de trapen van het palijs op, en verschijnt voor den Koning, alden hoed met zijne hemdmauw op strijkende. A! zegt den Koning, maer door eene buyging die Karel maekt, ontvalt den hoed hem, en den Koning raept hem op en geft hem aen den Artist terug, die zegt ((Ten es niet mijnheer de keunuing, ten es tog de mijne niet.)) Men kan duynken, of er door den Koning en zijn gevolg en de omstanders gelachen werd. Hij kwam jaerlijks zijnen vriend den buyssebilder Henrie Marteos (59) op de kermis bezoeken en is te Antwerpen overleden. Pickeyt (60) was gebortig van Petegem bij dijnze, alwaer zijn vader bodschaper was, of komissien dede op Gend, Dijnze en omliegende, daer zijnen broeder reeds met zijn huysgezin in Gent komen wonnen was op de Oude vest, waer alle zijne kinderen op de Fabriek werkten buyten eenen zoon die schilder wilde woorden. Zoo beslot den bodschaeper ook naer Gent te komen wonen en hij vestigde zich op het Graevenkasteel alwaer hij den naem van zeedoeper ontfing, om dat hij van den vroegen morgend altijd te been was beladen met paken voorDijnzeen omliegende, zijne kinderen zond hij alle naer de fabriek, maer zijnen oudsten zoon wierd boekdrukker bij den heer Poorter in de Koeystraet, den tweeden zoon wilde ook schilder woorden zoo als zijnen Neef, hier om kreg men hem eene plaets op de Academie, en hij wonde in den dag de teeken en schilderlessen bij den heer Sloedens, waer hij zulk eenen grooten voortgang ded dat den heer Sloedens, aen zijnen vriend vriend Paling verzocht van den jongen Picke onder zijne bescherming te nemen, alwaer hij dan ook de lessen van bij wonde, maer daer hij in de wonst zijner ouders geene behoorlijke plaetst en vond om te werken zoo bekwaem hij de toestemming om in het stadsmuzeon te mogen werken, alwaer hij versebeyde portretten gemaekt heeft ook de Hebe met den Arend, waermede hij den prijs behalde heeft hij ook op het muzeurn geschildert, en telkens hij eene komande ontfing van eene schilderij, zoo als die van den goeden samaritan voor de kerk van Astene bij Dijnze, schilderde hij die op het Muzeum, het portret van den Graf d' Alcantara, als Kolonel der borgerwagt, tot de voeten toe, schilderde hij bij den Graef Debueren, in de Keyzer Karel straet, en hie~ door kwaem het dat hij bijnaer geene vaste wonplaets en had, maer overal naer toe trok waer men hem werk bestelde, en daer zijn werk verrichte, waer door zijne oaebestaende verpligt zijn gewest, langs alle kanten opzoekingen te doen om te vinden waer er iets was dat hun toebehoorde. Wat zijnen neef, het boetzen Picke (61), zooals men hem noemde om dat hij of hij werkte of niet altijd zijnen hoogen hoed, en zijn zwart abit aen had, en waervan men op het laetste, geen kouleur meer onderscheyden en kon, daer hij 294


zijne borstels en penseelen aen de zelve afvagde om ze niet te moeten waschen, dezen slordigen jongen en heeft noyt het talent van zijnen kozijn bereykt en is altijd eenen middelbaren heerberg schilder gebleven die de schilderijen der liedjeszangers schilderde, en naer dat zijn ouders van de colera gestorven waren, en hij zonder geld en nog altijd met zijnen gekleurden hoed en zijne stijve arlikijn kazak naer huys kwam, smeet zijne zuster, Mie, den Kozak hem op straet, zij die vroeger een schoon mijsken geweest had, en voor haeren kozijn voor Hebe, op het Museum gepozerd, en die zich beroemde dat haren Kloef aen den Vrijboom hing, met het bloed van Vortman gevermd; Naederhand en heb ik lang van Hoetjen Picke meer gehoord, tot dat zijne jongste zuster Adele mij gezegd heeft dat zij vernomen hadden dat hij op eenen moorgend in eene schuer te Lochristi dood gevonden is. August, Odevaere (62), wier geboren op het kasteel van Evergem, van zeer begoedde houders, hij had eenigen tijd leerling van Geimaert geweest, doch daer hij het schilderen voor zijne broodwinning niet en hoefende, was hij meer op jacht dan op zijn atellier, en daer hij enen lustigen jongen was hield hij zich weel met het teekenen van Caricaturen bezig, en daer hij in zijne kinderjaeren bij de boeren opgebracht was, sprak hij zijn Vlaemsch als den grootsten boer, en sprak meest altijd frans. Hij vertrok naer Parijs, en bij zijne terugkomst verscheen hij in dekleeding van Ste Sinoeniaen, welke kleeding hij gansch zijn leven gedragen heeft, hij was eenen goeden beesten schilder, voomaementlijk paerden, maer zijne geliefkosde bezigheyd was altijd de jagt waen hij te pard met zijnen knegt in het groen gekleed, den carabin op den rug en het jagtmes oen de zijde naer toe reed. Eens naer zijn noenmael genomen te hebben, ging hij zwemmen aen de zwemplaets agter Ackergem en verdronck. De Vlieger (63), geboren te Eecloo, was leerling van Geirnaert en wonde tekenlessen op de Gentsche Academie bij, hij schilderde me in den prijskamp, voor de waerzegster of kartenkijkster waer in Eujeun De Block den eersten prijs behaelde hij trauwde met Jofferauw Arens, die wonde regtover de Augustijnen op de hoek van het Tempelhof. Eujeun, Block (64), werd geboren te Geeraerdsbergen, hij kwam nog als kind met zijne Ouders naer Gend, en namen hune wonst in eenen kelder, onder den Holandschen wagen op het Sluyzeken, zijn vader werkte als glazemaker bij Watcant (65) en Jojel werd er ook bij bested, om het buyssebilderen te leeren, hij was een teer vriendelijk, suykermanneken, en Mr Sloedens naem hem in zijne klas om hen teekenen en schilderlessen te geven, en des avonds ging hij naer de Academie; Hij deed zichtbaer zoo grooten voortganck, dat Mr De Cauwer-Ronnse hem zijne teekeningen afkocht, en aenlukte om bij hem lessen te komen nemen, het gen hij toestond; Hij schilder mede in den prijskamp, 295


voor de Waerzegster of Kartekijkster en naem voor onderwerp, de Antwerpsche Vismaerkt, met haer Lievenvrauwen stamheld in het midden, en de maerkt opgepropt met volk, visschers en verkoopsters, en eene Oude Kaftenkijkster, die aen eene Jonge visscherin haer geluk voorspelt. Hier voor bekwam hij den Eersten prijs, en zijnen naem klom hier door zoo zeer dat hij overlast weird van bezigheyd en hij eenen beroemden schilder weird, hij ging zich te Brussel vestigen. Het laetste werk dat ik van hem gezien heb was in de Gentse he tentoonstelling van 1887, de portretten van de twee werldberoemde hoofden der Vrijmetselaers logien, Maginie en Garibaldi, die hun leven doorgebracht hebben met het Pauzelijk en Koninglijk gezag te ondermijnen. De Vigne, zij werden geboren te Gent in de Veldstraat, in het Gouden Verkens hoofd, in het huys waer heden den Boekhandel Hoste is, maer door het verbreeden der Volderstraet is dit huys op de hoek gekomen. Runen vader (66) was aldaer huyschilder en koopman in verfwaren. Felix (67), den oudsten der drij zonnen, hielp zijnen vader reeds vroeg in den stiel van buyssebilderen maer studerde terzelver tijd zeer ijverig, tot zoo ver dat hij wanneer hij met ons, nog maer in de klas der Figur naer printen zat op de Academie, hij reeds eenen gekruysten Christus tentoonstelde, in de zal van Schoone Konsten in den Prins in den Raem, daer hij zelf eene sterkwatergravuer naer maeckte, het goon hij bij den Heer Sloedens geleerd had, hij was eenen der yverigste leerlinden onzer Academie, dede zelfs al vroeg kunstrijzen in Frankrijk en Duytsland, alwaer hij alles aenteekende wat hij dacht dienstig te zijn voor de schilderkonst, hij gaf zelfs een Vademecum der schilders uyt, en met den bauwkundigen Vanhoeke (68) gaf hij een schoon uytgebrijd Arsitekttur boek uyt, hij schilderde reeds vroeg vele schoone portretten, en den Koning kocht van hem een Triptiek, Maegt, Moeder en weduwe, genaemd, daer hij een uytmuntenden schilder wierd, bekwaem hij de plaets van professor op de Academie, maer daer hij eenen der bekwaemste schilders der Professors was, had de Direktie de voorzichtigheyd van hem altijd in de klas der eerstbeginnende te houden, om door hem niet overschaduwet te woor, hij trauwde met eenen Joffer, Ave-Boeckart die dan tertijd met hare ouders wonde in de Veldstraet op den hoek van het hoorenstraetjen. Hij schilderde met veel talent de Eerste Foore van Gent, op de Vrijdagmort door Van Artevelde opg~richt en die naer zijne dood door het muzeom aengekocht wierd, en stierf in zijne wonste in de Keyzer Karelstraet in den bloey zijns levens, naer veel tegenwerken onderstaen te hebben, maer werd dog zeer luysterlijk begraven. E. De Vigne (69), broeder van den voorgaenden, was een goed landschapschilder, hij trok nog zeer jong naer Roomen, van waer hij schoone studien medebrocht en stierf hier te Gent.

296


Pieter, De Vigne (70) denjonsten der drij broeders waseenen goeden en fijnen teekenaer, dezen werd Beldhouwer, en Professor op de Academie in de klas der beldhouwers, hij trauwde met eene Joffer Kwio, en vestigde zijnewonsten werkplaets in de Twalfkamerstraet. Het was hij die het standbeid van Jacob van Artevelde vervardigde, op de Vrijdagmort. Joos, Judocus, Van den Abeele, wierd geboren te Gent, onder Bergen, op den hoek van het bessemstraetjen, zijnen Vader (71) was eenen van de grootste en rijkste huys- en rijtuyggschilders der stad, hij had eene dochter en twee zonen (72), waer van Judocus (73), den audsten schilder wierd, daer de middels niet en ontbraken, trock hij vroeg naer Roomen, om aldaer eenen Grooten schilder te woorden, zoo als hij belooft had, in den beginne zond hij nog al goede studien af, die zijnen vader rijkelijk beloonde, doch daer Roomen zoo eene groote stad is verloor hij menigmael zijnen weg en zijn geld; Den vader zulks, door eenen vriend vernomen hebbende, zond hem geen geld meer op en hier door was hij verpligt van naer Gent te rug te keeren, waer hij nog eenige schilderijen maekte, en daer zijne zuster, zijnen broeder en zijnen vader overleden nue overleden waren, zette hij den stiel van zijnen vader voorts, en bauwde zich een kasteel buyten de Ste Lievenspoort, doch naer kortentijd, zag hij van zijn bedrijf en van zijn kasteel af en eertrauwde en begon het gezicht te verliezen, zoo dat hij blindgestorven is, zijne vrauw rigtte eenen mutsenwijnkei in de Keyzer Karelstraet op, en zijnen zoon een zeer braven jongeling, wierd photograf om zijn bestan te hebben, doch is laeter Monick in een Klooster geworden. De Cock, twee gebroeders, Exsavier (74 en 75) en (open plaats in de tekst) Werden alle bij de te Gent geboren, waren bijde leerlingen der Gentsche Academie, leerden alle bijde het landschap schilderen, maer legden zich bijzonder toe op het dieren schilderen, bijzonderlijk koeyen, in welk vak zij de bijzonderste van het land geworden zijn, zij trokken bij de naer Parijs, alwaer zij ook zeer beroemd woerden, Savier kwaem naer zijn vaderstad terug, en vestigde zich te Deurle, om in de omgeving van zijne geliefkosde modellen te zijn. alwaer hij trauwde, en vaen daer nog altijd eenen goeden hoest van zijne voortbrijnselen naer alle tentoonstellingen zend. Angelus De Baets (76), was gebortig van Everghem, Hij kwam met zijnen houderen broeder naer Gent de lessen der Arsitektur in de Academie bijvonnen, doch zich meer genegen voelende voor het schilderen, liet hij de bauwkunde varen maer schilderde doch altijd met voorliefde en dikwijls met goeden uytval de binnenzichten van kerken en Palijzen. Hij schilderde voor den grooten theater, de Decouratien van eenen Romijnschen tempel en een Palijs, ook heft hij de voorzael van het palijs onzer hoogeschool, als ook de troonzael

297


of rotonde, bij de zeer fijn op paneel gebragt, die bijde nog in het stads muzeurn berusten, hij schilderde dit alles zeer nauwkeurig, maer teekende zijne figuren zeer gebrekkig, meestaltijd was het zijnen werkman Steyaert die de figuren voor hem schilderde; Hij was Professor van de Klas der Omamenten in de Gentsche Academie, en stierf te Gent in zijne woonste in de Peperstraet. Jan De Vriend (17), werd te Gent geboren, op de Leye op den hoek van de Pijnsestraet, in eene goote afspanning die nue heden verdwenen is om plaets te maken voor twee moderne huyzen, zij was Amsterdam genaemd, en zijn ouders deden ook den stiel van huerkoetsiers, daer Jan maer teer was had hij meer zin om schilder te woorden, en naem des avonds les op de Academie, en in den dag bij den Her Sloedens, hij begon reeds vroeg eenigte werk van buyssebilder te verrigten, maer hoefende zich nog altijd in het kunst schilderen; hij trauwde en ging zig in de Savanstrate vestigen, wanneer De Taye (78) de muerschildering in de Gendsche Universitijd ondernomen had, was het hij met zijne twee zonen die er hem aen bilpen schilderen, ongelukkiglijk stierf, Jaen De Vriend daer plotseling op de stelling aen zijn werk. Zijne twee zonnen (79 en 80) zetten dan hune studien met ijver voort en zijn ofschoon verstooten door het liberalismus, twee van onze voomaemste schilders gewoorden, die bijde Gehuwd Brussel bewonnen, en reeds Ridders van het Leopolds order zijn. Moerman (81), Geboren te Gent bij Ste Jacobs, was leerling der Academie, en naem in den dag les bij den Heer Sloedens hij hoefende zich in het landschaep schilderen, maer bij voorkeur in de winter gezichten en den sneuw, met schaetsenrijders en eysganck, die hij zeer wel schilderde. Hij is overleden in den Domino, in het straetjen nevens het gouvernement. De nobel (82), is geboren in de Korte munte te Gent, was leerling der Gendsche Academie, en van den Heer Vananselaer, hij schilderde huyslijke taferelen en soldatjens en is jong gestorven. Jacobus, Gorlino (83), wierd geboren te gent, zoon van een Deurwaerder, Leerling der Gentsche Academie en van den Heer Vananselaer, hij had zijnen Atellier in de Drapstraet, hij schilderde meest huyslijke tafereeten en ook eeniege Portretten. Hij is te Gent overleden. Notterman (84), was geboren te Geeraerdsbergen, en kwam als kind met zijne ouders naer Gent die er in de Oudburg, den stiel van buyssebilder uythoeffenden hij wonde de lessen der Academie bij en leerde het schilderen bij den Heer Sloedens, waer hij de huyslijke tefereelen bij voorkeur schilderde. laeter en heb ik van hem niets meer vernomen. 298


Dominicus, Vandenbossche (85), was geboren te Geeraerdsbergen, alwaer zijnen vader goudsmit was met zijne ouders naer Gent gekomen ging zijnen vader bij vanden Abeele werken, en eenen zijner zonen werd Pardensmit, buyten de Brugschepooft regtover den Phenieckx, en Dominieek werd bij den heer Sloedens aenvard om er schilder te woorden, hij leerde er nog al vlijtig, en wanneer hij een schilderijtjen geschildeet had en het aen den Ridder Koning aenbood, vond dezen er zooveel smaek in, dat hij hem op zijne kosten naer Parijs zond om er zijne studien te voltrekken, Aldaer schilderde hij eene kopie naer het portret van Kijzer Napoleon, I, op zijnen troon gezeten, levens grootte, voor de Maetschappij der Gentsche Napoleonisten, waer voor zij hen Heerelid huner maetschappij benoemden; Hij trauwde en ging in de Geldmunte wonen ; Hij schilderde eenen nieuwen kruysweg voor de kerk van Ackergem, en stierf op het onverwachts in zijne wonste in de Geldmunte. Pier Meuninck (86) werd geboren te Gent, op den hoek der vogelmart en de duyvenmort, Kouter in eenen kelder de Drij bellekeus genaemd; Hij was leerling der Gendsche Academie en leerde het schilderen bij den heer Sloedens, alwaer hij verscheyde prijzen won hij bekwam ook den Eesten prijs naer het levend model, op de Academie, en schilderde ook me voor den drijjaerlijksen Prijskamp, die eene trauw ofbruyloft moest verbeelden; dan ging hij bij de Baets in de Peperstraet werken als eersten schilder-werken, en daer hij eenigte portretten voor eygen rekening begon te krijgen trauwde hij met eene dochter Gijot (87) en ging wonen op Ste Pieters-Nederkouter regt over de Pompe, alwaer hij welbast overlast van werk wierd om voor de Foorins hune Baraken en hune schilderijen te schilderen. Dan kwam hij op het Plijn wonnen, trok ook met de baraken speellers naer Parijs, van waer hij terug kwam met eene Barack voor eygen rekening, en die binst de Foore te zien was onder den Naem van Parijs Museum, dit heeft hier een tweetael Jaeren te zien gewest. en Pier is op zijne wonste op Ste Pietersplijn gestorven. Van Berlaere-Cazier (88), was geboren te Gend van begoede houders, doch wilde het schilderen uyt zijn vermaek leeren, hij was leerling van den Heer Maes en volgde zijnen meester naer Roomen, alwaer hij voort studeerde, bij zijne terugkomst in zijne geboetestad Exposeerde hij eene zijner werken van Roomen medegebracht, maer niet gewon zijn aen de Kritiken die den Artist altijd onvermijdelijk overvalen, werd hij moede loos, en daer bij alles zust altijd naer wijns gaende, geloof ik dat hij tot aen zijn dood niet veel meer geschildert en heeft. Adolf Bernaerd (89), geboren te Gend, zoon van eenen schoenmaeker in de Zonnestraet, was leerling der Gendsche Academie, en leerde schilderen bij den heer Sloedens, doch gong laeter bij den heer Maes als leerling over, hij volgde 299


ook met, Van Berlaere, zijnen meester naer Roomen; en wanneer hij terug kwam was ider vool groote verwachting voor Adolf, wanneer hij zich op Ste Pietersplijn plaetste, als koopman in vensterglas, en voor zijn vermaek zich wat met glas schilderen bezieg hield. Ik geloof dat hij laeter op de Coupuer gaen wonen is. Enrie, Rudder (90), was geboren te Gent, in den Kromen was, zijnen vader was Komissaris der waters van Gent, en standart draeger van het muziek van Ste Secilia. Zijnen zoon Enrie had zin om het schilderen te leeren, en wierd leerling op de Academie, en naem schilderlessen bij Geimaerd, hij zou mogelijkeenen goeden schilder gewoorden zijn had hij zich aen een en het zelfde vack bezig gehouden, maer hij schilderde en teekende alles maer het liefst Caricatueren en belachelijke schimpen. Lesie, was geboren van Brugge, en was met zijn die Barometmaeker was, naer Gent met gansch hun huyshouden komen wonnen, zij schilderden hune barometers zelf, het goon den houdsten zoon dede besluyten schilderlessen te nemen, hier om trok Cesar (91), bij Mr Sloedensom te leeren schilderen, maer werd laeter Barometmaeker en huysschilder, zijnen jongeren broeder (92) die ookden stiel van vaderen broederuythoeffende, moestin hetJaer 1831, met de Gentsche Garde-Civic, naer Blankenbeerge en de omstreken de zeekusten moesten bewaeren, en zij daer niet anders te doen en baden dan de smokeliaers van de kusten verwijdert te houden, zoo was het leven voor hun daer zeer verdrietig, hier om schref hij naer huys om den schilderbak en hield zich daer bezig en zichten te schilderen, zijne hoficieren stonden hen toe dat zich daer in het ronde mogt begeven, en wanneer hij naer een Jaer afwezigheyt, met de Borgerwacht naer Gent terugkwaem, bragt hij eenen goeden hoest van studien mede, en begon zich op het landschaep schilderen toete leggen, hij trauwde, doch daer hij als schilder niet gekend was zoo was hij verpligt van er den barometters stiel weder bij te anteren; hij verhuysde en ging van de Ste Salvators naer het Schuerkensstraetjen bij de Veldstraet in een agterhuys wonen alwaer hij ook aen eenigte les van schilderen gaf. Capenick, laeter eenen goeden bloem schilder wierd er ook zijnen leerling. Hij stelde in de drijjaerlijksche tentoonstelling in de universitijd, een landschap tentoon in het welke eenen jongen door eenen wolf aengevallen werd, en waer van veel goed gezegd werd, doch onaengezien alle zijne hoedanigheden, van Professor, Baromeetmaeker en schilder moest, hij met zijne werken rondleuren om aen den kost te geraeken. Capenieck (93) wierd geboren, te Gent op de Hoogpoort, Nr 5, zijnen vader (94) was huysschilder, en hij liet zijnen zoon de schilderlessen bijwonnen bij Lesie, om hem alzoo bekwamer te rnaeken als hij, naer zich in het landschae-

300


pschilderen eenigen tijd gehoefend te hebben vond hij meer behagen in het Bloemschilderen, het goon hem ook zeer goed gelukte, hij werd Professor op de Gendsche Academie, doch hij vertrock naer Brussel alwaer hij eden nog verblijft. Manhout (95), was geboren te Wetteren, doch was met zijnen Vader en broeder naer gent komen wonen in huys onderbergen, regt over de zijkerkdeur van Ste Michiels, alwaer zij den stiel van halzen slaegers en siseleurs, voor de smidts

Een bladzijde uit het schriftje van Jean Baptiste Lybaert.

301


uythoefenden. Doch daer den jongsten zoon meer trek naer het schilderen had, werd hij bij den Heer, Sloedens gedaen, alwaer hij noegal goed leerde, doch ik geloof dat hij altevroeg komanden had, want hij moest twee Autarstukken voor Mariakerke, bij Gend schilderen, die hij copieerde naer twee schilderijen in Ste Baefs kerke, Ste Landoaldus, naer Vanhuffel, en die maer zeer middelbaer en zijn hij schilderde nog eeniege portretten, en wat klijn werk doch daer hij zag dat het Alzenslaegen hem meer op bracht dan zijne schilderijen, zoo vereenigde hij zig met zijnen broeder, en gingen in eene poort in de belgrado straet wonnen, alwaer zij hel Alzen slaegen in het groot uythoeffenden, welk werk zoo zeer toenaem dat zij een grooter huys op de Artevelde-plaets gingen bewonnen nevens Ste Anna kerk, alwaer zij heden eene groote ijzerfabriek hebbeningericht Dit zijn alle de oaemen die mij heden nog in het gedacht komen, van alle de gone waermede ik op de Academie gegaen en die door hune schildering bekend, of eenen naem hebben verworven.

NOTEN (1) Joseph Bemard MEERT (Gent 1743- Gent 1823). Hij woonde in de Veldstraat, later in Onderbergen 40. Kunstschilder en tekenaar: landschappen, genrestukken, figuren, portretten. Frescoschilder. Deelname aan de Gentse Salons van 1792 en 1796. (2) Gentse Academie. De oorsprong van de Gentse Acadmie ligt in de privéschool die F.K. Marissal in zijn woning nabij de St.-Miebielskerk in 1748 heeft ingericht. In 1751 werd de school als Academie voor Teken- en Bouwkunde door de stedelijke magistraat erkend Ze verhuisde achtereenvolgens naar het gebouw van de St.-Antoniusgilde; in 1752 naar de bovenverdieping van het stadhuis; van 1755 tot 1804 naar het Pakhuis op de Korenmarkt, uiteindelijk, in 1804, naar de oude collegegebouwen van het Augustijnenklooster in de Academiestraat In 1771 werd bij decreet van keizerin Maria Theresia de nieuwe «Academie voor Tekenkunst, Schilderkunst en Architectuur» opgericht. Filips Karel MARISSAL (Gent 1698- Gent 1770) studeerde te Parijs bij Gilles Ie Plat. Hij was lid van de Gentse Schildersgilde. Eerste directeur van de Gentse Academie. Kunstschilder: religieuze panelen. Hij bezat meer pedagogische dan artistieke kwaliteiten. Zijn medewerker en helper was Jean Baptiste Minne ( 1734-1817). (3) Joseph Jean François MEERT (Gent 1799 - Gent 1888) Schilder. Hij woonde te Gent achtereenvolgens: Steendam 20, Noordkaai 134, Kortrijksepoort 92 en Blandijn 30. In 1863 samen met zijn zoon François vertrokken naar Elsene. (4) François MEERT (Gent 1836-Brussel1896). Leerling van Portaels. Kunstschilder. Decoratieschilder. Illustrator. Aquarellist. Lithograaf. Restaurateur. Publicist. Werkte veel in Spanje en Italië en voerde in opdracht van de regering kopieën uit in Florence en Madrid. Directeur van de Academie te Soignies. (5) Joseph PAELINCK (Oostakker 1781-Elsene 1839). Leerling aan de Gentse Academie en van David te Parijs. Neoclassicistisch kunstschilder. Frescoschilder. Behaalde in 1804 de eerste prijs in een wedstrijd ingericht door de Gentse Academie. Hij verbleef van 1806 tot 1812 in Italië. Voerde in opdracht van paus Pius VII frescoschilderingen uit in het Quirinaal. In 1815 werd hij aangesteld als hofschilder van de koningin der Nederlanden. Deelname aan

302


(6) (7} (8) (9)

(10)

(11}

( 12)

( 13)

de Gentse kunstsalons. Het Salon te Brussel van 1836 betekende zowat het einde van het Neoclassicisme, dat opzij werd geschoven door de Romantiek. Baron Morel de Boude, de plaatselijke kasteelheer. PieterFrans DE GOES IN-VERHAEGHE (Gent 1753--Gent 1831 ).Leraar aan en officiële drukker van de Gentse Academie. Leraar van J. Paelinck. J. Paelinck: «De vinding van het ware kruis» (1811), Gent, Sint-Michielskerk. Van dit werk zijn verschillende exemplaren op klein formaat bekend. Jean REYLOF (Gent 1766--Gent 1851}, blikslager. Gent: Zuivelbrugstraat 2. Zijn zoon Frans (Gent 1792}, Gent: Kraanlei 57, in 1872 vertrokken naar Heusden, was leerling aan de Gentse Academie. Orgelist. Blikslager. Winkelier Zijn eerste echtgenote was Barbe Joséphine MAELCAMP, met wie hij in 1815 in het huwelijk trad. (De familie Maelcamp woonde te Gent in de Keizer Karelstraat.) De hier vermelde leerlinge en later zijn tweede echtgenote was : Lóuisa Françoise HORGNIES 0 ( 1805). De geïdealiseerde stijl van haar bekroond schilderij is verwant aan het werk van haar echtgenoot. VAN REIJSSCHOOT. Geboren in 1808 kan Jean Baptiste Lybaert, behalve Anna Maria, geen van de schilderende leden van deze familie persoonlijk hebben gekend, daar ze reeds allemaal overleden waren op het einde van de 18e eeuw. J.B. Lybaert vermeldt geen voornamen, maar bedoelt hier Pieter Norhert (1738-1795). De familieVAN REIJSSCHOOT heeft in het artistiek milieu van het 18e eeuwse Gent een belangrijke rol gespeeld. De stamvader van deze kunstenaarsfamilie was François Van Reijsschoot (1678- 1736), grondeigenaar en behorende tot de rijke burgerij. Hij woonde in de «Maeght van Ghendt>> in de Hoogpoort. Hij had drie kinderen: Pieter Johannes, Anna Margareta en Emmanuel Pieter. Pieter Johannes (Gent 1702--Gent 1772), werd «de Engelsman>> genoemd omdat hij een groot deel van zijn leven in Engeland als portretschilder heeft gewerkt. Kunstschilder: historische en godsdienstige taferelen, jachttaferelen, genrestukken, portretten. Tevens etser en tekenaar. Anna Margaretha Donckeur- Van Reijsschoot (Gent 1707--Gent 1764). Kunstschilderes. Ze voerde hoofdzakelijk restauratiewerken uit. Emmanuel PieterVan Reijsschoot (Gent 1713- Gent 1772). Lid van de Gentse schildersen beeldhouwersgilde. Kunstschilder. Decoratieschilder. Frescoschilder. Tekenaar. Aanhanger van de rocaille. Hij had drie kinderen : Pieter Norbert, Jean Emmanuel en Anna Maria. Pieter Norhert (Gent 1738--Gent 1795). De belangrijkste kunstschilder en tekenaar van de familie Van Reijsschoot. Vooral monochrome werken, maar ook decoratieve schilderijen in het hotel d'Hane-Steenhuyse en vele andere herenhuizen in de Lievestraat, Jan Breydelstraat, Hoogpoort, Oude Houtlei, Nederpolder en Kouter, tevens het interieur van het Pakhuis op de Korenmarkt. In de Baudelokapel werden schilderijen van hem teruggevonden, die in 1793 waren overschilderd om ze te verbergen voor de Fransen. Leraar architectuur aan de Gentse Academie (1770-1795). Hij was ook boekverluchter, bouwer van feest- en toneeldecors, architect, theoreticus, geleerde en verzamelaar. Jean Emmanuel VAN REIJSSCHOOT (Gent 1751- Gent 1798). Schilder en tekenaar. Hij was in de eerste plaats handelaar, maar werkte af en toe samen met zijn broer als schilder. Hij schreef een traktaat over de vernissen en nam deel aan het Salon van 1796. Anna MariaDIEGENANT-VAN REIJSSCHOOT (Gent 1758--Gent 1850). Kunstschilderes : kinderportretten, genrestukken, landschappen. Gehuwd met Gilles Diegenant, schilder, juwelier en controleur van de Berg van Barmhartigheid.. Ze nam als een van de 20 Gentse kunstenaars deel aan het eerste Driejaarlijks Salon te Gent in 1792. Ze schilderde tot op zeer hoge leeftijd. Désrié VAN REIJSSCHOOT (Gent 1831--Gent 1908): componist, organist en kapelmeester van de St.-Niklaaskerk.

303


(14) PieterVAN HUFFEL (Geraardsbergen 1769-Gent 1844). Leerling aan de academies van Gent en Antwerpen (Guillaume Herreyns). Kunstschilder: religieuze taferelen en portretten. Directeur van de Gentse Academie. Voorzitter van de Vereniging van Schone Kunsten. ( 15) Pi eter VAN HANSELAER (Gent 1786-Gent 1862). Leerling van David. Kunstschilder: historische en religieuze taferelen. Hij verbleef van 1816 tot 1828 in ltalië.Hofschilder van de koning van Napels. Deelname aan de Gentse Driejaarlijkse Salons. ( 16) Hippolyte Charles LAMMENS (Gent 1803-Gent 1858). Kunstschilder: historische taferelen. Beroep: advocaat en grondeigenaar. Liberaal gemeenteraadslid (1848-1858). Hij bleef ongehuwd. Hij liet bij testament 250.000 F na aan de godshuizen. Gent: Recolettenplein 14. Een straat in Gent is naar hem genoemd. ( 17) Theodoor Jozef CANNEEL (Gent 1817 - Gent 1892). Zijn vader Jozef (Brugge 1783Gent 1854) was boekdrukker in Onderbergen. Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder: genrestukken, portretten. Muurschilderingen met historische en religieuze voorstellingen. Zijn levenswerk is de decoratie van de Sint-Annakerk te Gent : neogotische muurschilderingen in wastechniek. Hij kon het werk niet voltooien. Théophile Lybaert (Gent 1848-Gent 1927), de zoon van Jean Baptiste, zette de muurschilderingen in de onafgewerkte Philomena- Passie- en Doopkapel verder. Th. J. Canneel was directeur van de Gentse Academie van 1850 tot 1892. (18) Philippe Constant DE SURGHELOOSE (Gent 1817-Gent 1882). Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder: landschappen, portretten. Tekenaar. (19) Jean Baptiste Louis MAES-CANINI (Gent 1794-Rome 1856). Geboren naast de Nieuwbrug, thans Oude Beestenmarkt. Kreeg onderricht van zijn vader Petrus Franciscus Maes (1753-1815), opvolger van Philippe Lambert Spruyt (Gent 1727-Gent 1801) in de Gentse Academie, en van de beeldhouwer Joseph François Inghels (1755-1842), leraar aan de Gentse Academie. Jean Baptiste was een neoclassicistisch kunstschilder: mythologische, allegorische en religieuze onderwerpen. Genrestukken. Portretten. Vanaf 1810 nam hij regelmatig deel aan de Gentse Salons, waar hij in 1816 reeds een eerste prijs behaalde. Hij vertrok in 1821 naar Italië. Gehuwd met Anna Maria Canini, de dochter van een Italiaanse kopergraveur. Keerde enkele jaren later terug naar Gent en opende een atelier in het St.Agneteklooster. Vestigde zich in 1830 definitief in Italië. Vader van Jean Baptiste COGent 1825), kunstschilder. (20) Constantin SLOEDENS (Gent 1785-Gent 1851). Leerling aan de Gentse Academie, waar hij de gouden medaille behaalde. Kunstschilder: historische en religieuze taferelen, landschappen, portretten. Hij woonde samen met zijn eveneens ongehuwde zuster Marianne (1783-1855) in de Lange Boomgaardstraat 40. Hij richtte een kosteloze Schilder- en Tekenschool op boven de kapel van het Kinderen Alijns Hospitaal. Die had zo'n sukses dat er op een bepaald moment meer dan 200 leerlingen waren. Een groot deel van de hier vermelde schilders is bij hem in de leer geweest. (21) Joannes Guillaume COUCKE (Gent 1783-Gent 1853). Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder (landschappen en stadsgezichten), aquarellist en graveerder. Constantin Sloedens schilderde meestal de figuren in zijn landschappen. Hij was in het begin van de 19e eeuw ook één van de acht primaire schoolmeesters te Gent en had in 1812 42 betalende en 10 kosteloze leerlingen. (22) Judocus STEYAERT ((Gent 1799-Gent 1858). Zoon van Antoine lgnace (Brugge 1761Brugge 1841), kunstschilder, leraar en directeur van de Gentse Academie. Gent: Onderbergen 58. Judocus behaalde in 1818 een eerste prijs aan de Gentse Academie, maar opende in 1821 een school. Hij had toen reeds vier jaar gewerkt in het schooltje van J.G. Coucke. Samen met Pi eter Jonglas (Amsterdam 1788-Gent 1871) en Charles Van Nerum (Tienen 1805-Brugge 1885) is hij de grondlegger van het basisonderwijs in de stad Gent. Hij was hoofdonderwijzer van de armenschool 2 (Vlasmarkt, Prinsenhof) en benoemd aan

304


(23)

(24)

(25)

(26)

(27)

(28)

(29)

(30) (31)

(32) (33)

de centrale school in het Pakhuis op de Korenmarkt. Hij werd meermaals bekroond door de rederijkerskamers van Nieuwpoort, Eeklo, Ieper, Brugge en Harelbeke. Hij was lid van de Cercle Artistique et Littéraire en schatbewaarder van «De Taal is gansch het Volk>>. Karel Jan SCHEIRS CGent 1793). Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder: landschappen, historische taferelen, figuren, dieren, portretten. Hij was tevens huis- en rijtuigschilder. Vader van Charles. Charles SCHEIRS (Gent 1831-Gent 1901). Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder: historische taferelen, landschappen, portretten. Wapenschilder. Restaurateur. Leraar schilderen. Zoon van Karel Jan. Pieter Emmanuel DIELMAN (Gent 1800-s-Hertogenbosch 1858). Leerling aan de Gentse Academie en te Rome. Kunstschilder : historische en mythologische onderwerpen. Portretten. Fresco's. Gaf schilder- en tekenlessen. Directeur van de Academie te 's-Hertogenbosch. Zijn zoon Charles was dierenschilder; zijn zoon Pierre Emmanuel (Gent 1821-Schaarbeek 1893) schilderde historische en mythologische taferelen, genrestukken, portretten en fresco's. Hij werkte in 1844 in Den haag, later te Schaarbeek. Vader en zoon namen deel aan de Gentse Driejaarlijkse Salons. Joseph DE CA UWER-RONSE (Beveren-Waas 1779-Gent 1854). Kunstschilder: religieuze en historische onderwerpen. Portretten. Leraar aan de Gentse Academie. Voorzitter van de Maatschappij van Schone Kunsten van Gent. Hij woonde te Gent: Korte Meer 1 en later Peperstraat 4. Pieter Rumold DECAUWER-VAN BEVERSLUYS (Beveren-Waas 1783-Gent 1855). Kunstschilder: landschappen en stadsgezichten. Decoratieschilder. Hij schilderde in de trant van Meindert Hobbema. Leraar aan de Gentse Academie (1820-1846). Hij woonde te Gent : Lange Violettestraat 65. Er was nog een derde broer: Benoit DECAUWER (Beveren-Waas 178~ent 1820). Kunstschilder: landschappen. PieterFrans DE NOTER (Mechelen 1779-Gent 1842). Kunstschilder: landschappen, en talloze Mechelse en Gentse stadsgezichten. Tekenaar. Graveerder. Hij woonde te Gent : Hoogstraat 64. Leraar aan de Gentse Academie. Zijn broer Jean François ( 1787-1855) was tekenaar en aquarellist. Pieter Frans was de vader van Annette, Augustin, Herman, Joséphine, Marie en Raphaeël. Annette ALBRECHT-DE NOTER (Gent 1803). Dochter van Pieter Frans. Leerlinge van haar vader. Schilderes van landschappen, bloemen en vruchten. Ze nam deel aan het Driejaarlijks Salon van 1838. Joséphine DE NOTER (Gent 1805). Dochter van Pieter Frans. Leerlinge van haar vader. Schilderde bloemen en vruchten. HermanAuguste DE NOTER (Gent 1806-Gent 1837). Zoon van Pieter Frans. Leerling aan de Gentse Academie. Landschap- en dierenschilder. Graveerder. Eugène Joseph VERBROECKHOVEN (Waasten 1798-Schaarbeek 1881). Zoon van Barthélemy. Het gezin vestigde zich in 1815 op de Kalandenberg. Leerling aan de Gentse Academie. Reizen naar Frankrijk, Engeland en Italië. Kunstschilder, tekenaar en lithograaf. Dierenschilder. Gent: Onderbergen 15. Groot sukses tot het Salon te Brussel in 1860. Op het einde van zijn leven was hij reeds nagenoeg vergeten. Zijn kleindochter Marguerite (Schaarbeek 1865- Schaarbeek 1949), die meestal te Knokke verbleef, was marineschilder. Barthélémy VERBROECKHOVEN (Wameton 1759-Gent 1840). Fantaisistisch beeldhouwer en dierenschilder. Vader van Eugène Joseph en Charles Louis. Joseph KIERDORFF (Trier (D) 1777). Tekenaar en lithograaf: stadsgezichten, figuren en portretten. Hij verbleef te Gent van 1820 tot 1831: Komijnstraat 2. Gehuwd met Magdatena David (0 Verdun 1780). Hij werkte ook in Frankrijk en Italië, waar zijn kinderen werden geboren: Louis (Parijs 1803), Sopbie (Parijs 1805), Gustave (Napels 1812).

305


(34) Charles Louis VERBROECKHOVEN (Waasten 1802-Schaarbeek 1884). Kunstschilder: marines. Hij woonde te Gent : Lange Meer 24. Zijn zoon Louis was eveneens schilder. (35) Joseph Louis GEIRNAERT (Eeklo 179~ent 1859). Leerling aan de academies van Gent en Antwerpen. Een van de laatste leerlingen van David in België. Landschappen, genrestukken, figuren, portretten. Hij woonde te Gent: St.-Jansstraat 13. In Eeklo lag hij in 1828 aan de basis van de oprichting van de Tekenschool. Zijn zoon Théodule (Gent 1838-Gent 1898) was eveneens kunstschilder: dieren. Hij woonde te Gent: Zeugsteeg 6. (36) Henri PINNOY (Bierbeek 1772-Gent 1848). Schilder en herbergier van «De Gouden Leest>> in de Bennesteeg 8. Vader van Joseph Pierre. (37) Joseph Pierre PINNOY (Gent 1808-Gent 1866). Kunstschilder: genrestukken, figuren, portretten. Lithograaf. Leraar aan de Gentse Academie (J.L. Geimaert). Hij woonde op de Kleine Vismarkt. Zoon van Henri; vader van Hubert. (38) Hubert JozefPINNOV (Gent 1841-Gent 1919). Zoon van Joseph Pierre; winkelier op de Kleine Vismarkt. Een maskerfabriek, waar men ook in het groot verkocht en maskers naar foto's vervaardigde. Hij was tevens tekenleraar. (39) Jean Henri VAN DER HAEGHEN (Gent 1808-Gent 1850). Kunstschilder: landschappen en historische taferelen. Portretten. Gent: Kraanlei 20. (40) Emmanuel Henri VAN DER HAEGHEN (Gent 1839). Zoon van Jean Henri. Kunstschilder. Gent: Kraanlei 20. (41) Ivo Ambrosius VERMEERSCH (Maldegem 1810--München (D) 1852). Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder. Vanf 1840 reizen naar Duitsland en Italië. Vestigde zich definitief te Mûnchen. Door Lodewijk van Beieren tot hofschilder benoemd. (42) Jean Gillis VAN DER PLAETSEN (Gent 1808-Gent 1857). Behaalde in 1830de gouden medaille aan de Gentse Academie. Kunstschilder : historische taferelen, genrestukken, portretten. Restaurateur. Een van de beste schilders van zijn tijd. Leraar aan de Academie van 1843 tot aan zijn dood. Vader van Julien Bemard. Julien Bemard VAN DER PLAETSEN (Gent 1837-Ukkel 1877). Zoon van Jean Gillis. Leerling van zijn vader en aan de academies van Gent en Brussel. Kunstschilder: historische en religieuze taferelen en portretten. In 1857 opvolger van zijn vader aan de Gentse Academie. Verhuisde kort nadien naar Brussel. Belangrijkste werk: de resauratie van de Graven van Vlaanderen-kapel in de Q.L.Vrouwkerk te Kortrijk. Hij nam deel aan de Gentse Driejaarlijkse kunstsalons. (43) Ferdinand VAN DER PLAETSEN (Sint-Martens-Leeme 1772). Schilder. Hij woonde in de Kleine Vleeshuissteeg 14 en in de jaren 1820 in de Plotersgracht (44) Jean Jacques TRINCONI (Gent 1796). Schilder. (45) Jean Augustin D'HUYVETTER (Gent 175~ent 1829). Schilder en tekenaar. Hij was sinds 1774, als opvolger van Adrien van de Cappelle, 20 jaar assistent van Pieter van Reijsschoot aan de Gentse Academie en volgde hem na zijn dood in 1795 op als leraar architectuur. (46) Jean PATTIJN (Gent 1816-Gent 1882). Leerling aan de Gentse Academie en van De Braekeleer. Kunstschilder: landschappen- en figurenschilder. Genrestukken. Reinigde de doeken van de St.-Michielskerk. Zoon van Joannes (Brugge 1788-Gent 1867}, schilder en kruidenier in de Burgstraat 98. Jean nam deel aan het Driejaarlijks Salon van 1838. Hij woonde in de Burgstraat, later en tot het einde van zijn leven op het St.-Elisabethplein. (47) Prosper Constant GRENIER (Gent 1865). Tekenaar. Aquarellist. Beeldhouwer. (48) lsidoor Jules VAN IMSCHOOT (Gent 1821-Brussel1884). Zoon van Jean (Gent 1763), houthandelaar.Leerling aan de Gentse Academie. Schilder en graveerder. Militaire en historische taferelen. Genrestukken. Portretten. (49) JozefPAUWELS (Sleidinge 1818-Gent 1876). Kunstschilder: religieuze taferelen, landschappen, stadsgezichten, genrestukken en portretten. Belangrijke muurschilderingen in de kerken van Evergem, Sleidinge, Wetteren en Zelzate. Altaarstukken voor kerken in de

306


(50) (51)

(52)

(53)

(54)

(55)

(56)

(57)

(58) (59)

(60)

(61)

(62)

USA. Samenwerking met Auguste Ottevaere uit Evergem. Hij nam deel aan de Driejaarlijkse Salons te Gent. Charles Joseph GERARD (Gent 1764-Gent 1827). Schilder. Hij woonde te Gent: Lange Violettestraat 11. Vader van Jean Baptiste en Eugène Amand. Jean Baptiste GERARD (Gent 1789). Zoon van Charles Joseph en broer van Eugène Amand. Leerling aan de Gentse Academie. Schilder. Tekenaar. Hij woonde op de Groot Kanonplaats en vertrok in 1837 naar Meulestede. Vader van François en Joseph Ludovicus. Joseph Ludovicus GERARD (Gent 1821-Laken 1895). Zoon van Jean Baptiste. Schilder van historische taferelen en genrestukken. Decoratieschilder. Kunstcriticus. Hij schreef o.a. een «Histoire de Belgique» en ««Considérations sur I" Art Allemand à l"Exposition de Munich» (1859). Eugène Amand GERARD (Gent 1803). Zoon van Charles Joseph en broer van Jean Baptiste. Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder: genrestukken, stillevens, figuren. Tekenaar. Vader van François Léopold, Théodore Aloïsius en Ferdinand Jean. Hij woonde te Gent: Sint-Annastraat 23, Later Keizer Karelstraat 42. In 1857 verhuisd naar Drongen.. François Léopold GERARD (Gent 1828-Gent 1866). Zoon van Eugène Amand en broer van Théodore Aloïsius en Ferdinand Jean. Wapenschilder. Schilderde figuren en portretten. Hij was tevens actief als letterkundige. Hij woonde in de Spiegelstraat 25. Zoon: Pierre Jules COGent 1859). Théodore Aloïsius GERARD (Gent 1829-Laken 1895). Zoon van Eugène Amand en broer van François Léopold en Ferdinand Jean. Kunstschilder. Leraar aan de Academie van Brussel. Behaalde onderscheidingen op tentoonstellingen te Wenen, Londen, Pliladelphia en Sidney. Er was nog een derde zoon: Ferdinand Jean GERARD (Gent 1836), eveneens schilder. Karel Ferdinand VENNEMAN (Gent 1802-Sint-Joost-ten-Node 1875), bijgenaamd «Manken Venneman». Kunstschilder. Decoratieschilder. Hij schilderde landschappen, genrestukken en interieurs, die veel sukses hadden en «Vennemannekens» werden genoemd. Hij verhuisde in 1836 naar Antwerpen. Werkzaam in het atelier van F. De Braekeleer. Lid van het «Künstlerverein» te Keulen. Vader van Camille (1827-1868) en Rosa, kunstschilders. Hij nam deel aan de Belgische kunstsalons. André VAN DEN ABEELE (Gent 1806-Gent 1875), en Nicolas (Gent 1812), zonen van Frans Jan (Gent 1776-Gent 1857), grote huis- en rijtuigschilders. Gent, Brabantdam 47; later: Belgradostraat 23. Jean François DE BONDT (Gent 1796-Gent 1856). Tekenaar en kunstschilder: landschappen, figuren. Gent, Wolfsteeg 10. Hij had drie zonen: Théophile (Gent 1838), schilder; Léonard (Gent 1840) marmerbewerker; Louis (Gent 1842), schilder. Domien DE BAST (Gent 1781-Gent 1842). Leerling aan de Gentse Academie. Kunstschilder: landschappen, marines en portretten. Henri Jean MARTENS (Gent 1801-Gent 1879), schilder en winkelier in garens. Hij woonde op het St.-VeerlepJein 3, maar is overleden in de Pollepelstraat 36. Hij had een zoon die eveneens Henri Jean heette (Gent 1829-Gent 1850), schilder. Charles PICQUE (Deinze 1799-Brussel 1869). Zoon van Philippe, kleermaker. Leerling aan de academies van Gent en Brussel. Verbleef ook verscheidene jaren in Italië. Kunstschilder: historische taferelen, genrestukken en por-tretten. Pierre Lieven PICQUE (Aarsele 1797-Lochristi). Zoon van Charles, broer van Philippe. In de Bevolkingsregisters staat hij vermeld als «kladschilder>>, later als «huisschilder», wat eigenlijk hetzelfde betekent. Auguste OTTEVAERE (Evergem 1809-Gent 1856). Zoon van Ferdinand (1766-1863), kasteelheer te Evergem ; hij bezat gronden in verschillende gemeenten, aangeslagen

307


(63)

(64)

(65) (66)

(67)

(68)

(69)

(70)

(71) (72)

(73)

gronden van het bisdom Gent, die hij had verworven na de Franse Revolutie. Auguste was leerling van Eugène Verbroeckhoven. Woonde afwisselend te Evergem en te Parijs. Kunstschilder: dieren. Regelmatige deelname aan binnen- en buitenlandse tentoonstellingen. Gouden medaille op een tentoonstelling te Parijs. Hij heeft samengewerkt met Jozef Pauwels uit Sleidinge. Séraphin François DE VLIEGHER (Eeklo 1806-Aalst 1848). Zijn werk leunt aan bij de Romantiek. Directeur van de Academie te Aalst. In de Driejaarlijkse wedstrijden werd hij met goud bekroond te Brussel (1826), Gent (1827) en Groningen (1828), waarvoor hij te Eeklo met luister werd gevierd o.a. met een gedicht van K.L. Ledeganck. EugèneFrançois DE BLOCK (Geraardsbergen 1812-Antwerpen 1893). Leerling van Van Huffel en De Braeckeleer. Schilderde landschappen, genrestukken en portretten. Voorloper van het Realisme. Hij woonde te Gent op de Nederkouter. Hij nam deel aan de Parijse kunstsalons. Werk in de musea van Gent, Antwerpen, Elsene en Brussel. Jacques François WATCANT (Gent 1798), schilder. lgnatius DE VIGNE (Gent 1767-Gent 1849). Decoratieschilder. Echtgenote: Marie Troostenberghen. Vader van Félix, Edouard en Pieter. Hij woonde sinds 1812 in de Veldstraat 220, in hetzelfde huis dat voordien werd bewoond door Joseph Bernard Meert. Félix DE VIGNE (Gent 1806-Gent 1862). Leerling van zijn vader en van Paelinck. Kunstschilder, kunsthistoricus, oudheidkundige en publicist. Gehuwd met Virginie Avé. Vader van Edmond, Julius Octave en Paul (Gent 1843-Brussel 1901). Leraar aan de Gentse Academie. Medestichter van de school der Vlaamse historieschilders. Hij woonde te Gent: Keizer Karelstraat 8. Een van zijn zonen, Edmond (Gent 1842) was bouwkundige en vertrok in 1869 naar Sint-Joost-ten-Node. Jacques VAN HOECKE (Gent 1802-Gent 1862). Schilder. Tekenaar. Architect en opzichter van de openbare werken te Gent. Wijzigingen en vereenvoudigingen aan de plannen van Roelandt bij de bouw van de St.-Annakerk. Oorspronkelijke plannen van de parochiekerk St.-Jan Baptist. De in aanbouw zijnde kerk stortte in 1863 in en werd herbouwd door Leclerc-Restiaux. Hij bouwde tevens de kapel van het Groot Seminarie. Bovendien was hij een serrespecialist Edouard DE VIGNE-QUANONE (Gent 1808-Gent 1866). Leerling aan de Gentse Academie. Werkte van 1836 tot 1839 in Italië. Hij deed ook reizen naar Engeland. Kunstschilder (landschappen), tekenaar en etser. Zijn vrouw, Sophie Quanone, overleed in Italië. Pieter DE VIGNE-QUYO (Gent 1812-Gent 1877). Een van de beste beeldhouwers van zijn tijd: o.a. standbeeld van Jacob van Artevelde op de Vrijdagmarkt en standbeeld van Lieven Bauwens op het Laurentplein. Leraar en directeur van de Gentse Academie. Vader vanLouise(Gent 1844-Leuven 19ll),Emma(Gent 1850-Brussel1901)enMalvina(Gent 1846-0osterzele 1876), schilderessen. Op 4 februari I 877 werd hij burgerlijk begraven op het kerkhof te St.-Amandsberg. De burgemeester van Sint-Amandsberg verbood dat er toespraken werden gehouden. AndreasVAN DEN ABEELE (Gent 1766-Gent 1847). Huis- en rijtuigschilder. Vader van Jean Dominique en Josse Sebastiaan. Hij woonde te Gent: Onderbergen 34. Jean Dominique VAN DEN ABEELE (Gent 1793-Gent 1846). Schilder. Zoon van Andreas en broer van Josse Sebastiaan. Hij woonde te Gent: Onderbergen 34; later: Predikherenlei 41.. Josse Sebastiaan VAN DEN ABEELE (Gent 1797-Gent 1855). Zoon van Andreas en broer van Jean Dominique. Kunstschilder: landschappen, mythologische en historische onderwerpen, portretten. Klassiek romanticus. Hij verbleefvan 1823 tot 1837 in Italië. Te Rome had hij als leerlingen o.a. Louis Napoléon en zijn dochter Charlotte en hij had er contacten met alle grote Napolitaanse families. Hij nam deel aan de Gentse Driejaarlijkse Salons sinds 1817. Hij werd blind en verloor zijn geestesvermogens. Hij stierf in het krankzinnigengesticht.

308


(74) Xavier DE COCK (Gent 1818-Deurle 1896). Leerling aan de Gentse Academie. Hij werkte ook in het atelier van F. De Braekeleer te Antwerpen. Typisch vertegenwoordiger van de romantisch-realistische landschapschilderkunst, beïnvloed door Turner en Constabie en de School van Barbizon. In 1840 medestichter van Kunstgenootschap. Deelname aan de Gentse Salons sinds 1880. Hij schilderde en tekende tot enkele dagen voor zijn dood. (75) César DE COCK (Gent 1823-Gent 1904). Leerling aan het Conservatorium (viool en zang) en de Academie. Is een tijd koorzanger geweest en maakte twee jaar deel uit van het ·orkest van het Grand Théätre te Gent. Vestigde zich in 1855 te Parijs en daarna te Barbizon. «De Vlaamse broer van Corot.» In 1880 huwde hij met de Finse kunstenares Juli a Stigzelius (0 1840). In haar landschappen schilderde César de dieren. Ook zijn dochter Elisabeth eGent 1883) schilderde. Op de Parijse Salons werden verschillende van zijn werken door de Franse Staat aangekocht. (76) Ange DE BAETS (Evergem 1793-Gent 1855). Leerling van zijn vader en aan de Gentse Academie. Architectonische schilderijen. De figuren op zijn schilderijen werden geschilderd door Pieter Meunynck of zijn werkman Steyaert. (77) Jean Bemard DE VRIENDT (Gent 1809-Gent 1868). Leerling van Eugène De Block. Kunstschilder: historische taferelen, genrestukken, landschappen. Frescoschilder. Decoratieschilder. Deelname aan de Gentse en Antwerpse kunstsalons. Vader van Juliaan, Albert en Clémentine. Gent: Savaanstraat 17. (78) Louis Jean DE TAEYE (Gent 1822-Antwerpen 1891). Kunstschilder. Decoratieschilder. Monumentale schilderijen: «Bataille de Poitiers» meet 9 x 6 m. Leraar kunstgeschiedenis aan de Academie te Antwerpen; directeur van de Academie te Leuven; inspecteur van de academies van België. Auteur en kunstcriticus. Deelname aan de Gentse Driejaarlijkse Salons. (79) Juliaan Joseph DE VRIENDT (Gent 1842-0ude God 1935). Leerling van zijn vader Jean Bemard en aan de academies van Gent en Antwerpen. Kunstschilder: historische taferelen en portretten. Graficus. Illustrator. In 1901-1923 directeur van de Academie en het Instituut te Antwerpen. Katholiek volksvertegenwoordiger. (80) Albert Frans DE VRIENDT (Gent 1843-Antwerpen 1900) Leerling van zijn vader Jean Bemard en aan de Gentse Academie. Leerling van Henry Leys. Kunstschilder: historische taferelen. Decoratieschilder. Directeur van de Academie te Antwerpen (1891-1900). Hij reisde samen met zijn broer naar Italië, Egypte en Palestina. Cléméntine Maria DE BLICQUY-DE VRIENDT (Gent 1840). Leerlinge van haar vader Jean Bemard. Kunstschilderers: bloemen en vruchten. In 1910 vertrokken naar Schaarbeek. (81) Albert Edouard MOERMAN (Gent 1807-Gent 1857). Leerling van P. De Noter. Kunstschilder: landschappen. Lid van Kunstgenootschap. Deelname aan Begische en Franse Salons. Hij overleed in de slecht befaamde Jodenstraat 2. (82) Henri DE NOBELE (Gent 1811-Brussel 1870). Zoon van Jean Jacques ( Gent 1786), blikslager. Opleiding te Gent (Geimaert) en te Parijs. Romantische genrestukken en portretten. Deelname aan de Gentse Driejaarlijkse Salons. (83) Jacques Louis GODINAU (Eeklo 1811-Gent 1873). Zijn vader was Gentenaar en deurwaarder bij de rechtbank van eerste aanleg. Leerling aan de Gentse Academie (Geimaert). Hij werkte ook te Parijs (Paul Delaroche) en in Italië. Historische taferelen, genrestukken, portretten en zelfportretten. Leraar aan de Gentse Academie van 1842 tot 1870. Hij woonde te Gent: Drabstraat 28. (84) Emmanuel NOTERMAN (Oudenaarde 1808-Antwerpen 1863). Leerling van Jean Baptiste Maes-Canini. Kunstschilder: dieren. Etser. Een van zijn belangrijkste leerlingen is Jan Stobbaerts (Antwerpen 1838-Brussell914), dieren- en landschapschilder. Zacharias NOTERMAN (Gent 1820-Parijs 1890). Jongere broer van Emmanuel. Verbleef 0

309


(85) (86)

(87)

(88)

(89)

(90)

(91) (92)

(93)

(94)

(95)

in het Kulderhuis. Genrestukken, dieren (apen en honden) en humoristische scènes. Vestigde zich op het einde van zijn leven eerst te Antwerpen en daarna te Parijs. Dominique Jean VAN DEN BOSSCHE (Geraardsbergen 1808-Gent 1860). Studies te Parijs. Kunstschilder: historische en religieuze taferelen. Portretten. Pieter Livinus MEUNYNCK (Gent 1812-Gent 1872). Leerling van C. Sloedensen aan de Gentse Academie, waar hij in 1836 de eerste prijs behaalde naar model. Hij werkte als eerste schilder bij A. De Baets. Kunstschilder. Decoratieschilder. Deelname aan de Gentse Driejaarlijkse Salons. Hij had twee dochters, Clothilde en Ferdinande en een blinde zoon Polydoor Gustaaf (1840-1874). Hij woonde achtereenvolgens in de Savaanstraat 54, Nederkouter, St.-Pietersnieuwstraat en St.-Pietersplein. Albertine Louise GHYOOT (Gent 1810-Gent 1873), dochter van Maximilien Jacques Ghyoot (Duinkerke 1779), schilder. Hij woonde te Gent: Savaanstraat 41. Ook zijn zoon Joseph Léopold was kunstschilder. Ferdinand François VAN BEERLERE-CASIER (Gent 1807-Gent 1876). Leerling van J.B. Maes-Canini. Kunstschilder: historische taferelen, landschappen, genrestukken, stillevens, bloemen, portretten. Deelname aan de Gentse kunstsalons. Grondeigenaar. Rentenier. Woonde sinds 1845 in Oudburg 35, de woning van zijn oom Jacques Van Beerlere, ongehuwd linnenhandelaar, grondeigènaar en rentenier, die het huis samen met zijn zuster Isabelle bewoonde tot aan zijn dood. Adolphe BERNARD (Gent 1812-Gent 1890). Kunstschilder: genrestukken en portretten. Decoratieschilder. Glasschilder. Graveerder. Behaalde in 1835 de Grote Prijs Schilderkunst te Rome. Hij nam deel aan de Gentse kunstsalons. Emile DE RUDDER (Gent 1822-Gent 1874). Welstellend rentenier. Pen- en potloodtekenaar; aquarellist. Album met burgerlijke en militaire klederdrachten van de middeleeuwen tot de 19e eeuw. Sinds 1843 eerst bibliothecaris, later secretaris van Kunstgenootschap. César LESY (Lichtervelde 1802). Kunstschilder. Broer van Désiré Eugène. Hij woonde in de Holstraat 39. In 1840 met zijn vrouw en vier zonen vertrokken naar Lokeren. Désiré Eugène LESY (Brugge 1806-Gent 1859). Broer van César. Leerling van P.F. De Noter. Kunstschilder: landschappen, marines. Beschermeling van baron Karel d'HaeneSteenhuyse. Hij nam deel aan de Driejaarlijkse kunstsalons. Jean Bemard CAPEINICK (Gent 1838-Schaarbeek 1890). Veelbesproken specialist in het schilderen van bloemen. Leraar aan de Gentse Academie., later aan de Academie te Brussel. Zijn bekendste leerlingen waren Rodolphe Wijtsman (Dendermonde 1860Linkebeek 1927) en Juliette Trullemans (Brussel 1866-Brussel 1925), echtgenoten en beiden impressionistische schilders. Op het einde van zijn leven leed hij aan een oogkwaal, die hem het schilderen onmogelijk maakte. Isidoor C.APEINICK (Wakken 1809). Schilder. Vader van Jean Bemard. Ook zijn broers Bemard Constant (Wakken 1811-Gent 1866) en Jean Henri (Wakken 1811-Gent 1891) waren schilders en woonden te Gent, evenals de zuster Maria Josepha (0 W akken 1805), Druifsteeg 43. Louis Comelis MAENHOUT (Wetteren' 1812-Gent 1889). Schilder. Hij woonde: Arteveldeplaats 14, maar overleed in de Nieuwebosstraat 12. Beroep: meester ijzerdraaier en koopman in ijzer.

Daniël VAN RYSSEL

310


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 62 Op 30 maart 1898 stelde Louis Van Biesbraeek in de rubriek "Beeldhouwwerken- St-Baafskathedraal, crypte- XVe eeuw" in het Frans een fiche op over

Het Grafmonument van Margareta van Ghistele Dit monument, een van de zeldzame voorbeelden van beeldhouwwerk van de XVe eeuw in Gent, bevindt zich in een van de kapellen van de crypte van de StBaafskathedraal. Het is een sarcofaag in Doornikse steen van een lengte van 2,50 meter en een breedte van 1,40 meter; de hoogte is 1 meter. Hij is bedekt met een grote, granieten vloersteen. Elk van beide zijkanten is versierd met een reeks van acht drielobbige arcaturen die treurende figuren die een wapenschild dragen, omkaderen . Op de kleine zijden bevinden zich drie arcaturen; in de middenste, iets breder dan de anderen , is er een bekroning van de Maagd aan een kant en aan de andere kant een apocalyptische Christus . Op de kleine arcaturen staan knielende personages . Dit beeldhouwwerk is sterk beschadigd; bijna al de bovenste delen van de treurende figuren zijn verdwenen . Enkele zijn volledig ruw ; enkel de onderwerpen op de kleine zijden kunnen redelijk duidelijk onderscheiden worden. Maar wat er rest toont voldoende aan dat het een vrije en gedurfde uitvoering is van een brede stijl die men geneigd is te beschouwen als karakteristiek voor de Gentse kunst in de Middeleeuwen . Deze sculpturen hebben alleszins niets van de vaak gemaakte, gekunstelde gratie die zo veel voorkwam in de XVe eeuw. De grafplaat die dit monument bedekt is omringd van een "larmier" met afge-

311


schuinde rand. Daarop staat de volgende inscriptie, in mooie letters, ieder woord gescheiden door een kleine rozet: HIER.LEGHT.BEGRAVEN.VRAVWE.MARGRIE1E.VAN.GHIS1ELE. VRAVWE.VAN.KALKENE.VOCHDESSE.VAN.WICHLENE.ENDE.VAN. CERCAMP.DIE.STAERF.INT.JAERXIIIIc.Xllic EN XX:XI.DEN.EERS1EN.DACH.VAN.OVSTE.BIDT.OVER.DE.ZIELE.

Heel waarschijnlijk was het liggend beeld van de overledene geplaatst op deze plaat, er blijft evenwel geen spoor van over. Cfr. KERVYN DE VOLKAERSBEKE, Les Eglises de Gand, t.l, pp. 192-194.

JAN ANTEUNIS Op 16 november was het precies 25 jaar geleden dat de knappe Gentse beeldhouwer Jan Anteunisin het Academisch Ziekenhuis overleed. Een gelegenheid dus om deze sympathieke figuur even te memoreren. Wij doen dit aan de hand van een artikeltje dat Pierre Kluyskens schreef in 1971.

Er waren mensen die verleden dinsdag naar de St. Pietersabdij waren getogen in de hoop er een brede waaier van niet min dan zes tentoonstellingen te zien opengaan, en gans speciaal de retrospectieve die het stadsbestuur er had ingericht als huldebetoon aan een rasechte Gentenaar, beeldhouwer Jan Anteunis, naar aanleiding van zijn vijfenzeventigste verjaardag. De zorgvuldig voorbereide en georkestreerde incidenten die zich bij de aanvang van de openingsplechtigheid voordeden en die andermaal hebben aangetoond hoe sommige elementen de noodzakelijk geworden oplossing voor het probleem van scheppingsvrijheid contra censuur, buiten de in een democratische maatschappij gebruikelijke principes, willen afdwingen, hebben voor vele vrienden en sympathisanten van Jan Anteunis de domper gelegd op hun vreugde. Zij hadden ongelijk, want het contrast tussen een handvol contestatairs, op de drempel van een loopbaan die misschien, en wij hopen het, briljant zal zijn, en de rijke verworvenheid van beeldhouwer Anteunis, is volledig in het voordeel van deze laatste uitgevallen. Wij willen de grond van de zaak niet bespreken 312


omdat wij het in opspraak gebrachte werk niet hebben gezien, maar wij vinden het voor jonge artiesten misplaatst en asociaal herrie te hebben verwekt op het ogenblik dat men hulde ging brengen aan een andere artiest voor een meer dan vijftigjarige loopbaan die geheel ten dienste stond van volk en van kunst. Daar ligt de grove, onvergeeflijke fout van de herrieschoppers: hadden zij een ogenblik nagedacht, een ogenblik gedacht aan de volksgebondenheid waarmede zij zo hoog oplopen, althans in woorden, zij zouden een andere, gunstiger gelegenheid hebben afgewacht om een debat over het probleem uit te lokken. Gelukkig waren incidenten en malaise vlug vergeten, wanneer het overtalrijke publiek ineens, in de kapittelzaal met ruim honderd beeldhouwwerken en tekeningen van Jan Anteunis werd gekonfronteerd. Het was als het ware een emotieve reactie van de mensen, die zonder dat iemand het hen had moeten diets maken, aanvoelden dat zij kwamen te staan voor het levenswerk van iemand die het ernstig met zichzelf en met de kunst heeft gemeend, van iemand die er niet gekomen is door rumoer, contestatie en afbraak, maar die sereen, ambachtelijk en artistiek zijn kunst geleidelijk heeft opgebouwd, zijn lauweren en de waardering van het publiek heeft verdiend, van iemand die het niet gezocht heeft met Barnum, met managers, marchands, uitgekochte kritiek, sensatie of schandaal, maar zich diepmenselijk heeft trachten te integreren in het juiste, heerlijke beeld van zijn tijd. Dat heeft een door de incidenten geprikkeld, gesensibiliseerd publiek bijna instinctmatig aangevoeld bij een eerste blik in de grote kapittelzaal die zich andermaal uitstekend leent tot een dergelijke overzichtstentoonstelling. Jan Anteunis heeft nooit de populariteit gezocht, hij is niettemin een populaire figuur te Gent geworden en omdat hij nooit zijn eigen levensbeschrijving of loopbaan heeft vooruitgeduwd in een of andere cataloog, past het wel zijn curriculum vitae even uit de lade te halen. Hij werd op het einde van de vorige eeuw, op 29 maart 1896 te Gent geboren en was dus achttien jaar, de ouderdom op dewelke men zijn leven een richting en een betekenis wil geven, wanneer de eerste wereldoorlog losbrak. Als duizenden van zijn landgenoten vluchtte Anteunisnaar Groot-BrittanniĂŤ waar hij in Liverpool belandde en waar hij aan de University School of Arts de leerling werd van Richard Allen en er zijn eerste kunstonderricht kreeg, voldoende in elk geval om bij zijn terugkeer in BelgiĂŤ in de kijker te komen aan de Academie van zijn geboortestad waar hij zich herhaaldelijk zowel in het tekenen, het schilderen als het beeldhouwen wist te onderscheiden. Hij heeft er het geluk de lessen van twee uitstekende meesters te mogen volgen: Metdepenningen en vooral Geo Verbanek die op de jonge artiest een beslissende stempel zal drukken. Het is voor een jonge beeldhouwer in die jaren niet gemakkelijk naam en faam te verwerven, zich op te dringen aan het publiek, bestellingen te krijgen, want 313


in het Gentse werken enkele sculpteurs met grote reputatie: Geo Verbanck, Robert Heylbroeck, Domien Ingels, Piet Heckers, Georges Minne, Olivier Piette, Frans Tinel, Jules Van Biesbroeck, Gustaaf Vandermeersche, Madeleine Van Thorenburg, Oscar Sinia, Sarteel, Emiel Poetou, Cantré, enz. Het is wellicht nog nooit gebeurd dat Gent voor één enkele generatie zoveel talentvolle beeldhouwers heeft geteld. Elk hunner heeft zijn eigen stijl met Minne als de meest uitgesproken en besproken figuur, maar door hun aller werk loopt toch een leidraad, deze van een époque in de kunst, van een streven naar een nieuwe vormgeving die de strakke werkelijkheid verlaat om over een meer tot lijnen en vlakken herleide techniek tot een plastisch sterkere en geestelijk rijkere figuratie, tot een meer uitgesproken concentratie en meer expressieve uitbeelding te komen. Jan Anteunis vervoegt deze rijke pleiade kunstenaars, eerst schuchter, wat gecomplexeerd. Na enkele jaren zoeken echter vindt hij zijn weg en een eigen stijl, geëngageerd in het tijdsbeeld, in de mentaliteit en in de smaak van een periode die moeizaam de eerste picturale experimenten van het expressionisme, de soms verwarde beeldtaal van het Modern Style en de eerste nogallogge gewrochten van een avant-garde architectuur verteerde. Ook Jan Anteunis heeft in die jaren gezocht naar een vereenvoudigde stijl, naar het weren van al het bijkomstige, van al hetgeen in een sculptuur nutteloos, vals is, van al het zoeterig gefignoleerde, van al het weke die samen jarenlang de beeldhouwkunst te ontzent had ontsierd nadat zij het klassieke schoonheidsideaal had verlaten en verloochend. Er lagen voor Anteunis verschillende wegen en mogelijkheden wijd open: sommige hadden hem zelfs een onmiddellijke doorbraak en succes kunnen verzekeren, doch hij had er een grote brok van zijn persoonlijkheid bij ingeboet. Hij verkoos gehoor te geven aan zijn temperament dat meer neigde en helde naar verfijning, naar de echte gratie van beweging en vorm, gesteund op een sterke métier. Anteunis is de man die meer houdt van direct conctact met de mensen, die zijn vreugde meer gaat zoeken in het gezelschapsleven dan in cenakels waar hopeloos lang over kunst en kunsttheorieën wordt gepalaberd. Hij is te diep gebonden aan de vriendschappelijke omgang met stadsgenoten, in de intimiteit en gezelligheid van de Gentse schuttersgilden van St. Roebus en St. Joris, aan al hetgeen deze omgang aan verkleefdheid aan het verleden, aan de traditie inhoudt, om zo maar alles over boord te werpen, om te gaan vervormen daar waar hij over de materie glijden kan zonder de realiteit geweld aan te doen. Anteunis staat zeer dicht bij de materie, bij de klei, het hout, de ruwe steen, het marmer, zoals de beeldhouwers uit vroegere tijden die van het ambachtelijke geen bijzaak wilden maken. Jan Anteunis draagt het allemaal diep in zich en hij heeft het nooit van zijn hand willen losgooien, noch het geestelijke noch het technische. Hij heeft geen schoonheidsideaal willen nalopen dat hij niet ten volle zou hebben gedeeld en aangevoeld. 314


Dat worden wij het best gewaar in zijn vrije thematiek, in de onderwerpen die hem niet op bestelling zijn aangevraagd of opgedrongen. Er is immers een lijn te trekken tussen hetgeen hij spontaan uit eigen inspiratie heeft gecreëerd als zijn kinderfiguren, zijn vrouwenbeelden, zijn "moeder en kind", zijn jonge meisjes, zijn religieuze motieven, en dan in de andere categorie zijn portretten, medaillons en andere officiële of private opdrachten. Zonder elkaar tegen te spreken, belichten zij niettemin twee gans verschillende facetten van zijn kunst. In eerstgenoemde werken zijn de zuiverheid van emotie en de verfijning van de lijn voor de beeldhouwer hoofdzaak, bijwijlen zelfs een obsessie. In zijn religieuze werken waar hij tussen Franciscaanse bezieling en gratie van het gebaar een evenwicht zoekt, is het ritme buitengewoon zacht en stil, met een neiging tot het tedere; in deze werken speelt de verticaliteit van het gebaar, als een gebed ten hemel, vaak een grote rol. Eenzelfde geladenheid ontdekken wij in het motief "Moeder en Kind" dat zich in zijn oeuvre weinig afzondert van het godsdienstig onderwerp. In zijn danseressen en andere profane motieven dingt de kunstenaar naar een expressie die geschraagd wordt door een decoratief idee en ritme, door de elegantie van een kunstenaar die de beweging speels wil voorstellen en dematerialiseren. Blijft dan nog in zijn productie de grote brok van zijn portretten. Weinig beeldhouwers hebben zich in een dergelijk lot bestellingen mogen verheugen. Afgezien van de officiële opdrachten als zijn Mammelokker die aan de voet van het Belfort het oorspronkelijk werk heeft vervangen, of zijn medewerking aan de beeldenrij van de zuilengang aan Gent-Zuid, zouden wij tientallen koppen, borstbeelden en medaillons moeten vernoemen, als deze van Leopold lil, van Vina Bovy, Michel van Vlaanderen, Toussaint de Sutter, Karel van de Woestijne, Maurice Wijnants, Prof. Van Oye, Maurice Van Herreweghe enz. In deze werken, stevig van factuur, sober van uitdrukking, komt het métier van de sculpteur scherp en sterk naar voren: er is geen enkele toegeving aan het model, geen enkele vleierij, geen enkele gratie; hij dringt als mens in de psychologie, in het temperament van het model door, zoekt en vindt meestal het gewenste contact hetzij door observatie, hetzij omdat hij de geportretteerde door en door kent. Wanneer wij in de huidige retrospectieve deze indrukwekkende reeks ontwaren, voelen wij ons plots zeer dicht bij die mensen die wij kennen of gekend hebben, en zulks is een teken aan de wand dat niet liegen kan, een bewijs dat deze portretten uiterst levendig zijn. Anteunis is er 7 5 geworden: eerlijk gezegd hij is de enige die niet gelijkt op een mens van 75, hij ziet er wel tien jaar jonger uit, maar ook dat is een kunst in het leven! Pierre KLUYSKENS

315


HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-ANTONIUS VAN PADUAKERK- Forelstraat Het gebied van de huidige Sint-Antoniusparochie situeert zich op de plaats waar vroeger het Sint-Baafsdorp oprees. Op parochiaal vlak ressorteerde het oorspronkelijk onder het H. Kerst, vanaf 1802 onder Sint-Anna en sedert 1872 onder Sint-Macharius. Het idee voor het stichten van een nieuwe parochie kwam van pastoor eoemans van Sint-Macharius. Mgr. Lambrecht, bisschop van Gent, trad hem hierin bij. Op 21 december 1888 kocht pastoor Coemans een stuk grond van Jules Alsberge. Het had een oppervlakte van 3.000 vierkante meter en was gelegen langs de Toekomststraat (nu Forelstraat) en de Zalmstraat De kostprijs bedroeg 25.000 fr. Mgr. Stillemans stelde op 23 mei 1895 Maurice Cruyt, onderpastoor van het H. Kerst, aan als dienstdoende pastoor met als bijzondere opdracht het oprichten van een nieuwe parochie. Bovendien werd van hem verwacht dat hij een nieuwe kerk zou laten bouwen. Op voorwaarde dat men het nieuwe bedehuis zou toewijden aan de H. Antonius van Padua beloofde pastoor Coemans een bedrag van 40.000 fr. te schenken. Mgr. Stillemans en Jules Alsberge van hun kant stelden elk een gifte van 10.000 fr. in het vooruitzicht. Een commissie bestaande uit de kanunniken Verbrugge en De Dijver en E.H. De Baets, legde de grenzen van de nieuwe parochie vast: langs de noordzijde een lijn achter de huizen van de Kasteellaan tot aan de Heimislaan en verder een loodrechte lijn op de Rietgracht; langs de oostzijde een lijn tot aan de Schelde; langs de zuidelijke de Schelde en langs de westzijde de Visserij. Door deze regeling vielen de huizen waarvan de deur uitgaf op de Kasteellaan onder de Sint-Machariusparochie. Tegen dit laatste verzette pastoor Cruyt zich doch de regeling door de commissie uitgewerkt bleef behouden. Dit stadsdeel telde toen 3.000 zielen met het vooruitzicht dat het er 6.000 zouden worden. Bij brief van 6 november 1895 vroeg men aan de minister van Justitie de oprichting aan van de nieuwe parochie. De minister vroeg het advies aan de Stad Gent. De stedelijke commissie die de zaak moest onderzoeken bracht op 5 maart 1896 een ongunstig advies uit. Zij was van oordeel dat de parochie over onvoldoende geldmiddelen beschikte en dat Sint-Macharius door de opsplitsing een deel van haar inkomsten zou verliezen. Zo luidde het althans officieel. In werkelijkheid waren het de politieke motieven die van doorslaggevende aard waren. Uiteindelijk kaatste de commissie de bal terug naar de minister en liet hem de beslissing nemen. 316


In het Staatsblad van 14 mei 1896 verscheen het Koninklijk Besluit van 9 mei 1896 waarbij de parochie van Sint-Antonius van Padua werd opgericht. Op 28 mei daaropvolgend benoemde de bisschop E.H. Cruyt tot pastoor. Voor het opmaken van de plannen voor de bouw van de kerk deed men een beroep op architect Henri Geirnaert. Tijdens de eerste vergadering- op 5 juni 1896 - van de pasopgerichte kerkraad besprak men de eerste plannen van Geirnaert. De kerkraad was echter van oordeel dat de architect een te eenvoudige en tevens een te grote kerk had ontworpen. Bijgevolg keurde men de plannen af. Toen pastoor Coemans de eerder aangekochte grond aan de kerkfabriek wou schenken was daarvoor de toelating nodig van de hogere overheid. Bij Koninklijk Besluit van 1 juli 1887 mocht de kerkraad de schenking aanvaarden. Ondertussen waren de nieuwe plannen van architect Geimaert door de kerkraad goedgekeurd. Men besliste geen voorlopige kerk in te richten. Ondertussen zou men voor de goddelijke diensten uitwijken naar de kerk van SintMacharius. Op 19 december 1897 eiste de Commissie voor Monumenten dat er een belangrijke wijziging aan de plannen zou aangebracht worden. De oorspronkelijke plannen voorzagen twee sacristieën, één langs elke kant van de kerk, waardoor in het koor slechts vijf ramen waren voorzien. Het gevolg van die eis was dat men slechts één sacristie bouwde en dan nog op de grond die eigendom was van pastoor Coemans. Deze schonk de grond bij notariële akte opgesteld door notaris Beyaert op 17 februari 1898. Na nog wat bouwtechnische eisen, onder andere vanwege hete Provinciaal Bestuur, ingewilligd te hebben, kon de kerkraad de werken aanbesteden en op 30 april 1898 toewijzen aan aannemer Edm. Leyns. De werken startten op 21 juni daaropvolgend. De Staat en de Provincie stonden elk 35.000 fr. subsidies toe. Op dit punt ging de Stad weer dwars liggen en weigerde elke toelage. Na heel wat gebakkelei tussen de diverse instanties verhoogde de Staat haar toelage met 14.771,50 fr., zijnde de helft van het bedrag dat men nog te kort kwam en dat normaal door de stad moest worden bijgepast. Van de Stad verwachtte men dat ze de andere helft van het bedrag zou subsidiëren. Maar terug weigerde de stedelijke overheid elke geldelijke bijdrage. Uiteindelijk liet de Bestendige Deputatie van ambtswege het bedrag van 14.771,50 fr.inschrijven op de stadsbegroting van 1899. Om bouwtechnische redenen bouwde men eerst de toren en pas daarna de - muren van de rest van het gebouw. Mgr. Stillemans kwam de eerste steen leggen op 3 april, tweede Paasdag 1899. Toen was de toren nagenoeg voltooid en waren de muren ongeveer twee meter hoog. Op 8 juli 1899 kon men de windhaan op de torenspits plaatsen. 317


De voltooiing van het metselwerk volgde op 26 augustus en op 1 november stond de kerk onder dak. De inzegening door Mgr. Stillemans vond plaats op 13 juni 1900, meer bepaald om 7 uur 's morgens. De zondag daarop, 17 juni, wijdde groot-vicaris Seghers de klok. Het orgel, gebouwd door het huis Schyver uit Brussel, werd op 12 juni 1901 gewijd en ingespeeld. De prijs van het instrument bedroeg 10.800 fr. Op 25 juli 1901 consacreerde de bisschop de kerk. De herinneringssteen die oorspronkelijk in de sacristie stond, verplaatste men later naar het portaal van de kerk. In 1978 werden er restauratiewerken aan het gebouw uitgevoerd. De kerk bezit een geaquarelleerde neogotische kruisweg en een gebeeldhouwde natuurstenen Sint-Antoniustriptiek in dezelfde stijl.

BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in BelgiĂŤ - Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, p. 52. - Verbruggen Georges; De parochie van Sint-Antonius van Padua, in: Van Wei tot Wijk.

DavidMAES ('t vervolgt)

DE BRABANTSE OMWENTELING IN DE GAZETTE VAN GEND (1789-1790) (vervolg en slot) Gend, den 5. January 1790. Naerdat alle de Gedeputeerde der Provincie van Vlaenderen, die gewoon zyn de Hulde der voorige Souvereynen by te woonen, gisteren morgen op de Cavalcade-Kamer van het [Gentse] Stadhuys alhier waeren byeengekomen, en naerdat den Edeldom in handen van den eersten Raed-Pensionnaris den Eed van Trouwe aen het Land ende Volk van Vlaenderen had afgeleyt, hebben de zelve Gedeputeerde hun om thien uren en half, onder het luyden van de Triumph- en van alle de Klokken dezer Stad, onder het spelen van de versebeyde Beyaerden en het losbranden van het grof Geschut onzer Wallen, hun begeven nae de Vrydag-Merkt, ten eynde aldaer plechtiglyk aen het Volk af te 318


kondigen het MANIFEST dezer Provincie, waer by den Keyzer J oseph den 11. vervallen word verklaert van alle Souvereyniteyt over het Graefschap van Vlaenderen, ter oorzaeke van de menigvuldige inbreuken, op onze Rechten en Vryheden [van de bevoorrechten] tegen zynen Eed gedaen, de welke in het Manifest breedvoerig worden opgehaelt. Den Optocht langs de voomaemste straeten dezer Stad [Gent] geschiedde, als volgt: Voor-uyt reeden de StadsTimbaBier en Trompetters; daer naer quamen een Pelotton van het Gilden van Rhetorica en het uytgelezen Corps Jagers van den Marquis de Rodriguez d'Evora y Vega met hunne Eere-Teekenen; hierop volgden de vier HoofdGildens met hunne Geaggregeerde te voet, insgelyks met hunne Eere-Teekenen, alle op de schoonste wyze uytgedost in Uniforme, en in zoo goede order optrekkende, dat zy voor de best geoeffende Krygs-Luyden niet zouden moeten wyken; tusschen in ging het Turksch Musicq, en achter de gemelde [vier] Gildens en Geaggregeerde volgden de Heeren Gedeputeerde der Provincie, alle gezeten in twee-en-zeventig Koetsen; naer hun reeden de Vrywillige te peird met hunnen Standaerd ende eenen Trompetter, alle in de alderschoonste gelyke Kleedinge, en den Optocht wierd gesloten door een Detachement Audenaerdsche Ruyters, in blauwe Uniforme en voorzien van hunnen Trompetter. Alswanneer men op deze wyze gekomen was op de Vrydag-Merkt, stapten de Heeren Gedeputeerde af aen den schonen Theater, die aldaer was opgerecht, en op welken men, benevens vele andere verçierselen, in het bovendste zag den Nederlandsehen Leeuw, in zyne klouwen hebbende eene Sabre en het Teeken van Vryheyd, waer onder dit Opschrift: Jugo Austria o excusso, Religionis & Patriae Libertate vendicata, soli Deo honor; dat is: Het Oostenryksch Jok afgeschud, de Vryheyd van den Gods-Dienst [alhoewel de katholieke leiders altijd tÊgen godsdienstvrijheid waren!] en van het Vaderland herwonnen zynde, aen God alleen zy de eere. Naerdat de Gedeputeerde hunne plaetsen hadden genomen, wierd het bovengemeld MANIFEST aen het Volk afgelezen, wederom onder het luyden van de Triumph- en van alle de Klokken, het spelen van den Beyaerd enz. terwyl de vier Hoofdgildensmet hunne Geaggregeerde te voet en te peird, benevens de Jagers, op de Vrydag-Merkt onder de Wapenen stonden. Naer het eyndigen van het Manifest, (welkers aflezinge wierd beantwoord door algemeyne toejuycchingen van eene ontelbaere menigte Volks, die uyt alle de omliggende Steden en Plaetsen was toegekomen) is den Optocht in de zelve order, als boven, geschied nae de Kathedrale Kerke van den H. Bavo, alwaer onder het herhaeld geluyd der Triumph- en andere Klokken, en het spelen van de Beyaerden den Lofzang Te Deum is gezongen, om den Almogenden te bedanken over onze gelukkige Verlossinge, over de uytroeyinge onzer Dwingelanden en over het herwinnen onzer dierbaere [nationale] Vryheyd. 's Naermiddags zyn de Hoogmogende Heeren Staeten wederom vergaderd geweest, om onder elke Order [traditionele standen] te kiezen zes Gedeputeerde, die' er twee hebben benoemt voor de Vergaderinge van de Staeten-Generael 319


De Yrijdagmarkt: afkondiging van het Manifest van Vlaanderen, waarbij de souvereiniteit van Jozef 11 vanop een triomftheater vervallen wordt verklaard. Rechts hangt aan het Toreken de Belgische driekleur. Copyright Stadsarchief. Foto C. Hourez.

320


der verscheyde Nederlandse he Provinciën, tegen den 7. dezer binnen Brussel by-een-geroepen; zullende de vier overige de Staeten-Vergaderinge tot Gend blyven bywoonen. Gend, den 18. January 1790. Den 14. dezer is door de Hoogmogende Heeren Staeten van Vlaenderen besloten aen de Committés der verscheyde Steden en Landstreken te schryven, dat zy met alle vlyt zouden voordgaen met de Wervingen voor het Vaderlandsch Leger, en dat zy voor betaelinge mogen toezeggen tot acht stuyvers dags, boven het onderhoud van Kleederen, Lynwaed, Schoenen ende Koussens, mids wekelyks aen het Committé van het Vaderlandsch Leger binnen de Stad Gend toezendende eene Tabelle, behelzende de naemen, toenamen, ouderdom ende geboorte-plaetsen, met den dag van het aenteekenen van elken Reerut Gend, den 15. February 1790. Gisteren is in onze Kathedrale Kerke, ten bywezen van de Edele Heeren Schepenen van beyde de [schepen]Banken, door onzen Eerweirdigsten Heer Bisschop eene Pontificale Misse gecelebreerd, onder welke met groote plechtigheyd zyn opgedraegen geworden de beyde veroverde Vaendels van het Keyzerlyk Regiment van Clairfayt. Deze Misse is gevolgd geweest door eene Processie, ver[ge]zeld door de gemelde Heeren Schepenen, door de zeven Broederschappen derBerechtingeen door een deel van onze Vrywillige[rs], in welke Processie de zelve Vaendels langs de vooroaeroste straeten dezer Stad als Zege Teekenen zyn rond-gedraegen. Weenen, den 20. February 1790. Den Keyzer Jozeph den II. is dezen morgen om vyf uren en half overleden[ ... ] Gend, den 13. Maerte 1790. [... ] Vlaenderen houd zekerlyk de eerste plaetse in het Leger, en 't is ook haere Hoofdstad [Gent] geweest, die de eerste heeft afgeschud het Jok onzer Dwingelanden; 't is de zelve Provincie, die noch in dezen oogenblik het voorbeeld geeft aen alle de vereenigde Staeten door haeren moed en werkzaemheyd; zy heeft reeds ruym 10.000. Mannen in het Leger, alle gekleed en behoorlyk gewapend[ ... ]

321


Gend, den 18. Maerte 1790. Eergisteren voor-middag is alhier met groote plechtigheyd gedaen de vrywillige Gifte van twee metaelene Zes-Ponders [kanonnen], door de [adellijke] Dames dezer Stad [Gent] by inschryvinge bekostigd en aen het Vaderland geschonken. Deze Kanons, ider bespannen met vier Peirden, voorgegaen door de Vaderlandsche Troupen onder Bezettinge met hun Krygs-Musicq, en gevolgd door eenige Detachementen van onze verscheyde Corpsen Vrywillige[rs], alle onder de Wapenen, zyn uyt den Entrepot [op de Coupure] langs de voornaemste straeten gevoerd aen het Stadhuys, alwaer de zelve aen de Hoogmogende Heeren Staeten van Vlaenderen uyt naem der gemelde [adellijke] Dames aengeboden zyn door eene voortreffelyke Aenspraeke [toespraak] van den Heer Marquis de Rodriguez d'Evora y Vega, Bevelhebber van het Corps Vrywillige Jagers vanGend; waer naer de gemelde Kanons met gelyke plechtigheyd nae den Kauter gevoerd en aldaer voor de Hoofd-Wacht geplaetst zyn. Gend, den 1. April 1790. Den te-rug-tocht der Vyanden nae Luxemburg, die wy voorzien hadden, word langs-om meer bevestigt: het meeste deel hunder affuten is reeds aldaer aengekomen. Een groot getal Overloopers tot ons Leger getuygt, dat' er een algemeyn misnoegen onder de Keyzerlyke plaetse heer[st), om dat zy onderricht zyn geworden, dat al de Manschap, oorspronkelyk uyt de Nederlanden, nae Bohemen moet optrekken. De officieren van hunnen kant, om de neyginge tot het averioopen te doen ophouden, doen aen hunne Soldaten (op de Turksche wyze) gelooven, dat zy, zoo haest zy in handen der Vaderlanders vallen, seffens worden opgehangen. Luyk, den 16. April 1790. De Generaels van Schlieffen en van Romberg zyn dezen morgen met de Pruyssische Troupen van hier weg-getrokken; den eerstgemelden zal in het Dorp Caan by Maestricht, en den anderen te Tongeren zynen intrek nemen. Nu gaet men zonder eenige hindemisse voltrekken de Revolutie van den 18. Augusti 1789.; het Wapen van den Prins-Bisschop word alom weg-genomen en afgeworpen en de gansche Borgerye heeft den volgenden eed afgeleyt: "Ik zweire getrouw te zullen zyn aen het Luyksch Volk, aen de Wet, aen het Magistraet van de Stad [Luik], en te zullen handhaeven de Revolutie van den 18. Augusti 1789". De dry Leden van den Staet zyn nu volkomendlyk eensgezind, en zy hebben besloten een Corps Troupen van 2000. Voetgangers en van 150. Ruyters op te rechten.

322


Gend, den 8. Mey 1790. Het tijdelijke revolutionaire Committé-Generael van Gent heft zichzelf op omdat het vindt dat haar doel bereikt is: [... ] Wy laeten dan het Bewind van het Gemeyne-Best over aen de wysheyd ende voorzichtigheyd van de Vaders des Lands[ ... ] Actum in het Committé-Generael dezen 6. Mey 1790. Het Committé-Generael was verdeeld in drie Departementen waarvan de ledennamen nu gepubliceerd worden: [DOOR HET COMMITTE VERKOZEN GEDEPUTEERDE DER STAETEN VAN VLAENDEREN:] Jonker Muller; d' Heer ende Meester J. Raepsaet. [1.] COMMITIE CIVIL: [ 1.1] Gedeputeerde tot de Vergaderinge van Hunne Hoogmogende: Den Heer Raed de Grave, Raed-Pensionaris der Staeten; Den Eerweirde Heer de Bast, Pastor van S. Nicolaes en Kanunnik van S. Pharai1dis. [1.2. leden zonder verdere indeling]: Den Heer Raed Massez; Mijnheer Graeve d'Hane de Steenhuyze; d 'Heer ende Meester F. E. van Doorslaer; d'Reer ende Meester J. B. Ghyselinck; d'Reer ende Meester F. Varenbergh, Raed-Pensionnaris der Stad Gend; Mijnheer C. J. A. Rodriguez Devora y Vega, Marquis de Rhodes; Jonker J. F. de Kerckhove de Dentergem; Jonker F. T. J. Piers, Opper-Bailliu der Burggraevye vanGend; d'Reer ende Meester J. L. Serlippens; d'Reer ende Meester P.J. Delfortrie. d'Reer F. Speelman, Memher der Collatie vanGend; d'Reer J. de Moor, Memher der Collatie vanGend; d'Reer L. van Damme, Secret. en Greffier. [1.3.] Officiaeten [priesters met rechtsmacht]: Sieur J. E. van Belle; Sieur A. Maes; Sieur J. Speelman. [2.] COMMITTE DES OORLOGS: Mijnheer den Marquis Rodriguez Devora y Vega, de Rhodes; d'Reer E Rens; d'Reer van Rossem; d'Reer ende Meester J. G. Meyer, Schepenen dezer Stad; d'Heer ende Meester J. F. Ryckasys; 323


Jonker A. van den Bogaerde; Jonker G. Borluut d'Hoogstraete; Jonker E. Piers. [2.1.] Officiaelen [priesters met rechtsmacht]: Sieur C. F. Jacobs; Sieur J. Lammens; Sieur C. Ie Clerc; Sieur C. B. Jacobs. [2.2.] Messagier: Sieur P. van Beveren. [3.] COMMITIE VAN FINANCIEN: Mijnheer Graeve Dellafaille de Maria-Lierde, Trezorier; d'Heer H. Mouriau; d'Heer F. J. Rens; d'Heer J. B. Goethals, [de drie] gedeputeerden tot de Vergaderinge van Hunne Hoogmogende; d'Heer A. Huyttens; d'Reer J. F. de Bast, Schepenen dezer Stad; Jonker F. Papeians, d'Eertbrugge, Schepenen dezer Stad. [3.1.] Officiaelen [priesters met rechtsmacht]: Sieur Bekaert; Sieur van den Broecke; Sieur van Acker. Gend, den 10. Mey 1790. De Gezwรถorne van het groot en kleyn Vleeschuys binnen Gend hebben aen den Staet overgebragt voor vrywillige Gifte 700. guldens, de welke door Hunne Hoogmogende met veel dankbaerheyd en herkentenisse [erkentelijkheidJ zyn aengenomen, als zynde de eerste Neiringe van Vlaenderen, die een zoo uytstekende bewys van Vaderlandsehen iver heeft gegeven. [Waarom gaven de Vleeschhouwers van Gent het voorbeeld aan heel Vlaanderen? Zelfs volgens de katholieke Frans De Potter was zij de minst democratische Gentse neringllwegens haar door de Vlaamse vorsten verkregen voorrecht van erfeLijkheid. De nering stond voor niemand open en was zelfs niet te koop. De vleeschhouwers hadden de veelzeggende bijnaam "Prinsenkinderen".] Gend, den 19. Mey 1790. Gisteren morgen zyn ter Vergaderinge van Hunne Hoogmogende de Staeten van Vlaenderen verschenen den [laag-adellijke] Heer de Bruyne, Reuversten [overste] van de vrye Neiringe der Molenaers binnen Gend, benevens den Heer 324


Advocaet Parez, verzeld door twee Dekens, de welke voor vrywillige Gifte hebben overgegeven 299. guldens 2. stuyvers 6. deniers, welke somme met herkentenisse door de Vergaderinge is aengenomen; zynde deze de tweede Neiringe van Vlaenderen, die het Vaderland door eene edelmoedige gunste byspringt [de molenaars waren felle tegenstanders van Jozef 1/ omdat hij de vrijhandel op het graan had ingevoerd]. Gend, den 28. Juny 1790. Verscheyde ParochiĂŤn hebben op heden onder de wapenen den Eed van trouwe in d'handen van de Staeten afgeleyt, alle de andere gaen volgen, daer is maer eenen roep: WU WILLEN KATHOLYK, WY WILLEN VRY ZYN. Naer den 14. July, dag, dat de Fransche hunne Vryheyd [ten opzichte van de monarchie, dus nationale vrijheid] bezegelen, is' er voor de Oostenrykers geene hope meer over[ ... ] Gend, den 1. July 1790. De vrye Neiringe van de Wynschroeders, gezeyd Kraenkinders, binnen Gend heeft in de Vaderlandsche Schat-Kiste gegeven 300. guldens Courant [ookdeze nering had het voorrecht van erfelijkheid]. Via een regelmatig weerkerende aankondiging in de Gazette vanGend werden alle corporaties en dorpelingen van Vlaanderen opgeroepen om de Eed van Trouw aan de Staten van Vlaanderen af te leggen. De plaats waar de plechtigheid plaatsgreep was de Vrijdagmarkt. Er stond een theater opgesteld sedert de afkondiging van het Manifest. Massa's dorpelingen verschenen op vooraf aangekondigde tijdstippen op de Vrijdagmarkt en gaven blijk van hun vaderlandsliefde. ledereen werd aangespoord giften te doen om het leger te financieren. Wij spitsen ons alleen toe op Gentse bevolkingsgroepen en corporaties en geven een overzicht van wat zij zo allemaal aan de schatkist schonken. Datum 1015 1915 117 117 117 817 1217 1917 2217

Verzamelnaam Vleeschhouwers Molenaars Wijnschroders Metsers Vrye Schiplieden Meerseniers Begijnen Hofter Hoyen Goud- en zilversmeden Nieuwe schoenmakers

guld stuy deni 700 6 299 2 300 4 kanons 2 kanons 2850 1 kanon 1 kanon (30 Louis) 100

325


1218 2618 719 1419 1619 1619 1619 1619 20/9 2319

30/9 4110 7110 11110

11110 18110 18/10 18110 28110 31110

800 Brouwers Dienstboden en dienstmaagden 1 kanon Kruideniers, kaaskopers, kaarsgieters 1800 Arbeidersgilde O.L.V. v/d Zilverberg 150 Kooplieden grossiers in wijnen12 449 17 6 Wassenkaarsmakers 200 Blauwe meisjes der armenschool (zit in gifte S.Jac) 1050 Viskopers Tïmmermans-, schrijnwerkersgasten 1 kanon Geassocieerden der papiermolens achter Ekkergem jonkvrouw Van Damme en Sieur Duys; 100 Knechten van de papiermolens; (JO kroonstukken) (1 kroonstuk) Dienstmaagden der geassocieerden Smeden en wapenmakers 700 Metsers- en schaliedekkersgasten, steenhouwers 1 kanon en plafonneurs Kleermakers 78 JO 9 Scheepstrekkers, (land)arbeiders van S. Pieters, spillemakersgasten, blikslagersgasten, tin- en loodgietersgasten, koperslagersgasten, smedengasten en andere corporaties die verenigd zijn onder Sint-Elooi (patroon smeden, metaalbewerkers, landbouwers-paardenhouders13) 1 kanon Supposten van het Tïketak-Geld, gezeyd Brandewyn-Huyzen (taks op tric-tracspel) (hunne Jonste) Tïmmerlieden en schrijnwerkers 700 Tegel- en schaliedekkers 300 Gilde van de H. Zacheus (rente op 1400 g.) Twijnders 1 kan. (30 Louis d'or) Twijnders- en weversgasten (een bepaalde som)

De twee meest ontroerende schenkingen zijn het waard apart in het voetlicht gesteld te worden:

Gend, den 26. Augusti 1790. Eenige weldunkende onder de Dienstknechten [huisbedienden] binnen Gend, door eenen edelmoedigen iver aengedreven voor de behoudenisse van onze Godsdienst, Voorrechten en Vryheyd, hebben by een groot deel Dienstboden en Dienstmaerten [dienstmaagden] dezer Hoofdstad [Gent] getracht om te haelen zekere somme tot het koopen van een stuk Kanon, om gebruykt te

326


worden tot verdedinge van het Vaderland, en zy hebben maendag laestleden het zelve aen de Staeten van Vlaenderen aengeboden. Het gemeld stuk Kanon was geplaetst in de Cazemen van S. Pieters en verçierd met verscheyde Zinspreuken, betrekkelyk tot de omstandigheden, van waer het onder het geleyde van verscheyde Detachementen Vaderlandsche Dragonders, Voetgangers, Jagers en Artilleristen, voorgegaen door het Turksch Musicq en vergezelschapt door een aenzienlyk getal Dienstknechten en Dienstmaerten, wierd beweegt langs de voomaemste straeten tot aen de Kathedrale Kerke van den H. Bavo, alwaer eene plechtige Misse voor den H. Geest wierd gezongen tot handhaevinge der eensgezindheyd en ruste der lnwoonders dezer Hoofdstad; de zelve geëyndigd zynde, quam het geheel gevolg in de beste order voor het Stadhuys, van waer twee onder de Dienstboden tot de Vergaderinge der Staeten wierden afgeveirdigt, van welke eenen de volgende aenspraeke dede: "Hoogmogende Heeren, ziet hier de geringste uwer Dienaeren, de welke met een zuyver hert en ongeveynsd gemoed aen UE. komen opdraegen eene vrywillige Gifte tot steun van onze Religie en tot schild van onze [nationale] Vryheyd; indien de gunste [schenking] niet aenmerkelyk is, gelooft, Myne Heeren, dat zy is geëvenredigd na[ar] onze magt [mogelijkheden]; wy hebben deze verzaemelt door ons zweet en onzen arbeyd; wy bidden dan de zelve in dank te nemen, en boven dat zy tot schrik aen onze Vyanden zal dienen, hebben wy de gelukkige hope, dat zy tot prikkel en voorbeeld zal strekken aen alle die, de welke de middelen in handen hebben, om aenzienelykere Giften tot het zelve eynde aen te bieden". [... ] By onze voorgaende is naergelaeten te melden, dat alle de Kinderen van de ArmSchole, gezeyd Blauw Meyskens-Huys [het latere Laurent-Instituut, stadsschool in de Onderstraat], uyt hun Speelgeld hebben gecontribueert in de Gifte van de Prochie vanS. Jacobs binnen Gend. [ ... ] Brussel, den 1. September 1790. Het Souvereyn Congres heeft eene Verklaeringe uytgegeven, waer in men ziet, dat het zelve, onder andere Geld-Speciën, ook staet te slaen zilvereStukken van dry guldens Wisselgeld, en van dry guldens thien stuyvers Courant, die den naem van zilveren Leeuwl 4 zullen voeren, hebbende van den eenen kant den Belgischen Leeuw met eenen Schild, waer op het woord Libertas, en voor omschrift: Domini est Regnum; van den anderen kant de Wapenen van de elf Provinciën der Unie met eene Zonne in het midden, die haere straelen op idere Provincie uytschiet met het omschrift: Et ipse dominabitur Gentium; op den kant van deze stukken, waer van ook halve zullen zyn, leest men: Quid fortius Leone. Brussel, den 10. November 1790. [ ... ]De verdeylinge der Recruten, door elke Provincie te leveren, is als volgt: Vlaenderen 8000., Braband 6000., West-Vlaenderen 2000., Henegauw 2100., 327


Namen 700., Doornyk 500., het Doornyksche 300., Gelderen 200., Mechelen 200., maekende te samen 20.000 Mannen[ ... ] Gend, den 18. November 1790. Gisteren is alhier met de uyterste plechtigheyd gevierd den Verjaer-Dag van het Ontzet dezer Hoofdstad [Gent] en van de volkomene Overwinninge, naer een gevecht van vier dagen en naer vele rampen en tegenspoed door een kleyn deel van onze Vaderlandse heTroupen behaeld op eene zeer talryke Keyzerlyke Bezettinge, die in den nacht tusschen de 16. en 17. November 1789. eyndelyk genoodzaekt wierd onze Stad en [Spanjaarden]Kasteel te vedaeten met verlies van meer als 1600. Mannen in doode, gequetste en krygs-gevangene. Brussel, den 23. November 1790. U ytslag van de Verklaeringe der Staeten-Generael, waer op zy de Bekrachtinge vraegen van de Provinciën. Den 21. November 1790., om thien uren 's avonds: Door alle de Provinciën is eenpaeriglyk en met toejuycchinge besloten Zyne Koninglyke Hoogheyd Karel Ards-Hertog van Oostenrijk, derden Zoon van Zyne Majesteyt den Keyzer, te benoemen tot Hertog, Graeve, Markgraeve en Heer der respective Provinciën, onder den titel van erfachtigen Groot-Hertog van de Belgique [en] dat deze Weirdigheyd noyt vereenigd zy met het Hoofd van het Huys van Oostenryk. Namen, den 28. November 1790. Den Veld-Mareehal Baron de Bender heeft ten dage van het intrekken [binnentrekken] der Oostenryksche Troupen alhier de volgende Verklaeringe gegeven: "Den Ondergeteekenden [de Bender] ootfangen hebbende de Deputatie der Staeten van de Provincie van Namen, heeft d'eere van door deze tegenwoordige te verzekeren dat Zyne Majesteyt den Keyzer en Koning [nu Leopold /1, broer van Jozef 11] niet anders wilt heerschen als door de goedertierendheyd, dat het Leger onder myne bevelen in het Land niet zal trekken, 't en zy met eene volkomene vergetendheyd van al het voorledene, en dat ik de strengste bevelen zal geven, op dat men niet begae het minste geweld, nochte op de Persoonen, nochte op de Bezittingen waer van een ider zal verzekerd zyn door eene Depêche van Zyne Excellentie den Minister Graeve de Mercy-d' Argenteau, die gedrukt zal worden. Gedaen in ons Quartier-Generael tot Assesse den 25. November 1790". Als de Keyzerlyke Troupen bezit van deze Stad [Namen] hebben genomen, hebben zy de beste order en regeltucht onderhouden, en zy zyn met algemeyne toejuycchingen ootfangen geworden. Het plat Land van de Provincie [Namen] heeft insgelyks des zelfs blydschap te kennen gegeven door 328


het luyden der Klokken en door het uytsteken van Vaendels met de Wapens van het Huys van Oostenryk en van het Keyzerryk. Brussel, den 28. November 1790. De dry Staeten van Braband hebben gisteren ter onderrichtinge van het Publicq laeten verklaeren, dat zy met veel smerte hebben vernomen, dat de Stad Namen onder de magt der Oostenrykers is, die daer van in het bezit zyn gesteld door overeenkomste met de Staeten van Namen, zonder dat deze daer van de minste kennisse hebben gegeven aen het Souvereyn Congres, ofte aen de Staeten van Braband; voorders, dat den [Belgische] Generael SchĂśnfelt de gemelde Stad [Namen] den 24. dezer heeft verlaeten, zonderadvis en kennisse van de Staeten van Braband, die met groote verwonderloge hebben vernomen, dat hy met een deel van zyn Leger is afgezakt nae deze Stad [Brussel]; en eyndelyk, dat de Staeten van Braband geene de minste overeenkomste hebben aengegaen met Z. M. den Keyzer Leopold. Gend, den 28. November 1790. Het Souvereyn Congres tot Brussel heeft by DepĂŞche van Zyne Excellentie den Generael Baron de SchĂśnfelt, in date 25. dezer rnaend November geschreven uyt Genap[pe] ten zes uren 's morgens, vernomen, dat dien Generael by order van de Staeten van Namen, de welke aen hem in hunne Vergaderloge hebben te kennen gegeven, dat zy hunne Provincie hadden onderworpen aen de gehoorzaemheyd van den Keyzer Leopold, ingevolge dies de gemelde Stad [Namen] heeft moeten verlaeten, zynde daer uyt getrokken 's avonds ten acht uren. Brussel, den 2. December 1790. Ons Magistraet [van Brussel] vernomen hebbende, dat de Troupen van Zyne Keyzerlyke Koninglyke Majesteyt deze Stad [Brussel] naederden, heeft zig heden, om thien uren's morgens, nae de Namensche Poorte begeven, om de Sleutels [van de stad] aen den Commandant te overhandigen. De gemelde Troupen zyn om elf uren alhier binnengetrokken. De Heeren van der Noot en van Eupen hebben hun uyt de Stad begeven; den eersten is gisteren morgen vertrokken, zynen weg nemende op Halle, en den tweeden was dags te vooren nae den Haeg afgereysd. Gend, den 6. December 1790. Voorleden donderdag, naerdat ons Nieuwsblad reeds onder de persse was, wierd met Trompet alhier afgekondigt, dat de Staeten van Vlaenderen, op

329


verzoek van het Magistraet en van de Collatie dezer Stad [Gent], besloten hadden alle hunne Mede-Borgers te slaeken [hun boeien losmaken], die aengehouden waeren voor zaeken, betrekkelyk tot de Revolutie, alsmede de Acten van "prise de corps" en begonste proeeduren diesaengaende te aenzien als niet gebeurd. Te gelyk wierd'er bekend gemaekt, dat de Staeten van Vlaenderen Gedeputeerde hadden gezonden aen den Veld-Mareehal Bender, om deze Stad [Gent] en Provincie [Vlaanderen] te onderwerpen aen de gehoorzaernheyd van Zyne Majesteyt den Keyzer en Koning Leopold. 's Gravenhage, den 7. December 1790. [... ] dat den Keyzer niet [anders] wilt heerschen als door de Wetten en ConstitutiĂŤn [grondwetten] der verscheyde ProvinciĂŤn [... ]Z.M. om zig met zyne Onderdaenen te verstaen aengaende het gene hunne Vryheyd en Bezittingen kan verzekeren [... ] Gend, den 9. December 1790. Een Corps Keyzerlyke-Koninglyke Troupen, onder aenvoeringe van de Generaels de la Tour en Boros, bestaende uyt 3960. Mannen Voetvolk van de Regimenten van Colloredo, Wurtemberg en den Staab, uyt twee Escadrons Hussaren en uyt eene Verdeylinge Ruyterye, is eergisteren morgen om thien uren, onder het herhaeld geluyd der Stads-Klokken en het spelen van den Beyaerd, binnen deze Stad [Gent] gekomen en heeft van de zelve bezit genomen, naerdat eene Deputatie van ons Magistraet den Generael de la Tour tot buyten de Keyzer-Poorte was tegemoet gereden, om hem te verwelkomen en de Sleutels van de Stad aan te bieden. Gend, den 20. December 1790. [... ] ondertusschen hebben zy het genoegen van te kannen melden, dat onze Grondwetten, Gebruyken en Voorrechten de zelve zullen zyn, gelyk die in wezen waeren ten tyde der Huldinge van Keyzer Karel den VI; welke 13. Artikelen door de dry bemiddelende Mogendheden worden geguarandeert. Gend, den 30. December 1790. Eergisteren is binnen deze Stad gekomen, om' er in Bezettinge te blyven, het Bataillon Grenadiers onder het bevel van den Heer Lieutenant-Kolonel Desrousseaux.

330


NOTEN 11. De Potter, F., Gent van den oudsten tijd tot heden, deelll, p. 394. 12. SAG Reeks 176 nr. 16/1, stuk dd. 16/9/1790: de tegenwaarde in Vlaamse groten is 74 pond 9 schellingen 7 groten. 13. Ruys, R., Tot heil van mens en dier, populaire heiligen in het bisdom Gent, Gent, 1989, p.85. 14. Beeckmans, L., Van de Oostenrijkse periode tot heden, in: Geld uit de grond; Tweeduizend jaar muntgeschiedenis in Zuid-Oost-Vlaanderen, Zottegem, 1994, een afbeelding van de munt is te zien opp. 175.

(Ed.) Ronald DE BUCK

OVER WULEN DE BEIAARD VAN DE GENTSE SINT-BAAFSKATHEDRAAL De Belfort-beiaard kent natuurlijk iedereen. Maar zouden nog veel Gentenaars van nu weten dat tot aan de Franse Revolutie een half dozijn Gentse kerken een eigen beiaard bezaten? In de recente publicatie "Beiaarden en klokkenspelen in Oost-Vlaanderen" (Gent, Provinciebestuur, 1995), blz. 85, lezen we dat rond de eeuwwisseling 18e-19e eeuw het Frans Bewind schuld was aan de verdwijning van "minstens vijf Gentse beiaarden", nl. die van Sint-Baafs, Sint-Jacobs, Sint-Michiels, Sint-Salvator (Heilig Kerst) en Sint-Pieters (1). Ook de Nieuwenbosabdij en- volgens sommigen de Sint-Niklaaskerk-bezaten een beiaard die met de Franse Revolutie verdwenen is. Over dit alles is maar weinig bekend en geschreven. Elke brok kennis terzake is dan ook welkom. Ziehier een klein bouwsteentje voor de Gentse beiaardengeschiedenis ... In de "Gazette van Gend" nr. 968 van 8 mess idor XI of 27 juni 1803 (en nadien ook nog in de nummers 970, 974 en 977) verscheen een advertentie die als volgt luidt: "Daer word te koopen gepresenteert eenen extra schoonen marmeren Autaer, gelyk ook Klokken van verscheyde grootte, voordkomende van den vóór dezen beyaerd der kathedrale kerke van S. Baefs in Gend, alles op zeer voordeelige conditien by den ex-notaris Haeck, in de Neder-Scheldestraete tot Gend." In de studie van Kervyn de Volkaersbeke, "Les Eglises de Gand. I. Eglise Cathédrale de Saint-Bavon" (Gand, L. Hebbelynck, 1857), blz. 225, spreekt de auteur van "un magnifique carillon, digne de rivaliser avec celui du beffroi communal. Ce joyeux instrument ne datait que du cammencement du 18e siècle." Ten bewijze daarvan citeert de auteur een paar archiefteksten (uit de kerkrekeningen van 1727) in verband met uitbetalingen "aen Joannes Pauwels, 331


meester clockgieter" voor "het gieten, accorderen ende hanghen vanden beyaert". Van die beiaard zijn er mogelijk nog drie klokken bewaard gebleven. In de "Inventaris van het Kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen. V. De SintBaafskathedraal" (Gent, Provinciebestuur, 1965) door Dr. Elisabeth Dhanens, blz. 256-257, is immers sprake van drie klokken- door Joannes Pauwels, 1725 -"mogelijk overblijfselen van de beiaard". Terug nu naar de advertentie in de Gazette van Gend. Werden, in de zomer van 1803, de te koop aangeboden klokken van de voormalige Sint-Baafsbeiaard inderdaad verkocht (op drie na?), en zo ja aan wie? Het is ons niet bekend. Mogelijk zou een onderzoek in het notarisarchief-Haeek (indien bewaard) daarover enig uitsluitsel kunnen geven.

NOOT l. Kervyn de Volckaersbeke, "Les Eglises de Gand. 11. Les Eglises Paroissiales" (Gand, L. Hebbelynck, 1858), vermeldt de beiaarden van Sint-Jacob (blz. 34), Sint-Miehiel (blz. 117) en Sint-Salvator (blz. 273).

P.HUYS

GENTSE MEMORIEDAGEN: 13-14 APRIL 13 april1350: Geboortet van Margareta van Male. Zij was de enige dochter van Lodewijk van Male. In 1361 trouwde zij met Philippe de Rouvre, Hertog van BourgondiĂŤ. Na de dood van haar man in 1368 hertrouwde zij met Filips de Stoute. Zij was de moeder van Jan zonder Vrees. Na de dood van Filips de Stoute regeerde zij van 1404 tot 1405. 13 april1485: Geboorte te Gent van de filoloog Laevinus Ammonius of Lieven Van Der Mande. Hij legde zich speciaal toe op het Latijn en het Grieks welke hij zo goed machtig was dat hij in die laatste taal gemakkelijk verzen schreef. Deze kartuizer bezat in zijn kluis in Rooigem een prachtige bibliotheek. Hij onderhield contacten met de grootste wetenschapsmensen van zijn tijd, o.m. met Erasmus. In 1556 vierde hij zijn jubileum van 50 jaar kloosterleven. De abten van StPieters, St-Baafs en Drongen waren aanwezig op deze viering. 332


13 april1742: Overlijden van de Gentse dichter Olivier de Reylof, die te Amsterdam op 6 november 1684 werd geboren. Hij liet in de Hoogstraat het prachtige Hotel Reylof optrekken, doch stierf in zijn nieuwe woning op de Vlasmarkt. Hij stelde zijn pen en zijn talent ten dienste van twee schijnbaar niet te verzoenen idealen: de poëzie - hij liet talrijke Iatijnse gedichten na- en de financiën: hij bekleedde 12 jaar het ambt van schatbewaarder! 13 april 1866: Dood van Louis Van de Poele. Kommandant van de pompiers die in 1831 met zijn korps de staatsgreep van Grégoire en De Bast verijdelde. 13 april 1903: Een stuk ijzer, 53 kg. wegende, valt van de klokkentoren van het Belfort en ploft neer op het dak van de Lakenhalle. 13 april1959: Dood van de kunstschilder Maurice Dupuis. Hij was de Conservator van ons Museum voor Schone Kunsten van 1937 tot 1947. 14 april1486: De Gentenaren bekomen van Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone de bekrachtiging van de Ordonnantie van 1424, waarbij de Gentenaren gerechtigd waren te eisen, dat al het vreemde graan langs de Leie in doorvoer binnen Vlaanderen, naar Gent zou gebracht worden om er eerst aan het stapelrecht onderworpen te worden. 14 april1517: Lieven Hugenois wordt verkozen totAbt van de St-Baafsabdij. Hij bleef deze functie uitoefenen tot aan zijn dood in 1535. Men vermoedt dat hij de opdracht gaf om het Panoramisch Zicht van 1534 te maken. 14 april1629: De eerste steenlegging van de nieuwe St-Pieterskerk door Bisschop Triest. 14 april1776: Wij hebben reeds aangestipt dat de Gentse vleeshouwers tot aan de Franse Omwenteling geprivilegieerden waren. In hun vrije uurtjes waren zij ook rederijkers die niet aarzelden op het toneel te verschijnen. Zo zien wij dat zij op 14 april 1776, in 't gildehof van St. Sebastiaan op de 333


Kouter, een stuk opvoeren: "Den Zegeprael der Toover-konste", nieuwe pantamine in dry deelen, noyt binnen dese stad Gend vertoond, welk stuk zal vercierd zyn met verscheyde nieuwe DecoratiĂŤn, alle nieuwelings uitgevonden".

14 april1778: De Baudeloo-abdij koopt het domein van de Engelse JezuĂŻeten. 14 april1780: De Gaaischieting van de Kulders op Ledebergdries wordt afgeschaft. Het decreet luidde als volgt: "In overwegynge ghenomen synde dat het niet overeencomt met de goede zeden ende educatie dat de kinderen der stadtsschole gheseyt uyt het knechtjens huys ende die van de blauwe schole der arme caemer met ongeregeltheyt ende indecentie doorloopen geheel de stadt dansende ende spelende met instrumenten voor de huyzen ende publieke plaetsen, naementlyck de daegen dat aen hun by hun overheyt gepermetteert wordt den gaye te gaan schieten buyten de Keyserpoorte der stadt welke permissie, al ist dat de selve steunt op een oud gebruyck eventwel in haer selven abusief ende onvoorsichtigh is." Op aanvraag van de Burgemeester van Ledeberg werd opnieuw aangeknoopt met de traditie in 1804. De burgemeester had aan zijn Gentse collega geschreven dat de boogschieting voor de kulders destijds een belangrijke verkoop meebracht voor de bakkers, de vleeshouwers en ... de herbergiers van de Keizerpoort. Maar een paar jaar later werd de gaaischieting definitief afgeschaft door de Prefect van het Scheldedepartement. 14 april1813: Napoleon benoemt Mgr. Delabrue tot Bisschop van Gent als opvolger van Mgr. de Broglie. Maar hij werd nooit als dusdanig aanvaard door de Gentse geestelijkheid. Hij verdween een jaar nadien.

334


PUZZEL1998 Zoals ieder jaar werkt de "Gensche Fieste" stimulerend om een puzzel samen te stellen. Het minder aantal feestvierders gaf de gelegenheid om alles eens zonder gedreun- te bekijken, doch had wel een nostalgische naklank. Waar was de tijd dat de Gentse politie kordaat de veiligheid bewerkte tussen de massale feestgangers. Met een harde hand en een lintmeter traden zij op om de kraampjes op te meten, waarna door de ene marktkramer met een zaag een stuk van het kraam werd afgezaagd, terwijl een andere al vloekend zijn tent opbrak, omdat het kraam volgens het reglement een paar centimeter te groot was. Maar, de herinneringen blijven, zoals deze aan de drie combies met de tot tanden toe bewapende gerechtsdienaars die een bonbonneke lachgas, waarmee de balonnekens werden opgeblazen, in beslag namen. Het opnemen van een neger omdat hij in het "zwart" aan het verkopen was. Dat was nog eens een tijd. Blijkbaar zitten er hier en daar een paar gaten in de stadskas. Het stadsbestuur was dan ook -waarschijnlijk- verplicht om op de feesten zelf liedjes te gaan zingen. Dat is mogelijks allemaal de schuld van de buitenlandse toeristen, die hun parkeerboetes liever op de grond werpen, dan ze te betalen. EĂŠn aspect heeft ons wel diepgetroffen, het draaiorgel dat jaarlijk aan de Leie liedjes speelt. We gaan dit jaar dan ook onze 'kwies' wijden aan het orgel. We houden het bij het traditionele letterkeus tellen om daarmee de familienaam te vormen van het belangrijkste Vlaamse orgelgeslacht uit de 18de en 19de eeuw. 1) Vroeger reageerden de middenstanders hevig als men hun "boterham" wilde "stelen". Op 8 maart 1653 besloot het kapittel van de St.-Baactskathedraal om een orgel met kast te laten maken door de Rijselse orgelbouwers Louis Bis en Pierre d'Estre. Door heftig protest van de Gentse schrijnwerkers werd een nieuw contract aangegaan, ditmaal zonder levering van de kast. Op 3-12-1653 betaalde men na aanbesteding een Gentse schrijnwerker, van wie we de eerste letter van zijn volledige familienaam vragen, voor het maken van een model voor de orgelkast. 2) We vragen de eerste letter van de voornaam van het lid van het belangrijke Gentse orgelbouwersgeslacht, die in 1622 een orgel voor de abdij van Baudeloo te Gent bouwde. 3) Alhoewel dit orgelmakersgeslacht ondergebracht wordt in de Mechelse School, waren hun oudste leden Gentenaars. De zgn. Gentse stamvader bouwde wel voor de 0.-L.- Vrouwe-Broederschap in de St.-Geertrudiskerk te Bergen-op-Zoom een orgel waarvan het bestek bewaard bleef. Dit orgel toonde aan dat hij een progressief bouwer was, daar de hij basregisters in 335


aparte pedaaltorens disponeerde. In dezelfde periode leverde de Gentse beeldensnijder Willem Hughe een retabel voor dezelfde kerk. Om die reden kunnen we deze beeldhouwer nog niet onderbrengen in de Mechelse school. Van onze Gentse orgelbouwer vragen we de elfde letter van de familienaam. 4) Deze componist, van wie we de derde letter van zijn familienaam willen kennen, studeerde aan het Gentse Conservatorium piano, orgel, harmonie, fuga en contrapunt. Hij ging tevens in leer bij P .Benoit. Zijn werk vertoont een duidelijk invloed van Richard Wagner, zoals zijn opera 'Gudrun' (naar A.Rodenbach). Deze opera kende meer dan dertig jaar na zijn ontstaan in 1934 een enorm succes in de Arteveldestad. Hij componeerde verder talrijke koorwerken, liederen en enkele zangspelen (Twee Koningskinderen; Agnes Bernauer; Grietje). 5) Deze orgelbouwer ging tot het uitsterste om zijn 'boterhammeken veilig te stellen'. In de procedure tegen de Gentse neringen (1712) om de orgelmakers zelf de orgelkast te laten vervaardigen werd hij in het gelijk gesteld. Hij bouwde viervoetsargels o.a voor Overmere (voor 1699), St.-Amandsberg (1699), Oostakker (1699), Zeizate (1707) en Kalken (1702), waarvan de orgelkast bewaard bleef. Omstreeks 1724 vestigde deze orgelbouwer, van wie we de tweede letter van zijn familienaam vragen, zich te Antwerpen. 6) Omstreeks 1650 vestigde zich deze Doornikenaar te Gent, waar hij organist werd aan de St.-Michielskerk. In 1658 voerde hij herstellingswerk uit aan het orgel te Oost-Eeklo. Ondanks het feit dat hij in 1660 organist en orgelmaker werd van de hertog van Brabant te Brussel, bleef hij werkzaam in de Artveldestad o.m. herstellingswerken aan de orgels in de St.-Miebielskerk (1662), de St.-Niklaaskerk (1667) en de St.-Jacabskerk (1662-1665) dat hij in 1674 bijna volledig hernieuwde. Kent U de laatste letter van zijn voornaam? 7) Het nog bestaande orgel te Nieuwenhove ( 1858-1860) van deze orgelbouwer toont duidelijke verwantschappen met het gotische instrument te Kiedrich. Zijn orgel te Poesele (1870) is ĂŠĂŠn der merkwaardigste Vlaamse instrumenten uit de 19de eeuw. De vijfde letter van de familienaam van deze orgelmaker, die behoorde tot een orgelbouwersgeslacht uit Nevele, wiens instrumenten een overgang vormen van rococo naar preromantiek. 8) In de Gentse Dominicanerkerk vermeldt een grafschrift 'orghelmaker ende organiste van de coninck van Vranckericke'. Het heeft betrekking op een West-Vlaams orgelmaker, die na 1587 het Vlaamse orgeltype introduceer 336


de te Parijs. Zijn geniale vernieuwingen worden beschouwd als de basis voor het Franse BarokorgeL In 1589 keerde hij terug naar Vlaanderen bij zijn broer te Gent, die tevens orgelbouwer was. Kent U de vierde letter van zijn familienaam? 9) Wie thans aan een orgel denkt, denkt misschien te automatisch aan een synthesizer. We zoeken de laatste letter van de afkorting van het instituut dat in 1962 opgericht werd bij overeenkomst tussen de B.R.T. en de Gentse universiteit. Naast productiestudio biedt het aan componisten de mogelijkheid om zelfstandige scheppingen te creĂŤren met elektroakoestische middelen. 10) Van de Gentse orgelbouwer die het insturnent bouwde voor de hoofdkerk (1569-70) bekend om de dispositie, vragen we de laatste letter van zijn familienaam. In 1560 herstelde hij het orgel van de St.-Michielskerk. Hij was tevens werkzaam voor de kerken te Lede ( 1569-70) en te Oudenaarde (1573). Een ander lid van deze familie was is 1578 werkzaam voor de kathedraal van Canterbury. 11) Deze Gentse componist was van 1540 tot 1550 organist aan de San Marcokerk te VenetiĂŤ. Daarna was hij tot aan zijn dood verbonden aan het Habsburgse hof te Wenen en te Innsbruck. Hij wordt beschouwd als medestichter van de beroemde Venetiaanse school. Zijn ricercari (15471549) worden gekenmerkt door een streven naar monothematiek. We vragen de eerste klinker van zijn voornaam. Met deze letterkeus vormt U de naam van onze gevraagde orgelbouwers. We willen U niet naar onze pijpen laten dansen, maar de elf oplossingen samen met de hoofdvraag moeten wel voor het einde van dit jaar het redactieadres bereiken: Lijnmolenstraat 149, 9040 Gent. Met een positieve naklank geven we hier voor dit jaar de pijp aan Maarten (het mag ook aan iemand anders zijn, hoor!). De klokkenluidende QUIZMASTER

337


RONALD DE BUCKFONDS Dat Ronald De Buck, ook buiten de heemkundige wereld, gewaardeerd werd en veel sympathie genoot, moge blijken uit het feit dat het personeel van de firma waar hij vroeger gewerkt had, spontaan een uurloon afgestaan heeft en het bedrag ervan, namelijk 67.607 fr. overgemaakt heeft aan Mevrouw De Buck. Deze heeft het op haar beurt geschonken aan de "Heemkundige en Historische Kring Gent". Wij betuigen hier onze hartelijkste dank aan Mevrouw De Buck en aan het personeel van de firma Mannesmann-Camoy voor deze edele geste. Wij ronden dit bedrag af tot 100.000 fr. en storten het in een "Ronald De Buckfonds". Wij moeten ons nog beraden over de manier waarop de interesten van dit bedrag zullen besteed worden, maar het zal alleszins iets zijn dat de volledige goedkeuring van Ronald zou weggedragen hebben.

ERRATUM In verband met het artikel " 't Gentsch spant de Kruune" in "Gh. Tyd." 1998 N° 4- pp. 210-217liet de heer Eddy Levis ons het volgende erratum geworden. p. 210: Het wijsje Ouwe taaie dateert niet uit de periode 1938-39 maar van 1943. Daar bestaat ook een andere versie van: Ter was ne kier ne kooboo, Ne kooboo zonder pird. Hij hoa moar twie pistolen En ze woaren niet en wîrd Hij gijng ze goan verkuupen Al op den êwe mort En hij kreeg nog twie frank te kort êwen toaje Loat den boel moar droajen (zwoajen) êwen toaie, loat den boel moar goan. (bis) p. 214: voetnoot 9: "Russisch front" moet zijn: "Westelijk front". p. 216: Rommel: sinds 1941 bevelhebber Afrikakorps (i.p.v. 1944). 338


Nota van de Redactie: Ook de heer A.K. Evrard had ons reeds geschreven dat het "Tweede Front" niet het Russische was, maar de Westerse landing waarop door Stalin zeer sterk bij de geallieerden werd aangedrongen.

BESCHERMLEDEN 1998 Edmond Cocquyt (4200) Prof. Dr. Guy Schrans (3000) Guy Versmessen (3000) Michel Kalmar (2500) Xavier d'Hoop de Synghem (2000) Georges Delori (2000) Leon Marteos (2000) Alice Dynoodt (2000) Mw Charles Van de Putte (2000) Georges Broget (2000) Willy Van Mossevelde (2000) Piet Van Eeckhaut (2000) Walter Abbenbroek (1600) Dr. Roland Marlier (1500) Willy Van Belle ( 1500) Ferdinand Handovsky ( 1300) Dr. Eric Salmioen (1300) André De Somville (1250) Charles Dae1 Willy Steyaert André Mortier Jean-Pierre Quintyn Denny Baete Paul Hebbelynck Paul Beekhout Dr. André Maenhout Joho Colpaert Prof. em. Dr. Pieter Braeekman Jan De Vleeschouwer Sylvester Serlippens Mw. Van Dijk-Vaohooren Léa Luc Glibert

André Van Wynsberghe Prof. Dr. Eric Van de Velde Jacques Huys Mw. Ghesquiere-Van Gheluwe J. Jean-Paul Marchal J oseph Roosen André De Cuyper Christian Scheiris Cecile Nevejans Dr. Pierre De Vos Willy Everaert Freddy Van Vlaenderen Dr. Henri Duquesne Oscar De Somville Bemard Hebbelynck CesarEloek Jean Walraedt Ghent Travel Bureau Guy Baert Raoul Hofman Yvan Piqué Philippe Proost Paul Van de Voorde Freddy Hoste Hubert Van Hoorde Br. René Stockman Robert Waeri Maria Van Quickelberge Roger Dekeyser Z.E.H. André Thoonen Patriek Rombaut Lucien Casteels 339


Roland Van Bocxstaele Robert Verspeeten Fernand Verheggen Guy Beyaert Marc Waermoes Jean Hertrand Marc Coucke Jacques Vermeulen Robert De Kezel Mw. De Wispelaere-Van Houwaert K. Micheline Walgraeve Philippe Hebbelynck Edgard Praet Willy Devogelaere Mw. Alexis Janssens John Leten Jacques Thissen Jacques Monsaert

Rudy Van Hollebeke Jeróme Maartgat Daniël Uyttendaele Henri Depoorter Dr. Philippe Verjans André Pernat Albert Ylen Bernard Cruyt Guido Van Renterghem Dr. Eric Veys Pierre Hebbelynck Marc Van Rauwermeiren Jean-Marie de Wulf Mw. Van der Stock-De Blauwe M. Lucien Detemmerman Charles Van Hecke Philippe Kluyskens

STEUNENDE LEDEN 1998 Didier Eechaudt (900) Mw. Cornelis-Meyvaert C. (700) Felix Waldack (900) Aldo Bruderlin (700) Diane Sarteel (800) Irené Van Acker (700) Valerie Godu (700) Louis Comhaire (800) Guy Kint (700) Frank Meert (800) Jean Broekaert (800) Pierre Vanderhaeghen (700) Ir. A.J. Impens (800) Ivan Miehels (700) Liliane Sarteel (800) Roger Joos (700) Peter D'Haese (660) Mw. De Roubaix-De Leye L. (800) Prof. Dr. Herman Baltbazar Dr. André Van den Boogaerde (800) Ir. Gustave Veeckman (800) Marie-Jeanne De Smet Mw. Ruytinx-Van Brantegem B. (800) Ir. Johan Cornelis E.H. Jos Mertens Jacqueline De Reuse (800) Joseph Päquet Edouard Van Brusselen (750) Roger Moreau Stefaan Van Schoor (750) Rik Cappieters Jo Verbrugghen (700) Jan De Weirdt Dr. Charles Annez (700) Mw. Berglund-De Feyter M. (700) Mw. Vancraeynest-Mulert R. Steyaert (700) Mw. Broekaert-Blondeel R. Gerald Me Hugh (700) Urbain Catteeuw Alfred Roose José-De Boose (700)

340


Herman Hollanders Jean Steenbrugge Jean Libbrecht Mw. Steels-De Visschere M. John Van den Bossche Mw. Hublé-Vankenhave N. Guy De Maertelaere Etienne Verschraegen Adolf Bucqué Raf van den Abeele Mw. Wauters-D'haen E. Adolf Delantsheere Leon Lemaitre

Mark Rummens Mw. Lamon-Demeyer A. Gaston Fortie Raphaël Dobbelaere Prof. em. Dr. Kamiel Van Acker WiJfried Pieters Hubert Mestrum Dr. Loclewijk De Vos Michel Peirtsegaele André Depoorter Dr. Jean-Pierre Padt Karel Ossieur Femand Van Quaquebeke Luc Devriese Roger Spilthoorn Mw. Callebaut-De BroeR. Daniël Verbessem René Parasie A. Degeyter Roger Verbeken Armand Blondeel Femand Goethals PaulMauquoy Lucien Vermaele Susanne De Grande Marc De Munnynck Ferdinand De Buck Prof. Dr. Eric Lacroix Marcel De Preter

Gilbert Gassée Guy Bruyneel Ernile Genbrugge Christian Roels Georges Thysbaert François Bauwens André Rottiers Lt.-Gen. b.d. Maurice Deneve André Deproost Serge Pauwels Marc Vandegehuchte Suzanne Hiemaux Luc Matthijs Raoul Putman Roland Verstraete Katia De Geyter Robert Loyez Roger De Buyst Willy Van Trappen Jules Duvivier Amedee Velleman Hugo Dewaele André Miebiels Mw. Albert De Meutemeester Daniël Peeters Gustave Vanderlinden Walter Claeys Femand De Rockere Louis Peeters Guy Namurois Marcel Cambier Walter Vlerick Leopold Verhoene Mw. Van Beveren-Oosterlinck J. Robert De Rudder Luc Lekens Danny Dobbelaere Achiel Hellinck Christian Puttevils Prof. em. Dr. Sander Evrard Dr. Philippe Gombault Richard Caese 341


Roland Van Damme Marcel Machiets Yves De Maertelaere Jean-Claude Martiny Jean Jacques Willem De Schryver Madeleine Criel Etienne Van den Boogaerde Marc Claeys AndréRaman Daniël Van Poucke Prof. Dr. Gontran Ervynck Gustaaf Van Oudenhove Roland Rombaut J.M. De Wulf Willy De Smet Sylvain Piqué Erik De Moor Z.E.H. Dirk De Backer Leon Tri vier Erik Vandenbroele Norhert Verhasselt Eric De Buck Suzanne Vandergracht Etienne De Clercq Dr. Honoré Wyffels Albert Seis Dr. Carlos Metdepenninghen Lieven Werbrouck Jaime Jurdan Marcel Van Huffel Louis Van de Vyvere Henri Claeys Jacques Brun Antoine Van Goethem Pierre Uytterhagen Hendrik Carpentier Dr. Thierry Goetghebuer Eugène Uytterghaeghe Serge Tollenaere J.-P. Peckstadt René Rodrigues

Roland Wissaert Georges Neslany Frans De Bleecker Carlos Fassin Philippe Willemot Raoul Buysse Prof. Dr. André Kint Léa Van Leuven Etienne Hublau OktaafBeke François Saccasyn Xavier De Schryver Noël Goossens Jean-Pierre Boone Jacques Lataer Jacques Bouckaert Christiane Van der Meulen Pierre Geemaert Jean Dhaene Laurent Vanbossele Roger Winset Bert De Stoop Laurent Claeys Anne Cocriamant Gustaaf Nicaese John Van Hulle Jacques Hebblynck Roger Dobbelaere Marcel De Munter Pieter Spanoghe Freddy Van der Stichel Raoul Hoogstoel Willy Diegenant : Dr. Jacques Huyghebaert Eddy Detaeye Gilbert Pauwels Albert Braekman Dirk Jurrjens Roland Van Ranst Jacques Carels Mw. Piton-Van Geluwe E. Charles Uyttenhove 342


Luc Moortgat Louis Daens Luc De Broe Willem Rasschaert Robert Devreese André Scheire Frank Ödberg Willy Van Hevel Gilbert Lodrigo Eddie Van Haverbeke Robert Van Bocxstaele Jean Beernaerts Johan Muller Georges De Vreese Diane Van Lierde Leon Deproost Mw Geeroms-Van Biervliet G. Gilbert Delaruelle Mw Kluyskens-Depotter N. Dr. Daniël Sabbe Adriaan Boone Tony Claeys

J acqueline Podevyn Pierre Vanderhaeghen MwAndréDua Robert Lybaert Arie Parlevliet Willy De Meyer Marie-Christine Uydens Guy Carton Antoine Albessart Herwig De Munnynck Lisette Verley Yvan Fonteyn Dr. Christian Sandyck Georges Meersschaut Johan Mulert Firmin Andries Frank Martens Jean-François Peeters Pierre Ryckaert Charles Pierre Mw Van Assche-Janssens 0.

STEUNFONDS 1998 1000,- gift van Mw L.S. 600,- Collumbien H. 200,- Mw De Bouck J.- Vanden Daele M. 100,- Brasseur H.- Mw De Vriendt-Mores R.- Steenbrugge A.- De Smet T. - Mw Keppens-Dentandt M.-J.- Van Hinsberg M.- Mej. Lormans G.Labout A. - De Bosscher A. - Mw Vanacker M. -Van Ooteghem H. -De Coninck P.- Delva J.- Ongena L.- Sint-Lucasklooster-Van Schil J.Mw Eeckman-Bryssinck J.- Mw De Cooman E.- Anthonis P.- Mw Eeckhout G. - Mw Derudder M. - Coryn G. - de Clippele F. -Van Volsem A. - De Smet G. - Mw Halsberghe-Coutteel S. -Van DammeR. - RooseJ.-P.- Van SchooteA.- MarchandJ.-M.- Roels D.- DeCockF. - Mw Opdorp A.- Mw De Coster-De Doncker- Mortier P. 50,- Oyen A.- Mw Van Lerberge E.- Vanderstockt R. 40,- Mw Maes E.- Mw Schoorens Y. Toelage Provincie 1996: 27.988 BEF

343


BIBLIOGRAFIE "Waar is de Tijd?" - N° 9 - 1350 jaar Gentenaars en hun kerkvaders. Tekst: Ludo Collin. De abdijen en hun abten - Kerken - Begijnhoven - Beeldenstorm - Calvinistisch Bewind - Bisschoppen - Lourdes - Processies. Meer dan 50 foto's. "Waar is de Tijd?" - N° I 0 - 1350 jaar Gentenaars en hun handelaars. Tekst: Johan Van de Wiele. Koornmarkt - Vrijdagmarkt - Vlasmarkt - Vismarkt - Prondelmarkt - Botermarkt- Vleeshuis-Groentenmarkt-Paardenmarkt-Jaarmarkten-Kermissen - Winkels van toen - Leurders - Haven. Meer dan 50 foto's. Wat deze uitgave bijzonder interessant maakt is de prachtige reproductie van veel oude, vaak onbekende foto's. Pro memorie: Te koop in de dagbladwinkels. Prijs: 160 fr. "De muren weten ervan 11" is een publicatie van het Museum voor Volkskunde. Het is de catalogus van de tentoonstelling over Kunstenaars in het PatershoL Het in 1997 verschenen Luik I ging over de eerste helft van de 20e eeuw. Het nu verschenen Luik II belicht de kunstenaars die vanaf W.O. II werken of gewerkt hebben in het PatershoL Formaat: 22 x 28 cm. - 96 bladzijden - Gei11ustreerd. Prijs: 500 fr. Te bekomen in het Museum voor Volkskunde op de Kraanlei te Gent. H.C.

344


VRAAG EN ANTWOORD Vraag van de heer Edmond Piscador: Ik zoek voor mijn familiearchief foto of postkaart van de Keizer Karelstraat in Gent, gezien vanaf de Reep, liefst uit periode 1920/30, niet zoals ze er vandaag uitziet. Vooral het huis nr. 15 uit die periode is voor mij belangrijk. De heer E. Van Haverbeke, Christinastraat 2 bus 5 te 8400 Oostende zoekt voor een studie over de Brugsepoortwijk kiezerslijsten van Gent tussen de twee oorlogen ( 1919-1939) van de 6e Wijk. Tegen betaling of op basis van uitlenen. Worden afgehaald. Mevrouw Haes vraagt: "Hoe luidt de naam en het precies adres van de drukkerij in de huidige Zuidstationstraat waar in de zestiger jaren de kalenders getekend door Lade SANGLET van de pers rolden? Wij hebben Mevrouw Haes inmiddels laten weten dat de Drukkerij Van Den Hende nog steeds gevestigd is in de Zuidstationstraat N° 11. Zij voegt er aan toe: Ik heb een gevoel van wrevel wanneer ik de rekken van diverse Gentse boekhandels overspoeld zie door de producten van Antoine Meiresonne en Gaston De Smet - niet dat ik iets tegen hun werk zou hebben maar het lijkt wel of er nooit een ander Gent in zijn diverse aspecten heeft getekend. Dit bracht Lade Sanglet terug in mijn herinnering. Iedereen weet dat daar nog zijn: Jules De Bruycker, Oscar Bonnevalle, Gilbert Van Geert. En Sanglet die schijnt weg te zinken in de vergetelheid. In mijn ouderlijk huis waren de prenten van deze kalenders nochtans een mahonie-houten lijstje waard. De heer Willy van Mossevelde (Vyle-et-Tharoul) schreef ons de volgende brief die eindigt met een vraag: In verband met het artikel " 't Gentsch spant de kruune", waarin naar Gentse woorden, uitdrukkingen en anecdotes gevraagd wordt, moet er mij iets van het hart, waarop ik nog altijd het antwoord schuldig blijf. Sedert een halve leeftijd woon ik in Wallonië (ik ben er nu 70), maar als het erop aankomt Gents te spreken tijdens mijn sporadische bezoeken aan onze stad sta ik nog steeds mijn manneke. ·Toen ik voor ongeveer een jaar door Gentse vrienden was uitgenodigd, kwamen mijn vrouw (een echte Waalse) en ik op een zaterdag naar mijn geboortestad afgezakt. Zoals gewoonlijk deden wij 's morgens eerst onze "kommissie's", t.t.z. een bezoek aan de bloemenmarkt, speciaal brood halen aan de Zuivelbrug, dan een bezoek brengen aan onze marokkaanse kruideniersvriend op Oudburg, om te belanden in de Wandelgemstraat om "bienhespe" en "irfkoas" te kopen. 345


Bij de beenhouwer aangekomen, kwam het tot de gebruikelijke inleiding. Tijdens deze begroeting schoot mij plots iets in de mond en het was er uit voor ik het wist: "Dag Johan, hoe es't?" "Da kan't er deure, en mee u?" "Oas 't maar iets es! En hoe es't mee u vrèwe? Hang ze nog aanien?" De beenhouwerr zag mij verbijsterd aan en mompelde met enige vertraging: " 'Ken peis e kik van wel. Veur vaaf minuten was ze zaa nog goed!" Ikzelf stond versteld van mijn "uitdrukkinge". Geloof mij of geloof mij niet, maar bij mijn weten (ik heb toch mijn eerste 35 jaren in Gent doorgebracht) had ik dit gezegde nog nooit gehoord of gelezen. Toen wij bij onze vrienden aanbelandden en ik hen van het gebeurde vertelde, bulderden zij allen van het lachen, maar op mijn vraag hand niemand ooit deze uitlaat gehoord. Voor mij is het nog steeds een raadsel. Heb ik nu werkelijk een nieuwe uitdrukking gevonden, of sluimerde zij gedurende tientallen jaren in mijn onderbewustzijn? Misschien kan eeh gewiekste lezer mijn ijdelheid de nek omdraaien. Met hartelijke groeten aan de ganse ploeg! In antwoord op de vraag van de heer Hugo Collumbien schrijft de heer Erik Dekeyser: "Op het plan van 1534 zijn er inderdaad maar vier gaten te zien, maar het vijfde gat kan verscholen zitten achter het huisje rechts. Ik denk dat wij onderscheid moeten maken tussen de POORT die, komend van de Lange Violettenstraat vóór de brug stond en reeds in 1326 in gebruik was; de sluis met valdeuren; de BRUG die er kwam met het delven van het Klein Scheldeken, rond 1290 gegraven en de STRAAT die me dunkt dateert van 1844. Wat kwam eerst, de brug met sluis of de poort? Aanvankelijk sprak men van Windgat (1323), 't gat ten wint-gaeten (1352) en pas later de vijf wintgaeten (1468). Best mogelijk dat die vijf windgaten oorspronkelijk een heel andere betekenis hadden dan vijf gaten onder de brug. Misschien ligt de betekenis in het opwinden van de valdeuren van de sluis. Steyaert is echter duidelijk van mening dat aan de vijfwindgatenbrug een stadspoort gebouwd werd en dat deze brug zo werd genoemd omdat de wind er uit vijf streken of gaten waait en zich van vijf zijden doet gevoelen. Bedoelt hij daarmee vanop de brug, de twee zijden van de Kleine Schelde, de huidige Lange Violettenstraat en de huidigeBrusselsepoort-en St-Lievenspoortstraat? Verscheidene auteurs schrijven uitgebreid over de vijf-windgaten en het zou te veel zijn alles hier te copiëren: M. Van Wesemael in GT 1983 p. 186 e.v.; Roger Van Aerde in GT 1984 p. 251 e.v.; M. Gysseling in zijn Gents Vroegste Geschiedenis van 1954 p. 86; G. Celis in zijn Beschrijving van Gent van 1909, p. 160 die de tekst van zijn grootvader Steyaert gebruikte en J .J. Steyaert zelf in zijn Beschrijving van Gent van 1838 p. 346." 346


Ook Mevrouw Haes reageerde op deze vraag. Zij stuurde ons een fotocopie van § 97 uit "De Volledige Beschrijving van Gent" door J.J. Steyaert, in 1857 uitgegeven bij J.S. Van Doosselaere, Gent. Zij zegt: een antwoord op de gestelde vraag wordt niet gegeven; enkel het bewijs dat anderen vóór ons met dezelfde vraag hebben gezeten en er een oplossing probeerden voor te vinden. Wij citeren de volgende regel uit Steyaert: "Deze sluis bestaet er nog, en sluit met valdeuren of schoven, die men opwindt om er de wateren door te laten: dat dit gat naer het opwinden dier schutdeuren zyn naem verkreeg is niet zeer aennemelyk, zoo min als dat er vyf gaten of sluizen waren." De grootvader van Mevrouw Stalmans heeft indertijd nog met een vrachtwagen gereden die de vorm had van een (bier)-fles Ginder-Ale. Zij beweert dat deze vrachtwagen nog ergens in Gent zou staan. Zijn er lezers die daar meer over weten?

LEZERS SCHRUVEN ONS Van Jonkheer Xavier d'Hoop de Synghem (Maarke-Kerkem) ontvingen wij het volgend schrijven: "In uw tijdschrift 27e Jaargang N° 4 van 15 juli verschijnt opp. 179 een portret met onderaan "Filips-Karel Marissal, zelfportret". Werd er daar geen vergissing begaan? Volgens mijn documentatie is het portret dat van Graaf Joseph-Sébastien della Faille d'Assenede (1756-1830) die destijds de functie van "Maire de Gand" heeft bekleed. (Zie fotocopie in bijlage. Deze fotocopie is een uittreksel uit de privé-uitgave van de Société Littétaire Club - Kouter, Gent, 1977)" De opgestuurde foto stemt volledig overeen met deze die wij gepubliceerd hebben als een zelfportret van Marissal. Wij hebben ze vergeleken met de foto van een gedenkplaat van Marissal en er zijn toch wel veel gelijkenissen te bespeuren met de gepubliceerde foto, maar net niet genoeg om met zekerheid te kunnen beweren dat dit inderdaad een zelfportret is. Wij moeten dus beroep doen op de competentie en de gekende speurzucht van onze lezers om deze vervelende knoop door te hakken. Het zou ons verwonderen moesten zij dat niet kunnen. In verband met de vraag van de heer Eddy Levis over handelszaken die de Gentse taal gebruiken, vindt Mevrouw Haes dat de brocantezaak van Jet Baert op de Kraanlei 33 aanspraak mag maken op deze titel, want zegt ze, volgens 347


Lievevrouw zijn "tierlantijntjes" stukjes lintjes, versiersels (van weinig waarde)" en dit is de hoofdnoot van wat in haar winkeltje wordt aangeboden. De heer Jean Plasschaert schrijft ons: "In "Ghendtsche Tydinghen" van 15 juli 98 vermeldt u op blz. 226 een brief van de heer Antheunis. Hij schrijft o.a. dat Emile Langui op het einde van zijn loopbaan aankoper van kunstwerken was voor de Belgische Staat. Dat is onjuist. Ik stuur u hierbij een beknopt curriculem vitae, opgemaakt enkele jaren geleden, met de toestemming van zijn weduwe. Ik denk dat de waarheid moet gezegd worden over een formidabele man die zoveel gedaan heeft om onze Belgische Kunsten zowel in binnenals in buitenland bekend te maken. Ik heb hem dikwijls ontmoet en blijf veel respect voor hem hebben." Wij laten hier de tekst volgen van de heer Plasschaert. Emile LANGUI werd, uit Gentse ouders, te Brussel geboren op 31 october 1903, en overleed te Anderlecht op 24 juli 1980. Hij werd Licenciaat in Kunst en Archeologie aan de Rijksuniversiteit te Gent, en onderwees jarenlang de Kunstgeschiedenis aan het Gentse Karel de Kerchove-Instituut. Hij was directeur-stichter van "Radio-Vlaanderen" te Gent, en gedurende tien jaar kunstcriticus van het blad "Vooruit". Als Reserve Kapitein-Commandant nam hij deel aan de 18-daagse Veldtocht. Daarna werd hij, als weerstander, gevangengezet te Gent en te Sint-Gillis. Als Majoor van het Gewapend Verzet, nam hij deel aan de bevrijding van de Schelde-monding en van het zuiden van Nederland in 1944. Oorlogskruis met Palmen. Hoofd van de Dienst Kunstpropaganda in 1946. Talrijke belangrijke tentoonstellingen in België en in het buitenland werden door hem georganiseerd. Daarna Administrateur-Generaal en Directeur-Generaal voor Schone Kunsten en Letteren bij het Ministerie van Cultuur van de Vlaamse Gemeenschap. Secretaris-generaal van de Internationale Tentoonstelling van Schone Kunsten van de "EXPO 58" (Brussel), en deskundige van de Japanse regering voor de Wereldtentoonstelling van Osaka ( 1970). Voorzitter van de jury van Biënnalen van Venetië en Sao Paulo. Lid van de jury voor schilderkunst van de Belgische Stichting Roeping (van 1963 tot 1980; de promotie 1980 van deze Stichting draagde de naam Emile Langui). Voorzitter van de Belgische Vereniging van Kunstcritici. Lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten. Voorzitter van de vrienden van James Ensor van 1968 tot 1971. Corresponderend lid van de Académie des Beaux-Arts de I'Institut de France. Doctor 'honoris causa' van de Universiteit van Amsterdam (1972). Belangrijkste publicaties over Gustave De Smet, Frits Van den Berghe, Constant Permeke, Octave Landuyt, het Expressionisme in België. 348


OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 28 augustus 1921 verscheen van de hand van Alfons Van Werveke een bijdrage over DE PROCESSIE VAN DE RIVE VAN ONZE-LIEVE-VROUW OP SINTPIETERS De 600e verjaring van de stichting van het gilde der rive van 0.-L.-V. in de vroegere parochiekerk te St-Pieters, die verleden Zondag werd gevierd, noopt ons eenige regels te schrijven over die oude broederschap. Rive of rijf, fierier of fiertel zijn oude benamingen van een relikwieënkast. De wijk tusschen de vaart van de Ketelvest, de Leie en de Schelde, min een gedeelte van de Walpoort en een ander aan de Ketelbrug, die aan Gent toebehoorden, vormde eene afzonderlijke heerlijkheid. Sint-Pietersdorp, waarvan de abt van SintPietersabdij de heer was, een rechtstreeksche leenman van den graaf van Vlaanderen, en die aldaar het bestuur en het lager, en het hooger gerecht uitoefende. De huidige kerk behoorde tot de abdij, evenals de gebouwen der kazerne, waar de monniken verbleven. Sint-Pietersdorp, buiten de Abdij, vormde een parochie, waarvan de kerk, in 1799 gesloopt, op het huidige plein stond, evenwijdig aan de Abdijkerk, met het koor, aan de lijn gevormd door de huidige gevels van het plein langs de kant der Schelde. In die kerk, 0.-L.-V.kerk, berustte dus een relikwieënkast met een stuk van het kleed der Moedermaagd. De vereerders van die relikwie vormden een broederschap, verdeeld in twee afdeelingen, het gilde van binnen (de stad Gent) en het gilde van buiten (buiten Gent) dus van Sint-Pieters. Elk van de· twee gilden had een deken. Als herkenningsteeken droegen de leden een bovenkleed en een kaproen van gelijken vorm en dezelfde kleur. Hun jaarlijksche feestdag had plaats den Zondag na 0.-L.-V. Hemelvaart in Augustus. 's Nachts te voren, dus tusschen den Zaterdag en den Zondag, begon reeds de plechtigheid. Kort na middernacht werd een mis gedaan door den visiteerder van de kerk. Daarna ging hij uit den tempel dragende een kruis, vergezeld van een man met twee bellen en andere met licht. Stoetsgewijs, omstuwd van gildebroeders en andere geloovigen, trok men buiten de Overpoort (verkeerdelijk Heuvelpoort), kwam de Petercellepoort binnen en volgde verder den weg der processie van den Zondag. Bij uitzondering liet men toen de twee bovengenoemde poorten, die anders altijd bij het vallen van den avond gesloten werden, open met toestemming der Schepenen van Gent, die het bevel voerden over het verdedigingsstelsel der geheele stad. Wat de eigenlijke processie van den Zondag betreft, deze lokte altijd een buitengewonen toeloop van volk. Men droeg er de relikwieënkast van 0. L.Vrouw, die in de middeleeuwen bestond uit een houten kistje, waarop men in de plechtigheid een schoon overtrek legde. Wij weten dat minstens tweemaal de schepenen der stad Gent een dergelijk stuk schonken,namelijk in 1415 en in 349


1432. Die overtrekken bestonden uit goudlaken en franjen . De Gildebroeders droegen de rijve of relikwieĂŤnkast, vergezeld van talrijke boetdoeners, in hun hemd met bloote beenen en voeten, van afgevaardigden der andere parochiĂŤn. In de processie waren nog te zien groepen, die gebeurtenissen van het oud en het nieuw testament speelden op sleden, de afbeelding van de hel, enz. Al die versieringen gingen echter buiten de stad niet. Het waren maar de gildebroeders en de boetelingen, die den twee mijlen langen weg volgden met de rijve, gedeeltelijk buiten de stad, zooals we reeds zeiden . In plaats echter van langs de Petercellepoort weer in te komen, trok men naar de Leie om aan den Witten Aard, waar het huidige Pavillon de la Lys staat. Daar was een gewad of ondiepe plaats, en men ging er met de rijve door het water en verder langs de Bijlokekaai de stad in. Negen dagen lang herhaalden de boetelingen den ommegang, doende offeranden in de kerken en de kapellen, waar men voorbij kwam, en gevende aalmoezen aan den arme. A. VAN WERVEKE

DIT BESTAAT NIET MEER

Kas teellaan - Belui k ( 1862-1 867). Foto Rij ksdienst voo r Monumen ten- en Landschapszorg.

350


INHOUD 1998 1. - L. Devriese: Van de "Herberghe ghenaemt de Groene" naar de Groenbrugstraat - Ernest Lacquet: Inventaire ArchĂŠologique: Uithangteken van de Nering der Wijnhandelaars - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Machariuskerk- Sint-Machariusstraat Heilig Kerstkerk of Sint-Salvatorkerk- Sleepstraat - Ronald De Buck: De Zakbroedersstraat (nu Apostelhuizen) - Eddy Levis: Over de Dwaelende Jongheyd - Jos Clauwaert: Mijn moeder was een "Kuulkapperigge" - E. Ossieur: Het Gentse Sint-Veerlekapittel versus de Gouverneur-Generaal in 1670 - Ronald De Buck: Gentse memoriedagen: 24-25-26-27 maart - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Dit bestaat niet meer 2. - In Memoriam Doctor Maurits Gysseling. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Martinuskerk- Einde Were. Sint-Theresia van het Kind Jezuskerk- Boomstraat. - Alphonse Diegerick: Inventaire ArchĂŠologique: Het oudste Oorkondenboek van de St-Baafsabdij. - Ronald De Buck: Middeleeuwse Katapulten te Gent (1280-1336). - L. Devriese: Begijntje op stap ... "In de straeten der stadt vol netten en stroppen door den duyvel geleyt". - Eddy Levis: 't Gents spant de kruune. Een biestige lolle... - Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 28-29-30-31 Maart. - Guy de Maertelaere: Bestaat er zoiets als een Gentse mentaliteit? - L. Devriese, C. Van Winckel enD. Bonquet: De Pelikaan van "den Pelicaen".

351

2 22

23 33 35 45 47 52 54 57 60

62

63 70 72

84 87 89 91 96


- Quizmaster: Oplossing Puzzel 1997. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: De Nieuwe Vaartbrug. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Aanvullende ledenlijst - Dit bestaat niet meer 3. - A.V. In Memoriam André Despretz - André Despretz Gentse Lucifersfabrieken - Armand Heins lnventaire Archéologique: De Schandpaal - David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Jozefkerk- Wandelgemstraat Q.L.Vrouw Koningin van de Vredekerk- Oudstrijderslaan - Ronald De Buck De "Kleine" Brabantse Omwenteling in de Gazette vanGend (1787) - Pierre Kluyskens Jan Frans Willerus - Jean-Pierre Herman De Kunstenaarsfamilie De Vigne - E. Ossieur Een Politierapport uit de Hollandse Tijd (1826) - Ronald De Buck Gentse Memoriedagen: 1-2 April - Eddy Levis 't Gents spant de kruune! Tsoeremie- Tuuten in Kanne - Erik Schepens Gentse gildebroeders en -zusters van de Broederschap van den H. Gerulfus te Drongen - Suzanne lanssens De Sint-Pietersabdij en de Sint-Baafsabdij, twee oude Gentse gezusters - Angè1e Van Ge1uwe-Eggermont Documentatiecentrum- Werking 1997 - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons

352

100 103 104 107 108 115 116

118 120 139

140 144 148 151 155 156

158

160 161 167 171 173 175


4. - Pierre Kluyskens Filips-Karel Marissal ~ Henri Pirenne Inventaire Archéologique: De Grafplaat van Sint-Florbertus - Ronald De Buck De Brabantse Omwenteling in de Gazette van Gend (1789-1790) Vm~g

178 186

1~

- Paul Huys Over de "Mathematische Machine" vanGuiloude Parree (1770) en andere "Groote Mechanique Konst-stukken" (1823) te Gent - Dr. Geertruida de Moor Gentse Koek in het Cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst bij Leiden in het Gewest Holland in de vijftiende eeuw. - David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Jan-Baptistkerk. Emilius Seghersplein - W.L. Braekman Steltloper verongelukt in 't Prinsenhof (1512) - Eddy Levis "'t Gents spant de Kruune". Ne Gentsehen êwen toaie - Ronald De B uck Gentse Memoriedagen: 3-4-5-6-7 april - Alfons Van Werveke Oudheidkundige Kroniek: De Straf van den Put - Bibliografie - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven ons - Oude jaargangen "Ghendtsche Tydinghen" - Dit bestaat niet meer

201

202

204 208 210 217 220 221 225 226 227 228

5. - In Memoriam Ronald De Buck. - Ronald De Buck: De Brabantse Omwenteling in de Gazette van Gend (1789-1790). Vervolg. - Paul Bergmans: Inventaire Archéologique: De Zegel van het St-Jacobsgodshuis. - David Maes: Het Gents Kerkepad. (Vervolg). De Kristuskoningkerk- Rerum Novarumplein. Sint-Vincentius aPaulokerk- Maïsstraat. - W.L. Braeckman: Een foltertuig uit de Brabantse Omwenteling. - Eddy Levis: 't Gents spant de Kruune. "Kust nu mijn kloefen".

353

230

231 247

249 252 254


- Ronald De Buck: Gentse Memoriedagen: 8-9-10-11-12 April. - Paul Huys: "Het rode sprietoog van een decoratie" of de kunst van het vertalen. - Ladewijk De Vriese: De Memme van Menheere Mestdagh. - Aanwinsten van het Documentatiecentrum (1993-1997). Selectie van Gentse onderwerpen. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Dit bestaat niet meer

258 261 262 268 270 273 275 278

6. - DaniĂŤl Van Ryssel Jean Baptiste Lybaert 281 - Louis Van Biesbraeek lnventaire ArchĂŠologique: Het Grafmonument van Margareta van Ghistele 311 - Pierre Kluyskens Jan Anteunis 312 - David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg) 316 Sint-Antonius van Paduakerk- Forelstraat - Ronald De Buck De Brabantse Omwenteling in de Gazette van Gend ( 1789-1790) Vervolg en slot 318 - P. Huys Over wijlen de Beiaard van de Sint-Baafskathedraal 331 - Gentse memoriedagen: 13-14 april 332 - Quizmaster Puzzel 1998 335 - Ronald De Buckfonds 338 - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds 339 - Bibliografie 344 - Vraag en Antwoord 345 - Lezers schrijven ons 347 - Alfons Van Werveke Oudheidkundige kroniek 349 350 - Dit bestaat niet meer - Inhoud 1998 351

354


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.