GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 28e jaargang nr. 1 15 januari 1999
INHOUD - André Coene en Martine De Raedt: 2 De stad als "un ensemble de stratifications". - Armand Heins: Inventaire archéologique. Fiche N° 393: Mannenhoofd, stenen console afkomstig van het Utenhovesteen. Fiche N° 394: Vrouwenhoofd, stenen console afkomstig van het Utenhovesteen. 15 - David Maes: Het Gents Kerkepad (vervolg). Sint-Pauluskerk-Smidsestraat 16 - Guy de Maertelaere: De Gentse mentaliteit (vervolg). 22 - David Maes: 28 Den Stock ter Vismarct en de Wasselinstol. - Hugo Collumbien: Gentse memoriedagen: 15-16 April. 34 - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: Het Rabot. 40 - Bibliografie. 41 - Vraag en Antwoord. 46 - Lezers schrijven ons. 48 - Oude jaargangen "Ghendtsche Tydinghen". 51 - Dit bestaat niet meer. 52
DE STAD ALS "UN ENSEMBLE DE STRATIFICATIONS" Stratificatie verwijst onder andere naar een gelaagdheid in de tijd, zoals bijvoorbeeld archeologen, geologen en pedologen die door hun veldwerk kennen. Stratificatie verwijst dan naar de historische opbouw van de stad, naar samenhang en ruimtelijke of functionele patronen daterend uit verschillende herkenbare, begrensbare en chronologisch van elkaar te onderscheiden perioden. De "lagen" kunnen zich netjes boven elkaar situeren, zoals zij in de loop van de tijd ononderbroken werden toegevoegd. Zij kunnen opeengestapeld voorkomen met breuken, littekens, weglatingen en toevoegingen. Maar de resistente fragmenten kunnen ook in geografisch gespreide orde naast elkaar voorkomen. Typisch voor Gent is zijn onuitgesproken en confuus karakter, wat blijkt uit de verstrooide, bijna onopvallende wijze waarop het verleden aanwezig is en werkt. "Gent is niet een mengsel, de lagen lopen niet door elkaar, de grond is niet omgewoeld. Alles heeft zijn plaats, alles ligt tegen elkaar geschoven, maar toch uit elkaar, zonder naar elkaar of naar de stad als geheel te verwijzen. De spanning is laag. Gent is een archipel van zeer verschillende, stuk voor stuk relatief homogene plekken, en men stapt zo van het ene eiland op het andere ... Gent is, ook mèt de breuken, littekens, vergissingen en banaliteit die overal te zien zijn, toch wonderlijk gaaf gebleven. De stad is niet kapot, omdat er geen gezicht of beeld is dat geschonden of gebroken kan worden. Er is niet één eeuwig, oorspronkelijk, ideaal of zuiver Gent, waartegenover al het andere onvermijdelijk 'stoornis' wordt." (VERSCHAFFEL BART, 1995, p.86) Stratificatie roept tevens het begrip 'opeenstapeling van netwerken' op, verwijzend naar verschillende systemen die ergens tegelijk, dus op hetzelfde tijdstip, in een ruimte aanwezig zijn. Die (immateriële) systemen kunnen los van elkaar interveniëren of in relatie staan tot elkaar en in elk geval tot het groter geheel: de complexe stad. Het begrip netwerken roept wellicht eerst een technisch beeld op van leidingen, rioleringen en infrastructuren: wegen, spoorlijnen, bedrading ... Bouwkundigen denken spontaan aan bouwlagen: ondergrondse parkings en kelders, bovengrondse laagbouw tot hoogbouw en torengebouwen of er wordt gedacht aan een gelaagdheid waarin privaat wonen, publieke gebouwen uit diverse sectoren (verzÇ>rging, educatie, amusement. .. ), monumenten enz ... evenveellayers vormen binnen de stedelijke complexe city. Stratificatie refereert ook naar (actuele) interferenties tussen verschillende functionele eenheden met hun specifieke ruimtelijke grondstructuur en geografische lokalisatie. Bart Verschaffel definiëert een netwerk als een systeem van relaties of veld van verbindingen. "De basis van het netwerk is hardware: een materieel substraat van verbindingen (kabels, draden, buizen, betonstroken, treinsporen, auto's en treinen, masten en electriciteitscabines, antennes ... ) en van adressen (luchthavens, telefoontoestellen en zendapparatuur, waterkra-
2
nen, postbussen en huisnummers, radio's en televisies, stations, bushaltes en autogarages, lichtkranten ... ). De verbindingen en adressen verschijnen in het netwerk slechts als punt of als lijn op een plan. Maar ze slaan buiten de ruimte van het netwerk neer als 'infrastructuur' en bestaan ergens in de gebouwde omgeving, precies zoals betekenissen elders - buiten de betekenis - neerslaan op een blad papier... De postbus, de antenne ... hebben hun betekenis altijd elders. Ze zijn niet waar ze zijn, ze horen niet bij de plek waar ze zich bevinden, maar bij het netwerk waarvoor ze als verbinding, als poort of terminal, of als scherm fungeren." (VERSCHAFFEL BART, 1990, p.29-30) Naar analogie met de etnografische beschrijving door AndrĂŠ Loeckx van KabiliĂŤ kun je ook stellen dat het is alsof in elke stad verschillende rasters over elkaar heenschuiven: een basisraster dat- ogenschijnlijk vanzelfsprekend en onschuldig - de structuur en het gebruik van de gebouwde ruimte uitzet; een raster van sociale posities en sociaal gedrag dat reeds heel wat gevoelige plekken bevat; en tenslotte impliciet en grotendeels onbespreekbaar, een raster van het subjectieve, het lichamelijke ... (LoEcKX A., 1993, P. 47) Met deze studie wordt gepoogd om enig inzicht te verwerven in vermelde dimensies - de historische gelaagdheid en de netwerksystemen, de rasters - van het fenomee11 stad, toegepast op de Stad Gent, binnen haar opeenvolgende administratieve begrenzingen. Gent is evenwel de stad bij uitstek waar zieleroerselen aller slag van tien eeuwen bewoning in het gebouwde patrimonium en in de configuratie van het openbaar domein kriskras, zonder ergens een sluitend geheel te vormen, tot uitdrukking komen. Die verscheidenheid, die door de tijd geleide en gelede meervoudigheid, vormt het typisch gezicht van Gent. (LEFEBURE Jo, 1996) Al beweert Bart Verschaffel: "Gent heeft geen gezicht." (VERSCHAFFEL BART, 1995, p.83) Stedenbouwkundige structuur zal hier verder worden gehanteerd als maatstaf bij de inventarisatie, registratie en selectie van waardevolle jongere stedenbouw, eerder dan historiciteit of visuele gaafheid. Wij zoeken ruimtelijke grondstruc turen, verklaringspatronen hiervoor en logische verbanden, met belangstelling voor de samenhang tussen het sociaal milieu, stedelijke politiek en cultuur-maatschappelijke waarden en voorstellingen. De aandacht zal vooral worden gericht op driedimensionele stedenbouwkundige projecten voor Gent, bedacht of uitgevoerd na 1854-1855. Het zou handig zijn als hiervoor een morfologische typologie en een analyse van de maatschappelijke motieven achter de stedenbouwkundige ontwikkelingen en projecten beschikbaar waren, maar deze ontbreken met name nog. Bij het onderzoek worden drie sporen gevolgd: het literair spoor (gepubliceerde artikels en andere geschreven bronnen), het cartografisch spoor (stadsplattegronden, -panorama's en stadsontwerpen) en gesprekken met bevoorrechte getuigen en stedenbouwkundige ontwerpers. Natuurlijk zijn alle voorstellin-
3
gen, plannen, luchtfoto's die van een stad gemaakt worden "maar een stoet of verzameling van beelden". Zij leveren niet een "stad" op, eerder een stilleven. (VERSCHAFFEL BART, 1995, p.84) Een hulpmiddel om het functioneren van de stad en om het ruimtelijk en structureel inzicht in de actuele stadsplattegrond te verhogen, is de chronologische differentiatie van het huidig wegennet naar periode van ontstaan. Dit vormt een eerste vereiste, een primaire stap bij het detecteren van coherente stedenbouwkundige structuren, daterend uit bepaalde (stijl-)perioden. Het hierbij bestudeerde geografisch gebied reikt van de aansluiting van de Ringvaart op de Brugse Vaart ten Noordwesten van de stad tot de verkeerswisselaar te Ledeberg in het Zuidoosten. De layers uit de bron-databank, een digitaal kaartbestand van het N.G.I., vormen de basiskaart. Zij wordt chronologisch gedifferentieerd in functie van het voorkomen van wegen vóór 1854, tracering ervan tussen 1854 en 1912, aanleg tussen 1912 en 1952, 1952 en 1971 of na 1971. De tijdsintervallen werden gekozen in functie van de beschikbaarheid van relatiefbetrouwbare stadsplattegronden (1855, 1912) of van (ortho )fotoplannen (1952 & 1971). Verdere uitsplitsing van de periodes kan volgen. Het is niet de bedoeling om reconstructies uit te tekenen van historische kaarten en stadsplattegronden. De doelen die worden nagestreefd zijn: - het bevorderen van de kennis van en de waardering voor historische stadsstructuren, - het verstrekken van materiaal ten behoeve van stedenbouwkundige afwegingen.
DE ONTWIKKELING VAN DE RUIMTELUKE GRONDSTRUCTUUR TE GENT SINDS 1854. DE STAD ALS EEN "GEBOUWD ARCHIEF" Historiek Belangrijke achtergronden van de ruimtelijke ontwikkeling na 1800 zijn de bevolkingsgroei, de trek naar de steden en de opkomende industrialisering. In de loop van de 19de eeuw slibde de stad binnen de muren stilaan dicht. Tolbarrières en de gebrekkige transportmogelijkheden op lokaal vlak maakten stadsuitbreiding weinig aantrekkelijk. Door de tol op ingevoerde voedingswaren had men er alle voordeel bij de landbouwgronden binnen de stadswallen te behouden. De producten konden met grotere winst op de markt gebracht worden in vergelijking met de ingevoerde producten, wier concurrentiepositîe verzwakt was door de extra tol aan de stadspoorten. Daarom werden in de eerste plaats niet de landbouwgronden volgebouwd met nieuwe woningen, doch wel de ingesloten binnenterreinen van bestaande bouwblokken. 4
ST PIE:TERS NEUW STRAAT
In Gent woont omstreeks 1840 meer dan een kwart van de bevolking op minder dan 3 % van de stadsoppervlakte. De gevolgen bleven niet uit. In 1849 stierven te Gent 2.224 mensen aan cholera. Omvangrijke beluiken zoals aan de Krijgsgasthuisstraat, het beruchte Batavia en de Cité Ouvrière (1848), een modelbelu ik, vormen de voorbode van de verdichting van de bebouwing. De textielbedrijven illustreren de opkomende industrialisering. Nieuwe opvattingen over gezondheidszorg leiden tot de ontwikkeling van een nieuwe ruimtelijke planning van instituties "extra muros" met een zwakke aanslu iting op de bestaande wegenis. Het Hospice Guislain (1856), het Cimetière Faubourg d'Anvers ... Het Abattoir en de Nouveau Marché au Bétail (1857) werden aan de rand van 5
de stad gesitueerd; evident intra muros. Er worden nog steeds octrooirechten geheven. Het streven naar een integraal netwerk voor verkeer en vervoer heeft gevolgen voor zowel stad als stadsrand. Alle hoop was gericht op de spoorweg als motor van het economische leven. De afgesloten spoorwegterreinen vormen een snijwonde in het stadsweefseL Dit geldt eveneens voor waterwegen zoals het Grand Bassin. De inplanting van het Station du Chemin de fer du Pays de Waes is typisch voor de toenmalige lokalisatiekeuze. Als inplantingsgebied wordt vaak de stadsrand verkozen. Het station krijgt aldus spontaan de functie van nieuwe poort tot de stad toegewezen. De bouw van spoorwegstations was onderworpen aan een aantal administratieve procedures die blijk geven van de wil om niet te improviseren op stedenbouwkundig vlak. Dezelfde richtlijnen voor de inplanting leidden tot vergelijkbare ruimtelijke patronen in Leuven, Tienen, Aalst, Kortrijk, enz ... Het station is buiten de stadsmuren gelegen. Vanaf het station geeft een nieuwe stadspoort toegang tot een plein. Vanuit dat plein wordt een stervormig stratennet ontworpen. De Muinkmeersen boden een uitzonderlijke kans. (1838) Er werd eerst een voorlopig station gebouwd. Rond dit station werden twee pleinen gevormd: het huidige Graaf van Vlaanderenplein en het Frankrijkplein. Tussen 1837 en 1846 werden de Keizer Karelstraat, het Sint-Annaplein en de Zuidstationstraat afgelijnd. Om het spoorwegstation vanuit de Sint-Pieterswijk bereikbaar te maken werd in 1844 de Marcellisbrug aangelegd. De buurten rond de stations ontwikkelen zich in een recordtempo tot zeer levendige gehelen. Luxewoningen staan er naast winkels, horeca. De Jardin Zoologique werd nabij het Zuidstation aangelegd in 1851. De stedenbouwkundige aanleg van de stationsomgeving is de vertaling van het grote belang van dit gebouw voor de stad. De werken in de omgeving van het Zuidstation staan in het perspectief van stadsesthetiek. De overheid legde een strikt programma op voor de gevelarchitectuur. Dit verklaart het eentonig karakter van de verbrede Brabantdam (1822) en Lammerstraat (1837),de Keizer Karelstraat (1837-1843) o.a., de Vanderdoncktgalerij (1852) en het Graafvan Vlaanderenplein (1869). De economische opleving die zich in de tweede helft van de 19de eeuw voordoet, betreft aanvankelijk vooral de dienstensector (handel, financiering). De modernisering en de mechanisering in de industrie komen eerder traag op gang. Tussen 1846 en 1896 kwamen er te Gent 70 ondernemingen bij. Van 1896 tot 1910 nog 33 en 13 in de randgemeenten. Talrijke spinnerijen van katoen, vlas, jute en kemp, weverijen, ververijen en blekerijen wijzen op de belangrijke tewerkstelling in de textielsector. De grootste concentratie van textielverwer6
kende nijverheid wordt aangetroffen aan de rand van de binnenstad, waar de Leie aansluit op de Brugse Vaart en nabij het knooppunt Verbindingsvaart Voorhaven. Een belangrijke voorwaarde voor de industriĂŤle opleving was, onder andere, de ontwikkeling van nieuwe transportroutes en -middelen in de loop van de 19de eeuw. De Verbindingsvaart dateert uit 1863. Het Houtdok werd ingehuldigd in 1881. De eerste steenlegging van de Voorhaven volgde op 11 juni 1882. Het Nieuwe Dok of Groot Dok (1890-1900-1923) en drie darsen werden gegraven. De binnenscheepvaart kan via de Coupure, een deel van de Brugse Vaart, door het Verbindingskanaal (1863) het Kanaal Gent-Terneuzen bereiken. Zo kan de binnenscheepvaart het centrum ontwijken. Aan de oostzijde van de stad heeft het station Oefeningsplein en het Handelsdok de plaats ingenomen van de vroegere fortificaties. Het uitgebreid spoorwegemplacement ten noorden van het station van het Land van Waes is verbonden met het nieuwe Rabatstation (1872). Dit kwam er uiteindelijk nadat men sinds 1864 palaverde over het wel of niet combineren ervan met een eindstation voor reizigers gelegen aan de Brugse Poort. Via de ringspoorweg is er verbinding met het Sint-Pietersstation, de haveninstallaties en het regionaal spoorwegennet. Het Zuidstation fungeerde tegelijk als goederenstation, wat heel wat hinder veroorzaakte in de binnenstad. Het duurde nog tot 1925 voor de volledige Ringspoorweg rond Gent tot stand kwam. Maar het hele traject staat wel op de stadsplattegrond van Compyn en Soenen, gedateerd 1912, net als Darse I die pas in 1930 gereed kwam en de "Werkliedenkolonie" gebouwd in 1923 ... De lokalisatie van de Werkliedenkolonie palend aan de Ringspoorweg en de vormgeving van de verkaveling aan het Grondwetplein, ten zuiden van het Sint-Pietersstation, tonen aan dat men bij de stadsuitleg steeds meer met deze belangrijke infrastructuurwerken rekening zal moeten houden. De stadsuitleg van de Rabotwijk gebeurde vanaf 1874 onder impuls van de textielfabrikanten De Smet en de Hemptinne volgens een systeem van straten evenwijdig met en haaks op de begrenzende grote infrastructuren: Verbindingskanaal (1863) en Rabatstation (1872). De Sint-Jozefkerk werd opgericht op gronden van en onder impuls van de familie de Hemptinne. Uiteindelijk wordt werk gemaakt van arbeidershuisvesting. De lokale huisvestingsmaatschappijen hebben daarin een cruciale rol gespeeld. De conceptie van de volkshuisvesting heeft daarbij een hele evolutie doorgemaakt. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd gedacht vanuit de ideale woning, die moest vermenigvuldigd worden tot het gewenste aantal. De eerste bekommernis was toen het opstellen van een 'typeplan'. Dit leidde tot gesloten bouwblokken, waarvan de breedte bepaald werd door de diepte van twee percelen voor arbeiderswoningen. Het was de meest efficiĂŤnte structuur om
7
t:NTSCME
MAAT5CHA~ .. ij'
DE"
WE" KERSWONiNG.[N
Zcl.u·as traat .
zoveel mogelijk woningen op een zo klein mogelijk oppervlak in te planten. De bouwblokken zijn vrij lang (± 300 m) en soms heel ondiep (± 30 m). Tijdens het eerste kwart van de 20ste eeuw worden verschillende varianten op Burggraeves ontwerpen voor een "familistère" (1852) gebouwd . Op zichzelf waren deze theoretische projecten veredelde vormen van pleinbeluiken. Karel Van Rysselberghe ontwierp een opmerkelijk hoefijzervormig complex voor de Zebrastraat ( 1908). Het concept moest de sociale controle bevorderen. De centrale groenpartij was geen ontmoetingsplaats maar veeleer een sy mbool van orde en hiërarchie. Het oorspronkelijk ontwerp van 0. en A. Vande Voorde voor de "Werkliedenkolonie" ( 1923) toont het centrale gazon dat ook voor het bleken van de was bestemd was. Centrumvorming werd mede onder invloed van de ontwerpregels van Unwin en Parker nagestreefd . De binnenkoeren van de twee grote flatgebouwen van Scheldeoord ( 19281936) zijn qua sociale controle vergelijkbaar met de Familistère van Godin te Guise. Oorspronkelijk trof men ook hier een groene oase zoals in de Zebrastraat. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden voorbereidingen getroffen tot de wereldtentoonstelling van 1913. Veel van de ruimtelijke dynamiek , die zich rond het nieuwe Sint-Pietersstation manifesteert, kan hieraan worden toegeschreven. Ook het stadshart onderging een hele metamorfose in functie van het wereldgebeuren. Armand Heins' tekeningen illustreren de drang naar decoratieve stadsverfraaiing overvloedig. In het centrum kunnen twee grote tendensen worden vastgesteld. Er wordt ijverig werk gemaakt van bredere en vloeiende verbindingen tussen het Zuid-
8
station en de Brugse vaart. Het bekende Zollikofer - De Vigneproject (1883), vormt hiervan een onderdeel. De St.-Miebielshelling (1907-1908) vormt het sluitstuk in de transformatie van de Kuip en de verbinding Korenmarkt Brugse Poort. Terzelfdertijd worden de monumenten vrij gemaakt van wat men toen storende bijgebouwen vond. Lakenhalle en Belfort komen volledig vrij. De St. Niklaaskerk volgt in 1907. Het plan van Compyn & Soenen (1912 -1930?) toont vernieuwing in de stedenbouwkundige layout enerzijds door toepassing van stervormige knooppunten van straten of diagonale assen, anderzijds door toepassing van royale krommen. Bij de arbeidershuisvesting wordt blijkbaar gezocht naar de meest economische oplossing waarbij de diepte van de bouwpercelen een maatstaf is voor het rendement. Het hanteren van een vloeiende lijn, aangepast aan de toenemende snelheid van het verkeer, is nieuw. De Rooigemlaan, de kromming van de Gebroeders Van de Veldestraat (1905), de bocht van het Sint-Baafsplein naar de Botermarkt, in 1905 met nieuwe woningen in eclectische stijl afgelijnd, Koning Albertlaan, Koningin Astridlaan en de arabesken in en rond het Citadelpark laten een nieuwe stylistische voorkeur vermoeden. Het typisch 19de eeuws gedachtengoed doofde slechts langzaam uit. De opvattingen over stadsverfraaiing culmineerden als het ware in de schetsen van Armand Heins. De stad wordt hierin voorgesteld als een pittoresk decor. Terwijl straten op die manier hertekend worden, denken velen nog aan hygiënisch saneren en aan het creëren van een woon- en werkomgeving die aantrekkelijker is voor handel en burgerij. Maar in de industriestad wonen veel arbeiders. Gent heeft veel beluiken, te veel koertjes en cités. Men zal ze systematisch saneren. Tot in de jaren negentienzestig komt dit neer op slopen. Van de 59.657 woningen in de Stad Gent dateerde in 1961 48,6 % van vóór het bouwjaar 1919. Gemiddeld 1 op 16 van het totaal aantal woningen van Gent was niet bewoond en een derde hiervan was onbewoonbaar. De onbewoonde woningen liggen geconcentreerd ten noorden en ten oosten van het stadscentrum. Het slopen van beluiken kon enkel gelijke tred houden met het bouwen van vervangende en sociale huisvesting. Dit werd een prioritaire taak van de huisvestingsmaatschappijen. Een groep arbeiderswoningen situeerde men dicht bij de fabrieken, terwijl tuinwijken op goedkope gronden buiten de stad konden opgericht worden. Een tuinwijk was niet bedoeld voor ongeschoolde fabrieksarbeiders, maar richtte zich tot de betere arbeiders of kleine bedienden, hoewel men bij de toewijzing dit onderscheid niet zo strikt kon hanteren. Volgens de opvattingen van Raymond Unwin dienden tuinwijken een afwisse-
9
lende bebouwing te vertonen in een omgeving met veel groen. Naast het groen zien we: - een afwisselend wegenpatroon, - afwisseling in hoge en lage bouwvolumes, - variatie in rooilijn met in- en uitspringende gevelwanden, - afwisseling van openheid en geslotenheid door - het ontwerpen van poortgebouwen en hofjes, - met tuin- en plantsoenaanleg. Het oorspronkelijk ontwerp voor de Werkliedenkolonie toont, naast voornoemde elementen, ook de typische centrumvorming onder invloed van de ontwerpregels van Unwin en Parker. De naoorlogse sociale woningbouw had in essentie niets veranderd aan de huisvesting van de slechtst behuisden. Op het einde van 1926 waren er te Gent nog 5.248 ongezonde of overbevolkte woningen. Door de economische crisis en de hoge bouwprijzen werden in de jaren dertig weinig initiatieven genomen om het woningtekort te verminderen. Toch werden in de jaren 1920-30 veel stedenbouwkundige plannen opgevat, die pas na de Tweede Wereldoorlog ideeĂŤn zullen aanbrengen voor nieuwe realisaties. Na 1930 werd het tuinwijkmodel verlaten ten voordele van de vrijstaande hoogbouw in het groen. - Waarbij de inplanting en de afstand tussen de gebouwen ingegeven werd door bezonningsoverwegingen. - Het recht op een, zij het minimale, woongelegenheid stond centraal. - Daarnaast pleitten de modemisten voor collectieve voorzieningen voor cultuur en gezondheidszorg. - De vrijgekomen grondoppervlakte werd voorbehouden aan gemeenschappelijke tuinen en parken. - De verkeersscheiding, reeds in de kiem aanwezig bij de tuinwijken, werd integraal doorgevoerd. Tussen 1928 en 1936 bouwde het stadsbestuur zelf op vijf verschillende plaatsen in de stad 702 woningen. De twee grote flatgebouwen van Scheldeoord en vooral het Rustoord Van Hoorebeke zijn markante stijloefeningen op de Nieuwe Zakelijkheid. In tegenstelling tot de modernistische vertikale verdichting, paste de Gentse Maatschappij in de dertiger jaren een horizontale verdichting toe. Na de primaire wederopbouw van het land na W.O.II nam de overheid diverse maatregelen om de woningbouw te stimuleren. De belangrijkste stimuli daartoe waren de Wet De Taeye uit 1948 en de Wet Brunfaut uit 1949. De Wet De Taeye verleende gunstige kredietvoorwaarden en premies om niet. De premies waren zowel bedoeld voor particulieren die op eigen initiatief handelden of via een sociale huisvestingsmaatschappij. De Wet De Taeye stimuleerde het bouwen van ĂŠĂŠngezinswoningen op goedkope gronden buiten 10
de stad maar voorzag geen gecoĂśrdineerd ruimtelijk ordeningsbeleid. De periode na de Tweede Wereldoorlog zal gekenmerkt worden door de groei van de stad naar haar voorsteden toe. De Wet Brunfaut propageerde de gemeenschappelijke meergezins-huurwoning en voorzag aanzienlijke subsidies voor de stedenbouwkundige aanleg van sociale woonwijken. Daardoor stimuleerde de Wet Brunfaut grootschalige groepsbouw door sociale bouwmaatschappijen. De moderne verkaveling moet volgens architect urbanist Gaston Brunfaut aan de nieuwe behoeften beantwoorden. Daarom: - staan gebouwen vrij, tussen functionele groen- en sportzones, en haaks ingeplant ten opzichte van de wegen, - worden woongelegenheden rationeel georienteerd (zon, wind), - wordt niet meer langs straten gewoond. Gesloten bouwblokken zijn onaanvaardbaar omdat zij geen optimale bezonning toelaten. Strokenverkaveling Iaat adequate oriĂŤntatie toe. Natuurlijk kan dat enkel op grote schaal... Deze wet beoogde een directe verbetering van de woonvoorwaarden van de minstbedeelden door het voeren van een volwaardig huurbeleid naast het eigendomsbeleid van de Wet De Taeye. De onderscheiden voorkeur van de twee grootste politieke partijen voor de eengezins-koop-woning enerzijds en de meergezins-huur-woning anderzijds, kwam duidelijk tot uiting in Gent. De oprichting van de Heldenwijk op het eilandMalemen de urbanisatie van de Neermeersen zouden kunnen beschouwd worden als exponenten van respectievelijk de christelijke en de socialistische opvattingen inzake volkswoningbouw. Maar dit is een te eenvoudige voorstelling van de realiteit. De Stedebouwkundige Diensten van de Stad Gent hadden reeds tijdens het Interbellum het plan opgevat om de waterzieke Neermeersen om te toveren tot een nieuwe wijk. Het Stadsbestuur besloot in 1951 de aanleg ervan te combineren met een groenzone in de Blaarmeersen en met het bouwen van de Watersportbaan. In 1958 kregen diverse Gentse huisvestingsmaatschappijen opdracht om daar woongelegenheden te bouwen. Een derde ervan was voorzien als vervanging voor in de binnenstad te slopen ongezonde woningen. De hoogbouw langs de Watersportbaan vormt geen alleenstaand voorbeeld, maar is wellicht de meest sprekende toepassing van de C.I.A.M.-principes te Gent. - Hogere woondichtheden door hoogbouw. - De (groene) open ruimten vergroten en de af te leggen afstanden verkleinen. - Strikte scheiding van voetgangers en van mechanisch verkeer. - Functionele zonering in woon-, werk- en recreatiegebieden. - Een technisch-rationele benadering van het bouwen, gericht op licht, lucht en zon. 11
- Afwezigheid van privaat eigendom. De bodem behoort toe aan de gemeenschap. Door de Wet van 7 december 1953 op de krotopruiming kreeg de stadsvernieuwing een nieuw impuls. De wet bood uitgebreide mogelijkheden om de historische centra te ontdoen van de krottenwijken maar verhielp het woonprobleem van de minstbedeelden niet. De oorspronkelijke bewoners werden zelden opnieuw gehuisvest in de vervangende hoogbouw. Over de bewoners werd alleen maar gedacht als over een te verplaatsen categorie. Illustrerend voor de verwaarlozing van de bewonersbelangen waren twee saneringsoperaties ondernomen door het Gentse Stadsbestuur. De eerste betrof de sanering van het Pand. Nog vóór 1960 werden in de wijk Groene Briel 205 krotten gesloopt. De Gentse Maatschappij voor Goedkope Woningen bouwde ter plaatse moderne flatgebouwen. Men zag toen vooral heil in massaal slopen en in grootschalige nieuwbouw volgens de opvattingen van de C.I.A.M. Panrlsgewijze renovatie en het vernieuwen van het bestaand patrimonium zullen pas in 1967 met de invoering van een saneringspremie aan de orde zijn. De zoektocht naar steeds meer parkeerplaats heeft een grote invloed gehad op de beleidsbeslissingen in de zestiger en de zeventiger jaren. Dat leidde in 1960 tot het slopen van het bouwblok tussen Belfort en Stadhuis. Het inkokeren van de Nederschelde tussen Gerard Duivelsteen en de samenvloeiing met de Leie, zal in 1963-1964 voor een bijkomend aantal parkeerplaatsen zorgen. Er was de parking achteraan de Inno en recent worden er verscheidene nieuwe gebouwd aan Sint-Michiels, Ramen, onder de Kouter en misschien naast het Belfort. Overheidsinitiatief inzake stadsuitleg bleef beperkt. Het verkavelen en de nieuwbouwmarkt werden bijna volledig overgelaten aan particulier initiatief. Door de verscheidenheid van deze private verkavelingsinitiatieven verliep het suburbanisatieproces totaal ongeordend. Vooral in Mariakerke en Wondelgem worden de typische cul de sac verkavelingen in grote aantallen aangetroffen. De bouwgrondprijs vormt een doorslaggevende factor bij de aankoop van een perceel. In de binnenstad bedragen de eenheidsprijzen per vierkante meter bouwgrond (bron Anhyp) ongeveer 40% meer dan het gemiddelde voor de agglomeratie en 80 % ten opzichte van het arrondissement. In de noordelijke gemeenten ligt het prijsniveau lager dan in de zuidelijke gordel (St-Martens-Latem, Melle, Destelbergen) ... Een onderzoek naar de nieuwe bouwlokalisaties in het Gentse stadsgewest bracht aan het licht dat er eigenlijk slechts voor 20 % sprake was van suburbanisatie (vanuit het centrum naar de banlieue) en voor 50 % van rurbanisatie (vanuit de randgemeenten naar de stadsrand). De gemiddelde verhuisafstand bedraagt in vogelvlucht amper 3 km en 75 % van de bouwers blijft binnen een straal van 4,6 km. 12
Het fenomeen van de hybridisering neemt er alsmaar toe. Daarmee wordt gedoeld op het verschijnsel dat de stilistische zuiverheid van stedenbouwkundige ontwerpen heeft plaats gemaakt voor een visuele rijkdom die is gebaseerd op ongelijksoortigheid en veelvormigheid.
BESLUIT Uit het chronologisch relaas van de stadsontwikkeling sinds de tweede helft van de negentiende eeuw is er meer dan één duidelijke verschuiving van de aandacht (de verheerlijking) af te leiden. Het gaat om meer dan loutere accentverschuivingen, om nieuwe visies, denkoefeningen en werkvelden die leiden tot specifieke interventies in het stedelijk milieu. Bepaalde topics komen met een interval van enkele decennia terug in de belangstelling; zoals de filosofie rond de afwikkeling van verkeersstromen. Globaal evolueerde de bekommernis van de bewindslieden van het verbeteren van de stadsesthetiek, de stadsverfraaiing en de stedelijke hygiëne (± 1860) over het realiseren van verkeersdoorbraken en vlotte verbindingen (1880 - 1920) naar volkshuisvesting en het welzijn van de massa (1920- 1950). De acteurs op het toneel van het stedelijk beheer interesseerden zich niet meer voor zoiets als het 'vraagstuk van de kunst en de schone vorm'; het ging hen meer om het begrijpen en beheersen van de gedragingen en de levensuitingen van de bevolking, waarbij het functioneren van de stad geleidelijk in beeld kwam. (VAN DANSIK D., DE GRAAF J., TAVERNE E., 1984, p.24) Grote infrastructuurwerken ( 1950 - 1970) en functionele zonering (1963) winnen aan actualiteit tijdens de 'golden sixties'. Met de economische crisis verschuift de aandacht van stadsuitbreidingen naar binnenstedelijke vernieuwing en vormgeving. Politici vinden een tegengewicht in sociale stadsvernieuwing ( 1981) en het debat rond het dilemma structuurplanning op mesoniveau versus esthetisch contextuele benadering vanuit het microniveau. In 1979 werden de 'beeldkwaliteitsplannen' geïntroduceerd. (HuYGHEBAERT P.) Hiermee werd opnieuw het instrumentarium van de stadsesthetiek bovengehaald, hetgeen een andere rol van de overheid veronderstelt, namelijk één van kracht en onafhankelijkheid. Beeldkwaliteitsplannen verwijzen impliciet naar het prangend dilemma van de stedelijke overheid als bemiddelaar tussen privaat en openbaar domein en dito belang. Met de toenemende privatisering en de overheid die haar investeringen steeds meer terugtrekt, wil deze zich beperken tot de essentie, tot het formuleren van de grote beleidsopties. Deze monden in 1991-1994 uit in een beleidsrapport met de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsstructuur ("het ROS") en de voorgenomen prioriteiten. Eind 1997 wordt de aandacht toegespitst op de vraag naar de toekomstige impact van technische innovaties en van de daarmee samenhangende maatschappelijke verschuivingen op structuur, functioneren en vormgeving van de stad. 13
Intertererend met vermelde tijdgebonden "hot topics", maar toch relatief autonoom, blijken stedenbouwkundige stijlfiguren een eigenzinning zelfstandig bestaan te leiden, volgens wetmatigheden die conceptueel niet ingegeven zijn door het lokale beleid.
BRONNEN - ANDRÉ COENE & MARTINE DE RAEDT (ed.): Bijdragen tot de stadsontwikkeling van Gent 1560- 1990. Gent, 1990. Met uitgebreide literatuurlijst. - HUYGHEBAERT P., Bouwrichtlijnen. Een alternatief voor het B.P.A.? In Planologisch Nieuws, ... - HUYGHEBAERT PIERREen DE MULDER JOS, Bouwrichtlijnen, een andere benadering. In A+, ... - LEFEBURE JO, De idee van Gent. Of het geestelijk beeld van een stad. In het themanummer Gent van de losbladige uitgave Ruimtelijke Planning, Katern nr. 4/1996, Kluwer EditorlaL - LOECKX ANDRé, Het huis en de baan, Moderniteit en wonen in Kabylië. In Wonen tussen gemeenplaats en poëzie. Opstellen over stad en architectuur, onder redactie van Hilde Heynen. Uitgeverij OIO, Rotterdam, 1993. - VAN DANSIK D., DE GRAAF J., TAVERNE E., Parijs, een kritische regio. In Wonen-TN BK 10-11, 1984, p. 15-53) - VERSCHAFFEL BART, De verpulverde stad. Over het wonen en de logica van het netwerk. In De Beschikbare Ruimte - Reflecties over bouwen, Lannoo, Tielt, 1990, p.23-35. - VERSCHAFFEL BART, Gent (het centrum als breukvlak). In Vlees en beton, nr. 28-29, 1995, p.83-94.
André COENE en Martine DE RAEDT Nota van de Redactie
Aan dit artikel waren tal van afbeeldingen (straatplannen) gevoegd. Spijtig genoeg leenden ze zich niet tot reproductie, ze zouden totaal onleesbaar geweest zijn, ook al wegens het feit dat ze sterk moesten verkleind worden.
14
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHES N° 393 EN 394 Op 1 februari 1906 stelde Armand Heins in het Frans, in de rubriek "Beeldhouwwerken - Museum voor Stenen Voorwerpen - XIIIe eeuw" 2 fiches op.
Fiche 393 - Mannenhoofd, stenen console afkomstig van het Utenhovesteen Dit gebeeldhouwd hoofd en dat dat afgebeeld wordt op Fiche 394, zijn afkomstig van het Utenhovesteen, een ruim patriciërshuis dat beschreven wordt op Fiche N° 41 . Het schijnt gediend te hebben als console onder een van de balken van deze woning. Het jong mannenhoofd met een vrijmoedige blik, bekroond met een bloemenkrans, is gebeiteld uit een blok blauwe steen, waarschijnlijk Doornikse. Het haar daalt tot over de slapen en de lokken zijn opgerold ter hoogte van de kin; ze zijn kort geknipt op het voorhoofd. Deze haardracht is identiek aan deze van een mannenfiguur ten voeten uit, gegraveerd op een vloersteen van het Museum voor Stenen Voorwerpen en gedateerd 1272. Afgezien van de sculpturale schoonheid, heeft dit stuk een groot belang omdat de primitieve polychromie opgeluisterd met verguldsel, vrijwel intact gebleven is. Deze console werd in 1901 gevonden in een muur van het oud Utenhovesteen bij de werken, geleid door de heer architect Dierkens, voor rekening van de Coöperatieve Vooruit. Deze heeft het geschonken aan het Museum voor Stenen Voorwerpen.
Fiche 394 - Vrouwenhoofd, stenen console afkomstig van het Utenhovesteen Dit mooi vrouwenhoofd dat een console moet gevormd hebben zoals dat van de jonge man die er de tegenhanger van is (zie Fiche 393), werrd geschonken aan het Museum voor Stenen Voorwerpen door de heren Vander Ghote, brou15
wers en eigenaars van de gebouwen die in 1839 in de plaats kwamen van het Utenhovesteen en op hun beurt in 1900 vervangen werden door de gebouwen van de Coöperatieve Vooruit. Het werd gebruikt in de brouwerij (gelegen aan de Sleutelkensbrug) om de vleugel van de koetspoort tegen te houden en vast te zetten wanneer de poort moest openblijven. De materie, de afmetingen en de uitvoering van dit stuk zijn identiek aan deze van het mannenhoofd van Fiche 393. Het werd gemaakt in dezelfde tijd als het mannenhoofd, zoals blijkt uit de studie van de details, zoals het kostuum en de haardracht. Dit laatste herinnert duidelijk aan de kap die het vrouwenhoofd omkadert dat gegraveerd is op de vloersteen die gereproduceerd werd in de catalogus van Baron Béthune (n° 6; Pater et Filia), 1272. Alle details kloppen om deze console te situeren in de XIIIe eeuw. Het gelaat, de buitengewoon expressieve vaste, wilde blik, vormen een prachtig beeldhouwwerk. Men vindt er bijna onzichtbare sporen van polychromie in terug.
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-PAULUSKERK-Smidsestraat Het gebied dat nu deel uitmaakt van de Sint-Paulusparochie behoorde vroeger tot de parochie van Sint-Pieters-Buiten. Na de afsplitsing van Sint-Coleta in 1894, volgde in 1902 de stichting van Sint-Paulus. Het idee voor de oprichting van een nieuwe parochie dateert reeds van voor de eeuwwisseling. Met dat doel voor ogen liet Mgr. Stillemans in 1899 enkele huizen aankopen op de Kortrijksesteenweg. De Staat erkende Sint-Paulus als zelfstandige parochie bij Koninklijk Besluit van 25 november 1902. Twee maand later, meer bepaald op 23 december, volgde de canonische op-
16
richting. Daartoe schreef bisschop Stillemans in zijn stichtingsoorkonde: "Inziende de vurige begeerte der geloovigen bewonende den Kortrijksehen steenweg, onder de parochie van Sint-Pieters-buiten te Gent, en de altijd aangroeiende bevolking dezer parochie; Beoogende de meerdereeere Gods en het geestelijk welzijn onzer diocesanen; Gebruik makende van onze Bisschoppelijke macht, volgens de voorschriften van het H. Concilie van Trente; Gehoord hebbende onzen Synodalen Raad en de Eerwaarden Heer Pastoor van Sint-Pieters-buiten; Met toestemming van het Kapittel; Hebben wij goedgevonden de parochie Sint-Pieters-buiten in twee deelen te spleiten. Wij stellen dan vast dat de parochianen die wonen op den Kortrijksehen steenweg en de aanpalende straten zullen uitmaken de nieuwe parochie, geplaatst onder de bescherming van den Heiligen Paulus. Deze parochie, die, op ons verzoek, door de burgerlijke oppermacht erkend is geworden, zal voor grenzen hebben de linietrekking door dezelve oppermacht, op onze aanduiding, voorgeschreven, als volgt; I 0 noordwaarts: eene lijn loopende derzijds van de Citadellaan en door de groote parkdreef tot de Parklaan; zo oostwaarts: het midden van de Parklaan tot aan de spoorbaan van Gent op Brugge; 3° zuidwaarts: de spoorbaan van Gent op Brugge; 4° westwaarts: de Leie, van af genoemde spoorbaan tot aan de Citadellaan. Wij gebieden dat de inwoners van de opgerechte parochie voortaan als geestelijken Vader en Herder zullen aanzien den Eerwaarden Heer Emiel Van Wambeke en al zijn wettelijke opvolgers. In de nieuwe parochie kerk zullen de kinderen gedoopt worden, in hunne plichten onderwezen en tot de eerste communie aangenomen worden; daar ook zullen de huwelijken volgens het H. Concilievan Trente plaats hebben, daar zullen de lijkdiensten en alle andere kerkelijke plechtigheden gedaan worden; daar zullen de inwoners aan hunne paaschplicht voldoen. Dit besluit zal afgelezen worden, den zondag 28 december 1902, onder de Hoogmis, op den predikstoel, in de parochiale kerk van Sint-Pieters-buiten, en later in de parochiale kerk van Sint-Paulus, te Gent; het zal in de archieven van beide kerken bewaard blijven. Gegeven te Gent, onder ons handteeken, onzen zegel, en de tegenteekening van onzen secretaris, den 23 december 1902." Wegens de afwezigheid van een kerkgebouw diende de plechtige aanstelling van E.H. Van Wambeke, op 29 december 1902, door te gaan in de Sint-Baafskathedraal. 17
Pastoor Van Wambeke was nu wel pastoor van de Sint-Paulusparochie, maar dan zonder een kerk, zonder een school, zonder inkomsten en met slechts een voorlopige pastorij ter zijner beschikkking. Met de toestemming van de pastoor van Q.L.Vrouw Sint-Pieters mocht de zondagsmis gevierd worden in Kapel Schreiboom aan de Kortrijksepoortstraat. Daarentegen moest men voor de begrafenissen een beroep doen op de kerk van Sint-Pieters-Buiten. De eerste vergadering van de kerkraad van Sint-Paulus vond plaats op 8 maart 1903. Van dan afkon de pastoor op zoek gaan naar een geschikt terrein voor het bouwen van een kerk naast het zoeken naar een architect, een aannemer, de nodige fondsen en de vereiste vergunningen. In november 1903 besloot Mgr. Stillemans tot het bouwen van een hulpkerk. Daartoe huurde de parochie een perceel grond in de Smidsestraat dat eigendom was van Mr. L. Van Hoorebeke. De huurprijs bedroeg 791,20 fr.per jaar. Architect Valcke tekende de plannen voor de voorlopige kerk. Op 20 oktober 1904 vroeg de pastoor aan de stad de toelating voor de oprichting ervan. Na aanbesteding werden de werken toegewezen aan Octave De Wulfuit Gent voor 18.250 fr. Ondertussen had het schepencollege de wettelijk voorziene tijd van veertien dagen waarbinnen zij een antwoord kon sturen, laten voorbij gaan. Om die reden deed men een aanvraag bij de Bestendige Deputatie die de toestemming tot bouwen afleverde op 9 juni 1905. Van haar kant liet het Gents schepencollege de zaak zolang aanslepen zodat er zelfs op 24 december 1904 een proces-verbaal werd opgesteld waarin men vaststelde dat aannemer Octave De Wulf "langs de openbare weg een gebouw oprichtte, zonder voorafgaandelijke toelating van het College van Burgemeester en Schepenen." De stedelijke toelating kwam er uiteindelijk dan toch. De houten kerk kon op 19 maart 1905 voor de eredienst opengesteld worden, dag waarop Z.E.H. aartspriester De Bock ze inwijdde. Het gebouw kon achthonderd personen bevatten. De toren reikte 24 meter hoog. Het koor en de sacristie waren in metselwerk opgetrokken. Daar de kerkfabriek niet over de nodige fondsen beschikte besloot pastoor Van Wambeke dan maar zelf het geld bij te passen. Hij betaalde aannemer De Wulf het verschuldigde bedrag van 20.000 fr. Bezat de parochie nu een hulpkerk, ondertussen had men niet stilgezeten en waren de plannen voor het optrekken van een definitieve kerk reeds druk besproken. Voor het inplanten van deze kerk kwamen drie plaatsen in aanmerking. Een eerste plaats lag in de buurt van de Meersstraat, de tweede was een perceel gelegen op de hoek van de Kortrijksesteenweg en de Koningin Elisa18
bethlaan en de derde was het terrein waarop de huizen stonden die eerstijds door de bisschop waren aangekocht. Omdat men niet onmiddellijk de knoop kon doorhakken, vond men er dan maar niet beter op om voor alle drie de plaatsen een aanvraag in te dienen voor het bekomen van een vergunning tot aankoop en tot bouwen. Voor de plannen deed men terug een beroep op architect Valcke. Ten langenlaatste besliste men de nieuwe kerk op te trekken in de buurt van de Meersstraat. Nog tijdens de voorbereidingen kwam de Eerste Wereldoorlog roet in het eten gooien. Na het beëindigen van de wereldbrand leek het er op dat de nieuwe kerk er niet al te vlug zou komen. Het bouwen was inmiddels heel wat duurder geworden. De toenmalige pastoor De Groote besloot toen maar de houten kerk te laten herstellen en versterken en ze bovendien te laten herschilderen. Die werken zagen hun voltooiïng in 1924 en kostten 25.000 fr. Maar de nieuwe kerk zou er toch komen. Door bemiddeling van de bisschop stonden op 27 november 1927 de Dames van het Christelijk Onderwijs een deel van hun hof af om daarop de kerk te bouwen. Aan architect Valcke werd gevraagd een plan te tekenen voor een kerk in romaanse stijl, met één beuk zonder zuilen en iets groter dan de voorlopige kerk. De stad stelde een toelage ter beschikking van 300.000 fr. Na aanbesteding wees men op 28 februari 1930 de werken toe aan Florimond Bruxelman uit Ledeberg voor een bedrag van 2.750.180,40 fr. Tijdens de bouw moest één derde van de houten kerk afgebroken worden. Op zondag 29 juli 1930 kwam Mgr. Cappieters plechtig de eerste steen leggen. Bij die gelegenheid werd een koker ingemetst met daarin een document met een herinneringstekst. Na afwerking bedroeg de totale kostprijs, zonder het meubilair, 3.652.602,39 fr. De Sint-Pauluskerk werd plechtig geconsacreerd op 17 september 1931. Ze heeft een totale lengte van 37 meter, is 12 meter breed en biedt plaats aan 1200 personen. De gieterij Slegers-Causard uit Tellin bij Roehefort goot op 1 maart 1931 drie klokken die op 26 april daaropvolgend gewijd werden. Ze kregen de namen Antonius, Emilius en Johanna en wogen respectievelijk 1600 kg, 1100 kg en 800 kg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, meer bepaald op 25 augustus 1943, liet de bezetter de Emilius en de Antonius wegvoeren. Op 11 januari 1944 deelde de Johanna hetzelfde lot. De eerste twee klokken werden te Hamburg versmolten. Ook de derde klok versmolt men tot minder vreedzame doeleinden. Ter vervanging hin men in de toren een klein klokje met een gewicht van 50 kg en 19
dat afkomstig was van het klooster van Q.L.Vrouw van Doornen te Eeklo. Het zou nog tot 15 september 1957 duren vooraleer de drie nieuwe klokken, gegoten bij de firma Miebiels uit Doornik, konden ingewijd worden. Ze wegen respectievelijk 899 kg, 1091 kg en 1640 kg. Op 28 september, een week na de inwijding, werden ze in de toren opgehangen. Het interieur Het hoogaltaar en de twee zijaltaren, respectievelijk toegewijd aan het H. Sacrament (links) en aan Q.L.Vrouw (rechts), zijn van de hand van De Jaiffe. De biechtstoelen werden vervaardigd door de heer Todt. Het orgel, gebouwd door de firma Daem-De Vis uit Appelterre, werd ingewijd op 17 september 1931. De parochianen schonken de kruisweg aan de kerk ter gelegenheid van de viering van kanunnik De Groote als 25 jaar pastoor van de parochie. De veertien staties werden geschilderd door De Craemer en zijn ingewerkt in de muur. De zeven obiïts in de linkerbeuk en de zes kleinere obiïts in de rechterbeuk zijn afkomstig van oude adellijke families. De kerk bezit heel wat geschilderde glasramen. Langs de linkerzijde: In de doopkapel, achteraan in de kerk, drie glasramen met de voorstelling van: "De kindermoord te Bethlehem", "Het doopsel van Jezus" en een "Doopseltoediening". Boven de biechtstoel, links: "De verloren zoon". Boven een vlakke muur: "De goede moordenaar", van de hand van Camille Ganton-De Four uit Gent. Boven de biechtstoel: "De goede herder". In de kruisbeuk, boven de kruiswegstaties: "Het eerste Concilie van Jeruzalem", "De schipbreuk van Paulus" en "De onthoofding van Paulus". In de kruisbeuk, een groot roosvenster met centraal "Christus Pantokrator". De tien glasramen die de rozebladeren vormen stellen respectievelijk voor (in de richting van de uurwerkwijzers): de adelaar van Johannes, de profeet Zacharias, Thomas van Aquino, de stier van Lucas, de profeet Micheas, de mensenfiguur van Mattheus, de profeet Ezechiel, de leeuw van Marcus, de H. Augustinus en de profeet Daniël. In de H. Sacramentskapel, drie glasramen met: "De Emmaüsgangers", "Het Laatste Avondmaal" en "De steniging van de H. Tarcisius". Langs de rechterzijde: Achteraan in een nis: een Ecce Homo en Gethsemani. Boven de biechtstoel: "De Farizeeër en de Tollenaar". Boven de sacristiedeur: "De verloochening van Petrus". Boven de biechtstoel: "De rouwmoedige zondares". 20
Boven de kruisweg, drie glasramen: "De steniging van Paulus", "Het afscheid van Paulus en Barnabas" en "De weg van Damascus". In de kruisbeuk, een groot roosvenster met centraal "De kroning van Maria in de hemel". De tien glasramen die de rozebladeren vormen stellen respectievelijk voor (in de richting van de uurwerkwijzers):Sedes sapientiae, Spéculum justiae, Turris Davidica, Porta caeli, Rosa mystica, Lelium incomparabile, Stella matutina, Turris ebumea, Vas honorabile, Area foederis. In de zijkapel, drie glasramen: "De boodschap", "De kruisafneming" en "De ten hemel opneming". Boven het hoofdaltaar bevinden er zich vijftien geschilderde glasramen. De middenste negen zijn van de hand van M. Gaston, de zes overige werden later bijgevoegd. Ze stellen voor, van links naar rechts: de H. Lucia, de H. Georgius, de H. Rosalia, de H. Emilius, de H. Antonius, de H. Bavo, de H. Jozef, de H. Drievuldigheid, de H. Paulus, de H. Livinus, de H. Honoratus, de H. Raymondus, de H. Theophilus, de H. Ludovicus en de H. Joanna. De middenste negen glasramen herinneren vooral aan de plaats waar de kerk gebouwd werd en aan diegenen die bijdroegen tot de oprichting ervan: SintJozef- patroon van België, Sint-Bavo-patroon van het bisdom Gent, SintAntonius als herinnering aan Mgr. Stillemans, Sint-Emilius als herinnering aan pastoor Van Wambeke, Sint-Paulus - patroon van de kerk, Sint-Livinus patroon van de Stad Gent, Sint-Honoratius als herinnering aan Mgr. Coppieters en Sint-Raymondus als herinnering aan pastoor De Groote.
BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in België- Architectuur- deel 4 nc- Stad Gent, p. 293. - ldeler Adrienne: "Een gemeenschap groeit" en "De luister Gods", in: Sint-Pauluskerk- Gent. Jubelboek 1931-1981.
DavidMAES ('t vervolgt)
21
DE GENTSE MENTALITEIT (Vervolg) Vervolgartikelen zijn steeds een hachelijke zaak. Het gevaar van "déjà vu" loert om de hoek. Hoe dan ook, nog vooraleer mijn artikel over de Gentse mentaliteit (GT 27e jaargang nr. 2) daadwerkelijk verschenen was schoten mij andere voorbeelden door het hoofd. En wie weet zijn sommige ervan wel goed genoeg om ook eens aan een groter publiek voorgelegd te worden? Proberen dus! Eerst even kort herhalen. We namen als uitgangspunt voor onze beschouwingen de veel voorkomende gewoonte van Gentenaars om " 't 'n es nie slecht" over iets te zeggen waar anderen wellicht gewoon " 't is goed" of zelfs " 't is heel goed" zouden zeggen. En we leidden daaruit, na wat intellectuele acrobatie weliswaar, af dat de typische Gentenaar eigenschappen bezit die we kunnen omschrijven als: droog, lakoniek, sarcastisch, ontluisterend, niet vlug op hol slaand, enz ... Wel, hier volgt dus het aanvullende materiaal, ter wille van de overzichtelijkheid weer eens (ietwat kunstmatig) ingedeeld in korte commentaren, anecdotes, fictieve dialogen, gevleugelde uitdrukkingen, moppen en tenslotte wat persoonlijke inbreng.
Korte commentaren
- De zoveelste variante van "nie slecht". We willen van iemand zeggen dat hij niet dom en wie weet, misschien wel echt slim is. We zeggen dus: " 't 'n es gienen uil". Bemerk terloops dat Gentenaars blijkbaar van uilen houden. Waar een andere Vlaming voor "in benarde omstandigheden zitten" zal zeggen: we zijn in den aap gelogeerd, is een Gentenaar "in den uil gelogeerd". - Wanneer iemand problemen heeft kun je hem troosten door te verwijzen naar andere sukkelaars die het nog erger hebben. In mijn prille jeugdjaren vervulden "d'oarme kinderkes in Indië of in China" die nuttige rol. Tegenwoordig kan men bv. gewoon zeggen "Oas de moar gezond zijt" of "beter dad' of een biên gebroken". Maar natuurlijk kun je ook deze troostende woorden uitspreken in omstandigheden die toch maar verdacht zijn (en een Gents karaktertrekje zal erin bestaan dat af en toe toch eens te riskeren). Zo zegje iemand wiens huis in brand staat best niet "Oas de moar gezond zijt" en wie een schedelbreuk heeft zal "beter dad of een biên gebroken" maar matig appreciëren. - Wie iets gepresteerd heeft waarop hij nogal fier is kan in Gents gezelschap best toch maar voorzichtig zijn. Als hij het er te dik oplegt, riskeert hij commentaren als "zuu fier of ne pirdekeutel" of "den diene mee zijn kirmestohte". 22
- Wie het eeuwige ethische vraagstuk egoïsme versus altruïsme wil oplossen kan misschien inspiratie zoeken in het gezegde "die veur zijn eige zurgt zurgt veur ne goeie vriend". - 'k Herinner mij dat ik het ooit in "Nero" las ('t ging over een nijlpaard, maar het wordt ook op een wijd geeuwende mens toegepast): "Gieuwd ezuu nie, 'k zie de voerenge van uh moage". - Wie emotionele problemen van romantische aard heeft kan raad vinden in enkele Gentse gezegden, al zijn die eerder robust dan subtiel te noemen: "Ge keun zuwel iene girre zien mee eens of zonder eens" en "De beste remede tegen een mislukte liefde es een vessche" ... - En iemand met gezondheidsklachten kan jammeren: "Ja, ge keun veel afzien ier dadde schuune duud zijt".
Anecdotes Er zijn er maar twee, dus ze mogen iets meer uitgesponnen worden. - Een vriend van mij, niet-Gentenaar, die al in de eerste aflevering vermeld werd, komt naar de recente tentoonstelling in de Sint-Pietersabdij over het ontstaan van Gent kijken. Hij beweegt doorheen de verschillende zalen, spontaan op ongeveer hetzelfde ritme als eenandere man. Plots ziet hij een deurtje, duwt er gewoon even tegen en ... het deurtje gaat open. Het blijkt uit te geven op een soort met bloemen begroeid prieeltje, dat bovendien uitzicht op de stad biedt. Verrukt zegt mijn vriend tot zijn "medeganger": "Dat deurtje is open!" De ander bekijkt hem, vertrekt geen spier, zegt: "Es 't woar mijne joengene?" en zet onverstoorbaar zijn tocht verder. De volgende anecdote zal naar ik vrees op papier niet veel indruk maken. Je moet ze gewoon meegemaakt hebben. Toch even proberen. - Ik werk als ambtenaar in Brussel. Geruime tijd al was me een andere man opgevallen die- vrij zeldzaam in dat midden- ALTIJD Gents sprak. Omdat ik dat sympathiek vond had ik zelf al enkele keren een babbeltje met hem gevoerd. Hij was "tijdelijk personeelslid" en kon dus op gelijk welk ogenblik afgedankt worden. Op een keer was dat met een collega van hem inderdaad gebeurd. "Mij hehn ze g'hehwen", vertelde hij mij, "moar aja" (en nu trok hij het allerernstigste gezicht dat ik mijn hele leven gezien heb of wellicht ooit zal zien) "'t es omda'k mijn wirk zuu goed doe". Ik moet bekennen dat ik door deze vreemde mengeling van onbeschaamd "stoefen" en dodelijke ernst even uit mijn lood geslagen was. Maar toen kwam meteen de "ontknoping": een gezicht dat hij trok van " 'k hê uh liggen ihn, moat!", waarbij hij zijn eigen gestoef meteen totaal relativeerde. Ik durf zonder meer stellen dat deze zeer typische mengeling van zelfverheffing die men ogenblikkelijk ook meteen relativeert of zelfs totaal van de kaart veegt ons een kostbare sleutel tot het begrijpen van "de Gentse mentaliteit" levert. 23
Gevleugelde uitdrukkingen - We zien aan iemands gezicht dat hij met opmerkingen bij een bepaalde toestand of gang van zaken zit. We moedigen hem aan door te zeggen: "Weljoenk, es 'ter iets? Zeg het moar zul. G' het moar te spreken en uhwe mond goad open". - We vernemen dat iemand niet goed gemutst is. We reageren met "Es 't hij slecht gezind? Hij hee tijd van blije te worden". - Iemand aarzelt aan tafel om zich nog eens te bedienen. We zeggen (liefst als de betrokkene nogallijvig is): "Speel moar binne, ge zij moager genoeg". - Iemand die 's ochtends wellicht nog wat slaperig was heeft vergeten een bepaald kledingstuk dicht te doen. Twee uitdrukkingen met precies tegengestelde inhoud staan ons ter beschikking: "Die leeft moe lucht hĂŞn" en "Woar da nen duojen in huis es magt de venster opestoan". - Commentaar op iemand waar we geen al te hoge dunk van hebben: "Woar da ons Hiere zijn goe bruud in steekt" (eventueel aangevuld met: en al diene goeie pirdestront langst de stroate liggen - dit uiteraard in de tijd toen er inderdaad nog "pirdestront" op straat lag). - Twee aanverwante uitdrukkingen waarmee men hetzij zichzelf, hetzij anderen kan troosten voor al of niet erge kwaaltjes: "duu zijn es niets, moar duugoan es wad anders"; "ehwd zijn es niets, moar ehwd worden es wad anders". - Uitzonderlijk iets in het Algemeen Nederlands. We vragen iemand iets en hij antwoordt wat verward en onduidelijk. Commentaar: "Sta daar niet zo binnensmonds te kwispelstaarten". ~ Eigenlijk een mini-anecdote. Ik ben op tocht met een wandelgroep. Ergens heeft een hond iets gedeponeerd. Een bereidwillig lid van de groep waarschuwt ons: "Past op van da kleingeld da hier ligt". Interessant alvast voor psychoanalisten die inderdaad in het onbewuste een verband zien tussen geld ("het slijk der aarde") en ... die andere dingen waar de aarde soms mee bevuild wordt.
Fictieve dialogen - Een klassieker, in twee trappen nog wel. Iemand heeft weer een zo vanzelfsprekend mogelijke waarheid ten berde gebracht. We "prijzen" hem door pseudo-bewonderend te zeggen: "Hm, hm! Ge zij gij nog zuu dwoas nie of da' d' er uit 'n ziet". En (de tweede trap), een middel om de waarheid van de eerste uitspraak te testen bestaat erin deze even om te draaien en te zeggen: "Ge ziet er gij nog zuu dwoas nie uit of da d'n zijt". 24
Als de betrokkene gewoon blijft doorglunderen ziet het er wel zeer bedenkelijk uit. - Op de vraag "hoe es 't?" moeten er wel een bijna oneindig aantal voor ons onderwerp relevante antwoorden te geven zijn. Hier volgen er twee, met nog een derde in de "persoonlijke inbreng": " 'tHee al beter geweest" (eigenlijk een relativering van "slecht" zoals we dat reeds van "goed" zagen), of " Eigenlijk goed totda 'k uh tegekwame". - En in diezelfde nogal scherp ironische trant. Je bent met een werkje bezig. Iemand vraagt: "Wille 'k uh een beetsje meehelpen?" Twee mogelijke antwoorden: "Nie nie, laat maar, d'er es ezuu al misere genoeg op de wirreld", of "Doe maar, binst doe de gien ander biestigheden".
Moppen Zoals in het eerste artikel reeds opgemerkt moeten we met echte moppen (ter onderscheiding van al dan niet grappige "anecdotes" in ruime zin) spaarzaam zijn in deze context. Hier twee voorbeelden, waarbij mijn eigen voorkeur naar het tweede gaat. - A gaat op ziekenbezoek bij B, van wie men hem verteld heeft dat het zijn laatste uren zijn. Tevens heeft men hem op het hart gedrukt niets te zeggen in de aard van "ge ziet er slecht uit", want dat zou hem alleen maar verder demoraliseren. Hij komt aan B's ziekbed. "Ja, zegt B zelf, 'k zie d'er maar slecht uit ihn jonk?'' "Bij nie'g, repliceert A, ge ziet er gij zelfs goed uit veur ne mĂŞns die op stirve ligt". - A heeft voortdurend "den beverik". Hij gaat bij de dokter om raad. De dokter, die wel ziet hoe de vork aan de steel zit, vraagt: "Drenkt eh gij vele messchiens, mijne vriend?" "Bij nienok dokter, luidt het droevige antwoord, 'k srnijte d'er veel te veel' omverre".
En tot slot dan weer wat persoonlijke inbreng, met ook hier de opmerking dat ik geen originaliteit claim, maar dat het gewoon zaken betreft die ik niet BEWUST van anderen heb overgenomen. - Terug naar de vraag "Hoe es 't?". In jongere jaren heb ik uiteraard geleerd dat men daar beleefd moet op antwoorden, bv. met "goed, en mee uh?". Ik had me dan ook uiteindelijk de gewoonte eigen gemaakt om er dit "en mee uh?" ALTIJD aan toe te voegen, ook als men bv. een lang uitgesponnen vraag stelde die 25
zeker niet in de eerste plaats op mezelf als persoon betrekking had. Voorbeeld: "Zeg, hoe es dat doar nog mee dienen boek die 'k uh al over mier dan vier moanden gelieënd heb?" Als je daar "goed en mee uh?" op antwoordt is de reactie van de andere kant uiteraard niet gegarandeerd enthousiast. Ik maak ruzie met iemand (wat ruziemaken enz ... betreft, zie verder in een kort emstig-of NOG ernstiger- gedeelte). In de hitte van het gesprek zegt hij iets als "Gij annuzelirre". Ik onderbreek hem verontwaardigd: "Hela, beleefd zijn ihn! MENIER den annuzelirren oastemblieft!" - Ik geef een voordracht met o.m. praktische oefeningen. Op het einde maak ik het mezelf en mijn toehoorders gemakkelijk met de woorden: "Ge zijd allemoal bedankt en ik uuk".
Ruziemaken, discussiëren en kritiek Een m.i. nog typische Gentse karaktertrek, die niet direct met het voorafgaande in verband staat, maar die wellicht belangrijk is en waarvan ik trouwens heel chauvinistisch ga toegeven dat ik hem zeer positief vind: een "echte" Gentenaar houdt wel van vrij discussiëren en zijn mening zeggen EN AANVAARDT DIT (normaal gesproken toch) OOK VAN DE ANDERE. Kortom, als hij zijn mening zegt en iemand anders bekritiseert op een min of meer eerlijke manier, ziet een Gentenaar dit niet meteen als een persoonlijke aanval. Zelfs vrij heftig discussiëren staat voor hem dus niet gelijk met ruzie maken. Ook hier zou ik op grond van persoonlijke ervaring durven zeggen dat mensen uit andere streken, en met name uit West-Vlaanderen, daar soms anders op reageren. Zij neigen er m.i. meer toe kritiek wel degelijk met persoonlijke aanval gelijk te stellen. Logischerwijze zijn Gentenaars voor hen dan ook "ruziemakers". Even de ivoren toren van het afstandelijk beschouwen verlaten en dus ronduit pleiten voor het behoud van deze echte Gentse karaktertrek: onbeperkte en als het moet zelfs robuste vrije meningsuiting.
Gentse voorzetsels Het gaat over een aspect van het Gentse taaleigen, maar heeft voor de rest NOG minder met ons onderwerp te maken. Er zit echter te weinig stof in voor een afzonderlijk artikel, dus ... vooruit dan maar. Ik ontmoette ooit een dame die uit Antwerpen afkomstig was, doch reeds vrij lang in het Gentse gewoond had. Ik vertelde haar dat ik als kind "aan" de Bevrijdingslaan gewoond had. Ze knikte begrijpend en dat was het voor een tijdje. Achteraf bleek dat zij dit zo verstaan had dat ik in een zijstraat van de
26
Bevrijdingslaan gewoond had, terwijl ik wel degelijk bedoelde dat ik die straat zelf bewoond had. Met genoegen merkte ik onlangs dat dit wellicht typisch Gentse voorzetselgebruik nog niet uitgestorven is, toen ik in "De Gentenaar" las over iemand die "aan" de Ottogracht gewoond had (en ook hier wel degelijk in de betekenis van die straat zelf en niet een zijstraat). Maar is nu de zaak afgedaan met te beweren dat Gentenaars "aan" zeggen waar iemand anders "in" of "op" zal gebruiken? Ik meen van niet. Had ik nu bv. wèl een zijstraat van de Bevrijdingslaan bewoond (bv. de Blazoenstraat), dan zou ik wellicht niet gezegd hebben dat ik "aan" de Blazoenstraat woon maar wel erin. Hoe zit dat nu? Mijn gevoel luidt als volgt: de Gentenaar "ziet" in zijn geest a.h.w. een leeg plan van het grote Gentse grondgebied. Daarop worden dan de grote straten en verkeersassen ingevuld, zeg maar de hoofdstraten. Die straten zijn voor hem dus de banen zelf. Achteraf (in tijd of in belangrijkheid) ziet hij "aan" die straten zowel huizen als zijstraten oprijzen. Hij ziet dus mensen die IN huizen of zijstraten wonen en zowel die huizen als die zijstraten liggen voor hem AAN de hoofdstraat, in dit geval de Bevrijdingslaan. Iets anders nu. De gemeente die ik thans bewoon heet De Pin te. Ik woon dus ... OP De Pinte(!?). Andere mensen wonen op Drongen, op Mariakerke, op Zwijnaarde. Juist? Maar niemand woont OP Gent. Ook niet op Antwerpen, op Brussel of op Brugge. En evenmin op Oudenaarde, op Deinze of op Gavere. Zal men bv. zeggen: hij woont op Eke, op Wachtebeke, op Nazareth? Ik weet het niet goed, al zegde ik tot vijf jaar geleden wel: ik woon op Ouwegem (= deelgemeente van Zingem). Het scenario dat bij dit alles voor mijn geestesoog verschijnt is ongeveer dit. De Gentenaar ziet zichzelf IN het centrum wonen, symbolisch op een ietwat verheven plek. Gemeenten in de periferie ziet hij letterlijk of figuurlijk als lager gelegen. Een Gentenaar die daarheen verhuist daalt dus op die gemeenten neer, hij gaat er OP wonen. Het criterium is dus vlug gevonden: men kan OP gemeenten wonen in zoverre men ze, objectief of subjectief, ziet als deel uitmakend van de "invloedssfeer" van de grotere centrale stad, Gent dus. Maar is dit gebruik van "op" nu typisch Gents? Ik denk het wel. Ik geloof niet dat de Antwerpenaar van iemand zal zeggen dat hij op Ekeren of op Kapellen woont. Zeker i. v.m. dit laatste, nogal spectaculaire onderwerp, maar uiteraard ook betreffende het ganse artikel ontvang ik graag (jawel, daar zijn we weer) kritische of bevestigende commentaar van de lezers. Guy de MAERTELAERE
27
DEN STOCK TER VISCHMARCT EN DE WASSELINSTOL Toen Karel de Grote op 4 december 771 tot koning, en later -op 25 december 800- tot keizer gekroond werd, verenigde hij onder zich het gehele Frankische rijk. Hij duidde zijn zoon Lodewijk (de Vrome) als enige erfgenaam aan. Nog voor zijn overlijden, op 28 januari 814, kroonde Karel eigenhandig zijn zoon op 13 september 813. Van dan af oefende deze laatste daadwerkelijk de macht uit in het rijk. Lodewijk de Vrome had drie zonen. In 843 bereikten zij een akkoord over de verdeling van het rijk in drie delen en dit op basis van een regime van "broederschap". Meteen zag ook het begrip feodaal of leenroerig stelsel het levenslicht.( 1) Door het steeds maar verder in leen geven van gebieden geraakte het oorspronkelijk omvangrijk Frankische rijk meer en meer versnipperd wat uiteindelijk leidde tot chaotische toestanden. In heel wat gevallen wist ten lange laatste niemand meer precies wat van wie was. Getuige daarvan zijn de talrijke processen die in alle lagen van het feodaal stelsel werden aangespannen over jurisdictiegeschillen. Tot welke onoverzichtelijke situaties het feodaal stelsel kon leiden kan nog het best gei1lustreerd worden aan de hand van een hedendaags voorbeeld nl. dat van de Belgische gemeente Baarie-Hertog en de Nederlandse gemeente BaarleNassau. De verschillende percelen grond waaruit deze gemeenten zijn opgebouwd liggen dermate ineengestrengeld dat het voor een buitenstaander onmogelijk is om uit te maken in welke gemeente hij zich precies bevindt. Gevallen waarbij de gemeentegrens -en in dit geval ook de landsgrens- dwars doorheen een woning loopt zijn geen uitzondering.(2) Het was uiteindelijk het Frans Bewind dat paal en perk stelde aan het leenroerig stelsel. Voor hij op 21 januari 1797 door het Directoire uit zijn functies ontheven werd, slaagde Louis Gislain de Bouteville erin in ĂŠĂŠn jaar tijd de feodaliteit in onze streken af te schaffen.(3) Heerlijkheden en lenen konden zich onder diverse vormen voordoen. Veruit de meeste bestonden uit al dan niet bebouwde percelen grond. Daarnaast waren er heerlijkheden en lenen onder de vorm van een heerlijke rente of zelfs een ambt, zoals dat van erfelijk deurwaarder. Was het feodaal stelsel hoofdzakelijk een plattelandsaangelegenheid, toch waren er in steden zoals Gent, zij het in veel mindere mate, ook onroerende goederen die onderworpen waren aan dit stelsel. Een toch wel bijzonder leen te Gent was "den stock ter Vischmarct" en de daaraan verbonden Wasselinstol, waarvan we een denombrement (4) uit 1684 terugvonden in het Rijksarchief Gent - fonds Oudburg - nr. 797. Ook in zijn 28
"Gent van de oudsten tijd tot heden" - deel 2 - pag. 338/342, wijdt Frans De Potter enkele bladzijden aan dit leen. De door hem gedeeltelijk weergegeven tekst van een denombrement is duidelijk van oudere oorsprong. Het denombrement uit 1684 werd opgemaakt door jonkheer Franรงois Guillaeme Musaert, heer van de parochies en heerlijkheden van Oultre, Maesdam, Dooremont, Margriete, enz. Deze verklaart in het bezit te zijn gekomen van het leen "den stock ter Vischmarct" en de daartoe behorende Wasselinstol door aankoop vanjonkheer Denis van der Saeren. Het document vermeldt verder dat het leen werd uitgegeven door Boudewijn de 18de graaf van Vlaanderen in het jaar 1602 ("in jaer XV/c en twee"). Dit jaartal is duidelijk foutief daar de 18de graaf van Vlaanderen, Boudewijn van Constantinopel, regeerde van 1194 tot 1205. Vermoedelijk werd dus het leen voor het eerst uitgegeven in 1202. Aan iedere heerlijkheid of leen waren er zowel rechten als verplichtingen verbonden. De rechten, zeg maar de inkomsten, die voortvloeiden uit het leen "den stock ter Vischmarct" was de Wasselinstol. Deze tol had betrekking op alle goederen die Gent "incomen, uut ofte daerdoore vaeren, soo te water als te lande". De volledige tekst waarin de tol omschreven werd kon men in die tijd terugvinden "inde trallie" van het schepenhuis van de Keure. Volgens het denombrement uit 1684 had de leenman van "den stock ter Vischmarct", voortvloeiende uit de Wasselinstol, de volgende inkomsten: - van elk voer haringen: zeven haringen - van elk vat zeem: tien deniers - van elke ame mede (5): twee deniers - van elke ame (6) bier: een denier - van elke vracht goederen of "coopmanschap ", aangevoerd met twee of vier paarden, zowel over het land of via het water: zes deniers - van elke zijde vlees of spek: twee deniers - van elke honderd stukken gedraaid houtwerk: vier stukken - van elke honderd schotels, zowel tinnen, koperen of andere materie: vier stukken - van elke honderd broden: vier broden - van elk vat "weets" (7): acht deniers - van elke waterkuip "weets": twee deniers - van elk vat honing: zestien deniers - van elke pijp (8) zeem: zeven deniers Blijkbaar werd er een onderscheid gemaakt tussen zeem en honing want een vat zeem bracht de leenman tien deniers op en een vat honing zestien deniers. Bovendien is er een aantal opvallende verschillen vast te stellen tussen de aan de tol onderworpen goederen, vermeld in het bij De Potter weergegeven denombrement en het document uit 1684. Ter vergelijking geven wij in bijlage 3 een overzichtstabeL Volgens het denombrement uit 1684 mocht de tollenaar, bij twijfel over de
29
hoeveelheid goederen die de schipper of koopman aangaf, geen controle uitoefenen maar moest hij zich te vrede stellen met de beĂŤdigde verklaring van de tolplichtige. Verder vermeldt De Potter nog over de tol: "Voor ieder schip, dat vier amen bevatte, kon de tol worden afgekocht door den leenhouder een ijdel vaartuig te geven van gelijke grootte. Zeem, mede, bier, schapen, koeien, ossen en aarden vaatwerk waren Wasselin ~tol schuldig. Vreemdelingen ofmarktbezoekers, die brood brachten binnen Gent, moesten eenen denier betalen voor 30 pond gewicht; maar bleven zij met dat brood eene gansche week op 't kraam, zonder huiswaarts te keeren, dan volstonden zij het met eenen halven denier. Wie minstens 25 schotels of teeten kwam venten, moest er eene van aan den tollenaar afstaan, maar had hij een minder getal stuks op zijn kraam, hij was tolvrij. Poorters van Gent, wonende buiten de vier stadspoorten, betaalden niets, gelijk de bewoners van de wijk des Oudburchs en de lieden, die op gronden waren gevestigd, afhangende van 's Graven kasteel. Was er strafvoorden onrechtvaardigen tollenaar, deze mocht door koopman of schipper niet bedrogen worden; hij, die dit waagde, werd vrij zwaar op de duimen geklopt, wel niet met boete, maar met de betaling van den gansehen tol. Later, als de handel der stad meer uitbreiding genomen had, kwamen er nog eenige artikelen bij, zoals haring, en men gaf dan den tollenaar voor elke karrevracht zeven haringen. " Dezelfde auteur meent dat de naam "Wasselinstol" ontleend werd aan de eerste leenhouder. Tegenover de rechten of inkomsten stonden de verplichtingen. Zo was de leenman verplicht op verzoek van de baljuw van Gent dieven of dieveggen, veroordeeld tot de "stock" (9), 's morgens methetslaan van de werkklokuit de gevangenis te halen en hen tentoon te stellen in de stok samen met de gestolen goederen. Daar moest hij hen in bewaring houden tot aan de avondwerkklok. Wanneer hij een aan zijn toezicht onderworpen dief of dievegge liet ontsnappen kon hij van de baljuw van Gent een flinke uitbrander verwachten. Voor de bewaking kon hij op de hulp rekenen van twee knapen die hem ter beschikking gesteld werden door de erfgenamen van Gheerolf Sersimoens en jonkvrouw vander Sickele, waarvoor hij hen jaarlijks een bedrag van vijf schellingen parisis moest betalen. Interessant is dat het denombrement uit 1684 een beschrijving geeft van de stok: "sijn(de) alhier te verstaen dat den stock wordt ghenoempt den Iseren pellerijn vast ghemaeckt in (den) muer van het groot vleesch huys achter het huyseken ghenaempt het galghen huyseken welck iseren peilerin mitg(ade)rs den iserendrij pickel daer nevens staende sijn toe behooren(de) an des en leene en(de) het voors( eid) galghen huysecken is jaerlicx schuldich an de sen Ie ene cheyns." Hieruit blijkt duidelijk dat de nu nog bestaande schandbank aan het 30
Groot Vleeshuis geen eigendom was van de stad Gent maar wel van het leenhof van de Kasseirij van de Oudburg waaronder het leen "de stock ter Vischmarct" ressorteerde. Naast de schandbank was er blijkbaar nog een ander strafinstrument op de Vismarkt aanwezig, namelijk: een ijzeren driepikkel. Daarenboven diende de gebruiker van het Galgenhuizeken een cijns te betalen aan de leenman. Gedurende twee eeuwen waren de van Vaernewijcks de bezitters van het leen. De laatste mannelijke leenman van die familie was Jan van Vaernewijck wiens dochter Elisabeth het leen erfde. Zij huwde achtereenvolgens met Roeland Zoete en met Lieven de Grotere. In 1541 was het leen voor een derde in het bezit van J oanna van den Eedtvelde, dochter van Adolf en Louisa Zoete. Tijdens de tweede helft van de 17de eeuw was de leenman Pauwel d'Hamere maar die verkocht het leen aan Denijs van der Sare. Deze laatste verkocht het op zijn beurt, voor 60 pond groten en twee soevereinen voor een gelag, aan Frans van de Vijvere bij akte verleden voor notaris Beekhout op 8 februari 1682. Om onbekende reden ging de verkoop vermoedelijk niet door daar Denijs van der Sare amper enkele maanden later, op 29 mei 1682, terug voor dezelfde notaris verscheen en de "stock ter Vischmarct" voor 50 pond groten overliet aan Jacob-Octaaf van den Bogaerde, advocaat in de Raad van Vlaanderen. Ook met deze verkoop moet er iets fout gelopen zijn want vijf jaar later trad Denijs van der Sare terug op als verkoper in een akte verleden voor notaris Simoen Moureau. De nieuwe eigenaar was toen Frans-Willem Musaert. In het begin van de 18de eeuw was Anna-Francisca Musaert, vrouw van Oultre, de tolhefster en stokhoudster. Achtereenvolgens kwam dan het leen in handen van Philip-Jan Bossier, erfgenaam van Anna-Francisca Musaert, en diens zoon Lieven. Tenslotte verkocht Lievens zoon, Philip-Jan - heer van Markette, de tol en de stok in 1787, met de toestemming van de regering, aan de stad Gent voor de som van 100 pond groten. DavidMAES NOTEN 1. 2. 3. 4.
Kroniek van België. Antwerpen, 1987, p. 138 e.v. Tijdschrift Gemeentekrediet van België, nr. 155,januari 1986, p. 3/60. Kroniek van België, o.c., p. 522. Een denombrement is een document waarin een nieuwe leenman aan zijn leenheer verklaart in het bezit te zijn gekomen van het leen. Daarin wordt het leen beschreven alsook de rechten en de plichten van de leenman. 5. Mede: door gisting uit gekruide honing bereide drank (Van Dale: Groot woordenboek der Nederlandse taal). Dezelfde bron geeft nog een tweede verklaring voor mede of mee: afkorting van meekrap. Uit deze plant werd rode kleurstof getrokken.
31
6. Ame: 60 stopen of 240 pinten. 1 pint= 0,5766 liter (Dr Paul Vandewalle: Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg). 7. W eets: vermoedelijk van wede: kruisbloemig, thans bij ons zeer zeldzaam plantengeslacht met langwerpige bloemen en gele trosbloemen, vroeger als verfplant gekweekt (Van Dale, o.c.). 8. Pijp= 438 liter (J. Decavele, R. De Herdt, N. Decorte: Gent, op de wateren en naar de zee). 9. De stok was een kooi of muit waarin misdadigers, zoals dieven, en ook dronkaards in tentoon gesteld werden. De eersten gedurende drie dagen, samen met de gestolen voorwerpen ten einde deze door de wettige eigenaars te laten herkenen en konden teruggevorderd worden. Bijlage 1 Roelant Zoete, alias van Lake, als man enden keerkelic vooght van jou.ffrauwe Lijsbette van Vaemewijc, fa mher lans, mijner geselnede, gheeft over de groote van eenen leene, dat zu haudende es van mijnen gheduchten heere van zijnen casteele vander Ouderbourch te Ghend, ende es tszelve leen den stoc ter Visckmaerct te Ghend, met alzulcken rechten, diensten, vrijheden ende heerticheden alsser toebehoirt; ten weleken leene behoirt eenen tol, die men heet Wassetins tol, ghelijc dien te vullen inde traille in scepenen huys vander kuere verclaerst staet, dats te wetene: van elcken voeder harincx, dat te Ghend compt, es men sculdich te hebbene zeven haringhen. Item van elck hondert broets, dat ten Coerenaerde compt, vier brooden. Item van elcker hamen biers, dat binnen Ghend compt ofte daer uyt vaert, twee mijten. Item van elcker tonnen Amboorghen biers, dat binnen Ghend compt, drije mijten. Item van elcken hondert ghedraeyt we rex, dat out es, ende binnen ghend compt, vier sticx; tbeste naer tbeste. Item van elcken voeder coerens, dat te Ghend compt, eenen penninck ps. Item van elcken vate weets acht penn. ps. Item van elcker watercuype weets twee penninghen p. Item van elcken vate seems XVI penn. p. Item van elcker pijpe zeems VII d. p. Ende es te verstaene van allen goede, dat van buyten in Ghend compt, ende gheen poorters goet en es..... ... Item es voort te wetene, dat de eerfachtighe van desen leene, zo wanneer de bailliu van Ghend heeft in vangheness diefven ofte diefveghen, metter proeye, ende men inden stoc steect, dan moet ie ter eausen van desen leene de diefven ofte diefveghen bewaren drie daeghen lanc, dat es te verstaene dat mense metter weercclocke inden stoc brinct, ende metter weercclocke weder uyt doet. Ende waert bij alzoe dat mij die voim. diefven oft diefveghen, inden stoc ge levert wesende, ontghinghen oft dat ie se bij roeckeloosheden verlore, so moeste ie den bailliu van Ghend waer daer aft segghen up mijn leen, alzoet behoiren sal. Ende ter eausen van desen leene es men sculdich den hoirs van wijlen Gheerolf Sersymoens ende jou.ffr. vander Zickele elcken vive scel paris siaers. Ende daer voren Gheerolf ende mejou.ffr voirn. moeten mij doen, zoe wanneer eenige diefven oft diefveghen comen, elck eenen knape, omme die te helpen wachten ende bewarene... (Frans De Potter: Gent van de oudsten tijd tot heden - deel 2 - pag. 338/342) Bijlage 2 Wij, Jan Bap( tis )te dellafaille, ruddere, he ere van Huysse, -hoochbailliu der casselrije van (den) Auderburch van Ghendt, kenne bij desen ontfanghen thebben vanjo(nckhee)r Francais Guillaeme Musaert, heer van(de) prochie en( de) heerel(ijckhede) van Oultre, Maesdam etc., het denombrement van eenen leene danofden teneur hiernaer volght van worde te worde. Dit naervolgen is de grootte van een leene twel( cke) /ckfrancois Guill(aem)e Musaert he ere van (de) prochie en( de) heerel(ickhede) van Oultre, Maesdam, Dooremont, Margriete etc. hauden(de) ben van sijne Co(nincklijke) Ma(jestey)t als Graeve van Vlaen(deren) van sijne Casteele en( de) Auderburch van Ghendt, mij competeren(de) bij coope vanjon(ckhee)r Denis van (der) Saeren, wesen(de) tzelve leen den stock ter vischmarct binnen deser stede van Ghendt met alsulcke rechten,
32
diensten, vrijheden en(de) heerUcheeden als daermede sijn gaende. Ten wel(cken) oock is toebehooren(de) een tol, diemen seght Wasselins tol uutghegheven bij baudewijn hoocher ghedachten(is) XV/IJ Graeve van Vlaen(deren) in jaere XVI c en twee, ghe(twelcke) den sel(fden) ten vollen verciaerf staet inde trallie van (den) schepen huyse van (de) keure. Te weeten van alle goederen die incomen uut ofte daerdoore vaeren, soo te water als te lande soo hier naer volght. Eerst van elck voeder hoerinek is men schuldichthebben seven haringhen. Item van elcken vaete seems thien deniers. Item van elck ame mee twee deniers. Item van d' ame biers eend(enie)r. Item van elcke voere goedts ofte coopmanschap, soo met twee als met vier peerden, tsij te water ofte te lande niet uut ghesteken nochte ghereserveert moet men betaelen ses deniers, en(de) bij a/dien den tollenaere niet gheloofde en wilde de ciaeringhe van(den) schipper ofte coopman hoe veel goets sij sijn ciaeren(de) ofte in hebben(de), soo moet hem daermede te vreden houden maer sijn verbonden verciaers van eede te doen bij den tollenaere daer toe ansocht sijn(de). Item van elcke sijde vleesch ofte speek, oock gheslaeghen beesten, moet men betaelen van elck stuck twee deniers. Item van elck hondert ghedraeyt haudte werck is men schuldich vier stucken. Item van elck hondert schotelen soo van tin, cooper en(de) andersorten hoedanich die souden moghen wesen, moet men hebben vier stucx. Item van elck hondert brooden vier brooden. Item van elcken vaete weets acht diniers. Item van elcke waetercuyp weets IJ deniers. Item van elcken vaete honick sesthien d(enier)s. Item van elcke pijpe seems seven deniers es .... dit alles sonder proinditie van(de) auguementa(ti)e breederbij de placcaten ghestatueert. Van weleken tol thaerlieden te slete van sijn de poorters van Ghendt. Voort soo wanneer den bailliu van Ghendt heeft in vanghenisse eenighen diefven ofte diefreghen met der proye en(de) men die in(den) stock steeckt, dan moet ick ter eausen van desen leenede diefven ofte diefreghen bewaeren, dat is te verstaen dat mense mette werckciocke in(den) stock brenght, en( de) mette werckclocke wederomme uut doet, en(de) waert bij a/dien dat de voors(eiden) diefven ofte diefreghen in(den) stock ghelevert sijnde onthinghe ofte dat ick die bij roeckloosheden verloore, soo moet ick den bailliu van Ghendt daer waer afsegghen op mijn leen asoot behaoren sal. En de ter eausen van dese leene sijn schuldich dhoirs van wijlen GheerolfSersimoens en(de) Jo(nckvrouwe) van (der) Sickele elck vijf schel(en) paris(is) tj(ae)rs, en(de) den voors(eiden) Gheerolf Sersimoens ende Jo(nckvrouwe) vander Sickele moet mij doen alswanneer eenigh diefven ofte diefreghen commen in(de) stock elck eenen cnaepe om die te helpen wachten en(de) bewaeren, sijn(de) alhier te verstaen dat den stock wordt ghenoempt den Is eren pellerijn vast ghemaeckt in (den) muer van het groot vleesch huys achter het huyseken ghenaempt het galghen huyseken welck iseren peilerin mitg(ade)rs den iseren drij pickel daer nevens staende sijn toe behooren(de) an desen leene en(de) het voors(eid) galghen huysecken isjaerlicx schuldich an des en leene cheyns. Staende de voors(eide) leen ter trauwe ende waerhede mijn gheduchten heer teenen vollen reliefve van thien pon(den) pariss(is) en(de) groo(te)n van camerl(inck) gheldt telcker doodt en(de) als het verandert bij coope den thien(den) penn(inck) relief en(de) camerl(inck) gheldt alsbooven. Denombrement lek alsoo overgheve in handen van m(ijn)her Jan Bap(riste) dellafaille, rudder, heer van Huysse, Audegoede etc., hoochbailliu der casselrije van(den) Auderburch voom(oemt), staende altijt ter corectie en(de) verbeterijnghe van(de) mannen van(den) se/ven hove indien totten voors(eiden) leene min ofte meer behoorde dan voors(eit) is. Toorconden hebbe ick dat onderteekent met mijn ghemeyn handt schrift en(de) ghecachetteert met mijn ordinaire cachet van waepens des en /Xen augste XV/c vierentachentich. Toorconden en(de) wรกs onderteekent Fr. Musaert en(de) ghecachetteert mette waepen in lack in kennisse der waerheden hebben wij in onse voorn(oemde) qualiteyt dese onderteekent met ons ghewoenel(ijcke) handleeekent en(de) gheseghelt met onsen ghewoonel(ijcken) seghel tenjaere en(de) daeghe alsboven. (Rijksarchief Gent - fonds Oudburg nr. 797)
33
Bul82e 3
Denombrement De Potter elk voer haringen elke l 00 broden ter Korenmarkt komende elke ame bier Gent inkomende of verlatende elke ton Amboorghen bier Gent inkomende per l 00 stuks gedraaid houtwerk elke voer koren Gent inkomende elk vat weets elke waterkuip weets elk vat zeem(!) elke pijp zeem
te betalen tol
Denombrement 1684
te betalen tol
7 haringen 4 broden
elk voer haringen elke l 00 broden
7 haringen 4 broden
2 mijten
elke ame bier
I denier
3 mijten 4 stukken l penning Soennine;en 2 penningen 16 pennigen 7oennine.en
I per l 00 stuks gedraaid houtwerk 4 stukken elk vat weets elke waterkuip weets elk vat honing_(!) elke pijp zeem elk vatzeem elkeamemee elke voer goederen of koopmanschap elke zijde vlees of soek per l 00 schotels tin, koper of andere soort
..
8 deniers 2 deniers 16 deniers 7 deniers 10 deniers 2 deniers 6 deniers 2 deniers 4 stukken
2 miJten = I deruer of pennmg Amboorghen bier = Hamburgs bier
GENTSE MEMORIEDAGEN: 15-16 APRIL 15 apri1942 Transmar, Bisschop van Doornik en van Noyon komt de St-Janskapel inwijden. De 3e Graaf van Vlaanderen, Amold de Groote, was aanwezig op deze plechtigheid. 15 apri11437 Oproerlingen, vertrokken van de Kalanderberg, rukken het Schepenhuis binnen en vermoorden er de Opperdeken Giselbert Patheet. 15 april 1572 De Schepenen besluiten het Schepenhuis langs de Hoogpoort te verlengen. Het Schepenhuis, ontworpen door Rombaut Keldermans en Domien de Waghemakere, werd nooit voltooid. Men begon de bouw ervan in 1519 en werkte bijna¡ zonder onderbreking tot in 1535. Maar de economische toestand was toen slecht, het geld was op en men moest noodgedwongen staken met de werken. Het is pas 37 jaar later dat men verder zou werken, maar niet meer volgens het oorspronkelijk plan. 34
15 april 1580 Filips van Campene die in zijn dagboek alles heeft genoteerd wat te Gent geschiedde tijdens de godsdienstige beroerten van 1568 tot 1585, en ons aldus een der meest kostbare documenten over die bewogen tijden heeft bewaard, moet op 15 april 1580, samen met andere gelovigen, trouw zweren aan het Calvinisme. Filips van Campene was een advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Zijn broer Comelis, een zijdekoopman, begon in 1566 een dagboek aan te leggen over de troebele tijden te Gent. Na de dood van Comelis in 1567 zette Filips dit werk verder tot in 1585. In 1867 vond Frans De Potter het eerste deel van dit manuscript dat ging tot 1571 en gaf het uit. Het tweede deel werd tot hiertoe niet teruggevonden. Maar Filips vertaalde zijn dagboek in het Latijn (Diarium rerum Gandavensium). Een pastoor van Bovekerke, Jan-Pieter Van Male, bezat in de 18e eeuw daarvan een manuscript. Hij dacht te doen te hebben met een origineel en vertaalde het in het Nederlands. Door de vertaling van de naam Campenaeus door Kempenare riep hij een nieuwe kroniekschrijver in het leven. Deze slecht vertaalde tekst (sommige zinnen werden overgeslagen, andere verkeerd vertaald, namen soms onherkenbaar verminkt) werd uitgegeven door Philips Blommaert. 15 apri11681 In zijn Beschrijving of Status van zijn parochie, noteert Rogerius Nottingham, de Ierse pastoor van de St-Niklaaskerk, dat de Kleine Koommarkt, met 11 gezinnen, niet minder dan 4 herbergen telt: Audenaerde, In 't Lappersfort, In de Groote Sterre en in de Kleine Sterre. Deze Ierse banneling werd hier onderpastoor benoemd in 1650, pastoor in 1656. Hij zou deze functie blijven uitoefenen tot in 1691. Onder zijn bestuur werd nagenoeg gans het kerkmeubilair vernieuwd. Hij liet ook belangrijke verbouwingen uitvoeren. 15 april1797 De zaal van de "Sodaliteit" wordt openbaar verkocht als "bien national". Inlichtingen over de "Sodaliteit" (en niet "Solidariteit" zoals sommigen nog zeggen) vindt men terug in "Ghendtsche Tydinghen" 1980- N° 1 - pp. 48-49 en N° 3-pp.161-173. 15 april 1808 Stichting van het eerste "Comité de Vaccine". Het stond onder het voorzitterschap van Dr. Wauters en beschikte over een lokaal in het gewezen gesticht van St-Jan-in-de-Olie. In 1812 werd het Comité heringericht en onder toezicht geplaatst van het Bureel van Weldadigheid. Het 35
doel was de vaccinatie voor alle kinderen verplichtend en kosteloos maken. Het Comité kon, dank zij officiële subsidies, tijdens de epidemie van 1831, allen die zich terraadpleging aanboden, kosteloos vaccineren.
15 april1811 "De Gazette van Gend" wordt "Le Joumal du Département de l'Escaut et d'Annonces". Het jaar voordien was het reeds herdoopt in "La Gazette de Gand", maar vanaf 1814 verscheen ze weer uitsluitend in het Vlaams. 15 april 1823 Eerste steenlegging van de Citadel. Reeds 4 jaar voordien besloot men een studie te ondernemen voor de bouw van een verdedigingswerk om een mogelijke Franse aanval te kunnen weerstaan. De majoor Gey van Pitthius werd belast met het maken van het plan. Na een gunstig advies van de Hertog van Wellington, gafWillem I in 1821 zijn toestemming voor de bouw. De eigenlijke kazerne verrees in 1826, zoals trouwens nog kan gelezen worden op de ingangspoort (Het enige wat er nog van rest). De definitieve ontmanteling begon in 1907. Het Floraliënpaleis werd gebouwd op de oude binnenkoer. 15 april 1832 La Malibran geeft een concert in het Stadhuis; 8 dagen later gaf ze een concert in de Opera. Deze 19e eeuwse Callas van Spaanse origine werd geboren in Parijs in 1808 en stierf op 28-jarige leeftijd in Manchester. Ze was toen juist getrouwd met de gekende Belgische violist Charles de Bériot. 15 april 1883 Stichting van de "Sport Nautique". Bij de stichting werd de zetel gevestigd in "De Vleermuis", een sinds lang verdwenen guinguette op de latere Henleykaai. De botenloods was toen in een gehuurd kolenmagazijn aan de Marcellisbrug. Het was een gemengde ploeg van de Sport Nautique en van de Club Nautique die 3 maal "The Grand Challenge Cup~' in Henley wegkaapte, nl. in 1906, 1907 en 1909. 15 april 1932 Dood van Lorlewijk De Vriese. Deze schrijver, uitgever, drukker, folklorist, etc. werd geboren op het Nieuwland in 1848. Als uitgever gafhij naast tal van annonce- en a-politieke bladen, ook nog een 30-tal anticlericale blaadjes uit. Als folklorist kennen wij van hem (o.m.) "Onder de Draeke" en "Onder de Wekkeringe". In 1918 werd hij blind. 36
Hij woonde toen op de Coupure bij zijn dochter Bertha die, tussen haakjes gezegd, de eerste studente geneeskunde was aan onze universiteit.
16 april 1324 Daniël en Nicolaas Sersanders verkopen hun kasteel aan Sirnon van Mirabello. Vóór 1180 liet een der Kasteleins van Gent een aanzienlijke woning bouwen op het leengoed hem door een Graaf van Vlaanderen geschonken. Dit gebouw was omringd met grachten en wallen en ontving daardoor de naam van "Hof ten Walle". In 1231 verkochten de Kastelein Hugo ll en zijn vrouw Oda het kasteel aan een zekere Alexander, zoon van Boudewijn Braem en sindsdien heette men het hof "Sersanderswalle". Het kwam later in de handen van Ladewijk van Male die veel werken liet uitvoeren aan dit gebouw, het latere Prinsenhof. 16 april1469 De St-Jorisgilde bekomt de toelating om haar gildehuis te bouwen op de hoek van de Hoogpoort en de Botermarkt, op de plaats van de oude hallen van 1228. Wanneer in 1425 een nieuwe Lakenhalle gebouwd werd tegen het Belfort, betekende dit natuurlijk het einde van de oude hallen die afgebroken werden in 1431. De St-Jorisgilde verbleef in haar lokaal aldaar tot aan haar afschaffing door de Fransen in 1798 die het gildehuis verkochten als "bien national". Dat het huidig Hotel-RestaurantSt-Jorishof zou dateren van 1228 is natuurlijk een vroom sprookje, de Gentenaars weten wel beter, maar het is toch plezant voor buitenlandse toeristen. 16 april 1647 Geboorte van Primus Steyaert. In feite werd hij geboren in Zomergem als zoon van een landbouwer. Na college gelopen te hebben bij de Augustijnen alhier gaat hij aan de Universiteit van Leuven filosofie en theologie studeren. In 1673 werd hij secretaris van de Bisschop van Ieper. Later kanunnik-deken vanSt-Pieters in Leuven en Rector van de Universiteit. Hij stierf te Leuven in 1701. In 1863 werd in Zomergem een borstbeeld van hem onthuld. 16 april1652 De resten van Isabella van Oostenrijk en van haar zoon Jan worden overgebracht naar een nieuw graf in de O.L.V.kerk. Deze zuster van Keizer Karel stierf op het Kasteel van Zwijnaarde in 1526. Ze was geboren in Brussel in 1501 en moest in 1514 (ze was toen 13 jaar) om . staatkundige reden in het huwelijk treden met Christian ll, Koning van Denemarken. Dit huwelijk werd voor haar een lijdensweg. Haar graf in de St-Pietersabdij werd in 1578 door de Calvinisten verwoest en 37
de beenderen rond haar graf verspreid. Ze werden in 1600 verzameld en in 1652 in de nieuwe O.L.V. kerk bijgezet. In 1796 werd het graf andermaal geschonden door de Franse Republikeinen. Haar beenderen, of wat er nog van overbleef, werden in 1814 in een nieuw graf geplaatst en eindelijk, in 1883, overgebracht naar de Knudsekerk te Odense in Denemarken.
16 april1660 Pieter Hemony verkrijgt het Gents poorterschap. Deze vermaarde klokkengieter afkomstig uit Lotharingen had zich gevestigd in Zutphen. In 1659 kreeg hij van de Gentse schepenen de opdracht een volledig nieuwe beiaard te maken voor het Belfort. Op 16 juni 1659 bestijgt hij het Belfort en, in opdracht van het Magistraat, breekt hij met enkele forse hamerslagen de oude Klokke Roeland om die te hersmelten voor de nieuwe beiaard. Om onze oude Roeland aan stukken te slaan mocht men vreemdeling zijn, maar om een nieuwe beiaard te gieten moest men het Gents poorterschap bezitten. Pieter Hemony verbleef nog verschillende jaren in onze stad waar hij een 100-tal klokken goot voor verschillende opdrachtgevers, o.a. voor de Baudelooabdij. Hij verliet Gent in 1664 maar dat was het einde niet tussen de betrekkingen van Hemony met Gent. Onze brave Hemony was zo naïef geweest er zich contractueel toe te verbinden de Gentse beiaard de volmaakste en de meest harmonische te maken van heel de Nederlanden. Met wat slechte trouw was het natuurlijk een koud kunstje enkele afgunstige experts aan te stellen die oordeelden dat de beiaard niet volmaakt was. Hemony was integendeel tevreden over zijn werk en voelde zich gesteund door "de daeghelijcxsche experientie met het oordeel van alle de weerelt". Gent weigerde te betalen. Toen de geduldige Hemony na meer dan 15 jaar nog niet betaald was, spande hij een proces in tegen de Gentse schepenen bij de Raad van Vlaanderen. En hoe liep dit af? Wel, ook toen reeds was het Gerecht allergisch aan het prompt afhandelen van de dossiers. Toen Hemony stierf was het proces nog altijd bezig. Gentenaars, als ge uw beiaard hoort spelen, wilt gij er dan even aan denken dat hij nog altijd niet betaald is? 16 april1716 Krachtens een bulle van Paus Clemens X wordt er in Kapelleke Schreiboom een Broederschap van O.L.V. van Zeven Weëen gesticht. De devotie aan de O.L.V. van Zeven Weëen begon in Florence in 1226. In Gent waren er verschillende dergelijke broederschappen. Er werd er een gesticht in het Klein Begijnhof in 1643 en sinds lang bestond er een in Ekkergemkerk.
38
16 april1784 Mislukte proef met een "lochtbal" in de tuin van de heer 'tKint op de Visserij. In die periode waren er ook die meer succes kenden. Op 13 februari 1785 steeg er een op van op de Vrijdagmarkt en de beroemde Blanchard steeg op aan de Bijloke op 19 november 1785. Het was op 6 december 1783 dat de allereerste luchtballon opsteeg in Gent. Dit gebeurde in de tuin van Mr. de Ligny tegen het klooster van de Rijke Klaren. 16 april1837 Slotvertoning in de St-Sebastiaansschouwburg. Op het programma staat "Le Chalet" van Adam. De oude I 00-jarige schouwburg moest plaats maken voor de bouw van de nieuwe door Roelandt. Deze schouwburg had heel wat prominente bezoekers mogen ontvangen, waaronder Karel van Lorreinen, de Hertog van Marlborough, Aartshertog van Saksen-Tesehen met Marie-Christine, Napoleon met J osephine, later met Marie-Louise, Louis XVIII, Willem I, Leopold I, etc. 16 apri11871 Geboorte te Molenbeek van Martin Lunsssens. Deze musicus deed zijn studies aan het Conservatorium van Brussel en behaalde de Prijs van Rome in 1895. Werd directeur van de muziekscholen van Kortrijk, Charleroi, Leuven en tenslotte Directeur van het Gents Conservatorium van 1924 tot 1936. 16 apri11883 Eerste steenlegging van het Instituut voor Wetenschappen. Dit deel van de Universiteit tussen de Rozier en de Plateaustraat werd ontworpen door Adolphe Pauli. De bouw nam 7 jaren in beslag. Hugo COLLUMBIEN
39
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 30 oktober 1922 verscheen in "De Gazet van Gent" een artikel van Alfons Van Werveke over HETRABOT 5 Juni 1488 kwam keizer Frederik lil met zijn zoon, Maximiliaan van Oostenrijk, weduwnaar van onze gravin Maria van BurgondiĂŤ, zijn kamp opslaan te Evergem om Gent te belegeren. Tusschen de Brugsche en de Muidepoort had de stad voor alle verdediging niets dan de lage meerschen, waarin de Lieve kronkelde. Daar het midden in den zomer was, kon het vijandelijke leger wel dien moerasgrond doortrekken en was een aanvallangs die zijde zeer te duchten. Om het gevaar af te wenden, deden de Schepenen in der haast een aarden wal opwerpen, die in drie dagen van hoogte was met de gracht er voor. Terwijl vrouwen en kinderen barrevoets de processie volgden, Gods genade afsmeekende over de stad, deed het Gentsche leger uitvallen, bracht den keizerlijken soldaten ernstige verliezen toe en nam hen onder anderen een stormbeer af. Na vijftien dagen gaf de keizer het beleg op. Om de herinnering aan dit heugelijk wapenfeit voor de nakomelingschap te bewaren, besloten de Schepenen een heerlijk monument op te richten op de plaats, waar de Lieve de vesting doorsneed. Daar was een sluis, in 't middelnederlandsch een rabot. Van daar komt de naam van het gebouw. Frans Morael, bouwmeester van de stad, werd met het ontwerp gelast. De eerste steen werd gelegd 13 Juni 1489, door den voorschepen Jan van der Kethulle. Het bouwwerk werd ondernomen door de metselaars Jan Colin en zijn gezellen, den steenhouwer Jan de Meyere, van Nieuwenhove, en den timmerman Renier Schellinck. In den gevel langs den buiten plaatste men het wapenschild van Gent en twee tafels met een opschrift, die werden geschilderd en verguld door Joris de Cupere; de windwijzers, in vorm van balzanen met de wapens van Gent en van Vlaanderen, werden gesmeed door Gislain de Bellemakers en geschilderd door Lieven de Stoevere. Het geheel was voltrokken midden 1490. Ziedaar dus een gebouw door onze voorouders opgericht ter herinnering aan een geschiedkundig feit, dat hen vereert. Waarom heeft men het in de XIXde eeuw niet geĂŤerbiedigd? Oh! ge kijkt verwonderd op, vriend lezer, en ge zegt: "Welhoe! het Rabot staat toch nog altijd recht!" Mis, lezer. Ziehier wat een student in de medecijnen, J.-K. Ledeganck, in den Volksalmanak van het Willemsfonds voor 1866 schreef: "De boulevard is aan dit schoon gedenkteeken noodlottig geweest. Onder voorwendsel dat de doortocht aldaar te nauw was, heeft men het wachtgebouw tusschen de twee torens gedeeltelijk afgebroken en daarna de torens met nieuwe steenen weder rond gemaakt. Het ware 40
nochtans meer dan voldoende geweest de brug eenvoudig te verbreeden, maar helaas! dan viel men uit het alignement, en men vond beter het oude gebouw aan te tasten". Het wachtgebouw stond dus op de brug langs de stadszijde. Van baksteen gebouwd, zonder bovenverdieping, met een zeer hoog gothisch dak, een dakvenster al voren en twee trapgevels op zijde, stak het met zijn vensterkruisen, zijn waterlijsten, zijn dekplaten van witte steen eigenaardig af op de dikke torens, die het gedeeltelijk verdook en die dus niet zoo gestuikt schenen als thans. Hoe jammer, dat het nu niet meer bestaat! Wat een heerlijke lijst zou het vormen voor onze wapen verzameling. Er bestaat een opname van het gebouw, maar dat is een flauwe troost! Het gewrocht van Frans Morael heeft nog een tweede verminking ondergaan. In 1872 vond men, dat de 7.50 m. breede brug nog te smal was voor de groote beweging, die aldaer ging ontstaan door het bouwen van het Rabotstation. Wat te doen? De brug verbreeden. Dat niet! Het bed van de Leieverleggen naar de buitenzijde om een reusachtige brug achter het Rabot te bouwen, en alzoo de basis van de torens te verbergen, welke op die plaats niet te gestuikt schenen, omdat ze tot aan den spiegel van de Lieve afdaalden. Door dat werk kwamen de opschrifttafels en het wapenschild te dicht bij de kalseide en men brak ze uit en metselde ze hooger in! A. VAN WERVEKE
BffiLIOGRAFIE Bij Snoeck-Ducaju verscheen een schitterend boek "Gent schoon geprent. Impressies van een stad doorbeen de geschiedenis". Het boek schetst de evolutie van het Gents stadsbeeld aan de hand van prenten en schilderijen die bewaard worden in het Stadsarchief en in de stedelijke musea. Meer dan 140 afbeeldingen illustreren dit boek. Men vindt er niet alleen klassiekers van Jean-Baptiste en Pierre Franรงois De Noter, Franรงois Boulanger, Ange De Baets, Armand Heins, Auguste Van Lokeren, Pierre Jacques Goetghebuer, Wynants, Auguste Van den Eynde, maar ook minder gekende werken van Jacques Vermeersch, Pierrede Maere, J. Dutry, Joseph Lammens, etc. Om de originelen van deze prachtige reproducties te kunnen bekijken zou men dagen nodig hebben, veel verplaatsingen moeten doen en sommige bevinden zich op plaatsen die normaal niet toegankelijk zijn voor het publiek. 41
Bij iedere afbeelding wordt uitgebreid uitleg verstrekt. De afbeeldingen zijn geklasseerd volgens 7 thema's: De oude abdijen, Portus en Castrum, De Kuip, De Waterkant, Stadsbuurten, Lieden van Stand en de Moderniteit. Laat u vooral niet afschrikken door dit laatste woord, het gaat gelukkig niet over het hedendaagse, maar over de 19e eeuw. Formaat: 24 x 29,5 cm.- 211 bladzijden- 1,680 K0 kijk- en leesgenot. Zijn prijs van 1.350 fr. zeker waard. Een boek dat men telkens opnieuw zal willen inkijken. Te bekomen in de boekhandel. Eveneens bij Snoeck verscheen "In de Modderbrij van de Uzervallei. Oorlogsdagboek 14-18 van Onderluitenant Raoul Snoeck". Raoul Snoeck, een telg uit het roemrijk drukkersgeslacht, werd in Gent geboren in 1893. Toen in 1914 de oorlog uitbrak deed hij zijn militaire dienst bij het 2e Linieregiment alhier. Hij zou 4 jaar doorbrengen in de loopgraven aan de IJzer en bracht het geleidelijk, en dit wegens zijn moedig gedrag, van simpele soldaat tot onderluitenant. Wij krijgen- voor zover dat mogelijk is- een vrij goed beeld van het leven in die IJzervlakte dank zij het feit dat hij het gelukkig idee gehad had een dagboek bij te houden. Deze in het Frans geschreven notities werden destijds door Snoeck-Ducaju gepubliceerd onder de titel "Dans les boues de l'Y ser". Het huidig boek is een vertaling van het origineel. Dit chronologisch opgesteld relaas is zeer boeiend, leest als een roman en wijst er op dat Raoul Snoeck schrijverstalent bezat. Het dagboek eindigt op 27 september 1918 met de zin "Ik schrijf mijn marraine dat ze niet ongerust hoeft te zijn als ik haar enkele dagen zonder nieuws laat; wij zullen verschillende dagen in de strijd betrokken zijn ... " Het geallieerd eindoffensief onder de leiding van Maarschalk Foch was immers de dag voordien ingezet. Raoul zou niet verschillende dagen in de strijd betrokken zijn, want hij sneuvelde te Klerken op 28 september 1918. Dit boek is een bescheiden, maar interessante bijdrage tot één van de aspecten van de Eerste Wereldoorlog. Het heeft een formaat van 16,5 x 24 cm., telt 192 bladzijden en bevat 54 interessante foto's waarvan de meeste nog nooit gepubliceerd werden. Het boek kost 890 fr.Wenst men het thuis bezorgd, dan schrijft men 1.010 fr. over op Rekening N° 290-0204513-58 van Uitgeverij Snoeck-Ducaju. "Pierre De Geyter: het Grote Lied van de Kleine man" is een uitgave van het AMSAB in samenwerking met het MASEREELFONDS. Zoals vele van onze lezers wel zullen weten is de in 1848 in Gent geboren Pierre De Geyter de componist van een van de meest gezongen liederen, nl. de Internationale. Maar wie was die Pierre De Geyter eigenlijk? Hoe kwam een eenvoudige werkman er toe een lied te componeren? 42
Daar hadden de meesten geen flauw idee van. Daarover werd zeer weinig gepubliceerd en zeker in ons land. Lezers van "Ghendtsche Tydinghen" waren wel wat bevoorrecht, want in het N° 5 van 1977 hadden zij op pp. 234-236 heel wat interessante inlichtingen kunnen lezen die verzameld werden door Michel Steels. Maar Pierre De Geyter verdiende zeker een boek en dat is er nu gelukkig gekomen. Het zal zeker enorm veel werk en tijd gevergd hebben om al de bekende - en tot hiertoe onbekende - gegevens te verzamelen, maar dit werk werd verdeeld onder 7 auteurs die elk een aspect van het geheel behandeld hebben. Het resultaat mag er zijn. Om PierreDe Geyter te situeren in zijn tijd werd ook veel aandacht besteed aan de miserabele leefomstandigheden van de arbeider in het midden van de 19e eeuw en ook de problematiek van de Vlaamse migranten in Noord-Frankrijk wordt behandeld. Een boeiend boek met talrijke foto's. Formaat 21 x 29,5 cm. 106 blz. Prijs: 450 fr. Te bekomen bij AMSAB, Bagaltenstraat 174. Kan ook thuis geleverd worden mits verhoging van 100 fr. voor de portkosten. Betaling na ontvangst van de factuur. Meer inlichtingen op het telefoonnummer van AMSAB: 224.00.79. V.Z.W. DE TRAP gaf een boek uit getiteld "Gentse Schilders". Het is in feite een boekverslag van de cursus die deze vereniging in 1997 organiseerde en waarin een overzicht gegeven werd van de evolutie van de Gentse schilderkunst van haar ontstaan tot op heden. Dezen die geïnteresseerd zijn in de schilderkunst zullen er ongetwijfeld interessante informatie in vinden. Het boek heeft een formaat van 21 x 29,5 cm. en telt 187 bladzijden. Het bevat talrijke zwart-wit foto's. Sommigen zullen misschien wel verbaasd en niet begrijpend opkijken wanneer zij vaststellen dat er niet minder dan 21 foto's in staan van graffiti in het Werregarenstraatje ... Het boek kost 600 fr. en is volgens de uitgever te koop in het Antiquariaat Marchand op het Beverhoutplein en de Boekhandel Herckenrath in de Veldstraat. Verleden jaar kwam er een bijzonder boeiend boek van de pers: "Met de Helm geboren. Leven en werk van Oscar Glas". Een boek dat, eens men er aan begint, men in één adem zou willen uitlezen, maar dat kan niet, daarvoor is het te dik. Het is vrijwel zeker dat de meeste Gentenaars nog nooit van Oscar Glas gehoord hebben, nochtans was onze stadsgenoot in de Amerikaanse filmwereld een zeer gekende en populaire figuur. De journalist Stefaan Van Laere is gedurende een paar jaren bij hem over de vloer geweest, heeft veel en lang met hem zitten babbelen en heeft dit alles op 43
bandjes vastgelegd. Prachtig materiaal om er een boeiend boek van te maken, iets wat hij dan ook gedaan heeft. Het is een biografische vertelling geworden die geschreven werd in de ik-vorm, iets wat toch altijd menselijker en warmer overkomt dan wanneer men het heeft over een andere persoon. Oscar Glas werd geboren in 1899 als bastaardzoon van een Gentse textielbaron en werd opgevoed op de Muide door "Moeder Manse", een brave vrouw die compassie gekregen had met dat arm baasje dat het wezenhuis uitbesteed had aan een boerengezin in Oostakker. Oscar had veel talent, ging naar onze Academie en werd een uitstekende en gewaardeerde kunstschilder. In 1926 trekt hij via Canada, naar de Verenigde Staten en dààr zou hij een briljante carrière opbouwen. Echte kunstenaars, vooral als ze uit Europa kwamen, werden er zeer gewaardeerd en waren er welkom. Wij gaan hier het hele verhaal niet doen, maar het komt er op neer dat hij honderden filmzalen en -studio's decoreerde. Hij creëerde er zijn "Belgian Art Studio" en had op een gegeven moment 100 man personeel in dienst om de niet aflatende bestellingen te kunnen uitvoeren. Daar waar in Gent niemand Oscar Glas kende werd hij in Amerika een zeer gekende en gewaardeerde figuur. Van zodra het beste van het beste moest geleverd worden kwamen Warner Bros, Paramount, Century Fox, Columbia, etc. terecht bij Oscar, zoals iedereen hem daar bij de voornaam noemde. Cecil B. deMill deed beroep op hem voor de decors van zijn film "Samson and Delilah". Hij is er de bevoorrechte getuige geweest van de beurscrash, van de drooglegging, de opkomst en de evolutie van de geluidsfilm die later te lijden had van de moordende concurrentie van de televisie. Hij kwam er in contact met de groten uit de filmwereld en - hoe kon het anders - met de mafia. Hij kende er de nog zeer jonge Sinatra, weet veel te vertellen over al de gekende Amerikaanse filmsterren, ging familiair om met Marion Brando. Hij deed zaken met de mysterieuze en excentrieke Howard Hughes die hem Oscar noemt en hij is een van de weinigen die de barrières mocht passeren die Hughes afsloten van de buitenwereld. Hij slaat een aanbod af van Walt Disney om samen te werken. Maar na een fortuin gemaakt te hebben in Amerika komt hij in de zeventiger jaren toch terug naar Vlaanderen. Hij installeert,zich eerst in St-Martens-Latem waar hij onmiddellijk een gekende figuur wordt, mede door zijn fabrieksmerk, namelijk een witte stetsonhoed en een geel-zwarte Cadillac. Maar het kon niet anders dat hij toch zou eindigen in Gent. Oscar Glas stierf in 1996. Hij was toen 97 jaar en was nog altijd de fantast en de kwajongen die hij heel zijn leven gebleven was. Het boek heeft een formaat van 14 x 21 cm., telt 206 bladzijden en een 20-ta1 foto's. Het kost 695 fr. en is te bekomen in de boekhandel.
44
In october 1998 verscheen het boek "Een Huis in Beweging". Het is een terugblik op het christelijk verenigingsleven. Het huis in kwestie is gelegen in de site begrepen tussen de Holstraat, de Oude Houtlei, de Wellinckstraat en de Schouwvegerstraat En daarmee hebt u dus de oude Poortacker herkend. Het begon in feite in 1863 met de stichting van de Sint-Jozefskring, die aanvankelijk Sint-Jozefsgenootschap heette. Dit genootschap had verschillende afdelingen zoals een boogschuttersgezelschap, een zangkoor, enz. Het ledenaantal steeg regelmatig en in 1872 waren er 1400 aangeslotenen. In 1888 werd het 25-jarig bestaan gevierd, maar kort daarna hield de Kring op te bestaan. Hij zou later evenwel herrijzen. Inmiddels kwamen er andere katholieke verenigingen zoals de Katholieke Burgerkring, de Katholieke Arbeidersjeugd, de Katholieke Arbeidersvrouwen, het privé Psycho-medisch-sociaal centrum voor studie- en beroepsoriëntering, Adviesbureau voor gehandicapten, Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg. De Sint-Jozefskring werd tenslotte toch definitief ontbonden in 1990, de eigendom van de Kring werd overgedragen aan de V.Z.W. Dienstverleningscentrum Amaat Lemo. In de loop der jaren hebben een 30-tal verenigingen hun zetel gehad in de SintJozefskring. Het boek heeft een formaat van 21 x 29,5 c., telt 79 bladzijden en een 50-tal illustraties. Het kost 300 fr. en kan bekomen worden in het P.M.S. Centrum Amaat Lemo, Holstraat 95 te 9000 Gent. Wij hopen in een van onze volgende nummers een artikel te publiceren over deze Sint-Jozefskring.
"Waar is de Tijd?" - N° 11- "1350 jaar Gentenaars en hun verkeer". Heirbanen - Stadspoorten - Verkeer te water - Straten Vroeger en nu - Binnenhavens - Vigilantes - Trams - Treinen - Staties - Opkomst van de fiets - Eerste auto's. Een 50-tal foto's.
"Waar is de Tijd?" - N° 12 - "1350 jaar Gentenaars en hun dagelijks leven". Hoe woonde men?- Leven op straat- Beluiken- Wat at men, wat dronk men? - Koffiehuizen - Herbergen - Bordelen - Kleding - Brouwerijen - Arbeidsomstandigheden - Kinderspelen op straat - Reglementen: Voorbeeld uit de 18e eeuw "Zware boetes bedreigden de jongeren die graffiti op deuren en muren durfden krabbelen". (Waar is de Tijd? Nu wordt het aangemoedigd.) Meer dan 50, zoals steeds interessante foto's. Pro memorie: 160 fr.inde boek- en dagbladhandeL H.C. 45
Verschijning aangekondigd
Marcel De Bleecker, gekend van het boek "Verweesd, verwezen, 4 eeuwen kulders, rode lijvekens en blauwe meisjes in Gent" en van "Gentbrugge, 8 eeuwen geschiedenis", schijnt onvermoeibaar te zijn als het gaat over de geschiedenis van Gent. Na jaren opzoekingen over dit onderwerp verschijnt binnenkort zijn nieuw boek "Binnen de poorten van Gent. Een wandeling door Gent, van de 7e tot de 19e eeuw". Wij kunnen u nu reeds zeggen dat het een boek zal zijn van 350 à 400 bladzijden met niet minder dan 600 (!)oude foto's en andere illustraties. Wij komen er later op terug. Voorinschrijvingen kunnen nu reeds gebeuren door overschrijving op de Rekening N° 063-2137740-89 van De Bleecker- Gentbrugge. De prijs bedraagt 1580 fr. Na voorintekening krijgt men nieuws betreffende de data voor afhalen. Wie het in Gent thuisbezorgd wenst schrijft 50 fr. meer over. Voor een aangetekende zending is er een supplement van 250 fr.
VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de heer Victor Antheunis (Gh. T. 1998 - N° 5 - p. 274) ontvingen wij het volgende antwoord van de heer Cassiman-Van Uytfanck. "Piet Schepens woonde bij zijn overlijden op de Coupure te Gent. Bijgevoegd: fotocopie van zijn doodsprentje. Dit werd door hem zelf opgesteld, gedrukt en door hem eigenhandig ondertekend. De overlijdensdatum moest achteraf worden ingevuld met de hand. De doodsoorzaak was een maagbloeding. Piet Schepens werd geboren te Werchter op 12-4-1901 en overleed te Gent op 14-1-1967. Zijn laatste functie in het onderwijs was studiemeester in "Don Bosco" te SintDenijs-Westrem. Piet Schepeos heeft 1 zoon en 2 dochters. De oudste dochter woont te Nieuwpoortstad. Het adres is mij bekend. De dochter was aangenaam verrast dat nog iemand naar haar vader vroeg. Zij is bereid, onder bepaalde voorwaarden, meer te vertellen.
46
Nu heb ik mijn verlof ontvangen. Zeg mij vaarwe l, mijn broeders ! Ik buig voo r u allen en neem afscheid. Hier zijn de sleutels van mijn deur - Ik zie af van alle aanspraak op mijn huis. Ik vraag alleen om uw laatste vriendelijke woorden. Lang waren we geburen , maar ik ontving meer dan ik kon geven. Nu daagt de dag en de lamp die mijn duister hoekje verlichtte, is uitgegaan. De oproep kwam en ik ben voor de reis gereed. Rabindranath Tagore. "Wij -zangen "
Herinnering aan
PIET SCHEPENS geboren 12-4-1901 overleden
I-"\ '1
..{__ b
}I
Letterkundige lid Vereniging Oost-Vlaamse Letterkundigen. Beernaertprijs Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. 1934 Lid. Acad . .. Arts, Sciences et Lettres" (P aris) Gouden médaille .. Arts. Sc iences et Lettres " (Pa ris) 1964 Lid .. Belgisch-Zweedse Vereniging "; " Riksföreningen ' (Zweden) Lid ., Knut Hamsun-Gesellschaft " (Bundes-Republiek)
Het prentenboek van zijn levensherin neringen , heeft niet veel mooie bladz tj den geteld. Leek het dat in zij n eenzaa mheid de illusie van wat najaarszon zou komen en de hoop op een s tukF~ wereld met ni euwe arbe i dS· vreugde , dan ook is ntJ ie arm geweest om deze illusie te mogen behouden . P. S.
Laat iedere brandende traan in het eigen hart vallen, Laat ze daar blijven en droog ze niet voordat de smart verdwijnt die haar deed opwetten. (Maitre·Soetra.)
47
Ook van de heer Jos Tavernier ontvingen wij een antwoord. Hij geeft eveneens geboorte- en overlijdensdatum en voegt er nog aan toe: "Kenner van de Skandinavische landen en literatuur. Bewerkte Skandinavische sprookjes. Studie over August Strindberg 1931-1933, hiervoor kreeg hij een onderscheiding." Hij heeft deze inlichtingen gehaald uit de Winkier Prins Encyclopedie van Vlaanderen- Deel5- blz. 193. Mevrouw D. Carels-Haes zit met 2 vragen: 1o Mijn schoonvader Marcel Carels e1897- t1977) heeft mij ooit het verboden - want subversief en demoraliserend - lied voorgezongen die hij en zijn wapenbroeders zongen in de loopgraven gedurende W.O. I. Ik heb het toen op cassette opgenomen. Bij zijn dood wou zijn kleinzoon- toentertijd aankomend adolescent - de opname hebben. Maar in de successieve verhuizingen is ze zoek geraakt of verloren gegaan. De laatste tijd spoken mij de luttele versregels die ik mij nog herinner door het hoofd zonder de overige te kunnen opvissen.lk richt mij dus tot de oudere lezers die het misschien hebben meegemaakt, of hun meer oplettende nakomelingen, ten einde het lied te vervolledigen. Ziehier wat ik er mij nog van herinner: Loin de sa mère, loin du pays, dans la misère, tristement on vit, Dans l'espérance ... 2°0nlangs kreeg ik een schilderijtje cadeau, 23/32, olieverf op karton, voorstellende wat mij lijkt de achterzijde van de huizen van de Nederkouter te zijn, gezien vanaf de Verlorenkostbrug. Het draagt de signatuur Théo SMEETS, maar het is niet gedateerd. De doordehandse naslagwerken, gehanteerd door de brocanteurs en antiquairs, vermelden de naam niet. Kan een van de lezers helpen?
LEZERS SCHRIJVEN ONS De heer J.M. Duvivier is een Gentenaar die al40 jaar ( !) in Antwerpen woont, maar "een maal Gentenaar, altijd Gentenaar". Hij schrijft ons: "Ver van mijn geboortestad ben ik steeds weer gelukkig wanneer ik in "Ghendtsche Tydinghen" in de een of andere mededeling een stukske van het sappig oud Gents van mijn jeugdjaren weer vind. Veertig jaar verblijf in Antwerpen hebben mij mijn Gents niet doen vergeten en ik heb zelfs de tijd genomen (en gevonden) om enkele Gentse Iollekeos op papier te zetten. Ik laat ze u in bijlage geworden voor het geval dat u er iets zou in vinden om op te nemen in "Ghendtsche Tydinghen". 48
Waarom niet, Mijnheer Duvivier? Het moet niet altijd serieus zijn, er mag al ne keer gelachen worden ook. Wij laten er hier enkele volgen. Ne jonge missionaris van Scheut moe noar de Congo goan in hij vroagt aan zijn èwere broeders-paaters wa dat'ij allemaal moe meeneme. Oast aan zijn vroage komt wat dat'ij moe doen oast ij wilde bieste tegenkomt, ne liew bijveurbeeld. Wel, zegt den èwe poater Benedierus die joare lank in de Congo gezete hee: pakt u viole mee en oas ge ne liew ziet afkome beginde moar en irke te spele op u viole en ge goat zien, de liew goat hem neerlegge en Juistere. Allee, zu gezeid, zu gedoan en de jonge Scheutist pakt de Congobuut, mee pak in zak, in mee zijn viole. Om het kort te trekke, op ne kier was tij op toemee in de broesse en wa ziet ij afkome? Ne lieuw, nen echte Iiew. Da was nu den ieste kier nie dat hij ne liew tegenkwam en tot hiertoe was da altijd meegevalle, de vioolkasse open, een irke spele in de liew lij d'hem neere en lag te luistere. Tot op ne goeie dag dat hij were ne Iiew tegekwam, in mee een gerust gewete de geweune cinema speeldege, de viole bovenhoale, een irke spele en wa groade gij, deze kier liep het verkierd, de liew ging nie goan Iigge, integendiel, hij kwam op de Scheutist af en hij at hem op. In den buum woar datda gebeurdege zaten der twie martikos, ne èwe in ne joenge en diene èwe zei tegen de joenge: 'k hèd altijd gepeist, dat da slecht moest afluupe, den dag dat de poater diene duve Iiew ging tegenkome. Tseef lag op zijn stirfbedde in zijn vrèwe Sossefiene boa de paster loate kome. Oast hij gedoan boa mee biechte zeid ij an de paster: Menier de paster, ge weet dak guul mijn levene gruute voetballiefhebber geweest ben, spele ze dad'uuk in den Hemel? Tseef, zegt de paster, doar kanne kik nie op antwoorde, 'k zal het ne kier vroage an mijne Biskop. Hij kom tsanderdoags weerein zegt tegen Tseef: Tseef, k'hè goe nieuws veur u, ten ieste, kè guurt danze in den hemel uuk voetbal spele, in ten twiede, volgens da'k guurd hèn mengde ten noaste zondag al meespele. Bij de piotten in de Leopoldskazirre wierd 't bezoek aangekondigd van ne generol, intwie doage lank was't kuische, bustele, repeteere, defileere, knoppe kuisehen mee Sidol, etc. Den dag van d'inspectie kwam de generol te pirde afgereeje, in oast hij den hoek van de stroate ommedroat roept de sentinel: hij ès doar. De wacht luupt noar buite mee de klèron op kop. Iederien stoat in positie in de klèron bloas drij kiere "Steld'u godverdomme in positie". 'k Moe zegge dat ij nog nuut zu goe gebloaze boa. De generol hèw zijn pird tege en zegt tegen de klèron: Bravo, mijn jonge, g'hed vrie goe gebloaze, hoe hiette gij? Antwoord:
49
Janssens, mijne GeneroL Tiens, zegt hij, dat ès uuk toevallig, 'k hê ne collega, Generol Janssens. A ja, zeg diene clèron, dat es mijn broere. Allee, zegt de generol, hoe ès da meugelijk, jij es generol in gij clèron. Da geluuf ik, zegt de clèron, hij kan jij gien muziek spele, jij. 't Es gebeurd binst den oorlog van 't viertig. Pier in zijne vriend Tsjoak zitten in huidere tank aan 't Albirkanaal. Aan den overkant van 't woater komt er al mee ne kier ne gruute Duitsche Tiger-tank, in den diene begin subiet op Pier zijne tank te schiete. leste scheute rechts, tons e scheute links. Pier die moakt hem kwoad, hij doet de koepel van zijne tank open en hij roept noar diene Duits: Héla manneke, oplette in, ter zitte hier meinsche in, zulle. Tot slot, nog dit laatste: Een jong koppel huurd'en appartement in ze goan da biejange. Moar z'hèn weinig experjense en ze goan bij huidere gebuur van boven. We zoen wille biejange, zeggen ze. A ja, zeg diene gebuur, 'k hè dat uuk gedaan. Hoeveel rolle hedde gij gekocht, vroage ze. Dertiene, zegt hij. Den andere goa noar de wijnkei en kuupt er dertien rolle. Oast hij gedaan hee mee plakke, hee'tij drie rolle over. Hij goa noar zijn bovengebuur in verteld'em da. Tiens, zegt de diene, dad'es komiek, ik h'oa der uuk drije over. Mevrouw D. Carels-Haes schrijft ons: "Telkens ik op zondagmorgen op weg naar Convent Engelbertus de Dampoort dwars, blijft mijn blik met vertedering aan de gevel van de sandwichbar gelegen vlak naast de GB hangen. Misschien zijn er die niet hoog oplopen met de transformatie van de gevel, maar ik vind het een geslaagde evocatie van het verdwenen Dampoortstation. Naar analogie met de vraag van de heer Eddy Levis, geformuleerd in GT 15/3/ 98 lanceer ik de vraag naar winkels, cafés, restaurants, handelszaken die als blikvanger, als aardigheidje of uit puur bewustzijn van plaatselijke geschiedenis de historische achtergrond van hun vestigingsplaats in de verf - of andere materialen - zetten. En ik parafraseer zijn uitroep als volgt: er moeten er méér zijn. In de hoop dat mijn vraag weerklank vindt. Mevrouw Suzanne Janssens schrijft ons i.v.m. de briefvan Mevrouw Christine Laleman in Gh. T. 1998 - N° 4 - p. 277. Zij zegt (o.a.) dat het voor haar onmogelijk was een boek te raadplegen dat slechts op latere datum van de pers kwam. Het boek "Ganda & Blandinium" is inderdaad de catalogus van de tentoonstelling die openging op 11 october 1997 en het artikel in kwestie was duidelijk gedateerd 15 september 1997.
50
OUDE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Volgende losse nummers en volledige jaargangen zijn verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. 1973 nrs. 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996
3-11-12 1 2-3-4-5-6 2-3-4-5-6 1-2-3-4-5 1-2-3-4-5 1-2-3-5-6 1-3-4-5-6 2-3-4-5-6-Bijl. 1-2-4-5-6 1-2-4-5-6 1-2-3-4-5 1-2-3-5-6 1-2-4-5-6 1-2-3-5-6 1-2-3-5-6 1-3-4-5 1-3-4-6 1-2-4-5-6 1-3-4-5-6 1-2-3-5-6 1-3-4-5-6 1-2-4-5-6
Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll. Voll.
Prijs per afzonderlijk nummer: 70 fr. Prijs per volledige jaargang: 400 fr. Deze kunnen afgehaald worden elke zondag tussen ¡10 en 12 uur in het Documentatiecentrum (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Is eveneens te koop in het Documentatiecentrum of via onze postrekening: - boek "Dat was een tijd!" door Joho Flanders- 900 fr. Bij verzending 155 fr.bij te betalen. - plattegrond van de stad Gent door B.J. Saurel (1841). Getrouwe copie van het origineel - 120 fr. Plattegronden kunnen niet verzonden worden per post. 51
DIT BESTAAT NIET MEER
"Ecole des Hautes Etudes" op de Koornlei. Interieur.
52
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 28e jaargang nr. 2 15 maart 1999
INHOUD - Marc Hooghe May Sarton (1912-1995). 54 - Ernest Lacquet lnventaire ArchĂŠologique: Schoorsteen van de XIVe eeuw. 64 - Paul Huys Over de windmolens buiten de Brugse Poort in Gent en een 65 molenlandschap (1858) vanCesarDe Cock. - Pierre Kluyskens David 't Kindt. 74 -David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Pieters-Buitenkerk- Sint-Pietersaalststraat. 88 - Alexander-Karel Evrard De Gentse vrije cursus Geschiedenis der Geneeskunde. Een beknopt overzicht. 93 - Quizmaster Oplossing Puzzel 1998. 95 - W.L. Braekman Het woord en het gerecht 'lutsepoepe'. 97 - Luc Devriese Een lelijk wijf in de Veldstraat. Een allerliefst spekkemeiske in de Zonnestraat. Een twijfelachtige 'Vlaamsche Maagd' op de Kouter... en een 19e eeuwse student. 98 - Hugo Collumbien Gentse Memoriedagen: 17 April. 105 - Alfons Van Werveke Oudheidkundige kroniek: Prinsenkinderen. 109 - Bibliografie. 110 - Vraag en Antwoord. 112 - Lezers schrijven ons. 114 -In verband met een foto verschenen in het 'Stadsmagazine Gent'116 53
MAY SARTON (1912-1995) De gemeenteraad van Gent besloot op 28 mei 1998 een nieuwe verkaveling in de deelgemeente Wondelgem de naam mee te geven "May Sartonstraat". De nieuwe straat bevindt zich inderdaad op enkele honderden meter van het geboortehuis van deze Belgisch-Amerikaanse schrijfster. Sarton, de dochter van wetenschapshistoricus George Sarton, beleefde literaire triomfen in de Verenigde Staten. In eigen land blijft ze echter relatief onbekend. *** ElĂŠanore Marie Sarton werd op 3 mei 1912 geboren in Wondelgem. Het formele "Marie" werd echter al vlug ingeruild voor het korte "May''. Haar geboortehuis in de Botestraat staat er nog altijd, maar vanop straat is alleen de nok zichtbaar. Het huis wordt namelijk omgeven door de foeilelijke prefabgebouwen van een grote doe-het-zelfzaak. Vanop een binnenkoer van de winkel krijg je nog wel nog zicht op wat ooit een elegante plattelandswoning moet zijn geweest. Margot Peters, de biografe van May Sarton, wordt er in elk geval lyrisch van: "Voor May Sarton zou haar Belgische geboortehuis altijd iets hebben van een verloren paradijs. Het huis stond op het platteland, zo'n vijf kilometer ten noorden van de stad Gent, in het dorp Wondelgem. Een prachtig huis, met een eenvoudige maar harmonieuze lijn. Een rood pannendak boven twee bepleisterde bouwlagen, met grote openslaande ramen die lucht en zon binnenlieten, en omgeven werden door luiken. De voordeur werd beschut door een klein portaal, met banken binnenin, in de stijl van Engelse kerken. Klimrozen en wingerds werden opgeleid via groene klimramen." Van deze idylle blijft nu niet veel meer over dan een verwaarloosde en half dichtgemetselde opslagplaats. Er is nergens in de omgeving een tekst of een herdenkingspiaal die je eraan herinnert dat hier een van de belangrijkste Amerikaanse schrijfsters van de 20ste eeuw werd geboren, of dat George Sarton vanuit dit huis de eerste nummers van zijn tijdschrift 'Isis', over de geschiedenis van de wetenschappen, de wereld instuurde. De moeder van May Sarton, Mabel Elwes ( 1878-1950) was afkomstig van een vooraanstaande Engelse familie, en was actief als ontwerpster en kunstenares. In Gent was ze onder meer werkzaam voor de firma Dangotte. Vader George Sarton ( 1884-1956) was afkomstig uit Gent, waar hij filosofie en wis- en natuurkunde studeerde. Sarton is zowat de grondlegger van de wetenschaps ge54
Fig. I . Het geboortehui s van May Sarton in Wondelgem, 1913 (in: Belgi an Wood Center).
schiedenis, maar het is pas op latere leeftijd dat hij hiervoor internationale erkenning kreeg , inclusief een benoeming aan de prestigieuze Harvard-universitei t. Mabel en George hadden elkaar in 1906leren kennen via de ' Rein Leven Beweging ', die ijverde voor wereldvrede, geheelonthouding en vegetarisme. Mabel en George trouwen op 21 juni 1911 in het stadhuis van Gent, maar de huwelijksrelatie kwam voor George Sarton duidelijk op de tweede plaats . Hij schrijft over de relatie tot zijn vrouw : "Though I loved her passionately I did not hesitate to tel! her that my work was more important than herself." Een jaar later bevalt Mabel van hun enige kind , een dochter. Het lijkt er echter op alsof beide ouders te veel opgingen in hun eigen bezigheden , om zich veel over May te bekommeren. Voor George zou 1912 vooral het jaar blijven dat zijn tijdschrift Isis voor het eerst verscheen; de geboorte van zijn enige kind leek in vergelijking daarmee min of meer bijkomstig. Mabel werkte verder aan haar kunstcarri ère, en bovendien leed ze onder een zwakke gezondheid . Reeds in juni 1912, als May enkele weken oud is, vertrekt Mabel voor een rustkuur naar Knokke, terwijl ze haar kind achterlaat in Wondelgem . Een jaar later verblijft
55
ze ruim zeven maanden in Sint-Genesius-Rode, waarbij ze opnieuw May aan de zorg van anderen overlaat. Dit patroon zou zich trouwens in de daaropvolgende jaren blijven herhalen, en May werd van de ene logeerfamilie naar de andere gesleept. Daardoor werd ze reeds op jonge leeftijd tot een grote zelfstandigheid gedwongen. Zo zijn er brieven van haar bewaard waaruit blijkt dat ze op elfjarige leeftijd zowat zelf haar vakanties moest organiseren: van vakantiekolonie naar logeren bij vrienden van haar ouders, en dan terug naar een vakantiekolonie. In augustus 1914 vielen de Duitsers ons land binnen, en toen het Duitse leger Gent naderde, besloten de Sartons België te ontvluchten, vooral omwille van het feit dat Mabel een Engelse was. Vanuit Wondelgem vertrokken ze naar Terneuzen en Vlissingen, waar ze de boot namen naar Engeland, en zo door naar de Verenigde Staten. George Sarton kreeg daar uiteindelijk een job aan de universiteit, waarschijnlijk dankzij de bemiddeling van een andere uitgeweken Gentenaar, Leo Bakeland (1864-1944). Mabel startte een eigen decoratiefirma onder de naam Belg-Art. Na de oorlog keerden de Sartons nog een keer terug naar hun huis in Wandelgem, dat lelijk was toegetakeld door Duitse soldaten. Blijkbaar zijn er nooit ernstige plannen geweest om zich terug in België te vestigen: het was duidelijk dat de academische toekomst voor George in de Verenigde Staten lag, en hij nam zelfs de Amerikaanse nationaliteit aan. Wel zou May in 1924-25 een jaar lang in Brussel verblijven (het grootste deel van de tijd zonder haar ouders), waar ze logeerde bij de familie Limbosch-Dangotte in Sint-Genesius-Rode. Gedurende datjaar liep ze school in het 'Institut Beige de Culture Française' in Ukkel. Ook in haar latere leven bleef er een band bestaan tussen May Sarton en België: ze kwam herhaaldelijk op bezoek in ons land, waarbij ze meestal in Sint-Genesius-Rode verbleef. Haar laatste bezoek aan België dateert uit 1984, toen ze op het colloquium dat de Gentse universiteit organiseerde naar aanleiding van George Sartons honderdste geboortedag, enkele herinneringen aan haar vader vertelde. In haar geschriften stelt May Sarton overigens dat ze lange tijd een dubbel identiteitsgevoel had: aan de ene kant voelt ze zich Belgisch/ Europees, aan de andere kant Amerikaans. De verhouding van May Sarton met haar ouders was bijzonder complex, en problematische gezinsrelaties vormen een telkens terugkerend onderwerp in haar boeken: "Komt er dan nooit een einde aan het verdriet over je ouders? vroeg ze zich af terwijl ze haar neus snoot en haar ogen liet rusten op het stille groene licht in de kamer. De pijn was schrijnend, ondraaglijk persoonlijk, maar toch vermoedde ze dat het een algemeen menselijk gevoel was. Kinderen moeten zich tegen hun ouders verzetten omdat ze er anders aan onderdoor gaan, ze moeten zich losmaken tegen elke prijs, ook al heelt de wond nooit." 56
Vast staat dat George Sarton met een tomeloze energie aan zijn wetenschappelijk onderzoek werkte, en hieraan voor een flink stuk zijn gezinsleven opofferde. Vooral van Mabel werd hi erin blijkbaar een grote inspanning gevergd. May was er echter de persoon niet naar om zich zomaar neer te leggen bij het autoritaire bewind van haar vader, en ze nam het vaak tegen hem op om haar moeder te verdedigen. In een aantal geschriften heeft May haar vader voorgesteld als vrekkig, afstandelijk en niet echt betrokken bij haar opvoeding. Toch tonen hun brieven dat hij haar tot in de jaren vijftig (ze was toen al veertig) financieel bleef steunen als ze zich weer eens in de nesten had gewerkt. Na zijn dood in 1956 groeide haar waardering voor de wetenschappelijke arbeid die George Sarton had verricht. Het is moeilijk bij de beschrijving van May Sartons leven en werk niet in superlatieven te vervallen : in totaal verschenen 59 boeken van haar hand . Haar eerste gepubliceerde gedicht dateert uit 1930, haar laatste dagboek verscheen in 1995 . Wat dat betreft evenaart ze dus de werkkracht en de gedrevenheid van haar vader. Bovendien had ze talenten op verschillende vlakken: ze schreef niet alleen poeziÍ, maar ook romans en ze had bovendien nog een korte toneelcarrière.
Fig. 2. De "jonge" May Sarton .
57
Op 18-jarige leeftijd besloot May Sarton dat ze niet meer verder wilde studeren. Het kwam tot een scherp conflict met haar vader, die haar naar de universiteit wou sturen, maar uiteindelijk zette May haar wil door: ze zou aan het toneel gaan: "I know that I have genius for acting, I knowit and I fear it". Die drang naar het theater had veel te maken met haar verliefdheid op de actrice Eva Le Gallienne. May sloot zich aan bij haar Civic Repertory Theatre, waar ze onder meer enkele rollen in stukken van lbsen speelde. Drie jaar later stichtte ze al een eigen gezelschap, The Apprentices, dat ze ook leidde en regisseerde. Het gezelschap ging echter over kop in de economische crisis van de jaren dertig. Hoewel dit het einde betekende van Mays loopbaan aan het toneel, bleef ze tot op het eind van haar leven haar dramatisch talent cultiveren. Vooral vanaf de tweede helft van de jaren zestig trad ze herhaaldelijk op aan Amerikaanse universiteiten, waar ze voordroeg uit eigen werk. Haar imposante verschijning en krachtige stem zorgden er mee voor dat in die periode de waardering voor haar literair werk enorm verspreid werd. Na haar korte toneelloopbaan schakelde ze over op haar tweede talent: poezië. Niet alleen verschenen van haar verscheidene dichtbundels, ze verzorgde ook cursussen 'creative writing' aan een aantal Amerikaanse universiteiten en ze werkte een tijdlang als 'poet in residence' aan de universiteit van zuid-Illinois. Hoewel de gedichten van Sarton zelden te typeren zijn als pure liefdespoëzie, getuigen ze wel van een grote passie. Sarton was een persoon van felle en wisselende emoties. Het vreemde is dat een gedicht dat ze schreef op 14-jarige leeftijd reeds perfect deze latere levensfilosofie uitdrukt: Love is more essential for me than Truth ... You may smile, 0 quiet ones, At the profusion of my tropicallove,You wholove simply, purely, Blessed be you! But not for me is peace in love I am too wild, too free a heart ... Haar gedichten handelen echter niet alleen over liefde en emoties, maar ook over meer 'aardse' onderwerpen: het landschap van New England, de natuur en de tuin, en later meer en meer over het thema ouder worden en afscheid nemen. Qua vormgeving is ze geen grote vernieuwer: aanvankelijk werkt ze enigszins in de lijn van Keats, en haar werk wordt ook vaak vergeleken met de lyrische poezië van Edna St. Vincent Millay. Met die klassieke vormen weet ze echter toch een krachtig gevoel van ingehouden passie over te brengen:
58
Unbuttoned ego, I have staked My life on controlled native powers; My garden, so untamed, still has not lacked lts hard-won flowers.
Sarton heeft eigenlijk meer erkenning gekregen omwille van haar romans en dagboeken dan omwille van haar gedichten. Haar eerste romans leiden wel nog onder een zekere voorspelbaarheid: de hoofdpersonen zijn beschaafde, welopgevoede lui, zo weggeplukt uit het academisch milieu waarin de Sartons toen verkeerden. De beschrijving blijft tamelijk oppervlakkig, en de personages worden slechts zwak ontwikkeld. Een belangrijke doorbraak is echter "Faithful are the Wounds" uit 1955. Sarton beschrijft hierin hoe een universiteitsprofessor door de anti-communistische heksenjacht van senator McCarthy tot wanhoop wordt gedreven en uiteindelijk zelfmoord pleegt. Het boek draait vooral rond de lauwe reacties vanuit zijn omgeving, die eerder kiest voor veiligheid dan voor solidariteit. In dit boek vertolkt Sarton ook voor het eerst een politieke visie op de samenleving. Later zal ze trouwens ook haar steun betuigen aan de zwarte burgerrechtenbeweging en aan het protest tegen de oorlog in Vietnam. Het grote commerciële succes komt er echter pas in 1965, met het sterk autobiografisch gekleurde "Mrs. Stevens Hears the Mermaids Singing", dat vreemd genoeg pas in 1989 in het Nederlands werd vertaald als "Mrs. Stevens hoort de zeemeerminnen zingen". Het boek vertelt een dag uit het leven van de oudere dichteres Hilary Stevens. Ze krijgthet bezoek van twee jonge journalisten, die in een interview proberen te weten te komen wat nu de drijvende kracht is achter haar poëzie. Schrijven, zo stelt Mrs. Stevens, wordt pas mogelijk door de aanwezigheid van een Muze, een onbereikbare geliefde: "Liefde opent de deuren naar alles, neem ik aan, inclusief en misschien wel vooral, de deur naar je eigen geheime, en vaak verschrikkelijke en beangstigende, ware zelf." In feite is Sarton hier zelf aan het woord: heel haar leven bleef ze afhankelijk van een muze om tot artistieke creativiteit te kunnen komen. Het belangrijkste kenmerk van een muze is echter; zoals de middeleeuwse troubadours reeds wisten, haar onbereikbaarheid. De liefdes van May Sarton zijn bijna steeds problematisch, omdat het om getrouwde vrouwen gaat, of oudere personen, of om docenten die hun academische carrière niet op het spel willen zetten voor een avontuur met een jongere schrijfster. De rouzes zijn steeds vrouwen: "By the time I was nineteen I had accepted that my affective life would be involved with woroen rather than with men". Die artistieke afhankelijkheid van hopeloze liefdes, maakte er het persoonlijke leven van Sarton niet gemakkelijker op. 59
Afgaande op het boek van Peters is er slechts gedurende korte tijd een stabiele relatie geweest, die echter al vlug begon te vervelen. Wat volgt is een eindeloze opeenvolging van romantische bevliegingen, affaires, vriendinnen, het daarmee gepaard gaande verdriet, maar ook de artistieke creativiteit. In het boek vertelt Hilary Stevens ook hoe het hebben van een artistiek talent een ware beproeving kan zijn. Wie een talent heeft, moet dat ook cultiveren en er gebruik van maken, en dat betekent dat het gezinsleven, of andere relaties daar vaak ondergeschikt aan zijn. Literair succes komt niet vanzelf, maar betekent het opgeven van veel dingen die voor andere mensen vanzelfsprekend zijn, in de eerste plaats een rustig (maar tijdrovend!) gezinsleven. Vooral vrouwen met talent komen daardoor voor een moeilijke keus te staan, omdat juist van hen verwacht wordt dat ze veel tijd spenderen aan relaties: "Ik denk dat vrouwen een vrij hoge prijs betalen voor het feit dat ze talent bezitten. Ik denk dat het voor hen altijd moeilijker is dan voor mannen". We zien hier in feite hoe Sarton in hetzelfde patroon vervalt als haar vader, die eveneens zijn relationeelleven verwaarloosde om zich aan zijn werk te kunnen wijden. Het feit dat Sarton in "Mrs. Stevens" relatief openlijk over homosexuele relaties schrijft (in 1965!), zorgde ervoordat het boek een veelgelezen werk in lesbische en feministische kringen werd. Sarton zelf is echter nooit door het leven willen gaan als "feministisch schrijfster": ze beschouwde zich in de eerste plaats als iemand die universele gevoelens beschrijft, en ze vond dan ook dat haar boeken door iedereen moesten kunnen gelezen worden. Het is echter niet alleen in feministische kring dat Sarton een idool werd, ook haar beschrijvingen van het ouder worden bezorgden haar een grote schare bewonderaars. Haar belangrijkste werk in dit verband is de roman "As we are now" uit 1973 (Nederlandse titel: "Zoals wij nu zijn"). Sarton beschrijft hoe een 76-jarige vrouw door haar familie gedumpt wordt in een verzorgingstehuis. In dat tehuis wordt ze behandeld als een kind en wordt haar bewegingsvrijheid ingeperkt. Het boek is dan ook een felle aanklacht tegen de manier waarop wij bejaarden opsluiten in rustoorden: "Ik zit in een concentratiekamp voor bejaarden, een plek waar mensen hun ouders of andere familieleden wegzetten, precies zoals ze met de vuilniszakken doen". Op het eind neemt de hoofdpersoon wraak op de instelling door het gebouw in brand te steken. "As we are now" is een knap boek, dat getuigt van een scherp inlevingsvermogen. Op het moment dat ze het boek schreef was Sarton zestig, en in volle gezondheid. Toch kan ze zich merkwaardig goed inleven in de situatie van een oudere bejaarde, en lichtjes dementerende persoon, die geleidelijk haar mogelijkheden en haar bewegingsvrijheid ziet inkrimpen. Het drama is echter dat Sarton in de daaropvolgende jaren geleidelijk dit proces zelf zou meemaken. De laatste tien jaar van haar leven waren een
60
Fig. 3. May Sarton ontvangt een ere-doctoraat aan de universiteit van New Hampshire, 1976.
opvolging van hospitalisaties, een aantal hartaanvallen en uiteindelijk borstkanker. Die aftakeling beschreef ze ook nauwgezet in boeken als "After the Stroke", "Endgame", "At Eighty-Two" en "Recovering" . Die boeken werden druk gelezen , waarschijnlijk vooral door een wat ouder publiek, dat troost kon putten uit de directe en daardoor ook wel opbeurende stijl van Sartons beschrijvingen. Door de fysieke aftakeling wordt haar leefwereld steeds kleiner, en wordt ze steeds meer afhankelijk van de hulp van anderen: After you have gone I walk up and down The strange chilling tomb This lively house has suddenly become. Even your white tulips Turn brown at the lips, Their freshness gone, And ashes on the earth. I am alone. Dat toenemend isolement is een ware kwelling voor iemand als Sarton, die een grote behoefte had aan mensen rondom haar. Ze koketteerde weliswaar met een zeker gevoel voor isolement, zeker nadat ze een kusthuis had gekocht in een afgelegen streek in de noordelijke staat Maine. Het toeval wil dat ze
61
daarvoor niet zo veraf woonde van een andere, eveneens in BelgiĂŤ geboren schrijfster, Marguerite Yourcenar (pseudoniem van Marguerite Cleenewerck de Crayencour, BrusselS juni 1903-Mount Desert Island, Maine, 17 december 1987). Zowel Yourcenar 1 als Sarton woonden in een relatief afgelegen huis aan de idyllische, grillig gevormde kust van Maine. Er is echter geen enkele aanwijzing dat de twee elkaar ooit ontmoet hebben, ondanks het feit dat het dus zogoed als generatiegenoten waren. De combinatie zou misschien ook niet zo gelukkig zijn geweest: de eerder aristocratische afstandelijkheid van Yourcenar valt moeilijk te rijmen met het exuberante society-leven van Sarton, die van de ene lezing naar de volgende signeersessie fladderde. Tijdens de jaren zeventig en tachtig ontving ze eredoctoraten van veertien Amerikaanse universiteiten, en dat waren evenvele gelegenheden voor het voorlezen uit eigen werk, het bijwonen van colloquia over haar werk en andere publieke optredens. Ook toen haar gezondheid haar reeds in de steek liet, bleef ze graag in de schijnwerpers staan, soms tegen het advies van haar dokters en vrienden in. Haar biografe Margot Peters beschuldigt haar van enig snobisme, omdat ze zich nogal graag inliet met het literataire establisment. Toch waren haar pogingen tot infiltratie niet altijd even succesvol. Zo was Virginia Woolf duidelijk niet echt onder de indruk van haar. In een van haar brieven heeft ze het over "that goose May Sarton" (die domme gans), maar het is bekend dat Woolf bijzonder scherp en venijnig uit de hoek kon komen voor personen die ze niet zo graag mocht. De laatste jaren van Sartons leven zijn vooral het verhaal van een geleidelijke aftakeling. Zoals wel vaker het geval is met ouder wordende schrijvers had ze in die periode vooral nood aan iemand die haar tegen zichzelf zou beschermen. Het omgekeerde gebeurde: haar uitgever W.W. Norton publiceerde zowat alles wat ze opschreef, zonder ook maar enige kritische zin aan de dag leggen. Elk nieuw boek van Sarton was immers goed voor een oplage van enkele tienduizenden exemplaren, ongeacht de inhoud. Norton stimuleerde haar dan ook om zowat elk jaar een boek te produceren, met een desastreus effect op de kwaliteit. Haar dagboeken werden zonder mankeren uitgegeven, ook als ze soms niet meer waren dan lange klaaglitanieĂŤn. Deze stortvloed van late werken heeft dan ook weinig goeds gedaan aan Sartons literaire reputatie. De meeste critici zwijgen beschaamd over haar laatste werken. De fanbrieven, daarentegen, bleven toekomen, en ze werden ook stipt beantwoord door Sarton. Haar gezondheid bleef echter verslechteren en in 1995 werd een vergevorderde staat van borstkanker vastgesteld. Toen bleek dat genezing niet meer mogelijk was, werd op haar verzoek de behandeling stopgezet. Ze stierf drie dagen later, op 16 juli 1995 in het ziekenhuis van York (Maine, USA). De New York Times wijdde een overlijdensbericht aan haar en noemde haar "een
62
indrukwekkende stoïcijnse figuur en een heldin van het feminisme". De krant ging verder: "Het is duidelijk dat haar beste werk, ongeacht zijn vorm, zal verder leven, ongeacht de huidige literaire appreciatie er van. Want in haar werk toont ze zich een voorbeeld: iemand die zoekt naar de waarheid, met een enorme energie om zichzelf voortdurend te vernieuwen." Ook in de Londense Times verschijnt een groot overlijdensbericht, dat weliswaar vraagtekens plaatst bij haar literaire stijl, maar besluit met de stelling dat ze kan beschouwd worden als een "always interesting - and fervently sineere - writer". Het was wellicht ook de eerste keer in de geschiedenis dat de naam 'Wondelgem' opdook in de kolommen van de Times. In België, daarentegen, blijven de reacties zeer beperkt: De Standaard en De Morgen nemen een klein telexbericht over, terwijl De Gentenaar stilstaat bij de Wondelgemse 'roots' van May Sarton. Ook biografe Margot Peters probeert in haar boek de historische waarde van Sartons werk in te schatten. De thema's die ze beschreef, de menselijke passies, moeizame verhoudingen tussen mensen, en de fysieke aftakeling van het ouder worden zijn universeel en tijdloos. Het werk van Sarton kenmerkt zich door een groot voluntarisme, een geloof dat we door hard werken, rationaliteit en empathie een betere wereld kunnen scheppen; een geloof dat trouwens geërfd werd van haar vader George Sarton. Peters stelt dat dergelijk voluntarisme nu niet langer in de mode is, maar ze vertrouwt er op dat die tijd wel opnieuw komt. En ze besluit haar boek met: May Sarton is ..an appealing writer whose work has the power to change readers' lives". MarcHOOGHE
LITERATUUR Margot Peters publiceerde in 1997 een omvangrijke biografie over May Sarton: "May Sarton. A Biography." (Knopf, New York, xii+475p.). Hiervan verscheen in 1998 ook een paperbackeditie bij Fawcett Columbine, die ongeveer 700 frank kost. Dit artikel is voor een flink stuk geïnspireerd op dit boek. Het is wel zo dat Peters wat al te zeer de nadruk legt op het turbulente emotionele leven van Sarton, terwijl de literaire verdienste van haar werk eerder onderbelicht blijft. Er zijn slechts een beperkt aantal boeken van Sarton in het Nederlands beschikbaar: "Terugblik" (Feministische Uitgeverij Sara, Amsterdam 1986); "Zoals wij nu zijn" (Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1987) en "Mrs. Stevens hoort de zeemeerminnen zingen" (Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1989).
NOOT I. Het zou trouwens een goed idee zijn indien Gent binnenkort ook aan deze half-Belgische schrijfster, die in 1981 als eerste vrouw werd opgenomen in de Académiefrançaise, een straatnaam te wijden. Vlaanderen heeft immers altijd een belangrijke rol gespeeld in het werk van Yourcenar. Dat geldt zowel voor haar romans, denken we maar aan L 'Oeuvre au noir, dat door André Delvaux onder meer in de refter van de Gentse Sint-Baarsabdij werd verfilmd, als voor haar autobiografische geschriften zoals Quo i? l'Étemité
63
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 71 Op 2 juni 1898 stelde Emest Lacquet in de rubriek "Burgerlijke bouwwerkenMuseum van de puinen van de gewezen St-Baafsabdij - XIVe eeuw " in het Frans een fiche op over
Schoorsteen van de XIVe eeuw De hieronder afgebeelde schoorsteen bekroonde een van de puntgevels van een oude XIVe eeuwse constructie, annexe van een gebouw dat toebehoord heeft aan M.C. Vyt in de voormalige Regnessestraat Bij de sloping van dit huis in oktober 1897 werd hij gedemonteerd en overgebracht naar het Museum voor stenen voorwerpen, waar hij door de zorgen en onder toezicht van een lid van de lokale Commissie van Monumenten herbouwd werd op een van de muren van de oude keuken van de St-Baafsabdij. Het is een interessant voortbrengsel van de Gentse architectuur van de XIVe eeuw en waarvan nog enkele specimens bestaan in onze stad, onder meer: de drie merkwaardige puntgevels van de Byloke, domus Beatce Marice de clusa, de puntgevel van de Geschoeide Karmelieten (nu Oudheidkundig Museum), deze van de Onderbergen, de StJanstraat (gewezen Hotel d'Elhougne), enz. De schoorsteen die ons bezighoudt is gemetseld in gemouteerde rode baksteen van de beste kwaliteit. De basis is rechthoekig en heeft een lengte van I m. en een breedte van 0,62 m. Ze wordt tegen de regen beschermd door een kroonlijst, daarboven een afgeschuind deel met friezen bestaande uit in vakken verdeelde kleine panelen waarvan de bovenkant drielobbige arcaden vormt. De schacht met tomaden en mouluren is van een zeldzame elegantie. De tekening van M.A. Heins zal van deze mooie schepping trouwens een zuiverder beeld geven dan de meest gedetailleerde beschrijving . Cf. Bulletin de la Société d 'hisroire er d 'archéologie de Cand, t. V ( 1897), p. I 00.
64
OVER DE WINDMOLENS BUITEN DE BRUGSE POORT IN GENT EN EEN MOLENLANDSCHAP (1858) VAN CESARDE COCK In 1858 schilderde César De Cock (I), die toen 35 jaar oud was, een "Landschap met molens" (2). Op de voorgrond is een open akker- of tuinlandschap met enkele figuurtjes afgebeeld. Op de achtergrond rijzen links en rechts twee hoge windmolens op, resp. een stenen grondzeiler en een houten staakmolen, boven een aaneengesloten huizenrij langs een straatweg (z ie afb. 1). Maar wie nauwkeuriger toekijkt, ziet tussen huizen en bomen in ook nog de wieken van drie andere molens, een ervan links en de andere twee rechts van de stenen molen. Vijf molens bijeen du s. Het lijkt ook duidelijk geen gefantaseerd
landschap, maar het moet een echt bestaande molensite (geweest) zijn . Rijst de vraag: waar was die gelegen? Klaarblijkelijk aan de rand van een grote stad, en bij een Gents schilder als César De Cock ligt allereerst de veronderstelling voor de hand dat dit meer dan waarschijnlijk Gent zou kunnen zijn.
1
3
4
5
Afb. I. César De Cock, "Landschap met molens " ( 1858).
In Gent waren toen twee aanzienlijke molenconcentraties : een ervan pal noordelijk, buiten de Muidepoorten, naar Meulestede (!) toe, en de tweede noordwestelijk, buiten de Brugse Poort. Elke molen liefhebber, iets of wat met de Gentse situatie bekend, zal bij De Cocks schilderij vrij vlug tot de tweede
65
Afb. 2. Nieuwe Ommeloper Akkergem-Rooigem, 1694.
66
Afb. 3. Plan van Gent, door G. Goethals, 1796. Onderaan rechts de Brugse Poort.
67
mogelijkheid besluiten, want een Muide-gezicht is dit zeker niet. Is die lokalisering (en identificatie) der afgebeelde molens dan zo belangrijk voor de studie van dit schilderij, al of niet in de context van het oeuvre van deze schilder? Uiteraard niet, want de kennis van de situering van het gegeven maakt het schilderij niet anders of beter, wel misschien iets interessanter... Dat we op dit gegeven toch iets nader wensen in te gaan, heeft daarmee te maken dat we - door een juiste identificatie met behulp van de lokale topografie en cartografie, én van de bestaande moleniconografie - een betere kijk krijgen op een stukje Gent kort na het midden van de 19e eeuw. Enkele decennia daarna immers waren de meeste Gentse molens reeds uit het stadslandschap verdwenen. De Cocks "Molenlandschap" van 1858 krijgt aldus de meerwaarde van een opname net vóór het te laat was: voor talrijke Gentse molens was het toen inderdaad "vijf voor twaalf'. Vijf jaar later b.v. had De Cock dit schilderij al niet meer kunnen maken, want zeker drie molens (nl. de Roombergmolen, de Papinne en De Vrede) werden al tussen 1860 en 1865 gesloopt... Voor de historische topografie van de "Brugse Poort" gaan we uit van cartografisch materiaal uit de late 17e tot de late 19e eeuw. In concreto gaat het om de volgende documenten: 1. 2. 3. 4.
Nieuwe Ommeloper Akkergem-Rooigem, 1694 (3)- zie afb. 2. Plan van Gent, door G. Goethals, 1796 (4)- zie afb. 3. Nouveau plan routier de Gand, door A. Roothaese, 1825 (5)- zie afb. 4. Nouveau plan parcellaire de Gand, door J. Gevaert en A. Vanimpe, 3e kwart 19e eeuw (6) - zie afb. 5.
Het is merkwaardig hoe duidelijk herkenbaar deze molensite is gebleven gedurende de periode van bijna honderd vijfenzeventig jaar waarbinnen deze kaarten of stadsplannen zich situeren. Op de Ommeloper van 1694 zijn - links van de Brugseheerweg - in totaal zes windmolens te zien, elk op een kleine molenberg met oprede (van noord naar zuid resp. op de perceelnummers 1, 14, 42, 47,49 en 103); rechts van diezelfde weg, waar ook molens stonden, zijn de percelen hier niet ingetekend, want ze horen thuis op een ander kaartdeeL Precies honderd jaar later, op het Goethals-stadsplan van 1796, staan acht windmolens aangeduid, zes boven de Brugseheerweg (net zoals op de Ommeloper van 1694) en twee beneden dezelfde weg (die twee staan op de Ommeloper van 1694 dus niet ingevuld). 68
Op het Wegenplan van Roothaese uit 1825 vinden we langs dezelfde bovenkant van de Brugseheerweg nog altijd vijf van de zes molens aangeduid en aan de onderkant ervan ook nog twee windmolens. Tussen 1694 en 1825 is er dus nog maar één enkele windmolen verdwenen! Op de niet gedateerde parcellaire kaart van Gevaert en Vanimpe (XIX2e), die evenwel slechts het eerste deel van de Brugsesteenweg (het dichtst bij de stadsrand) weergeeft, vinden we nog twee molens terug, die ditmaal ook met hun naam vermeld worden, resp. het Grootje en Macharius, gelegen ter hoogte resp. van de rue du Boudier en de rue de l'Abricot, met tussenin de rue de la Pie. Deze straten bestaan anno 1999 nog altijd (resp. als Beukelaarstraat, Abrikoosstraat en Klapeksterstraat); die straatnamen geven trouwens exact aan waar we ons bevinden, nl. aan de Bevrijdingslaan ongeveer halfweg tussen het Emilius Seghersplein en de Rooigemlaan (zie afb. 6). Links van de Bevrijdingslaan, waarlangs zich op het De Cockschilderij de molens bevinden, liggen nu een reeks parallelle zijstraten, resp. genaamd Acaciastraat, Hulstboomstraat, Resedastraat, Tulpstraat, Blazoenstraat en zo tot aan de Slinkemolenstraat (die schuinlopend op het kruispunt met de Rooigemlaan uitkomt). Deze juiste situering op basis van het oudere kaartenmateriaal ( 1694/ca. 1870) in vergelijking met het huidige stratenplan maakt het ons ook mogelijk, het standpunt te bepalen van waaruit de schilder anno 1858 zijn molenrij heeft bekeken. Hij moet gestaan hebben langs de Brugse Vaart aan de huidige Groendreef (nabij de Beukelaarstraat); het tuinlandschap op de voorgrond van zijn schilderij is het (toen nog gedeeltelijk onbebouwde) grondstuk tussen de Vaart en de Bevrijdingslaan waar zich nu de huizenblokken bevinden van de Beukelaarstraattot de Notelaarstraat(die middenin nog door de Klapekster- en de Hazelaarstraat doorsneden worden). Gezienvanopdat gezichtspunt (hoek Groendreef/Beukelaarstraat), bevinden de vijf op het schilderij weergegeven molens zich exact daar waar we ze volgens de normale perspectieflijnen mogen verwachten. En toch kan César De Cock de voorgrond van zijn schilderij in realiteit niet waargenomen hebben zoals hij ze weergeeft! Tussen zijn (ideëel) gezichtspunt aan de Vaart en de Brugsesteenweg bevond zich anno 1858 geen volledig open akker- en tuinlandschap meer, want daar was toen al enige straatbebouwing aan de gang. In werkelijkheid was dat open uitzicht ten dele verdwenen, zodat de molens elk nog wel exact vanop de Brugsesteenweg zichtbaar waren (en zo heeft De Cock ze dan ook kunnen schilderen), maar als reëel totaal-beeld van aan de Vaart gezien was de situatie eigenlijk al enigszins veranderd. Dit kan ook verklaren waarom de schilder slechts twee molens heel duidelijk en groot weergeeft, en de andere drie (iets verderaf gelegen) molens als aanwezig suggereert door de weergave van hun wiekenkruis boven bomen en huizen. 69
Afb. 4. Nouveau plan routier de Gand, door A. Roothaese (1825). Onderaan rechts de Brugse Poort.
70
Afb. 5. Nouveau plan parcellaire, door J. Gevaert en A. Yanimpe, 3e kwart l9e eeuw. Rechts de Abrikoos-, Kl apekster- en Beukelaarstraat, tussen Groenlaan en de oude Brugseheerweg (nu Bevrijdin gslaan).
71
Rest nu nog de vraag naar een meer exacte identificatie van de vijf op het schilderij afgebeelde molens. Twee ervan kennen we al bij naam door de laatstvermelde kaart (derde kwart XIXe e.), nl. het Grootje en Macharius. De andere drie zijn de Roombergmolen, dePapinneen de Vrede. De juiste volgorde ervan volgens de weergave op het schilderij geeft ons van links naar rechts: Roomberg, Papinne, Grootje, Macharius en de Vrede. Voor de volledigheid volgen nu summier nog enkele historische gegevens over elk van deze molens; voor bibliografie en archivalia wordt naar de resp. voetnoten verwezen. 1. Roombergmolen (7): oudste vermelding als molen "den Roodenbergh" in 1641-1642 (eigenaar Augustijn Goethals fs. Pieter) en onder dezelfde naam ook nog in 1846-1859. Als "Roombergmolen" verkocht in 1781; latere verkopingen o.m. nog in 1843 (GvG 12 en 19.2.1843) en 1857 (GvG 15 en 20.8.1857) en nadien sloping in 1860. 2. Papinne (8): oudste archivalische vermelding in 1495 ("ligghende buten der Walporte daer dat gheploghen heeft te stane eene muelene gheheeten de papinne die verbrant was in de leste oorloghe"); andere vermeldingen 1508, 1530 en 1603; in 1641-1642 eigendom van Joos Praet, die de helft van de
Afb. 6. Actueel stratenplan: Rooigemlaan, Bevrijdingslaan, Groendreef. Onderaan rechts de Sint-Jan-Baptistkerk en het Em. Seghersplein.
72
molen verhuurde aan Pieter Paelinck. Ook vermeld in 1703 ("cooren wintmuelen staende buyten de brugsche poorte opde syde van Royghem"). Openbare verkoping in 1824. Gesloopt omstreeks 1864. 3. Het Grootje (9): oudste archivalische vermelding als "Grutken" in 1578 ("stampmuelene", d.i. oliewindmolen, "buten de Waelpoorte"; eigenaar Dominicus Vanderhaghen); als "Grootken" vermeld in 1641-1642 (eigenaars Bauduijn de Dobbelaere en Frans Verspeijen; volgende eigenaar Carel de Leersnijdere). Gesloopt in 1877, maar komt nog voor op een Gentse kaart van 1880. 4. Macharius (1 0): de vroegste vermeldingen op deze plaats (buiten de Brugsepoort) stammen uit de 19e eeuw: kaart 1846-1859 (Atlas Goetghebuer) en verkoping in 1864 (toen gelegen tegenover de herberg "de Hulsteboom"). Niet te verwarren met een andere, oudere Macharismolen, die medio 16e eeuw buiten de Dendermondsepoort stond. 5. De Vrede (11): over deze molen vonden we geen oudere dan 19e-eeuwse archivalische vermeldingen. Toch moet er reeds in 1694 op deze plek een rooIensite geweest zijn, maar misschien had die molen toen een andere naam?(*)
NOTEN I. OverCesarDe Cock (Gent 1823-1904) zie: J. Van Hoorde, De gebroeders Xavier en CĂŠsar De Cock (Gent, J. Vanderpoorten, 1897); J. D'Haese, Tentoonstelling C. en X. De Cock (catal. Deurle, Museum Leon De Smet, febr.-maart 1984); Freya Malfait-Dec1ercq & Luc Moors, Tentoonstelling Gebroeders De Cock (Sint-Martens-Latem, Latemse Galerij, julisept. 1994). 2. Olieverf op paneel (mahonie), 30,2x44cm; sign. en datum links onder; in een privĂŠ-collectie (W.-Vl.). 3. Nieuwe Ommeloper Akkergem-Rooigem, 1694 (Stadsarchief Gent, 98/8, kaart 9e dl., tsn. f" 93-94). Afb. in P. Huys, Molen en molenaar te kijk gesteld. Molinologische opstellen 11 (Gent, Provinciebestuur, 1996), blz. 297. 4. "Plan vanGend gemeetenen gegraveerd in 't jaer 1796 door G. Goethals. Te Gend by P.F. de Goesin-Verhaeghe" (Univ. Bibl. Gent, Kaart 1196; inv. nr. 634). 5. "Nouveau plan routier de la ville et faubourg de Gand", 1825, door A. Roothaese; 50x57 cm (Univ. Bibl. Gent, Kaart 975; inv. nr. 1488). 6. "Nouveau plan parcellaire de Gand", door J. Gevaert & A. Vanimpe, s.d., 2e helft 19e e.; steendruk Van Loo, 8 bl. van 57x75 cm; schaall/2500 (Univ. Bibl. Gent, Kaart 656; inv. nr. 626). 7. Over de Roombergmolen zie: Ghendtsche Tydinghen, XXII, 3 (mei 1993), blz. 156-160. Zie ook P. Huys, Molen en molenaar te kijk gesteld. Molinologische opstellen /1 (Gent, Provinciebestuur, 1996), blz. 324, i.v.m. de verkoop van de Roombergmolen in nov. 1781. Denaam Roomberg is, blijkens oudere archivalia, een samentrekking uit "Rodenberg"; zie hiervoor: StadsarchiefGent (SAG), reeks 1532, reg.47, f" ll (a0 1641-42: "molen den Roodenbergh") en SAG, Atlas Goetghebuer, L2/62 (a0 1846-1859: "moulin dit den Roodenberg", gelegen buiten de Brugsepoort).- Vermeld in de Prov. Moleninventaris (Kult. Jaarboek 0.-Vl. XV, 1961, Bd. 11 -Gent, 1962), blz. 90 onder nr. 4.20.R/2 (Sectie K nr. 640- art 98): gelegen waar nu de Unie staat, Bevrijdingslaan 43. 8. Over de Papinne zie: N. Kerckhaert, Oude Oostvlaamse huisnamen, dl. 4 (Gent, Provinciebestuur, 1990), blz. 85-86. Zie ook Ghendtsche Tydinghen, I, 4 (april 1972), blz. 50 en Molen-
73
echo's, XXVI, 4 (okt.-dec. 1998), blz. 215: verkoop van de Papinne in aug. 1824 (Gazette vanGendvan 29.7 en 6.8.1824). Voorouderearchivalia zie: SAG, reeks 1532, reg. 47, f' 16 (a0 1641-42) en SAG, Atlas Goetghebuer, L2162 (a 0 1846-1859: "moulin dit de Papinne").Vermeld in de Prov. Moleninventaris (Kult. Jaarboek 0.-Vl. XV, 1961, Bd. 11), blz. 88, onder nr. 4.20.U2 (Sectie K nr. 500- art. 165; laatste eigenaarvanaf 1845: Paul Verschuere; afbraak 1864). 9. Over het Grootje (ook: Grutken, Gruutje) zie: SAG, reeks 1532, reg. 38, f' 11 (a 1578) en reg. 47, f' 11 (a0 1641-42); ook SAG, Atlas Goetghebuer, L2162 (ao 1846-1859). 't Grootje komt nog voor op een Kaart van Gent a 0 1880 (in SAG), langs de Bevrijdingslaan, even voorbij de Acaciastraat-Vermeld in de Prov. Moleninventaris (Kult. Jrb. 0.-Vl.,jrg. XV, 1961, Bd. 11), blz. 90, onder nr. 4.20.Q/2 (Sectie K nr. 638 - art. 98; laatste eigenaar vanaf 1844: Bemard Van de Kerckhove; totale afbraak 1877). 10. Over de Machariusmolen zie: SAG, Atlas Goetghebuer, L2162 (a 0 1846-1859: "moulin dit Macharius"). Zie ook: N. Kerckhaert, a.w., dl. 3 (1983), blz. 188, en Ghendtsche Tydinghen VIII, 3 (mei 1979), blz. 122 (verkoop van de molen op 10.4.1864). - Vermeld in de Prov. Moleninventaris (Kult. Jrb. 0.-Vl.,jrg. XV, 1961, Bd. II), blz. 89, onder nr. 4.20.P/2 (Sectie K nr. 596 - art. 163; laatste eigenaar vanaf 1841: Rudolf Verlooven; afbraak 1864). 11. Over de molen de Vrede zie: SAG, Atlas Goetghebuer L2/62 (a0 1846-59: "moulin dit de Vrede").- Vermeld in de Prov. Moleninventaris (Kult. Jaarboek 0.-Vl. XV, 1961, Bd. 11), blz. 89, onder nr. 4.20.M/2 (Sectie K. nr. 507 - art 30/bis; laatste eigenaar Pieter De Buck; afbraak 1860). 0
* Met erkentelijke dank aan dhr. AndrĂŠ Verbeke voor zijn waardevolle hulp bij de identificatie van de resp. molens.
Dr. Paul HUYS
DAVID 't KINDT Op 12 januari jongstleden was het precies 300 jaar geleden dat de befaamde bouwmeester David 't Kindt geboren werd. De man die zijn bouwaanvragen motiveerde door er aan toe te voegen dat het was voor "het embellissement van de stadt". En dat was niet gelogen, want hij heeft onze stad inderdaad een stuk mooier gemaakt. Hij behoorde tot een ras van bouwmeesters dat nu - helaas schijnt uitgestorven te zijn. Het minst wat wij konden doen was deze estheet eens terug in het licht van de schijnwerpers plaatsen. En wij doen dat - u hebt het waarschijnlijk al geraden - aan de hand van een artikel dat Pierre Kluyskens 28 jaar geleden schreef Wij publiceren het hier; zoals steeds, met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens, waarvoor onze dank.
74
Wanneer in 1770, na het overlijden van haar stichter Filips-Karel Marissal, de Gentse Academie van Teken- en Schilderkunst werd hervormd, was een van de voornaamste maatregelen in die zin, de aanstelling van een aantal "Directeursartiesten" die het onderwijs een minder dogmatisch en meer praktisch karakter zouden kunnen verlenen. Bij de eerste reeks benoemingen die op 16 juni 1770 geschiedden, treffen wij naast de graveur François Pilsen, de schilders Jan de Meere en François Drieghe, de bouwmeester Jan-Baptist Simoens en de beeldhouwer Dominicus Cruydt, ook de naam van David 't Kindt, de ontfangher van de stedewerken". Zijn loopbaan zal wel een van de kortste zijn geweest in de annalen van onze stedelijke kunstschool, want nog geen maand was sedert zijn benoeming verlopen, of hij was reeds overleden en op 14 juli door zijn weduwe en zijn talrijke kroost ten grave gedragen. Het is dan ook zeker niet deze mini-carrière aan de Academie die ons had kunnen aanzetten, twee eeuwen na zijn overlijden, zijn nagedachtenis op te wekken. 't Kindt had echter op het ogenblik dat hij tot directeur-artiest promoveerde, een schitterende loopbaan als architect achter de rug, hij was als poorter van Gent, als bouwmeester een van de aanzienlijkste personages van de stad, degene die de nieuw bouwstijl, de Louis XV-stijl tot een ongewone bloei in de op gebied van architectuur niet erg avant-gardistische Afteveldestad had gebracht. Vraag ons niet om een massa details over zijn privaat leven, wij zouden alles als in een roman moeten verzinnen. Voor mensen die zolang geleden leefden, mag men zich reeds gelukkig achten wanneer men min of meer de tekst van hun doodsbericht kan reconstitueren, en die tekst zou ongeveer als volgt luiden: Men verzoekt ons het overlijden te melden van de Heer DAVID 't KINDT echtgenoot van Dame Agnes Verkinderen, vader van 12 kinderen. Ontvanger van de Stadswerken, bouwmeester, meester timmerman, directeurartiest van de Tekenacademie. Geboren te Gent op 12 januari 1699 en er na een kortstondige ziekte in de Heer ontslapen, in de ouderdom van 70 jaar. De plechtige rouwdienst zal plaats hebben op 14 juli 1770 in de St. Jacobskerk. Vergadering ten sterfhuis, St. Jacobsnieuwstraat.
*** Wij zouden er nog kunnen aan toevoegen dat David 't Kindt een van de rijkste ingezetenen van de stad was en dat zijn woning die heden nog in de St. Jacobsnieuwstraat kan bewonderd worden en die later het Hotel Snoeck werd 75
genaamd, een van de mooiste was die in de XVIIIe eeuw te Gent werden opgetrokken. Hij was de zoon van David en van Jeanne De Wilde; geboren op de drempel van de XVIIIe eeuw is hij in alle opzichten, een man van zijn tijd en met Bemard De Wilde de meest imponerende figuur van deze eeuw geworden als architect, titel welke nochtans geen van beide droeg. De Louis XIV-stijl was nogal aarzelend en schuchter in onze architectuur doorgedrongen met de Grote Conciergerie in de Hoogpoort in 1700 en de Wapens van Zeeland op de Koommarkt in 1702 doch De Wilde bracht hem dra tot hoge bloei, in 1717, met het hotel dat thans in de Veldstraat, de Innovation is geworden. Mag De Wilde, acht jaar ouder dan 't Kindt, de vader heten van deze stijl, zo mag 't Kindt de vader worden genoemd van de Louis XV-stijl, die hij plots, in 1747, in volle fleur laat losbloeien in het Hotel Oombergen of Daman in de Koningstraat, heden lokaal van de Koninklijke Vlaamse Academie. Het succes van deze fraaie, zeer decoratieve stijl, ging crescendo zolang de twee meesters, 't Kindt en De Wilde, er de stempel van hun geniaal talent op drukten, maar de eerste sterft in 1770, de tweede in 1772, en drie jaar later doet de Louis XVI-stijl zijn intrede te Gent met een herenhuis in de Hoogpoort, rechtover het Sint-Jorishof en een prachtige gevel in de St.-Kathelijnestraat. De triomf van de Louis XV-stijl zal aldus te Gent althans van betrekkelijke korte duur zijn geweest, een kwart eeuw, doch hetgeen in die jaren werd opgetrokken en dat grotendeels ongeschonden werd bewaard voor het nageslacht, mag gerekend worden tot de fraaiste voorbeelden van de architectuur te Gent: de Goudblomme in de Steendam, het Hotel van der Meersch in ¡de Nederpolder, het gildenhuis van de Wijschroeders aan de Koomlei, het Hotel Snoeck in de St.-Jacobsnieuwstraat, het Hotel Daman, het Hotel Faligan op de Kouter, het Hotel d'Hane-Steenhuyse in de Veldstraat, zovele juwelen die de brug slaan tussen het nog Middeleeuws lonkend Gent en de moderne stad die met Empirestijl een nieuwe vlucht zal nemen. Zoals men aan een Talleyrand of aan een De Gaulle een aantal spirituele en vlijmscherpe woorden toeschrijft die zij nooit hebben uitgesproken, maar die zij, gezien hun karakter, wel hadden kunnen uitspreken, zo heeft men ook een Bemard De Wilde en een David 't Kindt al de mooie gevels en gewrochten toegekend die van 1730 tot 1770 te Gent werden opgetrokken, niet omdat hun naam op het bouwplan of in enig document voorkomt, maar omdat men alleen die twee topfiguren bekwaam achtte dergelijke architecturale prestaties te verwezenlijken. En zo zien wij ook dat voor sommige gebouwen beide namen worden vooropgezet, wanneer het misschien wel een derde is die er de eer voor zou mogen opeisen! De titel of het diploma van architect bestond in die jaren niet. David 't Kindt ging waarschijnlijk in de leer bij een of andere baas en wanneer hij technisch
76
voldoende geschoold was, verzocht hij om zijn aansluiting bij het gild van de Gentse schrijnwerkers, leverde het bewijs van zijn kunde en werd op 23 december 1726 officieel in de nering aanvaard. Ons verwondert het wellicht dat iemand die de ontwerpen maakte voor zovele stenen gevels zijn bekwaamheid ging bewijzen bij de schrijnwerkers die gewoonlijk in gans hun leven geen steen in hun atelier bewerkten! Talent was echter hoofdzaak en de zeldzame plannen die ons van 't Kindt bewaard zijn gebleven, tonen ons naast de kunstenaar met fantastische verbeelding en zin voor harmonische proporties, ook de hand van de knappe tekenaar. In de nering van de schrijnwerkers wist hij gaandeweg de aandacht van zijn confraters op dit talent en op zijn kwaliteiten te vestigen; zij verhieven hem menigmaal tot de waardigheid van gezworene, nl. van 1737 tot 1741, van 1750 tot 1757 en van 1765 tot aan zijn overlijden in 1770. Ook de overheden hebben de uitzonderlijke gaven van 't Kindt naar waarde weten te schatten: in 1755 wordt hij "ontfangher" der stedewerken benoemd, ambt dat in die jaren aan de eerste de beste niet werd toevertrouwd. Het is totaal uitgesloten dat men eens de lijst zou kunnen opmaken van al hetgeen David 't Kindt te Gent en elders heeft verwezenlijkt. Nochtans berusten er op het stedelijk archief zeer veel plannen en bouwaanvragen uit de 18e eeuw; zij zijn de kostbaarste getuigen o.a. wanneer met tot de restauratie van door achtereenvolgende aanpassingen, verminkte gevels moet overgaan, doch het gebeurt maar zelden dat wij op deze documenten de naam van de architect aantreffen; gewoonlijk is het deze van de aannemer of van de meester-metser, die het gebouw optrokken. Zulks is voor het geval 't Kindt zeker niet van aard de taak van hen die zijn loopbaan willen ontleden, te vergemakkelijken, en zo komt het dat men voor bepaalde gebouwen, o.a. voor het Corps de Garde op de Kouter, niet min dan drie namen ziet vooropzetten, de namen van de drie hoogst gekwateerde bouwmeesters van de tijd: Bemard De Wilde, David 't Kindten Jan-Baptist Simoens. Fris bv. schrijft in zijn Gand monumental: "C'est Bemard De Wilde qui construisit en 1739, dans le style Louis XV, Ie Corps de Garde de la Place d'Armes". In Thieme-Becker integendeel schrijft men het geheel toe aan 't Kindt, terwijl Paul Bergmans in de Biographie nationale een meer genuanceerde houding aanneemt: het werk, zegt hij, werd uitgevoerd door Simoens, de plannen werden ondertekend door De Wilde, maar 't Kindt ontving het ereloon voor het opmaken van deze plannen. Prosper Claeys beweert in zijn "Monuments de la villede Gand" dat De Wilde de plannen tekende maar, voegt deze auteur er aan toe, "l'exĂŠcution se fit sous la surveillance de !'inspecteur des travaux de la ville David 't Kindt", hetgeen in elk geval onjuist is, want hij werd slechts jaren later tot ontvanger van de stadswerken benoemd. 77
Het is pas enkele jaren geleden dat Henri Pauwels, in een studie in 1949 verschenen in de Handelingen van de Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde van Gent, de knoop definitief doorhakte en het ware aandeel van 't Kindt in dit eerste belangrijke werk dat hem door talrijke auteurs volledig wordt toegekend nader wist te omlijnen.
*** Het was in de zitting van 6 maart 1738 dat de Gentse schepenen besloten tot het "maecken eene nieuwe corps de guarde op den peerdeneouter deser stadt", en wanneer in die jaren onze schepenen een beslissing troffen, moest zij in recordtempo worden uitgevoerd. Wanneer inderdaad de Gentse aannemer Jan-Baptist Simoens vier maanden later, op 5 juli, het "Contract van aenneminghe" komt ondertekenen, zijn de plannen en ontwerpen klaar op tafel, de "modelle ende platten groot", zoals de overeenkomst het noteert en is duidelijk uitgestippeld hoe en met welke materialen hij het gebouw zal moeten optrekken. Tien maanden na de pennetrek van Simoens, zijn de werken practisch af. Dat Simoens het ensemble heeft uitgevoerd naar andermans plannen, staat aldus buiten kijf, zijn opdracht is dus van louter executieve aard geweest en hij mag geen aandeel in de creatie, in het ontwerpen van de gevel en gebouw opeisen. Stelt zich nog enkel de vraag wie van de twee rivalen, De Wilde of 't Kindt het vaderschap van dit stijlvol en mooi geëquilibreerd ensemble op zijn actief mag nemen. Voor wie vluchtig de overgebleven documenten raadpleegt is het allemaal wat duister, daar beiden hun rekening instuurden, maar bij een zorgvuldige ontleding van de archieven, blijkt het wel, zoals Henri Pauwels het in zijn studie aangaf, dat de stad aanvankelijk De Wilde belastte met het opmaken van de plattegronden en opstanden, maar hem naderhand, om redenen die moeilijk zijn te achterhalen, deze opdracht ontnam en aan David 't Kindt toevertrouwde die een definitief project opmaakte dat door Simoens werd uitgevoerd. 't Kindt dient ten andere onmiddellijk na zijn prestatie zijn rekening in voor het "teekenen van Modellen, Platte gronden, t'maeken van een haute Model ende appretiatien, t' gheven van Instructie .... alles t'sedert den 2den Meije tot den 28sten Juny 1738" dus voor een periode die eindigt een paar dagen voordat Simoens zich aan het werk zet,en op 25 augustus heeft hij de som van 22 pond 7 schellingen 2 gr. op zak, hetgeen er op wijst dat er geen enkele kritiek of betwisting was. Bemard De Wilde die in deze zaak aan het korte eind heeft getrokken, zal pas drie jaar later, in een smeekschrift, zijn aanspraken laten gelden voor de door hem geleverde prestaties die geschiedden vóórdat 't Kindt de definitieve plannen opstelde. Het feit dat De Wilde zo lang wachtte om zijn rekening in te dienen, bewijst dat hij niet helemaal zeker was van zijn stuk en er aanvankelijk 78
niet teveel op rekende ooit een pond of een schelling te ontvangen. Deze uiterst geslaagde architecturale vuurdoop zal voor de jonge David 't Kindt de beste aanmoediging en meer dan de voorspraak van een gewone particulier waard zijn. En inderdaad amper een tweetal jaren na de voltooiing van de Hoofdwacht op de Kouter, wordt hem een nieuwe en belangrijke opdracht door de stadsmagistraat toevertrouwd, nl. het opmaken van de plannen alsmede de bouw van "een nieuw ghevanghenhuys onder het ghewelfsel van de schermschole staende ten voorhoofde nevens het belfort, nu wesende de waeghe". Gent was immers sedert 1716 toen men op de Koommarkt het geduchte Chastelet of Sausselet afbrak om op die plaats het nieuwe Pakhuis op te trekken, zonder "tweede" gevang, en moest het in al die jaren stellen met het Tuchthuis in het Gheeraert Duivelsteen, hetgeen volledig ontoereikend was voor een stad waar men dagelijks een paar nietsdoeners, dronkaards en landlopers bij de kraag vatte die enkele dagen en nachten achter de tralies gingen mediteren. Het tijdelijke duurde zowat een kwart eeuw toen de schepenen plots besloten dat de zaak dringend was, dat een nieuwe gevangenis moest gebouwd worden vlak tegen het Belfort en dat alles vier maanden later kant en klaar moest zijn! Tot welke betere bouwmeester had men zich kunnen wenden dan tot David 't Kindt die had bewezen in de zaak van het Corps de Garde, Bemard De Wilde op staande voet te kunnen vervangen en in een minimum van tijd een ontwerp uit zijn mouw te toveren. Vier kleine maanden om zoals het contract het stipuleerde, de bestaande gebouwen te slopen en de stadsgevangenis met mooi versierde gevel, met cellen tot "onder het gewelfsel van de schermschole" en de bovenzaal "waer sullen gheleit worden de criminele als andere ghevanghenen, tot de examen ende tortuercamere" op te trekken en te leveren "sleutels in de handt", dat was bitter weinig zelfs voor een rappe kerel als David 't Kindt. Hij plaatst zijn handtekening onderaan het contract, keert huiswaarts en zet zich aan het werk. Juist geteld 12 dagen later, is hij klaar met zijn ontwerp en doet hij een belangrijke bestelling "Soisinschen steen" aan Jan Lis, steenhouwer te Arquin in Brabant. Inmiddels zijn de bestaande gebouwen verdwenen en kan hij onmiddellijk, na eerst als architect te zijn opgetreden, nu als aannemer het ensemble uit de grond toveren. Hoe Jan Lis het klaarspeelde hem in een oogwenk de belangrijke hoeveelheid steen te leveren, op welk ritme 't Kindts metsers en steenhouwers, de stenen kapten op de gewenste afmetingen, zijn zovele geheimen; enkel weten wij dat hij met de sleutels in de hand op de vastgestelde dag voor de schepenen mocht verschijnen en hen niet zonder trots verklaren dat de gevangenis voor haar eerste klanten openstond! Dat was de tweede maal dat David 't Kindt een snelheidsrecord inzake aanbesteding en bouw neerhaalde en deze particulariteit zal de overheden niet zijn ontgaan. 79
Volgens het origineel plan moest David 't Kindt de sobere Louis XV gevel versieren met een "leeuw boven het frontispice en twee figuren respresenteerende twee ghevanghenen, sittende boven de corniche van het portael". De leeuwen kwamen er blijkbaar nooit en de twee gevangenen werd omgetoverd in de afbeelding van een Romeinse Caritas die de Gentenaren zonder enige aarzeling aanzette de stadsgevangenis de Marurnelokker te noemen. De geschiedenis vertellen van dit gebouw ware een gans hoofdstuk Gentse folklore aanhalen. De Marurnelokker was immers geen gevang voor veroordeelden tot zware straffen, het waren de lichte gevallen die er hun beslag kregen: de eeuwige ruziezoekers, degenen die te diep in het glas hadden gekeken, de burgerwachten die een of andere pekelzonde op hun geweten hadden. Wie er eens een nacht had doorgebracht, aan de voet van het Belfort, symbool van de gemeentelijke rechten en vrijheden, werd door het volk "vrije burger van Gent" genaamd en in de 160 jaartjes van zijn bestaan, van 1742 tot 1902, heeft de Marurnelokker er duizenden geteld. Toen op 12 februari 1902 de laatste vrije burger er zijn roes kwam uitslapen, zongen de Gentse kleuters: Och God, wat triestig avonture! De Maromelokker heeft er gestaan ... Salut demeure chaste et pure Adieu! Adieu! met een bloedig getraan ...
*** 27 april 1744: Gent is in feest en in feesttooi. Karel van Lotharingen, schoonbroeder van Maria-Theresia, komt in naam van de jonge keizerin op de Vrijdagmarkt de symbolische eed van trouw afleggen. Men versiert en verlicht al de nieuwe gebouwen die doen geloven aan een heropleving van de stad, o.a. het Corps de Garde op de Kouteren de nieuwe stadsgevangenis bij het Belfort, de twee gewrochten van David 't Kindt. Hem wordt bij deze gelegenheid zijn derde officiĂŤle opdracht toevertrouwd: het ontwerpen en uitvoeren van de reusachtige schouwburg of verhoog waarop honderden personaliteiten de plechtigheid zullen bijwonen. Het was een reusachtige, somptueuse constructie en ditmaal mocht onze "meester-timmerman" zijn verbeelding vrije teugel laten. Van de verste uithoeken van Vlaanderen waren duizenden mensen naar Gent afgezakt om de ceremonie van de Inhuldiging bij te wonen, en de prachtige creatie van 't Kindt te bewonderen. Zijn naam stond op ieders lippen en eenieders centen waren langs de stadskas om in zijn zakken beland. De Blijde Intrede van Karel van Lotharingen te Gent, als vertegenwoordiger van de volksgeliefde keizerin, was alles bij mekaar een briljant vuurwerk geweest dat onmiddellijk uitdoofde. Enkele dagen na de plechtigheid en nog 80
vooraleer 't Kindts gewrocht volledig was weggenomen geworden, kwamen de meest onheilspellende geruchten de Gentenaren de schrik op het lijf jagen. Het was geen loos alarm, want de legers van Loclewijk XV, 80.000 man sterk, rukten Vlaanderen binnen, namen Kortrijk en Veume in, en reeds dacht men dat Gent het volgende slachtoffer zou worden, toen de Franse troepen tijdelijk moesten wijken: de catastroof was vermeden geworden doch een jaar later, op 11 juli 1745, maakten de Fransen zich zonder slag noch stoot van de Afteveldestad meester, enkele weken nadat de rijke meester-timmerman David 't Kindt in de Koningstraat een aantal huizen had aangekocht, met het inzicht ze te slopen en er een van de mooiste gevels van Gent op te trekken, de gevel van het patriciĂŤrshuis dat thans de zetel is van de Koninklijke Vlaamse Academie.
*** Rijke poorters, mensen die iets en zelfs zeer veel bezaten, het achter slot en grendel veilig wilden stellen, en die ook af en toe familie en vrienden met een tikje praalvertoon wensten te ontvangen, konden in de Middeleeuwen geen vrede nemen met houten huizen, de huizen van de gewone stervelingen, met gevels weinig bestand tegen vuur en storm, en zeker niet veilig in tijden van oproer, onlusten, burger- en andere oorlogen. Zij bouwden stenen huizen, meestal van kantelen voorzien die men zeer prozaĂŻsch maar ook zeer realistisch Stenen noemde. Zij waren zo stevig gebouwd dat zij de eeuwen hadden mogen trotseren, want tijd noch storm had die zware, soms anderhalve meter dikke muren kunnen klein krijgen. Gent telde er een paar dozijnen en indien er vandaag maar luttel weinig van overblijven is zulks enkel te wijten aan de mens die graag optrekt maar liever nog afbreekt en die vooral sedert de XVllde en de XVlllde eeuw er nog weinig voor over had zijn dagen en nachten te slijten in Stenen die echte vestingen en burchten waren, waar men op een zomerdag niet veel meer dan een soeplepel zon ten geschenke kreeg. In de Koningstraat, nog een van die verbasterde straatnamen, aldus genaamd of misnoemd naar een Gentse familie de Coninck die er ergens in de Middeleeuwen woonde, verhief zich sedert het einde van de Xllle of het begin van de XIVe eeuw een indrukwekkend Steen. Misschien werd het gebouwd voor de familie Damman, een van de oudste families te Gent en in elk geval was het reeds in 1426 eigendom van Lieven Damman, schatrijke poorter die dat jaar op zijn huis een lijfrente vestigt ten voordele van Boudine, natuurlijk kind van Matheus Damman. Het was een zeer belangrijke eigendom die reikte tot aan de huidige Vlasmarkt en de Baaisteeg. Men noemde het ensemble ook Huus van Oombergen, naar de naam van de Heerlijkheid van Oombergen bij Balegem, die Jan Damman, voorschepen van Gent in 1530 had aangekocht en waar hij een prachtig kasteel had laten bouwen. 81
Sterfgevallen, erfenissen en verdelingen versnipperden later het ensemble in de Koningstraat en hetgeen er van overbleef belandde uiteindelijk in de kavel van een zekere Charles-François de Preudhomme, wiens kinderen het in 1745 aan David 't Kindt verkochten. De notariële akten, want er was meer dan een verkoper, werden op 21 januari en op 30 april 1746 verleden. 't Kindt die op dat ogenblik reeds een mooie stuiver had weggelegd, maakte korte metten met het Steen, kocht een paar aanpalende huizen aan en liet alles afbreken. Zulks verwonderde niemand te Gent: was hij niet de baanbreker van de nieuwe Louis-XV stijl, de man van de avant-garde? Hij had reeds menig bewijs van zijn talent ten beste gegeven doch ditmaal was hij vast besloten een meesterwerk te creëren, de Franse stijl een meer nationaal en Vlaamse cachet te verlenen. Nederig was hij in geen geval en wij stellen het best vast wanneer wij zijn bouwaanvraag van 27 juli 1746lezen: nog vooraleer zijn stadsgenoten gelegenheid krijgen hun bewondering uit te drukken, maakt hij de lof van hetgeen hij zal optrekken. "David 't Kindt, proprietaris van eenen huyse, stede ende erfve van oudts ghenaemt het huys van Oombergen staende en tvoorhoofde inde Conincxstraete van achter uytcomende in het Naeghelstraetjen by het dooster van de Ursulinen met voordere huysen commende ten voorhoofde op de Vlasmert ... dat hij suppliant jeghenwoordigh besigh is met te herbouwen ghemelden synen huyse, ende gheneghen wesende tot satisfactie ende appaijsement van Ued. te maecken eenen schoonen Ghevel van witten en blauwen arduynen met sijn ciraeten, aspect nemende op de Camersstraete tot bezoodere arubalissement van dese stadt inghevolghe de modellen hier annex, den weleken seer costelyck sal sijn sonder eenighe utiliteyt ofte proffycte voor hem suppliant in syn particulier, vervolghens dat de costelijckheyt ende ciraeten vanden selven Ghevel eenighlyck dienen tot het voorseyde arubalissement van de stadt". Veel meer dan een bouwaanvraag is het een manifest, een pleidooi, wijzend op een totaal nieuwe architectuur die het functionele, het nuttige als hoofdelement verwerpt, iets dat bijdraagt tot het esthetisch aspect van de stad. David 't Kindt heeft ten andere de ligging - in de as van de Kammerstraat zorgvuldig uitgekozen opdat het ensemble een blikvanger zou kunnen worden. Hij is er ten volle in geslaagd: de gevel is een van de mooiste, indien niet het mooiste specimen van een Louis XV-stijl, lichtjes overhellend naar de Rococostijl, in onze stad. David 't Kindt heeft met dit prachtstuk bewezen dat hij geen slaafse navolger was, wel een briljante virtuoos, een architect die met details durft goochelen, die blijk geeft van een fantastische verbeeldingskracht maar die niettemin het ensemble de meest gelukkige proporties kan schenken in een schepping die ontegensprekelijk de stempel draagt van zijn sterke en veelzijdige persoonlijkheid. Het was ook een soort uitdaging geweest van deze architect, het meest luxueuse gebouw van de tijd op te trekken in een periode van oorlog, bezetting en eco-
82
nomische recessie. Ook dat is kenschetsend voor het temperament van 't Kindt die gans zijn leven in het teken stelde van schoonheid en pracht. Als eigen woonst had hij dit merkwaardig ensemble niet opgetrokken, enkel als een blijvende getuige van zijn kunde en kunstsmaak. Hij wist dat het nageslacht het zou eerbiedigen en bewaren, dat hij zich zou overleven in een zo somptueus gewrocht. Geen gevaar derhalve dat de latere eigenaars het zouden aandurven het te ontsieren of te verminken. Met gerust gemoed mocht hij deze patriciërswoning dan ook, twee jaar na de bouw, verkopen aan ridder de Ghellinck. Een eeuw later werd het eigendom van de geschiedschrijver Kervyn de Volkaersbeke en in 1894 kon de Staat het aankopen voor de som van 94.000 fr. om er de Koninklijke Vlaamse Academie onderdak te verlenen.
*** Nog voor hij zich van het huis had ontdaan, had 't Kindt reeds andere plannen klaar op zijn werktafel, o.a. dat van de sacristie van de St.-Niklaaskerk die de kerkmeesters wilden vergroten en die daartoe twee kleine huisjes hadden aangekocht. Deze sacristie dagtekende van 1617 en werd in 1748 volledig verbouwd door David 't Kindt. Hij werd er 300 pond voor vergoed: "Inghevolghe het accoordt ... aengegaen met David Kints den 8n meye 1747 heeft den selven angenomen te rnaeken de nieuwe sacristye voor de somme van 300 ponden grooten sterck wisselghelt". Van deze sacristie van 't Kindt is geen spoor meer te ontwaren; zij werd in 1908 afgebroken en vervangen door een nieuwe die wij er nog steeds op de hoek van Klein Turkije en Gouden Leeuwplein, aantreffen.
*** Wij weten niet voor welk bedrag David 't Kindt zijn mooie patriciërswoning in de Koningstraat verkocht, doch het zal zeker voor geen appel en een ei zijn geweest. Onze architect die toen reeds aardig speculeerde op gronden, huizen en al wat geld opbracht, zal er wel een mooie stuiver aan hebben verdiend, stuiver die hij onmiddellijk in een nieuwe woonst belegde die voortaan zijn eigen woonhuis zou worden, op een boogscheut van de Koningstraat, nl. in een straat waar sedert de Middeleeuwèn zovele artiesten hadden gewoond: de St.Jacobs-nieuwstraat. Het is Armand Heins die het ons verklapt in een studie die hij in 1917 in "Moniteur du Batiment" liet verschijnen: "La maison à lui, rue Neuve St.Jacques, anno 1749, qui est Ie magnifique hOtel de la familie Snoeck, bäti sur I' emplacement de quatre maisons". Dit huis (nr. 50-54 nieuwe nummering) is
83
een van de meest indrukwekkende en sobere exemplaren van de Louis XV-stijl in het Gentse. David 't Kindt kwam er zich vestigen, hetgeen ons meteen aantoont dat hij wel minder van praal hield voor zijn eigen woonst dan de huizen die hij voor zijn klanten optrok. Het groot salon van het gel ijkvloers werd later versierd met vijf panelen van de hand van de bekende Brugse schilder J. Garemyn. Van 1802 tot 1806 deed dit hotel tijdelijk dienst als bisschoppelijk paleis, ten tijde van Fallot de Beaumoot en werd in 1889 aangekocht door de bekende Gentse verzamelaar Cesar Snoeck die er misschien wel de mooiste collectie van muziekinstrumenten ter wereld aanlegde. Collectie die na zijn overlijden in 1898 openbaar werd verkocht en deels te Berlijn, deels te Weimar belandde alswanneer het Gentse stadsbestuur met een weinig goede wil en een matige financiĂŤle inspanning in het bezit had kunnen komen van honderden instrumenten die heden de trots uitmaken van vreemde musea! Een huisje met een tuintje was ook reeds in de XVIIIe eeuw eenieders droom, doch een David 't Kindt kon er onmogelijk vrede mede nemen. Na in de St.Jacobsnieuwstraat een prachtig herenhuis te hebben gebouwd, keek hij links en rechts naar vrije bouwgrond of te slopen huizen uit en in min dan vijf jaar richtte hij een aantal woningen op waarvan hij eigenaar bleef en in huur gaf: in 1751 een huis in de St.-Margriestraat, in 1753 een mooie woonst in de Brabantdam, en hetzelfde jaar een burgershuis, dat nog steeds bestaat, in de Nederpolder.
*** Op 16 januari 1753, op het ogenblik dat hij links en rechts in de stad, huizen aan het optrekken was, wordt David 't Kindt lid van het alombekende schuttersgild van St.-Anthone en betaalt er de reglementaire "twee ponden wisselgeit". Uit sympathie voor het gild en de gildebroers of in de hoop ook in dat midden een of andere belangrijke bestelling of opdracht los te krijgen? De tweede veronderstelling verdient wel de voorkeur, want 't Kindt die geen geld uitgeeft maar belegt, treedt kort nadien reeds actief op wanneer het gild naar een nieuw lokaal uitkijkt: "te sien naer een huys in het Princen-hof, corneterende Joff. de weduwe de Regge, tot welcke eynde den heer Deken wiert gecommiteert om met Srs. David Kindt en Thomas timmerman en metsers baes, te gaen naer den selven huyse omme 't selve te visiteren en daer van te doen de prijsije". Wij laten echter aan Armand Heins de verantwoordelijkheid over van zijn bewering als zou David 't Kindtin 1755 het Hof van St.-Anthone bij de Lieve, hebben opgetrokken; wij hebben persoonlijk geen document gevonden dat zulks komt bevestigen. Wel heeft hij het hospitaal in dit Hof opgetrokken, hetgeen alles bij mekaar nog een mooie interest betekende voor zijn belegging van twee pond lidgeld. 84
Op hetzelfde ogenblik ongeveer, in 1754, bouwt 't Kindt samen met JanBaptist Simoens de kazernen op de Eeckhout, die sedertdien werden afgebroken. Het ensemble was geen kunstwerk en ten andere niet als dusdanig bedoeld; het was functioneel, eentonig en enkel de ingangspoort vertoonde een nogal fraai aspect. Het jaar daarop wordt 't Kindt door de stadsmagistraat "Ontfangher van de Wercken" benoemd, hetgeen hem voortaan zal toelaten de hand te hebben in alle openbare werken te Gent en te beslissen over afbraak, herstelling, veranderingswerken en urbanisatieplannen. Zijn eerste opdracht was advies uit te brengen over de aanvraag door Marissal ingediend om zijn Tekenacademie in de bovenkamers van het Pakhuis te mogen onderbrengen: "Alsoo myn Edele heeren schepenen van der keure te raede geworden syn van twee boven camers van de derde stagie in den nieuwen bouw van het packhuys op de Cooremerct te laeten dienen voor academie plaetse voor de exercitie van de jonckheyt, tot het leeren van de schilder- ende teeeken konsten, ende alsoo noodigh is ghemaeckt te worden eenen behoorlycken trap tot den toeganck ... De ondergeschreven presenteert de voorgeschreven werken te leveren ende rnaeken voor 1.050 gl.". Een ander verslag dat dagtekent van 17 augustus 1756 en betrekking heeft op werken uit te voeren aan het stadhuis, is ons van de hand van David 't Kindt bewaard gebleven. Het is een kapitaal document voor de geschiedenis van onze stedelijke archieven want het leert ons waar en op welke manier men toen de kostbare familie- en andere papieren zg. bewaarde. Wanneer men het scherp verslag dat aardig op een rekwisitorium gelijkt, leest, verwondert het ons geenszins meer dat duizende documenten die ons vandaag zo nuttig zouden kunnen zijn, reddeloos verloren gingen: "Alsoo menighvuldighe originele pampieren ende documenten raeckende differente familien, soo gheconsigneerde als andere ... ten tyde van de inauguratie ende anderssints, met sacken, packen ende coffers, emmers met open packen, deelen, stucken ende broeken gheworpen syn overhoop in twee bovencamers van het stadhuys, de solders boven de selve camers syn rot ende met deelen open liggende, waerdoor de selve pampieren ende documenten soodanich syn ghedestrueert, gherot ende bedorven, midtsgaders geschonden van de ratten ende muysen, waerdoor veroorsaeckt is, ende noch voordet staet te worden, groote schaeden ende interesten aen het publicq ... ". Misschien hebben wij het David 't Kindten de maatregelen die na zijn eloquent verslag door de stadsmagistraat werden genomen, te danken dat duizenden documenten nog tijdig, vooraleer zij volledig door de ratten werden opgepeuzeld, in veiligheid konden worden gebracht. Zoals onze Ontvanger van de werken geen blad voor de mond nam in zijn verslagen, zo kon hij ook radicaal optreden wanneer het stedelijk reglement niet werd geĂŤerbiedigd. 85
De inwoners van de Vrijdagmarkt plachten sedert onheuglijke tijden stenen banken onder een klein vooruitspringend dak tegen de huisgevel aan te brengen, een soort zomerhuisje waar het aangenaam was 's avonds een praatje te slaan met de geburen. Het was strijdig met de politiereglementen doch men sloot de ogen zoals elk democratisch stadsbestuur het doet voor kleine overtredingen en pekelzonden. Onze Ontvanger van de stadswerken oordeelde er echter anders over, dacht dat reglementen er zijn om stipt te worden geĂŤerbiedigd, en op een pikdonkere nacht verscheen hij onverwachts met een ganse bende stadsarbeiders op de plaats van de misdaad, liet banken, afdaken, zomerhuisjes stukgooien tot grote ergernis van de vreedzame burgers die daags nadien met lede ogen het slagveld overschouwden. Nu, genoeg kwaad over onze Ontvanger verteld. Keren wij terug tot zijn schaapjes, met name de talrijke gebouwen die hij in die jaren te Gent mocht optrekken, en andere opdrachten van urbanizatie. In 1755 bouwt hij het hoekhuis van Kraanlei en Geldmunt, in 1757 een herenhuis in de OranjestraaL Hetzelfde jaar verbreedt hij, op last van de stadsmagistraat, het lintbrede Sterre-straatje dat de Koornmarkt met de St.-Michielsbrug verbond en dat sindsdien is verdwenen. Enkele jaren later, in 1767, ontwerpt hij de plannen voor de kapel van het Heilig Graf aanleunend bij de Hoofdkerk, in een stijl die zeker niet paste bij de gotiek van de katedraal, doch om dergelijke zaken bekommerden de mensen en de architecten van de XVIIIe eeuw zich bitter weinig. Armand Heins schrijft hem, hetzelfde jaar, de bouw van het Hotel d'Hane Steenhuyse toe. Wij weten dat een Frans spreekwoord zegt "On ne prĂŞte qu'aux riches" en dat het derhalve voor de hand ligt het vaderschap van een zo fraaie constructie als het Hotel d'Hane Steenhuyse aan iemand als Bernard De Wilde of David 't Kindt toe te kennen, doch beweren en bewijzen hebben in Verschuerens Woordenboek nog steeds een verschillende betekenis. Indien iemand wel in aanmerking mag komen voor dit Hotel (dat niet in 1767 maar in 1768 werd opgetrokken) is het Jan-Baptist Simoens, wiens betekenis en waarde men niet mag onderschatten.
*** Het enige werk dat Immerzeel in zijn Woordenboek op naam brengt van David 't Kindt, is het verkleinen van het St.-Jacobskerkhof. Aan het trefwoord 't Kindt, schrijft hij nl.: "Is een Gentsch bouwmeester geweest die, volgens Vaernewijck, vanaf 1755 tot zijn overlijden, 14 juli 1770 voorgevallen, bestuurder der werken in zijn geboortestad was, waar hij o.a. in 1768 en 1769 het S. Jacobs kerkhof deed verkleinen". 86
Dit plan berust inderdaad op het stedelijk archief en dagtekent van 1766. Er zijn nog een massa werken en gebouwen die door David 't Kindt werden uitgevoerd maar die wij in hun chronologische volgorde onmogelijk kunnen situeren. Aldus is het geweten dat hij de ontwerper was van de Louis XV zijportalen van de St.-Niklaaskerk, dat hij hoogstwaarschijnlijk het huis op de hoek van de Drabstraat en de Koomlei optrok, dat hij even waarschijnlijk de auteur is van het Gildenhuis van de wijnschreeders op de hoek van Kleine Vismarkt en Kraanlei. Sommigen schrijven hem ook het Hotel Clemmen in de Veldstraat toe. Wij hebben dit geval reeds eerder besproken en o.a. doen uitschijnen dat David 't Kindteen belangrijk goed in de Veldstraat bij akte van 6 juni 1746 aankocht van de mindeijarige kinderen van Gillis van Risseghem. David 't Kindt heeft het ensemble wellicht afgebroken en is aan de bouw van het zo fraaie patriciërshuis begonnen dat later het Hotel Clemmen werd genaamd. Dat hij plannen en ontwerpen indiende is duidelijk bewezen door een document, nl. een bouwaanvraag na 't Kindts dood, door de nieuwe eigenaar Joos Clemmen ingediend. Alles laat veronderstellen dat 't Kindt wat teveel gevergd had van zijn geldbeugel en dat hij niet over de nodige fondsen beschikte om het werk tot een goed einde te brengen. In 1753 moet hij zijn eigendom in de Veldstraat hypothekeren en na zijn dood ziet zijn weduwe zich genoodzaakt het huis aan Clemmen te verkopen: huis en gevel waren toen nog niet af en zouden voltrokken worden door Jan-Baptist Simoens. Nog andere gebouwen in het Gentse worden op naam van 't Kindt gesteld, als het bisschoppelijk seminarie, het Pesthuis en een aantal herenhuizen, maar een formeel bewijs wordt niet steeds voortgebracht. Er zullen nog vele opzoekingen moeten geschieden vooraleer men de volledige lijst zal kunnen opmaken van al hetgeen Gent een David 't Kindt is verschuldigd. Zoals voor de meeste Gentse architecten moet nog iemand worden gevonden om massa's documenten te raadplegen en te ontcijferen. Wij zijn bijzonder arm aan studiën en monografieën over de Gentse bouwmeesters; er is omzeggens niets verschenen over mensen als 't Kindt, Bemard De Wilde, Sirnon van Assche, Plumion, Pisson, Roelandt, Lieven Cruyl, Lewez of over onze bouwmeesters uit de XIXe en begin van de XXe eeuw, een Cloquet, een Van Rijsselberghe, een Mortier, Van Hamme, Van de Voorde en anderen. Hetgeen wij weten over 't Kindt hetgeen wij vandaag nog van hem kunnen bewonderen, het huis van Oombergen, het hotel Snoeck, het hotel Clemmen, de Mammelokker, het Corps de garde en enkele andere patriciërswoningen laten ons echterbesluiten dat hij gedurende een veertigtal jaren Gent een nieuw aangezicht heeft geschonken, de architectuur een nieuwe betekenis en zin, een nieuwe functie en rol heeft gegeven en dat hij zich in al die werken heeft veropenbaard als een estheet en kunstenaar die gezocht heeft naar een verper87
soonlijken van een vreemde bouwstijl: hij is er tenvolle in geslaagd: zijn gebouwen, zijn stijl kan men gemakkelijk onderscheiden van de zuivere, de Franse Louis XV-stijl; hij heeft het overtollige laten vallen, enkel het essentiële, de evenwichtige lijn, de gelukkige proporties en bovenal die indruk en atmosfeer van charme en van gratie behouden. Pierre KLUYSKENS
NOTA VAN DE REDACTIE
Dit is het 40e artikel van Pierre Kluyskens dat wij hier herpubliceren. Voor velen zal het voor altijd een mysterie blijven - ook voor ons - hoe Pierre Kluyskens het klaarspeelde om gedurende tientallen jaren wekelijks een degelijk, goed gedocumenteerd artikel op te stellen over een Gents onderwerp. En dat was maar een onderdeel van zijn activiteiten. Hij was zeer geboeid door Gentse kunstenaars en had in de loop der tijden een uitgebreide documentatie aangelegd over dit onderwerp, niet onder de vorm van artikels, maar onder de vorm van biografische nota's. Het was een goed idee van de familie Kluyskens om deze kostbare documentatie, gebundeld in een groot aantal classeurs, niet verloren te laten gaan. Zij heeft ze geschonken aan het Stadsarchief en wij hebben met voldoening vernomen dat ze daar vaak geraadpleegd wordt. Maar het lijdt geen twijfel dat veel geïnteresseerden daar niet van op de hoogte zijn. Wie dus belangstelling heeft voor Gentse kunstenaars zal in het Stadsarchief interessante documentatie vinden.
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-PIETERS-BUITENKERK- Sint-Pietersaalststraat
De Sint-Pieterersaalstwijk werd oorspronkelijk bewoond door een agrarische bevolking. Parochiaal behoorde de wijk tot Q.L.Vrouw Sint-Pieters. Toen na de Gentse Wereldtentoonstelling van 1913 op de vrijgekomen gronden het zogenaamde "Miljoenenkwartier" werd gebouwd, wijzigde niet alleen de bevolkingsstructuur grondig maar breidde ook het bevolkingsaantal sterk uit. Een eerste stap naar zelfstandigheid vond plaats toen in 1856 één van de onderpastoors van Q.L.Vrouw Sînt-Pieters benoemd werd tot proost van de proosdij Sint-Pieters-Buiten. Met de morele steun van Mgr. Delebecque startte proost Petrus Joannes Brys 88
met de bouw van een hulpkerk. Hierbij kon hij rekenen op de milde steun van juffrouw Marie du Bois d'Aissche. Een "Commissie der Werken" zou de werkzaamheden van nabij volgen en daar waar nodig raad en bijstand verlenen. Het voorzitterschap van die commissie werd waargenomen door rechter Louis vander Bruggen. De leden waren Philip de Potter, Edmond de Potter, Lieven Thienpond, P. de Moerlooze en J. Cardon. Om de kosten voor de bouw van de hulpkerk wat te drukken werd, daar waar het kon, een aantal werkjes door de parochianen zelf opgeknapt. Zo hielpen de inwoners bij het vervoeren van de bouwmaterialen. De Gentse architect-constructeur Jan-Baptist Boterdaele stond zowel in voor het ontwerp als voor de uitvoering ervan. Boterdaele talmde echter wat te lang waardoor het gebouw niet tijdig klaar kwam. De commissie zag zich verplicht enkele punten duidelijk te stellen. Zo zou de aannemer beboet kunnen worden indien hij de werken niet vóór een bepaalde datum beëindigde. Bovendien moest hij er voor zorgen dat er steeds voldoende werklieden op de werf aanwezig waren. Een jaar na de voltooiïng zou men trouwens een aantal gebreken aan het gebouw vaststellen. De eerste steen met daarop de tekst "Ludovicus Josephus Episenpus posuit 1856" werd op 1 april 1856 ingemetst achter het hoogaltaar. Later kreeg hij een plaats in de muur van de klokketoren. In februari 1857 installeerde men de klok en het jaar daarop vond de plechtige wijding plaats van de door Polycarpus Vervoort vervaardigde kruisweg. Een aantal inwoners richtten in oktober 1860 een petitie aan koning Leopold I, waarin ze om de oprichting verzochten van Sint-Pieters-Buiten als zelfstandige parochie. In de begeleidende brief gaf de opsteller, proost Brys, een staaltje geschiedkundige kennnis ten beste: "De ondergetekende inwoners van de wijk van de Kortrijkse poort, genoemd Sint-Pieters-Aaigem, en die van de Heuvelpoort, genoemd Sint-Pieters-Buiten, wijken die heden ten dage het deel buiten de muren vormen van de 0.-L.Vrouwparochie te Gent, verzoeken er Uwe Majesteit om hun gebied op te richten als parochie onder de benaming van Sint-Pieters-Buiten. Reeds in de 15de eeuw, Majesteit, hadden wij een kapel, en een priester vierde er de goddelijke diensten en kwam er godsdienstonderricht geven. Vermits dit onvoldoende bleek, vroegen onze voorouders in 1687 aan de prelaat van SintPieters in zijn hoedanigheid van tiendeheffer een proosdij op te richten en te voorzien in het onderrhoud van een priester; inziende dat hun smeekbeden onbeantwoord bleven, richtten zij zich tot de Raad van Vlaanderen. Een vicaris werd hen toegewezen, maar zij dienden te wachten tot 1784 eer een proosdij zou opgericht worden toen de regering op last van het bisdom van Gent de tiendeheffer verplichtte zijn plicht te doen. Dit werd slechts uitgevoerd in 1790 en de inval der Fransen heeft alles verhinderd. En sedert die datum zijn wij 89
verwaarloosd gebleven, zonder subkursaal, zonder kerk, zonder priester. Sedert de onafhankelijkheid van België hebben wij onze inspanningen verdubbeld, maar de onmogelijkheid de nodige fondsen bijeen te krijgen voor de bouw van een kerk, heeft ons opnieuw doen mislukken. Eindelijk, Majesteit, hebben wij opnieuw hoop onder Uw gezag dat steunt op vrede en gerechtigheid. Een grote weldoener van deze twee wijken heeft ons, zonder kosten van onzentwege, een kerk gebouwd, en heeft er zich toe geengageerd deze kerk aan de Kerkfabriek te schenken waarvan wij, Majesteit, de oprichting vragen." De petitie bleek echter een maat voor niets. Het zou nog tot 14 mei 1874 duren vooraleer de oprichting, bij Koninklijk Besluit, een feit werd. De canonische oprichting door Mgr. Henricus Franciscus Bracq volgde op 23 mei: "Inziende de altijd aangroeyende bevolking der parochie van Onze Lieve Vrouw op St. Pieters, Beogende de meerdereeere God's en het geestelijk welzijn Onzer diocesanen, Gebruik makende van Onze Bisschoppelijke macht volgens de voorschriften van het H. Concilie van Trente, Hebben wij goedgevonden gezegde parochie in twee deelen te spleiten. Wij stellen dan vast: 1° dat de nieuwe parochie genoemd zal worden: parochie aan St. PietersBuiten. 2° dat de grenzen van de parochie van St. Pieters-buiten langs den kant der parochie van Onze Lieve Vrouw St. Pieters de volgende zullen zijn: te beginnen aan de Kortrijksche poort al de huizen die hunnen uitgang hebben op den linksen kant van den steenweg van Gent naar Kortrijk zullen ook aan de nieuwe parochie toebehooren;- van den steenweg van Gent naar Kortrijk, zal eene lijn getrokken worden die de grenzen van het fort zullen volgen, zoo nochtans dat de hoeken afgesneden worden, deze lijn zal voortloopen achter den hof van de afspanning de Vier Winden tot aan de Schelde. Wij gebieden dat de inwooners van de zoo opgerechte parochie, die op Ons verzoek door de burgerlijke oppermacht is erkend geworden, voortaan als geestelijken Vader en Herder zullen aanzien den Eerw. Heer Petrus Joannes Brys en zijne wettelijke opvolgers. In de nieuwe parochiale kerk, zullen de kinderen gedoopt worden, in hunne plichten onderwezen en tot de eerste communie aangenomen worden: daarook zullen de huwelijken volgens het H. Concilie van Trente plaats hebben: daar zullen de lijkdiensten en alle andere kerkelijke plechtigheden gedaan worden. Deze scheiding zal wettelijk beginnen den Maandag van Sinzen (sic) 25 mei 1874 na het afkondigen in beide kerken van dit besluit, afkondiging die op gezegden dag voor het Lof zal plaats hebben.
90
Gegeven te Gent, onder Ons handteeken, Onzen zegel en de teekening van Onzen Secretaris, den 25 mei 1874'. De plechtige aanstelling van Petrus Brys als pastoor vond plaats op Tweede Pinksterdag, 25 mei 1874 om vijfuur 's avonds. De nieuwe parochie bezat noch roerende noch onroerende goederen. De kerk, de gronden waarop ze gebouwd was tot zelfs de kerkmeubelen, gebeeldhouwd door de heer De Kuyper uit Antwerpen, waren eigendom van de pastoor. Toen Petrus Brys de goederen aan de kerkraad wou schenken, keurde de bevoegde overheid aanvankelijk de schenking niet goed. De oorzaak hiervan was een clausule in de schenkingsakte waarbij de pastoor aan juffrouw Marie du Bois d'Aissche een begraafplaats toestond in het koor van de kerk. Een dergelijke clausule was duidelijk in tegenspraak met de bestaande wetgeving ter zake. Na schrapping van de gewraakte passage kreeg de kerkraad dan toch de toelating de schenking te aanvaarden. Bij haar overlijden liet diezelfde juffrouw Marie du Bois d'Aissche, in 1897, naast een aantal goederen ten voordele van de kerk ook nog een geldsom na voor de aankoop van een godslamp. Op beschuldiging van spionage fusilleerden de Duitsers op 11 augustus 1916 onderpastoor De Clercq. Vanuit zijn woning in de Sint-Pietersaalststraat kon hij gemakkelijk de wapentransporten en de militaire convooien per spoor, gadeslaan. Die inlichtingen speelde hij dan door aan de geallieerden. Ondertussen was de toestand van het kerkgebouw stilaan slechter geworden en drongen herstellingen zich steeds frequenter op. Toen in juli 1930 aan het dak een reeks kostelijke herstellingen moesten uitgevoerd worden moest de kerkraad een lening afsluiten. Amper een jaar later drong het regenwater terug door het lekke dak. Bij zijn aanstelling als pastoor, op 12 augustus 1934, nam C. Claeys-Bouuaert zich voor de kerk te vergroten. De kerkraad aanvaardde zijn voorstel reeds op 7 oktober. Architect Valentin Vaerewijck, die reeds op diverse plaatsen in de stad zijn kunde bewezen had, tekende alle plannen en schetsen waaronder ook die voor de interieurversiering. Daar hij de parochie bewoonde deed hij dit volledig kosteloos. Zijn plannen werden in 1935 goedgekeurd. Het ontwerp voorzag de afbraak van een deel van de oude kerk zoals het koor, de beide sacristieĂŤn, het doksaal, het portaal, de toren met de twee trappen en de vouten van de midden- en zijbeuken. Tevens verwijderde men de ijzeren ramen van de voorgevel en de zijbeuken. Na aanbesteding werden de werken op 28 mei 1936 toegewezen aan de gebroeders Van Autryve voor een bedrag van 939.673 fr. Vijftien dagen later startten de werkzaamheden waarvoor 250 werkdagen waren voorzien. Koning Leopold 111 verleende de officiĂŤle machtiging op 23 juni 1936. Vanaf 23 mei 1937 was de kerk toegankelijk voor het publiek. Mgr. Cappieters wijdde ze en consacreerde het hoogaltaar op 4 oktober van datzelfde jaar. 91
Op 1 januari 1939 schonken de parochianen een nieuwe preekstoel, vervaardigd door Carrières Etienne uit Mazy. Na Vaticanum 11 verwijderde men hem uit de kerk. De beelden in de zijbeuken, uit 1940, zijn van de hand van Oscar Sinia, waarvoor Valentin Vaerwijck de basisschetsen tekende. Voor de geschilderde ramen, uit 1941, deed men een beroep op L.C. Crespin. Ze stellen respectievelijk voor: Langs de rechterzijde: de H. Joanna Chantal, Sint-Christophorus, Sint-Martinus, Sint-Theresia, Sint-Valentinus. Langs de linkerzijde: Sint-Paulus, Sint-Elisabeth, Sint-Andreas, Sint-Bemadette, Sint-Joris. In het rechtertransept: Sint-Albertus, Sint-Jozef, Sint-Leopoldus. In het linkertransept Sint-Joachim, Sint-Maria, Sint-Anna. In het koor zijn het de afbeeldingen van Sint-Monoratus en Sint-Carolus. Op 17 mei 1937 wijdde pastoor Claeys-Bouuaert twee nieuwe klokken. De grootste woog 1000 kg., de kleinste 330 kg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergingen ze het lot van zoveel andere klokken. Pas vanaf 1959 bood de toren onderdak aan twee nieuwe bedewekkers. Voor het orgel tekende Flor Peeters het plan en het schema. Voor het bouwen deed men een beroep op de firma Klais uit Bonn. Flor Peeters speelde het instrument in op 5 december 1937. Het beschikt over zesentwintig spelen verdeeld over twee klavieren en een voetklavier. Het telt 1560 pijpen. In de muur van de klokketoren werd een epitaaf ingemetst ter herinnering aan Petrus Brys, de eerste pastoor van Sint-Pieters-Buiten. De voorgevel van de kerk is versierd met een afbeelding van de H. Petrus. Links daarvan het wapenschild van paus Pius XI met zijn wapenspreuk "Pax Christi-In Regno Christi". Rechts: het wapenschild van Mgr. Honoré Coppieters, bisschop van Gent van 1927 tot 1947, met zijn wapenspreuk "Fide et Caritate". Vermelden we ten slotte nog dat pastoor Claeys-Bouuaert op 21 juni 1944 door de Gestapo werd aangehouden en opgesloten in de gevangenis in de Nieuwe Wandeling. Op 22 augustus 1944 kwam hij terug vrij.
BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België - Architectuur - deel 4 nc- Stad Gent, p. 289. - De Paepe Johan: 100 jaar Sint-Pieters-Buiten. 1874-1974. - Nicole Andriaensen, Dominique Van Cauwenberghe, Marc Dubois: Kerk St. Pieters-Buiten. 50jaar.
DavidMAES ('t vervolgt) 92
DE GENTSE VRIJE CURSUS GESCHIEDENIS DER GENEESKUNDE EEN BEKNOPT OVERZICHT Tobie Jonckheere ( 1878-1958) was onderwijzer, opvoedkundige, en tenslotte professor aan de Brusselse universiteit. Hij stond o.a. onder invloed van de medicus Jean Dernoor en diens opvoeding van het gehandicapte kind; samen hebben ze de "Ecole de pédagogie" opgericht. Tobie's zoon Frans (ook wel Franz gespeld; 1903-1956) werd geneesheer (en chirurg), maar interesseerde zich vooral sterk voor wat er aan geneeskunde reeds in het oude Egypte bleek te hebben bestaan. Zijn (franstalige) publicaties over wat men dus medische egyptologie kan noemen, en waarin hij ook de sociale aspecten niet uit de weg ging, verschenen in zowel binnen- als buitenlandse tijdschriften, bundels en congres-verslagen; het ging om merkwaardige en originele bijdragen. Veel te vroeg overleed Franz in 1956 (twee jaar vóór zijn vader) op slechts twee-envijftigjarige leeftijd. In herinnering aan zijn zoon richtte Tobietoen de Franz Jonckheere-stichting op, die aan de Gentse universiteit een vrije leergang in de Geschiedenis der Geneeskunde zou mogelijk maken. Albert Van de Velde ( 1871-1956), professor aan de Gentse Faculteit Geneeskunde, groep Farmacie, heeft zeer veel, o.a. ook over wetenschaps-historische onderwerpen gepubliceerd. Hij lag mede aan de basis van het Gentse Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen (gesticht in 1948). Zijn zoon Jean (1897-1961) die sinds 1925 voor het onderwijs der fysiologie aan de Faculteit Geneeskunde instond , werd in 1957 ook met hogergenoemde vrije cursus Jonckheere belast. In zijn Dienst aan de Apotheekstraat belichtte Prof J. Van de Velde de geschiedenis der Geneeskunde vooral aan de hand van het vrij uitgebreide beeldmateriaal waarover hij beschikte. Tijdens ziekte werd hij door Alexander-Karel Evrard 0 ( 1923) vervangen (die o.a. in 1954 een Geschiedenis der psychiatrie voor de Wereldbibliotheek had geschreven). Prof. J. Van de Velde. 93
Leon Elaut (1897 - 1978), professor in anatomie en ook als eerte in urologie, werd, o.a. wegens zijn rol in de "Orde der Geneesheren", na de Tweede Wereldoorlog van de universiteit verwijderd. Op grond van nieuwe studie en promotie echter, in de geschiedenis der geneeskunde ditmaal , kon hij er als lector terugkeren. (Toen nl. Van de Vel de in 1961 was overleden , verzocht Elaut Evrard uitdrukkelijk, zijn kandidatuur niet te stellen.) Elaut, die trouwens reeds het standaardwerk "Het medisch denken in de Oudheid, de Middeleeuwen en de Renaissance" in 1952 had laten verschijnen, heeft de vrije cursus jarenlang op een schitterende wijze gedoceerd. Hij had zich, ook tot in het buitenland, tot een Leon Elaut. oGentbrugge 26-12-1897 . tGent autoriteit op dit nieuw gebied, opge2-4-1 978. Foto: W. De Mulder 1972. werkt; meerdere boeken en talloze tijdschriftartikels staan op zijn naam. Toen hij zeventig jaar werd, liet hij de Jonckheere-leergang aan Evrard over; de cursus werd in eenzelfde omvang (vijftien voordrachten per academisch jaar) en in hetzelfde auditorium der Pasteurlaan, voortgezet. Toen laatstgenoemde tenslotte door leeropdrachten aan vier faculteiten was overbelast, zag hij zich genoodzaakt de vrije cursus over te laten aan Dr. Farm. Leo Vandewiele (0 191 0), die er dan ook enkele jaren voor heeft gezorgd. (Vandewiele is o.a. de auteur van het standaardwerk "Geschiedenis van de Farmacie in BelgiĂŤ). Nadien nam Prof. AndrĂŠ De Schaepdryver (0 1926) er de verantwoordelijkheid voor over, in lokalen van het U.Z. voortaan, en nu heeft tenslotte Prof. Robert Rubens (0 1943) er de zaak in (goede) handen. Niet alleen in herinnering aan Franz Jonckheere, maar ook en vooral omdat het een leerzaam en nuttig onderricht betreft, dient deze vrije cursus behouden (en liefst zelfs uitgebreid) te worden, want: "In het heden ligt 't verleden, in het nu wat worden zal." Alexander-Karel EVRARD
94
BRONNEN - Liber memaralis R.U.G. 1913-1960. Faculteit der Geneeskunde, Gent 1960. - Archief der Gentse Universiteit. - Nele Boekaert: "Leon Elaut, een bevoorrecht getuige van zijn tijd", Antwerpen 1997. - Kon. Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1997 "De wetenschapshistoricus".
OPLOSSING PUZZEL 1998 Luidklinkend geven wij hierna de oplossing van de puzzel 1998. Als daar geen muziek in zit. Het moet niet altijd een eerste viool zijn, het orgel mag ook eens aan bod komen. We vroegen naar de volgende toetsenmakers: 1) Boudewijn Van Dickele; L. Daenens, IV De Meubelkunst, in: Gent 1000 jaar kunst en cultuur, III, 1975, p. 467-8, nr. 819. 2) Pieter Vander Haeghen; A. Deschrevel, Het orgelbouwersgeslacht Vander Haeghen, in: De Praestant, 1959, p. 9-10, 32-33,61. 3) Jacob Van den Eeckhoute de Oude; M.A. Vente, het geslacht Van den Eeckhoute, in: De Schalmei, III, 1946, blz. 2-5. . 4) Emest Brengier; F. Van Der Mueren, E. Brengier, in: Perspectief van de Vlaamse muziek sedert Benoit, 1961. 5) Louis de la Haye of Delhaye; G. Potvlieghe, Les grandes families: De La Haye en Van Peteghem, in: F. Peeters-M.A. Vente, De orgelkunst in de Nederlanden van de 16de tot de 18de eeuw, Antwerpen 1971, p. 267-269. 6) Jean Le Royer; G. Potvlieghe, Bijdrage... betreffende de Brusselse orgelmakers ... , in: Eigen Schoon en de Brabandere, 1963, p. 323-325; F. Verstraeten, De Gentse Sint-Jacobsparochie, dl. II, zestiende en zeventiende eeuw*, Gent 1978, p. 342. 7) Louis Lovaert; G. Potvlieghe, De familie Lovaert, orgel- en beiaardbouwers, in: Het Land van Nevele (Speciale editie), Idem, Nieuwe gegevens over het werk van de orgelmakers Lovaert, in: Ibidem, IV, 1972, 209-227. 8) Jan Langhedul; M. Vente, Het geslacht Langhedul, in: De Schalmei, IV, 1946, blz. 2-7, 14; P. Hardouin, La composition des orgues que pouvaient toucher les musiciens parisiens aux alentours de 1600, in: La Musique Instrumentale de Ia Renaissance (maart-aprill954), p. 259-268. 9) IPEM; Documenta Musicae Novae I-IV, 1968; Interface-Joumal of New Music Research, 1972. 95
10) Charles B1ancart: B. De Keyzer, in: De Schalmei, 1947, p. 27: PeetersVente, o.c., p. 73, 84. 11) Jacob Buus; G. Van Laeken, Jacob Buus, 1960. Het beroemde Gentse orgelbouwersgeslacht, gevormd met de gevraagde letters, was natuurlijk de familie VAN PETEGHEM. Dit was een puzzel waar veel muziek in zat. We gaan nu een toontje lager zingen om op het einde van dit jaar opnieuw de klokken te doen luiden, die de puzzel van dit jaar aankondigt. De luidruchtige QUIZMASTER
Was het een gemakkelijke puzzel? Neen, niet bepaald, maar toch wel oplosbaar. Bewijs: de 5 volledig correcte antwoorden op de 8 die wij ontvingen. De laureaten in orde van aankomst: de heer Hubert Mestrum, mevrouw Eisa Wauters-D'haen (en C 0 ), de heren Leon Elderweirt, Jos Tavernier en Marcel Van der Straeten. De heer Piet Cassiman struikelde over één vraag en 2 (vergeefbare) misstappen werden begaan door de heren Erik De Keyser en Arthor De Decker. Enkele bemerkingen van deelnemers: Primus Mestrum heeft zijn eigen bibliotheek niet moeten verlaten om de juiste antwoorden te vinden. Mevrouw Wauters-D'haen heeft gezellig rondgewandeld in een muzikale sfeer en vond het een knappe quiz rond een boeiend en interessant onderwerp. De heer Elderweirt vond het een kolfje naar zijn hand. Wie zou dat niet vinden als ge al 56 jaar op de orgelbank zit? De heer Tavemier vond het een fijne quiz die vatbaar is voor welluidende herhaling. De heer Van der Straeten vond dat hij weer een moeilijke taak opgelegd kreeg, maar werd gelukkig geholpen door het feit dat hij onmiddellijk doorhad wat de familienaam was van het belangrijk Vlaams orgelgeslacht De heer Cassiman vond het dit jaar iets te moeilijk voor "niet-specialisten", maar slaagde er toch in slechts één foutje te maken, nl. op vraag 6 had hij Nicolas Langlez ingevuld. Hij had wel de hulp ingeroepen van een "muzikant". De heer De Keyser had zich al verzoend met de gedachte dat zijn oplossing verkeerd was. Toch nog altijd 9 goed op de 11. Wanneer de heer De Deckerniet bezig is met het bestrijden van een Belfortparking steekt hij al zijn energie in het ijveren voor een volksraadpleging over een beter openbaar vervoer. Een geldig excuus dus voor zijn 2 foutjes.
96
HET WOORD EN HET GERECHT "LUTSEPOEPE" In een vorig nummer van dit tijdschrift heeft E. Levis aan de term "lutsepoepe" enige regels gewijd en gepoogd dit wel wat wulps klinkend woord te verklaren en het gerecht te beschrijven dat er te Gent in de eerste Wereldoorlog mee werd aangeduid I. Volgens hem zou het woord aldaar zijn ontstaan te danken gehad hebben aan de in W.O. I heersende voedselschaarste. In die oorlogsjaren met hun dikwijls weinig smakelijk Amerikaans spek, was het - steeds volgens Levis - te Gent gebruikelijk om de weinige boter die men kon bemachtigen te mengen met meel: "ze mengden die met een mengsel van water en bloem". Na het koken veranderden boter en bloem "in een wiebelwaggelend smeersel, een soort dikke boterpudding of lutsepoepe". Dit was echter niet de enig mogelijke manier om "lutsepoepe" te bereiden. Onder dezelfde W.O. I werd het woord gehoord te Overmere en Kalken. Daar kreeg de toen bekende, maar nu geheel vergeten Eeklose volkskundige Julius De Hulsters 2 een schotel voorgezet "tot aan den boord opgevuld met half doorschijnende wit-geelachtige gelei" waarin hij "dwars door het reeds stijfgeworden vocht een zestal in twee gekapte varkenspootjes [zag] blinken". Toen de huismoeder bij wie hij aan tafel zat daar een grote lepel in stak, "leek ons dat het vocht levend werd daar het aan 't lodderen, zwenken en wigge-waggelen ging". Dit was nu "lutsepoepe", zo vertelde hem de vrouw. De Hulsters probeert de zonderlinge samenstelling ook te verklaren. Bij futsen denkt hij aan klutsen, trillen, enz. en bij poep onvermijdelijk aan het aantrekkelijk waggelend kontje van jong vrouwelijk schoon, maar hij meent toch dat het tweede deel van de samenstelling zijn echte verklaring vindt in dunne stoelgang "ver. ¡ kregen door een soort vettig eten". Naar aanleiding van De Hulsters' bijdrage verscheen in hetzelfde tijdschrift een aanvulling3. Hier wordt er door een Gentse slagerszoon op gewezen dat ca. 1865-1870 in zijn stad de zorgzame huisvrouwen in de penshuizekes een halve ronds- en een halve varkenskop gingen kopen. Wanneer ze dit vlees van "benêen staake", d.i. uit de huisjes waarin alleen slachtafval werd verkocht, met water kookten, "hadden [ze] drie tot vier dagen goede soep die lutste van vettigheid en dik als een gelei of een poepke was". Het gekookte vlees werd eruit gehaald om er "hoofdvleesch of hoofd vlakke" van te maken. Zoals men ziet wordt voor poepe hier alleen de betekenis van jong achterwerk weerhouden. Geheel ten onrechte, naar het mij toeschijnt. In alle geval blijkt uit het voorgaande dat reeds op het einde van de negentiende eeuw met "lutsepoepe" te Gent een lillende, gelei-achtige soep uit afgekookte koppen of poten van dieren werd aangeduid. Wat Levis onder dit gerecht verstaat vindt hierbij geen steun. 97
Naar mijn mening is "lutsepoepe" een soortnaam voor allerlei bereidingen op basis van gekookt slachtafval die alle als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat ze een "lutsende" gelei-achtige brij vormen. Lutsen is immers een algemeen bekend Nederlands werkwoord (WND dat wiebelen, waggelen of schudden betekent en bv. ook voorkomt in "lutsetanden" of klappertanden zoals bij koorts. Het tweede deel poep betekent een dikke, weke massa4 en is nu algemeen bekend in de samenstelling hondepoep; De samenstelling lutsepoep( e) echter zoekt men tevergeefs in de gangbare woordenboeken of idioticons. Wellicht was het alleen tijdelijk en (of) plaatselijk in gebruik.
NOTEN l. E. Levis, "'t Gentsch spant de kruune. Kust nu mijn kloefen", G.T. 27 (1998), 254-258 (p. 256). 2. J. De Hulsters, "Gewesttaal en Volkskunde", Het Morgenrood 7 (1925-1926), 328-329. 3. Oskar Verburgt, "Aanvulling", Het Morgenrood 7 ( 1925-1926), 329-330. 4. WNT, s.v. poep (IV).
W.L. BRAEKMAN
EEN LELUK WUF IN DE VELDSTRAAT EEN ALLERLIEFST SPEKKEMEISKE IN DE ZONNESTRAAT EEN TWUFELACHTIGE "VLAAMSCHE MAAGD" OP DE KOUTER... EN EEN 19de EEUWSE STUDENT In de 19deeeuw en nog een flink stuk in onze (voorlopig nog) eigen 2Qste eeuw, gaf iedere grote studentenvereniging, die over de nodige middelen beschikte, een almanak uit. In die tijd waren die in Gent allen in het Frans gesteld, op ĂŠĂŠn enkele belangrijke uitzondering na : deze van het Taalminnend Studentengenootschap onder de Kenspreuk "Het Zal Wel Gaan". Die vereniging, die in 1852 van start ging, begon al na enkelejaren met de uitgave van zo'n almanak. Ze kon daarvoor rekenen op een belangrijke steun vanuit Nederland. Dat werd in het orangistische Gent van die dagen graag aanvaard. De inhoud van de almanakken was extreem flamingantisch, extreem antiklerikaal en ... extreem vrouw-vriendelijk. Of hoe moeten we dat noemen ? De term
98
is hier een anachronisme, natuurlijk. Het antieke genre liefdesgedicht was er opvallend goed in vertegenwoordigd, al dienen we onder "goed" eerder volume dan inhoud te verstaan. De collectie jonge heren die de Universiteit toen bevolkte, leek geen last te hebben van abstinentieverschijnselen op dat gebied. Of zouden we moeten aannemen dat die overvloedige gedichtenstroom ontstond door de volstrekte afwezigheid van vrouwelijke studenten ? Het flamingantische en anticlericale aspect van de jonge Vlaamse beweging aan de Gentse Universiteit kreeg altijd al veel aandacht, maar dat was niet het enige wat er toen leefde onder de studenten. Het loont de moeite dat eens nader te bekijken en een en ander te situeren. Dit doen we aan de hand van de de vijftiende (1871) en de zeventiende jaargang (1873) van hun almanak. Het studentenleven werd er immers in getypeerd met de bijbelse spreuk van Salomo (IX, 18) : "Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe, laat ons vrolijk maken in grote liefde". Eén van de medewerkers aan die almanak, die zich bediende van de pseudoniemen A.M.L.R. van Arken Terlaenen, Alfred Terlaenen en Fredsje van de Veldstroàte, was bijzonder productief. Dat kon ook niet anders : hij was immers "wandelend schrijver" van het genootschap "De Wandelende Joden". Van hem hier een tekstfragment, een gedicht en enkele versgedeelten.
* * * HetOpstaan Het is zeven ure des morgens, eens kouden nevelachtigen November-morgens. In eene schoone kamer van een huis in de Veldstraat ligt Alfred op zijn bed uitgestrekt en slaapt als een blok, of om dichterlijker te spreken, geniet den gemsten slaap der jeugd en der onschuld. Daarbuiten huilt de wind en klettert de regen tegen de steenen in de eenzame nog in de nacht gedompelde straten. Opeens wordt de stilte die in Alfred's slaapkamer heerscht, onaangenaam verstoord door het rinkelend geluid van een dier foltertuigen welke men goedgevonden heeft "wekkers" te noemen, doch waaraan de naam van studententergers veel beter zou passen. Alfred opent één oog, dan het andere, sluit ze weder dicht, opent ze op nieuw, rekt zich geeuwend uit en laat een onverstaanbaar geknor hooren dat nog weinig opstaan-lust verraadt. "Naar den duivel !"mompelt hij halluid bij zich zelven, "reeds zeven ! is dat eene manier, de menschen op dit onbetamelijk uur te doen opstaan ? Die leeraars ! omdat die ouden zelve niet kunnen slapen, gelooven zij zeker dat jongelui daartoe geen' lust hebben. Aaach ! ik heb .zoo'n vaak !" En daarop legt hij zich op zijne andere zijde en is weldra weêr vast ingeslui-
99
merd. Gedurende eenige minuten wordt de stilte alleen door de regelmatig ademhaling van den slaper onderbroken. Hoor ! daar klopt iemand op de deur. "Meniere !" krijgsebt eene piepende stem in den mooisten Gentsehen tongval, "Meniere !" Alfred wordt wakker met een' vloek. "Eh wel ! wat is er ?" vraagt hij knorrig. "Meniere ! 't es alver achte, Meniere !" "Verdeke ! 't Is iets moois !" roept nu Alfred en springt overeind : "'t is wel, jufvrouw, laat mijn' koffie klaar zetten, 'k zal dadelijk klinken." De jonge student springt eerst uit zijn bed en dan in zijne broek. "Brr!" spreekt hij bibberend, terwijl hij haastig zijne kousen aantrekt, "een aangenaam leventje op mijn woord ; 't is waarlijk pleizierig op dit ongehoord uur, in 't putje van de winter, uit het bed getrokken te worden ! maar enfin ! van de nood een deugd gemaakt !" Zonder verdere alleenspraak trekt Alfred zijne kleederen gauw aan en begeeft zich zonder een oogenblik langer te toeven naar zijn salon, waar reeds een heerlijk vuur is aangestoken. "Een beetje vuur doet geen kwaad" , denkt Alfred en hij stelt zich met de rug naar den kachel in de houding van iemand die zijne beenen wil laten braden. Tevens krijgt hij de schel en schudt ze op ergerlijke wijze : het geheele huis dreunt er van en het snijdend geluid weĂŞrgalmt door den hoekigen trap en de holle portalen. Een oogenblik later treedt eene reeds bejaarde jufvrouw het salon binnen met een schenkblad, waarop het koffiegereedschap en een paar fransche broodjes in orde staan. "Bonzour, Meniere", zegt de oude dame, terwijl zij het blad op het tafeltje nederzet, "edde gij wel gesloapen ?"
* * * Onze student blijkt allesbehalve tevreden te zijn met dit onthaal, dat toch geen enkele van zijn hedendaagse soortgenoten zich ook maar zou durven dromen. Er onspint zich nog een felle discussie omtrent de kwaliteit van de koffie .... en, zo vervolgt de tekst : .... de student mompelt bij zich zeiven : "Dat leelijk wijf, ! Ik vraag het, is dat hiereene woning van een' jongen student waar men niets anders dan snapachtige oude vrouwen ontmoet. Als ik denk aan mijn appartement in de Zonnestraat, met die lieve meid aan den toog beneden, daar was het prettig ! En die gekke oom van me moest mij eens juist komen 100
verrassen als de bevallige winkeldochter mij een vlammetje in mijne kamer bracht, een bloot toeval, waarachtig ! En die oude heeft mij gedwongen te verhuizen ! "
*
* * Aan die bevallige winkeldochter of een van haar collegas, was dan het volgende gedicht gewijd. Misschien is het geen toeval dat dit enige nu nog sprankelend levensechte werkstuk uit de hele bundel in het Gents geschreven was. 'An 'en alderliefst spekkemeiske,
die te Gent sjuust rechtover mijn' koàmers weunt. 'E Liedsein de Gentsche Volkstoale
Oàs ik e zie, mee jeû blijwe uugen Noàr mij gekierd, zuu duuvelsch snel In eû grijs klied mee groene linten, Dan joàg' mijn 'erte altijd zuu fel Oàs ik e zie. Oàs ik e zie beminlijk lachen Wijl 'k e 'en totse uit 't vijster zend, Dan goà' mijn gloed alles te boven Gien schuunder meiske es er in Gent Oàs ik e zie Oàs ik e zie in eûwen wijnkel, Dan kwam ik toch zuu geern' bij je Om e te zeggen da' 'k e minne, Moàr doàr is weere eû voàder, ne Dat ik e zie Oas ik e zie, zoe 'kwoàrlijk wijnschen Ghiel eû gezin noàr Verapal ; Bij God ! 'k en kan 'et niernier 'ijwen Mee jeûwen viezen 'ier papa, Oàs 'k e zie
101
Oas ik e zie, begint te koken 'et Jeugdig bloed in mijne bust: 'k Mocht e jomhelzen, troetlen, kussen Oas 'k moar kost- noär 'ertelust, Oas 'k e zie; Oas ik e zie, durf ik 'oast 'open Da' mijne liefdeeniet verveelt: Vind ik e niet gedurig bleuzen Terbinst eû voetsje op den vloer speelt, Oas 'k e zie? Oas ik e zie, dan moek ik vroagen Of 't zuu jés gelijk ik dacht ; Kan ik eû vijster moär beklimmen, 'k Zal 'et nog weten van de nachtOas 'k e zie? ? ? Fredsje van de Veldstroate
*
* * Daarmee was onze dichter nog niet aan het einde van zijn Latijn. Dezelfde Alfred, die tussen 1868 en 1873 de almanakken voorzag van een groot aantal, in onze ogen, ongelooflijk bombastische flamingantische gedichten, publiceerde in 1873 daarin een ambigue geloofsbelijdenis onder de titel "De ontmoeting op den Kouter". Dit rijmelend en rammelend gedicht was echt geen meesterwerk, maar de inhoud loont de moeite. Enkele fragmenten mogen dit duidelijk maken : 't Was 's avonds laat, na een' benauwden zomerdag; Ik twijfel of men ooit zoo'n schoonen avond zag : De lucht was zoel en puur en overheerlijk 't weêr ; Ik liep met luie schreeên den Kouter op en neêr Toen plots op 't plein een' wonderschoone meid verscheen : Zij was zoo lief, zoo rank gebouwd, zij keek zo fier, Daar heerschte in al heur doen zoo'n smaak, zoo'n lossen zwier Ik had voor haar geknield, als 't waar voor een' godin Maar er was iets mis met die wonderschoone meid :
102
Het bister om haar oog, 't blanketsel op haar' wang, 't Onzedige toilet, de schaamtelooze gang, 'T verried - en al te klaar - dat deze lieve meid Niets was dan een cocott' voor aller dienst bereid en, het moet wel heel warm geweest zijn, daarin nu zag Alfred de "Maagd van Vlaandren", zij het niet zonder moeite : Maar 'k had de Vlaamsche Maagd2 mij anders voorgesteld. Waarop de maagd : -"0 ja mijn vriend ! Ik weet wat men van mij vertelt: de stormhoed op het hoofd, het slagzwaard in de hand, Wijl de andrevast en trouw 's lands wapenschild omspant En onze zwarte Leeuw, die brult aan haren voet, Zijn' manen schudt en dreigt het bevend fransch gebroed En nog enkele tientallen versregels in dezelfde trant. Maar de beschrijving van de Vlaamse roem eindigt in mineur : Maar nu ! wat blijft er over van dit heldenras ? Is 't wel hun nageslacht, dat kruipt hier op hunne asch Is 't wel hun Vlaandren nog, dat arme kwijnend land, Door Basterd, Waal en Paap gedompeld in de schand ? En, je had het wel kunnen denken, ook de Maagd is gevallen : In al dat slijk zoo zuiver blijven als voorheen ! Ach neen ! Ik ook ik ben een schepsel zonder eer Een zwakke speelpop in de hand van mijnen heer ! En ze geeft de student de volgende slotregels na : Welaan, mijn jongen, volg mij na : drink ouden wijn ; Bemin - en doe u deugd aan menig maagdelijn; Rook slechts havannah's eerste klas; geloof geen mensch; Betracht vermaak alleen, dit zij uw ĂŠĂŠnge wensch ; Ontlast u gauw van droom- en dweepzucht, van gevoel ; Vergeet het Vaderland, den Plicht en heel den boel, En leef zoo zalig als een God !. ...- Maar, 't is zoo warm ! Indien wij ergens een glas punch ? .... geefmij uw' arm!
*
* * 103
Er rest ons nog een puntje van belang : de auteur van deze teksten. Dat was Alfons M.N. Prayon (Gent 1848- Twickenham, U .K. 1916), een nu vrijwel vergeten Gentenaar uit een illustere familie3. Na zijn studies in de Rechten koos deze fabrikantenzoon eieren voor zijn geld. Hij liet het "Spekkemeiske" en de cocotte voor wat ze waren, huwde barones Helena van Zuylen van Nyevelt de Gaesebeke en liet zich Prayon - van Zuylen noemen. Hij werd in literaire en politieke kringen vooral bekend en zelfs min of meer berucht als scherp polemist4 Tijdens zijn hele carrière vergat Prayon- van Zuylen " ... het Vaderland, de Plicht en heel den boel" trouwens allerminst, zoals blijkt uit zijn levensverbaalS. Het was een wat curieuze figuur, misschien niet echt typisch voor zijn stand in die tijd en ook niet helemaal Gents6. Hoe het ook zij, de voornaamste reden waarom Prayon hier aan het woord gelaten werd eerder dan zijn collegas, die gelijkaardige onderwerpen aansneden, ligt in het feit dat hij schrijftalent bezat en soms persoonlijke gevoelens liet doorklinken in zijn werk. Luc DEVRIESE
NOTEN 1. Met Verapa werd het Zuid-Amerikaanse Vera Paz bedoeld, waarnaar toen een aantal Gentenaars uitweken. 2. "De "Vlaamsche Maagd" is een ons totaal onbekend personage. De Maagd van Gent, daarentegen, stevig geworteld in haar tuintje, bestond en bestaat al sinds eeuwen. Wellicht spookte deze dame rond in Alfreds oververhitte romantische verbeelding. 3. Zijn grootmoeder langs moeders zijde, Sophie Bauwens, zus van Lieven, was uitgehuwelijkt geworden aan Bernard De Pauw. Zijn vader, de in Duitsland uit een Luikse familie geboren Alphonse Prayon (senior) nam een in 1804 gestichte kaardenfabriek in de Lange Violettestraat over van zijn schoonvader Napoleon De Pauw, toen deze laatste tot hoogleraar in de Rechten benoemd werd. Hij werd gemeenteraadslid te Gent en consul van Pruisen, later van Duitsland (Devolder, K. :Gij die door het Volk gekozen zijt..., Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1994, deel20, p. 383-384). Het bedrijf Prayon- de Pauw in de Lange Violettestraat bleef heellang bestaan. De Stedelijke Hotelschool is er heden in gevestigd (Deseyn, G. ,Tijdschrift voor Industriële Cultuur, Gent, 1995,jg. 13 nr. 4, deel52, p. 31). 4. Rutten, M, Weisgerber, J.: Van "Arm Vlaanderen" tot" De Voorstad Groeit". De opbloei van de Vlaamse Literatuur van Teirlinck-Stijns tot L. P. Boon, Antwerpen, 1988, p. 16, 39, 41, 43, 44, 50, 71, 180; Coppens, E.C.: Paul Fredericq, Gent, 1990, p. 133. 5. Baert, G.: Prayon (van Zuylen) Alphonsus Maria Napoleon, advocaat, journalist en Vlaams strijder. In: Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, 1977, deel 7, p. 756-772. 6. Alleen al het feit dat hij tot de hogere burgerij behoorde, overvloedig in het Nederlands publiceerde en een voorliefde had voor omstreden flamingantische standpunten, was atypisch. Prayon- van Zuylen was ook meer internationaal georiënteerd dan zijn medeburgers, kende goed Engels (geen evidentie in die tijd), en verzeilde een tijdlang in pan-germanistisch vaarwater. Hij verbleef vanaf de tachtiger jaren meer en meer te Brussel en in 1905 vestigde hij zich te Londen, waar hij onder andere hardnekkig Leopold 11 verdedigde tegen de Engelse aanvallen op diens Congolees beleid.
104
GENTSE MEMORIEDAGEN: 17 APRIL 17 Apri11701 Dood te Leuven van Primus Steyaert. Zie ook 16 April1647. 17 April1763 Pierre Joseph Le Blan geeft een eigenaardig concert in de St-Sebastiaansschouwburg: "een konstige beyaert van glazen metgrooteen kleyne klokskes en verscheyde registers die van malkander konnen gescheyden worden." Le Blan werd geboren in Zinnik in 1711. In 1745 werd hij hier stadsbeiaardier en horlogemaker benoemd. Deze componist schreef een "Livre de Clavecin". In 1757 werd hij directeur van de schouwburg. Hij stierf in 1765. 17 April 1764 Geboorte te Gent van Charles Van Hulthem. Deze veelzijdige figuur: politicus, kunstminnaar, botanicus, organisator, mecenas en vooral bibliofiel is een van de meest aantrekkelijke Gentse persoonlijkheden aan wie onze stad enorm veel te danken heeft. Hij was de jongste uit een patriciĂŤrsgezin met 9 kinderen. (De Van Hultberns werden in de adelstand verheven door Filips IV in 1659). Zijn vader sterft als hij 5 jaar oud is, zijn moeder zal verder voor zijn opvoeding zorgen. Hij is 9 jaar wanneer hij zijn eerste boek koopt: "Inleydinge tot de algeroeene Teykenkonst". Hij is nogjong wanneer hij reeds gaat studeren in het atelier van Pierre-N orbert Van Reysschoot. Enkele referentiepunten uit de chronologie van zijn levensloop: 1775: Begint zijn humaniteiten in het College der Augustijnen. 1781: Op het ogenblik dat hij naar de Rhetorica zou overgaan, verplaatst zijn moeder hem naar het Theresiaans College waarvan het programma bestreden wordt door de kerk. 1782: Hij gaat naar Rijsel om er handel te leren. Hij blijft er 15 maanden. 1785: Hij bezoekt Holland en begint zijn studies aan de Universiteit van Leuven. Hij volgt er cursussen van Recht, Natuur- en Scheikunde. 1788: Behaalt zijn diploma van "Bachelier en Droit". In Gent begint hij zijn bibliotheek aan te leggen. 1789: Wordt gemeenteraadslid. Gedurende de Brabantse Omwenteling is hij een overtuigde Vonckist. 1791 : Hij wordt belast met het complimenteren van Marie-Christine en Albert von Saksen-Tesschen. 105
Hij gaat naar Reims waar hij zijn licentie behaalt in "beyde de Rechten". 1792: Wordt Directeur benoemd van de Academie. Hij organiseert de eerste tentoonstelling van werken van nog levende schilders. 1793: Benoemd tot Schepen van de Keure. 1794: Wordt als dusdanig door de Fransen aangehouden, samen met 49 andere notabelen, en naar Amiens gestuurd (omdat de Stad een oorlogsschade weigerde te betalen). Na enkele maanden geïnterneerd te zijn wordt hij naar Parijs gestuurd. 1796: Sticht de Openbare bibliotheken en dàt wat later het Museum voor Schone Kunsten zou worden. 1797: Wordt verkozen tot "Député du Département de l'Escaut au Conseil des Cinq-Cents" te Parijs. Het is op zijn aandringen dat er een plantentuin ingericht wordt in de hovingen van de gewezen Baudeloo-abdij. Hij sticht de bibliotheek van de "Ecole Centrale" met als grondslag de verbeurdverklaard boeken van de afgeschafte instellingen van het Oud Regime. Ze zou later uitgroeien tot de Universiteitsbibliotheek. 1800: Hij komt terug naar Gent. Hij herneemt zijn plaats als bibliothecaris van de "Ecole Centrale". Hij reorganiseert de bibliotheek en stelt ze open voor het publiek. 1802: Hij wordt lid van het "Tribunat" en blijft dit tot aan zijn afschaffing in 1807. 1803: Hij ontvangt van Napoleon de ster van de "Légion d'Honneur". 1809: Hij wordt benoemd tot Rector van de Academie en School voor Recht te Brussel. Hij neemt deze functies waar tot in 1813. 1810: Hij vestigt zich te Brussel op de hoek van de Rue Royale en de Rue de la Montagne du Pare. 1811: Hij wordt benoemd tot Conservator van de Bibliotheek van de Stad Brussel. 1815: Hij is een enthousiaste voorstander van de unie met Holland. Hij is lid van verschillende geleerde Hollandse genootschappen. 1816: Hij wordt Voorzitter van de Koninklijke Maatschappij voor Landbouw en Plantkunde. 1821: Wordt lid van de Tweede kamer van de Staten-Generaal te Den Haag. 1823: Wordt Curator aan de Universiteit van Gent. 1830: Gedurende de Septemberdagen wordt zijn huis in Brussel bezet door de patriotten die zijn boeken en handschriften gebruiken om zich te verschansen tegen de Hollandse soldaten. Zijn boeken worden doorschoten, zijn handschriften worden gebruikt om geweerlopen te kuisen en zijn unieke collectie penningen gaat verloren. Wat er van overblijft laat hij overbrengen naar Gent waar hij terug komt wonen, deze keer in de Volderstraat. Hij had hier vroeger gewoond op de hoek van het Sluizeken en de Lange Steenstraat. Het is trouwens daar dat hij geboren werd. 106
Men heeft Van Hulthem wel eens verweten dat hij een politieke opportunist was die nogal gemakkelijjk zijn kazak draaide. Deze beschuldigingen zijn niet gerechtvaardigd, hij was iemand die getracht heeft, bij steeds veranderende politieke conjucturen, er voor zijn stad- en landgenoten het maximum uit te halen van wat er uit te halen was. Vergeten wij niet dat de man in zijn leven 11 verschillende regimes heeft meegemaakt. Probeer dan maar eens om in die omstandigheden, door de een of andere, niet beschouwd te worden als een "collaborateur". Niettegenstaande zijn politieke rol zal Van Hulthem vooral bekend blijven als DE bibliofiel. Zijn leidmotief was: "De onwetendheid bestrijden, de kennis doen toenemen". Deze ervaren bibliofielliet na zijn dood 65.000 volumes en handschriften na. Voisin zou er 2 jaar overdoen om de inventaris van zijn boeken op te stellen. Van 1820 tot 1830 gaf Van Hulthem jaarlijks 7000 Ă 8000 goudfranken uit voor het inbinden van zijn boeken. Hij had zulk een passie voor boeken dat hij, uit vrees dat ze zouden beschadigd worden, niet wilde dat er vuur gemaakt werd in zijn huis, zelfs gedurende de strengste winters niet. U zult inmiddels wel begrepen hebben dat de man vrijgezel was. Charles Van Hulthem stierf van een beroerte in zijn huis in de Volderstraat op 16 December 1832. Een grafmonument, van de hand van Philippe Parmentier, werd geplaatst in de kerk van de Augustijnen. 17 April1769 Geboorte van de schilder Pierre Van Huffel. Het cliĂŤnteel van deze portrettist bewijst dat hij zeer gewaardeerd werd. Hij schilderde o.m. het portret van de burgemeesters Pycke en Vander Haeghen, van de prefecten Faipoult en d'Houdetot, Mgr. de Broglie, Jan d'Huyvetter, John Quincy Adams. In zijn atelier in de St-Kathelijnestraat kreeg hij verschillende malen het bezoek van de Prins van Oranje. Hij stierf te Gent in 1844. 17 Apri11838 Kattenjacht in de straten van Gent. Volgens "De Gazette vanGend" werden er deze winter 3.000 katten gedood en gestroopt. Dit getal is gebaseerd op de verklaringen van vellenverkopers die verder beweren dat de huid van de katten van een betere kwaliteit is in de winter. Hun vlees wordt als lekker bestempeld. 17 April 1868 De Zusters van de Kindsheid Jesu vestigen zich in hun nieuw ooglijdersge107
sticht op de Kraan lei. Ze zouden daar maar een 4-tal jaren blijven, want in 1872 had Baron Casier-de Hemptinne het Hotel Vanden Meersche op de Nederpolder gekocht en ten gebruike aan de Zusters afgestaan die er hun ooglijdersgesticht in onderbrachten.
17 April1956 Schielijk overlijden van Professor A.J.J. Van de Velde. Hij werd geboren in Gent in 1871. Na schitterende studies aan het Atheneum, werd hij in 1893 (hij is dan 22 jaar) door de Universiteit uitgeroepen tot Dr. in de Natuurwetenschappen met de grootste onderscheiding. Van 1893 tot 1899 was hij assistent bij de leergang van Algemene Scheikunde. Onder leiding van Prof. MacLeod behaalde hij de Eerste Prijs in de interuniversitaire wedstrijd met een thesis over de kieming der zaadplanten. Na een stage aan het "Institut Pasteur de Lille" werd hij in 1900 benoemd tot Directeur van het Stedelijk Laboratorium. Hij bleef dit 32 jaar. Hij was bovendien leraar aan verschillende scholen, o.a. aan de BrouwersschooL Nadat hij er Directeur was van geworden werd ze omgezet in het "Hoger Instituut voor Gistingsbedrijven". In 1920 werd hij Professor aan de Landbouwhogeschool en in 1925 aan de Universiteit (groep Farmacie) waar hij microbiologie en scheikunde der levensmiddelen doceerde. Emeritus in 1941, maar hij werd weder in functie geroepen in 1944. Hij was een onvermoeid werker en schreef 682 bijdragen. De bekroning van zijn levenswerk was de stichting van het "Museum voor de Geschiedenis der Wetenschappen". Hij publiceerde meer dan I 00 bijdragen over dit onderwerp. Misschien een minder bekend aspect van zijn activiteiten: vanaf 1893 was hij armenbezoeker van het Bureel voor Weldadigheid. Oudere Gentenaars zullen hem misschien nog wel gezien hebben op de markten waar hij onder het bange oog van de verkopers stalen kwam nemen van boter en melk. 17 April 1963 Stichting van het "Campo Santo-BeschermcomitĂŠ" met als doel de graven aldaar te restaureren. Dit comitĂŠ werd gesticht met de medewerking van o.a. het Willemsfonds, het Vermeylenfonds, het Davidsfonds, "De Fonteyne", de "Melomanen", de "OostOudburg", Van Crombrugghe's Genootschap, het Erasmusgenootschap, de Rederijkerskamer St-Agneete en St-Barbara, de VTB. Hugo COLLUMBIEN 108
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 29 januari 1923 verscheen een artikel van Alfons Van Werveke over de
PRINSENKINDEREN Het woord kind heeft in de middeleeuwen een beteekenis gehad, die het na de XVe eeuw heeft verloren. Verschillende geschiedschrijvers van de XIXe eeuw hebben dat niet geweten en dat heeft hun parten gespeeld. De vleeschhouwers, de vischkoopers en de schippers noemden zich zelven, niet zonder fierheid, prinsenkinderen. Welk is de oorsprong van dien naam? Agust Voisin vertelt, dat destijds "niemand het recht had het vleeschhouwersambacht uit te oefenen, dan de afstammelingen in rechte lijn van de familiën Van Melle, Van Loo, Minne en Deynoodt Deze hadden dit voorrecht bekomen van een onzer grootste prinsen (Keizer Karel), die zoo zegt de volksoverlevering, het niet beneden zich had geacht zijn bloed met dat van die burgersfamiIiën te vermengen. (Is dat niet mooi gezeid?) Daarom worden de vleeschhouwers nog prinsenkinderen geheeten". Die legende heeft Julius De Geyter zijn Keizer Karel ingegeven. W. R( ogghé) geeft een andere lezing van de overlevering, die bijna woordelijk is herhaald door H. van Duyse, maar nu als de geschiedenis. "De vleeschhouwers droegen den naam van prinsenkinderen als herinnering aan een voorrecht door Keizer Karel toegestaan aan een mooie vleeschhouwster, die hem een zoon schonk, op zijn beurt vader van vier kinderen, stamvaders van de families Van Loo, Van Melle, Minne en Deynoodt. De keizer had aan zijn bastaard geen voorrecht kunnen weigeren, dat zijne afstammelingen overerfden." 't Is nogal zonderling dat Marcus van Vaernewijck ( 1518-1569), tijdgenoot van Keizer Karel, geen woord van die geschiedenis rept. Hadden onze plaatselijke geschiedschrijvers dezes werken met aandacht gelezen, zoo zouden ze er het volgende in hebben ontmoet: "... welcke neeringhen, als vleesebauwer ende vischcooper, bij gheslachten eerven, ende en zijn niet te coope; ende moeten altijts den prince ende heere ènde wet, in noode ende daartoe gheroupen zijnde, bijstaen; daerom heet men se sprincen kinderen". De vleeschhouwers en de vischkoopers waren dus alleen de dienaars van den prins en van de overheid en dat nogal om hun leven in gevaar te stellen! Het woord kind had in de middeleeuwen de beteekenis van knecht, dienaar. Zoo noemde men in 1389 de knechten, die den draagstoel van de gravin van Vlaanderen vergezelden, nu eens "de kinderen van der litiere" dan weer "knechten van der litiere", in 1509 "dienaars van der litiere". In 1414 spreekt men van de "kindren in de gasterie Sente Baefs" en die zelfde personen wor109
den in 1416 "cnapen van der gasterien van Sente Baefs" geheeten. (Gasterie = gebouw waar de gasten worden geherbergd). Het woord kind voor knecht ontmoet men in een groot getal teksten van de XIVeen van de XVe eeuw: 1412 "Item betaelt den kindren van den scepe te drinkgelde ... " (1442). "Item betaelt van eender deender veijsteren in der kinder camer boven up de Rekenkamer van den Schepenhuse ... ". De leden van de nering, die de schepen losten en laadden met de kraan nevens de Vleeschhuisbrug op de Kraanleie, heetten kraankinders. Bij deze nota over de prinsenkiinderen is het wel der moeite waard een aardige geschiedenis te vertellen. In Juli 1602 kwamen de aartshertogen Albrecht en Isabella binnen onze muren en drukten den wensch uit de stad aan boord van een schip te doorkruisen. De schepenen zochten daartoe een geschikt vaartuig en vonden er een bij de onvrije schippers. De vrije schippers eischten de eer op de boot te besturen, maar de onvrije schippers beweerden dat zij het recht hadden hun eigendom te leiden. Het geschil werd den schepenen voorgelegd, die het allen naar den zin wilden maken, en besloten, dat de vrije schippers het vaartuig zouden geleiden en de vracht betalen, zooals ze aangeboden hadden, maar dat één onvrij schipper op de boot zou aanwezig zijn om toezicht en het bewind te houden. A. VAN WERVEKE
BIBLIOGRAFIE Verleden jaar ging er in oktober-november in het gewezen klooster van de Geschoeide Karmelieten in de Vrouwebroerstraat een tentoonstelling door over 100 jaar schoolstrijd. Dit was een initiatief van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen in samenwerking met het Liberaal Archief Gent. Bij deze gelegenheid verscheen een boek van de hand van historicus Jeffrey Tyssens met als titel "Om de schone ziel van 't kind ... Het onderwijsconflict als breuklijn in de Belgische politiek." Hierin wordt een overzicht gegeven van de schoolstrijd vanaf zijn wortels op het einde van het Ancien Régime tot aan de pacificatie in 1958. Een instructiefboek van meer dan 200 bladzijden met meer dan l 00 illustraties waaronderr de reproductie van een 70-tal spotprenten. Het boek heeft een formaat van 21 x 29 cm. en kost 500 fr.Het is verkrijgbaar in de Bibliotheek van het Provinciaal Administratief Centrum aan het Zuid (2e verdieping) en bij het Liberaal Archief op het Kramersplein 23. 110
Wie het thuis bezorgd wenst schrijft 620 fr. over op de Rekening N째 0910059890-70 van de Provincie Oost-Vlaanderen - Centrale bibliotheek- Gouvernementstraat 1 te 9000 Gent. Eveneens verleden jaar verscheen het boek "Rode Daken. De Goede Werkmanswoning 75 jaar." Dit naar aanleiding van het feit dat "De Goede Werkmanswoning" gesticht werd in 1923. Het boek werd geschreven door historicus Bernard van Causenbroeck in samenwerking met het AMSAB. Het brengt een relaas van de woonomstandigheden in Gent in de 19e eeuw en heeft het verder over de realisaties van deze huis vestingsmaatschappij. Het boek heeft een formaat van 18,5 x 27,5 cm., telt 144 bladzijden en is verwrgd gedrukt. Meer dan 80 illustraties, waarvan 16 in kleur. Het boek kost 500 fr. en kan afgehaald worden in de Kikvorsstraat 113-115. (Eerst bellen op het nummer 222.72.35). Men krijgt het thuis bezorgd wanneer men 600 fr. owerschrijft op Rekening N째 877-8017311-80 van de "Goede Werkmanswoning"- Gent. In December ontvingen wij een folder "Verschijnt binnenkort!". Wij vermoeden dus dat "Het Openbaar Vervoer in de Provincie Oost-Vlaanderen" Deel I inmiddels zal verschenen zijn. Dit deel I is gewijd aan "Trams in Merelbeke" en geeft een geschiedkundig overzicht van de uitbating van de buurtspoorweglijnen. Het boek is van A4-formaat en telt 288 bladzijden, waaronder meer dan 100 met tekeningen, tabellen, foto's. Het boek kost 1.150 fr. en kan na overschrijving op Rekening 891-5340445-23 van de auteur Erik De Keukeleire, afgehaald worden in het hoofdkantoor van de VDK op het St-Michielsplein en in de bijkantoren van deze instelling in Merelbeke, Melsen, Schelderode, Bottelare en Ledeberg. Wie het thuis bezorgd wenst schrijft 1.300 fr. over. "Waar is de Tijd?" N째 13- "1350 jaar Gentenaars en hun Kunstenaars." Een dankbaar onderwerp, maar toch wel onevenwichtig behandeld: veel over schilders en beeldhouwers, zeer weinig over letterkundigen en helemaal niets over musici. Toch wel de moeite waard wegens de 45 interessante illustraties. "Waar is de Tijd?" - N째 14- "1350 jaar Gentenaars en hun armen en rijken." Tekst van Marc Boone. Dit zou kunnen geresumeerd worden als" 1000 jaar sociale geschiedenis" .Ook hier rechtvaardigen de meer dan 50 afbeeldingen de schappelijke prijs van 160 fr.Pro memorie: te bekomen in de boek- en dagbladhandeL
111
"De beurs van Judocus Vijdt. Kunstkapitaal in Gent" is de titel van een begeleidend boek bij de tentoonstelling die verleden jaar doorging in het Bijlokemuseum. Het werd uitgegeven door "Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen" in samenwerking met de Gentse stedelijke musea. Verschillende aspecten van deze tentoonstelling worden er in behandeld door Johan Decavele, Roger Marijnissen, Erik Duverger, Laurens De Keyzer. Zeer verzorgd gedrukt door Vanmelle en verlucht met een 65-tal interessante foto's. Formaat: 16 x 28 cm. - 108 bladzijden. Een schappelijke prijs van 325 fr. Wanneer men dit bedrag overschrijft op rekening N° 448-0007361-87 van O.K.V. met de vermelding "Judocus Vijdt" krijgt men het boek thuis bezorgd.
H.C.
VRAAG EN ANTWOORD De heer A.K. Evrard vraagt: "Weet iemand het familieverband tussen het Gents echtpaar beeldhouwer Pieter DE VIGNE (1812-1877)-Malvina QUYO (1819-1896) en de kunstschilder DANIËL QUYO die in 1903 in de Kerkstraat Gentbrugge en in 1917 in de Van Lokerenstraat Ledeberg woonde, en in 1921 in de zaal Taets (Zonnestraat) vooral landschappen uit de Zwalmstreek tentoonstelde. Zijn vrouw hield blijkbaar een linnenwinkel ("witgoed"). Van die schilder lijkt er weinig terug te vinden. De heer W.L. Braekman vraagt: Wie was de Gentenaar die onder het pseudoniem BERT AVEReen boek schreef over de werklozen die, zoals hij, in WO I verplicht werden voor de Duitsers te werken? Na WO I (wellicht in 1922) verscheen bij Hippoliet Janssens te Ledeberg een boek (208 p.) getiteld: 22 Maanden in Duitsche Slavernij of het Leven der Opgeëischten. Als auteur vindt men op de titelpagina de naam (pseudoniem) BertAver. Deze Gentenaar vertelt zijn wedervaren als Z.A.B.-er (de leden van de ZivilArbeiter-Bataljons die vanaf de herfst van 1916 werden opgericht). Op 8 oktober 1916 vertrekt hij met vele anderen uit het Rabotstation. De auteur beschrijft de treinreis, de aankomst in de Franse Ardennen (Carignan, Blagny), het strafkamp van Bertry, zijn ontsnapping, zijn gevangenneming en tenslotten zijn thuiskomst na 22 maanden 112
Alhoewel het boek in twee verschillende drukken bestaat (elk met verschillende kaft) is het toch, voor zover mij bekend, heel zeldzaam. Bovendien is de ware naam van Bert Aver mij niet bekend. E. Levis heeft enkele jaren geleden mondelinge getuigenissen van toen nog levendeZ.A.B.-ers in dit tijdschrift medegedeeld, maar over het hierboven gesignaleerde boek of de auteur wordt daar met geen woord gerept. Wie helpt? Mevrouw Eva Wuyts, Matrozenstraat 10 te 9000 Gent schrijft ons: Als studente geschiedenis aan de Universiteit Gent maak ik een licentiaatsverhandeling betreffende de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913, en meer bepaald over de medaillieke objecten die ter gelegenheid van deze tentoonstelling vervaardigd werden. Dit onderzoek wordt ondermeer gesteund door Prof. Dr. L. François van de Vakgroep Nieuwste Tijden (Universiteit Gent) en door de Gentse afdeling van het Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde waarvan de heer C.E. Dekesel voorzitter is. Het doel van mijn onderzoek bestaat erin deze medaillieke productie in een zo ruim mogelijk (kunst-)historisch kader te plaatsen, en de betekenis ervan na te gaan op socio-economisch en artistiek vlak. Hiertoe stel ik een inventaris op van alle medailles, penningen, plaketten, jetons, kentekens, enzovoort ... die met de Gentse Wereldtentoonstelling te maken hebben. Omwille van het groot aantal activiteiten (wedstrijden, concerten, feesten, congressen, enzovoort ... ) dat ter gelegenheid van deze Wereldtentoonstelling plaats vond, is elk medailliek object met de inscriptie 1913 én GENT/GAND/GHENT, een potentiële expo-medaille. Medailles en aanverwanten worden echter nog onvoldoende erkend als artistiek en/of historische bron. De meeste bevinden zich dan ook niet in musea maar zijn in het bezit van privé-verzamelaars. Uit eigen ervaring weet ik dat deze verzamelaars vaak zelf op een of andere manier heemkundig onderzoek verrichten, al dan niet aan de hand van munten of medailles. Met deze brief wil ik vragen om binnen de vereniging enige ruchtbaarheid aan mijn onderzoek te geven. Op die manier hoop ik zoveel mogelijk verzamelaars te bereiken die wensen mee te werken aan deze studie. Indien enkele van uw leden menen in het bezit te zijn van expo-medailles of personen kennen die zulke medailles verzamelen, zou ik het ten zeerste appreciëren dat zij mij daaromtrent contacteren. De medailles zelf worden uitsluitend beschreven en gefotografeerd met de toestemming van de eigenaar, en zullen op geen enkele manier beschadigd worden. Indien gewenst blijft de eigenaar anoniem. Ook andere informatie die van nu kan zijn voor mijn onderzoek is van harte welkom!
113
Van Mevrouw Marie Christine Laleman ontvingen wij volgend schrijven: Ter aanvulling van de informatie met betrekking tot de Vijfwindgatenbrug in 'Ghendtsche Tydinghen', 1998, jg. 27 nr. 6, p. 346 verwijzen we U tevens naar de meest recent verschenen bijdrage waarin een nieuwe 'status quaestionis' werd opgenomen over de stadsversterking waartoe de Vijfwindgaten behoorden: Zie LALEMAN, M.C., LIEVOIS, D. & STOOPS, G., Enkele nieuwe inzichten in de ontwikkeling van het Klein Begijnhof in Gent, in: Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde, Gent, 1995, nr. 21, p. 305-319. Voor de manier waarop iconografisch bronnenmateriaal kan worden benut bij verder onderzoek en studie kan U ook terecht bij: CHARLES, L., e.a., Huizenonderzoek in Gent. Een handleiding, Gent, 1994. De heer Mark Rummens wou het volgende weten: Een bewoonster van de Maagdestraat vertelde mij dat bijna ieder jaar het straatnaambord verdwijnt. Vermits dit "toevallig" meestal op het einde van het academisch jaar gebeurt is de dader zonder twijfel een student die het straatnaambord als souvenir naar huis neemt. Wellicht omwille van de straatnaam. Een voor de hand liggende vraag is dan ook vanwaar deze straatnaam komt Zowel Fris als Gysseling vermelden dat de straatnaam reeds van in de veertiende eeuw bestaat, maar geven geen uitleg over het ontstaan van die naam. Ook De Potter geeft hierover geen uitleg. Naar mijn oordeel heeft het niets te maken met het klooster aldaar, vermits dat er pas sinds 1875 staat. Zou een lezer van G.T. het antwoord kennen?
LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Guy de Maertelaere (De Pinte) schrijft ons: U weet (wellicht) dat ik een Jean Ray-fan ben. Ik ZOCHT dan ook een reden (u ziet, ik ben eerlijk) om het pas verschenen boek van hem ook eens via "Ghendtsche Tydinghen" te kunnen bekend maken, ook al heeft het RECHTSTREEKS niet zo veel met Gent te maken. Hieronder dus het resultaat van mijn poging. "Iedere lezer kent wel Jean Ray, alias John Flanders, maar met zijn echte naam natuurlijk Raymond De Kremer. Als er ĂŠĂŠn schrijver het etiket "Gentse schrijver" verdient is hij het wel. Enkele jaren geleden publiceerden wij van hem, als John Flanders, het album "Dat was een tijd!" (even wat reclame voor eigen 114
zaak maken: u kunt dit boek nog steeds verkrijgen in het Documentatiecentrum). NU verscheen van hem, als Jean Ray, een boek dat weliswaar minder met de doelstelling van onze vereniging te maken heeft, maar dat toch ook eens het vermelden waard is. "Gouden tanden- de beste verhalen van Jean Ray" heet het (Uitg. Manteau, 327 blz., 795 fr.). Het bevat 33 vertellingen, sommige 30 andere slechts drie bladzijden lang, van deze grootmeester van het fantastische, het geheimzinnige, het griezelige, die alle liefhebbers van het genre ter wereld ons benijden. En jawel, ĂŠĂŠn verhaal speelt zich expliciet in zijn geboortestad af (impliciet doen ze dat bijna allemaal, zeggen kenners), nl. in de havenbuurt rond zijn geboortehuis op de Ham. Te verkrijgen in elke goede boekhandel."
ERRATUM
In ons vorig nummer (Januari 1999) hebben we opp. 52 een fameuze flater begaan. Wij publiceerden de foto van de inkomhal van de vroegere "Ecole des Hautes Etudes" in de rubriek "Dit bestaat niet meer". Wij kregen prompt een reactie van ons trouw lid Advokaat Leon Marteos die ons deed opmerken dat dit lokaal nog wel degelijk bestaat en dat de bewaring ervan een verplichte voorwaarde was voor de verbouwingswerken. Over het algemeen voelt men zich niet gemakkelijk wanneer men een flater begaan heeft. Deze keer zijn wij er blij mee dat het een flater was en dat deze prachtige ruimte niet verloren is gegaan.
OPROEP AAN ONZE LEZERS Om te kunnen voldoen aan de talrijke vragen naar de eerste vijf jaargangen (1972-1973-1974-1975-1976) van "Ghendtsche Tydinghen" doen wij een beroep op uw medewerking om afstand te doen van nummers of jaargangen die niet meer worden gebruikt. Eventueel tegen een overeen te komen vergoeding. Inlevering: Ofwel in het Documentatiecentrum, ofwel bij Mevrouw Van Ge-luwe na telefonische afspraak op het nr. (09) 226.23.28. Bij voorbaat dank voor de geste. De bibliothecaresse, Mevr. Van Geluwe-Eggermont 115
IN VERBAND MET EEN FOTO VERSCHENEN IN HET" STADSMAGAZINE GENT" In het" Stadsmagazine Gent" nr. 1/99 jaargang 3 nr. 4, verscheen op blz. 6, 7 en 8 een artikel getiteld: "Wonen in een Monument". Op blz. 7 stond een grote foto van het Sherlock Holmes gebouw die een verkeerde voorstelling gaf van de werkelijke toestand. Voor wie de Jan Breydelstraat kent en voor wie ter plaatse gaat is het duidelijk dat het clichĂŠ verkeerd werd afgedrukt en dat het om een spiegelbeeld gaat. Op blz. 1 van voornoemd "Stadmagazine" verscheen van hetzelfde gebouw een kleine foto, die wel de juiste toestand weergeeft. Er is dus duidelijk een tegenspraak tussen de twee foto's. Dat is minstens betreurenswaardig te noemen. Ik nam op 8 januari 1999 contact met de Dienst Voorlichting van de Stad om de vergissing te melden met het verzoek om in een volgend nummer van het "Stadsmagazine Gent" de goede foto te laten verschijnen. Er was me beloofd dat dit zou gebeuren en dat met de uitgever contact zou worden genomen. In het nr. 2 van het "Stadsmagazine Gent" is daarvan niets te bespuren. Op 11 februari kwam ik telefonisch tussen bij de Dienst Voorlichting ten einde nogmaals op de fout te wijzen en met mijn herhaald verzoek om de foto van het gebouw op de juiste wijze af te drukken. Aangezien het om een magazine gaat dat door veel mensen wordt gelezen en dat toch door zijn artikels een historische en toeristische waarde heeft, ware het maar normaal dat men het verzoek zou ingewilligd hebben. Men antwoordde mij echter dat het niet mogelijk was op die vraag in te gaan en dat de kleine foto op blz. 1 volstond. Toch een nogal vreemdsoortig antwoord. Het gebouw, gelegen naast het Museum van Sierkunst, en waarvan wel een zekere charme uitgaat maar dat architectonisch niet zoveel betekent, had toch een beter lot verdiend. De lezers van het" Stadsmagazine Gent" eveneens. Heeft "Monumentenzorg" de foto op blz. 7 goed bekeken en wat denkt die ervan? G. Broget Dr.juris
116
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 28e jaargang nr. 3 15 mei 1999 INHOUD - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven: De charmes van de dagelijksheid. - Cesar Snoeck: lnventaire archéologique: Muziekinstrumenten van Georges en Henri Willems. - Pierre Kluyskens: Adolphe Quetelet. Een Gentenaar van Europees formaat. - André Coene: De Plattegrond van Gent met peilen opgemaakt door den dienst van de stadswerken. 1912. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg). Sint-Coletakerk. Sint-Antonius-Abtkerk. Sint-Theresia van Aviëllakerk. Sint-Bernadettekerk. - Luc Devriese: Hondse toestanden in de Gentse gemeenteraad (1824-1899). - Hugo Collumbien: Gentse memoriedagen: 18-19 April. - Eddy Levis: 't Gents spant de kruune! Gentse verwensingen. - Alfons van Werveke: Oudheidkundige kroniek: De Koningskinderen. - Documentatiecentrum: Werking 1998. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Het Chartreuzenklooster. - Aanvullende ledenlijst. - Dit bestaat niet meer.
117
118
134 136
147
152 154 159
164 171 173 177 179 180 182 183 184
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRIJVEN Van 1976 tot op heden houd ik ononderbroken een dagboek bij: De charmes van dagelijksheid. In 1992 ben ik begonnen ook een vroegere levensfase in dagboekvorm te verwoorden. Dat moesten noodzakelijk de jaren vijftig zijn, omdat die zo bepalend zijn geweest voor mijn verdere leven. Ik zou daar een boek kunnen over schrijven is de titel van mijn dagboek van de jaren vijftig. Het bevat enerzijds persoonlijke herinneringen, getuigenissen, belevenissen en ervaringen en is als zodanig de reconstructie van een levensfase in een literaire vorm; anderzijds tracht het een beeld op te hangen van wat er zich in de jaren 1950-1960 in de stad Gent zoal heeft afgespeeld. Vanuit dat gezichtspunt kan men dit dagboek als een historisch document beschouwen. (Voor de belangstellenden. De bronnen die ik heb gebruikt: persoonlijke herinneringen, herinneringen van moeder, familiefoto's, het dagblad De Gentenaar, Stadsarchief Gent, Amsab, Liberaal Archief, Christelijke Centrale der Textiel- en Kledingbewerkers van België, Christelijke Centrale der Metaalbewerkers van België, Archief Onderwijs stad Gent, de registers van de Bevolkingsdienst van de stad Gent, statistische jaarboeken, encyclopedieën, biografieën en historische werken.) Ik zou daar een kunnen over schrijven bevat ruim 1.500 aantekeningen. Ghendtsche Tydinghen brengt in dit nummer en de volgende nummers een selectie. Daniël VAN RYSSEL
zondag 1 januari 1950 Nieuwjaarsdag en zondag tegelijk. De jaren vijftig konden op geen mooiere dag een aanvang nemen. I januari 1950. Voor mij een bijna magische datum. Toen ik voor de kerstvakantie "1950" voor het eerst schreef, onderaan mijn nieuwjaarsbrief, voelde ik iets raars en leek het alsof ik onderweg was naar een wereld waarin alles anders zal worden. Ik heb mijn uiterste best gedaan om die 5 zo goed mogelijk te vormen. Een mooie 5. 1950. Ik heb daar al herhaaldelijk over nagedacht en ik kan er alle richtingen mee uit. Het is het einde van de eerste helft van de twintigste eeuw, maar tegelijk een nieuw tiental, dat we tienjaar lang zullen moeten schrijven en waar we tien jaar moeten mee leven. Voor mij is die 5 veeleer het begin van iets nieuws dan het einde van wat voorbij is. De jaren veertig. Van zodra ik dat kon, heb ik op school en tot gisteren niets anders dan een 4 geschreven en van een 4 horen spreken. De jaren veertig. De 118
DaniĂŤl Van Ryssel op de houten brug tussen de Hagelandkaai en de Schoolkaai in 1947.
jaren die voorbij zijn. Ik ben geboren in 1940 te Evergem .. . de Tweede Wereldoorlog ... vader die brood bakte en nadat hij voor de derde keer werd gesnapt naar Duitsland werd gestuurd tot het einde van de oorlog ... moeder die er zich met arbeid in de fabriek , smokkelactiviteiten per fiets en het geld dat vader haar vanuit Duitsland toestuurde, zonder noemenswaardige problemen doorheen sloeg ... ik, die grotendeels bij de grootmoeders in Sleidinge en Belzele werd grootgebracht en van zodra ik er de leeftijd voor had naar de kleuterklas bij de nonnen werd gestuurd, spelen met de jongens uit de buurt en in de tuin achter ons huis in de Schoonstraat, de smaak van aardbeien, kersen en kleine aardappelen die in het brandend loof werden gegooid. Bij de bevrijding de voertuigen, de tanks en de soldaten in de straat, de geur van Engelse sigaretten in ons huis. De scheiding van mijn ouders de dag nadat vader uit Duitsland was teruggekeerd : een onuitwisbare scène met gescheld, geroep, slagen en bloed .. . waarna moeder wegvluchtte en mij in Evergem achterliet... wat ik haar mijn leven lang, eerst onbewust en daarna steeds bewuster altijd heb verweten. Het eerste studiejaar in de jongensschool te Evergem ... de rest van de tijd leefde ik bij vreemden, omdat ik uitbesteed werd bij buren, oude mensen. In 1947 bij moeder in Gent komen wonen . Die mooie maar te korte tijd op de School kaai . Marcel i.p.v. vader. Het tweede en een deel van het derde studiejaar in de lagere school Sint-Joris in de Keizer Karelstraat. Verhuisd naar Destelbergen en een jaar later teruggekeerd naar Gent. De stedelijke 119
lagere school Spanoghein het begin van de Sint-Lievenspoortstraat, de vrienden en het volkse leven in die straat. Dat alles is nu voltooid verleden tijd of heeft aanzetten van lijnen die verder doorlopen naar de toekomst. De jaren vijftig. Dat wat net begonnen is en wat nog komen moet. Het volgende hoofdstuk. Het vierde, het vijfde en het zesde studiejaar in Spanoghe. Dan naar de middelbare school. De plechtige communie... mogen roken ... nooit meer een korte broek moeten dragen ... vanaf 1956 en vooral vanaf 1958 naar de cinema, ook wanneer er "kinderen niet toegelaten" op het affiche staat. .. met een auto mogen rijden ... me alle dagen moeten scheren ... altijd een beetje geld op zak hebben om te kopen waar ik zin in heb. Binnen 10 jaar, in 1960, zal ik twintig jaar zijn. Vast werk, een lief... wie weet, misschien ben ik dan al getrouwd. Tien jaar... tien keer365 dagen ... 3.650dagen ... een hoofdstuk dat een eeuwigheid zal duren.
maandag 2 januari 1950 Woningen Op de Schoolkaai hebben we na mijn aankomst aldaar helaas nog maar zes maanden gewoond. Helaas, omdat het de aangenaamste en gezelligste woning was die ik heb gekend. Behalve het café (trapjes op) hadden we op het gelijkvloers slechts een kleine vierkante en bijgevolg overvolle woonkamer en nog een kleine keuken, eigenlijk niet meer dan een overdekt gangetje, maar er hing sfeer in dat huis, het café draaide zeer goed dankzij de veekooplieden, en tussen moeder en Marcel was er nog geen vuiltje aan de lucht. Boven waren er niet alleen twee slaapkamers, maar stond er ook een volledig ingericht bureau. Uren heb ik er met één vinger op de Erica schrijfmachine van Marcel stapels gele blaadjes zitten vol tikken. Op de tweede verdieping woonde Jadwiga Stolovska, een Poolse vrouw die in 1905 te Mlawa, niet zo heel ver van Warschau, is geboren. Ze was weduwe want haar man was in 1945 in Duitsland omgekomen. In september 1945 is ze te Gent komen wonen. Ze had een bijna volwassen dochter Thérèse en nog twee kleine meisjes die Anna en Maria heten. Die mooie vrouw was bijzonder vriendelijk en ze droeg altijd een tulband. Een fotograaf uit de Begijnengracht kwam regelmatig bij haar op bezoek. In Polen was ze zelf ook Hebttekenaarster geweest. Naast haar woonde Edward, een gescheiden elektricien, die toen als taxichauffeur werkte. Af en toe bracht hij zijn vriendin mee, een Française, die luidop lachte en kakelde, altijd zwaar geschminkt was en er heel uitdagend gekleed bij liep. Ik heb moeder eens tegen Angèle horén zeggen dat ze werkte in de buurt van het St.Pieters-plein... een speciaal werk in een speciaal café ... op haar rug en met haar benen wijd open. Toen ik op een marktdag 's middags van school thuiskwam zaten er behoorlijk veelluidruchtige veehandelaars in het café sigaren te roken . 120
en druppels te drinken ... en Edward zijn Française zat schaterend op een van die mannen zijn schoot met haar blouse wijd open, terwijl de veekoopman haar rok naar boven had geschoven en haar billen zat te strelen. Moeder zag dadelijk dat ik het tafereel gezien had en ik werd met aandrang naar de keuken gestuurd. De oude Kamiel van naast de deur, die precies 70 jaar oud was want hij heeft me eens verteld dat hij net zoals zijn vrouw geboren is in 1877, bracht me iedere dag naar school in de Keizer Karelstraat en hij kwam me 's middags en 's avonds ook halen. De Kazemattenstraat, de Veemarkt, de Gandastraat, de twee bruggen, het zwembad Van Eyck, de vrachtwagens van de brouwerij Meiresonne, de Gebroeders van Eyckstraat. Ik zou met mijn ogen toe gemakkelijk alleen naar school kunnen gaan. Kamiel en zijn vrouw bewoonden op de Schoolkaai naast ons café vooral het souterrain van hun woning en af en toe ging ik eens goedendag zeggen aan zijn vrouw Sophie, die met haar familienaam Bonnet heette, wat in het Vlaams "muts" betekent... Sophie Muts ... een rare naam. Maar Marcel zou en moest een garage hebben en moeder heeft zich na lang aandringen toch laten overhalen om het café te verlaten. De zoveelste stommiteit in haar leven. Ze heeft het zich haar leven lang beklaagd. In december 1947 zijn we verhuisd naar Destelbergen, Heirweg 25. Vooraan een sombere en schrale kruidenierswinkel van De Spar en een tweede uitstalraam met een rode motor van het merk Sarolea als blikvanger. Achter de keuken en het washok een garage en helemaal achteraan een groot stuk land helemaal vol met vooroorlogse autowrakken. Sommige van die grote, zwarte auto's waren zo mooi, met dikke kussens en gordijntjes voor de ramen, dat ik er gaarne ging in zitten. Mijn meest geliefde voertuig was een Packard, waarin een heerlijke geur van oude auto's hing en die achteraan uitklapbare tafeltjes had. Ik heb er uren zitten lezen, er met Willy in gespeeld en we hebben er stiekem onze eerste sigaret gerookt. Aanvankelijk kon ik iedere dag meerijden naar school met de auto van de vader van een humjongen en klasgenoot... maar op een dag stond vader me aan de schoolpoort op te wachten om me mee te nemen naar Evergem en toen op hetzelfde ogenblik ook moeder en Marcel er aankwamen is het op straat tot een vechtpartij gekomen tussen vader en MarceL dat was voor onze zeer katholieke buurman in Destelbergen onaanvaardbaar en schadelijk voor de reputatie van zijn familie en de school... en voortaan moest ik met de tram heen en terug. Moeder kwijnend en doodongelukkig op die godvergeten plek. Noch de winkel noch de garage een florerende zaak ... en Marcel die met zijn goede vriend Hippoliet steeds vaker naar Gent begon te gaan en laat en dronken thuiskwam. Minder dan een jaar later werd de zaak opgedoekt en zijn we naar Gent teruggekeerd. De autowrakken en dus ook mijn mooie en geliefde Packard werden achtergelaten. Ons huis, Sint-Lievenspoortstraat 214, is het hoekhuis van de Sint-Lievens121
poortstraat en de Sint-Lievensdoorgang. Je zou ook kunnen zeggen: het laatste huis van de eerste helft van de straat. De Krevelstraat en de Sint-Lievensdoorgang snijden de Sint-Lievenspoortstraat in twee ... en die twee delen zijn in veel opzichten van elkaar zeer verschillend: in het eerste deel zijn er meer winkels en cafés, alhoewel er nu al veel minder zijn dan vroeger, ook veel meer beluiken, de bewoners staan een trapje lager dan die van de tweede helft. Toen we hier in november 1948 kwamen wonen, was het huis een café van de brouwerij Ultra, is het altijd een café geweest. (In 1869 verhuisde het echtpaar Désiré Vande Kerckhove-Sophie Hautekeet van een herberg in de Ommegangstraat naar de Sint-Lievensstraat 264, waar ze het café "Le cheval de bronze" openden. Hoogst waarschijnlijk was de naam ontleend aan de titel van de gelijknamige opera ( 1835) van de Franse componist Daniël François Auber, die in 1828 ook "La muette de Portici" had gecomponeerd. Désiré Vande Kerckhove overleed in 1881. In 1899 kreeg de weduwe Sopbie Hautekeet de machtiging tot het bouwen van drie burgerhuizen op de hoek van de Sint-Lievensstraat en de Sint-Lievensdoorgang. Het hoekhuis werd een café en bij de inwijding en opening als nieuw huis op 7 mei 1901 kreeg het de naam "In het Nieuw Bronzen Paard". Sopbie Hautekeet overleed in 1900. De eerste bewoners waren haar zoon Leonard, peperkoekbakker, en zijn echtgenote Emilie Mestdagh.) De hoekkamer op de eerste verdieping en de drie kamers op de tweede verdieping werden en worden nog steeds afzonderlijk verhuurd. Het huis heeft ook een poortgebouw, wat oorspronkelijk de toegang tot een beluik moet zijn geweest, en een garage in de Sint-Lievensdoorgang. Café en garage zijn met elkaar verbonden door een smalle niet overdekte gang. Op de eerste verdieping betrekken wij twee kleine slaapkamers. De voorkamer, met uitzicht op de Sint-Lievenspoortstraat, is de slaapkamer van moeder en Marcel, de achterkamer, met uitzicht op de smalle gang naar de garage en hoge achtergevels, is mijn slaapkamer. Slaapkamers zijn er enkel om te slapen. Ons dagelijks leven speelt zich af op het gelijkvloers. Het grootste gedeelte van het gelijkvloers wordt ingenomen door het café: een min of meer rechthoekige ruimte met afgeschuinde hoek. De ingang van het café, die niet alleen door de klanten maar door alle bewoners van het huis wordt gebruikt, bevindt zich op de afgeschuinde hoek. Er is nog een tweede deur, aan de kant van de Sint-Lievenspoortstraat, maar die is meestal gesloten. Het café heeft een toonbank en zes tafels. In de winter, en dan nog enkel op zaterdag en zondag, wordt die grote ruimte verwarmd door een hoge, ronde, zwarte kachel met een lange buis, die precies in het midden van het café staat. Vermits er zelden veel klanten komen en het bovendien altijd dezelfde zijn, zitten we daar in een kring rondom. Achter het café ligt een kleine, vierkante kamer: keuken en woonkamer tegelijk. Toen we hier kwamen wonen lag die kamer er zo smerig bij, de kleuren van het behang onherkenbaar, de deuren in jaren niet meer afgewassen en voor 122
en naast de schouw een berg asse, een echt scharbieldenhuizeke, dat moeder zich afvroeg of hier mensen of beesten hadden gewoond.
vrijdag 13 januari 1950
Waarschijnlijk zijn er nu veel minder dan vroeger, maar toch is er nog een aantal bewoners van de straat met een bijnaam die iedereen kent. Mie de Neuze: een vrouw met een grote neus. Pier de Dief: de man kan je werkelijk alles bezorgen wat je nodig hebt. Vraag het aan Pier en morgen heb je het. Tsjeef de Lattenkliever: een bouwvakker; hij klieft panlatten. Mie de Loeze: een vrouwe met heel grote borsten. De Spekke: een handelsreiziger in snoepgoed. Schone Virginie: een mooie cafĂŠbazin; ze heeft een oog verloren toen een afgewezen minnaar haar met een bijl te lijf is gegaan. Pier de Leugenaar: een dromer, een fantast; hij gelooft zijn eigen leugens; op een dag heeft hij eens het gefantaseerd verhaal verspreid dat er aan de Dampoort een zwaar verkeersongeval had plaatsgehad ... en in de namiddag is hij met zijn fiets naar de Dampoort gereden om te zien waar het gebeurd was. Den Pekschijter: de schoenmaker. Den Tsoozijnk: het woord betekent "vlezig gedeelte van een middenrif'; de man werkt in het slachthuis. De Waterpisser: het gezin is kinderloos gebleven. De Puppe: eigenlijk heet ze Margriet; een verschrikkelijk magere vrouw. Ik heb Bakvis eens horen zeggen "dat ze te lelijk is om voor de duivel te dansen ... en dat ze zich eens een paar schamfeleers of valse boezems in caoutchouc moet kopen, dan zullen de mensen tenminste zien dat ze geen man is". Bakvis: eigenlijk heet hij Albert; zijn ouders hadden een goed draaiende vishandel en verkochten ook gebakken vis, in zijn jeugd had hij een voornaam voorkomen; toen hij met Madeleine verkering had, werkte zij als dienstmeisje en kwam ze onder de indruk van haar verloofde die haar iedere week goed gekleed en met een sjees stond op te wachten. Achteraf is hij de grootste dronkaard en de meest bekende figuur van de straat geworden; omdat hij zijn erfenis helemaal heeft verdronken en nooit werkt, leeft het gezin op de grens van de armoede. Kleine Marcel: een dwergachtige figuur met een broos beendergestel; uitbater van een sigarettenwinkel; op zondag rijden zijn vrienden hem in een kinderwagen naar de Gantoise ... en naar het schijnt drinkt hij graag trappistenbier; zijn vrienden rijden hem niet alleen naar de Gantoise, maar ook naar de meisjes aan 't Zuid; tijdens de oorlog was hij lid van de Witte Brigade en transporteerde hij
123
in zijn kinderwagen geheime documenten; hij heeft daar een decoratie voor moed voor gekregen. Vuile Marie: de vrouw van een muzikant, die in een van de beluiken woont; zeker het smerigste vrouwmens van de straat; in haar huisje kun je je niet bewegen van de vuiligheid; ze haalt de afgekookte beenderen uit de vuilnisbakken om er nog eens soep van te koken. Oscar Scharensliep: scharenslijper; als hij op rond is draagt hij een lange blauwe schort; hij woont in de Ommegangstraat; hij heeft een mooie kar en een trekhond.
maandag 16 januari 1950
In de Sint-Lievenspoortstraat staan er 295 huizen en de straat telt 958 bewoners, waarvan 49I vrouwen en 467 mannen. Het is de dichtst bevolkte straat van de 4e wijk. Vroeger woonden er nog meer mensen omdat de straat toen langer was. Het laatste huis op de rechterkant van de straat was het toen bekende cafĂŠ "In het Land van Aalst" ... ik heb daar nog een foto van gezien die dateerde uit de tijd dat de vrouwen nog allemaallange rokken droegen en dat er met paard en kar werd gereden. Die vrouwen poseerden wel met een dozijn voor de deur op de hoek, een afgeschuinde hoek, net zoals ons cafĂŠ ... boven de ramen aan de kant van de Keizersvest hing een luifel, op het raampje boven de deur stond in grote cijfers 4I2 en precies op de hoek hing er een gaslantaarn. In de 4e wijk wonen nu I2.953 mensen. De 5 meest voorkomende beroepen in de straat zijn: I. Winkelier( ster) en herbergier( ster) I65; 2. Fabriekwerk(st)er 84; 3. Arbeider 58; 4. Metaalarbeider 45; 5. Bediende 36. Er wonen in de straat ook I groothandelaar, 2 apothekers en I advocaat. In de eerste helft van de straat zijn er heel wat oude alleenstaande mensen die leven van de Openbare Onderstand.
donderdag 26 januari 1950
De deurwaarder is bij Bakvis en Madeleine langs geweest en nagenoeg al hun bezittingen zijn in beslag genomen, opgeladen en meegenomen om vrijdag op de Korenmarkt openbaar verkocht te worden. Zelfs een pannetje waarin Madeleine rode kool had klaargemaakt voor haar oudste zoon als hij vanavond terugkomt van zijn werk! Ze hebben het uit haar handen gerukt en de inhoud op een stuk papier uitgegoten ... en het pannetje moest mee. Als De Puppe dat aan moeder vertelt, rollen de tranen over haar wangen ... "Toch wel verschrikkelijk en onmenselijk dat ze van arme mensen die bijna niets bezitten het eten op de grond gieten om hen hun laatste pannetje te kunnen afpakken!" I24
woensdag 8 februari 1950 Bakvis heeft ons verteld dat hij vanmiddag een kat heeft klaargemaakt. Neen, dank je, we hoeven echt niet opnieuw een portie. Ik heb zelf ĂŠĂŠn keer een stukje kat gegeten. Vorig jaar door Bakvis klaargemaakt. .. en ons met de verzekering dat het lekker zou smaken als een extra aanbeveling door Madeleine aangeboden. Moeder en Marcel hebben er een heel klein stukje van geproefd ... ik ook ... en ik was daar helemaal niet vies van, want dat smaakte net als konijn. Was het niet omdat we wisten dat het kat was en we bijgevolg al bij voorbaat de neus ophaalden en er afkerig tegenover stonden een huisdier op te eten, we hadden er waarschijnlijk volop van gegeten. Bakvis heeft verteld dat er voor de oorlog en zeker ook tijdens de oorlog in de stad volop kat werd gegeten ... en nog langer geleden liep er in de tijd rond carnaval geen kat vrij rond of ze werd gevangen, gedood, gestroopt en in de pot gestopt. En daar is niemand van doodgegaan! Integendeel, de mensen vonden dat smakelijk voedsel en hun buikje was gevuld. Ik ben niet zo'n groot liefhebber van katten en mij kan het eerlijk gezegd niet schelen dat die beesten ook door mensen opgegeten worden. Een hond, dat is wat anders.
zondag 26 februari 1950 Hoe dat komt weet ik niet, maar de krant De Gentenaar wordt in de SintLievenspoortstraat weinig gelezen. Wij zijn waarschijnlijk een van de weinigen. Ook niemand van de onderhuurders leest De Gentenaar. Er zijn in de straat veel meer lezers van Het Volk, Vooruit en De Rode Vaan. Ook nonkel Ferdinand leest De Rode Vaan, de krant van de communisten... en telkens wij er op bezoek gaan, zit ik er in te bladeren, want in een krant die je niet dagelijks in handen krijgt, staat er altijd wel iets anders dan in de vertrouwde krant.
mandag 13 maart 1950 Gisteren werd het kiezerscorps geraadpleegd om zich uit te spreken over de koningskwestie. "Zijt u de mening toegedaan dat koning Leopold ill de uitoefening van zijn grondwettelijke machten zou hernemen?" Ja of Neen antwoorden. In het arrondissement Gent-Eeklo hebben de mensen als volgt gestemd: Ja: 224.874. Neen: 93.632. Blanco of ongeldig: 9.792. Totaal: 328.298. In heel Vlaanderen was het overwegend Ja (72% van de stemmen). Maar in 125
Brussel kwám men slechts tot 48% en in Wallonië zelfs tot niet meer dan 42% jastemmers. Een minderheid dus. In totaal geeft dat 57,7% Belgen die zich hebben uitgesproken voor een terugkeer van de koning. Leopold lil zal dus heel binnenkort naar België terugkeren. De CVP en De Gentenaar zijn daar opgewonden gelukkig mee, omdat "een aanzienlijke meerderheid, voortkomend uit alle partijen en uit alle streken van het land de wettige terugkeer van de vorst verlangt". Misschien begrijp ik het niet goed, maar voor mij lijkt dat ferm gelogen. In de helft van het land is er niet eens een meerderheid, en 57,7% is geen overtuigende of aanzienlijke meerderheid, doch slechts een krappe meerderheid. Hoe dan ook: zwart heeft gewonnen. Maar de socialisten en de communisten zijn niet van plan het daarbij te laten. Als Leopold lil terugkeert, zullen ze staken en de boel op stelten zetten tot hij aftreedt.
maandag 20 maart 1950
De stedelijke lagere jongensschool Spanoghe in de Sint-Lievenspoortstraat werd opgericht in 1880. De oprichting van de school is kunnen gebeuren door een schenking van mevrouw Euphrosine Spanoghe (Dendermonde 1818 Mariakerke 1877) die in 1876 al haar bezittingen, ter waarde van 195.000 F, aan de stad heeft geschonken. Ze was de weduwe van Ferdinand Van Hoorebeke, grondeigenaar. In de stadsschool Spanoghe zijn er acht studiejaren. Het eerste en het tweede studiejaar zit samen bij juffrouw Adolphine Bressous; de leerlingen van het derde en het vierde studiejaar zitten in één klas bij meester Karel Haerens; het vijfde en het zesde studiejaar wordt geleid door meester Edward Moulinas; voor het zevende en het achtste studiejaar zijn er twee onderwijzers: meester Albert Van de Winckel en meester Karel Dhondt, die tevens schoolhoofd is. Alles samen zijn er 104leerlingen. In 1900 waren er 350 leerlingen, maar na de Eerste Wereldoorlog is de schoolbevolking beginnen dalen en ieder jaar gaat ze verder achteruit. De directeur Karel Dhondt lijkt sprekend op Charlie Chaplin: hij is niet heel groot; hij loopt altijd gekleed in een drieledig zwart pak; hij draagt een bolhoed en heel vaak loopt hij ook met een paraplu rond. Heel waarschijnlijk is hij een goed en zacht mens, al is hij op school vaak verplicht streng te zijn en zijn stem te verheffen. Ik ben hier vorig jaar, halverwege het schooljaar, ingeschreven in het derde studiejaar. Niet dat er iets misliep in de katholieke school Sint-Joris in de Keizer Karelstraat, integendeel... maar Spanoghe is veel dichter bij huis ... al de jongens van de straat gaan naar Spanoghe... en na aandringen, ook van Made126
leineen Clémentine, was moeder akkoord dat ik van school veranderde. Ik herinner me nog steeds de eerste namiddag dat ik daar in de klas kwam: het lokaal was kleiner en donkerder dan in Sint-Joris; ik had mijn schriften meegebracht, maar ik kreeg er meteen twee nieuwe en een ander leesboek dan het leesboek van Sint-Joris. 's Avonds heb ik alles mooi gekaft. Van onze naaste buren zit Roger, de jongste zoon van Bakvis, in het vijfde studiejaar: Christian, de zoon van Clémentine, die op de tweede verdieping woont, zit in het zevende studiejaar. Dit schooljaar zit ik dus in het vierde studiejaar bij meester Haerens. Met 24 zijn we: 9 van het derde en 15 van het vierde. Ik hou niet zo van die meester: hij straalt niet de minste levenslust uit; met zijn onafscheidelijke grijze wollen sjaal rond de hals ziet hij er altijd ziekelijk en verkouden uit... en hij smeert een soort witte zalf onder zijn neus, waardoor ik eerder een afkeer voor hem voel. Helemaal geen man om naar op te kijken. Op de koop toe had ik al dadelijk het gevoel dat hij me als een soort indringer beschouwde ... dat zijn voorkeur uitging naar de jongen die in het eerste en het tweede studiejaar de eerste van de klas is geweest. Eén troost: volgend schooljaar zitten we bij meester Moulinas en dat is een heel ander man. De leerlingen van de klas: een klein kopje, een lijfje en een grote staart. Er zitten hier zelfs enkele echte klokhoofden en ook iemand die stottert. Gezien mijn resultaten sta ik helemaal vooraan, vormen we met een drietal dat klein kopje. In de staart wriemelen er verschillende die nog steeds niet kunnen lezen, hoogstens met veel moeite de letters kunnen spellen. Op de speelplaats is het net andersom: daar sta ik eerder aan de zijkant of achteraan. Ten eerste omdat het de grote jongens zijn die de baas zijn ... maar ook in onze klas zijn er die veel meer macht en lef hebben dan ik. Ze krijgen ook meer oorvegen en straf en slechte punten, maar dat kan hen niet schelen, hun vader en moeder blijkbaar ook niet. Als ik thuis zou komen met straf of slechte punten, krijg ik niet alleen een lap om de oren van moeder, maar moet ik de straf bovendien dubbel schrijven. Allemaal niet zo erg ... maar ik hoef er de eerstkomende zondag niet op te rekenen dat ik naar de cinema mag gaan ... en dat vind ik wel erg. De leerlingen van Spanoghe komen bijna allemaal van de Sint-Lievenspoortstraat en de zijstraten, de Brusselsepoortstraat, de beluiken in de Lange Violettestraat en de Binnenweg in Ledeberg. De meeste dommeriken en stouteriken komen uit de cités ... je kunt het ook aan hun kleren en aan hun vuile handen en knieën zien waar ze vandaan komen. Er lopen er hier verscheidene rond met kleren aan die al door hun broers zijn gedragen en in het vijfde studiejaar zit er een jongen die in de winter een gebreide onderbroek draagt, die aan zijn zuster heeft toebehoord. Bijna niemand draagt een onderbroek, maar zijn moeder zegt dat hij ze moet dragen omdat hij meer op de grond zit dan 127
rechtstaat en als het heel koud is, zou zijn kont wel eens kunnen bevriezen. Er is ook een jongen bij met een abnormaal groot en misvormd hoofd ... als ze beginnen ruzie maken, schelden ze hem uit voor "Blutshoofd" of "Waterhoofd". Ik leef met niemand op voet van vijandschap, maar een dikke vriend heb ik al evenmin. Ik moet trouwens niet proberen iemand van de klas uit te nodigen bij mij thuis te komen spelen. Moeder en Marcel zeggen dat het niet mag: "Die gasten hebben hier geen zaken. Dat ze in hun eigen huis of op straat spelen!" - Ja... en waarom mag ik dan zo weinig op straat spelen? - Je hebt daar niets verloren en je leert daar niets dat deugt.
donderdag 13 april1950 In België zijn er 7,9 telefoontoestellen per 100 inwoners. Ik heb het nagekeken in de telefoongids: in de Sint-Lievenspoortstraat zijn er 45 huizen met een telefoon. Vooral de cafés en de handelaars hebben er een. Wij ook. Het regeltje in de telefoongids luidt: "Sint-Lievenspoortstraat 214 GarageAntrou 318.46". Ik vind het eigenaardig dat we niet als café vermeld staan en wel als garage, terwijl er helemaal geen garage is. En waarom wordt een café met een voornaam en een garage met een familienaam aangeduid? Zeker weer zo'n goede inval van Marcel die, toen we hier kwamen wonen, nog niet wist dat hij geen garagehouder maar taxichauffeur zou worden. Ik hoop dat de mensen die de naam "Antrou" lezen dan niet net als ik soms aan de naam Van Hoe denken. Dat was een van de twee leiders van de bende Van Hoe-Verstuyft, die net na de Eerste Wereldoorlog Gent en omgeving onveilig maakte en op zijn rooftochten tien of elf moorden heeft gepleegd. Toen ik dat verhaal voor het eerst hoorde vertellen ... en ik heb het ondertussen nog vaker gehoord ... zat ik met open mond en ingehouden adem te luisteren. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat zo'n roversbende dertig jaar geleden hier bij ons heeft bestaan. Ze reden 's nachts per fiets naar een bepaalde woning waar ze meenden dat er buit te halen was, braken er binnen, eisten het geld en als dat niet vlug genoeg gebeurde, vielen er doden. In het midden van de jaren twintig werden die mannen opgepakt, een ver familielid van moeder was er ook bij betrokken, en veroordeeld. Sommige van hen zouden nu nog in de gevangenis zitten. Ik heb ook horen vertellen dat er nog vroeger veel van die bendes moeten hebben bestaan. Mast en Danneels waren twee Gentse dieven en roofmoordenaars ... en nadat ze die eindelijk gevangen hadden genomen, werden ze veroordeeld en op de Vrijdagmarkt levend verbrand ... een van de twee wou zelfs, 128
Sl1YT COLETASTRAAT .
-'7'74-
14 Pharmacie Rowan. -. !5293l: Sint ELISABETHPLEIN. Sint. KATELI.NSTRAAT. 17 Wassah1n Perfecta. · · 35301' 9 De Bondt, H. 34128 58975 6 Bussens, G. . 52849 16 Taelman, R. JO 0. L.· V. Visitatie. 57378 11 Van Winckel, 58390 55374 16 Hty1SI, U. 11 Schout, M. 58824 IS Timmerman. · .56041 34742 19 Coros, S. M. 26 Verbeke, R. 53416 14 De Meyer, M. 35856 502 90 !5 Moes, M. 55177 IS Vandenabeele, G. 48 Do Baere, M. 51005 18 Maertens, Ch. 58751. 58464 SO De Martz, P. Ylll Doruyter•. 55079 10 Ghys, M. 59726 578 35 30 Do Rock ere, A. .55165 11 Vanderleenden, A. 359 35 81 VII'SIII, Fr. 31159 lint DENI.SLAAN. Sint IAOOBSNIEUWSTR. 22 Raman. R. 56190 : g:u~:'y;.~; A. 55104 33965 I De Bruycker, M. 33498 Sint KRISTOFFELSTRAAT. 48 Vermoeren, 11; - Caf6 L-no. 34884 4 Vandaole, M. 54172 a Posant, E. 59781 33212 ~ ~:"S:::'..'::'.~~.A. ~= n:.:~':!~~~om, E.. J~~~ . 1 StadsschoohWagenir 54670 1~m~:::.nö. H.• 55166 , 9 Garage Mecanelauto. 34376 10 Van do Gejuchte, R. 33501 6 Do Smedt, J. 31146 107 Van Rysselbergho, L. 56051 ·J8 Do Bock, Fl, 35872 11 Lahorte, 0. 50869 14 Do Glost, Th. 54193 118 Lanch•. 11. · 58011 15 De Baets, A.. 59862 12 Lacoma. · 31758 110 De Mootor.Lodrigo. 32936 111 De Taeye, M. 33966 19 Hillaert, A 582 68 18 De Somer, Y. 33409 m Polss. Do Blauwer. 57236 22 Noppe, R. 322 38 18 Van Heueke, A. 359 57 Sint KWINTENSBERQ. , 130 Wittevrongel, Alf . 31980 9A de Ruick. M. 569 94 14 Hollemeersch, J. 317 59 111 Fourrures Guyssens. 35396 !5 Bruinj6-Do Mulder. 52639 16 Apoth. Haomens. 57125 1 Caf6Au Vieux Congo. 31694 1S'l Bracquin6, P. 353 09, ll8 Verdonck, J. 34848 17 Oosterllnck, V", 33410 16 Cafi Jean. . 57779 188 ZUil'" v. Liefde, 58110 '34 Cuvelier.Biya.,_ B•. : 515 40 19 Libert. Gebr. 51551 16 Maison Yvonne. 54469 147 Lootens.lmpens, -\... 55167 16 Jacquet, J. 56695 10 Gilles.Fr6tin. 512 31 22 Thienpont.Galons. 31239 168 Wynaekers, J. · 31981 85 Smots, V" Ph. 58164 22 De Vleesschauwer. 54173 !4 Van Heoke, P. 54460 165 Allaert, A. · 58947 88 Devroose, J. 50769 !5 Varezeele, M. 36102 ll8 Morel, M. 35866 171 Van Hautem,'F. 58626 4;; Dauby, A. 34967 !6 Marien. 54174 36 Vlietinck, L. 58109 181 De Vos. A. 31160 48 Putman, Fr. 58488 S'l Holderbeko, Gebr. 51586 40 Zelfwass. Unica. 50985 208 Goedertier. 31161 49 Vandewynckel, R. 58952 80 S.A.P.E.G. 33411 40 Warie, E. . 33285 114 Garage Antrou. 31846 li8 Demeulemeostor, R. 34883 81 Flnjaer, W- Ev. 31640 47 De Sloover. 35122 ISO Ronse, M. 58973 61 Steyaert. A. 598 40 32 DMoerrC uy• J. . s u oa 6! Forceville. 33154 fS5 Btacke, G. ·· 55022 1 334 12 66 Dryoel, L. 6t Dumcnt, M.E. 31277 88 · 59303 140 Dlogonant, V. 58294 59401 ~ Janssens de Var.Ï_!J•:.e, 56997 : ~:~::'V"itd~· 1: Zn.~;: ss Van Cauwenberghe. 33284 t57 Copp~m. A. . 35311 ~s Billiet, A. 32714 88 Devos, G. 50315 ~ g~~~·{ :~::: ~ g~H~=.!:;po, 55168 'is Van·Hoeck, J. 34885189 Goetghebuer, J. 54175 65 Verstraete, M. 537981tn Vander Haegen, 0. 53879 8ó Caf6 Man Bijou. 322 40 41 Mahy, Gh. · 506 91 67 Parez, A. 544 71 !90 De Smet. . 32167 91 Coppens, J. 59852 46 Oelhaize. Le Lion. 58017 71 Damman, E. 31695 Sli Ribby. . . 33852 95 Café Les Alli6s. 348 86 · . ~ De Groote, G. 544 75 8ll8 Apoth, V-"'t. 58339 97 Caf6 De Wachtzaal. 584 98 Sint IAN·BAPTISTSTRAAT.Iss De Smet, L. 35123 ; : ~=~~e~~nllt, ~4 ~ 11 Vtrschraoghen, A. '59111 88 Pharm. Vandovoldo. 53364 Sint MAOHARIUSSTRAAT. 811 Baeke, R. 346 74 ~ Vandekerckhovo, A. 5~ 02 · ' · · lllö Podevijn, J, . . 35168 Sl!lt IANSDREEF: !lint LIEVENSDDORQANQ. 1 Slagorsvakachool. ;~~
I
Sint OOLETASTRAAT ..
i~: :! ë~it!t~.•gios,
f.''·
::;
~:::i.JM-.
van
.
111 Belle, eh. 118 Vanquickelborgho, J,
:~: ~:~~~lin'd::t~o.
~:
:
53928 58963
1 Bouderloo. L.
~~
146 Van Laere, M.J.
34852
191 Brador.VIeeswaren.
32241 53115
:~ ~:::.y~~n0 ~eghe, ~- ~:: 199 Van Grembergen. !01 Vandeputte, M.
223 Vincent, C.
:249 Maison R~~~!~e:~i~k. Gevaert.
537 91 31284
=~~ 53339
!51 Vincent, Y!we ·n. fhl Depaemllaert, G. 1-:;g Golinvaux. M. · 185 Soilert, A. ll86 De Landsheer, A.
289 De Groeve, ldesse. : ~=.:i.JH, 9Sä Blaaser, H.J. 9S'1 Aubort, R. 147 Vanden Bogaerde, G. 891 Een ons, J. 891 Miedelllll, B.
588 59
362 26 53717 59251 56998 54911
=~
34856 34872 56999 569 90 52157
Sint ELIGIUSSTRAAT. (Gentbr:uge). ,,.. '11! Verroken, D. . · 318 70
~a:~::ld~:
a Haché,
~~~~
Cl.
::
~:::::~b:~=~ht,
11
~:;:,r::~~isch
:~u!:;:.'· u':·
59419 ·51519
A.·
E.
::~~
Sint LIEVENSLAAN. - Malrait, E. Sint .ANSVEST. 1 Hollemeorsch. 1 Schepens; w•• A. 54305 4 Muylaert, L. 7 Verbeke 1: Van Daele. 31233 10 De Jaeger, C. ~ 7 Etabl. Manem. 518 79 17 De Fonseca, G. 1l Van Damme, R. 50882 ~: ~::~éi:ft. Labo. 51813 31665
14 Oevreese, A. 16 Van Bruaene, Ant.
19 20 !4 YJII
Ghekiere, A. Vermandel gebroeders. Caf6 Club lt. Hutsebaut, Y. ~
554 54
to Van Loo, F. 22 Now6, A. A. 23 Stadsreiniging.
58583
ss
356 95 32942 34983
M Colson. 25 De Bruyne, J.
80 van Oye, P.
:x::::..~.!.~'ll'~~·
54179 51623 514 37 518 01
g:
~:~~~er. G. 68 Caf6 I'Amicale. 66 F.N. Tax. li6 S.E.M.A, 88 Caf6 Belle Vue.
: Sint IORISKAAI. 1 Caf6 Bello Vue. 8 Syenavo, A.· 6 Fontalno, Y. 7 Sllecta. .·
Hiomaux, M.
~~
~~
~=~:~Jf."theekku. ~~~!
Blz. uit de telefoongids van 1951.
129
52954
~~m
;ss::
33434 30 Vandor Linden, J, . 32652 44 Copers, J •. 33992 Sint. MARQRIETSTRAAT•.· 32082 581 37 !;0965 1 Van Hoosvelde, G. 8 De Smet..Notobcom. . 578 4Z 354 74
~=~
52119 54148 . 504 23 598 86
52569 53305 51946
==
54076 ·58888 57268 33995
Sint LIEVENSPOORTST!I. 1 Caf6 De Ster, 33211 6 Caf6 Lido, 353 95 D'Heedene. S. 587 55 l~ ~~.j"';.;,!';:.'"~~zin. ~~g~ 89 Caf6 Do NieuweWapens 11 Van Loo, G. 31828 van Antwerpen. 589 74 14 Dolobello, G. · 358 29 11 Van Wijnsberghe,. M. 55164 :
~ ~.:...~e~; ~:
g ~:.·t":: ~~VorbitMen, P. !4
: ~d~::""H~·
10 Beenhouw. Blondia.
- ~~m 552 78
18 Klnt, J. 10 Volbkllnlelc.
51212 530 70 ld. 53310 10 Bond Moyson, 544 47 111 Houghlbaert, V" G. 585 06 1t H-ldonckx, E. A C", 537 87 'w N.f.R. . . 59740 . S'l Do Rouck, C. -333 94 S'l Egels, l.. 52825 ll8 Vandor Beken. C. 529 28 840Yan V&rdoghom, G. · 325 28 88 Bruylandt, L. 325 27 41 Thielmans, L, 33395 Sint MARTENSSTRA~T. 10 Cardon, Mariette. 543 01 ll Van Hoorswynghols,E. 533 93 11 Boucher de la · · ' Kethulle, Ch. 595 Z4 u; St~Widionst; , ·s37 34
c.o.o.
toen hij al helemaal zwart gebrand was, van de brandstapel springen, maar men heeft hem met rieken weer in het vuur geduwd.
zaterdag 22 april1950 Vandaag is in het Feestpaleis de vijfjaarlijkse tentoonstelling "Gentse Floraliën" geopend. In de krant besteedt men daar veel aandacht aan en velen spreken daarover als een van de grote gebeurtenissen in de stad en in het land. Men verwacht heel veel buitenlanders die speciaal naar Gent zullen komen om onze bloemen te bewonderen. De toegangsprijzen zijn wel niet van de poes: op de eerste dag 200 Fen van 20 tot 22u. zelfs 250 F. Daarna betaal je iedere dag iets minder en op 1 mei, de laatste dag, kun je voor 20 F naar binnen. Er is sprake van dat we op het einde van de week misschien een bezoek zullen brengen aan de Floraliën met de school... maar de meester heeft daar nog niets over gezegd. Ja, ik zou dat wel eens willen zien ... maar zo'n liefhebber van bloemen ben ik nu ook weer niet dat ik het jammer zou vinden als het bezoek niet doorgaat. Er zitten gasten in de klas die al gezegd hebben dat ze zeker niet meegaan: "Bloemen ... wat is daar nu aan te zien!" Moeder denkt er zelfs niet aan daarheen te gaan: "Dat is iets voor rijke mensen die zich iedere week een boeket bloemen kunnen permitteren. Ik ben content met mijn nagemaakte bloemen, ze hebben maar één keer geld gekost, ze verwelken niet en ik heb winter en zomer kleurtjes in huis."
donderdag 27 april 1950 Ik hoor bij de magersten van de klas. Dunne armpjes, dunne beentjes en mijn ribben zijn te tellen ... werkelijk zo mager als een spiering. Ik weeg 28 kg. (Onlangs heb ik een statistiek gezien en ik ben absoluut niet abnormaal: een tienjarige is gemiddeld I ,30 m groot en weegt 28 à 30 kg.) Behalve de gebruikelijke kinderziektes en ieder jaar een verkoudheid ben ik wel nooit ziek en voel ik me ook nooit slapjes. En toch baart mijn magerheid moeder grote zorgen. (Jaren later heeft ze me verteld dat ze tot haar 16 à 17 jaar ook een spiering is geweest en niets lustte ... en dan is dat plotseling omgeslagen en at ze alles
wat op tafel kwam, ook het vet van coteletten.) Sedert enige tijd is ze op een onfeilbaar middel overgeschakeld - Iemand die ik tot zijn laatste levensdag buikpijn toewens, heeft haar dat wondermiddel wijsgemaakt - om daar iets aan te doen: iedere morgen een halve pekelharing. Meestal gruw ik ervan ... maar ze blijft er op toezien dat ik hem opeet. Ik heb ook geen hulp aan Diane, want pekelharing lust ze niet. (Zes jaar heeft moeder
130
dat pekelharingdieet volgehouden, of liever, heeft zij mijn boterham klaargemaakt en heb ik hem moeten opeten ... de laatste drie jaren bovendien niet alleen een halve pekelharing maar ook nog een laagje zwavel tegen de puk-kels in mijn gezicht. Ik ben mager en gezond gebleven en onophoudelijk stond mijn gezicht opnieuw vol pukkels.) Zonde dat ik het zolang heb volgehouden.
zaterdag 29 april1950 Vermits ik alle dagen boodschappen doe, ken ik de prijzen van de courante artikelen en ook nog veel andere prijzen uit het hoofd. 6,90F - krant 1,25 F - groot brood 1,25F - klein brood 3,60F - postzegel (brief) - een kadetje of pistolet 0,75F - toiletzeep 5,50F 1,00F - Sunlight zeep (2 stuks) - een boterkoek 8,00F 12,00 F - doos waspoeder Soleil - grote doos pikhards 8,00F 4,75F - kleine doos pikhards 7,00F -doos Vim - 1 liter melk 6,25F - fles bleekwater 7,50F - 1/4 kg boerenboter 22,00F - doos poeders (12) - 1/4 kg Solo 6,00F Het Wit Kruis 16,50 F - 114 kg koffie 17,50 F - tramticket 2,50F - 100 gram gehakt 5,00F - I 00 kg steenkool 122,40F - 1 kg aardappelen 1,75 F - 100 kg stoofhout (gekapt) llO,OOF - één ei 2,00F 100 kg stoofhout (blokjes) 70,00F - sigaretten (pakje van 25) 10,00F
woensdag 10 mei 1950 Op het einde van de straat, in het appartementsgebouw naast café "In de Wapens van Antwerpen" woont Hippoliet, een van de goede vrienden van Marcel. Hij heeft ook een zoontje Gilbert, dat enkele jaren jonger is dan ik, en ik ben daar al eens blijven slapen. Hippoliet heeft een kleine fox, Molly, en dat is het slimste hondje dat ik ken. Op een keer is Hippoliet met de auto naar een garage in Wondelgem gereden ... en daar is Molly weggelopen. Hippolietheeft daar wel een uur staan fluiten en roepen, maar Molly is niet komen opdagen, zodat hij zonder hond is moeten terugkeren. Geen problemen voor Molly: helemaalalleen heeft hij de weg van Wondelgem naar de Sint-Lievenspoortstraat, dwars door de stad, teruggevonden en enkele uren later stond hij thuis op de stoep. 131
Molly heeft wel vreemde manieren. Zo heeft hij eens tegen een man zijn been geplast en hij heeft daar uiteraard een schop en een hoop vloeken en verwensingen naar zijn kop voor gekregen. Maar het eigenaardigst is wel zijn manier van kaka te doen: hij gaat achterwaarts tegen een muur staan, klimt met zijn achterpoten een beetje in de hoogte, en pats, wat hij kwijt wil, hangt tegen de muur of valt op de grond. Als je door de Sint-Lievenspoortstraat loopt, kun je aan de muren zien waar Molly gepasseerd is. Eigenaardige hond, die fox van Hippoliet. Zijn baas zie ik slechts af en toe. Molly ontmoet ik alle dagen in de straat.
donderdag 18 mei 1950
Vandaag hebben we met de klas een bezoek gebracht aan de Sint-Baafsabdij. Toen we in 1947 op de Schoolkaai woonden, passeerde ik hier vier keer per dag om naar school te gaan in de Keizer Karelstraat Meneer Kamiel, onze oude buurman bracht me en kwam me halen. EĂŠn keer per week, op de marktdag, was het hier geweldig druk en stonden al de straten vol vrachtwagens van de veekooplieden. Met hun kiel en hun laarzen aan en hun stok in de hand liepen ze door de straten. Ik heb er eens enkele achter een stier zien lopen die zich had losgetrokken ... maar meneer Kamiel zei dat we ons uit de voeten moesten maken want een losgebroken stier is levensgevaarlijk. Er is ook eens een stier in het water gesprongen. Op sommige plaatsen in de Kazemattenstraat en naast de abdij stonk het naar rotte koeien vellen. Ik kende de weg van school naar huis op mijn duimpje. Neen, in dat oude gebouw, de Sint-Baafsabdij, of was het een kasteel van de Spanjaarden, ben ik nooit binnen gegaan. Zeer veel is daar trouwens niet te zien. Allemaal oude, kapotte muren ... een lange, donkere, bijna lege zaal die vroeger als refter heeft gediend en waarin een griezelig grote Christus aan de muur hangt... grafstenen ... een afgesloten waterput ... een gang met zuiltjes tussen de vensters ... een binnentuintje waar vroeger monniken werden begraven ... een paar van die graven hebben ze opengemaakt ... maar er ligt niemand meer in. De meester heeft ons verteld dat hier vroeger, meer dan duizend jaar geleden, monniken hebben gewoond en dat de abdij een keer verwoest is geworden door de Noormannen. Maar later zijn de monniken teruggekeerd en ze hebben de abdij heropgebouwd. Vroeger stond hier ook een enorme kerk, maar die is verdwenen. Er is nog een klein stukje buitenmuur van te zien, waarschijnlijk zitten er nog funderingen onder het slachthuis. Vijfhonderd jaar geleden zijn de monniken hier definitief weggegaan en zijn hier Spaanse soldaten komen wonen die van de abdij een fort hebben gemaakt. We vinden het spijtig dat die ook weg zijn ... anders stonden hier misschien tanks en kanonnen en dat zou veel 132
plezanter zijn dan die oude stenen. Nu staat hier helemaal niets en er woont ook niemand. Wie zou hier trouwens willen wonen ... behalve in der refter heb je nergens meer een dak boven je hoofd.
donderdag 23 mei 1950 Ik weet het nog niet wat ik later zou willen worden. Vele jaren stond er in grote letters boven de ingang van de school "Voorbereidende afdeling der Nijverheidsschool" ... een voorbereiding dus om later electricien of loodgieter of lasser of iets in die aard te worden. Sommigen zijn inderdaad van plan later zo'n beroep te leren en uit te oefenen, maar er zijn er ook die zo vlug mogelijk willen of moeten gaan werken naar de fabriek. Net zoals hun vader en hun moeder, net zoals hun oudere broers en zussen. Thuis is er geen sprake van dat ik loodgieter moet worden of naar de fabriek moet gaan werken. Ik zou gaarne iets doen waar veel boeken aan te pas komen. In een bibliotheek werken bijvoorbeeld. Alle dagen omringd zijn door boeken en kunnen kiezen wat je wilt lezen ... dat lijkt me de hoogste trap van geluk te zijn. Er zijn er nog in de klas en op school die lezen en verscheidene gaan net als ik regelmatig naar de bibliotheek, maar niemand is zo verslingerd op boeken als ik. Ik draag altijd veel zorg voor boeken . Ik vind het verschrikkelijk en het doet
Stadsschool Spanoghe, St.-Lievenspoortstraat 6.
133
me soms pijn als ik zie hoe sommigen boeken als vodden behandelen. Heiligschennis! Er zitten trouwens verschillende dommeriken in de klas die niet of amper kunnen lezen en die bijgevolg ook niet de waarde kennen van een boek. Ze weten natuurlijk ook niet hoelang je wel moet sparen om een mooi boek te kunnen kopen. Over het algemeen zijn de mannen van de Sint-Lievenspoortstraat niet erg leergierig en niemand gaat gaarne naar school. Er zijn er zelfs die regelmatig naar school komen zonder hun les te leren of hun huiswerk te maken. Ik vraag me af hoe ze dat durven. Ik begrijp niet dat ze dat mogen van thuis. Tja, hun ouders trekken zich daar gewoon niets van aan. Ik heb wel al eens slechte punten en straf gekregen voor gedrag (niet dikwijls), maar nog nooit omdat ik mijn les niet had geleerd of mijn huiswerk niet had gemaakt. Met minder dan 9 op 10 zou ik trouwens niet naar huis moeten komen. Een straf op school betekent automatisch dat ik ze thuis twee keer moet schrijven ... en de cinema mag ik die week wel vergeten. Voor het minste dat ik thuis verkeerd doe, moet ik trouwens ook straf schrijven voor moeder of voor MarceL Het vast tarief is vier bladzijden. Allemaal niet zo erg. Schrijven is bijna zo leuk als lezen. Ja, misschien word ik later wel iemand die niet alleen met boeken omga maar ook veel moet schrijven. Een papierlikker. Daniël VAN RYSSEL ('t vervolgt)
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 17 Op 1 mei 1897 stelde Cesar Snoeck in de rubriek "Muziekinstrumenten - Collectie Snoeck - XVIIe eeuw" in het Frans een fiche op over Muziekinstrumenten van Georges en Henri Willems Een kunstnijverheid die vandaag verdwenen is, het vervaardigen van snaarinstrumenten, werd destijds met succes beoefend in het Vlaanderen van de XVIIe eeuw. In de steden Antwerpen, Brussel, Gent en elders waren er bevoegde vertegenwoordigers, waarvan de producten die vandaag nog gezocht worden, de stempel dragen van een gezamenlijke origine, van een school met onderscheiden kenmerken die toelaten, zoals voor de schilderkunst, haar aan te duiden met de naam Vlaamse school.
134
Deze school werd in Gent vertegenwoordigd door leden van een familie met de naam Willems. Door een soort traditie hadden zij de specialiteit verbonden te zijn aan de St-Baafskathedraal, als voorzangers of instrumentalisten. Verschillende onder hen hebben het beroep van vioolbouwer uitgeoefend en hebben werken nagelaten die de aandacht verdienen . Benevens de instrumenten waar Georges Willems en Henri Willems de Oude (wij duiden ze aldus aan om hen te onderscheiden van een homoniem uit de XVIIIe eeuw) hun persoonlijke stempel op gedrukt hebben, is er in onze collectie een grote altviool die moet toegeschreven worden aan een Willems die gewerkt heeft vanaf de eerste jaren van de XVIIe eeuw. De maker van dit instrument had nog niet, zoals zijn opvolgers, de invloed ondergaan van de Italiaanse factuur. Het einde van de hals is een leeuwenkop die gesculpteerd werd volgens de Vlaamse interpretatie en die wij terugvinden bij enkele instrumenten van zijn opvolgers. Georges of Jooris Willems heeft violen en alten gebouwd naar het licht gewij zigd model van de oude Amati's. De vernis is lichtgeel, het hout wel gekozen en de vorm sierlijk. Wij bezitten van hem een kleine gambaviool met zes snaren, delicaat gebouwd en van een gracieus model. De afbeelding ervan ziet u hierboven. De instrumenten die wij gezien hebben van Georges dragen data begrepen tussen 1642 en 1659. Volgens gekende documenten loopt de activiteitsperiade van Henri de Oude van 1651 tot 1698. Bij de instrumenten die door hem gebouwd werden moet een altviool van groot model vernoemd worden die toebehoord heeft aan kanunnik Stauthamer van Gent, en die, behalve de vernis, de vergelijking kan doorstaan met een Italiaans instrument. Vermelden wij van hem nog een basso of grote cello, spijtig genoeg verknoeid door grove en onaangepaste restauraties en een hierboven afgebeelde pochette met vijfhoekige rug.
135
ADOLPHE QUETELET Op 17 februari was het precies 125 jaar geleden dat de befaamde Gentse geleerde Adolphe Quetelet overleed. Bij het belichten van deze figuur volgen wij onze goede gids Pierre Kluyskens en publiceren hier wat hij 25 jaar geleden schreef
EEN GENTENAAR VAN EUROPEES FORMAAT Men zal in de officiĂŤle middens nooit kunnen en nog veel minder durven beweren dat de stad Gent zich diep in de schulden heeft gestoken of zelfs de spaarcenten van de belastingsplichtige heeft moeten aanspreken om in 1974 de honderdste verjaring van het overlijden van een van haar roemrijke zonen te herdenken. De Gentenaren die het in de afgelopen twee eeuwen tot het Europees en zelfs wat verder, tot het wereldniveau van de vermaardheid hebben geschopt, lopen of liepen nogal dunnetjes rond in de bonte arena van de Gentse geschiedenis. Men had dan ook een extra-inspanning mogen doen zoals men het in 1946 deed om de bevolking er nog eens aan te herinneren dat de grote geleerde Quetelet die in 1874 in de hoofdstad overleed, op 22 februari 1796 in een huis van de Koommarkt te Gent voor het eerst kennis maakte met de grauwe Vlaamse hemel, er m.a.w. werd geboren. Zonder het stijf, vormelijk of honderd t.h. academisch te moeten doen, had men niettemin met een zekere luister, met het neerleggen van een paar geurende herfstrozen aan de gedenkplaat Quetelet, met een plechtige zitting op het stadhuis waarna de burgemeester of een welbespraakte schepen ook een vertegenwoordiger van de Universiteit aan het woord zou gekomen zijn, de nobele figuur van de voorvechter en wetenschapsman Quetelet kunnen herdenken. Het had al bijeen niet veel meer gekost dan de zoveelste ontvangst ten stadhuize van een teerlingbakmaatschappij en het had het imago van onze wethouders in elk geval een aardig laagje cultureel vernis bijgebracht. Men had ook kunnen aandringen op de uitgifte van een postzegel Quetelet nu men zich in de Regie, waar men zegels aan de lopende band uitgeeft, toch in het haar moet krabben om een of ander bekend en verdienstelijk personage in beeltenis te brengen. Ook het inrichten van een briljante tentoonstelling Quetelet had men in overweging kunnen nemen, doch zover is het in het Gentse niet gekomen. Andere hebben Gent de herdenking uit de handen genomen. In Louvain-la-Neuve grepen plechtigheden plaats en de U .C.L. heeft een leerstoel Quetelet gesticht. De
136
137
televisie heeft aan hem een maand geleden een speciale uitzending gewijd en de Koninklijke Bibliotheek richt van 31 oktober tot 14 december een retrospectieve in om persoon en persoonlijkheid van de geleerde te belichten. Gent had het allemaal moeten inrichten, het initiatief nemen voor een groots ensemble manifestaties. Quetelet herdenken als een van de mooiste wetenschappelijke figuren uit onze lokale geschiedenis. Het mocht niet gebeuren en wij kunnen enkel betreuren dat Gent zich de kans liet ontglippen een fantastisch figuur als Quetelet, 100 jaar na zijn afsterven, op het podium van de geschiedenis te brengen met een reeks spectaculaire manifestaties. Lambert-Adolphe-Jacques Quetelet: sterrenkundige, meetkundige, natuurkundige, statisticus, schrijver en ... dichter, een man van de wetenschap, een denker, een op menselijk vlak uitzonderlijk begaafde geleerde. Zulke mensen worden niet elke dag geboren, zulke mensen kunnen zich niet immer door hun kennis en wetenschap opdringen. Quetelet vermocht het te doen. In een jeugdportret zien wij hem afgebeeld vol ambitie, de blik even schrander, even zelfzeker, even strak naar een nieuwe toekomst gericht als deze van een Lieven Bauwens. In een portret uit zijn laatste levensjaren, een litho, zien wij hem integendeel uitgebeeld als de stoĂŻcijnse denker, als de geleerde, zeer eigentijds van allure en expressie, sereen, ascetisch en met een zekere weemoed in de verstandige ogen; -hij heeft een kop, een uitdrukking, een voorkomen als deze van een president van de Verenigde Staten, halfweg tussen Abraham Lincoln en George Washington: geen greintje aarzeling, geen compromis of toegeving in die ogen, enkel de vastberaden wil, een onwankelbaar ideaal, in elk geval het type van een mooi en edel figuur. 23 februari 1796: een koude triestige winterdag zoals alle dagen het in de Gentse stede zijn sedert de Franse bezetting. De ellende is algemeen, de werkloosheid onrustwekkend, de inflatie enorm groot. De overheden strooien de bevolking zand in de ogen, richten feestelijkheden in, laten Vrijheidsbomen planten, herdenken de terechtstelling van Lodewijk XVI, laten hun sympathisanten en trawanten op de Kouter de eed van haat aan het Koningdom en van eeuwige trouw aan de Republiek afleggen. Opeisingen, conscriptie, aanhoudingen zijn schering en inslag. De bevolking leeft in een bestendig klimaat van terreur. Het is koud op deze 22 februari 1796, wanneer een handvol kunstliefhebbers die hun laatste spaarcenten bijeen hebben gegrabbeld zich naar de veiling Van Reysschoot begeven, een veiling die in betere dagen honderden verzamelaars had gelokt, want Pieter Norbert, een jaar tevoren, op 12 februari 1795 overleden, is de meest briljante vertegenwoordiger van de kunstenaarsfamilie Van Reysschoot geweest, en hij heeft een prachtige verzameling nagelaten: schil138
derijen, tekeningen, gravures, doch wie gaat er nog enige interesse voor overhebben wanneer iedereen steen en been klaagt en de politieke horizont er zo grijs uitziet als een versleten schaliedak. "Cette vente, schrijft Prosper Claeys in zijn Mémorial, à raison des événements politiques, se fait dans les conditions les pluis défavorables. Trente-huite pièces d'Albert Durer et de Luc De Leyden sont vendues pour quatre escalins", d.i. ongeveer 200 fr. van onze munt. "Des paquets de buit à trente dessins de Van Reysschoot se vendent de cinq escalins à une livre de gros"! Het is de meest catastrofale kunstveiling ooit te Gent gehouden. En het is precies op die rampzalige dag dat Mevrouw Quetelet op de bovenverdieping van een huis op de Koommarkt een kind ter wereld brengt dat een geestelijke, intellectuele en wetenschappelijke "rijkdom" zou worden. Het geboortehuis van Adolf Quetelet is, komende van Klein Turkije, het huis naast de P.S., dus het voormalige huis Lammens. Daags nadien bracht zijn vader, van Franse oorsprong, het kind naar de vlakbijgelegen Sint-Niklaaskerk waar de pastoor Lambert-Adolphe-Jacques water over het hoofd goot en wat zout over de tong smeerde zodat hij opgenomen werd in de schoot van onze Moeder de Heilige Kerk. De pastoor was toevallig kanunnik De Bast, een beroemde Gentse historicus, een man met een bewogen politieke loopbaan! Niemand zong "Er is een kindeke geboren ... " want de domper van de bezetting lag over Gent en het was meer een ramp dan een geluk voor een jong echtpaar in die bange dagen de geboorte van een kind ten stadhuize te gaan aanmelden. De jonge Adolf zou zijn ouders, eerlijke mensen die een winkel van garen en sayetten uitbaatten, tegen alle voorspellingen in, veel vreugde en eer bijbrengen. Voor hen moet het ten andere een grote troost zijn geweest, want van hun negen kinderen was hij de enige die in leven bleef; ook dat is kenschetsend voor de tijd. Hij liep school aan het Lyceum dat onder het Hollands Bewind het Koninklijk College zou worden, waar hij zich in de humaniora wist te onderscheiden, waarna hij zich liet inschrijven aan de pas door Willem I gestichte Alma Mater. In juni 1818, bij het einde van het Academiejaar, werden de eerste diploma's uitgereikt; de eerste die tot doctor in de Rechten werd uitgeroepen was Hippoliet Metdepenningen, die de grote figuur van het Orangisme zou worden: wij hebben aan hem onlangs een reeks bijdragen gewijd. De eerste doctor in de Geneeskunde werd Lieven Boddaert en op 24 juli werd voor het eerst het diploma van doctor in de natuurwetenschappen en wiskunde uitgereikt aan Adolf Quetelet. Metdepenningen zou de man van de daad, van de politiek, van de actie en van de hartstocht worden, Quetelet de man van de zuivere wetenschap en de fijnzinnige humanist. 139
Quetelet had zijn diploma en doctorstitel behaald na een schitterende verdediging van zijn proefschrift "Dissertatio mathematica inauguralis de quibusdam locis geometris nee non de curva focali". De toenmalige minister van Openbaar Onderwijs Falck en een overtalrijk publiek prominenten uit de wereld van politiek, wetenschap en kunsten woonden de plechtige zitting in de troonzaal van het stadhuis bij, terwijl in de klokketoren van het Belfort de beiaard luid en triomfantelijk het succes van de laureaat muzikaal begeleidde. Het was een snikhete zomerdag zoals wij er tegenwoordig niet meer kennen. Vier dagen later zouden de toneelvoorstellingen in de Grote Schouwburg ten andere worden afgelast. Op de ingangsdeur had men een affiche aangebracht: "Aujourd'hui, mardi 28 juillet 1818, relache Ă cause de la grande chaleur". Quetelet had het bij de verdediging van zijn thesis niet bijzonder warm gehad: hij was meester van zijn onderwerp, meester van zijn stuk: met kalme doch zelfzekere blik keek hij naar het select publiek en boven de hoofden heen, naar een schitterende toekomst, naar een uitzonderlijk vruchtbare loopbaan.
DE VEELZUDIGE GELEERDE Succes, populariteit, beroemdheid zijn vaak verschillende begrippen: men kan zijn naam, desnoods in gouden letters in een graf- of gedenkplaat gegrift, vereeuwigd zien worden ... in een kleine kring specialisten, ingewijden, men kan bv. na een leven in dienst van land en volk, op de blijvende erkentelijkheid rekenen van het nageslacht, of men kan gewoonweg maar dan hartstochtelijk, d.w.z. zeer tijdelijk, een afgod geweest zijn van de massa, een topvedette in de wereld van de politiek, van de sport, van het chanson, van het toneel of van de film. Een Cassius Clay, een Merckx, een Johnny Halliday, een Marilyn Monroe, en in de politiek, een Degrelle, een Poujade behoren tot deze categorie vedetten. Een Lieven Bauwens, een Hellebaut, een Jacob van Artevelde, een Jan-Frans Willems die allen een diep spoor hebben nagelaten, horen thuis in de tweede reeks. Een Pedro de Gante, een Comeel Heymans, een Heilige Coleta, een Marcus van Vaemewijck, een Jozef Plateau, een Baekeland en een Quetelet, om het op strikt lokaal vlak te houden, zullen hun populariteit post mortem nooit ver buiten een kleine kern elitemensen moeten zoeken. Zij hebben geen records neergehaald, geen rumoerig bestaan geleid, zijn nooit buiten de schreef gelopen en hebben nooit een sensationele stunt uitgehaald. 140
Hun naam kwam zelden over de lippen, zelden in de actualiteit, nooit in de pers en nochtans hebben zij met hun werk en verwezenlijkingen de maatschappij een grote stap verder geholpen. Enkel in de schoolboeken werden zij opgenomen, in een lange opsomming namen die tot de volgende les of examen door de leerlingen "moesten" onthouden worden. Adolf Quetelet, een man die roem en populariteit niet achternaliep, die zijn wetenschappelijke kennis nooit heeft willen commercializeren, behoort tot de eerste categorie, tot de heerlijke klas mensen die het in jaren allemaal onbaatzuchtig hebben gedaan; zonder hun wetenschappelijke aanbreng zou de wereld · niet geworden zijn wat zij nu is, althans niet op het vlak van de verrijkende verwezenlijkingen. Quetelet was zo veelzijdig dat hij zich met een klein snuifje zin voor public relations gemakkelijk op het podium van het succes had kunnen verheffen. Hij is inderdaad een eerste rangfiguur geweest, een universeel denkende geleerde zoals onze tijd van specialisatie er nog onmogelijk, om duizend en een redenen, kan creëren. Zijn tijdgenoten hebben hem niet in het vakje van de actualiteit onder kunnen brengen, zoals zij het bv. wel vermochten met een Lieven Bauwens, een Metdepenningen, een Jozef Guislain, die later om hun verdiensten met een standbeeld werden beloond. Quetelet stond te wetenschappelijk-abstract boven zijn tijd- en stadsgenoten om in de kijker te geraken: sterren, statistieken, wiskundige realisaties laten de doorsneemens liefst onverschillig. Quetelet heeft een catalogus van 100.000 sterren opgesteld; zulks maakte de mensen echter niet warm voor de sterrenkunde. De enigen die een eeuw na zijn overlijden zijn verdiensten als sterrenkundige niet waren vergeten, waren de geleerden van de NASA. Toen na de maanlanding en de eerste oogst aan fotografische opnamen, een maankaart kon worden opgemaakt, schonken zij aan een van de maankraters de naam van de nederige doch zo verdienstelijke Gentenaar. De grote kunstschilder Navez, de beste van onze steendrukkers Madou, de vermaarde David D'Angers hebben zijn trekken vereeuwigd. In 1880 werd zijn standbeeld te Brussel opgericht vóór de Koninklijke Academie: Gent heeft het nogallichtjes opgenomen alsof het geen uitzonderlijke eer was datAdolf Quetelet alhier werd geboren. In 1904 kreeg de nieuwe straat van Tolhuislaan tot Van Crombrugghestraat de naam Queteletstraat en in jam,1ari 1947 kort na de plechtige herdenking van de 150e verjaring van zijn geboorte, werd op de gevel van het huis nr. 14 aan de Kaammarkt een gedenkplaat aangebracht. Het is bitter weinig voor een geleerde over wie het "Messager des Sciences historiques", na de dood van Quetelet, terecht mocht schrijven: "Quetelet n'était pas seulement une célébrité nationale, sa notoriété était européenne. Ses travaux dans le domaine des sciences mathématiques, dans celui de I'astronomie, dans celui de la statistique, lui ont fait au dehors une renommée dont l'éclat 141
rejaillit sur la Belgique. 11 n'y a pas eu en Europe et en Amérique une seule société savante qui n'ait tenu à l'honneur d'inscrire son nom parmi ceux de ses membres". Quetelet was sant in eigen land en in het buitenland, echter enkel in de wetenschappelijke middens. Hetgeen hij heeft gepresteerd kon toen de massa niet boeien; het was pas later, na zijn dood, dat zijn faam ook in bredere kringen doordrong en dat men ging beseffen wat hij op gebied van sterrenkunde, wiskunde, sociologie en statistiek vertegenwoordigde. Men heeft hem trouwens terecht de vader van de statistische wetenschap genoemd, een wetenschap in dewelke toen omzeggens niemand geloofde en die tegenwoordig voor elk bestuur of regering een onmisbare en efficiënte helpster is geworden. De eerste "telling" die in België plaatsvond, geschiedde in 1848, onder impuls van Quetelet, en de twaalfde die een stellandgenoten de neu~ deed optrekken toen zij hun groene en roze formulieren met allerhande gegevens vol moesten pennen, werd in 1971 gehouden. Dit "vaderschap" is slechts een klein facet van de activiteit van Quetelet; het staat niet eens centraal in een loopbaan die de meest diverse domeinen van de wetenschap aankon, en die ten andere niet in prefabvakjes kan worden ingedeeld. Zulks is zeer kenschetsend én voor de geleerde én voor zijn carrière; niet dat deze laatste wijst op onstandvastigheid, maar de belangstelling van Adolf Quetelet ging beurtelings of vaak tegelijk naar zeer uiteenlopende wetenschappelijke polen. Aldus begon hij zijn loopbaan in het onderwijs, eerst te Oudenaarde, later te Gent: wiskunde. Op hetzelfde ogenblik echter interesseert hij zich aan weerkunde,een wetenschap die toen ook met een kort broekje aan liep, aan sterrenkunde die toen - is het niet normaal - zeer hoog mikte, en aan poëzie. Quetelet kijkt naar de sterren en schrijft aardige gedichten. Er is geen enkel verband tussen beiden: het is als wetenschapsmens en niet als poëet dat hij nachtenlang naar de sterren gluurde en hij werd zo knap in het vak dat de Hollandse regering hem in 1826, het jaar dat hij dertig werd, de delicate opdracht opdroeg bij Brussel een Observatorium of Sterrenwacht op te richten. Hij was er the right man: in menig tijdschrift had hij al studies laten verschijnen die zijn kennis en zijn talent wijd over 's lands grenzen bekend hadden gemaakt. De Sterrenwacht werd ten andere, zoals Prof. Van de Velde het in 1946 bij de Quetelet-herdenking beklemtoonde, het rendez-vous van allen die in Europa de sterrenkunde bestudeerden en zijn woning stond voor alle geleerden uit binnen- en buitenland open. Falck, minister van Openbaar Onderwijs van Willem I, had zich meer dan eens spottend en misprijzend uitgelaten over de door de koning gestichte Academie voor Letteren en Wetenschappen. En inderdaad, vergeleken met de soortgelij142
ke Franse Academie die over prima krachten beschikte was onze Academie slechts een zeer bescheiden rol beschoren. Toen echter de jonge Quetelet er zijn intrede deed om er kort nadien bestendig Secretaris van te worden kwam er plots schot in de werkzaamheden en verwierf onze Academie in een ninimum van tijd Europese vermaardheid. De faam van Adolf Quetelet op gebied van sterrenkunde had o.a. voor gevolg dat hij in 1836 leraar in de wis- en sterrenkunde aan de Militaire School werd benoemd. Quetelet is gans zijn leven op zoek geweest naar de Mens en bekommerd geweest om de menselijke problemen. Het kan wellicht vreemd voorkomen dat een mens van de exacte wetenschap een dergelijk ideaal heeft nagestreefd: het leven van Adolf Quetelet is een bestendige enquête geweest met de mens als centraal thema, hetgeen hem van de sterrenkunde naar de sociologie bracht en vervolgens naar de statistiek. Dit menselijk aspect treedt misschien nog beter op de voorgrond wanneer men weet dat Quetelet niet enkel een dichter was, maar ook een knappe tekenaar en een geleerde die de vorm, de tekst, de stijl van zijn bijdragen uitermate verzorgde. Hij heeft meer dan 2.000 artikels en wetenschappelijke bijdragen op zijn actief, hij verbleef een ganse week in Weimar bij zijn vriend Goethe, hij was voortdurend in briefwisseling met Ampère, Humboldt, Florence Nightingale, prins Albert van Engeland e.a. Hij was nog geen dertig jaar oud toen hij in 1825 een memorie uitgaf over de "wetten" van geboorten en overlijdens te Brussel; enkele jaren later, in 1831, ging hij andere problemen, als b.v. de verhouding moord-ouderdom-geslacht onder de lens nemen, en in 1835 gaf hij te Parijs zijn standaardwerk uit "Essai sur l'homme et Ie développement de ses facultés ou Essai de Physique sociale".
EEN UITZONDERLUKE FIGUUR Adolf Quetelet is zoals de meeste van zijn tijdgenoten die een belangrijke rol hebben gespeeld, een man geweest van drie generaties, van drie politieke regimes, van een wereld die het Ancien Régime verlatend, in een nieuw humanisme, genaamd democratie en in de ontluikende Wetenschap nieuwe paden en wegen zocht. Hij werd geboren kort na de Franse Revolutie, van Franse ouders, doch in een stad waar de Republikeinse legers en bezettende overheid lelijk huis hielden; hij groeide als knaap op ten tijde van Napoleon, diens overwinningen en nederlagen, hij volbracht zijn studies, behaalde zijn universitair diploma en oogstte zijn eerste wetenschappelijke successen tijdens het Hollands Bewind, kende 143
nationale en Europese faam onder de regering van Leopold I. Zijn werk, of liever de gedachten die wij er op elke bladzijde in aantreffen, zijn buitengewoon eigentijds, dragen de stempel van de golf van vrijheidshonger en van vernieuwing die in de eerste helft van de XIXe eeuw Europa overspoelden. De enen dreven ze op het politiek niveau door, anderen in het domein van handel en nijverheid, enkelen in de wereld van de kunsten of van de zuivere wetenschap. Het was voor velen,zeker voor degenen die niet uitsluitend financieel profijt nastreefden, een tijdperk van idealisme, van grenzeloos geloof in de mens, in de moderne mens, bevrijd van een aantal boeien en vooroordelen van het verleden. Adolf Quetelet is in deze bewogen, begeesterende en tegenwoordig door onze tijd, omstreden periode, een all-roundman geweest, hetgeen vóór hem niet denkbaar was en in onze wereld van specialisatie al even onmogelijk is. Doch in het begin van de vorige eeuw zijn enkele geleerden eringeslaagd tegelijk de wetenschap, de letterkunde, de muziek en de plastische kunsten te beoefenen en in de wetenschap hun belangstelling, kennis en publicaties over zeer uiteenlopende domeinen te spreiden. De zg. exacte en de menselijke wetenschappen zijn sindsdien zeer uiteenlopende wegen gaan bewandelen, doch in de vorige eeuw is Quetelet erin geslaagd aardige verzen aaneen te rijmen, een opera te schrijven die een tijdlang in de gunst viel van het publiek, met een tekening uit te pakken in het Salon voor Schone Kunsten te Gent, te doceren in de wiskunde, bestendig secretaris van de Koninklijke Academie te worden, directeur van de Sterrenwacht, de grondlegger van de Statistiek te worden en als socioloog er voor zijn tijd avantgardistische ideeën op na te houden. Het woord "socioloog" bestond nog niet toen Quetelet in 1835 zijn standaardwerk "Sur l'homme et Ie développement de ses facultés ou Essai de physique sociale" uitgaf, doch niettemin verrichtte de auteur baanbrekend werk in een wetenschap die pas veellater tot ontplooiing zou komen. Het mocht echter niet beletten dat het werk dat eerst te Parijs in twee boekdelen verscheen en het jaar daarop te Brussel van de pers kwam, op het verzet stuitte van de FransmanAuguste Comte, algemeen als "de" sommiteit erkend, die in 1839 Quetelet hevig en zelfs schandalig aanviel, zoals het zeker niet onder geleerden gewoonte was in die jaren. Comte eist het vaderschap op van de "physique sociale" en slingert Quetelet de ergste verwijten naar het hoofd: "Je dois surtout signaler eet abus à l'égard de la première dénomination, (d.i. physique sociale), chez un savant beige qui l'a adoptée, dans ces dernières années, comme titre d'un ouvrage ou il s'agit au plus de simpIe statistique". Het waren woorden vol misprijzen doch Auguste Comte had het ditmaal mis op: zijn afgunst speelde hem lelijke parten want hij zag niet in - of wou niet inzien, hetgeen nog veel erger is in hoofde van een geleerde - dat Quetelet met zijn statistieken verder ging dan eenvoudige wiskundige vaststellingen. Quete144
let - en het was wel zijn voornaamste verdienste op wetenschappelijk vlak wou doorheen en met zijn vaststellingen een aantal wetten van sociale aard ontdekken, er de oorzaken van achterhalen. In dit opzicht heeft hij zeker baanbrekend en revolutionair werk geleverd, temeer daar zijn taal in dat werk zoals in al zijn publicaties, helder, duidelijk was, zijn uiteenzetting klaar en overzichtelijk. Voor Quetelet is de grote levensambitie en ideaal de mens centraal in de wetenschappelijke studie te stellen, een synthese te bereiken van al hetgeen over de mens als individu en als wezen dat in een maatschappij evolueert, bekend is en hiermede een soort tegenhanger te vormen van de exacte wetenschappen. Om dit doel na te streven heeft Quetelet zijn kennis tot het uiterste moeten diversifiëren en er was geen aspect of facet van de samenleving dat hij niet onder de lens nam. Vooral het probleem van deugd en misdaad in de maatschappij, hun gebondenheid aan vaste wetten, en de theorie van de gewone, de doorsneemens, die hij ontwikkelde, hebben jarenlang sociologen en geleerden beïnvloed. Al zijn de meeste van zijn standpunten tegenwoordig onvermijdelijk voorbijgestreefd en verouderd, omdat het mensdom sindsdien met ontzaglijke problemen werd geconfronteerd en de kaarten thans heel anders worden verdeeld, blijven de gedachten en theorieën van Adolf Quetelet een ereplaats bekleden in de wordingsgeschiedenis en in de pioniersjaren van de sociologie. Er zijn zelfs bepaalde beweringen van de auteur die toen nogal duister voorkomen maar die de dag van vandaag waarheden voor de meeste geleerden zijn geworden, als bv. zijn woorden over de houding van de doorsneeburger: "L'homme est fait de telle sorte que la façon moyenne de penser du plus grand nombre de ceux qui vivent a vee lui, s'impose à lui". Het is een zin waarover men af en toe kan mediteren in onze tijd van TV-slavernij! De weerkunde staat de dag van vandaag in onze maatschappij van weekends, vakantie, gespreide of niet-gespreide verlofdagen, cruciaal, onmisbaar in het leven van man, vrouw, huisgezin, familie, jong en oud: van mooi of slecht weer hangen humeur, vreugde, ontspanning, relax, zakenreis enz. af. Adolf Quetelet was een van de allereersten om de problematiek van de meteo ernstig onder de loepe te nemen. Zijn bevindingen en vaststellingen zijn doorslaggevend, beslissend geworden voor een wetenschap die in de eerste helft van de vorige eeuw nog schoorvoetend, aarzelend haar weg in regen, zon en wind zocht en die vandaag met ons dagelijks leven samen is gegroeid. Wij kunnen onze voorspellingen in radio en televisie, ons weerbericht in de krant, ons wegenbulletins 's morgens bij het ontbijt niet meer missen, en al sakkeren wij in ons land omdat Josefien al vier of vijf maariden aan een stuk met een natte paraplu op de frontpagina van de krant haar plasje regen opschotelt, toch is en blijft onze dagelijkse handel en wandel afhankelijk van het weer: "Mor145
gen doe ik dat, ga ik ginder, werk ik in mijn tuin, indien het mooi weer is". De Belgische Sterrenwacht in Ukkel heeft ten tijde van Quetelet wereldvermaardheid verworven. Willem I had hem een teleskoop geschonken, Leopold I zou Quetelet vragen zijn neef Albrecht van Saksen-Coburg, den toekomstige gemaal van koningin Victoria, met raad en daad bij te staan, terwijl geleerden als Ampère, Arago, Goethe, Laplace, Humboldt geregeld met de vermaarde maar bescheiden gebleven astronoom correspondeerden. Als weerkundige heeft hij zich wellicht nog verdienstelijker aangesteld dan als socioloog. Hij was het die aandrong op een bestendige verbinding van een aantal centra over de wereld verspreid, en op een studie van hun bevindingen. Men stond omzeggens nergens op gebied van internationale samenwerking. Quetelet die grondig en methodisch de temperaturen,de drukking, de getijen, de vochtigheid en andere problemen in verband met de weerkunde bestudeerde, heeft dankzij talloze publicaties over deze jonge wetenschap, voortdurende contacten met geleerden in het buitenland, de grondslagen gelegd van de moderne weerkunde. Honderden van de meer dan 2.000 publicaties die hij in zijn vruchtbare loopbaan heeft geschreven, zijn aan de weerkunde gewijd en mogen tot de meest belangrijke en determinerende studies gerekend worden. Bij die tweeduizend uitgaven waarvan een twintigtal in boekvorm, moeten nog honderden brieven gevoegd worden die allen interessante wetenschappelijke of administratieve gegevens inhouden. Bij de honderdste verjaardag van zijn overlijden rijzen onwillekeurig doch uiteraard zeer logische vragen op. Hoe is het mogelijk geweest dat in de vorige eeuw, toen de geleerde over weinig of geen hulp beschikte, het omzeggens allemaal zelf moest opknappen, over geen uitgebreide en bijgehouden documentatie, allerminst over computers beschikte, geen kans kreeg zich met beurzen van Staat of overheid in het buitenland te gaan bekwamen, hoe is het mogelijk dat een Quetelet die links en rechts onderwees, aan het hoofd stond van de Sterrenwacht, al het werk opknapte aan de Academie, talrijke tijdschriften leidde, de tijd heeft gevonden en gehad om dichter, tekenaar, componist, weerkundige, wiskundige, sterrenkundige, geoloog, statisticus, socioloog, natuurkundige, moralist enz., enz. te worden en in al deze domeinen van de menselijke geest een hoogvlieger te worden? En dan een tweede, even pertinente vraag: Hoe is het mogelijk dat een zo uitzonderlijke figuur nooit buiten een kleine kring geleerden door is gedrongen, ook niet honderd jaar na zijn dood, nu de massamedia het minste nieuws gaan opschroeven en over de materiÍle middelen en bekwame medewerkers beschikken om een figuur als deze van Quetelet met woord en beeld te belichten? Pierre KLUYSKENS 146
DE "PLATTEGROND VAN GENT MET PEILEN OPGEMAAKT DOOR DEN DIENST VAN DE STADSWERKEN 1912" De auteurs van deze stadsplattegrond van Gent zijn de ingenieurs Compyn en Soenen. De kaart, bestaande uit verscheidene kaartbladen, werd getekend door Théo. Piscador, tekenaar. Hij vermeldde zijn naam in de rechteronderhoek van één van de 10 bij de Technische Dienst Wegen, Bruggen en Waterlopen teruggevonden kaartbladen. Victor Fris vermeldt in Plans de Gand (FRIS, 1920, p. 72) dat M.M. Compyn en Soenen, toen werkzaam op de "Service technique communal", de kaartauteurs zijn. Hun namen staan niet op de plannen vermeld. Dat beiden "ingenieur" waren is dan ook niet helemaal zeker. De context waarin de kaart tot stand kwam, kan worden afgeleid van het titelblad waarop te lezen staat: "Plattegrond van Gent met peilen opgemaakt door den Dienst van de Stads werken." Niet alleen de cartouche legt het accent op "peilen". De tekening, die vol aanduidingen van hoogtemerken staat, laat geen twijfel bestaan over het doel van de registratie. De zeer talrijk genoteerde hoogtepeilen worden telkens in een cirkel ingeschreven samen met een letter die respectievelijk refereert naar: P. Pavage ou sol = Kassei of aardeweg S. Seuil de porte = Deurdorpel T. Tablette de quai = Deksteen van een kaai R.M. Repère métallique = Peilmerk in ijzer. Naast de aandacht voor hoogtemerken is de registratie van fabriekspanden, met vermelding van de aard van de industriële activiteit(en), wel heel opvallend. De straatnamen zijn vermeld en de nummering van de waterlopen met de richting van de afwatering is aangeduid. Het titelblad vermeldt expliciet het karteren van "Waterloop overwelfd of vervormd tot riool, Onbevaarbare en onvlotbare waterloop". Administratieve grenzen en perceelsgrenzen vervolledigen de kaartbladen tot een administratief en technisch heel bruikbaar werkinstrument. Er zijn geen gegevens overgeleverd betreffende de werkmethode door Compyn en Soenen gehanteerd. De stadsplattegrond geeft in het bijzonder aanleiding tot enige twijfel over het eventueel gehanteerde triangulatienet. Het intekenen van de perceelsgrenzen, wat gebeurd is voor de hele periferie, doet het vermoeden rijzen dat gebruik werd gemaakt van kadasterplannen. De begrenzing tussen het openbaar domein en particulier eigendom lijkt niet gebaseerd te zijn op veldwerk en triangulatie van het openbaar domein. De aandacht ging 147
148
duidelijk naar het registreren van een overvloedig gedetailleerd net van hoogtemerken. De relatie hiervan met de aanduiding van de onbevaarbare waterlopen en de overwelfde, die herleid zijn tot riolen, het tekenen van beken en grachten ... bevestigt het vermoeden dat de specifieke opname van hoogtepeilen in het hogere kader van de beheersing van de overstromingen in de binnenstad moet worden gesitueerd. Die veronderstelling is mede gebaseerd op het bestaan van een survey daterend van omstreeks de Tweede Wereldoorlog en waarin een kaartblad voorkomt dat de aanslepende maar acute problematiek van de regelmatig weerkerende ellende, die gepaard gaat met overstromingen in de binnenstad, in kaart brengt. Het peilen naar de motieven om zoveel energie en werk te steken in het aanmaken van dit omvangrijke oeuvre blijft gissen, gezien er, tot op heden, blijkbaar weinig informatie over de motieven voor het maken van deze stadsplattegrond noch over zijn auteurs bekend is. Misschien heeft iemand nog gebruik gemaakt van deze documenten naar aanleiding van werk dat verrricht werd op de Technische Dienst Dienst Wegen, Bruggen en Waterlopen destijds gevestigd in de KammerstraaL De plannen zijn uitgetekend op schaal 1:2.500. De tien bladen van 131 cm breed bij 94 cm hoog zijn op linnen gekleefd. Van de vijfkleine bladen van 94 bij 57 cm, waarnaar Victor Fris verwijst (FRIS, 1920, p. 72), was in 1990 geen spoor meer terug te vinden. Wij hebben er sindsdien ook geen spoor meer van gevonden. De geassembleerde plattegrond meet volgens Fris 480 x 245 cm. Wij noteerden een andere kaartindeling: 2 vellen (nr. 9 en 10) 90 breed en 128 cm hoog en 12 vellen (3a tot 8b) van noord naar zuid middendoor gedeelde bladen, van elk 65 breed bij 99 cm hoog; plus twee minder hoge kaartbladen eveneens middendoor verdeeld in vier vellen (la, lb, 2a, 2b) van 65 cm bij 90 hoog. Het betreft dus een zeer groot en een bijzonder gedetailleerd plan van Gent omstreeks 1913. De topografie is niet zo accuraat als bij het recentere plan Elegeert (19421945); waarover wat meer informatie bestaat. Het werk van Compyn & Soenen op schaall :2.500 wordt soms vermeld als het "Eigenings- en Geschiedkundig Plan van de Stad Gent en Uitbreidingsplan van Gent van de 12de eeuw tot heden, daterend uit 1913". Het geeft globaal de situatie van Gent en onmiddellijke omgeving weer uit 1912 met het nieuwe Sint-Pietersstation aan het Maria Hendrikaplein maar met de verkaveling ten zuiden ervan zoals die geconcipieerd werd vóór de organisatie van de Wereldtentoonstelling van 1913. Merkwaardig fait divers is de opname van drie darsen in het plan. Het Nieuwe Dok of Groot Dok (1900-1923) en drie darsen waren volgens de stadsplattegrond van Compyn en Soenen in 1912 reeds gegraven. Het Noorddok dateert van 1908-1913, het Middendok van 1910-1925. Maar het Zuiddok werd pas uitgegraven tussen 1917 en 1930 (DUMONT, 1950, p. 432/CAPITEYN A., 1995, p. 41). 150
Op de stadsplattegrond van Compyn en Soenen, vermeld in het werk van Victor Fris uit 1920, komt de getekende haveninfrastructuur dus niet met de realiteit overeen, gezien pas in 1917 met het graven van het Zuiddok werd aangevangen en de Plattegrond met peilen doorgaans gedateerd wordt als zijnde van 1912 of 1913 ... De kaart beeldt dus een project uit dat nog niet uitgevoerd was op het moment van de realisatie van het stadsplan. In tegenstelling tot de plannen Elegeert bijvoorbeeld zijn hier geen indicaties aanwezig als zou Théo. Piscador later aanvullingen of wijzigingen hebben aangebracht aan deze momentopname van Gent op het hoogtepunt van de ontwikkeling van de textielnijverheid. De enige versie van dit plan, die ons bekend is, berustte in 1990 in de archieven van de Technische Dienst Wegen, Bruggen en Waterlopen in de KammerstraaL Deze Dienst is nu gehuisvest in het Administratief Centrum aan het Woodrow Wilsonplein. Een kopij op ware grootte, gemaakt op polyesterfilm, kan worden geraadpleegd in het Kaartenarchief van het Sint-Lucasinstituut, Zwartezustersstraat 34 te Gent. Een schaalreductie op 1:5.000 laat toe om de toestand anno 1912 te vergelijken met kaarten van het Ministerie van Openbare Werken uit de jaren zestig en met fotogrametrische restituties van het Nationaal Geografisch Instituut op basis van luchtfoto's opgenomen in 1992.
BRONNEN - CAPITEYN ANDRÉ, Stadsbeeld, havenbeeld. Industrie en stadsontwikkeling. In Interbellum in Gent. 1919-1939. Stad Gent. Stadsarchief en Museum Amold Vander Haeghen, Gent, 1995. - DUMONT M.E. (ed.), Gent, een stedenaardrijkskundige studie. Werken van de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren, R.U.G. CVII-CVIII. Dumont, Brugge, 1951. - FRIS VICfOR, Plans de Gand. Introduetion aux documents topographiques publiés par la Commission des monuments de Ia Villede Gand par Victor Fris. Vanderpoorten J., Gent, 1920.
André COENE Juni 1998
151
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) SINT-COLETAKERK - Sint-Coletastraat Tot aan haar oprichting als zelfstandige parochie ressorteerden de inwoners van de huidige Sint-Coletaparochie onder Sint-Pieters-Buiten. Mgr. Bracq nam het initiatief om een terrein aan te kopen, gelegen tussen de Ottergemsesteenweg, de Bommelstraat en de toenmalige Thaliestraat met de bedoeling er een zusterklooster van de Visitatie te bouwen, samen met een lagere school. Daarnaast trok men een grote kapel op die dienst deed als hulpkerk van Sint-Pieters-Buiten. Bovendien werd onderpastoor Theodoor Bracq van Sint-Pieters-Buiten als proost van Sint-Coleta aangesteld. Bisschop Bracq genoot de eer om op 6 mei 1888 de eerste steen te leggen. Het oorspronkelijke plan, toegeschreven aan August van Assche of aan één van zijn volgelingen, werd met het oog op de vorming van een zelfstandige parochie en op last van Mgr. Lambrecht gewijzigd. Vanaf27 februari kreeg het publiek toegang tot de voltooide neogotische SintColetakerk. Bij Koninklijk Besluit van 24 maart 1894 erkende de Staat Sint-Coletaals zelfstandige parochie. Bij de afscheiding van de moederparochie vormde de spoorweg Brussel-Oostende de gemeenschappelijke grens. Op 25 september 1895 wijdde Mgr. Stillemans de kerk in. Ter vervanging van de voorlopige dakruiter bouwde men in 1911 een achtkantige kruisingstoren naar een ontwerp van Gerard De Meyer. De neogotische binnenkerkbeschildering dateert uit 1901 en de periode erna. Zij bezit een uitgesproken symbolisch en decoratief karakter. Voor de uitvoering van het Maria- en Sint-Coieta-altaar uit 1895 één van de drie neogotische eikehouten altaren die de kerk bezit, deed men een beroep op Ed. van den Eynde. Naast een neogotische preekstoel en koorgestoelte, treft men in de kerk nog twee biechtstoelen aan uit 1913, van de hand van de gebroeders Todt. BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in België- Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, p. 284.
- De Paepe Johan: I 00 jaar Sint-Pieters-Buiten. Gent.
SINT-ANTONIUS-ABTKERK - Redersplein Reeds in 1642 werd op de wijk Meutestede een kapel opgericht die men in 1731 herbouwde. Een aanpassing van het gebouw vond plaats in de jaren 1865-1867. 152
De Sint-Antonius-abtkerk deed vanaf 1843 dienst als hulpkerk van de SintSalvatorparochie. Vanaf 1909 werd ze hulpkerk van de Sint-Theresia van Avilaparochie. Het is een eenvoudig bak- en zandstenen gebouw in classicerende barokstijl. Het torentje is voorzien van een kunstig versierde fries in zandsteen waarboven een balustrade is opgetrokken. De vier hoeken van deze balustrade zijn bekroond met grote siervazen. Bovenop het platform verrijst een klein torentje in peperbusvorm. De sacristie en de doopkapel dateren uit 1865. Het marmeren hoofdaltaar is afkomstig uit de afgebroken Sint-Catharinakerk in de Lange ViolettestraaL Het is versierd met een schilderij die Sint-Antoniusabt voorstelt. De kerk bezit een achttiende eeuwse biechtstoel en een negentiende eeuwse ijzeren communiebank met vergulde medaillons. Het orgel werd gebouwd door P.C. Van Petegem.
BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in België- Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, p. 264/266.
SINT-TilERESlA VAN AVIELLAKERK - Meniesteedsesteenweg De parochiekerk van Sint-Theresia van Aviëlla werd oorspronkelijk gebouwd als publieke kloosterkapel van het aangrenzend klooster van de Zusters der Kindsheid Jesu. Ze dateert uit 1882. Later kreeg ze de functie van hulpkerk van het Heilig Kerst. De Staat erkende Sint'-Theresia van Aviëlla als zelfstandige parochie bij Koninklijk Besluit van 25 september 1909. De kerk is een sober bakstenen gebouw in neogotische stijl. Een aantal details in het interieur, onder andere een glasraam, verraden de schipperstraditie van de Muidewijk. Verder bezit de kerk een orgel uit 1840, afkomstig uit een ·ander niet nader gekend bedehuis.
BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in België- Architectuur- deel 4 nc - Stad Gent, P. 196. - Demey Koen, Vertongen Luc: Gent, steenrijk. Editie Il: kerken, p. 50.
153
SINT-BERNADETTEKERK - Sint-Bernadettestraat
In de buurt van de huizengroep die omstreeks 1925 werd opgetrokken door de "Gentse Maatschappij der Werkmanswoningen" bevindt zich ĂŠĂŠn van de recentste Gentse kerken. Het gebouw heeft een rechthoekige basisstructuur en is voorzien van een plat dak. Een luifel steunend op twee pilaren overspant het voorportaal. De klokketoren, rechts van de kerk, is gedeeltelijk open. Een aaneengesloten strook smalle hoge vensters met gekleurde ramen die rondom het gebouw loopt, zorgt voor de nodige verlichting in de kerk. De muren zijn opgetrokken in lichtkleurige baksteen. De zoldering wordt gevormd door houten lamellen. Als binnenversiering werden heel wat kindertekeningen aangewend. De kerk is voorzien van een heldere winterkapeL Een monument ter herinnering aan Sint-Bernadette tooit het pleintje naast de kerk.
BffiLIOGRAFIE - Demey Koen, Vertongen Luc: Gent, steenrijk. Editie 11: kerken, p. 24.
DavidMAES ('t vervolgt)
HONDSE TOESTANDEN IN DE GENTSE GEMEENTERAAD (1824-1899) Eddy Levis, de onvermoeibare verzamelaar van Gentse taalpareltjes, gaf enige tijd geleden in" 't Gents spant de Kruune"l een "biestige lolle" ten beste omtrent een trekhond die "op zijne zak lag". Zoals het hoort in een serieus tijdschrift werd hier ook de nodige achtergrondinformatie bij verstrekt. Tot voor de Twet:de Wereldoorlog zou er een gemeentewet geweest zijn die de voerders van hondenkarren verplichtte bij min of meer lange halte een plank of zak onder het dier te leggen, om het, vooral in de winter, tegen kou, water, modder en andere viezigheid te beschermen. Als het niet waar is, is 't in ieder geval goed gevonden ... voegt de schrijver er aan toe. Onze vroede vaderen zouden dus allang bezorgd geweest zijn om het honden154
welzijn. Al heel lang zelfs: een andere eminente observator van de Gentse scene, Prosper Claeys2, gaf een kort uittreksel weer uit een gemeentewet uit 1825, waarbij het voerders van honden- en geitenkarren (geitenkarren, jawel!) verboden werd in of op hun voertuig plaats te nemen. Claeys stipte daarbij aan dat dit het vroegste gemeentereglement in die aard was, dat hij had gevonden. Zoveel dierenliefde in die tijd? Nauwelijks te geloven. Gent ligt niet in Engeland, waar al in 1824 de eerste Vereniging voor Dierenbescherming ontstond en de eerste wet tegen mishandeling van honden in 1835 aangenomen werd3. Pas in 1908 werden in BelgiĂŤ de eerste vereniging voor dierenbescherming en Veeweyde, het eerste dierenasiel, opgericht door de Brusselaar Jules Ruhl. De eerste Belgische wet op de dierenbescherming, de wet Asou, kwam in 1929 tot stand. Voordien was er in wetteksten en stedelijke reglementen alleen bekommernis omtrent schade door of aan dieren veroorzaakt. Schade aan dieren was alleen maar erg in zoverre iemands bezit (het huisdier, in dit geval) kon schade lijden, eventueel verminderen in waarde. Hoe dat te Gent in mekaar zat, vernemen we uit twee 19de-eeuwse gemeentelijke reglementen.
*
* * Om te beginnen is er het Gemeentelijk Besluit van 4 Januari 18254. Deze "Maetregelen van politie ter eynde te voorkomen de ongelukken welke konnen ontstaen uyt den omloop van rytuygen met honden, bokken of geyten bespannen" luidden als volgt: "Art. 1. Alle hoegenaemde rytuygen met eenen of meer honden, bokken of geyten bespannen, zullen door een geschikt persoon, by den dissel of brancar, moeten worden geleyd: diensgevolgens zal den geleyder van zulkdanige rytuygen zich niet op noch in hetzelve mogen plaetsen,maer zonder te verwyderen den dissel of brancar vasthouden. Onder geen voorwendsel zullen de geleyders zich van de rytuygen mogen verwyderen. Art. 2. De overtreeders aen den bovenstaenden artikel zullen worden gestraft met eene boete van 5 tot 10 guldens, en geval van hervalling, in eene boete van 10 tot 25 guldens, of in een gevang van een tot dry dagen; beyde deze straffen zullen, ingevolge de omstandigheden, te gelyker tyd kunnen worden toegepast. Art. 3. In allen gevallen zullen de huysvaders, voogden, en meesters verantwoordelijk zijn voor de boeten tot welke hunne vrouwen, kinderen, weezen, dienstboden of andere onderhorige zouden worden verwezen." De teksten lopen voorwaar niet over van compassie voor de aangespannen beesten. En passant zien we nog dat vrouwen, onderhorigen en kinderen in die tijd toch iets meer betekenden dan honden en geiten, maar voor de wet waren zijn niet verantwoordelijk voor de boeten. Dat voorrecht bleef voorbehouden aan huisvaders, voogden en meesters. 155
Ruim vijftig jaar later, in 1881, werd een belasting op de honden ingevoerd, de fameuze hondentaks5. Ook deze maatregel en de verantwoording ervan, maakt een en ander duidelijk. Lees maar: "Overwegende dat het groot getal honden, die in de stad bestaan, eene voortdurende oorzaak van gevaar is voor de openbare veiligheid en gezondheid, en dat het dringend is deze staat van zaken te keer tegaan; ... besluit: Art. 1. Te rekenen van het jaar 1881, zal op de honden eene jaarlijksche gemeentebelasting geheven worden, die als volgt bepaald is a) 20 frank voor de dashonden, buldashonden, doghonden of bulhonden, Newfoundlandsche honden en St Bernardshonden6. b) 5 frank voor de honden van elk ander slag. Art. 2. Zijn van deze belasting ontslagen a) De trekhonden en de herdershonden de kudden bewakende. b) De jonge honden, zoolang zij gezoogd worden." Volgen dan een aantal nadere bepalingen, o.a. omtrent het kenteken (de "hondenmedailje") dat de dieren moeten dragen, tenzij het "verloren of ongeschikt voor het gebruik geworden" was. Het bedrag van die hondentaks was niet van de poes (om in de stijl te blijven). Ter vergelijking: de daglonen van mannelijke vlasspinners in "L Lys" bedroegen 2,5 Fl. Het effect liet zich voelen: de ongeveer 130.000 Gentse inwoners van toen betaalden 25.000 F. aan hondenbelasting in 1881 (er was voor 5.000 F. begroot), 21.112 in 1882 (er was voor 25.000 F. begroot) en 18.115 F. in 1884 (er was 18.000 F. begroot)8. Uit deze cijfers kunnen we afleiden dat er voor zowat 4.000 honden belastingen betaald werd in 1881. Zeg maar één hond per 30 inwoners. We konden niet achterhalen of de daling van de ontvangsten het gevolg was van belanstingsontduiking door een onbekend aantal "stratiers", dan wel of een overeenkomstig aantal beesten, allicht overwegend van hetzelfde nobele ras, het mocht bekopen en van de stadsbodem verdween.
*
* * Maar de tijden waren aan het veranderen. In 1880 werd een interpellatie gehouden en een voorstel ingediend in de gemeenteraad (en dan nog wel"en flamand ") door de journalist en boekhandelaar Willem Rogghé om de overbelasting van trekdieren tegen te gaan9. Hij ergerde aan hetgeen er zich dagelijks op straat afspeelde en meende een wettelijke grond tot reglementering gevonden te hebben in het feit dat die scènes de moraliteit van de bevolking in gevaar bmchten. Er was inderdaad geen ander wettelijk argument mogelijk. Degenen die vonden dat dieren niet konden wettelijk beschermd worden, moesten maar tot de overtuiging komen dat dit uiteindelijk in het voordeel van de mens was. 156
Die slechte voorbeelden leidden immers tot barbarij in de menselijke communicatie onderling. Het voorstel werd in een commissie begraven, maar er werden in de tachtiger jaren van de 19de eeuw effectief jaarlijks een dertigtal gevallen van dierenmishandeling geverbaliseerd door de Gentse politie (zie noot 13). In 1888 volgde er een nieuwe poging om tot een stedelijk reglement te komen, ditmaal speciaal voor trekhondenlO. De initiatiefnemer, de medicus en hoogleraar Victor De Neffe, had zich stevig gedocumenteerd. Aan de hand van binnenlandse en buitenlandse voorbeelden suggereerde hij o.a. de trekhonden te laten keuren door dierenartsen en gewichtscategoriën in te voeren. Zo zou een 40 tot 50 kg. wegende hond 250 à 275 kg. last mogen trekken. Ook het deken of doek (cf. de inleiding tot dit stukje), die de voerders onder of boven hun beesten zouden moeten leggen, figureerde in het lijstje voorstellen. Ditmaal gewaardigde de burgemeester, dat was toen de grootgrondbezitter en beheerder van vennootschappen Hippolyte Lippens, de interpellant van antwoord te dienen. Om te beginnen had Lippens het er lastig mee dat men een veterinair hondenonderzoek zou invoeren, terwijl men kinderen zonder voorafgaand medisch onderzoek in de fabrieken liet werken. Verder zou reglementering belangrijke kostenstijgingen met zich meebrengen, die de trekhondengebruikers, toch al geen miljonairs, in moeilijkheden zouden brengen. Hij gaf het geachte raadslid onder andere het volgende ter overweging: "Toutes ces mesures (proposées) me paraissent donc taujours devoir aboutir à ce résultat déplorable: frapper Ie pauvre en lui imposant des dépenses dont les siens devront forcément souffrir. Car ceux que vous atteindrez seront des indigents. Croyez-vous que ce soit de gaîté de coeur qu'ils prennent des chiens pour bêtes de trait? C'est à défaut de pouvoir faire mieux." En dat deken? Daarvoor zou de hond niet veel respect hebben: "J'en doute; illa déchira à coup de dents. Maïs cette couverture que vous désirez et que je ne demanderais pas mieux que de lui voir donner, ne faudra-til pas l'enlever à la femme ou aux enfants de son maître?" Tot een reglementering kwam het niet, maar de politie moest een en ander strenger controleren. In 1889 antwoordde de burgemeester op een nieuwe vraag van De Neffe, dat er in de eerste helft van dat jaar al een groot aantal proces-verbalen opgesteld waren geworden wegens mishandeling van dieren, waarvan er 75 tot veroordelingen hadden geleid 11.
*
* * En nu? Trekhonden zijn allang uit het straatbeeld verdwenen, maar ze bestaan nog. Lasten trekken doen daartoe getrainde honden van geschikte rassen nu eenmaal dolgraag, en hun baasjes houden er dure wedstrijden mee. Maar al zien we ze niet meer zo in onze straten, de diersoort Canis familiaris en zijn voortbrengselen zijn er nog steeds prominent aanwezig. Er zou plus minus één hond zijn per tien Gentenaars12. Dat zo'n massa wel eens voor problemen zorgt, kunnen heel wat schoenzolen getuigen. Maar, geen nood: "Snoet weet 157
waar het moet". En mocht dat nog niet voldoende zijn: sinds Oktober 1998 is een politieverordening van kracht die hondenbezitters verplicht om altijd een opruimmiddel bij zich te hebben als ze met hun viervoeter aan het wandelen zijn. Hij of zij moet op de openbare weg steeds de hondenpoep opruimen, behalve in de hondentoiletten. Honderd jaar geleden stoorde men zich blijkbaar niet aan hetgeen de beesten achterlieten op straat, maar was men beducht voor ongevallen en beten. Zo deelde de politie in 1881 niet minder dan 313 "contraventies" uit omdat honden zonder muilband liepen. De actie had blijkbaar succes, want een paar jaar later waren er nog maar 36 overtredingen op dit gebied13. Tegenwoordig vormen die beten nog steeds een niet te onderschatten probleem, waarmee niet zozeer mensen op straat, maar vooral eigenaars, bekenden, vrienden en huisgenoten mee geconfronteerd worden, zoals een recente dramatische gebeurtenis nog bewees. Luc DEVRIESE
NOTEN I. Levis, E. 't Gents spant de Kruune. Een beestige lolle, in: Ghendtsche Tydinghen, jg. 27, 1998, nr. 2, p. 87-88. 2. Claeys, P. Mémorial de la Ville de Gand ( 1792-1830), Gent, 1902, p. 427. 3. De R.S.P.C.A. (Oorspronkelijjk de Society for the Prevention of Cruelty to Ani mals, later Royal S.P.C.A.). Deze en een ongelooflijke hoeveelheid andere Engelse gegevens omtrent dit en aanverwante onderwerpen, zijn te vinden in: Thomas, K., Man and the Natura! World. Changing Attitudes in England (1500-1800), Uitg. Lane, London, 1983. In het Nederlands vertaald onder de ti tal "Het Verlangen naar de Natuur", Ui tg. Agon, Amsterdam, 1990. 4. Stadsarchief Gent, Reeks Cl!, nr. 29, f. 250-251. Overgenomen in Dryoel, J. VilledeGand. Reglements de Police, avec Ie texte Flamand, Gent, 1883, p. 67-68. 5. Gestemdop 27 december 1980, gepubliceerd op 25 Maart 1881. Tekst bij Ryoel, J., 1883, p. 505-510 en bij Baertsoen, M. Stedelijk Wetboek der Stad Gent, 1907, p. 62-65. 6. In de Franse tekst: terriers, boules terriers, dogues, ou boules-dogues, chiens de Terre Neuve et de St. Bernard. Blijkbaar was de bedoeling vechthonden en grote rassen die niet als "nuttig" konden aanzien worden, zwaarder te belasten. Sommige hedendaagse varianten van die hoofdrassen zijn daarin niet meer herkenbaar. 7. Laurent, F. De Werklieden-genootschappen van Gent, Gent, 1878, p. 403. 8. Mémorial administratif de la Villede Gand, 1881 (2de série, vol. 17, p. 228-229), 1882 (2de série, vol. 18, p. 302-303), 1883 (2de série, vol. 19, p. 150-151), 1884 (3de série, vol. I, p. 380-381), 1886 (3de série, vol. 3, p. 392-393). 9. Bulletin communal de la Villede Gand, 1880, p. 6-8. 10. Bulletin communal. 1888. p. 580-589. 11. Bulletin communal, 1989, p. 715-716. 12. Er zouden nu ongeveer 20.000 honden zijn in Gent. Informatiebladzijde van de Stad Gent. De Streekkrant. Gent-centraal, 22 Oktober 1998. Hoe men aan dat cijfer komt, is ons niet bekend. 13. Mémorial administratif de la Villede Gand, 1882 (2de série, vol. 18, p. 109-11 0), 1886 (3de série, vol. 3, p. 185).
158
GENTSE MEMORIEDAGEN: 18-19 APRIL 18 April 1599 Huwelijk van Atbrecht met Isabella. De Oostenrijkse aartshertog Atbrecht werd geboren in 1559. Zijn militaire opleiding onder toezicht van Al va had er een goede generaal van gemaakt. Sinds zijn 18 jaar was hij Kardinaal en hij werd Bisschop van Toledo zonder priester gewijd te zijn. Hij stierf in 1621. Isabella was de dochter van Filips II en zijn 3e vrouw Elisabeth van Valois. Zij werd geboren in 1566. Bij de dood van haar gemaal werd zij Gouvernantegeneraal, functie die zij zou blijven uitoefenen tot aan haar dood in 1633. 18 April1717 Tsaar Peter de Grote komt aan in Gent. Toen in begin april vernomen werd dat de Tsaar Gent zou aandoen, namen de schepenen contact met de Gouverneur-Generaal, de markies van PriĂŠ om te vragen op welke manier zij de hoge gast moesten ontvangen. Aangezien de Tsaar van Brussel zou komen, werd besloten dat 18 compagnies van de Burgerwacht de erehaag zouden vormen aan de Keizerpoort. De Schepenen van de Keure en van Ghedeele zouden zich, gekleed in hun tabbaarden, naar de stadspoort begeven, vergezeld van een keurkorps van 100 mannen die flambouwen zouden dragen van witte was. Ze zouden voorafgegaan worden door de paukenslagers van de Stad te paard en van 6 trompetters. Er zouden koninklijke salvo's afgevuurd worden en de 3 grote klokken van het Belfort zouden luiden, begeleid door de Beiaard. 's Avonds zouden opnieuw koninklijke salvo's gelost worden en de Draak van het Belfort zou verlicht worden, een stunt die slechts bij grote gelegenheden uitgevoerd werd. Aan zijne Majesteit zou dan de erewijn aangeboden worden, bestaande uit 1 vat Spaanse wijn en 2 vaten Bourgogne. (Men zou voor minder Tsaar willen zijn). Allemaal goeden wel, maar de weetgierige Tsaar was naar het Westen gekomen om de zaken die hem interesseerden van dichtbij te bestuderen en hij scheen een grondige hekel te hebben aan tijdrovend ceremonieel. Toen hem het programma voorgelegd werd dat uitgedokterd was door onze Schepenen veegde hij het onmiddellijk van tafel. Bij zijn aankomst werd hij gewoon, in naam van de Baljuw en van de Schepenen, verwelkomd door de stadspensionaris. Peter de Grote die zogezegd incognito reisde, trok met zijn gevolg door de stad, waarna hij vlug een stukje ging eten in "De Gouden Appel" in de Breydelsteeg. Onmiddellijk daarna scheepte hij in op de Bargie naar Brugge. Ontvang dan maar eens een Tsaar. Wij achten het niet uitgesloten dat na zijn vertrek de Schepenen in koor "FOERT!" zullen geroepen hebben. 159
18 April1831 Dood van Petrus-François de Goesin. De de Goesins vormden hier destijds een gekend drukkersgeslacht. Vroeger was het vaak de vervelende gewoonte aan een zoon dezelfde voornaam te geven als de vader. Om de zaak nog iets gecompliceerder te maken werd de kleinzoon ook al eens bij dat spelletje betrokken, meestal tot grote wanhoop van heem- en geschiedkundigen. Voor de duidelijkheid is men dan wel verplicht ze te nummeren. Misschien wilden sommigen van onze voorvaderen zich verheffen op het niveau van koningen en pausen. De Petrus-François, ook Pierre-François of nog Pieter-Frans waarover wij het hier hebben was de nummer 3 in de serie. N° 1 stamde uit een Leuvens drukkersgeslacht en begon hier te werken in 1716, aanvankelijk in de Oudburg en 4 jaar later in "De Vier Evangelisten" in de Veldstraat. Wanneer hij in 1740 de pijp aan Maarten geeft wordt hij opgevolgd door zijn zoon Petrus-François N° 2. Deze kan bogen op de titel van "Drukker van Haere Majesteyt Maria-Theresia". Hij sterft in 1787 en wordt opgevolgd door zijn zoon Petrus-François N° 3. Dat deze ook boekdrukker werd zal wel meer te maken gehad hebben met de familietraditie dan met zijn ware roeping. Gelukkig zal er in de drukkerij wel iemand geweest zijn die de boel draaiende hield. Onze Petrus-François N° 3 trekt na zijn studies aan de Universiteit van Leuven naar Italië om zich daar te vervolmaken in de schilderkunst tot dewelke hij zich aangetrokken voelde. Van zijn reis bracht hij enkele mooie tekeningen mee die nu nog bewaard worden in de Universiteitsbibliotheek. Hij leidt in zekere zin een dubbelleven. Parallel met zijn drukkersactiviteiten wordt hij leraar aan de Academie en aan de Ecole Centrale. Hij was een beschermer en vriend van Jozef Paelinck die hem zal opvolgen als leraar aan de Academie wanneer hij zelf er een van de Directeurs van wordt. Gedurende de Franse tijd was hij Conservator van het Museum van het Scheldedepartement. Hij was zeker geen slechte schilder en het doek dat hij maakte van de familie de Goesin bewijst dit duidelijk. Hij was de officiële drukker van de Universiteit en had zijn drukkerij inmiddels overgebracht naar de Hoogpoort. Na zijn dood zette zijn weduwe nog een jaar de activiteiten verder, maar toen stopte ze ermee en het materiaal van de drukkerij werd openbaar verkocht. 18 April 1853 Dood van Jan Coucke. Hij werd geboren in 1783 in de BurgstraaL In het begin van de 19e eeuw was hij één van de 8 primaire schoolmeesters in Gent. In 1812 telde zijn school42 betalende leerlingen en 10 die kosteloos onderwijs genoten. Zijn school werd overgenomen door de gekende J .J. Steyaert. Maar Coucke was eveneens een kunstschilder, auqarellist en graveerder.
160
18 Apri11870 In de Bibliotheek van de Universiteit (op de Ottogracht) wordt tijdens een intieme plechtigheid het borstbeeld onthuld van Baron Jules deSaint Genois. 19 April1343 Geeraard Denijs wordt benoemd tot Deken van de Wevers. In 1326 werd hij verbannen na een opstand van de wevers. Het is pas in 1338 dat hij naar Gent mocht terugkomen. Hij werd in 1340 benoemd tot Schepen, maar het is vanaf 1343 dat hij zeer invloedrijk wordt. In aprill345, nadat Jacob Van Artevelde zich teruggetrokken had als opperhoofdman, neemt hij de leiding in handen. Op 17 juli 1345 vermoordt hij Jacob Van Artevelde met een bijlslag. Hij kwam om op de Vrijdagmarkt op Goede Dinsdag (13 Januari 1349) wanneer in een bloedige strijd tussen de wevers en de volders, deze keer de laatsten de overwinning behalen en de wevers practisch uitgemoord werden. 19 Apri11672 Franciscus Rooman treedt als lekebroeder in, in het Predikherenklooster in Maastricht. Hij deed er 3 jaar later zijn professie. DezePredikheer-Architect werd in Gent geboren op 22 Maart 1647. In Maastricht restaureerde hij het bouwvallig klooster en bouwde er een nieuwe vleugel aan. Hij bouwde er eveneens een brug over de Maas. Zijn reputatie was tot in Frankrijk doorgedrongen en in 1685 werd hij ontboden door Lorlewijk XIV. Hij deed er waar geen enkele Franse architect in geslaagd was: het bouwen van de Pont-Royal. In 1695 werd hij benoemd tot "Inspecteur Général des Ponts et Chaussées pour tout le Royaume". Zijn hoofdkwartier was te Parijs, maar hij reisde van stad tot stad, veel geld verdienende voor de Orde van de Predikheren. In 1728 maakte hij het ontwerp voor een nieuwe toren en van het groot venster boven het hoofdaltaar van de Predikherenkerk in Gent. Hij stierf in het Predikherenklooster van Parijs op 7 januari 1735. Een portret van hem, geschilderd door François Jouvenet, hangt in het Bijlokemuseum. 19 April1765 Geboorte te Watervliet van Renier-Georges Du Bosch. Deze fanatieke collaborateur van de Fransen slaagde erin een van de meest gehate personen in hetSchelde-Departement te worden. Hij werd secretaris van de "150 Citoyens de Gand" die de, aanhechting bij Frankrijk vroegen. Na de terugkeer der Oostenrijkers vlucht hij naar Frankrijk waar hij "Président de I'Assemblée générale des Belges réfugiés" wordt. 161
Na de terugkeer der Fransen wordt hij op 17 november 1795 benoemd tot "Commissaire du Directoire près I' Administration du Département de l'Escaut". Zijn bevoegdheid is zeer uitgebreid en hij oefent toezicht uit op alle gemeentebesturen van het Departement. Hij benoemt en hij zet af. Orders van Parijs worden steeds ongenuanceerd en met het grootste fanatisme toegepast. Hij is een van de hevigste vervolgers van de geestelijkheid, deze vijanden van de Republiek. Om zijn doel te bereiken zijn alle middelen goed: leugens, geweld, chantage, vervalsing van documenten. De Gentenaars zijn hem zo hartgrondig beu dat een 50-tal onder hen het wagen een brief te schrijven naar het Directoire met het verzoek hem af te zetten. Deze brief was vanzelfsprekend in het Frans opgesteld, maar om u een idee te geven van zijn populariteit alhier vertalen wij enkele passages: "boosaardig en wreedaardig wezen ... haatdragend, onverdraagzaam... eerzuchtig ... verscheurd door machtswellust, verblind door wraakzucht... van arm dat hij was tot zeer rijk op 2 à 3 jaar tijd ... laat een onderdrukking op Gent wegen die nergens elders gekend is in heel de Republiek." Het kan nooit kwaad, in bepaalde gevallen, eens een brief te schrijven in krachtige termen: Du Bosch werd verplaatst naar Sas van Gent. Toen hij op 15 februari 1842 in Bassevelde stierf werd daar in Gent niet om getreurd.
19 Aprll1815 Geboorte van Baron Philippe Kervyn de Volkaersbeke. Hij speelde hier een rol als politicus en historicus. Van 1855 tot 1857 was hij Schepen van Openbare Werken. Hij kwam menigrnaal tussen in debatten in het Parlement, o.a. voor de oprichting van het Staatsarchief in het Geeraard Duivelsteen en het behoud van de grafplaat van Willem Wenemaer. Hij is ook een tijd Voorzitter geweest van de "Melomanen". Hij wordt hier nog het meest geciteerd wegens de publicatie van zijn boek over de Gentse kerken. Hij stierfin Nazareth op 15 Juli 1881. 19 Aprll1857 Geboorte van JozefVercoullie, Hoogleraar in de Nederlandse Taalkunde. Was hier gemeenteraadslid van 1912 tot 1921. Is Voorzitter geweest van het Willemsfonds, het Van Crombrugghe's Genootschap, de Zettemamskring. Was een actieve medewerker van "Hooger Onderwijs voor het Volk". Dood te Gent op 4 februari 1937. Op 7 december 1952 werd een gedenkplaat onthuld aan zijn huis in de Drabstraat. 162
19 April 1858 Dood van Judocus Jan Steyaert. Hij werd hier geboren op 26 april 1799. Hij volgde lessen aan de Academie en behaalde een prijs in 1818. Hij voelde zich nochtans meer aangetrokken door het onderwijs en in 1821 is hij werkzaam als "Primaire schoolmeester" in de Slijpstraat waar hij de school van Meester Coucke heeft overgenomen. Zijn school telt een 50-tal leerlingen. In 1828 richt de Stad 3 armenscholen op en Steyaert wordt benoemd tot Schoolhoofd van de Armenschool N° 2 op de Vlasmarkt Hij zou dit gans zijn leven blijven. In 1834 werd zijn school overgeplaatst naar het Rijke Gasthuis (Hij krijgt er het bezoek van Leopold I). In 1836 werd hij benoemd om Frans te geven in de Centrale School in het Pakhuis en in 1849 krijgt hij de leiding over 3 wezengestichten. Wanneer de Stad in 1853 een avondschool opent in het Prinsenhof wordt Steyaert benoemd tot Hoofdonderwijzer van deze Adultenschool. Niettegenstaande zijn drukke bezigheden vindt hij nog de tijd om boeken te schrijven. Zijn meest gekend en nog vaak geciteerd werk is de "Volledige beschrijving van Gent of geschiedkundige beschouwing van de stad en haar bewoners." 19 Apri11872 Het Hotel Van den Meersche op de Nederpolder wordt aangekocht door Baron Casier de Hemptinne. Hij staat het ten gebruike af aan de Zusters van de Kindsheid Jesu die er hun kort te voren gestichte ooglijdersgesticht op de Kraanlei in onderbrengen. 19 April1876 De Stad koopt het Panoramisch gezicht van 1534. Aanvankelijk hing het waarschijnlijk in de St-Baafsabdij en werd het na de afschaffing ervan overgebracht naar de St-Pietersabdij waar het zich in 1728 alleszins nog bevond. In 1787 was het al in het klooster van de Augustijnen. Kort voordat hun inboedel door de Fransen openbaar verkocht werd, werd het schilderij door de paters verkocht of geschonken aan de vader van P.J. Goetghebuer. Het maakte later deel uit van zijn befaamde iconografische collectie. Het waren zijn erfgenamen die het aan de Stad verkochten.
Hugo COLLUMBIEN
163
't Gentsch spant de kruune! "KRUGT DE JUKTE WOAR DADDE NIE KEUNT SCHARTE!" Gentse verwensingen
"Je zou het je ergste vijand niet toewensen. Vanzelfsprekend wens je het je ergste vijand toe. Twee, drie keer als het kon." " 't Zijn bezweringsformules. We roepen onszelf toe dat we het met onze openhartigheid niet te bont moeten maken. Allemaal ter wille van het sociaal zelfbehoud." "Simpele verwensingen liggen voortdurend op het puntje van onze tong, spelen onophoudelijk door ons hoofd, worden ongetelde malen woordeloos uitgesproken. Ze behoren tot het actiefste deel van ons taalinterieur." "Sommige mensen strooien gemakkelijk met verwensingen. Bij de meesten komt het er kleintjes of helemaal niet uit. Sodemieter op, denken ze stilletjes. Loop naar de maan, zeggen ze hardop." "Verwensen reikt verder dan het vermijden van een maagzweer. Dat je in staat bent een ander te verwensen, het onderscheidt de mens van het dier en van de zielloze dingen." "Verwensingen vormen een illustratie bij de leer van de menselijke uitersten. Net als bij het geloof gaat het altijd om de laatste dingen - om dood en ziekte en andere geschenken. De vloeker en de vrome delen hetzelfde menselijk referentiekader." "Elkaar een beetje knuffelen, dat doen katten en kanaries net zo goed. Maar elkaar het lelijkste - het allerlelijkste - toewensen, daartoe stijgt alleen de mens." "We presenteren onze verwensingen zoals we ons visitekaartje presenteren: in de hoop dat de andere nog eens aan je zal denken." Schrijft Gerrit Komrij in het voorwoord van het boek "Krijg de Vinkentering. JOOl Nederlandse en Vlaamse verwensingen" door Ewoud Sanders & Rob Tempelaars (1998, Uitgeverij Contact Amsterdam/Antwerpen).
TEGENPOLEN In Japan zijn er sinds kort speciale opluchtingsruimtes" voor gestresseerde en overwerkte werknemers. Voor het luttele bedrag van 5.500 BEF of 137,5 C per kwartier kunnen mafgewerkte Japanners in speciaal daarvoor ingerichte kamers vazen kapot gooien, schilderijen uiteenrijten en hun baas, vrouw of buurman voor rot schelden als ze binnen de gehuurde tijd fysiek aankunnen. 164
In de Verenigde Staten is momenteel een apparaat te koop dat via de antenneingang op het televisietoestel kan worden aangesloten. Het apparaat is in staat schuttingtaal, vloeken, godslasteringen, verwensingen en nog ander moois uit het programma te censureren. Het heeft een ingebouwde lijst met verboden termen en telkens een woord uit die lijst dreigt te worden uitgesproken, wordt voor de duur van het woord het geluid van de televisie uitgeschakeld. Dit kan omdat in de V.S. elk programma een verplichte ondertiteling heeft ten behoeve van doven en slechthorenden, zodat het ingebouwde oog deze woorden met enige voorsprong kan lezen. Je kunt de zaak dus uit theologische hoek bekijken (het is godslasterlijk) of van uit medisch standpunt (het is gezond), maar misschien is een practische benadering van het fenomeen realistischer. Zoals bioloog Midas Dekkers al had ontdekt. Ik zou niet weten hoe je zonder vloeken een Ikea-kast in elkaar zou moeten zetten. Vloeken hecht beter dan lijmen of schroeven. Aldus Kantelberg.
SSOORTEN! Sanders en Tempelaars onderscheiden 8 soorten verwensingen: ziekteverwensingen, doodsverwensingen, verwensingen met ander onheil, verdwijnverwensingen, afweerverwensingen, ironische verwensingen, rijmende verwensingen en zelfverwensingen. Inhoudelijk gaan ze slechts over een beperkt aantal onderwerpen. Zoals te verwachten liggen die vooral op het terrein van de taboes, zoals ziekte, dood, sexualiteit, genitaliĂŤn, poep en pies. De oudste dateren van ver voor onze tijdrekening. Egyptische priesters schilderden vervloekingen op graven om grafschenners te treffen. De Grieken en Romeinen graveerden vervloekingen in tabletten van klei of lood, die ze soms in de waterput van hun vijand smeten. Op de muren van Pompeii zijn verschillende verwensingen aangetroffen, zoals "Laat je aan het kruis nagelen" (in cruce figaris) of "Abiat venere Bompeiiana iratam, qui hoc laeserit" (Moge de venus van Pompeii haar woede keren tegen hem die dit uitwist). Verwensingen treffen we aan in de bijbel, in de Edda en in de middeleeuwse ridderverhalen. Soms gaat het zelfs om complete rituele scheldgesprekken die aan strikte regels gehoorzamen. Ook de christenen konden er wat van. Vooral de katholieken blonken uit in het bedenken van verschrikkelijke verwensingen waarin op gezag van de Heer der Heerscharen de totale vernietiging van een persoon of zaak werd afgeroepen. Overigens mocht de kerk zelf wel verwensen, maar de gelovige niet. Nog in het begin van deze eeuw werd vervloeking van den evennaaste, wanneer zij werkelijk gemeend is, beschouwd als een zware zonde. 165
En naruurlijk waren verwensingen oorspronkelijk echt gemeend. Het was een enge, gevaarlijke onheilswens, waartegen men zich probeerde te beschermen door een tegenvloek of tegenspreuk, door een kruisteken te maken of een heilige aan te roepen. Maar over het algemeen neemt niemand meer aan dat je werkelijk de klere (cholera), een oogkasverzakking of de zevendaagse hik kunt krijgen omdat iemand je dat toewenst, hoe gemeend de wens soms ook is. Wat dat betreft is dit een volkomen onschuldig boek, aldus Sanders en Tempelaars.
EN HOE ZIT HET NU BU ONS? Wij onderzochten de inhoud van het boek "Krijg de Vinkentering" op Vlaamse verwensingen. Daar werden de Gentse exemplaren uitgezeefd. Zij werden aangevuld met andere ons bekende verwensingen. Aangezien mijn Gentse wortels tussen de Muide en het Rabot liggen had ik niet de minste moeite om er nog een paar van onder het stof te halen. Er zijn geestige, gemene, grove en crapuleuze uitspraken bij. Wij zijn ze niet uit de weg gegaan. Het is niet langer verantwoord ze taalkundig onder de mat te vegen. Het argument: "Niet voor publicatie vatbaar" kan vandaag niet meer gehandhaafd worden. We zijn op de televisie allang de schaamte voorbij. Ik ben. ten andere niet de auteur, maar enkel de verzamelaar. Nog ĂŠĂŠn belangrijke bemerking: verwensingen zijn geen vloeken, schuttingwoorden of scheldwoorden, alhoewel alle genoemde begrippen heel dicht met elkaar verwant zijn. Een paar belangrijke primaire eigenschappen delen ze allemaal. Ze komen allen uit dezelfde menselijke bron van emotie: woede, angst, frustratie of verontwaardiging. Natuurlijk is een bepaald gevoel voor situaties en stemmingen noodzakelijke voorwaarde, zodat humor en slagvaardigheid zegevieren over plompe beledigingen. "Maar dat spreekt vanzelf' schrijft Heila Thai in de inleiding van haar boek "Fuck You!"- Internationaal Scheldwoordenboek Nederlands, Duits, Frans, Italiaans, Portugees, Spaans, Turks, Engels/Amerikaans" (Elmar B.V., Rijkswijk, 1997). "We grijpen nog altijd vaker naar een verwensing, een vloek, een scheldwoord of een schuttingwoord dan naar een knuppel. En dat moet zelfs de Bond tegen Vloeken gunstig stemmen", schrijft Amo Kantelberg in zijn "Vloekenboek Een verzameling hedendaagse verwensingen" (Prometheus, Amsterdam 1998).
LOAT NE KEER WAD HUUREN ... Zo kwamen wij tot de volgende niet exclusieve lijst: 166
1. Afweerverwensingen - Goa elders goan zijnge. - Goa goan kakke. - Goa goan schijte. (- 't zal ne firme kadijster zijn ... ) - Goa goan schijte mee u gat noar de wind. - Legd u een beetsen op uwwe ruggene, tons regent' in u gat. - Goa petoaeters goan plante! - Goan verkuupt u an de voddemarchand. - Zet u wa op de pot. - Ge keun mij fijn gestoole worde. - Ge keun mij gestoole worden mee guul uwe santenboetiek. - Hang nen trommel an u gat, tons keunde rammele. - Hangt er !ffi en zwier veur niet. - Hangd u smoel an de kapstok. - Ge keunt de pot op. - Schijt deur een stromijne. - Schijt in u hand en moakt er bollekes van. - Schijt omhuuge. - Schijt omhuuge en doe uwe mond ope(n). - Ge keunt den bos in. - Ge keunt dak op. - Kust den helft van mijn uures, ge zijt de guule nie wÎrd. - Kus mijn hol. - Kus mijn botte. - Kus mijn broek. - Kus mijn gat. - Kus mijn gat, 't ès in twee stukke. - Kus mijn hiele. - Kus mijn kloefen. - Kus mijn kluute. - Kust den bok zijn kluute. - Kust mijn nuure. - Kust mij uure, ter es een goatsen in. - Luup noar de kluute. - Luup noar de kluute, ge zult veur de konte thuis zijn. "Cust mijn certe, kust mijn poorte, cust mijn gat" (Criminele Processen 1648) - Ge keun mij gestoole worde. - Ge keun mijn fioole kusse. - Ge keun mijne zak opbloaze. - Ge keun mijne zak opbloaze, 't soepapken hangt er an. - Ge keun ze kusse. 167
- Speelt hein thuis af. - Steekt een bomroeken in u gat, 't zal vierwirk geeve. - Poept u moeder(- zuster). (vgl. m. Eng.: "motherfucker") Een in veel talen voorkomende verwensing. Aanslag op de eerbaarheid van dierbaar persoon. Vgl. met scheldwoord als "hoerenjong")
2. Ironische verwensingen - 'k Hoope dad' in den heernol komt, en hoe rapper hoe liever. - 'k Hoope dad' êwd wordt, moar tons van de nacht nog. - 't Es 't hoope dadde zuu êwd meugt worden of dadder uit ziet. - 'k Wensch' u een lank leven en veel tandpijne. - Ge zij ne goeje kluut,moar ge moest onder nen ezel hange. 3. Rijmende verwensingen - Kus mijn uure, luup noar de fuure. - Kus mij gat luup noar de stad, - kus mijn hende, luup noar Oostende! 4. Zelfverwensingen - 'k Mag hier duud vallen oas 't nie woar ès! - 'k Mag hier blend worden oas 't nie woar ès. - 'k Mag hier duuf, stom en blend worden oas 't nie woar ès. - 'k Mag hier stirven oas 't nie woar ès. 5. Ziekteverwensingen - Ge moest de krampen an u kluuten krijge. - Ge moest 't schurft an u kluute krijge en twee kort oarmkes. - Ge moest de jukte krijgen en een kort oarmke. - Krijgt den diarree. - Krijgt 't schurft. - Krijgt de kêwpisse. - Krijgt de krampe. - Krijgt de krampen in u kluutenen iedere menuut ve(r)ssche zeere. - Krijgt de moazels. - Krijgt de korses. - Krijgt de kèwe korses. - Krijgt de peste. - Krijgt de vliegende peste. - Krijgt de tîrijnge. - Krijgt de vliegende tîrijnge. - Krijgt de pokke. - Krijg 't schijt, tons keunde stront ruime. 168
-
Krijg 't vliegend schijt. Krijg 't veugelschijt. Krijgt de schijterije. Krijgt de kĂŞwe kak. Krijgd een strontuuge. Krijg ne mierennest in u ol. Krijg 't zuur. Krijg 't zuur an u zoetse. Krijg 't zuur an uwen affel. Krijgt de jukt' an u mastelle. Krijgt de jukt' an u kluuten en kort oarmkes. Krijgt de jukte woar dadde nie keun scharte. Krijgt een potshuufd. (houten hoedenvorm gebruikt door hoedenmakers)
6. Verdwijnverwensingen - Goa een beetse mee u trottinette goan rije. - Goa buiten goan speele! - Goa mee de potses goan speele. - Goa u bomma goan ambeteere. (Deze verdwijnverwensingen zijn van toepassing op personen die zich kinderachtig gedragen.) - Luupt den bos in.(- we zullen achter komen!) - Luupt op. - Luup, goa de deure an den buitekant goan toedoen. - Luup noar Bommerskonten. - Luup noar den bliksem. - Luup noar de weerlucht. - Luup noar den duuvel. - Luup noar d'helsche duuvels. - Luup noar den dunvel en luup geen heiligen omverre. - Luup tegen Onze Lieven Heere om 't zeerst. - Luup noar de godverdomme. - Luup noar de verdommenesse. - Luup noar den hond zijn kluuten. - Luup noar de kluute. - Lnup noar de knoppe, - Luup noar de moane. - Luup noar de pompe. - Luup noar de wind. - Luup noar de wind, tons zijde nog veur de regene thuis. - Luup noar u gruutmoeder. - Luup noar u gruutmoeder en loat u een ei bakke. 169
-
Zakt in de grond wîg. Vald' om(h)uuge. Frît u hoar op en schijt kalotte. Luup noar 't schijtuis. Luup noar 't schijtkot. Pak wa schijtpoer. "Om het eirsgat dan te bryunen Hebben zij veel sterke kryuen Ende schijtpoer t'saam vergeert Een purgatie voor een peerd" (Liederboek, 27 .V.1850) - Speel schampavie. (= Maak dat je wegkomt) 7. Verwensingen met ander onheil - Ontploft. - Ontploft, de duuvols van d'helle zullen 't vet van u doarmes schreepe. - Ge keun beste.(= barsten) - Ge moest op u kluute stuiken. - Schijt peper. 8. Doodsverwensingen - Ge moest allank op 't kirkhof ligge. - Luupt onder tram tweeje. - Valt duud. - Ze moesten zijne kop afkappe tot an zijn hiele. - Stikt. - Hangd u op. - Pakt een strop en hangd u op. (ook rijmend) En ik ken der nog eene diet er nie bijstoat! Wij zouden de lezers die een tonge hèn mee lintses dankbaar zijn als zij deze lijst nog zouden kunnen aanvullen. Zij mogen steeds contact opnemen met E. Levis, "Aan 't Liefken" Knotwilgenlaan 26, 9032 Gent, tel. 09/253.94.70. En es't u te veele veur in u penne te kruipen, krijgt tons 't zuur an uwen affel!
Eddy "den twiedekker" LEVIS
170
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 17 februari 1923 verscheen van de hand van Alfons Van Werveke een artikel over DE KONINGSKINDEREN
Twee weken geleden hebben wij gesproken van de Prinsenkinderen. Thans gaan we ons bezighouden met 's Koningskinderen. De Koning en zijn Baljuw waren onder het oud bewind gemeentelijke bedienden, die een vast loon trokken. Ze wierven kinderen of knechten aan, wier getal van 4 tot 23 verliep naar gelang de omstandigheden, en die per werkdag werden betaald. De Koning en zijn Baljuw worden voor de eerste maal vermeld in de stadsrekeningen van 1314-1315. Wij zien aldaar dat ze met 23 kinderen deel namen aan de heervaart naar Rijsel en dat ze gelast waren met de zorg voor de tenten van het leger. De Koning had het recht en den plicht de ribauden aan te houden; dat waren liederlijke kerels, straatslijpers en ander volkje van slecht allooi. Daarom heette men hem het hoofd, den Koning van de Ribauden. Zijn helpers heetten zijn kinderen. 's Konings kinderen van den Ribauden. Weldra bleven de twee laatste woorden achterwege en men zei 's Konings kinderen, de Koning en zijn kinderen en eindelijk de Koning van de kinderen. Die namen klinken heel mooi in het XX-eeuwsche oord. Die gemeentelijke bedienden droegen echter nog andere namen, die in 't geheel niet zoo schoon waren. In de rekeningen van de stad van het eerste derde der XIVe eeuw heeten ze ook moderen, moderenapen, en op het einde van de XVe eeuw moorkindren, moorknechten, omdat ze de knechten waren, gelast met de modder, de more, zooals men nog te Gent zegt, van de straten weg te nemen en te waken over de reiniging van de openbare wegen door de bewoners, elk vóór zijn deur. De Koningskinderen werden inderdaad voor alles gebruikt. De Koning en zijn Baljuw, geholpen door hun Kinderen moesten de wegen herstellen, slecht gebouwde schouwen afbreken, als ze brand konden veroorzaken, 's nachts waken over de openbare veiligheid, lommen haken in het ijs van de rivieren om water te putten in geval van brand, berichten dragen naar andere steden, wagens en schepen binnen de muren brengen als het oorlog werd. Brand in de middeleeuwen Bij Koningskinderen spraken wij ook van brand. Wij komen daarop terug en verplaatsen ons in het eerste derde van de XIVe eeuw, dat is in het tijdperk, dat de opkomst voorafgaat van den Wijzen Man, Jacob van Artevelde. De groote meerderheid van de woningen waren van hout of hadden steenen zijmuren en
171
houten gevels. Jan van Eyck heeft ons op een luik van de Aanbidding van het Lam Gods een gezicht van de Korte Dagsteeg, een eeuw nadien, nagelaten, dat voor ons onderwerp zeer belangrijk is. Vele huizen waren nog gedekt met stroo, want het is eerst in 1374 dat het verboden werd stroo te gebruiken bij het leggen of herstellen van de daken, en de nering van de stroodekkers, die in 1357 nog 55 strijdende mannen leveren kon, werd slechts in 1378 afgeschaft. Het brandgevaar was dus zeer groot in dien tijd. Gedurende de 14 jaar, waarover wij voldoende bericht hebben, zijn te Gent 62 branden van eenig belang uitgebarsten, dat is 5 of 6 per jaar. Voor een bevolking, die zeer zeker de 50.000 inwoners niet bereikte, is dat getal nogal groot. De grootste brand ontstaan gedurende het tijdperk dat ons bezighoudt, was die achter het groot huis aan de Vleeschhuisbrug, rechtover den trapgvel van het Groot Vleeschhuis. Men gebruikte 435 tonnen om water aan te brengen. Vroeger hebben wij reeds gesproken van een anderen grooten brand, namelijk dien, welke al de huizen tusschen den Broodzak en de Wellinkstraat in asch legde, en te wier herinnering Broodzak door Brandstraat werd vervangen. In de XIVe eeuw beschikte men slechts over zeer gebrekkige hulpmiddelen om de branden te blusschen. Men putte het water in de rivier met hoosvaten, droeg het naar den brand in tinen of tonnen bij middel van een tinboom door twee mannen op hun schouders gedragen, en men goot het water op de vlammen met gietvaten, daarbij gebruikende, als het kon, ladders om op de verdiepingen te komen. Als een brand uitbrak reden gewoonlijk twee boodschappers te paard door de stad om te bevelen, dat elk voor zijn deur kuipen met water zou zetten. Het is niet te verwonderen, dat meestal geheel het huis in de vlammen verging. Wanneer het niet anders meer dan een groote vuurhoop was, bevorderde men het blusschendoor het brandend hout midden in de straat te trekkn bij middel van lange rieken. Dreigde de brand in de buurt over te slaan, zoo brak men de huizen inde onmiddellijke nabijheid af. Om te beletten dat de ramp gemakkelijk de naastgelegen huizen zou bereiken, gebood een zeer oud bevel, dat russchen alle huizen een zekere strook gronds moest open blijven, die men huizendrop heette, en langs waar het regenwater, dat van de daken viel, kon wegvloeien. In de Papegaaistraat bestaat nog zulk een huizendrop. Elkjaar gingen de erfscheiders alle huizen bezoeken om te zien waar haarden, ovens, smissens of schouwen waren, die door hun slechten toestand brand konden veroorzaken, en het waren de Koning en zijn Kinderen, die ze afbraken. Die oogenschouw duurde 10 Ă 12 dagen en men bekeek vooral van nabij de huizen van de bakkers, de brouwers en de smeders. A. VAN WERVEKE
172
DOCUMENTATIECENTRUM Werking 1998 BIBLIOTHEEK Uitleningen
1997 1 16 1 275 180 5 88 6 67 205 83 9 37
1998 8 15
973
909
55
83
55
83
1.574
1.607
Subtotaal 1.574
1.607
2.602
2.599
67
70
Boeken Algemeenheden België-Buitenland Economie Gent Geschiedenis (H) Kunst Loc al ia Natuurkunde Onderwijs (I) Oost-Vlaanderen Sint-Amandsberg Taalkunde Volkskunde
Subtotaal Varia Foto's -Plans (56-27)
Subtotaal
259 167 10
115 1 247 64 1 22
1ïjdschriften
Globaal uitleningscijfer Administratie Gemiddeld uitleningscijfer Per openingsdag (2u.)
173
Aankoop boeken
Pas verschenen, gratis binnengebrachte werken
30.547F
47.032F (+ 16.485F) (35 werken) (57 werken)
20.585F 16.975F (voor- 3.610F)
5.824 4.517 Giftenaantal De schenking Robert Van Potterberghe moet nog ontsloten worden. Sinds 1995 wordt elke gift afzonderlijk geteld. Boete
475F
490F
Geldelijke giften
lOOF
lOOF
172 (00: 101)
162 (G: 61)
324F 1.360F
144F 765F
Totaal 1.648F
909F
Ruildiensten
Verkoop 12 Plan Saurel (10% voor O.C.) Varia
(- 775F) Nieuwe ontleners
11 (3 voor 00) (8 voorG)
22 (11 voor 00) (9 voorG)
COMMENTAAR BU DE WERKING
In vorige commentaren heb ik vermeld dat sinds 1995 tot ons groot genoegen het uite1eningscijfer opnieuw in stijgende lijn evolueert. Voor 1998 stellen wij, op 3 uitleningen na, een status-quo vast. Zo kan dit jaar met voldoening beschouwd worden als een vruchtbaar werkingsjaar, wat zich opnieuw weerspiegelt in het hoog uitleningscijfer van de tijdschriften, die gretig geraadpleegd werden. TweeĂŤntwintig nieuwe ontleners kregen dit jaar een lezerskaart. De bibliotheek stond zevenendertig zondagen en een zaterdag (boekenverkoop) open voor het publiek: 174
De drukste maanden waren maart met 125 en juni met 119 bezoekers. De zwakstbezochte waren mei met 72 en december met 65. In 1998 hebben wij 926 bezoekers geregistreerd. Traditiegetrouw zijn waardevolle werken aangekocht, dit voor 47 .032F m.a.w. voor 16.485F meer dan vorig jaar. In 1998 werd opnieuw noch tijd noch moeite gespaard om pas verschenen werken gratis te bekomen. Dit voor een globale som van 16.975F voor 28 boeken (voor- 3.610F). Onder de uitleentoppers vermelden we zoals elk jaar dezelfde rubrieken, met Gent op kop (259) gevolgd door Oost-Vlaanderen (247) en geschiedenis ( 167). Sinds vorig jaar is er bovendien een nieuwe rubriek voorhanden met letter P (waar personalia worden ondergebracht). De werken voorzien van een kleine 'k' kunnen uiteraard geraadpleegd maar niet ontleend worden. Sinds juni werden bovendien twee speciale registers aangelegd: 1° één voor raadpleging documenten: periode juni-december 1998: 9 raadplegingen. - individueten 2 (begijnhoven- WOl) - AMSAB 2 (colloquium seksualiteit en socialisme) - scholen 1 (Destelbergen) - studenten 3 (stedebouw-begijnhoven) - archieven 1 (stadsarchief) 2° een tweede voor raadpleging Curriculum Vitae: periode sept.-dec. 98: - doodprentjes: 7 - doodbrieven: 6 - geboortekaartjes: 4 - huwelijksaankondigingen: 4 - overlijdensberichten uit dagbladen: 1 Qua boete op het te laat binnenbrengen van de boeken is dit jaar voor 490F in kassa gekomen i.p.v. 475F vorig jaar. Er wordt flink verder gewerkt aan de inventarisatie, selectie, ordening op eerste en tweede verdieping.
WAT IS HET DOCUMENTATIECENTRUM
Het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis v.z. w., in het kort D.C., is de gemeenschappelijke bibliotheek en ontmoetingsplaats van twee heemkundigekringen namelijk "De Oost-Oudburg" (Sint-Amandsberg) en de "Heemkundige- en Historische Kring Gent". Iedereen is welkom om kennis te nemen met een boekenfonds, dat aan jong en oud een kostbare informatie kan bezorgen over geschiedenis, kunst, onderwijs, literatuur, genealogie en vooral over Gent en omstreken. Men kan het fonds kosteloos raadplegen. 175
Wie lid is of wordt van één van beide kringen kan eveneens boeken, tijdschriften, affiches, prentkaarten, doodprentjes, foto's en noem maar op, kosteloos ontlenen en door kennismaking met andere bezoekers het verleden herbronnen. Maak er dankbaar gebruik van op elke zondag van 10 uur tot 12 uur, behoudens op feestdagen en tijdens de vakantiemaanden juli en augustus. Geen drempelvrees, iedereen is welkom en is verzekerd van een warm onthaal. Alle 'schenkingen' betreffende ons werkgebied Gent en Oost-Vlaanderen zijn van harte welkom en gevraagd: Geboortekaartjes, communieprentjes, verlovings- en huwelijksaankondigingen, aankondigingen van jubilea, priesterwijdingen, kloostergeloften, doodbrieven en bedankingen, doodprentjes, devotieprentjes, aflaten, litanieën, kersten nieuwjaarswensen, feest- en verjaardagskaarten,foto's, prentkaarten, affiches (van esthetische of commerciële waarde), menu's, landkaarten, plannen, oude kranten, allerlei documentatie: folders, brochures, boeken, tijdschriften, verkiezingsdrukwerk, reclamedrukwerk (bv. Opening van een nieuwe zaak), ... Bij voorbaat hartelijk dank voor uw mildheid. Namens alle medewerkers Mevr. A. VAN GELUWE-EGGERMONT, Mevr. Christiane VAN WINCKEL, de heer Erik SCHEPENS
MEDEDELING VAN HET DOCUMENTATIECENTRUM INDUSTRIËLE GESCHIEDENIS VAN OOST-VLAANDEREN
De Universiteit Gent heeft onder auspiciën van het Provinciebestuur medio 1998 een onderzoeksproject opgestart rond bedrijfsgeschiedenis. Het project heeft als grootste doelstelling na te gaan welke bronnen er voor bedrijfsgeschiedenis beschikbaar zijn. De bijdrage van de Universiteit Gent, vakgroep Nieuwste Geschiedenis, bestaat er onder meer in om alle reeds gepubliceerde informatie te verzamelen en te ordenen (databank) en gebruiksvriendelijk te ontsluiten (publicatie). Op lokaal en regionaal vlak wordt aan de Geschied- en Oudheidkundige en Heemkundige Kringen en Documentatiecentra gevraagd om hun medewerking. Op de eerste plaats door na te gaan welk bronnenmateriaal (bedrijfsarchieven, brochures, plannen en iconographie) ze zelf ter beschikking hebben om stu176
denten en historici en heemkundigen behulpzaam te zijn in hun wetenschappelijk onderzoek. De "Heemkundige Kring Gent" richt zich ook tot haar leden met de vraag: Wie heeft op zolder, in de kelder of in een bergplaats bedrijfsarchieven liggen, die ze voor wetenschappelijk onderzoek willen beschikbaar stellen? Verder: Wie kan nog vertellen (mondelinge geschiedenis) over welbepaalde (verdwenen) industrieën en of huisnijverheden in zijn gemeente? U kan contact opnemen met Erik Schepens, tel. 09/228.36.54 (van 15.30 tot 18.00u.) of in het Documentatiecentrum, op zondag van 10.00 tot 12.00u. Het Documentatiecentrum zoekt enkele vrijwilligers om tijdens de maanden juli en augustus van dit jaar mee te helpen bij het sorteren van (kranten)knipsels, parochiebladen ... , en het klasseren ervan. Zaterdag 3, 10 en 31 juli van 13.00 tot 16.00u. Zaterdag 7 en 14 augustus van 13.00 tot 16.00u. Er wordt gezorgd voor koffie/thee met een koekje en verfrissingen. GROTE KUIS OP ZATERDAG 21 AUGUSTUS 1999 van 10.00 tot 16.00u. Drank en broodjes zijn voorzien. U bericht op tel. 228.36.54 (van 15.30 tot 18.00u.) of op zondagen in het Documentatiecentrum (van 10.00 tot 12.00u.).
BffiLIOGRAFIE Bij Lannoo verscheen een schitterend boek, getiteld "18de EeuwseArchitectuur in België. Laatbarok- Rococo - Neo-classicisme". Gedurende 224 bladzijden en aan de hand van een 200-tal prachtige, unieke kleurenfoto's krijgt men een overzicht van de ongelooflijk rijke - en vaak verborgen - architecturale schatten die ons land rijk is. Ook veel somptueuze interieurs op een meesterlijke wîjze gefotografeerd. Alhoewel het boek gaat over België is Gent, zoals kon verwacht worden, goed vertegenwoordigd in dit overzicht. Wij hebben in hetverleden immers heel wat top-bouwmeesters geproduceerd. Meer dan 2 kilogram lees- en kijkgenot in een formaat van 25 x 33 cm. Ruim 200 kleurenfoto's: Prijs: 2~950 fr.Maar een dergelijk prachtwerkkan natuurlijk niet goedkoop zijn. In de boekhandel of bij de uitgever. Een ander prachtig boek gedrukt door Lannoo, maar uitgegeven door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen is "Van zAdelsteen tot Zetelkruier. 2000 jaar molens in Vlaanderen". 177
Dit lijvig boek is het eerste deel van een trilogie, de 2 andere delen volgen later. Dit eerste deel behandelt de geschiedenis van het malen met natuurlijke drijfkracht. Alles wat men zou willen weten over wind- en watermolens vindt men in dit boek terug. De auteur van een dergelijk omvangrijk en gespecialiseerd werk? Paul Banters natuurlijk, wie anders? Deze Huysenaar, eigenaar van de molen aldaar, die zich sinds tientallen jaren met passie op dit onderwerp heeft geworpen en sinds vele jaren molenaars opleidt in een vak dat dreigde verloren te gaan. Formaat: 24 x 30 cm. - 288 bladzijden - Meer dan 300 afbeeldingen. Te bekomen in de Centrale B ilbiotheek van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen- Wilsonplein 2 (2e verdieping). Van 9 tot 12 en van 13 tot 16u. (Tel. 09/ 267 .72.00). Prijs: 1.800 fr. Maar pas op, interessant, leden van onze Kring krijgen op vertoon van hun lidkaart 25% korting. Bij Uitgeverij Maklu in Antwerpen verscheen van de hand van Paul Adriaensen "Iconografie van de honingbij in de Lage Landen". Bijenkunst en bijensymboliek in het straatbeeld. Men kan zich afvragen "Wat heeft dat te maken met Gent?" Pas op, vergeet niet dat wij sinds eeuwen de grote specialisten zijn van "lekkerkoekee". En wat zit daar in? Precies, honing! (Of het zou er althans moeten inzitten). Een hoofdstuk van het boek is gewijd aan "Imkergids voor Gent". Daarin wordt de lezer attent gemaakt op verschillende afbeeldingen en voorwerpen i.v.m. de bijenwereld die zich bevinden in het straatbeeld en in toegankelijke gebouwen, en dat zijn er veel meer dan men zou vermoeden. Het boek telt 215 bladzijden en heeft een formaat van 16,5 x 24 cm. Rijkelijk gei1lustreerd. Prijs: 950 fr. Moest men het niet vinden in de boekhandel, dan kan men nog altijd contact nemen met de Uitgever Maklu - Somersstraat 13-15 te 2018 Antwerpen (Tel. 03/231.29.00).
"Waar is de Tijd?"- N° 15- 1350 jaar Gentenaars en hun nijverheid. Tekst - voor de handliggend - van René De Herdt. Van lakennijverheid (wevers en volders) naar de linnenindustrie, de schippers, pijnders en al wat daar verband mee houdt, neringen, bakkers, vleeshouwers, brouwers, molens, katoenindustrie, vlas, gas en elektriciteit, tuinbouw, sociale ontwikkeligen. Aan de hand van (benevens de tekst) meer dan 50 interessante foto's. "Waar is de Tijd?"- N° 16-1350 jaar Gentenaars en hun geloof. Tekst van Paul Trio. Abdijen, heiligen, bedevaarten, processies, godsdiensttroebelen, OostakkerLourdes, volksdevotie, begijnhoven, kerkelijke gebruiken. Meer dan 50 foto's. Wij zitten nu al aan p. 394. Pro memorie: 160 fr.inde boek- en dagbladhandeL 178
In het Jaarboek van de "Oost-Oudburg" 1998 verscheen van de hand van Frederik Vanderstraeten een vrij uitgebreid en goed gedocumenteerd artikel over "Mathias Zens: een neogotische beeldhouwer en sociaal bewogen persoonlijkheid". Lezenswaard en rijkelijk gei11ustreerd. H.C.
VRAAG EN ANTWOORD Van de heer J. Paul Fransens.j.van de Sint-Barbarncommunauteit komt de volgende vraag: "Ik had gaarne via uw geëerd blad vernomen of de zogenaamde Ketelvaart een kanaal is dat door de monniken van de St-Pietersabdij gegraven werd, als scheiding van hun grondgebied met dat van Gent ofwel een oude - nu rechtgetrokken - arm is van de Schelde. Het is mij inderdaad dikwijls opgevallen dat ook oude kaarten steeds spreken over de Scaldis, de Schelde. Zoals dat waarschijnlijk ook gebeurd is met de Schelde-arm langs de Muinkkaai, nl. dat die arm van de Schelde rechtgetrokken werd, kan dit ook met de Ketelvaart zijn gebeurd. Kan iemand mij daarover meer inlichtingen geven?'' Vraag van Mevrouw Marie-Jeanne De Smet: "Jaren terug heb ik een vriend van mijn ouders op onze familiefeestjes een parodie horen zingen op het Napolitaanse "Sante Lucia". De eerste en ongeveer de laatste strofe ken ik nog, maar de tussenliggende strofe of strofen ben ik vergeten. Kan een lezer of lezeres soms helpen? Ziehier wat ik mij herinner: 1. Je fis connaissansi d'une Espagnola une belle fäami Mee en grosse poitrina Elle était si salia Mee nen êwen parasoli handschoenen mee goatsia Mijn bella Lucia! Laatste strofe: La nuit aurori Men vond ze in de Citadella Zuu zat of cent mille höomie 179
Mee nen êwen hiera ---?---? Politsia Nam ze mee noar 't Rolleki Mijn bella Lucia! (bis) De heer Eddie Van Haverbeke (Oostende) vraagt: Voor een studie over de Brugse Poortwijk tijdens het interbellum ontving ik graag enkele inlichtingen over de vlasspinnerij Tollenaere (voordien FievéTollenaere) aan de Drongensteenweg 43 te Gent. In het zelfde verband zoek ik het adres van de dochters van de laatste eigenaar, ir. Albert Tollenaere gehuwd met Magdalena De Rudder, het betreft hier Claire Tollenaere en Ghislaine Tollenaere. Een heel ander soort bedrijf, waar ik inlichtingen over zoek, is de Confiserie Luxe van de familie Van de Putte, die gelegen was aan de Rooigemlaan.
LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Jacques Lavrillé stuurt ons enkele bloemetjes, hij schrijft immers dat hij hoopt nog lang te mogen genieten van de boeiende artikels in "Ghendtsche Tydinghen". Hij maakt van de gelegenheid gebruik om iedereen daarvoor te bedanken en te feliciteren met de interessante inhoud van het steeds op tijd geleverd tijdschrift. Wat interessant kan zijn voor onze lezers is het feit dat de heer Lavrillé zijn hobby, namelijk het inbinden van boeken, na zijn in-pensioenstelling uitgebouwd heeft tot een bijberoep. Hij stuurde ons een imposante kleurenfoto van de 27 ingeboden jaargangen van Gh. T. Spijtig genoeg zou ze door een reproductie minder goed tot haar recht komen. Geïnteresseerden kunnen altijd in het Documentatiecentrum de verschillende mogelijke uitvoeringen bekijken en eventueel contact nemen met de heer Lavrillé op het adres: Blekerijstraat 9. Leden van onze Kring genieten een voorkeursbehandeling. De heer J. Paul Fransen s.j. wenst het artikel over de St-Paulusparochie eventjes aan te vullen. Sinds 1924 in de Clementinalaan en sinds 1925 in de Parklaan gewoond te hebben, ken ik die parochie zeer goed. Zo heb ik de houten kerk recht tegenover de Van Monckhovenstraat goed gekend. Wat ik nu wou aanvullen is het volgende, slechts een aanvulling, niet een correctie: dat de nieuwe kerk gedeeltelijk gebouwd werd op een deel van de tuin van de "Da-
180
mes van het Christelijk onderwijs" zal wel juist zijn, maar wat ik nog zeer goed weet, aan de hoek waar de nieuwe kerk nu staat was er toen nog een vrij grote boerderij en die verdween toen volledig. Het is natuurlijk mogelijk dat die boerderij het eigendom was van de bovengenoemde zusters, maar ik vond het wel interessant dit mede te delen. Ik ging toen nog naar de school van de Broeders van Liefde in de Smidsstraat en ken dus die kant van Gent zeer goed. De heer Victor Antheunis heeft tot zijn genoegen (en zijn verwondering) veel reacties ontvangen op zijn vraag over Piet Schepens. Hij stuurde ons de hierbij gepubliceerde foto van het onderwijzend personeel van de stadsschool van de Lomdesstraat (nu St.-Bemadettestraat) in het schooljaar 1933- 1934.
Staande van links naar rechts: Mr. Piet Schepens , Mw. De Smet, Mr. Nuytens, Mw. Tremerie, ??? Zittend van links naar rechts: Jw. De Smet (De Smedt?), Mw. Verkercke, Directeur Charles Dhondt , Mw. Comhaire, Jw. Van Wesemael.
181
HETCHARTREUZENKLOOSTER Ons lid de heer Marcel de Bleecker bezorgde ons een handgeschreven nota van 4 pagina's schrijfboekformaat, opgesteld door een onbekende broeder(?) van de Orde van Sint-Jan de Deo op het Fratersplein. Wij publiceren deze tektst hier in extenso, maar verwittigen u dat hier en daar een paar korreltjes zout nuttig werk kunnen verrichten. BEKNOPTE GESCHIEDENIS van het Chartreuzen klooster sedert den 8 january 1456 tot heden; Opgedragen aen Vader Oversten (in de wereld Petrus Symoens.) den X febr. 1852 Dit klooster is gesticht op het Meerhem den 8 january 1456 door de Broeders van de penitentie van Christus, anders genoemt Broeders van den Heyligen Joannes in de Wildernis, zy oeffenden den Derden regel van den Seraphiken, Franciscus en bezorgden de zieken en krankzinnigen in hun klooster. Het jaar 1304 bewoonden zy de Klopstege tusschen deVeldstraet en de Korte-Munte. Hunne kerk wierdopgebouwd en gewyd het jaar 1463. Sedert leeden deze Broeders veel en zy moesten gedoogen hunne schoone kerk te zien verbruykt worden door de Calvinisten die er aldaer hunne predikatien indeeden. De Karthuyzers van St-Bernardus welke buyten de brugsche poort, in het motje nu genoemt, te Royghem gekomen waren het jaer 1327 verloren hun klooster het jaer 1566 door den nyd der Calvinisten die het zelve verwoesten en afbraken, onder voorwentset dat het te na bij de stadspoorten gelegen was. Hetjaer 1587 den 21 October verkregen de Karthuyzers, door bevel van zyne Doorluchtige hoogweirdigheid den Aertsbisschopvan Mechelen het klooster der broeders op 't meerhem en namen er het zelve jaer bezit van, op voorwaerde jaarlyks aen de gewezene broeders te betalen een pensioen om eerlyk te bestaen. In 1783 door het plakkaert van Keyzer Joseph 11, wierdt het klooster afgeschaft en de Karthuyzers alom verstrooyd. In 1791 tot 1795 zyn zy wederomgekeerd. In 1795, jaer der fransche omwenteling wierd hun klooster vernietigd en hunne kerk en groot gebouw verbruykt tot een militairen hospitael, na dien wierd het de vermaerde danszael van Gent. In het begin van 1800 regte aldaer den yverigen en vernuften Gentenaar Lieven Bauwens de eerste katoenspinnery op. Den 24 December 1814 wird dit klooster betrokken door Engelsche ambassadeurs: Lord Gambier, CochbÝm Adam en sloten daer een vrede traktaet tusschen Groot-Brittanien en Noord America. De vertegenwoordigers van NoordAmerica bewoonden het hotel van den baron van Lovendegem N° 45 in de Veldstraet, zy waren Clay Bayart, Gallentin en RusheiL 182
Vervolgens dienden de Chartreuzen weder tot katoenfabriek onder de gebroeders Guilhemus en Joannes Bossaert. Eyndelyk naer al deze veranderingen ondergaen te hebben is het 3 february 1844 gekomen aen de broeders van den heyligen Joannes De Deo, die zich ten beste geven aen het lydend menschdom, om de zieken en krankzinnigen by te staen zoo wel binnen als buyten hun klooster. Getrokken uyt de geschiedenis van Gent, uyt den historieschryver Sanderus en uyt de monumenten van Gent.
AANVULLENDELEDENLUST 3013.- BRACKE L. A. Casier d.t. Bekenlaan 20, 9030 Mariakerke 3014.- GISTELINCKA. Hubert Malfaitlaan 21,9051 Sint-Denijs-Westrem 3015.- VAN DAMME A. Breebroekstraat 12,9030 Mariakerke 3016.- MEYS M. Kruisenstraat 31, 9270 Kalken 3017.- HOOGHE M. Breendonkstraat 24, 9000 Gent 3018.- VANDENBERGE M. Diepestraat 95,9520 Sint-Lieveos-Houtem 3019.- Mw VERLEY L. Varinstraat 16,9090 Melle 3020.- VAN DE VYVER W. Nederzwijnaarde 77,9052 Zwijnaarde 3021.- PAUWELS J. Hoogstraat 100,9000 Gent 3022.- DEBEUKELAERE W. Pluimstraat 13, 9000 Gent 3023.- GANSBEKE W. Rijsenbergstraat 4, 9000 Gent 3024.- VERPLANCKEN J. Meidoorndreef 36, 9050 Gentbrugge 3025.- Mw CERULUS-VAN GAEVERM. Naamsesteenweg 511,3001 Heverlee 3026.- Mw DUBRULLE M. Patijntjestraat 123, 9000 Gent 3027.- Mw HAES D. Mimosastraat 174, 9000 Gent 3028.- BACKS J. Hugo Vernestlaan 54, 9840 De Pinte 3029.- CLAEYST. Avenue de Montalembert 38, 1330 Rixensart 3030.- FREDERICQ S. Kouter 164,9000 Gent
183
DIT BESTAAT NIET MEER
De kiosk op de Koornmarkt werd gebouwd in 1898. Tot de atbraak werd besloten in de gemeenteraadszitting van 14 juni 1926.
184
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 28e jaargang nr. 4 15 juli 1999 INHOUD - Pierre Kluyskens Norbert Cornelissen. - Paul Bergmans lnventaire ArchĂŠologique: Miniaturen van een Vlaamse Bijbel uit de XVe eeuw. - G. Broget Den Ehwe Mort bij Tsin Tsacobs en 't Beverhoutplein. - Karelke Waeri Gentse liedjes: De Prondelmarkt. -David Maes Het Gents Kerkepad (Vervolg). Q.L.Vrouw ter Hooiekerk. (Klein Begijnhof- Lange Violettenstraat) - DaniĂŤl Van Ryssel Ik zou daar een boek kunnen over schrijven: De charmes van de dagelijksbeid (Vervolg) - Hugo Collumbien Gentse memoriedagen: 20-21 April. - Alfons Van Werveke Oudheidkundige kroniek: De Spiegelhofstraat. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons.
185
186
193 195 207
209
215 231 236 238 240 241
NORBERT CORNELISSEN Een van de meest "Gentse" figuren in de 19e eeuw was een Antwerpenaar. Over deze boeiende persoonlijkheid laten wij hier een artikel volgen dat Pierre Kluyskens 30 jaar geleden schreef En we doen dat omdat het op 31 juli 150 jaar geleden zal zijn dat Norhert Comelissen stierf Wij vertalen uit het Messager des Sciences historiques van 1849: "De Nestor van onze schrijvers, de aangename en spirituele Comelissen, is op 1 augustus jl. te Gent overleden, in de ouderdom van 82 jaar. Hij werd te Antwerpen in 1767 geboren. Hij was een trouwe medewerker van ons tijdschrift dat hij in 1823 hielp stichten, en wij treuren om zijn heengaan. In een volgende aflevering zullen wij zijn volledige levensbeschrijving geven, zo mogelijk met een portret van de aflijvige". Het was kort, bondig, banaal en in elk geval bitter weinig als doodsbericht voor iemand die jarenlang de redactie van het Messager belangwekkende artikels had bezorgd. De Redactie sloeg ten andere haar belofte van een uitvoerige biografie in de lucht, want het duurde zo maar eventjes 33 jaar vooraleer in het Messager van 1882, onder de pen van Louis Hymans, een omstandige levensbeschrijving van Egide-Norbert Comelissen verscheen, die ten andere zekere onnauwkeurigheden in de tekst van 1849 rechtzette. Het doorgaans zo betrouwbare Messager had zich nu eenmaal deerlijk vergist wanneer het zo lakoniek het overlijden van een van zijn stichters en trouwe dienaars aankondigde. Comelissen was nl. geen 82 jaar oud wanneer hij op 31 juli en niet op 1 augustus 1849 overleed, want hij werd te Antwerpen geboren, niet in 1767, maar nu juist twee eeuwen geleden op 12 juli 1769, hetzelfde jaar als Napoleon en als Lieven Bauwens. Zulks wordt ons bevestigd door de documenten van de burgerlijke stand en ook door de tekst die aangebracht werd op het grafmonument dat men Comelissen in de Augustijnerkerk te Gent oprichtte. Zelden heeft iemand in de geschiedenis van Gent, buiten de officiĂŤle gezagdragers, een zo diepgaande invloed, vooral dan op cultureel en artistiek vlak, uitgeoefend als Norhert Comelissen, een all-round-man, net als zijn tijdgenoot en vriend Karel van Hulthem. Men mag zonder enige overdrijving beweren dat gedurende een halve eeuw geen enkele plechtigheid, geen enkel feest, geen enkele prijsuitdeling, stoet, manifestatie, zelfs geen enkele culturele activiteit plaatsvond, zonder dat Comelissen bij de inrichters, de feestredenaars of achter de schermen optrad. Hij heeft oneindig veel gepresteerd in het domein van kunsten, letteren, weten186
schap, oneindig veel redevoeringen afgestoken, oneindig veel geschreven, oneindig veel gedaan voor zijn stad, maar van dit alles is er weinig overgebleven, in die zin dat niets werd samengebundeld of in boekvorm verscheen, en dat men een na een de geschiedenis van ontelbare maatschappijen en instellingen, de kranten en tijdschriften zou moeten uitpluizen om deze reusachtige productie en activiteit te reconstrueren. Hij die het tot een zo ver gevorderde leeftijd bracht, heeft nooit de onontbeerlijke uurtjes van rust en verpozing gekend die hem hadden toegelaten dit oeuvre te bundelen of althans het beste ervan in boekvorm voor tijdgenoten te laten verschijnen en voor het nageslacht te bewaren. Zoals een Lieven Bauwens, een Karel Van Hulthem, mogen wij een Norhert Comelissen niet bekijken met de ogen van onze tijd en niet beoordelen naar de maatstaven van de tweede helft van de XX:e eeuw. Er is sedert 1769 en zelfs sedert 1849 zoveel veranderd op sociaal en politiek vlak, op gebied van begrippen als vaderlandsliefde, maatschappij, dat het totaal onmogelijk en onrechtvaardig zou zijn op mensen uit die tijd onze hedendaagse beoordelingscriteria toe te passen. Comelissen was 5 jaar oud toen Lodewijk XV stierf, 11 wanneer MariaTheresia overleed, hij kende alle mogelijke politieke regimes, het Oostenrijkse, het Franse, het Hollandse, het Belgische, met tussenin nog een paar intermezzo's als de Brabantse Omwenteling. Wanneer Comelissen nog duivels aktief, op 80 jarige ouderdom overleed, was de toekomstige Leopold II, koning der Belgen, reeds een jongeling van 14 jaar! Ja, in die tijd kende men geen stoom, of sexbommen, geen Spoutniks of Apollo's, maar wereld en maatschappij ondergingen niettemin een zeer snelle wijziging en niets is zo totaal verschillend van de maatschappij van vóór 1789 als deze die tot stand kwam onmiddellijk na de Franse Omwenteling. Norhert Comelissen heeft al die periodes gekend, al de verschillende politieke regimes gediend, is onder alle bewinden die elkaar opvolgden, even actief gebleven, maar bovenal is hij in al die jaren even populair kunnen blijven. Hij heeft achtereenvolgens de Marseillaise, het Wilhelmuslied en de Brabançonne gezongen, Napoleon, Willem I en Leopold I trouw gediend en niemand heeft het hem in die jaren verweten omdat hij in alles en overal de belangen van zijn stad en van zijn stadsgenoten heeft behartigd. Wanneer wij schrijven "zijn stad" is het niet Antwerpen waar hij geboren werd maar Gent waar zijn veelzijdige gaven tot uiting kwamen; hij heeft twaalf ambachten zonder enig ongeluk uitgeoefend! Wanneer iemand tachtig wordt kunnen de mensen zich moeilijk inbeelden dat die grijzaard ook eens jong is geweest, bezield met allerhande revolutionaire gedachten en idealen, dat hij die men viert en huldigt om zovele jaren dienst, lidmaatschap of voorzitterschap, een onstuimige volbloed was en dat degene die men naar zijn laatste rustplaats brengt eens in zijn jeugd een symbool van dynamisme en van enthousiasme was. 187
Comelissen is die volbloed geweest en hij is het zeer lang gebleven. Zijn redevoeringen als zestiger en als kranige zeventiger zinderen nog steeds van geestdrift zoals in zijn jeugdjaren. Antwerpen had hij vroeg verlaten om ergens in de Kempen zijn eerste schoolonderricht te ontvangen. Hij is als knaap verstandig, nerveus, loopt met de kop vol nieuwe gedachten die nog officieel uit den boze zijn maar die men heimelijk, ten tijde van Jozefll, in de intellectuele middens verspreidt en grondig leest en verslindt. De Universiteit van Leuven telt hem dra bij haar studenten ingeschreven in de Faculteit Wijsbegeerte. Wanneer de Brabantse Omwenteling losbreekt, is onze filosoof in de dop, dan ook, in zijn jeugdig enthousiasme, een van de allereersten om het kamp van de Omwenteling te vervoegen en als soldaat dienst te nemen in het leger van Vander Mersch. De onenigheid van de leiders van de opstand en de uiteindelijke nederlaag van deze Brabantse Omwenteling in dewelke hij zoveel hoop en vertrouwen had gesteld, waren voor Comelissen een bittere ontgoocheling. Heeft deze hem aangezet filosofie en utopie voorlopig de rug toe te keren en einde 1790 een plaats van boekhouder in een handelsbedrijf te aanvaarden? Het baantje blijft hem in elk geval niet lang boeien, hij dient ontslag in en trekt in april 1792 naar Italië: het is er alles behalve pluis, vooral te Rome waar hij een tijdlang verblijft en getuige wordt van de moord op de Franse afgevaardigde Hugou de Bassville. Comelissen die het ergste vreest en geenszins geneigd is zijn leven te wagen voor andermans ruzie en twisten, vlucht naar Noord Italië, geraakt er in een lastig parket, wordt uit Genua verdreven en keert nogal beteuterd naar België terug, dat inmiddels het nogal ongewenst bezoek heeft onvangen van de legers van de Franse Republiek. Comelissen die Frans en Nederlands machtig is, zich in beide talen (en ook in het Italiaans) perfect uitdrukt en vlot schrijft wordt vertaler in de afdeling Openbaar Onderwijs te Brussel waar men gelukkig na enkele weken inziet dat die 25-jarige jongeling meer waard is dan godganse dagen administratieve omzendbrieven, verordeningen en reglementen te vertalen. Zijn oversten sturen hem naar de Ecole Normale te Parijs samen met twee andere jongens die het ver zouden brengen in het leven, Rouppe die later burgemeester van Brussel werd en Van Meenen die wij enkele jaren nadien zouden aantreffen op het Nationaal Congres en als voorzitter van het Hof van Cassatie. Met wat meer ambitie zou Comelissen het ongetwijfeld even ver hebben gebracht, doch hij was te fantast, te weetgierig, te bemoeial om zich lange tijd exclusief op hetzelfde toe te leggen. Hij bleef een zestal maanden in de Franse hoofdstad, keerde naar België terug waar hij bestuurchef in de afdeling Openbaar Onderwijs werd. Enkele maanden later treffen wij hem aan in de waardigheid van secretaris-generaal van het 188
pasgestichte Nyledepartement, in 1797 te Tienen als commissaris van de uitvoerende macht, post die hij opgeeft om privé-secretaris te worden van een oud-professor in kerkelijk recht van de Leuvense Alma Mater, inmiddels Fransman genaturalizeerd en Minister van Justitie van de Republiek geworden! In de Franse hoofdstad komt Comelissen in contact met tal van landgenoten, o.a. met Karel van Hulthem en Van Toers die op dat ogenblik weinig gelukkige dagen slijten in de Temple, als gijzelaars. Opnieuw is Egidius Norbertus zijn baantje en het Parijse leven beu en voelt hij er tevens weinig voor om zich defmitief in Antwerpen te gaan vestigen. Hij geeft misschien onder invloed van Van Hulthem, de voorkeur aan Gent waar hij in 1799 arriveert en er juist geteld een halve eeuw zal blijven. De Gentse Universiteit waar hij een aanzienlijke rol speelde, de Maatschappij voor Schone Kunsten, de Kruidtuin, de letterkundige en artistieke kringen, het toneelleven hebben hem oneindig veel te danken. De stad Gent is hem in al die soms zo uiteenlopende domeinen, veel verschuldigd, maar te Gent wordt men niet populair, zelfs wanneer men zeer verstandig en zeer actief is, indien men nooit een glimlach op de lippen heeft. Comelissen was verstandig, actief, hij was ook een joviale kerel die van het leven met volle teugen genoot, die graag een mop tapte, een poets bakte, voor geen galgenhumor terugschrok en in alle omstandigheden een onverbeterlijke humorist bleef aan wie men veel vergaf. Wie had zich in die jaren, in gans Europa, kunnen veroorloven zijn vingers in de snuifdoos te gaan roeren van Napoleon, wanneer deze ze bij een plechtigheid bovenhaalde? Dat mocht alleen een Norhert Comelissen en Napoleon bleef geen andere oplossing over dan eens hartelijk om de poets te lachen. Wie had met zoveel sarcasme over een afgestorven raadsheer durven schrijven? Hier ligt de conseiller Lebegge, er valt niets anders van te zegge. Met of zonder handtekening, men wist te Gent dat het enkel kon uitgaan van Comelissen, de man over wie zeker iets en zelfs veel te zeggen is ... Zich zelf blijven welke ook de omstandigheden mochten zijn in de welke men moet leven en handelen: dit is, indien niet de leus, dan toch de gedragslijn geweest van Norhert Comelissen, de man en dienaar van alle politieke regimes die elkander in galop in die bewogen tijd opvolgden, en ondanks alles de meest zelfstandige in elk geval de meest originele figuur van het toenmalige Gent. Hij hoefde niet eens zijn naam onderaan een artikel of een mop te plaatsen: iedereen te Gent wist onmiddellijk dat het uit zijn pen of zijn koker kwam. Wanneer Keizer Napoleon, in 1810, voor de tweede maal een bezoek brengt aan Gent, hangt de stad vol wimpels en opschriften die de lof verkondigen van de roemrijke generaal die zovele overwinningen op de Verbondenen heeft behaald. Enkele uren vóór de intrede van Napoleon en Marie-Louise doen de 189
politieke commissarissen die voor de stipte naleving van de bevelen en protocol instaan, een laatste inspectietochtje en plots houden zij halt voor het Klein Vleeshuis op de hoek van Korte Dagsteeg en Vogelmarkt. Het opschrift op de gevel van het gebouw aangebracht, lijkt hen verdacht en dubbelzinnig: het kan zowel een belediging als een compliment zijn, en in een bezet gebied, is het minste teken van humor een verdoken aanval tegen de bezetter. "Les petits bouchers de Gand à Napoléon Ie Grand" luidt het opschrift, Sensu stricto kan het natuurlijk betekenen: "de kleine vleeshouwers van Gent aan Napoleon de Grote", maar het kan ook beduiden - alles hangt af van de bedoeling van de opsteller-: "de kleine beenhouwers van Gent aan Napoleon de grote beenhouwer, alias afslachter van het mensdom". Zekerheidshalve wordt de politie erbij geroepen om het verdacht opschrift weg te nemen. Men heeft er toen hartelijk om gelachen, en geen Gentenaar die toen niet geweten heeft en ook geen ambtenaar van de Franse administratie, dat die tekst enkel kon worden opgesteld door de spirituele en guitige Norhert Cornelissen, maar niemand die een pink had durven verroeren om de auteur enige last te berokkenen: de populaire Norhert was taboe! Het was ten andere zijn proefstuk niet in het genre. Bij het eerste bezoek van Bonaparte, toen nog eerste Consul, aan Gent in 1803, had Karel van Hulthem, in opdracht van de overheden, zorgvuldig in Latijnse auteurs, een aantal teksten uitgekozen die, toegepast op Napoleon, op allegorische wijze de heldendaden van de jeugdige generaal bezongen en die men in mooie letters op allerhande triomfbogen en spandoeken had overgeschreven. Napoleon luisterde verveeld naar de uitleg die van Hulthem hem over al deze sibilijnse opschriften gaf en zegde hem op een bepaald ogenblik, om van de zagerij af te zijn: "Zeer mooi van Hulthem, laat het allemaal zwart op wit drukken en stuur het mij dan op". Het was Norhert Cornelissen die met het drukken gelast werd. Zou de joviale kerel de gelegenheid niet te baat nemen om samen met de tekst, een giftige pijl af te schieten? En of! Een passus uit Vergilius bood hem daartoe de gelegenheid: "... Ik zie U eindelijk terug, luidde het vers, nadat Gij gedragen op verre landen en zeeën ... " het "vectum" (gedragen) werd, zgd. door de schuld van het zetduiveltje een "victum" waardoor de tekst dan betekende: "Gij die ter land en ter zee werd overwonnen"! In Parijs werd het meer dan een gewoon incident; van Hulhem trachtte zich schijnheilig (want hij was op de hoogte van de grap) uit de slag te halen door met de pen de verdachte i in een e te verbeteren, doch het mocht niet baten en alles eindigde op bevel van de Minister van Binnenlandse zaken, met een autoda-fe: al de exemplaren van het boekje werden verbrand, op een twaalftal na die reeds door van Hulthem waren uitgedeeld geworden. Hoevele van die tien of twaalf exemplaren zijn meer dan anderhalve eeuw tot ons geraakt? Wij bezitten een van die exemplaren met de beruchte pentrek van Van Hulthem, 190
zorgvuldig in onze biblioteek, als het mooiste voorbeeld van de Tijl Uilenspiegelgeest van de sympatieke Comelissen. Denkt nu niet dat Comelissen zijn dagen sleet in het moppentappen! Hij deed het graag maar hij werkte ook graag. Het was Lieven Bauweos die hem in de administratieve carrière vaste voet deed krijgen nadat hij reeds een paar onbeduidende functies had uitgeoefend. Bauweos die in 1800 burgemeester of meier van Gent werd, had het enkel aanvaard in de hoop en in de overtuiging een einde te stellen aan allerhande misbruiken van het Frans bestuur, en om zoveel mogelijk zijn stadsgenoten in die moeilijke tijden bij te staan. Bauweos die op een nieuwe, jonge en flinke ploeg medewerkers wou rekenen, deed dan ook beroep op de naarstige Comelissen die bureeloverste in de zgh. "police administrative" die o.m. het Openbaar Onderwijs en de Schone Kunsten behelsde, twee kolfjes naar zijn hand. Burgemeesters komen en gaan, politieke regimes sneuvelen roemrijk of roemloos, maar de Administratie, met haar hoofdletter, haar personeel, haar goede en slechte gewoonten, blijft. Norhert Comelissen die de plaats aanvaard had om zijn vriend Bauweos een dienst te bewijzen en een handje toe te steken, zag hem na enkele maanden van het stadhuis verdwijnen en ook zijn opvolgers en het Frans en het Hollands bewind, doch hij had er inmiddels vaste wortel geschoten. Hij werd achtereenvolgens adjunct-secretaris van de meier, leraar in de geschiedenis aan de Centrale School van het Scheldedepartement, secretaris van de Werkrechtersraad, bureeloverste van de afdeling Kunsten (met een jaarwedde van ... 600 fr.). Bij de stichting van de Gentse Universiteit door Willem I, werd de gewezen dienaar van het Frans bestuur, lid van het College van Curatoren, en in 1820, secretaris-inspecteur van onze Hogeschool, ambt dat hij tot in 1835 met even veel vlijt als talent bleef vervullen. Hij was lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen en Letteren van Brussel, lid van het Koninklijk Instituut der Nederlanden en van tientallen plaatselijke, nationale en buitenlandse verenigingen. Zijn administratieve loopbaan eindigde in 1836, In het Staatsblad werd zijn loopbaan een laatste maal geminuteerd: "Een koninglijk besluyt van den 25 dezer (januari) verleent aan den heer Aegidius Norbertus Comelissen, gewezen secretaris-inspecteur der hoogeschool van Gend, een pensioen van 3527 francs, voor 40 jaren 4 maanden en 2 dagen openbaren dienst, door den staet beloond". Het jaar nadien, op 16 juli 1837, brachten vier van de voornaamste Gentse maatschappijen hem tijdens een van die banketten die hij zo zeer op prijs stelde, een onvergetelijke hulde. Het waren de Maatschappij voor Schone Kunsten, de Mij voor Landbouw en Kruidkunde, de Mij St.-Cecilia en het StJorisgild, allen steunpilaren van het artistieke, cultureel, sociaal of ontspanningsleven te Gent, maatschappijen in dewelke Comelissen in al die jaren de spil van alle activiteiten en initiatieven was geweest. 191
De gouden erepenning, werk van Karel Onghena, die hem op dat banket werd overhandigd, was de bekroning van een loopbaan die geheel in het teken had gestaan van de dienstvaardigheid en van de verheerlijking van het schone in de Kunst en in de Bloemen. Burgemeester van Crombrugge had het in zijn tafelrede over de verdiensten van deze nederige en toegewijde dienaar van de stad: "C'est dans votre mÊrite personnel, dans votre caractère doux et aimable, dans les services que vous avez rendus que vous devez trouver Ie motif de nossentimentsen vers vous: ces sentiments si purs sant ceux de la reconnaissance, d'une amitiÊ franche et vraie". Op zijn beurt en in drie dozijnen gelegenheidsverzen vol bombast, bracht J .F. Willerus hulde aan zijn vriend Comelissen: ... Gentsche bloemen sieren 't hair Dat voor Gentsche kunstvlyt grysde; Want waer leeft de kunstenaer Wien uw pen geen eer bewysde? Elk een roep dan, die u Kent, Leefnog lang tot roem van Gent! Prudens van Duyse trachtte dit gedicht in gezwollenheid te overtreffen, hetgeen op dergelijke banketten ten zeerste in de smaak viel en rijmde een paar verzen bijeen met volgende apotheose: 't Eeregoud, door dank geschonken Mag op d'eelsten boezem pronken, En die boezem klopp' nog lang! De hulde was verdiend want Comelissen was in het begin van de XIXe eeuw, "de" man geweest die in ons land en meer bepaaldelijk in het Gentse de heropstanding, herleving van kunst en letteren verwezenlijkte. Zijn volmaakte kennis van het Latijn, het Frans en het Nederlands (hij was het die J .F. Willerus werk het eerst bekroonde), zijn dynamisme, zijn onmetelijke geestdrift en zijn actief optreden bij het stichten en doen floreren van zovele maatschappijen hebben oneindig veel bijgedragen tot het ontstaan van liefde tot het Schone en tot de Kunsten. Comelissen heeft het Gents publiek kunnen warm maken voor dat cultuurleven in al zijn aspecten: bij het inrichten van tentoonstellingen en kunstsalons, op de prijsuitdelingen van scholen en Academie, in de schoot van de Maatschappij voor Landbouw en Kruidkunde, van de rederijkerskamers, van de gilden van zang- en toneelmaatschappijen, overal waar hij nuttig kon zijn, was hij het haantje van de toren, de noeste werker, de geprezen feestredenaar, de joviale Gentenaar die in alle middens, bij jong en oud, rijk of arm populair was. Hij bekwam dat de grote Franse schilder Louis David te Gent zou exposeren, hij bekwam de medewerking van de beste schilders en beeldhouwers voor de Salons van Gent, hij werkte tot de rehabilitatie van J acob van Artevelde en tot 192
het plaatsen van zijn beeld in het stadhuis, hij deed door zijn stadsgenoten planten en bloemen beminnen, gaf aan onze stad de faam van de Bloemenstad tot ver buiten onze grenzen. Hij moedigde de Vlaamse Kunst aan, de Letterkunde in al haar gedaanten en hij werkte tot op zijn laatste levensdag toen hij stierf aan de gevolgen van de cholera morbus. Pierre KLUYSKENS
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 72 Op 21 mei 1898 stelde Paul Bergmans in de rubriek "Miniaturen - Bibliotheek van de Stad Gent, Mss. 632- XVe eeuw (rond 1469)" in het Frans een fiche op over Miniaturen van een Vlaamse Bijbel uit de XVe eeuw De op volgende bladzijde afgebeelde miniatuur versiert een handschrift uit de XVe eeuw dat zekere delen bevat van een Vlaamse vertaling van de bijbel en bewaard wordt in de bibliotheek van de Stad en van de Universiteit van Gent (n° 632). Het is afkomstig van de verzameling van L. van Gobbelschroy. Het volume bevat 292 ff. stevig in-folio-papier (355 x 260 mm.) waarvan het watermerk een gotische Y voorstelt met daarboven een kruis. Men leest op V 0 van f.CCVI: Ende dit boec wert begost te scriuen des derde daghes na sunte Luci, ende gheeydet op onser Vrouwen auent daer naest komende inden vasten doeme screef Dusent cc(c )c en lxviij. Alhoewel dit onderschrift grove uitkrabbingen ondergaan heeft, ziet men dus dat de scribent zijn werk uitgevoerd heeft in drie maanden, van de derde dag na Sint-Luciatot aan de dag vóór het feest van de Maagd, t.t.z. van 16 december 1468 tot de 24 maart 1469. Het handschrift is verlucht met sierletters en miniaturen. De eersten zijn uitgevoerd in vier kleuren: rood, blauw, violet en groen; de siermotieven zijn bloe-men, bladeren of fabeldieren, uitgevoerd door een hand die zo vast was als elegant. De miniaturen, omkaderd door een gouden rand, zijn gemiddeld 9 cm. breed en 7 à 9 cm. hoog. Er zijn er 39 als volgt gerangschikt: drie in de boeken van Macchabee; 35 in de Evangeliën; een in de Handelingen van de Apostels en een aan het begin van de historie van de vernietiging van Jeruzalem, uittreksels van Flave Josèphe*. Het schijnt dat, tot aan een relatief recent tijdperk, het slechts eenvoudige schetsen waren, soms voorzien van de aanduiding van kleur in waterverf, ge193
-dl-zftCJtuna~m~-u-lflna ~~mê·
('a-«ft 4t>u(fttt"'"'T -~" ~nj ."~4>"
maakt door de versierder om zijn werk te leiden. Een domme bezitter heeft, spijtig, genoeg, gemeend ze te moeten aanvullen en ze zijn nu, over het algemeen, geschonden door grove retouches met zwarte inkt en door geklad met kleuren. Bepaalde miniaturen, zoals deze die wij hierboven reproduceren en die de parabel van de Verloren Zoon voorstelt, laten nochtans toe de naïeve charme van de primitieve tekening te waarderen. De verminking van een van de interessantste documenten voor de geschiedenis der kunst ten tijde van Memling valt destemeer te betreuren. Cf. J. de Saint-Genois, Catalogue des manuscrits de la bibliothèque de Gand (Gent, 1849-1852), pp. 311-314, n° 430;- P. Bergmans, Notice sur un manuscritjlamand à miniatures du XVe siècle, in de Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique, Se serie, t.I (Antwerpen, 1898), pp. 213-230. * Wij volgen hier de originele tekst, maar men zal bemerken dat hier iets niet klopt. Men heeft het over 39 miniaturen, maar bij de detaillering komt men op het getal van 40.
194
DEN EHWE MORTBUTSIN TSAOCOBS EN 'T BEVERHOUTPLEIN "Den eh we mort es iene van de belangrijkste plaotsen in Gent". Voor verzamelaars is het werkelijk een strategisch punt. Ik was er elke zaterdag en zondag op post en nadat ik gepensioneerd was, ook de vrijdag. In de loop der jaren vond ik op de Rommelmarkt bij Sint-Jacobs en het Beverhoutplein in "kraornkes", op zeilen op de grond, bij brocanteurs en "antiquaires", in soms gescheurde kartonnen dozen, tot zelfs in de "greppe" bij den afval, allerlei zaken, interessante maar natuurlijk en onvermijdelijk ook "geweunen brol". Ik mag zeggen dat ik werkelijk van alles naar huis heb gesleept: "zantjes wolle" waar ik soms over sprak met wijlen Lode Hoste (1), specialist terzake, daarnaast ook "postuurkes", "nen halven pottecariewinkel, heiligenbeeldekens, "kandelirs", "ehwe kissepannen", sierborden, oude zichtkaarten van Gent, olielampkes en vetlampkes, landkaarten, oude plannen van Gent, tot zelfs een antiek boerebankske; begijnenstoelen en kerkstoelen waaronder een in het bloedrood geschilderde met bloemekes en waarop de naam nog voorkomt van de vroegere eigenares "Mme L. De Ruyck". Ge vindt er ook alle soorten decoraties en onderscheidingen. Ge moet werkelijk niet sukkelen om een hoge borst op te zetten. Wat me het meest interesseerde waren echter boeken en vooral oude. Ik heb altijd graag gelezen. Ik was, dank zij mijn moeder, begonnen met de lectuur van Vlaamsche Filrnkens: o.m. "De Wonderhoed van Canutus Popken" door Demon nr. 24, "Om de Smierels" nr. 25. Ook John Flanders waarvan de eigenlijke naam Raymond De Kremer was, alias Jean Ray, schreefVlaamsche Filrnkens o.m. "Het Geheim van de Grommende Rots" nr. 340 en "De Zingende Vallei" nr. 341. Ik herinner me nog goed, net alsof het van gisteren was en het is nochtans meer dan zestig jaar geleden. Ik was zowat een jaar of twaalf, toen ik voor het eerst dat, voor verzamelaars "verderfelijk oord" betrad aan Sint Jacobs waar velen hun laatste cent uitgeven. Aan welke kant ik moest beginnen wist ik niet goed. Ik ging dus maar op het eerste beste kraam af. Daar stond een man, de handen in de heupen. Hij riep: "Al de boeken van "Bosuee" veur tien frank. Zijn d'er gien amateurs? Wat hedde nu nog veur tien frank?". Niemand reageerde en ontmoedigd omdat geen enkele der omstaanders teken van leven gaf: "Niemand? Ahwel merci, schrijf gij thons al die boeken!" Daarna sprak hij enkele woorden uit waarbij hij de naam van God ijdelijk gebruikte en ik herinner me nog goed, het liep in de miljarden. Het spijt me nog altijd dat ik toen die boeken niet gekocht heb. Maar ja, ik was 195
Fig. I. Kaartje rondgedeeld door een der kramers.
een jongen van twaalf jaar, ik had weinig of geen geld op zak en een uitgave van 10 frank kon ik mij zo maar niet veroorloven. Op het Sint-Barbaracollege had ik wel reeds horen spreken over "Les Oraisons Funèbres" van Bossuet maar zijn volledige werken kende ik niet. Ik ben toen echt mistroostig weggegaan en heb me voorgenomen mijn zondagsgeld zorgvuldig te sparen teneinde mij een bibliotheek aan te leggen. Met veel geduld en stukje bij stukje is die kinderdroom in vervulling gegaan. Het heeft natuurlijk veel speurwerk, kennis, aan-dacht en geld gevergd. Maar nu ben ik tevreden. Op den "ehwe mort luupt er alle soorte van volk: mortkraomers; collectionneurs, wandelirs, kurieuseneuzen, wiskesvliegers, charlatans tot zelfs dieven". Er wordt daar veel Gents gesproken en dat "es natuurlijk een goed punt". Wie naar de oude markt gaat, moet goed uit zijn ogen kijken. Met hoeveel aandacht de echte liefhebber de tentoongestelde waar wel bekijkt, kan men zien op het kaartje (Fig . 1), dat een der kramers destijds ronddeelde. Daarop ziet men een man afgebeeld die, diep voorover gebogen, met zeer veel aandacht, grote nieuwsgierigheid of moet men zeggen met welgevallen, een ogenschijnlijk toch vrij wulps tafereel bekijkt, terwijl een andere aan een lavabo staat. Wast deze laatste zijn handen in de onschuld of denkt hij na hoe hij best zijn slag zal slaan? Het valt moeilijk met zekerheid te zeggen. Een der eerste zaken waarop ik de hand kon leggen was een boekje van Mevrouw M. Lievevrouw-Coopman: "ONS VADERLAND van de vroegste tij den tot de 1Sde eeuw" (2) met "Teekeningen van E. Roelandt, ,kunstschilder. Mevrouw Lievevrouw-Coopman was Hoofdonderwijzeres. Het boekje bevat 196
volgende opdracht van de auteur: "Aan onzen Fritz, vriendschappelijk opgedragen, zijne tante Maria, Gent, 10 april 1904". In het werk wordt eraan herinnerd dat Karel de Groote in 742 te Luik of in de omstreken geboren werd. Zoals men weet overleed hij in 814 en werd hij teAken in zijn Residentiestad begraven. Verder lezen we dat Jacob van Maerlant, die in de XIIIde eeuw de stad Damme bewoonde, besloot voor zijn volk in het Dietsch te schrijven. Hij vertaalde in 15.000 verzen een "Latijnsch Boek over Natuurkunde en andere wetenschappen en noemde het "Der naturen bloeme". Een tweede werk, dat hij vertaalde, draagt als titel: "De Rijmbijbel" en bevat 2700 verzen. Zijn "Spiegel Historiael", geschiedkundig werk bestaat uit 7.500 verzen doch is ongelukkiglijk niet voltooid geworden. Maerlant is een leeraar en weldoener van zijn volk geweest. De Vlamingen hebben hem veel te danken, daarom verwierf hij den erenaam van: "Vader der Dietsche Dichters." Belangrijk was ook de vondst die ik deed in een houten bak op het voetpad van een brocanteur. Terloops gezegd; in "Kramers' Fransch Woordenboek" staat naast het Franse woord "brocanteur" het Nederlandse "schacheraar"; handelaar in rariteiten". Ik denk wel dat het met de brocanteurs, gevestigd op en rond de Oude Markt, om de tweede betekenis van het woord gaat. In die houten bak ontdekte ik, verborgen onder enkele minder interessante romans en in zeer goede staat, de twintig nummers van "Le Moniteur Universel - Joumal Universel" (3) in 1815 te Gent uitgegeven tijdens het verblijf van de "Honderd Dagen" van Lodewijk XVIII in het Hotel D'Hane- Steenhuyse in de Veldstraat Ik was werkelijk met verbazing geslagen dat een dergelijk stuk daar zo maar te rapen lag. "Hoeveel is dat voor die Moniteur meneer?'' - "Laot mij ne kier zien, de Moniteur? Oh, ahwel honderd frank". - "Kan het niet voor wat minder?'' - "Nie menier" - "Wel 't es goed, ge moogt hem mij geven". Ik maakte mij rap uit de voeten met mijn boek, uit schrik dat de man nog van gedachte zou veranderd zijn. Ik was werkelijk buitengewoon tevreden. Het ging om al de nummers, verschenen tussen 14 april en 21 juni 1815, gedrukt bij J.N. Houdin, rue de la Catalogue (Fig. 2). Aan de binnenzijde van de kaft is er een bericht aangebracht met volgende tekst: "Ce joumal fut publié à Gand, lors du séjour de Louis XVIII en cette ville durant les Cent-jours. Les rédacteurs étaient MM. de Chateaubriand, LallyTollendael, de Pradel, Vaubanc, Bertin l'ainé; MM. Guizot, Nadier, Louis XVIII ont foumi des articles. Cette édition originale est rare. Exemplaire complet." Ik heb trouwens vroeger reeds over die "Moniteur Universel" geschreven (4). Er werd toen ook een gereduceerde reproductie gegeven van de voorpagina. Is het niet beter dat een dergelijk stuk in handen komt van een biliofiel, dan dat het ligt te traineren op den "ehwe mort". De inhoud van een aantal artikels is van historisch standpunt uit werkelijk leerrijk. Het is misschien wel overbodig 197
LE MONITEUR UNIVER.sW N• •·
~
I'BNDREDI, 14 Jvril o8o5. Jean lftlllent lil .. Palried q h:oi r n. H CI'IO"' •riniat cl'o1".-abre ault yrux dr.- a•tiona ft de
~~.!~~·~~ Cï~n."i.t:.•oi~
t!ll COOienalll aae neonaailuncn lt.Hnrlle poar ._ bomnH"S qai ,· d... tttcts la P-J'• librrs. on1. f'f!faR toot aecoun l Is t~nnie, ·couu'f! dr .oa ~les CÏlnJrDI 'JDÎ oabliftlt asst"& leur di• smté d'horam~. pour ae ....lnf'tlrr ' 118 rni.A· nh&n ase-- C'ftt dans t. ~ qne lri fnnpil IGI'Il lllsr& con..ihCDS de leara droit•, pour m1m~ Ie deroir ~de Jes dKend~,
~ue.!:a'd.r~!:!,.~'j~~:"ie' :;:;: ::;:.: :.:...tt!"....::i.~~~ i~'d'~":!.ci:: da tynm, pnor 7 noc.n •• J".,..iu. 111'011'
Botdnu.x•,ce 28 man 181S.
Fig. 2. Le Moniteur Universel.
198
&;;r.: LAnwi.
eraan te herinneren dat de Gentenaars Louis XVIII "Louis Die Zwiet" noemden en niet zonder reden. Hij was immers uit Parijs gevlucht voor Napoleon en zat werkelijk in "vieze papieren". Zoals men weet is het voor de Corsicaan in Waterloo slecht afgelopen. Een gelukkig toeval was de vondst van stukken van "De la Cofmographie Vnieurfelle, liure Il, 111, IIII, V,", Sebastian Munster (1550-1560) (5) waarin men o.m. leest: "Car Charlemoigne a efte nay en Germanie; il fuft feigneur de la Germanie, il a parlé Allemand & a reduyct la Germanie pour la plus grand part à la cognoiffance de Jefus-Chrift, 11 habitoit en Germanie, à fanoir à Aixla-Chapelle & Ingelheim, qui eft mon pays ou plufieurs affirment ou'il nafquift, mais les anitres difent que ce fuft à Frifingen". Er komen in het werk zeer mooie gravures voor. Een der hoofdstukken draagt als titel: "Du concile general celebre à Conftance". Daarover wordt het volgende gezegd: "L'an de noftre Seigneur 1414, on commença à tenir le concile general en la villede Conftance par le commandement de l'empereur Sigifmond, ou Ie Pape Iehan 23, de ce nom fe trouva, lequel fuft receu honnorablement de tout le clergé & de la ville, & par fceulx conduyt en la maifon epifcopale. 11 y auoit apres luy 9 Cardinaulx, 1 vn peu de temps apres vindrent fix aultres. Or la ville prefanta au Pape vn hanap d'argent doré pefant cinq marcz, du vin d'ltalie & d'Alface & quelque quantité d'auenne; Sigifmond roy des Romains y vint aufsi avec fa femme fille du comte 4e Cilie, & chata es matines de Noel en la première meffe, laquelle fuft celebrée par Ie Pape, l'Evangile qui se commêce; Exijt edicturn & Enuiron le cömencement de l'an fuyuat Louys comte Palatin du Rhein vint au Concile a vee 400 chevaulx." Er is ook nog een hoofdstuk getiteld: "Comment les Lombardz fubiuguerent le pays de Hongrie". We lezen daarin o.m. het volgende: "Semblablement: Sopbie la femme de I'empereur lustin le menaffa par lettres au'elle Ie mettroit fi bas ou'elle Ie feroit eunuche pour diftribuer aux filles à chafcune leur tafche de laine pour befogner. Aquyoi i1 refpondit, qu'illuy filleroit vne telle toile qu'elle ne pourroit famais demesler. Pourquoi il fe retira à Naples & envoya des amaffadeurs aux Lombardz, par lefquels illes exhortoit de laiffer Hongrie pour venir occuper & babiter en ltalie, pays gras & fertile ... ". De tekst bevat verschillende mooie gravures waarvan we er hier een weergeven (Fig. 3). Het hoeft niet gezegd dat ik na die vondst tevreden huiswaarts keerde. Mijn bibliotheek was een stuk rijker geworden. Op een zomerse voormiddag was ik weer zoals gewoonlijk met mijn echtgenote, die het vooral op olielampkes, vetlampkes, kandelaars en kaarsepannen gemunt had, naar St. Jacobs getrokken. Tot mijn grote verbazing zag ik bij een oudekleerkoper stukken liggen van de "Nouveau Coutumier General Corps Des Coutumes Generales et Particulieres de France et des Provinces Connues fous Ie nom des Gaules" Paris Chez Michel Brunet (6) Grand-Salle du Palais, au Mercure Galant ... M.DCC XXIV. Avee Privilege Du Roy. Tome 11 seconde 199
Vi1iuerfeHe Hure· II I I. fèns a pluficut~ pCltp1cs. I::tcorrtbicn qu'il cut defia niis ert taiirafie de fairt H gucrfcaupays d'Aiic & Afriquc,rouresfois fa grande palllardifc;les bançjuerz,(a gommandifc & ylirorv gncrle luyiafchcrem Ie courage: 1!:f- dt!ibcra de ptendrc la fiikdu töydes tlaéèrian~c~ póur la prrncrpalc fcmme,dbnr bruslc dr 1 aniour d tcclle,Ain[J 111 nu!éède fd;11opces !Is eilyu1 ra rcllcm:·nr & de vin&dccorrtpagniccliarncllc,qu'il mourur ayam Ie venere cortrte mout,dloutté d'vn comirlllcl Auxde farig luy for(ant des narincs. 6a fcmme fercfucilla,&appel,.. b fes valetzde: chambrc,& leur declaira ccqui clloir foudJirlcmenraduenu au ra y, Er eer 1 ces cc fu!l:vne rt10rc dignc d' vn rel perfonagc: lcqucl commeil nes' e!l:oir lamais pcu raffv ft' er du fang d'aurruy,aulsi falloitH qu'il fuftc·ftou!féde fenpropre fang.Les Hongrois di1 fcncqu'il rcgna44.ansdçpuis qu't1 cnrrali~dcux Pannorticns.Aprcs la ~ort' i! y cut gtari de ~i! fen !ion en fon c?mj1 qt~i eltöira~affcdcbcauc~!rp de: narions:plufrcms fc rcuolrcrëc & Ie maultlnrenr en liberté. fomesfers les Gorhz onmraux & diUcrs re!l:cs de la grande arme d' Attila habirerenr ramen Au!l:rithcqu' en Hongdc. Car les Hunois:.è.urcnr leur roy; commc aufsiles Gochz curenr le:urró'y:parriculicr • Or lëfdicz Gorbz oric.rrta_[~ feirëtdcs courfes iufqucs cri Tlidfalic& l'llliiic~e(ga!l:crcn~ &''pïllmnr routes Ic5.placcs~ Tnindi1 mcrlcur~·oyTlicodoric hcridcrdu roya.u mc,lequel-bién ro!l: itpres full aufsi royd!J_talie:: È{ . Arhalanc lotrncpucu luy fucccda.La vrllcdeRauennedèotrJ•:prtncrpal fJcgc dudrtroyau mdu!l:inicncnuoya Bclifaircconrrc luy,lequclaprcsauoir[;ify JaSici!c,princpar force fa villede NapJes,& prinr!t: roy,&lc mma'aConllanrinoble: & cclaa~QJ·Ia findes Goth:t
oricmaux.
··-
·..
Com1nent les Lornbardz fLrbiugucrent Ie pays de Hongric. Ongrcmps <tprcs la mortd' Attila leroycfes Lombard:::~ducrcyquclc royaume dès Gorhzcftoiren branlc,cnrracn Au!l:riche& Hongrièaucc vne mulcirudc inmnn~ ra bie degens. Or les hifl:oircs fontmention quclcs Lombardz( lcfquclz aulsi om c!l:é appelfez V inulicns)fonr foniz de leprentri on commc les Gorhzaursi,les Van d.dcs,les Eruliens,et pluf ieurs aurres barbares narions,& qu'il:: occupercnr Ie pays de Rugi land e.Sorriz hors de la ilz mcrër Ie roy des Erulicns,& s 'cfhtdioyër d' agrädir de iom en iour leur gloirc par fàirzd'armcs & aéh:s chcualeureux.llz prinrent aufsi par force la Pannon ie: 1ouz Albuin lcurroy,fauoire!l:l'an de falllC ï;o.o'uilzhabiccrcm cnuiron-t>. ans. Lrcom/ m •: ainfi qucl\!arfes cc pendam gouuerna!l: l'lcalie[ouz l'empcrwrde Grcre,& exctyül: de grädcs ryrannics,lcs Romains fcpleignircnrdc luy,& p3r cc m o ycn fuftchatfé hors de fon gouuerncrncr.ScmblablcmenrSophic la femmc de I' en1pcrcur lu!l:in Je menalfa par Irttres
L
n
çpl'dlc k mcccroic bas quelle Ie fcroic'cllnuchc pour difhibuer au x filks 'a chafcunc !e:urta I che de laine pour bcfongncr.A tJUOy il rdpondift, qu ' illuy fitieroir vne rel ie roillequ' cllc ne pourroir iamaisdcm::s!cr. Parquoyil !'c rccira 'a N31plcs, & cnuoya des ambalfadcur5 aux Lombardz, par Icfquclz i! les cxhorroic de laif!cr Hongrie pour venir occupcr & YYy 4 hiliirer Fig. 3. Cofmographie Uiniverfelle- Livre lil -Les Lombardz Sab. Munster.
200
Partie". Als jurist was ik natuurlijkj zeer geïnteresseerd. De verkoper had gehandeld als een volmaakte vandaal. Waarschijnlijk om zijn waar gemakkelijker aan de man te brengen, had hij de "Nouveau Coururnier General" in verschillende stukken uit mekaar gerukt. Stel U voor. De stukken, die er nog lagen, heb ik gekocht; daarbij waren o.m. "LES COUTUMES DE LA VILLE ETESCHEVINAGE DE GAND" die 28 Rubrieken omvatten, beginnende met: "De la Juftice & de la Jurifdiction, des inftructions & procedures qui font faites tant pardevant les Efchevins du haut Banc, que l'on norome des Parchons". En eindigend met "Des Teftaments & demières volontez des legs & autres donations après la mort". Ik weet dat ook de vriend Van Bost, de gekende verzamelaar van verzamelingen, er een stuk van gehad heeft. Het spijt me wel dat ik die "Nouveau Conturnier General" niet in zijn geheel heb kunnen aankopen maar gedane zaken nemen geen keer. Om in het domein van het Recht te blijven. Heel toevallig legde ik op zekere dag de hand op een klein boekje met als titel: "Cour d'Appel de Gand Audience solenelle de rentrée du 1er octobre 1923. LA MODE AU PALAIS Discours prononcé par le Chevalier THEODORE VAN ELEWYCK Procureur Général, à l'audience solenelle de rentrée du 1er octobre 1923 et dont la Cour a ordonné l'impression". (7) In het boekje komt volgende opdracht voor: "Madame la Comtesse de Kerchove de Denterghem, Hommage respectueux, Chev. van Elewyck. C'est à vous Madame que je dis grand merci Car voyant la fleur d'or et la mauve prairiale Certain soir de janvier j'ai perdu le souci De trouver un sujet de bonne mercuriale Gand ce 16 novembre 1923 Chev. Theodore van Elewyck In die Mercuriale schetst de Procureur-Generaal de evolutie van de ambtskledij van de Heren Magistraten en medegaande ook die van de gerechtelijke instanties. Hij wijst erop dat het niet uitzonderlijk is een onderwerp van vrijetijdsbesteding tot voorwerp van een Mercuriale te nemen vermits een eminent hoofd van het Parket, namelijk de heer Van Schoor, heerlijke bladzijden geschreven had over Specerijen (Mercuriale Brussel1 oktober 1891). Procureur-Generaal van Elewyck herinnert eraan dat België op 1 Oktober 1795 aan Frankrijk gehecht werd en dat onze oude rechtbanken op 1 december 1795 afgeschaft werden. In die tussentijd hadden de afgevaardigden van de Conventie in Brussel, Luik en Luxemburg vanaf de maand september 1794 "des tribunaux criminels" opgericht, die in laatste instantie moesten oordelen over alle delicten tegen de besluiten van de legers van de Republiek; over de 201
personen, die assignaten in diskrediet zouden brengen, die zouden weigeren te verkopen aan de maximumprijs (er is niets nieuws onder de zon) of die zouden trachten de bevolking uit te hongeren door hen de voedingsmiddelen en de voor het bestaan noodzakelijke goederen te onttrekken. Dat de Gentse magistratuur het hoofd koel hield werd bewezen door een schrijven van de Burgerlijke Rechtbank van het "Départementde l'Escaut" van Messidor, an VI, waarin o.m. gezegd wordt: "nous n'avons pas encore paru, il est vrai, jusqu'à présent, avec Ie chapeau à panaches, parce que nous sommes habitués surtout en été à ne pointmettrede chapeau; cependant si vous l'exigez, nous remplirons volontiers cette partie de la Loi, parce que toutes nos démarches dans des matières plus graves, ne tendent qu'à maintenir les Lois, à les exécuter, à mériter notre bienveillance, celle du Gouvernement et de tous nos citoyens". Cette marque de soumission, pour qui sait lire, cache mal la répulsion qu'avaient les rnagistrats du Tribunal Civil du Département de l'Escaut, dont notre bonne ville de Gand était Ie chef-lieu, à se rendre grotesques en se coiffant d'un chapeau empanaché qui convenait mal à la simplicité de leur vie et à leur caractère et les rendait ridicules aux yeux de leurs amis. In Brussel bestond hogergenoemde strafrechtbank uit de burgemeester van Maubeuge, uit een andere inwoner van deze localiteit; een bakker, een officier van de "chasseurs"; uit een luitenant van het 1ste bataillon van de Loiret, uit een soldaat en een kapitein van het 7de. Als Voorzitter had de Rechtbank een advocaat en als Openbaar Aanklager, een handelaar. Procureur-Generaal van Elewyck stelt zich terecht de vraag: Wat waren die Rechters waard op gebied van het recht? Onnodig op de vraag te antwoorden als men weet dat de enige vereist tot verkiesbaarheid erin bestond de leeftijd van dertig jaar te hebben bereikt. De Mercuriale is vlot geschreven. Ze bevat veel wijze uitspraken. Ik heb vooral het volgende onthouden: "Plus nous savons et plus nous nous apercevons de ce que nous avons encore à apprendre. Quel est l'homme qui pourrait dire aujourd'hui qu'il est un juriste complet et infaillible? Et voilà, Messieurs, soyons hommes de droit, soyons justes et nous serons par Ie fait même plus humains." De Procureur-Generaallegt tenslotte de statistiek voor van het gerechtelijk jaar 1922-1923. Vermelden we nog dat op de binnenzijde van het boekje een etiket voorkomt met het wapenschild van de "Comte de Kerchove de Denterghem" (Fig. 4). Mijn aandacht ging ook uit naar de prijsboeken; boeken die op de prijsuitdeling overhandigd werden aan verdienstelijke leerlingen. Daarin komt een etiket voor met de naam van de schoolinrichting, van de leerling, van het vak waarin de prijs behaald werd en van het jaartal. Ik hab er een collectie van aangelegd. Het eerste dateert uit 1825: "Premiorum Distributio Hoc 2dum Linguae Belgiquae Praemium Jure ac Merito Consecu202
Fig. 4. Het blazoen van "Comte de Kerchove de Denterghem".
tus est, Magnae Spei Adolescens: Desiderius Bocxstael Ex Watervliet in Figura Majori inter 36 Auditor in Gyrnnasio Tiletino die 23 Augusti anni reparatae salutis 1825 get. Vuylsteke" (Fig. 5). Er was ook het boek "L'Ame fidelle animée de !'Esprit de Jesus-Christ" (Fig. 6). Van het Gents Atheneum is er een prijsboek getiteld: "Histoire des Ducs de Bourgogne de la Maison de Valois 1364-1377, par J. De Barante Tome IX 1839" (8) met daarin een etiket "Athénée Royale de Gand: Section des Humanités 4ème classe, Ier Prix en langue française a été décemé à Emile Vanderhaegen, Ie professeur J. Lemoine Ie 16 août 1852, Ie Préfêt des études Ch. Laurent". Het bevat een mooie gravure o.m. "Supplice de Nemours". "Kijk ne kier Menier, ezuu nen schunen boek, d'er es niets aan; 'k geluve dat dat U interesseert ne waor, dertig frank 't es gien geld, 't es goed om weten, als ik er nog hê, zal ik U tiekens doen als ge passeert" - "Bedankt Menier" . Er was ook een prijsboek getiteld: "Raphaël, Le Corrège, Le Titien" - Bibliothèque Variée (9), met etiket: "Stadsscholen "2de Prijs voor Handwerk Toegewezen door Burgemeester en Schepenen der Stad Gent aan Claeys Melanie, leerling van stadsbetalende meisjesschool (Korte Dagsteeg) den 18 augustus 1881 ". 203
r
1
Fig. 5. Praemierum Distributie.
Een ander etiket luidt als volgt: "Stad Gent Kosteloze Jongensscholen, Prijsuitreiking 1894 - Middelste klas, Hoogste Afdeeling - Algemene Prijs door het College van Burgemeester en Schepenen toegewezen aan Van Eechaute Achilles, leerling van school nr. 19. Bijzondere melding en 1steprijs voor Geschiedenis, 1steprijs voor Nederlansch opstel, prijs voor Vertalen. Gent drukk. F. en R. Buyck, gebroeders, Steendam 345." In het boek "Un mois à la Mer", Louis De Kérraoul, Tours Alfred Marne et Pils, Editeurs 1877" (1 0) bevindt er zich een met volgende tekst: "L.S .J.C. Institut Episcopal St Liévin-Cours élémentaire lère Division, décemé à Monsieur François Van Peteghem, Gand Ie 12 août 1879". In totaal vond ik zo'n zeventigtal prijsboeken van diverse schoolinrichtingen uit binnen- en buitenland. Er zijn verschillende zeer eenvoudige maar ook enkele prachtige exemplaren bij. Ik heb al gezegd; voor oude boeken had ik een bijzondere voorkeur maar die vindt men nu natuurlijk zo gemakkelijk niet meer op de oude markt, wel in ge204
'
'
L' A_ME FlDELLE; ANIMÊE DE L'ESPRIT ,.
: DE JESUS-CHRIST, PAl\ LA CONSlDÉRATlON SUl\ ~ES Dl'\-TNS MYSTÈRES •
.\VLC DES CO:NSIDÉ'B.1Tl01'S SUB. LES lfTSl'iJU;S DE L.i. Ul:Nl'E VI.&li.GE·
.P.A.B. t.'.A:OTE.OB. DÉ L'AM..E tLEVÉ~ ADIEU.,..
'
.
A . AVlGNON, CHEZ JEAN-ALBEl\T JOLY, tM!>BfMEUR-Ll'&RAil•.l:" .1\tlE DES O'RTOLAli;.S.
Fig. 6. L'Ame Fidelle, animée de !'Esprit de JESUS-CHRIST.
specialiseerde zaken maar daar vraagt men er veel geld voor en dat betaal ik niet. Als verzamelaar wil ik het genoegen smaken van te zoeken en met veel geduld iets te ontdekken . Maar ge moet er U wel van tijd tot tijd oe keer voor stuipen . Een andere vondst in de voorbije jaren was een "godvruchtig boekske" "De Sonne Blomme -oft van de overeen-komminghe van den menselijcken wille met den godelicken, ghemaeckt door den Eerweerd. Pitremios Drexelsus ende 205
overgheset door den Eerwaarden P. Franciscos de Smidt, allebeyde Priesters der Socieiteyt Jesu" sal profijtelijek moghen gedruckt worden. Actus den 3 Juli 1638, 12 Juli 1638, Gaspar Estrix" (11 ). Het boekje bevat mooie gravures. Voor slechts honderd frank kunt ge toch niet sukkelen en ook niet bedrogen zijn. Vooral omdat er veel goede raad wordt in gegeven. Er is sprake van de H. Polycarpus van Smyrna, ook van Seneca, wat verwondert als men weet wie Seneca was. Hij was het toch die Nero opvoedde, die hem in 66 tot zelfmoord dwong. Seneca liet zich doodbloeden. De dag van die vondst ging ik als een tevreden man naar huis net als een visser die een goede vangst heeft gedaan. Op een dag viel mijn onrustig sporend oog op een klein mooi boek. Het was een exemplaar van "Het dwaallicht" van Willem Elsschot (1882-1960) (12), opgedragen aan Paul en Jan Veen; en als volgt gesteld: "Aan Is. Opsomer 29 November 1948, de schrijver, Fons de Ridder", Willem Elsschot is immers de schuilnaam van Alf. de Ridder. Men kan zich de vraag stellen hoe een, door Willem Elsschot aan kunstschilder Is. Opsomer opgedragen werk, op de Oude Markt te Gent terecht kwam. Het was ook Is. Opsomer die het portret van Carnille Huysmans schilderde. Laten we niet naar het antwoord op die vraag zoeken want Gods wegen zijn ondoorgrondelijk en het is voldoende ergens een kleine zijweg in te slaan om in de "Villa des Roses" aan te belanden. Het is misschien niet overbodig er hier aan te herinneren dat het Willem Elsschot was die ook "Tsip De Leeuwentemmer", "Kaas" en "Lijmen" schreef (12). Hij is tevens de auteur van het nogal scabreuse lied "Schele Vanderlinde", dat door studentengeneraties gezongen werd en als volgt begint: "Schele Vanderlinde zat in de klas en .... " Het kleine mooie boekje prijkt in mijn bibliotheek naast het verzameld werk van Willem Elsschot dat ook verzen bevat waaronder het wrange gedicht: "Het Huwelijk" waaruit we citeren: "Maar doodslaan deed hij niet want tusschen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat" Rotterdam 1910 en het prachtige en ontroerende gedicht: "Bij het doodsbed van een kind". Telkens ik langs de rij boeken van mijn bibliotheek sukkel want stappen kan men het amper nog noemen, blijf ik even stilstaan bij het zeer mooie boek van Achilles Mussche "Aan de Voet van 't Belfort" (13), verlucht met 23 originele houtsneden en twee reproducties van grote platen door Frans Masereel en een pentekening van Jozef CantrĂŠ G.BROGET ('t vervolgt) 206
BffiLIOGRAFIE I. Lode Hoste: Over de kinderprenten te Gent, "Zantjes Wolle", Generale Bankmaatschappij Gent. 2. Mevr. Lievevrouw-Coopman: Ons Vaderland van de Vroegste Tijden tot de XV de eeuw, Gent drukkerij, Vanderpoorten Pollepelstraat 18-20, 1904. 3. LeJoumal Uni verse!- Le MoniteurUniversel1815- GandJ.N. HoudinruedelaCatalogne. 4. Broget G.: in "Ghendtsche Tydinghen" over "d'Hane-Steenhuyse, Lodewijk XVIII, de Chateaubriand", 19dejaargang 1990no 5. 5. Sebastian Munster: "De la Cofmographie uniuerselle". 6. Nouveau Conturnier Général: Paris Michel Brunet Grande Salie du Palais au Mercure Galant 1724. 7. Cour d'Appel de Gand Audience Solennellede rentrée 1er octobre 1923. 8. Histoire des Ducs de Bourgogne, H. De Barante Tome IX Bruxelles N.J. Gregoir, W. Wouters et Cie Edit. 1830. 9. Raphaël Le Correge, Le Titien, Bibliothèque Variée. 10. Un mois à la Mer, Louis Kéroual, Tours Alfred et Fils Edit. 1887. 11. Sonneblomme ofte van de Overeenkominghe van de menselycken wille met de goddelycke, Eerw. P.L. Drexelius 12juli 1638. 12. Willem Elsschot: "Tsip de leeuwentemmer"- "Kaas" en "Lijmen"- "Verzen": "Het Huwelijk"- "Het dwaallicht" (1882-1960) W.B. 13. Aan de Voet van 't Belfort, Achilles Mussche, Mercatorfonds N.V.,Antwerpen 1975.
GENTSE LIEDJES Meer dan een eeuw geleden schreef Karelke Waeri een liedje over DE PRONDELMARKT Er is in Gent een prondelmarkt, Van vodden en oude dingen, Men zingt altijd van liefde en jeugd, Ik wil die markt bezingen, Daar vindt men allerhande goed, Kalotten oude broeken, En somtijds g'heel 't Oude Testament, Ligt tusschen d' oude boeken. Ge vindt daar ook van 't schoon geslacht, De krullen en de tanden, 't Koleur dat hun gezicht blanket, En 't kleed dat zij verpandden, 207
Ook al den afgelegden hoed, Met zijn verslenste rozen, En borsten ook van caoutchou, Tusschen wat ouden doozen. En kijk wat voor een vieze gril, Daar stonden pot en pannen, En verder ook 'ne groote bril, Voor politieke mannen, Daar stonden sabels langs en dwars, Naast messen en geweeren, En aan een kraam hing een groot scheers, Voor zonder zeep te scheren. Ik vond er ook het heilig schrift, Dat ligt daar in de regen, De wetten daar verkocht, Voor boter in te wegen. Ik zag daar laatst de lollepot, Van mijn Tante Pauline, Die op de markt verloren lag, Onder een krinoliene. Ik vond er een St-Antoniusbeeld, Gebannen uit de kerke, Omdat hij geen mirakels deed, En 't vet smolt van zijn verken, Ook St-Rochus zijnen hond, Die lag daar g'heel in brokken, En paternosters met de macht, Op eenige oude zokken. Maar wat ik nog het meeste daar Bekeek in al die rijen, Dat was een overgroote schaar Voor diep in 't leer te snijen; Zij was toch wel drij ellen lang, 'k Zeg 't niet om mee te gekken, En zie wat verder lag een tang Om tanden mee te trekken.
208
Daar vindt ge voor millioenen franks, Tunieken en kapotten; En kwamen zij ons nooit te pas, 't Is voedsel voor de motten, Daar zag ik eens het oorlogsplan, Van Frankrijk's groote keizer. Den bal die zijnen zoon opnam Te koopen bij 't oud ijzer. Ge vindt daarbij in overvloed, Kosturnen uit de brakken, Oude hoeden ook van alle slach, En omgekeerde frakken. En haantjes van metaal of blik, Die wel of niet kunnen kraaien, Maar die al z'op een spille staan Naar alle winden draaien. Ge vindt er ook bij 't oud papier, Dossiers van advokaten, Waarin ge leert hoe men den visch, Opfrit metkop en graten, En hier of daar een oude blaas, Voor tabak in te vullen, En somtijds ook een vuil kabaas Gevuld met oude prullen.
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) Q.L.VROUW TER DOOIEKERK (Klein Begijnhof)- Lange Violettenstraat Het begijnhof "ter Rooie" werd gesticht omstreeks het midden van de dertiende eeuw. Rooie of Hoye is de naam van het weiland, gelegen tussen de Muinkmeersen en de Schelde, waarop men het begijnhof bouwde. De geschreven bronnen laten ons meestal in het ongewisse wanneer het gaat over de vroegste geschiedenis van het sticht. Voor het oprichten van een kerk met een kerkhof in het begijnhof verleenden de bisschop van Doornik, de abt van de Sint-Pietersabdij en de parochiepriesters van de Sint-Janskerk- de latere Sint-Baafskathedraal- hun toestemming.
209
Afb. I. De kerk van het Klein Begijnhof.
Alhoewel beide in 1662 werden gewijd, voltooide men de kerk pas het jaar daarop. Het was een eenvoudige zaalkerk. In het begin van de vijftiende eeuw onderging het gebouw belangrijke verbouwingen. Andere wijzigingen aan de kerk vonden plaats in de tweede helft van de zestiende eeuw en de eerste helft van de zeventiende eeuw. Zij hadden een invloed op het uitzicht van de kerk. Aan de noordkant bouwde men een kapel toegewijd aan Q.L.Vrouw van Zeven WeeĂŤn. Niettegenstaande de veelvuldige herstellingen ging de staat van het gebouw zienderogen achteruit. Tenlange leste besloot men dan maar een nieuwe kerk op te trekken. De huidige begijnhofkerk werd in twee grote bouwcampagnes opgetrokken . De eerste fase liep van 1657 tot 1671. Toen bouwde men een apsis, een driebeukig schip van vier traveeĂŤn en de koortoren . Het was de periode waarin grootjuffrouw Philipotte Dysembaert, wiens wapenschild voorkomt op de to210
ren, pastoor Roebus de Scheemaecker en meester-steenhouwer Jan Van Der Linden een rol speelden. Wegens gebrek aan fondsen moest men de werken stilleggen. Het reeds afgewerkte deel sloot men vermoedelijk af door middel van een houten gevel. Tijdens de tweede bouwcampagne, van 1715 tot 1720, liet grootjuffrouw Isabelle-Françoise van Hoorebeke de kerk voltooien. Het oorspronkelijk schip van vier traveeën werd uitgebreid met nog eens evenveel traveeën en afgewerkt met een monumentale westgeveL De meester-steenhouwers Hendrik Merckaert, Gillis en Lambert Lisse, Francus Bauts en Guillame Wewer verleenden hieraan hun medewerking. Met het versieren van het interieur sloot men de tweede fase af. De gevelnissen waarin de beelden van de Heilige Aya en de Heilige Godelieve staan zijn het werk van Guillame Wewer. In de rondboognis boven de toegangspoort bevindt zich het beeld van Q.L.Vrouw met kind, patrones van de kerk. Gillis en Lambert Lisse stonden in voor het inkomgedeelte. Naast de toegangspoort brachtten ze hun meestertekens aan. De gebeeldhouwde figuratieve taferelen in een barokke omlijsting op de buitengevels stellen de verschillende kruiswegstaties voor. Langs de zuidkant van de kerk bevindt zich een calvarie met gebeeldhouwde Christus aan het kruis. Op de beschilderde achtergrond zijn Maria en Joannes afgebeeld. De grafzerken die rondom tegen de kerk en de infirmerie geplaatst zijn, bevonden zich oorspronkelijk in de kerkvloer. Tot 1784 werd nog in de kerk begraven. Toen er problemen rezen tussen het Gentse antiklerikale stadsbestuur en de begijntjes, redde hertog Engelhert van Arenberg het begijnhof door het in 1862 aan te kopen voor een bedrag van 700.000 fr. De Heilig Grafkapel In de hoek van de begijnhofdries staat de barokke Heilig Grafkapel uit 1662 waaraan Pieter Plumion 11 meewerkte. De kapel werd reeds twee keer grondig gerestaureerd. Tijdens de restauratiewerken in 1933 ontdekte men onder het altaar een levengroot beeld van een dode Christus.
De imrrmeriekapel De infirmeriekapel, toegewijd aan de Heilige Godelieve, kwam tot stand tijdens twee bouwcampagnes. Het oudste deel omvat een kleine apsis uit 1638 die gewijd werd in 1639. De uitbreiding met vier traveeën dateert uit het begin van de achttiende eeuw. De deuromlijsting wordt bekroond met een beeld van de Heilige Godelieve, 211
Afb. 2. De Heilig Grafkapel in het Klein Begijnhof.
vermoedelijk van de hand van Jan-Baptist van Helderbergh. De ronde medaillons in het midden van elk gewelfvlak worden toegeschreven aan PieterNorhert Van Reysschoot. Voor het linkerzijaltaar schilderde Joseph Janssens een "Verheerlijking van Sint-Godelieve". Het schilderij van het rechterzijaltaar is van de hand van Emest Wanteen stelt de marteldood voor van Sint-Godelieve. De kapel bezit een merkwaardig Christusbeeld dat wegens zijn donkerbruine patine de "Zwarte God" wordt genoemd. Het is afkomstig van het verdwenen Gentse Penitentenklooster nabij de Sint-Jacobskerk. 212
Het interieur van de kerk Walrant de Croock vervaardigde het hoofdaltaar in 1671 voor 1500 gulden. Het werd door J. Janssens in 1934 herschilderden is bekroond met een beeld van de Heilige Begga. Het altaarschilderij is van de hand van Gaspar de Craeyer (1584-1669) en stelt Q.L.Vrouw voor met vier aanbidders: de H.H. Bemardus, lldephonsus, Anselmus en Rupertus. Het altaar in de linkerzijbeuk, uit 1644, stond oorspronkelijk in de kapel van Q.L.Vrouw van Zeven Weeën. Omstreeks 1720 werd het naar zijn huidige plaats overgebracht en aangepast. Maximiliaan Labbe uit Mechelen beeldhouwde in 1660-1661 een nieuw Q.L.Vrouwbeeld voor dit altaar. Het altaarschilderij is van de hand van Nicolaas de Liemaeckere alias Roose (1600/ 1601-1646) en stelt Q.L.Vrouw Presentatie voor. Het rechterzijaltaar is toegewijd aan de H. Aya en werd eveneens vervaardigd door Walrant de Croock. Voor de eikehouten preekstoel van omstreeks 1730, deed men een beroep op Jan-Baptiste Van Helderberghen zijn zoon Livinus. Het meubel is versierd met drie engelen die het Geloof, de Hoop en de Liefde voorstellen. Op de kuip: de voorstelling van de vier evangelisten. Aan de vier hoeken onderaan de kuip: vier engeltjes, de zinnebeelden van de Tijd, de Dood, het Gebed en de Meditatie. De dubbele trap naar de kuip is versierd met vijf medaillons die respectievelijk voorstellen: "Christus met de Samaritaanse vrouw", "Het laatste avondmaal", "De Goede Herder", Christus met Petrus" en "De roeping van Zacheus".· Het doksaal, uit dezelfde periode van de preekstoel, is voorzien van het wapenschild en het devies van grootjuffrouw Françoise Dansaert. De orgelkast, bekroond met het beeld van de H. Cecilia omringd door engelen, werd vervaardigd door Jan-Baptist Van Helderbergh. De bustes in de zwikken tussen de bogen van de middenbeuk stellen respectievelijk Christus, Maria en de twaalf apostelen voor. Verder bezit de kerk nog een werk van Jan Van Cleef en een schilderij "De marteldood van de H. Livinus" van Cnudde. In het midden van het koor, in de vloer, ligt de grafzerk van pastoor Roebus de Scheemaecker. Ten slotte, maar beslist niet het geringste, is het veelluik "De Fontein des Levens". Het dateert vermoedelijk uit 1596 en is van de hand van de Gentse schilder Lucas 11 Horen bout. Deze liet zich voor dit werk inspireren door het Lam Godsretabel van de gebroeders Van Eyck. Het schilderij bestaat uit een groot centraal paneel en vier zijluiken die langs weerszijden beschilderd zijn. Bovenaan het middenpaneel wordt de H. Drievuldigheid voorgesteld. Uit Christus' wonden vloeien stralen bloed naar de Fontein des Levens en van daar naar de Fontein der Barmhartigheid. 213
Rond deze fontein staat de ganse gemeenschap van de heiligen. Bovenaan de triomferende kerk met links de heiligen van het Nieuw Verbond met Q.L.Vrouw en de apostelen en rechts de heiligen van het Oud Verbond met het Paaslam en Mozes met de tien geboden. Onderaan de strijdende en lijdende kerk met uiterst links (in de hoek) het Vagevuur met de lijdende zielen en links van de fontein: pausen, bisschoppen, koningen, geestelijken en begijntjes - kinderen van de H. Kerk die zich loven aan de Barmhartigheid. Rechts van de fontein: de afvalligen, ketters en schismatieken die zich afkeren van de Barmhartigheid zoals Mahomet, Luther, Calvijn, Elisabeth van Engeland en anderen. Het linkerluik, in geopende toestand, stelt de verheerlijking voor van het H. Sacrament. Bovenaan een groep begijntjes op weg naar het altaar van het H. Sacrament. In gesloten toestand: "De genezing van de lamme aan de fontein van SiloĂŠ." Het rechterzijluik stelt geopend de Ark des Verhonds voor met op het voorplan een zingende en dansende David. Gesloten: de voorstelling van het Laatste Oordeel. De twee bovenste zijluiken stellen geopend ouderlingen voor die, in het wit gekleed en met gouden kronen, op harpen Gods lof bezingen. In gesloten toestand: links- de verrijzenis van Christus, en rechts- de ten-hemelopneming vanEnoch.
BffiLIOGRAFIE - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in BelgiĂŤ- Architectuur- deel 4 nb - N-0 - Stad Gent, p. 239/258. - Baldewijns Jeannine, Laleman Marie Christine: Gids voor de Gentse Begijnhoven. Gent, 1984. - Joos L., pastoor: BegijnhofQ.L.Vrouw ter Hoye, Geschiedenis en Gids. Wetteren, 1934.
DavidMAES
214
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRIJVEN: DE CHARMES VAN DE DAGELUKSHEID (vervolg) vrijdag 7 juli 1950 Het hing al een tijdje in de lucht en in beide kampen werd er met enige opwinding naar uitgekeken ... en vanmiddag is het er dan plotseling toch van gekomen. Een geregelde veldslag tussen de mannen van de Sint-Lievenspoortstraat en die van de Zebrastraat, zoals dat vroeger wel meer is gebeurd ... op het terrein van de Chalet du Sud. Het is begonnen met een incident bij het knikkeren ... scheld- en duwpartij ... dan hebben we ons allebei teruggetrokken en onze troepen verzameld ... wij dan terug naar de Chalet du Sud en over de haag staan roepen, schelden en uitdagen ... tenslotte werden er aan beide kanten stenen opgeraapt om elkaar te bekogelen. Ik stond helemaal niet in de eerste linie ... en toch had ik prijs. Op een bepaald moment vloog een kei met zo'n geweld - ongetwijfeld afgeschoten met een katapult- op de rug van mijn rechterhand dat de tranen uit mijn ogen sprongen van de pijn. Aiaiai ... en onmiddellijk begon de getroffen plek geweldig op te zwellen. Naar huis hollen en moeder om hulp vragen ... of zolang mogelijk wachten om naar huis te gaan tot de plek ontzwollen is? Maar wat als die plek niet ontzwelt en als ik er een lamme hand aan overhoud? Toch naar huis gegaan ... met mijn hand in een bassin koud water... en ondertussen een donderpreek van moeder... of wij misschien zot geworden zijn ... en als ik die kei in mijn oog had gekregen was ik nu blind! Maar ik heb hem niet in mijn oog maar op mijn hand gekregen ... en zo'n verwonding is toch een bewijs dat ik aan de veldslag heb deelgenomen ... en het liefst zou ik nu zo snel mogelijk naar de Chalet du Sud willen terugkeren om te zien of de onzen gewonnen hebben ... maar daar kan natuurlijk geen sprake van zijn, moeder verbiedt me daar vandaag nog in de buurt te komen. Vanavond vertelde Christian me dat in de oorlog soldaten, die wegvluchten van het front, gefusilleerd worden wegens verraad. Behalve dat ik gewond werd in de strijd ben ik nog een verrader op de koop toe. Ik voelde me helemaal niet lekker.
vrijdag 28 juli 1950 Ons land staat al dagen in rep en roer en door de on verzoenbare tegenstellingen tussen Leopoldisten en anti-Leopoldisten staan we op de rand van een revolutie tussen Vlamingen en Walen, tussen witten en zwarten, tussen katholieken 215
en vrijzinnigen ... al zijn er ook Vlamingen tegen en Walen voor de koning. Aan de ene kant worden overal in Vlaanderen huizen met de nationale driekleur bevlagd, worden de klokken geluid, rijden er in alle steden en dorpen auto's rond met een grote foto van de koning en hebben er grote koningsgezinde huldes en manifestaties plaats ... aan de andere kant wordt er in Wallonië een anti-Leopoldistische eed gezworen, zijn er bepaalde politieke leiders zoals André Renard bereid heel ver te gaan, zijn er meer dan 300.000 stakers, ligt het economisch leven lam en zijn er reeds tientallen aanslagen met springstoffen gepleegd. Gisteren dan werden er te Gent op de trappen van de schouwburg op het SintBaafsplein een duizendtal bloemenruikers van sympathisanten van Leopold lli samengebracht... en omstreeks 18u. zijn zo'n honderdvijftig bussen, personenen vrachtwagens met die bloemen naar het koninklijk paleis te Laken vertrokken. Bij het binnenrijden van Brussel zijn die auto's door groepen anti-Leopoldisten tegengehouden en op geroep en gejouw onthaald ... de ruiten van die auto's werden aan scherven gegooid en verscheidene inzittenden werden licht gewond. Wat de Gentenaars niet heeft ontmoedigd, want door de kapotte ramen hangend, zijn ze zwaaiend naar de omstaanders verder gereden. Tegelijk stapte er een socialistische betoging onder leiding van P.H. Spaak van het parlement naar het koninklijk paleis en ook die betogers zijn met de Gentse auto's in botsing gekomen.
maandag 31 juli 1950 Gisteren werd aan de Keizerbrug een nieuw park opengesteld. Keizerpark heet het. Er zijn twee speelvelden, een zandbak en twee volleybalvelden. We zijn na de middag eens gaan kijken ... maar voor ons, de mannen van de Sint-Lievenspoortstraat, is dat parkje niet interessant. We hebben de Chalet du Sud dichterbij de deur en in die ruïne en woestenij is het veel plezanter om te spelen dan hier. Dat parkje ligt trouwens aan de overzijde van de Schelde, dat is een andere wereld, de wereld van de mannen van Gentbrugge en de ajuinboeren van Ledeberg ... en als het allemaal zo netjes moet blijven als het er nu bij ligt, zal het er braaf moeten aan toe gaan. Er liep daar zelfs een agent in de buurt om een oogje in het zeil te houden.
vrijdag 4 augustus 1950 Vorig jaar zijn we omstreeks deze tijd naar het toneelstuk "Lam Gods Spel" op het Sint-Baafsplein gaan kijken. Of liever, we zijn daar toevallig gepasseerd en 216
toen we zagen dat er iets aan de hand was, zijn we enige tijd blijven kijken ... tot moeder er genoeg van kreeg en begon te zeuren dat ze pijnlijke voeten had en dat ze wou gaan zitten en dat tante Maria op ons zat te wachten. Ik vond dat spijtig, want ik had nog nooit een volledig toneelstuk gezien ... en volgend jaar zal dat waarschijnlijk niet opnieuw worden opgevoerd. Marcel vertelde me dat het Lam Gods een groot schilderij is dat in de kerk hangt en dat er 15 jaar geleden een stuk is van gestolen door een koster uit Wetteren. Moet ook raar zijn ... een schilderij van een schaap waar een poot of de kop aan ontbreekt omdat hij gestolen is. Wie zaagt er nu een stuk van een schilderij? Daar zal wel niets meer mee aan te vangen zijn ... het schaap is de preut af. Waarom hangt daar trouwens een schaap in de kerk? In de Sint-Annakerk staan er alleen maar heiligen op de muren geschilderd. En zo hoort dat toch! De heiligen in de kerk en de schapen in de wei of op stal.
zondag 6 augustus 1950 Dat ijskarretje van Bakvis tijdens de gebuurtefeesten van vorig jaar... dat is een verhaal apart. We hadden er al over gehoord ... iemand had gezegd dat er minstens een dozijn waren ... we wisten ook al dat ze in het gewezen klooster van de Dominicanen in Onderbergen werden gestald ... en nu, tijdens de braderij in de Sint-Lievenspoortstraat zouden we ze voor het eerst te zien krijgen: de ijskarretjes van Everyday. Kleurrijke, aantrekkelijke driewielers met een parasol. We waren bovendien heel nieuwsgierig, want het roomijs werd niet verkocht in een hoorntje of tussen twee ronde of vierkante wafeltjes, maar in een kartonnen potje ... en bij ieder potje hoorde een houten lepeltje. Ook Bakvis was zich gaan aanmelden als ijsventer... en tot ieders verbazing was hij aanvaard. 0, wat zag hij er keurig uit in zijn blauw gestreept jasje. Van zodra hij de straat kwam ingereden, werd hij omzwermd door kinderen en ook volwassenen, die dat nieuw soort lekkers gaarne eens wilden proeven. Doch wat te verwachten en te vrezen was ... is ook gebeurd. Moe van het duwen en verkopen en nagenoeg totaal uitverkocht, is Bakvis op het einde van de straat zijn dorst gaan lessen ... en omdat hij na een paar glazen in de stemming geraakt en niet meer kan ophouden, is hij blijven drinken tot er van zijn ontvangsten niets meer overbleef. Na die ene dag hebben we Bakvis nooit meer met een ijskarretje zien rondrijden.
woensdag 9 augustus 1950 In de 19e eeuw, tot 1854, deden de gebuurten nog iets anders dan jaarlijks een gebuurtefeest organiseren: zo moesten de dekens, baljuws en knapen instaan 217
Het bestuur van de dekenij St.-Lievenspoortstraat, vergezeld van een verklede groep (midden jaren 1920).
voor de nachtwacht, hulp in geval van moord, brand, diefstal, vechtpartijen of familietwisten , straten besproeien in de zomer en sneeuw ruimen in de winter. Pas na 1854 hadden de gebuurtedekens geen officiÍle taken meer en situeerden de activiteiten zich vooral rond vieringen van primussen en gedecoreerden, processies en jaarlijkse gebuurtefeesten. Er bestaat een mooie foto, uit het midden van de jaren 1920, van het dekenijbestuur van de Sint-Lievenspoortstraat: iedereen mooi uitgedost en de meesten met een hoge hoed en decoraties op de borst, in hun midden een Egyptische prins en zijn jonge begeleiders . Het graf van Toet-anch-arnon was pas ontdekt en Egypte was het thema van de verkleedpartij tijdens het gebuurtefeest. Hoe zo'n gebuurtefeest werd georganiseerd, moge blijken uit de brief van het dekenijbestuur van de Sint-Lievenspoortstraat aan de opperdeken Louis Aelterman. Gent, 11 juli 1949 Aan de ¡Heer Louis Aelterman Opperdeken van het Koninklijk Verbond Der Gebuurtedekenijen van de stad Gent Geachte Heer Opperdeken, Met deze heb ik de eer U Ed. ons programma van ons gebuurtefeest op te sturen. 218
Hopende dat dit programma door U Ed. zal goedgekeurd worden en wij het zullen mogen uitvoeren. Programma van Zaterdag 6 Augustus 1949 Opening om 14 uur. Toespraak van de deken van de geburen. Radio-serenades doorlopend tot 23 uur. Volksspelen: vogelpik per fiets van 16u. tot 17.30u. Lepelkoers voor kinderen van 17.30u. tot 18.30u. Om 19u. aankomst van de verklede groep "De Bamums". Uitvoering van hun verschillende dansen en wandelconcert. Versiering der huizen en winkels alsook verlichting a giomo der straten. Gans de Sint-Lievenspoortstraat, de Nieuwe Rijke Klarenstraat, de Hendrik Waelputstraat, de Krevelstraat, de Sint-Lievensdoorgang alsook het beluik bijgenaamd "Het nieuw poortje" dat uitgeeft op de Keizersvest nemen er aan deel (De Ommegangstraat werd dus uitgesloten). Het wandelconcert zal duren tot 23u. Programma van Zondag 7 Augustus 1949 Om 9 uur plechtige mis ter nagedachtenis onzer dierbare gesneuvelden en vermiste geburen in de parochiale kerk Sint-Anna. Na de mis: stoet voorafgegaan door een muziekcorps. Neerlegging van bloemen aan den gedenksteen. Arteveldeplein, verder langs Statiestraat, Wilsonplein, President Franklin Rooseveltlaan naar het standbeeld van koning Albert in het Zuidpark, over de Frère-Orbanlaan naar de Twee Bruggenstraat, Lange ViolettestraaL Hulde aan den gedenksteen. Toespraak en bloemenhulde. Daarna ontbinding. Om 13 uur doorlopende radio-serenades tot 23 uur. Om 15 uur volksspelen. Loopkoers door Dynamo Atletiek Club te Gent en onder de reglementen van de Belgischen Bond Federatie. Er bestaat een koers van ongeveer 3 km en een van 6 km. Vertrek aan cafÊ 't Kantientje tot het einde der Sint-LievenspoortstraaL Deze koers is begiftigd met een coupe en een palm en verder andere prijzen in natura. Er zal gezorgd worden voor de deelnemers alsook de toeschouwers hunnen veiligheid, dit door ons bestuur alsook door het bestuur der medekampende clubs. Opkomst van de verklede groep "De Augusten". Wandelconcert tot 23 uur. Programma van Maandag 8 Augustus 1949 Om 10 uren opening van de radio-serenades doorlopend tot 23 uur en uitzending van reclames. Om 15 uur volksspelen. Valiezenkoers te voet tot 17 uur. Blokjes vegen, eierklopping ... enz. Verklede groepen door de geburen zelf. Aankomst van burgermuziek. Wandelconcert tot 23 uur. Daarna begraving onzer gebuurtefeesL Besten dank op voorhand en onze beleefde groeten namens het bestuur ere-deken deken secretaresse Oscar Vietti Remi Temmerman J. Temmerman-Verbeyden 219
Groepje verklede bewoners van de straat tijdens de gebuurtefeesten van 1949. De foto is genomen op de hoek van de St.-Lievenspoortstraat en St. -Lievensdoorgang.
De gebuurtefesten van 1949 waren de laatste die in de Sint-Lievenspoortstraat werden georganiseerd. Voor het plotseling afbreken van die oude traditie zijn er verschillende redenen, of althans, doen er verschillende verhalen de ronde. Er zou in de straat meer een plagerige dan een echt vijandige tegenstrijdigheid zijn geweest tussen de Tsjeven (katholieken) enerzijds en de Sossen (socialisten) anderzijds, wat zich ook uitte tijdens de feestelijkheden. De radio-serenades gebeurden vanuit een bepaald lokaal. Iedereen had er de gelegenheid om
Verdwenen huizen in de St.-Lievenspoortstraat Thans autoboxen .
220
iemand een plaatje naar keuze aan te bieden, al dan niet vergezeld van een boodschap. Rode rakkers hebben er om de haverklap een plaatje aangeboden aan de onderpastoor... onveranderlijk gevÓlgd door de Internationale. De deken zou met de kas aan de haal zijn gegaan. De tegenstelling tussen de eerste helft en de tweede helft van de straat zou, hoe klein ook in werkelijkheid te groot zijn geweest. In de tweede helft van de straat waren er veel minder cafébazen, winkeliers en handelaars en vermits precies die bewoners voor de nodige inkomsten moesten zorgen, was de bijdrage niet evenwichtig verdeeld. Niemand van de tweede helft maakte bovendien deel uit van het dekenijbestuur. De eerste twee verhalen mogen dan al een rolletje hebben gespeeld, het derde weerspiegelt ongetwijfeld de ware reden van de teloorgang van de gebuurtefeesten in de Sint-Lievenspoortstraat.
maandag 14 augustus 1950 Moeder stuurt me naar de kruidenier om twee eieren en een doos klontjessuiker. Zoals steeds heb ik mijn grijze stofjas aan. De eieren stop ik in mijn zak, de doos houd ik in mijn handen. Je moet een beetje duwen om de deur van het café te openen ... en ik heb de gewoonte daar een slag van de heup aan te pas te brengen. Je raadt het al. Er natuurlijk niet meer aan gedacht dat die eieren in mijn zak zaten ... waar er, na mijn heupslag, alleen nog maar gebroken schelpen en eierstruif van overbleef. Moeder vraagt me waar mijn hoofd staat... maar ze kan er gelukkig nog mee lachen. Zonder stofjas terug naar de kruidenier om twee andere eieren te halen. "En laat ze niet vallen en let een beetje op als je terugkomt hoe je de deur opent!"
zaterdag 19 augustus 1950 Er is sprake van dat de ruïne van de Chalet du Sud zal heropgebouwd worden en dat het terrein dat er rond ligt- ons speelplein!- zal omgevormd worden tot een tennisveld, een basketplein, een veld waarop minigolf kan worden gespeeld en vooral een openlucht rolschaatspiste want de man aan wie de hele zaak zal worden verhuurd, Adolphe Renard, is de baas van "Roller Skating" in het Coliseum op de Kuiperskaai. We zijn blij dat hier zo dichtbij een sportcomplex met zoveel mogelijkheden zal verschijnen ... maar de meeste van die sporten zijn niet voor ons bedoeld en er zal ongetwijfeld moeten voor betaald worden om er binnen te komen. Wat het ergste is: het terrein waarop we ongestoord konden knikkeren, voetballen, 221
~
\
~""""~-~ NfW1ĂĄMt...
'*'.....,.
""'L.,.k_ 4.
=:l l (~
.,
~
f
I
I
,.,.,,L
i
¡""""'
Q~..:::-
t:
Goedgekeurd ontwerp van "Chalet du Sud ", 1950.
crossen, verstoppertje spelen en veldslagen uitvechten met de mannen van de Zebrastraat zullen we definitief verliezen . - En is dat echt waar of is het maar een gerucht? - Neenee, het is echt waar, ze beginnen volgende maand met de werken.
zondag 3 september 1950 Iedere zondag naar de hoogmis in Sint-Annakerk en na de middag naar de school in de Twee Bruggenstraat voor de wekelijkse lering ter voorbereiding van de plechtige communie. Dat is een heel lange voorbereidingstijd, twee jaar, want die communie zal pas in het voorjaar van 1952 plaatshebben. Meer dan tijd genoeg om onze catechismus van voor naar achter en van achter naar voor van buiten te leren . Ik dacht dat de catechismuslessen door de onderpastoor werden gegeven, maar dat blijkt een juffrouw, een jongedochter, een patronagekante te zijn. Een strenge zo te zien. Ze heeft wel gezegd dat we op een zondagnamiddag eens naar het begijnhof zullen gaan, de grootjuffrouw zullen begroeten en in een van die huisjes een begijntje zullen bezoeken . Ik hoor het moeder nog zeggen : "Werken is zalig en nietsdoen heilig, zei het begijntje ... en ze koos voor heiligheid" . In ons jaar zijn we met vier meisjes en vijf jongens. De eerste keer in mijn leven dat ik samen met meisjes in dezelfde klas zit. Een meisje dat Martha heet en een bleek engelachtig gezichtje heeft, is me ogenblikkelijk opgevallen. 222
donderdag 7 september 1950 De berichten uit Korea zijn iedere dag meer verontrustend en de vrees voor een inval van de Russen en het begin van de Derde Wereldoorlog zit er diep in. De ouderen hebben die ellende pas meegemaakt, ze hebben allemaal honger en kou en armoe geleden, sommigen hebben enkele jaren in de bak gezeten, ze weten allemaal wat dat zal betekenen een nieuwe oorlog! ledereen is dan ook beginnen hamsteren ... en die hamsterwoede neemt waanzinnige en ongehoorde afmetingen aan: lucifers, zeep, suiker, koffie, fiets- en autobanden en alles wat niet aan bederf onderhevig is. Met het gevolg: schaarste en duurte. Er verschijnen dagelijks artikels in de krant waarin de regering de bevolking tracht gerust te stellen en verzekert dat hamsteren totaal overbodig is omdat de voorraden voldoende groot zijn ... maar niemand gelooft het. Ook moeder doet er aan mee: vermits properheid voor haar het allerbelangrijkste is, ligt de bodem van haar kleerkast vol met Sunlight-zeep. Samen met Christian ben ik op zolder begonnen met het aanleggen van een goed verborgen geheime noodvoorraad. Als alles vernietigd en er nergens meer iets te krijgen zal zijn, zullen we onze schat bovenhalen en de ouders zullen verrast zijn te zien aan welke onontbeerlijke zaken wij hebben gedacht: een stompje kaars, een oud pennemes, drie doosjes lucifers, sluitspelden, een boek kaarten, een paar stukje krijt, eindjes touw, een stuk van een binnenband ... Ik had ook aan een oud schrift dat nog niet helemaal vol is en een potlood gedacht... je kunt maar nooit weten of er geen berichten moeten geschreven en overgebracht worden... maar Christian vindt dat niet nodig. Hij denkt eerder aan een radiozender om berichten te versturen ... maar zo'n toestel zullen we wel nooit in handen krijgen. Jammer dat we over zo goed als geen geld beschikken, anders kochten we een zaklantaarn ... en een dolk komt natuurlijk ook altijd van pas. We hebben afgesproken dat we iedere week 1 F zullen sparen ... als de oorlog nog even in Korea blijft vooraleer naar hier over te waaien, kan dat een mooi spaarpotje opleveren.
maandag 11 september 1950 Frans heeft een zwarte beduimelde calepin van zijn grootvader naar school meegebracht en daarin staan in potlood al de namen van de cafĂŠs in de SintLievenspoortstraat in het jaar 1911. Zijn grootvader is een rare Tieste die de meest vreemde en ongewone dingen verzamelt en hij zegt altijd: "Als ik het nu niet verzamel en er zorg voor draag, zal men het binnen enkele tientallen jaren nooit meer terugvinden". Als zijn vader het niet allemaal weggooit, staat er Frans een merkwaardige erfenis te wachten.
223
"'v;e t
0 0
0.
"'c0 >
0
~
U)
224
Hij heeft het eerst aan de meester laten zien en tijdens de speeltijd heb ik het notaboekje even in mijn handen mogen houden om al die namen eens te lezen. Zijn grootvader heeft telkens het huisnummer en de naam genoteerd: 1 In de Ster. 3 In de Wachtzaal. 9 In de Wapens van Antwerpen. 11 A la ville de Tournai. 35 In de Zwijger. 43 In de Gouden Duif. 65 In de Rubenshoed. 113 In de Kuiper. 125 In de Nieuwe Zwijger. 151 In de vier wegen. 205 Estaminet. 207 In de Vrijheidsliefde. 211 In de Gouden Pluim. 327 Estaminet. 12 Café Léopold. 24 In de Carotte. 26 A la ville d'Ypres. 32 In Baelegem. 34 In de Reisduif. 40 In de oude Vriendschap. 48 De Volksvrienden. 70 In de Maandag. 110 In het Meuleken (bij Vitalia). 154 In de Zondag. 168 In het Paard (bij Karel de paardensmid). 212 In de Welgezinde. 214 In Scheldewindeke. 224 In het Tonneke. 230 In het Paardeken. 232 In het nieuw bronzen Paard. 234 Au Progrès. 248 In de maagd van Orléans. 252 In de gouden Kroon. 256 In de Grote Pint. 260 In de Rode Haan. 296 In het Moorken. 314 In het Brouwershuis. 358 Estaminet. 362 In de Nieuwe Fontein. 368 Au bien venu. 376 Het Groot Brussel. 378 In de Sint-Lievenspoort. 412 In het Land van Aalst. Als ik goed geteld heb, waren er toen 43 cafés in de straat. Nog i. v.m. cafés heb ik nog niet zo lang geleden horen vertellen dat er in 1855 een wet werd uitgevaardigd waarbij alle hotels en cafés een lantaarn voor het huis moesten plaatsen met het oog op de openbare veiligheid ... en 20 jaar later besliste het stadsbestuur dat de herbergiers "pisbakken" moesten hebben ten dienste van de personen die hun café bezochten. En de vrouwen? Die telden niet mee. Onderaan de laatste blz. stonden er nog twee namen: In de Graphophone en In het Klein Orkest, maar dat waren resp. de namen van een kruidenierswinkel en het huis van een kleermaakster. Graphophone, wat zou dat willen zeggen?
zaterdag 7 oktober 1950 Vanavond heeft de officiële opening plaats van het Casino in het Citadelpark. Na de toespraken en de opening door de burgemeester en het stadsbestuur is er een groot bal en een optreden van het ballet van Lilly De Munter. De Sint-Lievenspoortstraat heeft daar wel niets mee te maken, maar als hier practisch naast de deur door de stad een spiksplinternieuwe en zeer dure feestzaal wordt geopend, zou men de bewoners van de straat toch kunnen uitnodigen om ook eens te komen kijken. Marcel zegt dat wij net als de betere burgers van de stad gemeentebelastingen moeten betalen en dat het Casino bijgevolg ook met ons geld is gebouwd ... maar ja, zo'n feestpaleis is niet voor ons bestemd, maar voor de halvekluitjespissers van het stadscentrum. Neen, werkmensen en poortjesvolk zien ze daar waarschijnlijk niet gaarne komen. Zie je Bakvis daar trouwens al door de zalen zwijmelen. Na minder dan een uur zou hij stomdronken zijn, beginnen zingen en aan de deur worden 225
gezet. Jaja, het zal wel dat zijn: bij het stadsbestuur kennen ze Bakvis en De Puppe en nog een aantal zware gevallen en dat is voldoende om helemaal niemand van de Sint-Lievenspoort uit te nodigen. Hoe zegt Romaio De Coninck dat trouwens in een van zijn toneelstukken: "Ge zijt gij zeker van de SintLievenspoortstraat ... ge kunt het horen!" Je kunt je voorstellen wat een goede naam de bewoners van onze straat hebben bij de rest van de bevolking van Gent.
zondag 8 oktober 1950 Iedere tweede zondag van de maand komen er na de middag heel wat extra klanten naar het cafĂŠ. Mensen van overal in Vlaanderen. Ouders, kinderen en familieleden die hun dochter of zus of kleinkind komen bezoeken, die een eindje verder aan de overzijde van de straat in het internaat of het tehuis voor meisjes, eigenlijk een wederopvoedingsgesticht, verblijft. Het tehuis wordt geleid door de Zusters van Liefde. De meisjes zijn er door de gerechtelijke instanties geplaatst. Het Gesticht van de Heilige AloĂŻsius van Gonzaga. Het gesticht staat er al van in 1897 en heette aanvankelijk "Het Huis van Barmhartigheid". Voor de oorlog verbleven er gemiddeld 40 meisjes; tijdens de Tweede Wereldoorlog was dat aantal opgelopen tot 120; nu is dat iets teruggelopen en het vermindert ieder jaar. Er zijn al een paar keer ernstige moeilijkheden geweest met die meisjes en in 1947, wij woonden hier toen nog niet, zijn er op een dag een heleboel uitgebroken en ontsnapt. Nu worden ze beter bewaakt en kunnen ze niet meer vluchten. Vermits ze niet buiten mogen komen, krijgen wij die meisjes nooit te zien. Wel hebben die meisjes er contact met de kleuters en de meisjes van de lagere school van de parochie Sint-Anna. Ivan heeft ook al eens in een verbeteringsgesticht gezeten. Het verbeteringsgesticht voor jongens te Mol. Op een dag werden hij en zijn vriend gesnapt toen ze uit de St-Baafskathedraal naar buiten kwamen. Ze hadden er verschillende offerblokken opengebroken. Hij had toen al een en ander op zijn kerfstok. Hij heeft enkele maanden te Mol verbleven en tegelijk is hij er geopereerd aan zijn verlamde arm. Sedert die operatie te Mol kan hij zijn arm iets meer bewegen, maar helemaal in orde komt het nooit meer. Een keer ben ik mee geweest naar Mol om hem te bezoeken. Moeder had me wijsgemaakt dat Ivan er in een hospitaal lag. Hij zat er inderdaad in een ziekenzaal en zijn arm was omzwachteld zodat ik niets in de gaten had. Pas later heb ik toevallig vernomen dat die inrichting geen hospitaal maar een verbeteringsgesticht is. De ouders die hier hun dochter komen bezoeken, zullen het jongere broertje wellicht ook niet wijsmaken dat grote zus in een verbeteringsgesticht zit.
226
Het gesticht van de H. Aloysius van Gonzaga, thans Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg, St.-Lievenspoortstraat 143.
vrijdag 20 oktober 1950 Soms doet Marcel dingen waar ik niets van begrijp. Op het einde van de vakantie heeft hij op een avond een auto naar zijn garage gesleept... en toen ik de volgende morgen ging kijken, viel ik bijna achterover
227
van bewondering. Een blauwe koersauto met vier uitstaande wielen zonder spatborden, een beetje te vergelijken met het autootje dat ik van Christian heb gekocht. Wel veel ouder... moet omstreeks 1930 of nog vroeger gebouwd zijn. Je kunt er met twee inzitten, of liever: Marcel en ik zouden er kunnen inzitten, voor Marcel en moeder zou er te weinig plaats zijn. Marcel heeft hem practisch voor niets gekregen omdat de motor is ontploft. Maar hij zou hersteld en helemaal in orde kunnen worden gebracht, want het koetswerk, de wielen en nog een en ander is nog in zeer goede staat. En als hij in orde zal zijn, kunnen we er volgend jaar mee naar zee rijden. Ik zag me al zitten met een lederen pet en een vliegeniersbril op mijn neus. Met een koersauto naar zee, we zouden veel bekijks hebben ... Hij is die auto onmiddellijk uit elkaar beginnen halen ... en binnen een paar dagen bleef er zo goed als niets meer van over... niets dan losse onderdelen. En zo is hij daar weken blijven liggen, want eenmaal uit elkaar gehaald, heeft Marcel er niet meer naar omgekeken. Hij zei dat het te duur was om nieuwe onderdelen te kopen ... de waarheid is dat hij geen inspanning wou leveren om hem opnieuw in elkaar te steken. Ik vond dat heel spijtig. Vanavond komt er een kennis met een vrachtwagen die hoop oud ijzer opladen. Wij zullen volgende zomer dus niet met een koersauto naar zee rijden.
zaterdag 21 oktober 1950 Nonkel Ferdinand is dokwerker... maar meestal stempelt hij. Omdat hij bijna nooit werkt, zegt moeder altijd dat hij geen "dokwerker" is maar een "dokstaander". In zijn vele vrije tijd vangt hij vogels. EĂŠn keer ben ik samen met Ivan met hem meegeweest. Ergens tussen de Groene Staak en Westbeke heeft hij zijn netten en zijn lokvogels opgesteld ... en van achter enkele struiken was het toekijken, stil zijn en wachten. Toen er een zwerm spreeuwen was neergestreken en hij het net had dichtgeklapt, haalde hij de fladderende vogels eruit en wrong ze de nek om. Daar vond ik niets leuks meer aan. Die arme vogeltjes. Ik wou dat nooit meer zien. - Wacht maar tot vanavond als de vogels gepluimd en gebraden zijn ... zoiets lekkers heb je nog nooit gegeten. Ik wil er zelfs niet van eten!
donderdag 23 november 1950 Aanvankelijk werd het gebeuren fluisterend verteld en sommigen twijfelden eraan of het wel waar was ... daarna werd er gegniffeld ... en nu iedereen op de
228
hoogte is, spreken de enen er schande van, terwijl anderen beweren het altijd al geweten te hebben dat die zwartrokken voor geen haar te betrouwen zijn. In het bijzonder de onderpastoor van onze parochie niet. Heeft hij trouwens niet altijd jonge meiden gehad, die hij niet kon gerust laten. Ha! En hebben de verbaasde en daarna schaterende klanten van café De Vliegmachine in de Ommganckstraat hem niet eens door de straat zien hollen ... achter zo'n jonge meid aan. Ha! Maar nu is hij volgens ieders mening toch een stap te ver gegaan. De vrouw van een slager in de Keizer Karelstraat stelde in haar min of meer zieke toestand de regelmatige vertroosting door de onderpastoor ten zeerste op prijs ... maar dat was toch buiten de slager gerekend. Nieuwsgierig en vermoedelijk ook jaloers als hij was, is hij op zijn kousevoeten een kijkje gaan nemen op de bovenverdieping ... en wat hij waarschijnlijk al vermoedde, kreeg hij nu met eigen ogen te zien. Een overspelig minnend koppel in het echtelijk bed, betrapt door de bedrogen echtgenoot... het is voor alle betrokken partijen een onaangenaam om niet te zeggen pijnlijk moment. Om zijn woede en machteloosheid te koelen heeft de man met de bebloede schort al de kleren waarvan de onderpastoor zich tijdens de vertroosting had ontdaan, door het venster midden op straat gegooid. Van zijn staat van naaktheid en de manier waarop de geestelijke het huis van de slager heeft verlaten, bestaan er uiteenlopende versies ... de meest fantasierijke is ongetwijfeld de mooiste. De onderpastoor is een tijdje niet meer gezien ... die op straat gegooide kleren zijn nog geruime tijd smeuïge gespreksstof gebleven.
donderdag 7 december 1950 Zoals dat al enkele keren is gebeurd, ben ik samen met moeder naar de catch geweest. In het Coliseum, het vroegere Grand Palais Valentiono, op de Kuiperskaai. Goed tien minuten stappen en we zijn er. Op één keer na ben ik er telkens met moeder alleen naar toe geweest. Marcel houdt niet zo van catch, hij ziet liever boks. En vermits dat voor moeder precies omgekeerd is, gaat ieder alleen naar zijn geliefde sport kijken. We zijn ook maar één keer met zijn drieën naar een bokswedstrijd gaan kijken. Moeder is een groot supporter van Sus La Brosse, een Antwerpenaar van 83 kg, die ze een heel goede catcher vindt. Dolf Hoste, een Gentenaar, vond ze ook een goeie, maar die is onlangs met zijn auto tegen een trein gereden en verongelukt. De man die door iedereen De Engel wordt genoemd daarentegen, vindt ze een verschrikkelijke lelijkerd. Misschien daarom dat hij altijd met een maillot en een lange broek aan worstelt, al was het maar om een deel van zijn lelijkheid te bedekken. De vorige keer had zijn tegenstander blijkbaar zijn tere
229
plek gevonden ... De Engel kronkelde van de pijn en hij heeft moeten opgeven. Toen we voor het eerst naar catch in het Coliseum kwamen kijken, had ik me laten wijsmaken dat er tijdens de wedstrijden soms armen of benen werden uitgewrongen ... en toen ik in de hoek een witte kast met een groot rood kruis in de gaten kreeg, dacht ik echt dat de uitgewrongen ledematen daar werden in opgeborgen. De hele avond heb ik in spanning zitten wachten ... maar geen van de deelnemers is een arm of een been kwijtgeraakt. Nu nog, telkens ik naar die kast kijk, moet ik aan ledematen denken ... maar helaas heb ik die deurtjes nog nooit zien opengaan. Het was een tamelijk gewone avond met verscheidene kampen zonder uitschieters. Een keer heeft de hele zaallangdurig staan roepen en fluiten toen de scheidsrechter de slechterik gewonnen gaf, terwijl iedereen vond dat de goede had moeten winnen. We zijn daar natuurlijk enkele mensen tegengekomen die moeder kent en tijdens de pauze zijn we samen met twee mannen aan de toonbank iets gaan drinken. Een van hen hoorde ik vragen of ze geen zin had om na de voorstellling nog samen ergens heen te gaan ... maar ze wees naar mij en ze antwoordde dat dat vanavond niet kon. Omdat ze vond dat het voor mij al laat genoeg was, zijn we na de wedstrijden dadelijk naar huis teruggekeerd. Op het voetpad langs de kant van de FrèreOrbanlaan, want door het donkere park vertrouwde ze dat niet. - We zijn toch met twee ... dus kan er ons niets gebeuren. - Ga jij hem wegjagen als er plotseling een man met een mes voor ons staat? - Ik wil zeggen dat we met twee zijn om te beginnen roepen.
dinsdag 26 december 1950 Vanavond stuurde moeder me naar de kruideniers- en groentenwinkel aan de overzijde van de straat om een pakje aardappelbloem te kopen. Meestal is het Vuile Martha die bestelt, en die zegt soms wel eens iets vriendelijks, maar nu was het Constant die uit de keuken naar de nauwelijks verlichte winkel kwam gesloft en dat is een norse man die nauwelijks zijn mond opendoet. Zonder een woord te zeggen, ging hij eerst eens naar de groentenbakken in het uitstalraam kijken ... en tot mijn grote verwondering nam hij er een appel uit en stopte die in mijn hand. Zou hij zo vrijgevig zijn omdat het kerstavond is! Maar toen ik eens keek, begreep ik waarom ik die appel had gekregen: hij was half rot en voor de rest helemaal gerimpeld. Vuile jood! Had hij me nu een historiapunt gegeven, dan was ik daar heel blij mee geweest... maar een rotte appel! Terug buiten was ik zo kwaad dat Constant me die appel had durven in mijn handen stoppen, waarvoor ik nog dank heb moeten zeggen... dat ik in de duisternis eens rondkeek en hem dan zo ver mogelijk weggooide. Verdorie ... 230
nu valt die appel toch zeker wel midden op de motorkap van de tamelijk nieuwe auto van de schoonzoon van Clément! Ik ben haastig de straat overgestoken en naar binnen gevlucht... nu maar hopen dat niemand het heeft gezien en dat Clément of zijn schoonzoon hier straks niet komen reclameren dat ik met rotte appelen smijt en hun auto heb beschadigd. Allemaal de schuld van Constant, die rotte appelen uitdeelt! Daniël VAN RYSSEL
GENTSE MEMORIEDAGEN: 20-21 APRIL 20 April 1572 De Gentse minderbroeder Petrus de Muer, beter bekend als Pedro de Gante, wordt begraven in zijn San Josékerk in Mexicostad. Geboren in 1480. In 1522 vertrok hij naar Mexico om er beschavingswerk onder de Indianen te doen. Hij was er 50 jaren werkzaam en bouwde er talrijke kerken en kapellen. Hij stichtte er ook scholen en de eerste drukkerij in de Nieuwe Wereld. Honderdduizenden Indianen werden door hem gedoopt en onderwezen. Hij was een felle verdediger van de inboorlingen tegen de Spaanse overheersers. De Provincie Oost-Vlaanderen schonk aan Mexico een bronzen standbeeld dat gemaakt werd door de beeldhouwer Albert De Smedt van Sint-Niklaas. Het werd op 16 januari 1976 onthuld in Mexico-City. Een kleine repliek ervan werd op 30 juni 1976 onthuld op het Fratersplein. 20 April1624 Eerste steenlegging van het Seminarie en wij hebben het hier natuurlijk niet over het gebouw op de Reep. Het Seminarie werd in 1569 gesticht door Jansenius, de eerste bisschop van Gent. Het was gevestigd in het oud klooster en school van de Hieronymieten in het Geeraard Duivelsteen. Dit eerste seminarie was een tweeledige instelling: een lagere cyclus (Klein Seminarie), voortzetting van de Hieronymietenschool, waar jongens van 12 tot 16 jaar een soort humaniora-opleiding ontvingen, en een hogere cyclus (Groot Seminarie) waar theologie-onderwijs werd verstrekt. Na de dood van Jansenius in 1576 en het Calvinistisch Bewind was het voorlopig gedaan met het seminarie. Bij zijn aanstelling in 1622 voerde Bisschop Triest direct een serie hervormingen in. Het Theologieurn werd afgeschaft en in het Klein Seminarie zouden 231
een 20-tal knapen een humaniora-opleiding ontvangen. Een aantal theologanten mocht studeren aan de universiteiten. In 1623 verkocht hij het oud bouwvallig seminarie aan de Stad en hij liet plannen maken voor de bouw van een nieuw seminarie op de hoek van de Biezekapelstraat (Nu het Klein Sint-Bavo). De plannen ervan werden getekend door de Jezuïetenarchitect Pieter Huyssens.
20 April 1812 Plechtige heropening van de schouwburg der Fonteinisten in de Parnassusberg. Sinds 1789 huurden zij dit lokaal op de Houtlei van de eigenaar, de herbergier Neerman. De schouwburg werd gesloten in 1807 wegens het verbod van de Franse bezetter om nog vertoningen te geven in het Nederlands. In 1848 verloor de Parnassusberg zijn oorspronkelijke bestemming als schouwburg en werd het een danszaal tot ca. 1890. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 1993- N° 4- pp. 203-207. 20 April1854 Een afvaardiging van het Gents stadsbestuur begeeft zich naar Brussel om er aan de Hertogin van Brabant het huwelijksgeschenk van de Gentse stede te overhandigen: een prachtig kanten kleed waaraan onze "Blauwe Meiskens" 10 maand lang gewerkt hebben. · Steyaert schrijft dienaangaande in zijn "Geschiedenis van Gent": "Eene som van 20.000 fr. is daarvoor door ons Stedelijk Bestuer betaeld. Voor de vervaardiging zijn 80.000 klossen bijna onophoudelijk in werking geweest gedurende de tien maenden." 20 April 1865 Geboorte te Gent van Pol Anri. Onderwijzer en hoofdonderwijzer aan de Gentse stadsscholen. Leraar aan de Gentse toneelschool. Onderwees er zielkunde, karakterontleding, techniek van het drama en dramatische letterkunde. Schreef zelf verschillende toneelwerken. Deze redacteur van "Het Laatste Nieuws" werd in 1901 Directeur van de KulderschooL Wegens gezondheidsredenen gaf hij er zijn ontslag in 1921. Overleed in juli 1953. 20 April1935 Dood van de kunstschilder Julien De Vriendt. Hij werd geboren in 1842 als zoon van de schilder Jan die, samen met Louis de Taye en Victor Lagye, de versieringen schilderde van de trapzaal van de Universiteit. Jan werd daarbij geholpen door zijn 2 talentvolle zonen Albert en Julien. 232
20 April 1956 Dood te Latem van de Gentse componist Lieven Duvosel. Hij werd geboren in 1877 en de muzikale gaven van de kleine Lieven kwamen al zeer vroeg tot uiting. Afkomstig uit een eenvoudig arbeidersgezin hielp de 10-jarige knaap mee aan het onderhoud van het gezin door piano te spelen in café-chantant's. Zijn vader was zo verstandig hem naar het Conservatorium te sturen waar hij op 13-jarige leeftijd de Eerste Prijs Notenleer behaalde, op zijn 14e de lessen volgde van harmonie en contrapunt en kort daarna in de fugaklas zat. Op zijn 13e componeerde hij reeds. Vanaf zijn 14e nam hij deel aan koorwedstrijden en, nauwelijks 15 jaar, was hij dirigent van het koor van "De Vrijheidsliefde" en van de fanfare "De Werkersverdediging". In 1902 gaat zijn koor lopen met de Eerste Prijs van het Internationaal concours van Tourcoing en met dat van Amsterdam. In 1904 vertrekt hij voor 4 jaar naar Parijs waar hij verder gaat studeren: orgel bij Widor en compositie bij Fauré. Om te voorzien in zijn onderhoud geeft hij lessen en hij wordt repetitor van de koren van de Opera. Daar wordt hij ontdekt door de operazangers. Een uitvoering van zijn werken in de "Trocadero" kende een zeer groot succes. Wanneer een concours uitgeschreven wordt voor de aanwerving van een dirigent voor de Opera van Parijs is het de Gentenaar Lieven Duvosel die als N° 1 uitkomt. Om aangesteld te worden moet hij zich evenwel Fransman laten naturaliseren en dat vindt Lieven wel een beetje te veel van het goede. Hij komt terug naar Gent en behaalt met de "Melomanen" in 1910 de Eerste Prijs in Montluçon. Emiel Hullebroeck behaalt met zijn koor de Eerste Prijs te Reims. Beiden worden feestelijk ontvangen op het Stadhuis en samen rijden zij in een open koets door het bevlagde Gent. Lieven Duvosel heeft voornamelijk liederen en koorwerken gecomponeerd. Zoals nog andere Gentse artiesten was hij gefascineerd door de Leie, vandaar dat een van zijn voornaamste werken de "Leiecyclus" is. In eigen land werd hij zeer onderschat terwijl in het buitenland zijn werken uitgevoerd werden onder leiding van dirigenten zoals een Richard Strauss. 21 April 1405 Jan zonder Vrees wordt hier ingehuldigd als Graaf van Vlaanderen. Deze zoon van Filips de Stoute en Margareta van Male werd geboren in Dijon in 1371. Hij verbleef voornamelijk in Frankrijk en was bijna uitsluitend betrokken bij burgeroorlogen aldaar. Hij werd vermoord op de brug van Montereau-sur-Seine op .10 september 1419. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Filips de Goede. 21 April1688 Een ordonnantie legt een geldboete van 100 gulden op aan de Gentenaars die in de stad, buiten de Halfvastenmarkt, schilderijen van vreemde schilders durven aankopen. 233
21 April1730 Dood op 8Q.:jarige leeftijd van Jan Palfijn. Hij werd geboren in Kortrijk als zoon van een "chirurgyn-barbier". Het is zijn vader die hem het eerste onderricht geeft in het vak, maar al dat empyrisch gedoe kan de verstandige en leerzuchtige Jan niet bevredigen. Na het lezen van een boek van Vesalius wordt hij begeesterd en wil hij er meer van weten. Dit zal hem trouwens in moeilijkheden brengen met de overheid, want op een nacht wordt hij betrapt op het kerkhof van Kortrijk waar hij studiemateriaal aan het verzamelen was. Eén middel om aan de kerker te ontsnappen: weg wezen! Dat doet hij prompt en hij komt naar Gent. Hij zal hier verschillende jaren werken als helper bij een leraar van de heelkundige school. Hij gaat zich dan in leperen vestigen als heelmeester. Inmiddels blijft hij verder studeren, gaat regelmatig naar Parijs en acht zich niet te min om als 45-jarige terug op de banken te gaan zitten als student. Twee jaar later zal hij zich definitief in onze stad vestigen waar hij het vruchtbaarste deel van zijn rijke carrière zal passeren. Het is hier dat hij de forceps of verlostang uitvindt, een instrument dat het leven van vele duizenden vrouwen en kinderen zal redden. Als hij 77 is wordt hij benoemd tot leraar in de ontleedkunde. Men heeft beweerd dat Palfijn in de grootste armoede gestorven is. Dat klopt niet. Het is wel juist dat hij, zoals zo veel grote geleerden, zeer sober leefde. De notariële akte die opgemaakt werd na zijn overlijden liegt er niet om wanneer zij de inventaris geeft van wat er stond op het kamertje dat hij huurde in een huis in de Kammerstraat: "een kleerkasken, een tafelken, een lessenaere, ende differente boeken in een lijnwaadmandeken". Hij werd begraven op het kerkhof vóór de St-Jacobskerk en tijdelijk vergeten. 53 jaar later kwam men tot de conclusie dat de man toch wel verdienstelijk geweest was en men onthulde een gedenkplaat in de St-Jacobskerk. Nog een jaar later kwam men tot de conclusie dat hij zéér verdienstelijk geweest was en men richtte in dezelfde kerk een 2e gedenksteen op. 222 jaar na zijn dood kreeg hij hier tenslotte zijn standbeeld in de schaduw van de Bijloke. 21 April1783 De houten schragen waarop het Groot Kanon rustte worden vervangen door arduinen voetstukken. 21 April1784 Het Kapittel van St-Pharai1de verhuist van de St-Niklaaskerk naar de gewezen Jezuïetenkerk in de Volderstraat De kerk stond aanvankelijk op het St-Veerleplein, door oude Gentenaars toch nog altijd beter bekend als "de Pharaieldeplaotse". Deze hofkapel van de Graven van Vlaanderen werd in de 14e eeuw verheven tot een collegiale met een kapittel van 12 kanunniken. 234
In 1423 was de instelling zeer verarmd door de overstromingen die gans Zeeuws-Vlaanderen onder water zetten en de polderindijkingen van de Pharaildeheren vernietigden. Toch mochten de kanunniken niet klagen want ze werden vertroeteld door de Graven van Vlaanderen. Ze genoten allerlei voorrechten en vrijstellingen; zo waren zij o.m. ontslagen van de belastingen op wijn en bier en zo iets was in die tijd toch altijd graag meegenomen. Keizer Karel, en als ge over hem klachten hebt moet ge er niet mee naar het Kapittel van St-Veerle trekken want dan zit gij aan het verkeerde adres, de Keizer dus had bepaald dat de proost, de deken en de 12 kanunniken 150 hectoliter wijn en 372 tonnen bier, allen vrij van belastingen, in hun kelder mochten opslaan. Deel dat door 14 en ge zult begrijpen dat, mochten de kanunniken nog geleefd hebben, zij volgend jaar de Keizer niet zouden herdacht hebben, maar feestelijk gevierd. De Calvinisten braken hun kerk af en lieten op de plaats woningen bouwen. Na de val van de Calvinisten waren het de huizen die afgebroken werden en kwam er een nieuwe kerk. In 1614 werd het Kapittel overgebracht naar de St-Niklaaskerk. De kerk op het Veerleplein, herleid tot een kapel, werd zo vervallen dat men ze in 1736 moest afbreken. Het was Jozef ll die het Kapittel de toestemming verleende om gebruik te maken van de oude JezuĂŻetenkerk. Danig lang konden zij daarvan niet genieten want de Fransen kwamen daar definitief een stokje voor steken.
21 Apri11800 Voor de eerste maal verschijnt in de "De Gazette vanGend" een rubriek gewijd aan geboorten, huwelijken en sterfgevallen. In het nummer van 1 FlorĂŠal, jaar Vlll (21 April 1800) kunnen wij lezen: "In de laetste decade zijn binnen deze commune geboren 29 jongens en 23 meiskens, gestorven 39 manspersonen en 24 vrouwspersonen; getrouwd tien paeren, te weten ... 21Aprll 1859 Dood te Gent van Matbias Wolters. Hij werd geboren in Roermond op 17 Maart 1793. Deze Hoofdingenieur en Directeur van Bruggen en Wegen van Oost-Vlaanderen bouwde in 1841-42 het Bisschoppelijk Paleis. Bouwde ook nog kerken in o.m. Sint-Denijs-Westrem, Heusden, Terneuzen. Hij werd begraven op het Campo Santo. 21Aprll 1882 Dood te Gent van Karel Antheunis. Deze orangistische advocaat, adjoint van Metdepennigen, werd in Gent geboren op 11 September 1802. 235
Hij was betrokken bij de mislukte staatsgreep van 2 Februari 1831. Hij werd terdood veroOrdeeld maar kon vluchten. Hij kwam terug naar Gent in 1840 en was hier verschillende jaren liberaal gemeenteraadslid. De Antheunisstraat aan de Vijfwindgatenstraat werd genoemd naar hem en zijn broer Alfons. 21 Apri11889 De bakkerij van de "Vooruit" verhuist van het Garenplaatske naar de Nijverheidslaan. In 1880 kwam er ruzie in de in 1873 gestichte "Vrije Bakkers" omdat de socialistische leden er te weinig in de pap te brokken hadden. 150 leden verlieten de "Vrije Bakkers" en stichtten een eigen coรถperatieve bakkerij. Het eerste baksel kwam in 1881 uit de oven van "Zacheus" in het St-Gillisstraatje. In 1883 werd verhuisd naar het Garenplaatske waar een jaar nadien de bakkerij in gebruik genomen werd. Een foto van de bakkerij op de Nijverheidslaan (die in 1942 herdoopt werd in Nieuwe Vaart) kan gezien worden in "Waar is de Tijd?"- No 12 -p. 279. Hugo COLLUMBIEN
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 18-2-1923 verscheen een artikel van de hand van Alfons Van Werveke over DE SPIEGELHOFSTRAAT
12 October 1903 besloot het College van Burgemeester en Schepenen dat de naam Spiegelhofstraat zou gegeven worden aan de straat die van de Wintertuinstraat naar de Nieuwe Wandeling loopt, dit ter herinnering aan het Spiegelhof, dat destijds niet ver van daar lag. Het Spiegelhof was een buitengoed, dat sedert 1752, met zijn tuin, den hoek vormde van de huidige Nieuwe Wandeling en de Coupure links. Wij zeggen na 1752, omdat de Coupure eerst dan is gegraven en dat zij den aanblik van de wijk, die ze doorsneed, sterk heeft gewijzigd, evenals de grens van de eigendommen. Het Spiegelhof liep langs den voet van de vesting, die de Nieuwe Wandeling is geworden, en had den vorm van een trapezium. Het gebouw, heden ten dage betrokken door den heer Delfosse, dat men door een hek ziet op de Coupure links, werd gebouwd op het einde van de XVIIIe eeuw, nagenoeg op den grond, waarop zich het oorspronkelijk gebouw bevond. Gaan wij achteruit tot in den tijd dat de Coupure nog niet gegraven was. De 236
vesting liep voort langs de huidige Contributiestraat tot aan de BrugschePoortstraat. Achter deze stonden er zeer weinig huizen. Van de Hoogstraat ging men naar het Spiegelhof langs de Coupurengang, nieuwen naam van Ingeland ten Trappen. Nagenoeg op het huidige einde dier straat stond een gemetselde poort, die de met hoornen beplante dreef sloot welke naar het buitengoed liep. Geheel het eigendom was omringd door een breede gracht, en de woning, in den hoek naar de stadszijde, was nog eens door water omgeven. Het Spiegelhof was een leen, dat afhing van het leenhof van Sint-Baafsabdij .In 1269 behoorde het aan Godfried van den Huse. Op het einde van de XIVe eeuw was het eigendom van Jan uten Spieghels, wiens weduwe, Virginia ser Juris, het in 1394 verkocht aan Willem van Munte, bevelhebber van het Hospitaal van Sint Jan van Jeruzalem in Vlaanderen en broeder van den kapitein van 's Gravensteen. In de verkoopakte wordt het goed geheeten ten Spiegelhove, blijkbaar naar den naam van den vroegeren eigenaar. Spiegelhof is dus zooveel als hof van de familie uit den Spiegel. In het midden van de XVe eeuw is 't de familie Ser Sanders, die er eigenares van is, en ze is het nog in 1602. In 1700, 28 Maart, bij het overlijden van den derden Schepen van der Keure, Her Frederik Frans Volcaert, wordt deze vermeld als heer van Welden, van Sarlardingen, van Spiegelhove, enz. In 1738 is 't zijn kleinzoon Frans Frederik Jozef, die eigenaar wordt na den dood van zijn vader. Het "huis van plaisance" wordt dan bewoond door Her Karel Ser Sanders, markies van Luna, als huurder, voor de som van 25 pond grooten. Op het einde van de XVIIIe eeuw behoorde het Spiegelhofaan den goudsmid Jozef Broers, die er het gebouw met het torentje deed oprichten, waarvan hooger sprake, en die er zeldzame vogels kweekte. De grachten bevolkte hij met een groot getal watervogels, die aldaar veel wandelaars lokten. Jozef Broers werd op 31 October 1781 als leerjongen aanvaard bij Frans de Stuyver, en na zijn proefstuk te hebben gemaakt en als meester te zijn aanvaard, vestigde hij zich in de Korte Munt. Lang oefende hij het goudsmidsambaebt niet uit, want hij had het al opgegeven in 1797 of 1798. In het register van het Kadaster van 1809 wordt hij vermeld als eigenaar van het Spiegelhof en rentenier te Oost-Eekloo. Het Spiegelhof werd in 1838 eigendom van de harmoniemaatschappij Sint Cecilia, die er een zeer groot lokaal deed bouwen langs de Nieuwe Wandeling, naar het ontwerp van L. Minard. Het kostte 85.000 fr. en werd ingehuldigd 23 Augustus 1840. Reeds het volgende jaar werd de maatschappij ontbonden en het gansehe eigendom, in 1847 openbaar verkocht, en werd afgeslagen voor de geringe som van 55.000 frank. De groote zaal werd sedertdien gebruikt als danszaal voor de werkersklas en men gaf er soms groote concerten, meetingen, tentoonstellingen, prijsuitdeelingen. Een dertigtal jaar geleden werd ze gesloopt en vervangen door een reeks huizen. Van het Spiegelhof der XVIIIe eeuw blijft nog alleen over het kleine gebouw door Broers opgericht. A. VAN WERVEKE
237
BffiLIOGRAFIE In G.T. nr. 2, p. 111 van ditjaar kondigden we het verschijnen aan van het boek "Trams in Merelbeke" van de auteur Erik De Keukeleire. Dit fraai gedrukt boek is het 1e Deel van een reeks onder de titel "Het Openbaar Vervoer in de Provincie Oost-Vlaanderen". Aangezien het 1e Deel eindigt in 1921 voorziet de auteur voor de besproken lijnen een vervolg dat zal gaan over de periode 1921-1955. Dit 2e Deel mag verwacht worden eind 2000. Onze Gentse lezers mogen zich niet blind staren op de naam Merelbeke. Aangezien twee van de vier besproken lijnen in Gent vertrekken gaat een groot stuk van de geschiedenis over onze stad. En het zijn niet altijd fraaie bladzijden. Alhoewel, bij het lezen ervan zullen de erin naar voor gebrachte argumenten pro en contra van huiseigenaars, handelaars, neringdoenden en openbare diensten - zeg maar de politiek - ons zeer bekend in de oren klinken. Op dat punt is er weinig veranderd in dit apenland. Wie zich het gehakketak en het getouwtrek herinnert op de marathonzitting van de ministers van Landbouw van de Europese Unie bij het opstellen van de Europese Landbouwbegroting, waarbij voor iedereen het leidmotief was: hoe betaal ik het minimum en hoe ontvang ik het maximum, moet mooi in het boek eens het gedrag van de gemeente Merelbeke inzake haar financieel aandeel in de aanleg van de lijnen op nalezen. Niets nieuws onder de zon dus, maar wel amusant. Wat ook onder de noemer amusant valt zijn de dagbladsprokkels betreffende de tramperikelen bij de reizigers in het verkeer. Dit is het zout dat maakt dat het boek goed en prettig leest. Het boek is verkrijgbaar bij de auteur Erik De Keukeleire, E-3-plein 93, 9050 Ledeberg. Zijn bankrekeningnummer is 891-5340445-23. Prijs van het boek voor 288 blz. waarin meer dan 100 foto's, tekeningen en grafieken op A4-formaat bedraagt 1.150 fr. + 150 fr. portkosten. Telefonisch kunt u de auteur bereiken op (09)230.47.05 (na kantooruren). A.V. In "Gh. Tyd." 1999- N° 1- p. 46 kondigden wij de nakende verschijning aan van een nieuw boek van Marcel De Bleecker. Dit boek met de titel "Binnen de poorten van Gent" is nu verschenen en beantwoordt volledig aan de hoge verwachtingen die wij er in stelden. Het is een kanjer van een boek geworden. Formaat: 19 x 26 cm. Niet minder dan 378 bladzijdenen-val niet omver- 631 (!)afbeeldingen. (Wij hebben ze geteld). Wij kunnen ons voorstellen dat voor een beginnende heemkundige een dergelijk boek moet overkomen als een Encyclopedie over de geschiedenis van Gent. Dat is het natuurlijk niet, dat kan niet, maar er staat enorm veel in. Niet 238
alleen over de poorten van Gent, maar -zoals de titel het zegt - over al wat er binnen ligt van gebouwen, instellingen, waterlopen. Het boek is een boeiende wandeling door het Gent van toen. Wat komen wij er allemaal tegen? Abdijen, kloosters, kerken, wapengilden, neringen, godshuizen, hospitalen, begijnhoven, markante gebouwen, markten, pleinen, kazernes, enz. Wilt gij iets meer weten over de Graven van Vlaanderen waarmee de Gentenaars zo dikwijls in ruzie lagen, of over de bisschoppen van Gent? Ge vindt het allemaal in "Binnen de poorten van Gent". De fotoreproductie was in handen van Willy Devos, die vroeger reeds zijn competentie bewezen heeft op dit gebied. Prijs van dit boek dat toch iedere Gentse heemkundige graag in zijn bibliotheek zou willen hebben: 1.580 fr. In Gent aan huis bezorgd mits een supplement van 50 fr. Betaalt men een supplement van 250 fr. dan wordt het aangetekend verstuurd. Te storten op Rekening Nr. 063-2137740-89 van de auteur Marcel De Bleecker - Verdoncklaan 40 te 9050 Gentbrugge. Duur? Neen, natuurlijk niet, dit is geen commerciĂŤle uitgave, men zou het eerder een filantropische kunnen noemen. En reken zelf maar eens uit. Als men tegenwoordig een oude postkaart van Gent kan kopen aan 20 fr.springt men een gat in de lucht van "contentement" voor dit buitenkansje. Vermenigvuldig dat eens met 600. Compris? Verdere inlichtingen te bekomen bij de auteur op het Nr. 09.230.80.27. Een goede raad: wacht niet te lang, dergelijke boeken worden niet herdrukt. Nog een veel grotere kanjer van een boek dan het vorige is het door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen in samenwerking met het AMSAB uitgegeven "Begeerte heeft ons aangeraakt". Wij zegden een kanjer van een boek, maar bestaat er een ander woord voor een boek dat 1,850 kilogram weegt, een formaat heeft van 21 x 29 cm., 500 bladzijden telt en honderden illustraties (ook in kleur) bevat? Het wordt omschreven als "een inleiding op een verhaal van socialisten, sekse en seksualiteit in BelgiĂŤ". Dit document in een noodzakelijk korte rubriek bespreken is ondoenlijk. Wij moeten er ons toe beperken te vermelden dat het 15 hoofdstukken bevat die geschreven werden door 15 verschillende auteurs. Enkele van de behandelde onderwerpen zijn: de vrouwenbeweging in de 2e helft van de 19e eeuw, visie van de socialisten op gezin, huwelijk en seksualiteit, reglementering op de vrouwenarbeid, de seksualiteitbeleving van arbeiders, houding van de socialisten tegenover abortus en anticonceptie, prostitutie en geslachtsziekten, afwijkend seksueel gedrag, seksuele voorlichting, enz. Dit document kost 800 fr. en het kan niet anders of dit moet ver beneden de kostprijs liggen. Uitsluitend te bekomen bij het AMSAB, Bagattenstraat 174. 239
Sommige lezers zullen zich misschien afvragen: wat heeft een dergelijk boek met "Ghendtsche Tydinghen" te maken? Wel, als het over socialisme gaat, kan Gent nooit ontweken worden.
"Waar is de Tijd?" N° 17- "1350 jaar Gentenaars en hun vrouwen". Status en levensomstandigheden vroeger - Vrouwenrechten - Ledige wijven (hoeren) - Heksen - Onderwijs voor meisjes -Vrouwen gedurende de oorlog Stemrecht. "Waar is de Tijd?" - N° 18- "1350 jaar Gentenaars en hun vervuilers". Milieuproblemen vroeger- Situatie vóór de industrialisatie- Hoe zag de stad er uit, de waterlopen?- Moorkinderen-de Mestpacht. In deze serie hier en daar toch wel kleine foutjes in de tekst, maar steeds interessant wegens de talrijke mooie foto's. Pro memorie: 160 fr.inde boek- en dagbladhandeL H.C.
VRAAG EN ANTWOORD Van de heer Piet Cassiman ontvingen wij een antwoord op de vraag van de heer A.K. Evrard: "QUYO, Daniël Alexander woonde te Ledeberg in de Van LokerenstraaL 0 Gentbrugge 9/911865 tLedeberg 2811011924. Vader van 2 kinderen: Jozef en Diane. Was de zoon van Joseph Daniël Quyo 0 1820- tl881 en Marie Claeys 0 1825t1885, dochter van Josephus en Rosalie Johanna Poelman. Kleinzoon van Josephus Quyo en Francisca Cnockaert die 3 kinderen hadden: 1. Joseph Daniël (boven) 2. Josephine, gehuwd met Alexander De Vigne 3. Malvina gehuwd metPierreDe Vigne die de ouders waren van Paul De Vigne. Vraag van de heer Roger Verroeuien (Destelbergen). "Met interesse heb ik het artikel gelezen over de schrijfster May Sarton, vroeger te Wondelgem wonende in een kasteeltje op het terrein van het huidig "BeJgian Wood Center". Mijn interesse komt voort uit het feit dat mijn ouders in kennis waren met een der laatste bewoners van dit domein in 1938-39-40. Graag had ik iets meer vernomen over deze laatste bewoners waarvan ik de familienaam niet ken. De dochter noemde waarschijnlijk Simone. Van deze 240
heb ik wel een paar foto's, samen met mijn ouders genomen in het park van het domein. Is het mogelijk dat het gaat om een "kostersfamilie" uit Wondelgem? In verband met de vraag over de VijfWindgaten schreef de heer DolfTemmerman (Schellebelle) ons een brief op 3-12-98. Op 22-4-99 kreeg hij deze brief die wij nooit ontvangen hebben terug van het Postkantoor Wichelen 1 met de mededeling dat wegens onvoorziene omstandigheden deze correspondentie pas nu kon uitgereikt worden. Rap is anders natuurlijk, alhoewel dit op verre na geen record is. In deze brief kwamen verschillende verwijzingen voor naar de Vijf Windgaten, maar de vraag "Waar is dat vijfde windgat naartoe, in de iconografie komen wij er immers maar vier tegen", blijft dus nog altijd onbeantwoord. Vraag van de heer Jacques Lavrillé: "In het artikel over Van Hulthem (Gh. T. 1999- N° 2- p. 107- Gentse memoriedagen) lees ik dat de man o.a. bibliofiel was en tussen 1820 en 1830 jaarlijks 7.000 à 8.000 goudfranken uitgaf voor het inbinden van zijn boeken. Kan iemand mij vertellen met welk bedrag dat hedentendage zou overeenkomen?"
LEZERS SCHRUVEN ONS Van Mevrouw R. De Vriendt-Mores ontvingen wij het volgend schrijven: "Betreft "Papinne" in artikel over de windmolens buiten de Brugs se Poort door Dr. Paul Huys. Alvorens in 1641-42 Joos Praet eigenaar werd van de Papinne, was deze molen in eigendom en uitgebaat door de familie Goetkin (Goedkint): molenaars en bakkers. De oudst bekende eigenaar in deze familie was 1) Willem Goetkin (Goetkint) circa 1465-70. Hij was ook bakker in het huis "de Ketele" (gelegen tussen de St-Niklaaskerk en het Stadhuis), dat zijn eigendom was. Mogelijks was dezeWillemeen kleinzoon van Jacop Goetkindt die in 1435 deken van de nering van de molenaars was. Een zoon van Willem: 2) Pauwels °Ca. 1495 erfde dePapinneen de bakkerij. Na zijn overlijden vóór maart 1579 verkocht zijn dochter J oosyne haar aandeel in de molen aan Jooris Goetghebuer. Een zoon van Pauwels = 3) Jan °15201525 zette het molenaarsberoep verder, doch verkocht zijn deel in de molen in 1583 aan zijn enige zoon Pieter. 4) Pieter Goetkindt, 4e molenaar en bakker 241
gevestigd in de Burgstraat (naast het Wezenhuis voor meisjes). Moest aanvankelijk de opbrengst van de Papinne delen met Jooris Goetghebuer, doch in 1593 slaagde hij erin volledig eigenaar te worden van dit bedrijf. Deze Pieter had minstens 8 kinderen, zijn zoon= 5) Pieter °Ca 1590-1600 die zijn vader als molenaar opvolgde. Zijn broeder Gillis 0 ca. 1595-1600 was gehuwd te Gent in 1625 met Tanneken Palynck (Palinck). De Palyncks, net als de Goetkins, waren bakkers en soms ook molenaars. Damiaan Palynck was op het einde van de 16e eeuw eigenaar van de molen "de Keiserinne" gelegen op de Ekkergemse Vesten. Na deze 5 Goetkinds die van vader op zoon eigenaar waren van de Papinne, werd deze familie blijkbaar in het molenaarsambacht niet meer aangetroffen. Deze gegevens komen uit een artikel (met bronnen) verschenen in Ostendiana IV, Oostende 1982, uitgave V.V.F. Oostende "De Gentse voorouders van burgemeester Julien Goetkint uit Oostende", J. De Vriendt. Verder schrijft zij nog i.v.m. het artikel over May Sarton: "In "Lago Maggiore" verwijst Johan Daisne even naar May Sarton. Hij moet haar gekend hebben ten huize van Elise Verwest, echtgenote van Robert Aerens (kunstschilder) en waarover Daisne in vermeld boek schrijft." De heer Eddy Levis schrijft ons: HETWOORD EN HET GERECHT "LUTSEPOEPE" (nr. van 15 maart 1999, p. 97/98) dhr. W.L. Braekman schrijft: "In ons vorig nr. van dit tijdschrift heeft E. Levis aan de term lutsepoepe enige regels gewijd en gepoogd dit wel wat wulps klinkend woord te verklaren en het gerecht te beschrijven dat er te Gent in de eerste wereldoorlog mee werd aangeduid." Men dicht mij hier bedoelingen toe die er in het geheel nooit geweest zijn. Ik heb helemaal niet gepoogd het woord "lutsepoepe" te verklaren. Ik heb enkel het getuigennis van Alfred Van Eetvelde uit Lokeren aangehaald die in 1916 als 16-jarige jongen door de Duitsers opgeëist werd en die de pap van gesmolten boter en meel beschrijft als "een soort wiegelwaggelend smeersel een soort dikke boterpudding of lutsepoepe." Lutsepoepe werd hier enkel en alleen gebruikt in de betekenis van specie die de eigenschap heeft te wiebelen, te klutsen, te Jutsen, te waggelen, te lillen, te klotsen, te tintelen, te beven, te schudden, te trillen, te vibreren, te bibberen, of snel heen en weer te bewegen zoals gelei, pudding, "päte de jujube", mals vlees, dunne stoelgang, of... een jong achterwerk, zelfs het geluid dat men hoort als men er op klopt is gelijkend. De betekenis van dit woord is dan ook zo doorzichtig, dat daarbij alle verdere uitleg overbodig is. Ik gebruik het woord vandaag zelf nog vaak in de zin van: "Moet er nog iemand een beetse van die lutsepoepe hên?" als ik het bvb. overeen vanillepuddinkje heb, of "Dat es moar 242
een lutsepoepke" als iets niet consistentgenoeg klaargemaakt is. Dat er plaatselijke "lutsende" gerechten bedacht zijn met het epitheton "lutsepoepe" en als dusdanig in de plaatselijke culinaire woordenschat blijven rondhangen zijn, lijkt mij de evidentie zelve. Wat minder evident is en zich toch maar al te vaak voordoet is dat de betekenis die daar in een bepaalde straat, wijk, stadsdeel, gemeente, streek of sociale klasse aan gegeven wordt, steeds tot abolute norm verheven wordt alsof men er alleen dààr het monopolie of de alleszaligmakende betekenis van in pacht zouden hebben. Vooral de emotionaliteit waarmee mijn zegspersonen hun stelling verdedigden als zij één van de vele betekenissen van een begrip als het enige juiste trachten te verdedigen, was markant. Als men mij bvb. de bereiding van hutsepot of vlaai omschreef, was het recept van moeder of oma steeds het enige echte. Al de rest was nep ... Dat de door mijn zegsman beschreven boterspecie de enig mogelijke manier zou zijn om lutsepoepe te bereiden staat nergens in mijn artikel te lezen, noch zoals dhr. Braekman mij toedicht, dat het "zijn ontstaan zou te danken hebben aan de in W.O.! heersende voedselschaarste". "Wellicht was het alleen plaatselijk of tijdelijk in gebruik" schrijft dhr. Braekman. Zeker zal dit woord op het einde van de 19de eeuw al in gebruik geweest zijn en waarschijnlijk zelfs veel vroeger, zo bvb. als naam van de beschreven soep of allerlei met slachtafval bereide gerechten en van nog vele andere klutsende gerechten. De lutsepoepe die dhr. Braekman beschrijft was mij ten andere bekend. "Of peizen ze misschien da k'ik lutsepoepe in mijn hèsses zitten hên?!" Sans rancune
BERICHT Bij het ter perse gaan meldt men ons de nakende verschijning van "DOCENDE DISCIMUS LffiER AMICORUM ROMAlNVAN EENOO". Dit najaar zet Professor Romaio Van Eenoo een punt achter zijn onderwijsactiviteiten aan de Universiteit. Bij deze gelegenheid zullen zijn collega's en alumni hem dit Liber Amicorum aanbieden. Niet minder dan 50 vakgenoten stellen het op prijs een bijdrage te leveren. Het boek dat ongeveer 1.000 bladzijden zal bevatten wordt geredigeerd door Jan Art en Luc François. Bij het verschijnen van dit nummer is, jammer genoeg, de vooorintekenperiode verstreken. Het boek zal2.500 fr. kosten, verzendingskosten (120 fr.) niet inbegrepen. Voor alle verdere inlichtingen kan men zich wenden tot ProfesserJan ArtElandijnberg - 5e verdieping. Tel: (09)264.40.02. 243
OUDE JAARGANGEN VAN "GHENDTSCHE TYDINGHEN" Volgende losse nummers en volledige jaargangen zijn verkrijgbaar tot uitputting van de voorraad. 1973 nrs. 3-11-12 1974 6 1975 Voll. 1976 4 2-3-4-5 1977 1-2-3-4-5 1978 1-2-3-4-5 1979 Voll. Voll. 1-2-3-5-6 1980 Voll. 1981 1-3-4-5-6 1982 2-3-4-5-6-Bijl. Vol I. 1-2-4-5-6 1983 Voll. 1-2-4-5-6 1984 Voll. 1-2-3-4-5 Vol I. 1985 1-2-5-6 1986 Voll. 1-2-4-5-6 Voll. 1987 1988 1-2-3-5-6 Voll. 1-2-3-5-6 1989 Voll. 1-3-4-5 Voll. 1990 1-2-3-4-6 Voll. 1991 1-2-4-5-6 Voll. 1992 1-3-4-5-6 Voll. 1993 1994 1-2-3-5-6 Vol I. 1-3-4-5-6 Voll. 1995 1-2-4-5-6 VolI. 1996 1-3-4-5 Voll. 1997 1-2-4-5-6 Voll. 1998 Prijs per afzonderlijk nummer: 70 fr. Prijs per volledige jaargang: 400 fr. Deze kunnen afgehaald worden elke zondag tussen 10 en 12 uur in het Documentatiecentrum (behalve in juli en augustus en op wettelijke feestdagen). Is eveneens te koop in het Documentatiecentrum of via onze postrekening: - boek "Dat was een tijd!" door Joho Flanders- 900 fr. Bij verzending 155 fr.bij te betalen. - plattegrond van de stad Gent door B.J. Saurel (1841). Getrouwe copie van het origineel - 120 fr. Plattegronden kunnen niet verzonden worden per post. 244
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 28e jaargang nr. 5 15 september 1999 INHOUD - Daniël Van Ryssel: . Daar zou ik een boek kunnen over schrijven. De charme van de dagelijksbeid (Vervolg). - Alfons Van Werveke: lnventaire Archéologique: Karel van Lotharingen schiet den Koningsvogel van het Sint-Jorisgild af. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg). De Kerk en het Klooster Sint-Barbara (Nu Sint-Barbaracollege) Jezuïeten- Savaanstraat. - G. Broget: Den Ehwe Mort bijTsin Tsaocobs en 't Beverhoutplein (Vervolg en slot). - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 22-23 April. - Paul Huys: Hoe betrouwbaar zijn de notities van Jan-Baptist Lybaert over de Gentse kunstenaars? - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons.
245
246
264
266
274 290
295 304 306 307
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRIJVEN: De charmes van de dagelijksbeid (vervolg) zaterdag 13 januari 1951 De kledij van Marcel vind ik in vele opzichten merkwaardig. Behalve als hij werkt- dan draagt hij de grijze kepi van Gent Tax- heeft hij dikwijls een zwarte deukhoed op. Boven, onderin de kleerkast die op mijn kamer staat, ligt er een strohoed, maar die heb ik nog nooit op zijn hoofd gezien ... en op mijn kop zakt hij over mijn oren. Hij draagt altijd blauwe hemden in popeline, die door zijn moeder of zijn tante Maria worden gemaakt, met afzonderlijke witte boorden (die hij per dozijn koopt) ... en vaak is het zoeken naar een verloren boordknoopje. Waarom hij de mouwen van zijn hemden te lang laat maken en dan armbandjes nodig heeft om ze naar omhoog te trekken, begrijp ik niet. Het eigenaardigst vind ik dat hij rond zijn kuiten jarretelles draagt. Moeder draagt ook jarretelles, maar die hangen vast aan haar korset en die dienen om lange nylonkousen aan vast te maken. Maar wie draagt er nu jarretelles om sokken op te houden! Als ik in de winter lange kousen draag, zit daar een rekker in ... en als mijn kousen afzakken omdat de rekker kapot is, steekt moeder er een nieuwe in. In de winter heeft hij altijd een lange flanellen onderbroek aan ... en hij zweert bij getreste schoenen. Zijn onveranderlijk grijze sokken hebben niks bijzonders ... behalve dat hij vaak propere kousen moet aantrekken, want hij heeft verschrikkelijke zweetvoeten. En dat stinkt! Telkens hij zijn voeten wast, laat hij ze eerst een halfuur weken in een emmer of een bassin ... en daarna strooit hij talkpoeder in zijn sokken. Als hij thuis rondloopt en niet in de garage bezig is, draagt hij net als ik een stofjas. De zijne is lichtbruin zoals die van de meester, de mijne is donkergrijs. Moeder en ik dragen hier in huis geruite pantoffels. Hij niet. Hij draagt altijd schoenen.
zondag 14 januari 1951 Sommige mensen kunnen nogal eten! Om mij te plezieren is moeder chocolademelk aan het klaarmaken en ze heeft me 6 F gegeven om zes boterkoeken te halen. Bij de bakker staat voor mij een vrouw... en ze moet er dertig hebben. "... en schrijf het maar op tot het einde van de maand, Germaine." Ze houdt haar schort als een zak voor zich uit... de bakkerin mag de koeken daarin leggen. En nochtans zijn ze bij die vrouw thuis ook maar met zijn drieĂŤn, net zoals bij ons! Zouden ze met zijn drieĂŤn dertig koeken opeten? Ik kan me dat echt niet voorstellen. "Die eten zoals delvers," zou moeder zeggen.
246
zondag 21 januari 1951 Omdat de vorige uitbaatster van het cafĂŠ het affiche waarschijnlijk telkens voor het raam hing, hebben we ook nog geruime tijd de affiches van cinema Leopold op het Sint-Pietersplein ontvangen. Maar op een goede dag is de onderpastoor hier eens binnengestapt en hij heeft moeder met zachte aandrang duidelijk gemaakt dat het affiche van uitgerekend die slechte cinema aanstootgevend is. Voor al de christelijke volwassenen die hier passeren en die het goed menen, maar zeker voor de kinderen "en binnen anderhalf jaar moet je zoon ook zijn plechtige communie doen!" Moeder had de wenk van de onderpastoor duidelijk begrepen... en sindsdien wordt het affiche onmiddellijk verscheurd en in de kachel gegooid. Een klant heeft moeder nog gevraagd of ze het bonnetje met korting niet voor hem wou afknippen ... maar dat heeft ze, geloof ik, maar ĂŠĂŠn keer gedaan. "Hij moet niet naar die vuile films gaan kijken en als hij die viezigheid toch wil zien, moet hij maar de volle pot betalen!"
vrijdag 26 januari 1951 Vanmiddag hebben we levaard of panharing gegeten ... en waarschijnlijk om me aan te moedigen dat lekker te vinden en als een godsgeschenk te beschouwen, heb ik voor de zoveelste keer te horen gekregen dat het dankzij die goedkope en in het wonderjaar 1943 overvloedig aangevoerde vis was dat de mensen in vroeger tijden en tijdens de oorlog hebben kunnen overleven ... iedere week konden de mensen er met hun rantsoenzegels een portie gaan kopen bij de visboer... in een stenen pot en met zout kon moeder hem zelfs een paar dagen bewaren ... En het andere, mij eveneens bekende, verhaal van een vrachtwagen vol met levaard die 's nachts bij het binnenrijden van de stad onder een viaduct door moest en daar door een groep mannen met lange stokken en netten voor een groot deel werd geplunderd ... jaja, men zou over het transport en de weldaden van levaard dikke boeken kunnen ~chrijven en de mensen hebben de hemel dank gezegd dat ze die vissen op hun bord kregen ... zelfs de rijke mensen stonden met hun rantsoenzegels bij de visboer aan te schuiven. Het kan best zijn dat de mensen vroeger niet veel anders te eten hadden en dat ze daar veel hebben over gepraat maar toch geen dikke boeken hebben over geschreven, maar die tijd is nu gelukkig voorbij en dat we onze honger alleen maar op die manier kunnen stillen, dat is ook niet meer het geval... en ik ben helemaal niet verlekkerd op dat soort arme-mensen-vis met veel te veel graten ... ik zie bijgevolg niet goed in waarom we die beesten toch nog voorgeschoteld krijgen. Pladijzen of tongen of zeepaling of rog, dat is toch veel lekkerder. 247
Ik heb eens gelezen dat gerookte haring vroeger het verplichte gerecht was voor de vastentijd. In de 15e eeuw werden er aan het hof van de Bourgondische hertog dagelijks 750 gegeten ... en naar het schijnt was Loclewijk XIV, de Zonnekoning, er verzot op. Gerookte haring is niet hetzelfde als levaard, maar ze zijn toch van dezelfde familie. Ik blijf het verwonderlijk vinden dat vorsten en adellijke lieden verzot waren op dat soort vis.
zaterdag 27 januari 1951 Emile heeft het verhaal vanavond in het cafĂŠ verteld. Voor de oorlog woonden zijn oom Prosper en tante Victorine in de Gelukstraat aan de Ottogracht. Een klein huisje zonder elektriciteit ... in de keuken hing er boven de tafel een gaslamp, die met een koord naar omhoog en naar beneden kon worden getrokken. Tante Victorine, niet te groot, maar zo'n vrouwmens (en Emile hield zijn handen als kolenschoppen wel een halve meter voor zijn borst), was in alles de baas thuis. Maar gierig! Dat komt misschien omdat haar voorouders Hollanders waren. Regelmatig ging ze naar de markt en kocht daar bij de visboer de kop van een kabeljauw, die ze dan kookte om alles wat eetbaar was eraf te halen. In de zomer huurden ze ieder jaar een appartementje in Heistaan-Zee. Emile is daar een paar keer een week op vakantie geweest. Toen ze in 1938 weer eens aan zee verbleven, heeft tante Victorine haar echtgenoot op een dag met de fiets naar Gent gestuurd om bij de slager op de Vrijdagmarkt een halve kilo hoofdvlees te halen. Dat hoofdvlees was volgens haar het beste dat er in Gent te krijgen was en het kostte bovendien een halve frank minder dan het hoofdvlees bij de slager aan de kust. Heen en terug meer dan I 00 km. Nog een geluk dat zijn oom Prosper gaarne met de fiets reed ... een goeie fiets met een glimmende koperen carbuurlamp ... maar zelfs tegen zijn zin, had hij het toch moeten doen.
zaterdag 17 februari 1951 De verkoop op afbetaling of op krediet, dat uit de Verenigde Staten is overgewaaid, heeft ook in BelgiĂŤ reeds grote uitbreiding genomen en vorig jaar zou er voor meer dan drie miljard frank op krediet zijn verkocht. Vooral auto's en meubilair. Moeder denkt er zelfs niet aan ooit iets op krediet te kopen en zich op die manier in de schulden te steken. Eerst sparen en dan kopen ... zodat niemand haar ooit kan nawijzen of kan zeggen dat ze haar schulden nog niet heeft afbetaald ... Ik weet dat niet zo goed. Als je geen geld genoeg hebt, maar je kunt op afbe248
taling vandaag toch al een auto kopen en ermee rijden ... dan moet je daar toch niet mee wachten tot je de laatste frank opzij hebt gelegd. Moeder: "Neen, want dan rijd je rond in een auto die voor de helft niet van jou is. We eten hier thuis toch ook geen brood of vlees dat maar voor de helft is betaald."
zaterdag 3 maart 1951 Minstens één keer per week, soms meerdere keren, en als ik het echt te pakken heb zelfs iedere dag, ga ik naar de bibliotheek in de Ommegangstraat Enkele huizen voorbij café "De Vliegmachine". Poort ... grote binnenkoer met bomen ... links vooraan oud gebouwtje ... trapje op ... de bibliotheek. Een niet zo heel grote kamer met rondom niets dan boekenkasten en -rekken. Alle boeken hebben een kaft van bruin papier en op de rug staat de Ietter van het rek en een nummer. Het grootste gedeelte van de bibliotheek is voor ons echter volstrekt verboden terrein. Eigenlijk is er maar één kast die voor ons is bestemd: de kast met boeken voor kinderen tot 14 jaar. In die kast staan er twee soorten boeken: de stripverhalen ... en die zijn vaak bijna allemaal weg, omdat iedereen Kuifje en Suskeen Wiske wil lezen; al de rest zijn leesboeken voor jongens en meisJes. Middenin de kamer, achter een grote lessenaar vol grote schrijfboeken en houten bakken met steekkaarten, zit de bibliothecaris. Het is een oude, vriendelijke man met een grijze baard ... hij mankt een beetje en hij gaat met een stok. (Zijn zoon is missionaris in Zuid-Amerika geworden.) Ik denk dat hij op de Frère Orbaniaan woont want telkens hij naar de bibliotheek gaat, passeert hij ons café. In de kamer hangt een naar mijn smaak hoogst aangename geur: een mengeling van oud papier en pijperook. Ik heb al eens gehoord dat de man ook Frans spreekt en voortdurend gebruikt hij een eigenaardig woord dat niemand anders gebruikt: "saperlipopette". Telkens hij iemand van ons een opmerking maakt omdat we te luidruchtig zijn, of een Suskeen Wiske uit elkaars handen rukken of naar de boeken voor volwassenen staan te kijken, horen we hem dat woord zeggen: "saperlipopette!". Het moet een heel christelijk mens zijn, hij gaat ook iedere zondag naar de mis, en ik denk dat hij "saperlipopette" zegt, een woord dat hij waarschijnlijk zelf heeft uitgevonden, omdat "godverdomme" een vloek is en omdat hij dat woord te gemeen en te onbetamelijk vindt om het uit te spreken. Veel hoef je voor de ontleende boeken niet te betalen ... meestal leg ik een kwartje in het gelddoosje, ook als ik twee of drie boeken meeneem. Op zondagmorgen houdt de man ook de bibliotheek in de Nieuwe Bosstraat open. Na de mis zal ik me daar toch eens laten inschrijven, want in een andere bibliotheek staan er waarschijnlijk ook andere boeken ... en hier is er niet zoveel keuze meer. Bijna alles wat ik gaarne wou lezen, heb ik gelezen. 249
zondag 4 maart 1951 Vanmiddag is er een vrouw het café binnengekomen, die we nog niet eerder hebben gezien ... maar die moeder heel wat gruwel en last heeft bezorgd. Zonder een woord te zeggen is ze recht door het café en de gang naar het toilet gegaan ... en toen ze na geruime tijd terugkwam, heeft ze even aan een watertje genipt ... en ze was weer weg. Moeder vond dat toch wel eigenaardig ... en ze is eens gaan kijken. Vloekend op dat smerig wijf en met de armen in de lucht was ze dadelijk terug. "Je moet eens komen kijken wat die vuile teefmij gelapt heeft!" Wij haar allemaal achterna. Van het café tot aan het toilet hier en daar op de grond sporen van loslijvigheid ... het toilet nog erger bevuild ... en in de hoek op de grond een bescheten vrouwen onderbroek. Moeder gruwde ervan ... terwijl de anderen er schande over spraken en lachten tegelijk. - Allez, Margriet, dat kan iedereen toch overkomen. Dat mens zal daar trouwens ook niet blij mee zijn, want ze moet nu met haar gat bloot terug naar huis. - Jaja, maar ik zit met haar vuiligheid ... dat wijf had toch eens haar mond kunnen opendoen en voorstellen haar stront zelf op te kuisen. Met een stok en afgewend gezicht heeft ze de broek in enkele oude kranten gewikkeld en in de vuilnisbak gegooid ... en ondertussen stond er al een emmer water met bleekwater klaar om de zichtbare sporen van het onheil weg te schuren.
donderdag 15 maart 1951 Na weer eens een hoog oplaaiende ruzie en scheldpartij, zegt moeder dat ze het samenleven met Marcel kotsbeur is en dat ze die dronkaard en vrouwenloper in de steek laat. Geen praat tegen de vaak of het zoveelste loos dreigement, maar werkelijkheid. Ze doet het! Morgen verhuizen zij en ik naar een kamer boven een café in de Vlaanderenstraat. Bakvis doet de verhuis met een steekkar. Als ik morgenavond van school terugkeer, hoef ik dan ook niet meer hierheen te komen, maar moet ik naar de Vlaanderenstraat gaan ... en ze legt me uit waar het precies is. Het café staat op de hoek van de Vlaanderenstraat en de Schepenvijverstraat. Op school mag ik dat nog aan niemand vertellen. Toen ik vanavond in bed lag, stelde ik me voor dat het de allerlaatste keer was dat ik in deze kamer slaap. Behalve die oude kaart van Europa staat of hangt hier geen enkel persoonlijk bezit en er is helemaal niets dat me aan deze ruimte bindt ... mij kan het eigenlijk niet schelen in welke kamer ik vanaf morgen zal slapen. 250
vrijdag 16 maart 1951 Natuurlijk zat ik de hele dag met mijn gedachten bij wat er in de Sint-Lievenspoortstraat aan het gebeuren was en wat me vanavond in de Vlaanderenstraat zal te wachten staan. Ik heb met niemand over onze verhuis gesproken en na school ben ik in tegenovergestelde richting, langs de Lange Violettestraat, naar "huis" gegaan. Toen ik vanavond, later dan gewoonlijk, in het grote bed lag, waarin moeder me straks zou komen vervoegen, voelde ik me onwennig en gelukkig tegelijk. Onwennig omwille van de nieuwe omgeving en de situatie waarin we ons bevonden, een kamer met één bed i.p.v. een huis en twee bedden, de lichten en het lawaai van de straat, de voorbijrijdende tram, de buurt waar we niemand kennen, zeker de vele hoertjes en meisjes van plezier niet die hier om de hoek in de Glazen straat, in de Belgradostraat e.a. aanpalende straten nu voor de verlichte ramen zitten om klanten te lokken; onzeker omdat we zo onverhoeds uit de Sint-Lievenspoortstraat zijn vertrokken, waar we zeker nog zullen moeten terugkeren om veel wat we achtergelaten hebben op te halen. Al mijn speelgoed staat nog in de kelder. Zou hier dichterbij misschien nog een andere school zijn? Gelukkig omdat er eindelijk eens wat rust zou kunnen komen in ons leven. Gedaan met dat eindeloos geruzie, geroep en getier en al evenzeer met dat schijnheilige gedoe telkens als het dan toch weer een paar dagen wat beter ging; gelukkig ook omdat moeder niet voor een beluikhuisje of een andere triestige woning heeft gekozen, maar voor een mooie, grote kamer in het centrum van de stad ... we tuimelen niet naar beneden maar klimmen een sport op de ladder... al weet ik nog niet wat precies de rol is van meneer Frans van beneden, die zo vriendelijk was moeder deze woning aan te bieden; gelukkig omdat hier vandaan een nieuwe wereld kan verkend en ontdekt worden - In een uitgaansbuurt moet er toch veel te beleven zijn! - zonder dat Marcel zich daar kan mee bemoeien. Dat hoop ik tenminste ... maar Marcel werkt hier net om de hoek in de StationstraaL als ik hem bijna iedere dag tegen het lijf loop, zal het moeilijk zijn om te doen alsof hij niet meer bestaat.
zaterdag 17 maart 1951 Het mooie liedje heeft niet langer dan één strofe geduurd. Slechts één keer hebben we in een ander bed geslapen. Marcel is gisteravond moeder komen opzoeken in het café ... hij heeft haar met allerlei verhaaltjes en mooie beloften kunnen ompraten ... en het gevolg is dat ik vanavond alweer in mijn eigen bed in de Sint-Lievenspoortstraat zal slapen. Bakvis mag opnieuw een steekkar gaan huren om alles terug te verhuizen. Belachelijk. 251
Ik vind het echt spijtig dat moeder zo snel van gedacht is veranderd. Na één dag, zelfs niet eens, enkel één avond, kon die nieuwe situatie haar toch niet zodanig tegensteken dat ze bereid was naar de oude, de hel waaruit ze gistermorgen is weggelopen, terug te keren. Ik heb het niet gehoord wat Marcel haar heeft wijsgemaakt en voorgelogen ... maar is ze nu echt zo dom of lichtgelovig dat ze gelooft dat hij van de ene op de andere dag niet meer zal drinken, niet meer zal blijven hangen, niet meer met diensters of andere vrouwen zal omgaan en een heilige zal worden? Ik durf er twintig kostbare punten van Artis of Ristaria op verwedden dat hij binnen de veertien dagen wel iets zal uithalen dat de aanleiding zal zijn tot nieuw krakeel. En zal ze dan opnieuw voor één nacht naar de Vlaanderenstraat verhuizen? Die meneer Frans zal haar zien aankomen! Waarom neemt moeder toch altijd de verkeerde beslissingen ... ik zou bijna zeggen waarom maakt ze haar leven moedwillig tot een hel? Zo'n sterke, bazige vrouw... en heel haar leven al maakt ze telkens weer de verkeerde keuze en laat ze zich door anderen leiden en misleiden. Ik begrijp daar niets van. Vandaag begint ook de paasvakantie. Ik heb moeder te verstaan gegeven dat ik gaarne naar Belzele bij Meetje zou gaan logeren ... en ze heeft gezegd dat ze zou telefoneren opdat Valère me woensdag zou komen halen. Toch iets om vol verwachting naar uit te kijken.
zondag 18 maart 1951
Iedere zondag naar de hoogmis in de Sint-Annakerk. Meestal meer tegen dan met mijn goesting. Moeder, die zich een christenmens noemt, zou het voorbeeld moeten geven, maar gaat nooit naar de kerk. "Geen tijd," zegt ze. Mijn oor, als je geen tijd voor iets kunt vrijmaken betekent dat dat je er te weinig belangstelling voor hebt, geen goesting zou juister zijn. Maar ja, ik zit in de voorbereiding op de plechtige communie ... en die voorbereiding duurt twee jaar, daar valt dus niet aan te ontkomen. Zoals je de mannen die vorig jaar hun plechtige communie hebben gedaan nooit meer in de kerk ziet zitten, zullen ze mij daar vanaf volgend jaar ook niet meer terugzien. Waarom niet? Slecht voorbeeld van moeder! De jongens en de meisjes van de lering zitten allemaal samen, links vooraan in de kerk. De strenge juffrouw, die in de namiddag godsdienstles geeft, ziet er nauwlettend op toe dat we rustig en aandachtig blijven en niet zitten te praten. Door dat wekelijks lang stilzitten en rondkijken, ken ik de decoratie van de kerk zo goed als helemaal uit het hoofd en ik weet precies welke heiligen er tussen de boogvensters achter het altaar staan afgebeeld. Van links naar rechts zijn dat: Johannes Baptist, Zacharias, Elisabeth, Anna, Maria, Joachim en Joseph. De muren van de kerk zijn trouwens helemaal beschilderd. Veelliever zit 252
ik naar Martha te kijken, een van de meisjes van onze groep. Als ze er eens niet is, vind ik het helemaal een verloren zondagmorgen. Moeder geeft me altijd precies het geld mee dat ik in de schaal moet leggen: kwartjes, kluiten en halve kluiten. EĂŠn keer heb ik het gewaagd helemaal niets in de schaal te leggen omdat ik juist 1 F had en na de mis snoep wou kopen ... maar de man die het stoelgeld ophaalt, keek me zo kwaad aan, dat ik dat beter niet meer doe. Na de mis blijven we soms een beetje rondhangen in het parkje voor de kerk, maar behalve het grote H. Hartbeeld en het borstbeeld van ene meneer Mechelynck is daar niets te zien en valt daar ook niets te beleven. Als in het najaar het parkje volligt met wilde kastanjes, kunnen we onze zakken vullen om met die noten achteraf figuurtjes te maken of ze als projectielen te gebruiken. Michel heeft zijn noten eens helemaal uit zijn zak laten vallen toen hij, net op het moment van de consecratie, zijn zakdoek bovenhaalde om zijn neus te snuiten. Wij dachten dat de juffrouw van godsdienst uit haar vel zou springen en hem een rammeling zou geven. Na de mis en nog eens in de namiddag heeft hij wel een flinke uitbrander gekregen en werd het ons verboden voor de mis nog noten te gaan rapen.
dinsdag 20 maart 1951 Maria, een vrouw van 76 jaar en afkomstig uit Eke, die vroeger in de stad bij rijke mensen een onberispelijke dienstmeid is geweest en als ze nuchter is schuw als een aardezoekster langs de huizen sjokt en teruggetrokken leeft, lijdt op haar oude dag wegens allerlei malheuren in haar leven aan een erge graad van drankmisbruik met vlagen van zinsverbijstering tot gevolg. In die toestand van scherpe zenuwaanvallen is ze volkomen uitzinnig. Ze roept en tiert, bedreigt en scheldt op iedereen die in haar buurt komt, slaat haar huisraad aan diggelen en gooit alles wat onder haar handen komt op straat of naar de mensen die naderbij komen om te kijken of haar tot bedaren te brengen. De buren hebben het er al herhaaldelijk over gehad dat ze in haar eigen belang en voor de openbare veiligheid in een gesticht zou moeten opgenomen worden ... maar dat hoeft nu plotseling niet meer. Men heeft haar vanmorgen dood op de grond in haar keukentje aangetroffen. Het licht brandde nog en ze lag met haar gezicht in een plas braaksel. Ze zag helemaal blauw. Op tafel stond een bijna lege jeneverfles.
zaterdag 24 maart 1951 Klacht van een gepensioneerd echtpaar. "Weet je dat ik moet zien rond te komen met een pensioentje van een paar 253
franken minder dan 800 F per maand, meneer. Een heel klein pensioentje, omdat mijn man enkele jaren ziek is geweest. Maar tel zelf maar eens op: 200 F huishuur, 40 F elektriciteit, 160 F brood, 200 F kolen, 80 F vis, 30 F aardappelen, 76 F melk, 12 F groenten, 60 F koffie en chicorei, 130 F ziekenbond. Met dat pensioentje komen wij dus niet rond! En dan tel ik daar nog geen glaasje bier bij of een pakje tabak of een bezoek aan de bioscoop. Dat kunnen we ons echt niet permitteren! Gelukkig hebben we een goede huisarts. We moeten hem alleen maar juist dat bedrag betalen dat we terugkrijgen van de ziekenkas."
zondag 1 april1951 Ik heb van moeder 20 F gekregen om naar de kermis te gaan op het Sint-Pietersplein. Tante Maria heeft me nog 10 F extra in mijn handen gestopt. Toen ik moeder vroeg of ik nog 20 F uit mijn spaarpot mocht halen, zei ze kortaf "neen". Ik moest me niet voorstellen dat ik al mijn spaargeld op de kermis kan verbrassen. Ik zal dus heel zuinig moeten zijn om de drie uren die ik mag wegblijven met 30 F door te komen. 10 F per uur. Een waterspuitje, de paardjesmolen, de schommel, de autoscooter, het spiegelpaleis, het spookkasteel... keuze te over, maar helaas geen geld genoeg om overal binnen te gaan of op te zitten. Geen oliebollen of frieten kopen en nog een paar franken overhouden om in de machientjes te stoppen. Ik moet vooral aan de verleiding kunnen weerstaan om al mijn geld al in het eerste half uur uit te geven. Ik heb er verschillende mannen van de Sint-Lievenspoortstraat ontmoet, maar allemaal zaten we met hetzelfde probleem: het geld vliegt letterlijk uit je zakken en we hadden er te weinig om alles te doen wat we gaarne hadden willen doen. We hebben dan maar eindeloos rond de kermis gelopen en zijn veel blijven kijken naar wat anderen, die nog niet blut waren, beleefden.
dinsdag 17 april 1951 In de Brusselsepoortstraat is er een boekhandel en speelgoedwinkel, maar er is ook nog een winkeltje waar ze tweedehands boeken en tijdschriften verkopen. Vermits nieuwe boeken voor mij te duur zijn, verzamel ik sedert enige tijd Vlaamse Filmkes, Ivanov's en Kapitein Ricardo ... en die afleveringen zijn daar te koop tegen 1 F 't stuk. Zoals wel vaker gebeurt stuurde moeder me vanmiddag naar de slager over de Keizerbrug om 15 F paardenbiefstukken. Ik heb een kleine omweg gemaakt om langs de tweedehandsboekhandel te 254
passeren en naar het uitstalraam te kijken ... en ik heb me niet kunnen weerhouden naar binnen te gaan en een Vlaams Filmke te kopen. Ik heb het onmiddellijk onder mijn trui verborgen. Toen ik bij de slager aan de beurt kwam, zei ik: "14 F paardenbiefstukken". Moeder zal het verschil wel niet merken... maar ik zag aan de slager zijn gezicht dat hij "14 F biefstukken" een heel ongewone bestelling vond. Ik ben er zeker van dat hij weet dat ik 1 F van het boodschappengeld achterhoud of reeds verteerd heb. Ik moet er dus voor zorgen dat moeder de eerstkomende dagen of weken niet op het idee komt zelf boodschappen te doen ... en van de slager de vraag te horen krijgt waarom ze mij om 14 F biefstukken stuurt.
donderdag 19 april1951 Vanavond stond ik voor de deur een beetje te babbelen met Roger over school en knikkers en artispunten en Vlaamse Filmkes ... en na een tijdje was Bakvis er ook komen bij staan. Opeens stonden we alle drie zwijgend en als aan de grond genageld te gapen naar een ons niet bekend oud ventje dat aan de overkant van de straat heel diep voorovergebogen voetje voor voetje voorbij sjokte ... en doodemstig en tamelijk luid zei Bakvis: "Zijn hoofd zegt dat zijn gat wat later zal komen!" Dat vonden we alle drie zo plezant dat we begonnen te lachen en zo onbedaarlijk bleven verder lachen ... dat we naar binnen zijn gevlucht... als dat oud ventje eens wist dat we met zijn manier van gaan stonden te lachen, dan waren zijn hoofd en zijn gat misschien wel sneller dan we konden vermoeden de straat overgestoken om te vragen of we niet beschaamd waren een ongelukkige mens zo uit te lachen.
donderdag 3 mei 1951 Toen we vanmiddag uit de school kwamen, zagen we al van in het begin van de straat dat er ter hoogte van de Ommegangstraat iets aan de hand was. Er stond heel wat volk samengetroept en we hoorden geschreeuw en een vrouwenstem die daar hoog bovenuit krijste. Iedereen zette het meteen op een lopen om erbij te zijn en te zien hoe erg het wel was en ik ben ook een eindje meegelopen ... maar van zodra ik hoorde dat er gevochten werd, hield ik in. Zelf vecht ik nooit en vechtpartijen in het algemeen ga ik altijd uit de weg. Vechtpartijen tussen volwassenen, zo mannen als vrouwen, doen me verstijven en boezemen me schrik in. Het liefst had ik een omweg gemaakt langs de Frère-Orbanlaan om het niet te moeten zien. 255
Toen ik de menigte, die rond de vechtersbazen stond toe te kijken en luidop commentaar gaf, passeerde, zag ik met een zijdelingse blik dat een van hen op zijn rug en met een bloedend gezicht in de greppel lag ... de andere, met een gescheurd hemd, stond te tieren dat hij die lafaard zou doodschoppen, maar werd door een man en twee vrouwen, die aan zijn armen hingen, op een veilige afstand gehouden. Naar een vrouw die tegen een huisgevel zat, keek niemand om. Maurice, een jongen van de klas, kwam naar me toe en vertelde me opgewonden dat de man die in de greppel lag een straatventer en een ruziestoker uit Ledeberg was. In café De Vliegmachine had hij een glas bier in het gezicht van Adhemar gegooid omdat die gezegd had dat hij alleen brol verkocht... maar toen Adhemar rechtsprong, was hij vliegensvlug naar buiten gerend. Adhemar was hem achtema gehold en hier, op de hoek van de straat, had hij hem te pakken en met een aantal rake peren op zijn muil heeft hij hem in de greppel geklopt. De vrouw van de straatventer was ondertussen ook tot hier gelopen en ze heeft het hemd van Adhemar aan flarden gescheurd, maar met een oorveeg en een flinke duw heeft hij haar van zich afgeschud ... en die zit daar nu half buiten westen op haar gat tegen de gevel van Honré sterretjes te tellen. Toen ik thuiskwam, stonden moeder en De Puppe aan de deur om te kijken naar wat er nog te zien was en daar hun mening over te geven, maar ik heb niets gezegd en ben meteen naar binnen gegaan.
vrijdag 18 mei 1951 Af en toe gebeurt het wel eens dat ik over de middag naar Gent Tax in de Stationstraat moet rijden om Marcel zijn boterhammen te brengen. Ik heb het zonder handen rijden nog maar pas geleerd en het nog niet perfect onder de knie, maar op het fietspad van de Frère-Orbanlaan kan ik het toch al over een afstand van twee à drie bomen volhouden. Verdorie, komt daar geen gendarm aangereden! Hij heeft het gezien! Hij heeft het inderdaad gezien dat ik zonder handen reed en met opgestoken arm beduidt hij dat ik moet stoppen. Het ziet er verdorie geen gemakkelijke uit. Hij vraagt me hoe oud ik ben en waar ik woon en ik krijg een flinke bolwassing ... en dat allereerste contact met een man van de wet, een gendarm dan nog, maakt me zo van streek dat ik sta te trillen op mijn benen ... en in mijn broek plas. Ik voel het zo langs mijn been lopen. De gendarm merkt het waarschijnlijk ook, maar hij zegt daar niets over en na een laatste verwittiging mag ik verder rijden. Toen ik het aan Marcel vertelde (mijn broek was nat en ik kon niet anders) moesten hij en zijn maats daar hartelijk om lachen ... moeder daarentegen vond het helemaal niet om te lachen en een strenge straf zou ze terecht hebben gevonden. 256
dinsdag 22 mei 1951 Vanavond zijn moeder, De Puppe en ik naar een café in Ledeberg geweest. De Puppe moest daar iemand zien, maar omdat ze niet alleen durfde te gaan en Paul zo ver niet kan lopen, had moeder erin toegestemd met haar mee te gaan. Marcel heeft nachtdienst en ik mocht ook mee. We zouden toch niet langerdan een uurtje wegblijven. Het heeft zelfs geen uur geduurd. De vrouw die de Puppe daar moest ontmoeten is niet komen opdagen ... en al na een kwartier zei moeder dat ze geen zin had om hier langer te zitten schilderen. Op de terugweg op de Frère-Orbanlaan zei de Puppe opeens dat ze moest pissen ... dat ze zich niet kon inhouden tot thuis. Ze is de straat overgestoken, ze heeft haar rok omhoog getrokken en net zoals mannen dat plegen te doen, heeft ze tegen een boom staan plassen. Moeder lachte en zei dat de Puppe een schaamteloos zot spook is ... maar ik moest voor mij uit kijken. Van opzij heb ik het toch gezien! Ik heb altijd gedacht dat vrouwen moesten gaan zitten om te plassen, zoals Diane en andere teven dat ook doen ... maar bij mensen, bij vrouwen, gaat het dus ook rechtstaand. En toch is er iets dat niet klopt. Ik zie moeder niet tegen een boom staan plassen ... en beslist niet tegen een boom op de Frère-Orbanlaan.
vrijdag 15 juni 1951 Edward heeft een brief ontvangen uit Frankrijk. Van een neef die begin mei uit Gent is vertrokken en naar Roubaix is verhuisd. Het eerste wat Edward zegt als hij de brief opent: "Maar ik heb dat een maand geleden al eens gedaan!" Er steekt namelijk een brief in die hij aan de commissaris van de derde wijk moet bezorgen. Toen hij terug naar boven ging, heeft hij de brief op tafellaten liggen. Omdat ik zelf nooit brieven ontvang, zeker niet uit Frankrijk, was ik zo nieuwsgierig dat ik hem uit de enveloppe heb gehaald en hem gelezen heb: Roubaix, 10 juni 1951 Mijnheer de Commissaire, Ik den ondergetekenden François Eeckhout, woonachtig te Roubaix, Rue Ingres, Prolonge Nouveau Roubaix komt u nogmaals te vragen tot het bekomen van mijne changement de residance. Ik voeg hier in deze omslag 1,75 f belgische timbers die ik heb moeten gaan halen te Moeskroen. Dus denk ik 257
toch wel dat ik het zal bekomen. In afwachting naar een gunstig antwoord bied ik u mijne groeten aan. Gegroet Beekhout Frans Mijn vroegere woonst is mijn volledig adres Baviaanstraat n° 18. Ik heb Edward al eens horen zeggen dat er veel Vlamingen zijn die naar Frankrijk gaan wonen en werken, maar het omgekeerde gebeurt al evenzeer. Hij denkt er trouwens zelf ook aan ooit in Frankrijk te gaan wonen. Die daar, en hij schudde eens met zijn hoofd om duidelijk te maken dat hij zijn vrouw bedoelde, heeft hem dat al dikwijls gevraagd, zogezegd omdat ze dan dichter bij haar ouders en haar familie zou zijn ... maar hij heeft daar zijn twijfels over want ze is thuis buitengevlogen toen ze nog geen 18 was omdat er met haar niets was aan te vangen en haar moeder is ondertussen overleden. Als hij dat ooit doet, zal ik hem vragen of hij mij van daar een brief wil schrijven met een Franse postzegel op de enveloppe.
zaterdag 30 juni 1951
Na de prijsdeling heeft Marcel een foto genomen van moeder en mij op het fietspad van de Frère-Orbanlaan. Moeder heeft haar rode jas en een wijde rok aan. Witte bloes, witte handtas en witte, tot boven haar enkels gevlochten schoenen. Ze staat enigszins tegen mij aangeleund. Ik sta met gespreide benen en samengeknepen ogen naar de lens te kijken. Ik draag mijn zondags grijs kostuum met korte broek ... de mouwen van de jas zullen heel spoedig te kort zijn. Wit hemd met das, witte pochet of "stoeferke", witte sokken, donkerbruine schoenen. Mijn haar is kort geknipt en door moeder keurig gekamd. Mijn sproeten zijn op de foto niet te zien. In mijn rechterhand houd ik de vier prijsboeken, die ik als eerste van de klas heb gekregen, tegen mijn zij gedrukt. We staan niet helemaal in het midden van het beeld, maar toch is het een ernstige foto. Er wordt zelfs niet geglimlacht. Omdat ik de eerste van de klas ben, is moeder fier en moest er een foto worden genomen. Een moment om te bewaren. Het moet al laat in de namiddag zijn geweest want de bomen werpen lange schaduwen af. Ook de schaduw van Marcel staat bijna helemaal op de foto. Er was blijkbaar geen behoefte aan een foto waar we met zijn drieën op staan
258
DaniÍl Van Ryssel en zijn moeder op de Frère-Orbanlaan, juni 1951.
en al evenmin aan een foto van Marcel samen met mij . En nochtans . Ook hij moet zeker een beetje fier zijn geweest... en vooral, hij heeft mijn verdere toekomst in grote mate bepaald.
zondag 1 juli 1951 De inrichting van de Chalet du Sud is nog niet helemaal voltooid, maar op de reeds afgewerkte rolschaatspiste aan de kant van de Okapistraat gebeurt er vanmiddag al een en ander. Er is een demonstratie van de Belgische wereldkampioene Elvire Collin; het vertoon van allerlei nummers in solo, duo en trio ; een koers van 3.000 men een hockeywedstrijd tussen White Star Gent en een ploeg uit Antwerpen. Als je rond de piste wil staan of zitten moet je betalen en iets drinken ... maar dat hebben we er niet voor over en kunnen we ons niet veroorloven. Door de haag zullen we het ook wel kunnen zien . Het schijnt dat men er ook rolschaatsen zal kunnen huren ... en binnenkort zou ik eens willen proberen of rolschaatsen gemakkelijk te leren is en of dat iets is wat ik plezant vind.
259
zaterdag 7 juli 1951 Als het heel warm is, geeft de kelder geen voldoening om het bier koel te houden. Een ijskast hebben we niet. Ik word dan met de fiets, een jutezak en een touw naar de ijsfabriek in de Ossenstraat gestuurd om een blok ijs te kopen. Als er niemand is om me te helpen, sta ik vreselijk te sukkelen om dat grote, koude blok op mijn fiets vast te binden. Gelukkig word ik vandaag geholpen. Rijden met een blok ijs op de bagagedrager gaat natuurlijk niet en op de terugweg moet ik mijn fiets voortduwen. Langs de Kasteellaan, door de Twee Bruggenstraat, de Lange Violettestraat en de Sint-Lievenspoortstraat. Bijna niet te geloven, maar dat blok ijs is nog nooit uit de zak gegleden en op straat gevallen. Ik zie het nochtans zo voor mijn ogen gebeuren: terwijl ik de straat oversteek, valt het blok op de grond ... net op dat moment komt er een tram of een auto aan. ik sta daar met mijn fiets in de hand ... het blok is in brokken uit elkaar gevallen ... wat moet ik doen? ... om te beginnen wenen en vloeken van machteloosheid en koleire tegelijk. Thuis heeft moeder al een waskuip klaargezet... met een hamer wordt het ijs in kleine stukken geslagen ... en samen met de flesjes gaat alles in de kuip, die onder de toonbank wordt geplaatst. Jammer dat het ijs zo vlug smelt. Zelfs met een dweil er overheen blijft er na enkele uren niets meer van over. Koud water.
vrijdag 20 juli 1951 In een van de beluiken van de straat is er een meisje, een heel jong meisje van nog geen zestien jaar, dat moet trouwen met een jongen die maar een jaar ouder is dan zij. Ik ken hem niet, maar naar het schijnt is het een gemene en brutale kerel uit een groot gezin dat in Ledeberg woont. Ze hebben geen woonst en ze bezitten geen van beiden geld of meubelen. Iedereen vraagt zich af waar ze gaan intrekken en hoe ze de eindjes aan elkaar zullen knopen. Zegt een vrouw: "Het zijn twee grote sukkelaars en dommeriken. In plaats van zich een kleine te laten maken, had ze beter nog enkele jaren met haar pop gespeeld. Bij mij is dat geen waar geweest. Ik heb tegen mijn man altijd gezegd: "Eerst een kot en dan een varken." Toen ik dat hoorde, vroeg ik me af waar die vrouw bij haar thuis een varken kweekte... en ik heb pas begrepen wat ze bedoelde toen ik het aan moeder had verteld. Ze begon te lachen en heeft me uitgelegd dat die vrouw wou zeggen, dat ze eerst een huis wou en dan pas kinderen wou krijgen. Waarom heeft die vrouw dan niet duidelijk gezegd: eerst een woonst en dan kinderen. Wat heeft dat varken daarmee te maken!
260
Het beluik naast de bakkerij Stevens in de St.-Lievenspoortstraat I 02.
woensdag 25 juli 1951 Vanmorgen vroeg is cinema Movy op de hoek van de Ottergemsesteenweg en de Zwijnaardsesteenweg volledig uitgebrand. De Movy ligt buiten mijn gewone route, maar ik ben er op een zondagnamiddag toch al eens geweest. Nu zijn er nog maar 35 bioscopen in Gent.
zaterdag 1 september 1951 Moeder heeft in een onbezonnen ogenblik eens tegen een klant die allerlei weekbladen verkoopt gezegd dat het goed was ... en sinds een paar maanden komt hier iedere week een man langs die haar twee afleveringen verkoopt van 261
het feuilleton "De Zaak Dreyfus". Niemand kijkt daar naar om ... moeder heeft het zich al tien keer beklaagd dat ze daar geld aan uitgeeft... het is al gebeurd dat de nieuwe afleveringen 's middags worden gebruikt als onderlegger om een kasserol of een pan op tafel te zetten en dat de voorpagina besmeurd is met een brede cirkel vet. Ik ben de enige die ze helemaalleest Een meeslepend verhaal over een ongelukkig man, een joods officier, die onschuldig wordt beschuldigd, veroordeeld, gedegradeerd en verbannen. Ik snij ze zo voorzichtig mogelijk open met het aardappelmesje en bewaar de afleveringen in een Solo-doos, die in de kelder staat. Er ontbreken wel vier afleveringen, die ik niet heb kunnen redden omdat ze 's middags al besmeurd en gescheurd in de vuilnisbak lagen. Ik heb al eens voorgesteld om ze te laten inbinden tot een mooi boek, maar moeder zegt dat het te veel geld kost en de moeite niet loont. Maar een kartonnen doos kun je toch niet in een bibliotheek zetten!
vrijdag 12 oktober 1951 Jean van de sigarettenwinkel in nummer 98 is op een verrassende en zeer rare manier aan zijn einde gekomen. Enige tijd geleden is zijn vrouw in het ziekenhuis opgenomen. Omdat Jean dacht dat ze de zware operatie niet zou overleven, dat ze daar bij manier van spreken met haar doodskist in haar armen lag, is hij op de Brusselsesteenweg alvast een echte doodkist gaan bestellen. Toen de kist werd thuisbezorgd, heeft hij ze in de woonkamer naast het dressoir laten plaatsen. Zonder dat ze hem had verwittigd, is zijn vrouw een paar dagen geleden uit het ziekenhuis naar huis teruggekeerd ... en toen hij haar opeens gezond en wel en met haar hoed op het hoofd en handtas in de hand voor zich zag staan, is Jean daar zo van geschrokken dat hij iets gekregen heeft en overleden is. Hij is gisteren, in de doodkist die in de woonkamer stond, begraven.
zaterdag 20 oktober 1951 Tegen verkoudheden en benauwdheden in de borst heeft moeder, maar ook andere vrouwen kennen dat, een oud maar afdoend middel: een bruin papier wordt op de plaat van de stoof opgewarmd, daarna laat ze er een vetkaars op druppelen en strooit ze er muskaatnoot op, waarna het warme papier op de borst wordt gelegd. Er zijn heel wat mensen die gelijkaardige vette papieren aan het stuur van hun fiets vastmaken om in de winter hun handen tegen de kou te beschermen. Maar moeder kent nog een andere manier en dat middeltje is ze nu aan het
262
klaarmaken: een rammenas schillen ... in een diep bord in fijne plakjes snijden ... royaal bestrooien met bruine suiker... afdekken en minstens een nacht laten trekken. Het sap is niet echt een lekkernij, maar het helpt. Ik eet liever rauwe rammenas waarop een beetje zout is gestrooid.
zondag 23 december 1951 Vanmiddag heb ik in de Century een mooie film gezien, "De dief van Tanger". Tony Curtis en Pi per Laurie waren de held en de heldin. Behalve die filmactrice heb ik nog nooit gehoord van een vrouw die Pieper heet. En nog vreemder: ik heb eens gelezen dat ze graag bloemen eet, bij voorkeur bloemen uit Honolulu. Is het al zeer eigenaardig van bloemen i.p.v. boterhammen te eten, als je Pieper heet kun je je moeilijk tevredenstellen met paardebloemen uit de wei. Zou dat mens wel helemaal normaal zijn? Maar Tony Curtis, dat is een straffe gast. Ik heb eens horen vertellen dat alle meisjes verliefd op hem zijn. Eerst was ik van plan om naar "Alice in Wonderland" in de Capitole te gaan, maar daar stond tot op straat zoveel volk aan te schuiven, dat ik het Wilsonplein ben overgestoken om naar de Century te gaan. Ik heb het me niet beklaagd.
woensdag 26 december 1951 Het werk van vader heeft vorige week zaterdag een sinterklaasfeest georganiseerd in de schouwburg Minard. Ik heb twee mooie geschenken gekregen: een doos met een trein met veer en het woordenboek Nederlands-Frans en FransNederlands van Vercoullie. Het woordenboek zal ik na de kerstvakantie eens meenemen naar school om het te tonen aan de meester. Het mooiste en dikste boek dat ik ooit in handen heb gehad en dat ik mijn bezit mag noemen. In het uitstalraam van een boekwinkel in de Lange Violettestraat heb ik het ook zien staan: het kost 150 F. Een woordenboek is natuurlijk geen leesboek ... en ik ken nog zo goed als geen enkel woord Frans. Een boek dat me later goed van pas zal koinen, wordt me hier van alle kanten gezegd. Het treintje met veer stelt niet veel voor, zegt Marcel: een locomotief, een tender, twee wagons en enkele gebogen spoorstaven ... daar kun je inderdaad niet veel mee aanvangen. Hij geeft me geld en ik moet per fiets naar de Grand Bazar om een kruispunt en een aantal rechte spoorstaven te kopen. Hij wil op de grond in de keuken een grote acht vormen. Als ik terugkom, blijken er nog zowel rechte als gebogen staven te kort te zijn om die acht volledig te maken. Terug naar de Grand Bazar. Nog staven te kort ... nog eens terug ... en nog eens.
263
Vier keer ben ik vanmiddag naar de Grand Bazar moeten rijden ... maar uiteindelijk kon de grote acht volledig worden gevormd. Bovendien heeft hij me ook geld gegeven om nog een tweede trein en een aantal wagons te kopen. Eén treintje op zo'n groot net ... dat loont de moeite niet. Toen alles klaar was, hebben we de treinen nog een paar keren laten rondrijden ... en Diane moeten wegjagen die in de weg kwam lopen ... maar toen had Marcel er geen zin meer in en was hij moe van uren op zijn knieën te zitten ... en bovendien was het etenstijd en zei moeder dat ik alles moest opruimen. Een gelukkiger namiddag heb ik nog maar zelden meegemaakt. En aan die gelukkige dagen komt voorlopig nog geen einde. Valère, die iedere woensdag met Peet naar de vismarkt rijdt, is vanmorgen langs geweest en hij heeft beloofd dat hij me morgen of overmorgen zal komen halen en dat ik dan tot nieuwjaarsdag in Belzele mag blijven. Daniël VAN RYSSEL ('t vervolgt)
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 289 Op 31 januari 1903 stelde Alfons Van Werveke in de rubriek "Schilderijen Oudheidkundig Museum, n° 1899- XVIIIe eeuw (1755)" in het Vlaams een fiche op over Karel van Lotharingen schiet den Koningsvogel van het Sint-Jorisgilde af
Den 10 September 1752 deed Z.K.H. de Hertog Karel van Lotharingen "sijne Konincklijke Inkomste om te schieten met den Staelen Boge, met de Confraters (van het Sint-Jorisgilde) naer eenen Vogel van Eere" (1). Den volgenden dag greep de koningsschieting op den Kouter plaats en hertog Karel had de kans den vogel te doen vallen, zoodat het Sint-Jorisgilde nu den landvoogd tot koning had. De broeders besloten dit heuglijk feit te vereeuwigen door het bestellen van een schets en een schilderij, die het voorstelden. In de rekening van het gilde lezen wij dan ook (2): "Item Betaelt aen den schilder sieur Marissal... over het maecken van een schilderije van de gaeijschietijnghe van den prince per quittantie f: 4-13-4. - Item betaelt aen sieur Pieter Van Reijsschoot (3) ... ter Rekenijnghe van de schilderije bij hem ghemaeckt verbeeldende de gaeijschietijnghe wanneer sijne Conincklijcke hoogheijt Coninck van desen gilde is ghe264
worden per drij quittantien doende jn courant f 126-6-8." De schets is thans in de Bibliotheek van de Hoogeschool bewaard onder n° 115; zij meet I ,44 m x 0,97 m. en is niet onderteekend. De sc hilderij , waarvan wij hier in lichtdruk het deel geven, dat den hertog en de gildebroeders voorstelt, vindt men in het Museum van Oudheden; hare afmetingen zijn : 3,20 m. lengte op 2,215 m. hoogte; zij draagt geen handteekening. Het tafereel en de schets geven te zien: op den achtergrond, links, het wachthuis van den Kouter (4); te midden, de oude post, het huis van het SintSebastiaansgilde; rechts , het Opera; - op het tweede plan, rechts, tegen de huizen naar de Zonnestraat toe, een getimmerd overdekt verhoog, waarop plaats namen , achter den hertog, de dames van den stoet, welke Karel van de Sint-Pietersabdij naar den Kouter vergezelde; verder toeschouwers en Oostenrijksche soldaten; in het midden de trompetters en den cimbaalspeler van de stad te paard; links, een deel van den stoet, waarin men o.a. de Maagd van Gent in haar tuin ziet, getrokken door twee leeuwen, en den zot van het gilde; - op den voorgrond, in het midden, de gaaipers, waarrond de eed van het Sint-Jorisgilde in rood plechtgewaad met twee banieren geschaard staat; gansch al voren hertog Karel , in het grijs gekleed, wien de deken den kruisboog aanbiedt, in nr. 288 van het lnventaire beschreven; langs den linker kant komt Jonkvrouw della Faille (5) aangereden, om aan den hertog den bout te overhandigen (6). De schi lderij van PieterVan Reysschoot werd den 4 November met groote plechtigheid in het gildehuis geplaatst; te dier gelegenheid had een bal gratis plaats (2). 265
(I) Bibliotheek van de Hoogeschool: Sint-Jorisgilde. Resolutieboek beginnende met het jaar 1734, F 116bis.- (2) Staatsarchief te Gent, Varia D, n° 1149. Rekening van het Sint-Jorisgilde van Kerstavond 1752 tot 12 Mei 1757. Uitgaven. - (3) Bijgenaamd: den Engelschman. - (4) Zie lnventaire archéologique, no 50.- (5) Medegedeeld door JorFerd. van der Haeghen.- (6) Zie de beschrijving in: Solemnele blijdtschap en korte beschrijving der... vreugde-bedryven verricht door het... Hooft Gilde van... St. Jooris ... Het eerste den 12 Juny 1752... Het tweede den JO. en 11. September 1752... Tot Ghendt, by de Weduwe Petrus de Goesin en Soon.
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) DE KERK EN HET KLOOSTER SINT-BARBARA (NU SINT-BARBARA COLLEGE)- JEZUIETEN- SAVAANSTRAAT De geschiedenis van het Sint-Barbaracollege, met de daaraan verbonden kerk, is een vrij complex geheel die we voor een goed begrip in twee delen moeten opsplitsen: enerzijds de Jezuïeten, als bestuurders van het Sint-Barbaracollege, en anderzijds de stichting in de Savaanstraat.
De Jezuïeten De eerste maal dat er Jezuïeten naar Gent kwamen was in 1567. Met de toestemming van de abt van Sint-Pieters mochten ze toen prediken in de SintBaafskerk. De orde, gesticht door Ignatius van Loyola, was in 1540 erkend geworden door Paus Paulus liL Hun aanvaarding in de Nederlanden gebeurde bij de vorstelijke brieven van 20 april1556. Na de val van de Gentse Calvinistische dictatuur vatten de schepen van Gent het plan op een college op te richten. Hiervoor zouden ze een beroep doen op de Jezuïeten. Het eerste verzoek van de schepenen aan de Jezuïeten om naar Gent te komen en hier een college te stichten dateert van 1584. Net in dat jaar had de orde van Filips II de toelating gekregen om goederen in zijn rijk te verwerven. Niettegenstaande er op het verzoek niet werd ingegaan vestigden er zich dat jaar enkele paters tijdelijk te Gent onder de leiding van Philip Arents. Op 5 december 1585 richtte het magistraat een tweede verzoekschrift aan de Jezuïeten en stelde hen voor alle goederen en renten te schenken die toebehoorden aan het Filledieusenklooster dat op dat ogenblik nog slechts bestond uit twee zusters. Een nieuwe smeekbede aan de generaal van de orde dateert van 5 maart 1586. Toen beloofde het magistraat van de stad aan de Jezuïeten een goede bidplaats, 266
De Sint-Barbarakerk in de Savaanstraat.
267
een uitgestrekte en aangename tuin, een behoorlijke woonst en een plaats om hun college te bouwen naast een som van 1000 gulden boven de 1200 gulden die ze reeds hadden ontvangen. Dit laatste aanbod ging echter niet door daar de bodem van de stedelijke schatkist na de godsdiensttroebelen nagenoeg in zicht kwam. Zeven maand later volgde een nieuwe poging waarbij het voorstel inzake de bezittingen van de Filledieusen terug werd opgediept. In een ultieme poging verzochten de stadsbestuurders de Gentse geestelijkheid, de nuntius en ten slotte ook Paus Sixtus V in de zaak te bemiddelen. Uiteindelijk vaardigde de paus op 5 augustus 1589 een bul uit waardoor de wensen van de Gentse schepenen gewettigd werden en waarbij hij de abt van Baudelo aanstelde voor de uitvoering ervan. Ten gevolge hiervan werden de laatste twee Filledieusen "onteigend" en kregen ze als tegenprestatie een levenslange rente toegekend. Daarnaast genoten vier zogenaamde "bekeerde zondaressen" levenslang onderhoud. De eerste paters vonden onderdak in de Gentse Sint-Pietersabdij. Reeds vlug na hun aankomst in de stad wezen de schepenen hen een huis aan dat ze daarna verlieten om een tijdje te verblijven in het huis van hun Gentse medebroeder Jacob de Zeelander. Daar bleven ze tot ze op 26 april 1591, in de Volderstraat, het hof van Jan van Hembyze aankochten. Later breidden ze hun eigendommen uit en verwierven ze alle percelen gelegen tussen de Paddestraat, de Volderstraat, de Korte Meer en de huidige UniversiteitstraaL Voor de aankoop van het Hof van Hembyze verleenden de schepenen 1000 gulden aan de Jezuïeten en een krediet van 1600 gulden om het gebouw aan te passen aan zijn nieuwe bestemming. Toch zouden de schepenen nogmaals een smeekschrift moeten richten aan de Jezuïeten (op 25 mei 1591) en hen de belofte doenjaarlijks een steungeld van 1200 gulden te geven (22 november 1591) vooraleer op 14 maart 1592 het college werd geopend. Op de plaats waar nu de Aula van de Gentse Rijksuniversiteit verrij st, bouwden tussen 1606 en 1619 de Jezuïeten hun kerk naar de plannen van broeder Hendrik de Hoeimaker uit Brugge. Daarvoor stelden de schepenen hen wekelijks vijftig gulden ter beschikking maar toen de last te zwaar werd konden de paters met de steun van de aartshertogen Atbrecht en Isabella de stad een belasting laten heffen op iedere zak graan en iedere stoop wijn die binnen de stad werd gebracht. De belasting gold voor drie jaar maar werd telkens verlengd zelfs nog nadat de kerk reeds afgewerkt was. Nog in 1634 verlengde men de belasting, die in de volksmond het "Patersrecht" werd genoemd, voor een termijn van zes jaar. De kerk werd toegewijd aan Sint Lieven, patroonheilige van de Stad Gent. Ze had een lengte van 171 voet en een breedte van 74 voet. Het was de laatste gotische kerk die de Jezuïeten in België bouwden. 268
Het witmarmeren beeld van Sint Lieven van Laurent Delvaux in de zuidertranseptarm van de Sint-Miebielskerk is afkomstig uit deze kerk. In de nacht van I januari 1679 vernielde een brand de spits van de toren en ging het dak van het college in de vlammen op. De orde van de Jezu誰eten werd door Paus Clemens XIV in I773 opgeheven en hun bezittingen overgemaakt aan de Oostenrijkers. De kerk van de Gentse Jezu誰eten schonk Jozef 11 in april 1784 aan de kanunniken van Sint-Veerle die op hun beurt door de Fransen werden uitgedreven op I2 januari I798. Ondertussen had de Raad van Vlaanderen zich in de gewezen kloostergebouwen ge誰nstalleerd. Carolus Goos, heer van Gijzegem, kocht in I786 het in I623 door Antoon Triest geschonken altaar, dat zich nu nog in de Sint-Martinuskerk van Gijzegem bevindt. De openbare verkoping van de kerk op last van de Franse bezetter vond plaats op I november 1798 en reeds op 23 november daarna werd begonnen met de afbraak. De toren liet men echter staan. Op 13 oktober I80I liet men hem omvervallen door er een vuur onder aan te leggen. Het duurde nog tot I8I4 vooraleer de Orde van de Jezu誰eten door Paus Pius VII terug werd toegelaten. Maar te Gent moesten ze, vooral onder druk van de protestantse Koning Willem I, nog wachten tot I830 om terug hun intrede te doen. De paters kochten in deSavaanstraat het gewezen Sint-Barbaraktooster om er hun college in onder te brengen. In I833 volgde de aankoop van de voormalige abdij van Oost-Eeklo op de hoek van de Oude Houtlei en de (toenmalige) BestormstraaL Daar bouwden ze een nieuwe kerk die ingewijd werd op 13 januari I844. Na er meer dan honderd jaar verbleven te hebben stonden ze de kerk af aan het Hoger Sint-Lucasinstituut en sloten ze definitief hun "Residentie".
De stichting in de Savaanstraat Op een perceel gelegen tussen de Savaanstraat en de Keteivest, stichtte in I423 Joris Vrancx, langs het toenmalige Jeruzalemsteegje, een godshuis van de "Zusters van het Gemene Leven". Deze zusters die geen kloosterregel hadden en geen geloften aflegden, leefden van de opbrengst van hun handenarbeid zoals spinnen en weven. Het hoofdgebouw verhief zich langs de kant van de Ketel vest, maar lagere gebouwen- in de vorm van een vierkant- reikten tot aan de Savaanstraat. Langs de oostzijde bevond zich een boomgaard die eindigde bij een klein gebouw aan de Ketelvest, de zogenaamde "Paterie". In 1454 werd het godshuis, met de goedkeuring van de abt van de Sint-Pietersabdij, door de bisschop van Doornik omgevormd tot een klooster van reguliere kanunnikessen van Sint Augustinus. Na de oprichting van het bisdom Gent en doordat een zeker verval van de kloostertucht was opgetreden, waren het vooral de bisschoppen Triest en de 269
Homes die aan het Augustinessenklooster nieuwe en strengere normen oplegden. Onder Jozef II werd het klooster op 17 maart 1783 opgeheven doch onder Keizer Leopold II, in 1790, terug hersteld om dan in 1796 door de Fransen afgeschaft te worden. In 1803 liet de laatste overste, Scholastica Bataille, de gebouwen over aan het bisdom, die er tussen 1813 en 1833 - met onderbreking - een college en een klein seminarie inrichtte. In 1833 besloot Mgr. Vandevelde, bisschop van Gent, het college in handen te geven van de JezuĂŻeten. Reeds in 1840 lieten deze een patersgebouw optrekken langsheen de Savaanstraat, ten oosten van de vroegere openbare kloosterkapel. Twee jaar later volgde de bouw van een nieuw schoolgebouw langsheen de Ketelvest met daarin onder andere een grote feestzaal, een kapel op de eerste verdieping en een slaapzaal op de tweede verdieping. Het grootste werk moest echter nog beginnen. Dit werd het levenswerk van pater Prosper Coppens, rector van het Sint-Barbaracollege tussen 1848 en 1864 en daarna econoom tot 1870- het jaar van zijn overlijden. Niet alleen liet hij het patersgebouw met een tweede verdieping en een zoldering verhogen, hij liet ook die vleugel met het schoolgebouw aan de Ketelvest verbinden door het optrekken van twee dwarsgebouwen. Bovendien werkte hij samen met architect Frans Steyaert jr. de plannen uit voor de bouw van een kerk. Volgens die plannen moest het een prachtige barokkerk worden die zich zou uitstrekken op het terrein van het vroegere zusterklooster tussen de Ketelvest en de Savaanstraat. Daartoe zou de loop van het Jeruzalemsteegje meer naar het westen toe moeten verplaatst worden. Met de goedkeuring en deels met de steun van de Stad Gent kochten de paters het huis van aannemer Hosten en de aanpalende terreinen aan. Zo ontstond een bredere straat die men van dan af de SintBarbarastraat zou noemen. Wanneer men precies met de afbraak van het oude klooster begon is nu niet meer uit te maken. Vast staat dat de eerste steen voor de nieuwe kerk door de pauselijke nuntius werd gelegd op 24 mei 1855. Op 6 oktober 1858 kon men de kerk openstellen voor de gelovigen niettegenstaande het gebouw op verre na niet af was. De muren waren toen nog niet voorzien van bepleistering en de vloeren waren slechts voorlopig aangebracht. Voor de meubilering deed men vermoedelijk een beroep op de altaren, de biechtstoelen en het orgel uit de oude kloosterkapel. Pas dan brak men de oude kapel af om plaats te maken voor het dwarsgebouw dat samen met de kerk nog moest afgewerkt worden. Om de benarde financiĂŤle toestand van het college zelf niet nog meer te belasten had Prosper Coppens beslist dat de kerk moest gebouwd worden enkel met de hulp van giften. Stroomden deze in het begin overvloedig van alle 270
De Sint-B arbarakerk . Interieu r.
271
kanten toe, na verloop van tijd verminderde de belangstelling . Het duurde dan ook een halve eeuw vooraleer de nieuwe kerk , toegewijd aan "De Geboorte van de Heer", volledig afgewerkt was. Toch werden een aantal bouwsels en versieringen niet uitgevoerd zoals de twee slanke torens aan de beide hoeken van de gevel, de halfverheven beeldhouwwerken aan de gevel en de koepel die vervangen werd door een platte bedaking. Dit alles kan niet verhinderen dat het interieur van de kerk tot de mooiste neo-barokrealisaties van Gent mag gerekend worden. Bij het binnenkomen van de kerk valt vooral het hoofdaltaar op met zijn door acht zuilen gedragen altaarstuk dat zich bijna tot tegen het plafond verheft. Dit plafond was nog tot 1962 versierd met een muurschilderij uit het begin van deze eeuw die de triomferende Christus naast de aartsengel Michaël, die met zijn zwaard de neervallende Satan bestrijdt, voorstelde. Bij de opfrissing van de kerk overschilderde men deze schildering samen met de muurschilderijen in de zes zijkapellen die pas in 1911-1912 aangebracht waren. Het centrale deel van het hoofdaltaar bevatte vroeger een schilderij die de geboorte van Christus voorstelde. Het was een werk van de in 1823 geboren Hasseltse schilder Godfried Guffens. In 1956 moest het schilderij plaats maken voor het grote marmeren beeld van Q.L.Vrouw van Vlaanderen, afkomstig uit de vroegere kerk van de Jezuïetenresidentie in de Bestormstraat (nu Posteernestraat). Het is een werk van de Antwerpse beeldhouwer J.B. De Kuyper. Het hoogkoor is daarnaast verrijkt met twee halfverheven beeldhouwwerken, rechts en links van het hoofdaltaar, die respectievelijk "Het offer van Abraham" en "David in de Tempel" voorstellen. Het zijn werken van de Leuvense beeldhouwer F. Vermeylen. Onder de twee vooruitspringende balkons bevinden zich twee borstbeelden: rechts dat van de H. lgnatius en links dat van de H. Franciscus Xaverius. De beelden van de vier Evangelisten zijn mogelijks het werk van Mathias Zens. De twee zijaltaren vooraan zijn toegewijd aan de H. Barbara en de H. Aloysius van Gonzaga. Hiervoor maakte beeldhouwer F. Vermeylen de halfverheven achtergrond. Van deze laatste is ook de Piëta, uit 1865, die midden het grote zijaltaar, toegewijd aan "De goede dood" prijkt. Het grote zijaltaar rechts is toegewijd aan de H. Ignatius van Loyola. Het zou door pater Prosper Coppens zelf zijn ontworpen en is uitgevoerd door het atelier van Matbias Zens. Het valt op door de vele beelden die de heiligen van de Sociëteit van Jezus voorstellen. Onderaan het altaar: de weergave van "lgnatius met zijn eerste gezellen in de crypte van Saint-Denis te Parijs". Eveneens vervaardigd in het atelier Zens zijn de meeste biechtstoelen voorzien van mooie medaillons, de volledig in marmer uitgevoerde communiebank met verguld-koperen versieringen en de biechtstoel met marmeren medaillons. Onder de preekstoel: een Madonna met het kind Jezus omringd door SintAloysius van Gonzaga, Stanislas Kontha en Sint-Jan Berchmans, de drie jeugdheiligen van de Sociëteit van Jezus. 272
Sint-Barbarakerk. Preekstoel.
273
Het orgel, uit 1886, is van de hand van de bekende Geeraardsbergse orgelbouwer Charles Anneessens.
BffiLIOGRAFIE - De Potter Frans: Gent van de oudste tijd tot heden, Gent - 1882-190 I, deel 4, p. 168-191. - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in België - Architectuur - deel 4 nb- zw, p. 379 e.v. - Van Werveke Alfons: Posternestraat en niet Bestormstraat, in Ghendtsche Tydinghen 1992, nr. I, p. 47-48. - Kluyskens Pierre: 400 jaar geleden werd het Jezuïetencollege in Gent plechtig geopend, in Ghendtsche Tydinghen 1992, nr. 2, p. 77-89.
DavidMAES ('t vervolgt)
"DEN EHWE MORT BU TSIN TSAOCOBS EN 'T BEVERHOUTPLEIN" (vervolg en slot) Laten we echter terugkeren naar Sint Jacobs. In een variaatje, dat me twintig frank kostte, vond ik op een dag een klein dun boekje "Een hoekje van ZuidVlaanderen" (14). Daarin is er o.m. sprake van Oudenaarde: "Een Oudenaardsch tapijtwever, Jan Gobeels genoemd, vestigde zich te Parijs en gaf zijn naam aan de befaamde Gobelins; Hendrik IV haalde uit Oudenaarde werklieden, die de tapijtnijverheid naar Frankrijk overbrachten". Ook Leupegem en Kerselaar komen erin aan bod: "Een der geliefkoosde uitstappen der Oudenardisten is de wandeling naar Leupegem waar liefhebbers van een lekker brokje in de oude gekende "STER" goed kunnen bediend worden. Versterkt, door een glas Oudenaarsch bier verfrischt, kan men dan gerust den Edelare-berg langs den steenweg van Geeraardsbergen beklimmen. De top ervan bereikt 85 meter." Zo'n hoogte valt natuurlijk niet te onderschatten ... "Het is klaar weder, Noord-Oostwaarts bemerkt men aan de gezichtseinder op ruim vijf uren afstand, de torens van Gent..." "Sottegem" waar de gekende volkskundige Renaat Van der Linden woont, "werd in 1452 tijdens de Gemeente-oorlogen door de Bastaard van Bourgondië en de Heer van Estampes verwoest", zo zegt Sanderus. In het boekje "Een hoekje van Zuid-Vlaanderen" lezen we nog: "Tien minuten verder de vermaarde kapel van O.L.V. Van Kerselaer, waarheen in de bloeiende meimaand duizenden bedevaarders, doch ook kermisliethebbers trokken. 274
Een paar strofen van een lief gedicht mijns vriend Richard de Marcelle, geven goed een indruk weder welke men daar in de novenen dagen opdoet": "Plechtig misehen de orgeltonen Zangen galmen schoon en hel Geurig stijgen wierookgalmen In de Kerselaar-kapel" Vermits ik nogal wat Mariabeelden en prentjes, die O.L.Vr. voorstellen, verzamel, interesseerde mij dat stukje over O.L.Vr. van Kerselaer ten zeerste. Verder lees ik nog: "En buiten op het plein, vóór het Kerkje, daar schreeuwen duizenden stemmen: Uit heel de kramerij Koopt peperkoek, Koopt peperkoek Nen "Kersenkrans", Komt bij" Ziezo, we zijn bij de peperkoek aangeland. Over de "lekkerkoeke" of "lekkerkoekee", zoals men in Gent zegt, zullen we het straks uitvoerig hebben. Maar even dit nog. Men verkoopt op de Oude Markt zelfs gewijde voorwerpen. Is dat geen Simonie? In een kraam heb ik ook een kazuifel, een stola en zelfs een soutane gevonden. Ik heb er zelfs een stuk van een Communiebank zien staan. Ik heb twee mooie eiken bidstoelen kunnen bemachtigen. Boven een ervan hangt een zeer mooie reproductie van de gekruisigde Christus van Albert Servaes (1919) in houtskool, een aangrijpend werk, dat op expressieve wijze het lijden weergeeft. Telkens ik het zie denk ik aan de Kruisweg van Alb. Servaes in de Abdij van Orval. Was het niet voor die tekening staande dat Richard Minne eens zegde: "0, goedertierenheid, die nog een galg en drie spijkers vond voor mijnen balg." We legden ook de hand op een vijftiental nummers van de "JOURNAL DES FLANDRES", Juni-Juli 1831, gedrukt te Gent, Imprimerie d'Edm. Beaucame, daarna R. Lippens Imprimerie, roe Près St. Bavon n° 16". (15) Er wordt daarin verslag uitgebracht over de zittingen van het Nationaal Congres. Het blad bevat interessante gegevens over de toestand in Gent en in andere steden. Er wordt melding gemaakt van incidenten die zich· op 13 juni 1831 voordeden te Gent tussen Patriotten en Orangisten, waarbij de politie, onmachtig, beroep moest doen op de gewapende macht. In het nr. 168 van de "JOURNAL DES FLANDRES" staat op blz. 4 volgende aankondiging: "Door het Ministerie van den Notaris CORNELIUS EVIT, ter verblyfplaats der Stad Aelst; Noord Wyk, zal er openbaerlyk verkocht worden: Eersten Koop, Eenen schoonen STEENEN OLIE WINDMOLEN, hebbende twee geterraste Olièputten, alle zyne noodige Gereedschappen, met den Grond daeraen, zoo alle zulks gestaen en gelegen is te Aelst, buyten de Nieuwstraat of Ghendschepoort, gehuchte Siesegem. Tweeden Koop: Een WOONHUYS, gestaen en gelegen tegen gezeyden Wind275
molen , met den Grond daer aen, palende oost en west J udocus Hendrickx , zuyd den weg naar Mei re en Erpe, noord den voorgaenden koop. Alle gebruykt door den eygenaer Judocus Hendrickx, olieslager". Maar iets anders. Op zekere dag vond ik zeer toevallig op de bodem van een grote kartonnen doos, een klein blauw boekske getiteld: "Recueil de Chansons populaires" door een zekere J. Eertrand (16). Het bevat zesenvijftig liederen, geschreven in het dialect van CHARLEROI "Au x 100.000 Chansons E.V. Pasque, éditeur, 3-5 (Passage de la Bourse Charleroi)", Prijs 2,75 Fr. (Fig. 7) (Fig. 8) (Fig. 9). Deze "Recueil" interesseert ons omdat een van de liedjes betrekking heeft op een peperkoekhandelaar: een zekere PITRE VAN DEVÉ. De toevoeging van "Boer in Coup" geeft duidelijk te kennen dat die Van Devé de reputatie genoot van iemand die graag een glazeke dronk. Met "Pitre wordt hier zeker "Pieter" bedoeld. Het Franse "pître " betekent in het Nederlands: "hansworst", "paljas" maar dat wordt, zoals men ziet, anders geschreven. De vraag is echter: wie is die "Pitre van Devé"? Hij was een handelaar in peperkoek. Verder is hij ons niet bekend. Ik informeerde bij de grote specialist terzake Renaat Van der Linden maar die wist het evenmin. Het was in elk geval een Gentse handelaar, die naar Charleroi trok om zijn waar aan de man te brengen en er reklame voor maakte.
Fig. 7. Jacques Benrand- groepsfoto.
276
JACQUES
BERTRANO
Né à Charleroi Ie 18 Novembre 1817 y decédé Ie 30 Juillet 1884 Précurseur de la liltérature wallonne. auteu r d 'i nnombrables ct-!ansons, dont • El quézène au Mambourg " " El ducasse du Bos • " Sintéz come èm' creür bat " SkeOjèz i' feu , Zabè le " etc ... , etc ...
La
plaque
ci-contre ,
oHerte
par
I'A. L. W. C., a été apposée sur la façade de sa maison natale, rue G. Nalinnes, et inaugurée Ie 15 juin 1924.
Pays
de
REFRAIN : Pays de Charleroi, C'est toi que je préfère ! Le plus beau coin de terre, A mes yeux, oui, c'est toi ! [bis)
Charleroi Et Ie bru it des mart ea ux Résonnant sur l'e nclume. j'aime ces travailleurs Animant nos rivages Et Ie chant des mineurs Egayant nos villages Après leurs durs labeurs . IV La nuit, j'airne ces feux Près de chaque houillère . Et quand !'éclair joyeux Jaillit des fours à ve rre. Verrier, à leur clarté, j'admire ton courage. Tu sa is a vee fierté Egayer ton ouvrage D'un chant de liberté.
I
J'ai de maintes cités Contemplé les merveilles, Leurs palais tant vantés Aux splendeurs sans pareill es. De ces beaux monument5 Admirant la structure, Je regreltais nos champs Et leur verte parure Qu'annonce Ie printemps. II
Sous des prés verdoyants Que la Sambre caresse, Sous des bosquets rianis Pleins de chants d'allégresse, Gît Ie sombre charbon, Ce pain de !'i ndustrie, Que Ie mineur wallon, Si cher à la patrie, Extrait du puits profond . lil J'aime les hauts-fourneaux Flamboyant dans la brume ,
V
J'airne à vair réunis Au jour de la quinzaine Les eufants du pays Buvant à chope pleine . La bière coule à flats Pétillante et rnousseuse. J'airne Ie brui! des pots Et la chanson joyeuse Qui fait dire aux échos : Jacques BERTRAND
Fi g. 8. Jacques Bertrand- Pays de Charleroi .
277
,11;. V. PKSQt'E, i' l:fr Kt: R
, _ S.~'>, PA.'!SA:'GE j ) ~ 'r.A B1!r:KS.B'.: - : CfiARLER.~1I '
Fig. 9. Recueil de Chansons Populaires- Jacques Bertrand.
278
t
Hier volgt dan de tekst van het lied: Ier Couplet Je suis venu de Gand Avec em'pain d'épice Bon marché ze Ie vend Au pauvre et au rice Vois 'n fois c'est de blanc Tiens por in franc ça c'est pas cère Bon pour boire in verre Deux por in d'mi franc
2me Couplet Garçon qui veut sarmer Un zeune fillette, Te faut pour commencer Le soir en cacette Donner pour cadeau Un gros moreeau De m' pain d'épice Ou bien de saucisse ça c'est cor plus bon (Ref.)
Refrain Tiens voilà pour quat' sous Prend cor in plaquette Venaye accouraye tous, C'est un bon recette Pour l'sien qui sait pas Allaye d'en bas La çose est sure Il ira plus dure Pour faire caca
3me Couplet Quant el grand Carles- Quint quet l'Gantois vénère Etait par trop taquin, On dit que s' ma mère Pour el rapaizé L' faisait manger D'em pain d'épice Lui, tout son délice C'était d' s'en bourrer
4me Couplet On finira zamais D'canté l'pain d'épice, C'est blanc, c'est bon, c'est frais. Ya plus d'un nourrice Il donne pour bibron A s'nourisson, Pour qu'il soit çase Il fait plus tapaze Trouvant ça trop bon (Refr.)
In het eerste couplet vertelt Pitre Van Devé dus dat hij van Gent komt met een peperkoek (in het Gents ook "lekkerkoekee" geheten) en dat hij die goedkoop aan de man brengt, aan arm en rijk: "kijk ne kier hier" zegt hij "kom ne kier hier"; ziezo voor één frank, dat is niet duur, goed om een glas te drinken, twee voor een halve frank.
279
De tekst van het Refrein luidt als volgt: Wel voilà voor vier eens, Neem maar een schelle Komt, komt allen toegelopen het gaat om een goed recept Voor de hond die niet meer naar achter kan gaan Een zaak is zeker Het zal harder zijn als hij "caca" doet. Uit de tekst van het refrein kunnen we verschillende zaken afleiden: eerst en vooral, vermits een peperkoek één frank kost en een schelle vier eens, mogen we dus aannemen dat er toen vijfentwintig schellen waren in een peperkoek; wat hedendaags meestal nog het geval is, ten minste als het om een gesneden peperkoek gaat. Ten tweede, de auteur denkt ook aan de gezondheidstoestand van de hond. In het tweede couplet gaat J. Bertrand een meer idyllische weg op. Hij zegt namelijk: een jongen, die een meisje wil "charmeren", moet haar om te beginnen 's avonds in den duik een groot stuk peperkoek ten geschenke geven maar het wordt nog erger want hij voegt eraan toe: ofwel een stuk worst, dat is nog veel beter. In het derde couplet wordt Pitre Van Devé weer ernstiger en gaat hij resoluut de historische toer op. Hij zegt immers "wanneer de grote Keizer Karel, die door elke Gentenaar wordt vereerd, al te lastig werd, deed zijn moeder hem, om hem tot rust te brengen, peperkoek eten en was het zijn lust er zich vol mee te proppen. Zijn vader, Filips de Schone moet daar zeker van op de hoogte geweest zijn maar die had waarschijnlijk andere katten te geselen; of zijn zuster Maria van Hongarije ook "lekkerkoeke" te eten kreeg, weten we niet met zekerheid maar er is toch wel veel kans voor. Wanneer men in Gent, in het jaar 2000 de vijfhonderdste verjaardag van de geboorte van Keizer Karel herdenkt, zou men er toch goed aan doen om dat blijkbaar belangrijke element in de voeding van den Keizer even in herinnering te brengen. We menen, dat Pitre Van Devé toch wat te ver gaat. Immers niet alle Gentenaars vereren Keizer Karel. Er zijn er heel wat die aan hem een slechte herinnering bewaren. De sancties die hij Gent en de Gentenaars oplegde, liggen velen nog zwaar op de maag. Om aan zijn plagerijen een einde te stellen had men hem toen beter een peperkoek gegeven maar men heeft het elders gezocht. De geschiedenis neemt geen keer. De Heer Renaat Van der Linden schrijft, dat Filips de Goede, Hertog van Boergondië, omstreeks 1450 in Kortrijk vertoefde en er lekkere peperkoek verorberde. De Kortrijkse bakker, die hem vervaardigde werd meegenomen naar Dijon als "épicier" ("valet de chambre"). 280
Vermits Karel V als een Boergondische vorst werd opgevoed, onder de leiding van leden van de hoogste adel uit onze gewesten en de hertog van Boergondië de Kortrijkse bakker meenam die de lekkernij vervaardigde, is het dus niet te verwonderen dat Karel V als kind de lekkernij kreeg. Voorts nog dit, Keizer Karel zou tegen de Franse Koning Karel I gezegd heb~ ben: "Je mettrais Paris dans mon Gandt" maar of hij hem ook gesproken heeft over de Gentse "lekkerkoekee" is niet bekend. Tussen Vorsten wordt soms over zaken gesproken waarover de best ingelichte geschiedschrijver, laat staan de gewone sterveling, niets weet. Het vierde couplet laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Pitre Van Devé is formeel. Men zal nooit ophouden de lof te zingen van de peperkoek: het is goed, het is fris. Meer dan één voedster geeft hem aan haar zuigeling opdat hij braaf zou zijn. Die maakt dan geen lawaai meer want hij vindt het ding te goed. Daarna volgt het refrein. Blijft dan nog altijd de vraag: Wie was die Pitre Van Devé? We bekennen zeer oprecht dat we het antwoord schuldig blijven. Toch zullen we alles in het werk stellen om het nog te achterhalen. Uit de documentatie, die de Culturele Diensten van de Stad Charleroi ons lieten geworden, leren we terloops ook dat in 1877 in België de eerste pogingen van koorzang zonder begeleiding ondernomen werden. Ze waren beslissend en men zag in de daarop volgende jaren in ons land talrijke zangmaatschappijen ontstaan. In 1841 telde België, volgens dezelfde bron, 60 dergelijke maatschappijen, verdeeld als volgt: Oost-Vlaanderen: 30; WestVlaanderen: 3; Henegouwen: 12; Luik: 3; Luxemburg: 2; Brabant: 6; Antwerpen: 4. In voornoemde nota van de Culturele Diensten van de Stad Charleroi wordt ook gezegd: "c'est dans un petit livre de circonstance que Jacques Eertrand publie sa première chanson: "Les petites misères de Mme Chouflot". Daarmee wordt allicht bedoeld: "Le Recueil de Chansons Populaires" waarover we het gehad hebben. Toch menen we te mogen zeggen dat het lied "Pitre Van Devé Boer in Coup" thuis hoort in de galerij van wetenswaardigheden over de peperkoek. Maar dat we bij Keizer Karel zouden terecht komen, dat hadden we werkelijk niet verwacht. Heeft Caesar ooit peperkoek aangeboden aan Cleópatra? We zullen het meer dan waarschijnlijk nooit weten. De vraag blijft ons evenwel bekommeren. Heeft Caesar ons in de "De Bello Gallico" immers niet de dappersten aller Galliërs genoemd en dat laat ons toch niet koud ... Ik bewaar een mooie herinnering aan mijn kinderjaren: natuurlijk de dag van Nieuwjaar toen ik met een lekkerkoek, "eentje met suiker op en een mooi lintje er rond, vergezeld van mijn ouders, naar St. Amandsberg trok om mijn "meetse" en mijn "peetse" mijn "nieuwjaarswensen" aan te bieden en mijn "Nieuw281
jaarsbrief' voor te lezen. Ik kreeg een taske chocolade en een boterkoek, later een "kriekske in jenever" en ook mijne "nieuwjaar". Op den hoek van de "Brunorotte" was er een bakkerdie Gentse "mokken" verkocht, wat verdereen winkeltje waar ge "Zantjes Waole" kon krijgen; op den hoek, aan den "Dendermondse steenweg de "Café van Alexanderke", die kampioen van België geweest is. Maar laten we terugkeren tot de grond van de zaak. Wat me toch verwondert is het feit dat men er niet aan denkt om in het jaar 2000, naar aanleiding van de herdenking van de 500ste verjaardag van de geboorte van Keizer Karel, "een revue" te maken aan hem gewijd, en die in de Minard zou kunnen opgevoerd worden. Er zou waarschijnlijk veel volk komen naar kijken. De bewoners van de "Charlakeinstraote" zouden vermindering kunnen krijgen. We keren echter terug naar "den èhwe mort". Ik deed er nog twee andere interessante vondsten. De eerste, die me slechts tien frank kostte, was het nr 3 in de Reeks "Cultuur en Wetenschap": "De Taal der Vlamingen" door J. Vercoullie ( 17), die destijds in de Drabstraat woonde, waar aan het huidig nr 59 een gedenkplaat hangt die eraan herinnert dat hij er verbleef en werkte. Er mag terloops worden aan herinnerd dat, hoe zonderling het ook moge klinken, onenigheid heeft bestaan over de juiste schrijfwijze van de familienaam van deze taalgeleerde: Vercoullie of Vercouillie. Beide schrijfwijzen werden door mekaar gebruikt. •!'JE ~E~ECI\LJINj)SCHf Qt~j\I~~ÇT~f'Ji ::1
d? )< 11' enn.fê'
.•••• .. ., ......... ,;,J.·~ti.:IA.ff•U~~
'~Jfr~flr'r._.1~"!..
:l"'~ft'-'1 ;/,.r ,.::-:t"citlu'u,.•.st'ht' .s/,-./;7
Fig. 10. Dr. J. Vercoullie: De Taal der Vlamingen- Neder!. Dialecten.
282
"De Taal der Vlamingen" is een onderdeel van "Vlaanderen door de EeuwenHeen", I. Het is een interessant werk, niet te verwonderen als men weet wie Dr. J. Vercoullie was. Het handelt over de dialecten en bevat o.m. een landkaart: "De Nederlandsche Dialecten in de Xlle eeuw" (17) (Fig. 10). Er komt ook een afdruk in voor van het Titelblad van de eerste jaargang van de "Annales du Comité Flamand de France". De auteur schrijft ook nog dat Karel De Groote, overleden in 814, een Frankische spraakkunst maakte en de overoude barbaarse gezangen, die de daden en oorlogen der oude koningen bezongen, opgeschreven heeft (zie Kurth, Histoire politique des Mérovingiens, 1893). Een andere vondst betrof: "Vlaemsche Mengeldichten" van J. Reniers (1843) waarin o.m. het gedicht voorkomt: "De Tael is Gantsch Het Volk", waaruit ik de volgende verzen aanhaal: "De tael is gantsch het volk zal ook mijn zinspreuk zijn Mogt steeds de moderspraak op onzen bodem bloeien Zich koest'rende in 't genot van eendragte zonneschijn En uitheemsch taelgezwets uit onze palen roeijen" Verder is er ook het gedicht "By Het Vlaemsche Feest", na het sluiten van het Taelcongres te Gent in 1841, dat als volgt eindigt: "De tael is gantsch het volk,- 0 broeders hand aan hand! Laat ons voor 'teerst kleinood noch moeit', noch arbeid sparen; Schoon de sterling haar glans begrimt met hoon en schand' Spyts lot en tyd, te saem tot in den dood gevaren, voor tael en vaderland" Ik heb er vroeger reeds melding van gemaakt, dat er in de gedenkbladen van Willem Rogghé sprake van is dat het Willemsfonds rond 1852 een groot huis huurde op de Poel op welks erf het een feestzaal liet bouwen. De "Tael is gantsch het Volk" verliet het "Hotel Kortrijk" en huurde een bovenzaal van het nieuw lokaal voor het Willemsgenootschap. In het boekje komen er ook enkele interessante "Aantekeningen" voor: nr. ( 1) Mecenen: "Beschermers der kunsten en wetenschappen, met zinspeling op Mecenas, gunsteling van Keizer Augustus, bijzonderen voorstander der geleerden. nr. (7) Jansenins (Comelius), schrijver van verscheyde zeer geachte theologische werken, was opvolgelyk pastor van Sint-Martens-kerk te Kortryk leeraar in de godsgeeleerdheid, te Leuven, maakte deel uit van de kerkvergadering van Trenten en stierf bisschop van Gent, in 1576. nr. (24) Vaneick (Jan) bygenaemd, Jan van Brugge, beroemd schilder en scheikundige, bloeide in het beginder vyftiende eeuw. Zyn eerste tafereel in olieverf geschilderd, wierd aangeboden aen Alpbonsus I, koning van Napels, die het met veel genoegen ontving. 283
Van Hubert Van Eyck is er geen sprake. Toch nogal eigenaardig als men bedenkt dat "Het Lam Gods" het werk is van Jan en Hubert Van Eyck. Van dat werk wordt niet eens melding gemaakt. Maar ja, wat wilt ge? Er was zelfs enige tijd geleden een Gentse dame, die me vertelde dat het vermaard kunstwerk, dat in de St. Baafskathedraal hangt, de Mona Lisa is van da Vinci (echt gebeurd). Er dient gezegd, dat de Mona Lisa tegenover de Eva van "Het Lam Gods" niet zo'n slecht figuur zou slaan maar het zijn toch twee verschillende types van vrouwen, ook al hebben ze beiden een dromerige blik. Het bewijst nogmaals dat er in onze stad mensen zijn, die onze eigen kunstchatten maar slecht kennen: nr (25) Vanpoucke Karel, van Dixmude, maakte o.a. beroemde kunststukken, de borstbeelden van de koninklyke familie van Napels. In de domkerk van Gent ziet men de standbeelden van "de heylige Petrus en Paulus en het pronkgraf van den Bisschop van Eersel". nr (25} Delvaux (Laurens), Gentenaar, verwierf veel roem door zyne kunststukken. De Domkerk te Gent is hem "haren schoonen predikstoel" verschuldigd. Hij overleed in 1771, oud zynde 63 jaar. nr. (27) Romaio (Franciscus), "monnik van het orden van den heylighen Dominicus: groot bouwmeester te Gent geboren in 1646. Hy wiert door Lodewyk XIV in Frankryk geroepen om de koninklyke brug, door den beroemden bouwmeester GabriĂŤl aangeleid, te voltrekken, waarin hy volkomelyk slaegde. nr. (27) Paschen (Hendrik): vlaemsch bouwkundige, deed, volgens zyn plan, de vermaerde beurs van Londen opbouwen. nr. (28) Sanderus (Antonius) Gentenaar toevalliglyk te Antwerpen geboren, omhelsde den geestelyken staet en heeft een groot getal werken, zoo in ryme als in onryme, nagelaten. Zyne beschrijving van Vlaenderen wordt voomamelyk geacht. Wijlen mijn echtgenote, Christiane Paelinck vergezelde mij op mijn tochten naar de oude markt. Ze verzamelde petroleumlampkes, olielampkes, vetlampkes, romans, vooral Engelse, kinderboeken, waaronder enkele oude en zeer mooie exemplaren. Sinds ze overleden is in Januari 1995 ben ik niet meer zoveel naar den oude markt geweest. Gedurende zestig jaar is het een mooi verhaal geweest. Toch zijn er nog enkele zaken die ik hier zou willen vermelden. Gediend door het toeval begon ik ook boeken met vermeldingen van de naam van uitleenbibliotheken of van organisaties, die ze als gift schenken, te verzamelen. Zo bij voorbeeld: "The Butler's Story" door Arthur Train 1929 met de stempel "Loaned to the crew by The American Seamens Friend Society 550 West 20the Street New York, 11, NY" (19).
Een ander boek: "Heritage of the River" door MuriĂŤl El wood (20): "Th is book is a gift from the Conrad Library open daily including Sundays Holidays Seamans Church Institute ofN.Y. Atlantic Insurance Company". 284
Hoe komen zo'n oude boeken op de oude markt in Gent terecht? Het is niet uitgesloten dat vreemde zeelieden, die in de Gentse haven aanlegden, het boek in het tehuis voor zeelieden achterlieten. Ik vond ook de cataloog van de Vrijzinnige Werkmansbibliotheek Gent-Boerij n° I Lokaal Ons Huis Vrijdagmarkt (21), Bibliothèque ouvrière Gand nr 1, local "Ons Huis" Marché du Vendredi Catalogue Gent Volksdrukkerij Hoogpoort nr 29". Een andere vondst was een Clubcodex Liederboek (22). SK Gent met binnenin een etiket "Studentenhuis de Hoeve St. Pieters Nieuwstraat 104 Gent". De Codex bevat een voorwoord tot de eerste uitgave. Getekend namens de Raad der Senioren, Rik Wyckmans Senior Seniorurn van het S.K. Gent, historisch belangrijk: de organisatie van het Studentenleven te Gent. Er komen in de Clubcodex veel liederen voor. Van peperkoek is er evenwel geen spoor te vinden. Er wordt ook herinnerd aan een historisch feit, de inname van het Gravensteen door de studenten, jaren geleden. De tekst van het lied luidt als volgt: 1. Te Gent, de oude stede, Daar lag het Gravensteen (bis) Sinds eeuwen al vergeten Verlaten en alleen (bis) Tot plots studentenkeerten Belust op leute en lach (bis) Met list de burcht veroverden Zonder stoot of slag (bis) Refrein: Spuiters van Vlaanderen: Gent brult van pret; 't Gravenkasteel door studenten bezet: Ze zitten er binnen! Wie krijgt z'er uit? Ze vrezen noch knuppel, noch water, noch spuit! Belegeraars! Zo ge ten aanval wilt gaan; Past op! past op! past op! Voert hen aan!
2. 't Pandoerenheir, zeeghaftig rolt ladders bij de muur (bis) En neemt met waterlansen De ruimte onder vuur (bis) Maar appels, als granaten Ontploffen op de grond (bis) En 't slijmerig schroot zaait pletsend Verwarring in het rond (bis)
285
Refrein
3. 't Studentengild verbeten, Bedekt met stof en as (bis) Verschoot zijn laatste appel, Zijn laatste zode gras, (bis) Toen was hun strijd gestreden ... Maar door de eeuwen heen (bis) Zal Vlaanderen de lach herdenken De slag om 't Gravensteen (bis) Refrein
Fig. 11 . Senioren Konvent Gent- GravenkasteeL
286
Een trouwe weergave van het gebeuren vinden we in de tekening (Fig. 11 ). Ze laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Samen met die Clubcodex van het S.K. Gent vonden we ook de Codex van de Overkoepelende Studentenvereniging van de Universitaire Faculteit Sint-Ignatius te Antwerpen Unifac. Hij bevat een groot aantal mooie liederen waaronder het gekende "Gaudeamus Igitur" 1781 Christian Wilhelm Kindieben stud. theologie, Halle 1767; "Ry maar an"; "Zeg Kwezelke wilde gij dansen" en het gekende "We shall overcome". Er is geen weg terug . We zijn oud geworden . We leven van herinneringen. Ik blijf ook nog even staan bij het werk van Karel Van De Woestijne: "Het Bergmeer" (23) en lees het zeer mooie gedicht: "Mijn God, gij ziet de zon die versmelt in mijn ogen Gij ziet mijn open mond waaraan de hemel wacht Gij ziet mijn tokkelende, bewogen van sijpelenden sterren-nacht. Mijn dagen zijn voldaan; verlangen is gebleven. Gij ziet mijn heele lijf geschokt van hopende ijlt. Een roef bewaart mijn slaap; maar oude draomen leven waarin mijn veiligheid ver ij lt." Ik vond ook nog tussen een hoop brol een klein en oud documentje van de "Neeringe van de Wijnmeters" als volgt gesteld (Fig. 12): "N° Ontfaen als Gefwoomen van de Neeringe van de Wynmeters defer Stadt Gendt, uyt de handen van ...... . . de Somme van TWINTIG SCHELLINGEN GROOTEN over den Koop van Vrydom van de voornoemde Neeringe, mitsgaders twee Schellingen grooten over 't Recht van den Knape van de felve Neeringe t' Oirconden defer".
Fig. 12. "Neeringe van de Wynmeters deser Stadt Gendt.
287
Zij die beweren dat er op "den eh we maort" niets interessants meer te vinden is, vergissen zich schromelijk. Er zijn nog altijd vondsten te doen maar het wordt met de dag moeilijker want er komen steeds meer amateurs en veel zolders zijn door de brocanteurs leeg gehaald. Toch mag men de moed niet laten zakken. Een goede raad, wacht tot het einde van de markt wanneer de marktkramers hun spullen bijeenpakken. Snuffel dan goed tussen de overschot en uw geduld zal waarschijnlijk beloond worden. Zo vond ik ook nog een werkje getiteld: "Folklore en Onderwijs" door Prof. De Keyser, Hoogleeraar te Gent (24), in de reeks "VOV", Vlaamsche Opvoedkundige Vereniging". We lezen op blz 47: "Onder de kinderspelen komt het koopmotief voor. De Germanen hebben roofhuwelijk en koophuwelijk gekend. Het roofhuwelijk is eigen aan nomadische stammen, die hoofdzakelijk van de jacht leefden. Landbouwvolken integendeel geven de voorkeur aan koop. Wat een rechtsbeginsel veronderstelt, gesteund op onderling akkoord van de partijen: de vader en de huwelijkskandidaat." (Folklore en Onderwijs: Prof. Dr. P. De Keyser: De Sikkel). Het vroeger algemeen bekende kinderlied: "Mijn schuun kastiel", is zulk een verdoezeld koophuwelijkslied. Eigenlijk is het een roldans. Een andere vondst op den "ehwe maort" was het boek "Galerij van Vaderlandsche Tafereelen, opgehangen rond de Wieg van P. P. Rubens "door L. De Koninck (25). Op het schutblad stond er een met de hand getekende landkaart met o.m. het Caucasusgebergte, Teheran, Ispahan, Turquestan, het gebied van de Steppen, Bombay, Afghanistan, Jerusalem, de Perzische golf. Het boek is een hulde aan de nagedachtenis van "Den Hoogachtbaren Heer J.C. VAN PUT, Oud-Burgemeester van Antwerpen, Commandeur der Orde van den H. Gregorius Den Groote (overleden te Antwerpen op 7 Juni 1877)". We lezen er o.m. het volgende: "'t Jaer vijftien honderd werd in Gent het kind geboren Wien Kademanjes stad, als Keizer, was beschoren Dien de geschiedenis den vijfden Karel heet; Die in de omvang van 't ontplooide keizerskleed De halve ronden beider wereld kon bedekken." Het boek moet toebehoord hebben aan Jan De Paepe uit Sleidinge wiens naam met sierlijke letters op de voorpagina werd aangebracht. We zagen toevallig ook een nummer liggen van "Het Heemkundig boekje voor de Antwerpse Randgemeenten" (26). Het bevatte een bijdrage "Van Hondenslager tot Suisse". Daarin lezen we o.m.: "Buiten de benamingen: kerkenecht, kerkwachter, kerkbaljuw, pijke, pijkeman, pijkenheer, pijkenier, schijnt "hondenslager" als aanduiding van de Suisse in zijn vroegere en huidige functie reeds ver in de geschiedenis terug te gaan. 288
De meesten onder de lezers kennen zeker de "Suisse", gekleed in uniform, met steek, staf, hellebaard of degen; een bandelier om de borst, de naam der parochie aan de ene zijde en de woorden "Eerbied in Gods huis" aan de andere. De "Suisse" werd over het algemeen belast met het handhaven der orde in de kerk en ging persoonlijk de geestelijkheid vooraf in de processie. Slechts bij hoge uitzondering viel hem de rol ten dele die zijn voorganger de "hondenslager" te vervullen had namelijk het uitdrijven van de honden uit de kerk. Hondenslager of hondenfurrelere, hondenknutter of hondenmepper zijn, evenals hondengeeselaer, benamingen die wel eens als scheldnaam hebben gediend om de "Suisse" te bespotten. Ik ontmoette op den "ehwe maort" regelmatig mensen van "Tseleskest". We spraken over het een en het ander, vooral over boeken maar ook over al hetgeen in onze goede oude Gentsche Stede gebeurt en over de wijze waarop sommige stadsgezichten verminkt worden en voor altijd verloren zijn gegaan. Tot mijn niet geringe verbazing vond ik op den "ehwe mort" ook nog een "Handleiding bij de studie van het klassieke Sanskriet" door Dr. A. Scharpé "Leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Berchem, Aspirant N.F.W.O. 1943 N.V. de Vlaamsche Drukkerij Leuven". Wie zou zo iets verwachten? Het waren mooie jaren op "den ehwe mort" maar helaas ze zijn voorbij. De herinneringen en de boeken zijn echter gebleven en dat is belangrijk, zeer belangrijk zelfs. Toch hopen we ooit nog eens naar dat aantrekkelijk oord terug te keren en er enkele oude vrienden te ontmoeten. G.BROGET
BffiLIOGRAFIE 14. Een hoekje van Zuid-Vlaanderen. 15. Joumal des Flandres, Gent Impr. d'Edm. Baucame, R. Lippens Imprimerie, rue Près de St. Bavon no 16. 16. Bertrand J. Recueil de Chansons Populaires- aux 100.000 Chansons E.V. Pasque éditeurs Charleroi. 17. Dr. J. Vercoullie: De Taal der Vlamingen, S.V. Centrale Boekhandel Breidelstraat 2 Brugge. 18. Vlaemsche Mengeldichten P.J. Reniers 1843. 19. "The Butlers Story" by ArthurTrain 1929. 20. "Heritage of the River" Muriël El wood. 21. Cataloog van de Vrijzinnige Werkmansbibliotheek. 22. Clubcodex Liederboek S.K. Gent. 23. Karel Van De Woestijne: Het Bergmeer. 24. Prof. P. De Keyser: Folklore en Onderwijs. 25. L. De Koninck: Galerij van VaderlandscheTaferee1en. 26. Heemkundig Handboekje voor de Antwerpse Randgemeenten. 27. Br. A. Scharpé: Handboek van het Klassieke Sanskriet, N.V. de Vlaamsche Drukkerij, Leuven.
289
GENTSE MEMORIEDAGEN: 22-23 APRIL 22 April 1338 Aan het hoofd van een kleine troep neemt Jacob Van Aftevelde stormenderhand Biervliet in. 22 April1797 De Franse Republikeinen verkopen de eigendommen van de St-Sebastiaansgilde. Jean-Marie Busso koopt het gildenhuis voor nagenoeg 2.250.000 fr. Er komt een "Hotel der Peerde-Posterijen". 22 April 1818 De pas getrouwde Gouverneur van Oost-Vlaanderen Baron van Keverberg van Kassei wordt hier met zijn vrouw geestdriftig onthaald. Hij zou hier Gouverneur zijn van 1817 tot 1819. 22 April1835 Na jaren aarzelingen en discussies besluit de Gemeenteraad tot het afbreken van de St-Sebastiaensschouwburg en tot het bouwen van een nieuwe. 22 Apri11835 Stichting van het Conservatorium. De aanvankelijke naam luidde: "Stedelyke Toon- en Zangkoost Bewaerschool van Gend". De lessen vingen aan op 1 Juni 1835 en om toegelaten te worden als leerling moest men kunnen lezen en schrijven en de nodige hoedanigheden bezitten om dit slag van studie te kunnen volgen. Men mocht niet jonger zijn dan I 0 jaar en niet ouder dan 20. Verder moest men zich laten inschrijven bij "den Ontfanger van het Registrement van Burgerlyke Akten" die op dat ogenblik niemand minder was dan Jan Frans Willems. Het Conservatorium was aanvankelijk een stedelijke instelling en genoot geen · subsidies, noch van de Staat, noch van de Provincie. Het was ondergebracht in de Conciergerie van het Stadhuis. De eerste directeur was de Gentenaar J oseph Mengal en de 150 leerlingen waarmee men startte waren verdeeld over de klassen solfège, piano, viool, cello, fluit, hobo en hoorn. Dààr zou het 44 jaar blijven en de bedienden van het Stadhuis dagelijks vergasten op al of niet gewaardeerde muziek. In 1879 werd het Conservatorium overgenomen door de Staat en verhuisde het naar de oude Kulderschool aan de Wijngaardbrug, in een gebouw dat paalde aan het Geeraard Duivelsteen en later afgebroken werd om plaats te ruimen voor de Nationale Bank. En toen kwam er een grote stilte over het Stadhuis en vuile tongen beweerden 290
dat de ambtenaren nu terug rustig en ongestoord konden slapen. Nog geen 20 jaar later zou het Conservatorium opnieuw verhuizen om te belanden in de Achtersikkel, in afwachting dat de restauratiewerken aan de Grote Sikkel op de Hoogpoort zouden voleindigd zijn. De 75e verjaring van de stichting werd gevierd met grote luister en in aanwezigheid van de Voorzitter van de Kamer, de Gouverneur, de Burgemeester, de Minister van Kunst en Wetenschappen, verschillende senatoren en volksvertegenwoordigers, talrijke directeurs van andere conservatoria en muziekscholen, enz. De viering van het I 00-jarig bestaan gebeurde in aanwezigheid van Prins Karel. En van het 150-jarig bestaan? Och, toen waren wij inmiddels beland in onze moderne, progressieve maatschappij en men vond het niet nodig daar een speciale luister aan te geven. De stichting door het Stadsbestuur onder de leiding van Burgemeester Van Crombrugghe was een zeer gelukkige beslissing, want ons Conservatorium kan met fierheid terugblikken op een zeer lange lijst van voortreffelijke musici die er gevormd werden.
22 April 1844 Een komisch incident met onze Burgerwacht. Wij lezen in "Vlaemsch BelgiĂŤ":"Enige dagen geleden zou een klerk van het stadhuis te Gent een schrift betreffende de burgerwacht opstellen. Hij deed dit, maer daer men te Gent de garde civique nooit anders noemt als garde comique, vergiste de aen den laetsten volksterm al te zeer gewoone schryver zich en schreef: Aen de heer kommandant der garde comique van Gent. De burgemeester las de brief, maer niet het opschrift en onderteekende zonder achterdocht. De kommandant intossehen was niet tevreden met den nieuwen titel en liep regtstreeks by den gouverneur van Oost-Vlaanderen om zich over zulkeene ongehoorde schending zyner waerdigheyd te beklagen. De gouverneur liet den burgemeester en den klerk roepen en het einde van de zaek was dat de laetste gestraft werd door een halve rnaend van zijn traktement niet betaeld te krygen." 22 April1851 In de kranten kunnen wij lezen: "De houten klokkentoren van het Belfort werd afgebroken en Loctewijk Roelandt heeft de plannen van een nieuwe, ijzeren klokkentoren gemaakt. Op 22 April 1851 wordt de uitvoering van de werken bij aanbesteding toevertrouwd aan de aannemer De Beer-Hertschap voor de som van 157.000 fr." Het is niet volledig juist dat Louis Roelandt de plannen zou gemaakt hebben voor de nieuwe toren. Men weet dat ons Belfort in de loop van zijn bestaan veel verschillende torens gekend heeft. De puntige toren die Louis 't Kindt gebouwd had in 1771 was in 1839 in ruĂŻne gevallen. Zeven projecten werden 291
voorgelegd aan het Schepencollege dat aan Roelandt de opdracht gaf ze te combineren. Het resultaat was een neo-gotische toren in gietijzer, vervaardigd door de metaalconstructiewerkhuizen Phoenix. Deze spits kende het lot van zijn voorgangers. Hij bood veel minder weerstand dan men aanvankelijk had gedacht en op het einde van de 19e eeuw begon hij sterk van zijn pluimen te laten. In 1911 was het gevaar voor de voorbijgangers zo groot geworden dat men verplicht was hem af te breken. Men kent het vervolg: onder de leiding van Valentin Vaerwyck werd de heropbouw uitgevoerd naar het oorspronkelijk plan uit de 14e eeuw. 22 April 1887 Laatste vergadering van de St-Jorisgilde in het "Hotel de la Poste". De gilde wordt ontbonden, een deel van de bezittingen werd verkocht aan particulieren, maar de meest waardevolle voorwerpen werden ondergebracht in het Oudheidkundig Museum. Onder het impuls van enkele jonge Gentse kunstenaars, liefhebbers van de kruisboog, werd besloten alles in het werk te stellen om samen, met enkele oud-leden, de gilde te laten herrijzen. In 1904 werden er opnieuw schietingen ingericht in een afhankelijkheid van het gewezen klooster van de Vrouwebroers. De officiële heroprichting gebeurde in 1912. De bezieler ervan was de gekende kunstschilder en oudheidkundige Frans Coppejans. 22 Apri11906 In "La Flandre Libérale" van 22 april1906lezen wij: "Depuis hier, Ie nouvel hotel des Postes et Télégraphes est entièrement débarassé des palissades qui l'entouraient. Les façades ainsi dégagées n'en paraissent que plus belles, et ce monument ne manque pas d'être classé parmi les plus beaux de notre cité. On regreuera maintenant encore davantage qu'on tarde tant à faire les travaux de parachèvement du batiment. 23 April 1353 Loclewijk van Male komt aan in Gent, net in tijd om een opstand te onderdrukken die uitgelokt werd door de wevers en de molenaars. (Een kwestie van taksen natuurlijk). De opstandelingen komen van de Galgenberg en zakken af naar de Vrijdagmarkt. Alhoewel niet zonder gevaar gaat de Graaf hen tegemoet en de opstand wordt onderdrukt. 23 Apri11458 Bezoek aan Gent van Filips de Goede. Het is bij die gelegenheid dat "De Fonteyne" haar fameus Lam Godsspel opvoerde op de Poel. 23 Apri11540 De abt van de St-Baafsabdij Lucas Munich wordt, samen met zijn kanunniken,
292
ontboden bij Keizer Karel die hen mededeelt dat de abdij de gunstigste plaats is voor het bouwen van een versterkt kasteel. Dezelfde dag nog werd begonnen met de afbraak.
23 April1798 Gans de Gentse gemeenteraad, te lauw in de ogen van de Fransen, wordt afgezet. 23 Apri11810 Huwelijk van Napoleon met Marie-Louise. Te dier gelegenheid werd in Gent het huwelijk ingezegend van 14 "rosières". De "rosières" die wij hier kenden gedurende het Frans regime hebben een zeer oude geschiedenis. Het is immers in de 6e eeuw dat de Bisschop van Noyon, Medardus (die toen nog niets te maken had met paraplu's) elkjaar een "Feest van de Roos" organiseerde, tijdens hetwelk het meest deugdelijk meisje van het dorp tot Rozenbruid verkozen werd. Zij kreeg een niet onaanzienlijk bedrag als bruidschat. Na de Revolutie van 1789 behielden de Republikeinen deze ancestrale traditie en voerden ze ook in in onze gewesten. De criteria voor de toekenning van deze titel waren wel wat gewijzigd, de beloonde deugd moest ook een "burgerlijke" deugd zijn. Dit feest greep niet plaats op een wel bepaalde datum, doch telkens als de Franse legers een overwinning behaald hadden, of dat een ervan herdacht werd. Het eerste Gents rozenbruidje ontving deze titel op 2 December 1804, de dag waarop Napoleon in Parijs tot keizer gekroond werd. Het was de 20-jarige Marie Amould, "un modèle de douceur et de vertu". Ze trouwde met de kleermaker Louis Temmerman, een oude kulder. Alle burgerlijke, militaire en geestelijke overheden waren verplicht de bruid naar het stadhuis en de kathedraal te vergezellen. 's Avonds moesten zij een vertoning in de schouwburg bijwonen en heel de dag luisteren naar de ontelbare toespraken. En dat was toch wel een grote penitentie. Na de toespraak van de adjunct van de Burgemeester, volgde deze van de chef van het secretariaat-generaal van de Prefectuur. En die bedroeg niet minder dan 30 gedrukte bladzijden waarin in alle toonaarden en op lyrische wijze al de kwaliteiten van de keizer uitgebreid toegelicht werden. Van het stadhuis ging het stoetsgewijze naar de kathedraal. Wij beperken ons tot enkele "verplichte" deelnemers aan de stoet: de stadstrompetters, het muziekkorps van al de in Gent gekazerneerde infanterieregimenten, de 4 wapengilden, de Rederijkerskamer "De Fonteyne", enz. Na de voorstelling in de schouwburg volgde er vuurwerk op de Kouter en was er een algemene verlichting van al de openbare gebouwen. En niet te verwaarlozen, de geschenken: 600 fr. (toen een niet onaardig bedrag), het bruidskleed, schoenen, hoed, trouwring, missaal en een nieuw kostuum voor de bruidegom. Een pittig detail: de fiscus die toen ook al zeer inventief was had middel gevonden om een belasting te heffen op de ontvangen geschenken. 293
23 Apri11829
Dood van Pierre Velleman. Deze architect en houthandelaar werd hier geboren rond 1769. Na studies aan de Academie ging hij stage doen in het atelier van Pisson. In 1801 werd hij benoemd tot een van de Directeurs van de Academie. Het was hij die vader Roelandt er toe aanzette zijn zoon Louis te laten studeren aan de Academie. Later zou hij een van de beheerders worden van de gasfabriek van Roelandt. In 1823 kocht hij het klooster en de kerk van de Predikheren. Hij herstelde het Pand gedeeltelijk en verhuurde de cellen aan particulieren. 23 Apri11832 La Malibran geeft een concert in de Opera. De week voordien had ze reeds een concert gegeven in het Stadhuis. Deze cantatrice van Spaanse origine, maar geboren in Parijs in 1808, werd beschouwd als een van de grootsten van haar tijd. Aan dit concert werd medegewerkt door de beroemde Belgische violist en componist Charles de Bériot. Hij trouwde met haar in 1836, enkele maanden vóór zij in Manchester om het leven kwam. 23 April 1846 Stichting van de "Société des Régattes Gantoises". Deze vereniging is niet te verwarren met de "Club" of met de "Sport" die pas later gesticht werden. Het doel van de vereniging was het propageren van de roeisport en reeds op 5 Juli van het stichtingsjaar organiseerde zij een roeiwedstrijd in het Dok. Dat was de eerste manifestatie van dien aard alhier. Het lokaal was aanvankelijk op de Elyzeese Velden. 23 Apri11859 De Stad verkoopt de Volmolen voor 37.100 fr. Deze watermolen gelegen nabij de Pasbrug werd afgebroken in 1894. Een straatnaam herinnert nog aan zijn bestaan. 23 April 1868 Geboorte van Oscar Pyfferoen. Studeerde aan de Universiteit alhier en behaalde op zijn 22e het Doctoraat in de Rechten, een jaar later dat in de Politieke en Administratieve Wetenschappen. Ging daarna studeren aan de Universiteiten van Leiden en Berlijn. Werd hier Professor benoemd van Grondwettelijk Recht, maar het grootste deel van zijn kort leven (hij werd nauwelijks 40 jaar) besteedde hij aan de organisatie van de Middenstand die hier in de vorige eeuw nog nergens stond. Het is vrijwel zeker dat, zonder Pyfferoen, de Middenstandsbeweging niet zou staan waar ze nu staat. Hugo COLLUMBIEN
294
HOE BETROUWBAAR ZIJN DE NOTITIES VAN JANBAPTIST LYBAERT OVER DE GENTSE KUNSTENAARS? In het laatste kwart van de 19e eeuw schreef Jan BaptisteLybaert (1808-1889), vader van de Gentse kunstschilder Theophiel Lybaert ( 1848-1927), zijn herinneringen neer aan een veertigtal Gentse kunstenaars die hij in zijn jeugd aan de Academie had gekend. Het schriftje, waarin hij zijn notities neerpende, bevindt zich in de Gentse Universiteitsbibliotheek. De eer van de ontdekking ervan en de integrale tekstpublicatie in "Ghendtsche Tydinghen" van november 1998 (1) komt toe aan Daniël Van Ryssel, lic. hist., die hiermee een goede dienst bewees aan kunsthistorici die de Gentse schilderkunst van de vroege 19e eeuw zouden willen bestuderen. De inhoud van Lybaerts notities is zeker origineel, heel gevarieerd en boeiend. Ze bevatten heel wat tot nog toe onbekend gebleven informatie. Dat vader Lybaert een schabouwelijk taaltje schrijft, dat wemelt van spel- en andere taalfouten en dat soms een nogal wankele zinsbouw vertoont, doet hier weinig terzake. Belangrijker lijkt ons de vraag, of en in hoeverre zijn waardevolle informatie ook juist en dus betrouwbaar is. Onder de besproken kunstenaars zochten we dus naar een typevoorbeeld waarvan de meegedeelde gegevens op een verantwoorde manier aan een stevige interne tekstkritiek getoetst konden worden. Voor dit kritisch onderzoek kozen we de (relatief korte) tekst over de Deinse schilder Charles Louis Picqué (1799-1869) en over zijn schilderende neef "Hoedje Picqué" (1797-1836). De tekst, in de originele versie, staat in het vermelde nummer van Ghendtsche Tydinghen te lezen op blz. 294-295, met de afbeelding van een illustratief tekstfragment op blz. 301. Met het oog op een betere leesbaarheid van het te bespreken tekstfragment brengen wij hier Lybaerts tekst in onze eigen omzetting in hedendaags Nederlands, waarbij we uiteraard aan de inhoud zelf niets wijzigen. Wie onze omzetting wil vergelijken met de originele tekst, hoeft er maar de tekstversie van Ghendtsche Tydinghen naast te leggen ... Vooraf nog dit. Er worden in de tekst enkele familieleden van onze schilder Charles-Louis Picqué vermeld. Zonder een stukje "stamboom" (2) is het voor een buitenstaander nogal moeilijk om te volgen. In het schema op volgende bladzijde zijn alle in de tekst vermelde personen vetjes gedrukt. (P. staat uiteraard voor Picqué, A. voor Aarsele, D. voor Deinze, K. voor Kanegem enG. voor Gent).
295
Frans Jacob Picqué 0 ( Tie(t 1745) (tA. 30.4.1816)
Philip Jacob P. (A. 1768-G.I834) xxD.I798 Maria Judoca Cras (D.I779-G.I836)
x
CarolusP. (A.I771-G.l832) xA.I795 xxA.I810 M.J. de Bruyn Isab. Rosa Claus (K.1768-A.I809) (A.l791-G.I832)
I Ch.-L. P. ( 1799-1869) Kunstschilder
M. Fr. Lievevrauws 0 ( Dentergem 1733) (ttussen 1797-1809)
I Sofie 1800) xl822 Petrus Cambier boekbinder (
0
Petrus Liv. Maria Petr. Alexander 0 ( G.I819) (A.I797) (G.I815) in 1843 Herbergschilder Mie den Kozak steendrukker alias xl841 Hoedje Picqué Guill. Van (tKruibeke 1836) der Brugghen
I Adelia P. (G.I829) (tG.I867)
Ziehier dan wat Jan-Baptist Lybaert over de beide "schilderende" Picqués en hun naaste verwanten weet mee te delen. "Picqué was geboortig van Petegem bij Deinze (3), waarzijn vaderbode (4) was, of "commissies" deed op Gent, Deinze en omliggende. Daar zijn broer (5) reeds met zijn huisgezin in Gent was komen wonen op de Oude Vest (6), waar al zijn kinderen op de fabriek werkten - behalve één zoon die schilder wilde worden - besloot de bode ook naar Gent te komen wonen (7) en hij vestigde zich op het Gravenkasteel (8). Daar kreeg hij de naam van "zereloper", omdat hij altijd al van 's morgens vroeg te been was, beladen met pakken voor Deinze en omliggende. Zijn kinderen zond hij allemaal naar de fabriek (9), maar zijn oudste zoon (1 0) werd boekdrukker bij den heer Poorter (sic) in de Koestraat (11). De tweede zoon wilde ook schilder worden zoals zijn neef ( 12). Daarom verkreeg men voor hem een plaats op de Academie (13). En overdag volgde hij de teken- en schilderlessen bij de heer Sloedens (14), waar hij een zodanig grote vooruitgang maakte,dat de heer Sloedens aan zijn vriend Paelinck (15) vroeg, de jonge Picqué onder zijn bescherming te willen nemen. Deze woonde dan ook de lessen van Paelinck bij. Maar daar hij in de woonst van zijn ouders geen behoorlijke plaats vond om te werken, kreeg hij de toelating om in het stadsmuseum ( 16) te werken. Daar heeft hij verscheidene portretten ( 17) gemaakt. Ook "Hebe met de arend" (18), waarmee hij de prijs behaalde (19), heeft hij in het museum geschilderd. En wanneer hij een opdracht voor een schilderij kreeg, zoals die van de "Barmhartige Samaritaan" voor de kerk van Astene bij Deinze (20), schilderde hij die in het museum. Het portret van de Graaf d'Alcantara (21), als kolonel van de Burgerwacht, ten voeten uit, schilderde
296
hij bij de Graaf de Bueren in de Keizer Karelstraat (22). En hierdoor kwam het dat hij bijna geen vaste woonplaats had, maar overal heen trok waar men hem werk in opdracht gaf en daar (ter plaatse) zijn opdracht uitvoerde. Daardoor zijn z'n nabestaanden (23) verplicht geweest, overal opzoekingen te doen om te vinden waar nog iets was dat hen toebehoorde. Dan was er zijn neef, het "Hoedje Picqué" zoals men hem noemde, omdat hij - of hij nu werkte of niet - altijd zijn hoge hoed en zijn zwart rokkostuum ("abit") droeg, waarvan men op de duur geen kleur meer kon onderscheiden, daar hij er zijn borstels en penselen aan afveegde om ze niet te moeten uitwassen. Deze slordige jongen heeft nooit het talent van zijn neef bereikt en is altijd een middelmatige herbergschilder gebleven, die de taferelen van de liedjeszangers schilderde. Nadat zijn ouders van de cholera gestorven waren (24) en hij zonder geld en nog altijd met zijn gekleurde hoed en zijn stijf harlekijnpak naar huis kwam, smeet zijn zuster, Mie den Kozak (25), hem op straat. Zij was vroeger een mooi meisje geweest en had voor haar neef in het museum geposeerd voor zijn schilderij "Hebe" (26). Zij beroemde zich erop dat haar klomp aan de "Vrijboom" (27) hing, met het bloed van Voortman geverfd. Naderhand heb ik een hele tijd van Hoedje Picqué niets meer gehoord, totdat zijn jongste zuster Adèle (28) mij gezegd heeft dat ze vernomen hadden dat hij op een morgen in een schuur in Lochristi (29) dood aangetroffen was." Tot zover de notities van J .-B. Lybaert. Hij weet over Picqué enkele tot nog toe onbekende wetenswaardigheden mee te delen, waaruit het belang van zijn tekst (hoe anekdotisch ook) moge blijken. Als Lybaerts informatie juist is, waren drie feiten belangrijk voor Picqués vorming als schilder: 1° Hij zou voor het schilderen gekozen hebben naar het voorbeeld van zijn (twee jaar oudere) neef Petrus Livinus ("Hoedje Picqué") wiens ouders met hun gezin in 1813 naar Gent waren gekomen. Deze omstandigheid kan uiteraard meegespeeld hebben bij de beslissing van Charles Louis Picqué om zelf ook schilder te worden. Maar dit neemt niet weg dat de invloed van zijn moederlijke oom, de Deinse schilder Pieter Cras, daarbij nog veel sterker zal geweest zijn. Bij deze oom, die in die jaren zelfs aan de Gentse Salons deelnam, bleef Charles Picqué tot ca. 1818 op de Markt in Deinze inwonen, ook nadat zijn eigen ouders in 1814 eveneens naar Gent waren vertrokken (30). 2° Picqué kreeg in Gent eerst een schildersopleiding van de (voorts totaal onbekend gebleven!) schilder Constantin Sloedens, op wiens aandringen hij dan leerling kon worden bij de beroemde meester Jozef Paelinck 1781) uit Oostakker. 3° De jonge Picqué heeft, bij gebrek aan een eigen atelier, een tijdlang mogen werken in het "stadsmuseum". Het ware verder te onderzoeken of dit een al-
e
297
leenstaand en uitzonderlijk feit was, dan wel of dit vaker voorkwam (en onder welke voorwaarden). Sommige Lybaert-gegevens vragen eveneens verder onderzoek. Hij deelt b.v. mee dat Picqué een schilderij "den goeden Samaritan" (sic) zou geschilderd hebben voor de kerk van Astene. Dit is een nieuw gegeven. Een Picquéschilderij is daar evenwel niet bekend. Heeft Lybaert zich vergist? Of is er verwarring met een ander, wél in de kerk aanwezig schilderij, nl. "Jezus en de Samaritaanse vrouw" (31)? Dit doek was nochtans van zijn jaargenoot Felix Heyndrickx! Nog andere Lybaert-gegevens zijn eerder van anekdotische aard, hetgeen toch niet belet dat het b.v. leuk is te weten dat Picqué zijn "Hebe" (1826) zou geschilderd hebben met zijn mooi nichtje Marie (Mie den Kozak!) als poserend model. In 1826 was het meisje (geboren in december 1815) evenwel amper 11 jaar oud, een beetje jong misschien als we zien welke volrijpe vrouw Picqué op het doek heeft geborsteld. Of heeft de schilder alleen maar de gelaatstrekken ontleend aan het pril, onschuldig meisjesgezicht van zijn mooie jonge nichtje? Datzelfde nichtje moet zich dan later (1831) wel ontpopt hebben als een felle kampioene in de prille sociale ontvoogdingsstrijd van de Gentse arbeiders en daarbij in botsing gekomen zijn met de bekende katoenfabrikant Voortman ... Even anekdotisch uiteraard zijn de meeste gegevens over "Hoedje Picqué", die maar een "herbergschilder" was die (ook) voor liedjeszangers werkte. We blijven bij die alleszins kleurrijke Gentse figuur niet staan, maar moeten er wel op wijzen dat zijn (allicht vagabondeske?) dood hem niet in een schuur in Lochristi verraste maar wel een eind verder van Gent weg,nl. op een boerderij in Kruibeke aan de Schelde. Weer andere Lybaert-notities over de Picqué-familie vergen alleszins zekere correcties. Dat Picqués vader "bodschaper was (die) kommissien dede op Gend, Dijnze en omliggende" lijkt toch minder waarschijnlijk. Verwarde Lybaert misschien met het feit dat Picqués moeder - Maria Judoca Cras - stamde uit de familie van de Deinse stadsbodes: zowel haar grootvader Judocos als haar vader J oannes Ferdinandus Cras hadden die functie in Deinse stadsdienst. Zover we weten was Picqués vader een kleermaker (als zodanig wordt hij vermeld in de Gentse bevolkingsregisters tot 1832) en zijn moeder was naaister ("couturière" volgens de telling van 1812-1814). Dat hij zich misschien wel haastig repte om de bestelde kleren naar de klanten te brengen, maakt hem daarom nog niet tot een "boodschapper", zoals Lybaert hem kwalificeert. Ook schrijft Lybaert dat de "oudste zoon" van vader Picqué niet naar de fabriek ging, maar boekdrukker werd. De oudste zoon was echter niemand anders dan 298
de kunstschilder Charles Picqué CODeinze 1799) zelf; de tweede oudste zoon was Pierre Ferdinand (Gent 1804- Lesquin/Fr. 1871 ), en die werd wel degelijk fabrieksarbeider. Het was daarentegen de jongste zoon in het gezin Picqué, nl. Alexander (Gent 1819-1912), die steendrukker werd. En een zuster van Charles, nl. Sopbie ( 0 Deinze 1800) trouwde in 1822 met Petrus Jos. Cambier, die een boekbinder was. Heeft Lybaert hier en daar sommige (op zich juiste) familiegegevens onderling verward? Maar wie zou hem dat kwalijk kunnen nemen? Dit dus tot besluit. Jan-Baptist Lybaert is een rijke bron van informatie over een aantal schilders, die honderdvijftig jaar geleden in Gent actief waren. Over de familie Picqué brengt hij veel nieuwe, tot nog toe onbekende gegevens aan, sommige waardevol op zichzelf, andere dan weer in hoofdzaak anekdotisch. Een kritisch onderzoek van zijn Picqué-tekst heeft m.i. wel aangetoond, dat vele gegevens inderdaad juist zijn, maar dat men de auteur niet altijd op zijn woord (of dat van zijn informanten) mag geloven. De juistheid van zijn informatie moet zoveel mogelijk via andere bronnen nagegaan en geconfirmeerd worden. Lybaerts notities vormen dus wel degelijk, onder enig voorbehoud, een bruikbare bron.
NOTEN 1. Univ. Bibl. Gent, Hs. III, 16 (Documentatie Frédéric de Smet), Doos 40. Integrale publicatie van de volledige Lybaert-tekst, met toelichting door D. Van Ryssel, in Ghendtsche Tydinghen,jrg. 27 nr. 6 (15.11.1998), blz. 281-310. De Picqué-tekst is daar te vinden op blz. 294295. 2. Zie P. HUYS, Kwartierstaat Charles Louis Picqué, in: Vlaamse Stam, 29/2 (febr. 1993), blz. 57-66, alsook IDEM, Kunstschilder Charles Picqué (Deinze, K.O.K., 1993), blz. 149 en genealogische tabellen in bijlage. 3. Op 2 messidor jaar VII(= 20 juni 1799) werd de schilder Picqué niet in Petegem maar in Deinze geboren, in de ouderlijke woonst op de Markt (zie geboorteakte Deinze, jaar VII, 209: "que Marie Jossine Cras, son épouse légitime, est accouchée Ie jourd'hui, deux messidor, à deux heures de la nuit, dans sa maison Section des Marchés, d'un enfant mille... (au) prenom de Charles Louis"). Blijkens de bevolkingstelling van het jaar IV (1796) woonde het gezin Picqué (sinds 1791) vlakbij de Leiebrug rechtover de 0.-L.-Vrouwekerk ("Prez lEglise"). Zie G. DEMUYNCK, De volkstelling van het jaar IV (Deinze, VVF, 1992), nrs. 39-42; het gezin bestond toen uit Philippe Jacques Picqué, 30 j., kleermaker; Albertine Minnens, 33 j., zijn vrouw; JeanVan Helt, 23 j., zijn knecht; Isabelle Naessens, 80 j., zijn schoonmoeder; één kind beneden de 12jaar. 4. Zijn vader Philip lacob Picqué (Aarsele 9.l.l768- Gent 23.4.1834) was geen bode, maar kleermaker! Hij verloor zijn eerste vrouw Albertine Minnens kort na de geboorte van twee dochtertjes (0 1793 en 1794) en hertrouwde op ll.IO.l798 met Maria Judoca Cras (Deinze 27.4.1779- Gent 21.2.1836), dochter van de Deinse stadsbode Joannes Ferdinandus Cras (1751-1833), die trouwens zijn vader Judocus Cras (1703-1787) als stadsbode had opgevolgd.
299
5. Met "zijnen broeder" wordt bedoeld Carolus Picqué (Aarsele 8.2.1771), gehuwd te Aarsele 15.9.1795 met Maria Joanna de Bruyn (Kanegem ca. 1768- Aarsele 12.5.1809)); uit dit huwelijk zes kinderen, allen te Aarsele geboren (Hilarius, 0 /t 1795; Petrus Livinus, 1797; Amelia 1799; Blasia, 1801; Franciscus Jacobus, 1804; Louis François Joseph, 1807). Hertrouwd te Aarsele 7.3.1810 met Isabella Ros(alia) Clau(w)s euu791), uit welk tweede huwelijk nog acht kinderen, nl. vijf zonen (Fredericus, 0 Aarsele 1811; Charles, 0 Gent 1813; Felix Jacobus, 1820; Guillielmus Amandus, 1823; Polidor, 1826) en drie dochters (Maria Petronilla, 1815, alias Mie den Kozak; Francisca Jacoba, 1818; Adelia, 1829-1867). 6. Oom Carolus Picqué was met zijn hele gezin (zwangere vrouw en vier kinderen) in maart 1813 vanuit Aarsele (Donderstraal) naar Gent verhuisd. Maar voor hij op de Oude Vest terechtkwam, woonde hij eerst nog op een paar andere adressen. Zie Bevolkingsregister 1812-1814, Wijk (W) 2, Boek (B) 7, ro 171 (Brandstraat), nr. 507 ("Charles Telling Pycqué, 40 j., tailleur"). Daarna T. 1812-1814, W. 1, B. 5, fO 178 (Rue de l'Esturgeon = Steurstraat), oud nr. 29, nieuw nr. 5 ("Charles Picquet, 40 j., garçon tailleur") enT. 18121814, W. 1, B.5, fO 254 (Rue du Vieux Rempart =Oude Vest), oud nr. 258, nieuw nr. 8 ("Charles Picquet, 42j., ouvrier tailleur- venant Rue de l'Esturgeon n° 5, Ie 5 juin 1815)." Op de Oude Vest bleef het gezin wonen tot na de dood der ouders in 1832: zieT. 18131817, W. l, B. 7a, fO 297 (inschr. nr. 6128, huisnr. 814); T. 1818-1820, W. 1, 8.8, volgnr. 3102, huisnr. 8/4; T. 1821-1824, W.l, B. 9, fO 202, inschr. nr. 3138, huisnr. 8/4; T. 18241826, W. 1, 8.10/lObis, ro 76, volgnr. 3219 (Oude Vest 8/3); T. 1827-29, W.181, volgnr. 3231. 7. Vader Picqué verhuisde met zijn gezin (vrouw en drie van zijn kinderen) van Deinze naar Gent in 1814 en vond onderdak in het Gravenkasteel, dat toen een "woonkazerne" was. 8. In de Gentse Bevolkingsregisters is het verblijf van het gezin Picqué via de resp. tellingen (T) van Wijk 3 moeiteloos te volgen: T.1812-l814, W.3, B.IO, ro 11, huisnr. 27; T.l8151817, W.3, B.ll, fO ll, nr. 27; T.1821-1823, W.3, B.13, f015, nr.519; T.1824-1826, W.3, B.14, fO 15; T.1827-1829, W.3, 8.15, fO 7, nrs. 226-230, Gravenkasteel3; T.1830-1832, W.3, B.16, fO 19, Gravenkasteel 8. In al deze registers wordt voor Philippus Picqué (ook gespeld als Picquet, Picquez, Pycket) als beroep vermeld: "tailleur" of "(mans)kleermaker". Zie, na het overlijden van vader Picqué op 23.4.1834, ook nog T.1833-1837, W.3, B.18, f012, Gravenkasteel n° 8 ("Marie Judoca Cras, wed. Picqué- dagloonster; t 21.2.1836). Na haar dood verhuisde haar zoon Petrus Ferdinand Picqué, o 1804, fabriekwerker, met zijn vrouw Serafine De Meyer en hun dochtertje Francisca, evenals zijn zuster Colette Picqué, 0 1806, naar een woning Fabriekplaats 16 (T.1833-l837, W.3, B.l8, ro 234), terwijl de jongste zoon Alexander, 0 1819, verhuisde naar de Zaaimanstraat 6. 9. Dat de meeste kinderen van het gezin Picqué-Cras (broers en zusters dus van de schilder Charles Louis Picqué) naar de fabriek gingen in Gent, vinden we bevestigd in de Gentse bevolkingsregisters. Petrus (= Pierre Ferdinand, 0 Deinze 1804) vinden we aanvankelijk vermeld als "daghuerknecht" (T.1821-1823, W.3., B.13, fO 15 enT. 1824-1826, W.3, B.14, fO 15) en dan later als fabriekwerker (T.1833-1837, W.3, 8.18, f0234, Fabriekplaats 16). Zijn zuster Coleta (0 Deinze 1806) huwde in 1829 met de Wondelgemse katoenspinner Phil. Jac. de Valckenaere; haar oudere zuster Sopbie e Deinze 1800) was in 1822 gehuwd met de Gentse boekbinder Petrus Jos. Cambier. Ook Felix August (0 Deinze 1809) en Ferdinand Gent 1817) vinden we vanaf 1838 als fabriekwerkers vermeld, en wat later ook nog hun jongere broers (zie verder noot 28). Felix vinden we nog later als herbergier vermeld. De jongste broer Alexander werd steendrukker (zie noot 10). 10. De oudste zoon in het gezin Picqué-Cras was de latere kunstschilder Charles Louis Picqué. Het was integendeel de jongste zoon Alexander (1819-1912) die steendrukker werd. In 1843 huwde hij met de weverin Francisca Henrot en in de jaren 1847-1852 woonde hij met zijn gezin in de IJkstraat.
<n
e
300
0
11. De drukker in de Koestraat was niet Poorter, maar Josse Ferdinand Vander Poorten ( Gent, 6.3.1816; geh. met Barbara Toefaert, 0 1811), steendrukker-winkelier. Hij startte met zijn drukkerij in de Korte Dagsteeg 25 en verhuisde op 1.6.1851 naar de Koestraat 15 (later hemummerd 17). Op 15.1.1880 bracht hij zijn zaak over naar de Ketelvest 50. 12. Deze neef was Petrus Livinus Picqué ( Aarsele, ll sept. 1797), zoon van Carolus en Maria Joanna de Bruyn. Tussen 1818 en 1829 vinden we hem vermeld als "barbouilleur", resp. "huysschilder", wonend bij zijn ouders op de Oude Vest 8/4. ZieT. 1818-1820, W.1, B.8, volgnr. 3102; T.l821-1824, W.1, B.9, f"202, volgnr. 3140; T.l827-1829, W.l, B.13, f"l81, volgnr. 3231. Zie verder noot 29. 13. De aanwezigheid van Charles Picqué op de Gentse Academie (waarvan we in het academie-archief nochtans géén sporen terugvonden) moet dan alleszins voor 1820 te situeren zijn, aangezien hij van 1820 tot 1824leerling was van de Brusselse Academie. 14. Over Constantinus Marinus Sloedens ( 1785-1851 ), portret- en historieschilder zie Ghendtsche Tydinghen (nov. 1998), blz. 284-285 en blz. 304, noot 20. -In de Wegwyzer der Stad Gend, 57e jaar (1827), blz. 157, lezen we dat hij "gratis lessen (gaf) aen circa 200 leerlingen". Sloedens had onder zijn betere leerlingen o.m. JozefPauwels, Henri Vanderhagen, lsidoor van Himschoot, Jan Egidius Vanderplaetsen, Pier Meunynck-Ghyoot, J. Capenick en Emmanuel Noterman. 15. Jozef Paelinck (Oostakker 20.3.1781 -Brussel 19.6.1839), leerling van J.-L. David in Parijs. Trok naar Italië en werkte in Rome met J.-D. Ingres en de Bruggeling J.D. Odevaere in het Quirinaal, en werd na zijn terugkeer leraar aan de Gentse Academie en hofschilder van Koning Willem I. Hij schilderde vooral historische, mythologische en religieuze taferelen. Wanneer Picqué in Gent leerling van Paelinck was, is niet metjuistheid bekend (1818-1820?). In 1820 liet Picqué zich inschrijven aan de Academie van Brussel. In de tentoonstellingscatalogus van het Driejaarlijks Salon van Brossen van 1821 staat hij vermeld als "Ch. Picqué, de Deinse, élève de Paelinck". 16. Het Stadsmuseum, opgericht in 1794, was eerst ondergebracht in de kerk van de voormalige Sint-Pietersabdij; de verzameling bestond aanvankelijk uit de geconfisqueerde schilderijen van een aantal Gentse kloosters en kerken. Het museum werd later overgebracht naar "een locaal dat de stad doen rnaeken heeft in het beluyk der Academie, in de gewezene Augustynen" (zie Wegwyzerder Stad Gent,jaar 1824; blz. 104). Toen Picqué er zijn "Hebe" schilderde, wasPieterVan Huffel conservator van het museum; concierge was ene "Verplancke, Margaritestraete, nevens de academie" (Wegwyzer,jaar 1826, blz. 188). 17. Er zijn uit de vroege jaren '20 inderdaad enkele door Charles Picqué geschilderde portretten bekend, w.o. een "Mans portret" uit 1822 (veiling Christie Londen 4.8.1916) en het "Portret van Bemard Callier" (een Deinse jeugdvriend) uit 1826. Op het Driejaarlijkse Salon van Gent in 1823 exposeerde Picqué een "Dubbelportret van een jongen en een meisje", op het Salon van Brussel in 1824 een "Portret van een priester" en een "Mansportret" en op het Salon van Mechelen in 1825 ook twee "Portretten". En op het Brussels Salon van 1827 toonde Picqué het "Portret van een kunstenaar in blauwe mantel". In privé~bezit (Deinze, resp. Oostende) bevinden zich ook nog twee heel vroege portretten uit de (eerste helft der) jaren 1820. 18. Het bekroonde schilderij "Hebe" (olie op doek, 290 x 197 cm.) is in het Museum Schone Kunsten Gent, inv. nr. 1826-AJ. 19. Met de levensgrote voorstelling van de godin Hebe (dochter van Zeus en Hera, wijnschenkster op de Olympos) behaalde Picqué in 1826 op het Driejaarlijks Salon van Gent de eerste prijs historieschilderen. De commentaartekst in de Saloncatalogus van 1826luidt: "Zij (= Hebe) staat recht op eenen wolk, die over een landschap drijft. Zij is schier naakt, nauwelijks bedekt met eenen gazdoek sluier, en wendt het hoofd naar den arend van Jupiter, aan haren rechterkant afgebeeld, wien zij in eenen beker te drinken biedt; in de linkerhand houdt zij eene gouden kruik. 20. In de Sint-Amandus- en Sint Jobkerk van Astene is geen schilderij "De goede Samaritaan" 0
301
van Picqué bekend. Er is wel een schilderij "Jezus en de Samaritaanse vrouw" (olie op doek, ca. 190 x 150 cm.), dat blijkens een oude kerkinventaris van 1883 werd "geschilderd en gegeven door Felix Heyndrickx omtrent 1825". Deze Felix Ferdinand Jean Heyndrickx was een Gents schilder ( 19 nivöse VII of 19 nov. 1799), zoon van de rentenier Ferdinand (1765-1833) en van Co lette Bauwens. Hij schilderde historische en religieuze genretaferelen en portretten. Hij was leerling te Brussel van J.L. David en in Parijs (1819) van baron Gros. - In Chr. Vandenbussche, Fotorepertorium van de bedehuizen. Kanton Deinze (Brussel, K.I.K., 1976), blz. 20 (K.I.K.- foto M 77695173) wordt dit schilderij in de kerk van Astene ten onrechte als een anoniem werk beschouwd ("Vlaamse School, einde 18e eeuw"). Het dateert van 1823 en behaalde een "accessit" (d.i. de tweede prijs) in de leerlingenwedstrijd op het Salon van Gent, ex-aequo na losse Vanden Abeele (zie Messager des sciences et des arts, 1823, blz. 175).- Ferdinand Heyndrickx sr. (t 1833), vader van de schilder, bewoonde in de zomer zijn kasteel Wallebeke (het latere "Zonnehuis" van Emile Claus) in Astene. Vandaar allicht die gift van een schilderij aan de kerk aldaar. Het portret van "Graaf Emanuel Joseph d'Alcantara" (1849) bevindt zich nog in familiebezit in Kaprijke. In 1852 schilderde Picqué een "Portret van Gravin de Bueren, geboren Anne d'Alcantara, en haar twee dochtertjes". Het bevindt zich in het Museum van Deinze en de Leiestreek (inventaris nr. 340/PIC.-ch. 3). Edouard Joseph de Bueren (graaf geworden in 1858), woonde toen inderdaad in de Gentse Keizer Karelstraat. Een tweede identieke en eigenhandige versie van dit portret bevindt zich in een privécollectie te Melle-Kwatrecht. De enige directe nabestaanden (na Picqués dood in 1869) waren zijn ongehuwd gebleven zoon Camille Joseph (1834-1909) en zijn dochter Virginie Hélène (1836-1917), in 1869 gehuwd met Joseph François Willems (maar zonder verdere descendenten). Uit deze passus blijkt dat J.B. Lybaert zijn tekst pas na Picqués dood kan geschreven hebben, d.w.z. tussen 1870 en 1889. De ouders van "Hoedje Picqué" (zie noot 5) zijn inderdaad allebei aan de cholera bezweken. Carolus' tweede vrouw, Isabella Rosa Claus, dochter van Joannes Baptist en van Petronelia Velde, stierf op 12 juli 1832, veertig jaar oud (Overlijdens Gent, boek 115, f" 292v 0 , akte 1150). Carolus Picqué, kleermaker, 62 jaar oud, stierf drie dagen later, op 15 juli 1832, in het "hospitael der Choleriquen (bij) de Capucienen" (Overlijdens Gent, boek 12, f" 311, akte nr. 1208). De cholera-epidemie in Gent maakte dat jaar bijna tweeduizend slachtoffers, vooral tussen 25 mei en eind aug. 1832; ook in aug. 1833 waren in Gent opnieuw talrijke gevallen van cholera. Zie daarover: A VANTI, Terugblik. Proeve eener geschiedenis der Gentsche Arbeidersbeweging gedurende de X/Xe eeuw (Gent, Volksdrukkerij, 1908), blz. 74-75, enG. MAHIEU, Cholera-epidemieën te Gent in de 19e eeuw, RUG, onuitg. lic.verb. 1969). Ziehier de evolutie der jaarlijkse sterftecijfers in Gent vanaf 1830: 2301 overlijdens in 1830, 2600 in 1831, 4462 in 1832, 3084 in 1833, 2987 in 1834 en 2658 in 1835. Zie ook K. VELLE, "België in de 19de eeuw. Gevolgen van de 'blauwe dood"', in: "Cholera in de 19de eeuw", themanummer van het Tijdschrift voor Geneeskunde, jrg. IV, nr. 2 (nov. 1997), blz. 96. Na de dood van de ouders bleefhet gezin Picqué wonen in het huis op de Oude Vest 8/4, nl. twee kinderen uit het eerste huwelijk van Carolus met M.I. de Bruyn (Franciscus en Blasia) en zes kinderen uit zijn tweede huwelijk met Isab. R. Claus (nl. Fredericus, Felix Jacobus, Guillielmus Amandus, Polidor, Adelia en Frederica Jacoba). Eigenlijk was het zijn (18 jaar jongere) halfzuster Maria Petronilla Picqué, op 13 dec. 1815 geboren uit het tweede huwelijk van Carolus Picqué. Hoe en waarom zij de bijnaam "Mie den Kozak" kreeg, is ons niet bekend. Tot 1837 woonde ze nog met haar broers en zusters op de Oude Vest nr. 8/9 (zie T.l833-1838, W.l, B.l7, f"176, nrs. 4334 e.v.), maar in mei 1837 trok ze alleen naar Roosendaelken nr. 8 en in juli 1838 verhuisde ze vandaar naar Huidevetterken nr. 21 (zie T.1838-1846, W.3, B.20, f" 356), vervolgens naar de Lange Schipgracht nr. 36 (T.1838-1846, W.3, B.20, f" 282) en in juli 1839 naar Herodeszak nr. 4 0
21. 22.
23.
24.
25.
302
(idem, B.20, f" 171 ). Het geeft een idee van de mobiliteit van Gentse arbeiders binnen hun stad. Sedert 1838 staat ze vermeld als "fabriekwerkster". Ze huwde op 13 okt. 1841 met Guillielmus Van der Brugghen, een 29-jarige Gentse katoenspinner. Uit de huwelijksakte (Gent, boek 108, f" 358r /V akte 642) blijkt dat de bruid en bruidegom ongeletterd zijn, evenals haar twee broers-getuigen (Franciscus Picqué, 37 jaar, en Fredericus Picqué, 31 jaar). Toen Charles Louis Picqué in 1826 zijn "Hebe" schilderde, was zijn nichtje Maria PetroniJla ( 13.12.1815) dus nog geen elf jaar oud, wat haar poseren voor de Hebe-figuur (door Picqué als een welige volwassen vrouw uitgebeeld) toch wel bijzonder twijfelachtig maakt! Of verleende de schilder aan zijn Hebe misschien alleen maar de gelaatstrekken van zijn jonge nichtje? Dit is een allusie op het beruchte incident-Voortman in april 1831. Na het uitbreken van de Belgische revolutie in september 1830 had de orangistische fabrikant J.B. Voortman-Van Zantvoorde ( 1804-1859) zijn textielfabriek gesloten. Op 2 april 1831 waren zijn werkloos geworden arbeiders hem om werk en eten gaan vragen, maar hij zou hen geantwoord hebben dat ze maar de bladeren van hun "Vrijboom" (=de door de patriotten op 29 maart geplante vrijheidsboom) moesten eten als ze honger hadden. Op 4 april werd Voortman, op weg naar zijn fabriek, door een samengeschoolde menigte van patriotten en ontevreden arbeiders uit zijn rijkoets gehaald en meegesleurd naar de "Vrijboom" op de Vrijdagmarkt. Hij werd herhaaldelijk verplicht de boom te kussen en werd ook met zijn gezicht tegen de stam van de boom geslagen. Fel verminkt, werd hij vervolgens naar de Kouter gesleept, maar kon daar eindelijk ontzet worden. Intussen werd zijn fabriek bestormd en ten dele vernield; ze werd pas in juli 1832 heropend. In januari 1833 kwam de zaak-Voortman voorhet Assisenhof van West-Vlaanderen. Zie A VANTI, a.w., blz. 67; en ook S.H. SCHOLL, Bijdragen tot de geschiedenis der Gentse arbeidersbeweging, I (Brussel, 1957), blz. 90. Volgens J.B. Lybaert zou de met Voortman-bloed geverfde klomp van Mie den Kozak aan de Vrijboom opgehangen zijn; zij was toen goed 15 jaar oud! Het feit zelf (maar zonder vermelding van de identiteit van de daderes) wordt bevestigd door wat we over het Voortmanincident lezen in de Gazette van Gend nr. 2014 van dond. 7 april 1831: "Een vrouwspersoon bragt hem met haren kloef geweldige slagen op het hoofd toe, zeggende: 'laet mij nu ook eens mijne goesting doen'." Deze vrouw zou dus Maria Petronelia Picqué geweest zijn. Haar naam komt evenwel niet voor onder de veroordeelden (noch onder de vrijgesprokenen) op het Assisenhofproces in Brugge (zie Gazette van Gend nr. 2280 van 20 jan. 1883). De daders werden zeer zwaar gestraft; drie onder hen (Adr. Toorens, J.B. de Jonghe en Constant Spaliers) werden veroordeeld tot levenslange dwangarbeid en brandmerking, twee anderen (Th. Com. Berlo en Nicolaes Versleycke genaamd Teye) kregen 18 resp. 15 jaar dwangarbeid. Anderen werden voor jaren opgesloten. Tien verdachten werden vrijgesproken. Adelia (Gent 1829-1867) was inderdaad de jongste zuster van "Hoedje Picqué". Zij bleef ongehuwd. In deT.l838-1846, W.3, B.21, f" 340 vinden we haar ingeschreven in de Chartreusestraat 17, samen met nog vier broers (Francies J acob en Felix, allebei fabriekwerkers, Willem Amand en Polidore, resp. 15 en 12 j. oud), en hun 20-jarige zuster Francisca Jacoba. Idem ook in T.l847-1856, W.3, Boek 2, f" 83, zelfde adres: alle gezinsleden Picqué staan er nu als "fabriekwerker" vermeld. Petrus Livinus, alias "Hoedje Picqué" is niet in Lochristi, maar wel in Kruibeke overleden, op 26 sept. 1836, om twee uur 's nachts in de woning van de landbouwer Ferdinand van Royen, die, samen met de grafmaker Frederik Frans, diezelfde dag nog de overlijdensaangifte deed. Copie der overlijdensakte genoteerd in Gent (Overlijdens, boek 131, f" 549, akte 2145 dd 3.10.1836). Hij was veertien dagen voordien net 39 jaar geworden. Zie P. HUYS, Kunstschilder Charles Louis Picqué (Deinze, K.O.K., 1993), blz. 18-20. Zie P. HUYS, "Over een schilderij "De Samaritaan(se)" in de kerk van Astene", in: K.G.K.Contactblad (Deinze), jrg. 18 nr. 6 (nov. 1998), blz. 2475-2477. 0
0
,
26.
0
27.
28.
29.
0
30. 31.
Paul HUYS, Drongen
303
BIBLIOGRAFIE In "Vereenigd zijn wij alles, onvereenigd zijn wij niets" geeft Bart De Wilde een uitgebreid overzicht van 100 jaar Socialistisch Textielsyndicalisme. Het is immers in 1898 dat een aantal plaatselijke socialistische textielarbeidersorganisaties zich verenigden in en overkoepelende nationale organisatie. Een stukje geschiedenis dat nu weer vastligt in een boek van formaat 21 x 28 cm., 127 bladzijden telt en overvloedig geïllustreerd is met een 130-tal afbeeldingen, waarvan verschillende in kleur. De prijs bedraagt 995 fr. en het boek is te bekomen bij de Uitgeverij Ludion op de Muinkkaai 42 te Gent. Tel.: 233.48.16. Ter gelegenheid van het Keizer Kareljaar heeft het "Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen" 3 zeer interessante boekjes uitgegeven, allen van hetzelfde formaat 16 x 28 cm. en 60 bladzijden tellend. 1° "Gent, een stad en haar keizer" is een wandelgids die een beeld ophangt van het Gent in de eerste helft van de 16e eeuw. Er worden 24 sites aangedaan. 2° "Van Keizer Karel tot het O.C.M.W. Vijf eeuwen welzijnszorg in Gent". In 2 wandelingen worden 34 sites aangedaan, vertrekkende van de Armenkamer. 3° "Middeleeuws Manhattan. Rijkdom in Gentse stenen". Hierin wordt gewandeld langs meer dan 40 huizen van middeleeuwse oorsprong. Deze boekjes zijn zeer overzichtelijk geschreven en wat ze bijzonder interessant maakt zijn de overvloedige illustraties. Wie deze 3 boekjes koopt komt in het bezit van een 200-tal zeer waardevolle foto's, waarvan de meesten in kleur. De zeer schappelijke prijs is 250 fr.Uitsluitend te bekomen in het Stadswinkeltje, maar opgepast, dat is verhuisd, het is niet meer in de Stadsbibliotheek maar in het Administratief Centrum ernaast. In de "Handelingen - Nieuwe Reeks - Deel Lil" van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent noteerden wij de volgende Gentse onderwerpen: - Armenzorg in het negentiende-eeuwse Gent. Analyse van de jaarrekeningen van de Gentse Burgerlijke Godshuizen ( 1820-1925), door Elke Coolens. - Enkele aspecten van de Gentse burgerwacht ( 1830-1920), door Luc Lievens. - De Messageren de Maatschappij. Over geschiedbeschouwing te Gent, 18701914, door Jo Tollebeek. - Dulle Griet, het archiefbeheersysteem van de Stad Gent, door Leen Charles. - Cultuurprijs Stad Gent (28-04-98). Verslag van de uitreiking van deze prijs aan Mevrouw Hilda CoppejansDesmedt. 304
- En wel te verstaan de Bibliografie van de geschiedenis van Gent 1997-1998 met niet minder dan 248 items. Maar dit getal moet toch wel gerelativeerd worden, want wij zien niet goed in wat Instellingen van de Kasseirijen van Oudenaarde met Gent te maken hebben, of de Brugse Opstand van 14361438, of de Middeleeuwse Archeologie in België en aangrenzende gebieden, etc. Prijs voor niet-leden: 850 fr.Verdere inlichtingen te bekomen bij Dr. M. Boone - Blandijnberg 2 - 9000 Gent. Een van de typische Belgische exportproducten, naast o.a. bier en pralines, is de Azalea en het mag wel gezegd worden dat het om een marktleider gaat op dat gebied. Van de Europese productie (100 miljoen stuks per jaar) wordt meer dan de helft geleverd door België voor een waarde van verschillende miljarden. De azaleateelt is een sector die een 11 00-tal mensen tewerkstelt en die voor 98% (!)gelegen is in de Gentse regio. Het is dus niet zo verwonderlijk dat daar, eindelijk, een boek over gepubliceerd werd. Het werd geschreven door Dr. ing. Jozef Heursel die zich sinds 35 jaar bezighoudt met de azaleateelt. Het boek kreeg de naam mee "Azalea's. Oorsprong, veredeling en cultivars". Misschien zullen niet al onze lezers vertrouwd zijn met het woord "cultivar". Deze term die gebruikt wordt in de tuinbouw is in feite een samentrekking van het Engelse "cultivated variety", dus een gekweekte variëteit. Het is een kapitaal werk voor vaklui, maar ook de gewone plantenliefhebber kan er heel wat uit leren. Het boek bevat o.m. een alfabetische lijst van 800 cultivars met bij iedere variëteit een korte beschrijving. Het boek is "opgefleurd" (dat is hier wel het juiste woord) met een 180-tal foto's, vanzelfsprekend in kleur. Dit standaardwerk werd uitgegeven door Lannoo, heeft een formaat van 16,5 x 21 cm., telt 192 bladzijden en kost 995 fr. Te verkrijgen in de boekhandel. "Waar is de Tijd?" - N° 19 - "1350 jaar Gentenaars en hun scholen" Tekst: Mevrouw Hilde De Ridder-Symoens. De eerste schoolstrijd 800 jaar geleden. Scholen vroeger, thuis in een kamer, kelder of zolder. Leraren: dikwijls als bijverdienste van een koster, huisvrouw, winkelier of herbergier. Latijnse scholen. Humanisten. Tijdens het Calvinistisch Bewind. Armenscholen, kulders, blauwe meisjes, rode lijvekens. Jezuïetencollege, Koninklijk college. Teken- en schilderschool, Centrale school, Universiteit. Stadsscholen, 19e eeuwse schoolstrijd. Meer dan 50 foto's. "Waar is de Tijd" - N° 20 - "1350 jaar Gentenaars en hun bestuurders". College der 13, 26, 39. Keureen Ghedeele. De Graaf, de poorters, de neringen. 305
Spanjaarden, Oostenrijkers, Fransen. Hollands regime, Belgische onafhankelijkheid. Algemeen stemrecht. Dit is het laatste nummer in deze serie. Met zijn 488 bladzijden een zeer welgekomen aanwinst voor Gentse bibliotheken. Vooral de 1.000 foto's zal men graag opnieuw willen bekijken. Enkel spijtig dat hier en daar in de tekst foutjes geslopen zijn, zoals bvb. in het laatste nummer waar men Hugonet en d'Humbercourt nog maar eens laat onthoofden op het Veerleplein, daar waar dit gebeurde op de Vrijdagmarkt. 160 fr.inde boek- en dagbladhandeL H.C.
VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de heer J. Paul Fransen s.j. (Gh. T. 1999- N° 3- p. 179) ontvingen wij het volgende antwoord van Mevrouw Marie Christine Laleman: De Ketelvest of Ketelvaart is een gegraven waterloop die deel uitmaakte van de tweede stadsomwalling en in opdracht van de stad, wellicht omstreeks 1100, werd gegraven. De gracht vormt een verbinding tussen de Leie en Schelde op een plaats waar ze voor de samenvloeiing het dichtst bij elkaar lagen. Het moet een hele opdracht geweest zijn om met de middelen van die tijd dit werk in de hogere Gentse zandbodems uit te voeren. Met de uitgegraven aarde werd er aan de stadszijde een wal opgeworpen. De gracht wordt inderdaad soms verkeerdelijk als Schelde of in mindere mate als Leie aangeduid. Mogelijk ontstond er verwarring omdat in Gent inderdaad heel wat waterlopen in oorsprong Leie- of Schelde-armen zijn. De grens tussen de stad of het schependom van Gent en de Sint-Pietersheerlijkheid lag iets zuidelijker dan de gracht, wat opnieuw aantoont dat de Ketelvest een stadsgracht was. In antwoord op de vraag van de heer Eddie Van Haverbeke (Gh. T. 1999- N° 3- p. 180) nopens de Confiserie "Lux" ontvingen wij volgend schrijven van de heer Fr. Wulffaert (St-Martens-Latem): Alhoewel ik nog zeer jong was toen mijn ouders bekenden werden van de familie Van de Putte is het mij wel mogelijk U wat inlichtingen over dit bedrijf te geven. Zoals U schrijft was het gelegen op de Rooigemlaan en wel tussen de Bevrijdingslaan en de Kiekenstraat. Het zwaar werk aan de kookpotten waar de glucose en het suiker werden gesmolten, werd gedaan door arbeiders. Aan de vorm- en verpakkingsmachi306
nes stonden jonge vrouwen. In die tijd waren voorzeker ongeveer twintig werkkrachten in dienst. Het bedrijf opgericht door de vader van de Heer Van de Putte had een ruime afzetmarkt tot in Noord-Afrika. Ik kan mij nog goed herinneren dat ik op een dag een snoepje kreeg voor zo een bestemming maar het slechts een paar seconden in de mond kon houden wegens de zeer pikante smaak. Uit uw vraag kan ik opmaken dat U vooral inlichtingen wenst over het bedrijf zelf, over de eigenaar zelf kan ik U wel iets vertellen. Voor de oorlog was de ganse familie Van de Putte een trouwe verlofgast van de stad Oostende. Mevrouw A. Van Geluwe-Eggermont voegt er aan toe: Bij de Van de Puttes waren er 2 kinderen: een zoon, een geneesheer die later Algemeen Directeur zou worden van het A.Z. en een dochter Marguerite (tandarts).
LEZERS SCHRIJVEN ONS De heer L.J. Marteos schrijft ons: Verwijzend naar n°2 van de 28° jaargang dd. 15.03.1999 en de herdruk van het artikel van de Heer A. VANWERVEKE uit de "Gazet van Gent" dd. 29.01.1923 (p. 109). Ik moge er op wijzen dat het "kind" alias "cnape" in de middeleeuwse betekenis van "dienaar" of "knecht" nog steeds in ons huidig taalgebruik persisteert. Men heeft het immers nog steeds overeen "metsers-knaap" d.w.z. een persoon die op de werf de te metselen stenen aan de metser aanbrengt. Mijn moeder, een "Dynoodt" zijnde, kom ik daarom graag op hoger artikel terug. Van de heer G. Broget ontvingen wij het volgend schrijven: Als bewoner van de "Koninklijke Dekenij Sint-Mighiels" meen ik dat het nuttig is de aandacht van de lezers van Ghendtsche Tydinghen te vestigen op het feit dat in de winter 1998 het eerste nummer is verschenen van de "SintMighielskrant" (trimestrieel) Redactie krant: Stefan Cattebeke, Jacques Van Bruane, Redactieadres: Sint-Miebielsstraat 15. Dit nummer bevatte een "Inleidend Woord" van de Deken Jan Colpaert, een bijdrage van de Heer Jacques Van Bruaene "Verdwijnen eindelijk de drie kankervlekken uit onze wijk?'', een ander artikel van Jacques Van Bruaene 307
"1 jaar Mobiliteitsplan!", verder een "Medische Rubriek" door Evelyne Jacquemyns. Het nr. 2 van de "Sint-Mighielskrant... Lente 1999 ... " bevatte een bijdrage "Terugblik... " door Stefan Cattebeke, een artikel "Over de Parking in de Ramen" door Kurt Standaert en BĂŠnĂŠdicte De Meers man, verder het eerste deel van "Even terugdenken aan" door G. Broget Dr. Juris, een historische wandeling langsheen een aantal indrukwekkende gebouwen, gelegen op het grondgebied van de Dekenij en van haar onmiddellijke omgeving, een bijdrage over "Keizer Karel", een tekst van de Heer Luc Flamand, Pastoor van SintMichiels, verder een artikel van de hand van Martin De Decker en Monique Arickx. over "De Fusie tussen de Centrumscholen Sint Amandusinstituut en de Visitatie Humaniora". Verder een "Recept van Gentse waterzooi". In het nr. 3 verschenen volgende bijdragen: het tweede gedeelte van "Even terugdenken aan" door G. Broget Dr. Juris; over het "Vormingscentrum Reylof' door J.P. De Rudder; over het "Monasterium Poortackere" door Riek Coone, Rector van de kerk "Poortackere"; een ander over "Beveiliging is belangrijker dan ooit" door J. Filliaert; ook nog een "Gent trekt bij de Eeuwwisseling alle Registers open V.Z.W. Gent 1500-2000". Een Dekenij, dat zijn niet alleen de gebouwen, die er zich bevinden of bevonden hebben. Het zijn ook de mensen, die er leven en werken, een menselijke samenleving, haar verleden en haar Geschiedenis, een stuk grond van die Oude Vechtersstad. We hopen, dat de "Sint-Mighielskrant" een lang leven moge beschoren zijn en dat hij in de bibliotheek van allen, die zich aan de geschiedenis van Gent interesseren, een aparte plaats moge krijgen naast gelijkaardige initiatieven van andere Dekenijen.
lnleidead woord van onu Deken J:an Colpaert Besle dekenijbewoners. zoals jullie merten starten wc met een informatickranljc voor de
bewoners
van
de
Sint-
Michidsdekmij. De bedoeling van
dit krantje is dat bet niet alleen VOOR de bewoners is. maar voor.d DOOR de bewoners. DOOR de bewonen beekent dlit we rekenen op jullie voors&clkn. op jullie medewerking en dil op alle :;cbicd. Dit kan bijvoorbeeld hel
schrijven van een artikel voor dil kmuje zijn. or het melden van problemen in uw buurt. Vcrfraaiina van uw buurt. VOOISfeilen doen voor de oplossing van deze problemen. DOOR de bewoners betekent ook dat wt; hopen dal door middel van dit k~<~ntjc er icl5 ontstaal in uw buun waardoor de mcttscn tcrus meer c;:onlld met elkaar OfX'CII'CD. dat er samen over de voorslellen in dit of CC1I volgend krantje gediscussieerd kan worden. Het gebeun nog te veel dat de mensen niet welen wal er in hun buun pande is.. Dit kranlje heeft dan ook maar bns op slagen , indien er een respons
ontslaat van jullie. dckcnijbcwoncn. Dus reken wc op jullie suggcslics. verhaaltjes. een kalender van activitei1cn en nog veel meer. Schrijvm dus!! Groeien. JanColpaett
308
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 28e jaargang nr. 6 15 november 1999 INHOUD - Aan onze leden. - Mark Rummens: Waar te Gent recht werd gesproken. - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Restanten van een XVIe eeuws huis. - Hugo Collumbien: Enkele herinneringen aan de "Indus" (1932-1936). - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven: De charmes van de dagelijksheid. (Vervolg) - Daniël Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) De Kerk van de Paters Redemptoristen - Voskenslaan. De Kerk en het Klooster van de Discalsen of Ongeschoeide Karmelieten- BurgstraaL - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 24-25 April. - André Verbeke: Gevraagd: Kok voor de Barge. - Quizmaster: Puzzel 1999. - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Inhoud 1999.
309
310
311 321 322 330
353 360 364 366 369 374 376 377 379
AAN ONZE LEDEN Kunt gij het geloven? Binnen 2 maanden krijgt u al heteerste nummervanonze 29e jaargang. De tijd vliegt, het komt er dus op aan hem goed te gebruiken. Iets wat wij van plan zijn te doen en dat zult u merken in het jaar 2000. Wij kunnen u nu reeds verklappen dat deze jaargang niet zal moeten onderdoen voor al de vorige, integendeel. Voor de rest kunnen wij het kort houden: lidgeld vanzelfsprekend ongewijzigd. Even herinneren voor dezen met een korte memorie: 400 Jr. Steunende leden: 600 Jr. Beschermleden: 1.000 Jr. Aan onze leden in het buitenland vragen wij een supplement van 200 Jr. als een gedeeltelijke tussenkomst in de asociaal hoge portkosten voor het buitenland. Zij zorgen er wel voor dat dit bedrag ons kostenvrij bereikt. Dat wij 6 nummers van "Ghendtsche Tydinghen" kunnen afleveren tegen de onrealistische prijs van 400 Jr. is voor onze trouwe leden allang geen mysterie meer. Zij zorgen er immers zelf voor, want een groot deel onder hen betaalt meer dan het normale bedrag en het is dĂ t, dat ons toelaat ongemeen royaal te zijn. En op dat gebied zijn de mirakels de wereld nog niet uit. Waren er in 1996 370 leden die uit sympathie spontaan meer betaalden, dan was dit aantal in 1997 opgelopen tot 381 en bereikte het in /998 het recordcijfer (dachten wij) van 396. Wel, u zult het misschien niet geloven, wij zelf hebben er ook moeite mee, maar feiten kunnen niet geloochend worden: in /999 was dit aantal nog verder uitgelopen tot 419!!! Het is dan ook met een diep gevoel van dankbaarheid dat wij de lijst van al deze weldoeners publiceren op pp. 369-377 Vergeet vooral niet deze imposante lijst te bekijken. Dit is toch wel de mooiste beloning voor al onze trouwe medewerkers die, zonder een enkele uitzondering, allen volledig gratis presteren. Zonder deze schare idealisten zou er geen sprake kunnen zijn van "Ghendtsche Tydinghen ". In een wereld die gedomineerd wordt door het geld geeft dit toch wel een warm gevoel. Tot slot kunnen wij het kort houden: het bijgevoegd overschrijvingsformulier invullen en direct posten. Als ge dan toch moet betalen kunt gij het best onmiddellijk doen, wachten heeft geen zin, en zo pijnlijk is die operatie nu ook weer niet. Onze penningmeester zoudt gij bijzonder gelukkig maken -en die man verdient dat - moest gij ook uw lidnummer willen vermelden dat gij kunt lezen op uw lidkaart en op het verzendingsenveloppe en indien de dames niets zouden willen veranderen aan het systeem dat zij tot hiertoe gebruikt hebben. Wie niet betaalt zal vanaf Maart de gevolgen moeten dragen van deze noodlottige vergissing.
310
WAAR TE GENT RECHT WERD GESPROKEN Iets over de periode vóór 1795 We starten ons verhaal in 1795, het jaar waarin in onze gewesten, toen aangehecht bij Frankrijk, de instellingen van het Ancien Régime werden opgeheven. Hierdoor kwam een einde aan de oude gerechtelijke instellingen. Het zou ons te ver leiden deze instellingen in detail te bespreken. Laten we wel wijzen op het essentiële verschil met de hedendaagse, nl. dat er geen scheiding was tussen bestuurlijke en gerechtelijke functies. Zo hadden de twee belangrijkste organen van het Gentse stadsbestuur, de Schepenbank van de Keure en de Schepelibank van Gedele ook gerechtelijke taken. De eerste hield zich onledig met strafrecht en conflictueel civiel recht, de tweede was een willige rechtsmacht. Hun bevoegdheid was evenwel op dubbel vlak beperkt. Vooreerst dient aangestipt dat het stedelijke instellingen waren, zodat de jurisdictie beperkt was tot het stedelijk gebied. Dit gebied besloeg niet eens de volledige omwalde agglomeratie, omdat de Sint-Pietersabdij (tot 1795) en de Sint-Baafsabdij (tot 1540) een eigen rechtsmacht hadden in grote delen van de stad. Bovendien waren heel wat zaken toebedeeld aan andere instanties, meestal omwille van het statuut van de rechtsonderhorige. De belangrijkste hiervan was zonder twijfel de Raad van Vlaanderen. Dit hoogste rechtscollege van het graafschap Vlaanderen was sinds 1407 permanent te Gent gevestigd, meer bepaald in het Gravensteen. Zij was o.m. bevoegd voor majesteitsschennis (inclusief ketterij), valsmunterij, inbreuken op vorstelijke bevelen, misdrijven tegen vorstelijke ambtenaren of tegen beschermde personen en misdrijven gepleegd door edellieden. De Raad van Vlaanderen wa~ wèl een rechtbank in de hedendaagse betekenis van het woord, met permanente rechters en een openbaar ministerie. In 1778 vonden de magistraten van de Raad van Vlaanderen het Gravelisteen te vochtig en te koud en verhuisde de Raad naar het voormalig Jezuïetencollege! aan de Volderstraat In dit gebouw is thans de stedelijke basisschool Emile Braun gevestigd2. De periode van 1795 tot 1846 Het decreet van 27 november 1795 schafte o.m. de Raad van Vlaanderen af en richtte het "Tribunal Civil du département de l'Escaut" op, met zetel te Gent. Deze rechtbank nam gebruik van hetzelfde gebouw als de Raad van Vlaanderen. In deze woelige revolutionaire tijd volgde in de gerechtelijke organisatie de ene hervorming na de andere, waardoor het jaar daarop reeds deze pro vin311
ciale rechtbank werd opgeheven. Na heel wat experimenten stabiliseerde een en ander zich door de wet van 18 mei 1800, die nog steeds de basis is van de hedendaagse rechterlijke organisatie. In het kader hiervan werd op 6 oktober 1800 de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent geïnstalleerd. Deze arrondissementele rechtbank3 bleef in het gebouw van haar voorgangers aan de Voldersstraat De Rechtbank van Koophandel, opgericht in 1798, was eerst gevestigd in het Pakhuis op de Korenmarkt, doch verhuisde in 1802 naar het stadhuis. De in 1796 opgerichte vredegerechten, die ook als politierechtbank functioneerden, waren in de Lakenhalle ondergebracht. In 1795 was het Assisenhof opgericht4, dat in het stadhuis zetelde. Volledigheidshalve vermelden we dat in 1810 de Werkrechtersraad werd opgericht. Deze voorloper van de Arbeidsrechtbank werd toen niet echt als een rechtbank beschouwd. Zij was eveneens in het stadhuis ondergebracht. Het gebouw aan de Voldersstraat was goed geschikt voor de Rechtbank van Eerste Aanleg, maar bood geen ruimte voor de andere gerechten. De huisvesting van deze perifere rechtbanken was ondermaats. Dit verbeterde er niet op toen op 4 oktober 1832 het Hof van Beroep te Gent werd opgericht5. Het nieuwbakken Hof nam tijdelijk zijn intrek in het stadhuis, waardoor de Rechtbank van Koophandel terug naar het Pakhuis moest trekken. Dit was een tijdelijke voorziening, vermits het de bedoeling was door aankoop van belendende huizen het gerechtsgebouw aan de Voldersstraat te verruimen ten behoeve van het Hof van Beroep. De huisvesting in het stadhuis was alles behalve ideaal. Men had enkel een deel van het gelijkvloers van het Schepenhuis vanGedele (stadhuisvleugel aan de zijde van de Poeljemarkt). Er was geen beraadslagingzaal, noch een kabinet voor de Eerste Voorzitter. De griffie was op een mansarde. De werking werd voortdurend gestoord door de andere activiteiten op het stadhuis en door het lawaai van de Poeljemarkt (die toen echt een poeljemarkt was). Reeds in december 1833 maakte de Eerste Voorzitter een uitgebreide klachtenlijst over aan de Minister van Justitie. Het was het stadsbestuur dat naar een oplossing zocht, ofschoon het niet aan hem was om voor de huisvesting van het Hof in te staan. De stad moest immers enkel instaan voor het vredegerecht, de provincie voor de Rechtbank van Eerste Aanleg en de Rechtbank van Koophandel en de staat voor het Hof van Beroep. Begin 1835 vatte het stadsbestuur het plan op om zelf een volledig nieuw gerechtsgebouw op te trekken, zij het met financiële tussenkomst van staat en provincie. Het idee om het gebouw aan de Voldersstraat uit te breiden werd aldus verlaten. Na wat onderhandelingen leidde dit in juni 1836 tot een volledig akkoord tussen stad, provincie en staat en werd datzelfde jaar nog de bouw aangevat van het eerste als dusdanig geconcipieerde gerechtsgebouw in België. 312
De bouw van het gerechtsgebouw (1836-1846) De overeenkomst bestond erin dat het stadsbestuur op haar kosten een gerechtsgebouw zou optrekken, zij het dat de provincie en de staat elk een subsidie van 300.000 frank verleenden. Het gebouw bleef eigendom van de stad, maar staat en provincie konden, als tegenprestatie voor de tussenkomst in de bouwkosten, eeuwigdurig en kosteloos gebruik maken van het gebouw om het Hof en de rechtbanken te huisvesten, althans "les locaux désignés sur Ie plan". Als bouwplaats werd de Recollettenvlakte gekozen. Deze vlakte was ontstaan toen in 1797 het klooster der Reeolietten (ook Minderbroeders genaamd), opgeheven door de Franse revolutie6 , werd afgebroken. De afbraak van dit grotendeels uit de dertiende eeuw stammend complex is een zeldzaam geval waar in Gent het gebouw van een afgeschaft klooster of abdij met de grond werd gelijk gemaakt7 . Het enige spoor van de Minderbroeders dat men thans ter plaatse nog kan bemerken is de in 1948 ingehuldigde gedenkplaat voor Pieter van Gent, de eerste grote missionaris in Mexico, die van dit klooster afkomstig was. De plaat bevindt zich aan de buitengevel van het gerechtsgebouw, kant Schouwburgstraat. De bouwwerken kenden meteen ernstige moeilijkheden, en daardoor grote vertragingen, omdat de plaats waarop het klooster gestaan had volledig uit aangeslibde grond bleek te bestaan. Het afvoeren van drie meter grondlaag en zware funderingen bleken noodzakelijk. De werken namen uiteindelijk tien jaar in beslag, zodat pas op 19 oktober 1846 het gerechtsgebouw plechtig in gebruik kon genomen worden. Procureurgeneraal Leopold Ganser hield daarbij een mercuriale over de Raad van Vlaanderens , min of meer de historische voorganger van het Hof van Beroep te Gent. De bouw heeft uiteindelijk 1.653.000 frank gekost, waar de stad gerekend had op 900.000 frank (vandaar de inbreng van telkens 300.000 frank door provincie en staat). Uiteraard was het stadsbestuur niet gelukkig dat hij alleen de meeruitgave van ca. 750.000 frank moest bekostigen voor een gebouw dat grotendeels "à perpétuité l'usage gratuit" niet stedelijke diensten huisvestte. Ondanks herhaalde palavers kon het stadsbestuur niets meer bereiken dan een bijkomende tussenkomst van de staat van 150.000 frank, te betalen met 50.000 frank per jaar, terwijl de provincie helemaal geen bijkomende tussenkomst verrichtte. Er weze wel vermeld dat het provinciebestuur, dat eigenaar was van het oude gerechtsgebouw aan de Voldersstraat, haar aandeel van 300.000 frank deels in natura betaalde door dit gebouw aan de stad te laten, mits de universiteit er gebruik van mocht maken9 . Het gerechtsgebouw is ontworpen door de toenmalige stadsarchitect Ladewijk 313
Roelandt, die voordien reeds o.m. de Universiteitsaula (1819), de Concorde!O (1825) en het Casino!! (1835) ontworpen had en terzelfdertijd (van 1836 tot 1840) de Opera bouwde. Het gerechtsgebouw dat in 1846 werd in gebruik genomen had een gans andere binneninrichting dan wat we thans kennen. Het grote verschil bestond erin dat er geen centrale binnenkoer was, maar wel een immense zaal (46 meter lang, 15 meter breed en 15 meter hoog), die "salie des pas perdus" genoemd werd. Zij was toen de grootste zaal van Europa met één overspanning.De bedoeling was deze ruimte als feestzaal te gebruiken. Om die reden werd aan de voorgevel een dubbele buitentrap aangebracht, zodat men rechtstreeks de zaal, die zich op de eerste verdieping bevond, kon bereiken. De zaal gaf ook toegang tot de vier grote zittingszalen van de eerste verdieping, m.n. de twee zalen voor het Hof van Beroep, de burgerlijke zittingszaal voor de Rechtbank van Eerste Aanleg en de enige zittingszaal voor de Rechtbank van Koophandel. Het licht kwam vanuit de ramen in een immens tongewelf (hoger dan de kroonlijst), waardoor de tweede verdieping hoofdzakelijk een "vide" was. Daar bevonden zich de diensten van parket, parketgeneraal en balie. De correctionele zittingszaal van de Rechtbank van Eerste Aanleg bevond zich op het gelijkvloers, ongeveer op dezelfde plaats als nu, maar anders georiënteerd. De Assisenzaal bevond zich, zoals nu, achteraan, maar was beduidend kleiner. Ook de kabinetten van de onderzoeksrechters bevonden zich op dezelfde plaats als nu. De vredegerechten 12 waren aan de zijde van de Schouwburgstraat gevestigd. De toegang tot de gerechtelijke diensten geschiedde niet langs de voorgevel, maar wel via een inkomhal, met trap, rechtover de Schouwburgstraat. De ingang aan de voorgevel werd gebruikt voor de bezoekers van de Handelsbeurs, een stedelijke instelling die eveneens in het gebouw (een stadsgebouw!) was· gevestigd. Om die reden werd het Recollettenplein herdoopt tot Koophandelsplein. Afgezien van het feit dat men kan betreuren dat de oorspronkelijke historische naam werd verlaten, kan het verwondering wekken dat de nieuwe naam niet verwijst naar het belangrijkste van het plein, nl. de Justitie, maar naar een perifere stedelijke dienst. Vermoedelijk wou het stadsbestuur, als enige bevoegd voor straatnaamgeving, zich aldus wreken op de staat, die te weinig financieel bijgedragen had. De periode van 1846 tot 1898 Bij de ingebruikname van het gerechtsgebouw was ieder onder de indruk van de imponerende architectuur. Zo dichtte Ledeganck:
314
Het Paleis van Justitie v贸贸r de oorlog.
De "Salie des pas perdus" v贸贸r de brand van 1926.
315
Terwijl gij der Gerechtigheid Een puikjuweel der kunst, een tempel hebt geschonken Waarop de vreemdeling in stomme verbazing staart En zooals Themis nooit een bezat op aard! De bekommernis van architect Roelandt was blijkbaar eerder een prestigieus gebouw te realiseren dan een gebouw nuttig voor zijn bestemming. Het concept van de "salie des pas perdus" impliceerde immers dat alle andere lokalen in functie daarvan werden ontworpen, met alle ongemakken voor de gebruiker van dien. Vermits de "salie des pas perdus" zich op de eerste verdieping bevond, bleven alle lokalen van het gelijkvloers die niet tegen de buitengevel gesitueerd waren verstoken van daglicht. Om dit enigszins op te vangen waren er vier lichtkokers voorzien, doch deze waren te hoog om nog enig nuttig licht te bezorgen aan die lokalen die het nodig hadden, namelijk die van het gelijkvloers. Daarentegen verhinderden deze lichtkokers doorlopende gangen, zodat het gelijkvloers een onmogelijke doolhof was. Reeds vrij vroeg na de ingebruikname noteren we de eerste klachten in die zin. Bovendien bleek de "salie des pas perdus" zelf evenmin geslaagd; De zaal was te immens, te streng, te koud om enig aanvaardbaar kader voor feestelijkheden te vormen. Na een groot concert in 1856, wegens het vijfentwintig jaar koningsschap van Leopold I, werd de zaal nauwelijks gebruikt. De zaal heeft dus amper tien jaar gefunctioneerd, maar gedurende tachtig jaar heeft het personeel van griffies en parketten in te kleine, donkere en vochtige lokalen moeten werken. De zittingszalen en magistratenkabinetten daarentegen waren wèl ruim, klaar en mooi. In de loop der jaren zijn er wat verbeteringen aangebracht, doch essentieel waren die niet. Het gerechtsgebouw als stadsgezicht werd wel verfraaid. De ruimte vóór het gerechtsgebouw was aanvankelijk een kasseivlakte. In 1860 werd hier een square aangelegd, met bronzen afsluiting, waarin op 20 juni 1886 het standbeeld van Hippolyte Metdepenningen 13 geplaatst werd. Vermelden we in de marge dat in 1876 de Werkrechtersraad het stadhuis verliet en zich vestigde in Kleine Sikkel aan de Nederpolder. Vanaf 1857 was de Krijgsraad in het stadhuis ondergebracht. In 1867 verhuisde ze naar de Hoofdwacht aan de Kouter en in 1887 naar het gerechtsgebouw. Mede daardoor begon men in het gerechtsgebouw met plaatsgebrek te kampen. De gerechtelijke diensten losten dit op twee manieren op. De eerste was intern, een hogere rechtbank nam gewoon een lokaal van een lagere rechtbank af (systeem dat blijkbaar nog steeds bestaat). Voorwaarde was wel een akkoord over de hiërarchie. Nu blijkt er een intense, en alles behalve vriendschappelijke, briefwisseling geweest te zijn tussen de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg en die van de Rechtbank van Koophandel, waarbij deze laatste zich verzette tegen het innemen van een lok~al door de
316
eerste, omdat, aldus deze magistraat, er geen rechtsgrond was om te stellen dat de Rechtbank van Koophandel hiërarchisch lager zou zijn dan de Rechtbank van Eerste Aanleg. Slachtoffers werden uiteindelijk de vrederechters, die met twee één kabinet moesten delen ... De tweede "oplossing" bestond erin niet meer door de stadsdiensten gebruikte lokalèn in te palmen. Dit leek logisch, maar was niet correct. Immers had het gerecht enkel het gebruiksrecht van die lokalen die in 1836 aldus op het bouwplan aangeduid waren. De stad was immers eigenares van het ganse gebouw, zodat zij in principe over ieder lokaal kon beschikken waarvan zij blijkens de documenten niet uitdrukkelijk afstand van gedaan had. Vanaf 1875 ontstonden hierover diverse conflicten, die als maar meer uit de hand liepen. Het stadsbestuur achtte het in 1889 zelfs nodig een brochure van 65 blz. uit geven waarin haar standpunt uiteengezet werd. Dat de brochure begint met een verwijzing naar de ongelijke financiële inspanning bij de bouw, hoeft geen verwondering te wekken. Toen het parket in 1891 een stadslokaal innam ging het stadsbestuur tot de tegenaanval over en dagvaardde de staat en de provincie om te horen zeggen dat alle lokalen die in strijd met het plan in gebruik waren ontruimd dienden te worden. Vermits de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent bevoegd was, oordeelden de rechters aldus over hun eigen lokaal! Desalniettemin oordeelde de Rechtbank bij vonnis vau 29 juni 1892 dat het bouwplan van 1836 een geldige en bindende repartitieovereenkomst was en stelde het stadsbestuur in het gelijk. De strijd was daarmee nog niet gestreden, want staat en provincie gingen in beroep. Het Hof van Beroep velde arrest op 15 juli ·1893, waarbij het vonnis bevestigd werd. De periode van 1898 tot 1914 Het stadsbestuur mocht dan wel gelijk gekregen hebben, het was onmiskenbaar zo dat het gerecht te weinig plaats had, zodater hoe dan ook een oplossing diende gezocht te worden. De oplossing lag voor de hand: de overname van het gebouw door de staat. Er startten onderhandelingen waarbij men het spoedig eens was over het principe, maar niet over de ovemameprijs. Begin 1898legde het stadsbestuur zich neer bij het eerder lage bedrag van 500.000 frank. Daarmee werd de staat eigenares mits betaling van amper de helft van de bouwkosten (300.000 frank in 1836, 150.000 frank in 1846 en 500.000 frank vanaf 1898). Anderzijds was de stad verlost van de hoog oplopende kosten van herstel en groot onderhoud. Op 3 maart 1898 werd de overeenkomst bij K.B. goedgekeurd, waarbij ook bepaald werd dat: - de lokalen van Vredegerecht en Krijgsraad (huisvesting wettelijk lastens de stad) tot minstens I januari 1908 verder konden gebruikt worden door deze gerechten
317
Paleis van Justitie. Interieur.
- zo het standbeeld van Metdepenningen ooit zou weggedaan of verplaatst worden, de stad het voetstuk mocht recupereren - de overnamesom moest betaald worden binnen het jaar nadat de staat de beschikking had over die lokalen die tot dan niet door gerechtelijke diensten betrokken werden - de stad werd ontheven van de verplichting het vroegere gerechtsgebouw aan de Voldersstraat ter beschikking te laten aan de universiteit 14 . Op 25 juni 1898 werd een proces-verbaal opgemaakt waarbij Jules De Vigne, financiĂŤnschepen van de stad Gent, aan een ambtenaar van het Ministerie van Justitie de eigendomtitels van de grond, de huurovereenkomst met een wijnhandelaar die een deel van de kelder huurde, en de sleutels van een aantal lokalen overhandigde. Het eerste gevolg van de overeenkomst van 1898 was dat de stedelijke handelsbeurs het gerechtsgebouw verliet. Dit gebeurde in 1900, toen de Hoofdwacht op de Kouter, samen met een belendend en daarvoor verbouwd pand, de nieuwe locatie van de Handelsbeurs werd. In 1911 werd de Werkrechtersraad in Beroep, voorloper van het Arbeidshof, opgericht. Zij nam intrek in de Kleine Sikkel aan de Nederpolder, waar de Werkrechtersraad reeds gevestigd werd . Het stadsbestuur moest een huisvesting zoeken voor de vredegerechten en de 318
Krijgsraad. Aanvankelijk werd gedacht aan een gebouw in de Savaanstraat waar tot 1905 de Nationale Bank had gezeteld, maar uiteindelijk besloot men tot een nieuwbouw. Tot aan de ingebruikname van het postkantoor op de Korenmarkt ( 191 0) was het Gentse hoofdpostkantoor gevestigd in een gebouw op het Koophandelsplein tussen de Opera en de Ketelbrug. Toen dit vrij kwam werd het vervangen door een groter geheel, waarbij een straatgevel werd opgetrokken identiek aan die van de belendende Opera, zodat men sindsdien de indruk heeft dat het geheel van Schouwburgstraat tot Ketelbrug een enkel gebouw is. Dit nieuw geheel zou in 1914 door het stadsbestuur als "klein gerechtsgebouw" ter beschikking gesteld worden van vredegerechten, Krijgsraad, Werkrechtersraad in Eerste Aanleg en Werkrechtersraad in Beroep, doch het uitbreken van de eerste wereldoorlog oordeelde er anders over. De eerste wereldoorlog De eerste wereldoorlog heeft in het dagelijks leven van de Belgen veel meer ingegrepen dan de tweede. Een van de oorzaken was de nabijheid van het front. BelgiĂŤ kende twee bezettingsstatuten. Oost- en West-Vlaanderen vormden het "Etappengebied", waarin het Duitse militair bestuur een veel grotere bevoegdheid, en aldus dagelijkse controle en inmenging, had dan de rest van BelgiĂŤ. Zo kon men bv. niet vrij reizen. Alle centrale diensten van het Etappenbestuur werden in Gent gevestigd. Vanuit Gent werd het front ondersteund, zodat hier talloze diensten van logistiek, genie, voorraad, medische voorzieningen, e.d. gevestigd waren. Tot 12.000 Duitse soldaten waren aldus in Gent gelegerd! Al deze diensten hadden een huisvesting nodig, waardoor talloze openbare en particuliere gebouwen werden aangeslagen. Zo ook het gerechtsgebouw. Enkele dagen na de inname door de Duitsers, in oktober 1914, werd de toegang tot het gerechtsgebouw ontzegd aan de magistraten. Eerst voor twee dagen, dan voor zeven dagen. Tenslotte werd meegedeeld dat het groot gerechtsgebouw in beslag genomen werd en dat de gerechten maar elders onderdak moesten zoeken. Na heel wat palavers mochten de lopende dossiers meegenomen worden, maar alle andere documenten bleven ter plaatse. Amper twee maal twee uur per week was het aan griffiers toegelaten het gerechtsgebouw te betreden om minuten en registers te raadplegen. Het Hof van Beroep vestigde zich in het gebouw van de Vlaamse Academie aan de Koningstraat. De Rechtbank van Eerste Aanleg kwam in de Kleine Sikkel aan de Nederpolder, alsook in een aantal particuliere huizen, de Rechtbank van Koophandel in de Cercle Industrie! aan de Universiteitstraat (tot 1916, nadien in het Notarishuis) en de vredegerechten iri het Sint-Lievenscollege aan de Zilverberg. 319
Het groot gerechtsgebouw werd de zetel van de Etappe-inspectie, terwijl het klein gerechtsgebouw een ziekenhuis voor officieren herbergde. Na de wapenstilstand keerden Hof van Beroep, Rechtbank van Eerste Aanleg en Rechtbank van Koophandel terug naar het groot gerechtsgebouw, zij het na een grondige schoonmaak. De vrederechters keerden niet meer terug, maar namen, met vier jaar vertraging, gebruik van het klein gerechtsgebouw. Zoals voorzien gebeurde dit ook door de Werkrechtersraden in Eerste Aanleg en in Beroep alsook door de heropgerichte Krijgsraad. De diverse rechtbanken waren nu behoorlijk gehuisvest en geconcentreerd in twee naast elkaar gelegen gebouwen. Reeds na zeven jaar kwam er evenwel een kink in de kabeL NOTEN 1. De Jezuïtenorde werd in 1773 in de Zuidelijke Nederlanden opgeheven, waarna het Oostenrijks bestuur over ging tot de beslagname van diens bezittingen. Pas in 1832 werd de orde in België heropgestart. Hetjaar daarop ging het Sint-Barbaracollege aan deSavaanstraat van start. 2. Deze school wordt opgeheven per 1 september 1999. 3. Aanvankelijk was het gerechtelijk arrondissement Gent beperkt tot het bestuurlijk arrondissement. Het arrondissement Eeklo, dat toen ook een deel van Zeeuws-Vlaanderen omvatte, had tot 1814 een eigen rechtbank. 4. Afgeschaft in 1814, maar heringevoerd in 1831. 5. Tot dan was het Hof van Beroep te Brussel ook voor Oost- en West-Vlaanderen bevoegd. 6. In 1840 vestigde deze orde zich opnieuw te Gent, maar nu aan de Oude Houtlei. 7. Veelal kregen de voormalige kloostergebouwen een nieuwe (wereldlijke) bestemming, die ze vaak behouden hebben , o.a. de abdij van Baudelo aan de Ottogracht (Atheneum, tot 1940 ook universiteitsbibliotheek), het Pand in Patershol (wooncomplex, tot 1962 deels museum), de SintPietersabdij (kazerne tot 1950), de BijJoke (museum, deels ziekenhuis tot 1982), het Augustinessenklooster in Ekkergem (militair hospitaal, thans politiekazerne), het Ursulinenklooster aan de Ridderstraat (rijkswachtkazerne, recent vervangen door nieuwbouw). 8. Het onderwerp was op die dag misschien wel gepast, maar het is toch typerend voor de mentaliteit van de magistraten in de negentiende eeuw dat rechtshistorische mercuriales eerder regel dan uitzondering waren. 9. Van 1846 tot 1856 werd het gebouw door de stad zelf gebruikt, meer bepaald voor de Burgerwacht. Vanaf 1856 nam de universiteit haar gebruiksrecht op en vestigde er de Faculteit Toegepaste Wetenschappen tot die in 1890 verhuisde naar de nieuwbouw in de Jozef Plateaustraat. (zie ook voetnoot 14). 10. Een in 1969 gesloopt gebouw aan de Kouter op de plaats waar nu het kantoorgebouw (met o.m. de RVA) op de hoek van Kouter en Korte Meer staat. 11. Bevond zich aan de Coupure en werd afgebroken in 1935. Aldaar werden tot 1908 de Floraliën gehouden. Op die plaats werd nadien de Faculteit Diergeneeskunde gebouwd, in de Zuidelijke Nederlanden opgeheven, waarna het Oostenrijks bestuur over ging tot de beslagname van diens bezittingen. Pas in sinds 1996 verlaten. 12. Op dat ogenblik waren er slechts twee kantons. Het derde kanton werd opgericht in 1896. 13. Hyppolyte Meldepenningen (1799-1881), was de eerste afgestudeerde doctor in de rechten van de Gentse universiteit, orangistisch politicus, en de roemrijkste Gentse advocaat, die liefst 21 maal verkozen werd tot stafhouder. Het standbeeld kwam er op initiatief van de loge waartoe hij behoord had. 14. Nadat de Faculteit Toegepaste Wetenschappen dit gebouw verlaten had werd er in 1893 een stedelijke basisschool gehuisvest. Door de overeenkomst van 1898 werd het precair karakter hiervan een verworven recht. In maart 1998 werd dit gebouw door de stad aan de universiteit verkocht, zij het met gebruikrecht voor de stad tot einde 1999.
Mark RUMMENS ('t vervolgt)
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 83
ti!1= --=--:-.===~.::.:.::·.:. : : .: . .:. . ._
. ..-A
1J
~if!?l~~~~. ~~-~-:~l*~~ ~ - -:==-~~~1&\- .. --- ~- -~~~ ~r~~~,~~~~-@#:.m
~=---=-- =--=--= - - - - - . ,-~J~:
H ~
.
Op 20 mei 1898 stelde Armand Heins in de rubriek "Burgerlijke Bouwwerken - St-Lievensstraat, n° 28 - XVIe eeuw" in het Frans een fiche op over
Restanten van een XVIe eeuws huis
Aan het begin van de St-Lievensstraat, rechts, naar de poort toe van dezelfde naam, bemerkt men een huis waarvan de gevel enkele interessante overblijfsels vertoont van de XVIe eeuwse architectuur. Het gelijkvloers omvat twee vensters die op halve hoogte doorsneden worden door een brede, horizontale, versierde band die zich rechts voortzet boven de deur. Deze laatste werd onlangs verplaatst en bevond zich, een jaar geleden nog, in het midden van de kleine voorgevel. Deze zeer karakteristieke gesculpteerde band is versierd met drie schilden die ondersteund worden door engeltjes in hoog-reliëf en waarop zich respectievelijk de monogrammen I.H.S. , MA afsteken en drie sterren rond een letter die een M schijnt te zijn . Boven de band zijn er drie venster- en deuropeningen waarboven een vol tympaan met spitsbogen die nederdalen op gemoulureerde consoles. Het is duidelijk dat de vensters van de enige verdieping gewijzigd werden, evenals de dakbedekking. In de atlas die bewaard wordt in de stadsbibliotheek bevindt zich een niet gesigneerde tekening, die men evenwel kan toeschrijven aan A. Van Lokeren, 321
die de volgende vermelding draagt: Rue S. Liévin. Ces maisons appartenaient aux Riches Claires, dont l'abbaye se trouvait dans la même rue. Démolies en 1839. Deze tekening die wij hier gerequceerd reproduceren laat ons toe vast te stellen dat van deze oude constructie slechts het centraal derde overblijft.
ENKELE HERINNERINGEN AAN DE "INDUS" (1932-1936) "Indus"? Ja, dat was de populaire afkorting van "Ecole Industrielle". Voor het ontstaan van deze Nijverheidsschool moeten wij teruggaan tot 1825 wanneer door een K.B. van 13 mei aan de Hogescholen in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe leergang ingevoerd werd, namelijk het "Onderwijs in de Scheikunde en Werktuigkunde toegepast op de nuttige kunsten". Dit onderwijs was vooral bedoeld voor fabrikanten, werkbazen en bekwame werklieden. Tijdens het Hollands Regime waren deze leergangen verbonden aan de Faculteit Wis- en Natuurkunde en waren zij bekend onder de naam "School van Kunsten en Ambachten". Vanaf 1830 sprak men van de "Ecole Industrielle". De lessen begonnen in 1826. Na de Omwenteling blijven de lessen doorgaan aan de Industrieschool, rnaaar in 1833 komt er een nieuwe regeling. De directie van de school blijft in handen van de curatoren van de Universiteit, maar wordt aangevuld met 2 industriëlen die voorgesteld worden door het Stadsbestuur. Door de wet van 27 september 1835 werd het Hoger Onderwijs in België gereorganiseerd. Vanaf dit ogenblik wordt de Nijverheidsschool onafhankelijk van de Universiteit en gaat ze een eigen bestaan leiden. De lessen worden gegeven in verschillende lokalen, maar om de leergangen samen te brengen in één gebouw koopt de Stad in 1850 het voormalig StAgneteklooster oop de Lindenlei. In de loop der jaren volgden heel wat verbouwingen, uitbreidingen en innamen van nevenliggende panden. Aan deze school die slechts 8 jaar jonger was dan de Universiteit hebben vele duizenden Gentenaars gestudeerd en niet van de minsten, want daar passeerden studenten zoals Leo Baekeland en Désiré Van Monckhoven en meer dan één bekende kunstenaar die aan de Academie studeerde, volgden terzelfdertijd lessen aan de Nijverheidsschool. In de jaren '20 werd er een "Speciale School voor Technische Ingenieurs" aan gehecht. Ik begon er mijn studies in 1932. Daar waren 6 afdelingen: Spinkunde, Weefkunde, Verf- en appreteerkunde, Scheikunde, Mechanica en Elektrici322
De voormalige Nijverheidsschool op de Linden lei. Vóór de oorlog waren daar nog geen auto's te bespeuren.
De Nijverheidsschool. Binnenkoer.
323
teit. Er was toen nog geen sprake van zwakstroom, sterkstroom of elektronica. Het was Elektriciteit en dat omvatte alles. Er was een voorbereidende afdeling waar alle studenten samen dezelfde lessen volgden, de zogenaamde "Préparatoire", of kortweg de "Prep". Dan volgden 3 specialisatiejaren waar iedereen zo een beetje zijn eigen weg ging, zij het dan ook dat we bepaalde cursussen nog samen kregen. Om toegelaten te worden moest men 16 jaar oud zijn en slagen in een ingangsexamen. Ik was er maar 15, maar aangezien ik geslaagd was in het ingangsexamen deed men daar niet fanatiek over en ik mocht beginnen. Het lesrooster zag er uit als volgt: iedere dag van 8 tot 12 en van 14 tot 18 uur en de zaterdag van 8 tot 12. Er zaten wel enkele gaten in dat schema, een bepaalde cursus liep bvb. van 14 tot 16 uur en de volgende begon pas om 17 uur, of ook al eens, na van 8 tot 9, daarna van 11 tot 12. Deze gaten van 1 of 2 uren noemde men "fourches". De tijd was te kort om terug naar huis te gaan; om hem op te vullen waren er verschillende mogelijkheden: naar de bibliotheek gaan, een pint gaan drinken in de "Antonio" op de hoek van de Recollettenlei en de Van de Veldestraat, een zitting gaan bijwonen van de Correctionele Rechtbank in het nabijgelegen Paleis van Justitie, of in de zomer, wanneer het een fourche was van 2 uren, gaan varen met de bootjes van Dua op de Bijlokekaai. Chimisten en elektriciens waren wel wat geprivilegieerd, want die hadden slechts 36 à 37 uren per week. Slechter was het gesteld met de wevers en de ververs, want die moesten de volle 44 uren kloppen. Van fourches hadden zij enkel horen spreken. Er werd al eens neergekeken op de Nijverheidsschool, maar ik kan u verzekeren dat de studies zwaar waren. Aangezien men er begon onmiddellijk na het Lager Middelbaar en bijgevolg de 3 laatste jaren van het Atheneum "sauteerde", werd al wat Wiskunde, Fysica en Scheikunde van het Hoger Middelbaar betrof, gecondenseerd in dat één jaar Prépatoire, anders gezegd de 8 boeken van Meetkunde, Algebra, Trigonometrie, Beschrijvende Meetkunde. Aardrijkskunde en Geschiedenis verdwenen natuurlijk volledig. Voor iemand die zijn studies ernstig opnam was er van een echt "studentenleven" geen sprake, daar bleef de tijd niet voor over. Het gebeurde al eens dat studenten die gebuisd werden op de Universiteit (waar men iets van 23 à 24 uren per week deed) afzakten naar de Nijverheidsschool, maar daar kregen zij een buis die even groot was als deze die zij gekregen hadden op de Universiteit. Wij maakten deel uit van "oorlogskinderen", dat wil zeggen dezen die geboren waren tussen 1914 en 1918. In deze periode was het geboortecijfer natuurlijk sterk gedaald aangezien de meeste mannen in de modder aan het ploeteren waren aan den IJzer. 324
Dat maakt dat, waar men vroeger in de "Préparatoire" met meer dan 100 zat, wij slechts met 44 waren. Bewijs dat er hard moest gewerkt worden: 4 jaar later behaalden 5 van die 44 hun diploma Technisch Ingenieur. Er werden natuurlijk meer diploma's uitgereikt, maar dat was aan studenten die vroeger begonnen waren en van de 39 overblijvenden van onze aanvankelijke groep kwamen er later uit na 1 of 2 jaar gedubbeld te hebben. Een totaal onmisbaar statussymbool voor een student was een studentenklak. Niemand zou een dergelijk kostbaar voorwerp willen missen hebben. Aan de Universiteit waren er verschillende modellen: een "calotte" voor de katholieke studenten, een flat voor de flaminganten, etc. Bij ons één model: de klassieke groene studentenklak. Eén variatie: een paar farceurs die een model kochten met een extra lange klep. Ook een enkele keer, iemand die zich geroepen voelde om zich te onderscheiden van de massa en een witte droeg. De leverancier was de "Chapellerie Lammens" op de Koommarkt. (Tussen haakjes gezegd, gevestigd in het geboortehuis van Adolphe Quetelet.) Ook de nodige gouden sterren en andere symbolen waren daar te koop: een elektromagneet voor de elektriciens, een schietspoel voor de wevers, een doodshoofd voor de chimisten, etc. Wie op het einde van het jaar geslaagd was in zijn examen trok onmiddellijk naar Lammens om een gouden ster op zijn klak te laten bijzetten, iets wat natuurlijk een serieuze impuls gaf aan het gevoel van eigenwaarde. En, ik was het bijna vergeten zeggen, rondom de rand van onze klak was er een lint, een soort goudbrocaat, dat geweven werd op de school. Zou er nu in heel Gent nog één student rondlopen met een studentenklak? Het zou mij sterk verwonderen. Hoe gingen wij naar school? Een kleine minderheid met de fiets, enkele met de tram en al de anderen te voet. Tweemaal per dag. Een student die met de auto naar school zou komen, dat was gewoon ondenkbaar. Een beetje na 12 en na 18 uur kwam er een stroom studenten buiten die zich automatisch in groepjes verdeelde van dezen die dezelfde richting uitmoesten. En onderweg maar gebabbeld en gediscuteerd, zodat de tijd vh,Igger voorbijging dan had men alleen geweest. De meeste professoren waren burgerlijke ingenieurs. De Directeur was Roels, een elektricien. De Secretaris voor het administratief werk was Lenders, door iedereen Nonkel Fons genoemd. Er was ook nog de "Surveillant" De Kerschaver, een gewezen trappist met een eeuwige pijp. In de fond een brave man die voor een onbekende reden de bijnaam "De Slurf' had meegekregen. Een surveillant? Jawel, dat was soms nodig, vooral in de tijd dat men in de "Prep" met meer dan 100 man zat. De ene professor heeft al wat meer autoriteit dan de andere. Wie het in mindere mate had was Pierke Van de Walle die Frans 325
gaf. Het was - vóór mijn tijd - de gewoonte geworden van in zijn lessen te beginnen smijten met kluiten en met halve kluiten, het werd soms een complete chaos. In de muur achter den "tree" had men een klein vierkant gat gekapt en er een klein ruitje voor geplaatst. Met een zwarte achtergrond kon men in dat mysterieus venstertje niets zien. Wie wel iets kon zien was de surveillant die er achter stond te kijken en de namen noteerde van de belhamels die het wat al te bont maakten. Tot hun grote verwondering mochten die achter de les een paar woordjes uitleg gaan verstrekken aan de Directeur. In de "Prep" kregen wij nog andere taallessen: Engels van Merlé, een uitstekende leraar, en Nederlands en Duits van Ulens, een Limburger die men niet altijd goed kon verstaan en die later Inspecteur van het Technisch Onderwijs is geworden. Wiskunde: algebra, meetkunde, trigonometrie kregen wij van De Graaf, die in de Speciale school ook nog differentiaal en integraal rekenen en analytische meetkunde gaf. Een man die ons ook leerde spreken, dat wil zeggen dat hij ons verplichtte het exacte woord te gebruiken om onze gedachten te formuleren, iets waarvoor ik hem nog altijd dankbaar ben. Bovendien dweepte hij met de moraal vervat in de fabeltjes van Lafontaine en Eusopius. Dat zijn zo van die zaken die u bijblijven en in het latere leven soms van pas komen. Het gebeurde wel eens dat hij verstrooid was en zijn lessen begon in het Frans, om na 5 of 10 minuten vast te stellen dat hij op het verkeerde spoor zat. Het was namelijk zó dat enkele jaren voordien de cursussen aan de ingenieurs nog in het Frans gegeven werden. De vervlaamsing was nog niet zo lang geleden doorgevoerd, zij het ook dat wij nog enkele cursussen in het Frans kregen, zoals bvb. "Eléments de machines" en "Moteurs à coml:mstion interne". De cursus Beschrijvende Meetkunde werd gegeven door de kunstschilder Maurice Dupuis die later de Conservator zou worden van ons Museum voor Schone Kunsten. Hij heeft dat vele jaren gedaan "om den brode", maar dat was natuurlijk zijn ware roeping niet. Voor Scheikunde hebben wij nog één jaar Poppe gehad die in 1933 met pensioen ging. Deze kleurrijke figuur was Apotheker en Doctor in de Scheikunde. Klassiek was zijn stunt met het kanon van Volta die bijna altijd mislukte. In een soort klein namaak kanonnetje werd een mengsel ingebracht van waterstof en zuurstof, de loop werd afgedekt met een stop en bij middel van een elektrische vonk moest de boel tot ontploffing komen. Hij had ons verwittigd dat dit een fameuze knal zou geven en iedereen zat in hoge spanning te wachten. Wanneer hij de 2 draadjes bijeenbracht gebeurde er niets. Er volgden verschillende vruchteloze pogingen en de spanning verdween natuurlijk en dan, ineens, als niemand het nog verwachtte, ging zijn kanon met groot lawijt af, zodat iedereen opsprong van het verschieten.
326
Op het einde van de "Prep" was er buiten de schriftelijke examens ook nog een mondeling om uit te maken wie er mocht overgaan naar de Speciale School voor Technische Ingenieurs. En toen gebeurde een eerste grote selectie. Nu werd het wel plezanter omdat veel meer aandacht besteed werd aan de specialiteit voor dewelke men gekozen had. In de "Prep" waren het uitsluitend algemene vakken die iedereen moest volgen. Nu kwam er een scheiding, zij het ook, dat wij nog heel wat vakken samen hadden. De scheikundigen kregen nu buiten algemene scheikunde, ook nog anorganische, organische, analytische en industriële scheikunde. Wegens het feit dat nu heel wat uren besteed werden aan de laboratoriumpraktijk werd de druk op de theoretische vakken wat gemilderd. Poppe was met pensioen gegaan, maar werd niet onmiddellijk vervangen, zodat zijn cursussen gedurende een jaar zonder titularis bleven. Het was Heungens, een landbouwscheikundige die Analytische gaf, die dan de cursussen van Poppe er bijgenomen heeft tot wanneer er een nieuwe prof kwam: Spae, die assistent geweest was bij Van Hove die Industriële Scheikunde doceerde aan de Universiteit. Andere proffen waren: Henzen die Natuurkunde gaf en Van de Winckel die wij hadden voor Elektriciteit. Deze laatste beschouw ik nog altijd als de perfecte leraar, hij bezat de gave om iets op een klare en eenvoudige wijze uit te leggen. De theorie van de wisselstromen, toch niet iets van het allereenvoudigste, werd op een dergelijke manier uitgebracht dat zelfs de domste van de klas niets anders kon doen dan het begrijpen. Merkwaardig was dat die man een zeer hoge weerstand bezat tegen elektriciteit. Om na te gaan of er op 2 klemmen een spanning stond van 110 Volt volstond het niet dat hij daar gewoon zijn vingers tegenstak, hij moest ze eerst nog nat maken ook. Hadden wij dat gedaan we zouden een fameuze indianendans ten beste gegeven hebben. Een andere heel speciale prof was De Bruyne. Die gaf vastheidsleer, hydraulica, thermodynamica, moteurs à cambustion interne. En alsof dat nog niet genoeg was had hij een vrije cursus "Berekening van gewapen~ beton" ingericht die hij gaf van 18 tot 19 u. Reken maar eens uit, daarna 20 minuten marcheren om thuis te geraken (voor sommigen was dat nog langer), vlug een stukje eten en daarna nog voldoende fit zijn om de materie te overlopen die die dag gedoceerd werd. Ik heb in die tijd nooit horen spreken van "studentenfuiven". De Bruyne was toch wel een heel speciale, soms een beetje onevenwichtige figuur. Ik zou daar een hele reeks anekdotes kunnen over vertellen, maar ik ga dat niet doen, want dan zou dit artikeltje veel te lang worden. Eén enkele: toen wij van hem de laatste les gekregen hadden (die toevallig in het Frans was) richtte hij een afscheidswoord tot ons. Met veel emfase en in een "gechatieerd" 327
Frans zei hij: "Et n'oubliez pas que je reste pour vous un ami, beaucoup plus intelligent que vous autres, il est vrai ... mais enfin, tout de mĂŞme un ami." De Waele gaf Mechanica en het was bij hem dat de scheikundigen in het laatste jaar hun eindwerk moesten maken. Ik kreeg als opdracht een project opstellen voor de bouw en de exploitatie van een gasfabriek. Ik had veel geluk want van de Duitse firma BAMAG die gespecialiseerd was in de bouw van de apparatuur die in een dergelijke fabriek gebruikt wordt kreeg ik een uitgebreide en uitstekende documentatie. De cursus "Pompen" werd gegeven door Bonte en het is bij hem dat ik (de enige keer) ben buitengevlogen. Zijn cursus liep van 14 tot 15 uur, het was zomerweer en behoorlijk warm en om een grote dorst te lessen had ik enkele "gueuzes" gedronken. Dit scheen een sterk stimulerend effect te hebben op mijn (door hem ongevraagde) spraakvaardigheid. Voor het verder goed verloop van zijn betoog over ik weet niet meer welk soort pompen, gaf hij er de voorkeur aan dit te doen in mijn afwezigheid. Stoommachines kregen wij van Nys, een ingenieur van de firma Van den Kerchove op de Coupure die gespecialiseerd was in de bouw van deze gevaarten. Het was een klein mannetje met een zwart baardje en zwarte fonkelende oogjes, zo een soort Mephisto-figuurtje. Hij gaf zijn lessen op een zeer saaie manier zodat bijna iedereen in slaap viel. Wanneer hij in de winter de klas binnenkwam bestond zijn eerste geste er altijd in al de radiateurs te gaan toedraaien. Na een tijdje werd het dan vrij koud waardoor het percentage slapenden wel iets daalde. Dat hij zijn leeropdracht niet met een overdreven enthousiasme uitoefende moge blijken uit het volgende: lessen begonnen en eindigden met een belsignaaL Hij was iets op het bord aan het schrijven, de bel ging en op hetzelfde ogenblik liet hij het stuk krijt uit zijn handen vallen en verliet hij onmiddellijk de klas. Ook de scheikundigen waren verplicht practische cursussen te volgen in het vijlen, zagen, schaven, solderen. Ons enthousiasme daarvoor was toch wel aan de lage kant. Deze oefeningen werden gegeven door een pijprokende kletskop die voor een voor mij onbekende reden door het leven liep met de bijnaam Mathusalem. In het laatste jaar kregen wij ook 2 cursussen die evenmin konden rekenen op een zeer warm onthaal: Nijverheidsboekhouding door Hubert Janssens en Staatshuishoudkunde door advocaat Blanchard. Het laatste jaar was een prachtjaar met zeer veel laboratoriumpraktijk. Zeer merkwaardig: in het laatste jaar Scheikunde was ik de enige student. Ik kreeg natuurlijk geen les in het groot auditorium maar in het klein bureautje van Professor Spae waar er nauwelijks plaats was voor een tafel en 2 stoelen. Na een paar maanden was de normale cursus er doorgewerkt en toen is hij maar 328
verder gegaan met de cursus die hij als assistent gegeven had aan de Universiteit. Toen is toch wel duidelijk het verschil gebleken dat in die tijd bestond tussen de opleiding van een burgerlijke en van een technische ingenieur. De laatste was veel meer praktijkgericht dan die van de burgerlijke ingenieurs die veel theoretischer was. Ik spreek nu wel van de scheikundigen. Ik denk dat een technische ingenieur die na zijn studies terecht kwam in de industrie onmiddellijk kon renderen als analist in het laboratorium, daar waar voor de burgerlijke ingenieurs toch wel een zekere aanpassing zal nodig geweest zijn. Maar ik spreek nu wel van de situatie van meer dan 60 jaar geleden. Inmiddels zijn de "conceptie-ingenieurs" en de "uitvoeringsingenieurs" naar elkaar toegegroeid. In plaats van in het groot labo te werken mocht ik gebruik maken van het labo van de professoren dat uitgaf op de Lindenlei. Daar heb ik veel aangename en boeiende uren gesleten: in de zomer mèt open vensters bij het gefluit van de vogeltjes in de bomen daar rechtover, in de winter wanneer het reeds donker was bij het gezellig geluid van de bunsenbrander. Het eindexamen was mondeling en gebeurde voor een jury waar ook industriÍlen in zetelden. Die zaten daar al enkele jaren in zodat de professoren ons konden voorlichten over het soort vragen dat zij waarschijnlijk zouden stellen. Er was Standaert die een fabriek van zwavelzuur bezat in Balgerhoeke. Die stelde niet alleen vragen over de fabricatie van vitriool, maar ook over fosfaten die daar gemaakt werden. Dus, speciale aandacht besteed aan fosfor en al zijn mogelijke derivaten. En jawel hoor, daar ging het over; hij kreeg vlot al de gevraagde inlichtingen zonder dat hij daar een speld kon tussen krijgen. Een ander vast jurylid was de zeepzieder Vyncke. Ook daar was er geen enkel probleem. Tot slot, enkele beschouwingen over de eerste technische ingenieurs. De eerste promotie dateert van 1929 en de jongens die toen uitkwamen (van meisjes was er helemaal nog geen sprake) hadden het lastig. Het begrip was nieuw, een ingenieur kwam van de Universiteit en daarmee gedaan. Een ingenieur van de Nijverheidsschool? Dat was om u dood te lachen. Die naam was natuurlijk een grote handicap, de Nijverheidsschool dat was immers vooral een textielschool waar ook avond- en zondaglessen gegeven werden aan arbeiders die het wat verder wilden brengen. Waar iedereen aan voorbijging was het feit dat deze studies niet gebeurden en de diploma's niet afgeleverd werden door de Nijverheidsschool, maar door een "Speciale School voor Technische Ingenieurs" gehecht aan de Hogere Nijverheidsschool. Een 2e handicap voor de eerste promoties was de houding van de burgerlijke ingenieurs die mogelijke concurrenten zagen opdagen en alles deden om de technische ingenieurs belachelijk te maken. 329
Maar die situatie is gelukkig sinds lang voorbij en de eerste promoties hebben in de praktijk bewezen dat ze de titel van ingenieur waard waren. Zoals reeds gezegd was het onderwijs zeer degelijk en in die periode waren er in heel BelgiĂŤ slechts 5 instellingen die dat diploma afleverden. Maar een gediplomeerd ingenieur zijn op uw 19 jaar, dat kan nu natuurlijk niet meer. Hugo COLLUMBIEN
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRUVEN: DE CHARMES VAN DE DAGELUKSHEID (vervolg) woensdag 9 januari 1952 Al dagenlang volgt de hele wereld met spanning de dramatische worsteling van het Amerikaanse vrachtschip "Flying Enterprise" voor de Engelse kust ter hoogte van Cap Lizard. Op 25 december is het schip in een orkaan terechtgekomen en in moeilijkheden geraakt. .. op 29 december was de positie van het schip dermate hachelijk dat de opvarenden van boord zijn gesprongen. Het schip maakt tachtig graden slagzij aan bakboord (de linkerzijde als men naar voor kijkt) en drijft stuurloos in de richting van de kust. Tot overmaat van ramp is de sleeptros van de sleepboot Turmoil door de hevige golfslag en het rollen of slingeren van het schip afgeknapt. De Flying Enterprise is nu helemaal aan het stormweer overgeleverd. Een specialist die het reddingswerk van nabij gadeslaat, heeft gezegd: "De redding van het schip hangt thans af van de Goddelijke Voorzienigheid". De 39-jarige kapitein Cartsen en stuurman Dancy, de enige overblijvende opvarenden, blijven moedig op hun post. In een radioboodschap seint kapitein Carlsen dat het zeer bemoedigend is dat ze zowel te water als in de lucht door zo velen van nabij worden gevolgd. Hij waarschuwt wel de vaartuigen, die door de pers werden gehuurd, niet te dicht te naderen. De Flying Enterprise zou immers onverwachts kunnen zwenken en tegen de schepen in de nabijheid botsen. Al de pogingen die vandaag werden ondernomen om het schip op sleeptouw te nemen, zijn, door de slechte weersomstandigheden, vruchteloos gebleven. En zo zitten we iedere avond, net zoals heel veel mensen overal ter wereld, aan de radio gekluisterd om het laatste nieuws over de Flying Enterprise te volgen. 330
maandag 4 februari 1952
Vanaf vandaag verhuizen we op school voor een paar weken naar een ander lokaal omdat er moet geschilderd worden. Twee lokalen verder van ons vertrouwd lokaal op de eerste verdieping. Toen hier lang geleden veel meer leerlingen waren, zaten alle klassen waarschijnlijk apart en waren alle lokalen bezet. Wie zou hier nog op deze banken hebben gezeten? Misschien wel mannen van veertig of vijftig jaar, die ik af en toe in de Sint-Lievenspoortstraat zie lopen. Die zullen ook wel een andere meester hebben gehad. Ik wou dat ik een tijdmachine had en dat ik eens in de tijd kon terugkeren: hier op de banken zitten op 4 februari 1922 of 1912 bijvoorbeeld. Toen was Alfons Anseele ( 1863-1928), een broer van politicus Edward, hier directeur. Twintig of meer jongens van dezelfde leeftijd als wij nu, allemaal met een grijze stofjas en klompen aan ... waarschijnlijk nog meer jongens dan nu die in beluiken woonden ... misschien kwam er wel iemand uit het huis dat wij nu bewonen ... leerden zij hetzelfde als wij nu leren? ... boven het bord hingen toen de foto's van koning Albert en koningin Elisabeth ... Christus aan het kruis, daar zal wel niets aan veranderd zijn ... welke spelletjes speelden zij op de speelplaats?... kregen zij af en toe één frank van hun moeder, of was dat toen een kluit of een halve kluit? Het is hier een beetje kleiner dan in ons ander lokaal op de hoek, maar dat valt nogal mee. Dat andere, en zoveel anders is het nu ook weer niet, heeft bovendien ook zijn charmes, want er hangen andere prenten aan de muren (een oude vergeelde kaart van België, een prent met enkele raar gekleden kinderen en een hond, een aap en een geit, bijbelse taferelen) en er ·hangt hier ook een wat ouderwetse geur die ik niet onaangenaam vind. Alleen het bord valt nogal tegen: het is in zeer slechte staat en je ziet bijna niet wat de meester opschrijft. Als we terugkeren naar onze hoek zal alles nieuw lijken: niet alleen de muren en de ramen, maar ook de banken worden hersteld en herschilderd. De meester he.eft ons al verwittigd: als hij iemand op een bank ziet schrijven, mag die zich aan een straf verwachten waar hij niet zal kunnen mee lachen. zaterdag 9 februari 1952
Het is echt niet bij te houden wie hier in de kamers op de eerste en de tweede verdieping reeds allemaal heeft gewoond. Als je dat vanaf 1900 zoudt kunnen achterhalen en samentellen, kom je waarschijnlijk aan meer dan honderd mensen. De ene huurder al iets langer dan de andere, het ene stel al merkwaardiger dan het andere. Als er een huurder weggaat, duurt het nooit langer dan een paar dagen of de kamer is opnieuw verhuurd. Edward en zijn Française, dat was een tof koppel. Edward kenden we heel 331
goed, hij had trouwens al eens bij ons gewoond toen we nog op de Schoolkaai woonden. Af en toe reed Edward met de tram naar Evergem om voor moeder jenever te halen bij Staf Debbaut in de Schoonstraat. Soms is hij elektricien, dan weer is hij taxichauffeur. Soms werkt hij. Meestal stempelt hij. Hij heeft zijn Française, die hij uit een café heeft gehaald en die ooit wel mooier moet zijn geweest dan ze nu nog is, wel nu en dan een pandoering gegeven en een keer heeft hij haar zelfs van de trappen gegooid omdat er iets was gebeurd dat ik niet mag weten ... maar kort nadien was het zoals gewoonlijk weer koek en ei tussen die twee en werkte ze opnieuw in een louche café in de buurt van het Sint-Pietersplein en de Leopoldskazeme, waar veel van die kabherdoezen zijn, zonder dat dit tot nieuwe rammelingen aanleiding gaf. Edward is veel te braaf voor dat mens, een echte lokvink en allemansgerief die alleen maar goed is om in een bordeel met klanten naar boven te gaan, heb ik moeder eens horen zeggen. Maar hij leeft wel gedeeltelijk van wat zij op een gemakkelijke manier verdient. Ze zijn hier in september 1951 weggegaan ... en enige tijd later heeft Marcel gehoord dat ze naar Frankrijk zijn vertrokken. Die lange magere met een gebogen rug en dat kleine vrouwtje, een echt kabouterwijveke, twee stempelaars, die had de meest eigenaardige familienaam die ik ooit heb gehoord: Poep, heette hij. AdolfPoep. En vuilaards! Toen ze na vijf maanden weer vertrokken - net zoals al de anderen laadden ze hun schamele bezittingen op een steekkar en ze waren weg - heeft Marcel met een benzinelamp de weekluizen en ander ongedierte achter de plinten moeten wegbranden ... en moeder heeft enkele dagen de ramen laten openstaan om de stank weg te krijgen. En Joseph, die hier samenwoonde met een weduwe omdat zijn vrouw hem in de steek had gelaten ... maar Zenobie kon dat blijkbaar niet verdragen en alhoewel ze in de Baviaanstraat woonde is ze herhaaldelijk naar de Sint-Lievenspoortstraat gekomen om Joseph op te wachten en dan begon ze te roepen en hem uit te schelden en dat veroorzaakte telkens een samenscholing van nieuwsgierige toehoorders ... tot Joseph een brief heeft geschreven naar de commissaris ... en de politie is waarschijnlijk eens langs geweest bij Zenobie en van toen af hebben we haar hier niet meer gezien of gehoord. En dan die twee Westvlaamse vrouwen, Yvonne en Mie de Neuze, die vielen ook buiten het gewone. Voordien hadden ze te Brugge samen in de gevangenis gezeten en "ze hadden met elkaar te doen" zoals moeder het uitdrukte. Toen ze hier woonden, werkten ze allebei in een textielfabriek en telkens ze hun loon ontvingen, dronken ze tot al hun geld op was. Hun gezuip werd meestal gevolgd door een stevige scheld- en vechtpartij met veel kadijl... maar 's morgens kwamen ze samen naar beneden om hun wonden te likken en hun dorst te lessen ... en arm in arm gingen ze daarna brood kopen. Het gebeurde ook wel eens dat ze geen zin hadden om te gaan werken ... en er is hier eens een opzienster komen kijken wat er aan de hand was. Uiteindelijk zijn ze weer naar 332
Brugge vertrokken, nadat ze allebei waren buiten gevlogen op het werk en geen geld meer hadden. Wie weet zitten ze nu niet opnieuw in de gevangenis. En dat rare koppel dat uit elkaar zou gaan en bij de politie reeds aangifte had gedaan om de ander met zijn en haar lief te betrappen ... en toen hier op een dag, om 6 u. 's morgens, de politie kwam aankloppen om het overspel vast te stellen, was er geen lief in de buurt en geen vuiltje meer aan de lucht en hadden ze zich opnieuw met elkaar verzoend. En dan was er nog Irène, die bijna iedere dag een pak slaag kreeg van haar man ... en Germaine die eens van de trappen is gevallen en naar het hospitaal is gevoerd ... Op dit ogenblik woont in de hoekkamer op de eerste verdieping Stefanie, de lastige en niet zelden kwaadaardige grootmoeder van mijn klasgenoot Achilles, die hier wat verder in de straat woont. Achilles wil later koperdraaier worden. Achilles is de oogappel van Stefanie... maar ik moet maar eens proberen iets te luidruchtig naar boven te komen! Ik ben nog maar halfweg de trap en ze staat al in haar deurgat om te vragen of het niet wat stiller kan. Embêtant wijf... waarom ga je niet bij je zoon wonen, denk ik dan en steek achter haar rug mijn tong naar haar uit. In de hoekkamer op de tweede verdieping woont een heel gezin. Een vroegere schippersfamilie. Hun zoon Roger is nog vrijgezel... en hij verzamelde vroeger postzegels. De ouders zien we alleen door het café passeren ... Roger komt af en toe eens naar beneden om een pintje te drinken. Een vriendelijk en aangenaam man. In de twee kleinere kamers, boven onze slaapkamers, wonen Alfons, Clémentine en Christian. Die woonden hier al toen wij hier kwamen wonen. Clémentine is schoonmaakster. Alfons werkt in een metaalbedrijfje. Christian is de zoon van Clémentine uit een vroeger huwelijk. Hij is drie jaar ouder dan ik en hij zit nu in het achtste studiejaar van Spanoghe. Volgend jaar gaat hij werken, maar hij zou graag naar Amerika emigreren. Al die kamers zijn bij de verhuur leeg en moeten door de huurders zelf bemeubeld worden ... als ze dat willen moeten ze zelf ook behangen en verven, maar dat heb ik hier nog maar uiterst zelden weten gebeuren. Wellicht hangt er hier en daar nog behangselpapier van voor de oorlog aan de muren. Als dat ooit wordt afgetrokken, kunnen we op de muren misschien wel de krant van 1920 of 1930 lezen. Al de onderhuurders hebben gemeenschappelijk de beschikking over de zolder, de waterpomp en het toilet beneden op de koer... en in de kelder heeft ieder een ruimte om kolen op te slaan. Moeder heeft er zich al over verwonderd dat er nooit iemand zijn kolenkit vult met andermans kolen. Moeder heeft nogal de neiging om altijd het kwade en het slechte in de mensen te zien.
333
dinsdag 19 februari 1952 Een paar dagen geleden heb ik ze in het café horen spreken over een straatje, eigenlijk een cité die het "Luizengevecht" heet... en in mijn verbeelding zag ik hele legers luizen die tegen elkaar aan het vechten waren. Ik vind dat zo'n rare naam voor een straatje of steegje dat ik aan de meester heb gevraagd wat "Luizengevecht" eigenlijk wil zeggen. Hij heeft uitgelegd dat het woord luis eigenlijk een synoniem of een ander woord is voor arm, arme mensen ... en de mensen die in die steegjes van de Kortrijksepoortstraat wonen ... en er zijn er twee: het Groot en Klein Luizen gevecht, eigenlijk drie, want op de Brugsepoort is er ook een Luizengevecht... zijn zeer arm ... en op de koop toe wordt daar meer dan elders in de stad gevochten. Dus eigenlijk: arme vechtersbazen. Luizengevecht of Arme Vechtersbazenstraat... het is niet moeilijk, maar je moet het weten.
vrijdag 28 maart 1952 Omdat hij weet dat ik een voorkeur heb voor geschiedenis en Ristoria-punten verzamel voor de prenten van 's Lands Glorie, heb ik van Ivan een geschiedenisboek zonder omslag en achteraan enkele ontbrekende blz. gekregen, die hij tussen het oud papier heeft gevonden en uit zijn papiermagazijn voor mij heeft meegebracht. Er staan zeer veel foto's, landkaarten en grote en kleine tekeningen in. Bij Van Melle in de Burgstraat heb ik vroeger al een reeks prentjes over de geschiedenis van ons land gekocht, die ik in mijn geschiedenisschrift plak. Een van de laatste prentjes die ik heb ingeplakt ging over de onthoofding van Egmont en Hoorn. Er zijn in de klas nog twee jongens die dat doen. Marcel heeft me een oud kasboek gegeven, waar we de eerste beschreven blz. hebben uitgescheurd. En met behulp van mijn schoolschrift, 's Lands Glorie en het boek van Ivan zit ik nu mijn eigen geschiedenisboek samen te stellen. Van de Prehistorie tot de Tweede Wereldoorlog. De Prehistorie. De Egyptenaren. De Babyloniërs. De Perzen. De Grieken. De Romeinen. De Oude Belgen. De Franken ... schrijf ik met rode inkt bovenaan als titeL Dan enkele lijnen tekst met blauwe inkt... en ieder hoofdstuk geïllustreerd met kaartjes, prentjes of tekeningen die ik uit het boek van Ivan knip. Ik ben er al vele avonden mee bezig en ik beleef er een immens genoegen aan. Ik ben heel fier over mijn geschiedenisboek in wording, maar ik laat het aan niemand zien voor het helemaal af is. Soms heb ik er wel problemen mee om de overgangen te vinden van de ene naar de andere periode of als er woorden staan die ik niet begrijp ... en er zijn ook namen van koningen of plaatsnamen van veldslagen waar ik geen prentjes of illustraties van heb. Hoe zit dat bijvoor334
beeld precies in elkaar tussen Clovis (500) en Karel de Grote (800). Gedurende 300 jaar moeten er toch vele koningen zijn geweest. Wie waren dat? Behalve de titel "De Vadsige Koningen" vind ik daar bijna niets over. En wat wil dat eigenlijk zeggen "Vadsige Koningen". Waren ze te lui om hun kont op te heffen en moesten ze door slaven in ligbedden rondgedragen worden? Maar goed dat die luiaards door de Karolingen aan de dijk zijn gezet... Karel Martel en Pipijn de Korte, dat waren tenminste mannen die wisten wat vechten was! Ik heb het al eens gevraagd aan meneer Saperlipopette van de bibliotheek... maar in de boekenkast voor kinderen staan geen geschiedenisboeken, behalve het leven van Jezus ... en dat heb ik eens meegenomen en gelezen, maar daar kan ik niet veel mee aanvangen.
maandag 7 april 1952 Wat ik gaarne doe is gedichten uit het hoofd leren en ze daarna in de klas voordragen. Nu hebben we een gedicht van een vrouw, Alice Nahon, van het bord moeten overschrijven en tegen morgen moeten we het van buiten kennen. Dat is geen probleem, ik ken het al... wel nog een beetje oefenen om het vlot en zonder aarzelingen te kunnen opzeggen. IKDANKU Ik dank U voor het goed onthaal, Dat was van weinig woorden, Gelijk Ă l goede dingen zijn, Die ooit ons hart bekoorden. De meester heeft ons verteld dat Alice Nahon eerst verpleegster en daarna bibliothecaresse te Mechelen is geweest. Ze is heeljong gestorven. Ze had iets aan haar longen en ze heeft vele jaren in een sanatorium verbleven. "God zei haar dat ze een liedeken moest maken". Ze was amper 37 jaar oud en net als moeder had ze veel blond krulhaar. Moeder is nu al een jaat o[!.der dan Alice Nahon, dus zo'njong meisje was ze nu ook weer niet. Hij had twee gedichtenbundels "Vondelingskens" en "Op zachte vooizekens" en ook een dik boek meegebracht waarin haar foto staat. Ze heeft veel gedichten geschreven en iedereen kent haar nog, ook al is ze al 19 jaar dood. Negentien jaar geleden was ik nog niet geboren en ik ken haar niet ... maar ik vindhet een mooi gedicht en ik zal eens extra mijn best doen om het goed voor te d~gen. Ik weet dat ik dat goed kan.
335
zaterdag 26 april1952 Zo heb ik het altijd geweten: op de houten keukentafel ligt een kleedje van wasdoek en daar bovenop wordt een krant opengevouwen, die regelmatig wordt vervangen. Dat is properder om te eten, aardappelen te schillen, mijn huiswerk te maken, met mijn fort of mijn garage te spelen of wat dan ook te doen. Van zodra de krant vuil is, wordt ze samengepropt en door een andere vervangen. Het kleedje van wasdoek wordt pas vervangen door een nieuw als het oude helemaal doorgekerfd is en er van de kleuren en de motieven zo goed als niets meer overblijft.
dinsdag 6 mei 1952 Reeds vele jaren wordt de vissershaven van Boekhaute door verzanding bedreigd. Nu heeft de Nederlandse regering beslist - de haven van Boekhaute ligt op Nederlands grondgebied - dat de Braakman wordt ingedijkt en dat de geulen evenals de schorren en laag liggende gronden tot landbouwgrond zullen worden omgevormd. De werken aan de indijking zijn al flink gevorderd en men voorziet dat de 12 km lange dijk in juli zal voltooid zijn.
Met een deel van de familie en Di ane op schaaldieren- en krabbenvangst in een vaargeul te Boekhoute.
336
Dat betekent dus dat we niet meer naar Boekboute moeten rijden om krabben en schaaldieren te vangen of op de vissersboten te klimmen. Waar eens de geul lag, waar we zo vaak een aangename dag hebben doorgebracht, zullen nu bieten en aardappelen worden geteeld. woensdag 14 mei 1952 In de turnzaal van de school worden er op sommige avonden vrije oefeningen georganiseerd door een turnvereniging. Als we zin hebben mogen we ook eens komen kijken of meedoen. Ik ben daar vanavond eens heen geweest... en ik vond het een toffe belevenis. Niet dat saaie rondjes lopen of armen en benen bewegen ... neen, iedereen mocht doen waar hij zin in had. Aan de sportrekken hangen, in de touwen klimmen, over het paard of de bok springen ... alle toestellen mochten worden gebruikt. Er lagen ook bokshandschoenen en samen met Raymond, eenjongen van mijn gestalte en mijn gewicht die in een beluik van de Antheunisstraat woont, heb ik een partijtje gebokst. Een oudere man heeft ons eerst uitgelegd wat mocht en niet mocht en tijdens de kamp bleef hij in de buurt om er op toe te zien of we de spelregels respecteerden. We hebben allebei flink ons best gedaan ... ik heb enkele rake stoten gegeven en gekregen ... we waren allebei doodop toen de scheidsrechter zei dat het genoeg was. Een verbeten voldaanheid. Wie heeft gewonnen? Match nul, zei hij. We dachten allebei dat we de betere waren. Toen ik thuiskwam, heb ik moeder niets gezegd over dat boksen. Als ik hetzou zeggen, moet ik er niet op rekenen dat ik daar nog ooit mag terugkeren. vrijdag 16 mei 1952 In de zaak Georges Cornelis zijn vier personen, drie uit Gent en één uit SintAmandsberg aangehouden. Een van hen heeft zijn medeplichtigen yèrklikt. Een vijfde persoon, volgens sommigen een gewezen Oostfrontstrijder en de man die het dodelijk revolverschot zou hebben afgevuurd, volgens anderen de in 1948 amper 19-jarige student Willem Goossenaerts uit een extreern,flamingante familie uit Sint-Amandsberg, is nog steeds voortvluchtig. Hij is op het nippertje aan de politie ontsnapt en hij zou als matroos nàar het buitenland, vermoedelijk Zuid-Amerika, zijn kunnen vluchten. Georges Cornelis, een gescheiden man die samenleefde met zijn broers en zusters, was een steenkapper van grafzerken aan de Palinghuizen. Tijdens de oorlog was hij lid geweest van de weerstandsgroep La Sarcelle A, die sabotagedaden uitvoerde. Na de bevrijding heeft hij meegewerkt aan zuiveringsacties 337
tegen incivieken, waarbij met opgesloten mannen en vrouwen een en ander zou zijn gebeurd dat absoluut niet door de beugel kan, zodat het niet onwaarschijnlijk is dat die onnoemelijke daden tot een wraakactie hebben geleid. In de maanden voor zijn dood werd hij herhaaldelijk het slachtoffer van bedreigingen en aanrandingen ... en op een avond in de Mussenstraat werd hij door mannen die hem stonden op te wachten bijna de schedel ingeslagen. Op 5 april 1948 werd hij door een onbekende klant met een Antwerpse tongval , die eerst een grafzerk had besteld, uit zijn werkhuis gelokt om eens naar zijn defecte auto te komen kijken die langs het kanaal Gent-Brugge, net voor de spoorwegoverweg, geparkeerd stond. Niets vermoedend is hij meegegaan ... en hij is nooit teruggekeerd. Precies veertien dagen na zijn verdwijning, op 19 april, werd zijn lijk op het middaguur in een zak opgevist uit een oude Leiearm, achter de Blekerij Buysse te Drongen. De zak was aan de ketting van de veerpont blijven haperen. Onmiddellijk werd de politie verwittigd en de lijkschouwing wees uit dat het slachtoffer met een nekschot - een klassiek Gestapo-procĂŠdĂŠ - was afgemaakt en daarna in het water geworpen. In 1948 heeft men dan ook naar de daders gezocht in het inciviekenmilieu, maar tegen niemand kon enig bewijs worden aangevoerd. In het gerechtelijk milieu hoopt men dat het motief van de moord nu spoedig duidelijk zal worden. Zowel Marcel als moeder hebben Georges Comelis gekend. Marcel omdat hij nog in de buurt, op de Ryhovelaan, heeft gewoond en omdat hij nu eenmaal iedereen kent. Hij zegt dat zijn begrafenis een van de indrukwekkendste uitvaarten was die men aan de Palinghuizen heeft zien voorbijtrekken. Duizenden en nog eens duizenden mensen hebben er staan wachten om de door paarden getrokken lijkwagen te zien passeren en een laatste groet te brengen. Moeder heeft de man nog ontmoet op de kermis te Belzele. Hij was niet heel groot, zegt ze, maar hij was een knappe man en fors gebouwd ... tante Maria was er helemaal weg van ... en je weet, als die iets in haar hoofd heeft is ze tot alles in staat om haar zin te krijgen. Een joviale, dienstvaardige kerel, een populair figuur. De kracht van een steenkapper. En ... maar dat heeft ze niet tegen mij Georges Cornelis. gezegd, heb ik haar in een gesprek in
338
De uitvaart van Georges Comelis, april 1948.
het cafĂŠ horen vertellen ... het was een publiek geheim dat Georges Comelis voor de mannen was. Sommigen vinden dan ook dat men eens in dat milieu naar de vermoedel ijke moordenaar op zoek moet gaan.
zondag 1 juni 1952 Verschrikkelijk nieuws op de radio. Kort na 17 u. is een Gentse autocar, die met een supportersclub van La Gantoise een daguitstap naar Calais had gemaakt, te Grevelingen in het sas terechtgekomen . Van de 50 inzittenden zijn er 35 verdronken. Toen de eerste berichten over de ramp de stad bereikten, heerste er overal grote verslagenheid en in alle cafĂŠs en op alle plaatsen werd over niets anders gesproken .
zaterdag 7 juni 1952 Vanmiddag om 14 u. heeft de uitvaart plaatsgehad van de slachtoffers van de busramp te Grevelingen. Na de absoute in open lucht, geleid door bisschop Calewaert, hebben eerste klas lijkwagens, gevolgd door een hele reeks open voertuigen voor de bergen bloemen, de lichamen naar hun laatste rustplaats gebracht. 339
Op de Bijlokekaai, langs de Coupure en de Elyzeese Velden, aan de Palinghuizen ... overal zag het zwart van het volk en uit alle vensters hingen trossen mensen om de rouwstoet te zien voorbijtrekken. Voorop, onmiddellijk achter de kroon, stapten burgemeester Claeys van Gent en burgemeester Denvers van Grevelingen, gevolgd door vele hoogstaande gezagsdragers. De naam Grevelingen zal wel voor altijd in het geheugen van de Gentenaars gebrand blijven ... een naam met een rouwband. Toen ik vanavond thuiskwam, was ik helemaal vervuld van de afgelopen drie dagen in de Ommegangstraat in het lokaaltje naast de bibliotheek van meneer Saperlipopette. Vanmorgen hebben we nog wel moeten bidden voor de slachtoffers van de busramp en wat les gehad en gepraat met de onderpastoor... maar vanmiddag hebben we nagenoeg de hele tijd mogen spelen op het binnenplein. Ik heb herhaaldelijk de hand van Martha vastgehouden ... we hebben ons samen verstopt. .. en ik heb haar ook twee keer een kus mogen geven. zondag 8 juni 1952 Plechtige Communie. Einde van twee jaar hoogmis in groep in de Sint-Annakerk. Einde van twee jaar catechismus op zondag van 14 u. tot 16 u. in de school in de Twee Bruggenstraat De spelletjes op de speelplaats voor het begin van de les en tijdens de speeltijd ... dat was plezant: Lope, lope, lope! Lange Lo is daar! Lange Lo is daar! Lange Lo is daar! Maar de lessen zelf... vreugdevolle hoogtepunten heeft dat zelden opgeleverd. Integendeel, als we niet konden door ziekte of van thuis niet hoefden te gaan, vonden we dat heerlijk. De ouderwetse jonge vrouw die meestal de catechismusles gaf, was streng, zeurderig en vertelde nooit eens een verhaal zoals de onderpastoor wel deed. In de winter was het na 16 u. bovendien te laat om nog naar de cinema te gaan. In het voorjaar van 1951 zijn we wel eens naar de film "Dagelijks leven op de Sint-Annaparochie" van Pierre Nelen mogen gaan kijken. Veel beelden van mensen en straten die we kennen. Moeders met kinderen, ouderlingen, auto's, fietsers, sommige winkeliers aan het werk, stoeten en processies, de liturgische plechtigheden in de kerk. In de vele kinderkoppen en groepen met spelende kinderen meenden sommigen zichzelf te herkennen. Ik heb ook goed gekeken, maar ik heb mezelf niet gezien. Einde ook van de zeven weken dagelijkse mis en lering. Einde vooral van de 340
laatste drie dagen waarop we van 's morgens tot 's avonds samen waren. Heerlijke dagen, omdat de onderpastoor ons meer op het binnenplein heeft laten spelen dan ons in het leslokaaltje te onderrichten. Wat er ook moge gebeuren, die heerlijke uren in de nabijheid van Martha zal ik nooit vergeten. Vandaag de dag van de plechtige communie. Voor het eerst in ons leven valt ons het grote voorrecht te beurt dat we op de stoelen in het koor mogen plaatsnemen. De jongens aan de rechterkant. De meisjes aan de linkerkant. Iedereen is ruim op tijd en voor de eredienst begint, hollen we ieder een keer naar de andere kant om het andere geslacht een communieprentje te geven. Ieder van ons heeft nieuwe kleren aan: de meisjes een lang wit kleed, de jongens een grijs kostuum met een golfbroek of een korte broek. Moeder heeft al gezegd dat ik zo snel groei dat ik er volgende winter mee naar de middelbare school zal mogen gaan. Uitzonderlijk dragen we ook bruine lederen handschoenen. Handschoenen om in de hand te houden, samen met het kerkboek. Mijn kerkboek hebben we van de ouders van Willy gekregen. Een groen lederen boek met goud op snee. Ik heb er al eens in gebladerd ... maar behalve de tabel der roerende feestdagen van 1925 tot 1937 is het ĂŠĂŠn aaneenschakeling van 320 blz. teksten die ik niet van plan ben ooit te lezen. Iedere bladzijde is omkaderd met tekeningen, maar dat zijn om de vier bladzijden steeds weer dezelfde. Na de eredienst moet ik, en ik alleen, even meegaan met de onderpastoor naar de sacristie. Omdat ik twee jaar lang zo goed mijn best heb gedaan en tijdens de ondervragingen van de catechismus en op andere proeven altijd het beste resultaat heb behaald, krijg ik een geel plaasteren beeldje van Maria met Kind. Hij voegt er aan toe dat ik ook in het latere leven als christenmens moet leven, de geboden en de kerkelijke plichten moet onderhouden en op zondag nooit de mis mag verzuimen. Ik knik en ik zeg ja... maar tegelijk weet ik dat ze me hier na vandaag niet iedere week meer zullen terugzien. En toen volgde het akeligste moment van de dag. Het einde van de eredienst. Terwijl er aan de ingang en op de trappen voor de kerk nog talloos veel mensen stonden, stapten wij in onze sober versierde auto ... en, o schande en schaamte, die wou toch zeker niet starten. Dat ontbrak er nog aan. Schoon gewassen en met een wit lint voor de achterruit. .. maar hij start niet. Uitstappen en duwen, er zit niets anders op. Godverdomme, sta ik daar binnensmonds te vloeken, had Marcel er niet kunnen voor zorgen dat we vandaag, enkel en alleen maar vandaag, of is dat nog te veel gevraagd, over een auto konden beschikken die rijdt! Al de anderen rijden in een gehuurde nieuwe Amerikaanse wagen of hebben beroep gedaan op het familielid met de mooiste auto ... en wij, wij rijden, of liever: wij staan hier te voet met een vooroorlogse CitroĂŤn die niet wil starten! Godverdomme, godverdomme! En natuurlijk uitgerekend pal voor de ingang van de kerk, terwijl iedereen naar ons staat te kijken. Om in de grond te 341
zinken. Uiteindelijk lukt het toch en slaat de motor aan, maar op weg naar huis zit moeder Marcel uit te schelden voor alles wat lelijk is. Hij antwoordt dat hij daar niets kan aan doen, dat hij er gisteren nog uren heeft aan gesleuteld, dat hij vanmorgen wel wou starten ... "Jaja, we hebben het gezien ... we zijn mogen uitstappen om hem op gang te duwen!" Ik begrijp natuurlijk wel dat je geen auto huurt als je zelf een auto hebt ... maar op zo'n dag, mijn dag, had hij er als chauffeur en mecanicien toch kunnen voor zorgen dat we iets hadden waar we konden op rekenen, dat ons niet in de steek liet. Tante Maria is bij ons thuis gebleven en zij heeft de feestmaaltijd klaargemaakt. We eten vanmiddag ook niet in de keuken maar in het cafĂŠ. Lang mag het allemaal wel niet duren, want straks worden we opnieuw in de kerk verwacht. Of we straks niet beter te voet zouden gaan... op tien minuten zijn we er. Moeder denkt er zelfs niet aan. Nonkel Ferdinand stelt voor dat we met zijn Olympia zouden rijden ... maar Marcel lijkt die auto nog minder te betrouwen en ik kan hem geen ongelijk geven. Wonderlijk, maar onze CitroĂŤn doet het weer. "Zie je wel dat er niets aan scheelt", zegt MarceL Jaja, tot we straks opnieuw uit de kerk naar buiten komen. Maar ik duw niet mee ... ik doe alsof ik Marcel niet ken en keer nog liever alleen te voet naar huis. Terug thuis. Nadat ik andere kleren had aangetrokken, heb ik de hele avond op straat mogen spelen en mocht ik ook 5 F van wat ik vandaag hier en daar had gekregen, aan snoep besteden. Een paar andere communicanten liepen ook al in weekse kleren op straat... maar Martha was er helaas niet bij. Niet te lang wegblijven, heeft moeder gezegd, want morgen moeten we naar de kerk op het Sint-Pietersplein voor het vormsel... en in de namiddag rijden we naar Belzele bij Meetje en staan er nog andere bezoeken op het programma. zondag 22 juni 1952
Vandaag doet koning Boudewijn zijn Blijde Intrede te Gent. Sedert weken is er hard gewerkt om deze gebeurtenis de grootst mogelijke luister bij te zetten en men heeft moeite noch kosten gespaard om de stad met vlaggen, triomfbogen en vooral met zeer veel bloemen te tooien en een feestelijk uitzicht te geven. Vermits het een Blijde Intrede is, wordt van de koning en al de Gentenaars verwacht dat ze blij zullen zijn elkaar te zien. Om 9.30 u. zal de koning de stad binnenrijden langs de Sint-Lievensbrug-en die is nog niet eens helemaal afgewerkt! - waar hij met 51 kanonschoten zal verwelkomd worden. Dan begeeft zijne majesteit zich naar het ruiterstandbeeld van zijn grootvader koning Albert in het Zuidpark om er bloemen neer te 342
leggen ... en vandaar gaat het stoetsgewijs naar het stadhuis (ontvangst door de burgemeester), naar de Sint-Baafskathedraal (mis), naar het eiland Malem (inwijding van de nieuwe wijk), de tuin van de Bijloke (onthulling van het standbeeld vanJan Palfijn) en opnieuw naar het stadhuis voor het middagmaal. Om 16 u. wordt de koning in het Floraliënpaleis in het Citadelpark verwacht, waar een groot jeugdfeest zal plaats hebben met de medewerking van al de officiële en vrije scholen van Gent. Daar zullen we de koning voor het eerst in levenden lijve te zien krijgen. Onze school is ook van de partij en in de afgelopen weken hebben we het Belgisch Volkslied en Vlaamse liederen gerepeteerd, want alles samen zullen daar meer dan 5.000 schoolkinderen aanwezig zijn ... er moet veel gezongen worden en we mogen niet uit de toon vallen. Moeder vindt dat ook. Er is vanmiddag dan ook een extra wasbeurt aan te pas gekomen en ik heb mijn nieuwe kleren moeten aantrekken. Je kunt daar toch niet met smerige knieën of een vuil hemd voor de koning gaan zitten! Zo dicht bij de koning zaten we nu ook weer niet. Er zijn bloemen aangeboden ... er werd gedanst... er werd gezongen en geturnd ... daarna opnieuw gezongen en gedanst... maar het indrukwekkendste moment vond ik toch de binnenkomst- De Blijde Intrede?- van de koning. Met een groot gevolg schreed hij traag en waardig zoals het een koning betaamt door de grote zaal... en ging dan plaatsnemen op zijn speciale stoel, waarboven een reusachtige kroon hing, die versierd was met rode en witte sluiers. Hij zal zijn troon toch wel niet overal met zich meeslepen? De koning is ongeveer een uur gebleven. Misschien moest hij daarna wel weer naar het stadhuis om boterhammen te eten.
donderdag 3 juli 1952 Wat kost dat? Het verblijf en overnachting in een hotel... dat heb ik nog nooit meegemaakt en dat zou ik toch gaarne ooit eens doen. Kamer zonder bad - 1 persoon 60 75 90 lOOF 100 - 2 personen 90 125 F Kamer met bad - 1 persoon 100 150 F - 2 personen 150 200 F 20 F Ontbijt 45 100 F Middagmaal of avondmaal Eten in een restaurant ... dat heb ik al evenmin reeds gedaan, want een frietkot is toch niet hetzelfde als een restaurant. 343
Menu van een restaurant in de Brabantdam 60 75 100 F Voor 75 F: 112 dozijn oesters of 112 kreeft Voor 100 F: + nog een gerecht naar keuze. Er zijn in de stad Gent een twintigtal hotels met samen ongeveer 650 bedden. De grootste en de best uitgeruste hotels zijn: Post Hotel op de Kouter (175 bedden), Sint-Jorishof op de Botermarkt (135 bedden). Al de andere hotels hebben minder dan 10 tot maximum 40 bedden. Ze zijn vooral gelegen aan het Koningin Maria Hendrikaplein of rond het Graaf van Vlaanderenplein. In Hotel de Londres kunnen twintig gasten of koppels verblijven. Restaurants zijn er veel meer. Waarschijnlijk zelfs meer dan frietkoten. Hotels, restaurants noch frietkoten zijn in de Sint-Lievenspoortstraat te vinden. En cafés en restaurants, dat is natuurlijk synoniem van bier. In 1950 waren er in België 607 brouwerijen, in 1910 waren er 3.349. In het Gentse zijn de volgende brouwerijen gevestigd: Aigle Belgica, Excelsior, Facon, Haecht, Hul, Huyghe, Meiresonne, Ultra, Van Melle, Vermaercke en Neyt. In 1950 waren er in België 85.222 cafés of één café per 101 inwoners ... In 1910 waren er dat 211.463 of één café per 35 inwoners. Daar vind je er wel enkele van in de Sint-Lievenspoortstraat, alhoewel nu veel minder dan vroeger. In totaal zijn er te Gent ongeveer 1.100 cafés ... in 1910 waren er dat 3.329 of 1,57 % van het totaal in België. zaterdag 9 augustus 1952 Vandaag vieren de socialisten feest in de Sint-Lievenspoortstraat Florimond Aelbrecht is 50 jaar lid van de partij en 32 jaar verkoper van het dagblad Vooruit. Om 18 u. vertrekt aan de socialistische wijkclub naast de kruidenierswinkel van Vooruit (een paar huizen voorbij Annie, aan de overkant van de straat) de feeststoet, begeleid door de Harmonie van Vooruit. Om 19 u. begint er een groot openluchtfeest in de cité "Den Bosch" van de Ommegangstraat een turnkring uit Ledeberg, acrobaten, Spaanse en Egyptische volksdansen, piramides op stoelen. Zouden ze de onderpastoor niet hebben uitgenodigd? Die woont daar twee huizen verder... en als er meisjes van de turnvereniging met een kort rokje te zien zijn, zal hij daar zeker belangstelling voor hebben. Katholieke of socialistische meisjes, dat heeft geen belang ... als ze maar mooie billen hebben. Ik had die piramides op stoelen trouwens gaarne ook eens gezien, maar toen ik er aankwam, had het net hard geregend, was er niet zo heel veel volk en er was een meneer aan het spreken en dat bleef maar duren. In stilte had ik gehoopt er ook Martha te ontmoeten ... maar over de hele lijn teleurgesteld, ben ik met hangende pootjes naar huis teruggekeerd. Op dinsdag 2 september organiseert de wijkclub een klankfilmvoorstelling in open lucht in de Sint-LievenspoortstraaL misschien hebben we dan meer geluk. 344
345
woensdag 13 augustus 1952 Op aandringen van Willy ben ik ooit lid geworden van de zwemvereniging Ghent Swimming Club, die twee keer per week's avonds in het zwembad Van Eyck trainingen organiseert ... maar ik heb er een grondige hekel aan om in koud water te stappen. Na twee jaar lidmaatschap, met veel afwezig heden, heb ik er nog helemaal niets van terechtgebracht. Zwemlessen heb ik nooit gehad, die zijn er gewoon niet, en ik sta nog steeds in het ondiep gedeelte wat op en neer te springen, krijg al na enkele minuten kou en wil zo snel mogelijk afgedroogd en opnieuw aangekleed zijn. De mannen die goed kunnen zwemmen zijn aan de andere kant van het zwembad trouwens altijd met chronometers in de weer en naar snotapen zoals ik, die maar wat staan te trappelen en schrik hebben van het water, wordt niet eens omgezien. Tijden, wedstrijden, kampioenschappen, medailles, dat is wel iets voor Willy, maar aan mij is dat allemaal niet besteed. Hoe zou het trouwens kunnen ... zelfs gewoon enkele meters boven blijven is er niet eens bij. Veertien dagen geleden vond Marcel het toch al te kras dat ik na al die tijd nog steeds niet kan zwemmen ... en hij heeft me naar het speelplein in de Dracoenastraat aan het Van Beverenplein gestuurd. Een vriend van hem, Dikke Armand, is daar redder en die zal het mij wel leren. Een openluchtzwembad! Toen ik uit het kleedhokje stapte, had ik het al koud. Bij het zicht alleen al van dat roestbruine water kreeg ik kippevel... en toen Dikke Armand me dwong in het water te springen - ik vreesde al dat hij me in het water zou gooien en laten spartelen tot ofwel de ramp ofwel het wonder zou gebeuren - veranderde ik gewoon in een ijspegel. Ik heb het geen twee minuten volgehouden ... en toen hij even niet keek, ben ik uit het water gekropen en naar het kleedhokje gevlucht. Een snikhete dag ... maar op de terugweg zat ik op mijn fiets te klappertanden. Ik ben zeker niet van plan daar ooit nog terug te keren. Zelfs als je helemaal niet kunt zwemmen, kun je toch een normaalleven leiden. Wij leven toch op het droge en niet in het water. maandag 25 augustus 1952 Ik ben ingeschreven als leerling van de zesde Latijnse in het Koninklijk Atheneum op de Ottogracht. Voor alle zekerheid heeft Marcel aan de meneer nog eens gevraagd welke afdeling ik moet volgen om dokter te worden. De oude humaniora. Wat een groot gebouw! Er staat een standbeeld van een blote meneer met een zwaard in de hand op het pleintje voor de ingang. Vorig schooljaar waren hier bijna 1.000 leerlingen, iets meer in de oude dan in de moderne humaniora. 346
Willen al die jongens Latijn leren en dokter worden, omdat daar veel geld mee te verdienen is? Echt niemand die iets wil doen waar veel boeken aan te pas komen? 1.000 leerlingen ... dat is nogal wat anders dan in Spanoghein de Sint-Lievenspoortstraat Ik heb alleen nog maar de secretaris gezien die mij heeft ingeschreven ... en ik voelde me heel klein en helemaal niet op mijn gemak . Spijtig dat ik daar niemand zal kennen en dat ik nog niet weet hoeveel schriften en welke boeken ik zal nodig hebben. Die meneer heeft wel gezegd dat de boeken kunnen gehuurd worden. Ik kan er over de middag ook op school blijven eten en in de middagstudie blijven. Moeder weet het nog niet goed ... ofwel moet ik naar huis komen ofwel zal ze mij boterhammen meegeven. Zaterdag gaat moeder met mij naar de Sarma om kaftpapier, etiketten, een potlood, een gom, een lat, een rode en een blauwe balpen, een kladschrift en een vulpen te kopen. Inktpotten zijn er niet in het atheneum. En een snelbinder heb ik ook nodig ... ik kan mijn boekentas toch niet aan mijn stuur hangen. Moeder maakt zich vooral zorgen over dat dagelijks heen en weer rijden met de fiets dwars door de stad. Ze is het ook nog niet eens met Marcel of ik langs de Lange Violettestraat en de Keizer Karelstraat of langs de Frère-Orbanlaan en de Vlaanderenstraat moet rijden. Ze heeft zeker al honderd keer gezegd dat ik goed moet uitkijken en voorzichtig moet zijn. Jaja, ze weet toch dat ik goed met de fiets kan rijden .
Het warenhuis Sarma op de Korenmarkt in de jaren vijftig.
347
woensdag 27 augustus 1952 Om alle dagen naar het atheneum te rijden heb ik een nieuwe fiets gekregen. Of liever, geen nieuwe fiets - in de traditie van dit huis is het woord nieuw, zeker voor wat rijtuigen en voertuigen betreft, ons totaal onbekend- maar de ons goed bekende cafĂŠbaas-fietsenmaker in de Kazemattenstraat heeft heel erg zijn best gedaan om oud in nieuw om te toveren ... en mijn fiets ziet er echt als nieuw uit. Hij was ook bereid mijn kinderfiets over te nemen... die hij vier jaar geleden trouwens ook al voor mij in elkaar had gestoken. Toen we hier vorige week langs zijn gekomen, was hij nog niet klaar en stond er ook nog geen licht op, was hij zelfs niet van plan er een licht op te plaatsen. Gelukkig heeft Marcel toen gezegd dat ik in de winter een licht zal nodig hebben ... moeder dacht dat het ook wel zonder zou kunnen. Voor het eerst in mijn leven rijd ik dus op een herenfiets voor volwassenen. Een groene fiets zonder remmen aan het stuur, maar met een terugtraprem. Ik vind het wel spijtig dat ik geen fiets met remmen en vooral met een versnellingsapparaat heb gekregen. Moeder zei dat dat allemaal niet nodig is en dat ik al heel blij mag zijn dat ik zo'n schone fiets heb gekregen. Dat een fiets met remmen en een versnellingsapparaat nog mooier is, daar heeft ze geen oren naar... allemaal overbodige luxe ... en het geld groeit niet op haar rug. donderdag 28 augustus 1952 Niet alleen in ons land maar in de hele wereld heerst een epidemie van kinderverlamming. De specialisten denken dat de ziekte in de tweede helft van de maand september in snel tempo zal afnemen. Daarom heeft de minister beslist dat de scholen niet zullen heropenen op 1 september doch pas op 15 september. Joepie! Nog twee weken vakantie! Moeder heeft in de krant een en ander gelezen over kinderverlamming en past de volgende regels streng toe: ik mag me niet oververmoeien en moet op tijd naar bed. Dat "vroeg naar bed" is er verdorie altijd bij! Wanneer schrijft iemand als voorzorgsmaatregel niet eens "laat naar bed" voor! Zo weinig mogelijk contact met andere mensen en zeker niet naar de cinema. Pats! Weer hetzelfde liedje. Ik moet voortdurend mijn handen wassen. Dat is nog zo erg niet. Alle fruit moet eerst grondig worden gespoeld. Eigenaardig, maar we.eten nu meer appelsienen dan ooit tevoren. Voor de vitaminen, zegt moeder. De plank van de WC wordt twee keer per dag afgeschuurd. Wat heeft dat nu voor zin! Ik mag toch niet naar de WC en moet boven op de nachtpot kaka doen. Moet ik nu echt blij zijn met die twee weken extra vakantie?
348
dinsdag 2 september 1952 De hele zomer hebben we twee honden gehad : Diane en een jonge Duitse herder. Op een dag in het voorjaar heeft moeder hem, vooral uit medelijden met de hond, van een klant gekocht voor een paar glazen bier. Hij zag er onderkomen uit en de man wou hem kwijt omdat hij er niet behoorlijk kon voor zorgen. Na korte tijd herkende je Pecky niet meer. Moeder heeft hem gewassen, geborsteld en goed te eten gegeven ... dat hij de eerste dagen opschrokte en weer overgaf... maar dat heeft ni et lang geduurd ... en toen was hij opeens levendig en kerngezond. Heel plezant zo'n jonge, speelse, grote hond in huis ... en ook geen probleem voor Diane. Het is wel niet de bedoeling die hond voor altijd te houden ... en bovenD an iĂŤl Van Ry ssel met zijn moeder en de . . . . .. twee honden Diane (bouvier) en Pecky (Dui t- d1en IS het een reu . D1ane IS een meiSJe. se herder) te Oostakker-Lourdes. In juli zijn we eens naar Oostakker-Lourdes geweest. Moeder had gezegd dat ze eindelijk eens op bedevaart wou gaan, maar, zoals ik wel verwacht had, hebben we er langer in een cafĂŠ gezeten dan we voor de grot hebben gestaan. Op het grote grasplein voor de kerk hebben de twee honden elkaar eindeloos achterna gezeten. Hun tong hing uit hun muil en ze zagen scheel van de dorst. Ik denk dat ze zich kostelijk geamuseerd hebben. Als ik terugkom van bij Annie, waar ik enkele uren ben gebleven , is Pecky weg. Een kennis van Marcel is hem vanmiddag komen halen . Moeder loopt er een beetje treurig bij omdat onze spee lse kameraad er niet meer is ... maar ik voel me nog veel verdrietiger dan zij . Was dat nu echt nodig om die lieve, mooie hond weg te doen! Ik ben er zeker van dat zelfs Diane hem een beetje mist. "Is 't niet waar, Diane?" Ze ligt te slapen en luistert niet eens.
349
woensdag 17 september 1952 Verschrikkelijk! Vanmorgen hadden we voor het eerst turnles. Lowietje is de bijnaam van onze turnleraar. Een oud, klein, kaal manneke met een fluitje. Moeder heeft me, zoals op het papier stond, een paar nieuwe turnpantoffels en een wit sportbroekje meegegeven. Toen we in de turnzaal kwamen, bleek die te bestaan uit een kleine kamer om ons om te kleden en een grote zaal met klimrekken langs de muren, touwen aan het plafond, Zweedse banken rondom en allerlei turntoestellen op het einde van de zaal. 24 jongens in een kleedkamer. Lowietje heeft drie keer gezegd dat we stiller moeten zijn. Als ik mijn trui en hemd heb uitgetrokken ... besef ik tot mijn verschrikking dat ik nu mijn korte broek moet uittrekken om mijn sportbroekje aan te trekken ... maar in tegenstelling tot al de andere jongens draag ik geen onderbroek ... heb ik nooit gedragen. Vertwijfeld kijk ik om me heen ... inderdaad, iedereen draagt een onderbroek. Hier valt niet aan te ontkomen ... ik moet mijn broek laten zakken. Met mijn gezicht naar de kapstok, afgewend van de blikken die ongetwijfeld op mij zijn gericht, met mijn blote kont naar mijn medeleerlingen ... sommigen hebben het gezien, fluisteren, grinniken. Lowietje staat in het deurgat. Hij heeft het ongetwijfeld ook gezien ... maar hij zegt niets. Ik voel me beschaamd en tegelijk ben ik kwaad op moeder dat ze die situatie niet heeft voorzien. Hoe kon ik weten wat me hier te wachten stond ... zij had het moeten weten! Van zodra ik thuiskwam, heb ik moeder verteld wat me overkomen is. Ze had er alle begrip voor dat ik me ellendig had gevoeld. Na het middagmaal zijn we dadelijk een onderbroek gaan kopen in de winkel aan de overkant van de straat ... en zaterdag gaan we naar de Vrijdagmarkt om er nog een paar te kopen. dinsdag 23 september 1952 We hebben de afgelopen dagen onophoudelijk gehoord van nominatief, vocatief, genitief, datief, accusatief, ablatief... en ook de eerste verbuiging van het zelfstandig naamwoord hebben we reeds onder de knie: rosa, rosa, rosae, rosam, rosae, rosa. Mijn eerste indruk: Latijn-Nederlands lijkt me gemakkelijker dan omgekeerd. Alleen al die eerste Latijnse woorden: rosa, ancila, agricola, tabula, fenestra ... hebben het effect van een vreemdsoortige slingerbeweging. Op school openen die woorden de poort tot een andere wereld, waar ik nog niet verder dan tot aan het hek van de voortuin word binnengelaten ... thuis zit ik in de vertrouwde keuken, maar met die spraakkunst en woordenlijst in de hand en die vreemde 350
woorden in de mond is het alsof ik een halve vreemdeling ben en pas ik helemaal nergens bij. Voor moeder is er niets veranderd en ze heeft er ook geen flauw idee van hoe ik mij voel: "Neem eens je boeken en je schriften van tafel, we moeten eten." vrijdag 31 oktober 1952 Tante Maria is dat eindeloos geruzie en die regelmatige vechtpartijen beu ... uit wat ik hier terloops heb gehoord, kent ze ook veel mannen en heeft nonkel Ferdinand al dikwijls horens gezet, maar ik weet niet of ze een vaste vriend heeft... en ze heeft nonkel Ferdinand laten zitten, of liever, ze heeft haar kleren en die van Ivan in tassen gestopt of op haar arm genomen en is van de Ferrerlaan weggevlucht, zoals ze twintig jaar geleden thuis is weggevlucht. Tot ze een gegarnierde kamer vindt, woont ze samen met Ivan bij ons. Iedereen kiest onverdeeld partij voor tante Maria, het is per slot van rekening moeders zuster, maar ik vind het toch wel een spijtige zaak dat nonkel Ferdinand nu niet meer tot de familie behoort. Hij was niet bepaald een fijnbesnaard man, wel een lompe en luie dokwerker, maar toch ... we hebben de afgelopen jaren talloos veel momenten samen meegemaakt en tegenover mij heb ik hem nooit ervaren als een onaangenaam mens. Ze gaat naar haar werk met de tram. Ze werkt in de Kleine Lys. Als ze thuiskomt, eet ze warm. Moeder zorgt er meestal voor dat alles reeds op het vuur staat. 's Avonds zitten we hier allemaal samen in de keuken. Ik heb nu nog minder bewegingsvrijheid en als ik een les moet leren kan ik me helemaal niet meer concentreren ... er loopt hier ook niemand rond die daar enig begrip voor heeft, er wordt alleen over hun eigen problemen gesproken ... en het is al een keer gebeurd dat ik mijn sjaal en jas heb aangetrokken en in het koude cafĂŠ ben gaan zitten om mijn huiswerk te maken. Dat ze hier is komen wonen, betekent o.a. ook dat we met zijn drieĂŤn in mijn bed moeten slapen ... al heb ik daar eerlijk gezegd niet zoveel moeite mee. Ik wil wel niet in het midden slapen ... en Ivan ook niet. Tante Maria heeft gezegd dat het haar niet kan schelen als ze in het midden moet slapen. woensdag 26 november 1952 Wat ook niet alle dagen gebeurt! In onze eigen stad Gent - en dus niet in Chicago! - heeft een taxichauffeur een klant overvallen en hem beroofd van 13.000 F. Nog geen half uur later is hij door de politie gevat en meegenomen. Het is geen chauffeur van Gent-Tax. "Een dommerik," zegt MarceL 351
maandag 1 december 1952 Te Ledeberg is de tweede oudste vrouw van België overleden. Ze was 104 jaar. In 1848 geboren! Een tijdgenote die tot enkele dagen geleden niet verder dan vijf minuten hier vandaan woonde ... die Leopold I heeft gekend en de SintAnnakerk heeft weten bouwen en in een tijd heeft geleefd dat er nog geen fietsen, auto's of vliegtuigen waren. Misschien is ze wel in de erevelstraat naar school geweest en later is ze zeker door de Sint-Lievenspoortstraat gepasseerd en misschien heeft ze hier in de straat wel boodschappen gedaan of heeft ze ergen in een café iets gedronken. Op de terugweg ging ze door de St.-Lievenspoort en over de twee Sint-Lievensbruggen, want in haar jeugd was de eerste nog niet afgebroken. Onvoorstelbaar! Had ik dat vrouwtje goed gekend dan had ik haar kunnen vragen hoe er in 1900 en zelfs in 1875 werd geleefd ... wat ze dagelijks at, waar ze werkte, hoeveel zij of haar man verdiende en hoeveel broden je daarmee kon kopen, of ze ooit honger heeft geleden en of ze de Wereldtentoonstelling van 1913 heeft bezocht. Dat zou nog eens een titel van een mooi opstel zijn: "Het dagelijks leven van mijn overgrootmoeder in 1875".
vrijdag 26 december 1952 In de provincie Oost-Vlaanderen wonen naar schatting 25.000 metaalarbeiders. Gent en Sint-Niklaas zijn de enige centra waar de metaalverwerkende nijverheid min of meer belangrijk is, maar honderden kleine metaalwerkhuizen zijn over de hele provincie verspreid. De grootste is Arbed te Gentbrugge met 1.500 werknemers. De bedrijfsgrootte van de Oostvlaamse bedrijven is gemiddeld kleiner dan de bedrijfsgrootte in gans België. De gemiddelde arbeidsvergoeding per werknemer ligt ook onder het rijksgemiddelde en het verschil met de provincie Luik, waar de vergoedingen het hoogst zijn, is zelfs zeer groot. In een Gentse textielfabriek verdient een ongeschoolde arbeider 16,55 F per uur; in een metaalconstructiebedrijf is dat 18,75 F. .. en geschoolde arbeiders verdienen tot 26,10 F. Vrouwen verdienen er 14,05 F tot 14,60 F. Van de 25.000 metaalbewerkers zijn er ongeveer 15.000 die in Oost-Vlaanderen zelf werken, 10.000 trekken dagelijks naar Brussel of Antwerpen. Daniël VAN RYSSEL ('t vervolgt)
352
HET GENTS KERKEPAD (Vervolg) DE KERK VAN DE PATERS REDEMPTORISTEN - Voskenslaan De Congregatie van de Redemptoristen, officieel: Congregatie van de Allerheiligste verlosser, werd in 1732 gesticht door Sint-Alfonsus te Scala nabij Napels in Italië. Ze stelde zich tot doel de Blijde Boodschap te verkondigen door het inrichten van grote volksmissies met een duur van acht tot tien of veertien dagen met daarnaast bezinning voor kloosterzusters en de jeugd. De eerste Redemptoristen in België vestigden zich in 1832 te Doornik. Hun eerste missie in het bisdom Gent hielden ze in 1844 in Schelderode. Een algemene missie voor de stad Gent, in 1857, kende een buitengewone toeloop. De stichting van een klooster te Gent was het initiatief van Pater Aloïs Costenoble, die tevens als eerste de functie van rector waarnam. De bouwwerken voor het optrekken van de kloosterkerk namen hun aanvang in maart 1926. De stichter heeft echter de inwijding ervan niet meer kunnen meemaken daar hij in november 1929 overleed. Mgr. Coppieters, bisschop van Gent, consacreerde de kerk op maandag na Beloken Pasen, 28 april 1930. Ze is gebouwd in Romaanse stijl en werd ontworpen door architect Karel Malfait. Het gebouw heeft een lengte van 40 meter en een breedte van 17 meter. Het bezit een middenbeuk van 12 meter: hoog, twee kleinere zijbeuken en biedt plaats aan vijfhonderd personen. De bouw van een kloosterkerk aan de Voskenslaan was niet geheel naar de zin van de toenmalige pastoor van Sint-Pieters-Buiten. Die meende dat een kerk op amper één kilometer afstand gelegen van die van Sint-Pieters-Buiten en nog dichter tegen die van Sint-Paulus, een beetje teveel van het goede kon zijn. Pastoor Van Kerckvoorde, in gesprek met een .pater Redemptorist in maart 1926, gaf te kennen dat de paters beter de andere kant van de parochie hadden uitgekozen voor de bouw van hun stichting. Waarop het lakoniek antwoord van de pater was: " 't Is om nader bij de statie te zijn". Achteraan in de kerk bevindt zich een wit beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten waaraan ze is toegewijd. Vooraan links in een met zwarte marmer beklede zijkapel: een ikoon van OnzeLieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand. In de rechter zijkapel: het beeld van Sint-Gerardus, Broeder-Redemptorist. In de nis boven het koor hangt een groot sober houten kruis. Het polychrome eikehouten beeld van de H. Familie, achteraan in de kerk, is achttiende eeuws. Het is afkomstig uit de Redemptoristenkerk van het Hopland in Antwerpen. Bibliografie
- De Paepe Johan: 100 jaar Sint-Pieters-Buiten. 1874-1974.
353
DE KERK EN HET KLOOSTER VAN DE DISCALSEN OF ONGESCHOEIDE KARMELIETEN - Burgstraat Vanaf 1272 vestigde de orde der Geschoeide Karmelieten, de zogenaamde O.L.Vrouwebroers, zich in de Lange Steenstraat te Gent. Ze bouwden er een klooster en een kerk. De nieuwe stichting werd door heel wat aanzienlijke bewoners van de stad onder bescherming genomen. Het lag dan ook voor de hand dat velen onder hen verkozen begraven te worden in de kerk van de Vrouwebroers. Dat de Karmelieten al vlug het vertrouwen genoten van de bevolking en hun bestuurders blijkt uit het feit dat ze lange tijd instonden voor het bewaren van de charters en privileges van de stad. ¡Niettegenstaande hun kerk en klooster door de geuzen verwoest en geplunderd werd in 1566 en 1578, bleven ze te Gent tot aan de Franse Revolutie wanneer de Franse bezetter hen definitief uitdreef. Ondertussen hadden ze nog in de 16de eeuw de hervormingen aangenomen van de ordeprovincie van Touraine. In het begin van de 17de eeuw kwam een andere groep Karmelieten te Gent aan. Deze hadden een strengere regel dan die van de Lieve-Vrouwebroers aangenomen omdat ze meenden dat er wat schortte aan de strengheid en de tucht bij de overige leden van de orde. Vooral geïnspireerd door de hervormingen van de H. Theresia van Avilla scheurden ze zich af en vormden een afzonderlijke orde, de Hervormde of Ongeschoeide Karmelieten, ook nog Discalsen genoemd. Reeds in 1622 waren er zusters Karmelietessen te Gent die begeleid werden door de Discalsen. Zelf zagen ze zich echter verplicht onderdak te zoeken bij vrienden of kennissen daar ze in de stad geen stichting hadden. Bovendien lag een stichting te Gent niet zomaar voor de hand. De stad telde heel wat kloosters en vanf 1630 waren er strengere voorschriften van kracht voor het oprichten van nieuwe kloosters. Een aantal pogingen om zich in de stad te vestigen liepen dan ook op niets uit. In 1640 wees het provinciaal kapittel nogmaals op de noodzaak te Gent een kleine stichting te hebben. Blijkbaar deed zich in dat jaar een kentering voor want toen kregen twee paters de toelating een leegstaande kluis te betrekken nabij de Sint-Kwintenskapel in de buurt van het beluik van de Sint-Pietersabdij. Als voorwaarde werd gesteld dat er slechts vijf paters mochten verblijven en dat ze niet ten laste mochten vallen van de stad noch van de abdij. Daar het domein van de Sint-Pietersabdij pas in 1797 bij Gent werd gevoegd woonden de paters, strikt genomen, nog buiten de stad. Toch vonden de schepenen dat de vestiging een inbreuk was op het verbod nieuwe kloosters op te richten zonder hun toestemming. Ook de reeds bestaande bedelorden binnen Gent gingen niet akkoord en legden klacht neer bij de schepenen en de koning. 354
Kerk van de Discalsen in de BurgstraaL
355
Daartegenover stelden de Discalsen als verdediging dat ze geen nieuw klooster hadden gesticht maar slechts een kleine vestiging die tot doel had onderdak te verschaffen aan de biechtvaders van de Theresianen. Bovendien wezen ze erop dat ze geen voornemens hadden in de stad te bedelen. Door toedoen van een nieuwe provinciaal, van Spaanse afkomst, kregen ze na verloop van tijd wat meer armslag. Die kon bekomen dat ze als predikant en biechtvader aangesteld werden bij het Spaans garnizoen. Later kregen ze zelfs toelating om te prediken in de Sint-Michielskerk. Nieuwe problemen rezen er toen de abdijheren van Sint-Pieters het plan opvatten hen van de Sint-Kwintensberg te verdrijven. De paters bleven echter volharden. Nadat nog eerst pater Lambertus, een Karmeliet-predikant, ervan verdacht werd beschuldigingen te hebben geuit aan het adres van de schepenen van Gent en deze laatsten daarna hun verontschuldigingen aanboden toen bleek dat de verdachtmakingen ongegrond waren, beloofde het magistraat aan de orde een eigen stichting. Op 9 december 1648 verleenden bisschop Antoon Triest en het Hof van Brussel aan de Discalsen de officiĂŤle toelating zich in de stad te vestigen. Na hun verblijf in de schaduw van de Sint-Pietersabdij verhuisden de Ongeschoeide Karmelieten in het begin van 1649 naar een huis op de Houtlei, eigendom van weduwe Lautens. Hun verblijf was daar slechts van korte duur daar het huis verkocht werd. Een nieuw onderdak vonden ze, in 1650, in het huis van J. Guillaume de Vulder "gheleghen neffens het Capelleken van het vroeger Naeldekinsconvent in de Burchstraete" en de hoek van de Ramen, aan de overzijde van het huidige klooster. Een tiental jaar nadat Ferdinand, broer van Filips IV, in 1639 het Prinsenhof had verlaten om zich te Brussel te vestigen, werd een deel ervan, de zogenaamde Leeuwenmeers, te koop gesteld. De Discalsen deden een bod van 20.000 gulden doch de koop ging niet door. Een zekere Pieter De Smet verhoogde het bod en kwam in het bezit van het domein. Maar de koper had duidelijk te hoog gemikt want in 1651 kon deze zijn lening niet meer afbetalen. De Discalsen namen de Leeuwenmeers over voor een bedrag van 23.000 gulden. Op 10 mei 1653 werd een voorlopige kerk en klooster in gebruik genomen in het vervallen Leeuwenhof. Enkele jaren later, in 1657, schonk aartshertog Leopold van Oostenrijk een aangrenzend stuk grond om daarop een kluis met kapel te bouwen, toegewijd aan de H. Leopoldus. Pater Patricius, de stuwende kracht achter de nieuwe Gentse Karmelietenstichting, liet een eerste vleugel en een nieuwe voorlopige kerk bouwen waarvan Mgr. Karel Van den Bosch, bisschop van Gent, de eerste steen legde op 28 augustus 1664. De werken waren beĂŤindigd in 1668. Aan de bouw van de barokkerk werd begonnen met de eerste steenlegging op 356
357
23 oktober 1703 en de voltooiing vond plaats in 1712. Ze werd ontworpen door broeder Leonardus van Langenhove. Het betreft hier een basilicale kerk met driebeukig schip. Ze werd ingewijd op 17 maart 1714 en onder het patroonschap geplaatst van de H. Jozef. De westelijke en de zuidelijke vleugel van de eerste kloostergebouwen werden opgetrokken tussen 1664 en 1668. De uitbreiding met een noordervleugel gebeurde vanaf 1687. De Fransen bezetten de kerk en het klooster in 1797. De kerk werd reeds heropend in 1801. De kloostergebouwen daarentegen werden grotendeels verhuurd. Ten slotte vond de herinrichting van het klooster plaats in de periode 1845-1848. Het klooster bezit een mooi aangelegde tuin met vijver. De westelijke hoge bakstenen muur met steunberen is eenrestant van de begrenzingsmuur van het Prinsenhof en vormt nu de scheidingsmuur met het klooster van de Arme Klaren aan het Sint-Elisabethplein. De voorgevel van de kerk werd een eerste maal gerestaureerd in 1894 door L. Gildemijn en een tweede keer in 1975-1977 onder leiding van het architectenbureau Bressers. Recentelijk werd het interieur van het klooster aanmerkelijk aangepast en op de bovenverdieping omgebouwd tot retraitehuis naar een ontwerp van architect Van Den Bogaerde. Het klooster bezit nog een witmarmeren beeld, oorspronkelijk gepolychromeerd, van de H. Maagd met kind uit het eerste kwart van de 16de eeuw, nu geplaatst in een baroke nis. In de kerk is het hoofdaltaar toegewijd aan de H. Jozef. Het uit de 18de eeuw stammende altaar, in beschilderd en verguld hout, is verrijkt met beelden van de H. Johannes a Cruce, de profeet Elias met bovenaan de H. Jozef naast het centrale schilderij van J. Janssens. De zijaltaren zijn toegewijd aan de H. Maagd en de H. Barbara. Verder is er nog de preekstoel waarop de marteldood van Sint-Angelus wordt uitgebeeld naast, op de kuip, enkele medaillons met borstbeelden van heiligen. De biechtstoelen, met bekroonde frontons en allegorische vrouwenfiguren zijn met elkaar verbonden door middel van met medaillons versierde lambrizeringen waardoor de volledige zijwanden worden bekleed. Het zeer rijk aandoend tochtportaal, uit het begin van de l8de eeuw, heeft de vorm van een driezijdige uitsprong en bestaat uit gemarmerd hout met in het midden een mooie gebeeldhouwde eikehouten deur. Onder het koor bevindt zich een gewelfde crypte met grafnissen van de broeders. De toegang tot deze crypte bevindt zich in de tuin. Het bakstenen gebouw in de noordoostelijke hoek van de tuin van het klooster is een restant van het z.g. Leeuwenhof Het maakte deel uit van het ca. 1440 358
Kerk van de Discalsen. Biechtstoel.
359
gebouwde Prinsenhof. Tijdens de regeerperiode van Keizer Karel werden er verschillende leeuwen, afkomstig uit Tunesië, in ondergebracht. Nadat in 1651 de Ongeschoeide Karmelieten dit deel van het Prinsenhof hadden aangekocht werd het omgevormd tot kapel en klooster. In een vleugel, waarschijnlijk het deel dat nu nog bestaat, werd de brouwerij ondergebracht. Na het betrekken van hun nieuwe kloostergebouwen, in 1668, verhuurden de Discalsen het Leeuwenhof. Het grootste gedeelte werd echter in 1688 door brand verwoest. Toen de beroemde schilder en graveerder Albrecht Dürer van 4 tot 15 april 1521 een bezoek bracht aan Gent, maakte hij in zijn dagboek een aantal aantekeningen over die "wonderbare stad", zoals hij de Afteveldestad noemde. Over hetgene hij in het Leeuwenhof zag schreef hij: "Daarna zag ik die levende leeuwen en conterfeitte eenen met het stift". Deze tekening van Dürer werd naderhand wereldberoemd. De kloosterkerk van de Ongeschoeide Karmelieten is sinds 6 november 1961 een beschermd monument. Bibliografie - Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het Cultuurbezit in België - Architectuur- deel 4 nb-no, p. 88/94. - Krantenartikel van onbekende oorsprong: De paters Karmelieten te Gent. - De kerkelijke instanties als bouwheer, s.d., s.n., s.l.
David MAES ('t vervolgt)
GENTSE MEMORIEDAGEN: 24-25 APRIL 24Apri11485 Adriaan Vilain, Heer van Rassegem, tracht aan het hoofd van de Gentse milities Oudenaarde terug te winnen op de legers van Maximiliaan van Oostenrijk. Hij wordt verslagen te Eename. Hij moet uit Gent vluchten, maar komt 2 jaar later terug en wordt Eerste schepen van de Keure. Daar hij, niettegenstaande een verwittiging, geneigd was om over te lopen naar Maximiliaan van Oostenrijk, wordt hij op last van Filips van Cleef vermoord op 12 Juni 1490. 24Apri11557 In het Memorieboek kunnen wij lezen: "Soa vielen er binnen de stede van 360
Ghendt soo veele haghelsteenen dat de ghelaese veynsteren in de kercken in stucken braken, ende oock de schalgien van de kercken, de tichelen der huusen, in sulcke wijs dat de lieden van de steden niet anders en wisten, dan dat de weerelt gheëynt saude syn."
24April1752 Het Gents stadsmagistraat verleent de gebroeders Polmière "fabricqueurs in fransche speelkaerten" vrijdom van 4 zakken tarwe, vrijdom verleend aan degenen die in onze stad een nieuwe industrie, in casu, een fabriek van speelkaarten, inrichten. 24 April 1784 Een jongeling die, na genever gedronken te hebben, zijn vader een messteek toebracht, wordt veroordeeld tot 50 jaar gevang. En toen was er nog geen sprake van een Wet Lejeune. 24 April1869 Multatuli houdt een lezing in de "Sodaliteit" met als onderwerp "Over Vrije Studie". Het was niet de eerste maal dat Multatuli in Gent was, ook reeds op 19-20-21 Augustus 1867 was hij hier ter gelegenheid van het Nederlands Letterkundig Congres". 24 April 1879 Dood van de laatste "Napoleonist", de boekdrukker Vanderhaeghen. De Maatschappij van de Napoleonisten werd gesticht op 23 Juni 1841 in Café "Het Blauw Lam" in de Brabantdam. Officieelluidde haar naam: "Société Philantropique des Anciens Frères d'Armes de l'Empire Français". Zij bestond uit oud-militairen die gediend hadden in het Keizerlijk Leger en die, in tegenstelling met de meeste Gentenaars, een onverholen verering hadden voor Napoleon. Het waren er 49 die aan de eerste oproep gehoor gaven en allen hadden op dit ogenblik de leeftijd van 50 jaar overschreden. 2 jaar later waren zij met meer dan 300, maar ze waren uiteraard gedoemd om slechts een kortstondig bestaan te kennen. Ieder jaar deed de dood het ledenaantal slinken en in 1867 waren ze nog maar met zijn dertienen~ Enkele jaren later zou de societeit dan ook ontbonden worden "faute de combattants". Ofwel moeten de Napoleonisten een zeer onrustige geest gehad hebben, ofwel moeten zij zeer lastige klanten geweest zijn. Iets staat vast: zij waren nooit lang in hetzelfde lokaal, lees café. Van het "Blauw Lam" verhuisden zij naar "Le Salon de Flore" in de Holstraat, wat hen niet belette een beetje later "In StJacobs" te zitten op de Kleine Botermàrkt. Ook dààr hielden onze "grognards" het niet lang uit, want zij verhuisden naar "Café Rotterdam" op de Koommarkt, 361
waarna zij tot de conclusie kwamen dat het toch beter moest zijn in de "Van Artevelde" op de Vrijdagmarkt Wellicht was er toch iets niet in orde met het bier aldaar, want ze schoven wat verder op naar "De Papegaai" in de Kammerstraat. Wij stoppen hier, want het is niet de bedoeling hier een inventaris op te stellen van al de Gentse cafés in het midden van de 19e eeuw. Op de ereplaats in hun lokaal prijkte een reusachtig doek, copie van een schilderij van Dominique Ingres, voorstellende "Napoléoon I sur son tröne." Werden eveneens bewaard als relikwieën: een haarlok van de Keizer en een stuk van zijn doodskist. Bij de ontbinding van de maatschappij werd haar klein museum verspreid. Het groot schilderij kwam in het bezit van de populaire boekhandelaar "Baord Vermeulen" die het ophing in zijn winkel in de "Glazen Straat" en het later in depot gaf aan de Stad. Deze gaf het een plaats in de burelen van de Burgerlijke Stand. Na zijn dood werd het verkocht door zijn zoon die een koper vond die er meer voor bood dan de 100 fr. die de Stad er wilde voor geven. 24 April1879 Dood van de kunstschilder Achilles De Maertelaere (Bentos). Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 1988- pp. 171-174. 25 April 1789 Geboorte te Gent van de violist, componist en muziekpedagoog Jean-JacquesFrançois Andries. Hij debuteerde als violist in de Opera in 1817. Hij was er gedurende 35 jaar de Eerste Viool. In 1835 werd hij benoemd tot Professor van viool aan het Conservatorium. Hij gaf ook lessen van harmonie en compositie. Na de dood van Mengal was hij een tijdlang waarnemend Directeur. Hij componeerde werken voor viool en een opera in 3 bedrijven "L'Orpheline". Hij stierf op 21 Januari 1872. 25 April 1811 De Franse overheden maken een lijst bekend van deserteurs en dienstweigeraars die ijverig door vliegende brigades worden opgezocht. Degenen die aangehouden worden, trekken gebonden in karren door de stad en worden onmiddellijk ingelijfd in regimenten die naar Spanje trekken. 24 April 1840 Constant D'Hossche wordt door het Assisenhof van Brussel vrijgesproken. 's Avonds wordt hij triomfantelijk onthaald in Gent. Deze kleurrijke figuur werd zeer populair in 1839. De textielarbeiders die in omstandigheden leefden en werkten waarvan wij ons nu maar een zeer onvol-
362
ledig beeld kunnen vormen, waren in opstand gekomen tegen hun lot. Het kwam tot botsingen met het Leger en er vielen doden en gekwetsten. De toen 28-jarige Constant had zich aan het hoofd gesteld van de katoenbewerksters. Hij was helemaal niet werkzaam in de textielindustrie en persoonlijk had hij bij het conflict niets te winnen of te verliezen. Hij deed het puur uit rechtvaardigheidsgevoel, zij het dan ook dat wel een zekere vorm van sportiviteit en avontuurlijkheid hier toch ook wel een rol zullen gespeeld hebben. De gendarmes hadden de opdracht gekregen de leiders aan te houden; er werd dus ook jacht gemaakt op D'Hossche. Door hen achtema gezeten kon hij een eerste maal ontkomen door zich te verschuilen in een holle boomtronk. Een 2e maal kon hij op het nippertje ontsnappen door zich weg te steken in een groot hondenkot. Dit met de toestemming van de normale bewoner die als medeplichtige met zijn groot corpus vlak voor de opening ging zitten. Maar, met een list werd hij naar het Stadhuis gelokt waar hij gevangen genomen werd en overgebracht naar de Citadel. Toen de rust teruggekeerd was moesten 8 leiders in 1840 verschijnen voor het Assisenhof in Brussel. Zijn vrijspraak was het begin van een niet aflatende populariteit. Hij richtte hier een van de eerste zwemkommen op waar ook zwemlessen gegeven werden. Deze was gelegen aan de Overzet en bestond uit 2 "bassins": de eerste voor gegoede burgers, die betaalden 35 centiemen en konden beschikken over een kabine. In de 2e, de populaire, betaalde men slechts 12 centiemen, maar men moest het doen met een kapstok die bevestigd was aan de houten omheining. Bovendien kon men ook nog zwemmen in de Leie zelf. In het water geplante witte stijlen gaven de ondiepe plaatsen aan. Een van de Gentse specialiteiten bestaat er in aan Ă lles en aan iedereen een bijnaam te willen geven. Onze vriend Constant die buiten een patriarchale baard ook nog een zeer weelderige haarbos bezat trok dus door het leven als "PruĂťke Dhossche". Wilt gij weten hoe onze Constant er uitzag? Geen probleem, ga naar de Vismijn, op de gevel staat een beminnelijke vrouwenfiguur die de Leie symboliseert en een stoere man met profeetallures die hetzelfde doet voor de Schelde. En wie stond daar model voor? Precies.
25 April1847 Inhuldiging van het nieuw lokaal van de St-Jorisgilde: een Casino in Italiaanse stijl op het eilandje van de Nieuwe Wandeling. Het kwam er dank zij de vrijgevigheid van zijn oud-deken Markies Rodriguez d'Evora Y Vega en van enkele anderen. In 1860 moest de gilde naar een ander lokaal uitkijken, want de gronden waarop het Casino stond werden verkocht aan de vlasspinnerij "La Lys".
363
25 April1870 De Gemeenteraad besluit de Plottersgracht, waarschijnlijk gegravan in de eerste helft van de 10e eeuw, te dempen. 25 April 1886 Eerste optreden van de "Harmonie Vooruit". Dit gebeurde op een partijcongres. Het lokaal was aanvankelijk op het Garenplaatske, later in de feestzaal van "Les Choeurs" in de Bagattenstraat en na de Eerste Wereldoorlog in de "Vooruit" in de St-Pietersnieuwstraat. 25 Aprill918 Dood te Brussel van Edmond De Vigne. Deze architect, zoon van de schilder Felix, werd hier geboren op 4 Augustus 1842. Na zijn studies aan onze Academie ging hij zich in Brussel vestigen, maar zou een zeer belangrijke rol blijven spelen in Gent. Het stedebouwkundig project waarbij het Zuidstation via de Vlaanderenstraat verbonden werd met het stadscentrum, wordt meestal kortweg het "Zollikoferplan" genoemd, juister zou nochtans zijn te spreken van het Zollikofer-De Vigneplan, want de bijdrage van De Vigne mag niet onderschat worden. Het was De Vigne die in 1886 op 4 maanden tijd het zwembad Van Eyck bouwde. Hij bouwde verschillende typische huizen in de Henegouwenstraat Zijn belangrijkste verwezenlijking is evenwel onze Vlaamse Schouwburg op het St-Baafsplein. Merkwaardig is wel dat, wanneer het Van Eyckplein in 1942 een andere naam kreeg, het herdoopt werd in Julins De Vigneplein. Het Edmond De Vigneplein zou meer gepast geweest zijn. Hugo COLLUMBIEN
GEVRAAGD: KOK VOOR DE BARGE Bij het doorpluizen van de grafstenen van de Sint-Niklaaskerk te Gent viel het oog op een bijzondere grafsteen ( 1). Het was een ruitvormige witte steen (geen afmetingen vermeld) nabij de "Vontkapelle" of doopkapel. Toen in november 1868 de inventaris van de grafstenen werd afgesloten was deze steen niet meer te vinden. Hij kwam nog wel voor in een eerder opgemaakte inventaris uit 1835 die in zijn geheel werd opgenomen in deze van 1868. Het is de grafsteen van Pieter De Jagher, zoon van Pieter die gedurende 7 jaren kok was op de bargevanGent op Brugge. Hij overleed toen hij pas 27 jaar was. Hij was dus op zijn 20ste reeds werkzaam als kok op het beurtschip, wat mijn inziens zeer jong is en wijst op een uitzonderlijk talent. Want de barge was toen 364
wereldberoemd om zijn uitzonderlijke keuken . En velen , ook koningen en andere hoogwaardigheidsbekleders maakten speciaal de tocht om het goede eten, vergezeld van allerlei comfort. Hoogstwaarschijnlijk maakte hij iin 1749 het eten klaar voor de Gouverneur-Generaal van de Oostenrijkse Nederlanden, de populaire Karel van Lorreinen, die in dat jaar zijn eerste bargereismaakte .In 1752 en 1756 deed hij het plezierreisje nog eens over (2). In 1752 zal hij niet meer hebben kunnen genieten van de D. 0. l\J. kookkunst van Pieter De lagher aangeSepulture zien deze overleed de 2e maart en de van Sr PIETEn DE JAGHER, fs landvoogd maar pas op 7 september onze Pieter, geboorlig van Drongen, stad aandeed. Dat het beroep van kok op de barge wel in syn leven cockop de Baerse hoog in aanzien stond blijkt uit het feit van Genut op B1·ugge, den tyd dat hij in de Sint-Niklaaskerk kon begravan 7 jae1·eo, over!. den 2•n ven worden tussen edellieden met 8 kwarmaerte 171:>2·, audt 27 in hun stamboom en andere betieren ja eren. langrijke personen uit de ambtelijke, geBidt voor de rechtelijke, financiële en commerciële ziele. wereld. Ook zijn voorganger is ons bekend (3). Het was Pieter Muylaert en hij verdiende jaarlijks 20 ponden grooten Vlaamsch. Hiernaast ziet men de volledige tekst zoals die voorkwam op de grafsteen. André VERBEKE NOTEN I. Graf- en Gedenkschriften der Provincie Oost-Vlaanderen. Eerste Reeks. Parochiekerken Gent - Deel I!. Sint-Nicolaeskerk. Gent 1866- p. 221 - no 349. 2. Een trekschuit voor koningen, de barge tussen Gent en Brugge. Gent, BijJokemuseum 1993 - p. 66. 3. Een trekschuit voor koningen, de barge tussen Gent en Brugge. Gent, BijJokemuseum 1993 - p. 59.
365
PUZZEL1999 Misschien verwacht U een puzzel aangepast aan een eigentijds thema, zoals Gent en Keizer Karel. Wel dan krijgt U van ons direct een figuurlijke SMAK. Keizer Karel, de man die ons vernederde door ons in ons hemd te zetten en de das om te doen. De bijnaam, die we voor 1500 droegen, "de heren van Gent", werd door zijn toedoen veranderd in een schandnaam "de stroppendragers". Dat het stadsbestuur Karel eert is begrijpelijk, het past volledig in haar politiek van het lussenplan en het levert hen nog schone reisjes op ook. Wie het nuchter bekijkt moet toegeven dat die grote keizer een zware bijdrage heeft geleverd tot het terug-snoeren van Gent tot een provinciestadje. Elk jaar vinden een aantal stadsgenoten het noodzakelijk om deze vernedering te herdenken, of liever gezegd de zgn. koppigheid van de Gentenaars om aan Karel de bijkomende belastingen te betalen. Dit is nu wel een dubbelzinnige herdenking als men weet dat de stedelijke belastingen van de Arteveldestad één van de hoogste zijn van België en zelfs de hoogste van de provincie. Wansmakelijk wordt het als men weet dat onder deze herdenkende stroppendragers ook belastingsinspecteurs aanwezig zijn. En om die reden maken we er nog liever iets chaotisch van, dan diene Charel te eren. Gelukkig heeft onze stad op dit ogenblik daartegen een uitstekend voorbehoedsmiddel. En nu wijle weg met den kwies. 1) We beginnen met de voornaam te vragen van een Gents patriciër die eerst uit Gent en Vlaanderen verbannen werd. In 1302 trok hij met aanhangers en Gentse bannelingen naar Kortrijk, waar hij zich wist te onderscheiden in de Gulden Sporenslag. 2) Graag kenden we de familienaam van de geneesheer en tevens professor aan de Rijksuniversiteit Gent, die bijdroeg tot de Vlaamse bewustwording. Op zijn initiatief werd de jaarlijkse Uzerbedevaart georganiseerd. Hij was tevens raadsman van de studenten in hun boycot tegen de Gentse Nolf-universiteit. 3) De gezochte familienaam van deze Gentse architect zal voorgoed verbonden blijven met de basiliek van Koekelberg. 4) We zoeken de familienaam van de auteur aan wie men de beeldschilden voorstellend "De marteldood van de H. Laurentius" toeschrijft en die bewaard worden bij de Broeders Hiëronymieten te St.-Niklaas. Deze werden tot in 1977 in de kapel van deze congregatie te Lokeren bewaard. Het museum van deze laatste stad bewaart een aantal beeldschildjes met heiligfiguren die men op het actief van dezelfde Gentse beeldhouwer plaatst.
366
I II
5) Deze professor en deken van de paardepieten (veeartsenijschool) te Gent interesseerde zich vooral voor uiers. Hij bestudeerde vooral¡ de groeihormonen, de irytocine en de doorbloedingen van de melkklier. Kent U de voornaam van deze man? 6) Waarschijnlijk heeft u ook reeds het prachtig beeldje "De Breister" op de hoek van het Zilverhof en de Pluimstraat bewonderd. Weet u ook de familienaam van de auteur er van? 7) Deze man wiens achtemaam we vragen kwam als een dief in de nacht. Hij steelde o.a. het prachtige relikwieÍnkruis van de St.-Pietersabdij (thans: Gent, Minderbroeders-Recollecten). Maar hij ontliep zijn straf niet. Hij werd opgeknoopt te Zwijnaarde op 12 mei 1662. 367
8) Was dit plan er ooit gekomen, dan kende de binnenstad van Gent een enorme toeristische opbloei, maar ja. Het plan werd genoemd naar de architect, wiens familienaam we zoeken, die omstreeks 1970 voorstelde om het Patershol terug het uitzicht te geven van voor de Franse Revolutie. Deze wijk wilde hij dan ook omvormen tot een toeristische animatie. 9) Jan van Hembyze heeft ooit gezegd dat indien zijn huis eigendom zou worden van de Jezuïeten, hij het nog liever in brand stak. Nog geen 20 jaar later was deze orde er gevestigd. We vragen het eerste woord van de familienaam van de broer van de beroemde kardinaal, die dit pand bewoonde na Hembyze en vóór de vestiging van de Jezuïeten. 10) Toen de dominicanessen van Temse een klooster wilden stichten te Gent, werden zij financieel gesteund door de vrouwelijke leden van een Gentse familie, van wie onder de mannen de baljuws van Eke en advocaten van de Raad van Vlaanderen te vermelden zijn. De vrouwelijke leden schonken aan het klooster fondsen voor het bouwen van de kapel en de refter, alsook drie schilderijen, een vergulde zilveren monstrans, een zilveren lamp en een zilveren kandelaar. We vragen de naam van deze familie waarvan het stadsarchief een zeer uitgebreid archief bezit. Deze letterlijke hoogvlieger die we zoeken is geen persoon. Hij weet duidelijk dat om met het hoofd in de wolken te zweven en met de voeten op de grond te staan men heel groot moet zijn. Om die reden komt hij regelmatig met zijn voeten op de grond. Met Gent heeft hij alles en niets te maken, alhoewel hij zijn naam gaf aan een restaurant in het PatershoL Zijn naam wordt gevormd door de letters in de dubbel omlijnde vierkanten van de vakjes met de ingevulde antwoorden. Het ingevulde rooster met de antwoorden moeten wel voor het einde van dit jaar het redactieadres bereiken: Lijnmolenstraat 149, 9040 Gent. Inmiddels wensen wij U een smakvol eindejaars. De verstropte KWffiSMASTER
368
BESCHERMLEDEN 1999 Edmond Cocquyt (4200) Prof. Dr. Guy Schrans (3000) Michel Kalmar (3000) Guy Versmessen (2500) Leon Marteos (2000) Alice Dynoodt (2000) Georges Broget (2000) Piet Van Eeckhaut (2000) Mw Charles Vande Putte (2000) Willy Van Mossevelde (2000) Charles Dael (2000) Walter Abbenbroek (1700) Dr. Roland Marlier (1500) Paul Van de Voorde (1500) Willy Van Belle (1500) Ferdinand Handovsky (1300) Dr. Eric Salmioen (1300) André De Somville (1250) Jéröme Moortgat (1 002) sic Ferdinand De Buck André Mortier Prof. em. Dr. Pieter Braeekman Jan De Vleeschouwer Hubert Van Hoorde Roger Dekeyser Guido Van Renterghem Paul Beekhout Bernard Hebbelynck André Van Wynsberghe E.B. René Stockman Cesar Block Willy Steyaert Dr. André Maenhout Micheline Walgraeve Prof. Dr. Eric Van de Velde Willy Everaert Philippe Kluyskens Mw Van der Stock-De Blauwe M. Cecile Nevejans
Dr. Pierre De Vos Herwig De Munnynck Jean-Marie de Wulf Luc Glibert Dr. Eric Veys Christian Scheiris Raoul Hofman J ohn Van Schil Suzanne De Grande Marc Claeys Sylvester Serlippens Walter Claeys Willy Devogelaere Jean Beftrand Louis Daens Bernard Cruyt Guy Baert J acqueline De Reuse Jean Broekaert Jean-PaulMarchal Philippe Hebbelynck Daniël Uyttendaele Fernand Verheggen Guy Beyaert Dr. André Van den Boogaerde Jacques Thissen Mw Baete-Raman D. Paul Hebbelynck Freddy Van Vlaenderen Mw De Wispelaere-Van Hauwaert K. Marc Waermoes Freddy Hoste Jean Walraedt Mw Ghesquière-Van Gheluwe J. Robert Waeri Maria Van Quickelberge Z.E.H. André Thoonen Edgard Praet YvanPiqué 369
Joseph Roosen Jacques Vermeulen Dr. Henri Duquesne Jacques Huys Pierre Plum Charles Van Hecke Marc Coucke Patriek Rombant Lucien Casteels Joho Leten Rudy Vanhollebeke Dr. Christian Sandyck Robert De Kezel J.-P. Peckstadt Gaston De Smet Marcel Van Poucke André Pemot
Dr. Henri Depoorter AlbertYlen Philippe Willemot Pierre Vanderhaeghen Joho Colpaert Mw Alexis lanssens Philippe Proost Dr. Philippe Verjans Robert Verspeeten Roland Van Bocxstaele Lucien De Temmerman Pierre Hebbelynck Sint-Lucasklooster André De Cuyper Mw Teerlinck-Van Belle Jacques Monsaert
STEUNENDE LEDEN 1999 Laurent Balcaen (900) Felix Waldack (900) Diane Sarteel (800) Reginald Rotty (800) Ir. Gustave Veeckman (800) Ir. A.J. Impeos (800) Frank Meert (800) Louis Cornhaire (800) Liliane Sarteel (800) Pierre Ryckaert (800) Stefaan Van Schoor (750) Marcel Van Huffel (700) José De Boose (700) Mw Comelis-Meyvaert C. (700) Dr. Charles Annez (700) Mw Berglund-De Feyter M. (700) Aldo Bruderlin (700) Guy Kint (700) R. Steyaert (700) Irené Van Acker (700) Gerald Me Hugh (700)
Valerie Godu (700) Jean-Pierre Quintyn J.-P. Rooms Mw Hublé-Vankenhove N. Guy Bruyneel Leon Friant Leo Van Bragt Karel Ossieur Eric De Meyere Robert Loyez René Schuurmans Bert Destoop Herman Hollanders Luc Moortgat Joseph Päquet Dr. Adhemar De Wulf Roger Spilthoorn Richard Caese André Deproost Aimé Vereauter Alfons Matthys 370
Serge Pauwels Mw Piton-Van Geluwe E. Alfred Roose André Depoorter Mw Steels-De Visschere M. Alfons Gistelinek René Rodrigues Femand De Rockere Luc Lekens Dr. Honoré Wyffels Georges Thysbaert Leon Lemaitre Yves De Maertelaere Guy Namurois Freddy Vereecken Jan De Weirdt Yvonne Philips Willy Van Trappen Femand Van Quaquebeke M. Jonckheere Dries Leys Ir. Johan Comelis Adolf Delantsheere Frank Ödberg Leopold Verhoene Jan Zwaenepoel Wim De Bock Amedee Veileman Emile Genbrugge Jean Libbrecht Elly Van Durme Mw Kluyskens-De Potter N. A. Degeyter François Corbisier Dr. Thierry Goetghebuer Mw Lamon-Demeyer A. Marcel Vanden Daele Antoine Van Goethem André Rottiers Rildegarde De Grez Christian Puttevils Marc Vandegehuchte Marcel Cambier
Armand Blondeel Jaime Jurdan Serge Tollenaere John Van Hulle Mw Vancraeynest-Mulert Urbain Catteeuw Jan Koninckx Dr. Loctewijk De Vos Michel Peirtsegaele André Verbrugghen Mw Wauters-D'haen E. Marg. Grijp François Saccasijn André Miebiels Louis Van de Vyvere Raoul Buysse Prof. em. Dr. Kamiel Van Acker Raf van den Abeele Christian Roels Johan Mulert Jean-Claude Martiny René Parasie Paul De Coninck Raphaël Dobbelaere Luc De Broe Jacques Bouckaert AndréRaman Albert Braekman J. Capoen Mw Tavemier-Vereecken C. Roger Moreau Prof. Dr. Gontran Ervynck Jules Duvivier Dr. Jacques Huyghebaert Z.E.H. Jos Mertens Albert De Bosscher Adolf Bucqué Norhert Verhasselt Roger Verbeken Marcel De Munter Adriaan Boone Walter Vlerick Georges Neslany 371
Hugo Dewaele Ltn-Gen b.d. Maurice Deneve Laurent Van Bossele Maria Vanacker Firmin Andries Carlos Passin Mw Albert De Meutemeester PaulMauquoy Hubert Mestrum Dr. Daniël Sabbe Jean Dhaene Leon Trivier Etienne Verschraegen Joseph Joos Prof. Dr. André Kint TafDeMan Eliane Van Lerberge Oscar Van Mol Etienne Van den Boogaerde Katia De Geyter Eric De Moor Maria Van Bey Ien J.M. De Wulf Jacques Hebbelynck Guy De Maertelaere Willy Diegenant Jacques Brun Richard Damours Luc Devriese Gustaaf Van Audenhove Guido De Bruyker Gustaaf Nicaese Marc Roaen Willem De Schryver Lucien Vermaele Wilfried Pieters Etienne De Clercq Prof Dr. Eric Lacroix Jacques Lataer André Buysse Henri Claeys Femand Goethals Eugène Uytterhaeghe
Lea Van Leuven R. Versteele Christiane Van der Meuten Anne Cocriamont Marc Rummens Albert Van Volsem Prof. em. Dr. Alexander Evrard Diana Van Lierde Dr. Daniël Merlevede Henri Minnaert JeanSteenbrugge Daniël Van Poucke Jean Delva Raoul Hoogstoel Charles Uyttenhove Jacques Van de Calseyde Frank Martens Georges De Vreese Laurent Claeys Dirk Jurrjens Xavier De Schryver Willy Debunderie Erik Vandenbroele OktaafBeke Robert Lybaert Jean-Pierre Carels Noël Goossens Eric De Buck Robert Devreese Arie Parlevliet Mw Van Beveren-Oosterlinck J. Mw Callebaut-De BroeR. Danny Dobbelaere Mw Luc De Coster Jacques De Braekeleir Z.E.H. Dirk De Backer Roland Wïssaert Lieven Werbrouck Suzanne Vander Gracht Ir. Henri Brasseur Pieter Spanoghe Jacqueline Podevyn Yvan Fonteyn 372
Pierre Geernaert Lisette Verley Roger De Buyst Mw De Buck-Muller Y. Marc De Munnynck Mw Broekaert-Blondeel R. Jacques Carels André Scheire Albert Sels Madeleine Criel Robert Lodrigo Pierre Vanderhaeghen Luc Matthijs Georges Meersschaut Eddy Detaeye Eddie Van Haverbeke Dr. Carlos Metdepenninghen Robert De Rudder Etienne Dekoning Christian Lentz Piet Vlieghe Gilbert Gassée Willy Van Hevel Marcel Van Lancker Ghent Travel Bureau
Robert Van Bocxstaele Daniël Verbessem Prof. Dr. Herman Baltbazar Mw Geeroms-Van Biervliet G. Roland Van Ranst Pierre Uytterhaegen Guy Carton Antoine Albessart Michel Noppe Suzanne Hiernaux Guy Morel Dr. Philippe Gombault Adolphe Dubois Jean-François Peeters Alain Smetryns Jean-Pierre Boone Mw Morraye-Verstrynge A. Mw Schauvliege-Van Megroot M.L. M. Demil Gaston Fortie Willy Philips Marcel De Preter Ghislaine Eeckhout Charles Pierre Mevr. Olga van Assche-Janssens
STEUNFONDS 1999 600,- Collumbien H. 400,- Mw De Bouck J. 150,- Vlerick W. 100,- Mej. De Smet M.-J. - Mw De Vriendt-Mores R. -De Geyter R. - Eechaudt D.- Coppens R. - Hellinck A. Ongena L.- Labout A. - Brysse A.de Clippele F.- Anthonis P.- Vanbiosberg M.- De Coene F.- Mw Halsberghe-Couteel S.- Hublau E.- Mw Keppens-Dentandt M.- Mw Eeckman-Bryssinck J.- Mw De Cooman E.- Coryn G.- Mw Baudts M.- Mw De Roubaix-De Leye L.- De Wilde J.- Mw Lehardy J.- Marchand J.-M. - Mw Derudder M. -Van Schoote A. - Brasseur Y. -Carpentier H. -Van DammeR.- Vanderstraeten E.- Mw Kelderman-Bauwens V.- Roose J.-P.- Mw Ediers B.- Decock F.- Mw Vanderhaegen E.- Steenbrugge A. - Delamelie G.- Mej. Vermeersch N.- Mej. Lormans G.- Mortier P. 50,- Van Hauwermeiren M. Toelage Provincie 1997: 25.475 BEF 373
BIBLIOGRAFIE Het 9e kunstboek over Gent van de onvermoeibare Gaston De Smet is nu verschenen. Het thema, dat lag min of meer voor de hand, is "Keizer Karel en Gent". Daarin kan men weer genieten van meer dan 80 schitterende tekeningen. Deze 9 kunstboeken vormen samen een onschatbare iconografische inventaris van onze rijkdom en wij denken niet dat er in ons land andere steden zijn die op zo iets kunnen bogen. Net zoals de vorige boeken uitgegeven en verzorgd gedrukt door Snoeck, Ducaju & Zoon. Ook dezelfde afmetingen: 25 x 28 cm. 130 blz. Al even interessant is de degelijke begeleidende tekst van René De Herdt. Het is dus niet alleen een kijkboek, maar ook een beetje een geschiedenisboek. Bij iedere tekening wordt uitleg verstrekt in het Nederlands, Frans, Duits en Engels. En - geen slecht gedacht - in een speciale bijlage is er ook een Spaanse vertaling van de teksten. Kan men zich een prachtiger geschenk inbeelden voor Spaanssprekende zakenrelaties? De winkelprijs bedraagt 890 fr.Wie het boek thuis besteld wenst schrijft 1.010 fr.over op Rekening N° 290-0149086-18 van "De Witte Circel- Gentbrugge" met de vermelding "Keizer Karel en Gent". Het is een traditie geworden dat gedurende de Gentse feestweek Freek Neirynck iedere dag een bekende (al of niet)-Gentenaar interviewt. Dat begon in 1975 in de Foyer van de Vlaamse Schouwburg en heette aanvankelijk "Literair Aperitief'. De belangstelling daarvoor was zo groot dat de Foyer na enkele jaren te klein werd. Na een tussenstop in de "Zaal met de Twee Haarden" in de St-Pietersabdij en een passage in het N.T.G. Minnemeers is de vaste stek nu de Lakenhalle geworden. Literair Aperitief, allemaal goed en wel, maar na enkele jaren begonnen de kandidaten onder de letterkundigen sterk uit te dunnen, zodat men besloot de zaken ruimer te bekijken en er ook andere kunstzinnige disciplines ging bij betrekken, de naam werd dan aangepast en het werd het "Artistiek A peritier'. Dit ging dit jaar door voor de 25e keer, een goede gelegenheid dus om daar eens een boek over uit te geven, juister gezegd een fotoboek. Op een volle bladzijde staat telkens de foto van de geïnterviewde, het jaar waarin dat gebeurde, zijn specialiteit, plaats en jaar van geboorte en van sommigen, spijtig genoeg, het jaar van overlijden. Een 220-tal foto's van Jacques De Schryver. Een boek dat men graag steeds opnieuw zal willen inkijken. Wij waren aangenaam verrast daarin de foto tegen te komen van heel wat leden van onze Kring. 374
Formaat: 14,5 x 20,5 cm. 238 bladzijden. (Niet commerciële) prijs: 150 fr. Te bekomen in het Stadswinkeltje in het Administratief Centrum Zuid. Onder de naam" 't Kindt Gezwind" gaf de Stad Gent 2 brochures uit. Het zijn in feite geïllustreerde wandelingen langs de prachtige gebouwen die David 't Kindt ons naliet. Zeer rijkelijk geïllustreerd, ook in kleur en ook interieurs. Wat zijn wij toch rijk, laat er ons vooral voor zorgen dat deze rijkdom niet verdwijnt of verminkt wordt, want dergelijke zaken worden de dag van vandaag niet meer gemaakt. Formaat: 19,5 x 19,5 cm. Respectievelijk 46 en 54 bladzijden. Spotprijs: 60 fr. Te bekomen in het Stadswinkeltje en bij de Dienst Culturele Zaken - Hotel Vander Haeghen - Veldstraat Een uitgave van de "Dienst Monumentenzorg" is "FACE-LIFT". Dit is geen boek, geen brochure, maar een map met I 0 grote fiches. Ter gelegenheid van het Keizer Kareljaar werden hier 10 standbeelden opgeknapt. Ieder van deze standbeelden krijgt een fiche met daarop, buiten een 4-tal foto's, een korte begeleidende tekst in het Nededands, Frans, Duits en Engels. De behandelde standbeelden zijn: Edward Anseele- François Laurent- Monument van de Gebroeders Van Eyck - Jan Frans Willems - De Fontein der Geknielden - De Pomp op de Zandberg - Jacob Van Artevelde - Sire Van Maldegem - Keizer Karel - Georges Rodenbach. Formaat: 16 x 28 cm. Prijs: 80 fr. Stadswinkeltje. In ons vorig nummer meldden wij de verschijning van 3 boekjes die uitgegeven werden ter gelegenheid van het Keizer Kareljaar door "Openbaar Kunstbezit". Wij blijven er bij dat die boekjes zeker hun prijs van 250 fr. waard zijn, maar bij een grondiger lectuur hebben wij moeten vaststellen dat er in de tekst onjuisheden staan die toch niet goed te verantwoorden zijn, zo in "Gent, een stad en haar keizer". Daarin hebben wij met een niet geringe verbazing kunnen lezen dat Keizer Karel genoemd werd naar zijn grootvader... Karel de Stoute. Het was ook volledig nieuw voor ons te vernemen dat Pieter Hemony een Mechelse klokkengieter was. Wat het bezoek van Dürer betreft heeft men gewoon de tekst van de gedenkplaat in het Klein Turkije gecopieerd, maar die is fout. Men geeft aan dat hij hier verbleef van 4 tot 15 April 1521. Volgens het dagboek van Dürer kwam hij hier aan op een Dinsdag en vertrok hij weer op een Dinsdag. Maar 4 en 15 April zijn respectievelijk een Donderdag en een Maandag. Voortgaande op Dürer, zou hij, wanneer hij hier niet langer dan één week verbleef, wat waarschijnlijk is, hier geweest zijn van 9 tot 16 April 1521. 375
Het is niet aan te raden om voor data voort te gaan op gedenkplaten. Denk maar aan het praalgraf van Palfijn waar men later een correctie moest aanbrengen. En aan de gedenkplaat op het huis op de Kalanderberg waar vroeger op vermeld stond dat Jacob Van Artevelde vermoord werd op 24 Juli, daar waar het 17 Juli moest zijn. H.C.
VRAAG EN ANTWOORD Op de vraag van de heer Roger Venneulen (Gh. T. 1999- N° 4- p. 240) ont-
vingen wij het volgende antwoord van de heer Hendrik Meuleman (Wondelgem): "Hierbij enkele gegevens over de laatste bewoners van het huis Botestraat, waar een kleine weverij bestond. Het echtpaar was - Ivo Albaan VAN GLABEKE (iedereen noemde hem Albaan), méér dan 30 jaar koster in Wondelgem, geboren te Mooregem op 2-9-1888. Overleden te Wondelgem op 8-1-1942. - Clara VERHEGGHEN, geboren te Sint-Amandsberg op 7-12-1879, overleden te Gent op 1-10-1949. -enige dochter Sirnone VAN GLABEKE, geboren te Wondelgem op 2-81920, gehuwd met Ernest Raes, postbode, geboren te Evergem op 30-81913. Het echtpaar Raes-Van Glabeke had 2 kinderen en woonde vroeger op de Evergemse Steenweg 234 te Wondelgem. Ze staan nog vermeld in de kiezerslijsten van 1966, maar niet meer in deze van 1971. Datum van overlijden of adressen van kinderen zijn ons onbekend. De heer Eddie Van Haverbeke (Oostende) zoekt voor een studie over de Brugsepoortwijk tussen de twee wereldoorlogen, inlichtingen over: - Herberg "In den Hert" o.m. uitgebaat door 0. De Smedt, gelegen in de Poenixstraat en o.m. lokaal van de "Gymnastische Volksmaatschappij". - Herberg "A la Réunion Sportive" gelegen aan de Bevrijdingslaan en uitgebaat door J. Venneman. - Herberg "In de Palm" lokaal "Véloclub Sport na Arbeid", gelegen aan de Rooigemlaan en uitgebaat door M. Hanssens. - Tenslotte het lokaal "De Verbroedering" gelegen in de Notelaarstraat, waar o.m. het Socialistisch Koor "Verbroedering en Zustermin" gevestigd was. Lokaalhouder was o.m. Henri De Grie. 376
Vraag van de heer Edgard Ossieur. "In 1675 vermeldt de pastoor van Sint-Baafs een teraardebestelling rechtover de Sint-Willibrorduskapel in de kathedraal. Waar ligt die? (Kervyn de Volckaersbeke en E.A. Hallin werden geraadpleegd)." Vraag van de heer Guido De Bruyker: Kan iemand mij archief- of andere bronnen aan de hand doen waarmee ik iets meer te weten kan komen over de 18de-eeuwse Gentse componist Henri-Alois Barth (of Baert), die, volgens de Algemene Muziek Encyclopedie, kapelmeester was van St-Baafs van 1755 tot 1769, daarna kapelmeester en regent van de Gregoriaanse school van St-Michiel? Allicht houdt deze "school" verband met het Gregoriaans seminarie dat in de 17e eeuw gesticht werd in de Sint-Miebielskerk door pastoor G. Breydel. Ook informatie over deze instelling is welkom. Het meest nog zou me benieuwen of van H.-A. Barth ergens composities zijn bewaard.
LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Alexander-Karel Evrard schrijft ons het volgende: "In zijn dagboek stipt DaniĂŤl Van Ryssel aan dat er in zijn straat 43 (!)herbergen waren. Een klein aanvullend commentaar hierbij: wij zijn alle elf thuis geboren, en er kwam dan wat men nu een baker noemt, ons moeder bijstaan; toen was dat een "achterwaorsterigge". Deze volksvrouw (Uzenie Lameire, een braaf mens en plat Gents, van wie we veel volksliedjes en uitdrukkingen geleerd hebben) was van de Sint-Lievensstraat; haar naar een (betwiste) Gentse heilige genoemde woonplaats (waaraan ook heel wat smalle citĂŠ-zijstraatjes lagen) noemde ze zelf "de Slechte Lievensstraat". Als achterwaorsterigge had Uzenie toch enkele curieuse doeningen: zo durfde ze het hoofd van een pasgeboren kind "kneden" om het een betere vorm te geven; of een overtollig aanhangseltje zoals de aanzet tot een zesde vingertje met een bobijndraad afbinden; of een wat lastige kleine holhuizekens-aftreksel (papaver) toedienen ... Nu zou men daar zeker het voorhoofd over fronsen!"
377
De heer G. Broget meldt ons dat er in zijn artikel over "Den Ehwe Mort ... " (Gh. T.- N° 4- pp. 195-207) enkele foutjes geslopen zijn. Aangezien het gaat over kleine foutjes die niets afdoen aan de leesbaarheid van de tekst willen wij onze lezers niet vervelen met de detaillering ervan en hen verplichten regels te gaan tellen om een foutje te vinden dat ze misschien niet eens gemerkt zullen hebben. Zo komt het in die oude Franse teksten regelmatig voor dat een v geschreven wordt als een u. (En ook al eens als een v), maar daar zal wel niemand wakker van liggen. En wanneer hij ergens leest "biofiel" heeft hij in verband met de tekst zelf verbeterd in "bibliofiel". Dat belet natuurlijk niet dat wij altijd proberen, ook kleine, foutjes te vermijden, iets wat niet altijd lukt. Niet al te verwonderlijk als men bedenkt dat een doorsnee nummer van Gh. Tyd. toch nog altijd meer dan 190.000 leestekens bevat en de concentratie van de corrector ook niet altijd constant perfect is.
378
INHOUD 1999 1. - André Coene en Martine De Raedt: De stad als "un ensemble de stratifications". - Armand Heins: Inventaire archéologique. Fiche N° 393: Mannenhoofd, stenen console afkomstig van het Utenhovesteen. Fiche N° 394: Vrouwenhoofd, stenen console afkomstig van het Utenhovesteen. - David Maes: Het Gents Kerkepad (vervolg). Sint-Pauluskerk- SmidsestraaL - Guy de Maertelaere: De Gentse mentaliteit (vervolg). - David Maes: Den Stock ter Vismarct en de Wasselinstol. - Hugo Collumbien: Gentse memoriedagen: 15-16 April. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: Het Rabat. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Oude jaargangen "Ghendtsche Tydinghen". - Dit bestaat niet meer.
2.
- Marc Hooghe: May Sarton (1912-1995). - Emest Lacquet: Inventaire Archéologique: Schoorsteen van de XIVe eeuw. - Paul Huys: Over de windmolens buiten de Brugse Poort in Gent en een molenlandschap (1858) vanCesarDe Cock. - Pierre Kluyskens: David 't Kindt. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) Sint-Pieters-Buitenkerk- Sint-Pietersaalststraat. 379
2 15
16 22 28 34 40
41
46 48 51 52
54
64 65 74 88
- Alexander-Karel Evrard: De Gentse vrije cursus Geschiedenis der Geneeskunde. Een beknopt overzicht. - Quizmaster: Oplossing Puzzel 1998. - W.L. Braekman: Het woord en het gerecht 'lutsepoepe'. - Luc Devriese: Een lelijk wijf in de VeldstraaL Een allerliefst spekkemeiske in de ZonnestraaL Een twijfelachtige 'Vlaamsche Maagd' op de Kouter... en een 19e eeuwse student. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 17 April. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: Prinsenkinderen. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - In verband met een foto verschenen in het 'Stadsmagazine Gent'
3.
- Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven: De charmes van de dagelijksheid. - Cesar Snoeck: Inventaire archéologique: Muziekinstrumenten van Georges en Henri Willems. - Pierre Kluyskens: Adolphe Quetelet. Een Gentenaar van Europees formaat. - André Coene: De Plattegrond van Gent met peilen opgemaakt door den dienst van de stadswerken. 1912. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg). Sint-Coletakerk. Sint-Antonius-Abtkerk. Sint-Theresia van Aviëllakerk. Sint-Bemadettekerk. - Luc Devriese: Hondse toestanden in de Gentse gemeenteraad (1824-1899). - Hugo Collumbien: Gentse memoriedagen: 18-19 ApriL 380
93 95 97 98
105 109 110 112 114 116 118 134 136 147 152
154 159
- Eddy Levis: 't Gents spant de kruune! Gentse verwensingen. - Alfons van Werveke: Oudheidkundige kroniek: De Koningskinderen. - Documentatiecentrum: Werking 1998. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Het Chartreuzenklooster. -Aanvullende ledenlijst. - Dit bestaat niet meer.
4.
- Pierre Kluyskens: Norhert Comelissen. - Paul Bergmans: Inventaire Archéologique: Miniaturen van een Vlaamse Bijbel uit de XVe eeuw. - G. Broget: Den Ehwe Mort bij Tsin Tsacobs en 't Beverhoutplein. - Karelke Waeri: Gentse liedjes: De Prondelmarkt. - David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg). Q.L.Vrouw ter Hooiekerk. (Klein Begijnhof- Lange Violettenstraat) - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven: De charmes van de dagelijksheid (Vervolg) - Hugo Collumbien: Gentse memoriedagen: 20-21 April. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: De Spiegelhofstraat - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons.
5.
164 171 173 177 179 180 182 183 184 186 193 195 207 209 215 231 236 238 240 241
- Daniël Van Ryssel: 246 Daar zou ik een boek kunnen over schrijven. De charmes van de dagelijksheid (Vervolg). 264 - Alfons Van Werveke: Inventaire Archéologique: Karel van Lotharingen schiet den Koningsvogel van het Sint-Jorisgild af. 381
- David Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg). De Kerk en het Klooster Sint-Barbara (Nu Sint-Barbaracollege) Jezuïeten - Savaanstraat. - G. Broget: Den Ehwe Mort bij Tsin Tsaocobs en 't Beverhoutplein (Vervolg en slot). - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 22-23 April. - Paul Huys: Hoe betrouwbaar zijn de notities van Jan-Baptist Lybaert over de Gentse kunstenaars? - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons.
6.
- Aan onze leden. - Mark Rummens: Waar te Gent recht werd gesproken. - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Restanten van een XVIe eeuws huis. - Hugo Collumbien: Enkele herinneringen aan de "Indus" (1932-1936). - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven: De charmes van de dagelijksheid. (Vervolg) - Daniël Maes: Het Gents Kerkepad (Vervolg) De Kerk van de Paters Redemptoristen - Voskenslaan. De Kerk en het Klooster van de Discalsen of Ongeschoeide Karmelieten - Burgstraat. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 24-25 ApriL - André Verbeke: Gevraagd: Kok voor de Barge. - Quizmaster: Puzzel 1999. - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Inhoud 1999. 382
266
274 290 295 304 306 307 310 311 321 322 330 353
360 364 366 369 374 376 377 379