GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 31e jaargang nr. 1 15 januari 2002
INHOUD - Joseph De Vuyst: Het Geheim Leger vecht. 3e en laatste deel. - Louis Maeterlinck: Inventaire Archéologique. De bekroning van de Heilige Rosalie, door Gaspard De Craeyer. - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksheid. (Vervolg). - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 18 en 19 Mei. - Eddy Levis: 't Gentsch spant de kruune! Waar de Gentsche Sterre bleef stille staan. - Herdenkingsdagen 2002. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Dit bestaat niet meer
2 18
20
30 37
49 50 54 55 56
HETGEHEUMLEGERVECHT Een geïllustreerde, aangevulde en verbeterde versie van Joseph De Vuysts dagboek. 3de en laatste deel. 7 Oktober ... Rond 5 uur krijgen we een bui mortieren op onze stelling. Drie granaten slaan precies in, onmiddellijk vóór onze schietstellingen, in den gracht. Alle manschappen zijn ongedeerd, doch het slijk zit hen tot in het haar. Van 6 tot 8 uur wordt met man en macht gewerkt aan de toegangswegen naar de stellingen. Alle grachten zijn boordevol en wat in den beginne maar een grachtje was is thans een rivier geworden. De noodbruggetjes die we hadden gebouwd zijn 's nachts weggedreven en moeten verlengd. De nachtwacht komt met een natte kazak binnen; was door de beek moeten waden. Rond 10 uur: opdracht lichte gevechtspatrouille naar ['Fort Raepschot'] en deze [hoeve] gansch den dag bezetten. Met zeven man trek ik er op uit: Charles Verachtert, Jules Laforce, Maurice Van den Berghe, Florent Meysman, Maurice Vlaeminck, René De Meyer, Gérard Iterbeke. Ongehinderd bereiken we ons objectief. Alle hoekjes en kanten worden onderzocht. Ledige [hulzen], etensresten en dekens getuigen van het verblijf der Duitschers. De hoeve is slechts van den kanaaldijk gescheiden door een drie meter breede beek. Een noodbrugje geeft toegang tot den kanaaldijk. Gauw ga ik eens kijken op den dijk en ontdek een M.G.- stelling 10 M. rechts van mij, ze is verlaten doch wordt gebruikt (ledige hulzen). 200 M. verder een [roeiboot] langs onzen kant van het kanaal; de vijand was dus in patrouille door het kleine dijkboschJe. Dit 'boschje' lag toen aan de voet van de Schipdonkvaart-zuid, ten oosten van de Leestjesstraat
We verwittigen door koerier [het[ H.Q.: schildwachten worden uitgezet. 's Namiddags zendt peleton "Minouche" een patrouille uit naar het boschje onder bevel van mijn vriend sergeant Gustaaf Geimaert. Wij houden den dijk in het oog en bezetten het M.G.- nest dat dezen morgen werd ontdekt. Opeens vuurschoten rechts van ons. Patrouille Geimaert werd onder vuur genomen. Hij zelfkreeg een schot door het hoofd en stierf den heldendood. Z'n mannen brengen hem binnen de linies. Wij verliezen een dappere, trouwe kameraad, steeds op de bres en in 1• lijn sinds [4] September '44. Rond 17 uur, krijgen we bevel terug te keeren naar onze oorspronkelijke stelling. 's Avonds en 's nachts kalmte tot middernacht.
2
8 Oktober... Vanaf 2 uur; groote bedrijvigheid en vuren al wat vuren kan. De Canadeezen vreezen hevigen druk van den vijand in onze richting, ingevolge het aandringen der Canadeesche bataljons die te St.- Laureins over het kanaal zijn geraakt en oprukken in de richting Sluis. De Canadese eenheden waren niet 'te St.-Laureins over het kanaal geraakt', maar, zoals eerder beschreven, ten zuidoosten van Strobrugge. Met het 'aandringen der Canadeesche bataljons' bedoelt De Vuyst de pogingen die The Canadian Scottish Rifles en Regina Rifles ondernamen om hun respectievelijke bruggenhoofden te verenigen.
Lt. Johannesson komt mij speciaal opzoeken en vraagt me of ik de verzekering kan geven dat de Duitseher niet doorkomt langs onzen kant. Daar geef ik hem ons woord op; geen voet gaan we achteruit. Sterke Duitsche patrouilles trachten een opening te vinden, doch onze mannen slaan alles af. Rond 7 uur regent het mortierbommen op onze stellingen en achterlijnen. [Het] H.Q. [van de compagnie] wordt door verscheidene treffers getroffen. Een Canadees wordt gedood, een andere en LĂŠon Geirnaert (broer van Gustaaf) gewond. Een [Bren carrier] en twee [voertuigen] zijn onbruikbaar. De familie Geirnaert wordt hard geteisterd. Volgens het War Diary van The Lake Superior Regiment waren er vandaag geen verliezen! Wel staat op datum van 7 oktober: "Pte. (soldaat} A.H. Robins and one Belgian (Gustaaf Geirnaert?} were killed and two Belgians (LĂŠon Geirnaart en ?} were wounded."
'k Vergeet nog te vermelden dat rond 3 uur, Canadeesche vlammenwerpers op tanks geplaatst heel het boschje rechts van ['Fort Raepschot'] uitbranden. Er waren geen 'vlammenwerpers op tanks', of zogenaamde Churchi/1 Crocodiles, in de sector aanwezig; wel Wasps (vlammenwerper op carriers gemonteerd}. Het Lake Superior Regiment beschikte inderdaad sinds 3 oktober over 6 Wasps, onder de leiding van luitenant Emmett. Volgens hun oorlogsdagboek werden vandaag twee Wasps omstreeks 22.00 uur ingezet.
Het was een feestelijk zicht, regelmatig flitsen spuiten vuur, als een mes zoo scherp, door het boschje. Tusschen het geratel van rupskettingen en het getikke-takke-tak der mitrailleusen. De dag [8 oktober, tussen 07.00 en 22.00 uur] bracht weer kalmte. De mannen konden wat rusten en die rust was dringend noodig. Iedereen was doodmoede. Eens kunnen slapen, uren aan een stuk, daar hebben de manschappen 3
meer dan behoefte aan. De jongens zijn automaten geworden. Slechts een spannend gevechtsmoment doet [hen] totaal frisch wakker worden. Sinds 4 Oktober jl. werd gemiddeld twee uur per dag geslapen. Sommigen sliepen in 't geheel niet. Ik zelf kon gewoonweg niet slapen. Altijd in de schietstelling, werken of schieten en, eens afgelost, patrouilles. Toch werd er niet gemord in mijn elitepeleton, en iedereen was steeds bereid om zich totaal te geven voor gelijk welke opdracht.
9 Oktober ... De mist kwam 's nachts geweldig dik opzetten. Rond 1 uurbij mijn eerste ronde, geraakte ik tot twee meter van de putten zonder gezien te worden door de bezetting. Gevolg daarvan was dat alle manschappen, half boven hun stelling, hun oogen zaten moe te kijken in die potdichte witheid. Voor mij was het trouwens ook geen pleziertje. M'n radiopost 36 op de borst en de revolver in de hand, kon ik ieder oogenblik, tusschen twee schietstellingen in, op een Duitsche patrouille botsen. Voeg daarbij dat het water allangsom meer terrein won, en men regelmatig ergens tot aan de knieën of tot aan de borst in het water schoot. In vaste kadans vuurde onze [Bren]ploeg op vooraf gerepereerde doelen, en verwisselde af en toe van schietstelling. Normaal was een Bren Group uit een korporaal en twee soldaten samengesteld, waarvan er één de Brengun bediende.
De morgen was anders reuzekalm, doch er scheen zoo'n geheimzinnigheid over het [niemandsland] te hangen dat niemand op z'n gemak was. Rond 5 u. 30 komt Jules Laforce me berichten dat tusschen post 1 en 2, 5 door de Duitsehers gegraven kuilen werden opgemerkt. Deze waren dus tot binnen onze lijnen geraakt en van weerszijden had niemand iets gezien. Vandaag zou het een rustige dag worden. Ik kon slechts een viertal schildwachten in de stelling laten en al de overigen doen slapen tot in den namiddag. Zoolang het daglicht was, werd er quasi geen schot gelost. Eerst rond 19 uur begon het spektakel opnieuw en gevechtspatrouilles van den vijand beukten weer tegen onze wachtposten. De mist kwam rond 24 uur opzetten en dat maakte weer een einde aan het lawaai. In de plaats kwam weer het onzekere, de geheimzinnigheid van een potdichte mist. Na het optrekken van de ochtendmist werd het vandaag een zonnige dag. Ook voor de 79 Canadese brigade, waartoe The Canadian Scottish Rifles en Regina Rifles behoorden: hun bruggenhoofden waren uiteindelijk verenigd. Het zou echter nog tot vrijdag 13 oktober duren alvorens de Canadezen verder zouden oprukken, richting Ede en Aarden burg.
4
10 Oktober ... Regelmatig deed ik m'n sergeanten contact houden met de verschillende wachtposten . Tot 6 u. 30 bleef alles zeer kalm. Dan kwam een vlaag mortierbommen opzetten. Ze verspilden hun kruit maar, want niets speciaals werd geraakt en niemand gewond . Van het oogenblik dat ge onder den grond ligt kunnen deze dingen trouwens weinig of geen kwaad. Rond 9 uur conferentie bij [compagniescommandant], met [verbindingsofficieren]. De kanaaldijk moest andermaal verkend en zoo mogelijk alle loopgrachten vóór onzen sector bruikbaar gemaakt. Met zes man vertrek ik tegen I 0 uur. Ongehinderd wordt het kanaal bereikt. Thans blijkt het onbetwistbaar dat de vijand zich in den dag niet meer regelmatig over het kanaal waagt. Ik stel mijn mannen in dekking op en onderzoek persoonlijk, meter voor meter de loopgrachten [foto 15]. Eén net van mijnen en [boobytraps] is verspreid door al de loopgrachten. Alles wordt ontladen en gewoon op zijn plaats gelaten.
IS. Schipdonk vaart-zuid , 26/04/99 . 200 m ten westen van 'Fort Raepschot' vond mijn zoon Patriek de resten van deze loopgraaf. (Foto J-P. Marchal)
'k Wou maar dat we zoo gauw mogelijk den kanaaldijk konden bezetten. Opeens mitrailleurvuur van den overkant [de middendijk], onmiddellijk beantwoord door [stenguns] van onzen kant. Ik ga eens kijken en zie een Duitscher in een loopgracht springen schuin over het kanaal, 30 M. verder. Gauw gooi ik een paar Duitsche granaten naar zijn kop en profiteer van de ontploffingen om ongezien bij m'n mannen te geraken. Het blijft bij een paar buien 5
9 mm. en zonder verliezen melden we het gelukken van onze opdracht in het H.Q. 's Namiddags braken een paar mortierbommen de stilte. Twee [Canadese] motorijders die eens tot bij ons kwamen kijken worden lichtjes door granaatsplinters getroffen. Eén van de stakkers was dan nog wel getroffen aan het zitvlak. Onze dokter verzorgt hen en ze kunnen op eigen middelen nog wel thuis geraken. Deze met het geschonden zitvlak doet het rechtstaande op z'n pedalen. Rond 17 u. wordt ['Fort Raepschot'] andermaal door Duitsche M.G.nesten bezet en hun buien jagen over onze stellingen. 't Belooft weer mooi te worden. Opeens worden we ook onder vuur genomen van uit de beruchte weerstandseilandjes vóór ['Fort Raepschot']. Onze jongens hebben geleerd niet noodeloos hun poeder te verschieten en slechts als een Mof zich een beetje blootgeeft kraken onze geweren of [Brenguns]. Tot 21 u. 30 blijft het schieten aanhouden. Maurice Van den Berghe ontdekt intusschen een Duitsche patrouille die in de diepte, uiterst links van onzen sector, terug trekt. "Als de Duitsehers mij vannacht niet laten slapen, krijgen ze een proces-verbaal voor nachtlawaai" zegt onzen Doe. Vandaag stuurde luitenantgeneraal Ju les Pi re (opperbevelhebber van het Geheim Leger) een proclamatie aan zijn troepen waarin hij de demobilisatie van het Geheim Leger aankondigde. De demobilisatie zou , behalve voor de manschappen die nog in de Festung Sche/deSüd ingezet waren (zoals de 'Groupe Mobile La Sarcel/e}, op 15 oktober 1944 ingaan.
11 Oktober ... In den vroegen morgen lichten mist. Af en toe Duitsehe M.G.buien. In de verte, rechts van ons raast het gevecht in volle hevigheid. De Canadeezen schijnen langs om dichter te geraken over het kanaal. Het wordt een zonnige dag. Alle beschikbare mannen worden aan het werk gezet voor het herstellen der verbindingspaden. Stilaan worden we zoowat van alles afgezonderd door het steeds stijgende water. We zijn echte modderratten geworden. Takkenbosschen en draineeren bij middel van grachtjes, laten om den duur toch een doorgang vrij. 's Middags opdracht: in gevechtspatrouille naar den kanaaldijk, tot dekking van peleton "Minouche" dat ['Fort Raepschot'] moest bezetten. Alles verloopt normaal. Slechts af en toe onder vuur genomen door Duitsche [sluipschutters]. Rond 19 uur iedereen terug naar z'n oude stelling. De linkervleugel van mijn sector wordt derwijze veranderd dat hare lijn een hoek van 125° maakt met mijn rechtervleugel. In de vallende duisternis zijn mijn mannen aan het graven. Gansch den avond lost de vijand geen schot meer.
6
Om 23 uur wordt ik naar het H.Q. geroepen. Lt. Johannesson beveelt mij drie rare patrouilles. Men vermoedt dat de Duitsehers zich achteruit getrokken hebben en de kanaalstellingen hebben verlaten. Om 0.30 u. eerste patrouille tot 50 M. vóór den kanaaldijk. Alle 50 M. zich opstellen en een paar buien vuren, teneinde te zien of de Duitsehers antwoorden. Om 3 uur zelfde patrouille. Om 6.30 u. zelfde en laatste patrouille doch deze keer met onderzoek van den kanaaldijk over zijn gansche breedte, binnen den compagniesector.
12 Oktober... Acht man bieden zich aan voor de operatie. ledereen goed voorzien van munitie en granaten. Grootst mogelijke stilte, rinkelende voorwerpen uit de zakken, een laatste cigaret en we zijn weg. In ganzenpas slingert de kolonne langs het struikgewas. 50 M. verder plooien we open en neemt ieder een schietstelling. Ik snuit zachtjes m'n neus, en daar kraakt het uit alle vuurmonden. Bliksemsnel verplaatst elke schutter zich achter een andere dekking. Wij wachten één minuut. Geen enkel schot van den vijand antwoordt. Wij verzamelen terug in ganzenpas, 20 M. meer naar rechts en hernemen onze wandeling. 50 M. verder, en nogmaals 50 M. verder, zelfde spelletje, nooit antwoord. Om 1 u. 30 zijn we weer in •t cantonnement. Persoonlijk breng ik verslag uit bij Lt. Johannesson, die onmiddellijk per radio doorgeeft naar •t H.Q. Om 3 uur, tweede vertrek. Thans zou tot bij het kanaal gegaan worden en vandaar naar rechts tot 50 M. van ['Fort Raepschot'], om langs mijn uiterste post rechts, binnen te komen. Andermaal geen antwoord. Om 4 u. 30 terug in •t cantonnement. De gevaarlijkste karwei scheen gedaan. Jules Laforce vergezelt me tot bij Lt. Johannesson en na het verslag blijven we gezellig een cigaret rooken teneinde den tijd te dooden tot 6 uur. Een weinig voor 6 u. 30 nemen we afscheid en vinden de manschappen in niijn P. C., klaar voor de laatste opdracht. Niemand dacht dat het voor twee onzer mannen inderdaad ..de laatste" opdracht zou zijn. Ongehinderd bereiken we den kanaaldijk. Ik ga eerst zelf eens bovenkijken en plaats mijn [Bren]ploeg in den M.G.- put boven op den dijk. Hun opdracht was, den overkant [de middendijk] in •t oog te houden en den vijand onder vuur nemen als hij zich vertoont, als dekking voor de fuseliersploeg die intusschen gansch den dijk verkent. Korporaal André David beveelt de [Bren ]ploeg. Met m'n fusilleurs verken ik intusschen den dijk. Alle loopgrachten waren verlaten; aan den overkant geen beweging. Als wij bij het terugkeeren nog 150 M. van ons vertrekpunt zijn, opeens geweerschoten gevolgd door geratel van automatische wapens. Ik zie David op den dijk springen en teeken doen van dekking te zoeken met mijn mannen. Men verwittigt mij dat de [Bren]schutter Iterbeke getroffen werd. Bevel: alle mannen in dekking en in 7
tirailleurvorm opgesteld links en rechts van de M.G.- put. Om in de put te geraken moet men 3 M. open terrein over. In een sprong ben ik erover en bij mijn [Bren]ploeg. Iterbeke is gesneuveld, een schot door het hoofd; een roekelooze onvoorzichtigheid kostte hem het leven. Korporaal David kreeg een kogel op een knop van zijn broek, die daar bleef steken. Onzen korporaal had wonder geluk gehad. Intusschen wordt duchtig geschoten. De Duitsehers zitten in M.G.- putten en loopgrachten, tusschen de wilgestruiken aan den overkant [middendijk]. Opeens vertoont Jules Laforce zich in de struiken van de dijkhelling en wil over de open ruimte tot bij mij geraken. Zijn sprong is echter te kort, in 't midden aarzelt hij een seconde. De vijand treft hem in de borst en als een zak valt hij neer. Samen met Charles Verachtert slaag ik er in hem in veiligheid te brengen in de M.G.- put. Wij rukken zijn blouse [battledress] en hemd open. De kogel is de borst ingegaan, en door de long naast het hart uitgekomen. In der haast leggen we een noodverband. Ik vrees het ergste voor hem. In allerijl wordt om dokter en aalmoezenier gestuurd, alsmede om een [Bren carrier] voor transport. Nog een kwartier ligt Jules in doodstrijd. Zijn laatste woorden spraken van z'n vader, politiek gevangene in Duitschland, die hij thans niet zelf zou kunnen bevrijden, van z'n kindje dat alle dagen kon geboren worden van z'n vriend Raph die hij verlaten ging. Wij hingen immers aan elkaar als twee broers en vochten sinds [4] September, zij aan zij in AL de gevaarlijke opdrachten die er te doen waren geweest. Dapperder en trouwer kameraad heb ik niet gekend, het A.S. was zijn geloof en zijn liefde, thans had ook hij het grootste offer gebracht. Daar komt onzen Doe met z'n helpers. Samen slagen we erin, plat op den buik, de twee doode kameraden uit den M.G.- put van den kanaaldijk te brengen. Een paar "snipers"-ballen [kogels van sluipschutters] zingen rond onze ooren. Zonder verdere verliezen bereiken we het H.Q. Met moeite tranen weerhoudend breng ik verslag uit aan Lt. Johannesson: opdracht volbracht, Duitsehers bezetten nog steeds de middenste kanaaldijk. Verliezen: twee dooden: lterbeke en Laforce [foto 16]. "You remember Jo, we had a chat [babbeltje] together with this fellow, about 4 hours ago" en Lt. Johannesson herinnerde zich onzen goeien vriend en wist hoe groot het verlies voor me was, alsmede voor de "Belgian Coy" in zijn geheel. Tot den middag blijft het verder kalm. De mannen werken zwijgend aan hun onder water geloopen verbindingswegen. Deze morgen zou nog zoo gauw niet vergeten worden. Er was een hoofdschakel weggerukt uit de krans die Peleton "Raph" vormde.
8
16. Moerkerke, 23/09/97. Dit kapelletje staat aan de kruising Scheewege met Strijktiende. Op de voorgevel hangt een gedenkplaat ter herinnering aan de drie verzetsstrijders die iets verderop sneuvelden: Gustaaf Geirnaert, Gérard Iterbeke en Jules Laforce.(Foto J-P. Marchal)
Rond 14 uur weer Duitsehers in de vermaledijde dijkhoeve. Waarom mogen wij nog steeds de kanaaldijk niet bezetten, dan kwam er geen Duitseher meer over. Heel de namiddag zingen de M.G.'s hun treurig lied en blaffen de mortieren.
13 Oktober... Om 2 uur Duitsche patrouille vóór de stelling. Onze twee [Brenguns] nemen ze onder kruisvuur, en ze gaat loepen . Rond 4 u. 30 mortieren op rechtsche posten. Geen verliezen; één bom neemt een loopbrug mee. Verder gansch den dag kalmte over gansch den sector. Aangezien het regelmatig regent tegenwoordig, trachten we alle putten te overdekken met golfplaten. Met man en macht wordt gewroet; een stapel rijshout van den boer moet het ontgelden. Stafofficieren van het A.S./Zone III komen de [compagnie] bezoeken en nemen ook een kijkje in de stellingen. Het wordt een dag zonder einde. Vandaag werden de lichamen van Gérard lterbeke en Jules Laforce naar het Gents militair hospitaal (toen aan de Antonius Triestlaan) overgebracht. Zodoende konden de families hun geliefde op eigen gemeente begraven i. p.v. in Moerkerke.
9
"Vóór ons vertrek uit Gent had ik met Aimé Oe Paepe alle zetels behalve deze van de chauffeur uiteraard- uit ons 'Opel/eke' (een Opel de Luxe Super Six) verwijderd", herinnert zich Carolus Vande Velde [foto 17].
17. St.- Amandsbe rg, H. Hartst raaL Op 14112/44 lieten Aimé De Paepe (lin ks) en Carolu s Yande Yelde zich voo r een laatste keer aan hun Opelleke fotog raferen. (Kopie C. Yande Yelde)
"Toen wij Moerkerke bereikten" , vervolgt Van de Velde "begroette ons een diep ontroerde Raph en begeleidde ons stilzwijgend naar een soort kippenhok waarin de lichamen van Gérard lterbeke en Jules Laforce lagen [foto 18]. Inderhaast werd de koffer van ons 'Opelleke' met een laag stro bedekt. Bij gebrek aan ruimte moesten wij beide lichamen (met een tussenlaag stro) op elkaar leggen. "
14 Oktober... Onze goede kameraden van het "Lake Superior Regiment" gaan ons verlaten. Zij vertrekken nog dezen namiddag naar onbekende bestemming. Het wordt [in]pakken en afscheid nemen . Lt. Johannesson komt met mij mede naar zijn P.C. en zegt "Good luck" aan al m' n jongens. Een borrel rhum bezegelt de oude vriendschap, adressen worden geruild en daar rollen de [Bren carriers] weg met onze vrienden. Zouden we mekaar nog ontmoeten?
10
18. Moer kerke, 13/10/44. Carolus Vande Yelde nam deze foto va n GĂŠrard lterbeke (links) en Ju les Laforce (rechts) in het 'kippenhok', alvorens de lichamen in de koffer van het Opelleke te bergen.
Het Lake Superior Regiment werd rond 13.00 uur door het 3'd AntiTank Regiment (Royal Canadian Artillery) afgelost en 'verhuisde' tijdelijk naar de sector St.- Laureins.
Rond 14 uur komt de nieuwe [verbindingsofficier, Captain] Grey van het 14e R.A. die wondergoed Fransch spreekt. In een voetnota schrijft De Vuyst: Hier twijfel ik over de juiste benaming van het regiment.
Ik neem contact met m' n nieuwe buurman die Lt. Brown vervangt en neem tevens afscheid van dezen laatste. 't Is net of de Duitsehers weten dat we het te druk hebben om te schieten, want ze laten ons in heerlijke rust tot rond 19 u. Alsdan kraakt het weer langs den kant van ['Fort Raepschot' ] en zitten de Duitsehers er weer in. Deze maal zal het toch wel de laatste keer worden; we hebben thans immers "self propelled guns" [gemechaniseerde antitankkanonnen] met ons. 11
's Avonds laat, rond 22 uur heb ik daar een praatje over met Capt. Grey en die belooft me twee op een tank-chassis gemonteerde 75 mm. kanonnen om de boel in brand te schieten. Het 3ro Anti-Tank Regiment was uitgerust met Achilles, een versie van de Amerikaanse M1 0 met een Brits 17 pounder (76, 2 mm} kanon.
Hij zou me morgen in verbinding stellen met één van zijn Luitenants die dat zaakje zou arrangeeren en we zouden dat samen bespreken. De nacht verloopt vrij rustig en ik kan de stelling op halve kracht laten, zoodat de andere mannen slapen kunnen.
15 Oktober... Even kalme morgen. Tot den middag gebeurt er niets bijzonders, behalve dat Duitsehers opgemerkt werden rond de dijkhoeve. Er wordt niet gevuurd. Om 11 uur komt de Artillerie-Luitenant me opzoeken en stelt voor de zaak op volgende manier op te lossen. Twee "self propelled guns" door hem bevolen zouden vertrekken om 16 u. Elke tank zou verder bemand worden door drie of vier van m'n mannen die achter den koepel zouden plaats nemen. Hij zou probeeren de hoeven in brand te schieten en als dat niet lukte zou ik met m'n A.S.-boys, voorzien van twee Jerry-cans naphte [benzine] de hoeven gaan in brand steken onder dekking van zijn kanonnen en [.50 Browning mitrailleurs]. Dat beloofde een schoon uitstapje te worden. M'n jongens zijn enthousiast. Maurice Van den Berghe, Maurice Vlaeminck, Albert Scheirlinck, Florent Meysman, Charles Verachtert en Jérome Bruggeman zouden aan het uitstapje deelnemen. De mannen rusten speciaal uit en zorgen voor den inwendigen mensch zoodanig dat ze "fit" zijn. Om 15 u. 45 komt de artillerie aangerold. Ze hebben zoowat de vorm van [Sherman]tanks, doch zijn in werkelijkheid kanonnen op een tankchassis geplaatst, zoodat het gelijk de [Britse] naam [het] zegt, echte "self propelled guns" zijn. Ik neem plaats met Verachtert en Bruggeman op de eerste tank. Sergt. Van den Berghe met de overige manschappen op de tweede. De hoeven worden van op 200 M. onder rechtstreeks vuur genomen. Alle obussen treffen doel, doch de hoeven willen niet branden. Duitsche M.G.'s beschieten de tanks. De Luitenant die de kanonnen beveelt wordt gekwetst aan het hoofd. Vermakelijk incident: in de drukte van het vuren hadden de artilleristen ons vergeten en opeens vlogen de ledige [obus]hulzen over boord juist op onzen kop. De kanonnen houden halt, en nu is het weer aan onze beurt. In kolom per één, langs de stellingen van peleton "Minouche" heen, geraken we dicht 12
bij de hoeven. De [mitrailleurs] der [Canadezen] vuren intusschen boven onze hoofden. Op 20 M. van de eerste hoeve gooien we er voor alle zekerheid een paar Mills-granaten [Britse handgranaten] in en daar zijn we aan de schuur. Ik plaats de mannen in "all round defence" en Vlaeminck speelt voor brandstichter. Heel de Jerry-can wordt leeg gegoten in schuur en huis. Een stekje [lucifertje] daarin en daar slaat een vlam torenhoog door het dak der hoeve. Kippen komen brandend uit de schuur gevlogen. Hier wordt het straks nog een fabeltje van duizend en één nacht. Vervolgens komt de tweede hoeve aan de beurt, en gaat in vlammen op. Zonder verliezen en met twee half gebraden kippen bereiken wij onze P.C. en melden voor de zoveelste maal: "Opdracht volbracht". Daar zouden geen Duitsehers meer in nestelen. "Deze morgen deelde Jean Boogaerts ons mee dat we gingen gedemobiliseerd worden", vertelde me destijds Carolus Vande Velde. "De 'afzwaaiers' moesten zich zó vlug mogelijk in de wapenkamer (in het Technisch Instituut Tweebruggen} aanmelden en zouden, bij het inleveren van hun wapen, 1000 frank krijgen. In die tijd veel geld, hoor: men kon er een maand van levenr De Nationale Raad van de Weerstand besloot echter op 17 november 1944 de 'terugbetaling' af te schaffen.
16 Oktober ... Koud en doordringend valt een vinnige motregen. De mannen hebben thans voor ergste vijand het maar steeds stijgende water. Alle stellingen worden bovengrondsch gemaakt en ge begrijpt [welke] moeilijkheden dit medebrengt [om alles te camoufleren]. Gansch den dag zijn we thans gerust. Af en toe een "snipers"- kogel. De Duitsehers komen niet meer over den dijk, behalve 's nachts, en dan nog beperkt het zich tot verkenningspatrouilles. Rond 14 uur wordt een groepje van vijf Duitsehers opgemerkt vóór de hoeve. Een paar geweerschoten en ze trekken er van onder. De hofsteden schijnen hun TE aangebrand! 17 Oktober ... Vandaag worden onze dappere jongens Laforce en Iterbeke ter aarde besteld. Gezien de kalmte van den sector wordt het ons toegelaten er met acht jongens naar toe te gaan. Het wordt een indrukwekkende plechtigheid en we zijn gelukkig deze keer onze kameraden naar hun laatste rustplaats te kunnen begeleiden [foto 19].
Na de plechtigheid maak ik van mijn aanwezigheid gebruik om wat versterking aan te vragen. Men belooft mij een paar secties te sturen, hetgeen zou toelaten de manschappen eens wat rust te geven en een paar oververmoeide manschappen te vervangen. 13
19. Gemeentekerkhof van Gentbrugge, 17110/44. "Op de begrafenis van Jules Laforce waren geen acht maar slechts drie mannen van Raph aanwezig, plus een contingent Héronmannen uit Gent", corrigeert Carolus Vande Yelde. "Op de begrafenis van Gérard Iterbeke, op het gemeentekerkhofvan Zomergem, waren, behalve Jean Boogaerts en ikzelf, geen andere verzetsmannen aanwezig!" Op deze foto van de aanwezige Hé ronmannen herkende Yande Yelde volgende namen: staande, van links naar rechts: JozefTack, Roger Mortier, Robert Delfosse, onbekend, Raimond De Paepe, Jules Bouilliez, onbekend, René Vande Velde, onbekend, onbekend, onbekend, Georges Claeys en Aimé De Paepe. Geknield, van links naar rechts: S. De Rijcke, Gaston Ylaminck enT. Boogaert. Kopie C. Yande Yelde)
Rond 18 uur kom ik terug te Moerkerke aan in een gietende regen. Gansch den avond is alles rustig. Het begint ons op de zenuwen te werken en er is reeds sprake van eens te gaan kijken aan den overkant van 't kanaal, om te zien of de vijand daar nog wel is. Rond 23 uur komen er een paar mortierbommen nog van zijn aanwezigheid getuigen. Veel zal er toch niet meer zitten, want de Canadeezen boren steeds meer vooruit in de richting St.- Laureins Sluis. Van Sluis was er toen nog geen sprake: eenheden van het Canadian Scottish Regiment hadden pas gisteren Ede (Nederland) bereikt.
18-19 Oktober ... Alle schietstellingen staan onder water. We besluiten dan ook zoo gauw mogelijk te bekomen van den kanaaldijk zelf te bezetten. Groep Balegem komt in versterking aan voor Peleton "Minouche". Wij krijgen een groepje van de [Compagnie der Haven]. 14
Gans den dag tot het vallen der duisternis wordt den kanaaldijk bezet. De vijand laat zich niet zien; er wordt zelfs niet meer geschoten. Aan den [middendijk] ontdekken we nog steeds de [roei]bootjes waar de Duitsehers mee overkwamen. Ze schijnen aan een kabel bevestigd, die onder 't water door naar onze kant toekomt. Ik vraag officieel toelating om over 't water te gaan kijken. Dit wordt me slechts toegestaan op 20 Oktober. 20 Oktober .•. Met een gevechtspatrouille bezetten we den kanaaldijk, ontdekken de aanlegplaats van den bootkabel en gelukken er in na bovenmenschelijke pogingen, den boot aan onzen kant te krijgen. Twee van mijn mannen Albert Van de Velde en Kamiel Lanclus roeien me naar den overkant. Voorzichtig onderzoek ik de wilgestruiken [op de middendijk]. Op regelmatige afstanden liggen [mijnen]. Voorzichtig ontlaad ik ze en geraak tot den rand van de [middendijk, kant Leopoldkanaal] die langs het [Schipdonkkanaal] ligt. Hier ontdek ik weer een bootje en een vlot dat verbinding geeft naar den anderen oever [de Leopoldvaart-oost]. Een witte vlag wordt gezwaaid door een burger die me toeroept dat de Duitsehers weg zijn sinds vorigen nacht. De mannen jubelen. Gauw wordt het H.Q. verwittigd. Een [Canadese] Luitenant gaat met mij mede met nog een paar mannen om gansch den overkant te onderzoeken. Overalloopgrachten en M.G.- stellingen. Op ieder loopgrachtje een houten plaatje waarop de namen der bezetters en hun graad stond vermeld. In de loopgrachten [liggen] etensresten, achtergelaten munitie en ... [boobytraps]. Onmiddellijk wordt onzen sector uitgebreid tot aan de eerste gesprongen brug van Moerkerke [de Jacxsensbrug]. Weldra worden we zeker allen voor een paar dagen afgelost en kunnen we misschien eens in verlof naar huis. 21 en 22 Oktober... Gewone schildwachtenbedrijvigheid op de kanaaldijken in afwachting van nieuwe opdrachten. Onze officieren worden op het H.Q. van het Bataljon geroepen en we krijgen een nieuwe sector te bewaken, vanaf de "siphon" der kanalen Damme-Sluis [de Damse Vaart] en Leopold- en [Schipdonk] tot aan Moerkerkebrug [Molentjebrug]. Op 21/10/44 lag op de wijk 't Molentje (aan de Molentjesbrug) een Britse verkenningseenheid [van de 15"Jth lnfantry Brigade, 52nd (Lowland) lnfantry Division] onder de leiding van luitenant Simpson.
's Namiddags nemen we contact aldaar met de [Britse] overheden en doen een kleine verkenning naar den "Siphon" toe waar de Duitsehers stevig genesteld zijn achter de vaart van Damme naar Sluis. Alleen dijk en steenwegen steken hier boven het water. Patrouilles gaan per boot uit en alle dagen zullen we hier nat zijn tot op de huid. 15
23 Oktober... Met een paar groote camions doen we de verplaatsing. Dubbele schildwachten worden uitgezet aan de [Molentjesbrug] en op 50 M. van de "Siphon ". Tusschenin, om het uur, patrouilles van drie man langs den kanaaldijk [Leopoldsvaart-oost]. Ondertusschen onderzoek ik met een équipe van 4 man den overkant en neem contact met een zoo pas aankomende Compagnie die onzen kant nog door vijanden bezet waande. 24 Oktober... Steeds eentonige patrouille bedrijvigheid zonder contact met den vijand. 's Nachts af en toe artillerievuur op onze stellingen en Moerkerkedorp. 's Namiddagstrek ik samen met een Canadeesche Luitenant tot Lapscheure. Hier wordt nog verwoed gevochten op 4 Km. buiten het dorp. 25 Oktober ... De Belgian Coy. wordt voor goed afgelost. Groote camions komen ons afhalen rond 17 uur, en te 19 uur komen we terug in een bewoonde wereld, te Gent, Tweebruggenstraat, een beroepsschool, voorloopig als [kazerne] ingericht. Alle manschappen gaan met verlof tot volgenden Zaterdag. De 'beroepsschool' waarover De Vuyst het heeft is het hedendaags Technisch Instituut O.L. Vrouw, en niet de 'kazerne' (hoek Tweebruggenstraat-Nieuwebosstraat) waar de overige Héronmannen lagen.
27 Oktober... Hulde aan de deoden van "Groupe Mobile". Gansch de compagnie begeeft zich in gesloten rangen en per peleton naar het Gemeentekerkhof [Westerbegraafplaats)] en het kerkhof van Gentbrugge, waar de meesten onzer vrienden begraven werden. Een paar persfotografen komen foto's nemen. Op ieder kerkhof "geef acht", één minuut ingetogenheid en een korte toespraak van Commandant De Bie. 's Namiddags vergadering der officieren en bespreken van verdere actie. De demobilisatie van het A.S. was sinds lang geschied. Alléén onze "Groupe Mobile" en de bestuurlijke diensten waren nog onder de wapens [foto 20]. We besluiten aan te vragen om ingelijfd te worden bij de belegeraars van den "zak van Duinkerke", die rond "De Panne" nog tot op Belgisch grondgebied kwam. Het was ons immers verboden over de grens op te treden, hoe graag we het ook zouden gewild hebben. Men stuurde ons echter van het kastje naar den muur en al onze pogingen te De Panne en te Antwerpen liepen schipbreuk op het verbod voor weerstandsgroepen van buiten het land op te treden. Gansch het peleton "Raph" boodt zich alsdan aan op het recruteeringsbureau te Gent [in de Onderstraat, te Gent] als candidaat-parachutistoorlogsvrijwilli16
20. St.-Amandsberg, H. Hartstraat, 14112/44. Daags voor de definitieve sluiting van hun 'kazerne ' (hoek Tweebruggenstraat-Nieuwebosstraat), lieten de laatste Hé ronmannen van dienst zich aan de 3 Ton Krupp camion fotograferen. Staan, van link naar rechts: Jules Maraes, André Rinskopf, Jozef Tack, Robert Van Hyfte, onbekende, Jean Boogaerts, Rudolf Baeyens, Carolus Yande Yelde en Rémy Piens. Zijn geknield: Léonard De Prijck (links) en Aimé De Paepe (rechts). (Kopie C. Yande Velde)
gers. [Ikzelf] nam afscheid van mijn jongens waarmede ik zoo lang door dik en dun was geweest, in afwachting van onzen oproep voor het leger dat ons, zoo hoopten wij het toch, opnieuw zou vereenigen. Hiermede sluit het dagboek van het Peleton "Raph", "Groupe Mobile" - "La Sarcelle - Zone IIIIA.S." . Morgen zullen zijnjongens voortwerken, zonder wapens, in den geest die hun steeds had bezield: "het Vaderland dienen". Eere zij dezen die zulks totaal hebben gedaan, ten koste van hun leven. "Geheim Leger, gij zijt ons geloof en onze liefde"
Raph. hulp-o/Lt. van het A.S. Groupe Mobile: "La Sarcelle" Zone IIIIA.S.
17
EERBLUST PELETON "RAPH"
Dooden: Fernand De Grieve: 12-9-1944 Robert De Splenter: 13-9-1944 Alfons Martens: 28-9-1944 Gérard Iterbeke: 12-10-1944 Jules Laforce: 12-10-1944 Gewonden: André David: 5-9-1944 Guy Van Heerswynghels: 10-9-1944 Jean Tytgath: 10-9-1944 Jacques Denys: 10-9-1944 Ghislain De Groote: 10-9-1944 Julien Braet: 12-9-1944 Lucien Eggermont: 6-10-1944 Namen deel als vrijwilliger aan qUflsi alle patrouilles: Sgt. Jules Laforce, Sgt. Maurice Van den Berghe, kpl. André David en de soldaten Jérome Bruggeman, René De Meyer, Lucien Deprez, Florent Meysman, Charles Verachtert,'Maurice Vlaeminck en Urbain Wynants. ERELUST PELOTON 'MINOUCHE' Gesneuveld: Aimable Van Den Berghe (27/09) en Gustaaf Geimaert (07/10) Gewond: Georges Van Gansberghe (12/09), Rémi Dhaese (27/09), André Rogge (27/09), Willy De Viane (0211 0) en Léon Geimaert (08/1 0) Joseph DE VUYST Aanvullingen en verbeteringen door Jean-Paul MARCHAL
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 36
Op 25 november 1897 stelde Louis Maeterlinck in de rubriek "SchilderijenMuseum van Schilderkunst, N° 14- XVIIe eeuw" in het Frans een fiche op over
18
De bekroning van de Heilige Rosalie, door Gaspard de Craeyer.
De Maagd, naar links gedraaid, houdt het kindeke Jezus op haar schoot. Zij is gezeten op een monumentale piëdestal; aan haar rechterzijde dragen twee engeltjes rozen. Voor de piëdestal is de H. Rosalie neergeknield, de haren loshangend. Zij draagt een rijke goudgeborduurde mantel die een kleed in wit satijn laat zien. In een hand houdt de Heilige een rozenkrans terwijl zij de andere hand op de borst gedrukt houdt. Een takje lelie, enkele boeken en een doodshoofd liggen op de grond. Een aartsengel is dicht bij haar geplaatst en schijnt haar een kroon door te geven die haar aangeboden wordt door het kindeke Jezus. In het bovenste deel van het doek licht een engeltje een draperie op. Figuur van natuurlijke grootte. H. 3,22, L. 3,64. Dit mooi werk versierde vroeger de kerk van de St-Pietersabdij. Het werd weggenomen door de Fransen, samen met een grote schilderij van Boeyermans St-Aloïs voorstellend, dat dezelfde kerk versierde. De Heilige Rosalie werd geplaatst in het klooster van Mont-Cenis in Italië en kwam hier terug onder de Restauratie, in vier geplooid en in redelijke slechte staat. Het was de Koning van Sardinië die de teruggave deed. Sint-Aloi'S werd ons niet teruggegeven. Volgens zekere beoordeelaars mag Gaspard de Craeyer beschouwd worden als de meest eminente onder de artiesten die tijdgenoten waren van Rubens en van Van Dyck. Men kan er zelfs, met M. Waagen, aan toevoegen dat de Craeyer in de publieke opinie ver verwijderd is van de plaats waar hij recht op heeft. Hij was een leerling van Raphaël Coxie en de schilder van Prins Kardinaal Ferdinand. Gehecht aan het Hof van de Gouverneurs van de Belgische Provinciën, gaf hij zijn ontslag om zich beter te kunnen wijden aan zijn kunst. Geboren in Antwerpen in 1582, trad hij in 1607 in de schildersnering van Brussel, waar hij Deken was in 1614-15 en 1615-16. Later ging hij zich in Gent vestigen waar hij als vrijmeester ontvangen werd in 1664 en waar hij stierf in 1669. Het is in Gent dat men de meeste van zijn werken aantreft. Cf. A.P. Sunaert, Catalogue descriptif du musée de la villede Gand (Gent 1870), pp. 28-29 Nota van de Redactie: Spijtig genoeg leende de illustratie van de fiche zich niet tot reproductie.
19
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRUVEN De charmes van dagelijksbeid (vervolg) donderdag 8 januari 1959
Vanmiddag om 15 u. vindt in de Zaal van de Academieraad, Universiteitstraat 14, de openbare verdediging plaats van het doctoraal proefschrift van Etienne Scholliers: "De levensstandaard der arbeiders in de 15e en 16e eeuw te Antwerpen". Hoe kon ik op dat moment weten dat én de persoonlijkheid van Etienne Scholliers én zijn economische studie over de huishuren en de levensstandaard te Antwerpen zo bepalend zouden zijn voor de keuze en de aard van het werk waar ik in de licenties zou mee bezig zijn. Weliswaar was Dr. Jan Craeybeckx mijn promotor, maar Etienne Scholliers ontwierp een benaderingswijze en een model voor Antwerpen dat ik op Gent heb toegepast en uitgewerkt (het enorme rekenwerk werd uitgevoerd op een computer met ponskaarten in het seminarie van Prof. C. Grosjean). Dit werk "De Gentse huishuren tussen 1500 en 1795. Bijdrage tot de kennis van de konjunktuur van de stad" werd bekroond met de Prijs Pro Civitate 1964 (Wat eigenlijk niet helemaal juist is. Omwille van zijn inbreng had ik eerlijkheidshalve de prijs met Etienne Scholliers moeten delen) en in 1967 uitgegeven door het Gemeentekrediet van België.
zaterdag 24 januari 1959
In de Vlaanderenstraat dichtbij het Rond Punt is er een eetgelegenheid geopend die totaal nieuw is voor onze stad: een Chinees restaurant. En het zijn echte Chinezen met spleetogen die het restaurant uitbaten! Zouden die mensen Vlaams of Frans kunnen spreken? En komen die van China hierheen om eten voor ons klaar te maken? Aan de buitenkant ziet het restaurant er met de vele opvallende decoraties en grote rode draken al helemaal anders uit dan een gewoon restaurant, maar binnenin lijkt de inrichting ook heel bijzonder te zijn, met veel rood en goud en zwart lakwerk en lampions en middenin de zaal staat een reusachtig aquarium met grote vissen. Die mannen willen ons natuurlijk allerlei voedsel aanbieden dat wij hier niet kennen. Haaienvinnensoep bijvoorbeeld. Wat moet ik mij daar bij voorstellen? Soep van een levensgevaarlijke roofvis. Nog nooit van gehoord. Moeder zou daar zelfs niet willen van proeven. Ik zie haar al haar neus ophalen en hoor haar ook onomwonden haar voorkeur uitspreken: "Bij mensen die zulke 20
viezigheid klaarmaken, zal ik nooit een stap binnen zetten. Geef mij maar tomatensoep van een schoon stuk soepvlees en benen." Ik heb eens horen zeggen dat de Chinezen ook hond en slang eten en eigenlijk alles wat kan lopen, kruipen, vliegen en zwemmen. Bah! En zoet en zuur in dezelfde schotel. Azijn en bruine suiker. Zou dat lekker zijn? En moet je in dat restaurant met stokjes eten of kennen de Chinezen ook vorken en messen? Ik zou daar toch eens iets willen gaan eten ... of liever, eens iets proeven om mee te beginnen. Een volledige maaltijd, van het voorgerecht tot het nagerecht, kost 69 Fr. Mocht het tegenvallen, dan gaan we daarna een sandwich of frieten met stoofvlees eten. Dan weten we tenminste wat we in onze mond stoppen.
woensdag 4 februari 1959 Heeft Gent enig voordeel gehaald uit de Wereldtentoonstelling vorig jaar te Brussel? Behalve een aantal vreemdelingen, die, eenmaal uit Brussel vertrokken in het land verloren zijn gereden en bij toeval in Gent zijn terechtgekomen, heeft dat geen vermeldenswaardige voordelen voor de stad of de neringdoenden opgeleverd. Bewijs. In 1957 bezochten in totaal208.968 bezoekers de Gentse musea; in 1958 waren er dat 198.781 of ruim 10.000 minder. Die verloren gelopen toeristen zijn hooguit enkele uren in Gent geweest en hebben in het beste geval een glas bier gedronken op een terras aan het Sint-Baafsplein. Sommige particulieren die er waren op voorzien om zelfs hun zolder als slaapgelegenheid te kunnen verhuren, zijn bedrogen uitgekomen. Zou Gent niet beter zijn vinger opsteken en vragen dat de volgende Wereldtentoonstelling in onze stad wordt georganiseerd.
dinsdag 17 februari 1959 Het vervelende met een Vespa is dat zowel de gas- als de versnellingskabel het niet lang uithouden en op de meest onverwachte en ongelegen ogenblikken stukgaan. Zonder versnellingskabel is daar nog een mouw aan te passen en kan ik hem in gang lopen ... maar zonder gaskabel is het afgelopen en moet ik hem helemaal tot aan de garage duwen. Al even vervelend is dat de garage van Vespa in de Rode Lijvekensstraat ligt en van de Grensstraat of van waar dan ook is dat telkens een heel eind duwen. De man van de garage kent me. Als ik hem 's morgens daarheen duw is hij 's avonds klaar. In de namiddag is hij meestal bereid dadelijk een nieuwe kabel te steken. 21
zaterdag 7 maart 1959 Ik heb het vanmorgen aan Francine verteld dat ik de film wou zien, maar zo'n moeilijke en niet eens mooie film als "Het Zevende Zegel" van Igmar Bergman daar houdt ze niet van en bovendien kan ze op zaterdagavond moeilijk nog eens extra naar Gent komen. Ze heeft er natuurlijk geen enkel bezwaar tegen dat ik hem vanavond samen met Antoine ga bekijken. Ik dus vanavond bij Antoine op de President Rooseveltlaan. Om ons in de passende stemming te brengen, stelde hij het zeer op prijs dat ik hem eerst naar zijn "kapel" op de leegstaande bovenste verdieping van het appartementsgebouw wou vergezellen en daarna heeft hij me een heel fragment uit "Het Boek Openbaring" met een zwaarwichtige stem voorgelezen ... en dat eindigde op de beklijvende en beangstigende woorden: "Maar toen het Lam het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel..." waarna de aarde door het vuur verwoest zou worden. Naar cinema Select aan het Zuid. Klaar om deze film vol symbolen in ons op te nemen ... klaar om net als de terugkerende kruisvaarder de confrontatie met de Dood aan te gaan ... klaar om ons af te vragen waarom al dat lijden moet geleden worden ... klaar om de vraag naar de zin van het leven helaas onbeantwoord te laten. Onder de indruk van de beklemmende beelden en nog danig in de war omdat de samenhang van de film, de boodschap van deze zoekende regisseur, ons niet helemaal duidelijk was, stapten we na het laatste beeld uit de ingewikkelde Middeleeuwen terug in de dagelijksbeid van het ons vertrouwde heden. Na de film naar cafĂŠ-restaurant Tratoria, naast de twee bioscopen gelegen, om er nog een uurtje tot rust te komen en over de film na te praten. Antoine is ook nog niet in het reine met wat ons voorgeschoteld werd, al is het voor hem duidelijk dat het antwoord niet in de vertwijfeling en de wanhoop maar in het geloof en het volmaakt evenwichtige dat in het bovennatuurlijke gezocht moet worden, want het lijden en de dood zijn inherent aan de menselijke natuur omdat hij uit stof is gemaakt en hij zich te midden van andere stoffelijke wezens moet in stand houden en bevestigen ... en bovendien heeft God de mens geschapen met een vrije wil,. wat meteen betekent dat hij in de mogelijkheid is tegen Hem in opstand te komen en zich in zijn hoogmoed aan God gelijk te wanen. Ik houd het eerder op menselijke liefde, van deze wereld dus, al zou ik echt geen enkel voorbeeld kunnen aanwijzen van twee mensen die er samen in geslaagd zijn een absolute harmonie te bereiken. Een film en een avond die me nog lang zal bijblijven. Jammer dat ik morgen tegen Francine enkel zal kunnen zeggen dat we ervan genoten en nagenoten hebben. Zal ik later altijd alleen of met een gelijkgestemde zoals Antoine naar de cinema moeten gaan als er films vertoond worden die echt de moeite lonen? 22
Om je toch een gelukkig mens te voelen als je een vriend hebt met wie je samen je leven kunt verrijken ... en je af te vragen wat je dan wel en niet met een vrouw kunt aanvangen.
zaterdag 14 maart 1959 De Gentenaar Gustaaf Demuynck, reeds 40 jaar directeur van het circus dat zijn naam draagt, is 65 jaar en het stadsbestuur wil dat niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Volgende week zal de jubilaris op het stadhuis worden ontvangen, waar niet alleen de burgemeester en de schepenen maar tal van personaliteiten hem hun erkentelijkheid willen bewijzen. Net zoals Henri Van Daele en Hélène Marechal (Minard) en Vina Bovy (opera) begrippen zijn voor de Gentenaars, kan ook de naam van Gustaaf Demuynck (circus) aan dat lijstje worden toegevoegd. Wie van ons heeft immers geen voorstelling in zijn circus op het Sint-Pietersplein bijgewoond.
woensdag 18 maart 1959 Op het einde van 1958 telde ons land 640.000 personenwagens, 5.000 autobussen en 240.000 vrachtwagens. Indien al die voertuigen achter elkaar door dezelfde straat zouden passeren, zou de stoet er een jaar en drie maanden (dag en nacht) over doen. Als men het bezit van een auto als een barometer van welstand bekijkt dan maakt onze provincie een eerder povere indruk: 176.000 voertuigen in Brabant (1 auto per 10 inwoners) en amper 65.000 in OostVlaanderen.
donderdag 19 maart 1959 De raad van beheer van de Academia Belgica te Rome heeft Charles Verlinden, professor moderne geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Gent, tot directeur aangesteld. Die beslissing had voor mij (die in de licenties voor de richting Moderne Tijden heb gekozen) tot gevolg dat ik van Prof. C. Verlinden nooit les heb gehad, wel van zijn vervangers Jan Craeybeckx, Etienne Scholliers en Wilfried Brulez. Ik heb Prof. C. Verlinden maar één keer gezien: toen ik na de proclamatie in de tweede licentie naar het bureau ging van Dr. Jan Craeybeckx om afscheid te nemen ... zat hij daar tot mijn grote verrassing op een stoel bij het raam. Dr. J. Craeybeckx heeft ons aan elkaar voorgesteld. Een zeer keurig gekleed, gedis23
tingeerd, vriendelijk en attent man ... wat niet helemaal overeenstemde met zijn reputatie van grote boeman. Voorgaande generaties studenten heb ik herhaaldelijk horen vertellen dat zijn cursus Encyclopedie in de kandidaturen werkelijk een onmenselijk iets was, waar velen hun tanden hebben op stuk gebeten. Iemand raakte bij het van buiten leren van die honderden en honderden titels van boeken (plus de naam van de auteur, plus de plaats en datum van uitgave, plus omvang, plus plaats op de rekken in het seminarie) zo ontmoedigd en buiten zinnen van wanhoop dat hij de cursus heeft gescheurd en in een hoek heeft gegooid ... maar toen hij 's anderendaags terug tot rede kwam zag hij geen andere uitweg dan hem zorgvuldig samen te rapen en de bladzijden aan elkaar te plakken. Na dergelijke verhalen denk je onvermijdelijk aan niets minder dan een op bloed belust monster... maar zo zag Prof. C. Verlinden er helemaal niet uit. Integendeel, een heel respectabele en vriendelijke heer. Wat niet belet dat ik misschien blij mag zijn en van geluk mag spreken dat ik die cursus Encyclopedie in de kandidaturen niet van hem maar van Dr. J. Craeybeckx heb gekregen.
zaterdag 21 maart 1959 Daar zat ik nu al weken op te wachten ... en vanavond ben ik naar de Wintervelodroom in het Citadelpark gegaan voor het optreden van Mister Satchmo, Louis Armstrong an his All Stars. Dat is zeker niets voor Antoine ... en Francine was ook al niet enthousiast. Geen nood, dan ga ik wel alleen. Alleen was ik daar trouwens helemaal niet, wel integendeel, de zaal zat stampvol. De leden van het orkest: LouisArmstrong (trompeten zang), Billy Kyle (piano), Morton Herhert (bass), Danny Barcelona (drums), Peanuts Hucko (klarinet), Trummy Young (trombone) ... en Velma Middleton (zang). Om er sfeer in de brengen begonnen ze met bekende nummers als "Basin Street Blues" en "Tiger Rag" ... waarna het de beurt was aan de solo-nummers van ieder van de muzikanten met o.a. "How high the moon" en "Mack The Knife". Het hoogtepunt van de avond was natuurlijk het moment dat Satchmo op meesterlijke, onnavolgbare wijze "C'est si bon" en "La vie en rose" vertolkte. En dan kwam ook de vrouwelijke vocaliste op scène, die meteen raak scoorde door samen met Louis "St. Louis Blues" te zingen. Aandoenlijk hoe hij met de witte zakdoek in de hand telkens weer het zweet van zijn gezicht veegde. Als allerlaatste nummer werden we vergast op "When the Saints go marching in" en de zaal was zo laaiend enthousiast dat het een wonder mag heten dat er geen mensen over hun toeren zijn geraakt. Ze hadden trouwens beter een beetje minder lawaai gemaakt, dan hadden we ook iets meer van de muziek gehoord. 24
In ieder geval een onvergetelijke avond ... en ik kan mijn leven lang zeggen dat ik naar een optreden van de grootste jazzmusicus ter wereld ben geweest.
woensdag 15 april 1959 Gistermiddag, omstreeks 14 u zijn in café "La Lanteme" in de Bennesteeg zowel de 45-jarige uitbaatster, van Franse nationaliteit, als de 30-jarige dienster, afkomstig uit Herstal, op een buitengewoon gewelddadige manier met messteken om het leven gebracht. Van de dader voorlopig geen spoor, van het wapen van de misdaad al evenmin. De dubbele moord is pas om 18 u ontdekt toen de echtgenoot van de uitbaatster van zijn dagelijks werk thuiskwam en beide vrouwen roerloos aantrof. (Eigenlijk kwam hij al om kwart over vijf thuis. Maar de deur was gesloten, wat een geplogenheid is van het huis als er een salonklant aanwezig is. Hij is dus drie kwartier braaf of straat blijven wachten, zonder een poging te doen om binnen te komen.) De dienster lag in een zitkamertje achter het café naast de canapé; nagenoeg helemaal uitgekleed; op tafel stonden nog een lege fles schuimwijn en twee glazen; ze had drie steekwonden in de buik en twee in de borst, waarvan een dwars door haar lichaam. De uitbaatster, die waarschijnlijk hulpgeroep heeft gehoord en op de vlucht wou slaan, werd aan de voordeur door de moordenaar ingehaald en met een messteek in de borst, die het hart raakte, afgemaakt. De manier waarop dat is gebeurd, wijst erop dat hier heel brutaal en met kennis van zaken is gehandeld. Daar er overal bloed was rondgespat en hij zelf ook flink besmeurd moet zijn geweest, heeft de moordenaar in de gootsteen zijn handen gewassen en van de handdoek gebruik gemaakt. Zonder evenwel sporen na te laten. Roofmoord is uitgesloten, gezien het geld, dat gemakkelijk te bereiken was, is teruggevonden. Een lustmoord behoort al evenmin tot de mogelijkheden. Vergelding van een Luikse of Antwerpse souteneur? Pleegde de echtgenoot van de barhoudster, die zich bezighield met fotografie, in het bijzonder pornografische fotografie, chantage op een klant en heeft dit tot weerwraak geleid? Een dubbele moord, op twee hoertjes dan nog ... jammer dat er geen straatzangers meer zijn ... bij sprekende tekeningen zouden daar pakkende en smeuïge liederen kunnen over gezongen worden.
zaterdag 18 apri11959 Wat Marcel nu vertelt, klinkt fantastisch: hij zegt dat hij er in principe geen bezwaar tegen heeft dat Antoine en ik met zijn auto naar Italië zouden reizen. 25
Moeder vroeg dadelijk of hij niet goed wijs was ... maar hij meende het. Ik vond dat zo'n geweldig nieuws dat ik dadelijk op mijn Vespa ben gesprongen en naar Antoine ben gereden om hem dat te vertellen. Hij kon het aanvankelijk niet geloven en toen ik hem bevestigd had dat Marcel niet dronken was en dat hij meende wat hij zei, was hij er net als ik diep van onder de indruk. Met de auto naar Italië ... jongens, zo'n onvoorstelbaar vooruitzicht, dat kun je toch niet onder woorden brengen.
dinsdag 21 april 1959 In de Home Heilig Hart in de Gouvernementstraat 8 wordt op 2 en 3 mei een weekend georganiseerd waarin door geestelijken, professoren en onderlegde vrouwen lessen worden gegeven tot voorbereiding op het huwelijk. Je moet minimum 18 jaar oud zijn om er te mogen aan deelnemen. Ik zou daar dus ook mogen op aanwezig zijn. Ik wist niet dat je een cursus moet volgen om je voor te bereiden op het huwelijk (moeder heeft dat in ieder geval nooit gedaan) ... maar vermits er zoveel huwelijken mislukken, is dat misschien wel zinvol. Alhoewel. Een van de cursussen handelt over "De ideale man, de ideale vrouw" (professorDelva). Vermits geen mens volmaakt is, is het uitgesloten dat er zoiets als de ideale man (echtgenoot) en de ideale vrouw (echtgenote) zouden bestaan. Als ik moeder de vraag zou stellen wat voor haar de ideale man is, zou ik nogal wat te horen krijgen. Wedden dat ze antwoordt dat het allemaal egoïsten en smeerlappen zijn. En Marcel zal ook wel niet van mening zijn dat moeder de ideale vrouw is ... waar ik hem trouwens volledig kan in bijtreden. Waar moet er dan over gepraat worden? Dat er op ieder potje wel een dekseltje past en dat die twee het zo goed en zo kwaad als het kan met elkaar moeten stellen. Hier thuis is bij een gelijkaardige vergelijking de ene een reeds fel afgeschilferde geëmailleerde pan en de ander een gedeukt aluminium deksel. Fraai is het niet, en bij elkaar passen is er al helemaal niet bij, maar er wordt wel alle dagen in gekookt. Een andere les lijkt me misschien meer de moeite waard: "Psychologie van man en vrouw". Wie ik zelf ben, daar hoop ik mettertijd nog achter te komen, maar ik heb er zo goed als geen idee van wat dat eigenlijk is een vrouw (een complement? een supplement? of een opponent van de man?) ... en ik vermoed dat ik niet de enige ben die daar geen weet van heeft ... en er bijgevolg eerder amateuristisch mee omga en er niet zo goed blijf mee weet. De vraag is of je het na die les wel zult weten.
26
donderdag 28 april 1959
Van wat een mens niet allemaal cijfers en statistieken zou kunnen bijhouden! Daarom waarschijnlijk dat het "Statistisch Jaarboek voor België" al 80 jaar bestaat. Ik heb het laatst verschenen boekdeel eens kunnen inkijken ... heel vreemde dingen tref je daar in aan. Bijvoorbeeld. In 1958 was er één geval van pest in ons land, 279 gevallen van syfilis en 410 van gonorroe. België telt 24.894 geesteszieken, 4.831 doofstommen en 4.798 blinden. In 1947 waren er nog 1.048.340 analfabeten, d.w.z. mensen die kunnen lezen noch schrijven. 1 op 9 mensen die analfabeet waren ... dat is toch veel! In 1958 werden er 163 minderjarigen veroordeeld wegens landloperij of bedelarij. De gestalte van de dienstplichtigen lag in 1911 hoofdzakelijk tussen 160 m en1,70 m; in 1958 ligt dat hoofdzakelijk tussen 1,65 en 1,75 m. In ons land lopen er 48.623 leurders rond. Er zijn 46.206 grensarbeiders die in Frankrijk werken. Er werden 942.000 runderen en 2.312.000 varkens geslacht voor verbruik. Er zijn 360.566 gezinnen van werknemers die kinderbijslag krijgen voor 1 kind; er zijn ook 696 gezinnen die kinderbijslag krijgen voor 10 of meer kinderen. In 1947 waren er 3.893 kloostergemeenschappen met 62.349 religieuzen. Het "Statistisch Jaarboek" wordt uitgegeven door hetNationaal Instituut voor de Statistiek, afhankelijk van het Ministerie van Economische Zaken en Energie. Cijfers verzamelen en statistieken opstellen ... dat lijkt me een bezigheid die ik niet tegen mijn zin zou doen. zaterdag 16 mei 1959
Het verbruik van dameskousen in nylon of andere synthetische stoffen schommelde in België de jongste jaren rond de 1.400.000 dozijn per jaar. Dat komt overeen met ongeveer 4 paar kousen per vrouw per jaar. Het verbruikis vorig jaar toegenomen tot 1.600.000 dozijn, of 4,3 paar kousen per vrouw per jaar. Sinds .een aantal jaren stelt men in de geïndustrialiseerde landen wel een verandering in de gewoonten van de verbruikers vast wat dameskousen betreft. Waar in de meeste landen bijna uitsluitend de kousen met naad aan bod waren, worden thans meer en meer naadloze kousen gedragen. Deze wijziging trad voor het eerst op in de Verenigde Staten, waar de verschuivingen zich in 1951 voordeden. In de West-Europese landen liet zich dat pas in de jaren 195527
1956 voelen . In BelgiĂŤ zelfs nog iets later, maar de verhouding tussen kousen met naad (90%) en naadloze kousen ( 10%) verandert van maand tot maand en een fifty-fifty verhouding lijkt in de nabije toekomst niet uitgesloten. Ik vind dat persoonlijk een spijtige evolutie: die naad, of liever, dat lijntje op vrouwebenen, dat is toch bijzonder opwindend om naar te kijken, zeker als daar een stel mooi gevormde en naar de enkel toe sierlijk afslankende benen onder steekt. Wat hadden de vrouwen er tijdens de oorlog niet voor over om hun benen en billen te verven en een prachtig recht lijntje te tekenen! Aan de andere kant heb ik eens horen zeggen dat vrouwen er soms veel moeite mee hebben die kousen en vooral die naad een hele dag onberispelijk recht te houden ... en ze kunnen toch niet om de haverklap achteromblikken om te controleren en hun rok optillen om dat weer in orde te brengen.
zaterdag 23 mei 1959 Om 11 u is op de Perrelaan een houten noodwoning afgebrand . Toen ik er op de terugweg van school voorbijreed, waren de brandweerlui nog aan het nablussen, maar van de barak bleef niets meer over. Thuis wist Julien, die naar de brand is gaan kijken en met omstaanders heeft staan praten, ons te vertellen dat het de man die in de barak woonde zijn eigen stomme schuld was. Net achter de barak had hij een vuur gestookt om teer te smelten waarmee hij zijn dak waterdicht wou maken ... maar de felle wind had de vlammen doen overGent • Bloemekensw!jk -
Noodwoningen Ferrerlaan,
28
slaan op de houten muren en in een twee drie stond zijn woning in lichterlaaie. De brandweer heeft niets meer kunnen redden. Huis en inboedel, hij is alles kwijt.
dinsdag 16 juni 1959
Een zinnetje dat ik moeder al tientallen keren heb horen uitspreken: "Een schoon ding dat dat alweer gepasseerd is!" Ze zegt het met overtuiging en gelatenheid tegelijk. Moeder leeft niet naar iets toe dat enige afwisseling of blijheid in haar leven brengt ... ze voelt zich beter als dat reeds voorbij is zodat ze kan terugvallen op de vertrouwde monotonie van haar dagelijksheid. Ik kan me voorstellen dat het ook haar laatste woorden zullen zijn: "Een schoon ding dat het afgelopen is."
zaterdag 26 juni 1959
Dat is me ook nog niet eerder overkomen. Toen ik in de vooravond van Belzele terugkeerde en aan Bierstal de grote weg opreed, stond daar een vrouw van naar ik schat 60 Ă 65 jaar autostop te doen en ze stapte op de weg en ze gesticuleerde zo wild met de armen dat ik ben gestopt. Ze woonde aan de Palinghuizen. Ze had de bus gemist, moest dringend naar huis en stond hier al een half uur, maar niemand wou stoppen. Ze had er geen enkel probleem mee om achterop een Vespa te gaan zitten en ongevraagd was ze trouwens al opgestapt. Onderweg hield ze zich stevig aan me vast. Toen ik dat aan moeder vertelde, vroeg ze zich af waar de wereld naar toe gaat. Een oude vrouw die autostop staat te doen en bereid is om achterop de motor van een wildvreemde jongeman te kruipen. Hoe is het in godsnaam mogelijk! DaniĂŤl VAN RYSSEL ('t vervolgt)
29
GENTSE MEMORIEDAGEN: 18 en 19 MEI 18 Mei 1478
Intrede van Raphaël de Mercatel als 59e Abt van de St-Baafsabdij. Hij zou dit bijna 30 jaar blijven. Deze bastaardzoon van Filips de Goede werd geboren in 1437. Zijn moeder was een Brugse schone die kort voor of na de geboorte van haar zoon huwde met een lid van het Venitiaans koopmansgeslacht Marcadelli, zodat Raphaël de naam meekreeg van de man van zijn moeder. Al zeer vroeg werd hij Benedictijnermonnik in de St-Pietersabdij, wat hem niet belette te gaan studeren aan de Universiteit van Parijs waar hij in 1462hij is dan 25 jaar - de titel behaalt van "Magister theologicae", anders gezegd Doctor in de Godgeleerdheid. Het jaar nadien wordt hij aangesteld als abt van de St-Pietersabdij te Oudenburg. In 1478 wordt hij abt van de St-Baafsabdij. Het is hij die er de Romaanse kloostergang liet herbouwen. Hij liet ook het Refugehuis dat de abdij bezat in Brugge volledig herbouwen en inrichten als een luxueus verblijf. Het was trouwens daar dat hij meestal verbleef. Een groot deel van zijn immens fortuin besteedde hij aan het aanleggen van een prachtige bibliotheek. Zelf een ervaren paleograaf, liet hij peperdure copieën maken van vele zeldzame oude geschriften die rijkelijk geillustreerd werden met prachtige miniaturen. Verschillende van deze zeldzame stukken bevinden zich in Engeland en Spanje. Gelukkiglijk wordt het grootste deel (17 stuks) bewaard in onze Universiteitsbibliotheek; ook in de bibliotheek van het Bisdom berusten een 6-tal exemplaren. Raphaël de Mercatel was niet alleen een zeer gecultiveerd personage, hij was eveneens een behendig politicus en een bekwame financier. Hij kon het zich veroorloven aanzienlijke leningen toe te staan aan Maximiliaan van Oostenrijk, wat de abdij dan meteen vrijstelde van eventuele militaire opeisingen en bezettingen. Wij weten niet zo danig veel over zijn privé-leven. Dit willen wij toch vermelden, ter intentie van dezen die nog altijd zouden menen dat het kloosterleven destijds een aaneenschakeling was van vasten, armoede, ontberingen, soberheid, gebrek aan alle comfort, kortom een ver doorgedreven ascetisme: deze abt van de St-Baafsabdij, gewezen abt van de abdij van Oudenburg, gewezen monnik van de St-Pietersabdij, "en passant" Bisschop "in partibus" van Rhodos, ging graag jagen in de bossen van Latem. Zijn natuurlijke zoon Antoine was kapelaan in de St-Niklaaskerk alhier. Wegens zijn enorme ver30
diensten op het cultureel vlak vegen wij daar vlug de spons over. In 1507 stelde hij zijn opvolger aan en trok zich terug in zijn geliefkoosd verblijf in Brugge waar hij het jaar nadien zou sterven. Zijn lichaam, geĂŤscorteerd door 100 ruiters, werd teruggebracht naar Gent waar het met veel praal begraven werd in de abdijkerk.
18 Mei 1578 Het begin van de 2e Beeldenstorm. Had de eerste beeldenstorm alhier, 12 jaar voordien, een min of meer improvisatorisch karakter, deze keer was het beter georganiseerd en de zaak werd methodisch aangepakt. Niet zo verwonderlijk als men weet dat wij toen leefden onder het Calvinistisch Bewind. Zondag 18 Mei 1578 was het Sinksen. In de kloosters werden vanzelfsprekend religieuze diensten gehouden. Rond 11 uur verscheen er bij de Minderbroeders, de Predikheren, de Augustijnen en de Vrouwebroers een bende van een 200-tal soldaten. Zij begonnen onmiddellijk en op systematische wijze aan de hun opgelegde taak: de mislezende priesters werden de kazuifels afgerukt, de 4 kloosters werden onmiddellijk gesloten en de paters en broeders erin gevangen gezet. Het voorwendsel was dat de Minderbroeders in Brugge zich zouden bezondigd hebben aan sodomie. Dit was toch wel een beetje ver gezocht om ook bij de Predikheren, Augustijnen en Vrouwebroers binnen te vallen en er alles te plunderen. Zo iets werkt natuurlijk aanstekelijk en weldra verscheen het gespuis ten tonele. Het bracht vrouw en kinderen mee en men begon lustig, in familieverband, boeken, bedden en andere zaken uit de vensters van de kloosters te gooien. Al wat bruikbaar was werd meegenomen naar huis. Het Magistraat had wel uitgeroepen dat al de gestolen goederen moesten afgegeven worden op het Stadhuis, maar dat bleef vanzelfsprekend een vrome wens. Een kroniekschrijver die het meemaakte vertelt: "Als zy genoeg gedronken hadden, liepen zy dan in de kelder en trokken de tappen uyt alle vaten, laetende alles verquisten en verloren loopen. In zommige kloosters maekten zy slidderbanen van de Boter. In de kerk wierd alles gebroken en uytgeplundert, zy speelden op de Orgels, gingen spots-ge-wys Processien en bedreven meer diergelyke buytenspoorigheden. Hun goddeloosheyd was zoo buyten rnaeten groot, dat het ongelooflyk is al wat zy deden: en ik zelve, die dit opgeteekent hebbe, en zouden 't niet gelooft hebbe, waer 't niet dat ik het niet gezien hebbe." De systematische vernieling ging ook de volgende dagen door. "Den 22n zag men in de Kerke van de Minder-Broeders omtrent de Predikstoelliggen branden een groot Vuur van Beelden, Schilderyen en Autaer-Cie-raden." 31
Een groot deel van de kunstschatten die men gedurende de 1e beeldenstorm had kunnen redden werden nu definitief vernietigd.
18 Mei 1585 De raad van Vlaanderen zetelt voor de eerste maal terug in Gent na het einde van het Calvinistisch Bewind.
18Mei 1814 Aankomst van de Seminaristen, terug uit Wezel. Althans dezen die het overleefd hadden. Nadat Napoleon Maurice de Brogolie had gevangen gezet, benoemde hij de la Brue de Saint-Bauzille tot nieuwe bisschop van Gent. Deze werd door de geestelijkheid niet erkend. In de grote mis op 25 Juli 1813 waren slechts 3 seminaristen aanwezig van de 36 die er normaal moesten zijn. Slechts 30 van de 1200 priesters van het bisdom aanvaardden de nieuwe bisschop. De Prefect Desmousseaux bracht de namen van de opstandige seminaristen op de lijst van de conscriptie. De seminaristen E. Van den Hecke en Emm. Helias d'Huddeghem, die beschouwd werden als leiders van de rebellen, werden opgesloten in de gevangenis Ste-PĂŠlagie in Parijs. 158 Seminaristen werden verbannen naar Wesel in Duitsland waar ze ingelijfd werden in een artillerieregiment. 53 seminaristen zouden hun land niet terugzien; zij kwamen om van de ontberingen. In 1840 werd in de St-Jozefskapel van de St-Baafskathedraal een epitaaf van de weggevoerden geplaatst.
18 Mei 1872 Dood te Gent van Camille De Bast. Deze orangistische industrieel die een "Filature de Coton et Tissage mĂŠcanique" had op de Coupure, werd geboren op 30 Augustus 1807.
18 Mei 1879 Inhuldiging van de Kiosk op de Kouter. 32
Hij werd gemaakt naar de plans van Adolphe Pauli.
18 Mei 1897 Geboorte van Edgar Colle. Deze Gentenaar was de sterkste schaker die België ooit gehad heeft. Hij stierf alhier op 19 April 1932.
18 Mei 1910 Dood in de Laurent Delvauxstraat van Florimond Van Duyse. Deze telg uit een gekend geslacht werd geboren op het "Garenplaatske" op 8 Augustus 1843. Zijn vader was de dichter en stadsarchivaris Prudens, zijn broer Daniël was een vermaarde oogheelkundige en zijn broer Hermann was de eerste Conservator van ons Oudheidkundig Museum. Van jongsaf was het duidelijk dat de muziek een grote rol zou spelen in zijn leven. Vanaf zijn 7e volgt hij reeds lessen aan het Conservatorium. Op zijn 15e componeert hij zijn eerste Romance èn op zijn 17e toondichtte hij reeds operettes. Een van zijn leraren is Karel Miry. Van hem kan gezegd worden dat hij een dubbelleven leidde. Enerzijds is de muziek nooit weggeweest uit zijn leven, anderzijds studeerde hij Rechten aan de Universiteit. Als 27-jarige is hij advocaat aan de Balie van Gent, als 30jarige behaalt hij de 2e Prijs van Rome. Hij wordt eerste Krijgsauditeur in Antwerpen, vanaf 1882 in Oost-Vlaanderen. Enerzijds de minzaamheid in persoon, anderzijds een buitengewoon strenge krijgsauditeur die de bijnaam "de man met de ijzeren arm" krijgt. In 1888 verwekt hij sensatie door een rekwisistorium in het Vlaams te houden. Hij zal trouwens verder blijven ijveren voor het gebruik van het Nederlands in de Krijgsraad. In 1903 is hij een van de oprichters van de "Liederavonden voor het Volk" die doorgaan in het Lakenmetershuis. Hij maakt een diepgaande studie van oude Vlaamse volksliederen, gaat snuisteren in liederboeken van de 16e tot de 19e eeuw, copieert tal van oude liederen en legt een fichesysteem aan in oude sigarenkistjes. Verscheidene publicaties over dit onderwerp worden trouwens bekroond. Zijn grote verdienste bestaat er in dat hij honderden oude volksliederen redde van de vergetelheid. 33
In het begin van deze eeuw kwam zijn standaardwerk tot stand: "Het Oud Nederlandsch Lied" in 3 delen, niet minder dan 2.800 bladzijden, tekst en melodie van 714 oude Nederlandse liederen. Hij liet een statig huis bouwen in de Laurent Delvauxstraat. De gedenkplaat die er geplaatst werd in 1938 is er nu nog te zien. Zij draagt de volgende tekst: "In dit huis woonde, arbeidde en stierfFlorimond Van Duyse, musicoloog. Hij redde de volksschat van het oude Nederlandsch lied." Florimond Van Duyse werd begraven in het familiegraf op het Campo Santo.
19 Mei 1807 Uit een verslag van de Prefect van het Scheldedepartement blijkt dat gedurende de eerste drie maanden van dit jaar 106 soldaten van het Departement deserteerden.
19 Mei 1812 Dood te Gent van André Bénoit Steven I. Deze drukker-uitgever werd geboren te Kassei op 12 oktober 1757. In 1794 vinden wij hem in Gent als drukker van de Franse bezetter. Uitgever van bladen waarvan de meesten slechts een kortstondig bestaan kenden: "De Vaderlandsche Gazette", "De Dagelijksehen Courier van het Departement van de Schelde", "Den Demokraat". Lid van de loge "La Félicité Bienfaisante". Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" - 1983 - N° 1 - pp. 28-36
19 Mei 1839 Geboorte te Gent van Kanunnik Gustave de Battice. Hij was Directeur van het Seminarie in Gent toen hij in 1877 benoemd werd tot co-adjudator van Mgr. Bracq. Het was onder zijn administratie dat in Maart 1878 een herderlijke brief verscheen tegen de stadsscholen. Er werd in gezegd "que ces écoles étaient confiées à des rnains dangereuses ou perfides et que ceux qui réclament 1' enseignement laïque veulent former des libéraux, des indépendants, des libres-penseurs qui, après peu de temps, deviennent des libres-viveurs ne craignant que les gendarmes et la Cour d' assises." 34
Dit gaf aanleiding tot een energiek protest van het Schepencollege. Het Van Crombrugghe's Genootschap organiseerde een imposante manifestatie onder leiding van Jules De Vigne en Rolin-Jacquemyns.
19 Mei 1866 Dood van Pierre-Jacques Goetghebuer. Deze man wiens naam de Gentse heemkundige familiair in de oren zal klinken werd hier geboren op 26 Februari 1788. Het begon al goed: hij gaat naar onze Academie en kaapt er al de eerste prijzen weg. In 1810, hij is dan 22 jaar oud, verovert hij de zeer begeerde medaille in de wedstrijd voor Architectuur. Na deze bekroning wordt hij benoemd tot leraar van Architectuur aan de school waar hij enkele maanden voordien nog leerling was. Een bijzonder vlugge promotie, maar wel verdiend. Gedurende 9 jaren vervult hij deze professorale taak met veel ijver en toewijding, maar hij dient dan zijn ontslag in om wat meer vrijheid te krijgen en te kunnen reizen. Goetghebuer was niet alleen een bekwame architect (hij bouwde o.m. het gekende "Hotel de la Poste" op de Kouter) maar tevens een zeer knappe tekenaar en graveerder. Hij oogste roem met zijn "Choix des Monuments, Edifices et Maisons les plus remarquables du Royaume des Pays-Bas" dat hij opdroeg aan Koning Willem I. Het bevatte 120 gravures van merkwaardige gebouwen in Noord- en ZuidNederland. Zij munten uit door nauwkeurigheid en correcte detailweergave. Het zijn stuk voor stuk betrouwbare documenten. Maar Goetghebuer doet veel meer dan dat, gedurende meer dan een halve eeuw zal hij alle tekeningen, aquarellen, plannen, medailles, prenten, handschriften en andere documenten verzamelen die betrekking hebben op Gentse kerken, kloosters, abdijen, begijnhoven, burgerlijke gebouwen, straten, pleinen, wijken, stoeten, standbeelden, maatschappijen en zo zouden wij nog een tijdje verder kunnen gaan. Wanneer Goetghebuer in 1866 stierf bevatte zijn verzameling meer dan 4.000 dergelijke documenten. De Stad kocht ze aan voor 7.000 fr. Zij berust nu in het Stadsarchief en werd aanzienlijk uitgebreid door schenkingen en aankopen. Zij is gekend onder de naam "Atlas Goetghebuer". Maar laat u toch niet misleiden door dat woord "Atlas" en als ge naar de leeszaal van het Stadsarchief zou gaan, vraag dan niet aan de bediende of hij u even het "Atlas Goetghebuer" wil brengen. Het zou kunnen dat de man een beroerte krijgt. Deze zogenaamde Atlas neemt een hele kamer in beslag.
35
19 Mei 1867 Uitgang van de grote St-Machariusprocessie. U kunt meer lezen over St-Macharius en de processie van dezelfde naam in "Ghendtsche Tydinghen"- 1981 - N° 5- pp.242-262
19 Mei 1889 Eerste opvoering in Gent van "Lakmé" van Leo Delibes.
19 Mei 1895 Eerste opvoering in Gent van "Paillasse" van Leoncavallo.
19 Mei 1900 Geboorte van Maurits Van Wesemael. Hij behaalde zijn diploma van onderwijzer in 1921. Van 1921 tot 1922 was hij onderwijzer in de Acaciastraat, van 1922 tot aan zijn oppensioenstelling in de Van Monckhovenstraat. Van 1924 tot 1934 was hij bibliothecaris van het Willemsfonds in het Lakenmetershuis. Maar hij was niet alleen gekend als onderwijzer, maar ook als folklorist en als heemkundige. Van in het begin en tot aan zijn dood was hij een trouwe en graag gelezen medewerker van ons tijdschrift. Hij stierf op 17 Augustus 1986. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 1986- N° 6- p.305. Hugo COLLUMBIEN
OPROEP Wij zoeken dringend iemand (rnlv) di e pakjes kan maken bij onze verzending van "Ghendtsche Tydinghen" op de woensdagavond om 19.30 uur in het Documentatiecentrum en dit 6 maal per jaar. Dezen die zich nuttig willen maken kunnen hun naam en adres opgeven aan: Heemkundige en Historische Kring Gent, Administratie, Koggestraat 14, 9000 Gent. ((Tel. 09.259.02.05) 36
T GENTSCH SPANT DE KRUUNE! Waar de Gentsche sterre bleef stille staan
Toen ik laatst aan het grasduinen was in een ingebonden reeks van "Gentsch Museum", een "zondagsblad" of weekendbijlage bij de krant "Het Vaderland" uit mijn krantenverzameling, werd mijn aandacht in het nummer van 8 april 1899 getrokken door de titel: Een lied van 1745 in de Gentsche volkstaal
De inleiding gaat als volgt:
"Onlangs verschenen er herhaaldelijk, in het Fransch dagblad "Le Petit Bleu", van Brussel, kluchten, gewestelijke vertellingen en zetten in de Gentsche volkstaal, alhier gekend onder den naam van "Nieuwbrugsch" waarschijnlijk omdat het platste Gentsch gesproken werd door de arme en onbeschaafde bevolking die den wijk der "Nieuwbrug" bewoonde, voor dat de gezondheidswerken *werden uitgevoerd waardoor deze kant van de stad een nieuw uitzicht heeft gekregen. Het "Nieuwbrugsch" of plat Gentsch - men kan het in ie Petit Bleu opmerken - laat zich niet alleen moeilijk lezen, maar nog veel moeilijker schrijven. Het heeft klanken die bijna niet in letters weer te geven zijn. Om het Gentsch goed weer te geven, zou het a.b.c. moeten vermeĂŤrderd worden*." Als een model in het genre noemt men den volksroman "lellen en Mietje", in 1815 in 't licht gegeven door Karel Brouckaert. *" Sedert dien zijn er vele liedjes en volksblaadjes - vooral in tijden van kiezingen - In het Gentsch dialect verschenen. Noemen wij onder de liedjes deze van N. Destanberg*. Het berucht liberaal spotblad "Baes Kimpe" *werd grotendeels in 't plat Gentsch geschreven en verried eene flinke pen. Lodewijk De Vriese* en Juliaan De Lantshere* hebben letterkundige beschouwingen over het Gentsch dialect beoefend. Wij vinden er eene aardige proeve van in een niet minder aardig boekje, getitteld APOLLO'S NIEUWE-JAARSGIFT aen het bekoorlyke Hollandsche jufferschap (Te Dordrecht) Gedrukt by "Hendrik Walpot", Boekverkooperover 'tStadhuy~ 1745 Welke wij hier letterlijk overschrijven. " 37
Enige verduidelijking
De Nieuwbrug, waarvan hoger sprake, was de brug gelegen tussen de St.Jacobsnieuwstraat en de Keizer Karelstraat over de Reep. Later ging de naam van de brug over op de hele wijk gelegen tussen de St-Jacobsnieuwstraat, Vlasmarkt, St.-Jacobs, Steendam (de vroegere St.-Jorisstraat), de Nieuwbrugkaai (aan de vroegere samenvloeiing vanLeieen Schelde) en de Oude Beestenmarkt. Men sprak er een speciaal soort zeer plat Gents. De Friese taalkundige Johan Winkier schrijft daarover in 1874: "Deze wijk wordt hoofdzakelijk door menschen uit den kleinen burgerstand, door werklieden en vooral fabrieksarbeiders bewoond. het zogenoemd Nieuwbrugsch wordt ruwer en platter uitgesproken dan het gewone Gentsch; 't wordt vooral ook veel slepender uitgebracht, zeer lijmig zoals men in Vlaanderen deze wijze van spreken noemt. Het hoofdkenmerk van het Nieuwbrugsch is de verandering van de volkomen "u" in de volkomen "î". "
Zo zei men "brigge" voor "brugge", "mîtse" voor "mutse", "k1rf'' voor "kuif'', "iwwe" voor "uwwe ", "mîgge" voor "mugge" en "opvîllen" voor "opvullen". En Winkier gaat verder: "Wat men tegenwoordig (1874) Nieuwbrugsch noemt, is eigenlijk de algemeen oud-Gentsehen tongval. Voor een halve eeuw (1824) sprak nog het grootste deel van de burgerij te Gent op zijn Nieuwbrugsch, ofschoon niet zoo ruw en plat als de hedendaagsche echte Nieuwbruggelingen doen."
De zgn. "gezondheidswerken" waar men het over heeft, behelsden het dempen van de vele kleine waterloopjes die steeds meer op open riolen begonnen te lijken. Na de verschillende cholera-epidemieën in de 2de helft van de 19de eeuw, nam het stadsbestuur drastische maatregelen om deze bron van ziektekiemen defmitief te elimineren door ze op te vullen of te overwelven.
Dialectspelling
"Om het Gentsch dialect neer te schrijven, zou het a.b.c. moeten vermeerderd worden. " Schreef men toen al. Dit geeft ons de gelegenheid eventjes een boompje op te zetten over dialectspelling.
38
De enige wetenschappelijk verantwoorde manier om vandaag gelijk welke taal of dialect op papier te zetten is gebruik te maken van fonetisch schrift. Daar heeft men het alfabet inderdaad zodanig uitgebreid dat men in staat is elke klanknuance precies weer te geven. Het enige probleem is: buiten een handvol wetenschappers kan geen kat dit schrift lezen, laat staan schrijven. En nochtans wordt er in Gent de laatste jaren terug druk in het dialect geschreven en gepubliceerd. En iedereen begrijpt wat er staat. Geen enkele autoriteit is eigenlijk gemachtigd om ook maar enige verplichting voor wat betreft woordgebruik of schrijfwijze van het dialect op te leggen. Ook de schrijfwijze van Ladewijk Lievevrouw-Coopman is voor het Gents maar wat ze is: zijn manier om Gents te schrijven. En als het over de spelling gaat, hoeven we maar aan de oeverloze discussies te denken die onze laatste spellingswijziging voorafgingen ... Taalfanatici hebben dus nog jaren stof om over door te bomen! dr. Jaques Van Keymeulen van het Seminarie voor Nederlandse Taalstudie en dialectologie van de Gentse Universiteit zegt daar het volgende over: "Een goede kennis vanfonetica en fonologie en daarmee gepaard gaand, een juist inzicht in het onderscheid tusssen klank, foneem en letter is echter onontbeerlijk om over spellingskwesties goed na te kunnen denken en deugdelijke spellingen te kunnen ontwerpen. "
Aldus Van Keymeulen, en hij verwijst hier graag naar "Praktische uitspraakleer van de Nederlandse Taal" door prof. Blanquaert. En hij gaat verder: "De amateurlexicograaf moet ervan overtuigd zijn dat een leesbare, populaire dialectspelling noodzakelijk benaderend (fonetisch) is, en dat hij geen tijd hoeft te verliezen met een poging om werkelijk alle klanknuances (allofonen) die hij in zijn dialect hoort, in een zelfgemaakte spelling weer te geven. Indien hij die nuances toch tracht neer te schrijven, gaat hij de weg op van een fonetische spelling en is hij verplicht hetfonetisch schrift te gebruiken ofwel zelfeen fonetisch schrift te vinden.
Als algemene regel mag gelden: hoe nauwkeuriger (fonetischer) de spelling, hoe moeilijker te lezen. Hoe grover (fonologischer) de spelling, hoe makkelijker te lezen. Elke dialectspelling die leesbaar wil zijn, behoort een evenwicht te zoeken tussen twee principes: 1o- Alle fonemen(!) dienen in elk geval weergegeven te worden.
39
2° - De dialectspelling sluit het best zo dicht mogelijk aan bij de gewone Nederlandse letters en spellingsconventies. Gentse dialectschrijvers van toen. Pogingen om het Gentse dialect leesbaar neer te schrijven dateren niet van gisteren. Velen zijn ons voorgegaan. Zo heeft de opsteller van het artikel het over Karel Brouckaert. (0 Gent 1767, + Aalst 1827) Hij was Gentenaar maar werkzaam op de griffie van het vredegerecht te Aalst. Bekende publicaties zijn "Dagelyks Nieuws van Vader Roeland, Pendant van Père du Chène" (Gent 1792-93), "De Syssse-Panne" (Gent 1795-1798). Later werden fragmenten daaruit gepubliceerd onder de titel "Borgers in den Estaminé" en "Den Jongen Tobias". "Briefwisseling tusschen Vader Gys en verscheyde andere geleerde Persoonen van zynen Tyd" (Gent 1799-1800). Zijn verhaal "lellen en Mietje -twee buurtkinders uit de wijk der Nieuwbrugge "(1814-15) (illustratie), werd ingevolge de toen geldende Franse keizerlijke decreten op de drukpers in handschrift afgegeven op de "secretarie" van de "Préfecture du Département del' Escaut" (Scheldedepartement) en vandaar naar Parijs gezonden om de toelating tot publicatie te krijgen. Het manuscript slingerde daar een jaar rond omdat niemand de taal van Jellen en Mietje verstond: de dialogen waren nl. m het Gents geschreven! De boekkeurders
JELLBN EN MIETJ.È Gf..\'J'RU \"OtKh'lllOAf.I,, II"AQ: M! ,;c..qu•t'\.1: ''UIMIIWI>o ..... ~« l:< 'JtiW.lP.O."'P~ '""'"JU'lfgnll'"~"'•-
40
'
stuurden pas in 1813 het hele zaakje terug naar de prefect te Gent met de opdracht het helemaal in het Frans te vertalen. Een groot deel van het origineel manuscript keerde niet naar Gent terug en schijnt verloren gegaan te zijn in de papieren mallemolen van de "sĂŠcretarie" te Parijs. Gelukkig voor ons heeft Broeckaert zijn verhaal niet vertaald en was het eerst in 1815, na de nederlaag van Napoleon dat de vrijage van Jellen en Mietje in "den nieuwen dobbelen schapers-almanak" te Gent gedrukt werd. Vanaf 1837 volgde een aantal bijgewerkte drukken en in 1932 gaf "De Sikkel" het werkje voor de laatste keer uit. Het geeft ons een beeld van het Platgents uit die periode. De tweede man waarvan sprake, is Napoleon Destanberg, o 7 febr. 1829. Hij volgde stedelijk onderwijs, Atheneum en Universiteit, brak zijn studie in de rechten af om dichter en dagbladschrijver te worden. Schreef onder de pseudoniemen de jongen van de waterwijk, Baas Kimpe (illustratie) of Cies van Ghendt. bekend als liberaaljournalist en volks liedjesschrijver, waaronder vele in het Gentse dialect. (Al de Liberale Liedjes en gedichten van Nap. Destanberg. 1846-1866. Gent bij Aug. Van De Weghe, Korte Dagsteege, 18, 1866) (illustratie). Zijn gekendste lied is zeker "Die jonkmans van Gent" op muziek van Karel Miry. Destanberg overleed op 4 sept. 1875 op 46 jarige leeftijd. In de KNS staat zijn borstbeeld van de hand van Theo Soudeyns. Ook Loclewijk De Vriese wordt vernoemd (0 8 okt. 1848). Hij groeide op te Evergem. Werd na de middenschool notarisklerk, vervolgens aldaar in gemeentedienst, later naar het Provinciebestuur. In 1875 richtte hij een drukkerij op en gaf het liberale blad De Meetjeslander uit, weldra gevolgd door een twintigtal andere. Van 1875 tot 1878 was hij beheerder van de Flandre LibĂŠrale. In 1848 moest hij zijn uitgeverij opgeven wegens politieke problemen. Hij was ook de inrichter van vaktentoonstelling waaronder de vermaarde Provinciale tentoonstelling in het Citadelpark te Gent in 1899. Zijn letterkundige loopbaan begon hij in 1865 op zeventienjarige leeftijd met de zedenschets: "Geschiedenis van een paar halve laarzen met dubbele zolen". Dan volgden: 1865: Beschrijving der feesten, gegeven t. gelegenh. der inhuldiging van Z.H. Leopold //... 1870: Luimige brokken, schetsen uit het Vlaamse volksleven. 1873: Twee Volksjongens of wat het is Klerk te zijn & Twee Werklieden. 1874: Beknopt Handboek van den Ambtenaar des Burgerlijken Stands. 1879: Manuel Succint de l' Officier de l' Etat civil. 41
·"'--;·--.4·
..,._ ........ ........ "--'· ...
~
,':!::::~(, ~~-
..
",....::
---
.........._.....,.
*"'jo.(_....." .. - .
""' "'t::'. . :-:,.-
... -~;
'"l'-"0.1('1~
.....
-:a.:-::*';::-:,..., ...
,. _ _..--~ ,, ... .."\>11
~-::~~H ~;,tW.--!~
):0-".41 :;-.-#i";(t
BAAS KIMPE
."'}
i•
II
llitgegrren ten roord~ele ran bot •Werk der Wcdu w~n ·
I
GENTSCHE
WOORDEN EN ZEGSWIJZEN
J"H U M Ya. . •. 50.
G!!ST
:>atun::a:.u
42
r~::. W$1li:lil·l..f.&.'OJ:U, t"L.U.!lil)U.J2Ht't.U.T,
n.
1890: Gentsche spreekwoorden en spreekwijzen. (illustratie) 1915: De Volksdichter Napoleon Destanberg herdacht. 1916: Een Wandelingsken in 't ronde van Gent. 1920: De volkszanger Karel Waeri herdacht. 1923: Zwart Polleke. Herinneringen uit mijnen schonenjongen tijd. 1925: Onder de Wekkeringe. Een resem brokskens Gentsch leven voor 't volk bijeengegaard. 1928: Onder de Draeke. Een tweede resem brokskens Gentsch leven voor 't volk bijeengegaard. Verder verschenen er nog ontelbare bijdragen in Meilover, Gent Voorwaarts, Gent XXe eeuw, Jaarboek van de Koninklijke Hoofdrederijkerskamer Het kersouwken te Leuven, Het Bouwvak, Oostvlaamse Zanten, Zondagsblad (letterkundig bijblad van Vooruit), De Gazette van Gent, De Meetjeslander, La Flandre LibĂŠrale, enz ... Verder heeft men het nog over Juliaan De Lantsheer. Hij publiceerde in 1892 zijn 20 pp. tellend werkje: Gentsche Woorden en Zegswijzen, prijs FR.0.50, Uitgegeven ten voordele van het "Werk der Weduwen", Gent, Drukkerij Fr. Waem-Lenders, Vlaanderenstraat, 32. (illustratie)
Hetlied Een Nye Vloams Liedeken lente (2) Door de Reddemikers van Gente, Van de dry Waizen uit Orienten.(3) Stemme: "Attende moi sous 1' orme" Links staat de liedtekst in originele spelling, rechts een transcriptie in "hedendaags" Gents dialect.
1. Dry Mans oit Orienten, s 't niet ien wondre sauk, Ons deken kakt corenten (4), Heel wonder soet van smauk, Den Dief die es goan loopen, Men bind hem aan Ie mast, Mit vijftien doisent knopen; Is dat niet wel gepast.
Drij mannen uit OriĂŤnte, Es 't niet een wond're zoak? Onzen deken kakt korenten, Guul wonderzoet van smoak, Den dief die es goan lupen, Men bindt hem aan de mast, Mee vijftienduuzend knupen; Es da nie welgepast? 43
2. Wai zijn dry groote Fielen (5), Wij komen van zoo veer, Ne waogen mit vier wielen, Den audsten draegt de Ster, De jongste van ons drayen, Die is een beetje zwart, En die doar stoat bezayen, Die woond omtrent de Mart.
Wij zijn drij grute fielten, Wij komen van zuu ver, Ne woagen mee vier wielen, Den ouwsten droagt de ster, De jongste van ons drijen Die es een beetsje zwart, En die doar stoat bezijen, Die weunt omtrent de mort.
3. Wij kwoamen veur Herodes deur, 't Was in den avond spau (6). Zijn wayf die was goev Humeur, Se gaef ons elk een vlau (7), En doar mee wierd het toen zou loat, Wat komt mij in den zin, De Staer is schoon, de Staer es froay, Doar stinkt een keersken in.
Wij kwamen veur Herodes deur 't Was in de oavond loat Zijn wijf die was goe van humeur, Ze gafdons elk een vloai, En doarmee wierd het tons zuu loat, Wat komt mij in den zin? De sterr 'es schuun, de sterr 'es froai, Doar steekt een kĂŽsken in.
4. De ster en wild'g' nie vuurtgoan, De staer en wau niet voartgoan, En Jappe (8) sloeg zain wijf, En Jacob sloeg zijn wijf, En Melse (9) bonter ien koortke En Melchior bond er een kuurd'ken aen, aan, En Balte (10) droayde zo staif, En Balthazar droaidege zuu stijf Doe kwoame way aen een Bakkeray Toen kwoamen wij aan een bakkerij, En anders niet eene zier(ll), En anders nie ene zier Doar stauien way een brood twee dray, Doar stolen wij een bruud twie drij, En de Staere was van pampier. En de sterre was van papier.
s. Twee Knevels (12) laik enne Mutzaert (13),Twie knevels gelijk ne mutsaart, Gezauten Vlais met Mustaert, Gezijten vleesch mee mostoart, Pas da nie wel bay een? Past da nie wel bijeen? Myn Heer hoe veel belieft 'er u van, Mijnheer, hoevele belieft er u van? Het blinkt gelaik jene zon. Het blinkt gelijk ene zon. En Coridon de Haider (14) En corindon van Raider En den Haired(sic) Coridon. En Raiders corindon.
44
6. Den hoane stoat op den toren, En de ruuk vliegt uit de schouwe, Mijn geld heh kik verloren, En vrese kik veur mijn vrouwe, En Rijnse wijn mee suikerbruud, In een bescheten broek, De moane die schijnt veurwoar zuu ruud, Gelijk ene peperkoek.
Den Hoan stoat op den toren, En de Rook vliegt oit de Schauw, Main geld heb kik verloren, En vreese kik veur main Vrauw, En Raynse wyn met saukerbroot In een bescheten broek, De Moan die schaynt voorwoar zo root Gelayk jene Peperkoek.
Wat wij hier gehoord hebben is niet echt een verhaal maar eerder een snoer van geestig rijmende non-sens-zinnen. Ook zijn heel wat woorden uit het lied nu totaal in onbruik geraakt, zoals: jente, spau, fiele, corindon, ... We hebben hier te maken met een vrij geslaagde vroege poging om een tekst effectief leesbaar en reproduceerbaar in het dialect neer te schrijven. Men lukt er toch al behoorlijk in de zo typische twee- en drieklanken (diftongen) uit het Gents vrij consequent weer te geven, zoals: goan, doar, stoat, kwoamen, loat, hoan, moan, voorwoar, drayen, gelayk, bakkeray, bezayen, froy, Raynse, schaynt, bay een (bijeen), enz ... Door het vernoemen van menige lekkernij zoals krenten, vlaai, brood, gezouten vlees met mosterd, Rijnwijn, suikerbrood en peperkoek, hopen zij hun luisteraars als goede verstaanders na het zingen van hun bedellied, aan te sporen tot gulle gift van spijs en drank. Wij wensen Jappe, Melse en Baltemet de eindejaarsfeesten veellekkers toe.
En uuk veur ulder in twieduust en twieje: eentse mee suiker en eentse mee zeem! Eddy "den Twiedekker" LEVIS NOTEN Daar de liedtekst toch vrij veel onbekende of niet zo doorzichtige woorden telt, dringt enige toelichting zich hier wel op. 1. fonemen zijn woorden die enkel door hun klank verschillen en daardoor een andere betekenis krijgen. vgl deze twee fonemen uit het Oost-Vlaamse dialect :
45
"Hij nam een beete van zijnen boterham"- beete (A.N. beet) "Ter valt een beete van de kerre" - beeëte (A.N. biet) 2. "Jen te": < Mnl. bnw. jent(e ), gent(e ), gentel( ike ), gentelijc: edel, lief, bevallig, mooi. verwant aan het Eng.: Gentleman en het Fr.: uentillhomme. Dit woord treffen we ook aan in het refrein van het bekend Lied, "'t Ros Beiaert":
"De vier Aymonskinderenjent, met blanke zwaard in d'hand. Ziet ze rijden, 't zijn de schoonste van ons land." 3. "Oriënten": <Fr. Orient: Oosten, hier: uit het Heilig land 4. "corenten": krenten, grote rozijnen uit Korinthië. 5. "Fielen": mv. van Mnl. znw.fiel (ca. 1550), <Fr. vilain. (gemeen). Hedendaags Nl. "fielt": laaghartige ploert, doortrapte schurk. Syn. schoft, afl.: fieltachtig, fieltenstreek, fieltig. 6. "spau": Mnl. spade, (spader, spaetst) < spaed, spaedt, bnw. & bw.; verwant aan het Duitse: spät (laat) en später (later). J. Verdam schrijft in zijn "Middelnederlandsch Handwoordenboek" (1911): 1. laat op den avond zijnde, op een laat uur van den dag plaats hebbende. "Dat hi comen sal te spade"
2. Laat ver in tijd gevorderd zijnde, waarvoor het grootste deel van den tijd verstreken is: "het is te spade."- "vroech ende spade." 3.lang durende: "Dat orlofnemen dochte hem spade; het ware spade", het zou lang duren. Ook ironisch voor nooit: (tot een vijand dien men een dodelike slag toebrengt) ... "nu hout dat du suist spade ghenesen sijn ", het zallang duren voor gij hier van hersteld zijt!
7. vlau: vlaai, 1. taart: <vlade (1540) oorspronkelijk gewesttaal, nu algemeen gangbaar.rond gebak van brooddeeg, eieren, melk, ed. met opstaande rand en gevuld met rijstebrij of vruchten. Zo kennen we rijstevlaai, abrikozenvlaai, appelvlaai, kersenvlaai, kruisbessenvlaai, vruchtenvlaai, enz ... 2. oorveeg: een toarte, een blafte, ne lap, een uurvoage, een koaksmete, enz... 8. Jappe: < Jacob. bijbelse naam. Patriarch, zoon van Isaac (Genesis 25:26) Betekenis: "hielhouder"
9. Melse: mansnaam, Melchior, één van de Drie Koningen. (L.L.-Coopman Gents Wnbk. p.853) Betekenis: "koning des lichts" of" de koning (= God) is licht". 46
10. Balte: mansnaam, Balthazar. Betekenis: "God beschenne zijn leven" of "uitnemend heer". (L.L.-Coopman Gents Wnbk. p.130): Balte -Koestront: /. en kort en dik manspersoon. 2. Gentse straatheld. 11. zier:< ziere, siere, znw.vr.: een ziertje, zeer kleine hoeveelheid "niet een siere", niet het minste, geen zier. (Verdam Mnl. handwnbk. p.540) Het zinnetje is naar alle waarschijnlijkheid te interpreteren als: "Anders stelen wij niet het geringste, niet het minste, niets!" 12. "knevel": znw. syn. "moustache": snor.( ca. 1567) <knevelen of knevelbaard. Elk van de beide helften van een snor: grote knevels, de knevels opstrijken. 13. "Mutzaert": mutsaert of mutsaart; samengebonden takkenbos verkocht als brandhout. "Twee Knevels Laik enne Mutzaert" betekent dus: een snor als twee takkenbossen. 14. "Coridon de Haider": 1. <Fr.: corindon (< tamoul kurundam): Nl. korund. Tweede hardste edelsteen na diamant. Vrij veel voorkomend mineraal. Een van deze variëteiten (corindon hyalin) heeft verschillende namen al naar gelang de kleurvariëteit. rose: robijn, geel: topaas, blauw: safier, violet: amethist, groen: smaragd, kleurloos: witte safier. De grijs-zwarte variëteit, het amarilgesteente, is een amorf gesteente grotendeels bestaande uit korund en magnetiet. Het wordt wegens zijn hardheid (H-9) als slijpmateriaal gebruikt. 2. Haider: slaat op sultan Haider-Ali van de Indische staat Mysöre (regeringsperiodel766-1782). Hij werd geboren in 1722 te Devanhalli. Was ten tijde van het onstaan van het lied (1745) een veelbesproken figuur. Trad in 1749 in dienst van Mysore. Werd in deze staat opperbevelhebber en na de dood van de radjah tevens vorst. Haider schoeide zijn leger op Franse leest en was, dikwijls met de steun van de Fransen, een gevaarlijk tegenstander van de Engelsen in hun strijd om Hindoestan. Zij brachten hem echter in 1781 te Porto Novo een zware nederlaag toe. Hij sneuvelde uiteindelijk in de slag bij Arkotop 7 december 1782. Het is dus helemaal niet verwonderlijk dat men in een kerstlied uit 1745 het finnament vergelijkt met een door Sultan Haider-Ali uitgestrooid schitterend edelstenentapijt want "Het blinkt gelijk ene zon". Ook in de laatste zin van strofe 5 had er eigenlijk "haider'' en niet "haired"(sic) horen te staan, gezien die eigenlijk een herhaling is van de vorige zin met woordomwisseling.
BffiLIOGRAFIE
- J. Verdam, "Middelnederlandsch Handwoordenboek bewerkt door J. Verdam hoogleeraar te Leiden s' Gravenhaege Martinus Nijhof, Boek, courant- en steendrukkerij v/h G.J. Thieme, Arnhem. maart 1911".
47
- Eddy Levis, "De relatie tussen het Gentse dialect en de fabriek: het Fabrieksgents" -Fr. De Coster, "Lodewijk De Vriese herdacht bij de JOOe verjaardag van zijne geboorte op 8 october 1848. Overduk uit "Oostvlaamse Zanten" 23 jg., 1948 Drukk. vlh Ad. Hoste, N. V. Gent. - Bond van Oostvlaamse Folkloristen, "Lodewijk De Vriese, Bio-Bibliografische studie, met een Keur uit zijn Werken. Uitgave van den Bond van Oostvlaamse Folkloristen. - 1931 Drukkerij Van den Broeck-Jacobs en zoon, St.Jansstraat, 36, Aalst. " - Gustaaf D'Hondt, "Gentsche figuren. Rust Roest! Lodewijk De Vriese door GustaafD 'Hondt. Geschenkexemplaar. Overgedrukt uit "Groot Snoeck's Almanak voor 1927" oplage 40.000 exemplaren. Uitgave van Snoeck Ducaju & Zoon Gent" - Lodewijk De Vriese. "De volksdichter Nap. Destanberg herdacht (met portretten, Gent Boekhandel Van Goethem (Van Rysselberghe en Rombaut opvolgers),l915, 100 blz. Engels
formaat. - Uit de geschiedenis van de pers. "Korte gegevens over het algemeen, het nationaal en het Gentse dagbladwezen. Samengebracht door Ferd. De Smedt voorzitter van de Afd. Vlaanderen van de Alg. Belg. Persbond. Journalist en kunstcriticus. Uitgave Afdeling Vlaanderen van de
Algemene Belgische Persbond. Gent 1951. -Zo kwam Gent van de pers. "Speciale publicatie (Als krant van 12 pp.) n.a.v. tentoonstelling in de G-bank op de Kouter i.s.m. de Gentse pers, Algemeen Belg. Persbond Afd. Vlaanderen, Seminarie v. Nieuwste Geschiedenis R. U.G., Instituut v. Bedrijfsopleiding en Public Relations, Stadsbestuur Gent, privémedewerkers. 1974. -dr. Jacques Van Keymeulen. "Een handleiding voor de amateurlexicograaf Hoe schrijf ik een dialectwoordenboek? Vakgroep Nederlandse Taalkunde. Woordenboek der Vlaamse dialecten. Universiteit Gent Elandijnberg 2 B-9000 Gent, 1995, ISBN 90-7473-04-1 Uitgegeven met de steun van de provinciebesturen van Oost Vlaanderen, West- Vlaanderen en Zeeland.
-Karel Broeckaert. "Borgers in den estaminé, met inleiding en aantekeningen van dr. A. Jacob. Spectatoriale Geschriften 1. Voor de Seven Sinjoren uitgegeven door "De Sikkel" te Antwerpen en ook verkrijgbaar bij C.A. Mees te Santpoort, MCMXXJJ ( 1922).
AANKONDIGING De tweejaarlijkse "Geschiedkundige Boekenbeurs voor Vlaanderen" die georganiseerd wordt door de "Koninklijke Bond van Oost-Vlaamse Volkskundigen" gaat voor de lle maal door op zaterdag 9 februari van 11 tot 18 uur en op zondag 10 februari van 10 tot 17 uur. De onderwerpen zijn: Archeologie - Familiekunde - Geschiedenis - Heemkunde Volkskunde. Deze boekenbeurs wordt, zoals de vorige keren, gehouden in de Sint-Pietersabdij. Onnodig te zeggen dat de "Heemkundige en Historische Kring Gent" er wel een stand zal hebben en er alle geïnteresseerden graag zal verwelkomen.
48
HERDENKINGSDAGEN IN 2002 Wat gebeurde er 75 jaar geleden. 28 Mei 1927: Dood van Theophiel Lybaert. 30 Augustus I 927: Dood van Emiel Braun. 100 jaar geleden. 10 Januari 1902: Dood van Dr. Adolphe Burggraeve. 17 Februari 1902: Dood van Virginie Miry. 20 Juli 1902: Dood van Gustave Vanaise. 125 jaar geleden. 5 Januari 1877: Geboorte van Henri Van Daele. 31 Januari 1877: Dood vanPierreDe Vigne-Quyo. 18 Februari 1877: Geboorte van Victor Fris. 8 Mei 1877: Geboorte van Oscar Sinia. 26 September 1877: Geboorte van Bertha De Vriese. 12 November 1877: Geboorte van Michel Thiery. 14 December 1877: Geboorte van Lieven Duvosel. 150 jaar geleden. 21 Februari 1852: Stichting van het Studentengenootschap '"t Zal Wel Gaan". 23 Augustus 1852: Geboorte van Edmond Van Beveren. 200 jaar geleden. 23 Januari 1802: Dood van Jas Clemmen. 10 Juni 1802: Intrede van Mgr. Pallot de Beaumant als 18e Bisschop van Gent. 250 jaar geleden. 10 September 1752: Karel van Lotharingen schiet de hoofdvogel af op de Kouter. 300 jaar geleden. 14 Juni 1702: Pieter Gabreel dient een aanvraag in voor de bouw van "De Wapens van Zeeland".
49
400 jaar geleden.
30 Augustus 1602: Een geweldige brand vernietigt de toren van de StBaafskerk. 700 jaar geleden.
1 Januari 1302: Invoering van het College der 26. 12 Mei 1302: Pieter De Coninck komt vruchteloos in Menlestede de Gentse neringen tot verzet tegen de Leliaerts aanzetten. 800 jaar geleden.
6 Augustus 1202: Geboorte van Margareta van Constantinopel. H.C.
BIBLIOGRAFIE In "Ghendtsche Tydinghen"- 2001 - N° 1- p.42 meldden wij de verschijning van "Archiefbeelden Gent-Centrum". Een buitenkansje is dat daar een vervolg op gekomen is, nl. "Gent-Centrum. Deel 11". Terug het product van de samenwerking tussen Frans Van Bost, Ginette Desmet en Beatrix Baillieul. Weer meer dan 200 foto's waarvan u er ongetwijfeld velen voor de eerste maal zult zien. Formaat zoals vorig deel: 16,5 x 23,5 cm. 128 bladzijden- 690 fr.inde boekhandel. De opmerking die wij maakten bij het verschijnen van het eerste deel blijft geldig voor dit 2e deel, nl. dat het met de moderne technieken mogelijk moet geweest zijn bepaalde foto's netter te reproduceren, maar dat mag u zeker niet weerhouden u dit boek aan te schaffen. Verder goed nieuws: Er verscheen nu ook "Gent Deel 111. Het Oosten en het Zuiden." Gebouwd op hetzelfde stramien, maar deze keer samengesteld door Philippe Bockstael. Zelfde formaat, 128 bladzijden, 200 foto's. 690 fr.inde boekhandel. De "Geschiedkundige Heruitgeverij" die zich sinds enkele jaren verdienstelijk maakt met het heruitgeven van oude boeken had het uitstekende idee een anastatische druk te maken van de liederen van Karel Waeri. Dit is een buiten50
kansje voor Gentse heemkundigen, want wie onder hen bezit het origineel? En dit werk was, zelfs in het antiquariaat, vrijwel onvindbaar. De "Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen" die I 02 jaar geleden uitgegeven werd bevat meer dan 200 liederen! Het enige verschil met het origineel is dat er achteraan een Index aan toegevoegd werd, anders gezegd een alfabetische trefwoordenlijst van 20 bladzijden. Wij vinden het wel spijtig dat de Inhoudstafel achteraan niet overgenomen werd, want, merkwaardig genoeg, de titel van de liederen komt niet voor in de trefwoordenlijst. Dat maakt dat iemand die bvb. wil weten waar "Tone de Knecht" staat het boek moet doorbladeren om het tegen te komen. Deze kleine bedenkingen doen natuurlijk niets af van het prachtig initiatief van de "Geschiedkundige Heruitgeverij". Het boek van een formaat van 14,5 x 21 cm. telt 494 bladzijden en kost 1.265 fr. Voor meer details kan men zich wenden tot de uitgever: Kruitmagazijnstraat 1 te 9000 Gent. Ook het aanhangsel "De Vetjes" werd heruitgegeven. Karelke heeft ook een reeks "ondeugende liedjes" geschreven die niet bestemd waren voor kinderoren. En daar was hij heel strikt in, hij zou die nooit gezongen hebben als er kinderen aanwezig waren. Zij werden dan ook apart uitgegeven. Deze 28 vetjes kosten 170 fr. Ook te bekomen in het Documentatiecentrum. Bij KADOC in Leuven verscheen van de hand van Godfried Kwanten een imposant standaardwerk getiteld "August-Edmond De Schyver.1898-1991. Politieke biografie van een gentleman-staatsman." Wij denken niet dat er van veel Belgische politici een dergelijke uitgebreide biografie verscheen als van deze Gentenaar die een zeer belangrijke rol gespeeld heeft in onze nationale politiek. Dit prachtig boek van een formaat van 22,7 x 15,5 cm. telt niet minder dan 688 bladzijden! Men krijgt een grondig overzicht van de markante politieke gebeurtenissen in ons land in de periode 1928-1965: de Vlaamse emancipatiebeweging, de crisis van de instellingen en van de economie in de jaren 1930, het beleid van het oorlogskabinet, de repressie en de epuratie, de uitbouw van de christen-democratie, de Konings- en de Schoolkwestie, de internationale samenwerking, de dekolonisatie van de Kongo en de voorbereiding van de grondwetsherziening. Dit alles komt uitgebreid aan bod in Hoofdstuk I. Een jong en maatschappelijk geĂŤngageerd advocaat ( 1898-1928). Hoofdstuk 11. De politieke opgang van een katholiek Vlaams burger (19281937). Hoofdstuk lll. Minister tegen wil en dank. (1938-1945). 51
Hoofdstuk IV. De partijvoorzitter. (augustus 1945-november 1949). Hoofdstuk V. Een elder statesman met internationale horizon (december 1949september 1959). Hoofdstuk VI. Een bedaagd politicus in een Kongolees avontuur. ( 1959-1960). Hoofdstuk VII. De nadagen van een politieke loopbaan. (september 1960-mei 1965). Volgt dan een epiloog, een besluit, een bibliografie en een résumé in het Frans en in het Engels. Een boek dat ongetwijfeld onze oudere lezers zal boeien. Het gaat immers over zaken waar zij zelf getuigen van waren en in dit boek zullen zij veel vergeten of voor hen totaal onbekende aspecten van de gebeurtenissen tegenkomen. Het is natuurlijk een absolute must voor al diegenen die geïnteresseerd zijn in de politieke geschiedenis van ons land. Een 24-tal foto's, waaronder verschillende nooit gepubliceerde, verluchten het boek. De prijs van 1.500 fr. is zeker niet overdreven voor dit keurig gedrukt boek dat te verkrijgen is in de handel. Mocht men daarbij moeilijkheden ondervinden, dan kan men nog altijd contact nemen met Kadoc - Vlamingenstraat 39 te 3000 Leuven. Tel: 16.32.35.00. Een tweede imposant boek - maar dan van een heel anderen aard - is het bij Ludion verschenen "De Sint-Baafskathedraal in Gent van Middeleeuwen tot Barok." Deze monografie maakt deel uit van een reeks over Europese kathedralen. Het behandelt de geschiedenis van de Sint-Baafskerk tot aan het overlijden van Bisschop Triest (1657). Alhoewel reeds verschillende boeken verschenen over onze kathedraal is dit geen herhaling van wat vroeger reeds geschreven werd. Een aanzienlijk deel van dit boek behandelt de muziek en het muziekleven in St-Baafs. Tot hiertoe was daar maar weinig over gekend, laat staan gepubliceerd. De 7 hoofdstukken zijn gebaseerd op vernieuwd wetenschappelijk onderzoek. Het multidisciplinair team dat daarvoor verantwoordelijk was stond onder de leiding van Bruno Bouckaert van de Alamire Foundation, K.U.L. Leuven. Hoofdstuk 1. VolksdevotioneleAspecten in deSint-Jans-en de Sint-Baafskerk (tot omstreeks 1560) door Paul Trio- K.U.L. Campus Kortrijk. Hoofdstuk 2. Muziek en Ritueel in de Sint-Baafsabdij: Structuur en ontwikkeling van de liturgie, het Gregoriaans, de liturgische handschriften en drukken door Barbara Haggh (University of Maryland).
52
Hoofdstuk 3. Het stenen verhaal van de oudste stadskerk van Gent door Marie Christine Laleman (Dienst Stadsarcheologie Gent). Hoofdstuk 4. Sint-Baafs: Abdij, Kapittel, Kathedraal (1536-1657) door Jan Roegiers (Katholieke Universiteit Leuven). Hoofdstuk 5. Kathedralen en collegiale kerken: Centra van muziekcultuur in Vlaanderen (Late middeleeuwen tot circa 1650) door Engeen Schreurs (Postdoctoraal onderzoeker F.W.O.- Vlaanderen). Hoofdstuk 6. Het Muziekleven in Sint-Baafs: Uitbouw van een professioneel muziekensemble na 1536 door Bruno Bouckaert (Postdoctoraal onderzoeker F.W.O. Vlaanderen). Hoofdstuk 7. De Gentse Kunstverzamelaar en Mecenas Bisschop Antoon Triest ( 1577-1657) door Erik Duverger (Universiteit Gent). Het boek heeft een formaat van 24 x 30,5 cm., telt 248 bladzijden en bevat 41 zwart-wit foto's en 73 kleurenfoto's. Wat daarbij opvalt zijn de schitterende kleurenfoto's van Paul Maeyaert. Het boek eindigt met een bibliografie van niet minder dan 579 items. Te verkrijgen in de boekhandel. Prijs: 1995 fr. Wie moeilijkheden mocht ondervinden om het zich daar aan te schaffen kan nog altijd contact nemen met Uitgeverij Ludion - Muinkkaai 42 te 9000 Gent. Tel: 09.233.48.16 Bij het Davidsfonds-Leuven verscheen van de hand van Miehiel Heirman "Langs Vlaamse Begijnhoven". In de 14e eeuw telde de Zuidelijke Nederlanden meer dan 100 begijnhoven. Heden zijn daarvan 25 geheel of gedeeltelijk bewaard gebleven. Dit boekje van een handig formaat geeft een duidelijk en overzichtelijk beeld van wat nog bestaat en hopelijk permanent bewaard zal blijven. Van ieder begijnhof wordt de geschiedenis behandeld, een begijnhofwandeling, de omgeving en andere merkwaardigheden. Veellezers zullen wellicht verwonderd zijn te vernemen dat er in Vlaanderen nog zo veel begijnhoven bestaan. Ze worden allemaal onder de loupe genomen. Ziehier de lijst van de besproken begijnhoven. Provincie Antwerpen: Antwerpen- Herentais- Hoogstraten-Lier- Mechelen: Groot en Klein Begijnhof - Turnhout. Provincie Limburg: Hasselt- Sint-Truiden- Tongeren. 53
Provincie Oost-Vlaanderen: Aalst - Dendermonde - Gent: Groot en Klein Begijnhof en Oud Begijnhof St Elisabeth - Oudenaarde. Provincie Vlaams-Brabant: Aarschot- Anderlecht- Diest- Leuven: Groot en Klein Begijnhof- Tienen. Provincie West-Vlaanderen: Brugge- Diksmuide- Kortrijk. Ieder begijnhof wordt gei1lustreerd met een mooie zwart-wit-foto. Het boek heeft een formaat van 11,5 x 22 cm. en telt 268 bladzijden. De prijs bedraagt 545 fr. Te bekomen bij Standaard Boekhandel. Zo niet , contact nemen met Uitgeverij Davidsfonds - Blijde Inkomststraat 79-81 te 3000 Leuven.
H.C.
VRAAG EN ANTWOORD De heer André Stijns vraagt 1° Ik beschik over één exemplaar van een wekelijkse uitgave (kortverhaal) van de uitgeverij "Klokke Roeland" - De Vleeschauwer, Bruiloftstraat 133, Gentbrugge (jaartal?). Wie kan mij meer vertellen over deze uitgeverij: bestaan van ... tot, uitgaven, enz. 2° Het voormalig Bijlokehospitaal werd opgetrokken in rode bakstenen welke gestempeld zijn met de naam "Sugg & Cie- Gand". Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de steenbakkerij. Beschikt iemand over gegevens van dit bedrijf? Van de heer Frans Desmet komt de volgende vraag: Naar aanleiding van de artikels in de Ghendtsche Tydinghen van maart en mei over Poortakker en de St-Jozefskring door de heer Maurice Michiels, hebben we hier een foto - van rond het jaar 1928 - van de toenmalige Toneelbond "Tot Nut en Vermaak". Kan er me nog iemand de juiste namen van de personen op betreffende foto mededelen. Zie volgende blz. Naar ik meen gaat het om: Van links naar rechts zittend: Oscar Vervaeke, Jules Houdaert, Baron Casier (Adrien of Armand?), Frans De Kesel, onbekende. Staande van links naar rechts: Maurice Derouwel of Deruwel, onbekende, Leon (?) Vermeire, Gustaaf De Kesel, onbekende, Albert (?) Vermeire, onbekende, Theophile Desmet 54
De heer Bert Goovaerts (Sint-Gillis-Waas) is een verzamelaar van Belgische kleipij pen . Uit enkele bronnen heeft hij vernomen dat ook in Gent enkele kleipijpenmakers actief zijn geweest. Hij zou dankbaar zijn voor alle inlichtingen over dit onderwerp .
LEZERS SCHRUVEN ONS Van de heer Jean-Paul Marchal ontvingen wij volgend schrijven: Verleden donderdag, 27/09/2001, ontving ik een brief van Guido De Ce uninek uit de Eeklostraat te Mariakerke. Hierin schrijft hij ondermeer: "Enkele weken terug vond de vader van de huidige eigenaar van de villa (foto 6, p.280, G.T. n°5, 15/09/2001), bij het onderhoud van de achtertuin (kant Ma zestraat), een roestig, onbruikbaar Mauserpistooltje. Volgens mij gaat het om het wapen van ... de oberleutnant die een bui in volle aangezicht kreeg (zie p.281, regel 14, G.T. n°5 van 15 sept. 2001). 55
Dit bestaat niet meer
56
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 31ejaargang nr. 2 15 maart 2002 INHOUD - Pierre Kluyskens: Jos Clemmen. - Hermann Van Duyse: lnventaire Archéologique: Wapenrok van een Heraut. - Luc Devriese: De Abt van Baudelo liquideert de "Venusbergh" en andere zondige gelegenheden. - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksbeid (Vervolg). - Alexander Karel Evrard: Laus Gandae. - André Coene: Het Plan van Gent gekarteerd door Vandermaele ( 1846-1854) en de werkwereld omstreeks 1850. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 20-21-22 mei. - Quizmaster: Oplossing Puzzel 2001. - Erik L. Schepens: Testamenten, schenkingen en staten van goederen van enkele begijnen gesteed in het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie. -Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons - Alfons van Werveke: Oudheidkundige Kroniek In de Halve Maan - W.L. Braekman: Nog eens het lied van 1745 in de Gentse volkstaal - Aanvullende ledenlijst -Dit bestaat niet meer
57
58 65 66
73
88 92
97 103 105
112 116 117 117 118 119 120
JOSCLEMMEN Op 23 januari jl. was het precies 200 jaar geleden dat Jos Clemmen, de eerste katoenbaron, overleed. Pierre Kluyskens wijdde 34 jaar geleden een artikel aan deze uitzonderlijke figuur. Wij herpubliceren het hier met de vriendelijke toestemming van de familie Kluyskens. Dit is trouwens eveneens het geval voor de volgende artikels van P.K. die dit jaar zullen verschijnen. Giften, schenkingen oftegaten aan openbare besturen worden met de dag zeldzamer: het was dan ook meer dan een aangename verrassing voor het stadsbestuur van Gent, toen het, kort na Wereldoorlog 11 vernam dat de heer Arnould vander Haeghen het mooie herenhuis in de Veldstraat, beter gekend als Hotel Clemmen of Hotel Vander Haeghen, bij testament aan onze stad had vermaakt. Zulke eieren laten zelfs de Paasklokken maar zelden in de korf vallen en de overheden zetten dan ook met veel geestdrift de herstelling van het huis in, dat, qua inwendige schikking, het nogal erg te verduren had gekregen van de smaak of wansmaak van sommige eigenaars en bewoners van de XIXe eeuw. In 1953 was men zover gevorderd met het opknappen en opfrissen der zalen dat men er regelmatig tentoonstellingen mocht inrichten, doch zulks bleek maar 'n tijdelijke oplossing te zijn: het hotel was inderdaad beter geschikt om als museum te worden ingericht en in september 1964 werd het dan ook officieel "het Museum van het Verdrag van Gent en zijn tijd". Niet heellang bleef het echter toegankelijk voor het publiek want men had besloten het gebouw, dat inmiddels bij een Koninklijk Besluit dat in het Staatsblad van 4 oktober 1953 verscheen, werd geklasseerd (behalve de achtergebouwen) volledig te restaureren, en o.m. de gevel in zijn oorspronkelijke toestand te herstellen. Daartoe moest eerst bekomen worden dat de handelszaak in een vleugel van het hotel haar matten zou oprollen, hetgeen kortelings zal gebeuren. De werken aan de gevel zijn reeds in aanbesteding gegeven en het lastkohier laat voorzien dat geen moeite zal gespaard worden om deze nog enig mooie gevel zijn originele luister terug te schenken. Dit hotel Clemmen heeft immers een groots voorkomen. De gevel wijst op de laatste periode van deze elegante Louis XV-stijl waarvan onze stad enkele zeer fraaie en goed bewaarde exemplaren telt, maar van al deze gebouwen is het herenhuis van de Veldstraat, bijna schuins rechtover het historisch hotel d'Hane-Steenhuyse, van een majestatische zuiverheid die men maar zelden ontmoet en die de nakende toekomst van en de overgang naar de Louis XVIstijl aankondigt. 58
Charme en effect zijn in de mooi geproportioneerde afmetingen. in de soberheid der lijnen. in het accent op een paar details en versieringsmotieven. nml. op de twee vensters met balkons. op het eenvoudige drapĂŠ en de aristocratische deuromlijsting geconcentreerd. Een stijlvol fronton en dito dakkapellen verlenen aan het ensemble een indruk en een allure van rust en ingetoomde pracht die schril afsteken bij sommige overladen gevels uit dezelfde periode. Ook inwendig moet het Hotel Clemmen zeer rijk en zeer harmonieus zijn geweest. Wanneer de werken aan binneninrichting zullen voltooid zijn. zal men hier komen te staan voor een van die rasechte en geraffineerde interieurs van het laatste kwart van de XVIII eeuw. een interieur dat heel en al smaak. stijl en elegantie zal zijn. het best geschikte kader om er een reconstructie te maken van het leven in die jaren en in het begin van de XIXe eeuw. Gent is in zijn musea nog schatrijk aan allerlei historische en artistieke getuigen uit die periode:- meubels. schilderijen. beeldhouwwerk- en beter dan opeengestapeld te blijven elders. zouden zij hier, samen met de herinneringen aan het Anglo-Amerikaans Verdrag van 1814 en ook. nu het hotel d'HaneSteenhuyse zijn geschiedkundig cachet heeft laten varen. met herinneringen aan de Honderd Dagen. een van de meest somptueuse en meest prestigieuse ensembles kunnen vormen. Over het ontstaan en de geschiedenis van 't Hotel Clemmen wordt bij de Gentse auteurs zeer weinig aangetroffen. en hetgeen er over geschreven werd stemt bovendien niet steeds met de waarheid overeen. Dierickx in zijn MĂŠmoires weet er enkel over te vertellen dat Baron Clemmen er circa 1796 overleed; Frans De Potter heeft enkele interessante gegevens ontdekt. maar vergist zich voor een eigendomsoverdracht. terwijl Prosper Claeys die voor andere gebouwen zo expliciet kan zijn. er amper een halve bladzijde aan wijdt; de overige auteurs zwijgen zich dood. hetgeen niet zeer vriendelijk is voor degenen die na hen het curriculum vitae van dit herenhuis moeten opstellen. Hun voorkeur ging naar het huis van Oombergen (tegenwoordig de Koninklijke Vlaamse Academie), het Hotel d'Hane-Steenhuyse, het Hotel Faligan op de Kouter, het Hotel Van Brantegem. St. Baafsplein; het Hotel de Coninck in de Jan Breydelstraat, de Concorde, de Mammenlokker, het Hotel van der Meersch in de Nederpolder, het Hotel Snoeck in de St. Jacobsnieuwstraat enz., allemaal gebouwen die van 1745 tot 1775 werden opgetrokken. Ons land kende toen voor het eerst sedert eeuwen, een betrekkelijk lange periode van vrede en welstand. Het is na de rampzalige bezetting van onze stad door de legers van Loclewijk XV, de door eenieder zo vurig verlangde Vrede van Aken in 1748 en de ontruiming van onze stad door de Fransen op 28 januari 1749. Het is aanvankelijk geen terugkeer tot de macht en de voorspoed van het middeleeuwse Gent, 59
maar men leeft in vrede, en vrede moet op de lange duur welstand en bloei brengen. De Coupure wordt gegraven, 'n nieuw Stapelhuis gebouwd, de Tekenacademie gesticht, maar de lakennijverheid gaat volledig ten onder, de corporaties sterven geleidelijk uit. In dit Theresiaans tijdperk dat nog onder de regering van Jozef 11 wordt voortgezet, staat Gent op een keerpunt in zijn geschiedenis. De tijd van het klein artisanaal bedrijf sterft uit, men moet kordaat naar de toekomst blikken, naar een nieuwe industrie die anders moet worden opgevat, beheerd en ingericht. Het is op dat ogenblik dat een paar mensen deze toekomst hebben ingezien. Een van die durvers, die men toen avonturiers noemde, was Judocus Clemmen. Zijn loopbaan werd echter later volledig in de schaduw gesteld door de even avontuurlijke carrière van Lieven Bauwens die een legendarisch personage werd, terwijl Joos Clemmen die nochtans even verdienstelijk was en zelfs een grotere industriële baanbreker was, in de vergetelheid geraakte. Hij was geen geboren Gentenaar, zijn moeder bracht hem op 7 september 1712 in het dorpje Welden bij Oudenaarde ter wereld, maar voor een sprankelende geest als Clemmen was er daar weinig toekomst. Met enkele centen, veel ideëen en oneindig veel geestdrift, belandde hij te Gent, vast besloten zaakjes of zaken te doen. Op 31-jarige ouderdom treedt hij in het huwelijk met de dochter van een Gentse koopman. Anna Theeus; als in het liedje waren zij gelukkig en hadden veel kinderen: zestien! Dynamisch als echtgenoot, is Clemmen even ondernemend als zakenman. Ook zijn centen krijgen jongskens: gewaagde en geslaagde speculaties, handige investeringen in het textielbedrijf doen geleidelijk zijn kapitaal toenemen en kan hij zijn eigen bedrijf, een katoendrukkerij en -ververij oprichten in zijn woning bij Baudeloo, waar hij dra een zeventigtal arbeiders te werk stelt; na enkele jaren moet hij zijn zaak uitbreiden en in de Garenstraat een groot gebouw in huur nemen. Gent en Clemmen waren echter op gebied van katoenindustrie, ten zeerste benadeeld, want de Oostenrijkse regering had in 1753 voor het bedrukken en schilderen van stoffen, aan een Antwerpse firma "Jan Beerenbroeck en Compagnie" een exclusief monopoliurn verleend om gedurende 25 jaar deze nijverheid te Antwerpen te vestigen, met absoluut verbod voor de concurrenten elders in Vlaanderen een dergelijk bedrijf op te trekken. Zich bij een dergelijke wettelijke en feitelijke toestand neerleggen, had de ondergang van Gent betekend. Clemmen komt dan ook tegen dit exclusief octrooi op, spant een proces in, weet de Gentse en gewestelijke overheden voor zijn zaak te winnen en wanneer in 1778 het monopoliurn van de Antwerpse firma een einde neemt, is het proces nog steeds aan de gang en heeft
60
men gans die tijd een feitelijke toestand moeten dulden in afwachting van een definitieve uitspraak die nooit kwam! Inmiddels begon de schatrijke Judocus Clemmen naar een woonst uit te kijken, zijn fortuin en standing waardig: het huis, de gevel, de salons moesten rijk en elegant zijn, maar achteraan het huis moest hij kunnen beschikken over ruime ateliers waar hij zijn met de dag talrijker wordend personeel zou kunnen te werk stellen. Zijn keus viel uiteindelijk op een groot huis in de Veldstraat, het huis dat later, nadat Judocus Clemmen baron, de eerste Gentse katoenbaron was geworden, het Hotel Clemmen zou worden genaamd. De kelderopeningen die vandaag nog zichtbaar zijn van de straat, de dikte en de materialen van de keldermuren, tonen aan dat het XVIIIe eeuws gebouw opgetrokken werd op de plaats en op de kelders van een aantal kleinere woningen die er zeer vroeg moeten gestaan hebben. Frans De Potter leert ons dat het eigendom in de XIVe eeuw behoorde aan Jacob van Abbinsvoorde en Alexander van Vaemewijck. In 1746 was het huis, toen reeds een driewoonst, eigendom van de mindeijarige kinderen van Gillis van Risseghem. Bij akte van 6 juni 1746, verleden door notaris Ondereet te Gent, wordt het goed door Jacobus Clemmen, optredende in zijn hoedanigheid van deelvoogd van deze minderjarige kinderen, verkocht aan de bekende Gentse architect, timmerman en ontvanger van de Openbare Werken, David 't Kindt voor de som van 2.100 ponden groot. David 't Kindt die de ontwerper en bouwmeester is geweest van de mooiste herenhuizen die in die jaren te Gent werden opgetrokken, o.m. van het Huis van Oombergen, zal het ensemble, wiens vroeger aspect ons onbekend is, hoogstwaarschijnlijk zelf hebben gewijzigd in die heerlijke Louis XV-stijl. De bouwaanvraag is ons niet bewaard gebleven, doch wij weten dat wanneer Judocus Clemmen enkele jaren later het huis van de weduwe van 't Kindt aankoopt, de werken aan huis en gevel nog niet voltooid waren. In 1746 had, zoals wij het in onze vorige bijdrage schreven, David 't Kindt, Gents' beste aangeschreven en terecht meest geprezen bouwmeester, een groot eigendom in de Veldstraat, naast het Huis met de twee torens, aangekocht. Voor het toenmalig stadsbeeld en voor de Veldstraat dat toen een van de fraaiste straten aan 't worden was, kon men deze aankoop een goede zaak noemen want David 't Kindt was de man niet om met een banale gevel vrede te nemen. Artiesten zijn nu eenmaal mensen die slechts met een paar tenen op aarde leven en het blijkt wel dat onze David 't Kindt die ook elders in de stad, o.m. 61
in de St. Jacobsnieuwstraat, voor eigen rekening nogal somptueus had gebouwd, wat te hoog van zijn financiële toren had geblazen en niet bij machte zal geweest zijn de wijziging van de gevel in de Veldstraat volledig door te voeren, ofschoon hij in 1753 aan Pieter Cardon, "ontfanger van de rapporten van den raede in Vlaenderen" een som van 2.100 pond mocht ontlenen en daarvoor zijn eigendom in de Veldstraat hypotekeerde. Wat er ook van zij, David 't Kindt kwam in juli 1770 te overlijden vooraleer alle werken waren uitgevoerd, en zijn weduwe Agnes Verkindert, die een deel van het gebouw betrok, verkocht het geheel op 7 december 1771 aan Judocos Clemmen. "een huys, stede ende Erfve, hof met alle toebehoorten, appendentiën ende dependentiën ... uyt dry woon stede" voor het aardige sommetje van 27.000 gulden "Vlaamsch permissie wisselgeld" hetgeen voor haar een zeer winstgevende zaak betekende. Ook voor Joos Clemmen was het alles bij mekaar, een voordelige koop die een sinds lang door hem gekoesterde droom in vervulling deed gaan: een fraai herenhuis in het centrum van de stad, in de onmiddellijke omgeving van de rijke patriciërswoningen en meteen de mogelijkheid in de tuin, aan de kant van de Leie, ruime en moderne ateliers op te trekken. Begin 1772 dient hij dan ook een bouwaanvraag in, waarvan de oorspronkelijke tekst samen met het ontwerp van de achterbouw bewaard gebleven is in het archief van onze stedelijke commissie voor Monumenten, en die op 2 mei van hetzelfde jaar door de overheden werd ingewilligd: "verthoont reverendelic sieur Judocos Clemmen, coopman binnen dese stadt ende proprietaris van eenen huys, stede ende erve ghestaen in de Veldstraete ende van achter cammende up de reviere de Leye dat hy geerne te waterwaerts saude laeten bouwen eenige packboysen conforme de annexe modelle, mitsgaeder den voorgevel ter straete voltreeken op de wijse gelijck den selven is ontgonst volgens de modelle dan of over eenige jaeren by den overleden ontfangher van de wercken aen Ued overghegheven ..." Het document is formeel: David 't Kindt heeft een aanvraag ingediend voor de gevel, maar heeft het werk tijdens zijn leven niet kunnen beëindigen. Judocos Clemmen doet op zijn beurt een aanvraag om een nieuw gebouw -zijn ateliers- kant Leie, te mogen bouwen, maar voor de gevel kant Veldstraat wil hij het plan 't Kindt voltrekken "mitsgaeder den voorgevel ter straete voltrecken" en dient derhalve voor deze gevel, geen nieuwe aanvraag in. Wie zal deze belangrijke werken uitvoeren? Clemmen wendt zich zonder enige aarzeling tot de bouwmeester en aannemer die na de dood van 't Kindt, de meest bekwame en talentrijke is te Gent: JanBaptist Simoens, de bouwer van de Hoofdwacht op de Kouter, het Hebberechtsgodshuis en nog menig ander belangrijk gebouw in de stad. Simoens kreeg opdracht zich onmiddellijk aan het werk te zetten ... nog voor 62
de officiĂŤle bouwvergunning werd verleend, want reeds in april 1772 kwam hij met zijn werklieden ter plaatse: "Ghevrocht door Jan Baptist Simoens meester metser ten dienste van myn heer Clemmen aen 't verhanderen en rnaeken den nieuwen bouw tegen het water in syn huys inde Veldstraete". De werken namen meer dan vier jaren in beslag en kostten meer dan 564 pond. De laatste afbetaling wordt op 30 mei 1776 gedaan aan "Theresia de Smet vrouwe van Jan Baptist Simoens". Enkel maar van april tot december 1772 vermeldt de rekening meer dan 3.000 werkdagen door Simoens en zijn helpers, hetgeen laat veronderstellen dat er bestendig een ploeg van een twintigtal werklieden op de werf aanwezig was. Ofschoon het gebouw langs de Leie drie verdiepingen hoog was en een breedte had van ongeveer dertig meter, was het reeds te klein geworden toen het voltooid was want inmiddels had Judocus Clemmen die met zijn vrouw Marie-Barbe Theeus en zijn nog ongehuwde kinderen het mooie hotel in de Veldstraat was komen bewonen, zijn zaken een dergelijke uitbreiding gegeven dat hij een vijfhonderd werklieden werk mocht verschaffen. Zijn vraag een deel van het Prinsenhof van de regering af te kopen, was in 1776 afgewezen geworden, doch het jaar nadien richt hij aan de Brugsepoort vlak bij de Vaart een enorm bedrijf in en neemt bovendien voor 27 jaar een aantal weiden van de Kartuizers in huur, weiden waar hij zijn weefsels zal laten bleken. Clemmen die op dat ogenblik nog steeds werkzaam is in overtreding van de rechten van de Antwerpse firma die een monopoliurn heeft bekomen, verkrijgt bouwvergunning onder uitdrukkelijk beding dat hij, bij het eerste bevel, dadelijk en zonder tegenwerpingen, de gebouwen zal moeten afbreken. Niemand had een dergelijke risico willen lopen, behalve onze Joos Clemmen die geen ogenblik aarzelt. Nog geen jaar na de voltooĂźng van zijn ateliers in de Veldstraat, rijst een eerste gebouwencomplex buiten de Brugsepoort op en in 1780 worden twee nieuwe gebouwen opgetrokken! Met vijf van zijn zonen laat hij nu de zaak op volle toeren draaien.lnmiddels heeft Clemmen die niet aarzelde, tegen de bekrompen tijdsgeest in, gespecialiseerde werkkrachten uit Holland, Frankrijk en zelfs Zwitserland te ontbieden voor zijn activiteiten nieuwe uitbreiding gezocht. Met zijn broeder richt hij bij Oostende een oesterkwekerij op en zijn oesterbanken brengen hem dra aardig veel centen op. Ook de visserij trekt hem aan, hij koopt zeeschuiten die op visvangst in de Noordzee uitvaren en ook dat wordt voor Clemmen een winstgevende zaak. Geld, veel geld heeft hij ten andere steeds nodig, want voortdurend timmert hij nieuwe plannen op. Het oprichten van zijn fabriek aan de Brugsepoort, in zeer ongunstige voorwaarden, zal hem 60.000 gulden kosten: hij verklaart op dat ogenblik dat "in cas van quaden uytval, sulcx soude connen strecken tot 63
syn totale ruĂŻne". De ramp blijft uit, want Clemmen is een van die gelukvogels die in al hun ondernemingen slagen! Hij richt zelfs een bedrijf op te Rijsel en alsof deze industriĂŤle bedrijvigheid niet volstond, stelt hij gedurende jaren belang, als directeur van het Provinciaal Correctiehuys of Gevang, in de productie die men uit de arbeid van de gedetineerden zou kunnen halen. Ook de politiek laat deze rusteloze geest niet los en op 27 januari 1780 wordt hij schepen van der Keure, vermoedelijk niet volledig gedesinteresseerd, want als nijveraar die gunsten vroeg en .... bekwam, was de aanwezigheid op het stadhuis geen te onderschatten voordeel. De levensdroom van Judocus Clemmen was echter zijn leven te eindigen als baron: de eerste katoenbaron uit het Gentse! Hij stond gunstig aangeschreven bij de plaatselijke en provinciale overheden, alsmede bij keizer Jozef 11, wiens vurige voorstander hij was en tot het allerlaatste blijven zou. Wij zien dan ook dat hem en zijn kinderen, op 31 juli 1789 adelbrieven worden verleend en dat hem zelfs vrijstelling van betaling van de hoge bedragen hieraan verbonden, wordt toegekend. Judocus Clemmen is in de adelstand verheven, hij wordt heer van Petegem: zijn vreugde zal nochtans van korte duur zijn, want enkele weken later breekt de Brabantse Omwenteling los en Clemmen krijgt harde klappen, moet zelfs de stad ontvluchten. Hij keert na de woelingen terug en wanneer de Staten van Vlaanderen het roer in handen namen, legt hij op 26 juli 1790 als schepen van derKeurede gebruikelijke eed af. De overwinning van de Oostenrijkers helpt hem opnieuw stevig in het zadel en zijn eerste zorg is de titel van baron aan te vragen, die hem eindelijk op 18 november 1791 zal worden verleend. Zijn titel, zijn somptueus hotel, zijn fabrieken, zijn talrijke en ondernemende kroost maken van Baron Clemmen gedurende zijn tien laatste levensjaren, de gelukkigste man ter wereld. Hij sterft op 23 januari 1802 in zijn herenhuis maar de zaak Clemmen is bloeiend, in de handen van zijn kinderen. Het is in dit hotel, nog steeds bewoond door de familie Clemmen dat de hertog van Wellington, de overwinnaar van Waterloo, tijdens de Honderd Dagen, telkens hij naar Gent komt om te onderhandelen met Loclewijk XVIII of detachementen van de Verbondenen in ogenschouw te nemen, verblijft. Enkele jaren later zal in de gewezen ateliers van de grote katoenbaron, in de gebouwen die op de Leie uitgaven, het oudste Gents dagblad, de Gazette van Gend, worden gedrukt: voortaan zal het herenhuis het Hotel Vanderhaegen, naar de naam van de uitgever van de krant, worden genaamd en een nieuwe 64
bladzijde inluiden in de geschiedenis van dit historisch gebouw van onze stad: het huis van de grootste Gentse bouwmeester uit de XVIIIe eeuw, David 't Kindt, het hotel van de promotor en de grondlegger van de katoenindustrie in het Gentse, de verblijfplaats van de beroemde hertog van Wellington, de veldheer die Napoleon te Waterloo de genadeslag toebracht, het huis waar een van de oudste dagbladen van Europa gedurende lange jaren werd gedrukt. Wanneer het Hotel in- en uitwendig zijn vroegere luister zal hebben teruggewonnen, zal het als Museum en als heerlijke getuige van ons verleden, een nieuwe carrière en een schone toekomst tegemoet kunnen gaan. PIERRE KLUYSKENS
/
INVENTAIRE ARCHEOLOGIQUE - FICHE N° 47 Op 2 september 1897 stelde Hermann Van Duyse in de rubriek "Borduurwerk - Oudheidkundig Museum, No 1117 - XVIe eeuw" in het Frans een fiche op over Wapenrok van een heraut De herkomst van dit zeldzaam en kostbaar heraldisch kledingstuk wordt nergens vermeld. Het werd bewaard in de gemeentelijke archieven tot in 1882 wanneer het overgebracht werd naar het Oudheidkundig Museum. De decoratie, volledig geborduurd op de twee zijden, stelt de wapens van Spanje ' - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - ' v o o r zoals ze waren na 1578, tijdstip wanneer Portugal een der erfdelen van de Spaanse kroon werd. De bewerking van deze wapenrok, die 100 cm. breed en 70 cm. hoog is, is zeer artistiek. Het borduursel, uitgevoerd in zijde-, zilver- en vergulde zilverdraad, stelt met een zelden bereikte virtuositeit de zeer gecompliceerde wapenschilden voor 65
die door Karel V nagelaten werden aan zijn opvolgers. De techniek van dit werk behoort tot de tweede helft van de XVIe eeuw. De "fonds" van de onderdelen kwamen tot stand door een vernuftig aanpassen van fluwelen brokaat en gekleurd satijn die een mozaik vormen van gegaloneerde zijde, ineengestrengeld met metaal. Het zijdegaren met verguld zilver vormt een franje aan de uiteinden. De voering is gemaakt in een dikke stof van karmijn damast met ingenaaide versiering en in de vorm van een granaat. Zo'n weelderig kledingstuk kan slechts toebehoord hebben aan een personage uit het prinselijk gevolg. Traditioneel wordt deze "tabart" beschouwd als deze van een heraut van de stad Gent, maar geen enkel deel van de decoratie staaft deze hypothese. Twee wapenrokken die een nabootsing schijnen te zijn van het hier afgebeeld voorwerp worden bewaard in het Armeria in Madrid, maar het zijn reproducties van een relatief recente datum. Cf. H. Van Duyse, Catalogue du musée d' archéologie de Gand, p. 168.
DE ABT VAN BAUDELO LIQUIDEERT DE "VENUSBERGH " EN ANDERE ZONDIGE GELEGENHEDEN Tijdens de 17d• eeuw hadden de talrijke oude en nieuwe kloosters die in het spoor van de eontrareformatie toen een grote bloei kenden, in een dichtbebouwde stad als Gent uitgesproken behoefte aan lichamelijke en geestelijke afzondering. Het lag in de tijdgeest dat de religieuze gemeenschappen hun omgeving moreel en maatschappelijk behoorlijk sterk onder druk konden zetten om de kloosterlijke rust te vrijwaren. In die periode slaagden de kloosters er zelfs in, via de stedelijke overheid aan hun buren geboden en verboden voor te schrijven die in die richting gingen, en wanneer het hen goed uitkwam kochten ze 'hinderlijke' huizen gewoon op. In diverse stedelijke documenten vinden we hiervan sporen terug 1 • Een tekenend voorbeeld daarvan betreft Baudelo. Deze cysterciënzergemeenschap had omwille van de Calvinistische dreiging haar oorspronkelijke locatie Boudelo in Sinaai-Waas verlaten om zich veilig binnen de Gentse stadsmuren te vestigen. Dat gebeurde op de plaats in de Waterwijk waar de instelling al sinds de 13d• eeuw een "huis" bezat in de straat die al in de 14d• eeuw haar naam aan de abdij ontleende2 •
66
Geen bier, wijn of brandewijn te koop bij de buren
In 1622 werden door het stadsbestuur (de schepenen van Gedee1e) op vraag van de abt van Baudelo uitzonderlijke en vergaande verplichtingen opgelegd aan de eigenaars van zeven huizen gebouwd op stadscijnsgrond in de Eaudelostraat aan de overzijde van de inmiddels tot abdij verheven klooster. De teksten die de huiseigenaars er voorgeschoteld kregen 3 , waren allen gelijkluidend. Ze kregen hun gronden in cijns up conditie ende reserve van (er in) niet te maecken eenighe nieuwe veynsters, lunetten (halfmaanvormige muuropeningen) ofte luchtgaten waerduere 't voornoemde dooster ontvrij moghen werden. En dat was nog niet alles. De eigenaars moesten garanderen ooc dat (hun) huus niet gheemployeert zal worden tot vercoopen van byere, wijn oft ghebrande wijn. Hoe lang die maatregelen aangehouden werden is ons niet bekend. In elk geval in 1709 al bleek het systeem niet waterdicht. In een Lyste ofte Declaratie vande persoonen niet woonende in herberghen, nochte by myne edele heren schepenen vande Keure gheapproveert (toegelaten, goedgekeurd: approuvé) met bier; wyn en brandewyn te debiteren, vinden we in de Baudelostraat toch dergelijke activiteit. Er was eenen Hollander aen het achterpoortken van St Cathelyne (die) tapt wyn, brandewyn ende bierA . Nog een andere duistere figuur, een zekereJan Braet, hield zich toen eveneens met dat soort zaken bezig in de schaduw van het klooster.
Groote abuysen in de Venusbergh Halve maatregels zijn nooit goed. De abt van Baudelo ging allicht daarom heel wat doortastender te werk met een ander oord des verderfs gelegen pal achter het klooster, waarvan we het bestaan reeds vermelden in een artikel omtrent huisnamen in de wijk5 • Dit stukje geschiedenis dat zich in het jaar 1667 afspeelde achter de hof van de abdij van Baudelo, betreft de herberg « De Venus loovie » of « De Venusburgh », die in de voornaamste hier gebruikte bronnen6 steevast aangeduid werd als « de herberghe (van audts) ghenaemt Venusbergh ». Wat was er aan de hand ? De abt die de zware taak had zijn paters te behoeden voor wereldse zonden (en geneugten), zat hier toch wel met een serieus probleem: De religieusen weesende op hunne cellen consten sien tgheene in deselve herberghe passeerde, en oock van woorde tot woorde verstaen de proposten vande gheene die daer waeren drinckende en spelende. Het was zo maar geen fantasietje : Soo is by experientie bevonden dat daer ghebeurt syn groote abuysen en oock groote ontstichtinghe tusschen (de) reli-
67
gieusen, soo dies preuve is ghedaen met certificatie vande ghebeuren . De afbeelding bij dit stukje toont ons hoe de herberg gelegen was. We zien een wat groter huis met topgevel aan de hoek van de Baudelostraat en een verdwenen verlengstuk van de Oudevest, samen met een drietal kleinere gebouwtjes of huisjes. Bewoning was er op die plek allang: de grond werd er door de Stad in de 14de eeuw vercijnsden in de 17de_eeuwse cijnsboeken werd hier ook de naam « Venusloovie » vermeld7 • In 1667, toen Baudelo tot de actie overging, krijgen we nog de volgende beschrijving bij: (de) herberghe ghenaemt Venusbergh, groot metten erffve dryentachentich roeden Ghendtsche maete (zowat 1200 vierkante meter, een groot perceel, de plek in acht genomen: een van de grootste uit de wijk), raeckende aende west:zyde (op de afbeelding: de bovenzijde) jeghens ende lancx den grondt van voorseide clooster, ende op de zuytzyde (links op de afbeelding) jeghens een vaerdeken 8 • Er was uiteraard ook een perceelsafscheiding voorzien: een seker schutsel van berdt vande hooghde vanseven voeten (ongeveer 210cm). Rechtstreeks konden de paters echter niet binnen loeren: tussen hun eigendom en de herberg was er nog een huisje en waren er twee lochtingen (tuinen) gelegen. De mensen van toen (en ook de paters, naar we mogen aannemen), waren veel kleiner dan de grote lummels en reuzinnen die tegenwoordig door onze straten lopen. Al was deze scheiding tussen deugd en ondeugd wel voldoende hoog dus, ze was van niet al te beste kwaliteit: een houten schutsel ghecomposeert van eenighe verrotte herders.
Toch wel een beetje speciale eigenaars Merkwaardig was wel dat de laatste eigenaar van de Venusbergh (sinds 1655) niet echt een onbekende kan geweest zijn van de abt van Baudelo. Dat was namelijk een zekere jonker Jan de Castille, meer dan waarschijnlijk een verwant van een vorige abt van Baudelo, Willem van Castillo en niet zo maar de eerste de beste. Het was een heer van stand: capitain vander borgherwachte woonende by d' Aerme Ciaeren (op de hoek van de Krommewal met de Goudstraat). Hij hoorde thuis in een kring van Spanjaarden waarin ook abt Jacobus del Rio, de voorganger van Willem de Castille, te situeren was 9 • In de marge van dit verhaal kan aangestipt worden dat die Spanjaarden bij ons in die tijd wel eens eigenaardige allianties sloten met de lokale adel. De moeder van Jan deCastille was een Clara van Imbiese (Hembyse), allicht een verwante van de felle calvinistische Gentse leider uit de hevigste jaren van de opstand tegen Spanje. Deze dame (of veeleer haar familie) dreef de hispanofilie toen zelfs zo ver dat ze na de dood van de vader van Jan (eveneens een Jan of Joan), her68
trouwde met, of uitgehuwelijkt werd aan kapitein Don Diego de Villa. Ze kon er blijkbaar niet genoeg van krijgen ... of ze functioneerde als zetstuk in de familiestrategie om zich te rehabiliteren. In elk geval was ook dat eigenaarschap een zonderlinge zaak. Des te meer nog wanneer men leest dat deCastille's ook al eens in 1628, nog tijdens het leven van abt Willem, gedurende enige tijd eigenaar geweest waren van het huis en lochtingen die aan het klooster grensden. Meer dan waarschijnlijk figureerden ze als stromannen voor de abdij. In die veronderstelling valt het echter moeilijk te begrijpen dat de paters nog zouden last gehad hebben van een moedwillige herbergier-huurder en diens luidruchtige of ontuchtige(?) klanten. Zo'n huisbaas, die amper een paar straten verder woonde en die bovendien nog kapitein was van de burgerwacht, moet daar toch zijn zegje over gehad hebben? Zouden we de bal misslaan als we geloven dat het er de abt in werkelijkheid om te doen was de eigendom te verwerven voor zijn alsmaar uitbreidende abdij?
Van Venusbergh tot kaatsplein voor de paters
In 1667 liet Livinus Vaentkens, de abt van Baudelo, die blijkbaar niet hield van halve maatregels, het gammele schutsel waarvan hierboven sprake, inderdaad niet vervangen door een degelijke slotmuur, nee, hij kocht de. Venusbergh op. Een verwerving door aankoop of schenking van een wereldlijk goed door een geestelijke instelling, kon tijdens het Ancien RĂŠgime echter niet zomaar10 â&#x20AC;˘ Uit de juridische rompslomp en papierderij die daar mee gepaard ging, konden we al het hierboven beschrevene vernemen, en nog een paar details meer. De abt was blijkbaar haastig en voortvarend te werk gegaan. Er werd hem het volgende punt voor punt onder de neus gewreven: - Want alsoo hy daerby heeft gheseyt geenen proprietaris te wesen van het huys ende herberghe, by praeesse daerby ghevoert staet te bernereken dat den verweerder (de aangeklaagde abt) niet en can loochenen of hy en heeft het voorseyde huys ende herberghe gheincorporeert ende met sijn dooster geunieert, - lnghevolghe van welx soo is warachtich dat den verweerder (de abt) niet alleene en heeft doen toestoppen de deure ende veynsters aspect nemende ter straete, - Nemaer oock het voorseyde huys teenemael verandert ende gheapproprieert tot commoditeyt van sijne religieusen,
69
- Want in den eersten soo heeft hy doen breken den middelmeur den weleken voordesen plachte te separeren de voorseyde herberghe van (zijn) clooster. -Dat meer is, (de abt) heeft van voorseyde herbergheten deele ghemaeckt een catspel voor sijne religieusen ende bovendien gheincorporeert ende afghebrocken de meuren van een andere huyseken staende tusschen 't voorseyde dooster ende de herberghe daer voor desen inne woonde eene wasschesse (wasvrouw). Verder kon hij niet loochenen dat hij het goed had gekocht en betaald en ook nog geld geboden had aan wijlen de pastoor van Sint-Jacobs of diens vader, om nog een naast gelegen huis te verwerven. Maar geen nood, in de verweertekst werden al deze aantijgingen niet weerlegd, maar ijskoud ontkend. Hoe het allemaal in mekaar zat konden we niet met zekerheid achterhalen, net zo min als de rechtbank zelf trouwens (in de veronderstelling dat deze laatste zoiets van intentie zou geweest zijn). Maar hoe het ook zij, al dit welles-nietes werd echter vrijwel onmiddellijk zonder verder discussie stopgezet door de gratie & amortisatie ... cesserende alle beletselen ter contrarien die in November 1667 verleend werd door Caerel by der Gratie Godts Coninck van Castillien, en een indrukwekkende reeks andere gebieden en gebiedjes waaronder het onze, en bovendien ook nog Dominateur in Asia ende in Africa. We zaten in onze gewesten toen inderdaad onder Spaans bewind. Overigens moeten we toegeven dat de prelaat van Baudelo bij dit alles toch nog blijk gaf van een zekere zin voor traditie en continuĂŻteit. De Venusbergh werd niet helemaal in geestelijke sferen opgenomen: de zaak of wat er nog van restte, kreeg een herbestemming als kaatsspelgelegenheid. Ongetwijfeld een hele verbetering voor de paters.
Nog meer ontstichtinghe afgewend Daarmee was het nog niet afgelopen. De drie enige huisjes die nog te vinden waren tussen de ter ziele geganeVenusberghen de Leieoever (nu onder straatstenen van de Baudelokaai) gingen in 1695 voor de bijl. In de amortisatieaanvraag werd, de formule was succesvol gebleken, terug het oude argument bovengehaald: dat men verstaet dat anderssins de proprietarissens van het een huys gheresolveert syn hetselve te vercoopen an sekere brauwer der voorseyde stede, ten eijnde van aldaer eene herberghe te maecken, tghone noch meerder ontstichtinghe sa! causeren ande ... religieusen. Het klooster moest wel de toegang garanderen tot een waterstraatje ten gerieve van de buren en daar een pomp installeren en ook onderhouden 11 â&#x20AC;˘
70
.;o
Op dit nagetekend detail van het panoramisch gezicht op Gent van 1. Horenbaut uit 1619 herkent men de abdij tussen de Ottogracht (boven, met brugjes), de Baudelostraat (rechts) en de verdwenen Oude Leiearmen. Het huizencomplex met de Venusbergh was gesitueerd aan de hoek van de Baudelostraat en de Oudevest Deze laatste straat liep toen nog verder door tot aan de Leiearm. Links de achterhuizen van de noordelijke zijde van de Steendam. Onderaan de (Nieuwe) Leie. De abijgebouwen werden later in de 17de eeuw nog fel uitgebreid tot ongeveer hetgeen nu nog ter plaatse te zien is.
71
Het was de kroon op het werk: de uitbreiding van het abdijgebied over de hele lengte van de Bandelostraat en verder naar de Nieuwe Leie toe was voltooid.
En nu Als er nog iets overblijft van het vermaledijde oord dat de gedenkwaardige naam van Venusbergh droeg, dan moet dat nu ergens onder de grond zitten van de Baudelohof, ongeveer ter hoogte van het hoekhuis van de Oudevest met de Baudelostraat 12 â&#x20AC;˘ Het maakt er deel uit van een unieke groene oase in het stadscentrum. Die hebben we te danken aan de monniken en, zo mag blijken uit dit verhaal, allicht ongewild ook voor een stukje aan hun zondige buren. Zo zie je maar ... Het vervolg is welbekend. De kloosterhovingen konden blijven bestaan doordat ze in de Franse tijd omgevormd werden tot Botanieken Hof en aan het begin van de twintigste eeuw tot stadspark(je). Bij deze laatste operatie werd het geheel echter jammerlijk verminkt door de aanleg van de Bibliotheekstraat, onderdeel van de verbinding tussen het Stadhuis en de toenmalige haven aan het Stapelplein, heden een anachronisme dat hopelijk binnen enkele jaren (?) terug zal verdwijnen. LUC DEVRIESE
1
Een ander voorbeeld uit dezelfde periode als Baudelo betreft het tweede klooster in de wijk: dat van de Arme Klaren in de Goudstraat. Een huiseigenaar aan de Krommewal kreeg een bouwsubsidie op voorwaarde dat hij in de tuin een boom liet vellen en de kruisvensters in zijn achtergevelliet toestoppen tot bevrydinghe vande religieusen (Stadsarchief Gent, hierna SAG, reeks 400 nr. 155, f. 173). 2 PAS, P., De Wase en Gentse Boudelo- abdij, Sint-Niklaas, 1998, p. 1 - 189. 3 Ze zijn te vinden in de stedelijke cijnsboeken (SAG, Reeks 152 nr. 12, f. 103 - 105v.) en betreffen de percelen (oorspronkelijk kadaster) nrs. 280- 287 en 292- 298. Dit is de enige keer in de ongeveer vijf eeuwen die de stedelijke cijnsnoteringen omvatten, dat er dergelijke of andere geschreven verplichtingen aan de vercijnzingen toegevoegd werden. 4 SAG, Reeks 131 nr. 3, nr. 173. Dat achterpoortje hoorde bij het achterhuis van de herberg Sint Cathelyne in de Gelukstraat. Nu verdwenen en opgenomen in een groot huis in de Bandelostraat op de oorspronkelijke kadastemrs. 288 en 289. 5 DEVRIESE, L., Huisnamen in de Waterwijk. In: Ghendtsche Tydinghen, 1996, jg. 25 nr.6, p. 296-297. 6 SAG, Reeks XIV, Baudelooabdij en Rijksarchief Gent, Fonds Abdij Boudelo nr. 2237. 7 De grond werd er iets later vercijnsd dan in de rest van de wijk. In 1357 betaalde Gillis van Perrikeer als eerste een cijns van 39 schelling 2 denier parisis aan het tarief van I 0 denier per voet (SAG, reeks 152 nr. 1, f. 9v.). Hieruit kan berekend worden dat het perceel aan de straatzijde 13,5 meter mat. In 1375 werd die cijns betaald door Jan Wasselins int Wannekyn (SAG, reeks 152 nr. 4, f. 7v.). Of dit betekent dat er daar toen een herberg 'tWannekyn (een veel
72
voorkomende naam) was, is niet zeker. Het kan ook de elders gelegen woonplaats geweest zijn van Jan Wasselins. In 1418 werd de cijns in twee gesplitst en in 1442 in drie (SAG, reeks 152 nr. 6, f. 7v. en nr. 7, f. 15). In 1495 waren er drie huizekins van an d'watere (de oude Leiearm die destijds doorheen de huidige Baudelohof liep) totten oucke vander Bauweloestrate. In de Baudelostraat zelf was er naar de Ottogracht toe in 1667 eerst een kleine lochting en dan nog een huisje (SAG, reeks 152 nr. 8, f. 16 en nr. 9 f. 34; uit de oorspronkelijke cijns van 39 s. 2 d. par.) en nog tweede lochting (met nog een andere cijns van 19 schelling parisis) alvorens men bij de hovingen van het klooster kwam. Dit stemt precies overeen met hetgeen het panoramisch zicht uit 1619 op de afbeelding bij dit artikel ons toont, en het was ook de situatie die in 1667 bestond toen de moeilijkheden zich voordeden. Alleen was het huisje (een steenkin) met het muurtje op de afbeelding ongeveer halverwege de kloostergebouwen en de Venusberghal in 1638 door Baudelo aangekocht geworden (SAG, reeks 152 nr. 12, f. llOv.). Dit laatste geeft ook de perceelsgrenzen aan die er in 1667 tussen het klooster en de Venusbergh bestonden. 8 De tekst vermeldt: «alles in conformiteyt vande caertefigurative ende acte vanden ghesworen landtmeter daaroff gheexhibeert ». Deze kaart konden we echter niet vinden. 9 De familierelaties volgens SAG, Reeks 152 nr. 16, f. 17. 10 Daarvoor moesten « brieven van amortisatie » verkregen worden. Deze toestemming tot overgang naar « dode hand » (geestelijken en hun instellingen waren civiel « dood ») was een koninklijk voorrecht dat in de praktijk uitgeoefend werd door de Heeren van Sijne Majesteyts Priveén Raedt tot Brussel. Het kwam tot een proces voor de Raad van Vlaanderen, tussen de procureur-generaal van Vlaanderen,« causa officii »(ambtshalve), en de prelaat van Baudelo. 11 Uiteraard moest ookjaarlijksden eewighen cheins (de grondcijns) van 6 groot verder aan de Stad betaald worden, net zoals ook voor een groot deel van het op stadsgrond gebouwde klooster het geval was. Daarnaast moest ook het jaarlijkse huysgelt (huis taks) van 2 pond 12 schellingen groot op de drie niet meer bestaande huisjes verder betaald worden en diende er eenmalig 300 gulden gegeven te worden voor de inname van een stukje openbaar domein, zijnde het stukje Oudevest dat toen nog tussen de Baudelostraat en de Oude Leiearm te vinden was (SAG, reeks 152 nr. 16, f. 102v.). 12 0f er ondergronds nog veel van overblijft valt te bezien. In de 19'1- eeuw werd er een serre bovenop gebouwd.
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRUVEN De charmes van dagelijksbeid (vervolg) zaterdag 1 juli 1959 Van 1 juli tot en met vanmiddag heb ik in het papierbedrijf van Ivan op de Oude Brusselseweg te Gentbrugge gewerkt, kwestie van nog wat geld te verdienen voor de reis naar Italië die vanaf morgen op het programma staat als Marcel ons met de auto naar Brussel brengt vanwaar de trein naar Milaan vertrekt. Behalve het geld hebben die werkdagen in het oud papier me ook enkele boeken opgeleverd: een paar Vlaamse en Nederlandse romans van o.a. Piet van Aken, Gerard Walschap, Lode Baekelmans en Sirnon Vestdijk. Het 73
mooiste exemplaar, met een lederen band, is zeker "MĂŠmoires" van duc de Saint-Simon (1675-1755). Heel stoffig en vervuild toen ik het boek in een oude jutezak vond tussen waardeloos papier, maar ik heb het schoongemaakt en opgepoetst en nu prijkt het als een van de fraaiste banden in mijn zeer bescheiden bibliotheekje.
vrijdag 10 juli 1959 Een zonnige zomerdag in het Gentse. In Ledeberg gaat E.H. Notenbaert, de 55-jarige pastoor-deken van de parochie, naar de bank om een som geld af te halen, die hij daarna naar het postkantoor brengt om ze naar een onbekend adres te versturen. Op de terugweg naar huis groet hij een paar mensen. Niemand heeft oog voor de blauwe auto die daarnet op het plein is gestopt en ook niet voor de chauffeur die schijnbaar wat doelloos rondslentert op het Kerkplein en rustig onder een lindeboom gaat zitten. Die man is echter wel op zoek naar geld, liefstveel geld ... dat hij hoopt te vinden bij een pastoor-deken. Die van Ledeberg heeft hij opgezocht in de telefoongids maar weet hij toch niet precies wonen ... tot hij hem toevallig uit het postkantoor ziet komen en een grote, witte woning ziet binnengaan. Hij kent hem niet, hij heeft hem nooit eerder gezien, maar hij weet dat hij het is. Het kan niet anders. Nu hij weet waar hij aan toe is, gaat hij een tas kopen om zijn pistool in te stoppen en neemt hij de tijd om zijn boterhammen op te eten. Omstreeks 12.30u meldt hij zich bij de dekenij met een donkere bril en een aktetas in de hand. Tegen de meid zegt hij dat hij notarisklerk is en dat hij de deken wil spreken i. v.m. een erfenis. Hij wordt naar de spreekkamer geleid, waar de pastoor-deken hem even later vervoegt. Van zodra hij met de pastoor alleen is, trekt de man zijn pistool en vraagt geld. De pastoor is echter een koelbloedig man: hij staat op uit zijn zetel en neemt zijn aanrander bij de pols en de schouder om hem aan de deur te zetten. Er gaat een eerste schot af... waarbij de kogel in de plankenvloer terechtkomt omdat de deken de pols van de man vasthoudt. Daarna wordt er nog vier keer gevuurd en de pastoor wordt levensgevaarlijk getroffen. De man moet de pastoor van zich afduwen tot hij op de grond valt, dan pas kan hij op de vlucht slaan. Inmiddels heeft de meid, die als juffrouw Margriet wordt aangesproken, de revolverschoten en het geroep in de spreekkamer gehoord ... ze holt naar de witte deur en rukt¡ die open ... maar ze deinst achteruit want voor haar op de grond ligt de deken, stervend, kreunend, met de linkerhand op de bloedende borst en met het gezicht naar de grond ... en ze wordt in haar verbijstering en verwarring bovendien opzij geduwd door de man met de donkere bril, de notarisklerk, die een pistool in de hand houdt en naar de voordeur springt ... en even later verdwenen is ...
74
De rest van het verhaal handelt over toesnellende buurtbewoners. Na het voorafgaande de moeite niet waard dat het verteld wordt.
donderdag 27 augustus 1959 De afgelopen weken nagenoeg heel Italië doorkruist. Niet te geloven hoeveel afstand we in de meest uiteenlopende auto's hebben afgelegd en wat we allemaal hebben gezien. Heenreis: Brussel-Milaan (met de trein)-Genua-La Spezia-Pisa-Lucca-Firenze-Roma-Napels-Pompeï-Sorrento-Salerno-Paestum (met autostop). Terugreis: Paestum-Napels-Roma-Assisi-Perugia-Firenze-Bologna-FerraraVenetië-Verona-Brescia-Milaan (met autostop). Terugreis: Milaan-Brussel (met de trein). Overnachtingen, ontbijt en avondmalen: in jeugdherbergen. Andere maaltijden: naargelang de behoeften en de mogelijkheden, maar telkens wel zo goedkoop mogelijk. Afwisselend brood en worst of worst en brood. Hoe vaak hebben we geen tomaten en andere veldvruchten gestolen! Met autostop hebben we de meest uiteenlopende goede en slechte ervaringen gehad en ook tal van vreemdsoortige vogels ontmoet: doodgewone en onopvallende chauffeurs die ons een eindje of een heel eind wilden meenemen: een man die beweerde autorenner te zijn en dat meteen ook demonstreerde door heel hard te rijden en door de bochten te gieren, tot hij een overstekende ezel met kar slechts op een haar na kon ontwijken; twee mannen, van wie we nadien vermoedden dat het gangsters waren, omdat ze ons gouden horloges en armbanden wilden aansmeren, een boer met een tractor en een kar, waarop ik mijnjasje heb laten liggen; een vrachtwagenchauffeur, die ons een hele nachtrit heeft meegenomen en bij wie we afwisselend ook op het bed in zijn cabine mochten slapen; duidelijk rijke mensen met een Jaguar die ons beloofden dat ze ons na hun maaltijd in een restaurant zouden meenemen ... maar daar achteraf niets meer wilden van weten ... waardoor we laat op de avond op een godvergeten plek stonden en niet wisten waarheen. Prachtige piazza's, gebouwen, musea, kerken, tempels, ruïnes, theaters, amfitheaters, thermen, heirwegen en catacomben gezien en bezocht. Persoonlijke belevenissen die veel indruk hebben gemaakt en die ik wellicht nooit meer zal vergeten: In Pisa hebben we, zoals wellicht iedere toerist, fotografische pogingen ondernomen om het overhellen van de toren tegen te houden. Toen we in Rome naar het Colosseum en het Forum gingen, heeft Antoine zijn slaaplaken meegenomen zodat ik hem naast een standbeeld als een Romein in toga kon fotograferen. Hij zag er heel authentiek Romeins uit, maar zijn pa75
Antoine in slaaplaken als Romein op het Forum Romanum.
76
thetische houding maakte niet meteen duidelijk of hij nu een politicus, een redenaar of een toneelspeler wou uitbeelden. Het fantastisch gevoel in de straten van Pompeï te wandelen. De resten van huizen en openbare gebouwen. Dezelfde straatstenen en stapstenen waarop 2.000 jaar geleden ook mensen hebben gewandeld. De wandversieringen in de woningen. De vormen van verstikte mensen en honden die men heeft teruggevonden. Het hokje waar we mits een fooi aan de bewaker toegang toe kregen: de verrassende beeldjes en fresco's uit het huis der Vettii met de enorme fallussen. De Dorische tempel van Paestum. De aan gang zijnde opgravingen. Op deze snikhete zondagmiddag uren in het rond geen mens te zien. Ik heb er een piramidevormig voorwerp van gebakken aarde met een gaatje in gevonden. Waarschijnlijk een gewichtje om de scheringdraden op een weefgetouw strak te houden. Terug in Rome hebben we de paus gezien. De dag voordien waren we te weten gekomen dat hij in de Sint-Pietersbasiliek aanwezig zou zijn en Antoine had er alles voor over om zijn toekomstige grote baas van dichtbij te zien. En dat is gelukt. Uren van tevoren waren we in de kerk ... en op nog geen twee meter afstand is hij op zijn stoel aan ons voorbijgegaan. De indrukwekkende thermen van Caracalla. De Via Appia Antica. De onnoemelijke kunstschatten van het Vaticaan. Natuurlijk hebben we bij het afscheid van Rome een muntstuk over onze schouder in de Trevi Fontein geworpen en de wens geuit hier ooit terug te keren. De mystieke sfeer in het klooster van Fiesole, die zo'n diepe indruk maakte dat ik dadelijk aanvoelde dat ik er nadien een gedicht zou over schrijven. Het onbetaalbaar dure San Marcoplein waar we op een terras een koffie hebben gedronken. De duiven die uit onze handen kwamen eten. Het tochtje met een gondel. De vrouw die zonder hoofddoekje de kerk niet binnen mocht en daar, verontwaardigd, behoorlijk veel kabaal over maakte. Gedachten aan de cholera, het kunstenaarschap en de verliefdheid op een mooie jongeling in "Dood in Venetië" van Thomas Mann ... maar op deze zonnige uren hebben we geen boodschap aan deze romanthema's ... ons leven is pas begonnen, ik heb enkel belangstelling voor kunstwerken en mooie Italiaanse vrouwen en we hopen van alles nog lang te mogen genieten en zijn zeker niet van plan er hier in Venetië al het bijltje bij neer te leggen.
vrijdag 28 augustus 1959 Vandaag is in het Bijloke ziekenhuis tante Germaine overleden. Tante Germaine is een oudere zus (geboren in 1901) van moeder... en moeder heeft me 77
eens verteld dat ze als jonge meisjes in Westbeke meestal bij elkaar sliepen, want van haar jongere zus, tante Maria, kreeg ze alle avonden zonder enige reden slaag ... "die is haar leven lang een teef geweest en daar heb ik mee afgezien!". En toen moeder op het einde van de oorlog, bij de terugkomst van vader uit Duitsland, uit Evergein is weggegaan, is ze eerst enige tijd bij haar zuster Germaine ingetrokken. Tante Germaine was wel veruit de minst mooie van de zussen. Dat kun je heel goed zien op een familiefoto uit de jaren dertig waarop ze allemaal samen rond hun ouders staan voor het cafĂŠ in de Schoonstraat te Evergem: stuk voor stuk mooie vrouwen ... behalve tante Germaine. Tante Germaine was al tijdens de oorlog weduwe van Romain Standaert, bijgenaamd "De Mane", die tijdens de oorlog naar Duitsland is gaan werken en daar tijdens een bombardement op Berlijn om het leven is gekomen. Moeder heeft een fotootje van "De Mane": het is genomen aan de vismijn te Gent en samen met Peet staat hij nogal onverschillig naar de fotograaf te kijken. Een van de vele familieleden die bij de categorie "grote dronkaards" kan worden ondergebracht. De oudste broer van moeder, Maurits, is al in 1937 overleden. Vorig jaar is tante Irma, een andere zus van moeder gestorven (en moeder heeft me toen enkele weken met een ruitje zwarte stof op mijnjas laten rondlopen, alhoewel dat uiterlijk teken van rouw totaal uit de mode is). Nu ook tante Germaine er niet meer is, wonen er geen tantes meer in Drongen.
zaterdag 29 augustus 1959 Met de auto naar Antwerpen voor een bezoek aan de retrospectieve tentoonstelling Constant Permeke in het Museum voor Schone Kunsten. Moeder kon maar niet begrijpen dat een tentoonstelling zozeer de moeite waard kan zijn dat je het er voor over hebt om 100 km heen en terug te rijden. Naar de zee ... als het heel goed weer is, naar de Ardennen ... misschien, maar naar een tentoonstelling van schilderijen ... allez, wie doet dat nu! Ze heeft het er altijd weer moeilijk mee dat haar zoon dingen doet waar ze niet goed bij kan. Toen ik Marcel een reproductie van "De Zeebonken" liet zien, vond hij dat maar niks ... "De vent kan niet schilderen!" ... maar als dat mijn smaak was, had hij er geen moeite mee dat ik ging kijken. De auto was beschikbaar. Op de Land van Waaslaan een koppellifters laten instappen ... alhoewel Marcel deze week de achterbank uit de auto heeft gehaald. Dat vonden de jongelui helemaal geen probleem. Het meisje kwam voorin zitten en de jongen zat achterin op zijn valies. Twee Antwerpse studenten van de Gentse universiteit. Neen, de tentoonstelling Constant Permeke hadden ze nog niet gezien. Dankzij hun uitleg heb ik het wel gemakkelijker gehad om het museum te vinden.
78
Ze hoopten me volgend jaar op de universiteit terug te zien.
Uitzonderlijk genoten van het museumbezoek. Omdat ik alleen was, kon ikin mijn eigen tempo zolang kijken als ik wou en naar wat ik wou. Zo'n verre verplaatsing naar een museum doe je toch niet om eens vluchtig door de zalen te lopen. De retrospectieve had bijzonder veel te bieden. Ik schat het expressionisme in het algemeen zeer hoog en Constant Permeke in het bijzonder is ongetwijfeld een van de grootste 20ste eeuwse Vlaamse schilders. Voor ik naar buiten ging, heb ik ook de catalogus gekocht. Op de terugweg gestopt te Lokeren om vriend en klasgenoot Koen te bezoeken. Daar nog een memorabele avond beleefd. In zijn kamer eerst met bewondering en enige afgunst naar zijn bibliotheek gekeken ... daarna geruime tijd naar plaatjes geluisterd. Na het avondmaal hebben we zijn vader vergezeld naar het cafĂŠ op de hoek. Er was zeer veel volk en het ging er uitgelaten feestelijk aan toe. Het was bijna middernacht toen ik afscheid nam en naar Gent terugreed.
zondag 30 augustus 1959 CHIOSTRO di FIESOLE De achtergrond. Gefluit en gefluister tussen vogels en Francesco Waarna hij de hymne Cantico di Frate Sole schreef. Nu wij. Twee Dorstige schooiers op zoek naar zichzelf. Een bron. Oorsprong en Middelpunt van 't klooster van Fiesole. Na overdonderende bewondering voor Florentijnse meesterwerken, Een schemerige kerk verrezen uit lafenis van geloven en zoeken. En hier, in zijn cel, een mens alleen, hij stamelt... en God Hij luistert in 't klooster van Fiesole. Het gelouterd oog van een vertrouwde pater. Hij houdt ons Een spiegel voor waarin de bezoeker zijn aardse ziel herkent. Ja, jij daar verdoolde Gods geus, vind vrede in Zijn Heilig Huis Jouw heidens atrium, het klooster van Fiesole.
maandag 31 augustus 1959 Nagenoeg dagelijks en dat al gedurende vele jaren, verschijnen er verhalen in de krant over achtervolgingen op smokkelauto's (die af en toe worden inge-
79
haaldof klem gereden) en op het nippertje ontsnapte botersmokkelaars (die bijna nooit worden gevat). Dat de smokkelaars steeds beter uitgerust zijn met snelle en of gepantserde auto's, draagbare uitzend- en ontvangposten en automatische verdelers van kraaiepoten is een logische evolutie in het achtervolgingsspel. Dat er grote en goed georganiseerde bendes worden gevormd, zegt duidelijk dat de botersmokkel een aantrekkelijke bezigheid is, waarmee veel geld te verdienen is. Vandaag weer: een bende, hoofdzakelijk bestaande uit ex-wielrenners, boksers e.a. bekende sportfiguren en zich verplaatsend met een Jaguar en twee Pontiacs, heeft de afgelopen maanden niet minder dan 30.000 kg. boter over de Belgisch-Nederlandse grens gesmokkeld. Maar een paar dagen geleden is een van die auto's, achtervolgd door douaniers, met stuk geschoten banden tegen een boom gereden ... de chauffeur werd ingerekend en na lange ondervragingen heeft hij de namen van de andere bendeleden verklikt. Als die mannen voor de rechtbank moeten verschijnen, zullen ze op veel belangstelling, ja zelfs op sympathie van de bevolking kunnen rekenen.
zondag 20 september 1960 Vanavond zijn we met zijn drieën op stap geweest:Annie, Ivon en ik. We zijn op vier, of waren het er vijf, verschillende plaatsen geweest... we zijn zo goed als nergens aan dansen toe gekomen, maar we hebben met Annie en anderen die we toevallig hebben ontmoet wel veel plezier gemaakt en aangename uren beleefd. De verplaatsingen gebeurden uiteraard met de auto van Marcel en op een bepaald moment zaten er drie meisjes achterin ... maar Marcel had gevraagd dat ik de auto hier vannacht in de Stationstraat zou komen terugbrengen. Een kwartier geleden hebben we Annie naar huis gebracht... de auto staat recht tegenover Gent Tax geparkeerd ... en nu zitten Ivon en ik hier in een café aan het Zuid nog een voorlaatste pintje te drinken. Er is nog maar weinig volk in het café, de jukebox speelt, we zitten aan een tafel, ik op de bank met mijn rug tegen de muur, Ivon recht tegenover mij op een stoel. Ik had het al dadelijk in de gaten dat er aan de toog een rare kwast staat die steeds in mijn richting staat te kijken en met zijn ogen en hoofd bewegingen maakt dat ik naar het toilet zou gaan. Was dat nu nog een al dan niet jonge en aantrekkelijke deerne geweest ... ik zou daar waarschijnlijk dadelijk op ingaan ... maar een vent van veertig jaar of ouder... bah, als het dat is wat hij wil, is hij bij mij toch aan het verkeerde adres. Omdat hij maar met zijn ogen en hoofd bewegingen blijft maken, heb ik er schoon genoeg van, draai me half in de richting van de buitendeur en vertel Ivon wat er precies aan de hand is. 80
Tja, die man heeft goesting en hij nodigt je uit met hem mee te spelen. Mijn oor... ik ben niet in mannen geïnteresseerd ... ik zou het vies vinden en ik zou het niet kunnen verdragen als een vent met zijn poten aan mijn lijf zou komen. Heb jij misschien wel belangstelling ... dan mag je op mijn plaats komen zitten. Geef mij maar een vrouw... en geef er hem voor mijn part ook een. Ondertussen is ons glas leeg en willen we allebei nog wel een laatste pint, maar geen van beiden voelt er veel voor om naar de toog te gaan en daar in de nabijheid van die rare kwast te gaan staan. Er zit niets anders op dan eens naar de bazin te zwaaien of twee vingers op te steken ... en meteen afrekenen of zo dadelijk hebben we nog eens hetzelfde probleem. Nu komt die man toch zeker wel geld in de juke-box steken ... hij zal het toch niet wagen tot bij ons te komen ... stel je eens voor dat hij op een poeslieve manier vraagt wat we voor hem drinken ... niet kijken ... doen alsof we hem niet zien. Hij heeft inderdaad gevraagd of we geen zin hadden om met hem mee te gaan naar een café hier om de hoek waar het echt de moeite waard is ... maar we hebben gezegd dat het niet kon, dat we naar huis moesten. Hij vond dat heel spijtig. Als onze glazen leeg zijn, stelt zich een nieuw probleem. We moeten allebei een totaal andere richting uit maar uitgerekend op dit moment en om kwart over twee 's morgens voelen we er geen van beiden veel voor om hier aan het Zuid alleen op straat te lopen. Zie eens dat die kwibus ons achtema komt en als wraak voor zijn afwijzing een van ons wil aanranden. Wat moet je doen als je hier in een verlaten straat overvallen wordt en niet kunt weglopen? Op je moeder roepen? We hebben even ons geld nagekeken om te zien of we nog genoeg hadden ... en zijn dan de straat overgestoken om ons door een van de mannen van Gent Tax naar huis te laten brengen. Liever blut dan door een al dan niet blote vent te worden achternagezeten en lastiggevallen.
donderdag 8 oktober 1959 De krant meldt dat op 29 september Joseph Valére Bogaert is overleden. Hij was 84 jaar. Geboren te Schelderode. In 1918 is hij verhuisd naar Mariakerke. Nooit van gehoord. Het merkwaardige is dat met die "Meneer Bogaert", zoals hij door iedereen werd genoemd, de laatste nog levende trambediende, die nog dienst heeft gedaan op de Gentse paardentram, is heen gegaan. Dat moet dan voor 1898 zijn geweest, want in dat jaar werden de honderd paarden van de trammaatschappij verkocht en werden de oude trams door 81
"moderne" vervangen. Dat die paardentrams al ruim zestig jaar uit het stadsbeeld zijn verdwenen, tja, ik heb ze nooit zien rijden, ik mis ze niet en dat raakt me dus minder. Maar dat met die meneer Bogaert de laatste bestuurder of bediende verdwijnt, dat is net alsof er een draad met het verleden wordt doorgeknipt, waardoor dat verleden niet meer in levende lijve aanwezig is maar alleen nog in musea en in boeken als een herinnering, als verleden kan voortleven. Als op een bepaald moment de laatste soldaat van Wereldoorlog I overleden zal zijn, zal ook die oorlog alleen nog in boeken voortbestaan. Als binnen vijftig jaar moeder er niet meer zal zijn, zal dat voor mij ook zoiets als het einde van of toch minstens een andere ervaring van de textielnijverheid in het Gentse betekenen.
zaterdag 17 oktober 1959 Zij die er al dan niet smachtend op gerekend hadden de weelderige, giechelende kreetjes van verrukking slakende vrouw en de tot de verbeelding sprekende boezem van Jayne Mansfield eens van dichtbij te kunnen bewonderen, zien dat uitzonderlijk gebeuren jammerlijk aan hun neus voorbijgaan. Mevrouw Mansfield treedt in Engeland op in een film, waarvan de opnamen ernstige vertragingen hebben opgelopen, zodat de producer haar niet kan toestaan naar BelgiĂŤ te komen. Het kan natuurlijk ook zijn dat ondanks haar grote borsten de Wintervelodroom een te grote behuizing is (voor te weinig belangstellenden) en dat het bijgevolg de moeite niet loont om zoveel moois aan een bijna lege zaal voor te stellen. En toch vind ik het pech voor de liefhebbers van grote borsten.
woensdag 28 oktober 1959 Omdat ik voor mijn postzegels absoluut geen belangstelling meer heb, daarentegen des te meer voor boeken, ben ik eens binnengestapt bij de verkoper van oude boeken in het Gewad. Ik heb een voorstel gedaan om te ruilen ... en hij heeft gezegd dat ik maar eens moest laten zien wat ik te bieden heb. Vanavond ben ik bij hem langs gegaan met alles wat ik aan postzegels bezit, behalve mijn albums van BelgiĂŤ en Belgisch Congo. We waren het vrij snel eens: voor alles wat hier op tafel ligt, mag ik uit zijn winkel 30 boeken kiezen. Wat ik bij mezelf vaststel: ik kan jarenlang met veel inzet met iets bezig zijn (mijn treintjes met veer bijvoorbeeld, een verzameling bijvoorbeeld) en daar veel tijd en geld en moeite in stoppen ... maar dan, op een dag, kan ik er moei82
te loos en zonder enige emotie afstand van doen ... ben ik bereid datgene wat jarenlang een duurbaar bezit is geweest voor twee keer niks van de hand te doen of weg te schenken. Maar goed ook. Als iets geen rol meer speelt in je leven, moet je dat niet langer met je meeslepen of een plaats geven die het voor jezelf niet meer waard is. Afstand nemen van wat overbodig is. Dat ligt natuurlijk wel iets gevoeliger als het geen dingen maar mensen betreft. Als ik eens terugblik en kijk hoe ik de afgelopen jaren tegenover een paar meisjes heb gehandeld, vind ik dat zelf ook niet zo fraai. Ik moet dus duidelijk een onderscheid maken: afstand doen van dingen mag en moet; afstand nemen van mensen mag niet zo maar en moet in ieder geval met omzichtigheid en respect gebeuren. Laat ik dat proberen te onthouden. Ik zou het trouwens zelf ook niet leuk vinden als een stuk overtollig speelgoed te worden weggegooid.
maandag 2 november 1959 Wat ik gaarne eens zou doen: middenin de nacht naar de kust rijden om daar helemaal alleen met blote voeten op het strand te staan en een uur ongestoord voor me uit te kijken. Het zou heel donker zijn en ik zou niet eens het verschil kunnen zien tussen de zee en de hemel... alleen heel dichtbij de witte bijna fosforescerende toppen en het schuim van de aanrollende en uitgolvende baren. Het geruis van het water zou alles overheersen en de stilte oorverdovend maken. Aan de hemel een af en toe omsluierde sikkel maan en sterren ... de bel van een boei misschien en op zee, dichtbij, de lichtjes van vissersboten en aan de horizont de lichten van grotere schepen. Ergens in de verte het regelmatig aanflitsende licht van een vuurtoren. Omdat romantiek en realiteit in evenwicht moeten blijven, zou ik na een uur of eerder al vaststellen dat ik drie centimeter in het zand ben weggezakt en dat mijn voeten ijsklompen en mijn handen verkleumd zijn ... hoorde ik daarnet geen mug als een stuka langs mijn oren suizen.~. ik zou er schoon genoeg van hebben naar dat eindeloos geruis van de zee te luisteren en in de duisternis voor mij zo goed als niets kunnen zien... eigenlijk is er toch geen lol aan hier zo helemaal alleen te staan, de warmte van een meisjeslichaam in mijn onmiddellijke omgeving zou dat hele gedoe stukken aangenamer maken ... nu moet ik verdorie nog 50 km of een uur rijden vooraleer ik thuis ben en in mijn bed kan stappen ... en misschien loop ik morgen wel met een druppelende neus rond omdat ik een verkoudheid heb van te lang 's nachts buiten te staan. Om je bij af te vragen waar een mens de gekke gedachte vandaan haalt om middenin de nacht op het strand naar de zee en de hemel te willen kijken. 83
dinsdag 3 november 1959 In de 19e eeuw lag de huwelijksleeftijd te Gent zeer hoog: voor de mannen gemiddeld 28 à 30 jaar; voor de vrouwen gemiddeld 27 à 29 jaar. In het midden van de eeuw, wanneer de nood aan bestaansmiddelen en vestigingsplaatsen het hoogst was, liep dat voor mannen zelfs op tot 33 jaar. Daarentegen lag de geboorte van prenuptiale en onwettige kinderen zeer hoog: jaarlijks gemiddeld 15%. In de 18e eeuw was dat 5%. Een ascetisch afstandelijke omgang tussen beide geslachten voor het huwelijk, een liefst uitsluitend op procreatie gericht geslachtsverkeer binnen het huwelijk en een absolute huwelijkstrouw, waren de idealen van de kerk en de pastoor werd geacht die christelijke morele principes er onophoudelijk in te hameren ... maar de werkelijkheid was enigszins anders. De 19e eeuw was, zeker in de grote steden, ongetwijfeld ook een hoogtepunt in de geschiedenis wat maîtresses en prostitutie, en dus ook wat dubbele moraal betreft ... maar je kunt Gent moeilijk bij de wereldsteden rekenen. In het midden van de 19e eeuw stond in de Gentse parochies 40% van de bruiden zwanger voor het altaar. Vermits toch niet iedere vrouw 15 à 20 kinderen ter wereld bracht, vraag ik me af hoe onze voorvaderen het precies aan boord legden om dat te verhelpen. Laat huwen is één. Een lange zoogtijd is twee. Coïtus interruptus is drie. Is dat alles ... of was er meer? Ware ik een meisje, ik zou het aan moeder vragen ... vermits ik een mannetje ben, mag ik op mijn kin kloppen.
woensdag 4 november 1959 In het Academisch Ziekenhuis worden de eerste afgewerkte afdelingen (kinderkliniek, polikliniek en kliniek voor oogziekten) in gebruik genomen. De verdere afwerking en voltooiing van de gebouwen zal nu heel snel gaan. Tegen september van volgend jaar zullen er reeds 360 bedden ter beschikking staan, nog eens een jaar later zullen er dat 720 zijn. Soms heb ik wel de indruk dat de stad leeft en beweegt en dat sommige zaken ten goede grondig aan het veranderen zijn. Dan noem ik dan echt een wissel op de toekomst in het algemeen belang. Af en toe heb ik ook de indruk dat men het verleden met bijzonder weinig respect behandelt en dat sommige cultuurbarbaren en nieuwlichters er zelfs geen graten zouden in zien om alle sporen totaal uit te wissen. Laten we hopen dat onze bestuurders de wijsheid bezitten om de juiste middenweg te vinden tussen verstarren en vergalopperen.
84
woensdag 18 november 1959 De avonden bij Frank Demey zijn onvergetelijke momenten, waar we vanaf het moment van de afspraak vol verwachting naar uitkijken. Hij is op school onze leraar Engels, maar in de ogen van ons, dichters in spe, is hij in de eerste plaats de schoonzoon van Stijn Streuvels, de man die van literatuur alles afweet en die ons bij onze eerste literaire stappen wegwijs tracht te maken. Het groepje bestaat niet altijd uit precies hetzelfde viertal, maar veelal zijn het toch dezelfden: Antoine, Roger Serras, Jan Emiel Daele en ik. Hij laat ons onze gedichten voorlezen, vraagt wat de anderen ervan denken en geeft zelf commentaar, suggereert verbeteringen, moedigt ons aan ... en er liggen altijd wel enkele gedichtenbundels en bloemlezingen op tafel die hij ons aanraadt te lezen. Eigenlijk zijn we een beetje jaloers op Roger Serras, de poète maudit van het gezelschap, de man die al het nieuwe reeds in zich heeft opgenomen en die van ons allen veruit het meeste talent heeft. Hij schrijft gedichten, echte moderne poëzie, die reeds een heel eind verder staan dan onze tekstjes, die eigenlijk pastiches zijn van de sonetten van de Tachtigers, die ook inhoudelijk noch op een nieuwe lente noch op een nieuw geluid wijzen. En dan is het opnieuw de beurt aan meneer Demey om ons te vertellen over zijn schoonvader, en wat een moeilijk man dat vroeger is geweest ("Op dat uur opstaan, op dat uur ochtendwandeling, op dat uur ontbijt, van dan tot dan vertalingen van Skandinavische auteurs, op dat uur middagmaal ... en dat onveranderlijk alle dagen van zijn leven, zonder dat dat ritme door iemand of iets mocht verstoord worden.") en hoe hij heel zijn leven en ook dat van zijn huisgenoten helemaal aan de literatuur ondergeschikt heeft gemaakt, ja, zijn hele leven zijn gezin getiranniseerd. Dat compromisloos doorzettingsvermogen heeft dan natuurlijk wel een hele stapelliteratuur opgeleverd ... ongeveer het tegenovergestelde van bijvoorbeeld de Amerikaanse auteur Scott Fitzgerald, die in de jaren twintig één schitterend boek ''The Great Gatsby" heeft geschreven, maar verder aan drank en zijn zenuwzieke vrouw ten onder is gegaan. Ik durf te beweren dat we op die "literaire bijeenkomsten" van meneer Demey meer over literatuur hebben geleerd dan dat in al de lesuren van de poësis en de retorica samen het geval is geweest.
zaterdag 21 november 1959 Op weg naar de Engelse les in de Savaanstraat ben ik vanmiddag op de Koomlei in botsing gekomen met een auto. Een vrouw reed voor mij ... heel traag ... 85
en net op het moment dat ik haar wou voorbijsteken, ik was al ter hoogte van haar linkerachterwiel, zette ze plotseling haar knipperlichten aan en zwenkte tegelijk naar links om langs het water te parkeren. Ze duwde me letterlijk omver en daar lag ik op de grond: niks gebroken, maar wel geschaafd en geschrokken. Mijn Vespa is er erger aan toe. Daar kan niet meer mee gereden worden en er zal een heleboel moeten aan hersteld worden. Ik kan niet anders dan hem hier op de Koomlei laten staan ... er kan toch niemand mee weglopen ... ik zal straks aan Marcel vragen wat ik moet doen. Hem naar de garage in de Rode Lijvekensstraat duwen, vermoed ik. De vrouw was het er volledig mee eens dat het haar fout was. Ze had me niet gezien. Geen discussie. Naar cafĂŠ Niagara om mijn handen te wassen, mijn kleren af te vegen, mijn verhaal te vertellen en van de opwinding te bekomen. Tja, de Engelse les valt vandaag uit de boot en er kan ook geen sprake van zijn vandaag nog naar Belzele en Evergem te rijden. Vermits de verzekering van die vrouw de schadevergoeding moet betalen, zullen we proberen er het maximum uit te halen. Een enige gelegenheid om mijn Vespa gratis in orde te laten brengen en hem volledig te laten herschilderen. Ik heb zelfs Marcel niet nodig om dat zelf te bedenken.
dinsdag 24 november 1959
Antoine, die net als ik eind vorig jaar gedichten is beginnen schrijven, heeft nu ook tekenpotloden en penselen ter hand genomen. Onveranderlijk tekent en schildert hij vrij sombere religieuze voorstellingen, een enkele keer een Mariafiguur met veel wit licht om zich heen, en zeer donkere min of meer expressionistisch geĂŻnspireerde getormenteerde Christuskoppen: letterlijk de kop van iemand die het lijden van de hele wereld op zich heeft genomen. Stelt hij zich Christus zo voor? Zijn dat de afspiegelingen van zijn innerlijk leven? Ik dacht dat het christendom een godsdienst was waar een heilsverwachting zat ingebouwd. Hij heeft me een van die koppen cadeau gegeven ... moeder vond het goed dat het werk werd ingelijst. .. en toen de kop ingelijst was, heeft ze de tekening onmiddellijk in het midden boven haar bed opgehangen. Een kruisbeeld of een Christuskop van Antoine, dat komt op hetzelfde neer... alleen is dat kruisbeeld een tamelijk abstract iets, terwijl die tekening haar telkens weer Antoine in herinnering zal brengen. (Later is moeder enkele keren verhuisd, maar die getekende Christuskop van Antoine is altijd in het midden boven haar bed blijven hangen.)
86
zaterdag 19 december 1959
Vorige maand, op zondag 8 november, ben ik samen met Annie naar de Kon. Nederlandse Schouwburg geweest om het stuk "De Spieghel der Minnen" te zien. Jules Vervinckt heeft gezegd dat we het er nog zullen over hebben in de lessen literatuurgeschiedenis als we de rederijkers behandelen. Ik heb er de volgende dag een stukje over geschreven voor "Flash" het maandblad van het Atheneum Gent Centrum ... en dat maandblad met mijn stukje is vandaag verschenen. Mijn allereerste woorden in druk. Ik voel me zo fier als een gieter. Ik schrijf het stukje nog eens helemaal over. DE SPIEGHEL DER MINNEN. Te Middelburg wordt de rijkemanszoon Diederik den Hollander op het linnennaaistertje Katharina verliefd. De ouders van de jongeling verzetten zich echter tegen deze liefde en sturen hem bij een oom te Dordrecht. Diederik krijgt van de weifelende Katharina een haarvlecht mee, om de scheiding te lenigen. Wanneer de datum van de terugkeer echter verstrijkt beginnen de zinnetjes "Begeerte en Hoogheden" en "Vreze voor Schande" het meisje te kwellen (rake psychologische evolutie der liefde!). Door haar neef geholpen slaagt zij er in, verkleed als man; Diederik de haarvlecht te ontstelen tijdens zijn slaap. Hij had immers tegenover haar zijn liefde verloochend. De zieke jongeling verkwijnt thans zienderogen en wordt door zijn ouders teruggehaald. Bij een dansfeestje dat voor zijn woning wordt gehouden, draagt Katharina tartend de gordel met de haarvlecht, waardoor Diederik door waanzin gegrepen wordt. Zelfs in zijn laatste levensuren weigert het nochtans door liefde vertederde meisje zijn ouders, die reeds in de ''mesalliance" berustten, te beloven dat ze hem zal bezoeken. Het geval evolueert nu dramatisch en het zinnetje "Jaloers Gepeins" doodt Diederik met het vergif "Liefdeswanhoop". Ook Katharina sterft na de woorden: "Wrake aan mijn zelven, wrake boven wrake dat die tonge contrarie des harten spreekt... ". Dit eerste burgerlijk drama in onze letterkunde werd door de rederijker Colijn van Rijssele geschreven en voor het eerst uitgegeven door Dirk Coomhert in 1561: toch moet het stuk voordien algemeen bekend geweest zijn. Het oorspronkelijke stuk nam zeker vijf achtereenvolgende opvoeringen in beslag, zodat de huidige versie tenminste gehalveerd is en de lange verzenreeksen deerlijk besnoeid zijn. Het stuk heeft tot doel de jeugd te waarschuwen tegen te heftige en ongeremde liefde en ... de vrouwen tegen hardvochtigheid. De "zinnekens" die in het stuk optreden, zijn de geĂŤxterioriseerde karaktereigenschappen van de hoofdpersonen: ze zijn een overblijfsel van het middeleeuws toneel doch simplistischer voorgesteld.
87
Het spel was voortreffelijk en de verzen werden op een vlotte manier voorgedragen, soms zelfs een ietsje te vlot. Alle spelers verdienen een woord van lof, vooral de twee hoofdpersonen Tine Balder en Martin van Zundert. Ook de regie van Fred Engelen mogen we geslaagd noemen. We kunnen niet anders dan het stuk warm aanbevelen aan liefhebbers van goede, klassieke toneelstukken. Daniël VAN RYSSEL ('t vervolgt)
LAUSGANDAE Toespraak bij de onthulling der gedenkplaat en de opening der tentoonstelling 1201-2001 in het Pand Onderbergen. Als korte inleiding moge ik U misschien onder deze titel, beknopt trachten toe te lichten in wat voor een stad nu 8 eeuwen geleden het Utenhove-gasthuis ontstond, dat dan vrij vlug het Gentse Bijloke-stadshospitaal is geworden, die Bijloke welke door de Gentse bevolking zo goed gekend geraakte en die voor deze bevolking ook door de eeuwen heen zo belangrijk was. Er waren te Gent zeker reeds een paar instellingen, gasthuizen voor melaatsen en voor geesteszieken in de 12e eeuw. (Het Rycke Gasthuys en St-Jan ten Dulle). En na een eerste poging van ene Wittoc, was de Utenhovestichting dan een vroeg stadshospitaal van 1201. Gent had blijkbaar al van in de Middeleeuwen een netwerk van sociale voorzieningen, ingericht door stadsoverheden, door rijk geworden patriciërs, door de Kerk, door de vele gilden en neringen, waarvan sommige machtig en driest waren. Dat dit vooral in deze stad het geval was, is ons bvb. bevestigd door een historicus als Johan Decavele, wanneer hij o.a. de vergelijking maakt met de 2e stad van het graafschap, Rijsel (een 35 instellingen hier, tegenover een 13 in Rijsel). Slechts één citaat: "men zou Gent als DE stad van hospitalen en godshuizen kunnen betitelen." De Florentijn Guicciardini had trouwens ook reeds in zijn "Deserittione di tutti i Paesi Bassi" van 1567 Gent de stad van 55 godshuizen genoemd. De Duitse geograaf Matthias Quade (1600) en onze geschiedschrijver JanBapt. Gramaye (1708) bevestigden het, tot Alberdingk Thijm (1883) schreef: "Aan verscheidenheid van gasthuizen was voorzeker in de 13e eeuw geene stad rijker dan Gent." 88
De geschiedenis leert ons dat vooral uit onze meest volkrijke Gemeente der Lage Landen, de rumoerige en woelige stede, een grondslag tot democratie werd gelegd, toen na 1302 de hegemonie der patricische schepenbanken werd gebroken en het volk via zijn neringen inspraak en stemrecht veroverde. Onze eerste Europeër Artevelde, die tot in het buitenland "De Wijze Man" werd genoemd, sloot in onze gouden 14e eeuw bondgenootschappen tussen de rivaliserende steden, tussen de verschillende gewesten onderling, zelfs tot overzee met Brittanië. Het voorbeeld van de Gentse vrijheidslievendheid wekte navolging, zodat zelfs bij volksopstanden in Frankrijk de kreet "Vive Gand!" niet uit de lucht was. Die Gentse drang was wel roekeloos. Rebellie tegen graaf, hertog, koning, keizer, waarbij deze stad tenslotte alleenstaande, wel moest weten dat ze het niet ging kunnen halen. En dat de botsing op verpletteringen als Westrozebeke en Gavere zou eindigen. De trotse stad was zelfs naar het woord van historicus Decavele "tuk op conflict", zoals hij het in "Apologie van een rebelse stede" uitdrukt. Het was de stad die voortdurend geschiedenis mààkte. En geschiedenis, die wordt nu eenmaal niet met zalf en honing geschreven ... Wat zegt men; "Heureux les peuples qui n'ont PAS d'histoire". Een Belgisch auteur als Eug. de Seyn getuigt: "Gent is ongetwijfeld die Gemeente welke te allen tijde de eer van de Vlaamse naam met de meeste kracht en ten prijze van de grootste offers verdedigde. Het was de bitterste vijand van de vreemdeling. Heel alleen in de bres, oorlog voerend met de naijverige steden, te voren veroordeeld tot de nederlaag, streed zij steeds met dezelfde moed en dezelfde onverschrokkenheid." Gent. De oudste stad, met haar Keltische naam. De hoofdstad van het graafschap; waar de graven dan ook hun Gravensteen en later hun Prinsenhof bouwden; waar onder de St-Pieterskerk niet minder dan 5 graven van Vlaanderen rusten; de grootste stad (60.000 inwoners in de 14e eeuw), waarvan een zekere Karel ook later zou zeggen: "Je meurais Paris dans mon Gant." Een stad van 6 abdijen (zoals Gaston De Smet ze getekend heeft), met nu nog 2 middeleeuwse kastelen in haar centrum, met een beroemde torenrij, met 3 begijnhoven (waarvan de 2 oorspronkelijke Gentse meer bewoonsters telden dan alle andere begijnhoven elders samen), en nog andere bijna uniek te noemen kenmerken. De stad, die ten goede of ten kwade, betekenisvol was. Waar Edward de llle koning werd uitgeroepen. Waar tegenover de Bourgondiërs werd besloten met niemand meer te onderhandelen dan in de eigen taal. De stad waar de droom der Pacificatie gestalte poogde te krijgen. De stad echter ook die zich in diezelfde Spaanse tijd tot een eigen republiek dierf uitroepen.
89
De stad die zo vaak de durf had een eigen koers te varen. Waar zoveel werd besproken, zoveel werd beslist. De stad waar de Verenigde Staten van Amerika in 1814 definitief onafhankelijk werden. Waar de Franse koning toevlucht zocht voor Corsikaans geweld. Waar Orangistische koppigheid dwars bleef liggen tegen een nieuwe situatie. Waar activisten rond Artevelde's beeld op de Vrijdagmarkt een poging tot zelfstandigheid durfden wagen. De wieg der Vlaamse Beweging met Jan-Frans Willeros en Snellaert, waar de Vlaamse Leeuw (door VanPeeneen Miry) werd gedicht én getoonzet, de bakermat der arbeidersbeweging, met Anseele, Van Beveren en Moyson; waar de Ie vernederlandste universiteit (on:der August Vermeylen) kwam. De stad waar alles begon. Wat is er niet alles in Gent gebeurd, ontstaan, gegroeid, gedroomd, gepoogd, gedweept, mislukt? Gent was het brein en het hart van het gewest, volgens de Britse dame Patricia Carson "een stad van alle tijden". De auteur Maurits Roelants besloot na een verblijf van meer dan 50 jaar in het Brusselse: "De stad van mijn hart is Gent." Merkwaardig lijkt wel dat ook zoveel niet-Gentenaars den lof dezer stad hebben gezongen; West-Vlamingen als Atbrecht Rodenbach en René De Clercq, de Meetjeslander Karel Lodewijk Ledeganck, de Dendermondenaar Wies Moens. Al was het dan meestal met een zekere nostalgie, zoals "Gij zijt niet meer gelijk weleer... " En U zoudt dan misschien kunnen zeggen: dat waren dichterlijke bevliegingen; maar ook anderen dan poëten hebben als niet-Gentenaarserover getuigd, ten overvloede. In "Les conquêtes de Louis XIV" te Parijs in 1685 uitgegeven, wordt onze stad genoemd "Gand, Capitale du Comté de Flandres et la plus grande ville des Pais Bas, fameuse par les guerres qu' elle a soustenues contre plusieurs de ses Princes et par les puissantes Armées qu' elle mettait autre fois sur pié." Atbrecht Dürer noemt ze in 1521 "die grosze wunderbare Stadt, in der ich eben erst für grosz angesehen ward." De ons alleen goed bekende Jan Palfijn, nochtans eigenlijk een Kortrijkzaan, sprak in 1726 van "onze wydvermaerde stadt Ghent, de hoofdplaats van myn Vaderland." En niemand minder dan Erasmus van Rotterdam schreef in een brief van 1529 aan Karel Utenhove over Gent dat "geen stad in de christenheid ermee vergelijkbaar was." In zijn gekende encyclopedie zegt Eug. de Seyn "dat geen stad in ons land zoveel merkwaardige monumenten bezit als Gent". (En dit nog hoewel ook 90
zoveel werd afgebroken: de machtige St-Baafs-abdij, de St-Veerlekerk, het prestigieuse Utenhove-steen van de Vrijdagmarkt, de prachtige Dominikanenkerk van Onderbergen, en noem maar op). In de Middeleeuwen waren Parijs en Gent de 2 grootste steden ten Noorden van de Alpen. Op de 16e eeuwse landkaarten en plannen ziet men de stad vermeld als "Ganda Galliae civitas maxima" of "amplissima urbs." Hare bevolking wordt door buitenlands auteurs, in een groot mengsel van bewondering en afgunstige afkeuring als "gens superba" aangeduid. Deze stad was zelfbewust, eigenzinnig en turbulent; ze was overmoedig. Zij had de gebreken van hare kwaliteiten. Ze kon bvb. met VenetiĂŤ worden vergeleken. In tegenstelling tot een grootse visie van de Wijze Man, die bvb. van een breedVlaamseneutrale onafhankelijkheid in het Brits-Franse conflict had gedroomd; heeft Gent meer dan eens conservatieve trekken vertoond en particularistische politiek gevoerd, o.a. i.v.m. monopolie's op lakenproductie, toen een der hefbomen tot welstand. Ze was wel geen voorbeeld voor verdraagzaamheid. Voor onze aloude hoofdstad door Filips van BourgondiĂŤ en vooral door Karel V tot een provinciestad werd gedegradeerd en we ook een nieuwe bijnaam kregen (die ons met een zeker leedvermaak werd toegekend), daarvoor sprak men overal van "Gentsche Heeren". Dit is lang geleden. Bij de opening van het Congres over de Geschiedenis der Wetenschap in de Westhoek onlangs nog, zegde - en dit is dan wel uit onverdachte hoek- de heer Burgemeester Graaf Henri d'Udekem d' Acoz letterlijk: "Buitenlanders vinden ons te weinig chauvinistisch en zelfbewust; we zijn te nederig en te bescheiden." En wanneer dan Gentenaars op grond van het uniek verleden hunner stad er niet met een vleugje chauvinisme zouden mogen tergblikken, WIE dan wel? Het is misschien ook wel de enige stad die een eigen lied, een eigen hymne heeft. Wie in deze stad geboren en getogen is, in de schaduw van de "optocht der torens" zijn bestaan gesleten heeft, en af en toe boven zich de oude bronzen stem heeft horen luiden, wie zich wellicht ook in de boeiende maar ook soms tragische geschiedenis van dit historische gemeenebest heeft verdiept, kan misschien niet alleen met de dichter zeggen: "Gij zijt mijn moeder en mijn naam", maar ook met een ander vers bevestigen: "In Gent heb ik geleefd, in Gent heb ik geloofd." Alexander-Karel EVRARD
91
HET PLAN VAN GENT GEKARTEERD DOOR VANDERMARLEN (1846-1854) EN DE WERKWERELD OMSTREEKS 1850
De heer André Coene bezorgde ons een artikel, getiteld "De topografische kaarten van Vandermaelen ". Het eerste gedeelte geeft uitgebreide achtergrondinformatie over PhilippeMarie-Guillaume Vandermaelen, geboren te Brussel in 1795 en gestorven te Sint-lans-Molenbeek in 1869. Over zijn werkwijze en de diverse kaarten die hij maakte. Dit gedeelte zou bijna 6 bladzijden in beslag genomen hebben en slaat niet direct op Gent. Wij beperken ons bijgevolg tot de publicatie van het tweede gedeelte en deponeren het volledig artikel in het Documentatiecentrum waar geïnteresseerden het kunnen raadplegen. In het centrum van de stad wordt de bebouwing in huizenblokken voorgesteld, die gegeneraliseerd zijn. De belangrijkste en grote gebouwen worden wel afzonderlijk getekend en meestal benoemd. De meersen rond de stad zijn aangeduid met een lichtgrijze arcering van deze gebieden. De wegen zijn heel eenvoudig voorgesteld en er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofd- en secundaire wegen. Het is opvallend dat alle kastelen en landhuizen worden benoemd en tevens worden de sloten en vijvers van de kastelen weergegeven (bij het Dépöt worden zelfs de tuinen en parken nauwkeurig getekend). Sommige zaken worden bij Vandermaden nog benoemd terwijl zij door het Dépöt reeds met symbolen werden voorgesteld (bijvoorbeeld kerkhoven). Van perceleringsaanduiding is geen sprake, wat bij het Dépöt wel heel nauwkeurig wordt weergegeven (onderscheid tussen afsluiting door grachten, hagen en struiken, muren, ijzeren afspanning, bomenrijen). Het militair belang, dat bij het Dépöt niet kon worden genegeerd, was voor de cartografie van de wetenschapper Vandermaelen niet aan de orde. Deze momentopname (1846-1854) is gesitueerd kort voor het afschaffen van de octrooirechten. Dat gebeurde in 1860. "Door de wet van oktober 1816 verkregen een aantal steden, waaronder Gent, het recht om aan hun poorten octrooirechten te eisen ..." (Joos L., 1988, p.l5) Thierry Demey haalt in zijn standaardwerk Bruxelles. Chronique d'une capitaleen chantier. aan: "Règlement impérial du 17.5.1809: 5 catégories de biens sont susceptibles d'octrois: les boissons et liquides, comestibles, combustibles, fomrages et matériaux." Bier,
92
wijn, vlees, alcohol, azijn, kalk, bouwmaterialen, kolen, houtskool en hout voor verwarming, vis, olie, hooi, stro, granen en brood werden het meest vermeld als getaxeerde goederen, maar ook suiker en suikerriet evenals postdiensten ontsnapten niet aan de tol. De octrooirechten zorgden voor een compacte stad. Infrastructurele en daaruit voortvloeiende functionele veranderingen zorgden voor ingrijpende wijzigingen in de stadsstructuur. Het Station du Chemin de Fer de l'Etat aan het Zuid maar vooral de Voie de Raccordement ( 1857) entre la Station du Chemin de Fer de l'Etat et l'Entrepöt de libre réexportation, gelegen naast het Achterdok -het toenmalig Grand Bassin (1828)- zullen terzelfdertijd bindteken en barrière vormen in het stadsweefseL De afgesloten spoorwegterreinen - octrooirechten ... maar de stations ressorteren niet onder de bepalingen van het octrooistelsel - maken een snijwonde in het stadsweefseL De Oostakker Meersen en het Spanjaardkasteel vormen sinds eeuwen een aanleiding voor de ontwikkeling van de typische ganzepootstructuur die de stadsuitleg richting Sint-Amandsberg kenmerkt. Het Grand Bassin zal de uitbreiding richting Sint-Amandsberg afremmen. Het Projet de continuation du Redressement du Rietgracht zal niet doorgaan. Men zal de voorkeur geven aan een nieuwe spoorlijn, die de expansie richting Gentbrugge in mindere mate hypothekeert. Pas later zullen de grote waterbouwkundige werken ter hoogte van de Muide worden uitgevoerd. Zij staan in het teken van het Kanaal Gent-Terneuzen. In vergelijking met de periode 1771-1778 (Kabinetskaart door de Ferraris) is de bebouwing volgens het plan van Vandermaelen toegenomen aan de westzijde van de stad, tot tegen de Coupure. Richting Antwerpse Poort, waar het Station du Chemin de Fer du Pays de Waes een attractiepool vormt voor reizigers en arbeiders, is de dichtheid vergroot. Richting Brusselse Poort wordt ook een toename genoteerd van de bebouwing. Het verdichtingsproces vindt zijn dynamiek in de invalswegen. Merk op dat de verdichting belangrijker is dan de kaart van Vandermaelen laat vermoeden. Fabrieken hebben zich o.a. in de voormalige kloosterpanden gevestigd. Te Gent hebben de plattelandsspinsters vooral werk gevonden in de gemechaniseerde vlasspinnerijen die er sinds 1838 waren opgericht, met als grootste de N. V. "La Lys" en de "Société Linière Gantoise". In 1846 stelden de Gentse gemechaniseerde vlasspinnerijen 3.421 arbeidskrachten te werk. Zij vertegenwoordigden hiermee 95% van het arbeidspotentieel van de sector binnen de provincie Oost-Vlaanderen en 52% van het land ... Het aantal fabrieksarbeiders was toch nog gering in vergelijking met de huisnijverheid op het platteland. (COPPEJANS-DESMEDT HILDA, 1994/4, P. 27) De functie van garnizoenstad, manifest uitgedrukt door de aanwezigheid van 93
/
94
.,
'"
de Hollandse Citadel, speelt ook een rol. Die strategische functie brengt consequenties mee, met een dwingend karakter, die het bebouwde Gent binnen strikte grenzen knellen! In de Atlas Goetghebuer (S.A.G.) zit o.a. een militair document, gedateerd 15 januari 1826: "Schetstekening van den Verboden Kring van Rouwingen aan de Vesting en Citadel van Gend, met aanduiding der buitenste eigendommen welke tegen die Kring aansluiten. " Door erfdienstbaarheden op te leggen op een gebied, met een variabele breedte van ongeveer 585 meter, rondom militaire vestingwerken en stadsommuringen werd de facto aan stedenbouwkundige zonering gedaan. Deze zones "non-aedificandi" en hun beperkte afwijkingsmogelijkheden hadden reeds sinds de 16de eeuw een belangrijke invloed op de stadsontwikkeling. (LOMBAERDE PIET, 1983, P. 1-2) De Faubourg de Bruges, du Sas, d' Anvers en de Bruxelles groeien in een tijdspanne van driekwart eeuw wel, maar hun omvang blijft beperkt. Karen Vander Plaetse en Greta Verbeurgt verklaren het groeiproces vanuit de demografische en industriĂŤle ontwikkeling: "Op het demografische vlak kende de stad Gent gedurende de periode 1700-1850 een enorme bevolkingsaangroei: het totaal aantal inwoners steeg immers van 54.000 tot 130.000. Deze toename verliep niet gelijkmatig. (VANDER PLAETSE KAREN & VERBEURGT GRETA, 1990/2, P. 111-112) "De bevolkingsgroei op het Vlaamse platteland zette door tot en met het eerste kwart van de 19de eeuw. Hij verminderde in het tweede kwart van de 19de eeuw... De vertraagde aangroei en een afwijkend demografisch gedrag stonden in directe relatie met de spanning tussen de bevolking en de tewerkstelling .... Op het hoogtepunt van de crisis tijdens de jaren veertig van de 19de eeuw sloeg de stijgende bevolkingscurve om in een daling. De bevolkingsdaling was te wijten aan oversterfte onder de fel verarmde bevolking en!of aan een negatief migratiesaldo. Het sterftecijfer in Oost- en West-Vlaanderen was in 1847 50% hoger dan in 1841.
BRONNEN ANSELIN M., BRASSEUR R.E., BUYST A., DE WAELEA., DE WINNE L., DHOOGHE J., MATON J., VAN MERHAEGHE W. EN VAN NAELTEN M. Studiecentrum voor regionale ontwikkeling. Groep Prof. dr. A.J. Vlerick-Rijksuniversiteit-Gent. Richtplan voor ruimtelijke ordening en ontwikkeling van de gewesten. Het Gentse - Meetjesland, Vlaamse Ardennen, Land van Waas. 1964. ART JAN (ed), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? deel I- 19de en 20ste eeuw, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent & Stichting Mens en Kultuur, Gent, 1993. COPPEJANS-DESMEDT HILDA, Bevolking en tewerkstelling in transformatie op het Vlaamse
95
platteland (einde 18de- midden 19de eeuw). In Het Tijdschrift van het Gemeentekrediet, nummer 190, 1994/4, p.l5-34. DECAUWER E., Ph. Vandermaelen 1795-1869, géographe. In Bulletin van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap te Antwerpen, 76, 1965, p. 96-132. DE SMET A. EN WELLENS-DEDONDER L., Philippe Vandermaelen 1795-1869. Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel, 1969. DEWINTER, Julien en SlOT Maurice, De kaart door de eeuwen heen. In Mercator, van zeevaarders tot astronauten. D.W.T.C./Koninklijke Bibliotheek Albert 1/N.G.I., 1994. ELKHADEM Hossam, Overzicht van de geschiedenis van de cartografie in België. In Mercator, van zeevaarders tot astronauten. Brussel, D.W.T.C./Koninklijke BibliotheekAlbert 1/N.G.I., 1994. GERLAGH A.W., Technieken en materialen. In Handleiding voor het beheer van een topografisch-historisch atlas. Onder redactie van P. Ratsma en C.C.S. Wilmer. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1988. JOOS LUC e.a., Omkijken om beter te begrijpen. Twee eeuwen Gentse stadsontwikkeling. In: De Gentse gordel. Stadsvernieuwing in de 19de eeuwse volksbuurten. Stad Gent, 1988. LEMOINE-ISABEAU Cl., La carte de Belgique et I'Institut Cartographique Militaire (Dépöt de Ja Guerre) 1830-1914. s.e., Brussel, 1988. LOMBAERDE PIET, De zonering in de ruimtelijke planning. In: Handboek Ruimtelijke Planning, Afl. 8, 1983, ll.A.2.h. STROOBANTS N., Cours de topographie, 3e éd., Ie et 2e parties, Namur, 1895; 3e, 4e et 5e parties, Bruxelles, 1895. SILVESTRE MARGUERITE en FINCOEUR MICHEL-BENOIT i.s.m. CHANTRENNE CLAIRE en OP DE BEECK BART o.l.v. ELKHADEM HOSSAM, Inventaire raisonné des collections cartographiques Vandermaelen conservées à Ja Bibliothèque Royale de Belgique, 2dln., Brussel, 1994. TH OEN ERIK, Cartografie en historisch onderzoek. In Art J., Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? (deel3b) Centrum voor Geschiedenis, Universiteit Gent, 1996. VANDER PLAETSE KAREN & VERBEURGT GRETA, Voorhuwelijks seksueel gedrag te Gent, 1700-1850. In het Tijdschrift van het Gemeentekrediet, nummer 172 1990/2, p.l11-118. YANTE JEAN-MARIE, De atlassen van de buurtwegen (ca 1841-1845). Een miskend cartografisch patrimonium. In Het Tijdschrift van het Gemeentekrediet, nr. 193-1995/3,p. 43-73. Het artikel bevat verscheidene bibliografische vermeldingen van oudere artikels ( 1873/18911 1894-951195211967) die het werk van Philippe Vandermaelen behandelen.
AndréCOENE januari 2000
96
GENTSE MEMORIEDAGEN: 20-21-22 MEI 20 Mei 1798 Verschijning van het laatste nummer van "De Sysse-Panne" (ofte den Estaminé der Ouderlingen). Het eerste nummer van dit satirisch weekblaadje verscheen op 31 oktober 1795. Er verschenen in totaal 8 deeltjes van elk 15 nummers. De redacteur was Karel Broeckaert, de uitgever Jean-Baptiste Dullé. Het blaadje verdween wegens de Franse censuur. 20 Mei 1815 Frederik van Oranje, de zoon van Willem I, op doorreis, stopt even in Gent om Ladewijk XVITI een beleefdheidsbezoek te brengen en met hem te dineren. 20 Mei 1864 De Tolhuissluis, daterend van 1828, wordt opgeblazen om plaats te maken voor een nieuwe sluis tussen het kanaal en de pas gegraven Nieuwe Vaart. Foto's van de opgeblazen brug kan men zien in "Fotografie in Gent" -p. 56 en "Waar is de Tijd," - N° 3 - p.58 20 Mei 1873 De Gemeenteraad keurt het contract goed tussen de Stad en de oprichters van een "Chemin de fer à traction par chevaux", anders gezegd de Paardentram. 20 Mei 1933 Koningin Elisabeth komt in het Elisabethbegijnhof het ereteken van Ridder in de Leopoldsorde uitreiken aan Philomena Raes die 50 jaar Grootjuffer is. Zij was dat van 1882 tot aan haar dood in 1934. 21 Mei 1497 Ook nog op 22 Mei. Grote kruisboogschieting ingericht door de St-Jorisgilde. Filips de Schone schiet mee als koning van de Brugse confrerie. 21 Mei 1527 Geboorte te Valladolid van Filips IT. 21 Mei 1612 Dood van Carolus Maes, de 4e Bisschop van Gent. Hij werd geboren in Brussel in 1559. 97
Hij was achtereenvolgens de Groot-Almoezenier van Albrecht en Isabella en Bisschop van leper. Dat was hij nog in 1610 toen hij Bisschop van Gent benoemd werd. Het was hij die bij Rubens "De Intrede vanSt-Bavo in het Klooster" bestelde. Lange tijd na zijn dood werd zijn mausoleum gebeiteld door Rombaut Pauwels.
21 Mei 1796 Afschaffing van de St-Antoniusgilde. Zie ook "Gh. Tyd."- 2001 - N° 5- pp.320-321 21 Mei 1797 Alle nog niet ingewisselde assignaten worden ongeldig verklaard. Een assignaat vertegenwoordigde nog amper l/833e van zijn nominale waarde. 21 Mei 1798 Men verneemt te Gent dat de Engelsen die bij Oostende ontscheept waren een verpletterende nederlaag hebben geleden. Twee dagen later zouden de Gentenaars kunnen vaststellen dat het deze maal geen uitvinding was van de Franse propagandadienst, want bij de 1500 Engelse gevangenen trokken door de straten van de stad. 21 Mei 1871 Geboorte te Ledeberg van architect Achiel Van Hoecke-Dessel. Deze zoon van een smid kreeg thuis een opleiding van slotenmaker en hij trok naar Leeds om er zich te vervolmaken. Terug in Gent ging hij enkele jaren naar de Academie waar hij Charles Van Rysselberghe als professor had. Na zijn huwelijk in 1895 met Estelia Dessel verbleef hij een 2-tal jaren in Doornik. In 1897 komt hij terug naar Gent. In het bevolkingsregister staat hij hier ingeschreven als "ouvrier-dÊcorateur". Hij bouwde verschillende huizen op de Kunstlaan. In 1898 bouwde hij de "St-Pieterstoren" in de St-Amandstraat. Dit was een cabaret in Art-Nouveaustijl dat afgebroken werd in 1974. In 1907 verhuisde hij naar Elsene. In 1910 werd hij benoemd tot "Titelvoerend architect van de Compagnie des Chemins de Fer du Congo." Hij stierf te Brussel op 14 juni 1918. 22 Mei 1507 Blijde Intrede in Gent van Margareta van Oostenrijk als Regentes der Nederlanden. 98
Deze dochter van Maximiliaan van Oostenrijk, dus tante van Keizer Karel (en samen met Margareta van York) zijn meter, werd te Brussel geboren op 10 Januari 1480. Op 3 Juni 1483 (ze is dan 3 jaar) wordt ze uitgehuwelijkt aan Charles, Dauphin de France, zoon van Louis XI. Op 11-jarige leeftijd wordt zij gerepudieerd door haar man die als Charles VIII koning van Frankrijk wordt. In 1497 trouwt ze te Burgosmet Don Juan van Spanje. Hij sterft nog hetzelfde jaar, ook het kind dat zij van hem heeft. In 1501 hertrouwt ze met Philibert 11, duc de Savoie. Hij sterft in 1504. Op 24 jaar is ze voor de 2e maal weduwe (zonder kinderen). Ze zal niet meer hertrouwen. Bij de dood van haar broer Filips de Schone in 1506 wordt ze Regentes der Nederlanden met verblijfplaats te Mechelen. Ze bleef Regentes tot aan de emancipatie van Keizer Karel in 1515. In 1516 krijgt zij van Keizer Karel terug de prerogatieve om alle officiële akten te tekenen en titularissen aan te duiden voor de diverse ambten. In 1529 bewerkstelligt zij, samen metLouisede Savoie, de moeder van François I, de Vrede van Cambrai. In 1530 krijgt zij het "vuur" in een geïnfecteerde voet. Men besluit tot de amputatie ervan. Deze zal gebeuren op 30 November. Om haar de pijnen te besparen geven de dokters haar zulk een grote dosis morfme dat ze niet meer wakker wordt en sterft op 1 December 1530. Bij de dood van Philibert had zij in de kerk van Brou een praalgraf laten bouwen. Het is ook dààr dat zij begraven werd. Zeer gekend van deze intelligente en in alle opzichten edele dame is het portret dat Bemard Van Orley van haar maakte. Denk maar aan de oude bankbriefjes van 500 fr. 22Mei 1507 Raphaël de Mercatel neemt ontslag als Abt van de St-Baafsabdij. Zie ook Gh. Tyd.2002- N° 1- pp. 30-31 22 Mei 1568 Dood te Middelburg van Adolf van Bourgondië. Adolf van Bourgondië, wie is dat nu weer? Een van die hertogen? Neen, maar de naam Bourgondië wijst toch wel op een zeker verwantschap. Adolf was de oudste zoon van Antoon 11 van Bourgondië, en Antoon 11 was de zoon van Antoon I en Antoon I -we zijn er- was een van de 19 gekende bastaardzonen van Filips de Goede. Bij de dood van zijn vader werd Adolf eigenaar van het hof van Wackene. Dat 99
hof van Wackene was de grootste privé-woning die Gent ooit gekend heeft en de hoogste gezagdragers hebben er gelogeerd, waaronder Keizer Karel, Filips II en Willem de Zwijger. Wanneer Hembyze in 1583 terugkomt naar Gent en er zijn dictatuur begint, gaat hij, zonder nu speciaal de toelating te vragen aan de eigenaar, zich vestigen in het Hof van Wackene. Maar komen wij terug naar Adolf van Bourgondië die tal van vooraanstaande posten bekleed heeft. Deze Heer van Wackene, Beveren-Waas en Veere was Stadhouder van Holland en Zeeland. In 1550 wordt hij Groot-Admiraal der Nederlanden en wanneer Keizer Karel, na zijn troonsafstand, definitiefnaar Spanje vertrekt, is hetAdolfvan Bourgondië die het bevel voert over de vloot die hem daarheen zal brengen. In 1559 wordt hij in de St-Baafskathedraal door Filips II tot Ridder van het Gulden Vlies geslagen. Bij de veel vooraanstaande posten die hij bekleedde was ook nog het Hoogbaljuwschap van Gent. Deze mecenas was een hooggeacht personage en schrijvers als Lucas d' Heere en Marcus van Vaemewijck hebben hem werken opgedragen. En, zoals iemand het schreef; "Hij was seer wel bemindt van deinsetene deser stede." Was dat nu echt zo'n uitzonderlijke man die nooit een steekje liet vallen? Bijlange niet, hij heeft er zelfs een laten vallen van een dergelijk groot formaat dat, had het Guinnessboek toen reeds bestaan, hij er zeker een ereplaats zou in gekregen hebben. Bij het losbreken van de eerste beeldenstorm in 1566 heeft hij blijk gegeven van een onbegrijpelijke passiviteit en van een niet te geloven naïviteit. Wij moeten wel tot de conclusie komen dat hij niet van de allerslimsten moet geweest zijn. Men had het nochtans allemaal zien aankomen ... De extremistische oproerkraaiers in Gent, de gebroeders Onghenae en een zekere Goetghebuer trokken naar de Hoogbaljuw en lazen hem een vervalst document voor volgens hetwelk zij van de Graaf van Egmont bevel gekregen hadden om, in naam van Filips II, de beelden in de kerken en kloosters te verbrijzelen. En wat deed onze brave Hoogbaljuw? Hij gaf hen zijn eigen lijfwacht mee opdat zij hun taak naar behoren zouden kunnen vervullen. Hij vroeg hen wel de beelden voorzichtig weg te nemen. Het vervolg kent men: minder dan 2 dagen volstonden om het grootste deel van de kunstschatten die de Gentse kerken en kloosters in de loop der eeuwen verzameld hadden, volledig te vernietigen.
22Mei 1578 De beeldstormers plunderen de kerk en het klooster der Minderbroeders. Justus Billet noteerde: "Den 22 Meye 1578 sagh men ten Fremineuren, in den 100
beuck vander kercke, bij den preekstoel, een groot vier liggen branden van schilderijen, ghesneden beelden, cuycen en andere kercksieraet, soo vande auttaeren als van den docksael." 22 Mei 1786 Dood te Gent van Ignace Malfeson. Deze directeur van de Provinciale Werken werd geboren te Menen in 1710. Hij kreeg in 1756 opdracht van de Staten van Vlaanderen om een atlas te maken van de waterwerken uitgevoerd in het district Gent. Hij bouwde, samen met de Jezuïet Klukman, het Rasphuis en was ook betrokken bij de bouw van het Keizerlijk Entrepot op de Coupure. Zie ook "Gh. Tyd." -2001- N°4- pp. 212-220. 22Mei 1814 Geboorte van de Gentse componist Armand Limnander de Nieuwenhove. Hij was zeer beroemd in zijn tijd. In 1883 werd hij met 24 stemmen op 31 gekozen tot lid van de "Académie des Beaux-Arts", waarbij de verworpen kandidaten niemand minder waren dan Grieg, Brahms, Tchaikowsky en Benoit. Zijn eerste opera ''Les Monténégrins" werd te Parijs gecreëerd in 1849. Werd te Gent opgevoerd in Januari 1850. De "Melomanen" brachten hem toen een serenade. In Brussel bestaat er een Limnanderstraat. Hij stierf op 15 Maart 1892. 22 Mei 1861 Laatste executie te Gent met de guillotine. In onze stad gebeurde de eerste terechtstelling met dit verfijnd werktuig in 1796. Er is nog steeds discussie over wie nu feitelijk de uitvinder was van de guillotine: de Franse dokter en politicus Joseph Guillotin of Docteur Antoine Louis "Secrétaire perpétuel del' Académie de Médecine". Maar dat zal de veroordeelden wel een zorg geweest zijn. Een feit is dat Guillotin deze methode aanbeval uit "humanitaire en sociaalpolitieke overwegingen". Humanitair omdat het toch zo veel plezanter was dan opgehangen te worden; sociaal-politiek (wij zijn in 1789) omdat aldus een sociale discriminatie weggewerkt werd: vroeger werden de arme sloebers opgehangen of geradbraakt, de rijke sloebers genoten de eer van een welgemikte slag met een scherpsnijdend zwaard. Dr. Antoine Louis had gesuggereerd een verbetering aan te brengen aan de voorloper van de guillotine waarbij een rechthoekig mes gebruikt werd dat de 101
veroordeelden eerder doodsloeg, en niet altijd van de eerste keer. Door een schuin mes te gebruiken dat gevat zat in een holle blok (holle blok in 2 woorden natuurlijk) ging de operatie veel vlotter, ook al omdat die holle blok gevuld was met lood. Men had het nieuwe tuig uitgeprobeerd op lijken en op levende schapen en de resultaten waren van dien aard dat de promotoren spraken van "une merveille". Ze wisten verder te vertellen dat de veroordeelden slechts "une légère fraîcheur'' voelden. Het zal hier ook wel geweest zijn zoals Lao-Tsé het destijds zei: "Deze die er over spreken weten het niet, deze die het weten spreken er niet over." De laatste die in Gent mocht profiteren van deze "légère fraîcheur" was Alexander Vervaecke, afkomstig van Boekhoute. Hij had zijn vrouw vermoord en het schijnt dat hem dat kwalijk genomen werd. De executie gebeurde op het plein van het gewezen Spanjaardkasteel door de laatste beul die Gent gekend heeft, Jan Hannoff. De guillotine die opgesteld is in het Gravensteen is geen echte, het is een getrouwe copie die Stadsarchivaris Boes destijds liet maken.
22Mei 1875 Eerste steenlegging door Mgr. Bracq van de nieuwe kerk te Oostakker-Lourdes. 22 Mei 1885 Openbare verkoop van het Gravensteen. Geen enkele koper komt opdagen. 22Mei 1900 Geboorte van Vina Bovy. Zie "Gh. Tyd."-2001- N°6- p.391 22Mei 1904 Geboorte in de Kaarderijstraat van Gustaaf De Puydt. Wie Gustje De Puydt zegt denkt vanzelfsprekend onmiddellijk aan het Gents Pierke. Het zijn immers 2 begrippen die met elkaar volledig verweven zijn. Hij was gedurende een 20-tal jaren toezichter in het Bijloke-museum, 4 jaar portier in het Folkloremuseum in de Lange Steenstraat en in 1962 werd hij concierge van het Folkloremuseum in het Alyns-Hospice. Hij verzorgde er ook het poppenspel, daarin bijgestaan door zijn zoon Marc en door Gos Lajoie. Wanneer de een of andere boosdoener een vuile streek ging uithalen hebben tienduizenden kinderen destijds geschreeuwd om de hulp van Pierke en luid102
ruchtig gejubeld wanneer hij dan verscheen om de deugnieten eens een lesje te leren. Op 12-jarige leeftijd stond hij reeds achter de schermen van het poppenspel bij zijn nonkel in het beluik Vereautere op de Nijverheidslaan. In 1922 was hij medestichter van het "Nieuw Spelleke van de Muide". Maar Pierke De Puydt was ook toneelspeler en meer dan 100 maal vertolkte hij de rol van het weeuwke in "Het Weeuwke van de Muide". Hij stierf op 16 Februari 1991. Hugo COLLUMBIEN
OPLOSSING PUZZEL 2001 Ik hoop dat er niet veel kwiezers uitslag hebben gekregen van het afzien. Hierna tref je dan de enige echte, goede uitslag aan. En ik hoop ook dat U hiermee uw slag heeft thuisgehaald. Een mens moet zich soms uit de slag trekken. We willen de puzzelaars echter geen afslag geven, de resultaten moeten juist zijn. Ook al komt dit over als een donderslag bij heldere hemel. 1) Korenmarkt; E. Dhanens, Het retabel van het Lam Gods, Inventaris van het Kunstpatrimonium van Oostvlaanderen, dl.6, Gent 1965, ill. XIII; Cat. tent., De Sint-Niklaaskerk te Gent, Gent Museum Arnold Vander Haeghen 1997, blz. 48, nr. 39. 2) Eebins (Jan); M. Daem, Votiefschilderijen en mirakelboek van kapelletje schreiboom te Gent, Gent 1975, blz. 12-13. 3)Maeterlinck (Louis); L. Maeterlinck, La pénétration Française en Flandre, une école préeyckienne inconnue, Parijs-Brussel1925, ill. LXI, LXIV-LXVII. 4) Koberger (Anton); A. Wilson, The making of the Nuremberg Chronicle, Amsterdam 1976. 5) Gossaert (Jan); de kerk was de O.L.Vrouw-St.-Pieterskerk met het grafvan Isabella van Oostenrijk: R. Van Driessche, De St.-Pietersadij te Gent, archeologische en kunsthistorische studie, Gent 1980, blz.26, 162. 6) Gouvernementsgebouw; C. Van de Velde; Enkele gegevens over Gentse schilderijen,in :Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, dl. 20 (n.r.) 1967,blz. 193-235. 7) Onderbergen met de Dominicanerkerk; J .P. De Pue, Het oud-dominicanenklooster "Het pand", Onderbergen te Gent, Gent 1987, blz.18. 103
8) Gravensteen; J. De Jong, Architectuur bij de Nederlandse schilders voor de hervorming, Amsterdam 1934, ill. LXXIII; M. Smeyers-J. Van Der Stock, Flemish illuminated manuscripts 1475-1550, Gent 1996; blz. 37. 9) Tempeliers; M. Daem, De verering van Onze-Lieve-Vrouw ter Zwaluwen, in: Oost-Vlaamse zanten, 72stejg., 1 mei 1997, blz.22-23. 10) Hoofdbrug; A.De Schryver - C. Van de Velde, Stad Gent Oudheidkundig Museum Abdij van de Bijloke Catalogus van de schilderijen, Gent 1972, blz. 119-124. Als we deze antwoorden dan overbrengen in de totempaal geeft dit:
TEMPELIERS EEBINS
HOOFDBRUG KOBERGER ONDERBERGEN GOUVERNEMENTSGEBOUW KORENMARKT GOSSAERT MAE.lERLINCK GRAVENSTEEN In de vertikale paal verscheen dan het woord "LEUGEMEETE", wat dan ook het antwoord was op de hoofdvraag. Ik hoop dat U zich niet al te verslagen voelt. Een voordeel hierbij is wel dat men her en der monumenten opricht ter nagedachtenis van afgeslachte Gentenaars. Met deze uitslag verdwijnen we dan en tot volgend jaar. De quizmaster die niet van slag te brengen is. Het wel heel speciaal gevoel voor humor van onze Quizmaster - of was het gewoon sadisme?- heeft er voor gezorgd dat veellezers talloze uren gezweet, gezwoegd, gevloekt hebben met als gevolg wanhoop, frustraties, depressies, gestoorde nachtrust, enz. Die totempaal stond toch wel weer op zijn kop zeker. Maar hoe moeilijk men het ook maakt, toch zijn er altijd leden (ge moogt ze vooral niet onderschatten) die het verraad ontdekken en de valstrik ontlopen. Wij kregen weliswaar maar 4 antwoorden binnen, maar ze waren alle 4 100% correct. Ze waren afkomstig van 4 specialisten die ieder jaar op onze erelijst prijken. In de orde van aankomst citeren wij: Mevrouw Eisa Wauters-D'haen en de heren Jos Tavernier, Marcel Vander Straeten en Arthur De Decker. 104
In 2001 was het dus een dame die met de symbolische lauwerkrans ging lopen. Zij schrijft: "Hier zijn wij weer! Het is een lekkere quiz, aartsmoeilijk, met geraffineerde listige vragen die aansporen om extra moeite te doen. Door veel zoekwerk ons evenwicht verliezend, kwamen wij op ons hoofd terecht en vonden dan de oplossing." De heer Jos Tavemier vindt dat de Quizmaster er dit jaar een "potse hee van gemaokt". Hij vraagt zich af of het misschien zijn wraak was op zijn opmerking van vorig jaar dat het iets moeilijker mocht zijn. Hij zou het wel appreciĂŤren mocht de Quizmaster volgend jaar een efforke willen doen als "wiedergutmachung". Verder doet hij opmerken i.v.m. Vraag 8: "Volgens M. Van Wesemael in G.T. van 1978/3/124-127, is de auteur van Hortulus Animae Christianae, niet Simon Bening, maar wel Geerard Horenbout, ook volgens de "Summa encyclopedie". De heer Marcel Vander Straeten vindt het, de valstrik inbegrepen, wel de moeilijkste kwies van de laatste jaren. De heer Arthur De Decker tenslotte beticht de Quizmaster van "ultiem sadisme" en hoopt dat hij in de toekomst dergelijke "frivoliteiten" achterwege zal laten.
TESTAMENTEN, SCHENKINGEN EN STATEN VAN GOEDEREN VAN ENKELE BEGUNEN GESTEEDIN HET BEGUNHOF ONZE-LIEVE-VROUW TER HOOIE Het begijnhof van Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie werd gesticht in de eerste helft van de 13dc eeuw. Het is gelegen in de Lange Violettestraat, en lag oorspronkelijk buiten de stadsmuren. Door de bouw van de tweede stadsomwalling in 1325 kwam het binnen de muren te liggen. Een begijnhof is een volwaardige leefgemeenschap, waar het religieuze leven centraal staat. De begijnen hebben binnen de religieuze wereld een heel eigen staat. Ze zijn geen kloosterlingen en leven als leek in de wereld. Ze leggen geloften af van kuisheid en gehoorzaamheid aan de grootmeesteres. Een gelofte van armoede is er niet. Ze kunnen hun eigen goederen beheren of laten beheren door een bloedverwant. Een meisje of jonge vrouw die begijn wou worden, moest aan een paar voorwaarden voldoen. Slechts maagden en weduwen werden in het begijnhof ontvangen. De postulante werd na akkoord van de conventjuffrouw of van de conventbegijnen in het door haar gekozen convent aangenomen. De grootmeesteres of de grootjuffrouw bekrachtigde normaliter de intrede. De postu105
lante kreeg een opleiding van één jaar door de (convent)novicemeesteres. Het steedse! volgde gewoonlijk zes maanden later. De begijnen moesten twee jaar in het convent verblijven vooraleer ze, met toestemming van de grootmeesteres, in een (eigen) huisje konden intrekken. Elke begijn moest zelf voor haar levensonderhoud instaan. (1)
BEGUN ANNA VAN DER WOESTUNE, DOCHTER VAN JACOB Staat van goederen Anna van der Woestijne, die een eigen huisje had (2), overleed op 17 september 1640. Een opsomming van haar testamenten en schenkingen bevindt zich niet in het dossier. Er is een staat van goederen met specificatie van achterstallen en begrafeniskosten, en met een vermelding van de erfgenamen. De staat werd op 1 februari 1641 in de voogdenkamer van Oudenaarde behandeld. Gronden Anna erfde gronden van haar ouders, van Isaac de Pourck, en van haar broers Pieteren Isaac van der Woestijne: • Een vijver van 25 roeden gelegen in de parochie van Ooike, toen gepacht door Willem van Merhaeghe. • 600 roeden land bij de molen van Ooike, oost sheeren straete, en zuid de armen van Ooike, pachter was Vincent de Bouvere. Hij betaalde 14 lb. gro. per jaar. Dit land was in onverdeeldheid met de erfgenamen uit het eerste huwelijk van haar vader. De pachten voor de jaren 1639 en 1640 waren nog niet betaald. • 800 roeden land op de Varentkouter in Ooike, eveneens gepacht door De Bouvere, voor 24lb. gro. per jaar. 1639 en 1640 stonden nog open. • Een partij land (haar kavel) uit de erfenis van haar moeder, groot 1800 roeden, waarvan de hoger vermelde 800 roeden deel vanuit maakten. De notaris vermeldde hier: consequentelijek heeft sij daerin te corte (verwijzend naar de 800 roeden) 1000 roeden land. • Een vijver, uit de nalatenschap van Pieter de Pourck, gelegen aan de tiendenschuur op de kerkkouter te Ooike, in onverdeeldheid met de kinderen uit het eerste huwelijk van haar vader. • Nog uit de nalatenschap van haar moeder, 2 bunder en 36 roeden land, genaempt aende Pinckere, gepacht door Pieter Voet. De pacht van 1639 en 1640 was nog niet vereffend. • De helft van drie oude dagwand en een dagwand maaimeers gelegen in de parochie van Welden, gepacht door Paeschier Everaert voor de som van 3 lb. gro. per jaar. De pacht van 1640 moest nog betaald worden. 106
• De helft van een hofstede op 600 roeden land, gelegen te Ooike en gepacht door Adriaan van Mulhem voor een jaarlijks bedrag van 48lb. gro. 1640 diende nog vereffend te worden. • 1 bunder en 4 voren op het kouterland in Ooike en 36 roeden bulcklant, de calmtbulck, en een vijvertje, alles gepacht door Willem van Merhaeghe. De pachten van 1639 en 1640 stonden nog open. • Een perceelland van 5 dagwand, gelegen aan de molen van Welden gepacht door Loijs van de Velde voor de som van 42 lb. gro. per jaar. 1639 en 1640 moesten nog betaald worden.
Renten Van de navolgende renten kwam slechts de helft toe aan Anna van der Woestijne: • Een rente van 12lb. gro. ten laste van de stad Oudenaarde. Nog te ontvangen de jaren 1639 en 1640. • Een rente van 2lb. gro., penning 16 (3), vervaldag 1 december, ten laste van Jacques deRovereen Loijse Fraije, weduwe van Celestinde Rovere. Het jaar 1640 was nog te ontvangen. • Een van 24lb. gro., penning 16, ten laste van Adriaan vander Straeten. Nog te vereffenen de jaren 1639 en 1640. • Een van 12lb. gro., penning 16, vervaldag 21 mei, ten laste van de weduwe van Guilliaeme de Carwijk of Carmijn. Nog te vereffenen de jaren 1637 t.e.m. 1640. • Een van 15 lb.gro., penning 16, vervaldag 1 december, ten laste van Loijs Herman, nog te vergoeden hetjaar1640. • Een van 33 lb. gro., penning 16, vervaldag kerstdag, ten laste van de erfgenamen van Joris van der Woestijne. Nog te betalen de jaren 1638 t.e.m. 1640. • Een van 23 lb. gro., penning 16, vervaldag 26 maart, ten laste van Jacques van den Meulenbroucke. De intresten van 1637 t.e.m. 1640 moesten nog vereffend worden. • Een van 24lb. gro., penning 16, vervaldag 24 april, ten laste van Philip van der Ween en Matthijs van de Voorde. 1640 stond nog open. • Een van 12lb. gro., penning 16, vervaldag 26 januari, ten laste van Nicolaas Bouckaert. Het jaar 1640 was nog te betalen. • Een van 12 lb. gro., penning 16, vervaldag 1 mei, ten laste van Arent van de Ghesele (verder wordt Van der Gesteehelen geschreven). 1640 stond nog open. • Een van 30 lb. gro., penning 18, vervaldag 24 juni, ten laste van de erfgenamen van Joris van der Woestijne. Vervaldagen 1638 t.e.m. 1640 moesten nog betaald worden. • Tenslotte een rente van 24 lb. gro., penning 16, vervaldag 16 februari, ten laste van Joos van den Berghe uit Hillegem. 107
Andere baten Het liggend geld ten sterfhuize beliep 6-6-7 lb. gro. De openbare verkoop, aan de meestbiedende, van haar meubels en ander roerend goed bracht, min de kosten, 42-8-1 lb. gro. op. Het zilveren kruis, een zilveren lepel en een Agnus Dei gingen samen voor 2 lb. gro. van de hand. Baten pro memorie vermeld en te verrekenen in de slotsom waren: het beste kateil van de meubelen, namelijk het bed met het behangsel, bestemd voor het hof. Een vaute (4), bij testament bepaald, voorde vrouw van Martinus Verhaeghe. Een cabaret (5) toegewezen aan de dochter van Joris van der Woestijne en een rekbank (6) beloofd aan jonkvrouw Catharina van der Woestijne. Den roden besten rock vande overledene was bestemd voor Cathelijne van der Woestijne. Lasten Volgens het testament van begijn Anna was Catharina van der Woestijne belast met het vereffenen van de begrafeniskosten, namelijk 5-8-2 lb. gro. Het sterfhuis was nog schuldig aan jonkvrouw Margarjet de Man, weduwe van Jacob van der Woestijne, de uitkoop van de goederen van Jacques (dezelfde Jacob?) van der Woestijne, een bedrag van 245 lb. gro. Verder waren er nog allerlei administratieve kosten: vergaderingen, dubbels, zegels, enz. De erfgenamen Het waren de erfgenamen van Joris van der Woestijne: jonkvrouwen Marie en Joanne van der Woestijne, Franรงois Raas van der Woestijne en Guilliaeme Joris van den Hende gehuwd met Jacquelijne van der Woestijne, allen kinderen van Raas van der Woestijne. Verder Franรงois van derWoestijneen Franรงois de Piekere gehuwd met Suzanne van de Woestijne. Dit waren de verwanten langs de zijde van de overledene. Allen uit het eerste huwelijk van Jacob van der Woestijne. Ze werden vertegenwoordigd door Miehiel van de Vijvere. Uit het tweede huwelijk van Jacob van der Woestijne waren de erfgenamen Arendt, Loijs, Joos en Clara van der Woestijne. De kinderen van Elizabeth van der Woestijne waren vertegenwoordigd door hun oomsLoijs en Joos van der Woestijne. (7)
BEGON BARBARA FRANร OISE VAN DER HAEGHEN
Barbara Franรงoise van der Haeghen, dochter van Philip en Marie de Neve, werd gesteed in het convent ter Bloemen (8) van het begijnhof Onze-LieveVrouw ter Hooie. Ze had een eigen huisje. (9) Ze overleed te Gent op 14 november 1648. 108
Staat van goederen Goederen van vaderszijde, indertijd gekocht door jonkheer Franciscus van der Haeghen en jonkvrouw Barbara de la Fosse, haar grootvader en grootmoeder, waren: • De heerlijkheid van den Rodendriessch (10) in Waasmunster, onder de heerlijkheid van Herzele (Land van Aalst). (11) Er hingen verschillende kapoen (gesneden haan) renten en lenen vanaf, die in het denombrement werden opgesomd. • Een behuisde hofstede, palend aan de Rodendries, groot ongeveer 1 bunder. De hofstede was belast met twee kapoenen per jaar, die bestemd waren voor de houder van de heerlijkheid Herzele, en met 0-15-0 lb. gro. per jaar ten gunste van de kerk van Sint-Anna voor een jaargetijde voor de zielenrust van haar moeder. Verder nog 0-10-0 lb.gro. per jaar ten gunste van de kapel van Sint-Antonius op de Rodendries om jaarlijks vier missen te celebreren. • Een perceel land van ongeveer 1 bunder, den straetacker, in Waasmunster, grenzend ten noorden aan de eigendom van Pieter Dhooghe, ten zuidoosten aan de doelkens en ten noordwesten aan de straat. Het land werd gepacht door Jan Vernimmen voor 4-10-0 lb. gro. per jaar. • Land en meers, groot ongeveer drie en half bunder, gelegen omtrent st.Anna int puijenbrouckstraetien. De helft van de 2 gemeten meers was erfve (12), de rest leen van Rodendries. De totale oppervlakte werd gepacht door een zeker Van de Sompele voor een jaarlijks bedrag van 26-6-0 lb. gro. Heerlijke renten uit dezelfde nalatenschap waren bezet op: • 2 bunder land in Waasmunster, tot waegheslaeghe, voor haar jaarlijks de helft van zes zakken koren. Nu te leveren door Adriaan Comelis. • 0-28-1lb. gro. op de warande vanden hotel (13) tot Waesmunster. Te betalen door mijnheer van St.-Victor. • 0-15-0 gro. per jaar te betalen door Jacques Zaman op eenen slagh binnen de parochie van Zele. In de marge werd genoteerd: nazien of het een leen is van het leenhof van Dendermonde. • Eenzelfde rente van 0-5-0 lb. gro. te Hamme. Te betalen door Hendrik Verbeke. • Een zelfde rente en bedrag te Tielrode, een slag palende oost aan de gronden van de abdij van Roosenberghe. Goederen komende uit de nalatenschap van haar moeder jonkvrouw Marie de Neve: • 13 gemeten bos gelegen te Waasmunster bij de stampmolen (14), ghenaempt de jouffrauwe, ten noorden palend aan de heerweg. • Een rente van een jaarlijkse zak rogge op een behuisde hofstede te Haas109
donk. Nu te bezorgen door Mattheus van de Vijvere. • I bunder land te Waasmunster aen het huvelken, gepacht door Jacques de Belie voor een jaarlijks bedrag van 3-0-0 lb. gro. • twee percelen land, samen twee en half gemeten, gelegen in Belsele in het waeterschoot. Pachter Jan Verschelden betaalde jaarlijks 5-0-0 lb. gro. • Een leen 4 gemeten groot in Beverenbrouck, het pachtgeld bedroeg 14 lb. gro. per Jaar. • Zes en half gemeten land inden polder vanden Roodemoeronder Sint-Gillis, • Een vijfde van 16 gemeten land onder Sint-Jans-Steene .( 15) De andere vier vijfden waren eigendom van de erfgenamen van Pieter de Neve en Barbara de Strooper, vader en moeder van de overledene. • Twee gemeten meers in Sombekebrouck, gepacht door Jacques de Belie voor een jaarlijks bedrag van 6-10-0 lb. gro. • Een deel van 230 bunder land in Kieldrecht, verkregen van de abt van Cambron. (16) • Verschillende verdronclen landen, samen 50 gemeten, eveneens gelegen in Kieldrecht. Hier werden nog twee verkopen ingebracht: • Een bunder land, door de vader van de overledene verkocht na het overlijden van haar moeder. De som bedroeg 1.000 gulden. • Pro memorie werd de verkoop van de grond, geërfd door Barbara Françoise van priester Hillewaert Jacobs genoteerd. De grond was gelegen aen de strekemersch. Goederen tijdens het huwelijk van haar ouders verworven: • Een strekemersch, groot vier en een half gemeten, in Roodenbroucke, gekocht van de erfgenamen van jonkvrouw Vervinckt. De meers bracht jaarlijks 24 lb. gro. op. • Een gemeet meers verworven van Jacques Laureijns bij vemaerderinghe (17) van de erfgenamen van Jan Ketels causa uxoris. • Een jaarlijkse rente (toen haar vader reeds weduwnaar was) van 0-7-6 lb. gro. Roerende goederen van de overledene: • Liggend geld: 12-0-0 lb. gro. • De verkoop, daags na haar overlijden, van haar roerende goederen, met toestemming en in aanwezigheid van de erfgenamen. Opbrengst 42-0-2lb. gro. Schulden van het sterfhuis: • Een onbezette rente (geen borg) van 3-2-6lb. gro. per jaar, de penning 16, ten gunste van de wezen van jonkheer Roebus Negrette. Het kapitaal bedroeg 50-0-0 lb. gro. 110
• Eenzelfde rente van 0-20-0 lb. gro. per jaar ten gunste van dezelfde wezen. Het kapitaal was 26-0-0 lb. gro. groot. • Barbara Ijsenbaert diende een rekening in van 5-1-8 lb. gro. voor bewezen diensten, gedurende de ziekte van de begijn (een honderdtal dagen), voor het kisten van de overledene en het bedienen van haar vrienden op de uitvaart. • Een lijfrente van 4-0-8 lb. gro. die de overledene had toegekend aan priester Hillewaert Jacobs, onderpastoor van Sint-Salvator (Heilig Kerst), en die Jacques Laureijns heeft betaald. • Begijn jonkvrouw Josijne deNeverekende 9-7-2lb. gro. aan voor tafelkosten, van 24 juni tot 14 november de dag van het overlijden van Barbara Française. Voor de kist en enkele kleinigheden betaalde Josijne 9-16-5 lb. gro. De grafmaker ontving 0-6-0 lb. gro. • De zuster van Barbara, jonkvrouw Jacqueline van de zusters van Roosenberghe, werd wegens haar ziekelijke toestand vergezeld door de vrouw van de baljuw van Sombeke. Samen werden ze door Guilliaume van Brussel met een wagen naar het begijnhof gereden. Van Brussel vroeg voor zijn diensten 0-3-4 lb. gro. • Josijne de Neve betaalde 7-6-2lb. gro. voor de wijn die op de uitvaart (18 november) door de erfgenamen werd gedronken. Voor de andere dranken betaalde ze 2-0-0 lb. gro. De genuttigde vis kostte 0-7-9lb. gro. en de pastijen tourten 3-17-2lb. gro. • Philippe Bernaert en Pieter Dhondt leverden de kaarsen: 24 pond flambeeuwen en twee en halve pond offerwas, samen met enkele winkelwaren ontvingen ze 0-34-4 lb. gro. Voor een bijkomende levering van 6 pond was werd 0-5-8 lb. gro. aangerekend. • De kerkdienst in de begijnhofkerk kostte 6-5-4 lb. gro. en voor het celebreren van de mis vroegen de heeren van Sint-Baefs 3-0-0 lb. gro. • Aan de biddende orden (18) werd 2-0-0 lb. gro. betaald. De bidders zelf bekwamen samen 0-13-4lb. gro. Het koor en het altaar werden met wit laken bekleed door Christoffel van Leuven . Na de uitvaart werden de broden, gebakken door Pieter van Rijschel (4-14-0 lb. gro.) en Lieven de Clercq (6-17-2 lb. gro.), onder de aanwezige armen verdeeld. • Tot slot werd het openstaand negatief saldo van 2-16-8 lb. gro. van haar goederenbeheer door Cornelis Justus de Neve aangezuiverd. Ook de toegestane pachtvermindering van 3-0-0 lb. gro. wegens oorlogsschade aan Jan van Sompel werd hem terugbetaald. ( 19) NOTEN (1) Cailliau Hadwich, Soo geluckigh als een beggijn. Het begijnhof Onze-Lieve-Vrouw-terRooie, 1584-1792, in Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1995, p. 5-7 en p. 136-141.
111
(2) Ibidem, p. 279. (3) Penning 16 is een gewone doch hoge rente, ongeveer 6,25 %, penning 18 of ongeveer 5,55 %, penning 20 of 5%, penning 12 of 8,25 %. Woordenboek der Nederlandsche Taal (afgekort WBNn. deel 12, 1• stuk, kolom 1089-91. (4) Een vout was een van de hoofddeksels van de begijnen. Het was een grote witte gesteven linnendoek, die de begijnen in de kerk en bij bepaalde plechtigheden op het hoofd legden. Cailliau, o.c., p. 172. (5) Cabaret : kleine tafel of plateau waarop koffie-, theetassen en glazen werden geplaatst. E. Littré, Dictionnaire de la languefrançaise, tome I, Parijs, 1877, p.445, kolom 3. (6) Rekbank of aanrecht waarop borden of potten en pannen werden geplaatst. WBNT, deel 12, 3• stuk, kolom 1833. (7) Rijksarchief Gent (afgekort RAG), Fonds de Neve de Roden, nr. 467. (8) Convent Onze-Lieve-Vrouw-ter-Bloemen. Een van de zeven gemeenschapshuizen of conventen. De oude naam van het convent is sBlonden die verwees naar de familie die het convent begunstigde. Het werd gebouwd in 1638 toen Anna van de Maren er meesteres of conventsjuffrouw was. Cailliau, o.c., p. 81. (9) Ibidem, p. 276. (10) De heerlijkheid van Rodendries hing volgens Moens af van het leenhof van Herzele. B. Moens, De identiteit van Waasmunster, Nieuwkerken, 1982, p.l29; Baron de Neve de Roden, Het zogenaamd kapelaanhuis, aloud hofTen Roden, in: Het Sireentje, jg. XII, nr. 1, p. 428432. De heerlijkheid Sombeke met de Sint-Roebuskerk hing bestuurlijk af van de heer van Beveren. J. Smet, Waasmunster ... De Schoot van het Waasland, Sint-Niklaas, 1969, p. 67-68. (11) In het werk van Julien van Twembeke, Lijst der heerlijkheden van het Land van Aalst, Gent, s.a.,leenhofvan Herzele, p.133-138, wordt de heerlijkheid van Rodendries onder Herzele niet vermeld. (12) Erfve: gronden van erve, vaste goederen die geen leen zijn. WBNT, deel3, 2• stuk, kolom 4164. (13) De verblijfplaats of de herenwoning van de familie Van der Haeghen op Rodendries. (14) Stampmolen of beukmolen, ook nog hookmolen genoemd naar het beukend geluid bij het stampen van het lijnzaad. Is overwegend een oliemolen. WBNT, deell5, kolom 640-641. (15) Sint-Jans-Steen, deelgemeente van Hulst in Zeeuws-Vlaanderen. (16) Deze in Henegouwen gelegen cisterciënzerabdij werd in 1148 door Sint-Bemardus gesticht. Hervé Hasquin (wetenschappelijke leiding), Gemeenten van België, Brussel, 1981, p. 1658. ( 17) Vemaderen, vernaasten: als verwant door opeising in rechte een koop of terugkoop verwerven. WBNT, deel20 eerste stuk, kolom 1518 en 1525. (18) Biddende orden of contemplatieve kloostergemeenschappen, bv. de geschoeide en ongeschoeide karmelieten, kartuizers, ... (19) RAG, Fonds de Neve de Roden, nr. 97.
Erik L. SCHEPENS ('t vervolgt)
BffiLIOGRAFIE Bij "Stichting Mens en Kultuur" verscheen, van de hand van Armand Sermon, een lijvig boek getiteld "Carnaval. Geschiedenis van het Carnaval van Keizer Karel ot Eedje Anseele." 112
Een ondertitel die er op wijst dat Gent er in ruime mate aan bod komt. Wij wisten niet dat er zo veel kon geschreven worden over Carnaval, maar wij kunnen er niet naast kijken: 294 bladzijden van een formaat 21 X 27 cm. bewijzen dat dit onderwerp grondig behandeld werd en wat er in verteld wordt zal voor de meesten onder ons wel volledig nieuw zijn. De zeer uitgebreide tekst valt moeilijk te resumeren, maar practisch alle aspecten van dit gebeuren worden er in behandeld. Ook de zeer negatieve reacties van kerk en sociale bewegingen, maar die waren in feite meer gericht tegen de talrijke uitspattingen tot hetwelk dit feest aanleiding gaf. Een 100-tal afbeeldingen, 85% zwart wit en 15% in kleur verluchten dit boek dat 42 Euro kost (1.694 fr.) Het is verkrijgbaar in de boekhandel alsook in het Documentatiecentrum. Bij de "Stichting Mens en Kultuur" verscheen "Erf, huis en mens. Huizenonderzoek in Gent." Gent staat vol met huizen die een - meestal verborgen - maar zeer boeiende geschiedenis hebben. Ook de meest banale. Wanneer werden deze huizen gebouwd, verbouwd, wie heeft daar gewoond, welk beroep oefenden deze bewoners uit? Allemaal intrigerende vragen, maar hoe vindt men het antwoord, voor zover dit nog achterhaald kan worden? Iemand met detective-ambities zal zich ongetwijfeld aangetrokken voelen tot deze kwestie, maar zich terzelfdertijd onwennig voelen en niet goed weten hoe daaraan te beginnen. Tal van kostbare inlichtingen kunnen nog achterhaald worden, maar waar? Dit boek kan beschouwd worden als een handleiding voor het huizenonderzoek en toont de weg naar de nog beschikbare informatiebronnen zoals kadastrale plannen, registers van het huisgeld, ommelopers, cijnsboeken, renteboeken, archieven, oude bouwvergunningen, erfscheidersakten, parochieregisters, poortersboeken, notaris- en familiearchieven, enz. enz. Maar een deel is ook gewijd aan het interpreteren van materiĂŤle sporen zoals gevels, stenen, vensters, deuren, vloeren, trappen, etc. Dit interessant werk werd samengesteld door Leen Charles, Guido Everaert, Marie Christine Lateman en DaniĂŤl Lievois. Formaat: 21 X 24 cm.- 208 bladzijden. Verlucht met 65 zwart-wit en 16 kleurenillustraties. De prijs bedraagt 23 Euro (928 fr.). Te verkrijgen in de boekhandel alsook in het Documentatiecentrum. Nog steeds bij de van productiviteit overlopende uitgever "Stichting Mens en Kultuur" verscheen "Frans Balthazar. (onvoltooide) Memoires van een letterzetter." 113
Frans Baltbazar heeft meer dan 40 jaar gewerkt bij Snoeck-Ducaju. Op vraag van zijn kleindochter schreef hij zijn memoires, waarschijnlijk zonder er ook maar een ogenblik aan te denken dat die ooit zouden gepubliceerd worden. Toen Gerda Verheeke in contact kwam met zijn zoon Raf kwam de kwestie van deze memoires ter sprake en zij kreeg ettelijke dozen manuscripten mee waar zij mocht over beschikken. Bij het doornemen ervan stelde zij onmiddellijk vast dat dit uiterst interessant materiaal was dat zeker niet verloren mocht gaan. Frans Baltbazar werd geboren rond 1914. Hij is een begenadigde verteller en heeft het over het dagelijks leven in Gent. Voor oudere Gentenaars is dit een bijzonder boeiend boek want op practisch iedere bladzijde komen zij herkenningspunten tegen: scholen, cafés, danszalen, cinema's, personen, gebeurtenissen die men practisch vergeten was en nu weer levendig voor de geest worden gebracht. Men wordt terug verplaatst in het Gent van meer dan een halve eeuw geleden. Gerda Verheeke schrijft in haar voorwoord: "Wij zijn er van overtuigd dat u dit boek in één ruk uitleest." Die neiging bestaat inderdaad, maar het is materieel onmogelijk. Reken zelf maar uit: niet minder dan 584 bladzijden ( !) van een formaat van 15,5 X 23.5 cm. Op dit boek is de ondertitel van de artikelenreeks van Daniël Van Ryssel volledig toepasselijk: "De charmes van dagelijksheid". Het is ons al meermaals opgevallen dat de levensbeschrijving van een eenvoudige mens vaak veel boeiender is dan vele romans. Op de televisie worden wij permanent geconfronteerd met steeds dezelfde zogenaamde "Bekende Vlamingen" die in de meeste gevallen niet veel interessants te vertellen hebben. Het zou misschien geen slecht idee zijn om ook eens "Onbekende Vlamingen" aan het woord te laten. Het boek kost 24 Euro of (dat zal u waarschijnlijk meer zeggen): 968 fr. Te bekomen in de boekhandel alsook in het Documentatiecentrum. Wij vestigden er de aandacht op dat i. v.m. de tentoonstelling die doorging in het Pand (zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2001 - N°5 - p.340) er ook een catalogusboekje was. Het is nu nog beschikbaar. "Catalogusboekje" kan misschien een verkeerde indruk geven, want de beschrijving van de tentoongestelde voorwerpen neemt slechts enkele bladzijden in beslag. In dit boekje "Uut Caritate. Een Gentse Patriciërs-stichting 800 jaar geleden" komen ook nog aan bod: de Utenhove-stichting, de Bijloke, de Predikheren, de restauratie van het Pand, de Palfijn-stichting. Het boekje heeft een formaat van 16 x 24 cm., telt 72 bladzijden en een 36-tal 114
afbeeldingen. Prijs: 100 fr. Het is te bekomen in het Museum voor de Geschiedenis der Geneeskunde in het Pand (Onderbergen). Maar opgepast, enkel op donderdagvoormiddag. In "Ghendtsche Tydinghen"- 2001 - N°5- p.341 kondigden wij de fototentoonstelling "Gent versus tijd" aan. In het Documentatiecentrum is de catalogus van deze tentoonstelling nog te bekomen tegen 100 fr. Hij heeft een formaat van 21 x 29,5 cm. en telt 32 bladzijden. Van 60 stadsgezichten staat er een klein formaat-foto+ begeleidende commentaar Verleden jaar verscheen een zeer interessant boekje: "Het Campo Santo in 131Ievensverbalen." Het werd opgesteld door Luc Lekens die wij aan onze lezers niet moeten voorstellen. Hij was de aangewezen man om dit te doen. Lid van het Campo Santocomité verzamelt hij sinds vele jaren zo veel mogelijk informatie over dit boeiend onderwerp. De eindredactie werd verzekerd door Johan Decavele. Zoals de titel het zegt gaat het over 131 personen die begraven liggen op het Campo Santo. Van ieder van die personen wordt een korte levensbeschrijving gegeven. Van de overgrote meerderheid staat daarbij hun foto. Slechts van enkelen, van wie een foto waarschijnlijk niet beschikbaar was, staat de foto van hun graf. Het boek bevat bijgevolg 131 zwart-wit-foto's. Dit keurig boekje dat verlucht wordt met 16 kleurenfoto's van het Campo Santo heeft een formaat van 15 x 20 cm. Het bevat een 160-tal bladzijden en kost 7 Euro (282 fr.). Een aanrader. Het is te bekomen bij de uitgever "Gent Cultuurstad" - Bijlokekaai 7b. Ook verkrijgbaar bij Luc Lekens, Tel. 09.228.72.96 Het Jaarboek XXXVIII • 2001 van de Heemkundige Kring "Oost-Oudburg" is verschenen; 208 bladzijden in het gebruikelijk formaat 16 x 24 cm. De volgende Gentse onderwerpen worden er in behandeld: -De Gentse abdijen rond hetjaar 1000, een situatieschets, door Paul Pas. - Geschiedenis van de Hogeweg, door Marcel Vander Straeten. - Luchtaanvallen en bombardementen op Gentse spoorinfrastructuur tijdens de tweede wereldoorlog, door Paul Van Heesvelde. - Jef Crick, zijn loopbaan en zijn oude dag, door Roger Poelman. -Familie Eich, bouwers van straatorgels, pianola's, radio's, pick-up's enjuke boxen, door Erik Schepens. -Robert Van Pottelbergh herdacht, door Jacques Monsaert. 115
Dit geïllustreerd jaarboek kost 10 Euro. Leden van deze Kring ontvangen het gratis. Voor bijkomende inlichtingen komt men terecht bij Roland Loys, Tel. 09 .230.46. 78 Verleden jaar verscheen "Verhandelingen Deel XXVI- 2001" van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Zij zijn volledig gewijd aan "Mensen en Centen. Het 16e eeuwse Gent in demografisch en economisch perspectief." De auteur is Postdoctoraal Onderzoeker van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Johan Dambruyne. Het accent wordt er in gelegd op 2 aspecten die tot hiertoe wat minder aan bod kwamen in de lokale geschiedschrijving. Dat deze aspecten uitvoerig behandeld worden moge blijken uit het feit dat er niet minder dan 446 bladzijden aan besteed werden. De leden van de Maatschappij ontvangen het boek gratis. H.C.
VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van de heer Daniël Van Ryssel op de vraag van de heer Chrisliaan Dierickx (zie Gh.tyd. 2001- N°6- pp. 406-407) Edmond Henri Jean Baptiste De Perre werd geboren op 14 maart 1826 in de Sint-Pietersnieuwstraat te Gent. Zijn vader Jean Baptiste was ingenieur van de waterstaat. Edmond werd architect. Op 6 mei 1856 trad hij in het huwelijk met Eugénie Marie Charlotte Montigny, geboren te Gent in 1829, wonende Sint-Pietersnieuwstraat. Haar vader was Louis Joseph Montigny, griffier van de provincieraad van Oost-Vlaanderen. Eugénie was de zus van Louis Charles Auguste Montigny (Gent 18351914), advocaat, hoogleraar aan de R.U.G., deken van de Rechtsfaculteit, gemeenteraadslid, Schepen van Openbare Werken van de stad Gent in de periode 1891-1895 en vader van Joanna (Jenny), kunstschilderes. Eugénie Marie Charlotte overleed in 1901. Edmond Henri Jean Baptiste De Perre overleed in de Sint-Pietersnieuwstraat op 27 februari 1895. Getuigen bij de aangifte van zijn overlijden waren Edmond De Perre (zoon) en Louis Charles Auguste Montigny (schoonbroer). Zijn zoon Edmond De Perre was Substituut van de Procureur des Konings.
116
LEZERS SCHRUVEN ONS Bij het ontvangen van de "Indices" stuurde de heer Jules Duvivier (Antwerpen) ons een "Proficiat" aan alle medewerkers, want, zegt hij, het is moeilijk te geloven dat dit het werk zou zijn van slechts ĂŠĂŠn persoon. De heer Richard Verlinden (een Gentenaar die toevallig geboren werd in Zingem) stelt zich vragen over de waarde van een "halve kluit". Hij schrijft: ''Toen ik in 1924, als manneke van den buiten, voor het eerst naar Gent kwam naar school, was ik even in verwarring. Hadden de Gentenaars ander geld dan bij ons in het Oudenaardse? Waar een kluit bij ons 0,05 fr. waard was, stelde dat in Gent 0,10 fr. voor. Dit laatste was bij ons een "dikke". Onze kluit was in Gent slechts een "halve kluit" waard ..,
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Een korte bijdrage van Alfons Van Werveke werd gepubliceerd in "De Gazet van Gent" van 9 Maart 1925 en ging over IN DE HALVE MAAN
Te Gent en waarschijnlijk ook in andere steden leest men op sommige herbergen In de Halve Maan. Is daarbij het eerste of laatste kwartier van de maan afgebeeld, zoo wordt natuurlijk dat bedoeld met het opschrift, maar aan den uitkant van de steden, waar een versterking is of was, wijst De Halve Maan op heel wat anders. Zoo stond op den Kortrijksehen steenweg te Gent, voor het doorsteken van de Elisabethlaan, een herberg De Halve Maan, die haar naam ontleende aan een nabijliggend gedeelte van de versterkte omheining der stad, waarvan de weerga ook elders te zien was. Men leest immers in de rekening van den ontvanger van de werken der stad Gent voor het jaar 1707 : "buyten de Heuvelpoorte ... voor het diepen van de ondiepten, die waeren in de grachten van de alfve maene." Wat is nu een halve maan? Een der voornaamste buitengedeelten van een gebastionneerde versterking, dat in den beginne halfrond was, en er dus zoowat als een halve maan uitzag, maar in het midden van de XVlle eeuw tot een scherpen hoek werd vervormd. A. VAN WERVEKE 117
NOG EENS HET LIED VAN 1745 IN DE GENTSE VOLKSTAAL In een recent nummer van dit tijdschrift (nr. 1, 2002) heeft Eddy Levis een artikel gewijd aan het hierboven genoemde lied, onder de titel "Waar de Gentsche sterre bleef stille staan". In aansluiting daarbij lijkt het aangewezen er toch even de aandacht op te vestigen dat Profesor P. De Keyser in 1962 als eerste het lied in zijn oudste versie heeft uitgegeven en van degelijke filologische, cultuurhistorische en ... Gentse commentaar voorzien. Dit artikel, getiteld: "Bedenkingen bij een volkslied uit de 18de eeuw in de Gentse volkstaal", verscheen in de Verslagen en Mededelingen van de Kon. Vl. Acad. voor Taal- en Letterkunde (1962), 215226. Enkele van de belangrijkste gegevens uit deze substantiĂŤle bijdrage laten we hierna volgen. De tekst van het lied werd reeds tweemaal in de negentiende eeuw uitgegeven, een eerste maal door J .H. Scheltema in 1885 en een tweede keer in het Gentsch Museum I (1895-1896), 76-80. Wat De Keyser niet vermeldt, is dat de tekst van laatstgenoemde bijdrage een paar jaar later (in 1899) nog eens werd opgenomen in het eveneens Gentsch Museum geheten zondagsblad, een wekelijkse bijlage bij de krant Het Vaderland, van waaruit het dan nu door Levis is overgenomen. De Keyser wijst op het bestaan van tenminste twee achttiende-eeuwse, NoordNederlandse liedboekjes waarin de tekst voorkomt. Daar de oudste versie dateert uit 1702 concludeert hij terecht dat het lied tenminste een halve eeuw ouder is dan algemeen werd - en wordt - aangenomen. Bij de bespreking van enkele woorden en uitdrukkingen uit de tekst noteert hij dat een paar daarvan zeker niet-Gents zijn. De belangrijkste aantekening is echter die bij "Coridon den Haider man" en "den Haider Coridon" (beide volgens de versie uit 1702). Het woord "haider" is volgens De Keyser (en m.i. terecht) te lezen als "harder", d.i. herder. "Coridon", schrijft hij, "is de naam van een van de herders bij de geboorte van het Kindeken Jezus" (p. 224). Deze verklaring past natuurlijk uitstekend in de context van het lied. Het is inderdaad een heel veel voorkomende, want traditionele herdersnaam in de talrijke liederen en amoureuze samenspraken tussen herder en herderin: Coridon en Si1via, Coridon en Clarinde, enz. Bij de vraag in hoeverre nu de tekst van het lied echt Gents is, merkt De Keyser, zelf een rasechte Gentenaar, terloops fijntjes op dat Lievevrouw-Coopman, "ofschoon hij het lied gekend heeft, het niet opgenomen heeft onder de bronnen van zijn 'Gents Woordenboek'" (p. 215). En hij besluit zijn artikel als volgt: Mijn bedenkingen gaan in tegen de opvatting dat "nye Vlaams Liedeken: van 118
de dry Waizen uit Orienten" een Gents lied zou zijn, geschreven door een Gentse rederijker uit de eerste helft van de 18de eeuw. Het lijkt mij, na onderzoek, eerder een parodisch lied van een traditioneel Driekoningenlied in den aard van het Herodeslied ... samengeflanst door een olijke vreemdeling, in casu een Hollander, die in Vlaanderen had verbleven, en het volksleven met geamuseerd oog had gadegeslagen en van de volkstaal iets had onthouden." W.L. BRAEKMAN
AANVULLENDELEDENLUST 3091- MURACEOV A., Emie1 Soenenspark 38, 9051 Sint-Denijs-Westrem 3092 - Mw VERDONCK M., Heuvelstraat 37, 9500 Moerbeke 3093 - DE SCHRYVER A., Rijsbrugge 14, 9051 Afsnee 3094- VERMEULEN P., Antoon De Pesseroeylaan 35,9831 Deurle 3095 - GANSHOF VAN DER MEERSCH J., Kouter 164, 9000 Gent 3096 - D'HONT D., Zevenbunders 43, 9950 Waarschoot 3097- METSELAAR K.A., Noordereinde 247, NL-1243 JV 's-Graveland 3098 - LA CONCORDE v.z. w., Korte Meer 31, 9000 Gent 3099- MINEUR G., Oudebrusselseweg 19,9050 Gentbrugge 3100- VAN HOECKE G., Mieregoed 18, 9840 De Pinte 3101- BUYSSE J., Begijnhoflaan 117, 9000 Gent 3102 - DE LEENHEER R., Drongensesteenweg 208, 9000 Gent 3103- Mw DAUWB., Wautersdreef21, 9090 Melle 3104 - BERNAERT R., Artaniaan 4, 8620 Nieuwpoort 3105- Mej. WUYTS E., Matrozenstraat 10,9000 Gent 3106- Mw DE FEYTER J., Ooivaarstraat 81,9000 Gent 3107- VANDERMEEREN G., Reinaertstraat 12,9000 Gent 3108- VAN STEENBERGE L., Dikkelindestraat 80,9032 Wondelgem 3109- Mej. VAN LANCKER C., Kriephoekstraat 34,9890 Semmerzake 3110 - DE DEYNE R., Avennesdreef 65, 9031 Drongen 3111 - COOLS A., Anjelierstraat 55, 9000 Gent 3112- Dhr Glas, Preshoekstraat 139, 8510 Marke 3113- dr. DE VRIENDTE., Pleispark 9, 9051 Sint-Denijs-Westrem 3114- DE CAND., Lijsterstraat 21,9810 Nazareth 3115- Mw MAERREM M., Brusselsepoortstraat 69 Q, 9000 Gent 3116- Mw ROEGIES-BOLLAERT R., Burg. J. Cardonstraat 59,9070 Destelbergen 3117 - DEKENS M., Joseph Plateaustraat 9, 9000 Gent 3118 - DE BAERDEMAEKER F., Chocoladesteeg 20, 9000 Gent 3119- DUMON M., Gaverveld 24, 9080 Zeveneken 119
3120 - SUDAN 0., Avenue deL' Aisance 8, 1300 Wavre 3121 - DRIEGE M., 'D'haenestraat 22, 9070 Destelbergen 3122- HOFMAN F., Pijlkruidstraat 31, 9032 Wondelgem 3123- PIEREN E., Brusselsesteenweg 441, 9050 Gentbrugge 3124 - DE VRIENDT B., Begoniastraat 37,9920 Lovendegem 3125 - CLAEYS G., Peerstraat 55, 9000 Gent 3126- Mw DE HONDT A., Robert Rinskopflaan 70,9050 Gentbrugge 3127 - MORTIER G., Hanselaarstraat 29,9080 Beervelde 3128 - CLAEYS J., JozefPaelinckstraat 11,9041 Oostakker 3129 - HUIS VAN ALIJN, Kraanlei 65, 9000 Gent 3130- MUYSOMS G., Koepoortkaai 58,9000 Gent
DIT BESTAAT NIET MEER
120
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 31e jaargang nr. 3 15 mei 2002 INHOUD - Pierre Kluyskens : Hoe de Achtersikkel gered werd. - Henri Pirenne: Inventaire Archéologique: Zegel van Arnu1f I, Graaf van Vlaanderen. - André Coene: Kaartblad 22 GAND door het Militair Cartografisch Instituut gepubliceerd in 1894; Schaal 1:40.000. -Daniël Lievois: Openbare zedenschennis bij het doopfeest van Karel van Habsburg. - Daniël Van Ryssel : Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksheid . (Vervolg) - Dumont Wille: De Wereldtentoonstelling van Gent en hare geschiedenis 1913. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 23 en 24 Mei. - Marcel Deruelle: Gentsche gevels der Barok. - Erik Schepens: Testamenten, schenkingen en staten van goederen van enkele begijnen gesteed in het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie (Vervolg). - W.L. Braekman: Jan Huyghes afscheid van de Mammelokker. - G. Broget: Herinneringen aan de Universiteit 1943-1947. -Uitgaven van onze Kring. - Ladewijk de Vriese: Een Scrupuleus Begijntje. -Bibliografie. - Vraag en antwoord. - Zo was het vroeger
121
122 128 129
134 136
147 151 158 168
172 175 176 176 179 181 184
HOE DE ACHTERSIKKEL GERED WERD Onderstaand artikel werd 48 jaar geleden geschreven door Pierre Kluyskens. Men voert voor het ogenblik een aantal werken uit aan het groot gebouwencomplex dat aan de Hoogpoort en de Biezekapelstraat door het Muziekconservatorium wordt ingenomen: gewone herstellingen aan dak en puntgevels welke echter geenszins de structuur of het artistiek karakter van deze gebouwen, - de Grote Sikkel en de Achter-Sikkel - wijzigen. Voor zover zulks nog mogelijk is, zullen die herstellingen nog beter de pracht van dit enig architecturaal ensemble doen uitschijnen. Wij die dagelijks, bijna onverschillig, die prachtige gebouwen voorbij lopen en als het ware met hun beeld groot gebracht werden, beseffen te weinig wat een dergelijke rij monumenten, zonder een kloof of hiaat, van het Sint-Jorishof af over de Witte en de Zwarte Moor, de Grote Sikkel, de Kleine Sikkel tot het gracieus stenen kantwerk van de Achtersikkel, betekent. Men moet reeds een paar landen hebben afgereisd om een gelijkwaardig kader en een even zeldzame aaneenrijging van oude monumenten te kunnen aantreffen.
I
I i
I
I
~¡
.
¡:~"' . ,'J'y,
.. ,~~~
Links, de Kleine Sikkel onder een pleisterlaag.
122
De vreemde toerist, die vijftig of zestig jaren geleden de Afteveldestad kwam bezoeken, had nochtans te vergeefs naar dit architecturaal ensemble gezocht, zoals hij ten andere ook in menig ander gedeelte van de stad, bitter ontgoocheld werd over de toestand waarin onze meeste monumenten verkeerden: in en om het Gravensteen hadden de huizen als paddestoelen gegroeid, de Lakenhalle was half in puinen, het Belfort, de St. Baafskerk door tientallen huizen en straatjes omkneld. In de Hoogpoort was het nog erbarmelijker. Van het St Jorishof tot de Kleine Sikkel was er omzeggens niets te bespeuren van die architectuur die heden eenieders bewondering afdwingt. Al die gebouwen waren afschuwelijk verminkt of onder een dikke laag pleister en verf verborgen. De Kleine Sikkel aan de hoek van de Biezekapelstraat en de Nederpolder, met haar indrukwekkende massieve lijnen, laatste overblijfsel van de Gentse "Stenen", was onder de pleisterlaag een doodgewone, banale witte gevel geworden met rechthoekige vensters, en geen vreemde toerist had kunnen vermoeden dat achter het bezetsel een der laatste getuigen van de Middeleeuwse stad verborgen lag: "De gevel, schreef Frans De Potter in 1889, schijnt geheel nieuw, maar moest men het bezetsel afkappen, men zou zien dat hij geheel en al uit veldstenen is gebouwd". Bouwmeester Van Hamme heeft in het begin van deze eeuw, deze wens in vervulling doen treden en het gebouw in zijn oorspronkelijke pracht hersteld. De Achter-Sikkel, dit pareltje van XVe en XVIe eeuwse architectuur, was niet enkel grotelijks verminkt geworden, doch bovendien aan het zicht van de voorbijganger onttrokken en als dusdanig een vergeten en verloren monument geworden. De Biezekapelstraat zoals zij thans van de Nederpolder tot het St Baafsplein loopt, bestond niet, doch mondde wat verder uit in de Nederpolder. Tussen de Kleine en de Grote Sikkelliep de Toevluchtstraat welke de Hoogpoort met de Regnessestraat verbond en deze laatste gaf niet uit op het St Baafsplein maar mondde uit in de thans verdwenen St Jansstraat. In de laatste jaren van de XIXe eeuw, besloot het Gents Stadsbestuur de Grote en de Achter-Sikkel aan te kopen om er het Muziekconservatorium in te richten. Het Conservatorium, in 1835 opgericht, bracht zijn eerste levensjaren door in de portierswoning van het Stadhuis om slechts in 1877 overgebracht te worden in het oude gebouw der "Kulders" op het Bisdomplein. Dit gebouw veel te klein geworden zijnde voor het steeds groter aantal leerlingen, besloot de stad het Conservatorium in een geschikter kader onder te brengen. In 1897 verkoopt graaf Thierry de Limburg-Stirum de Grote Sikkel aan de stad Gent voor 125.000 frank, en enkele jaren nadien, in 1900, verkoopt de 123
De Achtersikkel voor de restauratie.
124
De Achtersikkel na de restauratie.
125
Vrijmestelaarsloge "La Liberté" op haar beurt, de Achter-Sikkel aan de stad voor 60.000 frank. De twee eigendommen van de familie Van der Zichelen, sedert 1531 gescheiden, werden aldus terug in een enkele hand verenigd. Eens die belangrijke stap verricht, bleef nog de moeilijke taak het inwendig gebouw aan de vereisten van een modern Conservatorium-inrichting aan te passen, de nodige herstellingswerken te verrichten en vooral de Achter-Sikkel te bevrijden en volledig in haar vroegere pracht te doen uitstralen. Hier kwam de kat op de koord. De plaatselijke Commissie voor Monumenten alsmede de Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde waren de mening toegedaan dat het huis Goetghebuer tussen de Schouwburg en de Achter-Sikkel in de Regnessestraat zou worden afgebroken om daar een open plein te mogen maken van waar men de herstelde Sikkel zou kunnen bewonderen. Het Stadsbestuur wou integendeel voor de binnenkoer van de Achter-Sikkel een groot gebouw optrekken waardoor de Sikkel opnieuw aan het zicht zou onttrokken worden. Dit voorstel werd eenparig door de twee hoger vernoemde verenigingen verworpen, die met klem eisten, dat eerst het huis Goetghebuer zou worden afgebroken opdat het publiek in de gelegenheid zou gesteld worden met eigen ogen te kunnen zien wat hen zou verborgen worden, moest het project van het Schepencollege verwezenlijkt worden. Dit laatste wou inderdaad de Gentenaars voor een voldongen feit stellen: een gebouw, nodig voor de uitbreiding van het Conservatorium, vlak voor de Achter-Sikkel optrekken, doch die werken min of meer geheim uitvoeren door het huis Goetghebuer welk de Achter-Sikkel sedert jaren verborg enkel af te breken na de volledige voltooiing der werken. Het was sluw geredeneerd, doch het College had zonder de waard gerekend: een delegatie van de Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde begaf zich bij burgemeester Braun om het College tot betere inzichten te brengen, doch haar voetstappen leverden niet de minste uitslag op: "Aux yeux du bourgmestre", verklaarde de voorzitter ter zitting van 13 November 1900, "il serait imprudent de laisser Ie public juger de la chose. ll eraint que I' enthousiasme que I' on provoquerait pour Ie dégagement pourrait faire avorter Ie plan longuement mûri et arrêté dans la pensée de l'administration". De Maatschappij gaf zich echter niet voor gewonnen. Aan alle gemeenteraadsleden werd een brief gestuurd en bovendien een speciale commissie in het leven geroepen, waarvan o.m. deel uitmaakten: Kanunnik Van den Gheyn, Armand Heins, Paul Fredericq, Vuylsteke, Hulin en Vander Haeghen. De commissie, na onderhoud gehad te hebben met de burgemeester, kreeg de 126
verzekering dat vooraleer enig werk zou uitgevoerd worden, het huis Goetghebuer afgebroken en niet terug opgetrokken zou worden. Zo gezegd, zo gedaan. Het huis Goetghebuer werd afgebroken, doch tijdens de afbraak vond men sporen van een Xllle eeuwe kelder. Er was dus in vroegere eeuwen wel een gebouw opgetrokken geweest voor de Achter-Sikkel. Wat nu gedaan? De Archeologie volledig eerbiedigen en opnieuw ditjuweeltje maskeren ofwel het artistiek aspect de bovenhand geven en de binnenkoer afsluiten met een hek, zodat eenieder het ensemble zou kunnen bewonderen. Na langdurige discussies in de schoot van de bevoegde Maatschappijen en polemieken in de pers, legde het Stadsbestuur zich uiteindelijk neer bij de algehele bevrijding van de Achter-Sikkel welke aldus in haar oorspronkelijke pracht zichtbaar werd. De grote concertzaal van het Conservatorium, links van het gebouwencomplex opgericht, belemmerde geenszins het zicht op de torentjes en de sierlijke galerij. De gevel ervan werd opgetrokken in een stijl welke volledig in harmonie was met het ensemble en maskerde bovendien de zware massa van de K.N.S. welke dreigde het evenwicht van dit stemmig hoekje te verbreken. Door een zeer geslaagde perspectief van uit het St Baafsplein, kon de AchterSikkel, als een stenen schrijn in de bocht gevormd door de Biezekapelstraat, een uitzicht bekomen welke een ogenblik dreigde volledig te vergaan. Niemand zal ooit betreurd hebben, dat de Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde zo krachtdadig dierf optreden om de ogen te openen aan een College dat, zoals dit maar al te dikwijls het geval is, zich enkel had bekommerd om het administratief en materieel aspect van het vraagstuk. De taaie en onbaatzuchtige volharding van een paar mensen die reeds zoveel gedaan hadden voor ons artistiek patrimonium, had eens te meer de schoonste vruchten afgeworpen. Pierre KLUYSKENS
127
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE
FICHEN°5l
Op 11 februari 1898 stelde Henri Pirenne in de rubriek "Zegels - Staatsarchief, fonds van Sint-Pieters, n°18- Xe eeuw (941)" in het Frans een fiche op over Zegel van Arnulf I, Graaf van Vlaanderen.
De bijgevoegde afbeelding (afbeelding die zich spijtig genoeg niet leende tot reproductie) stelt op ware grootte het zegel voor van Amulf I, Graaf van Vlaanderen. Dit zegel hangt aan een schenkingsakte door de Graaf verleend aan de SintPietersabdij, waarschijnlijk in 941 (1); het is gehecht aan de rechteronderzijde van het perkament en is van bruinachtig was. De afdruk van de matrijs beïnvloedde de ronde vorm. Hij heeft een diameter van 65 millimeter. Rond deze afdruk is er een rand, een kraag , van ongeveer 1 cm. dik. De Graaf is zittend uitgebeeld, in een lang kleed dat nederdaalt tot onder zijn knieën. Het hoofd is ongedekt en versierd met een lange baard. De Graafhoudt een zwaard in de rechterhand. Zijn geplooide linkerarm brengt de hand op de hoogte van zijn schouder. Rond de afbeelding kan men lezen in hoofdletters; SIGNV ARNVLFI FLANORENSIS MARCHISI. Het belang van dit klein monument is aanzienlijk. Het is inderdaad het oudst gekend authentiek feodaal zegel. (2) Vredius heeft het opgenomen in zijn "Sigilla comitum Flandriae" (1639, p.2), maar onder een redelijk gebrekkige vorm: hij heeft een brede plooi rechts in het kleed van de graaf genomen voor een schild. De Nouveau traité de diplomatique (t. IV, p.221) heeft gewoonweg de tekening van Vredius overgenomen. De facsimile die wij hier geven is dus de enige volledig exacte afbeelding van het zegel van Amulf. (1) Zie op dit document de gedetailleerde studie van M.G. Desmarez in de Bulletins de la Commission royale d'histoire, 5e reeks, t. VI, p.219 e.v. en het verslag van M.L. Vanderkindere over dit werk, Ibid., p.208 e.v. (2) A. Giry, Manuel de diplomatique, p.637
128
KAARTBLAD 22 GAND DOOR HET MILITAIR CARTOGRAFISCH INSTITUUT GEPUBLICEERD IN 1894; SCHAAL 1: 40.000. Het Dépöt de la Guerre werd op 26 januari 1831 gesticht. Het hing af van het Ministerie van Oorlog. Het werd in 1878 Militair Cartografisch Instituut genoemd. Vanaf 1878 het Militair Cartografisch Instituut genoemd, vanaf 1947 Militair Geografisch Instituut en sinds 1976 Nationaal Geografisch Instituut. Het opzet om een topografische kaart te maken op schaall :20.000 en 1:40.000 werd stapsgewijs gerealiseerd. Officieel werd gestart in 1860, maar het duurde tot 1873 voor heel België opgemeten was, en nog enkele jaren vooraleer alles getekend en gepubliceerd was. (THOEN, 1996, P.152-153)
De werkmethode. In de periode die voorafgaat aan de opstelling van de eerste topografische kaarten heeft het Dépöt de la Guerre verkleiningen van de kadasterkaarten gemaakt. Reeds tussen 1833 en 1840 werden, behalve voor Limburg en Luxemburg, kadasterplannen verkleind tot op 1 :20.000. Van groter belang zijn de verkleinde kadasterkaarten uit de periode 1847-1860 waarop het grondgebruik werd ingekleurd. (LEMOINE-ISABEAU, 1988, P.57, P.104-105 & 192-193) Vanaf 1860 kreeg het project een nieuw élan dankzij nieuwe subsidiëring door de overheid. Als basis voor de planimetrie werden de peceelsplans van het kadaster gebruikt. De aard van het grondgebruik werd na verificatie op het terrein aangeduid. De kaarten werden aangevuld met metingen voor het maken van hoogtelijnen (per meter). De kaarten werden planimetrisch op elkaar afgestemd. Voor sommige delen werden de oude planchettes, die enkele jaren tevoren waren gemaakt, gebruikt. Per planchette (=kaartblad) werd ongeveer zes à zeven maanden terreinwerk verricht. Daarna werden de nettekeningen gemaakt, wat ongeveer twee maanden duurde. Bij de kaarten hoorden ook handgeschreven "mémoires". Hierin diende de cartograaf aantekeningen te maken over de cultuurgewassen, de gebruikte brandstof, de landbouwtechniek, de logiesmogelijkheid voor troepen enz ... Deze laatste zijn echter, voor zover geweten, verloren gegaan. (THOEN, 1996, P.153) Fotografisch werden de minuutkaarten dan verkleind tot op 1:40.000, waarna er gravures, van goede kwaliteit, op steen mee werden vervaardigd. Bij de schaalreductie werd een minimum aan vereenvoudigingen doorgevoerd: hoogtelijnen per vijf meter i.p.v. per meter, enkele details werden vereenvoudigd, wegen verbreed, woningen vergroot, toponiemen afgekort. 129
130
De eerste uitgave van de kaarten op 1:40.000 werd gedrukt op zwart-wit tussen 1861 en 1883. Hoewel men eerst niet zinnens was de minuutkaarten op 1:20.000 te publiceren werd hiertoe al snel besloten. Ze werden in zeven kleuren uitgegeven tussen 1865 en 1880. Vergelijkingen met de kaarten op dezelfde schaal van Vandermaelen ( 18461854), vallen meestal uit in het voordeel van het Dépöt de la Guerre; inzake geografische details, hoogtelijnen, kleuren. Het oorspronkelijk principe om de kaarten elke tien jaar te herzien kon niet worden volgehouden. (LEMOINE-ISABEAU CL, 1988) In de praktijk gebeurde er ongeveer elke twintig jaar een herziening van de minuutplannen op 1:20.000. Vóór 1914 kwamen twee revisies tot stand. De eerste vond plaats tussen 1877 en 1890. Sommige regio's, vooral de dicht bevolkte regio in de driehoek Antwerpen-Gent-Brussel, kregen in die periode drie of meer revisies. De eventuele wijzigingen hadden betrekking op: de hoogtelijnen, de begroeiing van de bodem, de bruggen, nieuwe gebouwen, de eigenaars van fabrieken en kastelen, wijziging van toponiemen, administratieve grenzen, wegen. Vóór de Eerste Wereldoorlog waren er vier uitgaven in kleur op 1:20.000 die niet altijd völledig waren. De kaart op 1:40.000 werd in 1887 herdrukt in zwartwit, en voor het eerst gedrukt in kleur tussen 1894 en 1896 (met correcties tot 1895). (THOEN, 1996, P.153-154) Gent in kaart gebracht. De kaartuitsnede Gand 22 op schaal 1:40.000 vermeldt linksonder: Levé et nivelé en 1863- Rédigé et gravé en 1869- Equidistance de 5 mètres. Revu sur Ie terrain en 1879 en 1893. Zincographié à l'Institut cartographique militaire, mai 1894. De kleurendruk van deze militaire kaart verhoogt de leesbaarheid van het stadsbeeld van het laatste kwart van de 19de eeuw. De kaart is duidelijk met militaire doeleinden opgemaakt. Een • staat voor de "Accentuation des cloehers". De hoofdwegen zijn rood ingekleurd. Stations en spoorlijnen werden nauwkeurig uitgetekend. Waterlopen, grachtjes en meersen vallen op door hun helderblauwe inkleuring. De aard van de afsluitingen tussen de percelen is gedetailleerd weergegeven. Zelfs de beplanting van de parken bij de kastelen werd ingetekend. Het werkelijkheidsgehalte van het kaartbeeld ligt heel hoog, zodat men zich een goed beeld kan vormen van de ruimtelijke ontwikkeling van Gent in 1893. In de stad werden in 1890 148.729 inwoners geteld. Gent laat zich, op dat ogenblik, kennen als een compacte nederzetting waarvan de stadsuitleg aan de oostzijde sterk wordt gedetermineerd door grote 131
infrastructuurwerken. Terwijl de westelijke Coupure, de Brugse Vaart en het Verbindingskanaal (1863) overschreidbare grenzen lijken, vormt het verbrede ( 1880-82) Handelsdok ( 1828) met het aansluitend rangeerstation van de Dampoort een geografische rem op de stadsuitbreiding richting Sint-Amandsberg. De uitwaaierende structuur van de wegen richting Waasland bevestigt dit. Ledeberg heeft zich ontwikkeld op een "eiland" gevormd door de Schelde en de spoorlijnen Brugge-Brussel met aftakking naar de Dampoort. Drongen (Tronchiennes), Mariakerke, Wondelgem, Oostakker (blad 14) en Gentbrugge liggen er nog ruimtelijk geïsoleerd bij. Aelst-St.-Pierre, AyghemSt.-Pierre, Gansendriesch en Koolegem ... zijn rurale plekken. Omstreeks 1893 trekken de regionale invalswegen hun spoor door het centrum van de stad, terwijl de spoorlijnen eromheen gaan en het centrum perifeer benaderen. Een belangrijke rol is weggelegd voor de as Brabantdam-Kouter en voor de verbinding gevormd door Zuidstationstraat - Lammerstraat - Bagattenstraat. Beide moeten voor de centrale oost-west verbinding instaan. Ten noorden van het stadshart (tussen Bij Sint-Jacobs en de Burgstraat) ontbreekt een verbinding met ruim gabariet. Later zullen de burgemeesters Hippolyte Lippens ( 18821895) en Emile Braun ( 1895-1920) voor een nieuwe vlotte relatie zorgen tussen de wegen naar Brussel en Brugge door het Zollikofer de Vigneproject (1883) aangevuld met de saneringen in de Cataloniëstraat (1897) en het bouwen van de Sint-Miebielshelling (1907-1908). Het vrijmaken van de monumenten in het stadshart en het traceren van de Belfortstraat (1902) zijn op deze militaire kaart nog niet te bespeuren. De stad wordt aan drie zijden omringd door spoorlijnen. De beperkingen bij de exploitatie, eigen aan kopstations, zoals aan het Zuid, het Rabat, het Land van Waas en de lijn naar Eeklo zijn bekend. Reizigers- en vooral goederenverkeer zorgden in de binnenstad voor overlast. Op de lijn naar Brugge wordt het eerste Sint-Pietersstation gebouwd. De waterrijke westzijde bood plaats voor de aanleg van een Westerringspoor. Op 8 juli 1865 werd de aanleg van de Ringspoorweg bij Koninklijk Besluit goedgekeurd. Met de aanleg van de Ringspoorweg (1872), langswaar de treinen de 'boerkes' van de buitengemeenten aanbrachten, verdween het oude traject Zuidstation-Handelsdok, dat de loop van de huidige Kasteellaan heeft bepaald. (CAPITEYN ANDRÉ E.A., 1983, P.18) Het Westerringspoor is op deze kaart - revisie 1893 - evenwel niet aangeduid. Het duurde nog tot 1925 voor de volledige Ringspoorweg rond Gent tot stand kwam. (VAN WESENBEECK P., 1986, P.l04)
132
BRONNEN EN NOTEN
ART JAN (ED.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? deel I19de en 20ste eeuw, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent & Stichting Mens en Kultuur, Gent, 1993. CAPITEYN A., DECAVELE J., VAN COILE C., VANDERLINDEN H., Gentse torens achter rook van schoorstenen. Gent in de periode 1860-1895. Dienst voor Culturele Zaken, Gent, 1983. LEMOINE-ISABEAU Cl., La carte de Belgique et l'Institut Cartographique Militaire (Dépöt de la Guerre) 1830-1914. s.e., Brussel, 1988. THOEN ERIK, Cartografie en historisch onderzoek. In Art J., Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? (deel 3b.) Centrum voor Geschiedenis, Universiteit Gent, 1996. VAN WESENBEECK P., De urbanisatie van de Wandelgemmeersen (Rabatwijk). In Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, A.T., 1986, nr.l/2. De verkleinde kadasterkaarten uit de periode 1847-1860 waarop het grondgebruik werd ingekleurd, worden bewaard in het Legermuseum. (LEMOINEISABEAU, 1988, p. 57) André COENE november 1999
Aanvulling In ons vorig nummer verscheen op p. 120 de foto van een verdwenen molen Voor een mysterieuze reden is het onderschrift blijven steken in de drukpers. Het luidde als volgt: Molenaars aan het werk aan de molen van De Ronne aan de Nieuwe Wandeling. 133
OPENBAREZEDENSCHENNISBUHETDOOPFEESTVAN KAREL VAN HABSBURG Een merkwaardige getuige van het doopfeest van Karel van Luxemburg beleefde een al even merkwaardig avontuur dat werd beschreven onder de welsprekende titel: Comment maistre Jehan Molinet pissa à Gand contre les murs de Gravesteen I' an mil quatre eens quatrevingtz et dix neuf Molinet volgde in 1474 zijn leermeester Georges Chastellain op in de functie van indiciaire ten dienste van de Bourgondische dynastie. Zijn taak was alle belangrijke historische gebeurtenissen te noteren en te verwerken tot een elegante tekst tot meerdere roem van zijn opdrachtgevers en broodheren. Hij vertoefde dan ook meestal in de onmiddellijke omgeving van de vorst. Molinet was ook een kleurrijk personage die er niet voor terugdeinsde anderen en zichzelf op de korrel te nemen en die graag de lof van de wijn zong. Voor ons verhaal is belangrijk dat hij in 1497 een oog verloor. In 1501 verwierf hij dank zij de interventie van Filips de Schone een prebende als kanunnik aan de Onze-Lieve-Vrouwecollegiale te Valenciennes, waar hij op 23 augustus 1507 overleed. Hij was toen 73 jaar oud. Als indiciaire van Filips de Schone bevond de 67-jarige Molinet zich begin 1500 in Gent om verslag uit te brengen over de geboorte en het doopfeest van de jonge prins. Hij genoot ongetwijfeld van een onderkomen aan het Hof ten Walle. Van zijn bloemrijke en gedetailleerde gelegenheidsreportage liet hij twee versies na: La très désirée et prouffitable naissance de Charles d'Austrice en Sur la nativité Monseigneur Ie duc Charles (Dupire, N. (ed.), Les Faictz et Dictz de Jean Molinet, dl.I, Paris, 1936, p.352-358 en 359-361). Het scabreuze verhaal over Molinets avontuur in Gent begon in een taveerne op de Hoogpoort waar de eenogige indiciaire, ung personnaige borgne d'ung oeul, viel de son eaige, aangelokt door de klank van tegen elkaar stotende bekers, zijn toevlucht had gezocht bij zijn Bourgondische drinkebroers. Hoewel hij zich al twee maanden in Gent bevond, verdiepte hij zich die dag met bijzondere aandacht in zijn stoop wijn en informeerde hij bij de waard hoeveel de mailletotte, de wijnbelasting bedroeg. Toen hij tot zijn ontzetting vernam dat hem hiervoor drie groot per stoop werd aangerekend, vond hij dit een echte schande en riep uit: C' est ung crue/ pillaige! ... Dieu mette tous ceulx en mal an qui ont faict si crue/ impos! Hij verliet al morrend de herberg, maar toen hij aan het Gravensteen voorbijkwam, stond zijn blaas op springen en vint espurger sa vesie à Gravestien, ung fort chastiau, en pissant dessoubz
134
ung cresteau. De officier van wacht van het eerbiedwaardige Steen betrapte hem bij deze schanddaad en riep en son jlamengois enkele burgers en twee politiemensen als getuigen ter hulp. Molinet bevond zich in een moeilijke postuur en had nauwelijks de tijd om zijn kledij min of meer in orde te brengen of hij werd prompt tot een boete van vijf groot veroordeeld à cause qu 'il avoit polfut Ie chastiau de sa locque. Een locque is een zware staf of knots, in dit geval uiteraard figuratief gebruikt. De verontwaardigde indiciaire van Filips de Schone riep uit: Comment ? J'ay paié pour Ie maletotte trois gros du lot selon la cotte!Fault il paier pour Ie pissaige cincq gros ? Pai on à Gand plus du pissier Ie vin, que de boire ? Hij oordeelde dat hij geen misdrijf had gepleegd omdat hij geen Gents bezit had ontvreemd: Se j'ay but à che hault port- het drinkgelag vond dus inderdaad plaats op de Hoogpoort - ung lot de vin pour mon support et je l 'espandis à vostre porte, rien qui soit du vostre n 'emporte! Est Ie cas si hideux et vile? Je laisse tout en vostre ville. De arme pisseparoit vond dit een ongehoord duur plasje, une chière pichatte, en informeerde: Combien pai on quant on y quie ? met andere woorden hoeveel men dan wel moest betalen om zijn behoefte te doen. Kwaad vervolgde hij zijn weg, terwijl hij de verwonderde Gentenaren tot afscheid toeriep: Se vous vollés que je desbraie mon cul, ma chemise et me braie, je besoingneray teliement du gros engien que sentement en aurez du long vostreface des plus gros tronchons quejefache. Was Jehan Molinet wel degelijk de held van dit burleske avontuur? Jacques Lemaire, die de tekst met commentaar publiceerde (Lemaire, J ., Un témoignage curieux sur Molinet en 1500, in: Romania, dl.101, Paris, 1980, p.106-115, op basis van het handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, reeks IV nr. 541) is overtuigd van wel. Hij bleef het antwoord schuldig op de vraag naar de auteur van de tekst, maar was er op stijlkritische gronden van overtuigd dat het niet Molinet zelf kan zijn geweest. Duidelijk is alvast dat de auteur in het Picardisch schreef, maar hij had ook het Gentse dialect aandachtig beluisterd, wat blijkt uit grafieën als Gravestien en Ghentenare. Ook de topografie klopt: Molinet was op wandel op de Hoogpoort, bezocht daar een van de vele wijntaveemes, zette dan zijn weg verder over de Gravenbrug (heden de Vleeshuisbrug) en beleefde zijn avontuur voor het Gravensteen. Men kan zich zelfs voorstellen waar zijn verdere tocht hem heen leidde: over de Hofbrug (nu de Hoofdbrug), via het Gewad naar het Hof ten Walle, waar de indiciaire ongetwijfeld in geuren en kleuren zijn verhaal ging vertellen en vervolgens zijn roes uitslapen. Daniël LIEVOIS
135
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRUVEN De charmes van dagelijksbeid (vervolg) maandag 18 januari 1960 Vanavond organiseert het Willemsfonds in het Lakenmetershuis op de Vrijdagmarkt een avond gewijd aan Willem Elsschot. Joost Noydens, acteur en regisseur van het jeugdtheater te Antwerpen, brengt er de voor het toneel bewerkte novelle "Het Dwaallicht". Entreegeld: 10 fr.Leerlingen van het rijksonderwijs onder de leiding van een lid van het onderwijzend personeel genieten een vermindering van 50%. Om 5 fr. te besparen kon ik toch moeilijk aan Jules vragen of hij me wou vergezellen. Telaatkomers hebben geen toegang. Zo'n uitzonderlijke gelegenheid om een tekst van mijn favoriete auteur te horen voordragen en iets bij te leren over hoe je dat doet, wil ik zeker niet missen. Ik dus vanavond naar de Vrijdagmarkt. Mooi op tijd om niet te laat te zijn en ook omdat ik geen zin heb om achteraan te zitten. Tja, een novelle uit het hoofd leren, dat is nog eens andere koek dan een gedicht. Zelfs de "Ballade van de dertien gezellen", dat je toch geen klein gedichtje kunt noemen, is niks vergeleken bij zo'n lange prozatekst Als je voldoende tijd krijgt, kun je natuurlijk alles leren. Zou die man misschien speciale kneepjes kennen om dat allemaal te onthouden? Ik heb gekeken, geluisterd en genoten ... en toen het gedaan was, heb ik net als alle andere aanwezigen enthousiast geapplaudisseerd. Mijn hoedje af voor een dergelijke prestatie. Ik zal volgende maand al blij zijn als ik bij geen van de dertien gezellen blijf haperen.
zaterdag 30 januari 1960 Omdat hij zelf ook last heeft van een wrat op zijn rug, vertelt Marcel een eigenaardig verhaal. Echt gebeurd. Zoals hij iedereen kent, kent hij ook de man aan wie het is overkomen. Jules heet hij. Die man had zoveellast van wratten zowat overal op zijn lichaam, dat sommige mensen hem de raad hadden gegeven eens bij een kwakzalver te gaan die er hem door oplegging van strootjes zou van verlossen ... anderen verwezen hem naar een pastoor. Naar het schijnt woont hier in het Gentse een pastoor gespecialiseerd in het laten verdwijnen van wratten door te bidden en te bezweren. Maar omdat Jules geen geloofhecht aan bijgeloof en omdat hij ook niet op erg goede voet staat met pastoors heeft hij noch het een noch het ander gedaan. 136
Hij heeft zich door zijn vrouw uiteindelijk wel laten overhalen bij een dokter te rade te gaan. Na onderzoek en uitleg over de verschillende soorten wratten heeft die dokter met Jules een afspraak gemaakt om daar iets aan te doen. Maar Jules was daar zo mee bezig en omdat hij er helemaal niet gerust in was wat er hem te wachten stond, heeft hij in de nacht voor hij bij de dokter moest gaan zo'n angsten doorstaan ... dat, toen hij 's morgens wakker werd, al zijn wratten waren afgevallen. Echt gebeurd! We weten dat Marcel geen held, integendeel een echte schijtlaars is als het er op aan komt een tand te laten trekken of bij de dokter te gaan voor een inspuiting, en moeder zegt dat hij ook eens een nacht angstzweet zou moeten doorstaan ... dan valt die wrat op zijn rug vanzelf af. zaterdag 20 februari 1960 . Op de Negende Nationale Openbare Vlaamse Declamatiewedstrijd of het Oscar De Gruytertoemooi, dat vanmorgen in de Aula in de Volderstraat werd georganiseerd, heb ik een vijfde plaats behaald. Op de voordracht van "Ballade van de dertien gezellen" van Hubert Van Herreweghen viel niets aan te merken (er was nog een kandidaat die dezelfde keuze had gemaakt) ... en voor de vrije spreekbeurt heb ik het onderwerp "Over boeken" getrokken. Ik heb daarbij handig gebruik kunnen maken van het citaat van Joho Ruskin "Als een boek waard is gelezen te worden, is het waard gekocht te worden" een zinnetje dat ik van buiten kende en jaren geleden reeds als levensregel heb aangenomen. Antoine was er... Marinette was er... hun aanwezigheid deed me veel plezier en ik was gelukkig met hun felicitaties. Op de terugweg naar huis vroeg ik me af of ik moeder iets moet vertellen over wat er vanmorgen is gebeurd. Behalve rampen en onheilen is er niets wat haar echt interesseert. Hoe zou ze er belangstelling kunnen voor hebben dat ik vanmorgen op een voor haar totaal onbekende plaats een gedicht heb voorgedragen. vrijdag 4 maart 1960 Uit een onderzoek is gebleken dat slechts 12% van de 4.000 studenten aan de Gentse universiteit afkomstig is uit arbeidersgezinnen. Studenten uit arbeidersgezinnen kiezen bij voorkeur voor de richtingen wetenschappen en toegepaste wetenschappen. De uitzonderingen zullen dus ook hier de bevestiging van de algemene regel zijn. Er werd in het onderzoek ook gevraagd wat de uitverkoren schrijvers zijn van de studenten. Wat de Vlaamse auteurs betreft, bekleden Marnix Gij sen, Gerard Walschap en 137
DaniĂŤl Van Ryssel aan het woord "Over boeken".
138
Willem Elsschot de eerste drie plaatsen (Hugo Claus staat op de tiende plaats), wat de buitenlandse auteurs betreft, geeft dat: Graham Greene, Albert Camus en Dostojewski (P.G. Wodehouse staat op de 21ste plaats). Overigens gaat de belangstelling in de vrijetijdsbesteding in de eerste plaats naar muziek en komt literatuur slechts op de derde plaats. Bijna 10% leest zelfs nooit een dagblad. Een externe student aan de RUG heeft een jaarbudget van 10.000 fr. nodig, een kotstudent 35.000 fr. dinsdag 8 maart 1960 Vanavond naar de Kon. Kunst- en Letterkundige Kring op de Recolletenlei voor de opvoering van "Antigone" van Jean Anouilh (in vertaling en regie van Rudi van Vlaenderen) door het Gents Universitair Toneel. De inhoud van het klassieke treurspel van Sofokles is ons allen bekend; Jean Anouilh bracht een aantal wijzigingen aan en situeerde het stuk in onze eigen tijd. De belichting en de toneelschikking waren niet denderend en enkele stoornissen waren van die aard dat de stemming en de concentratie er ernstig werden door gehinderd. De vertolkingen: de hoofdpersonages Antigone (Lieve van Daele) en Kreoon (Herman Balthazar) vielen best mee. Het koor (Niki Bovendaerde) sprak te stil; de wachters (Tuur van Wallendael en Flor Bex) bleven nog boven de middelmaat; de rest was houterig en hopeloos. Ik zal er morgen een bespreking over schrijven voor het volgend nummer van het schoolblad "Flash". En volgende week zou ik naar de K.N.S. willen gaan voor een opvoering van "De Kleine Prins" met Julien Schoenaerts en Frieda Pittoors ... en nog eens veertien dagen later wil ik zeker "Suiker" van Hugo Claus niet missen. Antoine, die niet van Hugo Claus en modern toneel houdt, raadt me dat ten zeerste af, maar zijn argumentatie beschouw ik als een extra stimulans om er zeker heen te gaan. dinsdag 15 maart 1960 Ik heb in het atheneum les gehad van nagenoeg alle leraars geschiedenis die er in de jaren '50 werkzaam zijn geweest: Armand Van Wemmel, Jan Lambert, Hubert Dernoor en Raoul Cnudde. De man die op mij de grootste en meest blijvende indruk heeft gemaakt is ongetwijfeld Armand Van Wemmel. Rustig, vriendelijk, bedaard, altijd keurig gekleed en met een aangename stem, die hij nooit heeft moeten verheffen, bouwde hij zijn lessen op en hij deed dat zo goed en op zo'n interessaote 139
manier dat ik altijd aandachtig en geboeid heb zitten luisteren. In de 6e Latijnse heeft hij er flink toe bijgedragen om mij te doen beslissen voor hetzelfde beroep te kiezen. Ik ben ook altijd gefascineerd geweest door zijn kale schedel. Is het misschien omwille van zijn hoofd dat hij de bijnaam "Texas Banana" heeft gekregen? (Hij is later directeur geworden van het Instituut van Gent ... en in 1980 helaas veel te jong overleden.) Hubert Dernoor was zowat zijn tegengestelde. Een harlekijnskop. Een exuberante en wispelturige persoonlijkheid, die vol vuur en vlam voor de klas stond, boeiend kon vertellen, kon uitschieten en brullen en de eigenaardigste straffen uitdeelde. Want begin maar eens aan een strafopstel met als titel "Hoe help ik een olifant zijn slurf dragen"! (Hij is later studieprefect geworden van het atheneum in Veurne ... waar hij zich heeft dood gedronken en in 1982 is overleden.) De periode van Jan Lambert was te kortstondig om enige invloed of blijvende sporen na te laten. Vonken zijn er van hem uit niet op mij overgesprongen ... er was trouwens een afstand met de leerlingen die hij in mijn ogen niet wist of wenste te overbruggen. (Hij is later stadsinspecteur geworden ... en in 1997 overleden). Raoul Cnudde, die door de leerlingen onveranderlijk "Cnossos" werd genoemd, heb ik de meeste tijd als leraar gehad. Helemaal in het begin vonden we hem een verschrikkelijk iemand, groot en mager, met strenge trekken in het gezicht, een bulderende stem die stilte eiste en vernietigende opmerkingen maakte als hij zijn klas van de speelplaats naar boven leidde, de boeman van de school, van wie we allemaal doodsbang waren ... maar met de jaren is dat gevoel van schrik flink gemilderd. Zijn lessen verliepen heel stereotiep; eerst werd iemand vooraan geroepen om de voorgaande les na te vertellen, daarna begon hij zelf te vertellen, de kaart te gebruiken en tamelijk onleesbaar het bord vol te schrijven (In zijn zinnen stond er af en toe een zware fout). Tijdens dat vertellen werd hij soms zelf zozeer door zijn verhaal meegesleept dat hij er naar onze mening niet voor terugschrok flink te overdrijven of met de waarheid een loopje te nemen. Jarenlang zat ik steevast vooraan op dezelfde plaats bij het raam en ik had de vaste taak om in het lokaaltje ernaast de passende kaart te halen, ze op te hangen en op het einde van de les terug te brengen. In de poĂŤsis en de retorica hadden we de indruk dat hij als mens best te genieten was, (toen ik hier in de tweede licentie een aggregaatsles kwam geven, werd ik bijna als een vriend ontvangen) maar dat hij hier op school de rol speelde van een streng leraar. Een blaffende loebas met een klein hartje. (Zijn echtgenote was Yola De Gruyter, zangeres in de opera.) Dat heeft hem achter zijn rug vaak tot mikpunt en dankbaar onderwerp gemaakt van grapjes en karikaturen en in welhaast ieder nummer van het schoolblad stonden er wel enkele van zijn krasse uitspraken. Hij is in 1976 overleden, nadat hij voordien nog de 140
dood van zijn neef Fris heeft moeten meemaken, die spelenderwijs van zijn auto was gevallen, wat hij zich zeer heeft aangetrokken. Stel je eens voor dat ik hier binnen enkele jaren zelf als leraar geschiedenis word aangesteld. Leraar aan het atheneum van de stad Gent... een historisch gebouw en monument waar talloos veel grote mannen me zijn voorgegaan ... dat zou toch wel het summum zijn van de vervulling van mijn verwachtingen! zondag 20 maart 1960 Er is nog steeds vraag naar meiden, alle soorten meiden ... maar toch minder dan tien jaar geleden. De voorkeur gaat nog steeds uit naar 15-jarige meisjes van de buiten, af en toe, maar niet meer zo uitdrukkelijk, wordt er gevraagd dat ze deugdzaam en werkzaam en katholiek zouden zijn. Wat tien jaar geleden nooit in de aankondiging vermeld stond: dat ze geen was moeten doen en dat ze tijdens de weekends vrij zijn. dinsdag 22 maart 1960 Antoine heeft me verteld dat het aantal priesterwijdingen in het bisdom altijd voldoende is geweest om aan de pastorale noden te voldoen. Gemiddeld waren er tussen de 20 en 40 wijdingen per jaar en in de jaren na de Tweede Wereldoorlog lag dat zelfs iets hoger: 45 in 1945: 43 in 1947 en 56 in 1950. Het enige wat hem niet aanstaat is het feit dat bisschop Calewaert niet erg enthousiast is om zijn priesters naar Afrika, AziÍ of Amerika te laten vertrekken. Als toekomstig pater Scheutist zou dat problemen kunnen opleveren wat zijn toekomstplannen betreft. .. maar dat kan altijd opgelost worden door zich te laten incardineren in een ander bisdom. Brugge bijvoorbeeld. zaterdag 26 maart 1960 Vanavond zijn we met vier koppels uitgenodigd bij Guy in de Walpoortstraat voor een hapjes- en dansavond. Er is coca-cola, bier en martini en er staan zelfs verschillende flessen whisky en rhum en vodka op de serveerboy, maar er is uitdrukkelijk gezegd dat sterke dranken er niet aan te pas hoeven te komen. Zijn ouders zijn speciaal om ons niet te storen om 19.30 u. weggegaan, maar vooraf hebben ze de grote living enigszins herschikt omdat er voldoende zetels moeten staan en er ruimte moet zijn om te dansen. Bovendien is er meer aan de hand: er zal van onze aanwezigheid gebruik worden gemaakt om enkele scènes op te nemen. Twee van de vrienden zijn een film aan het opnemen naar een scenario dat ze zelf hebben bedacht (helemaal in de stijl die nu en vogue is en waarin het existentialistische levensklimaat en de verveling bij 141
jongeren sterk aan bod komen) en waarin ze ook zelf de hoofdrollen spelen. Er komt o.a. een tafereel in voor waar op een huisfeestje uit jaloezie een moord wordt gepleegd. Die mannen hebben ook een scène voorzien met een MG-cabriolet, maar iemand die zo'n wagen bezit moet nog gezocht en bereid gevonden worden. Neen, manifeste Bonjour Tristesse of Dolce Vita-situaties zullen er om evidente redenen niet in voorkomen. Al de jongens hadden hun beste pak aan en de meisjes droegen een blouse of een strak truitje, een brede ceintuur om de taille te snoeren - Frank kan met zijn beide handen de taille van Nicole zonder moeite omvatten ... bij Marinette kan dat alleen met vier handen- en een strakke of wijd uitstaande rok met daaronder een petticoat in stijve tule. Vijf van ons waren daar, althans wat de film betreft, alleen als figuranten, d.w.z. dat we enkel in beeld kwamen bij de scènes waarin iedereen zo natuurlijk mogelijk landerig bij elkaar zat en iets dronk of terwijl er gedanst werd. De dans van degene die zou vermoord worden en die zich nogal opdringerig en vervelend moest gedragen, is er ook nog aan te pas gekomen, maar het dispuut tussen de twee antagonisten evenals de moord zelf hoefde niet in dezelfde kamer te gebeuren en kon ook een andere keer worden opgenomen. N adát de opnamen waren gebeurd, was het alsof er een spanning van ons afviel en op slag gedroeg iedereen zich veel opgewekter en natuurlijker dan dat voordien het geval was geweest. Jassen uit, tongen los en afgelopen met de zich vervelende of levensmoede intellectueel uit te hangen. Toen de ouders van Guy omstreeks half één thuiskwamen, zijn ze er nog even komen bij zitten ... en om één uur heeft iedereen, met de meegebrachte plaatjes onder de arm, afscheid genomen. Een party bij iemand thuis ... we hadden daar al over gehoord en dat in films ook al gezien, maar het was wel de eerste keer dat we het zelf hebben georganiseerd en meegemaakt.
vrijdag 1 april1960 Gisteravond laat zijn Frank, Antoine, Henri en ik door de kleinste en donkerste straatjes naar het atheneum geslopen ... met een ladder, een grote papieren bavette en een tros ballonnen onder de armen. De ladder dient om in de Baudeloostraat over de omheining te klimmen ... waarna ze tussen de gietijzeren staven zal worden geschoven en tegen het Pro Patria-monument zal worden geplaatst om het standbeeld een zeverlap voor te binden en een tros ballonnen aan de hand te bevestigen. Het moet maar weer eens lukken dat ik de magerste ben van het viertal en bijgevolg over de omheining en op het standbeeld mag klimmen. Wel heel eventjes achter de sokkel 142
moeten wegduiken toen er een politiecombi door de Ottogracht reed. Alhoewel ik een zacht gekraak hoorde toen ik helemaal boven stond en een ogenblik vreesde dat ik samen met het bronzen beeld naar beneden zou donderen, heb ik mijn taak zonder vallen of andere onheilen volbracht. Het ziet er fraai uit. Vanmorgen nieuwsgierig iets vroeger naar school om het effect te zien ... maar helaas had een vlijtige knecht reeds alles verwijderd. (Wel zijn de touwtjes ronde de hals en aan de hand van het beeld nog jaren blijven hangen.) vrijdag 13 mei 1960 In Parijs is de Gentenaar Louis Wuestenraed van de derde verdieping van de Eiffeltoren naar beneden gesprongen en op de eerste verdieping te pletter gestort. Louis Wuestenraed, geboren te Gent in 1905, genoot een redelijke bekendheid als bokser, zelfs over de grenzen. Driemaal was hij challenger van de Belgische kampioen en eenmaal stond hij te Turijn tegenover de Europese kampioen. Twintig jaar geleden stopte hij zijn loopbaan als bokser. Louis Wuestenraed had een groentewinkel in het Godshuishammeke. Maandag is hij zonder ruzie en in volkomen normale toestand zoals iedere dag naar de groentenmarkt gegaan ... en niemand van zijn huisgenoten heeft hem nog teruggezien. Hoe en waarom hij naar Parijs is vertrokken om daar een einde aan zijn leven te maken, blijft voor iedereen een raadsel. Te Parijs werd op zijn lichaam geen enkel document gevonden. zondag 15 mei 1960 Wat het openbaar vervoer betreft reden er in 1950 te Gent alleen trams. De eerste autobussen verschenen pas in 1955 in het stadsbeeld. Trolleybussen reden er helemaal niet. 1. Trams. De lengte van het geĂŤxploiteerde net bleef van 1950 tot 1960 onveranderd: 56 km. Jaar
Motorwagens Aanhangwagens Reizigers Reizigers totaal
Ontvangsten
perdag
1950
121
12
42.254.000
116.000
74.273.000
1951
121
12
39.924.000
109.000
82.836.000
1952
121
12
39.187.000
107.000
86.380.000
1953
121
12
38.803.000
106.000
85.051.000
1954
121
12
39.078.000
107.000
86.768.000
143
1955
121
18
38.990.000
107.000
87.493.000
1956
121
18
38.858.000
106.000
88.700.000
1957
121
18
36.702.000
101.000
94.272.000
1958
121
18
36.209.000
100.000
93.985.000
1959
121
18
34.875.000
96.000
96.420.000
1960
110
9
34.572.000
95.000
99.227:000
2. Autobussen. De lengte van het geĂŤxploiteerde net stijgt van 17 km in 1955 tot 78 km in 1959. 1955
6
912.000
2.000
2.122.000
1956
9
1.687.000
5.000
4.071.000
1957
13
2.014.000
6.000
5.366.000
1958
22
2.988.000
8.000
9.860.000
1959
22
3.154.000
9.000
10.596.000
1960
26
3.008.000
8.000
9.784.000
maandag 16 mei 1960 Van de vader van vriend Henri, Gontran Van Severen, een exemplaar van zijn boek "Hedendaagse Gentse Kunstenaars" (in 1953 uitgegeven door de Internationale Jaarbeurs der Vlaanderen; in het Nederlands bewerkt door Paul de Ryck) cadeau gekregen. Een geschenk dat me heel veel plezier doet en dat ik tegelijk heelleerrijk en waardevol vind. Hij heeft me verteld dat hij zeer goed bevriend is met Jean Ray of John Flanders, die eigenlijk Raymond de Kremer heet -zijn moeder was de zuster van Eduard en Alfons Anseele- en dat hij nagenoeg alle Vlaamstalige en in het Frans schrijvende Gentse auteurs van de 20ste eeuw persoonlijk kent of heeft gekend. In zijn boekenkast staan trouwens hun boeken, de meeste gesigneerd en met een persoonlijke opdracht. "Kijk, hier, van Karel van de Woestijne heb ik nog les gehad aan de universiteit." Uit een lade haalt hij een foto (1928) waarop acht mensen rond een tafel zitten: in het midden professor Karel van de Woestijne tijdens een college, omringd door zijn studenten ... rechts naast hem Herman Uyttersprot, links op de voorgrond Gontran Van Severen naast Jan Greshoff. Voor een debutant in de literatuur toch wel om te beginnen kwijlen van afgunst als je al die boeken 144
naast elkaar ziet staan, nota bene van auteurs die hij allemaal heeft gekend. Gontran Van Severen wordt beschouwd als een groot kenner van de geschiedenis van Gent en hij is lid van de Commissie van Monumenten en Landschappen. Hij is redactiesecretaris van de krant "La Flandre Libérale" waarin hij verslagen schrijft over tentoonstellingen, kunst in het algemeen en culturele manifestaties. Hij is bovendien een heel sociaal man, een graag geziene figuur op talloze plaatsen. In het boek dat hij me heeft gegeven, krijg ik voor het eerst een mooi en duidelijk overzicht van de plastische kunstenaars in het Gentse te beginnen met de generatie van 1880. De afbeelding die me dadelijk het meest heeft getroffen is de "Oude vrouw" van Cecile Cauterman; Ik had voordien nog nooit van die kunstenares gehoord, maar daar wil ik beslist meer over te weten komen en vooral meer werk van zien. Duidelijk verwant met Jules de Bruycker. zondag 29 mei 1960 In de afgelopen tien jaar zijn er te Gent niet minder dan 48 standbeelden, borstbeelden, friezen en gedenkplaten aan het patrimonium van de stad toegevoegd. De standbeelden en borstbeelden zijn opgericht ter herdenking van koningen en belangrijke kunstenaars of geleerden. De gedenkplaten huldigen vooral oorlogsslachtoffers, maar een aantal wil ook de herinnering aan kunstenaars en geleerden van het tweede garnituur in ere houden. Er zijn daar zelfs mannen bij waarvan bij manier van spreken nog niemand ooit heeft gehoord. En toch vind ik het goed dat ook die mindere goden niet helemaal in de vergetelheid raken. Ieder mensenleven is evenzeer de moete waard en als het waar zou zijn dat God geen onderscheid maakt, ons allemaal even graag ziet en van ieder van ons heel precies weet wat we doen, dan zie ik niet in dat wij hier op aarde het recht zouden hebben een indeling te maken in één procent beroemdheden ... en al de rest gooien we in de vergeetpuL Je kunt je natuurlijk afvragen of God de H. Franciscus een standbeeld waard zou vinden en een groot zondaar een minuscuul gedenkplaatje. vrijdag 17 juni 1960 Begin mei hadden 500.000 bezitters van een televisietoestel in België hun taks betaald. Daar moeten zeker nog zo'n 100.000 mensen worden aan toegevoegd vermits er zeker zoveel "zwartkijkers" zijn. Geschat wordt dat er in 1963, op de tiende vetjaardag van de Belgische televisie, 1.000.000 toestellen in ons land zullen zijn. 145
Wij hebben dat niet ... er wordt zelfs niet overwogen dat in de toekomst ooit aan te schaffen ... er is gewoon geen behoefte aan.
donderdag 30 juni 1960 Vanmorgen om ll u. is de republiek Congo door de soevereiniteitsoverdracht plechtig onafhankelijk verklaard. Deze plechtigheid gebeurde in aanwezigheid van de eerste president Kasavoeboe en koning Boudewijn, maar eerste minister Loemoemba heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om de negatieve kanten van tientallen jaren Belgisch koloniaal bestuur aan de kaak te stellen: vernederingen door de blanken omdat de Congolezen toch maar zwarten zijn; uitputtend werk tegen een veel te laag loon; grondroof; slechte behuizing; segregatie; schietpartijen en slachtingen; ongelijkheid voor de wet; vervolging omwille van afwijkende politieke of godsdienstige overtuigingen ... Wat wellicht eerder bedoeld was aan het adres van Léopold 11, maar op dat moment eigenlijk een belediging was voor koning Boudewijn. Nu zal koning Boudewijn zich aan zo'n redevoering niet hebben verwacht en zal de harde inhoud voor hem en zijn gevolg wellicht niet aangenaam hebben geklonken, maar ik heb eens in het boek gebladerd van Mark Twain "King Leopold's Soliloquy" en daar staan zoveel onthutsende foto's in van door de blanken verminkte negers (afgehakte handen en voeten), wat hun straf was voor werkonwilligheid ... dat het toch niet allemaalleugens of verzinsels zijn van Loemoemba, hoe ongaarne de Belgische kolonialen die waarheid ook hebben moeten aanhoren.
donderdag 4 augustus 1960 De afgelopen maand samen met Antoine op reis geweest doorheen Frankrijk, Spanje en Marokko. Net zoals de voorgaande jaren met autostop. Overnachtingen in jeugdherbergen indien mogelijk, anders gewoon onder de blote hemel zoals bijvoorbeeld op het strand in Malaga samen met enkele Duitsers en Denen ... en een andere keer in een vrachtwagen zonder voorruit die terugkeerde uit de woestijn ... de hele nachtelijke rit hebben we in de stuurcabine zitten bibberen van de kou. Voor Antoine was Lourdes ongetwijfeld één van de hoogtepunten van onze tocht. Of misschien de foto die ik van hem heb gemaakt, nadat hij van een Arabier voor een kleine vergoeding even de djellaba en de fez had ontleend. Ik houd het op Granada en de soeks in Meknes en Fez. Ook die ochtend dat ik in mijn stuk brood hapte dat 's nachts uit mijn rugzak was gevallen ... en daar zat een grote zwarte kever in die ik doormidden heb gebeten, zal ik niet licht vergeten ... een akelige ervaring. 146
Eergisteren waren we in Avignon allebei totaal blut en na een korte beraadslaging tijdens het ontbijt hebben we beslist uit elkaar te gaan om op die manier sneller een lift te krijgen om naar België terug te keren. Wat me diezelfde dag ontgoochelend is tegengevallen want ik ben niet verder geraakt dan Orange. Ik heb er samen met een Spanjaard... de solidariteit van de pechvogels ... in een piepklein tentje aan de kant van de weg de nacht doorgebracht. Gisteren een geweldige meevaller. Al heel vroeg in de morgen stond ik met een Belgisch vlaggetje op mijn rugzak langs de weg ... en na anderhalf uur stopte er een Chevrolet met een Nederlandse nummerplaat. De man kwam van Marseille en reed naar Amsterdam ... hij kon me een lift geven tot in Brussel. Onvoorstelbaar dat ik gisteravond met één lift terug in België was.
donderdag 18 augustus 1960 Men is begonnen met het dempen van de Reep en de Nieuwbrugkaai (met aarde van de Ringvaart), met de bedoeling daar een bovengrondse parkeerruimte aan te leggen. Alleen het stukje Schelde naast het Oeraard de Duivelsteen wordt niet gedempt. Ook voor die ingreep of verminking van het stadsbeeld zal men wel een passende of bij de haren getrokken verklaring kunnen verzinnen, al blijft het uit esthetisch en historisch standpunt gezien zeer de vraag of al dat afbreken, rooien en dempen wel verantwoord is en op lange termijn de moeite loont. Ik vind het vooral jammer dat de samenvloeiing van Leie en Schelde nu definitief wordt uitgewist. Een historische stad die zijn ontstaansgeschiedenis uitwist... dat is toch ongeoorloofd. Zitten daar dan niet anders dan nieuwlichters en door de auto geobsedeerde vandalen in het stadhuis! Daniël VAN RYSSEL ('t vervolgt)
D' EXPOSITIE VAN DERTIENE Ons lid de heer Maurice Geirnaert stuurde ons destijds een heel dossier op met inlichtingen over de Wereldtentoonstelling van 1913 en krantenknipsels uit deze periode. Wij putten daaruit een stukje dat 89 jaar geleden geschreven werd door een zekere Dumont Wille onder de titel 147
DE WERELDTENTOONSTELLING VAN GENTEN HARE GESCHIEDENIS -1913 Het ontwerp om te Gent eene wereldtentoonstelling op te richten dagteekent van hetjaar 1905. Nauwelijks had de stad Luik de poorten harer tentoonstelling gesloten, of eenige Gentenaars vatte de gedachten op eene grootsche betoging tot stand te brengen ten einde Arbeid en Vrede te verheerlijken; om kort te zijn, zij wilden eene tentoonstelling oprichten op Vlaamsch gebied. De gedachte was stoutmoedig en velen vonden haar zelfs vermetel, doch vol vertrouwen besloten de mannen die het plan hadden vooruitgezet, het kost wat kost te verwezenlijken, en, de 28 december van hetzelfde jaar kwam eene naamloze maatschappij tot stand om de inrichting eener Algeroeene Internationale tentoonstelling te bestudeeren. De akte werd getekend in het lokaal van den "CERCLE COMMERCIAL ET INDUSTRIEL" in tegenwoordigheid van de heren notarissen Nève, Fobe en Tyman. In min dan 48 uren was het nodige kapitaal verzameld, zonder dat het nodig was de tussenkomst van het publiek in te roepen. Het bestuur werd toevertrouwd aan 11 Commisarissen en 32 Beheerders. Deze stelde op hunne beurt het Centraal Comiteit aan, dat als volgt werd samengesteld: De heeren Gustave CARELS enGeraard COOREMAN, Voorzitters; Maurice de SMET de NAEYER en Eugène de HEMPTINNE, onder-voorzitters; Auguste VAN LOO, Algemene secretaris; Joseph DE NEVE en Léon VAN HOLLEBEKE bijgevoegde secretarissen. Wij hoeven hier de redenen niet op te geven welke de stichters der tentoonstelling hebben aangezet om te Gent eene World's Fair in te richten. Door haar belang op geschiedkundig en oudheidkundig gebied, door hare geographische ligging, door de uitbreiding van haren handel en van hare nijverheid en vooral door de ontwikkeling van hare haven, was de stad GENT als geroepen om de nalatenschap van Luik over te nemen. Er werd een oproep gedaan tot ieders goeden wil, vele stemmen beantwoorden de uitnodiging en vol moed zette men zich ieverig aan het werk. De verdeling van de taak leverde eene eerste moeilijkheid op aan hen, die het. lastig werk ondernomen hadden om de grootsche onderneming te doen slagen. Zo vormde zich achtereenvolgens een twaalftal commissies, waarvan ieder zich zou gelasten met bijzondere zaken; zo kwam een commissie tot stand die zich zou gelasten met propaganda en pers: eene andere zou zich bezighouden met de verfraaiing der wegen, eene andere nog met de zaken van teehuischen aard, enz ... enz ... Toen het studiecomiteit in het jaar 1907 zijn rapport neerlegde, was men alge148
meen van gevoelen dat het mogelijk was te Gent eene tentoonstelling in te richten, en dit zelfs, in zeer gunstige voorwaarden. Enige maanden later, den 6 juni 1908 werd eene maatschappij gevormd met een kapitaal van 1.526.700,- Fr. dat op korten tijd onderschreven werd door 1520 aandeelhouders, getal dat tamelijk klein heten mag. Men stelde de datum der tentoonstelling vast op 26 april 1913 en men deed de keuze van den bouwgrond, het Park en de wijk St-Pieters-Aalst werden als bijzonder goed geschikt bevonden. Ziehier nu de samenstelling van het Uitvoerend Comiteit, zoals dit werd beslist in de eerste vergadering der aandeelhouders: Eere-Voorzitter: de heer Graaf Paul de Smet de Naeyer, Staatsminister. Onder-Voorzitters: de heer Baron de Kerkhove d'Exaerde, Gouverneur van Oost-Vlaanderen; de heer Emile Braun, lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers. Voorzitters: de heren Gerard Cooreman, Staatsminister, en Gustave Carels, nijveraar; Erelid: de heer A. Siffer, lid der kamer van Volksvertegenwoordigers; Onder-Voorzitters: de heren Maurice de Smet de Naeyer, nijveraar en Baron de la Paille d'Huysse, lid van de Senaat; en Jean de Hemptinne, nijveraar; Leden: de heren: Jos. Casier, nijveraar, Albert Ceuterick, Advokaat bij het Hof van Beroep; Emile Coppieters, lid van de Senaat; Philippe de Hemptinne, nijveraar; Ferdinant Feyerick, nijveraar; Albert Feyerick, nijveraar; Albert Maertens, Voorzitter der ''Banque des Flandres". Algemeene Sekretaris: de heer Henri Boddaert, Advokaat bij het Hof van Beroep; Bijgevoegde Algemeene Sekretarissen de heren Joseph De Brabander en LĂŠon Van Hollebeke, Advokaten bij het Hof van Beroep. Het drievoudig Algemeen Bestuur werd respectievelijk toevertrouwd: het eerste aan Joseph Casier; het tweede aan de heer Emile Coppieters, het derde aan de heer Maurice de Smet de Naeyer, terwijl de heer Oscar Van de Voorde op 1 maart 1909 gekozen werd als officieele Bouwmeester der tentoonstelling. Het comiteit zette zich onmiddelijk aan het werk. Ter gelegenheid van de Algemeene Internationale Tentoonstelling van Brussel, deed de tentoonstelling voor het eerst van zich spreken door gezamelijk met de stad Gent, een prachtig paviljoen op te richten. Den 20 mei 1911, werd het Uitvoerend Comiteit ontvangen door Z.M. den Koning Albert I, die erin toestemde de tentoonstelling onder zijne bescherming te nemen. Helaas! Op die gelukkige bladzijde uit de geschiedenis onzer tentoonstelling zou weldra eene bladzijde van rouw volgen, Mijnheer Gustave Carels, Voorzitter van het Uitvoerend Comiteit stierf onverwachts den 4 juni 1911. De dood ontnam aan de tentoonstelling een kloeken steun, en een harer meest verkleefde mannen. Wij vervullen hier een droevigen, heiligen plicht door de nagedachtenis van hem, die een der stichters was, hier te vereeren. De heer Braun, Burgemeester 149
der stad Gent, volgde kort daarna den heer Carels als Voorzitter van het Uitvoerend Comiteit op. Enige maanden later, den 3 augustus 1911, werd de heer Jean de Hemptinne, bij Koninklijk Besluit benoemd als Algeroeene Commissaris van het Belgisch Goevernement bij de Wereldtentoonstelling van Gent, terwijl de heer J .B. Storm als Algeroeene Secretaris optrad bij het Algemeen Commissariaat. In 1912, den 10 januari, werd door de heer Minister van Nijverheid en Arbeid, in het paleis der Academie te Brussel, de hogere beschermingscomrnissie aangesteld met de heer Arsène Vercruyssen, lid van de Senaat, als President. Den 26 april1913, had in het feestpaleis, in tegenwoordigheid van H.M. den Koning Albert I en de Koningin Elisabeth, de officieele inhuldiging plaats der tentoonstelling, alsmede de plechtige opening der Gentse Floralieën. Deze telde op acht dagen, meer dan vijf honderd duizend bezoekers, hetgeen genoegzaam hun triomf bevestigt. De tentoonstelling beslaat eene oppervlakte van honderd dertig hectaren, waaronder inbegrepen zijn de veertig hectaren van het park der stad, prachtige tuinen waar de aantrekkelijkheden zich hebben gevestigd. Het Koloniaal Paleis, prachtig gebouw dat zich aan het uiteinde der Natielaan verheft, bedekt 7.000 vierkante meters en het paleis der Schone Kunsten der Bouwkunst en der lichttekening beslaan 10.475 vierkante meters. Meer dan 25 landen zijn vertegenwoordigd in de tentoonstelling van Gent, Onder de deelnemende landen noemen wij: Frankrijk, Nederland, Duitsland, Canada, Californië, Perzië, Indië, de Verenigde Staten van Amerika, Tunesië, Algerië, Guatemala, Spanje, Italië, Bulgarië, Denemarken, de Maleische Staten, Japan, China, enz ... Van het eerste oogenblik af hielden de vreemde landen eraan, de sympathie te kennen te geven, die zij voor onze stad gevoelden. Door hare buitengewone voordelige ligging, (de tentoonstelling is immers gelegen langs de lijn Oostende-Brussel) is zij geroepen om een overgroote toeloop van vreemdelingen te ontvangen. De grote internationale treinen stoppen allen in de statie Gent-St-Pieters, die slechts op enige minuten afstand is van onze Wortd's Fair. Het is geenszins vermetel van aan de Gentsche tentoonstelling eenen bijval te voorspellen, dien al onze verwachtigingen zal overtreffen. De triomf zal voor hare stichters de bekroning zijn van hun hardnekkig werken, en voor de stad zelfs eene vernieuwing van haar glorierijk verleden en een spoorslag voor de toekomst. Dumont WILLE
150
GENTSE MEMORIEDAGEN: 23 en 24 MEI
23Mei 1644 Dood te Mons van Mgr. François Vander Burch, 5e Bisschop van Gent. Hij was een van de weinige bisschoppen die ook Gentenaar was, want hij werd hier geboren op 26 juli 1567. Hij reorganiseerde het Seminarie en verhoogde in aanzienlijke mate het aantal zondagsscholen. Hij was hier Bisschop van 1613 tot 1616. Toen hij benoemd werd tot Bisschop van Cambrai was het met spijt dat men hem hier zag vertrekken. Hij werd begraven in het Jezuïtenklooster van Mons.
23 Mei 1678 Het Rasphuis wordt ontruimd om krijgsgasthuis te worden. Maar opgepast, we zijn in 1678, het gaat dus niet over het Rasphuis op de Coupure, maar over het Geeraard Duivelsteen. "Ten voonoemden daghe is gheresolveert uyt het rasphuys te doen vertrekken alle de tuchtelingen daerinne ghestelt, omme hetzelve rasphuys gheemployeert te worden tot het leghen van de sieke soldaten als staende teghens het arme knechtiens huys." Het comfort voor de "sieke soldaten" zal er wel niet alles geweest zijn.
23 Mei 1719 Burgemeester Hubert François de Nieulant de Pottelsberghe legt de eerste steen van het Pakhuis. Het 2 verdiepingen hoge gebouw in Louis XN-stijl, dat ontworpen werd door de gekende architect Bemard De Wilde, kwam op de plaats van de vroegere stadsgevangenis. Het is dààr dat de octrooirechten geïnd werden. De meeste goederen die in de stad ingevoerd werden waren onderworpen aan stedelijke rechten. Ze werden gewogen in het Pakhuis en daar opgeslagen tot wanneer de rechten betaald waren. De beschikbare ruimte was aanzienlijk groter dan deze die vereist was voor dit doel en er werden dan ook verschillende particuliere magazijnen in ondergebracht. De gunstige centrale ligging was er de oorzaak van dat het nooit aan liefhebbers ontbrak voor de huur van de verdiepingen. 151
In de loop van zijn bestaan heeft het Pakhuis onderdak verleend aan ontelbare organismen. In 1756 kwam de Tekenschool van Marissal er met een 100-tal leerlingen. Rond 1780 deed de "Kamer van Commercie" er zijn intrede. De Burgerlijkse Godshuizen hadder er hun kantoren en de Rechtbank van Koophandel vond er een onderkomen. Bij de stichting van de Universiteit in 1817 werden de cursussen Geneeskunde er gegeven tot wanneer de nieuwe gebouwen in de Volderstraat klaar kwamen in 1826. In 1831 werd de Stadsschool Nr.1, gesticht door Burgemeester Van Crombrugghe, er in ondergebracht. Verschillende compagnies van diligences hadden er hun kantoren op het gelijkvloers, vandaar de naam "Messagerie" die soms aan het Pakhuis gegeven werd. Voor heel wat koetsen was dààr de terminus, de meeste anderen hadden er minstens een halte. Verder vonden wij er nog de Werkbeurs en een eerste Normaalschool voor onderwijzeressen. Ook onze kloeke "Garde-Civique" had er zijn hoofdkwartier. In 1860 kwam er zich nog een kosteloze stadsmeisjesschool inwringen langs de kant van de Graslei. In 1887 besloot het Stadsbestuur het Pakhuis af te breken voor de bouw van een Nederlandse schouwburg. Het gebouw was wegens zijn architecturale waarde weliswaar geklasseerd, maar ook toen reeds wenste men geen rekening te houden met deze vervelende bepaling. Er moest eerst wel een deklassering gebeuren en aangezien ook in die tijd de Administratie niet uitblonk door een vlotte afhandeling van de dossiers, kwam de toelating 4 jaar later. Nog eens 4 jaar later (we zitten reeds in 1895) gebeurden de eerste aanbestedingen. Maar... op 1 Januari 1896 kregen wij een nieuw stadsbestuur en dat zag die Nederlandse schouwburg op de Koormarkt toch niet goed zitten. Alles werd verkocht aan de Staat die de spotzucht van de Gentenaars opwekte door er 10 jaar over te doen om daar de Grote Post te bouwen. 23 Mei 1807 Geboorte te Gent van Hippolyte Kluyskens. De zoon van de befaamde Joseph Kluyskens was, net zoals zijn vader, geneesheer en Professor aan de Universiteit. Hij was Hoofdchirurg aan het Bijlokehospitaal. Hij gafblijk van historische belangstelling en gaf in 1859 een lexicon uit "Des hommes célèbres dans les sciences et dans les arts et des médailles qui consacrent leur souvenir." Hij stierf te Gent op 28 Maart 1885 en werd begraven op het Campo Santo waar zijn graf nog steeds bestaat.
152
23Mei 1882 Dood van de Congopionier Jozef Vandevelde. Hij werd geboren op 5 Januari 1855. Onderluitenant, vergezelde hij Kapitein Hanssens die in Januari 1882 op expeditie vertrok naar Congo. Nauwelijks daar aangekomen werd hij aangetast door koorts en stierf er in een draagstoel. De Gebroeders Vandeveldestraat werd genoemd naar hem en naar zijn broer Lieven. 23 Mei 1840 In het boek van DĂŠsirĂŠ Destanberg "Gent sedert 1831" kunnen wij lezen: "Op-
roer in het Rasphuis te Gent. Om drie uur namiddag ontwapenen vijf of zes gevangenen, tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld, eenen schildwacht, terwijl andere mannen den sleuteldrager erg mishandelen; de opstand wordt algemeen en de gevangenen pogen uit te breken. De schildwacht, welke boven de poort staat, schiet doch treft niemand. Op dat gerucht snelt de bestuurder, de officier der wacht met zijne mannen, enz. toe; men schiet in de gevangenen, vijf worden gekwetst en de anderen trekken zich terug in een zijgebouw. De hoogere overheden, rechters, generaals, enz. en een sterke afdeeling troepen komen weldra aan; de oproermakers geven zich over en worden in hunne cellen opgesloten. De oorzaak van dezen oproer is de ontevredenheid over de slechte voeding en het geringe loon dat men voor den arbeid betaalt." 23Mei 1940 Gent wordt bezet door de Duitsers. Hoe was het mogelijk dat een kleine Duitse eenheid zonder gevecht een stad kon innemen die verdedigd werd door een groter aantal Belgische troepen, kan slechts verklaard worden door een samengaan van verschillende factoren: de vermoeidheid en de ontmoediging van in aftocht zijnde troepen die ook wisten dat de Duitsers de Franse kust bereikt hadden, de eerder vijandige houding van de bevolking t.o.v. de verdedigers van de stad die een hele reeks bruggen opgeblazen hadden. Dit had gezorgd voor enorme schade in de omliggende wijken: huizen waren er ingestort, bij deze die nog rechtstonden waren deuren en ramen uitgerukt en daken weggeblazen. Bij deze explosies waren zelfs gekwetsten en enkele doden gevallen. Niet verwonderlijk dus dat de inwoners, die het nut niet inzagen van die verwoestingen, onze soldaten met een scheef oog bekeken, om het zacht uit te drukken. 153
Een ander belangrijke reden was het totaal gebrek aan coördinatie tussen de burgerlijke en militaire overheden en tussen de militaire overheden onderling. want zoals dikwijls gebeurt bij terugtrekkende troepen heerst er gemakkelijk verwarring. Er waren hier maar enkele schepen overgebleven en die hadden 4 dagen voordien een onderhoud gehad met Eerste Minister Pierlot. Minister van Landsverdediging Denis en Minister Spaak. Daarbij werd de houding besproken die de Stad moest aannemen bij een bezetting en de tekst van een affiche aan de bevolking daaromtrent werd door de Ministers goedgekeurd die er zelfs op aandrongen deze affiches onmiddellijk uit te hangen. Later zou blijken dat de militaire overheid niet eens op de hoogte was van dit onderhoud. Toen op 23 Mei een Duitse officier als parlementair verscheen aan de Keizerpoort was de verwarring algemeen. 300 à 400 soldaten gaven zich onmiddellijk over. Dit was dan weer niet al te verwonderlijk aangezien in de loop van de voormiddag de motorrijders van de Gentse politie overal aan de troepen gaan mededelen waren dat Gent "open stad" verklaard was. Het duurde dan ook niet lang vooraleer de Duitsers een stevig bruggenhoofd uitgebouwd hadden aan de Keizerpoort. Om halftwee in de namiddag kwam op het Stadhuis. in het kabinet van de burgemeester waar de schepenen samengekomen waren, een jonge Duitse luitenant met een witte vlag, vergezeld van 2 gewapende soldaten. Hij verklaarde dat hij "in naam van zijn Führer" bezit kwam nemen van de Stad Gent en hij liet onmiddellijk de hakenkruisvlag hijsen aan de voorgevel van het Stadhuis. En dat was het dan. Na de oorlog zijn er lange discussies geweest over het zogenaamd "verraad" van de Gentse schepenen, maar ze werden later van alle blaam vrijgesproken omdat gebleken was dat zij in de gegeven omstandigheden er het beste van gemaakt hadden. Achteraf bekeken. iets wat altijd zeer gemakkelijk is. mogen wij toch van geluk spreken dat Gent niet verdedigd werd: het zou geen enkele invloed gehad hebben op het verder verloop van de oorlog, maar de verwoestingen zouden niet te overzien geweest zijn.
24Mei 1578 De Vrouwebroers worden uit hun klooster verjaagd door de Calvinisten.
24Mei 1778 Dood van Mgr. Govard Van Eersel, 16e Bisschop van Gent van 1772 tot 1778. Hij was geboren in Antwerpen op 28 December 1713. Hij deed hier zijn plechtige intrede als bisschop op 10 Augustus 1772. Hij bewoonde het prachtig Hotel Van Eersel op de Reep. 154
Deze filantroop organiseerde een "souscription publique" die moest dienen om een "asile de retraite" te stichten voor gebrekkige werklieden van beide geslachten. Hij schreef zelf in op het hoofd van de lijst voor een bedrag van 10.000 florijnen. Na enkele weken was er genoeg geld verzameld om de onderhoudskosten van 400 ouderlingen te betalen die ondergebracht werden in het St-Antoniushof. Hij liet per testament 18.000 Brabantse florijnen na aan de armen van het "Hospice St-Antoine". Zijn praalgraf in de St-Baafskathedraal werd gemaakt volgens de tekeningen van beeldhouwer Karel Van Poucke. 24Mei 1797 Verlinden-Cannoot die de inboedel van de Recoletten had opgekocht om ze met veel winst verder te kunnen verkopen aan de paters, komt van een kale reis thuis. Bij gebrek aan interesse vanwege de paters brengt hij alles in openbare veiling. 24 Mei 1855 De Pauselijke Nuntius legt de eerste steen van de St-Barbarakerk in de Savaanstraat. 24Mei 1861 Geboorte te Gent van Désiré Destanberg. Auteur van de gekende werken "Gent onder Jozef II" en "Gent sedert 1831 ". Deze zoon van een sierschilder behaalde zijn diploma van onderwijzer in 1880. Hij werkte als dusdanig in het stedelijk onderwijs tot wanneer hij in 1907 Directeur werd benoemd van de school op de Godshuizenlaan; (Nu Martelaarslaan). Buiten de 2 vermelde boeken schreef hij ook nog minder gekende werken zoals "Geschiedenis van het Volksonderwijs", "De Gentsche Herbergen en hun Uithangborden", "Het Eeuwfeest der Koninklijke Maatschappij van Landbouw en Kruidkunde", "L'Horticulture à Gand", ··oe Kiezingen te Gent sedert 1830". Hij overleed op 29 April 1919. 24Mei 1874 Inhuldiging van de eerste Paardentram. De normale dienst begon op 25 Mei. De eerste lijn liep van de Zuidstatie naar 155
de Dampoortstatie via het Van Arteveldeplein, Keizer Karelstraat, Vlasmarkt, Steendam, Dampoortstraat De dienst was verzekerd van 7 uur 's morgens tot 21 uur. Een plaats in eerste klas (30 plaatsen) kostte 20 centiemen, een plaats in 2e klas (8 plaatsen) kostte 15 centiemen. Enkele maanden later werd een 2e lijn in gebruik genomen: van de Zuidstatie naar de Koommarkt.
24Mei 1904 Geboorte van de gekende tenor Karel Locufier. Hij debuteerde in 1930 met de tenorpartij in de operette "De Zang der Woestijn". In 1933 behaalde hij de eerste prijs in een wedstrijd voor tenors te Verviers. Vanaf 1934 trad hij op in de Opera van Antwerpen, dan de Alhambra in Brussel, de opera van Gent. In 1937 won hij de Grote Prijs van de Expositie van Parijs waaraan niet minder dan 186 concurrenten deelnamen. Vanaf 1961 tot aan zijn dood was hij Directeur van de Gentse Opera. Hij stierf in de "Refuge" op 16 N overober 1972.
24Mei 1925 Dood van Victor Fris. Een naam die familiair in de oren klinkt van Gentse geschiedkundigen. In 1899 behaalde hij aan onze Universiteit, met de grootste onderscheiding, het diploma van Doctor in de Geschiedenis. Zijn proefschrift, met als promotor Henri Pirenne, behandelde de Gentse opstand tegen de Bourgondische Hertog Filips de Goede. Hij begon zijn carrière in het onderwijs en vele duizenden zullen hem als leraar gekend hebben. Als dusdanig komen wij hem o.m. tegen in het Atheneum van Verviers, Oostende en Gent. Hier ook nog aan de stedelijke Lagere en Middelbare Meisjesscholen en aan het "Institut Charles de Kerchove", enz. In 1919 wordt hij aan de Universiteit benoemd tot docent als opvolger van de gedurende de oorlog overleden Victor Vander Haeghen. Zijn leeropdracht beperkte zich aanvankelijk tot de Paleografie, maar ze werd later uitgebreid: van Pirenne neemt hij de cursus "Oorkondenleer" over en van Paul Fredericq de cursus "Historische Kritiek". In 1917 werd hij aangesteld als Stadsarchivaris, eveneens in opvolging van Victor Vander Haeghen. Hij zou dit blijven tot aan zijn dood. Onnodig te zeggen dat Fris nog talrijke andere functies vervulde: hij was Se156
cretaris van de "Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent", lid van de "Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten", van de "Académie Royale de Belgique" en van meerdere buitenlandse genootschappen. Wanneer men de naam Victor Fris uitspreekt denkt men onmiddellijk aan zijn in 1913 gepubliceerd boek "Histoire de Gand", een boek van een 360-tal bladzijden. De geschiedenis van Gent in 360 bladzijden, dat kan toch niet? Neen, natuurlijk niet en dat wist Fris ook wel. Hij beschouwde het als een "résumé" voor een later te publiceren vollediger werk. Spijtig genoeg is het er nooit van gekomen, want Fris is niet oud geworden. Hij heeft wel tal van andere publicaties over Gent op zijn naam staan. Merkwaardig is toch wel dat Fris, zoals zo veel andere personaliteiten uit de academische wereld, wij denken o.m. aan Prosper Claeys, vooral in het Frans schreef. Maar in hun studententijd waren zij beiden lid van het ''Taalminend studentengenootschap 't Zal Wel Gaan". Fris was er in 1896 zelfs de Commissaris-Vaandrig van. Fris heeft wel een paar werken in het Nederlands geschreven, zoals "De oude straatnamen van Gent". Men had destijds het uitstekend idee dit eerste werk te schenken als "prijsboek" in de stadsscholen. Victor Fris werd· geboren op 18 Februari 1877. Hij was nauwelijks 48 jaar toen hij stierf.
24Mei 1944 De laatste voorstelling in de Circ. Ze werd ingericht door de gebroeders De Jonghe.
24Mei 1983 Dood van Firmin De Smidt, in Gent beter bekend als "Broeder Firmin". Deze architect, archeoloog, Doctor in de Kunstgeschiedenis werd geboren in Brugge in 1904. Van 1932 tot 1944 was hij leraar aan St-Lucas. In 1944 werd hij docent aan de Universiteit en in 1949 hoogleraar. Van 1944 tot 1974 doceerde hij er "Geschiedenis van de Bouwkunde, Middeleeuwse archeologie en Monumentenzorg." Hij deed talrijke belangrijke opgravingen, o.a. in de St-Baafsabdij. Daardoor kon de ligging van de fundamenten en het grondplan van de vernielde abdijkerk met zekerheid bepaald worden. Hugo COLLUMBIEN 157
GENTSCHE GEVELS DER BAROKPERIODE Ons lid, de heer ]ohn Van Hulle, bezorgde ons destijds een serie fotocopieën van artikels die verschenen zijn in het sinds lang verdwenen tijdschrift "KUNST" dat uitgegeven werd door André \ryncke. Daarin verschenen heel wat interessante artikels over Gentse onderwerpen. Wij publiceren hier een bijdrage die verscheen in het September-Oktober 1934nummer.
De studie van den Barokstijl in zijne verschillende uitingen zou niet volledig zijn, indien we niet eene bizondere aandacht wijdden aan de burgerlijke architectuur dezer periode. Deze architectuur, die niet alleen uiterst vruchtbaar en vol fantasie blijkt te zijn, vertoont daarenboven een zoo overweldigende levenskracht, dat ze aan de kerkelijke architectuur, al te dikwijls uit traditie aan den Gotischen stijl verslaafd (1), nieuwe motieven opdringt en weldra aan hare gevels een karakter geeft als van een rijk versierd patriciërshuis, waaraan zelfs aanduidingen van denkbeeldige verdiepingen niet ontbreken. Er ontstaat ongetwijfteld, reeds van in de Ie helft der 16e Eeuw, eene vervreemding tusschen de kerk en de revolutionnair gezinde bevolking, die dan ook bij voorkeur en misschien wel met opzet den nieuwen stijl gebruikt voor hare gebouwen, hetgeen wellicht de breuk nog moet aanschouwelijker maken. Maar deze burgerlijke Renaissance is niet dezelfde, die de Humanisten aanprijzen: zij wordt aangepast, zij ondergaat vervormingen, zij wordt door de ambachtslieden zoodanig "verteerd" dat zij den klassieken geest grootelijks verliest. Onder invloed van de versieringswoede der laat-Gotiek eenerzijds, en anderzijds van de welbekende burgerlijke zucht naar pronk- en praalvertoon, worden de geïmporteerde siermotieven gebruikt en vervormd op zulke kwistige, overtollige en persoonlijke wijze, dat dadelijk eene soort van vroeg-Barok geboren wordt, waaraan dan de 17e Eeuw eene bloeiende uitbreiding geeft, welke echter dikwijls alle werkelijke originaliteit zal ontberen. Als dus Dr. Plantenga met recht beweert, dat ''feitelijk Barok en Classicisme steeds naast elkaar hebben bestaan, het zijn de uitgroeiingen na de Renaissance", dan moeten we er onmiddellijk bijvoegen, dat deze uitgroeiingen zich bij ons voordoen in de burgerlijke architectuur dadelijk na het verschijnen der Renaissance, en vele elementen van de kunst der 17e Eeuw reeds volop te vinden zijn in de 2e helft, ja zelfs het 2e kwart der 16e Eeuw. De groote heeren en zekere kerkraden (2) uit dien tijd hebben overigens dade158
lijk gemerkt, dat er een sterk onderscheid moet gemaakt worden tusschen de ontwerpen der ambachtslieden, die den nieuwen stijl slechts kennen door teekeningen en schetsen en de patronen geleverd door kunstenaars, zooals Mabuse, die ItaliĂŤ bezochten en ter plaatse de harmonieuse scheppingen der echte Renaissance hebben nageteekend. De Mecena's laten zich geen oogenblik misleiden en stellen onder meer Mabuse zelf aan om de hooge hand te houden en alle ontaarding te bestrijden der reeds kiemende Barok (3). Maar de burgers zijn niet zoo kieskeurig: zij laten de meester-metsers en beeldsnijders betijden, zij wenschen geen streng klassieke kunst, zij eischen vooral versiering, tot het overdadige toe, op voorwaarde, dat zij samengesteld weze uit de nieuwe motieven. Als het nu komt tot een verzoening tusschen de kerk en de burgerij, op het einde der 16e Eeuw, dan is het dikwijls de smaak der burgers - die niet altijd zeer kiesch is, noch zeer gematigd - die de voorkeur krijgt en zijn invloed doet gelden op vele kerkelijke gebouwen onzer streken. Alhoewel het classicisme wel hier en daar opduikt, is het deze Barok, die gansch de periode zal overheerschen tot een stuk in de 18e Eeuw, zoodat het dus eigenlijk een burgerlijke opvatting is, die gedeeltelijk de kunst van dit tijdperk karakteriseert, met hare voorliefde voor uiterlijke pracht, haar zwelgen in overdadige en zinnelijke versiering, haar gemis aan distinctie, aan maat en smaak, haar genot aan kunsttoeren en grootsprakerigheid. Des te meer zal dus de burgerlijke architectuur ons interesseren. A. DE 16e EEUW Evenals te Brugge, waar de Griffie oprijst in 1537, zal men te Gent, in de eerste helft der 16e Eeuw, reeds huisgevels oprichten in den ilieuwen stijl, en namelijk het huis "De Fonteyne", Gouden Leeuwplaats, dat den datum draagt: 1539. Alhoewel ontstaan kort na het welbekend Huis der Vrije Schippers, door Christoffel van den Berghein 1530 in laat-Gotischen stijl gebouwd, getuigt het van eene gansch andere opvatting: de vensterbogen zijn vlak en vertoonen geene versiering, de waterlijsten zijn vervangen door moulures, de spitse geveltop is begrensd door eene serie tamelijk stijve voluten en is bekroond door een kleinen driehoek. Van de Brabantsche pinakeltjes is er nu geen sprake meer. Ten onrechte heeft men aan den datum 1539, jaartal der oprichting, eene andere beteekenis willen geven, daar hij te vroegtijdig scheen voor den aangewenden stijl. Er werd namelijk beweerd, dat hij slechts eene herinnering zou zijn aan het landjuweel, dat in bovengenoemd jaar den roem bevestigde der oude 159
0\
0
.,
~
}0
15 }9
15(.1,
~ 1570
1581
161 '-1
1530. Hui s der Vrije Schippers; 1539. De Fonteye; 1564. Wenernaar Hospiteaal; ongeveer 1570.Hoek Burgstraat en Gewad; 158 1. Hoek Geldmunt; 1614. Het Goud en Hant; 1632. Volderskapel; 1652. Het Moleken, Koornmarkt; 1669. Huis van Hoorebeke; 1675. Vrij dagmarkt, 41; 1696. Korenmetershuis.
te
c:: cTCl
...,(I)
en
::r
c::
N.
......,
....."'
(I)
= 0..
...,
...,
00
"""
(I)
...... (I)
(I) (I)
c::
~
~
161
rederijkerskamer "De Fonteyne", door wie het gebouw werd opgetrokken. Nochtans bezitten we verschillende getuigenissen, die onomstootbaar bewijzen, dat de Renaissance rond dien tijd te Gent reeds zeer ver was doorgedrongen. Zonder te gewagen van het plan van Pieter de Keyzere (gedrukt 1524), dat reeds putti vertoont (4), noch van het grafmonument van Isabella van Oostenrijk in de abdijkerk vanSt-Pieters (5) (patroon van Mabuse 1526), weten we, dat de bewuste kamer van rhetorica in 1539 een houten tooneetliet vervaardigen, dat in zuivere Renaissance stijl werd uitgevoerd en waarvan we eene teekening bewaard hebben (5a). Overigens bezaten de Gentsche oud-schoenmakers een vaandel in denzelfden stijl, gedateerd 1539 (6) en vinden we in de ijzeren sloten der oude verzameling Minard (6a), vervaardigd tusschen 1520 en 1540 versieringen, die wel de motieven der Renaissance gebruiken griffonen, lieren, voluten, enz. De nieuwe vormentaal was dus rond 1530-1540 te Gent absoluut niet onbekend, ja, ze was reeds doorgedrongen in de siermotieven der ambachten (slotenmakers). Verschillende factoren bevorderen het oprichten van gevels in die periode. Het Gentsche magistraat had het gevaar ingezien, dat de houten gevels voor de stad vormden en uitdrukkelijk verboden er nieuwe op te richten door de volgende ordonnantie (7). "Men gebiedt van heere ende wetsweghe, dat voortaen hem nyemant en vervoordere ooc en sa[ vermeughen an zynen huyzen ter strate te maken eenighe nyeuwe hauten gevels... Maer zal een yegelick ghehouden wesen de zelve te rnaeken van steen in behoorlicke forme ende ciraet, zoo ooc nyemant en zal vermoghen ende eenyder gheinterdiceert worden zyne aude hauten ghevels te vermaecken offte repareeren zonder consent van scepenen" (1540) De schepenen hebben echter ook de verfraaing der stad op het oog en beloven tegemoetkomingen aan wie zijn houten gevel zal neerhalen en vervangen door een steenen. "Omne waerinne eenen yeghelick ten encourageren ende assisteren, zal an de gone, die in de plaetse van haerlieder hauten ghevels, de zelve zullen maecken van steene, van stadtsweghe ghedaen worden alsulcke bylech als men naer de qualiteyt ende importantie van de wercke zal rede/ie bevinden" Een zeker aantal huizen worden dan, in de 2e helft der 16e Eeuw opgericht of verbouwd. Zij vertoonen alle veel gelijkenis met het huis De Fonteyne: horizontale moulures scheiden de verdiepingen, de gevel is bekroond met een driehoek, de topmuur is begrensd met eene opeenvolging van voluten, soms afwisselend met loodrechte gedeelten tusschen twee moulures, de vensterbogen zijn vlak of versierd met koppen in halfverheven beeldhouwwerk. Het materiaal is Ba162
leghemsche zandsteen of nog baksteen afgehoord met zandsteen. Aldus ontstaat een bepaald Gentsch type, dat door de uitwijkelingen naar Noord Nederland wordt overgebracht, onder meer door Lieven de Key (geboren te Gent rond 1560), die vooral te Haarlem en Leyden werkzaam is (8). Deze Gentsche bouwmeesters vormen scholen, welke dit type verspreiden, zoodat we het aantreffen te Gorcum (1566), te Zwolle (Gildenhuis 1571) en Middelburg (1582). Te Gent zelfhebben we uit die periode bewaard: het Wenemaer hospitaal (1564), het huis hoek Burgstraat en Gewad, (ongeveer 1570), het huis Nr.24 Langemunt (1580) en de twee huizen hoek Pharaildeplaats en Geldmunt (1581).
B. DE 17e EEUW De Godsdienstige beroerten, tusschen 1566 en 1580, hadden eene werkelijke epidemie van plunderingen voortgebracht, welke de stad teisterden, maar dan ook een aantal restauraties veroorzaakten, die waarschijnlijk gebeuren met de materialen afkomstig van de gesloopte kloosters, godshuizen en begijnhoven, die publiek verkocht werden in 1582 (9). Anderzijds lieten de schepenen opnieuw, in 1598, de ordonnantie uitvaardigen, die in 1540 het licht zag, zoodat er, dank zij den welstand,die de regeering van Albert en Isabella kenmerkte, weldra veel gebouwd wordt en de stadsrekeningen, van af 1612, talrijke posten behelzen: "gratuyteiten ter eausen van het maecken van de nieuwe huyzen ende ghevels ", betreffende subsidies van gemiddeld tien pond, die aan de eigenaars worden toegekend wanneer gevels worden opgericht of vervangen. Deze posten hebben gewoonlijk de volgende bewoording: "Item, betaelt... voor tmaecken aen syn huys eenen steenen ghevele in plaetse van eenen ouden vervallenghevel van houtte" terwijl gestipuleerd wordt dat de nieuwe gevel is: "Chieraet deser stede" Inderdaad zijn de schepenen immer bekommerd om de versiering van den gevel en wanneer de ontwerpen worden ingediend, dan zullen de aangebrachte verbeteringen altijd de hoeveelheid der siermotieven vermeerderen. Door het vervangen nu van de houten gevels door steenen, ontstaan echter dikwijls gebouwen, van eene bizondere samenstelling: kelderingen of oorspronkelijk gelijkvloers, evenals de zijmuren zijn Romaansch gebleven, terwijl de gevels data dragen, die wijzen op de 17e Eeuw. Soms ook sluit de nieuwe gevel maar slecht aan bij het huis, zoodat de top meer dan een meter hooger is dan de nok van het dak en met ijzeren staven eraan moet worden bevestigd. Inderdaad werden deze verbouwingen toevertrouwd aan beeldhouwers, die zich dikwijls "cyraetsnijders van steenen gevels" noemen en zich weinig bekreunen om de hoogte van het bestaande dak. 163
Deze cyraetsnijders vormen echte dynastieĂŤn die ongetwijfeld een persoonlijken stijl hadden. Zoo kennen we de familie Matthijs, de familie Vander Linden, die werkt aan de poort van de Vischmarkt, de familie Baude, afkomstig van 's Gravenbrakel, de familie Gravier, afkomstig van Brugge, enz. Daar zij echter hun naam aan de gebouwen niet hechten, is het moeilijk uit te maken welke de versieringen zijn, die ze met voorliefde toepassen; we hebben slechts kunnen vaststellen, dat de Graviers in het begin der l8e Eeuw deze ingewikkelde dubbele voluten gebruikten, die te Gent vele geveltoppen versteren. De honderden huizen welke gebouwd worden- 1200 tusschen 1612 en1672putten echter de stadskas uit, zoodat aan het systeem der subsidies verzaakt moet worden in 1679. Maar de burgers zijn er aan gewoon geworden mooie, kwistig versierde gevels op te richten, die een teeken van rijkdom zijn en het bouwen gaat voort tot op het einde der 17e Eeuw, zoodat deze samenloop van omstandigheden een groot aantal huisgevels voortbrengt en de stad Gent een bizonder vruchtbaar veld wordt voor de studie der burgerlijke architectuur gedurende deze eeuw. Als we nu deze gebouwen onderzoeken, komen we tot de volgende vaststellingen: le helft der 17e Eeuw De stijl der 16e Eeuw vervloeit geleidelijk: de horizontale moulures worden dikswijls vervangen door platte muurbanden, de vensterbogen worden versierd met looveren en zelfs personnages (huis het Gouden Hand, Geldmunt1614), soms wisselen ze af met classiciseerende driehoeken (Berg van Barmhartigheid, Abrahamstraat-1622), de topgevels zijn bekroond met een klein tympanon en begrensd door twee opeenvolgende volutenparen, die echter zwaarder worden en meer belang krijgen (Volderskapel, Brabantdam 1632). De muurankers zijn zichtbaar en sterk versierd met ijzeren voluten en krullen. Van af het begin der 17e Eeuw wordt bijna uitsluitend als materiaal gebruikt: baksteen, afgehoord met Baleghemschen zandsteen, zoodat niet alleen het beeldhouwwerk maar zelfs de afwisseling der kleur van het materiaal meer beweging geeft aan den gevel en hem meer schilderachtig maakt. 2e helft der 17e Eeuw Hier zijn twee verschillende stijlen vast te stellen: a) De versierde stijl, die zich verder uitbreidt: tympanon, twee paar voluten, gebeeldhouwde vensterbogen (huis het Molentje, Koommarkt 1652), waar we muurbanden aantreffen in den geveltop, die schijnen terug te gaan op de oorspronkelijke leemen huizen (10), sterk versierde ankers. 164
Deze stijl evolueert verder in een overdaad van ornementeering. De voluten worden dolfijnen, eindigen op leeuwekoppen, griffoen-koppen of pooten, ze krijgen schubben of acanthe bladeren. Het tympanon wordt bekroond door beeldhouwwerk: Mariabeeld (huis Van Hoorebeke, Kraanlei 1669), borstbeeld (huis Vrijdagmarkt, 41-1675). Neptunus met zeepaarden (11) (Vischmarkt, 1688), de boven-aanzet der voluten worden putti, borstbeelden (Vrijdagmarkt 45), cartouchen worden op den gevel aangebracht, halfverheven beeldhouwwerk vervangt de vensterbogen, het attiekvenstertje krijgt beeldhouwwerk, eene vaas, vruchtenslingers worden uitgehangen. De barok viert hier hoogtij want geene versiering is te zwaar of te kostbaar: de architect moet volledig de plaats ruimen voor den beeldhouwer. b) De traditioneele Gentsche stijl. Deze stijl breekt volledig af met de opvatting van het patriciërshuis der voorgaande 80 jaren en keert terug naar het typische Gentsche schema dat over het Gothische tijdperk teruggaat op het Romaansche type: trapgevel, sterk geaccentueerde horizontale moulures, geene of weinig versierde vensterbogen. Deze gevels treffen we vooral aan rond de oude haven (Gras- en Koornlei) en in de belendende straten; ze zijn echter te vinden in vele andere wijken. De eenige versiering bestaat uit een paar cartouchen, die het jaartal dragen, soms vruchtenslingers boven eerste en tweede verdiep terwijl het attiek-venster omgeven is met eene sterk gehistorieerde cordonlij st, uitloopende op krachtig krullende voluten (huis de Lintworm, Koornlei 1662). Dikwijls ontmoeten we, tusschen de vensters van de opeenvolgende verdiepen, paneelen in Balegbernsehen zandsteen, die soms opschriften dragen (huis De Maeght van Ghent, Koornmarkt, 1672). Het volledigste voorbeeld van dien stijl is wel het Korenmetershuis (Graslei, 1696) dat echter rust op een romaansch gelijkvloers. Vele gevels echter vertoonen niet de minste versiering, slechts de gemoulureerde kraagsteeoen die de vensterbogen van het gelijkvloers dragen duiden aan, dat ze gebouwd werden in de 2e helft der 17e Eeuw (huis het Damberd, Koornmarkt). Soms zijn deze vensterbogen zelfs nog min of meer spitsbogig.
c) DE 18e EEUW Het einde der 17e Eeuw bracht een groot aantal beproevingen voor Vlaanderen en de stad Gent: de negenjarige oorlog (geëindigd 1697) had het land zoodanig uitgeput, dat overal verarming en neerslachtigheid heerschten. De troepen der Fransehen en der Verbondenen hadden zoodanig geroofd, geplunderd en gebrand dat handel en nijverheid bijna volledig te niet waren gegaan. De burgerlijke bouwkunst zal dan ook den weerslag vertoonen der algemeene verarming: patriciërshuizen worden maar weinig meer opgericht gedurende de 1e helft der 18e Eeuw, de burgershuizen vertoonen gewoonlijk maar één 165
verdiep en de versiering der gevels is veel eenvoudiger, daar het beeldhouwwerk bijna volledig verdwijnt. Nochtans wordt nog tamelijk veel in steen gebouwd, waarschijnlijk omdat het brandgevaar voor de houten gevels des te grooter was in tijd van oorlog. Zelfs wordt aan restauratie gedaan, vermits in 1726 een zekere Mertens de toelating vraagt: "Af te brecken de helft van de syde van den selven huyse naer de Steenstraete om het selve op te bouwen ende te voltrekken conform de helft als nu daer staende waerof de suppliant heeft gedaen rnaeken de medegaende modellen" ( 12) De Fransche invloed begint zich ook te doen gelden vooral door het aanbrengen van vazen op den top der gevels en aan den aanzet van het dak, alsook het aanwenden van steenen ballustrades vooral onder de vensters van het eerste verdiep. De openingen worden grooter zoodat het metselwerk een ondergeschikt belang krijgt en de gevel bijna gansch open wordt gehouden tot aan den aanzet van het dak. De topgevel verdwijnt geleidelijk en wordt vervangen door het Fransch dak, dat algemeen worden zal in de 2e helft der 18e Eeuw.
le kwart der 18e Eeuw In de eerste jaren der eeuw werden nog enkele groote patriciĂŤrshuizen gebouwd, namelijk in de Mageleinstraat Nr. 19 ( 1699), het oud-lokaal van den Gentsehen Oudheidkunde Kring (St. Cathelijnestraat-170 1) en Veldstraat Nr.44 -1713). Ze hebben hetzelfde karakter als de burgershuizen, alhoewel meer versierd: de geveltop is driehoekig of half cirkelvormig begrensd en vertoont twee paar tamelijk stijve voluten; de vensters van het verdiep zijn slechts van elkaar gescheiden door de steenen moneelen, een vaas (dikwijls heden verdwenen) bekroont den gevel en den krul der laagste volute aan den aanzet van het dak; steenen balustrades versieren alternatief de vensters van het eerste verdiep; horizontale en verticale muurbanden verdeelenden gevel in een aantal rechthoeken, in verband met de vensters. Deze gevel is aldus veel vlakker en krijgt een ander karakter daar de verticale lijn nu hoofdzaak wordt. Soms komen nog wel vruchtenslingers voor, alsook paneelen in natuurlijken steen, invloed van de 17e Eeuw (huizen hoek Hooge Zonnestraat en Jan Breydelstraat 1716). Het huis Langemunt 61 vertoont een zeer grillig volutenpaar, denkelijk de specialiteit van de laatste der Graviers, te oordeelen naar de nog bestaande projecten. 2e kwart der 18e Eeuw De classiciseerende invloed doet zich meer en meer gelden: het tympanon wordt nu algemeen, de volute wordt een kwart cirkelboog en behoudt soms slechts een stijve krul, de vazen worden alleen gehandhaafd aan de aanzetten 166
van het dak, soms verschijnt een tweede driehoek boven het middenvenster van het eerste verdiep, de gevel is nu bijna volledig vlak. Het Fransche dak, dat reeds sporadisch verscheen op het einde der 17e Eeuw, dringt meer en meer door en wordt algemeen. Na de eerste helft van de 18e Eeuw zal de topgevel volledig verdwijnen, de as van het dak loopt nu evenwijdig met de straat, de versiering is uitgesproken Lorlewijk XV of Lorlewijk XVI, karakteristiek zijn namelijk de gesmede balconleuningen. Nu komt de periode van het patriciërshuis, het hotel, dat bijna alle gewestelijke en zelfs Vlaamsche karaktertrekken zal verliezen.
NOTEN (1) Zie bv.: Pand der abdij van St. Pieters te Gent. (Laat-Gotisch herbouwd 1592). (M. DERUELLEDe St. Pietersabdij te Gent- Vyncke 1933)- Ontwerp voor den toren van St. Miebielskerk door L.Cruyl (laat-Gotisch 1662) (2) 1519. Het kapittel van den Dom te Utrecht zit verlegen met het hekwerk dat in zuivere Renaissance gewenscht is. Zie BIERENS DE HAAN. Het Houtsnijwerk in Nederland tijdens de Gothiek en de Renaissance. Den Haag. Nijhoff 1921. blz.l 06. (3) 1528-29. Blondeel wordt met zijn teekeningen en modellen der schouw van het Brugsche Vrije gezonden bij Meester Jan l'artiste (Mabuse) om zijne meening erover te kennen. Belgische Kunstdenkmäler, Munchen 1923.11. blz. 11. (4) Zie M. DERUELLE. De St. Pietersabdij te Gent blz. 42 en fig. 9. (5) Zie Idem blz. 94 en fig. 26, 27, 28, 29, 30. (5a)ArchiefDe Fonteyne. Landjuweell539 (6) Zie. L. MINARD-VAN HOOREBEKE. Description de Méreaux et autres objets anciens des Gildes et Corps de Métiers. Gand. 1877.1. blz. 252 (6a) Idem. I. blz. 306-307. (7) Stadsarchief 1540. 108 bis 31. (8) Zie SIDNEY JONES. Vieilles Maisons Hollandaises. STUDIO. Lente 1913, blz. 35, 103. (9) Deze verkoop bracht 1844 pond op. Zie Rekeningen der Stad Gent 1582, f" LX. (10) Zie A. HEINS: Une vue de Gandpeinte par Hubert van Eyck. N. Heins 1907, fig. rechtover blz. 9, 3e buis links. (11) Architect: Quellinus de Jonge. Beeldhouwer J.B. van Heldenberg. 1690
(12) Zie Stadsarchief Dossier Steenstraat
Dr. Marcel I. J. DERUELLE
167
TESTAMENTEN, SCHENKINGEN EN STATEN VAN GOEDEREN VAN ENKELE BEGUNEN GESTEEDIN HET BEGUNHOF ONZE-LIEVE-VROUW TER HOOIE (vervolg) BEGUN JOSUNE DE NEVE Josijne de Neve werd gesteed in het convent Ter Bloemen. Ze had eveneens een eigen huisje. (20) Ze was verwant met Barbara Franรงoise van der Haeghen en Margerite d'Oosterlinck. Ze overleed op 21 februari 1667. Testamenten Jonkvrouw Josijne de Neve, dochter van Pieter, herzag op 8 oktober 1653 ten huize van notaris Adriaan Flourent te Gent, twee testamentaire giften, gedagtekend 29 december 1652. Vijf dagen later, op 13 oktober 1653, liet ze door dezelfde notaris haar testament noteren. Zoals gebruikelijk beval ze haar ziel aan God Almachtig aan, de heilige Maagd Maria en alle Gods ljeve heiligen. Ze wenste begraven te worden in het koor van de begijnhof kerk en dit in aanwezigheid van vier biddende orden. De andere schikkingen liet ze ter discretie over aan haar erfgenamen. De eerste van de dertig requiemmissen in de kerk moest een gezongen mis zijn en de aanwezigen moesten van op de kansel verzocht worden om voor haar zielenheil te bidden. Hetzelfde diende ook in de parochiekerk van Waasmunster te geschieden. Op de dag van de begrafenis moesten twee zakken tarwe gebakken en de broden uitgedeeld aan de armen. Te Waasmunster moest op dezelfde dag na de gezongen mis een zak tarwe in broden uitgedeeld. De kapel van Onze-Lieve-Vrouw (21) in het begijnhofwerd bedacht met 5-00 lb. gro. Het convent s'blonden of Ter Bloemen, waarzegesteed was, werd met een zelfde bedrag begunstigd, op voorwaarde dat de begijnen van het convent dagelijks en gedurende vijf jaar na haar overlijden voor haar zielenrust en die van haar vrienden de litanie van de H. Maagd Maria zouden bidden. Op de dag van haar uitvaart zouden de begijnen van het convent een recreatie, bestaande uiteene goede hespe (van ongeveer 4 kilo), twee goede stucken ghebraeden vleesch, voor elk een pot goed bier en een pint goede wijn, ontvangen. In dit testament voorzag Josijne een lijfrente van 0-30-lb. gro per jaar, ingaande de dag van haar overlijden, aan haar dienstmeid Barbara Isenbaert. Haar erfgenamen konden geenszins de lijfrente tegenhouden. Ze bezette de rente op 3 gemeten land, gelegen te Waasmunster onder de heerlijkheid Sombeke. Het land werd toen gepacht door Pieter Roels. Dit artikel van het testament werd later geschrapt en vervangen door een schenking. 168
De pastoor van het begijnhof en die van Waasmunster werden ook niet vergeten. Ze kregen de opdracht elk 50-0-0 lb. gro. onder de armen te verdelen. Voor de genomen moeite werden ze bedacht met elk 2-0-0 lb. gro. Op 15 februari 1657 herriep ze dit artikel en bepaalde ze dat het bedrag moest besteed worden om gedurende 10 jaar lang in de begijnhofkerk een jaargetijde op te dragen. Het jaarlijks uit te delen brood moest door haar erfgenamen worden betaald. De onderpastoor van het begijnhof Guillielmus Thom zou, zo lang hij die functie uitoefende, jaarlijks 0-20-0 lb. gro. bekomen. Het testament werd mede ondertekend door de getuigen Jan Baptiste van Hoorebeke en Charles Dhondt. Op 5 februari 1657 stelde ze haar neef jonkheer Pieter de Neve aan als exécuteur testamentaire. Voor zijn diensten zou hij 8-00 lb. gro. bekomen.
Schenkingen Een eerste schenking met de warme hand geschiedde voor notaris Flourent op 1 maart 1657. De begunstigde was jonkvrouw Josijne Thérèse Negrette. Deze bekwam volgende goederen: • Een half bunder gheroden bosch te lande ghebrocht, gelegen te Waasmunster op het wijk het cuijelken (22), grenzende aan de oostzijde van de eigendom van de wezen Negrette, ten zuiden en ten westen aan de eigendommen van de abdij van Rosenberg (23) en ten noorden aan die van Jan van de Voorde, toen gepacht door de weduwe van Pieter Verlent. • Een perceel van twee gemeten bos, in dezelfde wijk gelegen, in het oosten begrensd door de eigendommen van de wezen Negrette, ten zuiden door die van de abdij en ten westen en noorden door die van Boudewijn Colman. • Twee percelen land, samen ongeveer 3 gemeten, gelegen te Belsele, gepacht door Jacques Scheldeman. Mocht de begunstigde voor de schenkster komen te overlijden dan ging de schenking naar jonkvrouw Barbara Française Negrette. Het vruchtgebruik bleef aan begijn Josijne, haar leven lang. Daar de begunstigde nog minderjarig was, werd de schenking door haar voogd Comelis de Neve in haar plaats met dank aanvaard. Op de akte werden ook het verlijden voor de respectievelijke vierscharen genoteerd. Jacques de Blocken Gillis van der Meeren traden als volmachthouders op. Een tweede schenking, gedagtekend 18 juni 1661, kwam toe aan jonkheer Pieter Sixtus de Neve, haeren cosijn ende petere. Hij ontving percelen gelegen in de parochie van Waasmunster en op de heerlijkheid Sombeke: • 400 roeden land, den Beek, oost Elisabeth van Hecke, zuid en west een zekere Heindricx en noord de wezen NN. • 400 roeden land, het vitselsaet (24), oost Boudewijn Colman, noord en west, en zuid nomen nescio, gepacht door Joos Sturme. • 200 roeden land, het tarwestucxken, oost het brouckstraetken, zuid Jacob 169
Dauwe, west NN, noord het wethuis, gepacht door Jan de Corte. Van deze drie partijen moest de begunstigde alle heerlijke en onlosselijke renten, er van ouds aan verbonden, ten hare laste nemen. • Het derde deel van de heerlijkheid van Roden met alles erop en eraan gelegen te Waasmunster. De donatrice bekwam dit derde deel vanjonkvrouw Barbara Françoise van der Haeghen met als voorwaarde dat ze haar leven lang het vruchtgebruik had. De begunstigde aanvaardde de voorwaarden en bedankte de milde schenkster. De volmachten bestemd voor de respectievelijke vierscharen waren in handen van Pauwel Rijckaert, Comelis van Paderbrouck, Jan de Stauthamer en Hendrik Sanders. Een derde schenking en tevens aanvulling van haar testament van 13 oktober 1653 dateerde van 8 juni 1663. Notaris Pieter van Can en de getuigen Charles van Aelst, zoon van Jacques, en Charles Grijp, zoon van Guilliame, verklaarden dat Josijne de schenking uit vrije wil en zonder druk overmaakte aan Pieter de Neve, heer van Roden, Dullaert, ... De schenking en de aanvullingen van het testament bestonden uit: • bestemd voorPieter de Neve. De helft van 7 gemeten land gelegen te SintGillis achter het huis van chirurgijn Philip LamoraaL De andere helft behoorde toe aan N Le Comte, die met Jacqueline de Neve was gehuwd. De grond werd gepacht door Matthijs Voet. • Een half bunder trockbosch en twee gemeten zaailand, samen één blok, gelegen te Waasmunster, oost Andries Dhond, zuid de schuurakker en west het straatje.Het land werd gepacht door Jan van Onderbeerch. Als tegenprestatie moest de begunstigde aan zijn broers Franciscos en Philippe, elk 200 gulden uitkeren.Ookjonkvrouw Catharina Judoca de Neve, dochter van Pieter, moest een zelfde bedrag ontvangen. • Aan haar dienstmeid Barbara Isenbaert moest een bedrag van 150 gulden worden uitbetaald ter vervanging van de eerder voorziene lijfrente, vermeld in haar wilsbeschikking van 13 oktober 1653. • Aan Jacqueline van der Haeghen, religieuze in de abdij van Rosenberg, en aan Theresia Negrette, religieuze in het klooster van Oost-Eeklo (25) te Gent, zouden elk 2-0-0 lb. gro. als recreatie ontvangen. • Jonkheer Roebus de Neve en jonkvrouw Barbara Negrette bekwamen de helft van ongeveer 2 gemeten land, gelegen in de schorren van Verrebroek De andere helft was in het bezit van Pieter de Neve. Het werd gepacht door Jacques Vereauteren en Joos de Jonghe. • Jonkheren François en Philippe de Neve, heer van Blauwendael, zonen van Comelis, ontvingen in schenking een meers ghenaempt den stegelmeersch ofte herrewechmeersch, gelegen te Waasmunster onder de heerlijkheid Sombeke, oost de seelanders, zuid de erfgenamen van Joos de Smet, west den 170
hoochdonck en noord Jacques de Cauwer. De meers werd gepacht door Joos Sturm. Beide begunstigden werden belast met de opdracht jaarlijks in de kapel van Sint-Antonius (26) op de heerlijkheid van Roden een requiemmis te laten lezen voor haar zielenheil en dit gedurende 50 jaar. Vrienden en kennissen die de mis bijwoonden ontvingen elke een witte broot, ter waarde van 0-02lb. gro. De aanwezige begunstigden, Pieter de Neve, ridder en heer van Roden en jonkvrouw Barbara Negrette aanvaardden in hun naam en die van de afwezigen de schenkingen. Handboeken en papieren werden symbolisch overgemaakt. Het vruchtgebruik bleef aan Josijne. Een vierde schenking ging naar haar nicht jonkvrouw Barbara Françoise Negrette, dochter van Rochus. Barbara was ook gesteed in het begijnhof. De akte werd op 18 juni 1661 verleden voor notaris Jan Bauduijns. Barbara bekwam: • Een meers (27) gelegen te Waasmunster onder de heerlijkheid Sombeke. Hij paalde ten zuiden aan de eigendom van Miehiel Hendricx, ten westen aan den brausloot van Oostbrouck, ten noorden aan die van Pieter Vermeulen. De meers was belast met heerlijke en onlosselijke renten van oude tijd. Pachter was Andries Vercautere. • Enkele roerende goederen: een spisschen bouffet (28), een spisschen koetse (29) met het behangsel (haar beste bed), een hoofdpeluw, twee oorkussens, een blauw en een wit deken. • Huisraad: een dozijn en half tinnen borden, waarvan twaalf met het wapenschild van jonkvrouw Françoise van der Haeghen. De zes andere waren voorzien van het wapenschild van haar ouders. Nog een half dozijn tinnen borden, drie met het wapen van Van der Haeghen en drie met het wapen van haar vader en moeder. Een tinnen beker en lampet met het wapen van Van der Haeghen en een kruisbeeld. De schenkster behield het vruchtgebruik. Barbara beloofde als tegenprestatie, van het overlijden van Josijne af, gedurende 10 jaar een jaargetijde te laten opdragen. De meers diende als onderpand. (30)
NOTEN (20) Cailliau, o.c., p. 223. (21) Deze kapel werd volgens Joos vermoedelijk tijdens de beeldenstorm onder de calvinisten verwoest en in 1662 vervangen door de nog bestaande H. Grafkapel. L. Joos, Begynhof O.L Vrouw ter Hoye. Geschiedenis en gids, Gent, 1934, p. 60-61. (22) De huidige wijk Kuil met de Kuilstraat grenst te noorden aan Belsele en te oosten aan Sint-Niklaas en Elversele. Moens, o.c., p. 2 van de kaft en op het schutblad. (23) Voor meer gegevens over de kloostergemeenschap zie P. Batselier, Abbaye de Roosenberg à Waasmunster, in: Manasticon beige, vol. 4, tome VII, Flandre Orientale, Luik, 1984, p. 749-760; M. De Meulemeester, De abdij van Roosenberg te Waasmunster, Westmalle, 1930.
171
(24) Vitsel, als collectief voor duivebonen. Hier dus een perceelland waarop duivebonen werden gezaaid of geplant. WBNT, deel 21, kolom 1271. (25) Voor meer gegevens over deze kloostergemeenschap, zie o.m. M. Nuyttens, Abbaye d'Oosteeklo, in: Monasticon beige, vol. 3, tome VII, Luik, 1980, p. 437-446. (26) De kapel van Sint-Antonius abt op Roden kwam er vermoedelijk op de plaats van een in de loop van de 16" eeuw verdwenen kapel, toegewijd aan de H. Anna. De kapel werd naar aanleiding van de genezing van Barbara Françoise van der Haeghen, dochter van Philips en Marie de Neve, opgericht. Barbara genas van 't vliegend vier in de rechten arme. Moens, o.c., p. 63; Smet, o.c., p. 74. (27) De meers had Josine bekomen uit de nalatenschap van haar grootmoeder Joosijne van Hecke, weduwe in eerste huwelijk van Olivier de Strooper en in tweede huwelijk van Joos Smet. RAG, Fonds de Neve de Roden, nr. 92, kanttekening. (28) Spiesch, normaliter in verbinding met hout gebruikt, vooral in de betekenis van eikenhout. WBNT, deell4, kolom 2778. Buffet, een meubelstuk, een lage kast waarin veelal tafelgoed en -gerei voor onmiddellijk of dagelijks gebruik werd bewaard, ook voor spijs en drank. WBNT, deel 3, 1" stuk, kolom 1709. (29) Coetse is een bedsponde, ledikant, gewoonlijk met stijlen en hemel. WBNT, deel 7, 2e stuk, kolom 5008. (30) RAG, Fonds de Neve de Roden, nr. 92.
Erik L. Schepens ('t vervolgt)
JAN HUYGHES AFSCHEID VAN DE MAMMELOKKER Op 22 februari 1902 werd, na 161 jaar trouwe dienst, de Gentse stadsgevangenis uit de Mammeiakker overgebracht naar een gebouw dat ooit deel had uitgemaakt van het klooster Sint-Jan in d' Olie, dat in 1717 op de Vlasmarkt was gebouwd. Zoals bekend kreeg het laatstgenoemde gebouw bij het begin van de negentiende eeuw de naam van "'t Rolleke" omdat er in de Franse tijd een "schuiflade" werd aangebracht. Langs deze lade konden gewetenloze ouders of bedrogen "jonge dochters" hun pasgeboren kinderen naar het binnengebouw laten "afrollen" om door de openbare onderstand opgevoed te worden. 't Is in 't Rolleke dat ook talloze Gentenaars door de politie werden opgesloten om er te bekomen of af te koelen van een wat uit de hand gelopen nachtje uit. De allerlaatste die in de Mammeiakker voor één nacht werd opgesloten, was de liedjeszanger en "componist" Jan (de) Huyghe. Deze levenslustige drinkeboer bracht er, vrolijk en welgezind naar het schijnt, de nacht door van 21 op 22 februari 1902. De "wekkering" of beiaard op het nabijgelegen Belfort had hem daarbij geholpen om de tijd door te komen.
172
Toen hij 's anderendaags 's morgens zijn vrijheid terugkreeg, dichtte hij als afscheid van de Mamroelokker een treurlied. Met begeleiding van zijn harmonica zong hij het in de straten van de stad. Hij kreeg daarbij veel bijval en- we kunnen het alleen maar hopen - veel duiten als beloning. Julius De Hulsters, een nu geheel vergeten, uit Eeklo afkomstige amateurvolkskundige, heeft het eerste en het laatste "koepleet" ervan meegedeeld (1). De andere kende hij niet, maar, voegde hij er aan toe, de twee strofen die hij zich wel herinnert werden het meest en het langst door de Gentenaars nagezongen. De zangwijze was: En mijn lief die es ne spinner. Dit lied komt echter ook voor op een los, aan één zijde bedrukt folio-blaadje dat door de Drukkerij Van den Hoeck te Gent werd op de markt gebracht (2). Het vermeldt geen datum of naam van de zanger, maar de tekst is die welke hierboven aan Jan (de) Huyghe wordt toegeschreven. Adieu aan '"De Mammelokker''
1 Ge zijt ne spinder of ne dokker, Een schooiersjonk, een eêlmanskind, Bekent, de Gentsche Maromelokker Is iets dat g' elders nie en vindt! Er is, - daarom mijn droeve klachten, Voorzeker in onz' schoone stad, Geen monument, dat, zelfs bij nachte Zoodanig veel bezoekers had! ... Refrein 2 Beziet alleenlijk de façade: Van kinderliefde is 'teen model; Nooit zag men in een kavalkade Iets dat zoo flink is en zoo wel. De vreemdeling die er komt naar kijken Die staat genageld aan den grond En laat er zijn bewondering blijken Al mêe het water in den mond. Refrein 3 Wanneer men na een ferme geute Van dobbelen uitzet of van kwak, 173
Geknipt werd midden in de leute; Ge zat daar stil op uw gemak. En als ge waart in staat van gratie, Men bracht u een proces-verbaal Dat was een soort van invitatie Al voor het lollekens tribunaal. Refrein 4 Zij die er werden ingelaten Die leefden sober en gezond, Want al de voedseis die zij aten Die pikten nooit in hunnen mond; En alles wat men u kwam schinken, Was overvloedig, maar zoo fijn, Dat men een heelen dag kon drinken En zonder ongesteld 'te zijn. Refrein
5 Gij zat daar onder dezen toren, Dien men met fierheid 't Belfort noemt, Waar men den gulden draak ziet gloren, Waar klokke Roeland, zoo beroemd, Aan al de volken gaat verkonden Of 't feesten of het stormen zal; Gij voeldet 't hert gansch opgewonden Gij waart vrij-burger heel en al! Refrein 6 En al die schoonheid moet verdwijnen Wakopheeft dat nu toch beraamd! Mijn Gentsche ziele zal verkwijnen Ik sta verpletst, ik ben beschaamd! Komt nu na 't een of 't ander dingsken Madam Politie aangewaaid, Men wordt er lijk een vondelingsken Onnoozel in de Roll' gedraaid! Refrein
174
REFREIN Och God, wä triestig avonture De rnammelokker die heeft er gestaan Dat is toch wel een zotte kure We moeten nu allen naar 't Rolleken gaan. Daar weet men nog van tijd of ure Men hoort er zelfs geen wekkring slaan Salut demeure chaste et pure Adieu! Adieu! met een bloedig getraan.
Weet iemand iets meer over deze Jan (de) Huyghe? Zijn er nog andere liederen van hem bewaard? W.L. BRAEKMAN NOTEN (l)J. De Hulsters, "De Mammelokker", Het Morgenrood 13 (1931-1932), 77-88. Met "laatste koepleet" bedoelt hij het refrein. (2) Bewaard in U. Gent, Vliegende Bladen Ilde Reeks, B 16.
HERINNERINGEN AAN DE UNIVERSITEIT 1943-1947 Professor Dr. A. KLuyskens, gewezen rector, die Rechten doceerde aan de rechtsfaculteit te Gent, stond bekend om zijn gestrengheid op de examens. Volgende anecdote doet de ronde, waar of niet, maar ik heb ze in elk geval genoteerd: Aan een examinandus die een zeer zwakke indruk maakte, vroeg hij: "Mijnheer, wat denkt u dat een examen is," Waarop de kandidaat antwoordde: "Een gesprek tussen twee geleerden." Professor Kluyskens: "Maar de ene weet wat meer dan de andere. Uw antwoorden zijn absoluut ontoereikend!" Waarop de ondervraagde vrijpostig repliceerde: "U mag van mijn onwetendheid geen misbruik maken om mij schade toe te brengen in mijn tijdelijke goederen!" Professor Kluyskens: "U hebt de eeuwigheid voor u, maar van een advocatenpraktijk zal er niets in huis komen!" G.BROGET Dr. Juris 175
UITGAVEN VAN ONZE KRING Zijn nog verkrijgbaar en te koop in het Documentatiecentrum of via onze postrekening: - Ghendtsche Tydinghen. Vanaf 1980 tot heden zijn nog volledige jaargangen en losse nummers te koop tot uitputting van de voorraad. Prijs per afzonderlijk nummer: 1,75 euro. Prijs per volledige jaargang: 10 euro. Voor eventueel beschikbare antiquarische jaargangen en losse nummers voor 1980, gelieve men eerst contact op te nemen met het secretariaat. Prijs per afzonderlijk nummer: 2,50 euro. Prijs per volledige jaargang: 15 euro. -Het boek "Dat was een tijd!" door John Flanders. Prijs: 22,30 euro, bij verzending 3,84 euro bij te betalen. - Indices op de Ghendtsche Tydinghen. Prijs: 5 euro, bij verzending 1,40 euro bij te betalen. -Plattegrond van de Stad Gent door B.J. Saurel (1841). Getrouwe copie van het origineel op handgeschept papier. Prijs: 3 euro. Plattegronden kunnen niet verzonden worden. Voor openingsuren van het Documentatiecentrum, zie achterkaft van Ghendtsche Tydinghen.
EENSCRUPULEUSBEGUNTJE Uit "Onder de Wekkeringe" komt het volgend stukje van Lodewijk De Vriese (1848-1932).
En leid ons niet in bekoring (Uit het onze Vader) Geheel het begijnhof stond overende. Het was een over en 't weer geloop zonder weerga: de begijntjes holden van 't een couvent naar 't andere. Al de deurkeus gingen standvastig open en toe. Het geleek 'nen oprechten bieĂŤnzwerm. Daar in het vreedzame begijnhof waar het gewoonlijk zoo eenzaam en stil is 176
als op een kerkhof, was het nu al leven en rumoer. Men kon er zich geen gedacht van geven. Wat mocht er toch wel gebeurd zijn, Al de begijntjes zagen er triestig, verbêwereerd uit, sommigen hadden tranen in heur oogen. Zij spraken tot elkander al fluisterend, al vezelend. Zij deden gebaren van ontsteltenis, van compassie. Sommige staken de handen wanhopig naar omhooge, andere hoorde men klagen: -Och Heere, och Heere! Het kerksken zal vol biddende maseurkens, paternosters, rozenkransen, schietgebedekens werden gelezen, kruiswegen werden gedaan, dikke keersen aan O.L.V. geofferd, bedevaarten naar Lourdes ondernomen. Ja, wat mocht er toch eigenlijk wel gebeurd zijn? Iets schrikkelijks, iets onverwachts, iets ongewoons, iets dat de ergste gevolgen kon hebben. Iets dat geheel het begijnhof 't onderste boven stelde. De Eerwaardige Moeder-Euverste lag al negen dagen, negen volle dagen te bedde ... met een opgestoptbeid ofte constipatie. Zij jammerde, kermde, en klaagde om een steenen herte te doen breken. De docteur van 't begijnhof werd geroepen. Er werden pillekens, poeierkens, purgeerfleskens genomen, "pinnekens" gezet: al boter aan de galg! Niets verroerde, niets bougeerde. Meneer de docteur, die nu twee keeren en soms drie keeren per dag de zieke kwam bezoeken, was t' einde raad. Den negenden dag, toen niemendalle en al die medicijnen zooveel hielpen als een plaaster op een houten been, kwam de docteur tot het besluit dat er "consult" moest gehouden worden. Het was dus erg, zeer erg. Een professeur van de Universiteit die juist in de gebuurte woonde, een mensch gekonfijt in den Heere, werd er bij geroepen. De docteur van 't begijnhof explikeerde in 't lang en in 't breed, van naaldeken tot draadje, wat er al beproefd was om Moeder-Euverste te verlossen. Daarna spraken de twee geleerde bollen langen tijd plechtig geheimzinnig samen, en de conclusie was: er bestond maar één middel tot genezing: Moeder-Euverste moest een lavement gezet worden. Maar geen gewoon "lavement", ziet ge. Een "lavement" dat maar in den uitersten nood voorgeschreven wordt, ridder of mis. Een "lavement" van zuiver zeepsop en zoo heet als 'n mensch het maar verdragen kan. 't was pijnlijk, 't was lastig, maar - aux grands maux les grands remèdes zooals de geleerde professeur zei. Alleen op die manier kon Moeder-Euverste gesauveerd worden. 177
Al de begijntjes stonden in het couvent van maseur Ursula met kloppend herte op den uitslag van het "consult" te wachten. Zij zagen Moeder-Euverste toch zoo geeme! Het was zulk een braafmensch. En toen meneer den docteur met het groot nieuws afkwam, haar verzekerde dat alles met de hulpe Gods goed zou afloopen, daalde er weer hope in haar maagdelijk herte. De tranen werden afgedroogd. En velen dier geestelijke dochters liepen haastig naar het kerksken om te bidden en te smeeken dat 0 .L. V. hare bede zou verhoorenen Moeder-Euverste verlossen van alle pijn en smerten. Maseur Ursula, eene der oudste van den hoop, vroeg nu aan menheer den docteur wie er de operatie op zich zou nemen. - Geen ziekendiensterige, geen spinesse, geen zwarte zuster, was het antwoord. Het is te delikaat. Meneer de professerheeft mij wel op 't herte gedrukt, dat ik dat zelf moet doen en niemand anders dan ik. Meest al de begijntjes, die precies van gisteren niet geboren waren en in geen klein gerucht verschoten, vonden er geen graten in dat Meneer den docteur zich daarmede gelastte. Maar een jong begijntje, maseur Cecilia, die maar onlangs geprofest was, en nog zoo onschuldig als een kindeken pas van zijn moeder geboren, werd rood van schaamte. Zij sloeg haar handen veur haar oogen toen zij er op dacht dat de Eerwaardige Moeder-Euverste de sekreetste deelen van haar lichaam voor een mannenmensch zou moeten bloot leggen. De andere begijntjes lachten haar vierkantig uit. Ze zeiden haar dat zulks alle dagen gebeurde, dat er daar geen kwaad in bestond, dat zulks docteurs-werk was. Maar maseur Cecilia wilde geene reden verstaan. Zij mompelde iets van onkuisheid, van zondigen tegen het zesde gebod, enz., enz. Al met eens sprong zij recht. En zonder van "iets te gebaren" was zij de deur uit, den grooten koer over, de straat op. Zij liep 'nen winkel binnen. Geen tien minuten nadien kwam zij terug met een vel gedrukt papier in haar hand. Zij stak het blijgezind in de hoogte. - Wat is dadde? vroegen de begijntjes curieus-verwonderd. - Dat is een "zeintje-wolle", de historie van Duimken, zei maseur Cecilia, terwijl zij het blad op de tafel openlegde. -En wa wilde daar mee uitsteken? vroeg men haar. -Wij zîllen dadde op Moeder-Euverste beur achterste plakken. Binst daMeneer den docteur beur een "lavement" zet kan hij hem amuseren mee naar de "Zeintjes" te kijken; hij en zal azuû geen slechte gedachten hên!. .. Lorlewijk DE VRIESE 178
BIBLIOGRAFIE Weinig Gentenaars zullen weten dat onze Universiteit een belangrijke historische collectie van bijna 6.000 munten bezit. De basis ervan werd gevormd door de privĂŠ-verzameling van Kanunnik Martin-Jean De Bast die zijn collectie in 1822 verkocht aan Koning Willem I die ze in 1825 schonk aan de Universiteit. Om te vermijden dat deze weinig bekende schat volledig in de vergetelheid zou geraken organiseerde het "Nederlands Klassiek Verbond" van 7 januari ot 1 februari 2002 een tentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek. Bij deze gelegenheid verscheen een catalogus ''De zogenaamde collectie De Bast". Twintig eeuwen muntgeschiedenis in de collectie van de Gentse Universiteitsbibliotheek. Daarin vindt men een gedetailleerde beschrijving en de afbeelding van 135 munten. Maar opgepast, het is niet alleen maar een catalogus, want op de 100 bladzijden dat het boek telt zijn er 62 gewijd aan de geschiedenis van de munten. Het boek heeft een formaat van grosso modo 18 x 26 cm. De prijs bedraagt 7 euro. 5 euro voor studenten en leden van de NKV en van Numismatica Gandavensis. Uitverkocht, maar te raadplegen in het Documentatiecentrum. Bij de Uitgeverij AKSANT in Amsterdam verscheen, van de hand van Harold Deceulaer, "Pluriforme patronen en een verschillende snit", met als ondertitel "Sociaal-economische, institutionele en culturele transformaties in de kledingsector in Antwerpen, Brussel en Gent, 1585-1800." Deze studie biedt een integrale geschiedenis van deze sector in de drie voornoemde steden. Interessant omdat, voor zover ons bekend, dit onderwerp niet op een globale manier behandeld werd. In de loop van 11 hoofdstukken krijgen wij een boeiend overzicht van deze, voor de meesten van ons onbekende, sector. Volgende onderwerpen komen gedetailleerd aan bod in - Cleederen voor mans, vrouwen en kinderen die niet veel gelts en willen oft conoen besteden: ondernemers in goedkope kleding. - De ambachtslieden: de kleermakers. - Sociale situering, investeringspatronen en corporatieve betrokkenheid. - Bloei en crisis in stedelijke massaproductie. - Maatwerk, mode en innovaties, circa 1650- circa 1800. -Mannen, vrouwen en gender in de kledingsector, circa 1675- circa 1800. -Verschuivingen tussen steden, circa 1585- circa 1800: de wisselwerking tussen lokale markt en export. 179
- De leertijd in de kledingsector: een adolescentie met verschillende snelheden. - De knechten: arbeidsverhoudingen in de kledingsector. -De meesters. - De corporatieve organisatie. Dit geĂŻllustreerd boek van een formaat 16 x 24 cm. telt 431 bladzijden en kost 26,50 euro (1.069 fr.) De verspreiding in BelgiĂŤ gebeurt door de Uitgevers Maklu, Somersstraat 1315 te 2018 Antwerpen. Tel. 03.231.29.00 In februari 2002 verscheen een lijvige publicatie "Sint-Amandsberg. Dopen. 1809-1900." Een uitgave van het Digitaal Archief van de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde Gent. De samensteller van dit monnikenwerk is Roger Poelman. Er toch even de aandacht op vestigen dat het niet gaat over heel Sint-Amandsberg, maar over de Sint-Amandusparochie. In een eerste deel, de "Alfabetische klapper" vindt men de lijst van de kinderen die gedoopt werden, aanvankelijk in de Sint-Amanduskapel, later in de kerk. In 7 kolommen werden de volgende gegevens samengebracht: de familienaam van het kind, zijn voornaam, de geboortedatum, de voornaam van de vader, de gemeente waarvan hij afkomstig is, de familienaam en de voornaam van de moeder, de gemeente waarvan zij afkomstig is. Dit deel neemt 438 bladzijden in beslag. In het tweede deel "Doopheffers" leest men, verspreid over 342 bladzijden, naast de familienaam, voornaam en geboortedatum van het kind de familienaam en de voornaam van peter en meter. De 20 bladzijden van het derde deel behandelt de tweelingen en de onwettige kinderen. Deze 800 bladzijden hebben een formaat van 21 x 29,5 cm en zijn niet ingebonden, maar samengehouden door een rug in ringplastiek. Prijs en verder inlichtingen zijn te bekomen bij het Documentatiecentrum Melle - Brusselse steenweg 395 te 9090 Melle. Tel. 09.252.26.47 H.C.
180
VRAAG EN ANTWOORD Mevrouw Eisa Wanters D'haen stelt zich vragen over de Alphonse Biebuycklaan. In het novembernummer van het Stadsmagazine wordt gezegd dat deze laan genoemd werd naar een man uit Roeselare die in Gentbrugge een handel in oud ijzerbegon en die van 1908 tot 1910 gemeenteraadslid was in Gentbrugge. Maar, vraagt ze, hoe zit dat met het artikel in Gh. T. 1979- N°5- p. 279 waarin men kan lezen dat deze laan genoemd werd naar Luitenant-Generaal Biebuyck? Ook in Gh. T. - N°6 - p.355 refereert de Quizmaster aan deze Generaal. Zij vraagt zich af naar wie deze laan nu feitelijk genoemd is: naar een Generaal of naar een man uit Roeselare die 2 jaar gemeenteraadslid geweest is in Gentbrugge? Het zou ons verwonderen moest niet een van onze lezers het juiste antwoord kennen. Mevrouw Dina Carels-Haes heeft haar grootvader, de fotograaf Henri Haes, slechts oppervlakkig gekend. Zij bezit wel familiefoto's van hem, maar nauwelijks enkele foto's die hij zelf beroepshalve maakte. Zij is nu op zoek naar foto's die door hem gemaakt werden en doet daarvoor beroep op de lezers van Gh. T. Zij is bereid daarvoor een vergoeding te betalen. De eventuele eigenaar van dergelijk materiaal, dat nu wel zeldzaam zal geworden zijn, hoeft het niet definitief af te staan. Ze zou al zeer tevreden zijn met het recht van reproductie. Haar grootvader heeft zijn atelier achtereenvolgens gehad op de volgende adressen: Rietstraat 48, Phoenixstraat 25 en Noordstraat 48. Dezen die haar kunnen helpen kunnen met haar contact nemen op het adres Mimosastraat 174 te 9000 Gent. Tel. 09.226.18.95 De heer Willy Van Cuyck (Zomergem) schrijft ons het volgende: "In G.T. 2002- N°l- p.50 schrijft u dat Pieter De Coninck op 12 mei 1302 in Menlestede kwam en ... Ondergetekende kan moeilijk aannemen dat de koene Pieter De Coninck niet in het hart van Gent kwam pleiten, want op de Menlestede was hij nog kwetsbaarder, minder beschut tegen eventuele wraakacties van Leliaerts-gezinden. Mag ik weten welke bronnen aan de basis liggen van uw bewering? Werd er duidelijk beschreven waar Menlestede gelegen was? Hoe werd het appelatief Menlestede in 1302 gespeld?" 181
Wij hebben de heer Van Cuyck verwezen naar "Histoire de Gand" waarin Fris schrijft: "C'est en vain que PierreDe Coninc vint se poster Ie 12 mai à Meutestede pour soulever les gens de métier, il dut se retirer sans rien faire." Misschien kunnen lezers bijkomende inlichtingen verschaffen? Van de heer Nico Wouters van de Vakgroep Nieuwste Geschiedenis Universiteit Gent komt volgende vraag: Onder leiding van prof dr Bruno De Wever (Universiteit Gent) en prof dr Herman van Goethem (Universiteit Antwerpen) wordt momenteel grootschalig onderzoek uitgevoerd over "oorlogsburgemeesters en lokaal bestuur tijdens de bezetting van WO II". Dit onderzoek moet resulteren in een eerste grote wetenschappelijke synthese over de problematiek van de oorlogsburgemeester en het lokale bestuur in België tijdens deze bezetting. Uiteraard is op lokaal vlak al veel belangrijk onderzoekswerk verricht door lokale historici en geschiedkundige verenigingen. Het huidige syntheseonderzoek wil daarom de lokale studie honoreren en integreren in de globale analyse; We zouden u willen vragen ons lokale publicaties en bronnen (geschreven en mondelinge) te signaleren, die nuttig zouden kunnen zijn voor dit onderzoeksproject. Met mondelinge bronnen denken we bijvoorbeeld aan belangrijke, nog levende getuigen. Belangrijk archiefkunnen zowel gemeentelijke of privéarchieven zijn. Ook zijn er misschien reeds gedegen lokale studies voorhanden die de lokale bezettingsgeschiedenis behandelen. Lokale vorsers en verenigingen beschikken meestal over een door buitenstaanders moeilijk te bereiken inzicht in de plaatselijke bronnen en context. Uw bijdrage kan op die manier een belangrijke hulp zijn voor dit onderzoek, dat een nog grote leemte in de bezettingshistoriografie moet opvullen. Vraag van de heer Roger Thytschaever i. v.m. Wijnkelders in het Gerechtsgebouw Koophandelsplein te Gent. In mijn familiaal fotoarchief steekt een groepsfoto met personeel dat werkte in de wijnkelders van het Justitiepaleis te Gent omstreeks 1919. In de "Gentschen Mercurius, Zondag 22 october N° 5025 A 0 1845" verscheen als volgt. "Stad Gent Verpachtingen. Loten 20 à 25 zes kelders, I à 5 en 7 onder het Paleis van Justitie te Gent voor drie jaren te beginnen met 1 januari 1855" Foto-Personeel uit de wijnkelders "De Staercke-Jouret" Justitiepaleis Gent. Verklaring: laatste rij 3de persoon van rechts Emiel Tuytschaever (wijnaftrekker). Zittend 1ste persoon links Marie Tuytschaever (dochter van Emiel). 182
Zittend in het midden Zoë Danckaert (voor haar vertrek naar Amerika). Op 5 december 1919 stuurt Zoë een zichtkaart uit Amerika, Holliston Hill farm Holliston mass, naar Marie Tuytschaever Brugschesteenweg n°36 Mariakerke bij Gent. Zij schrijft o.a. "Marie doet vele complimenten aan Madeleine, Mietje, Stanse en Alice en Honoré en aan al mijne vrienden in de kelder. Zoë". In de huwelijksakte n°2 van 28 april 1915 te Mariakerke van René Tuytschaever (zoon van Emiel) verklaartEmiel als beroep "Wijnaftrekker". In de "Dubbele Wegwijzer der Stad Gent met Voorgeborchten en Der Provincie Oost-Vlaanderen Jaar 1920". S .A.G., in de rubriek Wijnhandel-Naamloze Maatschappijen: De Staercke-Jouret E. (Oud Huis) Naaml. Maatschap: Wijnhandelaars, Gouvernementstraat 8 Gent. Afgevaardigde Beheerders: V. De Staercke en G. De Staercke te Lede berg. Beheerster: Mej Louise De Staercke te Ledeberg. Commissaris: Jozef Danneels te Gent. Meer informatie over de uitbating van de wijnkelders wordt met dank aanvaard door de heer Roger Tuytschaever.
183
ZO WAS HET VROEGER
184
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 31e jaargang nr. 4 15 juli 2002 INHOUD - Marjan Sterckx: 186 Het (onzichtbare) monument ter ere van Emile Claus ( 1925-1926) door Yvonne Serruys. - Alphonse Diegerick: 205 Inventaire archĂŠologique: Registerband van de XVIe eeuw. - DaniĂŤl Van Ryssel: 206 Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksheid. (Vervolg en slot) - W.L. Braekman: 2 I9 De blaasboog, een oud, volks muziekinstrument te Gent. - Erik Schepens: 222 Testamenten, schenkingen en staten van goederen van enkele begijnen gesteed in het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Rooie. (Vervolg en slot) - Eddy Levis: 229 't Gentsch spant de kruune - Reinaert in Gent en in 't Gentsch! - De Lieve. 243 - Hugo Collumbien: 245 Gentse Memoriedagen: 25-26-27-28 Mei. - Bibliografie. 257 - Lezers schrijven ons. 258 - A. Van Werveke: 259 Oudheidkundige kroniek
185
HET (ONZICHTBARE) MONUMENT TER ERE VAN EMILE CLAUS (1925-26) door Yvonne Serruys1 [Zij die het] rustige monument van Emile Claus hebben bewonderd, hebben zich dikwijls afgevraagd wie de auteur van dat gewrocht is, zich rekenschap gevend van het feit dat hier, langs Egide Rombaux om, een der fijnste uitlopers der school van Rodin zich manifesteert. Dit monument is werk van een vrouw: Yvonne Serruys. 2 Het monument voor Emile Claus (1849-1924) (afbn.) dat in Gent aan het Citadelpark staat, wordt nu nog maar zelden bewonderd door passanten, en is haast 'onzichtbaar' geworden, als het ware opgegaan in de achtergrond. Weinigen stellen zich nog de vraag wie de auteur van 'dat gewrocht' zou kunnen zijn. Het gedenkteken werd inderdaad ontworpen, uitgevoerd en gesigneerd door de vrouwelijke beeldhouwer Yvonne Serruys (1873-1953). 3 Duidelijk wekte het in 1954 nog enige verwondering dat een vrouw het monument verwezenlijkte. Zowel in recente als eigentijdse literatuur wordt er steevast op gewezen hoe uitzonderlijk het is voor een vrouw, in eerste instantie om beeldhouwer te zijn, en in tweede instantie - nog 'spectaculairder' - om publieke opdrachten te verkrijgen. Opdrachten voor publieke monumenten waren immers weggelegd voor de meest prestigieuze kunstenaars en werden beschouwd als een 'mannen-aangelegenheid'. Het gaat tenslotte om een ambitieus en monumentaal project in de zichtbaarheid van de publieke ruimte, die traditioneel de man toebehoorde (idee die opnieuw duidelijk werd verwoord aan het begin van de 19dc eeuw). Bovendien diende vaak een man te worden gesculpteerd, wat lange tijd absoluut ongepast werd geacht voor vrouwenhanden. Yvonne Serruys kreeg toch de opdracht om dit monument voor een man te realiseren. Precies door dit onderdeel van haar reuvre onderscheidt zij zich dus van vele tijdgenoten-beeldhouw(st)ers. Die vaststelling lijkt ons al een voldoende argument om heel even een 'onzichtbaar' monument opnieuw 'zichtbaar' te maken. Dit artikellicht eerst leven en werk van Yvonne Serruys kort nader toe, om vervolgens dieper in te gaan op één van haar Belgische publieke monumenten: dat in Gent. In het bijzonder de historiek, betekenis, receptie en zichtbaarheid van het monument in de eigen tijd van ontstaan staan daarbij centraal. Yvonne Serruys werd in Menen geboren in een zeer welstellend Franssprekend gezin met vijf kinderen, die haast allen een intellectuele carrière uitbouwden. Al op veertienjarige leeftijd ontving Yvonne lessen van de luministische plein-air schilder Emile Claus4 (afb.), die een vriend des huizes was en 186
Yvonne Serruys, Monument voor Emile Claus, ca. 1925, bronzen beeld van ca. 215 x I 00 x 180 cm voor een architectonische const ru ctie in stee n (van Poul enc) met reliĂŤfs en trappen . Gent , Citadel park .
187
Emile Claus schilderend nabij zijn Villa Zonneschijn in Astene, foto , privé-collectie (foto afkomstig uit: Johan De Smet , Emile Claus 1849-1924 , Gent , 1997: p. 28).
haar hiertoe stimuleerde. Gedurende enkele jaren was ze één van zijn leerlingen in Astene, zoals ook Anna De Weert (1867- 1950) en Jenny Montigny (18751937). Zij schilderde in die periode voornamelijk luministische doeken en exposeerde deze in binnen- en buitenland. Twee jaar, waarschijnlijk van 1892 tot 1894, was zij in de leer bij de pointillistische schilder Georges Lemmen ( 1865-1916) in Brussel, maar zij keerde hierna toch terug naar Claus. Op 27 maart 1897, net na haar 24' 1c verjaardag, vertrok zij voor een eerste maal voor ongekende duur naar Parijs. Zij exposeerde toen immers voor het eerst in de Franse hoofdstad, op het Salon van de 'Société Nationale des Beaux-Arts' (SNBA). Serruys' eerste individuele tentoonstelling vond plaats in 1898 in de 188
'Galerie Barbazanges' in Parijs, onder impuls van haar broer Daniël. Tussen enkele tekeningen en talrijke impressionistische schilderijen, die haast alle verkocht werden, stonden er ook een vijftal beeldjes. Precies deze vielen in de smaak bij François Thiébault-Sisson (0 1856), kunstcriticus bij Le Temps. Yvonne Serruys besloot hierna om zich uitsluitend aan de beeldhouwkunst te wijden. Ondertussen had ze in Brussel de sculpteur Egide Rorribaux ( 1865-1943), leerling van Jef Lambeaux ( 1852-1908), leren kennen en bij hem leerde ze de stiel van het beeldhouwen. Na haar opleiding in Brussel en een reis van ongeveer één jaar naar Italië en Griekenland, vertrok ze omstreeks 1903 definitief naar Parijs, het toenmalige 'mekka' van de kunst. Daar had ze geen leraar, maar werkte ze zelfstandig in haar atelier in de Rue de Bagneux: Jen' eus pas d' autre maître. Peut-être redoutais-je un peul'énorme injluence que peut prendre un grand maître sur les idées et sur lafacture d'unejeune artiste. 5 Jaarlijks exposeerde zij meermaals op de Parijse Salons, vooral bij de 'Société Nationale des Beaux-Arts' en het invloedrijke 'Salon d' Automne', een in 1903 opgericht forum voor jonge, 'moderne' kunstenaars. Verder nam zij enkele malen deel aan het 'Salon des Tuileries' en de Salons van de 'Artistes Décorateurs'. In Brussel exposeerde zij meermaals bij 'La Libre Esthétique', de opvolger van 'Les XX'. Hoewel vrouwelijke kunstenaars tot het einde van de 19dc eeuw geweerd werden uit het lidmaatschap van dergelijke professionele tentoonstellingsorganisaties, en deelname in.hun jury's, was Yvonne Serruys één van de eersten om hiervan deel uit te maken. In 1911 stond zij zelfs aan het hoofd van de jury 'beeldhouwkunst' van het 'Salon d'automne' .6 Haar werken werden steeds goed ontvangen, zoals blijkt uit de salonverslagen en artikels die over haar verschenen, maar ook uit de bestellingen die de Staat en de Stad Parijs bij haar plaatsten. Zij leidde in Parijs geen 'bohémien' -leven, maar verkeerde er in de gegoede milieus. Zo werd zij ook uitgenodigd op de 'Salons' die particulieren organiseerden in hun woningen- een traditionele Franse instelling die in de jaren van de 'belle époque' een grote rol speelde in de hogere sociale kringen. Kunstenaars, schrijvers, musici en politici discussieerden er, droegen er werk voor, en zo meer. Op één van deze Salons, dat van Mme Arman de Cavaillet, ontmoette zij Pierre Mille, een gerenommeerde Franse koloniale schrijver, diplomaat en journalist. Zij huwde met hem in 1909. Vanaf 1912 betrokken zij een appartement in een groot herenhuis in de 'Quai de Bourbon' op het Parijse Ile-St.-Louis. Schilder Emile Bemard ( 1868-1941) huurde een appartement in hetzelfde pand, en beeldhouwster Camille Claudel (1864-1943), die enkele maanden later (op 10 maart 1913) werd geïnterneerd, had haar atelier slechts twee huizen verder in dezelfde straat. Haar broer, de schrijver Paul Claudel (1868-1955), was geregeld te gast op het ·'Salon du Samedi' dat Yvonne Serruys en Pierre Mille in hun woning organiseerden tot aan Wereldoorlog II en dat bezocht werd door een intellectuele en artistieke 189
elite. 7 Onder hen waren er grote namen zoals die van de kunstenaars Auguste Rodin, Antoine Bourdelle en Aristide Maillol, de schrijvers Anatole France, Philippe Berthelot en Anna de Noailles, de socialisten Emile Vandervelde en Léon Blum, danseres Isadora Duncan, enz. Ook Emile Claus kwam geregeld naar deze bijeenkomsten in Parijs. Dit milieu was ongetwijfeld stimulerend voor haar reuvre en talrijke portretopdrachten vonden hier hun oorsprong. Op stilistisch en iconografisch vlak kan haar werk het best worden vergeleken met dat van de beeldhouwers van de 'Bande à Schnegg', waarvan zij wellicht vanaf 1909 zelf ook deel uitmaakte. Het merendeel van deze beeldhouwers, Serruys uitgezonderd, waren 'practiciens' geweest in het atelier van Rodin, maar als reactie hierop gingen zij een heel andere, nieuwe richting uit. Zich baserend op een hellenistisch classicisme, is hun werk veeleer statisch en synthetisch te noemen in vergelijking met het sensuele realisme en het analytische van Rodin. Hoewel hun namen zeer frequent voorkomen in Saloncatalogi, zij ook in de jury's en commissies van de Salons zetelden en toen bijzonder in de smaak vielen bij het publiek, kan hun werk vanuit huidige criteria niet meer als 'vernieuwend' bestempeld worden, zoals dat toen het geval was. Het verbaast dan ook niet echt dat hun naam haast werd gewist uit de modernistische kunstgeschiedenis die vooral gericht is op geniale grensverleggers. Serruys genoot in haar eigen tijd en milieu nochtans een relatief grote bekendheid, maar raakte na haar dood in 1953 vrijwel meteen in de vergetelheid. Bij testament heeft zij alle kunstwerken die nog restten in haar atelier gelegateerd aan haar geboortestad Menen. Dit legaat vormt de kern van het in 1998 geopende stadsmuseum 't Schippershof, dat ook geregeld tentoonstellingen aan haar wijdt. Het leeuwendeel van haar reuvre bevindt zich wellicht in privébezit. Haar sculpturale reuvre, zo'n 250-tal ontwerpen, bestaat uit een groot aantal portretten en (voornamelijk vrouwelijke) naakten, enkele reliëfs en decoratieve kunstvoorwerpen in brons, edele metalen en glaspasta (voor de glasmanufactuur van Georges Despret te Jeumont in Noord-Frankrijk zou zij tussen 1905 en 1910 maar liefst 300 modellen ontworpen hebben). Verder heeft zij maar liefst acht publieke monumenten effectief uitgevoerd, voor vier ontwierp zij enkel een maquette of nam zij de opdracht niet aan. Naast de goede artistieke reputatie die ze ongetwijfeld genoot, speelden wellicht ook haar talrijke sociale contacten een belangrijke rol bij die toekenningen. Voor die monumenten werd steeds ongeveer hetzelfde - toen nog evidente - stramien van totstandkoming gevolgd: toekenning van de opdracht, oprichting van een comité, financieringsinitiatieven, inauguratie, enz. Haar monumenten en publieke sculpturen staan onder meer in Parijs, Lille, Biarritz, Tunis en Sfax (Tunesië). In België zijn er twee monumenten van haar hand: het Oorlogsmonument in haar geboorteplaats Menen uit 1921 en het monument ter ere van Emile Claus in Gent. Beide monumenten heeft zij uitgevoerd terwijl ze al jaren niet meer in België woonde. 190
.. .,â&#x20AC;˘
,â&#x20AC;˘ ......:-.. r
Inhuldiging van het Emi/eC/aus-monument door Koningin Elisabeth , Gent, 9/511926. 191
Op zondag 9 mei 1926, onder een stralende zon, die best paste bij de verheerlijking van den grote luminisr, werd het standbeeld voor Emile Claus in Gent in de aanwezigheid van Koningin Elisabeth ( 1876-1965) plechtig ingehuldigd. ~ Om deze gebeurtenis van uur tot uur te reconstrueren, volstaat het talrijke (locale) kranten na te gaan, waarin reeds van enkele dagen tevoren het hele dagschema, van de aankomst van de koningin tot en met haar vertrek, in detai I neergeschreven stond. 10 Rond zestien uur bereikte zij het Citadel park, waar speciaal voor de gelegenheid een eretribune gebouwd was van waarop hooggeplaatste personen de plechtigheid konden volgen (afb .). De volkstoe loop omheen het park der citadel,[ ... /, [was/ ongemeen groot, en in de voorbehouden omheining zelf wemelde het van ministers, officieelen, notabelen, kunstenaars . 11 Twee Franse en twee Vlaamse toespraken werden gehouden, respectievelijk door Rodolphe De Saegher ( 1871-1941 ), kamerlid en schepen van Schone Kunsten ; CamiJle Huysmans ( 1871-1968) 12 , minister van Kunsten en Wetenschappen; Bekaert, lid van de familie Claus en tenslotte Van der Stegen, burgemeester van de stad Gent. Hierna droeg het inrichtend comitĂŠ het gedenkteken over aan het Gentse stadsbestuur.
Emile Claus. Portret van MeV!: Em. Claus, Charlotte Dufaux, 1900, olie op doek, 81 x 96 cm. Doornik , Museum voor Schone Kunsten.
192
Vrijwel meteen na het overlijden van Emile Claus op 5 juni 1924 werd een comité in het leven geroepen met als doel een monument op te richten ter nagedachtenis van de luministische schilder. De grote drijfkracht hierachter was Anna De Weert-Cogen. Zij was net zoals Serruys een oudleerlinge van Claus en hun vriendschappelijke band dateert ook van die periode. Deze vriendschap en ookAnna's huwelijk met de Gentse schepen Maurice De Weert (18621930), speelden wellicht een belangrijke rol in de toekenning van de opdracht aan Yvonne Serruys. Voorzitter van het inrichtingscomiteit werd Rodolphe De Saegher. 13 Een unieke bron aan informatie over de verschillende ontstaansfases van het project en de achterliggende gevoelskwesties, zoals de grote erkentelijkheid van Serruys jegens Claus, leveren ons de brieven die Yvonne Serruys in september en oktober 1924 vanuit Parijs schreef aan de weduwe van Emile Claus, Charlotte Dufaux (1862-1952) (afb.)_l 4 In een brief aan Mevr. Claus van 16 september 1924, dus slechts ongeveer drie maand na zijn overlijden, berichtte Yvonne reeds over het oprichten van deze beweging ter nagedachtenis van Claus: ll m 'est revenu de plusieurs cotés que les amis du cher grand Claus se groupent pour honorer sa mémoire d 'une manière digne de Lui [sic] ... ll va de soi que je ferai[ s?] de tout cceur tout ce qui pourrait être utile et si je puis aider à grouper les amis français, si nombreux, du Grand Claus on peut me mettre à contribution tant qu 'on voudra. [. .. ]Je me suis même demandée sans aucune arrière pensée d'ambition oud' intéret, si comme sculpteur je ne pourrais pas honorer mon cher maître. Je l'ai si bien connu, tant aimé et admiré j'ai vécu votre vie [sic], je suis sa seule élève sculpteur, et s'il y a de beaucoup plus grands talents que le mien 15 , il me semble que le sentiment me porterait et [à?] me faire trouver des projets bien appropriés et originaux. Je pourrais d'ailleurs, si l'endroit était désignéfaire des projets qui n'engageraient personne, ou les exécuter en collaboration avec des artistes que Claus aimait. [. .. ] ll ne s'agit donc que de Lui etje m'inclinerai avecjoie devant un projet meilleur que les miens. 16 Reeds op 16 september 1924 drukte Serruys dus subtiel de wens uit om als zijn enige leerling-sculpteur hem een laatste eer en dankbaarheid te betuigen door zijn monument te mogen beeldhouwen. Nog vóór het einde van die maand was de opdracht voor een gedenkteken ter ere van Claus al aan haar toegewezen door het comité, zoals blijkt uit een volgende brief:
Merci de tout cceur de votre affectueuse lettre qui m 'arrive en même temps que l'avis officie/ de la désignation du Comité. J'en éprouve un bonheur grave et profond et ne pense plus qu 'à être digne de votre confiance et à la hauteur de 193
ma táche mais Ie souvenir du grand Claus est comme il était lui-même, un levain et unferment... 11 Deze beslissing is dus zeer snel gegaan en vermoedelijk werden weinig of geen andere kandidaten aangesproken (eventueel wel besproken) en er werd dus ook geen wedstrijd uitgeschreven. Serruys dankte de opdracht dus voornamelijk aan haar goede relatie met de overleden meester en diens echtgenote en kennissenkring, maar ook aan de goede artistieke reputatie die ze bij hen genoot. Het monument kwam tot stand in samenwerking met de architect Oscar Van de Voorde (1871-1938), ook toenmalig directeur van de Gentse Academie. 18 Hij heeft de opdracht gelijktijdig ontvangen, zoals uit dezelfde brief kan worden afgeleid: Je propose au Comité de venirà Gand les 14, 15, 16 et 17 octobre pour voir /'emplacement choisi, me mettre en d'accord [sic] avec /'architecte et prendre toutes les dispositions préliminaires. 19 Dat voor het oprichten van een publiek monument meteen ook een architect werd aangesproken, past volledig binnen de traditionele opvatting van het monument met architecturale inkadering, waarbij een juist evenwicht tussen architectuur en sculptuur werd gezien als één van de maatstaven voor een geslaagd monument.20 Meer zelfs, een architecturale grootschaligheid moest het gedenkteken een nog meer monumentale indruk verlenen. Het oprichten van een monument volgens bepaalde normen en een vast stramien was toen bovendien nog een evidentie. 21 Uit hetzelfde citaat blijkt dat wanneer de officiële toekenning voor de opdracht bij haar toekwam, de locatie waar het gedenkteken moest komen reeds was bepaald ( ... /'emplacement choisi... ), namelijk een goed zichtbare plek: de ingang van het Citadelpark. 22 Meerdere auteurs berichtten nadien over de goed gekozen ligging, waarbij sommige auteurs de nadruk legden op de gepastheid van de rustige locatie bij het groen, terwijl anderen vooral het belang beklemtoonden van de erg centrale, drukbezochte ligging. Zo was in Het Volk van 11 mei 1926 te lezen: Op deze uitverkoren plaats van het Park, waar zijn beeld nu rijst, zal de telkens herlevende lente met haar groen, hare bloemen en vogels, hem de verdiende apotheose brengen. 23 Ook de Gazette van Gent legde hierop de klemtoon: Er moest een gedenkteeken opgericht worden waardig van den schilder [sic], ver van het gerucht en de koortsige bedrijvigheid van onze openbare plaatsen. In dit park in den schaduw der groote boomen, omringd van groen en bloemen was de gewenschte plaats voor den kunstschilder die leefde voor en door de natuur. 24 In 1957 schreef Jos Murez daarentegen: De brede Ledeganckstraat en Hof194
bouwlaan en vooral de drukke verkeersader die de Karel Van Rijsse/berghedreef is geworden, geven uit op het Claus-monument. Als ligging kon het niet idealer. 25 Toch heeft men even een andere locatie overwogen: de ingang van de Botanische Tuin, aan de overkant van de Emile Clauslaan, aangelegd in 1903: Amon retour à Gand [d.i. na haarbezoek aan Mevr. Em. Claus op 16 oktober] Monsieur De Saegher avait pensé à un autre emplacement à I' entrée du Jardin Botanique, sous de très beaux arbres. Monsieur Cyril [sic] Buysse m'y a conduite et nous l 'avons trouvé paifait. 26 Dit idee bleef om ongekende redenen niet weerhouden. In zijn aanvraag van 22 december 1924 bij de Gemeenteraad om te willen besluiten dat de noodige grond ter beschikking van het Comiteit Emiel Claus zal worden gesteld, schreef Rodolphe De Saegher: De meest geschikte plaats is, naar het oordeel der ontwerpers, het belommerd plekje, hoek der laan welke 's kunstenaars naam draagt en de Louis Van Houtte/aan, dicht bij den hoofdingang van het Feestpaleis in het Park. 27 Door expliciet te verwijzen naar de nabijheid bij het Feestpaleis, ook het 'Floraliënpaleis' genoemd omdat de bekende vijfjaarlijkse bloemen- en plantenshow er onderdak kreeg, die van meet af aan enorm veel volk over de vloer bracht en hét gebeuren van Gent werd, benadrukte De Saegher de zichtbaarheid en de propagandistische functie van het monument dat ook moest bijdragen aan de uitstraling van de stad en de 'hogere ontwikkeling van het volk' (cf. infra). Het is niet geheel duidelijk of De Saegher met 'het oordeel der ontwerpers' duidt op de leden van het inrichtend comité of op Yvonne Serruys en Oscar Van de Voorde. Nochtans is een juiste interpretatie van het begrip 'ontwerpers' niet onbelangrijk om de exacte inbreng van Serruys in de keuze van locatie en ontwerp te achterhalen. Volgde zij enkel de beslissingen van het comité op of had zij effectief inspraak bij de inhoudelijke en vormelijke invulling van het project? Daar zij pas midden oktober naar Gent kwam en zij uitdrukkelijk vermeldde dat zij dan de gekozen locatie (I' emplacement choisi) wilde zien en bestuderen, was de plaats toen waarschijnlijk al gekozen door het comité. Of het comité ook vormelijke voorstellen deed of beperkingen oplegde, is niet meer te achterhalen. Wel is geweten dat Serruys al van meet af aan het plan had opgevat om schilderijen van Claus in het monument te integreren en dit te combineren met zijn portret (cf. infra). In de briefvan september 1924 schreef zij immers al aan de weduwe van Claus: Si vous en avez le temps et le courage, il serail fort utile de rassemb/er quelques photographies des ceuvres de Claus et ses portraits les plus caractéristiques. Je voudrais travailler en communion avec Lui et tous ceux qui l 'ont aimé. 28 De brief van 21 oktober 1924 aan Charlotte Dufaux bevestigt dit nog: 195
Si vous savezou sont "Les Pommes "je serais heureuse de La [sic] savoir aussi pour fairefaire une photo plus marquée que celle que nous possédons; le nom de Claus est si aimé que tout Ie monde est disposé à faire tout Ie possible pour La réussite de son monument. Monsieur De Smet m 'a très bien reçue et son vacher est en effet un chef d'ceuvre incontestable de la même trempe que vos deuxfigures d'en haut. 29 Het idee van tweedeling voor het monument met enerzijds de momentopname van een zittende Claus met penseel en palet in de handen, en anderzijds basreliëfs met de suggestie van enkele van zijn schilderijen, was dus van meet af aan geconcipieerd (wat evenwel niet uitsluit dat dit idee door het comité werd voorgesteld). 30 Van een monument werd traditioneel verwacht dat de toeschouwer onmiddellijk de afgebeelde kon herkennenY In de uitvoering streefde Serruys dus uitdrukkelijk waarheidsgetrouwheid na, wat ook blijkt uit een latere brief: Avee les documents que je vous do is, je puiset je do is faire une image fidèle et vivante du cher Maître disparu: je me mets à ma tiiche avec enthousiasme et confiance. Je n'ai oublié qu'une chose, c'est de vous demander une pairede souliers, ce qui est fort important pour la proportion du pied. Si vous en avez encore, n'importe quelle pairede souliers usagés me serail utile [. ..]. 32 Op vrijdag 17 oktober 1924 vond de eerste vergadering met Yvonne Serruys plaats, die hiervoor uit Parijs afreisde. Al vanaf dinsdag was zij in Gent comme je veux voir par moi même [sic], et bien calmement l 'emplacement choisi, la direction de la lumière, l'atmosphère de la ville et les matériaux qui s'y conservent bien [. .. ]_33 Donderdag 16 oktober, dag voor de samenkomst, bezocht zij Mevr. Claus te Astene om eerst met haar het monument te bespreken en fotomateriaal te verzamelen voor bij het sculpteren en al voor te leggen op de vergadering. Een noemenswaardig ontwerp in materie had ze op dat moment wellicht nog niet gemaakt, daar ze de week voordien aan Charlotte Dufaux schreef: On étudie en ce moment les questions administratives de voirie et d'agencement, et dès que nous serons fixés on travaillera ferme. Je vous tiendrai au courant chère Madame Amie et vous verrez la première mon esquisse.34 Het kleine schetsmatige bozzetto in klei (afb.) dat zich nu in het Stadsmuseum in Menen bevindt, was ongetwijfeld één van de eerste aanzetten.35 Voor het hoofd van de meester maakte ze aparte voorstudies (afb.). 36 Serruys verzuchtte over de moeilijkheid van de concrete uitwerking van de opdracht: L'hommage qu'on doit à un tel labeur et tant de beauté devrait rappraeher les iimes et les intérêts. Hélas c'est plusfacile à dire qu'à réaliserP1 Op 27 februari 1925 berichtte een journalist hoopvol: Voici donc une heureuse nouvelle: pour obtenir un beau monument à la mé196
Yvonne Serruys, Voorstudie voor het hoofd van Emile Claus , ca. 1925 , plaaster, 76,5 x 71 ,5 x 44 ,5 cm. Deinze. Museum voor Deinze en Leiestreek, in nr. 470 (SER .y.).
moire du grand peintre Claus, la Belgique vient de le demander à Yvonne Serruys. [. .. ] elle va pouvoir créer pour Claus un monument digne de lui. Nous ne savons eneare le motif qu 'elle choisira définitivement. Ce qui est certain, c 'est qu 'il traduim pleinement la douceur de notre campagne flamande, la rêverie trouble et radieuse de la Lys. 3K Officieus waren dus op ongeveer twee maanden tijd reeds de belangrijkste beslissingen genomen: de toekenning van de opdracht aan Yvonne Serruys en Oscar Vande Voorde, de plaatsing aan de ingang van het Citadelpark en het 197
tweeledige concept van het monument. De officiële bezegeling volgde enige tijd later. Op 22 december 1924 diende Rodolphe De Saegher, als schepen en voorzitter van het comité, de aanvraag in strekkende tot het bekomen der machtiging om een gedenkteeken aan den grooten Meester op te richten in het Park. 39 Aan de hand van de talrijke verdiensten van Claus voor de stad Gent werd geargumenteerd dat een gedenkteeken te zijnereere hier best passen zou. 40 De Gemeenteraad [. .. ] overwegende dat het vereeren van groote kunstenaars ook medehelpt tot de hoogere ontwikkeling van het volk;[. .. ] besloot, in de zitting van 9 april 1925, éénparig hetvolgende: Art. I.- Het Comiteit "Emiel Claus" is gemachtigd het gedenkteeken aan den grooten schilder op te richten in het Park der Citadel, op den hoek der Louis Van Houttelaan en die welke den naam van den Meester draagt. Art. 2. - Het ontwerp, alsook de uitvoering, zijn aan de goedkeuring van het Schepenencollege te onderwerpen vooraleer de werken aangevangen worden. Art. 3. - Het Comiteit zal zich verstaan met den heer Bestuurder van den Stedelijken Beplantingsdienst, voor wat betreft de maatregelen ter plaatse te nemen.41 Vooraleer uitgevoerd te worden, moest het ontwerp dus door het schepencollege goedgekeurd worden. Doordat voorzitter van het comité Rodolphe De Saegher tevens schepen was en het ontwerp bovendien conform de eigentijdse opvattingen was en iconografisch noch stilistisch aanstootgevend, was dit wellicht geen noemenswaardige struikelblok. Gent kende vóór 1926 nog geen avant-garde beweging in de richting van abstrahering. De academische ontwerpen uit het begin van het decennium waren voomarnelijk classicistisch of leunden aan bij de art nouveau. 42 Yvonnes ontwerp viel dan ook waarschijnlijk goed in de smaak. Dit monument was overigens niet het enige dat in 1926 werd ingehuldigd in Gent. In hetzelfde jaar werd eveneens in het Citadelpark het monument voor Edmond Van Beveren door tijdgenoot Jules-Pierre Van Biesbroeck (1873-1965) onthuld. Dit oogde minder eigentijds dan dat van Serruys.43 Van juni tot begin augustus 1925 stelde Yvonne Serruys de maquette voor het monument, op klein formaat maar reeds tot in detail afgewerkt (afb.), tentoon op het Driejaarlijks Salon van Gent, waar tegelijk een retrospectieve "Emile Claus" werd gehouden. 44 Als mag afgegaan worden op de krantenartikels, werd het er goed onthaald: C'est également à Mme Yvonne Serruys que Ie comité Claus a eu l'heureuse idée de s'adresser pour Ie monument à élever au grand maître[... ]. Dans la salie de sculpture de la Triennale se trouve, d'ailleurs, la maquette du monu198
ment; maïs cette maquette, quoique très bonne, ne peut donner qu 'une faible idée de ce que sera l 'ensemble réalisé à grandeur et dans les matériaux choisis: [. .. ]45 Op dat moment was de inauguratie van het gedenkteken al gepland voor begin augustus 1925, et ceci est presque un tour de force, car il y a aujourd'hui même [d.i. 101611925] un an que ses amis conduisirent au petit cimetière d'Astene, Ie génial artiste que la mort implacable venait defaucher,[. ..].46 Dat de inhuldiging uiteindelijk pas negen maanden later, op 9 mei 1926 plaatsvond, werd reeds vermeld. Toch is het monument tamelijk snel na het overlijden van Claus tot stand gekomen. Over de financiering van het gedenkteken werd geen cijfermateriaal teruggevonden. Zeer interessant is wel een brief gericht aan beeldhouwer Antoine Bourdelle en opgesteld te Parijs op 3 juni 1925 door Louis Dumont-Wilden, in naam van het comité, dat blijkbaar in geldnood verkeerde. De brief getuigt over het aandeel van talrijke kunstenaars in het dekken van de kosten: Un Comité s 'est formé en Belgique pour élever à Gand un monument à la mémoire du grand peintre Emile Claus. L' exécution en a été confiée à Mme Yvonne Serruys, qui a réalisé une ceuvre remarquable. Pour en couvrir les frais, les artistes désirant prendre une part effective à cette manifestation en l'honneurd'un maître qui a marqué [sic] dans l'artde son temps, ontorganisé une tombola d'ceuvres d'art à laquelle ils contribuent en donnant un tableau, une étude ou un moreeau de sculpture. 41 Dat dit engagement trouwens niet beperkt bleef tot België, maar ook aanspraak deed op Franse kunstenaars wijst op de omvang van het initiatief: Emile Claus ayant beaucoup travaillé et exposé en France, ayant été mêlé de très près à la vie de l'artfrançais, nous avons pensé que des artistesfrançais quifurent ses confrères, ses émules et ses amis, seraient heureux d'apporter leur concours à cette ceuvre de piété artistique. Si vous désirez y participer, nous vous serions reconnaissants d'envoyer votre adhésion au Trésorier du · '{ .... j4X Comtte Of deze contributie van kunstenaars-tijdgenoten ook een omvangrijk aandeel in de kosten kon dekken, is moeilijk in te schatten, maar andere financieringsinitiatieven waren uiteraard noodzakelijk. De werkuren en vervoerskosten nog buiten beschouwing gelaten, dient in eerste instantie gedacht te worden aan de niet te onderschatten kost van het gebruikte materiaal, steen en brons - de materie bij uitstek voor het traditionele monument. De bronsgeut van de levensgrote zittende Claus-figuur vertegenwoordigde ongetwijfeld een aanzienlijk gedeelte van de kosten. Zoals ingesneden onderaan het beeld naast de rechtervoet van Claus, werd het beeld gegoten door SA [Société Anonyme] 199
Yvonne Serruys , Maquette voor het monument voor Emile Claus , ca. 1925 , plaaster, afmetingen onbekend. Indien nog bestaand: huidige bewaarplaats onbekend .
FONDBRIE VINDEVOGEL. De Gazette van Gent nam deze informatie zelfs op in haar artikel over het beeld:[. .. ] het gedenkteeken, dat gegoten werd door den heer W Ch. Vindevogel, wonende Weidestraat, 31, te Gentbrugge. 49 Een publiciteit voor deze bronsgieterij in Gand Artistique van mei 1926, reveleert hun specialiteit: Monuments & CEuvres d'Art en Bronze- Dinanderies -lmitation de cuivres anciens - Travail soigné, consciencieux & avantageux.50 De bronsgieterij van Karel Vindevagel en zonen Achiel ( 1911 - 1984) en Geo ( 19231977) genoot inderdaad een goede reputatie. De meeste Gentse kunstenaars beriepen zich op dit gerenommeerd atelierY Om evidente redenen is dit één van de weinige beelden van Serruys die in België werden gegoten . De plaasteren modellen - praktischer en goedkoper om van Parijs over te brengen naar Gent dan een bronzen beeld - werden alleszins in Parijs gecreëerd. 52 Marjan STERCKX ('t vervolgt) NOTEN 1
Dit artikel is een bewerking van een onderdeel uit mijn licentiaatsverhandeling: Marjan Sterckx, Yvonne Serruys ( 1873-1953). "Van Menennaar Parijs en terug. " Een kritische analyse van de kunstenaar en haar sculpturale (}!Uv re, onuitgeg. Iicentiaatsverhandeling, 3 delen, Leuven (Katholieke Universiteit Leuven), 2000. 2 B.D. , ' Retrospectieve expositie van Yvonne Mille-Serruys ', Vooruit, 1711011954. 3 Materiële gegevens: bronzen beeld van ca. 215 x I 00 x 180 cm voor een architectonische
200
constructie in steen (van Poulenc) met reliëfs en trappen; voluit gesigneerd rechts onder (onder mantel): 'Yvonne Serruys scp' [sculpsit]; opschrift bronsgieterij onderaan op halve ronde: 'SA FONDERIE VINDEVOGEL'; Gent, Citadelpark. 4 Voor meer informatie over Emile Claus verwijs ik naar Johan De Smet, Retrospectieve Emile Claus, Gent, 1997. 5 Yvonne Serruys, 'Commentje suis venue à la sculpture', Les Cahiers Nouveaux, 1, 4 (1937): p. 3. • Catalogus van het 'Salon d'automne', Parijs, 1911: p. 41. 7 Yvonne Serruys beschreef deze Salons in haar Les cahiers du samedi, maar deze bleven helaas niet bewaard. 8 G.C., 'Gentse standbeelden: Monument Emile Claus', Toerisme Oost- Vlaanderen, 12, 4 (1963): p. 97. 9 Gazette van Gent 9/511926; Vooruit 9/5/1926; Gazette van Gent 10-111511926; Vooruit 10111511926; Het Volk 111511926; Suzanne Janssens, 'Monument ter herinnering aan Emile Claus', In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad, Gent, 1980: p. 65. In enkele andere artikels (Anoniem auteur, 'Le monument Emile Claus', GandArtistique 5, 6 (1926): p. 107; G.C. 1963: p.97-8; Frans De Vleeschouwer, 'Serruys, Yvonne', Nationaal Biografisch Woordenboek, 5, Brussel, 1972: kol. 799; Paul Eeckhout, Retrospectieve tentoonstelling Emile Claus, tent.cat., Gent, 1974: p. 16; Karel Haerens, Standbeelden van Gent, Gent, 1977: p. 33.) wordt echter 10 mei 1926 vernoemd als de dag van de inhuldiging. Aangezien het krantenartikel in Vooruit van zondag 9/5/1926 met als titelAan het gedenkteken Claus, aanvangt met Het Comiteit[. .. ] heeft voor heden de volgende schikkingen getroffen... , is het duidelijk dat de inauguratie plaatsvond op 9 mei. Ook de talrijke vermeldingen in kranten van 10 en 11 mei dat de plechtigheid op zondag (dit was in 1926 de 9dc) doorging, kunnen dit staven. Bovendien vermeldt Serruys 9 mei in een brief: On inaugura ie 9 mai à Gand ie monument que vous avez vu en fragments. (Privé-archief Yvonne Dumas-Pellegrin: Yvonne Serruys, Brief aan de familie Pellegrin, 10/ 411926) Aangezien zij hiervoor speciaal vanuit Parijs overkwam, lijkt een vergissing van datum niet erg aannemelijk. Omwille van deze argumenten wordt als datum 9 mei aangenomen. 10 De aanwezigheid van koningin Elisabeth (1876-1965) is te kaderen in de traditie van de Blijde Intrede. Zij hield er zelf aan de inauguratie bij te wonen en wellicht was dit ook de hoofdreden van haar bezoek aan Gent, waar zij voorts bejaarden bezocht en het 'Kankergesticht' inhuldigde. Koningin Elisabeth, die bovendien zelf beeldhouwde (zie hierover: Aleks Deseyne, 'Elisabeth, koningin van België', Elck zijn waerom, tent.cat., Gent-Amsterdam, 1999: p. 310-311 ), onderhield reeds jaren een vriendschap met Emile Claus, wiens werk zij erg bewonderde. De dag van Claus' overlijden kondigde zij 's ochtends een langverwacht bezoek aan met een grote ruiker bloemen. Claus heeft hiervan nog een pastel gemaakt en enige uren later is hij overleden. Zijn laatste woorden zouden "bloemen ... bloemen ... bloemen ... " zijn geweest. Symbolisch legde Hare Majesteit dan ook een enorme bloemengarve neer aan de voet van het monument. (Cyriel Buysse, 'Emiel Claus. Mijn broeder in Vlaanderen', Gand Artistique, 5, 1 (1926): p. 19-20; G.C. 1963: p. 97; Eeckhout 1974: p. 8; lanssens 1980: p. 65; De Smet 1997: p. 36.) 11 Het Volk 111511926: p. 3. Om maar enkelen van de aanwezige kunstenaars te noemen: GustaafVan de Woestijne, Anna de Weert, Geo Verbanek (1881-1961), Léon Sarteel (18821942), Domien Inghels (1881-1946), ... Dat Yvonne in het gezelschap van Pierre Mille zelf ook aanwezig was op de inhuldiging, wordt onder meer bevestigd door een postkaart die zij verstuurde in 1926: Nous travaillons tous les deux plus que jamais pour prendre quelques jours de vacances à Gand. (Privé-archiefYvonne Dumas-Pellegrin: Yvonne Serruys, Postkaart aan de familie Pellegrin, 1926.) 12 Socialist Huysmans was één van de belangrijkste Belgische politici van het begin van de 20''" eeuw. Hij werd in 1925 benoemd tot minister van Kunsten en Wetenschappen. De socia-
201
list Emiel Vandervelde, die het echtpaar Serruys-Mille geregeld bezocht in Parijs, speelde hierin een belangrijke rol. Enkele dagen voor de inauguratie van dit monument namen twee ministers ontslag en met de val van de regering Poullet-Vandervelde kwam er een vroegtijdig einde aan het rooms-rode avontuur wat voor Huysmans een zware klap betekende. Voor meer over CamiJle Huysmans, raadpleeg: Jan Hunin, Het enfant terrible. Camille Huysmans ( 18711968), Leuven, 1999; Wim Geldolf, Camille Huysmans en Lode Craeybeckx 1922-1968. Het verhaal van een politieke relatie in goede en kwade dagen, Antwerpen, 1999. 13 Rodolphe de Saegher maakte deel uit van de Gentse bourgeoisie. Van beroep was hij advocaat, maar hij wijdde zich ook aan de luministische schilderkunst, in het kielzog van en zelfs als leerling bij Emile Claus. Op deze wijze kenden Serruys en De Saegher elkaar allicht reeds ten huize van Claus. Rodolphe de Saegher hoorde in 1904 ook bij de stichters van de groepering "Vie et Lumière", waar later ook Serruys zich bij aansloot. Hij zetelde bovendien in maart 1924 (ongeveer 7 maanden voordat de opdracht aan Serruys werd toegekend) in de toelatingsjury en plaatsingscommissie van het Driejaarlijks Salon te Luik waar Yvonne haar beeld Leda met de zwaan exposeerde. (Léonce Du Castillon, 'L'Influence artistique de Claus', Gand Artistique, 5, 6 (1926): p. 113, 115; De Smet 1997: p. 29.) 1 ~ Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Brieven aan Mevr. Emile Claus, [1924]. De brieven zijn helaas niet gedateerd. Op basis van een aantal termini post en ante quem geleverd door andere documenten betreffende dit monument kon ik het jaartal 1925 uitsluiten en de brieven 1924 dateren. De brieven die Serruys van Charlotte Dufaux en het Comité in antwoord moet ontvangen hebben, zijn net als alle andere correspondentie die zij kreeg voorlopig spoorloos. Claus schilderde en tekende meerdere portretten van zijn vrouw Charlotte Dufaux. Voor afbeeldingen hiervan, zie bv.: De Smet 1997: p. 64 (Portret van mevrouw Emile Claus, potlood op papier, privé-verzameling), p. 97 (Mevrouw Claus in het atelier, olie op doek, privé-verz.), p. 159 (Portret van mevr. Claus aan de ontbijttafel, 1900, olie op doek, Doornik, Museum voor Schone Kunsten.) (afb.) en p. 242 en 243 (tekeningen). 15 Deze zinssnede wijst op de bescheidenheid die Yvonne Serruys als kunstenares aan de dag legde, een eigenschap die ook in andere van haar brieven tot uiting komt. 16 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Brief aan Mevr. Em. Claus, 16 september [1924]. 17 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Brief aan Mevr. Em. Claus, [september 1924]. Op deze brief zijn dag noch maand aangegeven, maar volgens mij is hij te dateren tussen 16 en 30 september 1924. 18 Van 1922 tot 1926 was Van de Voorde voorzitter van de afdeling Plastische Kunsten van de 'Cercle Artistique et Littéraire de Gand' die in 1954, na Serruys' overlijden, een retrospectieve van haar reuvre organiseerde. Van de Voorde was hoofdzakelijk bekend als stichter en voorzitter van 'Kunst en Kennis', als leraar en directeur van de Koninklijke Academie van Schone Kunsten te Gent en als hoofdarchitect van de Wereldtentoonstelling in Gent van 1913. Naar aanleiding van die tentoonstelling ontwierp hij in het Citadelpark het Feest- en Floraliapaleis met casino (het huidige S.M.A.K.) en velodroom. Als architect realiseerde hij zeer veel in het Gentse. Zijn architectuur werd door tijdgenoten als 'modem' aanzien. Voor meer informatie over hem, zie: Anthony Demey, Oscar Van de Voorde, architect ( 1871-1938), Kleine cultuurgidsen, Gent, 1997; Norhert Poulain, 'Creëren tussen idealisme en conformisme. De architectuur en de toegepaste kunst', Interbellum in Gent. 1919-1939, Gent, 1995: p. 167-193; Gent, Stadsarchief, Diverse kleine fondsen, inv. 132, n°7l: Fonds Oscar Van de Voorde. De Vleeschouwer (1972: kol. 799) schrijft daarentegen dat het monument architectonisch gereveleerd werd door A. (i.p.v. 0.) van de Voorde. A. Van de Voorde was tevens architect (Bouwen door de eeuwen heen, 4nc, Gent, 1982: p. 19, 164, 201, 244, 280, 349), maar er zijn voldoende bewijzen om aan te nemen dat dit monument het werk was 0. Van de Voorde. 19 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Briefaan Mevr. Em. Claus, [september 1924].
202
In 1924 kreeg Oscar Van de Voorde eveneens de opdracht om één van de vijf onderdelen van de Belgische afdeling op de roemruchte 'Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes' van 1925 te Parijs te ontwerpen (waar ook Serruys een beeld exposeerde), nl. de Galerie de !'Esplanade des Invalides. (Demey 1997: p. 34.) 20 M. Maignan, 'Cours de décoration. Cinquième leçon. Des concours', L'Art Décoratif, 14 (1912): p. 74; Louis Dumont-Wilden. 'Yvonne Serruys. Sculpteur. A Propos d'une inauguration récente', Gazette des Beaux-Arts, 5, 4 (1921/11): p. 351; Lieven Van Den Abeele, 'Het monument in de 20ste-eeuwse beeldhouwkunst. Historische, politieke en sociale aspecten', Monumenta, Antwerpen, 1987: p. 27. 21 In Frankrijk bereikte de 'Statuomanie' haar hoogtepunt tussen 1830 en 1914, maar ook nadien bleefmen standbeelden oprichten. (Chantal Martinet, 'Le monument public de 1850 à 1914', De Carpeaux à Matisse, Lille, 1982: p. 32-8.) 22 Het monument is gelegen aan een punt waar verschillende wegen samenkomen en grenst aan de grote vijver van het park. In en rondom dit park waren toen al talrijke culturele en recreatieve instellingen aanwezig zoals het Museum voor Schone Kunsten, het Feest- en Tuinbouwpaleis (alledrie ontworpen door Oscar van de Voorde), een muziekkiosk, talrijke standbeelden, ... (Demey 1997: p. 39) 2J Het Volk 111511926. 24 Gazette van Gent 10-11/5/1926: p. 2. 25 Jos Murez, 'Standbeelden en monumenten in het Citadelpark te Gent', Toerisme in OostVlaanderen, .6, I (1957): p. 4. 26 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Briefaan Mevr. Em. Claus, 21 oktober [ 1924]. De dichter Cyriel Buysse (1859-1932) (neef van de schilder Georges Buysse) was één van de talrijke vrienden van Claus die geregeld bij hem op bezoek of zelfs op vakantie kwamen. Claus beschouwde hem als een geestesverwant. Buysse wijdde in hetjaar van de inauguratie een monografie aan zijn vriend. (Buysse 1926.) Claus portretteerde Buysse: Portret van Cyriel Buysse, 1924, olie op doek, Deinze, Museum van Deinze en de Leiestreek, inv.nr.ll9/ CLAU.e-16. (afb. in: De Smet 1997: p. 231.) (Eeckhout 1974: p. 16; De Smet 1997: p. 8, 21.) 21 Gent, Stadsarchief, Stad Gent, Gemeenteblad 1925, n° 2: Zitting van 9 april 1925, 51B, Gent, 1925: p. 261. 28 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Brief aan Mevr. Em. Claus, [september 1924]. Een foto uit 1923 waarop Emile Claus in zijn atelier te zien is in een gelijkaardige pose met schilderspalet en penseel in de hand, in kostuum en met een hoed op, is gepubliceerd in een artikel over hem door Anna De Weert. (Anna De Weert, 'Emile Claus. L'homme', GandArtistique, 5, .6 (1926): p. 107-109.) Het is niet uitgesloten dat Serruys deze foto in bruikleen kreeg van de weduwe Claus en dat ze zich hierop inspireerde. Mogelijkerwijze bestaat er nog een andere foto van de meester waarop hij op identieke wijze poseert. Jenny Montigny maakte bovendien een drietal studies in Oostindische inkt die Claus zittend en tekenend weergeven in een pose die sterk gelijkt op die van het bronzen portret, ook met het linkerbeen geplooid. (privé-collectie. Afb. in: Cat. Charleroi 1997-8: p. 30, 43.) Mogelijk waren ook deze tekeningen inspirerend. 29 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Briefaan Mevr. Em. Claus, 21 oktober [1924]. Misschien gaat het om één van de broers Robert en Frédéric de Smet, schrijver en kunstenaar die ook bij "Vie et Lumière" aangesloten waren. Frédéric De Smet was ook organisator van de Gentse kunstsalons waarin hij zich expliciet verzette tegen een vernieuwing naar de geest van de avant-garde. (Poulain 1995: p. 172.) Misschien gaat het om kunstenaar en verzamelaar Léon De Smet. Jo Een vergelijkbare verbeelding van een schetsende Emile Claus gecombineerd met op de achtergrond de voorstelling van koeien in bas-reliëf is ook aan te treffen in het bronzen basreliëf Portret van Emile Claus door Charles Vander Stappen uit 1895 (brons, privé-verzame-
203
ling). (afb.) Misschien diende dit als voorbeeld of inspiratiebron? De gewoonte om een architecturale achtergrond of een groot reliëf aan te brengen, kwam stilaan meer in trek. (June Hargrove, 'The Public Monument', The Romantics to Rodin, tent.cat., Los Angeles, 1980: p. 31.) De Parijse beeldhouwer, schilder, graveur en architect Antoine Etex (1808-1888) bijvoorbeeld maakte gebruik van een replica in bas-reliëf van het meesterwerk Het vlot van Medusa van Gericault voor diens graftombe. 31 Dat de toeschouwer onmiddellijk moest kunnen zien over welk personage of welke gebeurtenis het ging, hield in dat kunstenaar en publiek ongeveer over dezelfde informatie en een gemeenschappelijke beeldtaal moesten kunnen beschikken. Hiervoor werden door de eeuwen heen verschillende types van monumenten ontwikkeld, die leidden tot een erg cliché-matige vormgeving aan het einde van de 11}<1< eeuw. (Van Den Abeele 1987: p. 29.) 32 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Brief aan Mevr. Em. Claus, 21 oktober [1924]. 33 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Brief aan Mevr. Em. Claus, [11 oktober 1924]. :J.I ibid. 35 Klei, 19 x 11 x 19 cm, Menen, Stadsmuseum, inv.nr. 59 61 1 XXXII. (Tentoongesteld op: Retrospectieve tentoonstelling. Anna De Weert, Jenny Montigny, Yvonne Serruys, Deinze, 198788: nr. 75.) 36 Een plaasteren afgewerkte voorstudie (76,5 x 71 ,5 x 44,5 cm) voor het hoofd van Emile Claus (afb.) die haast identiek is aan de definitieve versie is bewaard in het Museum voor Deinze en de Leiestreek (inv.nr.470/SER.y-l). Deze portretbuste werd tentoongesteld op de Retrospectieve tentoonstelling. Anna De Weert, Jenny Montigny, l'Vonne Serruys (Deinze 198788: nr. 76.) Een erg gelijkend portret, maar zonder hoed werd gebeeldhouwd door Constantin Meunier. (afb.) (Constantin Meunier, Portretbuste van Emile Claus, brons, 44 cm, Gent, Museum voor Schone Kunsten.) 37 Antwerpen, AMVC, S58655: Yvonne Serruys, Brief aan Mevr. Em. Claus, [11 oktober 1924]. 38 E.J., 'L' Art et la femme', [knipsel uit ongekende krant], 27/2/1925. 39 Gent, Stadsarchief, Stad Gent, Gemeenteblad 1925, Gent, 1925, no 2: Zitting van 9 april 1925, 51 B: p. 261-263, 904. Opmerkelijkerwijze staan de aanvraag en de goedkeuring van het monument wel genoteerd in het Gemeenteblad, waarin de beslissingen van de Gemeenteraad per jaar neergeschreven staan, maar niet in de jaarverslagen of Rapports sur la Villede Cand. Deze jaarverslagen keek ik in het stadsarchief na voor de jaartallen 1924, 1925 en 1926. Ook in de Verslagen over het bestuur en den toestand der Stad Gent in 1925 en 1926 (Gent, 192829) is geen sprake van het monument. Wel is er een foto van het monument aanwezig die genomen werd in 1940: Gent, Stadsarchief, Reeksen: Stedelijke Commissie der Monumenten en Stadsgezichten van Gent, Park: Monument Emile Claus, maart 1940. 40 Gent, Stadsarchief, Stad Gent, Gemeenteblad 1925, Gent 1925, n°2: Zitting van 9 april 1925, 51B: p. 261. 41 Id.: p. 263. 42 Poulain 1995: p. 172. De hervorming van het kunstonderwijs zou vanaf 1926 op gang komen, onder meer onder invloed van Henry van de Velde (1863-1957). 43 Poulain 1995: p. 171,180. Voor de inauguratie van dat monument tekende de kunstenaar zelf een affiche. Voor de inhuldiging van het grafmonument van H. Meert in 1925 werd ook een affiche ontworpen. Het is niet geweten of in de lijn van deze traditie voor de inhuldiging van het Claus-monument ook een affiche werd ontworpen. 44 Georges Chabot, 'Le Salon Triennal de Gand', Gand Artistique. Art et esthétique, 4, 6 ( 1925): p. 117-136. Afmetingen en huidige bewaarplaats van de maquette (indien nog bestaand) onbekend. Een afbeelding ervan is gepubliceerd in Nicole Vanraes-Van Camp, Yvonne Serruys (1873-1953), Menen, 1987: p. 71.
204
45
Gent, Bibliotheek R .U.G., Kos tb are handschriften , Fonds F. De Smet: Krantenknipsel van
I 0/611925. 46
ibid . Parijs , Musée Bourdelle, Briefvan L. Dumont- Wilden aan Antoine Bourdelle , 31611925. De gevonden getypte brief was geadresseerd aan Bourdelle, maar het gaat om een standaardbrief die aan verschillende mensen werd verstuurd. •s ibid. Merkwaardig is dat de schatbewaarder van het comité woonac hti g was te Parijs: M.J . Van Melle, Directeur de la Librairie Berger-Levrault, 5, rue des Beaux -Arts , Paris (V Ième), terwijl de zetel van het comité in Gent was. Of was er misschien een opsplitsing van het comité in een Vlaamse en een Franse vleugel ? 49 Gazette van Gent I 0- I 1/5/l 926: p. 2. 50 'Publici té', Gand Artistique, 5, 5 ( 1926). Deze publicitei t was allicht ook in andere exemplaren aanwezig. 51 Poulain 1995: p. 190. 52 Serruys leefde en werkte op dat moment immers in Parij s. Slechts enkele keren is zij voo r korte periodes in functie van dit mon ument naar Gent gekomen. Bij een bezoek aan Serruys' atelier in Parijs in 1936 zag Suzanne-F. Cordelier er alleszins de modellen voor de bas-reliëfs: Les tableaux d 'Emile Claus m ' apparurent, tels qu 'ils figuren! sur les fa ces du monument qui lu i fut élevé à Gand. (Cordelier 1936: p.l 0.) 47
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE- FICHE Nr. 55 Op 23 december 1897 stelde Alphon se Diegerick in de rubriek "Boekbanden- Staatsarchief St-Pietersabdij , Nr. 660 - XVI eeuw" in het Frans een fiche op over
--
REGISTERBAND VAN DE XVIe EEUW
Het register waarvan wij hier een tekening weergeven, en dat toebehoord heeft aan Hubert Lambrechts, abt van 1582 tot 1595, is een handleiding met aantekeningen over de inkomsten en de uitgaven van de StPietersabdij te Gent, over de jaren 1590 tot 1592. Het is getiteld: "M. D.XC. In den · name des heeren amen. Sa! dit wesen den grooten bouck gheteekend A, toebehoorende ons Lambrecht by 205
den ghedooghe des voonomts ende den gheheelen covente Abt van SentePieters in Blandijns berghe; waer inne dat wij scriven ende oversetten sullen alle onse schulden ende wederschulden dat is credituers ende debituers ." Wij dachten dat het interessant was het aspect van dit manuscript te reproduceren als specimen van een manier van inbinden die wij vaak tegenkomen in oude archieven en, in het bijzonder, deze van het Waasland. Dit boekdeel is overtrokken met een sterk geelachtig perkament. Drie riempjes in bruin Ieder omvatten stevig de rug van het register en zijn er bevestigd bij middel van hennepen koordjes . Deze riempjes met een tekening erop zijn op het plat deel van het boek genaaid met rijgbanden van wit kalfsleder.
IK ZOU DAAR EEN BOEK KUNNEN OVER SCHRIJVEN De charmes van dagelijksbeid (vervolg en slot) dinsdag 6 september 1960 Via een kennis van een vriend van meneer Thibau is er een aanbod waar Frank en ik gretig op ingaan: we kunnen vannacht in Zeebrugge meevaren met een vissersboot; morgen rond de middag zijn we terug aan wal. Natuurlijk veel te vroeg in Zeebrugge ... en om de tijd te doden zat er niets anders op dan ergens iets te eten en te drinken .
Op de vissersboot Yictorine.
206
De Z 611 Victorine is naar mijn mening een eerder klein bootje. Een paar bemanningsleden, een hut en twee masten. De mannen zeggen dat we ons geen zorgen hoeven te maken: de zee is kalm en er kan niets gebeuren. Ja, mijn oor! We waren amper uitgevaren of het bootje begon naar voor en naar achter en naar links en naar rechts te slingeren ... en in geen tijd lag alles wat ik in mijn maag had overboord. De bemanning leek daar geen hinder van te ondervinden en was de hele tijd aan het werk. Wij zijn aan dek gebleven ... naar beneden gesukkeld, waar we ons nog ellendiger voelden ... weer aan de oppervlakte gekomen, waar de frisse lucht toch niet echt voor beterschap zorgde ... en zolang we op zee waren, heb ik me ellendig gevoeld. Nooit meer! Eigenaardig: van zodra we de haven binnen voeren en het vervaarlijke slingeren ophield, voelden we ons op slag kiplekker. Onze beproeving was afgelopen. We hebben van de vriendelijke bemanning afscheid genomen. Ze hebben ons een portie vis meegegeven voor thuis. En als we zin hebben in nog een keer moeten we maar iets laten weten. Frank ziet dat wel zitten. Wat mij betreft, ben ik er zeker van dat dat niet het geval zal zijn. woensdag 7 september 1960 Met een paar auto's naar Brussel-Anderlecht om afscheid te nemen van Antoine, die vanaf vandaag deel zal uitmaken van de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria of Missionarissen van Scheut, of Scheutisten tout court. Er zijn dit jaar enkele tientallen roepingen-over de hele wereld verspreid moeten er in totaal zo'n 2.000 Scheutisten zijn- en in de tuin krioelde het dan ook van de talloze familieleden, die op deze dag van de intrede van de geroepene zeker wilden aanwezig zijn. Iedereen zag er bijzonder vervuld, opgetogen, ja zelfs uitgelaten uit. Gelukkige mensen, ook al kwamen ze hier vandaag definitief afscheid nemen van een zoon of een broer. Beetje moeilijk moment voor iedereen toen het ogenblik aangebroken was dat de familieleden en vrienden verzocht werden afscheid te nemen en het klooster te verlaten. Wij hadden elkaar al de hand gedrukt (Het eigenlijke afscheid was een paar dagen geleden gebeurd toen Antoine me gevraagd had de hele namiddag samen door te brengen. We hebben toen eerst het begijnhofbezocht waar hij nooit genoeg kan van krijgen ... en daarna heeft hij op zijn "altaar'' in de leegstaande verdieping van het appartementsgebouw voor een van de laatste keren een mis opgedragen. Voor hem niet zomaar een spel of doen alsof, maar een betekenisvol gebeuren waarvoor hij tot in de kleinste details ook vestimentair volledig is uitgerust en waarbij hij telkens in een soort trance verkeert.), de allerlaatste momenten wou Antoine nog gaarne even alleen zijn met zijn moeder, vader en zuster, die Antoinette heet en die ik nooit eerder had gezien .. 207
vrijdag 9 september 1960 Wie af en toe eens langs komt, is Roger Serras, die hier niet ver vandaan op het Eiland Malem woont. Hij volgt nu de opleiding voor onderwijzer aan de Normaalschool, maar we kennen elkaar van op het atheneum en de literaire avonden bij meneer Demey. Roger schrijft verwoed, hij is daar werkelijk door bezeten en hij droomt ervan in de niet zo verre toekomst een gedichtenbundel te kunnen uitgeven. Mocht dat niet onmiddellijk lukken dan zal hij zelf het woord nemen: hij heeft een schrijfmachine, uit gekleurd licht karton is het niet moeilijk omslagen te snijden en hij kan voldoende vlot met Chinese inkt overweg om voor iedere bundel een origineel omslag te ontwerpen. Hij probeert me warm te maken om dat samen te doen: ieder 10 Ă 15 gedichten ... we delen de onkosten ... samen moeten we toch in staat zijn om zonder veel moeite l 00 of meer boekjes te verkopen ... en eenmaal die eerste stap gezet, zal het nadien veel gemakkelijker zijn om in tijdschriften te publiceren. (Ik zat me af te vragen waarom hij dat niet met Jan Daele doet, met wie hij samen in de normaalschool zit en die toch ook bezeten is door schrijven ... of schrikt hij ervoor terug om met Jan samen te werken, want die is altijd in zijn eentje bezig en nadat hij met zijn bromfiets een ongeval heeft gehad en op zijn hoofd is gevallen, zal het er waarschijnlijk niet op verbeterd zijn ... maar ik heb er niet meteen aan gedacht hem dat te vragen.) Roger maakt me wel gek met dat voorstel... maar ondanks de twee gedichten van vorige week, die de goedkeuring kregen van Marinette, ben ik nog niet zo overtuigd van eigen kunnen als hij ... en in ieder geval bezit ik nog geen 10 en zeker geen 15 gedichten die de moeite waard zouden zijn om in een boekje gebundeld te worden. Als ik er in de loop van het academisch jaar zou in slagen af en toe een nieuw gedicht te schrijven, zouden we dat volgende zomer misschien eens kunnen proberen. (Wat we in juli-augustus van 1961 dan ook gedaan hebben: het gedichtenbundeltje heette ''Tweeluik", het werd in elkaar gestoken zoals hierboven staat beschreven; er zijn meer dan 200 exemplaren van verspreid.) Toen hij afscheid nam en we al aan de deur stonden, zei hij me dat hij van plan is een selectie van zijn gedichten naar Raymond Herreman te sturen ... of misschien gaat hij de enveloppe wel persoonlijk afgeven op de redactie bij Louis Paul Boon in de Sint-Pietersnieuwstraat ... hij hoopt dat hij er iets zal over schrijven in zijn dagelijkse rubriek "Boekuil" in het dagblad Vooruit. woensdag 14 september 1960 Marcel heeft het verhaal vanavond aan tafel verteld. Raymond, een van zijn goede kennissen, is tegelijk een goed biljartspeler en een meer dan behoorlijk drinker. Een paar keer per week gaat hij naar zijn 208
stamcafĂŠ in Klein Turkije om te spelen en zijn lading alcohol naar binnen te gieten. Maar een paar dagen geleden heeft hij toch werkelijk te veel gedronken en is het uit de hand gelopen, of liever, is hem iets overkomen dat hij niet licht zal vergeten. Na de spelen is hij te lang aan de toog blijven staan ... en toen hij naar buiten stapte, was zijn gang behoorlijk onvast en moest hij zijn queue als steun en wandelstok gebruiken. Toen enige tijd later ook zijn twee drinkebroers naar buiten stapten, zagen ze aan de overzijde van de straat dat de auto van Raymond er nog steeds geparkeerd stond ... en dat er iemand in zat. Ze zijn de straat overgestoken ... tot hun verwondering zagen ze dat Raymond op de bank achterin zat en dat de tranen over zijn wangen rolden ... ze hebben het portier geopend en hem gevraagd wat er aan de hand was. Na enige snikken kwam het er eindelijk uit: "Kun je dat nu geloven ... ik kan niet naar huis ... ze hebben toch zeker wel het stuur van mijn auto gestolen!" vrijdag 16 september 1960 Aan de achterkant van de Veldstraat, of liever, op de Ajuinlei, wordt de Leie over een afstand van 110 meter overwelfd. "Grand Bazar zorgt voor parkeergelegenheid" heet dat dan. Voor Grand Bazar en 80 automobilisten (chichimadammen die te lui zijn of die het ondenkbaar achten dat ze hun auto niet net voor de deur kunnen parkeren en een eindje te voet zouden moeten gaan, maar die moeiteloos uren in Grand Bazar en Innovation kunnen doorbrengen of in de Veldstraat kunnen paraderen) die er tegen 1 Fr. per kwartier zullen kunnen parkeren, is dat wellicht een goede zaak. Maar de andere Gentenaars? Moeten die blij wezen dat ze nu naar een betonnen parkeerterrein i.p.v. naar Leiewater kunnen kijken? zaterdag 24 september 1960 Twee jaar geleden is men te Gent gestart met een Muziekfestival. In 1957 had men na de restauratie van het orgel van de basiliek te Tongeren de "Basilica Concerten" georganiseerd. In Antwerpen ontstond in 1958 de v.z.w. "FeestcomitĂŠ Stad Antwerpen", die diverse manifestaties wou organiseren, o.a. een Internationaal Theaterfestival. Drie zelfstandige festivals m.a.w. die leven werden ingeblazen door de wereldtentoonstelling in de hoofdstad. In Brugge tenslotte legt men dit jaar uitsluitend het accent op de tentoonstelling gewijd aan de Vlaamse Primitieven in Europees bezit. Nu heeft Jan Briers, die blijkbaar een doorzetter moet zijn, de culturele initia209
tieven van die verschillende Vlaamse steden tot één geheel samengebracht en is er reeds sinds vorig jaar sprake van een "Festival van Vlaanderen", waarvan de manifestaties van de overigens onafhankelijke festivals van de steden uitgesmeerd liggen over verscheidene maanden. Het gemeenschappelijk logo op alle propaganda is de inmiddels reeds overal bekende luchter. In de toekomst zouden nog andere Vlaamse steden (Kortrijk, Brussel, Leuven, Mechelen) hun kandidatuur stellen om tot de organisatie van het Festival van Vlaanderen toe te treden. Dat het Festival van Vlaanderen zoveel buitenlandse bezoekers aantrekt, is te verklaren door de artistieke waarde van de programma's en de kwaliteit van de uitvoeringen, maar evenzeer door het feit dat geen land zoveel historische zalen, kastelen en kathedralen bezit op zo'n beperkte oppervlakte.
woensdag 28 september 1960 In Ledeberg, net over de Sint-Lievensbrug, aan de rechterkant, waar voordien de ruïnes stonden van een 19e-eeuwse textielfabriek, is het administratief en commercieel centrum vandeUnion Cotonnière gebouwd. Het ontwerp is van de Duitse architect Theodoor Kelter; de idee is van opdrachtgever baron Braun, die een gelijkaardig bedrijfsgebouw in Duitsland heeft gezien en hier in Gent een zelfde torengebouw wou neerzetten. Het eerste torengebouw van een bedrijf in Gent. Het gebouw telt tien verdiepingen, en de bovenste verdieping, de privé-woning van baron Braun, is hoger dan de onderliggende negen, omdat hij voordien reeds in Frankrijk het houtwerk voor de bekleding van de muren had gekocht en die is te hoog voor een normale bouwlaag. Waarom het gebouw op die plaats werd neergezet, terwijl er in Gent toch verschillende andere vestigingsplaatsen (Sint-Lievenslaan, Kantienberg) mogelijk waren? Omdat de baron in 1957 reeds wist dat hier later een belangrijke op- en afrit van de autosnelweg zal komen. Omdat de bedrijfsbelasting in Ledeberg lager is dan in Gent. De baron is een machtig man. Zelfs de weg die hier vroeger van de SintLievensbrug naar de Stropbrug liep, heeft hij ingepikt om er een parking van te maken. Hij is ook vooruitziend. Binnenin zijn er twee liften en bestaat het gebouw eigenlijk uit twee symmetrische delen. Als de Union Cotonnière ooit failliet gaat, kan het gemakkelijk tot een wooncomplex worden omgevormd. Zij die iets afweten van moderne bouwkunst beweren dat het een fraai gebouw is, waarvan het concept beantwoordt aan praktische en esthetische vereisten: een mooi voorbeeld van hedendaagse architectuur, een schoolvoorbeeld van het modemisme van de jaren vijftig.
210
woensdag 5 oktober 1960
Tussen de Volderstraat en de Bennesteeg zijn werkzaamheden aan de gang om er een flatgebouw op te trekken. Gisteren op het middaguur, is als gevolg van de graafwerken, in de Bennesteeg een huis gedeeltelijk ingestort. De waard en een dienster zijn ijlings op straat gevlucht. Alleen een vrouw die zich in de keuken bevond, werd door vallende stenen aan het hoofd gewond. Het huis in kwestie is de drankgelegenheid (en ook een gelegenheid tot andere dingen) "La Lanterne", waar twee jaar geleden de waardin en de dienster werden vermoord. Moorden die tot vandaag onopgelost zijn gebleven. Vrouwen dood. Huis ingestort. Alle sporen, zelfs de plaats van de misdaad is verdwenen. De politie weet van niets. De dader loopt nog steeds vrij rond. vrijdag 7 oktober 1960
Evolutie van het gemiddeld aantal uren dat er in fabrieken door arbeiders per jaar werd gewerkt. In 1850 werd er gemiddeld 3.810 uur per jaar gewerkt. In In In In In In In
1880 1896 1910 1930 1937 1947 1960
3.440uur 3.300 uur 3050 uur 2.410 uur 2.350 uur 2.350 uur 2.100 uur
Dat betekent dat de arbeiders van 1850 meer dan 50% van de tijd (werk + pauzes om te eten) in de fabriek doorbrachten en dat de vrije tijd nauwelijks iets voorstelde. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de verhoudingen geleidelijk aan totaal anders te liggen. Nog steeds wordt 30% aan slapen besteed, maar de aanwezigheid op het werk neemt nog slechts 22% van de tijd in beslag en de arbeiders beschikken over 48% vrije tijd. De strijd voor hogere lonen was in de jaren vijftig zeker het belangrijkste streven van de vakbonden. In de textielnijverheid stegen de lonen tussen 1946 en 1960 met 42%, waarvan het grootste gedeelte werd afgedwongen in de periode 1954-1960. Vanaf 1956 verwierven de arbeiders een tweede week betaald verlof. In 1950 waren er in BelgiĂŤ 4.099 textielbedrijven die 201.846 bedienden en arbeiders tewerkstelden. In 1960 zijn er nog maar2.956 bedrijven met 145.216 211
werknemers. In de metaalnijverheid is de orde van grootheid een half miljoen werknemers. Wat vrouwenarbeid betreft werd in het afgelopen decennium zo goed als niets bereikt. Niet zo verwonderlijk als men weet dat de vakbonden op het standpunt staan: "Eigenlijk zouden we niets liever willen dan dat de gehuwde vrouwen zouden kunnen thuisblijven en al hun krachten besteden aan het huishouden en de opvoeding van de kinderen." Gelijk loon voor gelijk werk bestaat niet en pas in 1958 heeft men bereikt dat de vrouwen 75% van het mannenloon krijgen i.p.v. 70% onmiddellijk na de oorlog ... als dat al geen 60% of nog minder was, zoals dat in sommige nijverheden het geval was. Deze ongelijkheid bestaat zowel in de industrie, de handel als de diensten ... op één uitzondering na: de kapsters verdienen evenveel als de kappers. dinsdag 11 oktober 1960
Naast het Museum voor Schone Kunsten, de Cercle Artistique et Littéraire of Kunst en Letterenkring op de Recolettenlei en nog een tiental galerijen is de Galerij Vyncke-Van Eyck in Gent waarschijnlijk de bekendste tentoonstellingszaal. Ze werd gesticht door André Vyncke, die in 1896 te Sint-Martens-Latem werd geboren en daar in het café van zijn vader reeds als knaap in contact kwam met schilders, beeldhouwers en dichters. In 1929 trouwde hij met Rachel Van Eyck. In 1933 was hij medeoprichter en secretaris van de Galerij Ars, een revolutionaire tentoonstellingszaal die de Latemse Expressionisten stimuleerde. In 1937 opende hij zijn eigen galerij "Vyncke-Van Eyck" op de Nederkouter 13 (voordien woonde daar de kunstschilder Jules Allaert, die er een kunst- en papierhandel had ... en naar Brussel is vertrokken) met werk van Albert Servaes. De traditie van Galerij Ars werd voortgezet. Niet ten onrechte wordt beweerd dat vele Gentse kunstliefhebbers voor het eerst met moderne kunst in aanraking zijn gekomen door het werk en de tentoonstellingen van André Vyncke. De galerij opent in september en sluit in mei of juni. De tentoonstellingen duren 14 dagen. Het seizoen begint doorgaans met een "In memoriam tentoonstelling". Ook vorige maand was dat het geval: Jacques Bergmans (1891-1959). Op dit ogenblik loopt er een tentoonstelling van JefWauters. In het afgelopen decennium werden er 220 tentoonstellingen georganiseerd. Buitenlandse kunstenaars zijn eerder uitzondering dan regel. De exposanten zijn overwegend Gentenaars of Oost-Vlamingen. Meestal wordt er werk getoond van impressionisten, expressionisten of kunstenaars die in die zin wer212
ken: animisten, neo-impressionisten of post-expressionisten. Abstract werk komt weinig aan bod. In het voorjaar is er doorgaans een jongeren collectieve. Ook vrouwelijke kunstenaars stellen er regelmatig tentoon. In de tweede helft van september was er een tentoonstelling van Lea Vanderstraeten. Telkens we er naar binnen stappen, blader ik ook eens in de plakboeken. Een belangrijke historische bron voor het kunstleven in de stad voor de afgelopen 25 jaar. vrijdag 21 oktober 1960
Horen vertellen dat een onervaren eerstejaars studente uit de provincie, die op zoek was naar een kot zo dicht mogelijk bij het station, in de Boudewijnstraat is terechtgekomen. Toen ze daar "kamer te huur" voor het raam zag hangen, is ze naar binnen gestapt ... en ze dacht echt dat ze de vondst van haar leven had gedaan toen de vrouw haar vertelde dat de huurprijs slechts enkele honderden franken bedroeg. "Dat kan toch niet, mevrouw, zo weinig!" Het begon haar pas te dagen bij het vernemen dat de kamer alleen per uur wordt verhuurd ... donderdag 3 november 1960
Het taxibedrijf te Gent lijkt er toch wel op achteruit te gaan. Marcel had een soort krantje meegebracht en de cijfers liegen er niet om: een vermindering van het aantal voertuigen met 15% in de afgelopen tien jaar. Taxi's met vaste Taxi's zonder vaste staanplaats op de staanplaats op de openbare weg openbare weg 1950 73 47 1951 72 51 1952 71 50 1953 69 47 1954 69 46 1955 65 40 1956 64 45 1957 64 47 1958 50 53 1959 51 52 1960 50 53 Die vaste staanplaatsen op de openbare weg waren in het begin van de jaren vijftig: Sint-Pietersstation (18 auto's), Korenmarkt (18), Zuidstation ( 10, Dampoortstation (8), Heuvelpoort (3), H. Kerstkerk (3), Begijnhoflaan, standbeeld Guislain (3), Sint-Annakerk (3), Koophandelplein (4), E. Van Beverenplein (3). 213
De taxi's met vaste staanplaatsen op de openbare weg leveren de stadskas jaarlijks 600.000 fr. op; die zonder vaste staanplaats 50.000 fr. De grote bedrijven rijden met twee soorten huurrijtuigen: grote en kleine. Citax: Plymouth en Symca Aronde. Gent Tax: Chevrolet Bel Air en Renault 4PK. Er zijn twee tarieven. Tarief I: binnen de perimeter of stadsgrenzen: Tarief II: buiten de perimeter en van 0.30u tot 6u, zowel binnen als buiten de perimeter. De tarieven zijn sedert het begin van de jaren '50 niet veel veranderd: de ingebruikstelling kost 5fr.: de kleine voertuigen rijden aan 6,35fr per km, de grote aan 7fr. per km. in Tarief I; het dubbele in Tarief II. De lonen zijn aan de lage kant, maar dat wordt voor een deel goedgemaakt door de fooien, die niet in de kilometerprijs zijn inbegrepen. Marcel spreekt daar nooit over, maar ik heb moeder al herhaaldelijk horen zeggen dat hij meer verdient met wat hij aan fooien krijgt dan met wat hij van de baas als loon ontvangt. Tot het begin van deze eeuw reden er uiteraard geen taxi's in de stad, wel huurkoetsen of vigilanten. Het station aan het Graaf van Vlaanderenplein was een belangrijke staanplaats. In 1839 waren er 39 personen die huurkoetsen bezaten. Een rit met een vigilante kostte 1fr.; 's nachts minimum 1,5fr, de fooi voor de koetsier niet inbegrepen. Zou er nog nooit een uitvoerige studie zijn gemaakt over de huurkoetsen en taxi's in de stad? Je kunt behoorlijk ver in de tijd teruggaan, je zou de gemeentereglementen, de prijzen, de fooien en de drinkgewoonten van de koetsiers kunnen napluizen ... en waarschijnlijk bestaan er tal van verhalen en anekdotes over het leven en de belevenissen van de koetsiers en chauffeurs. Een bekwaam interviewer (een fles onder de arm kan helpen) zou in staat moeten zijn heel wat uit Marcel los te peuteren. Ongeletterde mensen van moeders generatie zouden zeggen dat je daar dikke boeken kunt over schrijven, maar ik vrees dat ze het mis hebben en dat ze daar niet toe in staat zijn: na anderhalve bladzijde zijn ze uitverteld. Boeken schrijven is een bezigheid van mensen die kunnen kijken en luisteren en een en ander in hun geest weten te ordenen. dinsdag 8 november 1960
De Wet De Taye te Gent. Na de Tweede Wereldoorlog was de situatie wat woongelegenheid betreft in ons land zo mogelijk nog dramatischer dan na de Eerste Wereldoorlog: zware oorlogschade, geen privĂŠ-initiatief wegens te hoge bouwkosten; geldgebrek bij de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen. Gevolg: in 1950 214
telde Gent nog steeds 755 houten noodwoningen, 26 woonschepen, 30 woonwagens, 1500 onverbeterlijke krotwoningen, die niet onbewoonbaar werden verklaard bij gebrek aan nieuwe woningen; 389 beluiken met 5.326 woningen. In 1950 kostte een nieuwe arbeiderswoning, de grond inbegrepen, 250.000 fr. en zou een normale huurprijs 800 fr hebben moeten bedragen ... wat voor veel arbeidersgezinnen en beluikbewoners totaal onbetaalbaar was. In het midden van de jaren vijftig breekt voor de huisvestigingsmaatschappijen een periode van intense bouwactiviteit aan en op verschillende plaatsen in de stad worden grote saneringsplannen (wijk Brie)-Tichelrei) en bouwprojecten gerealiseerd: Eiland Malem, Steenakker, Neermeersen, Verpleegsterstraat, Meulestede, Groene Briel, Watersportbaan. De Wet De Taye (29 mei 1948) deed een beroep op het particulier initiatief en moedigde het aan door premies voor al diegenen die een woning wilden bouwen die aan bepaalde normen inzake woonoppervlakte voldeed. Het aantal gezinshoofden in de 12 wijken van de stad Gent, die een bouwpremie hebben ontvangen: 1950: 103 1956:70 1951: 128 1957:51 1952: 116 1958:60 1953: 108 1959:37 1954: 117 1960:41 1955: 89 De meeste premies (283) werden uitbetaald aan gezinshoofden van de 9e wijk (Koning Albertlaan, Koningin Maria Hendrikaplein, Sint-Denijslaan ... ) en de 6e wijk (253) d.i. Ekkergem en Malem. Opvallend: in 4e wijk (o.a. Sint-Lievenspoortstraat) heeft alles samen slechts één gezinshoofd in 1950 een bouwpremie ontvangen. Van 1948 tot 1963 werden er in totaal 254.787 bouwpremies verleend. Daarvan gingen er 170.948 naar Vlaanderen, 55.669 naar Wallonië en 28.170 naar Brussel. Van de Belgen zijn het dus vooral de Vlamingen die met een baksteen in hun maag geboren zijn.
donderdag 10 november 1960 In de vooravond met moeder een bezoek gebracht aan haar tante Amélie. Die woont hier niet ver vandaan in een beluikhuisje van de cité Luizengevecht. Tante Amélie is in 1870 geboren, ze is dus 90 jaar oud, maar ze is nog flink te been. Het is de enige nog levende zuster van moeders vader Francis. Haar echtgenoot, die ook nog in leven is en onmiddellijk opvalt met zijn lange grijze baard, is geboren te Zeveneken en enkele jaren jonger. Een fabrieksarbeider, net als iedereen. Hij heet Henri, maar iedereen noemt hem "De Kei". Die bijnaam heeft hij vooral te danken aan zijn gierigheid en schraapzucht. In de jaren dat 215
tante Amélie uit werken ging, was het eerste wat hij vroeg toen ze 's zaterdags thuiskwam, waar de centen waren die ze had verdiend. Toen hij met pensioen was, ging hij iedere dag vroeg in de morgen naar de groentemarkt om er alles samen te rapen wat gedeukt of half rot en bijgevolg onverkoopbaar was en dat bracht hij mee naar huis en verkocht hij aan de bewoners van het Luizengevecht. Behalve twee dochters hebben tante Amélie en De Kei ook drie zonen. Een van hen heet KamieL Moeder heeft hem in haar jeugd zeer goed gekend omdat hij in de jaren dertig in Kluizen woonde en met zijn auto vaak het ouderlijk café in Evergem bezocht. Kamiel Weewauters, geboren in 1889 toen zijn vader De Kei nog maar amper 15 jaar oud was, die van beroep fietsenmaker was en op een fiets de onwaarschijnlijkste kunsten kon vertonen, was bovendien een heel behendig en snel schaatser. In 1919-1920, de jaren na de Eerste Wereldoorlog dat iedereen wapens bezat, heeft hij deel uitgemaakt van de beruchte dieven- en moordenaarsbende Van Hoe en Verstuyft en hij is daar in 1924 op het "proces van de eeuw" voor het Assisenhof voor veroordeeld tot levenslange dwangarbeid. Wat een heel zware, veel te zware straf was, want eigenlijke misdaden en zeker moorden heeft hij niet gepleegd. Die lange termijn gevangenisstrafheeft hij, gelukkig voor hem, niet helemaal moeten uitzitten. Na zes jaar en elf maanden hebben ze hem vrijgelaten. Het is daar in het kleine huisje van tante Amélie wel een tamelijk ordeloze en smerige boel. Was ze moeders moeder dan zou ze hier zonder enige twijfel alle weken grondig komen schoonmaken. Vermits Amélie zelf twee dochter heeft, moet moeder zich daar niet mee bemoeien. Toen ons koffie werd aangeboden, hebben we daar wel voor bedankt. Er stonden een koffiekan op de stoof en een paar smerige koppen op tafel en het zou zeker de bedoeling geweest zijn ons in die koppen een geut koffie in te schenken. Vriendelijk bedankt. Liever niet. Tante Amélie, een klein mager vrouwtje, helemaal in het zwart gekleed en met een vieze schort voorgebonden, heeft levendige, smalle oogjes en een streepje mond, maar ze is helder van geest, herinnert zich nog nagenoeg haar hele levensverhaal en dat van haar familieleden en ze hoeft niet naar woorden te zoeken om daar boeiend en kleurrijk over te vertellen. Ze loopt krom van een leven lang labeuren en kinderen en kleinkinderen opvoeden. Ze heeft haar plaats in de hemel ruimschoots verdiend. Op de terugweg naar huis heb ik dadelijk tegen moeder gezegd dat het een heel interessant mensje is, dat ze nog zeer veel weet en dat vlot onder woorden kan brengen ... en als ze van plan is haar nog eens te bezoeken, wil ik gaarne mee om haar verder te horen vertellen. Ik ken geen andere mensen die zo oud zijn als zij ... iemand die als dertigjarige de eeuwwisseling heeft meegemaakt en al 70 jaar was toen ik werd geboren, dat wordt toch stilaan iets heel uitzonderlijks. 216
Een mens zou die verhalen allemaal moeten kunnen opschrijven en haar vragen stellen om er echt het fijne van te weten ... dat zou een brok van tientallen jaren sociale en economische geschiedenis tot leven brengen, uit de mond van iemand die het zelf allemaal heeft beleefd ... Als het niet wordt opgetekend, zal ze haar getuigenis met zich meenemen in haar graf en aldus zal ze voor altijd onherroepelijk uitgewist worden. Toch jammer dat er op die manier zoveel waardevolle informatie verloren gaat. De Kei heeft iets onverstaanbaars gemompeld toen we binnenkwamen en verder heeft hij zo goed als geen woord meer gesproken. Hij zat trouwens te dommelen in zijn zetel naast de stoof. Wie weet was hij in zijn dromen niet nog maar eens zijn geld aan het tellen.
maandag 14 november 1960 Een uitzonderlijk en zwaar programma deze week. Vandaag krijgen we het bezoek van en verbroederen we met studenten van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Omdat er zoveel te gebeuren staat en het een heel leuke week lijkt te worden, zijn die mannen van plan hier tot vrijdag te blijven. Morgen bezoeken we o.l.v. professor Strubbe de stad Brugge, de abdij van Ter Doest en brengen we ook nog een bezoek aan Damme. Woensdag is er in de voormiddag college van professor Van Werveke; in de namiddag staat de jaarlijkse Gravensteenstoet op het programma en 's avonds vindt het al even traditioneel jaarlijks studentenbal plaats. Donderdag gaan zij die dat wensen, en vooral, zij die daar nog toe in staat zijn opnieuw op reis naar de Westhoek om er Veume, Ieper en Poperinge te bezoeken. Vrijdag tenslotte staat er een college van professor Ganshof op het programma en wordt het bezoek van de Hollanders in de namiddag afgesloten met een stadswandeling door Gent en een bezoek aan de St.-Baafsabdij, geleid door professor Van Werveke.
donderdag 1 december 1960 Het huizenblok tussen het Belfort, het Stadhuis en de Sint-Niklaaskerk is afgebroken en opgeruimd. Aanvankelijk werd er beweerd dat er op die plaats een reusachtige building voor de administratieve diensten van de stad Gent opgetrokken zou worden. Een moord! Daarna hoopten sommige naĂŻvelingen dat daar een mooi parkje met bloemen en struiken zou aangelegd worden. Mis poes! De werkelijkheid is veel pozaĂŻscher: het pleintje dat is ontstaan, wordt omgevormd tot een parking. Het zou toch zonde zijn parkeerruimte op te offeren aan een stukje valse romantiek! Ik beweer niet dat ik een absoluut tegenstander ben van vernieuwingen, alhoewel... maar als je ziet in welk razend tempo er de laatste jaren bomen worden omgehakt, waterlopen worden gedempt of overwelfd en oude huizen worden 217
afgebroken (blijkbaar is dat de prijs van de geplande vernieuwingen), vraag ik me toch af of de tol niet te hoog is en of men wel de juiste keuze maakt. Gent is toch een fiere middeleeuwse stad... of moet straks alles weg en plat om plaats te maken voor buildings, autosnelwegen en parkeerpleinen? donderdag 15 december 1960
Hier dichtbij de Blandijnberg, je moet maar het Sint-Pietersplein oversteken, net naast de O.L.Vrouw-Sint-Pieterskerk, is de Twee Kerkenstraat... en in die doodlopende straat die naar de Schelde loopt, is er een gewelfde ruimte onder de kerk, het atelier en theater van schilder en mimespeler M.A.J. Hoste. Het theater is er sinds 1952. Het Sabbatini pantomime-theater is wellicht een van de kleinste theaterruimten van het land: er kunnen niet meer dan 60 toeschouwers naar binnen. Toen na afloop van een vertoning aan Hoste eens werd opgemerkt dat het toch spijtig is dat zijn theater niet een paar meter groter is, antwoordde hij "Neen, het is juist groot genoeg." Na iedere voorstelling wordt het theater opgeruimd en tot schildersatelier omgevormd. M.A.J. Hoste is als schilder een leerling van de academie en van Karel Van Belle, die vorig jaar is overleden en die in de periode van het interbellum met zijn mooie vrouwen zo en vogue was dat welhaast iedere Gentse burger een Van Belle aan de muur had hangen. De thematiek van Hoste ligt in dezelfde lijn, maar is toch enigszins anders: naakten, clowns, bijbelse verhalen, folklore, sprookjes, ballerina's. Hij heeft zelf ook verscheidene leerlingen opgeleid. Als mimespeler geniet hij een grote faam en wordt hij de Belgische Marcel Marceau genoemd, en hij schrijft zelf zijn pantomimes. najaar 1997
Dit dagboek van de jaren vijftig is niet op het moment zelf maar veertig jaar later, in het midden van de jaren negentig, tot stand gekomen. Ik heb in de jaren vijftig wel zeer veel in me opgenomen en in mijn herinnering bewaard, maar als twintigjarige en zeker als tienjarige was ik zeker niet in staat geweest dat in geschreven woorden weer te geven. De bedoeling was dubbel: een persoonlijke levensfase in woorden reconstrueren en tegelijk een beeld ophangen van wat er zich in de stad Gent zoal heeft afgespeeld. Mijn historisch geweten heeft er nauwlettend op toegezien dat ieder feit en iedere gebeurtenis op hun juistheid kunnen worden nagegaan. Bij de uitwerking is de wit-zwart herinnering weliswaar ingekleurd, maar niets is vertekend en fantasie is er nauwelijks aan te pas gekomen. En toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat datgene wat hier nu neergeschreven staat, de in woorden omgezette herinneringen, nu volledig de plaats 218
heeft ingenomen van datgene wat veertig jaar geleden in werkelijkheid is gebeurd. Heb ik weliswaar de indruk dat het allemaal precies zo is geweest, maar kan het best zijn dat de herinnering en de indruk-van-nu niet precies samenvalt met het echte gebeuren-van-toen. Van de mensen die in dit dagboek een rol of hoofdrol spelen, zijn er in 1997 reeds velen lang tot heel lang overleden. En Antoine is uiteraard Scheutist geworden ... maar hij heeft het land nooit verlaten en heeft zich in West-Vlaanderen gevestigd. Daniël VAN RYSSEL
DE BLAASBOOG, EEN OUD, VOLKS MUZIEKINSTRUMENT TE GENT Een bijzondere groep onder de volksinstrumenten staat bekend als pseudobassen (1). Ze zijn gemaakt van een eenvoudige stok, lat of schietboog die voorzien is van meestal één, uitzonderlijk twee darmsnaren. Onder deze snaar zit een opgeblazen varkensblaas gekneld die dient als klankversterker of resonator. Deze blaas zit bij alle Vlaamse boogvormige instrumenten bovenaan. Het instrument wordt bespeeld met een strijkstok en brengt daarbij een toonloos, brommend geluid voort, dat verwant is met dat van een rommelpot (2). Dit typisch Vlaams instrument was vooral populair in de zeventiende en de achttiende eeuw, maar geraakte pas in het begin van de vorige geheel in onbruik. Het werd door de "speelman" rechtstaand bespeeld en onderaan met de linkerhand vastgehouden en gestreken met de rechter (3). Hoe dit instrument eruit zag is iconografisch goed gedocumenteerd. Tot omstreeks het midden van de 17de eeuw zijn er niet minder dan een tiental afbeeldingen van tot ons gekomen (4). Bij Jan Steen, bij PieterVan der Hulst (zie afbeelding) en andere oude meesters komt het min of meer duidelijk voor. Is het dus reeds vanaf de zestiende eeuw op prenten en schilderijen herhaaldelijk afgebeeld, de naam ervan is pas vanaf het einde van de negentiende opgetekend, althans volgens de huidige stand van onze kennis. Twee nieuwe vermeldingen brengen daar nu verandering in. Beide zijn toevallig te Gent gelokaliseerd en tussen beide is er maar één eeuw verlopen. Zo kwam een verder onbekende Miehiel Lammelin, een speelman die bij feesten, danspartijen en dgl. voor de muzikale sfeer of begeleiding zorgde, op 21 juli 1617 "tavons ontrent de clocke thuys, wat verblijt vanden drancke"(5). Toen hij voorbij het huis passeerde van Abraham Vermeere, zijn buurman, heeft "d' huijsvrouw vanden voorn. Abraham (voor haer huys staende) versoebt dat hij een liedeken zaude spelen up sijn instrument, wesende een blaze ghespannen up eenen boghe, zeggende dat zij daerup eens dansen zoude ..." 219
Nar met blaasboog op Vlaamse Kermis door Peter Van der Hulst 11 ( 17de Eeuw).
220
Miehiel wilde op dit verzoek graag ingaan, maar zijn vrouw, die eveneens voor haar deur stond, kwam ertussen, "vraeghende of hij niet langhe ghenouch voor het mot (6) ( verstaende daerbij het bordeel) gespeelt hadde". En daarop is de gehoorzame echtgenoot "up den voet met haer naer huys ende te bedde ghegaen". Terloops moge hier worden opgemerkt dat voor mot in deze betekenis dit de tweede vindplaats is. Het lijkt een typisch Gents woord te zijn, vermits ook in de geciteerde tekst net nodig geacht werd de betekenis ervan te vermelden. In dit Gents tafereeltje dat zich afspeelt in een niet nader genoemde straat, die echter zeker in een volkse wijk gelegen was, wordt het instrument bondig, maar goed beschreven. De naam ervan blijft ons echter onthouden. Bij het begin van de achttiende eeuw echter wordt het instrument wel met name genoemd, nl. in het zangspel "de kleyn Komedi" van de Gentse rederijker Jacobus Hije (7). Hierin looft een lierman "den blaesbogh en den rommelpot" als zijn favoriete instrumenten. Deze naam is mij niet van elders bekend. Het is blijkbaar een uniek woord, een hapax legomenon. Een andere, de meest verspreide benaming naar men aanneemt, is blazeveer, waarin veer een samentrekking zou zijn voor vedel. Deze benaming vindt men voor het eerst opgetekend in De Bo's Westvlaams Idioticon van 1873 (8). Men treft ze vooral aan rond Kortrijk en Oudenaarde, maar ook in de streek van Veume en Dendermonde (9). Ze werd er uit de mondelinge overlevering opgetekend in een tijd dat het gebruik van deze pseudo-bas allang over zijn hoogtepunt heen was. De Gentse term blaasboog is veruit de oudste benaming voor het volkse, gestreken instrument dat hier onze aandacht heeft. In deze samenstelling wordt het ook heel raak gekarakteriseerd en niets belet ons aan te nemen dat blaasboog, in de 17de en 18de eeuw dé naam van dit instrument geweest is, zeker te Gent en omgeving, misschien zelfs in een groot deel van Oost-Vlaanderen. W.L. BRAEKMAN NOTEN (I) H. Booneen W Bosmans, Volksinstrwnenten in België (Leuven, 1995), p. 145. (2) H. Boone, "Gestreken en geschraapte pseudo-bassen in Vlaanderen en Wallonië", in: liber amicorum JozefVanHaver(Kon. Comm. Volksk.: Brussel, 1991), p. 35-46. (3) E. Vander Straeten, La Musique aux Pays-Bas avant Ie X/Xe siècle (Bruxelles, 1888), Vlll, afb. 4. (4) H. Boone,liberamicorum, p. 44. (5) RA Brussel, Geheime Raad, Spaanse Tzjd, nr. 935. (6) Het woordmot is als synoniem van bordeel in de 17de eeuw te Gent bekend (GelllS Wdb.). (7) Zie mijn Leven en Werk van de GelllSe rederijker Jacobus Hije (1667-1749), Cahiers van het Studiecentrum 18de-eeuwse Zuid-Ned. Letterk., nr. 21 (Brussel, 2002), nr. 74. (8) L.L. De Bo, Westvlaams Idioticon (Brugge, 1873), p. 144. (9) H. Boone, Liber amicorum, p. 44 enE. Vander Straeten, "De b1aze-veer of Vlaamsche bas'', in: Aldenardiana en Flandriana (Gent, 1894, N.S. 0), p. 32-34.
221
TESTAMENTEN, SCHENKINGEN EN STATEN VAN GOEDEREN VAN ENKELE BEGUNEN GESTEEDIN HET BEGUNHOF ONZE-LIEVE-VROUW TER HOOIE (Vervolg en slot) BEGIJN MARGUERITE D'OOSTERLINCK Begijn Marguerite d'Oosterlinck, dochter van Anthone, werd gesteed in het convent Begga en overleed op 25 juni 1705. (31)
De bouw van baar huis Op 21 november 1668 sloot ze een overeenkomst met jonkvrouw Anna Adriaenssens (32) grootmeesterigge of grootjuffrouw van het begijnhof en de infirmerie. De grootjuffrouw werd bijgestaan door de gestede begijnen jonkvrouwen Maria Bedts en Anna vander Maeren. (33) D'Oosterlinck verbond er zich toe om binnen het hof een nieuw huis te bouwen en dit naast het huis bewoond door begijn Joanne van Aelst. (34) Het huis moest de afmetingen en het uitzicht hebben van dat bewoond door begijn Van der Haeghen. (35) Marguerite mocht haar leven lang het huis bewonen. De dochters uit het eerste huwelijks van haere cosijns, jonkheer Jan Philips en jonkheer Philips d'Oosterlinck, konden bij eventuele intrede in het begijnhofvan dezelfde voorwaarde genieten. Mocht Marguerite binnen de tijd van 20 jaar komen te overlijden en er had zich niemand van de dochters gemeld, dan kon de grootjuffer het huis verhuren. Van de huur zou jaarlijks 5-0-0 lb. gro. aan de erfgenamen worden overgemaakt. Het resterende bedrag zou ten goede komen aan de infirmerie. Indien zich helemaal niemand tijdens de termijn van 20 jaar kwam aanbieden om in te treden, dan kwam het huis volgens het gebruik in den boesem vande voornoemde grootmeesterigghe te vallen. Presenteerde zich toch iemand, maar ze was nog te jong om aanvaard te worden, dan zou het huis voor haar bestemd blijven tot ze de leeftijd van 20 jaar had bereikt. Eens gesteed stond het huis haar leven lang ter beschikking. Eigenares Marguerite d'Oosterlinck verbond er zich tevens toe de daken en de muren te onderhouden en indien nodig de noodzakelijke herstellingen te laten uitvoeren. Indien ze door veranderinghe van staete uittrad of door een misdaad gedwongen werd uit te treden, werd haar huis verbeurd verklaard. Ze beloofde goed te zullen leven en de regel te onderhouden. Zij ging ook akkoord dat haar laatste rustplaats in gewijde aarde werd voorzien. Zonder de toestemming van de grootjuffrouw mocht ze niemand in haar huis opnemen en de grootjuffrouw kon het haar ook niet verplichten te doen. De eigenares verklaarde ook de eventuele lasten opgelegd door het magistraat van de stad voor haar rekening te nemen. (36)
222
Testament Op 16 december verscheen Marguerite voor notaris Lieven de Vadder en de getuigen Pieter de Vadder, zoon van Jan, en Lieven Foucquet, om haar testament vast te leggen. Na met haar gesproken te hebben, verklaarden notaris en getuigen dat ze bij haar volle verstand was en een goed geheugen had. Niettegenstaande de eerdere overeenkomst drukte ze de wens uit begraven te willen worden voor de communiebank in de begijnhofkerk. Zoals haar standing vereiste moest een marmeren gedenksteen op haar laatste rustplaats gelegd worden. De uitvaart moest geschieden met de hoogste dienst. Mochten door omstandigheden haar familieleden en vrienden niet tijdig aanwezig kunnen zijn dan kon het begraven plaatsvinden en de eredienst later volgen. Ze vroeg te zorgen voor 20 flambeeuwen, elk anderhalve pond zwaar, en vier "staankaarsen", elk twee kilo, en op het hoogaltaar 6 kaarsen, elk van vierendeelen (37), en ook een flambeeuw voor elke kandelaar die aan de voet van het altaar zou worden geplaatst. Verder voorzag ze voor de twee zijaltaren vier kaarsen van een halve pond. Op de uitvaart wenste ze begroet te worden door de biddende orders, die zoals naar gewoonte twee religieuzen dienden af te vaardigen. Verder voorzag ze 3 zakken tarwe, onder de vorm van broden, om aan de armen uit te delen. Voor haar zielenrust moesten er dertig missen gelezen worden in de begijnhofkerk. Driehonderd missen werden voorzien. De erfgenamen moesten de kloostergemeenschappen aanduiden. Op haar uitvaart moesten ook 8-0-0 lb. gro. aan de armen soo begijntkens als andere worden uitgedeeld. Aan haar zuster Anna, indien nog in leven bij haar overlijden, religieuze en suppereuse in het klooster van Tusschenbeke (38), vroeg ze aldaar 40 missen te laten celebreren, waaronder ĂŠĂŠn gezongen met de gezangen van de uitvaartdienst. Ze moest ook 5 pond kaarsen aankopen bestemd voor het hoogaltaar in het klooster. Samen met haar medezusters bekwam ze een recreatie ter waarde van 6-0-0 lb. gro. Was haar zuster intussen overleden dan kwamen de aankoop van was en de recreatie te vervallen. De 40 missen konden de erfgenamen eventueel aan een ander klooster toekennen. Ook zuster Cecilia d'Oosterlinck, religieuze in het klooster van Sint-Joris (39) op het Zand te Gent, werd niet vergeten. Indien ze bij haar overlijden nog in leven was, diende men aldaar ook een uitvaartdienst te celebreren. De medezusters zouden een recreatie naar goeddunken van de erfgenamen ontvangen. Ze legateerde haar zuster Anna een lijfrente van 50 gulden het jaar, die haar moeder voor kwade dagen had voorzien, en die bezet was op onroerend goed eigendom van Marguerite. Verder legateerde ze aan jonkvrouw Anna d'Oosterlinck, dochter van Jacques, haar nicht, een lijfrente van 4-0-0 lb. gro. en door de erfgenamen te betalen. De lijfrente ging in op de dag van haar overlijden. 223
Jonkheren Anthone Norbertus en Jacobus Blasius, en jonkvrouw Theresia d'Oosterlinck, gehuwd met Alexander Coloma, heer van Beauprez, zouden elke 40-0-0 lb. gro. bekomen. Anthone Norbertus bekwam ook haere scribaene. (40) Mocht hij echter zonder wettige erfgenamen komen te sterven dan zou de scribaene in het bezit komen van een van de kinderen van Jan Charles d'Oosterlinck. Jonkheer Anthone diende hem bij leven aan te duiden. Jonkvrouw Agnes Française Rosa d'Oosterlinck, dochter van Jan Charles, zou na het overlijden van begijn Marguerite in het bezit worden gesteld van de twee zilveren kandelaars met de kaarssnuiter. Indien ze nog minderjarig zou zijn, dan zouden haar ouders de voorwerpen beheren. De eventuele wettige kinderen van jonkheer Jan Charles zouden bij haar overleden elk 100 gulden bekomen. Tijdens hun minderjarigheid zouden hun ouders het geld moeten beheren. De intresten moesten worden benut om hun opvoeding te voltooien of om enkele rariteijten als aandenken aan de schenkster aan te kopen. Jonkvrouw Barbara d'Oosterlinck, dochter van Jan, zou het kruis met ingelegd schildpad bekomen en jonkvrouw Catharina de Neve, dochter van Pi eter Sixtus, een gelaese casse met een wassen beeld van Christus. Tenslotte legde ze er de nadruk op dat haar laatste wilsbeschikking stipt zou worden uitgevoerd, dat er niemand zich tegen deze beslissingen zou verzetten en dat alles eensgezind zou worden geregeld.
Schenking ten gunste van Jan Charles d'Oosterlinck Twee dagen later, op 18 december 1702, schonk ze aan haar lievelingsneef Jan Charles, heer van Boesdaele, en gehuwd met Barbara Rosa de Neve enkele renten en roerende goederen. Naast notaris Lieven de Vadder traden als getuigen op Pieter de Vadder en jonkheer Anthone Norbertus, broer van de begunstigde. De schenking bestond uit: • De helft van een jaarlijkse erfelijke rente van 100 gulden, de penning 12, ten laste van de drij staeten des Landts van Brabandt, in het kwartier van Antwerpen. De uitkeringen vielen op I december en I juni. De andere helft van de rente kwam toe aan het klooster van de kartuizers (41) te Gent. • Een jaarlijkse rente van 6-0-0 lb. gro., de penning 16, met vervaldag 22 februari en daterende uit 1694, die was verleden voor burgemeester en schepenen van het markiezaat Lede. • Een jaarlijkse rente van 5-0-0 lb. gro., de penning 18, met vervaldag 7 september, bezet op jonkvrouw Marie vander Schueren, begijn in het zelfde hof. • Verder 3 verschillende kleine renten (0-30-0, 0-20-0 en 0-10-0 lb. gro.), samen 3-0-0 lb. gro. bezet op de goederen van Steven de Raedt uit Asse (Brabant), en nu ten laste van zijn erfgenamen. • Een jaarlijkse rente van 2-0-0 lb. gro., de penning 16, met vervaldag 12 april, en de achterstallen ten laste van Hendrik van Ransbeke en zijn echtgenote, 224
bezet op een perceelland te Asse. Nu eigendom van Gillis van Oucken die de weduwe van Van Ransbeke huwde. • Meubels en huisraad, kledij, lijnwaad en wol, zilverwerk en andere voorwerpen, vermeld in den inventaris door de notaris opgemaakt en door beide partijen gelezen en ondertekend. De begunstigde dankte uitdrukkelijk en beloofde de intresten uit te betalen aan de schenkster en verleende haar het vruchtgebruik van de goederen. De originele akten van de renten bleven in het bezit van Marguerite. De begunstigde bekwam ook een sleutel van de woning, de kamers en de kasten. Inventaris van de roerende goederen
Houtwerk: een kast, een pers, een rechtbanck (42), een ledikant met een wit behangsel, tweegordijnen, een coetse (43) met twee gordijnen, 12 houten "zaalstoelen" met kussens en acht andere stoelen, een grote tafel met het tafelkleed, twee kleine tafels met tafelkleden, een ingeleijde vogelmuit, twee met ijzer beslagen koffers, nog een tafel, een ingeleijde tafel, 4 biertonnen en 3 stellingen, een meelbak, een boterkuip, potlijsten (sic), een tinnen bak, een olievaatje, in het zaaltje een tardt (44), een lessenaar, een blaasbalg, drie zitkussens, (haar)borstels, waarvan een ingelegd met schildpad, manden, enz. Koper en ijzerwerk: een koperen ketel, een emmer, een beddenpan (45), een mortier of vijzel, een vispaan, een koperen bakpan, een sauspan, vier koperen potten ofte marmieten met een koperen deksel, twee koperen kookpotten, een koperen kandelaar, een koperen kaarspannetje, twee koperen brandijzers (46) met twee grote bollen en twee leeuwenkoppen, twee koperen wijwatervaten, een koperen armpje om kaarsen te doven, een koperen taartenpan met een deksel, een ijzeren kroon, een blikken gieter, een koperen lamp, een blikken pannetje, twee ijzeren potten, een ijzeren braadspit, twee ijzeren branders (47), twee tangen en twee schoppen, een strijkijzer, een staenijzer (48), een hanghel (49), twee ijzeren potjes, een treckijser (50), een scherpmes, nog een vispaan, een rooster, een ijzeren braadpan met de bijhorende lepel. Tin: twee dozijn tinnen borden, een dozijn grote en kleine schotels, een tinnen zoutvat, drie wijnkannen: één met een tinnen en twee met een zilveren afsluiter, een tinnen waterpot, een glazen wijnkannetje met zilveren afsluiter, drie bierkannen met zilveren deksel, drie bierkannen met tinnen deksel, acht gheleijersche (51) schotels op de rechtbanck, acht gewone schotels, een dozijn versierde borden en nog een partij aardewerk. Verder nog twee bedden met een strozak, een hoofdpeluw, vier oorkussens, vier dekens, een rieten stoel, een kerkstoel, een schutsel of tochtscherm, acht handdoeken grote en kleine, een dozijn ammelackens (52) eveneens grote en kleine, vijf dozijn servietten, een paar slaaplakens, vijf dozijn fluwijnen, vijf dozijn doeken, een dozijn grote doeken, een dozijn nachthalsdoeken, een do225
zijn slaapkousen (53 ), een partij, drie of vier dozijn, klein lijnwaad, een dozijn snuytdoecken, drie dozijn hemden, drie habijten, zes rokken, drie capruijmen (54), zes voorschoten zowel wollen als linnen, een wollen faille (55), zes slaaplijfjes zowel wollen als linnen en tot slot al haar lijve raeckende klederen. Volgde een opsomming van afbeeldingen en schilderijen, vermeld als es konste: Vier portretten met bewerkte kaders, een landschap hangende in de salette op de schouwmantel, een schilderij op paneel de drie koningen voorstellende, een landschapje met een zwarte lijst: de uitverkiezing van Sint-Pieter, een schilderij van Onze-Lieve-Vrouw achter glas, een stilleven (een gedekte tafel) op een andere schoorsteenmantel, een schilderij van de H. Hieranimus in de woestijn, een met de Doornenkroning van Christus, een paneel met een versneden kabeljauw en een karper, nog een paneel met een wijn pot, een met een citroen op een bord, een met de graflegging van Onze-Lieve-Heer, eentje met Onze-Lieve-Vrouw, verder een spiegel met een zwarte lijst, een op koper geschilderd kersttafereel, een grootschilderij met de kruisdood, een met Jezus, Maria en Anna omgegeven met bloemen, eenzelfde met Onze-Lieve-Vrouw, een ander met een teste (56) met aardbeien, een met Sint-Paulus heremiet en Sint-Antonius in de woestijn. Verder nog andere kleine schilderijen en prenten. Het zilverwerk bestond uit: een gedreven schenkschotel, een kommetje, een zoutvat, een schaaltje genoemd hansken in de kelder (57), een schaaltje in slechte staat, een dozijn lepels en vorken, een mosterdpot met lepeltje, een confoor (58) en een peperdoos. Deze inventaris was door Marguerite ondertekend en werd op 18 december 1702 officieel vastgelegd ten huize van notaris Lieven de Vadder. Er steek nog een gedagtekende (28 oktober 1702) bekentenis bij waarin begijn Catharina van Hecke (59) verklaarde dat zij voor haar noodzakelijk gebruik van Marguerite een kastje, een tafel met drie kleine stoelen, twee schilderijtjes, een wit deken, een weinig lijnwaad, wat potten en pannen in bruikleen had gekregen. Schenking ten gunste van jonkvrouw Isabelle van der Leenen Uit liefde en affectie schonk Marguerite aan Isabelle, dochter van Jan Philips, een rente van 240 lb. gro. kapitaal, penning 24, vervaldag 9 oktober. De rente liep ten laste vanjonkvrouw Anna van der Maeren, grootjuffrouw, en de jonkvrouwen Josijne van Dijcke en Anna van Truijen, gezelnede van het hof. De akte werd verleden opl8 februari 1675 voor notaris Frans Wissaert met als getuigen Augustijn Goethals junior en Gillis Mestdach. Isabelle liet zich bijstaan door haar moeder Marie van Hesen. 226
In het dossier steken nog akten en afschriften ervan van de renten bezet op de gronden in Asse. Verder nog huurvoorwaarden en pachtcontracten, alles verleden voor de schepenen van het godtshuijs van Afflighem, die we hier niet behandelen. (60) "Een auteur beweerde ooit dat het Klein Begijnhof voor verarmde edelvrouwen en middenstandsdochters was en dat het Groot Begijnhof armen aantrok", schrijft H. Cailliau (61), verwijzend naar de bewering van pastoor Joos. (62) Uit de behandelde testamenten, schenkingen en staten van goederen blijkt dat de begijnen-jonkvrouwen allesbehalve arm waren, integendeel sommigen waren houdster van een (gedeelte) van een heerlijkheid en bezaten veel gronden en renten. De roerende goederen van begijn Marguerite d'Oosterlinck getuigen van een bepaalde welstand en smaak. Uiteraard kon de rijkdom van de begijnen variĂŤren naar gelang het sociaal milieu waaruit ze kwamen. (63)
MATEN EN WAARDEN 1 (vierkante) roede= 14,8548 m2 1 gemet of 300 roeden = 4455,99 m2 1 (Gents) bunder of 3 gemeten= lha 33a 68ca Korenmaat: I zak= 107,31 Havermaat: 1 zak = 152,241 1 zak = 2 halsters = 4 veertelen = 8 meukens =24 achterlingen = 146 pinten 1 pond (lb) = 20 schellingen (s); 1 schelling= 12 penningenigmoten
NOTEN (31) Cailliau, o.c., p. 235. (32) Anna Adriaensens Venedael was H. Geestjuffrouw, daarna grootjuffrouw van 1663 tot 1673. In 1673 gaf ze haar ontslag als grootjuffrouw. Ze verloor de strijd tegen de conventmeesteressen en de beschermheren, de abt van de Sint-Pietersabdij, de parochiepriester en deken, die protesteerden tegen het feit dat sedert 1670 geen generale rekeningvergadering met aansluitend grootjuffrouw-verkiezing was gehouden. Cailliau, o.c., p. 57, 118-119. Opp. 290 vermeldt Cailliau dat ze overleed op 1 januari 1673 en dat ze in 1673 het begijnhof verliet. O.i. overleed ze in de loop van 1673 of later. (33) Maria Bedts werd gesteed in het conventTer Bloemen. Ze overleed op 12 oktober 1677. Anna van der Maeren werd eveneens gesteed in het convent Ter Bloemen, werd meesteres van het convent en later grootjuffrouw van 1673 tot 1679 in opvolging van Adriaensens Venedael. Cailliau, o.c., p. 199 en p. 277. (34) Joanne van Aalst wordt bij Cailliau niet vermeld. Na vergelijking met de overlijdensdata is het wellicht de vermelde Anna van Aalst, gesteed in convent Bruno. Ze overleed op 16 december 1677. Ibidem, p. 267-268. (35) Bedoeld wordt wellicht haar bloedverwante Barbara Françoise van der Haeghen. (36) Na de verplichte jaren verblijf in een convent kon een financieel krachtige begijn zich een
227
huisje aanschaffen voor het leven. De begijnen Anna van der Woestijne, Barbara Françoise van der Haeghen en Josijne de Neve waarvan sprake in dit artikel hadden een eigen huisje. Alle huisjes waren eigendom van het begijnhof. Ze werden in de loop der eeuwen gebouwd door het begijnhof of op kosten van begijnen of hun familie. In dat laatste geval konden ze er bepaalde erfenisrechten op laten gelden voor familieleden die in het begijnhof verbleven, doch het huisje werd steeds eigendom van het hof. In de loop van de 13• en 14• eeuw werden de begijnenhuisjes opgetrokken in hout en leem en geleidelijk vervangen door stenen huizen. Marguerite d'Oosterlinck liet een nieuw huisQe) optrekken. De stad Gent vroeg de begijnhoven geld voor de gebouwen op het hof. Begijn d'Oosterlinck verklaarde zich akkoord de lasten van de stad voor haar rekening te nemen. Ibidem, p. 125, p. 167-168, p. 170-171. (37) Vierendeel of het vierde gedeelte, als specifieke maat van een of andere grootheid. Hier kaarsen van vermoedelijk 375 gr. WBNT, deel21, kolom 372. (38) Klooster van Tussenbeke. Voor meer gegevens, zie N.J. Weyns, Monastère de Serskamp. Tussenbeek, in: Manasticon beige, vol. 3, tome VII, Luik, 1980, p. 579-600; R. Ruys, Het klooster Tussenbeke, in: Bijdragen tot de geschiedenis van Serskamp, Serskamp, 1980, p. 6575. (39) Het klooster was gelegen in de Lange Violettestraat nabij de Vijf Windgatenstraat Met dank aan de heer André Verbeke. (40) Schrijftafel. Gewoonlijk een met laken of wasdoek beklede tafel, voorzien van verschillende laden en kastjes. Afgeleid van het Latijn scribens. WBNT, deell4, kolom 1034. (41) Raadpleeg J. De Grauwe, Chartreuse de Notre-Dame Val-Royal à Gand, in: Manasticon beige, vol.5, tome VII, Luik, 1989, p. 943-I006. (42) Zie noot 6. (43) Zie noot 29. (44) Dialectische bijvorm van terd; stap, tred. Wellicht een kleine opstapladder met een minimum van treden, kan ook een voetbankje zijn. WBNT, deel I6, kolom 965. (45) Een meestal koperen pan die, gevuld met gloeiende kolen of houtskool om de lakens warm te strijken voor het wordt beslapen. WBNT, deel 2, Ie stuk, kolom Il30. (46) Vuurijzer, vuurbok. J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen, deel 4, Beerzel, I974, p. 1414. (47) Zelfde betekenis als bandijzer, vuurijzer, vuurbok. Zie noot 46. (48) Staand ijzer, ijzeren plaat staande tegen de schoorsteenstam, effen of met beeldwerk. WBNT, deeli5, kolom I43. (49) Een getande ijzeren staaf waaraan de ketel boven het haardvuur hangt. J. Weyns, Het huisraad in de Vlaamse Volkskunde, KB-brochure, s.f., 1974, p. 8. (50) Trekijzer of magneet. Hebben de verschillende betekenissen die verwijzen naar gereedschap terzijde geschoven. Blijft de betekenis van een magneet in de vorm van een hoefijzer over. WBNT, deeli7, Ie stuk, kolom 2447. (5I) Gleis, vaatwerk van fijne witte aarde met tinas verglaasd. Aardewerk vervaardigd volgens dezelfde techniek als een faience. E. Verwijs, J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, deel 11, kolom I992. (52) Tafellaken. Weyns, o.c., deel4, p. 1430. (53) Slaapkousen, kousen om mee te slapen, om koude voeten te vermijden. (54) Caproen, kap, het was een hoofdkap, wordt soms ook een mantel mee bedoeld. Cailliau opteert voor de tweede betekenis (mantel). In I771 wijzigde men de kledij" ... de hoofden van onse caperoeoen ... "ook genoemd" ... eene laeken faille ... "omdat die te zwaar waren. Cailliau, o.c., p. I72-173. (55) Een lange zwarte sjaal die het hoofd en de rug bedekte, tot op de grond hing en vooraan kon worden samen genomen. De falie was zeer verspreid onder de burgerij in Vlaanderen en Brabant. J. Van Ryckeghem, Eenvoud en raffinement. Een studie van de Gentse achttiende-
228
eeuwse kleding in sociaal-economisch perspectief, onuitgegeven verhandeling, R. U.Gent, 1985, p. 81. (56) Een aarden schotel of teil: een teste petaters, pap. Lievevrouw-Coopman, Gents Woordenboek, deel 3, Gent, 1974, p.l433. (57) Zilveren schaaltje genoemd hansken. In het centrum van de schaal is een omgedraaide halfsferisch recipiënt dat bovenwaarts geopend is, en waardoor " Hansje" naar boven komt wanneer men de schaal met wijn vult. Catalogus: Meesterwerken in zilver. Burgerlijk zilver van de 16•, J7• en 18< eeuw uit de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik uit privéverzamelingen. Tentoonstelling Gent BijJokemuseum 19 april-30 juni 1985, p. 172-173, afbeelding nr. 116. Wanneer men in de 17• eeuw bij zijn gastheer een "Hansje-in-de-kelder"op tafel vond, dan kon men de gastvrouw feliciteren, want door deze drinkschaal kondigde men op ludieke wijze aan dat zij in blijde verwachting was. "Hansje" vertegenwoordigde dus het ongeboren kind in de moederschoot.. Een dergelijke schaal vertoont veel overeenkomst met de normale platte drinkschaal op een voet. B: Ter Molen-Den Outer, Hansjein de kelder, in: Spiegel Historiael, IOC jg., 1975, nr. 2, p. 114-116. Onze dank gaat hier naar mevrouw Christina Vandenbussche. (58) Toestel waarin zich een betrekkelijk zwakke warmtebron bevindt om de inhoud van een daarop geplaatste kom of schaal warm te houden. WBNT, deel 7, vol. 2, kolom 5206. Vergelijk met onze hedendaagse (elektrische) schotel verwarmer. (59) In het werk van Cailliau komen er drie van Heeke's in aanmerking. We geven de voorkeur aan deze zonder vermelding van de doopnaam. (Catharina) van Hecke overleed op 4 september 1605. Cailliau, o.c., p. 283. Wellicht is er verwantschap met de grootmoeder van begijn Josijne de Neve, Josijne van Hecke die op haar beurt verwant is met begijn d'Oosterlinck. (60) RAG, Fonds de Neve de Roden, nr. 153. (61) Joos, o.c., p. 6. In de 19" en de 20" eeuw vormden de dochters van middenstanders en plaatselijke notabelen wel het merendeel van de begijnenbevolking. (62) Cailliau, o.c., p. 217. (63) Cailliau, o.c., p. 167.
Erik L. SCHEPENS
'T GENTSCH SPANT DE KRUUNE Reinaert in Gent en in 't Gentsch! Reinaert en Gent Om het Reinaertverhaal geografisch te situeren laten wij dr. Hubert Slings aan het woord. Hij is werkzaam als onderzoeker bij het project Nederlandse literatuur en Cultuur van de Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Hij schreef ..Reinaert de vos. Tekst in context" . Het is een publicatie uit een reeks over historische literatuur. Voor het eerst worden in deze reeks de resultaten van decennia wetenschappelijk onderzoek gepresenteerd. In het hoofdstuk Reinaert en Gent schrijft hij: 229
"Reinaert de vos heeft iets met Gent. De Ysengrimus, het Latijnse dierenepos waarin Reinaert voor het eerst opduikt, werd omstreeks 1150 in deze Vlaamse stad geschreven. En ook Van den Vos Reinaerde, van ruim een eeuw later, bevat een aantal aanwijzingen naar Gent. Het meest in het oogspringende voorbeeld is Isengrijns toespeling op Gent als belangrijke lakenstad: "Zelfs als al het laken dat in de beroemde lakenstad Gent vervaardigd wordt, perkament zou zijn, zou dat nog onvoldoende zijn om al het leed dat Reinaert hem berokkend heeft, te kunnen noteren". In de Latijnse vertaling van de Reinaert die in Brugge is gemaakt, de "Reynardus vulpes", is die verwijzing weggelaten(!): in Brugge had men blijkbaar weinig behoefte om de aandacht te vestigen op deze concurrerende stad. De Gentse toespelingen zouden erop kunnen wijzen dat Willem "die de Madoc maeckte" zelf uit Gent afkomstig was en nogal trots was op zijn stad. Maar het kan ook zijn - het een sluit het ander niet uit - dat Willems luisteraars, onder wie zijn opdrachtgever(s), uit Gent afkomstig waren, en dat hij hun met zijn toespelingen een plezier heeft willen doen. Gent behoorde in de twaalfde en de dertiende eeuw tot de belangrijkste steden van West-Europa. dat betekende ook dat de stad mensen van velerlei rangen en standen herbergde en dat maakt het aantal mogelijke publieksgroepen groot. Bij de middeleeuwse stad denkt men vrijwel meteen aan de burgerij, maar in een stad als Gent waren ook adel en geestelijkheid goed vertegenwoordigd. Zo waren er het Gravensteen en verscheidene kloosters en abdijen. Ook de standen zelfkonden op hun beurt weer onderverdeeld worden. Er was geen sprake van dat de eenvoudige landwerklieden of kleine handelaren zich in dezelfde culturele kringen bewogen als de schatrijke kooplieden en de stadsbestuurders die deel uitmaakten van het patriciaat. De laatste groep zal veelal binneskamers culturele avonden in kleine kring bijgewoond hebben, terwijl eerstgenoemden hun vermaak vooral bij de rondreizende kunstenaars op het marktplein of in de talrijke herbergen gezocht zullen hebben. Het publiek: adel geestelijkheid of burgerij? Stel, zegt Slings, dat Willem zijn Reinaert zelf aan zijn opdrachtgever(s) heeft voorgelezen, is dat dan op het Gentse marktplein geweest, in een van de kapitale koopmanshuizen, in de ridderzaal van het Gravensteen of misschien toch in een van de stadskloosters? Voor al deze mogelijkheden zijn in de loop van de tijd argumenten aangedragen, maar nog steeds is er geen eensluidend antwoord. Lange tijd is er geredeneerd volgens een rekensom: Willem geeft de adel er van langs, de geestelijkheid krijgt onder uit de zak, voor de plattelandsbewoners heeft hij al helemaal geen goed woord over; de enige groep die niet genoemd 230
wordt, de burgerij, dus dan zal de Reinaert wel voor een burgerlijk publiek geschreven zijn. In die interpretatie zou de figuur van Reinaert bedoeld zijn als het prototype van de slimme burger die, onafhankelijk van de oude machtsstrijd tussen adel en geestelijkheid, zijn eigen weg zoekt en uiteindelijk aan het langste eind trekt. Toch lijkt deze redenering op een wiskundige opgave waarvan het antwoord misschien wel klopt, maar waarvan de berekening fout IS.
Zo is de theorie gebaseerd op de veronderstelling dat edelen of geestelijken zeker niet zouden zitten luisteren naar een verhaal waarin ze er zelf flink van langs krijgen. Maar is dat wel zo gek als het lijkt? De (Nederlandse) cabaretier (wijlen) Wim Kan verzorgde in de jaren zestig en zeventig jaarlijks een oudejaarsconference, waarin onder andere de politiek van het afgelopen jaar stevig bekritiseerd werd. Toch zaten er elk jaar een aantal vooraanstaande politici in de zaal, die min of meer teleurgesteld waren als zij niet voorkwamen in de conference. Zou datzelfde in de Middeleeuwen dan ondenkbaar zijn? Er zijn aanwijzingen dat ook middeleeuwse machthebbers er geen moeite mee hadden als een minstreel hun eens goed de waarheid vertelde; zolang dat maar niet direct, met naam en toenaam gebeurde. Bijvoorbeeld in de vorm van een dierenverhaal. ( ... ) "Het is bekend dat de Reynardus Vulpes, een getrouwe vertaling van Willems Reinaert bestemd was voor een geestelijk publiek. En een Gents burger, Jan Wasselin, laat bij zijn dood in 1388 aan zijn nazaten onder meer een bouc van Reynaerde na." Denken we hier maar aan Pierke Pierlala die alle Gentse "poletieke gliskeshieres" één na één over de hekel haalt: Papa Zielbîr, Kwak-Kwak, Guytsje de Splette, Tony de Paris, Daniël Termoyson, Sas van Roessoesoe, Frank Bike, Liezjevin Decaluwé, Kloeke Nadia, Marina Huumdroagers, Jantsje den Hoet, Koentsje Crucke, en ga zo maar door. Allen vinden het het einde om door Pier "uitgescheten" of toch minstens "in hulder hende gezet te worden". Als ze in de zaal zitten doet Pier er nog een schepje bovenop tot groot jolijt van de toeschouwers en de betrokkene zelf. De grootste eer voor een politicus of B.V. is een carricaturale pop naar zijn evenbeeld gemaakt te weten. Dan pas ben je een tycoon in de Galerij der Gentse beroemdheden! Wie in de Gentse Feesten- of nieuwjaarsconferences door Pierke geen substantiële plaats toebedeeld krijgt, is een nul en stelt politiek of cultureel in Gent gewoon niets voor. En dat was bij Wim Kan ook zo.
Reinaert in 't dialect Er zijn weinig verhalen die de afgelopen eeuw vertaald geworden zijn in het dialect verhaalt Slings verder. Gedurende de vorige eeuw is deze eer het Reinaertverhaal te beurt gevallen. Het werd vertaald in het Zeeuws, het 231
Gronings, het Limburgs en het Fries (dat trouwens nu een officiële taal is). Hier volgt de vrije vertaling van verzen 41 t.e.m. 48 Gronings: 'n Pinksterdag, dou wied en zied Blad en blui in veurjoarstied Gruinde en rook aan stroek en bomen, Lait de keunink soamenkomen Aal de leden van zien hof, Tot zien eer en tot zien lof. Zeeuws: 't Was mie de Pienksterdaegen, Mie 'tjonge groen an boom en 'aegen Dat de konienk an liet zegge Dat 'n Rieksdag goeng belegge. Aolles zou noe van de vree geniete Want gin bèèst mocht ooit mî bloed vergiete Zo'n Rieksdag was ok voe 's Konienks lof As z'aollegaere kwaeme nae zien 'Of. Fries 't Wie ien fan die Pinksterdagen, doe 't strowel en bosk en hagen meu grien leaf bidutsen wie. Nommel, kening liuw, dy hie syn hifdei oeral kundgje litten, dy't er, soem hum 't lok meisitte, hälde woe ta greate lof. Limburgs Het waor om en om de Pêngsterdaag in't veurjoarsgreun sjtong boschj en haag! Keuning Nobel, haw einen opreup gedoan om aan 't "HOF" in vergadering te gaan! Ederein woar same geroope ... euveral! Want, zouw het lökke ... dit geval... Bracht dan de Keunink Roem en Lof!
232
Aantrekkingskracht
Men kan zich afvragen waarom juist het Reinaertverhaal zo'n aantrekkingskracht op de dialectsprekers heeft. Van de meeste andere Middelnederlandse verhalen bestaan zulke vertalingen niet. Voelen ze zich aangetrokken door het feit dat het verhaal op het platteland, in de vrije natuur, speelt? Of identificeren ze zich in hun strijd tegen de oprukkende standaardtaal, met de vos die de zelfingenomen gevestigde macht te slim af is? Vorm en taal
In de Middeleeuwen werden verhalen anders vormgegeven. Tegenwoordig schrijft men proza omdat de boeken bedoeld zijn om stil te lezen. De Middeleeuwse verhalen zijn bijna allemaal op rijm, omdat zij bedoeld waren om voorgelezen te worden door minnestrelen of sprooksprekers, om naar te luisteren. Dit was voor het publiek de meest gebruikelijke manier om met een verhaal kennis te maken. De luisteraars kregen het boek nog de tekst in handen. Reinaert ln't Gentsch!
't Werd natuurlijk tijd dat er ook een Gentse versie verscheen. Daarvoor gingen wij terug op de originele Middelnederlandse tekst. De 3.469 verzen vertalen zag ik niet zo direct zitten ... We kozen daarom de heel bekende maar historisch meest gecensureerde passage uit het verhaal: dat van Reinaert en Tijbaert de kater, maar de originele middeleeuwse versie waar Tijbaert de ballen van de naakte pastoor afbijt ... Wat vooraf ging...
Om het verhaal wat verstaanbaar te maken is het nodig het fragment in het verhaal te situeren. Bruin de beer is net halfdood aan het hof aangekomen en kater Tijbaart is de volgende die moet trachten Reinaert levend naar de koning te brengen. Reinaert ontvangt hem heel vriendelijk maar stelt hem voor, gezien het al zo laat is, pas de volgende dag te vertrekken. De vos biedt hem een honingraat als maaltijd aan maar die lust hij niet. "Heb jij geen lekkere muis voor mij?" Op deze vraag had de vos gewacht en hij vertelt Tijbaert dat de schuur van de pastoor krioelt van de muizen. "Als je me daar naartoe brengt, zal ik voortaan je trouwe vriend zijn". Reinaert doet net alsof hij niet kan geloven dat Tijbaert muizen zo lekker vindt. Even later zijn ze samen onderweg ...
233
En zet nuh ui der Gentsch" uures open! En azuu liep neefke Tijbaart en zijn nonkel Reinaart zuu rap of dan ze kosten tellen mee grute stappen en wrie snelle recht tot aan de poatersschure die mee îrd ' ne muren langst alle kanten was beloken tot dat de vos was ingebroken ... en hem wrie hoa tegoed gedaan aan de poape zijne vetten hoan. Houtsnede uit Reynard the Fox ,London (Allde) . Afbeelding na ar Goossens & Sodmann 1980, 373
De pasterszeune, Martinet, die hoa al veur dat gat gezet
ne strop! veur diene luulke vos aan t' hangen Want hij zoe hem moar wa gîrre willen vangen. En Reinaart - da schurkachtig dier die't wist sprak: "Tijboart, jongene, hier! Kruipt moar deur 't goat noar binnen en uh smulpartije kan beginnen. Huurt de muizen piepen! Treuzelt nie ... frit z' op binst da' k het zie. Kier were al van 't eten zat 'k Blijv' hier wel zitten veur da gat. Me moeme moaken dan wij twieën Van den oavond nie mier schieën Want morgenuchtijnk nog veur 't lof Moeme zijn aan 's Keunijnks Hof.
234
Illustratie uit Rein aert de Vos van pater van Mierlo door Oscar Bonnevalle.
Morgen keuode bij mij logeren Mijn wijf zal wel den buik soigneren. Allez, goad' hier nuh blijven stoan? Of moe kik misschien veure goan?" -"Zoe kik mij da nie berehwen? Pasters zijn nie te betrehwen. Dus, ... doage'k ze nie girren uit..." - "Allez ... allez ... , veuruit! !" Den Tijboart, 't kalf, die springt in 't goat en al meedien voelt hij den droad die schirp in zijne nekke snijdt en hij wier' nuh toch wel benijt... Van de ziere, mier of vele zettege' hij op een gruute kele . Dat klont deur mĂŽrg en groate dat Rein aart 't huurdege op stroate en riep: "Vinde de muize goed, en zijn ze vet? Moest da nuh weten Martinet, da gij hier al da wildgebraad in uh kasrolle sloat. 235
- 'kweet ei'ntlijk nie hoe dadde't meugtHij moakteg' uh nog een saasse die deugt! Seg, moat, ... gij zingt binst dadde eet? Es da de mod' aan 't hof, da'k weet?" ... Azuu klonk Reinaards leedvermaak. Den Tijboard hongd al aan den hoak. Hij moakt' ge zuu wrie van zijnen toot Dat Martinet tons wakker schoot, en nog half sloapend riep: "God zij geluufd hij es gevangen die onzen hoane hee geruufd!" 'k Heh mijne strek op 't goe moment gezet... Doar hee den dief nie op gelet!" Hij stak wa struut aan in het vier. Zuu kost hij beter zien, alhier, wektege zijn moeder en zijn voader en al de kinders thuupes te goader en riep: "W'hemm hem te stekken! Komd all'moal mee, me goan hem nekken!" Tzelfs de paster moest hem nie bezinnen en kwamd in zijnen bluuten veur de pinne. "Hier zit hij!", riep Martinet mee luider stem. "Luupt noar de schure, w'emmen hem!" De paster liept al noar de schêwe en paktege 't spinrok(*) van zijn vrêwe. Moeder Julocke omstakt een kîsse die doar nog lag al veur de misse. Den paepe bleef veur Tijboart stoan begost hem op zijn smoel te sloan. 236
"en Tijboart, ' t kalf, die springt in 't goat" Illustratie Oscar Bonnevalle
"' t Regendege sloagen op Tijbaart zijn oarm huufd. " Illustratie Oscar Bonnevalle.
'" k heh mijne strek op 't goe moment gezet.. ." Illustratie Oscar Bonnevalle
Houtsnede uit Reynard the Fox, London 1620 (Allde). Afbeelding naar Goossens. Sodmann.
237
De paster in 't bluut gat - da zulde straks wel mîrkenwas bezig mee het kattebakkes te bewirken. 't Regendege sloagen op Tijboart zijn oarm huufd. Een uug' wast hij al kwijt: deur Martinet geruufd. Den poap stond mee 't bluut klokkenspel te zwoaien en zei: "'k Goa hem ne wrieë woafel droaien! 'k Goa 't rotbiest duud en sloan!" ... Oas Tiboart zoagt dat hij noar Piereland zoe goan, kreegt hij wa mier courroage: "Diedjuu, 'k stek hem al bij zijn foaze!" En 't zoe de poater goan te schande: Mee alle twie zijn klêw' en tanden, sprongt hij tusschen 's pasters bienen veur hem een stuksken kluut' te lienen, al noar zijn buzze zonder noad, woar dat hij mee de klokke sloat. (**) Dat dijnk vield af al op de vloer. De vrêwe - diep bedroefd - die zwoer op 't zielke van beur pa da' z'er veel geld veur over ha oas ze boa keunen veurkomen 't malheur de paster overkomen. Ze zee: "Da spel es zekerst deur Lucifir iniengezet! beziet dad' hier nuh, Martinet: doar ligt 't geriedschap van uh voader... En tzelfs al wordt zijn wond' nie kwoader 't zal nie mier vet zijn mee het liefdesspel 'k beseffe da moar al te wel! 238
Reinoart ston' nog altijd veur het gat En viel bijkanst van 't lachen plat. zuudat er hem ontsnapte, al langs zijn vossenreet, van gruut plezier 'n kolossoale scheet ... En hij zei al op zijn zokken: "Zij moar stille, vrĂŞw' Julocke. Schie nuh toch uit mee uh gejank, hij ziet er al veel beter uit. 'tEn es gien schande dat hij moar ien klokke luidt." En zuu truustege Reinoart de pastersvrĂŞwe die heur van't tsjiepen nie kost hehwen. (*) spinrok: hier: de stok waarop bij het handspinnen (bvb. op het spinnewiel) het nog te
bewerken materiaal gestoken wordt. Ook de hoeveelheid te verwerken wol of vlas zelf wordt spinrok genoemd.
Dubbelzinnig of: erotiek tussen de regels. Veel namen en uitdrukkingen in de Reinaert hebben een dubbele bodem. Zo heet in een vorig fragment de wolvin die door Reinaert genomen wordt Hersint (ze heeft er wel zin in) en Ludolf met de kromme vingers is de zoon van vrouwe Ogeme. (0, graag!) Op een bepaald moment neemt Reinaert als geestelijk leermeester Cuwaert (de haas) tussen de benen om hem "het credo", de geloofsbelijdenis, te leren en hem "kappelaan te maken". Dat klinkt alsof er iets niet helemaal in de haak is, zegt Slings. Er zijn dan ook aanwijzingen dat in het Middelnederlands deze geestelijke termen in dubbelzinnige betekenis gebruikt konden worden . "Kapelaan maken" stond 239
waarschijnlijk voor masturberen en bij "credo leren" kunnen we in dit geval denken aan een homoseksuele relatie. Zou het toeval zijn dat hier naar geestelijke termen wordt verwezen? Een randversiering in een Middeleeuws psalmenboek stelt ten andere meester Reinaert en zijn leerling Cuwaert voor, copulerend "op zijn hondjes"(zie afbeelding). Hubert Slings gebruikt het als illustratie op de voorpagina van zijn boek. Ook onze "pape" of pastoor, die tegen de officiĂŤle regel van het celibaat in, getrouwd blijkt te zijn(!) en nog wel met ene vrouwe Julocke, een naam die waarschijnlijk iets als "Jou lok ik" betekent. En de pastoor woont niet alleen samen met Julocke voor haar mooie ogen, want hij heeft er ook kinderen bij, waaronder "des papen zone Martinet"(vers 1171 ), die we bij naam kennen. (vers 1235)
"Ende (Martinet) wekte moedre ende vadre ende die kindre alle gadre"
. In het gekozen fragment schildert de auteur de pastoor opnieuw zeer negatief af. Tot driemaal toe wordt beklemtoond dat hij poedelnaakt zijn bed uitkomt. vers 1240
Zelve die pape ne wilde niet sparen kwam uit zynen bedde moedernaakt.
vers 1252
Die pape stond als hem wel scheen al naakt ende sloeg slag in slag up Tiebeert ...
vers 1258
Die pape stond al bloter huid ende hief up eenen groten slag.
Nu was het in de middeleeuwen bij eenvoudige mensen weliswaar gebruikelijk om naakt te slapen maar van geestelijken werd dat niet verwacht. Die behoorden zich ook 's nachts zedig te gedragen. Bovendien had de pastoor op zijn minst even snel iets kunnen aantrekken. De pastoor heeft Tijbaerts aanslag op zijn edele delen dan ook vooral aan zichzelf te wijten. In zijn beeldspraak kiest Willem "die de Madoc maakte" nogal ironisch voor het klokkenspel en de klepel, waarmee de pastoor vanwege zijn beroep vertrouwd was (**). Het enige waarover Julocke zich achteraf druk maakt is of de pastoor ooit nog wel in staat zal zijn om met haar het liefdesspel te bedrijven ... In het Gentse dialect kennen we ook de uit drukking: '"t es ne klokkeluier" wat slaat op iemand die zich masturbeert.
240
_-ç· =- --~. ·--
•
-- - -
---=-- =- ··- -_ ;:;.-. . . - -
:><:.
- --
Eer hij het wist zat Tybaert in den strop ge vangen.
Censuur Door de eeuwen heen is het verhaal van Reinaert populair gebleven maar de castratiescène heeft in de loop der tijden heel wat uitgevers in verlegenheid gebracht. Men had er moeite mee deze passages ongecensureerd af te drukken. Vandaar dat er soms voor creatieve oplossingen gekozen werd, waarbij Tijbaert de pastoor van een deel van zijn ... neus ontdeed . Stijn Streuvels vertelt het als volgt: " ... Razend van de pijn deed hij eenen sprong naar het hoofd van den huisbaas, 241
die dicht genaderd was, en beet hem den neus af, zoodat hij in onmacht viel." In de "Reinaert de Vos" uitgegeven door de Vissende Kat en chocolade Victoria, geïllustreerd door de Gentse kunstenaar Oscar Bonnevalle, maakt het verhaal nog grotere sprongen: "De kater, meer dan ten halve gedood, Kreeg een inval in zijn nood. Bedreigd als hij was, met grooter wêe, Beet hij algouw de koord in twee, ... " En voilà, niks meer testikels van blote pastoors afbijten, zelfs geen neus: koord in twee, 't is rap geflikkerd ... Ook van de scheet:: (vers 1287) "ende hem krakende die taverne" (zodat hij een krakende wind liet) is in de gekuiste versie geen sprake meer. Wat dacht je? Opgeruimd staat netjes. Ook de illustratoren deden aan zelfcensuur. Zij tekenden steevast aangeklede pastoors , zowel in nachthemd in het bed als helemaal aangekleed in de stal. Dit is zo het geval voor de Gentse kunstenaars Gustaaf van de Woestijne en Oscar Bonnevalle die niet wilden dat de lezers dachten dat pastoors lid waren van de Naturistenbond. EddyLEVIS
BRONNEN - "Reinaert de vos." Tekst in context. Samengesteld door Hubert Slings. Amsterdam University Press, 1999. - "Reinaert de Vos voor de vierschaar van Koning Nobel den leeuw. Een nuttig en vermakelijk verhaal voor groote en kleine kinderen. Naverteld en uitgegeven door Stijn Streuvels. Opgeluisterd met teekeningen door Gustaaf van de Woestijne." Van Ryselberghe & Rombaut, Uitgevers, Kouter, I, Gent. Drukkerij Erasmus, Gent, 1926. - "Le roman du Renard". Adapté et présenté par les éditions du Chat qui pêche, Bruxelles. "Reinaert de Vos" aangepast en voorgesteld door de Vissende Kat, Brussel. Gedrukt op de persen van Snoeck-Ducaju, Gent. De bijhorende chromo's waren verpakt in de chocolade van biscuits- Chocolade- Suikerwaren S.A. Victoria N.V. Brussel en werden in de vijftigerjaren van de vorige eeuw door de kinderen verwoed verzameld en geruild. De twee laatstgenoemde werken waren ten andere mijn eerste literaire contacten met het Reinaertverhaal.
242
DELlEVE Wij ontvingen een brief van de heer Denis Raman, Voorzitter van de vereniging "'t Zwin Rechteroever", een vereniging ter bevordering van geschiedkunde, heemkunde en archeologie te Damme. Deze vereniging zet zich o.m. in voor de bescherming van de Lieve. Op het grondgebied van Damme is de authentieke historische bedding vandaag nog goed zichtbaar en dit over een traject van 5 km. lopend vanaan de stadswallen van Damme tot aan het Schipdonkkanaal te Moerkerke. De vereniging heeft reeds een beschermingsaanvraag ingediend bij Minister Paul Van Grembergen voor het tracĂŠ van de Lieve op het grondgebied van de stad Damme. Het ideaal zou natuurlijk zijn dat gans het tracĂŠ van de Lieve van Damme tot Gent zou beschermd worden. Met deze bedoeling heeft de vereniging contact genomen met verschillende heemkundige kringen die de Lieve in hun werkingsgebied hebben, om voor dit doel tot een eventuele samenwerking te komen. Onnodig te zeggen dat wij volledig achter dit initiatief staan. De vereniging bezorgde ons ook een korte historische schets van de Lieve die wij hier graag laten volgen. In de 13de eeuw waren de steden Brugge, Gent en Ieper "vrije" steden met vrije burgers geworden, waarvan de rechten vastlagen in "Charters" of "Keuren". Als zeehaven werd Brugge de markt en stapelplaats van Europa. Gent was jaloers en bekwam in 1251 van Gravin Margareta de toelating om een kanaal te graven over Wondel gem, Maldegem, Moerkerke tot Damme. Deze onderneming kostte schatten geld. Groot was het pak klachten en processen bij dit delfwerk. Het kanaal kreeg een zoete naam: de Lieve. Teneinde zoveel mogelijk spuien en sluizen te vermijden werd de Lieve gedolven vanuit de wallen van 't Gravensteen te Gent tot buiten de stad en in noordwestelijke richting. Brugge liet in de 12de eeuw al een kanaal, de Reie, graven tot aan een dameen nederzetting van vissers - die het Zwin afsloot en het achterland aldus beschermde tegen overstromingsgevaar. Aldus bekwam Brugge een voorhaven "de Dam" - later Damme genoemd - die zich situeert op de samenloop van Reieen Zwin. Nadat Damme door Filips van den Elzas tot een vrije stad verheven was, werd zij een heel belangrijke handelshaven. Toen in 1251 de delfwerken van de Lieve begonnen, namen de Gentenaars de Hoge Kale voor een klein gedeelte in de bedding van hun kanaal op. Daarna lieten ze de hoge Kale links liggen om hun werk in noordwestelijke richting verder te zetten. 243
De Lieve behoorde in volle onbetwiste eigendom aan Gent en alles wat maar enigszins in betrekking stond met het kanaal, werd door de schepenen van Gent beslist en behandeld. De Lieve bezorgde Gent veel rijkdom en weelde. De bruggen over de Lieve moesten eveneens door de Gentenaars gebouwd en onderhouden worden . Door de Gentenaars werden vijf bruggen over de Lieve geworpen: drie in West-Vlaanderen (ĂŠĂŠn te Damme en twee te Moerkerke) en twee in Oost-Vlaanderen. A. Sanderus (I 586- 1664) beschrijft in zijn boek "Verheerlijkt Vlaanderen" de Lieve. Daar het kanaal over een hoogte liep, was men verplicht het water kunstmatig hoog te houden. Dit werd verwezenl ijkt met behulp van rabotten. Zonder deze rabotten zou de Lieve nooit bevaarbaar geworden zijn. Zij zou in de twee richtingen zowel in de richting van Gent als in de richting van de zee zijn drooggelopen. De Lieve liep ook dicht bij belangrijke historische monumenten (o.a. de abdij van Zoetendale) , speelde een belangrijke rol in het agro-economisch leven van de streek en beheerste de volledige waterhuishouding van het noorden van de twee provincies . De Lieve ligt ook aan de oorsprong van oude historische woonkernen zoals bv. Moerkerkebrug. Studies en archeologische opgravingen kunnen heel wat interessante informatie geven over historische sites, rabotten, bruggen, e.d. In 1470 was Sluis reeds verzand en in I 520 was de haven van Damme verdwenen . Dit fenomeen veroorzaakte de economische ondergang van de Zwinstreek en had tevens een noodlottige invloed op de economie van de 244
Lieve. De haven van Damme werd onbeduidend en de prachtige Lieve werd een kleine binnenvaart ten dienste van de oeverbewoners, bevaren met kleine vrachtschepen. Zo telde in 1596 de tol wachter te Damme nog slechts 419 schepen waarvan 132 met hout geladen. De terloorgang van de Lieve werd nog verder bewerkstelligd door het graven van een nieuw kanaal van Gent naar Brugge in 1613-1614. Naar het einde van de 17de eeuw toe verslechterde de toestand van de Gentse Lieve nog. Gent had ondertussen een uitweg naar de zee tot in Oostende gezocht via de "Suytleye" of Brugsevaart. Binnen Gent weliswaar bleef er nog de Lievehaven, die een drukke trafiek kende door de bloei van de handel met Zeeuws-Vlaanderen en Holland via de nieuw gegraven Sassevaart, de voorloper van het huidig zeekanaal Gent-Terneuzen. Een plan van het einde van de 18de eeuw toont ons de Lieve tussen Balgerhoeke en Damme als een kronkelend beekje in een tuin. De stad Gent behield het eigendomsrecht op de Lieve tot 1828. Aangezien de Lieve niet meer verzorgd werd, slibde ze stilaan dicht en raakte overgroeid met watergewassen. In 1872 stond ze bijna zonder water. Ze wordt door de aanpalende eigenaars stilaan opgevuld en ingepalmd. Het graven van het Leopoldskanaal en het kanaal van Schipdonk vormden een belangrijke wijziging in de morfologie van het LievekanaaL Bij de aanleg van het Schipdonkkanaal heeft men de bedding van De Lieve gevolgd van Zomergem (Stoktevijver) tot Maldegem. Het stuk van de Lieve op het grondgebied van Moerkerke en Damme- in de provincie West-Vlaanderen- verloor zijn functie volledig. Het kanaal, toen al sterk verzand, werd uiteindelijk gedempt. Sporen zijn heden wel nog duidelijk merkbaar in het landschap. Het zou zeer jammer zijn mocht dit historisch erfgoed, dat nog niet al zijn geheimen heeft prijsgegeven, verloren gaan.
GENTSE MEMORIEDAGEN: 25-26-27-28 MEI 25 Mei 1462 Filips Courault, abt van de St-Pietersabdij, legt de eerste steen van de nieuwe toren van de St-Janskerk. De plannen ervan werden gemaakt door Jan Stassins. 25 Mei 1765 Dood van Pierre-Joseph Le Blan. 245
Hij was stadsbeiaardier, horlogemaker van de stad, componist en auteur van een "Livre de Clavecin". In 1757 werd hij bestuurder van de schouwburg. Hij werd geboren te Zinnik in 1711. Hij werd hier beiaardier in 1745 en bleef dit tot in 1758. Op 17 April 1763 gaf hij een eigenaardig concert in de schouwburg van StSebastiaan: "een konstigen Beyaert van Glazen metgrooteen kleyne klokskens en verscheyde registers die van malkander konnen gescheyden worden." 25 Mei 1916 Dood van Guillaume Rommelaere. Hij werd geboren te Gent op 2 October 1836. Hij behaalde zijn diploma van Dokter aan de Universiteit alhier. Hij verbleef een paar jaren in het buitenland en vestigde zich dan in Brussel. Hij pleitte voor de vernieuwing van het onderwijs in de Geneeskunde en voor de invoering van practische lessen. Bouwde zijn carrière op aan de U.L.B. Hij werd er Rector van in 1894. Hij was de lijfarts van Koningin Marie-Henriette. Het Rommelaere-instituut werd naar hem genoemd. 26 Mei 1301 Philippe Ie Bel wordt met zijn vrouw Jeanne de Navarre te Gent ontvangen door de Leliaards. 26 Mei 1547 Keizer Karel willigt het verzoek van de Gentenaars in om een nieuwe verbinding te maken met de zee, anders gezegd de Sassevaart. 26 Mei 1648 De stad koopt een deel van het Prinsenhof aan en laat er kazernes maken. 26 Mei 1688 De St-Sebastiaensgilde verkoopt het terrein van de huidige Franse theater aan de Stad. 26 Mei 1814 Mgr. de Broglie, bisschop van Gent, keert na 3 jaren ballingschap, triomfantelijk in de stad terug. De seminaristen met palmen wuivende, begeleiden hem, terwijl een regiment 246
voetvolk en Duitse troepen die toevallig te Gent verblijven na de val van Napoleon, hem militaire eer bewijzen.
26 Mei 1832 Men signaleert de eerste gevallen van cholera in Gent. De verschrikkelijke plaag neemt een bliksemsnelle uitbreiding in de straatjes, beluiken en krotwoningen. Het eerste slachtoffer van de epidemie is een zekere Claessens, een kleermakersgast uit het Oliestraatje. Vier maanden later waren er 1227 inwoners van onze stad aan de gevolgen van de epidemie gestorven.
26 Mei 1858 Stichting in het Hotel Royal op de Kouter van de "Cercle Commercial et Industrie!". De vereniging koopt 2/3e van het Hotel de Nockere (oud Hof van Wackene). Deze katholieke kring speelde een actieve rol bij de hulp aan textielarbeiders ¡ gedurende de katoencrisis in de jaren 1860.
26 Mei 1908 De eerste proefvlucht van de Franse vliegenier Henri Parman in Gent. In 1908 leefden wij nog volop in de pionierstijd van de luchtvaart. Het is nog geen 5 jaar geleden dat de gebroeders Wright in Amerika een vlucht van 250 meter maakten. De gewezen autopiloot Parman had zich op de luchtvaart geworpen en had enkele jaren voordien reeds een fortuin weggekaapt door als eerste een vlucht te maken van I km. in gesloten kring. In 1908 kwam hij naar onze stad op uitnodiging van de "AĂŠroclub des Flandres" enkele demonstraties geven. Bij zijn aankomst reed men hem naar het StDenijsplein, maar hij keurde het af omdat de grond te zandig was en het terrein te klein. Dan reed men hem naar de haven waar nog een terrein lag van 2 km. lang en 700 m. breed. De darsen waren toen immers nog niet gegraven. Dit hard terrein vond genade in zijn ogen en daardoor werd Gent de eerste stad na Parijs waar openbare demonstraties gegeven werden. Om toegang te krijgen tot het terrein moest er 2 fr. neergeteld worden, wat nu niet direct een populaire prijs was. Vanaf 23 Mei werden er op de Kouter filmpjes afgedraaid. ("Cinematografische beelden" noemde men dat toen) van de prestaties van Farman. Dat er duizenden Gentenaars naar de Kouter stroomden zult gij beter begrijpen als wij er aan toevoegen dat deze voorstellingen gratis waren.
247
Op 25 Mei kwam het gedemonteerde vliegtuig van Parman hier aan met den "ijzeren weg". Zoals gezegd gingen de eerste proefvluchten door op 26 Mei. Het waren er 3: de Ie, 60 meter op een hoogte van I meter. De 2e: op dezelfde hoogte, maar deze keer over I 00 m. De 3e: 278 m. op een hoogte van 3 m. Duur van de vlucht: 28 seconden. Als wij goed kunnen rekenen een snelheid van bijna 36 km/uur, dus nog een heel eindje verwijderd van de geluidsmuur. De daaropvolgende dagen ging het stukken beter. Hij maakte een vlucht met een passagier, of juister gezegd, een passagierster, want het was Mademoiselle de Pottelsberghe de la Potterie die aldus de eerste luchtreizigster werd in ons land. Na de reeks demonstraties werd Farman ontvangen door de "AĂŠroclub des Flandres" in de "Rocher de Cancale" die toen nog op de Vogelmarkt was. Het feit dat zekere vluchten moesten afgelast worden omdat de weersomstandigheden niet ideaal waren vormde een dankbaar onderwerp voor revueschrijvers. In de revue "Zijde nie wel dan?" die in 1909 opgevoerd werd in "Nieuwe Circ" werd een liedje gezongen in het Frans. Voor de gelegenheid had men Parman herdoopt in "Farceman". Daarin werden op humoristische wijze al de condities geciteerd, en dat waren er vele, die nodig waren om een vlucht te laten doorgaan. De Parmanstraat en de Vliegtuiglaan werden genoemd naar de Franse pionier en naar de plaats van zijn prestaties in Gent.
26 Mei 1924 De Negus arriveert in Gent; Hij brengt een bezoek aan de Galveston en aan de Lys. Er wordt hem een diner aangeboden in de PacificatiezaaL
27 Mei 1513 De smid Pieter Pauwels tekent een contract met de St-Pietersabdij voor het maken van de "Yseren Zoldre". Die "Yseren Zoldre" was een "tresorie" in smeedijzer die een 10-tal reliekschrijnen bevatte. Dit meesterwerk van de Gentse edelsmeedkunst werd verwoest tijdens de Beeldenstorm van 1578.
27 Mei 1581 De Schepenen verkopen de St-PharaĂŻldekerk aan Jan Serlippens om op die plaats 9 huizen te bouwen.
248
27 Mei 1658 De eerste steen wordt gelegd van de verdedigingswerken waar de "guérite" (de Peperbus op de Isabellakaai) deel van uitmaakt. De werken waren practisch geëindigd in September 1660. 27 Mei 1804 Vanop de pui van het Stadhuis wordt afgekondigd dat Napoleon keizer geworden is. 27 Mei 1804 De St-Annakapel in de Lange Violettenstraat wordt opnieuw plechtig ingewijd. Deze kapel werd in 1203 gebouwd als hulpkerk voor de St-Jansparochie. Vooraleer zij in 1644 gewijd werd aan St-Anna was zij bekend als de St-Catharinakapel. Zij verdween na de bouw van de St-Annakerk. 27 Mei 1805 Afkondiging van het Besluit waarbij een bibliotheek van de Stad ingericht wordt in de gewezen Baudelookapel. 27 Mei 1867 Geboorte van de schilderes Anna Cogen. Zie "Ghendtsche Tydinghen" 2001 - N° 4- p.235. 27 Mei 1962 Blijde intrede in Gent van Koning Boudewijn en Koningin Fabiola. 28 Mei 1329 Een geweldige brand verslindt het kwartier van de huidige BrandstraaL 28 Mei 1371 Geboorte te Dijon van Jan zonder Vrees, de 27e Graaf van Vlaanderen die regeerde van 1405 tot 1419. Deze zoon van Filips de Stoute en Margareta van Male was ook nog gekend . als Jean de Nevers en Jean de Bourgogne.
249
Inhuldiging in Gent op 21 April 1405. Bij zijn benoeming tot Graaf van Vlaanderen had hij onmiddellijk te kampen met de aanval van de Engelsen. Hij verbleef voornamelijk in Frankrijk en was bijna uitsluitend betrokken in burgeroorlogen aldaar. Hij werd vermoord op de brug van Monterau-sur-Seine op I 0 September 1419. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Filips de Goede. 28 Mei 1657 Dood op 81-jarige leeftijd van Bisschop Antoon Triest. Deze populairste bisschop die Gent ooit gekend heeft werd geboren in 1576 in een dorpje nabij Beveren-Waas, als zoon van een Ridder van het Gulden Vlies die behoorde tot de hogere magistratuur. Hij studeerde eerste Rechten in Leuven, daarna Theologie in Rome. Priester gewijd in 1602 werd hij Bisschop van Gent in 1622. Onmiddellijk na zijn indiensttreding voerde hij een hele reeks hervormingen in. Hij wist precies wat hij wou en deed meestal alles op eigen initiatief zonder zijn kapittel daar al te veel bij te betrekken. Hij stichtte een school voor weesmeisjes in de Onderstraat die in de volksmond de naam "Blauwe Meisjesschool" zou blijven dragen. Hij deed niet alleen hervormingen in het Seminarie, hij verkocht de vervallen gebouwen ervan aan de Stad en liet een nieuw bouwen. Rond 1630 liet hij aan de Scheiergatpoort op Ekkergem een grote, fraaie lusttuin aanleggen met serres en een orangerie. Deze tuinbouwinstallatie genoot een Europese faam. Er stond een huis met een uitkijktoren, de Belvédère, van waarop men een prachtig zich had op het geheel. In het kwartier van deze sinds lang verdwenen lusttuin herinneren nog enkele straatnamen aan het bestaan ervan: de Bisschop Triestlaan en de Belvédèreweg. Als grote plantenliefhebber stichtte hij in 1637 de nu nog bestaande Broederschap van hoveniers en bloemenliefhebbers St-Dorothea. Hij was bekend voor zijn geschillen met de Jezuïeten waarvan hij een uitgesproken tegenstander was. Hij was eveneens een aanhanger van de Jansenisten en werd in 1652 door de Paus uit zijn ambt ontheven, maar één jaar later was hij reeds in eer hersteld. De zeer rijke Antoon Triest was een mecenas en een filantroop. Een van zijn vrienden was Antoon Van Dijck. Op eigen kosten liet hij belangrijke herstellingswerken uitvoeren aan de kathedraal na de brand van 1640. In 1641 deed hij een gift van 90.000 gulden aan de Berg van Barmhartigheid. De opbrengst van dit kapitaal moest dienen om aan behoeftigen geld te lenen zonder interest. 250
Zijn grafmonument in St-Baafs werd gebeiteld door JĂŠrĂśme Duquesnoy. Zoals gebruikelijk werd hij begraven met zijn staf en zijn ring. Dat dacht men tenminste, tot in de 20e eeuw, toen zijn lijkkist geopend werd. Het lijk bleek ingevallen te zijn, in zijn hand hield hij een houten staf en rond zijn vinger (of wat er nog moest voor doorgaan) zat een ijzerdraad met 2 stukjes glas in. 28 Mei 1869 Dood te Sint-Niklaas van Jean-Baptiste Guinard. Deze geneesheer werd in Gent geboren rond 1800. Op 7 October 1822 werd hij plechtig ontvangen te Ledeberg nadat hij tot laureaat van de Universiteit was uitgeroepen. Bij testament van 6 Juni 1866 stelde hij de Stad Gent aan als algemeen legataris, mits alle 5 jaar een som van 10.000 fr. te verlenen "voor het schrijven van een werk of de beste uitvinding voor het verbeteren van de stoffelijke of verstandelijke toestand van de werkersklas." Deze erfenis bedroeg 160.000 fr. en zo weet u meteen vanwaar de Guinardstraat komt. 28 Mei 1874 Dood te St-Amandsberg van Pastoor Joseph Van Damme. Hij werd geboren te Gent op 19 October 1804. Deze pastoor van St-Amandsberg verzamelde de nodige gelden om de StAmandusheuvel met kapel af te kopen van de Staat. Hij kreeg toelating om op de heuvel een kerkhof aan te leggen en kan dus beschouwd worden als de stichter van het Campo Santo. 28 Mei 1877 Het stoffelijk overschot van Karel Ondereet wordt overgebracht naar de Westerbegraafplaats. Karel Ondereet werd geboren in Gent op 3 Juni 1804. Een boeiende figuur. Van beroep was hij boekbinder en hij had zijn zaak, eerst aan de Onthoofdingsbrug, later in de KammerstraaL Maar het is niet als boekbinder dat hij naam zou maken, wel als toneelspeler en hij werd beschouwd als een van de besten van zijn tijd. Hij had bovendien een fraaie baritonstem en hij was de auteur van tal van toneelstukken. Wanneer, in 1840, de toneelmaatschappij "Broedermin en Taelyver" gesticht werd, was het bijna vanzelfsprekend dat Karel Ondereet er de voorzitter van werd. Dit gezelschap werd weldra zeer populair en zou gedurende 30 jaren een voorname rol spelen in het Gents toneelleven. 251
Van 1840 tot 1847 werd er gespeeld in de Parnassusberg op de Houtleie. Daarna verhuisde men naar de pas gebouwde "Minard". De Gentse humor werd er niet verwaarloosd en Willem RogghĂŠ, Hoofdredacteur van "De Gazette van Gent", vertelde dat men er halfgebroken van het lachen buitenkwam. Ook Prosper Claeys sprak vollof over het komisch talent van de meeste van de acteurs. Toneel was de ware roeping van Karel Ondereet en op dat gebied was hij een natuurtalent die uitblonk als acteur, toneelmeester, toneelschrijver en zanger. Men zal het zich toen wel niet gerealiseerd hebben, maar achteraf bekeken was het toch wel een historisch moment wanneer hij in Augustus 1847 voor de allereerste maal "De Vlaamsche Leeuw" zong, daarbij op de viool begeleid door Hippoliet Van Peene. In 1860 werd Ondereet, als eerste, Ieraar benoemd van "Vlaamsche Uitspraak en Uitgalming" aan ons Conservatorium. Of het Vlaams daar echt veel bij gewonnen heeft kan evenwel betwijfeld worden, want Ondereet sprak alleen maar Gents. In Augustus 1868 was men juist begonnen met de voorbereiding om zijn 50jarig toneeljubileum te vieren, toe hij plotseling stierf. Dood op 16 Augustus werd hij begraven op het kerkhof van de Dampoort. Tientallen verenigingen, waaronder de Fonteinisten, de Melomanen, het Willemsfonds, het Van Crombrugghe's Genootschap, de "Zonder Naam, niet zonder Hart", enz. begeleidden hem naar zijn laatste rustplaats, of juister gezegd, naar zijn voorlaatste, want toen het kerkhof van de Dampoort afgeschaft werd, werd - zoals gezegd- zijn stoffelijk overschot overgebracht naar de Westerbegraafplaats. Zijn graf, versierd met een portret-medaillon dat gemaakt werd door Isidoor Dubrucq, bestaat nu nog. 28 Mei 1888
Plechtige opening van de vernieuwde winkel van Dutry-Colson in de Veldstraat. Deze naam zal wel niets zeggen aan de jongere generaties, maar oudere Gentenaars zal die naam wel familiair in de oren klinken en sommigen onder hen zullen er ongetwijfeld als kind wel eens binnen geweest zijn om, in opdracht van thuis, wat nagels, krammen, haken of vijzen te gaan halen. Het was inderdaad een winkel in ijzerwaren, of zoals de Gentenaars zeggen, een "quincaillerieje". In deze winkel die reikte tot aan de Nodenayesteeg en het Schuerkensstraatje was Ietterlijk alles te krijgen en wanneer men iets niet vond dat betrekking had op het huishouden of het een of andere ambacht, zei men: ga eens kijken bij Dutry-Colson, die zullen dat wel hebben. 252
Wij denken dat in die tijd slechts weinig handelsz'*en een dergelijk groot gebouw van 3 bouwlagen betrokken. Voor de geschiedenis ervan moeten wij teruggaan tot 1812 wanneer een zekere Colson-Jannaert de zaak stichtte in een huis in de Veldstraat, "De Paternoster" genoemd, zij het dan ook dat paternosters misschien het enig artikel was dat er niet te krijgen was. De zaak ging in 1843 over naar Colson-Verstraeten die ze in 1859 afstaat aan Auguste Dutry-Colson. De vertrouwde naam DutryColson dateert dus van 1859. In 1877 werd de zaak verder gezet door Jules en Ernest Dutry. Zij laten er een imposant gebouw zetten dat, zoals gezegd, ingehuldigd werd in 1888. De architect ervan was Oscar Van Rysselberghe, een telg uit een gezin dat heel wat beroemde Gentenaars geproduceerd heeft: buiten Oscar, ook nog de schilder Theo, de stadsarchitect Charles, de ingenieur-uitvinder François, de ingenieur Julien, Inspecteur van de aan de Universiteit gehechte Speciale scholen. Niet slecht voor één gezin. Vermeldenswaard is het feit dat bij de opening van de vernieuwde zaak aan Jules en Ernest Dutry een banket aangeboden werd door 16 van hun concurrenten. Wij zien dat vandaag niet meer gebeuren. De zaak verdween na de 2e Wereldoorlog en werd in 1981 getransformeerd in een moderne kledingszaak. Het zeer typisch, interessant interieur werd tot op de grond afgebroken en ook de voorgevel kwam niet volledig ongeschonden uit de strijd.
28 Mei 1927 Dood van de kunstschilder Théophile Lybaert. Hij mag niet verward worden met zijn 6 jaar jongere broer Karel die een gekende journalist was. Hij werd geboren in het Heilig Geeststraatje als zoon van een decoratieschilder. Als 14-jarige werd hij ingeschreven aan onze Academie en een jaar later ontving hij reeds zijn eerste medaille. Hij moest zijn studies onderbreken om te komen helpen in het atelier van zijn vader die in financiële moeilijkheden geraakt was wegens het feit dat zijn vennoot naar het buitenland gevlucht was en niet vergeten was de kas mee te nemen. Théophile Lybaert was niet alleen schilder, maar ook nog beeldhouwer. Als leerling heeft hij nog gewerkt in het atelier van de schilder Felix De Vigne en van de beeldhouwer Pierre De Vigne. Het feit dat deze 2 befaamde artiesten hem aannamen in hun atelier wijst er op dat de jonge Théophyle wel talent bezat. 253
Hij had zijn eerste atelier in het nu verdwenen Regnessestraatje. In 1875 richtte hij een tekenschool op in een oude hoeve in Nevele. Hij gaat zich even bijscholen bij de Franse schilder Géröme in Parijs, gaat enkele copieën maken in het Louvre en wordt dan tekenleraar aan de Academie van Wetteren. Daar blijft hij enkele jaren. In Gent heeft hij 2 ateliers: een op het St-Michielsplein en een in het Prinsenhof. Zijn oud-leraar aan de Academie Theodoor Canneel was in 1863 begonnen met de muurschilderingen in de nieuwe St-Annakerk, maar toen hij stierf in 1892 waren zij nog niet af. Het is zijn oud-leerling die ze zal voleindigen. Veel van zijn werken werden geïnspireerd door zijn diepe christelijke geloofsovertuiging. Het was dus geen wonder dat hij in 1923 medestichter en de eerste voorzitter was van de vereniging "Les amis de la Croix" die zich tot doel stelde "het oprichten, herstellen en onderhouden van kruisbeelden en calvaries". In 1880 zond hij 2 werken in voor het Gents salon: "St-Elisabeth van Hongarije" en "Audiëntie bij de Emir". Beide werken kenden een groot succes en werden gewaardeerd door Leopold 11 die wenste voorgesteld te worden aan de kunstenaar. Dezelfde dag nog vroeg de afgevaardigde van de Oostenrijkse Regering de toestemming om het doek "Eiisabeth van Hongarije in gebed in de kapel van Wartburg" te mogen exposeren in Wenen. Het werk kwam nooit terug, want het werd onmiddellijk aangekocht door het Keizeiijk Museum van Wenen. Meer nog, de Keizerin van Oostenrijk verzocht de kunstenaar een copie van het werk voor haar persoonlijk te willen maken. Théophyle Lybaert overleed op 79-jarige leeftijd in zijn nu verdwenen woning op het St-Michielsplein en werd bijgezet in de familiegrafkelder op het Campo-Santo. 28 Mei 1928 Officiële opening van het Oudheidkundig Museum in de Bijloke in aanwezigheid van de Hertog en de Hertogin van Brabant, anders gezegd de latere Koning Leopold 111 en Koningin Astrid. Aan de origine van het huidig museum ligt het "Musée Historique Beige" dat in 1833 opgericht werd op initiatief van de "Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten". Oorspronkelijk ondergebracht in de Universiteit in de Volderstraat verhuisde het in 1838 naar het Stadhuis. In 1874 werd het overgebracht naar de beuk van de Baudelookapel, toen in gebruik door de Universiteitsbibliotheek. In 1884 werd het overgebracht naar de Vrouwebroerskerk in de Lange Steenstraat. De eerste conservator, van 1884 tot 1899, was Hermann Van Duysse, een zoon 254
:I:
!!
co 0
..:: ·
"'3 ("i)
c
"'c ("i)
3 3
!! CL ("i)
-...)
CL ("i)
(" ("i) c
á ("i)
::::l (JQ
"' ::::l
(IQ
"'0
"0
3 <
"' ::::l
[ 0
c
CL
en ~
~
"'er "' !! ::;,er ("i)
(IQ ~:
::::l
::;,-
2,
I ~ J
255
van Prudens. De tweede, van 1899 tot 1929, was Alfons Van Werveke. Aan de ingang van het museum werd door "Les Amis du Vieux Gand" de 17e eeuwse poort heropgericht die afkomstig was van het oud Begijnhof. Zonder chauvinisme mogen wij zeggen dat dit het rijkste oudheidkundig museum van ons land is. De verzamelingen bieden aan de bezoeker een grote bewonderingswaardige verscheidenheid aan: reconstructies van Gentse interieurs uit de 17e en 18e eeuw, ijzerwerk, wapens, oude klederdrachten, merkwaardige zalen gewijd aan oude ambachten en aan wapengilden, gedachtenissen aan het vroegere gemeenteleven. Te veel om op te noemen, maar alles even interessant. Spijtig genoeg en totaal onbegrijpelijk is de minachting die het Stadsbestuur vertoont voor dit uniek museum. Een ander woord is daar niet voor. Als men bedenkt dat, wanneer men enkele jaren geleden het museumbeleid hervormde, het personeelsbestand van de BijJoke teruggebracht werd tot 2 personen en dat het slechts een paar halve dagen per week opengesteld werd, dan kan men toch spreken van minachting, tenware het zou gaan om sabotage. Toen het SMAK (waarvan het personeelsbestand zal opgevoerd worden tot 44) daar een voet in huis kreeg werd het opnieuw toegankelijk zoals de andere musea. Het zou ons sterk verwonderen moest iemand ooit het verband zien tussen het SMAK en een oudheidkundig museum. Ons BijJokemuseum was perfect zoals het was, harmonisch geïntegreerd in een gedroomd middeleeuws kader. Daar moest niets aan veranderd worden. Maar neen, men moet meegaan met zijn tijd en "progressief' doen. Naast het bestaand museum gaat nu een nieuwbouw komen, dus iets affreus en totaal ongepast (zie maar de catastrofe die men neergepoot heeft naast de 13e eeuwse ziekenzaal). Een deel van de bestaande collecties zal overgebracht worden naar de "nieuwbouw" en het wordt dan ook een museum voor de Vlaamse ontvoogding. Het zal dan het "Stadsmuseum" heten. Dit is typisch voor onze tijd, wanneer men totaal onbekwaam is om iets positiefs te realiseren, dan gaat men de naam van iets veranderen en dat wordt dan met een niet gerechtvaardigde dosis zelfgenoegzaamheid aangekondigd als een buitengewone prestatie. Inmiddels gaat men verder met de degradatie van dat wat vorige generaties met veel liefde en geduld hebben bijeengebracht. Is er nu nog één domein dat niet aangetast is door de decadentie? Hugo COLLUMBIEN
256
BIBLIOGRAFIE Het Liberaal Archief en de "Stichting Het Laatste Nieuws" publiceerden verledenjaar samen het boek "Albert Maertens, Sociaal bewogen en Liberaal." Een man die misschien minder bekend is bij het groot publiek wegens het feit dat hij nooit een politiek mandaat vervuld heeft, zij het dan ook dat hij een zeer belangrijke rol gespeeld heeft in het Vlaams Liberalisme. Vanjongsaf domineerde het liberalisme zijn leven: Voorzitter van "'t Zal Wel Gaan", Voorzitter van het "Liberaal Vlaams Studentenverbond", medeoprichter van het blad van de "Jeugdbond van het Willemsfonds", actieve medewerker van het blad "Neo-Humanisme". Advocaat en in het verzet gedurende de oorlog zat hij een tijd gevangen in de Nieuwe Wandeling. Na de oorlog belandde hij in "Het Laatste Nieuws", aanvankelijk als de rechterhand van Julius Hoste, na diens dood in 1954 werd hij er de Directeur van en zou dit blijven tot aan zijn 65e. Maar daar bleef het niet bij, hij speelde een actieve rol bij de heropleving van de Vlaamse Schouwburg in Brussel, was beheerder van het Agentschap Belga, beheerder van het N.I.R., in 1967 Voorzitter van de Raad van Beheer van de B.R.T. en zo zouden wij nog een tijdje verder kunnen gaan. Ook weer een interessant boek omdat wij veel te weten komen over bepaalde aspecten van het politiek leven die voor de buitenstaander onbekend zijn. Het eerste deel van het boek bevat een stukje autobiografie. Het wordt gevolgd door een I 0-tal bijdragen van liberale vrienden over de figuur van Alhert Maertens. Het boek heeft een formaat van 18 X 27 cm., telt 198 bladzijden en bevat talrijke foto's. Het kost 22,50 euro (908 fr.) Te bekomen bij het Liberaal Archief- Kramersplein 23 te 9000 Gent. Tel. 09.221.75.05 Een 10-tal jaren geleden verscheen het boek "100 Jaar Zusters van Liefde J.M. in ZaĂŻre. 1891-1991." Het werd uitgegeven door de Congregatie van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria in samenwerking met het KADOC. Het was op 7 December 1891 dat vanuit Gent 10 Zusters van Liefde vertrokken naar wat toen nog Kongo Vrijstaat was. Het boek werd uitgegeven ter gelegenheid van de lOOe verjaardag van hun Kongo Missie. Het bevat 3 uitgebreide delen: Deelt. Pioniers. (1891-1919) 257
Deel 2. Missionarissen. (1919-1945) Deel 3. Zusters. (1945-1992) In dit boek krijgt men een grondig overzicht van het werk dat daar gedurende een eeuw gepresteerd werd. Het is geĂŻllustreerd met meer dan 200 interessante foto's. Het boek heeft een formaat van 28 x 28 cm. en telt 230 bladzijden. En nu het goede nieuws: dit boek dat aanvankelijk 1.000 fr. kostte is nu te krijgen aan 7 euro (282 fr.!) Te bekomen bij de Zusters van Liefde - Molenaarstraat 28 te 9000 Gent.
H.C.
LEZERS SCHRUVEN ONS In deze rubriek schreven wij in ons maart-nummer opp. 117: "De heer Richard Verlinden (een Gentenaar die toevallig geboren werd in Zingem ..." Jongens, hebben wij daar een flater begaan! De heer Verlinden werd gedurende de Eerste Wereldoorlog geboren in Wembley (G.B.) Het is in zijn prille jeugd dat hij belandde in wat toen nog Synghem geschreven werd. Zijn vader was daar immers benoemd tot Postmeester. Dat was maar een intermezzo, voor de rest was het allemaal Gent: het Laurentinstituut in de Onderstraat, de Hogere Nijverheidsschool, het Ie Artillerieregiment. Na zo iets moogt gij u toch wel Gentenaar noemen, of niet misschien? Destemeer omdat ons trouw lid een zeer zuiver en beschaafd Gents spreekt zonder het minste Engels accent.
258
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 7 september 1925 verscheen een artikel van Alfons Van Werveke over
Boycotten honderd jaar voor Boycott Men leest, in Winkier Prins' GeĂŻllustreerde Encyclopaedie, 4den druk: Boycotten is een woord, in 1880 ontstaan, in verband met de beweging in Ierland. Kapitain James Boycott, overleden in Juni 1897 te Flexton in Suffolk, bestuurder van de goederen van graafErne, in het Iersche graafschap Mayo maakte zich door zijn gestrengheid tegen de pachters zoo gehaat, dat het volk hem in de ban deed. Zijn dienstboden en werklieden werden, onder bedreiging der gestrengste straffen, genoodzaakt hem te verlaten; kooplieden werden gehinderd handel met hem te drijven, en eindelijk dreigde men hem zelf en zijn gezin met mishandeling. Boycott kende echter geen vrees. Een afdeeling soldaten kwam hem te hulp en arbeiders uit Ulster stelden hem in staat om den oogst binnen te halen. Toen dit geschied was, hield hij het echter voor geraden, het landgoed vaarwel te zeggen. Het nemen van dergelijke maatregelen werd voortaan met den naam boycotren bestempeld en is een strijdmiddel geworden, dat in nieuwere stijl door de sociaal-democraten herhaaldelijk in praktijk werd gebracht. Bovenstaande artikel geeft den indruk dat het boycotten eerst in 1880 zou toegepast zijn. Dat is echter volstrekt niet zoo. Ziehier inderdaad wat in 1774 te Gent is voorgevallen. Wij verhalen de zaak volgens een officieel stuk, namelijk volgens het proces-verbaal van de zitting der nering van de hoedenmakersbazen, gehouden den 6 October 1774. De tekst volgt bijna letterlijk. Ten voornoemden dage gaf Jan Roelant, lid van deze nering aan dezen boeten eed te kennen, dat zijne drie hoedenmakersgasten, Adriaan de Groote, Jan de Mil en Jan Nottiens, die op zijnen winkel werkten, denzeiven hebben verlaten, en zijn gaan werken bij andere meesters dezer stad. Onder alle de gasten, deel uitmakende van hunne zoogenaamde beurs, is bij een soort monopolie besloten en vastgesteld, dat men niemand van alde gasten, binnen deze stad zijnde of die er nog zouden in komen, op den winkel van voornoemden Roelant zal laten werken, op straffe van niet alleen buiten de beurs te worden gesloten, maar ook van in het water te worden geworpen of een dergelijke straf te ondergaan. Aloo heeft Roelant sedert Maandag verleden geen enkelen werkman kunnen bekomen. Zulke toestand mag niet blijven duren, zoo niet zouden de hoedenmakersgasten den baas spelen over de meesters en doen met de andere bazen als met Roelant, waarin volstrekt dient voorzien te worden. Bovenstaande rijpelijk overleid en nagaande zijnde, werd, met eenparige stem259
men besloten, dat de twee huidige gezwoornen van de nering elk eenen hoedenmakersgast van hunnen winkel naar dien van Roelant zouden zenden om aldaar te werken. In geval die twee gasten aldaar weigerden te werken; zullen zich alle bazen verbinden ze gedurende één jaar en zes weken geen werk te geven; de volgende twee bazen in den eed van de nering zullen dan elk één gast zenden bij Roelant op dezelfde straffe bij weigering, en alzoo voort tot den laatsten gast inbegrepen. Al wat voorgeschreven is zal ook geschieden als bij een anderen baas monopolie (boycottage) gepleegd wordt, en dat op de hieronder opgegeven straffe, ten einde alzoo te voorkomen den ondergang van de nering. Moest het gebeuren dat een of ander meester hoedenmaker hetgeen voorgeschreven niet als gedragsregel volgde, zoo verbindt hij zich, door hieronder zijne handteekening te zetten, een som van honderd gulden te betalen, ten profijte van de nering, voor iederen gast van de voorschreven dien hij binnen den bepaalden tijd te werk zou stellen, dat alles doordien er geen ander middel is om de hoedenmakersgasten te breidelen en hun monopolie (boycottage) te doen ophouden, tot beter gevolg van dewelke zij dit stuk hebben onderteekend den bovenvermelden dag (volgen twaalf handteekeningen). Het blijkt wel, dat de bazen het pleit wonnen, daar het resolutieboek niets meer nopens deze zaak vermeldt. De werklieden gaven echter den strijd niet op: de volgende processen-verbaal bewijzen, dat de beurs of het syndikaat van de gasten een macht geworden was, waarmede de bazen af te rekenen hadden. A. VAN WERVEKE
260
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 31e jaargang nr. 5 15 september 2002 INHOUD - Marjan Sterckx: Het (onzichtbare) monument ter ere van Emile Claus (1925-26) door Yvonne Serruys (Vervolg en slot). - Louis Maeterlinck: Inventaire ArchĂŠologique: Het Matelaarschap van de Heilige Blasius, door Gaspard De Craeyer. -DaniĂŤl Van Ryssel: 19e Eeuwse vondelingen kregen rare namen. - W.L. Braeckman: Gaaischieting op de Waldam te Gent in 1714. - Victor Antheunis: Jeugdherinneringen ( 1930-1937) aan de sociale woningen in de Lourdesstraat, nu Sint-Bemadettestraat. - Pierre Kluyskens: De Buikspreker Alexandre. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 29-30-31 Mei. - Roger Tuytschaever: Zilverhof Gent. Dit bestaat niet meer. - Emiel Callant: Jan Van den Eeden. -Bibliografie. - Vraag en antwoord. -Lezers schrijven ons. -A. Van Werveke. Oudheidkundige kroniek: Het Biezekapelleken.
261
262
277
278 290 294
298 301 308 311 319 320 322 322
HET (ONZICHTBARE) MONUMENT TER ERE VAN EMILE CLAUS (1925-26) DOOR YVONNE SERRUYS (Vervolg en slot) Zoals eerder vermeld, werd als achtergrond en in 'samenspraak' met het bronzen beeld een stenen bas-reliëf- 'drieluik' aangebracht waarop figuren zijn opgeroepen uit Claus' ceuvre (afb .).53 Deze figuren zijn haast letterlijk uit specifieke schilderijen gedistilleerd en konden dus bijna allen geretraceerd worden. Ze vertonen hooguit enkele afwijkingen qua houding, expressie of uitwerking. Stilistisch gezien zijn de stenen personages uiteraard meer gestileerd en geëssentialiseerd. De lijnen zijn harder en hoekiger, de geometrische volumes meer tot hun essentie herleid, soms bijna op het karikaturale af. Hieraan ontlenen ze evenwel een zekere monumentaliteit. De fijne nuances die Claus bereikte door de kleur- en lichtschakeringen kunnen natuurlijk niet zomaar in steen getransponeerd worden. Uiterst links voor de toeschouwer is op een stèle54 een staande oude vrouw met spade in de hand voorgesteld. Zij is haast letterlijk gegrepen uit het schilderij De Bietenoogst in Vlaanderen. 55 (afb.) Het grote rechthoekige bas-reliëf ernaast (afb.) stelt vlaswieders voor en komt uit het schilderij De Vlasgaard. 56 Dergelijke voorovergebogen arbeidende boeren zijn echter wel meer aan te
Yvonne Serruys in haar atelier in de rue Bagneux in Parijs voor 1927.
262
Yvonne Serruys, details van: Monument voo r Emile Claus : de stenen reliĂŤfs , ca. 1925. Gent , Citadel park.
263
Yvonne Serruys , detail van : Monument voo r Emile Claus : stenen reliĂŤf, ca. 1925. Gent, Citadelpark.
treffen in schilderijen van Claus .57 Rechts hiervan, op een tweede stèle komen twee jongens voor die steunen op de rand van een boot. Zij zijn overgenomen uit de linkeronderhoek van het schilderij Koeien doorwaden de Leie. 5K (afb.) Achter de bronzen zittende Claus tekent zich a.h.w. het 'middenpaneel' van het drieluik af. Hierop is geen schilderij weergegeven, maar is gewerkt met open en gesloten vlakken. Zijdelings van een effen rechthoekige steen met hierop links in het Frans en rechts in het Nederlands de naam en levensdata
264
Emile Claus, detail van: De Bietenoogst in Vlaanderen, 1890. Olie op doek, 320 x 480 cm. Deinze, Museum van Deinze en de Leiestreek.
265
Yvonne Serruys, detail van: Monument voor Emile Claus, ca. 1925. Bronzen beeld van ca. 215 x I 00 x 180 cm voor een architectonische constructie in steen (van Poulenc) met reliĂŤfs en trappen. Gent , Citadelpark.
266
Emile Cl aus, Koeien doorwaden de Leie, 1899 . Olie op doek 200 x 305 cm. Koninklijke Musea voor Schone Kunten Bru ssel , inv. nr. 3584 (foto afkomstig uit : Museum voo r Moderne Kunst, Brussel. Een keuze, Gent , 200 I : I 07)
van de schilder in een eigentijds Iettertype tegen een vergulde achtergrond (Au peintre/ Aan kunstschilder Emilel Emiel Claus 1849-1924) (afb.), geven openingen in de steen een doorkijkje op het achterliggende park. 59 Het ' rechterpaneel' bevat opnieuw suggesties van drie schilderijen. Op de linkse stèle zijn twee koppen van koeien verbeeld. (afb.) Aangezien Claus meermaals koeien tot onderwerp heeft genomen, is het moeilijk om met zekerheid één specifiek schilderij aan te duiden waar Yvonne zich op geïnspireerd heeft. Toch lijken twee koeien zoals die voorgesteld zijn op het reeds genoemde schilderij Koeien doorwaden de Leie (afb.) qua houding van de kop erg overeen te stemmen met die op de stèle. De koe helemaal vooraan in het beeldvlak van het schilderij, die moeite heeft om het hoofd boven water te houden, lijkt onderaan op de stèle gesuggereerd. Ongeveer in het midden van de stroom blikt een witte koe om naar de kijker. Dit lijkt de hoogst voorgestelde koe op het bas-reliëf. Eventueel kan ook het schilderij Koe aan de Leie als mogelijke inspiratiebron aan gehaald worden. 60 Rechts van deze stèle is opnieuw een groter rechthoekig schilderij opgeroepen, waarop men mensen ziet die appelen rapen. (afb.) Afgaande op de correspondéntie van Yvonne met mevrouw Emile Claus (cf.supra), moet dit het schilderij Les Pommes zijn, ook wel De boomgaard genoemd. 61 Claus heeft overigens veel mensen in deze of gelijkaardige houdingen geportretteerd. De twee voorgrondpersonages op De processie is daar is daarvan
267
slechts één voorbeeld. 62 De monumentale man uiterst rechts op de hoekstèle is een licht gewijzigde versie van De oude tuinman. 63 (afb.) Zo heeft de man bijvoorbeeld zijn klompen, die hij op het schilderij heeft uitgedaan, terug aangedaan gekregen. Deze erg monumentaal gekapte klompen en ook de robuuste handen, enigszins buiten proportie, lijken deze mens in zijn brute eenvoud een eeuwigheidskarakter te verschaffen.
Dat Serruys zelf tevreden was over haar creatie, mag blijken uit een brief van april 1926:
On inaugura Ie 9 mai à Gand Ie monument que vous avez vu enfragments. Je vous enverrai !'image d'ensemble pour que vous voyez que l'idée du travail dans la nature me tient à creur autant qu'à vous-même. L'effort est beau et bon en lui- même et m 'a taujours suffi. 64 Over het algemeen werd het monument in de eigen tijd positief ontvangen en voorallofbetuigingen zijn terug te vinden in de toenmalige pers. Haerens schreef in 1977 zelfs nog: Het kan in grootte en opzet wedijveren met dit van de gebroeders Van Eyck. 65 Een journalist van de Gazette van Gent schreef naar aanleiding van de inauguratie van het monument: Moge dit praalgebouw tot verheerlijking van den zoo zeer betreurden schilderEmiel Claus ook deze gedachten steeds vertolken tot verheffing van het volk en tot roem van 't geliefde Vaderland. 66 Dit citaat illustreert opnieuw dat dergelijke monumenten echter niet in eerste instantie artistieke kwaliteiten dienden te hebben, maar vooral herdenkende, verheerlijkende, educatieve en propagandistische functies. 67 Monumenten waren bij uitstek de symbolische merktekens van de idealen van een samenleving. Emile Claus wordt als het ware geprofileerd als een stichtend voorbeeld voor 'het volk'. Naareen lange traditie wordt zowel het individuele creërende genie geïdealiseerd en verheerlijkt, alsook indirect de stad of 't geliefde Vaderland' die zo'n genie hebben voortgebracht. De buitenproportionele afmetingen hebben tot doel ontzag en bewondering op te wekken voor de grootsheid van de vereerde gelukkige en vooral indirect ook van de stad. Claus is niet staand en naakt voorgesteld, noch met antiek drapé, zoals de traditie voordien voorschreefter heroïsering van een belangrijk persoon, maar wel zittend en in eigentijdse kledij: Het stelt Claus voor, met zijn bekend hoedjen, en rustig zittend op een stoelken, in de houding van iemand die aan het schetsen is.68 Hoewel de zittende pose het meest frequent werd aangewend voor schrijvers en filosofen (eventueel zittend achter hun schrijftafel), zijn ook voorbeelden gekend van gesculpteerde zittende schilders die soms net als Claus het schilderspalet in de hand houden. 69 Deze zittende pose verleent het
268
Emile Claus, De oude tuinman. Olie op doek, 218 x 140 cm. Luik , MusĂŠe d' Art Moderne et d' Art Contemporain.
269
Emile Cl aus, Voorstudie voo r Koeien doorwaden de Leie, 1899. Potl ood op papier, 465 x 570 mm. Privé-verzameling.
personage meer spontaneïteit en informaliteit. Een journalist van Het Volk van I I mei I 926 was met deze zittende houding nochtans niet erg tevreden en plaatste als één van de weinigen een kritische en negatief beoordelende bemerking: De architect gaf blijken van kunde, en ook Mevr. Yvonne Serruys streefde ernaar haren oud-leeraar zoo gelijkend mogelijk te boetseren. Voor het overige echter mist dit gedenkteeken alle karakter, en naar het oordeel van allen die den meester van nabij gekend hebben, en die best weten hoe Claus een ontstuimige, bruisende kunstenaar was vol zenuw en vlam, -zitten was hem haast onmogelijk,- mag het een zeer ongelukkig idee he eten hem hier ten eeuwigen dage aan een stoelken vast te kluisteren. Wij betwisten niet het talent van Mevr. 270
Yvonne Serruys, detail van: Monument voor Emile Claus: stenen reliĂŤf, ca. 1925. Gent, Citadelpark.
Yvonne Serruys, doch stellen hier de vraag of onze landgenooten meesters van den beitel, als een Minne, een Lagae, -om er slechts dit tweetal te noemen,niet iets heel wat grootseher en pakkender ter nagedachtenis van den grooten luminist zouden geschapen hebben ... 70 Dat de hedendaagse toeschouwer/voorbijganger, op een enkeling na, geen oog meer heeft voor dit traditioneel monument heeft weinig te maken met het feit of Claus al dan niet "aan zijn stoelken vastgekluisterd zit". Dat de talrijke 271
Charles Vander Stappen , Portret van Emile Claus , bronzen bas-rliëf, 1895 , privé-verzameling
passanten zich niet meer herkennen in de achterhaalde, levenloze en artificiële beeldtaal, heeft met veel meer diepgaande artistieke, maar ook historische, politieke en sociale veranderingen te maken. De 'onzichtbaarheid' van het traditionele gedenkteken is vooral het gevolg van een gewenningsverschijnsel, waarbij de nogal holle retoriek en symboliek na verloop van tijd niet meer functioneren .71 Begrijpelijkerwijze en terecht weet de nabije goudkleurige Man die de wolken meet (I 998) van Jan Fabre (0 I 958) bovenop het S.M.A.K. meer blikken te strikken. Nochtans is ook dat een figuratieve, realistische sculptuur uit gegoten brons van een levensgrote man ten voeten uit in dagdagelijkse kleren. Bovendien is het ook de uitbeelding van een kunstenaar: het beeld is een afgietsel van het lichaam van Jan Fabre zelf (het hoofd evenwel is dat van zijn broer Emile). Tenslotte kreeg ook dit beeld in de buitenlucht een uitgebreide officiële inauguratieplechtigheid. Toch onderscheidt Fabre's beeld zich uiteraard van zijn zeer nabijgelegen bronzen voorganger, onder meer door zijn grotere gelaagdheid. Beide beelden zijn echter getuigen van de tijd waarin ze zijn ontstaan en als zodanig maken zowel het 'onzichtbaar' geworden Claus-monument als de meer 'zichtbare' Man die de wolken meet deel uit van het erfgoed voor de toekomstige generaties. Doordat het de uitdrukking is van de gemeenschappelijke kracht van een bepaalde bevolkingsgroep vormt ook
272
Yvonne Serruys, Bozzel/o voor het monument voor Emile Claus, ca. 1924/25 . Klei , 19 x ll x 19 cm. Menen , Stadsmuseum, inv. nr. 5961 I XXXII .
het monument voor Emile Claus door Yvonne Serruys een boeiende schakel tussen het verleden en de toekomst van een gemeenschap . LITERATUUR (Kranten en andere publicaties waarin sprake is van het Claus-monument zijn de volgende:) [anonieme auteurs:] 'Publicité' , Gand Artistique, 5, 5 ( 1926): p.6; 'Aan het gedenkteeken Claus' , Vooruit, 9/5/!926; 'Inhuldiging van het monument Claus' , Vooruit, I 0-11/5/1926; 'De koningin te Gent. Aan het gedenkteken Claus', Gazelle van Gent en der beide Vlaanderen, 9/ 5/1926; ' De Koningin te Gent' , Gazelle van Gent en der beide Vlaanderen, I 0-11/5/1926 : p. 1-2; 'Le monument Emile Claus ', Gand Artistique 5, 6 ( 1926): p. I 07; ' Beeldhouwster Yvo nne Serruys ', De Nieuwe Gazet , 22/5/!953 ; 'Grote Belgische beeldhouwster te Parijs overleden', Het Wekelijks Nieuws , 30/5/!953; ' De nalatenschap van de schilderes Yvonne Serruys', Vooruit, 22/61l953; ' Rétrospective Yvonne Serruys', Le Matin, !6-17/IO!l954; ' Une rétro273
Constant Meunier, Portretbuste van Emile Claus, brons, 44 cm, Gent, Museum voor Schone Kunsten .
spective Yvonne Serruys à Gand ', Germinal, 17/1 0/1954; ' Retrospectieve Tentoonstelling Yvonne Serruys te Gent', De Gentenaar, 18/1 0/1954; P. en V. Berko. 'Yvonne Serruys'. Dictionnaire des peintres belges nés ent re 1750 et 1875, Brussel, 1981: p. 588; B.D. , 'Retrospectieve expositie van Yvonne Mille-Serruys' , Vooruit , 17/10/1954; Fernand Bonneure, ' Yvonne Serruys ( 1873- 1953)', Ons Erfdeel, 24,2 (1981 ): p. 281-3; Fernand Bonneure, ' Serruys, Yvonne' , Lexicon van Wesrvlaamse beeldende kunstenaars, 4, Brugge, 1996; Bouwen door de eeuwen heen, 4nc, 1982: p. 30; Paul Caso, ' Yvonne Serruys ', Le Soir, 2211 011954; Jenn y Montigny. 1875-1937, Lumières impressionistes, tent.cat., Charleroi, Musée des Beaux-Arts , Hötel de Ville, 1997; Suzanne-F. Cordelier, 'Leur travail vu par elles-mêmes: III: L' Art vu par Yvonne Serru ys, Scu lpteur ', La femme au travail (1936): p. 8- 10; Retrospectieve tentoonstelling:
274
Anna De Weert ( 1867-1950), Jenny Montigny ( 1875-1937), Yvonne Serruys ( 1873-1953), tentoonstellingscatalogus, Deinze, Museum van Deinze en de Leiestreek, 1987 (met afb.); Marguerite Devigne, 'Yvonne Serruys', Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler vonder Antike bis zur Gegenwart, ui tg. door Ulrich Thieme en Felix Becker, heruitg. door Hans Vollmer, dl. 30, Leipzig, 1936: p. 525; La Bande à Schnegg, tentoonstellingscatalogus, Parijs, Musée Bourdelle, Inleiding door Michel Dufet, Parijs, 1974; Edouard-Joseph, 'Yvonne Serruys', Dictionnaire biographique des artistes contemporains 1910-1930, dl. III, Parijs, 1934: p. 292; Paul Eeckhout, Retrospectieve tentoonstelling Emile Claus, tent.cat., Gent, 1974; E.J ., 'L' Art et Ia femme', [knipsel uit ongekende krant], 27/2/1925; Menen, Stadsmuseum 't Schippershof: Jean-Pierre Esther, Kunstwerken van Yvomze Serruys (Expertise), Gent, 27/111976; La Garde, Privé-archief Yvonne Pellegrin-Dumas: "Yvonne Serruys": Conférence faite par M. Charles Marie Gamier, Inspecteur général de l'Enseignement en France à l'Université de Columbia Amérique, 71411930; G.C., 'Gentse standbeelden: Monument Emiel Claus', Toerisme in Oost- Vlaanderen, 12, 4 (1963): p. 97-8; 'Yvonne Serruys', Geïllustreerd Biografisch Woordenboek der kunstenaars in België na 1830, s.I., 1991: p. 325; Jean Girodet-Eymard, 'Avec la force de Rodin. Yvonne Serruys sculpte des femmes', Aujourd'hui, 29-30/1/1944; Karel Haerens, Standbeelden van Gent, Gent, 1977 (met afb.); Suzanne Janssens, 'Monument ter herinnering aan Emile Claus', In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad, Gent, 1980: p. 64-6 (met afb.); (Justuc.), 'Gentsch Nieuws. Hare Majesteit Koningin Elisabeth te Gent', Het Volk, 11/5/1926: p. 3; J.R., 'De tentoonstelling De Weert, Montigny, Serruys', Intermediair, 44, 11112/1987; Sandor Kémeri, 'Une figure remarquable: Ie sculpteur Yvonne Mille-Serruys', [knipsel uit onbekende krant], 29/1111932; Helke Lauwaert, 'Vrouwelijke kunstenaars uit de verzameling van het Museum voor Schone Kunsten van Gent', Museumkrant, 7,1 (1996); Jos Murez, 'Standbeelden en Monumenten in het Citadelpark te Gent', Toerisme in Oost-Vlaanderen, 6, I (1957): p. 3-5 (met afb.); Mx., 'De Erfenis van Schilder en Beeldhouwster Yvonne Serruys', Het Laatste Nieuws, 211611953; Myn., 'De Erfenis van Schilder en Beeldhouwster Yvonne Serruys', Het Laatste Nieuws, 21/611953; Myn., 'Een grote kunstenares uit eigen land: De beroemde Menense beeldhouwer, Yvonne Serruys', Vooruit, 26111/ 1956; N.V. (Nicole Vanraes-Van Camp?), 'Y. Serruys', Het Laatste Nieuws, 26/3/1987; Paul Piron, De Belgische Beeldende Kunstenaars uit de 19de en 20ste eeuw, Brussel, 1999; Norben Poulain, 'Creëren tussen idealisme en conformisme. De architectuur en de toegepaste kunst', Interbellum in Gent 1919-1939, tent.cat., Gent, Museum Arnold Vander Haeghen, 1995: p. 167-193; Catalogus van het Salon van de SNBA, Parijs, 1927: p. 176; EugèneDe Seyn, 'Yvonne Serruys', Dictionnaire biographique des Sciences, des Lettres et des Arts en Belgique, dl. 11, Brussel, 1936: p. 912; (1. Sx.), 'Yvonne Serruys', Le Peuple, 23/1 0/1954; Nicole VanraesVan Camp, Yvonne Serruys (1873-1953), Menen, 1987; Paul Vitry, Histoire de /'art. Depuis les premiers temps chrétiens jusqu'à nos jours, uitg. door André Michel, bd. 8, dl. 3, Parijs, 1929: p. 954; Frans De Vleeschouwer, 'Serruys, Yvonne', Nationaal Biografisch Woordenboek, 5, Brussel, 1972: kol. 796, 799.
NOTEN 53
Dat enkel levende figuren zijn uitgebeeld en bv. geen landschappen heeft allicht te maken met het feit dat het niet zo evident is om in steen een landschap te suggereren. Dit is bijgevolg ook zeldzaam in de traditie van de beeldhouwkunst. Bovendien was Serruys' interesse voor de menselijke figuur altijd groter dan voor het landschap, ook al in haar schilderijen. Ongeveer een maand voor de inauguratie schreef zij een artikel over Emile Claus dat zij betitelde: "BmiIe Claus, peintre de figures". (Yvonne Serruys, 'Emile Claus, Peintre de Figures', Gand Artistique, 5, 6 (1926): p. 109-13.)
275
'~ De plaasteren modellen voor de stenen stèles van het Emile Claus-monument zijn nog bewaard in Stadsmuseum 't Schippershof in Menen. Zij werden samen met de plaasteren basreliëfs tentoongesteld op het Salon van de SNBA in 1927. (Salon de la SNBA, Parijs, 1927: nr. 1832.- Piliers et bas- reliëfs du monument Emile Clans [sic. uiteraard Claus] à Gand (d'après les (l'U\Tes de l'artiste), modèles en pliitre. 5 ' 1890, olie op doek, 320 x 480 cm, Deinze, Museum van Deinze en de Leiestreek. 5" Het Volk 111511926; Haerens 1977: p. 34. Een afbeelding van dit schilderij dat zich wellicht in een privé-collectie bevindt, werd niet teruggevonden. 57 Op het schilderij De bietenoogst in Vlaanderen bijvoorbeeld komt een man met zeer gelijkende houding voor. (Voor een afbeelding van het volledige schilderij, raadpleeg: De Smet 1997: p. 48.) ss 1899, olie op doek, 200 x 305 cm, getekend en gedateerd, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten Brussel, inv. nr. 3584; gekocht op het 'Salon de la Libre Esthétique' in Brussel in 1901, nr. 121. Er bestaat ook een voorstudie voor dit schilderij waarop specifiek deze knapen zijn voorgesteld (afb.): Koeien doorwaden de Leie, voorstudie ( 1899, potlood op papier, 465 x 570, privé-verz.). 59 Mits enige verbeelding kan men hierin een referentie zien aan de schilderkunstige traditie van het doorkijkje op een landschap dat vanaf de Vlaamse Primitieven op portretten verschijnt. MI olie op doek, 61 ,5 x 94 cm, privé-verz. Voor een afbeelding hiervan, zie: De Smet 1997: p. 131. 1 " Hoewel dit schilderij niet werd teruggevonden, kan men het zich goed voorstellen aan de hand van het bas-reliëf. 62 1886, olie op doek, 82 x 116, privé-verzameling. Een goede reproductie hiervan is te vinden in De Smet 1997: p. 96. 6 ' olie op doek, 218 x 140 cm, Luik, Musée d' Art Moderne et d' Art Contemporain. ~ La Garde, Privé-archief Yvonne Dumas-Pellegrin: Yvonne Serruys, Brief aan de familie Pellegrin, I 0/411926. 65 Haerens 1977: p. 33. Het monument dat wordt bedoeld, is dat van de gebroeders Jan en Hubert Van Eyck in Gent door de Gentenaar Geo Verbanek ( 1881-1961) uit 1913. (Zie bv.: van Lennep 1990: p. 176.) Deze uitspraak geeft een goed beeld van de positieve receptie van het monument, niet enkel in de eigen tijd, maar ook nog een halve eeuw later. 66 Gazette van Gent I0-11/5/1926: p. 2. 67 Van Den Abeele 1987: p. 27. os Het Volk 11/5/1926. Vóór 1830 hielden vooraanstaanden niet van de idee te poseren met hun alledaagse kledij en werden zij vaak uitgebeeld in klassieke toga. In Frankrijk verschenen beelden met eigentijdse kostuums in de Salons in de late jaren 1870 en 1880 en stilaan realiseerde men zich dat naakt en het klassieke drapé niet langer de uitdaging betekenden voor de 'vernieuwende' beeldhouwers. In België stelden portretten ten voeten uit in eigentijdse kleding nog problemen omstreeks 1875-80. Bij de traditionalisten vond men op dat moment nog dezelfde types van naakte verheven atleten. De zgn. 'nieuwe' sculptuur die toen ontstond, vermeed de verwijzing naar de oudheid. Steeds meer verscheen de geklede figuur naast het naakt. De zittende houding werd voordien wel vaker gebruikt, bijvoorbeeld voor de weergave van filosofen en schrijvers. Jean-Antoine Houdon (1741-1828) bv. sculpteerde Voltaire al zittend in een comfortabele zetel met armleuningen. De smaak die toen heerste voor comfortabel meubilair verschafte sculpteurs een mooi voorwendsel om personen zittend te portretteren. Zo waren ook de meeste portretten van een serie besteld door de Comte d' Angiviller in de laatste jaren van de monarchie zittend weergegeven. Ook in België was de zittende filosoof een klassiek type, naast rechtstaande helden en koninklijke ruiters. (A.E. Eisen, Origins of modern sculpture: pioneers and premises, Londen, 1974: p. 9; Maurice Rheims, 19th Century Sculpture, New York, 1977: p. 249; François Souchal, 'Statues of Great Men', Sculpture. From the
276
Renaissance to the Present Day, Keulen-Londen-Madrid, 1996: p. 288-89; James Holderbaum, 'Portrait Sculpture', The Romantics to Rodin, uitg. door P. Fusco en H.W. Janson, LosAngeles, 1980: p. 36; van Lennep 1990: p. 89,106.) 69 Rheims 1977: p. 249. Enkele voorbeelden hiervan zijn het standbeeld van een zittende Poussin door Julien en het monument voor Ingres door Antoine Etex ( 1808-1888). (Hargrove 1980: p. 31.) 70 Het Volk 11/511926: p. 3. Heel wat foto's en tekeningen zijn nochtans bewaard waarop Claus in een gelijkaardige zittende pose is vastgelegd. (cf. supra) 71 Van Den Abeele 1987: p. 27.
Marjan STERCKX
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 56 Op 1 Maart 1898 stelde Louis Maeterlinck in de rubriek "Schilderijen-Museum voor Schilderkunst. n° 104-XVIIe eeuw (1668)" in het Frans een fiche op over
Het Martelaarschap van de Heilige Blasius, door Gaspard De Craeyer. De Heilige. van voren gezien en ontdaan van zijn kleren. is met zijn handen opgehangen aan een boom die links op het doek geplaatst is. Een engel brengt hem de martelaarspalm. Links bedreigt een beul. gewapend met een hark. de heilige met zijn folterinstrument dat reeds diepe wonden geslagen heeft. Een neergeknielde vrouw vangt op een doek het bloed op dat uit zijn wonden vloeit. Achter haar kijkt een tweede. wenende. vrouw naar de heilige. Rechts bemerkt men nog twee mannen. waarvan de ene aan de gemartelde een idool toont. terwijl de tweede. een knie op de grond. hem de voeten samenbindt. Op de voorgrond zijn een kazuifel, een bisschopsstaf en -mijter neergelegd. Natuurlijke grootte. Hoogte: 3,24 m. Breedte: 2.06 m. N° 104 van de inventaris opgesteld door de huidige conservator. (In casu de auteur van deze fiche). Dit doek. afkomstig van de kerk van de gewezen dominicanen in Gent is gesigneerd C. DCRAYER FAo 1668. /IE 86. De schilder was dus 86 jaar oud toen hij dat hierboven beschreven opmerkelijk oeuvre schilderde, en dat gegraveerd werd door F. Pitsen. Het is dankzij deze inscriptie van de hand van de kunstenaar dat men zijn geboortedatum heeft kunnen rectificeren die 1582 is. daar waar zijn biogra277
fen, volgens de Antwerpse parochieregisters, 1585 opgaven als datum van de doop van de kunstenaar. Gedurende lange tijd heeft men geen bevredigende uitleg kunnen geven over deze tegenstrijdigheid, maar zorgvuldig opzoekingswerk heeft toegelaten _de werkelijke datum van zijn geboorte terug te vinden, die dus wel 1582 is. De Gaspard die in 1585 gedoopt werd is een broer van de schilder en het is de gelijkenis van de voornaam die zijn eerste biografe misleid heeft. Het Museum van Brussel bezit een schilderij van dezelfde compositie als het onze, evenwel uitgebreid met meerdere figuren. Cf. A.P. Sunaert, Catalogue descriptif du Musée de la villede Gand, (Gent, 1870) Nota: Spijtig genoeg leende de afbeelding die deze fiche illustreerde zich niet tot reproductie.
19E EEUWSE VONDELINGEN KREGEN RARE NAMEN VONDELINGEN Vondeling: gevonden kind; kind dat door (één van) de ouders ergens wordt neergelegd in de hoop dat het door iemand wordt opgenomen en wordt grootgebracht (van Dale). Wie legde zijn kind te vondeling? Slachtoffers van al dan niet chronische verpaupering, honger, ziekte en te grote kinderlast; bedrogen meisjes; prostituees of vrouwen die een losbandig leven leidden. Het probleem van de vondelingen is wellicht zo oud als de mens, al heeft het zeker groter vormen aangenomen sedert de mens zo'n 10.000 jaar geleden sedentair is geworden. In de Karolingische tijd, maar ook later nog en dat tot in de 18e eeuw, kwamen ongewenste kinderen vaak door verstikking om het leven omdat ze in het bed van de ouders sliepen. Een vorm van kindermoord die door de kerk werd afgekeurd en veroordeeld, maar toch op grote schaal gebeurde omdat de bevolking er moreel gezien neutraal tegenover stond. In de 19e eeuw waren er in Oost-Vlaanderen nog zo'n 200 gevallen van kindermoord (Hof van Assisen): de meeste slachtoffers waren pas geboren, de meeste daderessen waren ongehuwde moeders, dienstmeiden of werkzaam in de textie1sector. Het verstoten van kinderen is in de Middeleeuwen nooit zo massaal geweest als in de Nieuwe Tijden, bovendien waren het vooral vrouwelijke baby's die er het slachtoffer van werden. De jongens waren dus al bij de geboorte lichtelijk in het voordeel. De kinderen werden in de steden bij voorkeur neergelegd op plaatsen waar veel mensen passeerden. Vanaf de Middel278
eeuwen gebeurde dat in portalen van kerken, op de stoep van huizen van gegoede burgers, bordelen of op andere plaatsen waar de moeder dacht dat haar kind snel zou worden gevonden en bij voorkeur liefdevol zou worden gevoed, verzorgd en opgevoed. Helaas was dat een grote misrekening: een kind verstoten betekende juist zijn kans om vroeg te sterven vergroten. Niet meer of niet minder dan een uitgestelde kindermoord. Gewoonlijk was het in de Middeleeuwen het gasthuis en later de Armen Kamer van de stad die zich over de kinderen ontfermde. In de 19e eeuw werden in Gent 7.181 kinderen te vondeling gelegd. Ongeveer 4.000 van die kinderen werden in de rol gevonden.
NAPOLEON DECRETEERT: ROLLEN Toen de Zuidelijke Nederlanden op het einde van de 18e eeuw bij Frankrijk werden ingelijfd verordende Napoleon (19 januari 1811) dat iedere grote gemeente- in BelgiĂŤ waren er acht- over een "rolle" ("un tour") moest beschikken. (Sedert 1810 werd kindermoord altijd met de dood bestraft, maar deze wet werd in 1867 aangepast.) De rol of schuif of sluis ofkleppe, een trommel die aan de ene kant gesloten en aan de andere kant open was, was een systeem dat op een vertikale as draaide en in de buitenmuur van het Vondelingenhuis werd ingewerkt. De vondeling werd in de rolle gelegd, die dan met een halve slag werd gedraaid, zodat het kind, nadat de moeder de bel had geluid en was weggelopen, aan de binnenkant werd opgemerkt. Op die manier wilde men vermijden dat vondelingen op verlaten plaatsen stierven ... maar tegelijk had Napoleon een militaire bijbedoeling: schuifjongens werden op hun twaalfde jaar ter beschikking gesteld van de nationale vloot en de meisjes werden geleerd gewonden te verzorgen. "Les enfants de la patrie" konden aldus goede diensten bewijzen ... en Napoleon zou in de toekomst over kosteloze mankracht voor zijn veldtochten kunnen beschikken.
HET GENTSE ROLLEKEN Het Gentse Rolleken werd in 1820, samen met dat van Antwerpen, Bergen en Leuven, geopend. Het bevond zich in het pand nummer 11 met de korfboogpoort op de Oude Schaapmarkt, de vroegere Sint-Jansdreef, waar de achterin liggende gebouwen lagen van het Godshuis van Sint-Jan-ten Dollen (sinds 1866 protestantseSt.-John's Church) tegenover de Sint-Jacobskerk. Omdat er in West-Vlaanderen geen schuif bestond en omdat de Gentse rol langer geopend is gebleven dan in andere steden, kwam men zelfs uit Noord-Frankrijk en Zeeuws-Vlaanderen naar Gent om kinderen te vondeling te leggen ... en de Gentse stadskas moest de kosten dragen. Zowel wegens morele (ook in de literatuur) als financiĂŤle bezwaren werd de Gentse rol in 1863 afgeschaft, na279
dat dat in andere steden reeds eerder was gebeurd: Brussel in 1857, Leuven 1859 en Antwerpen 1860. Moeders en kinderen kregen voortaan een vorm van bijstand. Tot in 1978 deed het pand nog dienst als Stedelijk Huis van Bewaring of Rolleken (stedelijke gevangenis) en werden er mensen opgesloten bij politiemaatregel of wegens landloperij, evenals behoeftigen of indigenten die om nachtverblijf verzochten. In 1950 brachten in totaal 1.971 gedetineerden er de nacht door, in 1960 waren dat er 1.634. En niet te vergeten: oudere Gentenaars beweerden steevast dat niemand een echte Gentenaar kon worden genoemd als hij niet minstens één nacht in het Rolleken had doorgebracht. DE RARE NAMEN VAN DE VONDELINGEN
Vondelingen, zowel die op straat als in de Rolle werden gevonden, kregen nooit gewone namen als De Bruyne, Janssens of Van De Velde. Men gaf de vondelingen namen die, om verwarring met of mogelijke verwijzingen naar bestaande families te vermijden, verwezen naar de vindplaats, het tijdstip van de vondst, een vertedering voor het kindje, naar een of andere bijzonderheid of een merkwaardig herkenningsteken, naar al dan niet exotische aardrijkskundige namen of actualiteit. De namen van de "rollekinderen" waren vaak nog merkwaardiger en totaal fantaisistisch, al werd volgens de opeenvolging van het vinden de volgorde van de letters van het alfabet gevolgd. Enkele merkwaardige namen in het begin van de 19e eeuw: Ambrosius DEN EERSTEN Gevonden op 20 februari 1820. De eerste vondeling die te Gent om 19 u in de rolle van het Vondelingenhuis werd gelegd. Hij leek twee dagen oud. In zijn bunsel werd bovendien een driehoekig stuk karton gevonden waarop stond dat men hoopte het kind te komen terughalen zodra men geld zou hebben ... en dat het grote honger had. Eugénie AMERIQUE Gevonden op 27 juni 1803. Toen een luitenant van de 54e brigade om 22 u door de Eglantierstraat passeerde, hoorde hij geschrei en vond een kind op de stoep van de herberg "Les Etats d' Amérique". Séraphine ANDOUZE Gevonden op 4 januari 1804 (4 nivöse de l'an douze de la République). Een kind van het vrouwelijk geslacht, pas geboren, om 21 u gevonden op de stoep van een huis in het Huidevetterken. Séraphine overleed op 19 december 1804. Félix BASSEPORTE Gevonden op 5 september 1808. Het kind van twee dagen oud lag op de stoep 280
van de woning Jean Depaepe, 70 jaar, handelaar, wonende in de Onderstraat (roe Basse). Félix verbleef bij François Van Geele in de Onderstraat, in de kelder van Madame Nobele, à 87 Fr. per jaar (wat nog geen 25 centiemen per dag betekende). Augustin CONFESSIONAL Gevonden op 12 december 1804. Toen Marie Brendenmeersch, kantwerkster, wonende Groot Meerhem, 's morgens om 6 u naar de eerste mis ging in de Sint-Stefanuskerk, heeft ze in een biechtstoel (=confessional) een kind zien liggen. Ze heeft het meegenomen en bij mevrouw Jeanne Hanssen in Groot Meerhem gebracht. Augustin overleed op 22 december 1807. Augustin CRIST Gevonden op 11 april1809. Om 20 u's avonds gevonden op de stoep van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen op de Linnenmarkt. Het kind had een papiertje bij zich waarop stond: "Dese jongen is gedoopt soo voor de wet als in de kerke, synen naem is Augustinus J osephus Criest". Augustin overleed op 24 juni 1810. Jeanne Ghislaine CROMSTEGE Gevonden op 16 oktober 1809. Een 47-jarige onderwijzer vond het pas geboren kind in het portaal van de kroeg of nachtclub "Le Roi d'Espagne" in de Cromsteeg. Het had een papiertje bij zich waarop stond: "Het is gedoopt". De Cromsteeg, de huidige rechtgetrokken Sint-Niklaasstraat, was in de 19e eeuw een beruchte hoerenstraat. Benoit DE BRUYLOF Gevonden op 11 juli 1808. Marie Josephe Char1otte de Villers, 33 jaar, heeft het kind gevonden in het portaal van haar kroeg "Het Bruylof' in de Nodenaysteeg. Ook dat steegje, net zoals alle steegjes van de Veldstraat, had tot aan de Eerste Wereldoorlog een kwalijke reputatie. Voor Benoit werd onderhoudsgeld betaald en werden kleren gegeven tot in 1817. Hij overleed te Wetteren bij Lieven Pottier. lsidoor ENGELENSCHILT Gevonden op 18 december 1817. Lag om 20 u 's avonds in het portaal van de herberg "Les Armes d' Angleterre". Isidoor woonde later in de Netstraat, hij was twee keer gehuwd, hovenier van beroep en overleed te Gent op 28 april 1891. Marie Françoise GLAÇON Gevonden op 27 december 1808. Pas geboren kind gevonden op het pad naar het huis van Pierre Hermans in de Waegenaerstraat. Waarschijnlijk zag het kind er door de kou als een ijspegel of ijsblokje uit. 281
Comelis HOEPEL en Albertus RAECKE Gevonden op 16 oktober 1820. Beide kinderen, pas geboren, lagen op 20 u 's avonds samen in de Rolle. Pieter HOOGSTRAETE Gevonden op 22 januari 1820. Het kind dat 6 dagen oud leek te zijn, lag 's avonds om 20.30 u "op de zulle van het huis van mijnheer De Moerioase staande op de Hoogstraete". Kinderen, genoemd naar de straat waarin ze werden gevonden, komen heel vaak voor. Auguste LANTERNE Gevonden op 17 mei 1814. Catherine De Kempeneere, 34 jaar, echtgenote van Jan Verbeke, herbergier van "A la Lanteme Verte" in de Cataloniëstraat vond het kind op 22 u in het portaal van haar woning. Napoléon L'INTREPIDE Gevonden op 9 april 1808. Door Jean Baptiste Ranson, conciërge, om 20.30 u gevonden op de stoep van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen op de Linnenmarkt. Het kind had een papiertje bij zich waarop stond: "Dese kend heft syn hylligen doopt tontfangen". De vinder of één van de getuigen bij de aangifte moet een grote bewondering hebben gehad voor Napoleon de Onverschrokkene. Napoléon overleed op 8 juni 1808 bij zijn voedster in de Ukstraat. Geneviève L'OBSCURITÉ Gevonden op 21 oktober 1816. Jacques Morel, 42 jaar, schoenmaker, wonende in de Donkerstraat (rue de l'Obscurité) heeft het kind gevonden om 6 u 's morgens op de stoep van een woning in dezelfde straat... Marie Caroline MEIRRET Gevonden op 4 september 1808. Pierre Jean Hertrickx, 41 jaar, muzikant, wonende in de Meire, heeft het kind gevonden op de trappen van het huis nr. 329 in de Meire. Marie Carotine verbleef te Wetteren bij André Braekman à 87f Fr per jaar. Edouard TOUSSAINT Gevonden op I november 1807. Gevonden om 19 u 's avonds door de conciërge op de stoep van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. "Sur l' enfant la moitié d'un image en parebemin coupé avec une pointe dans Ie milieu representant Ie buste de la Vierge et de l'Enfant Jesus dans ses bras, un cordonnet blanc se trouve passé dans l'un des coins de l'image, Ie deux bouts noués ensembles comme pour la suspendre, sur Ie revers de l'image se trouve écrit se qui suit: "Dit kind is gedoop Edouard versoeke d'heeren van d'hospicie hand aen te slaen, Gent den Eersten November 1800 seven." Edouard overleed op 20 maart 1815. 282
Léon VAN DEN AEP Gevonden op 13 april 1809. Het kind leek 8 dagen oud en lag in het portaal van café "Le Singe d'Or" in Nieuwland. Léon overleed op 13 mei 1809. Séraphine VERKELDEREN Gevonden op 27 december 1804. Séraphine D'Hont, 19 jaar, dienster, wonende in de Garensteeg, heeft het kind, dat 3 dagen oud leek, gevonden bij de ingang van de kelder waarin ze woonde. Victor Napoléon WAGRAM Gevonden op 23 juli 1809. Gevonden om 21 u op de stoep van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. Het kind leek 8 dagen oud. Inspiratie voor de naam: op 5-6 juli had Napoleon de Oostenrijkers verslagen te Wagram. Jean Joseph WITTESULLE Gevonden 22 oktober 1806. Philippine Van de Velde, SI jaar, wonende op de Voormuide vertelde dat er aan de deur werd gebeld ... en toen ze ging opendoen lag er op de stoep een kindje. Het had een rood-blauw-wit geruite zakdoek onder zijn hoofdje en op een hoek was de letter T genaaid met witte draad. Ook Victoire Boule de Neige (1806) en Fortunatis Overvloed (1836) waren mooie vondsten. Andere namen daarentegen zoals Dronckaert, Hazemont, Lui wijf, Worm of Verdacht waren ronduit kleinerend, denigrerend of beledigend voor het kind.
ELEONORA YNT: DE LAATSTE VONDELINGE IN DE ROLLE Het allerlaatste kindje dat in de Gentse Rolle werd gelegd, was Eleonora Ynt, die op 5 juni I863 om 22.45 u door de toenmalige voedster, Dorothea Heyse, werd gevonden. Het kindje scheen drie dagen oud te zijn. Eleonora Ynt overleed, amper 14 dagen oud, op I6 juni 1863 om I u in de namiddag in de SintJansdreef. Op 7 juni werd de schuif dicht gemetseld. Na de afschaffing van de rolle nam het aantal vondelingen sterk af. Enkele redenen: het te vondeling leggen was opnieuw een strafbaar feit geworden: denataliteit, minder morele en sociale druk op ongehuwde moeders; betere sociale voorzieningen en voedsterdiensten; op het einde van de 19e eeuw kwam er een betrouwbaar condoom op de markt.
DE KLEDU VAN DE VONDELINGEN Al de kinderen die in de rol werden gelegd, werden in 1850 toevertrouwd aan Francisca Helderweert, 30 jaar, voedster, die in de Sint-J ansdreef woonde. Bij de aangifte werd samen met twee getuigen een gedetailleerde inventaris opge283
maakt en men beschreef het uiterlijk en al de kleren waarin het kind gewikkeld was. Voorbeeld: "Een kind van het mannelijk geslacht, schijnende nieuw geboren te zijn, gekleed met een katoenen hemdken, eenen witten katoenen halsdoek met geele vlek~kens, een witte katoenen ondermuts, een witte katoenen bovenmuts met roodeen bruyne bloemekens, eenen zwarten siamoisen (stof uit zijde en katoen, waarvan het gebruik in Frankrijk werd ingevoerd door de afgezanten van de koning van Siam, onder de regering van Loctewijk XIV) hoofddoek, gebunseld in eenen witten katoenen doek met geele vlekskens." Al die gegevens, evenals het uur waarop het kind was gevonden, werden in een register geschreven onder de naam die aan het kind werd gegeven, waarna de vondeling naar de Commissie der Centrale Hospices werd gebracht, waar voedsters (meestal vrouwen uit de omgeving die zelf ook een zuigeling hadden), tegen betaling, meermaals per dag de kinderen de borst kwamen geven. Tegelijk werd alles in het werk gesteld om het kind zo snel mogelijk te laten dopen, want het gebeurde heel vaak dat het kind al na enkele dagen stierf. Wat eveneens veel aandacht verdiende en nauwkeurig werd bewaard was het "identificatiebewijs" dat heel veel kinderen bij zich hadden: soms een geschreven papiertje, meestal een halve speelkaart of heiligenprentje dat op de kleertjes werd gespeld of in de kleding van de vondeling werd gestopt en waarvan de moeder de andere helft bij zich hield, het enige bewijs dat het kind van haar was als ze het later eventueel terug wou ophalen.
-··
-~···
Josephine NIEUWJAER Gevonden op 31 december 1817 op de openbare weg in de Conduitsteeg. De geboortedatum stond op de achterkant van de halve kaart. Gent 25 augustus 1817- Vinderhoute, Bierstal, bij Ange Vermeulen, 21 april 1819
Ludovicus WELGESINT Gevonden in de rolle. Gent 13 juli 1820 - 10 augustus 1820
284
DOCUMENTEN GEVONDEN BU DE VONDELINGEN
Leopold Frans MOREEUW Gevonden in de rolle. Gent 22 januari 1821 - 14 februari 1821
285
286
DE UITBESTEDING Het onderhoud van de vondelingen kwam voor de helft ten laste van de gemeente en voor de andere helft ten laste van de provincie. Vondelingen werden bij een voedster geplaatst. Een deel van die kinderen in Gent zelf, het overgrote deel op het platteland, meestal bij arbeiders of kleine boeren, kroostrijke gezinnen, mensen die nood hadden aan een aanvullend inkomen. Zij verdienden met de opvoeding van de zuigeling van het Vondelingenhuis ongeveer een half dagloon. De vergoedingen die de voedsters per trimester ontvingen waren niet wettelijk vastgelegd en konden grote verschillen vertonen naargelang de gemeente en de periode. De vergoeding verminderde bovendien naarmate het kind ouder werd, omdat men van mening was dat vanaf een bepaalde leeftijd het kind kon werken en bijgevolg iets verdienen. In het begin van de 19e eeuw werden na hun twaalfde jaar geen uitkeringen meer verstrekt: later werd die leeftijd opgetrokken tot 16; 18 en zelfs 20 jaar. In 1818 betaalde de stad aan zo'n arbeidersgezin voor een zuigeling 9 florin 78 cent (omgerekend ongeveer 1.900 BEF in 2001); in 1842 was dat 19,48 BEF per trimester.
DE WAARDE VAN 1 BEF IN DE 19E EEUW IS NU: 19eeeuw 1830 1840 1850 1860 1870 1880 1890
2001 189 BEF 183 199 175 173 177 195
(Bron: Nationale Bank van België)
1850: CUFERS VAN EEN WILLEKEURIG GEKOZEN JAAR Om een gedetailleerde inventaris te kunnen opmaken, hebben we van een willekeurig gekozen jaar, 1850, alle gegevens genoteerd die betrekking hebben op geboorte, huwelijk en overlijden.
a. Geboorten. In 1850 werden te Gent 3.760 kinderen geboren, met inbegrip van 632 of 17% natuurlijke kinderen. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen was 25,9 jaar. De oudste moeder, een dagloonster, was 48 jaar. De jongste, een meisje "zonder bedrijf', was 16 jaar. De beroepen van de grootste groepen van deze ongehuwde moeders waren dienstmeiden, fabrieksarbeidsters, naaisters, dagloonsters, kantwerksters en vrouwen zonder bedrijf. Gering in aantal waren de winkeliersters, hoveniersters en herbergiersters. Opvallend: op één 287
koopvrouw en één particuliere na, werden er nooit vrouwen uit de betere klassen geregistreerd. In de tweede helft van de 17e en in de 18e eeuw was er nog maar zelden sprake van voorhuwelijkse betrekkingen (invloed van het Concilie van Trente), maar in de 19e eeuw werden alle bestaande normen over boord gegooid: één derde van alle eerste geboorten waren voor het huwelijk geconcipieerd en in de tweede helft van de eeuw trad nog slechts de helft van de meisjes als maagd in het huwelijk, meer zelfs, veelal waren ze reeds maandenlang zwanger wanneer ze huwden. In het totaal aantal geboorten van 1850 zijn ook de 99 vondelingen inbegrepen. 98 ervan werden in de Rolle aangetroffen; slechts eentje, Clotildis Jovial, pas geboren, werd op 7 april om 22.30 u gevonden nabij de Sint-Jansbrug. Sinds het midden van de jaren veertig kregen de roBekinderen namen volgens de opeenvolging van de letters van het alfabet en die reeks werd tientallen jaren telkens hernomen. Voorbeeld: Van 12 juni tot 25 november 1850 werden er 25 kinderen in de rolle gelegd. Hun namen: Joannes Arpen, Eufrasia Besorg, Clara Charol, Christina Dellem, Andreas Evraer, Ignatius Fynbaer, Justinus Gering, Hernardus Hermal, Maria Inland, Joannes Kerkhem, Michaël Lenaert, Franciscos Mijndes, Leopold Noeming, Philippus Opdijk, Crispinus Palerma, Adolphe Quadraet, Philothea Ruward, Columba Sikkel, Julia Tuymel, Stanislas Uythof, Regina Vriser, Livinus Wyssel, Alfonsus Xander, Joannes Ykman, Pelagia Zinrijk. Op 26 november werd gestart met een nieuwe reeks en de eerste naam was Catharina Anans. b. Huwelijken. In 1850 werden te Gent 1.101 huwelijken gesloten. c. Overlijden. In 1850 overleden te Gent 3.219 mensen. Dat de kindersterfte in de 19e eeuw enorm hoog lag, is algemeen bekend. We hebben het voor 1850 toch eens heel precies uitgerekend voor kinderen tot en met 20 jaar. - kinderen minder dan één maand oud : 144 overleden - kinderen van I maand tot 1 jaar oud : 552 - kinderen van 1 tot 5 jaar oud : 490 - kinderen van 5 tot 10 jaar oud : 83 - kinderen van 10 tot 20 jaar oud : 119 Dat maakt samen 1.388 of ruim 44% van het totaal aantal overledenen, een percentage dat nog met een paar eenheden moet worden verhoogd, want de doodgeboren kinderen, van wie wel een akte werd opgemaakt en die dus in het totaal zijn meegerekend, hebben we niet afzonderlijk geteld. Het zijn er een paar honderd. Opvallend is wel dat vele namen van de vondelingen al na enkele dagen, weken of maanden in de registers van overlijden terugkeren. De kinderen waren 288
over het algemeen zo zwak en hun gezondheidstoestand was zo slecht dat een zeer hoog percentage, sommige jaren meer dan 80% het niet overleefde. De oudste overledene van 1850 was Francisca D'Huyvetter. Ze was geboren te Gent en overleed er op 17 juni. Ze was precies geteld I 0 I jaar, 9 maanden en 6 dagen oud. Ze woonde op het Sint-Michielsplein.
JONGENS- EN MEISJESWEESHUIS De Gentse weesjongens, ook Kuldersof Blauwe jongens genaamd, werden tot 1873 ondergebracht in een deel van het Geraard de Duivelsteen en een school op het Bisdomplein (thans Nationale Bank). In 1869 werd door de architect A. Pauli begonnen met een nieuw complex op gronden van de Bijloke op de Martelaarslaan. Het gebouw was voltooid in 1873. De gebouwen werden in 1947 verwoest door een hevige brand en in 1951 gedeeltelijk gerestaureerd. In 1958 werd begonnen met een volledig nieuw tehuis op de terreinen van de oude schieting achter de vroegere gebouwen. In de Rode Lijvekeusstraat werd in de 14e eeuw door de zusters Magdalenen of Penitenten of Fjlle-Dieusen een klooster en godshuis gesticht voor boetvaardige zondaressen. Het klooster werd afgeschaft in 1588 en werd eigendom van de jezuïten. Van 1751 af was het een weeshuis, de Rode Lijvekensschool, naar de kledij van de weeskinderen die er door de zusters Maricollen werden onderricht in kantwerk. Van 1864 af werden de meisjes weeskinderen bestuurd door leken onder toezicht van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. Een weeskind of kulder kostte de stad per dag in 1850: 0, 78 F; in 1860: 0,86 F; in 1870: 1,11 F; in1880: 1,24 F; inl890: 1,06 F, in 1900: 1,24 F. Een vondeling kostte de stad per dag in 1850: 0,29 F; in 1860: 0,31 F; in 1870: 0,30 F; in 1880: 0,75 F; in 1890: 1,00 F.
2000: ELEKTRONISCH VONDELINGENLUIK Alhoewel een kind te vondeling leggen een misdrijf is, werd op initiatief van de vzw Moeders voor Moeders op 27 september 2000 te Borgerhout het elektronisch vondelingenluik ingevoerd onder de welluidende naam "Moeders Mozes Mandje". Eerder dit jaar werd in Hamburg reeds een gelijkaardig vondelingenluik geïnstalleerd. De vondelingenkamer is zo ingericht dat ze dag en nacht toegankelijk is en de moeder kan haar boreling in alle anonimiteit in een bedje leggen, waarna het kind naar een ziekenhuis wordt gebracht voor medisch onderzoek. Als de wettelijke wachttijd verstreken is, kan het kindje voor adoptie worden aangeboden. De initiatiefmemers hopen vooral tienermeisjes te bereiken, die vaak geen andere uitweg zien dan hun kindje ergens achter te laten (Kind en Gezin schat het aantal vondelingen op tien à twintig per jaar). Daniël VAN RYSSEL 289
GAAISCHIETING OP DE WALDAM TE GENT IN 1714 Op 25 juni 1714 had op de Wal- of Waaldam een driedaags schuttersfeest plaats. Deze dam was een vestingswal uit de twaalfde eeuw, een kanaal dat van de Brugse Poort of Waldampoort de stad uit liep. De Waldam bleef heel lang onaangeroerd tot hij in de tweede helft van de negentiende eeuw gedeeltelijk werd opgevuld (I). Dergelijke schuttersfeesten kwamen te Gent wel meer voor. Zo werd er midden 1781 door de busschieters van St.-Antonius een schieting gehouden op de Blaisantvest (2). Het feest van 1714 lokte "veel duijsent vremde lien" (v.45) en ging gepaard met ondersteunende muziek (vv. 20-21 en str. 4), onvermijdelijke drinkgelagen (v.22), vele bootjes die "om en d'om" (v.41) op de Waldam dreven om maar niets van het spektakel te missen. De gaaipersen werden met een speciale boot ter plaatse gebracht. De informatie die we over deze gebeurtenis bezitten is afkomstig uit een lied dat bij die gelegenheid geschreven werd. De auteur ervan was de in zijn tijd heel bekende Gentse rederijker Jacobus Hije (1667-1749). Deze geboren en getogen Gentenaar was van beroep kuiper en woonde op de Begijnengracht. Hije heeft een actieve rol gespeeld bij de heroprichting van de rederijkerskamer De Fonteine in 1701. Zijn lied over de gaaischieting die hij zeer waarschijnlijk als ooggetuige heeft meegemaakt - hij woonde immers in de buurt komt voor in een handschrift dat naar alle waarschijnlijkheid door Hije zelf is geschreven. Het bevindt zich sinds de negentiende eeuw in de bibliotheek van de Gentse universiteit (hs. 2421, fol. 29v-30v), maar heeft tot op heden beschamend weinig aandacht gekregen. Wie de schieting van 1714 heeft georganiseerd vernemen we niet in de tekst van het lied. Te Gent waren er in de 17de en 18de eeuw twee gilden actief met boogschieten, de handboogschutters van St.-Sebastiaan en de voet- of kruisboogschutters van het St.-Jorisgilde (3). Gelukkig laat de vermelding in het lied van de "staelen bogh en baut" (v. 36) toe met zekerheid te affirmeren dat het de voetof kruisboogschutters waren die dit feest hadden op het getouw gezet. Toch was dat niet geschied in het kader van de officiĂŤle groepering van dit soort schutters, het bekende Sint-Jorisgilde. Dit gilde was immers samen met de drie andere hoofdgilden van de stad in april 1703 afgeschaft en werd pas in 1727 terug opgericht. Alhoewel het St.-Jorisgilde officieel in 1714 niet meer bestond, waren de schutters blijkbaar toch niet geheel inactief: ze organiseerden nog allerlei manifestaties zoals de gaaischieting op de Waldam. Over deze activiteiten van de kruisboogschutters gedurende dit "interregnum" in het bestaan van hun gilde, was echter tot op heden niets bekend (4). 290
Beide schuttersgilden rechtten in de regel hun "peerse" op de Kouter, maar andere locaties voor schietwedstrijden komen eveneens voor. Op de Waldam werden de "persen" opgericht op boten die op het water van de dam lagen. Er waren op de eerste dag zes gaaien die de uitdaging voor de deelnemers vormden. In de loop van die dag werden er drie afgeschoten. Op de tweede dag kwamen dan de overige drie aan de beurt: twee kwamen ook effectief naar beneden. De ene overblijvende gaai werd bij de aanvang van de derde dag aangevuld met nog twee nieuwe. Wie wat afschoot, wordt niet vermeld en dit is evenmin het geval voor de prijzen die vermoedelijk wel degelijk te winnen waren. In feite is het zo dat we over dit schuttersfeest alleen de gegevens uit Hij es lied kennen. De tekst ervan die gezongen dient te worden op de wijs "trompet marijn" (5)n laten we nu volgen: Liedeken op het schieten van ses gaeyen op den Waeldam binnen Ghent den 25 juni 1714 Stem: Trompet rnarijn Wanneer men heeft geschreven, Seventhien hondert jaer, En veerthiene daemeven, In Junius voorwaer, Dan isser binnen Ghent Een schoonder spel vollent, Als voor desen konde wesen, Hoijt bekent. 2 Ses gaeijen sagh men reghten, Op eenen diepen plas, Die op het selve pas, Met een schoon verckeljaght, Daer wierden aenghebraght, Elck verhueghden van dees vrueghde, Wel bedaght.
3 't Geschut wiert afgheschotten, Soo haest als men vernam, Dat onse patriotten, Met 't verckelschip aenquam. 291
5
10
15
Onder het soet gheschal, Van trompet en timbal, Een gheschoncken en ghedroncken, Eerst voor al.
20
4 De musickaele spelen, Waeren daer abbondant, Bassons, oboij en velen, Die speelden seer gallant, Soo dat door het musieck, Een jeders hert ontwieck, Die het saehen met behaeghen, In 't publieck.
25
30
5 Men saghse lustigh schieten, Een ieder om het best, Om prijsen te ghenieten, Naer desen vogelnest, Met staeten bogh en baut, En raeckten menighfaut Dat daer stoven ende cloven, Het hart hout.
6 Men sagh de schuijtiens drijven, Den Waeldam om en d' om, En alle vreught bedrijven, Tot schutters lof en rom. Daer worden oock ghesien, Veel duijsent vremde lien, Ken kan 't ghetalle van hun allen, Niet bedien. 7 Drij gaeyen sijn ghebleven, Tot op den tweede dagh, Den derden dagh daemeven, Nogh eenen gaeij men sagh, Waerbij nogh sijn gheset, 292
35
40
45
50
Twee gaeijen, hierop let, Die sij schotten onverdrotten, Schoon en net.
55
8
Sij hebben niet verlaeten, Maer schotten menighsmaels, Schoon datter vele praeten, Ten sijn gheen aghtergaels, Terwijl sij naght en dagh, Sonder eenigh gheklagh, Daer benevens sijn ghebleven, Met verdragh. 9 Orlof dan, alghelijcke, Al die dit liet aenhoort, 't Sij aerm ofte rijcke, lek bid u niet en stoort, Dat ick int generael, De vreughden principael, Niet kan mellen en vertellen Altemael.
60
65
70
NOTEN ( 1) L. Hoste, "Rooi gem en de Brugse Poort te Gent", GT 19 ( 1990), 114-116 en M. De Bleecker, Binnen de Poorten van Gent (Gent, 1999), p. 51. (2) Gent, Waar is de Tijd (Zwolle, 1997), p. 472. Vermoedelijk werd er ook in #1761 een schieting gehouden, te oordelen althans naar De vermaekelijke gay-schietinge, een gedicht dat uit datjaar dateert (U. Gent, G 12827 (236), maar dat ik niet heb kunnen inzien; het is vermoedelijk verloren gegaan. (3) 8. Baillieul, De vier Gentse Hoofdgilden (Tentoonstellingsboek, Stad Gent, 1994). (4) J. Moulin-Coppens, De Geschiedenis van het oude Sint-Jorisgilde te Gent (Gent, 1982) vermeldt geen activiteiten in de tijd tussen 1703 en 1727. (5) Deze melodie komt bij enkele andere liederen voor, soms ook als "trompet maria": cf. St. Top, M. Matthijs (e.a.), Komt Vrienden, luistert naar mijn lied (Tielt, 1985), p. 174 en W.L. Braekman, "Een belangrijke bundel Marktliederen", Volkskunde 88 (1987), 1-37 (p. 36) 11. pas: moment. 12. verckeljaght: vermoedelijk een soort schip; ik heb het woord nergens anders gevonden. 26. bassons: fagotten; oboij; hobo's; velen: vedels. 29. ontwieck: ontwaakte. 36. baut: korte pijl voor een kruisboog. 56. verlaeten: opgegeven. 56. Zoals niet alle vogels die zingen nachtegalen zijn, zo zijn hier niet allemaal topschutters aan het werk. 63. verdragh: zoals overeengekomen. 64. alghelijcke: allen evenzeer. 70. mellen: melden.
W.L BRAEKMAN 293
JEUGDHERINNERINGEN (1930-1937) AAN DE SOCIALE STADSWONINGEN IN DE LOURDESSTRAAT, NU STBERNADETTESTRAAT. Oud-inwoner Victor Antheunis, geboren in de Brusselsepoortstraat, als oudste zoon van Finnin Antheunis. Toen op I I Januari I 930 de jongste, Marcel, geboren werd, was mijn geboortehuis te klein geworden voor ons gezin van 5 personen, vader, moeder en 3 zoons. Mijn tweede broer werd geboren in I 926. Ons huisje aan de Keizerpoort was waarschijnlijk het kleinste van Gent. Mijn vader was paswerker in de locomotiefstelplaats van de N.M.B.S. te Merelbeke. Daar vader aan het spoor was en een gezin had met 3 kinderen, zijn wij dan in Juni 1930 naar de Lourdesstraat gaan wonen, N° 47. Mijn broer Marcel heeft daar zijn eerste voetstappen gezet. Het was toen al een volksrijke buurt, zoals waarschijnlijk nu nog. Dat was dan het schooljaar I 930-1931. Wij zijn daar gekomen in de grote vakantie en dat was om te beginnen een grote verandering, want nu mochten wij op straat spelen en ravotten, iets wat aan de Keizerpoort niet mogelijk was. Mijn eerste kennismaking met mijn nieuwe toekomstige vrienden was natuurlijk niet schitterend, want ik was nieuw in de buurt en de anderen die daar woonden waren anciens. De eerste waar ik mee kennis maakte was Jules De Bleye. Daar ik nogal donker van huidskleur was zegde die tegen mij "Dag muurke". Jules had toen redelijk lang haar tot in zijn nek en mijn wederantwoord was dan ook "Dag meiske". Dit was dan onze eerste kennismaking, later zijn wij dan de beste vrienden geworden en gebleven, met nu en dan een kinderruzie. Wij hebben samen heel de lagere school doorlopen vanaf het Ie studiejaar tot en met het 7 e. En nadien ook nog de vakschool in Gent. De eerste twee studiejaren en de kleuterklassen waren in 5 houten paviljoenen gans vanachter rechts in de tuinwijk waar nu op dezelfde plaats appartementen gelegen zijn. Gedurende het schooljaar 1932-1933 zaten wij in het 3e studiejaar bij Mw. Verkercke en dat was dan in de eerste zijvleugel van de nieuwe stedelijke school. De broedersschool naast cinema "Nova" was er dan nog niet. Die werd er gebouwd rond 1935. Daar hebben wij de laatste "6 weken" voor onze plechtige communie gedaan. Twee jaar daarvoor moesten wij iedere zondag, 's morgens en 's middags naar de "Braeckmanschool" op St-Amandsberg, daar waar nu het Centrum ten Berg is. 294
Van het schooljaar 1931-1932 heb ik een foto van het 2e studiejaar met 43 leerlingen in de klas, bijna allemaal van de parochie. Ik heb ook een foto van het onderwijzend personeel van die tijd. De bestuurder was toen Mr. Charles Dhondt, de onderwijzers waren Mr. Piet Schepens, schrijver van Noorse sprookjes, Mr. Nuytens, Mw. Verkercke, Mw. Tremerie, Juffrouw Van Wezemael en Mw. Comhaire. Mijn vader is dan 7 jaar alle dagen met de fiets heen en weer naar Merelbeke gereden om te gaan werken, ook de zaterdag, want het was toen nog de 48 uren week. In die tijd waren er 4 bekende figuren in deze volkswijk. Ie Mr. Veroeven, alias Napoleon. 2e Frans de kleermaker. 3e Ene zekere Mr. De Carte, 4e Mr. Gillis, alias "De Witte". De bekendste gezinnen van toen waren de volgende: Vereecken-Gillis- Mattheeuws- Lottefier- De Bleye- Verhoye- Van Holle- Veroeven- Vereist- Verstraete- Laisnez- Karel De Roo, alias Mikadootje (8 of 9 kinderen)- De Kimpe- Hamelinck, enz. In 1936 is het gezin De Regge er bij gekomen. De sterkste sportmannen van toen waren: RenĂŠ Mattheeuws (worstelen), Remi Lottefier, kampioen van Oost-Vlaanderen (worstelen), Oscar Veroeven (gewicht heffen). Van migranten gesproken, in die periode waren daar reeds veel vreemdelingen. Er waren daar enkele franssprekende gezinnen, Duitsers, zelfs een Russisch gezin, een Portugees, een Grieks (Familie Dyniacos). Dit kwam door de uitbreiding van de Gentse haven. In het jaar 1936 zijn er zelfs Spaanse kinderen komen wonen bij adoptieouders door het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog. Enkelen daarvan zijn er nadien zelfs blijven wonen. Begin 1930 hebben wij de buurtspoorweg Tram 0 naar Oostakker, in opvolging van het stoomtrammeke, weten beginnen rijden. Ook de Gentse radiodistributie is rond 1934 gestart. In die tijd hebben wij een mooie jeugd gekend, er waren weinig of geen auto's en op de pleintjes mocht men toen nog voetballen. Zoals ik reeds zegde was die tijd een paradijs om te gaan ravotten, in die mate dat ons moeder dikwijls bleef zitten met ons eten. Wij gingen veel gaan spelen tegen de grot van Lourdes, aan de vele grachten die daar toen tegen lagen en de zandbergen langs de Koestraat. Ook soms aan Port-Arthor op de treinwagons van de haven. Ook nog in de Waterstraat in de lege huizen in opbouw, maar toen was het nog geen Waterstraat (bij regen veel modder). Ons vader had een roede gemaakt, een stok met enkele lederen riempjes (in het Gents noemde men dat "Ne martinee"). Moeder wachtte ons dan af om 295
ons wat rammel te geven omdat we weeral zo lang wegbleven. Maar bij de eerste slag dat ze mij gaf liet ik mij vallen en huilde en kermde ik zodanig dat het arme mens niet meer dierf slaan. Velen van dien tijd zullen het met mij eens zijn dat wij daar een mooie ~n onbezorgde jeugd beleefd hebben. Jan Lottefier zegt dat ook nog altijd, hij is nu 80 jaar en woont in de Zingemkouterstraat. Rond 1936 is daar dan de familie Maurice De Regge komen wonen met 3 zoons: Eugène, Gustaaf en Georgke. De huidige schepen van de stad Gent Martien De Regge is de dochter van Gustaaf. De oudste zoon Eugène heeft Bureelhoofd geweest van Water-Gas-Elektriciteit aan het Zuid. Wat wij ook nog gedaan hebben als kwajongensstreek was over de muur klauteren aan dat pleintje dat paalde aan de tuinen en hovingen van het margarinefabriekje van de familie Demeester, waar het huidige restaurant ''Ter Toren" gelegen is, om aan het fruit te plukken. Er heeft daar ook een zekere Robert Becu gewoond, zoon van een brievenbesteller, die nadien nog reporter geworden is van het dagblad "Het Volk". In de beginjaren van de TV rond 1960 heeft hij zelfs nog de reportage gedaan van de "Ronde van Frankrijk", voor Fredje De Bruyne. Het ongeluk aan de Hoge Weg met die fietser die onder Tram 7 voor de Darsen heb ik weest zien, ik was toen nogal nieuwsgierig. Het was geen aangenaam zicht: deze mijnheer zat nog altijd onder de tram en dat is mij nadien altijd bijgebleven, het was maar een droevige herinnering. Ons geliefkoosd speelgoed in die tijd was een hoepel bestaande uit een oude fietsvelg met een speciaal geplooid ijzer, veel meer waren wij niet gewoon, dus ook vlug tevreden. Ik ben ook twee maal in de schoolkolonie van Knokke geweest, nl. in 1933 en 1934. Daar waren houten paviljoenen welke gediend hadden in de wereldoorlog 1914-1918 als "Kriegslazarett" om gekwetste Duitse soldaten te verzorgen. Een paviljoen is in 1935 overgebracht naar de Lomdesstraat om er het houten noodkerkje van te maken. Ik heb er de inhuldiging van bijgewoond. Ook cinema "Nova" heb ik rond 1936 weten starten. Ik heb er de eerste sprekende cow-boyfilms gezien met John Wayne en de zangfilms met Jozef Schmidt. In deze cinema is er in 1936 een "bonte avond" geweest met de toen vermaarde Nederlandse zanger Willy Derby; ik heb nog het programma in mijn bezit. Enkele oud-leerlingen van deze stedelijke school: Omer Laisnez uit de volkse tuinwijk en Victor Baeyens uit de Grondwetlaan en de Paviljoenweg (toen barakjes) hebben in de 2e wereldoorlog wat beleefd. Omer Laisnez was ongeveer 20 jaar en reeds gehuwd en vader van een kind toen hij aangehouden werd op zijn werk bij Carels op den Dok. Hij is nooit 296
De voorlopige St.-Bernadettekerk.
naar huis teruggekomen en waarschijnlijk terechtgesteld in Duitsland rond 1944. Zijn naam staat vermeld op de herdenkingsplaat aan de ingang van de toenmalige stadsschool. Victor Baeyens hebben de Duitsers van zijn bed gelicht op 31 Juli 1941 en naar de gevangenis van de Nieuwe wandeling gevoerd, nadien naar Breendonk en daarna naar het Concentratiekamp van Neuengamme. Hij is 46 maanden van huis weggebleven. Na de oorlog heeft hij 2 boeken geschreven over de kampen en heeft hij voordrachten gehouden in verschillende scholen, tegen het nazisme en om aan de jeugd te vertellen wat daar allemaal is gebeurd. Victor is overleden op 21 September 1998, hij was 78 Jaar. Jul es De Bleye is in 1955 gaan werken in het "Atelier centra!" van de UCO in de MolenaarstraaL Daar waren wij voor de 3e maal in ons leven terug samen. Jules heeft zijn laatste jaren gewerkt in T.A.E. in Destelbergen als onderhoudschef Ik was reeds 13 jaar op het tekenbureel als technisch tekenaar. In 1982 is Ju les De Bleye met brugpensioen gegaan en is dan een jaar nadien overleden na een slepende ziekte. Hij was blij dat hij nog veel voor zijn gebuurte ging kunnen doen, maar het heeft niet mogen zijn. Op de begrafenis van Jules stonden we met 5 of 6 oud-leerlingen die in de dertiger jaren in dezelfde klassen van de lagere school hadden gezeten. Ziedaar enkele mooie en minder mooie jeugdherinneringen van een oud-inwoner van de St-Bemadettestraat van de dertiger jaren. Victor ANTHEUNIS 297
o
17- 12- 1923
DE BUIKSPREKERALEXANDRE 50 Jaar geleden schreef Pierre Kluyskens een artikel onder de titel "Een klein schandaal te Gent in 1820. De Universiteit schenkt een zilveren medaille aan een buikspreker".
Sedert haar ontstaan in de Middeleeuwen, zijn de Universiteiten steeds een verpersoonlijking en het zinnebeeld geweest van de Wetenschap en de Geleerdheid. Al wat daar omgaat of van daar uitgaat moet ipso facto voor het groot publiek, de stempel van de ernst en de onfeilbaarheid dragen. Ook onze Alma Mater had, pas door Koning Willem in het leven geroepen, deze reputatie in ere willen houden en zij nam van meetaf, dank zij de vermaardheid van vele harer professoren en de degelijkheid van haar onderwijs, rang naast de oudere instellingen. Wie met een diploma van doctor onder de arm de Gentse hogeschool verliet, mocht kranig zijn stuk staan in de intellectuele middens van het land. Doch professoren en doctors zijn nu eenmaal ook mensen, niet volledig gepantserd tegen elke niet-wetenschappelijke factoren. Hebben wij ten andere zelve niet kunnen vaststellen hoe bij de uitdeling van de benoemingen van doctor honoris causa na de laatste wereldoorlog, deze factoren eveneens een belangrijke rol hebben gespeeld? Doch het meest typisch en minst glansrijk staaltje hiervan werd ons in 1820 geboden toen de Academische Senaat van onze Hogeschool een zilveren medaille aan een ... buikspreker toekende! In het begin van de vorige eeuw was de Schouwburg nog geen eigendom der stad. Hij werd uitgebaat door een private vereniging die er jaarlijks de directie van toevertrouwde aan wie vermetel genoeg was om zijn kans te wagen. Meestal liep het avontuur slecht af en men heeft voorbeelden gekend van bestuurders die manu militari gevangen gezet werden daar zij er op het kritiek ogenblik van onder gemuisd waren. Voor het seizoen 1819-1820 had een zekere Le Borne, niettegenstaande de menigvuldige tegenslagen van zijn voorgangers, de directie aanvaard: hij zou het zich ten andere beklagen daar hij het seizoen zou afsluiten met een tekort van ruim zeven duizend goudfrank. Dankzij een handige propaganda en een gunstige voorstelling der programma's, was alles normaal, t.t.z. zonder te grote verliezen, gedurende de eerste tien maanden verlopen. Le Borne had zelfs de bekende bariton van de Muntschouwburg, Darboville, er toe kunnen overhalen, twee voorstellingen te geven te Gent, en het succes was zeer groot geweest. Le Borne had ten andere van de komst van Darboville gebruik gemaakt om de prijzen der plaatsen te verdubbelen. 298
Maar midden Maart beschikte hij niet meer over voldoende gelden om een degelijke troep uit te nodigen en moest hij beroep doen op een Engelse troep kunstenmakers die het weinig talrijk opgekomen publiek op een soort foorspektakel vergastten. Het seizoen dreigde aldus, net als de voorgaande, op een fiasco uit te lopen toen hij de hand kon leggen op een personage die, volgens zijn vooruitzichten, heel wat zaad in het leeg bakske van de Schouwburg zou brengen, de vermaarde buikspreker Alexandre. Voor Le Borne, die maar een middelmatige directeur was, doch zeer behendig was op gebied van propaganda, was het optreden van Alexandre een kolfje naar zijn hand. Deze buikspreker bezat immers stapels certificaten, afgeleverd door vorsten, prinsen, prelaten en geleerden, en met een dergelijk materiaal zou het maar kinderspel zijn gans de stad naar de Schouwburg te doen stromen. De pers, op de hoogte gebracht van de talloze onderscheidingen van dhr. Alexandre nam gretig de haar medegedeelde communiqués op en speelde aldus volledig in de kaarten van Le Borne en van Alexandre. Op 17 April mochten de Gentenaars in hun dagblad lezen: "Den heer Alexander, vermaerden buykspreker, uytmuntende door zijne boytengewone begaefdheden, zoo wel als door zijn persoonlijke hoedanigheden, die hem van wegen de doorluchtigste princen en van de grootste geleerde zoo vleyende als talrijke bewijzen hebben verdient, is in deze stad aangekomen en zal eerstdags een vertooninge doen van zijne oeffeningen van buyksprekerye ofte schynbare spraeke, gelijk men de konste noemt die den gemelden heer bezit in een graed, waer toe noch geenen anderen is konnen geraeken". De Joumal de Gand had op 13 April nog meer lof toegezwaaid aan de beroemde gast en verklaarde dat nog nooit een kunstenaar zovele certificaten van prinsen, geleerden, enz. had kunnen bijeenkrijgen, die allen het bewijs brachten van zijne buitengewone gaven op gebied van buiksprekerij, "physiologie" der stem en akoustiek, verheven talent, nederigheid en weldadigheid. Een paar dagen nadien kondigt de Gazette van Gend zijn optreden aan in de Schouwburg: "De heer Alexander zal zondag aenstaende, op den grooten theater eene vertooningegeven van buyck-spraeke ofte stem-bazuyninge welke konste hij in de uyterste volmaektheyd bezit. Inmiddels was hij reeds opgetreden in 'n paar private clubs der stad en had er volgens de Joumal de Gand enorm succes geoogst "par l'étonnante flexibilité de son organe, la variété ~e ses inflexions et I' étendue de la faculté qui constitue son talent". Zijn optreden in de Schouwburg werd nochtans geenszins een trio~f. Er was minder volk dan verwacht en in de ruime zaal gaven zijn "buik- of stembazuiningen" niet ten volle voldoening aan het publiek. 299
De pers is ten andere wat kalmer geworden en haalt opnieuw de stapel attesten aan om dan over het spektakel zelf maar weinig uit te weiden: "alderlevendigste toegejuygd", "a rĂŠuni tous les suffrages". Zij kondigt meteen een nieuw optreden aan van de buikspreker, ditmaal in de zaal van de Sodaliteit, welke volgens het programma van de heer Alexander, beter geschikt is voor wat hij zijn "illusions vocales" noemt. Het succes moet flauw geweest zijn, want er wordt in de dagbladen geen gewag gemaakt van deze tweede voorstelling. Alexandre vertrok vervolgens naar Brugge en Oostende en liet op 19 Mei langs de Joumal de Gand aan het Gents publiek weten dat hij nog een paar dagen in de stad zou vertoeven en voorstellingen zou geven bij degenen die het hem zouden aanvragen, zoals zovele monarchen en geleerden het reeds elders hadden gedaan. Het is toen dat onze Universiteitsprofessoren op het idee kwamen dat zij het voorbeeld van al die buitenlandse geleerden moesten volgen; zij nodigden de buikspreker uit die natuurlijk het voorstel gretig aanvaardde, met de heimelijke hoop hier ongetwijfeld een nieuw certificaat voor zijn rijke verzameling los te krijgen. De uitslag overtrof echter al zijn optimistische verwachtingen. Dhr Alexandre kreeg meer dan een doodgewoon certificaat: hij kreeg een zilveren medaille welke de Hogeschool speciaal voor hem liet slaan met volgend opschrift: "Quod sono vocis scite modulando, sive haec naturae dos sit, sive artis, notiss. Autakoustikos legibris aut inludis aut inludere videtur". Het was de Gazette van Gend die er het eerst het nieuws van onder het publiek verspreidde: "Den academiquen senat van onze Universiteyt zyne hoogste voldoeninge willende betuygen over de bewonderensweirdige koostvertooningen door den vermaerden buykspreker Alexander in verscheyde zoo openbaere als bezoodere byeenkomste alhier gedaen, heeft dien heer vereert met een zilveren gedenkpenning". Deze beslissing van de Academieraad werd fel gehekeld en bekritiseerd te Gent. Men oordeelde terecht dat het buikspreken enkel een goocheltoer was zoals koordendansen, een foorspektakel tot ontspanning van het volk, en dat de professoren wijzer hadden gehandeld door hunne gedenkpenningen te bewaren om een of andere geleerde of universitaire laureaat te belonen. "Le VĂŠridique de Gand", een plaatselijk dagblad dat slechts gedurende twee jaar verscheen (van November 1818 tot September 1820) en steeds de opinie voorstond welke niemand deelde, vloog onze bekritiseerde en bespotte professoren ter hulp. De Heer Alexander, schreef het blad, heeft waarschijnlijk ophef gemaakt. Zijn talent is zeer groot en het nut van zijn kunst zal vroeg of laat naar waarde 300
worden geschat. Onze Hogeschool is slechts deze beoordeling vooruitgelopen. Het publiek oordeelde er echter heel anders over en wellicht zullen onze professoren, eens de eerste indruk van de gezellige avondvertoning voorbij, zich hun te enthousiast gebaar bitter hebben beklaagd. Pierre KLUYSKENS Naschrift van de Redactie De kranten hadden het over Alexander, in feite moest dit Alexandre zijn, want de ware naam van deze Fransman die op 18 November 1796 te Parijs geboren werd luidde: Nicolas Marie Alexandre Vattemare. Hij was niet alleen buikspreker, maar ook chirurg. Hij stierf op 7 April 1864.
GENTSE MEMORIEDAGEN: 29-30-31 MEI 29 Mei 1476 Akte van Karel de Stoute waarbij "De Fonteyne" het recht krijgt andere Rederijkerskamers te "confirmeren". 29 Mei 1543 Frans Van Pottelsberghe legt de eerste steen van de nieuwe kapel van het Kinderen Alijnshospitaal. 29 Mei 1749 Dood van Jacobus Hije. Dichter die een belangrijke rol speelde bij de heroprichting van "De Fonteyne" in 1701. Hij werd geboren in Gent op 14 Mei 1667. Hij woonde op de Begijnengracht en verdiende als kuiper de kost voor zijn groot gezin. Hij nam deel aan veel van de door de Kamer uitgeschreven wedstrijden en schreef enkele toneelstukken die opgevoerd werden in het "Gangsken". Hij schreef o.m. een stuk over de bedelaars bij den "Ackergemschen Ommeganck." 301
29 Mei 1798 In de Tempel der Rede (anders gezegd de Baudelookapel) vieren de Republikeinen het feest van de Erkentelijkheid. 's Avonds is er een banket met meer redevoeringen dan gerechten, o.m. een redevoering "au sexe féminin dont la mission consiste à inculquer les sentiments républicains aux hommes." 29 Mei 1800 Het Stadsbestuur treft maatregelen om een einde te stellen aan de vervolgingen waarvan de Joden in onze stad het slachtoffer zijn en herinnert aan de beginselen van vrijheid en gelijkheid voor alle burgers en dus ook voor de Joden. 29 Mei 1835 Geboorte in Gent van Edward Pynaert. Na het Atheneum ging naar de school van Louis Van Houtteen was er een van de eerste afgestudeerden. In 1861 werd hij benoemd tot leraar aan de Tuinbouwschool. In 1869 kwam hij in dienst van Jan Van Geert, trouwde met zijn dochter en zette het bedrijf van zijn schoonvader verder. Hij was medestichter van het tijdschrift "Revue de I' Horticulture Beige et Etrangère". Richtte een tuinbouwbedrijf op aan de Keizerpoort tussen de twee Scheldearmen. Op de gronden van zijn bedrijf kwam later de rubberfabriek van Laroche-Lechat. Gemeenteraadslid van 1885 tot 1895. Dood in Oktober 1900. 29 Mei 1862 Dood van Adolphe Bartels. Hij werd geboren te Gent op 24 Augustus 1802. Zijn vader was een Duitser die op het einde van de 18e eeuw naar België gekomen was en hier een Louise Mosselman huwde. Adolphe was de oudste van hun 3 zonen. Hij studeerde aan het Lyceum in Brussel. Hij werd hoofdredacteur van het agressieve, tegen de Hollanders gericht, blad "Le Catholique des Pays-Bas". Wegens zijn acties tegen de regering van Willem I werd hij in April 1830 veroordeeld tot 7 jaar verbanning. 302
Hij keerde terug na de Omwenteling maar moest na 1 jaar reeds het land opnieuw verlaten wegens zijn republikeinse ideeĂŤn. Hij kwam later terug als medewerker van "Le Courrier de I' Escaut" en "Le Joumal des Flandres". Hij bleef zijn standpunten getrouw en moest in 1839 terechtstaan wegens ophitsing tot gewapend verzet. 29 Mei 1888 Dood van Joseph Jacques Kerfyser. Hij werd geboren op 1 Juli 1833. Net zoals zijn vader Pierre Joseph, die het Casino op de Coupure bouwde, was hij aannemer-architect. In 1854 werd hij voorzitter van de kruisboogmaatschappij "Willem Tell''. Vanaf 1882 was hij liberaal gemeenteraadslid. 29 Mei 1897 Het warenhuis van "Vooruit" op de Vrijdagmarkt gaat in de vlammen op. Nog geen 3 jaar voordien, namelijk op 18 November 1894, was het ingehuldigd. Een foto van de brand is te zien in "Archiefbeelden Gent Centrum"- p.31. 29 Mei 1934 Commissaris Luysterborgh gaat in het Noordstation in Brussel "Johannes de Doper'' afhalen met het ontvangstbewijs dat opgestuurd werd door de dief van hetpaneeL 29 Mei 1970 Het vernieuwd Schoolmuseum wordt overgebracht naar een vleugel van de St-Pietersabdij. Dit uniek museum was aanvankelijk in het "Straatje van Berouw" en werd in 1924 gesticht door Michel Thiery. 30 Mei 1035 Dood van Boudewijn IV (Ă la Belle Barbe. Ook nog Le Barbu en Schoonbaard). Deze 6e Graaf van Vlaanderen was nog minderjarig toen zijn vader Arnold de Jonge stierf. Er brak een burgeroorlog uit, maar wanneer hij op ouderdom gekomen was om zich aan het hoofd te stellen van zijn troepen, bracht hij orde in de zaak en stelde hij alles onder zijn autoriteit. 303
Interieur van de winkel van "Vooruit". Foto Amsab.
304
Bij de oorlogen die hij voerde tegen de Koning van Frankrijk en de Keizer van Germanië bekwam hij een eervolle vrede en een vergroting van zijn territoriale souvereiniteit. Op het einde van zijn carrière kwam zijn enige zoon (Boudewijn V) in opstand tegen hem en moest hij schuil zoeken bij Richard Van Normandië. Deze prins kon de opstandige zoon er toe dwingen "d' implorer Ie pardon patemet''. Boudewijn IV verzamelde gans het Hof in Oudenaarde en daar, in aanwezigheid van de meest precieuze relikwieën en van de Bisschop van Noyon, zwoeren vader en zoon verzoening en vrede. Hij stierf na 48 jaren geregeerd te hebben en werd begraven in de kapel van de St-Pietersabdij. 30 Mei 1530 Ondertekening van het contract tussen de Nering der Vrije Schippers en Christoffel Van den Berghe voor de bouw van het Schippershuis. 30 Mei 1582 Lambert Daneau geeft zijn eerste "Latijnse orati!!" aan de Calvinistische Universiteit. Deze Fransman die geboren werd rond 1530 had Theologie gestudeerd bij Calvijn in Genève. In 1583 vertrok hij reeds naar Frankrijk om daar Theologie te doceren. Hij stierf er in 1595. 30 Mei 1602 Abt Delrio krijgt de toelating van de Abt van de St-Pietersabdij om de refuge van Baudeloo om te vormen tot een klooster met kerk, klokketoren en kerkhof. 30 Mei 1792 Opening in het Stadhuis van een tentoonstelling van schilder-, beeldhouw- en tekenkunst. Het reglement van de expositie vermeldt dat onbetamelijke stukken zullen geweigerd worden. De tijden zijn toch wel veel veranderd. De dag van vandaag volstaat het iets-volledig ten onrechte trouwens- "kunst" te noemen omdat om het even wat zou tbegelaten worden. Wie zou het nu nog durven wagen de "artistieke vrijheid" aan te tasten?
305
30 Mei 1863 Afschaffing van het vondelingengesticht, anders gezegd het "Rolleke". Het werd in Gent ingericht in 1820 en werd ondergebracht in oude gebouwen van Sint-Jan-ten-Dulle. De rol bestond uit een soort tabernakel ingewerkt aan de gevel van een huis. Het toestel draaide rond een vertikale spil, was cylindervormig en open langs de straatkant. Er stond een wijmen mandje in om het verlaten kind in op te vangen. Werd er een wichtje ingelegd, dan rinkelde er binnen in het gesticht een bel. Het toestel werd een halve toer gedraaid en het kindje verliet, voor misschien altijd, zijn moeder. Gewoonlijk vond men in zijn luier, als bewijsstuk een geschrift of een voorwerp: een prentje, een stuk van een speelkaart, een paternoster, een teerling, enz. Het kind kreeg gewoonlijk de naam van het ingesloten bewijsstuk. Als de moeder later het kind terug wilde moest zij de beschrijving van het voorwerp geven met de datum waarop het achtergelaten werd. De meerderheid der vondelingen waren zieke kinderen. Meer dan 60% stierf vooraleer zij 3 maanden waren en bijna 90% vooraleer zij 2 jaar werden. De latere bestemming van het "Rolleke" is voldoende bekend.
30 Mei 1243 Dood van Fulco Utenhove. Hij was kanunnik in Rijsel maar stichtte hier in 1201, samen met zijn zuster Geertrui, haar dochters en enkele andere godvruchtge vrouwen het UtenhoveHospice, toen "Sancat Maria in Gandave" geheten. Het was gelegen aan de Leie nabij St-Michielskerk. Hij was de eerste die aan de Koning van Frankrijk de ontevredenheid durfde uitdrukken wegens het gevangen houden van Johanna en Margareta van Constantinopel. Hij stierf na een jarenlange ziekte in de Bijloke.
31 Mei 1478 Dood van Jean IV, de 58e Abt van de St-Baafsabdij. Zijn ware naam was Jan Van Sycleer (Syclers). Zijn vader, eveneens Jan, was apothecaris. Hij werd tot abt verkozen op 2 April 1470, maar deze benoeming werd slechts door de Paus bekrachtigd in Januari 1472. Hij werd begraven in de hoofdbeuk van de abdijkerk.
306
31 Mei 1680 Dood van Ignace Van Grobbendonck, de 11e Bisschop van Gent. Geboren te 's Hertogenbos in 1625, werd hij hier geïnstalleerd als bisschop op 9 Januari 1680. Zijn epicopaat alhier was het kortste, het duurde nog geen 5 maanden. 31 Mei 1698 Opening van de eerste stadsschouwburg met de opvoering van "Thésée" van Lully. In 1688 had de Stad de gronden gekocht van de St-Sebastiaansgilde en er een Pickerije (Manege) gebouwd. In 1698 werd deze omgebouwd tot een toneelzaal. Deze datum kan beschouwd worden als het begin van de Gentse Opera. 31 Mei 1793 "Ten Stadbuysse van Gend is, ter Vergaederinge van de Heeren TresoriersGeneraels, midsgaders de Heeren geauthoriseerde Tresoriers tot het ontfangen der Patriotque giften, ten dienste van Syne Keyserlyke en Koninglyke Majesteyt, in het Departement vanGend geopendeenen Bureau tot het ontfangen der selve Giften, voor het voortsetten van den tegenwoordigen Oorlog." Bedoeld wordt de oorlog van de Oostenrijkers tegen de Fransen. 31 Mei 1819 De orgels van de kapel van de Abdij van Baudeloo worden voor de som van 3.600 gulden verkocht aan de kerk van Vlaardingen. 31 Mei 1879 Geboorte van Leon De Keyser. Deze veelzijdige man was o.m. architect. Hij werd geboren in de St-Machariusstraat als zoon van een smid. Het gezin verhuisde later naar de Begijnengracht waar moeder De Keyser een hoeden- en klakkenwinkeltje opende. Leon volgde gedurende 5 jaren met succes lessen aan onze Academie waar hij als leraar Charles Van Rysselberghe heeft en als medestudent Geo Henderick. Het mag wel merkwaardig genoemd worden dat deze architect in de vergetelheid geraakt is. Hij heeft hier nochtans heel wat mooie gebouwen gezet, zoals meerdere Art-Nouveauhuizen op de Clementinalaan, de zogenaamde "villa's", ook enkele merkwaardige huizen in de Borluutstraat. 307
En oude Gentenaars, weet gij het nog? Onze goede cinema "Oud Gend" met op de muren geschilderde afbeeldingen van oude stadsgezichten? Het was Leon De Keyser die een oud gebouw, daterend van 1845, volledig herbouwde en dat in Januari 1910 zijn deuren opende onder de naam "Brasserie-Concerts-Cinéma Oud Gend", een cinema die later zou herdoopt worden in Cinema "Century" en helaas ook het slachtoffer werd van de kaalslag aan het Zuid. Wij zegden: een veelzijdig man, inderdaad, in de privé was hij architect, maar daarnaast werkte hij gedurende 34 jaren bij de Belgische Spoorwegen, aanvankelijk als tekenaar, later als Chef van het tekenbureau. Onder zijn leiding werden de stations van Knokke en Blankenberge ontworpen. Dat belette hem niet, tussendoor, met zijn broer Albert een handel in ijzerwaren op te richten in de Burgstraat, een zaak die bekend zou worden als de "Quincaillerie De Keyser". Leon De Keyser stierf in 1946 op 67-jarig leeftijd. Hugo COLLUMBIEN
ZILVERHOF GENT. DIT BESTAAT NIET MEER Dit merkwaardige huis maakte deel uit van drie huisjes gelegen in het Zilverhof. Dit schilderachtige huis paste wondermooi in de omgeving van de Lieve en de in het kader passende Academiebrug. De achterkant van dit huis paalde aan de Lieve, en maakte deel uit van "Un coin pittoresque au quai Saint-Antoine rue de la Liève près du Rabot. Maisons de la fin du XVII siècle remaniements du XVIII siècle" aldus het "Album du Vieux Gand par Paul Bergmans et Armand Heins". Plaat XXXV. "De Gentse Commissie voor Monumenten werd in de tweede helft van november 1972 om advies gevraagd in verband met het slopen van de huisjes. Maar in juli-augustus was reeds met het slopen een aanvang genomen" aldus de krant "Het Volk, vrijdag 22 december 1972". Voor het huis volledig werd gesloopt werd van de trogwulf in de woonkamer, een perspectief en opmeting uitgevoerd op 15-11-1972, door een leerling aan de toenmalige Hogeschool Sint-Lucas Architectuur Zwartezustersstraat-Gent. De moerbalken uit de woonkamer werden verwerkt in een nieuwbouw te Aarsele. Roger TUYTSCHAEVER 308
Zilverhof. Toestand op 25 maart !97l .Foto Roger Tuytschaever.
309
Zilverhof. Achterkant aan de Lieve. Toestand op 13 maart 1971. Foto Roger Tuytschaever.
310
JAN VAN DEN EEDEN In het "Zondagsblad", een bijbladvan "Vooruit" verscheen op 17 Maart 1918 in de reeks "Verdwenen Toondichters. Kleine studiën" een artikel over Jan Van den Eeden. 't Mag wel gezegd worden: De Gentenaars mogen terecht met fierheid op de rij toondichters wijzen, die in hunne stad hebben geleefd, die er hunne muzikale studiën volbrachten en de kunstkroon van den lande met de schitterendste parels versierden. Geen enkele stad in gansch België kan moeilijk met Gent in vergelijking treden. Behooren ze niet immers tot Gent, de verdwenen toondichters als: Mengal, Gevaert, Miry, Waelput, Van Gheluwe, Van Duyse, Blaes, De Vos, Heckers, en meer anderen?- zonder van de levenden te wagen als: Roels, Vander Meulen, Lebrun, Herberigs, Hullebroeck, Van der Haeghen, Franz De Vos, D'Hoedt, Uytenhove, Moeremans, Hoefman, Guillemyn, Criel, De Sutter en anderen, wier naam mij niet dadelijk onder de pen komt. · Zelfs Emile Mathieu, de sympathieke bestuurder van het Gentsch conservatorium, dient hier aangehaald te worden. Alhoewel niet te Gent geboren, noch er zijne loopbaan begonnen, heeft hij door zijn jarenlang verblijf in onze stad ten volle burgerrecht verkregen en weet zich immer door zijne belangstelling en werkzaamheid in de muzikale beweging verdienstelijk te maken. Toen Emile Mathieu voor de tweede maal, in 1873, voor den Prijs van Rome mededong, verkoos hij den Vlaanschen tekst der cantate: Torquato Tasso s dood, en behaalde er den tweeden prijs mede. Later heeft deze geleerde componist nog meer dan eens Vlaamsche poëmas getoondicht. Op zulke schaar toondichters mag Gent trotsch zijn, en al is Gent maar eene fabriekstad, eene "grande usine", eene "ondichterlijke stad", zoals men eens spottend heeft durven zeggen, de Kunst wordt er niet te min hoog in eere gehouden, en zulks op eene wijze, die alom eerbied en bewondering afdwingt. De feiten bewijzen het overigens genoeg. Dit gezegd zijnde, wil ik hier, als slot mijner negende en laatste kleine studie over verdwenen Vlaamsche toondichters, een en ander neerschrijven nopens het leven en de werken van den Gentsehen componist Jan Van den Eeden. Jan Van den Eeden werd te Gent geboren den 25 December 1842. Zijn vader was schoenmaker van stiel en had in den loop van verdere jaren voor een talrijk kroost te zorgen(l). In onze kindeljaren woonde de familie Van den Eeden op den hoek der Goudstraat en der Sinte Catharinastraat, in het huis dat thans nummer 16 draagt. 311
Zeer vroeg reeds veropenbaarden zich bij den jongeling veellust en aanleg tot de muziek en weldra mocht hij den gelukkigen dag begroeten, waarop zijne ouders er in toestemden hem de leergangen der muziekschool te laten volgen. Het duurde niet lang of hij onderscheidde zich in zijne studiĂŤn, en geleid door uitstekende meesters als Karel Miry, Hanssens en anderen, mocht het hem gelukken aldra in verschillende cursussen de eerste prijzen weg te dragen. Zoo was hij, onder andere, in 1858laureaat in den leergang van kamermuziek; in 1859 in deze van samenzang, en in 1860 in deze van piano. Intusschen legde Jan Van Eeden zich met veel wilskracht toe op de studie der compositie en liet zelfs nu en dan reeds iets van eigen schepping kennen, dat door frischheid en oorspronkelijkheid veel voor de toekomst beloofde. In 1865 waagde Jan Van den Eeden het voor de eerste maal deel te nemen aan den kampstrijd voor toonkunde, gezegd: Prijs van Rome. Voor zijne cantate verkoos hij het Vlaamsch poĂŤma van Emmanuel Hiel, de Wind; doch hij mocht zich in geene bekroning verheugen; het was zijn mededinger, Gustaaf Huberti, die primus werd uitgeroepen. Jan Van den Eeden liet zich door dien tegenslag niet ontmoedigen. Met nieuwen moed en taaien wil zette hij zich opnieuw aan den arbeid, en in 1867, nam hij voor de tweede maal deel aan den muzikalen wedstrijd. Ditmaal was het Vlaamsch gedicht: het Woud door drie mededingers verkozen, namelijk door Hendrik Waelput, Leo Van Gheluwe en Jan Van den Eeden. 't Was een zeer geduchte strijd, waaruit Hendrik Waelput, die voor de eerste maal aan eenen kampstrijd voor den Prijs van Rome deelnam, glansrijk als overwinnaar te voorschijn trad. Wel kon deze tweede mislukking bij anderen eene ontmoediging hebben teweeg gebracht; doch bij Jan Van den Eeden was daarvan geene spraak. Integendeel, konden die tegenslagen hem wel eens een oogenblik pijnlijk aan het hart doen, hij wist zichzelf moed in het werk en hoop in de toekomst in te boezemen. "Opnieuw aan den arbeid!" klonk de leus, en gesterkt door een on verzettelijken wil, toog de jeugdige toondichter ditmaal naar den beslissenden strijd, die in 1869 plaats greep. Thans was de zegepraal aan Jan Van den Eeden! Met algeroeene stemmen der jury werd hij primus voor den Prijs van Rome uitgeroepen, met de Vlaamsche cantate: Faust's laatste nacht. Zijne mededingers: Emile Mathieu, thans bestuurder van het Conservatorium te Gent, en Felix Pardon, bekwamen den tweeden prijs in verdeeling; Willem De Mol, eene eervolle melding. Aangaande het werk waarmede Van den Eeden aan den prijskamp had deelgenomen, lezen wij in de Gazette van Gent (nr van 26 Juli 1869) de volgende regelen: "De Echo du Parlement spreekt met veellof van de cantate, waarmede de heer 312
Jean Vanden Eeden (Gent, 1842-Bergen, 1917) was directeur van de muziekacademie en vervolgens van het conservatorium van Bergen.Portret door Auguste Dan se ( 1829- 1929),uit Paul Bergmans, Notice sur Jean Vanden Eeden, Brusssel , Hayez, 1924, B.U.M.: 10/B I.
Van denEedenden eersten prijs heeft gewonnen. Het werk zijner drie mededingers werd eerst uitgevoerd, hetgene van onzen stadsgenoot kwam het laatste. De gedachte die er in voorkomt, is onderscheiden; tot de kleinste bijzonderheden zijn met zorg bewerkt, vooral het eindkoor is een grootsch gewrocht, dat een diepen indruk maakte. De toejuichingen die uitbraken, waren eenparig en langdurig. De personen, die de solos der cantate van den heer Van den Eeden hebben gezongen, zijn: Mej. Goffaerts, de heeren Wamots en Blauwaert ." (2) Bij het vernemen van de zegepraal van Jan Van den Eeden, schreef de Gazette van Gent reeds in haar nummer van 24 Juli 1869, het volgende, dat wij om zijne belangrijkheid aanteekenen: Doch, bij de uitvoering voor de jury, scheelde het niet veel, of Van den Eeden onderging eene nieuwe mislukking, want in de Gazette van Gent (nr van 29 Juli 1869) staat dienaangaande het volgende te lezen: "De heer FĂŠtis, voorzitter van de jury, wilde den prijs toekennen aan den eenigen Waalsehen componist: hij wilde Van den Eeden buiten kampstrijd sluiten omdat deze geene uitvoerders voor zijn werk had. Immers de Melomanen, op wien hij gerekend had, waren verhinderd geworden om op hunnen post te zijn. Dit hoorende, zocht de heer De Mol, een der mededingers in den prijskamp, in de zaal zelve 7 zangers op, die aan de piano de partitie van Van den Eeden op zicht gezongen hebben." 313
"Nog meer: wanneer Van den Eeden van vermoeidheid en overspanning niet meer voort kon, heeft de heer De Mol hem vervangen en de uitvoering verder onder zijn bestuur voortgezet. Kon men broederlijker handelen?" Voorwaar, dat moeten heerlijke daden geweest zijn! Verdienden de zangers aller lof, om op staanden voet en zondereenige voorbereiding de uitvoering van Van den Eeden's werk aan te gaan en daarbij tot een goed einde te brengen, dan diende ook Willem De Mol geprezen te worden, die, ofschoon zelf een mededinger in den kampstrijd, zijn gevoel van solidariteit getrouw bleef en, aldus niet aarzelde het werk van een medekamper te helpen uitvoeren, dat hij, zonder hij het wellicht zelf vermoedde, naar de zegepraal leidde! (3) Zeggen wij nu een woord over de "inhaling van den Primus": Deze inhaling geschiedde den Maandag, 26 Juli 1869, aan de Zuidstatie. De toeloop van volk was buitengewoon groot en vooral in de straten langs waar de stoet zou gaan, was de doorgang zeer moeilijk. De inwoners hadden hunne huizen met vaandels en opschriften versierd, en elkeen stond verlangend naar de komst van den Primus te wachten. •t Was nogmaals een hoogdag in de Kunst, een dag van rechtmatige blijheid en fierheid in ons oude Gent, een dag van zegepralende vereering van een kind uit het volk, een dag van zegetocht in de kunst, waarvan onze geboortestad reeds zoo dikwijls getuige was geweest. Eindelijk naderde de stoet... Alle maatschappijen of vereenigingen waren met vaandel of kartel vertegenwoordigd, terwijl militaire en burgerlijke muziekkorpsen door opwekkende marschen nog meer de blijde stemming der opeengepakte nieuwsgierigen verhoogden. De groote klok op het Belfort luidde triomf en de beiaard wierp zijne vroolijke deuntjes den primus te gemoet. Jan Van de Eeden zat in open rijtuig, nevens zijn vader, en in gezelschap van den romanschrijver Hendrik Conscience en den dichter Emanuel Hiel. Langs alle kanten stegen hoezeegeroep en jubelkreten uit de menigte op, en moeten wij de dagbladen van dien tijd gelooven, dan was de inhaling van Jan Van den Eeden veel meer dan een officieële intrede; het was een zegepralende intocht en eene ware volksbetooging; •t was het volk zelf, dat zijn eigen kind wilde vereeren!
Door een drukke menigte heen, kwam eindelijk de stoet aan het stadhuis. Daar werd de overwinnaar door den schepen van openbaar onderwijs, M. Aug. Wagener, omringd door leden van het magistraat, ontvangen en hartelijk geluk gewenscht. In eene kernachtige Vlaamsche improvisatie, maakte de spreker den lof van den gelukkigen toondichter en spoorde hem aan om met iever op de kunstbaan voort te gaan, opdat hij eens door zijne gewrochten een groot meester worden zou tot roem der Kunst en van het land. 314
ZONDAG 24 MAART 1918 Een gouden gedenkpenning zou Van den Eeden door het Gemeentebestuur overhandigd worden, als eene blijvende herinnering aan zijne zegepraal, en de eerewijn werd vervolgens den overwinnaar aangeboden. Jan Van den Eeden was zoodanig ontroerd, dat hij geen woord uitspreken kon. Als dank voor het eerbewijs, greep hij de hand van den schepen en drukte ze vurig in de zijne. Daarop verliet men het stadhuis en richtte de indrukwekkende stoet zich naar het lokaal der Melomanen, alwaar meerdere huldebewijzen den primus wachtten. Het was M. Motte, voorzitter dier maatschappij, die den jongen toondichter verwelkomde, en terwijl hij deze eene prachtige lauwerkroon overhandigde, zegde hij in zijne aanspraak, onder meer: "Uwe overwinning verwekt des te meer vreugd, omdat gij een zoon uit het volk zijt. Op uwen doortocht heeft het volk u toegejuicht, als het kind uit zijn schoot opgegroeid, dat zich door eigen kracht tot kunstenaar had weten te verheffen". Nu trad Hendrik Conscience vooruit. In een gespierde en ongezochte taal, hem eigen, sprak hij voor de vuist eene merkwaardige redevoering uit, die op de talrijke aanwezigen diepen indruk maakte, en waarvan wij hier een groot deellaten volgen: "Ik kom hier mijne gelukwenschingen bij die der heele stad Gent voegen. Van den Eeden leerde ik kennen hier in den tuin der Melomanen, tijdens het Nederlandsch taalcongres, en ik voelde mij in bewondering opgetogen bij de uitvoering zijner cantate de Wind. Nooit vergeet ik den indruk, welken dit heerlijk gewrocht op mij maakte, en de Noord-Nederlandsche letterkundigen, die met mij tegenwoordig waren op het feest, deelden met mij in de onuitsprekelijke bewondering, die de uitvoering mij afdwong". En Gent zal, hoop ik alsdus voortgaan; aan zijne kunstkroon zijn er nooit paarden genoeg, nog andere moeten er worden aangehecht. Maar, mijne heeren, vergeet het niet: het is bij middel der Vlaamsche taal, het hechte bolwerk der nationaliteit, dat er voor Vlaanderen op roem in de toekomst te rekenen is. Dat deze waarheid onuitwischbaar in uwe harten geprent blijve. Volgen wij het roemruchtig voorbeeld onzer vaderen; weinige volkeren mogen wijzen op een verleden, zoals het onze, maar ook zijn wij aan dat verleden verschuldigd om aan onze vaderen gelijk te blijven! ''Toen ik voorbij uwe muziekschool reed, was ik getroffen door de nederigheid van het gebouw, maar ik zegde tot mijzelven; "Daar binnen moeten toch groote schatten berusten." En, inderdaad, heeft de Gentsche muziekschool niet Gevaert, Miry, Waelput, Van Gheluwe, Van den Eeden en menige anderen opgeleverd, wier namen wij met eerbied en dankbaarheid moeten vermelden? 315
Van den Eeden, gij zult op die baan, geleid door zulke voorgangers, moedig voortstappen. Ik wensch u geluk op dezen kunstweg; Gij zijt geen eenvoudig soldaat meer, nu zijt gij generaal, en uwen stafhebt ge met eer veroverd!" Nog nam de advokaat Julius Vuylsteke het woord, om namens het WillemsFonds zijne gevoelens van hulde aan te bieden. In zijne rede zegde de spreker onder andere: "Men heeft het u gezegd, gij hebt het kunnen ondervinden aan de geestdriftige toejuichingen, die u begroetten, hoe gelukkig, hoe fier de stad is over de nieuwe zegepraal van een harer kinderen." "Maar niet Gent alleen, geheel Vlaanderen juicht over uwen triomf, omdat het als Vlaming is dat gij gezegevierd hebt, omdat gij u in deze omstandigheid niet afgescheiden hebt van het volk, waartoe gij behoort, omdat gij hulde gebracht hebt aan het levensbeginsel van het volk, aan zijne taal." "De taal van Vlaanderen door velen veracht, verworpen, verheft zich langzaam, aan de hand der machtige kunst, waarin gij, nog zoo jong, reeds onder de meesters eene plaats verworven hebt. Onder de vleugelen dier kunst heeft die taal zich mogen vertoonen in plaatsen en omstandigheden, waaruit het dwaas vooroordeel haar als 't waare verbannen had. En onze kunst en onze taal, zij hebben er te samen geschitterd en gezegepraald, de eene met de andere. Ga voort, Van den Eeden, in die baan. Is de Kunst groot en schoon door haar zelve, dubbel groot en schoon is zij wanneer zij zich dienstig maakt aan het goede en aan het recht. En wat verhevener taak kan men uitdenken dan mede te werken aan de verstandelijke en zedelijke herleving van het volk en er zich geheel en al aan te wijden!" "Zoo maakt men zijn werk dubbel onsterfelijk door den glans der Kunst, dien het uitstraalt, en door den weldadigen levensgloed, dien het weer opwekt in het hart van dat volk dat men helpt opbeuren." "Die dubbele onsterfelijkheidwenschik u toe!" Staken wij hier het aanhalen der redevoeringen, welke bij deze blijde gebeurtenis werden uitgesproken. Indien wij hierbij wat lang stil zijn gebleven, was dit niet enkel om de beteekenis der algeroeene hulde weer te geven, maar ook omdat zulks ons de namen van mannen in herinnering bracht, waaronder er zijn, die in hun leven, de gewichtigste diensten aan de volksbeschaving hebben bewezen, en nog meer, omdat hunne aanspraken gedachten en wenken bevatten, welke nog steeds vooruit te stellen zijn. De plechtigheid in het lokaal der Melomanen was nu ten einde geloopen. De stoet zette zich opnieuw in beweging, en in triomfantelijken tocht, trokken de talrijke deelnemers, bij wapperende vaandels en vlaggen, onder het spelen van blijde, opwekkende muziek, naar de woning van "den jongen van den schoenmaker", in de Goud straat. Hier was de buurt gansch bevlagd en versierd en den geheelen avond werden er voor Van den Eeden's woning door verschillende maatschappijen serenaden gebracht. 316
0! 't moet een heerlijke dag geweest zijn voor Jan's ouders, bij het zien van al die eerbewijzen, welke hun kind langs alle kanten aangeboden werden! Vader Van den Eeden was zoodanig verheugd, dat hij op zijne beurt, de wijnflesch liet ontstoppen: "Eens weelde, is niet altijd armoede!" Hendrik Conscience en een paar bestuursleden der Melomanen , die den primus hadden vergezeld, namen de plaats aan de tafel en "de wijn van eere" werd rondgeschonken. In eene gemoedelijke aanspraak, wenschte Conscience de brave ouders geluk met den triomf van hun zoon, die, uit nederige werklieden geboren, thans als een held in de kunst in zijne geboortestad was ingehuldigd geworden en aan wie in de toekomst nog meerdere zegepralen te wachten stonden. Een meisje bood Jan Van den Beden, namens de buren, een monsterbloemtuil aan en las het volgende gedicht, dat wij in de Gazette van Gent dier dagen aantroffen: J ub'lend groet u 't Gentsche volk, A Is laureaat, nu hoog geprezen! N immer vond m' een beter tolk, V oor de muziekkunst uitgelezen! A anvaard dus, waarde zoon van Gent, N iet enkel dezen tuil met bloemen, D ien wij u bieden voor 't talent, E ens grooten meesters, dien wij roemen. N een, 't is de vreugd die ons ontstelt, E en werkmanskind, door eigen streven E en op het muzikale veld D oor eigen kracht te zien verheven! E en zoo verkreeg een Vlaamsch zoon, N a grooter zwoegen, schooner loon! Zoo eindigde de gelukkigste dag, dien Jan Van denEedenen dezes ouders ooit mochten beleven, terwijl in het lokaal der Melomanen , tot ver in den nacht, men flink aan 't feesten ging ter eere van den jongen toondichter! Eenige dagen later zond Jan Van den Eeden aan den pers den volgenden bedankingsbrief, dien wij hier, documentair stuk, laten volgen: "Gent, den ln Augusti 1869" "Aan den heer Opsteller der "Gazette van Gent'' "MIJNHEER",
"Het is voor mij een zeer aangename plicht bij deze mijnen welgemeenden dank te betuigen voor uwe welwillende medewerking bij gelegenheid mijner terugkomst van den muziekprijskamp te Brussel. 317
"De dagbladpers is de zuster en tevens de beschermster der schoone kunsten; zij moedigt hare jeugdige beoefenaars aan om krachtdadig op den ingeslagen weg voort te gaan, ten einde eenmaal tot den roem van het vaderland bij te dragen. Deze zending is voorwaar schoon. "Mag ik U eerbiedig verzoeken, heer Opsteller, te gelijkertijd, bij middel van uw geĂŤerd blad, mijne erkentelijkheid uit te drukken aan de geachte bewoners der straten, waarlangs de inhalingsstoet getrokken is, en er door hunne prachtige versieringen zooveel bijgedragen hebben tot opluistering van dat echt Vlaamsch feest. "Gelief, mijnheer de Opsteller, op voorhand mijn vurigen dank en de verzekering mijns diepen eerbied aanvaarden. JAN VAN DEN EEDEN. Eene maand nadien werd te Brussel, in het hertogelijk paleis, in tegenwoordigheid van den graaf en de gravin van Vlaanderen, de bekroonde cantate Faust's laatste nacht door de Melomanen uitgevoerd. Emiel CALLANT Nota van de Redactie
Wij hebben sterk de indruk dat dit niet het einde is van dit artikel en een vervolg erop wellicht verschenen is in het volgend nummer van het "Zondagsblad". Mocht een van onze lezers daarover beschikken dan zouden wij zeer dankbaar zijn voor een fotocopie ervan.
NOTEN ( 1) Twee zijner broeders zijn insgelijks de kunstbaan ingegaan; Gustaaf, sinds lang overleden, was een knap cellist en behoorde in die hoedanigheid geruimen tijd tot het orkest van den Grooten Schouwburg; zijn jongste broeder, Nikolaas, een onderscheiden kunstschilder, werd bestuurder der Academie van Teeken- en schilderkunst, te Namen. (2) Van Mej. Goffaerts hebben wij geen spoor meer gevonden. Henry Wamots was in onze kindeijaren den geliefden lichten tenor in den Grooten Schouwburg van Gent; rond de jaren 1865-1867 was hij aan den Vlaamsehen operatroep gehecht, die in den "Alhambra", te Brussel, meermaals schitterende vertooningen gaf, onder meer, met Ondina, van Lortzing.Jsa. van Peter Benoit, en vooral met Frans Ackerman en Maria van BourgondiĂŤ, beide van Karel Miry. In latere jaren werd Wamots bestuurder der Muziekschool van Schaarbeek benoemd. -Emiel Blauwaert, een der puikste barytons, die wij ooit hoorden, maakte inzonderheid naam door zijne medewerking aan oratorlos en cantaten: De Schelde, Lucifer; la Damnation de Faust, en meer andere. Als concertzanger werd hij niet minder geprezen, en door zijn optreden als tooneelzanger in de Vlaamsche Opera, te Antwerpen, behaalde hij welverdienden bijval. Hij trad, onder andere, op in Liederik de rentmeester en de Zwarte Kapitein, twee opera's van den Antwerpsehen componist Jozef Mertens.
318
(3) Willem De Mol, geboren te Brussel, was een veelbelovend kunstenaar, die, helaas! al te vroegtijdig gestorven is. Hij was de toondichter van de overbekende en roerende melodie: Ik ken een lied, die nog immer in den mond van het volk blijft voortleven. In 1871 behaalde hij den Prijs van Rome, met de cantate Colombus' droom. Hij werd op het kerkhof van Laken begraven den 25 October 1874.
BffiLIOGRAFIE Het gebeurt niet zo vaak dat een boek uitgegeven wordt èn door de Academia Press; èn het Liberaal Archief èn het AMSAB. Dit is het geval voor "Van Gent tot Genève. Louis Varlez. Een biografie." Het zou ons sterk verwonderen dat de naam Louis Varlez nog iets zou zeggen aan de Gentenaars, hij is immers al 72 jaar overleden, maar toch. Het is dan ook een lovenswaardig initiatief van de uitgevers om zeer verdienstelijke maar vergeten figuren terug in de herinnering te brengen. En dit werd op een zeer uitgebreide manier gedaan door de historica Jasmien Van Daele. Louis Varlez werd geboren in 1868 en ging in 1885 Filosofie en Rechten studeren aan de U.L.B., maar behaalde zijn doctoraat in de Rechten aan de Universiteit alhier. Hij installeerde zich als advocaat en werd Secretaris-Schatbewaarder van de "Société Libérale". Hij werd Professor aan de Universiteit en als deel uitmakend van de gegoede burgerij had hij een comfortabelleventje kunnen·leiden, maar deze sociaal bewogen man bekommerde zich om het miserabellot van de arbeiders in de 19e eeuw en nam tal van initiatieven om daar meer rechtvaardigheid in te brengen. Men is nu vrijwel vergeten in welke penibele situatie een arbeider terechtkwam wanneer hij zonder werk viel en ineens geen inkomen meer had. Als zo iets nu ondenkbaar geworden is, is dat o.m. te wijten aan de liberale Louis Varlez die kan omschreven worden als de "uitvinder van het stempelgeld". Zijn ideeën vonden ook weerklank in het buitenland. Hij werd een van de spilfiguren van de in 1910 in Parijs gestichte "Association Internationale pour la Lutte contre Ie Chömage." In 1920 verliet hij ons land om actief te zijn op internationaal gebied, aanvankelijk op het Secretariaat van de Volkerenbond, later op het Internationaal Arbeidsbureau dat fungeerde als permanent secretariaat van de "International Labour Organisation". Louis Varlez overleed in Genève op 20 oktober 1930. De details over zijn leven en werk kunt u lezen op de 249 bladzijden van het 319
geĂŻllustreerd boek dat een formaat heeft van grosso modo 16 X 24 cm. en 18,50 euro kost (746 fr.) In juni jl. verscheen "150 jaar Rijksmiddelbare School. 100 jaar Oud-Leerlingenbond." Iets wat dus zeker mocht gevierd worden. De Rijksmiddelbare School was een begrip in onze stad en was bij de Gentenaars, die zich niets aantrokken van het geslacht van de Franse substantieven, beter bekend was als de "Ecole Moyen". Een zeer leesbaar boekje van 103 bladzijden. Het bevat buiten de historiek van de school en van de oud-leerlingenbond ook nog tal van oude herinneringen, o.m. van oud-leerlingen zoals Jacques Vandersichel, Rudolf Werthen, Armand Pien, Paul Van de Voorde. Een 80-tal foto's illustreren dit boekje dat voor oud-leerlingen vanzelfsprekend een "must" is. Formaat: 16 X 23,2 cm. Prijs: 10 Euro. (403 fr.) Meer inlichtingen te bekomen op het nummer 09.225.12.18 Van de hand van heemkundige A. De Schepper (Evergem) verscheen een brochure van een 30-tal bladzijden over Gustaaf Vigoureux. Velen zullen zich wellicht afvragen "Wie is dat nu weer?'' Niet verwonderlijk want deze volksschrijver en vriend van Jean Ray is nu vrijwel totaal vergeten. A. De Schepper heeft zich vastgebeten in dit onderwerp en publiceert nu al wat hij te weten is gekomen over deze man die in 1892 geboren werd, Handelswetenschappen studeerde aan de Universiteit, maar in 1914 gemobiliseerd werd. Zwaar gewond bij de Slag van Sint-Margriet-Houthem werd hij krijgsgevangen genomen en belandde als invalide in Zwitserland bij een uitwisseling van krijgsgevangenen. Hij schreef talrijke romans, schetsen, novellen en was een medewerker van bladen zoals "Ons Land" en "Het Strijdersblad". Hij stierf te Gent op 18 februari 1943. Personen die in deze brochure geĂŻntereseerd zijn kunnen ze gratis bekomen bij de heer A. De Schepper- Eindeken 37 te 9940 Evergem. Tel. 09.253.81.57
VRAAG EN ANTWOORD Mevrouw Emilienne Derdyn schrijft ons het volgende: "Omdat de foto van de molen van de familie De Ronne - Nieuwe Wandeling, 320
aan bod kwam in het boekje van 15 mei ll. veronderstel ik dat er misschien ook iemand is die meer gegevens heeft over de familie De Ronne en hun beroepsactiviteiten. Het zit zo: Auguste Derdyn is de broer van mijn grootvader... en Auguste Derdyn was gehuwd met Marie De Ronne (Nieuwe Wandeling). Beide personen zijn uiteraard jaren geleden overleden. Ik weet enkel dat Marie De Ronne ergens op kostschool zat... verder niks." Het zou haar veel genoegen doen moest iemand haar gegevens kunnen bezorgen over de familie De Ronne. De heer Frans (Marcel) De Bleecker vraagt het volgende: Weet iemand iets meer over l. De socialistische harmonie "Vooruitzicht" (Gent-Muide)? Op de vlag staat 1920 (misschien wel de stichtingsdatum) 2. Een werkersharmonie "Vrijheid door Broederschap" waarvan een optreden werd teruggevonden uit 1919. Beide muziekmaatschappijen zullen wellicht verdwenen zijn voor Wereldoorlog II. De heer Dany Cuypers zoekt de volledige tekst van een Gents liedje van rond de jaren 1950-1959 (?) Een strofe begint met
"Aan de zee daar is veel water Maar daar is ook veel zand 'k Kan zwemmen gelijk ne kater...
en het Refrein:
Zeg, ben ik niet schuune 'k Ben juust een platte buune Al mee mijne schuune majo 'k Ben van de mode 't Zijn geen lappen en geen vodden En toch vind ik geen coco.
Antwoord van de heer DaniĂŤl Van Ryssel op de vraag van de heer Willy Van Cuyck betreffende de aanwezigheid van Pieter De Coninck te Meutestede op 12 Mei 1302: "Op 12 mei dook dan een vermoedelijk ongeduldig geworden Pieter De Coninck op met vijftienhonderd gemeentenaren en honderd kruisboogschieters in Meulestede, ten noorden van Gent. Dat veroorzaakte grote opschudding in de stad. De baljuw verzamelde een legertje van poorters en leliaards en rukte op tegen de Bruggelingen. De Coninck liet hen echter melden dat hij niet 321
gekomen was om tegen hen te vechten, maar om te vragen of ze bereid waren samen te strijden. Deen gelovede, dander ontseide Dus geduret daer, sonder beide Vander noen toter vespertijt" Lorlewijk van Veltem "De ene wilde, de ander aarzelde. Dat duurde daar, tussen. die twee, van in de vroege namiddag tot valavond." De Bruggelingen keerden terug naar huis, ontgoocheld en zonder steun van de Gentenaars." Jan Frans Verbruggen en Rolf Falter: "1302 Opstand in Vlaanderen", Tielt, 2002.
LEZERS SCHRUVEN ONS Van de heer Herman Meirhaeghe ontvingen wij een brochure getiteld "Hoe Bodhidharma naar Gent kwam". Wij deponeren deze brochure in het Documentatiecentrum. Slechts weinig Gentenaars zullen weten dat er sedert meer dan 25 jaar een Zenbeweging bestaat in Gent. De eerste Zen-dojo werd in 1975 geopend in het vegetarisch restaurant "De Paddestoel" in de Guinardstraat. Wij denken het woord "dojo" best te kunnen vertalen als "meditatieruimte". Deze brochure geeft de historiek van deze beweging in Gent met zijn diverse, talrijke locaties. Ze is geillustreerd, telt 59 bladzijden en heeft een formaat van 21 X 29,5 cm. Er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar aan 10 Euro. GeĂŻnteresseerden kunnen zich wenden tot de heer Herman Meirhaeghe - A. Latoorstraat 31 te 9050 Ledeberg. Tel. 09.231.38.49
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 28 Oktober 1923 schreef Alfons Van Werveke in "De Gazet van Gent" een artikeltje over HET BIEZEKAPELLEKEN Weinige steden bezitten aardige hoekjes als onze Achter-Sikkel. Net voor den voet van de hoofdkerk, in een blok logge Vlaamsche huizen, heeft de gids 322
mijn aandacht getrokken op een lief binnenplein met tuin, sierlijk groen, bestrooid met zand, omringd door een zuilengang van de XVe eeuw. Ziedaar wat Victor Hugo er van zei in 1837. Ja, thans is het niet meer hetzelfde: Het oud gebouw, dat het binnenplein van de straat afsloot, heeft weinige jaren na V. Hugo's bezoek, de plaats geruimd voor een modern huis, dat wij hebben zien slopen en dat niet vervangen werd. Zooals het hoekje er nu uitziet, is het nog altijd een puik juweel. De gebouwen die den toegang der Refugestraat langs de Hoogpoort inlijsten, de Groote en de Kleine Sikkel, zijn in hun oorspronkelijke toestand van de XIIIe eeuw hersteld. Geen pogingen mogen wij verwaarloozen om de omgeving van de AchterSikkel waardig te maken van dit meesterstuk. Het ontwerp bestaat om het Biezekapelleken te heropenen. Wij juichen dat toe en we wijden aan dat gebouwtje de kroniek van deze week. De kapel van den heer Bieze maakt deel uit van den achtergrond van de Re/ugestraat als men van de Hoogpoort inkomt. Reeds in de XVIe eeuw stond daar in een nis een beeld van de H. Maagd, dat door de voorbijgangers zeer werd vereerd. 21 Juli 1633 legde Johanna van Hoorde, weduwe van Jan van Haerde, vijf en negentigjaar oud, voor Schepenen van der Keure der Stad Gent de volgende getuigenis af: "Geleden omtrent zestig jaren, in den tijd dat de prins van Oranje met zijn volk binnen de stad lag, staande in de deur van een huis der Ringessestraat (thans gedoode straat, die voorbij het beeld liep), heb ik een geweerschot gehoord. Met het volk gaande naar de plaats, waar het beeld van O.L. Vrouw stond in den muur van Mijnheer Jan Baptist de Rodaan, ridder heer van Bieze, heb ik aldaar dood ter aarde zien liggen een soldaat van den prins van Oranje. De bijstanders zeiden, dat hij, na schimpwoorden tegen O.L. Vrouw gesproken te hebben, geschoten had naar het beeld, hetzelfde geraakt op de wang, en dat de kogel was teruggesprongen op zijn borst, zoodat hij dood ter aarde viel. Op de wang van het beeld heb ik den indruk van den kogel gezien en ik meen dat er nog een spoor van te vinden is." Deze verklaring werd door de schepenen opgeteekend en het stuk voorzien van hun tegenzegel; het bestaat nog. Sedert den tragischen dood van den soldaat, die men aanzag als een straf van de schimpwoorden tegen de H. Maagd uitgesproken; werd het beeld van de Ringessestraat meer en meer vereerd. Weldra werd het geplaatst in een kleine kapel, door den eigenaar van den muur opgericht, en die d~om Biezekapelleken werd geheeten. Om de onderhoudskosten te dekken plaatste de eigenaar aan het hek een offerblok, waarin de voorbijgangers, als ze kaarsen voor het beeld ontstaken, eenig geld lieten glijden. In het midden van de XVIIe eeuw ontstond geschil tusschen den bisschop van Gent en den eigenaar, Karel Philip de Rodaan, ridder, hee~ van 323
Beerlegem, nopens het toezicht op de uitgaven. De zaak werd gepleit voor den Raad van Vlaanderen, die den eigenaar gebood de rekeningen aan den Bisschop te onderwerpen. Dit geschiedde voor het eerst 10 April 1658 en men stelde vast, dat er toen een batig slot was van 920 gulden 6 schellingen en 10 stuivers. De moeilijkheden en de gedingen tusschen den eigenaar van de kapel en de geestelijkheid waren verre van geĂŤindigd. Ze duurden voort in de tweede helft van de XVIIe eeuw en zelfs in de eerste jaren van de XVIIIe, maar wij kunnen in geen bijzonderheden treden. In de XVIIIe eeuw behoorde het Biezekapelleken aan Albert Frans van Pottelsberghe, heer van Overdam. Ten jare 1724 vroeg hij aan de schepenen van der Keure te mogen "het cappelleken staende in syn huys end byvanck ter straete vereieren met een frontispitium." - "Schepenen consenteerden in het atbreken van het cappelleken ende heterbauwen van het selve in conformiteyt van de annexe modelle." Deze teekening is uit den bundel van het Archief verdwenen, maar de gevel zelve staat gelukkig nog recht. De rondbogige deuropening is ingelijst door twee komposietpilasters en gedekt met een boogfronton met een elliptisch venstertje, dat door de open voetlijst zakt en gesloten is met een teere ijzem vulling. Dit geveltje is een kenschetsend voorbeeld vĂ n dien mooien Louis-XIV-stijl, met zijn typisch lambrekijn en zijn symetrisch goed geordende versieringen, waarvan onze voorouders zooveel meesterwerken in Vlaanderen hebben nagelaten. Een vijftiental jaren geleden bekladden de aanplakkers het nog met hun vodden. Dan werd dat vandalenwerk verboden. Thans hebben eenige menschen het noodige bijeengebracht om de kapel te heropenen door het wegnemen van den baksteenmuur, die het hek heeft vervangen. Laat ons hopen, dat het smeedwerk goed in stijl zal zijn, opdat het aardig hoekje, met zijn omgeving van Groote Kleine en Achter-Sikkel, en zijn uitzicht op de hoofdkerk, mooier moge zijn dan thans. A. VAN WERVEKE
324
GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z. W. 31ejaargang nr. 6 nov.-dec. 2002 INHOUD - H. Taymans: Een standbeeld en medaillon voor Lieven Bauwens. - Louis Maeterlinck: Inventaire Archéologique: Visioen van de Heilige Maria Magdalena van Pazzi, door Théodore Boeyermans. - Pierre Kluyskens: Van Nuttige, Rare en Koddige Gentse Almanakken. - Daniël Van Ryssel: 1842: Vierling te Gent. - Emiel Callant: Jan Van den Eeden (Vervolg en slot). - Een brief uit Gent, 2 dagen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 1-2-3 Juni. - Roger Tuytschaever: "Brouwerij l!J.tra". Lange Schipgracht. Dat bestaat niet meer. - W.L. Braekman: Volks Gents Calligrafisch penwerk uit de vroege zestiende eeuw. - Een fantastische verrijking voor het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis. - Quizmaster: Puzzel 2002. - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds. 2002. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Gentse Hotels, Restaurants, Tea-Rooms. Vroeger. -Oudheidkundige Kroniek: Een 75-tal jaren geleden schreef Alfons Van Werveke voor de "Gazet van Gent" een artikeltje over speelkaarten - Inhoud 2002. 325
327 345
346 350 351
358 360 368 371
377 379 382 386 387 389 390 391
393
AAN ONZE LEDEN Wij zullen het kort houden: dit is het laatste nummer van onze 31e jaargang. Binnen 2 maanden ontvangt u het eerste nummer van onze 32e jaargang en voor dezen die hun lidgeld betalen (en wie zou het in zijn hoofd krijgen om dat niet te doen?) ook nog de 5 volgende. Dankzij onze talrijke weldoeners kunnen wij het onrealistisch lidgeld dat aanzienlijk beneden de kostprijs van dit blad ligt, handhaven. Lees, zoals wij, met een gevoel van dankbaarheid de namen van deze mecenassen op pp. 382-386. Voor dezen die kort van memorie zijn, even herhalen: 10 Euro voor de gewone leden, 15 Euro voor de steunende leden en 25 Euro voor de beschermleden. Leden in het buitenland betalen een supplement van 5 Euro als tussenkomst in de hoge portkosten en zij zorgen ervoor dat hun betaling ons kostenvrij bereikt. Een klassieke goede raad: betaal ONMIDDELLIJK. Voor degenen voor wie betalen nog altijd een pijnlijke operatie is, gedenk het gezond principe dat korte pijnen nog altijd beter zijn dan lange. Buiten een prompte betaling zou het voor onze Administratie een grote hulp zijn mocht u op het betaalformulier uw lidnummer willen vermelden. U vindt het op uw lidkaart en op de enveloppe van dit tijdschrijft. Voor de dames: wat de naam betreft, houdt het systeem aan dat u tot hiertoe gebruikt hebt. U zult er alvast iemand gelukkig mee maken.
326
EEN STANDBEELD EN MEDAILLES VOOR LIEVEN BAUWENS
INLEIDING Er zijn twee redenen om een artikel te wijden aan Lieven Eauwens en de medailles die aan hem werden opgedragen. Enerzijds dient zijn controversiële levensloop veel kritischer benaderd te worden dan tot nu toe gebruikelijk was, en anderzijds bestaan brieven van Victor Lemaire aan het Gents stadsbestuur betreffende een aan Eauwens opgedragen medaille. Deze briefwisseling werpt enig licht op de persoonlijkheid van Lemaire en is zeker waard om gepubliceerd te worden.
BIOGRAFIE Er zijn reeds meerdere biografieën verschenen over Lieven Eauwens die hem steeds op een geïdealiseerde manier voorstellen als grondlegger van de Gent-
Portret van Lieven Eauwens door De Buck-Van de Waerde
327
se katoenindustrie. Zijn inbreng hierin was inderdaad zeer groot, maar toch is de realiteit minder fraai. Georgius-Johannes Bauwens, die uit een eerste huwelijk reeds een zoon had, hertrouwde in 1768 met Johanna-Theresia Van Peteghem. Deze stamde uit een rijke Gentse familie van wijnhandelaars, en met behulp van haar kapitaal kon Georgius-Johannes zijn leerlooierij sterk uitbreiden en tot grote bloei brengen. Lieven, op 14 juni 1769 te Gent geboren, was het oudste kind uit dit tweede huwelijk. Later volgden nog vier zonen en acht dochters. In 1783 werd Lieven voor drie jaar naar Londen gestuurd om zich bij de firma Undershell & Fox te vervolmaken. Na de dood van Georgius-Johannes in 1789 zette zijn weduwe samen met Lieven en diens halfbroer Frans het bedrijf voort onder de naam vvâ&#x20AC;˘ G. J. Bauwens & Fils. Door het huwelijk van Lieven's oudste zuster met Frans De Vos ontstonden nauwe relaties met Gentse spinnerijen en fabrikanten van katoenen weefsels, en begon het familiebedrijf ook te handelen in ruwe katoen en wol. Na de aansluiting bij Frankrijk collaboreerden ze ten volle met de nieuwe machthebbers en verdienden fortuinen aan legerbestellingen. Bovendien hadden ze - in tegenstelling tot de meeste anderen - geen gewetensproblemen met het verwerven van "zwart goed". Deze door de Franse overheid genationaliseerde kerkelijke bezittingen waren door het gebrek aan kopers spotgoedkoop. De firma Bauwens kocht in 1796 een oud kloostercomplex in het Franse Passy (bij de Porte de Chaillot) en het "Hotel Richelieu" te Parijs, in 1797 het gewezen Kartuizerklooster (de Chartreuse) aan de Meerhem te Gent en in 1798 het oude Norbertijnerklooster te Drongen. Bauwens' moderne leerlooierij aan het Nieuwland voerde veel van haar producten uit naar Engeland, waardoor Lieven regelmatig de overtocht moest maken. Omdat de oorlogstoestand die handelsrelaties steeds meer bemoeilijkten, werd in de neutrale havenstad Hamburg een handelskantoor opgericht als tussenschakel. Daar werd ook een belangrijke importhandel in koloniale waren opgezet. Door zijn verblijven in Engeland was Bauwens goed op de hoogte van de technische evolutie aldaar. De "Mule Jenny", een mechanisch continu katoenspintuig dat in 1780 door Samuel Crompton was ontwikkeld uit een in 1769 door Richard Arkwright uitgevonden voorloper, was in staat om honderd draden tegelijkertijd te vervaardigen. In combinatie met de nieuwe stoomaandrijving leidde dit in Engeland vanaf 1785 tot de mechanisatie van de katoenindustrie, die de oude manuele productie op het continent genadeloos wegconcurreerde. De Frans-Engelse oorlog bereikte een eerste hoogtepunt in 1797 en verhinderde goeddeels de invoer van de goedkoope Engelse stoffen in Frankrijk. Bau328
wens besefte dat het oversmokkelen van deze nieuwe techniek naar het continent hem onder deze omstandigheden fortuinen zou opleveren. Dat was echter niet zo eenvoudig, want op zulke industriĂŤle spionage stonden zware straffen. Via stromannen en onder valse voorwendsels kocht hij in 1797 een stoomketel bij Boulton & Watt te Soho en alle machines voor een moderne katoenweverij bij Adam Parkinson en James Hulse te Manchester. Een partij machineonderdelen, verborgen tussen een lading bier, olie en indigo, werd in februari 1798 door de Engelse douane onderschept zonder dat die de ware toedracht van de hele operatie te weten kwam. Andere zendingen kwamen in juni en juli wel ter bestemming. Midden augustus begaf Bauwens zich naar Engeland om persoonlijk op de klandestiene overbrenging van de resterende machines toe te zien en om arbeiders en meestergasten te ronselen. Hij had deze Engelse werklieden nodig om de machines terug te monteren en te bedienen en ander werkvolk op te leiden. Hij bood hen mooie voorwaarden, en loog hen voor dat ze in Hamburg of Schotland zouden tewerkgesteld worden. Kisten met onderdelen bereikten vanuit Gravesend, Yarmouth en Hastings zonder problemen het continent. Op 12 november zouden Bauwens zelf, het merendeel van de arbeiders en een grote zending onderdelen de oversteek maken vanuit Gravesend. Een van de echtgenotes, die zich met haar vijf kinderen door haar man in de steek gelaten voelde, schopte echter een rel op de kade waardoor de smokkelwaar werd ontdekt en in beslag genomen. Door zich als toeschouwer voor te doen konden Lieven Bauwens en acht van de arbeiders ontsnappen en de volgende dag via Yarmouth naar Hamburg reizen. Van enkele later door Parkinson geleverde machines werden enkel de metalen onderdelen overgesmokkeld ; het houtwerk werd achtergelaten. Bij hun aankomst in 'Hamburg werden de overblijvende Engelse arbeiders op de hoogte gebracht van de werkelijke toedracht. 1\vee van hen weigerden verder mee te doen, en ofschoon Bauwens trachtte hen te doen gevangenzetten voor contractbreuk, slaagden ze er in om terug te keren naar Engeland. Daar lichtten ze de autoriteiten in over de hele operatie, met het aanslaan van de overblijvende machines en de veroordeling van een aantal medeplichtigen tot gevolg. Bauwensen vijf arbeiders bereikten op 15 december 1798 Parijs. Hij had het ganse jaar 1799 nodig om in zijn looierij te Passy moeizaam de overgesmokkelde katoenfabriek te reconstrueren. Slechts een kleine helft van alle door hem aangekochte machines was immers ter bestemming geraakt en van zijn Mule Jennys beschikte hij enkel over de metalen gedeelten. Hj slaagde echter in zijn opzet en in de loop van 1800 konden de spintuigen in serie nagebouwd worden. Na Passy werden in januari 1801 in Gent mechanische ateliers ingericht in de Chartreuse en te Drongen. Op 21 juni 1801 bezocht de Eerste Consul de fabriek te Passy, waarvan de productien op de industriĂŤle tentoonstelling van dat jaar bekroond werden met een gouden medaille. 329
Bauwens- een van de weinige Gentse notabelen die onvoorwaardelijk de kant van de nieuwe machthebbers had gekozen- werd na de annexatie bij Frankrijk tot burgemeester van Gent benoemd. Het was slechts voor kort, van 10 juli 1800 tot 28 april 1801. Officieel beletten zijn beroepsbezigheden hem om zich ten volle in te zetten voor de gemeenschap, maar in werkelijkheid kwam de autoritaire en wispelturige Lieven al gauw in botsing met de andere raadsleden. Begin 1801 kende Lieven zich de uibating van de ateliers van de Gentse gevangenis toe. Hij liet er stoffen weven met de garens die in Drongen en aan de Meerhem vervaardigd werden. Door de schaarste aan arbeidskrachten was deze onderneming - die de beschikking had over meer dan 1000 goedkope arbeiders - aanvankelijk zeer lucratief. Na de industriële crisis van 1806 smolten deze voordelen echter weg, en in 1809 trok Lieven zich uit deze onderneming terug. Na het overlijden van de moeder op 8 oktober 1802 verslechterden de reeds gespannen relaties tussen de broers en zusters Bauwens snel. Lieven en Frans scheidden hun zakelijke belangen, waarbij Lieven de fabrieken van Drongen, de gevangenis en de Chartreuse behield en Frans de fabriek te Passy. Lieven vestigde zich nu definitief in de vroegere priorij van de Chartreuse. Hij liet er o. m. een spiegelzaal inrichten naar het voorbeeld van Versailles 1/. In juli 1803 bracht Napoleon met zijn vrouw Joséphine een bezoek aan Gent, waarbij hij ook de Chartreuse aandeed. Lieven Bauwens was zeer vereerd en liet door de Franse ingenieur Dieudonné een hangende trap bouwen in empire-stijl en met Egyptische sfinksen aan de uiteinden van de leuningen 2/. . Voor de gelegenheid werd op het stadhuis een industriële tentoonstelling georganiseerd die op 15 juli werd geopend en door Napoleon werd bezocht. Bauwens won de grote gouden medaille in de afdeling textielindustrie. De gemeenteraad van Gent kende hem op 15 februari 1805 nog een andere gouden medaille toe als blijk van dankbaarheid voor de nieuwe ondernemingen waarmee hij de stad had verrijkt. Deze door Tiberghien gegraveerde penning werd hem op 21 mei overhandigd en bevindt zich nog steeds in de familie. Ondanks een voorbijgaande crisis in 1806 bevond Bauwens zich tussen 1801 en 1808 op het hoogtepunt van zijn voorspoed. In 1802 waren 220 arbeiders actief in de katoenindustrie, in 1804 waren er dat 3.000 geworden en in 1810 zelfs 10.000. Zijn privé-leven was echter niet onbesproken. Sopbie was zijn lievelingszuster en deze genegenheid leidde in 1800 tot een zwangerschap. Om de zaak netjes te houden trouwde ze met één van de meestergasten, Bernard De Pauw. Deze kreeg daarvoor een directeurspost in het bedrijf en werd
330
Tekening van de Napoleon-trap door P. VermeuJen
Lieven Bauwens ' ereteken als Rdder van het Erelegioen
van dan af de rechterhand van Lieven Bauwens. Het zoontje van Sophie werd, naar Lievens grote voorbeeld, Napoleon genoemd J/. Bij de inschrijving van het kind maakte de toenmalige prefect Faipoult een toespeling op het vaderschap van de burgemeester door een toast uit te brengen "Au père, au maire, et au parrain" . In 1803 ging Lieven ongehuwd samenwonen met de jeugdige Mary Kenyon 1/, die toen al een vroeggestorven kind van een "onbekende" vader had gehad. In 1810 bezocht Napoleon opnieuw Gent met zijn tweede vrouw Marie-Louise. Lieven huwde voor deze gelegenheid met Mary Kenyon, met wie hij toen reeds drie kinderen had, en ontving van Napoleon het Grootkruis van Ridder van het Erelegioen. Toen was Bauwens' achteruitgang echter al begonnen. Hij was bovendien zeer kwetsbaar, want hij had zijn winsten steeds in de uitbreiding van zijn fabrieken geïnvesteerd, zonder reserves op te bouwen. Toen Napoleon het Continentaal stelsel instelde en de invoer van grondstoffen vanuit Engeland afsloot, zat Bauwens onmiddellijk in de moeilijkheden. Op 11 februari 1811 kon hij van de Franse regering een lening van 300.000 frank loskrijgen "pour donner 331
à ce fabricant les moyens de continuer l' exploitation de ces manufactures à Gand et à Tronchiennes et de foumir du travail au grand nombre d' ouvriers qui y sont employés". Hij ontsloeg desalniettemin begin mei alle arbeiders en sloot tijdelijk zijn bedrijven. Begin 1812 heropende de Chartreusefabriek en konden 200 arbeiders opnieuw aan het werk, maar wel aan een loon dat 20 % lager was dan voorheen. De crisis bleef echter voortduren en bovendien voelde Banwens zich als notoir collaborateur na de Franse nederlagen in Gent niet meer veilig. Begin 1814 trok hij naar Parijs, maar daar vorderde de overheid de terugbetaling van de lening die ze had toegestaan. Bauwens diende daartoe de spinnerij van de Chartreuse te verkopen aan G. Bossaert. Toen zijn andere schuldeisers hem wilden doen aanhouden vluchtte hij terug naar Parijs waarna zijn eigendommen werden aangeslagen.
Na Waterloo bezat hij enkel nog de fabriek van Drongen die hij met behulp van zware leningen bij Frans De Vos opnieuw opstartte. Alhoewel hij al geruime tijd last had van hartklachten probeerde hij in Parijs samen met baron Didelot de la Ferté nog een fabriek voor de verwerking van vlokzijde op poten te zetten, maar zijn overlijden te Parijs op 17 maart 1822 verhinderde dit. Hij werd er begraven op het kerkhof van Père-Lachaise en liet zijn weduwe achter met zware schulden. De fabriek van Drongen ging over in handen van De Vos.
De inhuldiging van het standbeeld van Lieven Bauweos In 1822, onmiddellijk na het overlijden van Bauwens, werd het huidig Frankrijkplein tot Lieven-Banwensplein omgedoopt. Een eerste project om voor hem een standbeeld op te richten dateert uit 1837. Omwille van de benarde financiële situatie van de weduwe Bauwens werd echter van het plan afgezien en werden de via de inschrijvingslijst verzamelde gelden aan haar overgemaakt In 1865 nam de stad Gent het initiatief. Ze gaf aan de Gentse kunstenaar Petrus de Vigne-Quyo (1812-1877) opdracht om een levensgroot gipsen beeld van Lieven Banwens te vervaardigen. Omdat geen portret voorhanden was stond een van zijn familieleden model 'j_/. Het beeld werd op het Lieven Banwensplein geplaatst, recht tegenover de ingang van het Zuidstation. In 1884 werd besloten om dit beeld in brons te laten afgieten Jj en op het huidig Lieven Banwensplein (tussen de Vlaanderenstraat en de Reep) te plaatsen. Zoals gebruikelijk opende een comité een inschrijvingslijst en de aldus ingezamelde fondsen werden aangevuld met een subsidie van de Staat (9 .000 frank) en van de Provincie (1.000 frank)]/. De stad Gent bekostigde het voetstuk ~ en droeg ook de totale kost van de inhuldigingsfeesten. Deze werden gecombineerd met de gemeentefeesten van dat jaar en met de viering van de 332
vijftigste verjaardag van het Koninklijk Muziekconservatorium. Dit laatste werd belast met de muzikale omlijsting, terwijl de Maatschappij der Gedecoreerden van Nijverheid, Land- en Hovingbouw de rest van de organisatie op zich nam. Op zondag 12 juli 1885 werden de feesten ingezet met een groots opgevatte lichtstoet Daartoe werden 4.000 lantaarns aangekocht en- als ophefmakende nieuwigheid - ook 100 magnesiumtoortsen van de "Chemische Fabrik E. Schering" te Berlijn 2/. Zevenenveertig maatschappijen werden aangeschreven om in de stoet mee op te stappen ; ze dienden op voorhand een plan of tekening van hun groep in te dienen. De optocht vertrok om 9 uur 's avonds aan de Frère-Orbanlaan en trok langs de Kouter, Kaammarkt en Vrijdagmarkt terug naar het Zuidstation. In de staart van de stoet veroorzaakte een dronken soldaat van de groep tamboers en klaroenen te paard tumult onder de rijdieren waardoor kledij en instrumenten be Plaasteren ontwerp door De Vigne- schadigd werden I 0/. Met uitzondering van Quyo dit incident verliep alles vlekkeloos. De officiële inhuldiging van het beeld had de volgende dag om 11 uur plaats, in aanwezigheid van talrijke prominenten en van de familieleden van Eauwens diemen-soms na veel moeite- had kunnen opsporen. Een aantal textielarbeiders, die op het stadhuis gedecoreerd waren, droegen vijftien kransen met huldeteksten ter ere van Eauwens naar de plaats van de inhuldiging. Burgemeester Lippens bracht hulde aan de stichter van de Gentse katoenindustrie en onthulde het beeld. Na een uitvoering van de Brabançonne werd een speciaal voor deze gelegenheid geschreven Lieven Eauwenscantate gebracht door circa duizend uitvoerders ll/. Het koor en orkest van het Koninklijk Muziekconservatorium kreeg daartoe de medewerking van de scholen en de vele koorverenigingen van Gent en de fanfare van het eerste regiment jagers te paard. Vervolgens legden de arbeiders van de enige door Eauwens opgerichte fabriek die nog bestond bloemen neer 12/ en beschreef Kimpe als woordvoerder van de Maatschappij der Gedecoreerden van Nijverheid, Land- en Hovingbouw wat de werklieden aan Eauwens verschuldigd waren. Een boekje met de 333
Ontwerp ingestuurd door de Vereniging voor Nijverheid en Wetenschappen
biografie van de gevierde werd, zowel in het Nederlands als in het Frans, te koop aangeboden aan 10 centiem. 's Avonds gafVan Crombrugghe's Genootschap in het groot theater een voorstelling van "Lieven Bauwens", een muzikaal drama in drie bedrijven gecomponeerd door Heekers op woorden van Ondereet Het Van Crombrugghe's Genootschap had hiervoor een toelage van 2.300 frank gekregen van de stad en het gratis gebruik van de schouwburg U/.
De medaille Victor Lemaire 14/ vervaardigde een herdenkingsmedaille voor deze inhuldiging. Enkele bewaard gebleven brieven van deze Gentse graveur laten ons toe om het merkwaardig verloop van deze productie te reconstrueren en werpen enig licht op het karakter van deze toch vrij bekende kunstenaar. Op 16 mei 1885 deed Lemaire een prijsofferte (zie bijlage 1). Onafhankelijk van de grootte van de medaille kostten de stempels 800 frank 1.5/, terwijl de prijs voor het slaan van de bronzen penningen in functie van hun diameter
334
LEMAIRE Graveur he du foulona (Uaioeraite) 30
HAND (de 9 hen.-- à 3)
/ " .-· /, L,___
utL-
~ .~_"~
L. ""-';?-~ 7~ ~ ~ ~ ~ ~- 9.--..9--?~
<";) ,
~~
e
L
a-. 4..d...=/L ~:_.~_,
~ ./"' ~,_-L;__
p~
L'-.-L"____.c-
L
-"L'k,
.,
A------~=
é'~ ,
C";):-_e--...6~ ~
d-
:?-LL 9 _ 6?~ L
L 4:JJ..:d ,c::;;_
~:...... ;... ~ 9>~~
JJL,_
~ é!-4;;
r~~~12 ~~ 9- .a,::J.:d. ~ fk7?~
e---
Bijlage I. Eerste bladzijde van de brief van 16 mei 1885.
335
___."-C
~~
~~ ~
Bijlage 2. Eerste bladzijde van de brief van 19 mei 1885.
336
varieerde van 1,80 tot 2,50 frank per stuk. Hij probeerde het stadsbestuur er van te overtuigen om voor een diameter van ten minste 60 mm te kiezen, omdat grote medailles in de mode waren en kleinere exemplaren uit de vorige eeuw zouden lijken te stammen. Deze prijzen voldeden blijkbaar niet aan de budgettaire verwachtingen van de stad. Lemaire richtte immers op 19 mei al een nieuwe brief aan het stadsbestuur waaruit duidelijk blijkt dat hij bang was dat het project van deze medaille zou afgeblazen worden (zie bijlage 2). In tegenstelling tot zijn commerciële brieven ging dit merkwaardig schrijven uit van zijn privé-adres "Villa Pauline, Gendbrugge-lez-Gand". Lemaire verklaart aan gemeenteraadslid Bruneel dat hij die dag zelfbesloten had om in de toekomst voor de vervaardiging van medailles of kunstvoorwerpen ieder bod te aanvaarden, zelfs indien dit omwille van de fmanciële middelen of de appreciatie van de opdrachtgever lager zou uitvallen dan zijn eigen prijsofferte. De kunst was immers voor hem een noodzaak, maar ze was een aangename bezigheid tijdens zijn oude dag geworden nu hij er niet meer zo nodig zijn dagelijks brood mee moest verdienen. Om deze eigenaardige houding van de graveur te begrijpen dient men terug te gaan naar 1862, toen er sprake van was om het jaar daarop een standbeeld voor J acob van Artevelde op te richten. Lemaire, die met eigen studie en middelen het graveren had aangeleerd, zag hierin zijn kans om naam te maken als medailleur. Hij werkte heel hard aan de creatie van een grote en uitzonderlijke medaille, maar de stad weigerde uiteindelijk om ze te fmancieren en uit te geven. Lemaire was hierdoor dermate ontgoocheld dat hij het graveren voor enige tijd opgaf. Pas in 1879 kreeg hij van de stad een eerste opdracht : het vervaardigen van een medaille voor de onderwijzers. De afwijzende reactie voor de medaille van Banwens deed Lemaire blijkbaar vrezen voor een herhaling van deze feiten, en misschien zelfs voor zijn positie als vaste graveur van de stad. De plooien werden echter gladgestreken en uiteindelijk werd de medaille van Lieven Banwens vervaardigd voor 1.000 frank, een globale prijs die zowel de vervaardiging van de stempels als de aanmaak van de penningen omvatte 16/ Op 10 juli, enkele dagen vóór de inhuldiging, kwam Lemaire met voorstellen voor de opschriften op vóór- en keerzijde (zie bijlage 3). Eén van zijn suggesties voor de keerzijde luidde " HULDE I AAN DEN I INVOERDER I EN I BAATLOZEN VERSPREIDER./ VAN HET I KATOENSPINTUIG / - / 1885 ".Geleid (of misleid?) door de lovende biografiën van Bauwens, die volkomen kritiekloos stellen dat diens verwezenlijkingen volkomen zonder eigenbelang waren geweest, benadrukte Lemaire speciaal de term " BAAT-
337
LOZEN ". Het stadsbestuur was blijkbaar realistischer, want in het opschrift op de medaille komt dit woord niet voor. De 200 koperen penningen en de stempels werden op 24 oktober 1885 geleverd 11_1. Het was in deze periode niet ongewoon dat de herinneringsmedailles een hele tijd na de gebeurtenis gedistribueerd werden. Uit Lemaire's schrijven van 10 juli blijkt trouwens duidelijk dat het niet de bedoeling was om de penning voor de inhuldigingsplechtigheid klaar te krijgen. Alle verenigingen, gemeenteraadsleden en prominenten die deelnamen aan de festiviteiten ontvingen een exemplaar 1.8/. In december 1885 werd aan de Maatschappij der Gedecoreerden van Nijverheid, Land- en Hovingbouw, die had ingestaan voor de organisatie van de feestelijkheden, een zilveren exemplaar aangeboden dat als dank voor hun diensten speciaal voor hen was geslagen 12/.
Vz. Het standbeeld van LievenBauwensin vooraanzicht; van de sokkel is enkel het bovenstuk zichtbaar ; links van de sokkel, LEMAIRE ; rondom, PLECHTIG ONTHULD TE GENT DEN 131Th' JULI 1885, een parelcirkel die door de sokkel wordt onderbroken en een geprofileerde boord. Kz. LIEVEN I BAUWENS I 1769 - 1822 I-<>- I Invoerder en I Verspreider van het I Katoenspintuig (de beginletters van de naam zijn sierletters); in de afsnede, een arabesk; rondom, een geprofileerde boord. Rond- 1200 h. Koper- 60,9 mm e- 102,96 g - verzameling H. Taymans. P. CLAEYS, Op. cit., blz. 340-341. A. ELOY ... , Op. cit., blz. 84, C33.2. MĂŠdailles Historiques de Belgique, blz. 163 Ă 165, nr. 81, Pl. LXVII. 338
Herdenking van de honderdste verjaardag van het overlijden van Lieven Bau wens De honderste verjaardag van het overlijden van Lieven Bauwens werd herdacht op zondag 23 juli 1922, de sluitingsdag van de gemeentefeesten. Een bijzondere commissie, bestaande uit afgevaardigden van de Handelskamer, de Dekenbond en de patronale en werkerssyndikaten van de weefnijverheid, was met de organisatie van de plechtigheid belast 20/. In de nabijheid van het standbeeld van Bauwens waren twee tribunes geplaatst: de ene voor de kleinneven en achterkleinneven van de gevierde en de andere voor de prominenten, waaronder gouverneur de Kerchove de Denterghem, burgemeester A. Van der Stegen, bisschop Seghers en vertegenwoordigers van de Kamer en het leger. Om 9:30 h. namen de gasten plaats op de tribunes en belichtte Emiel Mees, gewezen voorzitter van de Kamer van Koophandel en vervanger van de Smet de Naeyer, de betekenis van Bauwens voor de Gentse katoennijverheid. Nadien schetste burgemeester Van der Stegen diens verdiensten voor de stad, o. m. als burgervader. De plechtigheid werd opgeluisterd door Thebaanse trompetten die van op het Gerard Duivelsteen gekende Vlaamse liederen ten gehore brachten. Ondertussen trok een indrukwekkende stoet van op de Vrijdagmarkt door gans de stad en kwam rond half twaalf, bij het beĂŤindigen van de toespraken, op het Bauwensplein toe. Ze werd voorafgegaan door een groep kinderen in bonte klederdracht en was opgesplitst in drie grote delen. Het eerste stelde de vlasnijverheid voor (met onder meer de verschillende Vlaamse steden en de belangrijke rivieren waar deze industrie beoefend werd, de vreemde landen vanwaar men vlas invoerde en de verschillende bewerkingen van het vlas), het tweede beeldde de katoenindustrie uit (met de landen waaruit men katoen invoerde, de verschillende bewerkingen van het katoen en het schip waarmee Lieven Bauwens het spintuig naar Gent oversmokkelde) en het derde de metaalnijverheid (met het modelmaken, een gieterij en een atelier). De optocht werd afgesloten met een triomfwagen die de hulde van Gent aan haar grote burger symboliseerde : meisjes met palmen in de Gentse kleuren omringden het borstbeeld van Bauwens en legden er bloemen bij neer 211.
339
De medaille De aanwezige familieleden en prominenten ontvingen een herinneringsmedaille, die ditmaal tijdens de plechtigheid zelf werd overhandigd. Het was slechts een klein hangertje met een reeds lang bestaande standaardvoorzijde 221. Vermits de keerzijde alleen uit tekst bestaat moest dus geen kunstenaar ingeschakeld worden . Het is dan ook niet te verwonderen dat over de productie van deze medaille geen gegevens bewaard zijn gebleven.
Vz. De Gentse maagd zit in driekwart vooraanzicht naar rechts ; ze draagt een lang gewaad met pofmouwen en een muurkroon ; links van haar steunt een naar rechts gewende leeuw met zijn voorpoten op haar rechterbeen ; in haar rechterhand houdt ze een speer waaraan een lange wimpel is bevestigd met het opschrift S.P.Q.G.; haar linkerarm rust op een groot wapenschild met een naar links klimmende leeuw ; rechts van het schild liggen boeken, een wereldbol en een lauwerkrans op de grond ; op de achtergrond, achter een afsluiting, ziet men in de verte de Gentse torens en fabrieksschouwen ; in de afsnede, LEMAIRE Kz. STAD GENT I - .- 1 HERDENKINGSFEESTEN I LIEVEN BADWENS I FĂ&#x160;TES COMMĂ&#x2030;MORATIVES I I 23 - 7 - 1922 I - .- I VILLEDE GAND (de eerste en de laatste regel volgen de boord) ; rondom, een effen boord. Rond met boogvormig draagoog en ring- 12.00 h. Koper - 27,4 mm e- 9,65 g- verzameling H. Taymans.
340
De Stroppentochten van 1979 In het begin van de jaren zeventig werd te Gent de Gilde van de Stroppendragers opgericht. Ieder jaar, tijdens de Gentse feesten, hernemen ze de boetetocht welke de Gentenaars door Keizer Karel werd opgelegd, compleet met boetekleed, strop en op blote voeten. De eerste twaalf jaren van hun bestaan werd door de gilde een penning uitgegeven waarop telkens een ander Gents standbeeld werd afgebeeld. In 1979 was het beeld van Lieven Eauwens aan de beurt.
Vz. Het standbeeld van Bauwens, in driekwart vooraanzicht naar rechts ; van de sokkel is slechts een klein gedeelte vereenvoudigd weergegeven ; de boord wordt gevormd door een touw waarvan het uiteinde links van het beeld als een strop naar beneden hangt ; in de strop, G I E I N I T Kz.
Korrelig veld; onderaan, WILLY KRAFFf I EUPEN
Rond met rechthoekig draagoog. Via een haak bevestigd aan een zwart/wit lint ; dit lint hangt aan een baar met op de voorzijde 1979 I STROPPENTOCHTEN en op de keerzijde een veiligheidsspeld- 12.00 h. Verzilverde gietlegering- 50 mme-verzameling J. Schoone. 341
CONCLUSIE Toen Pirenne en consoorten in de tweede helft van de negentiende eeuw onze "vaderlandse geschiedenis" in mekaar draaiden, hingen ze die op aan historische figuren (zoals Ereydel, De Coninck, Van Artevelde, en ook Eauwens). Ze werden voorgesteld als nationale helden door hun goede verwezenlijkingen dik in de verf te zetten en de rest weg te moffelen. Was Lieven Eauwens een grote weldoener die op een onbaatzuchtige manier voorspoed bracht aan de stad Gent, zoals zij stelden ? Of was hij een spilziek, praalzuchtig en incestueus iemand die zich via industriĂŤle spionage, collaboratie en uitbuiting van zijn arbeiders opwerkte? De waarheid zal wel in het midden liggen. Lieven Eauwens lag inderdaad aan de basis van de bloei van de Gentse katoennijverheid en bracht daardoor voorspoed in de ganse streek. Dat hij dit voornamelijk deed om zichzelf te verrijken en niet zozeer voor de gemeenschap doet geen afbreuk aan het resultaat. Zijn vriendschap met de Franse bezetters was er zeker ook op gericht om zoveel mogelijk voordelen te bekomen ; dat het slecht zou aflopen met Napoleon had hij duidelijk niet voorzien. In de geschiedenis zien we dikwijls dat mannen die grote prestaties hebben geleverd, een controversieel karakter hadden. Misschien is dat wel een noodzakelijke vereiste daartoe ! NOTEN
Schilderij van Sir Amedee Porestier van de onderhandel aars van de Vrede van Gent, naar portretten van P. Van Hu ffel.
342
1/ In deze spiegelzaal werd in 1814 de "Vrede van Gent" ondertekend die een einde maakte aan de onafhankelijkheidsoorlog van de Verenigde Staten van Amerika met Engeland. Van deze belangrijke historische locatie is niets meer bewaard gebleven.
'l/ Deze Napoleon-trap is nog steeds aanwezig in het voormalig kartuizerklooster, dat nu dienst doet als de psychiatrische instelling "Huize Sint-Jan de Deo". Het beeld van de Egyptische godin in de nis bovenaan de trap is echter vervangen door een Mariabeeld. In de gerestaureerde kapel is een klein museum ingericht over de geschiedenis van het gebouw, dat samen met de trap kan bezocht worden (E.BOERRIGTER... , Op.cit., nr. 71, blz. 45).
J! Deze Napoleon De Pauw (1800-1859) werd later advocaat en professor aan de Gentse Universiteit. Als Gents schepen van openbare werken zorgde hij voor stadsvernieuwing en uitbreiding van de haven. ~
Mary was afkomstig uit Ashton bij Manchester. Ze was de dochter van James Kenyon, die Bauwens had meegebracht na zijn verblijf in Engeland en die het tot directeur van de spinnerij in het Kartuizersklooster had gebracht.
'jJ Hetzelfde familielid stond ook model voor een schilderij van Felix Cogen (St-Niklaas,
1838 - Brussel, 1907) met Lieven Bauwens als burgemeester van Gent. Dit werk bevindt zich in het Legermuseum te Brussel en een copie ervan hangt in het Gents stadhuis. In Bauwens' voormalige woonst in de Meerhem, waar toen de broeders van Sint-Jan de Deo hun intrek hadden genomen, hing nochtans al die tijd een eigentijds portret van de kunstenaar De Buck Van der Waerde, dat enkele jaren later door de broeders werd verkocht aan baron Ch. van Pottelsberghe de la Potterie, een familielid van Bauwens. fJ! Dit gebeurde door de gekende firma" Compagnie des Bronzes ",gevestigd in de rue d' Assaut 22 te Brussel (Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, briefwisseling met het stadsbestuur).
]J Stadsarchief Gent, reeks V, nr.367, brief van het Gentse stadsbestuur aan het Gemeente-
bestuur van Dendermonde met een overzicht van de kosten en subsidies aangaande het beeld van Bauwens.
BI De sokkel van het standbeeld werd vervaardigd door de firma Philippe Stock, Hoogstraat 84 te Gent. Hij kostte 2.929,78 frank, waarvan 2.390,11 frank voor de sokkel zelf, en 139,67 frank voor het transport en de montage van het beeld (Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, faleturen dd. I augustus 1885).
2/ Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, overzicht van het programma van de stoet. 10/ Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, proces-verbaal aangaande dit incident.
111 De muziek werd gecomponeerd door Karel Miry en de tekst was van de hand van Leopold Devreese (Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, overzicht van het programma). 12/ Het was de kaardenfabriek "Ets. Prayon de Pauw", die in 1804 werd gesticht door Lieven Bauwens en Bemard De Pauw en die achtereenvolgens bestuurd werd door Bemard De Pauw (1776-1837), Napoleon-Lieven-Bemard De Pauw (1800-1859), Alphonse-Joseph Prayon (18231917), Robert-Alphonse Prayon (1879-1933) en Robert Desprechins (A.DESPRECHINS, op.cit., blz. 56) .
.lJI Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, overzicht van de diverse manifestaties van de Galaavond.
343
14/ Victor Lemaire werd geboren te Gent op 5 februari 1826 en overleed te Gentbrugge op 27 september 1905. Hij werd op zeer jonge leeftijd tewerkgesteld bij een edelsmid. Later volgde hij teken- en beeldhouwlessen aan de Gentse Koninklijke Academie. 15/ Deze prijs van 800 frank voor de levering van de stempels van voor- en keerzijde was niet zo exorbitant, vermits Jourdain (weliswaar 28 jaar later, in 1913) 500 frank ontving voor het plaasteren model van de éénzijdige plaket van het standbeeld van de gebroeders Van Eyck. De stempel moest dan nog door een medailleursfirma vervaardigd worden (E. WUYTS, Wereldtentoonstelling Gent 1913 in metaal vereeuwigd, Gent, 2000, p. 108). 16/ Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, overzicht van de details van de gemaakte kosten. 17/ Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, begeleidende brief. 18/ De lijst van alle personen en verenigingen die een exemplaar hebben gekregen is bewaard gebleven (Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, overziehtslijst op naam). 19/ Volgens de Médailles Historiques de Belgique, Tome /, 1869-1890, blz. 165, werden twee zilveren exemplaren vervaardigd. Dit is in tegenspraak met wat het stadsbestuur beweert in haar brief die de zilveren penning aan de Maatschappij der Gedecoreerden van Nijverheid, Land- en Hovingbouw begeleidde : "Le Collège a cru devoir vous donner une marque spéciale de sa reconnaissance en faisant frapper à votre intention une unique exemplaire en argent de la médaille commémorative." (Stadsarchief Gent, reeks V, nr. 367, begeleidende bief van het Stadsbestuur aan de vereniging). 20/ Stadsarchief Gent, reeks XXI, nr. 172, nota's van het Stadsbestuur. 21/ Het verloop van deze feesten en van de stoet is ~ebaseerd op de verslaggeving dienaangaande in de "Gazette van Genf' van 24 & 25 juli 1922. 221 Dit voorzijdetype, met een weergave van de Gentse maagd door Victor Lemaire, werd reeds sinds 1881 door de stad Gent gebruikt bij diverse gelegenheden.
BffiLIOGRAFIE F. ALVIN, Victor Lemaire, graveur en médailles, in La Gazette Numismatique, IX, nr. 5-6, p.
77-96. E. BOERRIOTER & J. DE GRAUWE, Meerhem, toen en nu, Gent, 1991. P. CLAEYS, Les Médailles Gantoises Modemes 1792-1892, Gent, 1909, blz. 340-341. A. DESPRECHINS, Liévin Bauwenset sa familie, Brugge, 1954.
A. DESPRETZ, Academia Gandavensis in Nummis, Gent, 1997. A. ELOY, V. MEILLANDER, F. VAN BOST & R. VAN DE WALLE, Gentse Penningen 17801980, Gent, 1989, blz. 84, nr. C33.2. K. HAERENS, Standbeelden van Gent, Gent, 1977.
J.E. NEVE DE MERVIGNIES, Gand sous la domination française 1792-1814, Gent, 1927. A. BRICHAUT, G. CUMONT, A. DE WITTE & C. PICQUE, Médailles Historiques de Belgique, Tome /, 1869-1890.
H.TAYMANS
344
INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 58 Op 1 Maart 1898 stelde Louis Maeterlinck in de rubriek "Schilderijen - Museum voor Schilderijen, na 48 - XVTie eeuw" in het Frans een fiche op over Visioen van de Heilige Maria Magdalena van Pazzi, door Théodore Boeyer-
mans. Christus, nederdalend uit de hemel, biedt een hart aan de heilige in extase. Zij is geknield, gekeerd naar links en een engel ondersteunt haar. Rechts ziet men een martelaar karmeliet, eveneens geknield. Achter hem draagt de Heilige Theresia een kruisbeeld en andere attributen. In het bovendeel van het doek zijn God de Vader, de Heilige Geest en een groep engelen afgebeeld, en, een beetje lager de Maagd die de hernel toont. Figuren op natuurlijke grootte. H. 3,18 rn. L: 2,14 rn. Doek. Dit doek wordt in de Dictionnaire des peintures van Siret vermeld als een van de beste scheppingen van de meester. Het is afkomstig van het gewezen klooster van de Geschoeide Karmelieten in Gent. Het draagt het Nr. 48 in de nieuwe Museuminventaris opgesteld door de huidige conservator. Théodore Boeyerrnans werd in Antwerpen geboren in 1620 en stierf er in 1677 volgens de enen, in 1678 volgens de anderen. Men weet niet zeker of hij leerling was van Rubens of van Van Dyck. In alle geval kon hij een eigen originaliteit creëren en indien men van hem geen echte meesterwerken kent, bezat hij daarentegen het niet zo veel voorkomend geluk zich altijd op een zekere hoogte te kunnen houden. Hij was in 1654 als vrijmeester opgenomen in de St-Lucasgilde in Antwerpen. Hij is gekwalificeerd als licentiaat, wat ons toelaat te veronderstellen dat hij aanvankelijk niet de kunstrichting zou uitgaan, wat zijn late opname in StLucas uitlegt. Cf. A.P. SUNAERT, Catalogue descriptif du Museé de la villede Gand (Gent, 1870). De bijgaande afbeelding op de fiche leende zich niet tot reproductie.
345
VANNUTTIGE,RAREENKODDIGEGENTSEALMANAK-
KEN Onderstaand artikel werd door Pierre Kluyskens geschreven in December 1959. Terwijl onze muurkalenders elk jaar aan luxe winnen en sommigen er zelfs heel keurig uitzien met hun kleurreproducties van bekende meesterwerken, en de koude, prozaïsche bureelkalenders, genre "Belgische Staat" hebben verdrongen, is het integendeel met onze almanakken maar triestig gesteld en men mag gerust schrijven dat het een ''nationale industrie" is die stilaan aan 't uitsterven is. Op uitzondering na van de vermaarde Snoeck-almanak die het sedert meer dan een halve eeuw volhoudt en de traditie van de oude volksalmanakken die tot voor een paar jaren een onmisbaar attribuut van het huishouden waren, voortzet, slaan de almanakken op de drempel van het jaar des Heren 1960, maar pover figuur. De inhoud van de almanak, mengsel van nuttige, volkse en vrolijke wenken, schijnt de moderne mens niet meer te boeien. Hij neemt vrede met een kleine, nuchtere zakagenda met zo weinig mogelijk geschreven tekst en zoveel mogelijk witte ruimte en voor elke dag van het jaar een vol blaadje waar van 8 tot 24 u, elk half uurtje over een stippellijn beschikt om de zaken, afspraken en bezoeken op te vangen. Heiligen- en feestdagen hebben weinig of geen belang meer; men tekent nog enkel de "rustdagen" en de dagen van betaald en onbetaald verlof aan, en op de voorpagina vullen wij met de grootste ernst onze "maatschappelijke fiche" in, die als de weerspiegeling is van ons modem leven: nummer van telefoon, eenzelvigheidskaart, van paspoort, van postrekening, bankrekening, spoor- of tramabonnement. Aldus geëtiketteerd en genummerd gaan wij het nieuwe jaar in ... Onze oude almanakken waren nu precies geen herdruk van de Evangeliën met hun weervoorspellingen en profetieën, en de gezegden "Liegen als een almanak" en "Almanak, leugenzak" waren niet volledig van grond ontbloot, doch wat voorspellen ons het N.I.R. en T.V.? Die volksalmanakken die met duizende exemplaren werden verkocht, zijn bijna zo oud als de boekdrukkunst zelve en wij zien dat het de waarzeggers, kwakzalvers en ook geneesheren waren die er het eerst de hand op legden. Alras kwamen ook bijdragen over letterkunde, geschiedenis en zelfs grappige verhalen een plaats opeisen naast de eigenlijke kalender, de voorspellingen, geneeskundige raadgevingen en astrologische profetieën. Zelfs de politiek, het hekeldicht, de satire poogden samen met de stambomen van de regerende vorstenhuizen, de jaarmarkten en andere nuttige wenken, het volume wat te ver346
dikken, zodat de almanakken na enkele jaren de familiale encyclopedie werden. Wanneer de boer in de laatste dagen van december naar de markt trok keerde hij naar zijn dorp terug met een almanak die men dan 's avonds bij de haard las en waarin men tussen de spreuken en gezegden in, zocht naar het gepaste ogenblik van het jaar om te zaaien en te maaien: het was ook de almanak die men opensloeg wanneer een kind koorts had, die het verliefde meisje raadpleegde om te weten wat de sterren voorspelden, het was de almanak die de juiste datum van markt, foor of kermis aangaf en het was met dit eigenaardig proza vol naĂŻeveteit, bijgeloof en kwakzalverij dat men verhalen voor de lange winteravonden voorbereidde. Nostradamus, Aladijn, Laensberg en de profeten van het Oud Testament vormden er de redactieploeg met de sterrenwichelaars, de onfeilbare genezers en de aangename vertellers van mooie legenden. Het is trouwens in die volksalmanakken die in elk huisgezin binnendrongen dat de legenden, het bijgeloof en de keukenremedies zich nog lange jaren konden overleven. "Hebt U tandpijn? Sla een nagel in een oude muur, en de pijn zal verdwijnen"! Er waren eenvoudige, goedkope almanakken, er waren er ook die smaakvol geillustreeed waren, met mooie romantische prenten en omslagen, er waren er voor de dorpsmensen, de stadsbewoners, de vrijers of de soldaten, op mooi of grof papier, met vergulde snee of bleekblauwe kaften doch allen waren, wat de inhoud betreft, op dezelfde leest geschoeid. Gent kon natuurlijk in dit domein van folklore en volkse literatuur niet achterblijven en wij zien de almanakken dan ook van bij het begin in de Arteveldestad floreren. Een van de oudsten was wel de "NieuweAlmanach curieux en util voor 'tjaar MDCCLXX ofte den getrouwen weg-wijzer der stad Gend, soo voor veemdelingen als voor de Inwonders der selve stad" die voor het eerst in 1770 bij Philippe Gimblet, boekdrukker, op de Koommarkt verscheen en het anderhalve eeuw lang uithield onder verschillende benamingen waarvan de laatste, de "Wegwijzer" de meest gekende is. Het is de "nuttige" almanak die allerlei gegevens inhoudt en meteen een "indicateur" is van alle beroepen, stielen en administratieve gegevens. De Gentenaren konden echter moeilijk vrede nemen met een almanak die hen te dor en te emstig scheen en te weinig ontspannende lectuur bood. De Snoeckalmanak zou in die leemte voorzien. Hij verscheen voor de eerste maal op 1 Januari 1807 in 24o formaat, oorspronkelijk onder de titel "Stuyvers almanak" doch veranderde ettelijke malen van naam: "Kluchtige almanach", "Dobbelen Gendschen Almanach", "Nieuwen Almanach", "Klucht- en Liede347
kensalmanach", "Vier cents Almanach" en sedert 1828 "Snoeck Alamach"; volledig in de traditie van de volkse almanakken die toen overal in Europa verschenen. Maar naast die traditionele, volkse almanakken, zijn er ook te Gent een paar koddige en zelfs groteske almanakken verschenen, oorspronkelijke vondsten of steegjesliteratuur, die natuurlijk heel wat succes oogstten. In die laatste categorie vermelden wij vooral de fameuze almanak voor 1825 "De Gendsche Kwasten" waarvan de inhoud "door een rechtzinnig dobbel-uytzet-vat gezogen is, door verscheydene kwestige concepten, gedistileerd van nuchtere uytzet-dampen à la double, ende garafmeert in een versgemolken pint koey-melk"! Wij lezen er o.m. dat 1825 het 426e jaar is na het eerste zouten van de vis, het 319e na de eerste kalkoenen in Nederland, het 263e na het opkomen van de vertugadins, het 144e na het opkomen van de stenen tabak-pijpen, het 69e jaar na het opkomen van de "parapluies", het 35e na het opkomen van de horloges à la Figaro, het 23e "na het opkomen van de grote broeken en bretels" en het eerste na het opkomen van de "strooien hoeden". In 1822 verscheen te Gent een zeer curieuze almanak, de "Nieuwen koddigen Almanach of Aenwijzer der Gendsche estaminëen, gevende een estaminée per dag voor 1822; verrijkt met een kortbondig verhael der Gends-kermissen van 1821 en geestige mengelingen van alle slag". Voor de lietbebbers van herbergen was het natuurlijk een goede zaak want er zijn er 365 verschillenden voor het jaar aangegeven, van het "Gouden Zulleken" tot de "Plaisanten Gentenaere", en bovendien voor elke maand, een goede raad: januari: In deze Maend is het raedzaam uytzet op te doen; februari: Men brauwt in deze Maent extra goede Faro; maart: Den Lambiek is in deze rnaend ten beste; juni: Met de warmte is Gaversch ten beste. De maangestalten zijn op zeer originele wijze aangegeven en afgebeeld door "Nieuwe Liter, eerste qwart liter, volle liter en laetste qwart liter"! In dezelfde trant doch in een ander domein verscheen in 1830 de "Nuttigen Almanach", verzameling van belangrijke stukken; verrijkt met eene fabriek per dag; of Almanach der Gendsche nijverheid voor het jaar 1830". Hij draagt als ondertitel: "Eer aan onze stad. Eer aan het Manchester der Nederlanden" wat geenszins overdreven voorkwam, daar Gent toen niet minder dan 6 katoenspinnerijen en 49 katoenweverijen telde.
In de reeks curieuse almanakken die bijna allen ten tijde van het Hollands Bewind, tussen 1815 en 1830 verschenen, verdient zeker "De dobbele Scha348
pers Almanak voor het schrikkeljaar ons Heere Jesu Christi 1816" een aparte plaats. Hij is met mooie koperen kunstplaten versierd en draagt als ondertitel: "'t Is waar, onze eeuw is vol van domme streken: Nietswaardig volk verspreidt zich wijd en zijd. Maar ' kwed nogtans, met al die zielsgebreken. Word eens, dees tijd den Goeden ouden tijd"! Pretentieuzer luidt de voorrede: "Wij mogen verzekeren dat dit werksken het vermaekelijkste is dat tot hier toe in dit slach is uytgekomen". Hij herinnert ook aan een Edict van 1626 dat o.m. bepaalde: "Almanaken moeten gedrukt worden met een correcte letter ende schoon pampier''. Zoals alle schapersalmanakken voorspelt hij het weder voor alle dagen van het jaar: schoon, koel, vochtig, mistig, wind, sneeuw of bliksem, de eclipsen, de markten, de "Merkwaardige tijdstippen die een mensch in deze wereld dient te weten", de "PrognosticatiĂŤn" over de twaelf rnaenden des jaers volgens Mathieu Laensberg, de Gedenkschriften uyt de oude tijden toen alles goedkoop was, en het onmisbaar verhaal dat een traan doet storten, nl. de Vryagie van Jellen en Mietje. Een unicum in de verzameling van de Gentse almanakken is "den nieuwen volmoekten Gregoriaenschen Almanach, dienende voor een geheele eeuwe, beginnende met het jaer ons Heere Jesuchristi 1801 en die zal eyndigen met het jaar 1900". Hij kostte amper zeventien stuivers en half, wat toch goedkoop was indien men bedenkt dat men hem een eeuw lang kon gebruiken ... En inderdaad in tachtig bladzijden vinden wij alle mogelijke gegevens, kalenders, voorspellingen enz. voor gans de XIXe eeuw letterlijk in kleine tekst samengeperst: de "Tafel der verspringende feest-dagen voor 100 jaeren, een volledige kalender voor de eeuw, de maniere om de Nieuwe Maenen te vinden op alle rnaenden enjaeren, de sterrekundige waerheden, de Eclipsen voor 100 jaeren", de voorspellingen voor elke maand en zulks een eeuw lang, de lijst van alle pausen, keizers en koningen, hertogen en graven, goeverneurs en landvoogden, van alle bisschoppen van Gent, Brugge, Antwerpen enz., van alle "Primussen" van de Leuvense Universiteit vanaf hare stichting, van de voorzitters van de Raad van Vlaanderen, de juiste waarde en de omzetting van alle Europese munten, een volledige beschrijving van Gent en dat alles voor de prijs die wij thans betalen voor de kleinste en goedkoopste zakagenda... Pierre KLUYSKENS
349
184Z: VIERLING TE GENT Tweelingen waren in het verleden en zijn ook vandaag niet echt uitzonderlijk (1 ,5 à 2 % van het totaal aantal geboorten). Meerlingen van meer dan twee kinderen waren dat weL. zeker in perioden dat de vruchtbaarheidsbehandelingen voor vrouwen nog niet bestonden. Zo'n uitzonderlijke gebeurtenis viel Gent te beurt in 1842. Te Gent werden in de 19e eeuw jaarlijks gemiddeld iets minder dan 4.000 kinderen geboren. Dat maakt op honderd jaar ongeveer 350 à 400.000 geboorten. Het lijkt ons niet onwaarschijnlijk dat de vierling van 1842 zo niet de enige dan toch een van de zeldzame is geweest die tussen 1800 en 1900 in onze stad ter wereld is gekomen. Ter vergelijking enkele recente cijfers - In 1994 werden in België 1.854 tweelingen en 68 drielingen geboren en waren er 2 bevallingen van vierlingen of meer. -In 1997 zijn in de USA 3.880.894 kinderen levend ter wereld gekomen. Daarvan maakten er 104.134 deel uit van een tweeling (dus 52.067 tweelingen), 6.147 van een drieling (2.049), 508 van een vierling (127) en 79 van een vijfling of meer (14). - In de afgelopen kwart eeuw verdrievoudigde het aantal geboorten van meer lingen in de jaren tachtig en verviervoudigde dat aantal in de jaren negentig. Het grootste deel van deze stijging kan toegeschreven worden aan de vruchtbaarheidsbehandelingen en de oudere leeftijd van de moeder. Meer dan 9 op 10 meerlingen zijn vroeggeboorten (minder dan 37 weken dracht). Het gewicht van te vroeg geboren meerlingen ligt meer dan de helft lager van het gewicht van eenlingen. Het risico op overlijden van meerlingen ligt12keer hoger dan dat van eenlingen en wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door zwangerschaps- en ademhalingsproblemen en te laag gewicht bij de geboorte. 1 op 10 meerlingen overlijdt in zijn eerste levensjaar. In 1842 werd te Gent een vierling geboren. Vier meisjes: Judoca, Joanna, Camilla en Catharina, die op 9 juli even over twaalf uur thuis werden geboren. Over het gewicht, de grootte of de gezondheidstoestand van de kinderen is niets bekend. De ouders waren Joannes Livinus Braem, wever, geboren te Gent in 1799, en Maria Petronilla Van Damme, huisvrouw, geboren te Gent in 1804. Geen van beiden maakte deel uit van een meerling. Ze woonden in de Abeelstraat, evenals andere leden van de familie Braem. Bij de geboorteaangifte waren de getuigen: Jacobus Braem, schoenmaker in 350
de Stovestraat; Jacobus Spilthooren, stokersknecht in de Abeelstraat; Petrus Bruyneel, schoenmaker in de Zakkenbandstraat en Paulus Van Damme, galonwever in de Korte Koestraat. Meerlingen van meer dan twee kinderen hadden in de 19e eeuw hoe dan ook geen schijn van een kans te overleven. Dat lot was ook de Gentse meisjes beschoren. Joanna bezweek reeds drie uur na de geboorte, de drie andere meisjes overleden drie dagen later op 12 juli 1842. Waren ze bondervijftig jaar later ter wereld gekomen dan waren hun levenskansen zeer waarschijnlijk groter geweest. Daniël VAN RYSSEL
JAN VAN DEN EEDEN (Vervolg en slot) In ons vorig nummer (p. 318) schreven wij dat de gepubliceerde tekst waarschijnlijk een vervolg kende. De reactie kwam onmiddellijk van onze vriend André Verbeke die de volledige artikelenreeks bezit. (Wat bezit hij niet?) Daaruit blijkt het volgende: er zijn 4 artikels verschenen in "Het Zondagsblad" van respectievelijk 17-24-31 Maart en 7 April1918. Wat wij in ons vorig nummer publiceerden zijn de artikels verschenen op 17 en 24 Maart, maar er zit een hiaat in, namelijk, de tekst van de toespraak van Hendrik Conscience is langer dan het deel dat wij publiceerden. Er volgt nu tot slot het 3e en 4e artikel. Thans komen wij tot de tweede periode uit Jan Van den Eeden's kunstenaarsleven. Zijne studiereis in Italië en Duitschland had hem meer vertrouwd gemaakt met de gewrochten van vreemde meesters, en hij had zichzelf in de techniek zijner kunst meer en meer gevormd. Alhoewel zeer oorspronkelijk van opvatting en bewerking, onderging Van den Eeden toch den vreemden invloed en volgde hij inzonderheid de Wagneriaansche school. Het spoor daarvan vindt men in meer dan één zijner vervolgens voortgebrachte werken. Van de liederen, na of tijdens zijn verblijf in de vreemde voortgebracht, kunnen wij noemen: Mignon, ballade, vertaald door Fl. Van Duyse, naar den oorpronkelijken tekst van Goethe; de romance Souvenirs d'enfant; Vuylsteke's Lentezang; de op Duitsche gedichten van Goethe en Lenau getoonzette liederen: Abschied en An meine Guitarre; Kleine Bronnen, van Vuylsteke; de Toekomst, het Lied van de Ton, de Vlag der citadel, Voor Nederland, Vlaanderen, onze bruid. 351
Een der bijzonderste gewrochten voor orkest en zang, die Van den Eeden in dien tijd schiep, is stellig het oratorio Brutus. Wij herinneren ons nog persoonlijk de uitvoering van het eerste deel van dit werk te hebben bijgewoond in 1874. Wij zeggen: eerste deel, omdat enkel dit deel uitgevoerd werd; of het in lateren tijd tot eene auditie van meerdere deelen kwam, durven wij niet verzekeren. Brutus (eene episode uit de Romeinsche geschiedenis) werd uitgevoerd op een concert, dat enkel werken van Jan Van den Eeden bevatte. Het feest greep plaats in de groote zaal Spiegelhove (1). Dit merkwaardig muziekfeest mocht, na zijne kunstreis terecht, als de "blijde wederkomst" van Jan Van den Eeden gelden. Het Volksbelang van 4 April 1874, gewaagt van dit concert, en zegt nopens Brutus: "Dit stuk, dat door hem (Van den Eeden) in Duitschland op Herder's gedicht geschreven werd en ter uitvoering in onze stad door den dichter Hiel in het Nederlandsch werd overgebracht, is door den heer Van den Eeden meesterlijk behandeld. "De componist schildert ons de samenzwering tegen Cesar, die opkomt, zwelt en losbarst. Bij steeds klimmende stemmen en orkest weet de toondichter de toehoorders meer en meer belangstelling in te boezemen. "De droom van Culpurnia, de vervloekingen van Cassius, de scene tusschen Cassius en de overige samenzweerders zijn in treffende tonen vertolkt. Het stuk sluit met een prachtige triomfmarsch, welke Rome de herstelling zijner vrijheid voorspelt." Het symphonisch tafereel: Suite d'orchestre, dat eveneens ten gehoore werd gebracht, werd op eene prachtige wijze uitgevoerd. Hetzelfde gold voor het fragment der mis Qui sedes, voor orkest, koorzang en solo geschreven; de solo werd gezongen door den heer De Keghel, eersten tenor aan den Grooten Schouwburg van Gent. "De Italiaansche volksmelodie, - duidt het Volksbelang in zijn bovengenoemd nummer aan,- op de eerste verzen van Tasso's "Verlost Jerusalem" werd door den heer Van den Eeden in ItaliĂŤ genoteerd en door hem op gelukkige wijze voor stemmen en orkest geschreven. De harmoniseering stemt met de melodie goed overeen, zonder dezelve te hinderen. Dit schoon en eigenaardig lied herinnert ons de oude Italiaansche school en wel namelijk het verbeterde aria van Stradella." De liederen: Lentezang, Kleine Bronnen, Abschied en An meine Guitarre werden gezongen door mevr. Van Santen-Lepla, en de heeren De Keghel en Waeyenberge, met begeleiding van den componist. (2) Het feest eindigde met eene magistrale uitvoering van eene Triomfmarsch, die 352
voor de eerste maal te Berlijn op het programma was gekomen. Bij het wegsterven der laatste klanken, werd de toondichter geestdriftig toegejuicht en werden hem tal van kransen en bloemen geschonken als dank voor het reine kunstgenot en als hulde aan zijn talent. (3) Zóó sloot dit heerlijk muziekfeest, waarvan wij, - na zoovele jaren - nog de levendige herinnering bewaard hebben. Tot dezelfde periode van Van den Beden's loopbaan behooren: de oratoriaLe Jugement dernier en vooral Jacoba van Beieren, dat in de volgende jaren in verscheidene steden des lands; met Vlaamsehen of Fransehen tekst, werd uitgevoerd. De Slavenmarsch, een karakteristiek orkeststuk, dat meer dan eens tijdens de concerten op den Kouter te Gent ten gehoore kwam, kan mede tot hetzelfde tijdstip worden gerekend. Ook de rijkgekleurde symphonie De Geuzenstrijd der XV/e eeuw, die tijdens de feesten ter herinnering der Gentsche Pacificatie, in 1876, in het Casino werd uitgevoerd, en nadien, in 1885, in den Grooten Schouwburg nogmaals de eer eener auditie genoot, mag, in breede lijnen, als het slotwerk dezer periode worden beschouwd. Tot de laatste periode behoort het volgende: Vanaf 1878 tot aan zijn overlijden, in 1917, wasJan Van den Eeden bestuurder der muziekschool van Bergen, en gedurende deze lange tijdruimte zagen wij, voor zoo ver wij althans weten, hem niet meer op Vlaamsch kunstgebied werkzaam. Deze vaststelling hebben wij meermalen en met spijt herhaald. De oorzaak van dit alles lag wellicht niet ten volle aan den toondichter zelf, maar wel aan de stoffelijke omstandigheden des levens, die hem, om den broode, bovengenoemde betrekking te Bergen deden aanvaarden. Maar bij velen staat het vast, dat Jan Van den Eeden, door zijn heengaan uit Gent, door zijn niet meer meeleven in de muzikale beweging zijner geboortestad en het niet meer voortbrengen van Vlaamsche gewrochten, te Gent de vervreemding zijner tijdgenooten en de onbekendheid van het jongere geslacht op zich trok en dat bijgevolg zijne populariteit uit vroegere, schoone dagen, zeer verminderde. Jan Van den Eeden schreef tijdens zijn verblijf te Bergen twee Fransche tooneetwerken van grooten omvang: Numance en Rena, beide groot-operas, waarvan vooral het eerste te Brussel en te Antwerpen veel bijval mocht inoogsten. Bij verder opzoeken troffen wij nog verscheidene werken aan door den Gentschen componist geschreven, waaronder: een Scherzo symphonie, - Judith, lyrisch tafereel,- Les Couronnes, koorzang,- Sonate- Offertoire (voor orgel), -Vier Preludiums (voor orgel), eneenige klavierstukken. Bij de inhuldiging van het gedenkteeken, te Antwerpen opgericht tereere van den componist Albert Grisar, voerde men eene gelegenheidscantale uit, door 353
Jan Van den Eeden getoondicht. En toevallig vonden wij in het werk: Nouvelles Chansons et Poésies van den Waalsehen volksdichter Antoine Clesse (4), dat in 1888 verscheen, twee stukken: Berceuse en Toast, door Jan Van den Eeden getoondicht. De muziek ervan bevindt zich in Clesse's boek. Jan Van den Eeden overleed te Bergen in de eerste dagen der maand April 1917, en had aldus den ouderdom van 75 jaar bereikt. Eenige dagen voor zijn afsterven, bestuurde hij nog te Charleroi de uitvoering van zijn oratorium Jacoba van Beieren, in den Fransehen tekst. Onder oogpunt van eigen kunst worden zij, die er als voorstaanders van doorgaan, veelal het verwijt aangewreven, zich in een engen kring te bewegen, die zich niet verder uitstrekt dan tot aan de grenzen van het Vlaamsche land. Deze dwaling is, ongelukkiglijk, te veel verspreid en door velen zonder nadenken als gegrond aangenomen: maar de beweringen, welke men aanhaalt, om deze dwaling een schijn van echtheid te geven, blijken ons nochtans licht te weerleggen. Eene nadere, persoonlijke verklaring zal niet onnoodig zijn; want nu wij juist op deze plaats in dien zin beschouwingen maken, bij het niet verder meegaan in de Vlaamsche muziekkunst door Jan Van den Eeden, zou men licht kunnen denken, dat wij tegenstrevers zijn van kunstwerk, in vreemde taal geschreven, en wij ons tegenover Jan Van den Eeden antipathiek aanstellen of hem zelfs niet meer tot de onzen zouden rekenen. Niets is minder waar. 't Is eeneverkeerde-wij zegden bijna een valsche- voorstelling der feiten, welke men in vele gevallen aanwendt om de voorstaanders van eigen taal en kunst als vijanden te doen doorgaan van alles wat niet tot het Vlaamsch domein behoort. Wanneer wij het betreuren, dat Jan Van den Eeden niet méér Vlaamsche werken voortbracht en nadien onder anderen invloed geraakte, kan zulks geen boegenaamden grond tot veronderstellen geven, alsof wij daarom Van den Eeden niet als een meester zouden huldigen. Jan Van den Eeden was een schoon figuur in de kunst; en was of bleef hij op Vlaamsch kunstgebied niet wat men van hem in vroegere jaren zoo vurig had gewenscht en gehoopt, dan toch mogen wij zonder aarzelen zeggen, dat zijn naam in de Kunstwereld in aanzien stond om de puike gewrochten, welke hij schiep. In onze kunstopvatting bestaat geene engheid van denken of bekrompen nationalisme. Het Vlaamsch kunstprinciep, dat wij aankleven, omdat het zoo dicht bij de geestesontwikkeling van ons volk staat, hindert ons volstrekt niet onze blikken verder te richten om met de noodige waardeering te bestatigen, wat over de grenzen van ons land op kunstgebied wordt voortgebracht, of om bijvoorbeeld, de opvoering van vreemde operas bij te wonen en ze toe te juichen, waar het verdiend is. 354
Vereeren wij onze kunst en onze kunstenaren, wij weigeren daarom onze belangstelling niet aan de gewrochten van buitenlandsche meesters. Maar, wanneer er onder de zon plaats is voor uitheemsche kunst, dan schijnt het ons maar billijk, dat ook de degelijke Vlaamsche kunst hare rechtmatige plaats bekomt, en ze de weldoende warmte van de zon geniet. Wat eischen de verstandige voorstaanders van eigen kunst immers meer? Hoegenaamd niets! 't Is een recht dat tot de eigendomlijkbeid van het volk behoort, een middel tot het verhoogen van het kunstgevoel der massa en het opwekken harer belangstelling in eigen schoon. Wie eert een kind het meest, zijne moeder of eene vreemde? Zijne moeder! Zóó handelen wij op kunstgebied ook: eerst onze eigen kunst, daarna de vreemde. Wij willen op dit terrein den rechten weg opgaan, maar wij willen ook geen Chineeschen muur rondom ons bouwen, die ons afscheidt van de geestesvoortbrengselen van andere natiën. Integendeel, want wie de kunst waarlijk lief heeft, ziet niet wie ze voortbracht, landgenoot ofvreemdeling, en daarom hebben wij, naast onze sympathie voor eigen kunst, ook een open oog en hart voor de gewrochten van vreemde kunstenaars. Dit is en blijft ons innig gevoelen. "Weest u zelven!" heeft men eens de strijders voor het bevorderen der kunstontwikkeling en de veredeling van het schoonheidsgevoel bij ons volk toegeroepen. Wij antwoorden daarop met enkele woorden: "Wij willen op kunstgebied ons zelven blijven!" Is Jan Van den Eeden nu eenmaal van deze richting afgeweken en er zelfs in zijnen langen levensloop niet meer terug ingetreden, dit vermindert in niets de waarde zijns talents. De werken, welke hij op Vlaamsehen tekst schreef, zonder zijne prachtige symphonie: de Strijd der XV/e eeuw , -volstaan ruim genoeg om hem, zooals wij reeds zegden, als een schoon figuur in de kunst te beschouwen, en waardig in de rij onzer verdwenen verdienstelijke toondichters te worden geplaatst. Maar, tot de jongeren roepen wij op onze beurt: ''Weest u zelven!" Misprijst de waarde der taal of de grootheid der kunst van vreemden niet; doch, blijft in de eerste plaats dicht bij uw volk geschaard, waaruit ge zelven geboren zijt! Men kan het voorzeker een kunstenaar -onverschillig op welk gebied of in welke uitdrukking, -niet ten kwade duiden wanneer hij soms zijne inspiratie leent aan onderwerpen vreemd aan eigen leven of verleden, omdat de vrijheid van handelen en denken door niets mag gestremd worden. Doch, wanneer die kunstenaar zijn scheppingskracht weigert tot het uitbeelden van eigen schoonheid en van eigen grootheid, dan is hij af te keuren en op de rechte baan terug te wijzen. En die rechte baan ligt diep in ons eigen volk, omdat daar de zending van een 355
kunstenaar is; alleerend, de beelden van ons eigen heden of verleden uit te bijtelen of af te schilderen. De kunstenaar, die anders handelt, wendt zich van het volk af en blijft tevens machteloos om de kunstkroon van den lande met een enkel parel te verrijken. Dit alles neerschrijvende, staan wij op een democratisch standpunt, omdat ons volk het meest den invloed der kunst noodig heeft. En hoe kan die invloed ten goede worden gebracht en hoe kan men hem weldoende in het hart en den geest der menigte storten, indien men niet de volkstaal gebruikt? Die vraag stellen, is ze beantwoorden; indien men anders te werk ging, zou men nutteloozen arbeid verrichten, die geen loon medebrengt. Het ware zaaien in dorren, onvruchtbaren grond, waaruit geene planten opgroeien. Kunstenaar zijn, beteekent zendeling van het goede en het schoone zijn, en wie op dien titel wil aanspraak maken, moet met liefde en overtuiging tot het volk gaan, omdat daar zooveel zaad van het goede en het schoone uit te strooien is! Deze grootsche zending moet gevolgd en volbracht worden, want zij bevat den hoogstaanden eisch: Medewerken aan de geestelijke verheffmg van het volk! Weest door uw werk u zelven, dan wekt gij bij de menigte belangstelling en geestdrift op voor eigen kunst! De adel die een kunstenaar in de ziel draagt, vereisebt plichten, en een der eerste hiervan is: zich te wijden aan de verhooging van het artistiek gevoel en het begrip van den schoonheidszin bij zijne evenmenschen! Hiermede eindig ik de negende en laatste reeks mijner Kleine Studiën, aan de verdwenen toondichters gewijd, die Gent zag geboren worden of die er lange jaren ingeburgerd waren. Wellicht zal men mij doen opmerken, dat ik de besproken kunstenaren niet naar zekere gewenschte rangschikking liet volgen. Mijn antwoord hierop is; dat ik deze verschillende bijdragen tot de geschiedenis van het muzikale leven te Gent, maar, om zoo te zeggen, schreef au courant de la plume, gelijk men in 't Fransch zegt, of naar gelang ik in het bezit kwam van de noodige inlichtingen, gegevens en documenten, aangaande een of ander te bespreken componist (5). 't Was dus niet opzettelijk of met zeker inzicht, dat ik zóó handelde. Overigens, het lag niet in mijne bedoeling, mijne geringe bevoegdheid op musicologisch gebied één stap te overschrijden; want mij als scheidsrechter aanstellen, om zoo maar naar eigen goeddunken de aangehaalde toondichters volgens talent, muzikale geleerdheid en voortbrengingskracht juist te beoordelen en ze te rangschikken, ging ik volstrekt niet doen. Zoo iets laat ik over aan mannen, die meer stem in het muzikaal ... kapittel hebben dan ik. 356
Mijn doel was enkel, die meesters in de toonkunde bij het volk in herinnering te brengen en, in vluchtige trekken, over hun leven en werken te spreken. Ik hoop echter, door mijnen letterkundigen arbeid, den weetgierigen lezer wel eenig nut en genoegen te hebben verschaft; want het is mijne innige overtuiging geen onnuttig werk te hebben verricht, met het leven van verdwenen kunstenaren te vertellen en hunne geleverde gewrochten kenbaar te maken. Aan het volk zijne kunstenaren leeren kennen en waarderen, aanzie ik als eene zeer schoone daad en tevens als een kunstbroederlijke plicht. Aan dien plicht, die mij overigens zeer aangenaam te vervullen was, ben ik steeds getrouw gebleven. Was mij de arbeid soms vrij lastig, toch vind ik de reinste voldoening en het schoonste loon in het besef, de beelden van heengegane toondichters in het hart en den geest van het volk te hebben heropgewekt. In het geheugen van het volk moeten de namen dier meesters der Kunst blijven voortleven, omdat ze voor de kunstontwikkeling en het bevorderen van het schoonheidsgevoel hunner evenmenschen de beste krachten huns talents ten pande stelden! Emiel CALLANT
NOTEN (1) De zaal Spiegelhave of Spiegelhaf, zooals men nog in den volksmond hoort, is sinds jaren ten gronde afgebroken en vervangen door eene rij burgerswoningen. Deze zaal bevond zich bij het begin der Nieuwe Wandeling. Het gebouw ontleende zijn naam aan een leengoed, dat in de Middeleeuwen ter plaats stond en 't goed ten Spiegelhave heette. Vandaar, als herinnering, de benaming: Spiegelhafstraat, welke men in den omtrek aantreft. (2) Mevr. Van Santen-Lepla was in dien tijdeene der voornaamste concert-zangeressen, welke men te Gent telde. Hare medehulp bij gewichtige muzikale uitvoeringen, werd hoog op prijs gesteld. Ook in de concerten der bijzonderste zangmaatschappijen werd zij om haar schoon talent immer warm toegejuicht. - De Keghel was tweemaal aan den Grooten Schouwburg verbonden; de eerste maal als lichten tenor, een paar jaren later trad hij op als "tenor mixte". Wij herinneren ons nog hem alsdan, onder andere, te hebben zien optreden, in Lucie de Lammermoor, Faust, en La Favo rite. - Karel Waeyenberge, den populairen zanger, was toen in het volle bezit eener prachtige barytonstem en verwierf overal een welverdienden bijval. Hoevele componisten zijn er niet geweest, die den bijval hunner gewrochten in grooten deele aan de knappe vertolking van Karel Waeyenberge hebben te danken gehad! (3) Bij de plechtige inhuldiging van den nieuwen Nederlandsehen Schouwburg van Antwerpen, den 15 Oogst 1874, werd het oratorium-gedeelteBrutus, van Jan Van denEeden, door de Melomanen, van Gent en het orkest der Antwerpsche muziekschool, onder de leiding van Peter Benoit uitgevoerd. (4) Antoine Clesse was Hollander van geboorte. Hij zag het daglicht te 's Gravenhage, den 30 Mei 1816, en overleed te Bergen, den 9 Maart 1889. Antoine Clesse werd, om zijne talrijke volksgezangen, den Belgischen BĂŠranger genoemd. (5) Bij den aanvang dezer laatste studie haalde ik, terloops, den componist Ernile Mathieu aan. Ziehier de werken welke deze op Vlaamsehen tekst schreef: Torquato Tasso's dood, cantate;
357
Bij het Beekje, De Leeuwerik, In den Herfst, De eerste Kus, Zomernacht, Middernacht, liederen; De Hei, tweezang; De Avond, Korenlied, Dondertorens, Oogsttijd, koorgezangen. De cantaten Freyhir, Le Hoyoux en Le Sorbier, werden in het Vlaamsch vertaald, evenals Richilde,lyrisch drama, in vier bedrijven, en La Bemoise, cornisch zangspel, in één bedrijf.
EEN BRIEF UIT GENT, 2 DAGEN NA HET UITBREKEN VAN DE EERSTE WERELDOORLOG Gent, den 6 oogst 1914. Beste Louis, Dank dat gij in zulke moeilijke dagen ook nog eens aan ons gedacht hebt. Wij zouden u reeds enig nieuws gezonden hebben, maar ongelukkig we kenden uw adres niet. Maar zooeven vernam ik het van Marletje Caers. Het zijn droevige vacantiedagen die we nu doorbrengen nietwaar jongen. Het is hier te Gent niet veel beter gesteld dan bij u geloof ik. Iedereen loopt hier, zooniet droevig, dan toch ziek en opgewonden. Georges behoudt in alle omstandigheden zijn kalmte natuurlijk, maar ik schiet ook hoor! Op Nr. 100!!! Het vertrek der soldaten heeft gansch de stad te been gebracht, en ware het niet dat allen er zoo erg onthutst en teneergeslagen uitzagen, men had kunnen denken dat het hier feest was, zoo' n menigte en drukte was er hier. Enige spijtige voorvallen zijn hier gisteren en eergisteren gebeurd! De Kulmbach, het Hotel du Télégraphe, de 3 Suisses, de Concorde zijn plat gelegd. Meerendeel door een hoop dwaze jongens van hoogstens 16 à 18 jaar. Ge kunt denken, wat een beroerte. Als zulks gebeurde was er natuurlijk nergens politie of burgerwacht te bespeuren en zoo hebben de woestelingen ongestoord hun werk kunnen voortzetten! Na nader nieuws vernamen we dat het eigenlijk de schuld is van den waard uit Hotel du Télégraphe. Hij heeft, naar het schijnt, de Duitsche vlag laten wapperen en dit heeft natuurlijk en met reden de woede van het volk gaande gemaakt. Mme uit de 3 Suisses heeft zich in de deurpost gesteld en het volk uitgejouwd, meer was niet noodig en geen wonder dus dat ook haar huis al rap bestormd werd. De baas uit "Cave de Munich" heeft vlug de belgische vlag laten uithangen, iets wat bijna aan alle huizen het geval is. Hier en daar ziet men wonderbare opschriften zoals bvb. "Echt Belgisch huis", "Luitenant bij de Burgerwacht", "Leve België", "Geen Duitsch bier meer". Op de vensters van Ganda hangt: "Zuiver Belgische Maatschappij, Engelsch en Vlaamsch Bier en wat al meer! De Duitsche hotelhouders hebben, zoodra de bagarre begonnen is, de lichten
358
uitgedoofd en vertoonen zich niet meer. Bericht is gekomen dat alle drankhuizen om 10 u moeten gesloten zijn, waarschijnlijk om verdere moeilijkheden te vermijden .. Collin, uit den Brabantdam, is tot 1.000 fr. boete veroordeeld om zijn winkel gesloten te hebben en de prijzen der waren merkelijk te verhoogen. Bij het naar huis gaan hoorden wij vertellen dat een groep mannen en vrouwen op weg was om "De Kroon" en het "Varksken" te plunderen. Of dit gebeurd is weet ik niet, iets is zeker dat aan de St.P.Statie een tabakwinkel gansch gepluimd werd. Vele aanhoudingen zijn gedaan en verscheidene rijtuigen, de dieven vervoerende, trokken voorbij de Heuvelpoort begeleid door een peloton burgerwachten. Café St-Pierre op de Vogelmarkt is aan de verwoesting ontsnapt en wordt door de "eerewacht" beschermd. De eerewacht te paard doortrekt de straten van het center, overal veel nieuwsgierigen lokkende. De valsche berichten die hier toekomen hebben natuurlijk de bevolking in rep en roer gebracht. Een "dépêche officielle" meldde eergisteren, dinsdag, hevig gevecht tusschen Belgen en Duitschers, 150 belgische dooden. Den schrik en de droefbeid der bevolking kunt gij begrijpen en als terugslag hevige opgewondenheid. Kort daarop 3 Duitsehers aangehouden als "spioen" wat al moeite de politie gehad heeft om ze te beschermen is ongelooflijk. De winkels worden letterlijk overrompeld en op de heuvelstraat hebben ze gisteren tot tweemaal toe getracht binnen te breken bij een spekslachter. Zooals gij ziet ontbreekt het hier niet aan voorvallen! Waar zijn de schoone plannen gevaren voor deze vacantie?! Parijs! Luxemburg! Maar kom, na lijden komt verblijden! het weerzien zal des te inniger zijn! En gij, beste jongen, hoe stelt gij het? Georgine hebben wij nog maar tweemaal gezien. Ik had haar gevraagd bij ons te logeeren, en dat was ze ook zinnens, maar mogelijks hebben ze haar bij Clara niet laten weggaan! Ons allerbeste groeten aan al de vrienden en kennissen. Zeg aan Jhon Caers dat Jeanneke het goed stelt en dat ze reeds bij ons komen spelen is en zoeken "naar iets dat bij st". Goede moed, beste makker en laat ons hopen: tot binnen zeer kort! Dan vloeit de Champagne! Dag Louis en hartelijke kus van Georges en Griet Mijn allerbeste ventje, Pa is in de onmogelijkheid van te schrijven. Telkens blijft hij stroppen. Ik kom daar zo juist binnen en wil mijn innige kussen u zenden. Ik ben bevreesd en toch hoop ik steeds het beste. Gansch den dag regent het hier nieuws 359
als zouden de Duitsehers overal verslagen worden met veel verlies voor hunne legers. Mogen we dit gelooven? Hoe zou ik willen dat alles reeds achter den rug ware en wij uw terugkomst mogen vieren.
GENTSE MEMORIEDAGEN 1-2-3 JUNI 1 Juni 1191 Dood van Filips van den Elzas. Deze 16e Graaf van Vlaanderen regeerde van 1168 tot 1191. Zoon van Diederik, trouwde hij met Elisabeth van Vermandois waardoor het graafschap aanzienlijk uitgebreid werd. In 1176 vertrok hij met zijn vermaardste baronnen en een eliteleger naar het Heilig Land. Hij komt terug in 1178. Het was hij die in 1180 het Gravensteen liet bouwen op de grondvesten van het eerste kasteel dat in de lOe eeuw opgericht was door Arnold de Grote. Hij liet, ten overstaan van de groeiende macht van de stad en de patriciërs, de toegestane vrijheden in keuren vastleggen om aldus de macht van de rijke kooplieden te beknotten. Hij trok naar de 3e kruistocht en stierf van de pest nabij Akko in Syrië. Zijn lichaam werd door de zorgen van zijn 2e vrouw, Matbilde van Portugal, teruggebracht en bijgezet in de beroemde Cisterciënzerabdij van Clairvaux. Zie ook "Gendtsche Tydinghen"- 1996- N° 3- p.131
1 Juni 1706 Gent geeft zich over aan de Hertog van Marlborough. Een week voordien, namelijk op 22 Mei, had hij te Ramillies een beslissende overwinning behaald op het leger van Lodewijk XIV.
1Juni 1722 Bisschoppelijke verordening waarbij het verboden wordt alcohol te schenken in de herbergen gedurende de hoogmis.
1 Juni 1819 De Prins van Oranje en zijn echtgenote Prinses Anna Paulowna, zuster van Tsaar Nikolaas, bezoeken Gent. Zij verblijven hier 4 dagen en bezoeken o.m. de Universiteit, een aantal scholen, het Museum, verschillende nijverheidsinstellingen en private kunstverzamelingen. 360
1 Juni 1829 De textielfabriek van Heynderickx in het Gravensteen brandt af. Ferdinand Heynderickx werd eigenaar van het Gravensteen nadat de Fransen het verkocht hadden. Vooraleer er een katoenspinnerij in te richten in 1800 had hij er de eerste jaren een gelagzaal ingericht. "Hij aenveirdt er traktementen, geeft table d'höte en alle soorten van ververschingen."
1 Juni 1842 Stichting van de "Société de l'Union", kortweg beter bekend als de "Union". Oorspronkelijk konden enkel personen die patent betaalden, dus winkeliers, lid worden. In 1855 verviel deze voorwaarde en moest men enkel één jaar de stad bewonen. Deze vereniging had tot doel door eendracht en goede verstandhouding het algemeen welzijn bevorderen. In 1849 kocht de vereniging het oud hotel van de Paardenposterij naast de Hoofdwacht op de Kouter. Na verbouwingswerken werd het nieuw lokaal ingehuldigd op 21 Juli 1851. De maatschappij telde toen meerdan 700 leden die tot de neringdoende klasse behoorden. In 1874 werden nog verbouwingswerken uitgevoerd naar plans van architect Marchand. De vereniging werd ontbonden rond de eeuwwisseling. Van toen af ging het gebouw deel uitmaken van de Handelsbeurs.
1 Juni 1844 Plotselinge dood van Comelis Lanckman. Wie was Comelis Lanckman? Een man die, zonder het zelf te vermoeden, een der grondleggers was van de beroemde Gentse Floraliën. Lanckman was niet alleen een hovenier-bloemist die, zoals de meesten onder hen, volledig opging in zijn vak, hij was tevens de kastelein van "Au Jardin de Frascati". Dit was een zeer landelijke herberg op de toen nog zeer landelijke Coupure waar langs weerszijden van de prachtige bomenrijen, vooral vruchtbare akkers lagen, enkele moestuinen, bloemisterijen en ... enkele herbergen, want bloemisten hebben bijwijlen ook dorst. Om het alles nog wat mooier te maken stonden er ook enkele windmolens. Deze guinguette-achtige herberg was gelegen nabij de Contributiebrug, op de hoek van de Coupuregang. Zoek niet waar die Coupuregang ligt, want ge zult hem niet vinden. Het is een gekende onhebbelijke Gentse gewoonte om, eens dat men aan een straatnaam gewoon is, hem dan te veranderen. Dat heet nu Akkerstraat Aan deze herberg, kortweg de "Frascati" genoemd, was ook een danszaal verbonden die voomarnelijk bezocht werd door de jeugd. 361
De trouwste stamgasten waren evenwel de hoveniers en de bloemisten uit de omgeving: de Nieuwe Wandeling, de Coupure, Ekkergem. Zij kwamen er regelmatig bij pot en pint hun ervaringen uitwisselen over het vak. En daarover kon Comelis Lanckman een woordje meepraten, want hij was een der eersten geweest die naar Londen getrokken was om er contact te nemen met Engelse kruidkundigen die toen een zeer goede reputatie hadden en waar men naar opkeek. Andere bloemisten die ook reeds in Engeland geweest waren, waren eveneens onder de indruk gekomen van de periodische tentoonstellingen die hun collega's van over het Kanaal hielden. Planten werden er gekeurd, er was een zeer grote publieke belangstelling en dat vormde een goede publiciteit voor het vak. Er werd besloten dat men hier dit goede voorbeeld zou navolgen en het is in de "Frascati" dat in 1808 een vereniging gesticht werd ter inrichting van openbare bloemententoonstellingen. Zij kreeg de eerder pompeuze naam mee van "Société d' Agriculture et de Botanique de Gand, Capitalede la Province de la Flandre Orientale." De eerste tentoonstelling greep plaats in 1809; vanzelfsprekend in de "Frascati". Er werden een 50-tal planten tentoongesteld op een totale oppervlakte van 48 m2. Men kent het vervolg: om de 5 jaar een wereldgebeurtenis, verspreid op ettelijke tienduizenden m2 die honderdduizenden bezoekers naar Gent lokt.
1 Juni 1913 Bokswedstrijd in de "Expositie" tussen de Fransman Georges Carpentier en de kampioen van Engeland "Bombardier Wells". Carpentier overwon in de 4e ronde door een knock-out en werd aldus op 19jarige leeftijd kampioen van Europa. Hij stierf te Parijs in 1975 en was toen 81 jaar oud. Zie ook "Gendtsche Tydinghen"- 1977- N° 2- p.82
2Juni 1560 Sensationele ontvluchting van 5 terdood veroordeelden. In het Memorieboek kunnen wij lezen:. "Den ijen Juny braken uutter vanghenisse van den nieuwen cypier Joos de Costeren, vijf mannenpersoonen by den deken van Ronsse aenghegheven omme metten brande te stervene, ter eausen van heresye, ende braken boven 't dack in de gote ende lieten hemlieden sineken ende afrysen met haerlieder slapetakenen die sy gheschuert ende aeneen geknoopt hadden, in zulcker wijs, dat zij lieten ontquaemen."
2Juni 1739 De Onvrije Schippers beslissen, op één stem na, de herberg "Het Hertjen" op 362
de Koomlei aan te kopen. Degene die niet akkoord was, was de waard van de herberg waar de schippers tot dan toe vergaderd hadden, "midts datter maer eenen en is gheweest die contrarie was, dewijle de vergaedercaemer tsijnen huyse wiert ghehauden, ende in de veranderringhe synen intrest besloten was." Enkele maanden later kregen zij van de Schepenen de toelating om de gevel te veranderen, ze mochten er bovendien een schip op plaatsen als windwijzer. Vrije schippers, Onvrije schippers, waar lag het verschil? De Vrije Schippers vormden een machtige, bevoorrechte en zeer gesloten nering. Enkel hun afstammelingen konden er deel van uitmaken. Daardoor bleven heel wat lieden die zich ook bezighielden met het vrachtvervoer op het water in de kou staan. Dat waren de Onvrije Schippers die geen nering vormden en op eigen houtje moesten trachten opdrachten los te krijgen. De meesten onder hen kochten jaarlijks de toelating om de Lieve te bevaren en ze verzorgden met hun kleine platte schuiten het vervoer tussen Damme en Gent. Een enkele maal kon men hun schepen ook tegenkomen op de Leie of de Schelde. Ze vervoerden dan een lading die door de Vrije Schippers voor de een of andere reden niet interessant gevonden werd. Vanaf de 15e eeuw groeide hun aantal gestadig aan en in de 16e eeuw waren ze reeds met 3 à 400. Dat belette de Vrije Schippers niet hen te bestempelen als "van deender estimatiën en valeur." Na de openstelling van de Sassevaart in 1563 kregen zij voor het eerst wat meer bewegingsvrijheid. Spijts hun sterk verbeterde positie slaagden zij er niet in de oppermacht van de Vrije Schippers volledig te breken. Als enige ·mogelijkheid om eindelijk uit het voogdijschap te geraken stelden zij in 1760 de fusie voor van beide groeperingen, maar de Vrije Schippers antwoordden hautain "dat daarvoor geen omber van redenen ofte fondement bestond."
2Juni 1759 Installatie van Engelbertus Delforttie als 38e Abt van de Baudeloo-abdij. Hij zal toen wel niet vermoed hebben dat hij de laatste abt van deze abdij zou zijn. Geboren in Ieper in 1723 trad hij als 21-jarige in de Baudeloo-abdij. Als hij 23 is wordt hij priester gewijd met pauselijke dispensatie, want 23 jaar was toch nog zeer jong voor een priester. In de abdij werd hij lesgever van theologie. Hij was reeds benoemd tot Abt door Maria-Theresia in Maart, maar in die tijd moesten dergelijke benoemingen toch nog altijd bekrachtigd worden door de Paus. De definitieve installatie ging vanzelfsprekend gepaard met tal van plechtigheden. Het zegel van de 6 maanden voordien overleden Abt Antonius Patheet werd 363
stuk geslagen met een hamer en Engelbertus legde de eed af waarbij hij de Regel en de sleutels van de Abdij in ontvangst nam. Binnen de Cisterciënzerorde kreeg hij belangrijke opdrachten. Hij werd benoemd tot "visitator" en bezocht in deze hoedanigheid, tussen 1759 en 1790, talrijke kloosters in Vlaanderen, Wallonië en Nederland. Onder zijn beheer werd de abdij verder verfraaid en uitgebreid. Hij liet verschillende schilderijen maken ter versiering van de abdijkerk. Het was ook hij die het groot orgelliet bouwen dat zich nu bevindt in de Hervormde Kerk in Vlaardingen en dat op 5 September 1765 bespeeld werd door de 9-jarige Mozart. In 1776 kocht hij de boeken en de predikstoel van het afgeschafte klooster van de Engelse Jezuïeten en in 1778 kocht hij hun domein dat paalde aan de tuin van de abdij. Hij liet het klooster en de kerk afbreken en bouwde er een imposante abtswoning in de plaats. Dit nog bestaande gebouw op de Steendam is bij de oude Gentenaars nog altijd bekend als "St-Georges" wegens de school die er vroeger in gevestigd was. Bij de eerste inval van de Fransen vluchtte Engelhert Delforttie naar Nederland waar hij 2 jaar later, in 1794, in Groningen zou overlijden.
2Juni 1829 Geboorte van Auguste Wagener. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2001 - N° 5- pp. 322-323
2Juni 1835 Burgemeester Van Crombrugghe legt de eerste steen van het Casino op de Coupure. De Maatschappij voor Landbouw en Kruidkunde had, zoals men dat toen noemde, een "kampstrijd" uitgeschreven voor de bouw van een lokaal voor plantententoonstellingen en voor concerten van de Maatschappij St-Cecilia. Het gebouw moest een zaal met estrade en zitplaatsen voor 800 personen bevatten, benevens verscheidene kamers voor repetities, een café met woning voor de uitbater. De bouwkosten mochten de 90.000 fr. niet overschrijden. Er kwamen 17 ontwerpen binnen, maar geen enkel vond genade in de ogen van de jury. Wel werd aan bouwmeester Minard een premie van 500 fr. toegekend. Louis Roelandt maakte dan een ontwerp dat de goedkeuring van allen wegdroeg. De kosten lagen evenwel13.000 fr.boven de gestelde 90.000 fr., maar de 2 zijzalen, zei Roelandt, konden later bijgebouwd worden. De Maatschappij besloot het project ineens uit te voeren en verhoogde het maatschappelijk kapitaal. Het gebouw werd al vlug te klein voor de bloemententoonstellingen en in 364
1846 werd er tegen de rotonde van het eigenlijk Casino een houten galerij gebouwd in circelvorm. Deze werd de "hémicycle" genoemd en er werd ook nog een kiosk gebouwd voor het orkest. In 1867 kwam er nog een grote zaal bij, deze keer naar ontwerp van Adolphe Pauli . Het werd nog eens vergroot in het begin van de 20e eeuw door Joseph De Waele. De Maatschappij wist dus wel haar architecten uit te kiezen . Men kent het vervolg: het Casino zou de Eerste Wereldoorlog niet overleven. Men had voor de Expositie van 1913 een veel groter Casino gebouwd in het Park. Er blijft niets over van dit oud Casino dat gedurende de Eerste Wereldoorlog bezet werd door de Duitsers die het herdoopten in "Das Palmenhaus" en het gebruikten als "Kriegslazarett für Nervenkranken." 3 Juni 1379
De geestelijkheid van Vlaanderen, vergaderd in het Klooster van de Predikheren, verklaart zich na 3 dagen beraadslaging voor de Paus Urbanus VI. Er werd dus gekozen voor Rome en tegen Paus Clemens VII van Avignon. Het was een delicate aangelegenheid omdat zij vèrstrekkende politieke implicaties had en kon beslissen over het lot van het Graafschap. De Vlaamse bevolking was voor de Paus van Rome en dat wist onze Graaf Loctewijk van Male zeer goed. Anderzijds was hij gehoorzaamheid verschuldigd aan de Franse koning die natuurlijk partij gekozen had voor Clemens VII. Loctewijk van Male was leep genoeg om zichzelf niet te verbranden, hij pretexteerde zijn onbevoegdheid in religieuze aangelegenheden en liet de beslis365
sing nemen door specialisten in het vak. Hij riep een eerste maal al de bisschoppen, abten, priors en godgeleerden bijeen in December 1378 in het Dominicanenklooster in Gent, hier beter gekend als "Het Pand". Na Frankrijk hadden ook Schotland, CastilliĂŤ en Napels zich reeds uitgesproken voor de Franse Paus, terwijl Urbanus kon rekenen op de steun van Engeland, Hongarije en een deel van Duitsland. De heren van de Vlaamse Clerus voelden nattigheid en betoonden niet het minste enthousiasme om een duidelijk standpunt in te nemen. Zij verklaarden na lang gepraat dat ze eerst meer informatie wilden inwinnen vooraleer zich uit te spreken. Ook zij waren niet zo gek, en deed Lodewijk van Male zijn paraplu open; niets beletten hen, meenden zij, hetzelfde te doen. Er werden dus naar alle kanten afgevaardigden gestuurd om verdere inlichtingen in te winnen en de grootste godgeleerden werden geconsulteerd. Nu kon men het spelletje wel wat rekken, maar afgelasten hoorde er toch niet bij. En dezelfde heren werden een tweede maal samengeroepen in hetzelfde Pand op 1 Juni 1379. Gedurende 3 dagen werd er gediscuteerd, voor- en tegenstanders van de een en van de andere aanboord en kennis genomen van het advies van enkele prinsen der theologie. Op 3 Juni ging het hele gezelschap vooraleer zijn stem uit te brengen de H. Mis aanhoren in de Predikherenkerk, waarna 73 geestelijken zich in vol ornaat naar het stemlokaal begaven, in casu de refter. De inspiratie scheen dan tenslotte toch gekomen te zijn: 3 stemden voor Avignon, 70 voor Rome, maar... werd er fijntjes aan toegevoegd "voor zover een Algemeen Concillie er niet anders zou over beslissen."
3 Juni 1716 Dood van de scherprechterJan Franck die van 1669 tot 1716 beul was in Gent. Hij was tot in 1669 beul te Duinkerke. Hij deed zijn aanvraag alhier op 22 Juli 1669: " .. van joncx af gheexerceert synde hebbende gedaen vele executies soo metten sweerde, koorde als andersints ... " Hij mocht een proef doen den 9e November 1669 op de Vrijdagmarkt op de bakker Jan Caerel Lancksweert. Deze proef scheen bevrediging te geven want hij werd benoemd op 16 November 1669. Hij woonde op de Recollettenlei, tegen de Oordeelbrug, tegenover het Kuipgat. Hij was geboren te Kleyben in Duitsland.
3Juni 1743 Dood van de historie- en portretschilder, tevens etser, Robert Van Audenaerde. Hij werd hier geboren in 1663. 366
Op 22-jarige leeftijd trok hij naar Rome en hij zou er meer dan 35 jaar blijven. Zijn roeping als schilder kwam vrij laat. In 1723 is hij terug in Gent en wordt 2 jaar later meester in de gilde. Voor de Baudeloo-abdij schilderde hij "De Monniken van Baudeloo in kapittel verenigd onder het voorzitterschap van Abt Duermael." In de Bijloke kan men van hem ook zien: "Het Broederschap van Q.L.Vrouw van het Groote Vleeschhuis."
3Juni 1804 Geboorte van Karel Ondereet. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2002- N°4- pp. 251-252 3 Juni 1819 Graaf de Lens wordt benoemd tot Gouverneur van Oost-Vlaanderen. Philippe de Lens werd geboren op 6 Januari 1765 als zoon van Graaf Robert de Lens en Barones Marie Norbertine de Zinzerling. Het was Gouverneur-Generaal Graaf de Beaufort die in 1814, in naam van de Verbondenen, de Lens benoemde tot Burgemeester van Gent. De Lens kon er niet van verdacht worden gesympathiseerd te hebben met de zo pas verdwenen Fransen, want hij stond op hun zwarte lijst als "individu au service des puissances étrangères". Zijn burgemeesterschap begon anders maar zeer slecht. Hij was precies één week burgemeester wanneer 8.000 Fransen onder leiding van Generaal Maison de stad binnenvallen. Zij kunnen zich weliswaar maar 4 dagen handhaven, maar nemen vóór hun vertrek vlug de stadskas mee, en het wil toch wel lukken zeker, voor één keer was ze niet leeg, er zat het flink bedrag in van 300.000 goudfrank. De Frarisen verdwijnen, maar duizenden Pruissische, Russische, Engelse en Hollandse soldaten verschijnen. Deze moeten allen ingekwartierd worden bij de burgers. Zoals vele soldaten durven zij het wel eens te bont maken en iedereen komt natuurlijk zijn beklag doen bij de burgemeester. Maar de Lens is op de hoogte van zijn taak en trekt zich in lastige omstandigheden goed uit de slag. Hij mocht in zijn stad heel wat prominenten verwelkomen, zo Tsaar Alexander I in 1814 en de onderhandelaars van het Amerikaans-Engels Vredesverdrag. In Maart 1815 gaat hij Lorlewijk XVIII verwelkomen aan de Brugse poort en in September Willem I met de koningin aan de Keizerpoort. Hij ging verschillende malen aan het hoofd van een delegatie bij de Koning in Den Haag. Onder meer om de vorst te bedanken voor zijn keus van Gent als zetel van de nieuwe Universiteit. Wanneer deze in october 1817 plechtig inge367
huldigd wordt, houdt de Lens de openingsrede, niet alleen als burgemeester, maar ook als voorzitter van het College der Curatoren van de Universiteit. Gedurende 5 jaar zou hij burgemeester van Gent blijven tot wanneer hij zoals gezegd- in 1819 benoemd werd tot Gouverneur van Oost-Vlaanderen, ambt dat hij zou bekleden tot in 1826. Hij stierf enkele maanden vóór de Belgische Onafhankelijkheid. Voor zover ons bekend, bestaat er in Gent niets dat nog aan hem herinnert.
3 Juni 1840 De familie Schamp laat aan het Gents Stadsbestuur een exemplaar van de catalogus geworden van de Schamp-verzameling die openbaar zal verkocht worden en 58 werken bevat van onder meer Rubens, Van Dijck, Rembrandt, enz. De gemeenteraad antwoordde met een bedankingsbrief, maar kocht geen enkele werk aan en liet aldus een mooie gelegenheid voorbijgaan om ons kunstpatrimonium te verrijken.
3Juni 1898 Dood te Gent op 48-jarige leeftijd van Emma De Vigne. Deze dochter van de beeldhouwer Pierre was een schilderes gespecialiseerd in het schilderen van portretten en van bloemen. Ook haar zusters Louise en Malvina waren schilderessen. Hugo COLLUMBIEN
"BROUWERU ULTRA", LANGE SCHIPGRACHT, GENT. Dit bestaat niet meer Deze ging terug op de brouwerij "De Zwaan" die in 1834 door de weduwe B. De Ronne aan de Herodeszak, d.i. een doodlopend steegje aan de Schipgracht, opgericht werd. Ca. 1840 werd deze brouwerij overgenomen door P.J. Heughebaert-De Rudder. Vanaf 1909 werd de brouwerij "Heughebaert" uitgebreid tot zijn voormalige omvang. De meest recente gebouwen dateerden van ca. 1930. De brouwerij Heughebaert werd in 1922 omgevormd tot de "N.V. Ultra". In de jaren zeventig sloot de brouwerij Ultra haar deuren. Op het terrein werd later de "Volkskliniek Bond Moyson" gebouwd. 368
Lange Schipgracht. Brouwerij Ultra. Foto RogerTuytschaever. Toestand op 30 mei 1971.
369
Lange Schipgracht. Brouwerij Ultra. Foto Roger Tuytschaever. Toestand op 30 mei 1971.
370
Lange Schipgracht Brouwerij Ultra. Foto Roger Tuytschaever. Toestand op 30 mei 1971.
VOLKS GENTS CALLIGRAFISCH PENWERK UIT DE VROEGE ZESTIENDE EEUW Het handschrift dat door Gilles, d.i. Gillis de Voocht, fs. Andries, bij het begin van de zeventiende eeuw te Gent werd geschreven, is sinds jaar en dag bekend. Het belang ervan heeft reeds in de negentiende eeuw geleid tot een reeks publicaties van interessante historische teksten eruit. Deze kroniek van Gent, waaraan Gillis de Voocht verklaart (p.9) "desen 21 en dach van wedemaent", d.i. juni van het jaar 1606, begonnen te zijn, is niet alleen voor historici van belang. Het werk van deze in zijn tijd vooraanstaand Gentenaar - zijn precieze functie te Gent is niet bekend - neemt onder de gelijkaardige memorieboeken van dezelfde Afteveldestad een heel aparte plaats in. Het bevat namelijk alle bekende, fabelachtige verhalen over de oudste geschiedenis van de stad en van Vlaanderen. Deze heeft de Voocht overgenomen uit Marcus van Vaernewijck en Jacques de Guise 1. Zo treft men er opp. 55113 het bekende omstandig verhaal aan van het zgn. beleg van Gent uit 965 dat door Philip Blommaert is gepubliceerd2. Het manuscript - hs.531 van de Universiteitsbibliotheek te Gent- begint met 371
de bekende ¡~prophesie ofte voorsegghen van den Smet van Huusen" (p. 922). Deze pseudo-profetie van een zekere Jan Amisins of Aneseus die dateert uit de veertiende eeuw, bleef eeuwenlang populair3. De grootste ruimte wordt ingenomen door een kroniek van Gent (p. 153-460) die jaar na jaar alle belangrijke gebeurtenissen vermeldt en dit van 1500 tot 1607. Deze kroniek bevat ook een aantal dichtstukken, o.m. het bekende "Beclach van Jonckheer Jan van Hembyse"4, een van de twee leiders van de kortstondige Gentse calvinistische republiek. De volkse belangstelling van Gillis de Vooebt blijkt uit het belang dat hij hecht aan een pseudo-profetie, maar ook uit het opnemen in zijn kroniek van allerlei mirakelen, wonderlijke gebeurtenissen en zonderlinge, weinig geloofwaardige anekdoten. Dit handschrift vertoont echter nog een interessante bijzonderheid van een gans andere aard en dat is het waarvoor ik hier even de aandacht wil vragen. Bijna op elke bladzijde treffen we er in penwerk uitgevoerde hoofdletters aan die zeer nadrukkelijk het uitzicht van de bladspiegel domineren. Ze zijn meestal ongewoon groot, ongewoon ook van vorm en bovendien, slordig met harde, schreeuwerige kleuren bedekt, waarbij rood, blauw en geel zonder schakeringen naast elkaar staan. De inkleuring van het penwerk is zeer onnauwkeurig en overschrijdt dikwijls de met inkt getekende letters (zie de afbeelding hierbij van p. 9 uit het handschrift). Deze hoofdletters zijn echter pareltjes van volkse penkunst of calligrafie. Ze zijn zeker het resultaat van Gillis de Voochts fantasie en werden wellicht ook door hemzelf uitgevoerd en ingekleurd. Hij heeft duidelijk een voorkeur voor serpenten en grijnzende, saterachtige gezichten en hoofden met een uitgestoken tong en een zotskap. Een ander opvallend, steeds terugkerend sierelement is een vogel, waarschijnlijk een papegaai. Deze mensenhoofden, -gezichten en vogels zijn vergezeld van vlechtwerk van dunne, op linten gelijkende banden, die de letters dikwijls tot ingewikkelde, maar steeds sierlijke en fantasievolle constructies maken. Een aantal gelijkaardige sierletters uit de 15e eeuw komen o.m. voor in British Library-hs. Sloane 1448 A5. Vlechtwerk bij hoofdletters treffen we aan in Nederlandse incunabels, bv. in het Sterf-boeek dat door Peter van Os te Zwolle werd gedrukt (1488), maar de gelijkenis met de Vooebt is toch zeer vaag. Hoewel het niet helemaal kan uitgesloten worden dat de Vooebt bestaande voorbeelden zou hebben gekopieerd, lijkt dit toch wel onwaarschijnlijk. Zo blijkt dat bij het herhaald voorkomen van dezelfde letter bij het begin van een zin, hij die niet steeds op dezelfde manier versiert. Soms gebruikt hij daartoe immers een heel andere vorm. Dit wijst er m.i. op dat deze hoofdletters alleen zijn eigen door het moment bepaalde inspiratie als bron hebben en dus heel originele constructies zijn. Men vergelijke b.v. de hoofdletter A opp. 9 (hier372
A
D
B
F
E
H
373
c
M
L
K
p
0
N
:0"
~~li
L'~
iJ>
Q
R
374
s .
u
T
A
B
A
D
375
V
B
376
bij afgebeeld) met de A die op p. 54 van het manuscript voorkomt. In het zo dadelijk volgend alfabetisch geordend overzicht van sierletters komt deze laatste A voor op de tweede rij van het laatste blad. Daar worden nog zes andere hoofdletters voorgesteld, eveneens uit hetzelfde handschrift afkomstig. We laten een vijftig procent verkleinde reproductie van deze hoofdletters volgen6:
W.L. BRAEKMAN NOTEN 1. Jacques de Guise of Jacobus de Guisa is een van de pseudo-historici die in hun kronieken feit en fictie met elkaar mengden. Enkele anderen zijn Heliandus, Julius Celsus, Hugo Tullensis, Reinaldus, e.a.: zie W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d'hand (Gent, 1990), p. 383-385. 2. Ph. Blommaert, Het Belech van Gent, ten jare 965, naer een Hs. van Gillis de Voocht (XVIe eeuw) (Vlaemsche Bibliophilen, 2e reeks, nr. 1, Gent, 1845). 3. Werd in de 16e eeuw ook herhaalde malen gedrukt o.m. te Gent in 1582 en te Antwerpen (cf. R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middelnederlanse Artes-Literatuur (Utrecht, 1989), p. 144). De beste editie: R. de Keyser en A. Verrijcken, "De pseudoprofetie van Amisins: een Vlaamse visie op de veertiende eeuw", in: R. Lievens, E. van Mingroot, e.a., Pascua Mediaeva/ia (Mediaevalia Lovaniensia, Ser. I, Studia X, Leuven, 1983), p. 398-451. 4. Dit gedicht werd herhaaldelijk uitgegeven, in min of meer volledige vorm. De volledigste versie komt voor in Fr. De Potter, Chronyke van Ghent door Jan van de Vivere (Gent, 1885}, p. 279-297. Vgl. W.L. Braekman, "Anonieme 'Lamentacie van Gent'. Een onbekende rederijkersballade van rond 1567", Jaarboek De Fonteine 29 (1978-1979), I, p. 171-184. 5. Ze zijn gereproduceerd in K.L. Scott, Later Gothic Manuscripts 1390-1490 (London, 1996), nr. 350. 6. Zonder de kleuren en voor zover ze in het hs. voorkomen (x,y,z ontbreken); i enj is één en dezelfde letter.
EEN FANTASTISCHE VERRUKING VOOR HET DOCUMENTATIECENTRUM VOOR STREEKGESCHIEDENIS Meerdere leden van onze Kring hebben ons in het verleden waardevolle boeken en documenten geschonken die wij gedeponeerd hebben in het Documentatiecentrum. Wij denken daarbij aan wijlen onze Ere-voorzitter Jean Tytgat, Professor Dr. Guy Schrans, Mevrouw Piton-Van Geluwe. Ook van de heer Alphonse Tanghe, Gentenaar, maar wonende in Deurne (A), ontvingen wij 16 zeer omvangrijke liassen met fotocopieën van beschrijvingen van Gentse gebouwen en straten, alles alpbahetisch gerangschikt. Ook deze schenking werd gedepo377
neerd in het Documentatiecentrum. Wij bedanken hier nogmaals de schenkers voor hun milde gift. Onze Kring heeft nu van de familie Kluyskens een zeer uitgebreide en uitzonderlijk waardevolle schenking gekregen die wij eveneens gedeponeerd hebben in het Documentatiecentrum. Een eerste deel omvat ALLE artikels die Pierre Kluyskens geschreven heeft voor het dagblad "De Gentenaar". Het eerste artikel dateert van 17 maart 1946, het laatste van 11 juni 1975. Ze dateren dus uit een periode waarin èchte cultuur nog aan bod kwam in onze kranten. Gedurende bijna 30 jaar, wekelijks een goed gedocumenteerd en wetenschappelijk verantwoord artikel schrijven over een Gents onderwerp is een ongelooflijke prestatie en... een zeer ondankbare taak, want kranten zijn gedoemd om weggesmeten te worden, eens dat men ze gelezen heeft. Aangezien Pierre al meer dan 20 jaar dood is, willen wij ter intentie van onze lezers deze uitzonderlijke figuur even situeren. De sympathieke Pierre werd te Gent geboren op 10 augustus 1921 en overleed (veel te vroeg) in Gentbrugge op 29 juni 1980. Hij werd begraven op het Campo Santo. Na het St-Barbaracollege promoveerde hij in 1943 aan onze Universiteit tot Dr. in de Rechten. Wegens verzetsactiviteiten werd hij een tijdje opgesloten in de Nieuwe Wandeling. In 1946 werd hij Assistent aan de Universiteit, in 1953 Docent en in 1972 Hoogleraar. In 1975 Directeur-Diensthoofd van het Seminarie voor Pers- en Communicatiewetenschappen. In 1958 werd hij Secretaris van de Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten. In 1964 werd hij er de voorzitter van en moest hij nog geleefd hebben dan zou niemand het gewaagd hebben deze Commissie die zo enorm veel gepresteerd heeft voor ons stedenschoon, af te schaffen. Regelmatige medewerker van het nu verdwenen tijdschrift "Palmarès", Bestuurslid van "De Vrienden van Oud Gent" en van de "Vrienden van het Oud Begijnhof', Voorzitter van de Confederatie van Politieke Gevangenen, medestichter van S.O.S.Gent Het 2e gedeelte van deze omvangrijke schenking bestaat uit 103 classeurs (!!!) gewijd aan beeldende kunstenaars van alle strekkingen uit België en omliggende landen. Deze collectie bevat uitnodigingen voor vernissages van tentoonstellingen, catalogi, besprekingen, in memoriams, biografieën en zelfs briefwisselingen met kunstenaars. Van sommige kunstenaars is er maar een klein knipsel aanwezig, van anderen tientallen bladzijden volgeplakt met getuigenissen. 378
Alle kunstenaars zitten reeds in de computer van het D.C. en een uitdraai van de alfabetische namenlijst met duizenden namen liggen ter inzage. Deze ~ht toer werd gerealiseerd door de heer Erik Schepens, Ondervoorzitter van het Documentatiecentrum. Heel deze documentatie, onder de benaming "Fonds Prof. Dr. Pierre Kluyskens", kan op aanvraag geconsulteerd worden. Langs deze weg wensen wij al onze schenkers van harte te bedanken voor hun vrijgevigheid die aan al onze leden ten goede komt. Aangezien veel van onze leden gewoon niet in de gelegenheid zijn om het Documentatiecentrum te bezoeken en het zonde zou zijn zeer waardevolle documentatie daar ongebruikt te laten liggen, zullen wij voortaan in ieder nummer van "Ghendtsche Tydinghen" een artikel publiceren van Pierre Kluyskens, zodat dit een vaste rubriek wordt.
Puzzel2002 'Were ne puuzel, woar moe ne mensch da allemoal blijve hoale, oas ge weet da doar allemoal indices op de "Ghendtsche Tydinghen" verschene zijn. 't Ergste van al woaren nie al die nommen, moar veural van al mijne ziever die geregistreerd es. Was da een roar smoel da 'k trook, oak da zagge. 'kEen wil nie veur ne muil/etrekkerdeur goan, moar 'k zou gere wille wete ofda'k een typische Gênsche muille eh'. Inmiddels heb ik dat voor mij uitgemaakt en ik stond er wel met mijn mond vol tanden bij. Van een Gentenaar wordt wel eens gezegd dat hij "een grute muille hé". Men bedoeld hiermee dat hij taalvaardig is. Gelukkig heeft hij niet zoals die andere stadsmensen ook nog een dikke nek en dat onderscheidt hem terecht. Om uit te maken of uw edele trekken beantwoorden aan deze van een Gentenaar kan U nu een vergelijk maken met de portretten die schuilgaan in onze vraagskens. 'The number one face of Belgium" is zelfs Gents, alhoewel dit een knagend gevoel geeft. Onze hoofdvraag is dan ook welke naam gaat er schuil achter dit gelaat. We willen nu reeds opmerken dat het antwoord Eddy Wally verkeerd is. 1) August Vermeylen trok een raar gezicht toen hij in 1935 hoorde dat zijn gebeeldhouwd hoofd maar 5.000 Bfr. waard was. Van dit portret -thans in het Antwerps museum- wist hij te zeggen dat deze door de aankoopcommisie 379
voorgestelde som vernederend was en tevens uitbuitend, daar de Joegoslavische auteur in financiële problemen vertoefde. Van deze beeldhouwer, die toen in Brussel verbleef, willen we graag de vierde letter kennen van zijn familienaam. 2) De Fundaçao Calouste Gulbenkian te Lissabon bewaart een portret van een heer van wie men traditioneel meent dat hij de broer was van de Gentse bisschop Antoon Triest. Aldaar wordt vermeld dat de voorgestelde Antoon Triest, burgemeester was van Gent. U weet waarschijnlijk dat het hier gaat om Nicolas Triest, maar weet U ook de alweer vierde letter van de familienaam van de beroemde schilder van dit werk? 3) De Brugse St.-Salvatorskathedraal bewaart een triptiek met de Opdracht in de tempel van Adriaan Isenbrant, waarvan we de laatste letter van de familienaam van de geportretteerde vragen, die op 2 maart 1520 (N.S. 1521) te Gent overleed. 4) Deze leerling van David en tevens hofschilder schilderde in classicerende stijl het portret van een Gents burgemeester. Het schilderij werd eigenlijk vervaardigd ter gelegenheid van de schieting waarbij deze edelman zich koning van het St.-Jorisgild schoot. We willen graag de negende letter van de familienaam van deze Gentse burgervader kennen. 5) Voor de Blijde Intrede van 1576 te Wenen ontwierp deze Gentse beeldhouwer de triomfboog op de oude "Bauermarkt", waarvoor hij eveneens de portretten maakte van de keizers Maximiliaan ll en Rudolph. Van deze zeer gewaardeerde kunstenaar vragen we de laatste letter van zijn familienaam. 6) Deze kapel beroemd om zijn kinderportretten te Gent bezit een potret van een éénjarige jongen geschilderd door Dés Van den Bossche. Het is een lid van een thans zeer beroemde familie in België, alhoewel de kleine en zijn ouders het op dat ogenblik niet wisten. Kent u de tweede letter van deze thans zeer hooggewaardeerde nobele naam. 7) Van deze "Bedelaar" maakte Jules De Bruycker een prachtige tekening (Gent, Museum voor Schone kunsten), die als voorstudie diende voor zijn etsen. Van deze 'Mendiant' willen we graag de tweede letter van zijn echte voornaam kennen. 8) In de Parijse gidsen wordt vermeld dat de mooiste brug van de stad Ie PontRoyal (Louvre-Tuileries) gebouwd werd door de wereldberoemde Franse architect Mansard. We willen deze heer niet op ons dak krijgen, maar zijn creatie viel in 't water. De eigenlijke auteur van deze brug is een Gentenaar. Van deze "Inspecteur-général desPontset Chaussées du Royaume et Architecte du 380
Roi" van wie een portret prijkt in het Bijloke-museum en een gebeeldhouwde buste in de Academie pronkt, die blijkbaar ook nog voetjes gekregen heeft en thans onvindbaar is, vragen we de eerste letter van zijn voornaam. 9) Deze gouverneur van Genua, eertijds admiraal der Nederlandse Zeemacht, zag het oorspronkelijk nog grootser zitten. Pa wilde zijn zoon door huwelijk vorst maken van onze gewesten. Dit plan mislukte want de vorstin zag het blijkbaar nog grootser zitten en trouwde met de keizer. Onze man huwde met Francisca van Luxemburg, vrouwe van Edingen. Dat kwam goed uit, want toen de Gentse grond te heet werd onder zijn voeten vestigde hij zich op het Edings kasteel. Zijn portret bewonderen we in het prachtig Gents getijdenboek in de Brusselse Koninklijke BibliotheekAlbert I (ms. IV 40, fO 121 V0 ), maar van zijn familienaam willen we juist de eerste letter kennen. 10) Er kwam eens een pastoor uit Geraardsbergen te St.-Martens-Latem aan. Hij leerde er de schilderkens lezen of terug het geloof te belijden. Hij stierf te Gent, maar zijn gelaatstrekken zijn we nog niet vergeten door Van de Woestijnes portret. Kent u de tiende letter van de naam van de priester? 11) Het Rijksmuseum Twenthe te Enschede bewaart een portret van een Gents handelaar in zijden stoffen. Hij is vooral bekend om zijn kroniek die hij tijdens de beeldenstorm bijhield en die door zijn broer tot 1585 werd verdergezet. Van deze geportretteerde zouden we eigenlijk de laatste letter van zijn voornaam willen vragen. Als je nu eens al die koppen bij elkaar steekt dan moet ik eerlijk bekennen, dat 'da kind zonder uuft da langs zijn gat pap moest eten' nog veel geluk heeft gehad. Natuurlijk had zijn moeder wel een groot probleem, maar de oplossing van dat raadsel zullen we bekend maken bij 'den uitslag van de kwies. Val nie omverre, moar soms es da goed want ge weet dat ge soms op uw uufd moet goan stoan om den uitslag te vinden. Let tons wel op dat ge niet op uw uufd valt, zudoanig ge uw gezicht nie verliest. En wie zijne neuze schendt, schendt heel zijn aangezicht'. Wat nu gezongen. Met deze letterkens vormt U de naam van onze gevraagde persoon. Om uw gezicht niet te verliezen stuurt U de elf oplossingen samen met de hoofdvraag voor het einde van dit jaar naar het redactieadres: Lijnmolenstraat 149,9040 Gent. U begrijpt ook dat u geen foto van u zelfhoeft bij te voegen. DEN UITZICHTLOZE KWIESMASTER
381
BESCHERMLEDEN 2002 Edmond Cocquyt (130,00) Piet Van Eeckhaut (125,00) Prof. dr. Guy Schrans {100,00) Michel Kalmar (85,00) Leon Martens (55,00) Walter Abbenbroek (54,54) Philippe Hebbelynck (50,00) Georges Broget (50,00) John Van Schil (49,58) Willy Van Mossevelde (49,58) Jacques Vermeulen (49,58) Ferdinand De Buck (40,00) Pierre Plum (40,00) André De Somville (37,18) Freddy Van Vlaenderen (37,18) Dr. Roland Marlier (37, 18) Jacqueline De Reuse (32,00) Marc Coucke (30,00) Jan De Vleeschouwer (26,03) Robert De Kezel (24,79) Willy Steyaert Prof. dr. Eric Van de Velde Rosita Verniers Marc Claeys Mw Baete-Raman D. Luc Glibert Herman Delaunois Dr. Marc Hooghe PaulMauquoy Guy Baert André Van Wynsberghe Maria Van Quickelberge André De Cuyper Guy Beyaert Daniël Uyttendaele Franciscus Simons Bernard Cruyt FrankMeert Willy Devogelaere
Jéröme Moortgat Jacques Thissen Guy Versmessen Roger Dekeyser Ir. A.J. Impens John Leten Christian Scheiris Dr. André Maenhout André Pernot Freddy Hoste Paul Hebbelynck Philippe Proost Cesar Block Cecile Nevejans Dr. Hubert Van Hoorde Gaston Poelman Edgard Praet Jean Walraedt J oseph Roosen Louis Comhaire André Depoorter R. Van Herwegen Nicole Verschoore Guido Van Renterghem Mw Van der Stock-DeBlauwe M. Marc Waermoes Albert Ylen Rildegarde De Grez Maria Verdonck Bernard Hebbelynck Jean-Pierre Boone Jean-Paul Marchal Jean Steenbrugge Rudy Vanhollebeke Fernand Verheggen Dr. Guido Demeulenaere Marcel Vanlancker Michel Noppe Freddy Durinck Mw Morraye-Verstrynge A. Dr. Henri Depoorter Adolf Bucqué 382
Philippe Kluyskens Z.E.H. André Thoonen Jean Bertrand Pierre Hebhelinek Hans Zenner TonyClaeys
Jurgen Schalek Dr. Christian Sandyck Jean-François Peeters Raoul Hofman Loeien De Temmerman Jacques Huys Sylvester Serlippens
STEUNENDE LEDEN 2002 Bert Destoop (20,00) Gustaaf Nicaese (20,00) Didier Eechaudt (20,00) Mw Van Dijk-Vanhooren L. (20,00) Loeien Vermaele (20,00) Ir. Gustave Veeckman (20,00) Dr. André Van den Boogaerde (20,00) Philippe Willemot (20,00) Felix Waldack (2002) (20,00) Regine De Ruyck (19,83) Pierre Uytterhaegen (19,83) Jean Libbrecht (19,83) Diane Sarteel (19,83) Stefaan Van Schoor (18,59) R. Steyaert (18,00) Marie-Jeanne De Smet (17,35) Guy Kint (17 ,35) Loc Devriese (17 ,35) Dirk Jurrjens (17,35) Jacques Lataer (17,35) Felix Waldack (2001) Albert Brysse Jean-Pierre Quintyn Jacques Lavrillé Dr. Charles Annez Maurice Labijn André Rottiers Mw Steels-De Visschere M. Etienne Verschraegen Serge Tollenaere Loc DeSmul Pierre Geernaert
Loc Moortgat Z.E.H. Jos Mertens Frank Tfelt Karel Ossieur Guy De Maertelaere Roger Spilthoorn Erwin Penning Marc Rummens Willy Terryn Eugène Uytterhaeghe Frank Van Hyfte Patriek Lybaert Robert De Rudder Ginette Desmet Guido De Bruycker Oscar Van Mol Jacques Bron Guy Bruneel Raoul Buysse Roger Moreau Georgette Coucke René Parasie Dr. Thierry Goetghebuer Hugo Dewaele Willy De Smet Mw Wauters-D'haen Loc Lekens Jean-Claude Martiny Georges Thysbaert Walter Vlerick Wilfried Pieters Carlos Robaeys
383
Emile Genbrugge Raphaël Van Wassenhove Mw Vancraeynest-Mulert Luc De Broe E. Vanderstraeten Marcel Cambier Marcel Leeman Clément Saillé Guy Decarnière Richard Caese Roger Versteele Serge Pauwels John Van Hulle Marcel De Bleecker André Leys André De Mulder Jacques Hebbelynck Alfred Roose Roger Van Damme Pieter Spanoghe André Scheire Joris De Schepper Lisette Verley Em.prof.dr. Alexander Evrard Jacques Lievens Christiane Van der Meulen Mw De Wispelaere-Van Hauwaert K. Laurent Van Bossele J.-P. Peckstadt Jean-Pierre Laute Piet Vlieghe Louis Daens Suzanne Van der Gracht Prof.dr. Gontran Ervynck J anine Lehardy Robert Devreese Leon Deproost Romain Landuyt Christian Puttevils Prof.dr. Eric Lacroix Daniël Verbessem Patriek Rombaut
Laurent Claeys Xavier De Schryver Willy Diegenant Georges Casteleyn Yvan Fonteyn Marc De Munnynck Maurice Raes Michel Peirtsegale Jean-Pierre Roose Mw Hublé-Vankenhove N. H. Meuteman Dr. Philippe Gombault Louis Van de Vyvere Mw Van Beveren-Oosterlinck J. Freddy De Cock Jaime Jurdan Mw Broekaert-Blondeel R. Emiel Rombaut Georges Neslany Danny Dobbelaere Maurice De Bruyne Antoon de Schryver Leon Lippens René Rodrigues Maurice Geirnaert J acqueline Podeveyn Guy Namurois Mw De Buck-Muller Y. Mw Brasseur-De Waele G. Eric De Buck Dr. Philippe Verjans Marc Vandegehuchte Leon Lemaitre Pierre Bruyneel Dr. Honoré Wyffels Jean Delva Adolf De Lantsheere Em. prof. dr. Kamiel Van Acker Victor Antheunis Frank Ödberg Philippe Van Melle Fernand Goethals 384
Carlos Passin Marie-Thérèse Desmul Mw Piton-Van Geluwe E. Robert Lybaert Walter Claeys Leon Trivier Fernand Van Quaquebeke Herwig De Munnynck Diana Van Lierde Mw Luc De Coster Gilbert Lodrigo Alain Malschaert Noël Goossens Jules Duvivier Hugette Taymans Albert Braekman Marcel Vanbiosberg Dr. Jacques Huyghebaert Hendrik Carpentier Adriaan Boone Eddie Van Haverbeke Georges De Vreese Joseph Joos Lucien Van Steenberge Ferdinand Handovsky Beatrijs Ediers Jean-Marie Marchand Anne Cocriamoot Johan Mulert
Freddy Van der Stichel Mw Cerulus-Van Gaever Jacques Carels André Raman Profdr.Herman Baltbazar Roland Wissaert Christian Roels Gustaaf Van Audenhove Elly Van Durme Dr. Daniël Sabbe MwSchauvliege-Van Megroot M.-L. Doris De Weirdt Willy Gansbeke André Verbrugghen Léa Van Leuven Roger Van Bockstaele Gilbert Gassée Monique Schrans Firmin Andries Yves Brasseur Charles Pierre ErikDeMoor Eric De Meyere Wim De Bock Roland Van Bocxstaele Peter Sorgeloose Gerard Thienpont Albertüyen Laurent Balcaen
STEUNFONDS 2002 15,00 Mw Sleyter-Velghe D. 12,39 Collumbien H. 3,00 Mw Halsberghe-Coutteel S.-naamloos 2,50 De Rouck G. - Peeters D. - M w J anssens-Van der Vennet A. - Hellinck A. - Tuytschaever R.- Mw Keppens-Dentandt M.-J.- Cassiman P.- Mw Vanderhaegen-Vandenbossche R. - Van Bignoot Ch. - Mw De Vriendt-Mores R. Ongena L.- Jurrjens D. 385
2,40 De Geyter R. 2,08 Elderweirt L. 1,50 Coryn G. 1,00 Mw Maes E. Toelage Provincie 2000: 680,57 Toelage Vlaamse Gemeenschap 2001: 1239,47
BffiLIOGRAFIE Van de hand van Erik Dekeyser verscheen een imposant werk: Familiegeschiedenis MAST 1320-2002. Deze familie behoorde lange tijd tot de Vrije Schippersnering en tot de Nering derWijnschroders. Het begint met Laurent Mast die geboren werd rond 1320 en eindigt vandaag. Het is het resultaat van meer dan 10 jaar monnikenwerk en als dusdanig onbetaalbaar. Of, zoals de auteur het formuleert, opzoekingswerk in honderden fondsen van stads- en rijksarchieven, documentatiecentra, bibliotheken, familiearchieven, contacten met gemeentebesturen en andere instellingen. Het uittypen van deze genealogie, de illustraties bijeen zoeken en inscannen, het uitprinten en nalezen alleen al van dit monumentaal werk heeft meer dan 2 jaar werk gekost. Niet minder dan 372 bladzijden op A4-formaat (210 x 297 mm.) en niet minder dan 340 illustraties. Niet alleen acten, documenten, handtekeningen, trouwboekjes, rouwprentjes, doodbrieven, plannen, foto's van voorouders, maar ook oude en zeldzame stadsgezichten, gebouwen, familiegraven enz. Wij hebben de moed niet kunnen opbrengen om te tellen hoeveel honderden Mast' en er in vermeld staan, meerdere met zeer uitgebreide informatie. Het boek bevat ook een hoofdstuk over de Vrije Schippers en een over de Nering der Wijnschroders, geillustreeed met interessante documenten. Het zou geheel verkeerd zijn dit boek te beschouwen als iets dat enkel de familie Mast kan interesseren. Bijna op iedere bladzijde komt men een stukje Gentse geschiedenis tegen die men tevergeefs elders zal zoeken. Dezen die Erik Dekeyser kennen weten dat de afwerking en de vormgeving van dit boek onberispelijk zijn. Immers, deze doorwinterde heemkundige en doorwinterde familiekundige die heel wat publicaties op zijn naam heeft, is van beroep typograaf, fotografisch zetter en layoutman.
386
Op het einde van het boek volgt een lijst van geconsulteerde bronnen en dat zijn er niet minder dan 845! Mast of geen Mast, een boek dat iedere Gentenaar zal interesseren. Wijzelf hebben geen ogenblik geaarzeld om het ons aan te schaffen. De prijs van dit onbetaalbaar boek: 20 Euro (807 fr.), thuis besteld voor dezen die in Gent wonen. Buiten Gent betaalt men 23 Euro (928 fr.) Bedrag over te schrijven op rekening N° 063-0170308-11 van Erik Dekeyser. Wie meer inlichtingen wenst kan contact nemen met de auteur op het nummer 09.221.95.03
H.C.
VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van de heer Arthur De Decker op de vraag van mevrouw Eisa Wauters-D'haen (Gh. Tyd. 2002- N°3- p.181) "Ten eerste is de officiële naam van deze laan Alfons Biebuycklaan en niet Alphonse zoals in de vraag staat en ook in het Stadsmagazine van november 2001, p. 18. Ten tweede lijkt mij de uitleg in G.T.1979 -N° 6- p.279 uit de lucht gegrepen: er wordt geen enkel verband gelegd met Gentbrugge. Vermoedelijk betreft het dus een homoniem met het eerste socialistisch gemeenteraadslid te Gentbrugge. (Zie Guy Vanschoenbeek, Onroerend Rood, het Gentse oevre au rouge, wandeling langsheen de bouwkundige geschiedenis van het socialistisch Gent, Amsab, 1992, p.51) Volgens het jaarboek van het heemkundig genootschap Land van Rode, 1981, p.23 werd hij verkozen op 20110/1907 en overleed hij op 20110/1910. Hij werd toen als gemeenteraadslid vervangen door Emiel Van Sweden, de latere socialistische burgemeester (1876-1949) naar wie ook een laan werd genoemd in Gentbrugge. Volgens het Stadsmagazine stond hij aan de wieg van de kinderkolonies wat hem in 1956 een laan opleverde. Of dit inderdaad zo is kan ik niet bevestigen. De archieven over de straatnamen in Gentbrugge zouden daarover uitsluitsel geven." Vraag van de heer Karel Cassiman. Hij schrijft: "Reeds geruime tijd werk ik aan een monografie over de Drongense kunstenaar Domien lngels. Zoals u waarschijnlijk zult beamen brengt gevorderd opzoekingswerk bij elk nieuw element minstens enkele onopgeloste vragen met zich mee. Zo ook in mijn opzoekingswerk. 387
Misschien kan een lezer mij helpen bij volgende hiaten: 1° In 1930 gaat de firma CERAMAES, met maatschappelijke zetel Kunstlei 39 Gent (meer waarschijnlijk Kunstlaan) op de grond van Domien Ingels, Schuyterstraat te Drongen, een ceramiek oven met schouw bouwen. De samenwerking tussen logels en Ceramaes liep op de klippen in 1932. Ik zoek tevergeefs een naam achter de firma Ceramaes om zo het verband tussen Domien logels en Ceramaes op te sporen. Heeft iemand een tip om meer te weten te komen over de firma Ceramaes? 2° Domien logels liet zijn kleinplastieken gieten bij bronsgieterij Vindevogel van Zwijnaarde, zijn grote monumenten bij de firmaBeystuit Brussel. Waar zou ik meer kunnen vinden over beide bedrijven? 3° Domien logels ontwierp verschillende plaketten voor de "Club Equestre Gand". Bovendien zou hij in deze vereniging diverse "opvoeringen" op stapel gezet hebben. (Cfr.manuscript Richard De Moor in fonds De Moor, bibliotheek Museum voor Schone Kunsten (Gent). Werd deze vereniging reeds bestudeerd? Bestaat ze nog? Bestaan er coördinaten? 4 o Tenslotte ben ik nog op zoek naar gegevens over de historische stoet die tussen 1930 en 1946 in Gent moet plaats gevonden hebben. In het familiearchiefvind ik foto's van deze stoet. Hij vertrok in het Gravensteen en trok door de Burgstraat In de stoet figureerden ridders en jonkvrouwen te paard. Domien hielp mee bij de organisatie. Zijn dochter Rosa nam deel als edelvrouw. Op de foto komt een jongen voor met pancarte waarop te lezen stond "Opname Cinéma Capitole". Graag wist ik de juiste datum van deze stoet, de organisator, het thema." De volgende vraag komt van de heer Jos Tavernier: "Betreft: de veelzijdige Van Hoecke. Brochure Gentse Feesten 2002. In deze brochure staat te lezen dat Jacques Van Hoecke toen zijn zoon Emile geboren werd, in 1837 reeds 2 jaar in de Mageleinstraat woonde. Vandaar verhuisde hij naar de Cataloniëstraat Als oud-mageleinstratenaar zou het mij ten zeerste interesseren waar precies, in welk huis de familie Van Hoecke in de Mageleinstraat woonde. Gezien dit een typische handelsstraat is vraag ik mij af of er ook gewone woonhuizen te vinden waren, daar ik mij moeilijk kan voorstellen dat deze familie boven een handelszaak woonde. Misschien weet iemand van de lezers hier een antwoord op?"
388
LEZERS SCHRUVEN ONS Van de heer Jules Duvivier (Antwerpen, maar 100% Gentenaar) ontvingen wij volgend schrijven: Den tiende Maart van het jaar 2000 ontving ik een kort schrijven van U waarin je mij zegt: "Herinneringen aan de jeugd van een Gentenaar zijn altijd welkom." Gelijk mijn vriend Maurice Geirnaert ben ik "Gruute kuis" aan 't houden in mijn familiale briefwisseling en dat brengt soms verrassingen aan het licht. Ik vond namelijk in de oude familiale geschiedenis een originele brief die van 6 Oogst 1914 dateert waarin de Gentsche gebeurtenissen van de eerste oorlogsdagen aangehaald worden. De ondertekenaars Georges en Griet zijn mij niet bekend, verre familie misschien, maar de stijl en de geschiedenis zullen waarschijnlijk Uw aandacht weerhouden. In het laatste nummer van de Ghentsche Tijdinghen las ik met genoegen de geschiedenis van Dutry-Colson uit de Veldstraat, en dat klonk tilt in mijn geheugen. Ik zat namelijk met een van de zoons Emile Dutry op de schoolbanken aan de Reep te Gent en dat zal zo ongeveer 1929 geweest zijn. Het is echt plezier om dergelijke herinneringen terug te vinden. (De brief in kwestie publiceren wij hier elders in dit blad) De heer Roger Poelman bezorgde ons de volgende correctie: In uw nummer 4 van juli 2002 lees ik op p.251: 28 mei 1874. Dood te SintAmandsberg van Pastoor Joseph Van Damme. De datum klopt, de plaats van overlijden echter niet. Pastoor Van Damme werd na zijn ambtstermijn in Sint-Amandsberg op 2 mei 1855 benoemd tot pastoor in Evergem, waar hij in dienst bleef tot 9 januari 1874. Toen ging hij op rust en verhuisde met zijn zuster naar de Gentse Sint-Jacobsparochie waar hij overleed op 28 mei 1874. Hij overleed dus niet in Sint-Amandsberg maar in GENT. Hij werd wel op 30 mei 1874 begraven in het koor van de Sint-Amanduskerk.ln de jaren dertig van de 20ste eeuw werd deze kerk aanzienlijk vergroot. Toen werd hij ontgraven en bijgezet in de crypte onder de Sint-Amanduskapel. Zijn gedenksteen werd geplaatst aan de buitenmuur van de kerk op het Campo Santo.
389
GENTSE HOTELS, RESTAURANTS, TEA-ROOMS. VROEGER Vele namen zullen bij oude Gentenaars ongetwijfeld herinneringen oproepen. HOTELS - RESTAURANTS*
,
I Hötcl de la POSTE et 111 fLANDRIA PALACE 14, Ploc:c d'Annes (Pl. IV $). Hötcl COUR ST. GEORGES 111 46-ta.llaul Port (Pl. lU
Höld TERMINUS
VI 9).
1.50 45.- 75.- 7 ..50 40 25.-
6 25.-
Hötd Dfl..VOIE
111
7 20.-
11
22 20.-
11
14 20.-
Hötel GAMBRINUS 67. rue de flandre. (Pl. 11 5).
Hölel de L'YSER 65, rue de flondrc . (Pl. 11 5).
11
Hötel du HELDER (Pl. 11 5).
19. quai des Tonnclicrs
11
Hötel WJLSON 1, rampe
St.-Michel (Pl.
IV~).
Hölel CONTINENTAL 10, Place Maric-Hcnricttc
;)5.-
5.- 16.- 20.-
-
carte
5.- 12 ..50 carte
!PL VI 9),
11
-
4.- 12.- 12.carte carle 5.- 15.- 15..5.-- 15.- carte
5.- carte 16.carte 16 10.- 25.- .5.- 12.- 12.carte carte 14 20.- 40.- .5.- 1.5.- carte carte 5.- 12.- carte 16 15,-
--
I
14 25.-
I
22 17..50 25.- .5.- 14.- carte
Hötel de la COUR ROYALE 11
6 20.- 25.- .5.- 1.5.- 12.-
Hötel J:- STEENHAUTE 66-88, chausséc de Courtrei
(Pl. V 8).
Hölcl REGINA .l, ruc de
.5.- JO.- 6.carte carte
la Stalion (Pl I 5)•
77, rue de flandre (Pl. U 5).
9 20.-
-
6 1.5.-
-
Hölel MAJESTIC
7 20.-
111 Hötel OSLO Boule•ord Alberl (Pl. VIl 9). Hötel de BRUXELLES 8. Place Marie-Henridie (Pl VI 9). Hölcl VILLE. DE. GAND
6 15.6 20.-
-
8
-
"1-iölti du CHAPEÄU ROUGE I 6, Pc!ile Turquic !Pl IV 3). Hölel du PALAIS 4, Placc du Commerce (Pl. IV 4). Hötel de la GARE 10. Placc Wilson
Jó 1+.-
(Pl. 11 5).
12. Place Marie-Henridie (Pl. VI 9).
2,
10,-
1-~-
..2~ ·8.-
4.- 15.- carte carte 4 ..50 12.- carte 4 ..50 12..50 _10..5.- J.(i.- carte 5,- 12.-
Hötel ASTRIO 26, ruc de la Station
(Pl. 11 5).
Hötel RUBENS 7. ruc de
.Jo 15.-
flandte (Pl 11 4).
Pension de famillé VANDEN BOSSCHE .!i3, ruc de Brul(es (Pl. V 2) .
.5 10.-
-
3>.-
8.50 corlc
;).-
6 ..50 7.-
4.- 10.- 6.4.- 12..50 6.-
390
Tea Rooms MICHIELS. Chaussée d'Anvers, tt (Pl. 11 6) BROECKAE.ln-ROGGE..place WiiSQn. ;) (Pl. iJ .5) HEYNDRICKX. Chaussée d'Anvers. 5-7 ( Pl..ll6) CNOCKAERT. rue Neuve SI. Pierre. 29 (Pl. lil .5) JACOBS. ma!ché aux Légumes. 17 (Pl. IV 2) VARENNE. place d'Armes. 16 (Pl. IV -4-) INTERNATIONAL. rue de Limbourg. 2 ( Pl. 111 ;)) BLOCH. rue des Champs. ;)(; ( Pl. IV 4) DE BOOSE. E .• Chaussée de Courtra~ 164 (Pl. V 9) VOLKSBELANG. rue des Champs. 43 ( Pl. IV 4) PARISIS. rue de flandre. 60 (Pl. 11 .5) A L'INNOVATION. rue des Champs. 41 (Pl. IV 4) VERTROOST E .. avenue Elisabeth. t~ ( Pl. VI 9) fRITZ.. rue des Champs .. 66 ( Pl. IV 4) OE CÖCO L., rue courte de la Monnaie; 1 1 (Pl. IV ;)) GEIRNAERT. Vieux Bourg. 22 . (Pl. IV 2) ZAMAN A.. Boulevard Astrid. 40 ( Pl. VI 9) ·GRAND. BA.ZAR-;··ru~ dc-·G:~ïanijÄ-'-ó+---fJ.:::'I'v~ DE CARNiêRE. L.,.. rue de la Monnaie. .59 ( Pl. IV 2) REMY. rue des Champs. 3;) ( PL IV 4) _(Pl. 111 4) BRESOU L.. rue Magdein. 24 (Pl. 11 .5) GEIRNAERT· P .. rue de Aandre. 64 HOLVOET.OE CARNJêRE. r. de Brabant. I;) (PI.Ill4) LêONIOAS. rue des Champs. ;)4( Pl. IV +) ST. BAVON. ruc du Séminaire. 1 (Pl. 111 3)
-
24, ruc de la Stot;on (Pl U 5).
6 12.- 16.-
LA DUCALE. rue de flandre. 32 ( Pl. IJ +) Taverne SI. JEAN. marché aux Oisea11x, .5 (Pl. tn-4-} LA RENOMMf.E. place SI. Bavon. 3 ( Pl. 111 ;)) SELZAETE. marché aux Grains. 22 ( Pl. IV ;)) ( Pl. IV ;)) VENISE. marché aux Grains. 26 WATERZOOI. place St. Pharaïlde. 2 (Pl. IV 2) fiRMIN. rue des Sceurs Noires. 7 ( Pl. V +) OU PA YSAN. rue des Vanniers. 6 (Pl. IV 4)
carte
20 20.-
(Pl. VI 9).
9. PlGCc Marie-Henridie (Pl. VI 9).
;)
20 .50.- ;)5.- 5.- 25.- carte
(PI.II 5).
13. Plac:e Milric-Hcnricftc
.50.~
I
I
111
111
Hötcl UNIVERSEL
-
2
111·
(Pl. 11 5).
Placc Wilson !Pl. 11 5).
Hötel du PHARE
I
Restaurants
20 20.- ;)5.- 4.- 15.- carte carte 20 20.- ;)5.- 5.- 16.- carte carte 20 10.- 25.- 5.- 1;).::... carte
111
Hötel- du TELEGRAPHE 20, ruc de la Stolion
Min.IM"".
(Pl. Vl. 9).
Hötcl. de TERMONDE ~.
111 111
Hötd ALBERT 4, Plocc W1bon
A
~)-
5. Ploc:c Marié-Hearielle · (PL 3, Placc Moric-Hcnrictfe
B
•HOTELS. - LC$ prix élonl sujclS i des modiS~:;Glions. nou~ conKillons l~s infi:ress(s de s"informer aupr~
de l'hötdier avant de prendre des chambres. A. Nombre de chambres. - B. Prix par chambre (I personne). I. Pelit déjeuner. - 2. Oéjeuner, • ;). Diner. 111. Eau courante. chaufrage i:entral. salles de bains. 11. Chaufrage centra!. salles de bains. - I. Salles de balns.
OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Een 75-tal jaren geleden schreef Alfons Van Werveke voor "De Gazet van Gent" een artikeltje over
SPEELKAARTEN Het lijdt geen twijfel dat de speelkaarten in de XIVe eeuw reeds in verschillende landen van Europa waren gekend. ook in Vlaanderen. De oudste Gentsche vermelding. die wij kennen. dagteekent nochtans eerst van 1539. maar zij bewijst. dat het spel algemeen in gebruik was en wel sedert lang. Een groot getal soorten van kaartspelen zijn destijds in de mode geweest. het één al langer dan het ander. Een verordening van Karel 11. koning van Castilië en graafvan Vlaanderen. verbiedt in 1699 de spelen geheeten "Bassette. Pharaon. Lantsknec4t. Berland ende andere van stoeffen ende verhoogen". De twee eerste zijn nog verboden in 1786 door Jozef 11. In den "Nouvel Almanach des jeux pour 1• an de gräce 1782". te Gent gedrukt. worden vermeld 'THombre. rlmpériale. le Reversis. le Toe. le Commerce. la Tontine. Ma Commère. la Guimharde. la Mariée. la Mouche. la Pamphile. l'Homme d• Auvergen. le Vingt-quatre. la Belle. Ie Flux. le Trente et un. le Coucou. le Gillet. le Cul-Bas. la Guinguette. le Papillon. r Ambigu. la Loterie. Ie Tromphe. la Ferme. le Hoc. les Dames rabattues. le Phoque. le Romesteeq". "Den Dobbelen Schaepers Almanach voor 't jaer Ons Heere 1816". uitgegeven te Gent. geeft het reglement van het "Grave-jassen". Wij hebben in onze voorgaande kroniek gezeid. dat in 1790. 1791. 1792 en 1793. en hoogst waarschijnlijk in de volgende jaren van de XVille eeuw in de "Société Littéraire de Gand" (Club der Edellieden) een zeer groote hoeveelheid "tarotspelen" werden gebezigd. Tusschen 1824 en 1841 werd bij J. Poelman. op de Hoogpoort. gedrukt de "Règles générales et particulières sur les jeux d•hombre et de quadrille. par un amateur". Bijna al die spelen. welke bij onze voorouders veel bijval hadden. zijn thans in het vergeetboek geraakt. Tot in het midden van de XVIIIe eeuw kwamen de speelkaarten. te Gent gebruikt. van Antwerpen of van Brussel. en deze steden trokken ze zeiven uit Frankrijk. 7 Maart 1752 veroorloofden de Schepenen van Gent. F. Guilbert. geboortig van en gevestigd te Sint-Omaars. te Gent een drukkerij van speelkaarten op te richten. Dat was een nieuwe nijverheid. bijna te zelfder tijd hier beoefend door de drie gebroeders Polmiers. die. als aanmoediging. van den dienst der Burgerlijke Wacht werden ontslagen en andere voordeeten genoten. Noch drukplaten. noch speelkaarten van die twee drukkers zijn ons bekend. In den eersten "Wegwijzer". van 1770. zijn ze niet vermeld. In de jaren 1770 tot 391
1869 vinden wij alhier als speelkaartendrukkers: Pharazijn, Onderbergen, SintPieters-Nieuwstraat en Lange Munt (1770 tot 1805); Chantou, op Sint-Pieters (1770 tot 1773); Cuyl, Savaenstraat (1786 tot 1789); De Porre, Gewad (1795 tot 1841); De Smedt, Langemunt (1806 tot 1812); Steenberge, Zuivelsteeg ( 1812 tot 1821 ); Bruyneel, Magdeinstraat (1817 en 1818); Agnesins, Vrijdagmarkt (1813 tot 1818); Martou, Koestraat (1841 tot 1850); Hennebutte, Gewad (1842 tot 1845); Van der Kelen, Gewad (1846 tot 1848); P1ettinckd'Huyvetter, Violettenlei (1849 tot 1868); zijn weduwe (1869); Stroobant, Van-der-Donekt-doorgang (1869). Met beide laatsten verdwijnt de kleine nijverheid in 1869. Gedurende de Fransche overheersching werden nogal hooge rechten geheven op het drukken van speelkaarten: twintig tot veertig centimes per spel volgens het getal kaarten, waaruit het bestond. 23 December 1800 werd Jacob de Porre tot honderd frank boete veroordeeld om de wetten en de besluiten op het drukken van speelkaarten te hebben overtreden. De figuren van de spelen verschillen zeer volgens de tijdperken. Onder de gewone beelden van heeren, vrouwen en zotten zijn er te voeten uit en te halven lijve in dubbel. Die figuren zijn soms door iets anders vervangen, vooral gedurende de Fransche republiek, als allerhande fantasieën voorkomen. Dikwijls, bijna altijd zelfs, is de gravuur weinig verzorgd en de kleur, langen tijd met de hand geleid, is het nog minder. Toch is het niet van belang ontbloot kaarten van verschillende tijden nevens elkaar te zien. Het Museum van Oudheden te Gent bezit de drukplaten van achttien verschillende spelen, waarvan zes ten minste en misschien wel alle uit het werkhuis van J. De Porre komen. Op één zijn nog te zien, gelijk op de oude kaarten, de namen Alexander, Charles of César op één van drie heeren; Pallas (Minerve), Argine (Juno), Rachel of Judith op de vrouwen; de zotten dragen geen naam. Bij dat rijk materiaal heeft het Museum ongelukkiglijk slechts twee oude spelen en eenige afzonderlijke kaarten. De heer Emile Alldelhof gaf een spel, buiten één kaart die ontbreekt, dat dagteekent van de Fransche Republiek. Mejuffer Bytebier schonk een volledig tarotspel, van acht en zeventig kaarten, en, wonder genoeg, het Museum bezit de platen, waarmede het is gedrukt in het werkhuis van "J. De Porre, fabricant de cartes à Gand". Dit opschrift staat op hertenzot; de figuren zijn te voeten uit. Misschien bezitten onze lezers oude spelen of afzonderlijke oude kaarten, die ze aan het Museum willen schenken. In de XVIIIe eeuw dienden de kaarten niet alleen om te spelen: men gebruikte ze tot verschillende doeleinden. De versiering op den rug komt bij ons eerst in de eerste jaren van de XIXe eeuw voor. In de XVIIIe eeuw was de rug nog wit en, daar het karton nogal kloek was, gebruikte men dien rug om er op te schrijven of te drukken. Het Museum van Oudheden bezit daarvan eigenaardige voorbeelden. Aldus werd de rugzijde van de speelkaarten gebezigd om er het 392
adres van te verzenden pakken op te schrijven. De kaarten deden ook goeden dienst aan het uiteinde van filassen. Men noemde aldus een rijgkoord met lange koperen naalden aan de uiteinden. Eén ervan werd aangedikt door knoopen te maken. Dan schoof men eerst een kaart over de rijgkoord langs een gat door het midden en men schreef op den witten rug de natuur van de kwijtschriften of andere oorkonden, die over naald en koord werden gestoken, zoodra ze inkwamen. Dikwijls werd de speelkaart een adreskaart. Op den rug van een pijkentwee staat gedrukt: "François J. Grenier et Compagnie, Marchand de Vin, etc.Demeurant sur la Poele à Gand". Op een pijkendrie leest men in een omlijsting: "J. Corrioles et Compagnie, Négociant à Bayonne". Op den rug van een hertentwee van 1796 staat het volgende chronogram gedrukt: "MYnheer Ik WensChe U een ZaLig nieUWJ aer, en VeeL naer VolgenDe". Eindelijk heeft een belanghebbende op den rug van een hertentien geschreven letterlijk het volgende: "Le Sieur Donekers a l'honneur d'avertir son marlage avec Mademoiselle Segers Ie 4 maij 1771. Absent pour 4 jours". Alfons VAN WERVEKE
INHOUD2002 1. - Joseph De Vuyst: Het Geheim Leger vecht. 3e en laatste deel. - Louis Maeterlinck: Inventaire Archéologique: De bekroning van de Heilige Rosalie, door Gaspard De Craeyer. - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksheid. (Vervolg) - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 18 en 19 Mei. - Eddy Levis: 't Gents spant de kruune! Waar de Gentse Sterre bleef stille staan. - Herdenkingsdagen 2002. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Dit bestaat niet meer.
393
2
18
20
30 37
49 50 54 55 56
2. - Pierre Kluyskens: Jos Clemmen. - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Wapenrok van een Heraut. - Luc De Vriese: De Abt van Baudeloo liquideert de "Venusbergh" en andere zondige gelegenheden. - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksheid. (Vervolg) -Alexander Karel Evrard: Laus Gandae. - André Coene: Het Plan van Gent gekarteerd door Vandermaele (1846-1854) en de werkwereld omstreeks 1850. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 20-21-22 Mei. - Quizmaster: Oplossing Puzze12001. - Erik Schepens: Testamenten, schenkingen en staten van goederen van enkele begijnen gesteed in het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie. -Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek. In de Halve Maan. - W.L. Braekman Nog eens het lied van 1745 in de Gentse volkstaal. - Aanvullende ledenlijst. -Dit bestaat niet meer.
58 65 66
73
88 92
97 103 105
112 116 117 117 118 119 120
3. - Pierre Kluyskens: Hoe de Achtersikkel gered werd. -Henri Pirenne: Inventaire Archéologique: Zegel van Amulf I, Graaf van Vlaanderen. - André Coene: Kaartblad 22 GAND door het Militair Cartografisch Instituut gepubliceerd in 1894; Schaal1: 40000. - Daniël Lievois: Openbare zedenschennis bij het doopfeest van Karel Van Habsburg. - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksheid. (Vervolg) - Dumont Wille: De Wereldtentoonstelling van Gent en hare geschiedenis 1913. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 23 en 24 Mei.
394
122 128 129
134 136
147 151
- Marcel Deruelle: Gentsche gevels der Barok. - Erik Schepens: Testamenten, schenkingen en staten van goederen van enkele begijnen gesteed in het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie. (Vervolg) - W.L. Braekman: Jan Huyghes afscheid van de Mammelokker. - G. Broget: Herinneringen aan de Universiteit 1943-1947. - Uitgaven van onze Kring. - Loctewijk De Vriese: Een Scrupuleus Begijntje. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Zo was het vroeger.
158 168
172 175 176 176 179 181 184
4. - Marjan Sterdoe 186 Het (onzichtbare) monument ter ere van Emile Claus ( 1925-1926) door Yvonnen Serruys. - Alphonse Diegerick: 205 Inventaire Archéologique: Registerband van de XVIe eeuw. 206 - Daniël Van Ryssel: Ik zou daar een boek kunnen over schrijven. De charmes van dagelijksheid. (Vervolg en slot) - W.L. Braekman: 219 De blaasboog, een oud, volks muziekinstrument te Gent. - Erik Schepens: 222 Testamenten, schenkingen en staten van goederen van enkele begijnen gesteed in het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie. (Vervolg en slot) - Eddy Levis: 229 't Gents spant de Kruune. Reinaert in Gent en in 't Gentsch! - De Lieve. 243 - Hugo Collumbien: 245 Gentse Memoriedagen: 25-26-27-28 Mei. - Bibliografie. 257 -Lezers schrijven ons. 258 - A. Van Werveke: 259 Oudheidkundige kroniek: Boycotten honderd jaar voor Boycot.
5. - Marjan Sterckx: 262 Het (onzichtbare) monument ter ere van Emile Claus ( 1925-1926) door Yvonne Serruys. (Vervolg en slot). - Louis Maeterlinck: 277 Inventaire Archéologique: Het Martelaarschap van de Heilige Blasius, door Gaspard De Craeyer. 275 - Daniël Van Ryssel: 19e eeuwse vondelingen kregen rare namen. 290 - W.L. Braekman: Gaaischieting op de Waldam te Gent in 1714.
395
- Victor Antheunis: Jeugdherinneringen (1930-1937) aan de sociale woningen in de Lourdesstraat, nu Sint-Bemadettestraat. - Pierre Kluyskens: De Buikspreker Alexandre. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen; 29-30-31 Mei. - Roger Tuytschaever; Zilverhof Gent. Dit bestaat niet meer. - Emiel Callant: Jan Van den Eeden. -Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. -A. Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: het Biezekapelleken. 6. - H. Taymans: Een standbeeld en medaillon voor Lieven Bauwens. - Louis Maeterinck: Inventaire Archéologique; Visioen van de Heilige Maria Magdalena van Pazzi, door Théodore Boeyermans. - Pierre Kluyskens; Van Nuttige, Rare en Koddige Gentse Almanakken. - Daniël Van Ryssel; 1842; Vierling te Gent. - Emiel Callant: Jan Van den Eeden (Vervolg en slot). - Een brief uit Gent, 2 dagen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 1-2-3 Juni. - Roger Tuytschaever: "Brouwerij Ultra". Lange Schipgracht. Dat bestaat niet meer. - W.L. Braekman: Volks Gents calligrafisch penwerk uit de vroege zestiende eeuw. - Een fantastische verrijking voor het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis. - Quizmaster: Puzzel 2002. - Beschermleden - Steunende leden - Steunfonds. 2002. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. -Lezers schrijven ons. - Gentse Hotels, Restaurants, Tea-Rooms. Vroeger. - Oudheidkundige Kroniek; Een 75-taljaren geleden schreef Alfons Van Werveke voor de "Gazet van Gent" een artikeltje over speelkaarten - Inhoud 2002.
396
294
298 301 308 311 319 320 322 322
327 345
346 350 351 358 360 368 371 377 379 382 386 387 389 390 391
393