Ghendtsche tydinghen 2004 ehc 787672 2004

Page 1

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W 33e jaargang nr. 1 jan.-febr. 2004

INHOUD - E. Ossieur: Het Memorieboek van Pastoor Roger Nottingham van de Gentse SintNiklaasparochie (1657-1690)- Vervolg. - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Geborduurde wapenschilden van de Nering der Molenaars. - Pierre Kluyskens: Maurice de Broglie. -Frank 0. Ödberg: De firma "Robert Rosseau" in het Tussen 't Pas. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 28-29-30 Juni. -Herdenkingsdagen in 2004. - Jan Cleppe: Gênsche Praot. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Dit bestaat niet meer

1

2

27

28 41 45 57 58 59 64 65 68


HET MEMORIEBOEK VAN PASTOOR ROGER NOT· TINGRAM VAN DE GENTSE SINT-NIKLAAS-PAROCHIE (1657-1690)- Vervolg 283.- Op 21 februari 1680 werd besloten het grote orgel te laten overbrengen van de zuidelijke beuk van de kerk waar het tot nu toe stond naar het doksaal in het schip van de kerk, tot groter gemak van de organisten. Schrijnwerker Philippus Wauters voerde dit werk uit. 284.- Op 4 maart 1680 werd een overeenkomst gesloten tussen de pastoor, de kerkmeesters en de dismeesters enerzijds en orgelbouwer Nicolaus Langhe anderzijds om twee orgels te maken, een groot en een klein, en ze in de genoemde orgelkast te plaatsen voor de prijs van 800 florijn op deze ene voorwaarde dat ze allebei vóór einde augustus zouden afgewerkt zijn en voldoening geven. Aan deze voorwaarde voldeed Langhe niet hoewel hij op 3 april van dit jaar 200 florijn ontvangen had als eerste van drie afbetalingen. Hij voltooide zijn werk slechts op 7 september 1682 en maakte het op die dag over aan de pastoor en de kerkmeesters nadat ze goed bevonden waren door vier organisten en de dominicaner pater Wijckaert, expert in muziek. 285.- ( f" 135) In 1680 werden meerdere herstellingen uitgevoerd in onze kerk. Zo werd op 12 juni begonnen met de herstelling van het op instorten staande gewelf aan de noordkant bij de kapel van de familie van D. Joannes d'Ooghe. Het werk was voltooid op 25 juli, niet zonder grote kosten voor de kerk. Op 20 augustus werd begonnen met de algehele herstelling van alle gewelven vooraleer ze te witten. Het werk was voltooid op 26 september inclusief het witten en het zwarten van de onderste gedeelten. Dit gebeurde op kosten van de pastoor. Eveneens op zijn kosten werd op 23 september een venster gestoken in de tot hiertoe blinde doopkapel. Het was een gebrandschilderd glasraam, aan de marktzijde voorzien van koperdraad om het te beschermen tegen beschadiging door kinderen. Op 24 september werd een nieuw houten altaar opgesteld in de kapel van het H. Kruis wat twee dagen werk vroeg. Terzelfdertijd werden drie houten deuren geplaatst, één aan het koor en één aan iedere zijde ervan. Altaar en deuren waren gemaakt door meester Matthias Van Beveren, een Antwerps beeldsnijder. Dat veroorzaakte een grote rel omdat het contract aangegaan met de pastoor en de kerkmeesters niet nagekomen werd wat de breedte van de deuren noch de grootte van het altaar betreft. Om dit geschil bij te leggen werden op kosten van de partijen vier meesters in de arm genomen, twee uit Brugge voor de pastoor en twee uit Dendermonde voor Van Beveren. Eensgezind oordeel2


den zij op 18 november dat Van Beveren zijn contract niet nagekomen was noch dat hij voldaan had aan de wil van de contractanten. En dus besloten de pastoor en de kerkmeesters de drie genoemde deuren te laten verwijderen op kosten van Van Beveren en ze te laten hermaken in de voorgeschreven vorm. De zaken bleven echter zoals ze waren en zo kwam het dat hij de 22e naar Antwerpen vertrok zonder afscheid te nemen van de pastoor en de kerkmeesters.

286. - Op 5 mei 1681 ( sic ) werd het koor van onze kerk met nieuwe tegels bevloerd en op 7 juli 1680 ( sic ) het transept met oude tegels van een kleiner formaat en dit op kosten van de pastoor. In margine : zoals ook de vloer in het schip van de kerk opgehoogd werd. 1681 is vermoedelijk een verschrijving voor 1680.

287. -In dat jaar liet D. Joannes De Potter, kerkmeester en groot weldoener van onze kerk op zijn kosten een marmeren altaar plaatsen in de kapel van de H. Amandus patroon van de timmerlui. Terzelfdertijd schonk hij een glasraam van 300 en meer florijn voor dezelfde kapel en een altaar van 1200 florijn. Hij legateerde ook nog 600 florijn om een marmeren tabernakel voor het Allerheiligste op te richten, maar aangezien die som daarvoor te gering was besloten de pastoor en de kerkmeesters daarvoor een prachtig tabernakel in hout te laten maken, waarvoor zij de toelating vroegen in een verzoekschrift gericht aan 111. & R. D. de bisschop. Zijn beslissing wordt eerstdaags verwacht. 288. -Juli 1680. D. Potter voornoemd fundeerde ten eeuwigen dage vier plechtige jaargetijden, respectievelijk voor zijn vader, zijn moeder, zijn zuster en hemzelf telkens met drie pozen gelui van de drie klokken, met muziek tijdens de dienst en processie naar het graf en met broodbedeling. Die kerkdiensten moesten gebeuren in aanwezigheid van de wezen, zowel jongens als meisjes, die met een aalmoes voor een totaal bedrag van 12 florijn moesten bedacht worden. 289.- ( f' 136) Op 9 september 1680 stierfDla. Magdalena Schautheet, g. d. Bij testamentaire beschikking wenste zij begraven te worden in de kerk van de paters recollecten maar met een plechtige uitvaartdienst in de parochiekerk waarna de paters voornoemd het lichaam processiegewijs naar hun kerk moesten brengen om het aldaar te begraven in het graf van haar voorouders. De paters weigerden dit te doen. Met de bedoeling hen daartoe te dwingen bekloeg de pastoor van Sint-Niklaas zich bij de officiaal. Die dagvaardde de paters die in hun zienswijze volhardden. Daarop gaf de officiaal bij vonnis aan de pastoor het bevel het lichaam in zijn kerk ter aarde te bestellen wat na een plech3


tige dienst gebeurd is in de kapel van Sint-Jan ofte doopkapel. De uitvaart die op 11 september plaats vond, behoorde inderdaad tot de plechtige soort en kostte dan ook een hele bom geld : 15 florijn voor de dienst met processie van de clerus en vigilie, 24 florijn voor 8 pozen met de drie klokken, 6 fl. voor de rouwkleden waarmee heel het koor behangen was, 3 fl. en 12 stuivers voor de 'musick ordineer' met de psalm 'Miserere', 1 fl. en 10 stuivers voor twee vanen, 4 ft. en 16 stuivers voor de beste ornamenten aan het altaar; 1 fl. en 10 stuivers voor de kaarsen aan de lijkbaar; voor de twee standaarden, die van 0. L. Vrouw en die van de H. Anna werd niets aangerekend. Haar uitvaart kostte aldus 56 florijn en 8 stuivers, zonder de 3 florijn voor de sepulture in de doopkapel en de 2 florijn van het loon van de grafmaker. Voor de dertigdaagse missen werden 10 stuivers gerekend per mis 129 •

290.- In hetjaar 1681 werd haar jaargetijde gecelebreerd. Zij legateerde aan het Allerheiligste Sacrament twee juwelen van goud met edelstenen bezet die samen met 64 parels - ook haar schenking- aan de monstrans gehangen werden. 291.- Zo ook schonk Magdalena De Clercq, jonge dochter, aan het Allerheiligste een vergulde zilveren keizerskroon met een waarde van 72 florijn om bovenaan de monstrans aan te brengen. 292.- 13 juli 1680. Dia. Joanna De Hamey, jonge dochter, deed hetzelfde. Zij schonk een klein verguld zilveren kruis met een edelsteen bezet om aan de monstrans te hangen. Op haar kosten werd daarenboven onze ciborie gerepareerd en verguld en bovenaan van een pixis voorzien voor het H. Oliesel der ziekenzalving. Dit laatste tot groter gemak van de bedienaars. De reparatie heeft 21 florijn en 15 stuivers gekost. Een pyxis is een kleine kelkvormige doos waarin vandaag de dag de hosties naar de zieken gedragen worden. 293.- Op 5 december 1680, de vooravond van het feest van Sint-Niklaas deed de pastoor in het priesterkoor op zijn kosten vier grote koperen kandelabers plaatsen. Ze waren in Antwerpen gekocht voor 70 florijn. Hun voetstukken kostten 24 florijn, alleen maar voor het hout en het werk, en 12 florijn om ze te schilderen. Dit gebeurde zonder enige tussenkomst in de kosten vanwege de kapittelheren. 294. - Dit jaar werd het feest van Sint-Niklaas en zijn octaaf plechtig gevierd; de eerwaarde heren pastoors van de stad zongen de mis. Dit gebeurde ook zo in 1681. 4


295. -Op 8 januari 1681 verscheen voor het eerst hier te Gent de vreselijke komeet die daarvoor en daarna in heel de wereld te zien geweest is, steeds in westelijke richting. Veel disputen werden daarover gehouden onder geleerden en leken. Zij verschaften een dankbare materie in de verkondiging van het woord Gods om de zondaars tot bekering aan te zetten. Die komeet werd later naar Halley genoemd, de Engelse astronoom die haar baan berekende en in 1705 voor het eerst een rationele verklaring van het verschijnsel gaf. 296.- ( f' 137) Op 10 maart 1681 werd een aanvang gemaakt met de scheiding van het vertrek boven de sacristie gelegen, in een kamer passend voor de kapittelheren en een dienstig als vergaderlokaal voor de kerkmeesters en dismeesters. Het werk was af op 25 april en betaald door de pastoor zonder dat het kapittel daar iets toe bijdroeg of toch zeer weinig. 297.- Op 12 juni heeft de pastoor de dienst gecelebreerd tijdens het octaaf van het Allerheiligste en het besloten met een processie, in aanwezigheid van de Raad van Vlaanderen. 298.- 15 juni 1681. Ill. D. graaf Albertus de Homes, voorheen proost van het Sint-Baafskapittel en verkozen bisschop van Gent nam bezit van zijn bisdom per procuratie door deken Rans. Op 21 dezer, nog geen bisschop gewijd, deed hij om 3 uur 's namiddags zijn plechtige intrede in de stad vergezeld van de abt van Sint-Pieters, die van Drongen en die van Baudelo. Hij werd gewijd de 22e juni in het schip van de Sint-Baafskathedraal aan een altaar opgericht vóór de ingang van het koor. De aartsbisschop van Mechelen. was de bisschopconsecrator geassisteerd door de bisschop van Brugge en die van Antwerpen, in aanwezigheid van de vier (sic) genoemde abten, de Raad van Vlaanderen, de magistraat, de adel, de seculiere geestelijkheid en de pastoors. Hij onthaalde allen, diezelfde dag nog op een schitterend festijn waarin de rangorde nochtans niet exact geëerbiedigd werd. Dit gebeurde in het bisschopshuis op de verdieping, waar hij van drie kamers één grote had gemaakt door twee scheidingsmuren te laten wegbreken wat vóór hem ook 111. & R. D. Grobbendoncq, allerzaligste memorie, had laten doen. Op 12 december 1681 van hetzelfde jaar, zijnde de derde zondag van de Advent diende hij in onze kerk het Vormsel toe aan 250 kinderen wat hij ook op de andere zondagen van de Advent in de andere parochiekerken gedaan heeft en op 15 december bracht hij een bezoek aan het klooster van de Engelse nonnen van onze stad met de pastoor van SintNiklaas als tolk.

5


Albert de Homes werd geboren op 25 februari 1642 als zoon van graafPhilippeLamoral de Homes en gravin Dorothée d'Arenberg. Op 5 november 1672 werd hij benoemd tot proost van het Gentse Sint-Baafskapittel en in die hoedanigheid was hij driemaal vicaris-generaal tijdens een sedisvacatie, nl. na de dood van bisschop d'Allamont, bisschop van Horenbeke en bisschop de Grobbendonck. Karel Il benoemde hem tot bisschop van Gent op 10 september 1680 en paus Innocentius XI bevestigde die benoeming op 13 januari 1681. Met zijn 38 jaar was hij op één na de jongst benoemde bisschop van Gent. Zijn 8-jarig verblijf in die stad maakte dat hij met de directe omgeving en de naaste medewerkers van de bisschop voldoende vertrouwd was om efficiënt met de uitoefening van zijn ambt te beginnen. Hij stierf op 4 juni 1694 te Gent130 •

299.- 26 juni 1681. Gevolg gevend aan een smeekbede van Zijne Doorluchtigheid evenals van de stadsmagistraat arriveerde te Gent eerwaarde pater kapucijn Marcus Aviano, Italiaans van natie en geboren Venetiaan. Hij was een beroemd man die geweldige wonderen en mirakels verrichtte en kreupelen, blinden, bezetenen en al wie onder een gebrek gebukt ging met zijn zegen en absolutie hielp. Door zijn toedoen kondigde de paus een jubileum af waardoor men hier, in Gent, een volle aflaat kon verdienen. DeAlgemene Communie die daarvoor vereist was moest in de Sint-Baafskathedraal gebeuren en het waren er 80.000 die tot de heilige tafel naderden. Een exact getal is dit niet omwille van hun groot aantal en het gering aantal officiërende priesters. Op bevel van de bisschop was er op donderdag 26, vrijdag 27 en zaterdag 28 juni in iedere parochiekerk een lof met de zegening van het Allerheiligste en met nadien een predikatie over het boetesacrament en de bekering tot God van de zondaars. Op vrijdag 27 juni gafhij (Aviano) vanopeen hoog podium op de vrijdagmarkt zijn zegen en absolutie, éénmaal in de voonniddag om 10 uur en éénmaal in de namiddag om 3 uur. Hij deed dit ook 's anderendaags op hetzelfde uur, op hetzelfde overvolle plein met mensen aan alle vensters en op de daken van de huizen. Hij genas dagelijks talrijken met zijn zegeningen, lijders aan graveel, aan liesbreuken, bezetenen en ook anderen. Hij spoorde iedereen aan- in gebroken Frans- tot een oprecht berouw over zijn zonden die een grove tekortkoming zijn tegenover een zo goedertierende God en ging daar altijd in voor met zuchten en tranen vooraleer zijn zegen uit te spreken en de absolutie te geven. Zaterdagnacht ging hij naar Brugge waar hij de gehele zondag verbleef. De maandagochtend was hij rond 9 uur terug in Gent waar hij op de vrijdagmarkt om 11 uur voor de laatste keer zijn zegen gaf. Vandaar ging hij naar Dendermonde met de koets waarin hij gewoonlijk reisde om niet in de verdrukking te komen, voorafgegaan door enkele paters en soldaten om de weg voor hem vrij te maken. Met de massa breukbanden konden een aantal genezen hernialijders drie grote korven vullen en naar het klooster van de kapucijnen 6


brengen. Zo kon ook een hele schare kreupelen een grote wagen vullen met hun stokken en krukken en naar het klooster van de kapucijnen voeren. Aviano was een man van 48 jaar, kaalhoofdig, rijzig van gestalte, beminnelijk van voorkomen, eenvoudig van conversatie, sober en streng van levenswijze. Niettemin werd veel gedebatteerd over de waarachtigheid van de mirakels die hij verrichtte, velen immers vielen later terug in hun oude kwalen. Maar zoals de Farizeeërs en schriftgeleerden morden tegen Christus zo weerstaan de slechten aan de goddelijke kracht door te ontkennen wat gebeurd is door toedoen van het waarachtig en levend geloof van Zijn dienaars waaraan Aviano al zijn mirakels toeschreef. Hij verzekerde allen dat anderen nog grotere wonderen kunnen verrichten als zij maar doordrongen zijn van dit levend geloof. Hij keerde naar Italië terug langs Duitsland, waar hij insgelijks talrijke mirakels verrichtte en arriveerde in zijn klooster te Venetië in het begin vanjanuari 1682. Marcus vanAviano 131 is de kloosternaam van Carlo Cristofori geboren op 17 november 1631 te Aviano (Italië, Provincie Friuli) dat toen tot de dogenstaat Venetië behoorde. Zoals gebruikelijk bij de minderbroeders wordt de kloosternaam gevolgd door die van de geboorteplaats. Hij trad in bij de kapucijnen in 1648 en werd priester gewijd op 18 september 1655. Zijn oratorisch talent en zijn ascetische levenswandel maakten van hem een gegeerde predikant die in heel wat steden van Europa optrad. In die predikaties en in zijn geschriften waren de hoofdmomenten steeds de liefde en het berouw. In al de grote militaire confrontaties van het einde van de 17e eeuw tussen de christelijke legers en de Turken was hij aanwezig van de ontzetting van Wenen in 1683 tot de verovering van Belgrado in 1688. Zijn charismatische verschijning zal bij die gelegenheden wel niet zonder belang geweest zijn. Hij stierf te Wenen op 13 augustus 1699 en kreeg op zijn sterfbed het bezoek van keizer Leopold, wiens vriend en geestelijk leidsman hij was. Zijn naam is nog altijd de laatste doopnaam die een Habsburse telg in het doopsel meekrijgt. Dat is ook het geval geweest voor de laatste doopnaam vanAmedeo en Joachim, de twee zonen van Prinses Astrid. Toen hij in 1681 in de Spaanse Nederlanden arriveerde was zijn faam als wonderdoener in heel Italië en Beieren al gevestigd132 • De gebeurtenissen op de vrijdagmarkt te Gent werden door Gillis Le Plat op een schilderij geconterfeit dat in het BijZakemuseum bewaard wordt. Het kerkelijk jubileum(jaar) werd voor het eerst plechtig afgekondigd door paus Bonifacius VIII in 1300. Hij verleende toen een volle aflaat aan iedere pelgrim die dat jaar naar Rome zou komen en er zou communiceren in bepaalde daarvoor aangeduide kerken. Aanvankelijk bedoeld om iedere 100 jaar gevierd te worden maakte paus Clemens VI er om de 50 jaar van en paus Paulus II, in 1375, om de 25 jaar. De paus kon ook om bepaalde redenen een Buitengewoon Jubileum afkondigen voor andere plaatsen als Rome zoals toen voor Gent gebeurd is. 7


Voor de heen- en terugreis naar Brugge, die s nachts gebeurd is, heeft Aviano hoogstwaarschijnlijk van de barge gebruik gemaakt.

300.- ( f" 138 ). In de maand Juli 1681 kwam onze parochie in een moeilijk parket terecht door de aankoop - voor 24.000 florijn - van een huis gelegen in de veldstraat en eigendom van Abraham van Hoobroeck, heer van Asper en Zinghem. Die aankoop gebeurde nl. doorN. Moreau, procureur van de tweede schepenbank, in naam van de zusters Ursulinen. De pastoor, de kerkmeesters en de notabelen van de parochie tekenden daartegen verzet aan bij de heren van de magistraat. Zij compareerden voor hen een eerste maal op 12 juli met de eis dat zij Moreau zouden verbieden het huis aan de Ursulinen over te dragen of hen in het bezit ervan te laten komen aangezien keizer Karel verboden had dat iemand in de stad een huis zou kopen met de bedoeling het in de dode hand te laten vallen en dat was de heimelijke bedoeling van Moreau. Daarin gestuit door de pastoor en de kerkmeesters wou hij hen het huis verhuren wat de schepenen verhinderden door een verbod uitgevaardigd de 18e van deze maand. Desondanks stelden de pastoor en de kerkmeesters vast dat Moreau op een sluwe manier de nonnen heimelijk het huis liet betreden. Daarop gingen zij op 22 juli voor de tweede maal bij de heren van de magistraat met de vraag wanneer zij dit zouden gaan vaststellen en de weerspannige Moreau straffen. Zij overhandigden een verzoekschrift aan de schepenen gericht aan Zijne Majesteit en aan de gouverneur van BelgiĂŤ om dit te beletten. De schepenen stemden daarmee in en sloten er zich bij aan. De pastoor en zijn notabelen compareerden op 7 augustus voor de derde maal voor de schepenen met een tweede addendum onder correctie omdat zij zich bezorgd maakten over het verblijf van enkele nonnen in het kwestieuze huis. Zij hadden er namelijk de tuinman van het klooster opgemerkt. Een afvaardiging van de magistraat heeft hem weggestuurd met de nodige dreigementen voor het geval zij hem daar nog zouden aantreffen. Nauwelijks was dit gebeurd, uit voorzorg en voor alle zekerheid, toen op 26 september 1681 besloten werd een algemene vergadering te houden, collatie genoemd, om de subsidies voor de koning te stemmen. De pastoor en zijn kerkmeesters benaderden meerdere mensen van de geplande collatie om hen van de billijkheid van hun argumenten te overtuigen. Hij deed dit eerst met ieder afzonderlijk en daarna voor allen gezamenlijk waarbij hij hen het verzoekschrift voorhield om het met hun goedvinden aan Zijne Majesteit te bezorgen. Zij hechtten hun goedkeuring aan de bede dat nooit aan de hiervoor genoemde nonnen de toelating zou gegeven worden zich in de Sint-Niklaasparochie te vestigen. Aldus werd met algemeenheid van stemmen, geen enkele uitgezonderd, besloten in die zin een schrijven aan Zijne Majesteit te richten. De enigen die opwerpingen gemaakt hebben waren de schepenen van het Brugse Vrije, die de Ursulinen gunstig gezind waren. En zo bleef de situatie van het huis zoals 8


zij was. Het werd tot hiertoe aan niemand verkocht noch verhuurd. Het diende als verblijfplaats voor de gouverneur van BelgiĂŤ, de prins van Parma, die er met de adel zijn hof hield van 29 december 1681 tot 10 januari daaropvolgend. Op kosten van de stad werd dit huis toen van wandtapijten, meubilair en ander noodzakelijk huisraad voorzien. Dit was ĂŠĂŠn van de argumenten om het samen met de aanpalende huizen niet in de handen van de genoemde nonnen te laten vallen. In margine ( f' 139 ): 21 februari 1687. Toen de pastoor, de kerkmeesters en de notabelen hoorden dat de genoemde rionnen bij het verstrijken van de huurceel van D. Gellinck ( die dus blijkbaar dit huis gehuurd had ) opnieuw van plan waren erin te trekken verzetten zij zich daartegen. Zij compareerden voor de heren van de magistraat en zich beroepend op de precedenten verzochten zij hen dat h_oe dan ook te beletten. Die beloofden daarvoor te zullen zorgen en verzekerden hen daarenboven dat zij zich geen zorgen hoefden te maken aangezien de nonnen ( de zaak beu ) het huis van koopman de Wale gekocht hadden ( dat niet in de Sint-Niklaasparochie zal gelegen hebben ). 301.- Op 5 augustus1681 begon D. Guilielmus Deurmael voor het laatst de rekeningen van de kerk over te leggen. Hij sloot ook de rekeningen af van de armendis, waarmee hij vroeger begonnen was, zoals wij al genoteerd hebben. Dit werk werd verder gezet op 7, 8, 9, 13 en 18 augustus, telkens in twee vergaderingen per dag. Op die laatste dag sloot hij ook de rekening af van de broederschap van het Allerheiligste Sacrament en van de vacante kapelanijen maar niet van die van de H. Maagd Maria. 302. - Op 1 oktober 1681 om half drie in de ochtend ontsliep in de Heer van alle sacramenten voorzien R. D. Joannes Gheeraerts kanunnik van onze kerk, koninklijke kapelaan en protonotarius apostolicus, geboren in onze parochie. Met een uitzonderlijke ijver leidde hij onze kerk in de geschillen waarmee de heren van het kapittel sedert de translatie van 1614 haar het leven zuur gemaakt hebben. Op een rustige manier deed hij aan onze kerkfabriek toekomen wat haar volgens de artikels van de translatie van de grote vruchten van ieders beneficie in de schoot moest vallen; in de eerste plaats van zijn eigen prebende (Zie volgnr. 172 ). Op een handige manier heeft hij het emstig geschil bijgelegd dat 30 en meer jaren aangesleept heeft tussen de pastoor en de kerkmeesters enerzijds en de dismeesters anderzijds ( Zie volgnr. 266 ). In de processen door de proost, de deken en de andere kapittelheren tegen de kerk gevoerd, is hij die laatste zeer behulpzaam geweest. De kapel van Sint-Veerle in onze kerk heeft hij optimaal uit haar asse doen herrijzen, haar prachtig laten decoreren en haar laten begiftigen door zijn ongehuwde zusters Anna en lsabella, g. ds. die aldaar hun jaargetijden en die van hun ouders bij testament gefundeerd hebben en waar 9


hij ook hetzelfde deed met zijn eigen jaargetijde. Bij leven zal hij ook wel gefundeerd hebben in het gedeelte van de Sint-Veerlekapel dat tot het kapittel gerekend wordt zoals zijn zusters gedaan hebben in het gedeelte dat tot de kerk behoort. Die laatsten hebben met een jaarlijkse som van 18 florijn een persoon gedoteerd om na hun overlijden die kapel van ornamenten te voorzien zoals zij ook zullen bijdragen voor de versiering van het hoogaltaar langs de persoon om die daarvoor zorgt. In deze kapel werd hij op 2 oktober plechtig begraven in een bakstenen grafkelder. Hij was een man van een scherp oordeel, van een goede levenswandel, vooruit blikkend in al zijn ondernemingen, schrikwekkend voor de boosaardigen, innemend voor de goede mensen en door hen zeer geliefd. 303.- (:f 140) Op 6 oktober 1681 begon in opdracht van de pastoor en de kerkmeesters de geschikte aanpassing en decoratie van het kerkportaal versus de korenmarkt. Tegen de middelste pijler werd eertijds- in 1621 -een beeld van Sint-Veerlegeplaatst dat er nu beschadigd en verminkt bijstaat. Op de hiervoor genoemde datum (de viering van de translatie van dit heiligenbeeld) werd het verwijderd om door een fatsoenlijker vervangen te worden zij het niet op dezelfde plaats. De pastoor had de kanunniken daarvan in kennis gesteld in een vergadering van het kapittel op 6 september 11. door hen het model van het nieuwe portaal te tonen. Niettemin kregen zij (pastoor en kerkmeesters ) op de 18e dezer om 7 uur 's avonds door hun toedoen een klacht toegestuurd uitgaande van de Raad van Vlaanderen waarop zij de 20e geantwoord hebben verwijzend naar de ontoereikendheid van hun argumenten. De kapittelheren bleven op hun standpunt staan en stuurden op 3 november officier (medewerker van de baljuw) Van der Straeten naar het portaal om tegenmaatregelen te nemen. De pastoor en de kerkmeesters antwoordden daar op 5 november op met de verwijzing naar een artikel van de translatie waarin gestipuleerd is dat bij eventuele geschillen de bisschop van Gent - mits instemming van beide partijen - als scheidsrechter moet optreden zonder mogelijkheid van beroep. Op 16 december compareerden beide partijen voor de bisschop in zijn paleis en werden afzonderlijk gehoord. Voor het kapittel waren dit de proost en de deken en voor de andere partij de pastoor en de kerkmeesters. De eersten bleven hardnekkig op hun standpunt staan. De bisschop verschoof zijn uitspraak naar een later tijdstip. Daarop legde de voorzitter van de Raad van Vlaanderen het geschil in de handen van Ampl. D. raadsheer Van der Brugghe fungerend als commissaris die de zaak beslechtte in het voordeel van de kapittelheren. Dit verwekte groot schandaal en het verzet van de pastoor en de kerkmeesters. Zie de maand maart 1682. (volgnr. 308) De aanpassing van dit westportaal deed het oorspronkelijk Gotisch uitzicht ervan verloren gaan. Het werd een barok portaal (Ajb.6). Het oorspronkelijke 10


portaal had twee doorgangen, iets nauwer en iets hoger dan de huidige, gescheiden door een middenpijler waartegen op een console een groot beeld van Sint Veerle stond (Afb. 7). De rondboog die het gehele portaal overspande bleef behouden. In het boogveld stonden onderaan naast elkaar vijf omlijste gesculpteerde panelen met bijbelse voorstellingen. Daarboven, in een tweede geleding, stonden eveneens vijfpanelen die zonder omlijsting in elkaar overgingen. Het middelste paneel was een afbeelding van Christus aan het kruis met rechts van Hem de kerk gesymboliseerd als een slanke vrouw en links een synagoge voorgesteld als een oude gebogen vrouw met afgewend gelaat. Het gehele boogveld verdween achter een bakstenen metselwerk waarbij de onderste geleding ter plaatse bleefop het middelste paneel na dat weggebroken werd om plaats te maken voor een beeldnis. De panelen van de bovenste geleding werden los achter dit bakstenen metselwerk geplaatst en naar de binnenkant van de kerk toe, aan het zicht onttrokken door een muurtje. In de beeldnis kwam een beeld van Sint-Veerle en erboven een van de Verrezen Zaligmaker 133 ( zie 309 )Dit beeld van Sint-Veerle zullen de kapittelheren meegenomen hebben toen de unie met Sint-Niklaas-in 1783- verbroken werd en zij hun intrek namen in de kerk van de jezuïeten waarvan de Societeit JO jaar voordien opgeheven was 134 • 303 bis. - Op een los blaadje, gedateerd 30 december 1681 schrijft Nottingham ( en hij ondertekent het stuk) dat te zijnen huize Dia. N. Hubens, begijn in het groot begijnhof, bij testament 50 florijn gaat legateren ter ere van het Allerheiligste. Dit gebeurde in aanwezigheid van Barbara Van Dale en Magdalena de Clerck. 304. - Op 29 oktober 1681 stierf R.D. Joannes Baptist Jansens gedurende 7 jaar onderpastoor van onze kerk en nadien kanunnik, een man van een eerlijke levenswandel. Hij werd de 30e begraven bij de paters recollecten volgens een beschikking van zijn testament in hetwelk ook nog gestipuleerd was dat de dag nadien als uitvaartdienst in dezelfde kerk om 8 uur 's ochtends een gelezen dienst moest gecelebreerd worden op dewelke zijn familie diende uitgenodigd. Na de dienst moesten de minderbroeders in het midden van de kerk de psalmen 'Miserere mei Deus' en 'De Profundis' zingen en de celebranten de collecte bidden bij het graf. 'Hetrochytus' (?)tijdens zijn levenen 'letrochytus' (?)na zijn overlijden berokkende hij groot nadeel aan de parochiekerken en gaf aan allen een slecht voorbeeld. Hij legateerde aan de kerk 6 gulden. Hij werd in zijn kanunnikdij opgevolgd door onze parochiaan R. D. Herkelbaut, priester, krachtens een aanstellingsbrief van Zijne Katholieke Majesteit.

11


Afb. 6. Het westportaal van de Sint-Niklaaskerk. Detail van een 19e eeuwse aquarel uit de atlas Goetghebuer L 83-9 (SAG. Foto C. Hourez). De lege beeldnis getuigt van de toestand vóór 1844. (F. De Smidt f.s.C. Het westportaal van de Sint-Niklaaskerk te Gent. Brussel 1970).

12


Afb . 7. Oorspronkelijk uitzicht van het westportaal van de Sint-Niklaaskerk (naar F. De Smidt). De bovenste geleding van het boogveld is een reconstructie.

13


305.- Op 26 november 1681 deed de Gentenaar Judocos Goethals zijn plechtige intocht in de stad als primus van de filosofie van de universiteit van Leuven. Hij werd voorafgegaan door een praalwagen die de stad voorstelde en waarop de leerlingen van de lagere klassen van het college van de paters augustijnen met lauwerkransen ( in de hand ? ) gezeten waren. De leerlingen van de drie hogere klassen eveneens met lauwerkransen reden te paard. Hijzelf was te paard gezeten met een lauwerkrans op het hoofd en een lauwertak in de hand. Twee rijen burgers omstuwden hem al juichend. Zij werden gevolgd door drie koetsen van zes paarden, twee van vier paarden en vijf van twee paarden, waarin zijn bloed- en aanverwanten, geestelijke en wereldlijke waardigheidsbekleders gezeten waren. Bij zijn intrede in de stad luidden de drie grote klokken van het stadhuis. Dit gebeurde opnieuw toen hij het stadhuis betrad na het 'Te Deum' bijgewoond te hebben in de kerk van de paters augustijnen. Toen hij van daar naar zijn ouderlijk huis ging voor een heerlijk glas wijn werd de grote stadsklok geluid in samenklank met al de andere klokken van de stad. De magistraat schonk hem een groot zilveren wasbekken en een daarbij horende schenkkan met een waarde van 600 florijn. Hij had immers rijke ouders, parochianen van Sint-Salvator. De derde in deze universitaire wedstrijd was eveneens een Gentenaar, oudleerling van het bisschoppelijke seminarie. Judocus Goethals was de zoon van Judocus en Joanna Wallaert, geboren te Gent ( Sint-Jacobsparochie ) op 5 september 1662 en overleden op 15 december 1742. Zijn vader was een succesrijk koopman in lijnwaad. 'Hij had immers rijke ouders' ... schrijft Nottingham waarmee hij ongetwijfeld het ontbreken van baar geld in het present wil verklaren. Primus Hubertus Raellen had vier jaar voordien een pronkbeker en 360 florijn cadeau gekregen. Zijn vader zal het als hoedenmaker wel niet zo breed gehad hebben als koopman Goethals. ( Zie volgnr. 253 ). Judocus Goethals was oudleerling van de Latijnse school van de augustijnen waardoor ook die deelachtig werden aan de eerbetuigingen. In 1704 werd hij kanunnik van het Sint- Baafskapittel maar bleef als hoogleraar te Leuven doceren tot in 1713. Van dan af aan was hij residerend kanunnik tot aan zijn overlijden. Op 4 april1732 werd hij ook nog aartsdiaken. Hijfundeerde bij testament enkele studiebeurzen 135 • 306.- (fO 141) 7 jan. 1682. De prins van Parma, gouverneur van BelgiÍ, heeft aan de Gentenaars de oude privilegies teruggegeven die de Franse koning hen ontnomen had na de verovering van de stad op 9 maart 1678. Zij kregen de macht over de stadspoorten terug, de sleutels van de stad kwamen terug in de handen van de hoogbaljuw en de kapiteinschappen van de burgerwacht werden weer opgericht. De stad mocht op haar kosten 40 grote kanonnen laten gieten en munitie van oorlog bestaande uit buskruit en kanonskogels laten aanmaken voor een bedrag van 30.000 florijn. De laatste drie punten, hoewel in het vooruit14


zicht gesteld, gingen niet in vervulling. De gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden was sedert 1680 Alexander Farnese, tweede zoon van de hertog van Parma. Hij was een zwaarlijvig en beroerd man die geen paard meer kon bestijgen en wiens glorierijke naam alleen maar zijn onbekwaamheid en het algemeen verval des te beter deden uitkomen, zoals Adrien Foppens het in zijn geheime memoires uitdrukt136 • 307. - 26 januari 1682. Op die dag werd ons land door een overstromingsramp getroffen doordat een zware storm enige zeedijken deed begeven. Meerdere plaatsen liepen onder water hoofdzakelijk in Holland, Zeeland, Vlaanderen en Brabant en in verschillende ervan verdronken mensen en dieren. Inderdaad twee dagen na de springvloed van 24 januari teisterde een zware noordwesterstorm het mondingsgebied van de Schelde, de Maas en de Rijn. Het opgestuwde water veroorzaakte grote overstromingen. Wat de Zuidelijke Nederlanden betreft overstroomden vele polders langs de grens met Zeeuws- Vlaanderen : in het westen gebeurde dit in Sint-Anna ter Muiden, Lapscheure, Moerkerke en Watervliet; in het centrum rond Sas van Gent; en in het oosten in Wachtebeke en Liefkenshoek. In Kallo begaven de zeedijken en het land overstroomde tot bij het Vlaamse Hoofd. Verderop landinwaarts overstroomden op de linker Scheldeoever Zwijndrecht, Melsele, Beveren en Kruibeke. Op de rechter Scheldeoever was het al niet beter : In Dendermonde stond het water zo hoog in de straten dat men er met schuiten kon varen. De Rupel en de Dijle traden eveneens buiten hun oevers en veroorzaakten watersnood in Brabant. Veel mensen verdronken. Op de tijdgenoten maakte die overstromingsramp een diepe indruk 137 • 308. - In maart 1682 rees een emstig geschil tussen de kapittelheren enerzijds, de pastoor en de kerkmeesters anderzijds omwille van het beeld van de verrezen Christus dat zij boven het kerkportaal aan de korenmarkt hadden laten aanbrengen en het beschadigde beeld van Sint-Veerle dat zij weggenomen hadden. De 7e dezer verkregen de kapittelheren van de Raad van Vlaanderen een voorlopig vonnis dat de verwijdering van dit beeld beval. De pastoor en de kerkmeesters verhinderden de uitvoering van dit vonnis omdat zij daarvoor tot de 9e de tijd gekregen hadden. Op die dag moest het vonnis dus onherroepelijk uitgevoerd worden niettegenstaande de pastoor en de kerkmeesters de onrechtvaardigheid ervan aantoonden in een verzoekschrift ( m. a. w. zij voerden het vonnis niet uit). Zonder daarmee rekening te houden kwam apparitor Wauters om drie uur in de namiddag met twee van zijn assistenten naar het huis van de pastoor en terzelfdertijd gingen twee anderen naar het huis van de kerkmeesters Ghoetgheluck en Lucas de Haze en arresteerden hen ( d. w. z. consigneerden hen thuis ) De apparitor en zijn assistenten gingen daarna een maal nemen in 15


de herberg De Cleene Sterre op de korenmarkt. 's Anderendaags wilden de pastoor en de kerkmeesters omwille van de lieve vrede heel het gewrocht van het nieuwe portaal weghalen en het beeld van Sint-Veerle op zijn oude plaats terugzetten. Toen de werklui met de atbraak begonnen, verzetten de parochianen zich daartegen en dreven hen tot driemaal toe weg, bij zover dat het vonkje van een rel op korte tijd een uitslaande brand werd wat groot schandaal verwekte en levensgevaar betekende voor al de kapittelheren maar vooral voor de proost, deken Nicolaus de Smet en de anderen. Zij vluchtten in de sacristie en de kapittelzaal om zich aan de volkswoede te onttrekken en hun leven veilig te stellen. De kanunniken die de mis in het koor bijwoonden werden ook bedreigd, vooral D. Smet ( sic ) die celebreerde. Daarna ging het volk naar het huis van de pastoor en verjoeg er de apparitor en zijn vier assistenten, forceerde de tuindeur aan de kant van de straat en gingen naar het huis van de hiervoor genoemde kerkmeesters waar zij eveneens de twee assistenten wegjoegen. Om verder onheil te voorkomen ging op 12 dezer C. D. Coene, kerkmeester en advocaat bij de Raad van Vlaanderen Vlaanderen in naam van de pastoor en de kerkmeesters naar Brussel waar hij in de Privé-raad een verzoekschrift neerlegde waarin Zijne Koninklijke Majesteit op de hoogte gebracht werd van het vonnis, in de Raad van Vlaanderen gewezen. De Privé-raad hervormde het vonnis, door het een staat te geven ( d. i. de uitvoering ervan op te schorten ) 138 en stelde commissarissen aan om haar te informeren. Die commissarissen waren de bisschop van Gent en Ampl. D. de voorzitter van de Raad van Vlaanderen. Nadat de kapittelheren aan de pastoor en de kerkmeesters hadden laten weten dat zij in de Raad van Mechelen een actie zouden instellen om de uitvoering van dit vonnis te beletten stuurden zij daarheen hun advocaat. Hij bleef daar tot de 16e van deze maand, d.i. tot op de dag dat het vonnis van de Privé-raad die hij - zonder succes echter - te Brussel had willen beletten, geregistreerd werd ( m. a. w. kracht van gewijsde had gekregen ). De advocaat van de kapittelheren had er bijgevolg vruchteloos tijd en moeite in gestoken. Ondertussen werden verschillende verzoeningspogingen ondernomen zowel door de kapittelheren als door de Ampl. D. voorzitter (van de Raad van Vlaanderen). Die van de eersten waren onbespreekbaar en die van de laatste waren de redelijke, reeds eerder geformuleerde voorstellen nl. dat de pastoor en de kerkmeesters een nieuw beeld van Sint-Veerle zouden laten maken en op het fronton van de kerk plaatsen in de plaats van de Verrezen Zaligmaker, 2° dat één of twee kapittelheren een zetel zouden krijgen in de kerkfabriek en de armendis, naast de pastoor, de kerkmeesters en de dismeesters, 3° als deze twee punten niet konden aangenomen worden dat dan aan de kapittelheren een vrije terugkeer naar hun oude kapel zou verleend worden. Deze drie punten werden verworpen als tegenstrijdig met de redelijkheid en het contract van translatie. 16


Daarop deed de Ampl. D. voorzitter andere voorstellen : 1° Een nieuw beeld van Sint-Veerle zou op kosten van de kerk gemaakt worden en geplaatst, zoals het hoort, onder het beeld van de Zaligmaker, 2° de kosten door het geschil veroorzaakt zouden door de pastoor en de kerkmeesters gedragen worden, 3° om een duurzame vrede te garanderen zouden de kapittelheren naar hun oude kapel mogen terugkeren. Die laatste twee punten konden niet aanvaard worden omdat ze indruisten tegen de rechtvaardigheid en het contract van translatie, het eerste wel op voorwaarde dat de kerk niet zou gehouden zijn dit beeld te laten repareren als het in de toekomst zou beschadigd of verminkt worden. Deze voorstellen werden aan de pastoor en de kerkmeesters gedaan in het huis van de Ampl. D. voorzitter zowel op 4 augustus als op 16 november. Tenslotte werden beide partijen op 4 december afzonderlijk op het bisschoppelijk paleis ontboden bij de bisschop en de voorzitter als koninklijke commissarissen. Die spoorden- beide partijen tot verzoening aan om groter schandaal te voorkomen en vroegen hen de voorwaarden van een overeenkomst onderling te bespreken. Op 20 januari 1683 compareerden de afgevaardigden van beide partijen in het bisschoppelijk paleis voor de koninklijke commissarissen en raadsheer Van der Brugghe waar de onzen de onredelijke voorstellen van het kapittel aanhoorden. De pastoor deelde die, op 30 januari, in een vergadering te zijnen huize mee aan de abt van Sint-Pieters als patronus van onze kerk en aan de edelen en notabelen van de parochie. Ze onthaalden die op hoongelach, verwierpen ze eenstemmig en bleven mordicus vasthouden aan de akte van translatie en de koninklijke decreten. Op 3 februari tenslotte verschenen de partijen gezamenlijk in het bisschoppelijk paleis voor de koninklijke commissarissen en raadsheer Van der Brugghe waar zij de blijvende onenigheid vaststelden en derhalve wrokkig uit elkaar gingen. Op 4 februari ontvingen de pastoor en kerkmeester Coene de voorzitter (van de Raad van Vlaanderen ) die zij met veel inspanning naar hun zienswijze konden doen overhellen nl. dat een beeld van Sint-Veerle zou geplaatst worden op kosten van de kerk die ook de kosten van het geschil zou dragen. Onzeker van de houding van raadsheer Van der Brugghe lieten zij hun voorstel bij hem bepleiten door raadsheer Van den Meersche en konden hem ook in die richting doen neigen.( f' 143 ) Uiteindelijk kwamen op 6 februari de pastoor en de kerkmeesters bijeen op het stadhuis ( om geen argwaan te wekken) waar zij na rijp beraad besloten twee afgevaardigden naar Brussel te sturen om de Privé-raad te informeren zoals de commissarissen voorgeschreven hadden. De pastoor en advocaat Coene gingen er als afgevaardigden heen en op de dag dat zij er aankwamen werd het vonnis gewezen in de geest van de pastoor en de kerkmeesters. Daarin werd geordonneerd dat de kapittelheren zich tevreden dienden te stellen met het voorstel door de tegenpartij gedaan te weten dat het beeld van Sint17


Veerle onder het beeld van de Verrezen Christus zou geplaatst worden, zoals het hoort, met als onderschrift in gouden letters : ECCLESIA COLLEGIATA Stae PHARAll...DIS AD D. NICOLAUM. Aan de voeten van het Christusbeeld werd terzelfdertijd een chronogram geplaatst: eXCeLsUs triUMphaVIt DeUs (wat 1682 geeft). En zo kwam deze hevige twist tot bedaren met grote en nutteloze kosten voor het kapittel. De Privé-raad of Geheime Raad was één van de drie Collaterale Raden naast de Raad van State en de Raad van Financiën die door het edict van Keizer Karel van 1531 ingesteld werden. Hij had een ruime bevoegdheid op politiek-juridisch en een controlerende op wetgevend gebied. Hij was samengesteld uit 12 juristen onder de leiding van een edelman en was de sterkste steun van het vorstelijk gezag. 139 • Conradus Vander Brugghe, raadsheer in de Raad van Vlaanderen woonde in de veldstraat met zijn echtgenote Joanna Maria (zonder vermelding van de familienaam), zijn 5 kinderen, een secretaris, 2 meiden, en 2 knechten. Zijn zuster Aldegonde woonde bij hem in 140 • 309.- Op 2 mei 1682 kreeg Comelius Sneps een vrije sepulture in het koor voor de som van 132 florijn in dewelke op 3 mei zijn echtgenote D. Petronella Angelina Goijvaert plechtig begraven werd. Omdat op die plaats de overlappende grafzerk van Franciscos Comelis moeilijkheden ging veroorzaken vergunden en lieten de pastoor en de kerkmeesters voor dezelfde prijs een nieuwe sepulture maken aan de zijingang van het koor langs de kant van de sacristie. Zij gaven hem de wettige eigendomstitels en kwijtschriften. Comelius Sneps woonde in 1681 in de predikherenlei met zijn echtgenote P.A. Goovaerts, een dochtertje Angelina van 7 maand oud en twee dienstmeiden 141 • 310.- Op 3 mei 1682 verschenen voor de eerste maal in het lof de confraters van de broederschap van het Allerheiligste Sacrament, heropgericht met de instemming van de bisschop die zijn goedkeuring aan de regels ervan gegeven had. Zij zijn ten getale van acht : de pastoor , de onderpastoor, de kapelaan, Petrus Lombaert, Guitielmus Vmcent, Judocus Couseijn, Jacobus Wijckaert, Petrus Van den Berghe, Petrus Van Dale, Anthonius Van Hemst, Adam Alazia, Christianus De Neef en Franciscos ... ( niet ingevuld). Hun aantal groeide zienderogen aan tot stichting van het volk omwille van hun aanwezigheid in het lof op iedere zondag door het jaar en in de mis en het lof voor het Allerheiligste op iedere vrijdag. Zij zijn met zijn achten, schrijft Nottingham maar hij somt er 13 op I 311. - Op 17 augustus 1682 kwamen de pastoor en de kerkmeesters met mees18


ter steenhouwer Jakob Pieters overeen om voor de som van 900 florijn en 6 pattacons de marmeren onderbouw te maken van het tabernakel van het Allerheiligste sacrament. Het werk was af in 168 ... (niet verder ingevuld) Eigenlijk kostte die onderbouw 24 florijn en 8 stuivers meer; wat de waarde is van 6 patagons. 312. -Op 7 september 1682 overhandigde meester orgelbouwer Nicolaus Langle aan de pastoor en de kerkmeesters het grote en het kleine orgel. Ze waren in de vereiste vorm afgewerkt. Zij betaalden hem daarvoor 800 florijn. Voor het eerst werden ze bespeeld op de feestdag van de kerkwijding. De feestdag van de kerkwijding valt in het bisdom Gent heden ten dage op 23 oktober voor al de kerken waarvan de wijdingsdag niet bekend is. 313.- Op 25 november 1682lieten Dia. de weduwe Serwauters en haar zoon in het koor van onze kerk een zerk plaatsen op haar vrije sepulture die zij daar voor 120 florijn gekocht hadden. De pastoor en de kerkmeesters overhandigden haar de 36 florijn die zij verschuldigd waren als kosten van het geschil en als morele schadevergoeding. Welke de aard van dit geschil geweest is vermeldt Nottingham niet. 314.- (f' 144) Op 24 november 16821ieten de confraters van de broederschap van het Allerheiligste Sacrament hun confrerievaandel maken. Het heeft hen ongeveer 700 florijn gekost en het was op 24 juni daarop afgewerkt en uitgesteld. Het octaaf van Sint-Niklaas, patroonheilige van onze kerk werd dit jaar plechtig gevierd. De pastoors celebreerden 's ochtends op plechtige wijze de H. Mis. 315.- Op 25 november 1682 beloofden Dlae Anna en Isabella Gheeraerts, allebei g. d., en zusters van R. D. Joannes Gheeraerts eertijds kanunnik van onze kerk dat zij na hun overlijden een eeuwigdurende plechtige octaaf zouden funderen ter ere van Sint-Nicolaus bisschop en daarenboven zes H. Missen in de week : iedere maandag en dinsdag één tot lafenis van de ziel van hun broer kanunnik, iedere woensdag en donderdag één tot zielelafenis van Dia. Anna en iedere vrijdag en zaterdag één voor Dia. Isabella. Dit moeten mijn opvolgers naleven en mogen zij hun leven lang deze verplichting en belofte door de pastoor plechtig aangegaan indachtig zijn. 316.- Op 31 januari 1683 werd een algemene collecte gehouden in iedere parochie van onze stad ten voordele van diegenen die in de polders en in heel Vlaanderen in nood verkeren tengevolge van de overstromingen van 26 januari 19


1682. In onze parochie bracht die 20 florijn, 20 stuivers en 2 penningen op. Nottingham schrijft 20 flor. 20 ass. 2. Als een as hier ook de waarde heeft van een stuiver waarom schrijft hij dan niet 21ft. ? 317. -Door tussenkomst van onze bisschop Ill. & R. D. Albert de Hornes verleende onlangs Zijne Heiligheid paus Innocentins XI een volle aflaat die in alle parochiekerken van de stad, volgens een beurtrol, kon verdiend worden op iedere zondag gedurende een heel jaar. De bedoeling daarvan was de zondaars van de weg der boosheid af te keren en door een waar berouw tot God terug te brengen. De eerste kerk die aan de beurt kwam was de kathedraal, op 3 december 1682. In onze collegiale kerk gebeurde dit op de derde zondag van Januari 1683 en zo verder in alle andere parochiekerken. Aangezien echter van bij het begin deze devotie maar op een lauwe manier beoefend werd mag men vrezen dat het succes ervan eerder gering zal zijn en de voortgang teleurstellend. 318. - 1 maart 1683. De proost van onze kerk had in de kapel van Sint-Job de schatkist vergrendeld waarin het koffertje zat met de offergaven die hem ( d. i. het kapittel ) toekwamen en dit omwille van het recht dat eenieder heeft om over zijn eigendom te beschikken. In de gewone vergadering van de pastoor, de kerk- en dismeesters werd besloten die grendel te verwijderen. De pastoor en kerkmeester advocaat Coene kweten zich daarvan zonder enig protest vanwege de betrokkene. 319. -Op 25 april1683, beloken Pasen, celebreerde onze parochiaan R. D. David Burchgrave, baccalaureus in de theologie, op plechtige wijze zijn Eerste H. Mis in onze collegiale kerk. Dit gebeurde met de assistentie van zijn broers-priester, Carolus als diaken en Joannes als subdiaken, en met de pastoor, hun aller doopheer, als ceremoniemeester. 320. -Op 20 mei 1683 ontstond een geschil tussen de pastoor en de kerkmeesters enerzijds en de kapittelheren anderzijds over het beeld van Sint-Veerle dat krachtens het koninklijk besluit moest geplaatst worden aan het grote portaal van onze kerk. De onenigheid bestond hierin dat de pastoor en de kerkmeesters het oude, herstelde en versierde beeld wilden aanbrengen i.p.v. een nieuw (f' 145) wat de kapittelheren wilden verhinderen steunende op een verzoekschrift dat zij bij de Raad van Vlaanderen ingediend hadden. Daarop verschenen beide partijen tweemaal in het bisschoppelijk paleis voor de bisschop en Ampl. D. de voorzitter van de Raad van Vlaanderen als koninklijke commissarissen en keurden de ontwerptekening ( 'modella' ) van het nieuwe beeld goed. Zij compareerden aldaar opnieuw op 5 oktober en werden het eens onder zekere milde voorwaar-

20


den, primo dat de pastoor en de kerkmeesters zouden zorgen voor de aanmaak van het nieuwe beeld dat er zoals het oude moest uitzien en waarvan het model door de bisschop eerst zou goedgekeurd zijn, secundo dat de kapittelheren het oude beeld zouden overnemen en alle uitgaven gedaan voor de herstelling ervan zouden vergoeden en dat dit beeld zijn plaats zou krijgen tegen het fronton van de Sint-Veerlekapel. Het nieuwe beeld kostte 36 florijn, de herstelling van het oude heeft veel meer gekost. 321. -Op 9 juni 1683 legateerde de echtgenote van procureur Scheemaeker 50 florijn aan de armen van alle Gentse parochiekerken. 322. -Op 5 juli 1683 betaalde dismeester Joannes Crombien 132 florijn voor een vrije sepulture in het koor van de kerk in dewelke op 30 juni daarvoor zijn echtgenote Petronelia begraven was geworden. Hij is een groot weldoener van de kerk die gedurende verschillende jaren waskaarsen schonk om voor het Allerheiligste te laten branden, twee overdag en ĂŠĂŠn 's nachts. In de rand: Hij stierf op 6 juni 1691 en werd aldaar twee dagen later plechtig begraven. Die randnoot is de allerlaatste inbreng van Nottingham geweest. Hij stierf 6 maanden later. 323. - Op 12 juli 1683 overleed Dia. Maria Baete echtgenote van boterhandelaar Judocus Lijts. Zij legateerde aan de kerk 100 florijn en schonk evenveel aan de armen van de parochie. 324.- Op 13 juli 1683 begon Joannes Scheerlinck, ontvanger van onze parochie, de rekeningen van de kerkfabriek over te leggen van de jaren 1677 t. & m. 1681. Dit nam drie dagen in beslag en gebeurde in aanwezigheid van de pastoor, vier kerkmeesters en drie dismeesters. De kerk moet hem 1856 florijn, 18 112 stuiver en 4 penningen. Nottingham schrijft : 11. 309- 9- 9 cum 4 deniers seu oboli. Met die laatsten worden waarschijnlijk penningen bedoeld. 325.- Op 4 augustus 1683legde dezelfde ontvanger de rekeningen over van de vacante kapelanijen wat de gehele dag in beslag nam. Daaruit blijkt dat hij aan de kerk 1332 florijn, 13 stuivers en 10 penningen moet. 326.- Op 5 augustus 1683 begon hij de rekeningen over te leggen van de broederschap van het Allerheiligste Sacrament, die hij 's anderendaags kon afsluiten. Daaruit blijkt dat de kerk hem 181 florijn en 6 112 stuivers moet. Volgens deze drie afrekeningen zou de kerk hem 1461 florijn en 9 stuivers verschuldigd zijn. 21


Uit Nottinghams tekst blijkt dat de kerk aan de ontvanger verschuldigd was : 1856 ft., 18 112 st., 4 p. + 181 jl., 6 112 st. = 2037 fl., 25 st., 4 p. en dat hij aan de kerk 1332jl., 13 st., en JO p. moest. De kerk moest hem dus 705ft. en 12 stuivers (op 6 penningen na) en niet 1461 florijn en 9 stuivers.

327.- Op 3 augustus 1683 werden publieke gebeden voorgeschreven voor de bevrijding van Wenen dat belegerd werd door een Turks leger van 150.000 man met 300 stukken geschut. In onze kerk werd een plechtige mis evenals een lof gecelebreerd tegen de heidenen. Dit gebeurde door de proost met toestemming van de pastoor aan wie het kapittel beloofde dat dit niet als precedent zou gebruikt worden. Zij zouden hem per 1 augustus een document daarover ter hand · stellen, wat zij tot op heden niet gedaan hebben. 328.- (f' 146) Op 12 september 1683 kwam er een einde aan de belegering van Wenen door de Turken. Ze was op 6 juni van dit jaar begonnen. De vijand werd verslagen en op de vlucht gedreven. Zijn geschut, al de tenten en krijgsvoorraden werden buit gemaakt en 6000 man gevangen genomen evenals hun opperbevelhebber, de vizier, en dat tot grote vreugde van heel Europa met uitzondering van Frankrijk. Dit wapenfeit werd op 22 september in onze stad met luister gevierd: met vreugdevuren, klokkengelui, kanonvuur en het afschieten van ontelbare vuurpijlen wat tot acht uur in de avond geduurd heeft. 329. -Op 11 oktober 1683 schonk Dla. Joanna de Hameis, g. d., aan de kerk in volle eigendom een weide van enkele bunders gelegen te Kalken op voorwaarde dat met de opbrengst daarvan- en evenredig daarmee- een aantal missen zouden gecelebreerd worden tot lafenis van haar ziel en die van de weldoeners van de kerk. 330.- Op 3 november 1683 verliet ons R. D. Jacobus Pieron. Hij was onze onderpastoor sedert 9 februari 1678. Hij was gepromoveerd tot pastoor van SintWalburga, één van de vier pastoraten van Oudenaarde. De koning was er de begever van. Hij werd opgevolgd door D. Joanes Coosseijn afkomstig van 'Tricht', baccalaureus formatus in de theologie, gepromoveerd in de derde lijn. Hij had reeds twee disputen gehouden in het vooruitzicht van een licentie daarin. Het vicariaat had hem op 15 oktober jl. aanvaard. Jacobus Pieron was door de bisschop benoemd tot pastoor van de tweede portie van Sint-Walburga te Oudenaarde op voordracht van de koning die als graaf van Vlaanderen het patronaatsrecht bezat. Het vicariaat had daar niets mee te maken zoals uit het register van begeving van beneficieën blijkt. De begever was de bisschop en niet de koning zoals Nottingham schrijft. Pastoor Georges Van Daele, zijn voorganger te Oudenaarde had spontaan geresigneercP 42 waar-

22


door Pieron 'de jure ordinario 'd. i. zonder aan een concursus deel te nemen, kon benoemd worden. De nieuwe onderpastoor schrijft zijn naam in de parochieregisters als Cousijn. Hij was een 'Trajectensis', (een 'Trichtenaar') wat zowel van Utrecht als van Maastricht kan betekenen. 331. - Dit jaar was er geen plechtige viering van het octaaf van onze patroonheilige Sint-Niklaas bij gebrek aan middelen. Dit was de eerste maar ook de laatste keer. 332.- Op 30 september 1683 werd een plechtige requiemmis gecelebreerd met gelui van de drie klokken, ter intentie van al diegenen die tijdens het beleg van Wenen het leven verloren. De celebrant was de proost. Voorafhadden de kapittelheren om het gebruikelijke salaris verzocht waarin de pastoor en de kerkmeesters hen voldoening schonken. Dit voorbeeld van vroomheid om voor hun zielen te bidden vond navolging in de andere kerken van de stad zowel in de parochiale als in de reguliere. 333.- Op 9 oktober 1683 compareerden de pastoor en de kerkmeesters voor de schepenen om hen met aandrang te verzoeken de bestrating rond de kerk te herstellen en te herleggen waar nodig. Na hun argumenten aanboord te hebben weigerden zij daaraan te voldoen. De pastoor voelde zich dan ook niet verplicht het kerkhof met keien te plaveien waarop de magistraat dan toch maar aan het verzoek voldeed. 334.- Op 16 december 1683 werd een nieuw houten altaar geplaatst in de kapel van de Naam Jesus op kosten van Dia. Spanhove, zuster van C. D. Speeckaert eertijds onze kerkmeester. Later werd die op haar kosten beschilderd en met een beeld van de Naam Jesus versierd. Enkele jaren later zorgde zij voor een marmeren afsluiting aan deze kapel. 335.- ( f' 147) Op 18 april1684 werden drie nieuwe vrije sepulteren gemaakt, een aan de ingang van het koor aan de kant van de sacristie voorD. Comelius Sneps, een andere voor de familie van Carolus Schelluaert, procureur van de schepenen van gedele en een derde voor de familie van Jacobus Goetgheluck onze kerkmeester. Met de uitgedolven aarde werd de vloer van de sacristie opgehoogd nadat alle kasten eruit verwijderd waren. Een nieuwe biechtstoel werd erin geplaatst en enkele vrome beelden ter versiering. Later kwam er een wasbekken dat op enkele voeten hoogte geĂŻnstalleerd werd om slechte geuren te vermijden en werd zij met een dubbele deur afgesloten. Het werk was af op 5 mei evenals de kasten voor de ornamenten, die gerepareerd en geschuurd werden. 23


336.- Op 14 maart 1684 stierfR. D. Philippus Schijters. Hij was pastoor van Sint-Michiels gedurende 2 jaar en drie maanden en voordien pastoor te Waregem gedurende 30 jaar. Het gaat om pastoor Philippus de Schietere, magister Artium. 337.- Op 8 mei 1684 werd op kosten van N. Dla. Guilielmina de Bloijs, g. d. een marmeren altaar opgericht en een marmeren afsluiting geplaatst aan de kapel van de H. Moeder Anna. Meester Gerardus Piek voerde dit werk uit voor 156 florijn. Het was af op 24 juni. 338. - De vloer van die kapel werd op kosten van de broederschap opgehoogd en geplaveid met marmeren tegels. Daaronder werd een gemeenschappelijke grafkelder gemaakt voor de leden van die broederschap zowel mannen als vrouwen. Ieder van hen betaalde daar zes florijn voor. Uit die kapel werd de sepulture verwijderd van meester Christiaan Ciaijsman en overgebracht naar het koor rechtover die van meester Joannes Crombien. De broederschap betaalde voor die laatste sepulture aan de kerk 66 florijn. De overige 54 florijn moet de familie en de erfgenamen van Ciaijsman betalen. De pastoor en de kerkmeesters stonden die sepulture voor 120 florijn af omwille van de vele gunsten die de kerk van deze familie mocht ondervinden. 339.- Rond die tijd schonk de familie van Aegidius van Wabeke waaronder zijn vrome echtgenote Anna Maria Felicitas Backaert uit de parochie van SintSalvator aan het beeld van de H. Moeder Anna een kleed van zijde doorweven met bloemen in gouddraad. Het had een waarde 120 florijn . 340.- Op 31 mei 1684 arriveerden in de kerk, geschonken door D. Nicolaus Smet, 6 grote houten kandelabers bestemd voor het hoogaltaar. Hij betaalde er 54 florijn voor. Die moeten nog op zijn kosten verguld worden waarvoor hij ... ( niet ingevuld ) betaalde. 341. - Op 1 juni 1684 stierf in de Heer Er. D. Adrianus Poelman, gegradueerd kanunnik en aartspriester van het bisdom Gent, president van het seminarie en eertijds pastoor van Sint-Martinus. Hij werd de derde juni plechtig begraven. Aartsdiaken Crock celebreerde in aanwezigheid van de bisschop en de abt van Drongen. Adrianus Poelman was licentiaat in de theologie, 0 Nevele als zoon vanGeraard en Joanna van Herreweghen. Hij was pastoor van Eke, Zwijnaarde en SintMartinus geweest. Hij werd aartspriester op 9 oktober 1674, gegradueerd kanunnik van het Sint-Baafskapittel op 2 aprill677 evenals president van het bisschoppelijk seminarie 143 • 24


342. - (f' 148) Op 14 juni 1684 deden de gezusters Dlae. Anna en Elisabeth Gheeraerts g.ds. een schenking met de warme hand aan de kapel van Sint-Veerle in onze kerk, getuige de pastoor, de kerkmeesters en de notaris-publiek Wissaert. Die schenking bestond uit alle omamenten van die kapel en alle andere zaken die zich na hun overlijden in de kasten ervan zouden bevinden. 343. - Op 25 augustus 1684 werd het grote portaal van onze kerk geschilderd en krachtens het koninklijk decreet voorzien van het opschrift onder het beeld van Sint-Veerleen van het chronogram onder het beeld van de Verrezen Christus. De kerk betaalde daarvoor aan de schilder 15 florijn. 344. - 18 augustus 1684. Onze kerk werd na de vespers geprofaneerd door bloedstorting. Bij het zien van onnoemelijke daden die een zekere Burick, geboortig van onze parochie, met een lichtekooi uitvoerde die hij op een wellustige wijze tot in de kerk achtema gezeten had, had een naijverige soldaat hem- ter hoogte van het grote portaal- met een stok geslagen en hem zodoende een wonde toegebracht waaruit bloed vloeide dat van daar tot aan het zuiderportaalliep langswaar het overvloedig naar buiten stroomde ( sic ). Diezelfde dag nog bracht de pastoor de bisschop op de hoogte van die gebeurtenis. In afwezigheid van de deken en de aartsdiaken nam hij echter geen enkele beslissing. 'sAnderendaags informeerde de curia de bisschop over de echtheid van de feiten nadat de promotor de aanwezigheid van bloed in de kerk vastgesteld en getuigen gehoord had. Om 4 uur in de namiddag verklaarde de bisschop dat de kerk geprofaneerd was en dus gereconcilieerd moest worden. Hij gelastte zijn secretaris de pastoor op te dragen het nodige te doen om de kerk 's anderendaags, zondag 20 augustus, gesloten te houden. Alleen om 3 uur in de namiddag mocht een homilie gehouden worden zonder lof waarna de kerk terug onmiddellijk moest gesloten worden. Drie dagen lang hebben de kapittelheren de goddelijke diensten gecelebreerd in de kapel van Sint-Veerle waaronder op zondag de 20ste maar zonder lof noch predicatie zoals overeengekomen. Aangezien echter enkele lijken moesten begraven worden en enkele kinderen gedoopt riep de pastoor bij de bisschop de dwingende noodzakelijkheid van een reconciliatie in. Daarop gelastte die de deken van de kathedraal met de uitvoering van de reconciliatie van het kerkhof wat om 5 uur 's namiddags in aanwezigheid van de clerus gebeurde. Op 22 augustus kwam de bisschop op aandringen van de pastoor naar de kerk. Om 10 uur werd hij aan het grote portaal door de kapittelheren ontvangen. Hij kuste er het kruis, werd met wijwater besprenkeld, driemaal door de proost bewierookt en processiegewijs naar het hoogaltaar geleid waar hij neerknielde op het 'faldistorium' waarna allen naar het kerkportaal terugkeerden waar de bisschop het water wijdde dat voor de reconciliatie zou gebruikt worden. Ver-

25


volgens knielde hij neer op het 'faldistorium' dat ondertussen daarheen gedragen was, reciteerde enkele gebeden en ging processiegewijs met de clerus rondom de kerk terwijl hij overal wijwater sprenkelde. Teruggekomen aan het kerkportaal bad hij opnieuw, trad daarna de kerk binnen en ging processiegewijs naar het hoogaltaar terwijl hij de litanie van alle heiligen bad waar de clerus op antwoordde. Daar wijdde hij het water vermengd met zout, asse en wijn waarmee hij van daar uit al sprenkelend viermaal langs binnen de kerk rondging evenals in al de kapellen en rond al de altaren. ( f' 149) Aan het einde van de derde rondgang besprenkelde hij nadrukkelijk de met zand afgetekende plaats waar bloed gevloeid had. Daarna ging hij- nog altijd met pontificale gewaden bekleed - naar het hoogaltaar waar hij de gewone gebeden reciteerde om zich daarna in de sacristie terug te trekken na aan de gehele kerk zijn zegen gegeven te hebben. Ondertussen werd het hoogaltaar en al de andere altaren terug van al hun omamenten voorzien waarvan zij vóór de wijding ontdaan waren en werden de klokken geluid. Daarop schreden de bisschop, de aartsdiaken en R. D. Van der Moeren met koormantels bekleed naar het hoogaltaar gevolgd door de secretaris, de ceremoniemeester en andere leden van de clerus om de mis te celebreren. Nadien celebreerde de pastoor in opdracht van de bisschop de mis aan een ander altaar. En zo was de kerk na een voor alle parochianen bedroevende onderbreking van drie volle dagen tot hun grote vreugde gereconcilieerd. Het schelmstuk van één man had een geheel volk verstoord, één slechterik een gehele menigte in droefenis gedompeld. Een 'faldistorium' is een plooibare X-vormige bisschopszetel met armleuningen maar zonder rugleuning. Het wordt als mobiele troon door bisschoppen en kardinalen gebruikt en voorzien van een kussen ook als bidstoel144 •

NOTEN Begrafenisregister van de Sint-Niklaasparochie. o. 1. v. M. Cloet, o. c., noot 20. m Dictionnaire de Spiritualité ascétique et mystique, doctrinaire et historique. Tome X, col. 264. Paris 1980.- E. Rembry. LeP. Marc d' Aviano. La Délivrance de Vienne en 1683. Voyage de Marc d' Aviano dans les Pays- Bas en 1681. Brussel1884. 132 J. Decavele. Uit het Gentse rariteitenkabinet. Wonderbaarlijke gebeurtenissen op de vrijdagmarkt, in Toerisme in Oost-Vlaanderen, 33 (1984), 26-30. 133 F. de Smidt. Het westportaal van de Sint-Niklaaskerk te Gent. in Verhandelingen van deK. Vl. Acad. voor Wet. Lett. en Sch. Kunsten van België. Klasse der Schone Kunsten, jg. XXXII, nr. 24. 1970. 134 L. A. Collinez, o. c., noot 9, 231. mE. Ossieur. Judocus Goethals. Primus van de universiteit van Leuven (1662-1742) in Vlaamse Stam 30 (1994), 1-31.- N. B. W. 15 (1996). 129

130

26


in H. Pirenne. Histoire de la Belgique. Dl 3. 5e ed. s. d. K. E. Gottschalck. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. Deel lil. Assen, Amsterdam. 1977,293 en vlg. ¡ 138 K. Stallaert. Glossarium van verouderde rechtstermen ... Leiden 1890. Daarin komt 'status' of 'staat ' niet voor, wel stateren = 1. Een zaak in dezelfde toestand houden, 2.opschorten, staken. 139 Rob. Van Roosbroeck, in Twintig Eeuwen Vlaanderen. Deel 2, Hoofdstuk I en VII. 140 Status Animarum, o.c., noot 2, folio 13ro. 141 Status Animarum, o. c., noot 2, folio 64vo. 142 RAG. Fonds bisdom, Sint-Baafs, Reeks B 156, fo 113. 143 E.A. Hellin, o. c., noot 53, 212 en 280. 144 o. I. v. R. Lesage, o. c., noot 18, s. v. Faldistoire. 136 Aangehaald

137 M.

E. OSSlEUR ('t vervolgt)

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE Op 20 april 1898 stelde Hermann Van Duyse, in de rubriek "Borduursels Oudheidkundig Museum, nrs. 844-845 - XVIIIe eeuw" in het Frans een fiche op over

Geborduurde wapenschilden van de Nering der Molenaars Vroeger was het vak van molenaar van zeer groot belang. Voor wat Gent betreft kan men zich daar rekenschap van geven door een blik te werpen op het Panoramisch zicht van 1534. Gespreid over het grondgebied van het St-Baafsdorp en op dat van St-Pieter, bereikten de molens hun grootste dichtheid op Akkergem waar er zijn binnen de stadsomwallingen en op de vestingsmuren zelf. De molens zijn talrijk op Meulestede en wettigt de naam "stad van de molens" die gegeven werd aan deze wijk. De Molenaars bezaten een gildehuis dat gelegen was in het centrum van hun bevoorradingsplaats, nabij de Korenmarkt, de Spijker en de graanstapelhuizen. Dit huis: de Windasreeds vermeldindeXIVeeeuw, werd in 1530doordeNering afgestaan aan de Vrije Schippers die op deze plaats hun nu nog bestaand gildehuis bouwden. Door de Carolijnse Concessie werden de Molenaars samengevoegd met de Olieslagers die, zoals zij, de wind en het water als drijfkracht gebruikten. 27


De twee wapenschilden die het Museum bezit meten 0,26 x 0,20 m. Ze dienden om bij de begraving van gildebroeders het lijkkleed te versieren. Het borduursel, dat uitgevoerd is in zijde en gedeeltelijk verguld zilver, stelt in het midden hun patroonheilige voor: Sint-Victor, gekleed als een Romeinse centurio. In de ene hand houdt hij een zwaard, op de andere uitgestrekte hand staat een windmolen. De omkadering, bevestigd op een vorm van gemodeleerd papier, is uitgesneden; palmen en lambrekijnen versieren het leder dat een vorm heeft die de eerste jaren van de XVITie eeuw verraadt. De afbeelding op de fiche leende zich niet tot reproductie.

MAURICE DE BROGLIE Vele jaren geleden schreef Pierre Kluyskens het volgend artikel over deze 19e Bisschop van Gent. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" - 1989 - N° 4 - pp. 190196

Op 5 september 1766, wordt op het kasteel de Broglie, in Normandië, een zevenmaands wichtje geboren, zo teer, zo zwak, dat men het ergste vreest wanneer men het ten doop draagt, waar het gekerstend wordt, als Maurice, Jean, Madeleine, prins de Broglie, een naam die hoog en trots klinkt in het Frankrijk van voor de omwenteling. Dit zwakke kind dat een droevige jeugd kende, zou later, als bisschop van Gent, een zo bewogen als tragisch lot worden toebedeeld. Zijn verwikkelingen met Napoleon en met WillemInemen een belangrijke plaats in, in de kerkelijke geschiedenis van ons bisdom en in de politieke geschiedenis van ons land. Tot tweemaal toe werd de prelaat tot de onterende straf van de verbanning veroordeeld en hij mocht terecht in zijn eigen levensbeschrijving zeggen: "Ma vie, c'est-à-dire mes malheurs"! Maurice de Broglie is een figuur die menig historicus zou moeten boeien. Eigenaardig genoeg, is er van zijn leven, van zijn werk, van zijn rol, nog geen volledige en omstandige studie verschenen: wel bestaan er een massa documenten en geschriften over deze enigmatieke en moedige prins, doch zij getuigen niet allen van de nodige onpartijdigheid om zijn loopbaan objectief en humaan te kunnen situëren en ontleden. De meeste auteurs maken van de Gentse bis-

28


schop een held, een martelaar, een paar schrijvers vielen hem heftig aan en hij zelfheeft zich in een autobiografie die gaat van zijn geboorte tot 1812, trachten te schetsen en begrijpelijk ook trachten te justifiëren. Alles bij mekaar is Maurice de Broglie een aantrekkelijke figuur. Zijn zwak gestel blijkt wel zijn voornaamste handicap in het leven te zijn geweest. De minste fysische of geestelijke inspanning vergde enorm veel van zijn krachten, te veel in bepaalde omstandigheden en dan begaf de veer; zacht van inborst zoals de meeste ziekelijke personen, uiterst gevoelig van karakter en temperament, met een aangeboren aanleg voor diplomatie en orde, kon hij, en dat is ook een karakteristiek van mensen die voelen dat zij fysisch niet sterk genoeg zijn om het lang uit te houden, geweldig opschieten en beslissingen nemen die noch zijn tenger voorkomen noch zijn gewone zachtmoedigheid kon doen veronderstellen. Zonder een pathologisch geval te zijn, is Monseigneur de Broglie ontegensprekelijk in veel van zijn houdingen en daden, beïnvloed geconditioneerd geweest door zijn zwak gestel. Er zijn in zijn loopbaan gebeurtenissen geweest die, door hun similiteit, aanleiding hadden moeten geven tot eenzelfde, tot een identieke reactie: welnu dit is bij hem het geval niet geweest; in zijn conflict met Napoleon, bleefhet lange tijd latent, gaf hij maandenlang toe, voordat hij kordaat afbrak; enkele jaren later vatte hij ogenblikkelijk vuur in zijn conflict met Willem I. Het is, menen wij, niet uit te leggen door zijn oorsprong, zijn nationaliteit. Als gewezen émigré, had hij wellicht meer redenen om een Napoleon dan een Willem te haten, en ten andere, in de beide conflicten schijnt hij wel enkel de belangen van de Kerk voor ogen te hebben gehad, zelfs allijkt zijn standpunt in al die aangelegenheden ons vandaag erg categoriek en fanatiek te zijn geweest, doch wij moeten zijn handelswijze in haar tijdscomplex kunnen terugplaatsen. Dit verschil in houding is dan weer grotendeels pathologisch uit te leggen; en inderdaad wanneer wij zijn autobiografie ontleden, zien wij op elke bladzijde welke invloed zijn gezondheidstoestand op zijn gedragingen heeft uitgeoefend. Er steekt nog veel romantisme in deze autobiografie. Wanneer de Broglie het over zijn kinderjaren heeft, denkt men soms een Werther aan het woord te hebben "Mon enfance se pas sa dans une langueur qui fut 1' apanage de ma triste existence". Twee wegen staan voor hem, als lid van de hoge adel, open: deze van de wapens, deze van de geestelijke stand, op dat ogenblik geen al te zware karwei wanneer men van prinselijke oorsprong is, en nochtans "il m' a coûté depuis des chagrins, il a été la souree des malheurs dont je suis de plus en plus la proie". Een longontsteking begin 1789 ondermijnt zijn gestel en enkele maanden later, wanneer de Omwenteling losbreekt, is het de vlucht naar Duitsland, met 29


zijn vader, roemrijke maarschalk met een halve eeuw dienst in de koninklijke legers. Voor Maurice de Broglie en zijn familie begint het pijnlijk leven van de émigrés: zij vluchten van stad tot stad, arm, ziek, moreel geknakt door de overwinningen van de Republikeinse legers. Zijn twee broeders en zijn zuster sterven, nog heel jong, in die ongelukkige jaren, maar plots komt een kentering. Op een receptie aangeboden door Frederik-Willem II, koning van Pruisen, wordt de jonge Maurice de Broglie door de oude vorst opgemerkt en het wordt het begin van een lange, diepe vriendschap. De jonge geestelijke zal Frederik op al zijn verplaatsingen vergezellen. De koning, vooraleer te sterven, benoemt de Broglie proost te Posen in Polen, waar hij zeer gastvrij werd onthaald, waarschijnlijk niet al te veel werk had en drie jaar verbleef, ziek en melancholisch als steeds: "Je ne fis que lutter contre la maladie de langueur qui me consumait... Après avoir lutté trois ans contre la consomption et Ie spleen que me ravageait, affreuse maladie que donne de la vie un dégout extrême, Ie vieux médecin qui m'avait si longtemps empêché de mourir, me dit que Ie seul air natal pourrait peut-être me rétablir". Na een afwezigheid van tien jaar, vindt de Broglie de vadergrond terug, bijna op het ogenblik dat Bonaparte het Concordaat met de Heilige Stoet ondertekent. Dit gebaar is beslissend voor de optie die de Broglie zal nemen. Hij ziet, hij begroet in Bonaparte de hersteller van de katholieke eredienst. De gebeurtenissen volgen elkaar snel op: Bonaparte wordt keizer, en de Broglie aalmoezenier van de keizer! Het moet een kolfje naar zijn hand geweest zijn, een betrekking zonder veel zorgen en kommer, juist iets voor een ziekelijke prins, beleefd, welopgevoed en vroom: 's morgens de mis opdragen voorZ. Majesteit en voor het overige af en toe paraderen in de salons, bij een ontvangst, een toneelvoorstelling. Kardinaal Fesch drukte hem nog eens op het hart dat Napoleon niet veel hield van lange missen en gaf de Broglie de raad die men menig pastoor nog vandaag zou kunnen geven: "Monseigneur il fa ut être à I' autel aussi long que la dévotion l'ordonne et aussi court qu'elle Ie permet". De Broglie volgt de raadgeving, vergezelt Napoleon in Italië, keert naar Parijs en het Hof terug, waar hij, tussen twee koortsaanvallen of ziekten in, een dolce farniente leven leidt. Hij bekent het ten andere zelf: "Doué d 'un caractère heureux et gai je m' amusais dans cette Cour". Wanneer het leven hem toelacht, schijnt hij dus wel een vrolijk karakter te kunnen hebben, hetgeen ons aanzet te schrijven dat in al zijn ziekten, zijn spleen, enz. de verbeelding wel een zekere rol heeft gespeeld en dat Maurice de Broglie, zonder het te willen bekennnen, een grote neurasteniek was! Na de kinderjaren in Normandië, een ballingschap in Duitsland, een verblijf van drie jaar in Polen, een rustig leventje aan het Hof te Parijs, een nieuwe be30


diening in Italië, wordt Maurice de Broglie bisschop van Acqui benoemd en in november 1805 neemt hij bezit van zijn bisdom bij Turijn. Het staat hem niet erg aan en ... hij wordt ziek: ''une langueur toujours croissante et rapidement à son comble". Hij vindt gemakkelijk een geneesheer die hem een rustkuur in Frankrijk oplegt en hem verbiedt naar Acqui terug te keren, waar, ons inziens, het klimaat nochtans veel gezonder dan in Frankrijk moet zijn! In november 1806, voldoende hersteld, is hij opnieuw te Parijs: kardinaal Fesch heeft hem de bisschoppelijke zetel van Orleans beloofd, doch in de kerkelijke middens zoals in het leger, volgen bevelen en tegenbevelen elkaar snel op: de Broglie grijpt naast het bisdom van Orleans maar wordt bisschop van Gent benoemd, in vervanging van Mgr. Pallot de Beaumont. Maurice de Broglie is 41 jaar oud wanneer hij op 20 november 1807 bezit komt te nemen van zijn nieuw bisdom. Hij is klein, tenger, bleek; mensen die hem komen begroeten en toejuichen, -want het onthaal van overheden, geestelijkheid en bevolking is zeer hartelijk-, zeggen: het is nog een jongeling, zonder ervaring, zonder wilskracht. De Broglie heeft het voorzien. Gecomplexeerd als hij is, wil hij onmiddellijk bewijzen dat hij niet is hetgeen zijn uiterlijk voorkomen laat vermoeden. Zijn maidenspeech aan de Gentse geestelijkheid is de brutale, geforceerde reactie van iemand die zich streng, autoritair, ambitieus wil aanstellen en het in de grond niet is, maar hij denkt dat het de enige manier is om niet van meetaf gekelderd te worden. Zijn woorden vallen hard, zwaar, gebiedend: "c'est moi qui suis Ie premier PasteuretIe chef; dès ce jour je gouvernerai... j 'ai voulu vous faire connaïtre ma résolution immuable à eet égard; dès ce jour la responsabilité pèse sur moi seul et non sur mes coopérateurs. Je crois vous rendre Ie plus signalé service et vous déchargeant de toute responsabilité vis-à-vis du gouvernement, pour la prendre toute entière sur moi". Eigenaardige preek voor een roomverse bisschop; Maurice de Broglie, in die lapidaire woorden, is de zoon van de maarschalk die op 27 slagvelden zijn manschappen heeft aangevoerd. En toch is er, in de mens zelve, iets veranderd. Hij weet dat hij een van de dichtst bevolkte bisdommen van Europa in zijn macht krijgt: Gent, Brugge, Ieper, vroeger drie afzonderlijke bisdommen, hangen thans van hem af en hij voelt best welke verantwoordelijkheid hij op zich heeft genomen in een land dat bezet wordt door het land, waarvan hij een onderdaan is. Zijn taak, hij weet het best, zal zwaar zijn doch die moeilijkheid, dit perspectief wakkeren zijn enthoesiasme aan: "de gelukkigste tijd van mijn arm leven breekt aan" noteert hij in zijn Mémoires. Het leven van Maurice de Broglie is gemerkt, gebrandmerkt door het noodlot, door het fatum der oude tragediën. Broos als een serreplantje bij zijn geboorte, 31


zou hij zijn leven lang, in al zijn daden, geleid of misleid worden door een zwak, wispelturig, angstig gestel, dat aan lichaam en ziel zijn wetten zou opdringen. Als afstammeling van een beroemd adellijk geslacht, als zoon van een vermaarde maarschalk van de Franse koning, had Maurice de Broglie toen hij opteerde voor de geestelijke staat, het onbezonnen leven van zovele operetteprelaten van voor de Omwenteling moeten kennen, en gelukkige dagen moeten gesleten hebben als hofaalmoezenier te Versailles, als bisschop of als kardinaal. Hij werd weliswaar hoofdaalmoezenier en hij werd bisschop, doch na de Omwenteling en toen luidde de klok anders. Zijn jeugd heeft anderzijds op zijn verdere loopbaan een onuitwisbare stempel gedrukt. Politieke vluchtelingen zijn ten alle tijde, nooit meer volwaardige burgers geworden, voelen zich nergens meer thuis en de Broglie leed, als de meeste émigrés, aan een soort vervolgingscomplex, dat hij, in zijn autobiografie, wegdoezelt in het woordeke "spleen". Met zijn benoeming te Gent, hoopte hij alvast zijn verleden de rug toe te keren, en het zelfs volledig te vergeten. En inderdaad, de eerste maanden schijnt alles hem toe te lachen, hij voelt dat hem, als zielenherder van een dicht bevolkt bisdom, een heerlijke taak te wachten staat: de verstandhouding met de geestelijkheid is uitstekend en de bisschop kan een aantal initiatieven ontplooien die zijn persoonlijk gezag verstevigen en zijn populariteit aanmerkelijk doen toenemen: een nieuw seminarie te St. Niklaas, de stichting van Doomzele te Gent, de feestelijkheden voor de heiligverklaring van de Heilige Coleta, enz. Er waren niettemin diepe wonden te helen, ook in het bisdom: Mgr. Pallot de Beaumont, zijn voorganger, had reeds besloten het onderscheid tussen beëdigde en niet geassermenteerde priesters af te schaffen en de Broglie zette, op zijn beurt, alles in het werk om deze pijnlijke zaak defmitief te begraven en verzoening te brengen. In alle omstandigheden trachtte hij de kerk midden het dorp, de kathedraal midden het bisdom te houden en hij slaagde er een tijdlang in. Toen begonnen de moeilijkheden en wij worden het best gewaar aan het gezondheidsbulletijn van de bisschop. Hij is de uitputting nabij, zo beweert hij althans, wanneer hij een bezoek brengt aan Brugge, waar hij triomfantelijk onthaald wordt door meer dan 30.000 gelovigen, doch enkele dagen later trekt hij zich, voor een rustkuur, terug in het kasteel van Moregem bij Oudenaarde, "pour sauver ma pauvre vie"! O.L. Heer oordeelt er anders over, want na enkele weken zet Mgr. de Broglie zijn tocht verder: Ronse, Nieuwpoort, Oostende, Blankenberge en overal is het een even gulhartig onthaal: zijn koets wordt uitgespannen en door de geestdriftige mannen voortgetrokken, terwijl de bevolking hem luidruchtig toejuicht. Hij voelt zich zo goed in zijn nieuw bisdom dat hij zelfs een paar familieleden uitnodigt. Zij kwamen met. .. dertig gedurende twee weken: malicieus voegt de 32


Broglie er onmiddellijk aan toe dat hij toen een zeer goede kok in dienst had, hetgeen wel niet vreemd zal geweest zijn aan het enthoesiasme van de familie de Broglie! In een land dat door een vreemde mogendheid is bezet, zijn de gelukkige dagen echter van zeer korte duur: de storm kwam op, toen Napoleon maar steeds meer soldaten nodig had voor zijn veroveringstochten. Anderzijds wilde de keizer een met de dag groter wordend medezegginschap in de kerkelijke aangelegenheden. De Gentse prelaat is, in eerste fase van dit conflict, zeer aarzelend opgetreden, in menig geval heeft hij zelfs om groter onheil te voorkomen, partij gekozen voor de in onze gewesten, zo hatelijke conscriptie. Ook in de kerkelijke aangelegenheden, meer bepaaldelijk inzake onderwijs, is zijn eerste houding volledig af te keuren. Er is bij hem een gebrek aan moed, aan politi~k doorzicht geweest; hij heeft gehandeld, met de finesses van een diplomaat, doch het resultaat was ellendig, alhoewel hij in zake religieus onderwijs zekere toegevingen kon afdwingen. Het is pas nadat Napoleon in de kerkelijke ban werd gedaan, en Pius VII had laten aanhouden, dat Mgr. de Broglie zijn voorzichtigheid en diplomatie liet varen. Late reactie van een ziekelijke man, maar dan, zoals dit met die mensen nog meer voorvalt, een brutale, categorieke reactie. Reeds bij het officieel bezoek van Napoleon aan Gent in 1810, was het eenieder duidelijk geworden dat het niet meer boterde tussen de keizer en zijn gewezen hofaalmoezenier, de Broglie had het kruis van het Erelegioen geweigerd en er was een bitsige, hoog oplaaiende discussie geweest. Het was echter in 1811 dat de gebeurtenissen plots een dramatische wending namen. Aanleiding daartoe was een nationaal Concilie van de Franse bisschoppen te Parijs. Daar ons land toen bij Frankrijk was ingelijfd, moest Mgr de Broglie, samen met andere Belgische bisschoppen, aan dit Concilie deelnemen. Zijn houding aldaar, de rol die hij speelde, de invloed die hij er uitoefende, zijn zovele daden die van Maurice de Broglie, in die bange maanden, een heroĂŻsche figuur maken. Niemand had in de tengere prelaat, die in de vergaderzaal een schuchtere intrede deed, de leider van de oppositie aan de keizerlijke plannen kunnen ontdekken. Napoleon, hij had het herhaaldelijk verklaard, was zeker van zijn bisschoppen, en dit Concilie was dan ook enkele bijeengeroepen geworden om hun goedkeuring te bekomen aan zijn plan voortaan de bisschoppen te kunnen aanstellen zonder toedoen of tussenkomst van de paus. Het is niet in de autobiografie dat wij talrijke gegevens over deze zo ernstige

33


aangelegenheid zullen vinden: "Mgr de Broglie was te bescheiden, om in details te treden over de houding die hij te Parijs aannam. De Broglie vertrok in juni 1811 naar de Franse hoofdstad, vergezeld van JanFrans Van de Velde, gewezen rector van de Leuvense Universiteit en alom geprezen theoloog. Hij was destijds afgezet geworden door Jozef II, vervolgd geworden door de Franse Republikeinen. Naar Holland, dan naar Duitsland gevlucht, keerde hij, na het Concordaat, naar zijn geboortedorp, Beveren-Waas terug, om dan Mgr de Broglie, als theologische raadgever te vergezellen. Mgr de Broglie werd tot lid van de twee belangrijkste commissies verkozen. Napoleon die een snelle afhandeling van het geval wenste, en de bisschoppen wou leiden als een kazerne-adjudant, stuitte onmiddellijk op het fel verzet van de Broglie, Van de Velde, en de bisschop van Doornik. "Een nationaal concilie is onbevoegd om over de zaak uitspraak te doen, onze commissie moet dan ook categoriek weigeren de medeplichtige te worden van Napoleons denkbeelden": dit standpunt, openlijk door Maurice de Broglie, stelde hem bloot aan de zwaarste sancties. Het duurde ten andere niet lang: op 12 juli 1812 wordt Mgr de Broglie in volle nacht in zijn woning, rue de Grenelle te Parijs aangehouden, onder beschuldiging van samenzwering tegen de veiligheid van de Staat, het klassiek liedje bij elke politieke aanhouding. Men gunt hem nauwelijks een paar minuten om zich klaar te maken en men sluit hem op in het slot van Vincennes, samen met zijn "medeplichtigen" de bisschoppen van Doornik, van Troyes en de oude Van de Velde. "Dat de keizer me voor de kop laat schieten, ik vrees de dood niet": het zijn de woorden niet van een priester, het zijn de woorden van de zoon van een maarschalk!" Na meer dan vier maanden gevangenschap, volledig afgesneden van de buitenwereld, wordt hij in vrijheid gesteld, op uitdrukkelijke voorwaarde, eerst ontslag in te dienen als bisschop van Gent. De Broglie aarzelt: hij heeft lang gestreden, zijn krachten begeven, hij is nog slechts een menselijk wrak. Ten einde raad en hopende aldus het lot van de gelovigen van zijn bisdom te kunnen verzachten, die zonder herder zijn, zwicht hij en tekent zijn ontslag, een ontslag zonder enige waarde daar het letterlijk van hem wordt afgedwongen. Napoleon dacht, met dit ontslag, het pleit te hebben gewonnen, en een nieuwe hem toegewijde prelaat of geestelijke te Gent te kunnen opdringen. Het was een verkeerde berekening, want eendrachtig schaarde de Vlaamse geestelijkheid zich in die pijnlijke ogenblikken aan de zijde van de doorluchtige banneling. De kanunniken weigerden vicarissen-generaal te benoemen, terecht staande 34


houdende dat zij geen rekening wilden houden met een ontslag dat door geweld was afgedwongen geworden en door Z.H. de Paus niet werd aanvaard. De woede van Napoleon was geweldig: zijn eigen hofaalmoezenier, die eens zijn vertrouwen had genoten, was zijn aartsvijand geworden. Hij liet Mgr de Broglie die na zijn ontslag, in voorlopige vrijheid was gesteld geworden en zich te Beaune had moeten vestigen, opnieuw in hechtenis nemen, en deed hem, onder voorwendsel dat hij in 't geheim in contact was getreden met de geestelijkheid van zijn bisdom, opsluiten in een van de afschuwelijkste gevangenissen van Frankrijk, op het eiland Ste-Margareta, in Provence. Hij bleef er, ziekelijk, fysisch totaal uitgeput, een morele inzinking nabij, tot in 1814, toen de val van Napoleon hem de vrijheid deed terugwinnen. De deportatie van Mgr. de Broglie is een treurige bladzijde in het leven van de prelaat geweest; zij is ook, in het leven van ons Bisdom, een bijzonder pijnlijke periode geweest, vooral na het gedwongen ontslag als bisschop. De overgrote meerderheid van de geestelijkheid bleef Mgr. de Broglie als haar enige wettelijke herder erkennen, doch het had verwikkelingen, bedreigingen, sancties voor gevolg, de benoeming van vicarissen-generaal, later van een beheerder, de zgn. mgr. de la Brue, die ijlings het hazenpad koos, veertien dagen voordat de Franse overheden, administratie en soldaten op 2 februari 1814, op de vlucht sloegen bij het naderen van de verbondenen. Het duurde toen nog een hele tijd vooraleer Mgr. de Broglie kon worden bevrijd en zijn geliefd bisdom mocht vervoegen. De winter, de lente gingen voorbij en de mooie zomerdagen naderden reeds toen het plots op 26 mei, van mond tot mond ging: "de bisschop is in aantocht". Aan de Sterre wachtten de seminaristen, met lange palmen wuivend, de prelaat op; een duizendkoppige massa juichte en brulde bij zijn doortocht, terwijl de burgerwacht, Belgische infanteristen en Duitse troepen toen in Gent gekazerneerd, hem militaire eer bewezen. Stralend van geluk doch wenend van aandoening, vervoegde Mgr. de Broglie het bisschoppelijk paleis, na een korte halte in Schreiboom en in de hoofdkerk. Op hetzelfde ogenblik deed Pius VII zijn intrede in Rome! Opnieuw werden het voor de populaire bisschop symbool van de weerstand aan Napoleon, gelukkige dagen: het bisdom had zijn herder en zijn eenheid teruggevonden, het vertrouwen was bij priesters en gelovigen hersteld. Doch nieuwe onweerswolken dreigden in de verte. De geestelijkheid hoopte dat zij al haar rechten en voorrechten die haar na de Franse Omwenteling waren ontnomen geworden, zo maar zou terugwinnen: het bleek dra dat er iets veranderd was in Europa en dat het nooit meer hier en elders zou worden wat het vroeger geweest was. 35


De bisschoppen, niet het minst Mgr. de Broglie, konden zich moeilijk in die nieuwe toestand stellen; zij wilden de volledige suprematie van de kerk in religieuze aangelegenheden, het katholicisme als staatsgodsdienst, een terugkeer tot sommige materiĂŤle priviligiĂŤn van het verleden. Reeds in oktober 1814 begon, toen de Mogendheden te Wenen zo vrolijk congresseerden, een campagne in het Gentse om de prins van Orange, de protestant, het leven zuur te maken. Zoals de houding van Maurice de Broglie tegenover Napoleon, enkel werd ingegeven door godsdienstige bekommeringen, zo waren het ook motieven van religieuze aard die de houding van de prelaat tegenover Willem I zouden dicteren. Nochtans, wanneer Willem tot koning der Nederlanden, door de Mogendheden wordt uitgeroepen, geeft Mgr. de Broglie het voorbeeld aan de geestelijkheid. Hij zingt zelfhet Te Deum in de hoofdkerk, het "Domine, salvum fac regem nostrum", maar het bleef bij die ene daad van goede wil. Men wist in Den Haag dat de Broglie een moeilijke klant was, dat hij het hield bij de oude rechten inzake godsdienstbeoefening, dat hij zeer populair was te Gent en ook elders in het land. De pogingen van de geestelijkheid leden totaal schipbreuk. "Door die allezins natuurlijke pogingen haalde de Roomsche geestelijkheid te Gent zich den wrok op den hals van de protestantsche regeering", schrijft Frans De Potter. Deze wrok verergerde, toen er sprake kwam van de nieuwe grondwet des koninkrijks, om welke ontwerpen koning Willem ene commissie benoemde van 24 leden, de helft uit Hollanders, de andere helft uit Belgen bestaande. Het ontwerp erkende de rechten van ons katholiek volk, maar niet zodra had de koning, door de zegepraal der verbondene wapens te Waterloo, zekerheid voor het behoud van zijn troon, of de godsdienstige belangen der Belgen werden naar willekeur prijs gegeven. De bekrachtiging der grondwet, niettegenstaande het stellig verzet van de overgroote meerderheid der Belgen, verergerde de spanning tussen vorst en volk, en de Belgische bisschoppen in hun gezamenlijke "Onderwijzende Uitspraak" van 31 Aug. 1815 hunne geloofsgenoten bekend makende met de willekeur, van welke zij het slachtoffer waren, verbood hun de eed van getrouwheid aan de grondwet te zweren". In dezelfde zin hebben alle katholieke auteurs uit de XIXe en uit het begin van deze eeuw zich uitgedrukt: geen van hen schijnt te hebben ingezien dat het, in gans die droevige aangelegenheid ging om twee antagonisten, beiden te goeder trouw en met de beste inzichten bezield, doch de ene verblind door denkbeelden die tot het verleden behoren, de andere verblind door het koppig nastreven van een politiek die op korte of lange termijn, een reactie van de katholieke en zelfs liberale gedeelten van de bevolking moest uitlokken. 36


Van Maurice de Broglie mocht gezegd worden, zoals van de meeste émigrés: "Ils n'on rien appris et rien oublié''. Hij dacht dat de Franse Omwenteling en de daarop volgende jaren een parenthesis waren geweest, terwijl anderzijds WillemIgeen les had kunnen halen uit de houding van de Belgen tegenover de politiek van Napoleon. Voor Mgr. de Broglie was slechts één zaak van tel: de suprematie van de katholieke godsdienst. Zijn herderlijke brief van 1815 is misschien wel, historisch bekeken, het meest interessante document over een zekere mentaliteit in die jaren, de Broglie is tegen elke vernieuwing, tegen elk modernisme; al wat nieuw is, is slecht, verderfelijk: "In de ongelukkige tijden, zo begint zijn herderlijke brief, op de welke alle de waere grondregels van gods-dienst, van zedeleer, van oprechte regeer-kunde, aengetast zijn door ontelbare minnaers der nieuwigheden... ", "dwaelingen geleerd door die slegte invoerders van nieuwigheden ... " De bisschop herinnert nochtans de gelovigen aan hun plicht van gehoorzaamheid aan Willem: "Wij hebben het ons tot een plicht gerekend U met eenen uyterlyken zorge in te boezemen die onderwerping en die getrouwigheyd, de welke gij aen onzen Hoog-agtbaren souvereyn verschuldigd zijt en wij hebben dit zoet vertrouwen dat Hij niets zoo zeer ter hert heeft als U gelukkig te maken"; helaas, volgens Mgr. de Broglie, heeft Willem I slechte raadgevers, is hij verkeerd ingelicht enz. Zijn houding inzake godsdienstvrijheid, kan de Broglie, man van het verleden, niet aanvaarden. De zwakke bisschop wordt plots woedend, want de nieuwe Grondwet proclameert het principe van deze vrijheid: "Wij geloven niet, beminde broeders, dat het geoorlooft is vrijlijk aen te kleven aen een voorwerp van wet die te wege zou brengen dat de vrijheyd van alle godsdiensten aen een ider verzekert is door de wetten van den Staen, om dat gij vrijlijk aennemende eene wet die goedkeurt en voor een ider handhaeft de vrijheyd der godsdienstige gevoelens, ook blijkeiijk moet gehouden worden voor goed te keuren dien verderfelijken grondregel, gansch en geheel tegenstrijdig aen de geest van den katholieken godsdienst. Gij zoudt onderstellen, dat alle religiën even goed zijn, dat men zoowel in d'een als in d'andere kan zalig worden"! Het zijn woorden die ons natuurlijk, na het Concilie Vaticaan 11, doen huiveren, maar die anderhalve eeuw geleden, als zijnde de enige waarheid werden beschouwd. Mgr. de Broglie meende geen andere houding te mogen aannemen, Willem dacht dat de bisschop en niet de koning, moest zwichten. Elk compromis was uitgesloten en de toestand verergerde elke dag. Het werd een bitsige, onmeedogende strijd van de Broglie en een groot deel van de geestelijkheid tegen de grondwet, tegen het officieel onderwijs. de Broglie schreef naar de paus die hem steunde, Willem I greep op zijn beurt naar de pen. 37


Voor enkele jaren werd te Parijs de brief verkocht door Willem I geschreven aan de Russische graafWorontzoff; de koning heeft het in die brief over de ..zaak de Broglie": "11 (zijn vleugeladjudant) doit revenir de suite à Bruxelles pour me suivre à La Haye, je I' ai instruit des détails de I' affaire qui vient d' avoir eu lieu (het geval de Broglie) afin qu'il puisse vous en parler, car je suis intéressé à ce que vous sachiez la vérité, afin de pouvoir démentir toutes les interprétations fausses que l'on pourrait vouloir donoer à toute cette transaction chez nos voisins". Willem die wist dat alle Europese koningen katholiek waren, en ze in geen geval wou misnoegen omdat hij hen zijn troon verschuldigd was, zat erg verveeld met een zaak die steeds maar roet in het eten kwam werpen. Het ging zelfs zover dat in de Gentse kerken, de absolutie geweigerd werd aan de leerlingen van het Atheneum die hun Pasen kwamen houden. Vroeg of laat moest de storm losbreken. Mgr. de Broglie kon geen stap meer wijken, Willem I kon niet langer een openlijk verzet dulden. Misschien had men moeten uitkijken naar een bemiddelaar, een bezadigd man die beide tegenstrevers tot betere gevoelens had kunnen brengen en een middenweg had gevonden. Men deed het niet, integendeel, Mgr. de Broglie werd in 1817, voor het Assisenhof te Brussel gedagvaard. Twee beschuldigingen werden tegen hem ingebracht: de bisschop had in zijn onderwijzende uitspraak van 1815 de inrichting van de Staat aangevallen, en in 1815 en 1816 had hij zonder toestemming van de algemene bestuurder van de eredienst, brieven geschreven naar een vreemd hof', in casu, het Vaticaan! Mgr. de Broglie stuurde zijn kat en nam eens te meer, als banneling de wijk naar het buitenland. In zijn strijd tegen Willem I, zoals enkele jaren te voren, in zijn strijd tegen keizer Napoleon, kreeg Mgr. de Broglie, een groot deel van de bevolking aan zijn zijde. Het is altijd fout van een regering martelaren te maken van haar politieke tegenstrevers en het is een grotere fout, iemand die reeds het etiket martelaar op de rug draagt, een tweede maal in de kijker te brengen. Sentimenteel hebben de meeste auteurs zich ook aan de zijde van de bisschop geschaard en de houding zowel van Napoleon als van Willem I, gelaakt. Weinige schrijvers hebben de invloed van het prikkelbaar karakter, van de ziekelijke drang om vervolgd te worden, van die plotse buien van woede en koppigheid die Maurice de Broglie kenmerkten, in aanmerking willen nemen bij het ontleden van zijn houding. Het is immers duidelijk dat de Broglie, met de opvoeding die hij ontvangen had, met al die familiale deugden en tradities die hij in zich droeg, eerder in alle omstandigheden, en voornamelijk als prelaat, diplomatisch, soepel moest

38


optreden. Bij hem volgden de perioden van neerslachtigheid en van ophitsing elkaar voortdurend in een up- en down-beweging op en determineerden zijn houding, ook tegenover de overheid en het gezag. Napoleon is brutaal opgetreden en zijn haat tegen de aristocraten en de gewezen ĂŠmigrĂŠs, zal hier zeker niet vreemd aan geweest zijn. Bij Willem I zijn het gewis andere motieven die deze nochtans bezadigde maar uiterst koppige monarch, hebben aangezet sancties te treffen die, althans in hun uiterlijk aspect, nog veel erger bleken te zijn dan de maatregelen van Napoleon. De houding van koning Willem was de brutale reactie, door zijn politieke raadgevers aangewakkerd, van de protestantse vorst tegen de katholieke bisschop, ook en vooral misschien, van de monarch die zijn troon aan de vreemde mogendheden te danken heeft en die ziet dat een bisschop, prins door geboorte, en zeer hoog aangeschreven bij de paus en koningen, het gezag en de faam van zijn vorst aan het wankelen brengt. De enige redelijke oplossing in dit conflict ware geweest Mgr. de Broglie tijdelijk, om gezondheidsredenen, van zijn bisdom te verwijderen, zolang de storm niet luwde. Met een weinig soepelheid en politiek doorzicht, ware de koning er ontegensprekelijk in geslaagd en het zou hem heel wat latere verwikkelingen hebben bespaard. Hij beging een dubbele flater: hij schonk Maurice de Broglie de schoonste martelaarskroon die men zich kan inbeelden en anderzijds bracht hij de paus in het gedrang, zo dat alle katholieken, ook zij die weinig voelden voor het hartstochtelijk optreden van Mgr. de Broglie, automatisch voor hem partij gingen kiezen. Er werd trouwens aan deze zaak een danige ruchtbaarheid gegeven dat gans het land onmiddellijk van alle details op de hoogte werd gebracht, en dat de oppositie er stof te over in vond om de gemoederen nog meer op te hitsen. De procedure was lang en ingewikkeld doordat Mgr. de Broglie voortvluchtig was. Willem I had lange tijd zijn koelbloedigheid bewaard ofschoon zijn raadgever Goubau, "bestuurder van eredienst" sedert lang op een meer categorieke houding aandrong. Een incident zou tenslotte de koning aanzetten de vervolgingen in 1815 ingezet maar zonder verder gevolg gebleven, te hernemen. Mgr. de Broglie had immers geweigerd openbare gebeden voor een gelukkige verlossing van de prinses van Oranje, onder voorwendsel dat deze geboorte slechts een Calvinistisch geslacht kon verrijken! Het was dom, onhandig en ditmaal zo groot was de woede van de bisschop geworden een ware provocatie die vorst en regering niet ongestraft konden laten. Van Meenen, minister van Justitie van koning Willem, kreeg het volledig dossier op zijn bureel en hij was het waarschijnlijk die de weinig diplomatische beschuldigingsakte opstelde, maar inmiddels had de Broglie de vlucht geno39


men: "De kerkvoogd, schrijft De Potter, had gewild zijn vervolgers in de ogen te gaan zien en van zijne schriften en daden rekening te geven, maar de meerderheid van de bisschoppelijke raad drong er op aan, dat hij zich uit het land zou verwijderen." Hij vluchtte naar Amiens waar hij tijding kreeg dat kort na zijn vertrek, een deurwaarder zich in het bisschoppelijk paleis, Steendam, had aangeboden drager van een bevel tot verschijning en een ander tot huiszoeking. De wagen was aan 't rollen en niets zou hem voortaan kunnen tegenhouden. Op 12 oktober werd op de muren van het stadhuis en van het bisschoppelijk paleis een bevel tot verschijning voor het Assisenhof te Brussel aangeplakt. de Broglie, op dat ogenblik in Amiens, antwoordt met een vinnige, scherpe, brutale Memorie gericht tot de voorzitter en de leden van het Assisenhof:"Je protesteau nom de cette sainte religion, au nom de l'église catholique et en particulier du clergé et des fidèles de mon diocèse ... ". Hij poogt stuk voor stuk, de beschuldigingsakte te weerleggen, beroept zich op de goedkeuring van de paus, legt zijn vlucht uit met een tekst van de Heilige Augustinus, met het precedent van de Heilige Paulus! Het mocht niet baten en men vraagt zich zelfs af of de rechters, die vast besloten waren de bisschop te veroordelen, de nota van Mgr. de Broglie hebben gelezen. Op 8 november 1817 veroordeelt hetAssisenhof van Brussel Maurice de Broglie bij verstek tot de deportatie. Deze uitspraak verwekte te Gent en in gans het land een verontwaardiging zonder weerga. Zelfs de liberale pers die de bisschop zeer weinig genegen was, noemde het arrest van het Hof een geweldige fout van de regering. De verontwaardiging in het bisdom bereikte haar hoogtepunt toen op 19 november de uitspraak in het openbaar op de Koornmarkt werd aangeplakt, op een schavot tussen twee booswichten, JozefVervaet en Jozef Schiettecat, veroordeeld tot levenslange dwangarbeid! Het was de grootste flater die de Hollandse regering kon begaan, en zij zou het jaren later duur bekopen, want geen katholiek uit het bisdom zou het haar ooit kunnen vergeven dat men de bisschop, en onrechtstreeks ook de paus en alle gelovigen op een dergelijke manier had beledigd en vernederd. Alsof die treurige komedie op de Koornmarkt niet volstond, aarzelden de overheden niet, enkele weken later het bisschoppelijk paleis te bezetten, de zegels te leggen op documenten, meubels en deuren, de briefwisseling te doorsnuffelen, terwijl de rechtstreekse medewerkers van Mgr. de Broglie, over de grens werden gezet, de wedde van de kanunniken geblokeerd, pastoors geschorst. De Hollandse regering had blijkbaar de reactie vergeten van de Vlaamse geestelijken en gelovigen na de aanhouding van Mgr. de Broglie door Napoleon, want op haar beurt trachtte zij de kanunniken te dwingen een plaatsvervanger 40


aan te stellen, daar zg. de veroordeling van de bisschop gelijk stond met diens burgerlijke dood! De reactie van de geestelijkheid was dezelfde als ten tijde van Napoleon: een weigering, een non possumus. Willem I trachtte dan van de paus het ontslag van Mgr. de Broglie als bisschop van Gent af te dwingen er zelfs een voorwaarde sine qua non voor mogelijke onderhandelingen met het oog op een concordaat van makend, doch het antwoord van de paus was even categoriek. Inmiddels bleef Mgr. de Broglie voortdurend in contact met de geestelijkheid van zijn bisdom, met Rome en ook met de regeringen van Europa. Op 4 oktober 1818 richtte hij zich tot de keizers van Rusland en Oostenrijk, tot de koning van Pruisen om de antikatholieke handelwijze van Willem I aan de kaak te stellen. De koning en zijn regering hebben te laat ingezien welke politieke flater zij begaan hadden door het geval de Broglie een dergelijke wending te laten nemen, en zoals het dan meer geschiedt, vonden zij een zondebok in de persoon van een ambtenaar die de gegeven richtlijnen verkeerd zou geĂŻnterpreteerd hebben! Niemand hechtte natuurlijk geloof aan die officiĂŤle voorstelling van de feiten en vandaag nog vraagt men zich af hoe het mogelijk is geweest enerzijds dat een bisschop van prinselijke bloede zich zo fanatiek heeft kunnen aanstellen, anderzijds hoe een verstandige monarch als Willem I, een zo grove politieke fout kon begaan. Mgr. de Broglie zou nooit zijn bisschoppelijk paleis terugzien. Hij stierf te Parijs, op 20 juli 1821 na een laatste vaarwelbrief aan de gelovigen van zijn bisdom te hebben gericht. Zijn dood bracht tijdelijk een zekere ontspanning in de betrekkingen tussen regering en kerk, doch die enkele maanden verbeten strijd, zouden zwaar blijven drukken in de weegschaal. Pierre KLUYSKENS

DE FIRMA "ROBERT ROSSEAU" IN HET TUSSEN 'T PAS Aangezien ik mijn herinneringen jaren na het sluiten van die zaak neerpen, ben ik een aantal details vergeten. Misschien zullen sommige lezers van GT mijn geheugenverlies kunnen aanvullen. De zaak is in 1842 opgericht en is door vier generaties Robert Rosseau's uitgebaat geweest. Iedere generatie kreeg dezelfde voornaam. De zoon van de laatste uitbater heeft, voor zover ik weet, nooit in de zaak gewerkt. Het is de kleindochter die de uitverkoop georganiseerd heeft na de dood van haar grootvader in het begin van de jaren '90. Zij woonde toen in Brussel. Ik ben helaas vergeten haar naam en adres te noteren zodat ik haar nu geen inlichtingen meer kan vragen. 41


Het is met enige nostalgie dat ik de sluiting van die firma heb beleefd. De laatste Robert Rosseau die daar achter de toog stond was een goede vooroorlogse vriend van mijn vader. Zij behoorden ook samen tot dezelfde "cel" van het Geheim Leger tijdens de laatste WO. Het enig lid van buiten de cel met wie zij in verbinding waren moest een zekere Van Thillo geweest zijn. De firma was oorspronkelijk gespecialiseerd in allerlei metalen stukken die te pas kwamen bij het paardrijden of het vervaardigen van garelen. Een bijzondere kennis van de Oost-Vlaamse dialecten was noodzakelijk: dezelfde ring werd te Zwijnaarde anders genoemd dan in Kaprijke. Met de jaren bleek een aanpassing noodzakelijk om te overleven en benodigdheden voor auto's werden dan ook verkocht. Op de laatst gedrukte facturen kon men trouwens lezen: "Benodigdheden voor zadelmakerij, autocarrosserie en garnieren". De structuur van de winkel was heel bijzonder. Langs de straatkant bevond zich een nauwer deel (twee vensters en een deur) met binnen links de toog en een kassalokaal, van elkaar gescheiden door een kachel. Ik heb mij steeds afgevraagd waarvoor die diende, want ik denk niet dat die enorme ruimte met zo'n hoogte daarmee kon verwarmd worden. Wanneer men verder doorliep kwam men binnen in een hoog gebouw, overdekt met een glazen dak. Het was een soort Dutry-Colson in het klein. Twee verdiepingen balkons. Langs de muren vond men geen tien vierkante centimeter vrij: alles werd bezet door honderden houten schuifjes waarin de verschillende voorwerpen geklasseerd werden. Wel enkele rangeerborden waarop grotere voorwerpen gestockeerd waren, zoals bijvoorbeeld metalen "bomen" die het skelet vormen van een zadel. Beneden waren verschillende werkruimtes. Tot de laatste dag is het atelier van de zadelmaker blijkbaar blijven bestaan zoals het door de laatste stielman jaren geleden achtergelaten was geweest. Een soort mysterieuze "Marie CĂŠleste" situatie, maar in de paardenwereld i.p.v. op zee. Onder het glazen dak, te midden van de balkonruimte, stond ook nog een werktafel met twee draaiende klossen waar er duidelijk iets moest gespoeld worden, maar wat? Langs de zijkant en de voorkant bevonden zich blijkbaar "administratieve" ruimtes, vol met klasseermappen. Het plafond van een van de kamers werd gestut door opgestapelde dossiers. Wee de belastingsinspecteur die juist die facturen wou nagaan ... De niet doorzichtbare glazen wanden van het kassalokaal verborgen een bureaumeubel met een antieke schrijfmachine en, voor zover ik mij herinner, een antieke rekenmachine. De schuiven van dat bureau schoven eigenaardig door langs beide kanten. De familie woonde in het huis rechts er naast (richting Schelde). Een banale gevel maar binnen een wondermooi huis. Ik herinner mij een enorm gegraveerd glas dat de eetkamer scheidde van de keuken. Onderaan het glas was over de hele lengte een opening voorzien om de gerechten te laten passeren. Ik hoop dat de huidige eigenaars zich rekenschap geven van de schat die zij bezitten en 42


Aanzicht van de gevel, Tussen ' t Pas nr 15, met de mooie gegraveerde glazen platen in het Nederlands en het Frans.

Detail van de gegraverde glazen plaat.

43


Overzicht van de ruimte achteraan met de twee balkonverdiepingen. Het smeedwerk moet vermoedelijk in de Art Nouveau periode geplaatst geweest zijn.

de eigenheid van het huis geÍerbiedigd hebben. Robert Rosseau was wel al enkele jaren voor zijn dood in een modern appartement gaan leven in de Zilverenberg. De zaak zelf is, voor zover men kan zien vanuit de straat, blijkbaar niet veranderd sedert de verkoop. Toen de kleindochter de winkel uitverkocht heb ik een vijventwintigtal foto's getrokken, overzichten en details. Zij kunnen hier uiteraard niet allemaal gepubliceerd worden. Steunend op zijn rijke ervaring heeft onze voorzitter die foto's geselecteerd die de meeste mensen zullen aanspreken . Iets kopen impliceerde het volgen van een vast ritueel 1 • Als paardenliefhebber sprong ik geregeld bij Rosseau binnen voor stijgbeugels, een trens, koevoetolie, e.d. Mijnheer Rosseau was zelf een fervente ruiter geweest (ik herinner 44


mij hem nog door De Pinte wandelend op een heel groot paard van Colonel Llewellyn) en de komst van die jonge gast was voor die tachtiger een gezegende gelegenheid om over paarden te praten. "Aah, voilà de zoon Ödberg ... " zei hij boven zijn bril kijkend, en toen begon het. Er mocht achter mij een hele rij klanten aanschuiven, het paard kreeg voorrang. De mensen moesten zich dan maar tevreden stellen met de bediende. Na een half uur over paarden "klappenanse gehêwe 't ein", kwam toch de vraag over de reden van mijn bezoek. Mijnheer Rosseau verliet toen zijn toog en verdween naar de achtergelegen ruimte. Trappen op. Eerste verdieping, eerste balkon. Volgende trap. Tweede balkon. Zoeken naar het juiste schuifje. Paf! En 't was juist! Een neuropsycholoog zou graag zijn hippocampus (deel van de hersenen dat een rol speelt bij de ruimtelijke oriëntatie) gescand hebben! Nu de omgekeerde weg naar beneden. Van achter de toog vroeg hij of ik iets anders wenste. Indien ja: dan herhaalde zich het ritueel. Indien niet: dan verdween hij in het kassalokaal waar hij de rekening met de hand schreef. Het schuifdeurtje ging toen open: "Hebt U een BTW-nummer?". Neen? Schuifje toe. Schuifje open: "Geef mij nog eens uw adres". Schuifje toe. Schuifje open: de prijs werd dan meegedeeld en ik kon aan de kassa betalen. Schuifje toe. Mijnheer Rosseau verscheen toen van uit zijn matte glazen lokaal en begaf zich achter de toog, waar het voorwerp in gazetten- of andere papier gewikkeld werd en pas dan overhandigd werd en meegenomen kon worden. Negen keer op tien was ik met het gepraat en het vast ritueel "vaneigens" iets vergeten en mocht ik terugkeren. Eerlijk gezegd: met veel plezier. Met de goede mijnheer Rosseau nog eens kunnen klappen was steeds leerrijk. Frank 0. ÖDBERG 1

Ik heb meermaals dergelijke rituelen beleefd bij o.a. Van der Werve (de Gouden Duif) wanneer mijn vader mij met een lege fles stuurde achter het een of het ander product. "Zeu-zeuzeunhomme, wa-wa kan ik veu-veur eu doen?" "'t Es veur nen liter terpentijn, meniere". In plaats van die fles onmiddellijk te gaan vullen, moest die bediende alles herhalen. "Ah, te-te t'es nen liter tete-tete-teterpentijn da-dade wilt?". "Joak, meniere, ... aostemblieft". "Ke-ke k' goa tsebiet go-goan hoale ... "!

GENTSE MEMORIEDAGEN: 28-29-30 JUNI 28Juni 1467 Blijde Intrede in Gent van Karel de Stoute, 29e Graaf van Vlaanderen. Hij regeerde 10 jaar, van 1467 tot 1477. Deze zoon van Filips de Goede en Isabella van Portugal werd te Dijon geboren op 10 november 1433. 45


Hij was 3 maal getrouwd: 1o Met Cathérine, dochter van de Koning van Frankrijk Charles VIT. Hij heeft zijn vrouw niet gekend. Hij werd aan haar uitgehuwelijkt toen hij 6 jaar oud was en zij stierf toen ze 8 jaar was. 2° Met Isabella van Bourbon. Bij deze had hij zijn enige dochter Maria van Bourgondië. 3° Met Margareta van York. Hij was klein, maar sterk gebouwd, sombere blikken, van niets vervaard, heel zwart haar en dezelfde olijftint als zijn moeder. Hij was zeer ontwikkeld, sprak verscheidene talen waaronder het Vlaams, iets wat uitzonderlijk was voor de Graven van Vlaanderen. Bovendien een goede musicus en beschermer van Kunsten en Wetenschappen, maar hij miste politiek inzicht en had een driftig en despotisch karakter, een eigenschap waar de Gentenaars te weinig rekening mee hielden en later tot hun schande moesten erkennen dat ze dit beter wèl hadden gedaan. Hij lag gedurig overhoop met de Koning van Frankrijk Loctewijk XI en stichtte de "Compagnies d'Ordonnance", een korps van geduchte en zwaar bewapende beroepssoldaten. Hij sneuvelde bij de belegering van Nancy op 5 Januari 1477. Hij werd begraven te Nancy maar in 1550 liet Keizer Karel zijn stoffelijk overschot overbrengen naar de O.L.V. kerk te Brugge waar Maria van Bourgondië begraven lag. Wij komen terug op zijn Blijde Intrede alhier. Ze gebeurde nog geen 14 dagen na de dood van zijn vader. Dat was veel te vroeg, men had niets grondig kunnen voorbereiden en de gebruikelijke afspraken maken nopens het verloop van het scenario. Bovendien had men de datum niet slechter kunnen kiezen, want om middernacht was de St-Lievensprocessie vertrokken. De dag zelfverliep alles vrij goed: een eerste eedaflegging in de St-Pietersabdij, een 2e in de St-Janskerk en een 3e op de Vrijdagmarkt. Iedereen keerde tevreden naar huis en Karel de Stoute naar het Prinsenhof. Maar er broeide iets en onruststokers zagen hun kans schoon, de volgende dag wanneer rond 5 uur in de namiddag de bende processiegangers terugkwam van St-Lievens-Houthem. Zoals gewoonlijk goed dronken en bereid tot alle baldadigheden. Men trok eerst naar de Korenmarkt en koelde zijn woede op het "Cueilottehuizeke". Dat was een gebouwtje waar de cueHotte geïnd werd, anders gezegd een belasting op graan, hout, bier, enz. die nog ingevoerd werd door Filips de Goede. Het bewuste huizeke werd tot op de grond afgebroken, waarna de woeste menigte naar de Vrijdagmarkt trok, de stormklok van St-Jacobs liet luiden en opriep tot bewapening. Dat was nu juist de methode die men niet moest gebruiken t.o.v. Karel de Stoute.

46


Hij was op dit ogenblik in het Prinsenhol aan het beraadslagen met zijn raadgevers. Toen hij het nieuws vernam sprong hij woedend op zijn paard en reed recht naar de Vrijdagmarkt Maar begin maar eens te onderhandelen met een opgehitste bende. Het ging er voor hem verkeerd aflopen en om het ergste te vermijden was hij verplicht alles te beloven wat de bende van hem eiste. Het magistraat besefte dat men met vuur gespeeld had en dat dit grapje zeer kwade gevolgen zou hebben. Toen Karel de stad verliet ging een delegatie vergiffenis afsmeken voor het gebeurde ... Men spreekt nogal dikwijls over de vernedering der Gentenaars in 1540 alsof dit een primeur was, maar in Augustus 1467 moesten 63 Gentenaars op de meeste vernederende manier bij Karel in Brussel hun platte excuses gaan aanbieden en op hun knieĂŤn om genade smeken. Blijkbaar hadden ze daar nog geen lessen uitgetrokken, want nog geen anderhalf jaar later mochten zij die schandelijke vernedering nog eens gaan overdoen, bij dezelfde Karel en eveneens in Brussel. Sommige Gentenaars herdenken ieder jaar met fierheid de vernedering die ze in 1540 moesten ondergaan. Om compleet te zijn zouden ze er 1467 en 1469 mogen aan toevoegen.

28Juni 1578 3 Minderbroeders en 2Augustijnen worden levend verbrand op de Vrijdagmarkt

Ze waren door de Calvinisten beschuldigd van zedenfeiten. 28Juni 1749 David 't Kindt dient een aanvraag in voor de bouw van een huis in de StJacobsnieuwstraat. Deze Gentse architect werd geboren op 12 Januari 1699. Wij schrijven wel "architect", maar in die tijd was er nog geen sprake van architecten. Hij noemde zichzelf "meester temmerman, erfscheerder mitsgaders ontfanger van de wercken der Stad Gendt. '' Deze vader van 12 kinderen werd in 1726 opgenomen in de nering der schrijnwerkers, wat hem niet belette Gent te verrijken met talrijke prachtige huizen die allen gebouwd werden in de Louis XV-stijl. Meerdere ervan zijn gelukkiglijk bewaard gebleven. Wanneer de Schepenen in 1738 besloten tot het "maecken van eene nieuwe corps de guarde op den peerdencouter" is het 't Kindt die de plans zal tekenen. Het resultaat is wat men nu de Beurs noemt. In 1742 speelde hij het klaar om in 4 maanden tijd de oude stadswaag af te breken en in de plaats ervan de nieuwe stadsgevangenis te bouwen die beter bekend zou worden als de "Mammelokker".

47


Het huis in de Sint-Jacobsnieuwstraat dat David 't Kindtin 1744 voor zichzelfbouwde en waar hij in 1770 zou sterven.

48


In 1746 koopt hij het vervallen Dammansteen in de Koningstraat, breekt het af en bouwt er in de plaats een prachtige woning die nu de Vlaamse Academie herbergt. Het was niet zijn bedoeling er zelf te gaan in wonen. Hij bouwde het maar, zoals hij in zijn bouwaanvraag uitlegde "tot groter embellissement van de stadt". Het valt wel te betreuren dat onze hedendaagse architecten niet meer vertrouwd zijn met deze gulden regel. Eenjaarnadien bouwde hij de sacristij van de St-Niklaaskerk; deze verdween evenwel in 1908. Nog eenjaar later bouwde hij zijn eigen woning in de St-Jacobsnieuwstraat waar hij in 1770 zou sterven en die in het begin van de 19e eeuw een tijdje fungeerde als Bisschoppelijk Paleis. Deze nu nog bestaande woning zou later bekend worden als het Hotel Snoeck, naar de naam van een Gentse verzamelaar die er een unieke collectie muziekinstrumenten in onderbracht. En zo gaat het rijtje verder: het Hotel De Coninck in de Breydelstraat, de Kazerne op de Kattenberg die al sinds lang afgebroken is, het hospitaal van het St-Antoniushof, het hoekhuis van de Kraanlei en de Geldmunt, de kapel van het Heilig Graf dat aanleunt tegen de kathedraal, het Hotel Clemmen in de Veldstraat, het stadhuis van Lokeren en ga zo maar verder. EĂŠn maand voor zijn dood in Juli 1770 werd hij benoemd tot een van "Directeurs-Artisten" van de Academie.

28Juni 1801 Dood van Dr. Bemard Coppens. Deze geneesheer die geboren werd in 1756 was leraar van Natuurkennis en Ontleedkunde aan de Ecole Centrale. Hij was er de eerste leraar van Botanica. Lid van de Academie van Brussel, Londen, Parijs, Haarlem en St-Petersburg. Aangezien hij slechts 45 jaar oud werd kan men zich afvragen hoe hij het aan boord legde om dat allemaal te doen. Het was op initiatief van Charles Van Hulthem en van hem dat de Plantentuin gesticht werd in de oude hof van de gewezen Baudeloo-abdij. Hij was er trouwens de eerste Directeur van. Deze vrijmetselaar was bovendien ook nog Voorzitter van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen.

28Juni 1843 Het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen beslist de "Leugemeete" te sluiten en te verkopen. De "Leugemeete" was het troetelnaampje dat de Gentenaars gegeven hadden aan het Godshuis van St-Jan-en-Pauwel in de Brugse Poortstraat en dit wegens de totale onbetrouwbaarheid van het uurwerk dat op het houten torentje van de kapel stond. 49


Het heette aanvankelijk "Godshuis van St-Jan de Evangelist". In 1315 was er reeds sprake van een gasthuis dat gesticht werd door enkele burgers van Gent waar 8 vrouwen een kamer hadden en dat ook diende tot nachtverblijf van 12 arme reizigers. In 1316 erkenden de Schepenen het godshuis en namen het onder hun bescherming. In 1534 werd het hospitaal afgeschaft, maar het Godshuis bleef bestaan. Het is in 1606 dat op de toren van de kapel een uurwerk geplaatst werd dat wegens zijn fantaisistische aanduidingen zijn bijnaam kreeg. Uitgeleefd, vochtig en bouwvallig kwam het in handen van verschillende eigenaars. In 1846 was het het magazijn van de brouwer Vanderhaegen. Deze ontdekte schilderijen daar waar de vaten de kalk van de muren geschuurd hadden. Felix De Vigne werd geälerteerd en hield zich met de zaak bezig. In 1861 werden nieuwe muurschilderingen ontdekt door Baron Béthune. Er werden copieën van genomen. De originele bestaan niet meer want de Leugemeete werd volledig gesloopt in 1911.

29Juni842 De relikwieën van St-Lieven (of wat er moet voor doorgaan) worden overgebracht naar de St-Baafsabdij. Dit feit ligt aan de origine van de beruchte St-Lievensprocessie. Jaarlijks werden de relikwieën van deze Gentse schutspatroon uit de StBaafsabdij gehaald om ze naar het vermoed graf van de heilige in St-LievensHouthem te dragen. Het was ook op 29 Juni dat de processiegangers terug in Gent arriveerden. Men vertrok een paar dagen voordien een beetje na middernacht uit de abdij om in de vroege morgen aan te komen in St-Lievens-Houthem waar een mis opgedragen werd. Kroniekschrijvers beweren dat ruim 1200 karren en een derde van de Gentse bevolking deelnam aan deze tocht. Wij vragen ons af of ze heel deze zaak niet bekeken hebben door een sterk vergrootglas, want dat schijnt ons toch wel zéér veel, maar ja, wij kunnen het niet meer controleren. Wat aanvankelijk een processie was evolueerde geleidelijk naar een kermis met weinig christelijke allures die gekenmerkt werd door talrijke baldadigheden en nog veel erger. Bij de terugkomst draafden de "St-Lievenszotten", zoals ze genoemd werden, met hun fiertel enkele malen rond de Vrijdagmarkt, althans voor zover de benen van hun zat lichaam daartoe nog in staat waren. De laatste St-Lievensprocessie greep plaats in 1539, want Keizer Karel die vond dat het nu welletjes geweest was, schafte ze af in 1540. 50


29Juni 1814 Tzaar Alexander I verblijft enkele uren in Gent. Zie "Ghendtsche Tydinghen" - 2003 - N° 1 - pp. 2-8.

29Juni 1835 Geboorte te Lier van Tony Bergmann. In 1849, hij was toen 14 jaar, werd hij leerling aan het Gents Atheneum. In 1852 was hij één van de 3 stichters van het ''Taalminnend Studentengenootschap" "'t Zal Wel Gaen". Na het beëindigen van zijn humaniora in 1853liet hij zich inschrijven aan de Universiteit. Hij behaalde er zijn kandidatuur in de Rechten en in het Notariaat, maar doctoreerde aan de Universiteit van Brussel. Hij stierf te Lier op 21 Januari 1874, nog geen 39 jaar oud. Ook zijn vader Georges Bergmann studeerde Rechten aan onze Universiteit van 1823 tot 1828.

29Juni 1840 Inhuldiging van een nieuwe concertzaal in het Spiegelhof. In 1838 kwam het tot onenigheid tussen de Maatschappij voor Landbouw en Plantkunde en de Philharmonie die samen huisden in het Casino. St-Cecilia kocht een eigendom op de hoek van de Nieuwe Wandeling en de Coupure en bouwde er een concertzaal. Ze werd afgebroken in 1902.

29Juni 1847 Dood van JacobLieven Van Caeneghem. Deze industrieel en filantroop werd geboren te Ledeberg op 30 Januari 1764. Hij had een katoenspinnerij en -weverij op de Coupure, daar waar later de "Refuge" kwam. Van 1800 tot 1807 was hij lid van de "Conseil général du Département de l'Escaut" en van 1816 tot 1830 zetelde hij in de Provinciale Staten. Hij woonde naast het "Hotel de Flandre" in de Drabstraat In 1808 kocht hij de Kraenepoel inBellemen in 1838 was hij één van de stichters van de vlasspinnerij "La Lys". Als Orangist was hij één van de naamloze kopers van de paarden van de Prins van Oranje. In 1845 was hij de anonieme schenker aan de Stad van een borstbeeld van Jacob Van Artevelde. Deze filantroop deed een gift van 100.000 fr. (een zeer aanzienlijk bedrag in die tijd) voor de bouw van het Blindenhuis. 51


Hij werd begraven in Bellem. De in 1864 getrokken Van Caeneghemstraat werd naar hem genoemd.

29 Juni 1873 De eerste bedevaart naar Lourdes (Oostakker).

29 Juni 1974 Verschijning van het laatste nummer van "La Flandre Libérale". Deze radicale, liberale krant werd gesticht door de gebroeders Albert en Hippolyte Callier, op 1 December 1874. Hij werd gebrandmerkt als het blad van de "godsdiensthater" François Laurent Het blad had zich immers tot taak gesteld de herziening te bekomen van de wet van 1842 op het Lager Onderwijs, onder het motto ''Le prêtre hors de l'école." In 1876 installeerde de krant zich in een gewezen convent van het juist afgeschaft Oud Begijnhof, rechtover de kerk. In 1893 verhuisde men naar de St-Jansvest 16. In 1907 verhuisde men naar de Nonnenboschstraat Gustave Abel was er de Hoofdredacteur van tot in 1913. Om het lezerspubliek uit te breiden maakte hij er ook een informatieblad van. In 1913-1914 was de Hoofdredacteur Maurice De Weerdt, maar de krant verscheen niet gedurende de Eerste Wereldoorlog. Bij de herverschijning in 1918 werd Paul Henen er de Hoofdredacteur van en hij bleef dit tot in 1939. Terug stilzwijgen in 1940-1944. Bij de herverschijning in 1945 is de Hoofdredacteur Armand Behets. Hij blijft dit tot in 1955. Enkele namen uit de lange lijst van medewerkers: François Laurent, Rosalie Loveling, Paul Bergmans, Hermann Van Duyse, Louis Maeterlinck, Armand Heins, Prosper Claeys, Henri Pirenne, Victor Fris, Alfons Van Werveke, Gustave D'Hondt, Oswald de Kerchove de Denterghem. De krant bestond enkele maanden meer dan een eeuw.

29Juni 1980 Dood van Pierre Kluyskens. Zie "Gendtsche Tydinghen"- 2002- N° 6- pp. 377-379.

30Juni 1396 Geboorte te Dijon van Filips de Goede. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2003- N° 3- p. 195.

52


53


30Juni 1566 Prediking buiten de St-Lievenspoort door een zekere De Strycker uit Zwolle. Deze hagepreek werd bijgewoond door 7.000 personen. Deze "Woorden-Dienaer ofte Minister" was Herman De Strycker, deftiger gezegd Hermanus Strickerius. Latijn alleen was blijkbaar niet voldoende voor De Strycker want hij liet zijn naam ook nog hebraĂŻseren en was ook gekend als Moded. "Gebortig van Zwolle, wel gemaekt van Lichaam, middelmaetelyck geleerd, maar zeer welsprekende en bezonderlyck bekwaem om door zyn bevallig zeggen de gemoederen van Aenhoorders tot hem te trekken; doch daerby trots, lichtveirdig, vermeten en oproerig." Deze Strickerius was niet aan zijn proefstuk. Hij was de eerste die in het openbaar gepreekt had in Oudenaarde en hij was duchtig bezig het terrein te prepareren voor de beeldenstorm. Zijn sympathisanten van Oudenaarde waren meegekomen en hadden die van Gent verwittigd van het uur en de plaats van de preek. Vandaar de grote stroom "Borgers met Vrouwen en Kinders buyten de Poorte. Eenige waeren reeds besmet met Kettersche dolingen, anderen gingen alleenlyk uit nieuwsgierighyd om te hooren welke doch was die religie die zoo vele Beroerten in Duydsland en alom elders hadden voorts gebracht". Dit was helemaal niet naar de zin van Comelis Croesens, baljuw van Gentbrugge, "eenen iverigen Katholyken en getrouwen Dienaer des Konings". Hij verwittigde onmiddellijk de Procureur-Generaal, de Hoogbaljuw van Gent en de baljuws van de Oudburg en van St-Pieters. Dezen kwamen terstond met deurwaarders en huissiers om de predicatie te beletten, maar ze konden even goed thuis gebleven zijn, want niemand stoorde zich aan hun aanwezigheid. Dit was te veel voor onzen "iverigen Katholyken Croesens". Met de degen in een hand en een pistool in de andere "stierde hy zyn Peird door 't gedrang van het Volk om den Minister by den Kop te vatten, tot hem roepende: Geeft u gevangen, ik ben de Bailliu van Gendbrugge." Ergens moet er toch een foutje geslopen zijn in de taktiek van Croesens, want ver van zich gevangen te geven, verborg Strickerius zich in een nabijgelegen bosje, terwijl zijn toehoorders met stenen en keien onzen braven baljuw van zijn paard kogelden. "Door bidden en smeeken ontquam hy het perikelen des doods in 't welke hy door een onvoorzigtige iver zig gesteld hadde." Zeven weken later zou de Beeldenstorm beginnen.

30Juni 1655 Dood van Jacob Boonen. Deze 6e Bisschop van Gent was, zoals de meeste van onze bisschoppen, geen 54


Gentenaar; hij werd immers geboren in Antwerpen op 11 Oktober 1573. Net zoals zijn vader en zijn grootvader die beiden raadsheer waren bij de Raad van Brabant, scheen hij voorbestemd te zijn voor een ambtelijke loopbaan. Als hij 6 jaar is sterft zijn vader en hij wordt toevertrouwd aan zijn oom Engelhert Boonen die kanunnik is in Maastricht. Deze laat hem studeren bij de Jezuïeten aldaar en later, om Frans te leren, stuurt hij hem naar de Jezuïeten in Pont-àMousson in Frankrijk. In 1595 -hij is dan 22 jaar- behaalt hij in Leuven zijn licenciaat in beide Rechten en laat hij zich immatriculeren als advocaat bij de Raad van Brabant. Maar dan gaat hij geleidelijk de geestelijke richting uit en op 37-jarige leeftijd wordt hij tot priester gewijd. Eenjaar later is hij reeds Deken van het St-Romboutskapittel in Mechelen. In 1617 wordt hij benoemd tot bisschop van Gent. Alhoewel hij hier maar 4 jaar bisschop zal blijven neemt hij zijn taak emstig op. Tijdens zijn episcopaat deed hij 120 verschillende parochies aan, woonde pastoorsvergaderingen bij en ging persoonlijk op zoek naar kandidaten voor het priesterschap, want ook toen reeds kampte het bisdom met een tekort aan priesters. Als bisschop hield hij regelmatig contact met de Aartshertogen en de centrale overheid. Hij verbleef meermaals te Brussel voor kerkelijke, maar ook voor politieke aangelegenheden. Door het feit dat hij koninklijke raadsheer was werd hij door de andere bisschoppen zeer gewaardeerd en vaak door hen geraadpleegd. Hij werd omschreven als "ernstig, vroom man, zeer geleerd, zeer nederig en mild". Het lag voor de hand dat hij zou geroepen worden om hogere functies te vervullen en in 1620 werd hij benoemd totAartsbisschop van Mechelen, een functie die hij gedurende 35 jaar, tot aan zijn dood, zou blijven vervullen. Hij stierf te Brussel op 82-jarige leeftijd.

30Juni 1834 Dood te St-Bemard nabij Hemixem van Mary Kenyon. Zij was afkomstig van Manchester en werd geboren in 1785. Op 6 Oktober 1810 was LievenBauwensmet haar te Drongen getrouwd. Zij was de dochter van zijn meestergast.

30Juni 1846 K.B. waarbij de Bevolkingsregisters opericht worden.

30Juni 1938 Dood van de kunstschilder Ferdinand Willaert. 55


Hij werd geboren te Gent op 15 Januari 1861. Hij volgde lessen aan onze Academie bij Theodoor Canneel. Dat hij meer dan een normaal talent bezat moge blijken uit het feit dat hij als 23-jarige reeds benoemd werd tot leraar aan zijn eigen school. Dat ging hem niet naar het hoofd en aangezien hij deel uitmaakte van de oudere generatie schilders dacht hij niet dat het nu gebeurd was en realiseerde hij zich dat hij nog veel te leren had. Hij ging bijgevolg op reis om zijn horizon te verruimen. Hij doorkruiste Frankrijk en trok gedurende enkele jaren door Marokko en Spanje. Echt talent gaat niet ongemerkt voorbij, daar hoeft helemaal geen tam-tam rond gemaakt worden. Willaert werd uitgenodigd door de "Société Nationale des Beaux-Arts" om te komen exposeren in Parijs. Vanaf dan werd hij een vertrouwde en gewaardeerde gast op de Parijse salons. Verschillende Franse musea kochten werken van hem en zelfs in het Louvre hangt er een. Hij trok regelmatig naar Zuid-Frankrijk. Hij zou er trouwens zijn vrouw, de Franse schilderes Marie Fontan, leren kennen. In 1893 werd hij benoemd tot Directeur van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Dendermonde. Hij was lid van talrijke binnenlandse en buitenlandse kunstgenootschappen en een veel gevraagd jurylid op de salons. Achter eervolle onderscheidingen hoefde hij niet te vissen, ze kwamen vanzelf. Zoals een eervolle onderscheiding op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1900. Hetzelfde jaar ook nog te Bordeaux. Een gouden medaille voor schilderkunst werd hem toegekend op de Wereldtentoonstelling van St-Louis in 1904. Tijdens de kunsttentoonstelling in Pittsburg van 1913 hingen werken van Ferdinand Willaert naast deze van Corot en Au guste Ren oir. Wij twijfelen er aan of er in ons land wel een museum is dat geen werk bevat van hem. Maar niet alleen in België, ook in Frankrijk, Nederland, Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Rusland, de Verenigde Staten, Chili, etc zijn werken van hem te zien. Hij mocht dan graag naar Zuid-Frankrijk gaan, hij voelde zich toch aangetrokken tot zijn geboortestad en men kan hem ook de schilder noemen van onze kanalen, stadshoekjes en begijnhoven, zonder daarom landschappen en portretten uit te sluiten. Hij had zijn atelier in de Drabstraat en het is dààr dat hij zou overlijden op 77jarige leeftijd. Hij werd bijgezet in de familiekelder op het Campo Santo.

30Juni 1976 Onthulling van het standbeeld van Pedro de Gante op het Chartreuzenpleintje. 56


30Juni 1989

Sluiting van de Papeterie Anglaise na een bestaan van 87 jaar. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 1992- N° 3- pp. 130-140. Hugo COLLUMBIEN

HERDENKINGSDAGEN IN 2004 Wat gebeurde er 75 jaar geleden 22 Februari 1929: Dood van Leopold De Buck, anders gezegd ''LotsuĂťre". 27 Februari 1929: Dood van Oscar De Gruyter. 24 Augustus 1929: Dood van Karel Van de Woestijne. 22 Oktober 1929: Afschaffmg van de Berg van Barmhartigheid. 100 jaar geleden 1 Mei 1904: De Bond Moyson opent een kliniek in de Speldenstraat 9 Mei 1904: Inhuldiging van het Museum voor Schone Kunsten. 22 Mei 1904: Geboorte van Gustje De Puydt. 24 Mei 1904: Geboorte van Karel Locufier. 14 Juli 1904: Dood vanCesarDe Cock. 15 Juli 1904: Geboorte van Broeder Firmin. 15 Augustus 1904: Dood van Frans De Potter. 150 jaar geleden 11 Februari 1854: Geboorte van Domien Van den Bossche. 28 Maart 1854: Geboorte van Karel Lybaert. 14 Augustus 1854: De Draak wordt gehesen op de nieuwe gietijzeren toren van het Belfort. 26 September 1854: Geboorte van Victor Vander Haeghen. 24 Oktober 1854: Geboorte van Gustave Vanaise. 9 November 1854: Serrure geeft aan de Universiteit de 1e les in de Nederlandse Letterkunde.

57


200 jaar geleden 26 Februari 1804: Geboorte van Mgr. Bracq. 15 Mei 1804: Stichting van "La Concorde". 27 Mei 1804: Van de pui van het Stadhuis wordt afgekondigd dat Napoleon Keizer geworden is. 3 Juni 1804: Geboorte van Karel Ondereet 17 September 1804: Geboorte van Prudens Van Duyse.

250 jaar geleden 18 Juli 1754: François Pilsen krijgt octrooi om een papierfabriek te bouwen. 31 Augustus 1754: Decreet over de reglementering van de bedelarij. 20 December 1754: De erfgenamen van Philippe Papejans de Morehoven verkopen zijn eigendom aan Rector Falligan.

350 jaar geleden 28 September 1654: Jéröme Duquesnoy wordt geëxecuteerd op de Korenmarkt.

600 jaar geleden 27 April1404: Dood te Halle van Filips de Stoute.

750 jaar geleden 29 Juni 1254: Gravin Margaretha staat aan de stad de wijk Overschelde af.

1300 jaar geleden 15 Mei 704: Dood van Reingerus, 5e Abt van de St-Baafsabdij.

GÊNSCHE PRAÖT Jan Pek, en êwe Gênsche peste, hao nen trekhond gevonde; smirig in te lîelijk om de pûurte van d'helle te wachte. -Wacht! zei de Pek, binst dat hij hem en dikke kûurde aan zijn kele bond; dat es îene die vuil genoeg es om de zatlappen uit d'hirbirge te jaoge; in fier gelijk ne kommandant trokt hij er recht mee naor de Café du Nord. - Bonzoer, zei de Pek, aost hij binnekwam. 58


Al de meinsche schoten in ne lach. - Wa lîeflijke bîeste, riep Fliepe, zeg kameraod, waor hedde den diene gestole? -Zwijg, zei de Pek, dat es ne gelîerden hond! Geef d'hem ne kîer iets mee eu slijnk hand, hij en zal het nie pake. - Zoed hij? Zei Fliepe, die zuust e Makrontäortse in zijn hand hao, dat hij gekocht hao veur zijne kleine; da zoe'k ne kîer wille zien. -Probeert, zei de Pek, geeft hem mäor da täortse; den duvel rek mij aost er hij aankomt. In Fliepe stak de täorte dichte bij zijn muile. Hap! zei den hond, in de täorte was binne. - Eie! riep Fliepe. Gijsmirregen dief! Hij bijt häost mijn vingers af! Pek verschoot er zelve van. - Wacht! lîeleke loeder! zeid hij ezûu. Aos ge thuiskomt gaod en ranselijnge krijge, mij ezûu aftonten aandoen; 'k ben kwaod op eu! Hij dronk zijnen dreupel uit in trok op mee zijn fideelke.

BffiLIOGRAFIE Bij Lannoo verscheen "Patershol, onder die daken". Nog eens een boek over het Patershol? Ja, en waarom niet, het is immers een onuitputtelijk onderwerp en het vormt geen herhaling van de vorige publicaties. Er wordt veel aandacht besteed aan het interieur van de huizen. Kennen de Gentenaars het Patershol van "buiten", slechts weinigen hebben er ook maar een flauw vermoeden van hoe het er van "binnen" uitziet en dat zal dan voor velen een totale verrassing zijn. Meerdere van die interieurs zou men eerder verwachten in een patriciërswijk, maar zeker niet in het Patershol. Een revelatie. Diverse aspecten van het Patershol komen in dit boek aan bod: een korte historiek, zijn bewoners, vroeger en nu, de evolutie naar een "culinair'' kwartier, niet het minst de interieurs van de 94 wettelijke beschermde huizen, de talrijke bekende artiesten die er hun atelier gehad hebben, enz. Iets baart ons wel zorgen. Wij hebben de indruk gekregen dat niet iedereen voldoende overtuigd is van de waarde en de fragiliteit van dit uniek kwartier. Wij moeten alles in het werk stellen om zijn specifiek karakter niet te laten aantasten. Er wordt gezegd: er moet plaats zijn voor vernieuwing, lees hedendaagse architectuur. Voor zo iets is er geen plaats in het Patershol en een eerste poging in die richting waar men enthousiast over doet was een mislukking. Dit terloops dan. 59


Het boek heeft een formaat van 23 x 27 cm., telt 192 bladzijden en kost 29,95 euro (1208 fr.). Een speciale vermelding verdienen de meer dan 200 prachtige kleurenfoto's van Bart Van Leuven, daarvoor alleen al zou men het boek kopen. Ter gelegenheid van de Open Monumentendag op 14 september 2003 gaf de Stad Gent een brochure uit "Grondstof, stof tot nadenken••.•• steen". Het gaat over "Het stenen Gent", vloer- en wandtegels, metseltekens, beton in Gent, de Prijs van de Ven. Formaat: 16 x 28 cm. 60 bladzijden. Een 50-tal kleurenfoto's -Prijs: 5 Euro (202 fr.). Te bekomen in het Stadswinkeltje aan het Zuid. Verleden jaar verschenen 2 publicaties van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent: Verhandelingen- Deel XXIX-2003 met als onderwerp "Mortaliteit in Gent (1830-1950)" en Handelingen - Deel LVI-2002. In de Verhandelingen heeft Ieroen Backs een grondige studie gemaakt van dit thema. Er wordt uitgebreid ingegaan op de talrijke en zeer diverse doodsoorzaken, leeftijdsspecifieke en geslachtsspecifieke sterfterisico's, seizoenfluctuaties, sociale differentiatie, leeftijd van de overledenen, etc. Dit alles overzichtelijk gemaakt bij middel van 120 grafieken. Uit het algemeen besluit blijkt dat het niet zo gezond was om in Gent te leven, de mortaliteit lag er veel hoger dan in andere regio's en de zuigelingensterfte bereikte er een uitzonderlijk hoog niveau. Het is pas in de 20e eeuw dat daar verbetering in kwam. In feite niet zo verwonderlijk als men weet in welke miserabele sociale omstandigheden de arbeiders hier leefden. Het boek heeft het gebruikelijk formaat en telt 298 bladzijden. Prijs voor de niet-leden van de Maatschappij: 21,25 euro (857 fr). In de "Handelingen" komen wij als specifieke Gentse onderwerpen tegen: - Mout sont vallant cil de Gant. - Aldus staet in scepenen bouc ... De registers van de Gentse schepenen van de Keure. -Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in Gent tijdens de 18e eeuw. Casus: de Sint-Salvatorparochie. - Eendere hoofden onder eendere pruiken? Het Latijns onderwijs te Gent en op het omliggende platteland rond het einde van het Ancien Régime. -Liefdadigheid als roeping van de dame: het sociaal engagement van de adellijke vrouw in het 19e eeuwse Gent (1845-1880). Het boek eindigt met de gebruikelijke "Bibliografie van de Geschiedenis van Gent 2001-2002" met 232 hoofdzakelijk Gentse items. 60


Het boek telt 336 bladzijden en kost 21,25 euro (857 fr.) voorde niet leden van de Maatschappij. De leden van de M.G.O.G.ontvangen het gratis. Eveneens verleden jaar verscheen van de hand van Pieter Jan Verstraete "Ik ben een non-conformist. Gesprekken met Jan d'Haese." Alhoewel het hier niet gaat over een specifiek Gents onderwerp maken wij toch graag vermelding van dit boek omdat de Aalsterse dichter en kunstcriticus in Gent zeker geen onbekende is. Hij is immers directeur geweest van hetARCAtheater en mede-directeur van het Gents Mimetheater en -als we ons niet vergissen- woont hij nog in Gent. Het boek leest vlot en de aantrekkelijkheid ervan wordt verhoogd door de 39 interessante foto's. Het heeft een formaat van 14,7 x 21 cm., telt 116 bladzijden en kost 13 euro (524 fr.). Aanvullende inlichtingen kunnen bekomen worden bij de auteur Pieter Jan Verstraete (Kortrijk) op het telefoonnummer: 462.7286791.52. Op 18 oktober 2003 vierde de ''Lions Club" zijn 50-jarig bestaan in Gent. Om dit jubileum blijvend te herinneren heeft het een boek uitgegeven "De Berg van Barmhartigheid in Gent". Dit boek werd samengesteld door Stadsarchivaris Leen Charles, DaniĂŤl Lievois, Marie Christine Lalleman en Guido Everaert. Een onderwerp dat best eens onder de aandacht mocht gebracht worden want, voor zover ons bekend, werd daar nog niet veel over gepubliceerd. En het is toch een belangrijke instelling die hier meer dan 3 eeuwen gevestigd geweest is in de Abrahamstraat Het gaat niet alleen over de historiek van "Den Berg" die hier ophield te bestaan op 22 oktober 1929, maar eveneens over het Stadsarchief dat al lange tijd sukkelde om zijn waardevolle, onvervangbare documenten op een behoorlijke manier te bewaren. De leeggekomen gebouwen van de Berg van Barmhartigheid waren een geschenk uit de hemel voor ons Archief dat de lokalen, zonder al te veel aanpassingen te moeten doen, kon betrekken op 30 januari 1932. Het boek werd gedrukt door Snoeck, heeft een formaat van 24,5 x 29,7 cm., telt 119 bladzijden en bevat een 70-tal illustraties, waarvan de meeste in kleur. Het kost 40 euro (1.614 fr.), maar de winst die gerealiseerd wordt met de verkoop gaat naar een goed doel. Te bekomen in de boekhandel en in het Stadsarchief. Van de hand van Ere-Stadsbeiaardier Jos D'hollander verscheen bij "Mens & Cultuur" een prachtig boek, getiteld "Van Klok tot Beiaard. Met "Oocke Roeland" in de hoofdrol." 61


Dit wordt ongetwijfeld HET standaardwerk over beiaarden en al wat er komt bij kijken. Het onderwerp werd zeer grondig behandeld door een specialist die zijn kennis vlot aan de man weet te brengen. Zoals kan afgeleid worden uit de titelligt het accent op onze Gentse klokken en beiaarden. Na een uiteenzetting volgt gewoonlijk de vraag "Zijn er nog vragen,". Wij zouden echt niet weten welke, letterlijk ieder aspect van dit onderwerp werd behandeld in het boek. Eens men het boek begint te lezen heeft men de neiging het ineens uit te lezen, maar dat kan natuurlijk niet, want het formaat is 21 x 27 cm. en het gaat over 280 bladzijden. Verder nog een 120-tal afbeeldingen waaronder talrijke kleurenfoto's. De prijs bedraagt 38 euro (1.533 fr.). Te bekomen bij de uitgever "Mens & Cultuur"- Maaltebruggestraat 288 te 9000 Gent. Tel: 09.245.37.43. In de serie "Archiefbeelden Gent" verscheen Deel IV met als titel "Gebeurtenissen in een volksleven". Het boekje is zo een beetje een huldebetoon geworden aan Frans Van Bost. Men zal zich herinneren dat Deel I en Deel II samengesteld werden door "Franske". Wegens het succes daarvan was hij begonnen met de samenstelling van een 3e Deel. Dat was voor hem geen probleem, want met zijn ontzaglijke

Een trio gekende Gentse heemkundigen: Frans Van Bost, AndrĂŠ Verbeke, Lode Hoste. Deze foto werd genomen in het "Alyns" gedurende de Gentse Feesten van 1993 .

62


collectie foto's kon hij nog veel andere delen samenstellen. Zover is het -helaas- niet gekomen want hij stierf op 13 september 2002. Ginette Desmet en Beatrix Baillieul hebben de taak voor de afwerking op zich genomen. Bij de samenstelling hebben zij zich laten leiden door het leven van Frans Van Bost en beelden gekozen die in min of meerdere mate verband houden met zijn leven. Dit komt trouwens tot uiting in de titel van de hoofdstukken: 1. Een jeugd in de Groenebrielwijk. 2. Gebeurtenissen 1924-1945. 3. Wonen in de barakken. 4. Werken bij Carels en in de Puntfabriek. 5. Gebeurtenissen na de Tweede Wereldoorlog. 6. Het Museetje en het Berouw. 7. De School van Toen en de laatste jaren. Het kan niet anders of dit boek moet iedere echte Gentenaar interesseren, 128 pagina's en meer dan 200 foto's waarvan de meesten "historisch" kunnen genoemd worden. Prijs: 18 Euro (726 fr.). Te bekomen in de boekhandel en in sommige dagbladwinkels. Nog over Frans Van Bost kunt u lezen in "Ghendtsche Tydinghen"- 1991 - N° 1- pp. 39-42. Een ander boek dat ongetwijfeld veel Gentenaars zal interesseren is het Deel V van de serie Archiefbeelden Gent met als onderwerp "Beluiken, Poortjes en Cités". Aan wie kon men de samenstelling van een dergelijk boek beter toevertrouwen dan aan Roger Moreau die men zo een beetje de "Citétjesspecialist" mag noemen. Meer dan 200 gecommentarieerde foto's. Vooral boeiend voor oudere Gentenaars omdat die nog meerdere van die nu verdwenen citétjes zullen gekend hebben. Een stukje Gentse geschiedenis dat nu weer definitief vastligt. Deze aanrader heeft een formaat van 16,5 x 23,5 cm., telt 128 bladzijden en kost 18 euro (726 fr.). Te bekomen in de boekhandel, sommige dagbladwinkels en bij de auteur Roger Moreau- Nieuwbrugkaai 75. Tel: 09.224.25.00. Van de hand van Miehiel Heirman verscheen bij het Davidsfonds Leuven "Langs Vlaamse Belforten en Stadhuizen". Buiten een historische schets vindt men er de foto en de beschrijving in van een 20-tal belforten: 5 in Oost-Vlaanderen, 10 in West-Vlaanderen, 3 in Ant63


werpen en 1 in Limburg. In de bijlage ook nog enkele buitenlandse zoals Bailleul, Douai en Sluis. Formaat zoals dat van vele toeristische gidsen: 11,4 x 22 cm. Het boekje telt 186 bladzijden en kost 13,50 euro (545 fr.). Wie het niet mocht vinden in de boekhandel kan nog altijd contact nemen met Davidsfonds- Blijde Inkomststraat 79-81 te 3000 Leuven. Tel: 016.310.600. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Vraag van de heer Jean Marie de Wulf: Op een van mijn Gentse wandelingen is me iets raars opgevallen: midden het grote raam van het Volkshuis van de ABVV op de Vrijdagmarkt prijkt een prachtige kraaiende haan. Ik vermoed dat dit niet louter decoratief bedoeld is, gezien de overige symbolische motieven. Ik kan me ook niet voorstellen dat dit iets met onze Waalse landgenoten te zien heeft, daar dit teken dan, in 1900, nog niet bestond. Daarbij, de houding van die haan is ook niet die van een "coq hardi" die nu hun symbool is. Een ander raar verschijnsel: op de Korenmarkt boven op een van de trapgevels van de winkel "Club" heerst een arend, met open vleugels, symbool van een zeker imperialisme. In een bakstenen medaillon eronder, is door een speling van bakstenen verbanden een hakenkruis getekend. Hebben deze beide symbolen iets met elkaar te maken? Dateren die niet uit de periode van misbruik van die symbolen? Zou de bouwheer eventueel sympathie voor die politieke inhoud zo geuit hebben? Zou een van onze lezers een antwoord hebben op die beide vragen? Vraag van mevrouw Suzanne Halsberghe-Coutteel. Zij leest in De Potter, Deel 2 "De meeste woningen der Paradeplaats zijn ons bij name bekend. Wij vinden: den Haelsberch (1360), de Tanghe (1365), het Trompet (1640), den Vueghele (1645), etc." En in De Potter, Deel5: "De Noordoosthoek der Bennesteeg heette in 1610 en nog in 1790 de Gouden Schelpe. Deze hoek, onbebouwd in 1405, paalde toen aan den nieuwen Helm. De Oude Helm en de De Haelsberch stonden er nevens." Zij vraagt zich af of deze "Haelsberch" een familienaam is, of misschien een andere betekenis heeft. Weet een onzer lezers daar iets meer over? 64


LEZERS SCHRIJVEN ONS Mevrouw Marie-Jeanne De Smet schrijft ons: "Het lied "Kom 'thuis" (G.T. 2003- N° 5- pp. 346-347), zogezegd van Karel Waeri is te vinden in "De Vlaamsche Zanger" - Eerste deel onder de titel "De Dobbelaar". Volgens mij is het een Iers lied in vertaling en de tekst is waarschijnlijk niet van Waeri. Zij voegde er een fotocopie bij waaruit blijkt dat die "Vlaamsche Zanger" in 1903 (!)uitgegeven werd door de "Sint-Lambrechtsgilde van Limburg" en 110 liederen bevat die verzameld werden door M.C., Priester uit het land van Loon, met medewerking van de "Limburgsche Studentenbond". Op een detail na is de tekst identiek aan deze die wij gepubliceerd hebben. Bij de muziek kunnen we lezen: Matig -Amerikaansch lied. Wat is het nu? Wij moeten toegeven dat de tekst ons helemaal niet Waeri-achtig klinkt, maar... in het boek "Verzameling der volledige Kluchtige en Politieke liederen van Karel Waeri" dat opgesteld werd door Pier Waeri, de oudste zoon van Karelke, en dat in 1899 uitgegeven werd kunnen wij op pp. 61-62 de bewuste tekst lezen met als datum 7 Maart 1884. Weet een van onze lezers daar meer over? Van de heer Frank 0. Ödberg komt de volgende brief:

De Sint-Niklaaskerk en haar pastoors De reeks artikels over Roger Nottingham, pastoor van Sint-Niklaas in de 17e eeuw, heeft mij er aan doen denken dat hij niet de enigste persoon van de andere kant van het Kanaal is geweest die dienst gedaan heeft in die parochie. Ik herinner mij in de jaren vijftig een zekere Father Reeves. Een eerder kleine en magere persoon. Hoe hij in Gent geraakt was is mij onbekend. Ik weet ook niet in welke precieze hoedanigheid hij met Sint-Niklaas verbonden was. Hij was bevriend met mijn grootmoeder, Angèle De Keukelaere die de Papeterie Anglaise gesticht had in 1902. Brian Reeves huurde een verdieping in een groot huis in de bocht van de Paddenhoek ( 1). Dat huis is door de U Gent (2) gekocht en afgebroken geweest om de faculteit Rechten uit te breiden. Er moest achteraan een grote tuin geweest zijn want men kon vanuit ons huis in de Volderstraat de kruin van een enorme boom zien. Father Reeves moet op het einde van de jaren vijftig naar Engeland teruggekeerd zijn, alwaar hij op 31 december 1962 overleed. Zijn bidprentje vermeldt, naast religieuze teksten, het volgende: Father Brian Reeves M.C. Chaplain to Marillac Convent Hospita! Warley, Essex 65


whodied 31st December 1962 Fortified by the rites of Holy Church in bis seventy sixth year Collegio Beda Ordained in Rome in 1922 Er wordt geen gewag gemaakt van zijn verblijf in Gent. (1) Het zou fijn zijn indien iemand eens de alledaagse geschiedenis van de Paddenhoek zou neerpennen. ledereen weet dat Artevelde er vermoord is geweest. Die straat heeft echter ook een "petite histoire". In het begin van de 20e eeuw was er een bordeel, gelegen aan de kant van de Bank van de Arbeid (NB: die bank is ook een geschiedenis op zich waard). Mijn godvruchtige grootmoeder hield met een afkeurende blik de mannen gade die in dat straatje verdwenen. Haar wereld stortte in de dag dat zij een haar bekende pastoor zag binnenwippen. Na WO 11 werd die straat om andere biologische redenen bezocht. Mensen van verschillende administraties konden gebruik maken van het restaurant van het Ministerie van FinanciĂŤn dat in de gebouwen van de ex-bank gevestigd was. De ingang bevond zich tussen de bank en het huis van Emest, de huisbewaarder. Ernest kon fantastisch mooi schuifelen. De lange zomeravonden werden geregeld opgefleurd door het repertorium van die man. Het heeft hem helaas geen deugd gedaan want Ernest heeft op een dag een einde aan zijn leven gesteld. (2) U leest wel UGent en niet RUG. Een nieuw logo. E-mail codes en briefhoofden moeten veranderd worden. Een van de (soms dure) staaltjes irrationaliteit waarmee uitgeputte professoren geregeld gepest worden ...

De heer Arthur De Decker schrijft ons: "Betreft GentseMemoriedagen 20-21-22-23 juni in G.T. 2003 -N° 5- pp. 338341". In verband met uw bijdrage over Jacob Semeij deze kanttekeningen: - De definitieve biografie van deze bouwmeester moet nog worden geschreven. Ik verzamel reeds jaren alle mogelijke informatie, maar ingevolge andere activiteiten (zoals het organiseren van gemeentelijke volksraadplegingen) ontbreekt mij de tijd om dit alles eens in een leesbare vorm te gieten. - Mijn documentatie stelde ik wel reeds ter beschikking aan Elise Hooft die er in 1997 haar licentiaatsverhandeling op baseerde "Jacob Gustaaf Semeij (1864-1935), bouwmeester in Gent" voor het behalen van de graad van Licentiaat Kunstwetenschappen aan de Universiteit Gent. Het was ook zij die zo ontdekte dat Semeij wel degelijk een architectuuropleiding heeft genoten tussen 1880-1886 aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent

66


en daarbij les heeft gekregen van o.a. Charles Leclerc-Restiaux en Charles Van Rysselberghe. De stelling dat Semeij al die prachtige huizen als schrijnwerker heeft ontworpen en zijn beroep van bouwmeester enkel vanuit de praktijk aanleerde zoals Prof. Van Tyghem in 1973 had geponeerd, door mij in G.T. 1993, p. 246-247 herhaald en door u nu overgenomen, moet dus worden rechtgezet. Wat wel overeind blijft is dat Semeij geen diploma had van architect. Hij heeft deze studies namelijk tijdens het laatste jaar stopgezet. Dit had echter geen implicaties daar toen dergelijk diploma nog niet verplicht was om bouwwerken te mogen ontwerpen. Dit was pas het geval vanaf 1939. - Het is ook Elise Hooft die ontdekte dat het huizenblok op het pleintje aan de St-Salvatorkerk (Sleepstraat) ook ontworpen werd door J.G. Semeij. Dit was niet vermeld in de inventaris "Bouwen door de eeuwen heen" alhoewel diverse gevelstenen daar de naam van deze ondergewaardeerde bouwmeester duidelijk vermelden. - Tenslotte nog deze kleine aanvulling: Semeij overleed inderdaad op 23 juni 1935 te Brugge. Waarom te Brugge? Alhoewel woonachtig te Gent op de Citadellaan in het door hem in 1901 zelf ontworpen huis? Ingevolge ziekte werd hij op aanraden van Prof. Dr. Frans Daels overgebracht naar het St-Jozefziekenhuis in Brugge waar hij na een kortstondige ziekte overleed op 71-jarige leeftijd. -Dit contact met Prof. Daels was geen toeval. Ze waren beiden o.a. verwikkeld in de strijd voor de vervlaamsing van de Gentse Universiteit. Dit politieke aspect in het leven is tot op heden nog nergers volledig uit de doeken gedaan. Dit vat aan bij het activisme tijdens Wereldoorlog I, geeft aanleiding tot een vlucht naar Nederland en een diaspora van de afstammelingen naar diverse landen (o.a. Usland en Frankrijk) met uitlopers tijdens Wereldoorlog Il. In de Commissie Borms waarbij schadevergoedingen werden uitbetaald onder de vorm van rentes aan de kinderen die nadien door de Belgische Staat werden teruggevorderd. Dit alles werd uiteraard niet opgenomen in de verhandeling van Elise Hooft die enkel een kunsthistorisch onderzoek beoogde. Er kan dus nog heel wat geschreven worden over de familie Semeij.

67


DIT BESTAAT NIET MEER

De Predikherenkerk, afgebroken in 1860.

68


GHENDTSCHE TYDINGHEN 1\veemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W maart-april 2004 33e jaargang nr. 2

INHOUD - E. Ossieur: Het Memorieboek van Pastoor Roger Nottingham van de Gentse Sint-Niklaasparochie (1657-1690)- Vervolg en Slot. - Ernest Lacquet: Inventaire ArchĂŠologique: Luchter in smeedijzer. - Pierre Kluyskens: De Calvinistische Universiteit. - Gontran Ervynck: Paardendief gehangen te Ledeberg in 1682. - Jean-Paul Marchal: Het Bombardement van Gent-Zeehaven. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 1-2-3-4 Juli . - Pierre L. Zenner: Rerni Rooms en de verdwenen Aartsengel. -Quizmaster: Uitslag van de Puzzel 2003. - Ladewijk De Vriese: Honni soit qui mal y pense. -Bibliografie. -Lezers schrijven ons. -Oudheidkundige kroniek: De Harmoniemaatschappij Sint-Cecilia

69

70

90 91 102 105 109 118 122 125 127 130 130


HET MEMORIEBOEK VAN PASTOOR ROGER NOTTINGRAM VAN DE GENTSE SINT-NIKLAASPAROCHIE (1657-1690)- Vervolg en slot 345.-9 oktober 1684. Kort voor 5 uur in de ochtend is R. D. Nicolaus Smet, kanunnik van onze kerk overleden. Hij stierf aan een ziekte die hij tijdens een reis in Holland en Zeeland opgedaan had. In het begin van zijn priesterschap en kanonikaat was hij een groot weldoener van de kerk geweest maar uiteindelijk is hij haar tegenstrever geworden. 346. - 9 november 1684. Pastoor en kerkmeesters kwamen met meester Joannes Van der Steen van Mechelen overeen om voor 1400 florijn het marmeren bovenste gedeelte van het tabernakel te maken volgens het gegeven model. Met schrijnwerker Judocus Croock kwamen zij op 5 april1685 overeen om voor 450 florijn de aanvullende houten omamenten ervoor te maken. Dezelfde Judocus Croock herstelde en verbreedde voor 264 florijn de deuren aan de zijingangen van het koor. Het werk was af op 22 januari 1685. 347. -Bij gebrek aan middelen werd dit jaar het octaaf van Sint-Niklaas niet gevierd met uitzondering van een plechtigheid op de eerste en de laatste dag. Zijn relieken werden wel gedurende het gehele octaaf uitgesteld. 348. - Op 10 januari 1685 kocht onze kerkmeester D. Jacobus Goetgheluck een vrije sepulture die de kerk eertijds op haar kosten had laten maken voor 108 florijn. 349.- Tijdens de advent van 1685 ontstond een hevige controverse tussen pater Petrus de Backer s.j. en de pastoors van onze stad over wat hij als predikant in onze kerk voorhield betreffende het geweten en alle andere onderwerpen van zijn predicaties. Het kwam hierop neer dat hij beweerde dat het in gewetenskwesties toegelaten was een goede beoordeling te volgen in plaats van een betere. Tegen die stelling verzetten de pastoors zich unaniem. D. van Gheet, pastoor van Sint-Baafs, en de pastoor van Sint-Niklaas gingen daar in hun predikaties heftig tegen tekeer, de eerste deed dit driemaal en de tweede ĂŠĂŠnmaal. De andere pastoors volgden hen na tot de bisschop een decreet uitvaardigde waarin hij beide partijen ten strengste verbood daar nog verder over te redetwisten of te prediken op straffe van schorsing in de uitoefening van hun priesterschap. Zo kwam die zaak tot bedaren en kwam er een einde aan dit tempeest. 70


Vermoedelijk gaat het om Pater Carolus De Backer, o Brussel in 1636, ingetreden te Mechelen in 1652, priester gewijd te Brussel in 1664 en overleden te Gent op 29 maart 1709. 145 Erasmus van Gheet, 0 Antwerpen, zoon van Gillis en Jacoba Vanden Eede was licentiaat in de theologie en sedert 1680 pastoor van Sint-Baafs na eerst pastoor-deken van Middelburg-in-Vlaanderen en pastoorvan Sint-Michiels te Gent geweest te zijn. Later- op 13 oktober 1690- werd hij gegradueerd kanunnik van het Sint-Baafskapittel en op 15 juli 1692 penitentier. Hij stierfop 7 oktober 1700 146 • 350. - ( f' 150 ) Onze bisschop Ill. & R. D. Albertus de Homes kwam in het begin van dit jaar in conflict met de heren van het kapittel in verband met de kerkvisitatie waaraan die laatsten zich niet wilden onderwerpen. Dit conflict kwam zowel voor de Raad van Vlaanderen als voor die van Mechelen. Beide instanties spraken zich uit in het voordeel van de bisschop onder de opschortende voorwaarde dat hij driemaal de datum van zijn visitatie moest kenbaar maken. Zij volgden daarin de apostille die de Geheime Raad aan het verzoekschrift van de bisschop gehecht had. Hij kwam een eerste maal op 21 maart om drie uur in de namiddag. Daar zou hij normaliter ontvangen zijn geworden door zes kanunniken en enkele kapelanen onder het luiden van de grote klok en met andere ceremoniÍn alleen horende bij de ontvangst van een bisschop, zoals de kus aan het kruis, de besprenkeling met wijwater aan het grote portaal en de processiegewijze begeleiding van de clerus. Hij vermeed dit ceremonieel door de kerk binnen te gaan langs het huis van de pastoor waardoor hij onmiddellijk naar het hoogaltaar kon gaan waar hij zijn zegen gaf. Hij ging daarop naar het tabernakel dat hij visiteerde en gaf de zegen met het Allerheiligste waarna hij naar de sacristie ging waar hij de gewaden inspecteerde. Vervolgens ging hij naar de kapittelzaal vergezeld van Ampl. & R. D. deken Rans van het kathedrale kapittel, aartsdiaken Croock en zijn secretaris. Hij aanhoorde en examineerde aldaar R. D. Neijssens en pastoor Nottingham waarna hij zich terugtrok. Hij kwam 's anderendaags terug op hetzelfde uur en examineerde de kanunniken R. D. Joannes Coelman en Ignatius Van der Beke. Op 23 maart was het de beurt aan de kanunniken DD. Overwale en Zigers. Telkens was hij daarbij vergezeld van de deken, de aartsdiaken en zijn secretaris. Op 27 maart kwam hij terug voor de visitatie, enkel vergezeld van zijn secretaris en examineerde de oudste vijf kapelanen. Op 10 april ( f' 151 ) examineerde hij de tot dusver weerspannige maar op die dag tot een beter inzicht gekomen proost en de kanunniken Bisthoven, Van den Broucke en Herkelbaut. Hj was daarbij vergezeld van de deken en de aartsdiaken van de kathedraal. 71


Op 16 april kwam hij voor de laatste maal, enkel vergezeld van zijn secretaris en examineerde de zeven resterende kapelanen. Bleef nu nog over kapelaan De Wilde die zich hardnekkig tegen een examinatie bleef verzetten. Zo werd deze visitatie waartegen de kapittelheren aangevoerd door de proost zich ten koste van een grote financiële inspanning verzet hadden, op een vreedzame manier besloten. Het Concilie van Trente had aan de bisschop het recht verleend de kapittels van zijn diocees te visiteren, hervormingen door te voeren en eventueel te bestraffen zowel het kapittel als korps als de kapittelheren afzonderlijk. Daarbij werd vooral aan de exempte kapittels gedacht, die niet onder de jurisdictie van de bisschop vielen wat dikwijls tot misbruiken aanleiding gaf Het kapittel van Sint Veerle was niet exempt in tegenstelling tot dit van Sint-Baafs en had dus helemaal. geen recht om zich tegen een visitatie te verzetten 147 • Wat kapelaan De Wilde betreft wou de bisschop blijkbaar niet dit recht met alle middelen afdwingen. 351. - In het begin van de maand april van dit jaar werd een muur in baksteen opgetrokken rond de tuin van de pastorie waarvoor de pastoor 33 florijn en 15 112 stuivers betaald heeft. 352. - ( s. d. ) Exp. D. Carolus Franciscus Goetgheluck, doctor in de medicijnen ontving vanuit Rome de relikwieën van zes heilig verkaarde martelaren, nl. Leo, Abundius, Flavianus, Gratus, Vitus en Benedicta. Ze waren hem op 19 december 1682 geschonken door Zijne Eminentie D. Gaspard kardinaal de Carpineo, vicaris van Zijne Heiligheid. Op aansporing van een familielid schonk hij ze aan een onzer kerkmeesters om ze aan onze kerk over te maken ter bevordering van de godsvrucht. Ze waren op 22 mei 1683 goedgekeurd door lil. & R. D. Albertus de Homes, bisschop van Gent. Die verleende op 9 mei 1685 een aflaat van 40 dagen ter gelegenheid van hun overbrenging naar de SintNiklaaskerk Met het oog daarop ging de pastoor op 18 mei 1685 naar de kapittelzaal van de kathedraal en verzocht de RR. & Ampl. DD. kanunniken om toestemming de plechtige overbrenging vanuit het schip van de kathedraal te mogen organiseren. Zij stonden dit zonder moeite toe. Op 20 mei werden de relikwieën aldaar op hun draagstellen op een altaar geplaatst dat speciaal daarvoor opgericht was. Om drie uur in de namiddag werden zij vandaar op plechtige wijze door 12 gegradueerde kanunniken tot buiten het grote portaal gedragen waar 12 priesters uit het bisschoppelijk seminarie ze overnamen. De stoet werd geopend door vier ruiters met het vaandel van de vier in onze kerk gestichte confrerieën. De leden ervan volgden met brandende toortsen in de hand. ( f' 152 ) Na hen reed een ruiter met een grote rode standaard, geflankeerd door twee vaandels en gevolgd door het relikwiekastje van de H. Benedicta met aan weerszijden

72


vier engelen met kronen op het hoofd en fakkels in de hand. Dan kwamen achtereenvolgens de relikwiekastjes van Sint-Gratus, Sint-Leo, Sint-Vitus, SintFlavianus en Sint-Abundius. Ieder van hen werd voorafgegaan door een naambord met aan weerszijden ervan een vaandel. Het relikwiekastje zelf werd aan weerskanten begeleid door acht kinderen met kronen op het hoofd en fakkels in de hand. Aan weerszijden werd die reliekenstoet begeleid door de edellieden en de notabelen van de parochie, de kerk- en dismeesters van onze kerk, allen met fakkels in de hand. Ze werden gevolgd door de kapittelheren van Sint-Veerle eveneens met fakkels in de hand. Langs de Kouter en de Veldstraat gingen zij naar onze kerk, naar het hoogaltaar, onder trompetgeschal en tromgeroffel en het luiden van de grote klok van de kathedraal en de drie klokken van onze kerk. De relikwiekastjes werden neergezet naast het hoogaltaar, drie aan weerszijden, paarsgewijze waarop in plechtige dankzegging het 'Te Deum' aangeheven werd. Pater de Backer s.j.beklom dan de kansel en hield een homilie ter ere van de voornoemde martelaren. De gehele plechtigheid werd besloten met het lof en de zegen met het Allerheiligste door R. D. deken Nijsens van onze collegiale kerk. De volkstoeloop was enorm. Tot meerdere devotie van het volk bleven de relieken gedurende acht dagen uitgesteld samen met vier chronogrammen, die luidden: eXVLtabVnt In DoMino, seX Istl sanCti I eVropae et beLglo paX, ganDis beneDICtlo, a seX patronls DetVr I seX Vlrl sanCti, gLorlosĂŠ sangVIneM fVDerVnt I VeraX De V s MlrabiLis In seX sanCtls. (wat 1685 geeft voor ieder

van de verzen) Op 20 mei 1686 werd de verjaardag van de overbrenging gevierd wat hetjaar daarop bij gebrek aan middelen en tengevolge van de schuldenlast van de kerk niet het geval was. In datzelfde jaar 1687 werden op 20 juli in aanwezigheid van de pastoor en de kerkmeesters de zes relikwiekastjes in hun schrijnen, gelegen achter het hoofdaltaar bij het tabernakel, geplaatst. 353.- ( f" 153) Op 7 juni 1685 gebeurde in de Crommesteke, een straatje in onze parochie, een manslag op een militair, zoon van een eerbare koopman uit Antwerpen. Terwijl hij overspel aan het plegen was met de echtgenote van herbergier N. Van Durrum werd hij door hem met een schop neergeslagen en stierf ter plekke. De echtbreekster is gevlucht en tot hiertoe niet gestraft evenmin als de moordenaar, haar man. 354. - 12 juni 1685. Twaalf personen op bedevaart naar Sint-Anna te Bottelare staken de Schelde over in een oud bootje. Temidden van de stroom kreeg het water in en zonk. Velen verdronken waaronder een moeder met haar drie kinderen uit de Zonnestraat in onze parochie.

73


355. -Op 2 juli 1685 werd D. Joannes Dooreziele tot kerkmeester van onze kerk verkozen. Hij is eerste secretaris van de schepenen van de Keure en grote voorspreker van de kerk bij de magistraat. Hij zorgde ervoor dat die verder gedurende 15 jaar jaarlijks een halve mand spiering zouden schenken met een waarde van 480 Ă 540 florijn. Nottingham schrijft: 'continuando per 15 annos sesqui quadrantem valentem annue' .... Een 'quadrans' is een mand van 50 pond spiering, Met een Gents pond aan 433,85 gr. komt een halve ( sesqui) mand dus overeen met 10,846 kg. De spiering is een vis van 12 Ă 30 cm lang van de familie van de zalmachtig en, die hoofdzakelijk in brak water leeft maar in zoet water paait en daarvoor de grote rivieren optrekt. 356. - In de maand juli van dit jaar werd het dak van de pastorie hersteld op kosten van de kerk wat 11 dagen in beslag nam. 357.- Op 1 augustus 1685 werd ons het nieuwe altaar voor de kapel van de HH. Crispinus en Crispinianus overgemaakt. Het werd vervaardigd op kosten van de schoenmakers. Gelijktijdig daarmee werd de houten afsluiting van hun kapel verlaagd. In die maand begonnen ook de zware herstellingswerken aan de vier grote bogen achter het hoogaltaar. Terzelfdertijd werd het vuil weggehaald dat gedurende vele honderden jaren de gewelven van onze kerk belast heeft. 358.- Op 6 november 1685 gebeurde in onze sacristie een smartelijk ongeval met dodelijke afloop. R. D. Cornelius Juneau, priester en koster van onze kerk gedurende 43 jaar was op een klein voetbankje geklommen om een miskelk te nemen uit de kast en viel daarbij achterover. De zware val veroorzaakte een schedelbreuk waardoor hij het bewustzijn verloor. Geen remedie mocht baten. Hij stierf twee dagen later kort na twee uur in de namiddag. De plechtige uitvaart werd de 10e gecelebreerd door de proost. In zijn ambt van houder van de kerkregisters en koster werd hij op 11 december opgevolgd door een gehuwd man, Hilarius Piron, eertijds kerkbediende in Sint-Pieters en nadien koster in Sint-Jacobs waar hij zijn zoon opgevolgd heeft. Hij werd koster in onze kerk onder bepaalde voorwaarden waarvan de voornaamste was dat de resterende was aan het einde van een dertigdaagse niet meer aan de koster zou toekomen. Hij stemde daarmee in hoewel de abt van Sint-Pieters als patronus van de kerk zich daartegen verzette en een geding wou aanspannen tegen de pastoor en de kerkmeesters. Alleen de Raad van Vlaanderen zou dit kunnen beslechten. 359. -Een gelijkaardige gebeurtenis greep plaats op 17 november van dit jaar. Onze organist Livinus Buijscaert kuierend in de kooromgang van de

74


recollettenkerk met zijn collega van aldaar wou een slok drinken omdat hij dorst had, toen hij ter aarde neerviel en ter plekke stierf. Hij werd 's anderendaags ter aarde besteld in onze kerk met processie van de clerus, twaalf toortsen en de gewone muzikale begeleiding, onder het gelui van de kleine klok. De proost celebreerde hoewel hij daartoe niet bevoegd was. Het kwam eigenlijk de pastoor toe zoals ikzelf eertijds bij het overlijden van organist Georges van Weerdeghem als pastoor de uitvaart gecelebreerd heb. Hij werd opgevolgd op 10 december door Jacobus Bootmie die daarvóór op Sint-Jacobs stond. 360. - ( F 154 ). Op 17 december 1685 overleed in de Heer R. D. Petrus Burchgrave pastoor van Sint-Michiels, eertijds door 'Leuven' benoemd. Amper een jaar en enkele maanden was hij er pastoor geweest. Hij was 29 jaar oud en stierfvan een ziekte opgedaan bij de 'akkerzieken'. Begrafenis en plechtige uitvaart gebeurden de 29e. De celebrant die ook de lijkrede hield was de pastoor van 0. L. Vrouw als oudste pastoor van de stad, in plaats van de aartspriester. Hij stierfvan een ziekte genoemd 'apud agros petitiens'. Bedoeld Nottingham daar de 'akkerziekte' of melaatsheid mee ? In het begrafenisregister van SintMichiels (zuidelijke portie) staat dat hij op 14 december gestorven is van een maligne en contagieuze koorts en op 19 december in de kerk ter aarde besteld met een lijkrede uitgesproken door de pastoor van 0. L. Vrouw. Petrus de Burchgrave was subregent geweest in de pedagogie 'De Valk' d.w.z. helper van de regent die de algemene leiding van de pedagogie voor zijn rekening nam. De regenten zelfook professoren, moesten ervoor zorgen dat hun collega trouw college gaven, dat de studenten 'zowel in christelijke en eerbare zeden als in leer en wetenschap' behoorlijk werden gevormd en dat alles in hun pedagogie 148 volgens orde en tucht zou verlopen . Hij was benoemd door 'Leuven' schrijft Nottingham. Inderdaad een bul van Leo X van 17 september 1513 had aan de Artesfaculteit het privilege gegeven haar gepromoveerden of studenten onder bepaalde voorwaarden te laten benoemen 149 • De deken van de Artesfaculteit had daarvan gebruik gemaakt en de abt van de Sint-Pietersabdij verzocht hem ter benoeming aan de bisschop voor te dragen. Die laatste had hem daarop met de gebruikelijke 'litterae collationis' van 24 april1684 tot pastoor benoemd en hem ook op de hoogte gebracht dat de aartspriester hem plechtig in deze functie zou aanstellen 150 •

s

361. -Op 29 december stierf van dezelfde aandoening R. D. Puttem onderpastoor van Sint-Salvator en op 26 december Baltbazar Cnoop, kapelaan van onze kerk. Hij werd de 28e begraven in de kerk met processie van de clerus en met een dienst gecelebreerd door de pastoor in plaats van de proost. Evenzo stierven twee onderpastoors, een van 0. L. Vrouw en op 10 mei 1686 en een van Sint75


Baafs met name David de Burchgrave, broer van de overleden pastoor van SintMichiels. Hun moeder stierf kort nadien van verdriet. R. D. Puttem staat voor Petrus Van de Putte. Hij werd begraven in zijn kerk in de kapel van Sint-Jozef op 20 december. Hij was 14 jaar lang onderpastoor geweest op Sint-Salvators en was 42 jaar oud toen hij stierf R. D. Balthazar Cnoop wordt in het begrafenisregister De Cnoop genoemd. Hij was ook nog kapelaan van het Rijke Gasthuis. Hij werd begraven in de benedenkerk wat met het loon van de grafmaker 5 florijn kostte. Daar bovenop werden nog 25 florijn en I stuiver aangerekend voor de processie van de clerus, de anderhalve poos gelui met de grote klok, het beste baarkleed, de 8 flambeeuwen, de 4 stalkaarsen en de psalm 'miserere' met muziek. De uitvaartplechtigheid werd pas op 6 maart I686 gecelebreerd voor 24 florijn en I stuiver. David de Burchgrave, onderpastoor van Sint-Baafs, was 28 jaar oud toen hij stieifna een korte ziekte. Op IJ aprili686 had hij nog een requiemmis gecelebreerd en op 2 mei, amper I4 dagen later, werd hij begraven. Zijn collega, onderpastoor Van der Cammen geeft hem in het begrafenisregister de titel R. ac Er. Dominus. 362. -Op 12 januari 1686 fundeerden de gezusters Dae Anna en Isabella Gheeraerts, g. ds. in onze kerk 6 missen per week ten eeuwigen dage met de ingang van het overlijden van de langstlevende. Zij overhandigden te dien einde de nodige documenten betreffende gronden, weilanden en goederen gelegen in Sint-Denijs bij Gent. Deze missen moesten gecelebreerd worden in de volgorde zoals hierna beschreven: -Op maandag en dinsdag een mis om half elf in de kapel van Sint-Veerle in onze kerk ter lafenis van de ziel van R. adm. D. Joannes Gheeraerts hun broer, kanunnik en grote weldoener van onze kerk. - Op woensdag en donderdag op dezelfde plaats en uur een mis ter lafenis van de ziel van Dia Anna Gheeraerts. - Op vrijdag en zaterdag eveneens op dezelfde plaats en uur een mis ter lafenis van de ziel van Dla Isabella Gheeraerts. De pastoor en de kerkmeesters aanvaardden deze fundatie die bekrachtigd werd met alle gewone en noodzakelijke plechtigheden vereist zowel in onze stad als in Sint-Denijs. De schenksters verbonden echter aan deze donatie de voorwaarde dat zij hun leven lang het vruchtgebruik ervan zouden hebben zodanig dat pas na het overlijden van de langstlevende de kerk volledig kon beschikken over al deze goederen die zij mocht verkopen en vervreemden en het daaruit voortkomende kapitaal in veilige en zekere goederen in onze stad beleggen. 363.- 1 februari 1686. Met een mandaat van de bisschop, gesteund op een edikt van de koning hebben de apparitores de proost van onze kerk R. D. Joannes Carolus Vrindts aangehouden toen hij van het kapittel kwam en de kerk langs 76


het noorderportaal verliet Zij voerden hem gevankelijk weg naar de herberg de Roede Poort vanwaar hij in een koets van de bisschop naar de kerker van de Curia gevoerd werd. Dit gebeurde op een vrijdag, een marktdag, om 11 uur in de voormiddag in het aanschijn van heel het volk. Hetzelfde was voorgevallen op 24 maart 1676. Toen was hij om 9 uur in de ochtend op de markt aangehouden door de sergeanten van de koning bij het verlaten van de kerk na de dienst ter ere van de H. Moeder Anna. Een zwaar vermoeden van de zonde van onkuisheid was daar de reden van. Op 3 februari werden deken Nijsens en de pastoor door het kapittel afgevaardigd om de bisschop te gaan verzoeken dat hij hem zonder verder schandaal te veroorzaken zou straffen zoals hij het verdiende als het zou blijken dat hij schuldig was. De bisschop stemde daar op vaderlijke wijze mee in en zei te betreuren dat hij met zijn vermaningen geen rekening gehouden had waardoor hij verplicht was geweest de weg der gerechtigheid in te slaan wat hij node gedaan had. Hij was bereid hem met alle welwillendheid te bejegenen als hij zich maar wou onderwerpen wat hij tot hiertoe geweigerd had door te appelleren aan de bisschoppelijke curie van Mechelen. Die oordeelde dat de zaak fout geappeleerd was en bijgevolg onontvankelijk en veroordeelde hem tot de kosten zoals blijkt uit het afschrift van het vonnis dd. 25 juni 1687 waarvan de teneur is als volgt: Alpbonsus de Berghes, aartsbisschop van Mechelen, primaat van BelgiĂŤ, Apostolisch Delegaat bij het koninklijk leger en lid van de Raad van State van Zijn katholieke majesteit etc .. In de zaak in beroep voor ons gebracht en hangend tussen E. H. Joannes Carolus Vrints, proost van de collegiale kerk van SintVeerle te Gent in beroep tegen de heer officiaal van de kerkelijke rechtbank te Gent enerzijds en het openbaar ministerie van dezelfde rechtbank gedaagde anderzijds. Gezien de processen en procedures in deze zaken zowel in de vorige als in de huidige aanslag, alles wel beschouwd en overlegd, bij eensluidend advies van meerdere rechtsgeleerden, onder aanroeping van de naam van Christus, zeggen, besluiten en verklaren wij door onze huidige definitieve uitspraak dat er goed bevolen werd door het decreet van voornoemde heer rechter, tegen wie onterecht en voortijdig en zonder grond beroep werd aangetekend. Bijgevolg moet voornoemd bevel uitgevoerd worden en moeten alle verdere conclusies van de appellant (diegene die beroep aantekent) onwerkzaam zijn. Wij veroordelen de appellant tot de kosten van deze aanslag onder voorbehoud van onze taxatie. Gedaan te Brussel op 25 juni 1687. En was ondertekend bij mandaat van A. Herman en het zegel van Zijne hoogwaardigheid opgeplakt151 . 364.- ( f" 156) 5 maart 1686. R. D. Joannes Nijsens deken van onze kerk ontsliep in de Heer om 2 uur in de namiddag tijdens de toediening van de hei77


lige communie door de pastoor die officieerde in de hoedanigheid van 'pastor chori' in de plaats van de proost die verhinderd was. Hij werd de 7e begraven in de oude Sint-Veerlekapel met een dienst gedaan door de pastoor. De !Oe juli werd hij opgevolgd door R. D. Ignatius Van der Beke, door het kapittel bij meerderheid van stemmen verkozen na een plechtige mis en de gebruikelijke plechtigheden. In zijn kanunnikdij en prebende werd die laatste opgevolgd door D. Hieronymus Perez de Olmedo, geboren Italiër. Hij ontving de tonsuur op 20 juni 1687 en nam bezit van zijn waardigheid met het gebruikelijke ceremonieel. Deken Nijssens stieifdus tijdens de toediening van de Laatste Sacramenten die bestaan uit de biecht en absolutie, het viaticum (laatste communie), het Heilig Oliesel (sedert 1614 op dèze plaats van de volgorde), om te eindigen met de gebeden der stervenden. De 'pastor chori 'had de geestelijke zorg over de kanunniken en al wie aan het kapittel is verbonden zowel clerici als leken. In die gesloten en kleine groep beperkte zijn activiteit zich hoofdzakelijk tot de bediening van de Laatste Sacramenten en de verzorging van begrafenissen en uitvaarten. Zo was het in het Sint-Baafskapittel en zo zal het ook wel geweest zijn in het Sint-Veerlekapittel 152 • 365.- Op passiezondag deden de kinderen hun eerste communie. In onze parochie waren er 60. Dit gebeurde ook in de andere parochiekerken van onze stad wat om diverse en zwaarwichtige redenen beter is dan in de kathedraal. 366. - 1 mei 1686. Onze dismeester J aannes Crombien zorgde ervoor dat vanaf dan iedere dag gedurende de vijf zomermaanden, op zijn kosten om halfvijf 's ochtends een mis gecelebreerd zou worden voor het gemak van de arbeiders en voor wie zich vroeg op weg moest begeven. Dit gebeurde ook het jaar nadien. De intenties voor die missen waren de volgende : op zondag ter ere van de H. Drievuldigheid, op maandag voor de zielen van het vagevuur en vooral voor wijlen zijn echtgenote, op dinsdag voor de H. moeder Anna, op woensdag ter ere van de engelen, op donderdag ter ere van het Allerheiligste, op vrijdag ter ere van de Passie van ons Heer en op zaterdag ter ere van de H. Maagd. Iedere mis was er een van 9 asses met een vergoeding voor de koster. Hij was een groot weldoener van onze kerk op wiens kosten overdag twee en 's nachts één kaars voor het Allerheiligste branden. Dit heeft hij verschillende jaren volgehouden. Op 17 mei van dit jaar liet hij het marmeren tabernakel aan de binnenkant bekleden met zijde afgezoomd met een gouden boord. Een werk van grote waarde. 367. -Op 4 mei 1686 stierf onze parochiaan R. D. Erselius, priester. Hij legateerde aan onze kerk 60 florijn voor het tabernakel van het Allerheiligste. 78


Hij zorgde er ook voor dat in onze kerk ter lafenis van zijn ziel 100 missen werden gecelebreerd hoewel hij begraven werd bij de paters karmelieten; met de teraardebestelling de 5e en de plechtige uitvaart de 6e mei. Hij werd 'ghesounncken sonder wtvaert' in de kerk van de geschoeide karmelieten ( Vrouwenbroers) de dag na zijn overlijden.. Dit gebeurde met grote plechtigheid, 'gehaald' door de religieuzen, met het beste baarkleed, met 24 flambeeuwen van anderhalve pond, vier stalkaarsen van drie pond en zes kaarsen van een half pond op het altaar, en het koor behangen 'met vier breeden hooghe' ( ? ) van elk drie florijn. Hij komt voor in hun begrafenisregister als Joannes Beersel. De uitvaart moet gebeurd zijn in de Sint-Niklaaskerk, hij hoorde immers tot die parochie, maar werd niet in het begrafenisregister ingeschreven. Een stalkaars is een grote kaars van verschillende afmetingen die op een kandelaar geplaatst, vooral op het altaar gebruikt wordt bij verschillende kerkelijke plechtigheden zoals lijkdiensten 153 • 368.- ( f' 157 ). Op 24 mei 1686 ontsliep in de Heer in de bloei van zijnjaren en door de zijnen zeer betreurd R. adm. D. Philippus Bockstael pastoor van Sint-Jacobs. Zijn uitvaart werd de 26e gecelebreerd door de R. adm. D. aartspriester. R. D. pastoor van Sint-Martinus hield de lijkrede. Enkele pastoors maar niet allen werden samen met de celebranten op de maaltijd genodigd. 369.- Op 8 juli 1686 werd D. Laurens Sootaert, secretaris van de schepenen van gedele tot kerkmeester verkozen. Ampl. D. raadsheer Van den Meersche en Doorezele bleven in functie om voor gewichtige beslissingen opgeroepen te kunnen worden. 370.- Op 17 juli 1686 werd een aanvang gemaakt met het nazicht van alle inkomsten en uitgaven door de pastoor gedaan vanaf het jaar 1657 tot 15 juni 1687. Dit werk werd verder gezet op 18, 19 en 27 juli door de edele en aanzienlijke heren Ampl. D. F. A. Van der Meersch, koninklijk raadsheer, Laurens Sootaert secretaris van de schepenen van gedele, Lucas de Haese en Jacob Goetgheluck. Het werd hervat op 3, 5, 6, 7 en 9 augustus en op 4 september. Het werd afgesloten op 15 juni 1687 en door de hiervoor genoemde kerkmeesters ondertekend. Het aanhoren en beoordelen van deze rekeningen nam 35 uren in beslag. 371. -Op 15 juli 1686 werd een aanvang gemaakt met de volledige vernieuwing van het dak boven het zuidelijk gedeelte van het schip van de kerk. Het werk was af op de laatste dag van augustus en heeft heel wat aan de kerk gekost. 79


372.- Heden werd in onze kerk een statie gehouden voor een voorspoedige veldtocht van de christelijke legers tegen de Turk. De kanunnik met weekdienst celebreerde de conventsmis en de pastoor de lauden. Op 14 juli van het volgende jaar werd hetzelfde gedaan. De conventsmis ofkapittelmis maken met de getijden deel uit van de dagelijkse koordienst die tot de belangrijkste verplichtingen van een kapittelheer behoren's4. 373. - Dit jaar spande de Mechelse beeldhouwer Joannes Van der Steen een geding aan tegen de pastoor en de kerkmeesters omwille van het marmeren tabernakel waarvan de constructie niet gebeurd is volgens het model door hem ontworpen en contractueel door beide partijen overeengekomen. En dus werden scheidsrechters in de arm genomen, twee voor iedere partij, en een vijfde aangeduid door de schepenen van de Keure. Ze kwamen op 14 augustus1686 eensgezind tot het besluit dat het een goed werk was en zo velden de schepenen in september een vonnis tegen de pastoor en de kerkmeesters. In mei van het daaropvolgend jaar bevestigden zij die uitspraak, wat voor de kerk grote kosten meebracht. Gery Piek leverde het model op 7 september 1682 en Vander Steen leverde het tabernakel volgens contract van 9 november 1684. Het lijkt echter niet in over5 eenstemming te zijn met het modet • Nottinghams versie van het geschil bevat te weinig informatie om tot een goed begrip ervan te leiden. Werden bepaalde delen van het tabernakel door andere vaklui gemaakt en zinde dit Vander Steen niet?. 374.-2 september 1686. Tot grote vreugde van de gehele christenheid veroverden de christelijke legers Buda de koninklijke stad van Hongarije, stapelplaats van de Turken en machtig bolwerk van het Ottomaanse keizerrijk. Het gehele garnizoen werd daarbij over de kling gejaagd. 375.- ( fO 158 ). Op 8 november 1686 ging onze parochiaan Ludovicus Collage bankroet. De schuldenlast bedroeg 600.000 florijn. Dit betekende de ondergang van veel families uit Gent en omstreken. Hij werd door de onderbaljuw dag en nacht in huisarrest gehouden tot de 15e samen met zijn twaalf bedienden. Op die dag werd hij om 9 uur geboeid naar de gevangenis gebracht. Al zijn waardevolle goederen werden verkocht. Zijn schoonzoon advocaat Schauheet ( sic ) stierf korte tijd nadien en zijn echtgenote, Collage's dochter, verloor haar zinnen van verdriet. Zijn oudste zoon, priester en kanunnik van het kapittel van Sint-Baafs stierf van verdriet en schaamte. Hij werd eervol in de kathedraal begraven; zelfs de bisschop was in de lijkstoet aanwezig. Op 27 mei van het-

80


zelfde jaar was een andere zoon, Judocus, een student van 18 jaar verdronken in de stroom achter Sint-Martinus in Ekkergem en aldaar begraven. Zo werd in hem de gekende spreuk bewaarheid : In de hoogte worden zij geheven om in hun val dieper neer te komen. Zijn oudste zoon Ludovicus, licentiaat in de beide rechten, was kanunnik van Sint-Baafs geworden op 30 juni 1679, maakte zijn testament op JO december 1686 en stierfhetjaar nadien op 9 maart, nauwelijks 29 jaar oud. Eenjongere zoon Ferdinandus werd eveveens kanunnik van het Sint-Baafskapittel en was maar 33 jaar oud toen hij stierf op 4 mei 1699156 .Zij werden begraven in de Sint-Baafskathedraal onder dezelfde grafsteen waarop gebeiteld stond: ... sicut in vita sua dilexerunt se et in hac ecclesia sirnul residerunt ita et post mortem non sunt separati. ( Zoals zij tijdens hun leven elkaar zeer genegen waren en samen in dezelfde kerk zetelden zo heeft ook de dood hen niet gescheiden ). 376. -Op 2 november stierf vroom in de Heer Dla Maria Billet, g. d. en grote weldoenster van onze kerk. Zij schonk tijdens haar leven enkele honderden pond Vlaams en bij testament 300 florijn voor de decoratie van het hoogaltaar, het nodige om zes houten kandelabers te laten verzilveren, nieuwe kasten te laten maken en andere noodzakelijke omamenten te bekostigen. Zij legateerde daarenboven een zilveren fiool met edelstenen belegd en een mooie som in goudstukken met een waarde van 400 florijn om een nieuwe monstrans te laten maken. Zij werd de 4e dezer met groot eerbetoon begraven in het graf van haar ouders met 60 flambeeuwen en vier grote kaarsen en een broodbedeling van zes zakken brood. Aan de stedelijke armenkamer legateerde zij haar zes kleine huizen gelegen in de Meere. 377. -Op 6 november 1686 visiteerde bisschop Albertus de Homes onze parochiekerk. Deken Rans ( van het kapittel ) van de kathedraal en aartspriester Pottelberghe en zijn secretaris vergezelden hem. Hij visiteerde het tabernakel van het Allerheiligste, de doopvont en de sacristie met de ornamenten. Daarna ging hij naar de pastorie waar hij aan de kerkmeesters en de dismeesters de gebruikelijke vragen stelde. Zeer tevreden over zijn bevindingen nam hij afscheid, de hoop uitsprekend dat hij in de andere kerken alles in even goede orde zou vinden. 378.- Op 20 november 1686 werd Adrianus Poelman, primus van Leuven, in onze stad ingehaald, hoewel geboren te Landegem. Hij was een oudleerling van de paters augustijnen alhier. Dit gebeurde met grote luister : hijzelf, de Heer van Landegem, zijn ouders en familie reden in koetsen, de leerlingen van de augustijnen zaten te paard. Vandaar het anagram : FoeLIX AdrlanV s PooLMan, sVae VniVersltatls gLoria. (Wat 1686 geeft). 81


379. - ( F 159 ) Op 16 januari werden op de korenmarkt drie kerkdieven terechtgesteld die de parochiekerk van Sint-Maarten te Kortrijk op 16 december jl. beroofd hadden van een monstrans met een geconsacreerde hostie, een grote zilveren pyxis met meer dan 300 geconsacreerde hosties, vijf zilveren cibories en een zilveren reliekarm. De aanstichter en leider van deze heiligschennende roof was grote Petrus in de volksmond Grand Peer genoemd. Zijn rechter hand, instrument van nog andere heiligschennende daden werd afgehakt en daarna werd hij levend verbrand. De tweede, ene Franciscus, eerder een handlanger van Grand Peer, werd verwurgd nadat eerst zijn rechter hand was afgehakt. Zijn lichaam werd daarna eveneens verbrand. De derde, Grote Joannes, genoemd Grand Jan ( sic ) die niet wou meedoen maar door Grand Peer was verleid geworden en ook omdat het zijn eerste schurkenstreek was werd alleen maar opgehangen. Hun lijken werden naar het galgenveld op Meulestede afgevoerd. Groot was de ijver van de magistraat in het opsporen van deze booswichten geweest. Dag en nacht waren zij, hun sergeanten en veel burgers in de weer geweest om hen aan te houden. De eerste booswicht had de grote zilveren pyxis met de geconsacreerde hosties in een poel naast de weg gegooid. Na zijn aanhouding werd aldaar alles gevonden en 's nachts naar het paleis van de bisschop overgebracht van waar het naar Kortrijk gebracht werd begeleid door de bisschop van Doornik en talrijke Kortrijkzanen. Met groot ceremonieel werd zij in Sint-Maarten in ontvangst genomen. Zo ontstond de grote devotie tot de hiervoor genoemde poel te Maaltebrugghe waar de hosties gelegen hadden. Op die plaats werd ter ere van het Allerheiligste een kapel gebouwd die een grote volkstoeloop kende. Op 22 februari 1687 werd de echtgenote van de eerste heiligschenner, Grand Peer, terechtgesteld. Zij werd op de korenmarkt opgehangen. Haar lijk werd naar het galgenveld afgevoerd. 'Grand Peer' of Gros Pierre was Pieter Bogaert, 44 jaar oud, zoon van Lauwerijns; 'Grand Jan' was Jan Me lijn, 33 jaar oud, geboortig van Edingen de enige niet-Centenaar van geboorte en 'Franciscus' was François Husdain, 29 jaar oud. In de nacht van 17 op 18 december hadden zij in de SintMaarlenskerk te Kortrijk ingebroken, het tabernakel opengebroken en er een vergulde zilveren monstrans gestolen benevens drie zilveren cibories, een vierkante zilveren doos (de pyxis van Nottingham) en een zilveren arm 'dienende tot kandelaer' die naast het tabernakel stond. Met hun buit in twee zakken verstopt waren zij diezelfde nacht nog op weg gegaan naar Gent. Hun wegen scheidden te Zulte, alleen Gros Pierre ging verder richting Gent. Te Maaltebrugge had hij één zak ( met de pyxis erin ) in een poel gegooid, waaruit hij op zijn aanwijzing twee dagen na Kerstdag opgevist werd. Op nieuwjaarsdag 1687 werden de Heilige Vaten door bisschop de Hornes tot aan de grens van zijn diocees gebracht waar hij ze overhandigde aan bisschop de Choiseuil van 82


Doornik die ze vergezeld van een grote menigte naar Kortrijk terugbracht. Als eerherstel voor die heiligschennis liet abt Maurus Verschuren van de SintPietersabdij als Heer van Overmeersch waartoe Sint-Denijs behoorde op de plaats waar de pyxis teruggevonden werd een kapel bouwen die nog geen jaar na de feiten -op 12 oktober 1687- voltooid was 151• 'Grand Jan' was niet aan zijn proefstuk toe zoals Nottingham beweert, zodat dit geen verklaring kan zijn voor zijn 'milde' executie. Wellicht heeft hij de namen van zijn kompanen verklikt- hij werd het eerst gearresteerd- en daardoor van een zekere clementie kunnen genieten.

380. -Op 6 februari 1687 stierf D. Jacobus Coomaert, Koninklijk Ontvanger en eertijds onze kerkmeester. Zijn plechtige uitvaart werd bijgewoond door drie prelaten, de voorzitter van de Raad van Vlaanderen en een hele schare edellieden. 381.- Op paaszondag 30 maart 1687 werden voor de eerste keer op het hoogaltaar de zes grote kandelaars gebruikt die Da. Maria Billet voor 66 florijn had laten verzilveren. Dit jaar kocht zij ook nog een nieuw zilveren wierookvat met bijhorend scheepje evenals een nieuw kostbaar baarkleed, Pelle, genoemd. 382. - In de maand mei van dit jaar was er een betwisting over het uur waarop de H. Missen uit de fundatie van Dae Maria en Isabella de Beerleer moeten gecelebreerd worden. De celebrant R. D. Zegers beweerde dat volgens het testament van Dla Maria de missen 's winters om 8 uur en volgens Dla Isabella om 6 uur moeten gecelebreerd worden wat aanleiding gaf tot gekibbel met de erfgenamen. Voor het gemak van de kerkgangers besloten de pastoor en de kerkmeesters met goedkeuring van de erfgenamen dat deze missen in de toekomst 's zomers om 6 uur en 's winters om 7 uur zouden gecelebreerd worden en dit in de kapel van Sint-Niklaas met aan het einde van iedere mis de psalm 'De profundis'. De ontvanger van de kerk zoti de vergoeding inhouden als het vastgestelde uur niet exact geëerbiedigd werd door D. Zigers of een andere celebrant. 383.- ( f" 160 )14 juni 1687. Op kosten van de stad werd een aanvang gemaakt met de werken voor het plaveien van de weg die rond het kerkhof loopt zowel aan de kant van de korenmarkt als aan beide zijden van de kerk. Daarvoor werden eerst de putten gevuld en de grond geëffend. Terzelfdertijd werd met een witte ( sic ) steen een afscheiding ( muur ? ) gemaakt tussen het kerkhof en de profane grond.

83


384.-23 juni 1687. Krachtens een ordonnantie van Ill. ac R. D. de bisschop van Gent en met de instemming van al de kapittelheren werd op de vooravond van het feest van Sint-Jan Baptist een aanvang gemaakt met de uitdeling van één stuiver aan al wie in één van de drie goddelijke diensten aanwezig was. Dit gebeurde met het accres en de middelen voortspruitend uit de huizen toebehorend aan de kerkfabriek van Sint-Veerle. Deze som ten belope van 53 florijn per jaar zou genomen worden uit de portie van telkens twee huizen. 385.- In juli 1687 arriveerde de nieuwe kast bestemd voor de antependia van het hoogaltaar en kreeg haar plaats rechtover de kapel van Sint-Job. Ze werd bekostigd met het geld uit het legaat van Dia. Maria Billet, g. d. zaliger. 386.- Op 14 juli 1687 is D. Alexander Augustinus de Lambert heimelijk uit de stad weggevlucht nadat hij bekend gemaakt had dat zijn geweten bezwaard was met afschuwelijke zonden van heiligschennis doordat hij met een zekere Berta, die hij voor zijn zuster liet doorgaan, vele jaren gecohabiteerd en verschillende kinderen bij haar verwekt had. Het kapittellegde klacht neer tegen hem hoewel hij afwezig was en velde na twee jaar een definitief vonnis dat hem van zijn kanunnikdij vervallen verklaarde. De gouverneur-generaal van België schonk ze aan R. D. Hurly die toen pastoor van de Bijloke was. Hij nam er bezit van op 7 mei 1688 en kwam zijn stricte residentieplicht na op de vooravond van het feest van Sint-Jan Baptist. D. de Lambert kwam terug naar Gent op 19 oktober 1689 en werd krachtens een koninklijke volmacht prompt ingerekend en in de Sint-Pietersabdij opgesloten. Toen hij daar vrijgelaten werd op 23 oktober lieten de kapittelheren hem opsluiten in de gevangenis van het Geestelijk Hof. Na enkele maanden werd hij losgelaten maar uit de stad en haar district verbannen op straffe van levenslange opsluiting. Hij is naar Brussel vertrokken. 387.- Op 27 juli 1687 stierfR. D. Christopberns (sic) Commean, pastoor van Sint-Salvator. Zijn uitvaart celebreerde R. adm. D. de aartspriester. R. D. Wijts, pastoor van Sint-Michiels hield de lijkrede. 388. - Op verzoek van de pastoor en de kerkmeesters gaf Ill. ac R. D. de bisschop bevel de inkomsten van de vacante kapelanieën van onze kerk ten belope van 72 florijn 's jaars in de toekomst aan te wenden om op iedere zondag en feestdag drie missen te celebreren voor het gemak van het volk. Die som zou aangevuld worden met hetjaarlijkse inkomen van 600 florijn die de kapelanieën genieten om missen te celebreren ter lafenis van de zielen van de respectieve stichters.

84


389.- ( 0 161 ) Op 29 september 1687 stierf Da. Isabella Gheerarts, g. d. en weldoenster van onze kerk. Samen met haar zuster Dia. Anna eveneens g. d. fundeerde zij ten eeuwigen dage een plechtig octaaf met muziek en gezang ter ere van Sint-Niklaas, verder 6 missen per week; op maandag en dinsdag ter lafenis van de ziel van R. D. Joannes ( hun broer) eertijds kanunnik van onze kerk, op woensdag en donderdag voor de zielelafenis van Da. Isabella en op vrijdag en zaterdag voor Da. Anna. Beide zusters zorgden ervoor dat op hun kosten een marmeren afsluiting gemaakt werd aan het tabernakel achter het hoogaltaar gelegen, wat in 1689 gebeurd is. Via een fundatie zorgden zij ook nog voor een jaarlijks inkomen van 18 florijn voor de decoratie van de kapel van Sint-Veerle in onze kerk en een jaarlijkse rente van drie florijn van een goed aan de penning 20 om de marmeren afsluiting schoon te houden. Da. Anna schonk daarenboven een goudstuk voor de nog aan te schaffen nieuwe monstrans en haar zuster een gouden kruis. Allebei werden zij aan de oude monstrans gehangen. In margine: Deze donatie werd effectief op 19 oktober van ditjaar met de uitwisseling van de nodige bescheiden, de inbezitneming van de goederen en de goedkeuring op 3 november (door de kerkmeesters ? ). Overeenkomstig daarmee werd dit jaar het octaaf plechtig gevierd. Het jaar nadien nochtans heeft de kerk de kosten daarvan gedragen, de pastoor betaalde de helft van de zak broden en de erfgenamen de andere helft. De muziek kost jaarlijks 32 florijn en 3 stuivers. De muziek kost jaarlijks 32 florijn en 3 stuivers en het klokkengelui (partieel onleesbaar maar zeker meer dan I florijn, 17,5 stuivers). 390.- Op 5 maart 1688 stierf R. D. Joannes Nijssens, deken van onze collegiale kerk. Hij werd begraven in de kapel van Sint-Veerleen het was R. D. pastoor die officieerde. De kanunniken verkozen in zijn plaats op 10 juli van dit jaar R. D. lgnatius Van der Beke. 391.- Op 29 januari 1688 werd R. D. pastoor gevaarlijk ziek en het was pas op 14 maart dat hij voor het eerst weer de mis kon celebreren. Maar op 5 maartcelebreerde hij de uitvaartvandekenNijssens? (volgnr. 390). 392. -Op 20 maart 1688 gebeurde een afschuwelijke ramp in de •Aula Principis' vulgo Princenhof. In het midden van de nacht brak brand uit in het huis van een zekere schoolmeesteres, g. d. die 23 kleine meisjes opkweekte. Het vuur verslond ze allen op één na die poogde zich te redden door uit het venster te springen maar kort nadien stierf zij evenals de schoolmeesteres. Ze werden de 23e begraven in drie kisten aan de ingang van het kerkportaal van Sint-Michiels. Een belangrijker relaas van die brandramp geeft ene Jan Heydryc in een nota in een laat-zeventiende eeuws liederenboek: ... isser in het princenhofverbrandt

85


een uys daer men een schoole van meyskens leerde spelle wercken ende sijnder in verbrandt tot neegentiene op den twijnticsten van de rnaende maerte ende daer is een kreupel meysken uydt venster gesprongen ende is blijven leeven sonder meer, die ick selve met mij heyghen anden hebbe yn drij kysten geleydt hebbe 158 •

393.- Op het paasfeest van 18 april1688 greep de plechtigheid plaats van de broederschap van het Allerheiligste Sacrament, onlangs in onze kerk heropgericht en begiftigd met pauselijke aflaten. Ze bestond uit een plechtige mis en een bidprocessie onder grote volkstoeloop en devotie. Dit zal verder op die manier gebeuren op de vier voornaamste altaarplechtigheden en op iedere vierde zondag van de maand. Die vier voornaamste kerkelijke plechtigheden (feesten ) zijn : Kerstdag, Pasen, Pinksteren en Hemelvaart.

394.- Op 29 juli 1688 hebben de pastoor en de kerkmeesters met D. N. Van der Burcht een overeenkomst bereikt in het proces waarin zij jarenlang gewikkeld waren voor de schepenen van de keure over het huis en de gronden die zij in bezit genomen hadden krachtens het legaat waardoor Da. Catharina Cecilia Dhondt, zaliger, aan de kerk goederen geschonken had. Dit hield een gunstige beschikking in als genoegdoening voor de berokkende last. 395.-8 november 1688. In de gewone maandelijkse vergadering van de pastoor en de kerkmeesters werd aan de familie van Gillis Vander Stricht een vrije sepulture toegestaan in de kapel van de lijdende Zaligmaker van Jamblou voor de som van 144 florijn. 396.- Op 21 december 1688 werd Jacobus II, koning van Engeland bijna gevangen genomen door de prins van Oranje zijn schoonzoon die zijn Rijk binnengevallen was en de dag nadien zijn plechtige inkomst deed in Londen met aan zijn rechterhand de prins van Denemarken en aan zijn linker hertog Schoonbergh. Jacobus II was het wiens vader, Karel I, door de Schotten aan het Engels Parlement uitgeleverd werd, in New-Castle in de gevangenis geworpen en tenslotte op 30 januari 1649 in het openbaar te Londen onthoofd. Jacobus ll was koning van Engeland geworden op 6 februari 1685 als opvolger van zijn broer Karel/I. Willem 111 van Oranje was niet alleen zijn schoonzoon door zijn huwelijk met zijn dochter Maria maar ook nog zijn neef Hij was immers de zoon van Henriette Maria Stuart, zuster van Jacobus 11 en Karel /I. 397.- Op 0. L. Vrouw Lichtmis van 2 februari 1689 evenals op Pasen wouD. Balduinus Coelman, kanunnik van onze kerk en van niet zo beste levenswan86


del, de pastoor beletten te prediken zich beroepend op het contract van translatie. Hij vorderde de apparitor en getuigen om ter plaatse vast te stellen als dit toch zou gebeuren. De pastoor liet zich niet intimideren en beklom toch de kansel op die dagen. Dit gebeurde meermaals dit jaar. 398. -(f' 162 ). Op 14 februari 1689deedR. D. pastoorafstand vanzijnkapelanij van de H. Moeder Anna ten gunste van D. Vincentins de Pottere, kapelaan van onze kerk in een gebaar van verzoening tegenover Da. Guillelmina de Bloijs, g. d., die zich gekrenkt voelde in haar devotie tot de H. Anna, die zij wou promoten en daarin gehinderd werd door de broederschap en de dienstmeid van de kapel. Aldus verzoend bewees zij onze kerk talrijke gunsten zoals de oprichting van een nieuw altaar159 in de kapel van de Lijdende Zaligmaker van Jamblou, de schenking van 100 florijn vooreen nieuwe monstrans en andere nog, iedere dag weer, ten voordele van de kapel van de H. Anna. De pastoor had het genot van deze kapelanij sedert 1666. Het beeld van de 'Lijdende Zaligmaker Jezus Christus van Gembloux' is een kopie van het miraculeuze beeld van die naam dat in de abdijkerk van de benedictijnen van Gembloux stond. Het zou daar in het begin van de vasten van 1675 door toedoen van kanunnik Nicolaus de Smet gekomen zijn. In 1689 werd de broederschap opgericht en op 9 juli door de paus met volle en andere aflaten begiftigd. De statuten ervan werden op 9 januari 1690 door de bisschop goedgekeurd. 399.- De rekeningen zowel van de kerkfabriek als van de armendis over de jaren 1681 tot 1684 werden ditjaar opgemaakt. De eerste op 28 februari en de andere op 10 mei. De kerk blijkt daarbij schuldig aan ontvanger Jan Baptist Scheerlinck de aanzienlijke som van 1800 florijn salvo justo. 400. -Op 27 april ontsliep in de Heer N. D. de weduwe van de heer van Marikercke. Ze werd begraven bij de Theresianen. Zij legateerde 200 florijn aan de armen van onze parochie om door de pastoor uitgedeeld te worden en 5 zakken brood om bedeeld te worden door de dismeesters. Zij werd begraven met 50 flambeeuwen en 4 stalkaarsen, met het gelui van de drie klokken tijdens de processie van de clerus van onze kerk. De helft van de resterende was kreeg de pastoor van Sint-Niklaas, de andere helft ging naar de hoofdkoster van SintPieters. De naam Theresianen geeft Nottingham vermoedelijk aan de discalsen of ongeschoeide karmelieten omdat Theresia vanAvila de stuwende kracht geweest is achter de hervorming van de karmelieten waaruit de strenge observantie de discalsen - ontstaan is.

87


401.-31 juli 1689. Tijdens de bidprocessie van de H. Moeder Anna waren de RR. DD. van het kapittel afwezig onder het belachelijke voorwendsel dat zij de zilveren ampullen niet wilden gebruiken. Die waren toen nochtans albehoorlijk gerepareerd en zij gebruikt die overigens iedere dag. Hun taak werd vervuld door acht theologanten van het seminarie. Het voorval verwekte grote verontwaardiging bij het volk. De pastoor was van dit schandaal de voornaamste aanstichter ... ( onleesbaar door royering met andere inkt ). 402. - Op 29 augustus 1689 namen de pastoor en de kerkmeesters de nieuwe monstrans in ontvangst. Zij werd vervaardigd door de Gentse goudsmid N. Le Noyre en kostte 1439 florijn en 15, 1/2 stuivers zonder de lunula van 18 florijn en haar kristallen beglazing van 3 florijn. Een gedeelte van die som werd door leningen en schenkingen verkregen. De kerkmeesters raadsheer Van den Meersche, D. Laurentius Sootaert, secretaris D. Jacobus Goetgeluck, D. Lucas de Haze en de dismeesters D. Joannes Huijbens en N. Masson leenden ieder aan de kerk voor één jaar en zonder intrest 100 florijn, wat 600 florijn maakt. De pastoor van zijn kant leende 150 florijn en bewerkstelligde de vrijgevigheid van de volgende personen : -Dia. Maria Billet, g. d. schonk aan goud- en zilverstukken, edelstenen en andere gouden en zilveren voorwerpen 300 florijn. - Da. Guilelmina du Bloijs, g. d. 100 florijn. -Carolus Legillon, pensionaris van Brugge en onze parochiaan aan goudstukken 45 florijn - Da. Anna Manilius, g. d. eveneens 45 florijn aan goudstukken. - Da. N. Huijbens, begijn, 24 florijn. - D. Lucas de Haze, kerkmeester, 36 florijn en hij betaalde daarenboven de lunula van 18 florijn. - Da. de echtgenote van koopman de Heijne 12 florijn en haar stervende zoon Franciscus evenveel. -De echtgenote van officiarius Bruijnsteen 9 florijn en twee zilveren bloemenvazen. - Da. weduwe Bruijlandt 25 florijn en 4 stuivers. - Da. weduwe Goethals 7 florijn. - Petrus Lombaert een ring. -Een naamloze schenker 9 florijn Samengeteld maakt dit 623 florijn en 7 stuivers. De pastoor en de kerkmeesters hadden met meester Le Noijer een contract gesloten op 20 november 1687 en een eerste betaling verricht op 15 december daaropvolgend. Die monstrans is een stralenmonstrans van verguld zilver met een hoogte van 82,5 cm van de hand van Philips Lenoir160 • 88


403. - Dia. Anna Joanna Bosmans, g. d. in een proces gewikkeld tegen haar stiefmoeder voor de schepenen van gedele stelde gewillig ter beschikking van de pastoor en de kerkmeesters die aanvaardden en bedankten, hetgeen haar rechtens van de nalatenschap zou toekomen. Achteraf zag zij daar echter van af omdat haar broer, woedend door die donatie, uit radeloosheid onbesuisd tegen de geestelijkheid zou kunnen optreden. Zij beloofde hen niettemin de helft van wat haar zou toekomen, wat zij eveneens aanvaard hebben. 404.- Op 26 september 1689 was er geen kapittelmis in het koor. De pastoor wiens beurt het was om dit te doen had te rechter tijd verwittigd dat hij op dat uur verhinderd was en de deken op de hoogte gebracht van de reden daarvan. De pure kwaadwilligheid van enkele onbeschaamde kapittelheren - met de bedoeling schandaal te verwekken - maakte dat allen veinsden verhinderd te zijn. Zij stemden er ook niet mee in dat de onderpastoor in de plaats van de pastoor zou celebreren.

NOTEN 145

W. Audenaert, PffiA, o. c., noot 57. E. A Hellin, o. c., noot 53, 151 en 222. 147 Dict. de droit canonique. Parijs 1942, Deel 2, s. v. Chapitre de chanoines, kol. 546. 148 E. Lamberts & J. Roegiers. De universiteit te Leuven 1425-1985 (2e ed.) Leuven 1986 149 Privilegia academiae Lovaniensis per summos pontifices et supremos Belgie Principes concessa... Leuven 1728, p. 92-103, aangehaald in J. Roegiers, o. c., noot 7, passim. 150 RAG. Bisdom, B/156, f" 128 en vlg. 151 Met dank aan de heer G. Gadeyne, Anzegem, voor de vertaling van dit afschrift. 152 A De Winter. Govardus Van Eersel en het bisdom Gent voor en tijdens zijn episcopaat (1772-1778),1985, 55. Onuitgegeven doctoraal proefschrift. 153 Verwijs en Verdam. Middelnederlandsch Woordenboek. 's Gravenhage. 1912. 154 Dictionnaire de droit canonique, o.c. noot 147, s.v. Chapitre de chanoines, col. 556. 155 E. Dhaenens o.c., noot 23, 74. 156 E. A Hellin, o. c., noot 53, 234 en 386. 157 E. Delbaere. Sint-Denijs-Westrem in beeld. Dl6, Maaltebrugge, s. d. (1983). 158 RUG. Centrale bibliotheek. H. S. 1726, f) 208vo, aangehaald door W. L. 146

89


Braeckman. Lied op de brand in een Gentse speldenwerkersschool in 1688

in Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat Van der Linden. s. I., s. d. (1984). Beschrijving van dit altaar in Dhanens, o.c., noot 23, 69. 160 Dhanens, o. c., noot 23, 135. 159

E. OSSlEUR

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 84 Op 15 januari 1898 stelde Emest Lacquet in de rubriek "Kunstsmeedwerk-SintBaafskathedraal - XVIe eeuw" in het Frans een fiche op over

Luchter in smeedijzer

90


De Xlle kapel van de Sint-Baafskathedraal, gezegd van den Bisschop, was eertijds voorbehouden aan de nering van de Bakkers die er hun godsdienstige ceremoniën celebreerden. Men bemerkt er een smeedijzeren luchter van de XVIe eeuw die vroeger in een zaal van de grote sacristie hing. Wij geven hier de tekening van dit merkwaardig oeuvre dat verdient dat de aandacht erop gevestigd wordt. De luchter is 1,36 m. hoog en heeft een diameter van 0,80 m. De armen zijn geplaatst op drie trappen: de onderste trap bestaat uit zes armen, de twee anderen elk uit drie armen. Een blad dat dient als steun van een lamp is geplaatst tussen de armen van de onderste trap. Bovenaan, onmiddellijk onder de bevestigingsring ziet men een gevleugelde draak. De bekkentjes van de zes armen van de onderste trap hebben de vorm van een lelie. Deze luchter is waarschijnlijk het werk van een Gentse kunstenaar. Door zijn vorm herinnert de draak die hem bekroont aan deze die op de spits van het Belfort staat.

Cf. Kervyn de Volkaersbeke, Les Eglises de Gand, t.l, pp. 151-152. - J. Weale, Album des objets d' art religieu.x du moyen-age et de la Renaissance exposés à Malines en 1864, mobilier, pl. 15.

DE CALVINISTISCHE UNIVERSITEIT De feestelijkheden ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Rijksuniversiteit te Gent, verleden maand ingezet met merkwaardige tentoonstellingen in de gewezen Sint-Pietersabdij en in het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen, zullen in de komende dagen een waardige apotheose kennen, en in menige redevoering, vertoog of tafelspeech zal dan worden herinnerd aan de stichting , de moeilijke jaren en aan de uiteindelijke bloei en expansie van onze Gentse Alma Mater. De verschillende etappen van deze voortdurende materiële en wetenschappelijke groei worden ten andere op zeer aanschouwelijke en volledige manier geïllustreerd door de honderden documenten allerhande die in de drie tentoonstellingen konden worden samengebracht. Het ligt dan ook niet in onze bedoeling, in het kader van deze rubriek, een voor een de verschillende data en gebeurtenissen van dit 150-jarig bestaan te ontleden. 91


Ofschoon in het verleden uitstekende studies aan onze Universiteit werden gewijd, moet haar volledige geschiedenis nog geschreven worden doch het is een werk van lange adem en men kan misschien wel betreuren dat een dergelijk initiatief, met het oog op de huidige viering geen enkel historicus schijnt geïnspireerd of geboeid te hebben. In het raam van onze kroniek zullen wij het houden bij de stichting zelve, het Paleis van de Universiteit of Aula, en vandaag, bij een zgn. voorloper van onze Hogeschool, de Calvinistische Universiteit van Gent die een zeer kortstondig bestaan kende in de tweede helft van de zo bewogen XVIe eeuw. Men heeft ze dikwijls genoemd: "de eerste Universiteit van Gent". Het Gentse stadsbestuur heeft ze o.m. onder die benaming, in 1814, toen er emstig sprake was van de stichting van twee of drie universiteiten in de Zuidelijke Nederlanden, als psychologisch argument ingeroepen, zulks reeds enkele weken na de opening van het Congres van Wenen dat over het lot van onze Gewesten zou beslissen. Op dat ogenblik was het een zekerheid geworden dat wij met de Noordelijke Nederlanden zouden worden verenigd onder de scepter van Willem. Het Gentse stadsbestuur heeft het ijzer willen smeden terwijl het nog gloeiend was, en heeft handig, niet zonder enig machiavellisme in de vorm, bij de protestantse prins, het precedent of antecedent van een protestantse universiteit te Gent ingeroepen. Van historisch standpunt is de tekst van de motie van 7 november 1814 te belangrijk opdat wij haar niet in extenso, althans het gedeelte dat op dit gebied betrekking heeft, zouden overnemen, met de geschiedkundige fouten die hij bevat. "Considérant qu' aprés la Pacification de Gand en 1576, ce sous I' auguste maison d' Orange, une université a été établie et ouverte à Gand: qu' ellen' a été détruite que par les suites d'une guerre impie, et qu'ainsi la villede Gand ne réclame qu'une chose qui a été voulue par les ancêtres du prince magnanime appelé par les Hautes Puissances Alliées pour Ie bonheur de nos provinces. Considérant que Ie même décret qui en 1576 a fondé une université à Gand, peut être considéré comme n' ayant été que suspendu et la présente demande de la villede Gand a bien moins pour objet I' etablissement que Ie rétablissement de ce qui a été consenti par I' illustre maison d' Orange-Nassau". Een eerste vaststelling dringt zich op: er zetelden in de toenmalige raad van de stad Gent zeker veel meer knappe en listige advocaten dan ernstige historici. Het pleidooi voor de Gentse stede wordt immers zeer handig voorgedragen: Gent eist van Willem wenst en wil dat hij, na een onderbreking van 250 jaar, de Universiteit door zijn roemrijke voorvader, Willem de Zwijger "gewild", zou herstellen, m.a.w. de stad vraagt enkel de voortzetting van een in 1576 gestichte universiteit, waarvan de werking, de actie geschorst werden door de vijanden van het Huis van Oranje! 92


Si non e vero! Hoe spitsvondig het argument ook mocht blijken, het kon toch moeilijk aan een grondig onderzoek weerstaan. In de eerste plaats is er de vergissing van datum: de Universiteit werd niet in 1576 maar pas in juli 1578 gesticht. Onvrijwillige toevallige vergissing? Wij geloven het niet, want met die datumverschuiving liet men veronderstellen dat de stichting rechtstreeks verband hield met de vermaarde Pacificatie van Gent werk van Willem de Zwijger en ook werk van verzoening en van verdraagzaamheid. Welnu in juli 1578 was er, althans te Gent, geen spoor meer overgebleven van de geest en van het klimaat van de Pacificatie: Hembyze, de Calvinistische dictator, sloeg alle wijze raadgevingen van Willem van Oranje die aanstuurde op verdraagzaamheid, in de wind. De zgn. Universiteit werd door Hembyze, niet door Willem van Oranje gewild. Met zijn motie van 7 november 1814 gaf het Gents stadsbestuur de historische waarheid een lelijke deuk en dat heeft Willem I in de volgende maanden zeker moeten inzien, hetgeen hem gelukkig voor ons, niet belette Gent tot zetel van de nieuwe universiteiten uit te kiezen. Over de eerste, de Calvinistische Universiteit van Gent is zo heel veel niet geweten, doch uit de stadsrekeningen, de Keure-resoluties, de "Gendsche Geschiedenissen ofte Kronijke van de beroerten en ketterije binnen Gend" van Bemardus de Jonghe, en uit het Dagregister van Filips van Campene, is er toch voldoende te halen om de geschiedenis van deze eigenaardige instelling in grote trekken te kunnen schetsen. De Gentse overheden hadden aanvankelijk met evenveel enthousiasme als de andere steden van Noord en Zuid, de Pacificatie onthaald en toegepast, doch het werd na enkele maanden duidelijk dat zij, onder de invloed en de druk van Hembyze en van Ryhove, hun houding gingen verscherpen en naar een gevaarlijke onverdraagzaamheid overhellen. Bijna onmiddellijk na het triomfantelijk bezoek van Willem de Zwijger aan de stad in december 1577, keren Hembyze en Ryhove, de Pacificatie de rug toe, verzetten zich tegen de geplande Religievrede, erkennen het Calvinisme als enige godsdienst, vervolgen de Katholieken, priesters en kloosterlingen en laten van mei tot augustus 1578, de tweede golf van de Beeldenstorm ongestraft verschrikkelijke verwoestingen aanrichten die, hetgeen nog overbleef aan kunstschatten in kerken en kloosters na de eerste golf van 1566, in een puinhoop herschapen. De brief die Willem van Oranje op 28 september tot de Gentse leiders richtte, is een striemende aanklacht tegen hun verderfelijke politiek van haat en onverdraagzaamheid, een ultimatum, een beschuldiging: door hun houding hebben Hembyze en Ryhove, aldus Willem de Zwijger, de partij van de Malcontenten versterkt, hebben zij de geest van de verzoening van de Pacificatie vernietigd, maken zij elke vredelievende oplossing onmogelijk voor de toekomst.

93


Het is in deze troebele periode dat de zgn. Universiteit op 1 juli 1578 wordt gesticht, wanneer de stadsmagistraat het door bisschop Jansenius gesticht Seminarie afschaft en vervangt door een Calvinistisch Seminarie: "Dan is ook, noteert van Campene in zijn Dagregister, Mr. Jan Kempenaere, met andere van de 18 mannen (het college dat toen het roer in handen had te Gent) gezonden naar de bisschoppelijk seminarie of kweekschole der geestelyken, om uit den naam van het magistraet, de zorg van deze schole aen de gereformeerde meesters te bevelen, die de jongbeid in de leeringe van Calvin zouden onderwijzen, en het magistraet hield de bestiering van het inkomen aen zich, zoo als zy gedaen hadden met de goederen van de vier biddende ordens". Het is dus in het bisschoppelijk seminarie, op 5 december 1565 door Comelius Jansenius, eerste bisschop van Gent, op de hoek van de Nederscheldestraat gesticht (later zou daar het Kuldershuis worden ingericht), dat wij, op 1 juli 1578, het eerste optreden of de eerste daad van deze Calvinistische School aantreffen. Wat er in de volgende weken aldaar gebeurde weten wij niet, doch het staat vast dat het pas in oktober was dat de instelling vaste vorm kreeg en met een tamelijk volledig programma van wal kon steken. Van Campene noteert (en Hernardus de J onghe die hem blijkbaar letterlijk voor deze gelegenheid heeft afgeschreven, tekent 't feit insgelijks aan): "den 6 heeft zeker Hinnedonck, professor van degeusche godsgeleerdheid in den kleinen refter der Carmelieten, ten 8 uren 's morgens eene lofrede uitgesproken over de theologie, nu en dan iets bybrengende tegen het pausdom, zeggende dat de roomsche kerk, of hare theologanten sophisten, of neusewijz muggezifters waren: deze leeraar zeide alle dagen uitgenomen 's donderdags, toen een ander minister den cathechismus uitleggen zou, te zullen voortgaen met den brief van de Apostel Paulus tot die van Ephesen uit te leggen; een ander zoude de grieksche grammatica voorlezen, in het zelfde klooster, nu tot een publieke schole gemaekt door het magistraet, dat ook de jongbeid uit het seminarie dede verhuizen naer den Groene Briel, hen door geusche meesters doende onderwijzen". Daags nadien "voer voorgemelde professor voort, met het uitleggen van den voornoemden brief Pauli, zeggende zynen redenen stillekens voort, op dat de toehoorders dezelve zouden konnen naschrijven, en ten einde van ieder lesse bedankte hij God". Begin oktober 1578 was de School dus degelijk ingericht, verplaatst naar het door de overheden in beslag genomen klooster van de Geschoeide Karmelieten, met als voornaamste leraar Jacobus Kimedonck (van Campene en de De Jonghe schrijven verkeerdelijk "Hinnedonck"), een Bruggeling die later op de vlucht zou slaan en professor worden te Heidelberg, waar hij in 1594 overleed. 94


Uit de hierboven aangehaalde tekst kunnen wij met zekerheid uitmaken dat de school hoofdzakelijk een theologisch centrum was, een instelling die door de Calvinistische leiders Hembyze en Ryhove gewild en bedoeld was als een machtig wapen in hun politiek. Maar meteen hebben zij ook de school een groot intellectueel karakter willen verlenen: naast de godgeleerdheid naar de leer van Calvin, werd ook de Griekse spraakkunst onderwezen en dra zouden ook het Latijn en het Hebreeuws op het programma voorkomen, terwijl een voor de tijd, tamelijk uitgebreid professorenkorps, door de stad betaald, zou worden aangesteld. Op 6 oktober 1578 had Kimedonck, bij zijn openings- of inaugurale les in de kleine refter van het Karmelietenklooster, verklaard dat hij elke dag, uitgenomen op donderdag, college zou houden, en wij weten dat hij in elk geval, daags nadien op post was, doch of hij het gedurende weken en maanden met dezelfde regelmaat uithield, is ons onbekend. Wij hangen bijna uitsluitend af van hetgeen van Campene ons in zijn Vlaemsche Kronijk of Dagregister heeft willen mededelen en deze gegevens zijn tamelijk schaars, daar de auteur heel wat andere punten en vraagstukken te behandelen en te beschrijven had. Wij kunnen nochtans uit een andere passus die slaat op de gebeurtenissen in 1580, uitmaken dat Kimedonck van oktober 1578 tot juli 1580, toen het Karmelietenklooster werd verkocht en gedeeltelijk afgebroken, zijn onderwijs voortzette, zonder echter met zekerheid te weten hoe dikwijls hij les gaf, hoeveel studenten ingeschreven waren, en hoe de overige leergangen werden gedoceerd: "deze lessen, schrijft van Campene, had hij al reeds begonnen van in oktober 1578 in het klooster van de Carmelieten, alwaer hij de brieven van Paulus ad Ephesios, Colossenses, Galatas en de brieven van Petrus had uitgelegd". Wanneer men enkel deze tektst leest, krijgt men de indruk dat Gent in die maanden een rustige stad is, dat iedereen er naarstig naar zijn werk trekt en dat er voor de jeugd geen ander probleem bestaat dan het volgen van geleerde lessen en het voorbereiden van examens. Welnu Gent leefde toen in voortdurende angst en geweld: van mei tot juli hadden de Beeldenstormers zich met een nog grotere vemielingszucht geworpen op de beelden, schilderijen, altaren, kelken, kruisbeelden en andere voorwerpen van de eredienst die in 1566, bij de eerste golf van de Beeldenstorm, op mirakuleuse wijze aan vernieling waren ontkomen: thans was het een systematische, goed geplande actie tegen de kerken en kloosters, geen brutaal, onverwachts opwellen van menselijke driften. Op hetzelfde ogenblik laten de Calvinistische overheden het beroemde veelluik van het Lam Gods, trots van de Gentenaren, naar het stadhuis overbrengen om het koningin Elisabeth van Engeland ten geschenke aan te bieden; zij had zopas een van haar vertrouwensmannen, de paltsgraaf Jan Casimir naar onze gewesten gezonden om er, samen met Dathenus en Moded, twee hoofdtroeven van de

95


nieuwe leer, het Katholicisme te helpen uitroeien. Het is ook in die maanden dat de strijd om de hegemonie in het Gentse zich tussen de twee Calvinistische leiders Ryhove en Hembyze, ontketent. Ryhove die partij had gekozen voorde meer gematigde stellingen van Willem van Oranje, trachtte, op diens aanraden, Hembyze uit te sluiten en zelfs gevangen te nemen doch hij slaagde er niet in, zodat Willem de Zwijger in december persoonlijk naar Gent kwam en er de Religievrede van de pui van het stadhuis liet afkondigen. Daar Hembyze echter, onmiddellijk na het vertrek van de prins heviger dan ooit van onverdraagzaamheid en heerszucht blijk gaf, deedWillemop 18 april1579 een nieuwe intrede te Gent en verjoeg Hembyze die Casirnir en Dathenus in ballingschap ging vervoegen. Ryhove is thans heer en meester: Willem heeft echter op een slecht paard gewed. Nu Hembyze is uitgeschakeld, meent Ryhove zich als dictator te mogen gedragen: hij laat andermaal de kerken en kloosters plunderen en steunt, op aanraden van Willem van Oranje, de kandidatuur van de hertog van Anjou, broeder van de Franse koning Hendrik III, als souverein in onze gewesten: aldus de definitieve breuk tussen ons land en Spanje veroorzakend. Willem de Zwijger had hierbij een politieke flater begaan: hij had gehoopt dat Anjou een stroman zou zijn, doch hij moest alras vaststellen dat de hertog, de nieuwe zgd souverein in onze gewesten de eeuwenoude en bij ons volk zo onpopulaire politiek van de Franse koningen wilde doorvoeren. De steun van Ryhove aan de onpopulaire Anjou, luidde de ondergang in van de Gentse dictator die in 1583 de plaat moest poetsen voor zijn rivaal Hembyze, door de opgehitste massa uit ballingschap teruggeroepen. De zg Calvinistische Universiteit van Gent heeft dan ook in een zeer troebel politiek, sociaal en religieus klimaat, haar deuren geopend, open gehouden en moeten sluiten. Dat zij als kweekschool van 't Calvinisme, een beslissende factor in de politiek van de toenmalige Gentse leiders is geweest, kunnen wij vermoeden en veronderstellen, doch bij gebrek aan vast gegevens, niet formeel bewijzen. Wij kennen bv. de rol niet die door de afgestudeerden van de school, in die bewogen jaren, werd gespeeld: bleven zij op het achterplan, werden zij in of achter de schermen, de geheime raadgevers van de overheden, zijn zij de geestelijke leiders van de opstandige stad geweest?

Zovele vraagtekens, doch de aanmoediging, de financiĂŤle steun, haar door de overheden toegezegd, waren zeer belangrijk en zulks geschiedt doorgaans enkel wanneer het stadsbestuur enig nut of profijt kan halen uit de verleende toelagen. Vroeger investeerden de steden in zaken die gans de bevolking ten goede kwamen, thans investeren de stedelijke overheden liefst in zaken die hen, bij

96


de verkiezingen, stemmen kunnen bijbrengen! Wij stellen vast dat op de begroting van 1579, om het in moderne termen uit te drukken, een post van ruim 625 pond voorkomt -het geen toen een niet onaardig bedrag vertegenwoordigde- voor de wedden van de "ministers", professoren in theologie ende hebreussche sprake, scoolmeesters ende costers" van de school. In 1580 verhuisde de zg. Universiteit naar het gewezen klooster van de Predikheren in Onderbergen, samen met de Latijnse school die wij als een soort voorbereidende school tot deze universiteit moeten aanzien. Dat alles wijst op een zekere expansie en bloei, merkwaardig verschijnsel wanneer men rekening houdt met de uiterst ongunstige materiële en politieke omstandigheden van het ogenblik. Op 26 juni komen hoogbaljuw, schepenen en een talrijk publiek luisteren naar de eerste les van Adriaan Daman: gebaar van sympathie, gebaar van waardering. Daman is inderdaad de eerste de beste niet en wij moeten hier de nadruk leggen op de uitzonderlijke wetenschappelijke waarde van degenen die in die jaren aan de School doceerden. Daman is, net als Kimedonck, ·n groot figuur uit de XVIe eeuw. Hij onderwees o.m. in Schotland en de geschiedschrijver Dionysius Harduinus heeft terecht van hem mogen getuigen dat hij een van onze knapste hellenisten is geweest en dat zijn geschriften in het Grieks met het werk van de allerbeste auteurs uit de klassieke Oudheid, de vergelijking mogen doorstaan. De Latijnse School die Daman bestuurde en die in het klooster van de Predikheren startte enkele weken voordat de Universiteit of theologische school zich in dezelfde lokalen kwam vestigen, mag echter, ons inziens, niet als een afdeling van deze hogere school worden beschouwd, zoals Prof. Paul Frédericq het in 1878 in zijn ••Note sur l'Université calviniste de Gand" doet veronderstellen. Deze Latijnse school moet eerder als een voorbereidende school worden beschouwd; de leerlingen waren jonger en zeker nog geenszins bekwaam de ingewikkelde theologische uiteenzettingen van Kimedonck te volgen. Van Campene maakt immers gewag van ••teerlingen en kinderen" en men ziet niet goed in hoe deze jonge knapen iets van het onderricht van Kimedonck hadden kunnen snappen. Deze Latijnse school was niettemin een zeer degelijke school, en Christiaan De Rijcke die regent van de instelling werd benoemd, was ontegensprekelijk een knap element. Als schoolmeester was hij van meetaf een verwoed Calvinist geweest en in 1566 had hij het lelijk aan de stok gehad met de overheden omdat hij ••als schoolmeester jeghens over thof van den gulden van St.-Jooris, met zijnscoolkinderen gheweest zoude hebbenbuutenter predicatie" dwz. naar een calvinistische preek buiten Gent. 97


Hij vluchtte toen naar Engeland, keerde naar zijn geboortestad terug en werd in 1580 benoemd tot "voorlezer der wetenschappen". In dezelfde school onderwees Lucas Claysson die op 29 juni in zijn les, de lof sprak van de overheid "welke in 't midden van al deze inlandsche beroerten, toen de vijand voor de poorten was, deze leerplaats voor de jongbeid had opgericht, in dewelke de rijkste kinderen, op den kost van hunne ouders, maer die middelen niet hadden, door de mildheid des magistraets geleerd zouden worden". In deze tekst van van Campene zien wij een van de eerste voorbeelden van onze hedendaagse "studiebeurzen" en wij menen dat het wel interessant is even de nadruk te leggen op het bestaan van een dergelijk verschijnsel, eeuwen geleden. Studiebeurzen zijn geen uitvinding van onze moderne tijden, wij zullen bij gelegenheid, wanneer onze opzoekingen ons voldoende gegevens zullen hebben verstrekt, er U wat meer over vertellen. Wat er ook van zij, in 1580, mochten twaalf kinderen van een beurs aan de Latijnse school genieten, die elk zestien pond per jaar ontvingen voor onderhoud en studie. Het is deze Latijnse school welke Jacques Kimedonck in juli 1580 in het Predikherenklooster met zijn hogere theologische school kwam vervoegen, het klooster dat, bijna vier eeuwen later door de Gentse Universiteit zou worden aangekocht en waar, na jaren geduld, besprekingen en tegenkantingen, uiteindelijk de werken zullen beginnen om er een nieuwe universitaire bestemming aan te geven. Het was ook in het klooster van de Predikheren dat de Vlaamse geestelijkheid zich voor de paus van Rome en tegen de paus van Avignon heeft uitgesproken en dat de Predikheren in de Middeleeuwen een van de rijkste bibliotheken van het land hadden bijeengebracht, een schat die spijtig genoeg, door de Beeldenstormers geheel werd vernietigd. De Calvinisten hadden, ten tijde van Hembyze en Ryhove, wel degelijk het inzicht van het prachtige klooster aan de Leie, het groot religieus centrum van de nieuwe godsdienst te maken, want het is aldaar dat sedert 1580 elke maand een "consistorie" werd gehouden. De zg. Calvinistische Universiteit van Gent is dus niet, zoals men soms beweerd heeft, in 1578 van wal gegaan in het klooster van de Predikheren, maar is slechts in 1580 naar het Pand in Onderbergen verhuisd, wanneer 't afgeschafte klooster van de Karmelieten werd verkocht. Zoals het bij dergelijke plechtigheden past, had Lucas Claysson, bij zijn eerste les, de stadsoverheden die de school mild bedeelden, het wierookvat even mild toegezwaaid, en hij had volgens de "Vlaemsche Kronijk" voor het eerst gezinspeeld op de benarde toestand van Gent, dat elke dag wat meer afgezonderd bleek te zijn. Hij had immers gesproken van "al deze inlandsche beroerten, toen de

98


vijand nu voor de poorten was". En inderdaad de toestand van de koppig in haar Calvinistische leerstelsels verschanste stad, was uiterst bedenkelijk geworden. Vele mensen hadden aanvankelijk gehoopt dat na de onverdraagzaamheid en de gruwelen van de inquisitie, de hervormde godsdienst een tijdperk van vrijheid en van verdraagzaamheid zou inluiden. De Beeldenstorm eerst, later de vervolgingen en de misbruiken, de politieke fouten van de overheden, zouden veler ogen openen: te Gent nam Ryhove steeds meer zijn toevlucht tot willekeurige en onpopulaire maatregelen: de katholieke godsdienst werd officieel verboden, de priesters werden vervolgd, de ruiterij nam bezit van de kerken, boeren vluchtten, soldaten plunderden, de straten waren in een mesthoop herschapen. Op het ogenblik dat de Calvinistische school een nieuwe aanloop in het Predikherenklooster wil nemen, verschijnen de Malcontenten, aangevoerd door de la Motte en Montigny, voor de stadswallen. Enkel een aanhoudende regen brengt tijdelijk redding, en niemand gelooft nog in de beloften die de prins van CondĂŠ, naar het kamp van Elisabeth overgelopen de Gentse bevolking komt brengen: "de prins van CondĂŠ met den borgerneester en anderen, togen naer de vesten, van de welke men sterk met het kanon schoot op de vijanden, die ook niet nalieten te beantwoorden, zoo dat het vrouwenvolk begon te kermen en jammeren". Bijna elke nacht werd alarm geblazen en niemand durfde zich nog buiten de stadspoorten wagen. In de rand- en buitengemeenten was het nog erger: mensen werden uitgemoord, vee en oogst geplunderd of geroofd, de dorpen in brand gestoken. Van dat ogenblik af is het lot van de Gentse stede bezegeld: het kan nog een paar weken of maanden duren, maar zij staat moederziel alleen en de tegenstander wordt met de dag sterker en stouter. Terwijl iedereen in angst en paniek leeft, geven de professoren van de Calvinistische school hun onderwijs alsof er niets gebeurt en zij spreken over Cicero, over Latijnse en Griekse schrijvers met het optimisme van mensen die zich niet eens van de ernst van de toestand schijnen rekenschap te geven: op 9 juli "begon Mr. Adriaan Damman zyne lesse met het uitlegen van de oratie van Cicero voor Marcellus, vermanende de scholieren dat zy, om dezelve te beter te verstaen, zouden lezen het leven van Cicero, beschreven by Plutarchus". Of zijn leerlingen zijn raad volgden, weten wij niet, hetgeen wij integendeel weten is dat de bevolking, door een panische schrik gegrepen, bij het minste alarm, de kluts kwijt geraakte: "den 16, omtrent middernacht, ontstond wederom een alarm, daer men meenden dat de vijanden de Petercellepoort beklimmen wilden; dus liep de heele stad overhoop, en dat zonder oorzake, alzoo men naderhand bevond". 99


In dat troebel klimaat kwam de prins van Oranje, in augustus 1580 tot de jaarlijkse aanstelling van het magistraat overgaan. De stemming was bedrukt; de prins zat in een koets, voortgetrokken door vier zwarte paarden; met "eenen langen zwarten mantel" ging hij naar de Calvinistische preek en "met flambauwen" werd 's avonds op het stadhuis het magistraat aangesteld. De tijden zijn veranderd, Willem kan zijn wil niet meer opdringen, kan of durft niet meer aansturen op verdraagzaamheid, voordien zijn sterkste wapen om de gematigden naar zijn kamp te lokken. Hij benoemt Ryhove hoogbaljuw, duldt dat men de vermaarde "Religionsfried", zijn eigen werk, zou schenden en krenken, aldus gelijk gevend aan de extremisten, duldt ook dat men de kerkelijke goederen zou verkopen en aanslaan, omdat men geld nodig heeft om de soldaten uit te betalen. Het is een nederlaag voor de prins, het einde van zijn politiek van verzoening, een dolksteek aan de Pacificatie. Terwijl Farnese overal in het land nieuwe successen boekt, dorpen en velden worden geplunderd, de bevolking honger lijdt en de pest in1581 te Gent uitbreekt, blijven de overheden alhier handelen alsof zij een duizendjarige toekomst aan het voorbereiden zijn. Latijnse school en Universiteit blijven in die bange dagen de troetelkinderen van Ryhove en z'n medewerkers. Er zijn geen eetwaren meer voorhanden, er is geen geld om soldij uit te keren, maar men verzekert professoren en leraren belangrijke wedden. Damman ontvangt 400 gulden per jaar, Claysson en Volckaert 300, De Rijcke 250, Otto 200, met terugwerkende kracht op Kerstdag 1580, terwijl op aandringen van die heren, de overheden 24 nieuwe studiebeurzen stichten en een stelsel van pensioenen voor de weduwen van het onderwijzend personeel uitwerken. Neemt het geld bij kerken en kloosters, suggereren zij Ryhove. Het is nog de gemakkelijkste oplossing: op 12 augustus 1581 beslissen de schepenen de wedden te zullen uitbetalen met de inkomsten van Sint-Baafs- en Sint-Pietersabdij, van een paar kerken en kloosters. Veel weten wij niet over hetgeen in de Calvinistische school in 1581 werd gedoceerd of omging. Er is voor de kroniekschrijvers te veel te vertellen over andere belangrijke zaken, over de voortdurende aanvallen tegen de stad, de plunder- en rooftochten, de innamen van Doornik door de Malcontenten. Van de activiteiten van de "geusche scholen" in 1581 is ons enkel bekend dat de leerlingen op 2 augustus door de ministers van de hervormde godsdienst werden "geĂŤxamineerd". 1582 zou voor Gent, nog veel meer dan de vorige jaren, een ongeluksjaar worden. Willem van Oranje heeft de kandidatuur van Anjou opgedrongen hetgeen in Vlaanderen, Antwerpen en Brabant, ondanks de plechtige inhuldigingen en de zgn. spontane vreugdebedrijven, door de bevolking zeer slecht onthaald wordt 100


en na enkele maanden de populariteit van Oranje in het gedrang zal brengen. Vier dagen na de intrede van Anjou te Gent, moet hij, aan de zijde van de prins van Oranje, machteloos de nederlaag van zijn leger dat voor de poorten van Gent 800 man verliest, bijwonen. Ongeveer op het zelfde ogenblik doet de Calvinistische universiteit een nieuwe aanwinst in de persoon van Lambert Daneau ofDanaeus, een Fransman die eerst recht en daarna theologie had onderwezen te Genève, gedoceerd had in Leiden en thans op vraag van de Gentse schepenen, de rangen van de Gentse professoren was komen vervoegen. Al de stedelijke overheden kwamen op 30 mei zijn eerste "latijnse oratie" bijwonen. Spreker prees het magistraat dat "binnen Gent eene leerplaets der goddelijke wetenschappen had aangesteld". Hij beloofde driemaal in de week college te zullen houden en zegde dat "hij het merg der goddelijke wetenschappen gezogen had uit den mond van den Eerw. leeraer Beza". De schrijver van de Vlaemsche Kronijk draagt hem geenszins in het hart: "Deze Danaeus gaf zijne lessen des namiddags; van hem mocht met waerheid gezeid worden: Parturiunt montes, nascitur ridiculus mus. Himedonck was, mijns oordeels, veel geleerder en veerdiger als deze Danaeus die zijn lessen uit een schrift voorlas". Een andere professor van de Universiteit van Leiden waarbij ''veel oneenigheid en strijdigheden tegenelkander" waren, Alexander Ratloo kwam zijn collega Damman vervoegen. Op 14 november "heeft hij in de publieke schole eene lofrede der wijsbegeerte, van dewelke hij door het magistraat tot voorlezer gesteld was, uitgesproken, prijzende grootelijks het magistraet en ook vermanende de leerlingen dat zij zijne lessen vlijtig zouden opschrijven, en van dien tijd af heeft hij begonnen die edele wetenschap bij deelen, uit te leggen". De Universiteit schijnt eindelijk de troebele politieke en militaire toestand ten spijt, op volle toeren te draaien en een hoog intellectueel niveau te hebben bereikt. Op 14 juli verdedigt Dominicus Baude uit Rijsel, die later te Leiden zou doceren, zijn proefschrift: "deze disputatie, in dewelke vele ministers, staetspersoonen en borgers tegenwoordig waren, eindigde omtrent den 5 uren". Op 15 september was het de beurt aan Gaspar Florus, en op 3 november aan de jonge paltsgraaf Joan, om succesrijk hun proefschrift te verdedigen. Hetzelfde jaar worden nieuwe kredieten ingeschreven, worden 12 alumni door de stad onderhouden en worden 24 beurzen aan behoeftige studenten uitgedeeld. Terwijl Anjou in 1583 zijn laatste kansen in het beleg en de plundering van Antwerpen verkijkt, dat Willem van Oranje zich voorzichtig terugtrekt in de Noordelijke provinciÍn, dat Ryhove op de vlucht slaat en dat de geduchte

101


Hembyze opnieuw het roer in handen neemt te Gent. schijnt de Calvinistische Universiteit zich om geen andere problemen te bekommeren dan haar onderwijs en de opleiding van de intellectuele jeugd. Zij is in die maanden van ontbering en angst, een oase van rust en sereniteit geworden. Abraham vander Myle op 12 februari en Herman Faukelius op 2 april dragen hun proefschrift voor. Het zijn de laatste belangrijke gegevens die ons bekend zijn. Waarschijnlijk heeft de school te kampen met fmanciĂŤle moeilijkheden want de stadskas is leeg. De eindfaze van Gents verzet nadert: Hembyze wordt van verraad beschuldigd, aangehouden en onthoofd, Willem van Oranje wordt te Delft vermoord. Gent, door Fransen belegerd, uitgeput door jaren strijd en door een verschrikkelijke hongersnood, geeft zich over op 12 september 1584. Het katholicisme zegeviert. de klokken van alle kerken luiden, de Calvinisten worden verdreven of verbannen. Dezelfde dag had Kimedonck aan de ingang van de Universiteit "doen plakken eenen brief, bij dewelken hij te kennen gaf dat hij voortaen niet meer les zou geven, mits te ongelegenheid des tijds". Samen met de andere professoren, de ministers van de hervormde kerk en 't garnizoen verliet hij de stad op 26 september. De zg Calvinistische Universiteit behoorde tot het verleden, tot de geschiedenis. Pierre KLUYSKENS oktober 1967

PAARDENDIEF GEHANGEN TE LEDEBERG IN 1682 De Vrye heerelychede van Sente Pieters Ledeberch was onder het Ancien Regime een onbelangrijke boerengemeenschap waar weinig gebeurde dat weerklank vond buiten desselfs grenzen. De schepenbank zorgde ervoor dat wet en orde gerespecteerd werden maar dit beperkte zich bijna uitsluitend tot het vellen van een vonnis betreffende vechtpartijen, schulden van achterstallige renten en pachten, schade aan landbouwgewassen door loslopend vee, e.d.m. Het wekt dan ook enige verwondering wanneer men, als grote uitzondering, in de archieven ontdekt dat een doodstraf"metten coorde" uitgesproken wordt en wel wegens diefstal van een paard 1. 102


De schuldige was een zekere Lieven Maes, 22 jaar oud en geboren op de prochie van Beveren bij Antwerpen. In den nacht van 21 op 22 Januari 1682 had hij zich

vervoordert te gaene op het hoocheynde van de prochie van Haesdonck alwaer hy ten selven tyde vuyt den stal van Pieter Pielaet synen oom gestolen syn eenigh peert, ende voorsien synde van eenen toom, tvoorn. peert daermede wech ghevoert. In de morgen van de volgende dag, 22 Januari 1682, arriveert hij met dit paard binnen de Stad Gent -er wordt niet gezegd waarom hij precies naar Gent kwamen kort daarna bevindt hij zich buytten de Keyserpoorte op de heerelychede van Ledeberch in de herberg Den gauden Appel waar Frans de Vleesschauwere herbergier was. Dezelfde dag verkoopt hij daar het paard aan Adriaan de Schrevele voor de som van tien ponden grooten vlaams nietjeghenstaende het voornoemt peert ghe estimeert wort weerdich te wesen in de dertich p. gr. vlaemsch. Men verhaalt niet hoe de diefstal ontdekt werd, wellicht heeft de verkoop ver onder de waarde van het paard argwaan gewekt? Zeker is dat Lieven Maes nog dezelfde dag 's avonds gearresteerd wordt

waernaer synde gebeurt dat ghy met het voornoemt peert door dheer Cornelis de Deurwaerder bailliu deser heerelychede ter interventie van synen officier Jan de Craene in de voornoemde herberghe op den xxijen der voornoemde rnaent voor het sluyten van de Keyserpoorte in apprehentie syt genomen ende des anderdaeghs smorghens gherecommandeert in de Chiperage van de proostdye van Ste Pieters neffens Ghendt... Volgens het lokaal gewoonterecht mocht een gevangene ten hoogste drie dagen opgesloten blijven te Ledeberg, en moest den derden dage overgebracht worden naar het gevang van de proostdij van St-Pieters2. De heerlijkheid vanSt-Pieters Ledeberg bezat de hoge, middelbare en lage justitie3. De zaak moest dus voorkomen in de schepenbank die ter deze gelegenheid voltallig (meestal was dit niet het geval) vergaderde in wettelyck criminele ghebannen vierschaere den 16en february 1682, ter maenynghe van den meyer Loys De Rouck. De toenmalige schepenbank bestond uit de heeren Pieter Comelissens, burgemeester, en Lieven van Couckelberghe, Gillis van Bochaute, Philips Janssens, Ferdinand van Bambost, mr. Pieter AnnĂŠ advocaet, mr. Jan Teerlinck, schepenen. Zoals het toentertijd de gewoonte was te Ledeberg bestond de schepenbank slechts gedeeltelijk uit "insetenen" (nl. de drie eerstgenoemden), Ferdinand van Bambost woonde op het St Pietersdorp op den hoek van het Stalhof, de woonplaats van de drie overigen is ons niet bekend maar bijna zeker woonden ze binnen de stad Gent. Laten we nog opmerken dat we onder de schepenen ook twee juristen vinden. 103


De vierschaar was van mening dat alsoo uwe voornoemde diefte een quaede saecke is van seer groote consequentie niet lydelyck in een stadt ofte heerelychede sonder condigne punitie4 andere ten exemple.... Men kan daarbij bedenken dat in die tijd diefstal van een enig paard zowat dezelfde betekenis had als, hedendaags, het stelen van een auto of, in het geval van een landbouwer, het stelen van zijn (enige) tractor, en de schepenbank spreekt het vonnis uit

Burghemeestre ende Schepenen der voornoemde heerelichede van Ledeberch ghesien den criminelen heesch in wettelyck gebannen vierschaere t' uwen laste gemaeckt by dheer Cornelis de Deurwaerdere bailliu der voornoemde heerelichede, oock ghesien uwe eyghen confessie ende anderssinsom ghenough ghebleken, Recht doende met het advys van Rechtsgheleerde, condempneren u ter plaetse patibulaire5 ge gexecuteert te worden metten coorde in sulcke voeghen datter de doot naervolght, ende confisqueren alle uwe goederen, soo leenen als andere niet vuytghestecken nochte ghereserveert, ten prou.ffyte van den heere de oncosten van praeesse ende misen van Justitie6 alvooren gededuceert. Zoals blijkt uit de tektst had de beschuldigde bekentenissen afgelegd. Of werkelijk ook elders advies van juristen ingewonnen werd blijft een open vraag want deze zinsnede vindt men terug in alle, ook de meest onbenullige, vonnissen van deze schepenbank. De greffier Pieter de Clippele noteert nog kortweg in marge van zijn register Ten voorn: daeghe gheprononchiert ende d 'executie volbracht ter presentie van de voornoemde heeren Schepenen. Daarmee was de zaak beslecht. In 1682 was de hedendaagse gedoogmaatschappij nog vÊraf en gehuld in de nevelen van de toekomst. Tenslotte kan men zich nog afvragen waar de executie plaats gevonden heeft. Op de kaart van Jacques Horenbant uit 1619 staat te Ledeberg een galg getekend ongeveer rechtover de plaats van het vroegere Hospice langs de huidige Hundelgemse steenweg. Vermits de veroordeelde opgesloten was in het gevang van de proostdij van St Pieters zou men een relatief lange weg moeten afleggen om hem naar de plaats van executie te voeren. Maar misschien was dit wel gewenst? (Vgl. boven" ... andere ten exemple") In latere archiefstukken i.v.m. Ledeberg wordt echter niet meer gesproken over deze galg zodat het vonnis misschien uitgevoerd werd aan de galg van het St Pietersdorp die buiten de Petercellepoort langs de steenweg naar Oudenaarde stond7. NOTEN I. RAG, Fonds Ledeberg, Register Nr.37, fo.9rto-9vso. 2. D. Berten, Coutumes de la Seigneurie de Saint-Pierre-lez-Gand, blz. 118 (§LVII) en blz. 287. Zie ook De Potter & Broeckaert, Geschiedenis van de Gemeenten van Oost-Vlaanderen, Vierde Deel, Ledeberg, blz.9 (voetnoot).

104


3. D. Berten, Coutumes ... blz. 316. 4. Condigne punitie: straf evenredig met het vergrijp. 5. Plaetse patibulaire: de plaats waar de galg staat. 6. Misen van justitie: de gerechtskosten. 7. D. Berten, Coutumes ... blz. 114 (ยงXLIII) en blz. 175 (voetnoot).

Gontran ERVYNCK

HET BOMBARDEMENTVANGENT-ZEEHAVEN DOELSTELLING

Op zaterdag 25 maart 1944 stelde generaal Dwight D. Eisenhower tijdens een bespreking op het ministerie van de Luchtmacht te Londen, de vraag hoe de Britse en Amerikaanse zware bommenwerpers als rechtstreekse steun aan operatie 'Overlord' ingezet konden worden. Er waren twee opties: a) een systematische aanval op spoorwegknooppunten in Noordwest-Europa: het zogenaamde Transportation Plan. Deze strategie was gebaseerd op David 'Solly' Zuckermans 'Delay and Disorganisation of Enemy Movement by Rail' waarin hij de aanval op 76 vormingsstations in Noordwest-Europa voorstelde. b) het vernielen van het Duits industrieel potentieel en voornamelijk de brandstofproductie. De adjunct van Eisenhower, de Britse Air Chief Marshal Arthur Tedder, was voorstander van het Transportation Plan maar Generaal Carl Spaatz (bevelhebber van de U.S. Strategie Air Force) en Air Chief Marshal Arthur Harris (bevelhebber van het R.A.F. Bomher Command) waren er tegen gekant. Volgens hen zou het volstaan de Duitse industrie verder systematisch te bombarderen ( Oil Plan en Pointblank) om Duitsland tot overgave te dwingen. Ook waren Wmston Churchill en het Britse kabinet tegen het Transportation Plan. Zij wezen niet alleen op het grote aantal burgerlijke slachtoffers dat deze bombardementen zouden eisen, maar ook op de mogelijke vijandelijke houding van de bevolking tegen haar toekomstige 'bevrijders'. Niettegenstaande Eisenhower 's anderendaags in slaagde het voorstel van Tedder op te dringen, duurde het tot 17 april alvorens 'Ike' de controle over de Britse en Amerikaanse bommenwerpers kreeg. Intussen had een team deskundigen het aantal doelen in Noord Frankrijk en 105


België van 76 naar 80 opgetrokken (het Transportation Plan zou in mei 1944 met aanvallen op belangrijke bruggen- over de Seine, de Oise en de Maasaangevuld worden.) Vermits het vormingsstation Merelbeke tot één van deze (80) doelen behoorde, werd het op 10 april en 10 mei 1944 gebombardeerd (zie 'De bombardementen van Merelbeke' van Jean-Paul Marchal.) Enkele weken later ontving Londen het volgende bericht van agent VN/F (van de Belgische inlichtingsdienst Marc): "Onze agenten van het spoor doen ons opmerken dat in de laatste weken prachtig werk is gepresteerd door de R.A.F. Ze zijn een beetje verwonderd dat de R.A.F. totnogtoe geen aanval heeft gedaan op de formatie van Gent-Zeehaven. Want gansch de bedrijvigheid van Gent-Merelbeke heeft zich overgeplaatst naar Gent-Zeehaven." (uit 'Stokken in de wielen' van C. Lokker, p. 804). Als gevolg op de berichten welke de Belgische inlichtingsdiensten Marc en Boude naar Londen verstuurden, kreeg het Amerikaans Eighth Bomher Command de opdracht het rangeerterrein Gent-Zeehaven (in de volksmond 'De Dampuurte') op donderdag 22 juni1944 te bombarderen! DE AANVAL

De 68 B-17 Flying fortresses die aan deze missie gaan deelnemen, behoren deels tot de 305 en de 306 Bombardment Group (BG) en worden in 2 formaties ingedeeld. De "A" 40th Combat Wing. bestaande uit: -de "A" Lead Group (12 B-17 van de 306 BG); - de "A" High Group ( 13 B-17 van de 306 BG); -de "A" Low Group (13 B-17 van de 306 BG). De "B" 40th Combat Wing. sawen~esteld uit: -de "B" Lead Group (12 B-17 van de 305 BG); -de "B" High Group (6 B-17 van de 305 BG); -de "B" Low Group (12 B-17 van de 306 BG). Op enkele uitzonderingen na zijn alle toestellen met 12 bommen van 500 pond geladen (bij een klein aantal bestaat de bomlading uit 11 bommen van 500 pond plus één 'Skymarker'). Te 15u51 stijgt het eerste toestel van de "A" Lead Group 40th Combat Wing op. Vier Flying fortresses van die "A" 40th Combat Wing keren echter vroegtijdig naar hun basis terug: -Nr. 42-31065 (Lead Group) wegens problemen met motor 3; -Nr. 42-37598 (High Group) als gevolg van olieverlies aan motor 1; -Nr. 42-31158 (Low Group) ook wegens olieverlies aan motor 1; -Nr. 42-31454 (eveneens van de Low Group) door een ''pilot error. He could 106


notkeep up with theformation"! Met 4 minuten vertraging stijgt het eerste toestel van de "B" Lead Group 40th Combat Wing te 16u04 op. (De 305 BG was gestationeerd in Chelveston, de 306 BG in het naburige Thurleigh). Na ongeveer 3 uur vliegen bereiken- op een hoogte variërend tussen 25.500 en 26.200 voet- de Amerikaanse bommenwerpers hun 'target': the GHENT MARINE MARSBALLING YARD. Omstreeks 18u44 worden de Gentenaars door het geloei van sirenes opgeschrikt. De meeste zitten aan tafel en 'genieten' van een (pover) avondmaal. Enkele minuten later, om precies te zijn tussen 18u53 en 18u55, werpen de Flying fortresses van de "A" 40th Combat Wing hun bommen af. Tussen 19u01 en 19u03 is het de beurt aan de "B" 40th Combat Wing.

RESULTATEN In een document van de NMBS leest men: "hoofdspoor beschadigd; verschillende locomotieven en goederenwagens beschadigd; stelplaats en wagenwerkplaats erg getroffen; seinhuizen 2 en 3 vernield. Er zijn 7 doden en 4 gekwetste spoorwegbedienden." (P. Van Heesvelde 'Luchtaanvallen en bombardementen op Gentse spoorinfrastructuur tijdens de tweede wereldoorlog' p. 48). Andere gegevens vindt men in 'Verslag over het bestuur en den toestand der stad Gent in 1941, 1942, 1943 en 1944' opp. 301 en 302. "22 Juni, te 18u. (sic): vormingsstation Gent-Zeehaven en omgeving- 59 dooden, 44 gekwetsten (gehospitaliseerd), 786 dakloozen, 66 woningen vernield, 121 zwaar beschadigd, 774 licht beschadigd en 14 nijverheidsgebouwen vernield. Verder werd schade veroorzaakt aan de Havenbureau's, de uitrusting der haven en de kaaimuren. Een groote gasreservoir van de stedelijke gasregie werd vernield. Het plaatselijk hoog- en laagspanningsnet van den Electriciteitsdienst werd zwaar beschadigd. Volgende nijverheidsinstellingen werden getroffen: Vlasspinnerij 'La Gantoise', Fabrieken Vynckier Frères et C 0 , Katoenspinnerij 'Gent-Zele-Tubize', 'Vereenigde Gentsche Spinnerijen', Firma 'De Raeve Gebroeders' (Textielafval), N.V. Ventola en Weverij Fache." In een brief van het Rode Kruis België op 17/8/1944 aan de burgemeester van Gent overgemaakt, staan echter 60 namen vermeld! LUCHTAANVAL 22-6-1944 Definitieve lijst der Overleden Slachtoffers. AdamJulien Antheunis Agusta Antheunis Suzanne

Walstraat, 96 Trimenbergstraat, 215 Afrikalaan, 22 107

Gent Gent Gent


Augustinus Prudentia Blancquaert Alice Bonne Camiel Braecke Medard Cocquyt Theofiel De Bock Maria DeBooslrma De Bruyne Alfons De Leest Julia Demaret Marie-Jeanne De Mey Edwardus De Pape Alfons De Pape Francine De Pape Louise De Pauw Suzanne De Plat Albertine De Plat Theresia De Prest Maria De Smet Constantin De Vilder Philemon De Vos Elias De VosFrans De Vos Gustaaf De Waele Camillus De Waele Gustaaf De Waele Valentine Evrard Roger Geirnaert Julien Geysens Karel Lauwaert Martha Meidaan Edmond Meuleman Eduardus Minner Petrus Nicase Karel NoensMarie Pattheeuw Yvette Pattheeuw Julienne Schaubroeck Octaaf Schaubroeck Anselme Schaubroeck Agnes Serbruyns Michel

Voorhavenlaan, 115 Gazmeterlaan, 131 Heyveldstraat, 34 Hospitaalstraat Afrikalaan, 200 Hooge Weg, 132 Grondwetlaan, 96 Grondwetlaan, 96 Afrikalaan, 202 St. Bernadettestraat, 224 St. Bernadettestraat, 236 Gazmeterlaan, 129 Gazmeterlaan, 129 Gazmeterlaan, 129 Afrikalaan, 126 Hooge Weg, 38 Hooge Weg, 38 Vliegtuiglaan, 4 Snoekstraat, 41 Vorkstraat, 111 Ottergemsche Steenweg, 186 Gazmeterlaan, 131 Gazmeterlaan, 131 Hooge Weg, 132 Hooge Weg, 132 Hooge Weg, 130 Vliegtuiglaan, 4 Motorstraat, 11 Strimenbergstraat, 201 Strimenbergstraat, 213 Gazmeterlaan, 131 Mimosastraat, 82 Steenstraat Hooge Weg, 138 Gazmeterlaan, 131 Afrikalaan, 267 Afrikalaan, 267 Hooge Weg, 152 Hooge Weg, 152 Hooge Weg, 152 Strimenbergstraat, 34 108

Gent Gent Gent Beervelde Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Meire Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent


Sirejacob Albert Tassche Edmond Therssen Roger Van Achte Nadine Van Bever Adronia Van Bever Marie Van Bever Oscar Van Beveren Ludovica Van den Bossche Lucia Van der Meersch Euphrasie Van de Vyvere Jules Vercruysse Maria Verraest Alice Vromant Blanche WynakkerMartha Zaman Prosper

Afrikalaan. 236 Hooge Weg. 185 Moerlandstraat. 15 Hooge Weg. 182 Hooge Weg. 134 Heidebrandtstraat. 70 Lange Krevelstraat. 36 Gazmeterlaan. 131 Neuscheplein. 10 Hooge Weg. 145 Melkerijstraat. 54 Hooge Weg. 152 Neuscheplein. 10 Strimenbergstraat. 34 Gazmeterlaan. 129 Sterrestraat. 2

Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Lokeren

DE GENTSE RANGEERSTATIONS ZOUDEN VOORTAAN NIET MEER GEBOMBARDEERD WORDEN. Jean-Paul MARCHAL

GENTSE MEMORIEDAGEN: 1-2-3-4 JULI 1 Juli 1578 Stichting van de Calvinistische Universiteit. Zie artikel daarover in dit nummer.

1 Juli 1640

"Op 2 uren tyds wierd de kappe van St-Baefskerke afgebrand; en den dyssendag daernaer ontstak hetselve vuer. maar wierd welhaest geblust... schrijft Justus Billiet 1 Juli 1794 De Oostenrijkse generaal en gans het garnizoen verlaten 's nachts de stad. Gedurende 4 dagen zou de orde gehandhaafd worden door de 4 hoofdgilden en de corporaties. 109


1 Juli 1810 Geboorte te Ieper van Louis Van Houtte. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2001- N°2- pp. 114-115.

1 Juli 1833 Geboorte van Joseph-Jacques Kerfyser. Zie "Ghendtsche Tydinghen" - 2002 - N°5 - p. 303.

1 Juli 1838 De eerste paardenkoersen gaan door in St-Denijs-Westrem. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 1993- N°l- pp. 33-34.

1 Juli 1842 Loketopening van de Banque de Flandre. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2000- N°5- pp. 320-322.

1 Juli 1843 De eerste patiënt wordt ingeschreven in het gesticht van het Strop. Toen de guinguette "Het Strop" in 1841 te koop aangeboden werd drong Guislain er bij Kanunnik De Decker op aan dit complex te kopen en om te vormen tot een rusthuis voor mannelijke zwakzinnigen. Er moest niet zo veel aan veranderd worden. In 1901 werd er door de Broeders van Liefde een afdeling opgericht voor zwakzinnige kinderen die gehecht was aan het verplegingsinstituut.

1 Juli 1848 Geboorte te Gent van Henri Van Cleemputte. Alhoewel een plein naar hem genoemd werd in St-Amandsberg zal hij wel voor veel Gentenaars een totaal onbekende zijn. Als Dokter in de geneeskunde was hij werkzaam in het toenmalig "Weldadigheidsbureau" en in de Burgerlijke Godshuizen. Hij had zijn eigen praktijk op de Antwerpse steenweg. Deze minnelijke en sociaalvoelende dokter zou, moest hij vandaag nog geleefd hebben, zeker last gekregen hebben met de "Orde der Geneesheren", want zijn leuze was: "Wie niet kan betalen, betaalt niet en wordt evengoed verzorgd". En dat was ook zo. Het was dus geen wonder dat deze man die dagelijks geconfronteerd werd met 110


de miserabele levensomstandigheden van een groot deel van de bevolking, zou proberen, ook langs politieke weg, daar verandering aan te brengen. Hij was nog jong toen hij reeds zetelde in de Gemeenteraad van St-Amandsberg. In 1884 werd hij Schepen. Hij lag aan de basis van het indijken van de pokkenepidemie van 1882-1883 en zorgde ervoor dat een deel van de vervuilde Rietgracht die verantwoordelijk was voor vele ziektes, gedempt werd. Toen de 2e burgemeester van St-Amandsberg, Victor Braeckman, in 1908 stierf, was het bijna vanzelfsprekend dat Dr. Van Cleemputte zijn opvolger zou worden. Dat deze gelukkige keuze mocht rekenen op de enthousiaste goedkeuring van de bevolking moge blijken uit de feestelijkheden die plaatsgrepen bij zijn inhaling. Na een Te Deum in de St-Amanduskerk volgde een democratisch banket voor 400 personen. Een muziekfestival op 5 kiosken (voor minder deed men het niet in die tijd) en als besluit een groot vuurwerk op het Heilig Hartplein. Aan de feestdis werd een gelegenheidsgedicht voorgedragen door de auteur die niemand minder was dan de Vlaamse dichter René Declercq die toen in StAmandsberg woonde. Wij pikken er 4 regels uit die goed resumeren wat de bevolking dacht: "Kan men wijzer raadsman wensen, Dan wie door zijn troostend ambt, Als de vriend der kranke mensen, Leed en bekommernis bekampt?" Dr Van Cleemputte was burgemeester van St-Amandsberg van 1908 tot 1921. Wanneer destijds sommigen vragen stelden betreffende het feit dat hij de armen gratis behandelde, antwoordde hij: "Och! als ik niets meer heb, dan ga ik naar het Hospice." Was dit een voorgevoel? Op het einde van zijn leven kon Dr. Van Cleemputte zijn huishuur niet meer betalen en hij werd opgenomen in het Hospice waar hij stierf. Ga ze nog maar eens gaan zoeken, zulke dokters ... en zulke burgemeesters!

1 Juli 1875 Inhuldiging in de "Lys" van de machtigste stoommachine in ons land. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 1981- N°3- p.124

1 Juli 1934 Inhuldiging van het Speelplein Désiré Cnudde. Dit speelplein werd opgericht door het "Beschermcomité van de Officiële Scholen van Gent" op het einde van Steenakker. Het werd genoemd naar de toenmalige Schepen van Onderwijs. Wegens de houding van Cnudde onder de bezetting werd dit speelplein na de oorlog herdoopt in Speelplein Henri Story. 111


2Juli 1795 De Provincie Oost-Vlaanderen wordt het ''Département de I' Escaut".

2 Juli 1844 Gans de Koninklijke Familie verblijft in Gent voor o.m. de Eerste steenlegging van het Entrepot, de inhuldiging van de Marcellisbrug en de grote zaal van het Paleis van Justitie.

2Juli 1845 Een borstbeeld van Jacob Van Artevelde wordt geplaatst in de Troonzaal van het Stadhuis.

2Juli 1888 Blijde Intrede van Mgr. Henri Lambrecht als 23e Bisschop van Gent. Zoals de meeste Bisschoppen van Gent was hij geen Gentenaar. Hij werd immers op 26 Januari 1848 geboren te Welden nabij Oudenaarde. Hij was een van de jongsten, want hij was maar 40 jaar toen hij hier benoemd werd. Als zoon van een gemeenteontvanger volgde hij lager onderwijs op de parochieschool en liep hij college in Oudenaarde en in Sint-Niklaas. In 1866, hij is dan 18 jaar, komt hij naar het Seminarie in Gent en 5 jaar later wordt hij priester gewijd. Maar nog vóór die wijding wordt hij naar de Universiteit van Leuven gestuurd om er theologie te studeren. Hij haalt er het doctoraat in deze discipline en doceert er enkele jaren in de Faculteit Theologie. Zijn kandidatuur voor een professoraat wordt gedwarsboomd door de Gentse Bisschop Mgr. Bracq die andere plannen voor hem heeft. Larnbcecht wordt hulpbisschop alhier. Hij staat Bracq bij in het bestuur van zijn bisdom en wanneer deze laatste in 1888 overlijdt zal Lambrecht hem opvolgen. Het verschil met de 84-jarige Bracq is onmiddellijk merkbaar. Larnbcecht bezoekt direct een aantal steden van zijn bisdom en grijpt elke gelegenheid aan om zijn diocesanen te ontmoeten. Hij wil werk maken van het arbeidersvraagstuk en begint met de organisatie van een "Congres der Sociale Werken". Hij realiseert zich dat de pers een machtig wapen is en wil een katholiek volksdagblad oprichten dat tegen een lage prijs 's morgens vroeg aan de arbeiders bezorgd kan worden. Het feit dat het socialistisch dagblad "Vooruit" reeds 4 jaar bestond zal wel niet vreemd geweest zijn aan deze wens. Al deze plannen werden opgeschort door zijn onverwacht overlijden.

112


2Juli 1889 Dood van Mgr. Henri Lambrecht, precies één jaar na zijn Blijde Intrede. Hij had al geen al te sterke gezondheid en had gedurende het eerste jaar van zijn episcopaat te veel van zijn krachten gevergd. Tijdens een vormingsplechtigheid in Denderleeuw werd hij plotseling onwel en overleed de daaropvolgende nacht, slechts 41 jaar oud. Hij werd begraven te Welden maar in een kapel van de St-Baafskathedraal is er een grafmonument dat gemaakt werd door Remi Rooms. Voor een foto van zijn Blijde Intrede, zie "Waar is de Tijd?"- N°9- p.219

3 Juli 1468 Huwelijk te Damme van Karel de Stoute met Margareta van York. Zie ook vorig nummer onder 28 Juni.

3 Juli 1543 Het Steen van Auwegem in de Opperscheldestraat wordt op bevel van Keizer Karel aangekocht om te dienen tot woning van de Proost van St-Baafs. Lucas Munich was de eerste die er zijn intrek nam. Zijn opvolger Viglius liet er grote veranderingen aanbrengen. Ga niet op zoek naar het Steen van Auwegem, want het bestaat niet meer. Na de aankoop werd het trouwens het "Hof van St-Baafs" genoemd. Ook dit zult gij niet meer vinden en de straat waar het zich bevond is ook verschillende malen van naam veranderd. Om kort te zijn: waar dit Steen vroeger stond, staat nu het Gouvemementshotel in de Gouvemementstraat, zij het dan ook dat het oorspronkelijk steen veel kleiner was, het was in feite een normale herenwoning. Maar een woning met een hele geschiedenis. Onder de Calvinisten werd ze verbeurd verklaard en tot woonst gegeven aan de Prins van Oranje. Het werd dan ook herdoopt in "Hof van Oranje", zij het dan ook dat de Prins er nooit gewoond heeft, wel gelogeerd tijdens zijn verblijven in Gent. Vandaar de straatnaam "Oranjeberg". Enkele jaren na de val van het Calvinistisch regime werd het gebouw teruggeschonken aan de geestelijke overheid en werd het het Bisschoppelijk Paleis. De Opper- of Hooge Scheldestraat evolueerde mee en werd nu de Bisschopstraat genoemd. De eerste Bisschop die er woonde was Mgr. Damant, de laatste Prins van Lobkowitz. Bisschoppen wonen meestal niet in armzalige krotjes en toen de Fransen hier binnenvielen vonden ze deze woning uitstekend geschikt om er hun Prefectuur in onder te brengen. De Bisschopstraat verdween vanzelfsprekend en werd nu de Prefectuurstraat.

113


Maar ook de Fransen mochten het hier op een bepaald moment aftrappen en de Franse Prefect werd vervangen door een Nederlandse Gouverneur. Gevolg: het gebouw werd herdoopt in Gouvernementshotel en de Prefectuurstraat werd de Gouvernementstraat Zo kan men natuurlijk bezig blijven. Dat vonden ook onze huidige beleidsvoerders die het van prioritair belang achten de meer dan anderhalve eeuw oude naam "Gouvemementshotel" te veranderen in "Provinciehuis". De vooruitgang kan men niet tegenhouden ... Op het einde van de 19e eeuw werd er een nieuw Gouvemementshotel gebouwd dat door de aftrekkende Duitsers in 1944 in brand werd gestoken. Het werd herbouwd in de vorm die wij nu kennen. In de loop der eeuwen hebben in dit Bisschoppelijk Paleis-PrefectuurGouvernementshotel heel wat illustere personages gelogeerd, waaronder Albrecht en Isabella, Ladewijk XV, Napoleon, Willem I en Leopold I.

3 Juli 1842 Het lokaal van de St-Jorisgilde wordt openbaar verkocht. Anders gezegd het St-Jorishof, bij de Gentenaars nog altijd beter bekend als "de Cour St-Georges". Er wordt nog al eens graag beweerd dat het huidigSt-Jorishof gebouwd werd in 1228. Dat zou een mooi record zijn, maar het is helaas niet waar. Wat er in 1228 gebouwd werd waren hallen en een soort stapelplaats die gebruikt werden door kooplieden en halleheren.

Het Sint-Jorishof in 1585.

114


Wanneer er in 1425 een nieuwe lakenhalle gebouwd wordt betekende dit het einde van de bijn 2 eeuwen oude hallen. De St-Jorisgilde bouwde op die plaats haar Gildehuis dat veel uitgestrekter was dan het huidig gebouw. Er moest immers plaats zijn voor de schietbanen; het strekte zich uit tot bij het Belfort. Het mag terecht een historisch gebouw genoemd worden want er speelden zich belangrijke evenementen af voor Gent. In 1477 werd Maria van Bourgondië er gedwongen het Groot Privilegie te ondertekenen. Het is ook dààr dat zij in hetzelfde jaar de gevolgmachtigden ontving van de Duitse Keizer Frederik lil die haar haar hand kwam vragen voor zijn zoon Maximiliaan. Heel wat hoge gasten logeerden er; vermelden wij enkel Keizer Karel en Napoleon. De gilde verbleef er tot aan haar afschaffing door de Fransen die het St-Jorishof in 1798 openbaar verkochten als "nationaal goed". Sedert 1838 was er in de ruime bovenkamer een ijzer.:. en blikwinkel en een speelgoedbazar. Op de gevel kon men lezen: "Foore van Leipzig op het eerste. Vrije ingang. Kramerijen, kinderwagens, speelgoed, etc." Het gelijkvloers kende diverse bestemmingen, maar werd meestal gebruikt wat dacht u?- als herberg. Zo was er op een gegeven moment de "Kantien WestVlaandria" met op de vensters geschilderd "Verkoop van Oude Klare". Het gebouw werd door de Stad aangekocht in 1910 en op een prachtige wijze gerestaureerd door architect Henri Geirnaert, daarin bijgestaan_ door stadsarchitect Charles Van Rysselberghe. Vermeldenswaard is dat op de dag dat hetSt-Jorishof voor de 2e maal openbaar verkocht werd, namelijk op 3 Juli 1842, op 500 meter daar vandaan in een werkmansgezin in de Veerstraat een jongetje geboren werd dat de naam van Karel meekreeg. Hij zou zo populair worden als volkszanger dat hij een standbeeld kreeg bij de St-Jacobskerk.

3 Juli 1842 Geboorte van Karelke Waeri. Over Karelke kunt ge uitgebreid lezen in "Ghendtsche Tydinghen"- 1972- N°5 - pp. 84-89 en 1976- N°2- pp. 84-95.

3 Juli 1848 Dood van Félix de Hemptinne. Afkomstig van het Brabantse Jauche werd hij geboren op 20 Februari 1783. Hij vestigde zich in Gent en begon een katoenfabriek in de Molenaarstraat. In 1815 trouwde hij met Henriette, de dochter van Hubert Lousbergs. Zijn bedrijfbestond oorspronkelijk uit een spinnerij en een weverij, maar na de 115


dood van zijn schoonvader in 1826 kwam ook de katoendrukkerij Lousbergs in zijn handen. In 1830 stond zijn bedrijf, samen met dat van Voortman, aan de top van de Gentse katoenindustrie. Hij was bovendien actief in de politiek en zetelde in de gemeenteraad, de provincieraad en het parlement. Na zijn dood werd het bedrijf, dat in 1873 omgevormd werd tot deN. V Florida, geleid door zijn zoon Charles. Hij werd begraven op het Campo Santo.

3 Juli 1872 Dood van Ferdinand Snellaert. Alhoewel hij op 21 Juli 1809 geboren werd in Kortrijk mogen wij hem zonder schroom opnemen in de galerij der Gentse figuren. Hij studeerde aanvankelijk in Utrecht en trad in 1829 in dienst van het Hollands leger als Gezondheidsofficier. Na de Omwenteling zou hij die functie vervullen in het Belgisch leger tot in 1835. Hij zet dan zijn studies verder aan onze Universiteit waar hij zijn diploma van geneesheer behaalt in 1838. Hij vestigt zich dan definitief in de St-Jacobsparochie in Gent waar hij weldra bekend wordt als dokter der armen die kosteloos consultaties geeft. Voor Snellaert was het beroep van geneesheer een apostolaat en dat kwam trouwens tot uiting gedurende de cholera-epidemieën die in die tijd Gent teisterden. Hij stond altijd op de bres om zieken en stervenden hulp en troost te bieden. Dat hij bovendien zeer onderlegd was blijkt uit het feit dat hij talrijke wetenschappelijke bijdragen publiceerde in het "Bulletin de la Société de Médecine de Gand". Niettegenstaande al deze kwaliteiten zou de naam Snellaert nu misschien totaal vergeten zijn, ware het niet dat hij ook een belangrijke rol gespeeld heeft in de Vlaamse Beweging die, anderhalve eeuw geleden, een heel andere betekenis had dan ze nu heeft. In 1836 was hij medestichter van de "Maetschappij van Vlaemsche Letteroefening" die beter bekend zou worden onder de naam van haar kenspreuk "De Tael is gansch het Volk". Hij was de 2e voorzitter van het Willemsfonds van 1855 tot 1861. Hij vond nog de tijd om boeken te schrijven over Vlaamse Kunst, Zang en Toneel. Zijn voornaamste werk op dat gebied "Oude Vlaamsche Liederen" werd door hem uitgegeven in 1848. Bij de toen zeer moeilijke strijd voor de ontvoogding van het Vlaams volk zijn zijn enthousiast woord en zijn vlotte pen niet zonder nut geweest. 116


Ferdinand Snellaert stierf van een longontsteking in 1872, hij was 63 jaar oud. Van hem kan niet gezegd worden dat hij hier een vergeten figuur is. In Gent hebben wij een Snellaertstraat, in St-Amandsberg een Snellaertplein en na zijn dood werd er een ''Snellaert's Kring" gesticht. In 1896 werd een gedenkteken geplaatst op zijn graf op het Campo Santo. In 1972 werd de 1OOe verjaring van zijn dood herdacht en werd er een borstbeeld geplaatst op het Snellaertplein. In 1909 was er reeds een gedenkplaat onthuld aan het huis in de Meirelbekestraat waar hij stierf. Zoek niet naar de Meirelbekestraat, ge zult ze niet vinden. Deze straat die reeds zo heette in 1377 werd ook het slachtoffer van de Gentse manie om straatnamen om de haverklap te veranderen. Zij heet nu Kruideniersstraat.

3 Juli 1938 Onthulling van een gedenkplaat aan het sterfhuis van Florimond Van Duyse in de Laurent Delvauxstraat. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" - 2002 - N° 1 - 33-34.

3Juli 1980 Na er 117 jaar gestaan te hebben wordt het standbeeld van Jacob VanArtevelde weggenomen voor de aanleg van een ondergrondse parking.

4 Juli 1595 Eerste steenlegging van het nieuw Schepenhuis van Ghedeele.

4 Juli 1780 Dood op het Kasteel van Tervuren van Karel van Lotharingen. (Charles de Lorraine). Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2001- N°6- pp. 392-393.

4 Juli 1794 Generaal Charles Pichegru rukt met de Franse troepen de stad binnen.

4Juli 1814 Hye-Schoutheer noteert in zijn "Dagaenteekening ofte kronijke": "Men ontdekte in den bureau van den greffier der Tresorye op 't Stadhuis, boven eene kasse, eenen zeer ouden standaerd op geschildert lynwaet, verbeeldende den leeuw der stad, rustende tegen de Maegd van Gend, die haer streeld. Hij was onder 117


eenen hoop registers en papieren". Een eeuw later kon Alfons Van Werveke dit vaandel, dank zij archiefstukken, toeschrijven aan Agnès Van den Bossche, "Schilsterigghe" die het vervaardigde in het Schepenjaar 1481-1482.

4Juli 1840 Geboorte van Jules Seys. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2000- N°2- pp. 110-111.

4Juli 1851 Dood van Joseph MengaL Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2001- ~4- p.239.

4Juli 1911 Oprichting van de "Centrale Electrique des Flandres". In 1913liet zij de Centrale in Langerbrugge bouwen. Deze kwam in dienst op 21 Maart 1914. Hugo COLLUMBIEN

REMI ROOMS EN DE VERDWENEN AARTSENGEL Mijn vingers waren me te vlug en de eerstgeschreven betiteling luidde "de verdwenen ridder". Verwarrend en verleidend: aartsengel Sint-Michaël die de draak teneersloeg, en zijn dubbelganger, ridder Sint-Joris, die later hetzelfde schattig beestje aan de tand was gaan voelen. Zij waren allebei lustige drakenjagers, met als welbepaald doel deze in wiens gedaante de duivel zich had verscholen. Sint-Michaël is een bijbelse figuur reeds uit het Oud-Testament, wat niet belet dat hij veelal voorgesteld wordt met zwaard, middeleeuws schild, maliënkolder en metalen beenstukken. Zijn naam in het hebreeuws betekent zo iets als "Gods gelijke". Door de eeuwen heen verdedigt hij meermaals zijn volk. Omstreeks 462 NC helpt hij op miraculeuze wijze de bewoners van de berg Gargano nabij Siponte, tegen de Napolitaanse aanvallers. Dichtbij het Vaticaan, op de rechteroever van de Tiber, laat Paus Gregorius de Groote omstreeks 590 een kerkje oprichten ter ere van Sint-Michaël-Aartsengel, juist naast het vermaarde mausoleum van Hadriaan. Dit monument, gevange118


nis maar ook versterkte schuilplaats voor de pausen. wordt dan als gevolg op deze viciniteit herdoopt tot "Castello di Sanf Angelo... Heilige Johannes de Evangelist. laat Sint-Michaël verschijnen in zijn Apocalypse. waar hij de duivel-alweer als draak vermomd- verslaat en hem en zijn "partij" (aanhangers) veljaagt uit het Paradijs! Sint-Joris. daarentegen. als prins van Cappadocië geborten te Lydda in 280 NC. is een legendarische ridder die tribuun was in het romeins leger. Te paard versloeg hij en doodde met zijn speer de duivelsdraak. toen hij een (mooie?) jonge vrouw. die zeker in levensgevaar verkeerde, ter hulp snelde. Misschien ging het om prinses Sabra met wie hij later trouwde ( 1). Hij stierf als martelaar in Nicomedië in 303. Enkele eeuwen later werd hij verheven tot heilig patroon van Engeland. Als troost voor mijn verwarrende samenvoeging van de twee heiligen. mag ik er nog aan toevoegen dat. in 1817. King George lil de "Order of Saint-Michaël and Saint-George.. stichtte. Nog meer: in het "Musée du Louvre.. staan twee schilderijen met de twee heiligen afgebeeld, allebei de duivelse draak aan het bestrijden. De twee schilderijen zijn werken van de vermaarde Raphaello (Sanzio di Santi). Toen enkele jaren geleden grote herstellingswerken werden uitgevoerd aan de Sint-Michielsbrug. was het bronzen beeld van Sint-Michaël plots verdwenen! Grote angst en belangstelling in onze familie: de kunstenaar die· de Sint had gebeeldhouwd is inderdaad mijn -langs moederskant- grootoom Rémi Rooms. Geen paniek. het standbeeld was gewoon aan een dringende herstellings- en onderhoudsbeurt toe- de eerste sedert zijn inhuldiging in 1908. Enkele weken geleden had ik het jarenoude incident van de verdwijning -samen met de familiale bekommernissen- verteld aan een weledelgeboren dame. die toevallig ook een experte is in kunstzaken. Diezelfde avond belde zij, om mij te vertellen dat. naar de Arto -"Dictionnaire des artistes belges... m.a.w.• "Woordenboek van de Belgische kunstenaars..- het standbeeld toegeschreven was aan beeldhouwer Achilles Leys Jr. maar zeker niet aan grootoom Rémi Rooms. hoewel de stijl van Leys heel anders is dan die van het Sint-Michaël standbeeld. De vergissing zit zonder twijfel in het boek. Het was dus aan mij de fout zonder uitstel te laten rechtzetten. (Zou het misschien de duivel geweest zijn. die de naam van de kunstenaar wou doen verdwijnen, om zich te wreken van de flagrante en spectaculaire wijze op dewelke hij zijn nederlaag had afgebeeld?) Geen twijfel mogelijk: tijdens mijn jeugdjaren zag ik bij ieder bezoek. pronkend in het salon van mijn grootvader François Rooms. het plaasteren afgietsel van het betreffend beeld. en welbepaald het stuk-zelf dat gebruikt werd voor de gietvorm van het bronzen standbeeld te verwezenlijken. Ondertussen is het 119


plaasteren beeld door onvergeeflijke slordigheid en onachtzaamheid een paar keren van zijn voetstuk gevallen en de brokken ervan naar het stort gebracht! (Weeral zeker een duivelse tussenkomst!). Alle mogelijke beschikbare bronnen werden uitgezocht: de Dienst Monumentenzorg van de Stad Gent, alsook het Stadsarchief. Duidelijke taal: de kunstenaar is wèl Rémi Rooms! Een doorslaggevend en ontegensprekelijk bewijs vindt men in een publicatie van Sint-Lucas Gent uit 1922 die de titel draagt "KUNST EN HARE TOEPASSINGEN". Op bladzijde 115 vindt men de afbeelding van de Sint-Michaël en de draak "bronzen standbeeld op de Sint-Miebielsbrug te Gent" door beeldhouwer Rémi Rooms. (Medewerker L. Speiser.) Ik ben in het bezit van deze bewijzen, die ook beschikbaar zijn in de bibliotheek van Sint-Lucas te Gent. Rémi Rooms werd in Zaffelare geboren op 28 juli 1861 in een kunstminnende familie. Hij was de oudste zoon van Dominique Rooms, afkomstig uit Wachtebeke, die schrijnwerker-meubelmaker-"ébénist" was. Dus voor Rémi genoeg werkmateriaal beschikbaar om te snijden, en vormen te creëren en zo zijn zin naar beeldhouwen aan te wakkeren. In 1887 kwam de familie zich in Gent vestigen, in de toen zo genaamde "Schoolstraat" nr36 (Sint-Machariuswijk, nu Lucas Munichstraat). Er was ook een atelier in de SchouwvegersstraaL Rémi had vijf broers, waarvan slechts Jules, meubelmaker, Jean, architect en François, mijn grootvader mij bekend waren. De twee andere broers, Emile en Gustave, heb ik pas tijdens mijn zoektocht ontdekt. Zij volgden ook kunstonderwijs in Sint-Lucas te Gent, in 1879 en 1885. François, mijn grootvader, was actief in de bontwereld, handel en confectie. In zijn atelier werkten een zestal naaisters, onder toezicht van grootmoeder Léonie, die de dochter was van de bekende architect Léopold Schellinck (1838-1902). Mijn grootvader bezocht jaarlijks de handelsfoor van Leipzig, en was ook invoerder en groothandelaar in mercerieën. Een anekdote: hij had in Gent een van de allereerste auto's gekocht, en toen hij daarmee op toer ging om zijn klanten "op den buiten" te bezoeken, vielen de boeren langs de wegen op hun knieën en maakten zij het kruisteken. Zo'n gedrocht kon alleen maar (weeral) een duivelstuig zijn; een ijzeren draak! Omstreeks 1875 werd Rémi leerling in Sint-Lucas Gent waar hij verschillende ereprijzen haalde voor zijn beeldhouwwerk. In 1882, in het zevende jaar, behaalde hij de eerste prijs met een sculptuur. Er is ook gezegd dat hij bekroond werd met de fel begeerde en hoog geprezen "Prijs van Rome", maar dat moet ik nog verder uitzoeken. Rémi Rooms, en ook een paar andere van de meest begaafden, stichtten hun eigen ateliers. In 1888 trouwde hij te Sint-Denijs-Westrem met een juffrouw Pélagie 120


Blanchaert, van hoge en welstellende afkomst. Haar vader, beeldhouwer Léonard Blanchaert, was de trouwe medewerker van kunstminnend architect Baron J. Béthune, die medestichter was van Sint-Lucas Gent en ondermeer de plannen had getekend van de abdij van Maredsous. Rémi was ook in relatie met beeldhouwers als Domien lngels, Jules Van Biesbroecken tijdgenoten. Naast zijn veelvuldige beeldhouwwerken, produceerde zijn kunstschrijnwerkerij ook veel door hemontworpen meubelen voor privé- en kerkgebruik Zijn kerkmeubelen, communiebanken, orgelbuffetten, biechtstoelen, koormeubilair enz, meestal in neo-gotische stijl, vindt men terug in vele kerken van streek en land. Recente studies hebben zijn veelzijdig oeuvre in de belangstelling gebracht. Zijn productie was opvallend uitgebreid. Hij had als medewerker (leerling?) Leo Speiser, en werkte meestal met bronsgieter Desclée. Voor het beeld op de Sint-Miebielsbrug werd Arthur Petit gelast met de stabiliteit en de installatie op de brug. Men vindt werken van Rémi Rooms ondermeer in de abdij van Maredsous, in Sint-Lucas Gent (Sint-Jozefsbeeld), in Eeklo (St-Vincentiuskerk), in Ieper (StMaartenskerk), Soignies, Waregem, Luik, Brussel, Elsene, Nijvel, Dendermonde (abdij), St-Michiels-Brugge (herdenkingsmonument met hetzelfde StMichielsbeeld als in Gent), Roubaix, Herzele, Berlare, e.a. Hij ontwierp de communiebank van O.L.V. van Laken, uitgevoerd door zijn atelier. Koning Albert was vollof over zijn werk en wist hem daarvoor persoonlijk te bedanken. Zijn -in roem bestolen- "chefd' oeuvre" schijnt wel de "Sint-Michaël" van 1908 te zijn. Rémi was op dat ogenblik 47, dus aan de top van zijn kunde. Een ander meesterwerk is het rouwmonument van Monseigneur Henricus Lambrecht, 23ste Bisschop van Gent, gelegen in kapel 22 -O.L.V. der Weeënvan de Sint-Baafskathedraal te Gent. Ook zou diens grafmonument in zijn geboorteplaats Welden (Oudenaarde) ook door Rémi Rooms ontworpen zijn. Er is ook een prachtige O.L.V. beeld in de kathedraal, boven de ingang van de crypte. In 1908 werd hij lid en later vice-precident van de Koninklijke Commissie van Monumenten. Rémi Rooms overleed te Gent op 23 juli 1934, hetjaar van mijn geboorte. Sint-Joris heeft eveneens zijn brug in Gent, en ook over de Leie. Spijtig hebben de Gentenaars de Sint-Jorisbrug herdoopt en er "Kemelbrug" van gemaakt. Voor zo'n draaks monster, geen gestolen bijnaam! Sint-Michaël zegeviert over de draak en de duivel, en staat veilig op zijn brug over de Leie, in de schaduw van de Sint-Miebielskerk Maar toch is het de Draak die de stad vanop het belfort overheerst, in al zijn kracht, pracht, macht, als hoogmoedig symbool van het weelderig vermogen van de rijke Gentenaars. "Le veau d' or est toujours debout!" 121


Met dank, voor hun bijstand en zoekwerk, aan mijn vrouw Colette en aan mijn vrienden Michel H. en Etienne D. W. Dank ook aan Professor Jean V.C., aan Mv. Bea B., aan BĂŠatrice D.C. van de bibliotheek Sint-Lucas Gent, aan Anne C. en aan alle lieve mensen van de bovenvermelde stadsdiensten. Ook dank aan de familieleden die mij met hun archieven en opzoekingen hebben bijgestaan. (I) "The Wedding of Saint George and Princess Sabra" by Dante Gabriele Rossetti - Tate Gallery, Lodon.

Pierre-L ZENNER- 14 december 2003

UITSLAG VAN DE PUZZEL 2003 Door de hete zomerdagen zien we er niet alleen rood uit, maar we hebben ook nog "bollekes" op onze huid. Voor ons is dat een kwiestige uitslag van de zomer van 2003. De puzzelaars verwachten waarschijnlijk iets anders. 1) Bestekwiesers u hoeft zich niet druk te maken want dit deed de Gentenaar van de eerste vraag GerArdus de Lisa reeds lang voor u. Vraag het maar eens aan J. Machiels, De boekdrukkunst te Gent, in: cat. tent. Gent 1000 jaar kunst en cultuur, GentBijlokemuseum 21-6/31-8-1975, blz. 15; cfr. K. Heireman, K. Baert en J. Dauwe, Alostum Flandriae imperialis caput, in: cat. tent. Dirk Marteos 1473-1973, Aalst Sted. Museum Oud Hospitaal1-9/31-10-1973, blz. 34-35. 2) Vluchten kan niet meer, zelfs niet als een beroep gedaan wordt op Pletervan der Beke, de man van wie de oudste kaart van Vlaanderen -gedrukt bij Pieter de Keysere- bewaard wordt in het Germanisch Nationalmuseum te Neurenberg. 3) De schilder die wij zoeken is Antonella da Messina, de man die een gefantaseerde reis naar Vlaanderen maakte om er zgn. Van Eyck het geheim van de olieverf te bemachtigen; O.l.v. P. Vandenbroeck, Catalogus schilderkunst 14e15e eeuw Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, Antwerpen 1985, blz. 44-48. 4) De gevraagde kunstenaar is WauwermaN Philips. Cat. Inventariscatalogus van de oude schilderijen Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van BelgiĂŤ Departement Oude Kunst, Brussel1984, blz. 332, inv. Nr. 1199. 5) Dit prachtig schilderij is van de hand van DaVid Teniers de Jonge; M. Klinge David Teniers de Jonge, cat. tent. Antwerpen Koninklijk Museum voor Schone Kunsten 11-5/1-9-1991, blz. 214-215. 6) Dit prachtig werk is van de hand van Pieter Pauwel RubeNs en was aldaar samen geplaatst met St.-Franciscus beschermt de wereld tegen de toom van Christus (Brussel, museum) en St. Franciscus ontvangt de wondtekens (Gent, Museum). 122


7) Deze edele bezoeker was Joos Van Ghistel.E; P. Dieleman, De groote reiziger MerJoos van Ghistele, 1932. 8) Deze latere president was John Quincy AdamS., J. Decavele, Britten en Amerikanen in Gent Het Vredesverdrag van 1814, Gent 1979. 9) Deze Amerikaan die dagelijks denkt wat hij zou moeten denken en doen noemt Joseph Kosu.Ih. Zijn optrekje in onze stad vond hij aan de Maagdenstraat nr.6; Cat. tent. Straatlopers Actuele Kunst in de Gentse Papegaai wijk, Gent Papegaaiwijk 20-6/6-7-1997, blz. 31-32. 10) Het vrouwelijk lid vanMieken Roel noemt eigenlijk HoLvoet Monique; P. Van Mossevelde, Miek en Roel, in: Winkier Prins Encyclopedie van Vlaanderen, dl. IV, Brussel 1974, blz. 323. Met de gevraagde letterkeus moest men een slavendrijver zoeken, we moeten enkele kwiesers teleurstellen die de naam van hun baas hadden opgegeven. Er was zelfs iemand die geantwoord had met "schoonmoeder", dat vertelt natuurlijk zeer veel over het individu. Het enige echte goede antwoord op de hoofdvraag was VAN ALSTEIN (Pierre-Ignace-Lieven). Wie meer over dit individu wenst te weten raadpleegt J. Everaert, Pierre van Alstein, Gents slavenkapitein in Nantes dienst (1733-1793), in: Handelingen van de Maatschappij voor Geschied- en Oudheidkunde te Gent, 1965. Inmiddels is deze kwies dan weer voorbij. Hieronder tref je dan de winnaars. Of dat die van de redacteur als beloning een half of een vol pakske zweepslagen krijgen, lees je direct. De verslaafde kwiesmaster. ENKELE WOORDJES COMMENTAAR In tegenstelling met onze Quizmaster vertoont de Redacteur geen sadistische neigingen. Hij moet wel vaststellen dat onze Master het weer bruin gebakken heeft, want hij is er in geslaagd tal van onze gereputeerde, doorwinterde puzzelaars het zwijgen op te leggen. Er kwamen slechts 4 antwoorden binnen, waaronder 2 volledig correcte. Het was dus wel oplosbaar, maar slechts weggelegd voor uitzonderlijk begaafden. Wij kunnen niet zeggen hoeveel er dat zullen geweest zijn, maar wij zijn er van overtuigd dat zeer velen de Quizmaster hartgrondig zullen vervloekt hebben. Primus in 2003 was de heer Erik Dekeyser die ons vrij vlug het correcte antwoord bezorgde. Een 10-tal dagen later ontvingen wij het juiste antwoord van mevrouw Paula D'haen en C 0 • De heer Jos Tavernier gaf 10 volledig correcte antwoorden, maar -merkwaardig genoeg- had er geen flauw idee van wie die slavenhandelaar zou kunnen geweest zijn. 123


De heer Arthor De Decker was er bijzonder vlug bij, maar -iets te vlug misschien- want hij struikelde over Vraag 4,5 en 8. Hij wist wel dat Van Alstein gezocht werd. De heer Erik Dekeyser schreef ons: "Wetend dat in het Novembernummer de puzzel2003 ging verschijnen, had ik mij voorgenomen -na een viertaljaren te hebben verzaakt- dit jaar terug in het strijdperk te komen. Het was van 1998 geleden dat ik meedeed en van 1997 geleden dat ik nog alles correct had. Toen het tijdschrift in de bus viel en ik de opgave van de puzzel las verging mij vlug de moed er aan te beginnen; Ik ondernam een eerste poging, maar besliste dan uiteindelijk niet mee te doen wegens "te moeilijk": echt slavenwerk, ook voor de kandidaat puzzelaars. Telkens Ghendtsche Tydinghen onder ogen kwam begon het terug te kriebelen. Na een week ben ik er toch aan begonnen en stilaan kwamen de antwoorden op papier. Sommige vond ik na uren zoeken, anderen heel toevallig. Zolang ik echter de hoofdvraag niet juist had bleef het gissen. Voor de letters was het belangrijk of het nu Pieter of Petrus was. Is het Gistel of Gistele? En de oudste bekende Belgische drukker? We weten allen dat Dirk Marteos (uit Aalst) de eerste was; de eerste Gentenaar anderzijds was Arend de Keysere. Nu blijkt dat de leermeester van Dirk Marteos in Venetië ook Gentenaar was. Ik heb er toch mijn vraagtekens bij. Tot ik de hoofdvraag vond en de letters één per één moest en kan plaatsen. Ik hoop! maar ben niet overtuigd- dat ik alles juist heb." Mevrouw Paula D'haen schrijft: "Deze puzzelleek ons hopeloos moeilijk. Met veel zoekwerk en hulp van register De Potter en Gh. T. kwamen wij toch vooruit. 't Was een boekenhoop. Enfin, het stof is er af." Van de heer Jos Tavernier: "Helaas is het met de gevonden letters niet mogelijk de beruchte Gentenaar te vinden. Ik ben ook helemaal niet zeker dat ALLE gevonden namenjuist zouden zijn. Zelfs na dagenlang puzzelen is de naam van die man mij nog steeds een raadsel, benieuwd wat er in het Maartnummer als oplossing zal te vinden zijn. Het is nogal moeilijk, zoniet bijna onmogelijk, de gezochte persoon te vinden als sleutel van het raadsel, als je zoals in mijn geval VOLLEDIG in het duister tast, zelfs na het alfabetisch uitpluizen van namenlijsten in alle mogelijke naslagwerken. Het is inderdaad zoeken naar de klassieke speld in de hooimijt als je echt geen idee hebt! Waarschijnlijk lag het antwoord voor het rapen ... ergens! De Quizmaster kan tevreden zijn, mijn reputoasse es noar de knooppe, na al die jaren met juiste oplossingen, maar alhoewel de tijd kort was, Nr. van november pas ontvangen op 25 november en nog altijd bij de werkende klasse heb ik toch genoten van het opzoekingswerk. 124


Ik zal te noaste joar vrie schirp stoan, geluuf mij moar! Met vermoeide groeten, toch nog eintse mee suiker! Van de heer Arthur De Decker tenslotte dit: "Het afdwingen van een volksraadpleging bezorgt mij heel wat kopbrekens. Als verzet de jaarlijkse puzzel van G.T. oplossen is heel wat gemakkelijker. Er komen namelijk geen onleesbare handtekeningen bij kijken."

HONNI SOIT QUI MAL Y PENSE Het volgend stukje komt van Lodewijk De Vriese dat hij in 1925 publiceerde in zijn "Onder de Wekkeringe ". Eene halve eeuw geleden, of iets meer, werden, zoo ik mij niet bedrieg, de leergangen onzer Stedelijke Muziekschool - later tot Koninklijk Conservatorium verheven- gegeven in eene der bovenzalen van ons Stadhuis, ingang langs de Hoogpoort Daar grepen ook de jaarlijksche wedstrijden plaats. Op zekeren keer waser's morgens "concours" van harmonie (prof. Karel Miry) en van viool (prof. Benoit Lagye). 's Namiddags voor de vrouwelijke leerlingen der Vlaamsche deklamatieklas, aan Karel Ondereet toevertrouwd. Drie Gentsche figuren: Karel Miry, de Vlaamsche componist, die ons o.a. het strijdlied "De Vlaamsche Leeuw" schonk, honderden Vlaamsche koren schreef, volksliedjes -waaronder het opwekkende "De Jongens van Gent"- kinderzangen en kindertooneelen, die zelfs met Hendrik Conscience het Vlaamschopera aandurfde en wien zijne medeburgers, ten blijke van vereering, een gedenkteeken op eene onzer openbare plaatsen hebben opgericht. De honderdste verjaardag zijner geboorte werd in 1923 met plechtigheid herdacht. Benoit Lagye genoot als professor van viool een schitterende faam. Hij was een kunstenaar in den vollen zin des woords. Hij kon zijn instrument niet alleen doen zingen maar spreken, weenen: hij was een der grootste meesters in zijn vak. En hoe nederig! Karel Miry en Benoit Lagye zijn thans nog in de kunstwereld niet vergeten. Minder bekend is Karel Ondereet, die te dien tijde een schoon figuur was in onze Vlaamsche tooneetwereld En daarom acht ik het niet ongepast -eer ik voortga- hier over den man eenige bijzonderheden mede te deelen. 125


Deze ontleend aan het lezenswaardige werk "Gedenkbladen van Willem Rogghé" ( 1). "Karel Ondereet, zoo getuigt Willem Rogghé, stond bekend als een der beste tooneetspelers van zijnen tijd. Hij was boekbinder van stiel en heel knap-handig in dit vak. Dikwijls ging ik hem op zijn werkhuis bezoeken. Steeds lagen nevens hem op zijn werktafel, of wel eene rol die hij aanleerde, of wel brokken van zijne eigen tooneelstukken, waarop hij studeerde. Meermaals zag ik hem het vergulden van eenen band staken, om iets op te zeggen of iets te schrijven, en dit afwisselend spel duurde den heelen dat door. Men kon afmeten wat tijd hij aan het tooneet besteedde, wanneer men weet dat hij doorgaans de hoofdrollen in de drama's en in de zangspelen (hij had een fraaie barytonstem) op zich nam, en schier altijd op de planken was. Als tooneetschrijver had Ondereet ook verdiensten. Hij was de lieveling van het publiek, welke hem zoo kwistig met toejuichingen overlaadde, dat hij zich inbeeldde tot eene hoogere bestemming geroepen te zijn, en de lust hem bekroop het Fransch tooneet te betreden. Die bekoring overweldigde hem na de vertooning in Parnassus van "Othello" (eene vertaling van Ducis' treurspel) op 20 September 1842, waarin hij de hoofdrol zoo meesterlijk speelde, dat het publiek hem eene schitterende ovatie bracht. Nu was er geen houden meer aan: hij vroeg en bekwam om de zelfde rol, in het Fransch, op den Grooten Schouwburg te spelen: de vertooning had op Zondag 8 Januari 1843 plaats, doch, hoe verdienstelijk Ondereet ook speelde, bleefhet toen bij die eenige. Onder den roes der toejuichingen, dacht Ondereet zekerlijk dat hij nu maar de hand had uit te steken naar een diploma van sociétaire der Comédie Française. Eenigen tijd later vertrok hij naar Parijs: bij verscheidene tooneetdirecteurs ging hij aankloppen: hij werd op de proef gesteld, maar lukte niet. Eindelijk moest hij naar Gent terugkeeren, nog niet eens Gros-Jean comme devant, daar hij er zijne moeilijk vergaarde spaarpenningjes bij ingeschoten had, en zijne kalanten als boekbinder grootendeels verloren. "Broedermin" stelde zijn talent op hoogen prijs: in 1843 vereerde zij hem met zijn gesteendrukt portret, en besloot daarvan een exemplaar aan alle tooneetmaatschappijen van het rijk te zenden. Ondereet werd in 1866 benoemd tot leeraar van Nederlandsche deklamatie bij het Stedelijk Conservatorium." Ik herneem nu den draad van mijn verhaal, zooals men vroeger schreef, door u te herhalen dat dus op zekeren dag in onze Stedelijke Muziekschool drie wedstrijden plaats grepen. 's Morgens voor de leergangen van harmonie en viool. 126


's Namiddags voor de vrouwelijke leerlingen der Vlaamsche declamatieklas. Dit gebeurde in eene of meer bovenzalen van ons Stadhuis, waar de Jury zetelde. Beneden in de gang wachtten de leerlingen geduldig hunne beurt af, tot zij opgeroepen werden. En nu klonk, boven aan de trap, de stem van den bode, n' platte Genteneire, die er precies niet veel "moeskens" aan maakte, hel en luid: -Al de die, die van Miry zijn, komen naer boven! En een beetje later: -Al de die, die van Lagye zijn, komen naer boven! En het onderzoek begon. 's Namiddags zelfde liedje voor de deklamatieklas. Al de vrouwelijke leerlingen, op haar paaschbeste, waren al vroeg op haren post. Zij stonden in de gang, beneden, te tateren en te babbelen, zooals meiskens tateren en babbelen kunnen; ze moesten toch den tijd korten. Het duurde vrij lang. Eindelijk weerklonk voor haar ook de welbekende stem van den bode: - Al de die, die van Ondereet zijn, komen naer boven! Op dien wenk liep geheel de bende meiskens, gezind en gezwind, in eenen poussĂŠ de trap op. "Honni soit qui y pense!" (1) Dit werk verscheen in 1898. Boekhandell Vuylsteke. Gent.

BffiLIOGRAFIE Van de hand van Dirk Laporteen Livia Snauwaert verscheen bij Lannoo "Gids voor Architectuur in Gent". Dit kan beschouwd worden als een sterk uitgebreide versie van de "Architectuurgids Gent" die Laporte schreef in 1994 en uitgegeven werd bij Brepols. Was deze eerste gids beperkt tot 200 gebouwen, dan gaat het deze keer over niet minder dan 495 gebouwen. Van ieder gebouw wordt een beschrijving gegeven en staat er een foto, bij sommigen twee. Het zoeken naar een bepaald item is gemakkelijk gemaakt: niet alleen is er achteraan een trefwoordenlijst van de gebouwen, maar ze worden ook alfabetisch behandeld volgens de straat waarin ze staan. Zo begint men met de Abrahamstraat om te eindigen met de Zwijnaardsesteenweg. 127


Achteraan volgt, iets wat zéér interessant is, een verklarende woordenlijst, want iedereen zal wel niet vertrouwd zijn met het architectenjargon en zich afvragen wat "armilaarsfeer" is, of "deumaald", "diamantkop", "herme", etc. Vanuit documentair standpunt beschouwd is dit een zeer waardevol boek dat door de bezitter vaak zal geconsulteerd worden. Toch een waarschuwing: de auteurs doen terecht opmerken dat de selectie die zij gemaakt hebben een beetje subjectief is en dat menigen die de stad en haar architectuur goed kent, in bepaalde gevallen een andere keuze zou gemaakt hebben. Dat klopt inderdaad, want veel hedendaagse bouwsels zullen de Gentse heemkundige die van zijn stad houdt doen huiveren, alhoewel zij in deze gids bewierookt worden. Deze Gids moet dus niet beschouwd worden als een evangelie en ge moogt er gerust uw eigen mening op nahouden. Wij betreuren toch enkele kleine slordigheden die gemakkelijk vermeden hadden kunnen worden. Zo is er bvb. sprake van een "Villa Zetteman" op de Vlaamse kaai en men heeft het over een "Kalveniersgang". Ook komt men weer eens voor de dag met "het glazen straatje", een naam die gelanceerd werd door de een of andere niet-Gentenaardie over onze stad wilde schrijven. Er bestaat hier geen glazen straatje en er heeft er nooit een bestaan, wèl "de gläoze sträote." In de alfabetische trefwoordenlijst begint men met 't Gauden hant en 't Groen Cruys, waarna dan de Achtersikkel, Alexianenklooster, etc. volgt. In het alfabetisch namenregister begint men met 't Kindt, om te vervolgen met A&S, Abscis, etc. Maar dat zijn natuurlijk details die er u niet mogen van weerhouden u deze Gids aan te schaffen. Formaat: grosso modo 11 X 17 cm. Een handig formaat dat goed in de hand ligt. 480 blz. Meer dan 500 foto's. Prijs: 22,50 euro (908 fr.) In de boekhandel. Goed nieuws. Waanders Uitgevers die destijds verantwoordelijk waren voor de serie "Waar is de tijd?" lanceert nu een nieuwe reeks "Gent van toen en nu": 15 maandelijkse themanummers. Het eerste nummer "De geopende stad" werd samengesteld door Luc Devriese en Daniël Vanacker en behandelt onze pleinen en open ruimten. Boeiend zijn de meer dan 80 prachtige foto's waarvan vele lezers ze voor de eerste maal zullen zien. Formaat zoals de vorige reeks: 24 X 31,5 cm.- 36 bladzijden. Prijs: 3,95 euro (159 fr.) In de boekhandel en in veel dagbladwinkels. André Capiteyn nam het 2e deel "De verborgen stad" voor zijn rekening. Hier gaan wij ondergronds en komen verschillende van de zeer talrijke Gentse kelders tegen. 128


Uiterst merkwaardig is de uitleg over de diefstal van de "Rechtvaardige Rechters". Het scenario van deze geheimzinnige zaak wordt hier beschreven met details die wij nog nergens elders tegengekomen zijn. Wij weten niet wat er van waar is maar het geheel klinkt zeer pausibel. De laatste 70 jaar is men op de meest onwaarschijnlijke plaatsen naar dit paneel gaan zoeken en er werden boeken gepubliceerd met de meest extravagante theorieën, maar wat wij in deze aflevering kunnen lezen zijn wij nog nergens tegengekomen. Er wordt hier een hint gegeven die een verder onderzoek meer dan waard is. Is dat gebeurd? Meer dan 80 foto's - 32 bladzijden. Verleden jaar verscheen het 40e Jaarboek van de Heemkundige Kring "De OostOudburg". Een lijvig boek van 312 bladzijden. Wij komen er verschillende Gentse onderwerpen in tegen. In de eerste plaats een interessant artikel van Frederik Vanderstraeten over Reginald Wameford. In het Jaarboek 1999 had hij het reeds uitgebreid gehad over zijn stunt met de L.Z.37 (Luchtschip ontploft boven Gent). In deze aanvulling geeft hij het relaas van zijn zoektocht naar het graf van Wameford in Londen. Verder heeft hij interessante details gevonden in het "lmperial War Museum". Aldus weten wij nu veel meer over Wameford dan wij tot hiertoe wisten. Een 25-tal foto's illustreren dit artikel. Roger Poelman heeft het over ''Twee- en drielingen in Sint-Amandsberg in de 18e en 19e eeuw". Tenslotte heeft Juul Verhelst het over "Frans Masereel, aspecten van zijn engagement". De leden van ''De Oost-Oudburg" ontvangen het Jaarboek gratis. De prijs voor de niet leden is 12,50 euro, 15,50 wanneer het moet opgezonden worden. Over te schrijven op rekening van de Kring N° 000-0445972-63. Bij Uitgeverij Vlaams Diensten Centrum te 2600 Berchem verscheen "Er was eens ... Verhofstadt I". Kroniek van vier jaar paarsgroen in 125 cartoons van Fré (Frederik Pas). Formaat: 14,5 X 20,5 cm. - 130 bladzijden. Prijs: 11,95 euro (482 fr.). In de boekhandel. H.C.

129


LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Alexander-Karel Evrard stuurde ons i. v.m. het artikeltje over Hélène Maréchal (Gh. Tyd.2003- N°6- pp.396-397) een terechte correctie. Hij schrijft: "Een achterwaorsterigge" is geen vroedvrouw, maar een baker (waarvan ook "Bakermat"). De vroedvrouw helpt bij de geboorte, de baker verzorgt nadien moeder en kind. (In het Frans: sage-femme en garde d'accouchée. Ook in hetoud-Nederlandsbetekent vroed =wijs.) Overigens niets dan lof.

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 7 oktober 1927 verscheen in de "Gazette van Gent" het volgend kroniekje van Alfons Van Werveke over

DE HARMONIEMAATSCHAPPU SINT-CECILIA Een fanfare is zooals men weet, een muziekmaatschappij, wier leden koperen blaastuigen bespelen. Een harmonie is samengesteld uit houten en koperen speeltuigen. Wij weten niet of het elders ook zoo geweest is, maar te Gent is er een harmoniemaatschappij geweest voor een fanfare. Wij moeten elkander echter goed begrijpen: er is spraak van maatschappijen. Onder het oud bewind had de stad twee muziekkorpsen: 4 Schalmeiers, van het midden der XVIe eeuw af aan 6, die de schalmei, de eerste vorm van het hobo bespeelden; verder 6 trompetters, waarbij later een keteltrommelaar werd gevoegd. Deze laatste groep zou men desnoods een fanfare kunnen heeten, maar 't was toch maar een zoogezegde kleine fanfare en niet wat men in de XIXe eeuw door fanfare verstond. De eerste harmoniemaatschappij Sint-Cecilia, werd te Gent gesticht 10 Mei 1810 in hetestaminet De Wapens van Engeland, op den Kouter, tusschen de huidige Zonne- en Schouwburgstraten. De eerste jaren waren er slechts een dertigtal uitvoerders. In 1826 bestond de harmonie uit negen eerste, vijf tweede, drie derde en drie vierde klarinetten, vier eerste en vier tweede Engelsche hoornen (hobo in fa), twee eerste en twee tweede fagotten (bassons), twee groote basviolen (contrebasses), twee trom130


petten, vier trombonen, twee serpenten, een bas, een paar schijven, een paar keteltrommels, een trommel en een schelleboom, in 't geheel vijf en veertig muzikanten. Van 1813 af aan droegen deze een soldatenkleedij: frak, vest en broek van wit laken met blauw gezoomd, een degen, een hoed met gerolde boorden en witte pluimen. Dan was Sint-Cecilia het muziek van de nationale wacht, in 1801 in werdadigen dienst gesteld. Zij nam deel aan alle feesten en plechtigheden en was zeer gezien. Van 11 April (val van Napoleon) tot in Juli 1814 deed ze den ordedienst met de vier krijgsgilden en de Fonteinisten, toen er geen garnizoen in stad was. Gedurende den strengen winter van 1820 en volgende jaren, richtte ze liefdadigheidsfeesten in om de werkloozen ter hulp te komen. Toen in 1820 de nationale tentoonstelling van nijverheidsvoortbrengsels werd geopend, richtte Sint-Cecilia een prijskamp voor harmonieën in, den eersten die ooit plaats had. Ze was toen bestuurd door een talentvol muzikant, J.B. D'Hollander. Deze zorgde in 1822 voor de inrichting van "een concert van waarlijk nationale en inlandsche muziek". Op het programma vinden wij nummers van Willem de Windt, J.B. D'Hollander, JozefMengal, Karel Ots, Pieter De Vos en JanAndries. 19 Juni 1825 nam Sint-Cecilia deel aan een prijskamp te Brugge en behaalde er den eersten prijs. Nieuwe zegepraal 21 Juni 1826 te Sint-Niklaas. Twee maand daarna, 22 Augustus, stelt ze een grooten prijskamp in, waar een tiental maatschappijen aan deelnamen. Elke mededingster moet een openingsstuk spelen,een stuk naar keuze en een "air varié" voor verschillend~ speeltuigen solo. Toen kende men nog het opgeleid stuk niet. 18 Juli 1827 deed gansch de stad Gent een prachtig onthaal aan de harmonie Sint-Cecilia, die den eersten prijs te Brussel had bekomen: eerewacht, stoet, al de rijtuigen van de stad, bevlagde straten bespannen met wit en blauw doek, sparren aan de gevels, zegebogen, opschriften, zinnebeelden, een juichende menigte, feestmalen, vertooning in den schouwburg van een gelegenheidsstuk, niets ontbrak. Ten jare 1829 ging Sint-Cecilia zich meten te Rijsel onder anderen met de Groote Harmonie van Brussel. Ze behaalde den eersten prijs. De Brusselaars waren er niet tevreden over en er ontstond tusschen de dagbladen van de twee steden een scherpe pennestrijd. Dat belette koning Willem niet aan Sint-CeeiHa in 1830 een schilderij van Mejuffer De Lange te schenken, voorstellende hare beschermheilige. Toen kwam de omwenteling, evenals de groote meerderheid van de Gentenaars, teekende Sint- Cecilia een protest tegen het ontwerp van scheiding. De omwenteling doofde voor lang den kunstiever uit. Eerst 22 December 1832 gaf Sint-Cecilia haar eerste concert in de oude zaal van de Sodaliteit der Jezuïeten in de Korte Meire, die wij nog gezien hebben. De harmonie had tot dan toe hare feesten zoowat overal gegeven. 131


In 1835 verbond ze zich met de Maatschappij van landbouw en kruidkunde, om, naar het ontwerp van L. Roelandt, het Casino te bouwen. 13-14 Augustus 1837 richtte ze in het nieuw lokaal een prijskamp in, waar de Groote Harmonie van Brussel den eersten en die van Rijsel den tweeden prijs behaalden. De vereeniging met de hofbouwers was van korten duur, Sint-Cecilia trok zich uit het Casino terug in 1838 en kocht het oud leengoed, het Spiegelhof op den hoek van Coupure en Nieuwe Wandeling. Daar werd een zeer groote zaal gebouwd, waarvan de eerste steen 3 Augustus 1838 werd gelegd. Die zaal welke wij hebben zien afbreken, werd gemaakt naar het ontwerp van L. Minarden kostte 85.000 fr. De gevel is afgebeeld op een kaartje van porseleinpapier met het opschrift: "Aen de heeren Voorzitters en Ereleden van de Harmonie-maatschappij SintCecilia, de boden van gezegde maatschappij hebben de eer u hun eerbied uit te drukken door den wensch van een nieuw jaar 1841 ". Hadden de boden voorzien wat ging gebeuren? Men zou het wel meenen als men de feiten nagaat. Wat er van zij het "nieuw jaar 1841" bracht Sint-Cecllia geen geluk aan. Oneenigheid ontstond onder de leden en, eer het jaar verliep, was de beroemde harmonie ontbonden. Het lokaal, dat aan de maatschappij in 't geheel176.000 frank gekost had werd in 1847 voor 55.000 frank afgeslagen. Reeds in October 1841 werd Sint-Cecllia vervangen door de Philharmonische Maatschappij, die 70 werkende leden telde. Ze werd op haar beurt ontbonden in 1851. Alfons VAN WERVEKE

132


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W mei-juni 2004 33e jaargang nr. 3

INHOUD

- Jos D' hollander: Clocke Roeland, een eeuwenoude geschiedenis. -Louis Maeterlinck: Inventaire Archéologique - Fiche N°87 De Verrijzenis, door Gaspard De Craeyer. - Pierre Kluyskens: Francisco Castel-Rodrigo. - Huguette Taymans: Een onbekende pater? - Luc Devriese: Snelle fietsers aan het eind van de jaren 1800. - Erik Dekeyser: De familie Mast van de Vrije Schippersnering en van de Vrije Nering der Wijnschroders. (1 ) - W.L. Braekman: Schimplied op de Gentse bisschop Vandernoot (1727). - Bert Vervaet: Twee Zaffelaarse biechtstoelen in Gentse Sint-Baafskathedraal. -Alexander-Karel Evrard : Verdwenen monumenten. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 5 Juli. - Bert De Came: Het stookgebouw van de Gentse universiteit St-Pietersnieuwstraat. -Bibliografie. - Vraag en Antwoord. -Lezers schrijven ons. - Jan Cleppe: Gênsche Präot. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek - Dit bestaat niet meer. 133

134 150

151 155 163 165

175 181 184 187 194 198 199 200 201 202 204


CLOCKE ROELAND, EEN EEUWENOUDE GESCHIEDENIS De naam 'Gent' klinkt even fel als haar beroemde banklok Clocke Roeland. Big Ben roept de associatie op met Londen. De Londense Parlementsklok Sir Big Benjamin Hall (gegoten in 1856, na barst in 1858 hergoten) weegt 13.200 kg en kreeg als commentaar 'It is pity that the bell is not as fine as it is famous '. De Amerikaanse Liberty Bell whoproclaims liberty from the birthplace of the American nation, werd in 1752 gegoten door Pass & Stow van Philadelphia, maar barstte na de eerste hamerslag. Zowel de Engelse als de Amerikaanse hebben qua wereldfaam een geduchte concurrente aan de Gentse Roeland. De oudste van de drie - de Gentse - blijft de onuitwisbare personificatie van de exuberante macht die deze stad, de machtarm van Vlaanderen in de late middeleeuwen (na Parijs de grootste stad van West-Europa benoorden de Alpen) ooit bezat. Clocke Roeland werd de gevreesde klok, synoniem van de stedelijke macht, nu bijna driekwart millennium geleden. Haar symboolwaarde was een doom in het oog van de Gentenaar Keizer Karel V.

Roeland: de stem van strijd om macht en vrijheid Het Gentse belfort en Clocke Roeland zijn met elkaar verbonden gelijk een Siamese tweeling. Als gevolg van de Gulden Sporenslag klonk de roep om een nieuw belfort en om een nieuwe stormklok die te wapen riep, steeds harder. De Gentse banklok moest bovendien een naam krijgen, en dat gebeurde voor het eerst. Het werd de naam van de legendarische held die 'gheheeten es Roeland'. Eeuwen vroeger kreeg de paladijn Roeland, de held uit het leger van Karel de Grote, een nieuw leven in La Chanson de Roland. Later volgde ook nog een Engelse versie ervan in een bewerking van Turold, de abt van Malmesbury ( 1). Deze bewerking gebeurde naar aanleiding van de vermaarde Slag van Hastings, die in 1066 gewonnen werd door zijn neef Willem de Veroveraar. In de 12de eeuw werden dan de kruisvaarders opgeroepen om zich 'net als Roeland' met ware doodsverachting te wijden aan de 'gesta Dei per Francos'. In 1302 zorgde de Gulden Sporenslag voor een sociale omwenteling. La Chanson de Roland werd in een Middelnederlandse bewerking een van de populairste sagen uit zijn tijd. Het stond vast: de Gentse ambachten zouden de doodsverachtende legeraanvoerder Roeland ook laten voortleven in hun nieuwe stormklok die, na de val van het Leliaertsgezinde stadsbestuur in 1302, zijn naam moest dragen. Hoe populair de Roeland( sage) onder de bevolking wel was, blijkt uit de namen van zoveel Gentenaren die toen Roeland heetten. Waren er bij de Flamengs uit het leger van Hruoland (Roeland) ook Gentenaren? Het is best mogelijk. Karel de Grote had een 'oorlogsvloot' in Gent liggen en zijn schoonzoon was o.m. ook 134


abt van de Sint-Baafsabdij. Er waren sowieso degelijke contacten. Enkele decennia na de voltooiing van het Gentse belfort, stond er rechtover de Koutersteeg nog een huus ende erve, gheheeten Ronchevale .... Een passus uit het Rolandslied mag hier zeker niet ontbreken. Spijts alle emoties komt het lied bijzonder statisch over, vergelijkbaar met de middeleeuwse geest van de zusterkunsten uit die periode: uiterlijk een wat naïeve structuur zoals oude miniaturen dat ook kunnen zijn. De aritmische verzen lijken bijna 'verontstoffelijkt'. Doen setti den horen te monde Ende blies eene corte stonde, Dat hem dede onsachte ¡ Eer hi den luut ut brachte. Carel hoordet daer hi was, Ende wert ghewaer das, Dat RoeZant nemmeer en mochte, Alsoe sprac Kaerle te hant: 'Ie wet wel dat RoeZant Ons saen ghebreken sal. Dat es mi een groot ongheval. Het gieten van klokken gebeurde traditioneel in de abdijen. Het waren niet alleen bastions van wetenschap en cultuur, maar ook ambachtelijke werkhuizen. De archeologische vondsten uit 2002 van verbrand leem op het Sint-Pietersplein, wijzen op lokale metallurgische activiteit uit de 12de of begin l3de eeuw, toen deze locatie nog abdijgebied was. Het is bijna zeker dat de oudste Gentse banklok gegoten werd door de monniken van de Sint-Pietersabdij. De monniken die hun gietwerk als de meest authentieke gemeenschapskunst van de middeleeuwen zagen, signeerden hun klokken nooit. Naar het einde van de middeleeuwen echter kwam het klokkengietersambacht geleidelijk in handen van leken. Dit betekende een grote verandering, niet in de giettechniek maar wel in de presentatie van het product klok. De gieters stapten uit de anonimiteit. Ze moesten zelf hun waar aan de man brengen en zorgen dat ze met hun werk het jaar rondkwamen voor hun levensonderhoud want er kwam concurrentie op de markt. In de vroege 14de eeuw verschenen de eerste namen van lekengieters op de klok. Het waren vermoedelijk Gentenaren: Jan van Ludeke en Jan van Roosbeke. De gilden hebben niet eens gewacht op de bouw van de luidklokkenkamer (derde verdieping), laat staan op de voltooiing van het belfort, om 'hun clocke die gheheeten es Roeland ' te laten gieten. Men moest ze zo snel mogelijk kunnen gebruiken (rekening vanden clepele vander banclocke te makene). Heeft ze dan in een voorlopige grondcampanile gehangen? Het is mogelijk (2). Vrijstaande 135


campaniles, ook met een tijdelijk karakter, waren toen zeker niet ongewoon. Drentse klokkenstoelen waarvan er vandaag nog een paar bestaan, zijn er een mooi voorbeeld van (3). Rekeningen van een voorlopige campanile werden in het stadsarchiefniet gevonden, alhoewel Clocke Roeland in 1315 terug in de rekeningen wordt vermeld. Anderzijds werd de nieuwe banklok ook niet meer opgehangen in de Sint-Niklaastoren... Er was blijkbaar een compromis gevonden tussen het patriciaat en de ambachten, want ook al was de Roeland reeds luidklaar in 1314, toch bleef de Sint-Niklaastoren nog deels dienst doen als belfort. Meer zelfs, toen het tweede belfort in 1380 operationeel was, bleven de torenwachters nog generaties lang hun functies uitoefenen in de toren van de Sint-Niklaaskerk Bij de verhuis van de torenwachters naar het belfort in 1442, fungeerde Roeland reeds 118 jaar (met de functies van stormklok ( 1314?), banklok en triomfklok (1324), uurklok (1378), en brandklok (1442). In 1552 werd ze ook beiaardklok. Alhoewel de naam Roeland in het randschrift van de klok was gegoten, bleven de officiĂŤle documenten bijna nog altijd spreken over de banclocke of de groote clocke. Henri NowĂŠ, in leven conservator van de oudheidkundige musea en stadsmonumenten, stelde vast dat de naam Roeland in de rekeningen van de stad Gent tussen 1315 en haar versmelting in 1659 amper driemaal wordt vermeld. Dankzij een kopie die in 1429 van haar randschrift werd gemaakt (4) kennen we de volledige tekst: Deum : time : jnt : jaer: ons : Reeren : Doem : screef: m : ccc : XIV : jnt : Scependom : van Willem : Veer : ende : heure : ghesellen: jn: wedernaend: maecte: dese Clocke: Meester: Jan: van: Ludeke :ende: Meester: Jan: van: Roosbeke: Die: gheheeten: es: Roeland: als: mense : luijd : es : storme : int : landt. Jacobus Meyerus (1491-1552) schreef erover: "Gandavi suspenditur ea campanae ex turre ( quam vacant gentiliter Beelfroot) ... nomenque illi impositum Rolandus" (5). De invloed van het epos of van Clocke Roeland is bijvoorbeeld waar te nemen in de schepenlijsten (RoeZant van Wedergrate, RoeZant vanden Echaute, ridder RoeZant de Baenst) en ook in huizen. In het Schepenhuisstraatje in 1412 stond het huis 'den Roeland'. Reeds in de loop van de 14de eeuw drong de faam van Clocke Roeland door in andere Oud-Nederlandse steden. Bijvoorbeeld Nederlandse klokkenexperts zoals Meester Kerstiaene en zijn zoon Pieter uit Middelburg waren in 1327 naar Gent gekomen "omme de banclocke (Roeland) te beziene". In 1503 kreeg de Utrechtse klokkengieter Geert van Wou de opdracht om "tot Ghent daer om te reysen om die maet daer op te nemen, opdat hy te sekere ons daer in voldoen mach". Hij moest een stormklok gieten voor de Sint-Bavo in Haarlem, 136


die dezelfde naam zou dragen als haar Gentse voorgangster. Haar randschrift luidt:

RoeZant die groot is myn naem, Tot Godes dienst ben ie bequaem Ie luyde somtyds ten brande, Of alst saem is van viande. Gerit van Wou die mij goot MCCCCC ende drie jaer nae Gods geboort. Amen. Roeland stond ook voor spirituele navolging door de stormklok of groote clocke van Breda die in 1511 werd gegoten, maar die in 1694 samen met de toren van de Grote kerk verloren ging. Ze droeg als randschrift: Myn naam is Roelant. Als ie luy aan eenen kant, dan is tof Breda allarm of brant. Als ick ga aan beyde syden, dan is Breda in groot verblyden. Als bijschrift stond erop: Die tot Breda in vreught willeven Die moet de vrouwen de overhant geven.

'Wij verciaren oick gheconfisceert •.. de clocke ghenoempt Roelandt' De Gentenaren waren de laatste gemeentenaren in de Zeventien Provinciën die zich hardnekkig bleven verzetten tegen het centraal gezag, dat van Keizer Karel V. Hij brak de politieke macht van Gent door de stad de Karolijnse concessie op te leggen. Die bevatte ondermeer het verbeurd verklaren van al de privileges, waaronder het privilege van het klokkenrecht, ingeleid met het verdict: "Wij verciaren oick gheconfisceert ... de clocke ghenoempt Roelandt ... ende de voorseide clocke onthanghen ". Als geboren Gentenaar wist hij, dat hij de Gentenaren hierdoor ook symbolisch op een bijzonder harde wijze trof. Clocke Roeland werd uit haar stoel gelicht en naar beneden gebracht, maar de partij van de Gentse centralisten wist de keizer toch te vermurwen om de groote clocke te sparen door "schoon spreken ende deerlijk zien". De opstand tegen haar keizer betekende de laatste krachtige stuiptrekking van de middeleeuwse zelfstandigheidspolitiek van 'Ganda, Galliae Belgicae civitas maxima'. En toch. Spijts kommer en kwel herstelde de gehavende stad zich geleidelijk. In 1552 werd het klokkenspel manueel bespeelbaar gemaakt via een klavier. De klokken werden meer dan voorheen geïntegreerd in het volks- en het stadsleven, en Clocke Roeland kreeg naast haar luidfunctie nu ook een muzikale functie als beiaardklok 137


Clocke Roeland 'getemd' ? Als luidklok bleek Clocke Roeland een klok te zijn die moeilijk te luiden was. Het luidprobleem vond zijn oorzaak echter in drie factoren: de ophanging van de klok aan een rechte luidas, het klokkenprofiel dat so lancworpich is (waardoor haar slingerbeweging van haar uiteinde groter is dan bij een andere klok van hetzelfde gewicht) en een voor die tijd zeer zware klok (ze woog 12.495 ponden). Bij een rechte as schommelt de klok zoals een slinger in een uurwerk of zoals een schommel. Het draaipunt ligt bovenaan, in de kop van de klok, waardoor haar volle gewicht onder de as zwaait. Met andere woorden, de straal van de cirkel die ze maakt bij haar opzwaai, is gelijk aan de hoogte van de klok. Daardoor slorpt het kloklichaam veel meer energie op dan een klok met krukas (die komt verder aan bod), en luidt niet alleen trager maar ook krachtiger. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat, wanneer het opzwaaiende gevaarte zijn uiterste horizontale positie heeft bereikt, het zich als het ware uit zijn lagers wil losrukken. De horizontale kracht bedraagt 112 het klokkengewicht Bij Clocke Roeland is dit ongeveer 9 ton. In neerwaartse beweging (verticale kracht) bedraagt de reactiekracht 3 x het klokkengewicht, wat bij Clocke Roeland een kracht van 18 ton teweegbrengt. Dit luidsysteem gaat gepaard met een vliegende klepel. Bij een vliegende klepel is de klepelbeweging altijd iets achter op de beweging van de klok. Wanneer de klok in haar horizontale positie (90° van de verticale positie) een fractie tot rust komt, vliegt de (zware) klepel met lange staart (de 'klepelvlucht') verder omhoog tegen haar hoogste aanslagpunt en ketst onmiddellijk terug. Daardoor ontstaat een felle aanslag. Op dat ogenblik staat de 'mondopening' van de klok volledig naar buiten gericht, wat de draagkracht van de klokkenklank nog vergroot. Dit luidtype vraagt veel energie bij een zeer zware luidklok Clocke Roeland werd daarom aanvankelijk op twee manieren geluid: met het touw en tegelijk met de voet. Hoe werkte dit combinatiesysteem? Drie groepen van twaalf man wisselden elkaar af. Er waren acht klokkenluiders die de klok met de voet 'staken' vanop de klokkenstoel. Links en rechts van de klok waren planken aangebracht die in verbinding stonden met de draai-as. De klokkenluiders gaven telkens op het daartoe geÍigende moment een duw op de plank om het gevaarte te bewegen. Voor zeer zware klokken had men uiteraard heel wat mankracht nodig om ze op luidhoogte te kunnen brengen. Daarom kregen ze hulp van vier klokkenluiders die een verdiep lager stonden en de klok ook met het luidtouw luidden. Clocke Roeland luidde 2 maal daags tijdens een krijgstocht. Een stadsrekening van 1476-77 (F'297) vermeldt: betaelt de beyaerders tot 36 personen, die de groote clocke up dBeelfroid staken (met de voet) ende luudden (met het luid138


Het luiden van de stormklok. Om ze op luidhoogte te brengen had men minstens 8 klokkenluiders nodig die de klok "staken". (nl. met de voet) ende luidden. Ets. van Raf Coorevits.

139


touw), ten tyde als tvolc van wapenen van deser stede ende van der casselrye van der zelver stede uut trocken ter reyse waert ... Maar in het laatste kwartaal van de 16de eeuw gaven de stadsrekeningen een totaal ander beeld van de mankracht die nodig was om de groote clocke te luiden. "Betaelt de zes clockluuders deser stede ... ghejont voor een gratuyteit vandat zy een huur lanck gheduurende, gheluut ende getorden (getrapt) hebben de groote clocke upden belfort deser stede, in teken vander triumphe ... " (stadsrekening van 1586). De klok werd later enkel met de luidreep geluid door twee groepen van drie klokkenluiders die elkaar afwisselden, zoals bijvoorbeeld het klokkenluiden vandaag gebeurt in de Dom van Praag (6). Wat was er aan de hand? Men liet zich kennelijk leiden door het nieuwe luidsysteem van Da Vinci. Die had omstreeks 1495 de krukas ontworpen. Dit is een omgebogen as (zoals een omgekeerde U-vorm) waaraan de klok is bevestigd. Ze 'steunt' op twee krukken 'waartussen' de klok hangt. De astappen bevinden zich aan de onderkant van de 'krukken'. Met andere woorden, de klok steekt met kop en schouder boven haar astappen uit, zodat het gewicht boven de tappen (het draaipunt) een tegengewicht vormt met het gewicht eronder. Da Vinci schreef: " Zorg dat de tappen van de krukas zo laag liggen, dat ze bijna op gelijke hoogte komen als het midden van de klok. Zorg echter dat het deel onder die tappen tien pond meer weegt dan het deel daarboven. Een kleine jongen kan de klok dan luiden. Naargelang de 'onderzetting' groter wordt, verminderen de reactiekrachten (7). DaVmei 's systeem maakte het mogelijk de reactiekrachten te regelen door de hoogte van de krukken ('de onderzetting') aan te passen. De onderzetting bedraagt doorgaans 1/3 van de onderdiameter van de klok. In 1543-1544 ging men kennelijk in die richting, zij het met een beperkte onderzetting (8). Clocke Roeland was 'getemd'.

Schaemteloos, sicaneus, ongoddelick, doleus en frauduleus: het complot tegen Hemony 'Dat geen Gentenaar haarwilde verbrijzelen en een vreemdeling haar beul zou zijn' is een 19de eeuwse romantische interpretatie van het Clocke Roelandverhaal. Dat gieters uit eigen midden, zelfs geboren Gentenaren, de opdracht om de nieuwe Gentse stadsbeiaard te gieten, aan hun neus zagen voorbijgaan, zou echter onverkwikkelijke gevolgen hebben voor MeesterPieter (9). Hij kreeg bovendien de opdracht om nog drie zware luidklokken te gieten 'soo goet suijver van thoon ende harmonieux dat sij sullen ten thoone ghestelt woorden ende ten jugemente van allen ... '. Op 29 mei 1660 goot hij de eerste luidklok Ze woog 4.459 kg en had een slagtoon A o. Het was de zwaarste klok die hij tot dan toe had gegoten. Toen ze werd bovengehaald en uit haar verkoolde mantel werd

140


bevrijd, staken de gietbramen nog uit haar schouders maar kon de gieter opgelucht ademen voor de mooie geut die hij had gerealiseerd. Op 5 augustus 1660 ging Pieter Hemony nog een stap verder en waagde hij zich letterlijk aan een vuurproef: hij goot de zwaarste klok die ooit een gietkuil van Hemony zou verlaten. Toen het gloeiend metaal zich sissend een weg baande naar de gietkuil, spoten er na enkele ogenblikken metershoge vlammen uit de luchtgaten, terwijl ondergrondse geluiden rommelden alsof ze alle momenten ging ontploffen. Eerst werd er gebeden. Daarna trad een doodse stilte in. De klokspijs die hij gebruikt had, was die 'de doove clocke' van de Gentse gieter Lefebure (Lefevere). Een paar dagen later werd de Grote Triomfante uit de gietkuil gehaald en werd ze opgesteld zodat iedereen haar goudgeel glimmende vormen kon bewonderen. De klok woog 6.050 kg. Justus Billet noemde ze de 'Grote Triumphante' en ze erfde in de volksmond onmiddellijk de naam 'Roeland'. Op I oktober 1660 kwam de laatste luidklok voor het belfort aan de beurt, de Bertholf. Hemony waakte erover dat de drie triomfanten perfect aansloten op de toongamma van de beiaard. Gedurende de periode dat hij ingeschreven was als Gents poorter, goot hij meer klokken dan al zijn plaatselijke concurrenten samen en dat viel niet in goede aarde. Nydigheyd en ajjonstigheyd zouden hem de das omdoen. Het naĂŻef opgesteld contract waarin stond dat zijn klokken de beste waren die inde weerelt soude connen ghevonden worden, liet alle ruimte open voor interpretatie. Dat was de zwakte van het contract. De Gentse kroniekschrijver Bernardinus de Jonghe, (1674-1749) een dominicaan die in hetzelfde klooster verbleef als dat van de campanoloog en musicus Phillipus Wyckaert (1620-1694), stelde een uitvoerige kroniek op over deze onverkwikkelijke zaak. De Jonghe noteerde wat hij van Wyckaert had gehoord, en wat hij via diens aantekeningen te weten kwam. Het verhaal kwam er op neer dat een paar Gentse 'muzikanten' oordeelden dat de drie triomfanten niet voldeden aan de toonzuiverheid (sic). Er werd grof geschut bovengehaald (10). Het was echter precies wat enkele schepenen vermoedden "dat de nydigheyd en ajjonstigheyd ook onder de grootste meesters dikwils plaets vind, waer door afgekeurd en voor kwaed verklaerd word hetgeen redelyk goed is". Hemony aarzelde daarom niet om deze handelwijze "schaemteloos, sicaneus, ongoddelick, doleus en frauduleus" te noemen. Maar dit grof tegengeschut zette - hoe gerechtvaardigd ook zoals nu gebleken is - kwaad bloed bij enkele edelachtbare heren die deze uitspraak "niet lydelick in eene wel ghereguleerde banck van justitie" zouden toelaten. Ze vonden dat Hemony in het openbaar "bid-

dende Godt ende justitie vergiffenisse met ongedeckten hoofde ende gebogen knien" moest vragen, aldus de J onghe. Maar Hemony dacht er niet aan, omdat hij de valkuil van zijn belagers kende. Het pijnlijk gevolg was dat hij nooit het resterende saldo van 665 lb. 1s. 2 gr. voor zijn werk mocht ontvangen. In 1664 besloot hij terug naar het Noorden te trekken en vestigde hij zich defmi141


tief in Amsterdam aan de Keizersgracht,454, bij zijn broer Frans die intussen ziek was geworden. In 1667 werd Pieter Hemony tot officiële klokken- en geschutgieter van de Stad Amsterdam benoemd. Hij goot er met succes nog de beiaarden voor Mechelen, Oostende, Diest, Hulst, Leiden, Gouda, Darmstadt, Hoorn, Weesp, Enkhuizen, en - samen met zijn broer- de beiaarden van Utrecht (Dom), Stockholm, Maastricht, en Amsterdam (stadhuis). De stad Brugge deed in 1672 via Wyckaert nog een beroep op Mr Pieter Hemony, doekgieter van Amsterdam, alhier ontboden omme toverslaen ende estimeren het arghieten vanden beyaert deser stede ( 11 ). Maar tijdens de gesprekken met het Brugs stadsbestuur, bleef hij onverzettelijk en wilde onder geen beding nog uit Amsterdam wijken. Hemony wou alleen nog een beiaard leveren die hij in ofwel in Amsterdam goot, ofwel in Amsterdam in voorraad had. Uiteindelijk deed Brugge dan beroep op Hemony' s leerling, Melchior de Haze. Gedurende heel zijn leven heeft Pieter Hemony tevergeefs getracht de niet betaalde termijnen op zijn Gentse triomfanten te innen. Op 22 augustus 1676 bracht hij zijn zaak voor het Hofvan Vlaanderen. Tevergeefs! Men hield zich eerst bezig met procedurekwesties en op 2 juni 1677 verklaarden verweerders zelfs dat Hemony veroordeeld diende te worden om de schade die de stad had geleden en nog zou lijden (!). Bovendien werd hij ook aangemaand de proceskosten te betalen indien hij zijn contract niet naleefde. In 1677 goot hij evenwel nog acht klokken voor zijn vriend Antoine de Loose, de abt van Ename. Toen hij overleed was men nog geen stap verder. Hij was eenenzestig jaar toen hij te Amsterdam op 17 februari 1680 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam werd begraven. Hij werd overluid met zijn eigen klokken.

De spanning was te snijden: Pieter Hemony postuum in ere hersteld Is schoonheid subjectief, dan zijn er ook objectieve waarnemingen die oriënterend kunnen werken om de schoonheid of wat ertoe leidt, beter te begrijpen. Dat geen enkel gieter vóór de Hernony's in staat was om klokken wetenschappelijk te stemmen, daarover bestaat geen discussie. Hun stemkunst was hun label die hen in de beiaardwereld promoveerde tot 'Stradivariussen van de beiaard'. Pieter Hemony werd gekapitteld door een paar inferieure goden die hem in een val hadden gelokt. Hemony heeft uit zelfrespect nooit een probleem gemaakt over het hergieten van een klokje wanneer hij dat zelf nodig achtte, zoals hij liet uitschijnen in zijn briefvan 16 september 1677 aan zijn vriendAntoine de Loose, de abt van Ename. Kleine klokken zijn meest gevoelig aan gevolgen van mogelijke oxyde-insluiting of een andere gietkwaal, waardoor het stemmen problemen kan opleveren. De heissa rond Hernony's klokken was een intrige. Een tegenexpertise werd niet eens in overweging genomen. De mening van bijvoorbeeld de befaamde campanoloog en musicus Philippus Wyckaert, 142


Cocke Roeland van Hemony wordt weggehaald voor restauratie.

die in tal van klokkenkeuringen werd betrokken, kwam nu niet aan bod (12). Ook die van de Gentse stadsbeiaardier Loctewijk Gleize, voorheen organist en stadsbeiaardier van Mechelen werd niet gehoord, noch die van Loctewijk Toussaint. Bemardinus de Jonghe: "De muzykanten van Gend zyden dat hy ( H emony) aen zyn contract niet voldaen had; verre van daer, zegden zy, de dry groote doeken vanS. Baefs (zekerlyk de tweede en de derde) gaen de dry doeken van het Belfort in goedheyd van klanck te boven". 143


Clocke Roeland (de Grote Triomfante) van Hemony bij de Koninklijke Eysbouts (Nederland) klaar voor de restauratie. De grote barst is duidelijk te zien. Van links naar rechts: Bert Augustus (Directeur Koninklijke Eysbouts), Jos D'hollander (Erebeiaardier), Geert Van Doome (Dienst Monumentenzorg). Oktober 2002.

Toen de gebarsten Hemony nog op haar sokkel stond (vóór haar restauratie van 2003) zijn we een kijkje gaan nemen in de klokkentoren van Sint-Baafs. Dat men struikelde over relatief subjectieve gegevens als 'goedheyd van klanck' (klankzuiverheid en volle sonoriteit) heeft ons via enkele zogenaamde 'objectieve gegevens', toch wel verbaasd, alhoewel beoordelingen over vroegere toestanden erg moeilijk zijn. Bij de laatste restauratie in 1982 werden de boventonen van de gewraakte Filips, de tweede triomfante die Hemony goot in 1660, electronisch opgemeten. De stemming was correct. De vergelijking qua sonoriteit (volheid van klanck) van de tweede Hemonyklok (Filips) met de tweede Delcourtklok (Mariaklok) valt ook qua gewicht nadelig uit voor de Delcourtklok. Ze weegt namelijk 460 kg lichter dan de Filips en kan dus eigenlijk nooit zo sonoor hebben geklonken als haar afgekeurde 'zusterklok' van het belfort. Tot onze verbazing stelden we vast dat de in de hemel geprezen bourdonklok van 5.500 kg, de Bavo, gegoten door Delcourt in 1636, opgelapt werd (!)door C.L. Teirlinck uit Zegelgem-Brakei (13). In de omgeving van dezelfde plaats schilfert het brons af waarvoor Teirlinck wel verantwoordelijk 144


kan gesteld worden. De overige door de 'muzykanten vanGend' geprezen Delcourtklokken werden reeds in de 18de eeuw hergoten door Jan Pauwels. Maar keren we terug naar het belfort en de heisa rond Hernony's triomfanten van 1660. De kromhoornist van het Koninklijk Hof, Baltbasart Richart, vond dat Roeland en Bertholf om hun 'dooven en aerdschen klank' moesten hergoten worden. Bertholf is een mooi zingende klok. Geen beiaardier begrijpt waarom ze niet zou deugen. Het oud verhaal over Roeland kwam op 22 januari 2003 de ontknoping nabij. Met ongemene spanning keken we uit naar de ultieme testen op de 'gewraakte' en 'belaagde' Grote Triomfante die omwille van haar barst in 1914 zolang onaangeroerd bleef. We konden in de klokkengieterij van de Koninklijke Eysbouts niet alleen horen maar (via high-tech-controle) ook 'zien' dat de belaagde Grote Triomfante van Pieter Hemony helemaal niet moest worden bijgestemd, laat staan hergoten worden zoals Richart destijds eiste. Volgens de Nederlandse campanoloog A. Abbenes zouden de vier kleine 'krassen' die erin werden gemaakt niet van Hemony zijn en kunnen ze bovendien op die plaats de klank nauwelijks of niet beĂŻnvloeden. Op het grof geschut waarmee langs weerszijden gewerkt werd, gaan we hier niet in en verwijzen we naar noot 17. Op Pasen 2003 heeft de Eerste Schepen Sas van Rouveroij, tevens Schepen van Cultuur van de Stad Gent, ter gelegenheid van de triomfantelijke herintrede van de 17de eeuwse 'Roelandklok', Pieter Hemony voor het talrijk publiek officieel terug in ere hersteld al komt het eerherstel drie en een halve eeuw telaat, maar beter laat dan nooit.

De beiaard: thema op de Nederlandse Taalcongressen De Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen zagen naast de Nederlandse taal ook de beiaardkunst als een van de laspunten op de breuklijn tussen Noord en Zuid. Deze congressen gaven onderdak aan een veelkleurig pluimage: de Gentse Orangistisch gekleurde taalbeweging met Van Duyse, Snellaert en Willems, de Antwerpse Vlaams-nationaal romantische taalbeweging met Van Rijswijck, Consciense, Rooses, Benoit, later de Mechelse beiaardbeweging in de schoot van hetA.N.V. met Piet Tack, Edward De Keyzer, JefDenyn. Ook de Noord-Nederlandse letterkundigen en musicologen met dr. Kalff, Mr. Van Riemsdijk, Lodewijk Van Deyssel, Frits Coers e.a. stonden op dezelfde frequentie als hun collega's uit het Zuiden. En het wonder geschiedde: de congressen vormden een drijvende kracht in de aanzet tot de heropleving van onze gemeenschappelijke klokkenkunst. In 1875 zetten de Gentse Orangisten Julius Vuylsteke (1836-1903), Florimond Van Duyse (1843-1910), Paul Fredericq ( 1850-1920) het eerste Internationaal Muziekfestival te Gent op het getouw o.I. v. Peter Benoit, geestesgenoot van Julius Sabbe COGent 1846 +Brugge 1910). Dit muziekfestival congrueerde met de Taal- en Letterkundige Congressen die ook een lans braken voor de vernederlandsing van het muziekleven in de geest van 145


de traditieën der voorouders. Benoit componeerde zijn geusgetinte cantate 'De Pacificatie van Gent', en zijn cantate 'Vlaanderens Kunstroem' (1877) waarin hij het Beiaardlied als een frisse groet plaatste aan alle zingende torens van het aloude beiaardgebied. Het beiaardlied werd een ode aan de vrijheid. De machtig zingende koorzang die het beiaardlied inleidt, is bombastisch van taal, maar blijft- zoals de media ons confronteren met grenzeloze moordpartijen- als mondiaal verschijnsel bloedernstig actueel: Wilden, geen bloed meer uit schedels gedronken, Allen zij plaats in het daglicht geschonken! Vrijheid en kennis, de Kunst is uw kroon! Licht in de hoofden en lucht aan de harten ... De essentie van de luchtige beiaardmuziek: 'beiaard, trouw en vertrouwd, noten vol zilver en goud (Van Wilderode). Op de vraag van de dichter: En dan, en dan ... ? Vrouwen en kinderen, jongeren en ouderlingen, de hele massa zingt het uit:

'Dan zal de beiaard spelen van al uw torentransen!' . . .. Dan spreidet gij voor d'ogen uw vrijheid, kunst en zeden Precies vanaf 1876 weerklonken op de Gentse stadsbeiaard-naast de nog modieuse opera-fragmenten - opnieuw liederen als 'Het Wilhelmus', 'Het Geuzenlied', 'Het Arteveldelied' (Gevaert), Roosje uit de dalen' (Volckerick), 'Het loze vissertje'(Prudens Van Duyse!), 'Het smidje'(Andelhot), oud-Nederlandse volksliederen en natuurlijk na 1877 ook Benoits 'Beiaardlied'. Aan de Noorderkant net over de grens, zoals bijvoorbeeld in Middelburg en Breda namen de zingende torens Benoits Beiaardlied met zijn opwekkende tonen over. Langzaam groeide het besef dat de cultuur van de beide Nederlanden zich tegenover de rest van de wereld ook door het toreninstrument scherp profileerde. In het kielzog van Benoits beiaardlied volgde een stroom van beiaardliederen alhoewel ze de beiaardkunst in essentie niet raakten. Hetzelfde jaar dat Benoit zijn Rubenscantate schreef- 1877- beklom de Wase toondichter Edgard Tinel uit Sinaai het forum met zijn cantate 'Klokke Roeland' op tekst van Julius Sabbe. Hij won er zelfs de Eerste Prijs van Rome mee. La Libre Belgique en Le Soir schreven: 'Klokke Roeland n'est autre chose qu'un cri de liberté et d'indépendance'. Tinel zou echter op termijn van koers wijzigen. Hij werd de antipode van Benoit, en spitste zich vooral nog toe op de kerkmuziek (14).

Het Gents vrijheidssymbool- Clocke Roeland - overstijgt de stedelijke en nationale affiniteit Er ontstonden meesterlijke allusies op de Gentse 'stormclocke'. Felix Timmermans liet ze luiden over alle Vlaamse torens. Ze werd geassocieerd met strijd en vrijheid, met leven en dood. 'En luidden storm voor Vlaanderenland' van Jos Speybrouck (1891-1956) en 'Peter Benoit, klokkenluider', pentekening van Edmond Van Offel ( 1871-1959) zijn er sprekende voorbeelden van. Welke Gentenaar kent de kleppende Roeland niet, het bronzen beeld 'Hoort hij klept, 146


Roelandfantasie. Bronzen beeld van Cyriel Couvreur, in pri vĂŠbezit van

los D'hollander. Een genummerde prentkaart van dit beeld werd in 1948 verkocht door het K.V. G.D.G. voor het Fonds Klokke Roeland.

te wapen!' van beeldhouwer Cyriel Couvreur ( 1876-1929)? De Gentse dichter Erniel Van Goethem (1847 -1907) schreef een trilogie over Clocke Roeland als de stem van opstand en verzet. In 1876 componeerde Johan Destoop zijn Klokke Roeland op tekst van Albrecht Rodenbach. Het is vandaag het stadslied van Gent dat door zoveel associaties en zijn universele vrijheidsgedachte nog sterke emoties oproept. Toondichters bezongen de Gentse klok in hun koorwerken, cantaten en liederen (15). Clocke Roeland oversteeg zelfs haar nationale affiniteit als 'La cloche de Flandre', of 'The Bell ofGhent '. De muziek versterkte haar faam en draagvlak. Jef Denyn zette het Gentse stadslied op de speeltrommels in de Angelsaksische landen waar hij vanaf 1899 elkjaar de versteek deed en zomerconcerten gaf. Verrassend en heerlijk klonk Klokke Roeland op het Wereld-Beiaardfestival in de University of California, Berkeley (USA) gespeeld door Sjef van Balkom, toenmalig directeur van het muziekconservatorium van Den Bosch. Naar aanleiding van de inauguratie van de beiaard van het Nationaal Paleis te Mafra (16) in Portugal, klonk het als een groet uit Gent. 147


Amerikaanse beiaardiers kennen Clocke Roeland ook uit de literatuur van Henry Wardsworth Longfellow, William Gorham Rice, en historicus Percival Price. In 'Historie poem of the Civil War' in 1865 legt de Amerikaanse dichter Tilton President Lincoln een metonymie in de mond, waarin 'the bell ofGhent' als een vrijheidssymbool wordt aanroepen tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd: Toll Roland toll!! And Freedom so is safe in Ghent! (17).

In zijn boek Carillons of Belgium and Holland geeft Rice een nauwkeurige beschrijving van Clocke Roeland en herinnert hij aan The treaty ofGhent van 1814, symbolisch bekrachtigd door het luiden van de Gentse banclocke en het feestelijk beiaardspel: 'The same carillon which rang out a century ago, will welcome now the completion ofa hundred yaers ofpeace between Great Britain and the United States, begun by the treaty signed on December 241h, 1814' schreefRice in zijn boek Carillons ofBelgium and Holland in 1914. De Gentse klok werd in Europa een dankbare bron van inspiratie voor dichters, etsers, schilders en beeldhouwers. In zijn literair meesterwerk La légende d' Uienspiegel ( 1867) projecteert Charles de Coster (München 1827- Elsene 1879) de vrije geest en het nationaal gedachtengoed in de Klokke Roeland, waarvan de Duitse versie die in 1926 te München verscheen, werd verlucht door Frans Masereel ('Roelandt', die schöne Glocke). De Frans-Belgische dichter Albert Giraud (18601929), leidende figuur van 'Jeune Belgique ', schreef in zijn boek 'Le Laurier' zijn geïnspireerd gedicht over de Gentse Roeland als 'La Cloche de Flandre' gesitueerd in de Eerste Wereldoorlog (L'histoire et la Légende autour demon battant'). Constant Dratz verluchtte dit werk met een ets van de Roeland die dreigend opzwaait. De Franstalige Vlaming Edmond Broodcocrens schreef 'Le carillonneur des esprits' (opgedragen aan Charles de Coster) met een reeks gedichten, geschreven tussen 1909 en 1920 (18). De eerste tien gedichten beschrijven de levenscyclus van Roeland, Bourdon de haine, bourdon d'amour. Jos D'hollander Ere-stadbeiaardier van Gent NOTEN (1) Bachrach dr. A.GH., La chanson de Roland, in Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur, Bussem 1980, Deel 2, p. 206-207, en Bachrach dr. A. GH., Chansons de geste, op.cit. p. 209. (2) Willeros Leonard Az, De Sint-Nikolaastoren als oud belfort van Gent, in Bulletijn der maatschappij van geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 1912, p. 14. Hierin deelt hij de mening van Vuylsteke, en stelt dat de banklok omstreeks 1317 in een voorlopig houten 'belfort' (klokkenstoel) kan hebben gehangen. Vergelijkbaar met wat D. J. van der Ven schrijft in De torens zingen (Meulenhoff, Amsterdam, 1916) p. 165 over de 17de eeuwse stadhuisbeiaard van Maastricht: 'De toren was nog niet volgebouwd; doch om niet langer de muzieklievende ingezetenen verstoken te laten van het klokkenspel, richtte de stadsregering een provisoire houten be.ffroi op; de klokken speelden ... ".

148


(3) Houwink Roei Hzn, Drentsche klokkestoelen, in Alle klokken luiden, Baarn, 1936, p. 137. (4) Billiet Justus, Den Polytye boeck I, 114 V 0 , StadsarchiefGent (5) Willeros Leonard, De Sint-Nikolaastoren als oud beljon van Gent, in Bulletijn der maatschappij van geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 1912, nr. 1, p. 13. (6) In de Sint-Viruskathedraal (Dom) in de Praagse Burcht bestaat een 500-jarige traditie van manueel klokkenluiden. Vandaag gebeurt dit o.l.v. Totnàs Starecky (gegradueerde van de Faculteit Fysica van de Karluniversiteit van Praag). De Zikmund wordt geluid door acht klokkenluiders - twee groepen van vier. We maakten dit traditioneelluidspektakel van dichtbij mee in de klokkentoren in 1996 met Geert Van Doome (directeur Monumentenzorg Stad Gent) Hugo Frère (C. O.M.), Herman De Ridder (beheerder Gentse Beiaardkring Clocke Roeland) en de Praagse klokkengieter Petr Manousek. (7) Indien de draaiingsas doorheen het zwaartepunt van de klok loopt, is er geen reactiekracht meer. De klok zou dan kunnen stilhangen in horizontale richting. In dat geval is de straal van de cirkelbeweging nog slechts de helft van de klokkenhoogte. Door de onderzetting vliegt de klepel niet meer tegen de bovenzijde van de opzwaaiende klok, maar wordt hij 'opgeschept' door de onderzijde ervan. (8) De onderzetting komt voor bij een krukluidas. Het is de afstand van het hart van de astap tot aan de onderkant van de luidbalk. Hoe groter de onderzetting, hoe kleiner de reactiekrachten. Meestal wordt een onderzetting gekozen van ongeveer 113 van de klokkendiameter. De maximale horizontale krachten bedragen dan bij benadering de helft van het klokkengewicht, wat heel wat minder is dan bij een rechte luidas. Zie ook Lehr dr. André, De krukluidas , in Campanologie, Mechelen, 1997, p. 359. (9)Een verzoekschrift van september 1659 wijst echter uit dat Adriaan de Langhe 'inghebome pooner deser stede, upden vornomden torre heeft ghedaen groote ende menichvuldighe devoiren, soo in ... tbreken vande Clocke Roelant ... ' Cf Geert Van Doome in 'Werken aan het Belfort', Gent, 1981, p. 17. Naast Augustin Lefevere (Lefebure) had Cruyl er ook een gieterij. Jan van Laerebeke, Gents koperslager en klokkengieter goot in 1639 twee klokken voor de Sint-Michielskerk. Van den Lorreymoosch goot er in 1628luidklokken voor Sint-Jacobs maar kwam verder nog nauwelijks van de grond. Hubert Chabotteau, een Waal, had zich in Gent gevestigd in 1651 nadat hij in 1650 drie klokken had gegoten voor de Halletoren van Tielt. Voordien had hij 9 klokjes gegoten voor de stadsbeiaard van Roeselare. Op Chabotteau na zijn de andere vier gieters totaal in vergetelheid geraakt. Maar boven al deze klokkengieters steeg de naam Hemony er blijvend uit op eenzame hoogte tot vandaag. (10) Lehr dr. André, Pieter Henwny in Gent, in De klokkengieters François en Pieter Hemony, Asten 1959, p. 56-59. Cf. ook Lehr dr. André, François en Pieter Henwny in Nederland en Vlaanderen, in Beiaardkunst in de Lage landen, Tielt, 1991, p. 139. De keuring werd een vaudeville. "Eerst wierel ontboden B. Richan, eenen hervaren meester in de muzykale compositie en den kromhoorn van het Koninglyk Hof" ... "Henwny merkende dat zyne klokken misprezen wierden en mynheer Louis (Lodewijk Gleize, de stadsbeiaardier of Lodewijk Toussaint, de hulpbeiaardier) ziende datereenen zekeren mynheer J. Willems ontboden was om in zyne plaets op de klokken te spelen, hebben bedektelyk den yzerdraed veranderd van den vollen toonjin zynen halven toon. M. Richarl dit bedrog niet wetende, oordeelde dat die klok nwest hergoten worden". Hun plan slaagde en de kromhoornist velde een negatief oordeel over een verkeerde klok. Toen de keurder vernam dat hij beetgenomen was, vertrok hij vol wrok naar Brussel en stuurde zijn vriend de orgelbouwer Nicolaes Royer in zijn plaats om de heren een lesje te geven. Royer begon met te redeneren dat het verschil tussen de stemtechniek van een orgel en die van een beiaard ongeveer hetzelfde is. En het ongelooflijke geschiedde. De Meesterklokkengieter werd verplicht de steminstructies van organist Royer (!) op te volgen en de wand uit te kappen wat alleen maar nefast kon zijn. Hemony weigerde. In de basklok is effectief gekapt, maar niet door Hemony zoals Nederlandse experten recent hebben aangetoond. Voor zijn triomfanten werd hij nooit betaald.

149


(I I) Gilliodts-Van Severen, Le Carillon de Bruges, Brugge, 1912, p. 87. Cf. Andriessen Pieter, De klank van de stad, in Muziek in Brugge 1200-1800, Brugge, 2002, p. 39. (12)De Keyzer Berten Van klok tot beiaard, in Beiaarden in Oost-Vlaanderen, Federatie voor toerisme in Oost-Vlaanderen, Gent 1982, p. 7. (13)1n de klokkenlap is een stempel gedrukt 'C.L Teirlinc/c, brevet d'inventium, Segelsem'. Teirlinck was een smid. Ook in Belsele lapte hij een klok maar dit mislukte en de man verdween spoorloos. Sedertdien worden de Belsetenaren 'klokkenlappers' genoemd. Belselekent zijn klokkenlappersfeesten. In het Nationaal Beiaardmuseum teAsten (N.Br.) bevindt zich ook een opgelapte klok van Teirlinck. (14) De kerkmuziek had een ander draagvlak. Bijvoorbeeld Tinels oratorium 'Franciscus' kreeg ontelbare uitvoeringen in de Koninklijke Muntschouwburg in Brussel, in Londen, Duitsland, Nederland, Denemarken, Frankrijk, Oostenrijk, Hongarije, Polen, Zwitserland, Ierland, Iralië, Rusland en de USA. Breitkopf & Härtel kocht de auteursrechten en de gegraveerde platen van klavier- en het handschrift van de orkestpartij. Nog vóór 1914 beleefde het zijn duizendste uitvoering! ( 15) Naast Edgard Tinel en Johan Destoop componeerden onder meer ook volgende toondichters koorwerken of liederen rond Klokke Roeland: Jan Blockx, lgnace De Sutter, Karel Mestdagh, Leo Van Gheluwe, Armand Preud'homme, Renaat Veremans, Edward Blaes, Jaak Opsomer, Rob. Fr Leye en anderen. (16) Het betreft een van de twee beiaarden van het Nationaal Paleis, namelijk de 18de eeuwse beiaard, gegoten door de Vlaming Willem Witlockx. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Internationale Culturele betrekkingen) gaf ons de opdracht voor inlui ding. Het was voor Portugal een nationale gebeurtenis die gebeurde in aanwezigheid van de Portugese president Mario Soares, de bisschop van Lissabon en talrijke hoogwaardigheidsbekleders in het kader van het Belgisch-Portugees Cultureel Akkoord. ( 17) Til ton Theodore, in 'Bells: Their Ristory and Romance', geschreven in 1865 door de Amerikaanse Gouverneur Morrison. Rowly Press (18) Rombouts Luc, Edmond Broodcoorens, in Literair lexicon van klok en beiaard, Nieuwsbrief Campanae Lovanienses ll (1998), nr. 4.

('t vervolgt)

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 87 Op 3 april1898 stelde Louis Maeterlinck in de rubriek "Schilderijen- Schilderijmuseum, N° 17- XVIIe eeuw" in het Frans een fiche op over

De Verrijzenis, door Gaspard De Craeyer Dit doek, dat 2,66 m. hoog is en 1,70 m breed, stelt Christus voor die herrijst uit zijn graf. Hij richt zijn blikken naar de hemel, heft zijn rechterhand omhoog terwijl hij met de linker de kruisbanier vasthoudt. Een rode mantel, weerhouden met de linkerhand, wappert en hult zich achter hem. Het Museum bewaart van hem eveneens een prachtige schets in grisaille van dit doek: Christus, in plaats van op te stijgen, staat recht op de rand van het graf. 150


De Verrijzenis is afkomstig van het Baudeloodepot waar het genoteerd stond onder het N° 364. De catalogus van Spruyt vermeldt het bestaan, in het klooster van de Paters Dominicanen, van een schilderij dat, geplaatst boven de toegang van het koor, "De Heer verrijzend" voorstelt en geschilderd werd door G. De Craeyer. Het is waarschijnlijk het werk aan hetwelk deze beschrijving gewijd is. Er bestaat een gravure van die toegeschreven wordt aan De Craeyer zelf. Ze werd het eerst gepubliceerd door Meyssens, daarna door Cornelis Galle de Jonge, die er enkele lichte retouches aanbracht met de graveernaald. Een exemplaar van dit laatste bevindt zich in het Prentenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, waarvan de Conservator Mr. H. Hymans ons vriendelijk deze inlichtingen heeft doorgegeven. Onderaan het stuk leest men: Eximii Gasparis De Crayer pictoris celeberrimi epitaphium; dan links: Gasparis (sic) de Craijer pinxit, en rechts: C. Galle excudit Antverpire. Cf. Sunaert, Catalogue descriptif du MusÊe de Gand (Gent 1870), p. 29 De afbeelding die deze fiche illustreerde leende zich niet tot reproductie.

FRANCISCO CASTEL-RODRIGO De Brugse vaart was sedert een halve eeuw gegraven en de Bargie sedert ruim veertig jaar in dienst toen begin februari 1666 de stedelijke overheden bericht kregen dat DonFranciscode Moura-Cortereal, Markies de Castel-Rodrigo, in zijn hoedanigheid van Gouverneur-Generaal van de Nederlanden, een inspectietocht in het noorden van het land ging ondernemen en dat hij o.m. Gent en Brugge zou bezoeken. De markies was zeker geen onbekende voor de Gentenaren. Zijn vader, Manuel de Castel-Rodrigo was van 1644 tot 1647, in eerder ongelukkige omstandigheden, gouverneur van onze gewesten geweest, ten tijde van een Franse inval in Vlaanderen. Francisco de Castel-Rodrigo zou in even benarde omstandigheden zijn landvoogdij moeten uitoefenen, doch zulks kon hij niet vermoeden wanneer hij in 1664 de onpopulaire gouverneur Louis de Bevanedes y Toledo, markies van Caracena, in die functie opvolgde. Op Kerstdag 1664 hadFranciscode Castel-Rodrigo zijn intrede gedaan in de Gentse stede en toen reeds was het eenieder opgevallen dat hij dolgraag hield van praalvertoon en somptueuze plechtigheden. Die feestelijkheden waren ten andere de enige weelde, het enig spektakel die 151


de ingesluimerde stad zich in die zeldzame vredesjaren kon veroorloven. "11 sernble, schrijft Fris, in zijn geschiedenis van Gent, que la ville fmissait de se cornplaire dans son vivotement Pour rompre la monotonie de cette paisible existence, les Gantois saisissaient a vee ernpressernent toute occasion de fêtes, une visite officielle ou quelque inauguration, rnais I' éclat de ces festivités ne doit pas donoer Ie change au sujet du sommeil éconornique de la cité". Toen zijn heer en meester, koning Filips IV van Spanje in september 1665 overleed en opgevolgd werd door de nog geen vier jaar oude Karel ll, begreep Castel-Rodrigo maar al te best dat er in een zeer nabije toekomst onweerswolken boven Europa zouden drijven: Lodewijk XIV zou immers aanspraken laten gelden, in naam van Maria-Therisia van Spanje op de Spaanse Nederlanden. Zulks zou ten andere aanleiding geven tot de voor ons zo noodlottige Devolutie-oorlog. In afwachting echter dat de markies zich in naam van de nieuwe Spaanse monarch, op de Vrijdagmarkt alhier zou laten inhuldigen, plechtigheid die wij binnenkort hopen te kunnen beschrijven, oordeelde de landvoogd het geraadzaarn eens poolshoogte te gaan nemen in de voornaamste steden van de Spaanse Nederlanden. Zeggen dat het nieuws van zijn komst met veel enthousiasme te Gent werd onthaald, zou zeker de waarheid geweld aandoen. De markies had immers de lelijke gewoonte aangenomen nooit alleen of met een klein gevolg te reizen: het was een ganse sliert edellieden, militairen en dienaren die hem bij elke verplaatsing vergezelden. Voor de landvoogd was het een aangenaam gezelschap, maar voor de plaatselijke overheden die alle kosten moesten dragen, was het een ware ramp. Gent wist ten andere aan welk praalvertoon het zich moest verwachten. Gelukkig voor het stedelijk bestuur, had de landvoogd een omzendbrief aan alle kasseirijen gelegen op zijn reisweg laten geworden, waaruit duidelijk bleek dat deze laatsten het grootste aandeel van de kosten zouden moeten dragen. Het was aldus de Kasseirij van de Oudburg die zou dienen te zorgen voor de vereffening van de meeste kosten veroorzaakt door het verblijf alhier en de reis van Gent naar Brugge, van de Gouverneur-Generaal en van zijn talrijk gevolg. Niemand is ooit op de gedachte gekomen een approximatieve schatting op te rnaken van de fantastische sommen die van de XVe tot het einde van de XVITie eeuw in Gent werden uitgegeven voor ontvangsten van koningen en prinsen, Inhuldigingen, Blije Intreden en dito statiebezoek. Zij zouden wellicht al wat een modem mens zich dienaangaande kan indenken, overtreffen. Het was waarlijk het slechtste nieuws dat een stad kon ontvangen, toen zij vernam dat een of ander hooggeplaatst personage op bezoek zou komen. 152


Het waren tientallen, soms honderden mensen die ze vergezelden, met koetsen, paarden, koffers en daar het voor andermans rekening was, aten en dronken ze steeds als een bende Gargantuas. Franciscode Moura Cortereal, markies de Castel-Rodrigo, heer van Lumiarez, gewezen gouverneur van SardiniÍ, gewezen vice-koning van CataloniÍ en drager van een twaalftal andere titels, dacht wellicht dat elk van die namen en titels op een speciale eregeleide recht gaf. Toen hij,juist drie eeuwen geleden, op vrijdag 12 februari 1666, in de avonduurtjes in de Afteveldestad arriveerde, dachten de overheden dat hij gans de bevolking van de hoofdstad in zijn zog had meegsleurd: de hertog van Bournonville, de prinsen van Chimay en de Ligne, de markiezen van Baden, Conflans en de Belvedère, de graaf de Salazar, de barons Berlo, Van Harsbeek en van Maldeghem, de heren Campi, Ragy en Lembeke, kolonel Cunniga en een half dozijn andere hoge pieten die elk over hun eigen karos, gevolg en personeel beschikten. De gapers en nieuwsgierigen konden hun ogen de kost geven met dit schitterend en bont spektakel, een parade van uniformen zoals men er in geen jaren in Gent had mogen bewonderen, doch de overheden maakten reeds heimelijk een eerste en voorlopige schatting van hunne kosten. Het was in die tijd geen gemakkelijke karwei al die mensen te herbergen en een nog zwaardere taak een plaats te vinden voor al de paarden: er waren juist of onjuist geteld, 245 paarden in de lange stoet die de markies vergezelde. Men moest beroep doen op alle hotels en afspanningen ten einde voor de vierpotige klanten een bussel in een stal te reserveren: men bracht ze onder in de Appel, in den Gulden Leeuw, in de Fransehen schilt, in het Trompet, in den Hert, in de Halve Maene, tot zelfs bij het Sluizeken, in den Rooze. Hoe en wat een landvoogd hier kwam inspecteren, zal wel een raadsel zijn geweest. Waarschijnlijk had hij die administratieve en militaire taak aan anderen toevertrouwd, want daags na zijn aankomst kwam Filip Volckaert, heer van Welden, de overheden melden dat Francisco de Castel-Rodrigo reeds op zondag 14 februari de stad zou verlaten en zich met de Bargie, samen met zijn gevolg, naar Brugge zou begeven, en dat hij drie schepen tot zijner beschikking verlangde. Het was natuurlijk een nieuwe ramp, want zulks veroorzaakte hoge, niet voorziene onkosten. Misschien hadden de overheden er zelve schuld aan: bij zijn eerste bezoek aan de stad had de markies de reis naar Brugge afgelegd met de vermaarde bargie, en reis, keuken, wijn, bediening waren hem zo meegevallen dat hij nu andermaal zijn karos maar liefst in Gent liet om rustig van een bootpartijtje te kunnen genieten. De Gentse bargie, toen pas in haar eerste halve eeuw dienst, was nochtans 153


gans Europa door bekend en geroemd om haar comfort, keuken en perfecte bediening. Het was primakwaliteit voor de gewone reizigers, voor de markies en zijn gevolg zou het extrakwaliteit moeten worden. Bevelen werden uitgedeeld, wijnen en kostbare spijzen aan boord gebracht. Toen alles klaar was, -de bargie en twee schepen van de onvrije Schippers, tien trekpaarden- kwam de dag van de afreis plotseling het nieuws dat de Gouverneur-Generaal ongesteld was en niet kon vertrekken, doch 's namiddags liet hij officieel weten dat hij daags nadien zou inschepen en zou middagmalen op de bargie, natuurlijk hij en gans het gevolg. De overheden dachten dat het alles bij mekaar nog een gelukkige oplossing was. De gerechten zouden het wel 24 uur langer kunnen uithouden en zij wreven zich in de handen, toen onverwachts een bode van de prins de Ligne plechtig kwam verkonden dat zijn heer en meester een eigen schip eiste, om met zijn kapelaan, zijn gevolg en zijn dienaren, de reisweg naar Brugge af te leggen. Er moest dus in allerijl nog een vierde boot worden gehuurd en in gereedheid gebracht. Omer Van Branteghem, de beste kok van de stad, stond persoonlijk in voor de tafel, keuken, spijzen en dranken aan boord van de schepen. Hoe deze laatste niet zonken toen men de vaten en flessen witte en rode wijn, en het lekker bier van de brouwerij Vanderstricht aan dek bracht, blijft nog een raadsel. Een ander raadsel is te weten hoe die heren het klaar speelden zoveel hectoliters drank binnen te spelen in een minimum van tijd, want in Aalter werd nog even uitgeblazen en hetgeen aldaar door het personeel van de Markies werd geledigd; overtreft wellicht al hetgeen vandaag door de Gentenaren gedurende stikhete Gentse Feesten wordt gedronken. Aan boord zelve, was het maar triestig gesteld met de landvoogd; zijn ongesteldheid van de vorige dag woog hem nog loodzwaar op de maag en in de benen en hij wou enkel eten van hetgeen zijn persoonlijke kok had voorbereid! Misschien had hij geen ongelijk, want de heren van zijn gevolg kloegen bij de aankomst te Brugge over de slechte smaak en geur van de gerechten en vooral van de hesp. Het College liet zich bij de thuiskomst van de bargie, de spijzen voorschotelen en oordeelde dat zij nog heerlijk smaakten, behalve de hesp die wel een verdacht reukje uitgalmde! Ook te Brugge was de inspectie van korte duur. Op 17 februari was de gouverneur-generaal reeds terug in Gent en daags nadien vertrok hij naar Brussel. Voor de kasseirij van de Oudburg waren het kortstondig bezoek en de heen- en terugreis een ramp. Zij hadden meer gekost dan het herbergen van een uitge154


hongerden dorstig regiment gedurende een half jaar. Vruchteloos poogde zij een geldelijke tussenkomst te bekomen van de landvoogd. Had hij teveel gegeten of gedronken? Was het een slechte spijsvertering geweest? In elk geval bleef hij die dag zo doof als een kwartel! 1966 Pierre KLUYSKENS

EEN ONBEKENDE PATER? INLEIDING Op een ruilvergadering in één van de afdelingen van het Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde zag ik onlangs een plaket met de buste in profiel van een mij onbekende pater. Zijn identiteit en de gelegenheid waarvoor het stuk geslagen was waren er niet op aangegeven ; de naam van de kunstenaar G. V D Meerscheen hetjaartal 1936 in de afsnede, en een instempding van de firma Fisch op de rand waren de enige aanknopingspunten. Gezien mijn interesse voor Gentse medailles twijfelde ik ; paste dit stuk in mijn verzameling ? De kunstenaar was wel degelijk een Gentenaar ! De verkoper zag mijn aarzeling en bood mij de plaket goedkoop aan om ze toch maar zeker kwijt te raken. De onbekende factoren waren voor mij echter juist een extra stimulans om me dit stuk aan te schaffen en op zoek te gaan.

DE PLAKET

Vz. Buste van een pater, met habijt, naar links in hoog reliëf ; rechts onderaan , verzonken , G V D MEERSCHEI 1936 Kz. Effen. Op de rand is onderaan FISCH & C• ingeslagen. Rechthoekig. Atelier : Fisch (Brussel). Brons - 82,6 x 61,5 mm.

155


De instempeling van het atelier Fisch maakte het veel gemakkelijker dan verwacht om de identiteit van de afgebeelde pater te weten komen. Mevrouw Dupont, de voormalige zaakvoerster van deze firma, had met he! jaartal en de medailleur immers voldoende gegevens om uit te vinden dat het Jules Carolus Callewaert betrof. Die naam zei me nog niks, maar deze geestelijke bleek tijdens het interbellum een zodanig vooraanstaande rol te hebben gespeeld in de Katholieke Vlaamse beweging dat zijn levensloop met 'gemak kon gereconstrueerd worden .

&f·~ r~~ ·, •

(,}j t.V '(.iz.."

P.tO< C,]kw"rt (kloo,tom•run • Laurentms)

Callewaert werd op 4 februari 1886 geboren in het « Hof ter Tegelaere » op de Langenhoek bij Torhout als jongste zoon van een landbouwer. Na zijn lager onderwijs in de nabijgelegen Sint-Jozefschool bracht zijn moeder hem in 1898 met de trein naar Roeselare waar hij in het klein seminarie zijn humaniorastudies aanvatte. Frans was er de officiële voertaal, waardoor de jonge Jules - die bij de zusters slechts enkele woordjes Frans geleerd had- het aanvankelijk niet gemakkelijk had. Niet te verwonderen dus dat de jonge Callewaert er al heel vlug onder de invloed kwam van de Blauwvoeterij en de Rodenbachse studentenvereniging. In 156


Pater Callewaert's geboortehuis

De klas van rhetorica in het klein seminarie te Roeselare in 1904. De jonge Callewaert is de tweede van rechts op de eerste rij

157


de rangen van de idealistische, maar door de overheid verguisde Katholieke Vlaamse Studentenbeweging groeide hij uit tot een vurig voorman en een gewaardeerd redenaar. Callewaert werd hoofdman van de Torhoutse Gilde en stichtte de « Houdandersbond » ; de aangesloten colleges droegen schuilnamen om te beletten dat de overheid hun identiteit kon achterhalen. Hij schreef onder de schuilnamen «Houtlander» en «Pauwel van Groendale» in «De Vlaamse Vlagge», waardoor hij in contact kwam met collega-opstellers Robert De Smet en Cyriel Verschaeve. Na zijn humaniorastudies en eenjaar wijsbegeerte aan het klein-seminarie van Roeselare trad Callewaert in september 1905 te La Sarte bij Hoei in de dominikanenorde, waar hij op kerstdag 1906 zijn geloften aflegde. Nadien werd hij naar Leuven gestuurd om er wijsbegeerte en theologie te studeren. Hij behoorde tot de groep Vlamingen die het bier-flamingantisme beu waren en schreef er een groot deel van« Hoogeschoolleven »dat in 1924 zou verschijnen. Na zijn priesterwijding op 14 juli 1912 in de kapel van het H. Hart te Leuven, werd Callewaert naar het dominikanenklooster te Oostende gezonden. Daar stichtte hij het «Sint-Thomasgenootschap voor volksjongens», dat reeds na korte tijd 500 leden telde. Tussen zijn predikaties in publiceerde hij talrijke artikels in een vlotte en beeldrijke stijl. Bij gelegenheid moest hij te Oostende «à lamesse de onze heures» in het Frans preken. «Tiens», zei de Oostendse beau monde, «un flamingant qui connait Ie français ! ». In oktober 1914, twee maanden na de inval van de Duitsers, werd Callewaert door zijn oversten via Nederland naar Engeland gestuurd waar hij in Stockport, ten zuidoosten van Manchester de zielezorg ging waarnemen van vele duizenden Belgische vluchtelingen. Hij publiceerde wekelijks in frontbladen zoals «De stem uit België», die zowel door de vluchtelingen als door de soldaten aan het front gretig werden gelezen. In zijn artikels werd door de censuur niets geschrapt omdat Graaf de Grunne, de censor, geen Nederlands verstond en de taak overliet aan iemand die toevallig oud-lid was van het Thomasgenootschap dat Callewaert te Oostende had gesticht en geleid. Toen Callewaert echter in mei 1916 en oktober 1917 in «De Stem uit België» de vredesnota van paus Benedictus XV verdedigde en becommentariëerde, brak er in de transtalige bladen, «La Nation Beige» en «Le XX:ième Siècle» een hetze tegen hem los. Er was zelfs een ogenblik sprake van om hem samen met hoofdredacteur F. Prims te interneren. Men zag daar echter van af omdat dit een geweldige beroering had kunnen veroorzaken onder de vluchtelingen en de soldaten. Op het ogenblik van de wapenstilstand was Callewaert geveld door een zware griep zodat zijn terugkeer naar België diende uitgesteld te worden. Pas op 158


Pater Callewaert in 1916 vóór zij n pastorij te Stock -port

3 februari 1919 werd hij door een enthoesiaste menigte uitgeleide gedaan. Na een bezoek aan zijn moeder ging hij terug naar zijn klooster te Oostende. Vier dagen later hervatte hij zijn predikaties en herbegonnen de moeilijkheden met het bisdom. Zijn sympathie voor de fronters en zijn vele Vlaamse vrienden werden door het episcopaat wantrouwig bekeken en zijn boek « Kerelsleven » kreeg geen bisschoppelijke toestemming om te verschijnen. Erger nog, naar aanleiding van een aanval in «Ons Vaderland» op kardinaal Mercier, werd aan pater Callewaert in de abdij van Affligem, waar hij preekte, meegedeeld dat hij in ballingschap moest vertrekken. Nadat hij op 16 juni 1920 naar Ierland was afgereisd, mocht «Kerelsleven» toch uitgegeven worden. Een beetje onbegrijpelijk : de persoon verdwijnt, zijn boek verschijnt. Drie hoofdstukken moesten echter wegvallen :«Aan de studerende jeugd van Vlaanderen»,« Jongens, leert plezier maken» en «Jongens, leert geeme zien» terwijl het hoofdstuk «De haat tegen het kind» afzonderlijk diende te verschijnen met de ondertitel «Voor gehuwden» ! Callewaert verbleef een jaar in St. Mary's Dominicao Priory te Tallaght (Dublin) en schreef er «De Vlaamse Volksjeugd» en «De Sterke Vrouw van Vlaanderen » die na zijn terugkeer in België verschenen. Op 23 juni 1921 werd zijn verbanning beëindigd en werd hij van Oostende overgeplaatst naar het klooster in de Hoogstraat te Gent. Opnieuw gaf hij voordrachten en sermoenen, schreef artikels en boeken en werd hoofdredacteur van «De Ster» en «Onze jeugd». Zijn toespraken op de derde en vijfde IJzerbedevaart (1922 en 1924) leverden hem een spreekverbod op in West-Vlaanderen. 159


Bestuur van het St-Thomasgenootschap te Gent (1935-36)

Tijdens de studentenrevolte van 1924-1925 liet pater Callewaert zich opmerken in hetSt-Thomasgenootschap te Leuven, dat dank zij zijn preken een grote bloei kende. Toen hem omwille van zijn interventie op het Dietsch Studentenverbond te Leiden in april 1925 ook daar het zwijgen werd opgelegd, stapten alle leden op en werd het Genootschap korte tijd later opgedoekt. Callewaert bleef wel actief in het gelijknamig genootschap dat hij te Gent in het academiejaar 1922-1923 had opgericht. De geestelijke overheid, die zich tot dan niet geïnteresseerd had voor de zielezorg van de Gentse universiteitsstudenten, zag het succes ervan met lede ogen aan. Op initiatief van dit Gents Sint-Thomasgenootschap werd de 5ü•te verjaardag van pater Callewaert in 1936 feestelijk gevierd. Een huldecomité zorgde voor de uitgifte van een gedenkboek, waaraan ook Nederlanders meewerkten, en de Gentse beeldhouwer Gustaaf Van den Meersche vervaardigde een bronzen gedenkplaat met de beeltenis van de gevierde. Deze plaat en een luxe-uitgave van het gedenkboek werden op woensdag 29 april1936 tijdens een feestavond in zaal «Elckerlyc» te Gent aan de jarige overhandigd. Gustaaf Van den Meersche organiseerde daar tevens een kleine tentoonstelling van zijn beelden. Een reductie van de gedenkplaat werd bij deze gelegenheid als herinneringsplaket uitgegeven en vormde de aanleiding tot dit artikel. Pater Callewaert bleef ondertussen actief als schrijver en redenaar. Zijn «Gebed voor Vlaanderen» vormde vanaf 1931 een van de hoogtepunten op de jaarlijkse IJzerbedevaart. Na zeventien en een half jaar werd Callewaert op 4 ja160


nuari 1939 om onduidelijke redenen van Gent naar Antwerpen overgeplaatst. Hij werd er al snel tot prior gekozen, maar deze verkiezing werd onder aartsbisschoppelijke druk vernietigd. Callewaert voelde zich niet gelukkig in Antwerpen en na herhaaldelijke verzoeken mocht hij uiteindelijk op 29 oktober 1940 naar Gent terugkeren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sprak Callewaert vrijwel niet in publiek. Vanaf september 1939 tot daags voor zijn aanhouding in 1945 hield hij wel zijn «Oorlogsdagboek» bij en in 1941 verscheen zijn «En Vlaanderen voor Christus». Daarin zette hij zich openlijk schrap tegen de verduitsing en ontkerstening van Vlaanderen. Het boek kreeg daarom op 6 augustus 1943 uitgaveverbod en de resterende 35 exemplaren (van een oplage van 3.000) moesten bij de «Deutsche Propaganda-abteilung» ingeleverd worden. Na de bevrijding verbleef Callewaert onopvallend tussen zijn confraters in het klooster te Gent, tot hij in de vroege nammiddag van 20 april1945 bij een huiszoeking door de veiligheidspolitie werd opgeleid. Op 18 mei 1945 werd hij overgebracht naar de gevangenis «De Nieuwe Wandeling». Hij verscheen voor de krijgsraad op 26 februari 1946 en werd ervan beschuldigd om tijdens de oorlog "te hebben deelgenomen aan het vervormen door de vijand van wettelijke instellingen, wetens de vijand's oogmerk te hebben gediend en de stichting en werking te hebben bevorderd van groeperingen die de vernietiging nastreven van België's onafhankelijkheid of grondwettelijke vrijheden van het Belgisch volk". De uitspraak op 7 maart 1946 luidde zes jaar hechtenis ; de door de procureur geëiste schadeloosstelling aan de Staat van 5 miljoen frank verwekte tijdens het proces enige hilariteit omdat de beschuldigde als kloosterling niets bezat en werd afgewezen. 's Anderendaags al tekende pater Callewaert beroep aan. Het werd reeds op 11 april behandeld en zijn oorspronkelijke straf werd verhoogd tot 12 jaar. Velen waren van oordeel dat Callewaert dit zwaarder verdict zelf had uitgelokt door zijn stoutmoedige rede voor de rechtbank. Een van de officieren van het krijgsbof zou gezegd hebben dat hij bereid geweest was om de vorige straf te verminderen, maar na het pleidooi van beklaagde ... 'il est capable de bouteverser toute la Belgique'. Op 25 juni 1946 werd Callewaert overgebracht naar de St-Gillisgevangenis te Brussel. Hij werd er op 23 oktober 1948 ontslagen op voorwaarde dat hij het land verliet (een clausule die in de Belgische strafwet niet voorzien was). Tot half maart 1950 was hij aalmoezenier te Neggio bij Lugano. Gedurende die tijd in Italiaans Zwitserland knapte hij volledig op en omstreeks Pasen 1950 keerde hij stralend naar Gent terug waar hij opnieuw zijn plaats innam bij de predikheren. Op 15 april1956 werd Callewaert in een nokvol Casino gehuldigd ter gelegenheid van zijn 7081e verjaardag. De Nederlandstalige bladen vierden mee, maar de hogere geestelijkheid hield zich opvallend afzijdig. Na een eerste beroerte 161


in 1961 werd een nieuwe aanval hem fataal. Hij overleed op 25 november 1964 in de Onze-Lieve-Vrouwkliniek te Sint-Denijs-Westrem. Pater Callewaert probeerde heel zijn leven het katholiek geloof met zijn flamigantisme te verzoenen. Precies zijn omgang met Vlaams-nationale middens veroorzaakte irritatie bij de kerkelijke hiĂŤrarchie die - in het spoor van kardinaal Mercier-bleef aanleunen bij het Belgisch establishment en de unitaire katholieke partij. Na zijn dood vond te Gent tot in 1975 jaarlijks een herdenkingsplechtigheid plaats. In 1984 kwamen een aantal van zijn vrienden samen om te overleggen of ze speciale aandacht zouden besteden aan de twintigste verjaardag van zijn overlijden. Uiteindelijk leek het zinvoller het eeuwfeest van zijn geboorte te herdenken in 1986. Deze plechtigheid vond plaats in het Gentse dominikanenklooster, waar toen een gedenkplaat werd onthuld. Mijn gevoel dat deze medaille betrekking had op een Gentse figuur was dus gedeeltelijk terecht. Callewaert woonde bijna 40 jaar te Gent en bovendien had de viering, waarvoor de penning is geslagen, ook te Gent plaats. Voor mij zeker voldoende om dit stuk een ereplaatsje te geven in mijn verzameling. Of hoe een medaille een strijder voor de Vlaamse zaak terug tot leven kan brengen !

BIBLIOGRAFIE J.A. NUYENS, Spanningen rond pater Juul Callewaert, in Kultuurleven 1965, blz. 102 tot 111. J.A. NUYENS, Pater L.J. Callewaert, Met Woord en Daad in Liefde, Mortsel, 1969. H. VERLEYEN, Julius Callewaert, Vlaamsbeid en Welsprekendheid, in VWScahiers, jaargang XI, nr. 4/A- winter 1976. -,Herdenking Pater J.L. Callewaert, ( 1886-1986), Gent 1986. - , Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, 1970, deel4, p. 125 tot 133- , Vlaanderen's Hulde aan Pater Callewaert, Gedenkboek, Gent, 1936. Huguette Taymans

162


SNELLE FIETSERS IN DE BELLE ÉPOQUE

't Gerij is verbeterd, 't is per velocepeed, Dat men de nek kan breken en de kasseien meet. Ge maakt er soms vieze kuren, ofwel een karpelsprong, Als men op een half ure, wil rijen naar Terdong (Terdonk) (Gents liedje, rond 1880) Bezorgd als steeds om onze veiligheid, ontwierpen de Gentse schepenen in 1891 en in 1898 een reglement op de 'rijwielen' dat ook aandacht besteedde aan overdreven snelheid. Daar was blijkbaar reden toe. Zo verscheen in 1890 in de Gazette van Gent dit berichtje: Zondag namiddag rond 4 I/2 ure, kwam een jonge heer, op eene velacepede gezeten, den Boulevard Frère-Orban opgereden. Door zijn vlug rijden merkte hij niet dat hij een jongen van omtrent I 0 jaar oud met zijn gerij aanraakte en mede sleurde. De jongen viel en werd tamelijk erg gewond opgenomen. De velocepedist heeft aan de ouders van den jongen I 00 frank (een groot bedrag toen) gegeven als vergoeding voor het aangedane leed. Bovendien was de fiets toen al sterk verspreid. In 1899 telde men er in OostVlaanderen meer dan 12.000. Het Volk schreef in 1891: De velocepeden komen meer en meer in de mode. Met enige jaren zal elke burger en vele werklieden er eene hebben 't Zal oprecht geestig zijn rijken, burgers, werklieden, soldaten, agenten en garde civieken op tweewielers te zien rijden. Alleen de pastoors waren er nog niet bij. De Belgische bisschoppen verboden het fietsgebruik door geestelijken. Bij de agenten daarentegen was het van moetens: die van Brussel kregen van hun burgemeester een maand tijd om te leren fietsen. Maar gevaar dreigde alom en het zat in de aard zelf van het beestje. Ons woordje velo dat uit al die velocepeden afgeleid werd, stamt immers simpelweg uit 'snelheid' (velocitas) en een velocépède is snel door de voettrappers. Hoog tijd dus om in te grijpen en liefst ook geen misverstanden laten bestaan. In een eerste Gentse gemeentereglement (1891) was men nog vaagjes bij 'overdreven snelheid' blijven steken, maar in 1898luidde het heel precies: Het is op heel het grondgebied der stad Gent streng verboden de rijwielen te doen rollen met eene snelheid grooter dan die van eenen man op gymnastischen pas, zij het I 0 kilometer per uur. Deze vaart moet vertraagd worden aan het keeren of het kruisen der wegen, in de smalle straten en op bruggen. Nog een andere bepaling voegde er aan toe: Het is aan de wielrijders verboden zich over te leveren aan loopstrijden (sic!) of andere oefeningen welke het gemak ofte veiligheid van het verkeer der voetgangers in gevaar kunnen brengen. Dat gold alleen maar voor ongeorganiseerde 163


LEÇONS

2 ANS DB

RÉGLAGE GRATUITS

r...-

.La. aeule Dl&.lson qu.l vend ~ vrate ·et; bonne u:aa.chine· à. u~ prix ~J:bordable.

r. 1. Allo nJr

lVI DIS ~; 18.

P. S .. Une nouvelle et grande réd!lction sera accordée à partir du 18 Juillet.

Fietsenhandels waren gevestigd op de meest prestigieuze en duurste plaatsen in de stad. Hier een publiciteit uit 1894 voor een handel op de Korenmarkt en in de Veldstraat. Let op het uiterst modem uitziende kadertype. Gratis fietslessen zijn er tegenwoordig niet meer bij.

koersen of sprintjes tussen heren die zich eventjes met elkaar wilden meten of indruk maken op de meiskes. Wielerwedstrijden werden al langer ingericht. Het gemeenteraadslid Léon Hallet, advocaat wonende Muinkkaai 2, kon hiermee maar moeilijk akkoord gaan. Hij stelde een wijziging voor die goedgekeurd was in eene vergadering der consuls van den Belgischen Wielrijdersbond onzer stad en die ook de steun kreeg van de Touring-Club van België, waarvan Hallet trouwens provinciaal afgevaardigde was. Ook deze laatste vereniging was toen een machtige wielrijdersmaatschappij, zo stelde Hallet Vergeten we niet dat er toen nog vrijwel geen auto's onze wegen onveilig maakten. Het achtbare lid drukte zijn voornaamste bezwaar als volgt uit (hier ingekort en geput uit de Nederlandse vertaling van zijn tussenkomst): De stad Gent heeft eene grote uitgestrektheid en ook eene grote verscheidenheid in de belangrijkheid van het verkeer. Zekere van onze wegen zijn buitenwegen en ook daar is het niet toegelaten ze te doorZoopen in een snelle vaart van 15 kilometers per uur, wat overeenstemt met de snelheid van een heerenrijtuig (paardenkoetsje). Die hoge snelheid moest echter wel aangepast worden in de binnenstad en op andere drukke plaatsen. Als toegeving vroeg Hallet, in naam der wielrijders, wel dat de plegers van vluchtmisdrijven maximum straffen zouden opgelegd krijgen. Immers: De wielrijder die een ongeluk veroorzaakt of eene overtreding begaan heeft, kan gemakkelijk aan de bestraffing van de politie (te voet) ontsnappen. Daar moest streng tegen op getreden worden: De ongenade welk het wielrijden omringt, komt van eenige lichtzinnig en of kwalijk gezinden. Luc DEVRIESE 164


BRONNEN. Drie uitvoerig gedocumenteerde en gei1lustreerde artikels van de hand van Etienne Bouqué over wielersport en fietsenhandel te Gent aan het einde van de 19'k eeuw, verschenen in het 2 ... m. van de 3... jaargang (1985) van het Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en lndustrii!le Cultuur (nu Tijdschrift voor Industriî!le Cultuur). Verder: Stad Gent. Verordening op de Wegenis, de Bouwwerken en de Woningen, Annoot-Braeckman, Gent, 1898, p. 62-66 en Gemeenteblad Gent, jg. 1891, p. 836-846 en jg. 1898, p. 220-224.

DE FAMILIE MAST VAN DE VRIJE SCIDPPERSNERING EN DE VRIJE NERING DER WIJNSCHRODERS VAN GENT(l) De familie Mast in Gent is eigenlijk een doodgewone familie zoals er velen zijn. Het is maar als men in het potje van de familiegeschiedenis begint te roeren dat men tot boeiende ontdekkingen komt. Zo heeft iedereen wel voorouders die meegebouwd hebben aan de stad Gent en bijgedragen hebben tot haar economische, sociale en culturele ontwikkeling. Wanneer ik een wandeling maak door onze stad ontmoet ik telkens vele tientallen plaatsen en gebouwen die getuigen over de aanwezigheid van mijn voorouders in Gent. En de familie Mast is slechts één van mijn zestien betovergrootouders uit mijn kwartierstaat (parentatie V, nummer 31, voor wie thuis is in de terminologie van de genealogie). Slechts weinig mensen weten echter wie hun voorouders waren en wat zij vroeger gedaan hebben om hun kost te verdienen, wat hun bezittingen waren, wat ze hebben verwezenlijkt, aan wat ze hebben mee- en opgebouwd, wat ze hebben achtergelaten ofwat ze hebben uitgespookt. Er zijn zelfs mensen die met moeite weten wie hun grootouders waren en straks weten sommigen niet meer wie hun vader of moeder was. Het is opvallend dat de familie Mast sedert de middeleeuwen, in het Ancien Régime en de meesten tot bij de Belgische Onafhankelijkheid in 1830, ononderbroken te Gent hebben gewoond. Bijna alle Masten behoorden tot de nering van de vrijschippers (de vrije schippersnering) of tot de vrije nering van de wijnschroders ( kraankinders ). De familie Mast is ook de enige familie waarvan de meesten zelfs tot beide neringen behoorden, iets wat naar mijn mening bij andere gilden of neringen nooit het geval was.

ERFELUKE NERINGEN Reeds bij het begin van de Xllle eeuw waren sommige ambachtsgilden erfe165


lijk in rechte. Toen graaf Philips de Goede ( 0 1396 + 1467) in november 1436 het ambacht van de vrije schippers erkende, regelde hij meteen ook de opvolging. Alhoewel de vrije schippersnering van toen af in rechte erfelijk was, telde men ook zoals bij de vleeshouwers en de viskopers (met o.a. de families Van Loo, Van Melle, Minne en Deynoot), verschillende andere families van vrijschippers. De Gentse vleeshouwers werden evenals de vrijschippers prinsenkinderen genoemd. Deze benaming werd gebruikt in de betekenis van prinsenknechten. Sommigen legden deze betekenis verkeerd uit en verspreidden de legende dat deze prinsenkinderen van een bastaard van Keizer Karel afstamden. In de registers van de vrije schiplieden vindt men de namen terug van onder andere de families Mast, Lammens, Maes, Neyt, Penneman, Stevens, Toebast, Van der Haeghen, Van der Sluys, Van de Velde, Van de Waele en Van Leaucourt. Al deze families waren daarenboven niet alleen met elkaar verwant, maar zij huwden ook zowel met telgen uit de families van andere neringen en ambachten als met gewone families. Bij de vrije wijnschrodersnering (kraankinders) waren het slechts de families De Pauw en Mast (en in mindere mate Van der Straeten) die dit voorrecht bezaten. Deze nering was in principe niet erfelijk in rechte, maar er was wel een streven naar zodat geen andere families tot de wijnschrodersnering konden toetreden. Doordat de familieleden Mast tot beide neringen behoorden kon wellicht efficiënter gewerkt worden. Het transport te water door de vrijschippers Mast van o.m. vaten wijn, siroop, traan, mede, azijn, olie, honing, alsmede kanonnen of molenstenen; het lossen met de kraan door de kraankinders Mast aan de KRAANLEI en het transport met o.a. schrootladders, kruiwagens en karren, kon in één adem gebeuren door dezelfde familie. De economische bedrijvigheid van de familie Mast lag dus te Gent en een belangrijk centrum, waar de familie steeds aanwezig was, bevond zich onder meer rond de verdwenen ÜORDEELBRUG, nabij de LINDENLEI, aan het kruispunt met PEKELHARING. Eerst met de Carolijnse Concessie in 1540 kwam verandering in de voorrechten van de neringen, maar bij de vrijschippers werd dit vlug hersteld. Het is pas met de regering van Keizer Jozefll ( 0 1741 +1791) in 1784 dat enige kentering komt. De Keizer-Koster stelde zich een aantal vragen nopens het ontstaan, de privileges, de toetredingsvoorwaarden, het bestuur en de eigendommen van de diverse Gentse gilden en neringen. Na de Franse Revolutie werden dan de gilden en elke vorm van beroepsorganisatie met de wet Le Chapelier van 1791 afgeschaft. Ook de nering van de wijnschroders en de vrije schippersnering moest er aan geloven en werd bij wet verboden. 166


Dat het niet zomaar gemakkelijk was al deze ambachten en neringen af te schaffen bewijst het feit dat veel familieleden gewoon bleven verder werken. De diensten moesten verzekerd blijven en de bedrijvigheid van de stad mocht niet stilvallen. Het transport te water, de overslag en het lossen van de schepen met de kraan, het wijntransport en het inkelderen moest immers blijven voortgaan. Ook de schuttersgilden bleven samen met de neringen de veiligheid van de stad waarborgen. Ik hoop in de toekomst iets dieper in te gaan op de vrije schippersnering, het systeem van lastbreken, de werking van de nering, het ijken van de schepen, over hun kapel en hun neringhuis enz. Ook op de wijnschroders wil ik iets dieper ingaan. DE MANNEN MAST TUDENS HET ANCIEN REGIME ToenMergrieteMasch, de vrouw van WillemMastrond 1379 stierflietzij aan haar man en de twee kinderen Copkine (Jacob) en Liefkine (Lieven) een half huis achter aan 't Pas bij de Speie. In 1403 kocht dezelfde WillemMast-die wellicht in de omgeving van het Paddegat woonde, of er een onroerend goed bezat - een schip. Het Paddegat was eigenlijk de opening in de stadsmuur waar de oude Leie J.n de nieuwe Leie uitmondde tegenover de toenmalige St.Baafsabdij, ongeveer op de plaats waar zich thans de VoLMOLENSTRAAT bevindt. Mogelijk verhuisde hij of woonde hij eigenlijk over 't Pas bij de Speie. Hiermee wordt wellicht een huis in de RoDE TORENSTRAAT, thans TUSSEN 'T PAS bedoeld. Zijn zoon Copkine (Jacob) overleed rond 1423 in de Meerlebeckstraete (cf. MERELBEKESTRAAT, huidige KRUIDENIERSTRAAT). De zoon van Jacob was d'heer Jan Mast (+1510'), gezworene van de meesters van de nering van de schiplieden en schepen vanGedele in 1482. Wellicht was hij de Jan Mast die betrokken was bij de stichting van de zg. Heverwijnmisse, waardoor een dagelijkse mis kon plaatshebben in de toenmalige schipperskapel aan het huidige KOOPHANDELSPLEIN. Arent Mast (ca 1430 + 1506) was raadslid bij de voorloper van de schepenbank van de Keurein 1477, 1481 en 1484 en schepen vanGedele in 1489. Ook Jacobus Mast e1537 +1622) was tussen 1584 en 1595 schepen van Gedele. Een Pieter Mast was in 1539 deken van de wijnschrodersnering en was in het midden van de XVIe eeuw eigenaar van een deel van het gewezen klooster der Bogaarden, nabij de ZANDPOORTSTRAAT. Zijn zoon Arend (+ 1596) had nogal wat bezittingen, zo o.m. aan synghem acker (cf. ZINGEMKOUTERSTRAAT te St.Amandsberg); sloot cauters (cf. SLOOTKOUTER ten westen van de HooEWEG); een ghemet ghelegen aan Barbara Potuyt (zou het zogenaamde kruispunt PoTUIT te St.-Amandsberg naar die familie genoemd zijn?); aan de Meersstraete 167


(huidige HALVEMAANSTRAAT); quade plasch (cf. KWADEPLASSTRAAT te Destelbergen). Nog te St.-Amandsberg had vrijschipper Jan Mast (0 ca 1463) onroerend goed o.m. op de Ruijnaertberch (cf. Reinaertberg, mogelijk genoemd naar het middeleeuws dierenepos, waarmee men de huidige Kapelleberg of St.-Amandsberg [campo santo] bedoelt); verder ook nog te Meulenstede (inde Steghe) en buuten der Mude poorte daer ment heet bachten der Zieke Lieden (ten oosten van de MuiDEPOORT). In 1508 verkocht hij de helft van de Holiemeuien de Rattevalle aen de Mudepoort bij de veste. Aan de Muidestonden destijds een vrij aanzienlijk aantal molens, zo o.m. het Rattevelleke of het Rattekot. De zoon van een andere Arent Mast (0 1465 + 1536) was eigenaar en bewoner van het huis De Pijl aan de HooGPOORT (thans de rus. 9-13: handelszaken Cream en Short Order) dat achteraan tot in de ONDERSTRAAT liep en een remarquabelen kelder, dienstig tot de fonctie van wijnsteken bezat. Hij was in 1520 ook eigenaar van het huis De Langhe Egghe aan de HooGPOORT (thans deel uitmakend van het Stadhuis, het schepenhuis van de Keure). Zijn zoon Bavo Mast (+1571) was als vrijschipper gedurende 16 jaar cnape van de nering alsook wijnschroder. Hij woonde met zijn gezin aan de KETELPOORt (huidige KooPHANDELSPLEIN) en had naast de toenmalige Schipperskapel een huuse met lochtynck en hield er zelfs een hovenier op na. Hij huurde telkens voor negen

Plan van Gent van Antonius Sanderus, 1641. Omgeving van de Oordeelbrug aan de Lindenlei op de scheiding met de Recollettenlei, waar een aantal familieleden Mast woonden. In de onmiddellijke omgeving zien we het St.-Agnetaklooster (nr. 28), de Houten- of Leiebrug (nr. 70), het Kuipgat met de ronde torens (nr. 69), de Schipperskapel (onder nr. 46) en de Ketelpoort, de kerk en het klooster van de paters Reeolietten (links van nr. 68) en de Zandpoort (nr. 48) met de Houtlei .

168


Het Groen Kruis dat Miehiel Mast kocht in 1597 is gelegen Predikherenlei 8 op de hoek van de Nodenaysteeg . Deze woning met bak- en zandstenen trapgevel is als monument beschermd bij K.B. sedert 9.12 .1977. Deze kleine hoek woning met een typische Gentse trapgevel met kruisvensters en ronde ontlastingsbogen boven de gelijkvloerse verdieping was in de jaren 1980 zo goed als ingestort maar werd in 1988 vakkundig tot in de details heropgebouwd. Samen met nog IS andere woningen viel dit huis in 1989 in de prijzen en kreeg het van het Verbond van de Kringen voor Heemkunde in Oost- Vlaanderen de oorkonde als geslaagde restauratie (foto Erik Dekeyser).

jaar en betaalde jaarlijks zijn huishuur, zo betaalde hij het zevende jaar van negen 30 schellingen bij acte van twaelfste in lauwe XV eenenvijftig (12.1.1551). Als wijnschroder dan was hij betrokken en medeverantwoordelijk bij de terugkoop van het neringhuis van de wijnschroders aan de KRAANLEI in 1545, dat door de Carolijnse Concessie van 30.4.1540 geconfisceerd was. Een zekere Franchoys Mast ( 0 1663 +1695) was procureur en beloofde zich te ontfermen over zijn jongere gehandicapte broer Wauter (0 1677). Een bekende herberg van toen was ongetwijfeld de Bacchus die gelegen was aan de Drij Lindeleye, de LINDENLEI tussen de PEKELHARING en het klooster van St.-Agnete (op de plaats van het huidig Koninklijk Technisch Ateneum). Deze herberg werd gerund door Jacobus Mast ( 0 1620 +1676), zijn vrouw en hun kinderen. Herbergier was het bijberoep van Lucas Mast ( 0 1626 +1681) in herberg De Fortuyne aan de LEIEBRUG, een thans verdwenen brug tussen de LINDENLEI en 169


de huidige TIEBAERTSTEEG. Op 2.9.1679 verongelukte zijn schip (gesoncken), dat geladen was met kalk, te Rupelmonde. Ook het schip van zijn zoon Lucas 0 ( 1661 +1727) verongelukte op 22.6.1726 te Antwerpen. Op de PREDIKHERENLEI nr. 8 woonde Michael Mast e 1567 + 1609) in Het Groen Kruis, de rechtse hoek met de NoDENAYSTEEG dat sedert 1977 een beschermd monument is en in 1988 vakkundig werd gerestaureerd. Zijn zoon Daneel e1601) was zwakzinnig (onnoozellang van leven ende innocent) maar kon in het Klein Begijnhof 0.-L.-Vrouw ter Hoyen onderhouden worden op basis van een rente die werd vastgelegd bij het overlijden van zijn vader. Toen Hansken Mast ( 0 1610 +1639) stierfwerd in zijn staat van goed o.a. melding gemaakt van een rente op een huis op de BRABANTDAM (Overschelde), het Gulden Peerd genaamd (wellicht gesloopt met de verbreding van de BRABANTDAM in 1869 en 1883) en van huizen op de hoek van de MAAGDESTRAAT met de VIOLETTENLEI (huidige OuDE HouTLEI). Hansken Mast stierf in zijn woning Het Moriaenshoofd op de ArurNLEI aan de REcoLLETTENBRUG. Het huis stond nabij de hoek met de NIEuwsTEGE, nadien KoRT-ONDERBERGEN geworden en sinds 1888 is dit de GEBROEDERS VAN DE VELDESTRAAT. Toen zijn vrouw Anna De Pape dan in 1653 overleed werd ook huys, erfveen stede genaamd Den Hiersche Hont in Berowstraete (cf. BEROuw) in de inventaris opgenomen. Comelis Mast (+1682) woonde met zijn gezin aan de Raecke (de plaats waar thans ÛROENEBRIEL overgaat in Fratersplein). Zijn zoon Anthone e 1666 + 1741) was proprietaris van een woning aan de Cort Scheep Gracht (KORTE ScHIPGRACHT) en verhuurde ook nog een huisje in 't Landeken, een gesloopt beluikje aan DoBBELSLOT). Nog in de omgeving van DoBBELSLOT woonde Guillaume Mast ( 0 1743 + 1814) als suppoost (gedurende bijna 30 jaar) van de wijnschroders en suppoost van de nering der taveniers, eerst met zijn gezin aan de ScHIPGRACHt, dan de HAENTJESSTRAAT (Patershol), depALINGSTRAAT (huidige ÛROENEBRIEL) en dan de OuDBURG. Zijn echtgenote PetronillaAp overleed dan in 1812 in de Cul de Sac Herode (cf. HERODESZAK), ook een reeds lang gesloopt zijstraatje van DoBBELSLOT. Sieur Franciscus Mast d' oude ( 0 1664 + 1721) was niet alleen vrijschipper maar als kraankind repareerde hij ook zowel de kleine stadskraan aan de LIEVEKAAI als de grote kraan aan de KRAANLEI. Ook als brandweerman liet hij zich opmerkenen hielp hij op 22.9.1697 bij blussingswerken bij de brand van herberg St.Amaut op St.-Pieters. Het jaar daarop ontving hij loon om werken uit te voeren aan de grote gaeyperse op de KouTER. Jan Mast ( 0 1707 +1745) werd op 5.6.1745 het slachtoffer van een vijandige aanval (door het Franse leger) toen hij met zijn schip langs de Schelde tussen de gemeenten Zevergem en Vurste voer. De schade beliep toen méér dan 1290 gulden. Jan zelf overleed enige maanden later in de groote eraene op de KRAAN170


LEI. Dit was de benaming van het neringhuis van de wijnschroders van 1640 dat haaks achter het recentere Wijnschrodershuis uit 1755 staat.

Bij ST.-JACOBS woonde DaniĂŤl Mast e1705 + 1784) als wijnschroder, maar zijn vrouw Barbara Sartel was er ook lijnwaadverkoopster in het huis nr. 8 waar zich thans beenhouwerij Hallal bevindt. Als ontvanger van de nering der wijnscbroders was Jan Mast ( 0 1707 +1775) betrokken bij het opmaken van het contract op 6.3.1755 ten overstaan van de Schepen van de Keure en de Raedt van Stadt Ghendt, voor het bouwen van een nieuwe kaai ter hoogte van het nieuwe neringhuis, het zg. Wijnschrodershuis (huidig Mexicaans restaurant Pablo's) aan de KRAANLEL Dat men het niet zo nauw nam met de schrijfwijze van de straatnamen, in het bijzonder de Ajuinlei, wordt bewezen bij Willem Mast ( 0 1627 +1678). Hij overleed op de Antuijnleie, in zijn staat van goed is er sprake van een huis op de Aujuijnleye en toen zijn vrouw Catherine Van Damme in 1683 overleed schreef men Daenjuijnleye. Niet ver daarvan- aan de OoRDEELBRUG en naast het klooster van St.-Agneteging later Sieur Adriaen Mast (0 1684 + 1748) wonen. Mogelijk was dit het huis waarvan sprake is in zijn staat van goed: ten voorhoofde van de Leijebrugge, boven het cuypgat streekende achterwaerts in het Sonnevlietstraetje (huidige ST.-AGNETESTRAAT). Die LEIEBRUG werd gesloopt in 1703, nadien heropgebouwd en dan definitief gesloopt in 1738. Een buitenbeentje misschien was Frans Mast e 1738 + 1799) die aanvankelijk, in 1761, als kaaskoper werkzaam was. Toch bleef hij traditiegetrouw bij de wijnschroders en was er in 1770-1772 zelfs deken van. Toen de Raed Fiscael in een brief op 15.4.1769 een aantal vragen stelde over de nering is het mede Frans die daarna het antwoord opstelde en ondertekende. Hij woonde met zijn gezin beneden de Plattebeurze, dan recht ertegenover, dan het Wolfstraetje en de WULFSTEGE. Herberg de Plattebeurs was een herberg in het verdwenen WoLFSTRAATJE (een in 1898 gesloopt zijstraatje van de VRUDAGMARKT naast het Lakenmetershuis). Michael Mast (0 1708 +1771) was behalve suppoost van de nering der kraankinders en de vrije schippers ook tavernier in herberg Swaentjen waar zijn vrouw Catharina Van den Abeele ook brandewijn schonk. Deze herberg situeerde zich achter de Recollecten en achter den Ancker (een brouwerij aan de Nederkouter) nabij de hauten brugge (de Leiebrug) in het ZwAANTJESSTRAATJE. Ook hun zoon Carel Mast e1732 +1765) was benevens kraankind en vrijschipper herbergier in Het Ganseken aan de (Grote) HumEVETTERS-HOEK. Het valt op - en het is normaal - dat vele van die kraankinders en schippers langs de waterkant aan de Gentse leien, kaaien en grachten woonden. Het was 171


niet anders bij Petrus Carolus Mast ( 0 1722 + 1803) die met zijn gezin aan de Lanck Schep Gracht of Lanckschipgracht (cf. LANGE ScmPGRACHT) woonde. Als adjunct van de schippersnering werd mijn voorvader Pieter Gregorius Mast 0 ( 1715 +1790)- zoals de meesten- ook lid van de gilde van de H. Antonius van Padua die gevestigd was in de Schipperskapel nabij de Ketelpoort In 1747 werd hij in het Brouwershuis aan ONDERBERGEN tot baljuw van die gilde (met pluraliteit van stemmen) verkozen, in 1753 tot deken en in 1766 tot ontvanger. In 1783 werd dan Jan Baptist Mast ( 0 1756 +1828) in het Hofvan St.-Anthone (ST.-ANroNIUSKAAI) een eerste maal tot baljuw verkozen. Dit herhaalde zich in 1790 in herberg Den Aenle~ (wellicht deze herberg aan 't PAs). Tenslotte werd hij in 1808 ook deken van de maatschappij der wijnschroders en had vruchtbare contacten met de stad Gent, zo o.m. in 1812 met de heer Pycke de ten Aerde, meyerder stad. Jan Baptist woonde met zijn gezin aan de LINDENLEI, huidig nr. 18, het huis naast het hoekhuis met de ST.-AGNETESTRAAT. Johannes Livinus Mast (0 1755 +1837), geboren aan de LINDENLEI bij de OoRDEELBRUG, werd broodbakker en kocht in 1807 een huis in de rue d'Ypres (cf. lEPENSTRAAT), in 1811 een huis in de ST.-MARTENSSTRAAT 2 en in KoRTONDERBERGEN (huidige GEBROEDERS VAN DE VELDESTRAAT) 2 en 4. In zijn vrije tijd was hij secretaris-schatbewaarder bij Utopia, een blaaspijpschuttersvereniging. Dat ook Pieter Jan Mast C01757 + 1830) gedurende zijn veertigjarige beroepsloopbaan bij verscheidene neringen werkzaam was bewijzen een aantal documenten. Hij was suppoost bij de wijnschroders wonend aan de Ketelpoort, bij de nering van de schippersmaats, bij de maatschappij der kraankinders, bij de vrije schiplieden wonend aan de OoRDEELBRUG, schippersmaat aan de QuAI DES VIOLETTES, batelier aan de STOPPELSTRAAT. Binnen de vrije schippersnering hadden de meeste mannelijke Masten dus een functie in het bestuur. Ze waren suppoost, gezworene, adjoint of ouderman en bij de vrije nering der wijnschroders waren zij ook deken, gezworene of suppoost. Uitzonderlijk werd er een Mast geestelijke. Lieven Mast was in 1613 priester. Egidius Mast (0 1725 + 1766) trad toe tot de Fransciscanen te Ieper, werd gardiaan en daarna vicaris. Petrus Livinus Mast ( 0 1732 + 1786) trad toe tot de orde van de paters Augustijnen (oudere Gentenaars spraken destijds soms wel eens oneerbiedig over d' èwe stijnkers) en bracht het tot subprior te Antwerpen. Eénvalide best bekenden- zij het van een heel ander kaliber en als zware misdadiger- is wel wijnschroder Jan Mast ( 0 1729 + 1763) die samen met kuiper Ferdinand Danneels in het najaar van 1763 een vijfvoudige roofmoord pleegde in de VROUWEBROERSSTRAAT van het PATERSHOL, op de plaats waar zich 172


Het convent Huyshoven (Lange Violettenstraat 231 ) ook genoemd H. Familie was één van de zeven en vermoedelijk het oudste van de gemeenschapshuizen in het Klein Begijnhof (foto Erik Dekeyser) .

thans restaurant Karel de Stoute bevindt. Hij was wijnschroder geweest, herbergier in 't Ganxken (destijds gelegen in de MAGELEINSTRAAT, rechtover de BENNESTEEG, thans KAPITTELHUIS) en daarna voerman, wonend aan de LIEVEGANG (huidige KoLVEN IERSGANG). Deze zaak maakte destijds veel ophef. Niet te verwonderen dat zijn aanhouding, het proces, zijn terechtstelling en gans het verhaal in geuren en kleuren - zelfs nog vele decennia na de feiten - in de actualiteit kwam. Ook over sommige aspecten van deze misdadiger willen wij het in de toekomst nog eens hebben. Uitzonderlijk hadden de dames naamdragers Mast beroepshalve ook iets in de pap te brokken. Soms namen ze de taak van hun man over in het schippersbedrijf- althans op papier- wanneer hun echtgenoot te vroeg overleed. Andere vrouwen bleven ongehuwd en waren genoodzaakt iets te doen om aan de kost te komen. Sommigen hielden cafféhuis of schonken thuis brandewijn. Herbergierster was Petronilla Mast ( 0 1660) die met haar echtgenoot Frans Van Hoorde herberg De Roose bij de KEIZERPOORt openhield. Caféhouden bleef in de familie want haar zuster Anna Theresia (0 1672) hield cafféhuys omtrent de KETELPOORT, daarna op de hoek van het STERRESTRAATJE (tegenover de ingang van de St. -Niklaaskerk in het verlengde van de oude ST. -MICHIELSBRUG) en 173


achteraf aan de PREDIKHERENLEI. In 1720 was ze zelfs koper der nering van de tavemiers. Terwijl Carel Mast C01678 + 1755) suppoost was bij de vrijschippers was zijn vrouw Laurijnede Mylander winkelierster in lijnwaad, neteldoek en andere textielwaren in de TINNENPOTSTRAAT. Marie J oanna Mast (0 1735 + 1782) was ongehuwd en winkelierster in lingerie e.d. Bu ST.-JACOBS. FranciscaMastC01761 +1835) was kopervan de neringder meerseniers. Ze dreef wellicht handel in metaalwaren, leder, textiel, kleding, e.d. aan de VIOLETTESTRAAT (huidige ZANDPOORTSTRAAT). Barbara Mast C01747 +1828) was ook ongehuwd maar had geen beroep. Ze kon- zoals verschillende vrouwen in de familie - als proveniersterigge in het Huis van Barmhartigheid van de ST.-ANroNIUSKAAI blijven wonen. In ieder geval waren er ook een aantal meisjes die begijn werden: Margareta Mast C01600 +1661) woonde in het Klein Begijnhof 0.-L.-Vrouw ter Hoyen aan de LANGE VIOLETTESTRAAT. Ze was er in 1643 meesteres van het convent Ter Liefde (huidig nr. 261-263) toen ze daar werken liet uitvoeren. Dit convent was ca 1980 de woonplaats van de Grootjuffer. Zij liet zelfs in 1652 een nieuw convent Huyshoven bouwen (huidig nr. 231). Op de (vernieuwde) cartouchevormige gevelsteen staat 1662 als foutieve datum. Ook haar zuster Comelia Mast (+ 1649) woonde in het convent Huyshoven en haar broers dochter Elisabeth Mast (+1684) overleed in convent Ter Liefde. Nog vroeger was ook Maria Mast (0 ca 1525) er begijn geweest. Het is ook waar dat de echtgenoten van de mannelijke familieleden Mast een belangrijke rol hebben gespeeld en een grote invloed hebben gehad op de evolutie van de familie, niet alleen sociaal-economisch maar ook financieel. Ook het tegenovergestelde was waar. Veel vrouwelijke Masten huwden met invloedrijke en belangrijke Gentenaars of kregen o.m. relatief bekende afstammelingen. Over die aangetrouwde familie en hun afstammelingen zullen we het een volgende keer hebben. Daarna volgen ook de recentere mannelijke generaties. Erik DEKEYSER ('t vervolgt)

174


SCIDMPLIED OPDE GENTSE BISSCHOP V ANDERNOOT (1727) Philip-Erard Vandernoot was in 1694 bisschop van het bisdom Gent geworden, in opvolging van Albert van Hoorne. Over zijn vijfendertigjarig bestuur van het bisdom - hij overleed in 1730 - is vooral bekend gebleven dat hij actief deelnam aan de onderhandelingen tussen de Staten van Vlaanderen en Karel VI naar aanleiding van het Barrière-traktaat van 1715. Nadien heeft hij zich niet meer met politiek ingelaten maar zich volledig op het bestuur van het bisdom toegelegd. Aan het einde van zijn leven had hij echter af te rekenen met het ongenoegen van een aantallagere geestelijken die het niet eens waren met de manier waarop de bisschop de ambten onder de priesters verdeelde. Dit blijkt uit het feit dat op 11 maart 1727 de Raad van Vlaanderen aan de bisschop "in sijn Casteel te Loochristi" en aan de abt van de Sint-Pietersabdij een kopie zond van een "diffamatoir Liedeken" 1 • In een begeleidend schrijven verklaren de heren dat de Raad "van 's hofsweghe" 2 de toelating had bekomen "omme te informeren naerden gonnen die het selve liedeken heeft ghemaeckt ende in het publyck heeft uijtghegheven". In het kader van deze informatieopdracht vraagt de Raad dan ook aan de twee kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders om hen te laten weten wat ze in verband met het schimplied eventueel nog aan verdere informatie zouden kunnen bekomen. De bisschop van Gent antwoordt dat hij een onderzoek heeft laten instellen, maar- zo schrijft hij -dat hij niet anders vernomen ofte achterhaelt en hebbe als dat aen den Heere de Clercq, Pastoor der parochiale kerk van Ste Michiels het origineel Liedeken ter handt gestelt zijnde door den heer Advokaat ende Schepen De Smet, het selve door de voorn. Heere Pastoor gecommuniqueert is geworden aan den Heere Proost van Ste Pharaildis. Dit is alles wat hij aan informatie heeft kunnen inwinnen. Het schimplied, getiteld ''Treur lideken over het concurs gestorven en begraven in 't bisdom van Gent", werd te Gent en wellicht ook daarbuiten onder de lagere geestelijkheid verspreid op een gedrukt blaadje. Een met de hand geschreven kopie werd bij het gerechtelijk dossier gevoegd. De auteur van het lied gaat schuil achter het pseudoniem "Christijn Waeremont, ouden kleermaker". Het is duidelijk dat hij een lagere geestelijke van het bisdom is geweest, een man die zich gefrustreerd voelde omdat hij naar zijn mening niet op een eerlijke manier had kunnen meedingen naar vacante ambten die onder de geestelijkheid verdeeld worden. 175


Zo was kort voordien het ambt van pastoor van St.-Jacobs te Gent vrijgekomen. In een dergelijk geval moest er volgens de bepalingen van het Concilie van Trente een wedstrijd, een "concurs" of examen georganiseerd worden om de kandidaten voor een dergelijk ambt op een eerlijke wijze te schiften. Dat was echter niet gebeurd: de bisschop had deze pastorij aan een willekeurig door hem gekozen kandidaat gegeven. Het was niet de eerste keer dat dit voorkwam: reeds zes of zeven keren was in het verleden hetzelfde gebeurd. Onderdanige "domestike", mouwvegers en onbeschaamde "vragers",jonge priesters zonder ervaring, "selfs oock sonder baert", gaan met de beste plaatsen lopen, zo wordt er gejammerd. Ook de abt van Sint-Pieters, Antoine Musaert, krijgt een veeg uit de pan. Ook hij laat zich verleiden "door streelen" en "fleijen" en laat hen "die bequaem sijn" in de kou staan. Geweten of kennis heeft hij niet, wel is hij " ervaren in den wijn", en wijntonnen zijn zijn enige studieboeken! De bisschop laat zich de wet voorschrijven door zijn nicht, een zekere "mevrouw Tilens". Zij is het die de postjes uitdeelt en zonder haar voorspraak vindt men bij de bisschop geen gehoor. Er wordt dan ook gefluisterd, zo beweert het lied, dat hij zijn nicht zo graag ziet dat, als hij kon, hij zonder aarzeling voor haar zijn staf en mijter zou laten varen. Nog allerlei andere lieflijkheden worden over de bisschop gezegd. Hij is gierig: waar hij komt moet men hem prinselijk ontvangen, maar als een pastoor hem te Gent komt bezoeken, proeft hij nooit van zijn spijs of drank. Hij wordt door zijn nicht zoveel mogelijk te Lochristi gehouden om "sijn geit te menageren". Zijn bisdom of zijn priesters leiden, dat doet hij niet. Als men "casus proponeren" houdt, d.i. een mondeling examen organiseert, verschijnt hij niet zelf, maar zendt een jezuïet, een zekere père Christijn. Het lied besluit met de verklaring dat de auteur liever zou gaan spitten dan een postje te krijgen door "mauw vaghen". Ziehier de tekst 3 : Treur lideken Over het concurs gestorven en begraven in 't bisdom van Gent. Opgedragen aen mijn heer Anthonius Smet, advocat en hoofman van het vermaert en uuijtnemende concert binnen Gent. door Christijn Waeremont, ouden kleermaker.

Op de wijse: Als ick eens gonck overlegghen, al 't geen ick u heb te seggen

176


1 Confrer', wat komt g'in stadt maken, Zijn 't dan presserende saeken, Dat ick u in 't sweet ontmoet, Jae te peerd' en niet te voet? (bis) lek kom' gelijck ick noch [dee] voer desen, Sien wanneer t' concurs sal wesen Voor Sint Jacobs pastorij: k'Bid u, weet g'het, seght het mij.

2 Gij moght vrij naer huijs weer keeren, Voortaen spaert uw geit en kleeren, Geen concurs meer en verwaght, Gaet, studeert nochdaghen nachtt (bis) k'Meijn gij wilt mij amuseren, Sij en komt maer te vaceren! k' Segh, al is sij maer vacant, S' is weegh met warender bant!

5

10

15

3 Wat helpt dan al dat studeren, Als men geen wilt promoveren, Door t' concurs, gelijck gij seght, Soo blijv' ick dan altijt kneght! (bis) Gij weet m'heefter ses of seven, Hier en daer nu weegh gegeven, Pastorijen oock vermaert, Aen ioncheijt, selfs oock sonder baert.

4 Het concilie van Trenten Begeert hier tot concurrenten, Dit sijn orders van de kerck, Maer men rnaeekt van dees geen werck. (bis) Die meest moeten mainteneren, Het concili observeren, Die doen 't hier en daer te niet, Daer 't lust, gelijck men siet.

177

20

25

30


5 Men magh hem nu niet verlaten Op bisschoppen of prelaten, Sij doen 't al naer hunnen sin, Wie van hun soeckt ziel gewin? (bis) Domestike en mouw vagers, Loopers, onbeschamde vragers, Krijgen t' al van hun door vrient, Niet met al voor die 't verdient!

35

40

6

't Scheen den abt nu g'heel sijn leven Alles door concurs soud' geven, Groot of klijne pastorij, Maer 'k sie t'is al felterij. (bis) 't Sij door streelen, t'sij door fleijen, Laet hem dan en nu verlijen En geeft d' een en d' ander, maer Die bequaem sijn, laet hij daer. 7 't Is eenen sonder scienti, Eenen abt sonder consc[i]enti, Nauwlyckx met een woordt Latijn, Wel ervaren in den wijn. (bis) Moet met sijn volck sijn gepresen, Die schriftuer noch vaders lesen, All hun studiboeken sijn Jaerlijkx hondertstukken wijn!

45

50

55

8

Den bisschop laet hem regeren, G'heel sijn bisdom governeren, Van mevrouw Tilens, sijn nicht, Denckt eens hoe dat dit al sticht! (bis) Dat vrouwpersoonen regeren, Rijcken, landen governeren, Sietmen hier en daer geschien, G'lijck oock weeten alle lien!

178

60


9 Maer sien vrouwen domineren, Datse bisdommen regeren, En daer hebben d' overhant, Noijt sulckx g'hoort in eenigh lant (bis) Canonijnen en prosdijen, Pastorijen, kosterijen, Meest in alles speelt den baes, Dit verdient een g'heel relaes. 10 Ider komt haer de mauw vaghen, Om als voorvalt, iet te vraghen, Want sonder dees groot' altess', Bij den bisschop geen acces! (bis) Hij moest dit wijf doen vertrekken, M'hoorter hier en daer med' gekken, Maer te gem' sijn nicht siet, Kond hij, staf en mijter liet. 11 Hij is bisschop soo veel jaeren, Daerom veel heeft konnen sparen, Maer s' houdt waght en wel belet, Van te doen t'minste beset. (bis) Geeft hij nu niet in sijn leven, Naer sijn doot niet veel sal geven, t' Allen plaets' sijn waepens staen, Al of hij dat had gedaen. 12 'k Heb dickmals hooren segghen, Soo haest hij sijn hoof sallegghen, Al waer sijne wapens staen, Terstont sullen dees uijtslaen. (bis) Maer de vrienden daerme' gekken, Want sij 't al naer sijn doot trekken, Daerom dit wijf sorght altijt, Dat hij noch in 't leven blijft.

179

65

70

75

80

85

90

95


13 Gaet hij buijten visiteren, Men moet hem princ'lijk tracteren, Komt eenen pastor naer stat, En proeft van sijn broot noch nat. (bis) s'Houdt hem te Loo diverteren, Om sijn geit te menageren, Hij die treckt soo menigh goet, Niemant met hem eten doet. 14 't Schijnt sijn huijs dat is ter beuren, Selden sien hem de geburen, Hij laet t'bisdom sonder raedt, Niemant heeft die t'hem verstaet. (bis) Houtmen casus proponeren, Hij sent dees om te solveren, Bij per' Christijn jesuit Confrer, t'Bisdom is te niet! 15 k'Segh' u: moet ick de mauw vaghen, Liever gonck ick spitten, graven, Als t'hebben een pastorij, Door vrienden offlaterij. (bis) Wie sal nu willen studeren, d'Esels sietmen promoveren, Is 't concurs in 't bisdom doot, Adieu Bisschop vander Noot!

100

105

110

115

120

l3.k'Meijn: ik neem aan dat. 14.vaceren: is pas vacant geworden. 16.weegh: weg; warender:. lees varender, d.i. vlugge. 26.begeert ... concurrenten: verlangt dat hiertoe vergelijkende examens worden uitgeschreven. 29 .mainteneren: doen

toepassen. 30.observeren: over de toepassing waken. 32. 't lust: het (hen) past. 33.hem ... verlaeten: zich betrouwen. 38.Loopers: die hen achtema lopen. 44felterij: schurkenstreken. 46.verlijen: verleiden. 48.daer: terzijde. 49.scienti: geleerdheid. 54. vaders: kerkvaders. 60.sticht: stichtend werkt, als model dient. 69.Canonijnen en prosdijen: ambten en bedieningen van kanunnik, proost. 74.als voorvalt: bij gelegenheid. 75.altess': Fr. altesse, Hoogheid. 76.acces: toegang, 180


gehoor. 84.beset: schenking. 81.waepens: wapenschild. 92.terstond zal men die stukslaan, of: dadelijk zullen ze verkleuren. 94.trekken: erven. 100.en proeft: proeft niet. lOl.Loo: Lochristi. 102.menageren: beheren. 103.treckt: inkomsten heeft van. 105.te heuren: te huur (rijmt met geburen) in het volgende vers). 109.casus proponeren: het in een wedstrijd bespreken van een casus, uitspraak of probleemstelling. Uit de "informatie preparatoire" die op 11 maart 1727 door de Raad van Vlaanderen werd gehouden, blijkt verder datAntoine Desmedt, advokaat van de Raad en schepen van gedele te Gent, de tekst van het lied ontvangen had van zijn huisknecht. Deze vertelde hem dat hijzelfhet had gekregen van een vrouw, "haer ghenerende met appelen te vercoopen". Ze had aan de knecht gezegd dat ze het zelf gekregen had van "eenen queesel ghedoocken in haere faille [=hoofddoek], die vraeghde ofte sij desen brief niet en soude hebben willen bestellen aenden comperant [=getuige]". Men had dus een aantal tussenpersonen ingeschakeld om het opsporen van de identiteit van de auteur onmogelijk te maken. Interessant is verder nog dat het niet de eerste maal was dat Meester Desmedt een gelijkaardig schimplied had ontvangen. Hij verklaart immers dat dit lied geschreven is in dezelfde hand als die van een ander "pasquille ofte dierghelijck liedeke, over drije jaeren ofte bet [=meer] den comparant inghelijcken [=eveneens] toeghesonden, sprekende teghen de pastoors deser stede, de welcke bij het selve Liedeken als beulen vande Jansenisten wierden uijtghemaeckt". Maar ook in verband met dit lied, blijkbaar uitgaande van te Gent toen talrijke aanhangers van Jan Jansenius, de Ieperse bisschop, weet hij niet wie het hem had toegestuurd noch wie de auteur ervan kon zijn. En daarmee zat de zaak op een dood spoor ... W.L. BRAEKMAN

NOTEN 1

RA Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 22986. Van Maria-Elizabeth van Hongarije, de gouvernante van de Nederlanden. 3 Letters die door mij zijn toegevoegd staan tussen vierkante haakjes. 2

TWEE ZAFFELAARSE BIECHTSTOELEN IN GENTSE SINT-HAAFKATHEDRAAL De Zaffelaarse kasteelheer Charles De Bremmaecker bekostigde in 1826-1827 een grondige renovatie van de parochiekerk van Zaffelare. Volgens een notitie 181


in de "Vliegende Bladen" van de Universiteitsbibliotheek van Gent zou Louis Minard uit Gent de architect zijn geweest. 1 Toezicht werd uitgeoefend door jonkheer De Bremmaecker zelf. Voor zijn rekening werden volgende werken uitgevoerd: de pilaren werden gelijkvormig gemaakt, alle muren werden afgekapt en opnieuw bezet, de preekstoel werd verplaatst, het schaliedak werd hersteld evenals de vensters, het beenderhuis gerestaureerd, de doopvont werd afgesloten met een ijzeren hekken en de doopkapel voorzien van een blauwwitmarmeren vloer, de pilaren, waarop het orgel rustte, werden herbekleed. Een plaatselijke schrijnwerker, Josephus Nimmegeers, maakte twee nieuwe zijaltaren en twee ovalen biechtstoelen.2 Deze Josephus Nimmegeers, waaraan tot nu toe geen studie werd gewijd, heeft meerdere fraaie werken uitgevoerd voor kerken, zoals altaren te Evergem, hoiserie in Zeveneken en een indrukwekkende preekstoel te Bassevelde. Hij wordt ook vermeld als architect van de kerk van Doorsetaar en samen met zijn broer bouwde hij de kapel van de H. Bavo te Mendonk. Maar de lijst van zijn werken is veel langer. Alles wijst erop dat door de renovatie op kosten van De Bremmaecker de oorspronkelijk gotische kerk werd omgevormd tot een neoclassicistisch gebouw. De gotische spitsbogen werden bijgewerkt tot rondbogen. Alleen de ramen van het hoogkoor en elementen van de toren bleven gotisch. Voor de nieuwe altaren in de zijkoren schonk Charles Van Hulthem, de oom langs moeders zijde van Charles De Bremmaecker, twee grote schilderijen van Franรงois Navez. Het ene schilderij stelt de tenhemelopneming van Maria voor, het andere de marteldood van de H. Sebastiaan. Die twee schilderijen zijn nog in de kerk van Zaffelare aanwezig Tussen 1897 en 1907 werd de kerk van Zaffelare herbouwd in neogotische stijl en de oude zijkoren werden terug gotisch gemaakt. Volgens het toenmalige kerkbestuur misstonden de neoclassicistische biechtstoelen in de vernieuwde kerk. In 1938 werden deze imposante meubels door de kerkfabriek van Zaffelare geschonken aan de Sint-Baafskathedraal te Gent. De kerkfabriek van Sint-Baafs aanvaardde ze op 18.3.1939. Men liet ze door de heer Bont(?, -moeilijk leesbaar) herplaatsen en volledig opkuisen aan 1500 fr. per biechtstoel. Zij kwamen terecht links en rechts in de kathedraal in de twee voorlaatste zijkapellen, waar ze nog steeds getuigen van het degelijke vakmanschap van een dorpsschrijnwerker. 3 Bert VERVAET

182


Een van de twee Zaffelaarse biechtstoelen in de voorlaatste kapel van de noordelijke zijbeuk van de kathedraal.(Eigen foto)

NOTEN 1 U Gent, Centrale Bibliotheek, Vliegende Bladen, IS I. Op het mapje staat "N04. Plans der kerk van Saefelaere door orders van Mr. Briemaker 1827" . Een latere hand, die ook op andere docu menten in verband met architect Minard notities maakte, schreefdaaronder "L.Minard". 2 Kerkarchief Zaffelare, Liber Memoria lis, pp. 6-7, met latere randnotitie door pastoor Rutsaert. 3 Bisschoppelijk Archief Gent, Resoluties van de kerkfabriek van de Sint-Baafskathedraal , 18.3. 1939. De twee vermelde biechtstoelen zijn de enige in de kathedraal, die aan de beschrijving beantwoorden. DHANE SE., In ventaris van het kunstpatrimonium van Oost- Vlaanderen. V Sim-Baafskathedraal Gem, Gent, 1965, p. 96, vermeldt deze biechtstoelen onder de nummers 128 en 129, zonder vermelding van de herkomst.

183


VERDWENEN MONUMENTEN Bij het realiseren in 1993 van de tentoonstelling "8 eeuwen Gentse ziekenhuizen" in het Museum Vander Haeghen en van de erbij horende catalogus, vonden wij een zestigtal godshuizen terug, en bleken wij achteraf er nog enkele over het hoofd te hebben gezien. (Bijna iedere gilde, nering of ambacht had zo'n sociale voorziening.) De meeste van deze instellingen verdwenen weer in de loop der tijden (vooral onder invloed van de Franse Revolutie), enkele bleven gedeeltelijk of in gewijzigde vorm bestaan (zoals b.v. de oude Bijlokeziekenzaal die concertgebouw werd, of de Wolleweverskapel die als bioscooplokaal en nu als mode-paleis wordt gebruikt). Van Gent wordt gezegd dat het de stad is met de meeste historische monumenten (hoewel men op het eerste gezicht zou geneigd zijn dit eerder aan Brugge toe te kennen; doch dit zal wel vooral aan de dichtere concentratie aldaar te wijten blijven). Dat er nog tal van oude gebouwen te Gent zijn, is in zekere zin verwonderlijk, wanneer men bedenkt wat er niet allemaal reeds tegen de vlakte is gegooid geworden. In Vlaanderen's oude hoofdstad moeten er dus wel zéér veel geweest zijn. Naast een ganse reeks verdwenen godshuizen, is misschien wel de belangrijkste verloren instelling de machtige St-Baafsabdij (zoals door iedere Gentenaar terdege geweten, door de Spaanse Habsburger Carolus afgeschaft); slechts de puinen van het Museum voor Stenen Voorwerpen blijven er van over. Maar ook van haar beroemde evenknie en tegenhanger de St-Pieters-abdij is heel wat afgebroken geworden (zoals nu door de archeologische opgravingen op het St-Pietersplein aan het licht komt; naast de Q.L.Vrouwparochiekerk verdwenen ook in het Frans tijdperk het abtspaleis en een reeks bijgebouwen van het weidse complex). Het unieke Gravensteen ontsnapte temauwernood aan afbraak, en ook het Pand van Onderbergen werd slechts op het nippertje (door Universiteits-Rector Bouckaert) gered. De merkwaardige Dominicanen-kerk ernaast viel nog in de 19e eeuw onder de slopershamer (huidige Jakobijnenstraat); slechts één Doornikse muur (van Onderbergen naar Leie) blijft er van over... Rechtover het Gravensteen sneuvelde de St-Veerle-kerk. Op de Vrijdagmarkt verdween het prachtig Utenhove-steen. Aan de Korenmarkt werden de Chätelet-gevangenis en nadien het Pakhuis gesloopt. Langs de Coupure moest het Rasphuis van Vilain XIIII eraan geloven. 184


De verdwenen Dominicanerkerk.

Op het Panoramisch Zicht van Gent anno 1534 ziet men de stad omgeven door een reeks poorten waarvan sommige reeds op zichzelf er als een kasteel uitzagen; ze moesten wijken voor de uitbreiding, er blijft niets van over; hoewel men in verscheidene steden er toch wel een of meer als reliek heeft weten te bewaren. Het Zuidstation verdween aan wat nu door sommigen het Rode Plein wordt genoemd. Het fraaie Botanisch Instituut van architect Cloquet moest de plaats ruimen voor een meer-functionele wolkenkrabber. Het enige Moorse huis van Gent, aan de Fortlaan, ging tegen de vlakte voor het zoveelste volkomen karakterloze appartementsblok. Het huis van Karel van Lerberghe aan de Rooseveltlaan (vroeger Dierentuinlaan) verdween met zijn kunstvol interieur. Twee typische oude gebouwen van de Drabstraat moesten snel weg voor zgz. uitbreiding van het Museum voor Sierkunst; de gapende wonde in het stadsbeeld ligt er nog altijd open. Aan de overkant van dezelfde straat sneuvelden een aantal huizen voor een dringend-nodig hotel); najaren is het een overwoekerde wildernis + vuilnisbelt. Het interieur van de gewezen Bank van de Arbeid (Geo Verbanck) werd in klaarlichte dag leeggeplunderd. Het Hospice van de Hundelgemse steenweg moest ook plots weg; het dak was 185


Het Utenhavesteen op de Vrij dagmarkt.

nog maar gerestaureerd, en vensters en deuren vernieuwd; het terrein ligt er nog altijd triest en desolaat. En onze opsomming is verre van volledig ... Van zovele merkwaardige oude wijken -die wegens urbanisatie of sanering moesten verdwijnen- heeft men na optreden van kranen en bulldozers geen enkele herinnering, hoe klein ook, nagelaten; het moest alles uitgewist en vergeten worden. En nu weten wij natuurlijk ook wel dat men niet alles wat oud is kan bewaren of behouden; zoals wij ook weten in welke buurten van stegen en krotwoningen, vroeger cholera of tyfus bij voorkeur uitbraken. 186


Maar architecturale of archeologische parels zou men toch dienen te respecteren. Noemde men b.v. de oude Dominicanen-kerk niet een der mooiste tempel-interieurs van Gent, ze sneuvelde voor een urbanisatieplan dat nooit werd doorgetrokken. Sprak Paul De Keyser niet i.v.m. het Utenhove-slot (in oude teksten ook wel den Grooten of den Hoogen Steen genoemd) van "een parel van burgerlijke middeleeuwse bouwkunst"; het werd opgeofferd om er een paar herbergen voor in de plaats te zetten. Hoevele stadsbeelden en gebouwen kennen wij nog alleen uit de schetsen van Armand Heins of de aquarellen van soldaat Wynants? Als Gentenaar denkt men met een zekere weemoed terug aan het vele dat Vlaanderen's oude hoofdstad heeft reeds moeten zien verloren gaan, het woord van Baron Stassart indachtig: "Les dĂŠmolisseurs sant nombreux, Les bons architectes sant rares." Alexander-Karel EVRARD BRONNEN P. Carson enG. Danhieux: Gent. Een stad van alle tijden. (Lannoo, Tielt 1992). J. Decavele: Gent. Apologie van een rebelse stad. (Mercator, Antwerpen 1989). P. de Keyser & J. Dhondt: Gent. (De Sikkel, Antwerpen 1947). L. Elaut: Gentse Ziekenhuizen. (Story-Scientia, Gent 1976). A.K. Evrard: U ut Caritate (Stichting Jan Palfijn, Gent 2001). N. Goossens, P. Kluyskens, M. Thiery: 8 eeuwen Gentse Ziekenhuizen. (U.Z. Gent, 1993). W. Simons, G. Bral, J. Caudron, J. Bockstaele: Het Pand (Lannoo Tielt 1991). A. van Heddeghem: Een middeleeuws abdijhhospitaal (de Vries-Brouwers, Antwerpen 1978).

GENTSE MEMORIEDAGEN: 5 JULI 5 Juli 1323 Willem Wenemaer en zijn vrouw richten in hun huis een gesticht in voor armen en kranken. Na het sneuvelen vanWillemin 1325 bepaalde zijn weduwe dat de lieden, 20 in getal, zouden opgepast worden door "eenen broeder en twee zusters", door de gouverneurs van het huis aangesteld. In 1330 werden zij vervangen door 3 kloosterlingen. Willem werd begraven in de kapel van het godshuis. 187


Uniek overblijfsel van het Weneroaer's Hospice.

188


De weduwe van Wenemaer, Margaretha 'sBrunen liet zich, na het kloosterkleed aangenomen te hebben, wijden als eerste overste van het hospice. In 1566 werd het godshuis geplunderd, maar in 1588 werd alles weer opgebouwd, en dit door toedoen van de Gentse mecenas Laureins Van den Haute. De nieuwe kapel werd gewijd aan de H. Laurentius en sindsdien werd het Wenemaer's Hospice ook gekend onder de naam St-Laurentiusgodshuis. De Saint-Genois geeft volgende beschrijving van het interieur: "Men treedt in het Gesticht langs een kleine deur waarboven het beeld van den H. Laurentius in een nis geplaatst is. Een lange gang geeft uit op een hofken waar de reine huisjes van de bewoonsters zijn. Rechts is de kapel, tamelijk groot en wel versierd; op het altaar den H. Laurentius toegewijd, hangt een schilderij door De Craeyer, den "Marteldood des Heiligen" voorstellende. Enige kleine schilderijen, schone kerkornamenten en de koperen gedenkplaten van des stichters graf maakten den rijkdom der kapel uit". Deze gedenkplaten werden toevallig teruggevonden. Toen in 1864 de oude Tolhuissluis opgeblazen werd vond men een hele boel grafplaten die gediend hadden als funderingen bij de vorige bouw, daaronder deze van Wenemaer en zijn vrouw. Zij berusten nu in Bijlokemuseum. Het godshuis werd afgeschaft in 1866 en de aldaar verzorgde vrouwen werden overgebracht naar het St-Antoniushof. De gebouwen werden grotendeels afgebroken in 1875 om plaats te maken voor de nieuwe vlees- en vishalle. Bij de afschaffmg van het godshuis bewaarde een van de zusters, Thérèse Van den Berghe, het beeld van de H. Laurentius in haar huis. Zij woonde het laatst in het Oud Begijnhof alwaar de mensen de H. Laurentius kwamen aanroepen. Na haar dood werd het beeld in de kerk van St-Elisabeth geplaatst. Het tympaan van de ingangsdeur werd teruggevonden op 11 Januari 1908 tijdens werken uitgevoerd in een huis op het Veerleplein 9. Het beeld van de H. Laurentius werd terug in de nis geplaatst in 1909. Het schilderachtig toegangspoortje is het enige wat nu nog overblijft van het Wenemaer's Hospice.

5 Juli 1453 Jacques de Lalaing sneuvelt te Poecke in een gevecht tegen de Gentenaars. Het was in 1445 dat hij hier sensatie verwekte. In dat jaar hield Filips de Goede hier het 7e Kapittel van het Gulden Vlies. Dit ging gepaard met grote feestelijkheden en ceremonieën, godsdienstplechtigheden en ... toernooien. Deze toernooien vormden altijd een zeer feestelijk gebeuren dat bijgewoond werd door de adel op de bevoorrechte plaatsen en de anderen op grotere afstand. In Gent grepen deze toernooien traditioneel plaats op de Vrijdagmarkt De bedoeling was niet direct de tegenstander te doden, maar het waren toch geen spelletjes voor kostschoolmeisjes. 189


Onder de toeschouwers was er vanzelfsprekend Filips de Goede, zijn toen 12jarige zoon Karel de Stoute en de Hertog van Orléans, zoon van de Koning van Frankrijk. Deze keer was er toch iets speciaals: een vreemde edelman, een geduchte Siciliaanse ridder zonder vrees of blaam, genaamd Jehan Bonifacio, daagde de dapperste Vlamingen uit om zich met hem te komen meten. Hij was dus nogal zeker van zijn stuk. Bijgevolg krioelde het niet van kandidaten om de handschoen op te nemen. Eén deed dat wel en dat was Jacques de Lalaing. Het was Filips de Goede die hem tot ridder bewapende op de plaats van het toernooi. Het wapenspel begon met het steken der lansen te paard. Deze kamp duurde 3 uren en de Siciliaan behaalde een licht voordeel. De volgende dag kwam dan de hoofdschotel: een gevecht te voet met zwaard en bijl. De beide van top tot teen gewapende krijgers die aanvoelden dat ze elkaar waard waren waren er op gebrand de overwinning te behalen. Heftig met hun bijl zwaaiend wierpen zij zich op elkaar. Bonifado die veel ervaring had probeerde zijn tegenstander in het gezicht te treffen, maar de Lalaing die bevoordeeld was door zijn reusachtig gestalte had geen moeite om de slagen af te weren. Na deze introductie ging hij zelf ten aanval over en trachtte met welgemikte slagen de helm van de Siciliaan te verbrijzelen, maar ook dat was toch maar een wensdroom. Bonifado probeerde het dan met een trucje: hij wierp ineens zijn bijl op de grond en greep bliksemsnel met zijn linkerhand de bijl van zijn totaal verraste tegenstander, trok zijn vlijmscherp zwaard, maar de Lalaing had zich reeds bevrijd en ging zelf tot de aanval over en deze keer zou het slecht afgelopen zijn met de Siciliaan, ware het niet dat Filips de Goede op aandringen van de Hertog van Orléans de arm ophief om de strijd te staken.

5 Juli 1791 Blijde Intrede te Gent van Albert von Saksen-Tesehen met Marie-Christine. Deze Gouverneur-Generaal der Nederlanden werd geboren in 1738. Hij was getrouwd met Marie-Christine, de zuster van Jozef IT. Op 31 Juli 1781 vertegenwoordigde hij Jozef II bij zijn inhuldiging als Graaf van Vlaanderen. Hij legde er de eed af op de Vrijdagmarkt Het is na de Oostenrijkse Restauratie dat wij hem hier terugzagen. Dit ging natuurlijk gepaard met tal van plechtigheden. "Om drie uur nemen de hoogbaljuw, de twee voorschepenen en de raadspensionaris Diericx plaats op eenen theater welke aan de Keizerpoort is opgetimmerd en wachten daar de gouverneurs der Nederlandsche provinciën af. Om 4 112 uur kondigt het kanon hunne aankomst aan; zij zijn gezeten in eene "praalkoets" getrokken door acht paarden. De aartshertogin Maria Christina is 190


zeer prachtig gekleed en vergezeld van haren gemaal Albert, prins van Saksen en hertog van Teschen, gouverneur en kapitein-generaal der Oostenrijksche Nederlanden. De hoogbaljuw biedt hen onder eene kleine aanspraak de sleutels der stad aan. Een belangrijke stoet leidt de doorluchtige bezoekers naar de abdij van StPieters, waar zij moesten logeren: Een detachement dragonders van het regiment van generaal Baillet de Latour. De trompetters en de timbalier der stad. De "Vischcoopers (22) rooden frak en zwarte parementen, gele vest en broek. De Vleeschouwers (32) groene frak, met roode parementen, gele broek. Een koets met 4 paarden voor het gevolg der gouverneurs. De koets der hertogen omringd van 100 mannen van het gilde van St-Michiel met brandende toortsen. Het Magistraat. De vier hoofdgilden. De Stadswakende mannen. Eene afdeling dragonders. De triomfklokken luiden, de beiaard speelt, het kanon dondert. Het garnizoen heeft in de straten en aan de vierwegen post gevat. De afgevaardigden van het Magistraat verlaten den stoet aan het klein Vleeschhuis. Om 7 uur trekt een geschilderde wagen, met 4 paarden, geladen met een vat roodenen een vat witten wijn naar de abdij van St-Pieters, waar deze wijn door het Magistraat aan de gouverneurs aangeboden wordt; deze ontvangen nu de geestelijke en wereldlijke overheden. 's Avonds wonen zij de vertooning bij in den schouwburg van St-Sebastiaan. Vervolgens gingen zij naar "de aengenaeme verlichtinge van Lanteroen waermede geheel den Kouter binnen de hoornen verciert was; van wederkanten waeren twee theaters opgerigt voor hunne KK.HH. ende hun gevolg ende in het middel van den omtrek der verligtinge sag men vanwedersyden eenen theater met turkx musiq alle verciert met konstiglyk verlichte zegebogen." Albert von Saksen-Teschen stierf op 10 Februari 1822. 5 Juli 1840

Venetiaanse feesten in Gent. De Coupure is toverachtig verlicht wanneer 3 boten met zangers en muzikanten hun tocht aanvangen. 5 Juli 1852

Dood te Gent van Jacques Kesteloot. Deze geneesheer werd geboren te Nieuwpoort op 9 Oktober 1778. 191


Hij speelde een voorname rol in de wordingsjaren van de Universiteit. Het is mede onder zijn invloed dat de Universiteit hier gesticht werd. Hij woonde toen in Den Haag. Hij had zijn studies gedaan aan de Universiteit van Leiden. Hij was goed bevriend met Anton Falck en was raadgever van Willem I. Bij de stichting van de Universiteit alhier was hij een van de 4 professoren die benoemd werden in de Faculteit Geneeskunde. Bij de inhuldiging van de Aula in 1826 sprak hij voor het eerst een rede uit in het Vlaams. Als geneesheer en kunstliefhebber was hij gedurende het Hollands tijdperk een der leidende figuren in het Gents stadsleven. Hij was 2 maal Rector: van 1825 tot 1826 en van 1834 tot 1835. In deze beginperiode wisselde het Rectoraat ieder jaar. Hij was de laatste verkozen Rector. Na hem werden ze benoemd door de Koning. Op 13 April 1846 ging ter zijner ere een jubelfeest door in het Casino met toespraken van Van Duyse, Ledeganck, Snellaert en Conscience.

5 Juli 1906 De Gentenaars winnen voor de eerste maal de fameuze roeiwedstrijd in Henley. De 2 Gentse roeiverenigingen, de "Club" en de "Sport" hadden een gemengde ploeg naar de beroemde jaarlijkse regatta in Henley gestuurd, 4 roeiers van elk in de formatie aan dewelke nog steeds het meest belang gehecht wordt: de achtriem. De Gentenaars hadden zich zonder moeite door de "Êliminatoires" doorgewerkt en op 5 Juli 1906 was dan de grote dag van de fmale gekomen. En toen kwam die fameuze donderslag in de heldere, blauwe Engelse hemel, het ondenkbare gebeurde: Gent klopte de ploeg van "Trinity Hall Cambridge". De "Grand Challenge Cup" die sedert het bestaan van de "Royal Henley Regatta" in 1839 nooit Engeland verlaten had, werd nu voor de eerste maal, na 67 jaar, meegepikt door die Gentenaars. Wanneer zij dan een week later 's avonds in de Zuidstatie aankwamen was Gent te klein om al het volk op te vangen. Rond het station en in de Vlaanderenstraat kon men op de koppen lopen. Brabançonne, bloemen, grootse stoet met 3 muziekkorpsen en 65 verenigingen met hun vaandel. Tocht naar het Stadhuis via een kleine omweg: Vlaanderenstraat, Laurentplein, Brabantdam, Kouter (waar ze bedolven werden onder de bloemen), Veldstraat, Korenmarkt. Op het stadhuis toespraak van Burgemeester Braun die al niet minder enthousiast was dan al de anderen. Op een tafel waarrond de glorierijke overwinnaars en heel de Gemeenteraad geschaard waren, stond de zo vurig betwiste "Grand Challenge Cup". Een te gecompliceerd woord voor de meeste Gentenaars die er onmiddellijk de "Faoze" van gemaakt hadden.

192


De Burgemeester zei onder meer: ''Wij kunnen niet onverschillig blijven voor een zuldanig schitterend succes. Het Stadsbestuur heeft beslist medailles van verschillende grootte te laten slaan: 2 grote voor de Clubs en 11 kleine voor de roeiers, de stuurman en de trainers. Na de plechtigheid op het Stadhuis ging de stoet onder massale belangstelling verder langs de Mageleinstraat, Koestraat, Korte Dagsteeg, de Lammerstraat, zo naar de Kuiperskaai waar in de "Valentino" een groot feest werd gehouden. Hoeveel keren die dag (en nacht) het gekende refreintje "Wij hèn de faoze meegebroocht" weerklonken heeft, zal niemand bij benadering kunnen zeggen. Nog 2 maal zouden de Gentenaars deze stunt herhalen: het jaar nadien en nog eens in 1909.

5 Juli 1911 Geboorte te Gent van Ignace De Sutter. Deze priester, componist en muziekpedagoog schreef een "Inleiding tot het muziek beluisteren". Hij componeerde vele liederen, waaronder "Singhet ende weset vro". Hij stierf te Belsele op 10 Augustus 1988.

5Juli 1941 Eerste opvoering van het eerste stuk van Romain Deconinck in de "Minard": "Past op de velodieven".

5 Juli 1955 Dood te Gent van Gustave Magnel. Hij werd geboren in Essen op 15 September 1889. Hij behaalde aan onze Universiteit zijn diploma van Ingenieur van Bruggen en Wegen, werd er Buitengewoon Hoogleraar in 1932 en Gewoon Hoogleraar in 1937. Internationale reputatie op het gebied van de betonbouw, inzonderheid het spanbeton. De St-Niklaaskerk is veel aan hem verschuldigd. Het is trouwens onder zijn impuls dat in 1936 de vereniging "De Vrienden van de St-Niklaaskerk" gesticht werd. Hugo COLLUMBIEN

193


Gustave MagneL

HET STOOKGEBOUW VAN DE GENTSE UNIVERSITEIT ST. PIETERSNIEUWSTRAAT Het stookgebouw is gelegen aan de overzijde van de Muinkkaai, halfweg tussen de achterzijde van het Vooruit-gebouw en de Kinepolis (Decascoop). Het middeleeuws EmmaĂźskasteeltje bood eeuwenlang een bijzonder mooi overzicht over de scheldevlakte. Pas in de twintigste eeuw werd het aan verval onderhevig stookgebouw opgericht, waardoor het kasteeltje totaal verdween achter een fabriekachitg scherm. Dit gebouw was vroeger een electrische centrale en verwarmjngsinstallatie op kolen ten dienste van de universtitaire gebouwen. De kolen werden in vier be194


tonnen kolentrechters gestort, die als een massale betonwand het gebouw bekronen. Het stookgebouw paalt aan een lang eentonig gebouw met vijf bouwlagen. Het stookgedeelte is nog twee van dergelijke bouwlagen hoger, en staat nog twee meter vóór de bouwlijn van dat te lange en schoolachtig gebouw. Het verhoogt sterk de disharmonie met de Muinkkaai doordat het zich ook enorm opdringt. De indrukwekkende betonbekroning met storende donker gestreepte gietlagen en een begin van gevaarlijk betonrot bepaalt de eerste aanblik. Dit typisch industrieel gebouw dat intussen, -volgens de ontwerper- als industriële archeologie geklasseerd werd, vernietigt het klassieke uitzicht van de als stadzicht geklasseerde Muinkkaai. Op de informatie avond van de universiteit op 5 november 2003 werd door de ontwerper verklaard dat er een multifunctioneel studentenhuis zou ondergebracht worden in het stookgebouw. Er was een toelating bekomen van de commissie van monumenten om de laatste van de vier enorme stookketels af te breken. Men moest er echter een grote foto van ophangen. Op 3 februari 2004 verscheen in de Gentenaar een artikel met als hoofding "Dit monument (het Emmaüskasteeltje) aan het zicht ontrokken?" Er staat verder letterlijk "In tegenstelling tot wat de heer De Came denkt is het niet geklasseerd, de universiteit vormt het gebouw om tot een studentenhuis en polyvalente zaal. Door haar expansie kan de universiteit alle gebouwen goed gebruiken" aldus de heer Geert van Doome van de dienst monumentenzorg. Een universiteit moet zich beter gedragen dan een gewone projectontwikkelaar. Een grondig onderzoek is zeker noodzakelijk vooraleer beslist wordt over de beste inplanting van een universitair gebouw. De verkeersoverlast in de kom van Gent moet zoveel mogelijk beperkt worden. Complexen die niet noodzakelijk in het centrum thuis horen, moeten op andere plaatsen ingeplant worden, bijvoorbeeld tussen de de Pintelaan en de Krijgslaan bij de bestaande faculteiten, eventueel zelfs op de militaire opslagplaats. Het militair depot staat er omgevingsvreemd, fabrieksachtig, in de woonbuurt, en tevens is het een potentieel militair doelwit. Ook andere locaties kunnen eventueel gemakkelijker gevonden worden. Nieuwbouw is meestal beterkoop dan verbouwen. Als dit dan ook kan gerealiseerd worden met meerdere onderwijsinstellingen kan dit een groot financieel voordeel opleveren voor de betrokken partijen. Een kapitaal geïnvesteerd onder een kolenbunker om een studentenhuis in te richten zal ontegensprekelijk een minderwaarde betekenen in vergelijking met een modemogende constructie: denk aan de vetusteits-minderwaarde. Betonrot is gevaarlijk, het zal herhaalde herstellingen duur maken. Het gebouw moet geïsoleerd worden aan de binnenzijde van de buitenmuren. Doordat de buitenmuren zich buiten de isolatielaag bevinden zullen er problemen komen met vocht veroorzakende koude bruggen. 195


Wanneer de universiteit het studentenhuis toch in de onmiddelijke omgeving wil, kan er gebouwd worden op de parking van de Kinepolis, waarvan ze samen met de Aftevelde Hogeschool mede-eigenaar is. Er kan ook een studentenhuis in afspraak met de stad Gent opgericht worden op een te onteigenen gebied tussen de Kuiperskaai, de St.Pietersnieuwstraat. De universiteitsgebouwen moeten een karaktervolle en aantrekkelijke sfeer uitstralen. We kunnen onmogelijk de culturele uitstraling van Oxford en Cambridge benaderen maar het eeuwenoude Emmaüskasteeltje uit zijn isolement halen is een dwingende culturele noodzaak. Het in eer herstellen van dit Emmaüskasteeltje bevordert de harmonische bewoonbaarheid en ook de toeristische aantrekkelijkheid van deze omgeving. De verveling van het té lang universiteitsgebouw mag niet nog meer geaccentueerd worden door het aanpalend industriële stookgebouw. Een open groene ruimte met zicht op het zeldzame oude kasteeltje is ook daarom een culturele must. Er is in het verre verleden al zeer veel verknoeid door zogezegde "expansiebehoeften" waarvan de noodzaak van inplanting niet voldoende onderzocht werd. Door aan het industriële gebouw een nieuwe functie toe te kennen scheppen wij voor vele jaren een beschamende toestand door gemis aan waardegevoel voor zeldzame historische gebouwen. Het strekt de commissie van monumenten tot eer dat het stookgebouw niet geklasseerd werd. De universiteit die dezelfde culturele verantwoordelijkheid draagt zou deze opvatting best bijtreden en de mistoestand niet bestendigen door een verbouwing. Ware het niet raadzaam om alle bevoegde instanties bijeen te brengen om naar een meer doordachte oplossing voor het studentenhuis te zoeken? Kan door monumentenzorg een afbraak subsidie toegekend worden? Is er onteigening wegens openbaar nut mogelijk tenbate van de leefbaarheid van de omgeving en het toerisme? Dit kadert dan ook in het toeristisch aantrekkelijk maken van gans de Muinkschelde. Vanaf de opengelegde Reep kunnen de troosteloze achtergevels van de Brabantdam in de Scheldebocht tot de Kuiperskaai voorzien worden van ruime aan te leggen aaneensluitende terrassen, het water is er breed genoeg. De eigenaars kunnen er individueel gebruik van maken, ze kunnen dan van de achterkant van hun eigendom genieten. Het zal een aansporing zijn om -eventueel betoelaagdde achtergevels meer in harmonie te brengen met de verfraaiing van de terrassen. Een eigenaar die zijn achtergevel niet ziet heeft geen behoefte er iets aan te verbeteren (zelfs met subsidies). Als afscheiding tussen de individuele terrassen kan beplanting voor apvrolijking zorgen. Ook aan de overzijde van de Kuiperskaai dient erop gelet te worden dat het te onteigenen gebied aantrekkelijk gemaakt wordt. Projectontwikkelaars hebben 196


Oorspronkelijke toestand van de "Peperbus".

hier doorgaans té weinig aandacht voor. De Muinkschelde is het waard om op die manier een toeristische bezienswaardigheid te worden! Vanuit de Scheldebocht aan de Reep bereiken wij de gebouwen aan het Zuid en de achtergevel van het Vooruit-gebouw. Langsheen de Muinkkaai met haar talrijke neoklassieke woningen bereiken wij dan het Emmaüskasteeltje in een rustgevende groene omgeving, (of studentenhuis onder kolentrechters). Verderop zien we het merkwaardig terrassengebouw, het is met groen opgevrolijkt . De boveneen liggende terrassen liggen telkens achteruit zodat het zeer hoge gebouw zich helemaal niet opdringt tegenover de geklasseerde Muinkkaai. Nog verderop komt een kubusvormige nieuwbouw die de zijkant van de St. Pieterskerk gedeeltelijk zal afschermen. Hopelijk komt dit nieuwe gebouw in harmonie met de omgeving. Nog verder zien we de St. Pietersabdij met groene wijngaard en de prachtige koepelkerk. Als eindpunt bereiken wij het oude peperbusje dat in de toekomst zou kunnen hersteld worden in zijn oorspronkelijke toestand van wachthuisje op de hoek van de stadsmuur. (zie bijgevoegde schets). Het kan met een groene strook met de eventuele universitaire uitbreiding een geïntegreerd geheel vormen. N.B. Op het panoramisch zicht van Gent daterend 1534 staat het Emmaüskasteeltje reeds afgebeeld. De Pagadder of traptoren diende in de late 197


Middeleeuwen als uitkijkpost voor de in de verte naderende schepen. Pagadders zijn in onze streek zeer zeldzaam! Architect BERT DE CARNE

BffiLIOGRAFIE Ter gelegenheid van de tentoonstelling over de Vrijmetselarij die in de StPietersabdij doorging van 3 oktober tot 4 januari jl. verscheen een prestigieus boek, getiteld "Van Wijsheid met Vreugd gepaard" Twee eeuwen vrijmetselarij in Gent en Antwerpen. De misschien wat vreemd overkomende titel is afkomstig uit een 18e eeuws maçonniek lied. Dit boek dat uitgegeven werd in opdracht van het Provinciebestuur van OostVlaanderen geeft een overzicht van de vrijmetselarij bij ons gedurende de laatste 2 eeuwen. Diverse aspecten ervan worden behandeld in zo veel hoofdstukken, zoals o.m. "Militairen en vrijmetselarij in de 18e eeuw", "Orangisme en vrijmetselarij", "Over vrijmetselaars en levensbeschouwing", "Vrijmetselaars en onderwijs"; enz. Dit boek kan natuurlijk beschouwd worden als een "must" voor vrijmetselaars, maar het is waarschijnlijk nog interessanter voor dezen die dat niet zijn, want de meerderheid onder hen heeft slechts een zeer vaag idee, zo niet een totaal verkeerd idee van wat vrijmetselarij is. Vergeten wij niet dat nog geen eeuw geleden op bepaalde katholieke scholen onderwezen werd dat vrijmetselaars een pact gesloten hadden met de duivel. Bij het lezen van dit boek zal men vlug tot de conclusie moeten komen dat de duivel daar niets mee te maken heeft. Het boek heeft een formaat van 22,5 x 28 cm., telt over de 200 bladzijden en bevateen 175-tal afbeeldingenen foto's. Het kost45,00 euro (1.815 fr.) en is te bekomen in de boekhandel. Wie moeilijkheden zou hebben om het daar te vinden kan nog altijd contact nemen met het Liberaal Archief of met het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. In de reeks "Gent van toen en nu" verscheen N° 3 "De eeuwige stad" en N° 4 "De kunstzinnige stad". "De eeuwige stad" werd opgesteld door Daniël Vanacker en behandelt voornamelijk het thema ''Tijd", dus klokken, beiaarden, uurwerken en tijdgebonden zaken zoals spoorwegen, stations, etc. Een 85-tal interessante fotof's waaron198


der zeer merkwaardige tijdbeelden, verspreid over 30 bladzijden. N° 4 "De kunstzinnige stad" werd opgesteld door Geert Van Doome. Op dit gebied heeft Gent natuurlijk enorm veel te bieden en het kon niet anders of men moest een beperkte keuze maken. Maar bij de gemaakte keuze kan men zich toch wel vragen stellen. Was het nodig bij de uitgekozen "kunstwerken" een gelukkiglijk niet meer bestaande gebarste ofgeknotte piramide in klei te nemen die afkomstig was van "Chambres d'amis"? Of het de Kouter ontsierend rechtstaand reuzeblad van die Amerikaanse dat, wordt beweerd, een hommage is aan het Lam Gods. (Wat zouden de Van Eycks content geweest zijn hadden ze dat geweten). Was die stomme mosselpot van Broodthaers nu echt de juiste keuze als symbool van Gent als kunstzinnige stad? Men heeft gemeend ook een volle bladzijde te moeten besteden aan een lelijke en absurde constructie van de droge komiek Panamarenko. En is een hopeloos banale woning in de Tinnepotstraat representatief voor het kunstzinnige Gent? Toch maar kopen wegens het 80-tal andere interessante foto's. Prijs: 3,95 euro (159 fr) In de boekhandel en in verschillende dagbladwinkels. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Vraag van Mevrouw Marleen Verdonck (Moerbeke-Geraardsbergen): Ik ben op zoek naar foto's en een paar gegevens van; 1. De Appelstraat (Brugse Poort). Vroeger was daar een klooster van de Broeders van Liefde en daar rechtover stonden er een aantal kleine woningen met een grote tuin. Mijn grootouders en een groot deel van de familie (Verdonck) bewoonden deze huisjes. Daar ik een boekje over mijn familie en het leven van deze mensen in Gent aan het schrijven ben zou het mij enorm plezier doen foto's van de gevel en de straat te hebben. 2. In de jaren '60 ging ik ieder weekend uit naar "de jeugdclub" in de Hoogstraat. Kan iemand mij een foto bezorgen van de binnenkant van het café? Dat is een stukje jeugdsentiment en dat zou ook deel uitmaken voor mijn fameus boekje. Hopelijk dan iemand mij hierbij helpen en krijgt elkeen al ne dikke merci. Antwoord van de heer Gaëtan Regniers op de vraag van de heer Jean Marie de Wulf (Gh. Tyd.2004- N°l - p.64): 199


De haan op de gevel van het ABVV-gebouw aan de Vrijdagmarkt (Ons Huis) komt aan bod in het boekje dat vorig jaar over dit imposante gebouw verscheen: Geert Vandamme schreefhierin het stuk "Socialisme, Coöperatie, Kunst&Cie" 100 jaar Ons Huis, een bouwhistorische benadering. Het werk- "Ons Huis"werd in 2002 uitgegeven door Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis. Volgend citaat (van p.31) geeft meer uitleg bij de bewuste haan: "Volgens een populaire stadslegende zou deze haan aan Edward Anseele geschonken zijn door Waalse arbeiders die hem met een bezoek kwamen vereren. Geen enkele bron kan dit verhaal echter staven. Daartegenover staat dat de kraaiende haan één van de belangrijkste en niet alléén socialistische-symbolen is. Sinds de Oudheid wordt de haan namelijk als de baas van het Neerhof gezien en vermits hij kraait vlak voor zonsopgang kan hij dus de duisternis verdrijven. Hij is bijgevolg het symbool van het licht. Daar in de christelijke leer Jezus het symbool van het licht is, werd het al vroeg gebruikelijk om de haan op kerken (de tempels van het licht) te plaatsen. De socialistische beweging nam deze gedachtegang en symboliek over. De kraaiende haan kondigde de val van de kapitalistische duisternis aan, waarna het socialisme licht zou zegevieren".

LEZERS SCHRUVEN ONS Uit persoonlijke gesprekken is meer dan eens gebleken dat "Ghendtsche Tydinghen" een graag gelezen tijdschrift is. Wij kregen al te horen: ''Wanneer er een nieuw nummer binnenkomt lezen wij het onmiddellijk in één adem uit", iets wat volgens ons toch een hele prestatie is. Het gebeurt ook dat lezers hun appreciatie schriftelijk laten blijken. Dat hoeft natuurlijk niet, maar het doet altijd plezier te vernemen dat het werk van onze medewerkers naar waarde geschat wordt. Een artikel is vlug gelezen, maar slechts weinigen realiseren zich het lang en intensief opzoekingswerk dat er vaak aan voorafgegaan is. Enkele uittreksels uit recente brieven: Van de heer Jaime Jurdan: "Ik herlees nog zeer dikwijls het een of ander artikel over de geschiedenis van onze oude en beroemde stad Gent." Van de heer A. De Schepper: "Ik interesseer mij aan AL wat in uw tijdschrift verschijnt." Van de heer Etienne Hublau: "Met dank voor de zeer interessante "Ghendtsche 200


Tydinghen die ik regelmatig mag ontvangen". Van ons Beschermlid de heer Piet Van Eeckhaut: "Met genoegen lees ik uw publicatie. Mijn bijdrage heeft dus de symbolische betekenis dat ze veel waardering inhoudt voor u en allen die medewerken aan de Kring en aan het tijdschrift. U bezorgt mij -en velen- veel leesgenot."

Gênsche Präot Lewerklets es ne klîermaoker van 't halverdrije donker. Hij zit mier in d'hirbirge aos op zijn taofel, in hij hee tons nog de vuile gewente van iedere kîer dat hij en nieuwe kosturne veur iemand màokt, dàor iest zelve ne kîer mee te gàon wandele! 'tEn es nie ghîel îerlijk, zegt hij ezuu, màor 't es profijtig. Op ne kîer wast hij weeren uitgeklopt gelijk ne fieskadijn. Hij trok nàor Drongen in kwam dàor in en grûut hirbirge wàor dan ze eten in lozement gaove. - Geef mij ne kîer e glas Champagne, zeid hij aost hij binnekwam. - 'k Verkûupe da nie, menhîerre den baron, zeid de bàozinne. - Geef mij tons en stijve pinte bier, zeid hij ezûu. - Jào ek, zei ze zij. - Moederke, zeid hij, g'hêt dàor op u hof ne schûune kalekoen lûupe, dàor zoe 'k ne kîer wille van ete. 'k Ben ezûu nen halve kwibuus in 'ken kijke näor gie geld. - Aos ge gij wil wachten in betàole, menhîere den baron, 'ten kan mij nie schille, mee en uurken of twieë es 't hij gerîed. - Pluimt hem màor, zei Lewerklets. Hij omstak en sigare in begost zijn gazette te leze. Twie uurkes laoter kwam de baozinne af. -Hij es g'ried, menhîere den baron, zei ze ezûu, ge keun binnen gàon. Lewerklets zett' g hem aan taofel. Hij haod al îenigte pinte gedronke, in zijn eens gegoste te schuive. - Hoevele kost da, madam, vroegt hij .. -Ha, menhîere den baron, zei ze zij, hij kost vijftien fran. - 't Es ne dîere veugel, zei Lewerklets, mäor hij ziet er goed uit. Wete wa da ge doet, moederke, zeid hij ezûu? Snijd er mij veur vijf en tzeventig eentimen af, 'k zal der wel genoeg mee hên, en doet er nog en tzûurken bier bij ... Den bàos es afgekome in hee Lewerklets op stràot gesmete. JanCLEPPE 201


OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In de "Gazet van Gent" van 1 December 1924 verscheen een artikeltje van Alfons Van Werveke over ZONNE-EN REGENSCHERMEN De heer Jozef Hye Hoys komt aan het Museum van Oudheden te Gent een belangrijke verzamelingzonne-en regenschermen ten geschenke te geven. Het is wel der moeite waard eens stil te staan voor die voorwerpen, de paraplu's vooral, welke onze huidige jeugd en ook wel de ouden van dagen, wat al te zwaar zouden vinden om bij twijfelachtig weer op wandel mee te nemen. Parasol is een Italiaansch woord, bestaande uit den stam van parer, afwenden, en sol, zon. Parapluie is in het Fransch op 't model van parasol gemaakt met para en plu ie, regen. De zonnescherm heeft voor den regenscherm bestaan. Wij zullen niemand verwonderen met te zeggen, dat noch de een, noch de andere in BelgiĂŤ zijn uitgevonden. De Italiaanse he naam parasol wijst er genoeg op, dat het tuig in een land van de zon is ontstaan. De kroniek van Boreaux weet te vertellen, dat hij in 1580 voor 'teerst werd gebruikt. Of het echt is kunnen wij niet nagaan, maar zeker is het, dat de kluchtige Fransche charlatan Tabarin in 1622 dezen zin schreef: " ........... voortaan zal men ze niet meer parasols heeten, maar paraplu's en kraagbeschermers." Platen van de eerste helft der XVIIe eeuw laten dames zien gevolgd van pages, die breede zonneschermen boven het hoofd houden. Het inventaris van het Fransche kroonmobilier, in 1673 opgemaakt, vermeldt "elf zonneschermen van taf verschillend van kleur en drie van wasdoek, omlaag versierd met zilveren kant." Wij hebben gezien dat het woord paraplu reeds is een tekst van 1622 voorkomt. Er is veel tijd noodig geweest om het bij onze zuiderburen in de gewone omgangstaal te vinden, want Richelet zegt in 1680: "Eenige dames beginnen dat woord te gebruiken, maar het is niet aangenomen, en men mag het alleen al lachende uitspreken, 't is wat men parasol noemt." Door de Fransche Academie werd het eerst in haar woordenboek opgenomen in de uitgaven van 1715. Uit Richelet's tekst blijkt wel, dat in 1680 de regenscherm niets anders was dan een zonnescherm, waarvan de stof ondoordringbaar was gemaakt om er den regen te doen afloopen. Men gebruikte daartoe wasdoek. Op het einde van de XVIIe eeuw bedacht men, om het tuig minder zwaar te maken, het wasdoek te vervangen door taf bestreken met gom. Tot dan toe waren zonne- en regenschermen altijd vast, nooit plooibaar geweest. Men verbeterde ze derwijze dat de baleinen, echt walvischbaleinen, tegen den stok konden worden neergeleid. Om den regenscherm dan gesloten te houden 202


schoof men over het overtrek een grooten koperen ring, die met een zijden koordje aan de stoffe bevestigd was. Een nieuwe verbetering was de koperen buis in den beginne wel 16 centimeter lang, waaraan de vorken werden bevestigd, die de baleinen open hielden als men den paraplu gebruikte. De buis wordt dan in de hoogte gehouden door een veer, die uit den stok springt. 't Is eerst later dat men er op dacht een zelfde veer bij de kruk te plaatsen, die door de buis sprong om den regenscherm gesloten te houden. Dan verdween de koperen ring, die boven het overtrek gleed. Om de stoffe tegen sleet te verhoeden, als men het tuig niet gebruikte, stak men het in een lederen schacht, als een degen in de schede. Voor zooveel wij weten zijn de regenschermen tot in de eerste helft van de XIXe eeuw zeer belemmerende meubelstukken geweest. Als wij zoo een relequie bekijken, begrijpen wij gemakkelijk hoe ze langen tijd niet algemeen zijn geweest, en men zich liever in een grooten kapmantel hulde. Zonneschermen schijnen altijd minder zwaar te zijn geweest dan de paraplu's. Daar ze gebruikt werden door de dames, deed men zijn best ze slank te maken, lichter, minder belemmerend, juist groot genoeg om het hoofd tegen de zon te beschutten. Men maakte kleine zonneschermen, die men ombrello s heette, naar het Italiaansch. Markiezen noemde men ombrello smet vouwbaren stok en met franjes gezoomd. De gift van den heer Jozef Hye Hoys bestaat onder ander uit twee paraplu's van de XVIIIe eeuw. De een is 0,975 m. lang: de koord van den boog, als de regenscherm open is, dus de middellijn van het vlak, dat hij tegen den regen beschermt, is 1,47 m. lang; de punt van den stok, die uitdestoffe steekt, is gansch met koper beslagen; de stok is van hout, evenals de kruk; de koperen buis van de vorken is 16 cm. lang; er is een veer om het tuig open te houden, maar ze springt nog niet in de buis om hem gesloten te houden; de koperen ring is er nog om, evenals het zijden koordje, dat hem vasthoudt. Gansch de regenscherm weegt 1,14 kgr. De andere is op dezelfde wijze gemaakt, maar heeft geen ring, en men steekt hem in een zwaar lederen schacht, die nogal veel gelijkt op een landkaartenkoker. De paraplu weegt 1,02 kgr., de schacht 0,2925 kg., dus nam men op wandeling of boodschap 1,3125 kg. mede. Wij meenen, dat de paraplu bij ons in Vlaanderen veellater in gebruik is gekomen dan in Frankrijk; althans wij hebben nooit zeer oude teksten ontmoet, waarin men er van spreekt. De dobbelen Schaepers Almanach voor 't jaar ons Reeren 1816 zegt, dat men hem eerst in 1754 alhier is beginnen te gebruiken. Alfons VAN WERVEKE

203


DIT BESTAAT NIET MEER

Regnessenstraatje.

204


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W 33e jaargang nr. 4 juli-aug. 2004

INHOUD - Jos D'hollander: 206 Clocke Roeland, een eeuwenoude geschiedenis (Vervolg en slot). 223 - Hermann Van Duyse: Inventaire ArchĂŠologique: Toortshouder van de Houtzagers. - Luc Devriese: 224 De mythische keizerlijke Ottogracht en de zeer reĂŤele burggrafelijke Schipgracht Deel 1. - Pierre Kluyskens: 241 Chateaubriand. - Erik Dekeyser: 245 De familie Mast van de Vrije Schippersnering en de Vrije Nering der Wijnschroders van Gent (vervolg). - Hugo Collumbien: 255 Gentse Memoriedagen: 6 en 7 Juli. - T. Poffijn-Bossaert: 260 Herinneringen van nen echte Strop. - W.L. Braekman: 262 Devotie tot Sint-Fiacre in de abdij Groenenbrief te Gent. - Lodewijk De Vriese: 264 De Gentsche Guinguetten. - Bibliografie. 267 -Lezers schrijven ons. 269 - Alfons Van Werveke: 270 Oudheidkundige kroniek: Een weinig gekend gewrocht van Laurent Delvaux.

205


CLOCKE ROELAND, EEN EEUWENOUDE GESCHIEDENIS (vervolg en slot) Bedreigingen voor Hernony's Clocke Roeland in 1916 Tijdens de 'Grote Oorlog' '14-' 18, werden de meeste beiaarden erg beschadigd door oorlogsgeweld. De beiaarden van Ieper, Nieuwpoort, Diksmuide, Oostende, Roeselare, Izegem, Wingene, Torhout, Leuven (stadsbeiaard, universiteitsbibliotheek) en Dendermonde werden volledig vernield door bombardementen of beschietingen. De Gentse beiaard bleefbespaard van bombardementen, maar de Duitsers deinsden er niet voor terug zoals alle vorige bezetters om het klokkenbrons op te eisen. De vrees was niet ongegrond dat zelfs de klokken van onze Hemonybeiaard zouden worden afgevoerd. Dit blijkt uit een manuscript van Alfons Van Werveke dat vermoedelijk dateert van 1916: 'Beiaards behooren tot de eigenaardige dingen, die een vreemdeling moet horen en zien om zich een juist denkbeeld te vormen van de kunst in Vlaanderen. Ze zijn op het gebied van de muziek, wat de kleur is in onze schilderkunst: ze kenmerken de Vlaamsche kunst. ( ... ) Wij vertrouwen dan ook dat de Duitse overheid, op de hoogte gebracht van de grote historische en kunstwaarde onzer beiaard, er niet aan denken zal ze te vernietigen' ( 19). Het is een wonder te noemen dat de Duitsers de zes ton brons van de onbruikbare (gebarsten) Clocke Roeland onaangeroerd lieten, terwijl ze zelfs nog in 1918 het koper van de belfortkap haalden

Roeland overleeft ook interbellum Op 7 februari 1929 dienen Louis Meire en Robert Dieriek een voorstel in tot restauratie van de beiaard, inclusief de drie triomfanten. Vier dagen later nodigde het schepencollege Paul Bergmans, voorzitter van de 'Commissie der monumenten en stadszichten', uit om een onderzoek in te stellen voor de restauratie van de beiaard en de drie triomfanten. Dit nieuws kwam op minder dan geen tijd aan de oren van Omer Michaux, gieter van de 12 Gentse beiaardklokjes in 1913. In zijn brief van 27 maart 1929 trachtte hij het schepencollege voor zich te winnen om de gebarsten Roeland te mogen hergieten. Maar Michaux rekende zonder conservator Alfons Van Werveke en zonder Paul Bergmans. In zijn brief van 2 mei 1929 schreef conservator Van Werveke een vernietigend rapport over de Leuvense klokkengieter: ' ... A mon avis M. Michaux n 'est pas capable de nous rendre notre belle cloche d'avant 1914: ni ['alliage exact, ni la belle forme, nil 'achevĂŠ, et surtout pas la belle sonoritĂŠ et Ze ton exact". Reeds twee jaar vroeger had de stad geweigerd hem een certificaat te bezorgen dat hij vroeg over zijn werkzaamheden aan de beiaard in 1913. Het certificaat moest 206


207


dienen als aanbeveling voor de Brusselse administratie. Na het negatief advies van Paul Bergmans van 10 mei 1929, stond het besluit vast: 'Le Collège est d'avis de ne pas accepter la proposition de lafirme Michaux'. Maar er was nog ander nieuws. De Engelse klokkengieters Taylor uit Loughborough en Gillet & Johnston uit Croydon hadden enkele decennia voordien een mooi cadeau gekregen van een zeer geleerd en geobsedeerd campanoloog uit Sussex, kanunnik Simpson. Zij kregen de resultaten in handen van zijn jaren wetenschappelijk onderzoek, en dat was niet minder dan de herontdekking van de stemkunst. Het voorspelde een nieuwe bloei voor de Engelse gieterijen die onverwacht het monopolie in handen kregen van perfect gestemde klokken. De gevolgen bleven niet uit. Kort na W.O.I veroverden zij probleemloos de markt van protectionistisch Nederland. Amerika zou spoedig volgen. In België trachtte Denyn de Engelse vloedgolf tegen te houden met zijn plannen om een Nationale Klokkengieterij op te richten (20) maar het onderling wantrouwen van de betrokken gieters en het ontbreken van de know-how van klokkenstemmen maakten er een doodgeboren kind van. In 1928 goot Cyril Johnston uit Croydon de zware Leuvense universiteitsbeiaard, een vorstelijk geschenk van zestien Amerikaanse ingenieursverenigingen als een in memoriam aan hun leden, gesneuveld tijdens de eerste wereldoorlog (21). Denyn inaugureerde met gemengde gevoelens de memorialbeiaard. Zijn leerling, de Amerikaanse studentgermanist uit Springfield, Arthur Lynds Bigelow, werd meteen universiteitsbeiaardier. Taylor alleen al leverde na W. 0. I niet minder dan 11 zuivergestemde beiaarden aan Nederland en dat wisten ze bij ons. Daarop zette Alfons Van Werveke de deur met voorbehoud op een kier voor de Engelse gieter: 'Je propose donc d'inviter la maison Taylor à examiner la question de la refonte et à vous faire des propositions '. Ook stadsbeiaardier Robert Dieriek zag het bij Taylor wel zitten. Maar de praktijk leert dat de stedelijke administratieve molen steeds zeer langzaam draait en dat heeft niet altijd negatieve kanten. De belfortcommissie had er in het begin van de 20ste eeuw zes jaar over gedaan vooraleer het belfort aan te pakken, een idee dat nochtans toèn reeds een decennium oud was. Met Clocke Roeland werden evenveel voorstellen onderzocht, gewikt en gewogen, en zonder dat men het wist, zat men midden in de grote crisis van de jaren '30. Het betekende sowieso uitstel van een executie die er nooit zou komen! W.O. II naderde met rasse schreden en deze keer zou er niet minder dan 45.000 ton brons vloeien naar de Duitse smeltovens ...

Ww met klokken schiet, wint de oorlog niet: Clocke Roeland opnieuw bedreigd Reeds van bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog werden alle klokken geteld. Na de Duitse inval in Rusland op 22 juni 1941 werd de vraag naar metalen door de Reichstelle für Eisen und Metalle te Berlijn acuut en begin juli 208


1941 viel het opeisingsbevel van onze klokken. Het Belgisch episcopaat wist echter dit bevel door een brief van 29 juli 1941, gericht aan generaal Alexander von Falkenhausen, militair gouvèmeur van België en Noord-Frankrijk, door allerlei argumenten en vertragingsmanoeuvres met 15 maanden af te remmen. In de winter van 1943 nam de oorlog echter een cruciale wending in het nadeel van Nazi-Duitsland: de Duitsers verloren de Slag om Stalingrad, de kopervoorraden in de wapenfabrieken slonken zienderogen en Generaal Doenitz eiste al het koper op voor zijn noodlijdende oorlogsvloot. Op 12 februari 1943 was er geen ontkomen meer aan, en hun hoge nood aan brons zou ten koste gaan van ruim 170.000 klokken uit de bezette gebieden (22). Om al te veel willekeurigheden tegen te gaan, richtte het Ministerie van Onderwijs een 'Commissie voor het behoud van de klokken- Commission pour la sauvegarde des cloches' op (23). Haar hoofdopdracht bestond erin alle klokken van België in kaart te brengen en ze nauwkeurig te beschrijven (afmeting, gewicht, gietjaar, gieter, plaats). De commissie moest onderhandelingen aanknopen met dr. Rosemann, professor kunstgeschiedenis aan de universiteit van Darmstadt, die belast werd met de klokkenopeising in België. Ze voorzag alle klokken van een identificatienummer en bracht ze onder in vier categorieën: A- klokken gegoten na 1850 B - klokken gegoten tussen 1790 en 1850 C - klokken gegoten tussen 1700 en 1790 D - klokken gegoten voor 1700 Gebarsten of beschadigde klokken kwamen niet in aanmerking voor bescherming, een maatregel die een rechtstreekse bedreiging betekende voor de Gentse Roeland. De herkomst van de klokken werd per provincie aangeduid met een Romeins cijfer. Elke klok kreeg een kengetal (een individueel nummer met Arabisch cijfer) waarin alle gegevens over de klok terug te vinden waren: gemeente, klokkentoren, eigennaam van de klok, hoogte, diameter, gewicht, jaartal, gieter, en waar nodig nog bijkomende gegevens. Dit was niet alleen nuttig voor de geschiedschrijving, maar het betekende vooral een serieus vertragingsmanoeuver en de mogelijkheid om sommige klokken tweemaal in te schrijven, te antidateren of bij een beiaard te voegen, wat telkens de redding betekende van de betrokken klok. Alle klokken werden geïdentificeerd. Bijvoorbeeld een klok met kenmerk A 11,130 kwam in aanmerking voor Abfuhr (A). Het Romeinse cijfer 11 betekende dat ze afkomstig was uit de provincie Oost-Vlaanderen. Het kengetal130 had betrekking op een luidklok van de Sint-Pieterskerk in Gent en kreeg bijkomende identificatie: diameter 1,20m, hoogte 1m, gewicht 1.400 kg, gietjaar 1937, gieter Marcel Michiels. Afgezien van een aantal domme vergissingen bleven de klokken van vóór 1790 in principe gespaard. Alle weggehaalde klokken werden door de fotografische dienst van het Jubelpark vastgelegd wat resulteerde in een verzameling van ca. 5.000 clichés voor bijna 4.000 209


verschillende klokken (24). Vanaf half april 1943 tot eind juli 1944 werkte Nicolas Van Campenhout, een ondernemer uit Machelen bij Vilvoorde, aan zijn systematische ontmanteling van duizenden klokken. Gebarsten Roeland ontsnapt als 'muziekinstrument' in 1943 aan de Duitse smeltovens

De controlelijst van de Duitsers steunde op de inventaris van de Commissie voor het behoud van de klokken: Provinz Ostflandem- OFK 570 Gent- Kirche - Grösse (Durchmesser, Höhe) - Jahreszahl und Name - Gewicht - Klass. Nr.(identificatienummer)- DatumAbnehm. Per toren mocht er één zeer lichte of één historische klok blijven hangen. Dit had als gevolg dat er ook klokken uit verschillende torens werden verwisseld. Na de oorlog kwamen ze echter aan de hand van de achtergebleven lijsten terug op hun oorspronkelijke plaats terecht. Zo verwisselden zeven Gentse klokken - waaronder vier uit de 18de eeuw - van toren. De Mariaklok (251 kg) van Joris Du Mery uit de Sint-Niklaaskerk werd luidklok in Sint-Petrus en Pauluskerk in Evergem. De luidklok van 178 kg van Du Mery uit de Sint-Niklaaskerk verhuisde naar de parochiekerk van Waterland-Oudeman. De luidklok van 260 kg van Joris Du Mery uit de Begijnhofkerk Sint-Elisabeth verhuisde naar Sint-Martinus in Gent waar de drie zware luidklokken werden weggehaald. Een andere luidklok (139 kg) van Joris Du Mery uit hetzelfde Begijnhof werd luidklok van Sint-Lambertus te Poeke. In Sint-Jan-Baptist bleef een van de drie naamloze 'Ersatz' klokken hangen. De 'Ersatz' klok van 605 kg werd luidklok van de Sint-Martinus in Lovendegem, en de derde luidklok (470 kg) werd luidklok van de Sint-Christoffelparochie van Evergem. De luidklok (230 kg) van de Sint-Stephanuskerk werd luidklok van Q.L.Vrouw van Lourdes te Oostakker. Al de overige Gentse klokken die na 1790 gegoten waren, gingen onherroepelijk op transport naar Hamburg. Eenentwintig Gentse klokkentorens werden ontmanteld. Op één klok na - de sterk beschadigde Severinus Van Aerschodtklok uit 1883 van de Gentse SintJozefkerk-kwam er na de oorlog geen enkele van de 346 zware luidklokken uit de provincie Oost-Vlaanderen terug. De beiaarden zouden hetzelfde lot ondergaan, ware het niet dat de voorzitter van de beiaardschool, dr J ur. Henry De Coster, en zijn secretaris historicus Prosper Verheyden, begin maart 1943 met muzikale argumenten naar de Militär Verwaltung Departement 'Kunstschutz'stapten. Na hun onderhoud met het hoofd van het Departement, dr. Köhn, wisten ze alle beiaardklokken als muziekinstrumenten te laten klasseren. Een beetje vergelijkbaar met de argumentatie die Van Hultem tijdens de Franse Revolutie (met succes) aanvoerde. Door deze maatregel werden ook de twee Gentse Hemonybeiaarden weer gered, alhoewel er ook klokken tussen hingen die na 1850 waren gegoten. De Commissie voor het behoud van de klokken had echter ook de gebarsten Clocke 210


Roeland op de klokkenlijst gezet als muziekinstrument. Van Campenhout, blijkbaar onwetend van haar barst, liet ze onaangeroerd. In 1948 geschiedde echter het ongelooflijke. Clocke Roeland werd in volle feestroes van de Gentse Feesten door een goedbedoeld maar slecht opgesteld contract ernstiger bedreigd dan ooit tevoren. De desastreuze klokkenroof die tijdens W.O.ll het luidklokkenbestand in Vlaanderen tot nog slechts 30% had herleid, legde een ongekende volksgebondenheid voor ons klokkenpatrimonim open en bloot. Ook tijdens de mega-actie van 1948 ten bate van Clocke Roeland, op touw gezet door het Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen van de Stad Gent, werd deze volksgebondenheid terug actueel. Die volkstoeloop en volksemoties rond de Gentse Clocke zouden zich in 2003 herhalen. Miskleun contract in 1948 en spectaculaire redding Clocke Roeland door de bevolking Een mens is meer dan een stel hersenen. Bezingen de Gentenaren niet reeds generaties lang hun Clocke Roeland? Was de Gentse clocke, onttrokken aan de wraak van Keizer Karel, en opgevolgd door de zwaarste klok van Meester Pieter Hemony, ook geen symbool van vrijheid? Uit deze emotionele en talrijke andere beweegredenen vatte het (K)oninklijk (V)erbond der (G)ebuurte(D)ekenijen van de stad Gent het plan op, om Roeland terug te laten klinken over de Arteveldestad. In het januari-nummer van 1948 van Onze Dekenijen werd een oproep gedaan voor het vormen van een actiecomité ROELAND met de beschrijving van de kunstvoorwerpen die verkocht zouden worden ten bate van het Fonds Klokke Roeland. In het nummer van maart werden de inschrijvingslijsten bekend gemaakt en verscheen een artikel over Roeland naar (wijlen) A. Van Werveke. OpperdekenAelterman, in 1946 teruggekeerd uithet concentratiekamp, beloofde het derde jaar na de bevrijding van Gent aan burgemeester Claeys dat de vrijheidsstem van Clocke Roeland vóór eind 1948 terug zou weerklinken over Gent. Het K.V.G.D. van de stad Gent verbond zichzelf ertoe in een edel gebaar, fondsen te verzamelen om een nieuwe Roeland te laten gieten, maar tegelijk de fameuze 17de eeuwse banklok als een van de meest emotioneel geladen monumenten van Gent te behouden. Een voorstel dat boekdelen spreekt. Hij beloofde een bedrag te storten in de stadskas van 624.220 BEF., berekend voor het behoud van de Hemonyklok, het aankopen van nieuwe klokkenspijs en voor het herstel van de eikenhouten klokkenstoel. De betrokken partijen zetten enthousiast met één pennetrek hun handtekening onder dit historisch contract. Dit gedurfd grootschalig project vroeg maanden voorbereidingswerk. De Gentenaren zagen het wel zitten, en met een campagne die elke verbeelding tart, werden omhalingen op touw gezet via de verschillende dekenijen, verenigingen, scholen, omhalingen van huis tot huis en nog veel meer. Drie werken werden te koop aangeboden: een prentkaart met de 211


afbeelding van 'De kleppende Roeland' van beeldhouwer Cyriel Couvreur uit 1916, geïnspireerd op de slag aan de Rekelingenbrug te Deinze in 1325, een houtsnede (in twee formaten) van Paul Eeckhout, conservator Schone Kunsten, met een afbeelding van de 'Roeland van 1948' terwijl ze wordt binnengehaald in het belfort, zoiets moest wel tot de verbeelding spreken. Tenslotte, een bronzen miniatuurklok op eiken stoel. De actie werd geafficheerd met een lay-out van J. Van Driessche met als slagzin: GEDENK UW ROEMRIJK VERLEDEN, KLOKKE ROELAND, DE ZIEL VAN 'T GENTSE BELFORT, MOET WEDEROM LUIDEN! Enthousiasme alom. Het begin van de actie verliep zeer vlot. De gedenkprenten en voorwerpen verkochten als zoete broodjes. Na amper drie maanden had men reeds ruim 300.000 BEF in kas, maar de duur van de campagne bleek verkeerd ingeschat. Die was pas effectiefkunnen starten op 1 april 1948 en het enorm bedrag moest contractueel vóór 11 november 1948 worden gestort. Ook de Gentse Feesten stonden in het teken van Roeland. Grote spelbreker werd de zomervacantie die de omhaling op een laag pitje zette. Nog 192.000 BEF. was er op te halen, een gigantisch bedrag voor een bedelpraktijk die begon te kreunen met nog slechts een paar maand voor de eindstreep. Het behoud van Clocke Roeland van Hemony kwam zienderogen in het gedrang en midden in het verlof barstte een pennenveldslag los (25). Er werden dringende oproepen gedaan op alle niveaus om de Grote Triomfante te redden. Ook de 'V(ereniging) der H(andelaars) in.O(udheden) en T(weedehandsvoor-werpen)', kortweg de V.H.O.T., een Monumentenzorg avant la lettre begon nattigheid te voelen (26). Ze wist zich met haar oproep van 10 juli, gericht aan het K.V.G.D., te profileren, en riep op om Clocke Roeland niet uit handen te geven. Reeds op 12 juli volgde een tweede oproep: 'Wij dringen er op aan om de klok te besparen'. Het Koninklijk Verbond dat echter alles op alles had gezet voor het behoud van Clocke Roeland, was zich op dat ogenblik bewust van haar quasi onmogelijke opdracht, en trachtte de Hogere Overheid te sensibiliseren voor haar plan. Op 14 juli deelde ze haar grote bekommernis mee: 'alleen Hogere Instanties zijn nog bevoegd om niet over te gaan tot hersmelting van de klok. Alleen wanneer er binnen de 4 maanden 192.000 Fr extra wordt ter hand gesteld is ze nog te redden. Het is uiterst dringend, gezien de voorbereidende werken die reeds gestart zijn' (27). • K.V.G.D. 10 augustus: 'Indien per omgaande geen borgstelling van 192.000 Fr wordt verzekerd wordt de Roeland eerstdaags weggehaald. • 14 augustus: tussenkomst wordt gevraagd van de Minister van Schone Kunsten • 15 augustus: er wordt een smeekbief gericht aan graaf Carton de Wiart, voorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten om overmacht in te roepen. • 18 augustus: Clocke Roeland wordt uit haar stoel gelicht • 18 augustus: tegelijk vertrekt een spoedbericht naar de conservator van de 212


Koninklijke Musea voor Kunst & Geschiedenis te Brussel. De V.H.O.T. vraagt een tegenbevel om de klok af te voeren. • 20 augustus: de Directeur-Generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs bericht dat de brief van 18 augustus is overgemaakt aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten, maar de Commissievoorzitter graaf Carton de Wiart (de man die de vernederlandsing van de R.U .G 'un crime contre 1'esprit' noemde) had blijkbaar geen oren naar de betrachting van de Gentenaren. Hij deed alsof zijn neus bloedde en antwoordde niet eens. De vicieuze cirkel waarin onwil als een adder onder de oppervlakte schuilt, was bereikt. Ontmoediging sloeg toe en men zag af van verdere briefwisseling. Organisatoren en veldwerkers zaten in zak en as, de versmelting van de triomfante leek onafwendbaar Op 18 augustus haalde Miebiels de klok naar beneden. Op 21 augustus was het zover: hij bracht zijn takelwagen tegen de hoofdingang van het belfort waarrond het volk zich verdrong. De spanning was te snijden want de Duitse klokkenroof zat nog kersvers in ieders geheugen. Gent beleefde opnieuw een oorlogstoestand. De 'oude wrokke' kwam boven zoals iemand dichtte onder de naam Jozuch: Smeed donders in uw clocke En klept het Roelandslied, Ontboezem d'oude wrokke En Gent weet wat 't bediedt. Toen de klok werd vastgesnoerd op de wagen, dook plots iemand op uit het volk. een man die onbekend wenste te blijven. Hij verklaarde aan Miebiels bereid te zijn het resterende geld voor te schieten! Een zeldzaam ogenblik met een zeer lange voorgeschiedenis. Noch de minister van Schone Kunsten, noch de voorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten, noch de conservator van de Koninklijke Musea of de directeur-generaal van het Ministerie van Onderwijs, maar de 'vox populi' velde hier uiteindelijk het vonnis. Het Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen kon zijn actie, gedragen door alle lagen van bevolking, met gerust gemoed verderzetten. Aan inspiratie ontbrak het zeker niet. Reeds op 22 augustus werd een 'Duivenvlucht Klokke Roeland' georganiseerd met als hoofdprijs 'Klokke Roeland'. Ook de stand 'Klokke Roeland' op de Derde Internationale Jaarbeurs te Gent kende groot succes. Intussen moest de edele geldschieter zijn voorschot wel recupereren via een eigen inschrijvingslijst voor de redding van de Triomfante. Zo liepen er twee soorten inschrijvingslijsten rond: een van de Gebuurtedekenijen en een van de man die het nog verschuldigde bedrag had voorgeschoten. Beide klokken - de nieuwe, en die van Hemony- zijn dus echte 'volkseigendommen'. De namen van de milde schenkers werden opgetekend in een gulden boek dat bewaard wordt achter een bronzen gedenkplaat, die in het Secreet werd ingemetseld. De gedenkplaat, ontworpen door beeldhouwerJan Anteunis, is versierd met allerlei symbolen. Boven213


aan staat het schild met een klauwende leeuw. Aan de linkerkant een medaillon met de Maagd van Gent, en aan de rechterkant een medaillon met een vogel die uit zijn as verrijst, getiteld 'RESURGAM'. Onder het schild van de leeuw staat de datum 7- 5- 1949. Daaronder de tekst DIT BRONS BESCHERMT DE NAMEN DER GOEDE LIE'N, DIE, BIJ DEN OPROEP DER GEBUURTEDEKENIJEN VOOR DE NIEUWE ROELAND HUN PENNING SCHONKEN Op 14 november 1948 greep onder massale belangstelling de blijde intrede plaats van de nieuwe klok. Toch betekende de spectaculaire redding van 17de eeuwse triomfante allerminst het einde van haar geschiedenis. Integendeel. Het lot nam nog een andere onwaarschijnlijk wending. Marcel Miebiels Jr., schepper van de nieuwe Roeland (1948): een. kennismaking Het Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen deed een beroep op de architect Valentin Vaerwijck om het randschrift en de ornamenten van de nieuwe klok uit te tekenen. Vaerwijck had in 1912 ook reeds enkele schetsen gemaakt van de klokken. Cruciaal in gans deze onderneming werd uiteraard het vakmanschap van Marcel Miebiels Jr. en die goot een perfecte klok. Reden genoeg om kennis te maken met de klokkengieter ervan. Marcel Miebiels Jr. (18981962) was de kleinzoon van de Mechelse klokkengieter Edward Miebiels die een gieterij had op de Graanmarkt, 6, te Mechelen. Dit is de plaats waar vandaag diens achterkleinneefLuc Miebiels torenuurwerken vervaardigt, wat een bezoek overwaard is. Marcel Miebiels Sr. vestigde zich in 1895 in Doornik waar hij de riante gieterij van Paul Drouot (neef van de Franse generaal Drouot, beroemd veldheer van Napoleon) overnam. Zijn zoon Marcel volgde hem op als klokkengieter in dezelfde gieterij en associeerde zich van 1928 tot 1932 met Felix Van Aerschodtte Leuven. Marcel Miebiels Jr. goot niet minder dan 1.124 klokken voor ons land, waaronder in 1952 ook een Pythagorees gestemde beiaard (28). De nieuwe triomfklok werd een van zijn meest sonore klokken. Ze werd gegoten op woensdag 3 november 1948 te 16.30u en weegt 6.200 kg. Haar naam: Roeland. Ze heeft een hoogte van 2,15m en een doorsnede van 2,133m. Op 14 november werd ze plechtig ingehuldigd, en op 7 mei 1949luidde ze voor het eerst. Voor het randschrift verwijzen we naar de bijlage 11. Schepen Jos Vermeulen schreef naar aanleiding van de inluiding van de derde Roeland op 7 mei 1949 het vers: Klokke Roeland, die herboren Hoog in onze toren hangt, Ach, wat hebben, uitverkoren 214


on ....... N

Aankomst in 1948 van de nieuwe Roeland van Marcel Michiels.


Klok, wij naar Uw komst verlangd! Al die jaren, lange jaren Dat ze zijn u kwijt geweest Voelden zich de Gentenaren als verloren en verweesd ... "

Roeland protesteerde tegen onaangepast elektrisch luiden Is de redding van de Clocke Roeland te danken aan het Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen van de Stad Gent, dan heeft ze haar hartslag teruggekregen van de Gentse Beiaardkring Clocke Roeland. Deze vereniging zag haar grootste betrachting in vervulling gaan en dat was: Clocke Roeland die in 1914 gebarsten was, opnieuw tot leven te brengen. De oorzaak van de barst was vermoedelijk te zoeken in de ruwe kracht van een onaangepaste elektrische luidbeweging. De normen die men vandaag hanteert voor elektrisch luiden, waren in 1914 gewoon onbestaande. Hetzelfde gebeurde bij de basklok van de Dom van Keulen, de basklok van de Dom van Erfurt en vele andere historische klokken. Klokkenluiders die de luidtechniek onder de knie hebben lopen er vandaag niet bij bosjes. Toch zijn er hier en daar klokkenluidersgilden actief die deze techniek perfect (leren) beheersen en het manueel klokkenluiden in ere houden (bijvoorbeeld in Roeselare, Dordrecht, Utrecht, Praag ... ). Ook de Gentse Beiaardkring Clocke Roeland maakt zich klaar om na de heraanleg van het E. Braunplein te starten met een Gentse klokkenluidersgilde. Een brug naar het verleden kan even opwindend zijn als die naar de toekomst. Anderzijds staat de technologie voor een manier van klokkenluiden die men tot voor kort niet voor mogelijk hield. Dergelijke technologie werd ontwikkeld door de Vlaamse Firma Clock-o-Matic uit Holsbeek.

'Movotron ', een geroutineerd klokkenluider met digitale sensor In 1990 ontwikkelde dit Vlaamse beiaardconstructiebedrijf een elektronische luidinstallatie die stap voor stap resulteerde in de nu wereldwijd gekende Movotron. De 'Movotron' (movere & electron) is dus geen klokkenluider van Russische afkomst, maar een elektronisch stuursysteem dat een digitale sensor bezit, die iedere hoek van de klokkenbeweging registreert en meedeelt aan de microcontroller. Wat is er bijzonder aan dit systeem? De microcontroller berekent de toegevoegde energie van elke individuele klokkenopzwaai en corrigeert ze. Met andere woorden, de microcontroller 'luistert' naar de aanslag zoals dat vorige eeuwen door een geroutineerd klokkenluider gebeurde, denkt na en stuurt dan individueel elke luidbeweging van de klok bij. Hierdoor staat het opstarten van het klokkenluiden, het geleidelijk op gang brengen naar de juiste luidhoogte zowel als het geleidelijk afremmen van de klokbeweging, minutieus èn onfeil216


baar onder controle. Het stuursysteem doseert permanent elke fase van de klepelslag. De Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen erkent de preventieve kwaliteiten van deze elektronische luidmachine waarop een patent werd genomen. De Movotron werd intussen met vlag en wimpel ingehaald in Europa, AustraliĂŤ, Nieuw-Zeeland en Japan. Dit systeem blijkt effectief voor eeuwenoude klokken van levensbelang te zijn. Zo 'beschermt' de Movotron sedert zijn toepassing, de 18de eeuwse luidklokken van 'La Giralda', de kathedraal van Sevilla. Ook de luidinstallatie van de beroemde 11.450 kg wegende Gloriosa-Glocke uit 1497 in de Dom van Erfurt werd uitgerust met de Movotron nadat de gebarsten klok was gerestaureerd.

De 'klok van het plein' - Clocke Roeland - kreeg haar stem terug Toen de Utrechtse campanoloog Sjoerd van Geuns in 1993 een van onze vrijdagse beiaardaudities bijwoonde, gingen onze gesprekken onder meer over 'de klok van het plein, met een wel zeer belangrijke cultuurhistorische waarde voor Gent'. Nog dezelfde week mochten we een gedocumenteerd schrijven ontvangen over de Beierse Firma Lachenmeyer uit NĂśrdlingen, die zich reeds jaren alleen toelegt op het herstellen van gebarsten historische klokken. Met het vakblad VDI Nachrichten op tafel, waarin de restauratie van de beroemde 15de eeuwse Gloriosa uit de Dom van Erfurt, en de Sankt Peterglocke uit de Dom van Keulen beschreven stond, ging een nieuwe vrijwel onbekende wereld open: die van een gesofistikeerde technologische aanpak met grote garantie voor het behoud van de oude klok. De teerling was geworpen. Tenminste, voor onszelf. De stedelijke, provinciale en federale overheid moesten nog gesensibiliseerd worden voor de restauratie van Clocke Roeland (29). Dat door deze 'ontdekking' ook de monumentale clocke van Pieter Hemony- de zwijgende grote triomfante van Gent - haar oorspronkelijke stem kon terugkrijgen, klonk bijna surrealistisch. Het gaf een kik die nazinderde. De geestdrift belandde in de Gentse Beiaardvereniging Clocke Roeland, toen geleid door Jacques Redel. Een week later lag het ter tafel op het Schepencollege. De sensibilisatie van het project 'Roeland' kreeg onmiddellijk een politiek draagvlak. De klassieke 'lange wachttijd' was gekend maar bijkomstig. De Rijksdienst Monumentenzorg droeg 60% van de kosten op voorwaarde dat de klok opnieuw in het belfort zou terechtkomen. De betoelaging van de Provincie Oost-Vlaanderen bedroeg 20%. Het is bijna een eeuw geleden dat ze voor het laatst over de Afteveldestad klonk. De Koninklijke Eijsbouts uit Nederland die in 1950 de middentoonstemming van Hemony herontdekte, was de aangewezen firma om de klok zonodig te herstemmen in de stemming van haar 17de eeuwse gieter. Intussen bleek dat ook Eysbouts (die de klokken van de Giralda had gerestaureerd) de know-how bezat van restauratie van historische klokken. De gieterij kreeg in 2002 de opdracht toevertrouwd. Klap op de vuurpijl: herstemmen (waarvoor de keuze op 217


de Hemonyspecialist viel) bleek helemaal niet nodig! Met deze coup de théatre van Hernony's wereldbefaamde klok, kreeg het Eeuwfeest van het Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen van de Stad Gent meteen een extra dimensie. De hergeboorte van de banklok kan voor de Gentse Beiaardkring 'Clocke Roeland' zonder enige terughoudendheid een mijlpaal in haar werking worden genoemd. Van klokkensmelter tot klokkenchirurg: middeleeuwse ambachtelijkheid gekoppeld aan hedendaagse technologie Een sonore klok gieten is voor weinigen weggelegd. Een gebarsten klok opnieuw doen klinken, was vroeger quasi onmogelijk en is ambachtelijk van een totaal andere orde dan een klok gieten. Het steunt op drie gronden: empirische ondervinding, ambachtelijke kennis, en technologische research. In de vorige eeuwen trachtte men dit op te lossen door het 'oplappen' van klokken of door ze te lassen zoals ander metaal, maar dit leidde tot niets (30) tenzij men preventief optrad bij een zeer beperkte en gunstig gelegen barst. Was hergieten vroeger de gebruikelijke regel, vandaag is het restaureren het sleutelwoord. Hoe gaat de restaurateur tewerk? Omdat het nieuw materiaal precies dezelfde eigenschappen moet bezitten als de te lassen klok, maakt men vooraf een nauwkeurige analyse van het moederbrons. Dan wordt de klok ingestreken met rode chemicaliën, schoongemaakt en ingewreven met een wit poeder, zodat de scheur die de chemicaliën opnam, zichtbaar wordt. Vervolgens maakt men een afgietsel van het gedeelte dat moet gelast worden, zodat men een beeld krijgt van de te maken gietgleuf. Alhoewel men spreekt over een las-operatie, gaat deze operatie ambachtelijk veel verder dan om het even welk ander laswerk. Dat gebeurde dus met Clocke Roeland. De klok werd omzwachteld met keramische thermokoppels (repen aaneengehechte keramieke plaatjes die zich plooien gelijk de hechtsels van een maliënkolder). Ze warmden het volledige kloklichaam zeer gelijkmatig en om materiaalspanning te vermijden- uiterst langzaam op tot een temperatuur van maximaal500°C, gevolgd en gestuurd via een controlescherm. Op de klok was een dik isolatiepak aangebracht dat het mogelijk maakte de klok te benaderen voor de bewerking van het brons. Het houdt ook te snelle afkoeling tegen. Alleen boven het herstelgebied, waarin een gleuf was uitgesneden, werd een minimale opening voorzien. In deze gleuf werd het gesmolten brons plaatselijk onder een temperatuur van ll00°C quasi druppelsgewijze aangebracht. Het toegevoegde brons kon op deze manier één geheel gaan vormen met het moederbrons van de gloeiende klok. De ornamenten waarover de barst liep, werden reeds tijdens het nagloeien gereconstrueerd. De afkoeling gebeurde even langzaam en even gecontroleerd als het opwarmen. Daarna begon het ciseleerwerk-de schoonmaak - van het gelaste gedeelte. De gevolgen van deze 218


delicate operatie waren opmerkelijk. De klok kreeg haar oorspronkelijke kwaliteiten terug alsof ze pas gegoten was. Met andere woorden ze kreeg haar oorspronkelijke stem terug, ze werd 'herboren'. Op 11 september 2002 stelden we in de gieterij vast dat de Grote Triomfante destijds door Hemony prachtig strak was uitgedraaid. In haar onderlip werd wat geschraapt op vier tegenover elkaarliggende plaatsen. Dergelijke werkwijze zou volgens de adviseur niet van Hemony zijn en heeft bovendien geen invloed op de boventonen. Hernony's transportabel stemmateriaal gaf een ander resultaat dan wat lichte bakkerij, aldus de Nederlandse adviseur Arie Abbenes. Samen met de Nederlandse experten en de directeur Monumentenzorg Geert Van Doome, moesten we erkennen dat de ongewoon prachtige klok een toonbeeld was van gietkunst Het tweede luik- zowat het cruciaalste- was de 'gewraakte' stemming. Toen we op 20 januari 2003 de klok (die niemand onder ons ooit had gehoord) gingen beluisteren, was de spanning net vóór de eerste klokslag te snijden. Stonden we niet- zij het drie en een halve eeuw later- in het voetspoor van Balthazart Richard en Nicolaes Royer, oog in oog met Pieter Hernony's gewraakte klok om ze nu zelf te keuren? Toen de takelman de 100 kg zware klepel aanvoerde om tegen de slagring van Clocke Roeland te bonken, heerste een sacrale stilte in de gieterij. In onze geest lagen er slechts een paar seconden tussen de laatste slag van de klok in 1914 en de eerste slag in 2003. Met ingehouden adem beluisterden we de eerste zware gong die de Grote Triomfante deed zingen. De klok zinderde minutenlang na. We hoorden onmiddellijk dat de onbetaalde Roeland perfect klonk, en dachten aan het gekende gedicht van Rodenbach 'o bronzen lied ... prachtig weertoverend mij voor d'ogen ... mijn ziel herkent het oude Gent ... 'Terwijl de klok uitzoemde liet Geert, de Gentse stadsbeiaardier, een CD-fragment horen van de Gentse beiaard in dezelfde toonaard. De klanken vulden elkaar harmonisch aan alsof de tijd had stilgestaan: de klok van Meester Pieter was perfect tot geruststelling van de drie Gentse beiaardiers. Wat we hoorden bevestigde ook de grafiek van de computer. Pieter Hemony heeft destijds alle boventonen van de Grote Triomfante onwaarschijnlijk perfect gestemd, 'hebbende de beste ende vuytterste hermonije' zoals in zijn contract stond. Zijn eerherstel door de stadsmagistraat heeft hij nooit mogen beleven maar is inmiddels gebeurd.

'Onze "klokke" is terug': de actualiteit van Pasen 2003. Een verslag van een bijzondere gebeurtenis Op Pasen 2003 was de Gentse kuip bedolven onder een zon-overgoten volksfeest. Aanleiding tot de openbare feestelijkheden was de terugkeer van de 17de eeuwse Grote Triomfante in de stad: de Gentse trots was hersteld. Hernony's Roeland werd op een open wagen geplaatst met oplegger, versierd met bloemen en wimpels. Duizenden Gentenaren zorgden voor het triomfantelijk ont219


haal, georganiseerd door het jubilerende Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen van de Stad Gent m.m.v. de Gentse Beiaardkring Clocke Roeland. De Thebaanse trompetten openden de stoet waarin de Gentse Ghesellen opstapten. De Keizer Karelstichting, de Stroppendragers in tabbaart met koord herinnerden aan de confiscatie van Roeland. De dansgroep 'd' Oude Kapel' danste op muziek uit de tijd van Gentse poorter Pieter Hemony. Dat gebeurde - hoe zou het ook anders - op de tonen van een rollend klokkenspel, bespeeld door de beiaardier die hier deze volkse gebeurtenis beschrijft. Gentse bloemenprinsessen stapten mee in de optocht en deelden niet minder dan 4.000 'Hemony'klokjes uit (geen bronzen maar chocoladen klokjes). Het werd een quasi historische evocatie van de 17de eeuwse Clocke Roeland. Een weelde van vaandels van de Gentse verenigingen begeleidden de feestelijke herintrede van de klok. De secretaris van de Orde van de belleman, Gilbert Demaringo, deed gans het parcours af met een ruim 30 kg wegende klepel- de klepel van Roeland zelf weegt ca 100 kg meer. Achter de triomfklok stapten de Gentse burgemeester, schepenen, enkele ministers van de Vlaamse Regering (Clocke Roeland, zinnebeeld voor Vlaanderen), het Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen van de Stad Gent met opperdeken Eli De Rijck en de vertegenwoordigers van talrijke Gentse Dekenijen, de Gentse Beiaardkring 'Clocke Roeland' die zijn vierde lustrum vierde, en talrijke Gentse Roelandfanaten. Onder de massale belangstellenden bevonden zich ere-secretaris van de Gentse Beiaardkring en onder meer auteur van het toneelstuk 'Meester Pieter 'en gangmaker van het Paasluiden in Gent dr. Peter Schmidt, dr. Johan Decavele, directeur Culturele Zaken Stad Gent, Geert Van Doome, directeur Monumentenzorg Stad Gent, AndrĂŠ Capiteyn, directeur Stadsarchief Gent, de uitgever van dit werk, Amold Eloy, en talrijke anderen. Stadsbeiaardier Geert D'hollander joeg met gloed de feestelijke sfeer nog de hoogte in op de Hemonybeiaard van het belfort. Toen de plechtigheid op 'het plein van de Gentse klok'- het Emile Braunplein- aanving, luidden alle klokken van de stad ter verwelkoming van Meester Pieters mooie klok. Een beter tijdstip dan Pasen was niet denkbaar. Op het officieel eerherstel van Pieter Hemony, uitgesproken door Schepen van cultuur Sas van Rouveroij in zijn ludieke speech, volgde een warm applaus. Daarna liet de stadsbeiaardier de bekroonde Tune van Wio (muzikant bij the Portabells) horen. Toen burgemeester FrankBekeen de twee schepenen DaniĂŤl Termant (Feestelijkheden) en Sas van Rouveroij (Cultuur en Eerste Schepen) na de speech van de minister van Binnenlandse Zaken Paul Van Grembergen, de klok even tot klinken brachten rolde het applaus over het plein en begonnen de Gentenaren uit volle borst spontaan het lied 'Klokke Roeland' aan te heffen. Tijdens dit hoogtepunt pinkten omstaanders links en rechts een traantje weg. Daarna volgde een geanimeerde receptie in de Pacificatiezaal van het stadhuis waar heel wat vragen werden gesteld over het vervolg van dit Gents klokken220


verhaal. Hoe breed het draagvlak van de Gentse Klokke is, bleek niet alleen op de dag zelf, maar ook uit de krantenkoppen van de dag daarop, zoals: 'Klokke Roeland terug onder de mensen', 'Onze "Klokke" is terug', 'Klokke Roeland staat er weer', 'Stoet brengt massa volk op de been', 'De perfecte klank van "Klokke Roeland", 'Gent en zijn klokken, een kwestie van traditie'. Na de plechtigheden werd er 'Klokke Roeland-jenever' geschonken. "'t Smaakt naar a/cohof', vond Katelijne (zo heette ook de vrouw van Artevelde). In 2005 zal de banklok terug klinken in de beiaardstoel van het Gentse belfort, voortaan als beschermde klok. Wat meer is: de drie 17de eeuwse triomfanten van Pieter Hemony, de Roeland, de Filipsen de Bertholf, zijn dan terug herenigd in het aloude belfort. Dat wordt muzikaal en symbolisch markant, en voor de Gentenaren, de toeristen en de muziekliefhebbers, bovendien een spectaculaire must.

Klokkenluiders in 17de eeuwse klederdracht op het Emiel Braunplein De Gentse Beiaardkring bereidt ook de oprichting van een klokkenluidersgilde voor. Na ruim een halve eeuw wordt een luidbare en rijkversierde klok van Marcel Miebiels geĂŻntegreerd in de heraanleg van het Emiel Braunplein, 'het plein van de klok' als symbool van de Gentse klokkengeschiedenis. De eerste vijf laureaten van de wedstrijd voor de heraanleg kunnen nu ook hun kwaliteiten bovenhalen voor de bouw van een klokkenstoel waarvoor ze alle gegevens gekregen hebben. Voorzitter van de Gentse beiaardkring Mark De Jode drukt het zeer gevat uit: 'Het volk heeft destijds die klok bekostigd, we geven ze aan het volk terug'. Met de dynamische aanwezigheid van de Miebielsklok krijgt het plein ook een spectaculaire meerwaarde. Zoals lnnsbruck zijn 'Gouden Dakje' heeft waarop de gouden trompetters het uur aankondigen, precies zoals in de tijd van Keizer Maximiliaan; zoals I;Taag zijn Astronomisch uurwerk heeft en Philadelphia zijn Liberty Bell die door tienduizenden per jaar wordt bezocht,

zo wordt de Gentse banklok een dynamisch spektakel met een enorme symboliek waarvan de geschiedenis vermoedelijk zelfs teruggaattot 1047! Jos D'hollander ere-stadsbeiaardier van Gent

NOTEN (19) Manuscript van A. Van Werveke uit 1916 (of 1917). Cf ook Roeland Van de Walle in 'De Gentenaars en hun belfort',Gent, 1985, p. 93. (20) D'hollander Jos 'Jef Denyn en een nationale klokkengieterij in Mechelen, in Historische Documenten, uit Archief Van Aerschodt Veltem Beisem, in VBV-MAGAZINE, 2 (1996), nr. 4, p. 3-13. (21) Toen de universiteitsbibliotheek in 1940 opnieuw werd gebombardeerd zoals in 1914, ont-

221


snapte de beiaard aan de brand omdat de vuurhaard niet tot de hoogste torenverdieping doordrong. (22) Van de ca 170.000 klokken die de Duitsers weghaalden uit bezette gebieden overleefden 20.000 klokken de smeltovens. In Vlaanderen werden er 2.281 klokken gedeporteerd. Daarvan bereikten 2.007 klokken de smeltovens. Alleen van Oost-Vlaanderen keerde geen enkele klok uit Duitsland terug. Slechts verwisselde klokken konden hun vroegere plaats terug innemen. (23) De commissie bestond uit Joseph De Beer, conservator van het Provinciaal Museum Sterckshof te Deurne, voorzitter van de commissie (die in september 1945 de resterende klokken in Hamburg ging terughalen), Stan Leurs, vertegenwoordiger van het Commissariaat voor de heropbouw van het land, Léon Grimompont, vertegenwoordiger van de minister van Justitie, Jozef Muis, vertegenwoordiger van de minister van Openbaar Onderwijs, Jean Squilbeck, vertegenwoordiger van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Charles Leemans, ambtenaar bij de administratie voor Schone Kunsten, en op 20 sept. 1943 trad ook dom Jozef Kreps toe die ook een inventaris opstelde van alle historische orgels van België. Van 1995 tot 2000 heeft de Leuvense historicus Gilbert Huybens de inventarisatielijsten van de verschillende commissieleden in overzichtelijk tabellen zeer gedetailleerd aangereikt aan het VBV-Magazine redactie Jos D'hollander. Het betreft I (1995) m. 3, 2 (1996) m. 3, 3 (1997) m. 3, 4 (1998) m. 4, en 5 (1999) nr. 4. (24) Het fotomateriaal berust sedert enkele jaren in hetNavorsings-en Studiecentrum voor de Geschiedenis van Wereldoorlog l/, in Wetstraat 155, te 1040 Brussel. (25) Cf Briefwisseling 1948, Archief Monumentenzorg stad Gent. (26) De vereniging bestond uit Gentse antiquairs en was in 1921 gesticht. Ze wilde een link leggen naar de Corporatie van Oude Kleerkopers die in de 15de eeuw een kapel had in de Gentse Sint-Niklaaskerk In 1962 stelde ze zich open voor geheel Vlaanderen en veranderde ze haar naam in Gilde van de Vlaamse Antiquairs. Als herinnering aan hun persoonlijke principiële bijdrage in de redding van de Grote Triomfante van Pieter Hemony, namen ze een KLOK als embleem. Cf. 2 Albert Bruggeman, Ere-voorzitter van de Gilde Vlaamse Antiquairs, over de emotionele gebeurtenissen rond Clocke Roeland in 1948 in Oost-Vlaamse Zanten 2002- 2, p. 144-147. (27) In augustus leek de hersmelting onafwendbaar. Cf. Archief Dienst Monumentenzorg Stad Gent, briefwisseling restauratie Hernony's Roeland. (28) De beiaard van Nieuwpoort, waarvan Kolonel Victor Van Geyseghem, in leven leraar campanologie aan de beiaardschool en hoofd van de Wapenfabriek te Herstal, de adviseur was. (29) Tientallen jaren wetenschappelijk en empirisch onderzoek op restauratie van gebarsten klokken door Lachenmeyer uit Beieren tonen aan dat gebarsten klokken - in tegenstelling tot vroeger -te redden zijn. In 1956 kon de firma het succes van de restauratie van de gebarsten Sankt Peter Glocke (24 ton) uit Keulen voor 100% garanderen. Na bijna een halve eeuw laat deze bourdon van de Dom van Keulen nog steeds haar stem horen over de stad, alsof ze pas gegoten is. In dezelfde periode laste Lachenmeyer een van de oudste nog in functie zijnde klokken van Europa: de vijf ton wegende 'Hosanna' -Glocke uit het Münster van Freiburg. De klok werd gegoten in 1258. Ook de gebarsten 11 ton wegende Gloriosa Glocke (slagtoon E 0 ) van de Mariendom van Erfurt, de klok die in 1507 luidde toen Martin Luther tot priester werd gewijd. Cf. VDI Nachrichten van 6 april 1990. (30) In het Nationaal Beiaardmuseum te Asten (N.Br.) bevindt zich een opgelapte klok van C. Teirlinck uit Belsele. Cf Nieuwsbrief Clocke Roeland 2 (1998), m. 4.0ok in de Gentse kathedraal hangt een opgelapte klok van Teirlinck.

222


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 88 Op 17 april1898 stelde Hermann Van Duyse in de rubriek "Beeldhouwwerken - Oudheidkundig Museum, n° 813 - XVIIe eeuw" in het Frans een fiche op over

TOORTSHOUDER VAN DE HOUTZAGERS De nering der Houtzagers, geplaatst onder de aanroeping van de Heilige Comelis, moet een aanzienlijk belang gehad hebben in de tijd dat de burgerlijke gebouwen over het algemeen in hout waren. Maar in de 16e eeuw versmolten zij met de timmermans, de schrijnwerkers en de houtklievers. Volgens een akte, vermeld door Mr. F. De Potter (Gent, deel VI, p. 29), liet de nering in 1650 een processievaandel maken. Het is waarschijnlijk dat de toortshouder die bewaard wordt in het Oudheidkundig Museum uit dezelfde periode stamt. Zijn stijl stemt in alle geval overeen met de bovengenoemde datum. Een soort arcatuur die een bloemenslinger vormt, aangevuld met een trofee van gereedschappen die betrekking hebben op de stiel, omringen een groep van vijf personages: de Drie Wijzen en twee houtzagers bij de uitvoering van hun beroep. Deze laatste personages zijn gearticuleerd en kunnen in beweging gebracht worden bij middel van een koord die bevolen wordt door een zeer eenvoudig mecanisme. Heel deze toortshouder, bij wie het schijfje ontbreekt om het kaarsvet op te vangen en de pin om de kaars op te steken, is uitgevoerd in hout en licht plaatijzer en is volledig verguld. Hij is 0,90 m. hoog en 0,60 m. breed en werd in 1883 verworven bij de verkoop Minard aan de prijs van 1.118 fr. Dit stuk werd beschreven en voorgesteld door L. Minard in zijn werk over penningen, enz. van de neringen, en ook door Mr. F. De Potter in zijn publicatie Gent door de eeuwen heen. Deze beide auteurs hebben aan de top van deze toortshouder een beeld toegevoegd van een rechtstaande Maagd van Gent die een vaandel vasthoudt. Dit toevoegsel heeft nooit bestaan. Nota De afbeelding die deze fiche illustreerde leende zich niet tot reproductie, maar een duidelijke afbeelding is te zien in De Potter VI - p. 29.

223


DE MYTHISCHE KEIZERLUKE OTTOGRACHT EN DE ZEER REĂ‹LE BURGGRAFELUKE SCHIPGRACHT DEEL 1. DE OTTOGRACHT Onder de Gentse straatnamen is de Ottogracht zeker een van de meest intrigerende. Deze straat kreeg haar huidig uitzicht in 1874 na demping van de gelijknamige gracht die gedurende eeuwen onder de actuele straatbedding verliep. Volgens het verhaal zou die gracht in de tiende eeuw gegraven zijn in opdracht van een van de Duitse keizers met die naam om de grens tussen het Duitse en het Franse rijk te markeren. Een waterloop, waarvan de gracht tussen de SintJacobskerk en het Sluizeken de aanzet vormde, zou Gent verbonden hebben met de oude zeearm de Honte, later Westerschelde, helemaal in Zeeuws-Vlaanderen, pal naar het noorden toe, ongeveer zoals het zeekanaal Gent-Terneuzen nu doet. Dit zou het meest noordelijke stukje grens geweest zijn tussen die twee rijken. De werkelijke historische grens kwam tot stand tijdens een schamierperiode in onze politieke geschiedenis: door het verdrag van Verdun (843) werden onze streken verdeeld over het westelijke Frankenrijk, het West-Francia van Karel de Kale en het middenrijk van Lotharius. Het eerste kennen we nog als Frankrijk of France, maar het tweede was geen lang leven beschoren. Het functioneerde eerst nog als koninkrijk Lotharingen tot het in 925 in het rijk van het oosten of het Duitse rijk opgenomen werd. In de eerste decennia na Verdun bleken de grenzen nog onstabiel, maar in 880 (verdrag van Ribemont) werd, zo luidt het, de Schelde in onze streken als oostelijke grens van West-Francia definitief vastgelegd. Gent lag daardoor op de grens, gedurende korte tijd tussen Frankrijk en Lotharingen en daarna tussen Frankrijk en Duitsland. Het was dus een grensstad al is 'stad' veel gezegd voor die tijd. In die hoedanigheid werd de nederzetting, of meer specifiek het (burg)grafelijke castrum waarover in deel 2 zal gehandeld worden, in 1007 ingenomen door keizer Hendrik IJl. Verder betekende die grenssituatie niet zoveel. Keizers en koningen waren veraf en nauwelijks bereikbaar. Plaatselijke potentaten namen de macht waar. De Gentse Quograchttraditie was dus in tegenspraak met wat de West-Europese geschiedenis ons voorhoudt. De vraag is nu hoe dat verhaal kon ontstaan. Zou het mogelijk geweest zijn dat die nederige stadsgracht te Gent de rol van grens overnam van de Schelde? En zou de Gentse straat, die slechts een heel klein gedempt stukje van de (veronderstelde) oorspronkelijke waterloop voorstelt, anno 2004 daaraan nog herinneren?

224


Aangedikte westgrens van het Duitse rijk aangebracht op een reliĂŤfkaart. Bij de monding van de Westersehelde lag de grens zuidelijker dan hier voorgesteld. Dit rijksgebied verdween onder de golven toen de veel nauwere zeearm Sincfal door overstromingen omgevormd werd tot Scheldemonding. Gelijnde zone: De Vier Ambachten. Puntlijn tussen Gent en de Vier Ambachten: de Schipgracht Volgens de traditie van de Sint-Baafsabdij, waarvoor ongeveer evenveel historische argumenten voor als tegen kunnen aangebracht worden (KOCH, A.C.F., 1956, p. 182218), zou ook het hele gebied rechts (oostelijk) van de Schipgracht tot het Lotharingse, later het Duitse rijk behoord hebben.

Een oude historie

De Ottogracht heeft al flink wat inkt laten vloeien, bijna zoveel als er ooit water door zijn modderbed liep, sneerde stadsarchivaris Victor Fris destijds 2 • Dat begon al heel vroeg in onze geschreven geschiedenis. Het was de monnik Jan van Thielrode van de Sint-Baafsabdij die omstreeks 1294-1298 de oerversie van het verhaal van Otto en zijn gracht optekende in een kroniek van zijn abdij3 . In de daarop volgende eeuwen werd het overgenomen door zowat alle Vlaamse historieschrijvers die deze periode behandelden. Daar waar er in de 225


originele versie sprake was van ~n gracht die de keizer als grens aanduidde en naar zich liet noemen, werd het bij hen meestal een gracht die de keizer liet delven. Voor de mooiste omschrijving van de doorsteek naar de zee komen we, bijna onvermijdelijk, bij Marcus van Vaemewijck en zijn De Historie van Belgis (eerste uitgave 1560) terecht4. Hij koppelde er een voor ons aanvoelen nogal onthutsende zedenles aan vast: In het jaer Ons Reeren 980 wierden de ... duynen of zee-bergen doorgesteken op bevel van den Keyser Otto den IIF. Eenige schryven dat dien vorst dese doorgraeving dede doen volgens uytwysing van een verdrag gesloten tusschen hem en den koning van Vrankryk, om te toonen dat het Keyserryk en de Fransche Kroon daer van malkanderen scheyden, en ook tot nut van Vlaenderen, soo hy meynde. Dese delving wierd volgens hem genoemt Otthosgragt. Maer die hun aengesigt blanketten om het selve schoonder te rnaeken als het God geschapen heeft, krygen daer veeltyds rimpelen en vlekken van: aldus is het ook met de se doorbreking vergaen. Ottho dagt de Zee beter en geriejlyker voor het Land te maken als de Schepper der Wereld die gemaekt had; maer dese onderneming heeft naermaels in dese Nederlanden menigvuldige overstroomingen en groote verwoestingen veroorsaekt, door de welke niet alleen steden, dorpen en landen bedorven en ten onder gegaen syn, maer ook menigvuldige menschen. Hoe zonderling of zelfs karikaturaal dat lijkt, het verhaal van de Ottogracht was niet zomaar een simpel verzinsel van een onwetende middeleeuwse monnik, zoals Fris en anderen stelden6 • Twijfel over het waarheidsgehalte van het verhaal met de Ottogracht als scheidingslijn kwam er pas tegen het einde van de 19d• eeuw7 , maar ook later nog bleven sommigen er hardnekkig in geloven8 • Uiteindelijk heeft de moderne geschiedschrijving brandhout gemaakt van die kroniek vanJan van Thielrode. Het zou een van de meest miserabele compilaties van de middeleeuwse historiografie zijn9 • Maar al is het een bizar werkstuk, een mengeling van lokale klooster- en wereldgeschiedenis waarin feit en fictie door elkaar lopen, het is ook een boeiend onderzoeksobject en de smalende toon waarmee het dikwijls afgedaan wordt is lang niet altijd terecht10 • Het schijnbaar onzinnige verhaal van Keizer Otto's grensgracht is daar een voorbeeld van. Hoe is men er toe gekomen dat voor waar aan te nemen? Het blijft giswerk, maar vrijwel zeker is dat het leefde in het monnikenmilieu van de Sint-Baafsabdij. Jan van Thielrode was niet de man die de Quograchtmystificatie uit het niets toverde, zoals Alphonse Wauters, de man die ze ontmaskerde, stelde of suggereerde. Al is die opinie nog steeds gangbaar11 , onjuist is ze zeker. Er zat wel degelijk een hele geschiedenis achter. Om dat goed te begrijpen moeten we alle relevante feiten en omstandigheden van toen één na één nader bekijken.

226


De Scheldegrens te Gent

••

I

t

~ / 1 i ~andiniumabdij 0

,,

1.000m

Schematische voorstelling van de rijksgrenzen en -gebieden te Gent (tekening: Charles PutteviJs ). Blanke zone: het Franse koninkrijk. Geruite zone: gebied volgens de traditionele zienswijze (met de Schelde als grens) behorend tot het Duitse rijk. Gelijnde zone: gebied dat volgens de Baafse traditie eveneens bij dat rijk hoorde. Streepjeslijn: het noordelijke gedeelte van de rijksgrens volgens Sint-Baafs. TussenLeieen Schelde werd die gevormd door de Ottogracht en de voortzetting ervan in een oude Leiearm achter Sint-Jan-ten-Dullen; noordelijk van de Leie (bovenaan op de tekening) was dat de Schipgracht Nrs. 1 en 2: de twee grote abdijen. Nr. 3: de eerste hoefijzervorminge stadsomwalling rond de huidige Sint-Baafskathedraal. De geruite 'Duitse' zone was nog nauwer, wanneer niet de Muinkschelde (zoals hier weergegeven), maar het verdwenen Oud Scheldeken de oude loop van de Schelde vormde ten tijde van de verdeling.

Een blik op de kaart van Gent leert ons dat met de Schelde als grens het grootste deel van de huidige stad met inbegrip met het oude centrum binnen de eerste omwallingen in Frankrijk kwam te liggen, maar dat een belangrijke 'spie' binnen de haarspeldbocht die de Schelde te Gent maakt, bij het Duitse rijk hoorde. Die zone tussen Opper- en Nederschelde werd Overschelde of met zijn oudste naam Pons Brabantiae (Brabantbrug) genoemd. Het was een apart schependom, een voorstadje onafhankelijk van Gent. De namen Braampoort, Braambrug en Brabantdam herinneren er nog aan. In 1254 werd het gebied bij Gent gevoegd, met uitzondering van bepaalde grafelijke rechten waargenomen door een amman (te vergelijken met een politieambtenaar). Deze ammanie van

227


Overschelde, een spoor van de vroegere situatie, werd in 1539 door Karel V in die van Gent opgenomen. De precieze grens van die langgerekte spie is moeilijk met zekerheid te bepalen. Volgens sommigen was de westgrens niet de huidige Opperschelde of Muinkschelde, maar het gedempte Oud Scheldeken12 • Aan de oostzijde volgt de Achtervisserij min of meer het oude verloop. Een zeer ingrijpende verandering kwam er hier met de aftakking van de Opperschelde, die tussen LedebergBellevue en de Brusselsepoort voor een korte verbinding met de benedenloop van de Schelde zorgt. De nauwe zone om en rond de Brabantdam, Lange Violettestraat, Brusselsepoortstraat en Sint-Lievenspoortstraat behoorde volgens de traditionele visie dus tot het Duitse rijk ofRijksvlaanderen, terwijl al de rest in het 'Franse' Vlaanderen te situeren was. Verder naar het oosten vormden Ledeberg en Gentbrugge de aansluiting met het Duitse gebied dat daar effectief de Schelde als westgrens had. Afgezien van enkele latere rechttrekkingen is de oude rijksgrens daar gemakkelijk herkenbaar. Niet onbelangrijk in die tijd was ook dat gebieden oostelijk van de Schelde tot het bisdom Kamerijk behoorden, terwijl de andere onder het bisdom Doornik (Noyon-Doornik) ressorteerden. Beiden hingen af van het aartsbisdom Reims. De beide grote Gentse abdijen Ganda (Sint-Baafs) en Blandinium (Sint-Pieters) lagen net als de eerste stadskern rond de Sint-Jaoskerk (nu Sint-Baafskathedraal) en de (burg)grafelijke versterking (nu Gravensteen) in het Franse gedeelte en in het bisdom Doornik.

Nog andere grenssituaties Tot zover de meest gangbare versie van de grenzen te Gent. Ze is gebaseerd op een uiteenzetting door de Franse historicus Ferdinand Lot 13 die schijnbaar weinig tegenstand ontmoette, maar daarom nog lang niet algemeen aanvaard werd. Het waren niet van de minsten die zich daarin niet konden vinden. Vooreerst was er al het 'monument' Henri Pirenne 14 en vervolgens de voornaamste specialist van de bestuurlijke inrichting van het middeleeuwse Vlaanderen, de Nederlander Anton Koch. Het was vooral deze laatste die de traditionele visie op losse schroeven zette 15 • Zeker is dat de grenssituatie in onze streken heel wat gecompliceerder was dan hierboven geschetst. Misschien beginnen we best met iets wat helemaal niet omstreden is, maar weinig bekend. Het betreft het feit dat er in het noorden van de provincie, nauwelijks iets meer dan een tiental km. buiten de oude Gentse stadspoorten, nog een ander niet onbelangrijk deel van dat Duitse rijk lag. Het werd de Vier Ambachten genoemd. Die 'Ambachten' waren van west naar oost: het Ambacht van Boekhoute, van Assenede, van Axel en van Hulst. Dat van Assenede, met in het zuiden Sint-Kruis-Winkel, Kluizen en Ertvelde, lag het dichtst bij Gent. Tijdens de vroege middeleeuwen was dit gebied nog niet afscheiden door een

228


DE VIER IN

AMBACHTEN DE

MIDDELEEUWEN

Waterlopen, kanalen, geulen en moergronden (gestreepte zones) in de middeleeuwse Vier Ambachten. Streepjeslijnen: grenzen van de Ambachten (de heerlijkheid Saaftinge hoorde er niet bij). Onderaan links: de Schipgracht vormde ten zuiden van Langerbrugge de verbinding van dit uitgestrekte waternet met het niet meer zichtbare Gent. Bovenaan de Othenee of Otheense Geule, verbonden via de Blide, de Nieuwvaart en de Axel se Vaart met de Moervaart en Schipgracht De Kale is de westelijke tak van de Dunne, die oostelijk tot Moervaart en Zuidlede vergraven werd. Deze natuurlijke waterloop was eerst alleen via de Schipgracht en later ook via de Lieve met Gent verbonden . De vertakkingen van de Schipgracht zijn slechts gedeeltelijk weergegeven. (Uit DE REU, E., Historisch-geografisch onderzoek betreffende de moergronden in de Vier Ambachten tijdens de 12de, 13de en 14de eeuw. In: Jaarboek 1960-1961 , Oudheidkundige Kring 'De Vier Ambachten', Hulst, 1961, p. 31 e.v.).

zeearm van de noordelijk gelegen gronden die nu tot de Zeeuwse eilanden behoren. Er was bezuiden Walcheren alleen een inham, de Sincfal, veel nauwer dan de huidige Scheldemonding en in oostelijke richting niet verder reikend dan Biervliet ten noorden van Boekhoute. Verderop was er alleen een veenstroom, de Honte, die oostwaarts in de Oostersehelde benoorden Antwerpen uitliep 16 • Na grote overstromingen, misschien al in 836, of zeker in 1134, kwam er een verbinding tot stand tussen de Honte en de zeeinham. Pas toen werd het zuidelijke (nu Zeeuws-Vlaamse) deel gescheiden van het noordelijke Zeeuwse gebied door een krachtige en brede getijdenstroom die de naam Honte overnam. Hierdoor stond de hele streek, eerst nog met totaal onbeschermde oevers, bloot aan kleine en grote zeevloeden. Later, na nieuwe overstromingen, werd dit de Westersehelde zoals die nu ongeveer nog bestaat. 229


Voordien dus vormde het noordelijke deel van Oost-Vlaanderen samen met Zeeuws-Vlaanderen, veel meer dan nu het geval is, één geheel met de Zeeuwse eilanden ten westen van de Oosterschelde. Met enige fantasie kan men zich voorstellen dat het hele noord-Oost-Vlaamse, Zeeuws-Vlaamse en Zeeuwse gebied tot de Scheldedelta behoorde. Alleen de zandige zuidrand van de zone is wat moeilijker daarin te plaatsen. Een goed herkenbare natuurlijke grens met de rest van Vlaanderen is er daar niet17 • Zelfs rekening houdend met de hierboven summier geschetste ingrijpende historische evolutie van het landschap, is het niet gemakkelijk te begrijpen waarom de Vier Ambachten zonder enige discussie tot het Duitse rijk gerekend werden. Al hoorde het gebied helemaal tot de Scheldemonding, de rivier zelf vormde hier duidelijk niet de grens. Ten tijde van Verdun was de Oostersehelde trouwens het meest zeewaarts gelegen deel van de stroom. Noch de oudere Oosterschelde, noch de jongere Westersehelde fungeerden echter ooit als rijksgrens. Vermoedelijk werd bij de verdeling in 843 de grens niet nader bepaald, omdat de streek bezuiden de toen wellicht net zeearm geworden Honte nog grotendeels onbekend en onbewoond schorrengebied was 18 • De noormannen hadden er in die tijd trouwens vrij spel. Zeeland werd zelfs een tijd lang in leen gegeven aan Rorik, een van hun hoofdmannen. Veelbetekenend in dit verband is dat deze zone van oudsher en dit tot 1559 kerkelijk van het bisdom Utrecht en het aartsbisdom Keulen afhing. Dat kwam doordat het gebied, voor zover het bewoond was, vermoedelijk samen met het huidige Nederland gekerstend werd. In die tijd, in de ?de en ook nog in een deel van de 8stc eeuw, was dit trouwens een onderdeel van het Friese koninkrijk. De Lex Frisionurn (Friezenwet) uit 802 pretendeerde nog geldigheid tot aan de Sincfal 19 • In het westen vormde deze zeearm inderdaad een natuurlijke grens die ook bisdomgrens werd, maar tussen Biervliet en Saaftinge was er geen natuurlijke grens en reikte de invloedsfeer van het noorden en de kerstening van daaruit dieper naar het zuiden. Hoe de bisdomgrens daar uiteindelijk tot stand kwam, valt moeilijk te doorgronden20 , maar hoe het ook zij, deze streek bleef zonder meer deel uitmaken eerst van het middenrijk en daarna van het oostelijke rijk. Aan die vage toestand kwam praktisch gezien een einde toen de Vlaamse graaf in 1012 leenman werd van de Duitse keizer voor dat gebied. In 1056 kreeg Rijksvlaanderen (het deel van het graafschap dat tot het Duitse rijk behoorde) onder Boudewijn V zijn definitieve vorm21 • Naast de Vier Ambachten bestond het uit Zeeland ten westen van de Oostersehelde en het deel van Brabant dat tussen Schelde en Dender gelegen was en dat later het Land van Aalst zou genoemd worden. Al was het formeel nog zo, in feite was Gent geen grensstad meer. Bovendien werd de zwakke keizerlijke macht toen nauwelijks nog van betekenis in het gebied. 230


Maar, alsof dat alles nog niet ingewikkeld genoeg was, confronteren vooral de bevindingen van Koch ons ook nog de dubieuze situatie van de zone gelegen tussen de Vier Ambachten en de Schelde. Vanaf Lokeren valt deze samen met het Land van Waas en dichter bij Gent met de hele grote originele Heilig Kerst parochie die van Evergem tot Lokeren strekte22 • Alleen al geografisch is dat een zonderling geval: het is een lange nauwe spie ingeklemd tussen de rijksgebieden, of tenminste, tussen wat met zekerheid tot het Duitse rijk behoorde. De gegevens zijn schaars, maar er zijn evenveel aanduidingen die er op wijzen dat heel die zone tot het Duitse als tot het Franse rijk zou behoord hebben. Of zoals Koch het uitdrukte: voldoende om in te zien dat dit hele gebied westelijk van de Schelde tussen Gent en Antwerpen niet zomaar tot het Franse koninkrijk mag gerekend worden23 • Onbetwistbare keizerlijke oorkonden Hoe het ook zij, van essentieel belang voor ons verhaal is dat in de SintBaarsabdij vermoedelijk al vanaf de tijd van de verdeling de opinie leefde dat de abdij niet tot het Franse rijk behoorde. Een mooie illustratie daarvan vormen de succesvolle démarches die gravin Johanna van Konstantinopel in 1236 ondernam om de abdij van Sint-Baafs buiten een kerkelijke ban te houden die uitsluitend de Franse gebieden trof. Zij stelde zwart op wit dat de abdij in het Duitse rijk gelegen was. We zien hier dat die traditie toen bestond in de abdij en ook daarbuiten aanvaard werd24 • Wat zou er aan de basis liggen van deze voorstelling van zaken? De abdij aan de haarspeldbocht van de Schelde lag ter plekke wel oostelijk van dat water, maar gezien over het hele verloop van de stroom, was ze op de westoever gesitueerd. Daarover kan geen discussie bestaan. Al konden de Bavelingen misschien in de war gebracht zijn door die wat eigenaardige ligging, meer waarschijnlijk is dat ze zich gewoon steunden op oorkonden. En deze oorkonden waren authentiek. Hoewel de monniken van Sint-Baafs in hun concurrentiestrijd met Sint-Pieters indertijd erg ver gingen in allerhande vervalsingen van documenten, kan er hier geen sprake zijn van bedrog. Nemen we vooreerst de mogelijkheid van geschiedenisvervalsing onder ogen. Een zoektocht naar de schuldige(n) van een misdrijf, kan best starten met proberen te achterhalen wie er voordeel aan heeft. Er zijn aanwijzingen die er op duiden dat de Sint-Baafsabdij wel enkele douceurtjes wist binnen te rijven uit die gefantaseerde ligging binnen het Duitse rijk, of althans probeerde die situatie in haar voordeel te interpreteren25 • Maar het is uitgesloten dat dit op bedrog zou kunnen steunen. Daarvoor kon de abdij zich immers beroepen op een belangrijk charter6 uit 1193 waarbij keizer Hendrik VI de instelling onder zijn speciale bescherming stelde. Daarin vermeldde de keizer uitdrukkelijk dat de 231


abdij van de eerbiedwaardige belijder Bavo in zijn rijk lag. Ruim een halve eeuw later lieten de Bavelingen de paus dat nog eens bevestigen en in 1262 wisten ze zelfs de abt van Sint-Pieters zover te krijgen dat hij met enkele andere vooraanstaande Gentse geestelijken verklaarde kennis genomen te hebben van dat en enkele andere topprivileges 27 • Samen riepen ze alle betrokkenen op zich er aan te houden. Hendrik VI handelde naar het voorbeeld van zijn voorgangers, zo werd aangegeven en de authenticiteit van het stuk kan niet betwijfeld worden. Hoe valt dit te rijmen met de Schelde als grens? Meteen al in de vroegste terzake relevante stukken zitten we diep in de problemen. In de oudste (819) onder de authentieke en bewaarde oorkonden van Sint-Baafs28 , bevestigde Lodewijk de Vrome de rechten van de abdij die haar door zijn vader verleend waren. Die vader was niemand minder dan Karel de Grote en de oorkonde kwam er op verzoek van Einhard, geleerd biograaf van Karel, lekenabt van de beide Gentse abdijen en eminent hofdignitaris. Al die hoge autoriteiten samen plaatsten de abdij in de Karolingische pagus (gouw) Brabant. Aan de authenticiteit van dit in origineel bewaard stuk kan evenmin getwijfeld worden en een simpele vergissing is uitgesloten. Problematisch is dit zeker. Het grote Karolingische rijk was toen nog één, maar de Karolingische gouw (pagus) Brabant werd twee decennia na het uitvaardigen van de oorkonde bij de verdeling aan het Middenrijk toegewezen. Het latere gelijknamige hertogdom behoorde steeds integraal tot het keizerrijk. Prof. Jan Dhondt wist dit probleem destijds op elegante wijze op te lossen, door er op te wijzen dat een gelijkaardige oorkonde van dezelfde Lodewijk en Einhard vier jaar eerder de Sint-Pietersabdij in de gouw Doornik lokaliseerde29 • Klaarblijkelijk vormde het Gentse toen geen afzonderlijke pagus en was het grondgebied over twee grote gouwen verdeeld30 • Dhondt situeerde dit in de slecht gekende geschiedenis van de onstabiele grenzen en de wisselende benamingen van de Frankische gouwen in onze streken en hij noteerde er bij dat die vermelding van Sint-Baafs in Brabant grote verwarring heeft gezaaid onder de historici die grenzen van de toenmalige gouwen probeerden te achterhalen31 •

Op zoek naar een grens De oorkonden stelden dus duidelijk dat de abdij in het keizerrijk gelegen was en er kon uiteraard niet getwijfeld worden aan de hoge autoriteit van figuren als Lodewijk de Vrome en Hendrik VI. Noch in deze uiterst waardevolle geschriften, noch in andere documenten uit die tijd is er geen spoor te vinden van enige grensaanduiding, maar de oorkonden impliceerden wel dat op de plaats waar de Sint-Baafsabdij gelegen was, niet de Schelde maar 'iets' anders als grens 'moest' fungeren. De abdij lag immers wel degelijk buiten en dus ten westen aan de Franse zijde van de Gentse Scheldelus.

232


Maar waar lag die grens dan wel? Geen gemakkelijke taak allicht om zoiets te voorschijn te toveren. Over het grensverloop bleven alvast de Baafse bronnen uiterst vaag. Meer zelfs, de monniken schijnen nooit een precieze grens aangeduid te hebben, toch niet in hun geschriften. Maar ze zagen in keizer Otto ll wel een opdrachtgever van een grens westelijk van hun abdij. Hij zou die gesitueerd hebben bij een grensgracht die volgens Thielrode naar hem 'Ottinga' genoemd werd. Maar zoveel verder helpt ons dat niet, want de monnik-kroniekschrijver vond het onnodig er bij te vermelden waar die lag. In het tweede deel van deze studie zal de Schipgracht, de enig mogelijke oplossing voor dit probleem en de enige valabele kandidaat als grensgracht, uitgebreid aan bod komen. Deze gegraven waterloop verbond Gent in bijna rechte lijn met de Vier Ambachten, met zekerheid in het keizerrijk, en van daar uit waren er waterverbindingen met de Honte - Westerschelde. In die optiek lag de abdij inderdaad ten oosten van de grenslijn in het Duitse rijk32 , terwijl de SintPietersabdij, de grote concurrent, goed en wel ten westen van de Schelde gesitueerd was en onder het Franse rijk ressorteerde (zie kaartje). Het is een aanlokkelijk idee, maar het zal in deel 2 ook duidelijk worden dat die gracht niet zo maar als grens kan aangenomen worden.

Keizer Otto 11, redder en weldoener van de Sint-Baalsabdij Hoe komt het nu dat de monniken van Sint-Baafs uitgerekend bij deze keizer terecht kwamen als initiatiefnemer voor die grens? Dat was minder vergezocht dan het op het eerste zicht lijkt. Speciaal Otto 11 (kroning in 967, regering van 973 tot 983) was namelijk goed gekend en hooggeacht in de abdij. Hij was belangrijk voor de Bavelingen tijdens een hachelijke fase in hun geschiedenis33 • De abdij had na de noormanneninvallen, in tegenstelling met Sint-Pieters, niet kunnen profiteren van de goedgunstigheid van de Vlaamse graven die zich hun goederen toegeÍigend hadden. Integendeel, omstreeks 964 was Sint-Baafs, vermoedelijk door toedoen van graaf Amulf I, haar zelfstandigheid kwijtgeraakt en onderschikt gemaakt aan de grote concurrent Sint-Pieters. Otto 11 echter restitueerde een belangrijk deel van de uitgestrekte abdijgoederen in het keizerrijk en het is waarschijnlijk dank zij hem dat de abdij haar zelfstandigheid wist te heroveren. Uit dankbaarheid namen de monniken deze weldoener op in hun gebedsbroederschap en ze waren er trots op. Sint-Baafs had dus een speciale band met Otto 11. Hij zal ten tijde van Thielrode nog welbekend geweest zijn. Van deze keizer, die een actieve Scheldegrenspolitiek voerde en mark(grens )graafschappen zoals dat van Ename inrichtte, mag aangenomen worden dat hij degelijk op de hoogte was van de in 880 vastgelegde rijksgrenzen. De restituties aan zijn favoriete Gentse abdij waren trouwens onderdeel van die grenspolitiek. 233


De Otenee: de waterloop van Oto aan de Bonte De Bavelingen hadden dus ruim reden om Otto 11 verantwoordelijk te stellen voor allerhande weldaden. Maar toch moet het ook voor hen niet evident geweest zijn, de keizer zo maar in het luchtledige, met of zonder hulp van de Heilige Geest, een welbepaalde grensgracht toe te schrijven. Het lijkt er op dat de monniken, die Otto's grensbekommernissen kenden, vermoedelijk in de 13c1e eeuw, lang na zijn dood dus, op zoek gingen naar reminiscenties aanjuist deze keizer. Geschreven aanduidingen waren niet voorhanden in het oorkondenbezit van de abdij of elders, maar ze kwamen een plaatsnaam aan de zeearm Honte ofWesterschelde op het spoor, die met enige goede wil daarvoor kon doorgaan. Het betreft hier Othene (oorspronkelijk met de klemtoon op de laatste 'e', Otenee dus), later soms Notbene ofOten genoemd. Othene was een toponiem van een inham en nederzetting, later een polder, even ten oosten van Terneuzen en ten noorden van Zaamslag. Alfons Van Werveke, die bij de start van zijn onderzoekscarrière het Ottoverhaal nog voor waar aanzag, opperde de veronderstelling dat dit Othene nog een plaatselijk overblijfsel van de naam zou zijn34 • Meer waarschijnlijk is echter dat de Bavelingen die er tiendenbelastingen inden3s en dus met die plek vertrouwd waren (vroegste vermelding door Sint-Baafs in 1160), te goeder trouw allicht, de naam meenden te kunnen associëren36 met hun beschermer Otto 11. Deze veronderstelling is aanlokkelijk, te meer daar de naam effectief 'waterloop van Oto' betekent37 • Ook geografisch kon die plek in de 12de eeuw gemakkelijk voor de monding van Otto's gracht doorgaan, al waren er daar in dat onstabiele gebied met een wirwar van kreken en kanaaltjes nog keuzemogelijkheden. De inham aan de Honte westelijk van Othene liep over Axel tot in Overslag op de huidige Nederlands-Belgische grens door. Deze waterloop, de Notense Geule ook soms Blide genoemd38 , zorgde voor een natuurlijke afwatering van de meer zuidelijk gelegen moeren en werd tot het einde van de l3de eeuw bevaren, maar was sterk verland39 • Via de Axelse vaart naar Wachtebeke, de Moervaart naar Langerbrugge en tenslotte de Schipgracht was er een verbinding met Gent. Historisch klopt het echter van geen kanten. Met Othene als eindpunt van een veronderstelde grensgracht zou immers zowat de hele westelijke helft van het grondgebied van de Vier Ambachten uit het Duitse rijk gesloten zijn (zie kaart). Als de naam Othene effectief een rol speelde om de monniken aan hun Ottogracht te helpen, dan moet dit gebeurd zijn nadat de kennis over de werkelijke grenzen vervaagd was. Pro memorie: de Vlaamse graven lijfden het gebied in bijna drie eeuwen voorThielrode zijn kroniek samenstelde. Er was daar al heel lang geen sprake meer was van enige keizerlijke machtsuitoefening. Alleen de bisdomgrenzen herinnerden er nog aan. Al bij al blijft het hoogst onwaarschijnlijk dat de Oto van dat meer dan een keer verzopen strookje land40 iets te maken had met zijn keizerlijke naamgenoot. 234


___ ,- /•

'

,,'• ,

• forten en sd11nsen Cl YO«mallgio kr...,- on goulgobloden

.... ,_ . __ .. ,'

,;,,'',.

BElGit

Actuele kaart van Zeeuws Vlaanderen met verdwenen kreken en geulen en de nog bestaande tegenhanger van de Gentse Ottogracht, de Otheense Kreek ten oosten van Terneuzen.

De veronderstelling echter dat de monniken deze Oto voor hun geliefde keizer aanzagen, is zeker niet te ver gezocht. Nu vormt Othene het oostelijke deel van de Terneuzense stadsagglomeratie. Het is gescheiden van het centrum door wat anno 2004 de Othenese of Otheense (officieel Otheensche) Kreek heet. De Spuikreek verbindt dit vrij uitgestrekte water nog altijd met Axel en via vaartjes en grachten loopt dit door tot ongeveer aan de landsgrens bij Overslag. Het is deze Otheensche Kreek dus die, als Zeeuws-Vlaamse homoloog van de Gentse Ottogracht, mag doorgaan als het meest noordelijke stuk van de mythische keizerlijke gracht. Een dode boekennaam wordt levend

In de eerste eeuwen na Thielrode bleef de benaming Ottinga of Ottogracht ongebruikt. Het was louter een boekennaam, alleen bekend aan de kroniek- en historieschrijvers en hun luttele lezers die steunden op het werk van de monnik. Hij werd nooit gegeven aan een of ander onderdeel van de waterverbinding met het noorden waarover zal gehandeld worden in het tweede deel van deze bijdrage. De oude stadsgracht en kaaistraat er naast die nu effectief bekend staat als Ottogracht, tussen de Krommewal en de Steenpoort aan het begin van de Steendam, werd in de eerste eeuwen van zijn beschreven bestaan simpelweg 'Gracht' genoemd, of meer specifiek 'Gracht over de Markt', of nog nauwkeuriger 'Gracht over de Vrij dagmarkt'. Daar was er binnen de bocht van de Nieuwe Leie een wijk gelegen die eerst de Hoek en later de Waterwijk genoemd werd. Een andere naamvariante was Sint-Jacabsgracht (1495) 41 • In de 17cte en ISd• eeuw, nadat de Baudeloabdij zich in de Waterwijk gevestigd had in haar Gentse bijhuis dicht bij de gracht en haar stempel ging drukken op de buurt, had men het vooral over de Baudelolei of het Baudeloleiken. Het laatste stuk, met een 235


vertakking naar Tussen 't Pas, werd meestal Sint-Jansgracht genoemd naar het Godshuis Sint-Jan-ten-Dullen bij de Steenpoort. We mogen aannemen dat de Gentenaars eeuwenlang geen weet hadden van een keizerlijke Ottogracht, noch in hun stad, noch er buiten. Maar dan komt het. De, voor zover bekend, vroegste vermelding van die naam dateert uit 1599 en ze sloeg effectief op de huidige straat. Het betrof een verkoop van een huis, niets bijzonders42 • In het begin werd de waterloop slechts sporadisch naar de keizerlijke Otto's genoemd43 • In de 18de eeuw bleef de benaming Baudeloleiken of Baudelovaardeken de meest gebruikte. Als de context voldoende duidelijk was, hield men het bij Leiken. Zo lezen we in een rekwest« van o.a. de dekens ende d'ouderlingen van den Waterwyck aan het stadsbestuur uit 1703 dat den Ottogracht ofte Leyken streekende van de Kerremelckbrughe naer de Crommewaele, door den Iaps (het verloop) van tyde soodanighlijck is vervuylt, dat den grondt bynaer geworden is een garspleijn, ende soo droog he is liggende dattergheen schepen noch booten en connen in vaeren. Met dat garspleijn voor hun deur konden de omwonenden bovendien maar moeilijk aen schoon water geraken om hunnen cost te cocken. De revolutionaire Fransen zochten geen andere naam voor deze anders toch wel verwerpelijke reminiscentie naar feodale tijden45 • Het werd Fossé d'Otton of d' Othon en het bleef Ottogracht ook nadat de eigenlijke gracht in 1874 gedempt was, terwijl ook de naam Baudeloleiken bleef doorleven bij het volk tot aan het einde van de jaren 1800. Het mag op zijn minste zonderling genoemd worden dat een dergelijke artificiële naam zoveel eeuwen na datum terug opdook. Een unicum is het in elk geval. In de 17d• en 18de eeuw had men er nog geen behoefte aan straten te noemen of hernoemen naar prestigieuze historische figuren, zoals dat zo dikwijls het geval was in de romantische 19de en in de wat dat betreft bijna even erge 20•1• eeuw. Het stadsbestuur kon er onmogelijk schuld aan hebben want in die tijd gebeurde de naamgeving nog spontaan. Aan de monniken van Sint-Baafs kon het evenmin liggen, want hun abdij was tot een (weliswaar keizerlijke) dwangburcht omgevormd. En ook hun erfgenamen, de kapittelheren van SintBaafs en de bisschop, heer van Sint-Baafs, konden er niets mee aanvangen. Sommige cisterciënzers van Baudelo kenden ongetwijfeld het verhaal dat ondertussen door zowat alle Vlaamse historieschrijvers overgenomen was46 • Zouden zij het geweest zijn die de naam opvisten en gingen gebruiken zijn voor het stukje gracht dat aan hun voordeur lag? Maar waarom? Enig voordeel konden ze er niet uit halen ... De oude en allang theoretisch geworden opdeling van Vlaanderen in een Frans en een Duits grondgebied was immers al sinds Karel V definitief naar de geschiedenis verwezen.

*

* 236

*


Tot zover dit ongewone verhaal van het ontstaan en de wonderlijke heropleving van de Gentse straatnaam Ottogracht. In het tweede deel van deze bijdrage zal aangetoond worden dat die naam in feite berust op een dubbele vergissing: wat men kon aanzien voor de keizerlijke gracht van Otto was in feite een burggrafelijke Schipgracht met zijn uitbreidingen naar het noorden, en ... de huidige straat, op en naast de vroegere stadsgracht, is daar nooit onderdeel van geweest. Maar ondanks dat alles is de naam historisch verantwoord. Met hem eren we een Duitse keizer die verantwoordelijk mag geacht worden voor de redding van de Sint-Baafsabdij in de I ()de eeuw. Zonder zijn ingrijpen zou de Gentse stadsgeschiedenis en ook de stad zelf er waarschijnlijk voor een stukje anders uit gezien hebben. Luc DEVRIESE ('t vervolgt) NOTEN 1. De weinig bekende inname van het Gentse castrum in 1007 was een represaillemaatregel van de keizer die volgde op zijn mislukte poging om het kasteel en markgraafschap van Valendennes te heroveren nadat graaf Boudewijn IV van Vlaanderen die ingepalmd had. In de jaren die daarop volgden, haalde de Vlaamse graaf zonder veel strijd te leveren het ene na het andere rijksgewest binnen: na Valenciennes, de Vier Ambachten, Walcheren en tenslotte Ename met de streek tussen Schelde en Dender. 2. FRIS, V., De historische persoonsnamen der straten van Gent, Gent, 1922, p. 109. 3. De autograaf (het door de auteur eigenhandig geschreven origineel van dit werk) wordt bewaard in deUGent centrale Bibliotheek. Transscripties door HELLER, J., in: Monumenta Germaniae Historica, Hannover, 1880, deel XXV in de reeks Scriptores, p. 557-584 en VAN LOKEREN, A., Chronique de Saint-Bavon Ă Gandpar Jean de Thielrode, Gent, 1855, pp. 1-79. De meest volledige referentielijst betreffende dit werk is te vinden in de elektronische databank Narrative Sourees van de www.lib.ugent.be (zoeken op Thielrode ). Voor wie zijnihaar Latijn wil aanscherpen: de passage waarrond het hier draait, luidt als volgt: "Otto imperator de Scaldi fossatum ante pontem Sancti Jacobi usque in mare extensum a nomine suo Ottingam vocavit, quo regni Francorum et imperii orientaliumfines determinavit". De naam zou dus Ottinga geweest zijn (de mis een verbuigingsvorm). 4. Hier overgenomen uit de uitgave van 1784 (deel 2, p. 171-172). Opmerkelijk is dat van Vaernewijck geen verband legt met de Gentse gracht, die toen vermoedelijk nog niet met de naam Ottogracht aangeduid werd, en evenmin met de Schipgracht die hij beschrijft als De vaerd van Eecloo en Ertvelde, die aan de Stad Gend tot merkelyk gerief en voordeel strekt" 5. In 980 was Otto 11 uit het huis van Saksen keizer van het Duitse rijk. 6. Vooral Fris ging hevig te keer tegen Thielrode (FRIS, V., Bibliographie de l'histoire de Gand, Gent, 1907, deel1, p. 53). 7. CH.L. DIERICX geeft in zijn groot werk Memoires sur la Villede Gand (Gent, 1815, deel I, p. 468-480 en 491-492) nog de oorspronkelijke versie aan, maar hij oppert tal van bedenkingen bij de kroniek van Jan van Thielrode. Ook A. VAN LOKEREN, de 19de eeuwse specialist par excellence van de abdij en redder van de abdijrurnes, hield de Ottogracht voor grens in zijn Histoire de l'abbaye de Saint-Bavon, Gent, 1855, p. 26. In de vulgariserende Aloude Geschiedenis der Belgen (Gent, 1849, p. 422) van PH. BLOMMAERT vernemen we dat Otto I in 941 Gent zou

237


bezocht hebben en dat hij bij die gelegenheid de Ottogracht liet delven "welke van de Schelde naer Biervliet, in de Hont of Westschelde liep". Ook in VAN WERVEKE, A., Etude sur Ie cours de l'Escaut et du Lys-Durme au Moyen Age à Gand et en aval, Brussel, 1892, p. 23-29, die wel terecht opmerkte dat de tekst van Thielrode niet aangeeft dat Otto de gracht liet graven, alleen dat hij hem zo noemde. Voor de kritische benadering: zie WAUTERS, A., Le chateau impérial de Gand, Brussel, 1886, p. 165-189 en DE VLAMINCK, A., Les origines de la villede Gand, Brussel, 1891, p. 69-77. 8. HAVENITH, A., Quelques passages de la Chronique de St-Bavon de Jean van Thielrode, Gent 1902, pp. 1-90; VAN ACKER, K.G., De 'Libertas castrensis operis' van Antwerpen en de Ottogracht te Gent. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1987, jg. 61, p. 1-9 en vooral KOCH, A.C.F., Grenzverhältnisse an der Niederschelde, vornehrnlich im 10. Jahrhundert. In: Rheinische Vierteljahrsblätter, Bonn, 1956, 21, p. 182-218. 9. HOLDER-EGGER, 0., Zu den Heiligengeschichten des Genter St. Bavoklosters. In: Historische Aufsätze an Georg Waitz gewidmet, Hannover, 1886, p. 659. Letterlijk: 'eins der kläglichsten Machwerke, welches die Mittelälterliche Historiographie aufzuweisen hat'. Deze synthese die destijds heel wat ophef maakte vooral in antiklerikale kringen, werd in het Nederlands en het Frans vertaald. 10. MAZEURE, N., Het 'chronicon' van Johannes van Thielrode: een Baafse kruisbestuiving tussen historiografie en diplomatisch bronnenmateriaal. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 2001, deel55, p. 93-94. 11. WAUTERS, A., 1886, p. 171; Ugent bibliotheek website anno 2004 overThielrode. 12. GYSSELING, M., Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen, 1954, p. 11-12. Gedetailleerd in: VAN WEZEMAEL, M., Neen, de Oude Schelde is niet altijd oud geweest. In: Ghendtsche Tydinghen, Gent, 1983, jg. 12, p. 186-214. Het Oud Scheldeken week af van de huidige bedding aan de Sint-Lievenslaan bij de Ter Platenbrug, vervolgde onder de Tentoonstellingslaan en dwarste ter hoogte van de Raveschootstraat het actuele park. Verder ging het in bochtig verloop onder of achter de Hubert Frère-Orbanlaan en het Graaf van Vlaanderenplein, eerst in noordelijke richting tot bij de Brabantdam rechtover de protestantse tempel en dan westelijk draaiend dwars doorheen het huidige 'rodelichtjeskwartier' naar de Oudescheldestraat Ter hoogte van de Kuiperskaai was er een verbinding met de vermoedelijk al in de 10de eeuw in opdracht van de Sint-Pietersabdij gegraven Muinkschelde. Volgens anderen kan de Muinkschelde pal naast de Blandijnheuvel wel degelijk een natuurlijke waterloop zijn (DUMON, M.E.,Gent. een stedenaardrijkskundige studie, Brugge, 1951, deel I, p. 66). 13. LOT, F., La frontière de laFrance et de l'Empire sur Ie cours inférieur de l'Escaut du IXe au XIIIe siècle. In: Bibliothèque de l'Ecole des Chartes, Parijs, 1910, deel71, p. 5-17. 14. Pirenne zelf ging er niet op in, maar hij bleef tot in de laatste editie van zijn Histoire de Belgique (Brussel, 1929, p. 108) aanhalen dat het Land van Waas tot het Lotharingse en later tot het Duitse rijk behoorde. Dat was ook zo voordat de betwisting tussen de Dampierres en de Avesnes vanaf het midden van de 13de eeuw de zaken moedwillig ging compliceren. De Avesoes claimden gebieden op grond van een al dan niet vermeend toebehoren aan die rijken en de documenten uit die tijd zijn in dat opzicht weinig betrouwbaar. Pirenne patroneerde een publicatie daarover van de filoloog Leonard Willems (WILLEMS, L., Les frontières de laFrance et de l'Empire à Gand et dans Ie pays de Waes du IXe au Xlle siècle. In: Handelingen der Maatschappij voor Geschieden Oudheidkunde te Gent, Gent, 1908, oude reeks jg. 8, p. 19-20). 15. KOCH, A.C.F. ,1956, p. 182-218. 16. VERHULST, A., Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Brussel, 1995, p. 31-33 en 64-67. Hierin ook de complexe interpretatie van de begrippen Sincfal en Zwin. 17. Slechts een klein stukje van de Moervaart (Dunne) tussen Rodenhuize en Mendonk en de onstabiele inham bij Biervliet konden doorgaan als onderdeel van resp. zuidelijke en westelijke grens van het gebied.

238


18. DESMET, D., De bestuurlijke organisatie van de streek in de middeleeuwen van de vierde tot de veertiende eeuw. In: DE KRAKER, A.M.J., VAN ROYEN, H., DE SMET, M.E.E., (red.) Over den Vier Ambachten, K.loosterzande, 1993, p. 525-530. 19. GYSSELING, M., Germanisering en taalgrens. In: Algemene geschiedenis der Nederlanden, deelt, Haarlem, 1981, p. 109. 20. Tussen de twee diocesen waren herhaaldelijk betwistingen over de onderlinge grenzen (referenties in WILLEMS, L., 1908, p. 19-20 en KOCH, A.C.F., 1956, p. 182). 21. GANSHOF, F.L., Les origines de la Flandre lmpériale. In: Annales de la Société Royale d' Archéologie de Bruxelles, Brussel, 1942-1943, deel 46, p. 99-131. 22. De oerparochie van de oorspronkelijk aan Petrus toegewijde abdijkerk omvatte, naast gebieden in het noordoosten en oosten van de 14de-eeuwse stad dicht bij de abdij, ook de latere parochies Oostakker met Sint-Amandsberg, Desteldonk, Mendonk, Zaffelare, Lochristie en Zeveneken. Reeds zeer vroeg werd het kleine Mendonk daarvan afgesplitst. De naast de abdijkerk opgerichte Heilig Kerstkerk (gewijd in 1067) nam later de parochiale functies over. Afsplitsing van de landelijke parochies volgden in del2de en13de eeuw. Deze oerparochie valt samen met het bestuurlijk ressort van de Sint-Baafsheerlijkheid (GYSSELING, M., Speurtocht in het vroege verleden van Gent en omgeving. In: Jaarboek Oost-Oudburg, Sint-Amandsberg, 1980,jg. 17, p. 13). 23. KOCH, A.C.F., 1956, p. 195. 24. LUYKX, T., Johanna van Constantinopel, Antwerpen, 1946, p. 355-356 (voetnoot). Gebaseerd op een oorkonde uit 1236 (VLEESCHOUWERS, C., De oorkonden van de SintBaafsabdij te Gent 819-1321, Brussel, 1990, deel2, m. 221, p. 243). Een indrukwekkendereeks voorbeelden van de toenmalige opvatting dat Sint-Baafs, het Sint-Baafsdorp (villa sancti Havonis) en de Heilig Kerst parochie (parochia sancta Christl) in het Duitse rijk lagen, is te vinden in KOCH, A.C.F., 1956, p. 191-192. 25. Alphonse Wauters zocht er een (eerder onwaarschijnlijke) politieke reden achter. Hij meende dat de grensinterpretatie van Thielrode kaderde in de strijd tegen de Franse overheersing onder Filips de Schone in zijn tijd (WAUTERS, A., 1886, p. 188-189). Ook volgens W. Mohr, die in verband met de Ottogracht tegelijk warm en koud blaast, wou Thielrode uit politieke overwegingen zijn abdij met behulp van de gracht in het Duitse rijk een plaatsje doen vinden. Hij specifieert echter niet welke dat konden geweest zijn (MOHR, W., Studien zur Klosterreform des Grafen Arnulf I. von Flandern, Leuven, 1992, p. 6-8). 26. VLEESCHOUWERS, C., 1990, deel2, nr. 83, p. 86-88. De abdij was in imperio siti. 27. VLEESCHOUWERS, C., 1990, deel2, ms. 383 en 398, p. 383-384 en 429-431. 28. VLEESCHOUWERS, C., 1990, deel2, nr. 1, p. 7. Tekst in GYSSELING, M., KOCH, A.C.F. Diplomata Belgica ante annum millesimurn centesimurn scripta, Brussel, 1950, deel I, p. 223: ex monasterio quod dicitur Ganda, quod est situm in pago Bracbantinse. 29. DHONDT, J., De graven van Gent. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1944, deelt, (nieuwe reeks), p. 128. Anton Koch wees echter op de mogelijkheid dat de ligging van Sint-Pieters in de pagus Doornik een latere toevoeging bij het niet in origineel bewaarde document kan zijn (KOCH, A.C.F., 1956, p. 182). 30. Een afzonderlijke gouw Gent werd vermeld in de 7de en 8ste eeuw (GYSSELING, M., 1954, p. 15; vroegste vorm; in pago Gandinse). 31. Goed geïllustreerd in WILLEMS, L., 1908, p. 291-324. 32. Het oorspronkelijke bezit aan gronden van de Sint-Baafsabdij in het Gentse was aan beide zijden van de vermeende grensgracht gelegen (VAN WERVEKE, H., 1933, Kritische studit!n betreffende de vroegste geschiedenis van de stad Gent, Antwerpen, 1933, p. 32-40), maar het was in twee bestuurlijke eenheden opgedeeld met de Schipgracht als grens: westelijk het Evergemse met Ekkergem en Marka en oostelijk het oorspronkelijk zeer grote gebied van de Heilig Kerstparochie die zich tot Lokeren uitstrekte (KOCH, A.C.F., 1976, p. 191).

239


33. DECLERCQ, G., Heiligen, lekenabten en hervormers. De Gentse abdijen van Sint-Pieters en Sint-Baafs tijdens de eerste middeleeuwen (7de-12de eeuw). In: Ganda&Blandinium (DECLERCQ, G., red.), Gent, 1997, p. 31; KOCH,A.F.C., 1956, p. 207-208. De abdij bewaarde vier oorkonden van Otto Il, in zeer korte tijd uitgevaardigd tussen 974 en 977 (VLEESCHOUWERS, C., 1990, deel2 nrs. 5,6,7,8, p. 8-9). 34. VAN WERVEKE, A., 1892, p. 23-29. De foutieve opvatting in dit werk van de Schipgracht als natuurlijke vetbinding tussen Leie en Dunne, werd gecorrigeerd door Achiel De Vos (DE VOS, A., 1958, p. 44-45). Zie hierover echter ook DUMONT, M.E., 1951, voetnoot opp. 1112. Vermoedelijk haalde Van Werveke zijn Othenemosterd bij WARNKOENIG, L.A., GHELDOLF, A.E., Histoire de la Aandre, Brussel, 1836, deel2, p. 22-31. Deze auteurs plaatsten Otinge echter foutief aan de westgrens van de Vier Ambachten (Duitse rijk) met het Brugse Vrije (Frans territorium) en ze maakten de verbinding met de Schipgracht via een noordwestelijke zijtak van deze waterloop. Zie ook KOCH, A.C.F., 1956, p. 185, voetnoot 19: Die Bezeigung Otene hat Tielrode Mit den Name Ono verbinden wollen. 35. De vroegste vermelding van de naam is in een oorkonde van Sint-Baafs te vinden (VLEESCHOUWERS, C., 1990, deel2 nrs. 231,232, p. 253). 36. Nog een andere klankgelijkenis zorgde voor verwarring. Jacobus Meyerus, de vroegste interpretator van de Vlaamse geschiedenis, meende dat (een) keizer Otto in 949 de Vier Ambachten in bezit nam. Hij zou de Hontegracht hebben laten graven, die hij Ottogracht liet noemen en als grens van dit keizerlijke gebied aanduidde (cf. DIERICX, CH.L., 1815, deel 1, p. 480). Deze 16de eeuwse interpretatie kreeg geen navolgers van betekenis. 37. GYSSELING, M., Toponymisch woordenboek van BelgiĂŤ, Nederland, Luxemburg, NoordFrankrijk en West-Duitsland (voor 1226), Brussel, 1960, deel2, p. 776; GYSSELING, M., Oude toponiemen in de Vier Ambachten. In: Over den Vier Ambachten, 1993, p. 171. Ee betekent water (Germaans: ahwo, Latijn: aqua, Frans: eau). Het is 'Kustvlaams' voor 'aa' bekend uit tal van riviernamen. Otene of Otenee bevat de persoonsnaam Oto of Uhto in de genitief: Uthan ahwo, de (natuurlijke) waterloop van Uhto. Dichtbij waren er nog dergelijke 'ee' toponiemen, zoals de Diepenee en de Laree. De latere namen Notense Geuleen Otheense Kreek zijn dus pleonastisch. 38. Met de Blide werd meestal de voortzetting van de samenvloeiende Otenee en de Zoutvliet, resp. oost en west van Terneuzen bedoeld. 39. DE KRAKER, A., De Vier Ambachten in vogelvlucht, ca. 750 jaar kaartbeeld. In: Over den Vier Ambachten, 1993, p. 8. Een kaartfragment uit 1569 van Frans Horenbaut, bewaard in het Gentse rijksarchief, met Audt Oten is mooi weergegeven in VERHULST, A., 1995, p. 72; de Notense Geuleen de kleine Nieu Oetenpolder: idem p. 75 (uit: Sanderus, Handria Dlustrata, 1644, deel 11, p. 618-619). 40. De hier verdedigde hypothese over het ontstaan van de mythische monding te Othene komt niet overeen met de beschrijving die door Anton Koch gegeven werd van de grenzen (KOCH, A.C.F., 1956, p. 183-187. 41. De nederzetting ging al in 1214 verloren door een stormvloed (VERHULST, A., 1995, p. 74). In 1584 verdween het gebied onder de golven nadat de geuzen de beschermende zeedijk doorgestoken hadden (BAUWENS, W.E.M., Verdwenen dorpen in de Vier Ambachten. In: Over den Vier Ambachten, 1993, p. 180-181). 'Nieuw Othene' werd pas in 1848 terug volledig ingepolderd. 42. DEVRIESE, L., De Gentse Waterwijk. De stad verkavelt het terrein. In: Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, Gent, 1998, jg. 22 nr. 4, p. 30. 43. SAG, reeks 333 (Gedeele) nr. 1, f. 6. Het betreft de huidige huisnummers Ottogracht 48 en 50 (kad. nr. 117c en 117d) naast het hoekhuis met de Goudstraat Deze eerste vermelding kwam er wellicht niet toevallig kort nadat de monnikengemeenschap Baudelo haar oorspronkelijke vestiging in Sinaai-Waas verliet na de afscheiding van de noordelijke provincies en zich te Gent vestigde in het oude bijhuis van de abdij.

240


44. SAG, Nota's straten, nr. 252. 45. SAG, reeks XN (Baudelo) nr. 21. 46. Ook het oude gedeelte van de Baudelostraat tussen de gracht en de Leie werd in de Franse tijd en in de eerste helft van de 19de eeuw naar de keizer genoemd: Ottostraat (DECLOET, J.P., De Gentse straatnamen 1799-1942, Gent, 2002). 47. Zie DE VLAMINCK, A., 1891, p. 70.

CHATEAUBRIAND Meer dan 40 jaar geleden schreefPierre Kluyskens onderstaand artikeltje over Chateaubriand ( 1768-1848)

Wij hadden het verleden week over de grote Nederlandse filosoof, Erasmos van Rotterdam, en over de manier waarop hij, na een geestdriftige reis door onze gewesten, enkele jaren later onwillekeurig en geheel toevallig gemengd werd in een avontuur dat zich in onze stad had afgespeeld. Van onze Noorder- tot Zuiderburen is de afstand in vogelvlucht niet bijster groot en wij kunnen dan ook zonder veel risico een sprong wagen van Rotterdam naar Saint-Malo, om even te verwijlen voor het graf, dat majestatisch en arrogant van op een rots de oceaan aanschouwt en trotseert, het graf van een der grootste figuren van de Franse Romantiek en de wereldliteratuur, François-René de Chateaubriand, en hem te vragen wat hij, bijna anderhalve eeuw geleden, tijdens de Honderd-Dagen, in onze oude stad heeft gezien, gehoord en beleefd. "Waar gaat gij heen?'' "Daar waar er gevochten wordt", klonk 't fiere, hartstochtelijke antwoord van de jonge Chateaubriand in een Brussels salon, waar de émigrés in 1792 vergaderd waren. Hij vertrok, werd gewond, door zijn kolonel ontslagen. Met zijn handschrift van "Atala" in zijn bagage, zwerft en sukkelt hij als een ellendeling in de Ardennen. Hij bedelt om een stuk brood, om wat water, om een deken; hij valt in bezwijming langs de baan, wordt opgepikt door soldaten, met een kar naar Brussel gebracht "la cuisse entourée d'un torchon de foin, I' uniforme en loques". Dat was zijn eerst contactname met ons land. Is hij toen door Gent getrokken? Wij kunnen het enkel gissen, want hij heeft Brussel verlaten om zo spoedig mogelijk Engeland te vervoegen en het is in Oostende dat hij een schip vindt. "J'arrivai doucement à Ostende par les canaux", schrijft hij in zijn "Mémoires d'autre-tombe". Deze egocentrische natuur vermeldt ten andere enkel die lotgevallen, die avonturen, die episoden waarin hij, François-René de Chateaubriand, de eerste viool 241


gespeeld heeft of een mooie rol mocht vertolken, en het is daarom dat hij zo weinig vertelt over die hachelijke dagen, maar integendeel zo expliciet is wanneer hij het heeft over zijn verblijf te Gent, aan het Hof van Lorlewijk XVIII, gedurende de Honderd-Dagen. Men begrijpt het best, want in 1815 is hij de ellendige, uitgeputte vluchteling niet meer die hinkend en kermend door ons land trekt, maar de grote seigneur die Lorlewijk XVIII speciaal naar Gent ontbiedt om hem minister van binnenlandse zaken bij interim te benoemen. De titel was groot, de opdracht echter beperkt, maar Chateaubriand zag enkel de titel. Hij zou ten andere enkele jaren later in 1823, opnieuw een ministerieel portefeuille wegkapen, doch het was geen kolfje naar zijn hand en hij heeft er ook geen al te beste herinnering van bewaard: men slaapt weinig en slecht in een ministerieel bed, schrijft hij: "un lit ou on ne dort guère, ou on reste peu"! Te Gent was het inderdaad zo: onze minister bij interim moet zijn ministerieel bed opmaken, eerst in het "Hotel de Flandre" in de Drabstraat, later bij de h. Van der Bruggen in de Lange Kruisstraat, maar het bed is er slecht, zoals de discussies in de ministerraad van 't Hotel d'Hane Steenhuyse vervelend zijn, en zoals de Gentse keuken niet lekker is. Hij zit menigmaal aan tafel bij de familie d'Hoop in de Burgstraat, eerbiedwaardige ouders, omringd van een dertigtal kinderen en kleinkinderen, of bij de h. Coppens, waar men van 13 tot 20 uur, aan tafel blijft en negen verschillende gerechten moet binnen smullen: "on commence par les confitures et 1' on finit par les cotelettes". Ja, voegt Chateaubriand er aan toe, enkel de Fransen kunnen methodisch eten zoals zij alleen een boek kunnen samenstellen! Tot op heden heeft niemand er aan gedacht een studie te wijden aan de oprechtheid en de veraciteit van Chateaubriand's gedenkschriften, waar hij het heeft over zijn verblijf in onze gewesten. Wij kunnen het enkel betreuren, want wij zijn ervan overtuigd, dat zulks een uitstekende test zou uitmaken voor de fantasie, het karakter en het gebrek aan objectiviteit van deze auteur. In Chateaubriand's werk mag men slechts één personage zoeken: de schrijver zelf, en slechts één enkele schoonheid bewonderen: die van zijn stijl. Lorlewijk XVIII, Napoleon, Wellington zijn in de Mémoires d' outre-tombe en zijn verhaal van de Honderd-Dagen, slechts tweederangsfiguren: alleen het "ik" van Chateaubriand die meer dan ooit gedurende zijn verblijf alhier van de meiancolie een wellust heeft gemaakt, is van belang. Zoals de andere personages van geen tel zijn, zo verdwijnt ook het historische Gent in de schaduw van het beeld welke schrijver er van opgewekt heeft tijdens zijn lange wandelingen, een beeld dat op verre na met de werkelijkheid niet overeenstemt. Voor Chateaubriand is er maar één Gent, niet de stad van 242


Keizer Karel, maar de stad zoals hij ze gezien heeft! Hij is trouwens de enige geweest die onze stad met Granada heeft durven vergelijken. Hij wekt de Spaanse bezetting op en automatisch gaat hij Gent met de stad van het Alhambra vergelijken: "Les moeurs espagnoles impriment leur caractère: les édifices de Gant me retraçaient ceux de Grenada, moins Ie ciel de la Vega"! Hij is ook de enige om onze vaarten en kanalen met de ... Missouri te vergelijken: "Les barques glissant sur d'étroits canaux avaient l'air de voguer sur l'herbe; elles me rappelaient les canaux sauvages dans les marais à folie avoine du Missouri"! In een roman zou een dergelijke beschrijving prachtig uitkomen, maar in een verhaal dat een historische weergave wil zijn van een der meest bewogen bladzijden uit de Franse geschiedenis, klinkt dit proza vals en bijna kinderachtig zoals ten andere ook zijn interpretatie van het verleden onze stad. Onze geschiedenis is hij niet gaan aanleren in boeken, documenten of bibliotheken, maar in de wolken: "mes yeux erraient sur les dochers de la ville, l'histoire m'apparaissait sur les nuages du ciel... Quandj'avais rêvé parmi les siècles ..." enz. Misschien had Martin-Chauffier, moest hij een paar dagen in Gent hebben doorgebracht, aan zijn merkwaardige studie "Chateaubriand ou I' obsession de la pureté" een nieuw hoofdstuk kunnen toevoegen, gewijd aan die eigenaardige beschrijvingen van onze stad, haar geschiedenis, begijnhoven en monumenten, en had die auteur die zo voortreffelijk het accent wist te plaatsen op die dorst naar het pathetische bij Chateaubriand; een nog juister en trouwer portret van zijn personage kunnen schilderen. Want, hetgeen Chateaubriand te Gent heeft gezien, en zulks is kenschetsend voor de grote romantieker, is enkel wat hij elders gezien heeft of beelden die in zijn dromen ontstaan zijn, zoals hij ons wellicht een juister beeld van Gent had geschonken indien hij opnieuw naar het Oosten of naar Amerika ware getrokken. Hij bekent het ten andere zelf: "Mes vieux songes, vous reverrai-je jamais?" Zelfs zijn beschrijving van Gent, van het Hof van Lodewijk XVIII en van de Veldstraat, op de dag van de slag van Waterloo, is volledig vervalst, omdat er op het ogenblik dat over het lot van Europa wordt beslist, slechts één personage aan de lezer wordt voorgesteld: Chateaubriand! Wie hem kent, weet, dat hij die dag heeft moeten beven en rillen zoals Lodewijk XVIII en alle émigrés, en dat ook zijn bagage klaar was en dat ook zijn nieuwe reisweg meer oostwaarts, duidelijk op de kaart stond uitgestippeld, maar voor de lezer moet hij doorgaan als de onbewogen, onverschrokken held die rustig gaat wandelen met een boek van Caesar onder de arm! 243


Hij schrijft enkel voor het nageslacht en hij wil dat dit beeld van hem door de komende generaties bewaard blijft. Hij trekt de stad uit en luistert naar het gebulder van de kanonnen: "Je m' appuyai debout contre le tronc d'arbre, le visage tourné du cöté de Bruxelles. Un vent du Sud s'étant levé, m'apporta plus distinctement lebruit de !'artillerie. Cette grande bataille, encore sans nom, dont j' écoutais les échos au pied du peuplier et dont une horloge de village venait de sonner les funérailles inconnues, était la bataille de Waterlo". Wat een prachtig onderwerp voor een historisch tafereel in een Vierjaarlijks Salon, maar welke fantasie ook! Dat Chateaubriand op 65 km. afstand het gebulder van de slag van Waterloo heeft gehoord, dat hij op amper een mijl van Gent, een dorpsklok hoorde luiden, dat hij rustig aanleunde tegen een boom en even rustig Caesar aan het lezen was, kan men slechts met oneindig veel goede wil en lichtgelovigheid slikken; maar, dat hij alleen, wanneer hij in Gent terugkwam en in de Veldstraat vernam dat Napoleon de overwinning had behaald en Brussel was binnengerukt -dit vals bericht werd slechts later in de nacht tegengesproken-, dat hij alleen kalm bleef, neen, dat zal wel niemand kunnen geloven! Van alle beschrijvingen en reisindrukken over Gent, en zij zijn bijzonder talrijk, zijn die van Chateaubriand, literair gezien, ontegensprekelijk de mooisten; de bladzijden welke hij aan de Honderd-Dagen gewijd heeft, leest en herleest men steeds met eenzelfde vreugde, eenzelfde genot, maar een trouw beeld van onze stad, een objectief verhaal van wat alhier is voorgevallen in die bewogen dagen, moet men elders gaan zoeken. Chateaubriand heeft in die beschrijving, zoals in al zijn werken slechts één personage uitgebeeld: zijn eigen persoon, zijn eigen dromen, zijn eigen hoogmoed... Pierre KLUYSKENS

244


DE FAMILIE MASTVAN DE VRIJE SCHIPPERSNERING EN DE VRIJE NERING DER WIJNSCHRODERS VAN GENT (vervolg) De vorige keer hadden we het hier over de eifelijke nering, de mannelijke telgen van de familie en de beroepsbezigheid van de dames Mast tot het einde van het Ancien Régime. Thans doen we verder met de aangetrouwde familie Mast en vertellen we dan hoe het de familie vergaan is sedert het einde van het Ancien Régime in 1796.

DE AANGETROUWDE FAMILIE Arend Mast huwde Margareta Hugaert (+ca 1496) die verwant was met één van de meest invloedrijke personen van toen nl. Nicolas De Maech (0 1460 + 1506) die volgens historicus Ferdinand Van den Bernden (en nog andere) raadsheer was van Keizer Karel, wat me toch zeer onwaarschijnlijk overkomt aangezien Keizer Karel pas in 1500 geboren werd. Lieven Mast huwde rond 1522 Margareta Van Loo. Haar vader Jan was deken van de vleeshouwersnering, woonde aan de POEL en stamde af van een reeks belangrijke families als Deynoot, Meyeraert, Minne, Velraets en Hurtebuucx.

Zicht op de verdwenen Oordeelbrug ca 1896, in welke omgeving tal van familieleden Mast woonden, leefden en werkten. Links het begin van de Lindenlei met de hoek van Pekelharing, rechts de Recollettenlei . Hier aan de brug vertrok deze leiearrn met een brede bocht achteraan rechts richting Houtlei, om via de huidige Ramen uit te monden in de Leie achter de toenmalige Appelbrug en naast het plantsoen van de Jan Breydelstraat (foto verzameling Erik Dekeyser).

245


Lieven Masts dochter Magdalena trouwde met Jacob Deynoot ( 0 1528 + 1584), vrij vleeshouwer. JacobMast huwde Catharina de Kevelaere, fa Nicolaas, advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Zijn dochter Francisca huwde Michael Cocquyt aan wie in 1621 het Metselaarshuis op de hoek van de CATALO~T met de St.-NIKLAASSTRAAT toebehoorde. Hun zoon François Cocquyt (+1678) was deken van het ambacht der timmerlieden. Zijn naam wordt vermeld op een tafereel in de kapel van St.-Antonius in de St.-Niklaaskerk. Dochter Anna Françoise Cocquyt huwde Joos Van den Berghe, procureur bij de Raad van Vlaanderen. Advocaat Cornelis Spillebaut (+ 1635) had Anna Mast als echtgenote. Een andere JacobMast trouwde in 1620 met Isabelle Hof, dochter van Hendrik, nog een procureur bij de Raad van Vlaanderen. Na de dood van Jacob hertrouwde Isabelle met Adrien (Ie) Provost, mogelijk is het hij die heere van Enghien was en hoofdman van de brouwersnering van Gent. Maria Mast e 1660 + 1725) huwde Jan Neyt, erfachtig ontvanger van het Land van Zottegem, en woonde aan NrnuWLAND. Dochter Maria Cornelia (+ 1767) was begijn en zoon Gilbert was norbertijn en pastoor te Astene. Hun zoon Joos Neyt ( 0 1695 +1779) woonde aan hetGewaden was onderkoning van de St.-Jorisgilde op het ogenblik van de grote koningsschieting met Karel van Lorreinenop 10.9.1752 en staat dus ook op het schilderij dat bij die gelegenheid gemaakt werd door Pieter Van Reysschoot e 1738 + 1795). Hun dochter Charlotte Neyt e 1737 + 1792) huwde magistraat Pierre Gregoire Van Alstein e1732 +1784) en zij woonden met hun gezin aan de BENNESTEEG. Ook de familie Van Alstein was een belangrijke familie. Ook Anna Mast e 1606 + 1660) kwam met haar huwelijk met Gillis Hally, als procureur, notaris en erfelijk griffier in een welstellende familie terecht. Een andere Anna Mast ( 0 1635) huwde sieur Nicolaas De Pape, een meester chirurgijn. Liévijne Mast (0 1698 +1777) woonde met haar man Jan de Vaere, die ameldonkmaker was, aan de VOORMUIDE. Een zoon Antone e 1725) was eveneens ameldonkmaker en een dochter Petronilla ( 0 1733), gehuwd met Joos Serraes, had een huis op de hoek van de KALvERSTRAAT (Patershol) en drie huizen op MEERHEM w.o. een herberg waar voor teeeken uytsteeckt Het Ossenhooft. Zij zijn de overgrootouders van de bekende Gentse kunstschildertekenaar-etser Jules De Bruycker (0 1870-1945). De kleindochter van Barbara Mast e 1711 + 1742) was lsabelle De Wispelaere, een begijntje in het Convent ter Steene (SOPHIE VAN AKENSTRAAT) en overste in het thans gesloopte convent Ter Carden (HwPOLIET LAMMENSSTRAAT) van het Groot St.-Elisabethbegijnhof. Haar broer en zus erfden de helft van de korenwindmolen De Vliege op de weg leidend naar Rooigem (aan de BEVRIJDINGSLAAN).

246


Catharina Mast e1659 +1721) huwde met Petrus Van Loo van de vrije vleeshouwers en woonde in de PoSTEERNESTRAAT. Na zijn overlijden hertrouwde zijn weduwe met Joannes Van der Haghen, niet alleen vrijschipper, maar ook kuiper en azijnlegger. Catharina overleed in de SEPEREYSTRAAT (de huidige KALANDESTRAAT). Pieter Rosseel was aanvankelijk vanaf 1745 tavemier en uitbater van cabaret In Nantes (in het oude Wijnschrodershuis) toen hij twee jaar later trouwde met Petronilla Mast e1730 +1764). Pieter werd dan daarbij ook wijnzegger. Bij haar overlijden op de VEERLEPLAATS werden o.m. eigendommen geïnventariseerd te Merelbeke (Hollebeekwijk) en op de KETELVEST. Petronilla Mast ei717 +1786) huwde Judocos De Meulemeester, koper van de nering der kruideniers. Na zijn overlijden trouwde ze met Frans De Somer, meester-kleermaker. Ook hij overleed kort daarna en Petronilla zette zelf de handel in kruidenierswaren en brandewijn verder aan de KoRTE ScHIPGRACHT. In de LANGEMUNT (huis De Pauwinne) op de hoek met de ONDERSTRAAT (huidig nr. 38, Twiggy) woonde Isabella Mast e1120 +1785), in huwelijk met Frans Vlaeming, die er een handel en winkel hadden in textielwaren. Hun dochter Rosa huwde met Bemard Isace, een licentiaat in de medicijnen aan de WATERMOLENBRUG (BRABANTDAM aan het FRANÇOIS LAURENTPLEIN). Hun zoon Jan Vlaeming e1755 +1827) was licentiaat in de godgeleerdheid en als pater norbertijn werkzaam o.m. als pastoor te Ottergem en Grammene. Nog in de LANGEMUNT woonde Francisca Bemardina Mast (0 1722 +1766) die gehuwd was met Albert d' Anvers, koopman in wijnen, in het huis genaamd De Kleerbessem (moeilijk te situeren, wellicht het zevende of achtste huis rechts, komende van het Groot Kanon), mogelijk het nr. 51 of 53. Petrus Van Damme e1760 +1831), echtgenoot van Anna Mast was notaris en advocaat en stond in 1792 op de lijst van de Deftige Borgers, wonend in de KAMMERSTRAAT.

DE MANNEN MAST NA HET ANCIEN REGIME TOT HET EINDE VAN DE XIXE EEUW Niettegenstaande de nering van de vrije schiplieden en de vrije kraankinders in 1796 was afgeschaft bleven vele familieleden Mast hun beroep verder uitoefenen. Zij organiseerden zich dan maar in maatschappijen. Zoals we reeds hoger zagen vestigden zich tegen het einde van de XVille eeuw een aantal familieleden als middenstander. Naast de VLEESHUISBRUG woonde Egidius Mast CO 1757 + 1803). Hij verkocht glaswerk (koopman in tafelglazen; magazijn van kristal, spiegels, glazen, enz.) in het huis Au Prince Charles, KLEINE VISMARKT 1, huidig reisbureau Flandria. Samen met zijn echtgenote Joanna Bernier ( 0 1770 +1830) was hij ook eigenaar van Ze cabaret Au 247


Wolfstraatje (Wolfsteeg) tijdens de sanering van de buurt in 1897. De huizenrij met de onpare huisnummers is reeds gesloopt en aan de overzijde is men begonnen met het verwijderen van de dakpannen en de houten trappen . Boven de daken de torens van de St.-Jacobskerk, St.Baafskathedraal en de spits van het oude belfort. Uiterst rechts zien we het dak van het Lakenmetershuis op de Vrijdagmarkt waarnaast het Wolfstraatje gelegen was. In het Wolfstraatje was toen het linker huis met de trapgevel het nr. 10 en het huisje links ervan met eveneens een deur in het midden het nr. I 2. In deze straat woonde het gezin Frans Jan Mast x Braet tussen ca I 770 en I800. In het huis nr. 10 woonde hun jongste zoon, het gezin Jan Bemard Mast x Van Belle tussen ca 1797 en 1810 en in het nr. I2 woonde hun andere zoon, het gezin Frans Jan Mast x Bogaert tussen I800 en 1820 (foto verzameling Frank Olov Ödberg, waarvoor dank).

Villede Rome, haaks palend aan het voorgaande. Het betreft dus het bekendethans verdwenen - café Rome aan de KLEINE VISMARKT waarin laatst visrestaurant Meersschaut gevestigd was. Ook in de HARINGSTEEG, de PLaTERSGRACHT en de BALLENSTRAAT had J oanna Bernier met haar tweede echtgenoot Jacques Van Loo ( 0 1765 +1843) eigendom. Petrus Joannes Mast ( 0 1778 +1805) was conscrit in het leger van Napoleon maar stierf als prisonier aan marasme (krachteloosheid en inzinking) in het militair hospitaal van Lille (Fr.). Felix Mast ( 0 1787 +1813) overleed in Dendermonde als matelot à bord de navire La Mature deMons, navigant sur la rivière de l'Escaut, en ce moment à la rade de cete villede Termonde. Een kleurrijk figuur was Eugène Charles (Karel) Mast (0 1803), wellicht de medeauteur van het boekje( ... ) uittrek van de artikels der wet, boeten of ver-

beurten bepalende; raekende de Branderijen, de Brouwerijen, het Gemaal, het Geslagt, de Wijnen, het Zout en de Suiker( ... ). Mast deed zich kennen als een militante aanhanger van het orangisme. Tijdens de zg. katoenoproer geraakte hij slaags in een herberg en werd ervan verdacht geld te hebben uitgedeeld om de vrijheidsboom te helpen verbranden. Er werd op 3.10.1839 een aanhoudingsbevel tegen Mast uitgevaardigd, maar het is niet duidelijk of hij 248


ooit werd aangehouden. Zowel zijn eerste als zijn tweede echtgenote was herbergierster In de Wilde Roze (WILDEROOSSTRAAT). Later dan met zijn tweede vrouw ook In de Gouden Vos (NEDERKOUTER). In 1851 is Karel tapper geworden in het Casino (waar zich nadien de faculteit Diergeneeskunde vestigde) aan de CouPURE en is in 1857 verhuisd naar Lokeren. Na de afschaffing van de neringen en na zijn huwelijk legde Adriaan Mast e1763 +1812) zich toe op het brandewijn- en jeneverstoken en vestigde zich in het huis De Zonne aan de HoorAARD (huidig nr. 4, juwelen K westo). De eigenlijke stokerij bevond zich in de KEYSERSTRAETE (huidige BRUSSELSEPOORTSTRAAT), even voorbij het huidige Hollainhof. Zijn zoon Felix Mast e 1797 +ca 1873) vestigde zich als lijnwaadhandelaar te Brussel en deed er goede zaken. Een andere zoon, Frans Leopold Mast ( 0 1796 + 1873) was zowel wijnschroder (lid van de kamer der kraankinders in 1840), één van de 37 kuipers in Gent, slijter van dranken, wijnhandelaar en had een druk bezochte herberg aan de LANGE WIJNGAARDSTRAAT (de opgehoogde SEMINARIESTRAAt) op het gevaar af verslaafd te geraken aan alcohol, wat dan ook gebeurde. Na 1865 is hij wasser geworden, verder verslaafd geraakt en verdronken in zijn kelder (onder invloed ... ) na de grote overstroming van de Nederschelde in 1873. Hij had redelijk wat eigendom in de LANGE WIJNGAARDSTRAAT, de APOSTELSTRAAT (cf. APosTELHUIZEN), VEERSTRAAT, ST.-LIEVENSSTRAAT (cf. ST.-LIEVENSPOORTSTRAAT), NEERSCHELDEKAAI (cf. REEP). Frans Mast ( 0 1767 + 1842) was vrije schippersmaat, vrijschipper,joumalier en manoeuvre in de WoLFSTEGE, boutiquier, employer à la grue (GELUKSTRAAT) en linger (linnenverkoper). Zijn kleinzoon Laurent e1815 +1838) deed eerst 30 maanden legerdienst en werd dan voltiquer au 3e batterie du 2e régiment de ligne. Hij stierf in het Maison d'infirmerie Militaire te Arlon. Van zwaar kaliber was Jan Mast ( 0 1825 +1889) die samen met zijn broer Emmanuel Mast e1827 +1879) een eerste maal in 1844 werd veroordeeld tot één maand gevang, uitgezeten in het Rasphuis aan de CouPuRE, wegens diefstal. Daarna volgden de veroordelingen vlug na elkaar: diefstal, vol et vagabondage, bris de vitres, diefstal en recidevisme. Hij was 43 jaar toen hij vrijkwam en kalmer werd met te trouwen. Hij werd smid en vestigde zich in de HoLSTRAAT. Ook zijn broer werd verschillende malen veroordeeld wegens diefstal, oplichterij en vagabondage. Na zijn vrijlating werd hij kleermaker in de WELLINCKSTRAAT. Jan Albert Mast ( 0 1763 + 1814) huwde Livina Joanna Stevens e1763 + 1814') die eveneens uit een bekende vrijschippersfamilie stamde. In 1790 werd hij in het Schippershuis aan de GRASLEI nog verkozen tot ontvanger van de vrije schippersmaats en werd hij in 1795 verkozen tot baljuw van de gebuurte KETEL-

249


VEST. Hij deed o.m. scheepstransport voor de Oostenrijkse, Franse en Engelse legers en woonde met zijn gezin aan de KETELVEST in het huis De Vier Gekroonden (huidig nr. 16), het huis dat steenkapper Jan Van der Linden in 1666 liet bouwen. Toen Jan Albert in 1800 een kleine verbouwing liet uitvoeren werd de bouwtoelating ondertekend door o.m. burgemeester Lieven Bauwens CO 1769 + 1822) en zijn schoonbroer schepen Bemard De Pauw (0 1776 + 1837). Na 1800 werd Jan Albert Mast er handelaar in steenkolen (koopman in houille-kolen). Na Mast woonde er o.m. de bekende filantroop en politicus Charles Verbessem ( 0 1833 +1899). Weinig familieleden zagen een toekomst weggelegd in openbare dienst. Frans Mast CO 1822 + 1873) werd bediende bij de Waterstaeten bracht het tot commis 1e klas bij het corps Bruggen en Wegen. Hij woonde samen met zijn vrouw Camilla Sunaert CO 1822 + 1890) in KoESTRAAT 4 waar ze eerst een merceriewinkel en daarna een magazijn van breiwerk hadden. Jean Jacques Mast C01797 +1874) huwde in 1835 met Catharina Cnockaert 0 ( 1802 + 1878). Hijzelf werd chefde bureau bij het Gavemement (hoofdbediende bij de derde divisie bij het provinciaal bestuur van Oost-Vlaanderen) en daarna hoofd van diezelfde afdeling. Hij was ook armmeester van de tweede wijk. Catharina was de dochter van een tapissier aan het Groot Kanon en bleef na zijn overlijden onder haar eigen naam het magazijn in beddegoed, tijk, damast, wol, peerdshaar; matrassen en sargien verder runnen. In 1846 kochten zij een groot stuk grond aan de CouPURE LINKS (naast de katoenspinnerij wed. L.J. Van den Bossche-Huyttens, waar later kliniek Toevlucht van Maria kwam), waar ze twee huizen lieten bouwen (huidige nrs. 287 en 289). Mensen als zijn broer Edouard Mast ( 0 1801 +1878), rentenier, en zijn broer Jacques CO 1802 + 1889) hebben blijkbaar nooit of weinig gewerkt. Eduard was grondeigenaar en had huizen in eigendom aan de PALINGSTRAAT 3, 5 en 7 (huidige GROENEBRIEL) en de CouPuRE. Jacques was aanvankelijk zilversmid, huwde een française Francisca Varrin en werd ook grondeigenaar aan de CouPURE in de omgeving van zijn broers. Op 19-jarige leeftijd verliet Felix Mast ( 0 1840 +1914) zijn huis en vestigde zich als groentenhandelaar in de RUE ST.-DENIS te Parijs. Na zijn overlijden werd hij gecremeerd en werd zijn as begraven op Père Lachaise. JeanEugène Mast (0 1800 + 1859) huwde Joanna Maes met wie hij aan de KRAANLEI 17 (huidig nr. 25 op de hoek met de BALLENSTRAAT, thans restaurant Le Cuistot en tevoren lange tijd apotheek Baetens-Meert) een handel opzette. Dit huis kocht hij van Pierre-Jacques Goetghebuer C01788 +1866), architect (die zijn naam gaf aan de bekende verzameling - de Atlas Goetghebuer - in het Stadsarchief). Aanvankelijk werd Jean Eugène koopman-winkelier, schoenmaker en slijter in dranken. In 1838 werd hij dan koopman in vreemde fruiten, kolen, kaas, gezouten vis; later ook vlees en vis. Nadien kocht hij ook het huis 250


Porseleinkaart ca 1840. Litho F. & E Gyselynck, Gand (verzameling Stadsarchief) . Rue des Champs no 71 à Gand. Magasin de Nouveautés J.B. MAST-CARPRIEAUX, Toiles de !in du Pays écrues et Blanchés - Batistes de France et d'Ecosse, Mousselines Suisse, Catons imprimés en peins de France, de Suisse et du Pays, Catons blancs écrus et Calicots divers du Pays, Percal es et shirtings, Flanelles de santé, Dépot de Camel at de France. Mermos de France et d ' Anglais Napolitaines, Mousseline Laine, Soieries Gros de NapJes, Satin, Cravattes soie noire &a Foulards des Indes, Chales de nouveautes de Nimes, Paris et Lyon, Broderies Bas et Gants de soie noire, fil d' Ecosse, fil de coton, fil de laine, Fichuset Nouveautés.

nr. 15 op de KRAANLEI (huidig nr. 19-23, thans restaurant Sparerib en voorheen lange tijd de bekende lederwarenzaak Reyne). Hij kocht inmiddels ook huis en herberg Het Galgenhuizeken (cf. GROENTEN MARKT 5), met een kelder onder het vleeshuis. De vorige eigenaar was Daniel Josephus Mareska ( 0 1803 +1858), de bekende natuur- en wiskundige, geneesheer, leraar en wetenschapper. Hun zoon Hippolyte Mast (0 1834 + 1875) hielp aanvankelijk thuis, huwde Honorina Lippens ( 0 1834 +1899) en ze namen dan hun intrek als herbergiers in 't Galgenhuisje. Van op het KASTEELPLEIN ( Plaine de la Citadelle 1317), de vrijgekomen grond van het gesloopte Spanjaardkas teel, verhuisde het gezin Frans Mast (0 1798 +1845) naar de ZILVEREN BERG . Hun zoon Johan Baptist Mast (0 1829 +1863) nam dienst bij het Hollands leger en vertrok in 1858 naar het eiland Java aan boord van het zeilschip deAdmiral de Winter. Hij overleed er te Pinang PankaL Een andere zoon Frans Mast ( 0 1836 +1901) kwam in het bedelaarsoordlandbouwkolonie-toevluchtsoord van Hoogstraten terecht. Nog een andere zoon Leonard Mast (0 1840 +1885) werd in de Kuldersschool 251


naast het Geraard de Duivelsteen geplaatst, liep enige jaren school in de Academie, werd dan zilversmid aan de STUKSTRAAT (cf. 'T STUK) waar zijn vrouw Matbilde Halier C01840 +1916) kruidenierswinkel hield; en werd toen goudsmid aan de KOEPOORTKAAL De zoon van Egidius Mast, hiervoren reeds genoemd, was Joseph Bernard Mast CO 1794 + 1851 ). Hij werkte aanvankelijk als makelaar (négociands commis) en was verzamelaar van medailles en Romeinse penningen toen hij Coleta Carprieaux CO 1799 + 1870) in 1823 huwde. Zij was de dochter van Pierre, vendeur de bierre in Cabaret St. -Luc in de REGNESSESTRAAT (gesloopte straat aan het ST.-BAAFSPLEIN). Coletahad een lijnwaadwinkel aan het KooPHANDELSPLEIN. In 1838 namen ze hun intrek in de VELDSTRAAT 71 (het huis De Drij Visschen (thans nr. 69a, Pree Record Shop), waar ze het Magasin de Nouveautés uitbouwden en alle soorten binnen- en buitenlandse katoen, modegoederen, zijden stoffen, rouwkledij, enz. verkochten. Het huis in de VELDSTRAAT kochten ze van Sopbie de Goesin, ex religieuze en wellicht de dochter van PieterFrans de Goesin (0 1753 +1811), van de bekende drukkersfamilie. Hun huis gaf destijds ook verbinding met het H. SACRAMENTSTRAATJE en de CONDUITSTEEG. De zaken gingen goed want Joseph Bernard Mast kocht enige tijd later een reeks huizen aan de CouPURE REcHTS (tussen de huidige RAsPHUISSTRAAT en de AKKERSTRAAT) w.o. cabaret Trap Af, genoemd wellicht naar de vroegere benaming van de AKKERSTRAAt Ingelant-gat ten trappen. Tenzij het kadaster zich hier vergist heeft was er nog een andere herberg Trap Af(achter het huis ter Kooien) aan de Coupure nabij de lEPENSTEEG. Door erfenis kwam Joseph Bernard in het bezit van nog meer huizen, zo o.m. in de PLoTERSGRACHT 2 (huidig restaurant La Bergerie), KLEINE VISMARKT 1 en 3 (Au Prince Charles en herberg Rome) en enige huizen in PatershoL Aan de EKKERGEMSTRAAT 6 woonde beeldhouwer Alpbons Mast CO 1859 + 1929' ). Hij studeerde aan de Academie voor Schone Kunsten en kreeg o.m. les van kunstschilder Jules De Kegel ( 0 1734 +1879) en beeldhouwer Louis Van Biesbraeek (0 1839 + 1919). In 1878 behaalde Alpbons de Gouden Medaille in de klas beeldhouwen. Daarna woondeAlfons als beeldhouwer-houtsnijder nog met zijn gezin aan de OuDE HouTLEI (naast de toenmalige Parnassus); aan TWAALFKAMEREN; COUPURE RECHTS; COUPURE LINKS (huidig nr. 381, naast zichtkaartenuitgever Albert Sugg). Vervolgens verhuisden ze naar St.-Amandsberg en daarna Hoboken. Jan Baptist Mast CO 1829 + 1893) bleef in het wijnambacht zij het als wijnaftrekker en kuiper, ook als wijnsteker. Hij woonde met zijn gezin o.a. aan de ABEELSTRAAT, VEERMANSTRAAT en LANGE WuNGAARDSTRAAT. Hij was een goed wijnkenner en likeurist maar geraakte verslaafd aan alcohol. Hij overleed in het zg. bedelaarsgesticht te Hoogstraten. 252


De Nederschelde met Bisdomkaai nr. 3 ca 1920: De woning van Eduard Mast (1897-1929) en zijn zusters Marie en Leonie, daarna van Paul Mast (1919-1972) en dochter Lucie Mast-Geirnaert Pierre (1954-1967) was het tweede huis rechts (zie pijl) naast het hoekgebouw met de Nederpolder, de zgn. Ecole Moyenne (Rijksmiddelbare school), huidige Middenschool Methodenschool De Appelaar. Hun woning en de ganse huizenrij tot aan de hoek met de Barrestraat werd rond 1980 gesloopt en is thans een blinde muur. De Nederschelde werd er gedempt in 1960 en er kwamen parkeerplaatsen. In de verte zien we van links naar rechts het voormalige Gouvernementsgebouw, vernield bij de brand van 1944; het Geraard de Duivelsteen, huidig Rijksarchief; de Nationale Bank van BelgiĂŤ, vernieuwd in 1986; het witte gebouw is het hotel Hulinde Loo waar in 1952 de Provinciale Culturele Dienst zich kwam vestigen. Bemerk ook de telefoonpaal, systeem vierendeel, genoemd naar haar uitvinder Arthur Vierendeel (1852- 1940). (Zichtkaart HĂŠliotypie De Graeve nr. 243 (Star), verzameling Erik Dekeyser).

Zijn broer August Mast (0 1831 +1905) volgde een viertal jaren avondles aan de Academie voor Schone Kunsten. Hij werd letterschilder en leerde dan verder het beroep van appartement- en huisschilder. Hij huwde respectievelijk Florence Thiebaut CO 1831 + 1859), die overleed aan cholera en haar zus Rosalie Thibaut (0 1841 +1918) die beiden bij wapenmaker en messenhandelaar Karel Van Montagu aan de KoRENMARKT (thans Hema) hadden gewerkt. August woonde met zijn gezin aan de ANTWERPSESTRAAT (cf. DAMPOORTSTRAAT) en startte er een handel in verfwaren, specerijen, glas, kleur, borstels en onderhoudsartikelen. Jaak Benoit Mast (0 1824 +1877) was zaakwaarnemer en een welstellende burger. Hij huwde Maria Hosten (0 1826 + 1905), de dochter van aannemer-bouwmeesterJan Baptist Hosten CO 1797 + 1866). Ze was de zus van katoennijveraar Casimir Hosten (0 1831 + 1900) en Delphine Hosten ( 0 1835 + 1868) beide gehuwd met iemand van de familie Dierman die een katoenspinnerij had op het GROOT MEERHEM. Na hun huwelijk woonde het gezin Mast-Hosten aan de SAVAANSTRAAT 27 in 253


het ouderlijk huis Hosten. Daarin kwam nadien een agentschap van de Nationale Bank van BelgiĂŤ en het is daar waar in 1906 de English Club van Jan Wannijn e1867 +1949) zich vestigde (nadien Provinciaal Handels- en Taalinstituut; huidig Financiecentrum De Kouterpoort). In 1870 kreeg Jaak Benoit Mast de toelating om een gebouw op te trekken op de hoek van de OuoEAruiNLEI 1 (cf. AJUINLEI) met de JACOBIJNENSTRAAT (waar voor enige jaren nog de Banque de Suez gevestigd was). In de steekboogdeur van dit imposante neoclassisistisch hoekhuis zijn nog zijn initialen in smeedijzer te zien. Ook het huis ernaast (AJUINLEI 2) en een aantal andere huizen in de stad werden hun eigendom. Het beroep van zadelmaker zal niet meer bestaan. Eduard Mast e 1812 + 1870) was zadelmaker en vestigde zich KALANDESERG waar hij een handel oprichtte in zadels en aanverwante. De zaak kwam nadien in handen van zoon Eduard Mast e1848 +1929) die de winkel verhuisde naar de KOESTRAAT 19. Daar verkocht hij ook reiskoffers en andere lederwaren. Bij de urbanisatiewerken aan de Nederschelde waarbij de BISDOMKAAI ontstond kocht hij in 1889 een stuk grond waar hij een mooie woning liet bouwen (gesloopt voor de bouw van een schandalige blinde muur aan de methodeschool De Appelaar). Eduard was als jils Ă papa ook tot 1905 artillerieluitenant bij de zg. Garde Civique (Burgerwacht). Dat men het beroep van kraankind, vrijschipper of vrije schippersmaat nog lang bleef uitoefenen en verenigd bleef in maatschappijen bewijst het feit dat Pierre Charles Mast ( 0 1817 +1880) tot 1840 nog lid was van de kamer der kraankinders en vanaf 1866 tot zijn overlijden nog ontvanger was van de vrije schippersmaats. Hij woonde met vrouw Clementia Burio ( 0 1819 +1859) en kinderen o.m. aan het ScHOKKEBROEDERSVESTJE (een gesloopte steeg naast de kapel van het vroegere St.-Amandusinstituut aan de scheiding van de ST.MICHIELSSTRAAT met de POEL) en aan de KETELVEST waar hij in 1877 nog verkozen werd tot baljuw van de gebuurte. De eerste universitair bij de familie Mast zal Karel (Charles) Mast e 1852 + 1919) geweest zijn. Daarover, alsook over de vrouwelijke telgen en de aangetrouwden zullen we het een volgende keer hebben. Erik DEKEYSER ('t vervolgt)

254


GENTSE MEMORIEDAGEN: 6 · 7 JULI 6juli 1565 Comelis Jansen wordt benoemd tot eerste bisschop van Gent. Hij was reeds benoemd door de Koning op 25 maart 1564, maar dergelijke benoemingen moesten toch nog altijd bekrachtigd worden door de Paus, en dit gebeurde dus op 6 Juli 1565. Comelis Jansen, beter bekend als Comelius Jansenius, werd in 1510 geboren in Hulst als zoon van een chirurgijn. Hij volgde lessen in Gent bij Elooi Van Hoecke (ook gekend als Hoeckarius) op de Zandberg. Hij ging daarna naar Leuven waar hij promoveerde tot Doctor in de Theologie. Het zou evenwel nog meer dan 3 jaar duren vooraleer hij hier zijn plechtige intrede deed; wij beleefden hier immers een troebele periode. Dit gebeurde tenslotte op 8 September 1568. Gezeten op een muilezel kwam hij aan in hetSt-Jorisklooster op het Zand. (Waarom dat nu precies een muilezel moest zijn wordt er ons niet bij verteld). Hij werd daarbij vergezeld door leden van de Raad van Vlaanderen en andere autoriteiten. Daar kleedde hij zich om in pontificaal gewaad en in een lange processie met de begijnen, de bedelorden, de kapittels, de abdijen en een heel gevolg trok men naar de kathedraal die nog overal sporen droeg van de Beeldenstorm. Zijn eerste belangrijk initiatief was de oprichting van het Seminarie. Gedurende zijn ambtsperiode die slechts een 8-tal jaren duurde heeft hij het niet gemakkelijk gehad. Het was de periode van de Reformatie en de bestrijding ervan. De laatste jaren liet zijn gezondheid het afweten en op 11 April1576 stierf hij in zijn huis op de Zandberg vlakbij het huis waar hij 50 jaar voordien school had gelopen. Hij werd begraven in de St-Ivokapel in de kathedraal. In tegenstelling met wat sommigen zouden kunnen denken bestaat er geen verband tussen onze Jansenius en het Jansenisme. Daarvoor moet ge bij de Bisschop van Ieper zijn.

6Jufi 1575 De Schepenen van de Keure kondigen op de pui van het Schepenhuis het plakkaat af van Filips ll bevelende dat het jaar zou beginnen op 1 Januari en eindigen op 31 December.

6 Juli 1654 Jéröme Duquesnoy komt te Gent aan om het grafmonument te maken van Bisschop Triest.Zie "Ghendtsche Tydinghen" - 1985 - N° 2 - pp. 95-103 255


6 Juli 1791 De plechtige inhuldiging van Aartshertog Albert van Saksen-Teschen, gouverneur der Nederlanden, als Graaf van Vlaanderen namens Leopold II, kent een tragische afloop. Het was een gewoonte gouden en zilveren muntstukken in de massa te werpen en wie een geldstuk had kunnen bemachtigen stopte het in zijn mond weg. Er ontstond een geregeld gevecht en 3 personen bleven dood liggen: men had hen de mond opengescheurd om er de muntstukken uit te halen. 6 Juli 1838 Stichting van "La Lys". Het was op 6 Juli 1838 dat verschillende prominenten uit de textielwereld en enkele financiers samengekomen waren in de studie van notaris Van Gendt om over te gaan tot de stichting van de "Société de la Lys", met als doel het mechanisch spinnen van vlas en hennep. Bij de stichters waren o.m. de katoenbarons Félix de Hemptine, De Gandt, Pierre Rosseel, Jacob Van Caeneghem; personen die dus wel iets afwisten van het vak en hun ervaring ter beschikking stelden aan de nieuwe maatschappij. Burelen, magazijnen en een eerste productie-eenheid werden ondergebracht in de oude katoendrukkerij van Josse Clemmen, gelegen op het schiereiland tussen de Leie en de oude vestingsgracht aan de Nieuwe Wandeling. Er werd ook een nieuw gebouw opgericht. Van het begin af moest alles modem zijn: men begon met 10.000 spillen die geleverd werden door de Phenixfabrieken, stoommachines werden besteld in Engeland, stoomketels in Grivegnée. De Directeur en de hogere kaderleden gingen een stage doen in Engeland. Twee jaar na de stichting ging het slecht en men maakte verlies, maar vanaf het volgend jaar ging het goed en het ging steeds crescendo. De kwaliteit van de geproduceerde goederen was immers uitstekend en werd gewaardeerd door het uitgebreid buitenlands cliënteel en steeds werden de nieuwste technieken toegepast. In den beginne was slechts een deel van het eilandje, langs de kant van de Coupure, bebouwd. Op het andere deel, langs de kant van Einde Were, had de St-Jorisgilde haar Casino en haar schietstand, maar de "Lys" kon deze gronden verwerven in 1860 en aldus verder uitbreiden. Dit voor wat de positieve kant van de zaak betreft. Negatief waren natuurlijk de werkomstandigheden in deze sector in de 19e eeuw: lange arbeidstijden, kinderarbeid, onhygiënische omstandigheden. Vooral in de "natte continus" waar het vlas behandeld werd met heet water was de arbeid, die uitgevoerd werd door vrouwen, zeer penibel. Er moet nochtans gezegd worden dat de situatie in de "Lys" zeker niet slechter 256


22 oktober 1964. La Lys : een industriĂŤle site die een stuk groener was dan de "Groene Vallei ".

257


9.9.65. La Lys. De afbraak is volop bezig.

12.6.72. Ex. La Lys.

258


was dan in de andere textielfabrieken; volgens oude werknemers zelfs aanzienlijk beter. Van de 3.000 personen die in 1919 in de ''Lys" werkten waren er 2.000 vrouwen. Oude Gentenaars die in de omgeving van de Nieuwe Wandeling woonden herinneren zich nog zeer goed een geluid uit hun kinderjaren: een beetje voor 5 uur 's morgens trok een heelleger arbeiders op naar de fabriek: mannen, vrouwen, kinderen. Aangezien zij allemaal klompen droegen veroorzaakte dit een oorverdovend gekletter op de kasseien. In 1965 werden de gebouwen van de "Lys" volledig afgebroken om plaats te maken voor de appartementsblokken van de zogenaamde "Groene Vallei" die, vooraleer ze zo heette, en er industriĂŤle gebouwen stonden, veel groener was dan nu het geval is.

6Juli 1885 Er wordt besloten een Bond op te richten van oud-leden van het Studentengenootschap "'t Zal Wel Gaan".

7 Juli 1489 Pieter De Bondt, broer van de beroemde goudsmid Comelis De Bondt, wordt wegens valsmunterij ter dood veroordeeld.

7 Juli 1849 Geboorte te Waarschoot van Emile Van Vooren. Hij was concierge van de Universiteit in de Volderstraat Zijn conciergeloge was een toevluchtsoord voor Gentse kunstenaars zoals Alphonse Dessenis, Jules Verwest, Jules De Bruycker, Franz Hellens, Cies de Kalle, etc. In 1909 maakte Jules Verwest een portret van hem in zijn keuken.

7 Juli 1885 Dood van Henri Waelput. Deze Gentse componistwerd geboren op 26 Oktober 1845. Hij studeerde aan het Atheneum en aan het St-Barbaracollege. Ook al niet zo gebruikelijk, gewoonlijk is het het een of het ander. Beiden konden blijkbaar ook. Hij ging dan aan de Universiteit zijn kandidatuur halen in de Wijsbegeerte en de Letteren, maar maakte zijn studies niet af. Waarom niet? De muziek zat hem te diep in het bloed en eens dat men dat heeft geraakt men daar niet meer van

259


af. Hij componeerde reeds liederen toen hij 14 jaar was. Op zijn 18e, wij zijn dan in 1863 en datjaartal zal misschien bij enkele lezers een belletje doen gaan. Klopt: de inhuldiging van het standbeeld van Jacob Van Artevelde. Waelput componeerde de triomfmars voor deze plechtigheid, niet te verwarren met de Atleveldecantate die gecomponeerd werd door August Gevaert. Na harmonieleer gevolgd te hebben bij Karel Miry trekt hij naar het Conservatorium van Brussel waar hij lessen krijgt van Fétis en Karel Hanssens. Muziek studeren schijnt geen enkel probleem te stellen want op zijn 21e behaalt hij de Eerste Prijs voor Compositie en op zijn 22e de Prijs van Rome met zijn cantate "Het Woud". Na anderhalf jaar in Duitsland gezeten te hebben wordt hij in 1869 Directeur van de Muziekschool in Brugge, maar 2 jaar later geeft hij zijn ontslag en wij komen hem tegen als dirigent in Den Haag, Brussel, Antwerpen, Dij on en ... als dirigent van het Gents operaorkest van 1875 tot 1878 en van 1882 tot aan zijn dood in 1885. Men zou kunnen denken dat een dergelijk succesvol man gelukkig moet zijn, blijkbaar was hij dat niet, want hij stierf ontmoedigd en teleurgesteld, nog geen 40 jaar oud. In 1905, 20 jaar na zijn dood, voerden de "Melomanen" in het Casino een van zijn cantates uit "De Pacificatie van Gent", gecomponeerd in 1876. Zijn borstbeeld is te zien in de foyer van de Opera en wanneer in 1914 een straat getrokken werd tussen de St-Lievensstraat en de Frère Orbanlaan, werd zij naar hem genoemd. Hugo COLLUMBIEN

HERINNERINGEN VANNEN ECHTE STROP Oas ne meinsch éwer wordt beginde mier achter u te kijke. Oas ge jonger zijt maakte plannen voor binne vijf of tien jaar, maar ik ben al in die ieste kategorie aanbeland. dus kijke kik mier in achteruit. Dikwijls geroake kiktons op d'Heuvelpuurte, daar benne kik gebare in d' Hersfststroate. Pas op, twie kere mee st, anders schrijfde mee fijte. A zu hèn de broeders ons da gelierd. Ge ziet, ik gingenaar 't strop naar 't schole bij de Broeders van Liefde. Oas me wij als kleine jonge diene noame huurdige, peisdege wij nie subiet aan kristelijke 260


liefde, te mier dan der tons in de Thaiiestroate ook Zusters van Liefde woaren, moar da verkierd gedacht wierd rap bijgeschoafd. Da was een giel gebéwenkomplex van die broeders. In de Stropstroate stond er uuk een moederhuis van de broeders. Moar ik kendege alliene de Bijloke woar da kik uuk gebore ben. Enfm eigelijk moest da voaderhuis hieten. En voaders dander doar in weundege, 'k rappelere mij nog sommige huidere noame: voaders Theodoos, Victor, Valerianus, nie ne kwibus was 't er nie bij. Oas v. Theodos op de speelkoer kwam dieldege hij altijd temhers van Kongo of sigarebanden uit. Enfm, in 't schole woar der uuk van 't zelfde kalieber van noames: Broeder Gallancentius, Galdinus, Andronicus, Livinus, enz ... Deur de joarlijkse scholtiesten hè kik doar de tonielmicrobe opgedoan; Het was wel plezant dame in die periode uuk mochten optreden in de gestichten in Zwijnoarde en in 't Guislain. Ik rappelere mij nog dat er tons wel eensure was, want oas ge in 't Guislain een scène moest spelen woarin da 'ter gevochte wierd, wierd dat gevecht afgezwakt omwille van de reactie bij de patienten in de zoale. In 't Guislain krege wij achter ons optreden altijd boterkoeke mee soklamelk en als déssir vanieljekreem opgediend in de vorm van ne gruute vis. ik hé thuis nog zu ne schotelligge die 'k gekrege hé van iemand die doar wirktege en da es ne schuune souvenier. Zu iene kier per joar kregen wij een rondleidinge in alle afdelinge van die gebéwe van 't strop. Nu komt het woar da kik eigelijk wilde over vertellen: ne kier een lijne trekken, het verschil moaken tussen nen ECHTE STROP EN NEN STROPPENDROAGER. Bij iene van die bezoeken aan St Juliaan aan de Stropkaai kwamen wij doar in een antiek gebouw en de broeder verteldge ons dat da hier de vroegere afspanninge HET STROP was en in iene van die koamers had Keizer Koarel zelfs verbleve. Enfm in die koamers was 't er antiek te zien tot en met. Van woar kwam nu diene noame van die afspanninge? Wel da zit zu ineen: de Schelde komt Gent binnen vanafZwijnaerde, Merelbeke en zuust veurbij Stroppebrugge splitst ze. Een deel wordt de Muinkschelde en verdwijnt nu onder het Laurentplein noar de Reep woar daze op 't eind de Leie binnenkrijgt. Dat ander stuk, en doar goat het over, stroomt verder noar Ledeberg en noar de zee. Welnu de getijen van die zee lieten zich voelen tot aan die splitsinge. Nu zijn er de Saskes in Gentbrugge moar in de jaren 12- 1300 bestonden die nog nie en gemakten de schepen tons vast aan die splitsinge. Ze geraakten doar STROP. Vandaar de naam van die afspanninge. Moar nu komt het ergste: bij 't verbrieje van de Stropkaai is die afspanninge verdwenen en wat er mee die antieken inboedel is gebeurd weet ik nie. Bewijs van het bestaan van 't strop? Er was de Stropstraat, de Korte Stropstraat, de Stropkaai en de Stroplaan en daar bovenop nog de zwemkom het Strop. 261


Zeg nu zelve en besluit mee mij: nen echte STROP és toch wel iene van d'Heuvelpuurte. Wij meugen ons uuk wel gelijk al d'andere Genteneirs "Stroppendrager" hieten moar da es van van veelloater en van minder belang ...

Voila, 'k het gezeid, nen echte STROP! De Fiele T. POFFIJN-BOSSAERT

DEVOTIE TOT SINT-FIACRE IN DE ABDIJ GROENENBRIEL TE GENT Sint Fiacre wordt "van Brie" genoemd omdat deze Ierse monnik uit de zevende eeuw, de zg. "eeuw der heiligen", op deze plaats in Frankrijk gestorven is. Hij was echter zijn leven lang kluizenaar bij Meaux waar ook zijn voornaamste relieken bewaard worden. Hij wordt meestal afgebeeld met als attribuut een spade in de hand of met een mand met groenten en fruit. Hij is dan ook de patroon van de bloemisten en tuinbouwers. Wanneer hij soms ook wordt afgebeeld met een ontbloot been (zoals St.- Rochus) is dat omdat hij eveneens wordt aangeroepen tegen huidziekten, aambeien en onvruchtbaarheid. Tegen kinderziekten echter blijkt hij alleen te Gent vereerd te zijn geweest. En dat is op zichzelf reeds een merkwaardig en vermeldenswaardig iets 1 • In 1660 spande Anna Maria Van Hamme, de abdis van het Gentse contemplatief klooster van victorinen of augustinessen, toegewijd aan St.-Margriete en "gheseyt Groenenbriel" 2 , een proces in tegen Elizabeth de Mey, de echtgenote van Pauwel van Driessche, knaap of huisknecht van de nering van de kleermakers, en tegen de deken en de gezworenen van die nering 3 • De genoemde Elizabeth sprak op straat de bedevaarders aan die op weg waren naar de kerk van de abdij om zich daar te laten zegenen met de er bewaarde relikwieën van de kerkleraar Sint-Fiacre (feestdag 30 aug.). De vrouw probeerde hen wijs te maken dat de relikwieën van de heilige zich niet meer in de abdijkerk bevonden, maar overgebracht waren naar hun nabijgelegen kapel van de kleermakers, toegewijd aan Sint-Maurus of Sint-Moor. Deze behoorde toe aan de nering van de kleermakers. Bejaarde leden van deze nering hielden zich eveneens op in de buurt van het klooster van de augustijnen en probeerden eveneens de voorbijkomende pelgrims naar hun kapel af te leiden. De abdij van Groenenbciel was gelegen bij de noordmuur van de stad. Komende van uit het centrum gingen de bedevaarders langs de huidige St.-Margrietstraat 262


voorbij het Augustijnerklooster naar de Groenenbriel. Minder dan halfweg passeerden ze links van de straat de weinig indrukwekkende kapel van de kleermakers. Het spreekt vanzelf dat de nering van de kleermakers aldus hoopte inkomsten naar zich toe te halen die anders aan de zusters van de Groenenbriel zouden toekomen. Ze deden personen die zich lieten ompraten en hun kapel bezochten acht of negen stuivers betalen. Eerst schreef moeder Maria verscheidene keren daarover naar het vicariaat van het bisdom (de bisschopszetel was vacant) waarvan een van de vijfleden toevallig ook een van de twee biechtvaders was van de zusters van het klooster. Een bezoek ter plaatse wees uit dat de kapel van de kleermakers inderdaad geen relieken van St.-Fiacre bezat. Het vicariaat vroeg dan ook aan de kleermakers op te houden met het zegenen van misleide bedevaartgangers met gewijd water. Het was echter tevergeefs, en ook een tweede visitatie en verbod mislukten. Zelfs de benoeming van een nieuwe bisschop, Karel vanden Bossche, joeg de kleermakers niet genoeg schrik aan. Uiteindelijk echter trokken de kleermakers aan het kortste eind. De Groenenbriel was de plaats waar men St.-Fiacre moest gaan dienen en nergens anders 4 • Vooral moeders kwamen op bedevaart, zoals b.v. Joesijne uit Deinze. Die was "met haer sieck kindt" tot Sint-Fiacre gekomen om het te laten zegenen in de hoop het te genezen, daartoe ook "ghebruijckende het waeter dat met syne h. Reliquien ghewyt wordt". Wat men met dit water dan wel moest aanvangen, het kind ermee zegenen of het erin wassen bij voorbeeld, wordt niet gezegd : de bedevaarders zullen het voorzeker wel geweten hebben. Een mogelijk, heel ander antwoord wordt hierna gesuggereerd. De pelgrims kwamen van ver buiten Gent. In de hierboven vermelde klacht van de abdis worden meer dan een dozijn gemeenten genoemd, o.m. Lokeren, Deinze, Aalst, Balegem, Eeklo en St.-Jan-in-Eremo, naast natuurlijk gemeenten dichter bij Gent als Nevele, Drongen, Kalken, Sleidinge, enz. Als we de abdis mogen geloven - en ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen - was de abdij Groenenbriel in de zeventiende eeuw - vooral na 1648- een belangrijk oord van pelgrimagie en ook de problemen met de ijverzuchtige kleermakers wijzen duidelijk in dezelfde richting. Volgens priester Celis 5 werd H. Fiacre enkele eeuwen later en nog in het begin van de negentiende eeuw te Gent alleen nog vereerd in de St.-Martmuskerk te Ekkergem. Men aanriep hem er als patroon tegen de toen veel voorkomende kwijnende ziekte van de kinderen, rachitis of"den ouden man". Men liet er een hemdje en een mutsje zegenen. Die kledingstukken legde men op een wateroppervlak : zonken ze, dan zou het kind sterven binnen de negen dagen. Was het water dat de pelgrims in de kerk van Groenenbriel meekregen ook voor een 263


prognose van levensvatbaarheid voor de zieke kinderen bedoeld, zoals dat in de Ekkergem-kerk het geval was ? Het lijkt goed mogelijk maar zeker is het natuurlijk niet. In alle geval zal men in de Groenenbriel aan de zegening van het zieke kind met het water dat door de relieken van de heilige belijder St.Fiacre bijzondere kracht had gekregen, een groot helend vermogen hebben toegekend, ongeacht van de wijze waarop dit water geacht werd zijn kracht op het kind over te brengen. W. L. BRAEKMAN NOTEN 1 Een anonieme propagandabrochure moest de devotie nog verder aanzwengelen: Het wonderlyck ende miraculeus leven vanden glorieusen belyder den H. Fiacrus (Gent, 1661). 2 V. Van der Haeghen, Het Klooster tenWalleen de abdij van den Groenen Briel (Gent, 1888) en Craig Harline, The Burdens of Sister Margaret: lnside a seventeenth-century Convent (New Haven, 2001) met verdere bibliografie. 3 RA Gent, Bisdom, m. B 4629/1, 2 en 3 en Bisschoppelijk Archief, Acta Episcopatus. 4 Voor een uitvoerige en uitstekende studie over dit merkwaardig geval raadplege men Craig Harline, De wonderen van Jezus-Eik. Mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam, 2003), p. 79-103. ' G. Celis, Volkskundige Kalender van het Vlaamse Land (Gent, 1923), p. 254. A. Ver Eist, Folkloristische Tijdspiegel voor BelgiĂŤ (Brussel, 1969) vermeldt als plaats van verering in het Vlaamse landsdeel alleen nog de St.-Martinuskerk in Kortrijk (p. 239).

DE GENTSCHE GUINGUETTEN Onderstaand artikeltje verscheen in 1913 in "Gent XXe eeuw- Gand XXe siècle ", een van de vele bladen die opgericht werden door Ladewijk De Vriese. Dit weekblad verscheen vanaf 1910, maar hield op te bestaan bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Geen rijker kroon Dan eigen schoon! K. L. Ledeganek Nu en dan ga ik de "Moedergazette" (1) lezen in den "Cercle", op den hoek van den Nederkouter en de Bagattenstraat. Het bier is er lekker en de baas, Pierre Booggaerts, is zeer vriendelijk. Ik lees de "Gazette van Gent" geerne. Haar stadsnieuws, onder andere, is zeer verzorgd. Daarbij, 't is een oude kennis. Ik las ze al50 jaar geleden, maar dan was 't voor de "feuilletons", steeds goed uitgekozen. 264


T'Huis, knipte men ze uit, ze werden weggelegd, gelezen en herlezen. Dat moet nog het geval zijn. Gazetten die 't bewaren weerd zijn, zijn goede gazetten. Schooner lof kan ik van de "Gazette van Gent" niet maken. In den "Cercle" overigens, komt men oude trouwe vrienden tegen, met wie het aangenaam is soms een praatje te slaan. En overlest, sloegen wij zoo een praatje, à propos van mijn artikel over '"t Kroontje", in ons December-nummer verschenen, en waarin ik wees op het dreigend gevaar onze oude vlaamsche herbergen langzamerhand te zien verdwijnen. Niet alleen, vele gekende gentsche staminees bestaan niet meer, maar hoevele onzer gekende en vroeger zoo druk bezochte "Guinguetten" -een ander karakteristiek gedeelte onzer stad,- hebben niet hetzelfde lot ondergaan? Spreek eens, aan de Gentenaars van over 30,40 jaar, van "Het Motje" van "De Zwaan" of van het ''Maagdeken" buiten de Brugschepoort, van "Den Karpel'', "De Bruiloft", "Den Hazewind", "De Drij Zwaantjes", buiten de Keizerpoort, van het "Maagdeken" op den Dendermondsehen steenweg, "Den Hof van Plaisance" buiten de Dampoort, van "Den Zwarten Hond" te Gentbrugge, waar er op de vermaarde kermis dier gemeente zoo lustig gedanst en geflikkerd werd. Ze zijn weg, allen weg, weg gelijk weggevaagd. Gelukkiglijk, zijn er eenige andere blijven bestaan, en enkele nieuwe werden in de laatste tijden geopend. Een bewijs dat, ondanks de grillen der hedendaagsche beschaving, men nog altijd ondervindt dat de oude liedjes de beste zijn. Nu, dat er, ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling, zooveel vreemdelingen Gent zullen komen bezoeken, nu dat iedereen een beetje "overkomst" zal krijgen, is 't misschien niet ongepast aan onze lezers die "Guinguetten" te herinneren, waar men, na een frisch en gezond wandelingsken, een goed glaaske kan drinken en eens "lekker peuzelen", aan een civiel prijsken. Wilt gij eens dit wandelingsken met mij medemaken? Ik doe tegenwoordig liefst een toertje langs de nieuwe Albrechtlaan en de Albrechtkaai, naar het Patijntje. Van aan de Godshuizenlaan (Bijlokenhof) tot aan de nieuwe statie St-PietersAalst, is men daar eene nieuwe wijk aan 't bouwen -met eene monumentale brug over de Leie- die prachtig belooft te zijn en niet weinig zal bijdragen, om aan Gent meer en meer het uitzicht eener groote stad te geven. Van de Albrechtkaai leidt eene nieuwe straat, de Riemstraat gedoopt, U links naar de schilderachtige Patijntjesstraat, welke eerstdaags gaat verbreed worden. ¡ Zal zij er bij winnen, bij verliezen? 265


Goesting is koop! In de Patijntjesstraat kunt gij uitrusten, 't zij in den ''Trianon" bij den vriend Follman, waar de "kleinen" in 't gras kunnen spelen, terwijl de "grooten" hunnen dorst verslaan, 't zij in "den Hazewind", waar 't zoo frisch is onder de boomkens en waar gij een lekker glaasje Oudenaarsch proeft, dat smaakt als Bourgognewijn. Vader Lenssens heeft er 't handje van om bier op flesschen te trekken (niet zijn kalanten, wel te verstaan). -Wij zetten onze wandeling voort en komen aan 't oude vermaarde "Patijntje", zoo lieflijk aan de boorden der Leie gelegen. Daar heeft onze vriend Collumbien, de gekende hofbouwkundige, een reeks schilderachtige Villas gebouwd, welke zich spiegelen in de wateren van de kronkelende rivier. 't Is er heerlijk in het zomerseizoen: schilders, dichters, denkers, droomers, hebben het daar gevonden! Wat verder -altijd langs de Leie- vinden wij het meer rustieke "Snepken"; waar gij, evenals in 't Patijntje een "muschken hesp" of een "portie paling" kunt verkrijgen. Wie telt de liefde-eeden, hier in de lommerrijke prieeltjes, onder de glorieĂŤtjes, gezworen, wie telt de liefdezoenen er door de vrijende paarkens, in den valavond, gewisseld? -Gespijsd en gelaafd, gaan wij vooruit en komen tusschen weelderige landouwen, aan de Leie, te Afsnee. Eene andere guinguette, de "Nenuphar", lokt U aan: gij laat U overzetten en gij rust hier uit, in een der schilderachtigste hoekskens van ons Vlaanderen. Het werd, op meesterlijke wijze, bezongen door Cyriel Buysse, die te Afsnee zijn buitenverblijf heeft en er zijne schoonste werken schreef. -Indien gij niet te vermoeid zijt- maar neen, uwe beenen zijn nog jong- trekt gij, dwars door het stille, kalme dorpje, naar "Den Anker'' te St-Denijs, waar gij altijd zeker zijt goed gezelschap, lekker eten en drinken te vinden. "Een kwartierken repos, om een beetje te rusten", zooals, in zijnen tijd, de President van "De Loch te Genteneirs" zei, -en dan vooruit, langs de Meerschstraat, den terugtocht naar Gent ondernomen. Mooie wandeling, langs groene weiden heen. Halverwege leidt een landweg U over het Koersplein, naar den "Derby", die eveneens een bezoek verdient. -Ge kuiert zoo een klein half uurken voort, om te landen aan "Den Lusthof', een nieuwerwetsche guinguette, dicht bij de St-Denijslaan, zeer smaakvol ingericht, en waar het aan vermakelijkheden voorgrootenen kleinen niet ontbreekt. Langs de St-Denijslaan, met sierlijke villas bebouwd, komt gij aan de 266


Kortrijkschepoort: rechts kunt gij de werken der Expositie nog eens gaan bekijken, links wacht U de tram, die U terug in Gent brengt, niet zonder uwe eerbiedige groeten te hebben gebracht aan het "Pavillon de la Lys" en aan de "Vledermuis", waar drie gekende en gevierde plats door alle lekkerbekken geproefd en bezongen: gerooste paling, matelote en waterzooi van visch, de faam der gentsche keuken gansch de beschaafde wereld door hebben verspreid, en die gij niet moogt nalaten aan magen en vrienden, die U tijdens de Wereldtentoonstelling komen bespringen, eens te laten proeven. Zij zullen er U nieuws weten van te vertellen! Ik mag dit kort overzicht onzer "Gentsche Guinguetten" niet sluiten, zonder U den welgemeenden raad te geven -Wij zijn toch "op tournée"- nog een laatste "kapelleken" te bezoeken, vooraleer de stad binnen te trekken. Lodewijk DEVRIESE Noot 1) De "Gazette van Gent, gesticht in 1667" is het oudste Gents dagblad, de "Moeder" onzer gazetten.

BffiLIOGRAFIE "Op de grens van twee werelden", beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, van de hand van Dirk Van de Perre, werd uitgegeven in opdracht van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Het gaat dus niet over de historiek van Sint-Lucas, gesticht in 1862, maar over een periode beginnende na het einde van de Eerste Wereldoorlog en die een 60-tal jaren beslaat. Wèl een periode in dewelke enorm veel veranderd is, en niet alleen in de architectuur. In dit boek wordt bevestigd wat men allang wist, namelijk dat de architectuur en het architectuuronderwijs niet geleidelijk en op een harmonische wijze geëvolueerd is, maar dat er een brutale breuk ontstaan is tussen oud en nieuw. Het werkt deprimerend de vergelijking te maken tussen de realisaties van oudSt-Lucas-architecten zoals Amand Janssens, Henri Geirnaert, Louis Cloquet, Vatentin Vaerwyck, Frans Van Hove, Roger Warie, etc. en deze uit de latere periode. Wij denken dat dit boek vooral architecten zal interesseren, want de doorsnee 267


burger zal maar weinig interesse kunnen opbrengen voor de discussies onder architecten onderling. Hij zal wel niet begrijpen dat een moderne kerk onder de vorm van een fabriekshal met een kruis erop de hemel ingeprezen wordt. Voor dezen die geïnteresseerd zijn in architectuur is dit boek zeker lezenswaardig en de realisatie ervan zal ongetwijfeld veel opzoekingswerk gevergd hebben. Als eigen conclusie citeren wij een paragraaf die wij tegenkomen op het einde van dit boek: "Van het vroegere Gentse Sint-Lucasmilieu rest vandaag zo goed als niets meer. De broeders zijn weg, het christelijk karakter van de school is betekenisloos geworden, het kloostermuseum en het archief zijn ontmanteld. Beeldende kunst en Architectuur zijn ruimtelijk en organisatorisch gescheiden departementen geworden, dag- en avondprogramma's fungeren niet meer als complementaire opleidingen, tussen de secundaire en de hogere opleiding is er zo goed als geen doorstroming meer, de architectuuropleiding valt uiteen in deelspecialisaties waarvan er één gekozen wordt met uitsluiting van de andere. Het Departement Architectuur is uit de oude Sint-Lucassite weggegaan en is thans gehuisvest in het voormalig dominicanenklooster. De band van het architectuurdepartement met de Stad Gent en de Gentse Universtiteit is miniem omwille van de fusie met BJ;Ussel, de integratie in de interprovinciale Hogeschool voor Wetenschappen en Kunst en de associatie met de KU Leuven". Het boek heeft een format van 21 x 29,5 cm., telt 190 bladzijden en bevat 184 afbeeldingen. Voor verdere inlichtingen kan men contact nemen met de Dienst "Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium" van de Provincie Oost-Vlaanderen -W. Wilsonplein 2 te 9000 Gent. Tel: 09.267.70.00 Van de hand van Jacqueline en Olivier Willemot verscheen verleden jaar "Histoire et Album de la familie Willemot de Gand de 1725 à 2003". Een boek dat ongetwijfeld veel opzoekingswerk zal gevergd hebben. Willemot: een naam die menig Gentenaar familiair in de oren zal klinken. Hebben wij hier immers ook geen Gérard Willemotlaan, genoemd naar de in 1945 in Dora-Nordhausen omgekomen verzetstrijder? Het is geen droge opsomming geworden van afstammelingen met de geboorte-, trouw- en sterfdatum. Bij velen worden ook details gegeven over hun beroep en dergelijke. Het kan niet missen dat men, door de huwelijken, ook andere bekende Gentse namen tegenkomt, zoals bvb. Fobe en Montald. Ook over verscheidene van dezen komt men details tegen. Buiten veel interessants vinden wij er ook een lijst in terug met familiegraven op de kerkhoven van St-Amandsberg, Mariakerke en Gentbrugge. 268


Het 2e deel is gewijd aan foto's en doodsprentjes uit het familiealbum. Ook de verzameling van meer dan 240 foto's zal een werk van lange adem geweest zijn. Het boek heeft een formaat van 16 x 24 cm. en telt 196 bladzijden. Dit boek (in het Frans) kost 10,00 euro voor dezen die het afhalen bij Jacqueline Willemot -Pacifecatielaan 87 te 9000 Gent (Tel: 09.220.22.70). Wenst men het thuisbezorgd dan schrijft men 14.00 euro over op Rekening: 310-06.09.369.04. Bij Waanders verscheen:

"Gent van toen en nu"- N° 5- "De (on) gelovige stad". Samengesteld door Paul Pas, behandelt het, zoals de titelliet vermoeden, onze abdijen, kloosters, kapellen, kerken, begijnhoven en ... vrijmetselaarsloges. Een 90-tal afbeeldingen verspreid over 32 bladzijden met prachtige foto's van Dirk Antrop. Prijs: 3,95 euro (159 fr.) Te bekomen in de boekhandel en krantenwinkels.

"Gent van toen en nu"- N° 6- "De rebelse stad". Samengesteld door Geert Vandamme gaat het hier over het verzet tegen keizers, graven en andere gevestigde waarden. Verder, stadsversterkingen, Vlaamse- en arbeidersbeweging, studentenprotest, etc. Eveneens 32 bladzijden en een 90-tal afbeeldingen. Prijs zoals hierboven. H.C.

LEZERS SCHRUVEN ONS Van de Kerkfabriek Sint-Baafskathedraal ontvingen wij volgend schrijven: Betreft: Gent van toen en nu, deel 2, De verborgen stad. Wij ontvingen zopas het tijdschrift nr. 2 van jaargang 2004 Ghendtsche Tydinghen. Wij maken hierbij toch wel een serieuze bedenking bij wat opp. 129 gedrukt staat i. v.m. de diefstal van het gestolen paneel De Rechtvaardige Rechters van het Lam Gods retabel in de Sint-Baafskathedraal: ''Wij weten niet wat er van waar is maar het geheel klinkt zeer plausibel" en "wat wij in deze aflevering kunnen lezen zijn wij nog nergens tegengekomen". De diefstal van het paneel heeft van in het begin aanleiding gegeven tot de wildste speculaties. Helaas zijn er niet enkel serieuze mensen met het onderzoek bezig geweest.

269


Maar wat gepubliceerd werd over de zaak van de diefstal in De verborgen stad is te reduceren tot de pure fantasie, onzin en sensatie. Er bestaat niet het minste bewijs (noch vermoeden!) van wat hier zoal aangebracht wordt! Zowel uitgeverij Waanders (die nochtans vaak borg staat voor kwalitatiefhoogstaande publicaties) als de auteur (Dhr. A. Capiteyn, nochtans een ervaren historicus) werden hierover reeds aangeschreven. De auteur heeft inmiddels zijn fout toegegeven en zich verontschuldigd (had hij maar eerst zijn bronnen gecontroleerd... ). Het is jammer dat zulk een bijdrage op grote oplage wordt verspreid, en vast te stellen dat Ghendtsche Tydinghen daar blijkbaar ook nog in schijnt te geloven. Wij wensen toch nog even te benadrukken dat het Bisdom en de Kerkfabriek steeds de volle medewerking hebben verleend bij de opsporing van het gestolen paneel. Met onze bijzondere hoogachting, en met al onze sympathie voor het tijdschrift Ghendtsche Tydinghen en zijn medewerkers. Nota van de redactie: Wij hebben de Kerkfabriek doen opmerken dat wij schreven "Wij weten niet wat ervan waar is", wat toch nog iets anders is dan "er schijnen in te geloven".

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK In "De Gazet van Gent" van 5 Juni 1924 verscheen een bijdrage van Alfons Van Werveke over: Een weinig gekend gewrocht van Laurent Delvaux. Men is er nooit toe gekomen den geboorteakt van den beeldhouwer Laurent Delvaux te ontdekken, maar men verneemt, dat hij te Gent het licht zag in 1695. Hij overleed in 1778 te Nijvel, waar hij sinds lang verbleef. Delvaux heeft den beroemden predikstoel van de hoofdkerk van Sint-Baafs gebeiteld. Het ontstaan van dat gewrocht is een belangrijke geschiedenis, die wij wel eens zullen verhalen. Thans houden wij ons bezig met een anderen predikstoel van hem, dien hij na dien van Sint-Baafs, dat is na 1745, uitvoerde. Wij bedoelen namelijk den predikstoel van de Oude JezuĂŻetenkerk in de Volderstraat, die stond op de plaats, waar nu het Paleis van de Hoogeschool oprijst. 270


De oudste schrijver, die van het stuk gewaagt, is de schilder G. P. Mensaert. "De predikstoel van de Jezuïetenkerk", schrijft hij in 1763, sedert weinige jaren gemaakt door Delvaux, beeldhouwer van Nijvel, is een volmaakt werk. "De Wegwijzer van 1771 leert ons, dat de predikstoel van mahoniehout, versierd met lichtverheven beeldwerk van verguld geslagen koper, en dat Sint-Lieven uit marmer gehouwen door Delvaux van Nijvel onder de kuip zat. Descamps, schilder van den koning van Frankrijk, zegt dat "de predikstoel, van mahoniehout, klein is, bekrompen, slecht van vorm, zonder smaak en slecht uitgevoerd." Vriend lezer, gij moet dien meneer niet op zijn woord gelooven, want hij had een gansch bijzonderen smaak. "La quintescence du guide fidèle de Gand, curieux et utile pour 1' année 1786", zegt dat het "een zeer schoon en prachtig gewrocht is, versierd met marmer en mahoniehout." Men weet dat, de Jezuïetenorde afgeschaft zijnde, de kerk op 20 September 1773 werd gesloten. De goederen van de gemeenschap en de meeste hunner kunstgewrochten werden openbaar geveild. De predikstoel van Delvaux bleef en de kerk werd door Jozef 11 afgestaan aan de kanunniken van Sinte-Veerle, die ze betrokken in April 1784 en er bleven tot 12 Januari 1798, toen ze er door de Fransche republiek werden uitgejaagd. Het gebouw werd verkocht voor 3000 fr. met last het te sloopen aan Karel Manilius, die het werk aanving op 23 December 1798. De predikstoel werd uiteengenomen en overhandigd aan het Gemeentebestuur. Hij bestond, zoals wij komen te zien, uit mahoniehout: de kuip was versierd met drie gedreven vergulde koperen platen en beneden zat het wit-marmeren beeld van Sint-Lieven. Merken wij vooreerst op, dat het schrijnwerk niet meer van eikenhout was, zooals altijd tot in het midden van de XVIIIe eeuw; de predikstoel van Sint-Baafs, een heerlijk Louis XV gewrocht, is nog van ons nationaal hout, als ik dat zoo noemen mag. De predikstoel van de Jezuïeten, ten laatste in 1760 uitgevoerd, was zeker nog in Louis XV, 't is dus gedurende de laatste jaren, dat die stijl bij ons in zwang was, dat de voorliefde ontstond voor dat vreemd hout, dat misschien wel kostelijker dan schoon is, vooral voor kerkmeubelen. De drie halfverheven beeldwerken in de kuip waren niet meer van wit marmer, gelijk in den predikstoel van Sint-Baafs, maar van verguld geslagen koper. Alleen was het marmer gebleven voor het standbeeld er onder. Wat is er van de verschillende gedeelten van het in 1798 uiteengerukte gewrocht geworden? Men schijnt het volkomen vergeten te hebben en wij achten het daarom nuttig het hier te doen kennen. Het standbeeld van Sint-Lieven, met licht gebogen knieën, bevindt zich thans in bruikleen, in den zuidelijken arm van den kruisbeuk van Sint-Michielskerk. 't Is een goed gewrocht, dat, afzonderlijk genomen tenminste, het misprijzen van Descamps niet verdient. 271


De koperen platen worden bewaard in het Museum van Oudheden, Lange Steenstraat. Die aan de voorzijde van de kuip stelt "De genezing Van Malebus door Christus" voor; op één van de zijplaten staan de naamletters van Maria, op de andere die van Christus. Het mahoniehouten schrijnwerk is verdwenen: nooit hebben wij er een spoor van gevonden. Het is zonderling dat de geheugenis van het voorgaande volkomen was uitgewisebt De laatste catalogus van het Museum van Schoone Kunsten, opgesteld toen de Sint-Lieven niet aan Sint-Miebielskerk in bruikleen was toevertrouwd, maakt geen melding van den oorsprong van het beeld. De Potter (Gent,IV,190) zegt dat het beeld van den predikstoel der Jezuïeten in SintMiebiels werd geplaatst. Elders (VII, 422) deelt hij mede, dat de fabriek van die kerk den Sint-Lieven aan de stad gafvoor haar museum; elders nog (VII, 411) dat in 1820 het beeld door de stad in leen werd gegeven aan de kerk, maar sedertdien teruggenomen. Wat de drie geslagen platen betreft, de prefect Faipoult in 1806, al erkent hij, dat ze eigendom zijn van de stad, noorligt deze toch uit ze af te staan aan Sint-Martenskerk te Aalst, diezinnensis een Dieuwen predikstoel te doen maken en de platen daartoe zou gebruiken. Het Gentsch gemeentebestuur wilde daar niet v~ hooren. Toen, in 1827, de kerkraad van SintMiebiels te Gent er ook aan dacht een Dieuwen predikstoel te laten maken, vroeg en kreeg hij de platen, maar op uitdrukkelijke erkentenis van het eigendomsrecht der stad. Twintig jaren bijna verliepen eer de predikstoel er was. Hij komt uit het werkhuis van Franck, die, al gebruikte hij mahoniehout, heeft willen Gothiek maken, helaas! Gothiek in mahoniehout met halfverheven beeldwerk en standbeelden in marmer! Met dat materiaal moest hij de koperen platen gebruiken en Louis XV maken, maar zou dat beter geweest zijn dan de Gothiek van 1846? Ad. Siret zegt met reden, dat het "een volkomen belachelijk werk is", en hij geeft aan de kerkfabriek den raad "een predikstoel te laten maken, passende bij den tempel en den huidigen "stoel af te staan aan een nieuwe kerk of kapel". De geslagen platen van den predikstoel van Laurent Delvaux, die waarschijnlijk ook zijn werk zijn, hadden dus den gebrekkigen beeldhouwer Franck niet behaagd, en ze hangen aldus in een glazen kast van ons museum. Waarlijk, 't is met leede oogen, dat wij een kunstwerk zien, dat uit zijn verband is gerukt. Nooit hebben wij dat meer gevoeld dan voor dit drijfwerk. Dit is des te meer te betreuren, dat vakmannen zelf niet bevroeden waartoe het heeft gediend: de catalogus van het Museum van 1886 zegt dat de platen "uit een ciborium komen". A. VAN WERVEKE

272


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W 33e jaargang nr. 5 sept.-okt•• 2004

INHOUD 274 - Gontran Ervynck: Het kalseiden van de Hundelgemse steenweg te Ledeberg in 1775. - Victor Van der Haeghen: 288 lnventaire Archéologique: Band van het klein register van het tolkantoor. - Luc Devriese: 290 De mythische Keizerlijke Ottogracht en de zeer reëele bruggrafelijke Schipgracht - Pierre Kluyskens: 300 Cholera. - Erik Dekeyser: 311 De familie Mast van de Vrije Schippersnering en de Vrije Nering der Wijnschroders van Gent. (Vervolg). - W.L. Braekman: 323 Betoverde zieke spuwt padden uit te Gent (1613). - Hugo Collumbien: 326 Gentse Memoriedagen: 8-9-10 Juli. - Luc Devriese: 337 Het kan altijd nog erger. - Bibliografie. 337 - Vraag en antwoord. 338 - Jan Cleppe: 339 Gênsche Praot. - Aanvullende ledenlijst. 339

273


HET KALSEIDEN VAN DE HUNDELGEMSE STEENWEG TE LEDEBERG IN 1775 In 1704, nu exact drie eeuwen geleden, werd begonnen met de aanleg van de huidige Brusselse steenweg te Ledeberg. Dit was een volledig nieuwe, verharde verkeersader die zeer vlug de oude Brusselse weg in belang zou verdringen en meestal de Calseydewegh genoemd werd. Het zou nog tot 1775 duren vooraleer te Ledeberg een tweede verharde weg tot stand kwam, nl. het gedeelte van de Hundelgemse steenweg vanaf de St-Lievenspoort tot aan de huidige spoorwegbrug voorbij de Botermarkt. Deze weg werd daarna de Nieuwe Calseydewegh genoemd. Over de aanleg van deze tweede weg zijn we goed geïnformeerd, in het RAG bevindt zich een tamelijk volledige bundel met de belangrijkste archiefstukken terzake 1 • Het initiatief tot de aanleg ging uit van de advocaet-fiscael in de Raad van Vlaanderen. De procureur-generael had de opdracht in naam van de landvorst op te treden in alle processen waarbij de belangen van deze laatste betrokken waren en de advocaet-fiscael bepleitte de zaken door de procureur-generael aanhangig gemaakt. Vooral in de 18e eeuw namen de administratieve activiteiten van de fiscael geleidelijk toe met de steeds verder gaande centralisatie van het landsbestuur. Keizerin Maria-Theresia publiceerde in de jaren 1764-1766 een aantal placcaeten i. v.m. verbetering, herstel en onderhoud van het publieke wegennet en de fiscael van de Raad van Vlaanderen werd belast met de supervisie2 •

DE ORDONNANTIE Op 1 Mei 1775 stuurt advocaet-fiscael ridder Jean-François Dierlex een missive aan burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Ledeberg zeggend

Alsoo het ons is gebleken dat de publike baene leedende van dese Stad langst St Lievens Poorte naer Meirelbeke ende voordere achterliggende prochies naementlyck het deel van an den Steenwegh der geseyde Stad tot het gescheed der heerelyckhede van Ledeberg ende de prochie van Meirlebeke, wesende van de lengde van circa 250 Roeden aelsterse maete3 , is van soodaenigen quaedaerdigen gront dat het niet mogelyck en is het selve deel te brenghen in eenen behoorelycken ende gebruyckbaeren staet ten sy by middel van te Calcheyden ... Soo ist dat wij achtervolgend haere Majesteyts placcaeten ons genoodsaeckt vinden ten pointe voorschreven te voorsien ... waaruit blijkt dat de advocaet-fiscael reeds besloten had dat het kalseiden een noodzaak was en verdere discussies overbodig waren. De missive gaat verder 274


dan voor aleer dieshalvens te verleenen eenige ordonnantie belasten Ul. van haere Majesteyst weghe van naer convocatie van de groote gelande endl! notabie der heerelyckhede van Ledeberg gesaementlyck te delibereren op het subject hier vooren vermeld, naementlyck by wat middel gylieden oordeelt dat het minst swaer soude wesen om te vinden de penningen de gone sullen dependeren aen de bekostinge van het voorschreven werck, vermits het ons dunckt dat het te lastig soude vallen dese penningen t'eender reyse t'imposeren soo ende gelyck by haere Majesteyts placcaeten is gestatueert. De kosten zouden ten laste vallen van de heerlijkheid, burgemeester en schepenen mochten wel overleggen op welke wijze ze er best konden aan voldoen. Uit de tekst van de missive kan men afleiden dat overeenkomstig de placcaeten de kosten door een ĂŠĂŠnmatige operatie moesten gedekt worden, maar de advocaet-fiscael beseft wel dat dit voor een kleine heerlijkheid zoals Ledeberg een onmogelijke opgave was. Hij verwacht dan ook binnen de acht dagen een voorstel vanwege de lokale vierschaar, sult ons uwe te nemen resolutie in het geschrifte benevens copie autentique van de laetste geslotene rekeninge uwer heerelykhede over brenghen binnen d' acht daegen naer daete deser ten fine van naer examinatie van alle dies voorders gedisponeert te worden gelyck wy volgens d' omstandigheden sullen vinden te behooren. Na overleg met burgemeester mr. Jacques Beydens stuurt Anthone De Rouck, greffier van Ledeberg, reeds op 2 Mei aan de schepenen en aan een aantal eigenaars ("afsetene proprietarissen") en lokale notabelen een kopie van de missive van 1 Mei om te wordengeresolveert op de materie daer by vervaet samen met een convocatie om op 11 Mei te vergaderen. Deze dag was misschien slecht gekozen want het verslag van de vergadering bevat slechts de beslissing om, wegens de afwezigheid van de gecommitteerden van den grooten gelande, opnieuw te vergaderen op 18 Mei 1775. DE EXTRAORDINAIRE VERGADERING VAN 18 MEI 1775. De convocatie vertelt ons dat Ten versoucke van Burchmeestere ende Schepenen worden by desen andermael gheconvoceert Dheeren ghecommitteerde van de proprietarissen ten eynde van te compareren op donderdagh den achthienden deser rnaent meye ten vyfuren naer middagh in het ordinair wethuys deser heerelyckhede in dherberghe ghenaemt de Swaene bewoont by Sieur Joannes Vervaet om als dan aldaer te resolveren op de missive van I meye ... alsmede op weleken middel het minst swaer sal wesen te becommen de noodighe fonds

275


en werd aan niet minder dan 28 proprietarissen gestuurd waaronder de meest opvallende zijn: de Eerw. Heeren Prelaet en Prost der Exempte Abdye van Ste Pieters, dheer Jacques van Stoppelgaete gewezen baljuw van Ledeberg, jonker Charles Malcamp en mr. Jacques Theodoor Van Hulthem, gecommitteerden van den grooten ghelande, en ook zes insetenen van Ledeberg waaronder twee brouwers, Pieter Leybaert en Jan Frans Saegaert beide gewezen schepenen, en de meester chirurgijn Pieter Rottiers. Samen met de zeven schepenen, baljuw, meier en greffier, komt men tot een totaal van 38 uitgenodigden. De meeste eigenaars verschenen echter niet, sommigen lieten zich vertegenwoordigen door een notaris of procureur. Het verslag van de vergadering vermeldt de aanwezigheid van de burgemeester mr. Jacques Beydens, de schepenen Egidius van den Haute, Louis van Damme, Livinus Vervaet, Judocos de Mil en Joannes Lachaert (ĂŠĂŠn schepene was dus afwezig), baljuw jonker Charles Egide Wauters, meier Joannes Antonius Schepeos en greffier Anthone de Rouck. Deze maal waren beide gecommitteerden van den grooten gelande aanwezig, alsook de hierboven genoemde notabelen ende eenighe andere gemeentenaers. Het resolutieboek van de vierschaar4 bevat een verslag van de genomen beslissingen. Deze tekst vindt men uitvoeriger terug in een aantallosse stukken in bundel Nr.5 die een duidelijker beeld geven van wat eigenlijk ter sprake kwam. Deze bundel bevat o.m. twee memories, zonder datum noch handtekening, die men in moderne termen een "ontwerp van motie" kan noemen: door de voors: notabele wort over de generaliteyt schriftelyck te kennen gegeven dat den meerdere deel van het insetene... Het eerste stuk vertolkt de mening van een aantal dwarsliggers die hun ongenoegen luchten met een eerder egoĂŻstisch voorstel en een paar onvriendelijke opmerkingen. Het tweede stuk geeft de mening van de gewilligen die (misschien met tegenzin) proberen er het beste van te maken.

De Dwarsliggers. Hun argumentatie kan samengevat worden in twee punten. Ten eerste wijzen ze op het feit dat de meeste insetenen van Ledeberg hun nering hebben buiten de Keizerspoort langs de Calseydewegh naer Brussel dewelcke geensints noodigh hebben het gebruyck van den geprojecteerden Calseydewegh buyten de St Lievens poorte. Dit is onweerlegbaar, de aanleg van de nieuwe baan naar Brussel had na 1704 aanleiding gegeven tot de vestiging, voor de Keizerspoort, van een aantal kleine handelaars die een herberg of winkel uitbaatten. Ook schijnen sedertdien een aantal boeren overgeschakeld te hebben op tuinbouw wellicht met de bedoeling de stad te voorzien van verse groenten en fruit. De nieuwe baan naar Brussel volstond ruimschoots als transportmogelijkheid voor deze handelaars. Bijgevolg trekt men het besluit dat in allengevallede constructie van de calseyde den last saude wesen van de aengelande proprietarissen

276


dewelcke de meeste aisance ende gebruyck van de calseyde sauden genieten. Maar dit betekent dat men de volledige kost wil afwentelen op de insetenen langs de Hundelgemse steenweg, dit is op minder dan de helft van de toenmalige bevolking van Ledeberg. Ten tweede wordt erop gewezen dat by soo verre de straete behoorelyck waere gerepareert door de aengelande proprietarissen de passagie aldaer met waegens ende andere voituren teenemael practicabel is ... en verder boven dat het independentelyck van alle dies altydt waer blyft dat de weghen ende straeten volghens de placcaeten ende costumen moetengerepareert ende in practicabel staet gestelt worden door de aengelande die notoirelyck het meeste gemack ende aisance hebben. -Tussendoor geeft men te kennen dat den Eerw. heer prelaet der abdye van Ste Pieters den principaelsten aengelanden proprietaris is ter plaetse alwaer eenighe calseydinghe noodigh saude we sen, dit is misschien een wenk aan de abt van St Pieters om de kosten op zich te nemen ? - Tot slot komt de aap uit de mouw met de opmerking sonder dat men gelooft dat de voorseyde Calseydinghe by eenighe prochien ofte gemeenten saude wesen versoght als het selve versouck soo men verstaet maer gebeurt wesende by eenighe particuliere proprietarissen van speelgoederen gelegen soo binnen de prochie van Meirelbeke als andere voor hun eygen gemack ende aisance t' gone by dien geen publicq object en heeft van agriculture ofte transport van de denriĂŤn der lantslieden. Wij kennen de namen niet van de voorstanders van dit voorstel noch hoe sterk vertegenwoordigd zij waren. In alle geval wordt later geen gewag meer gemaakt van hun tegenwerpingen.

De Gewilligen. In een tweede document komt de mening aan bod van degenen die zich inschikkelijk betonen en proberen de zaken bij te sturen waar mogelijk. Zij beginnen met te verklaren dat de gecommitteerde ende gecompareerde proprietarissen by eenpaerighe stemmen- in het licht van wat voorafgaat lijkt dit wel wat overdreven - resolveren hun te conformeren naer den inhauden van den briefvan 1 Mei 1775, maar hebben twee bezwaren i.v.m. de inhoud van de missive.

(a) Zij oordelen dat er geen noodzaak bestaat de weg te kalseiden tot aan de grens met Merelbeke maar stellen voor zich te beperken tot het traject tussen de St-Lievenspoort en de herberg Het Sonneken over een lengte van ongeveer 180 gentsche roeden5 omdat het voorder deel altyd soo winter alssomerin eenen gebruyckbaeren stant is geweest ende de aengelande oock ge ene reparatien en moesten doen. De herberg Het Sonneken was gelegen langs de Hundelgemse steenweg tussen de huidige spoorwegbrug de plaats die thans nog "het oud kerkhof'' genoemd wordt. Dit was een poging om de kosten te beperken en de 277


vergadering laat opmerken dat dese heerelyehede als wesende maer van het bestreek van 64 bunder teenemael buyten staet is om te eonnen uytstaen en draegen op haer selven soo groote oncosten. (b) Zij vestigen de aandacht van de advocaet-fiscael op de beperkte mogelijkheden van Ledeberg qua mankracht en lastdieren

gemerckt binnen dese heerelychde maer en syn 16 peirden ende dat het vervoeren van de noodige aerde ende den transport van de materiaelen door de insetene absolutelyek niet en sal eonnen gedaen worden, wiert geresolveert den heere advoeaet-fiseael te versoueken van te ordonneren aen die der proehies van Meirlebeke, Gentbrugghe ende Melle die geZant zyn aen den geeraertsberghschen heirrewegh te ordonneren van met hunne waegens en peirden te commen doen den vervoer en transport by tourderolie midtsgaeders dat de voorseyde prochien sauden senden eenige pioniers om daegelyckx benevens de insetene te commen wereken tot het leggen van het bedde en vereffenen van de aerde gelyck in andere casselryen in diergelyeke gevallen was geobserveert omdat de generaliteyt deser heerelyehde haer grootelyekx genoegh belast sal vinden met de oncosten ende dat de meeste qualiteyt daervan bestreckt tot de naeste prochien van Meirlebeke, Lemberge, Melle, Bottelaere etc.

Dit verzoek bevat onbetwistbaar een grond van waarheid. Ledeberg was een gemeenschap van boeren en kleine handelaars, beperkt in oppervlakte (64 bunder) en bevolking. In 1801 telde de bevolking slechts 729 zielen6 , in 1775 was deze zeker niet groter. Er waren toen slechts twee boeren die een tweespan paarden bezaten en twaalf anderen met elk één paard. Men kon deze werkkrachten niet voor een lange tijd onttrekken aan hun dagelijkse bezigheden zonder veel gezinnen in moeilijkheden te brengen. Uiteindelijk komt men voor de dag met een financieringsvoorstel (dit is waar de advocaet-fiscael zit op te wachten). De vergadering stelt voor: - Het nodige kapitaal te verwerven door één of meerdere leningen waarvan de rente zal gedragen worden voor de helft door de eigenaars en de andere helft door de gebruikers (pachters) van de gronden, nochtans met de bijzonderheid behaudens dat de gebruyckers sullen subject syn te betaelen de jaerelycksche ommestellyngh tot het doen de betaelynghe van de eroysen ende het helft wesende ten laste van de proprietarissen op hunnen pacht sullen aftrecken. -Het geleend kapitaal zal afgelost worden in jaarlijkse schijven van 50 pond grooten totdat de gehele schuld gedelgd is. - De heerlijkheid had geen eigen ontvanger. Daarom wenst de vergadering om van dese regulative te hebben eene prompte uytwerkynghe ende de betaelynghe der eroysen exactelyck teleken jaere zaude gedaen worden, wiert geresolveert daertoe te kiesen eenen persoon van welckers administratie men een exacte observantie magh verhopen. Men had reeds een vertrouwenspersoon 278


op het oog want bij eenparigheid van stemmen stelt men voor daartoe Pieter Jacobus Herman de jonge te kiezen, baljuw van Schelderode, Bottelare en Munte, maar woonachtig te Ledeberg.

Het antwoord aan de advocaet-fiscael. Een derde document in bundel Nr.5 is een brouillon van antwoord aan de advocaet-fiscael, het is evenmin gedateerd noch ondertekend. Men deelt vooraf mede dat de gevraagde "plenaire" vergadering plaats gehad heeft en vanwelcke de gecompareerden ten geprefigeerden daghe hebben getrocken de presente resolutie de gonne wy d 'eer hebben hiernevens by copye autenticq te senden. Daarbij wordt gevoegd, zoals gevraagd in de missive van 1 Mei, de copie autenticq van de laeste geslotene rekenynghe ende getroncqueert extrait uyt den prysbouck sedert welcke rekenynghe geene voordere ommestellynghe en is gedaen ter oorsaecke wy met ge ene binnencosten belast en syn geweest. Men gaat verder met Ende omme UEd. te informeren op welcke maniere dese ommestellynghen worden gedaen hebben d 'eere van te seggen dat daer achtervolgt wort de forme binnen de stad Gent in het gesagh van het huysgelt gebruyckt sulcx dat men binnen dese jurisdictie naer proportie van de lasten die sauden te betaelen zyn men gewoon is ommetestellen tot acht twaelfselfs tot 20 ofte 24 stuivers te ponde van den prys, nochtans regulerende danofde betaelynghe te doen by payementen van vier tot vier ofte van ses tot ses rnaenden ingevolge dat de noodsaeckelyckheyt exigeert om alsoo te eviteren den oncost van het maecken van verscheyde pointynckrollen.

Daarna komen de twee voorgestelde wijzigingen betreffende de lengte van het traject en de onvoldoende middelen van de heerlijkheid. De brief eindigt met een paragraaf die naderhand geschrapt werd Ende aengesien het indispensabel noodigh is dat een ofte twee persoonen uyt de welcke ware gecommitteert soo omme te doen den incoop ende besorgen der materialen, reguleren ende transport besorgen van de calsyders ende te hebben het opsicht van het we rek....

Dit betekent misschien dat de schepenen van Ledeberg de organisatie en leiding van het werk zelf in handen wilden nemen ? Ze begrepen echter wel dat dit te veel gevraagd was en de paragraaf werd afgevoerd. DE BESLISSING VAN DE ADVOCAET-FISCAEL. Daarna blijft het een tijdlang stil. Het voorstel om de bekostiging van de werken te spreiden over een aantal jaren kwam niet overeen met de voorschriften van de placcaeten van de majesteit. De advocaet-fiscael besefte wel het gefun279


deerde van dit voorstel maar had blijkbaar niet de bevoegdheid om een afwijking toe te staan. Hij moest vooraf de goedkeuring van de gouverneur-generaal te Brussel zien te verkrijgen en in afwachting daarvan gebeurde er niets. Wanneer deze goedkeuring te Gent toekomt op 6 Juli 1775 grijpt hij onmiddellijk naar zijn pen en stuurt op 7 Juli een tweede missive aan burgemeester en schepenen van Ledeberg om zijn beslissingen kenbaar te maken. Deze omvatten: (1) De heirbaan van Ghent naer Geeraertsberghe moet gekalseid worden vanaf de St Lievenspoorte tot voorbij de herberg genaemt het Sonneken ter lengde van 220 roeden gentsche maete1 ende ter breede van 14 voeten. Het betreft hier dus een compromis voor wat de lengte van het traject betreft. (2) Omdat het niet doenbaarsoude wesen de becostinghe t'eender reyse omme te stellen ende innen binnen een jaer, sal men tot laste van het ghemeente van Ledebergh lichten rentewys ten minsten intreste mogelyck de penninghen noodigh tot becosten van het voorseyde werck. (3) Tot laste van de proprietarissen van de landen, bosschen, meerschen, huysen etc. te poincten de helft van de gheseyde te lichten cappitaelen ende de wederhelft tot laste van de pachters ofte ghebruyckers. ( 4) Van achtervolghende jaerelycx geduerende de vier eerst commende jaeren omme te stellen vier twintighste, waer van twee sullen wesen tot laste van de proprietarissen ende d'ander twee tot laste van de pachters ofte ghebruyckers, ten fine van met het beloop van de selve ommestellynghen af te lossen ende quyten de ghemelde capitaelen. De heerlijkheid moet dus haar schuld aflossen binnen een termijn van vier jaar. Het is niet duidelijk wat bedoeld wordt met "vier twintigsten". Misschien wenst de advocaet-fiscael dat deommestellingen zouden belast worden met vier schellingen te ponde, dus aan 20% ? (5) Dat gylieden ons t' eynden van den selven termyn danofbehoorelyck sullen doen consteeren, belastende UZ. van in consequentie van diere te geven de noodige orders aen Sieur Pieter Jacobus Herman de jonghe. (6) Voorders hebben wy tot directie van de calzyde ghecommitteert dheer Louis t'Kint ontfanger van de wercken der Stadt Gent, bevelende Ul. van aen den selven te verteenen alle hulpe en assistentie die de materie sal verheysschen. (7) Eyndelinge in aandacht genomen dat door den kleynen nomber van peerden binnen de jurisdictie ende de weynighe opsetenen van diere, het werck geduerende dit saisoen niet en soude connen voltrocken worden, hebben wy thunder secours beschreven d'officieren ende wethouderen van Gentbrugge, Melle end Meirelbeke ten fine van op tour de rolle by Craweyen door de respective opsetenen der geseyde prochien, op d'ordonnantie van onsen gecommitteerden, op het werck te senden soo veele waeghens bespannen met peerden ende oock alsulcken nomber van pioniers tot het aenhaelen van den 280


save/, calzeyden ende borduere steenen misgaeders ophoogen ende verheffenen van het bedde met het voorder handgedaed daer aen clevende als hy sal noodigh vinden, ten weleken effecte gylieden insgelycx aen den se/ven gecommitteerden binnen derden daeghe naer het ontfanghen deser sult ter handt stellen een double van de rolle van uwe opsetene ende van de peerden binnen uwe jurisdictie te bevinden. Reeds op 11 Juli noteert de greffier dat hij ghetrauwelyck de rolle van opsetenen en van de peerden overgemaakt heeft aan de gecommitteerde van de werken. Aldus hadden de schepenen van Ledeberg zowĂŠl strikte orders gekregen alsook enkele toegevingen bekomen en konden de werken van start gaan.

DE WERKZAAMHEDEN. Bundel Nr.5 in het Fonds Ledeberg bevat uiteraard geen technisch verslag van het verloop der werkzaamheden. Om daarvan een overzicht te verkrijgen moeten we gebruik maken van allerlei opmerkingen die men hier en daar terugvindt in de documenten. Gelukkig zijn de individuele kostennota's van veel betrokken personen bewaard gebleven in bijlage aan de uiteindelijke afrekening (zie verder). Daarin komen enkele aanwijzingen voor over de manier waarop het werk aangepakt werd. Vooraf moesten de nodige materialen besteld en aangevoerd worden, met de werken zelf schijnt men slechts gestart te zijn half Augustus.

De Werkkrachten. Werklieden en paarden werden opgevorderd door de meier J.A.Schepens b.m. v. een maeningh. Volgens zijn onkostennota gebeurde dit van vanaf 14 Augustus tot 2 December 1775, dit moet dus overeenkomen met de periode dat er effectief gewerkt werd. Hij vermeldt 15 perioden van meestal een week en soms 8 of 9 dagen, waarvoor hij een aantal pioniers (grondwerkers) en paarden opvordert. In de zwaarst belaste periode, die ook de meest frequente is en 10 maal voorkomt, worden 9 pioniers en 4 paarden voor 5 werkdagen gevorderd. Voor iedere pionnier en ieder paard en voor elke werkdag moest dit individueel gebeuren, de meier had in deze gevallen 65 maeninghen te doen ! Deze organisatie geeft blijk van gezond verstand: niet alle mannen en paarden van de heerlijkheid werden terzelfdertijd opgevorderd en in iedere periode hadden de werkers enkele dagen over om hun eigen zaken te beredderen,. zodat het normale werkritme niet overdreven verstoord werd. In totaal werden aldus 128 pioniers en 4 7 paarden opgevorderd verdeeld over 73 werkdagen. Per werkdag ontving de meier twee schellingen als vergoeding voor zijn "vacatien" hetgeen hem 7-6-0 pond gr. opbracht. 281


Eenmaal vernemen we iets over bijkomende werkkrachten geleverd door de omliggende parochies. In de vierschaar van 6 September wordt geklaagd dat bij de gonne van Gentbrugge, Merelbekeen Melle sommighe op het we rek maer en commen ten acht ofte neghen uren, eenighe ten thien uren ofte voor den middag van daer vertrecken... In de bundel vindt men een tweede kostennota ingediend door de meier die betrekking heeft op de periode van 29 September tot 14 November 1775 waarbij vier maal een werkploeg van 6 man met twee paarden vermeld wordt, opgevorderd voor in totaal 11 dagen. Verdere uitleg ontbreekt, misschien is dit de bijdrage van genoemde parochies ?

De Materialen. De kasseien waren natuurlijk het belangrijkste materiaal. Ze waren afkomstig van twee leveranciers. Een zekere C. Huyttens leverde het eerste lot van 23 900 stuks op 31 Juli en dit werd gevolgd door nog drie andere loten zodat in totaal 183 100 "dobbelstraetsteenen" geleverd werden aan 18 gulden per duizend, voor een totale prijs van 549-6-0 p.gr. Dit was overigens de zwaarste post in de financiering. De tweede leverancier was A.J .Baugniet die 52 300 stuks leverde aan dezelfde prijs. Er schijnt een probleem geweest te zijn met deze leveringen want in de vierschaar van 6 September stellen de schepenen vast dat er grote en kleine straetsteenen gebruikt worden en vraagt men zich af hoe het zit met de prijs ervan. Deze kasseien waren wellicht afkomstig uit Henegouwen want genoemde A.J .Baugniet leverde ook een 6246 voetborduren aan zes gulden per honderd. Hij rekent 14 daegen schiphuere a 14 stuyvers par dagh tot het vertransporteren aan. Hij brengt ook dixflorains pourdecharge Ze pierre apave de Mr. Huytens in rekening. Zijn kostennota is zeer beknopt en gedeeltelijk in frans-zonderaccenten gesteld. Men zal dit materiaal gehaald hebben uit een Henegouwse steengroeve, het vervoerd hebben langs de Schelde en gelost aan de aard te Ledeberg. Deze aard was gelegen op een plaats die thans nog "de Meierij" genoemd wordt en nam in 1775 een deel van het erf van twee insetenen, Jan Frans de Weweire en Dominicos Vekeman, in beslag. Zij ontvingen daarvoor samen 1-5-2 p.gr. met inbegrip van de schaede geeauseert ter eausen van het laeden ende lossen van calseydesteenen ende sponden. Uiteindelijk is er ook sprake van levering van nagelen en planeken tot ajbaeylen van de wegh door dezelfde J .F. de Weweire. Ook wordt ergens gesproken over het ophogen van de bedding van de weg, vandaar de betalingen aan twee andere insetenen, Melchior van Caeneghem en Frans Vervaene, over eoop van aerde. Waar deze aarde vandaan kwam wordt niet gezegd. In de 18e eeuw was te Ledeberg geen woeste grond meer te vinden en het is moeilijk aan te nemen dat men goede landbouwgrond zou afgraven om de weg op te hogen.

282


De Werken. Over de uitvoering van de werken hebben we erg weinig informatie. Die zullen bestaan hebben uit het afbakenen van het traject m.b.v. de planken waarvan hierboven sprake is, aanvoeren van aarde om de weg op te hogen en ten slotte het leggen van de kasseien. Dit laatste kostte twee gulden per vierkante roede en we kennen de namen van vier personen die bij dit werk betrokken waren. Eerst Ignace Salomon Latour die misschien uit Henegouwen afkomstig was, want zijn kostennotĂ Js ook gedeeltelijk in het Frans gesteld, maar reeds te Gent gewerkt had want hij laat opmerken dat hij gewerkt had "aux memes conditions du vieux Bourgue" en 119 roeden gekasseid had. Dan was er Jan Baptiste Lauwaerts die slechts 35 roeden voor zijn rekening genomen had. We vernemen niet in welke verhouding deze twee tot elkaar stonden. Tenslotte waren er nog Frans Terneus en Joannes Maes die wellicht helpers waren want ze ontvingen resp. slechts 1-7-9 en 1-10-0. Volgens deze gegevens werden in totaal slechts 154 roeden gekasseid, hoe dit kan kloppen met de voorgeschreven 220 vierkante roeden8 wordt niet uitgelegd. Merkwaardig is dat Latour en Lauwaerts slechts (in totaal) voor 115 roeden uitbetaald werden en dat de de rest te betalen was over twee jaren. Een mogelijke verklaring vinden we in een korte zinsnede van Latour "le tiers resteras pour caution". Met "le tiers" bedoelt hij misschien de resterende 39 roeden (dit is ongeveer het derde deel van de 115 roeden die reeds betaald waren) waarvan de betaling uitgesteld was als waarborg. Wanneer na twee jaar zou blijken dat het werk behoorlijk uitgevoerd werd zouden beiden de rest van hun geld ontvangen. In de kostenota's vinden we nog drie personen die optreden als opzichters van de werken. Pieter Haeck ontvangt 4 schellingen per dag om als toesiender gaede te slaen over een periode van 125 dagen hetzij 25 pond gr. in totaal. Jan de Graeve en Joannes de Smul ontvangen slechts 2 schellingen per dag voor resp. 27 en 22 dagen toezicht. In de veronderstelling dat deze drie niet gelijktijdig te werk gesteld werden komt men tot een totaal van 174 dagen toezicht d.i. van half Augustus 1775 tot half Februari 1776. Het werk stond zo lang onder toezicht want men spreekt van aerbeyt in het ajbailden den weg ten tijde van den doy, er werden dus dooibarrelen geplaatst en Lieven Burghelman ontvangt op 7 Februari 1776 nog 13 schellingen voor het afsluyten met ketens ende sloten van den nieuwen calseyde wegh.

DE FINANCffiRING. Ondertussen bleven de schepenen geplaagd zitten met het probleem van de financiering. Op 6 September 1775 vergadert de vierschaar opnieuw in extraordinaire vergadering, in aanwezigheid van enkele eigenaars en notabelen, de 283


gecommitteerden van den grooten gelande zijn afwezig. Men is unaniem van oordeel dat de opgelegde termijn van vier jaar een veel te zware last zal veroorzaken. De reden is dat de landen seer hooghe syn verpacht waer doore veele buyten staet sullen syn soo groote ommestellynge te çonnen opbringen ende menichte daerom geresolveert syn hunne gepachte goederen ende de jurisdictie (van de heerlijkheid Ledeberg) te verlaeten. Bovendien vreest men dat niemand zal gevonden worden die onder deze voorwaarden de pennynghen sal willen advanceren. Verder is er een klacht betreffende levering van straatstenen (zie voorgaande paragraaf) en wordt opnieuw de gedachte geopperd dat het werck binnen minderen tydt saude voltrocken worden met meer oplettenteyt ende minder cost indien iemant van dese jurisdictie daer van de bestierynge conde hebben onder de inspectie van eenen gecommitteerden van burgemeester ende schepenen, aengesien sy den last moeten draegen ende alsoo genegen wesen te vigileren selfs gratis ende sonder vergelt. Daarom werd besloten een afvaardiging bestaande uit de baljuw jonker Ch. Wauters samen met een notabelePieter Lybaert9 naar de advocaet-fiscael te sturen om hem de problemen voor te leggen, i.h.b. moeten ze toelating zien te verkrijgen om de termijn van vier jaar te verlengen tot vijftien of zestien jaar ! De toekomst zou leren dat dit een meer realistische inschatting was van de mogelijkheden van de heerlijkheid. ¡ In de volgende vergadering op 26 September brengt de baljuw verslag uit van zijn opdracht. Alhoewel het niet letterlijk genoteerd staat in het resolutieboek was hij blijkbaar met lege handen teruggekomen want de advocaet-fiscael had gezegd datter geen andere questie en was als van te doen eene ommestellynghe ende te lichten capitaelen tot betaelen van het werk. De vierschaar besluit dan maar van aen de voornoemde ordonnantie te volcommen. Op dezelfde dag sluiten de schepenen ook een lening af in twee rentebrieven van elk 300 pond gr. wisselgeld met meester Jan Baptiste Thomas Cardon, advokaat in de Raad van Vlaanderen, die daarvoor een rente zal ontvangen van 12 pond gr. tsjaers vry suyver geit den pennynek 25 courant met inganek d' acte deser. Het geld werd dus geleend aan 4%. De schepenen stellen als voorwaarde dat ze de aflossing van de rente mogen doen in schijven van 100 pond en bezetten de rente op den generaelen incommen deser heerelichede, de pointynghen ende settynghen ten desen eynde te doen. Eveneens op 26 September verschijnt de genoemdePieter Jacobus Herman in

de vierschaar en verclaerde te andveerden als ontfangher de inning he van de ommestellynghe voor de vyftigsten pennynek van de voorseyde pointynghe sonder eenigh voorder salaris. Zijn verdiensten bedroegen dus 2% van de opbrengst van de ommestelling. De ontvanger P.J.Herman was een veelzijdig man. We ontmoeten hem elders als greffier van Gootrode en Landskouter en ook was hij baljuw van Schelderode, Bottelare en Munte. Zijn eerste taak bestond

284


erin, samen met de schepenen Louis van Damme en Jan Baptiste van Osselaere, een prysye uit te voeren van de nieuwe gebouwen binnen de heerlijkheid want sinds verschillende jaren was er geen ommestelling meer geweest. Spoedig kreeg hij een ander probleem te behandelen. Op 7 Oktober 1775 had de advocaet-fiscael in een brief aan burgemeester en schepenen van Ledeberg de betaling van 600 pond opgelegd, binnen de drie dagen te betalen in handen van de directeur van de wercken Louis t'Kindt om de inkoop van calseyden alreede op het werck gelevert ende ten deele vervrocht en het loon van de calseyders te betalen. - Dit bevestigt dat de werken toch wel goed opschoten. Om een of andere reden was ontvanger Herman niet op de hoogte van dit bevel tot betaling en op 11 Oktober 's morgens komt Louis t'Kint bij hem thuis het geld ophalen dat niet beschikbaar is. Blijkbaar was deze laatste niet erg tevreden want hij geeft de ontvanger tijd tot 3 uur in de namiddag om het geld te overhandigen. Misschien heeft hij gedreigd de ontvanger Herman te laten arresteren ? Het was in die tijd de gewoonte een schuldenaar die, na sommatie, niet betaalde gewoon onder arrest te plaatsen waarbij deze meestal wel vlug vrij gelaten werd op voorwaarde dat hij iemand vond die zich borg wilde stellen over het verschuldigde bedrag. In alle geval, de ontvanger was erg geschrokken en per bode zend hij onmiddellijk een brief in haeste, aen heer ende meester burghemeester Jacques Beydensofte in syn absentie aen mynheer de Rouck greffier, omme te versoecken eene ordonnantie te laeten depecheren aen my par bryngher deser hedent voor de middag ... Jacques Beydens was advokaat in de Raad van Vlaanderen en woonde in deKwaadham, de greffier Anthone de Rouck woonde op de Hoogpoort Uiteindelijk schijnt alles wel in orde gekomen te zijn. Op 31 Oktober en 21 November 1775 vergaderen de vierschaar, de twee gecommitteerden van den grooten ghelande en de notabelen van Ledeberg opnieuw in de herberg De Swaene om het Cohier der Lasten van de nieuwe calseydewegh te behandelen. Men mag deze laaste uitdrukking niet in moderne zin opvatten, de werken waren immers bijna ten einde, met "lasten" bedoelt men financiĂŤle lasten. Zij besluiten een ordonnantie uit te schrijven die een ommestelling voorziet van twee schellingen te ponde, dus een belasting van 10%. Greffier De Rouck moet een nieuwen poinctynckbouck opstellen en in de vergadering van 21 november worden Frans Rottiersen Joannes Melckebeke als pointers & setters aangesteld, die ter plaatse de eed afleggen. Op de gebruikelijke wijze wordt dit medegedeeld aan de bevolking door meier J.A.Schepens middels een kerkgebod dat hij later verklaart overluydt gelesen thebben aen Sinte Daneelscappelle10 naer de ordinaire messe ten uytcommen van den volcke mitsgaeders deselve te hebben in de vier gebuerten met het kUneken van de belle gepubliceert ende copien derselve ter vier gecostumeerde plaetsen geaffixeert op den Sondagh 26 November 1775. 285


Aldus vernemen de inwoners dat de ontvanger P.J. Herman zitdag zal houden op Zaterdag 2 December van 9u. voormiddag tot 3u. namiddag in de herberg Het Sonneken bewoond door Pieter Herman en dat ze dringend verzocht worden hun bijdrage te komen storten. Aangezien deze herberg gelegen was aan het einde van het gekalseid traject konden ze zich terzelfdertijd ervan vergewissen of hun geld wel goed besteed was. Deze Pieter Herman, de waard in Het Sonneken, zien we in veel staten van goed optreden als gesworen pryser en costumier en was de vader van de ontvanger Pieter Jacobus 11 Er was geld nodig want op 16 Maart 1776 stuurt de advocaet -fiscael opnieuw een missive waarbij hij de betaling oplegt van een nieuw voorschot van 250 pond gr. aan de directeur der werken Louis t'Kint. Daarbij vernemen we dat reeds 700 pond gr. voorgeschoten werd. Er was immers op 7 Oktober 600 pond uitbetaald, waar de andere 100 pond vandaan kwamen vernemen we niet. De schepenen vergaderen opnieuw i. v.m. dit voorschot op Dinsdag 26 Maart 1776 om 3u. namiddag in de herberg De Swaene bij Joannes Vervaet met als gevolg dat op 9 April een nieuwe rentelening van 200 pond gr. aan 4% aangegaan wordt bij de reeds genoemde advocaat Cardon. In de vergaderingen van 2 en 9 Juli 1776 beslissen de schepenen de schuld te minderen door een eerste afbetaling van 100 pond gr. uit te voeren. Daarvoor is echter een nieuwe ommestelling van 14 stuivers te ponde (d.i. 11,66%) nodig zodat op Zondag 10 November 1776 andermaal een kerkgebod afgekondigd wordt door de meier, met dezelfde formaliteiten als hiervoren vermeld. De ontvanger zal nu zitdag houden op Zaterdag 16 November 1776 van 1u. tot 3u. namiddag opnieuw in de herberg Het Sonneken. De financiĂŤn van de heerlijkheid schenen het redelijk goed te stellen want op 18 Februari 1777 volgt een tweede afbetaling van 100 pond gr. Daarna horen we niets meer over verdere afbetalingen. Er zijn wel nog ommestellingen, zoals op 3 Maart 1777 ( 1 schelling te ponde), 17 September 1778 (2 schellingen te ponde) en 14 Augustus 1781 (2 schellingen te ponde). Van deze ommestellingen zijn echter geen documenten bewaard gebleven in het fonds Ledeberg. In de vergadering van 29 November 1784 neemt Pieter Jacobus Herman wegens zijn andere drukke bezigheden ontslag uit zijn functie van ontvanger. Hij wordt vervangen door een zekere Jan Frans van den Driessche. De schulden waren nog niet volledig afbetaald want op 8 Juli 1788 is opnieuw sprake van een ommestelling (aan een schelling te ponde) en leest men in het resolutieboek dat men sal de rekeningen van den calseydeweg en de binnencosten afsluiten. Misschien betekent deze zinsnede dat alle kosten nu vereffend waren ?

286


DE AFREKENING. Uiteindelijk op 20 Maart 1777 komt de directeur van de werken Louis t' Kindt, na vooraf de goedkeuring van de advocaet -fiscael verkregen te hebben, zijn afrekening voorleggen in de vierschaar van Ledeberg. Benevens de schepenen zijn de twee gecommitteerden van den grooten ghelande en een aantal notabelen aanwezig. Louis t'Kindt had in totaal reeds 950 pond gr. ontvangen. Daartegenover stelt hij een totale uitgave van 942-18-8 pond zodat 7-1-4 pond terugkeren naar de kas van de heerlijkheid. De uitgaven omvatten volgende posten, alles in ponden grooten courant (kleinere posten worden samengevat). Aan S. Huyttens (calseyden) Aan A.J.Baugniet (calseyden e.a.) Leggen van de calseyden Toezichters Aan de meier Schepens Eigen kosten L. t'Kindt Diverse kleine kosten Totaal

549-6-0 223-9-5 42-14-5 29-18-7 8-8-0 76-4-0 13-8-3 943-8-8

De rekening zoals ze ingediend werd blijkt 10 schellingen meer te bedragen dan het bedrag dat Louis t'Kindt inbrengt. Wij hebben geen verklaring gevonden voor dit verschil, behalve dat ergens een rekenfout gemaakt werd ? Bovenop deze rekening kwam nog een kostennota van de greffier A. de Rouck en van burgemeester en schepenen die 31-0-4 p. gr. inbrengen voor het menigvuldig schrijfwerk "ende andere vacatien" gedurende de gang van de werken. Ook bleven nog twee schulden van 10 pond voor 30 roeden calseyden leggen door Latoor en 3 pond voor 9 roeden door Lauwaert te betalen over twee jaar. NOTEN 1) RAG, Fonds Ledeberg, Bundel Nr.5 2) Over de taken van de advocaet-fiscael zie J.Buntinx, Inventaris van hetArchiefvan de Raad van Vlaanderen, Deel VII, Inleiding, uitg. RAR, Rijksarchief te Gent (1977). 3) Dit is over een afstand van 1386 m. 4) RAG, Fonds Ledeberg Nr.1, Resolutieboek van de vierschaar van Sint Pieters Ledeberg, fo.11 0 e.v. 5) Dit is over een afstand van 694 m. 6) F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis der Gemeenten van Oost-Vlaanderen, Ledeberg, blz.1 (voetnoot 2). 7) Dit is over een afstand van 848 m. 8) De weg moest 220 lengteroeden lang en 14 voet, d.i. 1 roede, breed zijn, dus een oppervlakte van 220 vierkante roeden. 9) Pieter Lybaert was brouwer in de Mostaertpot te Ledeberg.

287


10) De St-Daneelskapel was gelegen ongeveer op de splitsing van de huidige JozefVervaenestraat met de Hundelgemse steenweg. 11) Pieter Jacobus werd geboren en gedoopt in de St-Pieters parochie op 26 Juli 1738 als zoon van Pieter Herman en van Isabella van Ruyskensvelt (P.R. St-Pieters in SAG).

BIOGRAFISCHE NOTA Advocaat fiscaal Jean François Dierlex was de initiatiefnemer en drijvende kracht achter de aanleg van de "nieuwe calseydeweg". Hij werd raadsheer benoemd in de Raad van Vlaanderen op 22 Jan. 1753, advocaat fiscaal op 16 Juli 1761 en (laatste) president van de Raad op 5 April1782. Hij overleed te Gent op 1 Sep. 1798 midden de troebelen van de Franse bezetting. Op 16 Sep. 1765 verkreeg hij van keizerin Maria-Theresia de titel van erfelijk ridder. Zijn broer Joos Alexander Dierlex was hoogbaljuw van het Land van Zottegem en verkreeg op 30 Dec. 1781 van keizer Jozef 11 eveneens de titel van erfelijk ridder. (Zie L. Duerloo en P. Janssens, Wapenboek van de Belgische Adel, uitg. Gemeentekrediet, 1992.) Hij was de vader van de gekende historicus Karel Lodewijk Diericx, auteur van o.m. Het Gends Charter-Boekje (1821). Deze laatste werd te Gent geboren op de Sint-Baafsparochie op 1 Jan. 1756 als zoon van Jean François en van Maria Jacoba Veltganck. Men vindt een uitvoerige biografie van vader en zoon Dierlex in de Biographie Nationale, Tome 6 (1878) blzn. 57-61.

Gontran ERVYNCK

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 92 Op 1 oktober 1898 stelde Victor Van der Haeghen in de rubriek "Boekbanden -Archieven van de stad Gent (reeks 93bis, n°13)- XVe eeuw (1484)" in het Frans een fiche op over

Band van het klein register van het tolkantoor De mooie boekbanden van de XVe eeuw waarvan men met zekerheid de auteur en de datum kent zijn zeker zeldzaam. Het boucxkin van den thollen van Gent werd ingebonden door Jan Mavesin, die op 24 januari 1483 (1484 onze tijdrekening), voor zijn werk twee schellingen groot kreeg, zoals men kan zien in de Stadsrekeningen 1483-1484, f' 339: Item betaelt Janne Mavesin over dat hy tboucxkin van den thollen verbonden heeft met nieuwe sloten. Actum XXITIT januarij anno LXXXIII. .. ll s.gr. Het nu gebruind leder dat de eikenplanken bedekt moet oorspronkelijk roodachtig geweest zijn. In de documenten die er naar verwijzen wordt dit 288


boekdeel inderdaad dikwijls "klein rood boek" genoemd. Zo leest men bij voorbeeld aan het hoofd van een transcriptie in het Vrauwe Marieboek (stadsarchief): copie van den roden boucskine begrijpende de thollen. De vlakke delen meten 0,15 m. x 0,215 m. De sloten zijn gedeeltelijk verdwenen. In het midden van de vlakke kanten, die .redelijk goed bewaard zijn, staan twee boven elkaar geplaatste Sint-Andrieskruisen. Bij ieder van deze kruisen staan vier draken. De versieringen die het hoofdthema omkaderen stellen kruipende leeuwen voor, lelies en vuurslagen met silex waaruit vonken spatten; bij enkele van deze vuurslagen staat een Sint-Andrieskruis. Het register is veel ouder dan de band; hij bevat de transcriptie, gemaakt op het einde van de Xllle of begin van de XIVe eeuw, van zes brieven van Graaf Boudewijn uit 1199, alsmede de verordening van Gravin Mathilde ( 1271), documenten die allemaal betrekking hebben op tolrechten. De tekst is versierd met witte en rode beginletters. 289


DE MYTHISCHE KEIZERLUKE OTTOGRACHT EN DE ZEER REËLE BURGGRAFELUKE SCHIPGRACHT Deel 2. De Schipgracht In het eerste deel van deze bijdrage over het zonderlinge verhaal achter de naam Ottogracht, werd beschreven hoe de monniken van de Gentse Sint-Baafsabdij zich geconfronteerd zagen met onweerlegbare en prestigieuze oorkonden die stelden dat hun abdij in het Duitse rijk lag. Dat was in het door de Vlaamse graven in de 11 de eeuw ingepalmde gebied dat Rijksvlaanderen genoemd wordt. Historisch en geografisch klopt dit echter niet met de opvatting dat de Schelde in onze streken als grens aangeduid werd bij de uiteindelijke verdeling van het rijk van Karel de Grote. Alleszins aan het einde van de 13de eeuw, en meer dan waarschijnlijk al vroeger, aanzagen de Bavelingen een westelijk van hun abdij gelegen waterverbinding met de zee als grens. Een dergelijke waterloop, een gracht, zou door de Duitse keizer Otto II (gekroond in 967, gestorven in 983) aangeduid geweest zijn als rijksgrens. Dat althans stelde een welbekende passage uit een kroniek van de Sint-Baafsabdij die ·rond 1290 opgesteld werd door een van haar monniken, Jan van Thielrode. In dit tweede deel wordt uit de doeken gedaan welke waterloop daarvoor kon doorgaan. Wat er daar achter zit, toont aan dat het hele Ottoverhaal meer kans maakt van mythisch dan van reëel te zijn. Dit betekent daarom nog niet dat deze straatnaam domweg onzinnig zou zijn: Otto II speelde een beslissende rol in de heropleving van de Sint-Baafsabdij na de noormannentijd 1 • Bovendien brengt deze geschiedenis ons bij twee nu vrijwel vergeten factoren die ooit erg belangrijk geweest zijn voor onze vroege stadsgeschiedenis: bij de Schipgracht en bij de 'eigenaars' van dit kanaal, de Gentse burggraven.

De Schipgracht: enig mogelijke kandidaat-grensgracht Jan van Thielrode en zijn navolgers repten met geen woord over de precieze ligging van de vermeende gracht van Otto. Bekijkt men de oude kaarten, dan komt men tot de conclusie dat de enige mogelijke kandidaat hiertoe de Schipgracht moet zijn. Pal naar het noorden gericht, bereikte dit kanaal na amper iets meer dan 10 km. buiten de stadsgrenzen de streek die de Vier Ambachten (Ambacht van Boekhoute, Assenede, Axel en Hulst) genoemd werd en die in het keizerrijk en in het bisdom Utrecht gelegen was (zie deel 1 van deze studie). Via een netwerk van kanalen en zeegeulen, overvloedig aanwezig in dit gebied, verbond deze gracht Gent met de Honte, later de Westersehelde (zie afbeelding). Dit was ook de enige waterloop die men zonder de plaatselijke hydrografie al 290


A tb. I. De vier waterlopen die Gent destijds met het achterland verbonden: de Leie, de Schelde, de Lieve en de Schipgracht Deze laatste is hier aangeduid met de oudste naam van het zuidelijke deel, (lees) Gundinisgracht en voorbij Langerbrugge met de latere en nu nog gebruikte naam Burggravenstroom. De naam Schipgracht werd hier verkeerdelijk aangeduid op een verbinding tussen Rodenhuize en Zelzate. De vertakkingen van de burggrafelijke Schipgracht zijn slechts gedeeltelijk weergegeven. Uit: DECAVELE, J., DE HERDT, R. , Gent op de wateren en naar de zee, Antwerpen, 1976, p. 44).

291


te veel geweld aan te doen, te Gent bij Sint-Jacobs of in de Sint-Jacobsparochie rechtover de Sint-Baafsabdij kon laten aanvangen, zoals Thielrode aangaf. Hierover verder meer. De beter bekende Lieve, Gent's historische zeeverbinding bij uitstek, komt niet in aanmerking. Voor dit kanaal verkoos men bij de aanleg in 1251 de noordwestelijke richting naar Damme, dĂŠ Vlaamse zeehaven van toen. De Lieve liep volledig in het Franse gedeelte van het graafschap Vlaanderen. Bovendien zal men ten tijde van Jan van Thielrode nog goed geweten hebben dat die vaart er nog maar enkele decennia vroeger gegraven was op initiatief van en door de Gentenaars. De Duitse keizers, die toen allang geen rol van enige betekenis meer speelden in onze streken, hadden daar hoegenaamd niets mee te maken. Wel waren er dicht bij Gent minstens twee verbindingen tussen de Schipgracht en de Lieve. De ene was de nu verdwenen 14de_eeuwse stadsgracht met daarbij nog een afleidingskanaal ongeveer ter hoogte van de Blaisantvest en de andere bestaat nog steeds net over de Kapiteinstraat aan de noordrand van de Wondelgemse Meersen rechtover het kerkje van Meulestede 2 . Voor wat het dichtst bij de stad gelegen deel van de Schipgracht (tot Langerbrugge) betreft, kon er geen verwarring bestaan. De Schipgracht die voor gracht van Otto moest doorgaan was hier de kortst mogelijke en ook de enige verbinding van Gent met de Vier Ambachten in het Duitse rijk. Bovendien vormde hij de westelijke grens van de langgerekte zone tussen de Schelde en de Vier Ambachten die de monniken van Sint-Baafs aanzagen als behorende tot het Duitse rijk. Deze viel samen met de oorspronkelijk heel grote abdijparochie van Sint-Baafs die tot Lokeren strekte, en verderop met het Land van Waas tot en met de heerlijkheid Saaftinge. Hoe de gracht van Otto binnen de Vier Ambachten verder zou verlopen hebben in het waterrijke gebied naar het noorden toe, is een zoekplaatje. In onze interpretatie van wat de monniken in de 13de eeuw als Otto's gracht konden aanzien, is de verbinding met Axel en verder naar Othene bij Terneuzen de meest waarschijnlijke. Op de weinige oude kaarten die de Ottogracht aanduidden3 , werd echter een meer westelijk gelegen verbinding met de inham bij Biervliet aangeduid. Veel betekenis moet daaraan niet gehecht worden. Net als de Ottogracht uit Thielrode's tekst waren ook deze cartografische gegevens papieren verzinsels (zie deel 1) die nooit aan enige bestuurlijke realiteit beantwoordden. Vertakkingen allerhande

De gracht die als zuidelijk deel van de grens tussen Gent en de Zeeschelde zou moeten doorgaan, werd bij zijn eerste vermelding in 1251 zeer duidelijk omschreven als de Schipgracht die Gent met Brtvelde (oorspronkelijk Aftevelde) verbond 4 • Hij vertrok te Gent aan de Leie bij het Sluizeken en liep via het

292


Meerhem naar het huidige Tolhuis en vandaar in bijna rechte lijn naar Langerbrugge. Te Langerbrugge splitste de waterloop en gaf Gent toegang tot het noorden via twee takken. De belangrijkste tak was de oostelijke die de Oude Kale of Durme5 (de huidige Moervaart en Zuidlede) volgde, met het daarbij aansluitende netwerk van de Stekene-, Asseneedse-en Akselse vaartjes en nog een trits andere waterlopen (zie kaart in Deel1). Hierdoor lag het hele noorden open voor Gent, van Biervliet en Boekboute in het westen tot Hulst en Hontenisse (Kloosterzande) in het oosten. Hoewel men via deze waterlopen vanuit Gent de zee kon bereiken, maakten de Gentenaars tot voor de aanleg van de Sassevaart in de 16de eeuw nooit gebruik van deze mogelijkheid, al heeft men zeker al veel vroeger met dat idee gespeeld6 • De andere tak, de noordwestelijke, was in zijn oorsprong geen natuurlijke waterloop zoals de eerste, maar het vervolg van de vanuit Gent gegraven7 Schipgracht die vanaf Langerbrugge vrijwel recht doorgetrokken werd tot Ertvelde. Te Evergem en te Brtvelde staat hij nog steeds bekend als Burggravenstroom (over deze niet mis te verstane benaming verder meer). Bij het dorpscentrum van Kluizen waren en zijn er nog steeds vier aftakkingen8 waarvan de belangrijkste, de Oostwatergang ofEeklo's vaardeken, later eveneens de naam Burggravenstroom toegedeeld kreeg. Te Gent werd het waterpeil geregeld met een sluis aan de Nieuwe Schaapbrug tussen Oudburg en Sluizeken (al in 1322 vermeld) bij de monding in de Leie9 • In 1580 werd dit sluisje bij de aanleg van de Calvinistische stadsversterkingen en de bijhorende aanpassingen aan de Sassevaart, vervangen door de Tolpoortsluis10. Deze laatste verdween op haar beurt in 1864 toen de stadswallen 'open' gelegd werden.

Scheep(je)sladingen turf en nog veel meer De gracht verbond Gent dus met Brtvelde naar het westen toe en met de Moervaart naar het oosten, of anders gezegd, met het hele noordelijke hinterland van Gent. Dit is zichtbaar op afb. 1 en nog meer uitgebreid op de kaart bij deel 1. De Schipgracht had zijn naam niet gestolen en de Moervaart evenmin. De beide waterlopen kenden een drukke scheepvaart. De schuitjes die daarop voeren, noemde men 'Ertvelders' en Durmeschepen of 'seien' 11 • Deze die de Moervaart deden, waren best bekend om hun aanvoer van turf dat gestoken werd in de moeren (de Zuid-Nederlandse benaming voor venen) in het noorden. Ze werden te Gent gelost aan de Torfbriel (Turfbriel: oudst bekende vermelding: 127012 ) die meestal geïdentificeerd wordt met het haventje dat nu als het Sluizeken bekend staat. De met kraan en weegtoestel uitgeruste los- en stapelplaatsen aan het Gentse uiteinde van de Schipgracht waren zeker tot in de jaren 293


1500 veel uitgestrekter dan dat. Ook de Tichelrei, de Lange Schipgracht, het Fratersplein en vermoedelijk ook de Groene Briel waren er in betrokken 13 • De aanvoer uit het noorden werd overigens niet alleen daar gelost en gestapeld. Via zijtakken van de Schipgracht, oude Leiearmen meestal, werd ook turf ook aangevoerd en gestapeld aan, bijvoorbeeld, het Rendelgat bij de huidige Minnemeersbrug. Turf was toen van levensbelang: men kon er zich mee warmen en dank zij het zout dat er uit gewonnen werd, kon men voedsel opslaan 14 • In het relatief dicht bevolkte Vlaanderen was hout als warmtebron al in de 13de eeuw schaars geworden. Turf was een goed alternatief. Volgens Adriaan Verhulst zou zo maar eventjes 60% van het grondoppervlak van het huidige Zeeuws-Vlaanderen en het aangrenzende analoge gebied in België uitgeveend zijn (zie kaart in deel 1) 15 • Dat uitvenen werd vooral in de tweede helft van de I3de eeuw intensief beoefend. De gemakkelijke en overvloedige turfbevoorrading moet een niet te onderschatten rol gespeeld hebben in de grote groei van Gent in die tijd, zoals ook de schapenteelt op de schorren nog vroeger belangrijk was in het ontstaan van de Gentse wollakenproductie. Het was vooral in functie van de turfaanvoer dat verschillende vaartjes (leden) gegraven werden en dijken (moerdijken) aangelegd. Vermoedelijk was de turfaanvoer ook de voornaamste reden voor het graven van de Schipgracht Nadat de moeren vanafhet einde van de 14de eeuw grotendeels uitgeveend waren en de streek in de daaropvolgende eeuwen door grote overstromingen getroffen werd, kwam er meer variatie in de trafiek op de grachten. Nog een andere straatnaam in de buurt is veelzeggend in dat verband: de Tichelrei refereert naar de aanvoer van (dak)tegels via het vaartje, zoals een tekst uit 1354 uitdrukkelijk vermeldt: huus staende up der stede eerve beneden der houder (oude) Scabrugghe daer de tichelen staen16 . Daktichels en bakstenen waren toen al een belangrijk importproduct uit het noordoosten van het graafschap samen met graan, stro, brandhout en latten. In de 17de eeuw waren granen en runderen belangrijke aanvoerartikels 17 . Het haventje heette toen zeer toepasselijk de Zeeuwse Aard ('aard' betekent scheepsaanlegplaats). Marcus van Vaernewijck had dus ongelijk toen hij in 1560 bij zijn beschrijving DeMoere komt van den Overslag of van Moerbeke in het land van Waes, door Winkel en Doorsele, te Gend nogal denigrerend afsloot met: alsofde se stad geen water genoeg had18 • Nu denken we in verband met Gent en belangrijke waterlopen alleen maar aan Schelde en Leie, maar nog in 1600 bij de Blijde Intrede van Isabella en Albrecht, wisten de Gentenaren beter. De aartshertogen werden toen getrakteerd op een rijk gevarieerde feestelijke voorstelling van wat Gent te bieden had, waaronder het volgende: commende op de Keernemelckbrugghe (aan de Steendam bij Sint-Jacobs), daer saegen sij ligghen informe van reusen

294


ende reusinnen, de vier Rivieren van Ghent, te weten: de Schelde, de Leye, de Lieve ende de Moe re, die seer aerdich naeckt gheschildert waeren, ligghende twee op de en sijde, en twee op dander si}de van de selve brugghe inseer fraeye postuere 19 . DeMoere was een naam die wel meer gegeven werd aan de Schipgracht die toen al omgevormd was tot Sassevaart. Ook wanneer de Hollanders de Schelde afgesloten hielden, bleef deze waterroute, onder andere via de Moervaart, een economisch belangrijke verbinding met het Noorden. De vier Gentse waterverbindingen zijn goed zichtbaar op afb.1.

Wat er van over blijft Op Gents grondgebied zijn er geen open resten meer van de Schipgracht, tenzij men de Voorhaven en het Tolhuisdok als de opvolgers ervan wil beschouwen, wat ze inderdaad ook zijn. Het meest zuidelijke deel van de gracht buiten de Gentse stadsvesten tot Langerbrugge werd immers in 1547 onderdeel van de Sassevaart, voorloper van het huidige zeekanaal uit de Hollandse tijd ( 18251827)20 Binnen de stadsvesten (nu stadsring) verdween als laatste in 1948 het toen al sterk vervuilde en drabbige water aan de Tichelrei. De gedempte gracht is echter nog herkenbaar in het stratenpatroon (zie afb. 2). Beginnende aan de Leie stemt de oude loop ervan vrij goed overeen met opeenvolgend: de groenaanleg bij het Sluizeken aan beide zijden van het uiteinde van de Oudburg, de 0

Afb. 2. De verdwenen Schipgracht te Gent met aansluitende waterverbindingen in het J9d•-eeuwse stratenpatroon met aanduiding (in streepjes) van de latere Tolhuis! aan. De nummers I tot 8 geven de verschillende brugjes aan: I. Nieuwe Schaapbrug of Sluizekensbrug, 2. Oude Schaapbrug of Sleutelkensbrug, 3. Chartreuzenbrug, 4. Meester Gillisbrug, 5. Halsbrekersbrug, 6. Platte Stegerbrug, 7. Zatebrug, 8. Tolbrug. Uit: BOERRIGTER, E., DE GRAUWE, J., Meerhem, Toen en Nu, Gent, 1991, p. 76.

295


Tichelrei en dan verder langs het Fratersplein, de Karthuizerlaan, het Meerhem (Meerhemkanaal gedempt in 1904) en de Hugo van der Goesstraat bij Tolhuis. De huidige Lange Schipstraat, met in haar verlengde destijds de Korte Schipstraat, verliepen parallel met het eigenlijke water (nu Tichelrei) op een twintigtal meter afstand ervan. Opmerkelijk is wel dat de naam Schipgracht te Gent al in de 14de eeuw van het eigenlijke water overgegaan was op de parallelle straat21 • De straatnamen vormen er nu nog de meest sprekende herinneringen aan dit ooit zo belangrijke kanaal. Buiten Gent, in Evergem en Kluizen, bleef de gracht over een aanzienlijke lengte bewaard. Vanaf Langerbrugge loopt de gracht volkomen parallel met de oude baan naar Ertvelde. Hoewel hier en daar sterk verland, is hij nog steeds beeldbepalend voor Wippelgem. De meeste bebouwing van dit merkwaardige straatdorp, gesticht door de Gentse burggraven op gronden van hun heerlijkheid22 , zit geklemd op een amper 20 meter brede grondstrook tussen de gracht en de weg er langs.

Bekend als Burggravenstroom Buiten Gent verdrong de hierboven al vermelde naam Burggravenstroom het oude Schipgrachttoponiem in de 15de eeuw23 • Ten noorden van het spaarbekken is het de vroegere aftakking naar Eeklo die er, aanzienlijk breder dan de benedenloop, de benaming Burggravenstroom overneemt. Onder die naam is hij ook veel bekender dan de hoofdgracht tussen Langerbrugge en Ertvelde. Ook dichter bij huis, tussen Langerbrugge en Gent, werd de naam Schipgracht minder en minder gebruikt nadat dit stuk in de 16de eeuw een onderdeel was geworden van de Sassevaart. De benaming Burggravenstroom klinkt nogal pompeus voor wat nu niet veel meer dan een brede gracht lijkt, maar zij is veelzeggend. Al bij de eerste vermelding in 1251 werd duidelijk gemaakt dat de waterloop eigendom was van de Gentse burggraven. Vanouds bezaten deze er rechten op24 • Vooral de tol op de vrachten van de scheepjes was belangrijk. Drie dagen per jaar kon de burggraaf de schippers opvorderen om het kanaaltje te onderhouden. Oevers, bodem en loop waren burggrafelijk leen 25 . Bekend was ook visserijrecht dat de burggraven er op bezaten. De waterloop werd trouwens dikwijls aangeduid als de Burggravenvisserij. In 1329 werd dit recht op het zuidelijke deel binnen en buiten de stadswallen door de stad Gent gekocht26 • Deze plaatselijke feodale toestand bleef behouden tot aan de Franse tijd, lang nadat het oorspronkelijk zeer belangrijke ambt van burggraaf een eretitel geworden was.

Oud, maar toch niet zo oud In 1251, hetjaar van de vroegste vermelding van het kanaal, was het erfelijke

296


burggravenambt al vervangen geworden door dat van afzetbare grafelijke baljuws. De periode waarin de burggraven machtig waren, omvatte de 11de en de eerste helft van de 12de eeuw, zoals we verder zullen zien. Maar de vaart was meer dan waarschijnlijk bij die eerste vermelding al niet zo nieuw meer27 en hij was zeker ouder dan de Lieve die in 1251-1269 gegraven werd. Het gedeelte tussen Meutestede en Langerbrugge kwam vermoedelijk eerder tot stand dan het noordelijke deel. Het werd al in 1131-1145 Gundenisgrabt genoemd (naar de persoonsnaam Gundin). Deze gracht was ook de oude grens tussen de Heilig-Kerstparochie en Wondelgem, wat op zichzelf al een stevige aanduiding vormt voor de zeer vroege aanleg er van28 • Maar we zijn dan nog ver af van de periode 843-880 waarin de rijksgrens tot stand kwam. De mening van Koch en anderen dat de Schipgracht effectief die grens vormde, impliceert dat hij toen al zou gegraven zijn29 , wat erg onwaarschijnlijk is. De vraag moet dan gesteld worden wie er in die tijd wel de opdrachtgever kon geweest zijn van die grote onderneming. De koningen en keizers van toen staan niet bepaald bekend als actieve ondernemers van infrastructuurwerken in verre streken, terwijl de expansieve lokale heersers van het in oorsprong Franse graafschap Vlaanderen zeker geen belang hadden in het graven van een dergelijke gracht, wel integendeel30. De Duitse keizers zouden zich pas met Otto II vanaf977 actiefbemoeien met deze streken en Otto II was, zoals al gemeld, ook volgens Thielrode niet verantwoordelijk voor het graven van de gracht. Hij zou er alleen zijn naam aan gegeven hebben. De keizers werden trouwens al na zeer korte tijd gestuit door de krachtige Vlaamse graaf Boudewijn IV. De Franse koningen van hun kant hadden vooral te doen met de zuidelijke delen van het graafschap. Mocht de Schipgracht en de zeeverbinding naar het noorden een natuurlijke waterloop geweest zijn, dan lagen de zaken aanzienlijk gemakkelijker. Dit is echter op grond van geologische overwegingen uitgesloten. Periglaciaal driftmateriaal en latere lokale opvullingen zorgden voor een volledige, zij het niet erg hoge barrière in de zogenaamde VlaamseValei ten noorden van Gent. Wel schrijft M.E. Dumont31 in zijn stedenaardrijkskundige studie van Gent: Wat er ook van zij, het is natuurlijk niet onmogelijk dat er in vroeger historische tijden een verbinding te water heeft bestaan (vanaf de Muide) met de moerassige vlakten bij de Zuidlede en Moervaart enerzijds, en in N. Westelijke richting anderzijds. Het belang en de natuurlijkheid van deze waterlopen blijven echter nog steeds in het duister. O.i. kan het ook eenvoudig een aaneenschakeling geweest zijn van natuurlijke beekjes, gedeeltelijk van kunstmatige sloten en grachten, die geleidelijk is tot stand gekomen waarlangs hoofdzakelijk turf, in deze moerassen ontgonnen, met kleine schuitjes naar de stad kon gevoerd worden. Hierbij kan aangemerkt worden dat ook een dergelijke verbinding van Gent met de Moervaart (Durme) ook een verklaring kan bieden voor een vermeende of reële ligging voor de omgeving van Sint-Baafs en het Waasland in het Duitse 297


rijk. Wellicht waren die grenzen er oorspronkelijk even diffuus als die van de Vier Ambachten. Meest aannemelijk is dat de ook voor wat grotere scheepjes bevaarbare Schipgracht die deze waterrijke zone doorkruiste, uiteindelijk gegraven werd in opdracht van de burggraven of, naar hun oudere van het middeleeuws Latijn afgeleide titel, de Gentse kasteleinen. Het is inderdaad zo dat de Schipgracht in de geschreven bronnen onlosmakelijk verbonden is met de burgraven van Gent. Voldoende reden dus om hier even aandacht te schenken aan deze vergeten figuren.

NOTEN 1 DECLERCQ,

G., Heiligen, lekenabten en hervormers. De Gentse abdijen van Sint-Pieters en Sint-Baafs tijdens de eerste middeleeuwen (7d"-12d• eeuw). In: Ganda & Blandinium (DECLERCQ, G., red.), Gent, 1997, p. 31. 2 Deze stadsgracht is te zien op het panoramisch zicht op Gent uit 1534. Ook meer noordelijk worden de waterlopen er op weergegeven, zij het sterk vervormd. In de Calvinistische tijd werd de stadsgracht er een onderdeel van de gebastioneerde vesten. De andere verbinding tussen de Lieve en de Schipgracht is goed weergegeven in VERHULST, A., Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen, Brussel, 1995, p. 179 en in GYSSELING., M., Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen 1954, kaart p. 89. 3 Op de zogenaamde Dampierrekaarten van Noord-Vlaanderen en Zeeland wordt er gerefereerd naar de Ottogracht. Deze kaarten gaan terug tot omstreeks 1280, de tijd van Jan van Thielrode dus, toen er hevige betwistingen ontstonden rond het bezit van de Zeeuwse eilanden. De Ottogracht wordt op minstens twee kaartversies zeer expliciet gesitueerd eerst op het verloop van de zeearm vanafhet Zwin en vervolgens ter hoogte van Biervliet in zuidelijke richting voorbij Boekhouteen Assenede naar Zelzate. Bezuiden dit dorp zijn er drie waterverbindingen aangegeven met Gent. Alle drie monden ze uit in de Schipgracht Op deze kaarten werd het meer oostelijk gelegen Othene (zee Deel 1), dat nochtans aangeduid werd, dus niet geassocieerd met de gracht van keizer Otto 11. Authentiek verklaarde kopieën van deze uitzonderlijke Dampierrekaarten uit het begin van de 17de eeuw worden bewaard in het Gentse en het Brusselse Rijksarchief. Zie VANDERMEERSCH, P.C., Inventaire des cartes et des plans conservés aux archives de Ia Flandre -orientale, Gent, 1850, p. 3 ; reproducties in DE KRAKER, A.M.J., VAN ROYEN, H., DE SMET, M.E.E., (red.) Over den Vier Ambachten, Kloosterzande, 1993, p. 7-8. 4 Tekst in DIERICX, CH.L., Mémoires sur Ia Villede Gand, Gent, 1815, deel I, p. 411. 5 DE VOS, A., De middeleeuwse loop van de Durroe en haar bijrivier de Poeke. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1958, jg. 12, p. 31-46. 6 Als eerste schepen van de Keurein 1369-1370 trok Jan vander Ziekelen met enkele collega's op verkenning omme te versiene ende te ordineeme waer men eene sceepvaerd maken machte tussen der Neuseendeder stede van Ghend. In: Stadsarchief Gent (hierna SAG), Reeks 400 nr. 10, f. 14v 0 • Dit was de allereerste uiting van 'Gent's streven naar de zee' langs die weg. 7 Naar het stadscentrum toe werden gedeelten van oude Leiearmen vergraven tot Schipgracht Volgens Maurits Gysseling werd de waterloop die hij klassificeerde als behorende tot de middelste Oude Leie vergraven tot Schipgracht ten noorden van het huidige Neuseplein tot ongeveer waar nu de Vorkstraat is aan het eerste deel van de Meulesteedsesteenweg. Ook van de binnenste Oude Leie werd gebruik gemaakt ter hoogte van het Fratersplein: GYSSELING, M.,

298


1995, De Oude Leien te Gent. In: DUVOSQUEL, J .M., TH OEN, E., (ed.) Peasants and townsmen in roedieval Europe. Studia in honorem Adriaan Verhuist, Gent, 1995, p. 93-94. 8 Eveneens ter hoogte van Kluizen was er nog een tweede minder belangrijke westelijke aftakking naar Sleidinge (het Sleidings vaardeken) en twee oostelijke, respectievelijk het Kloosterof Molenvaardeke naar het nabijgelegen Doornzele en de meer indrukwekkende Averijevaart Beide westelijke takken waren verbonden met de Lieve. 9 De naamSluizeken ging later over naar het pleintje dat eerst Torfbriel genoemd werd. De vroegere ligging van het sluisje verklaart waarom het stukje straat in het verlengde van Oudburg eveneens nog steeds Sluizeken heet. 10 DECAVELE, J., DE HERDT, R., Gent op de wateren en naar de zee, Antwerpen, 1976, p. 198. 11 CORRYN, F., Het schippersambacht te Gent (1302-1492). In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1944, jg. 1 (nieuwe reeks), p.178. 12 GYSSELING., M., 1954, p. 80. 13 DIERICX, CH.L., 1815, deel1, p. 437; dee12, p. 488, 490en 569. Inde 16de eeuw wasereen kraan en een balans geĂŻnstalleerd ongeveer ter hoogte van het huidige Fratersplein. In 1440 was er in die omgeving ook sprake van een 'schurs waghe' (schorsweegtoestel) ten dienste van de huidenvetters. 14 AUGUSTYN, B., Zeespiegelrijzing, transgressiefasen en stormvloeden in maritiem Vlaanderen tot het einde van de 16de eeuw, Brussel, 1992, 2 delen; DE REU, E., Historisch geografisch onderzoek betreffende de moergronden in de vier ambachten tijdens de 12de, 13<1e en 14de eeuw. In: Jaarboek Oudheidkundige Kring 'De Vier Ambachten', 1960-1961, p. 31; MERTENS, J.A., Biervliet, een laatmiddeleeuws centrum van zoutwinning. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1963, jg. 17, p. 105-117; VERBRUGGEN, C., LEENDERS, K.A.H.W., Venen en moeren. In: Over den Vier Ambachten, 1993, p. 61-70. 15 VERHULST, A., 1995, p. 83. 16 GYSSELING, M., 1954, p. 79. De Oude Schaapbrug lag tussen de Lange en de. Korte (nu Grauwpoort) Steenstraat, de Nieuwe Schaapbrug tussen Oudburg en Sluizeken. 17 DE HERDT, R., De dagdagelijkse markten te Gent. In: VAN DE WIELE, J. e.a., (eds.) De Markt, Gent, 1988, p. 44. 18 VAN VAERNEWYCK, M., De Historie van Belgis, Gent 1560 (hier uit de uitgave 1784, deel 2, p. 180). 19 Uit de Geestelijcken Calendrier van Justus Billet (Transscriptie in DE POTTER, F., Schets eener Geschiedenis van de Gemeentefeesten in Vlaanderen, Gent, 1870, p.116). 20 DECAVELE, J., DE HERDT, R., 1976, p. 60. Vanaf Langerbrugge volgde de Sassevaart eerst nog de Moervaart tot aan Rodenhuize. Verder naar het noorden werd een nieuwe bedding uitgegraven. 21 Item van 28 roeden werc up de Scipgracht onder de hoofding van steenen daer men mede gekelchiet heeft, van kelchiedene ende dat daer toebehoort (SAG, reeks 400 Stadsrekeningen, nr. 9 (1365-1366), f. 250). 22 VERHULST, A., 1995, p. 131. 23 DE VOS, A., Geschiedenis van Ertvelde, Ertvelde, 1971, p. 12-18. 24 BERTEN, D., Coutume du Vieuxbourg de Gand. Coutume des seigneurles enclavĂŠes dans Ie Vieuxbourg, Brussel, 1904, p. 328-333, 343, 571-612,627-630. De 'notes explicatives' (p. 593612) zijn erg verhelderend voor wat de latere geschiedenis van de Schipgracht betreft. 25 De stad Gent verkreeg allicht naar dit burggrafelijk model precies dezelfde rechten op 'haar' zeeverbinding, de Lieve. 26 SAG, reeks 400stadsrekeningen nr. 2, f. 230 (zie ook DIERICX, CH.L., 1815, deel1, p. 606613). Gent kocht het visserijrecht van aan de Schaapebrug tot aan Ter Licht (bij Rodenhuize).

299


Het omvatte naast de Schipgracht tot Langerbrugge dus ook nog een stuk van de Dunne (Moervaart) vanaf Langerbrugge tot Rodenhuize. 27 GYSSELING., M.,, 1954, p. 12. Het is wel opmerkelijk dat Thielrode en zijn entourage aan het einde van de 13de eeuw klaarblijkelijk niet meer wisten dat de burggraven de Schipgracht tussen Gent en Ertvelde hadden laten delven, of beter gezegd, dat Keizer Otto daarbij .onmogelijk hun 'patroon' kon geweest zijn. Op zich zelf wijst dit er op dat het kanaal aanzienlijk ouder is dan zijn vroegste vermeldingjaar 1251. 28 GYSSELING, M., De geschiedenis van Oostakker en Sint-Amandsberg tot 1794, Oostakker, 1974, p. 6-7. 29 Dit is het zwakke punt in het overigens stevig gedocumenteerde verhaal van Anton Koch (KOCH, A.C.F., Grenzverhältnisse ander Niederschelde, vomehmlich im 10. Jahrhundert. In: Rheinische Vierteljahrblätter, Bonn, 1956, jg. 21, p. 182-218). Enerzijds geeft hij na raadpleging van de geografen en geologen M.E. Dumont R. Tavernier toe dat de Schipgracht gegraven is (p. 183) en anderzijds noemt hij de Ottogracht die hij gelijk stelt met de Schipgracht,letterlijk een oude Scheldearm (p. 196 en 216). Verder naar het noorden toe zou er volgens Koch te Brtvelde een verbinding gemaakt zijn met een waterloop naar Boekboute toe, die later als Isabellastroom aangeduid werd, en verderop met de in de Braakman verdwenen oude Ridinxvliet (kaartje, p. 186). 30 Zie bvb. bij KOCH, A.C.F., De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13de eeuw. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1951, p. 151; DE VLAMINCK, A., Les origines de la Villede Gand, Brussel, 1891, p. 75. De grafelijke macht was in de verschillende delen van het graafschap min of meer stevig gevestigd in verhouding met het grondbezit van de graven. In het Waasland waren zij grootgrondbezitters geworden door de usurpatie van de gronden van het klooster van Waasmunster, vermoedelijke een stichting van Sint-Baafs overigens. De grensgracht zou hun bezittingen doorkruist hebben. 3! DUMONT, M.E., Gent, een stedenaardrijkskundige studie, Brugge, 1951, p. 11-12.

Luc DEVRIESE ('t vervolgt)

CHOLERA Onderstaande bijdrage werd door Pierre Kluyskens geschreven in 1970 Er gaat geen maand voorbij zonder dat wij op ons T.V.-scherm de zich steeds maar herhalende en niettemin steeds even verschrikkelijke beelden van natuurrampen in een of andere uithoek van onze wereldbol te zien krijgen: aardbeving, orkaan, overstroming die dorpen en steden in enkele ogenblikken wegvagen en in of onder de puinen honderden slachtoffers maken. En wanneer de eerste berichten over de gevolgen van de ramp, over de ellende van de gesinistreerden ons bereiken, heeft de actualiteit reeds een ander beeld in ons TV-scherm omlijst. Nochtans is het dan pas dat de ellende een hoogtepunt bereikt, wanneer de hulpploegen niet tijdig opdagen of niet bij machte zijn de nodige materiële en medische bijstand te bieden: de in de zon wegrottende lichamen, de vliegen, de open wonden, het bevuild water, zijn zovele elemen300


ten die een bliksemsnelle verspreiding en uitbreiding van ziekten en epidemieën veroorzaken, gans in het biezonder de cholera, een van de verschrikkelijkste plagen die het mensdom kunnen teisteren. Voor ons betekent dit woord niet veel meer dan de naam van een in onze streken onbekende kwaal, maar in Noord-Afrika, in Zuid-Amerika, in Indië, in Anatolië, is het nog een van die vervloekte woorden die de bevolking doen huiveren van schrik. Zij weten dat na elke natuurramp de kwaal haar slachtoffers zal komen opeisen. Bij ons zijn er mensen die niet eens meer weten dat ook in onze stad de cholera morbus en de pest in het verleden verschrikkelijke verwoestingen hebben aangericht. Zij vergeten of weten wellicht niet dat er heel wat Gentenaren zijn, wier grootvader of grootmoeder aan de cholera is gestorven en dat er van 1832 tot 1866, bij de 9.000 mensen in onze stad aan die kwaal bezweken, zonder dan nog te gewagen van de duizende mannen, vrouwen en kinderen die, onvoldoende hersteld, enkele maanden nadien overleden: die cijfers staan nog zeer laag vergeleken bij de statistieken van de overlijdens in onze buurlanden, als Frankrijk en Groot-Brittannië. Enkele jaren geleden, toen in ons land een epidemie van kinderverlamming uitbrak, heersten verslagenheid en paniek in alle huisgezinnen en nochtans hadden ditmaal de overheden de nodige maatregelen kunnen treffen om de kwaal doelmatig te bestrijden. De geneeskunde kon de epidemie in de kiem smoren: onze grootouders integendeel stonden machteloos, wisten van geen red- of geneesmiddel en konden enkel verhopen dat hun gebeden, hun gewijde medailles, het zich verschansen in hun woning of de vlucht uit de stad van elke contaminatie zou bevrijden. Men kan zich licht inbeelden in welke panische toestand de mensen toen moeten geleefd hebben wanneer zij vernamen dat een choleragolf langzaam maar zeker onze gewesten naderde. Het was erger dan de oorlog want er bestaat altijd hoop dat de vijand zal overwonnen worden, dat er vrede zal gesloten worden. Met de cholera kon men eilaas geen vrede sluiten. Zelfs al had men toen over een doelmatig wapen beschikt, nog zou het zonder uitwerking zijn gebleven omdat de onhygiënische toestanden in dewelke het grootste gedeelte van de bevolking leefde, in elk geval sterker zou geweest zijn dan het sterkste verdedigingsmiddel. In het XIXe eeuwse Europa kon niets de kwaal tegenhouden, omdat de levensvoorwaarden van de mensen zelve de beste geleider voor de cholerabacillen, als ijzer voor elektriciteit, uitmaakten. Te Gent leefde, in het midden van de vorige eeuw, meer dan een vierde van de bevolking in beluiken, krotten, kelders of zolders, opeengedrongen in vertrekken waar lucht en licht zich nauwelijks een weg konden banen: de gemakken, 301


de waterpomp of waterbak, de huisraad, het linnengoed, de verwarming, alles was er erbarmelijk en enkel de ratten en vliegen leidden er een veilig bestaan. Het is dan ook in die beluiken en steegjes dat de epidemieĂŤn de mensen kwamen wegmaaien als een zeis de korenoogst. Met pest en melaatsheid, was de cholera het afschuwelijkste dat men zich kon indenken: zij spaarde niemand, ging waar zij het verkoos, bleef stilstaan, rondcirkelen, vlamde dan weer plots vooruit, keerde op haar stappen terug, hield zich een tijdlang schuil, dook weer wat verder op, maaide de bevolking van een ganse stad weg, spaarde een andere, nam een nieuwe aanloop, draaide de wereld rond en ging op haar startpunt even op adem komen om een nieuwe helse kringloop te ondernemen. De mensen baden stukken van hun paternoster af, de geneesheren probeerden het onmogelijke, de overheden vaardigden allerhande verstandige of potsierlijke verordeningen uit, de kwakzalvers maakten fortuin met de lichtgelovigheid van het publiek, en de cholera ging gekscherend van de ene prooi naar de andere. In augustus 1817 stierf niet ver van Calcutta een man die de gebruikelijke symptomen van cholera vertoonde. Drie dagen later waren er tien doden, twee maanden nadien 15.000 slachtoffers. Er is een wereldkaart nodig om de vijftien jarenlange zwerftocht van de epidemie uit te stippelen, vooraleer zij op 26 mei 1832 de Gentse stede bereikte om er de genaamde Claessens, kleermakers gast, 49 jaar oud, wonende in het Oliestraatje, als eerste slachtoffer op te eisen. Hoe de cholera naar Gent was overgewaaid, was een onverkwikkelijke historie geweest: ratten, schepen, soldaten, kooplieden, matrozen, allen hadden haar in haar helse tocht een helpende hand toegestoken. Zij moest zich niet eens de moeite van de moderne autostoppist getroosten om de wereld af te reizen: een rat nam ze mee aan boord, met een koopman ging zij aan wal; een karavaan gaf haar een lift, een bedevaarder bracht ze honderden kilometers verder. Soms trok zij verschillende richtingen uit om pas daarna haar keus te doen. Twee jaar bleef zij in India en Ceylon; met een Engels fregatschip werd het voor haar een plezierig boottochtje naar de Mauritiuseilanden; na er een goede vracht slachtoffers naar het graf te hebben gebracht, wipte zij met een schip naar Afrika. Een reisroute leek haar onvoldoende; in 1821 onderneemt zij een tweede tocht en is twee jaar later in het land der tsaren, waar de barre winter haar echter nefast is; met moeite geraakt zij over de Duitse grens; zij begint er te draaien als een opgezweepte tol, werpt zich op Berlijn, Hamburg, Oostenrijk en Hongarije. In een havenstad muist zij stil aan boord met een dronken matroos, bereikt Engeland, Ierland, Frankrijk. De Gazette van Gend had nu en dan berichten doorgestuurd over de kwaal in 302


Rusland, Duitsland, Engeland. Toen ook te Parijs de eerste slachtoffers vielen, ontstond er paniek alhier: de kerken werden plots te klein, de geneesheren kwamen bijeen. Er was geen buurvrouw die niet wist te vertellen welke kruiden men moest branden, welk mengsel men moest slikken of welke zalf men op het lichaam moest strijken! Zonder een bepaald geneesmiddel te kunnen voorschrijven, wisten de geneesheren nochtans een aantal voorzorgsmaatregelen aan te raden, die, indien men ze stipt had nageleefd vanaf de eerste dag, wellicht het ergste had vermeden, doch de onhygiënische levensvoorwaarden en de slechte wil van het volk kelderden om het even welk initiatief. Het was in die jaren onmogelijk de mensen ook maar de meest elementaire begrippen van hygiëne aan te leren; men lachte degenen uit die beweerden dat men zich in tijden van epidemieën, verschillende malen daags moest wassen, dat men de kamers moest verluchten, geen water mocht drinken uit de eerste de beste waterput, dat men geen bedorven vlees of vis mocht eten. De vensters zorgvuldig dicht houden, antwoordden onze grootmoeders, nooit van ondergoed veranderen 's winters, de hond en de kat in de huiskamer houden, al het huisvuil midden de straat of in de Schelde werpen. Het werd een ramp, vooral in de beluiken. De epidemie kwam langzaam; waarom er haast bij zetten? Zij scheen er integendeel een duivelse vreugde bij te beleven de mensen in angst en schrik haar komst te zien afwachten. Zij die razend snel een streek kon afreizen, legde in een maand de afstand Kortrijk-Gent af! Gent werd een kolfje naar haar hand; honderden beluiken, rivieren, sloten en grachten die echte modderpoelen waren, waterputten gelegen in lage, moerassige gronden. Als een Dulle Griet die dood en vernieling over het land brengt, zaaide zij links en rechts wat mikroben en bacillen. Toen ging het vlug: eerst een gemiddelde van tien slachtoffers per dag, dan werd het tempo opgedreven: twintig, dertig, tot vijftig nieuwe zieken iedere dag. Nog driemaal, kwam na de eerste golf van 1832, de cholera morbus paniek en dood zaaien te Gent: in 1849, in1854 en een laatste maal in 1866. Hoe zij kwam, vertrok en terugkwam, wist niemand. Machteloos stonden de mensen, zoals nu nog miljoenen mensen in Azië weerloos staan tegenover de verschrikkelijke kwaal, omdat hun levensvoorwaarden niet eens deze van onze middeleeuwse samenleving hebben bereikt. Te Gent had men een aantal maatregelen voorgeschreven: de muren van scholen, hospitalen, beluiken moest witgekalkt worden, de mesthopen uit de straten verwijderd, de rivieren gereinigd. Die maatregelen werden aanvankelijk niet eens door de bevolking gevolgd, men moest ze manu militari opdringen. Moest men ze stipt hebben nageleefd, men zou veel minder slachtoffers hebben betreurd. 303


1227 mensen stierven aan de cholera te Gent in 1832, 2224 in 1849, 1004 in 1854 en 2769 in 1866. Het was de laatste maal dat de verschrikkelijke kwaal onze stad teisterde: beter begrip voor hygiëne, betere huisvesting, grote vooruitgang van de geneeskunde hebben ze definitief verdreven: zij is thans historisch de rangen gaan vervoegen van die twee andere middeleeuwse plagen: de pest en de melaatsheid. De politieke en militaire verwikkelingen van de jongste weken in het MiddenOosten hebben o.a. voor gevolg gehad dat het nieuws over de cholera-epidemie dat in augustus in alle kranten werd geblokletterd, geleidelijk van de frontpagina is verdwenen en de rij nieuwtjes of echos tussen twee advertenties in is gaan vervoegen, temeer daar geruststellende verklaringen van het Ministerie van volksgezondheid en van epidemilogen duidelijk hebben laten uitschijnen dat er ditmaal, althans in de huidige toestand van zaken, geen enkel gevaar dreigt voor België. Dit leert ons nogmaals aan hoe alles hier op aarde betrekkelijk is en hoe de wereld toch snel evolueert; er was immers voor onze voorouders en zelfs voor onze grootouders geen woord dat hen meer de bibber op het lijf joeg dan het woord Cholera. Het had op alle lippen, in de XIXe eeuw, een ander verschrikkelijk woord, "pest" vervangen, dat in de Middeleeuwen meer terreur inboezemde dan het woord "oorlog". De pest, gesel Gods, zoals men ze noemde, had eeuwen lang paniek, dood en rouw gezaaid, zonder dat de toenmalige geneesheren en geleerden er in geslaagd waren ook maar één enkel doelmatig wapen uit te vinden om de kwaal te bestrijden. De pest was echter plots verdwenen, even mysterieus als zij gekomen was, de pesthuizen werden gesloten, de wereld kwam opnieuw op adem en dacht dat zij voor immer was bevrijd van de afschuwelijke kwaal en kwaad van de epidemieën die, zo hebben de oude geschiedschrijvers het ons verteld, soms in één golf de helft van de wereldbevolking hadden weggemaaid. En dan dook plots een nieuwe kwaal op, de cholera. In 1817 zette zij zich als lava, in beweging, van de delta van de Ganges en van de Brahmapoetra in Indië, waar zij tot dan toe, sedert onheuglijke tijden had gehokt, omdat zij aldaar alles bezat -vochtigheid, water, slijk, warmte- om er welig te floreren. In Europa kende men de ziekte niet veel meer dan bij naam; geleerden wisten te vertellen dat men de Cholera sedert onheuglijke tijden kende, zelfs in de Bijbel vermeld vond, en dat men op medisch vlak een duidelijk onderscheid moest maken tussen banale Cholera, de cholera nostras of europea, ziekte die geenszins epidemisch is, en de cholera morbus of asiatica, uiterst gevaarlijk en besmettelijk zoals de meeste ingewandsziekten, gelokaliseerd in Indië waar zij 304


verschrikkelijke verwoestingen aanricht en waar zij ten andere, midden in de XXde eeuw, sommige jaren tussen de vijftig en de honderdduizend slachtoffers maakte. De ziekte bleef er eeuwen als ingelegerd tot zij in 1871 aan haar volksverhuizing begon. Men weet dat het een arme drommel was die in augustus van dat jaar in een proces te Morley, niet te ver van Calcutta moest getuigen, die ze aan zijn omgeving overmaakte en aldus onrechtstreeks de dood van tientallen miljoenen mensen op zijn geweten heeft, want twee maanden nadat hij zelf aan de kwaal bezweken was, hadden 15.000 mensen hem in het graf vervoegd en breidde de epidemie zich over gans het land uit. Eens de baan op, zou de cholerabacil of kommabacil na IndiĂŤ, gans AziĂŤ, Afrika en Europa besmetten. De kwaal schreed als een pletrol voort; geen streek, stad of dorp bleef op zijn doorgang gespaard. Nu eens verspreidde de epidemie zich bliksemsnel, plofte op een streek neer als een wolk sprinkhanen, dan weer bleef zij rustig in een land, om een stad toeren, tot wanneer er voldoende slachtoffers waren, om dan plots naar een andere streek koers te zetten. Een gure winter bracht ze gewoonlijk tot stilstand, doch zodra de zon opnieuw hoog in de hemel scheen en het waterpeil in de rivieren en meren daalde, hernam de kwaal zijn mars door de continenten, over berg en dal. In die tijd reisde men tamelijk traag; de cholera volgde het voorbeeld van de mensen en het was pas in 1832, meer bepaaldelijk op zaterdag 27 mei, dat het eerste slachtoffer te Gent werd gesignaleerd: een arme kleermakersgast, Claessens genaamd, uit het Oliestraatje in de wijk Nieuwpoort. Sedert weken en maanden leefde de Gentse bevolking in de angst; men wist dat vroeg of laat de verschrikkelijke epidemie de stad zou aandoen, dood en rouw zaaien; sedert maanden, indien niet sedert jaren had men de langzame vordering van de cholera gevolgd, aangetekend op de kaart. Men wist sedert 1823, toen zij Rusland was binnengevallen, dat de kans nog uiterst klein was om aan de ramp te ontkomen; men had lijdzaam moeten toezien hoe de ziekte Duitsland, Oostenrijk en Hongarije was binnengedrongen en men had vernomen, zij het met veel vertraging dat matrozen ze met een schip uit Hamburg Engeland hadden binnengeloodst en dat van een Engelse haven de cholera de zee overstak en Parijs had besmet. Op dat ogenblik was alle hoop verzwonden: het zijn geen douaneposten die de cholera kunnen tegenhouden. De overheden wisten het maar al te goed en hadden sedert geruime tijd, onder het waakzaam oog en de ijzeren hand van burgemeester Van Crombrugghe een aantal voorzorgsmaatregelen genomen, wel wetende dat zij alles bij mekaar niet veel meer tot gevolg zouden hebben dan 305


het aantal doden tot een minimum te herleiden. Van het ogenblik af dat de epidemie Europa naderde, hadden de geneesheren in alle landen, het onmogelijke gedaan om een doelmatig wapen tegen de cholerabacil te vinden, doch zij stonden na jaren zoeken even ver als de geneesheren van de Middeleeuwen toen zij wanhopig naar een heelmiddel tegen de zwarte pest zochten dwz nergens. Het zou pas veellater zijn, te laat, wanneer de cholera zich vrijwillig op haar Indische stellingen begon terug te trekken dat Robert Koch, in 1884 de kommabacil van de cholera wist te lokalizeren en mocht aantonen en bewijzen dat men van 1817 tot 1884, inzake verzorging van de choleralijders, volledig naast het net had gevist. In 1832 echter bleef er geen ander oplossing voor de overheden over, dan stipt de instructies van de geneeskundige commissies te volgen die algemene richtlijnen voor een betere hygiëne bij de bevolking, de reiniging van stromen, rivieren en grachten voorschreven en voor het overige het stadsbestuur de wijze raad gaven speciale hospitalen in te richten ten einde er bij de eerste alarmkreet, de zieken onder te brengen. Inmiddels was ook de regering uit haar schelp gekropen en het begon in gans het land verordeningen, instructies, bevelen, politiereglementen te regenen terwijl de clerus naarmate de epidemie onze grenzen naderde, missen bij de vleet liet opdragen, processies inrichtte en allerlei gebeden voorschreef. Kwakzalvers en uitbuiters waren er van hun kant gretig bij om allerhande medicijutjes en drankjes op de markt te brengen en lichtgelovige zielen te bedriegen. In een volgende bijdrage zullen wij de politieke, religieuze en sociale verwikkelingen die de cholera-epidemieën met zich brachten, ontleden, doch vandaag zullen wij ons beperken tot een paar zakelijke gegevens over de achtereenvolgende golven van de kwaal. De mensen beefden, baden, sakkerden, sloten zich op, liepen de kerken binnen of gingen samen met hun buurman putten in de grond klagen. De cholera bekommerde er zich weinig om want zij wist hoe en waar zij moest toeslaan: in de krotten en beluiken van Gent, in de arme wijken waar er geen hygiëne bestond, het huisvuil op de straat werd geworpen, de grachten stonken van modder en afval. En te Gent ontbrak het aan geen beluiken in een stad die sedert Lieven Bauwens, jaarlijks duizende mensen uit de buitengemeenten zag toestromen, proletariaat dat men in de meest ongezonde zgh. woonhuizen van de beluiken samenperste. In 1845 waren er te Gent 14.372 huizen, aldus Mareska en Heymans in hun verslag, en van deze huizen waren er 3.586 in de beluiken gelegen, terwijl heel wat huisgezinnen vrede moesten nemen met een vochtige kelder! Het was praktisch uitgesloten aan mensen die in dergelijke krotten woonden te zeggen hoe zij hygiënisch moesten leven. Het enige wat men kon doen was de 306


zakken uit de delen en recht geven op een dagelijks rantsoen goede soep. Van alle steden en dorpen van België is Gent in de opeenvolgende golven, het zwaarst geteisterd geworden. Toen reeds was Gent de stad waar de waterbezoedeling erger was dan in om het even welke andere stad van Vlaanderen en Wallonië, toen reeds waren Leie, Schelde, kanalen en grachten echte modderpoelen. Bij de eerste golf, van 23 mei tot 18 oktober werden te Gent 2.103 mensen besmet door de cholera en betreurde men 1.227 doden, niettegenstaande het feit dat men ruim vijf en half miljoen frank van onze huidige munt had uitgegeven om de epidemie te bestrijden. De winter deed de kwaal wijken doch van 6 augustus tot 12 november 1833 werden er 95 nieuwe slachtoffers geteld. Het jaar daarop telde men 171 doden. Reeds dachten de mensen dat de cholera tot het verleden behoorde tot zij plots, nog veel heviger, in 1849 een aanval inzette en in onze stad alleen 2.226 doden eiste. Een vijfde maal plofte de epidemie op België neer in 1854, maakte in het land meer dan 6.000 slachtoffers met als zwaartepunt andermaal de Arteveldestad, nrnl. 1.004 doden. Een zesde maal verscheen de verschrikkelijke cholera in 1859, en men bracht te Gent alleen 498 mensen naar hun laatste rustplaats. Zevenjaar later arriveerde opnieuw de epidemie uit Indië, ditmaal zeer snel want zij had de waterwegen gekozen. België betaalde in dit ongeluksjaar 1866 een zeer zware tol, meer dan 43.000 doden. Een achtste en laatste maal kwam de cholera aan de enkele nog bestaande stadspoorten aankloppen, in 1892, maar op dat ogenblik had men reeds ingezien dankzij Koch dat de kwaal niet onoverwinnelijk was: hij moest vrede nemen met 25 slachtoffers te Gent en wanneer het jaar nadien de cholera een ultieme poging deed, kon zij slechts één enkele Gentenaar besmetten. Zij was het nu bepaald beu en wij zagen de afschuwelijke plaag nooit meer terug. Na de Pest in de Middeleeuwen, die plots geruis- en spoorloos uit onze gewesten verdween, na de pokken die tot het einde van de XVIIIe eeuw jaarlijks duizenden kinderlevens opeisten en die zelfs nog in het begin van de XIXe eeuw, een kind op zeven naar het graf brachten, richtte de cholera morbus in ons land, in een achttal opeenvolgende golven, verschrikkelijke verwoestingen aan. Met zijn bij de negen duizenden was Gent, vergeleken bij de overige steden, telkens het zwaarst getroffen geworden, hetgeen noch de bevolking, noch de pers, noch de overheden noch de oppositie onverschillig had gelaten. Iedereen was misnoegd, en soms terecht, maar niemand wou of dierf zijn verantwoordelijkheid nemen, en men schoof de schuld maar liefst op andermans rug, de gemakkelijkste, goedkoopste maar ook de slechtste handelwijze wanneer een gezonde oplossing moet betracht worden. 307


Lang voordat de epidemie onze steden bereikte, moest het geneesheren en overheden duidelijk zijn geweest dat cholera, moest zij ooit te onzent toeslaan, Gent harde klappen zou toebrengen. Men wist niet veel af van de kwaal en men wist vooral niet hoe men hem doelmatig moest bestrijden, maar men wist in elk geval, omdat de ondervinding het in andere landen had aangeleerd, dat bezoedeld water en gebrek aan hygiëne de verspreiding van de cholera ten zeerste in de hand werkten. Hoe deed zich nu de toestand te Gent in dat opzicht voor, in het begin van de vorige eeuw? Uiterst slecht, op alle gebieden. Gent was als het ware voorbestemd tot een catastrofe, indien de cholera er ooit zijn eerste slachtoffer maakte. Gent was in de eerste plaats een stad van rivieren en kanalen: de Schelde, de Leie met hun kronkelende vertakkingen, de Lieve, de vaarten, kanalen en grachten, meer dan nog uitgestrekte moerassige gronden, de zgh. meersen, de Bijlokemeersen, de Muinkmeersen, waren op gebied van watervervuiling een bestendige plaag. In de wintermaanden stond het waterpeil tamelijk hoog, doch van Lente tot Herfst, werden de meeste vaarten stinkende modderpoelen waar eenieder huisvuil en afval kwam storten. Ook met de huisvesting van een aanzienlijk deel van de bevolking was het erg gesteld. Geen enkele stad in Europa kende in de le helft van de XIXe eeuw een zo snelle opgang en bevolkingsaangroei als Gent, het Manchester van het vasteland, bij en na de opkomst van de textielindustrie alhier. Duizende en nog duizende mensen van het platteland kwamen in de pas opgerichte fabrieken en ateliers, werk zoeken en vinden. Men bouwde echter in die jaren nog geen building of sociale woningen, urbanisatie was een abstract begrip en men stopte gewoonweg honderden gezinnen in krotwoningen en beluiken. Tot 1890 aldus Prof. Dumont in zijn stedenaardrijkskundige studie van Gent, leefde meer dan 20% der Gentse bevolking opgestapeld in deze broeinesten van microben; een vijfde der bevolking leefde samengepakt in steegjes en achterkoertjes met gehele gezinnen op één kamer. Men kan zich best indenken in welke onhygiënische voorwaarden deze mensen leefden en met welke snelheid om het even welke ziekte of epidemie er zich moest verspreiden. In geen enkele stad was de toestand zo hachelijk, omdat geen enkele stad in het land met dezelfde demografische problemen en bliksemsnelle industriële expansie werd geconfronteerd. Bovendien had het jaar tevoren, door de mislukking van de oogst, hongersnood te Gent geheerst. Stad van waterlopen en van beluiken was Gent, in alle opzichten een gretige prooi voor de aanstormende cholera. 308


Men had het moeten weten te Gent, maar men wist het slechts veel later, toen men had kunnen inzien dat de stad telkens een zware tol moest betalen. Wanneer men in 1869 tot de gezondmaking van een der meest onhygiĂŤnische wijken, deze van de Nederschelde besloot, werd woordelijk in "Vertoog der beweegredenen" geschreven: "Het zal, denken wij, nutteloos zijn te doen uitschijnen hoezeer het nodig is de ongezonde wijken te reinigen. Onze talrijke werkende bevolking is op eenige punten der stad samengehoopt in ongezonde huizen en enge stegen, waar licht en lucht ontbreken, deze hoofdzakelijke bestanddelen voor het leven en de gezondheid. De besmettelijke ziekten, zoo veelvuldig sinds eenige jaren, richten er verschrikkelijke verwoestingen aan. In 1866, bij de laatste verschijning der cholera, heeft iedereen begrepen, dat men aanstonds die brandpunten van verpesting moest doen verdwijnen, die voor al de inwoners een bestendig gevaar opleverden en dat men zich niet meer tot schijnmiddelen of halve maatregelen mocht bepalen". 4.000 mensen leefden er inderdaad opeengeperst in een twaalftal smalle straatjes: "Gij zult niet verwonderd zijn, aldus het Verslag, dat de Cholera in 1854, in de vierde afdeeling, waartoe deze wijk behoort, het vierde van het totale cijfer der choleraziekten heeft geleverd, dat in 1859 dit getal tot boven een derde ging en dat vroeger, in 1832, bij den eersten inval van den Indiaanse kwaal, het getal zieken er zoo groot was, dat men zich genoodzaakt zag in de nabijheid tijdelijk een hospitaal in te richten". Dat schreef men in 1869, doch toen in 1831 de epidemie over Rusland, Duitsland en Frankrijk naderde, hadden de overheden onmogelijk de helft van de stad, alle beluiken kunnen afbreken en slopen, en maatregelen nemen opdat ook in de zomermaanden het water in de bedding van de rivieren op een behoorlijk niveau zou kunnen gehouden worden. Dergelijke preventieve maatregelen waren totaal uitgesloten, zoals het ook niet opging aan de geneesheren te vragen of zij geen heelmiddel, medicament of behandeling kenden om de bevolking van de kwaal te bevrijden, desnoods om de zieken te genezen. En zij die het waagden in dit opzicht een behandeling voor te schrijven, hadden het bij het verkeerde eind. Pas later, wanneer de cholera voorgoed uit onze streken was verdwenen, kon men uitmaken dat gans de therapie in de XIXe eeuw verkeerd, ja zelfs nefast was geweest voor de choleralijders. "Uitzweten" was toen de boodschap, weinig drinken geven en zgd de zieke zijn kwaallangs het zweet om laten uitspuwen. Het was verkeerd, want men moet integendeel de deshydratatie bestrijden, de zieke veel doen drinken! De enige wijze raadgevingen die de geneesheren in 1831 de overheden konden suggereren, waren dan ook van algemene aard: speciale hospitalen inrichten, verse strozakken uitdelen, hars doen branden in de scholen, samenscholingen verbieden, voed309


zame soep aan de armen geven, de huizen in de beluiken witkalken, de straten rein houden, de bevolking wijzen op de meest elementaire begrippen van hygiëne, wijzen op het gevaar van dronkenschap, op het gevaar van besmetting door de latrines, de vuilnishopen enz. Welnu al deze maatregelen stoten op onbegrip, kritiek, tegenkanting. Vooreerst wanneer het er op aankwam vier speciale hospitalen in te richten, nml. in de gewezen kerk van de Capucijnen (Brabantdam), de Academie voor schone Kunsten (3 zalen), de Bijloke (een zaal), de kapel van de Werkplaats van Weldadigheid. Al deze instellingen protesteerden en weigerden aanvankelijk een of meerdere zalen af te staan. Met de hygiënemaatregelen oogste het stadsbestuur zeker geen bijval: hygiëne opdringen aan mensen die gewoon zijn vuil te leven, is onbegonnen werk. De politie moest er bij gehaald worden om de verordeningen en bevelen van het bestuur te doen toepassen en eerbiedigen. Maar wie had kunnen beletten dat de inwoners voorts water bleven drinken uit verdachte waterputten, dat zij wel het voetpad maar niet de huiskamer reinigen, dat zij tijdig noch van kleed noch van hemd veranderden, dat zij hun kinderen in modderpoelen lieten spelen. Er zijnjaren geduld nodig geweest om het volk wat hygiëne aan te leren, en er waren te Gent, zelfs in de burgerij, geen twintig mensen die toen ook maar één bad per jaar namen! Met de kerkelijke overheid was er ook voortdurend ruzie. Eens de epidemie uitgebroken lieten de pastoors in alle kerken missen opdragen, richtten zij processies in, zovele samenscholingen die door de geneeskundige commissies ten zeerste afgeraden werden. Beter had men gedaan gelovigen aan te zetten thuis te bidden. Toen het stadsbestuur op zeker ogenblik beval dat personen aan cholera bezweken, rechtstreeks, dus zonder dienst of mis in de kerk, zouden begraven worden, en de lijken met kalk bedekt, werd het een herrie van belang met kerkelijke overheid en gelovigen die niet wilden begrijpen dat zulks een noodzakelijke maatregel was. Met de uitdeling van soep aan de behoeftigen werd het zelfs potsierlijk. Geen vlees in die soep gedurende de Vasten, op Vrijdag en op alle andere vleesloze dagen(en zij waren toen zeer talrijk). Het duurde weken vooraleer Mgr. Van de Velde tot het besef kwam dat O.L. Heer het de armen van Gent zeker niet kwalijk zou nemen indien zij een brok vlees gedurende de Vasten in hun soep vonden. De bisschop gaf uiteindelijk toe, maar niet voor de Vrijdagsoep! De mensen wilden nochtans graag iets doen voor behoeftigen, zieken en door het noodlot getroffen medeburgers, maar op voorwaarde dat er voor uitgegeven centen een tegenprestatie zou komen, dat zij er ook wat plezier aan zouden beleven. 310


Zij richtten concerten in die een mooi~stuiver opbrachten, al waren deze concerten even gevaarlijk als de volgepropte kerken! Op politiek vlak waren de epidemieën van de cholera een kolfje naar de hand van de partijen. Het stadsbestuur heeft al het nodige gedaan beweerde de partij aan het bewind, de overheid heeft niets gedaan, is slechts geïnformeerd, laat alles aan het privé initiatief over, deelt te weinig soep, strozakken, kalk en hars uit, donderde de oppositiepers. Het werd op een bepaald ogenblik zo scherp, dat men met dodencijfers goochelde in de verkiezingscampagne en dat in 1854, de Liberalen, sedert 1830 aan het bewind op het stadhuis, de verkiezingen verloren tot groot jolijt van de Bien Public! Het enig positief resultaat -want als oorlogen, hebben rampen ook soms gunstig aspect- kan men aanstippen dat de epidemieën van cholera te Gent, de vinger op de wonde hebben gelegd, een gelegenheid zijn geweest om aan te tonen in welke onmogelijke voorwaarden de arbeidersbevolking moest leven, en het startsein zijn geworden voor een sociale politiek. Wij hebben hierover het voorbeeld aangehaald van de sanering van de wijk Nederschelde. Het zijn tijdens en na de epidemieën nog andere voorbeelden geweest: de overheden hadden begrepen dat in een stad als Gent, rijk door haar textielnijverheid, maar arm door haar sociale problemen, kordaat het roer moest worden omgegooid. Pierre KLUYSKENS

DE FAMILIE MAST VAN DE VRIJE SCHIPPERSNERING EN DE VRIJE NERING DER WIJNSCHRODERS VAN GENT(3) De vorige keer hadden we het hier reeds over de erfelijke nering, de mannelijke telgen van de familie en de beroepsbezigheid van de dames Mast tot het einde van het Ancien Régime. Dan zagen we hoe het met de aangetrouwde familie Mast gegaan is en wat met de familie gebeurde sedert het einde van het Ancien Régime in 1796. Thans doen we verder met de mannen en vrouwen Mast en de aangetrouwde familie tot het einde van de X/Xe eeuw.

311


DE MANNEN MAST NA HET ANCIEN RÉGIME TOT HET EINDE VAN DE XIXe EEUW De eerste universitair dus bij de familie Mast zal Karel (Charles) Mast ( 0 1852 + 1919) geweest zijn. Hij studeerde rechten en werd advocaat. Hij woonde met zijn moeder op de hoek van de AjuinleL In 1877 huwde hij de 19-jarige Elisabeth de Maeght ( 0 1858 +1936). Ze werd geboren in Borneo (Nederlands Indië) omdat haar vader Gustave ( 0 1821 +1871) er planteur à Moluques was. Haar grootvader Jacques ( 0 1778 + 1839) was référendaire au Ministère de l' lntérieur du Royaume des Pays-Bas. Bij K.B. van 26.3.1894 liet Charles Mast zijn naam veranderen. Daarvoor voegde hij de familienaam van zijn vrouw bij de zijne waardoor hijzelf en zijn nakomelingen de dubbelnaam Mast de Maeght konden dragen. Na hun huwelijk vestigden zij zich in het huis van nonkel en voogd PierceJacques de Maeght (0 1815 +1891) in de WILLEM TELLSTRAAT 20 en in 1889 vestigden zij zich in de HENEGOUWENSTRAAT (huidig nr. 95, waar thans de jeugdrechtbank is gevestigd). Op enige jaren tijd wisten zij o.m. door erfenis een aanzienlijk vermogen te verwerven. Charles Mast de Maeght bezat landbouwgrond aan de Sterre (cf. KRIJGSLAAN ), dat hij in 1898 verkocht (voor ca 940 000 Euro) om er het MilitairKwartier van het Belgisch Leger op te richten en waar nadien de Wereldtentoonstelling plaats vond (huidige faculteit Wetenschappen Universiteit). Hij bezat ook verscheidene huizen waarvoor hij tussen 1880 en 1914 bouwaanvragen indiende, zo o.m. in 1888 de hoek VELDSTRAAT/ KOOPHANDELSPLEIN; in 1892 Café Le Lièvre (KOOPHANDELSPLEIN); in 1895 de hoek HooiAARDIGRASLEI; in 1898 de hoek BuRGSTRAAT 331PERKAMENTSTRAATJE (thans Unicef); in 1910 een nieuw huis in ONDERBERGEN (huidig nr. 17), enz. Ze hadden ook -zoals het toen de mode was bij de zg. pseudo-adel een kasteel te St.-Maria-Aalter, Le Blekkervijver en Cháteau de Schuerloo. Karel Mast de Maeght en zijn vrouw waren daarenboven lid van een hele reeks organisaties, maatschappijen en commissies. Ook Ferdinand Mast ( 0 1856 + 1932) deed universitaire studies en werd notaris, achtereenvolgens te Olsene, Melle (BRuSSELSESTEENWEG 228) en Gent (eerst KEIZER KARELSTRAAT 27 en dan NIEUWBRUGKAAI 4). Hij huwde Valentine Droesbeque (0 1860 +1943), van een bekende familie uit de streek van Zottegem. Karel Mast C01854 +1929) volgde achtjaar lessen aan de KoninklijkeAcademie voor Schone Kunsten om zich in de beeldhouwersstiel te vervolmaken. Hij kreeg les van Theodoor Canneel (0 1817 +1892), Jules De Keghel C01834 + 1879) en Louis Van Biesbraeek CO 1839 + 1919). Na de KLEINE BELLEVUESTRAAT (huidige ROZEMARIJNSTRAAT) vestigde hij zich in TWAALFKAMEREN waar zijn 312


vrouw Leonie Vanderhaeghen ( 0 1856 +1929) een winkel had in mercerie en ellegoederen. Karel werkte zowel als zelfstandig beeldhouwer-houtsnijder als voor ateliers. Vooral in de periode tot de aanloop van de Wereldtentoonstelling in Gent (1913) was hij productief. Hij beitelde o.m. de 20 gargouilles (waterspuwers) op de nieuwe Belforttoren, het beeldhouwwerk van De Gekroonde Hoofden (BURGSTRAAT 4) en beeldhouwwerk van een reeks gerestaureerde gevels op de ÜRASLEI. Zijn broer Louis Mast CO 1857 + 1901) werd eveneens beeldhouwer en volgde gedurende vijftien jaar les aan deAcademie voor Schone Kunsten en kreeg er les van een ganse reeks bekende leraars-kunstenaars. Hij ontving studiebeurzen en deed stages in het buitenland. Na zijn huwelijk met Pauline Vereauteren C01867 + 1907') woonde hij o.m. in de BELLEVUESTRAAT (huidige RAAs VAN GAVERESTRAAT) en liet hij 1894 een huis bouwen aan de PARKLAAN (huidig nr. 27-31). Hij gafinmiddels les aan de KoninklijkeAcademie voor Schone Kunsten, nam deel aan triënnales, salons en tentoonstellingen te Gent, Brussel, Antwerpen en Parijs. Zijn oeuvre bestaat uit gipsen beelden, brons, marmer en plaaster. Het betreft beelden, bustes en medaillons, ook voor grafmonumenten, zo o.m. op de Westerbegraafplaats en op het Campo Santo. De belangrijkste zijn wel De gewonde gladiator (of de stervende zwaardvechter) uit 1889 sedert juni 2003 teruggeplaatst in het Koning Albertpark; de vier wapenboden met blazoenen uit 1899 die de nissen sieren van de Gentse Koninklijke Nederlandse Schouwburg (ST.-BAAFs-PLEIN); het Negerke uit 1888 (monument voor Joseph en Lieven Vandevelde) aan de vijver van het Citadelpark. Louis Mast werd geestesziek en overleed in Het Strop (ST.-JULIAANSTRAAT). Over hemzelf en zijn werk hoop ik in de toekomst een uitgebreider artikel te kunnen schrijven. Zijn echtgenote werd dan na zijn dood winkelierster op de PARKLAAN en in 1907 herbergierster aan de CATALONie5TRAAT 3 (naast het metselaarshuis). Datzelfde jaar verhuisde ze met haar dochter Gabriëlle naar Schaarbeek waar na de brand van het gemeentehuis in 1911 -jammer genoeg - geen enkel spoor meer van hen is terug te vinden. DE VROUWEN MAST NA HET ANCIEN RÉGIME TOT HET EINDE VAN DE XIXe EEUW Zoals tijdens het Ancien Régime bleef het nog lange tijd uitzonderlijk dat de vrouwen een beroep gingen uitoefenen. Thuiswerk als winkelierster of kantwerkster bleef een mogelijkheid. Zo was het bij Bemardina Mast CO 1779 313


Joseph Van Laeken was herbergie r op de Poeljemarkt 3 waarvan het huizenblok rechts op de foto in september 1960 gesloopt werd. Ook samen met zijn vrouw Clementine Mast zijn ze nog een tijdje herberg blijven houden in het huis uiterst rechts op de foto (foto verzameling Eric Dekeyser).

+ 1832) die kantwerkster was in het LAN DEKE VAN HERODES (aan DüBBELSLOT). Ook Catharina Mast ( 0 1773 +1844) was kantwerkster in de VEERSTRAAT (huidige VEERMANSTRAAT). Het weesmeisje Sophie Mast ( 0 1838 +1856) kwam in de Blauwe Meisjess chool van de ONDERSTRAAT (Zusters 0.-L. -Vrouw Visitatie) terecht en was er ook kantwerkster.

Maria J acoba Mast ( 0 1782 + 1862) trouwde als rosière in 1811 met Emmanuel d' Anvers (0 1777 + 1836), ancien militaire et papetier, en kreeg op het stadhuis een uitzonderlijk huwelijksfeest aangeboden ter gelegenheid van de geboorte van de zoon van Napoleon Bonaparte, Le Roi de Rome. Zij was aanvankelijk dienster en werd dan herbergierster aan de VLASMARKT. Petronilla Mast ( 0 1763 +1837) was winkelierster aan de VISSERIJ en was gehuwd met Eernardus Boone, de sasmeester aan de sluis van de BRussELSEPOORT. Thérèse Mast ( 0 1804 + 1867) hu wde Christian Van der Keelen , een slijter van dranken in de DRUIFSTEEG (gesloopte steeg tussen de VRIJDAGMARKT en de OTTOGRACHT). Zelf overleed ze als kantenierster (wellicht kantienhoudster of herbergierster) in de GELUKSTRAAT. Ook hun zoon Constant Co 1829) was herbergier op het St.-Pharaïldeplein Ccf. ST. -VEERLEPLEIN). Tal van vrouwelijke telgen Mast beoefenden alle takken van de naaistiel. Rasalie Mast C0 1821 +1907), haar zussen Bemardina C0 1834 +1904), Joanna Co 1828 + 1907) en diens dochter Chlotilde Co 1850 + 1945) waren kleermaak314


1890 - Zicht op de ingang van het toenmalige Gravensteen aan de Pharaïldeplaats (huidig St.VeerlepJein dat toen nog volledig ingebouwd lag). In het Gravensteen zelfhuisden verschillende textielfabrieken. Alfred Cnudde en Eugenie Mast woonden er uiterst rechts in het café naast de drie trapgevels. Op de originele foto is zijn naam duidelijk te lezen op het raam (foto verzameling Erik Dekeyser).

ster, mutsenmaakster en modenaai ster. Ze woonden samen aan de PEKELHARING tot Chlotilde in 1905 stadsgrond kocht in de ST.-MARTENSSTRAAT (nrs. 3, 5 en 7) en de GEBROEDERS VAN DE VELDESTRAAT waar ze een art-nouveau -enkelhuis liet bouwen (huidig nr. 46) waar ze zelf gingen wonen. Theresia Mast ( 0 1827) huwde bloemist Philip Van den Broucke en vestigden zich aan de Gruisberg (ongeveer het tracé van de huidige NoTARISSTRAAT) . Later zijn ze verhuisd naar Brussel. De dochter van de herbergier van 't Galgenhuisje was Joanna Mast ( 0 1866 +1916). Samen met haar man Jan De Clercq ( 0 1859 +1924) werden ze op hun beurt herbergier in Le Lièvre (huidige brasserie Midi) op het KooPHANDELSPLEIN. Ze hadden er de bekende beroepsfotograaf Achille Saché-Smits als gebuur. In opvolging van haar man Joseph Van Laeken ( 0 1841 + 1905) en samen met hem werd Clementine Mast ( 0 1866 + 1945) herbergierster tegenover het stadhuis op de PoELJEMARKT 3, het huizenblok dat in september 1960 werd gesloopt. 315


Natbalie Mast ( 0 1848 +1915) hielp lang mee in de merceriewinkel van haar ouders in de KoESTRAAT. Ze huwde een zelfstandig bloemist Joseph Van der Swaelmen CO 1853 + 1885) en ging zich aan de BuRVENICHSTRAAT te Gentbrugge vestigen. Na zijn overlijden runde ze- samen met meestergast Eugène Buysse 0 ( 1860) met wie ze in 1887 trouwde- het bedrijf verder aan de Brusselsesteenweg. Zowel Maria Mast C01840 +1921) als haar zus Leonie Mast C01843 +1918) werden onderwijzeres. Maria in de meisjesstadsschool van de BARRESTRAAT, dan de SLEEPSTRAAT en tenslotte de RODE LINEKENSSTRAAT. Leonie in de meisjesschool van de GRASLEI (boven het pakhuis van de KoRENMARKT), dan de KoRTE DAGSTEEG. Ze woonden beiden bij hun broer Eduard, eerst in de Koestraat 21 en dan op de BISDOMKAAI 3.

DE AANGETROUWDE FAMILIE EN HUN AFSTAMMELINGEN NA HET ANCIEN RÉGIME TOT HET EINDE VAN DE XIXe EEUW De zoon van Anna Maria Mast ( 0 1757 +1828) was JozefVercauteren C01779) die fabrikant in katoen en lijnwaad was in de ST.-SALVATORSTRAAT en daarna de BuRGSTRAAT. Ook zijn moeder was rond 1820 fabrikant (als weduwe) in garen en lint in de BURGSTRAAT. J oanna Maria Mast ( 0 1797 + 1871) was mutsenmaakster en gehuwd met zadelmaker Petrus Josephus Van Monckhoven ( 0 1797 +1868), fs Judocus Jacobus 0 ( 1765 +1800) die de jongere broer was van Marcus C01763). Petrus Josephus woonde aan de GELDMUNT en was de kozijn van de bekende industrieel in de fotopapierproductie Désiré Van Monckhoven CO 1834), fs Francisca CO 1816) die de dochter was van Marcus C01763). De zoon van Joanna Mast en Petrus Van Monckhoven was Hippolyte ( 0 1824 +1889), aanvankelijk advocaat en werd voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Oudenaarde. In het boek Fotografie te Gent werd de familieverwantschap tussen Desiré en Hippolyte Van Monckhoven verkeerd uitgelegd. De dooppeter van Agneta Mast CO 1794 + 1826) was Rev. Dom. Lucas J osephus Van Crombrugghe (0 1764 +1825). Priester gewijd in 1790 weigerde hij in 1797 de eed van haat aan het koningschap en werd daardoor in 1798 opgesloten in het Rasphuis. In 1799 kwam hij vrij en werd in 1806 onderpastoor in de St.Michielsparochie, pastoor in het Klein Begijnhof en Kanunnik in St.-Baafs. Agneta Mast huwde in 1826 met Petrus Van Lerberghe ( 0 1793 +1838), brasseur (brouwerij Van Lerberge-Dubois) aan de ST.-JANSVEST en wonend in de VELDSTRAAT. De man van J oanna Mast CO 1796 + 1871) was ijzergieter Ludovicus Anssens 316


1782 +1861) en hun dochter Augustina e1823) huwde Adolph Bodaert e1816), koopman in ellegoederen en lakens aan het Sluizeke, later in katoenette, kalicots, gedrukt katoen enz. in de KLEINE BELLEVUESTRAAT (huidige ROZEMARIJNSTRAAT). De dochter van grondeigenaar Jacques Mast van aan de CouPURE Adèle Mast 0 0 ( 1841) huwde Joannes De Backer ( 1832) Hij was eerste commies bij het Centraal Verbeteringsgesticht (het Rasphuis of Centraal Gevang, Tucht- en Verbeteringskwartier der Weldadigheidsscholen van den Staat) en woonde ook aan de CouPURE. Na hun huwelijk verhuisden zij naar Kortrijk. Haar zus Clementine Mast ( 0 1845) huwde Paul Frémout, capitaine au 2e régiment de ligne en verhuisde eveneens naar Kortrijk. (

0

Rosalie Mast (0 1857 + 1889) kwam uit een familie van wijnaftrekkers-kuipers maar huwde met horlogiemaker-schouwveger (nogal een combinatie) Louis Van Daele ( 0 1854 + 1893). Ze gingen zich vestigen in de KEizER KARELSTRAAT. Hij was er ook herbergier en had een fles als uithangbord.

Haar zuster Eugenie Mast (0 1860 + 1889) huwde Alfred Cnudde (0 1855 + 1903), een wijnaftrekker en kleermaker. Hij hield daarna café aan de ST.-PHARAILDEPLAATS (cf. ST.-VEERLEPLEIN), langs de kant van het Gravensteen. Nadat zij in 1889 werden onteigend, met het oog op de zg. ontbloting en restauratie van het Gravensteen, verhuisden ze naar de RABOTSTRAAT 83. Irma Mast (0 1869 +1939) was gehuwd met Joseph Deuninck e1866 +1954). Hij werd zaakvoerder van het spiegelmagazijn Deuninck in de BuRGSTRAAT 20. Hij associeerde zich later met Aelterman onder de naam Deuninck & Aelterman waarna Louis Aelterman CO 1906 + 1974) de zaak verder zette. Deze laatste was o.m. opperdeken van het Koninklijk Verbond der Gebuurtedekenijen van Gent. Hun winkel was ondergebracht in het zg. Hotel De Loose dat dateert van 1780 en na jaren leegstand sedert 2002 prachtig is gerestaureerd. Een dochter van mijn betovergrootmoeder Eugenie Mast C01826 +1909) Sophie Hayaert CO 1845 + 1907) was gehuwd met Marcel De Sutter (0 1840 + 1895). Zij hadden een linnenwasserij met een bleekersmeersch aan het BERouw maar werden er in 1902 onteigend in het kader van de gezondmaking van het GROOT MEERHEM. Samen met haar zoon GustaafDe Sutter C01876 +1961) zetten ze het bedrijf verder onder de naam Wasserij Flandria op de GoDSHUIZENBOULEVARD (huidige MARTELAARSLAAN, ter hoogte van het winkelcentrum Delhaize). Haar Zuster Catharina Hayaert ( 0 1863 + 1917) huwde met Leopold (Paulus) Reyniers CO 1864 + 1917). Hij was lantaarnmaker en -aansteker en in 1890 medestichter en eerste secretaris van de Antisocialistische Bond der Metaalbewer317


Een begrafenisstoet zoals deze van Alfons Haché op 2.8.1938 , hier in de Elfnovemberstraat te Mariakerke, ziet men niet meer.Na de lijkwagen volgen de vlaggen van de sydicale organisaties. De familie en de hoogwaardigheidsbekleders volgen daarna in een lange reeks vigilanten, waarna wellicht nog een grote groep syndicalisten, vrienden en familieleden in stoet meestapten (foto verzameling Erik Dekeyser).

kers dat door zijn schoonbroer Alphans Haché (zie verder) in 1890 was gesticht. Hij was ook schrijver in het nationaal verbond en zat in de raad van beheer van dagblad Het Volk. In 1907 werd hij voorzitter van het Middencomité der Vakverenigingen. Zij woonden achtereenvolgens met hun gezin aan de MoLENWEG 23 (huidige RoDE RoESTRAAT) en de FRANS VAN RYHOVELAAN. Een andere dochter was mijn overgrootmoeder Henri ka Hayaert (0 1865 + 1945). Zij huwde Alphans Haché ( 0 1855 + 1938). Hij werkte aanvankelijk als ajusteur-meestergast bij constructeur D 'Haenens-Cathier in de KERKSTRAAT te Gentbrugge (fabrikant van breimachines en fietsen), waarvan de magazijnen en burelen aan de KuiPERSKAAI gevestigd waren. Als gevolg van de toen heersende sociale wantoestanden stichtte Alphans samen met enige andere sociale voormannen in 1890 de Antisocialistische Metaalbewerkersbond (huidig ACVmetaal) in café Het Damberd aan de KoRENMARKT en werd er de voorzitter van. Vervolgens was hij medestichter en eerste voorzitter van het nationaal verbond der Metaalbewerkers, medestichter van de samenwerkende maatschappij Het Volk met winkels in de BuRGSTRAAT (de hoek met de BoNIFANTENSTRAAT), medestichter van mutualiteit Volksliefde, medestichter en in 1914 ondervoorzitter van het ACW, in 1927 voorzitter van het ACV in Gent, enz. Zij woonden omwille van zijn werk aanvankelijk te Gentbrugge in de DwARSSTRAAT en ONGERUSTRAAT (huidige EMMANUEL HIELSTRAAT) en kwamen in 1904 na de KWAKKELSTRAAT in de VLOTSTRAAT 32 wonen. 318


Pauline Mast e1866 +1943) huwde de 24 jaar oudere rosten Prosper Cliquet e 1842 + 1922), een koetsier-huurhouder wonend in het H. SACRAMENTSTRAATJE. Zijn standplaats was het Zuidstation (GRAAF VAN VLAANDERENPLEIN). Toen de Gentse dierentuin in 1904 haar deuren sloot en de laatste olifant openbaar werd verkocht bood Prosper mee op, maar liet hem uiteindelijk aan Siesken de Gistmarchand ( 0 1843 +1912). Marie Josephine Mast (0 1862 + 1948) was bottinestikster en trouwde met Henri Andelhof (0 1871 + 1947), een meester-schilder met winkel in de KRIJGSGASTHUISSTRAAT 58. Daarvoor ging hij wel tussen 1886 en 1896 de lessen volgen in 27 verschillende klassen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten waar hij les kreeg van alle toenmalige bekende leraars-kunstenaars als Felix Metdepenningen (0 1867 +1937), Jules Van Biesbroeck ( 0 1850 +1920), Louis Tijtgadt e1841 +1918), enz. Als 25-jarige huwde Alice Mast ( 0 1875 + 1928) met onderwijzer Jules Codde 0 ( 1866 +1929), die wellicht nooit in de klas heeft gestaan. Wel had hij een invorderingsbureau aan de EKKERGEMSTRAAT 3. Daarna was hij rekenplichtige in de jutefabriek Manila aan de GROENDREEF. Maar laatst was hij klerk bij volksvertegenwoordiger en advocaat Albert Mechelynck ( 0 1854 +1924) aan de BRABANTDAM 16 (en die zijn standbeeld staan heeft op het Sint-Anna-plein). Hun oudste dochter Rosa Codde ( 0 1901 + 1991) werd onderwijzeres in het lager onderwijs aan de Stad Gent, huwde Firmin Van Bignoot ( 0 1901 + 1960), een fabrikant in scheikundige producten aan de GROENDREEF. De tweede dochter Jeanne Codde ( 0 1903 +1986) was ook onderwijzeres aan de Stad Gent en huwde Isidoor Georges Albert (0 1890 +1982), eveneens een onderwijzer en bestuurder van de lagere stadsschool aan de MoLENAARSTRAAT. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij journalist bij de krant Het Laatste Nieuws te Brussel. Zoon Robert Codde ( 0 1904 +1966) bracht het als burgerlijk ingenieur tot inspecteur-generaal Bruggen en Wegen bij het ministerie van Openbare Werken te Antwerpen.

EMIGRATIE NAAR FRANKRUK Wegens de slechte economische toestand rond 1850, een paar opeenvolgende epidemieĂŤn (1846-1849), mislukte graanoogsten (1845-1846) en stijgende voedselprijzen verlieten een aantal familieleden Gent, op zoek naar werk en dus ook een beter leven in Frankrijk. In het noorden van Frankrijk (Roubaix) kende de textielnijverheid een grote bloei. Verder waren daar ook tal van metaalbedrijven waar familieleden werk konden vinden. Niet te verwonderen dat vandaar uit een belangrijke tak van de familie met een aantal mannelijke naamdragers de stam verderzetten. 319


Rosalie Mast ( 0 1830 + 1896) vertrok als dagloonster naar Lille (Rijsel) waar ze trouwde met Hyacynthe Hubert, een mecanieker-ijzerbewerker. Ferdinand Mast ( 0 1840 + 1892) huwde een eerste maal met Joanna Vandeputte 0 ( 1835 + 1881 ), een weefster. Zelf ging hij eerst een drietal jaar naar de Academie voor Schone Kunsten. Hij was er een slecht student, praatte veel en had geen leerzaamheid. Hij werd ketelmaker en woonde aan de PRIESTERSTRAAT (huidige DooRNZELESTRAAT). Vóór 1869 zijn zij naar Roubaix gaan wonen en werken maar keerden - wellicht wegens ziekte van zijn vrouw - in 1881 terug. Na de dood van zijn vrouw Joanna Vandeputte C01835 +1881) hertrouwde hij met Maria De Vogelaere ( 0 1843 + 1892). Vanuit de CHARTREUSESTRAAT (huidige KARTUIZERLAAN) zijn ze terug naar Roubaix in Frankrijk verhuisd. Zijn moeder AnneDe Waele C01821 +1902) was daarookreeds in 1882 aangekomen. Ferdinand had daar vier kinderen en zeker vier kleinkinderen die in het noorden van Frankrijk, meer bepaald dan te Roubaix, Mouveaux en Villeneuve d' Ascq, de stam Mast verderzetten. Hun kinderen wonen dan weer totaal verspreid over heel Frankrijk. Ook de Franse stad Amiens was een belangrijk handelscentrum met als gevolg dat ook daar een tak van de familie terechtkwam. Hippolyte Mast C01834 +1903) vertrok uit de LANGE WIJNGAARDSTRAAT in Gent als ouvrierJondeur naar Amiens. Hij trouwde daar met Marie Elise Bulot (0 1837 + 1907) die er als couturière werkte. Hij had er drie kinderen en vijf kleinkinderen waaronder Thérèse Mast ( 0 1892 + 1903) die in Amiens bij een tragisch ongeval overleed toen daar een tram ontspoorde. Pierre Mast, één van de achterkleinzoons zet de stam verder. Tot rond 1965 had deze Franse tak nog contact met Gent. Als gevolg van het overlijden van de oude generatie langs beide kanten viel elke communicatie weg. In 1994 kon ik Pierre Mast op het spoor komen te Saintes (Charente Maritime) en het contact herstellen. Wellicht emigreerden nog andere familieleden, hetzij in diezelfde periode, hetzij vroeger tijdens het Ancien Régime, naar het buitenland en zochten misschien hun geluk o.m. in Duitsland of Nederland. DE NAAMDRAGERS MAST IN DE XXe EEUW Jacobus Mast ( 0 1883) volgde zoals zijn vader Alpbons lessen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Hij kreeg o.a. les van Ferdinand Willaert C01861 +1938) en Oscar Van de Voorde ( 0 1871 +1938) en volgde bouwkunde toen hij in 1903 plots is weggebleven. Hij werd te Gent afgeschreven voor Waver, RUE DE LA GENDARMERIE. Wat er van hem geworden is weet ik niet want van de bevolkingsdienst aldaar kreeg ik nooit antwoord op mijn brief. 320


Ca. 1915. Dampoortstraat Vve A. Mast et Fils, fabrique de vitraux en plomb et cuivre; vitraux modemes, en boven het uitstalraam: Brosses , nattes, éponges . In het uitstalraam bemerken we inderdaad alle soorten koorden , dweilen, sponsen, schoensmeer, borstels en drie modellen van glasramen. Bemerk ook het mooie art nouveau glas-in-lood van de 'vitrine ' . Aan de deur staat zoon Aimé Mast (1871 - 1922). (Niet gedateerde foto ca.l 915 - verzameling Eric Dekeyser).

Ook Fel ix Mast Co 1863 + 1944) verliet de stad en liet zich als vrij williger inlijven bij de chasseurs à pied te Brussel en werd dan vervolgens politieman te St. -J ans-Molenbeek. Begonnen als borstelmaker werd August Mast Co 1880 + 1958) elektricien-man teur bij AEG. Hij leerde zijn vak tijdens de Eerste Wereldoorlog toen hij geïnterneerd was te Zeist in Nederland. Hij was gehuwd met Elvire Van Belle CO 1879 + 1952), zuster van gerenommeerd kunstschilder Karel Van Belle Co1884 + 1959) die de prijs van Rome kreeg in 1913. August woonde met zijn gezin aan de 321


GouDSTRAAT, vervolgens de LIEREMANSTRAAT en liet dan een eigen woning bouwen in de 0SSENSTRAAT. Ook zijn zoon noemde August Mast ( 0 1919 +1994). Hij studeerde aan de normaalschool en werd in 1947 onderwijzer in de stadsschool van de WAsSTRAAT waar hij tot zijn pensioen in 1972 ononderbroken les gaf. Zelf woonde hij met zijn gezin in de OssENSTRAAT 63 waar hij zich nog op allerlei vlak nuttig maakte. Isidoor Mast (0 1882 +1935) werd in 1910 zelfstandig fotograaf in de HOOGSTRAAT 120. Hij nam de zaak over van Jules De Smet e 1846 + 1929), die vader was van de bekende kunstschilders Leon De Smet e1881 +1966), impressionist en Gustaaf De Smet e1877 +1943), expressionist. Fotograaf Isidoor Mast portretteerde veel families en werkte onder meer in opdracht van de Stad Gent en St.-Martens-Latem. In 1929liet hij een eigen woning bouwen in de PAUL FREDERICQSTRAAT 3. Zijn zoon Raoul Mast (0 1911 +1982) werkte als bediende bij de Centrales Electriques des Flandres et Brabant (hoek OuDE ScHELDESTRAAT-VLAANDERENSTRAAT) en kocht in 1923 een woning te St.-Martens Latemin de Latemstraat, die tussen 1900 en 1904 bewoond was door de Gentse kunstschilder Gustaaf Van de Woenstijne ( 0 1881 + 1947) en zijn broer letterkundige en universiteitsprofessor Karel Van de Woestijne e1878 +1929). Hij huwde Marlette Vandevelde die vóór haar huwelijk reeds als zelfstandige modiste werkte in haar winkel aan de SLEEPSTRAAT. Leopold Mast ( 0 1864 +1934) was een goed tekenaar maar vestigde zich als huisschilder, gespecialiseerd in het nabootsen van hout en marmer, aan de Ham dat destijds slecht vertaald werd in de RUE DU JAMBON. Hij legde zich ook toe op het vervaardigen van geloodzet glas. Hij huwde met kleermaakster Rachel Paynjon e1873 +1954) en na 1916 vestigden zij zich als handelaars in witgoed aan de LANGE VIOLETTESTRAAT 14. Hun dochter LauraMast ( 0 1912 +1997) werd directiesecretaresse bij Grand Bazar en haar echtgenoot Charles Yvergneaux 1913 +2000) werd procuratiehouder in de Generale Bank op de KouTER.

e

In opvolging van zijn vader werd Aimé Mast ( 0 1871 +1922) schilder en specialiseerde hij zich ook in het loodzetten van glas aan de DAMPOORTSTRAAT 64 (de huidige dierenspeciaalzaak Boeboes, nr. 78). Zelf woonde hij met zijn vrouw aan de WOLLESTRAAT 20 (huidige WARANDESTRAAT). Een sterke persoonlijkheid was Karel Mast e1877 +1964). Via hulpklerk bij lijnwaadfabrikant Felix Beernaert aan het huidige GRAAF VAN VLAANDERENPLEIN werd hij telegrafist in het Gentse Zuidstation, waar hij later als dusdanig 322


ook les mocht geven. Reeds heel vroeg legde hij zich ook toe op de fotografie, hij fotografeerde met een zelfgemaakt toestel en ontwikkelde dan ook de foto's zelf. Hij huwde L~uise Temmerman e1885 +1968), dochter van Frans e 1852 + 1932), en herbergier van CafĂŠ De Turk aan de BOTERMARKT tegenover het Stadhuis. Frans zijn hoofdberoep was toen rijtuigmaker (diligences en koetsen). Louise Temmerman was eigenlijk onderwijzeres maar werd telegrafist in het zg. telefoonhotel in de PosTHooRNSTRAAT (huidige ST.-NIKLAASSTRAAT). Samen woonden zij aan de BoMASTRAAT 45. Hun dochter Bemardina (Dina) Mast e1919 +1992) was gehuwd met John Bascour e1921 +1991), verkoopsdirecteur bij UCO te Deinze.

Erik DEKEYSER ('t vervolgt)

BETOVERDE ZIEKE SPUWT PADDEN UIT TE GENT (1613) Pastoor Zachmoorter van de Sint-Martinuskerk, "gheseit van Eekerghem binnen Ghendt" woonde in 1613 reeds meer dan zes jaar op de parochie bij zijn moeder. Met die vrouw was iets heel bijzonders aan de hand 1• Zijn moeder, Jonkvrouw Antonette Boele, weduwe van Mr. Jan Zachmoorter, is, zo verklaart de pastoor in het jaar 1613, sedert verscheidene jaren "bevanghen... gheweest met groote eranekheden ende swaere, jae bijna onverdraeghelicke pijnen, rysende, so sij altoos gheseit ende ghesustineert (=volgehouden) heeft, van eenighe levende beesten die sij seide te ghevoelen in haer lichaem". Ze was er rotsvast van overtuigd dat die in haar "gheghenereert" (=ontstaan) of haar "inghegheven" waren "deur eenige tooverie". De pastoor verklaart verder dat "diversche debvoiren (zijn) ghedaen, zo wel van gheestelicke persoonen als van weerlicke (=wereldlijke), experientie hebbende in de medecine, maer al nijet effectivelick", d.i. zonder heilzaam effect. Zijn moeder bleef maar klagen en leed er nog het meest onder dat men begon te vertellen dat ze niet goed bij haar zinnen was en gewoon ''fantaseerde;' dat er beesten in haar lichaam zaten. Zo zeker was de vrouw echter dat ze zich dat helemaal niet inbeeldde, dat ze haar zoon-priester opdracht gaf, "dat so verre zij quaeme te sterven, haer doot lichaem soude openghesneden worden, versekerende datmer sulcx in haer soude vinden, dat vele menschen den mondt soude stoppen". Toen duidelijk bleek dat noch geestelijke noch wereldlijke hulp zijn moeder kon genezen, hoorde de pastoor praten over een zekere Geline, de huisvrouw 323


van Jan de Gast, die toen in de "cyperaige" (=de gevangenis) van het Gravenkasteel was opgesloten. Geline zou -naar men vertelde- "eenighe extraordineerdsche cueren ghedaen" hebben en, ten einde raad, besloot pastoor Zachmoorter dan maar op haar een beroep te doen. Geline schreef de moeder van de pastoor gedurende enkele weken medicamenten voor en zie, op een dag heeft de zieke "haer quijt ghemaeckt ... diveersche extraordinaire vulicheden, als onder andere specie van haer bustels (=borstels), een ghedaente van een beeste, lanck ootrent eenen vingher" en vele andere dingen, "daerof', zo getuigt zoon-pastoor, "de meestendeel van mij verbrandt is gheweest ende die, eensdeels in mijn teghenwoordicheit, eensdeels in (mijn) absentie uutghekomen zijn gheweest". Op het einde van januari 1613 gaf Geline aan de moeder van de pastoor een medicament, "deur welck zij verhoopte verlossinghe van eenighe beesten". En toen haar zoon na een ziekenbezoek 's middags terug thuis kwam, toonde men hem inderdaad "vijf levende beesten hebbende specien (=het uitzicht) van padden, danof de drije waern cleijne ende de twee groodt ende afgrijselick", vooral één ervan. Sommige van deze beesten waren "ghestreept met eene witte strepe deurgaende den rugghe ende voorts ghespot", d.i. gespikkeld. Men vertelde hem dat de beesten oqk gezien waren door pater Petnis Serheindricx, een jezuïet die gekomen was om de biecht van de zieke moeder te horen. Deze pater zou die beesten "uut den camerganck selve ghenomen hebben, ende naer sijn vertreek soude (de zieke) noch eene quijtgeworden hebben". Al deze beesten hebben ook Andries, de onderpastoor, en "vele van onse vrienden daertoe gheropen" met hun eigen ogen gezien en ze werden in hun tegenwoordigheid ook alle verbrand. Vermeldenswaard is hierbij dat de beesten blijkbaar langs de aars samen met de stoelgang het lichaan verlieten. Over het verder verloop van de ziekte weten we niets. Ook is het onbekend wat precies de aanleiding is geweest om het gerecht in te schakelen. In feite hebben we alleen de getuigenis van pastoor Zachmoorter, afgelegd voor het gerecht van de Gentse Oudburg. Verder is er alleen nog dit. De echtgenoot van wonderdokter Geline, Jean de Gast, verklaart voor hetzelfde rechtscollege "dat hij nu voortaen hem zal gheneerene met haudt zaghen ende zijne huusvrouwe met meesterije, daerinne zou (= ze) zeer expert ende hervaeren is". En ook dit gegeven is ver van duidelijk. Wat deed De Gast voor hij in de gevangenis werd opgesloten? Was die activiteit de reden voor zijn opsluiting? Was er tegen hem klacht neergelegd? Zo ja, door wie en waarom precies? Op deze en nog meer andere vragen zullen we het antwoord schuldig moeten blijven. Niettegenstaande het fragmentair en daardoor onbevredigend en frustrerend karakter van deze zonderlinge geschiedenis, blijft het toch een heel bijzonder verhaal. Het is trouwens niet het enige van dit soort dat we kennen. Drie voor324


beelden laten we hierna volgen, het ene veel vroeger, het tweede uit de zestiende eeuw, en het andere veel later dan het Gentse bericht. Op het einde van de dertiende eeuw braakte een meisje te Velzeke allerlei beesten of delen daarvan uit: de kop van een kat, twaalf kikkers waarvan twee levend, vier spinnen, drie wormen van elk een duim lang, de kop van een bunzing en een hoop witte beenderen. De echtheid van dit bizarre verhaal wordt door geloofwaardige ooggetuigen bevestigd2 • Hierbij zegt de kroniekschrijver die dit bericht brengt ook dat de beesten langs de mond werden afgescheiden. Het heeft er alle schijn van dat we dit letterlijk moeten nemen, alhoewel uit het Gentse voorbeeld blijkt dat ook wel de "mond" of lichaamsopening onder aan de romp zou kunnen bedoeld zijn. Deze bedenking kunnen we ook maken bij de hiernavolgende berichten. De bekende Franse dokter Ambroise Paré ( 1517-1590) deelt in zijn werk Des monstres et prodiges3 een geval van diabolische illusie mee. Een heel mooi meisje, Magdeleine geheten, vertelde aan iedereen die het horen wilde dat de duivel haar op een nacht zwanger had gemaakt. Men deed haar in de gevangenis opsluiten om te zien wat er bij de bevalling zou gebeuren. Wanneer haar tijd gekomen was, kreeg ze inderdaad barensweeën. De oude vrouwen maakten zich gereed om te helpen het kind ter wereld te brengen. Plots zagen ze hoe uit het lichaam van het meisje allerlei dingen naar buiten kwamen: ijzeren nagels, kleine stukken hout en glas, beenderen, stenen, haren, proppen vlas en verscheidene andere vreemde dingen. De duivel had die, naar men meende, in haar lichaam gestopt om het mensdom te misleiden. In een achttiende-eeuws marktlied van een onbekende zanger vernemen we iets over een zonderlinge gebeurtenis op de "Prochie van Winkel", d.i. Winkelkapel, zoals voor 1747 Sint-Eloois-Winkel genoemd werd. Dit lied vertelt het verhaal van een paddenspuwend4 meisje uit een rijke en machtige familie. Zonder aanwijsbare oorzaak begon het meisje plots in omvan en gewicht toe te nemen, net alsof ze zwanger was. Maar dat was niet het geval. Ze voelde in haar lichaam "felle beesten" bewegen en omhoog kruipen tot in haar keel. Niemand wist raad. Het meisje riep de bijstand in van de H. Maagd en dan gebeurde het mirakel. Opeens spuwt ze niet minder dan zeven padden uit. Een zilversmid maakt van één ervan een afgietsel dat als ex-voto samen met het portret van het meisje in de Winkelkapel werd opgehangen. Nadien spuwt het meisje nog meer weerzinwekkende dieren uit. .. hagedissen en een "vreet serpent". Het verhaal van de moeder van pastoor Zachmoorter van Ekkergem-kerk blijkt dus niet geïsoleerd te staan of uniek te zijn. Het past in een eeuwenoude traditie van gelijkaardige voorvallen die, weliswaar met grote tijdsintervallen, van tijd tot tijd opduiken en alle even mysterieus en zonderling blijven. W. L. BRAEKMAN 325


NOTEN 1) RA Gent, Oudburg, nr. 2408. 2) W.L. Braekman, "Meisje spuwt allerlei beesten uit te Velzeke (1294) Volkskunde 102 (2001), 325-326. 3) Een hedendaagse herdruk met studie door Jean Céard (Travaux d'humanisme et Renaissance nr. 115; Genève, 1971). 4) W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d 'hand. Rolzangers en volkse poëzie van weleer (Gent, 1990), p. 317-327.

GENTSE MEMORIEDAGEN: 8-9-10 JULI 8 Juli 1422 Dood in het Posteernehof van Michelle de France, de eerste vrouw van Filips de Goede. Ook al weer een van die edele dames die in haar kort leven niet veel plezier beleefd heeft. Zij werd in 1395 geboren als dochter van de waanzinnige Franse Koning Charles VI (Ie Fou). In haar jeugd ziet zij een deel van haar familie uitmoorden. Op 16-jarige leeftijd trouwt zij met de latere Filips de Goede die dan zelf nog maar 15 jaar is. Haar schoonvader wordt vermoord door haar broer. Zij kwam in Gent aan in de eerste dagen van 1422 en verbleef aanvankelijk in het Hof ten Walle (Prinsenhof), maar vestigde zich wat later in het Posteernehof op de Houtleie. Zij overleed er op 8 Juli, naar men beweert vergiftigd. Dit vermoeden werd versterkt door het feit dat haar Duitse hofdame Ursula in wie zij het meest vertrouwen had, na haar dood plotseling de stad verliet. De gravin werd begraven in de St-Baafsabdij maar in 1540 overgebracht naar de noordelijke transeptarm van de kathedraal en in 1575 overgebracht naar de crypte. Haar graf werd vernield gedurende de beeldenstorm. In feite weten wij weinig over deze geheimzinnige zaak en we zullen het wel nooit te weten komen. Zelfs over de datum van haar overlijden is men het niet eens. Daar waar Van Werveke spreekt van 8 Juni 1422 heeft Victor Fris het over 8 Juli. Iets weten wij zeker: Filips de Goede heeft niet veel getreurd over de dood van zijn eerste vrouw. 326


8 Juli 1803 Oprichting van de Handelsbeurs bij Consulair Besluit.

8 Juli 1810 Geboorte van François Laurent Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 1987- N° 2- pp. 81-86

8Juli 1816 Dood van Adriaen Jacques Goethals. Deze Schepen van de Keure die stamde uit een adellijk geslacht was, zoals dat in die tijd meer het geval was bij prominenten, lid van de 4 Hoofdgilden en contribuant van de Academie. Bovendien ook nog Deken van de Nering der Mereeniers en Administrator van de Berg van Barmhartigheid. In 1762 richtte hij de Vrijmetselaarsloge "La Discrère Impériale et Royale" op.

8 Juli 1837 De Gemeenteraad beslist een nieuwe straat te trekken: de Charlekijnstraote, voor niet-Oentenaars de Keizer Karelstraat

8 Juli 1844 Geboorte te Oudenaarde van Polynice Van Wetter. Humoniora aan het Bisschoppelijk College te Oudenaarde en aan hetAtheneum in Gent. Doctor in de Rechten in 1866. Verdere studies in Bonn en Heidelberg. In 1873 werd hij aan onze Universiteit Hoogleraar van Romeins Recht en Pandecten. Van 1897 tot 1900 was hij Rector. Dood te Gent op 24 Maart 1925. Begraven op het kerkhof van de Brugse Poort. Zijn grafmonument werd gemaakt door Theo Soudeyns.

8 Juli 1860 Tweedaags bezoek van Koning Leopold I aan Gent. Hij was vergezeld van de Hertog en de Hertogin van Brabant, de Graaf van Vlaanderen en verschillende ministers. Op een plechtigheid in het Provinciaal Gouvernement richtte hij zich tot de studenten, hij noemde hen zijn kinderen, want, zei hij, "u zijt allen geboren tijdens mijn regering."

327


De Vlaamse Academie. Binnengezicht

328


8 Juli 1886

Stichting van de Vlaamse Academie met zetel te Gent. Er waren aanvankelijk 25leden: 18 die benoemd werden door de Regering en 7 die gekozen werden door de 18. De Secretaris was Frans De Potter die deze functie bleef uitoefenen tot aan zijn dood in 1904. Buiten de 25 werkende leden waren er ook nog 10 briefwisselende leden en 25 buitenlandse ereleden. De plechtige installatie gebeurde op 10 Oktober 1886. In 1892 kocht de Regering het David 't Kindthotel aan in de Koningstraat en stelde het ter beschikking van de Academie. Gedurende meer dan een eeuw heeft men vanaf het Groot Kanon kunnen genieten van het uniek zicht van dit prachtig gebouw tot wanneer het definitief verminkt werd door de bouw van de R.T.T.rnastodont. 8 Juli 1887

Geboorte van Jean Ray. Zie het boek "Dat was een tijd" Joho Flanders- pp. 5-10. Nog enkele exemplaren van dit boek zijn verkrijgbaar in het Documentatiecentrum. 9 Juli 1441

Dood te Brugge van Jan Van Eyck, de mede-auteur van het subliem kunstwerk "De Aanbidding van het Lam Gods". Toen zijn broer Hubert er 6 jaar aan gewerkt had stierf hij in 1426. Na 3 jaar nam Jan het werk over en werkte er nog 3 jaar aan. Hij stond aanvankelijk in dienst van Jean de Bavière, comte de Hollande. Toen deze stierf in 1425 kwam hij in dienst bij Filips de Goede bij wie hij hoog aangeschreven stond an waar hij ook schijnt gewerkt te hebben als diplomaat. Er zijn toch een paar zaken die voor ons niet duidelijk zijn: hij zou het Lam Gods afgewerkt hebben van 1429 tot 1432 en men speculeert er over waar hij hier gewoond zou hebben, maar in Mei 1425 had hij zich in Brugge gevestigd. Kan iemand ons daar iets meer over vertellen? Zijn devies was "Als ixh kan". (Aussi bien que je Ie puis). Op 2 September 1996 werd een postzegel uitgegeven die aan hem gewijd was. 9 Juli 1517

Geboorte van Jan van Hembyze. "Jonker Jan" zoals hij genoemd werd, is zonder twijfel een van de minst aantrekkelijke figuren uit de Gentse geschiedenis. 329


Hij stamde uit een geslacht van verarmde notabelen en woonde op het Hof van Hembyze in de Volderstraat Dit zou later het Jezuïetencollege worden en nog later de Emiel Braunschool. Het was onvermijdelijk dat de dol-ambitieuze Hembyze een voorname rol zou spelen in de politiek van zijn stad. Vanaf 1453 komen wij hem regelmatig tegen als Schepen van de Keure. Aanvankelijk katholiek, aarzelt hij niet over te lopen naar de Calvinisten wanneer hij denkt het langs deze zijde politiek verder te kunnen schoppen. Samen met Ryhove organiseert hij de strijd tegen de katholieken en speelt dus aanvankelijk in de kaarten van Willem de Zwijger. Deze laatste zal evenwel vrij vlug tot de conclusie moeten komen dat de gewetenloze en fanatieke Hembyze, met slechts zijn eigen ambities voor ogen, een bedenkelijke bondgenoot is. De demagogische Jonker Jan die voor geen enkel extremisme terugschrikt en die één van de organisatoren van de alles vernielende 2e beeldenstorm is, maakt zich meester van de macht in Gent in 1579. Het getij keert echter en wanneer in Augustus Willem van Oranje naar Gent komt, vlucht Hembyze naar Duitsland. Maar het getij keert een 2e maal wanneer 4 jaar later de Gentse bevolking hem terugroept en hem triomfantelijk ontvangt. Meer is er niet nodig om de grootheidswaanzin van deze hoogmoedige heerser ten top te drijven. Zijn ware dictatuur begint nu. Hij laat muntstukken slaan met zijn eigen wapen op, hij eigent zich een van de meest prestigieuze gebouwen van Gent toe, nl. het Hof van Wackene op de Poel waar de oude dictator in het huwelijk zal treden met de jonge Anna van Heurne. Inmiddels onderhandelt hij in het geheim met Farnèse om Gent aan hem over te leveren, maar het verraad komt uit en Hembyze wordt aangehouden, in het Prinsenhof opgesloten en op 4 Augustus 1584 op het Veerleplein onthoofd. Na zijn dood dichtte men hem het volgend grafschrift: "Ziet hier ligt begraven Jonker Jan- in staatkund" weinig vroed- in godsdienst wankelbaar- in oorlog zonder moed."

9 Juli 1532 De Schepenen kopen een nieuw oefenterrein voor de St-Antoniusgilde "over de Tinnepotbrugghe up de Lieve, daer men heedt de Vogelsanghe."

9 Juli 1824 Geboorte van Ferdinand Van den Bemden. Knappe archeoloog en historicus die, zoals Van der Haeghen het schreef "pouvait citer de mémoire les noms anciens de tous les immeubles de notre vieille ville." Hij was tevens een specialist inzake geslachtkunde en heraldiek. 330


Hij was een van de stichtende leden van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent". Hij stierf op 17 November 1901.

9 Juli 1831 Advocaat Louis De Soutere wordt aangehouden op het Stadhuis. Hij werd geboren in Ieper maar na het beĂŤindigen van zijn studies aan de Universiteit vestigde hij zich als advocaat in het Engelandgat Hij was eerder al eens aangehouden omdat hij werklozen en mistevreden werkvolk opmaakte tegen het Beleid. Deze chef van de "Association Nationale" was niet ingenomen met de aanduiding van Leopold I, hij fomenteerde een conspiratie en trachtte een expeditie te organiseren tegen Brussel. Vandaar zijn aanhouding in 1831. Men moet zich aan serieuze tegenstand verwacht hebben want 4.000 soldaten omsingelden het Stadhuis en er waren zelfs kanonnen gericht op de ingang om elk ingrijpen van zijn partijgangers te verijdelen. Met de sigaar in de mond en al roepende "Leve de Vrijheid" werd hij onder sterke bewaking overgebracht naar de Citadel. Deze demagoog die bekend stond als een goede redenaar werd enkele maanden later vrijgesproken. Hij stierf alhier op 2 Oktober 1849.

9 Juli 1866 Blijde Intrede van Leopold II, vergezeld van Marie-Henriette en Prins Philippe. Na het banket op het Stadhuis woont hij in de Opera een uitvoering bij van 11 Trovatore.

10 Juli 1584 Willem De Zwijger wordt vermoord te Delft.

10 Juli 1685 Dood van Marquis de Grana. Hij was hier Gouverneur-Generaal van 1682 tot aan zijn dood. Sommige bronnen vermelden als sterfdatum 15 Juni 1685.

10Juli1799 Afbraak van de toren van O.L.V.Kerk. Dit was een parochiale kerk die stond op het St-Pietersplein langs de kant van 331


de St-Pietersnieuwstraat. Aangaande haar oorsprong tasten wij in het duister. Ze wordt voor de eerste maal vermeld in een charter van 1140. In de loop van haar bestaan heeft ze talrijke branden gekend: verschillende tussen 1353 en 1359, verder nog in 1378, 1675, 1733. Deze van 1675 was toch wel een zeer dramatische: 10 mannen die de brand wilden blussen werden bedolven onder het puin en stierven ter plaatse, 13 anderen werden zwaar gewond. Het einde van de kerk kwam er -u hebt het misschien geraden- tijdens de Franse bezetting. In 1796 schaften de Republikeinen er de eredienst af. Ze werd volledig afgebroken in 1799. De atbraak van de toren gebeurde op een toch wel zeer speciale en spectaculaire manier. Duizenden mensen waren op deze 1Oe juli samengestroomd op de Blandijnberg om dit evenement mee te maken. Men ging als volgt te werk: de toren werd getut door houten balken, waarna de fundamenten weggebroken werden. Om 5 uur in de namiddag werden de houten blokken in brand gestoken, en dan maar in spanning wachten om de toren naar beneden te zien donderen, iets wat hij natuurlijk deed.

10 Juli 1800 Lieven Bauwens wordt benoemd tot Maire (Burgemeester) van Gent. Maar zo een administratief jobje was toch niets voor een dynamische ondernemer en reeds na 9 maanden geeft hij zijn ontslag.

10 Juli 1806 Geboorte te Verrebroek van Edward Jaequemyns. Hij studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Luik waar hij promoveerde in 1829. Hij gaat dan Chemie studeren in Berlijn, komt terug in 1830 en haalt hier zijn diploma van Doctor in de Wis- en Natuurkunde. In 1831 volgde hij Bergsma op aan de Industrieschool alhier. Bij de reorganisatie van het Hoger Onderwijs in 1835 krijgt hij als Orangist geen kans aan de Universiteit, maar hij blijft welleraar aan de nu onafhankelijke geworden Nijverheidsschool tot in 1844. Hij was bovendien politiek actief als Liberaal gemeenteraadslid in 1848, provincieraadslid in 1850 en volksvertegenwoordiger van 1856 tot 1870. Hij stierf te Heerie-Minderhout op 31 Augustus 1874.

10 Juli 1816 Viering door de "SociĂŠtĂŠ des Beaux-Arts" van de Gentse toondichter Petrus Verheyen. De viering wordt bijgewoond door Louis David. Petrus Verheyen, wie is dat nu weer? Ach, in Gent vergeet men zeer vlug zijn 332


beroemde mannen. Deze zeer talentvolle componist die nu nog geciteerd wordt in de muziekencyclopedieën werd in Gent niet waardig geacht om een straatnaam te krijgen. Hij werd hier geboren in 1750 als zoon van een gewone bediende die zanger was in St-Baafs. Boutmy, de orgelist van onze kathedraal, die onmiddellijk bemerkt had dat de kleine Petrus bijzonder begaafd was, gaf hem zijn eerste muziekonderricht Er wordt verteld dat Boutrny bijzonder opgetogen was met een compositie van zijn 10-jarige leerling. Voor een onbekende reden zenden zijn ouders hem naar een school in Maastricht. Na het beëindigen van zijn studies belandt hij in Brugge waar hij altzanger wordt in de hoofdkerk. Hij maakt dan een tijdje deel uit van een rondreizend toneelen operagezelschap, maar komt tenslotte terug naar Gent waar hij een plaats krijgt als zanger in St-Baafs en waar hij verder compositie studeert onder FranzJoseph Krafft. Hij trouwt hier en vertrekt dan naar Maastricht waar hij aan een plaats geraakt als concertmeester. Maar in 1776, hij is dan 26 jaar, is hij al terug in Gent. Hij wordt hier "compositeur" van Bisschop Lobkowitz. Gedurende de Franse bezetting moet hij genoegen nemen met een slecht betaalde plaatsje in de Administratie van het Schelde-Departement. Zoals dat nog wel gebeurt in de Administratie moet hij daar niet veel werken en blijft er gelukkiglijk veel tijd over om te componeren. Hij componeerde in opdracht heel wat gelegenheidsstukken. Eén van zijn mooiste werken is de Requiemmis die hij componeerde na de dood van zijn idool die hij nooit ontmoet heeft, Joseph Haydn. Ze werd uitgevoerd in de St-Niklaaskerk op 9 April1810 op een rouwdienst, ingericht door de "Société des Beaux-Arts" ter nagedachtenis van Haydn. Een andere requiemmis van hem werd 3 jaar later uitgevoerd, eveneens in de St-Niklaaskerk, deze keer ter nagedachtenis van Grétry. Petrus Verheyen was het lot beschoren dat zo veel èchte artiesten te beurt valt: ze worden betaald met de eerbied en de bewondering van het nageslacht, maar gedurende hun leven hebben zij het zéér lastig om de 2 eindjes aaneen te knopen. Veel werken van Verheyen gingen verloren omdat hij het niet kon bekostigen ze uit te geven. Op het einde van zijn leven kreeg hij van de "Société des BeauxArts" een kleine rente om niet van armoede om te komen. ·

10 Juli 1848 Geboorte van Sidonie De Meyer. Een naam die wellicht niemand iets zal zeggen, wel als wij er u bij vertellen 333


dat zij in 1868 trouwde met Karelke Waeri. Zij werd mank geboren (haar een been was wat korter dan het andere) en ze was maar 1,47 m groot. Men noemde haar soms "Manke Sidonie", iets wat haar gloeiend kwaad maakte. Het was een zeer actieve en intelligente vrouw. Zij speelde gitaar en had een mooie stem. Zij ging meestal met Karelke mee. Het is nog gebeurd dat zij 's nachts bij het terugkomen van vermoeidheid viel en haar gitaar brak. Zij overleefde Karelke 47 jaar en stierf in het klooster van de Molenaarstraat op 97-jarige leeftijd.

10Juli 1851 Geboorte van Fernand Scribe. Een man zonder wie ons Museum voor Schone Kunsten veel kunstschatten zou moeten missen. Hij werd geboren uit rijke ouders en na zijn studies aan hetAtheneum van Rijsel komt hij aan onze Universiteit zijn diploma halen van "IngÊnieur des Arts et Manufactures". Hij schijnt toch niet zo veel te voelen voor techniek en verkiest een artistieke carrière. Hij gaat bijgevolg naar de Academie waar hij o.a. Delvin en Vanaise als medeleerlingen heeft. Samen met Delvin gaat hij zich vervolmaken in de schilderkunst in de ateliers van Cluysenaer en van Portaels in Brussel. Na reizen door Europa en Noord-Afrika laat hij zich een atelier met galerij bouwen op het Van Duyseplein. Dit zou later de boekhandel Story worden. Hij schijnt nochtans geen grote naam gemaakt te hebben als schilder en zijn naam zou nu misschien totaal vergeten zijn, ware het niet dat hij in December 1897 het initiatief nam enkele kunstminnaars bijeen te roepen in het Notarissenhuis en met hen de vereniging stichtte "De Vrienden van het Museum". Onder de medestichters komen wij namen tegen zoals Jean Delvin, Joseph Casier, Jules De Vigne, Georges Hulin de Loo, Louis Maeterlinck, enz. Hij was de eerste voorzitter van deze vereniging en zou die functie blijven waarnemen tot aan zijn dood. Het doel van de vereniging was: kunstwerken aankopen om die aan het Museum te schenken. Scribe die zelf een competente kunstkenner en verzamelaar was, liet aan het Museum ruim 200 doeken na, waaronder werken van Brueghel, Rubens, Jordaens, Tintoretto, Corot, enz. Buiten schilderijen liet hij ook nog beeldhouwwerken, meubels, tekeningen en tapijten na. Hij stierf plotseling op zijn buitengoed in Bottelaere in 1913. Hij werd begraven op het kerkhof van de Brugse Poort. De vrouwenfiguur die zijn praalgraf versiert werd gemaakt door zijn vriend GraafJacques de Lalaing. De weg in het Park die voor het Museum loopt werd terecht naar hem genoemd. 334


10 Juli 1865 Dood van Constant de Kerchove de Denterghem. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2003- N° 4- pp. 261-262.

10 Juli 1866 Leopold II bezoekt het huis van Minard op de Grote Huidevettershoek.

10Juli 1869 Grote waterstoet ter gelegenheid van de inhuldiging van de Voorhaven.

10Juli 1887 Onthulling op de Begijnhofboulevard van het standbeeld van Joseph Guislain. Het werd geplaatst 27 jaar na zijn dood en gemaakt door de Brusselse beeldhouwer Hambresin. Dit gebeurde in aanwezigheid van geleerden uit Engeland, Ierland, Holland, Denemarken, Rusland, etc. Een Amerikaanse geleerde die speciaal overgekomen was voor deze gebeurtenis kwam hier aan net toen de ceremonie afgelopen was. Veel Gentenaars spreken nog altijd van "het standbeeld van St-Guislain". Feitelijk nog zo gek niet.

10 Juli 1910 Daniël Kinet stuikt neer met zijn vliegtuig op het St-Denijsplein. Kinet was een jonge Belgische piloot die zo wat alle mogelijke records neerhaalde. Hij hielp aanvankelijk in het ouderlijk ijzerwarenbedrijf in Oostende, maar besloot dan toch maar autocoureur te worden. Na enkele koersen gewonnen te hebben voelde hij zich ineens meer aangetrokken door de opkomende luchtvaart. Hij kreeg zijn opleiding bij Parman en hij moet blijkbaar een goede leerling geweest zijn, want nabij Marseille klopte hij het hoogterecord door met een pasagier aan boord een hoogte te bereiken van 500 meter. In April1910 was hij wereldrecordhouder langvliegen geworden, stel u voor, hij was er in geslaagd gedurende 2 uren en 20 minuten in de lucht te blijven. Op uitnodiging van de "Aéro-Club des Flandres" kwam Kinet op 24 Juni 1910 naar Gent om enkele vliegtuigdemonstraties te geven. Zijn speciaal vliegtuig volgde per vrachtwagen vanuit Angers. Zijn 4 mecaniciens begonnen onmiddellijk het vliegtuig te monteren en de vleugels van deze tweedekker met kabels te verbinden. Achter de vleugels, meer op dan in het vliegtuig, was de plaats van de piloot. 335


De Aero-Club had een zilveren beker uitgeloofd als Kineteen hoogte van 400 m. zou kunnen bereiken. Maar het weer zat tegen, het regende en Kinet kon niet opstijgen. Op 2 Juli hing de zwarte vlag weer uit aan het lokaal van de Aero-Ciub op de Kouter omdat het weer ongunstig was, maar Kinet deed toch 2 vluchten: een op 30 m. hoogte en een op 40 m. waarbij hij over huizen en bomen vloog. De volgende dag deed hij nog verschillende vluchten tot op 90 m. hoogte, maar toen werd het weer zo slecht dat het toestel verschillende dagen aan de grond moest blijven. Op 10 Juli, bij het openen van de Gentse Feesten, deed Kinet verschillende vluchten vanaf het Farmanplein. Een eerste om 6 uur 's morgens had hem al over Drongen en Mariakerke gebracht. Na nog een oefenvlucht steeg hij op om 9.35 uur voor een tocht naar Oostende. Hij zou vliegen langs de Brugse Vaart en dalen op het strand in Oostende voor de Koninklijke Villa. Toen hij een hoogte van 15 m. bereikt had brak er plots een kabel, het toestel kantelde en sloeg te pletter tegen een boom. Kinet was er uitgeworpen en werd met zware verwondingen, waaronder een gescheurde nier, overgebracht naar de kliniek van Dr. Laroy op de Kasteellaan. Hij werd er geopereerd en zijn toestand evolueerde gunstig, iedereen dacht dat hij het gehaald had, wanneer hij 5 dagen na het ongeluk, onverwacht stierf van een hartcrisis. Hij werd begraven in Brussel. Op de huidige Singel herinnert een gedenksteen aan het eerste dodelijk vliegtuigongeluk in ons land.

10 Juli 1913 De allegorishce groep "Leie en Schelde" van beeldhouwer Graaf Jacques de Lalaing wordt geplaatst aan het begin van de Citadellaan. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd het door de Duitsers weggenomen. Gelukkig had men de voorzorg genomen er een afgietsel van te maken, zodat beeldhouwer Leon Sarteel in 1919 een nieuwe gietvorm kon maken. De groep werd in 1927 in de vijver van het Park geplaatst. Hugo COLLUMBIEN

336


HET KAN ALTUD NOG ERGER Voor wie ooitriolerings-en wegenwerken voor zijnihaar deur meegemaakt heeft, kan het volgende uittreksel uit de Gentse Memorieboeken anno 1576-1577 misschien een troost zijn. Het is in het bijzonder als opsteker bedoeld voor de bewoners van de Steendam en de Dampoortstraat aan wie (weldra?) dergelijke manoevers zullen te beurt vallen.

Item naerdat casteel (het Spanjaardenkasteel) overcammen (bestormd en ingenomen) was, zoo bleef de strate op den Steendam langhe open ligghende. Zoo ghebuerde 'top eenen vrindag dateenen landtman, spade (laat) naer huys rijdende met zyne huusvrauwe te waghene, den waghen besyden vallende, deszelfs landtmans huysvrauwe daerinne versmoorde. Trouwens, liet Shakespeare zijn trieste held Koning Lear niet verzuchten dat zolang iemand kan denken dat het onmogelijk erger kan, zulks betekent dat het ergste nog komen moet? Bron

Vandermeersch, P.C., Memorieboek der stad Ghendt van 't jaer 1301 tot 1737, Gent, 1852-1861, deel III, p. 28. Vermoedelijk kwam de ongelukkige huisvrouw ergens aan de huidige Rodetoren- of Voorhoutkaai om het leven. Dat gedeelte werd toen de Lange Steendam genoemd. Luc DEVRIESE

BIBLIOGRAFIE In de reeks "Gent van toen en nu", uitgegeven door Waanders verscheen het N° 7 "De Groene Stad" met tekst van Daniël Vanacker. De titel "De Groene Stad" slaat dan wel toch meer op het ''toen" dan op het "nu". Toch 32 bladzijden met een 85-tal mooie foto's. Het N° 8 heeft als titel "De Vermogende Stad" en werd samengesteld door An Hemalsteen.

337


Gedurende 32 bladzijden kan men genieten van het prachtig bouwkundig erfgoed dat ons nagelaten werd door de (destijds) rijke adel en hoge burgerij. Eveneens een 85-tal prachtige afbeeldingen. Prijs: 3,95 euro (159 fr.). In de boekhandel en veel dagbladwinkels. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van Mevrouw Emilienne Derdyn op de vraag van Mevrouw Marleen Verdonck (Gh.T. 2004- N° 3- p. 199). "1. Het klooster van de Broeders van Liefde, gelegen in de Appelstraat, was een doofstommeninstituut. Het gebouw werd afgebroken en het Instituut verhuisde naar J. Destréelaan, 67 te Gentbrugge onder de benaming "Sint-Gregorius, Koninklijk Orthopedagogisch Centrum" (Tel. 09.210.54.50). Op de plaats van het klooster in de Appelstraat werden huizen en appartementen gebouwd. Het perceel kreeg de naam "Charles de l'Epéeplein". Op het plein staat het "kruis van Rooigem" dat vroeger in de Geitstraat stond. 2. Rechtover het doofstommeninstituut was vroeger de "Bloemisterij Billiet" gevestigd. Op die plaats is nu een tandtechnisch labo gevestigd. 3. Mevrouw, ik denk dat u nog meer gegevens zou kunnen inwinnen in het "Buurtcentrum" gelegen in de Kokerstraat 36 te Gent. (Een zijstraat van de Drongensesteenweg). Vraag van de Dr. Raf Stuyck Hij zoekt al geruime tijd het in 1960 in Gent verschenen boek "De Gentse Foor in de goede oude tijd" van Max Rosseau. Te vergeefs. Kan iemand hem daarbij helpen? Elke tip of advies zou zeer op prijs gesteld worden. Zijn adres is: Norfeu 1 - 17487 Empuriabrava - Spanje.

338


GÊNSCHE PRÁOT Mietse 't mosselwijf es zûu dûuf aos nen hirpel, in de straotlirre van Gent hêwen altijd de zot mee beur. Op ne kîer häod er îene ne vurte petaoter op heure kop gesmete, zûu hard dat beuren hoed schîef stond. - Wacht, kromme sloeber, riep ze, 'k ken i! En mee en katekolirre liep ze recht naor den buro van police. De komesaores bezag beur van hûufd tot de voete in keek altijd naor beur jake. - Wa schilt er, mij wijveke, zeid hij ezûu. - 'tEn es niets, menhîere de komesaores, zei ze ezûu; 't es mij kaatse dat onder mijn jake zit; 't gaot altijd mee mee mij. -Wat affrre hê kik mee eu kaatse, zeid de komesaores; 'k vraog i wa da g'hier komt doen. -Mijne naome? Mietse Kneut, zei ze ezûu. - Verstaode mij verdome nie? riept de komesaores; 'k gelûuve dat da wijf zat es zeid hij tege zijn azente. - Deugniete, zei ze, vurte petaoters ... - Wadde, riept de komesaores, vurte pataoters! Tege wie miende gij da ge spreekt? Gij krapuleus model. We gaon u ne kier en beetse temme. Geef mij ne kîer u adres. Mietse begost te beve, z'en verstond er niets van; maor ze zag wel dat de komesaores kwao was. - Allé, zathûufd! riept hij kwao gaowig, waor weunde? Waor weunde!? -Van achter op mijnen hoed, menhîere, zei Mietse al krijsschende.

AANVULLENDELEDENLUST 3131- VAN HOVE H. Luchterenkouter 6, 9031 Drongen 3132- VAN DEN BERGHE J. Jules Van Biesbroeckstraat 180,9050 Gentbrugge 3133- VANDEVOORDE P. Seratien De Rijckelaan 12, 9840 De Pinte 3134 - ROOVERS P. Hubert Frère-Orbanlaan 351, 9000 Gent 3135 - Mw SCHRANS M. Antoine Van Hoorebekehof 94, 9000 Gent 3136- VAN OVERWALLE J. Smidsestraat 81,9000 Gent 3137- Mw DE WEERDT N. Deinsesteenweg 59,9770 Kruishoutem 339


3138 - LAPIERE B. Meersstraat 15, 9940 Evergem 3139- Mw SEGERS A. Sint-Katelijnestraat 15, 9000 Gent 3140- RAES E. Vossenstraat 8, 9090 Melle 3141- J. STORY-SCIENTIAB.V.B.A. Prudens Van Duyseplein 8, 9000 Gent 3142 - Mw DE MEY J. Tichelrei IA- bus 9, 9000 Gent 3143 -ZEEUWSE BIDLIOTHEEK Kousteensedijk 7, NL-4331 JE Middelburg (Nederland) 3144- GENBRUGGE C. Zwaluwlaan 18,9840 De Pinte 3145- VAN DE PUTTEE. Merelbekestraat 77, 9090 Melle 3146 - DE SCHEPPER A. Eindeken 37, 9940 Evergem 3147- MAREELS T. Prinsenhofplein 5, 9000 Gent 3148- CLAEYS B. Baljuwstraat 52, 1050 Brussel 3149- GOETHALS J. Sint-Baafskouterstraat 23,9040 Sint-Amandsberg 3150 - Mw VAN MEURS S. Muinkkaai 108, 9000 Gent 3151- VAN DEN BORRE J. Veldstraat 12,9270 Laame 3152- VANDERSMISSEN P. Brusselsesteenweg 683,9050 Gentbrugge 3153- Mw MUSSCHE H. Groot Begijnhof 42, 9040 Sint-Amandsberg 3154- VAN GEERT R. Hulbeekstraat 18,9850 Nevele 3155- VAN GOETHEM Vossenberglaan 27,9070 Destelbergen 3156 - Mw DE RUYTER N. Bevrijdingslaan 155 A, 9000 Gent 3157- Mw MAST H. Laternstraat 43, 9830 Sint-Martens-Latem 3158- WILLEMS M. Kruisstraat 2, 9667 Horebeke 3159 - 't HOOFT B. Veldestraat 65, 9850 Nevele 3160- KENNES H. Laternstraat 159, 9830 Sint-Martens-Latem 3161- Mw DE LEYN V. Engelenstraat 59, 3070 Kortenberg 3162- Mw PASSEMIERS R. Botermarkt 17,9000 Gent 3163- STEVENS B. Driesmeers I, 9830 Sint-Martens-Latem 3164- Mw CALLAERTS L. Kerkuilstraat I, 9032 Wondelgem 3165- VAN GELUWE T. Visserij 161,9000 Gent 3166- HENDRIX G. Nederpolder 25,9000 Gent 3167- DE CARNE B. Muinkkaai 37,9000 Gent

340


GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring GentV.Z.W nov.-dec•• 2004 33e jaargang nr. 6 INHOUD - Pierre Kluyskens: De Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. Deel 1. - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Toortshouders van de Nering der Vier Gekroonden. - Luc Devriese: De Schipgracht (Vervolg en slot). - W.L. Braekman: Asiel bij de paters Discalsen te Gent (1690). - Erik Dekeyser: De familie Mast van de Vrije Schippersnering en de Vrije Nering der Wijschroders van Gent. (Vervolg en slot). - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 11-12-13 Juli. - Beschermleden 2004 - Steunende leden 2004 - Steunfonds 2004. - Quizmaster: Puzzel2004. - Eddy Levis: 't Gents spant de kruune! Twie giestige meuleneirs inviteren veur een buikvullinge. - Loctewijk De Vriese: In Partibus Infidelium. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. -Lezers schrijven ons. -A. Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: Kazernen - Dit bestaat niet meer. -Inhoud 2004.

341

343 354

355 366 368

376 384 389 391

401 402 405 406 406 409 410


AAN ONZE LEDEN Het is weeral zover: dit is het laatste nummer van onze 33e jaargang. Te oordelen naar de reactie van vele lezers mogen wij met voldoening terugblikken op deze jaargang die, ingebonden, een interessant Gents boek vormt van 412 bladzijden. En wij kunnen u nu reeds vertellen dat de 34e jaargang niet zal moeten onderdoen voor al de vorigen. Althans voor diegenen die zo slim zijn het onrealistisch laag lidgeld onmiddellijk te betalen. Wie dat niet zou doen begaat de stommiteit van zijn leven. Het is steeds met plezier dat wij u het goede nieuws kunnen mededelen dat het lidgeld ongewijzigd blijft. Dat wij, zonder onze broek eraan te scheuren, u 6 nummers kunnen leveren aan een prijs die aanzienlijk beneden de kostprijs ligt, zal voor de meesten onder u wel geen mysterie meer zijn; het schijnt immers een traditie te worden dat vele honderden leden spontaan meer betalen dan het lidgeld van 10 euro. Wij geloven niet dat er veel tijdschriften bestaan die genieten van een dergelijk privilegie. Onze bijzondere dank gaat naar al die mecenassen waarvan wij graag de lijst publiceren op pp. 384. Nu met onze beide voeten terug op de grond: het lidgeld (vervoeg de meerderheid die onmiddellijk betaalt): 10 euro, steunende leden 15 euro, beschermleden 25 euro. Voor onze leden in het buitenland, zie indicaties op de achterkaft van het tijdschrift. Tot slot: u maakt van onze Penningmeester een gelukkig man wanneer u bij de betaling ook uw lidnummer vermeldt, u vindt het op uw lidkaart en op de verzendingsenveloppe van het tijdschrift.

342


DE COMMISSIE VAN MONUMENTEN EN STADSGEZICHTEN In dit nummer beginnen wij een reeks van 3 artikelen, gewijd aan deze Commissie. Tot voor enkele jaren, toen zij in alle stilte de nek omgedraaid werd, was zij de oudste Monumentencommissie van ons land. Gesticht in 1823 onder Willem I heeft deze Commissie een bepalende rol gespeeld bij de vorming en de instandhouding van het Gents historisch stadsbeeld, een rol die niet kan overschat worden. Slechts weinigen beseffen dat zonder deze Commissie Gent nu een banale stad zou geweest zijn zonder de minste aantrekkingskracht voor toeristen. Deze artikels werden 30 jaar geleden geschreven door Pierre Kluyskens en een meer geschikte persoon om dat te doen zou moeilijk te vinden geweest zijn. Hij was er immers de Secretaris van vanaf 1959 en van 1966 tot aan zijn dood in 1980 de Voorzitter. Monumenten en al wat daarmee gepaard gaat schijnt de media maar matig te interesseren, zodat wij langs deze kant niet zo veel te weten komen. Hier kunnen wij vernemen wat er aan deze Commissie voorgelegd werd, wat er met haar advies gebeurde en wat er, tegen alle wettelijke bepalingen in, niet aan de Commissie werd voorgelegd en zij aldus voor een ''fait accompli" geplaatst werd. Er zijn soms van die hogere belangen, weet u wel! Op 28 december ll. heeft de stedelijke Commissie van Monumenten en Stadsgezichten met nauwelijks een dagje vertraging op de chrono van de geschiedenis, haar 150-jarig bestaan gevierd, een loopbaan onder de loupe genomen die in een bruisende stad als Gent, waar het verleden en het heden vaak moeilijker tot een akkoord kunnen komen dan IsraĂŤlis en Arabieren, hoogten en laagten kende met belangrijke, spektakulaire winstpunten en pijnlijke verliespunten en ook wel dikwijls zelfs met compromis en noodoplossingen die niet alle aan de gelukkige kant lagen. Wanneer men op anderhalve eeuw activiteit van een instelling als de Commissie van Monumenten wil terugblikken, mag men zich niet voorafgaandelijk de vraag stellen: wat heeft zij van Gent gemaakt, of wat heeft zij verwezenlijkt? Men moet het probleem anders gaan stellen en zich afvragen: wat heeft zij gered, wat heeft zij met bescheiden middelen aan de greep van vandalisme, geld, politieke intrigues, duistere machten enz. kunnen ontrekken? M.a.w. wat zou Gent in 1973 nog te betekenen hebben als kunststad, als historisch knelpunt in WestEuropa, als stad van monumenten zonder de activiteit en de actie van deze Commissie die thans haar 15le jaar intreedt? 343


Het antwoord is op gans de lijn in de breedte over zovele jaren gespreid, in de diepte met zovele problemen en een zo omvangrijk patrimonium geconfronteerd, positief; zonder hetgeen de Commissie van Monumenten in de afgelopen anderhalve eeuw heeft gepresteerd, zonder haar strijd en geestdrift, ware Gent al lang afgeschreven als artistieke entiteit, als toeristisch centrum, als getuige van een groot verleden. Waarom? Heel eenvoudig omdat het industriĂŤle Gent dat begin van de XIXe eeuw ontlook en bliksemsnel groeide, zich per se wou inplanten in en om de historische stadskuip en het slechts kon doen na er heel wat verwoestingen te hebben aangericht. Het was de tijd van ~terialisme en liberalisme, men aanbad het gouden kalf, men had meer eerbied voor een fabrieksschoorsteen dan voor een elegante torenspits, men had misprijzen voor monumenten, voor de nationale kunst van onze Primitieven en wanneer men bouwde, waren het beluiken, krotten, fabrieken en pseudogotische kerken in dezelfde baksteen als deze van de krotten opgetrokken! Deze periode van materialisme kwam na een lang tijdperk van pauperisme, van oorlogen en van vreemde bezettingen die een deel van het kunstpatrimonium hadden vernield, andere kunstwerken de wijk naar het buitenland hadden zien nemen. Wij kunnen onmogelijk in het raam van enkele bijdragen een beeld ophangen van anderhalve eeuw activiteit en strijd; wij zullen het noodgedwongen moeten houden bij hetgeen in de afgelopen 25 jaren werd verwezenlijkt, gered of verloren, in de hoop dat alles uit de doeken zal kunnen gedaan worden in het Gulden Boek dat de Commissie zinneus is uit te geven. Maar wij kunnen toch niet nalaten in enkele zinnen het ontstaan te schetsen van de oudste Commissie van Monumenten van BelgiĂŤ en wellicht van Europa, een Commissie die harder heeft moeten vechten dan om het even welke andere omdat nergens de toestand op esthetisch, artistiek en cultureel vlak zo erg was als te Gent omstreeks de jaren 1820-1830, omdat nergens de taak zo enorm groot was en omdat nergens de tegenstand van degenen die normaliter de verdedigers van het schone hadden moeten steunen zo hardnekkig is geweest. Omzeggens alle belangrijke monumenten waren in staat van verval: de SintBaafsabdij of hetgeen er nog van overbleef, was ter vernieling gedoemd: in de brokken en stukken van het Gravensteen had men een fabriek opgericht; de SintPietersabdij was een kazerne geworden, de kanunniken van de hoofdkerk verkochten panelen van het Lam Gods, de pastoors eisten vijgebiaderen voor naaktfiguren op de Renaissance- en Barokschilderijen, de katoenbarons sloopten historische stenen, paleizen, kapellen, Gras- en Korenlei verdwenen onder een 344


witte pleisterlaag, de Achtersikkel lag geprangd in een wemeling van banale gevels. Het stadsbestuur zelf wou zich ontdoen van de meest waardevolle kunststukken, de laatste overblijfselen van het Prinsenhof werden afgebroken. De stichting van de Commissie van Monumenten zou een geweldige comeback van het historisch en artistiek beeld en aangezicht van de Gentse stede mogelijk maken. Velen van hen die in zitting van 14 juli 1823 van de Staten der provincie OostVlaanderen ja stemden voor het ontwerp een dergelijke Commissie in het leven te roepen, hebben het zeker niet voorzien en sommigen zouden zelfs neen gestemd hebben hadden zij geweten welke herrie de Commissie geregeld zou schoppen telkens een aanslag op het cultuurpatrimonium van Gent zou worden gepleegd. In zitting van 14 juli moet de zon heerlijk boven de Gentse daken hebben geschenen en de leden van de staten een mooi droombeeld van de stad hebben voorgespiegeld, want zij ontwierpen met geestdrift een reglement dat zich tot doel stelde "alle voorwerpen van kunst en gedenkstukken van geschiedenis van welke aard of natuur die ook mogen wezen -geen eigendom zijnde van bijzondere genootschappen of personen- en welke zich bevinden in kerken, gemeentehuizen, gestichten van liefdadigheid of alle andere openbare gestichten onder de waakzaamheid en de bescherming van het algemeen bestuur te plaatsen". Dat was het principe, een soort charter. Bleef de practische uitvoering. Artikel 2 van het reglement door de naarstige leden gestemd voorziet ze in een recordtijd: "In de steden en gemeenten in dewelke het plaatselijk bestuur de mogelijkheid zal vinden om eene Commissie te benoemen, bestaande uit kunstenaars en kunstminnaars de vereischte kennis bezittende om over kunstvoorwerpen te oordelen, zal het College van Burgemeester en Schepenen onv~rwijld tot die benoeming overgaan". Als plan en opzet was het wel wat vermetel, want men ziet niet wel in welke stad, buiten Gent, in het toenmalige nogal landelijke Oost-Vlaanderen een Commissie van Monumenten had kunnen en willen oprichten. Op administratief vlak moest dat reglement nog eerst de zegen bekomen van koning Willem I der Nederlanden. De monarch verleende hem op 5 december en op 27 december van hetzelfde jaar 1823 stichtte het college van burgemeester en schepenen van Gent een Commissie en benoemde meteen de zeven leden: graaf de Thiennes, lid van de provinciale staten, Jean Schamp en Jan d'Huyvetter, directeurs van de Tekenacademie, Hye-Schoutheer, de beroemde architect Ladewijk Roelandt, de graveur Ladewijk de Bast en Paul Surmont. Zeven leden die er later twaalf, vervolgens twintig, daarna zevenentwintig werden en die, sedert het nieuw reglement van 1971 tot veertien werden herleid. Ook de naam die oorspronkelijk -naar alle waarschijnlijkheid- Commissie voor 345


Bewaring van Kunstvoorwerpen was, werd herhaaldelijk gewijzigd in Commissie tot bewaring der Kunst- en Historiestukken te Gent, Plaatselijke Commissie voor Praalgebouwen, Commissie der Monumenten, Commissie van Monumenten en Stadsgezichten, hetgeen wijst op een noodzakelijk geworden verruiming en uitbreiding van het werk- en actieterrein; de kunstwerken, de gevels, de gebouwen en thans ook de stadsgezichten, m.a.w. het leefmilieu, het environnement. Zelden heeft een instelling in de eerste eeuw van haar bestaan zoveel kunnen presteren met zo bescheiden middelen. De Commissie kan en mag immers geen enkele beslissing nemen. Zij behoort tot de zgn. consultatieve commissie die het stadsbestuur raadpleegt; dwz. dat het college aan de Commissie bepaalde dossiers of problemen overmaakt nl. in verband met gevels, gebouwen, monumenten gelegen in het stadsmidden of in straten die op een door het stadsbestuur opgemaakte lijst voorkomen. De Commissie onderzoekt het dossier, brengt advies uit dat zij aan de stad laat geworden die niet gebonden is door dat advies en eigenmachtig hetzij het advies bijtreedt hetzij een beslissing in tegenovergestelde zin neemt. Het is dan ook een delicate en soms zware taak voor de Commissie voldoende argumenten in haar advies aan te halen en in te roepen ten einde een gunstige beslissing van de overheden te provoceren of diplomatisch af te dwingen. Soms lukt het maar niet altijd. Wanneer wij de lange reeks verslagen en de documentatie van de Commissie overlopen, komen wij tot de conclusie dat Gent het zich zelden of nooit heeft moeten beklagen het advies van de Commissie te hebben gevolgd! Het ontstaan van de Commissie van Monumenten valt samen met de aanloop van het moderne Gent, richting handel en nijverheid, hetgeen wegennet in en om de stad, een aanwas van de bevolking en een sterke centralizatie van de economische activiteit in de oude stadskuip. Het mag dan ook een geluk, indien niet een mirakel, heten, dat de Staten van Oost-Vlaanderen, KoningWillemen het Gents stadsbestuur allen in minder dan een half jaar, hun jawoord gaven voor het oprichten van de zo genaamde Commissie voor Bewaring van Kunstvoorwerpen, want dank zij hun wijze beslissing kon in daaropvolgende decennia het ergste worden vermeden en konden, vaak in extremis, ettelijke monumenten, gevels, stadsbeelden en waardevolle artistieke werken worden gered die wij anders vandaag enkel door een teke-

ning of een schilderij als een vage herinnering aan het verleden zouden hebben gekend. Om geen enkele reden mag Gent zich de weelde (of de schande) veroorloven zijn imago van monumentenstad en monumentale stad prijs te geven. Gent is geen pittoreske, geen gracieuse stad, geen brokje paradijs. Het Gentse 346


stadsbeeld staat of valt met zijn torenrij, zijn indrukwekkende gevels, zijn kerken, zijn gekanteelde Stenen en zijn trapgevels. Zij allen schenken de stad haar zo pregnant, haast strijdlustig karakter. Neem ze weg en er blijft slechts een naakt, hard geraamte over, zonder charme, gril of poĂŤzie. Zelfs onze vaarten slingeren zich niet dichterlijk doorheen het stadsbeeld. De Leie van Gravensteen tot Sint-Michielsbrug is overheerlijk maar enkel omdat zij er de spiegel is van de prachtige gevels van Gras- en Korenlei. De Commissie van Monumenten heeft in de afgelopen anderhalve eeuw ooit aan stug conservatisme gedaan, zij heeft de stadskuip die de architecturale schatkamer van Vlaanderen is, veilig gesteld tegen de nooit afgevende stormram van het vandalisme. Zij heeft bij elke noodzakelijk geworden aanpassing van het stadsmidden aan de eisen en noden van een steeds sneller evoluerende maatschappij, de belangen van Heden en van Verleden trachten te verzoenen, hetgeen niet altijd zonder kleerscheuren, het uitdelen of het krijgen van harde klappen geschiedde. Indien zij erin is geslaagd na anderhalve eeuw activiteit en met reglementen die weinig veranderen, met uiterst bescheiden, indien niet beperkte middelen, een nuttige, ja zelfs een onmisbare instelling in het jachtige leven van de stad te blijven, is zulks hoofdzakelijk te danken aan het feit dat de Commissie haar rol en haar optreden steeds wist aan te passen aan de polsslag van de stad. Deze mentale en esthetische evolutie bij de haar toevertrouwde taak heeft zich zonder horten of stoten voorgedaan en het is ons inziens opvallend dat heel wat mensen die in de vorige jaren over de rol en de activiteiten van de Commissie van Monumenten hebben geschreven, zo weinig aandacht aan deze evolutie hebben geschonken. Zij die de Commissie boven de doopvont hielden, hebben een kruis gemaakt op hetgeen toen reeds verloren was gegaan: zij hebben willen voorkomen dat de politiek van het aftakelen van het kunstpatrimonium nog verder zou worden doorgevoerd. De opdracht tijdens deze eerste fase van de geschiedenis van de Commissie was dan ook het opmaken van een inventaris van hetgeen nog aan monumenten en aan kunstwerken overbleef, een soort balans van de artistieke rijkdom na eeuwen oorlogen, bezettingen en plundering. Men mocht toen immers het ergste vrezen: de houding van de kanunniken van Sint-Baafs die de panelen van Adam en Eva uit het veelluik van de gebroeders Van Eyck verkochten, de houding van het stadsbestuur dat de wereldvermaarde gouden bodenplaten van Comelis De Bont aan Rotchild wou verkopen, de atbraak van het Utenhovesteen op de Vrijdagmarkt, van de Predikherenkerk naast het Pand en van de Grote Ameede in de Koestraat illustreren de mentaliteit van sommige van onze gezagsdragers en zogenaamde elite in de XIXe eeuw. 347


Ten einde te beletten dat monumenten zouden worden opgeofferd aan de belangen van een nijveraar die er een fabriek of beluik wou optrekken, of dat een kerkfabriek, een instelling of een gilde zich van kostbare kunstwerken zou ontdoen, moest men ze allereerst opnemen in een inventaris van te beschermen kunststukken. Eens aldus opgetekend liepen zij minder gevaar versjacherd te worden. Is het trouwens vandaag niet in de afwezigheid van inventaris voor zoveel parochiekerken, kloosters, enz. dat wij de reden moeten zoeken van de schandalige postconciliaire massaverkoop van religieuze werken? Deze eerste fase was van betrekkelijk korte duur, temeer daar de woelige maanden voor en na de Omwenteling van 1830 de activiteit van de Commissie grotendeels lam legden: toen het allemaal in 1832 wat begon af te koelen in de Arteveldestad, hebben haar leden zich schriftelijk tot het college gewend om te vragen of zij, die benoemd waren geworden ten tijde van Willem I, zich nu, met Leopold I als staatshoofd nog mochten verheugen het vertrouwen van de nieuwe bewindvoerders op het stadhuis. Van de gelegenheid maakten zij gebruik om in hun brief de idee voorop te stellen dat zij voortaan niet enkel meer een commissie wilden zijn die de waakhond van de monumenten zou zijn, maar dat de commissie in de toekomst er ook voor moest zorgen dat de monumenten, de historische getuigen, de documenten en kunststukken die betrekking hadden op de geschiedenis van Gent niet zouden worden vernield of vernietigd. Deze taak reikte veel verder dan het inventariseren van de aanwezige stock kunststukken. Inventarissen opmaken, in de meeste gevallen met beschrijving van monument en werk, was nuttig maar vergde geen optreden in het openbaar. Monumenten en werken beschermen tegen mogelijke of vastberaden vandalen eiste vaak een kordaat optreden, discussie, strijd, tussenkomst bij en van de overheid. Deze fase bleef lang en blijft nog steeds nazoemen. De derde periode brak als een beloftefvolle dageraad door, toen de commissie van inventaris en bescherming overging tot positieve daden, nl. het aankopen van kunstwerken die belang vertoonden voor de geschiedenis van Gent. De commissie streefde hiermede een dubbel doel na: enerzijds het redden en veilig stellen van een aantal kunstvoorwerpen als daar waren schilderijen, handschriften, herinneringen aan de Gentse neringen, die anders voor immer Gent hadden verlaten, anderzijds het oprichten van een Oudheidkundig Museum waar al deze werken eens zouden worden samengebracht. Jarenlang heeft de Commissie van Monumenten zich van deze taak gekweten, want het was pas in 1884 dat een dergelijk museum tot stand kwam. Honderden stukken die thans in het Bijlokemuseum prijken en handschriften die in het stedelijk Archief berusten, werden door de Commissie van Monumenten aan-

348


gekocht op een ogenblik dat ze nog voor een appel en een ei konden worden aangeschaft. De intrede van professor Paul Fredericq in de commissie betekende ontegenzeglijk een vierde en nogmaals zeer belangrijke bocht. Tot dan toe waren de aandacht en de belangstelling van de commissie hoofdzakelijk gegaan naar de zogenaamde monumenten en hetgeen zij aan voorraad kunstwerken inhielden. Fredericq stelde nu voor ook te zorgen voor de gevels van private woningen en ze in de mate van het mogelijke te restaureren: dat gebeurde in 1887 en was het startsein voor een heilzame actie: tientallen gevels waren verminkt, gewijzigd of lagen verscholen achter een banale pleisterlaag. De Commissie trad de zienswijze van Paul Fredericq geestdriftig bij, dra met de nuance van de noodzakelijkheid voor de stad subsidies te verlenen aan de bouwheer, mits vestiging na de restauratie van de gevel, van de erfdienstbaarheid non modificandi. Deze vierde bocht heeft geleid, vooral in het begin van deze eeuw, tot zeer spektakulaire verwezenlijkingen, als daar zijn de herstelling van tientallen gevels aan de Graslei, de Korenlei, de Hooiaard, het Veerleplein, de Burgstraat, politiek en faze die onvermijdelijk moesten uitmonden op een vijfde bocht die zich theoretisch voordeed in 1920 toen de Commissie van naam veranderde: van Commissie van Monumenten werd zij de Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. Het bleef echter lange jaren bij een loutere naamwijziging. Vandaag is het een werkelijkheid geworden: monumenten zijn gecatalogeerd, beschermd, maar het leefmilieu, het site, het environnement zijn het niet: het gaat niet op een gevel, een gebouw te redden en te restaureren, indien men enkele stappen verder het klimaat een dolksteek laat toebrengen. Hetjongste kwart eeuw activiteit van de Commissie werd in 1949 ingezet onmiddellijk na de viering van het 125-jarig bestaan ten stadhuize toen o.a. hulde werd gebracht aan Monseigneur Van den Gheyn die als lid het 75-jarig, het 100jarig en nu het 125-jarig bestaan van de Commissie mocht meevieren. Het was geen unicum in de annalen: het was immers de vierde maal sedert de stichting dat iemand de meet van een halve eeuw lidmaatschap bereikte en overschreed: Norhert d 'Huyvetter, lid van 1833 tot 1887, Karel Onghena, van 1834 tot 1886, Ferdinand van der Haeghen, tijdelijke recordhouder, van 1857 tot 1913 en Monseigneur Van den Gheyn, nieuwe recordhouder, van 1898 tot 1955. Momenteel is het dhr. Geo Bontinck, oud-direkteur van onze Academie voor Schone Kunsten, die de beste reeks aan 't optellen is met meer dan 40 jaar lidmaatschap: hij werd irmilers in 1933 benoemd en zetelde sindsdien ononderbroken in het lokaal van de Abrahamstraat De laatste zitting van de schijf 1923-1948 was op 26 november van dat jaar met een tamelijk zware en, qua princiepsaanvragen, zeer belangrijke dagorde, 349


afgesloten geworden: een aanvraag om subsidie voor de herstelling van het drieluik van Justus van Gent in de kathedraal, een vraag tot plaatsen van Klokke Roeland, het aanleggen van een hoektuintje aan het Bijlokemuseum, en een interpellatie van dhr. Van Hauwaert in verband met de bedreigde poortjes van het voormalig Begijnhof van Sint-Elisabeth. Al deze punten werden ten andere slechts even aangeraakt bij een eerste bespreking en daarom verwezen naar een volgende zitting, werk voor de boeg en voor de ploeg die een nieuw kwart eeuw activiteit mocht aansnijden onder de leiding van voorzitter Jean de Breyne en secretaris Prof. Paul De Keyser. Jean de Breyne is de laatste voorzitter geweest in de lijn van die mensen die het otium cum dignitate wisten te paren aan een onbaatzuchtige activiteit voor de gemeenschap: mensen die er financieel warmpjes inzaten, dagelijks over veel vrije tijd beschikten maar die wisten dat het hun plicht was deze tijd ten dienste te stellen van een schone of nuttige zaak en ideaal. Jean de Breyne was een gentleman, als voorzitter van de Commissie een diplomaat: hij kende de grote, de kleine en de verborgen geschiedenis van alle Gentse families, van alle huizen en gevels en hij wist hoe hij schipperen moest midden gevaarlijke klippen. Elke dag om 9 u. was hij in de Commissiezaal om de binnengekomen aanvragen te onderzoeken, de documentatie en de steekkaarten bij te houden, de dossiers voor te bereiden, desnoods opzoekingen in de archieven te verrichten of de eigenaar telefonisch te "polsen". In 1923 had hij als adjunct-secretaris zijn intrede gedaan in de Commissie, was achtereenvolgens secretaris en voorzitter geworden. Hij heeft meer dan 40 jaar lang, elke dag de Commissie van Monumenten en zijn stad gediend, zonder ooit op het voorplan te willen treden, in volle bescheidenheid, enkel maar omdat hij zijn stad lief had. Ik herinner mij dat hij me in 1959 aan huis kwam opzoeken om me te vragen secretaris van de Commissie te willen worden. Hij wou het voorzitterschap afstaan aan Prof. De Keyser, een man van de wetenschap, meer in contact met een evoluerende maatschappij. Jean de Breyne voelde dat hij noch taalkundig, noch administratief "the right man on the right place" was. Een bladzijde werd omgedraaid, de leden van Commissie waren op 27 gebracht geworden, benoemd op voorstel van de politieke partijen. Hij kon het zo maar niet nemen; hij voelde aan dat er voortan geen andere oplossing was, maar dat hij, wat meer in de schaduw, de Commissie en de stad moest dienen. Prof. De Keyser werd voorzitter en ik volgde hem als secretaris op. Jean de Breyne bleef als weleer, elke dag op post tot in april1967 toen hij ons voor immer verliet, eenjaar na Prof. Paul De Keyser, de geleerde en de zacht350


moedige mens die een overgangs- en tevens een sleutelfiguur is geweest in de geschiedenis van de Commissie, een man van wijze raad, er steeds om bekommerd conflicten te vermijden. Ook hij kende en beminde zijn stad doch zijn grootste vreugde was een dossier of zaak af te handelen zonder enig conflict of ruzie met het stadsbestuur. Hij was ook de eerste die het voorzitterschap waarnam naast een drukke beroepsactiviteit en zich niet meer de weelde mocht veroorloven zijn voor- of namiddagen in de Commissiezaal door te brengen. Wij volgden hem in april1966, na zijn schielijk overlijden op, en toen eenjaar later ook de erevoorzitter Jean de Breyne ons ontviel, hebben wij plots de geweldge leemte aangevoeld die hun heengaan betekende: zij waren trouwe, eerlijke en bekwame dienaars van hun stad en van het Schone geweest. Een van de eerste leden van de Commissie stond bij het ingaan van de schijf 1949-1973, in het brandpunt van de belangstelling: Jan-Frans Willems of althans zijn monument, zulks in verband met het Lam Godsspel dat voor het portaal van de hoofdkerk zou worden opgevoerd. Sommige inrichters hadden immers het plan opgevat het monument van de voorvechter van de Vlaamse Beweging, dat het zicht van menige toeschouwer dwars zou zitten, tijdelijk of zelfs definitief te verplaatsen, tegenaan het Belfort, de KNS of gewoonweg te verhuizen naar hetE. Braunplein. Na een vurig pleidooi in Consciencestijl van dhr. Van Hauwaert, verzette de Commissie zich bij eenparigheid van stemmen tegen de verhuis van het standbeeld. Ook Klokke Roeland stond op de dagorde: de Commissie had reeds eerder het initiatief van opperdeken Aelterman de oude klok te redden, toegejuicht en gesteund. Ditmaal moest een plaatsje in het zonnetje of in de schaduw worden gevonden: met 12 stemmen tegen 4 koos de Commissie de schaduw van het zgn. Museum van het Belfort. God zij dank koos de stad de zon en de open lucht en werd de historische Klokke Roeland niet in een grauwe kerker opgesloten. In diezelfde eerste zitting van het zesde kwart eeuw activiteit had men het over de herstelling van het huis genaamd "De Swaen" aan de Koornlei. De Vrienden van Oud-Gent, toen nog zeer actief, hadden, mede onder impuls van de geestdriftige Edmond Dutry, het huis aangekocht, de gevel hersteld en het ensemble als enig winnend lot van een reuzetombola uitgeschreven. De loten zouden als broodjes na een bedevaart worden verkocht, zo dachten althans de inrichters; zij hadden echter te hoog gemikt en de tombola werd een flop: nauwelijks een derde van de lotjes gingen van de hand. De dag van de trekking stonden de bestuursleden er bevend bij: mocht het winnend nummer een verkocht lot zijn geweest, het betekende een fincanciĂŤle ramp voor de inrichters. 351


Gelukkig voor hen kwam een niet verkocht lot uit de bus: een van de bestuursleden van de Vrienden, dhr. Roland Leten, kocht het huis op en hielp de Vereniging uit het slop! Een ander dossier stond op de dagorde van de zitting van 25 maart 1949: de gevel van het winkelhuis nr. 12 van de Nederpolder, de voormalige "Calcoensche Haen". Monseigneur Van den Gheyn, die in de Kwaadham op een boogscheut van het gebouw woonde, brak een lans voor de herstelling en voor een subsidie: de eigenaar van het huis, "Arthur" was immers zijn chauffeur en wij zagen hem dikwijls, met klak en kiel, en een aanhangwagen vol groenten voortslepend, Monseigneur Van den Gheyn, de monseigneur en grand seigneur, naar een of andere vergadering brengen! 1949 was al bijeen een gelukkig en vruchtbaar jaar: het tuintje van de Bijloke werd ingericht naar de wens van de Commissie: de "Gids van Gent", uitgegeven naar aanleiding van het 125-jarig bestaan van de Commissie, kwam klaar, de zijgevel van "De Hel" aan de ingang van het Patershol werd gerestaureerd, de stad besloot tot de decoratie van de voorhal van het stadhuis en tot de herstelling van de fries, werk van wijlen Jean Delvin, aan het Museum voor Schone Kunsten. Ook werd een aanvraag ingediend voor het klasseren van een van de meest typische maar minst gekende Gentse architecturale curiositeiten, het zgn. kasteeltje van EmmaĂźs. Dat jaar deed de Commissie een wanhopige poging om bij het heroptrekken van "Sarma" de stad te beĂŻnvloeden qua aan te wenden materialen, sprak zij zich uit voor een ontwerp van hernieuwing van het Koloniaal Monument aan de Rooseveltlaan en besloot zij tot het opnieuw vergulden van de Leeuw aan de vijver van het Citadelpark, deze leeuw zonder klauwen die eens het voormalig Pakhuis op de Koommarkt bekroonde. Het afgelopen kwart eeuw in de geschiedenis van onze stedelijke Commissie van Monumenten was gestart als een van die beloftevolle lentes met boomgaarden vol bloesemde kerselaars. Het regende belangrijke en boeiende dossiers en voor elk potje kon toen in de schoot van de Commissie en van de Gemeenteraad het passend dekseltje worden gevonden: nooit echter moest de Commissie het stadsbestuur koeien met gouden horens beloven. Men heeft haar dikwijls, vooral in middens die niets van de zaak of van haar activiteit afweten, verweten utopische oplossingen te hebben voorgestaan of voorgesteld. Wie de verslagen van de afgelopen 25 jaren doorloopt en bestudeert, weet dat de Commissie van Monumenten steeds een uiterst realistische 352


politieke heeft gevoerd, d.i. een politiek die Gent uiteindelijk ten goede moest komen. Had men het advies van de Commissie in de belangrijkste zaken gevolgd, dan had men het zich nooit moeten beklagen: de oplossing was niet immer spektakulair, stuitte ook wel eens op onwil of verzet van mensen die het historisch patrimonium van de stad totaal negeren, doch de stad kon er steeds goed bij varen. Gent is een moderne havenstad geworden en dankt er grotendeels zijn welvaart aan, maar Gent is in de oude stadskuip ook een historische stad, een van de meest bekende en eens meest bewonderde kunstcentra van Europa, zulks betekent ook dat Gent alles in het werk moet stellen om deze reputatie eer aan te doen en een belangrijke toeristische aantrekkelijkheid te blijven: cultureel en commercieel is het lot van Gent aan deze bestemming en rol verbonden: Brugge heeft het wellicht beter ingezien dan Gent en de restauratiepolitiek, die zij sedert enkele jaren voert, is misschien wel de gelukkigste belegging die de stad deed. Mensen die in het verleden een gevellieten verminken of er hun akkoord toe gaven in de hoop enkele voorkeurstemmen te ronselen en het deden onder het mom van zgn. commerciĂŤle belangen van de eigenaar of uitbater hebben Gent, de neringdoenden en de collectiviteit, een zeer slechte dienst bewezen. In het afgelopen jaar heeft Spanje aan zijn toerisme een slordige 140 miljard Belgische frank verdiend! Dat stemt toch wel even tot nadenken in een stad als Gent die alle toeristische troeven in handen heeft maar ze in het verleden te dikwijls heeft verkwist, in elk geval niet volledig kon gebruiken. Wie had het in al die jaren bij het rechte eind? De Commissie van Monumenten die alles in het werk stelde om het historisch en cultureel patrimonium van Gent te redden en te bewaren, in waarde te stellen of sommige materialisten die graag alles hadden laten verknoeien en van Gent een banale stad maken? In geen enkele Europese stad had men tegen het koor van een kerk als onze kathedraal een bunker durven optrekken, in Gent kon het wel: in geen andere stad zou men het aandurven tussen historische gebouwen als onze hoofdkerk en het Oeraard Duivelsteen een modem bankgebouw, 15 meter hoog, op te trekken en in Gent wil men het doen. Nu wij opnieuw op de drempel staan van de zoveelste verkiezingscampagne, zouden de kandidaten er best aan doen een duidelijk standpunt in te nemen in deze aangelegenheid en kleur te bekennen voor de toekomst van de Gentse stadskuip. Pierre KLUYSKENS ('t vervolgt) 353


INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE No 97 Op 17 april 1898 stelde Hermann Van Duyse in de rubriek "Beeldhouwwerken - Oudheidkundig Museum, nrs. 819 en 820 - XVIIIe eeuw" in het Frans een fiche op over Toortshouders van de Nering der Vier Gekroonden De twee toortshouders die hiernaast afgebeeld staan (spijtig genoeg leenden deze afbeeldingen zich niet tot reproductie) hebben een hoogte van één meter en een breedte van 48 cm., zonder de stok. Onder de talrijke gelijkaardige voorwerpen waarover het Oudheidkundig Museum beschikt onderscheiden zij zich door de sierlijkheid en de behendigheid van de uitvoering. De algemene schikking van deze stukken zijn identiek; maar deze onderscheiden zich door bepaalde details, namelijk door de actie van de afgebeelde personages die niemand anders zijn dan de Vier Gekroonden, patroons van het ambacht. Iedere toortshouder stelt, onder een baldakijn dat gevormd wordt door drie arcatures van rocaillevorm, twee van deze personages voor die diverse handelingen uitvoeren die betrekking hebben op het beroep van metselaars en steenkappers. Engelen die attributen van het beroep vasthouden zijn gezeten op de top van de arcatures; onderaan bevindt zich een draak waarvan de staart rond de stok gewikkeld is. Heel dit werk dat uitgevoerd is in verguld hout verraadt de eerste jaren van de XVIIIe eeuw en zelden heeft de stijl van dit tijdperk in onze streken een zo geslaagd ensemble voortgebracht. De Nering der Vier Gekroonden bezat een gildehuis in de Cataloniëstraat dat haar ontnomen werd in 1540. Verschillende wijzigingen, waarvan de eerste teruggaat tot 1660, hebben een banaal gebouw gemaakt van deze constructie die zeer mooi was, te oordelen naar de reproducties die bewaard gebleven zijn. Heden draagt dit huis de naam Hotel Graaf van Egmont. Cf. L. Minard, Description de méreaux, etc., t.I (Gent 1877), p. 228.

354


DE MYTHISCHE KEIZERLUKE OTTOGRACHT EN DE ZEER REËLE BURGGRAFELUKE SCHIPGRACHT (Vervolg en slot) DEEL 3. DE BURGGRAVEN In de eerste bijdragen van deze reeks zagen we hoe Gent na de opdeling van het Karolingische rijk als grensst~d in een staatkundig complexe situatie verkeerde. Het stadscentrum binnen de nu nog bestaande Leielus en het westen behoorde onbetwistbaar tot het Franse rijk, een klein gedeelte binnen de Scheldelus in het zuiden was onderdeel van het Middenrijk, later Duitse rijk, maar in het noorden waren de gegevens allesbehalve éénduidig. Grof geschetst mag aangenomen worden dat er in een eerste periode aanwijzingen zijn voor Franse gezagsuitoefening, zij het niet ononderbroken. Met de Duitse keizer Otto II (+in 983) echter, te Gent vooral belangrijk als heroprichter en beschermer van de Sint-Baafsabdij, kwam er een keerpunt. Na een overwinning op de voorlaatste Franse koning uit het Karolingische huis slaagde hij er in 980 in het laken naar zich toe te trekken. Sindsdien werd de noordelijke zone van de stad, samen met de hele grote Sint-Baafsheerlijkheid tot Lokeren en verder het Land van Waas tot het Duitse rijk gerekend. Niet dat het nog veel uit kon maken. Al heel kort na Otto II palmde de Vlaamse graaf een hele reeks keizerlijke gebieden in. Problematisch is wel de westelijke grens van deze betwiste zone. Deze werd in geen enkel eigentijds document gespecifieerd. Uit wat in deel2 besproken werd mag blijken dat de enige mogelijke duidelijke grens, de Schipgracht, alias de Ottogracht volgens de monniken van Sint-Baafs, niet zomaar als scheiding kan aangenomen worden. Deze belangrijke kunstmatige waterloop was vanaf zijn eerste vermelding in de 13de eeuw tot aan de Franse revolutie in feodale zin eigendom van de Gentse burggraven en hun opvolgers. Meest waarschijnlijk waren het deze machtige heren die de gracht lieten graven.

Opkomst... Het is een belangrijk gegeven in de Vlaamse geschiedenis: de instelling van de kasseirijen (castelries). Deze ontstonden bij een ingrijpende reorganisatie van het graafschap doorgevoerd in de periode rond de dood (988) van graaf Arnulf II, toen het graafschap in uiterst verwarde toestand verkeerde en bedreigd werd van Franse en Duitse zijde. De oude indeling in gouwen die, zij het met tal van 355


veranderingen in grenzen, nog dateerde uit de Frankische tijd, was nog nauwelijks van betekenis en ze werd vervangen door de oprichting van meer efficiënte bestuurlijke gebieden, de kasselrijen. Deze instellingen zouden als juridische en bestuurlijke onderverdelingen van het graafschap gedurende zo maar eventjes acht eeuwen bewaard blijven tot aan de Franse revolutie. De kasseirijen hadden aanvankelijk echter, de naam verraadt het al, vooral een verdedigende functie. Het bestuur van deze zones werd trouwens waargenomen vanuit versterkte kastelen gelegen in het centrum of de hoofdplaats. De kasseirij Gent met aan het hoofd een castellanus, vicecomes of burggraaf werd tussen 987 en 995 ingericht32 • Volgens Jan van Thielrode zou de vroegst bekende burggraafLambert zelfs een grote rol gespeeld hebben in de herovering van de Gentse sterkte op Hendrik IJ en hij zou van de Vlaamse graaf daarom tal van voorrechten v~rkregen hebben33 • Te Gent ging de titel van minstens 1010 af bijna zonder onderbreking van vader op zoon over in wat genoemd werd het huis van Gent. Het ambt was toen erfelijk, niet in rechte, maar in feite. Dit was uitzonderlijk: Gent was de enige kasseirij waar dit het geval was. Volgens Emest Warlap was de familie waaruit de burggraven gerekruteerd werden, al in de 10de eeuw zeer belangrijk in Gent34 . In die beginperiode was de burggraaf dus vooral een militaire leider. Als Gandensis castris castelianus (kastelein van het Gentse kasteel) stond hij aan het hoofd van de milites castrenses (de soldaten van de versterking: het castrum). Hij betaalde de kosten en inde de daaraan verbonden inkomsten35 • Geleidelijk aan ontwikkelde hij zich ook tot rechter en administrator over een groot gebied: niet alleen over het Gentse, maar ook over het Land van Waas, de Vier Ambachten en hetAmbacht van Zomergem. De militaire castellanus, verdediger van de (belangen van) de graaf van Vlaanderen, werd hoe langer hoe meer vicecomes, een lokale plaatsvervanger van de graaf vooral in juridische zaken, en uiteindelijk eigende hij zich ook alsmaar meer bevoegdheden toe ten nadele van precies deze graaf.

... en verval De kiem van het verval van de burggrafelijke macht werd te Gent al in 1127 gelegd, toen de Gentenaars in de nadagen van de moord op graaf Karel de Goede in opstand kwamen tegen burggraafWenernar IJ omwille van een vernederende belasting36 . De opstand keerde zich tegen diens bondgenoot Wiltem Clito, pretendent voor het graafschap. Toen Willem sneuvelde en het oproer onverwacht ook nog lukte, kwam zijn concurrent, Diederik van de Elzas, aan de macht. Dat werd de aanzet tot een alliantie tussen de graven en de stad. Het leverde beide partijen, koele minnaars overigens, tal van voordelen op en duurde met ups en downs nog tot ongeveer het einde van de 13de eeuw. 356


Wanneer Filips van den Elzas, de zoon van Diederik, omstreeks 1180 de Gentse versterking de vorm gaf die we nu kennen als het Gravensteen, was het in feite gedaan met het reële kasteleinschap van de Gentse burggraven, al heette het officieel nog niet zo. In tegenstelling tot wat voordien het geval was, deed de graaf de uitgaven voor plaatselijke verdediging - als we het Gravensteen nog zo mogen beschouwen - toen immers zelf en de inkomsten die er bij hoorden, werden ontnomen aan de burggraven. Vandaar de naam Gravensteen die van toen af in gebruik kwam3 7 . Dat betekende daarom nog niet dat de Gentse kastelein in ongenade gevallen was 38 , zijn andere functies bleven behouden. Nadat de burggraven van Brugge en Gent echter in de strijd rond Johanna van Constantinopel en Perrand van Portugal in 1213 en de daaropvolgende jaren voor het Franse kamp gekozen hadden, verdween hun militaire taak volledig en werden ze voor wat hun overige taken betreft, vervangen door de grafelijke baljuws39 • Bij deze afzetbare ambtenaren was er geen sprake meer van enige erfelijkheid40 • In de 12de en 13de eeuw vonden de Vlaamse graven in hun strijd tegen de burggraven in de machtig geworden steden degelijke en vooral ook rijke partners. Terwijl de adel in de 13de eeuw over het algemeen zwaar in de fmanciële problemen verzeilde en gedwongen werd tal van voorrechten en gronden te verkopen, financierde vooral Gent met aan het hoofd het stadspatriciaat, het grafelijke huis met in de eerste plaats Johanna van Constantinopel41 . De rechterlijke macht van de burggraven op Gents grondgebied was trouwens vroeger al, vooral in 1191, sterk ingeperkt geworden toen de Gentse stedelingen een belangrijke keure ontvingen.

's Burggraven gerechte Voorlopig behielden de kasteleioen echter op feodale wijze macht over een vrij groot gebied ten noorden van de stad, 's Burggravengerechte. Deze gronden werden hen wellicht in 1064 door graaf Boudewijn V in leen gegeven als vergoeding voor geleverde prestaties. In het zuidwesten en westen van deze zone vormden de Hoogstraat, de Peperstraat en het Elisabethbegijnhof (het Broek) de grenzen. Het gebied strekte zich verder uit in de Wondelgemse Meersen binnen een oude Leiearm die tot onderdeel van de Lieve gekanaliseerd werd. In het noorden was de grens gesitueerd aan de verbinding tussen Lieve en de Schipgracht ter hoogte van Meulestede. Terug stadinwaards was de Schipgracht de oostgrens met (vermoedelijk) in het zuidoosten een uitbreiding naar het Sluizeken. Vandaar af nam de Nieuwe Leie bezuiden de Oudburg de grensfunctie over. Ook na de 'val' van de burggraven in het eerste derde van de 13de eeuw bleven ze er als grondbezitters de feodale heren, hoewel niet lang. Een eerste grond357


afstand gebeurde in de periode 1244-1270 toen de Oudburg en het Sluizeken in handen kwamen, eerst van de graven, en via hen daarna van de stad42 . In 1300 tenslotte ruilde de burggraaf het hele verdere gebied tegen het kasteel en de heerlijkheid van Saaftinge met de Vlaamse graaf die het oude Burggravengerechte meteen doorverkocht aan de stad. Alleen het Gravensteen, het SintVeerleplein en de onmiddellijke omgeving daarvan bleven in handen van de graven43 . Van toen af oefenden de burggraven alleen nog feodale rechten uit op de Schipgracht en op hun ander grondbezit, overwegend op het platteland. Meestal werd dit overigens nog steeds belangrijke en uitgestrekte geheel de Burggravije genoemd. In Gent was de rol van de heren van Heusden, zoals ze zich vanaf de 13de eeuw meestal lieten noemen, echter uitgespeeld. Maar al waren ze hun macht grotendeels kwijt, rijk bleven ze zeker. Het grafmonument van burggraaf Hugo II dat in 1947 te Heusden opgedolven werd en nu in de Bijloke te bezichtigen is, vormt daar een overtuigende illustratie van. Samengenomen mag gesteld worden dat de Gentse kasteJeinen vooral in de 11 de eeuw belangrijk waren voor de kasseirij en speciaal ook voor de Gentse Oudburg en de Gravensteensite, een van de groeikernen van het prille Gent. Deze personages evolueerden niet helemaal in de marge van de stad en ze verdienen daarom meer belangstelling dan tot op heden het geval is. In de Gentse geschiedschrijving komen ze nauwelijks aan bod en in de populaire literatuur ontbreken ze zelfs totaal. Alle aandacht gaat er naar de graven van Vlaanderen die in die tijd, net zoals in latere eeuwen het geval was, vermoedelijk slechts zelden te Gent verbleven. Terwijl toch mag aangenomen worden dat de toenmalige Gentenaren heel wat meer zullen te maken gehad hebben met de burggraven.

Per schip van het ene kasteel naar het andere Dat die vroege Gentse burggraven machtig en rijk waren, kan nauwelijks beter geïllustreerd worden dan juist door de Schipgracht Het zich toe eigenen (of in leen krijgen van de graaf) van de nodige gronden over een ongeveer 13 km lang traject, was niet voor iedereen weggelegd. De aanleg ervan was een grote onderneming, een enorm werk, ook al werd hier en daar gebruik gemaakt van de bedding van bestaande waterlopen. De burggraven hadden minstens vanaf de tweede helft van de 12de eeuw vaste voet in het Evergemse en het Ertveldse44 • De naam Brtvelde valt hier niet zomaar. De Gentse burggraaf bezat in dat dorp immers een versterkt kasteel. Van die burcht die in 1385 aan het einde van de Gentse opstand tegen Lodewijk van Male grondig verwoest werd, bleef tot op heden een mooie motte, de Hoge Wal, bewaard45 . Het is niet meteen duidelijk waar het Gentse eindpunt van het burggrafelijke 358


kanaal te Gent moest liggen. Meest logisch lijkt het aan te nemen dat dit zoals in Ertvelde dicht bij een vroege Gentse verblijfplaats was van de burggraven of alleszins op een plek waar de burggraaf het voor het zeggen had.

Het Gentse castrum In de eerste plaats komt daarvoor in aanmerking het castellum of castrum gandavum46 tussen Leie, Lieve, Leertouwersgracht (later Plotersgracht genoemd)47 en Schipgracht Voor de verbouwing van een klein deel ervan tot Gravensteen aan het einde van de 12de eeuw48 , werd dat gedeelte samen met de omgeving van het Sint-VeerlepJein en verder de Oudburg op zijn geheel als een versterking, een castrum, beschouwd. Het kan geen toeval geweest zijn dat de burggrafelijke Schipgracht te Gent precies daar eindigde en deel uitmaakte van de versterking. Deze gracht markeerde met een versterkte brug en sluispoort de noordoostelijke zijde van het castrum. De kern van de zone bevond zich echter aan de andere zijde, aan de zuidwestelijke rand. Daar werd een donjon 49 gebouwd met bijgebouwen, voorhof en kerk toegewijd aan SintVeerle, terwijl er zich in de rest een nederzetting ontwikkelde. Net zoals andere gelijkaardige versterkingen opgezet door de graven en hun lokale vertegenwoordigers naast of in de voornaamste steden50 , was het oorspronkelijke castrum dus vrij groot, bijna 5 ha. De naam Oudburg, te begrijpen als 'grote versterking' veeleer dan als 'oude burg', is meer dan waarschijnlijk daarvan afgeleid51 . Het feit dat deze Oudburg tot ergens halverwege de 13cte eeuw bij het 'gerechte' van de burggraven hoorde, impliceert ook dat zij rechten hadden in het Gentse castrum, ook al was het de urbs comitis (de stad van de graaf)52 . De burggraven spraken effectief recht op het huidige SintVeerleplein. Het castrum was vermoedelijk hun bijzonderste verblijfplaats. Immers, zelfs al traden de burggraven er slechts op in naam van de graven van Vlaanderen, dan nog was de instandhouding en verdediging van deze versterking hun eerste en voornaamste opdracht. We hebben er het raden naar hoe het grote Gentse castrum er bij de aanvang van het burggrafelijke regime zou uitgezien hebben, zo bijvoorbeeld in 1007 bij de inname door keizer Hendrik 11. De enige materiĂŤle relicten die we daarvan kennen, zijn de resten op de Gravensteensite van een houten gebouw uit de IOde eeuw van minstens 13m lang en 3,5m breed, samen met wat houten bijgebouwtjes en wellicht ook de omringende waterlopen. Welk gebouw de burggraven binnen de versterking als woning aanhielden, is niet geweten. De massieve centrale toren van het huidige Gravensteen is een mogelijke optie. Binnen het castrum lijkt dat zelfs de meest voor de hand liggende kasteleinenwoonst, zeker in de periode dat deze heerschappen nog effectief de militaire leiders waren van de versterking 53 . In de geschreven bron359


nen zijn er voor wat Gent betreft, echter geen aanwijzingen daarover54 . Archeologisch onderzoek toonde aan dat het hoger vermelde eerste centrale houten hoofdgebouw in de 11 de eeuw vervangen werd door wat nu te zien is in de onderbouw in Doornikse kalksteen van de nog bestaande donjon 55 . Dit betekent dus dat de stenen residentie dateert uit de eeuw waarin de Gentse kasteleins het allermachtigst waren en elkaar van vader op zoon opvolgden, vanafLambert I rond 1010 over Folkard I en Lambert ll tot Wenernar I in 1120S6 • Wellicht waren die figuren de eigenlijke bouwers van de 11 de_eeuwse donjon, zij het steeds in naam van de Vlaamse graven. Zij waren daartoe getiteld en, zeker niet minder belangrijk, zij beschikten over de daartoe geëigende middelen (verplichte karweien, later vervangen door belastingen). Het behoorde tot hun opdracht.

Nog meer kastelen Dat castrum of casteilurn was niet het enige kasteel waarmee de burggraven te Gent te maken hadden. Pal naast de Lange Schipgracht, waren en zijn nog steeds het Dobbelslot en de Tempelhof bekende straatnamen. Meer dan dat zijn ze nu niet meer, maar in oorsprong was er daar, net als in de burggrafelijke verblijfplaats Ertvelde, een door een ringwal versterkte woning. Er is weinig of niets bekend over de geschiedenis ervan in de periode voordat de eigendom in 1200 door burggraaf Seger II van Gent aan de orde van de tempeliers geschonken werd 57 • Gelukkig kon de plek, zij het slechts gedeeltelijk en in moeilijke omstandigheden, archeologisch onderzocht worden 58 . Binnen de wal werden sporen van een houten woning gevonden die waarschijnlijk ingemot was. Er was een opperhof en een neerhof. De typologie van de site en de datering van de vondsten beantwoorden aan wat van een mottekasteel kan verwacht worden. In Vlaanderen vierde de bouw van dergelijke kastelen hoogtij aan het eind van de u de en het begin van de 12de eeuw. De ligging ook hier aan het Gentse eindpunt van de burggrafelijke gracht aan sborgraven brie! (naam neergeschreven in 130659 ) in het Burggravengerechte vormt op zich zelf al een aanwijzing dat deze verblijfplaats in aanmerking komt als burggrafelijke woning. Of dit zo was, valt niet echter met zekerheid uit te maken60 , ondanks het feit dat ter plaatse een zogenaamde ruiterstatuette gevonden werd waarvan de versiering opvallende gelijkenissen vertoont met het wapenschild van kastelein Seger II61 • Deze Seger trad zelf in de tempelierenorde kort na de schenking. Men neemt aan dat dergelijke statuettes als nokversiering geplaatst werden op huizen toebehorend aan de sociale of economische bovenlaag. Aan kastelen hadden de Gentse burggraven of castellani, hun titel zegt het zelf, geen gebrek. Er is immers ook nog het burggrafelijke mottekasteel de Wal, later Prinsenhof, (vroegste vermelding in 1231 bij de verkoop ervan door de burggraven62 ), hun best bekende eigendom. 360


De Wal lag aan de rand van de moerassige Wondelgemse Meersen buiten en ten westen van de middeleeuwse stad eveneens in het rechtsgebied van de burg-: graven. Na het graven van de Lieve was er daar een verbinding met de al bestaande Schipgracht Die kwam er echter pas in 1251-1269 toen de Gentse Wal al niet meer aan de burggraven toebehoorde. Of er voordien op die plaats een gracht was die dezelfde functie had, is niet bekend63 . Op het eerste zicht lijkt de ligging en vooral de late ontwikkeling van de Walsite moeilijk in overeenstemming te brengen met de mogelijkheid dat het Gentse eindpunt van de Burggravengracht daar zou geweest zijn. Ook de grafelijke bepaling uit 1251 64 dat de oevers van de Lieve niet mochten benut worden als stapel-, los- en laadplaats, pleit daar tegen. De burggraven bleven deze versterkte woning gelegen op nauwelijks enkele honderden meter van de Briel en het castrum, slechts een dertigtal jaren bezitten na de schenking van de Brieleigendom aan de tempelridderorde. Intussen waren ze al naar Heusden naast Gent verhuisd waar het plaatselijke kasteel als bruidschat door de familie verworven was 65 • Wellicht vonden de grotendeels uit hun functies ontheven burggraven het geraadzaam zich ook fysiek wat meer uit de onmiddellijke omgeving van het imponerende en nu louter grafelijk geworden Steen terug te trekken. Ook het alsmaar machtig worden van de niet bepaald burggraafvriendelijke stad kan medebepalend geweest zijn bij de keuze van een nieuw hoofdkwartier in een landelijke omgeving.

Was de huidige Ottogracht ooit een onderdeel van de burggrafelijke gracht? Met de Gentse burggrafelijke kasteelhypothesen blijven we echter op onze honger zitten voor wat de actuele Ottogracht betreft. Eindigde de burggrafelijke gracht binnen Gent aan de Oudburg bij het Sluizeken in de Leie of liep hij aan de overzijde van die rivier verder? Voor een goed begrip van deze vraagstelling moet men er rekening mee houden dat de Ottogracht destijds een tien à twintig meter meer stroomopwaarts van de huidige Krommewalbrug in de Leie uitmondde. Het tracé van de huidige straat wijkt daar lichtjes af van de oude grachtbedding. De tekst van Jan van Thielrode laat Otto's gracht eindigen in de Schelde bij de Sint-Jacobskerk. Daar sloot de gracht uiteraard niet aan met de Schelde, maar wel met een lus van de oude Leie die destijds doorheen het huidige Baudelopark stroomde en er omboog naar de het oosten alvorens de Steendam te dwarsen66 . Het was onder de talrijke oude Leiearmen in het noordoosten van de stad, deze die het dichtst bij de Zandberg liep. We kunnen het ons tegenwoordig maar moeilijk meer voor stellen, maar toch is het zo: tot voor het graven, vermoedelijk kort na 1213, van de Nieuwe Leie in zijn nu nog bestaande bedding, stond 361


de Sint-Jacabskerk heel dicht bij de Leieoever aan de 'voet' van de Zandberg. Voorbij de kerk vervolgde de oude Leiearm, al of niet gedeeltelijk vergraven, zijn loop doorheen de Nieuwpoortwijk parallel met de Houtbriel naar de SintBaafsabdij toe. Dit gedeelte werd meestal de Sint-Jansgracht genoemd. 67 . De waterloop mondde uit dicht bij de samenvloeiing van Leie en Schelde aan de huidige Nieuwbrugkaai bij de Volmolenstraat De monniken van Sint-Baafs hadden er vanuit hun abdij mooi zicht op. De Ottogracht lag dus bijna in het verlengde van de Schipgracht, maar was hij wel de voortzetting ervan? Om die hypothese68 enigszins aanvaardbaar te maken zou ook dit deel van de gracht ergens iets burggrafelijks moeten hebben. Hiervoor zijn er echter niet de minste indicaties. Het hele verloop lag buiten het Burggravengerechte. Bovendien was er daar nergens sprake van enige bepalingen analoog aan de nauwkeurig gestipuleerde verplichtingen die burggraven aan gebruikers en oeverbewoners van hun Schipgracht-Burggravenstroom oplegden. Een andere mogelijkheid zou zijn dat de burggraven in de nabijheid van het eindpunt van de waterloop rechtover de abdij rechten konden laten gelden of eigendommen hadden. Het niet ver daarvan gelegen Geraard de Duivelsteen zou daarvoor kunnen doorgaan. Maar hoewel bekend is dat de duistere en duivelse Geraard een loot was uit de Gentse burggrafelijke familie, weten we niet of dat Steen of een voorganger ervan ooit toebehoord heeft aan zijn burggrafelijke voorvaderen, al zijn er wel elementen die daar indirect op wijzen69 . Voor het Geraard de Duivelsteen pleit eigenlijk vooral de centrale ligging binnen de vroegste Gentse stadswallen aan een belangrijke waterweg en vroege aanlegplaats. Verder zijn er nauwelijks argumenten voorhanden. Volgens de meest geldige interpretatie was de gracht tussen de Krommewal en de verdwenen Steenpoort aan de Steendam een vermoedelijk 12de_eeuwse stadsgrens en stadsversterking, die eerder toevallig ongeveer in het verlengde lag van de Schipgracht In die optiek vormde de haven aan de Tortbriel en het Sluizeken wel degelijk het eindpunt1°. Dat was echter zeker niet wat de Bavelingen er zich in de 13cte eeuw van voorstelden. Maar, zoals in het eerste deel van deze studie uitvoerig gedemonstreerd werd, erg betrouwbaar is die Baafse visie niet.

*

* * En daarmee is dit verhaal van een dubbele 13cte_eeuwse vergissing rond. De monniken van Sint-Baafs die de ligging van hun klooster in het Duitse rijk meenden te kunnen verklaren door het bestaan van een 'Ottoonse' gracht tussen Gent en de Nederschelde, begingen inderdaad twee interpretatiefouten. ( 1) De Schipgracht, de enige waterloop westelijk van de abdij die voor grens362


gracht tussen het Duitse en het Franse rijk zou kunnen doorgaan, en die zou toelaten Sint-Baafs in het (oostelijke) Duitse rijk te situeren, was waarschijnlijk in opdracht van de Gentse kasteleioen of burggraven tot stand gekomen. Er bestaat geen enkel bewijs van enige keizerlijke bemoeienis daarmee. En, klap de vuurpijl, (2) wat nu nog te Gent Ottogracht genoemd wordt, is nooit onderdeel geweest van deze burggrafelijke Schipgracht Hoewel de Gentse kasteleioen machtige heren waren- hun Schipgracht of Burggravenstroom is daar het beste bewijs van- werd hun heerschappij al vanaf 1127 ingeperkt door de Vlaamse graven in coalitie met de sterk opkomende stad. De Ottogracht was een stadsgracht, waarmee de burggraven even weinig te zien hadden als keizer Otto. Luc DEVRIESE NOTEN 32 Gedeeltelijk verouderde gegevens in BLOMMAERT, W., Les chätelains de Flandre, Gent, 1915, p. 42-88; aan te vullen met KOCH,A.F.C., 1951,jg. 5, p. 155-156en Idem, Die Flandrischen Burggrafschaften. Wesenszüge und Entstehung. In: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, Weimar, 1959, 76. Germanistische Abteilung, p. 74. Voor wat de persoonsgegevens betreft zie WARLOP, E., The Flemish nobility before 1300, Kortrijk, 1975, deel1, vol. I. p. 108-113, deel 2, vol.l, p. 820-821. 33 Hoewel Thielrode's relaas geridiculiseerd is geworden, moet het op het tenminste gedeeltelijk op historische gronden berusten (KOCH, A.C.F., 1956, p. 212-213). 34 Wartop vermoedt dat de eerste bekende burggraaf Lambert I een afstammeling was van twee Wenemars die al in 896-918 en in 941-965 bekend stonden als advocatus of oppervoogd van de Gentse Sint-Pietersabdij. Zij werden viri illustres genoemd. Lambert I en zijn zoon Folkard I cumuleerden dezelfde functie met deze van burggraaf. De familie slaagde er blijkbaar in gedurende vrij lange tijd die twee ambten zo goed als erfelijk binnen haar schoot te houden. Het ambt van oppervoogd was overigens in Vlaanderen steeds erfelijk. Anton Koch, die het begin van de burggraven te Gent tussen 993 en 995 plaatste, meende echter dat de vermoedelijk onmiddellijke voorganger van Lambert als oppervoogd uit een andere familie stamde (KOCH, A.C.F., 1959, p. 74). 35 De 'balfart': opgelegde karweien (corvées) bij verdedigingswerken, later vervangen door geldelijke bijdragen. Deze oudste eigenlijke vorm van belasting, al bekend in de beroemde verzen over koning Gilgamesj en de muren van Uruk, verdween voor wat de grafelijke of burggrafelijke kastelen betreft, in de eerste helft van de 13de eeuw uit onze streken. Dergelijke belastingen werden van toen af door de steden geïnd die ze in het begin ook aanwendden voor de versterkingen, waarbij de benaming castrum soms tot de hele stad uitgebreid werd (VAN WERVEKE, H., Kritische studiën betreffende de oudste geschiedenis van de stad Gent, Antwerpen,1933, p. 65). 36 Het betrof hier de herinvoering van een feodaal-agrarische belasting, die even te voor vermoedelijk door de graaf afgeschaft was geworden. Sommige edelen poogden van de verwarring na de moord op de graaf gebruik te maken om oude belastingen in domaniale stijl terug in te voeren. De stedelingen reageerden heftig, en dit niet alleen te Gent, tegen maatregelen waarin ze een terugkeer naar het agrarisch-horige statuut zagen. De Gentenaren werden geleid door Iwein van Aalst en Daniël van Dendermonde, voogden van resp. deSint-Pieters-en de Sint-Baafsabdij. Beide heren waren pionnen in een internationale intrige opgezet om Diederik van de Elzas aan de macht te brengen. Het verhaal van deze opstand en vooral de Gentse rede van Iwein, een vroege

363


uiting van constitutionalisme, vormt een van de vele hoogtepunten in het beroemde dagboek van Galhert van Brugge (VAN CAENEGHEM, R.C., Historische inleiding bij 'Galbert van Brugge. De Moord op Karel de Goede', Antwerpen, 1978, p. 35-42; tekst in vertaling opp. 209-212). 37 BLOMMAERT, W., 1915, p. 54-55. De burggraaf ontving een vergoeding in grondbezit. 38 Meyerus voerde, overigens zonder degelijke bewijzen, kastelein Seger 11 op als een ware opstandeling tegen de graaf. Dit verhaal werd door Dierlex nog aangedikt (DIERICX, CH.L., 1815, deel 1, p. 37-38). In de eerstvolgende decennia werd de Gentse burggraaf echter nog frequent vermeld als getuige bij grafelijke oorkonden (PREVENIER, W., De oorkonden der graven van Vlaanderen (1191-aanvang 1206), Brussel, 1975, deel I, p. 415 e.v.). 39 In Gent gebeurde dat geleidelijker dan in de Brugse kasseirij die door gravin Johanna met Gents geld afgekocht werd van de opstandige Jan van Nesle. Geeraard 11 van Zottegem (12801317), gehuwd met Marie uit het huis van Gent, was de laatste die nog een gedeelte van de juridische en militaire bevoegdheden van de oorspronkelijke kasteleins bezat. Zijn opvolgers, gedurende vier eeuwen uit het geslacht van Melun en daarna nog de prinsen van Rohan-Soubise, bleven naast de titel nog lenen en bepaalde heerlijke rechten bezitten in de Vier Ambachten en elders. Ook de Burggravenstroom hoorde daar bij. 40 NOWE, H., Les baillis comtaux de Flandre des origines à la fin du XIVe siècle, Brussel, 1928, p. 23-24. 41 LUYKX, T., Johanna van Constantinopel, Antwerpen, 1946, p. 510-511. 42 GYSSELING, M., 1954, p. 32. De Oudburg en het Sluizeken kwamen in handen van de graven in periode tussen 1244-1270. 43 In feite de hele kleine grafelijke Sint-Veerle parochie. 44 Talrijke gegevens over de 'burggravij' buiten Gent in DE VOS, A., 1971, pp. 12-18, 52-69, 512-513. 45 DE MEULEMEESTER, J., Aarden versterkingen in Noord-Vlaanderen. In: 'Over den Vier Ambachten, 1993, p. 143; DE DECKER, S., Over elfenheuvels en kabouterbergen. Een overzicht van bewaarde mottekastelen in de provincie Oost-Vlaanderen, Gent, 2002, p. 36-39. 46 Over het woordgebruik castrum en casteliurn te Gent, zie VAN WERVEKE, H., 1933, p. 1323. 47 Ook de Plotersgracht werd soms als Burggravenstroom aangeduid. Duidelijke bewijzen dat de burggraven daar ooit rechten op hadden, zijn er echter niet (BERTEN, D., 1904, p. 596). 48 VAN WERVEKE H., VERHULST, A., Castrum en Oudburg te Gent. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1960,jg. 14, p. 13-15. 49 In dit verband werd de term 'nieuw kasteel' gebruikt, een benaming die voor heel wat verwarring heeft gezorgd. Al veel vroeger dan de grote verbouwing omstreeks 1180 door Filips van de Elzas, was er in de I ()de eeuw sprake van een 'nieuw kasteel' te Gent. Zie hieromtrent VERHULST, A., 1993, Ontstaan en vroegste geschiedenis van Gent: stand van het onderzoek. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1993, jg. 47, p. 1526. 50 GANSHOF, F.L., Over stadsontwikkeling tusschen Loire en Rijn gedurende de middeleeuwen, Antwerpen, 1941, p. 16. 51 GYSSELING, M., de naam Oudburg. In: Jaarboek De Oost-Oudburg, Gent, 1990, deel27, p. 96-100. 'Oud' in de betekenis van 'groot': ook in de relatief jonge stadsstichting Oudenaarde. De naam werd al in 1187 en in 1274 foutief vertaald als 'ex veteri castello' en 'Ie Viesbourg'. 52 BLOMMAERT, W., 1915, p. 66-67. Nog in ll91 gaf de stadskeure dat duidelijk aan: inter capellam Sanctae-Pharaildis et urbem comitis. Dat was dus kort nadat Filips van den Elzas zijn Gravensteen aan de zorgen van de burggraven onttrokken had. Alleen hoge zaken werden daar gevonnist door de graaf zelf of de kastelein (comes in persona propria, vel casteltanus vice ipsius). 53 In Douai was de woning van de kastelein de vetus turris, een oude versterkte toren binnen het castrum dat daarnaast ook nog een grafelijke woonst omvatte. Ook in het Rijselse castrum was

364


er een kasteelversterking die de burggraven tot woning diende (BLOMMAERT, W., 1915, p. 86, 126). Het onder andere door het dagboek van Galhert zeer goed gekende Brugse castrum omvatte zowel een huis van de graaf als een huis van de burggraaf en zelfs een burggrafelijke kapel (DHONDT, J., De vroege topografie van Brugge, In: Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1957, deell1, p. 7; DECLERCQ, G., Oorsprong en vroegste ontwikkeling van de burcht van Brugge. In: De Brugse Burg, Archeo - Brugge nr. 2, Brugge, 1991, p. 15-45). 54 Volgens de geschreven bronnen was er te Gent in de periode voorafgaand aan de grote verbouwing tot Gravensteen een stenen huis, domus lapidea, allicht de onderbouw van de huidige donjon en een houten huis domus lignea, wellicht te vereenzelvigen met de hoorzaal of aula comitis. Daarnaast waren er vanaf de vroege J3de eeuw nog de kerk, oorspronkelijk burchtkapel, en gebouwen voor de scholen van het Sint-Veerlekapittel en een huis met tuin van de proost van Sint-Veerle (VAN WERVEKE H., VERHULST, A., 1960, p. 30-31). Het houten huis was vermoedelijk niet zo maar iets tweederangs. Op grafelijke oorkonden werd zelfs uitdrukkelijk aangegeven dat ze in hun houten Gentse huis uitgevaardigd werden. 55 LALEMAN, M.C., Het middeleeuwse Gravensteen, Gent, 2003, Erfgoedmemo nr. 1. Het huidige Gravensteen met zijn laat-J2d•-eeuwse muren en toegangspoort wijkt sterk af van wat de 11 d•-eeuwse burggraven onder ogen hadden. De bouw van de omheiningmuur met uitkragende torentjes en het met verschillende steensoorten sierlijk uitgebouwde poortgebouw had wellicht meer te maken met prestigedrang dan met verdediging. 56 Lambert I wordt tot in I 031-1034 weergevonden in de bronnen. Folkard I bleef aan de macht tot in 1074, maar al in 1071 werd zijn zoon en opvolger Lambert 11 als casteltanus Gandensis vermeld. Bij Wenernar I, achterkleinzoon van Lambert I. worden twee mogelijke aanvangsjaren vermeld: 1074 of 1088. In 1120 werd hij voor het laatst vernoemd. 57 PREVENIER, W., De oorkonden der graven van Vlaanderen (1191-aanvang 1206), Brussel, 1964, deel 2, p. 317. Bij de schenking werd vermeld dat het erf aan de Brie! nabij Gent gelegen was, waar (een verder niet bekende) Robert Brune een huis had opgetrokken. 58 DESMET, G., RAVESCHOT, P., Dobbelslot 1. Onderzoek van een bedreigd terrein; DESMET G., LALEMAN, M.C., Dobbelslot 2. Ruiterstatuette. In: Stadsarcheologie, Gent, 1980,jg. 4 nr. 1, p. 20-26 en 27-39; ERVINCK, A., e.a. Dobbelslot-Ridderslot, Tentoonstelling, Gent, 1991. 59 GYSSELING, M., 1954, p. 46. 60 ROGGHE, P., De tempelridders en hun hof te Gent. In: Appeltjes van het Meetjesland, 1970, jg. 21, p. 14. Hierin een referentie die eropduidt dat Seger 11 het huis pas verworven zou hebben nadat de graafhem (vermoedelijk rond 1280) het castelturn ontnomen had. 61 LALEMAN, M.C., RAVESCHOT, P., Enkele kritische bedenkingen over Gentse ruiterstatuettes. In Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, Gent, 1991, jg. 15 nr. I, p. 35. 62 LALEMAN, M.C., Het prinselijk hof ten Walle te Gent: recent onderzoek en nieuwe inzichten. In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 2001, deel55, p. 202-204. 63 De akte van 1231 vermeldde een gracht: cumjassis et appendiciis attinentibus inter castelturn comitis et Wondelghem (VAN DER HAEGHEN, V., Het klooster TenWalleen de abdij van den Groenen Briel. Stukken en oorkonden, Gent, 1888, p. 4). 64 LALEMAN, M.C., STOOPS, G., De Wal in de 13de en 14de eeuw. In: Het prinselijk hofTen Walle. Gent, Gent, 2000, p. 19. De havenkom aan de huidige Lievekaai kwam pas na het graven van de Brugse Vaart (1613-1624) tot stand. 65 BLOMMAERT, W., 1915, p. 55. De vroegste vermelding van het verblijfvan de burggraven te Heusden dateert uit 1212 (HAVENITH, A., Recherches historiques sur Ie chateau et Ie seigneurie de Gand, autrement dite vicomté de Gand, Gent, 1900, p. 367).

365


66

GYSSELING, M., 1995, p. 93. Het feit dat de Ottogracht daar aansloot met een natuurlijke waterloop, kan ook afgeleid worden uit de aanwezigheid van lage onbebouwde oevers bij de Steenbrug (Kememelkbrug) op een grondplan opgemaakt in 1716 (SAG, reeks 535 Bouwaanvragen, nr. 310, bundel3- te bekijken op beeldbankgent.be). De waterloop boog er naar het oosten om de Zandberg te ontwijken. Nog een andere tak verliep tussen de Steendam en het stadslaboratorium. 67 Het oostelijke deel van de huidige straat Nieuwpoort en de Volmolenstraat zijn er nog resten van. Ook deze voortzetting van de Ottogracht mondde niet rechtstreeks uit in de Schelde, maar eerst nog in een andere Leiearm, in de termen van Gysseling: 'denkelijk vroeger de Middelste Oude Leie'. 68 Waterbouwkundig eigenaardig is wel dat de Schipgracht volgens dit scenario dus twee mondingen zou gehad hebben in de Leie: één ter hoogte van de Krommewal en een tweede bij de Sint-Jacobskerk. In Thielrode's tijd bestonden meerdere waterverbindingen tussen de Schipgracht en de Schelde aan de westzijde van de abdij: minstens drie oude Leiearmen in het noorden van de stad, de voortzetting van de Nieuwe Leie van aan het Sluizeken in een grote bocht naar de Minnemeers toe, en tot slot de kortere Ottogracht- Sint-lansgracht (oude Leiearm)verbinding. Verder was er in het huidige Bauddopark een aftakking en lag er in de Nieuwpoortwijk nog een tak naar Tussen 't Pas. Deze zijn minder belangrijk in het kader van dit verhaal. 69 VAN DEN BEMDEN, F., Sher Gheeraert sDievels steen, à Gand. In: Handelingen van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring van Gent, Gent, 1895, (eerste reeks) deel2, p. 16; VAN ACKER, K.G ., Oeraard de Duivel. Poging tot belichting van een duister figuur. In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1984, nr. 38, p. 3-15; KOCH, A.C.F., Gent in de 9de en t()d• eeuw. Enkele benaderingen. In: Stadsarcheologie. Bodem en Monument in Gent, Gent, 1990, jg. 14 nr. 3, p. 31-34. 70 Voor de opvatting van Sint-Baafs op Duits gebied, beschreven in deel I, maakte het geen verschil uit of de grensgracht zou geëindigd hebben in de Leie aan het Sluizeken of dichtbij de Leie-Scheldemonding dichtbij de abdij (zie kaartje in deel 1).

ASIEL BU DE PATERS DISCALSEN TE GENT (1690) Op 4 juli 1690 had in de Veldstraat in de voormiddag een verkeersongeluk plaats,

rechtover de bakkerij met het uithangbord "den papegaey" 1. Een oude vrouw, die met een "cortewaeghen" of kruiwagen "groenwaeren" d.w.z. groenten vervoerde, werd er overreden door de "carosse" die toebehoorde aan een zekere De Corte, "heere van Oghierlande". De reiskoets waarin niemand zat, werd begeleid door een 'lievrijknecht" die van achter op de karos stond, en door de "carossier", die op de bok of voorste bank gezeten was en de twee paarden mende. Toen de koetsier na het accident stopte, hoorde hij van de livreiknecht dat hij, blijkbaar zonder het zelf gezien te hebben, een vrouw had overreden. De knecht zei tot de koetsier "dat hij soude hebben te vluchten". 366


In plaats van naar het stadhuis zijn meester te gaan ophalen zoals hij van plan was, is hij met de carosse ghereden naer ende in het Clooster vande Eerw. Paters discalsen, alwaer hij is gebleven, mits verstaen wiert ten selven daeghe naer middagh, dat de voorn. audde vrauwe door het voorn. overrijden is ghequetst ende ghestorven. De koetsier vond het veiliger binnen het klooster van de aldaar gegarandeerde immuniteit te genieten en aldus buiten de greep van het gerecht te blijven. Hij wilde eerst het politieonderzoek afwachten en zien of het voorval als een ongeluk zou beschouwd worden of niet. Blijkbaar was de politie de mening toegedaan dat het een ongeluk was, en kon de koetsier het klooster verlaten zon: der gerechtelijke vervolging te moeten vrezen. Interessant is dat ook bij de discalsen dit asielrecht nog in de praktijk bestond, zoals dat ook bij de paters augustijnen het geval was2. Dit asielrecht dateert uit de vierde eeuw. Volgens het kerkelijk recht boden bepaalde plaatsen bescherming voor mensen die vervolgd werden. Ze mochten daar niet gearresteerd worden en hun persoonlijke bezittingen konden er evenmin aangeslagen worden. Aanvankelijk bleef dit recht beperkt tot kerken en abdijen, maar later breidde het zich ook uit tot de kerkhoven. In de praktijk kwam het er meestal op neer dat wie meende onschuldig te zijn in een kerk of abdij onderdook in afwachting dat het bewijs van zijn onschuld werd geleverd. Dit recht bleef heel lang behouden. Pas tijdens de zestiende eeuw zwakte het sterk af. Zo werd in Frankrijk in 1539 de hele sector van criminele handelingen uit het asielrecht geschrapt. Pas met de Franse revolutie echter werd het asielrecht volledig afgeschaft en haalde het burgerlijk het volledig op het kanoniek of kerkelijk recht.

NOTEN 1. RA Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 6984. 2. Zie mijn "Openluchtdansen en asielrecht te Gent in 1672", OvZ 73(1998), 283-85. W.L. BRAEKMAN

367


DE FAMILIE MAST VAN DE VRIJE SCIDPPERSNERING EN DE VRIJE NERING DER WIJNSCHRODERS VAN GENT (4) (vervolg en slot) In de vorige afleveringen hadden wij het reeds over de mannen en vrouwen Mast in het Ancien Régime en tot het einde van de X/Xe eeuw. In deze vierde en laatste aflevering doen we verder met de familie Mast en de aangetrouwde familie in de XXe eeuw. Omwille van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moet ik mij beperken tot deze die ons in lijden en sterven zijn voorgegaan. Tussen de naam Mast en de naam Mast de Maeght zit slechts een Koninklijk Besluit van 1894. De zoon van Charles was Jacques Charles (James) Mast de Maeght CO 1887 + 1943), attaché de légation de sa Majesté Ze Roi des Belges à La Haye (Den Haag- Nederland) en op het ogenblik van zijn overlijden lid van de gezantschapsraad. Hij erfde het kasteel LeBlekkervijver te St.-Maria-Aalter, maar woonde eigenlijk te Elsene. Hij bleef ongehuwd en had een zoon die hij erkende nl. Robert Lucien Mast de Maeght (0 1909 +1957). Deze laatste had het diploma van landbouwingenieur, heeft dit noch enig ander beroep ooit uitgeoefend en woonde ook te Elsene. Hij verkocht het kasteel Le Blekkervijver in 1949 aan de Broeders van Liefde die er hun internationaal noviciaat inrichtten. Een merkwaardig figuur nog was André Mast (0 1903 + 1962), zoon van notaris Ferdinand Mast. Hij volgde lessen aan de Koloniale Universiteit te Antwerpen, startte zijn koloniale loopbaan als adjudant in 1925, niet voordat hij huwde met Maria De Broe ( 0 1901 +1926) uit de HoFsTRAAT 35. Haar broer Edmond De Broe (0 1906 + 1985) zou later huwen met Marie Van der Swaelmen CO 1911 +2000), de kleindochter van Natbalie Mast. Een broerPierreDe Broe C01902 +1976) zou later tussen 1959 en 1970 burgemeester zijn van Mariakerke. In 1925 scheepte André in op de paketboot Elisabethville met bestemming Belgisch Congo waar hij het tot territoriaal beheerder en nadien tot immigratieofficier bracht. Wellicht was de dood van zijn vrouw en de talrijke mutaties in Kongo er de oorzaak van dat hij in 1928 de terbeschikkingstelling vroeg en kreeg. Terug te Gent woondeAndré aan de CHARLES DE KERCHOVELAAN 27 maar bouwde zijn notarispraktijk vanaf 1946 verder uit aan het FRANÇOIS LAURENTPLEIN 3. Hij bleef echter verbonden met Belgisch Kongo, zij het o.m. als algemeen voorzitter van Ia Mutuelle Congolaise en van de Ligue Royale du Souvenir Congolais. Zijn broer was Paul Edouard Mast ( 0 1891 +1972) die advocaat werd in 1919

368


en kandidaat notaris was. Hij bracht het tot directeur van de juridische dienst van de Stad Gent en was docent in de politieschooL Hij woonde met zijn vrouw Adrienne Triest ( 0 1892 + 1968) aan de BISDOMKAAI 3. Zij werd geboren aan de Hooiaard 2 in het huis De Sleutele. Haar grootvader August Triest ( 0 1828 + 1899) was zaakvoerder van het hotel-restaurant-koffiehuis De Picardie op de hoek van de PENSMARKT met de HooiAARD 8. Paul en Adrienne waren begaafde musici en zorgden in hun jonge jaren voor muzikale begeleiding van de stomme films in de toenmalige Gentse bioscoopzalen. Hun dochter Jacqueline ( 0 1919 +1987) huwde metJean-Pierre van HoofC1913 + 1956), wetenschappelijk tekenaar in het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel. Jacqueline zelf werkte er ook enige tijd. In opvolging van zijn nonkel André en grootvader Ferdinand zette Jean Mast 0 ( 1923 +1995) de notarispraktijk verder aan het FRANÇOIS LAURENPLEIN 3. Hij huwde Geneviève De Maere ( 0 1924 +1981), de kleindochter van Bugeen Buysse en Nathalie Mast (een nicht van Ferdinand Mast). Als gevolg van slopingswerken naast hun woning werden zij in 1969 verplicht hun mooie geschonden gevel te vervangen door een stijlloze façade. Gelukkig bleef het mooie interieur bewaard. Zelf woonden zij met hun gezin te St.-Amandsberg aan de ALFONS BRAECKMANLAAN 375. Charles de Kerchovelaan aan het Citadelpark te Gent, links de fontein en monument Burgemeester Charles de Kercho ve de Denterghem ( 1819-1882), onthuld in 1898. De meeste bomen rechts werden geveld voo r de aanleg van de drukke kleine ring in 1962. De mooie huizenrij links waar André Mast woonde links van het stuk van de open bebouwing- huidige coiffure Cagill) werd grotendeels vervangen door stijlloze appartementsgebouwen (detail zichtkaart verzameling Erik Dekeyser).

369


Beeldhouwer Karel Mast had een zoon Louis Mast ( 0 1883 +1958) die door zijn huwelijk met Delphine Dierman CO 1878 + 1944) mettertijd bestuurder werd van de firma Dierman. Haar vader Désiré (1856 +1938) was brouweren azijnlegger aan de HAM 13. Na zijn scheiding verbleefLouis in Amerika maar woonde nadien aan de RozEMARIJNSTRAAT. Hun dochter Leonie Mast was herbergierster in café hotel Charles aan de BRABANTDAM 81. Haar eerste echtgenoot Robert Stainier ( 0 1909) was commercieel onderdirecteur bij Fabelta te Aalst. Zijn vader Xavier Stainier ( 0 1864 + 1934) was universiteitsprofessor en leraar aan de Ecole des Hautes Etudes te Gent. Haar tweede echtgenoot Robert Van Damme 0 ( 1905 +1984) was zaakvoerder van een textielbedrijf in de VEERDAMSTRAAT 2 (huidig DRoNGENHof, Sauna Aqua Azul). Een tweede zoon van Karel Mast was Raoul Mast ( 0 1888 +1957). Door zijn huwelijk met Hélène Bollaert ( 0 1887 +1965), wiens ouders een confectieatelier hadden en waar Raoul vertegenwoordiger was, werd hij zaakvoerder in de firma dat tot in 1917 gevestigd was in de ST.-CATHARINASTRAAT 22 (huidige ST.KATELIJNESTRAAT). Daarna waren zij op het STEENDAM gevestigd tegenover de burelen van brouwerij Excelsior. Raoul was ook lid van de Souvereine Gilde der Handboogschutters St.-Sebastiaan, één van de vier hoofdgilden, waarbij hij zich in 1925 en 1937 tot koning schoot. Carlos Mast ( 0 1910 +1960) was de zoon van Raoul en zette de zaak van zijn ouders verder. Als uitstekend bridgespeler werd hij tweemaal Belgisch kampioen. Hij huwde Simonne Venneman, de dochter van politiecommissaris Erniel Venneman C01868 +1941) o.m. op delleen 4e wijk.

DE AANGETROUWDE FAMILIE MET HUN NAKOMELINGEN IN DEXXeEEUW De dochter van N athalie Mast ( 0 1848 + 1915) en Eugène Buysse was Marguerite Buysse ( 0 1887 +1975). Zij trouwde met Arthur De Maere C01877 +1954) die het tot inspecteur bracht bij het ministerie van Economische Zaken en Middenstand. Vanuit deze ervaring werd hij ondervoorzitter bij de middenstandsvereniging God en Vaderland, gevestigd in de LANGE KRmssTRAAT, met als pionier Karel Van der Cruyssen ( 0 1874 +1955) die abt werd in de abdij van Orval. In 1920 behoorde hij bij de commissie van bestuur, samen met o.m. ir. baron Femand Van Ackere ( 0 1875 + 1958), bij de heroprichting van het Provinciaal Handels- en Taalinstituut in de SAVAANSTRAAT. Hun dochter was Christiane De Maere ( 0 1918 +2002), zuster Bemard-Marie bij de Zusters van Liefde en o.m. directrice van de humaniora in het St.-Bavainstituut aan de REEP.

370


Een andere dochter Geneviève De Maere ( 0 1924 +1981) huwde in 1947 notaris Jean Mast ( 0 1923 +1995) waarover elders meer. De schouwvegersfamilie Van Daele kwam reeds vroeger ter sprake. De zoon van Rosalie Mast ( 0 1857 + 1889) was Pieter (Pietje) Van Daele ( 0 1884 + 1956). Hij was eveneens meester-schouwveger, eerst aan de LANGE STEENSTRAAT 31 en na 1933 aan de GRAUWPOORT 4. Ook zoon René Van Daele ( 0 1908 +1968) kwam in het ambacht, eerst met de steekkar, dan met de triporteur. Hij woonde laatst aan de PARKLAAN 5. Een van de zonen van Pauline Mast CO 1866 + 1943) en Prosper Cliquet was ook een Prosper Cliquet CO 1894 + 1966). Hij was letterzetter, werd dan haar kapper, verkocht vervolgens rookwaren en schakelde tenslotte over op de fotografie in een winkel op de ZwiJNAARDSESTEENWEG (thans LuxcoLOR). Een andere zoon was Marcel Cliquet ( 0 1898 + 1975), een pasteibakker aan de OvERPOORTSTRAAT 48. Zijn zoon Maurice ( 0 1925 + 1990) nam het op voor de jeugd als scoutsleider in het Patershol; studeerde voor burgerlijk ingenieur en psychologie; werd docent aan UFSIA en had een bestuursfunctie bij Altiara te Averbode en de Sociale Hogeschool (ST.-ANNAPLEIN) te Gent. Een kleinzoon van Eugenie Mast ( 0 1826 +1909) was Paul Hayaert ( 0 1880 + 1938) die architectuurstudies deed aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Terwijl hijzelftekenaar was bij de buurtspoorwegen hield zijn vrouw ook herberg in koffiehuis Trois Suisses op de hoek aan het FRANÇOIS LAURENTPLEIN 10 (huidige kledingzaak La Gaviotta). Zijn broer Jules Hayaert ( 0 1879 +1958) was ook architect en kreeg o.m. les van Charles Van Rijsselberghe ( 0 1850 + 1920). Hij ging in dienst bij de BelKortrijksesteenweg nr. I004, een ont werp van Jules Hayaert uit I 9 I 2, voor notaris Van Schoote. Opmerkelijk is het raamtype. Merkwaardig is het parement hier uitgewerkt in vakwerk (Foto Erik Dekeyser).

371


gische Spoorwegen en bracht het tot tekenbureeloverste in Flanelria Palace aan het KONINGIN MARIA lfENDRIKAPLEIN. Als zelfstandig achitect ontwierp hij daarenboven o.m. in 1912 de zes huizen op de hoek van de MEERSSTRAAT met de KoRTRIJKSESTEENWEG 102-112; nog in 1912 de villa in Engelse cottage-stijl op de hoek van de KoRTRIJKSESTEENWEG 1004 met de KoERSENSTRAAT en in 1927 de woning PRINSES CLEMENTINALAAN 82 in zg. Nieuwe Zakelijkheid. Nog een andere kleinzoon van Eugenie Mast was Charles Reyniers C0 1896 + 1981 ). Via toezichter bij de StedelijkeReinigings-en Ruimdienst van de Stad Gent bracht hij er het tot werkleider. Hij woonde aan de ZwUNAARDSES'IEENWEG 515 en was gehuwd met Martha Debruyne Co 1897 + 1981 ), de dochter van René Debruyne Co 1868 + 1941), volksvertegenwoordiger voor de Katholieke Partij, ACV-voorzitter Gent, die een vooraanstaande rol heeft gespeeld in de evolutie van de Christelijke Arbeidersbeweging. Reeds vroeger kwam Alfons Haché C01855 +1938) ter sprake als schoonzoon van Eugenie Mast. Zijn oudste dochter was Matbilde Haché Co 1889 + 1975) die gehuwd was met Theophiel Dekesel CO 1890 + 1970), onderwijzer aan de school van de Broeders van de Christelijke Scholen aan de ST.-PIETERSVROUWSTRAAT (huidige ST.-KwiNTENSBERG), dan aan de vrije parochieschool in de MAI'SSTRAAT. Hij woonde met zijn gezin o.a. aan de SPIEGELHOFSTRAAT en was toeristische gids van de stad Gent, beheerder bij de oprichting van huisvestigsmaatschappij Volkshaard en in de Coöperatieve Het Volk aan de BuRGSTRAAT. In moeilijkheden geraakt tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij daarna bij de Pharmaceutische Laboratoria Flandria aan de KwAADHAM en werd hij in 1959 herbenoemd tot onderwijzer in de Loms VAN HouTTESTRAAT te Gentbrugge. Hun oudste dochter Isabelle trouwde met André Dekeyser CO 1909 + 1990). Hij kwam in 1927 in de familiezaak NV Huis De Keyser, groot- en kleinhandel in ijzerwaren in de BuRGSTRAAT 11, en werd er gerant en afgevaardigd beheerder. Opgericht in 1919 door zijn vader architect Leon De Keyser C0 1879 +1946) bleef ~eze zaak verder bestaan tot in 1962. Laatst werkte André bij de wisselagenten De Martelaere in de MAGBLEINSTRAAT en woonde langst met zijn gezin aan de NIEUWEWANDELING. Een tweede dochter Marie-José Dekesel huwde met Michel De Loore C01907 +1988), kunstschilder, tekenaar en decorateur. Aanvankelijk werkzaam bij kunstatelier Bressers (PEPERSTRAAT) werd hij in 1939 leraar schilderkunst in het St.-Lucasinstituut (ZwARTEZUSTERSSTRAAT). Hij maakte talloze schilderijen, religieuze taferelen, kruiswegen o.m. in de St.-Vincentiuskerk (MAI'SSTRAAT), muurschilderingen o.m. in de kerk St.-Theresia (BooMSTRAAT) en kartons voor gebrandschilderde ramen o.m. in de St.-Amanduskerk te St.-Amandsberg. Ze woonden langst met hun gezin JACOB VAN ARTEVELDESTRAAT, Gentbrugge. 372


Tijdens de Eerste Wereldoorlog nabij het IJzerfront (camp d 'A uvou rs) op 23.1.191 5. Voo raan links: Charles Reyniers (1896-1981), vooraan rechts zijn kozijn Paul Haché (18951968). Staande v.l.n. r. Emiel Claeys ( 1894-1984), de latere senator en burgemeester van Gent, Georges Goetgebuer ( 1890-1939), schoonbroer van Emiel en nadien algemeen secretaris van de Belgische Metaalbewerkersbond; Leopold Claeys ( 1896-1952), broer van Emiel. Op het bordje voo raan staat te lezen 'Voor Haard en LAnd- 1914-1915 '. Foto door G. Goetgebuer verzonden aan Paul Ha ché: 'Geachte Vriend Haché, Ik ook verblijf hier in 't Camp d 'Auvours en hoop vurig, met Gods hulp, U weldra weder te zien. Vele groeten aan al de vrienden.' (Foto ve rzameling Erik Dekeyser).

ZoonJozef Dekesel (0 1917 + 1945) was landmeter bij het ministerie van Landsverdediging aan de PREDIKHERENLEI toen hij in 1941 dienst nam bij het Vlaams Legioen Langernarek en naar het Oostfront werd gestuurd sneuvelde hij nabij Stettin (huidig Polen). Alfons zijn zoon Jozef Haché ( 0 1892 + 1978) was ook onderwijzer op de St.Pietersparochie, dan op St.-Jozef en tenslotte op H. Kerst, bestuurd door de Broeders van de Christelijke Scholen. Hij was vanaf 1911 lid en nadien secretaris van de turnmaatschappij Ganda van Mauri ts Verdonck ( 0 1879 + 1968) en werd met Ganda in 1913 wereldkampioen turnen te Rome. Hij werd tijdens de Eerste Wereldoorlog brankardier en leider van de Frontbeweging en schreef in 1917 eigenhandig de Open Brief aan Koning Albert, die was opgesteld door Ad iel Debeuckelaere ( 0 1888 + 1979). Reeds voor de oorlog speelde hij toneel, ging na de oorlog aan het schrijven als novellist onder de naam Dries Droessens of als toneelauteur Andries Borgers. Hij was een sleutelfiguur op de St.-Jozefparochie waar hij in de VLOTSTRAAT 6 woonde. 373


Zijn zoon Herman Haché C01928 +2003) studeerde aan het St.-Lucasinstituut en trad in de voetsporen van zijn grootooms architectJan Haché (0 1853 + 1927), architect-aannemer Joseph Haché ( 0 1859 +1934) en familielid architect Edmond Haché (0 1884 +1934). Ook Herman was een bekwaam architect, kunsten antiekkenner en -verzamelaar. Een andere zoon vanAlfons was Marcel (Max) Haché (0 1893 +1944) die medisch tekenaar was bij prof. dr. Frans Daels ( 0 1882 +1974). Laatst werkte hij bij de stadspolitie. Ook hij was een goed turner bij Ganda en talentvolle schaker en woonde met zijn vrouw, zijn tien jaar oudere nicht Maria De Sutter 0 ( 1883 +1951), dochter van Marcel De Sutter C01840 +1896) en Sopbie Hayaert ( 0 1845 +1907) aan het BERouw 144. Hun zoon Wilfried Haché ( 0 1925 + 2001) woonde lang in het ouderlijk huis, en werd plichtsbewust en nauwgezet ambtenaar in de Rijksgevangenis van de NIEUWEWANDELING. De volgende zoon Paul Haché ( 0 1895 +1968) was vóór de Eerste Wereldoorlog smid bij Henri Buysse in de SCHOUWVEGERSSTRAAT en bij Coppejans in de LANGESTEENSTRAAT. Hij werd dan oorlogsvrijwilliger en kwam ziek terug naar huis (van de gazze gepakt). Nadien werd hij bode bij de Centrale der Metaalbewerkers van zijn vader. Nog een zoon was GustaafHaché C1900 +1978), eveneens lid van de turnclub Ganda; werd dan beroepshalve bediende-hoofdpropagandist bij dagblad De Tijd en tenslotte journalist en redacteur bij dagblad Het Volk, eerst in de MEERSTEEG (huidige BONIFANTENSTRAAT) en dan de FORELSTRAAT en schreef o.a. veelal geschied- en heemkundige artikels onder de naam Staf Hapke. Zijn vrouw Ophelia De Meij ( 0 1903 + 1981) had ondertussen ook een bloeiende bloemenzaak Ophelia in het BERouw en dan in de SLEEPSTRAAT. Opmerkelijk is wel dat zij op 24 jaar tijd op 32 verschillende adressen woonden. De dochter van advocaat Charles Mast de Maeght ( 0 1852 +1919) was Elisabeth Marie Charlotte Mast de Maeght (0 1878 + 1964 ). Zij huwde grondeigenaar Armand François Poot Baudier ( 0 1870 +1962), wonend op de KouTER 7 en vanaf 1904 aan de CouPURE 6. Na Engeland tijdens de Eerste Wereldoorlog woonden zij nadien in Brussel. Dochter Gisèle (en nog zes doopnamen waaronder Ghislena) Poot Baudier 0 ( 1902 + 1983) huwde uiteraard iemand van adel nl. Alfred Eustachius Ghislenus de Hemptinne CO 1892 + 1963), katoennijveraar. Hun enige dochter trouwde met Baron Thierry Peers de Nieuwburg (0 1906 +1978), gewezen secretarisgeneraal van het Belgisch Paviljoen op de wereldtentoonstelling van New York in 1964. Het is spijtig dat hun afstammelingen al het mogelijke hebben gedaan om elk contact te bemoeilijken. 374


Terug naar Gent bij de dochter van notaris Ferdinand Mast CO 1856 + 1932), nl. Marie Ursule Mast CO 1892 + 1990). Zij was getrouwd met Joseph Van de Vijver 0 ( 1884 + 1952), enige jaren advocaat aan de balie te Gent en daarna als jurist werkzaam bij de verzekeringsmaatschappij Eagle Star. Ze woonden eerst in het ouderlijk huis aan de NIEUWBRUGKAAI 4 en nadien aan het FRANÇOIS LAURENTPLEIN 3. Joseph was de schoonbroer o.a. van Michel D'Haenens, burgemeester van St.-Denijs Westrem en van prof. Albert Kluyskens ( 0 1885 + 1956), rector van de Gentse Universiteit, volksvertegenwoordiger en senator. Het was echter niet iedereen gegund- ook niet voor mannen- op de maatschappelijke ladder hoog op te klimmen. Veel mannen waren dagloner of werkten op fabriek. Ze woonden in werkmanswoningen of in zg. cités. Daar waar thans ook de vrouwen hogere studies doen en vaak een verantwoordelijke taak hebben buiten het gezin, namen zij vroeger ook een belangrijke plaats in door de zorg voor kinderen op zich te nemen en voor hun opvoeding te zorgen. Ook ouders op leeftijd of andere oudere familieleden leefden bij gebrek aan sociale voorzieningen bij de jongere familieleden onder hetzelfde dak, dikwijls in ongezonde omstandigheden met plaatsgebrek als gevolg. Zoals in elke familie was er in het verleden ook in onze familie - zelfs bij hen die hoog op de sociale ladder stonden - veel kindersterfte. Vaders en moeders werden niet altijd oud. Ze stierven soms vóór hun kinderen volwassen werden. Ze werden opgevangen door andere familieleden of kwamen in de Kuldersschool terecht. De levensverwachting bij de geboorte was niet erg hoog en veel familieleden waren ziekelijk en zullen armoe geleden hebben. De aandachtige lezer zal dit zeker opgemerkt hebben evenals de vraag wat er van de eens zo talrijke en machtige familie overgebleven is. Tot voor een vijftigtal jaar waren er te Gent nog een groot aantal mannelijke naamdragers van onze stam Mast die voor nakomelingen konden zorgen. De natuur heeft er anders over beslist want Anthony Mast (0 1977) is momenteel en voor zover ons bekend, de laatste mannelijke telg in Gent en Vlaanderen die de stam kan verderzetten ... De volwassen mannen van vijftigjaar geleden schonken hun vrouw meestal alleen maar dochters, en dat zijn er hier in het Gentse ook slechts één handvol. Iets beter is het dus gesteld in Frankrijk waar meer mannelijke (en zelfs vrouwelijke) telgen voor verdere afstammelingen met de naam Mast hebben gezorgd. Met de Europese eenmaking en met minder grenzen speelt het weinig rol en maakt het weinig uit waar de stam Mast en de naam verder gezet wordt. Ten andere, of men nu Mast, Codde, De Sutter, Doll, Haché, Dekesel, Reyniers, Otten, De Broe, Van der Swaelmen, Van Hoof of Van Daele noemt, het bloed van de familie Mast blijft in ons aller aderen stromen. Wij hebben allen 375


een stukje van de vrije schiplieden en de vrije wijnschreders in ons bloed en datgene wat we van hen en van al onze andere voorouders hebben meegekregen maakt mede van ons die unieke mens die we nu zijn. Erik DEKEYSER. Bron Erik Dekeyser: Familiegeschiedenis Mast ( 1320-2002) van de vrije schippersnering en de vrije nering der wijnschroders van Gent, 2002.

GENTSE MEMORIEDAGEN: 11-12-13 JULI 11 Juli 1302 De Guldensporenslag. Ge moet Conscience niet geloven wanneer hij vertelt dat Jan Borluut aan deze slag deelnam aan het hoofd van 5.000 Gentenaars. In deze periode hadden de Leliaerts het hier voor het zeggen en zij verboden zich te scharen aan de zijde van de Klauwaerts. Jan Borluut liet via vrienden weten dat hij zich in Kortrijk bevond en dat Gentenaars die de zaak van het gemeen wilden steunen zich bij hem konden vervoegen. 700 Gentenaars beantwoordden deze oproep en verlieten heimelijk de stad. De Schepenen spraken de verbanning over hen uit. 11 Juli 1745 Gent wordt ingenomen door de Fransen, onder de leiding van de generaals Comte de Lowendal en Chayla. De daaropvolgende bezetting zou meer dan 3 jaar duren. 11 Juli 1824 Geboorte te Luik van Adolf Samuel. De muziek moet in het bloed gezeten hebben want als 9-jarige is hij reeds leerling aan het Conservatorium van zijn geboortestad. Hij zette dan zijn studies verder aan het Conservatorium van Brussel. In 1845, hij is dan 21 jaar, behaalt hij de "Prijs van Rome" met zijn cantate "La Vendetta". Hij maakt dan een studiereis door Europa en gaat lessen volgen bij Mendelssohn in Leipzig. In Londen leert hij Berlioz kennen die hij zeer bewonderde en waarmee hij in correspondentie zal blijven. 376


In 1850 wordt hij leraar aan het Conservatorium van Brussel. Hij werkt tevens als muziekcriticus bij verschillende dagbladen en tijdschriften. In 1865 sticht hij in Brussel "Les Concerts populaires". Hij zal ze dirigeren tot in 1872. Waarschijnlijk had hij dit nog veellanger gedaan, ware het niet dat hij het jaar voordien benoemd was tot Directeur van wat toen nog de Gentse Muziekschool was en onder zijn leiding zou uitgroeien tot het Koninklijk Conservatorium. Zijn benoeming verwekte hier in sommige kringen ongenoegen omdat hij een Waal was. Als compensatie werd Karel Miry aan hem toegevoegd als onderdirecteur. Samuel kwam meermaals in conflict met Peter Benoit. Dit had niets te maken met het feit dat de ene een Waal en de andere een Vlaming was, maar omdat Benoit de aanvoerder was van de "Vlaamse School", daar waar voor de cosmopoliet Samuel de muziek geen grenzen kende. Deze rivaliteit kwamjaarlijks tot uiting bij de organisatie van de muziekfestivals. Benoit wou die nationalistisch georiĂŤnteerd zien, maar Samuel verzette zich daartegen. Dit belette evenwel niet dat zij waardering hadden voor elkaars werk. Het was een hele gebeurtenis in Gent toen de Jood Samuel zich bekeerde tot het katholicisme. Hij werd gedoopt door Mgr. Stillemans, de peter was de latere Mgr. Van den Gheyn. Samuel componeerde opera's, oratoria, symfonieĂŤn, strijkkwartetten, liederen, pianostukken, etc. Niets van dat alles wordt nu nog gespeeld. Adolf Samuel overleed te Gentbrugge op 11 September 1898 en werd aldaar begraven. 11 Juli 1834 Gemeenteraadsbesluit waarbij de gronden van de Molenberg afgestaan worden aan de Maatschappij voor Landbouw en Kruidkunde. Deze zal er haar Casino bouwen. 11 Juli 1842 Dood te Leeuwergem van Marie, Madeleine, Isabelle Rodriguez d'Evora Y Vega. Deze gravin was de echtgenote van Jean-Baptiste d'Hane-Steenhuyse. Zij werd geboren op 1 November 1760. 11 Juli 1859 Eerste steenlegging van het St-Machariusschooltje. Dit is althans de naam die de Gentenaars er aan gaven, zij het dan ook dat het 377


officieel heette "School Zonder Naam, Niet Zonder Hart" omdat deze maatschappij de bouw van deze school financierde. Gebouwd door Adolf Pauli was ze af op 30 December 1860. In 1891 kwam er een bijgebouw in dezelfde stijl, deze keer ontworpen door Charles Van Rysselberghe. Dit typisch schooltje werd volledig gesloopt in 1982 om plaats te maken voor een product van bedenkelijke hedendaagse architectuur.

11 Juli 1874 Geboorte te Gent van Dom Van der Cruyssen. Zie "Ghendtsche Tydinghen"- 2000- N° 3- pp. 179-180.

21 Juli 1917 Geboorte van Paul Eeckhout. Conservator van ons Museum voor Schone Kunsten van 1948 tot 1982. In 1959 volgde hij Edmond Dutry op als Voorzitter van "De Vrienden van Oud Gent". Deze architect die studeerde aan St-Lucas bij o.m. Broeder Firmin en Roger Warie, realiseerde hier tal van prachtige restauraties, o.m. van de gevel van het Stadhuis langs de kant van het Braunplein en van het Gemeentekrediet op de hoek van de Hoogstraat en de Holstraat, om er maar enkele te noemen.

11 Juli 1940 Wij leven onder de Duitse bezetting. De Gemeenteraad besluit de Franse tekst op de straatnaamborden met een laag verf te bedekken.

12Juli 1208 Dood van Boudewijn I, de 39e Abt van de St-Baafsabdij. Ware naam: Ponterave. Werd benoemd totAbt in 1206, maar legde zijn ambt neer na 2 jaar, waarschijnlijk om gezondheidsredenen.

12Juli 1724 Dood van Gilles Leplat Deze Gentse schilder maakte in 1691 voor de Armenkamer 7 schilderijen die de Werken van Barmhartigheid voorstellen. Een van zijn leerlingen was Filips, Karel Marissal. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 1992- N° 1- p. 11. 378


12Juli 1769 Geboorte van Norhert Cornelissen. Alhoewel geboren in Antwerpen was hij een van de meest Gentse figuren die onze stad ooit gekend heeft. En een van de veelzijdigste. Hij studeerde Wijsbegeerte aan de Universiteit van Leuven en wanneer de Brabantse Omwenteling losbarst is hij erbij. In 1792 vinden wij hem in Italië. Terug in België wordt hij vertaler bij het Openbaar Onderwijs in Brussel. Een tijdje later zit hij in de Ecole Normale te Parijs. Hij komt terug naar Brussel waar hij van 1795 tot 1798 een heftig blad uitgeeft: "Le Républicain du Nord". In 1799 komt hij zich in Gent vestigen. Hij is dan 30 jaar en zal hier 50 jaar blijven tot aan zijn dood. Wij zouden minstens 10 minuten nodig hebben om enkel maar op te sommen welke functies deze goede vriend van Charles Van Hulthem hier allemaal bekleed heeft. Wij beperken ons tot enkele: wanneer LievenBauwensin 1800 Burgemeester benoemd wordt, benoemt hij Cornelissen tot bureeloverste van de "Police administrative" die ook Openbaar Onderwijs en Schone Kunsten omvat. Een gecondenseerd lijstje: leeraar Geschiedenis aan de Ecole Centrale, Secretaris van de Werkrechtersraad, lid van het College van Curatoren van de Universiteit, lid van de Academie van Wetenschappen en Letterkunde, Secretaris van de Maatschappij voor Landbouw en Plantkunde, bestuurslid van "De Fonteyne" en ga zo maar verder. Gedurende een halve eeuw greep er in Gent geen enkele plechtigheid plaats, geen enkel feest, prijsuitreiking, stoet, manifestatie zonder dat Cornelissen bij de inrichters of de feestredenaars was. Van deze militante Orangist zijn ontelbare rapporten bekend, toespraken, tafelliederen, artikelen, gedichten in het Latijn, het Vlaams, het Frans, het Italiaans. In 1810 richtte hij een verslag aan de Prefect van het Scheldedepartement waarin hij opkomt tegen de onmenselijke behandeling van de zieken die naar het hospitaal werden gebracht. Daarin kunnen wij vernemen dat de zieken in een open draagstoel naar het hospitaal werden gebracht. De 2 personen die de stoel droegen, hielden soms in volle winter halt om te bedelen of een herberg binnen te lopen, terwijl de zieke in de regen of sneeuw buiten moest wachten. Wanneer het hard vroor, liepen de dragers gans de stad rond omdat zulks medelijden voor de zieke verwekte en zij aldus heel wat aalmoezen ophaalden die zij dan gingen verdrinken in de herbergen. In 1812 stelde hij een memorie op "De I' origine, des progrès et de la décadence des Chambres de Rhétorique en Flandre. Avec une notice historique sur Jacques Van Artevelde." 379


Portret van Norhert Comelissen, gravure van Davidson, Brussel, 1850. (Algemeen Rijksarch ief, Correspondentie van Baron de Stassart, nr. 475)

Deze memorie lag aan de basis van de Arteveldecultus, want op dat ogenblik was J acob hier een practisch vergeten figuur. Hij was een joviale kerel die van een grapje hield . Van hem is het gekende grafschrift: "Hier ligt de Conseiller Lebègue, Er valt niet meer van hem te zegge." Wanneer Napoleon in 1810 voor de 2e maal naar Gent komt was het onthaal, in tegenstelling met 1803, uiterst koel. De Vleeshouwers hadden zich opgesteld met een spandoek, waarop de dubbelzinnige tekst: "Les petits bouchers de Gand à Napoléon Ie grand ." Niemand twijfelde eraan dat dit iets was dat uit de koker van Comelissen kwam. Hijzelf ontkende het wel, maar... on ne prête qu'aux riches". Wanneer zijn administratieve loopbaan een einde nam in 1837 werd hem door 4 van de voornaamste Gentse maatschappijen een groot banket aangeboden in het Casino. Er waren toespraken van Burgemeester Van Crombrugghe, van Jan Frans Willems en van Prudens Van Duyse. Norbert Comelissen stierf op 31 Juli bij de cholera-epidemie van 1849. Hij werd begraven op het Campo Santo. Hij kreeg er nooit een grafmonument, maar dat is er wel in de Kerk van de Augustijnen. 380


12Juli 1913 Men doet Roeland voor de eerste maal elektrisch luiden... met het gekende gevolg.

12Juli 1920 Onthulling door Prins Leopold van het Standbeeld "Pro Patria" in het voorhofje van het Atheneum. Het is gewijd aan leraren en oud-leerlingen die sneuvelden gedurende de Eerste Wereldoorlog. Het werd gemaakt door de Gentse beeldhouwer Carl De Cock.

12 Juli 1980 Dood in de Briel van Joris Vandenbroucke. Geboren op 29 Januari 1896 in Maldegem werd hij in 1921 benoemd totonderpastoor van St-Theresia op de Muide. Hij zou bekendheid verwerven als stichter van "Het Nieuw Spelleke van de Mui de". Hij was actief als folklorist en, in samenwerking met Prof. Paul De Keyser, schreef hij verhandelingen in tijdschriften voor Volkskunde en hij had ook al "Het Poppenspel in Vlaanderen" geschreven. Er was een tijd dat in Gent iedere volkswijk zijn eigen "spelleke" had. De uitbaters waren bij hun jeugdig publiek meestal slechts gekend onder een bijnaam, zoals Pons de Neuze, Stien den Bult, Coletse Patat, Mie Talûure, enz. De daar opgevoerde stukken hadden van die namen die men slechts dààr tegenkwam. Wij vernoemen er hier enkele die ongetwijfeld bij onze oudste lezers lang vervlogen herinneringen zullen wakker roepen: Het Omgevallen Zoutvat - Het Verloren Zandschip - De Vrouw met de Koperen Boezem - De Drij Voyageurs - De Mûurd in 't Kuyperstraotse - Cartouche - Piro den Bakker - De Viezen Apotheker en Masseur Kirremelkpap. In 1922 droomde de jonge onderpastoor Vandenbroucke van een poppenspel voor zijn patronage. Maar de "Spellekes" waren in die tijd vrijwel verdwenen in onze stad. Hij had er toch nog een ontdekt, dat van Treezeke Blauwers in de Rijke Klarenstraat die een gastvoorstelling kwam geven op zijn Vlaamse foor. Dat kende veel succes en onze onderpastoor bleef dromen van een eigen spelleke. Het toeval- of was het een goddelijke interventie? -zou hem dienen. Het kwam hem er ter ore dat er in de Cité van Vereauter op de Nijverheidslaan iemand was die gedurende de oorlog van 14-18 een spelleke had. Dat behoorde nu wel tot het verleden, maar het bleek verder dat heel het theaterke, alle poppen inbegrepen, ergens op een vergeten zolderke lagen. 250 fr. en Mijnheer de Onder381


pastoor was de koning te rijk met een complete poppenkast. De eerste vertoning ging door op 4 Augustus 1922 met de poppenspelklassieker "Genoveva van Brabant". Spelers waren o.m. Oscar Vervaecke, Jules De Muynck, Frans Casteels en Gustje De Puydt. Deze laatste vertolkte de rol van de centrale figuur Pierke. En -dat zal allicht een record zijn- Gustje bleef die rol meer dan 55 jaar vervullen, want toen "Het Nieuw Spelleke van de Muide" tot het verleden ging behoren, verscheen Pierke De Puydt in het "Spelleke van Folklore". Er staan er velen in het Guiness Book die minder gepresteerd hebben.

12Juli 1988 Dood van Joho Massis. Zie "Ghendtsche Tydinghen" 2003- N째 1- pp. 35-36.

13 Juli 1251 Dood van Boudewijn II, de 42e Abt van de St-Baafsabdij. Deze telg uit de familie Borluut was 28 jaar abt. Hij werd begraven in de abdijkerk.

13 Juli 1578 De Calvinisten leggen beslag op de kloosterkerk van de Broeders van de Derde Orde op het Meerhem.

13 Juli 1621 Dood van Aartshertog Albrecht van Oostenrijk. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen"- 2003- N째 6- pp. 395.

13Juli 1819 Geboorte van Prosper Venneman. Deze Augustijnermonnik was beeldhouwer. Hij was de opvolger van Broeder Larius. Al wat deze laatste deed v처처r de brand van 1838, deed hij nadat het werk van zijn voorganger bijna volledig vernield was door de brand. Hij stierf op 27 November 1878.

13Juli 1885 Inhuldiging van het standbeeld van Lieven Bauwens. Het vertrouwde beeld is van de hand van Pierre De Vigne-Quyo die vroeger ook al het beeld van Jacob van Artevelde gemaakt had. 382


Reeds in 1849 werd voorgesteld een standbeeld op te richten voor Lieven Bauweos en in 1866 had men al eens een plaasteren model geplaatst op het Frankrijkplein, maar het zou nog 19 jaar duren vooraleer het definitief beeld er kwam. De inhuldiging greep plaats gedurende de Gentse Feesten. De dag voordien, op zondag 12 Juli, was er reeds een stoet uitgegaan ter ere van de stichter van de textielnijverheid in Vlaanderen. De inhuldiging ging gepaard met traditionele plechtigheden: neerlegging van 15 huldekransen, toespraak van Burgemeester Lippens, Brabançonne en de uitvoering van een Lieven Bauwenscantate, gecomponeerd door Karel Miry.

13 Juli 1896 Dood te Bonn van Auguste Kekulé. Zie "Ghendtsche Tydinghen" 1983- N° 6- pp. 317-331.

13 Juli 1902 Uitvoering op de Vrijdagmarkt van het koor "Zangersgroet" door de "Melomanen". De muziek was van Oscar Roels, de tekst van Emiel Van Goethem. Ze werden daarin bijgestaan door 15 Gentse maatschappijen, de kinderen van de stadsscholen en het muziekkorps van het Regiment Lansiers. In totaal waren er 2.500 uitvoerders.

13 Juli 1953 Dood van Amand Janssens. Deze knappe architect droeg er toe bij het Gents stadsbeeld te verfraaien. Hij restaureerde tal van historische gebouwen, waaronder "De Hel" op de Kraanlei, "De Rode Hoed" in het Klein Turkije", "De Gekroonde Hoofden" in de B urgstraat. Met uitzondering van dit tegen de brug, bouwde hij de huizen van de StMichielshelling. Hij liet zich daarbij inspireren door bouwaanvragen uit de 17e en 18e eeuw. Hugo COLLUMBIEN

383


BESCHERMLEDEN 2004 Edmond Cocquyt (150,00) Piet Van Eeckhaut (125,00) Michel Kalmar ( 120,00) Prof. Dr. Guy Schrans (100,00) Leon Martens (100,00) Paul Hebbelynck (50,00) Jacques Vermeulen (50,00) Willy Van Mossevelde (50,00) Jean Walraedt (50,00) Dr. Roland Marlier (50,00) Philippe Hebbelynck (50,00) Maria Verdonck (50,00) Pierre Plum (40,00) Prof. Dr. Hubert Van Hoorde (40,00) André De Somville (40,00) Jacqueline De Reuse (35,00) John Van Schil (35,00) Freddy Van Vlaenderen (35,00) Walter Abbenbroek (35,00) Mw Van der Stock-De Blauwe M. (30,00) Christian Dykmans (30,00) Marc Coucke (30,00) Lucien De Temmerman (30,00) Philippe Willemot (30,00) André De Cuyper (30,00) Adolf Bucqué Daniël Verbessem Dr. André Maenhout Jacques Huys Gaston Poelman Françoise Van de Vyvere Louis Comhaire Jacques Thissen Willy Steyaert Herman Delaunois Jean-Paul Leysele Frans Simons PaulMauquoy Cecile Nevejans Jean Bertrand 384

André Van Wynsberghe Philippe Kluyskens Fernand Verheggen FrankMeert Luc Glibert Guy Versmessen Jan De Vleeschouwer Wilfried Pieters Bert Destoop Miehiel Driege Jean Steenbrugge Ir. A.J. Impens N oël Goossens Sylvester Serlippens Willy Everaert Mw Praet-Martens M.-L. Bernard Hebbelynck Jean-Paul Marchal Mw Baete- Raman D. André Depoorter Jéröme Moortgat André Mortier Prof. Dr. Eric Van de Velde Rudy Vanhollebeke Dr. Adhémar De Wulf Philippe Proost Guido Van Renterghem Jean-François Peeters Pierre Geernaert Pierre Uytterhaegen Jean Broekaert Joseph Roosen Jean-Pierre Boone Daniël Van Ryssel Cesar Block Guy Baert Marcel De Bleecker Rita Passemiers Willy Van Trappen Ferdinand Handovsky


Mw Morraye-Verstrynge A. AlbertYlen Dr. Roland Heughebaert BobStevens Marc Van Rauwermeiren JosephJoos Felix Waldack Z.E.H. André Thoonen Peter Sorgeloose Huguette Mast

Dr. Philippe Verjans Christian Scheiris Michel Noppe Guy Beyaert Robert De Kezel Louis Daens Roger Dekeyser Dr. Guido Demeulenaere Bernard Cruyt Pierre Hebbelynck P. Roovers

STEUNENDELEDEN2rnM Patisserie Bloch (24,79) Regine De Ruyck (20,00) Mw Vandyk-Vanhooren L. (20,00) Christian Puttevils (20,00) Lucien Vermaele (20,00) Prof. Dr. Eric Lacroix (20,00) Dr Charles Annez (20,00) Guy Kint (20,00) Stefaan Van Schoor (20,00) Jacques De Braekeleir (20,00) Diane Sarteel (20,00) Jean Libbrecht (20,00) Gustaaf Nicaese (20,00) Yves Brasseur (20,00) Ir. Gustave Veeckman (20,00) Didier Eechaudt (20,00) Marcel Vanhinsberg (20,00) Pierre Eeckman (20,00) Jacques Lataer (20,00) Pierre Vandersmissen (20,00) Hilde De Grez (20,00) Lucien Van Steenbergen (20,00) Marie-Jeanne De Smet (18,00) Eric Schellinck ( 17 ,50) Yvan Fonteyn (17,00) Lea Van Leuven (15,10) Jean-Pierre Quintyn

Willy Debunderie Pierre Bruyneel AndréLeys Walter Claeys Dr. Thierry Goetghebuer D. D'hont Dr. J. Torrekens Prof. em. Dr Herman Baltbazar Mw Verschoore-Sevens L. Roger Moreau Huguette Taymans Richard Verlinden Etienne Verschraegen Georges Thysbaert Eddie Van Haverbeke Mw Broekaert-Blondeel R. Marc-Antoine Claeys Michel Peirtsegaele LeonFriant H. Meuteman Marcel Leeman André De Mulder Guy Himschoot Johan Mulert Frank Van Hyfte Adolf Delantsheere Dr. Honoré Wyffels 385


Mw Albert de Meutemeester Paul Van de Voorde Mw Piton-Van Geluwe E Karel Ossieur Katia De Geyter Jan Koninckx Emiel Rombaut Jacques Brun Laurent De Schuyter André Miebiels Richard Caese Dr. Pierre De Vos Emile Genbrugge Roger De Geyter Jacques Lavrillé Gaston De Smet Marc Rummens Michel Voortman Mw Luc De Coster Janine Lehardy André Buysse Henri Minnaert Alfred Roose Raoul Buysse Eric Vandenbroele Antoine Van Goethem Leon Lemaitre AndréRaman André Rottiers Maurice De Bruyne Alfons Gistelinek E.H. Jos Mertens Paul Eeckhout Mw Janssens-Vander Vennet A. Dr. Jacques Huyghebaert Henri Coessens Ginette Desmet Roger Spilthoorn Raphaël Van Wassenhove André De Schepper Erwin Penning

Etienne Hublau Frank Olaf Ödberg Marcel Cambier Diane Van Lierde Hendrik Carpentier Walter VIerlek Henri Hauspy Jaime J urdan Serge Tollenaere Albert Plasschaert Marc Ryckaert Etienne Van Hecke M w Vancraeynest-Mulert Gaston Portie Willy Diegenant Antoon de Schryver Guy De Maertelaere Prof. em. Dr. Kamiel Van Acker Gilbert Verheggen Herwig De Munnynck Freddy Hoste Alice Dynoodt Carlos Passin Mw Van Beveren-Oosterlinck J. Robert De Rudder Carlos Robaeys Anne Cocriamout Firmin Andries Prof. Dr. André Kint Mw Wauters-D'haen E. Leon Trivier Prof. Dr. Gontran Ervynck Monique De Rudder Marc Bailleul Frank Tfelt Albert Braekman Serge Pauwels Laurent Van Bossele René Parasie Lucien Ongena Paula D'haen 386


Anita De Hondt Robert Verspeeten Oscar Van Mol Valerie Godu Luc Devriese Guy Bruyneel Roland Van Damme (nr 1182) Marc De Munnynck Hugo Vermeire Joris De Schepper Hugo De Waele Mw Cernlus-Van Oaever M. Jean Dhaene Roland Van Damme (nr 1703) E. Vanderstraeten Jacques Lievens Luc Matthijs Suzanne Vander Gracht Charles Uyttenhove Roland Wissaert J.M. De Wulf Gustaaf D' hondt Victor Antheunis GuyCoryn Jean-Claude Martiny Georges Neslany Dr. Daniël Merlevede Femand Van Quaquebeke Roger Versteele M. Jonckheere Eugène Uytterhaeghe Gaston Scharre Marguerite Wustefeld Gustaaf Van Damme Luc De Broe Raf van den Abeele Prof. em. Dr. Alexander Evrard Jacques Hebbelynck Georges Casteleyn Jacques Van de Calseyde Leon Deproost

Mw Hublé-Vankenhove N. Louis Devloo Femand Goethals André Verbrugghen Femand De Rockere Albert Vispoel Pieter Spanoghe Danny Dobbelaere Guido De Bruyker LucDePaepe LucVan Damme Georges De Vreese Jean-Marie Marchand Eric De Buck Etienne Van den Boogaerde Dirk J urrjens Dr. Carlos Metdepenninghen Willy Philips Pierre Vandevoorde Jean-Paul Rooms Laurent Claeys ErikDeMoor Dr. Philippe Gombault Jean Jacques Robert Lybaert Patriek Lybaert Laurent Balcaen Adriaan Boone Patriek Rombaut Jean-Pierre Roose Luc Moortgat Maurice Geimaert Jan Zwaenepoel Christiane Van der Meuten Luc Lekens Jos Van den Borre Jan Capoen Pierre De Caluwe Marie-Thérèse Desmul John Van Hulle Mw. Keppens-Dentandt M.-J. 387


Dr. Lodewijk De Vos

Dr. André Van de Boogaerde Wim De Bock Katrien Van Hauwaert Huguettre lngelaere André Scheire Christian Roels Nicole Verschoore René Rodrigues Guy Decarnière Freddy van der Stichel Roland Van Bocxstaele Marcel De Braekeleir Gilbert Lodrigo Bernard Claeys Jacques Carels Robert Van Bocxstaele Georges Claeys Norhert Verhasselt

Alain Malschaeet Louis Van de Vyvere Mw Chauvin-Meganck Chr. Gilbert Gassée Jean-Pierre Laute Jan Sorgeloose Michel Hoste Robert Devreese Tony Claeys Elly Van Durme Dr. Daniël Sabbe Charles Pierre Beatrijs Ediers Leon Lippens R. Van Herwegen Bertholf De Carne Guy Namurois

STEUNFONDS 2004 20,00- Mw De Sleyter-Velghe D. 12,50- Collumbien H. 10,00 - Van Herreweghen R. 3,00- Mw Coutteel S.- Jurrjens D.- Mw Beyz M. 2,50- Peeters D.- Van Bignoot Ch.- Wulffaert F. 2,00- Mw Verloove F. -Van Schoote A. - Mw Lorman G. 1,00 - Elderweirt L. Toelagen: Vlaamse Gemeenschap 2003-953,00 Provincie Oost-Vlaanderen 2002-602,53

388


Puzzel2004 "Goe were aan 't zuid, buiteest 33 groade, moar doar woar da 'k zit es't goe fris". Beste kwiezers en kwiestertjes de hoofdvraag van dit jaar gaat over een plaats in Gent waar ik beschutting gezocht heb tegen de hitte van de zon. Je kan er hoog van de toren blazen en diep in de put vallen. Je kan er zelfs als quizmaster in de vergetelheid geraken. Ondanks dat alles straalt deze plaats een nobiliteit uit. Mijn beschutting heeft wel een beperking op mijn einder en daarom wil ik mijn gedachten verruimen. En in gedachten blijf ik wel bij "Gent en OostVlaanderen" en daarover gaan mijn "vroagskens". Ik hoop dat U mij vlug vindt waardoor dat deze kruistocht kan eindigen. Ondanks het feit dat u met mij de toeristische toer op gaat, weet u ook waar ik me bevind? 1) In de 19d• eeuw begon de burgerij er een "maison de plaisance" op na te

houden, m.a. ween buitenverblijf. De familie Maes kocht in 1808 het opper- of herenhof aan en schonk aan de kerk het schilderij "De afreis van Tobias" (1830) geschilderd door de Gentse leerling van de hofschilder van Napoleon. In deze gemeente die pas in 1971 haar huidige naam kreeg, had ook de Gentse familie Mulle het Hof-te- Walskerke of het "Chateau Mulle" in haar bezit. Een andere Gentse familie kwam er pauzeren in hun Hof-ten-Bosse en schonk hun naam aan een beek die één van de oorsprongen van de Zwalm is. We vragen de tiende letter van de naam van deze beek. 2) Wie Joos Vyt zegt denkt natuurlijk aan het Lam Gods. Deze man was herkomstig uit Beveren waar hij talrijke goederen bezat. Wat velen niet weten is dat hij in 1416 in de Oost-Vlaamse Leiestreek een groot goed bezat "de Gampelaere", dat hij verpachtte aan Gillis van der Boeninghen. We vragen de voorlaatste letter van de (fusie)gemeente waar dit goed nog steeds gelegen is. 3) Wie de biografie naslaat van Pieter van Gent, alias Predo de Gante (Petrus de Mura) stelt vast dat deze minderbroeder omstreeks 1486 te Gent het levenslicht zag. In een kleine dorpje aan de Dender betwijfelt men dit. Aan de voorgevel van de kerk lezen we dat deze weldoener omstreeks 1480 geboren werd in deze gemeente, waar eertijds ook het Rattenkasteel stond. We vragen de vierde letter van deze gemeente. 4) Wie de sage van Reinaert De Vos (waarvan het thans oudste gekende exemplaar in Gent geschreven is) gelezen heeft, klinkt de naam Elmare beslist bekend in de oren. Elmare was destijds een plaats in het water gevallen Roeselare. Kent u de eerste letter van de Gentse abdij die het goed in bezit had en er een proosdij stichtte? 389


5) Kent u de gemeente waar de hoger vermelde plaats Elmare thans deel van uit maakt? Deze gemeente dankt haar naam aan een Gentse vrouw, waarvan we de laatste letter willen weten van haar familienaam. Zij en haar familie lieten deze plaats in de 15d• eeuw indijken. 6) Weet u ook de derde letter van de plaats waarde "pilorijn" (schandpaal) staat die het wapenschild van Mgr. Van Eersel, bisschop van Gent draagt? 7) Als wraak voor zijn in 1383 verwoest kasteel wist deze baanderheer Oudenaarde te heroveren ten voordele van Filips de Stoute. Weet u de vijfde letter van de gemeente waar eertijds deze met reusachtige torens geflankeerde burcht stond? 8) Wat daar allemaal uit voort vloeit, was het Leopoldskanaal. We vragen de voorlaatste letter van de familienaam van de promotor van deze uitgraving. Deze priester ( 1796-1886) was tevens volksvertegenwoordiger voor het arrondissementGent 9) Om te behoren tot de Gentse adel moet je "Bette, Triest ou Vilain" zijn. De familie Triest afkomstig uit het Waasland bleef deze streek begiftigen. In de kerk van Verrebroek treffen we een koorgestoelte (1652) aan geschonken door Emmanuel Triest. Geef de vijfde letter van de religieuze instelling waaruit dit gestoelte afkomstig is. 10) Deze Franse "seigneur" wonende te Gent, van wie we graag de tweede letter willen weten van zijn naam, liet in de wijk Ten Dale in Zulte een kapel bouwen ter bedanking van de genezing van zijn vrouw. 11) Het kasteel van het belangrijk Ayshove in Kruishouten werd -zo niet gebouwd- in het begin van de I3d• eeuw bewoond door een Gents patriciër, waarvan we slechts de eerste letter van zijn familienaam willen weten. Wat nu gezongen. Met deze letterkens vormt U de naam van de plaats waar ik het hoofd koel weet te houden. Als u koude rillingen krijgt als uitslag heeft U mij gevonden en dan stuurt U de elf oplossingen samen met de hoofdvraag voor het einde van dit jaar naar het redactieadres: Lijnmolenstraat 149, 9040 Gent. De koelbloedige quizmaster

390


'T GENSCH SPANT DE KRUUNE! Twie giestige meuleneirs inviteren veur een buikvullinge Als men gedurende de Gentse Feesten in het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel 4.353 eters bediend heeft en 750 kg hesp, kaas en huufdflakke versneden heeft op negen dagen , en daarmee alle records breekt van de laatste 19 jaar, dan heeft men wel een paar weekjes rust verdiend. Ware het niet dat er twee heel merkwaardige en vooralludieke menu 's in mijn handen terecht kwamen . Waarvan,- u begrijpt het al -ik niet kon nalaten u kond te doen. Eerst en vooral was er de Invitoase veur ne ludieke woaterzeui buiten de Brugschepuurte ...

Verzameling E. Levis

Carte d' invitation Personnelle, à la Waterzood'amis qui aura lieu Ie Jeudi 14 Juin 1838, Au cabaret De Kuyle, hors de laportede Bruges en commémoration de deu.xjeunes boucs quifurent dévorés sans barbe et sans sépulture. à Monsieur On se réunit à 5 heures du soir. 0 0 0 0 0 0 00

00

00 0000

000000

00

00

00

Persoonlijke uitnodigingskaart op de Waterzooi die zal plaats hebben op donderdag 14 juni 1838 in het cabaret 391


De landelijke Kerkstraat kronkel t zich net buiten de Brugse Poort tussen de velden aan de rand van de Wondelgemse Meersen .

De Kuyle, buiten de Brugsepoort ter herinnering aan twee jonge bokken die er opgevreten werden zonder baard, noch grafmonument. Aan mijnheer........................ . Men verzamelt om 5 uur 's avonds .

Op wandel naar de lusthoven buiten de "Brugschepuurte" Men was dus geĂŻnviteerd om in een van de lusthoven, cabarets of Guingettes buiten de stadsmuren een waterzooi te gaan eten. Op het plan Saurel van 1841 , slechts 3 jaar later getekend, zien wij "buiten de Brugsepoort" enkel wat bebouwing langs de Bargiekaai tot even voorbij de huidige Gouden Sterstraat, langs beide zijden van de Phoenixstraat tot aan het huidige Bisschop 392


Seghersplein en tussen de Leiekaai en de Kettingstraat rond het metaalbedrijf "De Phoenix". Eens daar voorbij waren er langs de landelijke steenweg naar Brugge enkele molenbergen met windmolens en naar Mariakerke toe enkele afspanningen. Langs de overzijde van de Brugse Vaart, aan de Noordkaai hadden we voorbij de uitmonding van de stadsgracht het begin van de voormalige Kerkstraat (de huidige Guldenvliesstr. en Amaat Joosstr.), reeds aangeduid op het plan van 1534, een echte oude kerkewegel die door de Wondelgemse Meersen (de noordwestkant van de huidige wijk Wondelgemstraat, het toen nog niet gegraven Verbindingskanaal en zuidkant van de Bloemekenswijk) leidde naar de voormalige parochiekerk van Wondelgem, toen nog dichter bij de stad gelegen, in de Maïsstraat. Op de Guide Historique, Nouveau Plan, et Indicateur des rues de Gand et de ses Faubourgs uit 1910, staat de straat al aangegeven als Vieille rue de l'Eglise of Oude Kerkstraat en het gedeelte aan de overzijde van het Vebindingskanaal als Nouvelle rue de I' Eglise de latere Magnoliastr. Ladewijk Lievevrouw Coopman heeft het in zijn artikel "Onze Guingetten" in O.VL. Zanten (1942) o.a. over "De Hulsteboom" op de Brugsesteenweg, de "Allée-Verte" of den "Olivier" op de Groendreef, de "Champs Elysées" op de Elyseesche Velden, "Het Palinghuis" op de Palingshuizen, "De Jager" of '" t Joagerke" buiten de Brugse Poort, "Den Karper' en "De Kuyël" in de Kerkstraat. De juiste ligging kennen we echter niet. We zijme toe, omdamme nie mier open zijn... Ook het vroege uur van samenkomst: 17:00 uur, midden de week op een donderdag, wijst er waarschijnlijk op dat de uitnodiging niet aan werkvolk gericht is. Dit vroege uur van samenkomst was wel noodzakelijk gezien men zich buiten de tolpoorten diende te begeven. Op 15 mei sloot de poort reeds om half tien. Het sluitingsuur (werd volgens de jaargetijden geregeld en veranderde nagenoeg om de veertien dagen). Wie voor het openingsuur of na het sluitingsuur uur de stad wilde binnenkomen of verlaten, moest poortgeld betalen. Dit nachtelijk openen der poorten werd openbaar aanbesteed. In 1831 bracht dit aan de· stad bvb. ongeveer 8.000 guldens op. Dit poortgeld werd met grote tegenzin betaald. Zodoende was er alle avonden, en vooral tijdens de zomermaanden, de zondagen en kermisdagen een vlucht uit de talrijke herbergen en lusthoven buiten de poorten om voor het sluiten binnen de stad te zijn. Natuurlijk bleef iedereen tot het laatste ogenblik zitten en dan stormde zowat iedereen tegelijk de poort binnen, en wierpen ze de portier, de schildwacht en de bediende van het octrooi omver... Zo betaalde men volgens een tamelijk ingewikkeld tarief bvb. in 1831 te voet 6 cent poortgeld tot 2 uren na het sluiten en ook 1 uur voor 393


het openen; 12 cent van 2 uren na het sluiten tot middernacht en 24 cent van middernacht tot I uur voor het openen.(l) Waterzooi

Waterzooi was typisch een gerecht dat men o.a. op deze relatief wat verder afgelegen pleisterplaatsen in de omgeving van wandelwegen, visvijvers, rivieren en waterlopen at, als afsluiter van de voettocht. Zo kon men ook culinair van de rustpauze genieten. De bekende Gentse tafelhouder Cauderlier, waarond het Museum voor IndustriÍle Archeologie ¡en Textiel (M.I.A. T.) binnenkort een tentoonstelling zal opzetten, beschrijft in 1861 in zijn kookboek "Het spaarzame keukenboek(2), om eenegoede keuken in het bereik te stellen van de nederige fortuinen", drie bereidingswijzen voor onze echte "Gentsche woaterzeui". Zijn motto luidt: "Wie mij zal lezen, zal koksbaas wezen!" Er is geen twijfel mogelijk: de oorspronkelijke "Gentsche Woaterzeui" was bereid met versgevangen riviervis, gezoden in 't water, een Gentse verre variant" van de zuiderse bouillabaise". "De lekkerbeid van dit echt Vlaamsche gerecht hangt af van de frisheid en de hoedanigheid van den visch. De geur van den peterseliewortel, maar vooral de eetlust der gasten maken de voornaamste aantrekkelijkheid dezer spijs uit; inderdaad, de plaatsen waar men die soort matelottes(3) bereidt, zijn meestal van 2 tot 3 kilometers van de stad afgelegen. Hij die zich daarheen begeeft, komt er uitgehongerd toe, wacht een uur alvorens gediend te worden, en vindt alsdan zeer lekker hetgeen hij ten zijnent wellicht als gemeen zou aanzien. Ziehier hoe men in 't algemeen den waterzooi bereidt. Doe water in eene kasserol, dochjuist zooveel als er noodig is om den visch, als gij dien er in legt, maar half te laten weeken. Doe in het water peterseliewortels, een weinig peterselie in takjes, zout en een goed snuifje peper. Laat hierin vooreerst gedurende tien minuten paling koken. Doe er vervolgens zeelten, eenen snoek, eenen karper, eenige barbeelen(4) en nog andere visch in, indien gij zulks geraadzaam oordeelt; voeg er 100 grammen boter bij en laat 20 minuten op een heet vuur koken; dien alsdan onmiddellijk op. De smaak van den peper moet doorslaande zijn.

394


395


Waterzooi.- Tweede wijze (seconde manière) Doe in eenen ketel het water dat noodig is om den visch voor de drie vierden te overdekken (voor de twee manieren moet het water koud wezen). Leg ereene snee brood, eenige stuks paling en de koppen van andere visschen in, alsook de in het vorige artikel gemelde peterselie, peper en zout. Laat een uur koken en steek alles door de teems(5) Doe in dit sap eenen peterseliewortel en laat den visch er in koken, die gij schikt te gebruiken, gelijk in vorig artikel gezegd. De paling moet wat langer koken dan de overige visth. (Men gebruike geene andere riekende planten dan peterselie). Waterzooi. - Derde wijze (Troisème manière) Giet in eene kasserol eene halve pint water voor 2 kilos visch; voeg erbij zout en peper, 75 grammen boter, een beschuit en leg den visch daarboven; dek de kasserol, sluit ze dicht en laat het vuur stillekens aangaan. Daarna laat gij 15 tot 20 minuten koken; op het ogenblik van op te dienen, voeg er een goed stuk boter bij. Sprak men vroeger over "waterzooi", dan bedoelde men altijd waterzooi van vis. Toen onze rivieren stilaan door de industrialisatie open riolen werden en de riviervis met de buik omhoog kwam bovendrijven, schakelde men overnaar de toen ook al reeds bestaande "woaterzeui van kiekens". Bij waterzooi van kip zei men dit er altijd bij. We geven u hier, ook uit hetzelfde receptenboek, de toenmalige bereiding. Waterzooi van kiekens (Waterzooi de poulets).(6) Als men eene waterzooi wil gereed maken, neemt men gewoonlijk een half kieken per persoon. wij veronderstellen dat er tien mensen aan tafel zitten: men koopt vijf kleine kiekentjes. Als ze goed uitgehaald zijn, kuisebt men, gelijk het zijn moet, de halzen, de paoten en maag, welke men in eene kasserol legt, met vijf liters water, vijf wortels van peterselie, vijfBrusselsche beschuiten, twee dikke ajuinen t'halven doorgesneden, een kruidnagel, een weing tijm en laurier en het noodige zout en peper.

396


Laat alles drie uren koken op een zacht vuur en steek door de teems om eene soort van dikken bouillon te bekomen, dien ge vervolgens weer op het vuur zet. Als hij gaat koken, leg er de vijfkiekentjes in, die ge voorafgaandelijk in tweeën verdeelt; voeg er 300 grammen boter bij, laat op een goed vuur geheel genoeg komen en dien vervolgens op. De kiekens moeten er 1 1/2 uur tot 2 uren inliggen. Zoals wij zien is het toevoegen van eierdooiers, wortelen, bloemkool, aardappelen en room een bedenksel en een luxueus extraatje van onze tijd. Bokkenvlees?! Dat men er het vlees van een echte bok zou gegeten hebben lijkt ons vrij onwaarschijnlijk. Dit werd zelden gedaan en ligt ook niet in de traditie van onze keuken. Dit werd mij bevestigd door culinair expert Jacques Vander Sichel. De bok werd enkel gehouden om te zorgen voor nageslacht. De geiten gaven dan weer melk voor geitekaas. Wanneer de bok evenwel na twee maand gecastreerd werd, en later geslacht doet de smaak van zijn vlees aan dat van schaap denken. Een bok stonk en zijn vlees was navenant. Van schaapsvlees en vlees van jonge geitjes zei men soms: 't smoakt noar den bok. Voor wat de "jeunes boucs" betreft, denken wij eerder aan een ludieke betekenis. Un bouc in het Frans, is nl. un homroe dégoutant, een degoutant man of un mari malheureux, een ongelukkige echtgenoot, misschien ook beiden. Het kan eveneens op een man met een sik of bokkebaardje slaan. Het gaat hier waarschijnlijk om een bourgeois-mannenclubje-met "fair-part" en opgesteld in het Frans ) dat eens per jaar goed samen ging uit eten zonder de vrouwen. Aangezien de uitnodiging ook alleen maar een "à Monsieur... " vermeld en geen " à madame ... " zijn we daar alvast vrij zeker van. In ieder geval: de "woaterzeui" kan hen maar gesmaakt hebben en hopelijk waren ze voor 't sluiten van de poort terug in Gent. 't Virken uithangen op de Nederkijter. De 16de februari 1907 nodigt een onbekende Lucullus al zijn beste vrienden uit in estaminet "De Schelde"(?), op de hoek van de Nederkouter nr. 1, aan de Ketelbrug, rechtover het justitiepaleis om zich tegoed te doen aan een varkensfestijn. 397


Daartoe had hij in 1906 een varken, 'Rickus van Schating' genaamd, laten vetmesten te Mannekensvere in de Westhoek. Het werd naar Gent overgebracht en door slachter Picaderus in het slachthuis alhier naar de culinaire andere wereld geholpen. Het menu bestond uit hespengebraad met aardappelen, varkenskoteletten met erwten gevolgd door "huufdflakke"(8) met sla en prikkelsaus(9). Lees zelf maar...

Ten jare 1907 is onder het mes van den slachter Pacaderus in het slachthuis van Gent gestorven, onzen hartelijken en diepbetreurden vriend RICKUS VAN SCHATING geboren tot Mannekensveere 1906, en waarbij hij al zijne beste vrienden uitnoodigd( sic) om het rouwbeklag bij te wonen in den estaminet "De Schelde," Nederkouter, I. Ziehier zijne laatste wilsbeschikking van onzen lieven vriend Rickus. DE SPIJSKAART Hespen gebraad van Rickus met pataten Coteletten van Rickus met erwten Eindelijk het koud hoofd van Rickus met salade en prikkelsaus Mijn hartelijken vaarwel aan hun allen. Gent den 16 Februari 1907

Hoofdvleesch of zultkaas (TĂŞte pressĂŠ ou fromage de cochon) Wij geven u hier het recept van de Gentse tafelhouder eauderlier ( 10)

Neem een versehen halve-varkenskop, kap hem in twee of drie deelen, en leg hem in koud water om hem te wasschen. Giet vier liters water in eene goed vertinde kookketel; voeg erbij een weinig thym, laurierbladen, 3 kruidnagels, een klauwe look en eene voldoende hoeveelheid zout. Als het water kookt leg er de stukken varkenskop in, derwijze dat ze door het vocht goed overdoken zijn. Dek den ketel en laat hetvleeschop een zacht vuur koken gedurende een uur of vijf kwartieren, volgens den ouderdom van het varken. Als het wel, maar niet te veel genoeg is, neem het deksel van den ketel af, zet dezen van het vuur om de stukken varkenskop bijna koud te laten worden. Dan 398


399


neemt ge het vleesch eruit; doe er zorgvuldig de beenen uit. Ontmaat de tong van het wit vel dat ze omringt en hak alles grof ondereen met een goede snuif zwarten peper en zooveel zout als gij het noodig acht. Leg dat haksel in een blikken ofvertinden koperen vorm. 's Anderendaags doopt gij den vorm in warm water om het vleesch los te maken en gij zult lekker hoofdvleesch hebben.

Smakelijk! EddyLEVIS Maître d'Hötel van het Middeleeuws ontbijt in het M.I.A.T.

NOTEN (1) Désiré Jozef Destanberg: "Gent sedert 1831. Voornaamste gebeurtenissen. Eerste reeks - 1831-

1840"; Gent Boekhandel J. Vuylsteke, Koestraat, 15, 1903; Drukkerij V. Van Dooselaere; Stadspoorten I Octrooirechten, pp. 3 - 5. (2) "Het spaarzame keukenboek door Cauderlier. Oud tafelhouder te Gent. 1\vaalfde uitgave. Herzien, verbeterd en vermeerderd met verscheidene nieuwe recepten. Gent Boekdrukkers- en uitgevershuis v/hAD HOSTE n.v. Galgenbergstraat, 21-23, 1922. Hoofdstuk XIII. Schelp- en andere visch. pp.329-330. (3) matelotte: >Fr. matelot of matroos: zeemansgerecht; eenpansmaaltijd met vis (4) barbeel: karperachtige riviervis (Barbus Barbus) >Lat. barbellus: baard, vanwege de voeldraden op de lip. (5) teems: zeef; een teemsdoek is een gaasdoek voor zeetbodems; teemsen is zeven. (6) idem als (1) pp. 245-246

(7) "Nederkouter- rue Basse des Champs 1 Vandervennet (Wwe) A. herb." Zo vermeld in de "Dubbele Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost-Vlaanderen voor het Jaar 1905. Gent Drukkerij Eug. Vanderhaegen Veldstr. 60 Bureel der Gazette v. Gent. (8) huufdflakke >Gentse woord "huufd" of hoofd en het Mnl. vlac, vla(c)ke of flakke: o.a. dun bvb. van gebakken koeken, plat, ondiep. De uiteindelijke betekenis is: dun sneetje hoofd vlees, hoofdkaas, "kop" of "preskop" in het dialect. (9) waarschijnlijk met piekels of "pickeled sauce" (10) "Het Spaarzame Keukenboek" 1922 pag. 220 hfdst. X

400


IN PARTIBUS INFIDELIUM Volgend stukje komt uit "Onder de Wekkeringe" van Lodewijk De Vriese. ( 1925)

't Was in den vollen zomer, op 'nen heeten maandagachternoene. Het wekkerde zes uren op het Belfort. De menschen hadden geen werken meer in 't zin: het was nog 'nen halven Zondag en de warmte hing in hun lijf. In "'t Kruisken" op de Sint-Jacobsnieuwstraat zat het vollustige Gentenaars. De eenen kaartten, de anderen nog praatten en lachten en vertelden vieze lollekens: dààr was leute. Aan een der vensters dat rekkewijd open stond om er een beetje frisse lucht te laten binnenkomen, zat Pier Keukeleire de "Gazette van Gent" te lezen. Hij las de Moedergazette eiken avond. Het was zijn dagelijksch gerecht. Hij had nu reeds het Politiek Overzicht binnen, de Buitenlandsche berichten, de gebroken arrems en beenen, 't is te zeggen de misdaden, rampen en ongelukken, en ging juist het Stadsnieuws aanvallen, toen zijn gebuurJan Lepeleire zijn hoofd binnenstak Het waren goede vrienden. Jan Lepeleire kwam regelrecht af op Pier Keukeleire, stak hem de vijve toe en zei: - Veel nieuws in de Gazette, Pier? - Ze stae vol, Jan. - Jamaer a zûû geen partikulier nieuws? -Ja en neen, maar daar staat toch iets in dà'k mee al mijn ondervindijnge nie goe kan ontcijferen. -? - 'k Gaet î veurlezen, ge zilt er gij misschien wijs uit worden. Twee koppen hên meer verstand of îene. En Pier las: - "Wij vernemen dat Z.H. den Paus, ingezien den vergevorderden ouderdom en den ziekelijken toestand van Mgr. Bracq, bisschop van Gent, eenen hulpbisschop heeft benoemd. De keuze van Z.H. is gevallen op Mgr. de Battice, kanunnik van St-Baafs, die den titel heeft ontvangen van Bisschop in partibus infidelium ." - Verstaede gij Iatijn, Jan? Wa mag da wel willen zeggen? - 'k Verstaeer nie meer van of gij Pier. Maar weet-e-wadde, 't es rond den halver zeven -en Jan keek op den koekoek die aan de muur hing- Louis De Veugeleire, de welweter, zal al gêwe gaen komen; den dienen zal ons wel uit den slag trekken. Alsof hij het geroken had, die woorden waren pas uitgesproken, de deur van 't Kruisken ging open en Louis De Veugeleire kwam binnen. 401


-Louis, riep Jan van verre, kom ne kîer langs hier, w'hên î nûûdig. Louis De Veugeleire was 'nen jongen van goede familie. Hij was in zijnen jonge tijd een jaar of twee aan 't studeren gegaan, voor docteur of apotheker geloof ik, maar had het na twee klinkende buizen laten steken. Nu kon hij stillekens op zijn renten leven. Hij reisde veeUeerde veel, kende veel. Hij was bovendien uiterst complaisant en gespraakzaam. Hij had een tonge van lijntses. 't Was dus zeer natuurlijk dat zijnen goeden raad werd ingeroepen telkens men in 't gezelschap voor een moeilijke kwestie stond, of 't een of 't ander hun verstand te boven ging. Op den wenk van Jan Lepeleire kwam Louis toegeschoten, gaf aan iederen kameraad een polleken, bestelde een pintje dobbelen, tikte met het tweetal en vroeg vervolgens: -Wat is er gaende? Pier Keukeleire las hem het artikel der Moedeegazette voor en vroeg: -Gij, Louis, die gestudeerd hêt, die dus 'nen geleerden man zijt, keunde ga ons niet zeggen wadadat bediedt: 'nen Bisschop in partibus infidelium? Louis De Veugeleire streek eerst zijn breede moustachen recht, trok ne keer of twee aan zijn grillig bakkebaardje, en sprak aldus, terwijl een geestige lach op zijn lippen speelde en zijn slimme oogskens tintelden van deugnieterije: - Wa da dat es? 'k Zal î dadde in twee woorden gaan explikeeren. 'Nen Bisschop in partibus infidelium, dad es 'nen Bisschopengeenen Bisschop en toch 'nen Bisschop; da es a zûû op zijn Gentsch gezeid, 'nen Bisschop van mijn kl..." Pier Keukeleire en Jan Lepeleire bedankte Louis De Veugeleire: zij verstonden nu ook Iatijn. Ladewijk DE VRIESE

BIBLIOGRAFIE Een zeer interessante uitgave van V.I.A.T. (Vereniging voor IndustriëleArcheologie en Textiel) is "Het Kostuumboek van Lucas d'Heere." Deze Gentse schilder en rederijker werd geboren in 1534 als zoon van de gekende schilder Jan Mynheere en de gekende miniaturiste Anna De Smijtere. Reeds op zeer jeugdige leeftijd werd hij aangenomen in het atelier van Frans Floris in Antwerpen. Hij werd als ketter gedagvaard om voor Alva te verschijnen en werd in 1568 verbannen, hij vertrok dan naar Engeland. Hij kwam terug naar Gent na de Pacificatie in 1576. Hij stierf te Parijs in 1584. 402


Hij maakte onder meer een reeks van 98 aquarellen met de kleding van figuren uit de Oudheid, de Middeleeuwen en verschillende landen uit het 16e eeuwse Europa en het Verre Oosten. Deze figuren werden door hem gebundeld in het "Théatre de tous les peuples et nations de la terre avec leurs habits et omements divers, tant anciens que modemes, diligement dépeints au naturel par Luc Dheere, peintre et sculpteur gantois". Deze prachtige verzameling van grote documentaire waarde wordt sinds 1865 bewaard in de Universiteitsbibliotheek en het is de eerste maal dat ze uitgegeven wordt. Het boek heeft een formaat van grosso modo 19,8 x 29,7 cm. Het telt 112 bladzijden en alle afbeeldingen zijn vanzelfsprekend in kleur. Het kost slechts 12,50 euro (504 fr.) en is te verkrijgen (zo lang de voorraad strekt) in het M.I.A.T. - Minnemeers 9 te 9000 Gent. Tel: 09.269.42.00. Enkele weken na het heengaan van Erik Duverger op 10 Maart 2004 verscheen zijn laatste boek "Documents concernant Ie commerce d'art de FranciscoJacomo van denBergheet Gillis van der Vennen de Gand avec la Hollande et laFrance pendant les premières décades du XVIIIe siècle." Wij vermoeden dat tal van lezers vertrouwd zullen zijn met de figuur van de in 1932 geboren Professor Duverger, Doctor in de Kunstgeschiedenis en lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten. De kunsthandelaars hebben altijd een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van kunst- en rariteitenkabinetten. De kozijns Francisco-Jacomo van den Berghe en Gillis van der Vennen waren associés in deze branche. Hun handelsactiviteiten speelden zich voornamelijk af in Parijs, Den Haag en Rotterdam. Van den Berghe woonde in Gent en speelde een eerder bescheiden rol die bestond in het leveren van fondsen, het voorschieten van geld en het betalen van de facturen. Het was Van der Vennen die zich actief bezighield met aankopen, verkopen, ruilen. Hij zat regelmatig in het buitenland. Hedendaagse kunsthandelaars moeten maar eens denken hoe deze handel er aan toeging in het eerste kwart van de 18e eeuw: reizen langs de weg of per schip met de middelen van toen. De schilderijen werden gewikkeld in papier, hooi of stro en verpakt in kisten. Van den Berghe is een der weinigen die een uitgebreide briefwisseling betreffende deze handel achtergelaten heeft. Zij wordt gedeeltelijk bewaard in het Stadsarchief en in de Universiteitsbibliotheek. Dit vormt de hoofdbrok van dit boek. Deze briefwisseling is zowel in het Frans (Parijs) als in het Nederlands (Den Haag, Rotterdam). 403


Dit boek bevat niet minder dan 427 brieven en lijsten en een alfabetische Index van liefst 30 bladzijden maakt de consultatie ervan bijzonder gemakkelijk. Het zijn maar diegenen die dergelijke boeken schrijven die weten hoeveel werk en tijd dit vergt. Een bijzonder interessant boek voor degenen die sterk geĂŻnteresseerd zijn in de schilderkunst. Het heeft een formaat van 18 x 26 cm. en telt 317 bladzijden. (340 met de "Introduction" erbij). Het kost 30 Euro (1.210 fr.) en is te bekomen bij Mevrouw Duverger-Vande Velde - Coupure 385 - 9000 Gent. Tel: 09.223.76.20. en via het Documentatiece-ntrum. Wie het thuis bezorgd wenst, schrijft 35 Euro over op rekening 446-4501121-73 van Mevrouw Denise Van de Velde. Van 27 augustus tot 12 september ging in de St-Elisabethkerk in het OudBegijnhof een tentoonstelling door over de Kunstenaarskolonie in en rond het St-Elisabethbegijnhof. Veertien dagen zijn rap voorbij en niet iedere geĂŻnteresseerde zal in de gelegenheid geweest zijn deze tentoonstelling te bezoeken. Gelukkiglijk is er ook een catalogus verschenen "Verlaten Hof. Scheppingsoord & Inspiratiebron.1874-2004." Wij zullen maar onmiddellijk zeggen dat dit werk niet in de handel is en dat is in zekere zin spijtig want het bevat veel interessante biografische gegevens over de 48 kunstenaars die er in behandeld worden. Ze bevat talrijke foto's, niet alleen van de artiesten maar ook van sommige van hun werken. Verder nog overlijdensberichten, uittreksels uit brieven, enz. Ook nog enkele gegevens over "Kunst en Kennis", de Academie voor Schone Kunsten en de Prijs van Rome. Deze catalogus bevat ook 76 reproducties van kunstwerken; spijtig genoeg is dat van sommigen onbevredigend. Deze catalogus heeft een formaat van 20,5 x 29 cm. Ze telt een 150-tal bladzijden en kost 8,00 Euro (323 fr.). Ze kan nog bekomen worden bij de heer John Strouwen- Rabotstraat 20 te 9000 Gent. Tel: 09.223.21.97. De "Handelingen" van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Nieuwe Reeks Deel LVII zijn verschenen. Als Gentse onderwerpen komen wij in dit 325 bladzijden-dik boek de volgende onderwerpen tegen: -Het "Charter van Senlis" (november 1301) voor de stad Gent. Een stedelijke constitutie in het spanningsveld tussen vorst en stad (met uitgave van de tekst). - Het decor van een machtswissel. Ruimtegebruik bij de Gentse wetsvemieuwing in de vijftiende eeuw. - De middenstand in opstand. Corporatieve aspiraties en transformaties in het zestiende-eeuwse Gent. 404


-De Gentse Burgerwacht 1830-1848. Een "papieren geschiedenis". - Cultuurprijs 2002 van de stad Gent. - Het eindigt met de traditioneel geworden "Bibliografie van de Geschiedenis van Gent 2002-2003" met niet minder dan 280 items waarvan de overgrote meerderheid Gent betreft. Prijs: 21,25 Euro (857 fr). De leden van de Maatschappij ontvangen het gratis. Zij betalen een lidgeld van 18,75 Euro (756 fr.). Bij de uitgeverij Waanders verscheen "Gent van toen en nu" N°9 "De Smakelijke Stad" De tekst werd opgesteld door Daniël Lievois. Het gaat dus over eten en drinken. Reken er dus maar op dat men het hier (onder andere) zal hebben over Tierenteyn, de Molens Goethals, Patisserie Bloch, Mokabon, Sneukelderijen van Temmerman, Volsbelang, Broodbakkerij Vooruit, Brouwerijen Excelcior en Meiresonne, Plumet, Waterzooi, Van Thorenburg en zelfs ... de Mammelokker. Plus nog zo veel meer gespreid over 32 bladzijden en met meer dan 90 foto's. Het N°10 behandelt "De Spelende Stad". Tekst van Doreen Goublomme. Ook hier tal van verwachte onderwerpen: de Opera, de Vlaamse Schouwburg, de Minard, de Nieuwe Circ, de Cinema's Oud Gent, Select, Capitole en wat er gespeeld werd, het Poppenspel, de Valentino, Zwembaden Van Eyck en Tolhuis, zelfs het "Heilig Huizeken" (en waarom niet, welke oude Gentenaar is daar nooit geweest?). Ook hier 32 bladzijden en meer dan 80 foto's. In deze serie hebben wij hier en daar in de tekst kleine foutjes tegengekomen, maar dit is een detail die niets afdoet van de waarde van deze interessante documenten die vooral gevormd wordt door de foto's. Velen ervan zullen delezers nooit gezien hebben, zoals bvb. de foto van Constant Montald op zijn koerke in de Verspeyenstraat, getrokken door Edmond Sacré op 14 september 1886 toen hij uitbundig gevierd werd als laureaat van de Prijs van Rome. Prijs: 3,95 Euro (159 fr.) In de boekhandel en veel dagbladwinkels. H.C.

VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van de heer Richard Caese op de vraag van mevrouw Marleen Verdonck (Gh. Tyd. 2004- N°3- p. 199)

405


In 1862 werd in de pas aangelegde Geitstraat op een groot terrein door de Broeders Van Liefde het Instituut voor gehoor- en spraakgestoorde jongens opgericht. Dat is het klooster waar u van spreekt. Het Doofstommengesticht In de volksmond 't STOMHUIS. Foto's over deze school en de Appelstraat vindt u in het boek De Brugse poort van Philippe Bockstael, Uitgeverij De Klaroen. In deze Beroepsschool werden de vakken kleermaken en schoenmaken geleerd, bladzijden 22,42 en 43. De grote tuin waar u het over hebt was als ik mij niet vergis het restant van een bloemisterij. In de bibliotheek van het Documentatiecentrum voor streekgeschiedenis Convent Engelbertus, Groot Begijnhof 46 St. Amandsberg bevinden zich twee brochures waarin zich voor u interessante gegevens bevinden. Naar mijn mening noemen ze a) Onze Vriend b) 125 jarig bestaan. Vraag van de heer Romain Coppens (Lovendegem): "Kan iemand informatie verstrekken over de Gentse (?) beeldhouwer Frans Delanier, die voor zover ik weet werkte in het midden van de 19e eeuw."

LEZERS SCHRUVEN ONS De heer Romain Coppens (Lovendegem) schrijft ons: Wat de "memorie" van Ignace De Sutter betreft (Gh. Tyd. 2004 - N°3 - p.193) wil ik toch iets rechtzetten: "Singhet ende weset vro" is geen lied van De Sutter, maar een liederenbundel door hem samengesteld. Het meest bekende lied is wel "Lied van mijn land" op tekst van Anton van Wilderode. Hij besluit met de vriendelijke woorden: "Wat "Ghendtsche Tydinghen" betreft, hoewel ik geen Gentenaar ben lees ik reeds 33 jaar lang uw tijdschrift van de eerste tot de laatste bladzijde. Proficiat voor de degelijke inhoud, steeds opnieuw. Het verdient ook wel een proficiat dat het tijdschrift steeds zo stipt verschijnt! Heel wat heem- en volkskundige tijdschriften kunnen daar een voorbeeld aan nemen ... Ik zou zeggen: Doe zo voort!"

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK Op 13 juli 1925 verscheen in de "Gazet van Gent" een artikeltje van Alfons Van Werveke over 406


KAZERNEN Professor J. Vercouillie leert ons in zijn Beknopt Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, welke reeds een derde uitgave heeft, dat het woord "kazerne" door 't Fransch uit het Italiaansch caserna, caserma, komt, een afleiding van casa, huis. De Fransehen Hatzfeld en Darmesteter zeggen, dat het woord zijn huidige beteekenis heeft gekregen onder Louis XIV, die voor het eerst kazernen, in de huidige beteekenis van het woord, heeft doen bouwen. De ons bekende oorkonden nopens de Gentsche toestanden schijnen te bewijzen, dat het wel degelijk zoo is, Maar eer we verder gaan, moeten wij mededeelen, hoe voor het bestaan van de kazernen, de legers werden gehuisvest. In de Middeleeuwen was de bezetting van een versterkt kasteel gevestigd in het wachthuis. Zoo bijvoorbeeld verbleven de soldaten van 's Gravensteen te Gent in de twee zalen boven de gang van het poortgebouw. In de middeleeuwen waren er geen staande legers. Daar in Vlaanderen de dienstplicht bestond voor elkeen van 20 tot 60 jaar, waren de burgers zelf met de verdediging van den vaderlandsehen grond belast en vooral van een versterkte stad als Gent. Met den nieuwen tijd ontstaan de staande legers met huursoldaten. Na den opstand der Gentenaren tegen Keizer Karel krijgt de stad een garnizoen, dat in het ten jare 1540 gebouwd Spanjaardkasteel wordt gehuisvest. Na den beeldenstorm van 1566 krijgt Gent nog meer troepen, die bij de inwoners worden gelogeerd. Men moet de "Beroerlicke Tijden" van Marcus van Vaernewyck lezen om een denkbeeld te krijgen van den last, dien men van dat Spaansch goedje had. Sedertdien was het logementbriefje de nachtmerrie van onze voorouders tot in de XIXe eeuw. De bouw van kazernen heeft de inwoners wat ontlast, vooral in vredestijd. 't Is eerst in het laatste vierde van de XVIIe eeuw, dat er spraak is van kazernen, en wel namelijk gedurende de bezetting van ons land door de Fransehen onder Louis XIV. In den aanvang van 1678, toen de vreemdeling Gent had ingenomen, plaatste hij er een garnizoen van dertien bataljons, met een totaal van 10.400 man. De schepenen konden zonder veel moeite acht bataljons huisvesten, maar voor de vijf andere liep het niet op wieltjes. Ze deden de dekens van de gebuurten voor zich verschijnen en gelastten ze, op boete van 4 pond grooten, al de ledigstaande huizen op te geven om daar soldaten in te leggen. Ondertusschen brachten de krijgslieden, die nog geen onderkomen hadden, den nacht op straat door, op matrassen en in dekens, door de stad geleverd, en ze kregen ĂŠĂŠn stuiver schadeloosstelling per dag. Ondertusschen was men dapper in de weer, of scheen men het te zijn, om de kazerne te bouwen, die de overweldiger eischte. Reeds bestonden er te Doornik en te Kortrijk, misschien elders nog. Men deed mannen van het vak en plattegronden en opstanden komen van de twee genoemde steden om zich in te lichten. Op 22 Juni gewaardigde 407


Louis XIV zich een toelating te teekenen voor de schepenen van Gent, ten einde den twintigsten penning te lichten van den verkoop van huizen, stallen en molens om het geld te vinden voor den bouw van kazernen. Het charter, geteekend Louis, met nog een stuk van 's konings zegel, wordt op het Stadsarchief bewaard. Het was echter slechts na den aftocht der Franschen, dat de zaak tot uitvoering kwam. In Juni 1682 gaf de gouverneur-generaal de noodzakelijkheid te kennen kazernen te bouwen "om daarin gehuisvest te worden de soldaten liggende binnen de stad tot dezer verdediging, zoo om bij dat middel die soldaten beter te kunnen houden in hunnen plicht, als om te beletten de wanorders, die ze bij nacht en ontijde veroorzaken." De schepenen verzochten den gouverneur-generaal, dat hij zelf de kazerne zou willen doen bouwen en op zijne kosten, aanbiedende een toelage van 50.000 gulden daartoe te verleenen, de geheele kost geschat zijnde op 200.000 gulden. Er is reden op te gelooven, dat de regeering aannam, want wij hebben de betaling ontmoet van de 50.000 gulden in een half dozijn termijnen in de jaren 1682 en 1683. Het gold dan kazernen op het Eekhout te Sint-Pieters, waar nu de Leopoldskazerne staat. In het archief der stad zijn plattegronden en opstanden zonder dagteekening, die wel van dien tijd kunnen zijn. Worden ze werkelijk uitgevoerd? Wij denken het, maar ze waren in allen gevalle onvoldoende, want 13 October 1689, toen de Schepenen bericht kregen dat 's winters 7000 Ă 8000 man in de stad zouden komen garnizoen houden, besloten zij die krijgslieden onder dak te brengen in de vier gildehuizen, Sint-Joris, Sint-Sebastiaan, Sint-Antonius en Sint-Michiel, in het Rasphuis, in het Pesthuis aan de Vijfwindgaten, waar het gasthuis voor de Engelsche soldaten zou zijn, in de kapel van de Wevers, Korte Dagsteeg, thans Carillon in die van de Kleermakers, St-Margaretestraat, in Sint-Elooiskapel, in de Geldmunt, in de kapel van Sinte-Veerle, voor's Gravensteen, in het Tempelhof, in St-Jans ten Dullen, bij St-Jacobs, in St-Kwinten op St-Pieters, in Hebberechtsgasthuis op de Kortrijksche straat, in St-Jacobsgasthuis in de Van Crombrugghestraat. Nu en dan worden de bestaande kernen van kazernen vergroot, op Sint-Pieters en in het Pesthuis of huis van St-Macharius. In dit laatste waren er achttien huisjes voor pestlijders bestemd, maar, aangezien de vreeselijke ziekte in de XVIIe eeuw verdwenen was, werden ze door de soldaten gebruikt sedert 1726. Een oorkonde van 1765 leert ons, dat er alsdan drie kazernen waren te Gent: op Sint-Pieters, in het Pesthuis en in het hof van Sint-Antoniusgilde, op de StAntoniuskaai. Onder de overheersching der Fransche republiek, ten minste in 1793, was een krijgsschool in de kazerne van het Pesthuis ingericht. De kazerne op Sint-Pieters neemt de gebouwen van de gewezen abdij in sedert 1808. De nieuwe Leopoldkazerne op het Eekhout werd in 1907 in gebruik genomen. A. VAN WERVEKE 408


Het Sint-Baafsplein. Foto daterend uit het Ie kwart van de 20e eeuw. Het huis No 14 is de Disti!Jerie "Au Plumet d'Or"- Likeur Fabriek "In de Gouden Pluim". De uitbater Florimond Van Haesebrouck was de fabrikant van de gekende Gentse kersenlikeur "Piumet". Op de originele foto kan men duidelijk lezen "Gezondheids STOUT Guinness STOUT de SantĂŠ" waarvan hij de depositair was.


INHOUD2004 I. - E. Ossieur: Het Memorieboek van Pastoor Roger Nottingham van de Gentse SintNiklaasparochie ( 1657-1690) - Vervolg. - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Geborduurde wapenschilden van de Nering der Molenaars. - Pierre Kluyskens: Maurice de Broglie. - Frank 0. Ödberg: De firma "Robert Rosseau" in het Tussen 't Pas. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagén: 28-29-30 Juni. - Herdenkingsdagen in 2004. - Jan Cleppe: Gênsche Praot. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Dit bestaat niet meer

2. - E. Ossieur Het Memorieboek van Pastoor Roger Nottingham van de Gentse SintNiklaasparochie (1657-1690)- Vervolg en slot. - Ernest Lacquet: Inventaire Archéologique: Luchter in smeedijzer. - Pierre Kluyskens: De Calvinistische Universiteit. - Gontran Ervynck: Paardendief gehangen te Ledeberg in 1682. - Jean-Paul Marchal: Het Bombardement van Gent-Zeehaven. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 1-2-3-4 Juli. - Pierre L. Zenner: Remi Rooms en de verdwenen Aartsengel. - Quizmaster: Uitslag van de Puzzel 2003. - Lorlewijk De Vriese: Honni soit qui mal y pense. - Bibliografie. -Lezers schrijven ons. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: De Harmoniemaatschappij Sint-Cecilia

3. - Jos D'hollander: Clocke Roeland, een eeuwenoude geschiedenis. - Louis Maeterlinck: Inventaire Archéologique - Fiche N°87

410

2 27

28 41 45 57 58

59 64 65 68

70

90 91 102 105 109

118 122 125 127 130 130

134 150


De Verrijzenis, door Gaspard De Craeyer. - Pierre Kluyskens: Francisco Castel-Rodrigo. - Huguette Taymans: Een onbekende pater? - Luc Devriese: Snelle fietsers aan het eind van de jaren 1800. - Erik Dekeyser: De familie Mast van de Vrije Schippersnering en van de Vrije Nering der Wijnschroders. (I) - W.L. Braekman: Schimplied op de Gentse bisschop Vandernoot (1727). - Bert Vervaet: Twee Zaffelaarse biechtstoelen in Gentse Sint-Baafskathedraal. -Alexander-Karel Evrard: Verdwenen monumenten. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 5 Juli. - Bert De Carne: Het stookgebouw van de Gentse universiteit St-Pietersnieuwstraat. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. - Lezers schrijven ons. - Jan Cleppe: Gênsche Praot. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: Zonne- en Regenschermen. - Dit bestaat niet meer. 4. - Jos D'hollander: Clocke Roeland, een eeuwenoude geschiedenis (Vervolg en slot). - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Toortshouder van de Houtzagers. - Luc Devriese: De mythische keizerlijke Ottogracht en de zeer reëele burggrafelijke Schipgracht Deel I. - Pierre Kluyskens: Chateaubriand. - Erik Dekeyser: De familie Mast van de Vrije Schippersnering en de Vrije Nering der Wijnschroders van Gent (vervolg). - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 6 en 7 Juli. - T. Poffijn-Bossaert: Herinneringen van nen echte Strop. - W.L. Braekman: Devotie tot Sint-Fiacre in de abdij Groenenbriel te Gent. - Lodewijk De Vriese: De Gentsche Guinguetten. - Bibliografie. - Lezers schrijven ons. - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige kroniek: Een weinig gekend gewrocht van Laurent Delvaux.

411

151 155 163 165

175 181 184 187 194 198 199 200 201 202 204

206 223 224 241 245 255 260 262 264 267 269 270


5 - Gontran Ervynck: Het kalseiden van de Hundelgemse steenweg te Ledeberg in 1775. - Victor Van der Haeghen: Inventaire Archéologique: Band van het klein register van het tolkantoor. - Luc Devriese: De mythische Keizerlijke Ottogracht en de zeer re~ele bruggrafelijke Schipgracht - Pierre Kluyskens: Cholera. - Erik Dekeyser: De familie Mast van de Vrije Schippersnering en de Vrije Nering der Wijnschroders van Gent. (Vervolg). - W.L. Braekman: Betoverde zieke spuwt padden uit te Gent (1613). - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 8-9-10 Juli. - Luc Devriese: Het kan altijd nog erger. - Bibliografie. - Vraag en antwoord. -Jan Cleppe: Gênsche Praot. -Aanvullende ledenlijst. 6. - Pierre Kluyskens: De Commissie van Monumenten en Stadsgezichten. Deel I. - Hermann Van Duyse: Inventaire Archéologique: Toortshouders van de Nering der Vier Gekroonden. - Luc Devriese: De Schipgracht (Vervolg en slot). - W.L. Braekman: Asiel bij de paters Discalsen te Gent (1690). - Erik Dekeyser: De familie Mast van de Vrije Schippersnering en de Vrije Nering der Wijschroders van Gent. (Vervolg en slot). - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 11-12-13 Juli. - Beschermleden 2004 - Steunende leden 2004 - Steunfonds 2004. - Quizmaster: Puzzel 2004. - Eddy Levis: t Gents spant de kruune! Twie giestige meuleneirs inviteren veur een buikvullinge. - Loclewijk De Vriese: In Partibus Infidelium. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord. -Lezers schrijven ons. -A. Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: Kazernen. - Dit bestaat niet meer. - Inhoud 2004.

412

274 288 290

300 311

323 326 337 337 338 339 339

343 354

355 366 368 376 384 389 391 401 402 405 406 406

409 410


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.