Ghendtsche tydinghen 2014 ehc 787672 2014

Page 1

Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 1

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 43e jaargang nr. 1 januari - februari 2014

Inhoud - Pierre Van Cleven: Aan de Gentenaren overleden in Kongo vóór 1908. - E. Coppieters Stochove: Inventaire Archéologique: Doos met Heilige oliën. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties: De Vismijn, Sint-Veerleplein. - Herdenkingsdagen in 2014. - Pierre Kluyskens: Hotel Van den Meersche. - Luc Devriese: Ghendtsche toestanden: Per huurbootje doorheen de stad. Vigilanten te water in 1881. - Erik De Keukeleire: Water: Gesel of zegen? - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 9-10-11-12-13 Januari. Aanvullingen. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Gilles Désiré Minnaert (Gent 1836-Gent 1919) - Willy Rouquart: De Abdij van de Groenen Briel in Gent. - Marie-Jeanne De Smet: De Processie. - Bibliografie. - Lezers schrijven ons.

1

2 14 15

19 23 29 32 42 53 56 67 72 73


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 2

“AAN DE GENTENAARS OVERLEDEN IN KONGO VÓÓR 1908”

Verscholen achter hagen en bomen aan het uiteinde van het Zuidpark in Gent (officieel Koning Albertpark), zijn twee vrijwel onbekende monumenten te vinden. Het ene stelt Leopold II voor met als opschrift “Aan de stad Gent, de Int. Jaarbeurs der Vlaanderen, 10de Verjaring 1955”. Het andere is een horizontaal liggende stervormige steen met tussen de vijf armen van de ster een aantal namen en data. Het opschrift luidt “Aan de Gentenaars overleden in Kongo vóór 1908 - Au Gantois morts au Congo avant 1908” De gedenksteen werd In 1936 onthuld. Het dagblad de Gentenaar van 29 juni 1936 brengt hierover uitgebreid verslag. In feite had de plechtigheid een jaar eerder moeten doorgaan, maar het feest werd uitgesteld vanwege de dood van Koningin Astrid. Heel wat oudgedienden uit de kolonie waren aanwezig samen met prominenten zoals burgemeester Vander Stegen, minister van koloniën Rubbens en de heer Valcke, goede vriend van Sir Morton Stanley. De promotor van het monument was Graaf Henri de Hemptinne, de beeldhouwer was de bouwkundige Fetu. Het werd een groot feestgebeuren dat in het stadhuis begon. Men trok vandaar in stoet naar het monument, waar de nodige redevoeringen gehouden werden. Het gebeuren eindigde in het Posthotel waar menige heildronk uitgebracht werd. Kongo, een gebied 80 maal zo groot als België, was halfweg de 19de eeuw “Terra Incognita” voor de westerlingen. Slechts enkele ontdekkingsreizigers hadden de randgebieden doorkruist. Rond 1875 deed de eerste westerse reiziger een tocht van oost naar west. Zijn ervaring deelde hij mee aan Europese regeringen. De grootmachten Engeland, Frankrijk en Duitsland wilden elk het rijk gebied in hun macht krijgen want men wist dat de bodem vol rijkdom zat. Als twee honden voor een been vechten loopt een derde er mee weg en dat was in dit geval Leopold II, koning der Belgen. Op een conferentie gehouden in Berlijn slaagde de vorst er in dit gebied, aangeduid als de Vrijstaat Kongo, tot zijn persoonlijk bezit te maken. Kongo werd in 1908 overgedragen aan de Belgische regering. Het gebied werd omgevormd tot de Belgisch kolonie, Belgisch Kongo, die in 1960 de Democratische Republiek Kongo werd. Het akkoord van Berlijn hield in dat iedereen vrij was om dit gebied handel te drijven, mits toelating van de vorst die een deel van de winst mocht incasseren. Vrij snel kwamen allerlei vrijbuiters het gebied binnen om zich te verrij-

2


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 3

ken. Hoewel heel wat avonturiers uit alle landen van Europa kwamen, was het grootste deel afkomstig uit België. Allerlei ontoelaatbare praktijken waren schering en inslag. Om de zaak onder controle te houden werd een administratie, rechtbanken en een leger, de Force Publique (FP), opgericht. Naast het onder controle brengen van de avonturiers, werd ook de slavenhandel door Arabische groepen (meestal gearabiseerde Afrikanen) bestreden en uitgeroeid. Vele Belgische militairen werden aangetrokken om dienst te nemen in Force Publique. Meestal promoveerden ze meteen naar een hogere rang, onderofficier of officier, want de soldaten van de FP werden gerekruteerd uit de plaatselijke bevolking. Daar Leopold II alles zelf moest bekostigen en militairen hun dienst niet mochten verlaten voor een privé zaak, werden velen onder hen gedetacheerd naar het Militair Cartografisch Instituut met als officiële opdracht in Afrika metingen te doen. Naast de militaire organisatie werd een administratie opgericht om de belastingen te innen voor de koning en voor de Vrijstaat. Agronomen werden aangetrokken om de landbouw naar Europese normen uit te bouwen en wetenschapsmensen om de bodemschatten te zoeken. Daarnaast kwamen er ingenieurs om spoorwegen te laten aanleggen. Katholiek België stuurde zijn missionarissen en zusters om zieltjes te winnen en zieken te verzorgen. Engeland stuurde zijn dominees. Met honderden trokken ze zo via Antwerpen per schip naar Afrika waar ze een maand later toekwamen. Voor de militairen wachtte een strijd tegen opstandige inlanders en Arabieren. Velen lieten het leven. Maar ook voor de burgers was het een risicovol avontuur. Onbekende ziekten sloegen toe. Tussen 1881 en 1908 kwamen ongeveer 1500 Europeanen in Kongo om het leven, waarvan 1245 (83 %) ten gevolge van ziekten. De parasitaire aandoeningen malaria en bilharziose (toen genoemd naar het meest kenmerkende symptoom hematurie: bloed in de urine) waren de belangrijkste sterfteoorzaken. Tal van zieken werden zo snel mogelijk terug naar Europa gebracht voor verzorging, maar de grote afstand en de lange reis waren er dikwijls te veel aan. De ruwe levensomstandigheden veroorzaakten vele ongevallen. Samen met zonneslagen werden ze 75 mensen fataal. Bij de schermutselingen met Arabieren en inlanders vielen 85 militairen, terwijl een 60-tal mensen vermoord werden. Men maakt ook melding van talrijke zelfmoorden. De eenzaamheid zal hier wel aan de basis gelegen hebben, maar het was ook een middel om het lijden in te korten. Uit Gent vertrokken ook vele jongeren. Hoeveel is niet gekend, maar we weten wel dat 66 van hen niet terugkeerden. Tussen de stralen van de ster

3


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 4

staan hun namen. Erik Dekeyser publiceerde in 2011 in dit tijdschrift de naamlijst samen hun laatste functies, data en plaatsen van overlijden. Van de meesten onder hen zijn details te vinden in biografieën gepubliceerd in de jaren 1912, 1932 en 1948. In die jaren werd ook een poging gedaan om via familieleden foto’s te verkrijgen. Slechts één van hen, de onderluitenant Edouard de Pelichy, kreeg geen levensbeschrijving, wellicht omdat hij niet in Kongo - Vrijstaat zelf stierf (zie verder). Strikt genomen had zijn naam dan ook niet op het monument gemogen, maar de gedenksteen was een initiatief van zijn familielid Henri de Hemptinne. Blijkbaar was de verdere selectie streng. De naam van iemand als Gustaaf De Keyzer (zie artikel in GT 2011), geboren in Zulte uit een Gentse vader en al na één jaar naar Gent verhuisd, ontbreekt. Noteren we dat de burgers (ambtenaren, commerciële agenten en enkele vaklui) net iets talrijker waren dan de militairen (34 tegen 29). Drie waren missionaris. Een klein onderzoekje naar de leeftijd van deze mensen levert een schrijnend beeld op. Van de 51 Gentse slachtoffers waarvan de leeftijd bij overlijden bekend is, haalden er 36 de dertig niet, 13 stierven als dertigers. Daarnaast restten er nog welgeteld twee veertigers. Onder degenen waarvan de doodsoorzaak gekend is, stierven twee personen bij ongevallen, een commercieel agent en drie militairen werden vermoord, één enkele militair sneuvelde en al de overigen, militairen zowel als burgers en missionarissen, 29 in totaal stierven aan besmettelijke ziekten. De tijd tussen aankomst en dood was bijzonder kort. Van de 38 bij wie dat gegeven kan achterhaald worden, stierven er 11 voor ze één jaar in het land waren, 19 voor ze vijf jaar in dienst waren en 8 hielden het vijf jaar of langer uit. Over de meesten is verdere informatie te vinden in het Kongo-archief van het ministerie van Buitenlandse zaken. Van Leon Loys verscheen onlangs een biografie in dit tijdschrift. Maar spijtig genoeg konden we over een deel van hen bijna niets terug te vinden. We bespreken hierna enkele personages waarvan het verhaal min of meer merkwaardig is. We proberen deze mannen uit de anonimiteit te halen. De foto's zijn afkomstig uit het werk A nos héros coloniaux morts pour la Civilisation 1876 - 1908, behalve de afbeelding van Edouard de Pelichy, ons welwillend bezorgd door een familielid van Georges de Hemptinne

Broers De meest gekende van deze overledenen zijn uiteraard de gebroeders

4


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 5

5


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 6

Vandevelde. Een straat is naar hen genoemd en een standbeeld in het Citadelpark is aan hen gewijd. In vorige afleveringen van dit tijdschrift verschenen meerdere artikels over hen. Zij waren wel niet de enige.

Wtterwulghe Fernand en Georges Georges is geboren op 24 december 1871 en overleden in Yeï op 8 mei 1904. Na de militaire school wordt hij onderluitenant bij het 3de Linie op 26 maart 1892. Hij vertrekt naar Kongo op 6 maart 1892 en wordt aan de expeditie in Hoog-Uele toegevoegd onder leiding van staatsinspecteur Le Marinel. Daarna krijgt hij het commando van de plaats Mundu waar hij gedurende 5 dagen door de ‘derwisjen’ (in dit geval Arabische of eerder gearabiseerde krijgers) wordt aangevallen. Hij keert op 14 mei 1896 terug naar Europa en als kapitein-commandant tweede klasse neemt hij opnieuw dienst bij de FP. Door zijn kennis van de plaatselijke bevolking slaagt hij erin om van het gebied Uele tot een welvarende zone te maken. Na een kort verblijf in België is het als commissaris-generaal dat hij het gebied van Uele en Lado ad interim overneemt. Hij zou de commandant Lahaye opvolgen die vermoord werd, als hij plots sterft in Yeï op 8 mei 1904. Georges Wtterwulghe had twee broers, Fernand, overleden in 1906 en Henri die eveneens in Uele verbleef. Fernand werd in Gent geboren op 16 december 1880 en hij overleed in Faradje op 8 november 1906. Slechts kwartiermeester bij het 1ste Gidsen vertrekt hij op 25 december 1902 naar Kongo als onderluitenant van de FP. Gekwetst aan de arm moet hij naar België voor enkele maanden herstel. Hij keert terug op 15 oktober1903 naar Afrika en wordt aangewezen voor het district Uele waar hij adjunct wordt van de postoverste van Dungu. Op 25 mei 1905 neemt hij het commando van Faradje in Uele. Op weg naar Yeï bezoekt hij het graf van zijn broer Georges, commissaris - generaal, overleden in 1904. Onderweg begint hij de eerste symptonen van dysenterie te voelen. Na 14 dagen intensieve zorgen door Dr. Borzini mag hij opnieuw de weg naar Faradje nemen. Eenmaal terug op zijn post overlijdt Wtterwulghe aan een hartkwaal ondanks de goeie zorgen van dr. Grenade. Hij stond op het punt om luitenant te worden bij de FP.

6


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 7

Missionarissen Wolters Max Max Wolters wordt in Gent geboren op 15 juli 1867 en overlijdt op 23 april 1903 in de kuststad Moanda. Zoon van M. Wolters - de la Kethulle, gewezen rector (1887-1891) en inspecteur-administrateur van de Gentse Universiteit, doorloopt hij de humaniora in Sint Barbara om daarna in oktober 1887 het noviciaat van Scheut aan te vangen. Hij wordt priester op 3 april 1892 en vertrekt dat zelfde jaar naar Afrika. Wolters doet zijn apostolaat in NouvelleAnvers en wordt daarna in Boma tot pastoor benoemd. Later vergezelt hij bisschop Van Ronslé op pastorale tocht en bezoekt hij de missies in Luluaburg, Kasai, Sint Gabriels en de Falls. Hij verblijft in het camp van Lisela. Terug in het vaderland na een verblijf van 8 jaar in Congo, keert hij op 25 april 1901 terug naar Afrika als overste van de missie Moanda-lez-Banana. Hij overlijdt plotseling aan hematurie. De Wolterslaan is genoemd naar de vader van Max.

Bracq Joseph Arthur Zoon van Odilon en Aline Van der Eecken. Tot priester gewijd in Gent op 4 juni 1887 en tot diaken benoemd in Astene op 19 september van hetzelfde jaar. Treedt in bij de Scheutisten orde op 2 december 1888. Hij vertrekt naar Kongo op 6 juli 1890 vanuit Bordeaux aan boord van de Ville de Maranháo om op 15 augustus in Boma te ontschepen. Toegewezen aan de missie Heilige Maria ten Berge (Kwamouth), neemt hij de karavaanweg van Matadi naar Leopoldstad samen met E.H. De Wilde en de heer Bourdeaud’huy, lekenhulp. Slachtoffer van een zonneslag slaagt hij er nog in Leopoldstad te bereiken op 20 september waar hij kwart over middernacht overlijdt. Hij was het eerste slachtoffer onder de missionarissen van Scheut in Kongo.

Huysman Alfred Geboren in Gent op 12 juni 1873 en overleden in de missie van Sint Antonius in Lusambo op 17 maart 1905. Opgenomen in de congregatie van Scheut in 1892 wordt hij priester op 25 juli 1898. Hij vertrekt naar Kongo de volgende 6 september. Na een verblijf in Maria-ten-Berge wordt hij in 1899 naar de missies in Kasai gestuurd. In Kanda Kanda organiseert hij de verdediging van de missie tegen de Kioko in 1900. In 1905 krijgt hij opdracht om de missie Sint Antonius te stichten in Lusambo. Hij wordt plots gegrepen door ziekte met hematurie en koorts en sterft na amper drie dagen. 7


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 8

Burgers Bruggeman Jean-Antoine Mechanieker bij de CCFC (Compagnie du Chemin de Fer du Congo). Geboren in Gent op 30 augustus 1858, overleden in Matadi op 11 november 1892. Machinist van beroep neemt hij dienst bij de CCFC en vertrekt naar Afrika op 21 augustus 1890. Hij neemt meteen deel aan de werken van het spoor om de rotswand van Palabala aan te pakken. Het blanke personeel was zeer vermoeid door hitte en koortsen. In 1892 is Bruggeman op het einde van zijn krachten. Niettemin wou hij volhouden om de nood aan machinisten te verhelpen. Ingenieur Espanet zag met angst zijn gekwalificeerd personeel steeds maar in aantal verminderen. Op 11 november gebeurt een nieuwe catastrofe. Bruggeman, die een diensttrein bestuurt die van Palabala kwam, botst bij de Leopold ravijn in een scherpe bocht met een wagon geladen met dynamiet. Een enorme ontploffing vernietigt het spoor en de berm. Talrijke gekwetsten vallen en onder de doden vindt men de toezichter Hilger van de SAB Lejeune, tien zwarte arbeiders en het totaal verhakkelde lijk van de arme Bruggeman.

Goethals Ludovic Noël Geboren in Gent op 25 december 1873, Hij verlaat België op 6 juni 1894 om als landbouwdeskundige te werken in Nouvelle Anvers, nu Mankanza. Hij overlijdt aan hematurie op 4 april 1896.

Lanckman Desiderius Fernandus Zoon van François en Jeanne Caluwaerts wonende Kortrijksepoortstraat. Op 24 januari 1871 in Gent geboren. Werkt eerst 4 jaar bij zijn ouders die een bedrijfje hadden van elektrische deurbellen, telegraaf en telefoon. Nadien monteur elektricien bij M. Wansele. Na een stage bij de Compagnie des Télégraphistes de Campagne du Génie vertrekt hij op 1 december 1900 uit Antwerpen naar Boma waar hij 30 december aankomt. Hij wordt aangeduid om de lijn Leo-Evenaar te beheren maar op weg naar zijn post overlijdt hij aan boord van het schip ter hoogte van post nr. 6 stroomopwaarts van de Scierie du Chenal op 12 februari 1901. Hij was dus nauwelijks 6 weken in Afrika.

8


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 9

Tertzweil Charles Marie Geboren in Gent als zoon van Ernest en Julie Marie Pickaert op 6 juli 1877. Zijn oom was Leo Tertzweil (1850-1920), industrieel, magistraat en gemeenteraadslid van Gentbrugge. Hij studeert boekhouding aan de Universiteit van Manchester en begon als boekhouder bij A. Selis, expediteur in Gent. Terrzweil vertrekt voor een eerste term van 3 jaar op 6 februari 1898 als bediende 2de klasse en verdient 1500 Bf. Hij wordt op verschillende plaatsen vermeld: Popokabaka, Kimzamba, Tumba Many en Muene. Anderhalf jaar later op 1 augustus wordt hij bediende 1ste klasse met een loon van 2100 Bf. Hij keert terug naar België en vertrekt opnieuw op 6 juni 1901 als “sous-intendant” voor een tweede term, ditmaal met een wedde van 2400 Bf. Hij trekt naar Kivangu en Tumba. Ten gevolge van koorts overlijdt hij op 14 februari bij de François Joseph watervallen.

Van den Heuvel Georges Marie Geboren in Gent op 24 januari 1870 als zoon van Ferdinand en Hortense Van Daele. Na tuinbouwstudies gedaan te hebben in Vilvoorde richt Georges Van Den Heuvel zijn carrière op Guatemala. Gedurende zes jaar is hij consul voor België in Coban en beheert hij een plantage in Ynupal. Op 21 april 1900 vertrekt Georges Van den Heuvel naar Kongo als agronoom naar de Evenaarsdistrict. In deze hoedanigheid legt hij de basis van de botanische tuin van Eala. Een plotse dood onderbreekt zijn carrière op 1 juli 1901.

De oudste en de jongste Gondry Henri Op 9 februari 1845 in Gent geboren en overleden in Boma op 18 mei 1889. Ingenieur bij Bruggen en Wegen, administratief directeur bij de spoorwegen van de Belgische Staat. Benoemd tot staatsinspecteur scheept hij in op 6 januari 1889 naar Kongo. Gondry is de eerste hogere functionaris van de Belgische Administratie die naar Kongo vertrekt. Hij wordt belast met de leiding van de staatszaken, over te nemen van de ontslagnemende vice-gouverneur Ledeganck. Vanaf zijn aankomst in Boma zal de nieuwe inspecteur met hart en ziel de moeilijke taak opnemen van de politieke en administratieve organisatie van de nieuwe staat. Door een grootse ‘koninklijke gedachte’ gedreven beschrijft Gondry vol enthousiasme zijn eer9


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:57 Pagina 10

10


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 11

ste indrukken in een reeks brieven. Hij sterft echter op 18 mei 1889, slachtoffer van zijn werkijver.

Lefebure Ludovicus Geboren in Gent volgens akte 1819 van het jaar 1878 en als werknemer in een hotel overleden in Matadi op 25 maart 1894, amper 16 jaar oud.

Merkwaardige gevallen De Pelichy Edouard Marie Geboren in Gent in de Nieuwebosstraat op 14 april 1879 als zoon van Baron de Pelichy, burgemeester van Zevergem en Alida de Meulenaere. Hij neemt dienst bij het 4de Lanciers op 4 september 1898, wordt kwartiermeester in 1900 en slaagt nadien in de examens voor onderluitenant. Hij overlijdt op 8 september 1904 aan hematurie, verergerd met geelzucht in de missiepost van de Witte Paters in Kala, ten oosten van het Tanganikameer, toen Duitse kolonie. Opmerking De naam de Pelechy ontbreekt in de biografieĂŤn van personen die naar de Vrijstaat Kongo trokken. Wij vermoeden dat de voorwaarden om opgenomen te worden in de koloniale biografieĂŤn zeer streng waren en dat de personen in kwestie effectief in Kongo moesten gestorven zijn. Niettemin liep hij de ziekte die hem het leven zou kosten op in dat land in dienst bij de FP als onderluitenant. Een nicht van Edouard was getrouwd met Raoul de Hemptinne. Wellicht was het monument, initiatief van Henri de Hemptinne, mede bedoeld als hulde aan deze jonge militair die eigenlijk onterecht over het hoofd gezien was.

De Smedt Jean Baptiste Geboren in Gent (of Anderlecht) op 19 december 1853. Gewezen clairon van het 13de Linie. Na vijf jaar in de Verenigde Staten van Amerika te hebben doorgebracht treed hij in dienst van de Vrijstaat voor de duur van drie jaar van 23 oktober 1887 tot 8 oktober 1890 in de Bas-Congo. Terug in Europa verneemt hij de oprichting van de expeditie Hodister en solliciteert voor een plaats. Op 17 oktober 1891 vertrekt hij opnieuw naar Afrika en vergezelt Hodister bij 11


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 12

zijn tocht naar Riba-Riba. Hij sneuvelt er aan zijn zijde, gedood door de Arabieren op 15 mei 1892. Opmerking: Over de geboorteplaats van deze man is er twijfel. De ene biografie vermeldt Gent, de andere Anderlecht. Opzoekingen gaven geen resultaten. Indien Anderlecht de geboorteplaats is, dan staat hij onterecht vermeld op het Gentse monument.

Jeugdige overmoed Dooms Auguste Geboren in Gent op 17 december 1879 en overleden in Bali (Leopold II meer) op 2 mei 1904. Dooms eindigt zijn middelbare studies in 1896 en neemt dienst bij het 5de Linie regiment. Twee jaar later is hij al sergeant. Als elite scherpschutter krijgt hij de grote prijs van het regiment. Begin 1901 wordt hij aanvaard bij de FP en scheept hij in op 16 januari in Antwerpen. Bij zijn aankomst op 5 februari krijgt hij het district van het Leopold II meer toegewezen en vertrekt uit Boma de 20ste om naar Kutu te gaan. Op 1 februari 1902 wordt hij eerste onderofficier en neemt het commando van de post Bongo. Op zending naar Bali kan hij ondanks de nakende nacht niet weerstaan aan de verleiding om op nijlpaarden te gaan jagen. Hij doodt er één van maar een andere wordt woest en breekt de prauw. Dooms wordt door het beest verslonden. Zijn boys kunnen niets doen om hem te helpen, maar kunnen ontsnappen. Hij zou op 5 februari terug naar België keren met de ‘Ster van Dienst’. Een bevordering tot militair agent lag klaar voor hem op de dag van zijn overlijden. Pierre Van Cleven met dank aan Luc Devriese

12


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 13

Bronnen Afrikaans Archief, Kleine Carmerstraat15, 1000 Brussel. Archief Koninklijk Legermuseum, Brussel. Literatuur De meeste werken zijn raadpleegbaar in de Ugent bibliotheek. Blanchart, G. et al. Le rail au Congo Belge, Tome I Brussel, 1890-1920, 1993. Cornet, R.J., La bataille du rail, Cuypers, Brussel, 1947. Dekeyser, E., Gustaaf Emilie de Keyser. Pioniers in Congo, Gentenaars vermeld als koloniale helden. In: Ghendtsche Tydingen, 2011, jg. 40 nr. 3, p. 202-209. Ergo, A.B., Congo Belge La colonie assassinée, L’Harmattan, Parijs, 2008. Ergo, A.B., Des Bâtisseurs aux contempleurs du Congo Belge, L’Harmattan, Parijs, 2005. Janssens, E., Les Belges au Congo, Van Hille - De Backer, Antwerpen, 1911. Koninklijk Belgisch koloniaal instituut, Biographie coloniale belge 1948 - 1958, Brussel. Ligue du souvenir Congolais, A nos héros coloniaux, Brussel, 1931. Lyr , R. (editor), Nos Héros morts pour la patrie, Van Der Elst, Brussel, 1920. Masoin, F., Histoire de l’Etat Indépendant du Congo (I en II), Namen, 1912. Van Cleven, P., Schatten op zolder en hun geschiedenis (over Léon Loys). In: Ghendtsche Tydinghen, 2011, jg. 40 nr. 3, 240-245. Vanthemsche,G., Congo, Lannoo, Tielt, 2008.

13


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 14

INVENTAIRE_ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 267

Op 25 Oktober 1902 stelde E. Coppieters Stochove in de rubriek “Goudsmidswerk - Akkergemkerk, Schatten - XVIIe eeuw - 1681” in het Frans een fiche op over

Doos met Heilige oliën De schat van Akkergemkerk bevat een zeer merkwaardige zilveren doos met Heilige Oliën. Zij dateert van het jaar 1681 en werd gemaakt toen Gillis Van den Haute pastoor was van deze kerk. De gegraveerde inscriptie op de onderkant bewijst het: Fact. 1681. Pastore Aegidio Van den Haute. De rechthoekige doos heeft een hoogte (kruis inbegrepen) van 170 millimeter, een breedte van 105 en een diepte van 65. Gemonteerd op voeten toont zij ons haar vier omlijste zijden beladen met gedreven schreiende kinderkoppen. Op de ribben bemerkt men acanthusbladeren, alsook op het deksel. In het midden van dit laatste verheft zich de wereldbol, waarboven een stralend kruis, langs beide zijden ziet men aangestoken toortsen. Dit goudsmidswerk draagt geen enkel kenteken dat ons zou kunnen helpen om de naam van de maker te vinden.

14


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 15

MINDER BEKENDE EN/OF VERDWENEN LOCATIES IN GENT

De Vismijn, Sint-Veerleplein De oude Vismijn is gelegen langs de Lieve en de Leie en wordt begrensd door de Rekelingestraat en het Sint-Veerleplein. De visverkopers die in de Middeleeuwen hun handel uitoefenden naast het Groot Vleeshuis op de huidige Groentemarkt, konden zich in 1690 vestigen op het Sint-Veerleplein. Voorlopig nog in open lucht. De monumentale ingangspoort van de vismarkt werd in 1669 gebouwd naar een tekening van Arthur Quellyn. (Wat overal wordt vermeld: die vismarkt heeft verschikkelijk veel geld, 3000 pond, gekost.) De voorgevel bestond uit drie poorten met twee zuilen en twee pilasters. Op de bovenverdieping, links en rechts van de vensters twee monumentale bas-reliĂŤfs, die de Schelde en de Leie voorstelden. Boven het fronton het beeld van Neptunus, met drietand rechtstaand in zijn kinkhoorn, getrokken door twee paarden De slagers en viskopers lieten zich ook niet onbetuigd in de dramatische kunsten en brachten toneel- en balletvoorstellingen in de grote theater van de Gilde van Sint-Sebastiaan. De Commissie der Burgerlijke Godshuizen besloot in 1865 het Sint-Laurentiusgodshuis te sluiten. In 1875 werd het afgebroken. In 1871 wordt het voorstel van het college van burgemeester en schepenen goedgekeurd om de Vismarkt te herbouwen en een overdekte markt en vismijn op te richten op de gronden van het vroegere Sint-Laurentiusgodshuis Bovendien zal de Rekelingestraat (vroegere Hoge Zonnestraat) worden verbreed omdat men meer verkeer verwacht van het Rabot naar het stadscentrum. De markt werd geopend in 1878, maar zal geen groot succes worden. In december 1873 brandde het huis af, boven de ingang van de vismarkt, van Hubert Joseph Pinnoy (Gent 1841-1919), tekenleraar net zoals zijn meer bekende vader Joseph Pierre Pinnoy, (Gent 1808-1866) die er eveneens woonde en een winkel van tekenbenodigdheden had. Zowel Constantin Sloedens als Joseph Pinnoy hebben er ook tekenlessen gegeven. De beelden van Neptunus, Leie en Schelde en ook de gevel waren erg beschadigd. In 1874 keurde de gemeenteraad het ontwerp goed voor het herbouwen van de vismarkt en het bouwen van een overdekte markt naar het plan van architect Pauli. De vishandelaars moesten voorlopig weer in open lucht handel drijven. De drie beelden werden opnieuw ontworpen en gebeeldhouwd door Charles Louis De Kesel 15


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 16

Mijn grootvader (midden rechts). In het interbellum reed hij iedere week met paard en kar naar de vismijn.

Sint-Veerleplein: ingang van de oude vismarkt en vismijn.

16


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 17

17

Achterkant vismijn: werken aan het overdekt terras.


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 18

(Zomergein 1849 — Erlangen (D) 1922), die er acht jaar aan gewerkt heeft op de Lindenlei. Er wordt beweerd dat de Schelde perfect gelijkend was aan een lokale beroemdheid van die tijd: Pruke Dossche. De naaktheid van de Leie en de Schelde hebben niet echt een schandaal veroorzaakt, maar werd wel door anonieme straatzangers in grappige maar realistische liedjes bezongen. In de Franse periode werd het Sint-Veerleplein omgedoopt tot Place d'Epicure. Ik herinner me dat ik in de jaren 1950 iedere woensdag ‘s morgens wat vroeger van huis wegreed om mijn grootvader “Peet” te gaan groeten in de Vismijn. Peet was vishandelaar in Evergem-Belzele en kwam iedere woensdag naar Gent om vis te kopen. Ik zie hem daar nog staan naast de andere vishandelaars op het bordes rond de rotonde waar de bakken vis te koop werden aangeboden. De man die de verkoop leidde, ratelde de prijs in afdalende volgorde per vijfentwintig centiem razendsnel af en het was kwestie voor de vishandelaar om op het juiste moment “hop” te roepen. Soms een glimlach als het gelukt was, soms een vloek als hij net iets te hoog had afgeslagen of te traag was geweest om zijn slag te slaan. Er bestond wel solidariteit onder de handelaars om achteraf delen van bakken vis aan elkaar te verkopen. Nadat de vismijn gesloten werd, heeft men er een autoparking met tankstation in onder gebracht. Nadien een bowling. Daarna leegstand. Ondertussen wordt al meer dan 15 jaar een papierslag geleverd om het gebouw te restaureren en een nieuwe bestemming te geven. Aanvankelijk wou Music Hall Group de verbouwing op zich nemen, maar de bestemming lokte zoveel reactie uit van omwonenden die terugschrokken voor de te verwachten overlast, dat het buurtactiecomité het uiteindelijk gehaald heeft en dat het plan noodgedwongen werd afgeblazen. In 2004 kocht de stad het gebouw terug en zocht naar een nieuwe bestemming. Uiteindelijk werd een consortium aangewezen een nieuw project te ontwikkelen. Dat wil de oude Vismijn ombouwen tot een polyvalente zaal voor 800 personen, een grote brasserie en ook de infobalie van de Dienst Toerisme zal in het gebouw worden ondergebracht. Aan de waterkant wordt het gebouw opengewerkt zodat de brasserie een overdekt terras krijgt. Er komt ook een aanlegsteiger en er zal een bruggetje worden gebouwd dat de vismijn verbindt met het Appelbrugparkje in de Jan Breydelstraat. De werken zouden in 2010 moeten klaar zijn. Bij opgravingen zijn zowel menselijke beenderen als belangrijke Mouwresten gevonden van de Sint-Veerlekerk die in 1581 werd afgebroken.

18


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 19

Literatuur P. Claeys, Les Monuments de la ville de Gand, 1905. Verschillende bijdragen in Ghendtsche Tydinghen van 1975, 1980, 1981, 1982, 1996, 2000, 2003 en 2005. Internet. Google.

Daniël Van Ryssel

HERDENKINGSDAGEN IN 2014

WAT GEBEURDE ER 25 jaar geleden 24 Maart 1989: 30 Juni 1989: 8 September 1989: 30 September 1989: 27 Oktober 1989:

1e rit van de Trolleybus. Sluiting van de “Papeterie Anglaise”. Dood van Poppenspeler Albert Vermeiren. Einde van dagblad “Vooruit”. Dood van Gaston Hebbelynck.

50 jaar geleden 24 April 1964: 18 Mei 1964: 29 Juni 1964: 17 September 1964: 14 December 1964:

Dood van de schilder Achilles De Maertelaere (Bentos). Dood van Staf Bruggen. Wijding van Mgr. Van Peteghem tot Bisschop van Gent. Dood van Jean Ray. Koning Boudewijn en Koningin Fabiola wonen een concert bij van de “Concerts d'Hiver”.

75 jaar geleden 21 Februari 1939: 15 Mei 1939: 6 Juli 1939:

Geboorte van Jo De Meyer. Openbare verkoop in de “Brittania” van werken van Armand Heins. Dood van Abraham Hans.

19


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 20

17 September 1939: Dood van Gustaaf Eylenbosch.. 29 Oktober 1939: Dood van Oscar Roels. 100 jaar geleden 5 Februari 1914: 20 Juni 1914: 12 Oktober 1914: 26 Oktober 1914:

Dood van Gustave Wolters. Geboorte van André Mertens. De Duitsers rukken Gent binnen. De Duitsers hervormen het “Flandria Palace” tot hospitaal.

125 jaar geleden 10 April 1889: 19 Mei 1889: 13 Juni 1889: 2 Juli 1889:

Geboorte van Jules Toussaint de Sutter. Eerste opvoering in Gent van "Lakmé". Geboorte van Pégoud. Plotseling overlijden van Mgr. Lambrecht, 23e Bisschop van Gent. 8 Augustus 1889: Huwelijk van Leo Baekeland met Céline Swarts. 22 Augustus 1889: Geboorte van Gustaaf Verhulst. 15 September 1889: Geboorte van Gustave Magnel. 3 Oktober 1889: Dood van Karel Miry. 150 jaar geleden

1 Februari 1864: 19 Februari 1864: 30 Maart 1864: 3 April 1864: 9 Mei 1864: 9 Mei 1864:

Geboorte van Jan Rooms. Dood van Hippoliet Van Peene. Geboorte van Jacob Semeij. 1e Opvoering in Gent van “La Traviata”. Openbare verkoop van het St-Jacobsgodshuis. Pieter Jonglas ontvangt de gouden medaille van de Stad Gent. 20 Mei 1864: De oude Tolhuissluis wordt opgeblazen. 16 September 1864: Geboorte van Ferdinand Hardijns. 2 Oktober 1864: Dood van Mgr. Delebecque, 21e Bisschop van Gent. 2 November 1864: Geboorte van Oscar Roels. 2 December 1864: Dood van Joseph Pierre Braemt. 175 jaar geleden 10 Januari 1839:

Stichting van de “Genootschap der Vlaemsche Bibliofielen”. 20


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 21

17 Februari 1839: 20 Maart 1839: 27 April 1839: 9 Mei 1839: 19 Juni 1839: 2 Oktober 1839:

Geboorte van Louis Van Biesbroeck. Geboorte van Mathias Zens. De Draak wordt van het Belfort gehaald. Geboorte van Theodoor Swarts. Dood van Jozef Paelinck. Opstand van de textielarbeiders. Constant Dossche wordt aangehouden. 26 December 1839: Geboorte van Mgr. Karel Joannes Seghers. 200 jaar geleden Mgr. de la Brue trapt het hier af. De Prefect Houdetot wacht niet af om te vertrekken. Geestdriftig onthaal van de Kozakken aan de Keizerpoort. 14 Februari 1814: Een 2e bende Kozakken onder leiding van Boganoff (Peetje Kozak) doet zijn intrede in Gent. 19 Maart 1814: Benoeming van de Comte de Lens tot Burgemeester van Gent. 24 Maart 1814: Peetje Kozak woont het Te Deum bij en geeft ‘s avonds een bal. 2 April 1814: Peetje Kozak verlaat Gent. 9 April 1814: O.L.V. met de Inktpot wordt weer in haar nis geplaatst. 18 Mei 1814: Terugkomst van de Seminaristen uit Wezel. 26 Mei 1814: Triomfantelijke terugkeer van Mgr. de Broglie. 20 Juni 1814: Stichting van het “Verenigd Koninkrijk der Nederlanden”. 24 Juni 1814: John Quincy Adams komt aan in Gent. 29 Juni 1814: Tsaar Alexander bezoekt onze stad. 4 Juli 1814: In een bureau in het Stadhuis vindt men de oude vlag terug met de Maagd van Gent erop. 31 Juli 1814: Willem I neemt de Administratie van ons land over. 31 Juli 1814: De Amerikaanse onderhandelaars installeren zich in het Hotel van Lovendegem 6 Augustus 1814: De Engelse delegatie komt aan in Gent. 8 September 1814: De Gentse begijnen krijgen de toelating van Willem I om opnieuw het habijt te dragen. 9 September 1814: De Municipale Raad besluit tot de stichting van het “Koninklijk College” 11 September 1814: Bezoek aan Gent van Willem I. 15 Januari 1814: 1 Februari 1814: 4 Februari 1814:

21


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 22

29 September 1814: De Amerikaanse afgevaardigden bieden een bal-souper aan. 2 November 1814: Na het failissement van Lieven Bauwens wordt zijn fabriek in de Chartreuzen verkocht. 7 November 1814: Motie van de Gentse Gemeenteraad aan Willem I waarin gevraagd wordt Gent aan te duiden voor de zetel van de nieuwe Universiteit. 24 December 1814: Ondertekening van het Amerikaans-Engels Vredesverdrag. 250 jaar geleden 30 Januari 1764: 26 Maart 1764: 17 April 1764: 5 Mei 1764: 9 Augustus 1764:

Geboorte van Jacob Van Caeneghem. Dood van Anne-Marguerite Van Reysschoot. Geboorte van Charles Van Hulthem. Geboorte van Jean-Baptiste Van Lokeren. Geboorte van Bernard Van Wambeke.

300 jaar geleden 17 Maart 1714: 25 Juni 1714:

Inwijding van de nieuwe kerk van de Discalsen in de Burgstraat. Driedaags schuttersfeest op de Waaldam.

400 jaar geleden 28 Augustus 1614: Albrecht en Isabella verblijven in het Prinsenhof. 700 jaar geleden 29 November 1314: Dood van Philippe Le Bel. 800 jaar geleden 27 Juli 1214:

Ferrand van Portugal wordt door de Fransen gevangen genomen bij de slag van Bouvines.

1200 jaar geleden 28 Januari 814:

Dood van Karel de Grote.

22


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 23

BIJ EEN GESLAAGDE HERSTELLING TE GENT: HET HOTEL VANDEN MEERSCHE OF HET OOGLIJDERSGESTICHT Pierre Kluyskens schreef dit artikel meer dan 60 jaar geleden

Het groot gebouw op de hoek van de Nederpolder en de Zandberg, wiens gevel onlangs terug in zijn oorspronkelijke toestand werd hesteld, vertegenwoordigt, voor wie een paar ogenblikken bij zijn beschrijving en lotgevallen wil blijven stilstaan, een hele brok Gentse geschiedenis. Verdeeld, vergroot, verminkt of gerestaureerd, verhuurd, verkocht of bezet, bewoond door kloosterzusters, edellieden, maatschappijen of kooplui. door vriend, vijand of vreemde overheerser, blootgesteld aan alle wisselvalligheden van kunst, smaak en stijl, nu eens symbool van rijkdom, weelde en zelfs uitspattingen, dan weer van naastenliefde en offervaardigheid, heeft het vermaarde “Pellicaen” welke na de meest diverse benamingen te hebben ontvangen, het Ooglijdersgesticht ís geworden, gedurende ruim zes eeuwen al het wel en het wee van onze stad gedeeld. Wij vinden immers het gebouw reeds in 1360, ten tijde van Lodewijk van Male vernoemd. Een paar jaren later zien wij dat het gebouw gesplitst wordt in de Grooten en de Cleenen Pellicaen. Gedurende de XVe eeuw valt niets noemenswaardig aan te stippen: het is een gebouw, zoals er velen in de kuip van Gent bestaan, nu eens private woning, dan weer eens herberg tot ‘t rond het midden van de XVIe eeuw in bezit komt van de familie Damman, welke de linkervleugel laat optrekken en het tussen de jaren 1345 en 1558 het aspect van een rijke patriciërswoning verschaft. Geen wonder dan ook dat, wanneer ‘t gebouw te koop gesteld wordt, het een lid van de Raad van Vlaanderen, Pieter van Steelant, is die er eigenaar van wenst te worden, De XVIIe eeuw zag het gebouwencomplex op de hoek van Nederpolder en Zandberg nog meer uitbreiding nemen door het afbreken van een paar aanpalende kleine huizen, zodat, wanneer het gebouw in handen kwam van de familie du Faing, een der aanzienlijkste uit de streek, het bijna een prinselijk uitzicht had. Maar weldra veranderde het opnieuw van eigenaar toen Jean-Baptiste Vanden Meersche, heer van Berlare en Bareldonk, het in 1736 van Lambertina du Faing en haar echtgenoot voor de som van 3.603 pond aankocht. Jean-Baptiste Vanden Meersche zou de grote omvormer van het hoekgebouw worden, want 23


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 24

Hotel Van den Meersche - binnenplein.

onmiddellijk na de aankoop vangt hij de werken aan die verschillende jaren zouden duren. Wij lezen in het Stadsarchief dat hij zich in 1738 tot de schepenen der Keure richtte om hen de toelating te vragen de gevel aan de zijde van de Nederpolder volledig om te bouwen: verthoont reverendelyck Jan Baptiste Ignace Vanden Meersche, heere van Beerlaere, proprietaris van eenen huyse stede ende erfve ghestaen ende ghelegen binnen dese stadt ten voorhoofde op de opperhooghpoorte houdende den hoeck vanden Santbergh, dat hij den blinden muer benevens de poorte aldaer ter straete waerts staende, geerne soude afbreken ende van nieuws opmaeken in conformiteyte van de modelle ten desen annexe”. Het jaar daarop richt hij een nieuw verzoekschrift om “teynden den hof jeghens het straetjen aldaer, geerne soude doen ghebeuren eenighe veranderinghen tot commoditeyt ende cieraat vanden selven huyse in conformiteyte van de modelle ten desen ghevoegt”. Gedurende gans de XVIIIe eeuw zou de familie Vanden Meersche zich inspannen om van haar hotel een der prachtigste woningen der stad te maken.

24


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 25

De Lodewijk XV-stijl vierde hoogtij in Frankrijk en was ook te Gent doorgedrongen, waar David ‘t Kindt en Bernard De Wilde het tot een ongemene bloei brachten door enkele gebouwen op te trekken als het Huis der Onvrije Schippers, het huidige Beursgebouw, de Vlaamse Academie, het hotel d’Hane Steenhuyse, Falligan, het huis Serlippens. enz., die allen 'bij de mooiste gebouwen onzer stad mogen gerangschikt worden. Ook Vanden Meersche heeft in die stijl een middel gezien om aan zijn hotel een buitengewone luister te verschaffen. Wel is in die uitwendige constructie van het gebouw, met zijn te zware, dakvensters, zijn onharmonische puntgevels en het algemeen aspect dat streng aandeed, zoals wij het tot voor een paar maanden zagen, niet heel gelukkig te noemen; daarentegen is de innerlijke versiering, zoals zij door de familie Vanden Meersche werd ingericht, veel gracieuzer en beter aan de geest van de stijl aangepast. De gebouwen rondom de tuin met hun grillige en decoratieve versieringsmotieven, de lijn zelve der gebouwen, en niet het minst de enig mooie trapzaal, verraden de smaak en kunstzin van Jan-Baptiste en de voortzetters van zijn werk: Alexander-Augustijn en Emmanuel Vanden Meersche; Alexander voerde eerst een paar veranderingen achteraan het gebouw in 1749 en kreeg op 22 Maart 1751 van de schepenen der Keure de toelating om de gevel te herstellen “welcke twee ghevels (aan de kant van de Zandberg) door den laps van tijde gherot zijnde, vint hij hun suppliant ghenoodt sulks de selve te doen afbreken... ende de selve van nieuwe wederom op te bouwen. soo hij insgelijcx sal moeten doen aende drij solder ofte dackvenster langs den cant vande Hooghpoorte ook door lanckijt van tijde gherot” Een kwart eeuw later, in 1777, zou Emmanuel Vanden Meersche het huis van Wwe Christiaens op de Zandberg aankopen om het te “laeten afbreken en van nieuws opmaeken in conformiteyte van den ghevel daer nevens staende.” Met die laatste uitbreiding had het gebouw nu zijn definitieve afmetingen verworven, terwijl het inwendig een schitterende versiering had ontvangen: zware eikenhouten deuren (allen nog in Lodewijk XIV-stijl), prachtige wandbekledingen en plafonds in Lodewijk XIV-stijl, rijke meubilering, tapijten, schilderijen en ingewerkte spiegels schonken aan de woning een stemming van weelde en kunstzin. Het mooiste gedeelte ervan en tevens de meest artistieke, is ongetwijfeld de majestueuze trap, een der merkwaardigheden onzer stad, met de weelderige muurschilderijen van Heylbrouck (1764), de onderwereld, de aarde en de Olympus voorstellende. In die harmonie tussen het sierlijk beeldhouwwerk, de gracieuze proporties en de kronkelende, fantasievolle arabesken van de trap en de kleurrijke orkestratie van het feeëriek decor van de muurbekleding vinden wij een prachtig be-

25


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 26

wijs van de manier waarop een vreemde stijl aan onze kunst aangepast kon worden; want het is een eigen stemming die geboren wordt uit dit gedempt licht, die stevige vorm en kleur van het schilderij dat warm en majestueus naar voren treedt en zo wondermooi de golvende lijn van de trapleuning tegemoetkomt. Enig voorbeeld ook van de geestelijke identiteit bij een schepping waaraan een architect, een beeldsnijder en een kunstschilder, in een zelfde gedachte en met 'hetzelfde en gemeenschappelijk einddoel voor ogen, hun krachten hebben kunnen samenbundelen. De inval door de Franse troepen in onze streek, zou tijdelijk een einde stellen aan het luisterrijk bestaan van het hotel Vanden Meersche, Emmanuel had immers in 1792 het gebouw verkocht aan zijn neef, graaf Karel-Josef van Lichtervelde samen met gang de meubilering. Toen onze stad echter haar aandeel. moest betalen in de oorlogvoering der Franse republiek en tot een gedwongen lening van 7 miljoen moest overgaan, achtte graaf de Lichtervelde, die een der eerste slachtoffers zou worden om zijn aandeel in die last te moeten dragen, het veiliger, naar het voorbeeld van zovele andere edellieden, uit te wijken, wat voor gevolg had dat zijn hotel door het Magistraat werd aangeslagen en openbaar verkocht. Zoals het toen steeds gebeurde in die bewogen periode, ging het gebouw voor een appel en een ei van de hand en werd het voor een spotprijs aangekocht door Van den Berghe, een handelaar in wijnen, die wij later, tussen de jaren 1801 en 1307 als “adjoint au maire,” zouden terugvinden, en een architect Reyniers die, toen de graaf de Lichtervelde in 1795 − de storm was toen enigszins geluwd − terugkwam, de woning aan de vroegere eigenaar afstonden. Toen deze overleed waren onderhoud en lasten te zwaar voor de erfgenamen die het huis te koop moest stellen, zodat het in de handen terechtkwam van de beruchte en gehate betaalmeester van Napoleon. Cesar Maes, “le payeur” zoals hij genaamd werd, die zijn eigen beurs steeds goed wist te vullen en de Victor Hugo, in zijn brieven aan zijn vrouw, als een monsterachtig wezen laat doorgaan. Maes, schrijft hij, heeft de oude St.-Baafsabdij aangekocht en steen voor steen verkocht: “Il y avait en 1798 deux espèces de monstres: les uns tuaient les hommes, les autres tuaient les monuments, les une voulaient du sang, les autres de l’or! Ce Maes était de cette dernière espèce, la plus misérable à mon gré”. Ainsi ce misérable nous a pris à tous ce beau couvent pour se donner à lui, imbécile et inutile la maison dont je t’ai parlé”. Is Maes de schrik der bevolking geweest, toch zal een gedeelte van het geld welke hij inzamelde onze stad ten goede zijn gekomen, want een belangrijk deel ervan besteedde hij aan het scheppen van een somptueus Empiresalon, in de benedenzaal welke de hoek

26


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 27

vormt van de Nederpolder en de Zandberg. Dit salon is sen waar juweeltje van Empirestijl: een rond gewelf in het plafond is met sierlijke vergulde arabesken versierd, terwijl de muren met zeldzame stof bedekt zijn. Ingewerkte spiegels tussen de vensters verheffen zich op half ronde marmeren tafels waarin, in het marmer zelf, de initialen van Maes gelegd zijn, zoals trouwens ook boven de indrukwekkende deuren gouden letters M prijken. De tafeltjes rusten op gestileerde zwanen. De bronzen zwanen welke de marmeren schoorsteen versieren, werden helaas gedurende de oorlog 1914-18 door de Duitsers weggenomen, wat ongetwijfeld een zware verminking van het Salon uitmaakt. Vermelden wij ook dat naast die woonkamer een Chinees Salon wordt aangetroffen, eveneens rijkelijk opgevat, welk met zijn vreemde en exotische motieven in vroegere jaren een geweldige indruk op de bezoekers moest nalaten. Na de dood van Maes, die in 1885 vermoord werd, bleef het nog een tijdlang de eigendom van diens erfgenamen; in 1842 wordt het een spijshuis, “Restaurant G. Oldi, ex-propriétaire de l'hôtel de la Poste”, zoals wij nog lezen op de kleine vignette waarop ook het gebouw afgebeeld is; het spijshuis maakte denkelijk geen al te schitterende zaken want het jaar daarop wordt het herenhuis aangekocht door ridder de Coninck van Merkem. Na diens overlijden in 1855 wordt het verhuurd aan de bekende zangmaatschappij “de Melomanen” die de voor die tijd niet te onderschatten jaarlijkse huurprijs van 6.000 fr. betaalden. Zij waren het die de voormalige paardenstallen in feestzaal omvormden, waar er tot 1872 lustig werd gezongen en gefeest. In 1872 eindelijk wordt het vroegere “Pellicaen” een laatste maal openbaar verkocht en toegewezen aan Baron Casier-de Hemptinne die het ter beschikking stelt van de Zusters der Kindsheid Jezus, welke het tot op heden ten dage bleven betrekken, na er sedert 1892 volledig eigenaar van te zijn geworden. Men heeft over de onlangs doorgevoerde herstellingswerken reeds heel wat gezegd en geschreven; en inderdaad in een dergelijke aangelegenheid, wanneer men kordaat een bepaalde stijl doet verdwijnen. kan men eeuwig blijven redetwisten over het voor- en nadeel van de onderneming. Er waren vele voorstanders van deze gevel in Lodewijk XV-stijl en menig Gentenaar, die met dit beeld en visioen als het ware was opgegroeid, zal betreuren dat een typisch Gents stadsgezicht zo plots en brutaal van aspect is veranderd. Doch zelfs de hardnekkigste voorstanders van het status-quo moeten heden bekennen dat degenen die het aangedurfd hebben het gebouw terug te plaatsen in zijn oorspronkelijke toestand, het geenszins verkeerd op hadden en dat

27


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 28

het ensemble, wanneer het een zekere, onmisbare patine zal hebben verkregen, architecturaal en artistiek boven de Lodewijk XV gevel moet verkozen worden. Want er dient opgemerkt te worden dat het aanwenden van die stijl vooral op de binnenkoer en bij de versiering der lokalen gelukkig was uitgevallen. De buitengevel op zich zelf was geen toonbeeld van harmonie of evenwichtige proporties en mocht in geen geval de vergelijking doorstaan met die prachtige gevels uit de XVIIIe eeuw, welke wij nog in zo groot aantal te Gent ontwaren. Verder dient ook aangestipt dat het hier geen doodgewone en gebrekkige herstelling gold, zoals maar al te dikwijls gebeurt, maar dat men zelden zo gewetensvol en met een dergelijke eerbied voor de artistieke vraagstukken te werk is gegaan. Allen die aan dit groots opzoekings- en uitvoeringswerk hun medewerking hebben verleend, dienen hiervoor gefeliciteerd en bedankt, te worden en niet het minst Kanunnik De Keyzer, die de bezieler van gans die onderneming is geweest en wiens rijke kunstwetenschappen en ondervinding van allerhoogste waarde geweest zijn. Binnenkort zal aan de kant van de Zandberg - men is tegenwoordig reeds een aantal huizen aan ’t afbreken - een nieuwe vleugel worden opgetrokken, in klassieke stijl, wat nog beter de “Empireatmosfeer� van het plein zal versterken en de plannen, die wij mochten inzien, voorspellen dat hier ook alles tot een volledig succes zal uitgroeien. Pierre Kluyskens

28


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 29

GHENDTSCHE TOESTANDEN

Per huurbootje doorheen de stad: ‘Vigilanten’ te water in 1881

Toeristische huurbootjes zijn sinds vele jaren alomtegenwoordig in het stadscentrum. Enkel de Minervabootjes aan de Coupure tussen de Sint-Agneta- en de Hospitaalbrug kan je zelf besturen, maar dan uitsluitend voor het bevaren van wat de waterbouwingenieurs de ‘Toeristische Leie’ noemen: het riviergedeelte tussen Gent en Deinze. In het Gentse centrum ben je, behalve voor de sportvaart met kano’s, verplicht gebruik te maken van andere bootjes voorzien van stuurlui - gidsen in dienst van rederijen. Ze staan in voor toeristische rondvaartjes en het personeel geeft al of niet eigenmondig goeie of minder goeie uitleg in diverse talen. Probeer daar maar niet tussen te varen met je bloedeigen luxejacht. Je riskeert geënterd te worden in pure kaperstijl. Ooit ging het er anders aan toe. Je kon ook in het stadscentrum een bootje huren, maar dan niet om je stad te bezichtigen van op het water. Niemand dacht er aan zoiets extravagants te ondernemen, tenzij misschien een zeldzame in Gent verdwaalde excentrieke Engelsman. Je kon er wel een en ander mee vervoeren over de vele Gentse watertjes om misschien een van op straat moeilijk bereikbaar achterhuis te bevoorraden, enz. In elk geval om ‘iets nuttigs’ te doen. Van die mogelijkheid kon je gebruik maken bij de Herberg De Groene aan de Huidevetterskaai tussen het Nieuwland en de Groenbrugstraat, toen nog een heel waterrijke omgeving. Via het Huidevetterken en andere kanaaltjes kon je het hele dichte netwerk van de Gentse waterwegen bereiken. Hoe dat er aan toeging vernemen we via een kort tekstje ontleend aan De kiezingen in Gent sedert 1830 door Désiré Destanberg verschenen in 1910. Voor een beschrijving en afbeeldingen van herberg De Groene en de buurt verwijzen we naar een artikel in Ghendtsche Tydinghen, jaargang 27 (1998) nr. 1. Spreken wij eerst van het lokaal. Een tekening of foto zou ons hier wel te pas komen. Helaas wij bezitten er geen, doch het lieve hoekje van het oude Gent gevormd door de herberg “In den Groene” en de ruime danszaal staan ons nog zoo helder voor den geest, dat wij zullen trachten het met onze pen te schetsen. De herberg stond op den hoek der Groenstraat (nu Groenbrugstraat), rechtover de plek waar vroeger de Minnemeersbrug lag (die ligt nu meer 29


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 30

stroomafwaarts). De Groene was gebouwd op een overwelfd deel van een van de talrijke waterlopen welke tot voor enkele jaren de stad Gent doorkruisten. Ze bezat een grote danszaal welke op de andere oever van de waterloop stond, overschaduwd door zeer oude bomen. Een dichter zou zeggen dat het een echt nestje van muziek, dans en liefde was, verscholen in de bomen. De benaming: “De Groene” was zeer gegeven. Het kanaaltje waarboven de Groene stond vloeide verder onder de oude Groenstraat, verdween achter en onder enkele woningen van de Huidevetterskaai, achter de huizen van de Van Caneghemstraat en van het Huidevetterken, en vertoonde zich weer aan de Slijpstraat, naast de brouwerij tegenwoordig toebehorend aan den heer Bilsen. Deze arm werd net als het straatje het Huidevetterke genoemd. De andere arm van de waterloop liep onder de straatweg leidende naar het Nieuwland en de Reke (nu Blekersdijk), ten dien tijde een soort dijk tussen de meersen en de Leie, niet gekalsijd, met diepe wagensporen, niet verlicht, bijna onbegaanbaar bij regenachtig weer. Over een lengte van twintig meters was er een kaai. Aan de overzijde stonden enige werkmanswoningen met een lief tuintje voor de deur. Verder vloeide het vaardeken achter de huizen van het Nieuwland (oneven nummers). Juist aan den samenvloeiing van de Leie en ons kanaaltje lagen altijd een tweetal “huurbootjes”, bij de jongens van de wijk gekend als de “Vigilanten van Leander”. Deze “huurbootjes” hadden niets gemeen met de boten van de prijswinnaars van Henley. Het waren platte bakken, “ponten” (pontons) geheten, zonder roer, welke men met moeite voortdrijven kon. (Commentaar en bewerking door Luc Devriese)

30


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 31

De omgeving van De Groene met de waterlus (waarschijnlijk een oude Leiemeander) waarop De Groene gebouwd was (in het bouwblok nr. 22). Het water liep doorheen het bouwblokje nr. 23, afgegrensd door de Huidevetterskaai en de Groenstraat (nu onderverdeeld in Groenbrugstraat en Moestuinstraat). Onder: de Leie met de Minnemeersbrug (pont de Pré d’Amour) op haar originele plaats. Rechts de straat Nieuwland. Boven: het Godsuishammeke (rue de la Maison Dieu). Dwars doorheen het bouwblok nr. 21 (destijds grotendeels ingenomen door het Sint-Jacobsgodshuis met kapel en huisjes omheen een hofje) werd de Jacob Van Caeneghemstraat getrokken (detail uit de Atlas Piéton en Boutique, 1809, Stadsarchief Gent, reeks DD nr. 12).

31


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 32

WATER: GESEL OF ZEGEN? GETUIGENISSEN UIT DE PERIODE 1848-1903

VOOR U VERZAMELD UIT 31600 EDITIES VAN DE GAZETTE VAN GENT

28 juli 1848 Het onweder en de stortvlaag die eergisteren over onze stad losgebarsten zijn hebben op de wijk van Sint-Pieters aanzienlijke schade aangericht. In de Kortrijksestraat zijn huizen overstroomd door water dat van de glacis (* helling van de citadelwand) is afgelopen. Zulke rampen had men destijds bij elke grote regenvlaag te verduren totdat de krijgsregie, overtuigd dat het ongemak van de citadel kwam, hier een einde aan stelde. De wateren van de uitgestrekte, verharde glacis hadden bij grote regens geen andere uitweg dan zich op de bestrating te werpen. Er werden waterlopen gegraven, de ringmuur werd doorbroken en men plaatste er een tralie. Onder de kasseiweg maakte men een overgrote waterleiding en zo werden de wateren in de stadswal geleid en verder naar de Leie. Sindsdien had men over geen ongemakken meer te klagen. Drie maanden geleden heeft men wegens een maatregel van militaire veiligheid de openingen en waterleidingen gestopt en sedertdien zijn de rampen weer begonnen. Het is te hopen dat de hulpmiddelen welke vroeger door de militaire genie werden aangebracht zullen hersteld worden, zoniet zal het bestuur van de stadswerken maatregelen moeten nemen om nieuwe ongelukken te voorkomen.

31 mei 1851 Ten gevolge van de zware overstromingen te Drongen en Afsnee is grote waterschade aangericht op het Willemsveld te Sint-Denijs-Westrem.

29 juli 1868 Talrijke soldaten die bezetting houden in de citadel zijn thans bezig met aan de Schelde, rechtover Terplaten, een bassin te graven dat moet dienen als bad32


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 33

plaats voor het garnizoen. Alhoewel er ijverig wordt gearbeid is het door de aanzienlijkheid van het werk niet te geloven dat de badplaats nog deze zomer zal kunnen gebruikt worden.

17 maart 1871 Het schepencollege van Gent zette de plannen uiteen betreffende het verwerven en benutten van de gronden van de citadel om er een nieuwe woonwijk op te richten. De uitgaven daarvoor worden geschat op 484 000 frank waaronder 60 250 frank voor het bouwen van riolen en waterleiding.

2 september 1873 Gent is zeker ĂŠĂŠn van de Belgische steden die zich het minst uitbreiden. In het voorgeborchte van de Kortrijksepoort veranderen bij het minste regenweer de wegen in een modderpoel. De bevolking neemt in het zeer uitgebreid voorgeborchte van de Kortrijksepoort iedere dag toe, dus moet de overheid haar blikken vooral langs die kant wenden en er voor een goede bestrating, veiligheid en gezondmaking zorgen van de overheid.

19 juli 1875 Iedereen was gisteren ver van te denken dat er in de namiddag een onweder zou losbarsten gelijk wij er nog geen hadden beleefd. Een droevig waterfeest! Verschillende straten van de Sint-Pieterswijk hadden erg te lijden van ondergelopen kelders. Aan de citadel is een muur ingestort. Er kan niet gauw genoeg verholpen worden in de gebrekkige toestand van de riolering. Zal dat gebeuren? Dat is een andere vraag! In Gent is men gewoon alles vanuit de lange munte te laten komen!

13 augustus 1875 Gisteren is rond 7 uur in de morgen een onweder over de stad uitgebarsten. Het deed vrezen dat we een herhaling gingen krijgen van datgene welke enkele weken zoveel schade heeft aangericht. Het was wederom de omgeving van de Kortrijksepoort die er het slechtst bij gevaren is en het zal bij elke grote regenvlaag hetzelfde zijn als men geen maatregelen neemt om het water van aan het einde van de Kortrijksestraat omtrent Den Karpel gemakkelijk te verspelen. Sedert de werken aan de boulevard van de citadel komt het water dat vroeger

33


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 34

langs de glacis wegspoelde nu de Kortrijksestraat afgestroomd, tegelijk met het water dat van buiten de gewezen poort aan de herberg De Stad Gent afvloeit.

1 april 1876 Een onderzoek is geopend aangaande de vernietiging van een gedeelte van de waterloop n째17, gezegd Ganzenloop, buiten de voormalige Kortrijksepoort en zijn vervanging door een waterleiding langs de Meersstraat.

30 mei 1877 Er wordt in de stad veel gesproken over een ontdekking, gedaan aan de voormalige Heuvelpoort. Bij het delven voor de aanleg van riolen hebben de werklieden hard metselwerk ontmoet, dat bij aanraking met de pieken een holle klank gaf. Men legde een mijn aan en deed een gedeelte van het metselwerk springen, waardoor men een gang ontwaardde. Na er in doorgedrongen te zijn tot zover de kwade lucht het toeliet, zag men dat het een reeks ineenlopende gewelven betrof. Over deze stellig merkwaardige ontdekking kwamen dadelijk allerhande praatjes in omloop. Het was een onderaardse gang die naar Sint-Denijs liep, een geheime uitweg van een oud klooster, enz. Deskundigen onderzochten de gewelven en zo werd vastgesteld dat ze een deel hebben uitgemaakt van de oude vestingswerken van het Montereyfort uit de achttiende eeuw. Men zet thans de rioolwerken voort want men heeft in die gewelven niets merkwaardigs gevonden.

13 juli 1878 Een groot aantal huizen in de Kortrijksestraat hebben geen pompen voor drinkbaar water. Er biedt zich een gelegenheid aan om op de hoek van de Kortrijksestraat een openbare pomp te plaatsen met weinig kosten. In de afgebroken herberg De Karpel bevindt zich een goede waterput. Er is dus niets te delven of te metsen om daar een pomp te plaatsen die niet alleen dagelijkse diensten zou bewijzen aan de bewoners, maar ook in geval van brand in de omstreken wel van pas zou komen, aangezien men nogal ver van het water verwijderd is.

34


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 35

17 mei 1879 De concessie voor de verdeling van drinkwater in Gent is mits de voorwaarden van de lastenkohieren verleend aan de heren Camels en Van Overstraten. De stad zal voor haar verbruik 300 000 kubieke meter water per jaar nemen. De geaboneerden zullen 4 centiemen per hectoliter betalen, met een vermindering van 10% indien zij 50 hectoliter per dag gebruiken en van 20% indien zij gedurende het jaar 1000 hectoliter afnemen.

28 november 1879 De heer Camels, de bestuurder van de Maatschappij der Waterverdeling, heeft laten weten dat buiten de Heuvelpoort het voorafgaandelijke peilingswerk langs de Schelde geĂŤindigd is. Weldra worden de stadsgronden aangekocht voor het oprichten van de grote bakken voor het inzamelen van het water. Ze zullen gemaakt worden aan het hoogste punt van de stad op de Kattenberg, zodat genoegzame drukking kan worden uitgeoefend om het water tot in de verst afgelegen punten van de voorgeborchten te doen lopen. De werken worden na het winterseizoen aangevangen en zullen voor het einde van 1880 geheel afgedaan zijn. De stad zal een nieuwe lening van 12 miljoen uitschrijven voor het uitvoeren van allerlei werken van openbaar nut.

1 december 1879 De heer Camels heeft aan de drukpers een schrijven ter publicatie overhandigd. “Ik lees dat men de maatschappij van de maatschappij van de waterverdeling nog niet de hand aan het werk ziet slaan en betreur dat men zich niet beter ingelicht heeft. Een werk van die aard kan gedurende het winterseizoen niet tot stand worden gebracht. Echter is alles wat kon gedaan worden zo gevorderd als maar mogelijk is. De voorafgaandelijke peilingswerken zijn beĂŤindigd, zoals men buiten de Heuvelpoort langs de Schelde kan zien. Men heeft daar een grote uitgebreidheid bruikbaar water gevonden dat uitmuntend is verklaard door de scheikundige van de stedelijke overheid welke werd aangewezen om er de ontleding van te doen. De tekenaars zijn bezig met de bepaalde plans voor te leggen van de buizen in de stad en de vereiste borgtocht van 200 000 frank is in de gemeentekas gestort. Zodra door de stedelijke raad de overdracht zal gedaan zijn van de maatschappij

35


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 36

36


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 37

aan de eerste concessionarissen, zullen de nodige gronden worden aangekocht voor de inrichting van de verdeling. De grote bakken voor het inzamelen van het water zullen op het hoogste gedeelte van de stad worden opgetrokken, namelijk de Kattenberg te Sint-Pieters. Vandaar zal men een genoegzame druk kunnen uitoefenen om het water tot in de verst afgelegen voorgeborchten te doen lopen. De heer Van Overstraeten, ingenieur-bestuurder van de verdeling te Brussel, verzekert dat voor het einde van 1880 het werk zal afgedaan zijn. De stedelijke overheid wordt op de hoogte gehouden van alles wat de maatschappij verricht.�

29 maart 1880 Het schepencollege is zinnens de oude Schelde op een lengte van 114, 50 meter te overwelven en te verplaatsen, te beginnen van haar oorsprong aan Terplaten tot stroomopwaarts het brugje onder de Sint-Lievensboulevard.

16 april 1880 De maatschappij van de waterverdeling heeft buiten de Heuvelpoort langs de Schelde de nodige gronden aangekocht voor het uitvoeren van draineringswerken en het plaatsen van machines. Nu de stedelijke raad de plans voor de kanaliseringswerken heeft goedgekeurd en al de voorafgaandelijke formaliteiten vervuld zijn, zullen de werken ijverig worden voortgezet, zodat naar alle waarschijnlijkheid nog in de loop van dit jaar sommige delen van de stad van water zullen voorzien kunnen worden.

9 oktober 1880 De bewoners van de Heuvelpoort hebben aan het gemeentebestuur een petitie gezonden over de toestand van die wijk. Zij beklagen zich met recht over het bestuur van de aldaar uitgevoerde werken voor de waterleiding. Eerst heeft men de grachten geplaatst en ruim twee maanden laten openliggen. Nu zijn ze weliswaar gevuld, doch men vergeet de kasseien te herplaatsen welke men heeft moeten uitbreken...

21 mei 1881 Men leest in La CĂ´te Libre dat de dienst van de waterleiding te Gent in de loop van september zal beginnen. Wij kunnen er geen geloof aan hechten dat de

37


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 38

werken alsdan gereed kunnen zijn. Er is nog veel te doen. Aan de grote waterbakken die op de Kattenberg moeten opgericht worden is men zelfs nog niet begonnen.

10 augustus 1881 Er is een overeenkomst tot stand gekomen tussen de stad en de staat om op de Kattenberg het bouwen toe te laten van vergaarbakken voor de waterverdeling. De staat heeft onder zekere voorwaarden de nodige grond aan de stad toegestaan.

30 mei 1882 De Maatschappij der Waterverdeling heeft het stedelijk bestuur verzekerd dat zij vanaf 10 juni aanstaande in staat zal zijn in bepaalde wijken van de stad met de eerste waterlevering aan te vangen. Dit zal met enige plechtigheid plaatshebben aan de eerste vergaarbak op de Kattenberg.

4 juni 1888 Er werd door lezers van de Journal de Gand aan het schepencollege een verzoekschrift gericht om een park te bekomen op de Citadelboulevard tussen de Kortrijksesteenweg en de brug over de Leie aan de Bijloke. Onze raadsheren hebben zich reeds bezig gehouden met aan dit gedeelte van de boulevard een bestemming te geven en een ontwerp opgemaakt dat een grote kans heeft om binnen een niet ver verwijderd tijdperk verwezenlijkt te worden. Het bestaat in het maken van een waterval. Men zou van de natuurlijke helling gebruik maken en het nodige water rechtstreeks uit de Schelde putten. Op de Kattenberg, het hoogste punt van de stad, zou daartoe een nieuw waterkasteel worden gebouwd. Het water zou verder nog bestemd worden voor de verbetering van de wegenis, de besproeiing van de straten en het kuisen van de riolen. Langs de kant van de normaalschool zullen in het park drie vijvers worden gegraven. Men werkt tegenwoordig aan de plaatsing van de waterbuizen.

20 juni 1888 Men is vrijdag in het park van de citadel overgegaan tot het vullen van de vijver welke gegraven werd achter de normaalschool. Het water wordt rechtsreeks uit de Schelde getrokken bij middel van pompen, waardoor men 180

38


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 39

kubieke meter in het uur kan aanvoeren. De vijver moet bijgevolg in weinige uren geheel gevuld zijn. Ongelukkig is er iets onverwachts gebeurd. Naarmate het water in de vijver werd gepompt verdween het in de grond en het was onmogellijk het werk te voltooien. Men weet niet juist wat de oorzaak is, maar het betreft opgevulde grond en mogelijks zijn daaronder diepten die gevaren kunnen opleveren. Men zal dit onderzoeken.

21 juni 1888 Men heeft de zuiggaten onschadelijk kunnen maken langs waar het water van de nieuwe vijver in de hof van de citadel een uitweg vond. Het blijft thans in de kom staan. De nieuwe vijver is een schone verfraaiing van de hof.

1 maart 1893 De stedelijke regering van Gent heeft een lening van 50 000 frank aangegaan teneinde de waterdienst van de stad te verbeteren. Men is voornemens buizen te leggen in het park van de citadel dat veel van de droogte te lijden heeft en de oorzaak is dat zoveel planten kwijnen en verdrogen.

23 augustus 1893 Ten gevolge van de grote droogte tijdens vorige jaren heeft het gebruik van de pomp Worthington voor de aanvulling van de vijvers en het besproeien van het park een uitgave veroorzaakt van 1 268,90 frank in plaats van 1000 frank. Deze som is in de begroting van 1896 op 1 250 frank gebracht. Daarenboven is het onmisbaar bevonden de buis van de waterleiding te verlengen in de grote dreef tussen de kiosk en de rotsbogen, teneinde toe te laten dit deel van het park te bespoeien bij middel van twee watermonden. Dit werk noodzaakt een toegevoegde uitgave van 147,25 frank. Aan personeel en onderhoud van beplantingen wordt 404,69 frank besteed.

4 november 1894 Overstromingen teisteren buiten de Kortrijksepoort grote gebieden in de omgeving van de Leie. Het water is sedert gisteren met nog 10 centimeter geklommen en staat nu 96 centimeter boven het normale peil. De Patijntjesstraat staat onder water en twee lantaarns in de Meersstraat kunnen niet meer aangestoken worden, wat gevaarlijk is voor de inwoners die van

39


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 40

de fabriek naar huis komen. Er zijn maatregelen genomen om in die toestand te voorzien. Het water van de Leie heeft zijn maximumhoogte bereikt. Langs de kant van de Bijloke staan al de weiden onder water. De zwemschool, de schijfschieting en de wielrijdersbaan zijn ook overstroomd. In Drongen en Afsnee is de watersnood algemeen. Er is ons in de nacht veel water uit Frankrijk toegekomen.

26 februari 1896 De kosten voor de uitbaggering van de waterloop n째 15 in de Patijntjesstraat worden geschat op 610 frank, te weten 305 werkdagen, berekend aan 2 frank per dag. Het deel van de stad in deze kosten is bepaald op de helft. De overige som zal bij ongelijke delen worden gedragen door de zeven aanpalende eigenaars.

12 juni 1898 De aanbesteding van de bouw van een zaal voor de ketels van de waterdienst aan de Stropkaai is voor 14 067 frank toegewezen aan de ondernemer Verbrugghen.

10 mei 1899 Tijdens de Provinciale Tentoonstelling zal men mits een zeer geringe prijs in de gelegenheid zijn op de grote parkvijver aangename vaartochtjes te maken met de fraaie Venetiaensche Gondolen welke te Tervuren zulke grote bijval verwierven.

3 februari 1900 In de wijk Sint-Pieters-Aalst zal een vuile gracht waarin men nu allerlei afval werpt, bij de hervormingswerken van het kwartier worden overwelfd.

1 mei 1900 In de zittng van de stedelijke raad kloeg de heer Coppieters over de vuile toestand waarin de waterloop n째 15 in de Patijntjesstraat meestal verkeert, daar hij niet in tijds gekuist wordt. Een overwelving van een gedeelte ware gewenst. De heer burgemeester antwoordde dat daar waarschijnlijk een radicale veran40


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 41

dering zal aan gebracht worden door de uitvoering van het plan voor de grote laan tussen de statie en de Godshuizenlaan.

6 juni 1903 Het stadswater voor de hovingen van de kruidtuin zal geleverd worden tegen 600 frank per jaar. Voor de gebouwen tegen 20 centiemen de kubieke meter. ERIK DE KEUKELEIRE Fragmenten uit “Sint-Pieters-Aalst, Sint-Pieters-Aaigem en Sint-Denijsplein deel 1 (18191901)” 298 pagina's en “De Gentse Citadel en het Citadelpark deel 1 (1819-1907)” 320 pagina's. Uitgaven in eigen beheer - 2004.

Erratum In ons N° 5 van 2013 op p. 404 is in het artikel “Enkele artistieke herinneringen van een bejaarde Gentenaar”, een kleine drukfout geslopen: Julien Van de Veegate maakte niet vele medailles maar medaillons (meestal ovale miniatuur-portretten). Brengt u even de verbetering aan?

41


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 42

GENTSE MEMORIEDAGEN: 9-10-11-12-13 JANUARI. (AANVULLINGEN)

9 Januari 1580 Geboorte in Gent van Daniël Heins. Hij zou gedurende 52 jaar Professor zijn aan de Universiteit van Leiden, iets wat toch een hele prestatie is. Volgens de gebruiken van die tijd werd ook zijn naam “gelatiniseerd” en hij is dan ook beter bekend gebleven als Heinsius. Daniël was nog geen volle 3 jaar toen zijn vader, Griffier bij de Raad van Vlaanderen en hervormingsgezinde, uitweek en na enkele omzwervingen zich vestigde bij onze Noorderburen. Daniël was bijzonder begaafd en deed schitterende studies. Nauwelijks 18 jaar oud gaf hij reeds les in de Griekse literatuur. In 1603 werd hij docent aan de Universiteit van Leiden en in 1609 Hoogleraar, iets wat hij zou blijven doen tot aan zijn dood in 1655. Hij was trouwens niet de enige hoogleraar in Leiden van Gentse origine, zo Walaeus, anders gezegd Antoon De Waele, in Gent geboren 7 jaar vóór Heinsius. Ook nog Johannes van de Kerckhove, beter gekend als Polyander, die geboren werd uit Gentse ouders die het als hervormden verkieslijk gevonden hadden zich te vestigen in Metz. Ook de Gentenaar Jacob van Zevecote studeerde aan de Universiteit van Leiden en werd Professor aan deze van Harderwijk. Heinsius was niet alleen een gerenomeerde filoloog, hij was eveneens een zeer gewaardeerde dichter die zijn werken zowel in het Nederlands als in het Latijn schreef. Wegens zijn “Lofsanck van Jesus Christus” in statige alexandrijnen wordt hij beschouwd als de grondlegger van de Nederlandse religieuse dichtkunst. In 1612 bracht hij een bezoek aan zijn geboortestad waar hij zijn toen 16-jarige neef Jacob van Zevecote ontmoette. Hij inspireerde deze laatste tot het schrijven van zijn eerste dicht in het Nederduits. Graag was neef met nonkel meegegaan naar Leiden, maar vader Van Zevecote vond dit nog wat te vroeg en zond zoonlief naar de Universiteit van Leuven. Dertien jaar later zou Van Zevecote onder de titel “Verachtinge des Doots” een vertaling maken van “int Latijn beschreven door den Edelen en Wijtvermaerde Daniël Heins.” Heinsius heeft nooit zijn Gentse origine verloochend en ondertekende sommige van zijn werken met het pseudoniem “Theocritus a Ganda”. Wat de uitstraling van Gent ook ten goede kwam was het feit dat Heinsius algemeen bekend werd als “De Gentse Nachtegaal”. Nachtegaal die zijn laatste liedje zou fluiten op 25 Februari 1655. Hij was toen 75 jaar oud. 42


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 43

9 Januari 1618 Wenceslas Coebergher wordt aangesteld als Algemeen Beheerder over de Bergen van Barmhartigheid over het gehele land. Deze Antwerpse schilder, architect, ingenieur werd geboren in 1561 en overleed in 1635. Hij had in Italië de werking van de “Bergen van Barmhartigheid” gezien en kreeg toelating van Albrecht en Isabella om in de Spaanse Nederlanden dergelijke instellingen in het leven te roepen. Hij bouwde o.m. de “Berg van Barmhartigheid” in Gent en de Augustijnenkerk in Antwerpen.

Wenceslas Coeberger 1561-1635.

43


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 44

Hij was ook de drooglegger van de Moeren in de streek tussen Veurne en Winnoksbergen.

9 Januari 1624 De bliksem slaat in op de toren van de St-Niklaaskerk.

9 Januari 1680 Plechtige Intrede van Mgr. Van Grobbendonck. Zie ook Ghendtsche Tydinghen 2002 - N°5 - p. 307

9 Januari 1786 Edict van Jozef II waarbij de Vrijmetselaarsloges beperkt worden tot deze in de provinciehoofdplaatsen. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2001 - N° 5 - pp. 323-324

9 Januari 1826 Jozef Van Crombrugghe legt de eed af van Burgemeester van Gent. Te dier gelegenheid wordt de Kouter voor de eerste maal met gas verlicht.

9 Januari 1829 Stichting van de “Compagnie Commerciale de l’Escaut et de la Lys” met als doel de afzetmogelijkheden van de industriële producten uit de beide Vlaanderen te vergroten en de aanvoer te Gent van grondstoffen uit den vreemde veilig te stellen.

9 Januari 1838 Geboorte van Emile Moyson. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2011 - N° 1 - pp. 85-86

9 Januari 1902 Dood van Gustaaf Rolin-Jacquemyns. Deze liberale advocaat was leerling geweest aan het Atheneum waar hij behoorde tot de groep die onder de invloed stond van Heremans. 44


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 45

Hij was medestichter van het “Institut de Droit International” en was jarenlang raadgever van de Koning van Siam. Voorzitter van het “Van Crombrugghe’s Genootschap”. Van 1878 tot 1884 was hij Minister van Binnenlandse Zaken”. Wie maakt er al eens geen fouten? Toen hij in 1878 Minister werd zette hij Frans De Potter af als hulparchivaris van de Staat wegens “onbekwaamheid”(!) Alhoewel hij voor de afscheiding van Kerk én Staat was, was hij diep gelovig. Hij was hier geboren op 31 Januari 1835.

10 Januari 1430 Stichting van de Orde van het Gulden Vlies. Zie ook “Ghendtsche Tydinghen” - 2013 - N° 2 - pp. 92-102.

10 Januari 1480 Geboorte van Margareta van Oostenrijk. Zie "”Ghendtsche Tydinghen” - 2002 - N° 2 - pp. 98-99.

10 Januari 1518 Plechtige aanstelling van Lieven Hugenois als Abt van de St-Baafsabdij. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2008 - N° 2 - pp. 113-114.

10 Januari 1839 Stichting van het Genootschap der Vlaamsche Bibliofielen. Het kwam er op initiatief van Ph. Blommaert en C.P. Serrure. In 1845 herdrukte dit genootschap 5 zeldzame boeken i.v.m. de geschiedenis van Vlaanderen. De uitgave bleef beperkt tot 130 exemplaren waarvan 28 op naam van de leden.

10 Januari 1839 Stichting van het Kunst- en Toneelgenootschap “Jong en Leerzuchtig”. Het werd gesticht in “De Vogelstruis” in de Belgradostraat. Het had zijn lokaal in “De Draecke” op de hoek van de Hoogpoort en het Schepenhuisstraatje. (De oude metselaarsloge). 45


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 46

10 Januari 1849 Geboorte van Louis Cloquet. Niet in Gent zoals sommigen zullen menen, maar in het Henegouwse plaatsje Feluy. Na zijn humaniora gedaan te hebben in Nijvel kwam hij afgezakt naar Gent. Hij behaalde hier zijn diploma van Ingenieur in 1871. Enkele jaren later bekleedde hij deze functie bij het Departement van Bruggen en Wegen. Maar was Cloquet ingenieur, hij was ook en vooral architect, oudheidkundige en kunstminnaar en dit niet het minst onder de invloed van Baron JeanBaptiste Béthune. Hij sloot zich aan bij de Gebroeders Desclee die in Doornijk een uitgeverij bezaten van kunstboeken. Hij was een van de voornaamste bezielers van dit opzet. Hij was een gewaardeerde architect-restaurateur, niet bepaald een gemakkelijk beroep dat niet alleen een grondige geschiedkundige kennis vergt, maar ook een uitgesproken kunstzin. Hij leidde de restauratiewerken van o.m. kerken in Doornik, Antoing, Baudour, Feluy, Perwez. Toen Adolphe Pauli in 1890 op rust gesteld werd was het Louis Cloquet die hem opvolgde als titularis van de leerstoel Architectuur aan de Universiteit. Maar Cloquet beperkte zich niet tot restaureren, hij bouwde ook en hielp mee het Gentse stadsgezicht bepalen. Men kan nooit ver lopen in Gent zonder een gebouw van hem tegen te komen. Zo het St-Pietersstation, de Polikliniek van de Bijloke, de gebouwen van de Plantentuin in de Ledeganckstraat, het Instituut Rommelaere tussen de Hospitaalstraat en de Baertsoenkaai, het gebouw van de Openbare Werken op de Predikherenlei, de St-Michielsbrug en, samen met Mortier, de Grote Post op de Korenmarkt. In 1903 bouwde hij zijn eigen huis op de Leopold II-laan, een merkwaardig gebouw, “De Kat en de Hond” genoemd dat nu nog bestaat. Hij was ook een van de meest gewaardeerde kunstvoordrachtgevers van ons land en publiceerde verschillende werken, waaronder zijn “Traité classique d’Architecture” in 5 delen Louis Cloquet stierf op 11 Januari 1920. Hij werd begraven op het Kerkhof van de Brugse Poort.

10 Januari 1856 Willem Rogghé opent zijn boekhandel op de Kalanderberg. Zie ook “Ghendtsche Tydinghen” - 2006 - N° 1 - pp. 63-64.

46


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 47

10 Januari 1902 Dood van Dr. Adolphe Burggraeve. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2003 - N° 6 - p. 399.

10 Januari 1917 Dood van Buffalo Bill.

11 Januari 1803 Geboorte van Henri Moke. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2013 - N° 1 - pp. 74-75.

11 Januari 1819 Dood van Petrus Verheyen. Zie "Ghendtsche Tydinghen" - 2004 - N° 5 - pp. 332-333.

11 Januari 1920 Dood van Louis Cloquet.

12 Januari 1519 Dood van Maximiliaan van Oostenrijk. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2005 - N° 6 - p. 391.

12 Januari 1567 De Stad bekrachtigt de ontbinding van de “Jonge St-Jorisgilde”. Het juiste stichtingsjaar is niet gekend, vermoedelijk op het einde van de 14e eeuw. De vroegste oorkonde waarin zij vermeld wordt dateert van 10 Juli 1438. Zij was samengesteld uit jongeren niet ouder dan 18 jaar. Ieder jaar moest de eed van de oude gilde een lid aanduiden om de jeugd te besturen. De Deken werd gekozen door de jonge schutters zelf. De eed bestond uit 12 leden: een koning, een deken, 8 proviseerders, een baljuw en een klerk. In 1520 telde deze gilde 524 leden, ook uit gemeenten zoals Drongen en Latem.

47


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 48

De leden gingen op 18 jaar over naar de oude gilde. Dit werd ook ieder jaar toegestaan aan de 3 beste schutters (mits akkoord van de eed van de oude gilde). Hun lokaal was gelegen naast het lokaal van de Oude gilde. (Nu zo ongeveer Café “De Turk” De Jonge Gilde was uitgeleefd in 1567 wanneer zij op verzoek van de Oude Gilde ontbonden werd.

12 Januari 1699 Geboorte van David ‘t Kindt. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2004 - N° 1 - pp. 47-49.

12 Januari 1769 De Visverkopers geven een toneelvoorstelling in de St-Sebastiaensschouwburg. Alhoewel zij minder invloedrijk waren dan de Vleeshouwers vormden zij toch een machtige en gesloten nering die als N° 2 vermeld stond op de protocolaire ranglijst. Samen met de vleeshouwers hadden zij het voorrecht bij Blijde Intreden en andere plechtigheden de gezagdragers te mogen escorteren. Men kon slechts visverkopers worden wanneer men afstamde van een Visverkoper die lid was van de nering. Deze nering was dus zeer gesloten en na de opstand tegen Keizer Karel waren er, op enkele uitzonderingen na, vier families die het monopolie van de visverkoop bezaten: de Cauweryckx, de Minne’s, de Van Loo’s, de De Moor’s. In 1794 waren er op de 83 visverkopers, 74 die Van Loo heetten. Net zoals de Vleeshouwers mochten zij zich “Prinsenkinderen” noemen. Nu moet gij u over deze term niet al te veel illusies maken. Sommigen lieten wel eens uitschijnen dat zij van hogere afkomst waren maar dezen die geloof hechtten aan dat sprookje zullen wel niet talrijk geweest zijn. In die tijd was het woord “kind” synoniem van “knecht” en het betekende dat in het geval van nood en wanneer zij daar toe opgeroepen werden, zij verplicht waren de prins, de graaf of wie hier ook aan de macht was bij te staan en aldus het privilege bezaten hun leven in gevaar te mogen stellen. Dat is natuurlijk heel wat anders dan afstammen van een prins. Het vermelden waard is wel dat onze kloeke visverkopers in 1769 een toneelvoorstelling gaven in de grote St-Sebastiaensschouwburg, de voorloper van onze Opera. “Met permissie zal op heeden Donderdag den 12 Januari 1769 door eenige liefhebbers van de vrye neiringe van de Vischverkoopers deser stad Gendt ver-

48


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 49

Het “Withuis�. Gewezen Gildehuis van de Visverkopers.

49


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 50

toont worden eene nieuwe Pantomine genaemd D’onverwachte Tooveresse ofte de Fortuyn van Arlequin. Dese Pantomine in dry akten zal verciert syn met alle syne decoratien ende nieuwe Dansen onder de directie van d’Aubat de Saint Flour. Op den grooten theater van de Confrerie van den H. Sebastiaen.” Ziet gij onze huidige visverkopers al een voorstelling geven in de Opera? Zij hadden vroeger een neringhuis in de Burgstraat, maar in 1470 waren zij eigenaar geworden van een gebouw rechtover het Groot Vleeshuis. op de Groentenmarkt die toen nog de Vismarkt was. Het is dààr waar zij in 1506 hun gildehuis lieten optrekken, dat door brand geteisterd werd in 1536. Na de verbeurdverklaring in 1540 werd wat er van overbleef verkocht voor een appel en een ei. Het kwam in particulier bezit en kreeg na heropbouw de naam van “Withuis”. Dit huis is nu nog te zien op de Groentenmarkt. Het bevindt zich tussen de Vleeshuisbrug en het Schuddevisstraatje. En voor dezen die dit straatje niet zouden kennen: het is het straatje van het “Dreupelkot”.

12 Januari 1843 Geboorte van Sieske de Gistmarchand. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2007 - N° 4 - pp. 244-245.

13 Januari 1522 Trouw van Maria van Hongarije met de Kroonprins Lodewijk. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2008 - N° 1 - pp. 57-59.

13 Januari 1599 Dood van François Van Wychuus. In de St-Baafskerk is slechts één koperen epitaaf bewaard gebleven, namelijk dat van François Van Wychuus in de doopkapel. Hij staat er op afgebeeld met zijn negen zonen in wapenuitrusting. Zijn vrouw Maria van Pollinchove met drie dochters aan de overzijde. Hij was een bekend figuur uit de 16e eeuw. Hij stamde uit een adellijk geslacht en bracht het grootste deel van zijn leven door op de slagvelden. Hij had het o.m. aan de stok met Hembyze en Ryhove. Hij werd 2 maal gevangen genomen en gefolterd. Hij stierf op bijna 80-jarige leeftijd, waarschijnlijk met meer littekens op het lijf dan rimpels op het voorhoofd.

50


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 51

Zijn zonen waren allen uit hetzelfde hout gesneden en verdedigden met evenveel moed dezelfde idealen als hun vader.

Januari 1810 De Stad Gent koopt de gebouwen van de gewezen St-Pietersabdij.

13 Januari 1811 Geboorte van Constant D’Hossche. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 1999 - N° 6 - pp. 352-363.

13 Januari 1695 Dood van Isabella Stoop. Zij sloot zich in 1669 aan bij enkele vrome juffrouwen, oude verpleegsters van het Pesthuis die in 1660 een nieuwe kloostergemeenschap hadden gesticht. Zij stelde haar huis (waarschijnlijk in de Onderstraat) open voor deze jonge gemeenschap. Dit was het begin van de Salesschool. Van 1671 tot 1695 was zij Moeder-Overste van deze school.

13 Januari 1844 Inwijding van de nieuwe kerk van de Jezuïeten op de hoek van de Houtleie en de Bestormstraat.

13 Januari 1845 De nieuwe feestzaal van “La Concorde” wordt ingehuldigd met een banket van 160 couverts. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2001 - N° 5 - pp. 324-325.

13 Januari 1863 Men begint met het uitgraven van de Verbindingsvaart.

13 Januari 1982 Dood van Geo Langie. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2006 - N° 6 - p. 386.

51


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 52

13 Januari 1998 Dood van Simonne Van Parijs Deze Gentse zangeres werd geboren op 12 September 1914. Zij maakte haar debuut in 1933 in het “Geluk in ‘t Werk” Hugo Collumbien

Simonne Van Parijs. 1914-1998.

52


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 53

VERGETEN GENTSE SCHRIJVERS. GILLES DÉSIRÉ MINNAERT (GENT 1836 − GENT 1919) ONDERWIJZER, INSPECTEUR, AUTEUR

Gilles Désiré Minnaert is geboren te Gent in 1836 in de Lange Boomgaardstraat. Zijn vader Pierre Judocus was katoendrukker. Hij bezocht de armenschool, de hoofdschool en kreeg lessen van de onderwijzer P. Jonglas. Nadat

53


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 54

hij te Lier het diploma van onderwijzer had behaald, trad hij in 1858 in het onderwijs als hulponderwijzer van de stadsschool nr. 3 te Gent. “Voor het aanschouwelijk onderricht in rekenkunde voerde hij, op eigen kosten, een telraam in zijn klas in, ten bate van het onderwijs in geschiedenis schreef hij zelf een handboekje en tekende en schilderde hij historische platen. Hij bracht, buiten het programma, tekenonderricht in de school; hij was de eerste om de leeslessen met woordverklaringen en letterkundige ontledingen naar behoren te volledigen.” (O. Van Hauwaert) In kindertuinen voerde hij de Fröbelmethoden in. Van hem kwamen de denkbeelden het schoolsparen en schoolkoloniën in te voeren. Hij voerde ook de Amerikaanse schoolbanken in met twee zitplaatsen en rugleuningen. Aan de RUG volgde hij de cursus geschiedenis van de Nederlandse letterkunde. Bij K.B. van 31 december 1861 werd aan de rijksmiddelbareschool een normaalafdeling toegevoegd (Kuiperstraat): de opleiding duurde drie jaar en het internaatstelsel werd toegepast. G.D. Minnaert werd als leraar aangesteld. In 1865 werd hij aangesteld als directeur van de school in de Onderstraat en schreef hij samen met J. Vilders. Lees- en Schrijfonderricht en leesboekjes voor alle klassen van de lagere school. In 1876 werd hij benoemd tot pedagogisch directeur van de stadsscholen. Hij was de rechterhand van schepen van onderwijs Wagener en van rechtsgeleerde Laurent. Hij huwde in 1880 in Dordechtet Marie Clémence Stompendissel. Tot hij in 1895 met pensioen ging, was hij ook leraar pedagogiek, zedenleer en Nederlandse taal- en letterkunde aan de Gentse Rijksnormalschool. Zijn Groot Nederlands Leesboek en Overzicht van de Nederlandse Letteren (1884) werd herhaaldelijk herdrukt en niet alleen in de normaalscholen en athenea van ons land, maar ook in het buitenland (Nederlands Indië) gebruikt. Hij was voorzitter van de Liberale Vlaamsche Kring, secretaris van De Taal is Gansch het Volk en bestuurslid van het Nederlandsch Tooneelverbond. In het openbaar verklaarde hij eens dat een onderwijzer onmogelijk socialist kon zijn... waarop A. Bogaerts prompt de Belgische Socialistische Onderwijzersbond stichtte. In 1897 werd hij, terwijl iedereen Paul Fredericq had verwacht, voorzitter van het Willemsfonds als opvolger van Julius Vuylsteke. Hij hield talrijke voordrachten en lezingen voor werkliedengenootschappen en volksmaatschappijen, maar kon niet verhinderen dat het ledenaantal van het Willemsfonds tussen 1900 en 1914 tot een absoluut dieptepunt zakte. Hij had persoonlijke contacten met literatoren van zijn tijd, o.a. met Virginie Loveling. In 1899 leidde hij het 25e Nederlands Congres te Gent. Op Vlaamsgezind gebied heeft hij geen potten gebroken. Tijdens W.O. I distantieerde hij zich, samen met P. Fredericq en anderen uitdrukkelijk van het activisme. G.D. Minnaert voerde talloze pedagogische vernieuwingen in en hij schreef tal van lees- en leerboekjes. Verder was hij ook literair bedrijvig: hij schreef

54


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 55

gedichtjes en vertellingen voor kinderen en samen met zijn broer Jozef novellen, o.a. Het geheimzinnig kistje, Bij de avondlamp en het toneelstuk Siddhârta of De Ster van Indië (1899), uitgeschreven ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Nederlandse schouwburg te Gent, dat met de staatsprijs voor toneelletterkunde werd bekroond.

Literatuur Michel Steels, Geschiedenis van het stedelijk onderwijs te Gent 1828-1914, Gent 1978. Het Willemsfonds van 1851 tot 1914, Gent 1993. Ons 75-jarig Jubelfeest (Willemsfonds), Gent 1926. 175 jaar Rijksnormaalschool te Lier. Gedenkboek 1817-1992. Lier 1992. Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel II, p. 966. Nationaal Biografisch Woordenboek, deel IX, kolom 529-534.

Daniël Van Ryssel

55


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 56

DE ABDIJ VAN DE GROENEN BRIEL IN GENT

Stichting door Simon de Mirabello, verering van Sint - Margareta en Sint- Fiacrius, wedervaren als victorinenklooster

In het begin van de 13e eeuw maakte het grote gebied genaamd “den Briel” nog geen deel uit van de stad Gent (1). Het lag tussen het Gravensteen en de meersen van Wondelgem, en naast “het Broek” en een kasteel dat door grachten was omringd en eigendom was van de kastelein (burggraaf) van Gent. Dat kasteel werd in 1231 door de slotvoogd Hugo en zijn vrouw Oda verkocht (2) aan hun vriend Alexander Boudewijns Braemszoon van Gent (3), die reeds vroeger eigenaar was geworden van gronden naast het kasteel gelegen tussen Gent en Wondelgem (4). In 1242 werd aan de westzijde van dat domein in het Broek het Sint- Elisabethbegijnhof gesticht en nog later schonk Johannes, een zoon van Alexander, aan de begijnen een gracht die tussen beide eigendommen doorliep (5). Toen ook, ongeveer in die tijd, de Lieve was gegraven (octrooi van 20 oktober 1251), kon het kasteel enkele jaren later worden beschreven als “ ’t Goed dat men heet Sanderswalle (6) bachten ‘s Gravensteen, streckende toten hove van sente Lisbetten, beeden (sic) beenside der Lieven ende dander side der Lieven”. Zo had dat eigendom dat tegenwoordig bekend staat als Prinsenhof, zijn naam ontleend aan Alexander of ser (des heer, ’s heer) Sander Boudewijnszoon en zijn nakomelingen, die na hem de naam ser Sanders (Sersanders) bleven voeren (7).

Schenking van Simon de Mirabello In 1323 was “Sanderswal” in handen van meerdere leden van de familie en werd het afgestaan (8) aan Simoen van Mirabeel of de Mirabello, ook bekend onder de naam Simoen van Halen (9). De familie van Simo(e)n de Mirabello was afkomstig uit Lombardije in Italië (10). Zij waren rijke bankiers die meerdere heerlijkheden kochten, o.a. die van Perwez en van Halen. Simon de Mirabello was rentmeester van Brabant en was ontvanger van Vlaanderen. Omstreeks 1340 in de woelige tijd van Jacob van Artevelde werd hij ruwaard van Vlaanderen of plaatsvervanger van de graaf. Zijn tweede echtgenote was Elisabeth van Lierde, een ‘onechte’ dochter van Lodewijk I van Nevers en natuurlijke zuster van de Graaf van Vlaanderen, Lodewijk II van Nevers (11). 56


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 57

In 1341 lieten Simon de Mirabello en zijn echtgenote aan de graaf weten dat zij het voornemen hadden om, bij de dood van één van beiden, hun woning tot een vrouwenklooster in te richten en dat zij aan dat klooster een grote dotatie wilden doen, met name het Hof ter Walle, vele hectaren grond, grote sommen geld, eigendommen in Wondelgem en opbrengsten van bezittingen in onder meer Erembodegem. De langstlevende zou op een deel van Sersanderswal blijven wonen en blijven genieten van de inkomsten van dat deel. De graaf van Vlaanderen gaf zijn toestemming en gaf bevel de nodige voorbereidingen daartoe te treffen (12). De baljuw van Gent (13), de baljuw van Aalst (14) en de proost van Sint Pharaïlde (15) werden daartoe ingeschakeld. Door een bul van 4 juli 1343 bekrachtigde paus Clemens VI de stichting in het Hof ter Walle van een vrouwenklooster, een kerk, een kerkhof, een refter, enz. De religieuzen zouden onder de regel van de H. Augustinus staan (16).

De graaf steekt er een stokje voor Simon de Mirabello en zijn echtgenote lieten op 15 januari 1346 bij testament, in aanwezigheid van een notaris en van getuigen, hun voornemen bekrachtigen (17). Net op tijd, want op 9 mei 1346 (enkele maanden na de moord op Jacob van Artevelde) werd Simon de Mirabello vermoord. Hij werd begraven in de kerk van Sint - Pharaïlde (Sint – Veerle). Onmiddellijk na zijn dood begonnen de uitvoerders van het testament goederen aan te kopen ten behoeve van het nieuwe klooster. Er werden renten bezet op het goed “Malperteus” te Destelbergen (18) en er werd een kapel gebouwd en een plaats aangewezen voor een kerkhof. De kapel werd in 1349 ingewijd door bisschop David de Janua. Er doken echter weldra moeilijkheden op. Enkele erfgenamen trachtten zich in het bezit te stellen van goederen van Simon de Mirabello en de uitvoering van het testament te beletten. Ze schakelden daarbij de wereldlijke macht in. In een document van 18 december 1346 (19) lezen we hoe, ten gevolge van de klacht van de uitvoerders van het testament, de officiaal (kerkelijke rechter) van Doornik bevel geeft aan al de priesters en kapelanen dat ze de erfgenamen of diegenen die er zich voor uitgeven moeten verwittigen dat zij zonder uitstel hun tegenstand moeten staken en het gebruik van de goederen aan de klagers moeten overlaten op straffe van kerkban. Ook de weduwe van Simon de Mirabello lag dwars. Geschillen tussen haar en de uitvoerders van het testament werden pas definitief gevonnist en vereffend in 1350 en in 1351 (20). Een grotere bedreiging voor het bestaan van het klooster waren de eisen van de nieuwe (in 1346) en jonge (16 jaar) Graaf van Vlaanderen, Lodewijk van

57


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 58

Male. Hij legde beslag op de door Simon de Mirabello nagelaten goederen omdat, naar hij beweerde, Simon geen rekenschap had gegeven van zijn handelingen als ruwaard van Vlaanderen. Een overeenkomst dienaangaande werd gesloten met de erfgenamen van de Mirabello in een akte van 25 september 1349 (21). In 1349 bevestigt de graaf de vorige akte en verklaart bovendien dat hij het eigendom “Hof ter Walle” voor zich en zijn erfgenamen behoudt: “… sauve ce que nostre entente est que la maisons de le Walle estans a Gand, qui fu a messire Symon dessus dit, a tout le poupris des murs et appartenans dycelle dedens les dis murs, a la quelle nous avons desia mis nostre main, demorera a tous jours mais à nous et nos hoirs, ...” (22). Vier dagen later stelde hij Johannes Tenke aan als bewaker van het Hof ter Walle (23). Intussen was de graaf nog niet in het wettige bezit van “Sanderswal” dat volgens het testament van Simon de Mirabello moest ingericht worden tot vrouwenklooster, met dit voorbehoud dat Elisabeth, de weduwe van Simon, haar leven lang daarvan de helft zou blijven genieten. Deze Elisabeth, tante van Lodewijk van Male en intussen hertrouwd met Arnold Van Heurle, heer van Rummen, sloot met de graaf in 1353 (brieven van 6 en 8 mei) een overeenkomst: zij ziet af van haar rechten op het Hof ter Walle (24). De reden waarom Lodewijk van Male zo gebrand was op dat kasteel was waarschijnlijk de volgende: Lodewijk, die vroeger in Frankrijk had geleefd, vond het Gravensteen somber en onbewoonbaar en gaf de voorkeur aan een verblijf in een slot dat aangenaam was ingericht en veiliger was. Het Hof ter Walle, met zijn grachten en muren, voldeed aan beide eisen. Er moest natuurlijk nog een oplossing gezocht worden voor het op te richten klooster op de helft van het domein “Sanderswal”. Tot in de maand september van 1356 spanden de uitvoerders van het testament van Simon de Mirabello zich in om met het geld dat hij hun had nagelaten, gronden en renten op te kopen om het domein te vergroten ten voordele van het op te richten klooster. In zijn bul van 6 april 1362 (25) stemt paus Innocentius VI toe met de overdracht van de woning van Simon de Mirabello aan Lodewijk van Male. Waarom? In deze bul erkent de paus dat, niettegenstaande 16 jaar voordien in die woning “een klooster was gesticht” met kapel en kerkhof, er daartegen veel beletsels waren: de aanspraken van de graaf op het goed, gebrek aan geld, het feit dat de weduwe van Simon niet alleen haar leven lang mocht genieten van het mooiste deel van de woning, maar ook van de helft van de opbrengst van de goederen bestemd voor de stichting en zo de stichting waarschijnlijk toch niet tot stand zou komen. Hij belast in deze bul dan ook de bisschop van Doornik en de abten van Sint Pieters en Sint Baafs de woning aan de graaf te doen afstaan, na het vervullen van enkele voorwaarden: de stichting van een college van kanunniken in de

58


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 59

Sint Michielskerk, het ten eeuwigen dage onderhouden van een kapelaan en een klerk in de al opgerichte kapel, een grote geldelijke vergoeding en het bouwen van een klooster op een andere plaats. In die pauselijke bul wordt tevens gezegd dat de graaf het Hof ter Walle verlangde te bezitten omdat dat hem zeer nuttig kon zijn en omdat het meer geschikt was om te dienen als versterkt kasteel dan als klooster. Paus Innocentius VI stierf nog voor de uitvoering van zijn bevel en zijn opvolger Urbanus V bevestigde in brieven van 29 augustus 1363 (26) de te nemen maatregelen en gelastte de bisschop van Doornik (Philippus d’Artois), de abt van Sint Pieters (Johannes Pitthem) en de abt van Sint Baafs (Johannes Defayta) deze uit te voeren. Elisabeth, de weduwe van Simon, haar echtgenoot en andere belanghebbenden werden op 9 december 1363 voor de eerste maal gedagvaard en voor de tweede maal op 4 februari 1364 om te verschijnen in de Sint Janskerk om het onderzoek i.v.m. hun verplichtingen (testament) te aanhoren, maar ze daagden niet op (27). Daarop verzocht de graaf de abten (de bisschop van Doornik was verhinderd of mocht zich met de zaak bezig houden) te willen overgaan tot de verdere uitvoering van de pauselijke bevelen, maar eerst in 1368 voldeed de graaf aan de hem opgelegde voorwaarden. Nadat aan alle voorwaarden was voldaan, wezen de abten aan de graaf en aan zijn opvolgers ten eeuwigen dage toe “’t hof ende ’t huus ten Walle met al datter toebehoort, begrepen binnen meure ende metten meerschen gaande toter Lieve, dat wilen her Symoen van Hale ende vrauwe Lizebette, syn wyf, ordineerden eene abdie te zine van beslotenen vrauwen” (28).

Victorinenklooster verheven tot abdij Sint-Margareta ter Groene Briel (1372) De graaf kwam dus in het bezit van het ganse domein. Ingevolge de aan de graaf gestelde voorwaarden moest nu een plaats gevonden worden die de oorspronkelijke stichting van Simon de Mirabello moest vervangen. Reeds in 1359 hadden de (vooruitziende) abten van Sint Pieters en Sint Baafs met toestemming van de graaf een eigendom gekocht, gekend onder de naam “Briele”. Marie van den Briele, vrouw van Everdey de Jonghe en dochter van Simoen van den Briele, had dit goed verkocht aan Philip Vilain (29), heer van Sint Jan-ten-Steene. Deze bezat het nog in 1359, toen het aangekocht werd door de abten. Er werd besloten aan dat bestaand eigendom een religieuze bestemming te geven. In een brief van 17 augustus 1369 deed Hughe van Melun, heer van Antoing, kastelein van Gent, afstand van al zijn rechten op “den stede ten Briele”, door Johannes Vilain in twee lenen gehouden (30). In

59


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 60

een brief van 29 augustus 1369 gaf de graaf bevel om op het eigendom een klooster te stichten volgens de wil van Simon de Mirabello (31). Het goed was gelegen aan de noordkant van de plaats die in Gent bekend stond als de Groenen Briel. Philippus, de bisschop van Doornik, belastte de abten van Sint Pieters en Sint Baafs met de inrichting van het klooster (32). De abten zorgden ervoor dat het goed voortaan vrij van alle lasten zou zijn. In de Latijnse teksten wordt het gestichte klooster “Novum claustrum” genoemd: het nieuwe klooster. Er werd een kapel (50 voet in de lengte en 16 in de breedte, het zij 15 x 4,8 m.) gebouwd ter ere van God, de Moeder Gods en van alle heiligen, inzonderheid ter ere van de Heilige Margareta, maagd en martelares. Vandaar de derde naam van het klooster: “het klooster van Sint Margriet”. Herinneringen daaraan vinden we nu nog in de naam Sint Margrietstraat, tussen de Geldmunt en het plein waar thans het Sint Lucasziekenhuis gevestigd is, in de Gentse volksmond voordien “den Briel “ genoemd. De abten van Sint Pieters en Sint Baafs benoemden als eerste kloosteroverste Beatrix Vlamincx, van het klooster van Blijenberg te Mechelen (33). Zij nam de regel van de Heilige Augustinus aan en plaatste haar kloostergemeenschap onder de bescherming en de naam van de Heilige Victor. Vandaar de vierde naam van het klooster: “het klooster van de Victorinen”. Op 8 oktober 1372 meldden de abten van Sint Pieters en van Sint Baafs aan de bisschop van Doornik dat zij ingevolge de apostolische brieven alle schikkingen genomen hadden i.v.m. het nieuwe klooster (34). Zij verwachtten de bekrachtiging daarvan door de bisschop van Doornik en de bisschoppelijke inwijding. Op 1 december 1372, dus 26 jaar na de dood van Simon de Mirabello, gaf de bisschop van Doornik zijn algehele bekrachtiging en hij verhief de priorij tot abdij, omdat het aantal religieuzen (dertien, onder wie de kloosteroverste) volledig was en de inkomsten ervan ook voor de toekomst verzekerd waren. In het vervolg zou de nieuwe abdis gekozen worden door de religieuzen, met voorbehouden rechten voor de bisschop (35). In een verordening van 2 december 1376 vernietigde de bisschop de brieven waarbij de abten belast waren geweest met de op- en inrichting van het klooster (36).

Later wedervaren Aan de latere geschiedenis besteden we hier slechts enkel woorden. De abdij had erg te lijden onder de gebeurtenissen in de woelige 16e eeuw. In 1580 werd o.a. een Calvinistische school in de abdij gesticht om aan arme kinderen onderwijs te geven (37). De religieuzen moesten hun klooster verlaten en de kerk werd gesloopt. Na hun terugkeer legden de aartshertogen Albrecht en

60


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 61

Isabella de eerste steen voor een nieuwe kerk, die op 17 juni 1616 werd ingewijd door H.F. van der Burch, aartsbisschop van Cambrai en tot in 1615 bisschop van Gent. De abdij bloeide weer op en werd vergroot. Tijdens de Franse Revolutie moest het klooster verdwijnen (wet van 15 fructidor van het 4e jaar van de Republiek: 1 september 1796). De abdij werd gesloten en de gebouwen werden als nationale goederen verkocht. Kort daarna werd er een katoenfabriek in opgericht, die door brand in 1875 werd vernield.

Heiligenverering in de abdij Vele heiligen werden in de abdij van de Groenen Briel vereerd, maar in het bijzonder de H. Margareta (Margriet) en de H. Fiacrius (in het oud-Vlaams: Friael). De H. Margareta, maagd en martelares, leefde in de 3e eeuw in Antiochië, meer bepaald in Pisidië, een streek in het zuiden van het huidige Turkije. Pisidië behoorde toen tot het Romeinse Rijk. Haar vader was priester van de Romeinse oppergod Jupiter. Toen zij zich bekeerde tot het Christendom, werd ze door haar vader verstoten. Ze trok zich terug op het platteland en stelde zich ten dienste van haar oude voedster. Olybrius, de Romeinse gezagvoerder in dat gebied, ontmoette haar, werd op haar verliefd en deed haar een huwelijksaanzoek maar vroeg daarbij dat zij haar christelijk geloof zou afzweren. Ze weigerde. Daarop nam men haar gevangen en moest ze de vreselijkste folteringen ondergaan. Teruggekeerd in haar gevangenis zag ze volgens haar biografen de duivel in de gedaante van een slang die haar naderde om haar te verslinden. Ze kon de duivel doen wegvluchten door een kruisteken te maken. ‘s Anderendaags werd ze opnieuw gemarteld en uiteindelijk onthoofd. De H. Margareta is de patrones van de voedsters, verpleegsters, vroedvrouwen en nierpatiënten. Haar feestdag valt op 20 juli . Ze werd in het klooster van de zusters Victorinen speciaal aanroepen door de huismoeders en kraamvrouwen (38). De H. Fiacrius , geboren in Ierland of in Schotland, was het voorwerp van een grote verering in de abdij van de Groenen Briel (39). Over hem bestaat er een boek dat in Gent werd gedrukt in 1661 en wordt bewaard in de Gentse universiteitsbibliotheek. In het boek staat een tekening waarop we het volgende zien: links in de hemel een engel die een kroon bij zich heeft, en rechts heeft een engel een scepter bij zich. Een beetje lager zien we de heilige, gekleed als monnik, die met zijn rechterhand op een spade steunt en in zijn linkerhand een opengeslagen boek vasthoudt. Zijn linkervoet steunt op een kroon die op een scepter ligt. Op de achtergrond zien we gebouwen en de tuin van een klooster waar zich mensen ophouden. De kroon aan de voeten van de H. Fiacrius is volgens de schrijver van het boek

61


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 62

een verwijzing naar de weigering van Fiacrius, die de zoon van koning Eugenius IV van Schotland was, om de troon te bestijgen na de dood van zijn oudste broer. Niettegenstaande veel pogingen van familieleden en bekenden die hem een leven aan God gewijd afraadden, verliet hij zijn geboorteland en werd te Meaux (in Frankrijk, ten oosten van Parijs) kluizenaar in een bos dat hij van de plaatselijke bisschop, de H. Faron, had toegewezen gekregen. Op de plaats waar hij stierf, Breuil, werd later een stad en een klooster gesticht. De spade verwijst naar een mirakel: het bos waarin Fiacrius verbleef, veranderde in een bloementuin toen hij de grond met zijn spade aanraakte. Fiacrius werd beroemd voor de genezingen die hij tijdens zijn leven bewerkstelligde en waarvoor na zijn dood zijn relikwieën zorgden. Zijn relikwieën, die over verscheidene plaatsen verspreid zijn, waren overal het voorwerp van een grote verering. Ontelbare pelgrims bezochten jaarlijks de plaats waar hij geleefd had. Hij is de patroon van de tuiniers, bloemenverkopers, pottenbakkers, tingieters, notarissen, zegelbranders en taxichauffeurs. Hij werd/wordt aangeroepen tegen huidziekten, syfilis, geslachtsziekten en bij echtelijke onvruchtbaarheid. Zijn feestdag is op 30 augustus. Vóór de Franse Revolutie was Fiacrius de populairste heilige in Frankrijk. Veel steden en gemeenten hebben een “Place Sint Fiacre” of een “Rue Sint Fiacre” (Parijs bvb.). Dichter bij ons is er in Dison bij Verviers een H. Fiacriuskerk en in Breda is er een straat naar hem genoemd (41). De abdij van de Groenen Briel te Gent bezat relikwieën van de H. Fiacrius en trok zo veel bedevaarders aan. Zie in dat verband het artikel in G.T., 33e jaargang nr.4, p. 262-264: “Devotie tot Sint-Fiacre in de abdij Groenen Briel te Gent”.

Naschrift Ik was reeds jarenlang in het bezit van twee heiligenmedailles (één in lood en één in een legering van lood en tin) die allebei dezelfde afbeelding en grootte hebben. Aan de ene kant staat als tekst: S.(anctus) FIACRIUS en aan de andere kant: S.(ancta) MARGARETA samen met de afbeelding van de twee heiligen. Na lang zoeken kwam ik tot de vaststelling dat deze medailles te maken hadden met de abdij van de Groenen Briel te Gent. Dit werd bevestigd door een artikel van Willem L. Braekman in Ghentsche Tydinghen (nr.4 van de 33ste jaargang, 1984): ‘Devotie tot Sint-Fiacre in de abdij Groenenbriel te Gent’. Nadien vond ik in de “Revue belge de Numismatique” van 1908, p. 174-183, een artikel van Ch. Gilleman die mijn eerdere vaststelling bevestigde. Rekening houdend met de verering van de H. Margareta en de H. Fiacrius in de abdij van de Groenen Briel, kan ik samen met Ch. Gilleman besluiten dat

62


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 63

de twee kleine medailles (zie afb.) aan die abdij kunnen toegeschreven worden. De ene medaille is vervaardigd uit lood, de andere uit een legering van lood en tin. Ze dateren van vóór 1796. In ieder succesvol bedevaartsoord werden massaal souvenirs verkocht, vooral met afbeeldingen van de plaatselijke heilige(n) erop. Zo zullen ook de hier beschreven medailles tot de souvenirwinkel van de abdij van de Groenen Briel behoord hebben (41). Bij mijn opzoekingzwerk kon ik beschikken over het boek “Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel, met een inleiding en de tekst van stukken en oorkonden verzameld door Victor Van der Haeghen, archivaris der Stad Gent en uitgegeven door de “Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen” (Gent, 1888; reeks 7; raadpleegbaar op het internet; zoeken op van der Haeghen en Groenebriel). In totaal 239 documenten zijn daarin opgenomen in het Latijn, in het middeleeuws Frans of in het middeleeuws Nederlands/Vlaams, ofwel volledig ofwel uittreksels ofwel de korte inhoud ervan. De hier niet aangehaalde geschriften bevatten inlichtingen over aankopen, toekennen van renten, verkoop en aankoop van goederen, toelating aan de religieuzen om hun familie te bezoeken, vonnissen, giften, enz. Op p. 311320 wordt de bewaarplaats van de documenten aangeven. Het grootste deel berust in het stedelijk archief van Gent. Andere stukken worden bewaard in het archief van het bisdom Gent. Het Rijksarchief afd. Gent bezit veel handschriften die in de abdij gevonden werden bij de afschaffing in 1796. Enkele charters bevinden zich in Rijsel en in Brussel. P. 321-331 bevatten een beschrijving van de zegels die aan de documenten zijn vastgehecht. In een andere bijlage (p. 283-310) is de tekst opgenomen met lotgevallen van het klooster en van de abdissen. Het verhaal, door een kloosterlinge in een gebrekkig taaltje geschreven, maakt melding van verscheidene feiten en geschiedenissen die in onze stad voorvielen, onder andere de vlucht van de kloosterlingen in de 16e eeuw en een bezoek van de aartshertogen Albrecht en Isabella in 1624. De tekst bevat vele lijsten die waarschijnlijk werden opgesteld aan de hand van de aantekeningen in het Kalendarium van de abdij. Tot op heden is in dit tijdschrift nog geen enkel artikel over de abdij van de Groenen Briel verschenen en ook elders is er weinig te vinden over dit onderwerp. Daarom wilde ik hierbij graag dit hiaat opvullen. De beschrijving van de aanleiding tot het oprichten van de abdij, haar stichting, haar groei, enz. steunt helemaal op de documenten en oorkonden die in het boek van Van der Haeghen zijn bijeengebracht (42).

63


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 64

Beschrijving van de medailles (Met draagoog: 3,5 cm lang; zonder draagoog: 3 cm lang; 2,2 cm breed). Aan de ene kant staat de H. Fiacrius afgebeeld (vooraanzicht). Hij is gekleed als monnik; zijn hoofd in een aureool, een opengeslagen boek in zijn linkerhand en met zijn rechterhand steunt hij op een spade. Links van hem langs de rand (stijgend): S . en rechts van hem langs de rand (dalend): FIACRIUS = Sanctus Fiacrius Aan de andere kant staat de H. Margareta afgebeeld (vooraanzicht). Haar hoofd in een aureool; ze houdt een kruis vast in haar linkerhand en haar voeten staan op een slang. Links van haar langs de rand (stijgend): S.MARGA en rechts van haar langs de rand (dalend): RETA = SANCTA MARGARETA.

Willy Rouquart

64


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 65

Noten (1)

(2) (3) (4) (5) (7) (8) (9) (10)

(11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) (28) (29) (30) (31) (32) (33) (34) (35) (36) (37)

Oorspronkelijk bos of meers. In Gent waren er drie brielen (Groene Briel, Houtbriel en Torfbriel – nu Sluizeken) die allen een plein in een vroegere meers vormden (Gysseling, M., Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen, 1954, p. 41). Van der Haeghen, V. (hierna V.V.D.H.), p. 4-5, document van juni 1231. In het Latijn: Alexander, filius Balduini, filii Abrahe de Gandavo. V.V.D.H., p. 2, document van februari 1231. Bethune , J., Cartulaire du béguinage de Sainte-Elisabeth, p. 1 en 31. (6) Wal = omwald kasteel. Nog tot kort geleden werden o.a. in Gent mensen die “Alexander” heetten, in de volksmond meestal kortweg “Sander” genoemd. V.V.D.H., p. 12 t./m. 21: documenten van 16 april 1323, 26 april 1323, 30 april 1323, 13 mei 1323 en 12 juli 1323. “Simon de Mirabellostraat” en “Sanderswal” in de Prinsenhofwijk. N. De Pauw heeft de belangrijkste feiten i.v.m. die familie en haar afstammelingen in de 14e eeuw beschreven in zijn werk over de Arteveldes (Cartulaire historique et généalogique des Artevelde, Brussel, 1920) en in “Biographie nationale”. Ruwaard is ontleend aan het oudfranse reguart, van regarder en van garder, uit een Germaans woord gevormd. Vergelijk met het Hoogduitse warten en het Engelse to ward en warden. Perwez, Perwijs, een gemeente in Waals Brabant; Halen bij Diest in het Hageland. V.V.D.H., p. 34, document van 10 maart 1341. V.V.D.H., p. 38, document van 13 maart 1341. V.V.D.H., p. 39, document van 13 maart 1341. V.V.D.H., p. 40, document van 31 mei 1341. V.V.D.H., p. 59, bul van 4 juli 1343. V.V.D.H., p. 59, document van 15 januari 1346. Deze naamplaats komt voor in het boek “Van den vos Reynaerde”. V.V.D.H., p. 71, document van 18 december 1346. Er werden in totaal drie vonnissen uitgesproken, V.V.D.H.,p. 96 t./m. 105. V.V.D.H., p. 83., document van 25 september 1349. V.V.D.H., p. 85, document van 27 september 1349. V.V.D.H., p. 86, document van 1 oktober 1349. V.V.D.H., p.107, document van 6 mei 1353; p. 109, document van 8 mei 135. V.V.D.H., p. 117. V.V.D.H., p. 122. V.V.D.H., p. 122-123. V.V.D.H., p. 127, document van 12 december 1368. De naam “Vilain” komt in de verdere Gentse geschiedenis nog vaak voor. V.V.D.H., p. 131. V.V.D.H., p. 131. V.V.D.H., p. 135, document van 6 juni 1370. V.V.D.H., p. 135, document van 18 oktober 1370. V.V.D.H., p. 139. V.V.D.H., p. 143, document van 1 december 1372. V.V.D.H., p. 153. Zie over de calvinistische Latijnse school die in de abdij werd gesticht en de kroniekschrijvers die daarvan gewag maakten, de verhandeling van Prof. Paul Fredericq: “L’enseignement public des Calvinistes à Gand 1578-1584” (Travaux du cours pratique

65


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 66

(39) (40)

(41)

(42)

d’histoire nationale, I, p. 51). (38) Sanderus zegt: puerperis difficultatem patientibus: diegenen die moeilijkheden hebben tijdens het ter wereld brengen van kinderen. In de tekst van de kloosterlinge (zie hoger, V.V.D.H., p. 283-310) is er over de H. Fiacrius voor het eerst sprake onder de 24e abdis (1758). Het wonderlyck ende miraculeus leven vanden glorieusen belyder den H. Fiacrus, in ’t Vlaems gheseyt den H. Friael, den welcken van over langhen tijt ende veel jaeren is besocht gheweest inde vermaerde abdye ende clooster van Groenen-Briele tot Ghent, alwaer verscheyden geapprobeerde Reliquien vanden selven H. sijn rustende, wiens solemnelen feestdagh is comende den 30. Augusti. - Getrocken uyt de Legende der Heyligen van Heribertus Rosweydus, Zacharias Lippeloo, ende een Frans boeck geapprobeert van F. Loevinus Meytius, doctor inde H. Godtheyt tot Loven in ’t jaer 1598. Ghent, Maximiliaen Graet, 1661. Met dedicatie: Aen de seer eerweerdighe ende deuchtrycke vrouwe Mwe. Anne Marie van Hamme, abdisse van het wyt-vermaert ende in alle deughden uyt-schynende clooster van Groenen Briele, binnen Ghent, get. door den sxchrijver: Jacobus Hulenbroucq, priester. Approbatie, f° 80, gedagtekend: Ghent den 3 november 1660, get. Nic. Breydel. Hierbij gebonden: 1°, Litanie ter eere vanden H. Fiacre, 2°, Eenige geschreven aanteekeningen betreffende den Groenen Briele, door E. Callion. In 1908 bevond er zich nog een exemplaar in het Archeologisch Museum te Gent. Wetende hoe met munten en medailles in musea overal ter wereld wordt omgesprongen, durf ik betwijfelen of er nog zo’n exemplaar in een Gents museum te vinden is. Beknopte beschrijvingen bij Heins, M. Gand, sa vie et ses institutions, Gent, 1921-1923, p. 39-40. Over de Mirabello en het wedervaren van zijn schenking: Laleman, M.C. (red.), Het prinselijk hof ten Walle Gent, Gent, 2000, p. 19-21: Charles, L, Everaert, G., Laleman, M.C., Liegois, D., De Berg van Barmhartigheid in Gent, Gent, 2003, p. 18-21.

66


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 67

DE PROCESSIE

Vóór W.O. I en II gingen er jaarlijks twee belangrijke processies uit in onze stad. De eerste, de Grote Processie, op Sacramentszondag (kort na Sinksen), de tweede op Onze Lieve Vrouw Hemelvaart (15 augustus). De eerste hield stand tot enkele jaren na W.O. II. De tweede verdween al tijdens het interbellum. Dat was een gevolg van de vacantie. De ouders trokken uit de stad met de kinderen, die daarmee niet meer beschikbaar waren om de menigvuldige processiegroepen te bevolken.

De Grote Processie De grote processie was zeer indrukwekkend. Ze werd geopend door de gendarmerie te paard, gevolgd (tussen de twee oorlogen) door de harmonie van het garnizoen, die zeer goed de trage processiemarsen speelde. Na W.O. II werden deze merendeels professionele muzikanten vervangen door een van de plaatselijke harmonieën die ook verder in de processie verspreid speelden. Eén daarvan was het “muziek van de tjeefkes” wiens lijfstuk het Halleluja van Händel was, weliswaar op hun manier gespeeld: twee keer te traag. De mensen spraken niet meer van het Halleluja van Händel, maar van ‘t Halleluja “van de tjeefkes”. Na de muziek volgde het défilé van de jongensscholen, paternoster in de hand: Sint-Lievens, Sint-Joris, Sint-Amandus, SinteBarbara, Sint-Jean Baptiste de la Salle (lagere en middelbare school in de Holstraat), daarna de oud-leerlingen van die scholen en de Derde Ordelingen van Sint-Franciscus en van de Karmel. Vervolgens de parochies van de stad met hun misdienaars, elk met hun baljuw, in fluwelen mantel en met staf versierd met een beeldje van de patroonheilige. Enkel bij de Sinte-Annaparochie was dat niet het geval: daar prijkte op de staf een zilveren beeldje van de Heilige Catharina. Immers, vooraleer de parochie Sint-Anna werd opgericht, trokken de gelovigen van de wijk naar de Sinte-Catharinakapel, destijds in de Lange Violettestraat, ongeveer rechtover de Sint - Annastraat. Er bestond trouwens een speciale devotie voor die heilige in de Sint-Annakerk. Er werd met haar relikwie gezegend tegen “katrienewielen” (huidschimmel). Na de parochies kwamen de mannelijke kloosterorden: augustijnen, dominicanen, franciscanen, karmelieten, jezuïeten en de zingende seminaristen. Daarna de parochiepastoors, de kanunniken en Monseigneur de bisschop met de monstrans, begeleid door notabelen met processielantaarns. Vóór W.O. II werden ze geëscorteerd door militairen. Een groep congreganisten of leden 67


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 68

De acolieten tijdens de “kleine” processie van 1945 (DSMG).

Het rustaltaar van de “kleine” processie (vermoedelijk interbellum, fotoverzameling DSMG documentatiecentrum Sint-Amandsberg). Dat dit de “kleine” processie was is herkenbaar aan het feit dat er meisjes aan deelnamen.

68


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 69

Prosper De Smet, kerkbaljuw van de Sint-Annaparochie, grootvader van de auteur met zijn Sint- Catharinastaf, waarmee hij mensen die kwamen “dienen� tegen katrienewielen, mocht zegenen als het voor de pastoor te veel werd (foto kort na W.O. I; DSMG, schenking M.J. De (Smet).

69


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 70

van het Legioen van Maria, met juffrouw Alice Cnudde aan het hoofd, sloot de stoet af. Zou ze uitgaan of niet? In ons onbestendig klimaat was dat soms twijfelachtig. Dan kreeg iemand van de school of parochie de opdracht te gaan kijken of de vlag uitstak op de Sint-Baafstoren. Zo niet, dan was het een jaar zonder processie. Zo ja, dan werd alles gereed gemaakt. Nadat de groepen opgesteld waren, trok de processie statig langs de Hoogpoort, Korenmarkt en Veldstraat naar de Kouter, waar een rustaltaar stond opgesteld en waar Monseigneur de zegen gaf met de monstrans. Dan werd de terugweg aangevat langs de Vogelmarkt, Koestraat en Lange Kruisstraat tot aan de kathedraal waar nogmaals een zegen werd gegeven.

De Halfoogst Processie De “kleine” processie op 15 augustus bestond uit een reeks parochiale groepen die, ofwel een tafereel uit het leven van hun patroon of patrones uitbeeldden, ofwel een of andere episode uit het Nieuw Testament. Sint-Jacobs, bv., beeldde het lijden van O. L. Heer uit: nagels, doornenkroon, enz. Het doek van Veronica werd gedragen door een bejaarde “stoeltjeszetster”. Haar hoofd was een beetje scheef gegroeid, en dat kwam, zo werd gezegd, door zoveel jaren het doek te dragen! De menigvuldige “engeltjes” en strooistertjes van papiersnipperkes vonden dat een heel lastige processie, vooral als het erg warm was. Dat was ook het gevoel van de vele dragers van beelden van O. L. Vrouw en de heiligen. Het beeld van O. L. Vrouw ter Rive (Sint - Pieters) werd gedragen door haar confrerieleden, in blauwe fluwelen mantel en met baret. De beelden werden getorst door twee dragers en twee “aflossers”, plus nog een man met een schraag om (het beeld neer te zetten als de processie stilstond. En dat gebeurde nogal vaak. Op een goeie keer - het was nog vóór W.O. I - stond de processie weeral stil in een drukkende hitte. Dicht bij het Gravensteen was er een cafeetje waarin de dragers van een bepaald beeld zich spoedden om vlug, vlug een pint te drinken. Toen ze na een poosje terug buiten kwamen, zagen ze tot hun ontsteltenis dat het beeld daar eenzaam stond midden op straat. De processie had zich gesplitst en was langsheen het beeld verder getrokken. De dragers laadden het heiligenbeeld op hun schouders en al lopend gingen ze de stoet achterna tot ze hun plaats in de groep terug vonden ergens in de Lange Steenstraat, vanwaar ze devoot verder stapten tot bij het rustaltaar. Na afloop kregen de kinderen die aan de processie deelnamen een tipzakje met suikerbonen en de dragers ... die kregen “drinkgeld”. Marie-Jeanne De Smet. 70


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 71

Op Halfoogst hielden de twee begijnhoven hun eigen processie. Hier een beeld van de zegening in het begijnhof aan de Lange Violettestraat (Digitale collectie Adrien Brysse).

71


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 72

BIBLIOGRAFIE

De Uitgeverij Snoeck meldt ons de nakende verschijning van “Het Munthuis in Gent”, een impressionant en exhaustief naslagwerk in 3 boekdelen. Het 1e boekdeel eindigt met het overlijden van Lodewijk van Male (1384) - 24 x 29,7 cm. 448 pagina’s - Prijs: 50 € - Verschijningsdatum: eind maart 2014. Het 2e boekdeel behelst de Bourgondische hertogen Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, en tot 1433 Filips De Goede - 24 x 29,7 cm. - 576 pagina's - Prijs: 60 € - Verschijningsdatum: eind maart 2014. Het 3e boekdeel handelt over de uniforme muntslag van Filips de Goede, de revolte tegen Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1488) en de Calvinistische stadsrepubliek Gent 1581-1584) - 24 x 29,7 cm. - 640 pagina’s - Prijs: 60 € - Verschijningsdatum: eind september 2014. Prijs van de 3 delen samen: 150 € De prijzen zijn inclusief BTW - Exclusief verzendingskosten. Afsluitdatum: 28 februari 2014. Geinteresseerden kunnen hun bestelling doorsturen aan Uitgeverij Snoeck Molenstraat 152, 8501 Kortrijk.

72


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 73

LEZERS SCHRIJVEN ONS

Van de heer Peter Van Keymeulen ontvingen wij volgend schrijven: Betreft: Mijn artikel over Andries de Baviere in G.T. 2013 - N° 6. Ik wil uw aandacht vestigen op de inconsequenties in de voorliggende tekst rond de geboorte- en sterfdatum van Andries de Baviere. In mijn laatste tekst was een aanpassing van de sterfdatum naar de nieuwe stijl (en dus ook de afgeleide geboortedatum - sterfdatum min 50 jaar). Deze laatste tekst had dan de definitief gepubliceerde tekst moeten zijn. Ik lees echter het volgende: In de titel staat als geboorte- en sterfdatum 15041555, maar volgens de nieuwe stijl moet dit 1505 zijn, gezien hij 50 jaar was bij zijn overlijden. In de uiteenzetting over de Latijnse tekst op p. 535 staat in vetjes dat Andries de Baviere stierf op 1 maart 1554 (n.s.) In de nieuwe stijl zou dat natuurlijk 1555 moeten zijn. Dezelfde verkeerde sterfdatum staat in het Besluit op p.536. Consequent zou zijn: ofwel de oude stijl, dus 1554 en afgeleide geboortedatum 1504, ofwel de nieuwe stijl, dus 1555 en als afgeleide geboortedatum 1505. De inconsequentie is storend en zou volgens mij rechtgezet moeten worden. Volgend schrijven ontvingen wij van professor em. A.K. Evrard: In G.T. 2013 - N° 6 staat op blz. 568 linksonder geschreven “Gesticht Rooman XVIIIe eeuw Nederpolder.” Deze tekst was inderdaad aan onze aandacht ontsnapt. Wij zijn nergens iets tegengekomen over een Gesticht Rooman. Bekeken met een sterk vergrootglas zou het kunnen dat die 2e ‘o’ een ‘c’ is. Maar ook over een Gesticht Rocman hebben wij niets gevonden. Kan een van onze lezers daarin klaarte scheppen? Van de heer Louis Gunst ontvingen wij de volgende interessante aanvulling: In verband met het artikel “Gent buiten Gent” heb ik iets gevonden in een boekje “Histoire de Béarn”. Béarn (gekend voor een soort saus!) is een streek in het zuiden van Frankrijk, die een onafhankelijk prinsdom was tot het in 1620 door Louis XIII geannexeerd werd. Thans vormt het de oostlijke helft van het departement Pyrenées Atlantiques.

73


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 74

Daar werden rond 1300 door de plaatselijke machthebbers (ze heetten allemaal Gaston) zogenaamde bastides gesticht. Dat waren versterkte dorpen, met het doel hun land te bevolken en te verdedigen. Bijgevoegde kopie uit het boekwerk geeft wat meer uitleg en geeft ook aan dat één van die bastides naar onze stad "Gan" genoemd werd, gespeld zonder eind d. In dezelfde streek is er ook een Bruges, een Escou (Escaut?) en een Lys. Dat is natuurlijk lang geleden, en onze stad en onze streek stonden toen blijkbaar in hoog aanzien, maar Gan bestaat nog als dorp. Op de Michelinkaarten kan men het terugvinden zo een act km ten zuiden van Pau, langs de E7. Op Google maps ziet het er wel een flink dorp uit. Misschien kan dit gegeven de auteurs van bovenvermeld artikel (en anderen?) interesseren. Hierna een citaat: Sur le § 1. — Le mouvement des bastides fut en quelque sorte la première grande opération immobilière de l’Histoire. En effet, la création d'une bastide peut être comparée à une opération de lotissement: mise en vente d'un terrain par un propriétaire (Église, monastère ou seigneur) souvent à la recherche d’argent (les Croisades avaient ruiné bien des seigneurs!). Ainsi, ce “promoteur”, laïc ou religieux, fixait des prix assez bas pour allécher les colons. Le fait que nombre de ces villes nouvelles aient reçu des noms de villes prestigieuses d'Europe peut être considéré comme une opération publicitaire. Ainsi, Gaston II et Gaston Fébus donnèrent à deux bastides béarnaises des noms de villes des Flandres: Gan et Bruges (noms flamands: Gent, Brugge). Sur une carte (routière par exemple), on pourra essayer de repérer dans les départements voisins, des bastides qui portent les noms de: Valence (comme Valence en Espagne), Barcelone (c. Barcelone en Espagne), Mirande (c. Miranda del Ebro en Espagne), Grenade (c. Grenade en Espagne), Pise (c. Pise en Italie), Pavie (c. Pavie en Italie), Fleurance (c. Florence en Italie), Boulogne (c. Bologne en Italie), Geaune (c. Gênes en Italie), Miélan (c. Milan en Italie), Tournay (c. Tournai en Flandres) Cologne (c. Cologne en Allemagne). On peut également rechercher sur une carte toutes les villes ou villages qui portent des noms typiques de bastides, tels que Villeneuve, Villefranche,

74


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 75

Viellenave, Labastide. Il y en a un grand nombre. On remarquera également que les bastides ne se trouvent pas en zone de montagne (voir carte ci-dessous). C'est en effet, parce qu'elles avaient pour rôle essentiel de défendre le pays. On les trouve donc uniquement dans le bas-pays et aux frontières. Chaque souverain faisant construire ses propres bastides, on trouve dans notre région des bastides béarnaises, et souvent en face d'elles, des bastides anglo-gasconnes (Hastingues, Bonnegarde, Labastide-Chalosse, Pimbo, Miramont, Sarron, etc.). Sur le § 2. — En Béarn, quand le Vicomte créait une bastide, il donnait aux nouveaux poblants le For de Morlaàs, ou parfois une charte spéciale (charte de Herrère, charte de Bruges). Parmi les avantages fort appréciables dont jouissaient les habitants des bastides, il y avait le droit de posséder leurs fours et moulins propres, ainsi que les droits de chasse ou de pêche. Sur le § 3. — Quand un colon avait acheté sa « place » (maison) dans la bastide, il recevait, en outre, un emplacement pour son jardin, derrière la maison et dans l'enceinte de la bastide (environ d'une superficie de 200 m2 actuels) et des

75


Binnenwerk_jan_feb_2014_September binnenwerk OK 5.0 5/02/14 16:58 Pagina 76

terres hors les murs où il pouvait installer des vignes, des cultures ou des pacages (d'une superficie d'environ 10 ha actuels). Le plan type de la bastide est le plan carré ou rectangulaire avec rues se coupant à angle droit, une place centrale avec marché couvert et arcades. La plus belle qu'on puisse voir est Montpazier dans le Périgord (voyez plan de Nay). Mais, il ne faut pas considérer cela comme une règle absolue. Les premières bastides n'ont pas toujours un plan aussi géométrique. De plus, il fallait parfois tenir compte de la configuration du terrain. Op de valreep kwam nog de brief van de heer Danny Mattens binnen betreffende “Gent buiten Gent”. In G. T. 2013 – N° 6. wijden enkele auteurs een artikel aan "Gent" in het buitenland. Een gemeente, Gendt (met -dt), in Gelderland (NI.) werd hierbij over het hoofd gezien. Deze gemeente maakt sinds 1 januari 2001 deel uit van de fusiegemeente Lingewaard, en is gelegen tussen Zevenaar en Nijmegen in de Over-Betuwe, in een meander van de Waal. De gemeente kreeg haar stadsrecht in 1233 uit de handen van de graaf van Gelre. Gendt telde twee gemeenten, namelijk het kasteel Gendt en kasteel Poelwijk. Het kasteel Gendt werd voor het eerst vermeld in 793, maar werd in 1577 afgebroken. Van dit kasteel blijft dus niets meer over. Daarnaast was er ook het kasteel Poelwijk dat voor de eerste maal vermeld werd in 1441. Van dit kasteel schieten nog alleen de gracht en de woontoren over. De gemeente kent ook haar “Gendtse Feesten”: in juni het Kersenfeest en in augustus het Schuttersfeest.

76


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 77

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 43e jaargang nr. 2 maart - april 2014

Inhoud - Romain John van de Maele: Emma Kraft, een Deense schrijfster op bezoek in Gent. - Alfons Van Werveke: Inventaire Archéologique: De Kruisboog met houten boog van het Sint-Jorisgilde. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties in Gent. Vlaanderenstraat. - Pierre Kluyskens: Johanna van Constantinopel. - Luc Devriese: Ghendtsche toestanden: De stedelijke Braemmolens aan de Brabantdam. - Michel Raskin: Gent, voortrekker van energie en de weerslag hiervan op het stadsbeeld. - Erik De Keukeleire: De elektrische Telegraaf. Getuigenissen uit de periode 1846-1873. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 14-15-16-17-18 Januari. Aanvullingen. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Theodore Schellinck. (Gent 1797 - Gent 1867) - Danny Mattens: Gillis Borluut, slachtoffer van vrijbuiters in het Sint-Amandsbergs Westveld 1590. - Quizmaster: Oplossing Puzzel 2013. - Bibliografie. - Marie-Jeanne De Smet: Kleine Weetjes. - Lezers schrijven ons.

77

78

88

90 96

101 113

124 140

149

152 156 160 161 163


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 78

EMMA KRAFT - EEN DEENSE SCHRIJFSTER OP BEZOEK IN GENT

Vanaf 1880 tot aan haar dood woonde de in Nevele geboren schrijfster Virginie Loveling (1836-1923) in de Marnixstraat nr. 12 te Gent. In dat huis hield ze ‘literair salon’1. Na de dood van haar vader had ze al een deel van haar jeugd doorgebracht in de Sleepstraat bij dokter Caesar Fredericq, een zoon uit het eerste huwelijk van Virginie’s moeder, Marie Comparé2. Samen met haar zuster Rosalie (1834-1875) heeft Virginie Loveling bekendheid verworven als dichteres en prozaschrijfster, en het was precies in die context dat ze in januari 1895 werd benaderd door de Deense schrijfster en vertaalster Emma Kraft (1844-1925). De Deense schrijfster vroeg aan Virginie Loveling of ze het verhaal ‘Po en Paoletto’ van Rosalie in het Deens mocht vertalen3. Kraft beklem-

78


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 79

toonde dat ze de verhalen van beide zusters heel erg waardeerde, en ze kreeg de gevraagde toelating. De vertaling verscheen in het tijdschrift Spøg og alvor (Scherts en ernst)4. Emma Kraft maakte de naam Loveling nog op een andere manier bekend in Denemarken. Ze kwam naar België en verbleef tijdens haar bezoek o.a. in Brugge en Gent. Over haar rondreis en haar ontmoeting met Virginie Loveling en andere Gentenaars berichtte ze in het boek Brogede Blade (1905)5. In deze bijdrage neem ik haar herinneringen aan Gent en Virginie Loveling onder de loep. Emma Kraft heeft in haar reisherinneringen niet vermeld wanneer ze België heeft bezocht, maar enkele elementen wijzen erop dat de rondreis wellicht in het voorjaar van 1901 plaats heeft gevonden. Virginie Loveling werd in mei 1900 ridder in de Leopoldsorde, en Emma Kraft herinnerde zich hoe haar Gentse gastvrouw met fierheid het teken van die orde droeg. (BB, p. 190) Dit op het eerste gezicht onbelangrijk detail kan als terminus post quem worden beschouwd: Emma Kraft heeft België bezocht na mei 1900. De tijdsspanne waarin het bezoek plaats kon vinden, wordt uiteraard ook begrensd door de publicatie van het boek in 1905. De schrijfster was een zeer kritische en vergelijkende waarneemster, en ze had vooral aandacht voor de ‘kleine’ dagelijkse dingen. Haar bezoek aan Oostende heeft ze beschreven in weinig flatterende woorden en ook het beeld dat ze van Antwerpen heeft opgehangen is niet mild. Gent, in Emma Krafts ogen een soort Venetië van het noorden, (BB, p. 189) maakt in haar herinneringsproza een betere indruk, al heeft een bezoek aan Oostakker – vanaf 1800 een zelfstandige gemeente en vanaf het laatste kwart van de twintigste eeuw een deelgemeente van Gent – haar verbaasd doen opkijken. Vanuit haar hotel zag Emma Kraft hoe het er aan toe ging op de bloemenmarkt. Er was heel wat beweging, en de schrijfster was ervan overtuigd dat de Belgen van bloemen hielden. Ze zag dames met hun dienstmeisjes planten kopen voor hun miniatuurtuintje, het ‘troetelkind’ van de Belgen en de Nederlanders. (BB, p. 181) De vreugde om de bloemenpracht werd verstoord door het beeld van de arme honden die de karren met koopwaar vaak langs lange wegen hadden voortgetrokken. Ze waren gemuilkorfd en lagen op natte of door de zon verhitte straatstenen. In de blik van veel honden zag men een smeekbede om water. Andere trekdieren berustten in hun lot en hadden de ogen gesloten. Men moest geen grote dierenvriend zijn om onaangenaam getroffen te worden door dat terugkerend beeld. De schrijfster voegde eraan toe dat een dergelijk beeld in Denemarken niet geduld zou worden, er zou een storm van protest opsteken. De pels van de honden was vaak afgesleten en het

79


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 80

80


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 81

gareel schuurde door de pels heen. Sommige honden hadden open wonden. Trekhonden maakten deel uit van het straatbeeld, en de schrijfster was verwonderd over de melk- en broodkarren die soms door vier honden werden getrokken. (BB, p. 182) Nergens had Emma Kraft ooit meer markten gezien dan in Gent. De schrijfster somde enkele van de vele markten op en vermeldde opvallende details: de eiermarkt met de vele eierkorven, de botermarkt met de vele korven boter die in neteldoek of sla waren verpakt, de koren- en de ajuinmarkt, waar de vrouwen op de straatstenen uien zaten te pellen. Nadat de verkoopsters en kopers verdwenen waren, bleef het bruine afval van de uien nog een hele tijd liggen. Er werden ook opgelegde sjalotten, pickles en stapels laurierbladeren aangeboden. Men kon op de markt ook levend pluimvee kopen. De kippen probeerden tevergeefs uit de korven te ontsnappen, maar wat Emma Kraft echt deed schrikken waren de geslachte konijnen. De gevilde konijnen hingen met de bloedende kop naar beneden en op de straatstenen ontstond langzaam een plas bloed. De ogen van de konijnen lagen op een tafel, ‘wellicht als hondenvoer.’ (BB, p. 182) Op een andere plaats werden verroeste vijzen en spijkers aangeboden, maar ook scharnieren, sloten en sleutels, verroeste ijzeren kisten en verouderde kachels. ‘Een Deense lompenhandelaar zou zich nauwelijks bukken om dat soort dingen op te rapen.’ (BB, p. 183). Tussen de vodden, oude hoeden en schoenen vond men nu en dan een crucifix. Een kenner kon er voor een spotprijs waardevolle voorwerpen meenemen. Emma Kraft beschreef uitvoerig het huisraad dat er, al dan niet beschadigd, werd uitgestald. ‘Men kan alles doorsnuffelen zonder de verkoper te ergeren, zonder hem te doen opkijken van zijn krant of zijn gebedenboek.’ (BB, p. 183) Stoffen, jurken, minderwaardig kantwerk en boordsel, alle soorten rommel, namaakjuwelen en veren boa’s lagen er op een hoop gegooid. ‘Men kan moeilijk de gedachte van zich afschudden dat er in België nog maar weinig vogels veren hebben, zo groot zijn de stapels veren boa’s die men hier aantreft.’ (BB, p. 83) Jonge en oudere meisjes liepen er als een ‘grande dame’ met een boa rond de hals. De drukte was vermoeiend en Emma Kraft zocht wat rust in de ruïne van de Sint-Bavo abdij. Daar leken de vogels beschermd te zijn en de schrijfster luisterde er vergenoegd naar de vogelzang. De omgevallen zuilen en grafmonumenten tekenden zich in merkwaardige schaduwbeelden af, en de geur van de oude buksbomen was bedwelmend. Een deel van de kruisgang uit de vijftiende eeuw getuigde nog van de massieve schoonheid van de abdij. ‘De stilte doet deugd,’ schreef Emma Kraft, ‘maar de moderne mens kan het niet lang stellen zonder de drukte van het gemeenschapsleven en hij zou het hier waarschijnlijk niet lang uithouden.’ De vertaalster was blij dat haar wach-

81


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 82

tende Belgische vriendin haar aanzette om het bezoek aan de ruïne af te ronden. Het was niet zomaar een vriendin, maar de bekende schrijfster Virginie Loveling. (BB, p. 184) ‘Zowel in België als in Nederland woont elk gezin in zijn eigen huis. Bij elkaar gepakte gezinnen, die zoals in Kopenhagen in woonkazernen met een binnenplaats wonen, kent men hier niet.’6 ‘Het huis van Virginie Loveling ziet eruit zoals alle andere woningen in Gent, het is hoog en smal.’ (BB, p. 185) Op de gelijkvloerse verdieping was er een eet- en een woonkamer met zicht op de kleine, sierlijke bloementuin. De slaapkamer en de werkruimte bevonden zich op de eerste verdieping, de tweede verdieping bestond uit gastenkamers. Het huis straalde properheid uit, en als huldeblijk had de gastvrouw zich gekleed in de kleuren van de Deense vlag. De bezoekster was van oordeel dat de kleuren goed pasten bij het witte haar van de Nevelse nachtegaal. Als blijk van waardering had Virginie Loveling ‘Vlaamse bouillabaisse’ laten bereiden, een visgerecht waar tot twaalf vissoorten in verwerkt werden7. Bij het gerecht werden broodjes met boter geserveerd. ‘In België wordt veel gegeten en gedronken, te veel,’ schreef Kraft. Het beste eten werd bij mensen thuis geserveerd. Hotels en restaurants bleven ten achter bij een etentje thuis. Virginie Loveling was thuis in de Scandinavische literatuur. Ze las de boeken in hun oorspronkelijke taal, maar met Emma Kraft sprak ze toch vooral Frans of Duits. Nu en dan citeerde de gastvrouw uit het werk van Runeberg8, en bij Virginie Loveling ontmoette de nieuwsgierige vertaalster mensen zoals mevrouw Mac Leod-Maertens, de vertaalster van werk van Kropotkin9. Haar man, Julius Mac Leod (1857-1919), was een neef van de Lovelings. Hij was professor biologie aan de universiteit van Gent en stamde uit een Schots geslacht. Het echtpaar Mac Leod-Maertens woonde in een ‘oud kasteeltje’, waar Emma Kraft heerlijke uren doorbracht. In haar enthousiasme schreef ze dat Fanny of Florence Helena Maertens10, zonder moeite Russisch las en dat ze het werk uit die taal had vertaald. (BB, p. 185) Ze was geïnteresseerd in zoölogie en plantenkunde. Ze liet de bezoekster kennis maken met de verzamelingen van haar man, en ze noemde alle (wetenschappelijke) namen en geslachten. De woning van de Mac Leods lag aan de rand van de stad en ze zag eruit als een ‘sprookjeskasteel’ dat uit het water was opgerezen. Er waren bomen waarvan de takken in het water hingen en de zwanen dreven voornaam en melancholisch onder de bruggen in tuin. Vanuit de kleine erkers keek Emma Kraft naar de ondergaande zon en de goudkleurige schaduwen. De Deense vertaalster vergeleek het huis van de Mac Leods met dat van de Nederlandse schrijfster Nellie van Kol. Zoals Nellie van Kol11 was ook de Gentse gastvrouw geïnteresseerd in het lot van de vrouw en het kind. Zoals de Nederlandse schrijfster

82


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 83

nam ook mevrouw Mac Leod afstand van alles dat het leven bedreigde of uitholde. Op een zondag trok Emma Kraft samen met Virginie Loveling naar het bedevaartsoord in Oostakker, en ze waren niet alleen op stap. Het lijkt erop alsof Emma Kraft een kleine volksverhuizing meemaakte: er waren pelgrims uit alle bevolkingslagen en alle leeftijdsgroepen. Ze maakten gebruik van fietsen, karren, ouderwetse omnibussen en de stoomtram om naar Oostakker te trekken. De kerk was er – alleszins volgens de schrijfster – te klein voor de vrome, knielende bezoekers. Het was bijna onmogelijk om zich een weg te banen tussen al de aanwezigen. ‘Bij het altaar ligt een zieke vrouw. Een wantrouwig en geniepig kijkende pastoor heeft een relikwie op haar voorhoofd gelegd en maakt een buiging om haar iets in het oor te fluisteren. Een weinig daarna komt ze overeind met een stille, triomferende blik in de ogen. Het is duidelijk dat de relikwie geholpen heeft. Ze wil een van de velen zijn die hun krukken hebben weggeworpen en een mirakel hebben beleefd.’ (BB, p. 187-188) Overal in de kerk zag Emma Kraft votiefbeelden hangen, getuigenissen en dankwoorden van pelgrims die van hun handicap verlost waren. Na een gebed spoedden de pelgrims zich naar een aangrenzend bosje, aangetrokken door grotten en kraampjes. In de grotten hingen miniatuurarmen en –benen, oren en ogen, alle geschonken door pelgrims die opnieuw gezond waren. Er werd veel bronwater gedronken, en terwijl de beker van mond tot mond ging, dompelden anderen hun zieke been of arm in het ritselende water. ‘Dat zoiets mogelijk is in de twintigste eeuw,’ schreef Emma Kraft. Onbegrijpelijk op het ogenblik dat zo veel aandacht werd geschonken aan hygiëne en microben. (BB, p. 188) Daarna trok de vertaalster samen met Virginie Loveling en haar zestienjarig dienstmeisje naar huis, over de ‘vele bruggen van waar de stad met haar vele waterlopen en schilderachtige gebouwen aan Venetië doet denken.’ (BB, p. 189) Dat beeld heeft mij doen denken aan de Gentse novelle Over water (1986) van Lieven Tavernier. ‘Mijn gastvrouw neemt me bij de arm,’ schreef Emma Kraft, ‘en ze wijst naar een lange pikdonkere gang met aan het einde ervan wat doezelig licht. “Dat is de trap naar de nachtverblijven van de armen,” zei Virginie Loveling, “hier durft niemand naar binnen te gaan.” Steeds opnieuw toonde ze ons steegjes die naar die holen leidden. Men kon zich nauwelijks inbeelden dat daar mensen woonden.’ (BB, p. 189) De vertaalster stak een beschuldigende vinger uit naar de huisjesmelkers en vergeleek de donkere nachtverblijven met het toneelstuk Nachtasiel (1902) van Maxim Gorki (1868-1936). De vermelding van Nachtasiel kan betekenen dat Emma Kraft België na 1902 heeft bezocht,

83


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 84

maar haar reisherinneringen bevatten ook elementen die een bezoek in 1901 aannemelijk maken. Het is ook niet uitgesloten dat ze de verwijzing naar het werk van Gorki op een later tijdstip aan haar oorspronkelijke tekst heeft toegevoegd. Virginie Loveling, met haar ‘meevoelend hart’, wist hoe hopeloos 84


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 85

het lot van de mensen aan de rand van de maatschappij was. Er woonden ook misdadigers, onkruid dat niet verging, mensen die nooit hadden leren lezen en schrijven. Zij waren de gewillige slachtoffers van de hebzuchtige kroegbazen. Emma Kraft ontmoette ook het echtpaar Logeman-van der Willigen, in wiens huis aan de Godshuizenlaan ze het zuiverste Deens hoorde spreken. Hendrik Logeman (1862-1936) was hoogleraar Scandinavische talen aan de universiteit van Gent, en zijn vrouw, Dina van der Willigen (1864-1925), vertaalde romans en andere werken van Deense auteurs zoals Herman Bang (18571912) en Johannes Jørgensen (1866-1956)12 – die laatste bezocht het echtpaar ook meermaals in Gent. Dina van der Willigen stelde Herman Bang voor in Onze Eeuw (1906), en Bang zelf bezocht Gent in 1880. Hij beschreef zijn reisindrukken in ‘Nonnernes by’, een verslag dat werd opgenomen in zijn bundel Herhjemme og derude.13 In tegenstelling met Herman Bang en Holger Drachmann (1846-1908) bracht Emma Kraft geen bezoek aan een begijnhof, of indien ze er toch heeft rond gewandeld, heeft ze er later geen aandacht meer aan geschonken. Ook bij ‘de kleinzoon van Hartmann’ werd er Deens gesproken. De manier waarop de schrijfster de naam Hartmann vermeldde, wijst erop dat die naam in het begin van de twintigste eeuw een begrip was in Denemarken, maar wie een eeuw later de reisherinneringen leest, kan het toch niet zonder een encyclopedie stellen. De ‘Gentse’ Hartmann was Johannes Palmer Hartmann, geboren in Kopenhagen in 1870 en overleden te Gent in 1948. Hij was de

85


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 86

zoon van de componist Emil Hartmann (1836-1898) en de kleinzoon van de componist Johan Peter Emilius Hartmann (1805-1900). Johannes Hartmann was een bloemen- en plantenteler die de knepen van het vak had geleerd in o.a. Denemarken, Duitsland en Gent. In Gent werkte hij eerst voor het bedrijf van Petrick en in 1897 ging hij aan de slag als zelfstandige bloementeler. Het bescheiden bedrijf met zes kleine serres groeide na 30 jaar uit tot een exportbedrijf van 100 ha. Hartmann beschikte toen over 100 serres en had 125 medewerkers. De firma exporteerde vooral laurierboompjes, palmbomen, camelia’s, azalea’s en knolbegonia’s. Bij Hartmann liepen regelmatig Deense telers stage om er hun kennis te verbeteren. De teler was Deens consul in Gent en vertegenwoordiger van Dansk Samvirke in de Arteveldestad. Voorts was hij lid van een aantal beroepsverenigingen en een organisatie die de promotie van de culturele betrekkingen tussen Denemarken en België op het oog had14. In 1983 overleed de tweede vrouw van J.P. Hartmann (de verpleegster Sigyn Kemp, geboren in 1893 in Nykøbing Falster), en in het begin van de 21ste eeuw overleed eveneens in Gent hun zoon: Oluf Palmer Hartmann (1925-2008), die o.a. medestichter van de Gentse vrijmetselaarsafdeling La Fidélité was. Ongeveer honderd jaar vroeger, zat Emma Kraft tijdens haar bezoek aan Gent samen met Johannes Hartmann onder de glycines nabij zijn huis, en ze genoot er niet alleen van een glas wijn, maar ook van het gesprek in het Deens. (BB, p. 189) Bij het afscheid van de Gentse vrienden werden nietszeggende uitdrukkingen vermeden. Men zweeg, want niemand wist of er ooit nog een ontmoeting zou plaatsvinden. Lang nadat Emma Kraft afscheid had genomen van Virginie Loveling, zag ze nog altijd het witte haar en het ereteken van haar gastvrouw dat nog glinsterde in de duisternis. (BB, p. 190) De volgende dag kwam de vertaalster in Brussel aan. Romain John van de Maele

Noten: 1 2

3

A. Deprez, Literaire gids voor Oost-Vlaanderen, Schoten, Hadewijch, 1987, p. 44. M. Basse, Het aandeel van de vrouw in de Nederlandsche letterkunde, Deel 2, Gent, Uitgeverij Ad. Hoste, 1921, p. 75. Universiteitsbibliotheek Gent, Hs 3426 D (III), brief van 1 januari 1895.

86


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 87

4

5

6

7

8

9 10

11

12

13

14

Zie R.J. van de Maele, ‘”Ik geloof dat de manier waarop U schrijft ook de Denen zal bevallen.” Een brief van Emma Kraft aan Viriginie Loveling’, in: Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap XXIX, Gent, 2013, p. 101-112. E. Kraft, Brogede Blade, København, H. Hagerups Forlag, 1905. Verwijzingen en citaten worden als volgt aangeduid in de tekst: BB met vermelding van de pagina. Voor haar indrukken over Brugge en Oostende zie R.J. van de Maele, ‘Brugge en Oostende: reisherinneringen van de Deense schrijfster Emma Kraft (1905)’, in: Biekorf, jrg. 113, nr. 3, 2013, p. 329337. De vergelijking was correct, maar het is duidelijk dat Emma Kraft geen beluiken heeft bezocht. In de beluiken of ingangen was het helaas niet veel beter dan in de Deense woonkazernen. De schrijfster had het ongetwijfeld over Gentse waterzooi, een gerecht waarvoor vroeger zoetwatervis werd gebruikt. Johan Ludvig Runeberg (1804-1877), een in het Zweeds schrijvende Finse dichter; auteur van het Finse volkslied. Pjotr Kropotkin (1862-1936), theoreticus van het anarchisme. In de geschriften van Louis Fredericq werd de vertaalster naar haar stiefvader Fanny Lava genoemd. Ze vertaalde met de instemming van Kropotkin twee van zijn werken uit het Engels: Wederkerig dienstbetoon. Een factor der evolutie (1904) en Idealen en werkelijkheid in de Russische literatuur (1907). Nellie van Kol, of Jacoba Maria Petronella Porreij (1851-1930) was feministe, pedagoge en schrijfster. Ze publiceerde een aantal boeken en was redactrice van de tijdschriften De vrouw en Ons blaadje. Van der Willigen vertaalde o.a. Een ondergaand geslacht (1901), Les quatre diables (1901) en Stella (1903) van Herman Bang en Mijn levensbeschouwing (1913), De weg naar het licht (1917) en Jeruzalem (1925) van Johannes Jørgensen. H. Bang, ‘Nonnernes by’, in: Idem, Herhjemme og derude, Kjøbenhavn, J.H. Schubothes Boghandel, 1881, p. 217-230 Den store danske. Gyldendals åbne encyklopædi. Zie ook: Inventaris Onroerend erfgoed. Gent-fusiegemeenten, https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/22212; Gasthof ’t Haesveld, users.telenet.be.haeseveld2/historiek.html; issuu.com/curieusvzw/docs/sintamandsberg/46. Aan het Henri van Cleemputtenplein nr. 2 kan men nog de statige woning en een fraaie serre uit het verre verleden van de firma Hartmann bewonderen. Voorts zijn er mooie foto’s en catalogi bewaard, waaronder de herdenkingscatalogus uit 1922.

87


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 88

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 272

Op 21 September 1902 stelde Alfons Van Werveke in de rubriek “Wapens Oudheidkundig Museum - XVIe eeuw” in het Nederlands een fiche op over

De Kruisboog met houten boog van het Sint-Jorisgilde Den 12 Februari 1886 zond de heer Eugène Lippens, handelende uit naam zijner medeleden van het ontbonden Sint-Jorisgilde, dezen kruisboog naar het Museum van Oudheden om voortaan aldaar bewaard te worden. ‘t Is een voet- en windasboog: een voetboog omdat de voet wordt gestoken in een beugel op het einde van de lade aangebracht om de boog des gemakkelijker te spannen, een windasboog omdat dit spannen geschiedt bij middel van een voorwindas dat bij den kolf bij middel van een ijzeren bus wordt vastgehecht. De boog bestaat uit drie houten latten: die naar de beugel is de langste (1,37 m.): die naar het slot, de kleinste(0,85 m.); de middelste meet 1,23 m. De boog is geheel omwonden met een laag gepekte koorden van 3 mm. Het slot bestaat uit een groef, dwars in de lade gekapt en bekleed met een latoenen belegsel; daar is een gat door de lade waarin een pin op en neer kan gestoken worden bij middel van den houten haan (0,27 m.) onder de lade, welke werkt als een hefboom van de tweede soort. Wordt de pin omhoog geduwd dan doet hij de gespannen koord uit de groef springen en het schot afgaan. De boog zonder windas weegt 10,8 Kg. met windas 2,07 kg. De oudste vermelding van een windasboog in de Rekeningen van de Stad 88


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 89

Gent is te vinden in het jaar 1452-1453 f° 328 en 413; in het Register Voorgeboden 1402-1436 , f° 62 is er sprake van “rolleboghen” op het jaar 1417, maar wij denken niet dat zulks een dergelijk wapen aanduidt. Alhoewel reeds in de Rekeningen van de stad over 1481-1482 f° 367 v° spraak is van stalen bogen bleef men voor de papegaaischieting van het Sint-Jorisgilde langen tijd nadien nog houten bogen gebruiken, zoals blijkt uit de Rekeningen der Stad over 1608-1609, f° 324 (1). De kruisboog van het Sint-Jorisgilde dagtekent stellig van de XVIe eeuw. Een miniatuur van het handschrift Nr. 2611 der “Bibliothèque Nationale” te Parijs geeft een krijgsman te zien met een houten kruisboog op de linker schouder; hij draagt het windas met den zwengel vastgehecht aan den gordel; de koorden met de haken hangen naar de grond (2). (1) Dezelfde post komt nog in 1618 en later voor, maar door een vermeerdering van toelage werd de tekst veranderd en bleef de vermelding van de soort van boog weg. (2) Afgebeeld in Zeller, Charles VI n° 23 l'Histoire de France, racontée par les contemporains (Paris, Hachette, 1886, p.53)

89


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 90

MINDER BEKENDE EN/OF VERDWENEN LOCATIES IN GENT

Vlaanderenstraat In het begin van de 19e eeuw werden de moerassige Muinkmeersen drooggelegd. De bouw van het station aan het Graaf van Vlaanderenplein (1837) bracht dit gebied tot leven. Er ontbrak echter een vlotte verbinding van het station met de oude binnenstad. In 1841 werden de plannen voor de aanleg van enkele verbindingsstraten goedgekeurd: Zuidstationstraat en Keizer Karelstraat (met Sint-Jacobsparochie); de Marcelisbrug en de Lammerstraat (met Sint-Pietersparochie). Deze straten werden afgezoomd met statige burgerhuizen en hotels. In de jaren ’70 van de 19e eeuw was het Zuidkwartier, tussen de Nederschelde, de Zuidstationstraat en de Brabantdam een van de ongezondste arbeiderskwartieren van de stad. De belangrijkste werkgever van die arbeiders was de katoenfabriek F. Lousbergs aan de Reep. De wijk werd bewoond door meer dan 3.000 textielarbeiders en telde niet minder dan 20 beluiken met huisjes van rond de 22 m2 oppervlakte. Gebrek aan ruimte, lucht en licht. De Brabantdam was met haar 10 meter breedte de enige straat die de wijk van licht en lucht voorzag. Bovendien polueerden de Nederschelde en de Oude Schelde de wijk nog meer. In 1880 legden architect Edmond de Vigne en ingenieur Edouard Zollikofer hun plannen voor aan het stadsbestuur. Het Zollikofer-De Vigneplan kwam neer op het aanleggen van een grote centrale as, de Vlaanderenstraat, van het Graaf van Vlaanderenplein tot aan de Nederschelde, met in het midden een rond punt, het Hippolyte Lippensplein. Op het einde van de Vlaanderenstraat, waar zij de Nederschelde kruist, het huidige Lieven Bauwensplein, splitst de as zich in twee straten: de Henegouwenstraat en de Limburgstraat. De Nederschelde zou overwelfd worden tot aan de Brabantdam, het François Laurentplein. In 1883 werd het plan goedgekeurd en konden de werken worden aangevat: er dienden 555 onteigeningen te gebeuren en 4.037 m2 straatoppervlak diende door 14.066 m2 nieuw oppervlak te worden vervangen. De werken werden toevertrouwd aan de Compagnie Immobilière de Belgique, een dochtermaatschappij van de Société Générale. De werken vonden plaats van 1883 tot 1889: de straatbedding van de Vlaanderenstraat en de Kuiperskaai werd getrokken; de Nederschelde werd overwelfd; de Limburgstraat en de Henegouwenstraat werden aangelegd ; het 90


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 91

Vlaanderenstraat

91


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 92

Vlaanderenstraat

92


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 93

Vlaanderenstraat: hotel Gambrinus

Vlaanderenstraat: de jaren 1930.

93


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 94

standbeeld van Lieven Bauwens werd ingehuldigd. Met één pennetrek veranderde een arbeiderswijk in een luxueuze burgerwijk. Vooral de architectuur langs de Vlaanderenstraat moest met zijn nieuwe en ruime winkelhuizen, hotels, ontspanningslokalen en burgerwoningen, bij het publiek opzien baren. Het was niet langer nodig te pendelen naar Parijs of Brussel om luxueuze goederen te kopen. Ook de horecasector onderging grondige veranderingen: niet langer donkere kroegen, maar hotels en koffiehuizen. De Valentino op de Kuiperskaai als voorbeeld van een ontspanningslokaal. Twintig jaar later zal burgemeester Emile Braun het huidige beeld van het stadscentrum door slopen (o.a. de huizen rondom historische gebouwen zoals het Gravensteen en de Sint-Niklaaskerk), restaureren en bouwen verder bepalen. Daar tegenover stond de verdwijning van 950 arbeidershuizen en 3.000 werklieden die de Nederscheldewijk moesten verlaten. Een gevolg van de onteigeningswet van 1867 die de ontheemden geen bescherming bood tegen willekeur. Ook de S.A. Immobilière Gantoise heeft daar, behalve beloften, niets tegenover gesteld. De architectuur in de Vlaanderenstraat is een eclectische architectuur. De gevels zijn 6 à 8 meter breed, de meeste woningen zijn meer dan 12 meter hoog. Sommige van die eclectische gevels hebben een neoklassieke inslag, andere refereren naar neorenaissance of neobarok. In de halfondergrondse kelder bevindt zich doorgaans de keuken. Op het gelijkvloers zijn er meestal twee vertrekken: een winkelruimte, en een extra winkelruimte of magazijn of salon. De bel-étage wordt veelal benadrukt door een doorlopende balustrade die rust op zware consoles. De gevels worden meestal afgesloten met een eenvoudige fries en een zware kroonlijst. Het dak is doorgaans een mansardedak met dakkapellen. De straat heeft geen openbare gebouwen. Slechts één pand van de straat is beschermd. De architecten die actief waren in de Vlaanderenstraat waren A. Ledoux, Morial en Terzweil, Jules de Raeve, Frédéricq Minne, Jean Haché, Jean De Bosscher, J. Deleu-Laureys, Ferdinand Mommens, Jules Van Crombrugghe, Ernest Leclerc, E. Van Hoecke-Peeters, Wijnand Janssens, Pierre Geleyn, Georges De Graeve en Achille Marchand. In 1898 kreeg de Vlaanderenstraat haar eerste tramlijn. In 1928 kondigde de NMBS de sluiting aan van het Zuidstation. Rond het station had zich echter een bloeiende uitgaans- en handelsbuurt ontwikkeld en de sluiting zou zware gevolgen hebben voor de wijk. Men dacht aan de bouw van een Zuidpaleis met een feestzaal en een handelsbeurs, maar na talloze uitstellen is het er nooit van gekomen. De Vlaanderenstraat verloor haar aantrekkingskracht en haar grandeur en in de loop der jaren was de degradatie van het Zuidkwartier een feit. In 1970 was de Vlaanderenstraat niet veel meer dan een

94


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 95

afrit van de autostrade. Negentiende-eeuwse architectuur werd niet geapprecieerd. De leegstand en leegloop van de bestaande handelspanden groeide zienderogen. Een grondige herwaardering van de Vlaanderenstraat, gestimuleerd door de heraanleg van het Woodow Wilsonplein (1995), de aanleg van een parkeergarage en het Mobiliteitsplan (1997) dat van het Zuid een nieuwe toegangspoort tot het centrum wilde maken, begon in 1997 met de heraanleg van de straat: de straat werd autoluw gemaakt, de verlichting werd aangepast, winkels en restaurants kwamen opnieuw tot leven, de leegstand verdween. De Vlaanderenstraat werd opnieuw een belangrijke voetgangersverbinding tussen het Zuid en het historisch centrum. In de Vlaanderenstraat, nabij het Lieven Bauwensplein, werd Suzanne Lilar (Gent 1901- Brussel 1992), auteur van Une Enfance gantoise, 1976, geboren.

Literatuur Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 4 nb. Stad Gent. Noord-Oost, 1979. F. Adriaenssen, Het Plan Zollikofer-De Vigne, Gent 1860-1914. Een Stedebouwkundig – historisch onderzoek naar de ontwikkeling van de Zuidwijk, 1984. Het Nieuwsblad, De Vlaanderenstraat, 7 december 2006. A. Huyghe, De Vlaanderenstraat 1883-2006 ; een bouwhistorisch onderzoek. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, UGent 2007. Internet, Google.

Daniël Van Ryssel

95


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 96

JOHANNA VAN CONSTANTINOPOL Dit artikel van Pierre Kluyskens dateert van 1958.

Boudewijn IX had op het einde van de XIe eeuw het hoofd kunnen bieden aan de expansiepolitiek van zijn geduchte leenheer, de Franse koning FilipsAugustus en het Verdrag van Péronne in 1200 had voor het Graafschap Vlaanderen vèrdragende en heilzame gevolgen kunnen hebben ware de jonge Boudewijn niet in 1202 naar de vierde kruistocht vertrokken. Hij werd in 1204 te Constantinopel, in de troebele atmosfeer welke deze kruistocht kenmerkte, tot Latijnse keizer gekroond, doch enkele maanden later viel hij in handen van de Bulgaren die hem hoogstwaarschijnlijk uitmoordden of in een kerker lieten sterven. Voor Vlaanderen is het politiek gezien een catastrofe. Boudewijn laat twee kleine dochters na, de piepjonge Johanna en Margaretha. Tegen die twee kinderen, tegen die verzwakking van het grafelijk gezag in Vlaanderen, staat de machtige Filips Augustus die tijdens de kruistocht heel behendig geen vinger heeft verroerd, maar bij het vernemen van Boudewijns verdwijning, op zijn prooi, Vlaanderen, loert. Tussen die beide onevenwichtige machten, staan de steden, Gent vooral. Onze stad heeft van Mathildis voorrechten afgedwongen die geen enkele andere stad in het Westen bezit. Politiek hangt zij nog af van Frankrijk, doch economisch is zij zelfstandig en drijft zij vrij en onafhankelijk handel met Duitsland en vooral met Engeland. De stad die een kroniekschrijver uit de tijd, het “oppidum opulentissimum cui nomen est Gandavum” noemt, zal nu twee eeuwen lang haar eigen kaart spelen, haar eigen politiek voeren, een gemeentelijke, die zij aan de grafelijke zal substitueren. In min dan een eeuw zal de stad zich zo sterk uitbreiden, dat hare grenzen niet meer zullen kunnen verruimd worden tot aan de moderne tijden, en hare rijkdom en weelde zullen steeds stijgen. Johanna, die voor de geschiedenis Gravin Johanna van Constantinopel zou worden, werd einde 1199 of begin 1200 geboren. Toen de droeve mare van het overlijden van haar vader Vlaanderen bereikte was zij amper vijf jaar oud, en te jong, om over Vlaanderen te regeren, werd het bewind aan haar voogd en regent, Filips van Namen, Filips de Edele, toevertrouwd. Maar Filips’ politiek helde naar die van de Franse koning over en in 1208 levert de voogd de twee prinsesjes aan Filips-August uit. De koning heeft dus

96


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 97

Op 28 april 1966 werd in een nis boven de ingangdeur van de Decrolyschool een beeldje van Johanna van Constantinopel ingehuldigd. Het werd gemaakt door de Gentse beeldhouwer Bert Coolen en geschonken door “De Vrienden van het Oude Begijnhof�

97


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 98

een kostbare gijzelaar, in zijn macht: de kleine gravin Johanna die hij enkele jaren later, in 1212, te Parijs in het huwelijk doet treden met Ferrand, zoon van koning Sanchos van Portugal. Hij is 25 jaar oud. Johanna 12! Zij zijn speeltuigen in de handen van Filips-August die onmiddellijk na het huwelijk het masker afrukt, Aire en St. Omaars inneemt en geheel ZuidVlaanderen inpalmt. Het Verdrag van Péronne in 1200 door Boudewijn zegevierend afgedwongen, is een dode letter geworden: de Franse koning, leenheer, wil weer geheel Vlaanderen in zijn bezit. Wat kunnen Johanna en Ferrand er tegen inbrengen Niets! Maar de steden, Gent vooral, voeren handel met Engeland en hun politiek is dan ook Engels en anti-Frans. Zij zullen een dam opwerpen tegen de annexatieplannen van Filips-August, zonder zich te bekommeren om de zwakheid van de grafelijke macht, wel integendeel, want van die zwakheid zal de Gentse stede gebruik maken om hare zelfstandigheid en voorrechten nog uit te breiden. Het eerste gebaar is kenschetsend. Bij de zogezegde Blijde Intrede van het jonge echtpaar in Vlaanderen, valt Johanna ziek en moet te Dowaai blijven terwijl haar echtgenoot alleen de Blijde Intrede vervolgt, maar te Gent vindt hij de stadspoorten gesloten. Het is niet Ferrand naar Johanna, hun “natuurlijke” prinses die de Gentenaars willen ontvangen en hij moet onverrichter zake op zijn stappen terugkeren. Het was een symbolisch gebaar van Gent, want de stad wist dat Ferrand met zijn vrouw doch ook met een leger zou terugkomen en dat zij hem dan de poorten zou moeten openen, wat inderdaad geschiedde. Maar te Gent zag Ferrand weldra in, dat hij slechts een instrument was in handen van de Franse koning en dat hij een dergelijke rol nooit zou kunnen volhouden noch een dergelijke politiek zou kunnen opdringen. Hij werpt het roer om, keert zijn leenheer de rug en onderhandelt met de Engelsen en Jan zonder Land. Gent wachtte dit ogenblik af: het verkrijgt automatisch de toelating om de stad te versterken, wat meteen een uitbreiding van het grondgebied met zich brengt. Alle kaarten liggen nu bloot op tafel: Filips-August wil Vlaanderen volledig in zijn macht, de steden verzetten zich er tegen en willen een “Engelse politiek” doorvoeren die weelde en rijkdom meebrengt, Johanna staat machteloos tussen beiden, en zal slechts een schijn van gezag kunnen bewaren door voortdurend toegevingen te doen. Aanvankelijk moet de Franse koning het onderspit delven: zijn vloot wordt te Damme door de Engelsen verbrand en hij moet Vlaanderen ontruimen, maar

98


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 99

hij neemt weerwraak te Bouvines, lijft Vlaanderen in, brengt Ferrand gevankelijk mede naar Parijs en indien hij Johanna achterlaat in het graafschap, is het enkel als werktuig van zijn gezag. Johanna is 14 jaar oud. Van 1214 tot 1227, gedurende de gevangenschap van Ferrand, zal zij alleen, met het greintje macht welke haar gelaten werd, over Vlaanderen regeren, met enerzijds het beeld voor haar ogen, van haar echtgenoot opgesloten in een kerker te Parijs, en anderzijds die zekerheid dat de Vlaamse steden gebukt onder de knoet van de Franse koning, haar slechts zullen bijstaan en helpen in de mate dat zulks hen profijt kan brengen. De moeilijkheden volgen elkaar ononderbroken op: moeilijkheden met de adel, met de Fransen, met de kwestie van Margaretha en haar verleider Burchard van Avesnes waarover wij het later zullen hebben, met de steden, met de valse Boudewijn. In die laatste aangelegenheid vooral heeft Gent bewezen dat de sympathie van de stad voor de gravin en de hulp die zij haar af en toe verstrekt had, niet uit het diepste van het hart kwamen, maar een handige speculatie waren waarbij zij hoofdzakelijk haar eigen profijt en voordeel zocht. Het gebeurde in 1225. Een eremiet die ergens in de streek van Valencijn in de bossen woonde, verliet zijn hut of spelonk en reisde de Vlaamse steden af, bewerende Graaf Boudewijn IX te zijn, de te Constantinopel gekroonde Keizer, ontsnapt tilt de gevangenissen zijner vijanden. Het was niet de eerste maal en het zou ook niet de laatste maal in de geschiedenis zijn dat iemand zich liet doorgaan voor een geheimzinnige of spoorloos verdwenen koning, prins of belangrijk personage, maar zelden heeft een bedrieger een zo snel en zo totaal succes gekend als de valse Boudewijn die zoals later bleek, een zekere Bertrand van Rais was. Te Valencijn, te Rijsel, Gent, in alle steden en dorpen van Vlaanderen en Henegouwen werd hij triomfantelijk onthaald. Een dergelijk succes uitleggen enkel door de persoonlijkheid en de behendigheid van de bedrieger, is onzin. De waarheid is dat, op uitzondering na van de arme gravin Johanna, iedereen belang had bij dit bedrog en bijdroeg om het te orkestreren: de adel die er een verzwakking in zocht van het grafelijk gezag, het volk dat door demonstraties en zelfs oproer, de macht van de patriciĂŤrs of de poorters aan ‘t wankelen wou brengen, en last but not least de Franse koning, die wel wist dat Johanna, ten einde raad, bij hem bescherming zou komen zoeken en dat hij op dat ogenblik een einde zou stellen aan het belachelijke avontuur, maar onder zekere voorwaarden die zijn dictatuur in Vlaanderen nog zouden verscherpen. Zo liep het inderdaad ook af: Johanna moest naar Parijs vluchten en nu het

99


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 100

spelletje lang genoeg had geduurd, werd de bedrieger ontmaskerd en aan de galg, tussen twee honden, opgeknoopt. Maar Lodewijk VIII, de Franse koning, stelde zijn eisen en zij waren draconisch. In 1227 kwam Ferrand eindelijk vrij, maar hij moest vaststellen dat er gedurende zijn dertienjarige gevangenisschap veel was veranderd. Van de grafelijke macht bleef schier niets over. Politiek en staatkundig waren Ferrand en Johanna volledig in de klem van Frankrijk en op gewestelijk en gemeentelijk plan, hadden de steden, langzaam maar zeker een autonomie bereikt waaraan nog weinig te tornen viel. Johanna had vele toegevingen gedaan en was te zwak om thans de rechten van de steden in te krimpen. Ferrand werd dan ook verplicht te Gent de instelling van de XXXIX goed te keuren, waarbij hij omzeggens elke medezeggenschap of inmenging in het bestuur van de stad verloor. Ferrand stierf in 1233 en opnieuw woog de zware last op de schouders van de door het noodlot achtervolgde gravin, maar ditmaal zal zij lijdzaam toezien. Zij tracht geenszins op te komen tegen het Frans gezag en de greep van de koning op ons land, maar zocht integendeel goede betrekkingen met hem en meteen met de koning van Engeland te onderhouden. Haar activiteit is hoofdzakelijk van religieuze en filantropische aard: zij steunt en moedigt de kloostergemeenschappen aan, de monniken, zusters, ze zorgt voor de zieken, gebrekkigen en de armen. Die weg zou zij verder blijven bewandelen na haar tweede huwelijk, met Thomas van Savoye, en zulks tot aan haar dood in 1244. Haar politieke taak was te zwaar geweest. Voor onoverbrugbare moeilijkheden en problemen gesteld wanneer zij nog een kind was, had zij nergens de nodige steun gevonden om een persoonlijke politiek te voeren. Allen hadden van de toestand misbruik gemaakt: de koning van Frankrijk, de steden, de adel. Enkel de armen en de ongelukkigen vonden in haar een verdedigster, een helpster. Voor Gent was haar regering een bloeitijdperk, omdat de stad met veel realisme een politiek volgde waarvan zij geen ogenblik afweek, een politiek die wellicht sentimenteel niet heel mooi te noemen is, omdat zij speculeerde op andermans zwakheid en ongeluk, maar die voor gevolg had dat in minder dan een halve eeuw en zulks ondanks de Franse heerschappij, de stad de aanzienlijkste, de rijkste en de schoonste werd van geheel Vlaanderen. PIERRE KLUYSKENS

100


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 101

GHENDTSCHE TOESTANDEN

DE STEDELIJKE BRAEMMOLENS AAN DE BRABANTDAM

In Gent vormde het Braemgatencomplex met de Braemmolens aan de Brabantdam bij de Braempoort een van de belangrijkste stuwen. De vroegste vermelding als brug dateert van 1199. Van de stuw en de molens ‘de le espee et des molins’ is er voor het eerst sprake in 1298 toen men daaraan was beginnen bouwen (afb. 1)1.

Afb.1. Fragmenten uit een belangrijke zin in het charter van Robert de Bethune (1298) waarin de Gentenaars in conflict met de Sint-Pietersabdij toelating krijgen om verder te werken aan hun stuw en molens bij de Brabantpoort (Stadsarchief Gent, reeks charters nr. 218): del oevre que chil de le vile de Gand ont commencie et font en le riviere au pont que l’on apiele le pont de Braibant: chest asavoir de le espee et des molins’

In dit artikeltje bekijken we de opbouw en uitbating van de stedelijke Braemmolens, voornamelijk in de 14de en de 15de eeuw. Ons verhaal is allesbehalve volledig. Deze molens werden nooit volgens de regels van de molenkunde (een heel aparte en behoorlijk sterk ontwikkelde wetenschap) onderzocht en in de archieven ligt ongetwijfeld nog een schat aan gegevens verborgen. De beschikbare gepubliceerde teksten van Prosper Claeys en Frans De Potter over de Braemmolens zijn oppervlakkig, soms onjuist en ze vermelden zelden bronnen. De beschrijvingen die Guido Deseyn meer recent daaruit destilleerde, waren gedoemd om aan dezelfde onvolkomenheden te lijden2.

Waarom ‘stedelijk’? Bouw en uitbating van watermolens is geen eenvoudige zaak. Er waren niet enkel aanzienlijke materiële middelen en technische knowhow vereist, niet zelden had men ook te maken met grote adellijke heren, in de eerste plaats de 101


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 102

Vlaamse graven, die zich de eigendom toe eigenden van lucht en water (de zogenaamde regalia). De eerste watermolens in onze streken waren daarom collectieve ondernemingen en ze ontstonden niet toevallig op initiatief van de abdijen. Daarover is archiefmateriaal voorhanden vanaf de Karolingische Tijd (achtste en negende eeuw: zie bv. de nog bestaande Perlinckmolen in Elst Brakel, eigendom van de abdij van Lobbes, 868)3. Later konden individuele molenaars de bouw en de private uitbating aan van éénwielige watermolens op de vele ‘Molenbeken’ in heuvelachtige streken. In het zuiden van de provincie Oost-Vlaanderen bijvoorbeeld konden ze de sterke stroming van beken met grote niveauverschillen benutten als waterkrachtbron om de zware molenstenen in beweging te brengen. Al was er nog altijd een aanzienlijke investering nodig voor een stevig molenhuis, een groot molenrad en alles wat er bij hoort. Maar het was doenbaar. Voor riviermolens, zoals de Braemmolens, onderwerp van dit artikel, was echter een veel zwaardere infrastructuur vereist. Daarvoor waren stevige stuwen nodig en die werden bij voorkeur gebouwd onder stenen bruggen, waarvan de gewelven in Gent ‘gaten’ genoemd werden. De zware stenen constructies waren nodig om ook in normale tijden te weerstaan aan de enorme waterdruk. Om nog te zwijgen van het geweld van het ‘grote water’, de toenmalige Gentse benaming voor watersnoden. De Braemgaten vormden er een complexe stuw op de Schelde met niet minder dan zeven stuwgaten, gebouwd op een grote en machtige rivier. De nog zwaardere constructie van de stadspoort, de Braempoort, hielp samen met de Braembrug mee om de gewenste stevigheid te verwezenlijken, al was dat uiteraard niet de eerste bedoeling van de massieve poorttoren. Het bouwen van dat alles, samen met de aanleg doorheen het overstromingsgebied Overschelde en de Hooie van een lange dijkweg die de Brabantdam en de Dam te Hooie (Lange Violettestraat) in wezen waren, moet een reusachtige onderneming geweest zijn4. Veel te groot om door enkelingen verwezenlijkt te worden, door een familie of zelfs een machtige ambachtsnering zoals die van de schippers, laat staan de molenaars. Vandaar dus dat het bouwwerk, zover we kunnen nagaan, steeds eigendom was van de stad, van de stedelijke gemeenschap. Die gemeenschap moet trouwens al heel krachtig en sterk ontwikkeld geweest zijn vooraleer ze zich aan zoiets kon wagen. Bouw en functioneren van riviermolens was steeds ondergeschikt aan de waterbeheersing. Het belang van de scheepvaart primeerde. Daarvoor was het dat er met behulp van stuwen constante waterpeilen moesten gecreëerd worden. De stedelijke schepenen die daarop moesten toezien, hadden ook de taak de belangen van de oeverbewoners en van andere gebruikers zoals molenaars te behartigen, soms te beschermen tegen de aspiraties van de schippers. Het

102


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 103

was de stad die de stuwen bekostigde en superviseerde, ook als de dagelijkse werking van de doorvaarbare stuwen uitgeoefend werd door de schippersnering. Dat was dus nog een tweede reden waarom de molens steeds stadsmolens bleven. Daarnaast speelde misschien nog een bekommernis mee om de bevoorrading van de stedelijke bevolking aan broodmeel ten allen tijde te verzekeren. Al moeten we dat zeker niet overdrijven: we zullen verder zien dat de uitbating geld opbracht voor de stad.

Watermolens met alles wat er bij hoort Vermoedelijk richtte men aan de Brabantdam meteen al vier molens in. De ‘watermolenen’ duiken op in de alleroudste bewaard gebleven gedetailleerde stadsrekeningen (1314 - 1315) en de rekeningen voor het schepenjaar 1338 1339 specificeren zeer duidelijk hoeveel er waren: de stadsontvangers moesten vergoeden ‘van dat binnen desen jare gewrocht es ande viere watermolne ter Brabantbrucge’5. De Braemmolens waren graanmolens, terwijl de andere watermolens elders in de stad als schors-, vol-, mout-, olie- of gerstpel- (gort) molens functioneerden, of proto-industriële constructies waren die in later eeuwen gebruikt werden als papier-, zaag- of slijpmolens6. Het korengraan (in onze streken tijdens de middeleeuwen rogge!) werd dus allemaal aan de Braempoort gemalen, voor zover er geen windmolens aan te pas kwamen. De twee types aandrijving vulden elkaar trouwens aan. De Braemmolens konden ook malen ‘in tijden alst nauwe was van winde’7, terwijl de windmolens werkten wanneer de watermolens stil lagen vanwege ongunstige waterstanden of omwille van de veelvuldig noodzakelijke herstellingen. De vrij gedetailleerde (maar daarom niet helemaal juiste!) afb. 2 en 3 bij dit artikel geven een idee van het uitzicht in de 16de eeuw. Typisch is dat de molens en de stuwen beschermd waren tegen zon en regen met een overkapping. Het stenen molengebouw zelf bestond in de 16de eeuw uit twee parallelle delen dwars op de stroomrichting. Ze waren gedekt met ‘tichels’ (daktegels)8. Ook de andere stuwen aan de overbrugging naast de massieve Brabantpoort waren overdekt. Wat in de 15de eeuw het ‘windich huus’ (windhuis om stuwdeuren op te winden) genoemd werd, was 52 voet (15,5 m.) lang9. In die tijd was het molencomplex voorzien van een kraan die (minstens gedeeltelijk) uit ijzerwerk bestond10. Het is niet duidelijk waarvoor deze gebruikt werd. De vier molenraderen dreven molensteenkoppels aan die onafhankelijk van elkaar maalden (‘vier distincte muelens’). Naast deze molens bleven onder de Brabantdam nog andere ‘gaten’ enkel als stuwen functioneren en ze hielpen

103


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 104

Afb. 2. Braemstuw - molencomplex in 1584 (detail uit een aquarel door Lieven van der Schelden in de STAM collectie). Hoewel de voorstelling zeer waarheidsgetrouw lijkt, zijn er slechts drie molengaten met drie molenraderen te zien in het molengebouw, terwijl we o.a. dank zij landmeter Pieter de Buck (1570) weten dat er vier waren met nog een extra ‘wintgat’ en twee grote stuwopeningen. Deze laatste, in de achtergrond onder de Braembrug lijken wel juist weergegeven. Opmerkelijk is ook de waarschijnlijk behoorlijk accurate weergave van de stadspoort, de Braempoort bestaande uit één enkele massieve vierkante of rechthoekige toren met nauwe onderdoorgang, typisch voor het oudere type stadspoorten.. De schotten tussen de raderen lijken op de afbeelding van vander Schelden uit natuursteen te bestaan. Volgens een interpretatie van het gezicht op Gent in 1534 bestonden die toen nog uit hout (cfr. De Potter, F., Gent ... deel 4, p. 477).

Afb. 4. De omgebouwde watermolen in de Hollandse Tijd met twee smallere en hogere waterraderen (SAG, Atlas Goetghebuer, Album Wynants).

104


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 105

Afb. 3. Detail van het Braemstuwcomplex in de 16de eeuw uit een voorstelling van de Wijdenaard en omgeving (UGent bibliotheek). Hier is de weergave van het aantal molengaten correct.

105


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 106

het waterpeil in de Bovenschelde regelen. Volgens de uiterst interessante en meer dan waarschijnlijk accurate beschrijving van de metingen van 1570 door Pieter de Buck in de Oudenaardse en Gentse waterlopen, telde de Braemstuw toen vier ‘meulegaten’, elk 134 cm breed. Ze werden aangevuld met een vijfde gat, 104 cm breed, ‘genaempt ‘t wintgat’ voorzien van een opwindbare schuif en tenslotte nog twee ‘vaste’ gaten (één van 253 cm. en één van 258 cm) voorzien van balken11. Dat maakt samen een wateroppervlakbreedte van 11,50 m, verdeeld over zeven ‘gaten’12. Toen de Braemmolens in de tweede helft van 15de eeuw aan vernieuwing toe waren, was er enkel sprake van de korenmolen (voor rogge) en de moutmolen (voor gemoute gerst), maar uit de details blijkt dat er toen zoals ook in de voorgaande en volgende eeuwen vier molenraderen draaiden. Een flinke som geld werd in 1460-1461 uitgegeven aan timmerwerk aan drie nieuwe ‘weeghen’ en bijhorende ‘stijlen’. Dat waren de schotten (wangen) die de vier molenraderen van elkaar scheidden. Er moest gewerkt worden volgens een ‘beweerp’ (ontwerpplan)13. Twintig jaar later werd het hart van de molenraderen vernieuwd14. Dat bestond uit de assen draaiende in ‘motalen pannen‘ (ijzeren schijven). Hoewel er slechts twee assen vermeld werden komen we te weten dat er in werkelijkheid vier waren. Ze draaiden namelijk in vier koppels pannen. Elke ‘pan’ woog ongeveer 30 kg15. Zo lezen we: ‘van twee metalen pannen daer eene nieuwen asse ter watermuelen inne gheleyt was, 149 pont’ (gezamenlijk gewicht 149 x 0, 4376: ca. 65 kg). Met dat ‘inleggen’ bedoelt men ‘lageren’: de as ligt en draait in twee verstevigde steunpunten, twee ‘lagers’, liefst zo goed mogelijk bestand tegen slijtage door wrijving. Wellicht waren de metalen pannen toen een nieuwigheid. Voordien werden enkel ‘maerber steenen’ vermeld in de rekeningen16. Dat waren uitgeholde stenen uit Ecausines (in molenaarstermen: marbels) waarin de assen gelagerd waren. Dezelfde technologie werd gebruikt om het opwinden van sluisdeuren (rabotten) vlot te laten verlopen. We mogen aannemen dat bij die grote vernieuwing ook de raderen en de schoepen vervangen werden. Uit de metingen van de Buck kunnen we afleiden dat de molenraderen en schoepen aan de Braempoort dus een indrukwekkende gezamenlijke breedte konden hebben van maximaal 1,34 x 4, hetzij 5,35 meter. In werkelijkheid zal het niet veel minder geweest zijn. De stenen pijlers tussen de molengaten waren allicht voldoende breed om plaats te bieden aan de wangen en de lagers. Dat was de toestand in 1570. We mogen aannemen dat die nuttige breedte in de daaraan voorafgaande eeuwen niet wezenlijk anders was. De rijke watermolengeschiedenis telt verschillende types, die we in een notendop als volgt kunnen omschrijven. Het primitieve horizontaal draaiende

106


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 107

waterrad werd al vroeg vervangen door de verticale raderen van de onderslagmolens. Het water stroomt er onderdoor en stuwt de schoepen in de stroomrichting. Later kwam in streken met voldoende reliëfverschil het bovenslagrad op: het water wordt via een goot tot bovenop het schoepenrad geleid. Deze van de Brabantdam waren onderslagmolens. Dat waren de typische rivierwatermolens17.

Een molensteen wordt aangevoerd De 15de - eeuwse rekeningen geven nog meer technische specificaties prijs. Veel typische benamingen worden nog steeds gebruikt. Zo is er sprake van ‘camwielen metten gheloope’, en van een ‘crane’ minstens gedeeltelijk uit ijzer geconstrueerd. We laten de middeleeuwse molentechniek hier echter voor wat hij is. Het onderwerp gaat ons petje te boven en we willen de lezers niet al te sterk op de proef stellen. We beperken ons tot een enkel item: de vervanging van een molensteen. Gezien molenstenen steeds als koppel opgesteld werden met een ‘ligger’ en een ‘loper’, moeten de Braemmolens er acht in werking gehad hebben. Hoewel de notities voor betalingen in de middeleeuwse stadsrekeningen meestal uiterst beknopt zijn, geven deze voor het schepenjaar 1463-1464 ons een goed beeld van wat er daar bij te pas kwam18. Alle kosten moesten door de stad gedragen worden: ‘mids dat dese stede die gheheel hadde t haren laste’ Als molensteen gebruikte men uitzonderlijk grote stenen van vulkanische oorsprong (basalt) uit het Eifelgebergte of kwartsiet uit de Marnestreek19. Het zware geval kon niet rechtstreeks vanuit de Nederschelde aan de Braembrug gelost worden. De ‘crane’ aan de Braempoort was klaarblijkelijk niet zwaar genoeg om molenstenen aan te kunnen. Aannemende dat de steen via de Lieve naar Gent verscheept werd, wat minder waarschijnlijk is, kunnen we ons het volgende scenario voorstellen20. Het schip kon probleemloos zijn lading naar de Leie vervoeren waar de steen aan de Kraanlei gelost werd met de stadskraan die heel zware lasten, zoals grote wijnvaten aankon. Vandaar werd de molensteen doorheen het stadscentrum over de weg gesleept tot aan Braempoort. Er werd betaald ‘van derselve steene te slepene van anden crane (tot) inde vors(eide) watermuelene ter Braembrugghe’. Dat werkje werd opgeknapt door Joost vander Waerbeke ‘ende zine ghesellen’. Zij ontvingen een sommetje geld ‘vanden zelven steene te scroodene (schroden: lossen en vervoeren) van onder den vorn(omde) crane toot voor de voorn(omde) muelne’. Tot slot was er Christoffel Ramont aan wie de taak toeviel ‘vanden zelven muelen steene te bereedene’ (klaar te maken en in te passen). Het vervoer over water was blijkbaar begrepen in de

107


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 108

kostprijs van de steen (808 groten Vlaamse munt). De totale kost voor de stad bedroeg omgerekend in de toenmalige rekenmunt 1216 Vlaamse groten). Dat komt zowat overeen met een jaarloon van een werkman in die tijd.

Kosten en baten In de 14de eeuw verpachtte de stad de molens jaarlijks aan één tot vier personen (waaronder slechts een enkel keer een molenaar). De stadsrekeningen bevatten heel wat details daarover. Zoals toen gebruikelijk, waren deze belastingspachters kapitaalkrachtige lieden die het geld voorschoten aan de stad, en vervolgens de opbrengsten inden om er liefst zoveel mogelijk aan te verdienen. Dat laatste kon echter in het geval van de watermolens wel eens tegenvallen. Bij zoverre zelfs dat de stad niet zelden tussen kwam in de soms aanzienlijke kosten, niet enkel voor herstellingen, maar ook voor vervoer van graan en meel, voor paarden en karren, enz. De kosten konden de baten zelfs aanzienlijk overstijgen. Zo ontvingen de stadsontvangers in het schepenjaar 1333-1334 aan molenpachtgeld nauwelijks iets meer dan 1% van de totale inkomsten voor dat jaar21. Daar tegenover stond een uitgave enkel en alleen voor de Braemmolens van 26% van de totale som in dat jaar uitgegeven voor de vele bouw- en herstelwerken (stadswerken) wegenwerken inbegrepen22. ‘Boven den temmerwerke’ kwamen er diverse onkosten bij, uitbetaald aan (vooral) de vervoerders en de vier molenaars. In dat jaar konden de molens aan de Braempoort pas twee weken voor Pasen in werking gesteld worden23. Dat was gelukkig een uitzondering. Dank zijn de gedetailleerde notities in de goed bewaard gebleven 14de-eeuwse stadsrekeningen weten we dat de molens 47 tot 52 weken maalden per jaar. Wel moest men ook in “normale” jaren soms het malen stil leggen, omdat de waterstanden het optrekken van de ‘plancken’ (schotbalken) in de stuwen noodzaakten, met andere woorden: omdat ‘het grote water’ (watersnood) of omdat waterbouwwerken maximale waterevacuatie vereisten25. In de jaren 1350 en 1360 varieerden de geïnde pachtgelden zonder opvallende pieken van ca. 30 tot ca. 58 pond groot Vlaams, terwijl de uitgaven sterk schommelden tussen 0 tot ca. 64 pond26. Uiteindelijk hield de stad er aan over: in diezelfde periode moest slechts ca. één vijfde van wat de molenpachters aan de stad betaalden, besteed worden aan onkosten. Men zou dus kunnen stellen dat dit een sociaal onrechtvaardig systeem was, omdat de stad haar medeburgers meer dan nodig liet betalen voor het malen van het graan voor het belangrijkste en werkelijk brood (!)

108


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 109

noodzakelijke dagelijkse voedsel. De opbrengsten daarvan vallen echter in het niet vergeleken met die verkregen van de pachters van de poorten en de wijnpachters, de belangrijkste bronnen van inkomsten voor de stad27.

Triest einde ‘van dien smerigen, bouwvalligen watermolen’ Er zouden nog meer vernieuwingen en verbouwingen volgen. Frans De Potter deelt daarover een en ander mede maar dat is totaal onvoldoende om ons een goed idee te vormen van wat er gebeurde. Het gebouw kreeg bij een laatste grondige verbouwing in het begin van de jaren 1800 zijn uitzicht bekend van het album van Wijnants (afb. 4) en van foto’s genomen kort voor de definitieve afbraak. Het erg steile dak van het molenhuis wijst er op dat het middeleeuwse gebouw uitwendig slechts oppervlakkig veranderd werd28. Het tweede parallelle gebouw zichtbaar op afb. 3 is verdwenen. De waterraderen, gereduceerd tot twee werden nog gemoderniseerd, maar het einde lag in zicht: de stoommachine was langzaam maar zeker water- en windkracht aan het vervangen. De stedelijke overheid bleef de voorziening van broodmeel nog enkele decennia als een van haar taken aanzien. Ze liet in 1836 aan de Ferdinand Lousbergskaai bij de gelijknamige brug de stadsstoomgraanmolen bouwen, een massief vroeg-industrieel gebouw, vier verdiepingen hoog. In 1885, nauwelijks enkele jaren na zijn zeven eeuwen oude voorganger, verdween ook de nog geen halve eeuw tellende stedelijke stoommolen29. Niemand had oog voor de historische betekenis van de Braemmolens. Het oppositiekrantje De Volksvriend schreef in 1881: ‘Ons gemeentebestuur wil het noodige niet doen om het center onzer stad van den smerigen, bouwvalligen watermolen in den Brabantdam te verlossen. Het schijnt dat de molen zelf begint in te zien dat daar zijne plaats niet meer is ...’30. De molen was al lang veroordeeld. Zijn voedster, de Nederschelde alias de

Afb. 5. De Gentse Watermolenstraat anno 2013.

109


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 110

Reep verdween onder het nieuw aangelegde François Laurentplein. Het verschil in waterpeilen dat de molens aandreef bleef bestaan ook nadat de waterbeheersing in Gent totaal veranderde, ook nadat de Heirnissluis de getijden op de Nederschelde buiten Gent-stad hield, ook nadat de Ringvaart ze naar Merelbeke verbande en de Gentse waterlopen omvormde tot wat eigenlijk niets anders is dan een wijd vertakt binnenmeer31. Behoud en restauratie hadden dus gekund, maar daar waren de tijden niet naar. De Braemmolens lieten geen sporen na, behalve de naam Watermolenstraat, een korte verbinding tussen de Jodenstraat en de Brabantdam (afb. 5) ... en heel wat ongebruikt archiefmateriaal samen met enkele afbeeldingen.

Gentse waterzooi geboren aan de Braemmolens? Bij wijze van uitsmijter hier iets over het ontstaan van de fameuze Gentse waterzooi. We citeren uit De Oude Belgen in de Keuken32. ‘Over de Gentse oorsprong doen twee verhalen de ronde. Het eerste verhaal gaat over de Schelde en het verval van de rivier bij Braemgaten, aan de Brabantpoort in Gent (waar watermolens geïnstalleerd waren). Tijdens het malen van het graan kwam er meelstof in het water terecht. Daardoor krioelde het er van de vis en was het een ideale plaats om vis te vangen ter bereiding van waterzooi. Die bereiding werd zo populair in de restaurants in en rond de stad dat de Gentse waterzooi was geboren. Een tweede verhaal gaat over Keizer Karel die de onwillige Gentenaren strafte door hen in hun stad op te sluiten en te laten verhongeren. De Gentenaren zouden daarop in rivieren en waterlopen in de stad gevist hebben op alles wat ze maar vonden. Met dit zootje maakten ze hun waterzooi. Dit tweede moet je zeker niet geloven. De in Gentse verhalen onvermijdelijke Karel heeft zijn zogenaamde ‘vaderstad’ nooit belegerd. Een dreiging volstond. Het eerste verhaaltje daarin tegen ...? Luc Devriese met dank aan Frank Gelaude en Lieven Denewet NOTEN 1

Ad pontem Brabant, 1199 (Gysseling, M, Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen, 1954, p. 40). De vroegste daar te lokaliseren vermelding van de stuw en de molens in 1298 betrof een conflict met de Sint-Pietersabdij over het recht om de constructie van de stuw en de molens die begonnen was verder te zetten (Gysseling, M.,

110


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 111

2

3

4

5 6 7 8

9 10

11 12 13 14 15

16

17

1954, p. 76; Stadsarchief Gent Charters nr. 218, tekst bij De Potter, F., Gent van den oudsten tijd tot heden, deel 4, p. 477). Of de stuw niet al veel vroeger aangelegd werd valt niet te achterhalen. Claeys, P., La porte et le pont de Brabant et le moulin à eau. In: Pages d’Histoire locale Gantoise, deel 2, p. 8-13; De Potter, F., Gent..., deel 4, p. 471-478; Deseyn, G., Gentse getijdemolens, Gent, 1988, pp. 40 en bij Deseyn, G., Bouwen voor de industrie, Gent, 1989, p. 143-163. Er worden namen opgegeven van de vier molens aan de Braempoort, maar waar er bij de ene publicatie sprake van een Hoeckmolen is die bij een andere Houde (oude?) molen geworden. De juiste en onjuiste gegevens werden nog eens overgenomen in de bijdrage van Guido Deseyn aan De Gentse Portus aan de Reep, Gent, 2004, p. 34-35. Het idee dat de watermolens op de Neerschelde en de Gentse watermolens in het algemeen getijdenmolens waren, is verkeerd. Dergelijke molens - zoals het prachtexemplaar dat in Rupelmonde bewaard bleef - draaien bij laag tij met het water dat bij hoog tij een hoger gelegen reservoir waterspaarbekken doet vollopen. Watermolens waren er lang voor er in Gent van getijden sprake kon zijn. Wel kon het in de loop der eeuwen alsmaar sterker wordend hoog tij vanaf een bepaald moment het functioneren van de molens in de Nederschelde hinderen: het hoogteverschil werd dan te gering. Bauters, P., Van zadelsteen tot zetelkruier. 2000 jaar molens in Vlaanderen, Gent, deel 1, 1998, p. 78. Dit prachtig uitgegeven werk bestaat uit twee eigenlijke delen (Gent, 1998 en 2000) en een derde met als ondertitel Geïllustreerd molenwoordenboek (Gent, 2002) in samenwerking met Gerrit Pouw. Gelaude, F., Waterbeheer in een middeleeuwse grootstad: stuwen en dammen te Gent (12de – 14de eeuw). In: Jaarboek voor ecologische geschiedenis, 2010, Gent, Academia Press Gent, p. 33-52 SAG, reeks 400 nr. 1, f. 26v; ibidem nr. 3, f. 146. Meer gegevens bij Deseyn, G., 1988 en 1989. SAG, reeks 400 nr. 3, f. 140 (1333-1334). Ticheldaken meermaals aangegeven in de stadsrekeningen (vb. SAG reeks 400 nr. 17, f. 119129 (1450-1451); idem nr. 27, f. 397, 1481-1482). SAG, reeks 400 nr. 19, f. 136-140v (1458-1459). SAG, Reeks 400 nr. 11, f. 39 (1401-1402). Er werd betaald voor ‘yserwerke an de crane in de watermuelne’. Voor dat ‘winden’ staan er in de stadsrekeningen talrijke betalingen te boek. SAG, reeks 93 nr. 40, f. 81-152. Transcriptie in SAG, nota’s straten nr. 312 (Terplatenkaai). SAG, reeks 400 nr. 19, f. 411-414 (1460-1461). Er werd 5184 groot betaald. SAG, reeks 400 nr. 27, f. 392-392v. (1481-1482); idem nr. 28, f. 400 (1483-1484). De ‘pannen’ wogen elk 70 pond in een eerste koppel, 71 en 70 in een tweede en een derde koppel. Het gewicht van de twee pannen in het vierde koppel werd samen opgegeven als 149 pond. Het voor metalen in Gent gebruikelijke pond (Sint-Elooispond) komt overeen met 437,6 g. SAG, reeks 400 nr. 17, f. 119-122 (1450-1451) en f. 421-427 (1453-1454). Ook de windassen van de sluizen (stuwen met hefdeuren, rabotten) waren voorzien van ‘maerbers’ en van ‘pannen’. Denewet, L.: op internetsite van ‘Molenecho’s’ (2013) - Belgisch molenbestand - Verdwenen molens - zoeken op Gent. Van molenspecialist Lieven Denewet (persoonlijke mededeling) vernemen we dat op rivieren zoals de Dender, de Leie en de Schelde onderslagraderen regel waren. Bovenslagraderen konden op zich wel een groter rendement geven, maar ze hadden een groter verval nodig. Daarenboven moest het water via een goot boven het rad geleid worden, hetgeen niet kon bij watermolens die overheen een (brede) waterloop waren gebouwd.

111


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 112

18 19 20

21

22

23

24

25

26

27

28 29 30

31

32

Op de Schelde had men vrijwel steeds voldoende waterdebiet om de molens te laten draaien. SAG, reeks 400 nr. 20, f. 74-78 (1463-1464). Bauters, P., 1998, p. 169. De aankoop bij tussenpersoon uit ‘Andwerpen’ zou er kunnen op duiden dat het een Eifelsteen was. Daarvoor lag volgende route voor de hand: Moezel, Rijn, Schelde naar Antwerpen en via de Nederschelde naar Gent. Daar moest de steen via het Paddegat doorheen het Nieuwpoortje naar de stroomopwaartse zijde van Rodetorenstuw naar de Leie aan de Kraanlei verscheept worden. Deze reisweg is logischer. Voor de 14de eeuw zijn de bedragen (afgerond) uitgedrukt in pond payment, de toen in de Gentse stadsrekeningen gebruikelijke rekeneenheid (40 pond payment was in die tijd gelijk aan 1 pond groot). Eén pond groot is gelijk aan 240 groot. Inkomsten: slechts 698 pond payment (ongeveer 17 pond groot Vlaams). Daar tegenover stond een uitgave van 2691 pond Vlaams (ca. 67 pond Vlaams). Zie: Vuylsteke, J., Gentsche stads- en baljuwsrekeningen. 1280-1336, Gent, 1900, p. 877. Het winterweer was nochtans vrij gematigd in 1333-1334 (Buisman, J., Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, deel 2, p. 110-112). Voor de periode1352-1370 vinden we 12 schepenjaren waarin de notities in de stadsrekeningen toe laten te berekenen hoeveel weken er gemalen werd: 5 jaren met alle 52 weken maalactiviteit, 5 met 48 weken en 1 met 47, resp. 50 weken activiteit (naar gegevens uit Van Werveke, A., Gentse stads- en baljuwsrekeningen 1351-1364, Brussel, 1970 (postume uitgave) en Nicholas, D., Prevenier, W., Gentse stads- en baljuwsrekeningen. 1365-1376., Brussel, 1999). Vuylsteke, J., 1900, p. 877, 910-913 en 925-927. In het schepenjaar1362-1363 moest de planken in de Braemgaten getrokken, en het malen gestaakt worden ‘om ser Boudins brugghe wille’. Dat is de Zuivelbrug. Werd de Leie toen afgedamd en moest het Leiewater via de Ketelvaart omgeleid worden naar de Schelde? De inkomsten van 14 jaren tussen 1352-1353 en 1369-1370 (enkele jaren ontbreken) varieerden van 1210 tot 2704 pond payment (mediaan: 1220); de uitgaven tussen 0 en 2551 pond payment per jaar (mediaan: 296). Als voorbeeld geven we hier het schepenjaar 1353-1354 met een opbrengst van 13936 pond payment aan wijnpacht, 15209 pond aan poortpacht en 1753 pond van de pachters van de watermolens (met slechts 23 pond aan onkosten dat jaar). Ook op de koreninvoer zelf werden belastingen gegeven. De pachters ‘van den coorne’ brachten 6760 pond binnen in dat jaar. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw en zeker in de Franse tijd werden de daken platter. Deseyn, G., 1989, p. 162. De Volksvriend, 23 mei 1881 (reproductie in DSMG, Begijnhof, Sint-Amandsberg, afd. Vliegende Bladen, Straten - Brabantdam). Bij de geplande openlegging van de Reep wordt het waterpeilverschil (in feite de oude Braemstuw) verlegd van bij haar vroegere plaats naar de Oude Beestenmarkt. Declercq, M., De Oude Belgen in de keuken, Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2010, p. 114115.

112


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 113

GENT, VOORTREKKER VAN ENERGIE, EN DE WEERSLAG HIERVAN OP HET STADSBEELD.

Inleiding Energie is de motor van de economische groei. Gent is vaak voortrekker geweest in het gebruiken van de nieuwe energieën en energietechnologieën. In de loop der tijden rezen dan ook her en der in de stad veelvuldige energie installaties op, met blijvende sporen op het stadsbeeld.

1. Openbare Verlichting Deze markeerde wel op de meest ingrijpende wijze het uitzicht van de stad. Bij nacht is Gent al ruim een eeuw lang een “ville lumière”. Wij kunnen ons moeilijk inbeelden dat het er voorheen bij valavond pikkedonker werd en men slechts bij het ochtendgloren weerom in de straten iets kon onderscheiden. In 1571 kwam er enig licht in de zaak. Een oorkonde stelde toen “dat men op alle hoeken van de grootste straten lanteernen zoude hangen “tegen” “stelen, rooven en moorde”. Eerst waren dit vetkaarsen, in de 18e eeuw koolzaad, olielampen, begin 19e eeuw petroleumlampen en later lichtgas, in de 20e eeuw elektriciteit. Er kwamen steeds meer lichtpunten bij, en deze straalden stuk voor stuk steeds helderder dan voorheen. In 1826 kwamen de eerste gaslantaarns, en 15 jaar later stonden deze reeds in voor ¾ van de 900 lichtpunten. De ene gemeente was al meer vooruitstrevend dan de andere: zo dampten in Gentbrugge nog de petroleumlampen, terwijl Ledeberg reeds volledig met gas verlicht was.

Gasverlichting Belangrijk voor de gasverlichting was de ontdekking van de gloeikousen of manchons, die gloeiden onder de hitte van de gasvlam en alzo 5x meer licht uitstraalden. In Gent was er een belangrijke gloeikousenfabriek, “Schulze”, aan de Korianderstraat. Deze, ondergebracht in een vroegere textielfabriek, was actief tot in 1973. De gebouwen zijn er omgevormd tot lofts. Een typisch beeld van het lichtgas was de rondgang van de lantaarnaanstekers die met lange stokken dagelijks ‘s avonds het licht aanstaken om het de vol113


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 114

gende morgen weer te doven. Deze lantaarnaanstekers (en dus ook -dovers!) werden tondeliers genoemd. Zeer recent werd besloten deze naam te geven aan de te ontwikkelen stadswijk op het terrein van de voormalige stadsgasfabriek, bij het Rabot-Blaisantvest. Gent was toen reeds onbewust ecologisch, want in 1833 besloot zij, uiteraard voor de zuinigheid, de gasverlichting niet aan te steken bij maneschijn.

Elektrisch licht In de jaren 1870 reeds werd elektrisch licht gebruikt in de constructiewerkhuizen Carels aan het dok Noord (later ACEC en Pauwels). Het waren vlambooglampen: een elektrische boog tussen twee koolspitsen. Aanvankelijk werd deze verlichting ingevoerd in de fabrieken, om de werktijd te kunnen verlengen. Kort daarop kwamen de podia van de schouwburgen aan de beurt: eerst het “Grand Théâtre” (opera) een 10 tal jaren later gevolgd door het Vlaams theater (ntg). De twee statige clubs Concorde en “Club des Nobles” (hotel Falligan) op de Kouter volgden, het minder statige “Vooruit” ging nog een stap verder door ook de aanpalende woningen te verlichten . Een elektriciteitsnet was onbestaand, dus de elektriciteit moest lokaal opgewekt worden, en dat gebeurde met een dynamo aangedreven door een zuigerstoommachine. We moeten nog een halve eeuw wachten alvorens het elektrisch licht doordringt in de openbare verlichting. Er woedde een verbeten strijd tussen het gasgloeikousje en de elektrische gloeilamp. Vlak voor de 2e wereldoorlog telde men in Gent nog 5000 gaslantaarns voor 3000 elektrische lichtpunten. Na de oorlog schoot nog maar de helft van de gaslantaarns over, en deze moesten dra definitief het onderspit delven voor elektrische lampen. Paradoxaal drong in de dorpen rond de stad de elektrische verlichting veel vlugger door, omdat er aldaar geen gasnet en dus geen gasverlichting bestond.

114


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 115

De geschiedenis herhaalt zich: uit zorg voor de veiligheid en door middel van steeds helderdere elektrische lampen kwam er overvloedige straatverlichting in gans Gent. Kort na de tweede wereldoorlog waren er nog heel wat buurten geweest “waar het roekeloos was zich ‘s nachts te wagen bij gebrek aan openbare verlichting: Patershol, Prinsenhof enz.”. Vanaf 1930 begon men aan monumentenverlichting. Enkele decennia later kwam de jaarlijkse kerstverlichting. Dit wordt overtroffen door het jaarlijks lichtfestival. De financiële crisis heeft het echter gehaald van het overdonderend succes in 2011 en in 2012: jaarlijks wordt twee jaarlijks. Geen lichtfestival in 2013, nu net het jaar van een zeer lange winter, maar uitkijken naar 2014. En er kwam er nog een bekroning: Gent kreeg het Europese Auroralia award voor energiezuinige openbare verlichting. Het doven van de openbare verlichting bij maneschijn is er echter niet in hernomen. Zo is Gent , reeds de mooiste stad van België bij dag, nog mooier bij nacht.

115


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 116

2. Gas Gasfabrieken Lang voor het aardgas ontdekt en ontgonnen werd, werd stadsgas aangemaakt, in de eerste plaats voor de verlichting en verder voor andere huishoudelijke toepassingen: de verwarming, de keuken en de badkamer. Dit aanmaken gebeurde door steenkool te verhitten zonder zuurstof (lucht). De vluchtige bestanddelen, waterstof en methaan, komen dan vrij en worden opgeslagen in grote gashouders. Dit zijn grote cilindrische tanks met een vlottend dak dat op het gas rust, en dus bij gasvulling stijgt en bij gaslediging daalt. De omliggende bewoners gebruikten deze gashouder om het uur te schatten. Tegen de avond was de gashouder ver leeg, tgv van het verbruik overdag, en ‘s morgens weerom goed gevuld. Het peil van het vlottend dak van de gashouder was een maat voor het gasvolume, maar dus ook voor de tijd. Een reden te meer om zulke gashouder gasmeter te noemen. De gashouders waren de meest opvallende stukken van een gasfabriek, naast kolenopslagplaats, stookgebouw, zuiveringsinstallatie en burelen. Gent was koploper in Vlaanderen, en bouwde in 1824 de allereerste gasfabriek, onder leiding van de bekende architect Louis Roelandt, en wel op de Waalse krook. Later werden nog gasfabrieken gebouwd aan het Dok (Handelsdok), en aan de Verbindingsvaart. In 1880 werden zij allen vervangen door een grote gasfabriek die haar naam gaf aan de Gasmeterlaan.

116


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 117

Cokesgas Een variante van het stadsgas was het cokesgas: hier werd de steenkool op een nog hogere temperatuur verhit om cokes aan te maken voor de industrie: het vrijkomend “cokesgas” was het nevenproduct, perfect bruikbaar als stadsgas. Zo stond er een cokes fabriek in de Farmanstraat (Sifferdok) waarheen de installaties van de Gasmeterlaan werden overgebracht. Het gas, dat in de Farmanstraat geproduceerd werd, werd door een grote buisleiding naar de Gasmeterlaan gevoerd, dat als distributiecentrum bleef dienst doen.

Aardgas Bij het opkomen van het aardgas in de 60er jaren werden het stadsgas en dus de gasfabriek obsoleet en buiten werking gesteld. Aardgas wordt ontgonnen ver buiten Gent, de leidingen zijn ondergronds, hier en daar kruipen ze boven de grond bij een ontspanningsstation, een laag bij de grond gehouden matrix van gele leidingen en kranen, voor de veiligheid midden een groot zorgvuldig afgesloten terrein. Het terrein van de Gasmeterlaan werd volledig vrijgemaakt, maar ter herinnering aan de oude techniek werd één gashouder behouden. Met zijn 32m diameter en zijn 12m. hoogte is het een indrukwekkend monument.

3. Elektriciteit Zelfopwekking in de fabrieken De elektriciteit vond haar eerste toepassing als bron van drijfkracht in de fabrieken. De eerste fabrieken hadden nog een mechanische bedeling van de drijfkracht. Eén of meerdere zuigerstoommachines dreven elk een lange as aan die hoog over de ganse lengte van de fabriekshall liep en waarop de diverse machines (weef-, spin-,zaag-, draaibank enz. enz.) noodgedwongen rigide in één rechte rij opgesteld,individueel met een riemoverbrenging aangesloten waren. Deze stoommachines werden gevoed door een stoomketel. Vandaar dat er boven elk fabrieksterrein een hoge schoorsteen prijkte. Bij de doorbraak van de elektriciteit werd de mechanische bedeling van de drijfkracht vervangen door een elektrische. Ditmaal ging de stoommachine een dynamo of alternator aandrijven, waarvan de stroom via soepele elektri-

117


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 118

sche kabels bedeeld werd over de vrij opgestelde machines, aangedreven door hun eigen elektrische motor. Het buitenzicht van de fabriek veranderde echter niet. Steeds een hoge schouw, enkele ketels, lange fabrieksruimten, een hoop kolen...

Centrale opwekking van de stad: Bomastraat en Ham Gent wenste echter ook aan haar burgers elektriciteit te geven: de openbare verlichting, het vervoer, de woningen. Alzo gaf zij aan een privaat bedrijf AEG een tijdelijke concessie om een centrale te bouwen en een elektrisch net te ontwikkelen om deze na enkele jaren over te nemen. In 1904 werd een centrale gebouwd in de Bomastraat, die bestond uit 3 “electrogeen” groepen, d.i. een elektrische generator aangedreven door een motor, in casu een zuigerstoommachine, en werd een summier net van elektrische kabels aangelegd. Dit net werd voortdurend uitgebreid en er moesten bijkomende “electrogeen” groepen geplaatst worden, om het toenemend aantal verbruikers te voeden: - de trams schakelden volledig over op elektrische aandrijving. - vele fabrieken lieten hun zelfopwekking varen om op het net aan te schakelen. - de openbare verlichting breidde steeds maar uit, ondanks een achterhoede gevecht van de gassector. - elektriciteit drong in de woningen binnen. Om dit verbruik verder te kunnen opvangen, was een grotere nieuwe centrale nodig. Deze kwam er op de Ham. Zij werd reeds uitgerust met het nieuwe type “elektrogeen” groepen, namelijk turbo alternatoren. Een tiental stoomketels waren aangesloten op hoge schouwen. Rond 1950 waren er dat nog 4. Over de jaren heen werden nieuwe installaties gebouwd om het toenemend verbruik op te vangen of om oudere machines te vervangen door eigentijdse. Zo werden in de zestiger jaren, in nauwe samenwerking met buurbedrijf ACEC 3 unieke reuze dieselmotoren gebouwd. Begin de jaren 90 werd, primeur in België, een LM 6000 aeroderivative gasturbine (d.i. afgeleid van een vliegtuigmotor) geplaatst, type dat in ons land veel navolging kreeg en op wereldvlak nog steeds marktleider is. En 10 jaar later kwamen er twee Rolls Royce Trent gasturbines, die als 3 assige gasturbines toen ‘s werelds meest performante, d.i. met het hoogste rendement, gasturbines waren. Deze gasturbines doen nog volop dienst. Op de Ham steekt nu nog enkel één hoge schouw uit boven een kaal terrein, waar kolenopslagplaats

118


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 119

en stookolietanks verdwenen zijn om plaats te maken voor een aardgasontspanningsstation.

Elektriciteitsdistributie In het prille begin werd de laagspanningselektriciteit verdeeld via draden die gespannen werden tussen houten palen, maar in stad werd vrij vlug overgegaan tot de veiligere en het stadsbeeld niet storende ondergrondse kabels. De densiteit van de afnemers was immers groot, dus de afstanden kort, wat toeliet voor deze dure oplossing te kiezen. Gelukkig maar, want koperdiefstal was toen al erg in trek. Boven de grond zijn er echter verdeelposten nodig en 5 hebben een dergelijke architecturale waarde dat zij nu behoren tot het cultuurpatrimonium van de stad (Bomastraat 33, Kattenberg 11J.V. Stopenbergstr 5, Kwakkelstr 41, Meulesteedse stw 186). De verbindingen met andere productiecentra en tenslotte met het ganse Europese net moet echter met hoogspanning gebeuren, vandaar dat rond de stad, de haven in het bijzonder, heel wat hoogspanningslijnen met hun Eifeltorenvormige pylonen het weidse landschap doorkruisen.

Langs het kanaal Gent Termeuzen Terwijl het stadsbestuur aan de elektrificatie van de stadskern begon, rijpte bij baron Floris Van Loo het idee van ook de Gentse randgemeenten en de in aanleg zijnde industriële zone langs het kanaal Gent-Terneuzen van elektriciteit te voorzien. Hiervoor werd een bedrijf opgericht: “Centrales Electriques des Flandres” dat kort na de bouw van de centrale van de Bomastraat een grootse centrale in Langerbrugge liet oprichten. Deze centrale werd meteen uitgerust met turbo alternatoren, weerom een Belgische primeur. Zij werd ettelijke malen uitgebreid, en haalde wereldfaam in 1931 met de Bensonketel, een zeer hogedrukketel met eenmansbediening. Opmerkelijk is dat er zeer veel aandacht ging naar mens en omgeving: het gebouwencomplex heeft een gedurfde en harmonische structuur, iets verderop werd een tuinwijk voor leidinggevend personeel gebouwd, en verder een kantine, een casino, zelfs een wielerbaan. De meeste gebouwen staan er nog en zijn “geklasseerd”. De wielerbaan,

119


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 120

in de jaren 70 nog gebruikt voor het Belgisch kampioenschap, werd echter afgebroken. Dit alles was het werk van een zeer ver denkende directeur Herry, die ook nog erg intensieve elektriciteitverbruikende fabrieken aantrok om zijn elektriciteit te verkopen. Zo bestaat Sadaci nog steeds. De oude machinezaal werd omgevormd tot een mooi museum van industrieel erfgoed: Energeia. Helaas werd het voor enkele jaren gesloten. Nu is er in de centrale geen activiteit meer, op een op afstand bediende machine na. Een immense bakstenen schouw prijkt ook hier als een aandenken aan een groots verleden. Om de industrie op de rechter oever van het kanaal op te vangen, meer bepaald Sidmar, kwam op deze oever in 1964 een nieuwe centrale bij: Rodenhuize. Haar koeltoren, met de typische hyperboloïde vorm, domineert het landschap ten Noorden van Gent. Voor 10 jaar bouwde ook SPE, nu EDF Luminus en reeds eigenaar van de stadscentrale Ham, langs het kanaal, meer bepaald tussen Langerbrugge en de Ringvaart een nieuwsoortige STEG (stoom en gas turbo groep) centrale. Er is geen hoge schouw meer en geen koeltoren, de zo karakteristieke elementen van een klassieke centrale. Om het plaatje af te maken. De jongste centrale in de buurt is “Knippegroen” die Electrabel op Sidmarterrein bouwde voor het verbruik aldaar. Zo komt men terug tot het beginpunt: zelfopwekking in de fabriek.

Fabrieksschoorstenen Deze waren een icoon van de industriële revolutie. Vele prospectussen van bedrijven toonden dan ook vol trots hun fabriekscomplexen met vele rokende

120


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 121

schoorstenen. De elektrische centrales in het bijzonder karakteriseerden zich door zeer hoge schoorstenen omwille van de steenkoolverbranding, daar de rookgassen in het verleden slechts zeer rudimentair gereinigd werden. De tijden zijn veranderd: vandaag de dag kost de zuiveringsinstallatie van de rookgassen meer dan de ganse ketelinstallatie. Vanwege de temperatuur en het agressieve milieu dat door de rookgassen werd veroorzaakt moest zo'n schoorsteen aan hoge eisen voldoen. De buitenkant bestond uit baksteen, de binnenbekleding uit vuurvast materiaal dat zorgvuldig gemetseld moest worden. Schoorsteen metselen was dan ook een zeer gespecialiseerd vak. Een bekende firma was Mangé.

4. Groene energieën Ook op dit gebied staat Gent haar mannetje. Twee eeuwen geleden verbood zij reeds het onnodig verbruik van lichtgas bij maneschijn. En vandaag speelt zij gretig in op alle vormen van alternatieve energieën.

Warmtenet Dit is distributie van warmte onder vorm van stoom of warm water in de woningen. Hiervoor wordt bij voorkeur de restwarmte van elektriciteitsproductie gerecupereerd, en dan heet dit proces warmtekrachtkoppeling. Deze warmte is dan zo goed als gratis, en dit systeem is dus zowel ecologisch als economisch erg waardevol. Er waren in België 3 steden waar grote warmtenetten ontwikkeld werden: Verviers, Aalst en Gent. De eerste twee hebben afgehaakt. Enkel Gent is er verder in blijven geloven en breidt nog uit. De centrale Ham voedt sedert 1958 via twee (aanvoer-terugvoer) 8 km lange warmte kokers op een Noord-Zuid as o.a. de universitaire ziekenhuizen, de appartementsgebouwen aan de groene Briel, en recent het nieuwe justitiepaleis. Deze vorm van energievoorziening: een warmte kracht koppeling (wkk) die een warmtenet voedt, is veelbelovend als “groene” energievoorziening, en krijgt meer en meer aandacht. Gent heeft dus de juiste keuze gemaakt door haar installaties niet af te bouwen.Voor enkele jaren werd de afvalverbrandingsinstallatie van Ivago ID genomen, vlak naast het UZ. Het UZ betrekt nu haar warmte hoofdzakelijk van deze nieuwe bron. Een warmtenet is ondergronds en dus verborgen. Echter niet als er een sneeuwtapijt ligt want dan wordt het tracé verraden.

121


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 122

Bio energie Door het gebruiken van biobrandstoffen, dit zijn brandstoffen die betrokken worden uit planten en organisch afval, sluit men de CO2 cyclus en worden er geen bijkomende broeikasgassen in de atmosfeer geloosd. Professor Wim Soetaert is de drijvende kracht achter het project Ghent bio energy valley. Hiermee staat de haven van Gent aan de Europese top van de bio energie gebaseerde economie, door het samenwerken van verschillende industrieën langs de kanaalzone, die op een geïntegreerde manier samen bio brandstoffen maken. De voornaamste zijn: Alco bio fuel, Bioro, Oleon, Electrabel, en verder EDF Luminus en Stora Enzo (Papierfabriek). Vele liggen geconcentreerd langs het Rodenhuize dok.

Windmolens De winderige kanaalzone wordt langzaam aan volgebouwd met windmolens. Dit is een erg zinvolle groene energie.

Zonne energie Op het eerste zicht blijft het centrum van Gent vrij goed gespaard van de lelijke foto voltaïsche panelen op de daken van privé woningen. In nauwe straten is er te weinig zonlicht. Het stadsbeeld werd hierdoor niet beschadigd, in tegenstelling met de randgemeenten, waar men door overdreven subsidie naar de burgers met foto voltaïsche panelen gesmeten heeft.

5. Organisatie Tenslotte is Gent de enige grote stad in België waar de stad alle energie diensten in eigen handen nam en vooral lang wist te houden. De elektriciteitsproductie en -distributie, de gasproductie en -distributie en bijkomend nog het stadswater: de zuivering, de opslag en de bedeling werden begin 20e eeuw in één grote stedelijke maatschappij samengebracht: de EGW. Later kwam hier nog TV distributie bij. Slechts in het begin van de jaren 90 werden deze diensten overgenomen door verschillende maatschappijen: de elektrische centrale door de “publieke” producent SPE, gas, elektriciteit en TV distributie door EBES-Imewo., water door TMVW. Ondertussen is de vrijmaking van de Europese energiemarkt erover gerold. De centrale is nu eigendom van EDF Luminus, de distributie van zowel gas als elektriciteit is toevertrouwd aan Ean-

122


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 123

dis, en Telenet verzorgt de TV distributie. Eén imposant “monument” herinnert echter aan het roemrijke verleden van EGW. Het grootse EGW gebouw aan het Zuid, nu dienstig als stadsbibliotheek werd in 1954 ontworpen door architect Geo Bontinck, die er een persoonlijke interpretatie in bracht van international modernisme en naoorlogs functionalisme. Dit gebouw domineerde jarenlang alleenstaand het Woodrow Wilsonplein. Het ernaast opgericht administratief centrum heeft dan ook de stijl van het EGWgebouw gerespecteerd. Gent heeft niet alleen een roemrijk energie verleden, maar ook een voorbeeldige eigentijdse energie voorziening Michel Raskin Enkele bronnen Ghentse Tijdingen, sept-okt 2010 De Zuid & St Anna-parochie, Max Pinckers e.a. Le service d'électricité de la ville de Gand, UEEB juni ‘51 Maurice Van Loo Het nieuwe licht uit Langerbrugge 1900-1940, Noël Kerckhaert Van gaslamp tot gloeilamp, Antoon Devogelaere Leven onder de gaslantaarn, René De Herdt e.a. 75 jaar centrale Langerbrugge, André De Cuyper Centrale de Langerbrugge, Mémoires A. Reyffranck

123


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 124

DE ELEKTRISCHE TELEGRAAF GETUIGENISSEN UIT DE PERIODE 1846-1873

VOOR U VERZAMELD UIT 31600 EDITIES VAN DE GAZETTE VAN GENT

31 januari 1846 De regelmatige stoomvaartdienst van Oostende naar Dover zal de volgende maand beginnen. De stoomboot waarmee men in Engeland een gunstige proef genomen heeft, zal kortelings naar Oostende overkomen.

5 februari 1846 De heer Claeys, een officier van 's lands marine, is naar Londen vertrokken om daar bevel te nemen over één der stoomboten welke ons gouvernement in Engeland heeft doen bouwen voor de versnelde postdienst tussen Oostende en Dover.

27 februari 1846 Op 2 maart zal een groot feest gegeven worden ter gelegenheid van de inhuldiging van de dienst der mailposten tussen Oostende en Dover. Er zal een groot banket plaats hebben voor de uitgenodigden, die zich de volgende dag om half zeven 's morgens naar Dover zullen begeven..

17 april 1846 Op 14 april deed één der stoomboten van de maatschappij de reis naar Oostende. Dit is het begin van een dagelijkse dienst tussen de beide havens. Hieruit zal een grote verbetering ontstaan in de gemeenschap tussen België en Engeland. Er bestaan op dit ogenblik voor alle havens in het zuidoosten samen 15 stoomboten welke de reis tussen Oostende en Engeland doen. Volgens het Engelse dagblad The Standard zou men voornemens zijn een elektrische telegraaf tussen Frankrijk en Engeland aan te leggen.

124


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 125

8 mei 1846 Het materieel voor de elektrische telegraaf die tussen Antwerpen en Brussel moet aangelegd worden, is met het stoomschip Glen-Albyn uit Hull aangekomen. Engelse ingenieurs zijn die thans aan het leggen.

24 mei 1846 De Franse minister heeft maatregelen genomen om een dienst van elektrische telegrafen te doen aanleggen langs de spoorweg van Parijs naar België.

11 september 1846 Op 9 september werd de eerste elektrische telegraafdienst in werking gesteld langs de spoorbaan tussen Brussel en Antwerpen. Engelse ingenieurs gaven een bijzondere opleiding aan de uitgekozen bedienden van de spoorweg van de staat en de Belgische en internationale brievenpost. Van heden af kan het publiek in bijzondere kantoren van de noordstatie in Brussel en de middenstatie te Antwerpen, gebruik maken van deze nieuwe en snelle seindienst. Het tarief van verzending wordt per letterteken aangerekend.

15 januari 1847 Het plan om tussen Parijs en België door middel van een elektrische telegraaf de spoedigste gemeenschap in te stellen, wordt met de meeste aandacht bestudeerd. Allerwaarschijnlijkst zal de telegrafische weg worden aangelegd in de open lucht, op staken langs de noorderspoorbaan. Het punt van vertrek zal altijd de telegrafische toren zijn op het gebouw van het ministerie van binnenlandse zaken te Parijs.

9 november 1847 Tijdens de eerste sessie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers had Z.M. de koning het in zijn redevoering ook over de werking van de Belgische spoorwegen. “Het vervoer der koopwaren en de ontvangsten van de spoorweg blijven in een welvarende evenredigheid vermeerderen en middelen worden aangewend om ze nog te laten toenemen. Kredieten zullen gevraagd worden tot voltooiing der statiën, dubbele banen, de vervollediging van het materieel van transporten en om de rekening der onkosten van de eerste aanlegging bepaald af te

125


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 126

sluiten.” De redevoering van de koning, te één uur uitgesproken, is met de elektrische telegraaf met zoveel snelheid naar Antwerpen overgebracht, dat die zich reeds te drie uur ‘s namiddags in de plaatselijke dagbladen bevond.

16 augustus 1849 De president van de Franse republiek heeft de heer Jacob Brett gemachtigd een onderzeese elektrische telegraaf aan te leggen, die te Calais en te Boulogne de zeearm tussen Frankrijk en Engeland moet overgaan en te Dover zal uitkomen. De werken moeten tegen 1 september 1850 voltooid zijn. Het privilege van de heer Brett is voor tien jaren. Indien de onderneming lukt zal zij na die termijn de eigendom van het Frans gouvernement worden.

2 september 1849 Er is sprake van het nemen van proeven met de elektrische telegraaf tussen Brussel en Mechelen. De metalen draden zouden, in plaats van op staken in de openlucht te zijn gespannnen, onder de grond worden gelegd in buizen van gutta percha, een nieuw ontdekte stof en een gemakkelijke zelfstandigheid bij de vervaardiging van bretellen, schoenen en alle slag van waterdichte voorwerpen.

29 december 1849 De elektrische telegraaf welke onder de zee doorgaat, zal welhaast in praktijk worden gebracht. Een Frans-Engelse compagnie wordt op dit ogenblik te Londen opgericht om een dusdanige gemeenschap daar te stellen tussen Dover en Boulogne. De twee uiteinden der onderzeese linie zouden gesoldeerd worden aan de liniën van Parijs en Londen, zodat het nieuws van Londen in één minuut te Parijs bekend zou wezen en wederkerig. Het schijnt dat 30 000 pond sterling (750 000 frank) voldoende zouden zijn om dit nieuwslachtig werk te voltrekken, welk maar vier of vijf maanden zou moeten duren, zodat de elektrische telegraaf tussen Londen en Parijs in de aanstaande maand juni reeds zou kunnen werken.

126


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 127

27 februari 1850 De heer Masui, bestuurder der Belgische posterijen en spoorwegen, is naar Keulen vertrokken. Hij is vergezeld door de heer Rolin, minister van openbare werken, von Sechendorf, Pruisisch gezant te Brussel en drie leden van de commissie der Belgische telegrafen. Het doel van deze reis is de telegraaf van de staat te Keulen en te Aken in ogenschouw te nemen en deze te verbinden met de elektromagnetische telegraaflinie op het grondgebied van BelgiĂŤ tot aan Brussel.

2 mei 1850 De centrale sectie, door de Kamer van Volksvertegenwoordigers ingesteld en gelast met het onderzoek van het wetsontwerp betreffende de inrichting van de telegrafen op al de Belgische spoorweglijnen, heeft haar onderzoek beĂŤindigd en met eenparigheid van stemmen besloten er de aanneming van voor te stellen. In de Senaat wordt het wetsvoorstel over de instelling van elektrische telegrafen aangenomen.

127


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 128

4 juni 1850 De administratie van de elektrische telegraaf van de Noorderspoorweg zal binnenkort een grote uitbreiding bekomen. BelgiĂŤ heeft besloten een telegraaf in te richten, die langs de andere kant met de Pruisische in betrekking zal staan. Binnen enige maanden zal de Belgische telegraaf gemaakt zijn, zodat men dan in enige ogenblikken tijdingen uit Warschau, Hamburg en Berlijn te Parijs zal kunnen hebben.

3 augustus 1850 De ijzerdraden van de onderzeese elektrische telegraaf, bestemd om Frankrijk en Engeland ogenblikkelijk in gemeeschap te kunnen stellen, zijn thans gelegd over de gehele zeelengte tussen Dover en Kaap Gris Nez, vier mijlen van Calais. Proeven op de reeds voltooide linie genomen, zouden met de beste uitslag bekroond zijn geworden en alles laat verhopen dat dit belangrijk toestel binnenkort in volle werking zal wezen.

4 september 1850 Men zegt dat de inhuldiging van de onderzeese telegraaf op 10 september zal plaatshebben en de president der Franse republiiek zich naar Calais zal begeven om zulks bij te wonen. Het onder de zee leggen van de metalen draden tussen Dover en Calais heeft op 28 augustus met de beste uitslag plaats gehad. De draad is een duim en drie strepen dik. De stoomboot Goliath heeft de afstand tussen Dover en Kaap Gris-Nez afgelegd. De diepte van de zee verschilt van 30 tot 150 voet. Tijdens de overtocht hebben de ingenieurs gedurig seinen gedaan door middel van een elektrische draad naar aan wal gebleven personen. De grootste moeilijkheid ontmoette men tussen twee klippen, de Ridge en de Varne, een aan de zeelieden welbekende gevaarlijke pas. Nochtans is de draad zonder ongevallen kunnen in zee gelegd worden, evenals op de kusten van Frankrijk, waar de zee erg onstuimig was. Te half 9 uur ‘s avonds heeft de onderzeese telegraaf het volgende bericht naar Dover overgeseind: “Kaap Gris-Nez, Franse kust. De Goliath is behouden aangekomen en men houdt zich onledig met het vasthechten van de draad boven de rots aan degene welke te Dover gelaten is. Voor de eerste maal worden tussen Frankrijk en Engeland onder de zee complimenten gewisseld.

128


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 129

Wanneer de nodige schikkingen zullen genomen zijn, zullen de tijdingen uit Parijs en de laatste beurskoersen meegedeeld worden door een melding die de tijd en de belemmeringen trotseert.� Aldus zullen wij een communicatie hebben, waarvan de snelheid alle mogelijke verbeelding te boven gaat, want de depechen uit Frankrijk zullen te Londen vroeger aankomen dan ze vertrokken zijn! Zulks kan als een ongerijmde klucht voorkomen maar laat zich ophelderen door het verschil der middaglijn. Als het te Parijs middag is, is het te Londen daar nog enige minuten van af!

8 september 1850 De draad van de onderzeese telegraaf welke tussen Dover en Calais ligt, is op 200 meter van Kaap Gris-Nez afgebroken. Deze breuk zal, zo het schijnt, gemakkelijk te herstellen zijn.

18 oktober 1850 The Times meldt, dat al de werken aan de onderzeese telegraaf tot in de aanstaande lente uitgesteld zijn. Intussentijd zal men zich met het maken van de kabels in ijzerdraad bezighouden.

17 november 1850 Thans plant men te Gent, bezijden de spoorweg van de staat, de palen die bestemd zijn om de ijzerdraden van de elektrische telegraaf te ontvangen. Men bemerkt dat die staken een aanzienlijke hoogte hebben. Diezelfde werken worden naarstig voortgezet tussen Mechelen en Verviers, alwaar de uitvoering nog niet beĂŤindigd is, alhoewel er bepaald was dat zij op 1 oktober van Verviers tot Oostende moesten geplaatst zijn.

20 november 1850 Eergisteren heeft een eerste proef plaats gehad met de elektrische telegraaf op de linie van Brussel naar Luik. Een mededeling werd aan de minister van buitenlandse zaken overgeseind. Alles is volkomen gelukt. De linie is enkel voltooid tot Luik, want in het Vesderdal heeft men nog geen volkomen afzondering der draden verkregen. Soms loopt de elektrische stroom verloren, soms slaat hij van de ene draad op de andere over. Men zoekt middelen om dit gebrek te verhelpen.

129


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 130

Onderwijl arbeidt men aan de linie van Mechelen naar Oostende. Men verzekert dat de heer Vinchent, ingenieur bij de spoorwegen van het rijk, tot bestuurder van de telegrafishe dienst zal worden aangesteld.

31 januari 1851 De elektrische telegraaf tussen Berlijn en Oostende zal in de eerste dagen van februari in werking gesteld worden. De eerste proeven tussen Oostende en Brussel genomen zijn allerbest gelukt.

7 februari 1851 De telegrafishe linie van Oostende - Brussel - Antwerpen - Verviers, in gemeenschap met de linie van Duitsland, gaat eerlang in werking gesteld worden. Het bestuur is voornemens drie tarieven toe te passen: op een minimum van 1 tot 20 woorden, volgens de te doorlopen afstand bij het overseinen van een depeche, te weten: 2,50 frank voor 1 tot 75 kilometer, 5 frank voor 76 tot 200 kilometer en 7,50 frank voor een grotere afstand.

16 februari 1851 De ingenieur Gibbs is te Brugge aangekomen om er de verschillende werktuigen van de elekrtrische telegraaf te plaatsen. Om 4 uur ‘s avonds werkte het toestel reeds op Gent, Mechelen, Brussel en Oostende. Men denkt de dienst op 15 maart ter beschikking van het publiek te stellen. Men leest in La Patrie, dagblad van Brugge: “Gisteren zegde aan een inwoner van onze stad, dat de elektrische telegraaf tussen Oostende en Brugge in werking was. "Onmogelijk!" berichtte degene tot wie men sprak. Ik woon dicht bij de statie en ik heb niets zien voorbijtrekken!”

21 maart 1851 De eerste uitslagen welke men in België bekomen heeft met de elektrische telegraaf zijn zeer voldoende, alhoewel toestel en personeel nog onvolledig zijn. In vier dagen, van 15 tot 18 maart, heeft het bureel van Brussel 57 depechen ontvangen, waarvan 24 alleen op dinsdag de 18de. In Oostende is dinsdagmorgen een Engelse bode aangekomen die opzettelijk uit Dover kwam om een depeche voor een verre bestemming te overhandigen. Men uit alom de wens de dienst te zien vervolledigen, dan alleen zal men over de ganse uitslag kunnen oordelen.

130


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 131

2 april 1851 Ten gevolge van een conventie, gesloten tussen België en Saksen, is een bestendige elektrische telegraafdienst ingericht.

5 december 1851 Te rekenen van 1 december zijn de Belgische telegraafburelen in gemeenschap gesteld met die van Groot-Brittannië en met de onderzeese linie van Dover naar Calais. Het tarief voor het overseinen van een depeche van maximum 20 woorden uit Brussel, Antwerpen, Gent, Luik, Leuven, Tienen, Dendermonde en Braine-leComte naar Londen bedraagt 30,73 frank, naar Birmingham 31,88 frank en naar Edinburg, Liverpool en Manchester 34,63 frank.

25 februari 1852 De minister van openbare werken heeft de verwezenlijking verzekerd van een onderzeese telegraaflinie tussen Oostende en Londen. Twee maatschappijen bieden zich aan voor deze gewichtige onderneming. De ene is vertegenwoordigd door de heren James Carmichaêl en John Brit, stichters van de telegraaf van Dover naar Calais, de andere door de heren Nerval C°, vertegenwoordigd door de heer Lewis D.B. Gordon, ingenieur der Engelse admiraliteit. De heren Nerval & C° hebben de kabel vervaardigd tussen Dover en Calais. De twee compagnieën bevonden zich een ogenblik in tegenstreving, doch hebben thans hun werkzaamheden verenigd. Het is dus niet twijfelachtig dat weinige maanden zullen volstaan om die grootse en nuttige onderneming tot stand te brengen. De heren Carmichaël en John Britt worden de concessionarissen van de nieuwe telegrafische linie, de compagnie van de heer Narval zal de elektrische kabel maken.

5 maart 1852 De Moniteur kondigt een Koninklijk Besluit af, waarbij de conventie voor het leggen van een onderzeese telegraaf tussen België en Engeland is goedgekeurd. Binnen de zes maanden moet de linie in werking kunnen worden gesteld, doch in geval van hindernissen van hogere macht zal de tijdsduur op een jaar mogen gebracht worden.

131


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 132

5 maart 1852 Tot hiertoe liet de inrichting der statie van Gent niet toe onze elektrische telegraaf 's nachts te bezigen, zelfs niet in de meest dringende gevallen. Voortaan zal dit kunnen. Met dat doel heeft men in de bijzondere standplaatsen een alarmbel geplaatst in de slaapkamer van de directeur der statie.

4 april 1852 Te rekenen van 1 april zal de dienst der telegrafische depechen beginnen te 7 uur in plaats van 8 uur ‘s morgens.

23 april 1852 De werken aan de onderzeese telegraaf tussen België en Engeland gaan onmiddellijk aangevangen worden. De draden zijn klaar en zullen uit Dover in de richting van Nieuwpoort gelegd worden. Deze stad kreeg de voorkeur op Oostende omdat men op die wijze de afstand waarop de kabel moet worden gelegd meer dan 10 mijlen verkort.

11 juni 1852 De telegraafburelen van Dendermonde, Kortrijk, Moeskroen, Doornik, Leuven, Tienen, Hasselt, Brussel, Braine-le-Comte en Jurbise zijn voor de personen geopend, die er voortaan berichten willen mee overzenden.

10 september 1852 Eergisteren is de telegraafdraad door het Hollands Diep gelegd. In minder dan een half uur tijd was hij voorspoedig aangebracht met een daartoe gehuurde stoomboot en mogen we dus binnen weinige weken het tot stand brengen tegemoet zien van de telegrafische communicatie tussen Nederland en België.

8 oktober 1852 Te Parijs werd eergisteren het contract getekend voor een internationale telegraafdienst tussen België, Frankrijk en Pruisen.

132


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 133

12 november 1852 Men verneemt uit Dover dat de kabel van de telegraaf naar Nieuwpoort bijna voltrokken is en dat, zo het weder er zich niet tegen verzet, men hoopt die in het begin der volgende maand te kunnen leggen.

28 november 1852 Er is besloten dat de internationale telegraaf tussen Antwerpen en Rotterdam op 1 december ter beschikking van het publiek zal gesteld worden. Alles is gereed. Een depeche van 1 tot 20 woorden, verzonden uit Gent, Kortrijk, Brugge, Oostende, enz. naar Breda, Rotterdam en ‘s Gravenhage zal 7,50 kosten en 10 frank naar Haarlem en Amsterdam. Het tarief wordt verdubbeld voor de depechen van 21 tot 50 woorden en verdrievoudigd voor die van 51 tot 100 woorden. De Nederlandse, Franse en Duitse talen zijn toegelaten voor de correspondentie met Holland.

14 december 1852 De ondernemers van de onderzeese telegraaf uit Engeland naar BelgiĂŤ wachten enkel op gunstig weder om de kabel te doen zinken. Voor hun vertrek hebben HH. KK. HH. de hertog van Brabant en de graaf van Vlaanderen het telegraafbureel van Dover bezocht.

25 december 1852 Het gemeentebestuur van Arnhem heeft een waarschuwing tegen het beschadigen van de telegraafdraad doen afkondigen, nadat tussen die stad en Amsterdam gebreken ontdekt waren, welke blijkbaar werden veroorzaakt door baldadigheden. Vele landbouwers, vooral in Gelderland, schijnen sterk tegen de elektromagnetische gemeenschap ingenomen te zijn, als gevolg van de mening dat de mens niet haastiger moet zijn dan zijn voorouders waren. Dit wordt ons door de Utrechtshe Courant veropenbaard en het is onbegrijpelijk hoe de boeren in sommige streken nog bot en dom zijn.

27 februari 1853 De gemeenschappen met de telegraaf zijn enige dagen afgebroken geweest.

133


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 134

Wanneer er veel sneeuw op de draden ligt wordt de elektrische stroom afgesneden.

20 maart 1853 Men klaagt in Antwerpen bitter over de gebrekkige dienst van de elektrische telegraaf tussen Holland en België. Men weet een koopman te noemen, die de hem op 14 maart uit Amsterdam overgebriefde depeche maar 's anderendaags om 3 uur in de namiddag ontvangen heeft, zes uren na de aankomst van de Hollandse post! Het hoofdgebrek van de dienst ligt hierin, dat het hoofdkantoor zich te Brussel bevindt en de depechen eerst door die stad moeten passeren om vervolgens in Antwerpen terug te komen, hetgeen vrij bespottelijk is...

4 mei 1853 De kabel van de overzeese Engels-Belgische telegraaf is naar Dover verzonden. Men denkt dat de werken voor het neerzinken in het Kanaal en de verbinding met de Belgische bodem tussen Middelkerke en Oostende, morgen zal kunnen plaatshebben, zo het weder gunstig blijft.

11 mei 1853 Op 6 mei is met volledig welslagen de onderzeese kabel gelegd voor de elektrische telegraaf tussen België en Engeland. De kabel weegt 450 ton, heeft een doorsnede van 35 millimeter en is 70 mijlen lang. Men was ‘s morgens met de werken aan de Engelse kust begonnen en ‘s anderendaags om 2 uur ‘s namiddags bevonden de stoomboten zich op één mijl van Middelkerke, de plaats die voor de verbinding gekozen is. Het smaldeel bestond uit The Vivid van het koninklijk Engels zeewezen, die voorop stevende en de bevelen gaf. De stoomboot Lord Warden sleepte het schroefschip James Hilte dat de kabel droeg en afrolde. De Rubis, stoomboot van het Belgisch zeewezen, hielp bij de aanleg, evenals de Engelse krijgsstoomboot Lésard. Loodsschepen waren er ook bij. ‘s Middags had de moeilijkste werking plaats: het overbrengen van de kabel naar de wal. Dat lukte opperbest, onder het losbranden van de batterijen der schepen en het gejuich van de talrijke volksmenigte die naar de zeekant gestroomd was om er dit belangrijk schouwspel bij te wonen. Het uiteinde van de kabel werd vastgehecht aan het elektrisch toestel. Enkele depechen werden verzonden en onmiddellijk kwamen de antwoorden. Londen en Brussel liggen maar enige seconden van elkander meer verwijderd. 134


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 135

20 mei 1853 Heden zal de onderzeese telegraaf, waarvan de kabel te Middelkerke uitloopt, met de telegraaf te Oostende in verbinding gebracht zijn. De elektrische gemeenschap met Engeland zal onverwijld een aanvang nemen.

5 juni 1853 Sir James Carmichael, één der bestuurders van de onderzeese telegraaf van Oostende naar Dover en Londen, is te Brussel aangekomen. Hij zal de werkingen besturen die de definitieve instelling van de nieuwe telegraaf moeten voorafgaan vooraleer de dienst op 15 juni aanstaande zal opengesteld worden. De eerste proeven tussen Brussel en Londen zijn volkomen gelukt.

22 juni 1853 De inhuldiging van de onderzeese telegraaf, die Brussel rechtstreeks in gemeenschap stelt met Londen, heeft maandag 18 juni plaatsgehad, langs Belgische zijde in het bureel der Noorderstatie te Brussel en aan Engelse zijde in het bijkantoor van het groot bureel der telegraafcompagnie in Westminster Palace te Londen. Om 2 uur zijn de hertog van Brabant en de graaf van Vlaanderen in de Noorderstatie aangekomen. Zij werden in het telegraafbureel gebracht door de minister van openbare werken, de Engelse gezant te Brussel, verscheidene bestuursleden van de compagnie en andere personen van onderscheid. Onmiddellijk na de aankomst der prinsen verwittigde de telegrafist zijn correspondent te Londen, die hem de volgende depeche overzond: “Lord de Mauley heeft van de hertog van Cambridge bevel bekomen, Z.K.H. de hertog van Brabant zijn spijt aan te bieden, niet persoonlijk met hem te kunnen communiceren bij middel der onderzeese telegraafdraden. Zijne Heerschap verzoekt, namens de bestuurders der compagnie, aan de hertog van Brabant hun dank aan te bieden voor de eer die hij hun doet met in persoon de gelukkige uitslag te bekomen van de pogingen, gedaan om een rechtstreekse en ogenblikkelijke gemeenschap daar te stellen tussen België en Engeland, bij middel van de onderzeese telegraaf.” De heer Masui, na de bevelen van de hertog van Brabant genomen te hebben, gaf aan de telegrafist de volgende woorden over aan het adres van lord de Mauley, voorzitter der compagnie: “HH KK. HH. bieden de bestuursraad van de onderzeese telegraaf hun gelukwensen aan over het welslagen van een onderneming die zo nuttig is voor de

135


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 136

toekomende eendracht tussen België en Engeland, welke er het gevolg van zal wezen.” Voor iemand het kon geloven dat de depeche getelegrafeerd was, ontving de hertog van Brabant het volgende antwoord: “Lord de Mauley heeft de eer HH. KK. HH. te danken voor hun hoge welwillendheid.” Waarlijk, men weet niet wat eerst te bewonderen, of dit toverachtig toestel dat tussen twee personen een samenspraak daarstelt door de diepten der zee heen, dan wel de verbazende behendigheid van de telegrafist, die met het oog de rasse beweging volgt van twee kleine wijsnaalden, welke nochtans op dezelfde wijze en in dezelfde richting schijnen te verroeren. De heer Masui zegt aan sir Carmichael: “Laat ons eens vragen welk weder het te Londen is”. Sir Carmichael nadert de telegrafist, maar deze had de vraag gehoord en ze reeds overgeseind. Vooraleer de heer Masui aan de prinsen had kunnen zeggen: “Ik heb gevraagd welk uur het te Londen is”, keerde de telegrafist zich om en herhaalde het antwoord dat hij ontvangen had: “Twee uur zes minuten”. Het is schoon weder in Londen.” “Het regent hier” beval zijn collega van Brussel. En dit alles, vraag en antwoord, ging en keerde zoals het rechtstreekse woord. De prinsen schenen verrukt en wensten de bestuurders hartelijk geluk. Onmiddellijk na het vertrek der prinsen is de linie ter beschikking van het publiek gesteld. Men rekent dat er in een half uur meer dan 30 depechen heen en weer gestuurd zijn, zonder dat er iets gehaperd heeft.

24 juni 1853 “Sedert 20 juni is de Belgische telegraaf in gemeenschap gesteld met die van Groot-Brittannië door middel van de onderzeese linie van Oostende. De taks van een depeche van 1 tot 20 woorden van Oostende naar Londen bedraagt 10 franken. Die taks is verdubbeld voor 21 tot 50 woorden en verdrievoudigd voor 51 tot 100 woorden. Ze mogen opgesteld worden in de Franse, Engelse of Duitse talen. Voor de overige plaatsen is alleen het gebruik der Franse en Engelse talen toegelaten.” De minister van openbare werken Van Hoorebeke.

10 juli 1853 Sedert 7 juli werkt de elektrische telegraaf tussen Aalst en Dendermonde.

136


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 137

31 augustus 1853 Zondagavond was te Gent een telegrafische depeche ontvangen, waarin de koning wenste de burgerlijke en militaire overheden zijn doortocht in de statie te zien bijwonen. Al de overheden bevonden zich ter plaatse wanneer het koninklijk konvooi ‘s middags toekwam. De heer burgemeester de Kerchove is de koninklijke berline genaderd en had de eer enige ogenblikken met de koning te spreken. Z. M. is niet uit zijn berline gestapt. Kwart na 12 uur is de koninklijke trein onder het gejuich der aanwezigen voortgestoomd naar Brugge.

16 september 1853 De elektrische kabel van de telegraaf is gisteren tussen Dover en Calais afgebroken.

8 januari 1854 Een merkbare verbetering is aan de telegraafdienst toegebracht. Te rekenen van 1 januari zijn de burelen op de Belgische en de Duitse liniĂŤn zonder onderbreking geopend, zo bij dag als bij nacht. In Frankrijk worden thans de telegrafische depechen in de nacht verzonden, met dubbele taks. Ook in Engeland zal volgende maand de telegraaf 's nachts werken.

14 april 1854 Men is thans bezig met de palen te plaatsen voor de telegraaf langs de weg van Vlissingen naar Middelburg, bestemd om Antwerpen rechtstreeks in betrekking te stellen met Vlissingen en Breda. Een onderzeese draad zal gelegd worden tussen het eiland Walcheren en ZuidBeveland en een tweede naar Noord-Brabant. Volgens alle waarschijnlijkheid zal de dienst zeer spoedig georganiseerd zijn. Het is onnodig te wijzen op het nut van deze onderneming. Men hoopt tevens dat het tarief niet hoger zal zijn dan op de andere Hollandse liniĂŤn.

12 januari 1855 In verscheidene steden van het land worden thans petities getekend waarbij men het gouvernement aanspoort het tarief voor de telegraaf te verminderen

137


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 138

en een eenvormige taks van 1 frank per depeche in te voeren. Ter ondersteuning van de gevraagde hervorming dienen Engeland en Zwitserland tot voorbeeld. In dit laatste land, dat veel minder nijverheden bezit dan BelgiĂŤ en slechts 3 miljoen inwoners telt, kosten de depechen maar 50 centiemen tot 1 frank. Met de dienst der telegrafen aan de postburelen toe te vertrouwen, genieten de kleinste localiteiten er van de voordelen van die wonderlijke uitvinding.

8 juni 1855 Het ministerie van openbare werken maakt bekend dat het personeel van het bestuur van ijzeren wegen, posten en telegrafen voltallig is en er voortaan geen gevolg kan gegeven worden aan de vragen van personen die de ene of andere plaats in deze besturen verlangen.

19 november 1855 Een depeche van de minister van openbare werken aan de stedelijke raad van Gent bevat de goedkeuring van het lastenkohier voor het leggen der sporen op de verbindingsweg tussen de grote statie en het entrepot voor de koopwaren.

27 juni 1856 In de nacht van 24 op 25 juni is in de gemeente Schendelbeke de telegrafische draad op de spoorweg van Geraardsbergen naar Brussel over een lengte van 80 meter afgesneden. De daders zijn onbekend.

13 december 1856 De drukkende telegraaf is thans een opgelost raadsel. Hij werkt proefsgewijze te Brussel. De gewone wijzerplaat der letters is benuttigd en de “drukkerij� bevindt zich in het binnenste van die plaat. Zij beslaat zo weinig plaats, dat de drukletters, de rol, de inktpot en de pers in een eierschelp kunnen gesloten worden. Het werk bestaat uit achtereenvolgens met een wijzer de letters aan te raken waaruit het bericht samengesteld is. Op hetzelfde ogenblik geschiet de druk aan het ander einde van de telegrafische linie, zonder iemands hulp. De boodschap komt gans gedrukt door een opening die nauwelijks groot genoeg is om er de vinger door te steken. Het is dus zo, dat een te Parijs doorgegeven bericht, te Brussel, Londen of

138


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 139

Berlijn wordt gedrukt, zonder een tussengetreden persoon. Twee correspondenten zouden een innig gesprek kunnen hebben, ook al waren zij op dat ogenblik tweehonderd uren van elkander verwijderd, indien hun woonsten maar door een elektrische draad verbonden zijn...

23 mei 1861 Een bijgevoegd telegraafbureel wordt gevestigd in de grote brievenpost van Gent. Weldra zal de nuttige maatregel uitgevoerd zijn. In de statie is men reeds bezig met de werken voor het plaatsen van de draden.

3 december 1873 Het bureel van de telegraaf bij de statie te Gent is te rekenen van heden van de statieplaats overgebracht naar de kant van het Lieven Bauwensplein (* thans Frankrijkplein). ERIK DE KEUKELEIRE Fragmenten uit “Station Gent-Zuid en het Zuidkwartier deel 1 (1832-1911)” 310 pagina's. pagina’s.Uitgaven in eigen beheer - 2004.

139


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 140

GENTSE MEMORIEDAGEN: 14, 15, 16, 17 - 18 JANUARI – AANVULLINGEN

14 Januari 1511 Spectaculair tornooi op sleden op de Vrijdagmarkt.

14 Januari 1578 Hembyze wordt 1e Schepen in Gent.

14 Januari 1795 In naam van de Gemeenteraad stelt “den borger Van Straeten, lid van de Raad”, een officiële lijst op van de straatnamen. Het is de eerste lijst die verschijnt sedert de Resolutie van de Collatie van 1785 naamplaten aan te brengen aan de hoeken van de straten.

14 Januari 1798 Geboorte van Johan Thorbecke. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2003 - N° 1 - pp. 34-35.

14 Januari 1800 De St-Niklaaskerk wordt terug geopend voor de eredienst.

14 Januari 1852 Geboorte van de beeldhouwer Jef Lambeaux. Maker van het standbeeld van Oswald de Kerchove de Denterghem dat in 1908 ingehuldigd werd op het Graaf van Vlaanderenplein en later overgebracht werd naar het Citadelpark.. Maakte onder meer ook de Brabofontein in Antwerpen. Hij overleed in Brussel in 1908.

140


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 141

14 Januari 1874 Dood in Gent van Virginie Vidal. Zie ook “Ghendtsche Tydinghen”- 2008 - N° 1 - pp. 61-62.

14 Januari 1899 Geboorte van Julien Boes. Na het Middelbaar Onderwijs kwam hij in 1917 in Stadsdienst. Geleidelijk opklimmend werd hij Adjunct-Conservator van de stedelijke musea en Adjunct-Conservator van Henri Nowé. Werd Conservator van het Museum van Folklore en bleef dit -tot aan zijn opruststelling. (In 1964l). Het is vooral door zijn toedoen dat het Folkloremuseum overgebracht werd naar het Alyns-Hospice. Was onze Stadsarchivaris van 1957 tot 1964. Dood op 29 Oktober 1968.

15 Januari 1617 Mgr. Jacob Boonen neemt bezit van zijn bisschopszetel. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2004 - N° 1 - pp. 54-55.

15 Januari 1814 Bij het vernemen van de eerste geruchten over de geallieerde invasie trapt Mgr. de la Brue het hier af naar Frankrijk.

15 Januari 1861 Geboorte van de kunstschilder Ferdinand Willaert. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2004 - N° 1 - pp. 55-56.

15 Januari 1875 Stichting van het Davidsfonds. Dit gebeurde in Leuven. Alhoewel hij zelf geen van de stichters was, was Frans De Potter er nauw bij betrokken. Hij zorgde ervoor dat een Gentse Afdeling tot stand kwam. Op 31 Januari daarop volgend kwamen katholieke flaminganten bijeen in het St-Jorishof en werd er een bestuur verkozen. Gent had lange tijd de grootste afdeling.

141


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 142

In het stichtingsjaar 1875 waren er 547 leden, in 1876: 602. In het stichtingsjaar waren er 36 lokale afdelingen, waarvan de eerste in Gent.

15 Januari 1927 Geboorte van Suzy Van Herberghen, de vrouw van Raymond. Meisjesnaam: Suzanne Feys. Samen met haar man maakte zij deel uit van de troep van Romain Deconinck. Zij begon als danseres en onder de oorlog heeft zij nog deel uitgemaakt van het Ballet van de Opera. Later werkte ze dan mee aan de televisieshows van Gaston Bergmans en Leo Martin.

Suzy Van Herberghen met haar man Raymond

16 Januari 1556 Keizer Karel doet afstand van Spanje, SiciliĂŤ en de nieuwe wereld ten gunste van zijn zoon Filips II.

16 Januari 1877 Geboorte in Oudenaarde van Henri Frans.

142


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 143

Het zou ons wel zeer sterk verwonderen mocht er ook maar één lezer zijn die weet wie Henri Frans was. Nochtans was hij in het begin van de 20e eeuw een circusartiest die onder de naam van “Bentos” een groot succes kende, voornamelijk in Amerika. Geboren in Oudenaarde was hij met een Gentse getrouwd en had hij zich in onze stad gevestigd. Hij woonde eerst in Ledeberg en leerde de kleermakersstiel bij Pol De Witte, die behoorde tot de 1e generatie syndicalisten. Dat vak scheen hem toch minder te liggen en enkele jaren later treffen wij hem aan in de Vorkstraat waar hij het beroep uitoefent van gazettenuitdrager. Maar ook dat is maar tijdelijk, want wat later zit hij op de Meulesteedse steenweg waar hij genoteerd staat als foorreiziger. Van foorreiziger wordt het acrobaat en dat zal wel zijn ware roeping geweest zijn. Met Polydoor De Baets, een uitstekende turner, vormde hij een duo dat optrad als “cascadeurs”. Een beetje vóór de eerste Wereldoorlog worden zij geëngageerd door de fameuze ”Barnum & Bayley’s Company”. Zo reisden zij een groot deel van de wereld af, o.a. met de troep van Buffalo Bill. Maar hij komt tenslotte toch terug naar Gent waar hij een café, “Bento's Bar” genoemd, opent in de Lammerstraat, vlak naast de ingang van de “Nieuwe Cirk”. Circusdirecteur Van Bruane vond in hem een ervaren medewerker bij de aanwerving van artiesten. Het was de tijd dat er niet alleen klassieke circusvoorstellingen gegeven werden, maar ook revues en andere attracties. Hier kwamen vedetten zoals Richard Tauber, Joseph Schmidt, Mistinguet, Maurice Chevalier Wie weet gingen zij misschien na de voorstelling een pint gaan drinken in “Bento’s Bar”. Henri Frans liet zijn café in de Lammerstraat in 1931 over aan zijn zoon. Na een tijdje gewoond te hebben in de Belgradostraat nam hij een café over, gelegen op de hoek van de Wondelgemstraat en van wat toen nog de Rabotlaan heette. Cafeetje dat onmiddellijk omgedoopt werd tot “Bentos” en dat versierd werd met foto’s van de wereldprestaties van acrobaat Bentos. Een cafeetje dat trouwens goede zaken deed gedurende de bezetting, want het was gelegen juist aan de terminus van het “smokkeltramke” van Bassevelde. Velen die hoopten alzo wat spek, boter, eieren, patatten te kunnen kopen, wachtten de komst van het trammetje af in de “Bentos”. Henri Frans ging later wonen in de Nekkersputstraat waar hij in 1948 overleed.

16 Januari 1901 Dood van Charles Verstraete. Officier-leraar aan de Pupillenschool in Aalst, werd hij op 23 september aangesteld als de eerste lekendirecteur van de Kulderschool.

143


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 144

Hij voerde er het reglement in dat op militaire leest geschoeid was: divisies, pelotons, secties, sergeanten, sergeant-majoors, etc. Hij vormde ook het uniform in dat een kopie was van dat van Saint-Cyr. Hij liet het Geraard-Duivelsteen afkeuren en een nieuwe school bouwen op de Martelaarslaan. Hij ging met pensioen op 31 december 1900. Hij was in 1886 medestichter van de “Association de la Presse Belge”, medewerker van “La Flandre Libérale” en bestuurder van “Le Journal de Gand”. Zoals gezegd stierf hij in 1901. Hij was geboren in 1829.

17 Januari 1342 Geboorte van Filips de Stoute. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2013 - N° 4 - pp +369-370

17 Januari 1687 Terechtstelling op de Korenmarkt van Pieter Bogaert, François Husdain en Jan Melyn die een inbraak pleegden in de Kortrijkse St-Maartenskerk.

17 Januari 1696 Geboorte van Laurent Delvaux. Niet zo velen die door de Laurent Delvauxstraat lopen zullen zich afvragen wie die man feitelijk was. Die geboren Gentenaar die in Nijvel overleed was de zoon van een Waalse officier. In deze militaire familie bekleedden drie van zijn ooms dezelfde functie. Wanneer hij in 1696 geboren werd waren wij weer in de een of andere oorlog gewikkeld en hij werd gedoopt door een legeralmoezenier. Van zijn 18e tot zijn 22e vinden wij hem als leerling van de beeldhouwer Pierre-Denis Plumier. Het is op diens aanbeveling dat hij leerling en helper wordt van de Antwerpse beeldhouwer Pieter Scheemaekere die in Londen werkt, waar hij 10 mausoleums voor de Westminster Abdij maakt o.a. dat van Shakespeare. Waarschijnlijk zullen slechts weinigen weten dat het mausoleum aldaar van de Hertog van Buckingham gebeiteld werd door een 27-jarige Antwerpenaar en een 22-jarige Gentenaar. Zijn reputatie is definitief gemaakt wanneer hij zich installeert in Italië. In zijn atelier ontvangt hij het bezoek van de Paus. Het is op aanbeveling van deze laatste dat hij beeldhouwer wordt van het Hof van Brussel. Dat kwam goed uit voor hem want hij had heimwee naar zijn geboorteland.

144


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 145

Na verschillende opdrachten voor het Hof uitgevoerd te hebben, gaat hij in Nijvel wonen waar ook zijn gepensioneerde vader verblijft. 1741: In de studie van notaris Van Tieghem in Gent wordt er een contract getekend, enerzijds door 2 kanunniken van de St-Baafskathedraal, anderzijds door "Lorent Delvaux, maistre sculpteur de la Cour de Bruxelles, demeurant à Nivelles." In dit contract wordt gestipuleerd dat de preekstoel die Meester Delvaux zal maken, zal bestaan uit witte Italiaanse marmer en uit Deens eikenhout. Buiten het voorziene loon zal het Kapittel van St-Baafs aan de Gentse Nering der schilders en beeldhouwers de rechten betalen opdat de Gentenaar Delvaux die in Nijvel woont in Gent zou mogen arbeiden en er zijn werken importeren. Vier jaar zou de beeldhouwer er over doen om dit monumentaal werk te voltooien dat een van de voornaamste bezienswaardigheden van onze kathedraal is. Zo tevreden waren de opdrachtgevers met het resultaat dat zij buiten de overeengekomen 15.000 gulden nog een supplementaire gratificatie gaven. Voor déze Gentenaars die de preekstoel van Laurent Delvaux nog niet gezien hebben - en dat zijn er ongetwijfeld nog velen - wordt het de hoogste tijd dit meesterstuk eens te gaan bewonderen. Zij die zijn borstbeeld willen zien kunnen dit nog altijd doen door eens naar de Tweebruggestraat te gaan en de gevel te bekijken van het huis N° 13. Hij stierf in Nijvel op 24 Februari 1778.

17 Januari 1772 Besluit van Maria-Theresia volgens hetwelk het Rasphuis op de Coupure zou opgericht worden Zie ook “Ghendtsche Tydinghen” - 1986 - N° 1 - pp. 2-26

17 Januari 1793 “Te Gend hebben de benoemde negen commissarissen, uyt de sestig Representanten, blyven weygeren hunne Commissie aan te nemen. Daer op heeft den Commandant Ferrand andere personen aengesteld, tot het maeken van den inventaris in de geslotene kloosters en Abdyen!

17 Januari 1798 De Municipaliteit wordt afgezet omdat zij had toegelaten dat de werkklok niet op zondag geluid werd.

145


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 146

17 Januari 1840 Jean-Baptiste Minne-Barth geeft zijn ontslag als Burgemeester. Hij was hier geboren op 2 September 1796. Nog zeer jong werd hij hulpgriffier aan de Rechtbank van Koophandel, maar wanneer in Gent de Universiteit opengaat loopt hij er college en behaalt er zijn Doctoraat in de Rechten. Na de Omwenteling behoort hij tot de hevigste Orangisten en wanneer Metdepenningen in 1833 voor de Krijgsraad moet verschijnen, is hij een van zijn advocaten. In 1836 worden de gemeenteraadsverkiezingen gehouden. Het gaat tussen 2 partijen: “De Vrienden van de Goede Orde”, anders gezegd de Orangisten, nog anders gezegd de Liberalen die door hun tegenstanders betiteld werden als “plunderaars, baanstropers en brandstichters.” Die tegenstrevers zijn de Patriotten, alias de klerikalen. Deze worden door "De Vrienden van de Goede Orde” bestempeld als “Anarchisten”. Er zijn dus 2 lijsten. Op de lijst van de Orangisten staat onze Minne-Barth, maar samen met drie andere voorzichtige collega’s, heeft hij zich ook voor alle zekerheid laten plaatsen op de lijst van de klerikalen. Daar kijken wij nu wel even van op, maar ze zullen toen wellicht geoordeeld hebben dat twee kansen beter zijn dan een. Triomf van de Orangisten. Alle verkozenen, waaronder onze Minne, behoren tot deze partij. Iedereen verwacht er zich aan dat Joseph Van Crombrugghe, die al 10 jaar een uitstekende burgemeester is, opnieuw zal benoemd worden. Maar 6 jaar na de Onafhankelijkheid, wordt hij beschouwd als nog te Orangistisch en Leopold I weigert een “homme-drapeau” te benoemen. Hij benoemt in zijn plaats de Heer Verhaeghe, maar deze laatste die er niet op uit is om politieke zelfmoord te plegen, bedankt feestelijk voor het aanbod. Intussen worden er ook Provinciale verkiezingen gehouden en Minne laat zich nu enkel plaatsen op de lijst van de klerikalen. Zijn Orangisme is plotseling uitgedoofd. Dat politiek opportunisme rendeert want in December 1836 wordt hij benoemd tot dienstdoende burgemeester. Men kan zich de storm voorstellen in de orangistische pers. De meest gebruikte titulatuur is “Omgekeerde Orangist.Van klerikale zijde heet het dat Heer Minne “zyn voorige orangistische gevoelens afgezworen heeft en hy zich onder het patriottisch vaendel heeft gerangschikt.” Op 3 Oktober 1837 wordt hij definitief benoemd tot Burgemeester en op dezelfde dag tot Hoogleraar in Handelsrecht.. In de daarop volgende gemeenteraadszitting verklaart Metdepenningen: “Het is met een diep gevoel van smart en verontwaardiging dat de overgrote meerderheid van onze medeburgers de benoeming van de nieuwe burgemeester

146


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 147

heeft vernomen.” Een weinig belovend begin dus. Verfoeid door zijn oude partijgenoten, niet echt aanvaardt door zijn nieuwe, werd hem langs alle kanten het leven moeilijk gemaakt en in Januari 1840 gaf hij er de voorkeur aan zijn ontslag te geven. Maar hij zou wel verder carrière maken aan de Universiteit. Hij stierf op 17 Februari 1851.

17 Januari 1882 Dood van Edmond De Busscher. Hij werd geboren in Brugge op 18 Januari 1805. Als hij 9 jaar is komt zijn vader, een Brugse drukker, zich vestigen in Gent waar hij o.m. “Den Gendschen Mercurius” uitgeeft. In 1834, Edmond is dan 29 jaar, neemt hij met zijn broer de drukkerij over, maar zijn roeping lag toch elders. Van zodra een waardige opvolger gevonden werd trekt hij zich uit het bedrijf terug en hij begint zijn studies aan de Universiteit waar hij zijn diploma behaalt van kandidaat in de Letteren en Wijsbegeerte. Het Stadsbestuur stelt hem aan tot lid en penningmeester van de Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten. Zijn verdiensten zorgen er voor dat andere benoemingen volgen: lid van de bestuursraad van de Academie voor Schone Kunsten, hoofdbeambte bij het archief van de Raad van Vlaanderen. In 1860, na de dood van Prudens Van Duyse, volgt hij deze laatste op als stadsarchivaris. Terloops is hij nog lid van de “Académie Royale de Belgique”, Secretaris van de “Société des Beaux-Art et de Littérature de Gand” en - vanaf de stichting - secretaris van de commissie voor de publicatie van de “Biographie Nationale”. Hij was gedurende 22 jaar stadsarchivaris en bleef dit tot aan zijn dood in 1882. Zijn verdiensten op dit gebied waren groot, getuige daarvan is de lange lijst van waardevolle aanwinsten, waaronder allerlei kronieken, manuscripten, archiefbescheiden afkomstig van ambachtsgilden, van de geestelijke en caritatieve instellingen en van bekende Gentse families. Hij slaagde erin de gehele nalatenschap te verwerven van de architect Louis Roelandt. Zijn publicaties waren talrijk en belangrijk, o.m. een studie over de Gentse schilders van de 14e, 15e en 16e eeuw. Hij was ook de auteur van het belangrijk, door Félix De Vigne geïllustreerd boek “Album du Cortège des Comtes de Flandre, personnages et costumes”. Hij stierf op 77-jarige leeftijd. Zie gij het nu nog gebeuren dat iemand als 77-jarige in functie mag blijven? Vroeger maakte men dankbaar gebruik van de ervaring die iemand opgedaan had gedurende een geheel leven. Brugpensioenen waren toen nog niet uitgevon147


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 148

den.

18 Januari 1702 Geboorte van Pierre-Jean Van Reysschoot. Als men de naam Van Reysschoot hoort uitspreken denkt men onmiddellijk aan een schilder. Dat klopt, maar opgepast, er waren er een hele serie. PierreJean waarover wij het hebben had een broer Emmanuel-Pierre en een zuster Anne-Marguerite, beiden schilders Deze broer had talrijke kinderen, waaronder 3 schilders: Pierre-Norbert, ongetwijfeld de belangrijkste van de familie, Jean-Baptiste en Anne-Marie. Waarschijnlijk om ze wat beter uiteen te kunnen houden werd Pierre-Jean “den Engelsman” genoemd. Hij was immers verschillende malen in Engeland geweest en had er zelfs lange tijd gewoond. Hij werd geboren in het ouderlijk huis “De Maecht van Ghendt” op de Hoogpoort. Pierre-Jean stond in 1744 op het punt opnieuw te vertrekken naar Engeland toen hij van de overheid een belangrijke bestelling kreeg. Ter welker gelegenheid? De schoonbroer van Maria-Theresia, Karel van Lorreinen, zou hier in naam van de Keizerin de gebruikelijke eed komen afleggen en men wilde dat deze belangrijke gebeurtenis met de grootste luister zou gepaard gaan. Hij maakte niet alleen de triomfbogen voor de inhuldiging, maar hij engageerde zich bovendien om vier portretten ten voeten uit van de Keizerin te maken: twee voor het Stadhuis en twee voor Brugge. Daarbij ook nog 11 portretten driekwart voor de leden-afgevaardigden van de Raad van Vlaanderen. Dit alles moest binnen twee maanden afgeleverd worden en in die tijd respecteerde men over het algemeen de afgesproken termijn. Stel u voor: hij ging juist vertrekken. Het zal dus wel geweest zijn zoals het er vroeger vaak aan toeging: de meester maakte het concept en legde de eerste en laatste hand aan het doek en voor de rest was het een staf leerlingen die in ijltempo het gros van het werk verrichtten. Wat er van die portretten is geworden weet men niet. Wie weet zitten sommigen ervan in de een of andere privécollectie. Ook het gekend doek “Karel van Lorreinen schiet in 1752 de papegaai af op de Kouter” is van onze Pierre-Jean. Het kan nog altijd bekeken worden in ons Bijlokemuseum. Stop! Fout: kon bekeken worden tot voor een paar jaar, maar nu? Hij schilderde ook de 12 Apostelen voor de Augustijnenkerk, maar die zijn, helaas, alle verloren gegaan toen deze kerk in 1838 volledig afbrandde. In het “Museum voor Schone Kunsten” hangen van hem een 9-tal schilderijen. Zie Catalogus I pp. 143-145. Deze vrijgezel stierf op 25 Februari 1772. De dag nadien werd hij begraven in 148


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 149

de St-Baafskerk.

18 Januari 1816 Geboorte te Brussel van Baron Leon de Saint-Genois, de broer van Jules. Het gezin kwam zich in 1829 in Gent vestigen in het Regnessenstraatje 3. Hij stichtte in 1843 de vereniging van kruisboogschutters “Nemrod” omdat hij het dekenschap van de St-Jorisgilde aan zijn neus had zien voorbijgaan. Hij verstrekte financiële steun aan deze maatschappij, maar na zijn dood op 21 Januari 1872, geraakte zij geleidelijk in verval. Tot aan zijn dood bleef deze vrijgezel wonen in het ouderlijk huis. Hij werd begraven op het Campo Santo. Hugo Collumbien

VERGETEN GENTSE SCHRIJVERS. THÉODORE SCHELLINCK (GENT 1797 – GENT 1867)

Journalist, scherpzinnig en verbeeldingrijk vervalser, schrijver. Théodore Adrien Liévin Schellinck is geboren in 1797 te Gent op het Steendam. Zijn vader Jacques François was verkoper van kleuren, later politiecommissaris; zijn moeder Anna Tollens, was verwant aan de Nederlandse dichter Hendrik Tollens (1780-1856). In 1821 woonde hij Kortrijksepoortstraat 38. In 1824 huwde hij met Paulina Debleecker en stond hij ingeschreven als onderwijzer. Persoonlijk fortuin bezat hij niet, maar hij had wel een opleiding genoten en bezat een eruditie die zijn tijdgenoten journalisten niet bezaten. "Ik heb nog steeds dien type voor mijne oogen. Schraal van lichaam, bruin van vel, met hoog opgestoken schouders en voorover gebogen hoofd, bewoog hij zijn lijf met zonderlinge slingeringen, wat voortkwam van zijne misplooide magere beenen en zijne teenen, die zoodanig naar omhoog gegroeid waren dat de toppen zijner verbazend lange schoenen wel twee duim van den grond verwijderd bleven. Barbier of kapper moeten nooit aan hem veel verdiend hebben. Daarbij trok hij nog rare plooien in zijn reeds weinig appetijtig gezicht, door het gestadig knauwen op zijne tabakspruim. Hij had een hekel aan grote 149


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 150

vellen papier. Maar, wat veel aan hem vergoedde, waren zijne levendige zwarte oogen, waar schranderheid en minzaamheid uit straalden. De brave man was mij zeer genegen. Zijn lievelingsvak was de historie. Latinist en paleograaf snuffelde hij in oude perkamenten, vooral in die der kerken. Archives des églises paroissiales (1845) en Classement des archives de Saint-Bavon (1845). Ongelukkig voor Schellinck was hij op lateren leeftijd zo wat aan het “kortnat” verslaafd geraakt en hij liet meermaals na naar de Gazette te komen.” (Willem Rogghé, Gedenkbladen, p. 15-17). Als adolescent schreef Schellinck schimpgedichten over Napoleon, die hem te Brussel in contact brachten met de justitie. Nadat België in 1830 onafhankelijk was geworden, was de onafhankelijke pers te Gent vertegenwoordigd door de Gentse Mercurius en de Gazette van Gent. Théodore Schellinck was van 1823 tot 1826 medewerker van het katholiek oppositieblad Le Courier de la Flandre; van 1826 tot 1842 hoofdredacteur van de Gazette van Gent -de mooiste periode van zijn leven- en opsteller van Den Wegwyzer der stad Gent en de provintie Oost-Vlaenderen. In 1842-1843 was hij uitgever, eigenaar en hoofdredacteur van de Gazette van Vlaenderen, waarin hij het politiek neutraal informatieblad Den Gentschen Mercurius typeerde als: “Den Gentschen Mercurius neemt uyt alle fransche en vlaemsche dagbladen wat hem passen kan en is niet moeyelyk omtrent den keus zyner feuilletons, welke doorgaens tamelyk onzedig zyn, en over het schandaelnieuws, dat hy met gretigheyd zyne lezers opdischt”, de Journal des Flandres en Den Vaderlander kregen van hetzelfde laken een broek, van Le Nouvelliste de Gand vond hij dat ze alleen geschikt was voor “gentsche herbergen en daerenboven voor de kroegen waer onze stedelyke politie zorg heeft” en L’Organe des Flandres vond hij “gansch geshoeyd op den leest van het Journal de Bruxelles, welk hij dagelyks pluymt.”; in 1848-1849, gebruikmakend van het heftig gekrakeel tussen katholieke, republikeinse, democratische, satyrische en liberale bladen, riep hij een nieuw blad in het leven: het neutrale nieuwsblad De Gentsche Telegraph. Schellinck behoorde tot die journalisten, die zichzelf als voornaamste spil van een krant zagen en die de inhoud en hun taak als volksopvoeder of opinieleider boven alles stelden. Tussen 1844 en 1851 heeft Schellinck ook parochiearchieven geklasseerd (Ekkergem, Melle, Sint-Baafs, Sint-Michiels, Hasselt) en werkte hij aan een Vademecum van schilders en liefhebbers van schilderkunst. In 1851 doet hij een poging om te Hasselt een katholiek blad op te richten onder de titel De Arend. Dat lukt hem, maar de krant houdt vrijwel onmiddellijk op te verschijnen. Reden: een oude boekdrukker, die hij belachelijk had gemaakt, had Schellinck uit een bordeel zien buitenkomen en dat aan de geestelijkheid gemeld. Schellinck werd verplicht de stad onmiddellijk te verlaten. Van dan af zwerft de ouder wordende en iet-

150


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 151

wat eigenaardige journalist van de ene krant naar de andere; hij levert bijdragen aan het Brusselse Vlaamsch België, aan de Gentse bladen Le Messager de Gand, de Nouvelliste de Gand, Den Vlaming en Het Vlaemsche Land. Hij kwam als eerste (1855) op het idee raadsels en rebussen in te lassen. Ook werkte hij mee aan Journal des travaux de la Société d’horticulture de Gand. Over het stichten van een vlaemsch dagblad te Gent (s.d.). Hij schreef De drij uytschijters, Den tijd is slegt, den praet is vuyl (1831), De SyssePannen (1831), De Gendsche Hutsepot (1832), Vlaemsche wespen, iets dat steekt, krabelt en bijt (1843), Vie de Marie-Louise, reine des Belges (1850) en Aentekening van verschillige merkwaerdigheden over de brillen en verdere ziensglazen en over de oogziekten in en omstreeks de stad Gent door Fr. Eug. De Caesemaeker, gezichtskundigen en brilmaker (1845). Hij noemde het later zelf een letterkundige fopperij. Het boekje bevatte 300 namen, kende een ruime verspreiding en werd bij verschijnen tot lang nadien zeer ernstig genomen en gaf aanleiding tot geleerde beschouwingen. Altijd behoeftig trad Theodoor ook op als “historicus” en schreef voor rijke families volledige genealogieën, waarin hij zijn vruchtbare verbeelding haar gang liet gaan om biografieën te verzinnen en er iets fraais van te maken: Notice biographique sur... Henri Goethals, Egide Goethals, André Goethals, Ambrosius Goethals, J.J. Raepsaet. Hetzelfde voor wat zijn zogenaamde kennis der kunstgeschiedenis betreft. Zijn vindingrijke schranderheid schrok er ook niet voor terug een hele school schilders aan de gebroeders Van Eyck toe te wijzen en vond talloze details uit om hun biografie op te smukken en hun werken nog meer waarde toe te schrijven. Napoleon De Pauw en archivaris V. van der Haeghen hebben zijn falsificaties ontmaskerd. In 1857 werd hij opgenomen bij de Zusters van Liefde in de Molenaarsstraat te Gent. Hij heeft er de tien laatste jaren van zijn leven gesleten en is er overleden in 1867.

Literatuur Biographie Nationale, deel XXI, col. 664-667. W. Rogghé, Gedenkbladen, 1898, p. 15-17. V. van der Haeghen, Mémoire sur les documents faux relatifs aux anciens peintres, sculpteurs et graveurs flamands, 1899. L. Bertelson, Dictionnaire des journalistes-écrivains de Belgique, 1960. E. Voordeckers, Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers. Repertorium (1667-1914)., I.C.H.G., 1964.

Daniël Van Ryssel

151


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 152

GILLIS BORLUUT, SLACHTOFFER VAN VRIJBUITERS IN HET SINT-AMANDSBERGSE WESTVELD (1590)

Op 11 juni 1590 werden Gillis Borluut en andere edelen, die met een wagen langs het Westveld reden, in dit toen nog onbewoonde heidegebied door een bende rovers aangerand. Slechts tegen betaling van een grote som konden ze vrij komen. Men noemde die baanrovers vrijbuiters: Sijlieden laeghen tlandt duere ende deden al dat sij wilden; ende wij en hadden up dit quartier niemand, noch ruyteren noch soldaten, twas al in Ghelderlant ende in Brabant ende Vrieslandt ende daerontrent. Zo jammerde een tijdgenoot1. Dit voorval deed in adellijke kringen heel wat stof opwaaien. De leden van deze stand voelden zich tijdens hun verplaatsingen niet meer veilig. Blijkbaar was er niemand om hun tegen struikroverij en gijzelneming te beschermen. Of de daders ooit gevat werden, zijn wij niet te weten gekomen. Indien wel, zullen zij er zeker niet gemakkelijk mee weggekomen zijn. Baanroverij werd in die tijd immers bestraft met de dood met het zwaard, in andere woorden met onthoofding. De beul voerde de executie uit op de plaats van het misdrijf waarna het lijk tentoon bleef gesteld. Gebeurden de feiten ’s nachts of onder vermomming werden de daders getrakteerd op de galg of het rad2.

Vrijbuiters in een onrustige tijd Dat een en ander in 1590 niet altijd even rustig is verlopen, valt te begrijpen. De opstandige Zuidelijke Nederlanden waren pas sinds enkele jaren (1585, de val van Antwerpen) door Alexander Farnese terug onder Spaans bewind gebracht, maar er was geen vrede. De Tachtigjarige Oorlog woedde. De afgescheiden noordelijke provincies boden hardnekkig weerstand aan de Spaanse pogingen de hele Nederlanden terug onder hun heerschappij te brengen. Ongeveer twintig jaar zou het nog duren vooraleer het Twaalfjarig Bestand een tijdelijke vrede bracht3. Enkele gebeurtenissen in 1590 illustreren dit. Op 4 maart verovert Maurits van Nassau de stad Breda en in september de stad Steenbergen, eveneens in Noord-Brabant. Op 14 maart verslaat Hendrik IV van Navarra de Katholieke Liga in de slag bij Ivry terwijl op 15 oktober Spaanse troepen de stad Lochem pogen te bezetten. Dichter bij ons zijn de vrijbuiters actief4. Vanuit het noorden (Sluis, Axel, Hulst, ‌) voeren ze raids uit. Stelen en brandschatten zijn aan de orde van de dag. Dat gebeurt op van hogerhand georganiseerde wijze: de benden eisen een

152


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 153

belasting (contributie!), te betalen in geïmproviseerde kantoren. De goederen worden ‘gebrandschat’: op zoveel geschat en dus zoveel te betalen, zo niet gaat de boel in de fik. Vrijbuiters opereren op eigen houtje, maar ze worden oogluikend getolereerd, meestal zelfs gedirigeerd door de Staatse (NoordNederlandse) gezagvoerders en bestuurders. De opbrengst wordt gedeeltelijk gebruikt om de huurling - soldaten van de Staatse troepen te betalen. De Spanjaarden en de lokale besturen - voor zover nog present op het platteland - kunnen amper weerwerk bieden. Daarnaar verwijst de klacht in de eerste alinea hierboven: alle beschikbare troepen zijn in de noordelijke provincies ingezet. Het hele gebied tussen de Lieve (later de Brugse Vaart) en de Sassevaart wordt feitelijk prijs gegeven. Men noemt dit ‘Contributieland’ en dat strekt tot aan het Gentse noorden. De Contributiebrug over de Coupure ontleent haar naam aan deze toch wel vreemde ‘belasting’5. Niet zozeer de stad als wel het platteland, vooral ten noorden van Gent, in het Land van Waas en in het Brugse Vrije heeft geweldig te lijden, niet enkel onder de vrijbuiters, ook van hun eigen beschermers. In 1590, niet toevallig het jaar van de overval op het Westveld, wordt het warm in de zone tussen de Sassevaart en de Schelde, het oostelijk deel van de kasselrij van de Oudburg. Inwoners van Destelbergen houden de wacht in de kerk. Op 21 maart 1590 komt het in de streek van Lochristi – Zeveneken tot een treffen tussen vrijbuiters en soldaten betaald door de Oudburg. Vier vrijbuiters worden gedood en twee gevangen genomen6. Maar er bleven er, zo te zien, nog genoeg over om enkele maanden later een eitje te pellen met Gillis Borluut.

Gillis Borluut tussen twee vuren De overval op het Westveld toont aan hoe, naast al die vrijbuiterij en brandschatterij, ook oude rekeningen vereffend werden. De carrière van Gillis Borluut, telg uit zo ongeveer het meest bekende Gentse geslacht, illustreert hoe het er aan toe kon gaan tijdens de 16de-eeuwse godsdiensttroebelen. Het was een extreem moeilijke tijd, niet in het minst voor de gezagsdragers. Laten we enkele gebeurtenissen chronologisch bekijken. In 1559 zien we Gillis Borluut een eerste keer op het voorplan. Hij houdt een felle rede tegen de vreemdelingen in Gent7. In 1572 wordt de stad in acht kwartieren ingedeeld om de bewaking zo effectief mogelijk te voeren8. Jan de Grutere is bevelvoerder van het zesde kwartier en ridder Gillis Borluut is zijn luitenant. In 1577 presenteert Borluut samen met Jan van Hembyse, Joos van Brakele, Jan Beths en enkele andere hoge heren bij de centrale overheid een verzoek van de Gentse stadsmagistraat om de stad Gent te doen herstellen in

153


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 154

al haar oude rechten en privilegies9. Zij zijn bereid hierbij hun hulp en steun te verlenen10. In 1578 wordt de stadsmagistraat (de twee schepenenbanken: van Gedele en van de Keure) van Gent volledig volgens de wensen van Willem van Oranje samengesteld. Hij wordt beheerst door de eerste schepenen van de Keure en Gedele, Jan van Hembyse en … Gillis Borluut11. Gillis zou echter katholiek gebleven zijn, en samen met zijn broer Joos zou hij tot de gematigde groep binnen de oranjegezinden gaan behoren12. In 1579 weigert hij de eed van getrouwheid aan het calvinisme af te leggen. Deze eed was een eis van Hembyse. Dit was er voor Gillis blijkbaar te veel aan en hij plant samen met zijn broer Joos en anderen bij de volgende magistraatsvernieuwing Hembyse uit te schakelen. Joos Borluut wordt dan ook in 1580 voorschepen van de Keure, waarmee de macht van Hembyse13 gebroken was, geheel volgens de wens trouwens van Willem van Oranje, die af wil van de fanatieke Hembyse. In 1582, nog steeds onder het calvinistische bestuur, wordt Gillis kolonel van de Gentse burgerwacht14. Gillis Borluut was, hoe dan ook, een belangrijke figuur onder het Gentse opstandige bewind dat de stad regeerde als een soort republiek. Maar dan, in 1584, komt de overgave. Gillis wijkt niet uit naar het noorden. Verre van. Hij blijft tot de Gentse stedelijke elite behoren. Dat zien we in de ledenlijsten van de prestigieuze Gentse militaire gilde van Sint-Antone15. Hij staat vermeld in het jaarboek van de hoofdgilde: diende anno 1585, 1594. Dat werd hem niet in dank afgenomen door de opstandelingen. Dat bewijst de overval in het Westveld. En daarmee was het nog niet afgelopen. In 1595 beraamt Charles Everwijn, in dienst van de noordelijke ‘Staatsen’ belast met de organisatie, administratie en uitvoering van de brandschat in Vlaanderen, een plan voor een brandtocht vanuit Lillo en Liefkenshoek, twee forten in handen van de opstandelingen16. Voor het Gentse komen, onder andere, volgende doelwitten in het vizier: de molens in het oosten van Gent, de hofsteden van Servaes van Steelandt, bevelhebber over het Land van Waas in dienst van de Spanjaarden17, het klooster Nieuwenbosch te Heusden… en ook het huis van de verrader Gillis Borluut. Gillis overleefde dat allemaal. Hij stierf in 1618 en werd begraven in de crypte van de Sint-Baafskathedraal. Danny Mattens met dank aan Luc Devriese

154


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 155

Noten 1

2

3 4

5 6 7

8

9

10 11 12

13 14

15

16

17

De Potter, F., Chronijke van Ghendt door Jan van den Vivere en eenige andere aanteekenaars der 16de en 17de eeuw, Gent, 1885, p. 396. Poelman, R., Misdaad en straf in het oude Gent. In: Heemkundige Kring De Oost-Oudburg, Jaarboek 27, 1989, p. 35. nl.wikipedia.org De Vos, A., De strijd tegen de vrijbuiters binnen de kasselrij van de Oudburg (1584 – 1609). In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent 1957, jg. 11, p. 131-175. Fris, V., De oude straatnamen van Gent, Gent, 1925, p. 53. De Vos, A., 1957, p. 143-144. van Schelven, A.A., Willem van Oranje. Een boek ter nagedachtenis van idealen en teleurstellingen. (1943). Van Der Meersch, P. C., (ed.). Memorieboek der stad Ghendt: van ’t jaer 1301 tot 1737. Gent 1852, deel 2. Dat verzoek gebeurde bij de Raad van State. Deze was samengesteld uit edelen en enkele juristen en telde een tiental leden. Deze raad moest de landvoogd(es) bijstaan in het bestuur der Nederlanden en nam bij afwezigheid van de vorst of zijn plaatsvervanger (landvoogd(es) de plaats in van vorst of landvoogd(es). (Baelde, M., van Peteghem, P., De Pacificatie van Gent (1576). In: Opstand en pacificatie in de Lage Landen, Gent 1976, p. 5-6. Blommaert, Ph., Het Beclach van Jonckheer Jan van Hembyse, Gent 1839. Verheyden, A.L.E., Het Gents Martyrologium 1530 - 1595, Brugge, 1945. Despretz, A., De instauratie der Gentse calvinistische republiek (1577-1579). In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1963, deel 17, p. 135; Kervyn de Volckaersbeke, Ph., Borluut. In Biographie nationale, deel 2, Brussel, 1868, kolom 719-722 (beschikbaar op het internet). Jan van Hembyse zal trouwens op 8 augustus 1584 te Gent terechtgesteld worden. Vander Schelden, B., De Gentse stadsmagistraat tijdens de Calvinistische Republiek (15771584). Ugent masterthesis, 2010, pp. 1-80. Vanderhaeghen, F., Jaerboeken van het souvereine gilde der kolveniers, busschieters en kanonniers gezegd hoofdgilde van Sint-Antone, te Gent. Deel 2, Gent 1867, p. 10. de Kraker, A.M.J., Een Staatse strategie in een “uitgestorven” land. Organisatie en ten uitvoerlegging van de brandschat in Vlaanderen, 1585 tot 1604. In: Low Countries Historical Review, vol. 120, nr. 1, 2006, p. 3-32. Vrij raadpleegbaar via internet. de Kraker, A.M.J., 2006, p. 13.

155


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 156

OPLOSSING PUZZEL 2013.

Met deze quiz herdenken we één van onze waardevolste medewerkers, die zich ten volle inzette voor de Heemkundige Kring, maar ook enthousiast werkzaam was op talrijke gebieden. Zoals u wellicht weet gaat het hier om mevrouw Angèle Van Geluwe-Eggermont. Zij overleed op 12 december 2012. Door haar bescheidenheid wisten we maar zeer weinig over deze fantastische vrouw. De dood doet herinneringen oproepen en te laat stelt men dan de vraag: wie was deze merkwaardige vrouw die zich steeds opnieuw en opnieuw inzette op verschillende vlakken zonder eigen winstbelang. Op een vriendelijke manier en steeds voorafgegaan door juffrouw, mevrouw of mijnheer sprak ze iemand aan. In het Documentatiecentrum M. Gysseling wist ze iedereen hartelijk te onthalen en verder te helpen. Ze was fier dat ze opnieuw gratis boeken had weten te verwerven voor deze bibliotheek. Alles werd met een grote nauwkeurigheid en precisie uitgevoerd. Ik weet niet of het nodig was om alle vragen op te lossen alvorens men haar naam vond, maar de oplossing voor de andere vragen waren: 1) Van Gheluwe Leo; B. HUYS, Leo Van Gheluwe, in Nationaal Biografisch Woordenboek, Deel XV, Brussel, 1996, kol. 283-289. 2) Van Werveke Hans; Luykx Th., in: Liber Memoriais Rijksuniversiteit Gent, dl. I, 1960. 3) Van der Mersch Leopoldus.; VAN DER MERSCH F.-M., La révolution belgique. Chronique d’une famille entre France et Flandres, Brussel 2000 + grafsteen achteraan de kerk van Mariakerke. D.O.M. HIER VOOREN LIGT BEGRAEVEN DEN EERW. HEER LEOPOLDUS VAN DER MERSCH VOLGENS DOOP-NAEM IONNES FRANCISCUS GEBOORTIG VAN WEVELGHEM RELIGIEUS VAN HET ORDER DER CAPUCINEN TOT MEENEN PASTOR DEZER PROCHIE VAN MARIA-KERKE DEN TYD VAN 2 JAER EN ALF

156


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 157

OVERLEDEN DEN 18 AUGUSTI 1822 IN DEN OUDERDOM VAN 70 JAEREN REQUIESCAT IN PACE 4) Vanden Moortere (Moortele, Moetre, Mootre) Gheerolf; VAN TYGHEM F., Het stadhuis van Gent Voorgeschiedenis-BouwgeschiedenisVeranderingswerken-Restauraties-Beschrijving-Stijlanalyse, dl. I-II, in: Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Academiae Analecta, Klasse der Schone Kunsten, 40ste jg., nr. 2, Brussel 1978, dlI, blz. 9, 273, dl. II, blz. 141. 5) Sint-Baafsabdij (op dat ogenblik: Spanjaardenkasteel), http://www.geni.com/people/Lamoraal-I-IV-graaf-van-Egmont-I-prinsvan-Gavere/6000000006597081346. 6) Heymans Cornelius, Elaut L., De nobelprijs voor een Vlaams geleerde, in: Streven, 1939, blz. 172-179. 7) De Laet Siegfried; R. van Caenegem, In memoriam Professor Siegfried De Laet (1914-1999 , in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, n.r. LIII, 1999, blz. 1. 8) Nowé Henri, Prevenier W., Nowé Henri, in: Winkler Prins Encyclopedie van Vlaanderen, dl. IV, Brussel, 1974, blz. 410. 9) Van Lerberghe Charles, Chistophe C., C. van Lerberghe, l’homme et l’oeuvre, 1943.

De familienaam van haar man verwees naar de West-Vlaamse gemeente Geluwe die thans een fusiegemeente is van de stad Wervik, waarvan het wapenschild prijkt op de Collatiezolder van het Gentse stadhuis. Het was in die stad dat op jeugdige leeftijd de latere generaal Vandermersch, aanvoerder van de Brabantse omwenteling, bijna verdronk in de Leie. Het was een familielid Jan Frans Vandermersch (° Wevelgem 2-4-1752, + Mariakerke 18-8-1822), broeder Leopoldus, die later pastoor werd te Mariakerke-Gent. Haar eigen familienaam Eggermont herinnerde ons aan de naam Egmont, die alvorens hij te Brussel onthoofd werd, opgesloten zat in het Spanjaardenkasteel, de oorspronkelijke plaats van de St.-Baafsabdij. Zoals Heymans wilde mevrouw Van Geluwe-Eggermont geneeskunde gaan studeren, maar haar studie werd afgebroken wegens oorlogsomstandigheden. Daarna ging ze aan de Gentse universiteit kunstgeschiedenis studeren en vervolmaakte zich aan de Sarbonne te Parijs. Zij was daarnaast een uitstekende gids, maar – net zoals bij het Willemfonds – zullen wij haar blijven herinneren als de bibliothecares-

157


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 158

se van het Documentatiecentrum. Hoewel hier het einde is van onze puzzel zal Angèle Van Geluwe-Eggermont blijven voortbestaan in de geest van talrijke leden De Quizmaster

Toen wij de tekst van de Quizmaster ontvingen dachten wij: hij heeft het deze keer toch iets gemakkelijker gemaakt, misschien dat hij met ouder worden ook wat milder is geworden. Ja, we waren weer geen klein beetje mis. Voor de eerste maal hebben wij geen enkel antwoord ontvangen dat 100% correct is. Eerst een opmerking: Op Vraag 5 geeft de Quizmaster als antwoord: Sint-Baafsabdij. Wij kregen als antwoord: Castrum, Castrum Novarum, Spanjaardkasteel, Nieu Casteel. Wij rekenen dit goed, want in feite is dit antwoord correcter dan Sint-Baafsabdij. In de orde van aankomst van de 5 deelnemers noteerden wij: De heer M. Groosman met 1 foutje. Op vraag 3 dacht hij aan Jan Frans Van der Noot. De heer Paul Derycke met 2 foutjes. Op vraag 3 dacht hij Egidius Eggermont en op Vraag 8 op Alfons Van Werveke. De heer Achiel Van Hecke met 1 foutje: vraag 8 bleef blanco. De heer Arthur Dedecker die de perfectie benaderde. Op vraag 3 gaf hij een verkeerde voornaam: Jan Frans op.v. Leopoldus. De heer Jos Tavernier met 1 foutje: een vraagteken bij Vraag 3.

Enkele reacties van deelnemers. Van de heer M. Groosman: Ik was toch een paar uurtjes zoek met de soms verwarrende vragen. Toch een leuke quiz De heer Paul Derijcke: Toen ik aan de quiz begon leek deze mij op het eerste gezicht toch iets makkelijker dan vorig jaar, maar plotseling leek dit iets minder evident tot ik op vraag 3 botste. Bij deze vraag wist ik echt niet waar te zoeken, ik heb zowat alle beschikbare bronnen nageplozen. Maar om het verhaal af te sluiten kan ik stellen dat het weer plezant was om ook dit maal terug als niet-Gentenaar (doch als regelmatige bezoeker van deze mooie stad die helaas op sommige plaatsen is verprutst door nieuwlichters en onnozele ruimtelijke planners... denk maar aan de woestenij die de Korenmarkt is

158


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 159

geworden, of nog erger, dat gedrocht wat men een Stadshal durft te noemen). Ik kijk al uit naar de volgende quiz. De heer Arthur De Decker: Hij gaf als antwoord: Sint-Baafsabdij, maar voegde er terecht aan toe: in feite zat de graaf van Egmont van juli 1567 tot juni 1568 opgesloten in het "kasteel van Gent" of "'t Nieuw Casteel" waarmee dus toen het Spaans Kasteel of Spanjaardenkasteel werd bedoeld. Op dat moment bestond in feite Sint-Baafsabdij niet meer. De eerste (volledige) benaming van de plaats was dus zo gezien wel een zeer betwistbare omschrijving. De heer Jos Tavernier: De Quizmaster heeft er weer een potje van gemaakt.

159


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 160

BIBLIOGRAFIE

“Oorlog en Terpentijn” Het terecht bejubelde boek van Stefan Hertmans, is een meesterlijke en hoogst ontroerende reconstructie van de persoon en het leven van de grootvader van de schrijver (Urbain Martien, 1891-1981). Voor Gentse lezers bevat dit werk nog een extra dimensie: het leven in het Gent van (vooral) de twee decennia die W.O. I voorafgingen. De nauwkeurig aangegeven locaties (in wijk Heernisplein, diverse Gentse plaatsen, buurt van brug van Gentbrugge) versterken de inleving. Hertmans baseerde zich voornamelijk op memoires, die zijn grootvader in cahiers had neergeschreven en kort voor zijn dood aan zijn kleinzoon had toevertrouwd. Verder verwerkte hij erin wat hij van zijn moeder vernam, en – vooral natuurlijk – zijn eigen herinneringen (daaronder de bezoekjes met zijn grootvader aan de Veneziana in de Geldmunt). Al zijn deze Gentse gegevens heel wat meer dan louter couleur locale (ze bieden namelijk een sterke sociologische beschrijving van het Gent van toen), de hoofdreden om Oorlog en Terpentijn te lezen ligt vanzelfsprekend in het meesterschap waarmee Hertmans een uitzonderlijk menselijk document tot stand bracht – met als middendeel een magistrale episode vanuit het front tijdens W.O. I. Een Vlaming die het niet gelezen heeft mist veel. Een Gentenaar nog meer. Guido De Bruyker Einde vorig jaar verscheen het 50e Jaarboek van de Heemkundige Kring “De Oost-Oudburg”. Het is weer een interessant en lijvig boek geworden van niet minder dan 336 bladzijden, zeer rijkelijk geillustreerd. Zoals altijd zijn daar verschillende artikels bij die ook onze lezers kunnen interesseren, zoals: - De allereerste strak geometrische Gentse urbanisatie. Een nieuwbouwwijk voor proleten aan de Dampoort. - De impact van de Sint-Lucasschool in 1913. - Gustaaf Haemers, een burgemeester van Sint-Amandsberg overlijdt in functie. - Mei 1940: Broeders uit Oostakker op de vlucht. - Wie waren die broeders in Saint-Venant? - Lucas Munichstraat. Een Abt slaagt er in zijn eigen abdij te laten opheffen.

160


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 161

- M.A.JHoste: Kunstschilder. De leerjaren en het vroegere werk. (tot ca.1949) - Frans De Schryver in 1967. Een kranige eeuweling, de stamvader van een familie. De leden van deze Kring ontvangen dit jaarboek gratis. Voor niet-leden bedraagt de prijs 23,00 €. Wanneer het met de Post verzonden wordt: 27,00 €. Rekening: BE 65 2370 3773 8396. “La Sarcelle A groep Mariakerke & de Inlichtings- en Actiedienst LucMarc sector RY. Prosopografisch onderzoek van het verzet in Mariakerke, Drongen en omstreken tijdens de Tweede Wereldoorlog” Dit is het eindwerk van student Florian Willemot. Het bevat 78 bladzijden op A4-formaat. Dit tot hiertoe nog niet behandeld onderwerp heeft ongetwijfeld veel opzoekingswerk vereist maar het is dan ook uitstekend gedocumenteerd. Het mag dan gaan over feiten die zich meer dan 70 jaar geleden afspeelden, maar oudere Gentenaars zullen er namen in tegenkomen die hen vertrouwd in de oren klinken en, wie weet, personen tegenkomen die zij zelf nog gekend hebben. Wij hebben deze studie met veel interesse gelezen. Geïnteresseerden kunnen dit werk bestellen door overschrijving van 10 € op de rekening van de auteur Florian Willemot: BE 37 3630 8643 5528. De leveringskosten zijn in deze prijs begrepen. H.C.

KLEINE WEETJES

Treintje aan de Dampoort De Dampoort is altijd een moeilijk verkeerspunt geweest. Bussen, trams en auto’s hadden het er ook vroeger soms moeilijk om over de smalle brug te geraken, die dan nog moest opengaan voor het scheepsverkeer. Oudere Gentenaars zullen zich ook herinneren dat er ooit een treinspoor lag en treinen passeerden aan het einde van de Dampoortstraat. Immers, uit het

161


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 162

Dampoortgoederenstation, nu de grote stationsparking, vertrok er soms een goederentrein (“marchandise”) naar het “Entrepôt” (nu Stapelplein) of omgekeerd. Die treinen reden met een slakkengangetje en werden begeleid door spoormannen die er bij de Dampoortstraat afsprongen om zwaaiend met rode vlaggen het auto- en tramverkeer op te houden. Dat kon aanzienlijk lang duren als er een eindeloos lange reeks wagons voorbij moest. Op een keer zat er een heer in een wachtende bus te foeteren over de vertraging; waarop een oud vrouwtje zei: “Amaor meniere, ‘t es den “International” die moet passeren, zulle! De foto (genomen vóór 1909, verz. R. Heughebaert) toont het treinspoor met een paar wagons aan het Handelsdok

Rechtzetting Marie-Jeanne De Smet wijst ons op een fout in het onderschrift bij de foto van kerkbaljuw Prosper De Smet in het artikel ‘De processie’ verschenen in Ghendtsche Tydinghen 2014 nr. 1, p. 69. Er werd nooit gezegend voor de ‘katrienewielen’ met de staf met het beeldje van de heilige, wel met de relikwie in de kerk. Als Pastoor en Onderpastoors verhinderd waren had mijn grootvader toelating gekregen van een van zijn pastoors om de zegen te geven aan de ‘patiënten’ die zich soms op onverwachte tijdstippen aanboden. Staf en beeldje waren teken van zijn ambt.

Lang haar in de tijd van de Beatles Buslijn 38 aan Sint-Jacobs. De bestuurder, niet zo jong meer, zit te redeneren met een vriend naast hem 162


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 163

over de jeugd van tegenwoordig: “... en ge zoed ze mee gien tange vaste pakken. Kijk. Tegen ‘t aubetje, ‘t stoat doar nog e zuu iene mee langk hoar. Ne mislukte bietel. Verlede weke oak dienst op de 5 en aan ‘t Zuid stapt er ne gast noar mij. Hij moest zijn hoar opheffen om mijne numiero te zien!. Menier, est veur Zwijnoarde, zeit hij. “kè gezeid; joat vriend, weunt euwe coiffeur doar misschien?” Marie Jeanne De Smet

LEZERS SCHRIJVEN ONS

Van Prof. Dr. Luc de Grauwe: GANDINO ofte ‘Klein Gent’ in de provincie Bergamo (Italië): een verhaal van Gentse wevers. In het laatste nummer van GT van 2013 (nov.-dec.) hadden Bernard en Française Cruyt en Luc Devriese het in een heel interessant artikel over “Gent buiten Gent”. Daar vermeldden ze o.a. (op p. 542, met kaartje op p. 541) een Gand(a), een ‘Fraktion’ (bij ons zowat ‘deelgemeente’) van Martell/Martello, zelf een uitgestrekte gemeente in een oostelijke westelijke uithoek van de tot Italië behorende provincie Bozen/Bolzano, die samenvalt met het eigenlijke (d.i. Duitstalige) Zuid-Tirol. Maar niet zo vreselijk ver van dit Gand(a), naar het zuidwesten toe, ligt in de al helemaal LombardischItaliaanse provincie Bergamo een stadje (veeleer groot dorp) Gandino en vlak daarbij ook het dorp Leffe, waarvan de namen bij ons toch wel een belletje zullen doen rinkelen! Beide alpendorpjes zijn gelegen in een oostelijk zijdalletje van de Valle Seriana, het Dal van de (rivier) Serio, en ziehier wat de (toch wel gezaghebbende) ANWB-gids “Noord-Italië” (geschreven door Geert van Leeuwen; uitgegeven in 1995) op p. 75a daarover weet mee te delen: “Opvallend [in de stad Bergamo] is ook de aanwezigheid van het Belgische bier Leffe. Ongetwijfeld heeft dat te maken met de nog aanwezige traditie in het ten noordoosten van Bergamo gelegen stadje Gandino (‘Klein Gent’) en het naburige dorp Leffe, waar zich in de Late Middeleeuwen Gentse wevers vestigden”. En wie eraan zou durven te twijfelen: kijk maar op de wegenkaart: die plaatsen bestaan echt! Geen van beide dorpen heb ik ooit bezocht - jammer, want ooit was ik wél in

163


Binnenwerk_maart_april_2014_September binnenwerk OK 5.0 6/05/14 12:58 Pagina 164

het zeer bezienswaardige Bergamo (dat overigens dezelfde etymologie heeft als “Berchem”, d.i. ‘woonplaats op de berg’ - ook de Lombarden = Langobarden zijn nl. oorspronkelijke, in Noord-Italië massaal ingeweken Germanen!). Maar sedertdien weet ik tenminste dat Gandino daar bestaat en dat er afstammelingen wonen van onze eigen Gentse voorouders! Van Elke Borghs en Jan Crab: Aan wie het aanbelangt: Hij is er! De app ‘Verapaz – de eerste Belgische kolonie’ staat voor u klaar! Het mysterieuze verhaal van de Belgische kolonie kent met deze app geen geheimen meer. ‘Verapaz’ brengt u een universeel verhaal met de meest merkwaardige geschiedkundige facts & figures, doorspekt met doorleefde portretten en fotografie. Beleef de app dankzij de videobeelden en de audio's die de juiste sfeer scheppen, en het hoge interactiviteitsgehalte waarvoor Philippe Debroey zorgde in zijn meesterlijke layout. U baant zo uw eigen weg doorheen dit stukje El Dorado. Met teksten van Elke Borghs, Frank Caestecker, Torsten Feys, Toon Lambrechts, Rik Pinxten, Lieven Tavernier en An van Dienderen en fotografie door Jan Crab. Koop de App via Verapaz in the APP Store (voor Ipad of Iphone). Of via Google Play Verapaz in the Google Play Store (voor alle Android toestellen). Voor een vleugje look & feel klikt u door naar: Verapaz.be en

Van de heer Danny Mattens: Jacop de Commere In het laatste nummer van 2013 verscheen een artikel over Jacop de Commere en het Cormmersgemet. Over Jacop de Commere valt ook nog te zeggen dat hij in vier jaar tijd (15281532) 23 keer optrad als adviseur in erfeniskwesties. Zijn functie wordt omschreven als coustumier deser stede (d.i. uiteraard Gent). Ook zijn zoon, Jan, nam deze functie waar. Zie bijvoorbeeld bij E.M. Meijers, Het ligurische erfrecht in de Nederlanden. Deel 1l1. Het Oost-Vlaamsche erfrecht. Bijlagen, 1936. Waarmee nog maar eens is aangetoond dat Jacop de Commere geen kleine jongen was en wel degelijk de juridische weg kende.

164


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 165

GHENDTSCHE TYDINGHEN

Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 43e jaargang nr. 3 mei - juni 2014

Inhoud

- Hugo Collumbien: In Memoriam André Verbeke. - Alexander Karel Evrard: Een paar mijmeringen aan “den boelvaar”. - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Heilige Familie door Nicolaas De Liemaeckere. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties in Gent. Wintercircus, St.-Pietersnieuwstraat, Lammerstraat. - Pierre Kluyskens: John of Gaunt. Petekind van Jacob Van Artevelde. - Maurtis Van Wesemael: Iets over voeten en ellen. - Peter Van Keymeulen: Was Geraard de Duivel nu een Vilain of niet? - Erik De Keukeleire: Uit de beginjaren van “La Gantoise”. Sprokkels uit de periode 1890-1918. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 19-20-21 Januari. Aanvullingen. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Piet Schepens (Werchter 1901-Gent 1967). (Gent 1797 - Gent 1867) - Eric Vermeirsch: Aan de Brugse Poort: een kleurrijke familie in de vijftiger jaren. 1. Giele en Pelagie. - Bibliografie. - Lezers schrijven ons. - Vraag en Antwoord

165

166 172

177

179 183 187 201

205 213

221

224 225 226 227


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 166

IN MEMORIAM ANDRÉ VERBEKE

Het Noodlot schijnt onze Kring te achtervolgen. Werden wij in December verleden jaar geconfronteerd met de plotselinge verdwijning van onze trouwe medewerkster Mevrouw Van Geluwe, dan kwam in April als een donderslag het totaal onverwacht en eveneens plots overlijden van onze ondervoorzitterAndré Verbeke. Onnodig te zeggen dat dit een enorm verlies is, niet alleen voor onze Kring, maar voor de Heemkunde in het algemeen, want zijn competentie op dat gebied was onbetwistbaar. Velen zullen hem vooral kennen als “postkaartenspecialist”. Hij bezat een collectie van tienduizenden postkaarten. Zo maar niet bijeen gegaard, maar van iedere kaart kende hij de details. Daarbij werd hij geholpen door zijn uitzonderlijk goed geheugen. Men kon bij André komen met een postkaart waar een tabakswinkel op stond en hem vragen in welke periode deze foto gemaakt werd. Na ze enkele seconden bekeken te hebben zij hij “Dat moet dateren van 1907 of 1908, want in 1906 was daar nog een schoenmaker en in 1909 was er een charcutier.” Twijfelde hij aan iets, dan kwam zijn vergrootglas boven en trachtte hij details te vinden die niet zichtbaar waren met het blote oog. Hij maakte er geen probleem van om zijn postkaarten uit te lenen en de laatste 40 jaar zijn er niet veel boeken over Gent verschenen waar geen foto’s in stonden met als onderschrift “Verzameling André Verbeke.” Zijn interesse beperkte zich evenwel niet tot postkaarten. Wilde gij iets weten over die verdwenen Gentse windmolen: één adres; André Verbeke. Wij twijfelen er aan of in Gent iemand was die daar meer zou over geweten hebben als hij. Hij was een vaste gast op ruilbeurzen en ging die door in Brugge, dan trok hij naar Brugge. Het is nog gebeurd dat hij documenten kocht die niemand interesseerde en men zei; “Maar André, wat kunt ge met zo iets doen?” Tien jaar later bleek dan dat dit een uniek stuk was. Hij had een fijne neus voor dergelijke zaken. Ook het Stadsarchief deed graag een beroep op zijn kennis. Daar lagen immers talrijke foto’s van Gentse straten en stadsgezichten die niemand daar kon thuisbrengen. Gewoonlijk volstonden enkele seconden om van André het juiste antwoord te krijgen. Als zeer bekwame elektricien heeft hij jaren gewerkt in dienst van de Firma

166


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 167

Rouvroy. In deze functie kwam hij regelmatig in contact met allerlei bedrijven. Van André kan niet gezegd worden dat hij introvert was, wel integendeel. Overal waar hij kwam legde hij onmiddellijk contacten. Van ieder bedrijf waar hij gewerkt had, bracht hij wel de een of andere anekdote mee, Hij was een geboren verteller en als hij erbij was had niemand de gelegenheid zich te vervelen. André is ook vele jaren onze penningmeester geweest, een functie die hem op het lijf geschreven was. Hij beheerde onze financiën “en bon père de famille”. Vooraleer één frank uit te geven zou hij hem eerst in twee gebeten hebben. En als het dan eens gebeurde dat er in zijn rekeningen één frank verschil zat, dan kon hij niet tot rust komen voor hij de fout gevonden had. Toen hij het wegens gezondheidsreden wat kalmer aan moest doen en deze functie doorgaf aan zijn opvolger Adrien Brysse kon hij hem een kas overhandigen waar een bedrag inzat waar alle heemkundige kringen slechts kunnen van dromen. Het is goed dat onze leden weten, dat als wij het lidgeld kunnen houden op minder dan de helft van wat het in werkelijkheid zou moeten zijn, dit buiten de vrijgevigheid van talrijke leden, dit ook in hoge mate te danken is aan het jarenlang gezond en zuinig beheer van André, iets waarvoor wij hem allen dankbaar moeten zijn. Wij hebben persoonlijk meer dan 40 jaar samengewerkt met André, een periode aan dewelke wij de aangenaamste herinneringen zullen bewaren. Het was plezant samenwerken met de joviale André. Nooit hebben wij de minste meningsverschillen gehad. Het was trouwens niet moeilijk akkoord te gaan met zijn visie. Moeten wij er nog aan herinneren dat hij een van de stichters was van onze Kring! Kon het anders? Met het heengaan van André Verbeke verdwijnt weer een van die èchte oude Gentenaars waarvan het aantal, helaas, sterk aan het inkrimpen is. Beste André, van iets moogt gij absoluut zeker zijn: Wij zullen u zéér erg missen! Hugo Collumbien

167


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 168

Destijds waren er op de 2 zondagen van de Gentse Feesten op het koerke van het Alyns Hospice, buiten een ruilbeurs, ook nog wedstrijden met de “pietsesbak” en de vogelpik. Dit ging gepaard met goede muziek en meestal zonneschijn. Een echt gezellige boel. Men kwam er kennissen tegen die men in lang niet gezien had en men was in de gelegenheid de een of andere verzameling aan te vullen of zich een interessant document of boek aan te schaffen tegen een betaalbare prijs. Velen zullen met nostalgie aan deze tijd terugdenken, want toen de uitstekende Conservator Lode Hoste verdween, moest daar maar eens een nieuwe wind waaien en dit evenement mocht daar niet meer doorgaan. Einde van een gezellige “Vlaamse Kermis”. Onnodig te zeggen dat dit voor André “hoogdagen” waren die hij nooit miste. Wij laten hier enkele foto’s volgen die bij deze gelegenheid genomen werden op het Koerke.

168


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 169

16-7-1989 Miele Rouquat en André Verbeke

16-7-1992. André beziet een aanbod.

18-7-1993 André aan zijn stand.

25-7-1993 André met Lode Hoste.

169


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 170

10-18-7-1999 Deze keer toch maar de bril op om beter te kunnen zien.

26-7-1998 3 Heemkundigen: Renaat Vanderlinden - AndrĂŠ Verbeke Roger Tuytschaever.

26-7-1998 3 Gentse Heemkundigen: Hugo Collumbien AndrĂŠ Verbeke - Roger Tuytschaever.

170


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 171

/27-7-1996 Toch maar even nakijken.

18-7-1999 Hij zal het u wel uitleggen.

171


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 172

EEN PAAR MIJMERINGEN AAN “DEN BOELVAAR”. Opgedragen in herinnering aan André Verbeke

Meer dan een halve eeuw woon ik wat men in de familie “den boelvaar” noemde. Ook mijn ouders hebben aan die Citadellaan gewoond, èn mijn grootouders (beiderzijds; het was als buren dat mijn ouders mekaar leerden kennen). Ons moeder had eerst een “misval”, en toen dacht ze dat ze nooit nog kinders ging kunnen krijgen; ze heeft er nadien een dozijn gekregen. Ons vader deed in zijn jonkheid de “patronage” op Ste-Coleta met Wardje Poppe die er onderpastoor was. De ene kant van de laan behoorde tot O.L.Vr. St-Pieters, de andere tot “Slechte Colette”, een arbeidersparochie. Er was op St-Pieters een deken met drie onderpastoors; nu moet de alleenstaande deken van de ene parochie naar de andere snellen. Vader vertelde ons dat de abbé alles weggaf, tot zijn matras toe, en tenslotte op de grond sliep, hij is “uitgeteerd”. Poppe deelde eens mee dat Kardinaal Mercier hem wegens enig flamingantisme de levieten gelezen had. ‘Ik behoor tot een ras dat beveelt en gij behoort tot een dat moet gehoorzamen’. We hebben dus met drie generaties in hetzelfde huizenblok verbleven; juist zoals de Van Cappel's met hun gekende pianowinkel (nu ook gedaan). Ruben Mantels noemt in zijn “Gent 1817-1940” de Citadellaan “een chique laan in de zuidelijke prestigieuse wijk van de stad”. (Die laan liep trouwens vroeger door over de Heuvelpoort op wat nu de Karel de Kerchovelaan heet). Het waren herenhuizen van het einde der jaren 1800, waar men in de “souterrain” der kelderkeukens woonde, de dubbele salons van 't gelijkvloers waren een weinig gebruikte luxe. (Mijn grootmoeder gaf pianoles in de 2e salon; muziek behoorde tot de opleiding der burgerijmeisjes; haar beide dochters waren ook muzikaal. Ons moeder was pianolaureate van ‘t Conservatorium, haar zuster zong en speelde viool. Terloops i.v.m. opleiding: op school kregen wij nog calligrafie ofte schoonschrift. De muren der twee salons waren bedekt met schilderijen. Op den boelvaar werd er Frans en Gents gesproken. De tuinen lagen op het 172


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 173

Zicht naar de Ter Platen-brug toe.

Bemerk de schouwen der textielfabrieken.

173


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 174

oorspronkelijke niveau, de straat was opgehoogd om de brug over de Schelde mogelijk te maken. Winkels waren er niet. De schilderijenrestauratie aan de overkant verdwijnt reeds; het bio-restaurant Appelier en de bloemenzaak Art Deco zijn recent. Meerdere huizen zijn nu studentenverblijven geworden. Aan onze kant was er een huis waar ‘s avonds een rood lichtje brandde: men deed daar thuis heel geheimzinnig over. Men vertelde wel eens over de moord op aannemer Callaert die nooit opgehelderd is. Midden onder de plataanbomen was het aarde, terrein voor wandelaars; vooral ‘s zondags, kwamen daar ook de ruiters voorbij. Er stonden enkele zitbanken . De straat zelf was gekasseid. Er liep ook een tramlijn die bij het heraanleggen der laan (met verwijdering der platanen) uitgebroken is (tram werd vervangen door bus). Tegen de valavond kwam de lantarenman met zijn laddertje de gasbekken aansteken. (Ook in huis was de verlichting met gaslusters; volgens het systeem van de gloeikous die men “manchon” noemde). De gasverlichting was in 1826 door koning Willem I gepromoot. Om de vrij sterke helling naar de Heuvelpoort op te geraken hadden de toen vele voermans het wel eens lastig met hun paarden; sommigen wachtten er wat, juist over de Terplatenbrug om de beesten wat op krachten te laten komen; er waren er die dan zelf ook aan de wielen mee-staken. “Steekkerren” van vodden- en oud-ijzermarchands geraakten er ook soms moeilijk op. Onder de stootkar hing vaak een “kastrol” om den hond te drinken te geven. Ik heb zelf nog af en toe gehandicapten in rolwagentjes mee naar boven geholpen. Aan de andere kant van de brug was het Chalet ter Plaeten met een mooi verhoogd terras. Bij de aftocht van Mei ‘40 blies het leger met te veel dynamiet de brug op zodat de hoekhuizen mee de lucht invlogen; bij ons waren alle ruiten en zelfs vensters zowel voor als achteraan stuk. Om het hoekje aan de Stropkaai was de ruimdienst van De Vreese; ik herinner me dat hij met de top van de pink naar de punt van de tong naar de beir “proefde” om de sterkte te schatten en te weten hoeveel hij er als meststof voor de boeren kon voor betalen. Tussen haakjes: het was ook nog de tijd dat de dokter wel eens de urine van de patiënt op dezelfde wijze “proefde” om suikerziekte op te sporen (zoete smaak). Een stap verder was de caoutchoucfabriek “Colonial Rubber” waarvan ik bij

174


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 175

de afbraak de koperen plaat kocht. (Ik heb zo al een collectie Gentse firmaplaten, die ik schik aan het Miat te schenken). Nu is daar de Waterdienst (TMVW). Aan de Sint-Lievenslaan (rechtover het ook verdwenen kasteeltje van De Landsheere) was de “Mestpacht” (waar nu hogere overheidsgebouwen staan); wij keken aan het hekken met enige bewondering naar de forse trekpaarden die daar gestald werden. Er hing een groen bordje “Behandel de dieren met zachtheid”. Aan de Sint-Pieterskaai (nu Hertogin Isabellakaai) stond (en staat nog) de “Peperbus”. Laatste overblijfsel in zandsteen van de stadsversterking) vervallen en scheef; ik vrees dat men zal wachten tot ze helemaal omvervalt. Dit torentje sloot aan met de stadsmuur die nog in de achtertuinen van de Citadellaan naar de Overpoort liep; resten kon men nog zien vanop de Heuvelstraat; bij recente verbouwingen aldaar heeft men die muur grotendeels vernield (aannemers hebben daar geen weet van, maar Stadsarcheologie had toch zo iets in ‘t oog moeten houden). Dichtbij de burgershuizen van de Ringlaan had men armoewijken van het textielproletariaat (Benedictijnenstraatje, Voetweg, Stalhof). Aan de Heuvelstraat is er nog een duister gangetje, overblijfsel van een der cités. Wat de Overpoortstraat noemt was een winkelstraat (bakker, beenhouwer, kruidenier, etc), maar nu uitgangsbuurt met talloza studentencafés. In het Citadelpark (waardoorheen vroeger geen verkeer mocht) circuleerde een bewaker in donker uniform en met kepie. Men mocht b.v. de grasperken niet betreden. Nu kamperen en picknicken er hele gezinnen op, jongeren voetballen erop. O tempera, O mores , zei reeds Cicero. Met mijn grootvader (Charles Laroy) die ook mijn peter was, mocht ik een maand (augustus) mee naar Blankenberge. Hoofdtoeziener der Burgerlijke Gebouwen, droeg hij een bolhoed, zwarte jas, streepbroek, glanzend zwarte schoenen. Hij las “La Flandre Libérale” dat nu al lang niet meer bestaat. Zijn vader Désiré Laroy was “Opziener der Provinciale Gebouwen”. Soms ging hij wel eens een glas (Perle Caulier) drinken in de "Champs Elysées" op de hoek (nu Viking). Ik herinner me dat ik wel een “chaffarke” kreeg. (Ook van die firma heb ik de koperen plaat “Maison Chaffart. Fabrique d’Eaux Gazeuses”. In Blankenberge was er toen nog een vissershaven en een vismijn, waar ik de vele volle manden zag lossen. En wat ziet men als men langs de nu enorme jachthaven kuiert: wat vroeger in hout en metaal was, is nu allemaal nylon en plastiek. Mijn chef aan de Universiteit (m.n. in de Oude Bijloke, want het A.Z. was er nog niet) was Prof. Jacques De Busscher (van de Guinardstraat) die nog in de

175


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 176

“belle époque” van “le bon vieux temps” leefde. Hij kon zich nog de Expositie van ‘13 herinneren, en dat was voor hem het hoogtepunt geweest; met de oorlog in ’14 was alles ingestort. Hij was oer-conservatief. Voor de burgerij was het natuurlijk wel over het algemeen een vrij goede tijd. Voor het gewone werkvolk in de beluiken was het echter wel een gans ander liedje; dat heb ik genoeg tot vlakbij mijn eigen buurt kunnen vaststellen (steegske met 1 pompke, 1 toilet, 1 vuilbak). Ook voor kleine boerkes die toen nog tot bij de stad bezig waren, was het niet rooskleurig; er waren de groentenkwekers die voor dag en dauw naar de markten afzakten en de melkboeren die met paard en kar koperen stopen aanvoerden. Ik herinner mij een kennis te Zwijnaarde die op zijn blote voeten in zijn hemde ploegde met een koe omdat hij zich geen paard kon permitteren. Het was nog de tijd van Cyriel Buysses Gezin van Pamel en de priester Daensfilm... Het was niet alles rozengeur en maneschijn en die excellente bon vieux temps der Expositie van ‘13 die we verleden jaar hebben herdacht. Aan iedere medaille is ook een keerzijde of een schaduwkant. Alexander-Karel Evrard (90 jaar)

176


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 177

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 274

Op 5 December 1902 stelde Armand Heins in de rubriek “Schilderijen Schilderijmuseum, n° 117 - XVIIe eeuw” in het Frans een fiche op over

Heilige familie, door Nicolaas de Liemaeckere.

De Gentse schilder de Liemaeckere, gezegd Roose, heeft veel werken nagelaten in dewelke de Maagd een overwegende rol speelt, en het schilderij die het voorwerp is van deze beschrijving vormt een waardige tegenhanger van de verheerlijking van de Maagd beschreven in de fiches 35 en 276. In vooraanzicht is de gezeten Maagd omringd door SintJozef, door haar moeder Anna en door de kleine Jan-Baptist. Zij draagt een blauwe mantel, een roze en wit kleed en op haar hoofd een grijze sluier die omringd wordt door een stralenkrans. Het kindeke Jezus dat zij op de schoot houdt draait zijn hoofd naar de appel die hem aangeboden wordt door SinteAnna, gekleed in een donker kleed en het hoofd gedrapeerd door een grijs-bruine sluier. Deze groep is zeer geslaagd en de beweging met dewelke de Maagd, waarvan het hoofd zeer expressief is, de borst reikt aan haar goddelijk Zoon is bijzonder bevallig. Sint-Jan, vooraan links, toont aan Jezus een grijs-groene vogel met een witte kraag en een rode kop waarvan A.P. Sunaert zegt dat het een papegaai is. Gekleed in een dierenhuid en een draperie, in zijn hand een kruis houdend, is de voorloper vergezeld door zijn lam, verbergt hij gedeeltelijk het lichaam van

177


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 178

Sint-Jozef, gehuld in een oranje mantel, die zich buigt naar de centrale groep. Achter Jozef ziet men bomen met takken die tot het midden van het doek reiken. Afgetekend tegen de hemel, twee engelen met veelkleurige vleugels dalen neder op de wolken, een van deze figuurtjes strooit bloemen. De compositie van dit doek (2,20 x 1,55) is een van de meest verdienstelijke. Zijn staat van onderhoud is perfect, zijn lumineus aspect van een mooie harmonie laat toe het te klasseren onder de meest aantrekkelijke werken van deze originele schilder, veel te weinig bekend buiten zijn geboortestad. Cf. A.P.Sunaert, Cataloque descriotif du MusÊe de la ville de Gand (1870), p. 56 (n° 68).

178


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 179

MINDER BEKENDE EN/OF VERDWENEN LOCATIES IN GENT Wintercircus, St.-Pietersnieuwstraat, Lammerstraat.

In 1894 bouwde architect Emile De Weerdt, op het terrein van een afgebrande katoenfabriek, het eerste stenen circus te Gent aan de Sint-Pietersnieuwstraat en de Lammerstraat. In 1879 was er reeds een eerste wintercircus gebouwd in de Sint-Amandstraat. vandaar de naam: Nouveau Cirque. De zaal had elektrische verlichting en de wanden waren gedecoreerd met muurschilderingen van Montald. De eerste voorstelling had plaats in 1895 met 120 artiesten en 150 paarden. De damestoiletten werden door journalisten beschreven als weelderig. De hoofdingang van de Nouveau Cirque was voorzien in de Sint-Pietersnieuwstraat. Het gebouw had de vorm van een regelmatige zestienhoek, aan de binnenkant een cirkel. Het was helemaal onderkelderd om plaats te bieden aan de steenkoolopslagplaatsen, de ruimtes voor meer dan 100 dieren en de vertrekken voor de optredende artiesten. Vanaf het begin was het circus ook voorzien van een scène. De zestienhoek draagt een ijzeren kogelvormig dak met centraal een cilinder voor de verlichting. De tribunes waren ingedeeld in drie rangen: de eerste en de loges er boven waren voorbehouden aan de gegoede burgers. De galerij en het paradijs of “uilenkot” was voor het gewone publiek. In 1913 kreeg het de naam Gent Palace. In 1920 brandde het circus gedeeltelijk af. In 1923 begon architect Adrien Pascal Ledoux aan de bouw van een tweede circus in neo klassieke stijl. De tribunes werden opgebouwd in beton en er werd ook op grote schaal gebruik gemaakt van gietijzeren kolommen, waardoor overbodige muren konden weggebroken worden. Hij besteedde veel aandacht aan de binneninrichting, o.a. met centrale verwarming, klank en lichtinstallaties en een akoestisch plafond. Het “mooiste circus van Europa”. Men ging er om te zien en om gezien te worden. De hoofdingang lag nu in de Lammerstraat, waar een gedenkplaat nu nog aan de geschiedenis van het circus herinnert.. In de jaren 1930 werd het circus omgebouwd tot een spektakelzaal met de laatste technische snufjes voor circus, manège, film- en variététheater, lyri-

179


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 180

180


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 181

Nieuw Circus (1930)

Nieuw Circus Galerijen, balkons, bogen, zuilen

181


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 182

sche schouwburg en danszaal die plaats kon bieden aan 3.400 bezoekers. Men organiseerde ook tombola's: eerste prijs voor de 3e rang: een schoon kostuum; voor de 2e rang: 500 kg. kolen. In 1933 bracht het Duitse circus Bush er “Circus onder water”, waarvoor de piste gevuld werd met 500.000 liter water. In 1937 was Un soir d'oubli geprogrammeerd met het optreden van een groep danseressen met ontblote borsten. Het merendeel van de toeschouwers applaudisseerde enthousiast en de voorstelling lokte volle zalen, maar verwekte uiteraard ook een groot schandaal in de stad. De laatste circusvoorstelling had er plaats in 1944. Net na de Tweede Wereldoorlog, de datum hangt af van de bron, kwam het gebouw in handen van Ghislain Mahy; die er een garage van maakte. Bezeten door verbouwingen heeft hij aan het gebouw grondige wijzigingen aangebracht waarbij de rijkelijk versierde galerijen en balkons verloren zijn gegaan. Mahy spaarde geen moeite om zijn zaak bekendheid te geven: zo hing hij er een vliegtuigje en de cabine van een zeppelin op om de aandacht te trekken, en de aanpalende coiffeur in de Lammerstraat maakte vanuit zijn kapperszaak een doorgang waarlangs de wachtende klanten rechtstreeks in zijn garage konden komen. De garage van Mahy omvatte alles: smeerputten, benzinepompen, magazijnen, kantoren, werkplaatsen, nieuwe auto’s en een verzameling oldtimers, allemaal rond dezelfde centrale open ruimte. De oldtimerverzameling van Mahy - hij kocht zijn eerste Fordmodel T in 1944- is een van de belangrijkste verzamelingen in Europa. In 1978 heeft hij met een deel van zijn verzameling Gent verlaten omdat de stad geen belangstelling had voor een oldtimer museum. Na eerst in Houthalen, Limburg te zijn gevestigd, heeft de verzameling thans een plaats gevonden in de Autoworld, Cinquantenaire te Brussel en ook te Leuze. In 2009 heeft er, na jarenlange leegstand, nog een grote fototentoonstelling plaats gehad. Een tentoonstelling tussen de vaste bewoners, de duiven. Het gebouw verkeert inmiddels in een erg vervallen toestand, zodat verschillende opties mogelijk zijn. Ten eerste: volledige restauratie. Weinig waarschijnlijk wegens te hoge kostprijs. Ten tweede: nieuwe bestemming als winkelcentrum of multimedia stadsbibliotheek. Die laatste optie lijkt de grootste kans te maken. Voorlopig hebben er wel tentoonstellingen plaats. Literatuur Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 4 nb. Stad Gent. Zuid-West, 1979. Roghes, Uit de Gentse Oude Doos, Den nieuwen cirk, I, II, III, Vooruit, november 1971.

182


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 183

J. Nauwelaerts. Een stenen circus te Gent. Eindwerk kunstgeschiedenis, UG, 2006. J. Tyssens, Deftig vermaak, ijdel vertier, 2009. E. Veraverbeke, Het Gentse “Nieuw Circus” E. Jonckheere, Kijklust en sensatiezucht. Een geschiedenis van revue en variété, 2009.

Daniël Van Ryssel

IN 1340 WERD TE GENT EEN ENGELSE PRINS GEBOREN

JOHN OF GAUNT, PETEKIND VAN JAKOB VAN ARTEVELDE Dit artikel schreef Pierre Kluyskens meer dan een halve eeuw geleden.

In de politieke loopbaan van Jakob van Artevelde staat 1340 met gouden letters gedrukt: het is het jaar van de beslissende overwinning van zijn proEngelse politiek, het jaar dat hij zijn macht en heerschappij over de Vlaamse steden verstevigt, het jaar ook van de grootste eerbewijzen die hem, burger en poorter van Gent, als aan een koning te beurt vallen. Het is waarschijnlijk aan dit uitzonderlijk jaar in zijn carrière dat Emile Verhaeren dacht toen hij schreef: “Artevelde fut roi” “Roi sans titre, mais roi quand même”! Niet Lodewijk van Nevers maar de Gentse hoofdman zal voortaan de politiek van het graafschap oriënteren en meteen beslissen over de zegepraal van Frankrijk of van Engeland. Wie hem in zijn kamp kan krijgen, neemt automatisch een optie op de overwinning. Het is Artevelde die een van de eerste, een van de meest spectaculaire bladzijden uit de Honderdjarige Oorlog zal schrijven; het is Artevelde die Vlaanderen zal losrukken van Filips van Valois, Gent en de andere Vlaamse steden neutraal zal verklaren en ze eindelijk, wanneer de tijd gekomen is en de gemoederen rijp zijn, aan de zijde van de Engelse koning, Edward IIl, zal scharen.

183


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 184

Hij deed het niet uit haat tegen een monarch, daarvoor hield hij het hoofd koel, ook niet uit demagogie of om een politiek avontuur te wagen, zelfs niet uit eigen belang, zoals men het te dikwijls heeft voorgehouden, maar enkel en alleen omdat hij had ingezien en begrepen dat een Fransgezinde politiek, op dat cruciaal moment, Vlaanderen en de Vlaamse lakennijverheid fataal zou worden. Jakob van Artevelde, en dat moeten alle geschiedschrijvers, zelfs zijn afbrekers toegeven, heeft uit zijn neutraliteitspolitiek het maximum kunnen halen: hij heeft een einde gesteld aan de crisis in de wol- en lakennijverheid en meteen ook aan het pauperisme dat onze gewesten teisterde. Hij heeft tegelijk van Edward III en van Filips van Valois belangrijke voordelen en gunsten afgedwongen, doch het spelletje van de onzijdigheid kon niet eeuwig blijven duren: de twee monarchen konden ook nog in de kaarten lezen en op een bepaald ogenblik stond hij voor een niet meer te ontwijken keus: het doorvoeren van een politiek die alles had gegeven en dus van geen enkel praktisch nut meer was, of met Edward III een bondgenootschap aangaan, waaraan wellicht gevaren waren verbonden, maar dat in elk geval nieuwe en spectaculaire voordelen kon bieden voor Vlaanderen in ‘t algemeen en voor Gent in ‘t bijzonder. Van Artevelde was de man niet om lang te aarzelen of te vitten: hij koos het bondgenootschap met Engeland, vast besloten het peperduur te doen betalen door Edward o.m. door de teruggave van Waals Vlaanderen en Artesië aan het graafschap, de vrijstelling van belastingen en het toekennen van belangrijke toelagen. Het eerste uitwendig teken van die nieuwe oriëntering in dc Vlaamse politiek was de uitroeping van Edward III van Engeland tot koning van Frankrijk: Vlaanderen was immers vazal van de Franse kroon en derhalve gehoorzaamheid verschuldigd aan Filips van Valois. Van Artevelde wist dat zulks de gevaarlijkst struikelsteen van zijn nieuwe politiek kon worden, want verraad plegen, zelfs tegen iemand die, zoals Filips het land regelrecht naar de afgrond had geleid, stoot de Vlamingen tegen de borst. Indien Edward III, die in vroegere jaren nog aanspraken op de Franse troon had laten gelden, tot koning van Frankrijk werd uitgeroepen, konden de Vlamingen zonder enig verraad te plegen naar het Engels kamp overlopen. Dit machiavellisme van de Gents ruwaard lijkt ons tegenwoordig vrij simplistisch, maar in de XIVe eeuw was het vast en zeker een vernuftige zet. Op 26 januari 1340 werd Edward III, op de Vrijdagmarkt te Gent plechtig door de drie grote steden van Vlaanderen, Gent, Ieper en Brugge, als koning van Frankrijk erkend, als de rechtmatige wettelijke opvolger van de Heilige Lodewijk. In alle ernst zwoer hij op de Bijbel, in die nieuwe hoedanigheid, de rechten en de onafhankelijkheid van Vlaanderen te zullen eerbiedigen en

184


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 185

handhaven! Na die eigenaardige “troonsbestijging” - de titel van koning of koningin van Frankrijk droegen de Engelse vorsten tot in 1837 toen koningin Victoria, hem liet varen - verbleef Edward III nog enkele weken te Gent om met Artevelde en diens raadslieden overleg te plegen en hun aanvalsplan voor te bereiden, waarop hij, op 19 februari naar Engeland inscheepte om er geld en troepen bijeen, te krijgen, onmisbaar om een actie tegen de Franse koning in te zetten. Zijn echtgenote, de beeldmooie Filippina van Henegouwen, die hem twaalf kinderen zou schenken, bleef echter te Gent, onder de hoede en bescherming van Van Artevelde en de nieuwe maar trouwe bondgenoten van de Engelse kroon. De koningin was ten andere in blijde verwachting en had nog moeilijk de zeereis naar Engeland kunnen ondernemen. Zij nam haar intrek in de St. Baafsabdij met twee harer zonen, Edward, de latere Zwarte Prins, en Lionel, die in 1338 te Antwerpen was geboren. Edward was amper een paar weken afgereisd toen Filippina, in de maand maart, het leven schonk aan een mooie jongen, “a lovely and lively boy”, Jan, in de geschiedenis bekend gebleven als John of Ghent of John of Gaunt, hertog van Lancaster en stichter van het Huis van die naam. Kinderen worden maar zelden in een abdij geboren en vooral dan het kind van een Engelse koning, tegelijk, althans voor de Engelsen en Vlamingen, koning van Frankrijk. Men kan zich dan ook gemakkelijk de vreugde indenken van onze voorouders wanneer zij de geboorte van de jonge prins vernamen, temeer daar Filippine zeer populair was en vriendschapsbetrekkingen met heel wat mensen uit de stad had aangeknoopt, “lords, ladyes and damoselles” zoals de kroniekschrijvers het ons verhalen. Doch de vreugde en fierheid van onze voorouders kende geen grenzen meer wanneer bekend gemaakt werd dat Edward III en Filippina, Jakob van Artevelde gevraagd hadden peter van de jonge prins te willen zijn. Zoiets was nog nimmer voorgevallen en zal wellicht ook een unicum in de geschiedenis van onze stad blijven. Tegenover Artevelde was het ‘n gebaar van dankbaarheid, een symbolische geste welke het belang van het Vlaamse bondgenootschap onderlijnde, de erkenning ook van de betekenis en de waarde van het gezag en de macht welke hij in Vlaanderen, in de plaats van de gevluchte graaf uitoefende. Kort daarop scheepte Edward in met een indrukwekkende vloot van 200 schepen. Een zeegevecht met de Fransen greep in de wateren voor Sluis plaats en eindigde op een verpletterende nederlaag van de Fransen. Edward III en zijn gevolg, waaronder zijn achtjarig dochtertje Isabella dat hij uit Engeland met zich genomen had, begaven zich daags na de overwinning

185


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 186

op bedevaart naar Aardenburg en trokken van daar uit naar Gent waar zij door de koningin en de Gentenaren triomfantelijk werden onthaald. Enkele dagen later, op 18 juli 1340, bracht Catharina De Coster, de vrouw van Jakob van Artevelde een zoon ter wereld. Als om de kroon op het VlaamsEngels bondgenootschap te spannen, aanvaardde koningin Filippine meter te worden van het kind, dat Filips werd genoemd naar de naam van de Engelse vorstin, die het boven de doopvont hield. Van Artevelde zag aldus in enkele maanden zijn stoutste verwachtingen in vervulling gaan, de hoogste eerbewijzen hem te beurt vallen: hij was de politieke en militaire leider van Vlaanderen geworden, had een koning van Frankrijk « gemaakt », was peter ven een koningskind en zijn eigen zoon had een koningin tot meter gekregen. Niemand had, en zeker niet de Gentse Ruwaard, kunnen vermoeden dat dit hoogtepunt in zijn carrière zo dicht bij zijn val stond en dat de hoofdman, de afgod van het volk, enkele jaren later in 1345, met de bijl zou worden afgemaakt en dat zijn zoon, die door een koningin in de armen werd gedragen, op amper 42-jarige ouderdom, in het bloedbad van Westrozebeke een verschrikkelijke dood zou vinden. John of Gaunt zelf kende een avontuurlijk bestaan: samen met zijn vader nam hij, nog heel jong, aan talrijke veldtochten deel. Driemaal trad hij in het huwelijk, voerde op zeker ogenblik het gezag uit in Engeland, had voortdurend met tegenstrevers en opstanden af te rekenen en stierf in 1399 na een leven waarvan enkel de allereerste jeugdjaren en de twee laatste jaren rustig en vredig waren verlopen. Het is weinig gekend dat zich om zijn geboorte een legende heeft gesponnen die op geen enkele grond berust maar die nochtans, zoals vele legenden in de Middeleeuwen, ingang vond bij het lichtgelovig volk. B.C. Hardy heeft ze ons verteld in zijn werk “Philippe of Hainault and her Times” dat in 1910 te Londen verscheen. Volgens die legende zou Filippine op haar sterfbed aan de bisschop van Winchester hebben bekend dat John of Gaunt noch haar zoon, noch die van Edward III geweest was, daar zij in de St. Baafsabdij te Gent een dochter ter wereld bracht die na enkele dagen stierf. Zij zou dan de zoon van een Vlaamse poorter als haar zoon hebben laten doorgaan doch zij gelastte de bisschop dit bekend te maken, indien er ooit gevaar bestond dat het kind geroepen werd om de Engelse troon te bestijgen! Legende die door politieke beweegredenen werd geïnspireerd maar die volledig uit de lucht gegrepen was, want geen enkel feit heeft ooit enig argument ten gunste van dit fantastisch vertelsel kunnen aanbrengen. Pierre Kluyskens

186


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 187

IETS OVER VOETEN EN ELLEN Alles mee mate zei de kleermaker en hij meette’ge zijn wijf mee ‘n elle.

Het is bijna vanzelfsprekend dat de primitieve mens overal en ten allen tijde de afmetingen van zijn eigen lichaamsdelen te hulp geroepen heeft om er de lengten, breedten en dikten van de hem omringende voorwerpen mee te vergelijken. Wij zouden zeggen te meten. Ook bij het vaststellen en bepalen van afstanden, hoogten en diepten zal hij van diezelfde lichaamsdelen gebruik gemaakt hebben. Dat het met name de ledeMATEN geweest zijn die in eerste instantie in aanmerking kwamen bij het passen, schatten en meten, ligt voor de hand. Inderdaad, hoe konden afstanden tussen punten en plaatsen en omtrekken van weiden, bossen en akkers beter gemeten en de uitkomsten van die metingen beter uitgedrukt worden dan in passen of stappen, voeten en halve voeten? (1) Onafhankelijk van deze maateenheden riep men er vroeger of later nog andere in het leven: eenheden die oorspronkelijk wèl een eigen functie zullen uitgeoefend hebben, maar die na verloop van tijd met de eerstgenoemde grootheden tot een min of meer samenhangend en bruikbaar systeem opgebouwd werden. Als eerste van die “maten” noemen we de vadem of vaam. Hierdoor is te verstaan de afstand begrepen tussen de toppen van de middenvingers bij volledige strekking van de twee armen. Niet zozeer omdat die afstand van mens tot mens verschilt, maar omdat het nu eenmaal niet anders denkbaar is, kenden verschillende plaatsen ook verschillende vadems. Daar waar bij voorbeeld de Amsterdamse vaam een waarde had van 1,698 m, mat de Rijnlandse reeds 1,880 m en de Parijse niet minder dan 1,949 m. Had men in den beginne de lengte van de vadems aangetekend op stokken of staven - maatSTOKKEN (later duimSTOKKEN genoemd) of maatSTAVEN (Frans: cannes) - naderhand zou men eveneens de metalen aanspreken (ijzer, koper) om in die meer duurzame materialen niet alleen de standaardmaten, maar evenzo de gewone meettuigen te vervaardigen. Hoewel men kortere lengten placht te vergelijken met ARMSlengten, HAND- of PALMbreedten (het is voldoende bekend dat men in de zeehavens steeds de dikte van een masthout in deze laatste maat uitdrukt: “die masten hebben een omtrek van zoveel of zoveel palm”; ook dat diezelfde hand of palm in Engeland nog niet 187


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 188

opgehouden heeft als paardemaat gebruikt te worden) en VINGERdikten, zou het hoe langer hoe meer blijken dat de DUIMbreedte DE maat moest worden van het op te bouwen meetsysteem. Men regelde het derwijze dat een lengte van 4 duim (Fr.: pouce, Eng. inch) overeenkwam met die van een palm en de lengte van 3 palm met die van een VOET. En dat bovendien in een vadem precies 6 voeten pasten. De Engelsen die een meer uitgesproken voorliefde hadden voor de halve vaam (half fathom) maakten van die maat de eenheid van HUN stelsel: de yard. Terwijl zij zelf hun (land)vadem van 1,828767 m gebruikten om op hun kaarten de zeediepten aan te duiden, gaven de andere zeevarende volkeren er de voorkeur aan naast hun landvadem er ook een zeevadem op na te houden. De Nederlanders anders kozen er een van 1,883 m en de Fransen een van 1,624 m. Hun brasse. Is het nodig te herhalen wat we een paar regels hoger vaststelden aangaande de aan de vadems toegekende waarden? Het kon bijna niet anders of de voeten, duimen, en op verdere onderverdelingen van deze laatste grootheden: de zgn. strepen en punten, moesten van land tot land en van stad tot stad grotere of kleinere verschillen vertonen. Volgens de oudste ons bekende getuige zou de Oudenaardse voet als de kortste dienen beschouwd te worden: 0,277 m, namelijk zoals het uitgedrukt wordt de XV voeten Oudenaards zijn XIIII voeten Gends. Een 35 jaar later heeft die maat heel wat aan aanzien gewonnen want de verhouding 14/15 is 54/55 geworden, wat voor gevolg had dat zijn waarde met 0,292 opgedreven werd. De langste voet was beslist de Parijse met zijn 0,325 m. Tussen die twee extremen rangschikten zich al de andere zo inheemse als vreemde voeten: de Aalsterse van 0, 279 m; de Amsterdamse van 0,283 m; de Leuvense van 0,285 m; de Antwerpse van 0,287 m; de Brusselse en Hessische van 0,288 m; de Zweedse van o.a. 0,296 m; de Gentse van 0,29777 m; de Engelse en Russische van 0,304 m; de Rijnlandse van 0,312 m; de Noorse van 0,313m. Mag het ons verwonderen dat al die voeten nogal willekeurig in duimen verdeeld werden? De Parijse pied en de Londense foot had men in twaalfden versneden. Ten onzent hadden ze er andere stelsels op na gehouden: Aalst kende een voet van 10 duimen; Valenciennes een van 10 en een halve duim (die stad had nochtans de Gentse voet als maat aangenomen). De meeste andere plaatsen met Gent aan de kop: Antwerpen, Brussel, Oudenaarde, Deinze, Ieper, Amsterdam, een van 11 duimen. Bijna overal had de duim 2 onderverdelingen: de streep, linie of lijn (1/12 duim = 1/144 voet en het punt (1/12 linie = 1/144 duim). Alleen de Engelse duim werd op een andere manier onderverdeeld, namelijk in halve, vierde, achtste en zestiende duim. (Worden de kalibers van buizen niet nog steeds in

188


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 189

achtste duim uitgedrukt?) Welsprekender dan bladzijden proza vertellen ons 2 in de Gentse Bijloke museum bewaarde houten vouwmaten heel wat over enkele van die voeten. De eerste maat, klaarblijkelijk van Engelse makelij (inventarisnummer 3070), bestaat uit 4 gelijke latjes die door middel van koperen scharniertjes aan elkaar bevestigd zijn en dus kunnen opengevouwen worden. De constructeur van het toestel benuttigde de 4 zijvlakken voor het aanbrengen van evenveel verschillende maten. A. Op een van de brede zijvlakken bracht hij een afstand aan gelijk aan 2 Parijse voeten. Elk van deze voeten (van 0,325 m) verdeelde hij in 12 genummerde duimen (van 0,027 m) en elk van deze duimen in halven, kwarten en twaalfden, het is te zeggen strepen van 0,002 m. In de linkerbovenhoek staat de naam Parijs gegrift. B. Op een van de smalle zijvlakken zijn 2 Antwerpse voeten (van 0,287 m) aangeduid en verdeeld in tweemaal 11 duimen. Elk van de duimen (van 0,026 m) heeft men volgens Engels gebruik verdeeld in halven, kwarten en achtsten (van 0,003 m). Ook deze duimen zijn genummerd. Uiterst links de naam Antwerp. C. Op het tweede smal zijvlak lezen we de naam Rhineland. Hier ontmoeten we 2 voeten van 0,312 m verdeeld in 12 genummerde duimen van 0,026 m en deze op hun beurt in halven, kwarten en achtsten (van 0,003 m). D. Op het tweede breed zijvlak ten slotte is een lengte van een halve meter aangetekend, verdeeld in dm, cm en mm (met nummering van de cm). De tweede duimstok in de Bijloke (inventarisnummer 3071) bestaat eveneens uit 4 vouwbare latjes, doch in plaats van de 4 zijvlakken heeft de vervaardiger slechts de twee brede kanten benut. A. Een van de zijvlakken draagt in de linkerbovenhoek de naam Ghent. Elk van de latjes (van een voet van 0,29777 m) is verdeeld in 11 genummerde Gentse duimen van 0,02707 m. Evenals de Parijse duim is ook de Gentse verdeeld in halven, kwarten en twaalfden. In dit geval strepen of liniën van 0,00225 m. B. In de linkerbovenhoek van het tweede vlak staat het woord Meter. De maat zelf is verdeeld in cm (genummerd), halve cm en mm. Zoals te verwachten is, komt de meter-kerf op de ene kant van de duimstok precies overeen met de 37 duim-kerf op de andere kant. Inderdaad, 0,02707 m x 37 = 1,00159 m. Over de verantwoorde verdeling in twaalfden nog dit: in een bij A.B. Stéven verschenen boekje wordt beweerd dat de Gentse duim van 0,02707 m verdeeld wordt in 11 strepen van 0,00246 m, dus strepen die 21/100 mm groter zouden zijn dan die andere. Berust de bewering van de “Tafelen” op een ver-

189


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 190

gissing? Zolang we geen stokken kunnen voorleggen die volgens dat 11-delig stelsel geconstrueerd zijn, dienen we ons van elke beoordeling te onthouden. Beslist een wijdere verbreiding en een grotere populariteit kennend dan de voet-duim-streep-maat is de el, elle of ellenmaat. Waar en wanneer ze “uitgevonden” werd? Wie zal het ons meedelen? Is haar bakermat ergens in Azië te zoeken? Wie weet of de Oudheid de kennis ervan niet van de voorhistorie heeft overgeërfd. Zeker is het dat de mens zijn bij uitstek beweegbare armen te hulp geroepen heeft om de lengten van buigzaam materiaal - ik denk aan bast, vlechtwerken, riemen, banden, touwen, weefsels - zo doeltreffend mogelijk te meten. De Babyloniërs en de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen, en na hen al de andere volkeren van de beschaafde wereld, hebben gedurende millennia die maat als enig middel gekend om om het even welk textielproduct te be- en te verhandelen. Hoe al die oude beschavingen de el in hun verschillende - in menig geval sinds lang verstomde - talengenoemd hebben mag voor ons een duister geheim blijven. Het volstaat te weten dat de Grieken een voorarm olenè noemden; dat het oudhoogduits van een elina gewaagde; het oud-fries van een ielne; het oudEngels van een elne. Laten we er verder aan herinneren dat het ding in het Nederlandse als el, in het Duits als Elle en in het Engels als eln bekend staat. En dat het Frans zijn aune (alne in 1080) ontleende aan het latijnse ulna. Dankt de el haar naam aan de Grieken, de haar toegekende waarde kreeg ze van de Romeinen. Want beweren de Costumen van Brussel (1657): de Romeynen plagen deze mate te nemen op de lengte van eenen arm ende de half elle op eenen Cubitus (ellepijp of voorarm). Dat de elleboog de plaats aanwijst waar de arm of el gebogen wordt, vraagt o.i. geen opheldering. Hoe men te werk gegaan is om de ellenmaat “uit te vinden”? Zonder enige twijfel zal men gedaan hebben wat wij in onze kinderjaren niet zelden door marktkramers, straatventers en kleine winkeliertjes zo spectaculair zagen doen met een van hun beurtelings buigende en strekkende arm allerhande ellegoederen of ellewaren meten. Het was in de tijd dat men van die goederen: lint of band, boord of kant, en goedkope katoensoorten in de letterlijke zin van het woord aan drie ellen voor een frank te koop stelde en in figuurlijke zin alles wat minderwaardig verondersteld werd met die lage prijs vereenzelvigde: een bel van drie ellen voor een frank, een klakpotter van drie ellen voor een frank. In de Gentse stadsrekeningen komen we voortdurend posten tegen waar men de el te berde brengt. Reeds in de oudste (bewaarde) jaargang van die rekeningen (1314-1315) vermeldt men die maat. Het jaar daarop (24 sept. 1316) bekostigt de stad het laken waarvan twee straatvegers zich een zomeruniform

190


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 191

mogen laten maken: It. Danine van Ouden(aerde) ende Pauwelse Papegaye modercnapen, van 12 ellen lak(ene) die sij adden te zomere... (5) Op 1 okt. 1322 is het ‘s graven naar die door de stad in de kleren gestoken wordt: van 9 ellen ende 3 vier(endeele) lakens, daer mijns heren zot van Vlaenderen cleedere ef adde. (6) Welke waarde mogen we aan die zeer oude el toekennen? Voor het eerst vinden we ze vermeld in een reeds vermeld boekje waarin het heet dat Ghend heift 1 elle van 26 dumen lanck ende eene van 27 dumen. Wetende dat de Gentse duim 0,12707 m lang tas, is het gauw berekend dat die ellen een lengte moeten gehad hebben van respectievelijk 0,70382 m en 0,73089 m. Hoelang de korte el haar lengte gehandhaafd heeft, kunnen we niet zeggen. We weten alleen dat ze in 1,581 gedevalueerd was tot 0,69930 m: Ghend heeft een corte elle van XXVI duime min een zesde deel vande duym en een laghe elle van zevenentwintch duymen zo vooren geseyt is. (3). De lange el gebruikte men om op de Vrijdagsmarkt (later ook in het Metershuis of Lakenmetershuis) het lijnwaad te meten dat de boeren in stukken van 40 el te koop stelden. Vandaar de naam lijnwaadel. Het was ook de lange el waarmee men in de Lakenhalle het rauw of droog laken mat om welke reden ze rauwe (lijnwaad) el genoemd werd. De korte el kwam alleen te pas om het gevold laken in vochtige toestand te meten. Vandaar de bijnaam van natte el. (7) Van beide ellen bewaarde het Stadsbestuur van lang vóór 1546 tot enkele jaren na 1786 de standaardmaten: ... van welke ellen, duym en voet van Gend met de juste grootte of lengde is hangende met meer andere ysere maeten nevens de schouwe op de saele van het Stad-huys van Gend. (8) Die saele is ongetwijfeld onze Pacificatiezaal. Jammer genoeg zijn die ysere maeten daar niet meer aanwezig. Naar alle waarschijnlijkheid heeft men die in het begin van de vorige eeuw met zoveel ander archeologisch materiaal naar de zolders van het Stadhuis versast, vanwaar ze, niemand weet wanneer of waarom, spoorloos verdwenen zijn. Ik denk niet dat deze verdwijning in verband te brengen is met de woelige jaren van na 1786, dus met het uitbreken van de Franse Revolutie, met de aanhechting van onze gewesten bij de Republiek, met de invoering van het metriek stelsel. Hoe praktisch en nuttig het nieuw stelsel ook moge geweest zijn was het slechts schoorvoetend dat het zijn intrede mocht doen in een wereld die zich liever bij de ingewortelde sleur en slenter wenste te houden. Geen wonder dus dat de man in de straat die weliswaar de opgedrongen maten wel moest aanvaarden, zich halsstarrig bleef vastklampen aan de oude vertrouwde namen. Zodat men er geen graten in zag de meter el te noemen, de dm palm, de cm duim (ook wel vinger), de mm streep, de dam roede en de km mijl. 191


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 192

Uiteraard was het vooral met de ellematen dat de tafelen van conversie (4) zich bezig hielden, doch even ijverig belastten zich de almanakken met de verspreiding van die tafelen. Laten we samen een almanak van 1822 openslaan (9) . Het boekje besteedt 3 bladzijden aan die tafelen. Op blz. 21 vinden we de REDUCTIE van rauwe gendsche Lynwaed-ellen (ge-rekent in advenante van 28 duymen 3 linien par elle) in Nederlandse Parysche en Brugsche ellen (die Nederlandse ellen zijn natuurlijk Meters). De tafel beslaat 4 kolommen. De eerste kolom geeft het aantal ellen op: 1/4; 1/2; 3/4; 1; 2; 3;enz. tot 100. In de tweede kolom vinden we de omzetting in Nederlandse ellen (lees meters), Duymen en Lignien. Voor de omzetting van 1 el krijgen we: 0 Nederlandse ellen, 76 duymen, 5 lignien wat we lezen als 0,765 m. Een ander voorbeeld: de omzetting van 45 ellen geeft: 34 Nederlandse ellen, 42 Duymen, 5 Lignien, wat voor ons betekent 34,425 m. In de derde kolom vinden we de ellen vertaald in Parijsche ellen (10); 1 Gendsche el komt overeen met 0 Parijsche ellen, 10 talien en 3 tienden van talien (bedenk dat 1 talie - Frans: taille - = 1 streep) het 16de deel is van de parysche el. Aangezien deze groter is dan de Gentsche el, 1,182 m, is gauw de waarde van die talie vastgesteld: 0,073 m. In de vierde kolom ten slotte heeft men de Brugsche ellen ondergebracht. We vernemen dat 1 Gentsche el gelijk is aan 1 Brugsche el, 1 Talie en 12/25 van een Talie. Ook hier is de talie = 1,16 Brugsche el maar wat meteen verbaast is dat ze in 25 in plaats van in 10 verdeeld wordt. Zoals ge zelf kunt waarnemen is die Brugse kleiner dan de Gentse. Stappen we over naar de volgende bladzijde van onze almanak: bladzijde 22. Hier treffen we aan: de REDUCTIE van de witte gendsche Lynwaed-ellen (gerekent in advenante van 27 duymen par elle). Weerom is de informatie verdeeld over 4 kolommen. Deze verklappen dat 1 witte Gentse lynwaed-el de waarde heeft van 0 Nederlandse ellen, 72 duimen en 8 lignien, dus 0,728 m; 1 Parijse el, 9 talien en 4 tienden van een talie; 1 Brugsche el en 1/25 Brugsche el. Bladzijde 20 bezorgt ons de REDUCTIE van gendsche merceniers-ellen (11) in Nederlandse (meters), fransche en brugsche ellen. Om uit de gewoonte niet te gaan, worden 4 kolommen in beslag genomen om ons in te wijden in het handenspel der heren merceniers. 1 gendsche merceniersellen meet precies 0 Nederlandse ellen, 69 duymen en 8 lignien, wat wij lezen als 0,698 m; 0 Parijse ellen, 9 talien en 2/5 talie; 0 Brugsche ellen, 15 talien en 19/20 talie. Zelfs de landmaten slaagden er niet in te ontsnappen aan de wedijver waarvan de el en de meter - zoals we zopas gezien hebben - sedert de aankomst van de Fransen het onderwerp waren. De zgn. Hollandse Tijd schijnt van meet af aan kordaat voor de (Franse)

192


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 193

nieuwigheid, de metrieke maten, de ha, a, ca, gekozen te hebben... om meteen de (eigen) oude maten met zwier in het dak te steken. In dit verband spreken boekdelen de aankondigingen van verkopingen die we o.a. in de Gazette van Gent (12) aantreffen: Van eene behuysde en beschuerde Hofstede, met alle de drooge en groene kateylen (roerende goederen).... 1 hectare 6 aren / Een Olie-stampkot (olieslagerij) gebouwd in hout met 15 aren grond/ - Eene partye Land... groot 29 aren 20 centiaren. Goddank was op het einde van de Franse Tijd een almanak het metend volkje ter hulp komen snellen om het overstappen van het oude naar het nieuwe te vergemakkelijken. Voor een (oude) roede onderwijst de almanak, gelden 14 ca 85/100 ca (= dm2) 30/10000 ca (= cm2) of eenvoudiger geschreven: 14,8530 ca. Wat er de liefhebbers van het aren-en-centiaren-gebruik toe aanspoorde om na een paar jaar bakzeil te halen, de verwezen oude roeden uit het vergeetboek te halen en weer aan het reduceren te gaan, weet ik niet. Een feit is dat eenmaal zover gekomen, andere nummers van de Gazette openslaande, we niet zonder verbazing ontdekken dat de el of liever de VIERKANT EL (in de rol van m2) is komen opduiken: Een speelgoed (lust- huis, buitengoed) met remise, boomgaerd, lochting en de voordere drooge en groene kateylen, ...groot over erve ontrent 19 roeden 62 ELLEN/METRIQUE ofte 132 ROEDEN OUDE GENTSCHE LANDMETE./ Eene dreve, beplant met wel-wassende opgerende en tronk-boomen, ...groot over erve met half de grachten salvo justo 18 roeden 43/ ELLEN METRIQUE ofte 124 ROEDEN OUDE GENTSCHE LANDMETE. Een tijdspanne van 12 jaar overbruggend stappen we over van de zgn. Hollandse Tijd naar de Belgische en werpen we ons op de almanak van 1834 (15).'' Het valt alvast op dat deze alleen oog heeft voor de rauwe el, want lezen we op bladz. 44: Reductie van Nederlandse in Gendsche rauwe Lynwaedellen, zoo als zy ter merkt van Gend gerekend worden. Verwondert het u dat de ijver betoond voor dat reduceren een ommezwaai gemaakt heeft van maar liefst 180째? In plaats van te vertrekken van de gendsche ellen wordt nu kordaat uitgegaan van de Nederlandsche el. pug van de meter. De bewerking neemt in plaats van 4 slechts 2 kolommen in beslag. De eerste kolom somt de Nederlandse ellen en halve ellen op aanvangende met 50 ellen en eindigend op 119 1/2 ellen. Als we nagaan wat verteld wordt over de waarde die 76,5 Nederlandse ellen vertegenwoordigen ervaren we met voldoening dat die inderdaad 100 van onze gendsche rauwe ellen evenaren. Ik heb levendig de indruk dat in tegenstelling tot wat de almanak van 1822 ons biedt die van 1834 zich alleen interesseert voor de heren groothandelaars. Wenst ge kennis te maken met een (kroon)getuige die wat voorgaat af gaat

193


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 194

extra komt beamen? Bekijk dan met mij de maatstok (inventarisnummer 3853) die in het Museum van de Bijloke bewaard wordt. Het betreft een 58 cm lange lat waarvan het handvatsel 8 cm in beslag neemt. De resterende halve meter is verdeeld in da, halve dm en cm. De maat vermeldt de naam van haar vervaardiger: Dupré Gend. Bovenaan de lat heeft Dupré de naam van de maat ingeprent: halve el. Dat onze halve el een langdurig bestaan gekend heeft getuigen de 8 ijktekens die erop aangebracht zijn. Doch laat ons tot onze ellen terugkeren. Met honderdtallen - wellicht nog veel meer - hebben ze gedurende vele eeuwen op de markt en in de winkel door ontelbare generaties tot verslijtens toe een niet te onderschatten rol gespeeld. Met ontzettend weinigen hebben ze de kans gezien aan de vernielzucht van de mens te ontsnappen. Toch zijn we erin geslaagd enkele van die laatste Mohikanen op te sporen. Rijk is onze buit geenszins te noemen. Wel integendeel. Maar wie weet dragen deze paar bladzijden er niet toe bij om nog op stoffige zolders of in verborgen hoeken vergeten exemplaren voor de dag te toveren. Van de ellenmaten die aldus opgevist werden zijn er ijzeren en houten. De ijzeren - lees smeedijzeren - maat berust in het Oudheidkundig Museum van Sint-Niklaas (inventarisnummer 3324). De totale lengte bedraagt 0,810 m. Het ronde handvat eindigt op een ring waarvan de buitenste diameter iets meer dan 0,020 m is. Het handvat loopt uit in een plat lemmer van nog geen cm breedte dat precies 0,700 m lang is. De el is onderverdeeld in helften, aangeduid door een streep geaccentueerd door een Sint-Andrieskruis. De 4 vierendelen zijn op hun beurt door strepen aangetekend. Alleen het vierendeel rakend aan het handvat is in 2 achtsten verdeeld. Het laatste achtste in 2 zestienden. Sint-Niklaas bezit tevens een houten el (inventarisnummer 3322). Totale lengte 0,845 m; grootste breedte 0,020 m; kleinste breedte 0,010 m; grootste dikte 0,010 m; kleinste dikte. 0,005 m. Een kruis gevormd door een loodrechte en een schuine streep verdeelt de el in helften. Strepen tekenen de vierendelen en achtsten aan. Het achtste rakend aan het handvatsel is verdeeld in zestienden. Het laatste stuk nogmaals in twee. Het handvat (0,145 m) is doorboord. Het uiteinde van het voorwerp vertoont sporen van slijtage wat een veelvuldig gebruik laat veronderstellen. Het Museum “Het Sterckshof” van Deurne bewaart 3 verschillende ellenstok. ken. De eerste (inventarisnummer S 933) doet onwillekeurig denken aan het Sint-Niklase exemplaar: totale lengte 0,845 m; lengte el: 0,9700 m. Er zijn slechts 3 inkervingen: een om de el te halveren, een om een helft te halveren, een om een vierendeel te halveren. In feite dus xg± een wel eenvoudige conceptie van een ellenmaat.

194


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 195

Nog eenvoudiger van uitvoering is de tweede el (inventaris nummer S 934). Totale lengte: 0,942 m; lengte el: 0,697 m. Een koperen kopnageltje verdeelt de el in helften; een ander nageltje een van de helften in vierden. Het derde Sterckshofse stuk (inventarisnummer S 931) heeft een totale lengte van 0,855 m. De el meet 0,738 m en is weer al door koperen nageltjes in 8 achtsten verdeeld. De nageltjes bekronen zesstralige sterretjes. Bepaald interessant zijn de versozijde en een van de zijkanten van de stok. Die versozijde is links en rechts versierd met ingekerfde aaneengesloten uitgerekte sterremotieven. In het middengedeelte hebben die motieven enige ruimte gelaten voor de inplanting van 3 koperen hoofdletters: M D L, wellicht de initialen van de maker van de maat. Op een van de zijkanten is een jaartal ingekerfd: 1837. Een (zeldzame) informatie van belang. (16). Niet minder vermeldenswaard zijn de 2 ellematen die J. Weyns (16) wist te verwerven. Het betreft een houten en een ijzeren el. De eerste (0,663 m) is door middel van volle strepen in vierendelen en door middel van halve strepen in achtsten verdeeld. De ijzeren maat (0,685 m) kent een volledige verdeling, d.w.z. stukken tot en met de halve talie. Tot daar de ellen waarmee ik kennis kon maken. Ware het beslist gewaagd al die verschillende latten en staven te willen localiseren. De vastgestelde ellewaarden: 0,738, 0,700, 0,697, 0,685, 0,663 m, enz. doen terecht veronderstellen dat niet minder dan de voeten en de duimen, de ellen gezwind van plaats tot plaats verschilden. Het Handt-boeck van 1581 en de Nederlandse Negociant van 1786 (17) delen ons mee dat meer dan een stad de Gentse el als de te gebruiken maat geadopteerd had: Geraardsbergen, Tielt, Poperinge, Nieuwpoort, Izegem, Middelburg en dat al de plaatsen van het Land van Waas verwezen werden naar Sint-Niklaas of Stekene waar in hun kerken twee Ghendtsche ghebrande (gesmeden) ijzeren ellen (lees standaard-ellen) hanghen om (hun ellen) daertegens te verifieren (Voorgeboden 1553). Wat niet verhindert, schrijven Handt-boeck en Negociant, dat de meeste plaatsen liever met een eigen maat het lijnwaad te lijf gingen. Die schenen te redeneren: Waarom de rechte (gemakkelijke) weg nemen als de kromme (ingewikkelde) ook begaanbaar is? En ze gingen dapper aan het goochelen met de gekste breukencombinaties. Ziehier enkele resultaten van de geleverde prestaties. Vergeleken met deel van Gent (ik veronderstel de witte) mat die van Brussel 35/36; van Aalst 57/56; van Antwerpen 77/78; van Brugge, Damme, het Vrije, Veurne, Rijsel 323/322; van Kortrijk 59/60, van leper 40/39; van Ninove 24/23, van Oostende 64/62; van Roeselare 79/78. Deinze heeft een lange en een korte el; de lange 45/46; de korte = 59/60. Van Oudenaarde wordt gezegd in het Handt-boeck: Daer is ooc tweeder ande 195


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 196

elle: Lynwaetelle ende corte elle ende elck van dien een STROOMAEL langher dan te Ghendt. Tweehonderd jaar later gewaagt de Negociant eveneens van een stroy. Wat zo'n stroy waard was vertelt ons niemand. Geen woordenboek dat weet te verklaren wat we aan den stroomael hebben. Verwijs en Verdam (18) kennen wel een VINGERMAEL (vingerbreedte) en een DUYMMAEL (duimbreedte) maar over een stroomael -zwijgen ze in alle talen. Veel meer dan een paar mm kan dat “mael” zeker niet bedragen hebben. In elk geval kan dit niet veel geweest zijn: spreekt men immers niet van iemand geen strobreed in de weg te leggen. Niet alleen ten onzent, maar ook in het buitenland sprong men om ter willekeurigst om met de waarde van de ellenmaat. Iets kleiner dan de 18de-eeuws aune de Paris was de Engelse ell, aan dewelke men een lengte geschonken had van 1 1/4 yard of 45 inches. Het is te zeggen 0,0254 m x 45 = 1,143 m. De Duitsers voelden zich - hoe is ‘t mogelijk! - meer aangetrokken tot waarachtige lilliputse dingen. Daarom lieten ze hun keuze vallen op ELLEN van 0,60 m tot 0,667 m. We hebben gezien welke methode aangewend werd om onze el door de band te verdelen. Volgens het tweedelig stelsel. Dus niet volgens het tiendelig of het twaalfdelig. Het Handt-boeck is daar om er ons prompt aan te herinneren. Het verkondigt: de elle wordt te Ghendt aldus gheresolveert: Een elle in twee alf ellen Een alf elle in ij quaerts oft vierendeelen Een vierendeel in twee alf vierendeelen Een alf vierendeel in twee taillen Een taille is de minste mate dienren op de elle verkoopt ofte meten magh. Deze aanwijzing verrechtvaardigt het vermoeden dat men voordien wel eens met halve taillen, tailgen, taelgen, talien, taelgien, rekende en handelde. Zoals we verder zullen zien zal men het veel litertoch doen. Dat er niettegenstaande alles - veeleer sporadisch - met het twaalfdelig stelsel omgesprongen werd komen ons de Tafelen van 1802 (5) verduidelijken: Men verdeelt in derden, zesden, twaalfden en vierentwintigsten. Willen we aan al dat in gedachten snijden en hakken een einde maken om nogmaals terug te keren naar mijn - wellicht uw - stokpaardje: die sympathieke, oude Gentse ellenmaat. Bij het bespreken van de vadem trok ik uw aandacht op een merkwaardig stuk dat in het Museum van de Bijloke bewaard wordt: die vouwbare maatstaf waarmee op z’n Gents, z’n Engels en z’n Duits kon gemeten worden. Zijn er eveneens ellematen met een dergelijk drievoudig gebruik in zwang geweest? Te oordelen naar het feit dat in geen enkel van onze musea zo'n instrumenten voorhanden zijn, zoudt ge die vraag redelijkerwijze met een forse neen willen

196


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 197

beantwoorden. Welnu, van die “neen” is geen sprake in een Gentse privé-verzameling want daar berust wèl zo’n el. Ik mag gerust zeggen een met drie gezichten. Het betreft een familiebezit die de eigenaar voor geen geld ter wereld zou willen ruilen, want herkomstig van een van zijn overgrootvaders (1798-1878), een man die evenals hij zelf smoorlijk verliefd was op zijn geboortestad en al wat met die stad te maken had. Van beroep schrijnwerker zijnde zal hij het voorwerp bezwaarlijk gehanteerd hebben, zijn vrouw mogelijk wel. Nog veel minder zal hij er een ogenblik aan gedacht hebben dat het houten ding meer dan 100 jaar na zijn dood zou gekwalificeerd worden als een waarachtig curiosum om maar niet te gewagen van een gepatenteerd unicum. Het is vervaardigd van gevernist acajou; is 0,840 m lang, bij het uiteinde van het handvatsel 0,015 m bij 0,010 m;.. bij het andere uiteinde 0,011 m bij 0,007 m, wat resulteert in 2 smalle en 2 brede zijkanten. Een van de smalle zijkanten werd aangewend om er de rauwe el op aan te duiden. Twee koperen kopnageltjes bakenen de el af; deze meet 0,760 m. Drie enkele nageltjes verdelen de el in vierendelen. Eenvoudiger kan het niet. Het spreekt vanzelf dat niet de ei rauw, grauw of ruw is maar het lijnwaad dat ermee gemeten wordt. Ze wordt ook lange el genoemd in tegenstelling tot de witte el die een korte heet te zijn. De rauwe el die in de Lakenhal gebruikt werd om de wollen lakens te meten was korter dan de lijnwaadel; werd bovendien droge el genoemd in tegenstelling tot de natte el die diende om de gevolde (nog vochtige) lakens te meten. Het (rauw) lijnwaad werd niet in de stad maar op het platte land gefabriceerd. Elke vrijdag brachten de boeren hun stukken lijnwaad naar de Vrijdag markt om oorspronkelijk ter plaatse, naderhand in het Meeterstuys (Lakenmetershuis) gekeurd te worden. Die naam Lakenmeters-huis moogt ge niet als een lapsus beschouwen: lijnwaad was als product laken: lijnwaadlaken. Denk in dit verband aan de woorden beddelaken, tafellaken, textielwaren die met lakenstoffen niets te maken hebben. De ongeveer 40 m lange stukken lijnwaad, webben genoemd, werden ontrold op tafels, lynwaetbancken genoemd, waarop door middel van strepen een afstand van 10 ellen afgelijnd was. Een manier om vlug vast te stellen hoeveel repen (10 ellen)de ontrolde webbe telde. Zijn controle beëindigd zijnde voorzag de Meeter het stuk door er een lood in te persen. Vandaar zijn naam van persenaer of zeghelaer. Nu kon de lijnwaad-koopman zich het stuk aanschaffen en ten voordele van het Godshuis van Sint-Jan-ten-Dulle een recht van 2 duiten den reep ende elle van den lynwaede (18) betalen. Een gedeelte van zijn koop verhuisde naar 4 de lijnwaadbleker, een ander gedeelte naar de lijnwaadverver en nog een ander gedeelte naar de mercenier.

197


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 198

Garens werden niet op de Vrijdagsmarkt verhandeld. Daartoe was een speciaal marktplein aangewezen: de Garenmarkt of Garenplaetse (thans Edw. Anseeleplein). Zowel grauw als gebleekt of geverfd (blauw) garen. Op deze markt kwamen de merceniers, de uitgevers van kantwerk en de lint wevers hun voorraad strengen garen opdoen. Aan die garenhandel herinnert nog steeds het smal straatje, de Garensteeg, die de Vrijdagsmarkt verbindt met de gewezen plaetse. Ook het sedert 1900 verdwenen waterstraatje, de Twyndersstraete, die de Steurstraete verbond met de Ottogracht, doet aan de garenfabricatie denken. De witte el (0,724 m) kreeg een plaats op den van de brede zijkanten van de maatstok. Twee koperen nageltjes begrenzen haar; de vierendelen zijn aangeduid door middel van 1 nageltje. De witte el werd gebruikt om gebleekt (wit) of geverfd (blauw) lijnwaad te meten. Het bleken was de taak van de bleker (19). Zowel op het panoramisch gezicht van 1534 als op het plan Malfeson van 1756 herkent ge op de eerste oogopslag de vele bleekmeersen die over heel de stad verspreid liggen (denk aan namen als Blekerijstraat en Blekersdijk). Perpendiculair lopende sloten verdelen de meersen in bleekvelden, bleekpleinen, bleeklanden. Op die pleinen bevestigen de blekers hun webben door middel van houten pinnen. Het bleken geschiedt (op voorouderlijke wijze) door inwerking van lucht, water, zon- en maanlicht. Van chemische bleekmiddelen werd hoe langer hoe meer gebruik gemaakt. Gebleekt linnen kwam slechts zelden in de kast van de mindere man terecht; die moest het stellen met rauw lijnwaad. Anders was het gesteld met het geverfd lijnwaad. De blauwververs of blauwere hadden tot 1540 hun gilde en hun wapenschild; of ze nadien tot de 21 in eer herstelde gilden gerekend werden, kan ik niet zeggen. Zeker is dat de mannen-met-de-blauwe-vingers de 's gelijken niet waren van de heren-met-het-blauwe-bloed. Zoals gezegd was het blauw lijnwaad een courant en erg gegeerd artikel. Alle werkklederen waren blauw: blauwe broeken, blauwe vesten, blauwe mutsen, blauwe kielen, blauwe voorschoten. Voor wie de blauwe kiel en de koperen genummerde identiteitsarmband de officiĂŤle uniform uitmaakten, waren de commissionairs, kruiers of pakjesdragers die in het Zuidstation de binnendienst waarnamen. Dat wil zeggen het dragen van het reisgoed van de trein naar de uitgang of omgekeerd. Door eenieder waren die lui bekend als de blauwkielen. In tegenstelling tot de witkielen die de buitendienst verrichtten. Op de tweede brede zijkant herkennen we blindelings de merceniersel (0,694 m). Wat ermee gemeten werd moet wel iets precieus geweest zijn, want niet alleen de el, 3 nageltjes,de halve el (3 nageltjes), de vierendelen (2 nageltjes), en de achtsten van de el (1 nageltje), ook de zes tienden en de tweeĂŤndertigsten van de el zijn met een nageltje aangegeven. Wat per 0,021 m verkocht

198


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 199

werd? Wie zal het ons verklappen? De kennismaking met het zoëven besproken acajouhouten meetinstrument doet ons eens te meer constateren hoe onstandvastig en wispelturig de door onze overgrootouders gebezigde maten wel waren. Belet die stand van zaken ons een datum op het ding te plakken? We zijn inderdaad geneigd een verband te leggen tussen de door de meetstok prijsgegeven informatie: 0,760; 0,724; 0,694; en wat de almanak van 1822 op zijn beurt leraart: 0,765; 0,728; 0,698. Wil meteen op de minieme verschillen letten: 0,005; 0,004; 0,004. Deshalve menen we de el in kwestie te situeren in de weinige jaren die de zgn. Hollandse Tijd telde. De bladzijden die voorafgaan hebben niet alleen de pretentie didactisch te willen zijn, Ze willen zich tevens, maar anderszins, te nutte maken. Wellicht blijven in laden, kasten of kisten, op zolders of op andere plaatsen, misschien niet vermoede andere oude maten liggen die ook een geschiedenis hebben. Mochten die verwaarloosde zaken opnieuw het daglicht zien en door hun eigenaars ter bestudering aan deskundige diensten of personen ter hand gesteld worden, wie weet hoe verrijkt onze wetenschap door die manier van doen niet zou worden! Maurits Van Wesemael

NOTEN (1)

(2) (3)

(4)

(5) (6)

(7)

(8)

(9)

(10)

Hoeveel kinderspelen zijn er niet aan te wijzen waarbij duchtig met passen, voeten, halve voetjes, handjes (pootjes), te werk gegaan werd? Der Coopliede Handboucxkén, Ghedruckt te Gend by Joos Lambrechtt, 1546 Der Cooplieden Handt-boeck, inhoudende t.. als oocde diversiteyt van de maten natte en drooghe, Ellen, voetmaten,.... te Ghendt by Jan van Salenson, woenende op de hooghpoorte inden Bybel, Annoo, M D L XXX J Tafelen van conversie ofte reductie der oude maeten en gewipten van ‘t departement der Schelde door den burger Aubert, 1802, Gend A. B. Stéven op de Koorn-Merkt J. Vuylsteke, Gentsche Stads- en Baljuwrekeningen, 1280-1336,Gentt, 1900, I, blz. 121 Id. I, blz. 253. De hier bedoelde graaf was Lodewijk van Nevers, die enkele dagen voordien (17 sept.) zijn grootvader Robrecht van Bethune opgevolgd had K. Stallaert, Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uit drukkerijen, Leiden, 1890 Nieuwen Nederlandse Negociant van Vlaenderen en Braband. rot Gend, by de Gebroeders Gimblet Boekdrukkers en Boekverkoopers op de Koorn-merkt 1786 Curieusen en utilen almanach Voor het jaer 1822, ofteden getrouwen Wegwyzer der Stad Gend, Tot Gend by J. Snoeck-Ducaju in de veldstraete N° 10 Weinigen weten dat de gevel van dit huis een herdenkingsplaat draagt herinnerend aan de oprichting van de nog bestaan de drukkersfirma) De waarde van de Parijse el werd bij verordening van koning Henri II (1547-1559) vastge-

199


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 200

(11)

(12) (13)

(14) (15)

(16) (17)

(18) (19)

steld op 3 voeten, 7 duimen en 8 liniën van de Franse vadem toise). Als we weten dat die vadem (1,949036 m) verdeeld werd in 6 voeten ( van 0,32484 m) van elk 12 duimen (van 0,02707 m) van elk 12 liniën (van 0,002256 m) elk van 12 punten, is het een kleine kunst te berekenen hoe lang die aune du Roi wel was: 0,32484 m x 3 = 0,997452 m 0,02707 x 7 = 0,18949 m 0,002256x 8 = 0,01804 m Totaal: 1,18205 m. Het Parijse museum Conservatoire National des Arts et Métiers bewaart de ijzeren standaard-el die tijdens de regering van Henri vervaardigd werd. Erin staat gegraveerd Aux Marchans grossiers et merciers de Paris 1554. Het spreekt vanzelf dat in de loop van de eeuwen andere exemplaren die eerste el kwamen vervoegen. Een ervan is een stalen. Steeds werden de standaard-ellen angstvallig bewaard in het gildehuis van de merciers. Hoeft het gezegd dat de ten onzent in de 19de eeuw gebruikte parysche el niet te vereenzelvigen is met Henri's lengtemaat? De merceniers-elle was het instrument bij uitstek van de merceniers, mersseniers, meerseniers, marseneirs, dus marskramers. Behalve lint, boordsel, galon, volant, kant, zijde, fluweel, verkochten ze talrijke benodigdheden die de kleermakers dagelijks van doen hadden. Froissart weet in zijn Chroniques te vertellen dat de Gentse Merciers elke zaterdag markt hielden op de Vrijdagsmarkt. De merceniersgilde was een van de welvarendste van de zgn. (53) kleine ambachten. Dat bleek eens te meer toen Keizer Karel op 29 april 1540 het grootste gedeelte van de gilden afschafte en hun bezittingen aansloeg (begin mei). De scheppers (kleermakers) en de merceniers waren degenen die het keizerlijk bakje het rijkelijkst spijsden. 0.a. mochten ze hun gildehuis, het eeuwenoude Utennovesteen dat ze pas in 1534 verworven hadden, prijsgeven. Nog lang bleef men de woning als merceniershuis aanwijzen met name toen zijn sloping in 1838 aangekondigd werd: T’huus van Jan Uutenhove ghenaemt t’merceniershuus. Gazette van Gend, 7 nov. 1816. Den grooten Gendschen Comptoir-Almanach of den opregten Wegwyzer der Stad Gend, 1814. Gazette van Gend, 25 July 1822. Algemeen Koophandels-almanak of Wegwyzer... voor het jaar 1834, Te Gent, by SnoeckDucaju en zoon, Veldstraat N° 10 Volkshuisraad in Vlaanderen, III, blz. 953, Beerzel 1974. De Nederlandsche Negociant Anno 1786, by de Gebroeders Gimblet op de Koormarkt te Gent. Ch. L. Diericx, Mémoires sur la Ville de Gand, Gand, 1815, II. H. Coppejans-Desmedt, De Gentse valsindustrie vanaf het einde van de XVIIIde eeuw tot de oprichting van de grote mechanische bedrijven, in Handelingen der Maatschappij voor Gesch. en Oudhk. te Gent, Gent, 1968. M. van Wesemael, De blekersgieter of waterschop, in Oostvlaamsche Zanten, 1962. K. Stallaert, Glossarium, 1890.

200


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 201

WAS GERAARD DE DUIVEL NU EEN VILAIN OF NIET? Op de website van de stad Gent1 staat het zo: Het Geeraard de Duivelsteen, een burcht uit de 13de eeuw, is genoemd naar de bouwheer ridder Gheeraert Vilain, bijgenaamd de Duivel. Het steen bleef tot omstreeks 1328 eigendom van de familie. Daarna werd het verkocht aan de stad Gent. En in de ‘Gids voor Vlaanderen, 2013’ lezen we: Het (Geraard de Duivelsteen) dankt zijn naam aan Geraard Vilain I, die door zijn donkere huidskleur, zwarte haar en gitzwarte ogen de bijnaam duivel kreeg2. In een wat oudere stadsgids is er eveneens sprake van Geeraard Vilain3. Men zou zeggen dat de toeristische gidsen liever ook nog een Vilain maken van Geraard de Duivel alsof de bijnaam De Duivel niet voldoende zou zijn. Ook in de populariserende uitgave ‘Het Gent van toen’ wordt Geraard de Duivel een Vilain genoemd4. In de publicatie De Gentse Portus aan de Reep komt dit eveneens voor in een hoofdstukje over het Geraard de Duivelsteen van de hand van Johan Decavele. Deze spreekt zich niet uit over de kwestie, negeert ze en schrijft daarover nogal vrijblijvend: ‘Op hoeveel duistere legenden men in de loop der eeuwen de oorsprong van de naam ook heeft teruggevoerd, de waarheid is dat het kasteel gewoon de naam draagt van zijn bouwer of althans de meest bekende middeleeuwse bewoner, namelijk Geraard Vilain van Gent, bijgenaamd Diabolus of de Duivel. Zo wordt de ridder geattesteerd in diverse oorkonden.’5 Nochtans is al sedert enkele tientallen jaren vastgesteld dat Geraard de Duivel niet ook nog de naam Vilain droeg! Op zijn zegel lezen we in de rand rond het ruiterbeeld met nauwelijks zichtbare leeuw(?): Sigillum Gerardi de Gant. Er wordt ook wel eens verwezen naar een andere tekst op zijn zegel (?): Gerardus de Gandavo miles dictus diabolus.6 ‘Diabolus’ zegt een oude tekst en dat zou dus geen latere toevoeging zijn. Er wordt zo gesuggereerd dat Geraard zelf zich graag die bijnaam aanmat. Op de bronzen gedenkplaat aan de gevel van het steen met zijn naam staat een vertaling van die laatste Latijnse tekst: DIT WAS SER GHEERAERT S DIEVELS STEEN BEWOOND IN DE XIIIe EEUW DOOR GEERAERT VAN GENT RIDDER GEZEGD DE DUIVEL

201


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 202

202


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 203

In een commentaar van journalist Karel Haerens8 bij de afbeelding van de steen in zijn boekje over Gentse gedenkplaten wordt nergens de naam Vilain vermeld, wel een Geraard II (wie was Geraard I dan wel?) of Geraard van Gent, die zichzelf de bijnaam de duivel gaf wegens zijn donkere gelaatskleur. Uit zijn huwelijk met Elisabeth van Sloote zou een zoon Geraard genaamd de moor geboren zijn. Haerens schrijft: Waaraan vader en zoon hun donkere huidstint te danken hadden verklaart de geschiedenis niet. Fantastische legenden werden er rond geweven. Frans De Potter geeft er voorbeelden van in zijn ‘Gent van den oudsten tijd tot heden’, het verhaal van de veronderstelde zoon Geraard de Moor incluis9. De graftomben van hem en zijn vrouw in de Sint–Baafskathedraal (eertijds Sint - Janskerk) zouden de beeldenstorm niet overleven10. Steeds volgens die commentaar zou Geraard II het steen laten bouwen hebben omstreeks 1245.

Ondertussen zijn er enkele fouten rechtgezet:

Geraard is niet de bouwer van het steen dat zijn naam draagt. Hij liet het eventueel herbouwen, aanpassen en/of uitbreiden. De eerste aanleg binnen de oudste Gentse portusomwalling gebeurde wellicht in de late 9de eeuw11. Geraard de Duivel was geen zoon van kastelein Zeger II (Seger, Sohier) maar van kastelein Zeger III en hij was niet de 2de zoon maar de 3de. Hij was de broer van kastelein Hugo II12, heer van Heusden, wiens graftombe pronkt in de refter van de Bijlokeabdij, nu het STAM. K.G. Van Acker die zich in de duistere figuur Geraard de Duivel verdiepte, twijfelde eerst aan het bestaan van die zoon Geraard de Moor. Hij liet de kwestie uiteindelijk open, maar voor wat de naam Vilain betreft is hij zeker van zijn stuk13. We citeren: ‘(…) De bijstelling Vilain is duidelijk foutief. Het is bekend dat zijn broeder Walter deze bijstelling bij zijn naam heeft gevoegd of gekregen, en dat deze de eerste was van het geslacht der Vilains. Er is dus een latere verwarring geweest die te verklaren is door het feit dat Geraard de Duivel vermoedelijk kinderloos is overleden terwijl het hem verwante geslacht der Vilains bekend bleef in het Gentse14. Dat die Vilains bijgenaamd werden ‘van Gent’ (‘de Gand’) droeg bij tot de verwarring.

Besluit

Volgens Warlop, auteur van het eerste degelijk wetenschappelijk werk over de Vlaamse adel, was de eerste Villain (sic: met dubbele l) met die (bij-)naam Walter15. Hij was een zoon van Hugo II, broer van Hugo III, en waarschijnlijk de eerste Vil(l)lain als heer van Sint-Janssteen. Hij was dus niet een broer

203


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 204

maar een neef van onze Gerard. Walter huwde met Avazoete, dochter van de patriciër Alexander Ser Braems en was de stamvader van de adellijke familie Vilain. Ook in een kaderstukje gewijd aan de familie Vilain bij de geschiedenis van het kasteel van Wissekerke in Bazel, gaat men steunend op Warlop uit van dezelfde echter niet bij name genoemde stamvader16. En, last but not least, het recente standaardwerk over de Vlaamse adel van F. Buylaert, voor wat de Vilains betreft eveneens steunend op het werk van Warlop, bevestigt dit alles17.

Peter Van Keymeulen

NOTEN 1

2

3 4 5

6

7 8

9 10

11

12 13

14 15 16 17

Bekeken op 4 november 2013 - op www.gent.be// Google: stad Gent>Leven>Cultuur>Erfgoed>Monumenten: Geraard de Duivelsteen. Citaat in Gids voor uw Regio Gent en Leiestreek, Oost-Vlaanderen 2013, p.57. Hier wordt een tweede Geraard verondersteld. Snoecks stadsgidsen, Gids voor Gent 1994, p. 54. Capiteyn, A. De Verborgen Stad. Gent van toen en nu, nr. 2, 2003, p.47. Decavele, J. Geraard de Duivel. In: De Gentse portus aan de Reep. Een historische verkenning, Gent, 2004, p. 61. Idem. Gebaseerd op een charter uit 1248 (Vanden Bemden, F., Le sHer Gheeraert sDievels Steen. In: Handelingen van de Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, deel 2, 1895; p. 9 – 54). Citaat via scholar.google.nl op gerardus de gandavo. Warlop, E., The Flemish Nobility before 1300, 1975, Volume III, p. 834. Haerens, K., Gentse gedenkplaten 1976, p. 24 (en kaft);. Zie ook: Kervyn de Volkaersbeke, Ph., Les églises de Gand 1857-58, volume 1, p. 218. De Potter, F., Gent van de oudsten tijd tot heden, deel 4, p. 500-513. Capiteyn, A , p. 44. Anthonio de Succa schetste de grafbeelden, waarschijnlijk naar tekeningen van Arent van Wijnendaele. Charles, L., Laleman, M.C. (coörd.), Middeleeuws Manhattan. Rijkdom in Gentse Stenen, s.d., . p. 46. Warlop, E., o.c., p.824 en 834. Van Acker, K.G., Geraard de Duivel. Poging tot belichting van een duister figuur. In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 1984, p. 6. Citaat via scholar.google.nl op K.G. Van Acker Idem, p. 15. Warlop, E., o.c., p. 825 en 836. Snauwaert L. m.m.v. P. De Wilde, Het kasteel van Wissekerke te Bazel, 2003, p. 24. Buylaert, F., Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350 - ca. 1500), Gent 2011, p. 716.

204


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 205

UIT DE BEGINJAREN VAN “LA GANTOISE” SPROKKELS UIT DE PERIODE 1890 - 1918 16 januari 1890

De Racing-Club en de Running-Club hebben zich verenigd om een nieuwe maatschappij te vormen onder de naam Association Athlétique Gantoise. Zij stelt zich tot doel loopwedstrijden en uitstapjes te voet in te richten en in het algemeen de uitvoering aan te moedigen van allerlei oefeningen in open lucht, geschikt om de lichamelijke krachten te ontwikkelen, zoals football, lawntennis, kaatsspel, schermkunst en schaatsrijden.

4 april 1896

De A. A. La Gantoise richt op tweede Paasdag om 3 uur vanaf de Gambrinus in de Vlaanderenstraat een uitstap in naar Drongen, met terugkeer langs Het Snepken en Het Patijntje. Achteraf democratisch maal bij Kretz en een wandeltocht met bezoek aan het park van de citadel.

8 oktober 1896

De koersen van zondag 11 oktober op de Gentse Velodroom, ingericht door de A. A. La Gantoise, beloven nogal belangrijk te zijn. Op het programma: -

snelheidskampioenschap voor wielrijders over 1 609 meter; kamp voor voetlopers over 1 609 meter; gemengd kampioenschap voor wielrijdens over 5 000 meter; kampioenschap voor hagenloop over 110 meter; afstandskampioenschap voor wielrijders over 10 000 meter.

10 maart 1897

Toekomende zondag zal op de Velodroom aan de Godshuizenboulevard een match plaatshebben tussen de College Footbal Club van Melle en de Football Club Gantoise. Begin om 2 1/2 uur stipt. 205


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 206

30 september 1897

De A. A. La Gantoise richt op zondag 10 oktober in de Velodroom aan de Godshuizenlaan haar jaarlijkse kampioenschappen in voor wielrijders en voetlopers. Aansluitend richt de Club Nautique op de Velodroom koersen in voor zijn leden wielrijders. Het comiteit heeft beslist dat voortaan alle jaren te doen.

5 november 1897

De A. A. La Gantoise heeft de uitdaging van de Union PĂŠdestre aangenomen en op zondag 7 november zal om 3 uur in de namiddag een match worden betwist op de Gentse Velodroom.

29 januari 1898

Zondag 30 januari zal op de Velodroom aan de Godshuizenlaan een grote football-match plaatshebben tussen de Athletic Club van Gent en de College Football Club van Melle. Begin om 2 1/2 uur.

24 februari 1902

Gisteren had om 2 1/2 uur op het plein van de Kortrijksesteenweg een football-kamp plaats tussen de ploegen A.A. La Gantoise en de Ghent FootballClub. De ploeg La Gantoise won met 3 - 0.

8 maart 1902

De football-ploegen A.A. La Gantoise en Ghent F.C. hebben zondag op het plein van de Kortrijksesteenweg bij slecht weder een returnmatch gespeeld. De uitslag was 5 - 2 in het voordeel van A.A. Gent.

25 maart 1902

Op zondag 6 april heeft naar het plein van Sint-Denijs een Paper Rally van 10 kilometer plaats voor voetgangers en wielrijders, ingericht door de atletiekafdeling van A.A. La Gantoise.Vergadering aan de statie Gent -Pieters om 9 uur. Op het plein wordt op zondag 1 mei een Cross Country van 10 kilometer gehouden. Zelfde plaats en uur van vergadering.

206


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 207

13 januari 1903

De A. A. La Gantoise krijgt morgen bezoek van twee football-ploegen van de Beerschot AthlĂŠtic Club van Antwerpen, kampioen van de gelijknamige provincie. Beide matchen zullen gespeeld worden op het plein van de Kortrijksesteenweg.

13 mei 1903

Bij de A.A. La Gantoise werd een zwemafdeling gesticht en de aansluiting bij de Bond der Belgische Zwemmaatschappijen is gestemd. Onder de bescherming van de stad worden in juli aanstaande wedstrijden ingericht in de zwemkom van Het Strop.

10 juli 1903

De A.A. La Gantoise houdt op zondag in Het Strop een zwemfeest. De snelheidswedstrijden worden betwist in reeksen van 8 mededingers, de eindwedstrijd tussen de 6 zwemmers die de beste tijd maakten. Er is een wedstrijd voor het schoonst en voor het duiken. Op dit waterfeest zal men voor de eerste maal in Gent waterpolo zien spelen, dat nogal goed gelijkt op voetbal, behalve dat men hier de handen gebruikt in plaats van de voeten. Er zal ook een redding plaatshebben. Een persoon die verondersteld wordt op het punt te staan van te verdrinken, zal door de toezichters van de zwemkom gered worden, om hem dan over te laten aan de Gentse afdeling van het Rode Kruis. Bij die gelegenheid zal de heer dokter Bossaerts een voordracht houden over de zorgen welke aan een drenkeling moeten worden toegediend.

3 mei 1907

De ruiterwedstrijden van de Cercle Equestre op het plein van La Gantoise in de Musschestraat, zullen alle voorgaande overtreffen. In de wedstrijden met hinderpalen zijn officieren uit alle garnizoensplaatsen van het land ingeschreven en onze beste gentlemen-ruiters zijn vast besloten hun de overwinning dapper te betwisten. De prijs voor beginnelingen, voorbehouden aan de leden van de Cercle en de wedstrijd voor reklamerijtuigen hebben ieder vele deelnemers verenigd. Als het weder beter wordt is het zeker dat de tribune van de A.A. La Gantoise te klein zal zijn om de liefhebbers van zulke feesten te bevatten. 207


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 208

23 januari 1911

De eerste aanbesteding voor de Wereldtentoonstelling is voor 18 februari aangekondigd. Het is deze voor de gebouwen welke in de Musschestraat bestemd zijn voor de definitieve burelen van het Algemeen Bestuur. Ze zullen opgericht worden op de plaats waar zich thans het sportplein van A.A. La Gantoise bevindt.

3 februari 1911

Men verzekert dat de nieuwe Velodroom er bepaald komt, maar niet in de buurt van de Albertbrug en -laan. Wel aan de statie Gentbrugge-Zuid langs de Brusselsesteenweg, tussen het Arsenaal en het oefenplein. De standplaats van de trams die van Gent-Zuid komen is daar juist rechtover. De maatschappij is gesticht, de werken zullen worden aangevat en de voltooiing is voorzien in de maand mei. Het terrein meet 25 000 m².

19 februari 1911

De A.A. La Gantoise zal weldra haar plein in de Musschestraat moeten ontruimen. De Club had al het oog op een terrein langs de Albertlaan nabij de Leiebrug, dat goed geschikt is als sportplein, maar niet voor autodroom of vliegplein. De maatschappij vraagt de huur voor 9 jaar tegen 7 centiemen de m². De bevoegde commissie van de stedelijke raad zou liever per jaar verhuren, met 6 maanden opzeg voorop. Men zal daarover onderhandelen.

24 februari 1911

Met algemene stemmen werd in de stedelijke raad beslist aan de Association Athlétique La Gantoise een grond te verhuren, mits een jaarlijkse huurprijs van 1200 frank. Het contract wordt aangegaan voor 9 jaar.

2 maart 1911

Het is nu zeker dat de A.A. La Gantoise weg moet in de Musseschestraat, want de ondernemer Schauwvliege heeft reeds de talrijke materialen op het plein aangebracht om aan het bouwen van de definitieve burelen van de Wereldtentoonstelling te beginnen. Aanstonds werd met de opruimingswerken en het effenen begonnen. Over een goede maand zal het nieuw plein in orde zijn en kan het ingehuldigd worden 208


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 209

met een internationale ontmoeting tussen twee voetbalploegen.

11 mei 1911

Op dit ogenblik is het nieuw terrein van de A. A. La Gantoise reeds effen gelegd, gerold en grotendeels in goede staat. Een nieuwe, kloeke afsluiting zal het voetbalplein omlijsten op 5 meter van de lijnen van het spel. Deze strook zal dienen voor de aanleg van een looppiste. Onmiddellijk na de universitaire wedstrijden die zaterdag plaatshebben zal het terrein goed bezaaid worden. De voorlopige piste voor de gangmaking wordt gemaakt buiten de afsluitingen. In afwachting van het voltooiing van het lusthuisje aan de tennispleinen en de grote tribune, zal het chalet van de tennis voorlopig als kleedplaats dienst doen. Tegen het einde van de maand mei zullen de zes courts van de tennispleinen in orde zijn. Alles zal zeer goed onderhouden worden opdat het plein steeds een lief uitzicht zou hebben. De grote ingang is gevestigd langs een brede weg vanaf de Albertlaan, naast het wegeltje dat naar de Patijntjesstraat leidt. De volksplaatsen zullen hun toegang hebben langs de kant van de Leie. Wanneer de ganse inrichting in orde zal zijn, doet alles voorzien dat wij ook te Gent één der beste voetbalpleinen van België zullen hebben, gelegen in een prachtig kader. De plechtige opening zal plaats hebben in juni.

25 juni 1911

Het nieuw terrein van A. A. La Gantoise is bijna voltooid. Men weet dat de Omnium Club thans is overgegaan bij de A A. Het terrein is dus om zo te zeggen in twee verdeeld. Nabij de ingang zijn vier pleinen aangelegd voor lawn tennis en er is een bijzonder lokaal ingericht voor deze afdeling. De grondlaag voor de courts werd gevormd met steenbrokken die voortkomen van de afbraak van de citadel. Het terrein voor de voetbalspelers is gans in orde gelegd en reeds met schoon gras begroeid. Rond dit plein komt een baan voor de voetlopen. De plaatsen voor het springen en het werpen met het gewicht of de schijf zijn klaar om benut te worden. De tribune die zich op het terrein van de Musschestraat bevond is naar het nieuwe plein overgebracht en zal weldra heropgericht zijn.

209


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 210

24 juli 1911

Gisternamiddag had de plechtige inhuldiging plaats van het nieuw plein van de A. A. La Gantoise. Alles was uitstekend geregeld en het comiteit moet de grootste lof worden toegezwaaid voor de puike inrichtng. Onder de aanwezige personen bemerkten we de heer gouverneur, de heer August De Breyne, voorzitter van de Aéroclub der Beide Vlaanderen en de heer J. Feyerick, erevoorzitter van de Association Athlétique La Gantoise. De wedstrijden kenden een voorbeeldig verloop en het was lang geleden dat wij hier in Gent zulke uitstekende deelnemers ontmoet hebben. De feestactiviteiten bestonden uit: - 100, 200 en 600 meter vlak, handicap en scratch; - het Belgisch kampioenaat wijdspringen; - 200 meter hagenloop; - springen in de hoogte; - koers van de racingmen op de piste tussen Excelsior Brussel, A.A. La Gantoise en de Brusselse Leopoldclub. Na de koersen had de prijsuitreiking plaats en werd een glas schuimwijn geledigd op de vooruitgang van de A. A. G.

7 oktober 1913

Ongeveer 3000 personen waren zondag aanwezig op het plein van de A. A. La Gantoise aan de Albertlaan om de ontmoeting bij te wonen met de Racing Club Gent. Nooit zagen wij zulk een massa zich verdringen om een match te zien. Het publiek was buitengewoon kalm. Dit is enigszins te danken aan de verstandhouding welke tussen de beide clubs is aangegaan. De uitslag was de drawn 0 - 0.

*** Op 4 augustus 1914 vielen Duitse troepen ons land binnen via de oostgrens. Gent werd op 12 oktober een bezette stad.

16 november 1914

In sommige wijken van de stad wordt veel gestolen. Voornamelijk in de wijk Sint-Pieters-Aalst ziet men dikwijls talrijke jonge gasten die op de velden volop allerlei groenten roven. Op andere plaatsen dringen kerels in ledig staande villa's en grijpen er alles wat niet vast staat. Alleen al in de loop van deze week zijn in één enkel politiebureel 15 processen-verbaal voor dergelijke 210


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 211

feiten opgemaakt. Vrijdagnacht zijn inbrekers binnengedrongen in het lokaal van de A.R.A.G. aan de Albertlaan. Zij hebben er al de kleerkasten van de leden opengebroken en er allerlei zaken uit ontvreemd, alsook in het drankhuis, waar zij gegeten en vooral goed gedronken hebben. Het zal volstrekt noodzakelijk zijn het politietoezicht daar te versterken!.

28 december 1914

Naar wij vernemen worden te Antwerpen en te Brussel voetbalmatchen gespeeld. Zou het niet mogelijk zijn op het plein van de Albertlaan ook matchen te laten spelen tussen A.A. La Gantoise en de Racing Club Gent? De opbrengst, hoe klein zij ook zou wezen, kan altijd ten goede komen aan het ĂŠĂŠn of ander liefdadig werk.

11 maart 1915

De sportclub A. A. La Gantoise heeft al de clubs van de stad uitgenodigd op een voetbaltornooi, zowel deze die aangesloten zijn bij de Belgische Voetbalbond als de andere. Het wordt betwist met puntenoptelling en iedere ploeg zal de andere eens ontmoeten, tenware er meer dan zeven deelnemers zouden zijn. In dit geval vallen de verliezers af. De winnende ploeg ontvangt zilveren eretekens. De volgorde van de matchen zal door het lot worden aangeduid. De lottrekking zal op het voetbalplein van de Albertlaan plaatsthebben op donderdag 19 maart om 4 uur en de matchen vanaf zondag 28 maart. De zuivere ontvangst zal gestort worden in de kas van het Werk van de Stedelijke Onderstand.

11 december 1915

Donderdagavond ontstond een geweldige brand op het speelplein van de A. A. La Gantoise, gelegen tussen de Tennisstraat en de Albertlaan. Aangezien alles in hout opgetrokken was stonden in enkele stonden geheel de tribune, het koffiehuis, de kleedkamer, het bureel en het magazijn in laaiende vlam. De pompiers die spoedig ter plaatse kwamen poogden vruchteloos het hevig vuur te blussen en na drie kwartier was geheel het gebouw tot op de grond afgebrand. Het onheil schijnt ontstaan te zijn in de kleedkamer, maar de ware oorzaak is tot hiertoe onbekend. Een onderzoek is ingesteld.

211


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 212

22 maart 1916 De Duitse bezetter benut sedert het begin van de oorlog het koersplein van Sint-Denijs als oefenveld voor de militaire vliegtuigen. De aanpalende, moerassige velden worden gedraineerd om er het Etappen-Flugzeugpark n° 4 uit te breiden. De kazerne is afgewerkt en wordt weldra samen met de omringende villa’s betrokken.

11 mei 1916

Zondag 14 mei zal om 5 uur ‘s namiddags op het plein van de Albertlaan een belangrijke ontmoeting plaatsgrijpen tussen de twee eerste elftallen van Racing Club Gent en A.R.A. La Gantoise met de eerste divisiespelers Schietse, Visser, Colman, Thienpont en Van den Driessche. Het is de beslissende terugmatch van deze die op het plein van Racing te Gentbrugge door La Gantoise met 2 - 1 gewonnen werd. De scheidsrechter is de heer Van Paemel. De ontvangst wordt deels gestort aan het steunfonds van de stad, deels aan de Belgische Voetbalbond ten behoeve van de krijgsgevangen voetbalspelers.

28 september 1916

Zondag aanstaande wordt om 4 uur een match gespeeld in eerste divisie op het plein van Ganda F.C. in de Ganzendriesstraat tussen Ganda en La Gantoise. Aangezien de uitslag van de oefenmatch 3 - 3 was, is een harde strijd in het verschiet. De scheidsrechter is de heer Colman.

29 december 1917

Zondag heeft om 3 uur de grote match plaats tussen de elftallen van de eerste afdeling van Racing Club Gent en A.R.A. La Gantoise op het plein van de Albertlaan. Deze match werd reeds begonnen op 7 oktober, doch moest gezien het slecht weder geschorst worden nadat de uitslag 1 - 1 was. Het is deze match die nu zal beslissen over de eerste plaats in de eerste ronde. Men weet dat dezelfde match, op 11 november gespeeld op het plein van de Racing Club te Gentbrugge, eindigde met 3 - 3. **** De Duitse bezetter trok zich uit Gent terug tussen 1 en 11 november 1918. ERIK DE KEUKELEIRE Fragmenten uit “Sint Pieters-Aalst, Sint-Pieters-Aaigem en Sint-Denijsplein” delen 1 (1819-1901) en 2 (1902-1918) - uitgaven in eigen beheer - 2004.

212


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 213

GENTSE MEMORIEDAGEN: 19-20-21-JANUARI. AANVULLINGEN. 19 januari 639 Dood van de Carolingische koning Dagobert I. Hij regeerde van 629 tot 639. Het was hij die aan St-Amandus de opdracht gaf het Evangelie te komen preken in Pagus Gandavum.

19 januari 1469

Agnès Van den Bossche wordt opgenomen in de Gilde der schilders en beeldhouwers. Zij was toen al weduwe van Heindrik Crabbe met wie zij in 1455 getrouwd was. Zij was de tweede vrouw die opgenomen werd in de Gilde. Joos Van Wassenhove stelde zich borg voor haar. Deze “schilsterigge” deed voornamelijk decoratief werk, zoals vergulden, stofferen, etc. Zij voerde regelmatig opdrachten uit voor de Stad. In 1470 deed ze werken in het Schepenhuis. In 1481-82 vervaardigde zij een vaandel met de Maagd van Gent erop. Deze standaard ging verloren maar werd toevallig teruggevonden in het Stadhuis in 1814. Haar sterfdatum is onbekend, maar zij leefde nog in 1516.

19 januari 1600

Abt Colombanus Vrancx van de St-Pietersabdij laat de beenderen van Isabella van Oostenrijk en van haar zoon uit het puin van de oude kerk halen en laat ze in een voorlopig graf leggen.

19 januari 1726

Geboorte te Wenen van Ferdinand von Lobkowitz. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2003 - N° 5 - pp. 337-38.

19 januari 1793

De Franse Republikeinen dringen gewapenderhand de Baudeloo-abdij binnen. 213


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 214

19 januari 1811 Stichting van het Vondelingengesticht, de “Rol”. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2002 - N° 5 - p. 706

19 januari 1838

Een der twee katoenfabrieken die opgericht waren in het gewezen klooster der Augustijnen wordt volledig vernietigd door een grote brand die duurt tot 20 januari. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2010 - N° 4 - pp. 310-312

19 januari 1869

Geboorte van Arnold Vander Haeghen. De Vander Haeghens vormden een familie die veel betekend heeft voor Gent. Een gelegenheid om daar een paar woordjes meer over te vertellen. Het begon met Désiré die geboren werd in 1797 en stichter was van de voornaamste drukkersfamilie uit de 19e eeuw in Gent. Na het overlijden van zijn nonkel Frans Bogaert neemt hij in 1827 diens drukkerij over en blijft hij ze verder uitbaten in de Onderstraat. In 1836 komt hij in het bezit van het “Hotel Clemmen” in de Veldstraat en vanaf 1841 is het dààr dat hij “De Gazette van Gent” drukt. Hij heeft twee zonen: Eugène en Ferdinand. Désiré sterft in 1850 en zijn weduwe zet de zaak verder; 3 jaar later neemt zoon Eugène de zaak over. Zijn broer Ferdinand zou vermaardheid verwerven als historicus en bibliofiel. Hij was bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek en schonk zijn verzameling van meer 10.000 Gentse drukken aan de Universiteit. Zijn zoon Victor zou gedurende 34 jaar onze Stadsarchivaris zijn, hij was ondervoorzitter van de “Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent” en secretaris van de “Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten”. Eugène die de drukkerij overgenomen had bracht ze tot grote bloei en het is onder zijn leiding dat “De Gazette van Gent” haar grootste oplage kende: 5.000 exemplaren in 1870. Eugène sterft in 1880, zijn zoon Arnold is nog maar 11 jaar oud. Het is pas in 1905 dat de dan 36-jarige Arnold de zaak gaat beheren. Hij schonk het “Hotel Clemmen” bij testament aan de Stad Gent onder beding dat het gebouwencomplex zou gerestaureerd worden. De Stad kwam definitief in het bezit van het gebouw in 1946 dat van dan af “Hotel Van der

214


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 215

Haeghen” genoemd werd. De notaris die deze transactie regelde had aan de Stad voorgesteld de weduwe van Arnold uit te nodigen op het Stadhuis om haar te bedanken. Dat gebeurde, maar toen zij daar aankwam moest zij eerst 20 minuten wachten vooraleer door de Burgemeester ontvangen te worden. De notaris die blijkbaar de gewoontes op het Stadhuis kende had vlug op eigen kosten een groot boeket bloemen gekocht dat haar aangeboden werd in naam van de Stad. Zonder dat had zij het moeten stellen met een “Merci”. Arnold was een geboren foto-reporter en in 1946 vond men op een van de zolders van het huis vele honderden negatieven van foto’s die hij gemaakt had van Gentse straattonelen in de periode 1890-1910. Zij worden nu bewaard in het Museum voor Volkskunde.

19 Januari 1957

De meubelzaak gevestigd in het oud Hotel “De Gouden Leeuw” brandt volledig uit.

20 Januari 1818

De Stadsbibliotheek gaat over naar de Universiteit.

20 Januari 1841

Grote overstroming ten gevolge van de dooi. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 1974 - N° 6 - p. 200

20 Januari 1859

Dood te Parijs van Frédéric d’Houdetot Deze Baron, geboren op 16 Mei 1778 was Préfect van het Département de l’Escaut van 1808-1813. Hij had hier Faipoult opgevolgd op 3 November 1808. Hij was een toonbeeld van vlijt en van stiptheid voor zijn oversten, doch dierf of wou nooit persoonlijk het minste initiatief nemen. Op 12 maart 1813 werd hij getransfereerd naar de Prefectuur in Brussel. Hij miste de tolerantie en de spontaniteit van zijn voorganger en beperkte zich tot de rol van een uitstekende “uitvoeringsagent”.

215


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 216

20 Januari 1881 Eerste opvoering in Gent van “Tannhäuser”.

20 Januari 1916

Het Casino op de Coupure wordt het “Palmenhaus”, “Kriegslazarett für Nervenkranken”.

21 Januari 1793

Executie van Koning Louis XVI.

21 januari 1872

Dood van baron Léon de Saint-Genois. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 2014 - N° 2 - p. 149

21 januari 1872

Dood van de violist Jean-Jacques Andries. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 1999 - N° 6 - p. 362

21 januari 1874

Dood in Lier op nauwelijks 38-jarige leeftijd van Tony Bergman. De vraag kan misschien gesteld worden wat de auteur van Ernest Staas te maken heeft met Gent. Wel, meer dan men denkt. In 1849 - hij is dan 14 jaar - komt hij studeren aan het Atheneum van Gent, waarna hij aan onze Universiteit zijn studies begint in de Rechten en het Notariaat. Hij legt er zijn kandidaatsexamen af maar zal tot Doctor promoveren in Brussel. Wanneer hij 17 is (hij is dan nog student aan het Atheneum) is hij een van de drie stichters van het taalminnend genootschap ‘‘’t Zal Wel Gaan” dat zulk een belangrijke rol zal spelen in het studentenleven in Gent. Dat Tony Bergman zich reeds vroeg tot de Letterkunde aangetrokken voelde kunnen wij zien in de Almanak van “‘t Zal Wel Gaan” voor 1856. Daarin verscheen “De Eerste Liefde van Frans”, getekend “Tony, student in de Regten”. Dat Tony naar Gent zou komen was bijna onvermijdelijk. Zijn vader had hier immers ook zijn studies gedaan en kon daar over boeiend vertellen. Hij raak-

216


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 217

te daarover nooit uitgepraat. Wij kunnen niet weerstaan aan de drang hem aan het woord te laten over zaken die zich een paar eeuwen geleden afspeelden". Hij was met vier andere studenten op kot bij een mostaardmarchand in de Veldstraat waar ze voor de grap de werkman behulpzaam waren bij het hanteren van de mostaardmolen. Hoe zij ’s avonds naar een stamineetje trokken in de Bennesteeg waar drie lieve dochters van de herbergier er voor zorgden dat papa gouden zaken deed. Hoe hij als muziekliefhebber concerten bijwoonde en hier beroemdheden als “la Malibran” en de Bériot hoorde. Wij laten vader Bergman even zelf aan het woord: ‘s Zondags stroomde het volk en bijzonder een aantal mama’s met hun dochter naar St-Michielskerk gingen en wij, studenten, gingen er meest alle zondagen naar de Hoogmis en vooral het lof horen. Of het wel uit godsvrucht was durf ik niet verzekeren. Althans zag men het grootste gedeelte der studenten aanhoudend in de kerk rondwandelen, de jonge juffrouwen in ogenschouw nemen en haar soms vrijpostig in haar gebeden storen. De kerkmuziek was er uitstekend en het werd een soort concert-promenade waartegen zekere godvruchtige dames soms protesteerden met den verontwaardigde uitroep: “Zijde nie beschaomd, Meniers”.

21 januari 1880

Geboorte van Georges Van Biesbroeck. Zie “Ghendtsche Tydinghen” - 1994 - N° 5 - p. 268 e.v.

21 januari 1909

Dood van Joseph de Hemptinne. Een man die hier in de 19e eeuw een belangrijke rol gespeeld heeft. Hij ging tot zijn 14 jaar naar school en kwam dan met zijn broers in het vaderlijk textielbedrijf. Zijn vader sterft als joseph 26 jaar is en hij krijgt daardoor een grote verantwoordelijkheid in het familiebedrijf. Zijn nonkel, de gekende industrieel Ferdinand Lousbergs, sterft in 1859 en Joseph neemt de leiding over van het hoofdbedrijf dat gevestigd was op de Reep. Waar eens deze fabriek stond is nu het St-Bavo-Instituut. Hij gaat wonen in het prachtig herenhuis van zijn overleden nonkel in de Keizer Karel-straat en ook het buitenverblijf van deze laatste komt in zijn bezit. Joseph de Hemptinne zou hier een markante rol spelen op het politiek vlak. Zijn extremistisch, compromisloos katholicisme bezorgde hem veel vijanden.

217


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 218

Joseph de Hemptinne. 1822-1909.

218


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 219

Vina Bovy. 1900-1983.

219


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 220

Hij was trouwens de onbetwiste leider van de Gentse Ultramontanen. Heel zijn leven zou door deze houding bepaald worden. Het begon al vroeg, want toen hij trouwde ging hij op huwelijksreis naar Rome waar hij in privé-audiëntie ontvangen werd door Paus Pius IX. In 1853 was hij medestichter van het dagblad “Le Bien Public” dat het strijdblad werd van de Ultramontanen. In 1856 werd hij verkozen tot provincieraadslid, maar hij weigerde de grondwettelijke eed af te leggen omdat, volgens hem, de grondwet in strijd was met twee pauselijke encyclieken. Dat Joseph de Hemptinne een katholiek was zoals er nu geen meer bestaan mag o.m. blijken uit het feit dat hij ieder jaar een reis naar Rome ondernam. Twee van zijn zonen werden Pauselijke Zouaaf en een ervan werd later de Abt van de Abdij van Maredsous, zijn oudste dochter werd Carmelietes in Oudenaarde en zijn jongste dochter werd abdis in het klooster van Solesmes in Frankrijk. Hij was één van de leidende figuren van het St-Vincentiusgenootschap. In 1863 kocht hij van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen de huizen van het Poortackercomplex en schonk ze aan de Zusters van de Aanbidding. Hij was één van de stichters van de St-Lucas Tekenschool en was, samen met zijn vriend Baron Béthune, een van de promotors van de Neo-gotiek. Joseph de Hemptinne overleed op 87-jarige leeftijd en werd begraven op het kerkhof van Mariakerke.

21 januari 1918 Toneeldebuut van Vina Bovy bij Het Vlaamsch Operagezelschap als Argentine in “De Twee Biljetten”. Zie ook "Ghendtsche Tydinghen" 2001 - N° 6 - p. 391

21 januari 1921

Onthulling door Koning Albert van twee bronzen gedenkplaten in het peristilium van de Universiteit. Hugo Collumbien

220


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 221

VERGETEN GENTSE SCHRIJVERS. PIET SCHEPENS (WERCHTER 1901 — GENT 1967) Onderwijzer, letterkundige, vertaler. Piet Schepens is geboren te Werchter in 1901. Zijn vader heette Edmond. Hij kwam naar Gent en woonde in de Wandelsteeg. Later woonde hij in de Kluiskensstraat 7 en Coupure 71. Hij studeerde aan de Rijksnormaalschool te Gent voor onderwijzer. In 1926 huwde hij te SintAmandsberg met Martha Tollenaere. In de jaren 1930 was hij onderwijzer in het 4e studiejaar van het stadsschooltje in de Ste-Bernadettestraat. Hij had de reputatie zeer streng te zijn en iedere morgen moesten de leerlingen een lied zingen van Emiel Hullebroeck. (In Ghendtsche Tydinghen, 28e jg., nr. 3, mei 1999 staat een foto (1933-34) van het onderwijzend personeel in de St.-Bernadetteschool, met Piet Schepens.) Hij woonde toen in de Koestraat te Oostakker. Later werd hij studiemeester. Hij is gestorven zoals hij geleefd had: als een eenzaam mens. Hij had zijn bidprentje zelf opgesteld, het laten drukken en had er zijn handtekening op geplaatst; er was een vakje voorzien waarin de datum van zijn overlijden kon ingevuld worden. Onderaan: “Het prentenboek van zijn levensherinneringen heeft niet veel mooie bladzijden geteld. Leek het dat in zijn eenzaamheid de illusie van wat najaarszon zou komen en de hoop op een stukje wereld met nieuwe arbeidsvreugde, dan ook is hij te arm geweest om deze illusie te mogen behouden.” Piet Schepens was een vereenzaamd en verbitterd mens. Een uit zeer hard hout gesneden man. Zijn wrangheid, zijn uitgesproken agressieve gesteldheid was er op gericht zowel vreemden als vrienden uit de kring te houden, die hij rond zich getrokken had. Die houding nam hij ook aan tegenover degenen waar hij intiem mee omging. Die vereenzaming is wellicht ook de reden dat hij, gewild en ongewild teruggeplooid op zichzelf, zoveel heeft verwezenlijkt, zoveel heeft geschreven (een solitaire bezigheid). Nochtans zijn er getuigen die hebben geschreven dat hij vol Uilenspiegelstreken zat: zo verstuurde hij een aankondiging van een nieuw boek, dat kon besteld worden bij “Piet Schepens, letterkundige en kuisvrouw”. Hij vroeg geen vriendschap, maar treurde er om dat hij geen vrienden had. Hij werkte om de genoegdoening van het werk, niet om erkentelijkheid, maar ging er onder gebukt dat erkentelijkheid en eer hem niet werden betoond. Door zelfstudie en door reizen heeft hij zich de Skandinavishe talen en kulturen eigen gemaakt. Hij aanbad de toneelschrijver, prozaïst en dichter August Strindberg, die hem tot in zijn levenswij221


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 222

Piet Schepens. 1901-1967.

222


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 223

ze toe heeft beïnvloed. Strindberg was een vrouwenhater. Hij schreef een monumentaal werk over de Zweed: August Strindberg, leven en werk, de bibliografie alleen al telt 62 bladzijden (2delen, 1931) dat door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde met de August Beernaertprijs werd bekroond. Piet Schepens heeft geen oorspronkelijk creatief werk uitgegeven, al bewaarde hij in handschrift een toneelstuk De zoon van Rembrandt en een boek over magie. Piet Schepens heeft alles samen tachtig boeken geschreven (vertalingen, essays, levens- en reisbeschrijvingen; enkel en alleen Skandinavië en zijn auteurs) en ruim tweeduizend artikels. Auteurs als Undset, Lagerlöf, Hamsun, Holström en Strindberg heeft hij voor Vlaamse lezers toegankelijk gemaakt. Hij heeft ook voordrachten gehouden. Hij was met hart en ziel verknocht aan de rijkdom van de Skandinavische cultuur, die hij aan de bredere lagen van ons volk kenbaar heeft gemaakt. Zijn vertalingen werden geloofd als uiterst vlot en authentiek. Hij was a.h.w. de ambassadeur van het Noorden in Vlaanderen. Maar net zoals de vriendschap zijn deur is voorbijgegaan, is ook de erkenning of bekroning, op één uitzondering na, hem nooit te beurt gevallen. Piet Schepens was lid van de Vereniging van Oost-Vlaamse Letterkundigen, Académie Arts, Sciences et Leftres de Paris, Belgisch-Zweedse Vereniging “Riksföreningen (Zweden), Knut Hamsun Gesellschaft (Duitsland). Adriaan Magerman heeft zichzelf de vraag gesteld of de shrijver Piet Schepens voor de Vlaamse letterkunde betekenis heeft gehad. Hij beantwoordt de vraag niet, maar stelt dat hij in het literaire leven in Vlaanderen in elk geval een typische en opmerkelijke verschijning is geweest. Jef De Pauw schreef dat Piet Schepens de enige vertaler in Vlaanderen is geweest die zich door nieuwe stromingen niet liet verleiden (in de tweede helft van de 20ste eeuw kwamen er steeds meer vertalingen uit de Angelsaksische landen en LatijnsAmerika op de markt) en op magistrale wijze heeft aangetoond dat Skandinavië ons nog steeds rijke geschenken voorbehoudt. Persoonlijk meen ik dat een auteur die zoiets heeft gepresteerd in 80 boeken en 2.000 artikels niet verdient vergeten te worden, maar respectvol in ere moet \worden gehouden. Literatuur Adriaan Magerman, In memoriam Piet Schepens, De Periscoop, maart 1967. Roni Ranke, Piet Schepens 65 jaar, WIJ, 21 mei 1966 Jef De Pauw, "Het Geslacht Ödmark" van Ragnar Holström, vertaald door Piet Schepens, Radio Gent, 25 augusrus 1960.

Daniël Van Ryssel

223


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 224

AAN DE BRUGSE POORT: EEN KLEURRIJKE FAMILIE IN DE VIJFTIGER JAREN 1. Giele en Pelagie Telkens wanneer mijn nonkel Guillaume het nodige aantal pinten had gedronken, begon hij ongevraagd het ander cliënteel in één van zijn stamcafés te vergasten op een voorstelling met Pelagie. Pelagie haalde hij dan gewoon uit zijn zak en hij deed haar allerlei kunstjes uitvoeren, zoals door hoepels springen, koordlopen en –dansen, touwtje springen, trapezewerk, enz. Soms trok hij bij een dame met lang haar na wat zoeken een goed haar uit, voor het koordlopen. Als kind van nog geen tien jaar oud keek ik altijd vol spanning en met gemengde gevoelens naar het optreden van Pelagie, bang dat zij zou vallen maar ook hopend dat zij dan in een glas bier zou vallen, wat meestal na een tiental minuten het geval was. Haar grootte vormde geen probleem, maar ik heb u nog niet gezegd dat Pelagie, naast al haar acrobatenkunsten, ook nog de gave van de onzichtbaarheid bezat. Als kind heb ik altijd gedacht (ik denk dat nog) dat het een soort onzichtbare vlo was, ik heb eigenlijk nooit aan de echtheid van Pelagie getwijfeld (het geloof kan bergen verzetten, dat is bekend). Wat er ook van zij, paaldansen en striptease bestonden toen nog niet: zichtbaar of onzichtbaar, het was niet echt belangrijk voor haar nummer. Van zodra zij in een glas viel schepte mijn nonkel er haar vlug uit met twee vingers. De eigenaar van de consumptie stelde hij gerust door naar de cafetier te roepen “Gust, geef ne kier een vesse pinte veur Lowie!” waarop mijn tante Caroline onmiddellijk naar hem riep “Gielioom, ge goat ze toch were nie uitdrinke!” en mijn nonkel “Karlien, z’es betoald, we keune da toch nie loate stoan”. Eerst vele jaren later heb ik mij afgevraagd of Pelagie toevallig of met opzet in die bierglazen is gesukkeld. Nadat mijn nonkel haar van de verdrinkingsdood had gered en de pint snel leeggedronken, zette Pelagie haar nummer gewoon verder. Aangemoedigd door de ijver van zijn medewerkster zette mijn nonkel – “Giele” voor de habitués van het cafe – zijn act met vernieuwde fantasie verder. Het zweet stond hem op het voorhoofd en de nummers werden altijd maar ingewikkelder en gevaarlijker, zodat ik bijwijlen helemaal de draad kwijt was. Ik was nochtans de meest aandachtige toeschouwer, de meeste andere aanwezigen hielden het stilaan voor bekeken. Doch Giele en Pelagie wisten van geen ophouden, ik kreeg zelfs de indruk dat er weldra een nieuw ongeval ging gebeuren want mijn nonkel lonkte verdacht veel naar een glas “Meirezieke” (dat was bier van 224


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 225

de brouwerij Meiresonne, maar de meeste Gentenaars hadden gekozen voor een andere naam, misschien was dat bier wel wat bitter). “Frans, zeg gai ne kier tegen Gielioom da tij moe ophèwe,” riep mijn tante Caroline naar mijn andere nonkel. “Giele hoe est toch meugelijk,” zei nonkel Frans met een afkeurend gezicht (dat was één van de weinige dingen die hij goed kon), “de mensen ender genoeg van.” Met spijt stak Giele Pelagie opnieuw in zijn jaszak, samen met de koorden, trapezes, hoepels en veel andere accessoires (ook allemaal onzichtbaar, dat had zo zijn voordelen). “Kom, we goan noar huis, Zannit,” zei mijn tante Caroline tegen haar zus Jeannette, de echtgenote van Frans. Waarop zij samen met mijn ouders en ikzelf het café verlieten. ’s Avonds lag ik in mijn bed nog na te denken over het spektakel alvorens ik in slaap viel. Ik trachtte nieuwe nummers te bedenken, maar dat was toch niet zo eenvoudig. Daardoor groeide mijn respect voor mijn nonkel Guillaume en dat is tot op de dag van vandaag, meer dan zestig jaar later, zo gebleven. Dat alles speelde zich af rond de jaren vijftig in de regio Wondelgemstraat – Ferrerlaan, Gent. Eric Vermeirsch Meirezieke: “zieken” = urineren - “zieke” = urine

BIBLIOGRAFIE

In het tijdschrift “INTERBELLUM” van Mei-Juni 2014 verscheen een artikel over het Lederdrijfwerk en de Architectuur van de Gebroeders François en Félicien Bilsen in Gent.. Pro memorie: men kan lid worden van deze vereniging mits een jaarlijkse bijdrage van 15 € op rekening BE 84 .0680.8511.1059. Wie verdere inlichtingen wenst, kan contact nemen met de voorzitter Norbert Poulain - Olijfstraat 69 - 9000 Gent. Tel. 09.226.79.46

225


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 226

LEZERS SCHRIJVEN ONS

Van de heer Peter Van Keymeulen

In verband met mijn artikel over Andries de Baviere, verschenen in nr. 6 van 2013, heb ik nog een aanvulling en deze keer een heuglijke. Sanderus’ Verheerlijkt Vlaandre was ik helemaal uit het oog verloren bij het schrijven van dat artikel. Dat heb ik onlangs bekeken en zijn gegevens bevestigen twee zaken: 1. Het kasteel te Kaprijke is inderdaad verbouwd door Andries de Baviere, “een zeer geleert man”, en bleef in handen van de erfgenamen (zoon Jakob wordt expliciet vernoemd) ten minste tot Sanderus’ tijd; dat is toch bijna een eeuw en een aantal generaties. 2. Nog belangrijker is dat bij de ‘adellijke’ en/of ‘uitmuntende’ geslachten van Gent de familie Bavieres (sic) uitdrukkelijk vermeld wordt. Dat bevestigt het bestaan van een voortgezette patricische lijn. Er zijn wat bedenkingen bij zijn lijst: Sanderus geeft meer dan honderd namen van geslachten. In zijn inleiding tot die alfabetische lijst spreekt hij wel van adellijk maar ook van uitmuntend en doorluchtig en duidt adellijk ook aan als een morele kwalificatie, een deugd. Hij bedoelt dus niet altijd letterlijk van adel maar dat de familie hoorde bij de doorluchtige Gentse geslachten in Sanderus’ tijd wordt bevestigd. Hierna de referenties en citaten: Sanderus, A., Verheerlijkt Vlaandre, Antwerpen 2007 (1641-1644, 1735), Eerste Deel, p. 229. Onder de hoofding ‘De Stad Kaprijke: “Niet verre van onze L. Vrouwe Kerke ten Oosten, ziet men het Kasteel in een vermaakelyken Oord gelegen: Het is door Andries Bavar (sic!), een zeer geleert Man, vergroot, en op den Geevel leest men het volgende Latynsche Opschrift: Deus nobis haec otia fecit (God heeft ons deze Rustplaats gegeven). Jakob Bavar, Zoon van voornoemden erfde het van zynen Vader, en zedert is het aan desselfs Nakomelingen gebleeven’. Sanderus, A., o. c. Eerste Deel, pp. 130/131. ‘Adelyke Geslachten van Gendt’, o.m.: Bavieres

226


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 227

Van de heer Danny Mattens In het vorige nummer GT 2014 nr. 2 vielen helemaal onderaan op de laatste bladzijde de vijf laatste woordjes weg uit de aanvulling van Danny Mattens bij zijn eerder artikel over het Commersgemet en de eigenaar daarvan. We geven hieronder als correctie de hele tekst weer. Over Jacop de Commere valt ook nog te zeggen dat hij in vier jaar tijd (15281532) 23 keer optrad als adviseur in erfeniskwesties. Zijn functie wordt omschreven als coustumier deser stede (d.i. uiteraard Gent). Ook zijn zoon, Jan, nam deze functie waar. Zie hierover bijvoorbeeld bij E.M. Meijers, Het ligurische erfrecht in de Nederlanden. Deel III. Het Oost-Vlaamsche erfrecht. Bijlagen (1936). Waarmee nog maar eens is aangetoond dat Jacop de Commere geen kleine jongen was en wel degelijk de juridische wegen kende.

VRAAG EN ANTWOORD

De heer Hubert Keuppens van de Heemkundige Kring Wetteren is op zoek naar de locatie van een flink uit de kluiten gewassen villa in het Gentse die door de Duitsers tijdens Wereldoorlog II zou gebruikt geweest zijn als lazaret. Peter Steenhaut van de Dienst Stadsarcheologie meende op één van de foto’s het torenstompje van de Sint-Jozefkerk in de Wondelgemstraat te herkennen. Lezers die meer weten kunnen contact opnemen met de redactie.

227


Binnenwerk_mei_juni_2014_September binnenwerk OK 5.0 17/06/14 11:17 Pagina 228

228


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 229

GHENDTSCHE TYDINGHEN

Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 43e jaargang nr. 4 juli - augustus 2014

Inhoud

- Rudy van Elslande: De rechtvaardige Rechters: een slecht bewaard geheim. - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Sint-Hyacinth en de Maagd, door N. De Liemaeckere. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties in Gent. Interneringscentrum, Wollestraat. - Pierre Kluyskens: Karel II. - Erik De Keukeleire: Nieuwe tijden, andere zeden. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 22-23-24-25 Januari. Aanvullingen. - Kan. Dr. Jos Coenen: Sint-Bavo’s Grafkapel in het Steenmuseum te Gent. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Willem Verspeyen (Gent 1837-1913) - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: Het Wapen en de Vlag van Gent. - Eric Vermeirsch: Aan de Brugse Poort: een kleurrijke familie in de vijftiger jaren. Modest - De Coster: Uit de oude doos: Nederland-Holland. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven onns - Dit bestaat niet meer: “De Lys”.

229

230

237

239 243 250 255 264 272 275 277 279 281 282 283 288


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 230

DE RECHTVAARDIGE RECHTERS: EEN SLECHT BEWAARD GEHEIM? Hubert & Jan van Eyck, Rechtvaardige Rechter, verblijfplaats onbekend (?) Dit jaar is het 80 jaar geleden dat de Rechtvaardige Rechters, één van de panelen van het Lam Gods, ontvreemd werden. En een verjaardag moet gevierd worden, waardoor er tal van activiteiten doorgingen niet alleen in Gent, maar ook in steden die door de betrokkenheid meenden recht te hebben op hun aandeel in de viering. In de lente van 2014 stond Wetteren in het teken van het gestolen paneel. Inmiddels is de diefstal deel gaan uitmaken van het patrimonium, waarbij volksvermaak zeker niet mag ontbreken. Een voorbeeld hiervan waren de historische rondleidingen, culinaire wandelingen, een digitale wandeling en een zoektocht naar het paneel. Bij een vijftal Wetterse restaurants kon men genieten van het 'Rechtvaardige Rechtersmenu'. Toen wij tussen 1985 en 1990 de geschiedenis van het Lam Gods, gebaseerd op authentieke documenten, publiceerden in Ghendtsche Tydinghen, werd ook deze van de diefstal en verdere documenten in verband hiermee opgenomen in onze uitgebreide en langdurige publicatie “De geschiedenis van de Vyt-Borluutfundatie en het Lam Gods”. Het viel ons toen reeds op hoeveel mensen begaan waren met deze diefstal en hoeveel mensen dachten te weten waar het gestolen paneel van de ‘Rechtvaardige Rechters’ 230


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 231

verborgen zat. Het stond toen al vast dat het paneel de Rechtvaardige Rechters een Gentse mythe was geworden. Het spektakel kon niet op en het volksvermaak was groot totdat er in deze uitzonderlijke euforie ook mensen bij betrokken werden die hierdoor benadeeld werden. De verklaringen van Paul De Ridder in de Standaard van 28 maart 2014 ll. hebben in Gent geleid tot een heksenjacht en hebben verder – behalve personen die in discredit werden gebracht – tot heden niets concreets opgeleverd. Volgens geruchten die De Ridder opgevangen had, zou het paneel verborgen zitten bij de erfgenamen van de oud-minister August De Schrijver, er wordt hierbij verwezen naar oud-senator Marcel Storme en zijn vrouw Godelieve, de dochter van de minister. Elke Gentenaar die zich bezig houdt met het Gents patrimonium weet dat dit koppel één van de krachten is voor het behoud van het kunstpatrimonium van de Arteveldestad. Jarenlang hebben zij zich ingezet en gaven hun steun voor bedreigde monumenten. Hun zoon Matthias volgde hun spoor en riep in dit verband reeds meermaals het schepencollege tot verantwoording. Om tot een eerlijk oordeel te komen en dit met oog op een mogelijke herontdekking van het paneel, willen we het bewijsmateriaal van De Ridder nader beschouwen. Een belangrijke vondst was de kleurenfoto van het gestolen paneel dat genomen is in het restauratieatelier van het Louvre te Parijs. Vóór 1934 – de datum van de diefstal – is geen kleurenfoto van het schilderij bekend. Om een beter inzicht te krijgen van de diefstal en de dieven, geven we - gebaseerd op onze hoger vermelde publicatie - de belangrijkste feiten weer.

Jef Van der Veken, Rechtvaardige Rechter, Gent, Sint-Baafskathedraal

Tijdens de nacht van 10-11 april 1934 werden twee panelen met als voorstelling St.-Jan-Baptist en de Rechtvaardige Rechters van Van Eyck’s Lam Godsretabel uit de Vytkapel in de St.-Baafskathedraal gestolen. Vanuit Antwerpen werd op 30 april 1934 een getypte brief, ondertekend D.U.A., verstuurd aan de Gentse bisschop. De schrijver vroeg als losgeld 90 biljetten van 10.000 Fr. en 10 biljetten van 1.000 Fr. voor de teruggave van de Rechtvaardige Rechters. Ter bewijsvoering zou hij het Johannespaneel terugbezorgen. De onderhandelingen zouden verder verlopen via advertenties in de krant La Dernière Heure, wat nadien ook gebeurde. Deze brief was getypt met

231


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 232

een Royal, een schrijfmachine met een opvallend klein lettertype. Arsène Goedertier, directeur van de Wetterense Tekenacademie, had deze schrijfmachine bij Henri Ureel in de Gentse Vlaanderenstraat gehuurd onder de naam van Van Damme, woonachtig te Dendermonde voor 1500 Fr. Commissaris Antoon Luysterborg, werd belast met het onderzoek. Merkwaardig is dat niet in het begin, maar pas veel later een grondig onderzoek werd gevoerd i.v.m. deze schrijfmachine. In die periode was er maar een beperkt aantal winkels die schrijfmachines verkochten in Vlaanderen. Na talrijke onderhandelingen werd een afspraak gemaakt om het losgeld te overhandigen in het huis van pastoor Meulepas van de Antwerpse St.-Laurentiusparochie aan de Marktgravenlei 95. Het Johannespaneel was inmiddels teruggegeven. Het werd gevonden in het depot van het bagagekantoor in het Noordstation te Brussel. Het losgeld werd op 14 juni 1934 om 16u 20 overhandigd. In plaats van het volledige losgeld zat in het pakje enkel 2 biljetten van 10.000 FR en 5 van 1.000 FR. en een briefje waarop stond dat het onmogelijk was om het bedrag bij elkaar te brengen. Zeer merkwaardig was dat de ontvanger die het losgeld kwam ophalen niet geschaduwd of gevolgd werd. In die periode waren er relatief nog zeer weinig auto’s en in de stad reden deze amper 30km/u. Nadien zal blijken dat het ging om een taxichauffeur terwijl de eigenlijke dief in de taxi bleef wachten. Na talrijke onderhandelingen met de dief, nog steeds via La Dernière Heure (deze advertenties werden toch op één of andere manier bezorgd en betaald aan de krant), werd tussen 6 en 13 september door de overheid beslist om de zaak te stoppen. Gerechtigheid zou haar beloop nemen. Twee maanden later op 25 november werd tijdens een toespraak in

232


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 233

Dendermonde Arsène Goedertier onwel. Merkwaardig was dat Goedertier meteen wist dat hij ging sterven, daar hij aan de advocaat Joris de Vos meedeelde, dat hij de enige was die wist waar het gestolen paneel zich bevond. Hij eindigde met de woorden “…in mijn bureau …schuifken …kast…”. Joris De Vos deelde dit mee aan Jozef Van Ginderachter, voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde, en samen besloten ze zelf het onderzoek te voeren. Toen zij het bureau onderzochten waren de betreffende aanduidingen reeds verdwenen. Op 29 november werd Arsène Goedertier begraven en dezelfde dag overleed even plotseling Achiel de Swaef die eveneens in het complot zat. Ook Jozef Lievens, een derde betrokkene, werd die morgen plots ziek en overleed kort nadien op 2 maart 1935. De vraag die hier zich tevens stelt, was er geen verband tussen deze sterfgevallen en het beëindigen van de onderhandelingen of moet dit gezien worden als een toevallige samenloop van omstandigheden? Daar het onderzoek van Jozef Van Ginderachter niets opleverde, werd op 27 december 1934 De Heem, procureur des Konings te Gent, op de hoogte gebracht. Commissaris Luysterborch stelde zonder succes te Wetteren een onderzoek in. Later beweerde de commissaris dat hij het gestolen paneel niet had kunnen terug vinden omdat Van Ginderachter hem laattijdig gewaarschuwd had. Vrij vlug werd bij gebrek aan bewijzen op 2 maart 1937 de zaak van de diefstal van de Rechtvaardige Rechters onopgelost geklasseerd. Vanaf 1938 begon Jozef Van der Veken aan de kopie van het gestolen paneel. In het begin kopieerde hij naar het paneel van de 16de eeuwse kopie van Michiel van Coxie. In 1938 werkte de restaurateur niet in de Vytkapel, maar in de nabij gelegen sacristie van de Gentse hoofdkerk. In vergelijking met het origineel bracht de kopiist bewust enkele veranderingen aan op de kopie die thans nog opgesteld is in het retabel: het gezicht van de achterste rechter kreeg de gelaatstrekken van Leopold III; de ring die de tweede ruiter tussen de vingers had, ligt op de grond; de te grote boord van deze ruiter die het gelaat van de volgende rechter verborg, werd verkleind; bijkomstige versieringen werden veranderd, enz. In 1945 voltooide Van der Veken de kopie. Ondanks het staaltje van virtuositeit die Van der Veker leverde, bemerken we thans een duidelijk kleurverschil tussen de kopie en de andere panelen van het beneden register van het Lam Gods o.a. in de hemelpartij. Tijdens recente debatten over het gestolen paneel werd reeds verscheidene malen verwezen naar het feit dat tijdens de tweede wereldoorlog het paneel van de Rechtvaardige Rechters herontdekt werd. Wat is hiervan waar?

233


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 234

In augustus 1941 werd de Duitse Oberleutenant Henri Koehn van de Militärwerwaltungsrat Kunstschutz Abteilung aangesteld om een onderzoek in te stellen naar het gestolen paneel van het Lam Gods. Hitler beschouwde het gegeven (?) Gentse retabel als het bewijs van de onderdanigheid van de Vlamingen, en wilde het retabel opstellen in één van zijn optrekjes. Het probleem was dat er een paneel ontbrak, wat storend was. Na een onderzoek te Wetteren begon Koehn te zoeken naar het paneel in de Gentse hoofdkerk. De weduwe van Goedertier zou hem verklaard hebben, dat haar man kort na de diefstal gezegd had, dat de kathedraal de meest geschikte plaats was om het gestolen paneel te verbergen. In 1983 vermeldde Cels in zijn boek “De roof van de Rechtvaardige Rechters” dat een vrouw uit Brecht van een Duits militair, die bij de opzoeking betrokken was,vernomen had dat op het einde van 1941 Henri Koehn het gestolen paneel van de Rechtvaardige Rechters gevonden had in de kathedraal. Daar niemand het voordien ontdekt had, wilde de Oberleutenant het paneel in zijn schuilplaats laten zitten tot kort voor het transport ervan naar Duitsland. Toen Koehn het schilderij wilde tevoorschijn halen, stelde hij vast dat het opnieuw gestolen was. Die nalatigheid is Koehn duur komen te staan, want hij werd kort nadien naar het Oostfront gestuurd. Indien dit juist is, dan mag men aannemen dat de weduwe van Goedertier wel degelijk wist waar het paneel verstopt was en dit in tegenstelling tot haar verklaring aan Luysterborch. Waren er omstandigheden (angst) die hierbij een rol hebben gespeeld, waardoor de weduwe geremd was om de waarheid te vertellen? Cels verhaalt dat Leo De Kesel, vicaris-generaal van het bisdom Gent, het gestolen paneel met eigen ogen had gezien. Nadien bevestigde de vicarisgeneraal aan mij persoonlijk dit verhaal. Indien het hoger vermelde verhaal juist is, is het zeer goed mogelijk dat De Kesel, die op 22 december 1941 benoemd werd tot erekanunnik, geholpen heeft bij het verdwijnen van het paneel uit de kathedraal. Het is zeer goed mogelijk dat hij, vanaf een veilige plek, het doen en het laten van de Duitsers heeft gade geslagen. Indien we de hoger vermelde stelling volgen, waarvoor we behalve de verklaring van de vicaris-generaal geen enkele bewijsvoering voor hebben, dan gaat de gedachtegang naar een patriottistische daad die wilde voorkomen dat het paneel in handen van de Duitsers viel.

Hierbij willen we opmerken dat tijdens deze periode August De Schryver niet in België, laat staan te Gent verbleef. Samen met acht andere ministers was hij reeds in 1940 naar Frankrijk afgereisd. De exodus ging over Le Havre,

234


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 235

Rouen, Poitiers, Bordeaux en Vichy in onbezet Frankrijk. In het begin van 1941 contacteerde De Schryver vanuit Frankrijk Pierlot om zich bij de regering in Londen te kunnen vervoegen. Het duurde nog tot juli 1942 vooraleer hij er in slaagde Frankrijk te verlaten en via Spanje en Portugal Londen te bereiken. In Engeland aangekomen werd de vooroorlogse minister van Economische Zaken niet onmiddellijk opgenomen in de regering in ballingschap. In oktober 1942 kreeg hij van Pierlot de opdracht om samen met de Belgische ambassadeur, de oud-premier G. Theunis, met Amerika te onderhandelen over problemen en overeenkomsten van financieel-economische aard. Na vijf maanden keerde De Schryver even naar Londen terug, maar van maart tot einde april 1943 volbracht hij een nieuwe missie in de Verenigde Staten. In 1963 meende een Brugs inspecteur, gebaseerd op de brieven van Goedertier, te weten waar het Lam Gods zich bevond, nl. in de Gentse kathedraal. Door tussenkomst van Théo Lefèvre wou hij een onderzoek laten instellen in de kathedraal. Opvallend was dat dit onderzoek verhinderd werd door de tussenkomst van Leo De Kesel. De vraag blijft hier nog steeds op welke manier de link kan gelegd worden met Parijs en het Louvre? Op 23 november 1971 verscheen in de “Knack” het artikel “De man die het geheim van het gestolen paneel in handen had”. Hierin werd gesteld dat Monseigneur De Kesel, het paneel de Rechtvaardige Rechters in 1941 voor de neus van Oberleutnant Koehn uit zijn schuilplaats kon laten verdwijnen. Het zat verborgen onder de trappen die leiden naar het hoogkoor, dat alleen te bereiken was via de crypte. Nu berustte het paneel in een kluis van een museum in Parijs, waarover Max Winders meer kon vertellen. Max Winders was tijdens de tweede wereldoorlog belast met de conservatie van de Belgische kunstschatten in Frankrijk. Hier past het verhaal van De Ridder die verhaalt dat het Louvre een kleurenfoto bezit van het gestolen paneel. Kort na de oorlog had Winders koning Leopold III persoonlijk op de hoogte gebracht van de verblijfplaats van het gestolen paneel. Volgens Winders zou de vorst hierop geantwoord hebben dat dit kon wachten, daar er toen belangrijke zaken op orde gesteld moesten worden. Op dat ogenblik woedde de koningskwestie volop. Was dit interview een laatste poging van een oude man die voor zijn dood nog zijn geheim wilde bekend maken? Max Winders overleed op 9 oktober 1982

235


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 236

te Antwerpen. Op dat ogenblik werd zijn verhaal afgedaan als iemand die nog eens in de belangstelling wilde komen en er ook in geslaagd was. Wie was die persoon, over wie weinig terug te vinden is? Tijdens zijn leven werd deze man overladen met eretitels. Hij was een zeer goede vriend van het koningshuis. Reeds tijdens de eerste wereldoorlog had hij zich verdienstelijk gemaakt door het goud van de Nationale bank en de Koninklijke familie in veiligheid te brengen. Naast tal van vooraanstaande functies in het Antwerps culturele leven was hij tevens lid van de AcadÊmie Française, uitzonderlijk voor een buitenlander. Als wij deze gegevens aanvaarden dan moeten we het gestolen paneel van de Rechtvaardige Rechters niet zoeken bij een eerbare Gentse familie, die reeds een grote verdienste heeft inzake het behoud van Gents kunstpatrimonium, maar in de Franse hoofdstad waar het onderzoek een aanvang kan nemen bij het Louvre. Rudy van Elslande

236


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 237

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE - FICHE N° 275

Op 5 December 1902 stelde Armand Heins in de rubriek “Schilderijen Schilderijmuseum, n° 120 - XVIIe eeuw” in het Frans een fiche op over

Sint-Hyacinth en de Maagd, door N. Liemaeckere.

Het onderwerp van dit groot doek (3,10 x 1,90) slaat op de woorden van de Maagd aan Hyacinth geschreven op een vlottend vaantje dat gehouden wordt door drie engelen “Verblijdt u lieven zoon Hyacinth, wat ghij van mijn zoon verzoekt sult ghij door mij verkrijgen”. Deze garantie dat hij zal verhoord worden, werd aan onze heilige gegeven op de dag van MariaHemelvaart in een droombeeld waarmee hij begunstigd was (1). De schilder heeft deze voorspraak op een zeer gelukkige wijze voorgesteld: rechts op de achtergrond, binnen, nabij een schouw, een zieke die omringd wordt door vrouwen, aanschouwt biddend de verschijning van Sint-Hyacinth die haar de Eucharistie toont. Op de voorgrond is de heilige in het habijt van de Dominicanen, neergeknield met open armen en draait het hoofd naar de Maagd op een troon gezeten in de wolken. Deze laatste waarvan de rechterhand naar de hemel geheven is, de linker reikt naar de heilige met zijn gouden scepter. Het hoofd van de Maagd is versierd met een diadeem, een wijde witte mantel met een gouden gesp valt met tal-

237


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 238

rijke plooien over een blauw kleed. Rondom haar in een warboel van kleuren, in een charmante houding, zingen engelen die zich begeleiden met muziekinstrumenten. Het uiterlijk van de Maagd wijst op een echte zorg voor de realiteit en de grote gelijkenis met hoofden van dezelfde figuren in de werken weergegeven op de fiches 35, 274 en 276 laten toe te denken dat de schilder dikwijls het zelfde model liet poseren, misschien zijn vrouw. Hetzelfde geldt voor de kinderkoppen die overal in deze werken een uitgesproken familiaal air vertonen, wat er ons toebrengt te denken dat de kinderen van de schilder hem inspireerden in al zijn composities. Hij geeft hen een zeer bijzondere glimlach en men ziet dat hij er genoegen in schept zijn doeken ermee te versieren. De werken van Roose hebben een charmante gemoedelijkheid. Niets conventioneels in de houdingen en het streven naar realiteit, en met kalme ongedwongen penseelstreken geeft hij bevalligheid aan zijn modellen. Dit doek is waarschijnlijk uitgevoerd voor de oude Dominicanenkerk waar een altaar gewijd was aan Sint-Hyacinth en waarvan de paters de relikwieën bezaten. Het is vermeld onder het N° 340 in de lijst van de schilderijen die samengebracht werd in de bewaarplaats van Baudeloo in 1797 (2).

Noten (1) Ch. Carlier: Caractéristiques des Saints (Paris 1867), t. 1, p. 112. (2) Ch. Piot: Rapport sur les tableaux enlevés à la Belgique en 1794 (Bruxelles 1883, p. 206.

238


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 239

MINDER BEKENDE EN/OF VERDWENEN LOCATIES IN GENT Interneringscentrum, Wollestraat.

Zodra de Duitsers in september 1944 vertrokken waren en Gent bevrijd werd, kwamen de mensen naar buiten om te feesten, maar al evenzeer om hun jarenlange opgekropte haat tegen de moffenmeiden, de zwarten en de collaborateurs bot te vieren. Vermits er geen verantwoordelijke instanties waren om de orde te handhaven, werden de straten en huizen afgeschuimd op zoek naar “zwarten� op wie ze hun woede konden koelen. Deuren werden ingebeukt, alles werd kort en klein geslagen of door de vensters op straat gegooid en in brand gestoken. Veel werd gewoon gestolen. Bejaarden noch kinderen werden gespaard. Achtergebleven vrouwen werden dikwijls het zwaarst aangepakt. Als ze geluk hadden werden ze enkel publiek kaal geschoren en werd hun hoofd met hete pek beklad met hakenkruisen. Maar veelal gebeurde er erger: ze werden geslagen, brandende sigaretten werden op hun borsten uitgedrukt,

De inboedel werd op straat gegooid. Overpoortstraat.

239


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 240

Kaalscheren en erger. Het gebeurde ook in de ons omringende landen.

Aangehouden en kaalgeschoren meisjes en vrouwen september ‘44.

240


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 241

geweerlopen of andere voorwerpen werden in de geslachtsdelen gestoken, niet zelden werden ze herhaaldelijk verkracht. Gebruikelijk was het “spitsroeden lopen”: de gevangene werd door twee rijen scheldende en stompende toeschouwers geleid. In Antwerpen werden vooral mannen, maar ook vrouwen, opgesloten in de leeuwenkooien van de dierentuin. In de Wollestraat waren er in de jaren 1870 drie textielfabrieken: nr. 20 de vlasspinnerij van Desmet & Dhanis; nr. 32 de vlasspinnerij van Surmont (vermoord in 1875) - Raick; nr. 62 de ververij van zijde van weduwe F. Desmet. Het interneringscentrum in de Wollestraat ging open in november 1944. Het had een capaciteit van 1.650 personen: 1.100 mannen en 550 vrouwen. Die capaciteit werd ver overschreden. Op 15 maart 1946 verbleven er nog 180 vrouwen en 217 mannen. Het centrum werd op 31 mei 1946 gesloten. De nog overblijvende gedetineerden werden naar Lokeren overgebracht; de vrouwen werden vrijgelaten of in de gevangenis gestoken. “Het aantal aanhoudingen van verdachten liep zo hoog op, dat de gevangenis in de Nieuwe Wandeling overbevolkt geraakte en een verlaten textielfabriek in de Wollestraat als bewaarplaats werd ingericht”. (Johan Van Nieuwenhuyse: Gent in de oorlogsjaren 1940-1945). In de Wollestraat liepen de ratten vrij rond. Alle ruiten waren stukgeslagen. Het gebouw was door de gezondheidsdienst afgekeurd omdat het te ongezond was om er in te werken. We kregen 150 gr. brood per dag. ‘s Middags kregen we aardappelen in de schil gekookt en dan werd dat gestampt. De koffie was gekleurd water met kamfer in. We kregen één keer sardines. Wat we zeer erg vonden was, dat we ons samen met andere vrouwen moesten wassen. In die tijd was dat verschrikkelijk. Het was bijna zonde je in tegenwoordigheid van anderen te wassen” (een vrouwelijke gedetineerde in: H. De Bleecker-Ingelaere). Berucht was het interneringskamp in de Wollestraat (thans Warandestraat, zijstraat van de Dampoortstraat) te Gent, waar op zeker ogenblik 4.500 mannen en 1.500 vrouwen opgesloten zaten. Vooral in september-oktober 1944 (bevrijding) en mei 1945 (einde oorlog en bekendmaking concentratiekampen) kende men hoge golven van interneringen. De gedetineerden werden er ook mishandeld: ze moesten uren met de armen in de hoogte staat; sommigen werden verplicht elkaar tot bloedens toe te slaan. Op het middenplein stond een hondenhok waar een SS’er in lag. Om het kwartier moest hij blaffen en water uit het bakje oplikken, net al een hond. De bewakers waren hoofdzakelijk ongeschoolde (33%) en geschoolde arbeiders (35%). Men heeft de vrouwen moeten interneren in een verlaten fabriek in Gent. Een hondertal van de geïnterneerde vrouwen is opgenomen in de gevangenis. Maar men heeft geen vrouwelijk personeel voor de binnendienst, zodanig dat

241


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 242

de binnenwacht wordt betrokken door mannen van het verzet. Dat veroorzaakt talrijke ongemakken. (F.L. Ganshof, Brussel, 13 oktober 1944). Over het interneringskamp van Sint-Kruis-Brugge meldde hoofdgeneesheer Vanden Weghe op 4 december 1944 dat van de zowat 3.000 opgeslotenen er 1.100 nog geen beddenzak hadden, dat velen niet over dekens beschikten, dat er geen verwarming was, dat de latrines geregeld overtroomden, dat er 3 gevallen van typhus en 21 van paratyphus waren en dat bijna 500 geïnterneerden aan dysenterie leden. We kunnen ons voorstellen dat het met de gezondheidstoestand van de geïnterneerden in Gent niet beter was gesteld. Er was in Oost-Vlaanderen ook een groot interneringscentrum te Lokeren. De meeste geïnterneerden, 43%, kwamen uit het arrondissment Gent. Daar waren eind 1946 nog altijd 1.765 incivieken opgesloten. In november 1947 werd het centrum gesloten. Een man die ik heel goed gekend heb, heeft in de Wollestraat vastgezeten. Hij had tijdens de oorlog zijn sympathie voor het IIIe Reich en zijn leiders niet onder stoelen of banken gestoken. Hij had foto’s van Göring en Goebbels in zijn eetkamer opgehangen. Hij bezat zelfs een plaasteren kop van Hitler. Hij moet duistere handeltjes hebben gedreven: hij bezat een paard, een sjees en een auto. Jaren later had hij nog steeds een heel pak platen met Duitse marsliederen. En ik heb ook de man gekend die ‘s nachts hakenkruisen op zijn deur en gevel is gaan schilderen. Die was drie jaar in Duitsland verplicht tewerkgesteld geweest. Merkwaardig is wel dat de rol van de Wollestraat tijdens de repressie bij jongere, maar ook oudere generaties Gentenaars totaal ongekend is. Het archief van het Interneringscentrum Wollestraat (personendossiers) te Gent, 1944-1946, is naar het Rijksarchief te Beveren overgebracht. Literatuur Johan Van Nieuwenhuyse, Gent in de oorlogsjaren 1940-1945, boek bij de gelijknamige tentoonstelling in het Museum Arnold vander Haeghen, 1985. H. De Bleecker-Ingelaere, Vrouwen in de repressie 1944-1945, Gent 1985. G. De Bock, Incivisme en repressie, een onderzoek in de vrouwenafdeling van het interneringscentrum te Gent, 1946. L. Huyse en S. Dhondt, Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952, 1991. W. Pauwels, De Bevrijdingsdagen van 1944, 1994. B. Rzoska, “Zij komen allen aan de beurt, de zwarten”. Het interneringscentrum Lokeren 19441947, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1996. J. Baert en J. Buyck, Inventaris van het archief van het interneringscentrum te Gent 1944-1946, Brussel 1999. M. Verschooris, Wachten op de maan van mei, 2000. Daniël Van Ryssel

242


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 243

KAREL II

Op de vreemdeling die in de lentedagen van 1666, langs de Brugsevaart, te Gent aankwam, goed geluimd en opgemonterd door de heerlijke spijzen en dranken die de faam van de beruchte Bargie of trekschuit, ver over ‘s lands grenzen hadden verkond, moet onze stad wel een allerbeste indruk hebben gemaakt. Overal was men naarstig aan het werken om van de Inhuldiging van de nieuwe vorst, een van de meest pompeuze spektakels te maken die Gent ooit gekend had, alsof men maar het goud met volle emmers in de stadskas te putten had. De mensen liepen met een brede glimlach door de straten, op voorhand verlekkerd op de feestelijkheden die einde april begin mei zouden plaats vinden, en meer nog omdat zij nu sedert een paar jaren vrede, rust en een zekere vorm van voorspoed kenden. Zij hadden zo lang geleefd in ellende, in voortdurende alarmtoestand en nu, sinds de Vrede van de Pyreneëen in 1660 een einde had gesteld aan de bloedige oorlog tussen Spanje en Frankrijk, andermaal grotendeels in onze gewesten uitgevochten, konden zij opnieuw wat vrijer gaan ademen. De handel met het buitenland neemt toe, de lakennijverheid kent een opbeurende opflikkering, kunstenaars als Gaspard de Craeyer komen zich te Gent verstigen hetgeen wijst op welstand en weelde. Nieuwe huizen worden gebouwd, zelfs prachtige gevels als deze van de Vier Gekroonden in de Ketelvest, men plant een regelmatige dienst tussen Gent en Brussel, de Brugsevaart wordt verdiept, de stad laat een nieuw klokenspel gieten door de vermaarde Pieter Hermony. Het is natuurlijk geen terugkeer tot de weeldeperiode ten tijde van de Bourgondische hertogen, doch al die tekens en initiatieven wijzen op een progressieve terugkeer van hetgeen de mensen ‘s avonds bij de haard, de goede oude tijd noemen. Het stadsbestuur heeft de zaken groots opgevat. Wanneer in 1665 Filips IV, koning van Spanje en dus ook graaf van Vlaanderen, sterft en opgevolgd wordt door een vierjarig kind, dat onder de naam Karel II, symbolisch de Spaanse troon beklimt, wil het stadsbestuur, van de Blijde Intrede, die traditiegetrouw in de hoofdstad van het Graafschap zal moeten doorgaan, iets enigs maken, het bewijs dat op gebied van kunst, praal en pracht Gent niet bereid is zijn scepter af te staan. Niemand kon toen vermoeden dat de weken en maanden die toen zo rustig en zo gelukkig verliepen, slechts een plekje blauwe hemel waren tussen twee onweerswolken in en dat het land dra opnieuw het verschrikkelijke oorlogs243


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 244

wee, de roof en de vreemde bezetting zou kennen. Voor Lodewijk XIV zou het overlijden van Filips IV, met wiens dochter Maria Theresia hij gehuwd was, een voorwendsel worden om krachtens het zg. devolutierecht, aanspraken te laten gelden op de Spaanse Nederlanden. Dat wist men toen enkel in de omgeving van de zonnekoning en zelfs de nochtans goed ingelichte Francisco de Castel Rodrigo, sedert 1664 gouverneur-generaal der Nederlanden, had er door zijn inlichtingsdiensten nog geen de minste echo geen van opgevangen. Hetgeen hij wel opving, was een delegatie van de geestelijkheid en van de leden van de Staten van Vlaanderen die hem verzochten, zo spoedig mogelijk naar Gent te komen om er in naam van zijn heer en meester, de jeugdige koning Karel, de gebruikelijke eed tijdens de even gebruikelijke Blijde Intrede, te komen afleggen. De Spanjaarden hadden er ten ander belang bij, deze plechtigheid niet langer uit te stellen, want onze gewesten hadden er wellicht een voorwendsel in gevonden om de subsidies welke de Spaanse regering regelmatig moest aanvragen, te weigeren. In gemeen overleg werd dan ook beslist dat de Inhuldiging begin mei op de Vrijdagmarkt te Gent, zou doorgaan. Inhuldigingen zaten toen vastgeroest in een eeuwenoud protocol dat met eenieders rechten en voorrechten rekening moest houden. De somptuositeit van de plechtigheid hing dan ook enkel af van het decor, het aantal deelnemers, de spijzen en dranken bij de ontvangsten en de versiering van de stad. De koningen kwamen omzeggens nooit in hoogsteigen persoon de plechtigheid bijwonen. Zij vaardigden daartoe gewoonlijk de gouverneur-generaal af die dan, in naam van de vorst, de gebruikelijke eed als graaf van Vlaanderen kwam afleggen. Francisco de Moura y Cortereal, markies van Castel-Rodrigo, en zoon van een vroegere landvoogd der Nederlanden, deed op 30 april 1666 in de voormiddag, bij het luiden van alle klokken en de traditionele kanonschoten, zijn intrede in de stad en stapte af in het prachtig hotel van Filips Volckaert, heer van Welden, op de hoek van de Kouter en de Korte Meer, huis dat nadien het hotel Limnander werd. De geestelijkheid en de vier leden van Vlaanderen kwamen hem aldaar begroeten, zoals het gebruik het wilde. De protocolaire en andere ontvangsten namen een ganse dag in beslag. Op 2 mei grepen door de bevolking en de stadsoverheden lang voorbereide en verbeide plechtigheden plaats. Om 8 uur ‘s morgens waren alle geestelijke, burgerlijke en militaire overheden van stad en graafschap in de binnenkoer van het Sint-Sebastiaansgild bijeengekomen om de vertegenwoordigers van Karel II stoetsgewijze naar de Sint-Pietersabdij te begeleiden, waar steeds het eerste deel van het programma moest worden afgewerkt.

244


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 245

De koninklijke erewacht bestaande uit 150 in het rood uitgedoste ruiters, met bourgondisch kruis, en allen op grijze paarden, openden de stoet. Volgen dan de hoogbaljuw, Jan-Bapist della Faille, met de grote standaard van Vlaanderen, de gedeputeerden van de Vlaamse steden, de adel in schitterend gewaad, de wapenherauten, de prinsen, hertogen, graven en andere hoogwaardigheidsbekleders van het Hof. Het was een schitterende cavalcade, zoals men er in jaren geen meer gezien had in de Arteveldestad, die statig en plechtig de richting van de St.Pietersabdij insloeg. Aan de Ketelpoort, grens van het grondgebied van de abdij, werden de notabelen verwelkomd door de wet van St-Pieters, dit waren de baljuw en de schepenen (de abdij had haar eigen bestuur en jurisdictie); Aan de ingang van de kerk werd Francisco de Castel-Rodrigo toegesproken door de abt, omringd van alle monniken en pastoors. Men liet de landvoogd de relikwie van het H. Kruis kussen, waarna de vertegenwoordiger van Karel II de kerk, langs een reusachtige triomfboog binnentrad. Tijdens de H. Mis, bij de Offerande, zoals opgelegd door het protocol, schonk de landvoogd de abt drie goudstukken en een stuk goudlaken, 12 ellen lang; pas daarna overhandigde de abt hem de koninklijke degen. Dit betekende dat de landvoogd in naam van de koning, de gebruikelijke eed, met de hand op het Evangelieboek, moest afleggen: “Ick Carel door Godts gratie Coninch van Spaenien... grave van Vlaenderen... belove en de sweere, dat ick in mijne compste ende successie van dit landt ende Graefschap van Vlaenderen, sal bewaeren, als eenen goeden ghetrouwen ende oppersten Beschermer ofte Advocaet ende eersten bewaerder, wel ende ghetrouwelyck, teghen ende tot een jeder, alle de Privilegien, vryicheden, franciesen, gehewoonten, usagien, goederen, pessessien, persoonen, ondersaeten, ende Huyslieden van dese Kercke van St-Pieters in de Blandinberghe van myn voorsaeten ghesticht. Soo moet wy Godt helpen ende alle de Heylighen wiens Lichaemen hier rusten, ende alle de Heylighen des Paradijs”. De abt van St.-Pieters, Amandus Hovelynck, die wist dat de stad geen kosten had gespaard om van deze Inhuldiging een fantastisch spektakel te maken, had van zijn kant alles in het werk gesteld om, ook in zijn abbatiaal domein, de plechtigheid te doen uitgroeien tot een grandioos schouwspel. De triomfboog bij de ingang, de schilderijen in de kerk vormen een passend decor. Uit alle hoeken van Vlaanderen had hij de beste zangers ontboden om de H. Mis op te luisteren: “In de voorseyde Kercke wierdt bij den Prelaet ghedaen een Solemnele Misse, met Hemelse Musicque ten dele ontleent vande principaelste nabuerighe steden van waer de voornaemste Musiciens ontboden waeren.” Na de hemelse muziek, moest ook aan de maag van de genodigden worden gedacht, die vroeg uit de veren waren gesprongen om reeds om 8 uur de ver-

245


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 246

zamelplaats op de Kouter te vervoegen. De keuken van de monniken van de St.-Pietersabdij was gans Vlaanderen door bekend als de beste en de fijnste zowel wat de spijzen als wat de dranken betreft en het banket dat de abt zijn hoge gasten aanbood, zal dan ook voor allen een waar festijn zijn geweest. Terwijl borden en glazen gevuld en geledigd werden, voerden de leerlingen van de Paters Jezuïeten in het latijn een toneelstuk op doch wij menen wel dat het Latijn minder heerlijk in de oren van de genodigden zal geklonken hebben dan de wijn van de vermaarde abdijkelder in de kostbare glazen... Mensen van onze snackbargeneratie zou men waarschijnlijk met een taxi huiswaarts moeten voeren indien zij de helft of het derde van hetgeen de genodigden, in de XVIIe eeuw, in de Sint-Pietersabdij, op hun bord en in hun glazen kregen. Wij kennen het menu niet van het “ontbijt” dat de abt zijn hoge gasten na de plechtigheid in de abbatiale kerk aanbood, doch het zal wel in de lijn van de gevestigde traditie zijn geweest en wij weten b.v. dat enkele jaren later in 1681, bij de mijtering van de nieuwe abt, niet minder van 28 verschillende gerechten op de spijskaart voorkwamen! Onze voorouders speelden dit allemaal even vlug binnen als onze moderne dactylos een paar belegde broodjes, en zij vervolgden dan ook even fris en opgeruimd hun tocht door de stad, op weg naar nieuwe spektakels en banketten. In een hels lawaai van kanonnen, klokken, pauken, trompetten, trommels en schalmeien begaf de stoet zich, midden een enthousiast wuivende massa mensen, langs de Sint-Pietersnieuwstaat, de Kalanderberg, de Kruisstraat, naar de hoofdkerk, waar de overheden opgewacht werden door het voltallige kapittel van Sint-Baafs. Ook hier mocht geen duimbreed afgeweken worden van het eeuwenoud ceremonieel: de landvoogd nam plaats op een troon in het koor, beloofde er, in naam van de vierjarige koning, de rechten en voorrechten van de geestelijkheid en van de Staten van Vlaanderen te zullen eerbiedigen en om aan het volk het “hoorbaar” bewijs te leveren dat hij bezit nam van de provincie, liet hij driemaal het klokje luiden dat aan het baldakijn hing. Jan Baers, eeste pensionaris van de stad, legde een korte speech af waarna een plechtig Te Deum werd gezongen. De afstand naar de Vrijdagmarkt was te kort om alle kijklustigen gelegenheid te geven de stoet in ogenschouw te nemen. Men trok dan ook langs de St.Janstraat, de Kalanderberg, de Kouter, Zonnestraat, Veldstraat, Koornmarkt en Lange Munt, met veel muziek en getrommel naar de Vrijdagmarkt, waar duizenden mensen uit Gent en omliggende steden en dorpen zich sedert de ochtenduren verdrongen om het enig schouwspel te kunnen bewonderen. Het was iets enigs. Op het marktplein hadden de stadsoverheden een reusachtig podi-

246


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 247

um laten optimmeren, zo rijk en somptueus versierd, dat het al hetgeen men tot dan toe uitgedacht had bij vroegere Inhuldigingen, overschaduwde: “Hier stont eenen superben ende magnificquen Theatre, verre overtreffende in groote ende conste alle de machinen hier vooren gevoert, de welcke van de voornaemste Meesters gheoordeelt is geweest, een mirakel van Architecture te wesen”. De afmetingen waren indrukwekkend: 160 voet breed, 120 voet hoog! In zeven arcaden en bogen verdeeld, wekte het reusachtig ensemble een ganse brok geschiedenis van onze gewesten op: in de middelste boog prijkte het portret van de roemrijkste voorganger van de jonge vorst, Keizer Karel, met de gekende spreuk “Nec plus ultra”. In de andere bogen zag men o.a. de portretten van Filips de Goede, Filips II, Maximiliaan I en aartshertog Albrecht, zovele roemrijke voorzaten van de kleine Karel II. In de uiterste bogen las men latijnse chronogrammen. Boven het verhoog had men in een tover van arabesken en versieringsmotieven het portret van de jeugdige monarch aangebracht, gezeten op een troon tussen zijn afgestorven vader Filips IV, en zijn moeder, de koningin-regentes Anna-Maria. Het geheel was somptueus, doch het overtrof in kleur en pracht al hetgeen de Gentenaren ooit hadden gezien, toen de overheden in hun pralerige klederdracht, op het verhoog plaats genomen hadden: meer dan honderd prinsen, bischoppen, prelaten, abten, ridders, schepenen, magistraten, allen in schitterend ambtsgewaad en feestdos vormden een enig kleurfestijn voor de duizendkoppige massa die haar vreugde in onophoudende toejuichingen en kreten uitgalmde. Nooit had de hoofdstad van Vlaanderen en de Vrijdagmarkt een zo rijk en verscheiden spektakel geboden: militaire uniformen, uniformen van het Gulden Vlies en andere ridderorden, fonkelende gewaden van tientallen prelaten, de enigmooie kledijen van de Spanjaarden van de baljuwen, schepenen, van baronnen, ridders, magistraten en andere hoogwaardigheidsbekleders, het rood, purper, geel, blauw en groen van erewacht, officieren, ruiters en soldaten, de bonte klederdracht van die duizenden op hun paasbest uitgedoste kijklustigen, de historische Vrijdagmarkt een allerheerlijkste feestboel. Een ooggetuige schreef dan ook terecht dat het reusachtig podium op een gouden berg geleek. Aan alle vensters van de houten gevels van de Markt hingen kostbare vaandels en tapijten die het ensemble met hun kleurenweelde omzoomden. Goud, fluweel, kant, zijde, vederen: nooit had Gent zoiets meegemaakt en de vreemde bezoeker moet wel gedacht hebben dat Gent op dat ogenblik de rijkste stad van Europa was. Ook de menigte ging in die feestelijke atmosfeer op,

247


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 248

vergat een ogenblik al hetgeen zij in jaren had geleden en afgezien. Vandaag was het feest, een terugkeer tot de oude glorie en trots, tot de heerlijkste dagen van het Fiere Gent. Men luisterde nauwelijks naar de traditionele eedaflegging, want het spektakel was er geheel voor het oog en het hart, niet voor het oor, en nochtans steeg er bij het einde van de plechtigheid, een geweldige vreugdekreet op van de massa, toen de wapenheraut luidkeels het Leve koning Karel, leve Karel, graaf van Vlaanderen, uitriep. Op hetzelfde ogenblik liet de landvoogd naar eeuwenoud gebruik, een grote hoeveelheid goud- en zilverstukken in de menigte werpen, hetgeen aanleiding gaf tot de zich bij elke Inhuldiging herhalende vechtpartijen, om een stuk te bemachtigen of aan zijn gebuur te ontrukken, doch orde en rust keerden terug toen de overheden het podium verlieten om zich langs de Kammerstraat, de Zandberg en de Hoogpoort naar het Stadhuis te begeven. Het ontbijt van de St.-Pietersabdij was bij de meeste al lang verteerd toen zij in de ruime zalen van het Stadhuis voor de tweede maal aan tafel gingen plaats nemen, en opnieuw werd het een banket van lik mijn lippen: “Een seer treffelycke ende konincklycke maeltyt, inde welcke te vinden was alle ‘t ghene dat de nature ende kost in materie van spijs ende dranck voorts heeft konnen brenghen, ende op dat alle de sinnen hun vermaeck souden hebben, soo wiert ‘t ghehoor van de ghenoodde gherecreert met een charmante musicq ter wijlen dat den smaeck met spijs ende dranck vermaeckt wierden”. Alsof die schitterende ontvangst nog niet voldoende was, boden de stedelijke overheden aan de landvoogd nog een aantal kostbare zilveren en andere geschenken aan, o.m. een zilveren kruik met kom ter waarde van 2.000 gulden. De blijkbaar vermoeide markies de Castel-Rodrigo werd met zijn koets naar het Hotel van de Heer van Welden op de Kouter door erewacht en overheden begeleid. De andere genodigden sprongen te paard, alsof zij maar een voorgerechtje te slikken hadden gekregen. Een toverachtig vuurwerk op de Kouter afgeschoten, en een algemene verlichting van de stad, besloten deze indrukwekkende plechtigheden. Het was allemaal zo verrukkelijk mooi geweest dat het stadsbestuur niet wilde dat het na één dag als een kaars zou uitdoven: het nageslacht zou de herinnering moeten bewaren aan een zo groots praalvertoon. De Brussels schilder Duchastel, een van de beste leerlingen van David Teniers, kreeg de delicate opdracht de plechtigheid op de Vrijdagmarkt met het penseel te vereeuwigen. Duchastel wist zich tot eenieders voldoening van zijn taak te kwijten. Het werd een doek van reusachtige afmetingen, 5,35 m op 3,35 m met een dui-

248


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 249

zendtal figuren. Alle personages die aan de plechtigheid deelnamen zijn trouw weergegeven en zijn ware portretten. De schikking van de compositie, de gelijkenis van de uitgebeelde overheden, de levendigheid en beweging van het ensemble, de voornaamheid van tekening en coloriet maken van dit schilderij het meesterwerk van François Duchastel. Het versierde lange tijd de Cavalcadezaal van het Stadhuis, belandde nadien in de verzamelingen van het Museum voor Schone Kunsten en prijkt thans, sedert een paar jaren, in een beter aangepast kader, de grote 1715-zaal van het Bylokemuseum. Het was en blijft een heugelijke herinnering aan een van de feÍrieke Inhuldigingsplechtigheden in de hoofdstad van het Graafschap. Pierre Kluyskens

249


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 250

NIEUWE TIJDEN, ANDERE ZEDEN... VOOR U VERZAMELD UIT 31600 EDITIES VAN DE GAZETTE VAN GENT 4 juni 1821 Het voorwerp van alle gesprekken is de verbeeldingsloze rasheid waarmede de overtocht van Brussel naar Gent is geschied met een diligentie bespannen met vier paarden. De heer Seghers, ĂŠĂŠn van de aannemers, was verleden vrijdag om twaalf uur precies uit Brussel vertrokken en vijf minuten na drie uur op de Kouter binnen deze stad, aldus na de weg te hebben afgelegd in de tijd van drie uren, hetwelk ongeloofbaarbaar is en nochtans de waarheid is. Zijne Excellentie de gouverneur van deze provincie werd hiervan onderricht en heeft hem bij brief van 2 dezer verboden van voortaan met zulk een grote spoed de weg af te rijden en daartoe de tijd te gebruiken zoals het bij zijn octrooi is vastgesteld.

16 februari 1839

Marie de Miere, verkoopster van maccarons en spekken, in staat van dronkenschap zijnde, is eergisteren aan het uiteinde van de Veerstraat in de grep gevallen en in de modder verstikt.

26 november 1848

De inwoners van de Veldstraat klagen over de veelvuldige, ontuchtige vrouwlieden die 's avonds de straat belegeren, post vatten op de plankieren en aldaar de schaamtelooste gesprekken houden. Het is namelijk van de hoek aan de Hoornstraat tot verder naar het Recolettenplein dat men die beklotte nymphen aantreft. Zij bepalen zich niet alleen met de voorbijgaande manspersonen na te roepen, maar jagen de damen van voor de tribunen der magazijnen en de winkeljuffers uit hun kantoor door hun wulpse praat.

250


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 251

19 november 1852 De kapiteins van de op de Mississipi varende stoomboten gebruiken geen negers tot stoker omdat wanneer de ketel springt, en dat gebeurt niet zelden, niet alleen de neger, maar ook de grote som welke hij heeft gekost, verloren gaat. Een Belg of andere blanke komt goedkoper uit. Men geeft hem een dollar daags en wanneer hij in de lucht vliegt schiet men alleen het daggeld er bij in.

17 september 1864

Men beweert dat het post-scriptum van een vrouwenbrief altijd het gewichtigste deel van de inhoud is...

27 november 1870

Honderd jaar geleden kondigde het parlement van Parijs de volgende akte af: “De vrouw die in de banden des huwelijks eenen mannenlijken onderdaan van zijne Majesteit zal gelokt hebben door roodsel, blanketsel, reukwerk, kunsttanden, valsche haren, opvulsel, ijzeren keurslijven, rokken met hoepels, schoenen met hooge hieltjes en valsche heupen, zal vervolgd worden voor tooverij en het huwelijk zal verbroken als onwettig�. Indien deze act in onze dagen nog kracht van wet had, dan zouden de rechtbanken meer zogezegde toverheksen dan dieven te vonnissen hebben want vele van onze tegenwoordige vrouwtjes gebruiken die middeltjes om zich schoon te maken!

4 juli 1872

Al de lieve dames die het volstrekt nodig oordelen om een massa vals haar te dragen waarboven een hoed met verscheidene verdiepingen gebouwd wordt en dit monument volledigen met hopen bloemen en lentegroen, groot genoeg om een ganse veestal te spijzen, worden zeer beleeflijk verzocht, wanneer zij in de schouwburg zijn, van achter op hun coiffuur ook het libretto of de partituur van het gespeelde stuk te steken, opdat de heren, die achter haar zitten, toch iets zouden weten van hetgene op het toneel gebeurt.

251


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 252

15 februari 1875 Wij hebben er reeds dikwijls over geschreven en onze verontwaardiging over uitgedrukt en zullen niet ophouden het te doen zolang de politie geen maatregelen neemt om de schandelijke aanslag tegen de zeden, die gedurende de karnavaldagen ongestraft gepleegd worden te beletten. Wij willen spreken over het zingen van walgelijk slechte liedjes langs de straten. Dit jaar is het alle palen te buiten gegaan en als het zo voort duurt zullen alle treffelijke vrouwen en jonge dochters voortaan de karnavaldagen niet meer kunnen uitgaan, want elk ogenblik worden hun kiese en kuise gevoelens gekrenkt door de onzedelijke liedjes. Elk ogenblik zijn zij blootgesteld aan het horen van dingen die haar doen blozen. De politie zou de zangers van slechte straatliederen moeten vervolgen. Enige voorbeelden zouden weldra voldoende zijn om een einde te stellen aan het feit waarover alle treffelijke lieden terecht klagen. Dat men zinge en dat men zich vermake, daar hebben wij niets op tegen, maar dat het ten minste op een deftige wijze zij.

27 oktober 1883

De heropening der leergangen aan onze hogescholen heeft aan de rectoren van die inrichtingen gelegenheid verschaft om enige belangrijke punten te behandelen. Onder andere één van onmiddellijk en praktisch belang: het hoger onderricht der vrouwen. De toelating tot onze inrichtingen van hoger onderwijs acht prof. Huxly met vele anderen een wezenlijke omwenteling in ons schoolwezen. Twee landen hebben het voorbeeld gegeven tot die hervorming: Engeland en de Verenigde Staten van Noord-Amerika. In ons land groeit het getal der vrouwelijke leerlingen met snelheid aan. Gent heeft dit jaar voor de eerste maal een vrouwelijke student in de natuurwetenschappen gehad. Brussel telde zeven vrouwelijke studenten: vijf in de natuurkundige wetenschappen, één in de artsenijkunde en één in de wijsbegeerte. Een afzonderlijke zaal wordt ter beschikking gesteld om er de tussenpozen van de ene les tot de andere door te brengen.

252


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 253

Overal roemt men de vlijt en de aanleg der jonge dames. Overal onderscheiden zij zich in de examens. Nergens eindelijk heeft haar samenzijn met de mannelijke studenten de zwarigheden opgeleverd die men vreesde. Overal integendeel heeft hare tegenwoordigheid een heilzame invloed ten gevolge gehad op hare medeleerlingen van het sterkere geslacht. In het leven zowel als in de school is iedere deskundige van oordeel dat het hoger onderricht aan de vrouwen toebedeeld, gunstig gewerkt heeft en degelijke vruchten heeft gedragen. De vrees voor vermindering der lieftalligheid bij de ernstiger ontwikkelde vrouw zal ook wel blijken ijdel te zijn. Onze studentinnen en doctoressen, zegde prof. Huxly, zullen niet minder bevallig zijn omdat zij wat meer weten. Hare blonde haren zullen niet minder bekoorlijk krullen rond haar hoofd omdat er in dit hoofd wat meer hersenen zitten.

5 januari 1900

Het jaarcijfer 00 dat door het postbestuur aanvaard is zal de geschiedkundigen en oudheidkundigen der toekomst erg in verlegenheid brengen. Hoe zullen zij weten of het 1800 of 1900 betreft? En zullen er in het jaar 2000 weer de twee nullen mogen gebruikt worden?

31 maart 1904

De tenten op de foor beginnen opgebroken te worden. Degene die gewoonlijk “De Vuile Teljoore” wordt genoemd is ook reeds ontruimd en naar de SintPieters-statie gevoerd. Het schijnt dat sommige Gentse meisjes een contract gesloten hebben met de eigenaar van de tent om met hem mee te gaan. Een meisje uit de Brugsepoort was op het punt te vertrekken met de troep, toen haar moeder in de statie kwam en haar kind opeiste. Men was niet al te gereed het meisje te laten vertrekken, doch de politie werd er bijgehaald en de “Congoleesche” moest mee. Twee broeders uit de Sint-Lievensstraat hebben het nog korter aan boord gelegd en hun zuster, slechts zeventien jaar oud, met geweld naar huis overgebracht.

253


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 254

15 mei 1911 Gisteren rond 12 uur werd de Kouter in rep en roer gesteld. Wij zagen eensklaps een stroom volk afkomen van de kant van de Beurs en bemerkten een vrouw die een broek-rok droeg. Er was een waar gedrang want iedereen wou de vrouw zien. Enige personen vonden er zelfs vermaak in haar na te roepen, zodat ze spoedig aanstalten maakte om weg te geraken.

Erik De Keukeleire

254


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 255

GENTSE MEMORIEDAGEN 22-23-24-25 JANUARI. AANVULLINGEN 22 Januari 1629 Geboorte van Frans Van Horenbeke, 10e Bisschop van Gent. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2006 - N° 2 - p. 115.

22 Januari 1788

De Deurwaarder B. Vander Waerden doet, in naam van de Raad van Vlaanderen, het Gents Seminarie ontruimen. Aan de basis lag een van de vele hervormingen die Jozef II hier wilde doorvoeren en die in alle kringen op protest stuitten. Zo had hij in 1786 al de diocesane seminaries afgeschaft en ze te vervangen door één Seminarie-generaal in Leuven. Daar zouden de theologanten van het hele land eenvormig opgeleid worden. Het Gents Seminarie was gekend voor zijn anti-jozefistische houding. Het protest van Bisschop von Lobkowitz veranderde niets aan de zaak. De 45 Gentse theologanten vertrokken naar Leuven, maar 3 weken later brak daar een opstand uit. De bestuurders van dit Seminarie kregen de zaak niet onder controle en de meeste seminaristen deserteerden. Deze kleine omwenteling leidde tot het herstel van de bisschoppelijke seminaries, maar men was toch vergeten de toestemming te vragen aan Jozef II. Zijn reactie was voorspelbaar: terug naar dat ene seminarie in Leuven. Wie niet langer naar Leuven vertrokken was, waren de de Gentse seminaristen en bij gebrek aan een alternatief keerden zij naar huis terug. Dat was niet de laatste keer dat de seminaristen zich opstandig betoonden, maar het liep hier niet altijd zo goed af voor hen. Napoleon had Bisschop de Broglie afgezet en hem vervangen door Mgr. de la Brue, maar die werd niet erkend door de professoren en de studenten van het Seminarie. Ook bij de priesters was het verzet even groot, slechts 30 van de 1200 priesters van het Bisdom aanvaardden de nieuwe Bisschop. Toen Mgr. de la Brue op 25 Juli 1813 voor het eerst de hoogmis bijwoonde in de kathedraal, bleven de seminaristen, op een paar uitzonderingen na, afwezig. Franse coleire van de la Brue die eiste dat alle seminaristen ‘s avonds aanwezig zouden zijn bij de vespers, maar ze zonden hun kat. Dat was natuurlijk met vuur spelen. Enkelen die beschouwd werden als de leiders van deze rebellie kregen gratis onderdak in de gekende Ste-Pélagiegevangenis in Parijs, de 255


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 256

anderen werden door de Prefect op de militielijsten geplaatst: 158 seminaristen werden verbannen naar het Duitse Wesel en werden ingelijfd in een artillerieregiment; 55 onder hen zouden het land niet meer terugzien, zij stierven van de ondergane ontberingen.

22 Januari 1898

Geboorte van Hans Van Werveke. Hij zou een eminente geschiedkundige worden en het milieu waarin hij geboren werd, zal daar wel niet vreemd aan geweest zijn: hij was immers de zoon van Alfons van Werveke, hulparchivaris en Conservator van ons Oudheidkundig Museum, die ontelbare artikelen schreef over het Gents verleden. Hans deed zijn lagere studies aan wat men toen nog “den Eecol Moyen” noemde. Na zijn Rhetorica voltooid te hebben aan het Atheneum in 1916 ging hij gedurende 2 jaar lessen volgen aan de Academie voor Schone Kunsten en dacht hij er een ogenblik aan kunstschilder te worden. Maar na het beëindigen van de oorlog in 1918 ging hij toch maar Geschiedenis studeren aan de Universiteit, dit onder invloed van zijn vader als van diens vriend Paul Fredericq. Dat Hans toch wel een affiniteit voor dat vak moet gehad hebben moge blijken uit het feit dat zijn professor Henri Pirenne hem beschreef als “l’Esprit le plus original parmi mes élèves”. In 1922 promoveerde hij tot Doctor in de Letteren en de Wijsbegeerte en hetzelfde jaar nog werd hij leraar aan het meisjeslyceum. Twee jaar later, bij de gedeeltelijke vernederlandsing van de Universiteit, werd hij aangesteld als part-time docent, belast met de Nederlandstalige cursus “Geschiedenis van België”. In 1933 werd hij benoemd tot Gewoon Hoogleraar. Meer dan 40 jaar zou hij geschiedenis doceren aan onze Universiteit. Sociale en Economische geschiedenis genoten zijn bijzondere belangstelling. Gekend van hem is “Gent. “Schets van een Sociale Geschiedenis”.

256


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 257

Hij was eveneens sterk geïnteresseerd in de grote historische figuren zoals Filips van den Elzas, Lodewijk van Nevers, Van Artevelde, Marnix van St-Aldegonde, enz. Tal van eerbewijzen vielen hem te beurt, zoals de Anton Bergmannprijs, uitgereikt door de “Académie Royale de Belgique”, de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Nationale geschiedenis, Doctor Honoris Causa van de Universiteit van Utrecht, erelid van talrijke buitenlandse historische genootschappen, o.m. in Nederland, Duitsland, Engeland, de Verenigde Staten. Van 1951 tot 1962 was hij Voorzitter van het Willemsfonds. Hij was eveneens Voorzitter van de “Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent”. Hans Van Werveke overleed op 6 Mei 1974 in St-Denijs-Westrem waar hij woonde. Hij was toen 76 jaar oud.

22 Januari 1913

Dood van van Ferdinand Vander Haeghen. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2009 - N° 2 - p. 139-140.

22 Januari 1915

Geboorte van Professor Jan Dhondt. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2006 - N° 6 - p. 383-384.

23 Januari 1612

Dood van Jan Cools, Prior van de Augustijnen vanaf 1587. Hij werd geboren in Leuven op 25 November 1548. Hij herbouwde de verwoeste kloosters te Ieper en te Gent. Provinciaal van 1601 tot 1604. Wegens zijn welsprekendheid kreeg hij de bijnaam “De Vlaamse Cicero”.

23 Januari 1579

Ondertekening van de Unie van Utrecht. Dit was een reactie op de Unie van Arras. Kan zowat beschouwd worden als de geboorte-akte van de Nederlandse Staat. De bedoeling was de samenwerking der noordelijke gewesten te bevorderen. Er werd o.m. bepaald dat ieder gewest zelf zijn religieuze zaken zou regelen. Ook de Zuidnederlandse steden, waaronder Gent, sloten zich bij de Unie aan.

257


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 258

Na de veroveringen van Farnèse zou het het bolwerk worden van de strijd tegen Spanje. Het origineel document waarvan men dacht dat het berustte in Den Haag, wordt in feite bewaard in het Stadsarchief van Gent.

23 Januari 1802

Dood in zijn huis in de Veldstraat van Josse Clemmen. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2002 - N° 2 - p. 58-65.

23 Januari 1835

Plechtige inhuldiging van de nieuwe kloosterkapel van de Clarissen in de Rabotstraat. Clarissen was de gezamelijke naam van zowel de Rijke als de Arme Claren. In de Rabotstraat waren het de Arme Claren. Bij de stichting van de Orde door de H. Clara bestond dit niet, maar in 1261 had Paus Urbanus een verzachting toegestaan aan de regel van St-Franciscus, namelijk het bezit van goederen en van renten. De kloosterlingen die deze verzachting aannamen, werden de Rijke Claren of Urbanisten genoemd. De anderen werden de Arme Claren genoemd. Het was vanaf 1807 dat de Arme Claren hun klooster in de Rabotstraat hadden.

23 Januari 1848

Geboorte van Julius Hoste. Stichter van dagblad “Het Laatste Nieuws” en van het blad “De Zweep”. Dood op 28 Maart 1933.

23 Januari 1880

De kapel van het Alyns-Hospice lijdt veel schade ten gevolge van een brand.

23 Januari 1890

Dood van Constant D’Hossche. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 1999 - N° 6 - p. 362-363.

258


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 259

23 Januari 1899 Inhuldiging van de Accutrams. Een lang leven was hen niet beschoren, het einde kwam al in 1905.

24 Januari 1531

Maria van Hongarije wordt aangesteld als Regentes Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2008 - N° 1 - p. 57-59.

24 Januari 1569

Dood van de schilder Jan Van der Rivière. Hij woonde in een huis op de hoek van de St-Jacobsnieuwstraat en de Gildestraat. Hij had er ook een kruidenierswinkel. In 1565 krijgt hij de opdracht van pastoor Doens van de St-Jacobskerk om 3 koorstoelen gemaakt door de beeldhouwer Hendrik van Ballaer te versieren. Er ontstond een hevige twist over het te betalen bedrag. In de voormiddag van 23 Augustus 1566 belanden de beeldstormers in de St-Jacobskerk en slaan er alles kort en klein. Ook de 3 priesterstoelen werden totaal vernietigd en wel door Jan Van der Rivière. Op 10 Februari 1568 wordt hij gedagvaard voor de Bloedraad te Brussel. Hij gaat niet en wordt in Gent aangehouden op 25 Maart 1568. Hij werd op het Veerleplein onthoofd op 24 Januari 1569.

24 Januari 1708

Geboorte van de orgelbouwer Pieter Van Peteghem. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2003 - N° 1 - p. 31-32.

24 Januari 1732

Dood van de beeldhouwer Broeder Andreas a Jesu. Hij werd geboren in Antwerpen in 1661. Zijn echte naam was Petrus van Hurck. Samen met Broeder Victor kwam hij speciaal naar Gent om te werken aan de nieuwe kerk van de Discalsen in de Burgstraat. Samen maakten zij het hoogaltaar, de predikstoel, de biechtstoel, de communiebank en al het houtsnijwerk van de kerk. Na enkele jaren werd hij met zinsverbijstering geslagen en hij overleed in het Gents klooster dicht, bij zijn meesterwerken.

259


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 260

24 Januari 1740 De “Onvrije Schippers” die “Het Hertjen” op de Korenlei aankochten, bekomen de toelating de gevel te wijzigen in Louis XV-stijl met een gulden schip bovenaan als windwijzer. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2002 - N° 6 - p. 362-363.

Het Gildehuis der Onvrije Schippers op de Korenlei

260


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 261

24 Januari 1924 Geboorte in de Plataanstraat van de populaire Gentse Figuur Frans Van Bost. Deze Gentste collectioneur bezat een ongelooflijke verzameling van postkaarten, medaillons, boeken, koekplanken, oude foto’s, schilderijen, enz. Hij ging naar school in St-Stefanus en werd er Primus in 1936. Aan diverse beroepen ontbrak het hem niet: arbeider in de fabriek van Woedstad op de Martelaarslaan, de blinkfabriek van Rinskop in den Ham, de brouwerij van “Vooruit”, in de Dahliastraat, bij Carels, in de Puntfabriek en tenslotte als nachtwaker in de Universiteitsblokken aan de Sterre. Om al zijn “schatten” Frans Van Bost een onderdak te geven had hj 3 cité-huizekens gehuurd. Hij stierf op 13 September 2002.

24 Januari 1821

Geboorte van Lieven De Winne. Hij kwam ter wereld in het ijzerwinkeltje dat zijn ouders uitbaatten op de hoek van de Zonnestraat en het Koophandelsplein. Toen de Zonnestraat in 1828 verbreed werd, verhuisde het gezin naar de

261


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 262

Kraanlei. Zijn vader stierf in 1835; Lieven is dan 14 jaar. Het jaar daarop laat hij zich inschrijven aan de Academie, maar in 1840 schaft de Stad de schilderklas af en Lieven zet zijn studies verder in het persoonlijk atelier van Félix De Vigne op de Lievekaai. Zijn moeder sterft als hij 21 is en op Lievens schouders rust nu de last voor de opvoeding en de studies van zijn broers en zusters, de 5 nog overblijvende van een gezin van 9 kinderen. Geen wonder dat sommigen spreken over zijn mager triestig gelaat en hem bestempelen als een stille, sombere werker. Tien jaar later krijgt hij van het Provinciebestuur gedurende 3 jaren een subsidie om zijn studies te vervolledigen in het buitenland. Hij trekt naar Parijs en installeert zich op de Boulevard de Montparnasse, samen met zijn goede vriend Jules Breton, een Franse schilder die hij heeft leren kennen toen ook deze een leertijd volbracht bij Félix De Vigne in Gent. Terwijl hij nog in Parijs is, wordt een “St.-François” van hem die hij geëxposeerd heeft in Brussel aangekocht door... de toekomende Leopold II. Zo als alle èchte artiesten blijft hij heel zijn leven studeren en als hij 38 is, trekt hij naar Holland om zich te gaan verdiepen in de oude portretmeesters. In 1861 vestigt hij zich in Brussel. Hij is nu - terecht - een van de meest gezochte portrettisten. Gekende figuren worden door hem op het doek vereeuwigd, onder hen Théodore Verhaegen, François Laurent, L’ Bisschofsheim, Louis Roelandt, Frère-Orban en niet het minst Leopold I waarvan hij verschillende portretten maakt. Zonder te weten dat de auteur de Gentenaar Lieven De Winne was, hebben miljoenen mensen het portret bekeken van Leopold I, het stond immers afgebeeld op onze oude bankbriefjes van 1.000 fr. Hij was zonder de minste twijfel een van onze allerknapste schilders. Hij stierf te Elsene in 1880 en werd aldaar begraven, maar 2 jaar later werd hij overgebracht naar het Kerkhof van de Brugse Poort. Zijn grafmonument werd gebeiteld door zijn goede vriend Paul De Vigne, een neef van zijn oude leermeester.

25 Januari 1382

Filips Van Artevelde wordt door het volk van Gent uitgeroepen tot Opperhoofdman. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 2005 - N° 2 - p. 120-121.

262


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 263

25 Januari 1801 Geboorte in Lier van Jan-Baptist David. Het is naar deze Hoogleraar in de Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit van Leuven dat het Davidsfonds genoemd werd. Hij stierf te Leuven op 24 Maart 1866. Deze boezemvriend van Jan-Frans Willems kreeg een straatnaam in Gent, namelijk van de Tolhuislaan naar de Van Crombrugghestraat.

25 Januari 1816

Charles Van Hulthem wordt gedecoreerd met “La Croix du Lion Belgique”. Zie “Ghendtsche Tydinghen” 1999 - N° 2 - p. 105-107.

15 Janurari 1822

De vadermoordenaar Lieven Van Butzel wordt als laatste op de Vrijdagmarkt terechtgesteld met de guillotine.

25 Januari 1963

Dood op 95-jarige leeftijd van Mevrouw Alice De Keyzer-Buysse. Deze zuster van Cyriel Buysse en nicht van de Gezusters Loveling werd geboren in Nevele op 8 Juli 1868. Zij was voorzitster van de Maatschappij voor Dierenbescherming en bestuurslid van talrijke filantropische verenigingen. “Présidente d’honneur des femmes libérales gantoises”. Was gedurende 25 jaar gemeenteraadslid. Samen met haar man beheerde zij een brouwerij in Zaffelare.

25 Januari 1963

De Universiteit koopt het Pand aan voor 18 miljoen fr.

25 Januari 1990

Opening van “De School van toen” in de Kleine Ramen. Hugo Collumbien

263


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 264

ST.-BAVO’S GRAFKAPEL IN HET STEENMUSEUM TE GENT 82 JAAR GELEDEN VERSCHEEN DIT ARTIKEL IN HET TIJDSCHRIFT “KUNST” DAT UITGEGEVEN WERD DOOR ANDRÉ VYNCKE, STICHTER VAN DE KUNSTGALERIJ OP DE NEDERKOUTER.

Het is algemeen bekend dat in de abdijen in de Middeleeuwen een bijzondere vereering gebracht werd aan het graf van den stichter, dat gewoonlijk in het koor, voor het hoofdaltaar, geplaatst was. In geval de heilige elders begraven lag, werd latertijd zijn graf naar die uitverkoren plaats overgebracht. Reeds in de hooge middeleeuwen (VIe eeuw) zien wij dat die heilige graven gewoonlijk door een beschutting omheind werden: een traliewerk dat dienen moest, niet alleen om grooteren luister te geven aan de rustplaats van den gevierden heilige, maar ook om de dringende pelgrimscharen op een eerbiedigen afstand te houden. De H. Gregorius van Tours, die in het jaar 594 gestorven is, geeft ons desaangaande zeer klare en nauwkeurige inlichtingen. Sprekende over de kerken der stad Arles verhaalt hij het volgende: “Op den feestdag van den heiligen martelaar Julianus werd de kerk, waar zijn graf stond, heerlijk versierd en verlicht. Een man uit het volk, door al dien rijkdom bekoord, besloot de kostbare versieringen van het graf te ontrooven. Als nu de menigte, na het zingen van de vespers de basiliek verliet, verstak hij zich in een verloren hoek, tot dat in den stillen nacht de duisternis het aardrijk overviel. Dan verliet hij zijn schuilplaats en met een heftigen sprong beklom hij het traliewerk van het heilig graf, (super cancellum beati sepulchri cursu prosiliit rapido) ontrukte het kruis dat op den top geplaatst, van edelgesteenten blonk en wierp het ter aarde. Ook de sluiers en gordijnen, welke rondom langs de wanden hingen, ontroofde hij, maakte er een pak van, dat hij op zijn schouders tilde, en het kruis in de hand dragende trok hij naar zijn schuilhoek terug, waar hij in slaap viel. Te middernacht kwamen de bewakers der basiliek hun ronde doen; ze zagen in de hoek der kerk de fonkelende stralen die uitgingen van het kruis en vonden den dief (1). Over dat zelfde graf van den H. Julianus zegt hij nog, dat de diaken Urbanus die het bewaken moest des nachts bemerkte dat een geheimzinnige

264


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 265

hand kwam rozen strooien. Opstaande van zijn legerstoel kwam hij naderbij en zag rozen op den vloer liggen binnen de tralies van de omheining (in ipsas quoque celaturas cancelli mirabatur rosas intus) (2). Sprekende van een andere kerk van Arles zegt Gregorius dat de Langobarden en andere vijanden meermalen (saepius) het cancellum van het graf van den H. Genesius doorbroken hadden, maar, door den duivel geplaagd, konden zij er niets van meenemen (3). Dit alles lezen wij in Gregorius werk: De Glora martyrum. In zijn Gloria Confessorum is hij niet minder duidelijk: Als Cantinus, later bisschop van Auverna, nog diaken was, sliep hij in een cel wier venster uitkwam in de kerk, waar de H. Stremonius begraven lag. Op zekeren nacht hoorde hij in het heiligdom engelachtige stemmen zingen en hij zag hoe rond het graf de hemelsche geesten, met kaarsen en gezang, de rustplaats van den heilige vereerden. ‘s Morgens gebood hij het graf met traliewerk te omheinen (cancellis vallari) en het tot grootere vereering met rijke stoffen te versieren. De afsluitingen, waarvan hier spraak is, bestonden enkel in traliewerk dat in zekere omstandigheden door behangsels en andere verfraaiingen werd opgesierd. Het was een uitgekozen middel om de aandacht te vestigen op een bevoorrechte plaats, en deze tegen oneerbiedigheden of al te grooten toeloop te beschutten, zonder de geloovigen te beletten hun blikken te vestigen op het vereerde voorwerp hunner godsvrucht. Het is dan ook niet te verwonderen dat het gebruik dier afsluitingen zich meer en meer uitbreidde, zoodanig dat in zekere kerken het verkeer in de middenbeuk en zelfs in kruis- en nevenbeuken, door allerhande hekleuningen zeer belemmerd was. Dat zien wij onder anderen op het plan der Abdijkerk van S. Gall, uit de IXe eeuw, waar niet alleen het graf van den stichter, maar ook het presbyterium, de twee kooren, de doopvont en een twaalftal altaren van afschutsels voorzien waren, zoodat Pater H. Leclercq heeft mogen schrijven dat van den ingang der kerk tot aan de absis het verkeer enkel mogelijk was door den enorm engen gang der zijbeuken tusschen de kolommen en de altaren (4). Denkelijk werden in dien tijd die hindelijke afschutsels ingevoerd als voorzorg tegen de al te groote vrijpostigheid der nog onbeschaafde bevolking. In de XIe en XIIe eeuw, als het volk meer beschaafd, beleefd en ingetogen wordt, zullen die maatregelen verdwijnen. Maar de koorafsluitingen en de grafkapellen blijven voortbestaan en worden steeds met grootere kunstvaardigheid opgesmukt (5). In de Abdij van St. Truiden lagen de H. Trudo en Eucherius begraven in het voorkoor dat ook klein koor genoemd werd. Daar stonden geen stallen maar het diende als private bidplaats, en ook als zitplaats

265


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 266

voor de zieke monniken die van het officie, dat in het groot koor gezongen werd, ontslagen waren. De bidplaats besloeg de twee laatste vakken der middenbeuken en bevatte in haar midden, de grafkapel die, in het begin der XIIe eeuw door abt Rodolf was vernieuwd geworden en den 29 September 1117, door bisschop Obertus gewijd werd. Ziehier hoe die kapel ons beschreven wordt door een tijdgenoot, eersten voortzetter der chronijk, welke Rodolf begonnen had. “Rodolf, zegt hij, liet de onnoozele kapel (capellula), die bijna dertig jaren stond te verrotten op de graven der heiligen, afbreken, en bouwde rond hun rustplaats een tamelijk lage muur, op dewelke hij, aan weerskanten van den ingang tot het altaar, veertig staven of zuiltjes deed plaatsen, in hout uitgesneden. Aan beide zijden der kapel gaf een deur toegang van het klein koor naar het altaar en graftomben, terwijl voor het altaar twee ijzeren traliedeuren het volk van de broeders afscheidde”. (6). In deze beschrijving zien wij dat de grafkapel van het begin der XIIe eeuw niet merkelijk verschilde van die der XIe; enkel drievoudige ingang is wat nieuws, van beelhouwwerk is nog geen spraak; in beide gevallen spelen de tralies de hoofdrol. Een halve eeuw later gaat daar groote verandering aan toegebracht worden. Den 21 September 1155 brak in de stad St-Truiden een brand uit, waarvan de vliegende vonken terecht kwamen op het houten dak der abdijkerk. Deze vatte vuur en werd vernield, evenals de grafkapel 50 jaren vroeger door Rodolf opgericht. Gelukkig stond in dien tijd St. Trudo’s gesticht onder het bestuur van een werkzamen, hoogbegaafden man, Wirik, den derden opvolger van Rodolf, die bekwaam was de geledene schade te herstellen. In eenige dagen tijds had hij op de graven der heiligen een voorloopige kapel klaar, waarin de monniken hun offerande konden zingen, en aanstonds vatte hij de herstelling der kerk aan, die nu niet meer met houten riggels maar met leien gedekt werd (7). Daarbij wilde Wirik het niet laten, maar om zijn werk te voltrekken, besloot hij de relikwieën uit den grond op te delven, en hen aan de eerbiedige blikken der geloovigen uit te stallen, in een heiligdom hunner waardig. In het jaar 1169 deed hij aldus de voorloopige kapel afbreken, vond onder een gewelf de twee lichamen, legde ze in een ferte van goud en zilver, reeds vroeger door Gontran voorbereid en plaatse deze in het midden der kerk, totdat de kapel die hij in den zin had, zou afgewerkt zijn. Haar bouw duurde meer dan drie jaren: maar ze werd zoo schoon dat ze vijf eeuwen lang de bewondering opwekte van al wie in St. Truiden kwam. Ziehier hoe de naamlooze monnik, tweede voortzetter der chronijk van Rodolf, haar rond 1180 beschrijft: “Het voorste deel der kapel deed Wirik hooger optrekken dan de andere muren, en terwijl hij den binnenkant met gepolijste steenen, marmeren zuiltjes en gebeeld-

266


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 267

houwde kapiteelen versierde, deed hij aan den buitenkant elf groote beelden plaatsen, in witten steen wonderschoon uitgekapt”. In het midden, boven de deur van den voorgevel, kwam het majesteitsbeeld te staan, met aan zijn rechterhand den H. Trudo, links den H. Eucherius, beiden den knie buigende, en met samengevouwde handen den Zaligmaker aanbiddende, die op het hoofd van ieder een kroon plaatste. Boven de twee heiligen, dat is nevens het beeld van majesteit, liet de abt twee engelen uitkappen in schuinsche houding, met wierookvaten in de handen, en de vurige oogen op het goddelijk beeld gericht. Aan de rechterzijde van den ingang plaatste hij de beelden van den H. Stephanus, na God voornaamste beschermer van dit huis, en van den H. Martelaar Quintinus, aan den linkschen kant Sint-Remegius van Reims en het beeld van den abt Wirik zelf, een wimpel in de hand houdend met het opschrift: Domine dilecixi decorem domus tue. Op langere steenen, die in het werk werden ingelascht, deed hij nog uitkappen: rechts David en Mozes, links Salomon en Isaïas, dragende in de hand de lofspreuken der heiligen die ze met den vinger aanwezen en schenen te lezen”. (9) Tusschen deze kapel van Wirik (opus cappellae, zegt de schrijver), gebouwd in de jaren 1169-1172, en die van Rodolf, was een groot verschil in de versiering, maar het grondplan was het zelfde gebleven. Beide bestaan uit vier lage muren bekroond met traliewerk. De staven die vroeger uit hout waren zijn thans in steen. In beide gevallen waren ze zeker met een kroonlijst bedekt, maar die kroonlijst droeg geen dak, dat door het gewelf der kerk overbodig zou geweest zijn. De Rodolfs kapel was voorzien van drie ingangen zonder deur maar waarvan de voorste ten minste met een ijzeren hek gesloten werd, een dubbel hekken dat geen aanslag veronderstelde in het raam. Ofschoon onze aangehaald schrijver het niet zegt, weten wij toch dat in Wiriks kapel dezelfde schikking zich voordeed. Immers op de bibliotheek der Luiksche hoogeschool bevinden zich fragmenten eener chronijk, opgesteld na het bouwen van de kapel van Wirik (10). De schrijver dier fragmenten, insgelijks aan St.Truidensche monnik, noemt het hekken dat naar het altaar leidde: hostium magnum, groote deur; een teeken dat er kleinere doorgangen waren in de zijmuren. Het groot verschil tusschen de twee kapellen bestaat in de frontversiering van den voorgevel die in Wiriks werk, gelijk wij gezien hebben, de algemeene bewondering wegdroeg. Grafkapellen, in den aard van die van St.Truiden, schijnen bij ons wel meer bestaan te hebben, namelijk te Stavelot rond het grafaltaar van den H. Remakel (11) en te Lobbes rond dat van den H. Ursmarus (12) en zeker is dat het geval geweest in de St.-Baafsabdij, zooals blijkt uit de overblijfsels bewaard in het het steenmuseum te Gent, die ten volle beantwoorden aan de

267


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 268

beschrijving der laatste St. Trudo’s kapel en dus tot een soortgelijk monument moeten behoord te hebben. Het gaat hier over drie romaansche gebeeldhouwde steenen welke in 1853, bij het bouwen van het slachthuis te Gent, op de plaats der oude St.-Baafsabdij, gevonden werden en nu in het Museum tentoongesteld als boogvelden van twee nevens elkander staande deuren. Gemakkelijkshalve zullen wij ze door de nummers 1, 2 en 3 aanduiden. Nummer 1 is verreweg het voornaamste der drie stukken. Het is een steen van 0,20 m. dikte, 1,25 m. lengte en 0,77 m. hoogte, van beiden kanten versierd met historische tooneelen die meermaals werden beschreven en in beeld weergegeven (13). De twee andere nummers zijn misvormde brokstukken, die echter tot uitleg en herstelling van het geheel niet te verwaarloozen zijn. De archeologen erkennen eenparig de hooge kunstwaarde van de Gentsche stukken. M. Jos Casier ziet er een zeer belangrijk document in onzer alleroudste kunst en voor M. Enlard is Nr. 1 het oudste en schoonste beeldwerk van gansch het Vlaamsche land (14). Vroeger wist men niet dat de drie stukken tot hetzelfde geheel behoorden en men aanschouwde Nr. 1 als het fragment van een grafsteen, van een retabel of ciborium, als tympaan of boogveld eener kerkdeur, als bordes of borstwering van een trap, doch J. Casier heeft klaar bewezen dat al die onderstellingen geen steek houden, daar de drie stukken, aan den onderkant met palmen of sterretjes versierd, geen indieping voor een deur vertoonen en bijzonder omdat de twee zijden der steenen met beeldwerk van den zelfden kunstenaar versierd zijn. Hij is de waarheid zeer nabijgekomen met de veronderstelling dat de 20 centimeters dikke platen als afsluiting van het koor der oude St.-Baafskerk gediend hebben. In de weinig verspreide “Mélanges Camille de Borman”. in 1919 te Luik gedrukt, deden wij de redens gelden die ons aanzetten de Gentsche steenen niet als een koorafsluiting, maar als de wanden eener kapel te aanschouwen, zeer gelijkend aan die der Haspengouwsche abdij. In beide werden twee heiligen vereerd; daar gindsch St. Trudo en Eucherius, hier de H. Amandus, stichter, en Bavo, eerste abt en patroon der abdij. Te St.-Truiden diende de kapel van 1269-1272 niet meer zoozeer om het graf te beschutten, maar eerder het altaar dat Wirik op het graf geplaatst en met de relikwieën der heiligen verrijkt had. Een ciborium op vier pijlers rustende overdekte altaar en ferte. Wij hebben gezien dat daar ginsch de frontmuur, hooger dan de twee zijmuren, alleen met beelden voorzien was. Te Gent waren óók de zijmuren gebeeldhouwd gelijk de brokstukken Nr. 2 en 3 het aanwijzen, en voortgaande op de beschrijving van St.-Truiden, mogen we veronderstellen dat te Gent het goed bewaarde boogveld Nr. 1 niet in den voorgevel stond, maar boven

268


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 269

St.-Bavo’s grafkapel in het Steenmuseum te Gent

St.-Bavo’s grafkapel in het Steenmuseum te Gent

St.-Bavo’s grafkapel in het Steenmuseum te Gent - 1

St.-Bavo’s grafkapel in het Steenmuseum te Gent - 1

269


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 270

den ingang eener zijmuur. Immers, steen Nr. 2 moet binnen of buiten de kapel het beeld der Majestases gedragen hebben, vereerd van een kant door twee rechtstaande personen (een bisschop, waarschijnlijk St.-Amandus) aan de andere zijde door een groep knielende en gehurkte geloovigen. Een van hen is goed te onverscheiden, van een tweede is enkel de hand zichtbaar. Het boogveld Nr. 1 is dus de bekroning van een zijingang die hier, gelijk te St.Truiden, met een gordijn of een hekken gesloten was. De voorstelling van één zijde werd reeds door Casier uitgelegd. In het midden van den steen een Romijnsche ruïne, links de prediking, rechts de slavenbevrijding door den H. Amandus. De binnen- of buitenkant der kapel was dus aan St.-Amandus gewijd. Van de andere zijde hebben wij getracht een uitleg te geven die ons ook nu nog de ware schijnt. In het midden een altaar met een keurig geplooid amelaken; daarop kelk en pateen. ‘t Tooneel heeft dus plaats onder den kanon der H. Mis; rechts een priester die een vrouw zegent, welke door een man wordt aangeboden, links vouwt een man, door twee anderen begeleid, en aangeraakt, de handen samen op het boord des altaars. Volgens den Roomschen ritus wordt het huwelijk ingezegend na den Pater Noster. De priester rechtstaande aan den epistelkant keert zich tot de knielende verloofden en overleest hem. Onze steen kan niets anders beteekenen. Wie waren die verloofden? Voorzeker Aloynus, later St.-Bavo, die niettegenstaande zijn losbandige jeugd toch de dochter trouwde van den beroemden graaf Adilio, een teeken dat hij niet doorging als een wildzang zooals de ijverzuchtige monniken van St.-Pieter het gaarne beweerden. De tweede zijde van den muur, buiten- of binnenkant stelde dus voor den patroon der kerk, den H. Bavo. Nog een woord over den tijd waarop dat wondere kunststuk van Gent werd uitgevoerd. Wirik, zooals we gezien hebben, voltrok zijn werk in de jaren 1169-1172, de bloeiperiode der romaansche beeldhouwkunde in het Maasland, zooals onlangs door de grondige navorschingen van M. Diepen werd vastgesteld (15). Een kleine fries met druivenprikkende vogels, ingemetst in het huis Govaerts te St.-Truiden en herkomstig van Wirik’s kapel geeft een gedacht van de kunstvaardigheid der uitvoerders. De kapel van Gent staat zeker even hoog op kunstgebied en is volmaakter in de opvatting van het plan; ze is immers binnen en buiten en wel langs alle zijden met beeldwerk versierd, en geeft het leven weer der twee heiligen. Ze schijnt ons daarom van wat lateren datum dan het Haspengouwsche heiligdom, wat goed overeenkomt met de geschiedenis der abdij want wij weten dat St.-Baafs in 1195 herbouwd werd. Beide werken toonen dat in de XIIe eeuw, de Belgische kunst, in Oost en West, gewrochten heeft voortgebracht, welke

270


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 271

voor die van andere landen niet behoeven achter te staan. Kan. Dr. Jos Coenen (Luik) Noten (1) Gregorius Turonensis: De gloria martyrum, Migne, P. L. bd. 71, kol. 813. (2) Ibidem, kol. 826. (3) Ibidem, kol. 767. (4) Dict. d’Archéologie chrétienne. Verbo (Saint) Gall. kol. 84 en 94. (5) Zie onder anderen het beroemde Cancellum van het bisschoppelijk museum te Luik, voortkomende uit de St.-Jacobskerk, door Juffrouw Helena van Heule, gedateerd rond 1170 en door M. Diepen weergegeven in “Die Klosterather Abteilkirche Würzburg, tafel LIV (6) Ridder Camille de Borman: Chronique de l’Abbaye de St.-Trond 1877. I, 187. (7) Dit is de eerste melding van een leien dak in Limburg. Reeds op het einde der tiende eeuw had abt Folkwin von Lobbes het gebruik van die dekking ingevoerd. Gesta abbatum Lobiensium, M.G.H. scriptores, bd IV, bl. 70. (8) De eerste kerk der abdij was aan de Heiligen Stephanus en Quintinus toegewijd geworden, later werd hun naam verdrongen door dien van den stichter, wat ook elders (denk aan St.-Baafs) het geval was. (9) Cam. de Borman, ibidem II, 58. (10) J. Brassinne in Bulletin de la Société d’art et d’Histoire du diocèse de Liège, bd XV (1906) bl. 445. (11) Martène et Durand: Voyage littéraire de deux bénédictins. Parijs, 1724, II, 152. (12) Miracula Sancti Ursmari, in A. S. Aprillis, II, 565. (13) Zie namelijk Fierens-Gevaert: La Rennaissance septentrionale, Brussel, 1905, bl. 4. Maeterlinck: L’Ecole primitive Gantoise in bulletin de la Société d’Histoire et d’Archéologie de Gand, 1913. X X. 88. J. Casier: Une sculpture du XIIe siècle au musée de Gand, in: Annales de l’Académie Royale d’Archéologie de Belgique, LX (1908) 185 met 7 foto’s. J. Coenen: Le tympan historié de Gand, in Mélanges Camille de Borman. Luikt, 1919, bl. 341. (14) B. Koechlin: La sculpture belge et les influences françaises aux XIIIe et XIVe siècles, in de: Gazette des Beaux Arts, 1903. (15) Dr. Med. H.A. Diepen: Die Romantische Bauplastik in Klosterrath. Würzburg,, 1926 met meer dan 600 figuren waaronder een kapiteel uit St.-Baafsabdij en de fries van St. Trudo’s kapel. Tafel XLVI en LVII.

271


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 272

VERGETEN GENTSE SCHRIJVERS. WILLEM VERSPEYEN GRAAF (GENT 1837 - GENT 1912 Advocaat, journalist, auteur Willem Maria Verspeyen is geboren in het Schippershuis op de Graslei, een woning die door de familie Verspeyen eeuwen lang is bewoond geweest. Zijn vader Remi Jacques (Gent 1800 - 1841) was kantfabrikant. Willem deed humaniora aan het Sint-Barbaracollege te Gent. Daarna studeerde hij rechten aan de RUG... maar na een ophefmakend incident met professor Brasseur die natuurrecht doceerde en de goddelijkheid van Christus had ontkend, verliet hij de RUG en zette zijn studies verder te Leuven. Gepromoveerd tot doctor in de rechten, filosofie en letteren keerde hij in 1859

272


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 273

naar Gent terug en in 1860 werd hij redacteur van het conservatief katholiek daglad Le Bien Public, dat, geïnspireerd door een onbegrensde religieuze ijver de weergave en apologie was van de katholieke leer op elk terrein. Al heel vlug werd hij hoofdredacteur (1863 - 1912) van het blad dat altijd, met toewijding, gehoor verleende aan het woord der pausen. In 1864 vestigde hij zich in Burgstraat 18. In 1883 speelde hij een belangrijke rol bij de voorbereiding van de nationale verkiezingen. Als politiek journalist heeft men Verspeyen altijd willen vergelijken met de Frans auteur-journalist Louis Veuillot (1813 1883), redacteur van het Franse blad L’Univers. Hij werd trouwens “Le Veuillot belge” genoemd. Als hoofdredacteur van Le Bien Public was hij opgenomen bij de leiders van de katholieke partij (grootgrondbezitters en fabriekseigenaars) en kwam hij in de hoogste sociale middens. Hij moest zich nooit om materiële zorgen van de krant bekommeren. Hij had de politiek sterkte van de Kerk achter zich staan. Hij hoefde nooit aan zijn werk en zijn overtuiging te twijfelen. Hij kon vastberaden zijn mening verkondigen. Hij was de woordvoerder van een geloofsleer; Le Bien Public was de krant van een “idee”. Hij heeft nooit een politiek mandaat willem bemachtigen, hij heeft zelfs een senatorenzetel geweigerd, “journalistes, nous sommes les terrassiers du Catholicisme”. Als hoofddredacteur heeft Verspeyen wel zijn stempel gedrukt op de Belgische katholieke opinie in de tweede helft van de 19e eeuw. Hij was een van de meest hoogstaande figuren uit de geschiedenis van de Belgische pers en reeds tijdens zijn leven werd over en tegen hem geschreven en was hij het voorwerp van huldebetogingen. Willem Verspeyen heeft, van 1863 tot 1890, ook achttien grote redevoeringen uitgesproken, waarin hij met de voorliefde de toekomstige katholieke leiders aanspraak. Zijn stijl was vastberaden, origineel en gekruid met humor. Hij was niet ongevoelig voor literaire schoonheid, maar hij wist tevens dat “het moeilijkste werk is, voor het volk te schrijven, alle dagen te moeten worstelen tegen de ontwetendheid”. Hij was de stichter van de “Vereniging van de Katolieke Journalisten van België” en was er de eerste voorzitter van. In 1901 werd hij, omwille van zijn diensten aan het katholicisme, door paus Leo XIII tot Romeins graaf benoemd. Behalve zijn gepubliceerde redevoeringen werd er van Willem Verspeyen nog heel wat uitgegeven: Les libres-penseurs peints par eux-mêmes (1863), Le devoir des catholiques dans la question des écoles (1879), Les devoirs de la vie publique (1883), Histoire des 25 premières années du Dernier St. Pierre (1887), Le centenaire de 1789 (1889), Le parti catholique belge, son avenir et ses moyens d’action (1893), Par la parole et par la plume (1903), Le baron de Béthune (1906). Willem Verspeyen was doctor honoris causa van de Universiteit Leuven. In

273


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 274

1893 drukte hij de wens uit aan de universiteit van Leuven een leerstoel voor katholieke journalistiek zou opgericht worden.

Literatuur R. Bertaut, Notice bio-bibliographique, le Comte Guillaume Verspeyen, Revue Bibliographique Belge, 1905, XVII-XXI A. Van Der Linden, Biographie Nationale, 1936-1938, XXVI, 691-693 L Bertelson, Dictionnaire des journalistes-ĂŠcrivains de Belgique, 1960. E. Voordeckers, Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers. repertorium (1667-1914), I.C.H.G., 1964. E. Voordeckers, Nationaal Biografisch Woordenboek, deel I, 953-956.

DaniĂŤl Van Ryssel

274


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 275

OUDHEIDKUNDIGE KRONIEK OP 9 OKTOBER 1921 VERSCHEEN IN “DE GAZET VAN GENT” HET VOLGEND ARTIKEL VAN ALFONS VAN WERVEKE: Het wapen en de vlag van Gent Vele personen hechten maar weinig belang aan al wat de wapenkunde betreft. Ze vinden de vraagstukken nopens wapenschilden en vaandels volkomen belachelijk. Het is dan ook niet voor hen, dat wij dit schrijven. Maar we zijn van oordeel dat, als men wapens teekent of schildert of als men een vaandel vervaardigt, dit moet geschieden volgens de daartoe gestelde regels. Vooral dient men stipt te zijn. In den beginne waren wapenschilden een middel om de identiteit van iemand vast te stellen ze waren verzamelteekens voor de lieden van een zelfde groep. De schepenen van Gent, die ergens afgevaardigd waren, hechtten het wapen der stad aan den gevel van hun gasthof, en, bij krijgstochten, hingen ze die aan hun tenten. Dat wapen was altijd het zelfde. Het stond opgeteekend in officieele oorkonden en het was niet geoorloofd er de minste verandering aan te doen, hetzij aan de teekening, hetzij aan de kleuren. De reden is heel eenvoudig: als men aan het phantaseren gaat, heeft men niet meer te doen met de wapens van Gent, maar misschien met die van een andere stad, van een bijzonderen persoon of met wapens die aan niemand toegehooren. Nu moet het gezegd, dat men in den laatsten tijd de wapens van Gent, van Vlaanderen en van België veel heeft gebruikt en misbruikt. Wat een fantazij! Men moet een leeuw hebben met een kroon en een halsband met kruis? Men teekent zoo een leeuw. Men heeft zoo iets hooren vertellen van wit en van zwart: welnu men maakt den leeuw zwart, ook de kroon, den halsband en het kruis laat men wit - men zal ze des te beter zien; men laat het veld wit, en dan, omdat men het geheel te eenvoudig vindt, trekt men rond het geheel een breede, zwarte lijst. Vooraleer het gewrocht aan het publiek te toonen, vindt men dat de leeuw een roode tong moet hebben - is ‘t niet natuurlijk? en, terwijl men het rood penseel in de hand heeft, geeft men aan den leeuw nog roode klauwen, die men goed kan zien. Ge meent, lezer, dat wij overdrijven? Volstrekt niet: ga maar het gebuurtevaandel van het... zien. Neen, dat is het wapen van Gent niet. In de taal der wapenkunde wordt het aldus beschreven: 275


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 276

Van sabel, beladen met een klimmenden leeuw van zilver, getongd van keel, gekroond, genageld en hangende aan deszelfs hals een lint waaraan een kruis, alles van goud In de gewone, beter verstaanbare taal zou men dat zeggen: Op een zwarten grond een leeuw van zilver of wit, met een roode tong, en gouden of gele klauwen, een kroon en een halsband met kruis van goud. Op het schild staat een gouden of gele kroon met drie fleurons. Ziedaar wat het wapen van Gent betreft. De vlag van Gent wordt op dezelfde manier samengesteld, maar men moet den regel volgen, die de plaatsing van het wapen bepaalt; de leeuw moet op den stok klimmen, dat is, hij moet zoodanig geplaatst zijn, dat zijn kop en zijn pooten naar den stok zijn gericht. Voor vlaggen, die over de straat hangen, dient hetzelfde te worden gedaan en niet zooals de gebuurte, waarvan wij hooger spraken, die den leeuw bij den kop heeft opgehangen. Een paar woorden nu over de geschiedenis van ons wapen. Volgens een legende hebben wij het aan Graaf Arnold te danken, die het in de Xe eeuw zou verleend hebben, volgens een ander was het Philips van de Elzas op het einde der XIIe eeuw. Zeker is het, dat Gent reeds den leeuw had op het einde van de XIIIe eeuw. Boudewijn van der Lore, die omstreeks 1382 de Maagd van Gent schreef, een der mooiste gedichten van de XIVe eeuw, vermeldt het zwarte veld, den zilveren leeuw, den gouden halsband en dito kroon. De oudste afbeeldingen in kleur zijn te zien op het hechtsel van De Bont (1481) en op den standaard van de stad (1483), beide in het Museum van Oudheden bewaard. Op die twee stukken en op bijna al de wapens in de XVIe eeuw vervaardigd heeft de leeuw een halsband maar zonder kruis. Het is omstreeks 1557 dat er voor de eerste maal van dat kruis spraak is, namelijk in de beschrijving van Cornelis Gaillard, wapenheraut: maar verschillende teekeningen en schilderijen, na dat jaar gemaakt in de XVIe eeuw, hebben nog dit stuk niet. Het wordt bepaald aangenomen in de XVIIe eeuw. De oorsprong ervan is ons onbekend. Napoleon had verschillende wijzigingen aan het Gentsche wapen toegebracht, maar het oude werd onder het Hollandsch bewind hersteld: in 1817 bevestigde het de Hooge Raad van Adel den 3 December, en sedertdien zijne geene wijzigingen er aan toegebracht. A. Van Werveke

276


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 277

AAN DE BRUGSE POORT: EEN KLEURIJKE FAMILIE IN DE VIJFTIGER JAREN MODEST

Modest, mijn vader, is het derde mannelijk lid van de bij Van Dammes aangetrouwde leden. Alhoewel zijn naam gewoon Modest was, noemde mijn moeder hem altijd Modest, met een zwareklemtoon op de eerste lettergreep. Door die zware klemtoon te gebruiken slaagde zij erin hem steeds het gevoel tè geven dat hij weer eens iets verkeerds had gedaan, waardoor hij zich in bepaalde situaties weinig op zijn gemak voelde. Ik kom er nog op terug. Hij was een eenvoudig man die vanaf zijn twaalfde werkte als textielarbeider. Naarmate hij ouder werd kampte hij met een slecht gehoor, waarschijnlijk door voortdurend aan het lawaai van de machines te zijn blootgesteld. Dus vanaf zijn twaalfde heeft hij omzeggens nooit meer op papier gezet, tenzij zijn handtekening. Eigenlijk kon hij dus niet meer schrijven. Wel las hij regelmatig boeken van “Max Brand” (litteraire schuilnaam van één of andere Gentenaar), over “kobozen” (cowboys). Knutselen, schilderen of behangen in zijn huis was ook niet echt zijn ding. Hij had enkele gereedschappen: een hamer, een trektang en een schroevendraaier. Voor mijn ma kon hij dan ook niet veel goed doen. Maar zoals ieder mens had hij toch iets waar hij in uitblonk: duivenmelken. Hij was geboren en leefde in Sint-Amandsberg (“den berg”) tot aan zijn huwelijk. Daar, op den Berg, was hij gekend als de jongste van de “Vermeerschegebroeders”. Dat waren namelijk fameuze duivenmelkers die al van voor de oorlog regelmatig de beste prijzen wegkaapten: fietsen (dan nog een duur luxe-product), een groot uurwerk met slinger van Duitse makelij, om een paar dingen te noemen die ik mij nog herinner. Het slingeruurwerk heb ik trouwens van mijn ouders gekregen op het einde van hun leven en het staat sindsdien in mijn huis. Iedere zondagmorgen reed ik op mijn klein fietsje samen met hem naar den Berg. Daar bevond zich het ouderlijk duivenkot, in het huis van mijn pé. Vooraleer het duivenkot te bezoeken was er telkens grote discussie tussen de Vermeersch- gebroeders: mijn pé Dees (Désiré, what’s in a name!), zijn broers nonkel Tsille (Achilles) en nonkel Frit (Alfred, bijgenaamd “den avvekoat”) en mijn pa. Hier ontpopte mijn vader zich als een echte Cicero: ik hoor hem 277


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 278

nog, schommelend op één been, breed zwaaiend met de armen, uitroepen: “Zet ze op Breteuil,” of “Zet ze op Arras”. Dat waren de eerste namen van Franse steden die ik leerde kennen. Hij stond daar midden in het keukentje, Tsille kauwde op zijn tabaksieke en Frit keek somber naar de vloer. Dees zat als een boeddha op een stoel, met zijn ene voet onder zijn zitvlak en zijn arm nonchalant rustend op zijn knie. De drie mannen hadden het zichtbaar moeilijk om de macht aan de jongere af te staan. Doch tegen zoveel welbespraaktheid konden zij zich moeilijk weren. Ik had de indruk dat mijn vader altijd het pleit won. Toen iedereen wat kalmer was geworden en de besluiten genomen, kwam de inspectie van het kot en de duiven. Dat bevond zich op het zoldertje van het huis. Voor mij was het als kleine jongen een hele ervaring het laddertje op te klimmen om er te geraken. Ik herinner mij nog altijd de geur van de duivenmest en het roekoekoe van de duiven, alsof het gisteren was. De duiven werden één voor één door de broeders ter hand genomen, hun vleugels werden gespreid en hun poten betast, alles met de nodige deskundige commentaar. Eieren werden verwijderd of verplaatst, soms werden goede eieren vervangen door namaakeieren in kalk. Het was een hele bedoening. Tot slot mocht ik nog mijn hoofd steken in een kubus van blauw glas: dat was waarschijnlijk een uitkijkpost van waaruit de duivenmelker ongezien de aanvliegende duiven kon observeren. Dan was er nog een geheimzinnig ding, een “constateur”: daarin werden de ringen van de wedstrijdduiven geplaatst van zodra zij toekwamen na een vlucht. Af en toe werd een duifje gedood en dat kreeg ik dan als kind te eten. Ik herinner mij nog zeer scherp dat dit ook eens gebeurde tijdens de oorlog. Het duifje was klaargestoofd en zag er zeer lekker uit. Links van mij mijn vader, rechts mijn moeder: zij volgden met begerige blikken hoe mijn maaltijd vorderde, natuurlijk met de hoop dat ik al gauw zou zeggen: “‘k Heb genoeg.” Pas dan konden zij met gerust hart het overschot opeten. ‘t Was oorlog, gelukkig was ik nog maar een klein kind dat niet besefte hoe zwaar de oorlogsomstandigheden waren. Het moet een ware kwelling geweest zijn voor mijn ouders, dat duifje op mijn bord te zien liggen. Doch het kind eerst! Eric Vermeirsch

278


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 279

UIT DE OUDE DOOS In 1913 kon men in de pers artikeltjes lezen over de paviljoenen van de Wereldtentoonstelling. Zie hier wat een zekere De Coster schreef onder de titel Nederland-Holland.

Het Nederlandsch Staatsbestuur heeft een CENTRALE COMMISSIE opgeroepen, onder leiding van de heer TH. STUART, benoemd als CommissarisGeneraal, om de Nederlandsche afdeeling op te bouwen, en de belangen van de exposanten te verdeedigen. Van al de vreemde afdeelingen was de Nederlandsche de eerste volledige afgewerkt en gereinigd, en dat te danken aan het werk van de CENTRALE COMMISSIE, maar ook aan de tentoonstellers. Het NEDERLANDSCH PAVILJOEN werd officieel geopend de 17 mei door de heer STUART in aanwezigheid van de directie en leden van de Centrale Commissie, de heren BERN, J. VERDHUIS, secretaris, G.J. FABIUS schatbewaarder, de leden van de koloniale sectie J.B. VAN HEMERT Voorzitter, C.L. BOSSEVAIN Secretaris, H.C. REHBOCK Onder Voorzitter, en een reeks Belgische MINISTERS en Overheden. Na de redevoeringen van de heer STUART, de eerste in de Nederlandsche en de tweede in de Fransche taal, kwam het woord aan de Minister HUBERT, en nadien aan de heer COOREMAN, in naam van het bestuur der tentoonstelling, om te eindigen door de heer BRAUN, Burgemeester van GENT. Bij het intreden van het Nederlands Paviljoen, staat men verbaasd door het bekoorlijk zicht, en met een blik heeft men een algemeen prachtig beeld van de voorstelling, en bij het detailleren staat men in verwondering voor de groote hoevellheden van dingen die uitgesteld staan op eene kleine oppervlakte. Inderdaad het was een wedijvering tussen de tentoonstellers om het beste van hun producten in Gent kenbaar te maken. EERE SALON, het altaar die de achterkant in beslag neemt, geeft een prachtig beeld van de beeldhouwerskunst in Nederland, en ook de nijverheidskunstwerken zooals het goudsmidswerk, zilverwerk, aardewerk, pottenbakkerswerk. De waarde van de kunstenaar is bewezen door de aanwezigheid van de sectie SCHONE KUNSTEN, de tuinbouw is ook te melden in het succes van de Nederlandsche afdeeling Het zeeweezen, de koloniĂŤn, de ledernijverheid, en nog veel bijzondere kleine nijverheden zijn een melding waardig.

279


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 280

Ik wil dit kort verslag niet eindigen zonder hulde te brengen aan de Nederlanders, aan hun practische bekendheden, zij hebben een informatieburreel ingericht om hun handel verder uit te breiden in het buitenland, gepaard met het NEDERLANDSCH VERBOND die een groote steun is voor de nijverheid. De Coster

280


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 281

BIBLIOGRAFIE

Dit jaar verscheen “Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent” Nr. 67. Veel interesssante bijdragen die onze lezers kunnen interesseren. Wij citeren: - De poot van de wolf aan de poort van het Steen. Een bijna vergeten museumstuk en het lot van Canis lupus in postmiddeleeuws Vlaanderen. - Jaargetijden als armenzorg in de Onze-Lieve-Vrouwparochie te Gent in de Late Middeleeuwen. - Het archiefmateriaal over Hubert Van Eyck in Gent. - De Gentse Heins(ius)? Waarheid en fictie over Heyns, een (a)typische griffier van de Raad van Vlaanderen. - Een publieke ceremonie in een turbulent tijdvak. De inauguratie van Maria-Theresia als Gravin van Vlaanderen. - Zoo jubileert Macaer, naer zevenhonderd jaar. Het zevenhonderjarig jubileum van Sint-Macharius te Gent. - Crisis, herstel en continuïeteit. De vastgoedmarkt van het Gents platteland doorheen oorlogstijd in de tweede helft van de achttiende eeuw. - “Zonnige dromen bezielen de nieuwe jeugd”. Een prosopografie van de studentenpopulatie aan de Vlaamse Hoogeschool (1916-1918). Nota van de Redactie: “Prosopografie”: een niet alledaags, eerder barbaars woord. Wij denken dat meer dan één lezer zich de vraag stelt: wat is dat feitelijk? Om dat te weten slaan wij de “Dikke Van Daele” open en lezen: “Schildering van uiterlijk voorkomen, levensomstandigheden en karakter bep. van personen uit een begrensde historische periode.” Het gaat dus over de beschrijving van toestanden, gebeurtenissen, enz. in een beperkte, duidelijke omschreven periode. In het huidig geval gaat het dus over iets dat zich afspeelde in 1916-1918. - Herman Nohl: een vergeten weldoener van Henri Pirenne tijdens de Eerste Wereldoorlog. De leden van deze Maatschapij ontvangen deze “Handelingen” gratis. Niet-leden betalen 20 €. Voor verdere inlichtingen kan men contact opnemen met de Uitgever: ACADEMIA PRESS. - Eeckhout 2. Tel. 09 233 80 88. H.C. 281


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 282

VRAAG EN ANTWOORD Antwoord van de heer Marc De Cuyper op de vraag van de heer Hubert Keuppens (Gh. Tyd. 2014 - N째 3 - p. 227). Met 95% zekerheid gaat het hier over: SUCCA KASTEEL - DESTELBERGEN Ik weet met 100% zekerheid dat hier tijdens de laatste oorlog Duitse officieren revalideerden.

282


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 283

LEZERS SCHRIJVEN ONS Van zenuwarts André Viaene, doctor der universiteiten van Gent en Leiden en van Prof. Em. A. K. Evrard, dochter der universiteiten van Gent en Leiden, ontvingen wij volgend schrijven: Zoals u wellicht bekend zal zijn, richten we in 2015 een bronzen standbeeld op voor de grote weldoener die Koning Willem I (1815-1830) voor ons gewest (en vooral voor Gent) is geweest (universiteit, textielindustrie, Kanaal van Terneuzen, etc.). Wij willen een oproep doen tot allen die uit kennis der geschiedenis met dit initiatief instemmen. We verwachten geen grote bedragen maar wel VELE kleine bijdragen, getuigend van brede solidariteit en als symbolische geste van vooral MORELE steun. Een rekening is geopend bij Argenta Bank, Koningin Astridlaan 178/A onder de naam “Willem, Bedankt. Nr. BE 54 9730 2990 1797. Het ontwerp van het monument is van de jonge beeldhouwer Guy De Gheyne (Wingene) en wordt verwezenlijkt in de kunstbronsgieterij De Groeve (Merelbeke). We menen hiermede te voldoen aan een plicht van dankbaarheid t.o.v. deze grootste weldoener van Gent.

De heer Jacques Lagrou (waarschijnlijk geen onbekende voor veel van onze lezers) laat ons weten dat er van 1 Juli tot 9 Augustus (uitgezonderd op 11 en 21 Juli en 15 Augustus) een tentoonstelling doorgaat over “De Groote Oorlog van 1914-1918”. Iedereen is welkom in “De Thuishaven”, een dienstencentrum met cafetaria op het Neuseplein 33. Men kan er oude foto’s bekijken, oude dagbladen, krantenknipsels, oude teksten, tijdschriften tot de jaren 1935, enz. Het loont zeker de moeite om eens binnen te wippen in “De Thuishaven”. De toegang is vrij, dorstigen kunnen er gelaafd worden, maar dat is geen verplichting. Iets is een beetje vervelend: de vakantieperiode met drukkers die weken gesloten zijn. Wij hopen dat dit tijdschrift u bereikt vóór het afsluiten van deze tentoonstelling. Mocht dit niet het geval zijn, dan kunnen geïnteresseerden nog altijd contact

283


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 284

284


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 285

285


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 286

opnemen met de heer Lagrou op het adres Neuseplein 33.

Volgend schrijven ontvingen wij van de heer Chris Weymeis (St-Kruis Brugge). Ik ben al ruim dertig jaar lid van de Heemkundige en Historische Kring Gent. Mijn lidnummer is 956; dus is het zeker niet mijn bedoeling om anoniem te blijven. Om de twee maanden lees ik vol interesse Ghendtsche Tydinghen, maar de jongste tijd erger ik mij steeds meer aan de inhoud. Ik vraag me af of het echt de bedoeling van de redactie is om te schrijven voor mensen die overleden zijn of mensen die al lang dood zijn, maar het nog niet weten. Het lijkt er meer en meer op dat men een tijdschrift wil uitgeven voor tachtigplussers, liever nog negentigers en zelfs eeuwelingen. Neem nu het jongste nummer (mei-juni 2014). - Terecht een in memorium voor André Verbeke. Voorzitter Collumbien begint met: “Het Noodlot schijnt onze Kring te achtervolgen.” Niet te verwonderen als men geen plaats geeft aan jongeren en wacht tot men tussen zes planken de vereniging verlaat. - Een paar mijmeringen aan “Den Boelvaar”. Ook al een negentiger als auteur. Mijnheer Evrard woonde inderdaad op de Boelvaar, maar dat is geen reden om alleen maar te schrijven over de “lanen” en de rest af de te doen als “Slechte Colette”, een arbeidersparochie of over de armoewijken van het textielproletariaat (Benedictijnenstraat, Voetweg, Stalhof). Wel schrijft hij over de Van Cappels en hun piano’s, maar vergeet dan wel te vermelden dat een Van Cappel in de “armoestraat” Stalhof woonde! - Inventaire Archéologique. Wow, nieuws van 1902. - Minder bekende en/of verdwenen locaties. Gelukkig een leesbaar stuk, hopelijk meer van dat. Dank u Daniël Van Ryssel. - “In 1340 werd in Gent Engelse prins geboren” door Pierre Kluyskens ongeveer vijftig jaar geleden geschreven en toen bijzonder interessant. Maar nu? Indien nodig: ik heb hier de collectie krantenknipsels uit De Gentenaar van Kluyskens. Dus indien kopij tekort, kan ik misschien depaneren. - “Alles over voeten en ellen” van Maurits van Weselmael. Heb ik het mis als ik zeg dat hij al in de jaren 1980 overleed. Maar ik kan mis zijn en als hij toch nog leeft, verontschuldig mij dan bij hem. - Was Geraard de Duivel een Vilain of niet? Gelukkig nog een leesbaar stuk, hopelijk meer van dat. Dank u Peter Van Keymeulen. - Uit de beginjaren van “La Gantoise”. Gelukkig dat we nu weten dat op 4 april 1886 (!) La Gantoise een uitstap naar Drongen heeft gemaakt. Was ik thuis die dag, ik zou meegegaan zijn!!!

286


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 287

- Gentse Memoriedagen van “onze” voorzitter. Wie heeft er een boodschap aan dat op 20 januari 1841 (!) er in Gent een grote overstroming was. Hopelijk is alles ondertussen opgedweild! - Vergeten Gentse schrijvers: Piet Schepens. Gelukkig een leesbaar stuk, hopelijk meer van dat. Dank u Daniël Van Ryssel. Ik heb als leerling Schepens gekend. Is bijzonder goed beschreven, was inderdaad geen aangenaam mens. - Aan de Brugse Poort... Aangenaam om te lezen. Vooraleer de redactie denkt dat ik iets heb tegen tachtigplussers. Neen, maar mensen komen en gaan. Voor sommigen is het tijd dat ze beseffen dat hun tijd van gaan gekomen is. Geef de jeugd een kans en biedt uw lezers aangename, leesbare artikelen van nu. Voor oude artikelen... (de volgende woorden waren niet leesbaar). Met vriendelijke groeten Chris Weymeis, geboren en getogen Gentenaar - ik blijf lid

287


Binnenwerk_juli_augustus_2014_September binnenwerk OK 5.0 20/08/14 14:54 Pagina 288

DIT BESTAAT NIET MEER

De “Lys” - foto genomen op 20 Oktober 1964.

288


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 289

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 43e jaargang nr. 5 september - oktober 2014

Inhoud - Frank Gelaude, Luc Devriese: De platen van Terplaten. - Armand Heins: Inventaire archéologique. Poortomlijsting afkomstig uit het Nieuwland - Adrien Brysse: De strijd om het Koning Albert I park na de sluiting van het Zuidstation (1928-1970). - Luc Devriese: Het Bauwenshuis in het Nieuwland. Een verwaarloosd relict van het Gentse industriële verleden. - Marijke Mortier: Over het Huidevetterken, het Huidevettersbrugske... en een koperslagerij - Romain Van de Maele: Herman Bang. Deens bezoek aan het Groot Begijnhof (1880). - Pierre Kluyskens: Gehalveerd huis aan de Kalandestraat. Belachelijk en hachelijk. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Daan Boens. - Erik Vermeirsch: De kleurrijke famielde Van Damme: 3.’t artiestsen. - Lezers aan het woord. - Vervoer over water.

BELANGRIJK BERICHT AAN DE LEZER ZIE HIERNAAST

289

290

303

306

323 331 344 353 359 362 365 366


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 289

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 43e jaargang nr. 5 september - oktober 2014

Inhoud - Frank Gelaude, Luc Devriese: De platen van Terplaten. - Armand Heins: Inventaire archéologique. Poortomlijsting afkomstig uit het Nieuwland - Adrien Brysse: De strijd om het Koning Albert I park na de sluiting van het Zuidstation (1928-1970). - Luc Devriese: Het Bauwenshuis in het Nieuwland. Een verwaarloosd relict van het Gentse industriële verleden. - Marijke Mortier: Over het Huidevetterken, het Huidevettersbrugske... en een koperslagerij - Romain Van de Maele: Herman Bang. Deens bezoek aan het Groot Begijnhof (1880). - Pierre Kluyskens: Gehalveerd huis aan de Kalandestraat. Belachelijk en hachelijk. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Daan Boens. - Erik Vermeirsch: De kleurrijke famielde Van Damme: 3.’t artiestsen. - Lezers aan het woord. - Vervoer over water.

BELANGRIJK BERICHT AAN DE LEZER ZIE HIERNAAST

289

290

303

306

323 331 344 353 359 362 365 366


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 290

DE PLATEN VAN TER PLATEN

Ter Platen... bekend als brug en nog beter als straat langs de oever van de Bovenschelde, niet in het minst omwille van het bioscoopcomplex dat daar in de zeventiger jaren van de vorige eeuw een stek vond op een oud fabrieksterrein (afb. 1).

Afb. 1. Het straatnaambord anno 2014.

Maar wat betekent die naam? Welke platen waren er bij Ter Platen te zien? Volgens de meeste auteurs waren dit zandbanken of slijkplaten in een rivier, die bij lage waterstanden in de zomer bloot kwamen te liggen. Zo’n eilandje, simpelweg aangeduid als de Plate, lag tot in de jaren 1800 ook middenin de Leie tussen de Bijlokekaai en de Verlorenkost. Soldaten uit de kazernes op Sint-Pieters kwamen er graag zwemmen. De platen van Ter Platen waren echter iets helemaal anders. Een notitie van Alfons Van Werveke (afb. 2) en een omschrijving in het monumentale Middelnederlands woordenboek van Verwijs en Verdam brengen ons op een spoor ‘een met planken en palen beschutte waterkant’. Onder de in het Gentse in die tijd gebruikelijke schrijnwerkerstermen vinden we dat een ‘plate’ een plank is, dikker en breder dan een gewone plank. Dergelijke constructies duiken al op in de oudste bewaard gebleven stadsrekeningen met betalingen in opdracht van de stad. In 1321-1322 worden drie ‘platen’ vermeld bij werken aan een brug over de Schipgracht. Later worden dergelijke betalingen door de stad zeldzaam of ontbreken ze helemaal. Zoals we verder nog zullen zien, werden relatief kleine werken aan bevaarbare waterlopen meestal bekostigd door de schippers zelf samen met de kooplieden en de opdrachtgevers. Niet de stad, maar de schippers moesten instaan voor het normale onderhoud van de bevaarbare waterlopen en de oevers. 290


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 291

Afb. 2. In dikwijls piepkleine krantenstukjes deed Alfons Van Werveke tijdens het Interbellum zijn kennis kond. Hier uit de Gazette van Gent. Een Franse versie verscheen in La Flandre libérale. Van Werveke gebruikte een andere verhouding in de omzetting van voet naar meter. Dit niet gedateerd en niet ondertekend knipsel wordt bewaard in het Documentatiecentrum DSMG, Begijnhof, Sint-Amandsberg, collectie Vliegende Bladen Gent, reeks Straten.

Oude maar niet ‘heel’ oude plaatsnaam Hoe zat dat nu met Ter Platen? De plaatsnaam is wel oud, maar niet zo oud als veel andere Gentse straatnamen. Bouwpolitiemeester Billet vernoemt hem in 1661 en in een beschrijving uit 1675 heeft men het over ‘een nieuwe forti291


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 292

ficatie tusschen de Heuverpoorte ende Sente Lievenspoort daer men (‘t) noemt ter Plaeten’. De nieuwe stadswal werd er ‘veste ter Platen’ genoemd. De oudste vermelding ‘Ter Platen’ als plaatsnaam vinden we terug op een kaart van de stadsvesten uit 1590 door Jan de Buck (zie verder). In 1812 verscheen de naam in de eerste officiële Gentse stratenlijst, maar dezelfde straat naast de Bovenschelde, een oude trekweg, werd in die tijd ook Muinkkaai of Quai des Moines genoemd, zoals de kaai in het verlengde naar het stadscentrum toe nog altijd heet. In 1940 koos men voor Terplatenkaai, maar in 1942 werd het Ter Platen, de huidige naam.

‘Platen’ op palen Een constructie met palen duikt op in een akte gedateerd 1 juli 1407 in het schepenregister van de Keure . De akte boekstaaft uiterst nauwkeurig een contract aangegaan tussen Willem Wandelaert, deken van de ‘sciplieden’ en meester Jan Douter, timmerman - aannemer. Het betrof de constructie van staketsels op vier verschillende plaatsen: een eerste bij de Sint-Pietersstuw, een tweede meer stroomafwaarts nabij de Muinkbrug, een derde aan de (Grote) Huidevettershoek en een vierde nabij de Ketelpoort. Het eerste en grootste werk wordt in de tekst aan de Sint-Pietersstuw gesitueerd: ‘boven speye sente pieters’. Deze stuw, noodzakelijk voor de aandrijving van de watermolen van de Sint-Pietersabdij, lag ter hoogte van de huidige Ter Platenbrug of even stroomopwaarts daarvan. De constructie wordt in deze akte meteen aangeduid met haar bijzonderste of meest kenmerkende onderdeel: de platen. Deze vormden een geheel dat men zich best kan voorstellen als een aaneengesloten loopplank die volgens de beschrijving niet minder dan 165 m (550 voet) lang moest zijn, 32,7 cm breed en 16,35 cm dik, ‘wel viercante ghehouwen’. De platen bestonden dus uit behoorlijk kloeke balken, dubbel zo breed als dik. Vanzelfsprekend konden die balken op zich nooit zo’n lengte bereiken. Om het uitgestrekte geheel te vormen waren er misschien 20 tot 30 nodig. Vandaar allicht de meervoudsvorm ‘platen’ die steevast gebruikt werd. De platen waren stevig aaneen bevestigd met ‘lasschen’ die 60 cm (2 voet) in mekaar moesten grijpen. Het contract specificeerde verder dat de platen moesten ondersteund worden door 140 ‘pilen’ (gepunte palen), 7,2 m (24 voet) lang en aan het boveneinde over 2,4 m (8 voet) een kopmaat van minstens 27 cm op 27 cm (10 duimen). De palen stonden dus vrij dicht opeen, op amper iets meer dan een meter van elkaar. Daarbij worden nog vijf palen, ‘proppen’ genoemd, die langer waren: namelijk 8,4 m (28 voet). Deze lange palen staken 1,2 m (4 voet) boven de platen uit.

292


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 293

Verbonden met ‘strijkhouten’ en ‘tangen’ Twee ‘stryc houte’ 6,7 cm dik, de bovenste 21,5 cm breed en de onderste 19 cm, moesten over de hele lengte van de constructie bevestigd worden. Uit de verdere tekst van de akte kunnen we afleiden dat die (eveneens kloeke) dwarsbalken een stevige verbinding vormden, onderaan de platen vastgemaakt aan de palen. De onderste dwarsbalk sloot aan op het waterniveau op zomerpeil. De tekst bevat precieze aanduidingen over de manier waarop het geheel aan mekaar moest bevestigd worden met zware ijzers en 24 ‘tanghen’, 3 m (10 voet) lang en kopmaat van 27 cm op 27 cm. Die tangen waren dus eigenlijk korte zware balken van een type dat ook gebruikt werd om de valdeuren van de stadspoorten op te trekken of neer te laten. Ze verbonden de platen met palen die in de oever geheid werden. Als we mogen aannemen dat de tangen gelijkmatig verdeeld waren over de hele lengte van de platenconstructie dan was er ongeveer om de 7 m een dergelijke oeververbinding. Daar waar de rivier te breed was moesten ‘dubbele tangen’ geconstrueerd worden: ‘dobbele ghetanght ...d’een tenden den anderen tote den lande commende’ en ondersteund door twee palen (afb. 5 en 6).

Afb. 3a: Proeve tot weergave van de platen en bijhorende ondersteunende en verbindende elementen aan Ter Platen (hoofdgedeelte) aan de hand van de gegevens over plaatsing en afmetingen van de constructieonderdelen (door H. Rosseau).

293


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 294

Afb. 3b: zijaanzicht van de constructie ter hoogte van een prop.

Afb. 3c. detail van de verbinding van een ‘plaat’ op een ‘pile’, verbonden met de oever door een ‘tanghe’, onderaan de ‘pile’ waren ‘2 stryc houte’ bevestigd, waarvan ‘donderste den somer watere sloet’, tenslotte zorgden zware ijzers voor een sterke verbinding van de balken.

294


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 295

Bij de Muinkbrug Dichtbij de ‘Moenken brugghe’ (Muinkbrug) werden nog 15 kortere (van slechts 6 m lang) palen ingeheid. Die waren niet verbonden door ‘platen’ (althans die worden hier niet vermeld), wel door strijkhout op twee verschillende hoogten, waarvan één op het zomerpeilniveau en de andere bovenaan de palen. Verder waren materiaal, afmetingen en constructie analoog, met onder andere acht ‘tanghen’ waarvan enkele voldoende ‘breed’ moesten zijn ‘omme up te gane’. Over welke lengte dit gedeelte zich uitstrekte, staat niet vermeld. Aannemende dat de palen ook daar iets meer dan een meter van elkaar ingeheid stonden, zou dat zo’n 20 m kunnen geweest zijn. De oeverbindingen met ‘tangen’ waren dichter bijeen gemaakt dan in het staketsel met de platen bij Sint-Pietersstuw. Steeds veronderstellende dat ze op gelijke afstanden van elkaar bevestigd werden, zou er in deze zone ongeveer om de drie meter een dergelijke oeververbinding geweest zijn.

Aan de grote Huidevettershoek en bij de Ketelpoort Hetzelfde contract met Douter omvat nog twee gelijkaardige constructies, de ene ‘bachten den Hudevettershoucke’ en de andere ‘boven der Ketelpoerten’ (dit is stroomopwaarts de Ketelpoort aan de Ketelvest). De platen aan de Grote Huidevettershoek waren in totaal 60 m lang, 31,6 cm breed en 16,3 cm dik. Ze werden ondersteund door 20 palen (om de drie meter een paal, mogen we aannemen), met een kopmaat van 24,5 cm op 24,5 cm, de helft ervan moest 6 m lang zijn en de anderen slechts 4,8 m. Deze platen waren over de hele lengte voorzien van strijkhout aan de palen bevestigd met zware ijzers (21 cm op 8 cm). Ook daar waren de platen door middel van ‘tanghen’, 7 in getal, verbonden met ‘stylen’ in de oever, met kopmaat van 24,5 cm op 24,5 cm. Ze moesten ondersteund worden met palen naargelang de toestand ter plaatse het vereiste: ‘soet (zoals het) behoert naer twerc’. Aan de Ketelpoort (‘teghen tenden vander vesten’) werd een vierde platenconstructie contractueel vastgelegd. Dit paalwerk was slechts 30 m lang en werd ondersteund door 30 palen (dus om de meter een paal).

Te zien op oude kaarten Hoewel toen al 167 jaar oud, is op één plaats dit paalwerk waar te nemen op de kaart van Braun & Hogenberg 1575 van Gent (afb. 3). Stroomopwaarts de Sint Pietersspei, ter hoogte van de huidige Stropkaai, aan de linkeroever is op deze kaart een dergelijke constructie duidelijk te onderscheiden, met de palen, 295


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 296

platen en ‘spanghen’. Aan de overzijde, op de rechteroever dwars op de zijarm van de Oude Schelde, wordt nog een tweede paalwerk weergegeven. Op de hierboven al aangehaalde kaart uit 1590 door landmeter Jan de Buck van de toen pas nieuw aangelegde stadsvesten staat ‘Ter Platen’ echter aangeduid dicht bij de toen nog bestaande splitsing van de Muinkschelde en de Oude of Kleine Schelde, stroomafwaarts daarvan op de rechteroever, exact waar het nu nog Ter Platen heet (afb.4). Enkel de naam is te zien, de constructie wordt niet weergegeven. Ze is wellicht afgebroken en verwijderd bij de aanleg van de vesten. We zien wel een paalafsluiting aan de vroegere molengracht bij het eilandje waarop vroeger de watermolen stond.

Afb. 4. Fragment van de kaart van Gent door Braun & Hogenberg 1575. Bemerk op de tekening de palen, platen en spanghen langs beide Schelde-oevers, alsook het eilandje gevormd door de Schelde en de molengracht van de Sint-Pietersstuw.

296


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 297

De gebruiker betaalt De werken stonden onder toezicht van de ‘weerden ter Leyen’ Everdey den Grutere en Jan Monnoye. Het was overduidelijk geen stadszaak, de tekst van het contract werd enkel opgenomen in het schepenenboek van de Keure om bij alle partijen duidelijkheid en rechtszekerheid te geven.

Afb. 5. Ter Platen aangeduid op de kaart van de Gentse stadsversterkingen in 1590 door Pieter de Buck (SAG, atlas Goetghebuer). De naam staat vermeld bij een (onduidelijke) constructie op de linkeroever van de Schelde halverwege De Munck Brugghe en Het Spey ‘t st Pieters.

297


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 298

Het werk van meester Jan Douter werd gedaan ‘ten profytte van elken scipman en elken coepman’ en het werd betaald ‘in ghereeden ghelde dat men ghaderen sal in de busse commende van den staecghelde’. Het staakgeld in ‘de busse’ van de nering was waarschijnlijk specifiek bedoeld voor dergelijke werken. Volgens het Middelnederlands woordenboek van Verwijs en Verdam is één van de betekenissen van het werkwoord staken: ’met staken of palen beschutten’; ook ‘versterken’. Schippers betaalden met of zonder tussenkomst van kooplieden een zekere som per vracht aan hun neringen die dat geld voor allerlei onkosten konden aanwenden. De term ‘busse’ duidt er op dat het voor staakwerken benodigde geld in een aparte kas verzameld werd. We zijn hier getuige van een belangrijk aspect van het noodzakelijke onderhoud van de waterwegen. Grote werken zoals het graven van kanalen, de bouw van bruggen en stuwen werden door de stad betaald, maar het functioneren en het onderhoud van de stuwen en de waterwegen werd normaal bekostigd door de schippersneringen.

Functie Het is niet eenvoudig te achterhalen waarom men begin 15de eeuw deze constructie op vier verschillende locaties aan de Schelde aangelegd heeft. We kunnen vijf mogelijke functies veronderstellen. Ofwel (1) fungeerden de constructies als bescherming tegen het afkalven van de oevers, vooral van belang bij de Schelde die vlakbij de Blandijnberg stroomt aan een relatief steile helling. Maar ondanks de ‘tanghen’, de verankeringen in de oever, zijn ze te ver van de oever gebouwd om een rol te kunnen spelen ter bescherming. Bovendien stipuleren de richtlijnen duidelijk dat de platen en zelfs het strijkhout boven het zomerpeil moeten vast gemaakt worden. Een oeverbescherming is enkel nuttig als de bescherming zich bevindt ter hoogte van of net onder het waterniveau. Ofwel (2) waren het aanlegsteigers met een relatief smalle (32,5 cm) loopplank (om ‘up te gaene’). Dergelijk paalwerk kon gebruikt worden om aan te meren wanneer de schippers geen werk hadden in het winterseizoen (dood seizoen) of moesten wachten op werk en transport of passage door de stad. Ofwel (3) werden de platen als loopplanken gebruikt door de boottrekkers. Ze konden de schepen blijven trekken zonder teveel last te ondervinden van modderige oevers en moerassige meersen zoals de Muinkmeersen. De platen maakten tevens het oversteken van zijarmen mogelijk voor de boottrekkers.

298


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 299

Ofwel (4) waren het aanlegplaatsen voor de pleyten, de grote binnenschepen, tijdens de dagen dat de stuwen geopend waren en er een sterke stroming was op de Schelde, vooral vlakbij een stuw zoals deze van de Braemgaten. Een argument kunnen hiervoor de talrijke zogenaamde ‘proppen’ zijn die 1,2 m hoger uitkwamen dan de platen en uitstekend geschikt zijn om zelfs bij hogere waterstanden schepen vast te maken om te vermijden dat ze meegesleurd zouden worden. Bijkomend probleem was dat deze schepen bij het aanmeren op ondiepe gedeelten van de rivier konden kantelen als het waterpeil daalde. Ofwel (5) fungeerden de platen en palen als staketsels om te vermijden dat de schepen ondiepe gedeelten of onbevaarbare rivierarmen zouden invaren. Het waren dan aanduidingen van de vaargeul. Zeker in de omgeving van Ter Platen was dit noodzakelijk gezien de Schelde zich daar opsplitste in de Oude Schelde en de Muinkschelde. Deze laatste verklaring is niet bruikbaar voor de platen nabij de Muinkbrug en de Ketelpoort omdat op die plaatsen geen andere (onbevaarbare) waterlopen samenkomen.

Niet enkel in Gent Ook in andere steden zijn dergelijke constructies gekend. In Amsterdam fungeren ze vooral als afsluiting van de buitenhaven van de Zuiderzee. Het is op sommige plaatsen een dubbele afsluiting onderbroken door vermoedelijk waterbomen waarbinnen (zee)schepen aangemeerd liggen. In Stockholm zijn de verschillende staketsels eveneens bedoeld om het havengebied af te bakenen. In Zurich werd een staketsel dwars op de rivier, de Limmat, aangelegd met twee doorgangen voor schepen. De staketsels in deze steden liggen te ver van de oever voor een eventuele oeverbescherming. Maar ze vormen telkens een afbakening van een vaargeul of van plaatsen met voldoende diepgang voor schepen.

Besluit Het bestek van de platen en staketsels uit 1407 - 1408 is een zeldzame en waardevolle getuigenis van middeleeuwse waterbouwkundige constructies ten voordele van de binnenscheepvaart. Hierover bestaat immers zeer weinig gedetailleerde informatie. We vermoeden dat de platen deels als een afbakening van de vaargeul, deels als aanlegsteiger aangelegd werden. Alles samengenomen vormden de ‘platen’ van Ter Platen met wat er bij hoorde toch wel een behoorlijk groot geheel, steunend op zware palen in het water,

299


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 300

stevig aan elkaar en met de oever verbonden. De grootste constructie over een afstand van om en bij de 165 m. Indrukwekkend genoeg om in het collectieve geheugen als plaatsnaam bewaard te blijven. De aaneengesloten platen vormden duidelijk het belangrijkste onderdeel daarvan, bij zoverre zelfs dat de term ‘plate’ pars pro toto werd: het geheel kreeg de naam van dat onderdeel. De naam vormt een illustratie van het belang van de scheepvaart in de middeleeuwen voor de stad Gent. We vermoeden dat ook op andere locaties in Gent dergelijke staketsels werden gebouwd (bijvoorbeeld aan de Leie) maar hierover zijn ons geen gegevens bekend. Wie zich een idee wil vormen van wat de platen ooit waren moet een kijkje gaan nemen bij het Heirnissas aan de Vlaamse Kaai en aan de Schelde ter hoogte van de Stropkaai. Hoewel enigszins afwijkend van de beschrijving uit 1407 geven ze een reëel beeld van hoe het vroeger was en vooral van de dubbele functie als afbakening en aanlegplaats (afb. 6).

Afb. 6. De ‘platen’ van het Heirnissas (foto 2014). Loopplanken en er boven uitstekende ‘proppen’ om aan te meren en ook fungerend als afbakening van de vaargeul. In de verte palen zonder ‘platen’ die de toegang tot de zijarm van het sas afsluiten. De platen zijn breder dan deze van Ter Platen uit 1407 en niet bovenaan, maar opzij van de palen bevestigd.

300


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 301

Met dank aan Herman Rosseau, Guido Everaert, Peter Steurbaut en Daniël Lievois Frank Gelaude en Luc Devriese

Noten: 1

2 3

4 5 6 7

8 9

10 11 12 13

14

Fris, V. De oude straatnamen van Gent, Gent 1925, p. 199: ‘zandbank of plaete in de Schelde’. De naamverklaring als zandplaat ook bij Vanacker, D., De grote ramp aan Ter Platen. In: De Gentenaar Magazine, 13 april 1998. Devriese, L. Oudtijds zwemmen. In: Ghendtsche Tydinghen, 2009, jg. 38 nr. 3, p. 180-190 Stockman, L., Het bouwen van vijf rabotten op de Lieve in het Meetjesland in het begin van de 15de eeuw. In: Appeltjes van het Meetjesland, 1964, jg. 15, p. 450 (voetnoot). Verwijs, E., Verdam, J., Middelnederlandsch woordenboek: ‘Plate met planken en palen beschutte waterkant; het gedeelte van een weg tusschen de bestrating en een met planken voorzienen waterkant’. Zie ook ongedateerde knipsels (Interbellum) uit La Flandre libérale en de Gazette van Gent bewaard in het documentatiecentrum DSMG, Begijnhof SintAmandsberg, collectie straten. Hoewel de stukjes niet ondertekend zijn, kan er niet getwijfeld worden aan de auteur Alfons Van Werveke. Stadsarchief Gent (SAG), reeks 400 nr. 1, f. 91. De Cloet, J.P., De Gentse straatnamen (1799-1942), Gent, 2002. SAG, reeks 301 nr. 17, 1407-1408, f. 15v. Gedeeltelijke transcriptie, vermoedelijk door A. Van Werveke in SAG, Nota’s Straten nr. 312. Het grootste werk, dat aan de Sint-Pietersstuw, moest nog dezelfde zomer van 1407 klaar zijn, de rest binnen het daarop volgende jaar. Die mocht meester Douter aanpakken ‘ter sinen scoensten’ (ter zijnen schoonsten: naargelang het hem best uitkwam). Jan Douter was gezworene van de nering van de timmerlieden vóór 1415, in 1417 en in 1419 (Bailleuil, B., Boone, M., Prospografie van de corporatieve elite van de Gentse bouwvakkers. In: Baillieul, B., Duhameeuw, A., Een stad in opbouw, Gent voor 1540, Tielt, 1989, p. 320). Hierin niet Douter maar Donter. De timmermansvoet gerekend aan 29, 98 cm; 12 duimen breed en 6 duimen dik (een duim was een 11de deel van een voet). Proppe betekent volgens het Middelnederlands Woordenboek van Verwijs en Verdam steunpaal (zoals ook in het Engels ‘prop’ en ‘to prop’). Misschien werden ze hier gebruikt als meerpalen. In de akte van 1407 wordt bij de constructie aan de Muinkbrug vermeld ‘... ende d’onderste sloet den somer watere’. De lengte van de tangen wordt enkel bij de constructie aan de Ketelpoort aangegeven. Voor wat Sint-Pieters betreft, is het een extrapolatie. SAG, reeks 400 nr. 13, 1423 – 1424, f. 191v – 195: ‘tanghen daer men de de dueren van sente lievins poorte, van de keyser poorte mede up ende neder laet’. Het zomerpeil is de hoogte van het waterpeil gedurende het zomerhalfjaar, waarop scheepvaart mogelijk was. Deze waterstand werd gehandhaafd, vooral dankzij de stuwen de Braemgaten en de Rode Toren Stuw. ‘Weerd’ in de zin van bewaarder, opzichter. De ‘weerden ter Leyen’ en de namen Monnoye en den Grutere zijn niet bekend in de beschikbare literatuur over de middeleeuwse Gentse schippers (Corryn, F., Het schippersambacht te Gent 1302 – 1492. In: Handelingen der

301


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 302

Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, deel 1, 1944, p. 165-204; Wyffels, A., Het schippersbedrijf in Gent eertijds. In: Gent werkt, Gent, 1971 nr. 14, p. 80 -104); Decavele, J., De Herdt, R., Gent op de wateren en naar de zee, Antwerpen, 176, p. 113-157). Nauwelijks enkele 15de-eeuwse archiefstukken van de schippersneringen bleven bewaard (De Clercq, L., De genummerde reeks 180 en de niet genummerde reeks van de Gentse vrije schippers, Stadsarchief Gent, 2002, pp. 178). 15 De pleyten zorgden onder andere voor de seizoensgebonden graantransporten. Dat er in Gent een echte vloot van binnenschepen was, kan ge誰llustreerd worden aan de hand van de inkomsten in de stadsrekeningen van 1408 van 370 schepen die toen geijkt werden (Corryn, F. ibidem, p183). 16 Goss J. 1991 Stadskaarten van Europa Braun & Hogenberg. Rebo Productions, 143 pp. Amsterdam p. 11, Stockholm p. 111 en Zurich p. 127.

302


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 303

INVENTAIRE ARCHÉOLOGIQUE. - FICHE NR. 310

Armand Heins liet een ‘archeologische fiche’ verschijnen gedateerd 1 oktober 1903 en getiteld ‘Encadrement de porte provenant de la rue Terre Neuve’ over een poortomlijsting afkomstig uit het Nieuwland die uiteindelijk in het Museum van de Sint-Baafsabdij terechtkwam (afb. 1). De tekst in vertaling luidt als volgt. Deze poortomlijsting uit blauwsteen die destijds een gebouw in het Nieuwland sierde, dateert uit het jaar 1706, jaartal vermeld op een eveneens bewaard gebleven versierde steen uit de gevel van hetzelfde gebouw. De omlijsting is 4 m. hoog en 2 m. breed ter hoogte van de architraaf (hier de sterk geprononceerde bovendorpel). De constructie is interessant omwille van haar eenvoud en evenwichtige opbouw. Het bovenlicht (oeil de boeuf) bovenaan is eveneens erg mooi samengesteld. De ‘dievenijzers’ zijn er nog in aanwezig.

Afb 1. Poortomlijsting getekend door Armand Heins

Afb. 2. Poortomlijsting ca 1712.

303


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 304

Het is een goed voorbeeld van een architecturaal onderdeel dat tot voor enkele jaren nog zeer gewoon was in Gent, maar dat door recente afbraken zeldzaam geworden is. In het Groot Begijnhof waren er talrijke dergelijke monumentale constructies te vinden. Enkelen bleven ter plaatse bewaard, al dan niet lichtjes verbouwd of naar achteren verplaatst.

Naschrift: herkomst van de poortomlijsting Armand Heins spreekt zich niet uit over de vermoedelijke herkomst: het onder Jozef II opgeheven dominicanessenklooster op het Nieuwland. Een tekst verschenen in de ‘Petite revue illustrée de l’art et de l’archéologie en Flandre’ 15 en 18 januari 1902 (UGent bibliotheek, Fonds Vliegende Bladen IIR42) is nochtans zeer expliciet (afb. 4): de constructie werd uit die afbraak gered en ondergebracht even verder in het Nieuwland meer naar de Doornzelestraat toe (destijds: Papestraat, Priesterstraat, rue des Prêtres). In de 18de eeuw was het dominicanessenklooster het enige gebouw van betekenis in het Nieuwland en in de hele buurt. De geschiedenis van het klooster staat beschreven in De Pue,

Afb. 3 Het kloostertje nagetekend in 1842.

304


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 305

P., Geschiedenis van het voormalige klooster van Sint Cartharina van Senen van de predikheressen – dominikanessen. Nieuwland te Gent (1628-1783), Gent, zonder jaartal, pp. 1 -72. Het werkje van De Pue bevat een figuur (afb. 3) van het kloostertje die in 1842 behoorlijk getrouw gemaakt werd naar een afbeelding van de straatgevel van het klooster bewaard in het Gentse stadsarchief in de zogenaamde Atlas Goetghebuer (AG, L156/5). Maar hier komt een probleem voor de dag. De poortomlijsting (detail van het origineel in afb. 2) verschilt vooral in de bekroning aanzienlijk van de afbeelding van Heins op de ‘archeologische fiche’. Dit terwijl we van Armand Heins toch mogen verwachten dat hij de tekening maakte in het Sint-Baafssteenmuseum op de voor hem typische losse, maar accurate wijze. Conclusie: de herkomst blijft onzeker. Een mogelijkheid tot verklaring van de verschillen biedt de veronderstelling dat het werk niet precies uitgevoerd werd zoals op het originele plan getekend stond. In die tijd, even goed als nu, vielen er wat dat betreft niet zelden verschillen in meer of minder belangrijke details te noteren. Die mogelijkheid mag zeker niet uitgesloten worden. De onderdelen van poortomlijstingen werden in de 18de eeuw kant en klaar vanuit de steengroeven in de streek van Ecaussines en Feluy aangevoerd (Everaert, G. Deuren en poorten. Zeven eeuwen techniek en esthetiek, Gent, 1995, p. 91-92). Naar gelang van de beschikbaarheid kon er nogal wat variatie optreden. Daar lag men niet van wakker, als het maar aan de modevereisten voldeed (L.D.).

Afb. 4. Tekstfragment uit een artikel in 1902 verschenen in de‘Petite revue illustrée de l’art et de l’archéologie en Flandre.

305


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 306

DE STRIJD OM HET KONING ALBERT I PARK NA DE SLUITING VAN HET ZUIDSTATION (1928-1970)

De discussie over een eventuele afbraak van de fly-over van de E17 afrit uit de jaren 70 bracht het Koning Albert I - park, Zuidpark in de volksmond, weer sterk in de belangstelling. Ook de geplande aanleg van tramlijn 7 langs of door het park, maakt het relevant om dieper in te gaan op de geschiedenis van dit gebied. Ooit was dit overstromingsgebied van de Oude Schelde, dat de Muinkmeersen zoals dit gebied destijds heette, ongeschikt maakte voor permanente bewoning. Van 1837 tot 1928 werd een deel van het terrein gebruikt als spoorwegterrein. Na de sluiting van het Zuidstation, werd het terrein in de daarop volgende veertig jaar door verschillende maatschappelijke groepen geclaimd als recreatieruimte. Het terrein bleef tot de jaren 70 grotendeels onbebouwd, met uitzondering van enkele gebouwen aan de kant van de stad en één bijzonder gebouw halverwege: het Chalet du Sud. Dit artikel focust op de ontwikkelingen in de periode tussen 1928 bij de sluiting van het station en 1970. Op basis van uittreksels uit de heftige debatten in de gemeenteraad, wordt de “sociale strijd” rond het gebruik van die terreinen geschetst. Talrijke citaten uit deze woordenstrijd geven een levendig beeld van de standenretoriek van de toenmalige politieke partijen.

De Zuid na WO I Op zaterdag 6 oktober 1928, na het vertrek van de laatste trein naar Zottegem, sluit het station Gent-Zuid voor altijd haar deuren. De bouw van het SintPietersstation in het kader van de Wereldtentoonstelling van 1913 brengt de neergang van het stadsstation met zich mee, niettegenstaande dat De Gentenaar al sedert de opening in 1912 zich smalend uitlaat over “Sint-Pietersbuiten”. Maar omdat steeds minder treinen het stadsstation van Gent-Zuid aandoen, schaft de NMBS het uiteindelijk af. Het Gentse stadsbestuur kan deze beslissing van de NMBS niet tegenhouden, ondanks de druk van de handelaars die daar hotels, restaurants en cafés uitbaten. Om hen enigszins tegemoet te komen, wordt een esplanade beloofd en o.a. ook een ‘Zuiderpaleis’ annex Handelsbeurs. Men schrijft een architectuurwedstrijd uit voor dit Zuiderpaleis, die gewonnen wordt door de architecten Oscar Van de Voorde en Valentin Vaerwyck. Ondertussen zijn we evenwel aanbeland in het jaar 1932, in volle economische crisis dus. Zoals vandaag, is 306


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 307

Een restant van het Zuidstation (Verz. Guy Beyaert). Opbreken van de sporen met achteraan midden voetgangersbrug ter hoogte van de Sint-Lievensdoorgang.

ook toen de stadskas nagenoeg leeg en wordt het ontwerp in een lade opgeborgen.

De sporen worden opgebroken en de stationsgebouwen - een initieel ontwerp van architect Payen uit 1834 en voltooid in 1852 - gesloopt. Met de zuilen van de voorgevel van het oude station wil men aanvankelijk begin 1933 in de esplanade een pergola bouwen met het oog op de komende Floraliën, maar die plannen gaan niet door. Deze kolommen dienen nu sinds 1956 als achtergrond voor het monument ter herinnering aan de oorlogsslachtoffers “De Stad Gent eert haar doden”. Het is een werk van beeldhouwer Georges Vindevogel (1923-1977) en architect Bontinck tot hulde aan de slachtoffers van de twee wereldoorlogen. De ‘Maagd van België’, een beeld van Willem Geefs, dat op de hoofdgevel prijkt, staat vandaag eenzaam in het achterste gedeelte van het park, na een verblijf in de lokalen van de Stadsreinigingsdienst op de St-Lievenslaan en vanaf 1952 in de kelders van het Floraliapaleis. De Belgische staat is bereid de gronden over te dragen aan de stad Gent. Uiterlijk 30 juni 1929 wordt de stad eigenaar van dit 9ha 75a grote terrein. Voorts gaat Gent in onderhandeling met de (private) trammaatschappij om een intensieve tramdienst tussen de wijk van het afgeschafte station en het Sint307


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 308

Pietersstation te laten inrichten. Nog geen 70 jaar later staat er opnieuw een station aan de Zuid, maar nu een bus- en tramstation. Een “Syndicaat van Initiatief� krijgt ondertussen van de stad de stationsruimte en omge-ving ter beschikking om er tentoonstellingen, kermissen, paardenwedstrijden en dergelijke te organiseren. Zo richt de vogelteeltmaatschappij Het Neerhof daar op zaterdag 30 en zondag 31 augustus 1930 een provinciale tentoonstellingswedstrijd voor konijnen behorend tot Belgische rassen in.

Paardenrenbaan op het Zuid. (verz. A. Verbeke, onbekend fotograaf)

Daarnaast wordt er in de nog overeind gebleven stationshallen zelfs tijdelijk een veemarkt gehouden in afwachting van de ingebruikneming van de overdekte veemarkt op Sint-Macharius. Het slachthuis aldaar was in 1857 gebouwd en verkeerde in een erbarmelijke staat. De gemeenteraad zou op 30 oktober 1933 uiteindelijk beslissen tot de oprichting van een nieuw slachthuis met koel- en vriesdiensten op de plaats van de toenmalige inrichting.

308


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 309

Veemarkt in de oude Zuitstationsgebouwen. (verz. A. Moreau)

Een eerste tennis- en golfterrein In 1932 vragen de heren Chapman Gaston, Groot Meerhem, 187, en Schepens Jean, Warnefordstraat, 97, St-Amandsberg, aan het stadsbestuur om een stuk grond (ongeveer 50 bij 100 m) van het voormalige station in huur te bekomen met het doel er zes courts-tennis alsmede een Tom golf in te richten samen met de nodige aanverwante infrastructuur voor toilet-, rust- en schuilplaatsen. De gemeenteraad bespreekt dit verzoek in haar zitting van 12 december 1932. Na onderzoek duidt de gemeenteraad de braakliggende grond ter hoogte van

Inplanting van het golf- en tennisterrein (SAG, PLADS 111-120 & 121-133)

309


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 310

de Raveschootstraat aan voor het toekomstige sportterrein. De huurprijs wordt vastgelegd op 4.000 BEF per jaar en de duur op 15 jaar, beginnend op 1 januari 1933. De huurders krijgen ook het monopolie op tennis-courts en andere balspelen (golf enz.) op andere braakliggende stadsgronden. De stad verbindt er zich toe om een vergoeding te betalen bij verbreking van de huur. Op die raadszitting tekent raadslid Ferdinand Minnaert (1887-1975), communistisch verkozene, daar bezwaar tegen aan. We laten hem uitgebreid aan het woord in de zo bevlogen taal van die tijd: Er is spraak een deel van de gronden der gewezen Zuidstatie te verhuren om er tennis- en golfpleinen te laten inrichten. Verder kan men zien dat de Stad eene schadevergoeding zal moeten betalen wanneer zij die gronden terug noodig heeft vóór de tien jaar. Ik heb er niets tegen, dat daar speelpleinen ingericht worden, want dit kan ten goede komen aan de neringdoenden van het kwartier, die reeds zoo gevoelig getroffen zijn door het verdwijnen van de Zuidstatie, maar ik meen dat de Stad zich niet moet verbinden, schadevergoeding te zullen betalen aan particulieren die op eigen risico speelpleinen willen inrichten. Het zullen wel geen werkerskinderen zijn die tennis en golf zullen gaan spelen, maar wel burgerszoons. Met het oog echter op de belangen der neringdoenden van het kwartier verzet ik mij niet tegen het verhuren van die gronden, maar wel tegen de gebeurlijke betaling eener schadevergoeding vanwege de Stad. Wanneer de Stad nu op zeker ogenblik die terreinen zou noodig hebben voor doeleinden van openbaar nut, zou zij een schadevergoeding moeten betalen. Nochtans de menschen die op bootjes wonen langs de Plezante vest, betaalden liggeld en moesten uit hunne woningen om reden van openbaar nut, want de Stad had beslist die bootjes te doen verdwijnen. Er is niemand van het stadsbestuur die het gedacht gehad heeft die menschen een schadevergoeding aan te bieden. Ik ben hier dan opgetreden, opdat die menschen eene vergoeding zouden bekomen. Ik verklaar dus duidelijk, dat ik niet ben tegen het inrichten van die speelpleinen, maar wel tegen het geven van eene vergoeding, wanneer de Stad gronden noodig zou hebben vóór het termijn van verval van het huurkontrakt. De burgemeester corrigeert Minnaert op het punt dat de bootbewoners van de Blaisantvest niet gedwongen werden te verhuizen zonder enige vergoeding. Enkel wanneer een boot verlaten werd, werd deze krotwoning, want dat waren ze, opgeruimd. De conclusies van het verslag, inclusief de schadevergoeding, worden door de gemeenteraad aangenomen met 35 stemmen en één onthouding (F. Minnaert). Het golf- en tennisterrein wordt op 25 juni 1933 geopend.

310


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 311

Koning Albert-I park (verz. R. Heughebaert)

Na WO II Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wijkt de heer Chapman uit naar het buitenland en interesseert de heer Schepens zich niet meer voor de exploitatie. Hierdoor worden de huurverplichtingen niet meer nagekomen. Na de oorlog worden de onderhandelingen met deze huurders heraangevat, wat op niets uitdraait. Uiteindelijk wordt de zaak bij de Rechtbank aanhangig gemaakt.

Publiek speelplein of privaat sportterrein? In afwachting van een vonnis wordt er uitgebreid gepalaverd over het al dan niet toeken-nen van een vergunning voor een privaat sportterrein. De heer Huyghe plaatst op de dagorde van de gemeenteraadszitting van 29 oktober 1945 een voorstel tot oprichting van een speelplein in het Zuidpark. Het raadslid woont in de buurt, met name in de Brusselsepoortstraat 10. Hij stelt dat de kinderen uit den arbeidenden en kleinen burgerstand gedurende de oorlogsjaren, zware en moeilijke tijden hebben doorgebracht. Onze arbeiderskinderen zijn gedurende deze jaren ondervoed, verzwakt geworden, dus juist in de jaren van hun opgroei, van de vorming van het lichaam, wanneer zij kloek en ver-

311


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 312

sterkend voedsel nodig hadden. Met een gezond speelterrein kan dus al heel wat verholpen worden. Het socialistische raadslid Verspeeten vindt dat Huyghe daar wel wat laat mee voor de dag komt, omdat het college al vóór 1940 brieven van het Socialistisch Centraal Jeugdkomiteit had ontvangen met de vraag tot oprichting van speelpleinen in het Albertpark, op de gronden van het oud kerkhof in de De Smetstraat en op die in de Wasstraat. Ook hadden de ‘Socialistische Turnverenigingen van de wijk Rijhovelaan’, toen een petitionnement op het ge-touw gezet waarop gansch de bevolking van deze zoo drukbewoonde arbeiderswijk zonder onderscheid van denkwijze, haar handteekening heeft geplaatst voor de oprichting van een speelplein op de braakliggende gronden in de Maïsstraat. In mei 1946 wordt de oprichting van drie speelpleinen (Was-, De Smet- en Dracoenastraat) beslist. Schepen-Voorzitter Edward Anseele (1902-1981), waarnemend burgemeester tot 1946, stelt in het verlengde van deze interventie voor om nog geen beslissing te nemen over op te richten speelpleinen in Gent. Daar zijn twee redenen toe. Het College had reeds de oprichting van een ‘degelijk’ oorlogsmonument voor gesneuvelde soldaten en weerstanders van WO II besproken en het Zuidpark leek toen de aangewezen plaats om dergelijk monument - bestaande uit een monumentale portiek met crypte - op te richten. Men oordeelt dat als dit monument zou worden verwezenlijkt, er moeilijk in de onmiddellijke omgeving een speelplein voor kinderen kan komen. Dat plein zou het Zuidpark ontsieren. Er speelt nog een kwestie. Wij moeten vaststellen, zegt Anseele jr, dat het Zuiderpark een prachtige inrij zal uitmaken van de Stad wanneer de verbinding tusschen den autosnelweg en Gent Zuid zal verwezenlijkt zijn over de vroegere, te urbaniseeren, stelplaats voor locomotieven te Ledeberg. Mijn oordeel was en is dat het Zuiderpark ontsierd is geworden door het oprichten van de tennispleinen. Als gevolg van de aanleg van de snelweg Brussel-Oostende ijvert Gent voor een gemakkelijke aansluiting vanuit de stad op die snelweg. Aanvankelijk wil het ministerie Gent aansluiting bieden via de Drongensesteenweg. Gent vindt dat te ver uit de buurt van de binnenstad. De stad eist verder het behoud van een tweede toegang, met name langs de Kortrijksesteenweg. De plannen voorzien in het afsluiten van de Kortrijksesteenweg die zou doodlopen op de berm van de autostrade. Gent vraagt daarom een brug over de steenweg, zodat de vroegere weg Gent-Kortrijk behouden blijft. Anseele waarschuwt ervoor dat als dat gebeurt de autosnelweg zo hoog komt te liggen dat het vliegveld van Sint-Denijs-Westrem niet meer voldoet aan de bepalingen van het Internationaal akkoord van Ottawa. De voorspelling van

312


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 313

Anseele is uitgekomen en alleen nog de naam van de locatie ‘The Loop’ en een straatnaam zoals Adolphe Pégoudlaan verwijzen naar waar ooit een vliegveld lag. Ten slotte is er nog de derde eis van Gent voor de grote aansluiting op de snelweg. Die wenst Gent rechtstreeks vanuit het stadscentrum te krijgen, d.w.z. van de Korenmarkt, langs de Vlaanderenstraat, H. Frère-Orbanlaan, SintLievensbrug en de oude spoorbaan en zo over de spoorweg (met een brug over spoorweg en Schelde). Op dat punt is men er nog niet uit, omdat er niet enkel sprake is van de autosnelweg Oostende-Brussel, maar ook van de snelweg Rijsel-Kortrijk-Gent-Antwerpen-Breda, die zowat ten zuiden van de Schelde de andere snel-weg zou kruisen en men niet weet waar de verbinding zou gebeuren. Nadat er voldoende water door de Schelde is gestroomd, vergaderingen zijn belegd en besprekingen gevoerd, wordt in 1971 een deel van het Zuidpark opgeofferd voor de aanleg van die aansluiting met het centrum van Gent. Dat het kan verkeren, zien we vandaag. De opvolgers van Anseeles BSP, nu SP.A, samen met Groen en Open VLD stellen vandaag het voortbestaan van de fly-over in vraag of toch op zijn minst de ongelijkvloerse autowegkruising B401 die aansluit op de afrit van de snelweg ter hoogte van de SintLievensbrug en de Zuidparklaan. Ondanks die onzekerheid start de Vlaamse minister van mobiliteit en openbare werken evenwel midden 2014 met de renovatie van diezelfde fly-over. Er is zoveel betonschade dat het Agentschap Wegen en Verkeer niet langer kan wachten omwille van de verkeersveiligheid. Eerst renoveren en dan verder praten over de afbraak! Laten we nu eerst terugkeren naar 1950. Bij vonnis van 10 maart 1950 bekrachtigt de rechtbank van eerste aanleg het vonnis van het Vredegerecht van het 2de kanton, d.d. 17 Juni 1948, en worden de huurders, in het bijzonder de voornaamste verweerder, de heer Chapman, veroordeeld om het fel gehavende paviljoen op het speelplein te slopen en de genivelleerde grond ter beschikking van de Stad Gent te stellen. De rechter heeft evenwel bij de uitspraak laten blijken dat de heer Chapman de slopingskosten vermoedelijk niet zal kunnen betalen. Hij laat het bijgevolg aan de wijsheid van de Stad Gent over om de suggestie van overname van het puin door een gebeurlijke gebruiker van het terrein in overweging te nemen.

Chalet du Sud Er duikt een overnemer op in de persoon van Adolphe Renard, Oude Scheldestraat 15, ervaren beheerder van sportattracties — hij is onder meer de exploitant van de “Roller Skating” in het Coliseum, Kuiperskaai en in het Feestpaleis in het Citadelpark (zie afbeelding). Renard dient op 3 augustus

313


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 314

1950 een aanvraag in tot het verbouwen van het chalet op het sportterrein in het Koning Albertpark en is bereid het puin van het paviljoen over te nemen, indien de Stad hem de concessie van de grond voor de wederinrichting van sportattracties wil toezeggen. Hij zal de afsluiting verzorgen en van groene beplanting voorzien. De bouwtekening wordt opgemaakt door architect Vanden Heule (OV 126) uit de Rabotstraat 67, Gent. De heer Renard zet zijn vraag kracht bij door te laten uitschijnen dat hij v贸贸r

Feestpaleis in het Citadelpark met zijn roller skating baan (verz. Roland Heughebaert)

de oorlog van 1940 de gewezen Sechiarizaal van het Feestpaleis huurde, waar hij een rolschaatsbaan exploiteerde. De zaal werd bezet door de Duitsers en deze verhuring werd door de Stad verbroken. De toezegging van de concessie van de grond Gent-Zuid zou dan kunnen gelden als compensatie voor het verlies van de exploitatie van de Sechiarizaal. Op de gemeenteraadszitting van 16 oktober 1950 wordt het verzoek ingewilligd.

314


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 315

Rollerskaters in de jaren 1950 ter hoogte van de Raveschootstraat/H. Frere-Orbanlaan (verz. N. Tuyttens) – Minigolf (verz. P. Dhanens).

De stad sluit een overeenkomst met Adolphe Renard voor de duur van 20 jaar. Zij acht deze termijn nodig om het de exploitant mogelijk te maken de kosten af te schrijven van de ombouw van het in puin vervallen paviljoen tot een nieuw gebouw. De concessieprijs bedraagt minimum 12.000 BEF per jaar of driemaal de vooroorlogse prijs, met toevoeging van de voorwaarde dat deze prijs om het jaar kan worden herzien en aangepast, indien de economische toestand zulks vereist, en de eventuele nieuwe prijs niet minder dan 12.000 BEF per jaar bedraagt. Deze overeenkomst van 16 oktober 1950 is er gekomen ondanks de vele bezwaren van de socialistische en communistische raadsleden die deze locatie uitkozen voor een speelterrein voor de minder gegoede kinderen uit de buurt. Raadslid Armand Verspeeten, socialist, betoogt dat hij niet begrijpt: waarom het College daar niet op ingaat, en vooral niet, waarom Gustaaf Huyghe (CVP raadslid) over de vraag naar speelterreinen niets heeft medegedeeld in de commissie. In dit verband wil ik eraan herinneren dat dhr Huyghe in openbare zitting van de Gemeenteraad van 29 oktober 1945 reeds een voorstel heeft ingediend tot het oprichten van een speelplein voor kinderen in het Zuiderpark. De heer Huyghe ontwikkelde zijn voorstel o.m. als volgt: Ik heb mij de moeite getroost een onderzoek in te stellen op de 4e wijk, wijk St. Anna, in de omtrek van het schone en gezonde Zuiderpark, met zijn mooie omgeving, omringd door openluchtige en geriefelijke burgerswoningen, ja, zelfs een prachtig tennisplein, waar voor Wereldoorlog II de burgerskinderen in deze gezonde omgeving zich konden vermaken�. Wat een schril contrast wanneer men zich enkele meters verwijdert en op de St.-Lievenspoort en andere plaatsen met een dichte bevolking, door arbeiders bewoond, met talrijke kinderen, aan-

315


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 316

landt. Elf beluiken in één enkele straat, beluiken waar de arbeidersvrouwen en kinderen, in ongezonde voorwaarden, om zo te zeggen samenhokken; waar meestendeels weinig licht en lucht is. Ontegensprekelijk kan de gezondheid van de gedurende de oorlog ondervoede kinderen niet bevorderd worden als zij in deze voorwaarden moeten leven. Daarom, Geachte Collega's, stellen wij aan de Raad voor, een speelplein voor deze kinderen in het Zuiderpark op te richten... Op de zitting van 16 oktober 1950 wordt de overeenkomst voor de overname van het ter-rein voor sportattracties ondanks de bovenvermelde interventies met 24 tegen 12 stemmen dan toch goedgekeurd. Op 24 oktober 1950 keurt de stadsarchitect, Fritz De Boever, de vergunning “Gebouwen 1950, litt. K, nr 21, stadswegen nr. 1965” voor de bouw van een cirkelvormig gebouw met twee zijvleugels goed. Centraal bevindt zich een cirkelvormige drankzaal met aan de westzijde een halfcirkelvormig buitenterras. In de twee zijvleugels treft men aan de ene kant een bewaarplaats aan en ruimte voor twee sanitaire installaties en twee vestiaires, telkens één voor vrouwen en één voor mannen en aan de andere kant opnieuw een bewaarplaats en verder kantoorruimte en keuken. Op de verdieping zijn er een kamer, mansardekamers en een zolder.

Het provinciebestuur keurt op 22 december 1950 het besluit van de gemeenteraad tot verhuring aan Renard Fernand, Oude Scheldestraat 15, goed.

316


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 317

Grondplan van het Chalet du Sud (SAG G12 1950/K/21)

Dat was een streep door de rekening van heel wat kinderen uit de buurt. In het eerste deel van zijn onuitgegeven “Optocht met grijze vlag, Dagboek 19501960” laat Daniel Van Ryssel duidelijk de ontgoocheling van zijn leeftijdsgenootjes blijken. Zaterdag 19 augustus 1950. Er is sprake van dat de ruïne van de Chalet du Sud zal heropgebouwd worden en dat het terrein dat errond ligt - ons speelplein! - zal omgevormd worden tot een tennisveld, een basketbalplein, een veld waarop minigolf kan worden gespeeld en vooral een openlucht rolschaatspiste, want de man aan wie de hele zaak zal worden verhuurd, Adolphe Renard, is de baas van “Roller Skating” in het Coliseum op de Kuiperskaai. We zijn blij dat hier zo dichtbij een sportcomplex met zoveel mogelijkheden zal verschijnen... maar de meeste van die sporten zijn niet voor ons bedoeld en er zal ongetwijfeld voor moeten worden betaald om er binnen te komen. Wat het ergste is: het terrein waarop we ongestoord konden knikkeren, voetballen, crossen, verstoppertje spelen en veldslagen uitvechten met de mannen van de Zebrastraat zullen we definitief verliezen. - En is dat echt waar of is het maar een gerucht? - Neenee, het is echt waar, ze beginnen volgende maand met de werken. De inrichting van de Chalet du Sud is nog niet helemaal voltooid, maar op de reeds afgewerkte rolschaatspiste aan de kant van de Okapistraat gebeurt er op zondag 1 juli 1951 al een en ander. Er is een demonstratie van de Belgische 317


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 318

wereldkampioene Elvire Collin (rolschaatsen en kunstschaatsen); het vertoon van allerlei nummers in solo, duo en trio; een koers van 3.000 man en een hockeywedstrijd tussen White Star Gent en een ploeg uit Antwerpen. Zowel voor een zitje als voor een staanplaats rond de piste moet worden betaald evenals voor de onvermijdelijke drankjes. Na voltooiing van de bouw gaat het sportcomplex dan open en kunnen binnen in de verbruikszaal ook de eerste danspassen worden gezet. Wie van dansen houdt, moet so wie so op de Zuid zijn. Daar zijn reeds allerlei dancings met jukebox met name op de Kuiperskaai in de “Amber”, aan de Minard, de “Escale” op de Rooseveltlaan, de “Pigalle” in de Keizer Karelstraat en nu ook “Chalet du Sud” in het Zuidpark. Heel wat oudere Gentenaars herinneren zich vast nog hoe er op zondagnamiddag thee-dansants met live-orkest plaats hadden. Aan Gentblogt hebben een paar van hen hun herinneringen aan die gloriedagen van het chalet toevertrouwd. De Vlaamse zangeres Lily Castel trad er als jonge zangeres op met haar band. ’s Avonds, en dan vooral vanaf de donderdag, veranderde het Chalet in een jazztempel met live optredens van heel wat bekende namen. Overdag kon de Gentenaar er ijsjes en wafels eten, nadat hij zich eerst had geoefend in het tennissen en andere sporten. Met de jaren wordt het Chalet du Sud een begrip en trekt het heel wat volk.

Het uitgebrande chalet [De Gentenaar 10/11 december 1966, fotograaf (dej)]

318


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 319

In de nacht van donderdag 8 op vrijdag 9 december 1966 - na een feestje voor het ver-nieuwde Chalet - merkt een van de kelners rond 3.30 u. een brandgeur op. Een kwartier later is de brandweer ter plaatse. Mevr. Renard die nog aan het werk is, kan ondertussen haar man Fernand Renard die al was gaan slapen en hun 6 maanden oud dochtertje Françoise tijdig in veiligheid brengen. Het rieten dak van het Chalet du Sud is een te makkelijke prooi voor het gretige vuur. Het echtpaar Renard blijft niet bij de pakken zitten en vraagt een nieuwe vergunning aan bij het stadsbestuur. Renard onderstreept in zijn aanvraag van 30 januari 1967 dat hij het chalet aan de stad terugschenkt dat door traditie een aangename en deftige ontspanning was en terzelfder tijd een der weinige instellingen die door toeristen bezocht werd. Hij is bereid het chalet desnoods op een ander perceel van het Zuidpark opnieuw op te bouwen. In juni 1967 schrijft het stadsbestuur (5de directie) aan de directeur van de Plantsoendienst dat men van plan is een nieuwe concessie voor de uitbating van een consumptiegelegenheid met terras en subsidiair dansgelegenheid, op grond gelegen ter hoogte van de Vijfwindgatenstraat, te verlenen aan Renard. Renard moet dan wel ten gerieve van de Plantsoendienst een berg- en wasplaats en sanitaire installaties ter beschikking stellen in het gebouw dat hij wil oprichten. De heer Redel, de directeur van de Plantsoendienst, is daar niet meteen voorstander van. Op 25 september 1967 laat het college aan Renard weten dat het in het Koning Albertpark geen grond meer in vergunning geeft. Een nieuwe concessie zou trouwens door de Hogere Overheid worden afgewezen. Het Zuidpark is zijn publiekstrekker definitief kwijt. In de “Autotoerist” (Vlaamse Automobilistenbond vzw) wordt bij het stadsbestuur aangedrongen om geen vergunning te verlenen en om het puin vóór het toeristisch seizoen te ruimen. De Plantsoendienst bouwt dan maar zelf een keet op dat perceel rechtover de Vijfwindgatenstraat.

Poging tot democratisering van het park In veertig jaar tijd (1928-1970) is de site van het voormalige stadsstation snel geëvolueerd van een (betalende) recreatieruimte voor de burgerij naar het publieke park dat het vandaag is. De democratisering in de jaren ’60 heeft zich ook doorgezet in de ideeën over het Zuidpark. Al heeft het wel tot begin 2000 geduurd alvorens er effectief een kleine speeltuin is gekomen voor de kinderen, zegge een peutertuin qua formaat en leeftijd. Dit speelplein ligt evenwel

319


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 320

verscholen in het hoekje waar de ventilatieschachten de vervuilde lucht van de ondergrondse parking uitstoten. De “skaters ramp” (rolschaatshelling) aan het Zuidpark roept dan weer herinneringen op aan de rolschaats(t)ers uit de voorbije ‘chalet’-periode. Een echte trekpleister is er echter niet meer gekomen. Had het Zuidpark vroeger een dierentuin (1851-1905) in de buurt, een tennisclub, een bescheiden mini-golfterrein, een feest- en dansgelegenheid, dan is het er nu doods. Nergens kan dat beter aangevoeld worden dan op het Acht-meiplein aan de Jules De Bruyckerdreef, afgesloten voor de omwonenden en gekneld tussen twee gewestelijke racebanen. Niets laadt dit park nog op, zelfs geen tramhalte, geen fietspad, geen drankgelegenheid. Het blijft sinds de revamping in 2006 een monotone pijpenla die het park heeft herleid tot een langgerekt grasveld, een afspiegeling van de oude situatie toen daar het Zuidstation lag en de sporen in een saaie, monotone lijn richting Ledeberg liepen. Heilloze orgelpunten in dat verminkte park zijn de lange eikenhouten zitbanken van 2 m, 20 m en 31 m lang die dezelfde gemoedelijkheid van spoorstaven oproepen... Een spetter fantasie biedt de fontein in het begin van het park. Het idee van een verlichte fontein kwam uit Parijs. Op de gemeenteraadszitting van 20/04/1954 wordt aangeklaagd dat er een “nogal uitgebreide delegatie” naar Parijs was gegaan om de bouw van een lichtfontein te onderzoeken. Het leveren en plaatsen van de mechanische en elektrische uitrusting werd toevertrouwd aan de Gentse N.V. “S.E.M.”. De begrote som van 1.000.000 BEF moest drie maanden later verhoogd worden tot 2.500.000 BEF.

Nawoord Zou het Zuidpark dan een boeiende plek mogen worden, want eenmaal de openbare bibliotheek aan de kop van het park wegtrekt naar de Waalse Krook, wordt het park immers nog doodser in de kille schaduw van het nog groter geplande stedelijk administratief centrum (AC). Daarvoor hebben we wel visionaire mensen nodig die bijvoorbeeld ook het uitgestorven uiteinde kunnen opladen en van het park opnieuw een tuin voor bewoners en bezoekers willen maken. Het zou een nog grotere aantrekkingskracht kunnen krijgen als de fly-over-afrit B401 vervangen wordt door een aansluitende parkeerzone zoals te zien is op onderstaand kaartje. Dat zou een mooie wandeling voor automobilisten uitmaken die kunnen parkeren in een gebouw waar de fly-over nu neerkomt en dan al wandelend naar de stad verder flaneren. Zo ko-men ze ondertussen tot rust in een park dat men opnieuw in een mysterieuze, romantische, knusse plek heeft willen omtoveren. Wat hier te gebeuren staat, laat zeker de bewoners uit de buurt niet koud. Zij

320


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 321

willen een warme en groene buurt. Onderstaande schets geeft weer hoe ze luidop denken over hun park, dat binnen een paar jaar doorgesneden zal worden door tramlijn 7, vermoedelijk volgens het streepjestracé. In puntjeslijn staan de door de lokale buurtgroep TweePoorten voorgestelde voetgangerswegen uitgetekend.

(Met dank aan Els De Vos, Tom Ghyselinck, André Verbeke (†), Roland Heughebaert, Luc Devriese, Guy Beyaert, Nicole Tuytens, Piet Dhanens).

Vraag aan de lezer In een van de eerste nummers van Ghendtsche Tydinghen verscheen destijds de tekst van een lied of gedicht over het Zuidpark van de hand van ‘Bob Kamak’. Wie weet wie er schuilt gaat achter dit pseudoniem. Eventueel adres? Hierna de eerste van zeven strofen (voor de muzikanten onder jullie: de partituur staat er weergegeven!) Het Zuidpark es noar de knopen, Bedolven onder cement. Ne slimme prominent Bracht d' autostrad' in Gent. Woar zullen d' auto's nu stopen ? Aan Eedse of aan 't Gewad ? Wees welkom Ford, Fiat ... Bloas moar de gaze uit u gat?

Adrien Brysse

321


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 322

Bronnen Gemeenteblad. Gemeenteraadszittingen 1932 – 1967, (verz. Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis Maurits Gysseling (DSMG), Begijnhof, Sint-Amandsberg). Archief van de plantsoendienst, PLADS dozen 111-120, 121-133 Stadsarchief Gent SAG). Reeks Bouwaanvragen, G12 ,1950, litt. K, nr 21 (SAG). De Gentenaar (10/11/1966) (SAG). De Autotoerist 1968 nrs 1, 2 (verz. DSMG). Lully, Y., Verder dagdromend. In: Ghendtsche Tydinghen, 2003, jg 32, p. 178. GentBlogt (Arthur De Decker) (http://www.gentblogt.be/2009/11/30/over-chalet-du-sud-encoliseum). Buurtcomité TweePoorten (http://www.tweepoorten.be/). De Keukeleire, E. Station Gent-Zuid en het Zuidkwartier, Gent, 2004. Van Ryssel, D., Onuitgegeven tiendelige reeks ‘Dagboeken’, fragment in Ghendtsche Tydinghen, 1999, jg 28, p. 216. Kamak, Bob (pseudoniem van ?), Het Zuidpark. In: Ghendtsche Tydinghen, 1972, jg.1 nr. 7, p. 158.

322


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 323

HET BAUWENSHUIS IN HET NIEUWLAND. EEN VERWAARLOOSD RELICT VAN HET GENTSE INDUSTRIËLE VERLEDEN.

In het Nieuwland bleef een uitzonderlijk relict bewaard van het Gentse industriële verleden, weliswaar in niet al te beste toestand. Het betreft een vroegere eigendom van de familie Bauwens, leerlooiers en textielfabrikanten, waarvan de roemruchte Lieven (1769 – 1822) een spruit is. Het is van uit die plek dat de ondernemende familie met haar industriële en commerciële avonturen echt van start ging.

Afb. 1. Uitzicht anno 2013 Nieuwland nr. 26 (9 van de nog bestaande 13 traveeën: een travee is een zich herhalend element in de lengterichting van een gevel: venster- of deuropening, horizontale gevelindeling). In ontpleisterde toestand met gecementeerde druiplijsten en vereenvoudigde kroonlijst. De uitspringende en doorlopende arduinen vensterbasis op de verdieping is een in de 19de eeuw veelvuldig aangebrachte wijziging bij oudere gebouwen. De gevel vertoont verschillende bouwnaden, sporen van opvulling van originele poorttoegang en uitbreidingen.

323


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 324

‘Huis en fabrique’ Het gebouw heeft uitwendig aan de straatzijde (afb. 1) in essentie nog de vorm en het uitzicht van in het Stadsarchief bewaard gebleven geveltekeningen uit 1790 en 1792 (afb. 2). Ze horen bij bouwaanvragen ingediend door Francies, oudere halfbroer van Lieven en spitsbroeder in tal van zijn ondernemingen. De aanvragen dateren uit de tijd dat het Bauwensfortuin reusachtig aangroeide. De nieuwbouw was helemaal in de tijdgeest: uiterst sober, althans voor wat het uitwendig aspect betreft. Enkele jaren later zou het huis iets meer luister krijgen door het aanbrengen van balkons aan alle vensters van de verdieping. Dat is althans wat een bouwaanvraag uit 1797 suggereert (afb. 3). Binnenin moet het er toch wel iets anders uitgezien hebben. Eveneens in het stadsarchief wordt in het Fonds Napoleon de Pauw een rijke verzameling van familiedocumenten van de families Bauwens en De Pauw bewaard met onder andere een ellenlange, uiterst gedetailleerde rekening uit 1800 van de Antwerpse ‘tapijtsier’ Van Santen - Cnockaert voor het huis en ‘fabrique’ op het Nieuwland. Een ware goudmijn voor specialisten van het historische interieur. Nog te ontginnen...

Afb. 2. Bouwaanvraag van uit 1792 van Francies Bauwens (Stadsarchief Gent, reeks 535 nr. 207 bundel 43). De licht uitspringende omlijstingen rond de vensteropeningen vertegenwoordigen een uiterste versobering, typisch eind-18de-eeuws, van de voordien overvloedige ornamentiek met imitatie - witsteenbanden in pleister aan Gentse voorgevels. Hierbij moet opgemerkt worden dat de bouwtekeningen dikwijls niet helemaal overeenstemden met wat werkelijk uitgevoerd werd.

324


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 325

Leerlooiers Lieven Bauwens, geboren in een huidevettersfamilie, introduceerde uit Engeland een nieuwe looitechniek die toegepast werd in het bedrijf aan het Gentse Nieuwland en vooral in de Parijse voorstad Passy. Het was deze revolutionaire looitechniek die aan de basis lag van het familiefortuin opgebouwd in nauwelijks enkele jaren tijd in de late 18de eeuw. Dat was immens. In 1794 zou de balans van de firma Veuve Bauwens et fils de fabelachtige som van 7.000.000 pond bereiken, dit althans volgens een schatting door een van de zonen. Dank zij het baanbrekend werk van Dhondt (1955), Coppejans - Desmedt (1968) en Seutens (1974, 1989) is duidelijk geworden dat het enorme Bauwensfortuin waarmee Lieven kon van start gaan in de textielwereld, niet zozeer te danken was aan diens machines, dan wel aan een buitengewoon succes in de familiale leerlooierij en aan de handelsgeest van meerdere leden van de familie, te beginnen met moeder Jeanne –Thérèse van Peteghem. Het kwam tot stand dank zij lucratieve leveringen van vooral lederwaren en textiel aan de Franse legers en door handel in alles en nog wat, tot en met de verkoop van kerkelijk zilver (Hebbelynck, 1844; Coppejans-Desmedt, 1983, Vandamme, 2003). Het is pas later in Napoleons tijd toen het centrale gezag sterk aanstuurde op industrialisatie dat Lieven zijn industriële en handelsactiviteiten meer diversifieerde naar textiel toe en verlegde naar het Gentse. Hij kon er onder andere terecht aan het Nieuwland waar een onder Jozef II opgeheven domenicanessenklooster door zijn vader aangekocht was en afgebroken. Verschillende leden van de Bauwensfamilie profiteerden ruim van dergelijke ongodvruchtige buitenkansjes om hun industrieel patrimonium uit te Afb. 3. Detail uit een aanvraag van de bouwen. Ze hadden nu eenmaal nood aan weduwe Bauwens en zonen uit 1797 voor het aanbrengen van balkons aan grote gebouwen en industriebouw bestond de vensters (Stadsarchief Gent, Reeks nog niet of nauwelijks. G12 nr. 1218).

325


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 326

Omstreden maar toch verdienstelijk Lieven Bauwens blijft een omstreden figuur. Steeds weer werd het verhaal van de smokkel uit Engeland van de spinning mule voorgesteld als het startpunt van de industriële textielnijverheid op het vasteland. Men vergeet daarbij dat de industriële waaghalzerijen van Lieven allesbehalve een succesverhaal waren. De man mag veeleer model staan voor meedogenloze uitbuiter en economische collaborateur dan voor innovator. Evenmin was Bauwens de eerste Gentse textielindustrieel, of de eerste ‘textielbaron’. Die eer was weggelegd voor katoendrukker Judocus Clemmen. Die werd zelfs letterlijk als baron geadeld door het Oostenrijkse regime. Het hôtel Clemmen in de Veldstraat getuigt nog van zijn welstand. En wat meer is, de achterbouw uitgevend op de Leie, zijn eerste grote katoendrukkerij gebouwd in 1772, bleef niet alleen gespaard, het gebouw werd recent gerestaureerd. Toch is het de historische verdienste van Lieven Bauwens dat hij, als eerste in onze streken, de waarde van een hele reeks innovatieve technieken heeft aangevoeld. Zo bracht hij niet enkel de spinmachine, maar ook de vliegende schietspoel en de koperen drukcylinder naar het vasteland. Het ging hem dus om de drie hoofdtakken van de katoennijverheid: spinnen, weven en bedrukken, schrijft Hilda Coppejans - Desmedt. Lieven was overigens niet de eerste

Afb. 4. Detail met een weergave van het park van het vroegere bedrijf Bauwens op het Nieuwland. Uit een lichtjes opgeleukte versie ‘Gand il y a cent ans’ van het plan Goethals uit 1796 vervaardigd en uitgegeven door het ‘Maison Heins’, bewaard in de bundel 2978 van het Fonds N. de Pauw. De Bauwenswoning bestaat uit twee delen parallel aan de straat. Via een doorgang in een achtergebouw en een brugje over een waterloopje kon men in het park terecht.

326


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 327

die dat deed, maar hij was wel de eerste die er in slaagde er succesvolle ondernemingen mee te maken ... gedurende korte tijd. Hiermee was de basis voor de fabrieksmatige Gentse textielindustrie gelegd. Verschillende familieleden zouden er een belangrijke rol blijven in spelen, onder andere op het Nieuwland. Jan Bauwens, broer van Lieven, stierf er in 1854. De eigendom bleef in de familie en de laatste aanvraag voor een verbouwing gedaan door een Bauwens dateert uit 1875. De familie Bauwens bleef dus bijna een eeuw lang minstens gedeeltelijk eigenaar. In de ‘Wegwijzers van Gent’ bleef de leerlooierij Bauwens in het Nieuwland ver-

Afb. 5. Detail uit het stadsplan van Compeyn en Soenen uit 1911. Nog één textielfabriek aan het Nieuwland een eindje verderop. De Kongostraat is aangelegd, het park verdwenen. Een waterloopje dat in de jaren 1700 en 1800 de naam Stekenevaardeken toebedeeld kreeg, bleef bestaan maar is overwelfd in gebruik als riool (streepjeslijnen).

327


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 328

meld tot in 1837. Het complex werd vanaf 1836 eerst gedeeltelijk, en verder in de tweede helft van de 19de eeuw volledig gebruikt door de textielfabrikanten Van Loo (Christophe en daarna Pierre).

Een bezoekje in 1902 Napoleon de Pauw (1835 - 1922, niet te verwarren met zijn vader, de fabrikant en schepen Napoleon Lievin) beschrijft op aandoenlijke wijze in een (vermoedelijk) niet gepubliceerde tekst een bezoek dat hij in 1902 bracht aan het complex ‘maison, fabrique et campagnes de Liévin Bauwens au Nieuwland’ (afb. 4). Ook ‘campagnes’ inderdaad: Lieven of zijn opvolgers, latere bewoners van de site lieten een park aanleggen achter hun woonhuis, wellicht ongeveer in de stijl van de nog bestaande Voortmantuin aan de Blaisantvest. De voordien nog groene bleekweiden in de omgeving werden echter in snel tempo volgebouwd na het trekken van de Kongostraat doorheen ‘le beau parc de Liévin Bauwens que le bourgemestre Braun a détruit pour percer une rue du Marché du Vendredi au Dok’ (afb. 5). Arme half afgebroken paviljoenen, arme esdoorns en kastanjelaars, in stukken gezaagd, arm meertje en arme waterloopjes, opgevuld. Er blijft zelfs geen enkele wilg meer over om de vernietiging van al dat moois te betreuren, schrijft onze Napoleon: ‘enkel ikzelf en misschien nog twee of drie andere personen doen dat’. In het huis zelf, in de laatste decennia van de 19de eeuw bewoond door de industrieel Pierre Van Loo, kon hij drie nog blijkbaar goed bewaarde salons aan de straatzijde bewonderen met schouw, deur- en vensterlijsten, enz. In een ander gedeelte stond nog een stoommachine van 365 pk opgesteld. Hij vergat uiteraard het bezoek in 1802 niet te vermelden van Napoleon Bonaparte himself aan het Nieuwland.

Waardevol historisch gebouw Zelfs ontdaan van de mythevorming die de geschiedenis van Lieven Bauwens kende in de late 19de en tot ver in de tweede helft van de 20ste eeuw, blijft het verhaal van hemzelf en zijn familie indrukwekkend, vooral in de context van het Gentse industriële verleden. Dat maakt het gebouw en de site historisch buitengewoon waardevol. Dit ondanks het feit dat men vanaf de tweede helft van de 19de eeuw slechts weinig waardering meer kon opbrengen voor de strenge sobere bouwstijl van het Bauwenshuis op het Nieuwland (afb. 6). ‘De style excessivement banal’, zo lezen we in een tekst uit 1902 over het overbrengen naar het steenmuseum in de Sint-Baafsabdij van een barokke poortomlijsting uit het vroegere dominicanessenklooster in het Nieuwland (ver328


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 329

schenen in de ‘Petite revue illustrée de l’art et de l’archéologie en Flandre’). Bouwhistorisch onderzoek ter plaatse kan ongetwijfeld nog heel wat aan het licht brengen.

Afb. 6. Foto uit de verzameling van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stedenschoon (SCMS 4071) bewaard in het Stadsarchief Gent. Een schijnbaar vreselijk banale gevelrij De afbraak is reeds begonnen. Het tweede huis van rechts (met negen traveeën) is het Bauwenshuis.

Literatuur Coppejans-Desmedt, H., De Gentse vlasindustrie vanaf het einde van de 18de eeuw tot de oprichting van de grote mechanische bedrijven (1838), Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1968, dl. 20, p. 181-187. Coppejans-Desmedt H., Incidenten rond de constructie van de eerste mechanische weefgetouwen te Gent, Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1959, dl. 15, p. 163-17. Coppejans-Desmedt, H., Bauwens, Lieven. Vlaams industrieel, Nationaal biografisch Woordenboek, Brussel, 1964, dl. 1, kolom 98-107. De Herdt, R., Gent op weg naar de eerste industriële revolutie, Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, 1987, jg. 5, nr. 3-4 (dl. 19-20), p. 14-24;

329


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 330

De Pue, P., Geschiedenis van het voormalige klooster van Sint Cartharina van Senen van de predikheressen – dominikanessen. Nieuwland te Gent (1628 1783), Gent, zonder jaartal, pp. 1-72. Desprechins, A., Liévin Bauwens et sa famille, Brugge 1954, pp. 239; Dhondt, J., L’industrie cotonnière gantoise à l’époque française, Revue d’histoire moderne et contemporaine, 1955, dl. 2, p. 233-279. Hebbelynck (père), Quelques mots sur Liévin Bauwens, Messager des Sciences historiques de Belgique, 1844, p. 308-313. Seutens, A.M., Lieven Bauwens - mythe en werkelijkheid, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1974, dl. 28, p. 77-114 Seutens, A.M., Lieven Bauwens: een mythe. Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, 1989, jg. 4 nr. 3 (dl. 15), p. 15-62. Van de Walle, A.L.J., De droomresidentie van Lieven Bauwens in het Meerhem te Gent, Tijdschrift voor Industriële Cultuur, Gent, 1998, dl. 62; Vandamme, G., Themanummer: Lieven Bauwens, Gandavum, 2003, jg. 8, nr. 2, pp. 3-43.

Bronnen Stadsarchief Gent (SAG), reeks 535 bouwaanvragen. Nieuwland nr. 201 bundels 38, 42, 43. De oudste aanvraag nr. 38 betreft een gebouw met niet minder dan 30 traveeën ingediend door vader George Bauwens, maar vermoedelijk nooit gerealiseerd. De volkomen gelijkaardige geveltekeningen van de aanvragen nr. 40 en 42 tellen samen 12 (7 plus 5) traveeën en een gevelbreedte van 33,3 m. (17,8 plus 15,5 m.). SAG, reeks G12. Latere aanvragen voor verbouwingen: nr. 1812 (1797), nr. 9947 (1860) en nr. 13025 (1875, door een Bauwens de Lichtervelde, volgens de bouwaanvraag gedomicilieerd op de Vrijdagmarkt). SAG, Fonds Napoleon de Pauw, stukken betreffende het Nieuwland: nr. 2177 – 2178, 3647 (vente générale van diverse lederwaren op het Nieuwland, 1797 – 1798); nr. 3697 (rekening binneninrichting Van Santen – Cnockaert,1800); nr. 3708 (bezoek Napoleon); nr. 3741 (verkoop in 1838). SAG, reeks K (nijverheden), nr. 11, 37, 40. Fragmenten uit de ‘Petite revue illustrée de l’art et de l’archéologie en Flandre’ 15 en 18 januari 1902 in UGent bibliotheek, Fonds Vliegende Bladen IIR42. Inventaire archéologique de Gand 310 (1 oktober1903): Encadrement de porte provenant de la rue Terre-Neuve. Ghendtsche Tydinghen, jg. 6 (1977), p. 95

Luc Devriese

330


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 331

OVER HET HUIDEVETTERKEN, HET ‘HUYDEVETTERSBRUGSKEN’ EN… EEN KOPERSLAGERIJ

Toen we in 1987 een oud vervallen pand kochten in een voor ons onbekende wijk van Gent1, wisten we dat het om een heel oud huis ging met wortels in een ver verleden. De oude balken versierd met schildjes, de kromme muren en houten deurtjes spraken voor zich. We kwamen er vlug achter dat het huis oorspronkelijk gebouwd werd aan een brugje over een oud waterloopje dat in verbinding stond met de nabijgelegen Leie en dat einde 19de eeuw gedempt werd (afb. 1).

Afb. 1. Het Huidevetterken, het oude waterloopje dat in verbinding stond met de nabij gelegen Leie en dat in de late 19de eeuw gedemt werd. Hier een recent zicht op het terug opengelegde water in de tuin tussen de Sleepstraat en het straatje dat eveneens de naam Huidevetterken draagt.

331


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 332

We vonden het een puik plan van de architect2 om het gedeelte van dit oude Huidevetterken dat door onze eigendom moest lopen terug op te zoeken en terug open te graven. Zo gezegd, zo gedaan en we vonden de oude kaaimuren terug die dit waterloopje afbakenden. Een derde van onze tuin bestaat momenteel uit water.

Afb. 2. De buurt van het Huidevetterken met het lusvormige deel van de oude Leie tussen de Sleepstraat en het Nieuwland. Middenboven: de Seleskestkerk. Links de bocht van de nieuwe (de huidige) Leie (1809, Stadsarchief Gent DD nr. 12, detail). De lokatie van het hier beschreven huis is aangeduid met een kruisje.

Waar in Gent? Het gebied waar ons huis zich situeert is gelegen in het noordoosten van de stad, tussen de Leie en de Heilige Kerstkerk (Sint-Salvatorkerk) gelegen aan het einde van de Sleepstraat in de richting van de Muide. Dit laaggelegen noordelijk stadsdeel was in het begin van de 13de eeuw door de stad uitgebouwd als een versterking op vraag van de Vlaamse graaf Ferrand van Portugal en zijn vrouw Johanna van Constantinopel in het kader van hun conflict met de Franse koning Filips August. Het ging om de zogenaamde ‘upstallen’, d.i. onbebouwde grond gebruikt voor veeteelt. Zo werd ook de heerlijkheid van Nieuwland bij de stadsgronden gevoegd. De eerste sporen van bewoning dateren uit de tweede helft van de 14de eeuw.

332


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 333

De Leie zoals we die vandaag kennen is er pas gekomen in de loop van de 13de eeuw toen armen van de Oude Leie gekanaliseerd werden en met elkaar verbonden tot ‘Nieuwe Leie’3. Het gebied was zeer vochtig en moerassig en er bleven tal van oude Leiearmpjes, grachtjes en kanaaltjes bestaan. Eén daarvan was het Huidevetterken. Op de hierbij gereproduceerde kaart uit 1809 (afb. 2)4 zien we het lusvormig gedeelte van de oude Leie tussen de Sleepstraat (links, met nog meer links daarvan het Meerhemkanaal, links boven), het Nieuwland (rechts) en de Huidevetterskaai met de vroegere herberg De Groene bij de ‘nieuwe’ Leie5. De westelijke arm van de lus (links op de afb.) is het ‘Huidevetterken’. Dit werd aan de voet van ons huis overbrugd door het ‘Huydevettersbrugsken’. Het huis moet juist op de hoek van dit brugje gestaan hebben. De aanzet van de brug is nu nog te zien op de noordoostelijke hoek onderaan de huismuur. Het waterloopje maakte enkele tientallen meter meer noordelijk, even ten zuiden van de Seleskestkerk een bocht van 90° om onder

Afb. 3. De situatie anno 2014 via Google Earth.

333


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 334

het ‘Muydebrugsken’ en de Sleepstraat te stromen en uit de monden in het Meerhemkanaal, dat volgens M. Gysseling overeenkwam met de Oude Schipgracht. Dit Muydebrugsken juist ten ZW van de H. Kerstkerk vormde vroeger het einde van de Sleepstraat6. Afb. 3 geeft een beeld van de situatie van de buurt anno 2014.

De huidenvetterij Het Huidevetterken - zowel het waterloopje als het straatje - dankt zijn naam aan de bedrijvigheid die hier vroeger werd uitgeoefend: de leerlooierij of huidenvetterij. Over deze ambachtelijke specialiteit zijn er al heel wat bijdragen verschenen7. De huidenvetters en de lederbewerkers van Gent waren actief op verschillende plaatsen (bv. in de Grote en Kleine Huidevettershoek, het SintElisabethsbegijnhof, de Steendam, de Reep….). Zo dus ook aan de Huidevetterskaai aan de Leie en in de omgeving daarvan: Nieuwland, het Godshuishammeke en het Huidevetterken, ten oosten van de Sleepstraat. Op al deze plaatsen vloeiden er, meestal aan het achtererf, kleine waterloopjes die voor de huidenvetterij onmisbaar waren. Zo was het Huidevetterken de plaats waar de huidevetterijen die erlangs gevestigd waren het bloed, het haar en het vet van de te behandelen (runds- en kalfs)huiden loosden. Bovendien gebruikte men hier in Gent als looimiddel de tanninen (looizuren) die vrijkwamen uit gemalen eikenschors. Ook deze looimiddelen werden frequent in het water geloosd. Dat maakte deze waters tot de meest vervuilde van de stad8. De ambachtsgilde (of liever ‘neeringhe’ zoals men in Gent steevast zei) van de huidenvetters, vormde in het jaar 1356 het 11de lid van de meer dan 50 ‘kleine’ neringen9. In de 15de eeuw waren ze al opgeschoven naar de 8ste plaats. Velen van haar leden vervulden ook een politieke functie als schepen in de Gentse Schepenbank, wat wijst op hun aanzienlijke sociale status10. Hiervan getuigt ook het neringshuis op de Vrijdagmarkt, het Huidevettershuis of het Toreken genoemd. Johan Dambruyne relativeert dit in zijn groot werk over de Gentse ambachten in de 16de eeuw: de huidevetters hadden weinig andere bezittingen (productief kapitaal zoals huizen, gronden, renten..) en investeerden liever in een prestigeproject als het Toreken om te imponeren. Een vroeg voorbeeld van ‘imagebuilding’ dus! Om terug te komen naar het werk en de looitechnieken zelf. De huiden van runderen en kalveren werden na het slachten een eerste maal gereinigd en gezouten om te bewaren. Aangekomen op de huidenvetterij werden ze ontzout door overvloedig te spoelen in stromend water. Daarna werden ze in kalkloog gedompeld om de vezels losser te maken en het bewerken te vergemakkelijken. Dan volgde het afschrapen van de haren (het ‘ploten’) en uiteindelijk het

334


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 335

eigenlijke looien met natte gemalen eikenschors. Vooral het kalken en ontkalken was arbeidsintensief: herhaaldelijk baden, uithalen, plooien en opnieuw baden behoorde tot het werk van de huidenvetter en zijn gezellen en vergde een grote vakkennis. Na ongeveer twee maanden konden de huiden dan tussen lagen gemalen schors in kuipen worden gelegd en vochtig gehouden. Er bestonden verschillende kuipmaten. De grootste kuipen hadden een diameter van 2 meter en konden tot 2.70 m diep zijn. Soms stapelde men tot 100 huiden tegelijkertijd in dergelijke kuip! Om leer van de beste kwaliteit te bekomen moest men voor de dikste huiden (gebruikt als zoolleer) op een looitijd van ongeveer 2 jaar rekenen. Het looiproces werd uiteindelijk stopgezet door alkalische stoffen toe te voegen aan het zure mengsel. Men gebruikte daarvoor bij voorkeur honden- en varkensuitwerpselen‌. In de 19de eeuw heeft men het bewerkings- en het looiproces drastisch kunnen verkorten door gebruik te maken van draaiende looitonnen. Het spreekt vanzelf dat dit op schaalvergro-

Afb. 4. Detail van het plan Gevaert en Van Impe uit 1878. Rechts in de benedenhelft het Huidevetterken (de straat) en tussen de achtererven het gelijknamige riviertje. We zien het straatje ombuigen naar de Sleepstraat en het waterloopje oversteken via het Huidevettersbrugsken. Rechts zien we het riviertje splitsen. De ene arm dwarst de Sleepstraat onder het oude Muidebrugje om een verbinding te vormen met het Meerhemkanaal (rechter bovenhoek). Een andere tak volgt de tegenovergestelde richting naar het Nieuwland.

335


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 336

ting uitdraaide. Immers dit procedé kon enkel toegepast worden na invoering van de stoomdrijfkracht11.

Huis, tuin en pakhuis Het huis waar we nu wonen kochten we in 1987 van Emmanuël Baetens, die het zelf verwierf van zijn vriend-architect Luk Vertongen. Deze had een jaar eerder een grotere eigendom verworven, namelijk de vroegere koperslagerij van de familie Van de Woestijne uit de Sleepstraat. Het stuk dat hij oorspronkelijk niet doorverkocht aan Baetens werd door ons in 2004 aangekocht. Het gaat om een oud pakhuis/werkhuis. Het werd gerestaureerd tot een praktijk en twee appartementen / lofts. Hierna proberen we de bestemming en de eigenaars van deze eigendommen te reconstrueren. We moeten ons hier beperken tot gegevens vanaf de oprichting van de staat België in 1830. Het vermoeden bestaat dat er oorspronkelijk een huidenvetterij gevestigd was maar dat kunnen we voorlopig niet bewijzen12. Dank zij het in 2011 door Coene en De Raedt bij uitgeverij Snoeck gepubliceerde werk “Kaarten van Gent - Plannen voor Gent 1534201113 kunnen we zien dat er in 161914 nog géén huis staat aan het Huydevettersbrugsken maar wel in 164115. Een duidelijker bebouwing valt af te leiden uit het ‘Plan de la ville et château de Gand’ uit 1756, door Malfeson waarin vooral aandacht besteed werd aan waterlopen en bruggen16. De vraag is natuurlijk in hoeverre deze kaarten een nauwkeurig beeld geven. Hoe recenter de kaarten worden, hoe betrouwbaarder blijkbaar. Op een aantal kaarten van eind 18de eeuw en 19de eeuw zien we duidelijk hoe Afb. 5. Bouwaanvraag uit 1826 tot het de percelen tussen het uitbreiden van de bestaande woning met Huidevetterken (straatje), het twee bouwlagen.

336


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 337

Huidevetterken (waterloopje), het Huidevettersbrugsken en de Sleepstraat volgebouwd worden (afb. 4)17. De eerste concrete aanwijzing van het huis vinden we in de oude bouwaanvragen van Stadsarchief Gent (SAG) uit 1826 (afb.5). Hierin doet Francis Joannes Peeters, bierbrouwer een aanvraag om op de achterbouw van zijn huis in de Slijpstraat 94 uitkomende in de ‘Huidevettersstraete’ twee bouwlagen op te trekken tot een nieuwe ‘bouwing, schoon strekkende tot aenmerkelijke verbetering van voornoemde straete’18. Hierin herkennen we inderdaad de (huidige) achtergevel van ons huis. De foto op afb. 6 toont de zijgevel van het hoekhuis in de Sleepstraat (toen nr. 94) en de genoemde gevel van de achterbouw naast de boom achterin het nu doodlopend steegje, overblijfsel van de oude ‘Huidevetterstraete’. We kunnen beide gebouwen exact lokaliseren op de vroegere kadasternummers 2202 en 2203 van het eerste kadasterplan (sectie A noord) opgemaakt rond 1830 (afb. 7).

Afb. 6. Overblijfsel van het oude Huidevetterken (straat) met vooraan de zijgevel van het hoekhuis in de Sleepstraat en achterin naast de boom de achtergevel van het hier beschreven huis. Foto genomen vanuit de Sleepstraat. Situatie anno 2014.

337


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 338

Door het archief van het Belgische kadaster te raadplegen komen we aan het volgende overzicht van de opeenvolgende eigenaars19. Slechts sporadisch verwijzen de gegevens naar de mensen die er echt woonden en naar de activiteiten die er werden uitgeoefend. We spreken hier in de eerste plaats over de percelen die vandaag onze eigendom zijn, deels gelegen in het Huidevetterken en deels in de Sleepstraat20. Op het primitieve (eerste) kadasterplan (ca. 1830) staat als eigenaar van (een deel) van die percelen vermeld: Francis Peeters, brouwer uit de Sint-Salvatorstraat. Dit is inderdaad degene die in 1826 een bouwaanvraag deed om een ‘achterbouw’ met twee verdiepingen op te trekken. In 1851 vinden we bij diezelfde eigenaar een ‘verbouwing met wijziging van de perceelgrenzen (changement de limites) terug. Hij bezit naast zijn eigendommen in de SintSalvatorstraat, een huis in de Sleepstraat samen met een huis en een pakhuis in de Huidevettersstraat. In 1868 volgt er een verkoop aan Jules-Victor Gisquiere, koopman in wijn te Gent. In 1872 worden er verbouwingen uitgevoerd, opnieuw met verandering van perceelgrenzen. In 1882 wordt er weer verkocht aan Jean Casier, eigenaar, Slijpstraat (Sleepstraat) 89 in Gent. Deze sloopt een aantal tussenmuren en geeft de eigendom een nieuwe bestemming. Dit kunnen we afleiden uit de vermelding van de aard van de eigendommen: huis, magazijn en tenslotte ‘huis met stoomhoutdraaierij’21. In 1887 kopen koperslager Alexander Van de Woestijne en zijn echtgenote Antigone Sielbo de eigendom aan. Zij zijn de ouders van drie zonen, de beroemde kunstenaars Karel en Gustaaf, samen met Edouard die het bedrijf van zijn ouders zou verder zetten. Alexander had eerder in 1883 een koperslagerij aan de Sleepstraat overgenomen van zijn oom. Het bleek een ideale ligging, vlakbij de industriële Minnemeerswijk, zo lezen we in de recent verschenen biografie van Karel Van de Woestijne22. Er zijn immers in de buurt tientallen bedrijven gevestigd die de diensten van een koperslager goed kunnen gebruiken: brouwerijen, stokerijen, suikerraffinaderijen en machineconstructie-ateliers hebben nood aan ‘brauwketels en stookketels’23. Karel Van de Woestijne noemt in één van zijn geschriften de buurt plastisch “een nogal goren stadswijk, die leidt naar een nijverige en brutaal-bralle werkmansbuurt van nauwe steegjes en walmende huisjes, waar zwarte fabrieken hunne omfloerste vensterogen en den roetbos der hooge schouwen boven heffen”24. De Sleepstraat zelf was (ook al) in die dagen een kleurrijke straat, met pastei, brood- en peperkoekbakkers, slagers, kruideniers, likeurstokers en herbergiers, kappers, kleermakers en pettenmakers, borstelmakers, loodgieters en huisschilders. Ook een paar apothekers, twee fotografen, enige fabrikanten,

338


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 339

Afb. 7. Detail van het eerste kadasterplan Sectie A noord (ca. 1830). Rechts het waterlooopje met bovenaan nog een stukje van het Huidevettersbrugje en het naar de Sleepstraat ombuigende deel van het Huidevetterken(straatje). Het beschreven huis staat op het toenmalige perceel 2203 bij het brugje.

een hoofdonderwijzeres, een geneesheer en een onderpastoor vinden we daar terug25. Het jonge gezin heeft nog meer plannen: in 1886 hadden ze hun huis in de ‘Slijpstraat 106’ aangekocht, samen met een ‘huis van stoom’ met houtdraaierij aan het onmiddellijk daarachter gelegen Huidevetterken. Hier komen we dus bij de toenmalige eigendom van bovengenoemde Jean Casier. Het oude huis aan de Sleepstraat wordt afgebroken en er wordt een nieuwe brede woning met koetspoort gebouwd. Dit huis staat er nog altijd (vandaag nr. 170). Dit is het ‘Vaderhuis’ waarover Karel Van de Woestijne het heeft in zijn wel339


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 340

gekende gedicht: ‘Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren / was stil, daar ’t in de schaduwing der tuinen lag(..)’ De oude stoomhoutdraaierij (vandaag in ons bezit) werd dus eigendom van de familie Van de Woestijne die daar een ruime koperslagerij vestigt die begrensd wordt door het Huidevetterken. In 1889 werd er trouwens een gloednieuwe stoommachine geïnstalleerd. Ondertussen slaat het noodlot toe in de familie Van de Woestyne. Vader Alexander sterft in 1890 plots, getroffen door een beroerte. Dit noopt zijn weduwe Antigone Sielbo ertoe om met behulp van haar zonen de zaak verder te zetten. Het zal vooral Edouard zijn die haar helpt in het bedrijf. Karel en Gustaaf gaan zoals gekend de meer artistieke toer op… Moeder Sielbo richt een vennootschap op ‘Weduwe Al. Van de Woestijne-Sielbo’. Mevrouw Sielbo sterft echter in 1903. De maatschappij wordt ontbonden en als eigenaar wordt in het kadaster Edouard Van de Woestyne-Spelkens vermeld.

Demping van het Huidevetterken en verdere geschiedenis Het moet in deze periode geweest zijn dat het waterloopje het ‘Huidevetterken’ gedempt werd. Dit kaderde in het algemene plan van burgemeester Lippens en stadsingenieur Emile Braun om de Gentse volkswijken te ‘saneren’. Enerzijds kon men zo de vuiligheid van de ‘open riolen’ weg werken. Anderzijds kon men door het rechttrekken van straten de zeer hoge concentraties van arbeiders in bepaalde wijken beter spreiden en zo de veiligheid voor de burgerij verbeteren26. In 1886 waren de plannen voor de verbreding en rechttrekking van de straat het Huidevetterken27 goedgekeurd maar vervolgens nooit uitgevoerd. In de plaats daarvan besliste men om het water te dempen en om een nieuwe straat te creëren, de Karel Mirystraat. Dat het Huidevetterken ondertussen gedempt is weten we ook uit een procedure die Edouard in 1890 aanspant tegen de Stad Gent, in verband met het verwerven van “une parcelle de terrain situé à Gand, provenant du comblement du cours d’eau entre la rue des Maisons dieu et la rue des Tanneurs (…)”. Hij krijgt het stukje grond zelfs gratis op voorwaarde van het plaatsen van een hekken ter afsluiting van de Sleepstraat. Dit betekent het einde van het bestaande stukje ‘Huidevettersstraat’ over het Huidevettersbrugje als openbaar straatje28. Met de aanleg van de Karel Mirystraat kwam er rond 1890 een nieuw kruispunt met de Sleepstraat even verderop. Deze situatie duurt tot vandaag. Edouard slaagt er ook in de door de demping nieuw gevormde percelen grenzende aan zijn eigendom aan te kopen van de Stad Gent. We veronderstellen dat nadien het huidige poortgebouw met de koperen bol werd gebouwd als

340


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 341

nieuwe achteruitgang van de kopergieterij in het Huidevetterken (afb. 8). Volgens de kadastrale gegevens werd het complex (huis, werkhuis en tuin) in 1927 na herschatting, toegewezen (“toewijs”?) na verkoop (?) aan Hector de Stella, senator en hoogleraar wonende aan de Voskenslaan 177 te Gent. In 1955 laat deze het bezit over aan zijn twee dochters Cécile en Elisabeth en hun respectievelijke echtgenoten: Jean Van Houtte29- de Stella, professor - senator, Sint-Michielslaan 54, Brussel en Emile De Rom – de Stella, Fortlaan 11, Gent. In 1960 volgen grote verbouwingen waardoor het stoomwerkhuis verenigd wordt met andere percelen. Vervolgens komt de eigendom in handen van César Boxy-Ostijn, nijveraar, wonende in de Gustaaf Callierlaan 44, Gent. In 1976 wordt Denise Van Ryssel, frituuruitbaatster, wonende in Oostakker eigenaar. In 1986 komen de percelen in handen van Luk Vertongen-Avraam, architect, wonende in de Sleepstraat 166, Gent. Zo zijn we weer terug naar het begin van onze uiteenzetting over de respectievelijke eigenaren..

Besluit De zoektocht in verband met onze opdracht in de gidsenopleiding ‘Een Bronnenstudie’ werd voor mij een leerrijke ervaring. Het voelt echter aan als nog maar een begin. Langs de ene kant zou ik later graag verder zoeken, het verleden in. Wie bouwde ons huis en wanneer precies? Wie waren de eigenaren van de percelen in de 17de en 18de eeuw? En bovenal : wat deden de mensen die hier woonden? Hoe en met hoeveel woonden ze hier? Welk beroep oefenden ze uit? Wat was hun plaats in de stedelijke samenleving? Ik weet niet of er wel degelijk bronnen beschikbaar zijn om dit uit te pluizen, maar wie zoekt die vindt. De handleiding ‘Erf, huis en mens. Huizenonderzoek in Gent’ uitgegeven door het Stadsarchief kan daarbij een leidraad zijn. De goesting is er in elk geval wel… Marijke Mortier Noten 1

2 3

De wijk wordt vandaag in de Gentse stedelijke administratie Sluizeken - Tolhuis - Ham genoemd. Meer bepaald is het de oude wijk van het Seleskest, gelegen dicht tegen de Heilige Kerstkerk met als belangrijkste straten vandaag de Sint-Salvatorstraat en de Sleepstraat. Architect Luk Vertongen. Gysseling, M., De Oude Leien te Gent. In: Duvosquel, J.M. , Thoen E. (eds.), Peasants and Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan Verhulst, Gent, 1995, p. 92.

341


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 342

Afb. 8. Het poortgebouw als (veronderstelde) achteruitgang van de kopergieterij Van De Woestijne. Situatie anno 2014. Foto vanuit het Huidevetterken. 4 5 6 7

Stadsarchief Gent (SAG), Modern Archief, reeks DD, nrs 12-13, Atlas PiĂŠton & Boutique (detail). Niet te verwarren met de straat Huidevetterken. De Huidevetterskaai is de straat aan de oever van Leie vanaf de Minnemeersbrug tot aan de Groenbrugstraat. Devriese, L., Van de hudevettersbrugghe tot de Huidevetterskaai. In Tijdschrift voor IndustriĂŤle Cultuur (het MIAT museumtijdschrift T.I.C.), deel 81, Cahier 25, 2003. Zoals bijvoorbeeld De Potter F., Gent van den oudsten tijd tot heden. Deel 6, Gent, 1892, pp. 360-383, 517-526; Dambruyne, J., Corporatieve Middengroepen. Aspiraties, Relaties en Transformaties in de 16de eeuwse Gentse ambachtswereld. Verhandelingen voor de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 2002, deel 28, p. 1-884; De Roo J., De lederneringen en de techniek van het lederbewerken te Gent (ca. 1500-ca.

342


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 343

8 9 10 11

12

13 14 15 16 17

18 19

20 21 22 23 24 25 26 27

28 29

1800). In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Gent, 1992, deel 46, P. 81-110; Devriese L., Het Gentse ambachtsleven veelzijdig weerspiegeld in de huidenvetterij. In Tijdschrift voor Industriële Cultuur (T.I.C.), deel 81, Cahier 25bis, 2003. Devriese, L., ibidem, Men had ook nog de ‘grote’ neringen. Die hadden te maken met de textielproductie, met name de lakenproductie die in Gent zeer vermaard was. Boone, M., Gent en de Bourgondische Hertogen ca. 1384-1453. Brussel, 1990, p. 38 en 76-78. Omstandige uitleg over het ambacht van de huidenvetters in Gent vinden we in bovengenoemde Devriese L., Het Gentse ambachtsleven veelzijdig weerspiegeld in de huidenvetterij. In het MIAT wordt in de permanente tentoonstelling een draaiende looiton aangedreven op stoom, getoond. Dit vermoeden is gebaseerd op het feit dat we tijdens de verbouwingen in de jaren 80 en nog eens na 2004 in de bodem sporen vonden van grote ‘kuipen’ die men doorgaans aantreft in een huidenvetterij. Coene A. & De Raedt M., Kaarten van Gent 1534- Plannen voor Gent 2011. Gent, uitgeverij Snoeck, 2011. Groot plan van gemaakt in 1619 door den landmeter Jacques Horenbault. Le Grand plan de Gand par Sanderus & Hondius – 1641, uitgegeven door de Commission des Monuments de Gand’ in 1904. Plan de Gand en 1756, par Ignace-Balthasar Malfeson. Uit de atlas gemaakt in opdracht van de Afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen in 1757. Voorbeelden van kaarten uit 18de en 19de eeuw: Plan van Gent gemeeten en gegraveerd in ’t jaer 1796 door G. Goethals; Plan routier de la ville et commune de Gand, An 8me, divisé en six sections door Louis De Vreese, geograaf, gezworen landmeter en graveur, 1799; ‘Plan percellaire de la ville de Gand et d’une partie de sa banlieue’ door de gebroeders Gérard. SAG, Reeks G nr. 5779. Gegevens over de eigenaars van onze percelen werden opgezocht in het Archief van het Kadaster, Sint - Lievenslaan 27, Gent. Belangrijke hulp is daarbij Charles L. e.a., Erf, huis en mens. Huizenonderzoek in Gent, Stadsarchief Gent, 2001. Grondplan met betreffende percelen rond 1880 in: Plan Gevaert & Van Impe, SAG, Atlas Goetgebuer, L2/30. Een nauwkeurige kaart op basis van de kadastrale plannen werd in 1878 opgemaakt door Gevaert & Van Impe in: Coene A. & De Raedt M., 2011. p. 155. Theunynck, P., Biografie Karel Van de Woestijne, Meulenhoff-Manteau, Antwerpen, 2010. p. 29. Advertentie van de Koperslagerij Van de Woestijne in de ‘Wegwijzer van Gent’, 1889. Theunynck, P, ibidem. Wegwijzer van Gent, 1895. COENE A. & DE RAEDT M., 2011. p. 145. Terug te vinden in ‘Bulletin Communal’, zitting van 7 december 1886. Kopieën in de Stratendossiers bewaard in het Documentatiecentrum voor Geschiedenis en Oudheidkunde Gent, in Sint-Amandsberg. SAG, Bouwaanvragen G1596 en G1603. Volgens Wikipedia was Jean Van Houtte professor in de rechten en CVP-politicus. Hij was tweemaal minister van Financiën (1950-52 en van 1958-61). Van 1952 tot 1954 was hij premier van België.

343


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 344

DE DEENSE AUTEUR HERMAN BANG OP BEZOEK IN HET GROOT BEGIJNHOF VAN GENT

In een essay over de reisherinneringen van Nederlanders stelde Anna Geurts: ‘Een vreemde omgeving, de verstoring van routines en de noodzaak vervoer en accommodatie te regelen verhoogden op reis het ruimtelijk bewustzijn.’1 Dat was ongetwijfeld ook zo toen Herman Bang (1857-1912) in 1880 Gent bezocht. Bang was een van de auteurs die, samen met Hendrik Pontoppidan en anderen, tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw de vernieuwing van de Deense letterkunde hebben ingeluid2. Hij was amper twintig jaar oud toen hij in 1877 in het blad Berlingske Tidende debuteerde. Drie jaar later was hij als journalist verbonden aan het blad Nationaltidende, en volgens Vivian GreeneGantzberg was het de bedoeling dat Bang vanuit Brussel bijdragen zou schrijven over de ‘wereldtentoonstelling’ die dat jaar in Brussel doorging3. Maar de schaal van de tentoonstelling was bescheidener. Met het gebeuren wilde men de vijftigjarige onafhankelijkheid in de verf zetten. Het ging dan ook om een ‘nationale’ tentoonstelling. Deze druk bezochte tentoonstelling werd geopend op 16 juni 1880 en de officiële sluiting was

344


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 345

voorzien op 16 oktober, maar in feite konden de bezoekers er terecht tot 1 november4. Achteraf bekeken was 1880 een bewogen jaar voor de jonge schrijver. Hij bezocht niet alleen Düsseldorf, Brussel, Gent en Geel, hij publiceerde ook zijn eerste roman, Haabløse Slægter (Een ondergaand geslacht), een boek dat vrij snel in beslag werd genomen. Dat jaar werden ook voor het eerst symptomen van een psychische aandoening vastgesteld, en Bang wilde tijdens zijn bezoek aan België een Franse dokter raadplegen. De uitstap naar Geel, waar patiënten met een geestelijke problematiek op een zeer vooruitstrevende manier werden behandeld, was wellicht niet alleen door journalistieke nieuwsgierigheid en ijver ingegeven. De reisindrukken werden in 1881 opgenomen in de bundel Herhjemme og derude (Van hier en elders), en het is precies in die bundel dat ook het bezoek aan Gent werd beschreven. De bundel bestaat vooral uit schetsen waarin de sociale problemen van die tijd aan bod komen. Herman Bang leunde op dat ogenblik dicht aan bij het realisme en het naturalisme, en in de inleiding beschrijft hij zijn journalistieke en poëticale uitgangspunten5. De opdracht van journalisten en auteurs bestond uit twee deelopdrachten: zorgvuldig waarnemen en daarna onbevangen getuigen. Bang heeft aan beide deeltaken veel aandacht besteed. In de hier onderzochte bundel berichtte hij over een schipbreuk en de ondermaatse reddingsdienst in Jutland. Hij beschreef kroegen waar arme werklieden hun weinige geld verspilden en wees op de uitbuiting van kinderen die met kranten leurden. Ook de begrafenis van armen en het leven aan boord van een emigrantenschip heeft hij indringend beschreven. Tijdens de negentiende eeuw trokken veel Zweden, Noren en in mindere mate Denen naar Amerika. De beschreven feiten zijn vaak wraakroepend. Bang was overigens van oordeel dat ook schilders dezelfde opdracht hadden. In Brussel maakte hij kennis met het werk van Charles de Groux (1825-1870) en Alfred Stevens (1823-1906). Bang verdedigde de realistische werken van De Groux. De dromerige vrouwen van Stevens bevestigden volgens Bang het burgerlijk streven naar een status quo. In zijn schetsen van Gent en Geel, de enige buitenlandse reisberichten in Herhjemme og derude, heeft Bang ernaar gestreefd de realiteit zo goed mogelijk weer te geven. In het verslag over Geel wordt een vrij gedetailleerd beeld opgehangen van de begeleiding van de geesteszieken, maar het bevat eveneens details over de reisweg. Ook de beschrijving van het groot begijnhof in Gent bevat een aantal bijzonderheden. De titel, ‘Nonnernes by’, kan op twee verschillende manieren worden verklaard. Naast het klein begijnhof (het begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hoye) waren er in Gent nog een nieuw groot

345


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:37 Pagina 346

begijnhof (het Sint-Elisabethbegijnhof in Sint-Amandsberg) en een oud groot begijnhof dat moest wijken voor de stadsuitbreiding. Met drie begijnhoven was Gent een stad van en voor begijnen6, maar de titel kan ook gewoon als begijnhof worden gelezen, want de specifieke bouwwijze maakte van begijnhoven een stad in de stad. Meestal was een begijnhof ‘een rechthoekige en omwalde stad in de stad,’ een begrip dat niet alleen in de Inventaris van Onroerend Erfgoed maar ook in de stadsgids van Guido Deseyn wordt gebruikt. Het begrip ‘stad in de stad’ werd in 1998 als een positieve eigenschap naar voren geschoven door de laatste grootjuffrouw van het groot begijnhof: ‘En zo’n rustig bestaan, binnen de veilige muren van een besloten begijnhof, sprak me als jong meisje wel aan.’8 Zowel het klein als het (eerste) groot begijnhof werden, zoals het Sint-Obrechtbegijnhof (‘Poortakker’), voor het eerst vermeld in de dertiende eeuw. Het laatste begijnhof was verweven met de stichting van een hospitaal door gravin Margaretha in 1278. Het verdween ongeveer vijfhonderd jaar later (1798). Wat tot vandaag als onroerend erfgoed bewaard bleef, geeft nog altijd een vrij goede indruk van hoe het ooit was, en het door Bang geschetste beeld wijkt daar maar weinig van af. Het verhaal van Herman Bang begint met een lange volzin waarin hij als het ware al zijn indrukken heeft willen verwerken. Hij liep langs een boulevard waar soldaten onder zonnetenten van drankgelegenheden luierden, langs een groot plein waar van trots zwellende, bezwete en rood aanlopende verkoopsters in de middagzon heel hard schreeuwden achter hun halfvolle fruitkorven. Hij liep langs straten en stegen, over bruggen en door smalle, bochtige straatjes met ‘huizen die Jacob van Artevelde nog gekend moest hebben’, en waar mollige kinderen in het zand speelden. Het wasgoed hing te drogen aan touwen die de huizen met elkaar verbonden. Dat was de weg naar het begijnhof. ‘Vroeger lag het [begijnhof] bij de Brugse poort, verborgen achter grachten, afgeschermd door wallen, muren en een ijzeren poort. Het begijnhof werd gebouwd in woelige tijden, toen het zelfs voor begijnen niet veilig was.’ (HD, p. 217) Ook hun kostbare bezittingen moesten worden beschermd, maar het was allemaal lang geleden. Zeshonderd jaar lang bood de begijnengemeenschap het hoofd aan geweld, revolutie, de veranderende tijden en de maatschappelijke orde die daaruit voortvloeide. De macht van de grootjuffrouw werd niet aangetast. Jozef II respecteerde haar, de Jacobijnen hebben het haar niet moeilijk gemaakt, en zelfs Napoleon groette haar met eerbied – alleszins volgens Herman Bang9. De begijnen dachten dat de heiligen over hen waakten. De manier waarop Bang zijn lezers met het begijnhof kennis liet maken, doet denken aan de beschrijving in de reisgids van Karl Bædeker. In 1858 gaf hij zijn eerste gids voor België en Nederland uit. Tussen 1861 en 1914 ver-

346


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 347

schenen niet minder dan negentien drukken van Belgien und Holland. In de gids van 1868 las ik de volgende beschrijving: ‘Der grosse Beginenhof [...] am Brügger Thor, 1234 gegründet, ist eines der wenigen Nonnenstifte, welche Kaiser Joseph II. bestehen liess; auch die franz[ösische] Revolution ist spurlos an ihm vorbeigegangen.’10 Zoals alle auteurs wees ook Bædeker erop dat het begijnhof een stad in de stad was11. Of Herman Bang gebruik heeft gemaakt van een reisgids met de op dat ogenblik meest recente informatie, en of het al dan niet een werk van Bædeker was, is niet te achterhalen. Dat de reiziger goed geïnformeerd was, staat wel vast, en dat blijkt ook uit het verhaal over zijn bezoek aan Geel. De kerngegevens over het toezicht op de patiënten en de manier waarop de gemeente in sectoren was verdeeld, leunden heel dicht aan bij de summiere voorstelling van Geel in de reisgids van Bædeker12. In een relativerende terugblik op het verleden noteerde de jonge reiziger: ‘Maar wat het hoofd biedt aan woelige tijden kan ten onder gaan in vredestijd, wat overeind blijft in stormweer begeeft het vaak wanneer het windstil is. Zo verging het de stad van de begijnen.’ (HD, p. 218) De bevolking van Gent groeide en er werden huizen gebouwd nabij het begijnhof, nieuwe straten botsten op de begijnhofmuren. Nabij de ijzeren poort werden lawaaierige drankgelegenheden gebouwd, en achter de kerk van het begijnhof werden huizen met een dubbelzinnig karakter opgetrokken. De liberalen wilden de begijnen verjagen met de muziek van Offenbach – uitgevoerd door een orkestrion13 – en met de andere goede dingen van de beschaving. De begijnen weken niet en richtten hun gebeden tot de heiligen. De grootjuffrouw liet missen lezen ter herinnering aan de heilige Begga. Toen duidelijk werd dat de begijnen de stad moesten verlaten, liet de hertog van Arenberg van zich horen14. De begijnen konden weldra hun intrek nemen in een nieuw begijnhof dat voor rekening van hun beschermheer werd opgetrokken. Reizigers die de stad van de begijnen wilden bezoeken, moesten voorbij de kerk, het kerkhof en een omheind grasveld waarop rozelaars waren geplant en waar de begijnen linnen droogden en bleekten – aldus Herman Bang. Toen hij zelf de kerk bezocht, was ze leeg. Er lagen rijen gebedskussens, en de bezoeker liep langs de lessenaar van de grootjuffrouw. Nabij het koor bevonden zich, onder een blauw baldakijn, de ereplaatsen van de bisschop van Gent en de beschermheer van de begijnen, de hertog van Arenberg. De ruimte oogde vriendelijk en klaar. De straten waren aangelegd in een waaiervormig patroon dat begon bij de kerk. Op het middaguur was er geen ziel te bespeuren. De bomen in de tuin-

347


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 348

tjes van de begijnen ritselden boven de rode muren. De deuren waren groen geschilderd en boven elke deur was er een nis met daarin een heiligenbeeld. Achter de muren bevonden zich de gotische [= neogotische] huisjes met erkers en torenspitsen, portalen en deuren met een boogvorm. Alles was opgetrokken in de stijl van een ver verleden. Herman Bang verwees ook naar de conventen en de kapellen met gekleurd glas en vensters met een boogvorm. Het begijnhof van Gent was een brok Middeleeuwen, opgetrokken door negentiende-eeuwse bouwmeesters. Volgens de reiziger waren de gebouwen mooier dan authentieke middeleeuwse huizen. (HD, p. 219) De hertog van Arenberg wilde de onfortuinlijke gebeurtenissen in het leven van de begijnen uitwissen door een nieuw begijnhof voor zevenhonderd inwoners te laten bouwen. Hier konden ze onder het milde bestuur van de grootjuffrouw hun levenswijze op passende wijze voortzetten, amper een vijftal minuten verwijderd van het drukke Gent. (HD, 220) Bang – de zoon van een dominee – zocht de grootjuffrouw op om met haar over het leven van de begijnen te praten. Nadat hij was aangemeld, verscheen de grootjuffrouw in een zijdeur van de spreekkamer waar hij op haar wachtte. ‘Ze is niet mooi,’ schreef hij, ‘onder de witte kant vallen een benig voorhoofd, een scherpe neus en naar buiten staande voortanden op die de hangende lippen wegdrukken. Wanneer ze spreekt, verdwijnt haar kin in haar borst en de dunne snuitvormige lippen bewegen naar voren om de tanden te verbergen. En toch stuurt ze moeiteloos het gesprek, met de handen gevouwen in de schoot en de kin steeds dieper wegzakkend in de vele plooien van haar kleed, tot op de hoogte waar de vrouwelijke anatomie gekenmerkt wordt door borsten.’ Ze sprak niet over de begijnen, maar over het Belgisch koningshuis en over de prinses van Wales die ze in Parijs had gezien. Ze beklaagde de ex-keizerin en vertelde over een episode uit de oorlog van 187015. De begijnen bekommerden zich toen om het lot van de gewonden. Toen Herman Bang te kennen gaf dat hij over die episode al eerder had horen vertellen, liet de grootjuffrouw haar rozenkrans gedachteloos door haar vingers glijden. Daarna had ze het over diaconessen die gelijkaardig werk verrichtten16. ‘Ja,’ antwoordde de bezoeker, ‘maar diaconessen leggen geen gelofte af, en ze kunnen altijd naar hun vroeger leven terugkeren als ze dat willen.’ ‘Zoals wij,’ antwoordde de grootjuffrouw. Ook de begijnen waren vrij om te gaan, maar dat gebeurde slechts zelden. ‘Wanneer men in de nabijheid van God verkeert, verlaat men hem niet. De voorbije vijftig jaar hebben slechts twee begijnen het begijnhof verlaten, en ze hebben het geluk niet gevonden.’ (HD, 222)

348


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 349

Getroffen door de klank van haar stem, keek de bezoeker op naar de grootjuffrouw en zijn ogen ontmoetten die van haar die in een veld van fijne rimpels lagen. Diep in die grijze ogen lichtte een vlam op, maar haar oogleden verborgen snel die innerlijkheid. De bezoeker herinnerde haar aan de moeilijkheden met het stadsbestuur van Gent. De grootjuffrouw antwoordde hem met de evangelische uitdrukking dat ze niet wisten wat ze deden. Maar God had hun de hertog van Arenberg gezonden. Rond zijn portret in de spreekkamer hing een krans van immortellen en op een gouden plaatje werd zijn mecenaat herdacht. ‘Hij bouwde dit begijnhof voor ons en overleed. God hebbe zijn ziel,’ zei de grootjuffrouw. Op de vraag of de hertog in de kerk was begraven, antwoordde ze bijzonder strijdvaardig. Om de gezondheid van de begijnen niet in gevaar te brengen, mocht niemand in het begijnhof worden begraven, en omdat de begijnen maar zelden op een positieve instelling van het stadsbestuur mochten rekenen, konden ze alleen maar blij zijn met dat besluit. Ze voegde er enigszins ironisch aan toe dat men ‘heel Brussel’ in Laken aan de aarde toevertrouwde. ‘Gelukkig kon God zijn doden overal vinden.’ (HD, 223) De grootjuffrouw gaf de bezoeker de toelating om ook andere huizen te bezoeken, en Herman Bang bezocht een van de conventen waar nieuwe begijnen enkele jaren samen doorbrachten vóór ze aanspraak konden maken op een eigen woning. De kamers waren sober ingericht en kraaknet. De tijd stond er stil, de inrichting en aankleding werden niet gewijzigd. Een van de begijnen vertelde aan Bang dat ze maar één verplichting moesten naleven. Ze moesten elke dag gedurende zeven uren bidden. De opmerking dat die verplichting veel tijd in beslag nam, wuifde de begijn glimlachend weg. Er gingen zestien uren in een dag, ‘en wat moesten ze met al die tijd aanvangen?’ (HD, 224) Men kon net zo goed bidden als praten. Door het glas in de deur zag men drie zusters onder een afdak bidden. Ze schommelden met gesloten ogen en mummelden – hun gebeden rolden halfluid uit hun mond. Het leek erop dat ze elkaar aflosten en wanneer een van hen stopte om te ademen, nam een andere het bidden over. Op die manier stroomde het gebed met wat haperingen voort alsof de biddende begijnen zichzelf in slaap wilden wiegen. Een van de begijnen had het echt warm gekregen en het zweet parelde op haar voorhoofd. Met de rug van haar hand veegde ze haar voorhoofd schoon, en nu en dan zakte haar hoofd wat weg terwijl ze bleef mummelen. Wanneer ze bijna indommelde, werd ze door de elleboog van een andere begijn gewekt. De reiziger benadrukte op een wat eigenaardige manier dat hij alleen de waar-

349


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 350

heid vertelde. Hij kon immers gemakkelijk het begijnhof bevolken met jonge, ongelukkige vrouwen. Hij kon de begijnen als madonna’s verbeelden of hen als Magdalena voorstellen. Het was helemaal niet moeilijk om het begijnhof te bevolken met vrouwen die schipbreuk hadden geleden en in hun zorgmoedige blikken een drama uit het verleden af te lezen. ‘Maar omdat ik alleen de waarheid wil vertellen, kan ik de lezer niet ten dienste staan met dergelijke verhalen.’ (HD, 225) Er waren maar weinige jonge begijnen, en wat Herman Bang uit de trekken van de begijnen aflas – meestal hadden ze een gevuld gezicht met rode wangen – , was vooral een goedmoedige apathie. De meeste oudere begijnen hadden geen tanden meer. Met een half geopende mond keken ze naar de reiziger, vol slome verwondering, terwijl ze voort bleven bidden met hun tandenloze mond. Hier en daar ontwaarde Bang een novice – meestal met een grof gezicht onder de witte kap en met een plompe gestalte. Hun kleding gomde hun jeugd uit. Maar de meesten waren oud en het vele bidden had hun onrust uitgewist, hun pijn verzacht en begeerte en gedachten met een laagje dauw bedekt. Het verlangen en het leven waren tijdens het langdurige bidden in slaap gewiegd. Maar vroeger, toen ze hier kwamen, vroeger toen ze hier rust en bescherming zochten, hoe was het toen? Dat was lang geleden. (HD, 226) En toch waren ze nog altijd vrij: ze konden de gemeenschap verlaten, niemand zou hun tegenhouden. Maar, zoals de grootjuffrouw had verteld, waren er slechts weinig begijnen die het begijnhof de rug toekeerden, en ze liepen niet echt het geluk tegemoet. Wanneer de belofte niet volstond, was er nog altijd de schaamte. Wie durfde het aan de kap af te leggen en zich kwade blikken op de hals te halen? Het was gemakkelijker om te blijven bidden. In de kapel van de grootjuffrouw hing een schilderij dat een begijn in haar sterfbed verbeeldde. Ze had grove trekken, maar ze glimlachte tevreden. In haar gevouwen handen hield ze een gebedenboek en op haar voorhoofd lag een bruidskroon. Zo ziet het einde van een bruid van God in een begijnhof eruit. Herman Bang keek naar het werk, en na enige tijd was het alsof de lippen nog bewogen, alsof de overleden begijn nog steeds gebeden mummelde die zo veel levens in slaap hadden gewiegd. (HD, 227) Hoeveel werkkracht was op die manier niet verloren gegaan, en hoeveel levens had men zo aan de samenleving onttrokken? De reiziger dacht aan het afstompende leven met zijn lange dagen, met zijn morgengebed, de vele andere gebeden en de kleine intriges, de roddels, nog meer gebeden, nog een mis en nog meer roddels. Men werd begijn, men was sterk en gezond, en men trad misschien toe om te

350


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 351

vergeten of boete te doen. En men werd opgeslorpt door de steeds eendere dagen. De gedachten werden uitgewist en een kwieke geest werd afgestompt. Onder een grauwe lucht zonder zon verdorde het leven. Zeven uur per dag werd er gebeden en twee uur per dag bracht men in de kerk door. Van die lange dag van zestien uur bleven er zeven over. Dan werd er kant geklost, genaaid en gebabbeld, maar waarover? Vóór het altaar in de kapel zag Bang een geknielde begijn die met veel overgave aan het bidden was. Toen ze hem daarna voorbijliep, deed ze dat met een neergeslagen blik. Het was de eerste keer dat Bang een jonge vrouw zag. Ze was bleek en zorgelijke trekken tekenden haar gezicht. Ze was de vorige dag toegetreden tot de orde. Over tien jaar zou ze een doffe blik hebben. Ze ging een zichzelf verschroeiend leven tegemoet. Een andre begijn vertelde de reiziger dat het meisje negentien was. Daarna verliet de schrijver het begijnhof – het was hem plots teveel, maar ’s avonds keerde hij nog één keer terug. De begijnen trokken toen naar de kerk die in duisternis was gehuld. Na de mis gingen ze opnieuw naar huis en knielden voor het gedenkteken van de hertog van Arenberg. Ook als hij een grote zondaar was, zou zijn tijd in het vagevuur snel voorbij zijn – voor zijn onsterfelijke ziel had hij immers heel veel gebeden gekocht. De deuren gingen dicht, de dag was voorbij. Morgen begon een nieuwe dag, een dag zoals deze, een dag zoals alle dagen in het leven van de begijnen. ‘Er zijn er, die zoiets leven noemen,’ schreef Bang. (HD, 229) Misschien was voor de begijnengemeenschap nog een eeuwenlange toekomst weggelegd... Het aarzelend geformuleerde toekomstbeeld is intussen achterhaald. Er zijn geen begijnen meer, maar hun oude omgeving is nu beschermd erfgoed. Herman Bang heeft op een voorzichtige maar eerlijke manier een samenlevingsvorm beschreven die men in Denemarken niet kende en daardoor op details gewezen die men in Vlaanderen nog amper zag. Gewoonte leidt tot vervlakking en vage contouren. Op geen enkel ogenblik heeft hij laten doorschemeren dat hij in een protestants gezin en een protestants land was opgegroeid. Zijn beelden en opmerkingen zijn soms vrij scherp, maar niet ongevoelig. Respect stond een realistische beschrijving niet in de weg. Wat hem opviel, heeft hij zonder valse bescheidenheid en zonder overdrijving verwoord. Zo konden zijn Deense lezers een verschijnsel ontdekken dat in eigen land niet gekend was. Vandaag kan men het verdwenen verschijnsel met verhalen als die van Bang en andere schrijvers kunnen herontdekken. Romain John van de Maele

351


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 352

NOTEN 1

2

3

4

5

6

7

8 9

10

11

12 13

14

15

A.P.M.. Geurts, ‘Elders thuis. Noord-Nederlandse reizigers in Europese steden, 18151914’, in: I. Bertels e.a. (red.), Tussen beleving en verbeelding. De stad in de negentiendeeeuwse literatuur, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2013, p. 267-291, waar 271. E. Rindom, ‘Indledning’, in: Herman Bang i udvalg, København, Gyldendalske Boghandel – Nordisk Boghandel, 1930, p. 5-16; H. Stangerup & F.J. Billeskov Jansen, Dansk Litteraturhistorie, Bind 3, København, Politikens Forlag, 1966, p. 226-267. V. Greene-Gantzberg, Herman Bang og det fremmede, København, Gyldendal, 1992, p. 13. Vivian Greene-Gantzberg had het over een bezoek aan de wereldtentoonstelling van 1880. ‘Nationale tentoonstelling’, in: De Denderbode, 20 juni 1880, p. 2 en 19 september 1880, p. 2. Herman Bang, ‘En utrykt føljeton om mangt og meget’, in: Herhjemme og derude, Kjøbenhavn, J.H. Schubothes Boghandel, 1881, p. 3-27. Verdere verwijzingen naar dit werk gebeuren als volgt in de tekst: HD met vermelding van de pagina. Zie o.a. G. van Severen, ‘Gent, stad der begijnhoven, Het St.-Elisabeth- of Oud Begijnhof. Het Klein Begijnhof O.L.-Vrouw ter Hoye’, in: Toerisme in Oost-Vlaanderen, 1973, p. 2429; G. Elias, ‘Grootbegijnhof Sint-Amandsberg. Op de koffie bij de Grootjuffrouw’, in: Touring, juli-augustus 1998, p.12-14; P. Majérus, ‘De begijnhoven in België: mythe en werkelijkheid’, in: Tijdschrift van Dexia Bank, jrg. 54, nr. 213, 2000/3, p. 33-53 en A. Brumagne, ‘De begijnhofpoorten zwaaien open’, in: De Morgen, 29 september 2001, p. 35. https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/22164; G. Deseyn, Gids voor oud Gent, Antwerpen/Weesp, Uitgeverij De Standaard, 1984, p. 391. Elias, ‘Grootbegijnhof Sint-Amandsberg’, p. 13. Jozef II (1741-1790) was keizer van 1765 tot 1790. Hij was een verlichte despoot en zijn houding tegenover de kerk leidde ertoe dat hij Keizer Koster werd genoemd. De Jacobijnen waren politiek actief tussen 1789 en 1794 en streefden de verwezenlijking van de volkssoevereiniteit en de ondeelbaarheid van de Franse Republiek na. K. Bædeker, Belgien und Holland. Handbuch für Reisende, Coblenz, Karl Bædeker Verlag, 1868 (10), p. 135. Gent werd uitvoerig voorgesteld van p. 123 tot p. 139. Het begijnhof kwam aan bod op p. 135-136. ‘Der Genter Beginenhof, der bedeutendste in Belgien, bildet eine kleine Stadt für sich, mit Strassen, Plätzen, Thoren, eingeschlossen von Mauern und Gräben, über welche sechs Brücken führen.’ Bædeker, Belgien und Holland, p. 136. Bædeker, Belgien und Holland, p. 56. Een orkestrion is een kabinetorgel dat de instrumenten van een orkest nabootst. In Vlaanderen wordt vaak het woord dansorgel gebruikt; in het begin van de negentiende eeuw leverden de firma’s Mortier en Decap uit Antwerpen heel wat orgels aan foorkramers en danszalen. Engelbert August van Arenberg (1824-1875) was het laatste lid van het huis van Arenberg dat een erfelijke machtspositie uitoefende. Hij was actief als politicus en stond bekend voor zijn mecenaat. Van Arenberg overleed in het naar zijn geslacht genoemde kasteel in Heverlee, en heeft nooit in het huis gewoond dat voor hem in het nieuwe groot begijnhof van Gent werd gebouwd. De grootjuffrouw had het over de Duits-Franse oorlog en de nederlaag van Napoleon III in de slag bij Sedan (1870). Mede onder invloed van Napoleon III was Maximiliaan van Oostenrijk keizer van Mexico geworden, maar hij werd in 1867 – na een staatsgreep –

352


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 353

16

geëxecuteerd. De ex-keizerin was zijn gemalin Charlotte van België die in 1927 in Meise is overleden. Een diacones was een protestantse verpleegster die de verpleging als liefdewerk verrichtte. Diaconesssenhuizen waren ziekenhuizen waar diaconessen werkzaam waren. Dit verschijnsel is afkomstig uit Duitsland, waar het in 1836 door dominee Theodor Fliedner (1800-1864) werd ingesteld. In Denemarken bestaan nog steeds scholen waar de verpleegkundige opleiding wordt gekoppeld aan de opvattingen van het diaconessenwezen (Filadelfia, Dianalund, Diakonhøjskolen in Århus en Diakonissenstiftelsen Diakonissestiftelsen in Frederiksberg).

GEHALVEERD HUIS AAN DE KALANDESTRAAT BELACHELIJK EN HACHELIJK

Noot van de redactie. De hieronder gepubliceerde tekst geeft in gemoderniseerde en aan hedendaagse lezers aangepaste vorm het relaas weer van een bijzonder straf staaltje van wat met het historische Gentse huizenpatrimonium kan mislopen. Om misverstanden te vermijden moet hieraan toegevoegd worden dat de hedendaagse beschermingsprocedures verschillen van de vroegere. De auteur Pierre Kluyskens, jurist en estheet (1921 – 1980), geeft in een in krantenartikel gedateerd mei 1973 een getuigenis uit eerste hand. Hij was destijds voorzitter van de intussen verdwenen Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stedenschoon. Er moeten ergens in dezelfde streek drie wagens aan eenzelfde onbewaakte overweg tot gruis worden gereden, honderd mensen levend verbrand worden in een grootwarenhuis, twee of drie tieners aan overmatig drugverbruik sterven of een ganse familie in een camping worden uitgemoord om de openbare opinie, de massamedia en de traditionele ongeluksprofeten plots overeind te zien veren en een toestand aan te klagen die sedert jaren bestond maar die eenieder negeerde of doodzweeg. Het is nu eenmaal zo. De mensen denken dat er dagelijks genoeg ongelukken en rampen in hun eigen leventje en in de wereld gebeuren om zich op de koop toe nog zorgen te moeten maken om hetgeen niet is voorgevallen maar misschien wel had of zou kunnen gebeuren. Zo is het ook gesteld met de monumenten, de oude of historische gevels. Zolang de sloophamer het en douceur en anoniem doet met kleine, in een 353


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 354

Afb. 1. Foto uit 1956 (SCMS 2545, historische verzameling van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stedenschoon bewaard in het Gentse Stadsarchief.

modern ensemble geĂŻsoleerde gevels, of zolang het bij een zogeheten modernisering of aanpassing van een uitstalraam blijft, reageren de mensen niet en ze zijn zelfs onverschillig. Maar de dag dat er een steen van de kathedraal of het Belfort zijn eeuwenoude plaats ontglipt en op het voetpad neerploft, wordt bet een gejank en gesakker over de nalatigheid, het in gebreke blijven, de gierigheid, de slechte werking van de technische diensten en noem maar tot morgen vroeg op... De overheden hadden het moeten voorzien, hadden sedert lang het gebouw moeten herstellen, de nodige kredieten uitschrijven. Geen mens in de straat die niet weet hoe men had moeten handelen om dergelijke “moordachtige" feiten te vermijden. Het spectaculaire en het sensationele alleen treffen de moderne mens, traumatiseren hem, ook op het domein van monumenten. Het is daarom dat het tragikomisch spektakel van de gehalveerde gevel aan de Kalandestraat het oog, de verbeelding en ook wel de geest van menige Gentenaren heeft getroffen. Het geval is ten andere een unicum in de annalen van de architectuur! De realiteit overtreft de verbeelding. Belachelijk en hachelijk, want dat spectaculair voorbeeld is de onvermijdelijke en helaas ook logische uitloper en slotfase van 354


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 355

tientallen soortgelijke gevallen die wellicht minder de verbeelding treffen maar in de grond eenzelfde malaise, indien niet onmacht in zich dragen. De grote moeilijkheid was hier dat, zoals het nog meer gebeurt, deze eigendom met een sierlijke gevel uit 1714, destijds samen met de gebouwen die achter de gevel sluimerden verdeeld werd en thans aan twee verschillende eigenaars toebehoort. Een van hen bezat ook de aanpalende, banale huizen. Hij wou al hetgeen zijn eigendom was slopen om er een appartementencomplex op te richten met op de begane grond een winkelhuis. Dit zou als logisch of onlogisch gevolg hebben dat de helft van de elegante achttiende - eeuwse gevel zou worden afgebroken en dat de overgebleven helft geflankeerd zou worden met een ongeveer 16 m. hoog modern gebouw. De Stedelijke Commissie voor Monumenten en Landschappen reageerde eenparig en scherp: een dergelijk project zou een verminking zijn van een mooie 18deeeuwse gevel en het uitzicht van de bewaarde helft van het huis zou werkelijk belachelijk zijn! Er zijn in Gent tientallen gebouwen, meestal herenhuizen, die oorspronkelijk aan ĂŠĂŠn eigenaar toebehoorden en later hetzij door erfenis, hetzij door verkoop

Afb. 2. Betonnen nieuwbouw zichtbaar na de afbraak van de ene huishelft (foto uit het in de tekst vermelde krantenartikel bewaard in het documentatiecentrum DSMG, Sint-Amandsberg, zonder aanduiding van datum en herkomst. De journalist tekende met de afkorting Fe.)

355


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 356

Afb. 3. Actuele toestand (mei 2014).

of verdeling, naar twee of meer eigenaars overgingen. Nooit was het echter voorgevallen dat op die manier gehandeld werd. De plannen en voorstellen zoals zij ingediend werden, moesten categoriek van de hand gewezen worden, temeer daar de huizen (in die tijd nr. 10 en 12) een zeer typisch voorbeeld uitmaken van de Gentse architectuur uit het eerste kwart van de achttiende eeuw. De eigenaar deed een nieuwe poging maar ving opnieuw bot. De stedelijke commissie wees andermaal zijn aanvraag van de hand. Zij had klare wijn geschonken, ondubbelzinnig en duidelijk haar standpunt bekend gemaakt. Te duidelijk wellicht, want zij vernam niets meer over de zaak tot op het moment dat het dossier om de duivel weet welke reden te Brussel aan de koninklijke monumentencommissie voor advies bleek voorgelegd te zijn. Dit impliceerde meteen dat de definitieve beslissing in Brussel en niet in Gent zou worden genomen. Men kent het bittere einde van het geval. Honderden Gentenaren die de Kalandestraat voorbijliepen, konden wekenlang het “mirakel" zien gebeuren: een gevel bekroond met een fronton en een jaartal die één geheel uitmaakte, werd als met een houthakkersbijl in twee gekapt. Administratief was dat

356


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 357

Afb. 4. Geveltekening bij de bouwaanvraag uit 1714 Stadsarchief Gent, reeks 235, bundel 118 nr. 2). Bemerk de twee deuren.

mogelijk, want in tegenstelling met hetgeen men heeft beweerd is de gevel Kalandestraat nr. 10-12 niet geklasseerd. Hij komt enkel voor op de lijst van de merkwaardige gebouwen, hetgeen een belangrijk verschil betekent. Men kan treuren, men kan het betreuren, men kan het laten gebeuren. Het is de gemakkelijkste oplossing, degene die leidt tot het langzame maar zekere teloorgang van het Gentse bouwkundig patrimonium. Het geval van de Kalandestraat is voorlopig een voldongen feit, maar daarmee is de kous nog niet af. Als de huidige toestand bestendigd blijft, dan zal de foto van de halve gevel de ronde van Europa doen. Kan Gent het zich permitteren de spot en de hoon op zich te halen van de hele wereld?

Naschrift Na heel wat geharrewar probeerde men uiteindelijk het fatale ‘ongelukske’ alsnog te herstellen. ‘Brussel’ legde de verplichting op de afgebroken gevelhelft te herbouwen. Een krantenknipsel uit die tijd bewaard in het Documentatiecentrum DSMG in Sint-Amandsberg geeft tal van details over de zaak: het verzet van de andere eigenaar die zijn bewaard gebleven huishelft

357


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 358

letterlijk ontwricht zag, de truc met ‘instortingsgevaar’ (elke aannemer kan in no time instortingsgevaar creëren of – evengoed – onmogelijk maken), enz. In ‘Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen’. Deel Gent 4na (Gent, 1976, p. 191 - 192) lezen we: ‘Nr. 4 – 12. Aanvankelijk mooi barokhuis van 1714 met twee bouwlagen en zes traveeën (aantal venster- en deuropeningen per verdieping) onder mansardedak (leien), voor enkele jaren voor de helft gesloopt en naderhand weer opgebouwd in zeer harde stijl (...) Gewijzigde begane grond, onder meer met 19de-eeuwse houten winkelpui.’ Het kwaad was geschied, maar had, net als het geval zou zijn met de ‘muur van de schande’ aan de Sint-Michielsstraat uit dezelfde jaren zeventig, misschien een gelukkig gevolg. De publieke opinie kon zoiets niet goedkeuren. Artikels als dat van Kluyskens hielpen een mentaliteitswijziging tot stand komen. Actueel worden, met het terug in de mode komen van wonen in het historische centrum, grote blokken tot diep ondergronds totaal afgebroken op de stevig ondersteunde gevels na of in het beste geval de voorhuizen. Ze worden uitgeruimd tot een lege schelp en binnenin helemaal heringericht. Overigens krijgen gerestaureerde gevels daterend uit de tijd van het huis in de Kalandestraat sinds enkele tientallen jaren hun oorspronkelijke rode gevelbeschildering terug zodat zelfs gereconstrueerde muren of muurgedeelten er weer min of meer authentiek uitzien. Voorwaarde in dit specifieke geval is wel dat de twee eigenaars op dezelfde manier met hetzelfde kleurslag gelijktijdig te werk gaan Nog een laatste bijzonderheid over het huis aan de Kalandestraat (destijds Ciperijstraat). De originele bouwaanvraag ingediend door Arnaudt Cloosterman in augustus 1714 bleef bewaard in het stadsarchief (reeks 535, bundel 118 nr. 2, zie afb. 4). De tekst heeft het over de gevel van één huis dat in de plaats zou komen van de houten gevels van twee huizen, maar uit de bouwtekening blijkt dat ook de nieuwbouw een dubbelhuis was, met twee deuren onder één dak. Een typische bijzonderheid bij de bouwaanvraag betreft het feit dat de eigenaar toen verplicht werd de nieuwbouw op gelijke lijn te brengen met de huizen van zijn buren ‘op eene rechte linie beginnende van aen het huys alsnu bewoont door M. Snoeck, boeckbinder ...’. De stadserfscheiders (stadsarchitecten) kwamen het zaakje ‘visiteren’, in het bijzonder de kelders, en het bedrag van de vergoeding voor de grondafstand bepalen. (L.D.). Onderschriften Afb. 1. Foto uit 1956 (SCMS 2545, historische verzameling van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stedenschoon bewaard in het Gentse Stadsarchief).

358


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 359

Afb. 2. Betonnen nieuwbouw zichtbaar na de afbraak van de ene huishelft (foto uit het in de tekst vermelde krantenartikel bewaard in het documentatiecentrum DSMG, Sint-Amandsberg, zonder aanduiding van datum en herkomst. De journalist tekende met de afkorting Fe.) Afb. 3. Actuele toestand (mei 2014). Afb. 4. Geveltekening bij de bouwaanvraag uit 1714 Stadsarchief gent, reeks 235, bundel 118 nr. 2). Bemerk de twee deuren. Pierre Kluyskens

VERGETEN GENTSE SCHRIJVERS DAAN BOENS (OOSTENDE 1893 - GENT 1977)

Ik heb Daan Boens enkel tijdens zijn laatste tien levensjaren gekend. Hij was toen een gezette zeventiger, eerder klein van gestalte, het gelaat van een rustig en wijs man, een sympathieke glimlach, gecultiveerd, een vlotte prater, een charmante heer. Ik herinner me ook zijn jongere, heel mooie vrouw Hilda Reichardt. Toen we af en toe contact hadden en ik hem een paar keer heb opgezocht, woonde hij in de Sint-Niklaasstraat 56. Zijn woning een waar museum met werken van. Spilliaert, Servaes, Verdegem, Vanaise, Baertsoen en talloos veel anderen. Hij werkte mee aan mijn verzamelbundel opstellen Rondom Richard Minne (1971) en hij publiceerde in de Yang Poëziereeks zijn laatste gedichtenbundel Kwatrijnen integraal (1973). Hij heeft niet meer de gelegenheid gehad mee te werken aan de Artistieke Aperitieven tijdens de Gentse feesten, maar ik heb dat een paar jaar later goedgemaakt met een middag over Minne, Mussche, Rogghé en Boens. Daan Boens is geboren te Oostende in 1893. Zijn vader was bakker en de zoon van. een molenaar; zijn moeder was de dochter van een zeeman. In 1929 verhuisde hij naar Gent, waar hij tot zijn dood in 1976 is blijven wonen. Hij overleed in het hospitaal “Institut Moderne”. Misschien was hij wei ongeneeslijk ziek, ma& misschien is het gas van. 1918 hem uiteindelijk fataal geworden.

359


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 360

Daan Boens heeft een verscheiden, druk en gepassioneerd leven geleid. Hij studeerde aan de Luikse universiteit -omdat alleen daar archeologie werd gedoceerd- wijsbegeerte en archeologie. Tegelijk was hij er ook student aan de Academie. Van. 1914 tot 1918 stond hij in de loopgraven van het IJzerfront, waar hij, geduldig voor hem, ongedeerd van. terugkeerde, al werd hij in 1918, bij een van de laatste tegenaanvallen van. de Duitsers, door gas bevangen. Alhoewel verschillende politieke partijen hem vroegen, koos hij, in overeenstemming met zijn pacifistische overtuiging, voor de socialistische partij en stelde hij in 1921 zijn kandidatuur voor de provincieraadsverkiezing en in 1925 voor de Kamer. Hij werd telkens verkozen. Eenmaal verhuisd naar Gent werd hij lid van de Raad van Beheer van. de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, het Museum voor Schone Kunsten en de Commissie van het Oudheidkundig Museum. In 1929 trok hij zich terug uit de actieve politiek. Hij wijdde zich nu hoofdzakelijk aan de journalistiek: redacteur en redactiesecretaris van Vooruit, directeur van het dagblad Vooruit en beheerder van SM Het Licht. In 1935 was hij medeoprichter van Radio Vlaanderen en in 1938 medestichter (samen met J. Daisne, A. Herckenradt, P. RogghĂŠ en M. Deruelle) van het tijdschrift Pan.. Omdat hij ook wel zag dat de redactie dringend aan vernieuwing toe was, bombardeerde hij me in 1974 prompt tot redacteur. In 1940, bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, werd hij publiciteitsagent en makelaar in onroerende goederen. In 1952, na een incident bij Vooruit, werd hij bibliothecaris en adviseur van de Centrale der Liberale Vakbonden.

360


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 361

Daan Boens heeft zijn hele leven gedichten geschreven, hoofdzakelijk sonnetten en kwatrijnen maar ook balladen, en hij publiceerde meer dan twintig gedichtenbundels. Zijn eerste bundel Van glorie en lijden (1917), was een bundel sonnetten uit de loopgraven aan de IJzer. Ook De verrijzenis (1920) bevat oorlogspoëzie. Achilles Mussche noemde hem de oprechtste, persoonlijkste en aangrijpendste oorlogsdichter. Zijn volgende bundels lopen in de lijn van het expressionistisch humanitarisme, deels beïnvloed door Walt Whitman. In latere gedichtenbundels getuigt Daan Boens van zijn geloof in het leven en de liefde en de levenswijsheid die hem toelacht. Hij was goed bevriend met nagenoeg alle literatoren van. zijn generatie aan wie hij gedichten als verjaardagsgeschenken uitdeelde, maar hij was tegelijk zeer gevoelig voor de waardering door jongeren.. “Ik wens steeds met of naast de laatst gekomene te staan, de jeugd heeft gelijk.” Ludwig Alene en ik vielen blijkbaar in zijn smaak. Hij schreef ook de “Jubileumcantate der Gentse socialistische vlasbewerkersvereeniging” en “De man. die zijn vrouw verkocht” een treurig spel in drie bedrijven. In 1939 ontving hij de Prijs voor poëzie van de provincie WestVlaanderen. In 1968 kreeg hij voor zijn poëzie de Letterkundige Prijs van de stad Gent. Al heel jong bleek ook het talent van Daan Boens voor tekenen. Daarom dat hij als student te Luik ook de lessen aan de Academie heeft gevolgd. Nadien zullen Henri Permeke, de vader van Constant, James Ensor en Leon Spilliaert hem les en raad geven om zijn teken- en schilderkunstig talent te verbeteren. Te Gent was hij goed bevriend met Frits van den Berghe. Daan Boens is tot het einde van zijn leven blijven schilderen (hoofdzakelijk marines, landschappen en stillevens), vooral met pastel. Hij heeft nooit tentoongesteld, maar toch werd zijn werk geregeld geveild en verkocht, o.a. in zaal Campo te Antwerpen. In 1973 werd Daan Boens 80 ja2r. In de reeks VWS-cahiers schreef Raf Seys een nummer over hem en in Gent werd dat door het tijdschrift Pan gevierd met een speciaal aan hem gewijd nummer. Ik werkte er aan mee met vier kwatrijnen, waarvan het eerste als volgt luidde: De zee zong uw geboortezang, in Gent volgroeide uw levenslied, voor wie als u de mens bemint en 't leven kunstig weet te leven. Daniël Van Ryssel

361


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 362

DE KLEURRIJKE FAMIELDE VAN DAMME

3. ‘T ARTIESTSEN

In de vorige nummers verschenen de eerste afleveringen in een reeks familieportretten geborsteld door Eric Vermeirsch. Opgroeien in de jaren vijftig in een kleurrijke familie ergens rond de Wondelgemstraat en de Ferrerlaan. Dat was het gelukkige lot van de auteur die voor ons een reeks tafereeltjes uit die tijd borstelt. Ze spelen zich overwegend af bij de Van Dammes, de familie van zijn moeder. Hieronder presenteren we opnieuw een relaas van de exploten van een merkwaardige representant van de familie. De overige volgen in schuifkes in volgende GT nummers (Noot van de redactie). “Frans, goade gai nie goan sloape?” vroeg mijn tante Jeannette wat ongerust, al gekleed in haar veelkleurige “peignoir” en klaar voor de nachtrust. “Ik nog goan sloape? ”, zei mijn nonkel Frans, “’t es de moeite nie mier, ’t es al noar den vieren.” ’t Was waar, de Van Dammes hadden weer eens het beest uitgehangen in één van hun talrijke stamcafés. Maar het was oudejaarsavond en dat gebeuren werd altijd gevierd bij Caron op de Rijhovelaan. Noblesse oblige, dus op oudejaarsavond ofwel Caron ofwel thuis blijven! Als kleine jongen maakte ik handig gebruik van de vermoeidheid bij de volwassenen en ik liep daar in die grote keuken nog tussen in mijn pyjama, ondanks het late uur. Ik zag nonkel de moor vullen met water en ik kende het vervolg van het ritueel: nu ging hij de kachel aansteken, hij plaatste de moor erop, zijn stoel bij de kachel en zijn handen op de moor om ze eens lekker te verwarmen. Want in die tijd was het in december nog écht koud. “Sloapèl”, “Tséteu bewoarteu”, het ritueel voor het slapengaan werd afgerond en nonkel Frans zat weldra alleen, monter en klaarwakker rond het stoofje comfortabel zijn handen te warmen op het moortje! Hij gaf weer eens blijk dat zijn reputatie van sterke man wel verdiend was. Mij gaf hij dikwijls leiding door mij ongevraagd mijn knutselwerkjes af te pakken : “Kom, artiestsen, loat uw nonkelke da ne kier doen.” Ooit had hij een houten “bootje” met wielen vervaardigd voor zijn petekind, dat het speelgoed op één van zijn voetjes liet vallen en sedertdien heeft hij het kind nooit meer teruggezien. Het “bootje” was gemaakt uit een massieve blok hout en daarom nogal zwaar, en de ouders waren malcontent vanwege het feit dat hun oogap362


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 363

pel dagen na elkaar heeft gehinkt. Nonkel Frans was een man met ervaring, een echte “jobhopper” avant la lettre, had enkele jaren gediend bij de politie en uiteindelijk zijn laarzen en witte helm aan nonkel Guillaume cadeau gedaan voor een zakje kolen, had ook jaren gewerkt in Duitsland tijdens de bezetting. Maar over dat laatste kon Giele nogal geheimzinnig en ietwat spottend doen, tenminste als Frans er niet bij was: hij had het altijd over affiches met daarop “Hij lacht, hij is gelukkig, hij werkt in Duitsland”. Overigens had Frans wel zo een kop die de Duitsers aanstond, met een vooruitgestoken Mussolini-kin en een arendsneus. Maar veel van dat arische effect werd teniet gedaan door zijn pekzwarte haren die hij bovendien nog insmeerde met “briljantine”, want gel bestond er toen nog niet. Het liep al tegen het middaguur toen ik die 1ste januaridag eindelijk wakker werd en ik hoorde dat er al heel wat animositeit was in de keuken. Ik hoorde wat onderdrukt gelach en toen ik de keukendeur opendeed zag ik enkele Van Dammes rond het uitgedoofd stoofke en de slapende Frans staan. Ik was juist op tijd om de pointe niet te missen, ik hoorde mijn tante Jeannette zeggen: “Frans, ge goat toch nie blave sloape, en wa es da op eu hande?” Frans schoot met een schok wakker en keek naar zijn twee handen: “Main hande? D’er es niets mee main hande.” Maar toen zagen wij allemaal de talrijke blazen op zijn handen, waardoor deze eruit zagen als malse kussentjes.” Plotseling voelde ik dat ik het zou aandurven en ik riep “Wa edde nu gedoan, artiestsen!” en ik had hiermee veel succes bij de andere Van Dammes. Nonkel Frans was niet alleen zeer handig maar ook zeer sportief. In zwembroek (dan nog met de navel zedig bedekt) zag hij er zeer imposant uit, van nature gebruind of misschien ook wel getaand door het gebrek aan een wekelijkse (laat staan dagelijkse) douche, want die luxe kenden wij toen nog niet. Hij verachtte de schoolslag en verkoos de crawl, ook een beetje beïnvloed door het succes van Johnny Weismüller, de eerste tarzanfiguur. De Van Dammes gingen altijd zwemmen in ’t Strop. dat was toen nog geen echt zwembad, maar een kleine aftakking van de Schelde die gedeeltelijk met een stalen kabel was afgebakend. Naar de kabel zwemmen en terug, dat was de uitdaging die velen niet konden waarmaken, want dat zal wel vijftig meter geweest zijn. Zwemmen was bij de Van Dammes wat de jeugd tegenwoordig pootje baden zou noemen. Op een dag was Frans het geplaag van de andere familieleden beu, en hij duwde mij opzij in het water en zei “Meit eu wig, artiestsjen, eu nonkelke goa noar de kabel”. En met zwierige halen kliefde hij door het water, weldra bereikte hij de gevarenzone waar je niet meer kon rechtop staan zonder dat het water tot aan de lippen kwam, en hij bleef maar verder zwemmen. Mijn tante

363


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 364

Jeannette haar gezicht zag bleek van schrik en ik hoorde haar roepen “Frans, past op, ge goat eu verongelukke!”. Maar met het fanatisme, dat zij hem waarschijnlijk daar in Duitsland hadden ingehamerd, bleef hij verder zwemmen. Hij bereikte eindelijk de kabel, ging er met beide armen over liggen en iedereen was opgelucht, hij zelf waarschijnlijk nog het meest. De terugzwem ga ik hier niet beschrijven, redders moeten ook hun werk doen, alhoewel nonkel Frans lang heeft moeten roepen vooraleer zij hem eindelijk hoorden, zij hadden feitelijk nog wat aansporing van tante Jeannette nodig om in gang te schieten. En zo een kabel als afbakening is ook maar niets, want er liep zowaar wat bloed van onder nonkel zijn oksel, wat hem toch wel een beetje een heldhaftig voorkomen gaf, en hij had ongetwijfeld veel geleden. Maar vanaf die dag begon mijn twijfel over zijn onverstoorbare stoerheid toch wat te wankelen. En toen ik enkele jaren later als leerling houtbewerking vaststelde dat hij zelfs niet wist waarvoor sommige gereedschappen dienden die hij had “gekregen” bij het “verlaten” van de diverse firma’s waarvoor hij had gewerkt, was het helemaal gedaan. Alhoewel ik moet bekennen dat ik tot op heden nog altijd vol ontzag terug denk aan die ene gouden tand in zijn mond, misschien verdiend in Duitsland? Eric Vermeirsch

Noten 1

2 3

Een moor is een kleine ketel in aluminium die een fluitend geluid maakt van zodra het water begint te koken. Tséteu bewoarteu: God zegene u en beware u. Meit eu wig, mijd u weg, hoepel op.

364


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 365

LEZERS AAN HET WOORD

Naar aanleiding van de bijdrage van D. Van Ryssel over het Wintercircus in het nummer 2014 – 3 vestigt Marie Christine Laleman, directeur van de Gentse Dienst Stadsarcheologie en Stadsarchief, de aandacht op de meest volledige studie waarvan de resultaten uitgebreid werden gepubliceerd. Het betreft een referentie die in het vermelde artikel ontbreekt: DE CLERCQ, L., NAUWELAERTS, J., Van wintercircus naar garage: de bouwgeschiedenis van het Nieuw Cirkus in Gent Sint-Pietersnieuwstraat 11 Lammerstraat 13, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent, 2007, nr. 61, p. 325-357. Lezer Hubert Guldentops formuleert een vraag over de benaming Kunstlaan en de vroegere naam Dekstraat. Deze straat werd afgelijnd in 1898 (Raadsbesluit van 23 mei, bevestigd door K.B. van 17 sep.). De nieuwe straat kreeg toen die naam (avenue des Arts). De nieuwe straat verving de oude Dekstraat (rue des Couvreurs) die in dezelfde besluiten werd gesupprimeerd. Daarmee komt de vraag op: waarom Kunstlaan? In die tijd was er nog helemaal geen Museum voor Schone Kunsten (MsK) dichtbij en de mooie art nouveauhuizen stonden er nog niet. Bestond het plan om een museum te bouwen op die plek toen al en wist men welke bebouwing men daar wenste? Wellicht was de idee om een wereldtentoonstelling in Gent te laten plaats vinden al aan het rijpen of stond het al vast en maakt de Kunstlaan deel uit van al de Gentse opsmukwerken voor die tentoonstelling? Een bijkomende vraag geldt de oudere benaming van de Kunstlaan: de Dekstraat die tot in 1898 niet meer dan een onaanzienlijk wegje was in onbebouwd terrein. In de Franse straatnaamgeving zocht men allicht het foutief bij dakdekkers en dergelijke (rue des Couvreurs)? Vraag van Philippe Genbrugge Wie heeft er beeldopnames van de bekende theaterstukken van Romain Deconinck en zijn ‘beren’? “Ne lieuw zoender tande” en “Bij tante Wanne” zijn voor mij twee jeugdherinneringen. Vroegere stukken zoals “Salu, ‘k goa in congé”, “Heb’d uwe nieuwe vuilbak al gehad, madam?”,“Mijn ma es uuk agent” en “Kom bompa” maakten ook deel uit van het succesvolle repertoire. “Salu, ‘k goa in congé” en “Kom bompa” zijn op Youtube te vinden maar zonder beeld. Ik weet dat één stuk, vermoedelijk “Ne lieuw zoender tande”, rond 1975 werd opgenomen en (rechtstreeks) uitgezonden door de toenmalige

365


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 366

BRT. Dat gebeurde vanuit het NTG, omdat dit technisch minder problemen stelde dan in de Minard schouwburg. Ik vind dat het originele repertoire van Romain Deconinck tot het Gentse cultureel patrimonium behoort en dus niet mag verloren gaan. Ik hoop dat jullie alsnog de hand kunnen leggen op bovenvermelde opnames (eventueel via de VRT), of dat iemand onder de trouwe leden lezers mij verder kan helpen. Louis Gevaert, eminente kenner van Destelbergen, reageerde op een antwoord in GT 2014 nr. 4 op de vraag van Hubert Keuppens omtrent een door de Duitsers gebruikte villa in het Gentse (GT 2014 nr. 3, p. 227-228). Dat was zeker niet het kasteel Succa in Destelbergen. De oorlogsvoerende, zowel Duitse als Engelse, hebben heel veel kastelen ingepalmd in het Gentse, vooral als kwartier voor de officieren. De bijhorende parken werden eventueel gebruikt om het oorlogsmateriaal te verbergen. Het Succa kasteel was eveneens een 'vakantieopleidingskamp' voor jonge meisjes die in de Duitse propaganda ingeschakeld werden o.m. met voedselbedelingen aan behoeftige mensen. Over dat kamp verscheen een artikel in het Jaarboek 44, 2007, van de Heemkundige Kring De Oost-Oudburg, met onder meer een foto van het ‘echte’ kasteel Succa. François de Clippele wenst te wijzen op een veel voorkomende fout bij verjaardagen. Een heuglijke gebeurtenis viert men inderdaad. Maar er zijn ook pijnlijke verjaardagen. In een lezenswaardige bijdrage (dat zijn ze allemaal in GT, ongeacht de leeftijd van het artikel of van de lezer!) heeft Rudy van Elslande het over het vieren van de diefstal van het paneel van de Rechtvaardige Rechters (GT 2014 nr. 4, p. 230). Ik vind daar weinig redenen toe, ook niet na 80 jaar. Wel om te herdenken, zoals men nu de Eerste Wereldoorlog herdenkt. De brand van de onschatbare Leuvense universiteits-

366


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 367

bibliotheek in 1914 was overigens het voorwendsel om de verkochte zijpanelen uit Berlijn terug te halen. De criminele brand wordt nu, honderd jaar later, herdacht, maar toch niet gevierd. De bijdrage van Rudy van Elslande zet alweer indianenverhalen op een rijtje. Het had over Lodewijk XVII kunnen gaan of over de dochter van de laatste Russische tzaar. Max Winders lid van de AcadÊmie Française? Dan was Leo De Kesel kardinaal!

367


Binnenwerk_sep_okt_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 11/09/14 10:38 Pagina 368

GEPORCELEINDE KAARTEN EN BRIEFHOOFDEN

Nostalgische rubriek

E. De Vogelaere, Burgstraat 71, sanitair, water en gas, brandbeveiliging 1909.

Jules Toeffaert & Fils, Mirystraat 45, badkamers, lood- en zinkwerk, afvoerinstallatie van gres en gietijzer, 1908.

368


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 369

GHENDTSCHE TYDINGHEN Tweemaandelijks Tijdschrift van de Heemkundige en Historische Kring Gent V.Z.W. 43e jaargang nr. 6 november - december 2014

Inhoud - Spionroostertjes in het Klein Begijnhof. Inventaire archéologique nrs. 377 en 378 (1905). - Daniël Van Ryssel, Luc Devriese: De eerste koffiehuizen. - Op de koffie bij tante: Uit Jellen en Mietje, door Karel Broeckaert, 1811). - Danny Mattens: Jean-Baptiste Schouteet (1735 - 1806): Dendermonds - Gentse notabele op de drempel van een nieuw tijdperk - Zonderlinge Gentse plaatsnamen: Duistere namen verklaard door Maurits Gysseling. - Daniël Van Ryssel: Carlos De Vriese. - Daniël Van Ryssel: Hoogstraat 1: De Pauw alias Hotsy Totsy. - Luc Devriese: Zonderlinge Gentse plaatsnamen: Jooremaaie: Joris en Maaiken aan de kemelbrug? Vergeet het... - Luc Devriese: Palen (Pijlen) inheien in ploeg en op muziek (14de – 19de eeuw). - Adrien Brysse, Luc Devriese: Bouwpromotoren sloegen niet enkel toe aan de Kalandestraat. - Marie-Jeanne De Smet: Juffrouw ‘Zang - de - Les’ musiceert en vertelt. - Eric Vermeirsch: Een kleurijke famielde in de vijftiger jaren; nr 4 Tseefke den azent. - Lezers aan het woord. - Verschenen boeken. - Beschermleden en steunende leden 2014. - Puzzel 2014. - Inhoud jaargang 2014.

BELANGRIJK BERICHT AAN DE LEZER ZIE HIERNAAST

369

370 373 382

387 395 402 405

408 415 419 421 426 429 433 438 441 445


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 370

SPIONROOSTERTJES IN HET KLEIN BEGIJNHOF Inventaire archĂŠologique nrs. 377 en 378 (1905).

Tekeningen en tekst door Armand Heins: Grilles de vasistas du Petit Beguinage (vertaling). De huizen in het Klein Begijnhof, Lange Violettestraat, die bijna alle uit de jaren 1600 dateren, hebben vooraan een klein hofje afgesloten door een muur. Daarin zitten vrij lage toegangspoortjes. Deze zijn op ooghoogte voorzien van een spionnetje (Frans: vasistas): een betralied winketje of deurraampje van gemiddeld 15 op 15 cm. Ze dateren meestal uit dezelfde periode als de huizen zelf.

Het leek ons de moeite waard de belangrijkste types van deze ijzersmeedkunst weer te geven. Het meest gewone type bestaat uit elkaar kruisende staafjes 370


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 371

vastgehecht in een plaatje met centrale opening. Drie dergelijke exemplaren worden hierbij gereproduceerd. De op de tekening aangegeven nummers zijn deze van de (toenmalige) huisnummering. Een nog eenvoudiger type (nr. 121) bestaat enkel uit een plaatje waarin spleten aangebracht werden. Een meer versierd type is te zien bij nr. 129. Hierin zijn de kijkspleetjes elegant gevormd en symmetrisch geschikt. In weer een ander type vormen de spleetjes het Christus monogram IHS met er boven een kruisje en er onder een hartje. Tegen het einde van de 19de eeuw werden verschillende deurtjes vernieuwd. De nieuwere spionnetjes zijn meest eenvoudig rond of neogotisch in gietijzer, weinig interessant. Voegen we hier nog aan toe dat boven elk spionnetje op een metalen plaatje de naam prijkt van de heilige aan wie het huis of het convent (gemeenschapshuis) toegewijd is. Soms is er bovendien nog een geschilderde afbeelding van de huisheilige bij aangebracht. De deuren zelf zijn voorzien van verticale beplanking. Veel ervan dragen (anno 1905) nog de originele sleutelplaatjes en handvaten.

Nog aanwezige spionnetjes in het Klein Begijnhof

Commentaar Sinds het schrijven van deze tekst ruim een eeuw geleden is er heel wat veranderd in het begijnhof Onze Lieve Vrouw te Hooie, alias het Klein Begijnhof, ook aan die kwetsbare spionroostertjes. Bij de grootscheepse restauratiecampagne aangevat in 1994 die nog steeds doorgaat, werd duidelijk zorg besteed aan de spionnetjes. Ze werden behouden, hersteld of aangevuld. Bij de eenvoudige huisjes zijn het vierkante metalen roostertjes, rechttoe rechtaan. Bij enkele huisjes zijn ze waarschijnlijk nog origineel of werden ze 371


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 372

naar originelen gereconstrueerd. Bij de rijkere huizen en conventen rond de centrale weide ziet men overvloedig versierde grote gietijzeren exemplaren met centraal een beeltenis die dezelfde donkere verflaag kreeg als de rest, of wit tegen zwart afsteekt of zelfs veelkleurig uitgevoerd werd. Armand Heins typeerde de nieuwere neogotische exemplaren als ‘d’un type simili - gothique en fonte, peu interessant’. Maar intussen zijn die ook historisch waardevol geworden en worden ze opnieuw als mooi ervaren. Het valt op dat heel wat roostertjes nu veel rijkelijker van uitvoering zijn dan ze vermoedelijk ooit waren en wat Heins nog kon vaststellen. In de originele tekst wordt het woord ‘vasistas’ gebruikt, een nauwelijks vervormde ontlening uit het Duits: ‘Was ist das?’, voor het Frans zeer uitzonderlijk. In het Nederlands hebben we het over spionnetjes (zie afb spionnetje in Goudstraat). Dergelijke constructies werden en worden in de jongste decennia meer en meer aangebracht aan gewone huizen en appartementen. Terug van nooit helemaal weggeweest. Ze zijn wel bijlange niet meer zo sierlijk. Meestal is er naar buiten toe enkel een eenvoudige ronde ‘oogopening’ te zien, maar er kan heel wat meer achter zitten ... een cameraatje bijvoorbeeld Tot slot willen we pogen een verklaring te geven voor het feit dat er in de begijnhoven zo uitzonderlijk veel spionnetjes waren en behouden bleven. De enige buitenpoort van den hof ging (en gaat) toch iedere avond dicht en werd met zware sloten en balken vergrendeld. De buitenmuren waren ontiegelijk hoog. Voor hun fysieke veiligheid en voor diefstal hoefden de begijntjes niet te vrezen. Maar er loerden andere gevaren in de grote boze buitenwereld! Begijnen mochten daarmee in contact komen, ze mochten zelfs een stapje in die wereld wagen, maar ze werden uitvoerig gewaarschuwd dat de stad vol netten en stroppen van de duivel lag. Om van al dat mansvolk nog maar te zwijgen. Uiterste voorzichtigheid was geboden. Vandaar ... (LD). De tekeningen zijn van Armand Heins (ten laatste 1905). De foto’s dateren uit 2014. 372


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 373

Literatuur Devriese, L., Begijntje op stap ... ‘in de straeten der stadt vol netten en stroppen door den duyvel geleyt’. Ghendtsche Tydinghen, 1998, jg. 27, p. 84-87. Bouwen door de eeuwen heen. Deel 4nb. Stad Gent Noord – Oost, Gent, 1979, p. 251.

DE EERSTE KOFFIEHUIZEN Daniël Van Ryssel, Luc Devriese

Koffiehuizen bestonden al in het begin van de jaren 1500 in het MiddenOosten. Ze doken in de daarop volgende eeuw ook in Europa op. Het oudste, met zekerheid gekende Europese café opende zijn deuren in Oxford in 1650. In de tweede helft van de jaren 1600 verspreidden de koffiehuizen zich over heel Europa, aanvankelijk vooral in haven-, handels-en universiteitssteden.

Caffé huysekens en kelders: slecht befaamde illegale gelegenheden De eerste koffiehuishouders waren vooral Armeniërs, Turken, Libanezen, Egyptenaren en Syriërs, die vertrouwd waren met koffie en daarmee ook in staat waren die drank goed te ‘zetten’. Hun zaken waren heel dikwijls krakkemikkig ingericht en bevielen niet erg. Wie in Gent de eerste uitbaters waren weten we niet, maar zeker is dat hun zaken in ‘huysekens, kelders’ en zelfs ‘byvancks’ (afgesloten hofjes en achtererven in openlucht) slecht befaamd waren. Dat vinden we met verve beschreven in een ‘ordonnantie politieque van de Heer ende Wet der Stadt Gendt’ (politieverordening van het Gentse stadsbestuur) uitgevaardigd op 3 februari 1768 (Stadsarchief Gent, reeks 108, Voorgeboden, nr. 5, f. 52v en 53r) en nog dezelfde dag afgekondigd ‘met trompette ende geaffixeert ter plaetse gecostumeert’ (aangeplakt op de gewone plaats: aan het Schepenhuis). Wat was het probleem? De ‘Wet’ van de stad Gent was geïnformeerd geworden ‘vande abuysen, ongeregeltheden ende debauchen’ voortkomend uit het feit dat verschillende inwoners bijeenkomsten toelaten in hun ‘huysekens ofte 373


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 374

kelders aldaer vercoopende théé ende cafféé’. En dat tegen behoorlijk wat geld: ‘een, twee ende meerdere oorden’ Een diender in het bouwvak verdiende toen ongeveer 48 oorden (24 groot) per dag. Dat gaf gelegenheid aan ‘jonghe ende aerme kinderen alsoo(wel) jonghers als meyskens aldaer te vergaederen, hun gelt te verteeren ende met caerte en teerlinck spel den tydt te verdrijven somwijlen halfve daeghen ende nachten tot groote verhinderijnghe vande goede zeden alsoo verre dat de kinderen door dien sijn aengheleyt geweest om te begaen verscheyde dieften om gelt te becommen om in diergelycke huysekens ende kelders te verteeren’. Verschrikkelijk toch, die jeugd van toen, hoe die zich over gaf aan dat nieuw genotmiddel! Alhoewel ... het ‘gevaar’ school niet zozeer in de drankjes als wel in het gedrag van de jonge gebruikers, zo meenden de stadsbestuurders. Dat kan je gemakkelijk lezen tussen de regels. Dergelijke klachten over samenhokkende jongeren waren er wel meer in die tijd. En zo zie je meteen ook hoe onze cafeetjes en cafés niet alleen hun naam ontleenden aan de onschuldige koffiedrank, maar ook hun vanaf het begin toch niet al te zuivere, of potentieel niet al te zuivere reputatie. Dat gold zeker voor de door de Gentse schepenen geviseerde illegale uitbatingen werkend ‘zonder consent van der Weth ende (zonder het) betaelen het recht van het soo genaemde ticketack bert’. Met dat rare woord, ontleend aan het triktrakspel, bedoelde men de belasting op het open houden ven drankhuizen. Controle en belastingen: zo werkte het en zo werkt het nog altijd.

Koffiehuizen: rol in de burgercultuur In diezelfde tijd vestigden zich ook meer welgestelde burgers als legale koffiehuishouders. Hun zaken floreerden. Sommige koffiehuizen waren zondermeer weelderig ingericht. Koffiehuizen speelden een belangrijke rol in onze geschiedenis. Ze droegen bij tot de ontwikkeling van de burgercultuur. Kunstenaars en letterkundigen, en niet van de minsten zoals Shakespeare, Swift, Pope, Samuel Johnson, Voltaire, Diderot en Beaumarchais waren er regelmatige gasten. Daar werden kranten opgericht, verburgerlijkten kunst en literatuur, ontwikkelde zich het individuele politieke denken en vestigden zich allerlei clubs en verenigingen. Belangrijk was ook dat van bij het ontstaan van de koffiehuizen er in gans Europa geen enkel café was waar men alleen maar koffie schonk. Bovendien kon men er ook kaarten, dobbelen, bordspelen en biljarten. De klant kon er dikwijls van acrobatiek- en goochelvoorstellingen genieten, luisteren en kijken naar zangers en muziekanten. Dat was het variété (letterlijk ‘gevarieerde’ voorstellingen). Hij kon er ook de krant, drukwerken en pamfletten lezen. Sommige koffiehuizen (cafés!) hadden zelfs een

374


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 375

aparte leeskamer. Montesquieu schreef in 1721 dat men in het koffiehuis mensen uit alle klassen kon aantreffen. Dat betekent dat aristocraten en burgers op dezelfde plaats en op hetzelfde tijdstip samenkwamen en met elkaar in discussie konden komen. Alhoewel! In Londen had omstreeks 1700 iedere beroepsklasse of partij zijn eigen lievelingscafé. Bovendien lag de prijs van een kop koffie vier keer hoger dan de prijs van een pot bier, wat doet vermoeden dat het koffiehuis alleen door welstellenden werd bezocht.

Koffie zetten en presenteren Aanvankelijk voegde men de koffie in losse vorm aan kokend water toe. Pas vanaf omstreeks 1800 gebruikte men een filter die op de kan werd geplaatst. Vóór de komst van koffie, thee en chocolade dronk men in Europa uit glazen en metalen bekers. Die zijn echter niet geschikt voor hete dranken. Een oplossing werd aangereikt door de uit het Oosten afkomstige porseleinen kopjes. Aanvankelijk hadden die geen oortje. Vanaf de 18de eeuw maakte men echter wel kopjes met oortjes. In tegenstelling tot het kopje, was het schoteltje een Europese uitvinding. Een kraantjeskan werd ontworpen om het uitschenken te vergemakkelijken. Vóór de komst van de exotische dranken gebruikte men in Europa alleen eetlepels. Die waren niet geschikt om in de koffie of de thee te roeren. In de late 17de eeuw fabriceerde men de kleinere thee- of koffielepel. Suikerpot en suikertang dateren uit de 18de eeuw.

In Gent De vroegste vermelding van een koffiehuis in Gent, treffen we aan op de Korenmarkt in 1689: ‘In ‘t wit Cruys daer men coffy en thé verkoopt’. In de 18de eeuw varieerde het aantal koffiehuizen in deze stad tussen minimum 4 en maximum 16, al moet bij deze cijfers onmiddellijk een voorbehoud gemaakt worden, omdat er zeker en vast ook niet registreerde koffiehuizen moeten zijn geweest. Een Gents voorgebod (verordening) van de schepenen van de Keure uit 1702 (afb. 1) legt strenge regels op, maar maakt meteen ook duidelijk dat het soms wel eens anders verliep. Hierboven lazen we daarvan al een proefje. De Gentse officiële koffiehuizen waren meestal gevestigd in belangrijke stenen gebouwen waarin slechts een deel werd gehuurd. In het andere deel kon er herberg worden gehouden, dit wil zeggen: logies gegeven. De koffiehuizen bevonden zich in het centrum van de stad, de meeste in de zone tussen de

375


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 376

Afb. 1 Verordening van de Schepenen van de Keure uit 1702

Groentemarkt en de Kouter. Zo was De Wapens van Zeelant in 1709 een van de zeven Gentse caféhuizen. Het Hof van Brussel was in dat jaar het grootste caféhuis in deze stad. De Korenmarkt die een belangrijke handelsfunctie had, speelde een centrale rol in dat vroege ‘caféleven’ met tot vijf koffiehuizen (afb. 2). Aan het einde van de eeuw was het zwaartepunt van de cafécultuur naar de Kouter verschoven, waar, met onder andere de opera, het ontspanningsleven overheerste (afb. 3). Beide pleinen en ook de koffiehuizen werden vooral bezocht door een welstellend tot zeer welstellend publiek dat er niet enkel iets dronk. Onder het lijstje van ‘Caffé-huyzen’ opgenomen in de Nieuwen Almanach van Gent voor het jaar 1772 met het ‘Caffé-Huys van de Comedie op den Kauter’ (uitbater Busso) en drie cafés op de Korenmarkt staat als NB: ‘In de boven gemelde Caffé-huyzen leest men verscheyde gazetten gratis’ (afb. 4). In de eerste helft van de 19de eeuw varieerde het aantal koffiehuizen te Gent tussen drie en acht: Café des Arcades op de hoek van de Vogelmarkt en de Kouter, Het Italiaensch Kafféhuys aan de noordzijde van dat plein, Café d’Anvers en Le Grand Café aan de zuidkant. Dat laatste werd veel bezocht door aanzienlijke dames in gezelschap. Het Café Gantois was in de Veldstraat gevestigd. In de Voldersstraat had je het Café Suisse en een koffiehuis voor studenten.

376


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 377

Afb. 2

Afb. 3

Afb. 4

377


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 378

Café Théatre (1842): het oudste ‘echte’ café in Gent Kort na de bouw in 1840 van ‘den Franschen Theater’ (de opera) door Louis Roelandt en de bijhorende aanleg van de Schouwburgstraat (rue de la Comédie) opende daar het Café du Grand Théatre met als uitbater Auguste Dagobert. Het volgende jaar al veranderde de naam in Café Royal (afb. 5, 6, 7), een benaming die tot aan het einde van de vorige eeuw bleef bestaan. De geschiedenis van dit oudste café is altijd nauw verbonden geweest met het muziek- en societyleven. Men kon er ook biljarten, zoals te zien is bij Café Royal vermeld in de Wegwijzer van Gent. Na de renovatie van het operagebouw (1989 – 1998) opende de vernieuwde zaak samen met het muziektheater en dat nog wel onder de eerste naam Café Théatre (afb. 5 en 6). Het is daarmee het oudste nog bestaande Gentse koffiehuis en strikt genomen het oudste café, want in een café schonk men koffie ... verstond men de kunst van het koffie maken, koffie ‘zetten’. Niet evident!

Afb. 5

De benaming café breidde in de 19de eeuw uit tot zeer uiteenlopende zaken: van het Grand Café in dure straten tot het armtierigste buurtcafeetje, van estaminets, herbergen (auberges), wijnschenkerijen, logieshuizen tot en met guinguetten op den buiten. Sommige daarvan waren en zijn veel ouder dan de hierboven beschreven koffiehuizen. In de huidige tijd wordt trouwens in ieder café koffie of thee geschonken. Wel bleven er in Gent nog enkele specifieke oude koffiehuizen of tea rooms bestaan, waarvan de twee meest bekende Fritz en Mokabon zijn, beide in de Donkersteeg. Bekende en onbekende koffiehuizen

378


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 379

Afb. 6

zie je geïllustreerd in de afb. 7 tot 9. Koffie werd uiteindelijk toch vooral in de huiskring gedronken. Daar kon men ook op koffievisite. Met een kennis, een familielid of een buur er bij werd het altijd net iets feestelijker. Een heel vroeg voorbeeld van zo’n koffievisite (1811) presenteren we afzonderlijk in een fragmentje uit het bekende verhaal van Jellen en Mietje. De lijstjes met koffiehuizen zijn te vinden in de vanaf 1770 jaarlijks uitgegeven Almanachs of Wegwijzers van Gent (Stadsarchief Gent). De overige illustraties zijn afkomstig uit de rijke collectie Vliegende Bladen (Ephemera, trefwoord Café) van de UGent bibliotheek. De niet gedateerde exemplaren kunnen enkel bij benadering gesitueerd worden in de periode vóór 1911, de meeste eind 19de- begin 20ste eeuw. Commentaar overbodig. Droom even weg...

Literatuur De Potter, F. Gent, van den oudsten tijd tot heden, deel 4. Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Stad Gent. Deel 4 na, 1976. G. Debleecker, Koffiehuizen te Gent in de 18de eeuw, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Nieuwste geschiedenis, RUG, 1994.

379


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 380

Afb. 7

Afb. 8

380


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 381

Afb. 9

381


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 382

OP DE KOFFIE BIJ TANTE

Uit Jellen en Mietje, door Karel Broeckaert, 1811) Tegen het einde van de jaren 1700 was koffiedrinken ook bij de kleinburgers gemeengoed geworden. We zien dit mooi geïllustreerd in het unieke verhaal van Jellen en Mietje, arbeiderskinderen. De wees Jellen had de stiel van potbakker geleerd en de vader van Mietje was kooldrager, haar moeder Anne – Mie ‘geernaert-wyf, die ook appels, krieken, noten en moerbeziën verkocht, en ’s zondags schurren, mastellekens en andere snoeperijen’. De inhoud is bekend. Jellen (Guillaume, Willem) en Mietje denken aan trouwen. Tante (‘moeie’) Baerbera neemt de zaken van Jellen ter harte en ze nodigt de moeder van Mietje uit ‘om ’s achternoens een taske café te komen drinken, waer deze gaerne in bewilligde om verder, in de afwezigheid van de kinderen, de huwelyks-zaken te beschikken’. De scène speelt zich klaarblijkelijk in de Oostenrijkse tijd af, want onder de schamele versiersels van tantes huizeke vallen op: ‘twee vergulden schilden van geknabbeld papier, verbeeldende de eene de wyze en deugdzame Keizerin Maria - Theresia en de andere prins Karel van Lorreinen’. Tante had het door het houden van een winkeltje (onder andere in koffie en suikerspekken) en zuinig te leven iets verder gebracht en ze hield van netheid en wat decorum. ‘Alles was in haar huizeken met d’uyterste zorg opgeschikt, en te deser gelegenheid liet zy genoegzaem blyken dat zy haer wereld kende, en haer volk zeer wel ontvangen kon: de vloer was gedweild en met schoon zand bestroeid, het spiesschen kaske met den kapucienenlap opgewreven, de beste taskens aen den haek gehangen, het stof afgevaegd en op tafel gezet. Een schaelke met klontjes kandys stond in het midden. De café lang tevoren opgegoten, stond op het komfoorken stillekens te trekken. (...) “Verwachte gy nog iemand? ’T es da’k de café van over een half ure rieke, en dat hy niet en zal beteren mê daer te blyven staen, as ook waer”. “Zou ‘k wel” antwoordde moeitje, en nu werd den lang verwachten café met zeker decorum, waeraen moeder Anne - Mie niet gewend was, opgediend in eene kopere kan met drie kraentjens.

382


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 383

“G’heêt complementen gemaekt, Baerbera!” “Tes toens nog maer, gelyk het zyn moet, moeder Anne - Mie.” “Het es toch een aerdige zaeke”, hernam deze laetste, ziende de twee kraentjes tegelyk loopen, “ik kan mynen café niet missen; ‘k loope gelyk verloren, âs ‘k hem geen twee keeren daegs en drynke”. “Ik wel” zei de tante, “ ik kan alles doen en laeten, en daer passeert al meenige weeke, âs er niemand en komt, da ‘k op geenen café en peinze, al es’t da ‘k hem zelve verkoope”. “Hoe es ’t meugelyk, gebeurvrouw! Da’k nen dag zonder mynen café moest zyn, ik verging van de hoofdpyne en van de stekingen aen myne maeg.” En zo gaat de koffieklets verder. De spaarzame tante vindt dat twee oncen café daags een schone rente op een jaar uitmaken en ‘terweelent da’ me aen de cafétaefel zitten en wordt er nie’ gebreyd, noch genaeyd, maer wel gecommeerd. Moeder Anne-Mie is van een ander gedacht. “Al da’ ge spaert uyt den mond es veur de katte of veur den hond. En eens weelde by my en es niet altyd aermoê. Zou een aerme vrauwe, die van den morgend tot den avond heur vente moet oppassen, moeten gebrek lyên en krebbyten, terweelent het zwyn van heuren man alles in ’t genuyver en bier verzuypt?” Koffie was toch nog een luxe artikel in die tijd, zo blijkt. Koffiebonen moesten ingevoerd worden en de drank was daardoor relatief duur, nog net te doen voor eenvoudige luitjes die zich al eens iets meer durfden permitteren. In de jaren 1800 begon men de plaatselijk geproduceerde goedkope, gedroogde, gebrande en gemalen chicoreiwortel (suikerij, frut) aan de koffie toe te voegen. Wie niet wou toegeven dat het eigenlijk omwille van de prijs was, beriep zich op de veronderstelde heilzame effecten van dit product. Maar zover was men in de tijd van Jellen en Mietje nog niet (L.D.). Citaten uit Jellen en Mietje uitgegeven in 1932 (Antwerpen) naar een herdruk van het origineel gepubliceerd in 1842. De reclames van koffiebranderijen zijn afkomstig uit de verzameling Vliegende Bladen van de UGent bibliotheek (Ephemera, trefwoord café). Drie exemplaren zonder jaartal zijn te dateren vóór 1911, vermoedelijk eind 19de- , begin 20ste eeuw.

383


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 384

384


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 385

385


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 386

386


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 387

JEAN-BAPTISTE SCHOUTHEET (1735 - 1806) Dendermonds - Gentse notabele op de drempel van een nieuw tijdperk Danny Mattens

Inleiding: een stukje familiegeschiedenis Jean-Baptiste Schoutheet stamt uit een belangrijk Dendermonds geslacht. Hij groeide op tussen familieleden die hoge administratieve en dito bestuursfuncties uitoefenden (1). Een aantal werden priester. In het oog springend hierbij is Hendrik Jozef van Susteren, bisschop van Brugge (1715 - 1742). Daarnaast waren er ook een aantal geestelijken van mindere rang. De familie bleef doorlopend katholiek. De naam Schoutheet verwijst naar het ambt van schout. Schouten waren lokale ambtenaren belast met bestuurlijke en gerechtelijke taken. Merkwaardig is wel dat dit lange tijd effectief de belangrijkste functie was binnen de hier besproken familie met die naam rechtstreeks ontleend aan het ambt. Leden ervan oefenden dit erfelijk ambt uit in Lokeren, Daknam, Elversele en Waasmunster. De functie kadert in het feodale systeem. Dat is mooi af te leiden uit de oorspronkelijke woordvorm ‘schuld heten’ (oudst bewaard gebleven vermelding in het Middelnederlands: einde van de jaren 1100). Het is een samenstelling van ‘schout, scholt, schult’ en ‘heten’ in de zin van gebieden. Dat betekende oorspronkelijk: iemand aanspreken en bevel geven tot het voldoen van de aan de lokale feodale heer verschuldigde diensten. De naamvorm Schoutheet is ouder dan die van Schout, een vereenvoudigde vorm van de term die eveneens familienaam werd. De schoutsambten van de bekende voorouders van J.B. Schoutheet vertegenwoordigen een later stadium maar ze waren nog steeds feodaal. Ze werden samen met de meierij van Lokeren in leen gehouden van de graaf van Vlaanderen, titel die ook de latere hertogen, koningen en keizers, opvolgers van de Vlaamse graven, droegen. Functies en bezittingen die ‘lenen’ waren, hoorden volop thuis in de feodaliteit en ze vererfden volgens het feodaal erfrecht in principe via de oudste levende zoon. Enkel wanneer er geen zoon was kon de (oudste) dochter het leen of de lenen erven. De locaties van de schoutsambten laten vermoeden dat het hier besproken geslacht Schoutheet oorspronkelijk uit het Land van Waas afkomstig is. In de 16de eeuw zijn de leden ervan echter in Dendermonde terug te vinden. De eer387


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 388

ste (de) Schoutheet(e) die in die stad ging wonen zou Guy de Schoutheete geweest zijn en diens verhuis zou verband houden met zijn houding tijdens de Gentse opstand tegen Filips de Goede (1449-1453). Dit is echter onzeker. Pierre Jacques, de grootvader van de in dit artikel besproken Jean-Baptiste, was drie maal burgemeester van Dendermonde (1694-1706, 1713-1717 en 1725-1727). Diens zoon Jean-Louis, vader van Jean-Baptiste, was griffier van het Land van Dendermonde, terwijl zijn oudste zoon Pierre-Louis, broer van Jean-Baptiste, hoogschepen van het Land van Dendermonde en voorzitter was van het leenhof gevestigd in dezelfde stad. Een leenhof is een gerechtshof bevoegd voor zaken in verband met feodale lenen. In 1733 slaagde de grootmoeder van Jean-Baptiste, Mathilde-Louise van Calendries, er in de familie door keizer Karel VI te Wenen in de adelstand te laten verheffen (2). Dat gebeurde op haar eigen vraag en kosten. De nieuw geadelde familie behoorde tot wat in Frankrijk vanwege de advocatentoga, de ‘noblesse de robe’ genoemd werd. De adellijke titel was overdraagbaar op alle kinderen. Het toegekende wapen werd als volgt geblazoeneerd (3, 4): de sable, à deux ceps d’or, mise en face l’un contre l’autre... heaume d’argent, grillé et liseré d’or, aux hachemens et bourlet d’or et de sable, et pour cimier un lion issant de gueules, entre un vol d’or et de sable portant pour devise “In compede virtus”. In het Nederlands luidt dit: in sabel twee gekoppelde kluisters van goud dwarsbalkgewijs [in faas] geplaatst, die van rechts naar beneden, die van links naar boven gericht. De leuze luidt dan weer: In compede virtus, of in het Frans: Courage dans les ceps. De kluisters verwijzen naar de functie van schout (afb. 1).

Afb. 1. Wapenschild van de familie op de geklasseerde grafzerk aan de gevel van de parochiekerk van Oostakker. Het gaat hier om het zerk van het echtpaar ridder Pierre Louis Emmanuel de Schoutheete de Tervarent en barones Charlotte de Villers d’Olgrand. De zerk is wel aan restauratie toe. (Foto 2010)

388


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 389

Pas in de Hollandse tijd werd ‘Tervarent’ aan de eigenlijke familienaam toegevoegd. Dat was de benaming van een heerlijkheid in het Land van Waas (Bazel) die via erfenis in het bezit van de familie gekomen was. De familienaam werd bij die gelegenheid voorzien van ‘scharnieren’ volgens de Franse mode van die tijd: ‘de Schoutheete de Tervarent’. Het Franse ‘de’ betekent natuurlijk ‘van’, iets wat de naam een absurd tintje gaf, tenzij je kon voorwenden geen notie te hebben van de betekenis van de familienaam Schoutheet. Jean Baptiste, de man die in dit artikel beschreven wordt, had daar niets mee te zien. Hij bleef doorlopend de naam Schoutheet dragen (afb. 2).

Afb. 2. Handtekening van Jean Baptiste (Familiearchief de Schoutheete de Tervarent).

Jean Baptiste Schoutheet: Gentse carrière Jean-Baptiste, zoon van Jean-Louis Schoutheet en de uit Brugge afkomstige Isabella van Steelant werd op 12 april 1735 in Dendermonde in dit geadeld geslacht als jonkheer geboren (5). Hij trok naar de universiteit van Leuven en behaalde er het diploma van licentiaat in de beide rechten op 17 augustus 1759 (6). Daarna zakt hij af naar Gent waar hij aanvankelijk als ‘gewoon’ advocaat aan de slag ging tot hij op 8 juli 1778 de eed aflegde als advocaat bij de Raad van Vlaanderen (7). Rechtenstudies en vooral het behalen van het desbetreffende diploma werden in die tijd beschouwd als toegangskaartje tot hoge functies in stedelijke administraties of tot de diplomatie. Naast een loopbaan als advocaat ontwikkelde Jean-Baptiste Schoutheet een politieke carrière als schepen van de Keure van de stad Gent. Hierover verder meer. Jean-Baptiste was lang niet de eerste met de naam Schoutheet die in Gent bestuurlijke functies waarnam. Reeds in de 14de eeuw, meer bepaald in 1345, was een Gillis de Schoutheete, heer van Pont(e)raven, een heerlijkheid onder Waasmunster, schepen van de Keure van Gent (8). Deze Gillis is een van de vermeende voorouders van onze Jean-Baptiste Schoutheet. Er zullen overigens meerdere heren van Pont(e)raven en andere Schoutheetes en aanverwanten schepen van de Keure van Gent worden. De familierelatie met de hier

389


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 390

besproken familie is niet altijd duidelijk. Om de loopbaan te reconstrueren baseerden we ons niet op verhalende kronieken die nogal wat onnauwkeurigheden bevatten, maar in de eerste plaats op de Wegwijzer van Gent aanvangend in 1770 en jaarlijks verschijnend. Volgende functies staan daarin genoteerd voor Jean Baptiste: 1780: 12de (voorlaatste) plaats op de schepenbank van de Keure; 1781: 11de plaats; 1782: 10de plaats; 1783: 9de plaats; 1789: 5de plaats; 1790: 5de plaats; 1792: 5de plaats; 1793: 4de plaats; 1794: 2de plaats. In de gedrukte uitgave van het Memorieboek der Stad Ghent van ‘t jaer 1301 tot 1793 zijn deze functies slechts fragmentarisch terug te vinden. De schepenplaatsen verschillen: 1788 (geen opgave van plaats); 1792 (4de plaats); 1793 (2de plaats). De lijst is niet volledig (9). Schoutheet werd in 1778 voor de eerste maal schepen in opvolging van Philippe Vilain XIIII die tot hoogbaljuw bevorderd was en hij kreeg meteen de zorg voor de stadsgebouwen en openbare werken toegewezen. Die benoemingen had hij vooral te danken aan zijn Leuvense studiegenoot, de invloedrijke raadsheer De Grave (10). De rangorde in de schepenbank van de Keure weerspiegelt de gestage opgang van Schoutheet in de stedelijke hiërarchie. Samengevat kunnen we stellen dat J.B. Schoutheet gedurende een kleine vijftien jaar schepen was van de grootste stad van Vlaanderen (buiten Brabant). Als houder van de tweede plaats in de schepenbank van de Keure (meer prestigieus dan Gedele) was hij aan het einde van zijn carrière de op één na belangrijkste figuur van Gent. Hij betekende dus ook in Vlaanderen een en ander. Maar na 1793/1794 is zijn loopbaan als schepen afgelopen. De Fransen namen in 1795 het roer helemaal in handen en er kwam definitief een einde aan de oude bestuursvorm. Piet Lenders (11), de beste kenner van de Gentse stadsoverheid in die periode, laat aan de hand van de bronnen Jean-Baptiste Schoutheet omschrijven als een zeer verstandig man. Hij kreeg openbare werken toegewezen en zal die bevoegdheid ook jarenlang behouden. Hij was al die tijd verantwoordelijk voor de stadsgebouwen en hij kreeg daar een aparte vergoeding voor. Eén welbepaalde onderneming torent boven alle andere uit: de slechting van de stadsvesten. De stad brak toen uit zijn karkan en ging een nieuwe fase tegemoet. Voor Schoutheet moet dit de eerste en grootste opdracht geweest zijn. Al meteen aan het begin van zijn carrière als stedelijk verantwoordelijke ging de grootscheepse afbraak van de militaire versterkingen in en rond Gent van start (1782). Jozef II had daartoe de opdracht gegeven (12, 13). Die werken gebeurden onder de leiding van Schoutheet, Goethals en Corthals. Het trio was ook belast met de liquidatie, zeg maar de verkoop, van het afbraakmateriaal. In de Wegwijzer van Gent wordt Schoutheet vanaf 1771 tot 1783 vermeld als een van meer dan tien (!) ‘dienende directeuren ordinaire’ van de ‘Koninklijke

390


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 391

Academie der Schilder -, Teeken - en Bauw - konst’ binnen Gend. Daarna blijft hij nog tot in 1788 aan als een van de twee of drie‘directeurs honoraire’. Vermoedelijk was dat zelfs voor de dienende directeuren niet veel meer dan een erefunctie (14). ‘Le tout Gand’ stelde blijkbaar prijs op die titel. Voor Schoutheet paste dat wel bij zijn taak als bestuurder van de stadswerken en stadsgebouwen. De Academie was immers in de eerste plaats bedoeld om een naar de normen van de tijd degelijke opleiding in de bouwkunst aan te bieden(15). Belangstelling voor kunsten blijkt trouwens een familietrekje te zijn. Meerdere leden van deze familie, nu de Schoutheete de Tervarent, waren sterk geïnteresseerd in kunst, geschiedenis en genealogie. Als bezitter van een universitair diploma, gefortuneerde vrijgezel, magistraat en politiek geëngageerde was Jean-Baptiste Schoutheet allicht een gegeerde kandidaat voor lidmaatschap van vrijmetselaargenootschappen. Tot nu toe werd echter geen enkel lidmaatschap teruggevonden (16).

Woningen en bezittingen Vermoedelijk kort na het behalen in 1759 van zijn diploma van licentiaat in de beide rechten vestigde J.B. Schoutheet zich in Gent, maar het is pas vanaf 1770 dat we via het familiearchief de Schoutheete de Tervarent en de Wegwiizers van Gent te weten komen waar hij woonde. Dat was zeker niet in zijn huys van plaisance in Oostakker, want dat werd verhuurd. Pas in 1832 nam ridder Pierre Louis Emmanuel de Schoutheete de Tervarent als eerste lid van dit geslacht zijn intrek in het kasteel. Jean Baptiste Schoutheet was allesbehalve honkvast. We vinden hem op vier verschillende plaatsen in het stadscentrum terug en hij moet ook nog elders gewoond hebben. Het lijstje met zijn woonplaatsen vangt immers pas aan wanneer hij al 35 jaar oud was. Verder vertelt het familiearchief ons ook niet of de huizen die hij bewoonde zijn eigendom waren of niet. De adressenlijst die aan de hand van de Wegwijzers vanaf 1770 kan opgemaakt worden is wel volledig: ieder jaar werden de adressen van de raadsheren van de Raad van Vlaanderen zorgvuldig opgelijst. De vroegst bekende woning van J.B. Schoutheet was aan het Gewad, (in ’t Ghewat, vanaf minstens 1770), soms aangeduid als ‘bij de augustijnen’. Die buurt was een geliefde woonplek voor de advocaten van de Raad van Vlaanderen die toen in het nabijgelegen Gravensteen zetelde. In 1779 verkast Schoutheet naar een huis bij de kruising van de Nederpolder met de Kapittelstraat en de Kwaadham, buurt die als ‘bij de Kalkoense Haan’ bekend stond (17) . Hij blijft er amper twee jaar waarna hij eveneens heel kort in de Volderstraat ging wonen. Die locatie werd in zijn adresopgaven ook aange-

391


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 392

duid als ‘bij de ex jesuite - kercke’ of ‘by den nieuwen Raed’. Bij zijn werkplek dus, want de Raad van Vlaanderen was verhuisd naar het vroegere klooster van de jezuïeten na de opheffing van die orde door keizerin Maria Theresia. Na nauwelijks drie jaar trekt hij in 1784 naar de Ketelpoort, locatie die ook aangeduid werd als ‘bij de recollecten’. Dat was bij het minderbroedersklooster dat toen al was afgebroken en voordien grosso modo de plaats innam van het justitiepaleis aan het Koophandelsplein. In nog andere documenten wordt deze woonplaats ‘bij het Kuipgat’ gesitueerd: bij de Leiestuw die daar lag. In de Wegwijzers van 1784 tot 1788 wordt hij vermeld als wonende Ketelpoorte. Daar verblijft Jean Baptiste ruim twintig jaar tot vermoedelijk kort voor zijn dood. De beschrijving van de goederen die opgemaakt werd bij zijn overlijden handelt over zijn verblijf aan de toen afgebroken Ketelpoort (18): wordende alhier te kennen gegeven dat den heere overledenen [Jean-Baptiste Schoutheet] heeft gekoght den grond van de gewesen Ketelpoorte in Ghendt, ende daer op gebouwt een huijs (19). De beschrijving van de notaris vermeldt dat voorders gekoght is eenigen grondt van het gewesen clooster der recolletten aldaer. Jean-Baptiste kocht deze gronden op 14 nivôse an X (04.01.1802). Verder lezen we: en is dien grond oock ten deele bebouwt, bestaende het batiment en huys alsoo in twee woningen, daer van d’eene is bewoont geweest by den heere overledenen (...). Dat hij in 1801 bij de Ketelpoort woonde weten we met zekerheid, want een stroman die voor Jean-Baptiste eigendommen aankoopt, stuurt hem in dat jaar nog een brief op dit adres (20). De naar de normen van die tijd al hoogbejaarde ongehuwd gebleven Jean Baptiste sterft -71 jaar oud - in 1806 in zijn oude vaderstad Dendermonde, vermoedelijk in de schoot van zijn familie (en erfgenamen). Onder andere zijn woonplaatsen tonen aan dat Jean-Baptiste Schoutheet tot de welstellende ingezetenen van de stad Gent behoorde. Ze lagen allemaal in de betere buurten van de stad. Als schepen van de Keure belast met het beheer van de Gentse stadseigendommen was hij van alles op de hoogte en wist hij waar er koopjes te doen waren. Naast de hierboven aangegeven woningen bij de Ketelpoort bezat hij in de periode 1779 – 1793 ook een huis bij de Watermolenbrug (Braempoort), huis dat hij verhuurde. De functies van advocaat bij de Raad van Vlaanderen, van schepen van de Keure belast met de stadswerken hebben Schoutheet zeker geen windeieren gelegd. Hij werd er zelfs ronduit rijk mee. Dat liet hem toe belangrijke eigendommen aan te kopen. In 1786 verwierf hij bij openbare verkoop uit de nalatenschap van Pieter-Ignace de Corte gronden in Oostakker (nu SintAmandsberg). Deze, naar de maatstaven van onze streken massieve aankoop betrof het gedeelte van het Westveld (Sint-Amandsberg) waar nu de woningen

392


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 393

staan van de sociale woonmaatschappijen C.V. Volkshaard en de Gentse Haard en rond het huidige stadsparkje in die buurt. Het overgrote deel van de aangekochte goederen was echter gesitueerd in de Roosbroeken. Verder bezat hij door overerving ook twee lenen waarvan het ene zich uitstrekte van op de Oude Bareel te Oostakker tot aan Zingemkouter, en het tweede op Slotenkouter lag (21). Bij het overlijden van Jean-Baptiste Schoutheet in 1806 besloeg dit alles samen een oppervlakte van 28.948 roeden of ongeveer 43 ha. Jean - Baptiste had uiteraard ook nog een stuk familiekapitaal ter beschikking. Hierbij moet er nog op gewezen worden dat zijn belangrijkste bezittingen niet in Gent of het Gentse te vinden waren. Het zwaartepunt lag veeleer in het Land van Waas en Zeeland. Daarnaast bezat hij ook niet onaardige onroerende goederen in West-Vlaanderen, meer bepaald in het Brugse Vrije, onder andere te Wijnendale (Torhout). Waarschijnlijk waren die afkomstig uit erfenissen via Isabella van Steelant.

Besluit Uiteindelijk is de betekenis van Jean Baptiste Schoutheet vooral gelegen in zijn rol bij het bestuur van de stad in de periode net voor de Franse tijd. Piet Lenders schildert een indringend beeld van hoe het er aan toe ging bij de stadsfinanciën vooraleer de centrale overheid ingreep, onder andere via de Grave,vriend van Jean Baptiste. Ook al was Schoutheet misschien slechts een werktuig in diens handen, de lokale verankering was belangrijk voor de sanering. We mogen stellen dat Jean Baptiste Schoutheet, wiens familiegeschiedenis en zelfs zijn familienaam van ‘schout’ nog helemaal verankert zitten in het ten einde lopende feodaal regime, actief deelnam aan de omvorming van Gent naar de stad die we nu kennen. Het feit dat zijn publieke carrière afgelopen was bij de definitieve overname van de macht door de revolutionaire Fransen doet daar geen afbreuk aan. Schoutheet was een man van de Nieuwe Tijd en hoorde thuis in wat door historici wel eens ‘de lange 19de eeuw’ genoemd wordt (1789 of laatste kwart van de 18de eeuw tot 1914).Tot slot nog dit. Wie op zoek is naar een afbeelding van Jean-Baptiste Schoutheet is er aan voor de moeite. Noch in het familiearchief, noch bij de familieleden de Schoutheete de Tervarent is er een afbeelding van deze man te vinden. Noten 1.

Dit artikel is een aangevulde bewerking van een eerder verschenen tekst: Mattens, D. (2013). Jean-Baptiste Schouteet, schepen van de Keure in Gent en advocaat bij de Raad van Vlaanderen, Vlaamse Stam, jg. 48 nr. 3, p. 232-239. Over de oorsprong van de familie blij-

393


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 394

2.

3.

4.

5.

6. 7. 8.

9.

10.

11. 12.

13. 14.

15.

16.

17.

ven nogal wat onduidelijkheden bestaan. Ridder Amédée de Schoutheete de Tervarent die de familiegeschiedenis in de 19de eeuw te boek stelde legt de oorsprong bij de Nederlandse familie van Zuylen, de Hollande. Tevens verwijst hij naar een band met de Nederlandse familie van Zaamslag (de Schoutheete de Tervarent, A., Histoire de la Maison de Schoutheete, du Pays de Waes, issue de celle de van Zuylen, de Hollande (1861). De actuele beheerder van het familiearchief de Schoutheete de Tervarent ziet dat echter anders. Noch voor het ene, noch voor het andere zijn echte bewijzen gevonden. De visie van de beheerder van het familiearchief klinkt aannemelijker. De Dendermondse notabelen en de pastoor in het bijzonder hadden het er moeilijk mee dat de weduwe de adeltitel had gekocht, zogezegd om de “goede houding” van haar overleden echtgenoot te benadrukken. Diens houding was echter bij momenten eerder dubieus. Dat men een adeltitel kon aanvragen was in die tijd heel gewoon. De achttiende eeuwse succesvolle zakenlui leefden als edellieden, dit wil zeggen met de nodige grandeur. Zij bouwden “palazzi” (denk maar aan de gebouwen in de Veldstraat en op de Kouter), kochten of bouwden buitenverblijven net buiten Gent en kochten adellijke titels. Voorbeelden hiervan zijn onder andere de families de Potter en Morel. Pas bij de schrijven van de Belgische grondwet heeft men dit aan banden gelegd en is het nu alleen een prerogatief van de koning om personen in de adelstand te verheffen. Duerloo, L., Janssens, P. Wapenboek van de Belgische adel van de 15de tot de 20ste eeuw. NZ. (1992), p.. 455-456. O’Kelly de Galway, A., Dictionnaire des cris d’armes et devises des personnes célèbres et des familles nobles et autres de la Belgique ancienne et moderne (1865). In het Land van Waas leefde er ook een familie van Steelant, maar daar heeft deze Isabella van Steelant niets mee te maken, althans niet rechtstreeks. de Schoutheete de Tervarent, A. (1861). de Schoutheete de Tervarent, A. (1861). D’Haese, D. (2011). De acht kastelen van Waasmunster. Hun geschiedenis en hun bewoners, p. 38-77). Volgens de uitgave door J. Meyer, F. (1767). Description du jubilé de sept cens ans de S. Macaire, patron particulier contre la peste, qui sera célébré dans la Ville de Gand capitale de la Flandre zou Jean-Baptiste Schoutheet in 1767, hij was toen 32 jaar oud, 10de schepen van Gedele van de stad Gent geweest zijn. Deze vermelding is twijfelachtig omdat daar nergens anders bevestiging van is gevonden. Het familiearchief de Schoutheete de Tervarent maakt hier evenmin melding van. Lenders, P. (1990). Gent, een stad tussen traditie en verlichting (1750−1787), UGA, Kortrijk –Heule, p. 271, 375-376. Lenders, P. (1990). p. 376. Jozef II beval in 1782 de afbraak van de stadsversterkingen en de verkoop van het afbraakmateriaal. Lenders, P. (1990). p. 466. Jean-Baptiste Schoutheet ondertekende bvb. de uitgavenstaat van de vergoedingen aan de trompetters bij de jaarlijkse prijsuitreiking op de academie. De Doncker, T. (2013). Hupsicheyt en hantgedaet. Kunstacademie en ambachtsgilden te Gent, ca. 1748−1800. Doctoraatsscriptie UGent, pp. 471. Schrans, G. (2009). Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIde eeuw, Gent, Liberaal Archief, 2de uitg., pp. 830. De Potter, F. (vanaf 1888). Gent van de oudsten tijd tot heden, Gent, deel 5, p. 467 en 502. Volgens Frans De Potter was De Kalkoense Haan, een huisnaam, zo bekend dat hij gebruikt werd om de buurt aan te duiden. Een kalkoense haan is natuurlijk een mannelijke kalkoen.

394


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 395

18. 19.

20. 21.

De naam komt nog voor in de uitdrukking ‘zo rood als een kalkoense haan’. Familiearchief de Schoutheete de Tervarent. We weten niet van wie hij die gronden kocht, maar gezien het tijdstip mogen we er van uitgaan dat het om zogenaamde nationale goederen, in dit geval kloostergoederen, ging die door de Fransen waren aangeslagen. Het familiearchief geeft hierover geen uitsluitsel. Familiearchief de Schoutheete de Tervarent. Dit leen grensde aan het gerecht van Sint-Baafs op Sint-Amandsberg. Het tweede leen, leentje eigenlijk, was slechts 80 roeden groot.

Zonderlinge Gentse plaatsnamen

DUISTERE PLAATSNAMEN VERKLAARD DOOR MAURITS GYSSELING

Ter inleiding van een nieuwe reeks in Ghendtsche Tydinghen over eigenaardige, zelfs zonderlinge Gentse plaatsnamen, willen we de belangrijkste en meest betrouwbare bron voor onze kennis daaromtrent even belichten: het toponymisch (plaatsnaamkundig) en etymologisch werk van Maurits Gysseling, de man naar wie ons documentatiecentrum in het Sint-Amandsbergse begijnhof genoemd is: het DSMG, voluit het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis Dr. Maurits Gysseling. Etymologie (volgens van Dale: wetenschap die de oorsprong en de geschiedenis van de woorden opspoort) is voor niet-specialisten een glibberige en gevaarlijke materie. Voor men er erg in heeft belandt men via eigen veronderstellingen, afleidingen, klankovereenkomsten en dergelijke in een fantasiewereld. Gelukkig worden we voor wat de plaatsnamen te Gent en omgeving verwend door de vele publicaties van Maurits Gysseling (Oudenburg 1919 Gent 1997)1. De man was in de eerste plaats filoloog met als specialisatie toponymie (plaatsnaamkunde). In die hoedanigheid genoot – en geniet hij nog steeds – een grote faam in heel ons taalgebied en zelfs erbuiten. Met hem beschikken we over de best mogelijke gids. Hij is wat namenuitleg betreft bijvoorbeeld veel betrouwbaarder dan stadsarchivaris Victor Fris. Deze histori-

395


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 396

cus was een kenner van (vooral de politieke) Gentse geschiedenis, maar hij was geen taalkundige. In zijn overigens uitstekend boekje De oude straatnamen van Gent (1925) zijn enkele naamuitleggingen te vinden die afwijken van wat hieronder staat. Ze werden gecorrigeerd door Gysseling. Hoewel de vele woordverklaringen door Gysseling zelf gepubliceerd werden2, vonden we het toch nuttig een selectie te maken van de meest onduidelijke of verwarrende Gentse plaatsnamen. Hijzelf behandelde enkel de vroege plaatsnamen (met bewaard gebleven vermeldingen, op enkele uitzonderingen na, uit de 14de eeuw of nog vroeger), waardoor de hier gepresenteerde selectie eveneens ingeperkt werd. We beperken ons tot de nog bestaande straten en namen. Enkele van de hier aangehaalde betekenissen zijn goed bekend, de meeste zijn dat duidelijk minder. Sommige verklaringen - niet zo veel! - blijven controversieel. We houden ons echter strikt aan wat door Dr. Gysseling naar voor gebracht werd. Enkele verduidelijkende aanvullingen bij overigens niet of moeilijk te contesteren verklaringen staan hierna aangeduid met LD. Luc Devriese, namens de redactie

B Bagattenstraat 1268 Pargaten strate. Uit ‘parre’, ‘perre’ (hek) en ‘gat’ (opening, toegangsweg).

Bennesteeg Eind 13de eeuw. Benninsteghe. Persoonsnaam ‘Bennin’.

Berouw 1343 Beroustrate Uit ‘bar’ (kaal) en ‘ouwe’: vruchtbaar alluviaal land aan een waterloop.

Boeksteeg 1360 Bouc steghe. Bouc (beuk). Briel (Groenebriel, Houtbriel) Groenebriel: 1244 de Brelo; 1326 anden Groenen briel. Houtbriel: 1254 brelum juxta hospitale (bedoeld wordt: het godshuis Sint-Jan in d’Olie; 1295 up den Houtbriel. Briel klimt op tot het Keltisch ‘brogilos’ en het Indo-germaans ‘bheragh’: omheinen. Nog te vinden in het Griekse phragma (cfr. diaphragma) en het Nederlandse burg (zie hieronder bij Oudburg)3.

Burgstraat 1242 Borcstrate. Straat leidend van de Oudburg naar Ritsenborg (zie 396


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 397

Luxemburgstraat) en veeleer genoemd naar deze laatste. Dus niet naar het Gravensteen (LD)!

C Cataloniëstraat. Tot in de 19de eeuw Kattesteeg 1323 inde Cattenstege. Een vroeg geval van een fantasievolle opwaardering van een te gemeen gevonden naam4. Afgeleid van kat als toverdier. Wellicht vanwege het Sint-Niklaaskerkhof er naast. Elders, zoals op de Kattenberg, een veel jonger toponiem, waren de ‘katten’ uitspringende of verhoogde onderdelen van een verdedigingswal (LD).

D Drabstraat 1208 Drabbestrate. ‘Drabbe’ (modder). Niet toevallig de straat leidend naar de Poel.

E Einde Were 1385 Ten ende vander werelt. Zie een volgende bijdrage in deze reeks (LD).

Erpelsteeg 1315 d’Eerpelsteghe. Erpel (woerd: mannetjeseend). Maar waarom?

H Hazewindstraat 1322 ant Steghskin ten windase. Geen hazewinden aan de Graslei, wel een windas (as of wiel om via een opwindende koord lasten nader te halen of op te hijsen - L.D.) en een huis ‘De Windas’ daarnaar genoemd.

Heilige Geeststraat 1327 in selelegs Gheest stege. Heilige Geest: ‘armentafel’ in elke parochiekerk.

Heirnis Eind 14de-eeuw tusschen beede den heernessen (bedoeld zijn: de Grote en de Kleine Heirnis - LD). Uit herd (kudde, cfr. herder). Gemeenschappelijke weide.

Heuvelpoort Zie Overpoort.

Hoofdbrug 1274 le pont con apiele Hovebrighe. Voornaamste brug. Wel iets prozaïscher dan het al heel oude verhaal over de Onthoofdingsbrug waar een vader zou onthoofd geworden zijn door zijn zoon (LD). 397


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 398

I Iepenstraat, vroeger Ieperstraat 1341 d’Yperstrate. Niet afgeleid van de stad maar wel degelijk van ‘ieper’ veronderstelde oude vorm van de iepboom (iep of olm, LD).

Ingelandgat 1369 bi den gate van Inghelant. Uit ‘angi’ (weide): toegang tot een weiland.

K Kalandeberg 1208 Calandberch. Vermoedelijk uit ‘kalande’ (koopliedengilde, cfr. klant, chalandise) dat zelf waarschijnlijk afgeleid werd uit spreken, babbelen. Oudnederlands ‘calla’, Middelnederlands ‘callen’. Het woord ‘gilde’ (broederschap) is nog een andere afleiding (zie ook Gysseling, M. 1986, p. 15).

Kasterbant 1151-1177 supra Casterbant (westelijk deel van de Heirnis of de Grote Heernesse; een van de oudste Gentse toponiemen). De verklaring ‘bamud’ (beemd) en misschien vee (Engels cattle) of ‘kachtel’ (West-Vlaams: veulen) in Gysseling (1954) werd door de auteur in zijn bijdrage in ‘Van wei tot wijk. Honderd jaar Heirnis’ (Gent 1988) verlaten. Hij opteert onzeker voor hetzij ‘de schitterende (hier boomloze) streek’, hetzij voor ‘de uitspringende streek’. In dat laatste geval zinspeelt de naam op de scherpe Scheldebocht bij de Keizerpoort.

Keizerbrug 1381 ter Keyser porten. Meestal Sente Claren porte genoemd naar het dichtbij gelegen Rijke Klarenklooster. Gelegen op de weg naar het keizerrijk, buiten de poort vervolgend over de Oude Brusselseweg). De benaming is veel ouder dan keizer Karel V en de op die plek gelegen papiermolen van Pieter de Keysere die er soms mee geassocieerd worden. De eerste hief trouwens de al lang theoretisch geworden onderhorigheid aan het Duitse keizerrijk formeel op (LD).

Koningstraat 1424 inde Conincstrate, voordien ‘beneden Zandberge’ genoemd. Uit de persoonsnaam de Coninck.

Kortedagstraat Uit Ondadige stege. Van ‘ondadig’ (misdadig, zedelijk verdorven). De vermelding inder Ondadege stege in 1326 (en ook talrijke latere) sloegen echter op de huidige Saghermanstraat, zijstraat (zijsteeg) van de Kortedagstraat. De naam ging over op de grotere straat waarin de steeg uitliep.

398


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 399

Krommewal 1369 up den Crommen wael. Uit ‘waal’ (kolk).

Kwaadham 1212 in den Quaetham. Uit ‘’kwaad’ (oudere betekenis ‘drek’)5 en ‘ham’ (in een inundatiegebied uitspringende hoek hoger land).

L Luxemburgstraat 1315 in Ricenborgh, in Richenborgh. Later ook Ritsenborg. Uit Germaans ‘hrîdan’(koorts), Middelnederlands ‘rîden’ (rillen) en Nederlands ‘ritsig’ (koorstig en afleiding ‘geil’). Hrîdisk (datief hrîdiskan) burg: bevende burg. We citeren: ‘De grond was hier zo drassig dat een aldaar gebouwde burg, die natuurlijk in die tijd van hout was, inderdaad wankel moet geweest zijn’. Het woord burg kan echter ook omheining betekenen (zie Oudburg). Zeker niet de minst intrigerende Gentse straatnaam (LD).

M Minnemeers 1338 in de Minnemersch; 1356 ter Minnen mersch. Uit Germaans ‘mannja’ (watergeest), een afleiding van man, later onder invloed van minnen (Nederlands ‘minne’, nu ‘meermin’) vervrouwelijkt.

Moutstraat 1438 vander Maelsteghe. Uit ‘male’ (inzakking, depressie).

N Nekkersput – Nekkersberg 1390 Neckers put; ca. 1360 Neckers berch. Middelnederlands ‘necker’ (watergeest).

Nodenaysteeg 1370 in Noddenays steghe. Familienaam. Het hoekhuis met de Veldstraat werd in 1357 ‘Noddenais steen’ genoemd.

O Onderbergen 1212 Onderbergen, Underbergen. Straat op de naar de Leie hellende oeverzone. In onze streken werden verhevenheden van nauwelijks enkele meter hoog effectief al ‘bergen’ genoemd6.

Onderstraat 1241 Hongerstrate. ‘Honger’ (spook en slang als griezeldier). Overvloedig vergelijkingsmateriaal uit andere gemeenten bij Gysseling, 1954. 399


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 400

Overpoort 1325 ter Overporten; ter Heuverporten. Hoger gelegen poort. Heuvelpoort is een variant van hetzelfde.

Oudburg 1199 in veteri castro. Ondanks deze vroege Latijnse vertaling die duidt op ‘oud’ (vetus) en nog een andere mogelijke betekenis in de zin van ‘hoog’, was Gysseling in een latere interpretatie7 geneigd het lid ‘oud’ eerder te begrijpen als ‘groot’, ‘ruim’. Een burg was niet noodzakelijk een versterkte toren of kasteel. Het woord kan ook een omheining of een omheinde zone aanduiden. Wij citeren: ‘Oudeburg zou dan betekenen: ruime omsluiting ter afweer, en vandaar dat omsloten gebied zelf. Te Gent slaat dat op de vier waterlopen die de Oudburg omringen’ (Lieve, Plotersgracht, Schipgracht en Leie). De Lieve was in 1199 nog niet gegraven, maar het dichtst bij het centrum gelegen deel ervan is een oude Leiearm. Voor de oudere Schipgracht (periode van aanleg niet gekend) geldt hetzelfde.

R Ramen Op Sint-Pieters al vermeld in 1268 in tentoriis. Bij de huidige straatnaam: 1315 vanden ramen in Ricenborgh ende Portackere. Ramen waarop drogende lakens gespannen werden stonden op diverse plaatsen in de stad opgesteld.

Ridderstraat 1349 inde Rudderstrate. Uit ‘rund’ (Runderstraat). Liep uit op de plaats (nu Vlasmarkt) waar tot in de 17de eeuw de Gentse veemarkten gehouden werden (LD). De verlenging heette tot in 1943 Korte Koestraat (nu Jan Palfijnstraat). Twee gevallen van upgrading van als te vulgair beschouwde namen (LD).

S Stoofstraat De enige nog overgeblevene van de vele stoofstraatnamen. Tussen Onderbergen en de Recollettenlei werd al in 1350 vermeld: vander Stove stege. ‘Stove’: badinrichting, ook ontuchthuis. Gysseling (1954) geeft vijf straten (allen steegjes) aan met die naam vermeld in de 14de eeuw.

T Tussen ’t Pas 1333 de brugghe over tpas. Pas: doorgang (passeren, passage).

400


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 401

W Werregarenstraat 1353 up den oernic (hoek) van Werregaren steghe. Het hoekhuis op de Hoogpoort heette ‘Werregaren’. Vermoedelijk genoemd naar de Gentse familie Werregaren wiens naam verward garen betekent.

Z Zieklien 1321 vor der Ziekerliede. Een zieke was in de middeleeuwen synoniem voor melaatse (vgl. Frans maladrerie: leprozerij en malade. Zie twee artikels over dit onderwerp in Ghendtsche Tydinghen, jg. 41, 2012 (LD). Deze mensen kregen verplichte verblijfplaatsen buiten de stadspoorten opgelegd. Naast de locatie ten oosten van het huidige Zieklien, waren er in 1353 vermeldingen buiten de Brugse poort (Overbrouc vore der Zieker liede) en in 1373 buiten de Muidepoort (bachten der Zieker lieden up Artvore). Noten (1). Naast de monumentale uitgaven van Latijnse en Middelnederlandse teksten, talloze artikels over plaatsnaamkunde en het Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord Frankrijk en West Duitsland (voor 1226), Brussel - Tongeren, 1960, delen 1 en 2, pp. 1407. (2). Het allergrootste deel van de woordverklaringen en bronvermeldingen is te vinden in Gysseling, M., Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen, 1954, pp. 89. Dit werd hier en daar aangevuld met gegevens uit de hieronder aangehaalde artikels van dezelfde auteur. (3). De verklaring van ‘briel’ staat uitvoerig te lezen in Gysseling, M., Uit de vroege geschiedenis van Gent en de Oost-Oudburg in Jaarboek Oost-Oudburg, 1986, jg. 23, p.16. (4) Tal van Gentse voorbeelden en een stukje mentaliteitsgeschiedenis bij Devriese, L., 2005, Straatnamen en prestige. Vies wordt netjes en banaal wordt lyrisch te Gent. In: Gandavum, jg. 10, nr. 4, p. 5-11. (5). Deze interpretatie van ‘kwaad’ als ‘drek’ is afkomstig uit Gysseling, M., 1986, p.16. (6). Gysseling, M., Speurtocht in het vroege verleden van Gent en omgeving. In: Jaarboek Oost-Oudburg, 1980, jg. 17, p.8-9. (7). Gysseling, M., De naam Oudburg. In Jaarboek Oost-Oudburg, 1990, jg. 27, p. 96-100.

401


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 402

CARLOS DE VRIESE

Daniël Van Ryssel

lk heb in mijn leven nooit een meer bescheiden man ontmoet dan Carlos De Vriese (Ledeberg, 1926). Hij studeerde in de oorlogsjaren aan de Rijksnormaal te Gent (waar hij als zeventienjarige is afgestudeerd) en is zijn hele loopbaan in het stedelijk onderwijs actief geweest, het langst en tot hij met pensioen ging te Meulestede. Hij moet een enthousiast en stimulerend lesgever zijn geweest. Mooie verhalen kan hij vertellen o.a. over wat hij gehoord heeft van vrouwen die aan de schoolpoort op hun kinderen stonden te wachten. (“Ik heb mijn vent laten zitten omdat hij het geen vijf keer per dag meer kan zoals vroeger.”) Zijn hele leven heeft hij last gehad van steeds terugkerende migraine, waar hij zich iedere week een paar dagen echt ziek door voelde. Carlos is ook een heel sociaal man, maar dringt zich nooit op en hij staat ook nooit ergens op de eerste rij. Hij is ook soms wel wat verward. Zo herinner ik mij dat hij eens een voordracht gaf over Esperanto... maar zijn papieren zaten zodanig door elkaar, dat hij een deel van wat hij te zeggen had, heeft moeten laten vallen omdat hij de volgende bladen niet terugvond. Maar hij was tegelijkertijd veel meer dan dat. lk ken niemand die zo belezen is als Carlos. Alles wat literatuur en filosofie betreft heeft hij gelezen... en hij schuimt nog dagelijks de boekhandels en antiquariaten af op zoek naar nieuwe lectuur. Behalve alle West-Europese talen heeft hij ook een actieve kennis van Russisch, Tsjechisch en Esperanto en zijn droom is op een dag Chinees te gaan leren. Anekdote: Toen hij op een dag naar zijn geliefkoosd TsjechoSlowakije op reis vertrok, nam hij een boek mee om onderweg te lezen. Wat nam hij mee? Een Agatha Christie in het Russisch. Ik heb de naam Carlos De Vriese voor het eerst gelezen onder een bijdrage “Evangelie volgens Judas” die in 1970 in Yang is verschenen. Pas een jaar later heb ik Carlos persoonlijk leren kennen. We konden het dadelijk goed met elkaar vinden en hij vertelde me dat hij dagelijks niet alleen las, maar ‘s morgens vroeg ook dagelijks schreef: leerboeken voor het lager onderwijs, kinderboeken, bijdragen over de dagelijkse schoolpraktijk en didactiek voor het tijdschrift “Persoon en Gemeenschap”, SF-verhalen, aforismen, vertalingen en besprekingen van Russische en Tsjechische literatuur. 402


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 403

Zo iemand konden we natuurlijk goed gebruiken en kort nadien is hij redacteur geworden van Yang. Later, nadat hij met pensioen was gegaan, heeft hij ook een aantal jaren het secretariaat van Yang op zich genomen. Hij kwam in die tijd regelmatig bij me thuis over de vloer om verslag uit te brengen over wat er zoal was binnen gekomen of wie hem telefonisch gecontacteerd had. Ook hier bleek soms weer zijn verwarring. Zo zei hij me op een bepaalde dag: “Ding heeft me gebeld over ding.” Tja, een zin met twee onbekenden... dan wordt het wel moeilijk om te begrijpen wat hij eigenlijk bedoelde. Carlos was samen met Julien Vangansbeke ook een van de weinige redacteuren, die zich niet terugtrok als er uren rond de tafels moest worden gelopen om een nieuw nummer van Yang samen te leggen. En hij was het ook die telkens weer naar Zingem reed (hij had daar een buitenhuis), om de door Julien Vangansbeke gemonteerde bladzijden en de dozen gedrukte losse bladen bij drukker Eric De Preester te brengen en op te halen. lk kan me wel niet herinneren dat Carlos, behalve een optreden in het Artistiek Aperitief tijdens de Gentse feesten, ooit aan een literaire avond actief heeft deelgenomen. Ik vermoed dat zijn bescheidenheid hem parten speelde en dat hij er niets voor voelde om op een podium voor een micro te staan. In 1977 is in de Yang Poëziereeks Explosiefjes, een bundel aforismen, verschenen en toen enkele jaren later iedere redacteur de gelegenheid kreeg om een volledig eigen werk als Yang-nummer uit te geven, is van hem de SFroman De eerste wet (1979) gepubliceerd. De roman die hij van plan was samen met Pliet Van Lishout te schrijven is er niet gekomen, wegens de terminale ziekte van Pliet. Toen de oude redacteuren in 1985 van Yang afscheid hadden genomen, bleef hij verder vertalingen maken voor het tijdschrift “Poëziekrant”. De laatste jaren is hij hoofdzakelijk bezig met het vertalen van echt grote werken o. a. van de Franse medicus en filosoof Julien Offray de La Mettrie (1709 - 1751) L’homme-machine, van de Tsjechische journalist en romancier Karel Capek (1890 - 1938) R.U.R. en De witte Ziekte. Maar bovenal heeft hij zich a.h.w. vastgebeten in de Duits-Franse filosoof en natuurvorser Paul-Henri Fréderic d’Holbach (1723-1789). Deze man had contacten met al de encyclopedisten en was de eerste uitgesproken materialist en atheïst Het was de

403


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 404

gewoonte van deze tot Fransman genaturaliseerde Duitser zijn aanstoot gevende werken op naam van anderen te laten verschijnen (o.a. Mirabeau). Van hem vertaalde Carlos De Vriese: Le Bon sens du curé Méslier, Théologie portative en Le Christianisme dévoilé. Hij is ook lid van de Holbach Vereniging en schrijft regelmatig bijdragen voor « Le petit Cuistre », het viermaandelijks tijdschrift van deze vereniging. Hij is ondertussen al langer met pensioen dan hij les heeft gegeven (hij was nog van het oud regime, waarbij 30 jaar dienst in het stedelijk onderwijs volstond), maar zijn geest blijft levendig en hij leest en schrijft nog iedere dag. Hij is ook nog dagelijks op stap naar de Gentse boekhandels, een afstand van de Meulestedesteenweg tot in het stadscentrum, die hij altijd te voet aflegt. We hebben het af en toe nog wel eens over de kameraadschap en de goede sfeer binnen de redactie van Yang in de jaren zeventig, zoals oude mannen over die goede oude tijd. plegen te spreken. De merde van dat rond de tafels lopen, hoorde er eigenlijk bij als cement die de boel samenhield. Pas onlangs is hij op het spoor gekomen dat hij afstamt van Franse adel. Zijn overgrootmoeder was gehuwd met Louis Michel Boufflers, een wat verlopen Fransman, die in Ledeberg is terechtgekomen en er het bescheiden beroep van schoenmaker uitoefende. Louis Michel was echter de zoon van markies Stanislas de Boufflers (1738-1815), door zijn moeder voorbestemd om bisschop te worden, maar omwille van zijn libertijnse geschriften is dat niet doorgegaan. Hij werd generaal, gouverneur, groot amateur van vrouwen, de geneugten des levens en grote feesten te Versailles, vertrouweling van koningin Marie-Antoinette, dichter van o.a. erotische poëzie, ridder in de Orde van Malta, lid van de Franse (1788) en de Duitse Academie (1795) en bevriend met Voltaire, die aan hem een gedicht heeft opgedragen. Van Rousseau daarentegen had hij geen hoge dunk, omdat hij op kosten van zijn familie leefde, wat ook omgekeerd het geval was.. - En, Carlos, hoe voelt dat af te stammen van een Franse markies? - Die adellijke titel zegt me niets, maar dat Stanislas bevriend is geweest met Voltaire, daar ben ik wel fier op.

404


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 405

MINDER BEKENDE OF VERDWENEN LOCATIES IN GENT Hoogstraat 1: De Pauw alias de Hotsy Totsy Daniël Van Ryssel

Het huis Hoogstraat nr. 1, hoek makend met de Oude Houtlei, stond al in de 15e eeuw bekend als brouwerij De Pale: ‘een huus wesende eene bruwerie van oudts tyden ghenaemt de Pale’. Een ‘pale’ was een soort schop met een lange steel gebruikt bij het brouwen. Het was niet het enige café of brouwerij in die buurt dichtbij het voor het brouwen noodzakelijke water, hier van de Houtlei. In de schaduw van de Turrepoort waren er nog meer. In het buurhuis nr. 3 was eertijds de brouwerij De Caerde ondergebracht. Het volgende huis, nr. 5, was brouwerij Het Tonneken en nog eens ernaast, nr. 7, het hoekhuis met de Turrepoortsteeg, was De Rake. In 1650-1651 werd de houten voorgevel in steen heropgebouwd tot een tamelijk steile trapgevel. De gevel aan de Hoogstraat heeft een typisch 17de-eeuwse overkragende bovenbouw met zogenaamde Tudorbogen van verschillende breedte. De boogvelden zijn versierd met reliëfs: In het midden een pauw in bas-reliëf, waarvan de pluimen van de staart zijn ingekort en rechthoekig afgebroken, ernaast brouwersattributen of ‘stuckmanden’. Op de zijgevel werd een gedicht aangebracht van Hugo Claus voor zijn overleden broer Guido. Het huis was voor de Gentenaars in het laatste derde van de vorige eeuw innig verbonden met de naam Claus. In 1973 richtte Johan Claus, de jongste van de Claus broers, het hoekhuis van de Hoogstraat en de Oude Houtlei in tot café Hotsy Totsy. Bij de inrichting had hij de beruchte Hotsy Totsy Club van Al Capone in de jaren dertig in Chicago voor ogen. In het interieur was het grote horizontale doek, een liggend naakt in de stijl van de jaren dertig, boven de toog, dé blikvanger. Nog in hetzelfde jaar liet hij de zaak over aan zijn oudste broer Guido. Het uniek interieur, de gezellige sfeer, de verscheidenheid van het publiek, de zekerheid hier vrienden of bekenden te ontmoeten en de hartelijke persoonlijkheid van de vaderlijke Guido Claus en zijn dynamische levensgezellin Motte, die zonder aarzeling de voornamen van al de klanten debiteerde, gaven het café een bekendheid tot over de grenzen. Twintig jaar lang was dit de place to be voor artiesten van alle disciplines, en ook voor burgers van alle slag, o.a. 405


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 406

professoren, vrije beroepen en heel veel logebroeders die, na de zittingen in hun werkplaatsen, hier nog een stuk van de nacht kwamen doorbrengen. Ook broer Hugo Claus was er een regelmatige bezoeker. Ik heb er, naast met talloos veel anderen, gesprekken gehad met de vier broers Claus en ook meer dan eens met vader Claus, die er tot aan zijn dood regelmatig langs kwam. Ludwig Alene, Jan Emiel Daele en Mark Dangin - alle drie overleden - waren de Gentse dichters die ik er ben tegengekomen. Er grepen talloze culturele en artistieke manifestaties plaats en gedurende enige tijd was het gelijkvloers van het huis ernaast ook als restaurant verbonden met het café. In 1983 stelde Hugo Claus er zijn pas verschenen ‘Het verdriet van België’ voor. Een evenement! Guido was behalve de minzame en sympathieke barman, liefhebber van kaarten en boks. Hij was ook acteur en speelde bescheiden filmrolletjes in o.a. Lijmen & Het Been, De Loteling, Vrijdag, De Leeuw van Vlaanderen en Hector. Maar hij werd als het ware met stomheid geslagen als hij één zinnetje moest zeggen. Hij stierf in november 1991. Een groot verlies. Niemand kon dat beter verwoorden dan Hugo. Een fragment uit het gedicht aan de Oude Houtlei Nu is het glas geledigd Nu zijn de kaarten geschud Amen en uit is het boek Toch wankelt de goedlachse reus nog bij de voordeur en blijft hij naar ons wuiven in de mist van gisteren nog hier om de hoek. Motte heeft de Hotsy Totsy verder uitgebaat tot ze in 2001 overstapte naar Het Geuzenhuis op de Kantienberg. In 2009 zette ze een punt achter haar horecaleven. De Hotsy Totsy bleef een artiesten- en evenementencafé met aandacht voor tentoonstellingen, een poolruimte, performances, jazz, poëzie, cabaret en gezelschapsspelen. Maar helaas, én de bezoekers (velen overleden, anderen te oud)) én de sfeer van de jaren zeventig, tachtig en negentig zijn er niet meer. In vergelijking met Antwerpen zijn er in Gent nooit veel artiestencafés geweest. De Hotsy Totsy van Guido en Motte was er zo één. Ze lieten een leemte na die niet zo dadelijk door een gelijkwaardige ontmoetingsplaats werd ingevuld.

406


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 407

Claus en Motte getekend door Gaston De Smet (verz. DSMG) Literatuur Donny, G. Inventaire archéologique de Gand, 1901, Constructions civiles du XVIIe siècle, Rue Haute, 1. Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Stad Gent. Deel 4nb Zuid-West, 1979.

407


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 408

Zonderlinge Gentse plaatsnamen

JOOREMAAIE: JORIS EN MAAIKEN AAN DE KEMELBRUG? VERGEET HET... Luc Devriese

Tal van Gentenaren horen het in het spreekwoordelijke Keulen donderen als je het over de Joremaaie hebt, maar de ‘Kemelbrug’ die kennen ze wel. Jooremaaie is de officiële naam van het pleintje bij de licht bultige brug tussen de Dampoortstraat en de Steendam (afb. 1 en 2).

Afb. 1. Straatnaambord

Afb. 2. Detail van een hedendaags wegenplan. Donker: de verbinding Steendam – Dampoortstraat

408


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 409

Tot in de jaren 1700 werd de hele zone tussen de toenmalige Dampoort en de Leie bij de Steendam, opzij van het Spanjaardenkasteel, als Jooremaaikens of Joorismaatjensmeers (in diverse schrijfwijzen) aangeduid. Meers betekent een met gras begroeid overstromingsgebied. Dat kan kloppen want daar lag inderdaad een laaggelegen grasvlakte, waar een bouwverbod gold om militaire redenen. Voor een goede verdediging mochten de schutters vanuit de wallen van het naastgelegen Spaans Kasteel immers geen hoekjes buiten hun gezichtsveld weggestopt tussen bebouwing voorhebben. Dit minstens zover hun geschut reikte. Dat was hun ‘schootsveld’. Hier moeten we nog aan toevoegen dat ook vroeger, toen de Sint-Baafsabdij nog floreerde, de hele zone tussen de abdij en het Nieuwland nagenoeg onbebouwd bleef, wellicht vooral omdat ze overstromingsgevoelig was en te ver buiten het centrum lag.

Geen Joris, zelfs geen Sint-Joris en zeker geen Maaiken Joremaaie … niet evident als naam. Judocus Steyaert gaf ter verklaring in zijn eerste populaire beschrijving van Gent (1857) een aandoenlijk volksverhaaltje ten beste, maar hij haastte zich wel er bij te vermelden dat hij het zelf onwaarschijnlijk vond. Deze streek, eertyds buiten Gent, tusschen de Sint-Jorisbrug en de SintBaafsstede, gelegen, zou dien naam hebben van de eenvoudige echtgenooten, Joris en Maeye, die hier ene hut in zalige vrede bewoonden, toen Karel V daerby een kasteel ging bouwen, en nu ook dezen meersch eischte. Daer zy den Keizer hunnen meersch niet wilden afstaen, liet hy dien met geweld afnemen.. Doch bedenkende dat deze lieden daerdoor tot armoê zouden vervallen, gaf hy hun uit deernis of medelyden, een gedeelte van den meersch buiten de Dampoort, die sedert Deernisse wordt genoemd. Een iets prozaïscher uitleg zoekt het volksetymologisch bij de klankgelijkenis met ‘maaimeers’: een meers die gemaaid werd en in het bezit zou (moeten) geweest zijn van een zekere Joris. Steyaert zelf hield het liever bij de schutters van de Sint-Jorisgilde, die (volgens hem) in de Sint-Jorispoort vergaderden en hun schietoefeningen hielden in de meers er net buiten. Zo kon men inderdaad ook de twee bestanddelen van de plaatsnaam met elkaar in verband brengen. De plek zou als maaimeers voor hooiwinning dienstig geweest zijn en dankzij dat regelmatig maaien goed bruikbaar als oefenterrein voor de schutterij. Vandaar dus… Maar, klein hinderlijk detail: voor het gebruik van de Sint-Jorispoort door de gelijknamige gilde zijn geen bewijzen voorhanden. Het vroegst bekende oefenterrein van die schutterij lag aan de Vijfwindgatenpoort aan het einde van de Lange Violettestraat bij het (verdwenen) SintJorishuis . De naam Jooremaaie (en varianten ervan) is ook nog niet zo oud.

409


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 410

Hij werd pas in de jaren 1600 - 1700 gemeengoed en toen was er al eeuwenlang absoluut geen sprake meer van enige activiteit van de gilde in die omgeving. We weten overigens evenmin waarom de poort tussen de Korte Steendam (nu Steendam) en de verdwenen Lange Steendam naar Sint - Joris genoemd werd. Was de gilde daar actief voordat ze naar Vijfwindgaten trok? Een mogelijke uitleg zou ook kunnen zijn dat de poort of de brug over de Leie met een afbeelding van de heilige drakendoder en maagdenredder getooid was. Maar ook daarvoor ontbreken aanwijzingen. De vroegste vermeldingen van SintJoris in deze buurt betreffen de brug: Sinte Joorijsbrugghe (1390; maar eerder, in 1344: brugghe voer Sente Baves dam). Pas in 1418 duikt de Sente Joeris poerte op. Sint-Joris was overigens wel populair als poortnaam. We vinden er een in Antwerpen en in verschillende Franse steden (Lyon, Nancy, Vendôme), misschien vanwege het krijgshaftige, zeg maar gerust onverschrokken imago van de volksheilige? Wellicht doen we er toch best aan simpelweg toe te geven dat we in het duister tasten omtrent de reden achter die naam voor brug en poort. Zelfs de (bijna) alwetende Dr. Gysseling († 1997) zwijgt er over als vermoord. Vermelden we nog dat de versterkte Sint-Jorispoort in de zestiende eeuw afgebroken werd, omdat ze een bedreiging vormde voor de keizerlijke dwangburcht, later Spanjaardenkasteel genoemd.

Sieur Maeykens of Maicas Hoe dan ook de poortnaam zit er voor niets tussen in de naamgeving. We moeten het elders zoeken. Een eerste serieuze aanwijzing vinden we bij Maurice Heins. Die vermeldt losweg (zonder een referentie aan te geven) een ‘cabaret ende wandelinghe Signore Maeykenshuys’ dat daar ergens in 1647 zou gestaan hebben. De zeer secure (bouw-) politiemeester Justo Billet pende een paar decennia later in zijn dagboeken de plaatsnaam Sr. (Sieur) Maeykens meersch neer. Dat werd dan Jooris Maeykens, mogen we aannemen. Sieur was in de geschriften van toen de algemeen gebruikelijke titel voor heren van

Afb. 3. De goed leesbare woorden ‘stede’ en ‘Maicas’ in het stadscijnsboek aangelegd in de 16de eeuw (Stadsarchief Gent, reeks 152 nr. 12, f. 150).

410


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 411

een zekere stand. We vinden inderdaad in 1600 iemand met de ongewone en eigenaardig klinkende naam Domenicus Maicas die daar eigenaar werd van een huis op een grondperceel dat aan de stad Gent toebehoorde (afb. 3). Zijn voorganger Willem de Cnut werd er pas in 1580 actief op dit vroegere abdijterrein toen het calvinistisch stadsbestuur de gronden van religieuze instellingen systematisch aansloeg (confisceerde) en als stadseigendom in cijns gaf aan particulieren. We mogen aannemen dat het de Cnut was die er het huis bouwde dat we vanaf die tijd terugvinden in de ‘stadscijnsboeken’ (de boeken waarin de eigenaars van huizen op stadsgrond ingeschreven werden).

Afb. 4. Het huis van signor Maicas links van de ‘waterganc’ onderdoor den Nieuwen Dam (tussen de Sint-Jorisbrug links en de toenmalige Dampoort bij de huidige Bastionstraat (nr. 48, rechts) ingetekend op een detail met de omgeving van de Ham op de kaart van Jacques Hoorenbault (1619) nagetekend door Armand Heins (DSMG). De Nieuwen Dam rechtover de Steendam is overdreven recht weergegeven. Onderaan: een gedeelte van het Spaans Kasteel met een goed herkenbaar bastion. Links twee bruggen: de Sint-Jorisbrug (bovenste) en er onder de Rodetorenbrug, later Pasbrug.

411


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 412

Het moet toen een heel nieuwe eigendom geweest zijn. In tegenstelling tot bijna alle andere confiscaties werd degene die ons hier aanbelangt niet ongedaan gemaakt nadat de calvinisten verdreven waren. Was Maicas een Spanjaard zoals zijn ongewone naam lijkt te suggereren? We weten het niet. Het bewuste huis gelegen aan de Nieuwen Dam (de bochtige voorganger van de huidige Keizer Leopold- en Dampoortstraat) bleef ook het militaire bouwverbod trotseren. Het werd de herberg genaamd Joorismaykens waarvan talrijke vermeldingen te vinden zijn tot in de 19de eeuw. Dat huis en naam zo bekend werden kan wellicht verklaard worden doordat het lange tijd een van de slechts twee huizen was in de hele zone (afb. 4). Misschien wel merkwaardig is het feit dat het Gentse dominicanenklooster in 1621 eigenaar werd van de herberg. Op een ons onbekend tijdstip verhuisde de herbergnaam naar een ander huis in de buurt (afb. 5).

Afb. 5. De herberg in de ‘nieuwe’ boeken van het ‘huisgeld’ (huistaks) uit de jaren 1780 (Stadsarchief Gent, reeks 153/1 nr. 201bis, wijk F ‘huisnummer’ 356).

Sint-Jorisbrug, alias Kemelbrug. Dit meest opvallende element aan de Jooremaaie, de metalen kemelbrug, officieel Sint-Jorisbrug (afb. 6), werd gebouwd in 1907 - 1909 en is eigendom van 412


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 413

Afb. 6. De officiële naam van de brug anno 2014.

de stad Gent. Ze bestaat uit één grote en brede (35 m.) overspanning. Hoe komt die aan zijn eigenaardige vorm? Om te beginnen: vanwaar de kemelbult? In die tijd was er nog heel wat binnenscheepvaart op de Leie. Tot dan toe waren de vele Gentse bruggen, althans deze die schepen moesten doorlaten, draai- of ophaalbruggen, maar in de eerste jaren van de vorige eeuw opteerde men in enkele gevallen voor stenen constructies met hellingen en brugbogen die zowel permanent wegverkeer als scheepvaart mogelijk maakten. Toen werden over de Leie de Sint-Michielshelling met de Sint-Michielsbrug en de minder opvallende, maar toch gelijkaardige Minnemeersbrug gebouwd. En aan de Joremaaie werd het de ‘Kemelbrug’. De brug is zeker een van de mooiste staaltjes van brugbouwkunst in Gent. Minder m’as tu vu dan de twee hier net vermelde, maar toch. Om je dat goed te realiseren, moet je er eens onderdoor fietsen of wandelen. Ondanks haar massiviteit is de constructie elegant en in al haar schoonheid indrukwekkend (afb. 7). Ze heeft wel wat van de zweepslagstijl, typisch voor de Art Nouveau van die tijd. Jammer genoeg wordt ze ontsierd door nutsleidingen aan weerskanten opzij van het brugdek vastgeklonken. Mede door haar ‘bult’ kon de Sint-Jorisbrug in 2009 gemakkelijk aangepast worden aan het toenemende fietsverkeer met een onderdoorgang voor fietsers. Het was de laatste schakel van een fietsveilige route die Merelbeke en Ledeberg met Wondelgem verbindt. De brug is niet enkel ‘bultig’, ze is ook erg breed. Toen ze pas gebouwd was, waren de Gentenaars verbaasd over de grootte ervan. Dat waren ze niet gewoon. De in die tijd meestal niet erg bereisde inwoners meenden toen zelfs dat dit de breedste brug ter wereld was. Daar komt nog bij dat ze excentrisch ligt tegenover de straten die ze verbindt. Normaal zou je ze rechtover de Steendam verwachten, maar ze ligt een tiental meter opzij. Een eerste reden hiervoor is dat ze de oude ‘Korte’ Steendam (de huidige Steendam) moest verbinden, niet

413


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 414

met de aanzet van de 16de-eeuwse ‘Nieuwen Dam’ (nu Keizer Leopoldstraat), maar met de laat-18de-eeuwse, iets meer naar het Spaans Kasteel toe gelegen kaarsrechte Dampoortstraat. Een tweede reden is dat de Sint-Jorisbrug twee, in feite zelfs drie bruggen verving: de oude Sint-Jorisbrug aan de SintJorispoort bij de Steendam en de dubbele brug rechtover Tussen’t Pas .

Afb. 7. De prachtige brugconstructie, goed zichtbaar van op de onderdoorgang (2013).

De brug verbindt aldus twee straten die we, ondanks hun ‘dam’namen, niet herkennen als dijkwegen: de Steendam (vroeger Korte Steendam) en de Dampoortstraat, opvolger van de ‘Sente Baves Dam’, later Lange, en nog later Nieuwe Steendam. Alles is er opgehoogd. De wegen zijn niet meer herkenbaar als dijken. Maar hoe dan ook, dankzij die dijkwegen valt de helling van de kemelbult aan de Joremaaie al bij al nog mee. Het straatniveau ligt immers al zoveel hoger dan de waterspiegel. Maar toch … zeker in de tijd dat de voerlui hun paardenspannen en wagens vooruit moesten zien te krijgen over nat of glad hellend wegdek met de bult onmiddellijk volgend op de bocht, bleef het moeilijk. Een beetje aanloop was nodig. Daarom ook werd de brug zo breed gemaakt. Er moesten trouwens talrijke trams van de verdwenen (en ooit terug-

414


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 415

kerende ?) lijn naar Sint-Amandsberg en de Darsen over passeren en die kunnen nu eenmaal geen rechte hoeken aan. Nu profiteren de talloze lijnbussen van de brede brug om ‘hunnen draai’ te nemen. De bouw van de huidige brug was een onderdeel van een groot waterbouwkundig werk dat in de jaren 1908 - 1909 de hele zone van de Minnemeers tot het Van Eyck zwembad van uitzicht deed veranderen. De oude Passtuw werd een sluis ter hoogte van de Baudelohof: de Sint-Jorissluis. De smalle landtong tussen de Sint-Jorisbrug en de Van Eyck - Slachthuisbrug verdween om plaats te maken voor de grote watervlakte die nu Portus Ganda heet. Dicht bij de Sint-Jorisbrug wordt het water afgeboord door de Rodetoren- en SintJoriskaaien. Nog maar eens die naam! Aan het eind gekomen van dit relaas van de moeizame zoektocht naar de herkomst van de Jooremaaienaam, moet het ons van het hart. Hoeveel liever hadden we niet een mooi verhaaltje à la Joris en Maaiken bevestigd gezien, in plaats van een stomme, niets zeggende eigenaarnaam als vermoedelijke oorsprong te vinden. Maar de ene hypothese is toch heel wel wat waarschijnlijker dan de andere. Met dank aan Mark Hanson

PALEN (PIJLEN) INHEIEN IN PLOEG EN OP MUZIEK (14DE – 19DE EEUW) Luc Devriese

Het in dit tijdschrift verschenen artikel over de ‘Platen van Ter Platen’ bevat heel wat informatie over ‘palen’.1 De bij waterwerken gebruikte palen die de talrijke houten constructies dragen of als oeverversterking dienden, staan in de Gentse archiefteksten aangeduid als pilen, later pilotten (Frans pilotis, Engels piloti), een enkele zeldzame keer ook als pilaren2. In deze tekst prefereren we de term ‘pijl’ (in de 14de - 15de-eeuwse teksten: pile), als preciezer specificerend dan ‘paal’. De 140 pijlen die in 1407 bij de huidige Terplatenbrug ingeheid werden waren 7,2 m. (24 voet) lang en aan het boveneinde (over 8 voeten: 2,4 m.) minstens 27 cm (10 duimen) vierkant. Het waren gevierkante balken die naar één einde toe mochten afmageren. Ze konden er uit zien als de 415


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 416

pijlen van boogschutters, maar dan wel heel grote en zware. We mogen aannemen dat het woord pijl in de hier gebruikte betekenis verwant is met de Latijnse term ‘pila’ (pijler, pilaar).

Afb. 1 Ploeg van acht heiers voor twee dagen werk betaald (Stadsarchief Gent, reeks 400 nr. 9, 1364, f. 186).

Men kan zich afvragen hoe die middeleeuwers er toch maar in slaagden die zware lange pijlen tot op de gewenste diepte in rivierbodems te drijven. Dat werkje gebeurde door heiploegen in wisselende samenstelling en wisselende aantallen. Een heel gedetailleerde bewaard gebleven rekening van de bouw van een stuwbrug bij de Sint-Baafsabdij in 1364 somt tientallen namen op van alle heiers die aan dat werk meehielpen. Ze staan er nauwkeurig in vermeld, opgesplitst in lijstjes per ploeg, per dag of per meerdere dagen dat ze aan de brug meewerkten. Dezelfde namen komen ook voor in de lijstjes van pijnders (lastdragers) die op dezelfde werf aan de slag waren 3. Vermoedelijk vonden de heiers in normale tijden (buiten de uitzonderlijke klus aan de brug) werk als lastdragers en lastvoerders. Ook alle delvers en waterhozers staan in de rekeningen vermeld. Vooral de opsommingen van de waterhozers zijn talrijk. Ze moesten immers onderverdeeld worden in dag- en in nachtploegen. Uniek voor die tijd: de elders overal en altijd naamloze of totaal verzwegen zwoegers krijgen hier een naam! Gelukkig konden deze ongetwijfeld sterke heiers beschikken over hulpmiddelen. Het heigewicht werd omhoog gehesen in een verplaatsbaar hijstoestel dat schalk genoemd werd4. Daarin hing een zware heiblok aan een grote ‘cramme’ boven in het toestel. De blok werd via die ‘cramme’ omhooggetrokken

416


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 417

met touwen (repen). Een post in de rekeningen heeft het over een heyreep’ die niet minder dan 26 pond woog (11 kg.)5. Nog een ander type heftoestel met windas, veel gebruikt als bouwkraan en steeds aangeduid als ‘engien’, werd ter plaatse gevoerd om zware stukken op of neer te laten.

Afb. 2. Drie heiploegen voor resp. vier, drie en een dag werk vermeld in de bijzondere rekening voor werken aan de Sint-Baafsbrug in 1364 (Stadsarchief Gent, reeks 400 nr. 9, f. 187v.).

Maar dan nog blijft het lastig en zwaar. Om de zware heiblok naar boven te hijsen in ploeg om hem daarna te laten neervallen, moet je iemand hebben die de cadans aangeeft. Ook daarvan geven de stadsrekeningen in 1364 een enkele uitzonderlijke keer rekenschap: ‘Annekin de Wale die den heyers zingt 40 schelling’. Alfons Van Werveke (1860 -1932), die deze betaling weergaf in zijn transcriptie van de Gentse stadsrekeningen uit de jaren 1351 – 1364 koesterde bijzondere belangstelling voor de dingen van het dagelijkse leven. Hij had die manier van heien blijkbaar als kind nog meegemaakt en hij kon voor één keer niet nalaten af te wijken van de streng wetenschappelijke regels van de archiefeditiepraktijk6. We citeren integraal zijn voetnoot bij dat zingen van Annekin: Hoewel dit werk niets dan een tekstuitgave is zonder eenige uitleg, achten wij het noodig hier een uitzondering te moeten maken op den gevolgden regel omdat we tot het laatste geslacht behooren dat de werkwijze waarvan hier spraak is, heeft gezien. Tot voor enkele jaren heide men nog door middel van

417


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 418

een houten of ijzeren heiblok door 20, 30, 40 man – naar volgens zijn gewicht – in de hoogte getrokken. Om de maat te houden, dat is om iedereen op hetzelfde oogenblik te doen trekken, zong een man voor den hoop een lied. Na twee, drie, vier verzen – dat hing af van hun lengte – hield de man op en elkeen trok aan zijn koord, het heiblok ging omhoog, het blok viel neer op den pijl en de zanger zette zijn lied voort. Hoe zou dat geklonken hebben? Mogen we denken aan de worksongs van de zwarte slaven en aan elkaar geketende gevangenen destijds in de VS? Tot slot nog iets over de lonen van die mannen. De heiers verdienden 6 groten per dag. Dat was bijna het dubbele van wat in precies hetzelfde jaar 1364 de Brugse delvers en metselaarsknechten opstreken (3,5 groot). Van dat bedrag besteedden de Bruggelingen 35 tot 41 procent om het dagelijkse roggebrood (korenbrood) voor hun gezin (gerekend op vier personen) te betalen. Een relatief gunstige situatie7. De Gentse heiers werden dus goed betaald, mogen we zeggen.

Noten 1 2 3

4

5 6

7

Gelaude, F., Devriese, L., De platen van Terplaten. In: Ghendtsche Tydinghen, 2014, jg. 43 nr. 4, p.290 ev Een enkele maal als ‘pilaren’ vermeld in Stadsarchief Gent (SAG) reeks 400 nr. 9, 1364, f. 187v en f. 191v, maar in hetzelfde jaar en voor hetzelfde werk ook als ‘pilen’. Bouw van de Sint-Baafsbrug en - spei over een oude Leiearm stroomafwaarts van de Rodetorenstuw. Bijzondere rekening van de werken der stad in het jaar 1363 – 1364. Stadsarchief Gent (SAG) reeks 400 nr. 9 f. 170-204v. Uitgave door Van Werveke, A. en H., Gentse stads- en baljuwsrekeningen, 1351 – 1364, Brussel, 1970, p. 606-629. Volgens het Middelnederlands Woordenboek van Verwijs en Verdam was een schalk een hijstoestel om pijlen in te heien. Als ‘scal’ vermeld in de Gentse stadsrekeningen van 14081409 (SAG reeks 400 nr. 11 f. 184v.). Het toestel werd vervoerd op een pleitschip. SAG, reeks 400 nr. 9, f. 191v. Op f. 186 twee ‘heyrepen’ 51 pond wegend (beiden in 1364). Een Gents pond: 0,433 kg. Van Werveke, 1970, p. 619 (SAG, reeks 400 nr. 9, f. 191v). Annekin is een verkleinvorm van (Jo)han en duidt er op dat de zanger minderjarig was (jonger dan 25 jaar). Zijn loon bedroeg 40 schelling payment, gelijk aan 1 schelling groot (12 groten). We weten echter niet hoeveel dagen Annekin ‘zong’. Blockmans, W.P., Prevenier, W., Armoede in de Nederlanden van de 14de- tot het midden van de 16de- eeuw. Bronnen en problemen. In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1975 nr. 4, p. 506 (tabel 11).

418


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 419

BOUWPROMOTOREN SLOEGEN NIET ENKEL TOE AAN DE KALANDESTRAAT. Adrien Brysse, Luc Devriese In het vorige nummer van Ghendtsche Tydinghen verscheen het artikel van Pierre Kluyskens over een bouwschandaal in verband met een dubbelhuis aan de Kalanderstraat. Dat was jammer genoeg niet de enige griezel in dat genre. Hieronder tonen we er nog een tweetal. Een fraaie creatie eveneens uit jaren 1970 aan de Citadellaan: de helft van het huis in 1901 gebouwd naar ontwerp van bouwmeester Jacques Semey met opschrift ‘Laat u maar soet als honich vinden’ (afb. 1, 2014). Aan de hoek van de Peperstraat met de Hoogstraat ging men minder drastisch tewerk ... maar toch het wringt, vooral ter hoogte van het fronton (afb. 2, 3, 2014). Het is ook niet gemakkelijk te herstellen: er werd een extra verdieping in het hoekgedeelte van dit dubbelhuis aangebracht. Het is een huis met een dubbel aangezicht. Het uitwendig gezien oudste gedeelte kijkt uit op de Hoogstraat en is in de muurankers Anno 1644 gedateerd (zie in ‘Bouwen door de eeuwen ...’, Gent 4 nb ZW, p. 328 - 329). De gevel aan de Peperstraat uit 1755 in typische Lodewijk XV stijl met mansardedak, werd opgedeeld en voor een stuk bij het hoekgedeelte gevoegd. Het huis heeft ongetwijfeld een complexe geschiedenis van opdelingen en verbouwingen.

Afb. 1 Citadellaan 59

Afb. 2 Peperstraat 1-3

419


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 420

Afb. 3 Detail fronton Peperstraat 1-3

420


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 421

JUFFROUW ‘ZANG - DE - LES’ MUSICEERT EN VERTELT Marie - Jeanne De Smet

Noot van de redactie. Marie Jeanne De Smet, vrijwillig medewerkster van het Documentatiecentrum DSMG in het Sint - Amandsbergse begijnhof, werd in de jaren twintig van de vorige eeuw geboren in een muzikale familie. Na W.O. II was ze muzieklerares onder andere voor de weeskinderen, eerst in de Rodelijvekensstraat, daarna aan de Neermeerskaai. Daar stond ze bij de kinderen bekend als juffrouw Zang - de - Les. De lezers van GT konden al eerder genieten van haar vertel- en schrijftalent gesteund op een uitstekend geheugen. Hieronder verzamelen we enkele kleine stukjes uit het dagelijkse leven in vervlogen dagen. Ze worden vooraf gegaan en afgesloten door twee korte fragmentjes van liedjes in het Gents. De fotografisch weergegeven muzieknoteringen en teksten werden door haar eigenhandig neergepend ‘uit het hoofd’. En, zo weet Marie – Jeanne, “ze staan niet in de Vankenhove”, Daarbij verwijst ze naar het welbekende Gentse standaardwerk ‘Het Volksleven in het Straatlied’ en latere supplementen van Richard Vankenhove en Adhemar Lepage, waaruit Walter De Buck en zijn opvolgers zoveel schatten putten. Dat betekent dat de liedjes zonder de publicatie op deze bladzijden verloren waren gegaan, noch min, noch meer. Dat zou erg jammer geweest zijn: zo hadden we een authentiek Gents lied over niemand minder dan ... Darwin (!) gemist en zouden we niet geweten hebben dat de kleine Gentenaarkes ook zo ‘geere wilden schieten op den Engelsman’ in Zuid Afrika. In de zogenaamde Tweede Boerenoorlog of Tweede Vrijheidsoorlog (1899 – 1903) vochten ca. 2000 Nederlandse, Duitse, Scandinavische, Franse, Vlaamse, Russische, Ierse, Poolse, Italiaanse en Oostenrijkse vrijwilligers aan de Boerenkant. Syriëstrijders? Niets nieuws.

Muzieknotering Darwin

421


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 422

De Boerenoorlog laat toe het liedje te dateren rond 1900. Wellicht stamt het Darwinliedje uit dezelfde periode, al kan dat nog ouder zijn. ‘The descent of Man’ (je weet wel: van ne marteko) werd in 1871 gepubliceerd en vrijwel onmiddellijk (1871 - 1872) vertaald in het Nederlands als ‘De afstamming van den Mensch’.

Godvruchtige snoeper Toen mijn tante Marie (officieel Maria Theresia) geboren werd, zei dokter Goetghebuer tot mijn grootmoeder “Madam, daar gaat ge nog werk mee hebben!” “docteur, hoe weet ge dat?” vroeg de kersverse moeder. “ ‘k zie dat” zei de geneesheer. Zijn voorspelling kwam uit. Marietje was een lastig kind: schreien, roepen, dag en nacht. Ze hield alle familieleden uit de slaap die ze nochtans zo nodig hadden om hun dagelijkse werk goed te doen: het grote lokaal van Het Volk in de Oudburg onderhouden: burelen, drukkerij, gelagzaal, enz. Dat was geen kinderspel en wie er voor stond had zijn rust broodnodig. Zelfs als opgroeiende peuter en kleuter was er bij Marie geen verbetering te bekennen. Ze was en bleef een lastpost ... tot op zekere dag alles veranderde. Broer Hubert had van zijn peter een schoon Nieuwjaar gekregen: een vierkante peperkoek met er bovenop een chocolade haan en er omheen een boord suiker gespoten, versierd met vergulde blaadjes op de hoeken. Dat pronkstuk was natuurlijk te mooi om direct op te eten. Het werd uitgestald in de ‘beste kamer’, op de kast voor het Lieve Vrouwbeeld. Marietje was opeens noch te horen, noch te zien. Waar zat ze? Iedereen op zoek. Men dacht zelfs dat ze de poort uitgelopen was. Tot iemand de deur van de beste kamer open stak en haar zag: geknield op een stoel voor het Mariabeeld, de handjes gevouwen en likkend aan de suiker rondom de koek. De deur werd stilletjes gesloten: ze was terecht en ze was ‘stil’! Natuurlijk was Hubert niet akkoord. ’t Was van “ ’t is mijn Nieuwjaar, mijn Nieuwjaar! ”Manneke,” zei moeder “ ‘k zal d’er u twie of drije kuupen, moar in godsnaam loat ze doen!. Z’ es stille en we zijn er een beetje van af”. Marie ging sindsdien regelmatig ‘bidden’ voor het nieuwjaarsgeschenk. Ze werd daarbij zelfs geholpen want de koek werd regelmatig gedraaid, zodanig dat ze de vier zijden heeft kunnen aflikken.

422


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 423

Grootmoeder vertelde later dat het meisje daarna toch gebeterd was. Een modelkind is ze nooit geworden. Op school deed ze uitsluitend haar best voor wat haar interesseerde: voordragen, toneel spelen en opstellen. Voor mij is ze een zeer lieve tante geworden. Op zondagen kwam ze mij als kleine peuter halen. We reden dan samen in een open ‘college’ (calèche, koets), zoals de Gentenaars zegden, naar het Groot Park om daar in het Chalet Suisse chocolademelk te drinken. Heerlijk!

Het gebouw van ‘Het Volk’ in de Oudburg met lokalen van de Christelijke Arbeidersbeweging en drukkerij van de krant (in: Voor Werkmans recht. De Christelijke Arbeidersbeweging in Gent 1890-1990, Gent, 1990).

Geeten Reneetje (plus minus tien jaar) had van de juffrouw op school een taak gekregen voor aardrijkskunde: een reeks rivieren opzoeken op de landkaart. Leie en Schelde vormden geen probleem voor haar. Maar de Grote Geete en de Kleine Geete dat was wat anders! Mama werd er bij geroepen. Maar blijkbaar vlotte het toch niet zo goed want mama riep haar oudste zoon Jean: ‘Kom ne kier hier en helpt ons de Gruute en de Kleine Giete zoeken!’

423


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 424

Jean kwam en siste tussen zijn tanden: ‘Ze zitten alletwie aan tafel!’

Kattennamen en andere Mijn tante, die in de Sint-Amandsbergse Warnefordstraat woonde, geraakte vóór W.O. II bijna ieder jaar haar kat kwijt, meestal rond Kerst of Nieuwjaar. De diertjes eindigden hun leven waarschijnlijk in een of andere kookpot en ze werden op ‘konijnensoupers’ geserveerd. ‘Luxe in de penshuizekes’, zoals men toen zei. Trouwens, mijn grootmoeder beweerde dat kattenvlees veel fijner was dan dat van konijnen. Dat lag aan de voeding, zei ze. Het zou mij niet verwonderen dat ze ooit konijn - kat (dakkonijn!) gegeten had. Bij tante konden ze in hun zaak in de Warnefordstraat niet zonder kat: het was een handel in kledingstoffen! Telkens moest er voor het nieuw aangeschafte beestje een nieuwe naam gezocht worden. Trouw aan de familietraditie werd dan een grote kalender met naamdagen opengelegd, en, ogen gesloten, met een speld lukraak een naam vastgeprikt. De resultaten waren soms verrassend: “Canutus” (werd al rap vervormd tot Canupke), “Hedwige” en dergelijke. Tussendoor was er ook nog een “Edelweiss”, rasechte gootkat. Grootmoeder had haar “Banze”. Vanwaar die naam kwam, hebben we nooit geweten. Zelf hadden we een tijdlang een “Boshilka”, naam van een Russisch meisje op onze school. Niet alleen katten krijgen soms rare namen. Zo was er een bepaalde moeder, operaliefhebster, die haar dochter per sé “Rigoletto” wilde noemen, hetgeen prompt geweigerd werd door de bediende van de burgerlijke stand. Dat was ook het geval met “Dimitri” als naam voor een meisje. Ooit was er een vader die voor zijn pasgeboren zoon de naam van de heilige van de dag gekozen had op zijn Franstalige kalender. Hij kwam voor de dag met “Pie, pape” (Pius, paus). De bediende van dienst zei: ‘Voorlopig zullen we “Pie” opschrijven. Als hij ooit paus wordt, voegen we er “pape” aan toe’. Nu mag alles, misschien “Pie - pape” ook ?

De tjoeze: kinderwelzijn in de jaren dertig Tussen de twee wereldoorlogen werkte mijn grootmoeder Virginie Marant in de buurt van Elyseesche Velden - Groendreef en Kiekenstraat voor het ‘Nationaal Werk voor Kinderwelzijn’, nu ‘Kind en Gezin’. Die werd toen vanwege al die zuigende (tjoezende!) babies door de gewone mensen ‘de tjoeze’ genoemd, later de “weging”. Bij ons in de familie had men het over ‘mémé’s tjoeze’. Onder haar impuls was nog vóór de eigenlijke vestiging van die organisatie (gesticht in 1919) in Gent een voorloper gesticht in de schoot van de

424


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 425

mutualiteit Volksliefde. Het volgende is een tafereeltje dat zich afspeelt bij een geneeskundige consultatie ingericht door ‘mémé’s tjoeze’. De grootmoeder van Jantje, een van haar vele kleinkinderen die ze meeneemt om te gaan schooien, is aan het woord: ‘Ja meniere den dokteur diene kleine zijn billen zagen zo ruud of bloed, moar ‘k e gezeid da zal nie lange duren, ‘k e d’ er Ponte Piro aan gesmeerd’. De dokter naar de verpleegster : ? ? ? De verpleegster naar de dokter: ‘Baume de Pérou (Perubalsem), dokter’. De dokter; ‘Awel moederke, doe gij zo maar voort, ’t zal zeker genezen’.

De slimste voorspeller Het was niet goed met Mone (Monica) heur man Giele (Guillaume). Hij lag slecht. Den dokter kwam alle dagen en Menier den Opperpaster was ook al geweest. Dus ... Na de begrafenis van Giele ging ik op condoleancebezoek bij zijn weduwe. ‘Ja, Iefrewke, dienen dokteur zegt wel da mijnen man gestorven es an brigitte kriniek (bronchite chronique), maor ja! Maor wie da echt ne slimme meins es da es menier den Opperpaster. Hij was bij Giele geweest en ‘k vroeg hem: ‘wa peisde meniere’. ‘Madam, meins’, zeit hij, ‘nie goed. Zijde gulder daveure?’ (voor de berechting). ‘K he gezeid ‘Altijd geweest, meniere’. ‘Awel ‘k zal mijnen Paster van ’t straotje zenden (de onderpastoor van de Sint – Annaparochie die in het Ommegangstraatje woonde). Est goed?’ ‘En wa groide (geraadde) gij? Menier de paster van ’t straotje komt en den volgenden dag was mijne Giele duud! Den doktuur wist da niet zulle, maor menier den opperpaster wel, zuu ne slimme meins! Gaode hem ne kier veel koplementen doen?’ Reactie van de Pastoor; ‘k zal Mone eens moeten gaan troosten met een fles wijn en een kilo appelsienen’. Dat was wat hij altijd deed in zo’n gevallen.

Geere schieten op den Engelschman

425


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 426

EEN KLEURRIJKE FAMIELDE IN DE VIJFTIGER JAREN:

4. ’T SEEFKE DEN AZENT Eric Vermeirsch

Ik heb lang geaarzeld om het verhaal van ’t Seefke den Azent kenbaar te maken. De hoofdpersoon is bij mijn lezers al gekend, namelijk mijn nonkel Guillaume, de performer en euh … creator? van de act “Pelagie”. Ik vrees dat het verhaal van ’t Seefke een beetje afbreuk zal doen aan zijn status, want de zaak Pelagie lijkt mij toch op een hoger artistiek plan te liggen. ’t Seefke spreekt eigenlijk meer direct tot het hart van het ”gewone” volk. ’t Seefke den Azent is een one man show die werd opgevoerd tijdens het jaarlijks cabaret in het zaaltje achteraan café Caron, Rijhovelaan (nu afgebroken voor een Colruyt, of een Lidl ‘k wil er van af zijn). Het zaaltje zat altijd bomvol, bijna vijftig plaatsen, en de show werd volledig gedragen door de Van Dammes, de opbrengst ging naar de Sint - Niklaasgeschenken voor de kinderen (die lid waren wel te verstaan). Giele schreef of herschreef al de teksten, die door mijn tantes werden gezongen. Het waren succesnummers zoals ‘Zieke Sofie ...’ En: Oas eur klokke goa aan ‘t’ loie, keun d’eur ure op de Moie. Ze kan zu geweldig zoage, ze doe nie anders of ma ploagen, Moar et es de loatste kier, ik verdroage da ne mier, want main herte es veel te tier Of: En die per moto rijdt, rij moar mee op zeine rugge Kaikt a noar een waef, steekt em een spelde in zijn laef”.… 426


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 427

Het waren allemaal fel gesmaakte hits in die tijd in de Bloemekeswijk! Er werd solo opgetreden of soms ook in groep, er werd altijd - ALTIJD - gezorgd voor een ernstige noot. Hartverscheurend werd het toen mijn tante Mariette, op de muziek van “Torna a Surriento”, een anti-oorlogslied ten beste gaf: Volkeren hier op aard uw zonen, willen slechts in vrede wonen, … Duizenden en duizenden slaven, liggen naamloos nu begraven, op het woeste veld van eer … Want nooit brengt het geweer, aan de volkeren de vree, maar slechts de dood, nee, nooit geen oorlog meer!. Een echte tearjerker, ik zing hem nu nog als ik teveel aperitief heb gedronken. Maar, serieus: ik sta vandaag nog altijd honderd procent achter die tekst. Ook mijn moeder deed mee. Met haar lied, “Mexicalerose”(?) is ze nooit echt doorgebroken in het genre. Zij had er nochtans wel de fysiek voor. Maar ere wie ere toekomt: de hoofdvogel werd steeds afgeschoten door het laatste nummer, vlak voor het “rassemblement de la troupe”. Dat was ’t Seefken. De gordijnen gingen open, men kon een speld horen vallen. Dan floepten de eerste lampen aan, altijd waren er ook enkele die “sprongen”, ’t was te kort na de oorlog die wij nochtans hadden gewonnen. Aanvankelijk was er enkel het decor te zien, gratis geschilderd door huisschilder Leontje. Met veel verbeelding kon men zich een Gensch straattafereel inbeelden. Natuurlijk ontbrak de gaslantaarn niet. Plannen om voor een klein hondje te zorgen dat bij de opening van de act “zijn water stond te maken” aan de voet ervan, werden afgevoerd als niet haalbaar. De muziek zette in! Daar verscheen ’t Seefke al zingend met een soepele gang op de bühne, de duim losjes in de koppelriem gestoken en in de andere hand de matrak. Verbazingwekkend was de coördinatie tussen benenwerk, zang en het doen draaien van de matrak. Dit laatste altijd zwierig en galant, een Gentse gentleman. Het uniform zat Giele als gegoten, en deed zijn slanke verschijning veel eer aan. Strakke zwarte kleren, glimmende zilveren (?) knopen, laarzen en, on top of the bill, een krijgshaftige witte helm met een grote zilveren leeuw op. Dat maakte indruk, onder andere op mij: mijn beslissing was genomen, mijn toekomst leek mij zonneklaar: “Gensche poliese, here I come!”. Vraag mij niet, hoe mijn nonkel aan dat uniform is geraakt: toen al die Duitse toeristen in 44 plotseling besloten massaal terug naar de Heimat te trekken,

427


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 428

zijn er rare zaken gebeurd. Omtrent de helm en de laarzen heb ik wel een vaag vermoeden: reeds eerder schreef ik dat hij één en ander had kunnen bekomen van nonkel Frans in ruil voor wat échte koffie. Trouwens: de laarzen en de helm zijn achteraf nog in mijn bezit gekomen en de helm heb ik nog omgebouwd tot een gladiatorenhelm . “Ik ben ’t Seefke, ik ben ’t Seefke, ik ben ’t Seefke den azent, Vroeg of loate, op de stroate, en deur iederien gekend, Ik ben ’t Seefke, ik ben ’t Seefke, ik ben ’t Seefke den azèèèèèèènt, Bai zonneschein of bai reegne alteit die benne k’ik content!” Nu ik dit schrijf: Giele heeft blijkbaar niet helemaal tevergeefs het zaad van de scheppende kunstenaar kwistig rondgestrooid. Dank je wel, nonkel! De woorden van uw lied herinner ik mij na meer dan zestig jaar nog zeer goed en zij zijn mij dierbaar. Al ken ik helaas de titel niet meer, ik kan het wel nog nazingen. Trouwens, ik doe dat regelmatig voor mijn vier kleinkinderen, in zuiver Gensch, maar de naam ’t Seefke den Azent wordt dan wel vervangen door Pierke van Gent. Want Pierke, dat is hun Gentse held uit de poppenkast!

OUDE AFFICHE UIT 1944 KAN HERBRUIKT WORDEN!

428


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 429

LEZERS AAN HET WOORD

G. Beyaert, alias Gwijde van Gent, wil reageren op de brief van Chris Weymeis (GT 2014 nr. 4, p. 286 - 287). Hij schrijft het volgende. Kritiek mag zeker en iedereen heeft dit recht. Ik zou toch Chris Weymeis willen vragen de titel van onze publicatie te herlezen: Heemkundig en Historisch! Dus zijn de meeste lezers geïnteresseerd in wat in het verleden gebeurde en meestal verband houdt met Gent. De inventaire archéologique leert ons welke minder bekende schatten Gent bezit. Pierre Kluyskens is een basisfiguur voor onze stad geweest en ik vind zijn artikels steeds het lezen waard, al waren die 100 jaar geleden geschreven. Voeten en ellen was ingewikkeld maar het is denk ik de eerste maal dat over die oude maten een studie verscheen! Ik ben sinds 1945 supporter van AA Gent en zelfs de minste informatie over “mijn ploeg” lees ik graag. Bvb over het ongeluk in Grevelingen. De heer Columbien verdient alle lof. Hij moet een zeer uitgebreid archief bezitten en weet als geen ander wat de geschiedenis onzer stad was. Zelfs wat in het jaar 900 NC gebeurde is het vermelden waard. Chris Weymeis vraagt dat mensen van beneden de 40 jaar hun ervaring zouden meedelen, misschien een artikel over het gebruik van de GSM? Waar blijven de jonge mensen die iets dat past in het kader van ons tijdschrift zouden kunnen vertellen, ze zijn zeker welkom! Zou de heer Weymeis ons misschien kunnen vertellen wat hem boeit en daarover een artikel schrijven? Ik ben lid van af het eerste nummer en ja ik ben 83 jaar! Maar ik heb reeds een tiental artikels mogen publiceren met als inhoud mijn eigen belevenissen. En niemand was verplicht die te lezen. Een suggestie voor Chris Weymeis: een stuk over het prachtige nieuwe stadion van ... Club Brugge? Noot van de redactie. Het met oude meetstokken geïllustreerde artikel over voeten en ellen van wijlen Maurits van Wesemael verscheen al eerder in het jammer genoeg verdwenen Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur van het MIAT - VIAT jg. 1987 deel 18, p. 43 – 54. Veruit de beste referentie over Gentse maten en gewichten blijft de tekst van Lodewijk Lievevrouw Coopman in Oostvlaamse Zanten, 1946, jg. 21 nr. 1-2, p. 63-82. Lang geleden ... maar iedereen die het wil kan dit raadplegen en kopiëren in het documentatiecentrum DSMG, begijnhof, Sint-Amandsberg. Een reactie van Jacqueline De Reuse op het artikel ‘Een paar mijmeringen op den Boulvaar’ verschenen in G.T. 2014 nr. 3. Ik heb echt gesnoept van de 429


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 430

herinneringen aan de Citadellaan van de heer Evrard. Ik ben geboren in 1935 niet ver van het Sint - Pietersstation, en heb altijd in die buurt gewoond. Als klein meisje volgde ik pianolessen bij Mevrouw Laroy in de 2de salon! Nadien bij Jufrouw Van Biesbroeck die bij mij éénmaal per week aan huis kwam. Tijdens de oorlog liep ik school in het Instituut Charles de Kerchove. De school in de Pollepelstraat was echter bezet door het Duitse leger en de lessen gingen door in de Sint - Pietersnieuwstraat. Toen de stad Gent bevrijd was in september 1944, door de Engelsen kregen wij met familie en vrienden gedurende enkele dagen in de kelder van de schoollokalen onderdak aangeboden door mijn schooldirectrice, Mevrouw Cardon. De stad werd zwaar beschoten aan beide kanten door de Engelsen en Duitse legers. Bij het lezen van de G.T. denk ik dikwijls aan mijn jeugdjaren, met dit nummer in het bijzonder (ik ben vandaag 79 geworden!). Door het lezen van de G.T. heb ik enorm veel bijgeleerd over de geschiedenis van Gent. Ook bij Frank Ödberg kwamen heel wat herinneringen los. Hij schrijft: ‘Ik herinner me dat toen er aan de Citadellaan tot in de jaren zestig nog een centrale aarden zone lag tussen de bomen, een tandarts die langs de kant van Evrard en Van Cappel woonde, blijkbaar thuis zijn paard op stal had en gewoon via die zone wegreed, vervolgens de Stropkaai nam, om buiten de stad te gaan wandelen. Hij was niet de enige privépersoon met een paard in de stad: op de hoek van de Kortrijksesteenweg en de Pacificatielaan woonde een dressuurliefhebber met een eigen manege (De Mulder?). Een zekere Inghels (schrijfwijze onzeker) die koetsen verhuurde, aarzelde niet in het zadel door het centrum heen te rijden. Zijn bijnaam in de paardenwereld was “sigaar” omdat hij er steeds een in de mond had. Er waren natuurlijk toen nog beroepsmatig gebruikte paarden. De laatste die ik gezien heb in het centrum (wij woonden in de Voldersstraat) was dat van een melkboer in het begin van de jaren 70 (een kar met één as en een bache). In de jaren 50 passeerde regelmatig een witte kar met ijsblokken voor de houten frigo’s. De man had een stuk leer op een schouder om de blokken te dragen. Toen ik ‘s morgens naar school ging waren de cafés natuurlijk nog toe en de man liet de ijsblokken achter op de drempel. Meestal had een hond er op gepiest. Decennia nadien heb ik begrepen waarom: men vermengde het water met ammoniak omdat het minder snel ontdooide en de ammoniakgeur trekt honden aan’. In verband met het artikel van Pierre Kluyskens ‘Gehalveerd huis aan de Kalandestraat. Belachelijk en hachelijk’ (GT 2015 nr. 5) schreef Prof A. Evrard ons over een nog veel erger geval in zijn woonbuurt de Citadellaan. Hiervoor verwijzen we naar ‘Bouwpromotoren sloegen niet enkel toe aan de

430


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 431

Kalandestraat’ in dit nummer. Een gedeeltelijk antwoord op de vraag over de Kunstlaan, en wel over de oudere naam Dekstraat. In de Franse benaming zocht men het foutief bij dakdekkers en dergelijke (rue des Couvreurs). Evenmin heeft de naam iets te maken met wat men zedig geslachtsgemeenschap noemt (iets wat bij kazernes van oudsher beroepsmatig uitgeoefend werd). Ook Victor Fris had het mis met de uitleg in zijn boekje De Oude Straatnamen van Gent’ (1925) als zou het hier gaan om een samentrekking van d’Eekstraat (naar het Eekhout). We legden de vraag meteen voor aan Daniël Lievois die zich verdiept in het verleden van de Sint-Pietersheerlijkheid. Zijn antwoord: ‘De Dekstraat op Sint-Pieters heeft inderdaad allerlei varianten gekend, maar de basis blijft het (Klap)hekken dat het Eekhout afsloot, waar men zijn koe mocht laten lopen, mits betaling uiteraard. Dat hekken is daar lange tijd gebleven’. De zware hekkenstijlen staan bv. weergegeven op de bekende gravure van de abdij in het werk van Sanderus (1641). Dekstraat is dus een samentrekking, maar wel van d’Hekstraat.

Dit kaartfragment nagetekend van het gezicht op Gent anno 1534 toont het Eekhout als open ruimte tussen de stadsvest (boven tussen Heuvelpoort (links) en Kortrijksepoort (rechts) en een omheining meer naar onderen. rechts daarvan de SintQuintenskapel. Een kort wegje, de Hekstraat, hier ingetekend net boven de abdijkerk, leidt naar de SintPietersabdijsite. Dit kon afgesloten worden met een hek.

431


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 432

Marijke Mortier zag een klein maar toch wel belangrijk stukje weggeknipt van een foto bij het artikel (GT 2014 nr. 5) over haar huis aan het Huidevetterken. Boven op de toegangspoort van de vroegere koperslagerij van de familie Van de Woestijne bleef een indrukwekkende koperen bol met spits bewaard. Deze herinnering aan het ouderlijke bedrijf van dichter Karel, auteur van ‘Het huis mijns vaders ...) en van schilder Gustaaf verdient beter. Daarom een extra inzoemfoto. Een mooie herinnering aan de familie Van De Woestijne boven de ingangspoort van hun gewezen koperslagerij in het Huidevetterken (foto anno 2014).

Jean-Pierre Rogiest vraagt of iemand hem kan helpen doorverwijzen naar iemand die de betekenis kent van de voorstelling op deze gevel aan het Sluizeken nr. 28. Volgens de huidige uitbater zat de steen niet origineel in de gevel maar werd hij er bij een restauratie bijgeplaatst. Gedeeltelijk antwoord en verdere vragen van Luc Devriese: De gevelsteen met mythologische voorstelling (zie foto) is inderdaad niet origineel. Toen het huis ergens in de jaren 80 (denk ik, ik heb het zelf nog meegemaakt, woon sinds 1984 in de buurt) opgeknapt werd, verving dit een totaal verweerde gevelsteen van dezelfde afmetingen op dezelfde plek. Wat de oude steen voorstelde weet ik niet. Hij is nog vaag te zien op een foto in ‘Bouwen door de eeuwen heen Gent’ deel 4nb N-O, p. 435. Zelf ben ik onvoldoende thuis in de mythologie om de vraag te beantwoorden. Mogen we die vraag (eigenlijk twee vragen: over de oude en de nieuwe gevelsteen) voorleggen aan de lezers van Ghendtsche Tydinghen?

Foto anno 2014 Sluizeken nr. 28.

432


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 433

Ariane en Willy Diegenant reageerden op de vraag in GT 43(2014)5 p 321 ‘De strijd om het Koning Albert I park’. Bob Kamak, de auteur van het protestlied over het Zuidpark, was onze vader. Zijn echte naam is Robert Diegenant. Hij is geboren in Ledeberg in 1905 en overleden in Gent in 1990. Eerst was hij onderwijzer aan de Gemeenteschool van Gentbrugge, daarna regent aan het Koninklijk Atheneum van Deinze en in 1955 richtte hij de Rijksmiddelbare School van Hamme (Oost-Vlaanderen) op, nu Middenschool De Veerman. Daar was hij directeur tot aan zijn pensioen in 1970. Muzikaal was hij al sedert zijn kindertijd. Voor de tweede wereldoorlog was hij violist in orkest Excelsior in Gent en aan het atheneum van Deinze richtte hij een schoolorkest op. Ook in Hamme speelde hij viool in een orkest. Na zijn pensionering maakte hij de muziekcirkel rond door zich in te schrijven aan de muziekschool van Ledeberg voor harmonie en piano. Het protestliedje over het viaduct in het Zuidpark is een eigen compositie waar hij veel plezier aan beleefde. Hij was zeer tegen dat viaduct gekant en zou het ongetwijfeld ironisch en prachtig gevonden hebben dat er plannen zijn om het nu weer af te breken!

VERSCHENEN

Schaverdijntjes door Machar Van Geyt Honderd stukjes waarvan heimwee, geluk, Gent, liefde, fantasie en het dagelijkse leven het onderwerp zijn. Te bestellen via overschrijving op rekening BE61 0351 9558 8417 van de auteur (Coupure 184, 9000 Gent). Prijs 11 euro voor wie het komt afhalen op een aan de inschrijvers mee te delen plaats en datum., 14 euro voor wie het per post wil toegestuurd krijgen. 433


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 434

Het verfraaide decor van het Gravensteen door Guido Everaert Forse knoert (418 p.), overvloedig geïllustreerd. Een stevig gedocumenteerde inkijk in wat er gebeurde in de periode rond 1913 met de oude huisgevels in de buurt van het Gravensteen: van aan de Graslei - Korenlei tot aan het begin van de Burgstraat. En dat is heel wat! De hele buurt vormde een interessant maar gehavend decor voor dat toen grotendeels gerestaureerde topmonument. Dat moest in al zijn glorie hersteld worden, liefst met nog een schepje bovenop. Te verkrijgen tegen de buiten proportie lage prijs van 29 euro in de Stadswinkel onder de Lakenhalle. Een absolute must voor elkeen die daarover zijn zegje wil doen, en wie wil dat niet?

Wandelen in de Bloemekenswijk door Beatrix Baillieul Het nieuwste deeltje van deze ongemeen interessante serie samengesteld door Bea Baillieul. Voor 5 euro te krijgen in de Stadswinkel. Een massa weetjes met nooit geziene foto’s en afbeeldingen over telkens een andere wijk, die je wel kent maar eigenlijk niet echt. Enkele oudere boekjes (Sint - Pieters, Heirnis) uit dezelfde reeks zijn nog te koop aan 3 euro. Geen geld.

Kerken in Gent door Karin Borghouts De ondertitel maakt meteen duidelijk wat er hier op het spel staat en wat dit fotoboek wil illustreren: ’46 parochiekerken om over na te denken’: nadenken over de toekomst. Die 46 staan verspreid over het hele grondgebied van Gent. Oud en nieuw, overbekend en onbekend, een heel eind ver ‘op de buiten’ en pal in het centrum. Overzichtsfoto’s, details en een inventaris met exterieurfoto’s, statuut en beknopte bouwgeschiedenis. Verscheen naar aanleiding van een recente tentoonstelling in het STAM. Verkrijgbaar à 25 euro in het STAM en de Stadswinkel onder de Lakenhalle.

434


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 435

Honderdsteboven door de stadsarcheologische ploeg o.l.v. Marie Christine Laleman De ondertitel ‘100 Archeologische beelden uit Gent’ geeft aan wat er in zit. Ons verleden in een notendop. Materiële sporen geïllustreerd met 100 fraaie afbeeldingen en evenveel korte tekstjes met zo simpel mogelijk gehouden uitleg. Niet altijd evident in dergelijke soms niet zo eenvoudige zaken. Buitengewoon gevarieerd, een fraai boekje bovendien. Prijs: 10,5 euro (Academia Press, Stadswinkel, STAM).

Het uitvoerig geïllustreerde boek (uitgave in eigen beheer, Gent - Afsnee, 2013, 421 pag.) kost 25 euro en kan bekomen worden in het Liberaal Archief, Kramersplein 23, 9000 Gent. Wie het wil toegestuurd krijgen, betaalt 7 euro voor verzendingskosten, maar men kan het ook daar afhalen.

435


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 436

Auguste Havenith, Josse de Legaye en anderen door Jacques De Schryver Jacques De Schryver is architect en ere-directeur Patrimonium OCMW Gent. Op een bepaalde dag, bij het voorbereiden van een dossier, werd zijn nieuwsgierigheid gewekt door het feit dat de Antwerpenaar Auguste Havenith in 1926 een belangrijk legaat naliet aan de Commissie van Openbare Onderstand te Gent. Dit werd het begin van een jarenlange zoektocht naar achtergronden en relaties van deze eigenaar en andere, dikwijls verwante personen, in het bijzonder de bewoners van landelijke kastelen. De resultaten werden samengebracht in een lijvig en merkwaardig boek. Nogal wat gegevens vond de auteur in de collectie “Vliegende Bladen” van de bibliotheek van de UGent. Deze grote verzameling documenten van zeer uiteenlopende aard, nu een zeer boeiende bron van informatie, werd samen gebracht door Ferdinand Vander Haeghen (1830 - 1913), destijds hoofdbibliothecaris van de Rijksuniversiteit Gent. Een beetje zoals deze verzamelaar heeft ook Jacques De Schryver uit zeer uiteenlopende bronnen een netwerk van informatie verzameld. Voor deze publicatie ontwierp Karl Meersman een karikatuur van Ferdinand Vander Haeghen zoals de legende zich hem herinnert: met een jas met zakjes voor elke letter van het alfabet. De versiering van de kaft slaat dus op de schrijver als verzamelaar van honderden weetjes. Door deze verzameling wordt ook treffend geïllustreerd hoe vele gegoede Gentenaars niet alleen een belangrijke rol speelden in Gent maar ook in het landelijke dorp (in dit geval vooral Heusden waar ze hun tweede verblijf hadden (Bert Vervaet).

Lettres du Congo. Edouard de Pelichy door Pierre van Cleven Dit in eigen beheer uitgegeven boekje (159 pagina’s) is een uitloper van het onderzoek door de auteur gevoerd naar de in de ‘Kongo Vrijstaat’ (1885 – 1908) gestorven Gentenaars (zie GT 2011 nr. 3, p. 240 - 245). Via de in het Rijksarchief in Brugge bewaard gebleven familie - papieren de Pelichy, met onder meer de correspondentie tussen Eduard de Pelichy (1879 – 1904) en zijn moeder, kon een bijzonder boeiend stukje koloniaal verleden opgeroepen worden. De jonge man overleefde de lange reis naar de hem toegewezen post niet. Aan de hand van 33 levendig (uiteraard in het Frans) geschreven brieven kunnen we zijn reisavonturen volgen. Een niet opgepoetst verhaal uit eerste hand, een eersterangs getuigenis over vooral kleine feitjes. De meeste brieven

436


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 437

eindigen met een commentaartje over het onbekommerde leven van Poupke, de duurbare fox terrier van Edouard ‘qui se porte à merveille’. Weinig over de inlanders. In zijn laatste brief schrijft de Pelichy: ‘Et malgré tout je me plais à cause du beau pays et du bon climat. La mortalité parmi les soldats noirs est effrayante, ils meurent tous de bronchite, pneumonie, etc.’. Geen woord over zijn eigen dodelijke ziekte. Enkele dagen na dit schrijven stierf hij. Van de brieven van zijn moeder, née de Meulenaere, werd een ingekorte selectie opgenomen. Ze geven samen met enkele details in de geschriften van Edouard ook een inkijkje in het leven van de kleine adel in het Gentse in die tijd, op het kasteel in Zevergem en in het stadsverblijf van de familie. Het boekje is te verkrijgen bij de auteur: een mailtje naar: pierre.vancleven@hotmail.com volstaat. Het wordt dan opgestuurd samen met de vraag 10 euro te storten op de rekening die er bij zal zitten.

Gevangen in het Gentse Gravensteen door Daniël Lievois. In: Van Mensen en Dingen, 2014, jg. 12 nr. 2, p. 5 – 52. Zelden of nooit komt men iets te weten over wat er werkelijk gebeurde achter de grauwe muren van het Gravensteen. In deze uitgebreide bijdrage aan het tijdschrift van de Oost-Vlaamse volkskundigen (KBOV) schetst de auteur een beeld van de drama’s die er zich afspeelden in de jaren 1600 toen het gebouw intensief als gevangenis gebruikt werd. Zelfs de wildste fantasie schiet te kort bij het inschatten ervan. Het tijdschriftnummer bevat naast een huldebetoon van D. Lievois aan Alfons van Werveke ook nog twee korte artikels over heel andere onderwerpen (‘vitsen’ en rapen en ook ‘uit de hemel gevallen’ brieven, zogenaamde hemelbrieven). Het is te verkrijgen à 6 euro in de KBOV bibliotheek boven de kapel van het ‘Huis van Alijn’, Kraanlei, Gent, tijdens de openingsuren 13.30-16.45u. op vrijdagnamiddag in het ‘Huis van Alijn’, of door overschrijving op KBOV, Kraanlei 65, Gent, IBAN BE92703032751423 BIC AXABBE22 met vermelding van het betrokken boekje.

437


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 438

BESCHERMLEDEN 2014 Dhr COCQUYT Edmond (€300,00) Mevr. VERDONCK Maria (€125,00) Mevr. DE SMET Christiane (€120,00) Dhr WALRAEDT Jean (€100,00) Dhr Serge BEKAERT pa Cplus N.V. (€75,00) Dhr dr. VAN DEN ABEELE Guy (€75,00) Dhr VAN MOSSEVELDE Willy (€75,00) Dhr dr. VERJANS Philippe (€70,00) Dhr VAN SCHIL John (€60,00) Dhr BERTRAND Jean (€50,00) Dhr DE BRAEKELEIR Jacques (€50,00) Dhr DEMOOR Danny (€50,00) Dhr HEBBELYNCK Pierre/Philippe (€50,00) Dhr HEBBELYNCK-BRUNIN Bernard (€ 50,00) Dhr LYBAERT Patrick (€50,00) Dhr dr. MARLIER Roland (€50,00) Dhr MARTENS - BOS Leon (€50,00) Dhr PLUM-DOOF Pierre (€50,00) Dhr VAN DER LINDEN James (€50,00) Dhr VAN HAUWERMEIREN Marc (€50,00) Dhr VAN VLAENDEREN-DUA Freddy (€50,00) Dhr EECHAUDT Didier (€45,00) Dhr PEPERSTRAETE Patrick (€45,00) Dhr ABBENBROEK Walter (€40,00) Dhr CLAEYS Luc (€40,00) Dhr COUCKE-NEGRONI Marc (€40,00) Mevr. DE BLAUWE Monique (€40,00) Dhr ir. IMPENS A.J. (€40,00) Prof. dr. LACROIX Eric (€40,00) Mevr. MARTENS Marie-Louise (€40,00) Dhr SORGELOOSE Peter (€40,00) Prof. dr. VAN HOORDE HUBERT (€40,00) Dhr VAN LAETHEM Jean (€40,00) Mevr. DE REUSE Jacqueline (€35,00) Dhr dr. DEMEULENAERE Guido (€35,00) Dhr LATAER Jacques (€35,00) Dhr KINT-STEEGERS Guy (€30,80) Dhr BAERT-DECLERCK Guy (€30,00) Dhr BALCAEN HEYMANS Laurent (€30,00) Mevr. BEYZ Martine (€30,00) Dhr BLEYAERT François (€30,00) Dhr BOER Henri (€30,00) Dhr BUYSSE Raoul (€30,00)

Dhr CLAEYS-DE PAEPE Laurent (€30,00) Mevr. COCRIAMONT Anne (€30,00) Dhr COLLUMBIEN Hugo (€30,00) Dhr COPPENS-HESTERS Gustaaf (€30,00) Dhr DAENS Louis (€30,00) Dhr DE BLEECKER Frans (€30,00) Dhr DE BUCK Eric (€30,00) Dhr DE GRAEVE Albert (€30,00) Dhr DE KEUKELEIRE Erik (€30,00) Dhr DE KEZEL Robert (€30,00) Dhr DE MEYERE J.A.L. (€30,00) Dhr DE POURCQ Frank (€30,00) Dhr DE RUDDER-STEVENS Robert (€30,00) Dhr DE VLEESCHOUWER-DE TURCQ Jan (€30,00) Mevr. DERDIJN Emilienne (€30,00) Dhr DESTOOP Bert (€30,00) Dhr DEVOGELAERE-HANQUET Willy (€30,00) Dhr DIEGENANT Willy (€30,00) Dhr DOBBELAERE Raphaël (€30,00) Dhr DURINCK Freddy (€30,00) Prof. em. EVRARD Alexander (€30,00) Dhr FONTEYN Yvan (€30,00) Dhr GELAUDE Frank (€30,00) Dhr LEYSEELE Jean-Paul (€30,00) Dhr MALSCHAERT Alain (€30,00) Dhr MARCHAL Jean-Paul (€30,00) Dhr METELMANN Klaus (€30,00) Dhr PIETERS Wilfried (€30,00) Mevr. RAMAN BAETE Denise (€30,00) Dhr ROUQUART Willy (€30,00) Dhr RUMMENS Mark (€30,00) Dhr SIMONS-VAN HYFTE Franciscus (€30,00) Dhr SMET Marc (€30,00) Dhr STEENBRUGGE Jean (€30,00) Dhr STEVENS-DUTRY Bob (€30,00) Dhr TIJS Willy (€30,00) Dhr VAN BOCKSTAELE Roger (€30,00) Mevr. VAN DE VELDE-CAPITAINE Eveline (€30,00) Dhr VAN EECKHAUT Piet (€30,00) Dhr VAN GOETHEM-REYNIERS Antoine (€30,00) Dhr VAN MOL Wilfried (€30,00) Dhr VAN WYNSBERGHE André (€30,00) Dhr VANDENBORRE Jackie (€30,00) Dhr VERBANCK André (€30,00) Dhr VERBANCK Lodewijk (€30,00) Dhr VERMAELE Lucien (€30,00)

438


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 439

Mevr. VERSCHOORE Nicole (€30,00) Dhr VERSTEELE Rogier (€30,00) Dhr VERVLIET Luc (€30,00)

Dhr VOORTMAN Michel (€30,00) Dhr WALDACK Felix (€30,00) Dhr WEYMEIS Christian (€30,00)

STEUNENDE LEDEN 2014 Dhr dr. AERS Erik (€27,50) Dhr ANTHONIS Paul (€25,00) Dhr CASTEELS Lucien (€25,00) Dhr DE MEYER Marc (€25,00) Mevr. DE RUYCK Regina (€25,00) Dhr DE SCHEPPER Joris (€25,00) Dhr DEBERGH Philippe (€25,00) Dhr DOBBELAERE-CLAUS Danny (€25,00) Dhr DOORNAERT Karel (€25,00) Dhr EECKMAN Pierre (€25,00) Mevr. GYSELINCK Sonja (€25,00) Dhr HUYS Jacques (€25,00) Mevr. LE BON Louise (€25,00) Dhr MANESSE Marc (€25,00) Dhr MEERT-CALLE Frank & Lilian (€25,00) Dhr PUTTEVILS Christian (€25,00) Dhr RASSCHAERT Willem (€25,00) Dhr ROOSE Jean-Pierre (€25,00) Dhr VAN BOCKSTAELE-DE BEVERE Fred (€25,00) Dhr VAN BOSSELE Laurent (€25,00) Mevr. VAN DIJK-VANHOOREN Lea (€25,00) Dhr VAN LOO-DE BLEECKER Gerard (€25,00) Dhr VAN RENTERGHEM Guido (€25,00) Mevr. VANCRAEYNEST-MULERT Beatrice (€25,00) Dhr VERHEGGEN Fernand (€25,00) Dhr DEVRIESE-OKERMAN Luc (€22,00) Dhr BEYAERT Guy (€20,00) Dhr BRACKE Luc (€20,00) Dhr BRUYNEEL Guy (€20,00) Dhr CANNOOT-VANDEGEHUCHTE J.P. (€20,00) Mevr. CARREZ Suzanne (€20,00) Dhr CASTELEYN Georges (€20,00) Dhr CHRISTIAENS Marcel (€20,00) Dhr DE BODT-PETIT Marc (€20,00) Dhr DE CLERCQ-RASSCHAERT Raoul (€20,00) Dhr DE CONINCK-MICHIELS Paul (€20,00) Dhr DE MAERTELAERE Guy (€20,00) Dhr dr. DE MAEYER Jan (€20,00) Mevr. de MEYER Bernadette (€20,00) Dhr DE MEYERE-VAN HOUCKE Eric (€20,00)

Dhr de SCHRYVER Antoon (€20,00) Mevr. DE SMET Marie-Jeanne (€20,00) Dhr DE VREESE-VERBERGHT Georges (€20,00) Dhr DEBERGH Jean-Pierre (€20,00) Mevr. DEKEYSER-AGOSTINI Lidia (€20,00) Dhr DEMEYER-DE RUYCK Raymond (€20,00) Mevr. DERUDDER Monique (€20,00) Mevr. DESMET Ginette (€20,00) Mevr. D'HAEN Paula (€20,00) Dhr DHAENE Jean (€20,00) Dhr D'HONT - DHAESE D. (€20,00) Dhr DUPREZ-ROGIER Rudy (€20,00) Mevr. EDIERS Beatrijs (€20,00) Dhr GISTELINCK Alfons (€20,00) Dhr dr. GOETGHEBUER Thierry (€20,00) Dhr dr. GOMBAULT Philippe (€20,00) Dhr HAYDON Roger (€20,00) Dhr HELLINCK-LAMBRECHT Achiel (€20,00) Dhr HEYERICK MARC (€20,00) Mevr LANOOT Monique (€20,00) Dhr LAVRILLE Jacques (€20,00) Dhr LEKENS Luc (€20,00) Dhr LEYS André (€20,00) Dhr LYBAERT Robert-RAES (€20,00) Mevr. MAENHAUT Aline (€20,00) Prof. em. ÖDBERG Frank (€20,00) Dhr PECKSTADT J.-P. (€20,00) Dhr PLASSCHAERT Albert/Jean (€20,00) Dhr ROOMS J.-P. (€20,00) Dhr ROTTIERS-SOUWERK André (€20,00) Dhr SCHARRE Gaston (€20,00) Dhr SCHEIR-VANDEKERCKHOVE Roger (€20,00) Mevr. SONNEVILLE Paula (€20,00) Dhr THYSBAERT-VAN OOST Georges (€20,00) Dhr UYTTENHOVE-VERHAEGEN Marc (€20,00) Dhr UYTTERHAEGEN-CORDY Pierre (€20,00) Dhr VAN AUTREVE-MARCHAND Martin (€20,00) Prof. em. dr. VAN CAENEGEM R. (€20,00) Dhr VAN DE VOORDE Paul (€20,00)

439


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 440

Dhr VAN EECKHAUTE Pierre (€20,00) Dhr VAN HECKE Etienne (€20,00) Prof. VAN HOECKE Marc (€20,00) Mevr. VAN LIERDE Diana (€20,00) Mevr. VAN RENTERGEM Anne (€20,00) Dhr VAN RYSSEL-DA COSTA PEDRO Daniël (€ 20,00) Dhr VAN SEVEREN Jean-Paul (€20,00) Dhr VANDAMME Roland (€20,00) Dhr VANDENBRUANE André (€20,00) Dhr VERBRUGGHEN-BEYAERT André (€20,00) Dhr VERHAEST Luc (€20,00) Dhr VERSPEETEN-DE VILDER Gerard (€20,00) Dhr VERVENNE - VAN TENTE Ivan (€20,00) Mevr. DE VUYST Marianne (€18,50) Dhr dr. HUYGHEBAERT-MAERTENS Jacques (€ 18,50) Dhr BAILLEUL Marc (€18,00) Prof. dr. BALTHAZAR Herman (€18,00) Dhr BRAECKMAN Etienne (€18,00) Mevr. BRUYNEEL Agnes (€18,00) Dhr BRUYNEEL Pierre (€18,00) Dhr CASSIMAN-VAN UYTFANCK Piet (€18,00) Mevr. COLLUMBIEN Livina (€18,00) Dhr CORYN-VERCRUYSSE Guy (€18,00) Dhr CRUYT Bernard (€18,00) Dhr DE BROE Luc (€18,00) Dhr De BRUYKER Guido (€18,00) Mevr. dr. DE BRUYKER Lucia (€18,00) Dhr DE KEYSER Roger (€18,00) Mw DE MEESTERE Georgette (€18,00) Dhr DE MOYER Robert (€18,00) Dhr DE MUNNYNCK-DE VUYST Herwig (€18,00) Dhr DE PAEPE Luc (€18,00) Dhr DE SMUL Luc (€18,00) Dhr DE STROOPER-ALLAERT Maurice (€18,00) Dhr DE WILDE Christelle (€18,00) Dhr DEBUNDERIE Willy (€18,00) Dhr DEKEYSER-BILLIET Erik (€18,00) Dhr DEPROOST Leon (€18,00) Dhr DIMIAUX-PONNET Robert (€18,00) Dhr DOBBELAERE Michel (€18,00) Dhr DURAN Jules (€18,00) Prof. dr. ERVYNCK Gontran (€18,00) Prof. dr. EYLENBOSCH Ernest (€18,00) Mevr. FASSIN – VAN HECKE (€18,00) Dhr FLACHET Philippe (€18,00) Dhr GABRIELS Gerard (€18,00) Dhr GENBRUGGE Philippe (€18,00) Dhr GERMANUS Jacques (€18,00) Dhr GLIBERT Luc (€18,00)

Dhr GOETHALS Fernand (€18,00) Dhr GOETHALS Franklin (€18,00) Mevr. HEMELAER Lieve (€18,00) Dhr dr. HEUGHEBAERT-SCHOTTE Roland (€18,00) Dhr HIMSCHOOT Guy (€18,00) Mevr. HUBLE-VANKENHOVE Nadia (€18,00) Dhr LACQUET-BOSTEELS Roger (€18,00) Dhr LEEMAN Marcel (€18,00) Dhr LELUBRE Gilbert (€18,00) Dhr LEMAITRE Leon (€18,00) Dhr LENTZ Christian (€18,00) Dhr LIPPENS Leon (€18,00) Dhr LODRIGO Gilbert (€18,00) Dhr MATHYS Claudine - LOYS Roland (€18,00) Dhr MAUQUOY Paul (€18,00) Mevr. MEGANCK Christiane (€18,00) Dhr MICHIELS-GOMBEER Maurice (€18,00) Dhr dr. MOERMAN Johan (€18,00) Dhr MOORTGAT-SPANOGHE Luc (€18,00) MORTIER - DE CLERCQ J. (€18,00) Mevr. OOSTERLINCK Josine (€18,00) Dhr PARASIE René (€18,00) Dhr PAUWELS Serge (€18,00) Dhr PENNING-VAN DEN BERGHE Erwin (€18,00) Mevr PIEREN Francine (€18,00) Dhr PISCADOR Edmond (€18,00) Dhr PLATTEEUW Erik (€18,00) Mevr. PODEVYN Jacqueline (€18,00) Dhr QUINTYN Jean-Pierre (€18,00) Dhr RAMAN André (€18,00) Dhr RAMON Roger (€18,00) Dhr ROELS Christian (€18,00) Dhr RYCKAERT Marc (€18,00) Dhr dr. SABBE Daniël (€18,00) Dhr SCHOORS Erwin (€18,00) Dhr SELS Albert (€18,00) Dhr SMEKENS-BATENS BVBA (€18,00) Dhr SMETRYNS-WILLEMSEN Alain (€18,00) Dhr SPANOGHE Pieter (€18,00) Dhr SPILTHOORN Norbert (€18,00) Dhr TEMMERMAN Alfred (€18,00) Dhr TOLLENAERE Serge (€18,00) Mevr UYTENHOVE Lidwina (€18,00) Dhr UYTTENDAELE Daniël (€18,00) Mevr. VAN CANEGHEM Andréa (€18,00) Dhr VAN DAMME - DUMOLYN Roland (€18,00) Dhr VAN DE CALSEYDE Jacques (€18,00) Dhr VAN DEN BORRE Jos (€18,00) Mevr. VAN GEEM Christine (€18,00) Dhr VAN HAVERBEKE-DE KEYSER Eddie

440


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 441

(€18,00) Dhr VAN HOVE Herman (€18,00) Dhr VAN HULLE-WILLEMS (€18,00) Mw VAN POTTELSBERGE DE LA POTTERIE Carine (€18,00) Dhr VAN POUCKE Daniël (€18,00) Dhr VAN SPEYBROECK Marc (€18,00) Mevr. VANDE CASTEELE Godelieve (€18,00) Dhr en mevr. VANDE VEEGAETE-DE JAEGER (€ 18,00) Dhr VANDENBROELE-VERHELST Erik (€18,00) Mevr. VANDERHEYDE-GOOSSENS S. (€18,00) Dhr VANDEVOORDE Jean Louis (€18,00) Dhr VERCAUTER-VAN LIERDE Aimé

(€18,00) Mevr. VERDICKT Louise (€18,00) Dhr VERHEGGEN-VAN DE WALLE Gilbert (€18,00) Dhr VERSCHOORE Anne (€18,00) Mw VERSCHRAEGEN Et. - DE GROOTE M.L. (€ 18,00) Dhr VISPOEL Albert (€18,00) Dhr VLIEGHE Pierre (€18,00) Dhr WEEWAUTERS Frank (€18,00) Mevr. WELVAERT Diane (€18,00) Dhr WERBROUCK Lieven (€18,00) Dhr WIEME - De Vos Julien (€18,00) Dhr WULTEPUTTE Marc (€18,00) Dhr ZELS Didier (€18,00)

PUZZEL 2014 Ook dit jaar is de puzzel gewijd aan een persoon die onlangs heen is gegaan en waardoor de Heemkundige en Historische Kring “Gent” een zeer groot verlies heeft geleden. Hij was het gezicht van onze kring naar de buitenwereld toe. Steeds vertegenwoordigde hij onze kring op belangrijke (heemkundige) beurzen en activiteiten. Hij was een zeer optimistische persoon en voelde zich goed onder het volk. Hoewel hij een geboren verteller was, is over hem maar weinig bekend. Over zijn leven sprak hij zelden. Enkel over zijn vader, een chauffeur van een adellijke dame, vertelde hij soms. Hij kon uitbundig vertellen en wist dit te verduidelijken met een rijkelijke gebarentaal. Vanaf zijn jeugd was het gegeven Gent een verwoed verzamelmateriaal. Zelf richtte hij in 1979 de verzamelaarkring “De Draeke” op. In 1998 werd hij voorzitter van het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis dr. Maurits Gysseling. Zijn kennis was onuitputtelijk. Direct kon hij in één aanblik op een foto of gravure vertellen over welke locatie het in de stad ging. Van het kleinste onbeduidend doorgangetje in de stad had hij wel één of andere illustratie. Men kon bij hem steeds terecht voor ontlening en hij wist het gevraagde steeds te commentariëren. Geliefd waren de postkaarten en gezichten die zijn Gent weergaven. Hij was een gewone man die het Gentse volk een warm hart toe droeg. Toen de kring de Gouwdag organiseerde wist hij dan ook direct het thema: de Brugse Poort. Hoewel we dit laatste gegeven niet vergeten, zullen we eerst een aantal namen van personen vragen waarvan de naam verwijst naar de familienaam van deze prachtige persoon. 1 Deze humanist en neolatijns dichter, geboren te Gent, ging na zijn studiën te 441


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 442

Leuven verder studeren te Parijs, te Padua en te Bologne. In Rome werd hij waarschijnlijk tot priester gewijd en legde zich toe op de studie van de oudheid. Na een verblijf in Napels vestigde hij zich te Luik, waar hij de vertrouweling werd van de prins-bisschoppen. Zijn functie van bisschop van Antwerpen kon hij pas na de overgave van deze stad waarnemen. Hij werd benoemd tot aartsbisschop van Mechelen, maar overleed alvorens de officiële benoeming uit Rome hem bereikte. Hij was een vriend van Ortelus, Justus Lipsius en Goropius Becanus, wiens geschriften hij postume uitgaf. Hij was een leidinggevende figuur in de kring van de katholieke intellectuelen. Van zijn originele familienaam vragen we de achtste letter. 2 Hoewel thans geen enkel document bevestigt dat deze leerling van Jan Joest van Kalkar - die vermoedelijk eerst werkzaam was te Brugge en daarna te Antwerpen - verbleef in Gent mogen we door zijn Adam en Evapanelen, die teruggaan op het Lam Gods, aanvaarden dat hij ook de Arteveldestad moet bezocht hebben. Uit het atelier van deze hofschilder van François I wordt in Gents privaatbezit – eertijds tussen schilderijen van Van Reysschoot – een “Omhelzing tussen het kind Jezus en St.-Jan” en in het Museum voor Schone Kunsten een “Heilige Familie” bewaard. Van deze kunstenaar vragen we naar de eerste letter niet van zijn echte naam, maar wel naar de naam die verwijst naar zijn geboorteplaats waarmee hij beroemd werd. 3 Deze senator en baron, geboren te Gent in 1862, kreeg in 1932 de toestemming om aan zijn familienaam deze van een groot goed in de Gentse fusie toe te voegen. Hij was voorzitter van de Linière Saint-Sauveur. Hij was gehuwd met een lid van de befaamde familie de la Kethulle de Ryhove. Van zijn familienaam willen we de tweede letter kennen. 4 In de voornaamste straat van de heerlijkheid in de vorige vraag staat op de plaats van het Leeuwenhof een complex dat binnenin een kapel (eertijds klaslokaal) herbergt, gebouwd door één der belangrijkste en progressiefste architecten van het interbellum. Hij was dan ook werkzaam met de belangrijkste architecten van Europa, o.a. met Le Corbusier. Aanvankelijk volgde hij de stijl van zijn leraar de Gentse architect Louis Cloquet (van wie we in de Arteveldestad nog talrijke neogotische gebouwen kennen). In navolging van De Stijl en de Amsterdamse school, die hij tijdens de oorlogsperiode in Nederland leerde kennen, vertonen zijn woningen nadien in België een met de sociale en culturele werkelijkheid verbonden architectuur gekoppeld aan de nieuwe democratische cultuur. Het is niet het enige belangrijke monument uit die periode dat zich op deze oude heerlijkheid bevindt. We denken hier o.m. aan de modernistische woning van Gaston Eysselinck. Het is bijna ondenkbaar dat deze monumenten thans nog steeds onbeschermd

442


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 443

zijn. Blijkbaar heeft men nog steeds geen les getrokken uit de in 1985 gesloopte villa Ter Vaart te Wondelgem van de wereldberoemde Art Nouveau- architect Paul Hankar. Van onze modernistische (klas-kapel)architect vragen we de laatste letter van zijn voornaam. 5 Eén van de lievelingschrijvers van de gevraagde woonde in de wijk van zijn geliefde Brugse Poort. Deze pennenridder wou dierentemmer, kaper op de Chinese zee, alcoholsmokkelaar en andere merkwaardige activiteiten uitvoeren, maar werd ten slotte journalist en daarna schrijver. Zijn meesterwerk is de Malpertus, een surrealistische roman waarbij een werkelijkheid achter de reële wereld werd geopend in een strijd tussen demonische krachten en die der verlossing. Hoewel deze scribent verschillende pseudoniemen had, vragen we de derde letter van zijn ware familienaam. 6 En die Brugse Poort was een wijk waar onze gevraagde zich goed voelde. Wie thans door de wirwar van kleine straatjes van dit westelijk deel van Gent loopt, staat stil bij de talrijke groene zones en ook de sociale nieuwbouw. Deze inplanting is er niet steeds geweest. Het was een zeer dichtbewoonde wijk, waar rond 1990 niet altijd met inspraak en zelf zonder kennis van bewoners en eigenaars grote percelen werden onteigend voor deze nieuwe infrastructuur. Eén van deze pleinen noemt Pierkespark, genaamd naar de hoofdfiguur van het poppenspel Magie die voor het slopen zijn thuishaven had. We vragen de vierde letter van de naam van de oprichter van dit poppentheater, die inmiddels ook zijn naam gegeven heeft aan een brug. 7 Onze gevraagde bezat talrijke zichten van Gent. Van deze kunstenaar bewaarde hij talrijke gravures met zichten op de meest merkwaardige plaatsen, die reeds lang in de stad verdwenen zijn. Deze ondergewaardeerde kunstenaar ging na zijn studies aan de Gentse academie (leerling van Canneel) zich in 1879 vervolmaken te Parijs, waar hij medewerker werd van het tijdschrift L’Illustration. Maar de drukkunst leerde hij van zijn vader, een drukker- lithograaf, die een winkel had aan de Brabantdam. Op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1889 haalde hij een bronzen medaille voor “Un coin de la grande boucherie à Gand” (1883), een doek dat zich thans in het Gents museum bevindt. Behalve een kort oponthoudt te St.-Martens-Latem verbleef hij heel zijn leven te Gent. In de Onderstraat had hij een atelier waar hij o.a. samenwerkte met Emiel Claus, Fernand Scribe, Jenny Montigny, Albert Baertsoen, Gustave den Duyts, e.a. . Van hem kennen we een prachtig portret in een boomgaard te Melle geschilderd door Theo van Reysselberghe. Van deze graficus-schilder zouden we graag de voorlaatste letter van zijn naam willen kennen. 8 In dit overzicht mag zeker niet de “keizer der Belgische postkaartuitgaven”

443


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 444

ontbreken. Zijn meesterwerkjes werden meestal gedrukt in heliogravure, een ambachtelijk en tijdrovend werk. Deze fotograaf, drukker en uitgever verbleef – buiten een korte Engelse periode (1900-03) – te Gent, waar hij een winkel aan de Burgstraat openhield. Deze onderneming werd nadien uitgebreid met een annex op de Brugse Steenweg. Dit buitenverblijf te Mariakerke werd vanaf 1935 zijn woning. Hij gaf duizenden kaarten uit van gans België en voornamelijk van onze kust. Wat we nu nog moeten weten is de eerste letter van de familienaam van deze uitgever wiens biografie o.m. gekend is door informatie van onze hoofdgevraagde. 9 Een ander persoon die hier zeker thuis hoort is de belangrijke Gentse Belle Epoque fotograaf door wie we talrijke verdwenen stadzichten nog kennen. Rond de eeuwwisseling van 1900 onderging de stad een grondige verandering. Nieuwe verbindingen, openwerking van monumenten en aanleg van stadspleinen werd door hem vastgelegd zowel vóór, tijdens en na de werken en dit in een tijd dat het medium fotografie nog vrij zeldzaam was. In zijn tijd was hij reeds een hooggevierd kunstenaar. Waarschijnlijk deed ook de bekende uitgever Albert Sugg een beroep op zijn kunnen. Als u weet wie het is, dan kan u nu de laatste letter van zijn familienaam opslaan. 10 Als heemkundige kunnen hier enkele Gentse types niet ontsnappen aan het overzicht. Als we zijn lijfspreuk naar voor brengen: “Vive la Liberté, die geeft ès mijne vriend” weet iedereen over wie we het hebben, maar kent u ook de vierde letter van de ware familienaam van dit individu? 11 Dit maal gaan we op zoek naar de naam van een werkhuis dat in 1953 te Gent werd opgericht. We kunnen deze vraag in verband brengen met het beroep van onze gevraagde. Het was oorspronkelijk een zusterbedrijf van een Brusselse firma, dat zich reeds in 1920 te Gent gevestigd had. Door de blijvende groei vestigde zich dit werkhuis in 1937 in de oude gebouwen van de katoenspinnerij Pipyn. Reeds in 1963 werd het bedrijf verkocht aan een Engelse groep, die daarna nog fusioneerde en in 1967 opnieuw opgenomen werd in een andere belangrijke Britse groep, enz., om ten slotte deel uit te maken van het Amerikaanse concern General Electric. Vanaf 2000 gaat het minder goed met deze firma. Thans stellen ze dat ze marktleider zijn in de wereld in betreffende producten voor laagspanningsdistributie en -automatisering. De Gentse werkhuizen maken elektrisch materiaal uit isolerende stoffen en monteren eveneens elektrische apparatuur. Van de familienaam van de oorspronkelijke oprichters, die nog steeds bij het grote publiek bekend is, vragen we de zevende letter. 12 Wat velen niet weten is dat onze hoofdgevraagde ook als vrijwilliger werk-

444


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 445

zaam was bij het archiveren in het Gentse stadsarchief en daarover gaat onze laatste vraag. Deze stadsarchivaris studeerde eerst rechten te Leuven en daarna te Gent, maar moest om zijn orangistische sympathieën uitwijken naar het noorden. Hij keerde terug naar België en begon zijn carrière als leraar aan het atheneum. Hij was overtuigd flamingant en richtte: “De Tael is gansch het Volk” op. Zijn dichtwerk, waarin alle dichtsoorten vertegenwoordigd zijn, is zeer ongelijk van waarde, doch blijft het wellicht het machtigste temperament en de rijkste geest van de Vlaamse romantiekers. In zijn Middelnederlandse pastiches, waarin de middeleeuwse eenvoud benaderd werd, was hij intiemer en persoonlijker. Naast poëzie schreef hij ook toneelstukken, studies over taal en letterkunde en publiceerde archivalia. Zijn naam zal steeds verbonden blijven aan de dichtbundels in Het Klaverblad en Nazomer. Nu moeten we nog juist de laatste letter van zijn familienaam kennen. Als we het juist hebben dan kan u met de gevonden letters de naam van onze heemkundige vinden. Wellicht kent u nu reeds de persoon die wij zoeken en wellicht heeft u deze fantastische persoon ook gekend. Met deze puzzel willen we niet alleen hem, maar vooral alles wat hij gedaan heeft, bovenal voor de heemkunde en het patrimonium van Gent, eren. De volledige naam van de gezochte persoon en de oplossingen van de vragen worden vóór 1 januari 2015 verwacht op het redactieadres: Groenvinkstraat 2, bus 201, 9041 Gent (Oostakker). De rouwvolle quizmaster

INHOUD 43E JAARGANG (2014) nr 1 - Pierre Van Cleven: Aan de Gentenaren overleden in Kongo vóór 1908. - E. Coppieters Stochove: Inventaire Archéologique: Doos met Heilige oliën. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties: De Vismijn, Sint-Veerleplein. - Herdenkingsdagen in 2014. - Pierre Kluyskens: Hotel Van den Meersche. - Luc Devriese: Ghendtsche toestanden: Per huurbootje doorheen de stad. Vigilanten te water in 1881. - Erik De Keukeleire: Water: Gesel of zegen? - Hugo Collumbien:

445

2 14 15

19 23 29 32 42


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 446

Gentse Memoriedagen: 9-10-11-12-13 Januari. Aanvullingen. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Gilles Désiré Minnaert (Gent 1836-Gent 1919) - Willy Rouquart: De Abdij van de Groenen Briel in Gent. - Marie-Jeanne De Smet: De Processie. - Bibliografie. - Lezers schrijven ons.

53 56 67 72 73

nr 2 - Romain John van de Maele: Emma Kraft, een Deense schrijfster op bezoek in Gent. - Alfons Van Werveke: Inventaire Archéologique: De Kruisboog met houten boog van het Sint-Jorisgilde. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties in Gent. Vlaanderenstraat. - Pierre Kluyskens: Johanna van Constantinopel. - Luc Devriese: Ghendtsche toestanden: De stedelijke Braemmolens aan de Brabantdam. - Michel Raskin: Gent, voortrekker van energie en de weerslag hiervan op het stadsbeeld. - Erik De Keukeleire: De elektrische Telegraaf. Getuigenissen uit de periode 1846-1873. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 14-15-16-17-18 Januari. Aanvullingen. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Theodore Schellinck. (Gent 1797 - Gent 1867) - Danny Mattens: Gillis Borluut, slachtoffer van vrijbuiters in het Sint-Amandsbergs Westveld 1590. - Quizmaster: Oplossing Puzzel 2013. - Bibliografie. - Marie-Jeanne De Smet: Kleine Weetjes. - Lezers schrijven ons.

78

88

90 96

101 113

124 140

149

152 156 160 161 163

nr 3 - Hugo Collumbien: In Memoriam André Verbeke. - Alexander Karel Evrard: Een paar mijmeringen aan “den boelvaar”. - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Heilige Familie door Nicolaas De Liemaeckere. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties in Gent. Wintercircus, St.-Pietersnieuwstraat, Lammerstraat.

446

166 172

177

179


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 447

- Pierre Kluyskens: John of Gaunt. Petekind van Jacob Van Artevelde. - Maurtis Van Wesemael: Iets over voeten en ellen. - Peter Van Keymeulen: Was Geraard de Duivel nu een Vilain of niet? - Erik De Keukeleire: Uit de beginjaren van “La Gantoise”. Sprokkels uit de periode 1890-1918. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 19-20-21 Januari. Aanvullingen. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Piet Schepens (Werchter 1901-Gent 1967). (Gent 1797 - Gent 1867) - Eric Vermeirsch: Aan de Brugse Poort: een kleurrijke familie in de vijftiger jaren. 1. Giele en Pelagie. - Bibliografie. - Lezers schrijven ons. - Vraag en Antwoord

183 187 201

205 213

221

224 225 226 227

nr 4 - Rudy van Elslande: De rechtvaardige Rechters: een slecht bewaard geheim. - Armand Heins: Inventaire Archéologique: Sint-Hyacinth en de Maagd, door N. De Liemaeckere. - Daniël Van Ryssel: Minder bekende en/of verdwenen locaties in Gent. Interneringscentrum, Wollestraat. - Pierre Kluyskens: Karel II. - Erik De Keukeleire: Nieuwe tijden, andere zeden. - Hugo Collumbien: Gentse Memoriedagen: 22-23-24-25 Januari. Aanvullingen. - Kan. Dr. Jos Coenen: Sint-Bavo’s Grafkapel in het Steenmuseum te Gent. - Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Willem Verspeyen (Gent 1837-1913) - Alfons Van Werveke: Oudheidkundige Kroniek: Het Wapen en de Vlag van Gent. - Eric Vermeirsch: Aan de Brugse Poort: een kleurrijke familie in de vijftiger jaren. Modest - De Coster: Uit de oude doos: Nederland-Holland. - Bibliografie. - Vraag en Antwoord - Lezers schrijven onns - Dit bestaat niet meer: “De Lys”.

230

237

239 243 250 255 264 272 275 277 279 281 282 283 288

nr 5 - Frank Gelaude, Luc Devriese: De platen van Terplaten. - Armand Heins:

290

447


Binnenwerk_nov_dec_2014_DEF_September binnenwerk OK 5.0 7/11/14 06:19 Pagina 448

-

-

-

Inventaire archéologique. Poortomlijsting afkomstig uit het Nieuwland Adrien Brysse: De strijd om het Koning Albert I park na de sluiting van het Zuidstation (1928-1970). Luc Devriese: Het Bauwenshuis in het Nieuwland. Een verwaarloosd relict van het Gentse industriële verleden. Marijke Mortier: Over het Huidevetterken, het Huidevettersbrugske... en een koperslagerij Romain Van de Maele: Herman Bang. Deens bezoek aan het Groot Begijnhof (1880). Pierre Kluyskens: Gehalveerd huis aan de Kalandestraat. Belachelijk en hachelijk. Daniël Van Ryssel: Vergeten Gentse schrijvers: Daan Boens. Erik Vermeirsch: De kleurrijke famielde Van Damme: 3.’t artiestsen. Lezers aan het woord. Vervoer over water.

303

306

323 331 344 353 359 362 365 366

nr 6 - Spionroostertjes in het Klein Begijnhof. Inventaire archéologique nrs. 377 en 378 (1905). - Daniël Van Ryssel, Luc Devriese: De eerste koffiehuizen. - Op de koffie bij tante: Uit Jellen en Mietje, door Karel Broeckaert, 1811). - Danny Mattens: Jean-Baptiste Schouteet (1735 - 1806): Dendermonds - Gentse notabele op de drempel van een nieuw tijdperk - Zonderlinge Gentse plaatsnamen: Duistere namen verklaard door Maurits Gysseling. - Daniël Van Ryssel: Carlos De Vriese. - Daniël Van Ryssel: Hoogstraat 1: De Pauw alias Hotsy Totsy. - Luc Devriese: Zonderlinge Gentse plaatsnamen: Jooremaaie: Joris en Maaiken aan de kemelbrug? Vergeet het... - Luc Devriese: Palen (Pijlen) inheien in ploeg en op muziek (14de – 19de eeuw). - Adrien Brysse, Luc Devriese: Bouwpromotoren sloegen niet enkel toe aan de Kalandestraat. - Marie-Jeanne De Smet: Juffrouw ‘Zang - de - Les’ musiceert en vertelt. - Eric Vermeirsch: Een kleurijke famielde in de vijftiger jaren; nr 4 Tseefke den azent. - Lezers aan het woord. - Verschenen boeken. - Beschermleden en steunende leden 2014. - Puzzel 2014. - Inhoud jaargang 2014.

448

370 373 382

387 395 402 405

408 415 419 421 426 429 433 438 441 445


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.