9 minute read
De verduurzaming van forteiland Pampus
Artist impression van het toekomstige Pampus, met op de voorgrond het halfverzonken nieuwe paviljoen met daarnaast het steenkolenveld vol zonnepanelen.
ILLUSTRATIE : PAUL DE RUITER ARCHITECTS
Om de hoofdstad te beschermen tegen vijandelijke aanvallen vanuit de Zuiderzee, werd in 1887 in de monding van het IJ een eiland opgespoten. Nu gaat Fort Pampus opnieuw voorop in de strijd – om als eerste UnescoWerelderfgoedsite volledig energieneutraal te worden. ‘Als het hier lukt, dan lukt het overal.’
Echt gevochten is hier nooit. Toch waren op forteiland Pampus jarenlang soldaten gelegerd. Het was behelpen: alles moest van het vasteland worden aangevoerd. Daarbij was het idee dat de soldaten het in noodgevallen tot drie maanden lang zonder bevoorrading moesten kunnen uitzingen. ‘Pampus is altijd al een wereldje op zichzelf geweest’, vat Tom van Nouhuys het samen. Als directeur van stichting Forteiland Pampus is hij verantwoordelijk voor onderhoud en beheer van de werelderfgoedsite.
Inmiddels komen horden dagjesmensen af op het bezoekerscentrum en het fort zelf, waar een virtuele luchtballonvaart over de volledige Stelling van Amsterdam tot de hoogtepunten behoort. Het restaurant serveert jaarlijks zestigduizend maaltijden. En dat terwijl elke druppel drinkwater per schip moet worden aangevoerd vanuit Muiden, een halfuurtje varen.
‘Een paar jaar geleden keken we om ons heen en zagen we de oude, versleten dieselaggregaten waarmee we dit eiland draaiend houden’, zegt Van Nouhuys. ‘Dat was het moment waarop we ons realiseerden dat het gewoon niet meer van deze tijd is om met fossiele brandstoffen stroom op te wekken.’ Daarnaast bestond de behoefte om meer ruimte scheppen, ook voor méér bezoekers: de doelstelling is om het aantal bezoekers te verhogen tot honderdduizend.
Verduurzamen
Inmiddels zijn op het drie hectare grote eiland de eerste, kleine stappen gezet op weg naar duurzamer beheer. Er kwamen zonnepanelen en de toiletten worden niet langer met aangevoerd kraanwater doorgespoeld. Sinds 2020 staat achter het restaurant een biovergister. Etensresten worden sindsdien niet meer afgevoerd maar omgezet in biogas waarop de keuken kan draaien.
De grote verduurzamingsoperatie moet echter nog beginnen. De stroombehoefte is immers veel groter dan de biovergister en de zonnepanelen kunnen leveren en nog elke dag wordt er achtduizend liter water aangevoerd vanuit Muiden, op een schip dat nog altijd niet elektrisch is. Maar écht iets veranderen op een plek die niet alleen Rijksmonument is en op de UnescoWerelderfgoedlijst staat, maar ook nog eens midden in een beschermd Natura2000gebied ligt, blijkt lastig. ‘De hoeveelheid belang hebbenden is uitzonderlijk groot’, zegt Van Nouhuys. ‘Verduurzamen van deze plek is daarom heel lastig. We hebben tal van partijen erbij betrokken om dat voor elkaar te krijgen. Om met al die partijen succesvol te veranderen, is een kunst op zich; iedereen heeft immers een eigen manier van werken.’
Ingenieursadvies
Antea Group werd erbij gevraagd voor ingenieursadvies. ‘Omdat het op het eiland drukker wordt, wil men slimmer met de ruimte omgaan’, zegt projectleider Thomas Janse van Antea Group, ‘en het liefst energieneutraal en duurzaam.’ Vanaf volgend jaar gaat het bestaande, afgeschreven paviljoen met bezoekerscentrum en restaurant tegen de vlakte om plaats te maken voor een energieneutraal entreegebouw. Eerst was het de bedoeling dit ondergronds aan te leggen, maar vanwege de kosten en ruimtegebruik wordt nu de mogelijkheid onderzocht voor een circulair paviljoen in de haven.
Om ook op energiegebied zelfvoorzienend te zijn, worden er meer zonnepanelen geïnstalleerd. Die komen deels op een toepasselijke locatie. ‘Aan de oostkant bevond zich vroeger het steenkolenveld’, zegt Janse. ‘Daar lag de brandstof voor de soldaten opgeslagen.’ Een plek die historisch gezien belangrijk was voor de energievoorziening, wordt dat nu weer – een manier om de vele betrokken partijen mee te krijgen in de verduurzaming.
Pal naast het steenkolenveld stond indertijd een Amerikaanse windmotor, die samen met een pomp diende om de gracht rond het fort droog te houden. Op dezelfde plek komen nu twee kleine, moderne windturbines te staan. Onder het steenkolenveld wordt evenwel eerst een grote, technische ruimte aangelegd. ‘Alle energie die we op het eiland opwekken – via zon, wind en vergis- ting – wordt vandaaruit gedistribueerd’, zegt Janse. Voor energieopslag worden lithiumbatterijen geplaatst. Die geven energie voor de korte termijn. Alles wat daarna overblijft, wordt opgeslagen als waterstof om later te worden gebruikt, bijvoorbeeld in de winter.
Eindeloos overleggen
Juist bij het ontwerpen van het nieuwe micro grid voor energie wordt duidelijk hoe groot de uitdagingen zijn. Het is niet per se de technische uitwerking van de plannen waarover de ingenieurs zich het hoofd breken, maar met name de complexiteit van werken op een klein stukje cultureel erfgoed midden in beschermde natuur. ‘Voor alles wat we willen is de goedkeuring van vele partijen nodig’, zegt Janse. ‘Geen van de organisaties, overheden of andere stakeholders heeft echt ervaring met zo’n complex proces. Dus dat betekent dat we eindeloos veel overleggen.’ Dan blijkt het eiland gaandeweg ook nog eens allerlei verrassingen in petto te hebben. ‘We dachten dat hier geen vleermuizen voorkwamen. Bleken er in de zomer toch verschillende soorten aan te vliegen.’
Vanwege subsidies staat het hele project daarbij ook nog eens onder een enorme tijdsdruk. ‘Voor bouwen op een eiland rekenen we altijd met een vermenigvuldigingsfactor van minstens anderhalf: alles is anderhalf keer zo duur en duurt anderhalf keer zo lang. Volledige verduurzaming van zo’n populair erfgoed-eiland is eigenlijk een onmogelijk project, erkent Janse. ‘Het loopt zeker niet op rolletjes. Maar toch doen we het. Als het hier lukt, dan lukt het overal in Nederland.’ •
Het aantal bezoekers op Pampus neemt de komende jaren toe van zestigtot honderdduizend per jaar, terwijl het huidige paviljoen (links op de foto) nu al aan het eind van zijn levensduur is. foto : de ingenieur
De Ingenieur in gesprek
Ecoloog en bouwkundige Bert Hesse weet aan welke eisen een kunstdassenburcht moet voldoen
Om dassen weg te krijgen bij het spoor, probeert men de dieren zover te krijgen dat ze naar een ‘nieuwbouwwoning’ verhuizen. Die moet dan wel met kennis van zaken zijn gebouwd, zegt ecoloog en bouwkundige Bert Hesse van de Stichting Das & Boom. ‘Bestudeer eerst hoe een natuurlijke burcht er uitziet.’
Tekst: Marlies ter Voorde
In de jaren tachtig was de das in Nederland bijna uitgestorven, maar nadat het dier een beschermde status had gekregen nam het aantal weer toe. Momenteel leven er ongeveer zesduizend exemplaren in Nederland. Die bouwen hun typische burchten niet meer alleen in natuurgebieden, maar ook op geschikte plekken daarbuiten. Dat merkten treinreizigers in maart, toen het treinverkeer werd stilgelegd tussen Den Bosch en Boxtel in NoordBrabant en tussen Workum en Stavoren in Friesland. De reden: dassen hadden een burcht gegraven onder het spoor. Dat is gevaarlijk, want het spoor kan hierdoor verzakken.
Omdat dassen beschermde dieren zijn, mogen ze echter niet worden gedood of verjaagd. Ook mogen de burchten niet worden vernield, zolang de dieren er nog in wonen. Wel is het toegestaan ze te ‘motiveren’ hun heil elders te zoeken. In Molkwerum in Friesland bouwde men daarom een alternatieve woonruimte voor de dieren: een kunstburcht. Ecoloog en bouwkundige Bert Hesse van Stichting Das & Boom was betrokken bij het ontwerp en de aanleg van die burcht. Want als dat niet met kennis van zaken gebeurt, dan gaan de dassen er niet wonen.
Een kunstmatige dassenburcht! Is dat een nieuw idee?
‘Nee hoor, dit doen we in Nederland al zo’n veertien jaar. In die tijd hebben we het bouwplan steeds verder ontwikkeld. Zelf maakte ik twaalf jaar geleden mijn eerste dassenkamer – een onderdeel van zo’n kunstburcht – gewoon in de schuur naast mijn huis. Tegenwoordig huren we een gespecialiseerd bedrijf in, Arfman in Overijssel. Toen we begonnen, zijn we eerst in Engeland gaan kijken. Daar maakte men al langer kunstburchten voor dassen, we hoopten er iets van op te steken. Maar eerlijk gezegd leek het nergens op, ze deden maar wat, zowel ecologisch als constructief gezien. Ze hadden dassenkamers gebouwd van muurtjes en grindtegels, waar de dassen door één lange pijp heen konden. Dat is niet bepaald aantrekkelijk voor ze. Bovendien gaat zo’n bouwwerk verzakken zodra de grond ook maar enigszins inklinkt.’
Hoe kwamen jullie er achter hoe het wel moet?
‘Door goed te bestuderen hoe een natuurlijke burcht eruit ziet. Een dassenburcht is een groot en vertakt gangenstelsel. De gangen hebben een diameter van pakweg dertig centimeter met hier en daar verbredingen, dat zijn de kamers. Het kunnen enorme bouwwerken worden, sommige zijn al honderden jaren oud en zitten onder een oppervlakte zo groot als een voetbalveld.’
Hoe zien jullie kunstburchten er uit?
‘Als wij een functionele kunstburcht bouwen – een waarvan de dieren daadwerkelijk gebruik gaan maken – dan
1988: afgestudeerd als bouwkundig ingenieur aan de HTS Groningen
1993: studeerde aan de Academie van Bouwkunst in Arnhem
1978 - 2001: onder meer ontwerper bij architectenbureau in Hoogeveen, tekenaar bij Rijksinstituut Natuurbeheer, houtenspeelgoedmaker, directeur dierenambulance Nijmegen, ontwikkelaar gemeentelijk dierenwelzijnsbeleid
2001- heden: dassenopvang en wildlife management bij Stichting Das & Boom, dasvriendelijke oplossingen realiseren bij confrontaties tussen mens en das kunnen de dieren vanaf daar de burcht weer uitbreiden. Dassen zijn klussers, die willen zelf graven, zelfs als de burcht groot genoeg is. Soms zien we een paar weken nadat dassen in een kunstburcht zijn getrokken een nieuwe ingang verschijnen, vaak vlak naast de ingang die we zelf hadden gemaakt.’
En in zo’n burcht willen ze wonen? ‘Of de burcht aanslaat of niet, zit vaak in de details: staan de onderling verbonden ingangen in dezelfde windrichting en zit er wel een bocht in de buis na pakweg een meter, zodat er bescherming is tegen weer en wind en inkijk? En zijn er kraamkamers? Die laatste zijn bij natuurlijke burchten aparte ruimten met een eigen ingang, een soort bijgebouwen. Bovendien moet er rekening worden gehouden met de omstandigheden, zoals de waterhuishouding. De basisvoorwaarde om dassen in de burcht te krijgen, is dat deze droog is. Het bouwwerk moet dus boven de grondwaterspiegel blijven, maar boven de beginnen we met de kamers. Uit de dassenopvang weten we dat deze niet te klein moeten zijn, dassen liggen graag lekker met zijn drieën of vieren bovenop elkaar. Maar te groot moet ook niet, dan blijft het er niet warm genoeg. Wij maken kamers van vijftig centimeter hoog en ongeveer 85 centimeter breed, van een hardhouten skelet met een dak van eikenhout en zijwanden van betonmultiplex. Dat laatste vergaat na verloop van tijd, zodat de dassen zelf vanuit zo’n kunstkamer weer kunnen graven. De gangen tussen die kamers zijn bij ons buizen van pvc of gres (een keramisch materiaal gemaakt van klei, red.). Bij voorkeur het laatste, want gres is duurzamer dan pvc en nagenoeg geurloos. Dat is belangrijk want dassen kunnen goed ruiken. De rubberringen die normaliter worden gebruikt om gresbuizen heel strak in elkaar te zetten gebruiken wij niet – die vinden ze stinken en zijn in dit geval ook niet nodig. Naast buizen die de kamers verbinden, voegen we vanuit dat gangenstelsel ook loze buizen toe die doorlopen in het zand. Dan t kamers moet ook zo’n 130 centimeter gronddekking zijn om een constant binnenklimaat te garanderen. Dan wordt het ’s zomers niet te heet en ’s winters niet te koud. Is de burcht gebouwd in een zelf aangelegde terp, dan verhoogt dat de druk op de ondergrond en dat kan de grondwaterstroming weer beïnvloeden. Bij voorkeur bouwen we de burcht onder een laag zand, met een drainagebuis eronder.’
Hoe halen jullie de dieren over om van hun vertrouwde burcht naar deze nieuwbouwwoningen te verhuizen?
‘Dat hangt af van de situatie. We hebben wel eens te maken gehad met ‘gedwongen’ verhuizingen, waarbij dassen naar een ander leefgebied moesten worden overgebracht. In zo’n geval worden ze gevangen en dan eerst een tijd opgesloten in een uitzet-ren van dertig bij dertig meter met daarin een kunstburcht. Ze eten dan hondenvoer, daar doen ze het prima op. Pas na een maand of drie verwijderen we die ren. Dan moeten de dieren het gebied leren kennen en uitzoeken waar ze voedsel kunnen vinden – normaal gesproken leren ze dat van hun ouders. In die periode bouwen we het bijvoeren af, tot we aan de dassenpoep in zogenaamde ‘mestputjes’ zien dat ze inmiddels voldoende voedsel uit de natuur binnenkrijgen. Het is vooral te zien aan de kleur. Wat gelukkig vaker voorkomt, is dat we de dieren alleen maar hoeven te ‘ontmoedigen’ in hun eigen burcht te blijven. Door de begroeiing rond de burcht weg te halen bijvoorbeeld, zodat er geen beschutte paden meer voor ze zijn. In Friesland hebben we die ontmoediging, nadat de alternatieve woonplek klaar was, versneld. Dat deden we met gaas en met kleppen waardoor de das de burcht wel uit kon maar later niet meer in.’
Gaan we dit soort verhuizingen vaker zien in de toekomst?
‘Het gebeurt nu waarschijnlijk al vaker dan mensen zich realiseren. We maken ook wel eens burchten als tijdelijk alternatief, voor netbeheerder Tennet bijvoorbeeld, als die ergens elektriciteitsmasten neerzet. De ontmoediging is dan de verstoring door de bouwactiviteit, de dassen beslissen zelf of ze gebruikmaken van de alternatieve burcht verderop. Ook in de natuur verhuizen ze wel eens hoor, soms zien we dat een burcht opeens onbewoond is en zijn ze een tijdje later weer terug.’
Hoe gevaarlijk is de situatie nu, bij het spoor?
‘Het wordt goed in de gaten gehouden. En waar we bij het afgraven van de burchten achter zijn gekomen: vaak stoppen de gangen bij het dragende gedeelte, ze lopen in de meeste gevallen niet door onder het spoor. De reden is waarschijnlijk de druk die het spoor en de treinen op de ondergrond veroorzaken. Dat voelen de dieren als ze aan het graven zijn – opeens gaat dat moeilijker en maken ze een bocht. En ja, ook ondergravingen vlak langs het spoor hebben uiteindelijk invloed op het draagvermogen van de spoorweg, maar wél minder. Hoe dat precies zit, moet nog verder worden onderzocht.’
Welke boodschap zou u dassenoverlastbestrijders uiteindelijk willen meegeven?
‘Zorg dat de kunstburcht een gelijkwaardig en functioneel alternatief is voor de natuurlijke burcht. Anders ben je de das niet aan het verplaatsen, maar tóch aan het verjagen en dat is strafbaar. We moeten behoedzaam omgaan met de natuur die nog resteert.’ •