Utrechts nieuwsblad 26 augustus 1961 copy en digitale versie

Page 1

1


Goudse pijpen zullen verdwijnen

Er is werk genoeg in ten dode gedoemd vak FOTO LINKS De antieke tabakswinkel in het Goudse pijpenmuseum de Moriaan, een van de bezienswaardigheden in de oude stad. De winkel is nog helemaal compleet met gemarmerde houten wandkasten, porseleinen tabakspotten, uiterst nauwkeurig werkende weegschalen op de houten toonbank, en grote tegels op de vloer. In dit museum zijn duizenden pijpen verzameld uit vele landen. Ook heeft men voorwerpen die vroeger bij het pijproken te pas kwamen: zilveren pijpwroeters, een oude kerfmachine, foedralen en tabaksdozen, pijpvormen en een zeldzaam rokersstoeltje. ────── moet zijn dat zij in die pijp een kleine herinnering aan hun land zien. Ook geestelijken vormen een grote groep gebruikers. Waarom zij steen boven hout of bakeliet prefereren? De aroma van de tabak blijft er veel zuiverder in. Tabak wordt dan ook vrijwel altijd in stenen pijpen gekeurd. Gouda en de stenen pijp – zij vormen een hechte twee-eenheid. Dat is te danken aan Engelse soldaten die even na zestienhonderd het pijpmakersvak in Gouda introduceerden. In betrekkelijk korte tijd groeide deze industrie uit tot het hoofdbestaansdeel van Gouda. Omstreeks 1750 telde de stad twintigduizend inwoners. Twaalfduizend verdienden met dit beroep of zijn nevenbedrijven hun brood.

Sinterklaasbestelling naar Amerika (Van een medewerker)

e handen van Jan de werken vlug en trefzeker. Naast hem in een platte bak, liggen op een vochtige doek een honderd Goudse pijpen in embryonale toestand. Hij pakt ze zonder er naar te kijken en volvoert dan een waar kunststukje: de prop weke klei spietst hij zonder aarzeling aan een veertig centimeter lange pin. Hij rekt de klei uit en vormt over de pin heen een steel van 36 centimeter lang.

DJong

Nooit en nooit mag het ijzer door de steelwand naar buiten komen. Dat te voorkomen maakt het pijpmakersvak tot een kunst. Tot precies in het hart van de kop moet de pin worden gestoken. Daarna moet de nog zachtzacht-weke pijp zonder dat de kiel opstroopt opstroopt en zonder dat het rookkanaal er in wordt beschadigd, van de ijzeren draad worden getrokken. Ook dat vereist vakmanschap. Jan de Jong doet dit werk nooit

lagen van de bevolking de stenen pijp. Het is opvallend dat veel emigranten deze pijpen kopen. ’n Bepaalde oorzaak voor dit verschijnsel is niet te geven – of het

Enorme vraag, maar er zijn geen mensen in Gouda

Jan de Jong, een van de laatste pijpmakers van Gouda, beoefent zijn vak met vaardigheid en plezier. De pijpmakerij is een nijverheid met enorme toekomstmogelijkheden, die toch uitsterft…… Produktie 3840 stuks per week; een bestelling van zestien miljoen kan menniet aan!

De Engelsman William Baernelts – de Gouwenaars schreven Willem Barendtssz – begon als eerste pijpen te maken. Zijn voorbeeld werd weldra door tal van z’n landgenoten gevolgd. In die tijd (1617 – twaalfjarig bestand) zwierven vele Engelsen in ons land als huurlingen van de legers van Frederik Hendrik. Maar ’s winters waren zij zonder werk. In dat jaargetijde immers werden de legers ontbonden.

Steden onveilig De soldaten zochten dan winterkwartier in de steden en maakten die onveilig onveilig door te roven en te stelen wat hun in handen kwam. Om hun burgers te beschermen beschermen gingen de vroedvroedschappen er ten slotte toe over eisen te stellen: Je mag de poort in, maar je moet moet een eerlijk vak verstaan. Vele Engelsen hadden thuis het pijpmakersvak geleerd. Zij namen nu dit beroep weer op in Gorkum, Rotterdam, Amsterdam en Alphen aan den Rijn. In Gouda kreeg hun nijverheid de meeste kans. Sinds de vroege middeleeuwen was dit stadje een centrum van grof aardewerk. Omstreeks in 1600 echter kregen de pottebakkers een geduchte knauw. Een van de krijgszetten in de tachtigjarige oorlog was de Schelde af te sluiten, waardoor de havens van Antwerpen tot stilliggen werden gedwongen. Tientallen Goudse pottenbakkersovens moesten toen buiten bedrijf gesteld worden, want de aardewerkproducten konden niet meer worden afgevoerd.

Als pijpmakers met pensioen gaan … sluit de fabriek dag de voornaamste marktdag van

Op een van de laatste foto’s van

2


verkeerd – evenals zijn beide collega’s die naast hem aan de lange en grijs bekleide tafel zitten. Gedrieën bedrijven zij in de fabriek van de gebroeders Goedewaagen een eeuwenoud handvak met enorme toekomstmogelijkheden, maar dat toch aan het uitsterven is – hoe paradoxaal dat ook moge klinken! Met honderdduizenden worden de Goudse stenen pijpen geëxporteerd. De vraag is enorm. Maar met de beste wil van de wereld kan er niet aan worden voldaan. Want er zijn vrijwel geen mensen meer die dit vak verstaan. Wie denkt er nog aan pijpmaker te worden ? Toch verdienen die enkele pijpmakers van nu daar in Gouda een zeer goede boterham. Maar als zij straks met pensioen op zak de fabriek voorgoed de rug toekeren zal er weldra in heel Gouda geen enkele Goudse pijp meer te koop zijn.

80 procent export De heer D. A. Goedewaagen vindt het allemaal erg moeilijk: Soms krijgen wij bestellingen uit het buitenland van honderdduizend gros. Dat wil zeggen: van zestien miljoen pijpen, want een gros in de pijpenindustrie is nog altijd 160 stuks. Maar wij moeten er voor bedanken. Onze mensen kunnen dat niet voorwerken. Wij hebben op alle mogelijke manieren geprobeerd ’t bedrijf te mechaniseren, maar ’t was steeds vergeefs. Het is en blijft handwerk. Tachtig procent van de Goudse produktie gaat naar het buitenland. Daar rookt men in alle

En juist deze tegenslag maakte een grote vlucht van de pijpindustrie mogelijk: nu konden de ovens worden gebruikt om er pijpen in te bakken. Pijpmakers fabriceerden hun produkten thuis, brachten ze in week-zachte toestand naar de pottenbakker, die ze in zijn ovens tot wit-stenen pijpen verwarmde. De mannen maakten de pijpen, de vrouwen zorgden voor de afwerking, zoals het nu nog gebeurt. Honderden Gouwenaars beoefenen een nevenbedrijf: schippers die de pijpen vervoerden, handelaars die voor de verkoop zorgden, vormmakers, kuipers en mandenmakers.

Donderdag marktdag Per schip werden de pijpen met duizenden tegelijk tot in de verste uithoeken van Europa gebracht. Zelfs in Afrika en Amerika rookte men de Goudse lang-stelen. Per beurtschipper werden ook grote hoeveelheden naar Amsterdam gebracht, dat toen een heel belangrijke pijpenmarkt bezat. Deze werd evenwel om zeep geholpen toen Amsterdam staangeld ging heffen. Het gevolg was dat Gouda een eigen pijpmarkt kreeg op donderdag en nog altijd is de donderdag

de stad. Nu kent men in Amsterdam nog de Pijpenmarkt, maar de naam was de enige die bleef ……. De crisis kwam kort na 1750. Rusland ging, na een bezoek van tsaar Peter, zelf pijpen produceren. Ook Duitsland begon ermee, verbood aanvankelijk de invoer van pijpen en later zelfs de doorvoer. Voor Gouda betekende dat een enorme klap. In het buitenland lag de levensstandaard stukken lager dan hier, zodat de pijpen er tegen veel lagere prijs konden worden gemaakt. De Gouwenaars konden aan concurreren zelfs niet denken. Het verval kwam snel, zodat men het ten slotte ging zoeken in concentratie van enkele bedrijven. Dat hielp wat. Daaraan is het ook te danken dat nu nog in Gouda twee fabrieken, behalve plateelprodukten, ook pijpen produceren. Zo bracht het eens zo bloeiende vak vrij plotseling geen fatsoenlijk stuk brood meer op. Als burgers in anderen steden een bedelaar langs de weg zagen haalden zij onverschillig de schouders op en mompelden: “Zeker een pijpmaker uit Gouda…” Vroeger waren aan het pijproken talloze tradities verbonden,. Op het ogenblik kent men er nog een in New York. Twee keer per jaar geeft daar de Sankt Nicolas Society – een vereniging van mensen wier voorouders, uit Nederland afkomstig , zich voor 1798 in Amerika hadden gevestigd – een diner. Na afloop ervan krijgt ieder lid een lange Goudse pijp, met in de kop gebeeldhouwd het gezicht van de knickerbocker, de eerste burgermeester van New York. De kunst is nu de pijp heel thuis te krijgen – zoals bij ons de beroemde schaatspijp.

president Roosevelt kan men op de achtergrond een rek zien met enkele van deze pijpen. En ieder jaar weer komt de secretaris van de Sankt Nicolas Society persoonlijk in Gouda de Pijpen bestellen.

Engels jargon Jan de Jong en zijn collega;s gaan rustig door met het maken van pijpen. Vijftien gros korte en negen gros lange Gouwenaars per week. Dat wil zeggen 24 x 160 pijpen is 3840 pijpen. Als zij vakkundig het rookkanaal in de steel hebben gestoken gaat de pijp in een koperen vorm. Die wordt in een banschroef gedraaid, waarna met een waar stukje ijzer de kop in zijn vorm wordt gestompt. Met een gebogen ijzertje wordt ten slotte de steel glad gemaakt. Tremmen wordt dat genoemd – van het Engelse to Trim. Weken wordt soken genoemd (van to Soak), de lange ijzeren pin heet wijer (van wire) en de koperen vormen noemt men kasters (van to cast). Zo wordt in het vak jargon nog herinnerd aan de introductie van een nieuwe industrie door Engelse militairen. Tachtig procent van de totale produktie wordt geëxporteerd. Men zou dit getal enkele malen kunnen verveelvoudigen. Maar niemand voelt meer voor het pijpmakersvak. Zelfs als jonge mensen het vak staande beens gaan leren – waar zij drie tot vier jaar over zullen doen – is het al te laat. Binnen afzienbare tijd zullen er zelfs in Gouda geen originele Goudse pijpen meer kunnen worden gemaakt. Deze nijverheid is ten dode gedoemd – hoewel er werk in overvloed is. In de fabriek van Goedewaagen worden op het ogenblik Turkse waterpijpen gefabriceerd. Met kisten vol worden zij vandaar naar de Orient verzonden….

3


UTRECHTSCH NIEUWSBLAD

26 augustus 1961

pag. 9

Leidse studenten eerste rokers in ons land De eerste berichten over tabak bracht Columbus uit Amerika. De allereerste gebruikers in deze nieuwe wereld waren nog niet doordrongen van de mogelijkheden deze plant te roken maar gebruikten hem als geneesmiddel, meest in de vorm van snuif. Zo tegen het einde van de zestiende eeuw begon men in Nederland te roken. De eerste berichten gaan over Leidse studenten die aan deze nieuwlichterij deden. Al spoedig verbreidde het roken zich over de hele wereld, al werd het af en toe plaatselijk verboden. Van toen af werd Gouda rijk door zijn pijpenfabrieken. In 1751 waren er 374 werkplaatsen met vele duizenden arbeiders, maar in 1950 hielden zich nog slechts drie ondernemingen met ongeveer vijftig arbeiders bezig met de pijpenindustrie. Een van deze fabrieken is die van de heer D. A. Goedewaagen.

Het is nog de vraag hoe lang hij deze nijverheid kan voortzetten. Gouda leerde het vak pijpenmaken van de Engelsen. Tijdens de bloei van de stad stichtte men ’n eigen pijpenmarkt en het dusgenaamde pijpenpand. Het gebeurde dat de pijpenmakers in drukke tijden niet aan de vraag konden voldoen en in slappe perioden om geld zaten te springen. Het pijpenpand bracht uitkomst: als de vraag op de markt niet groot © en onder auspiciën van stichting “ de Goudse Pijp” gedigitaliseerd.

Was bracht men de niet verkochte pijpen naar dit huis. De makers kregen er de gewone marktprijs voor en konden ze, in drukke tijd, tegen dezelfde prijs terug nemen. Deze “bank van lening” bleek een eenvoudig en uiterst doelmatig credietsysteem te zijn. HRK-2014

4


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.