Inga Vesper
Die lange, lange dagen
De Fontein
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 Joyce Gisteren kuste ik mijn man voor het laatst. Dat weet hij natuurlijk niet. Nog niet. Ik kan het zelf ook moeilijk geloven, trouwens. Maar toen ik vanochtend wakker werd, wist ik dat het zo was. Ik sta op het terras en probeer mijn toekomst te bedenken. Op dit moment lijkt die uitsluitend te bestaan uit de stille ochtend. Nu nog koel, maar met de belofte van warmte. Verder kan ik mijn toekomst niet voorspellen. Nog vijf minuten zal ik hierbuiten blijven staan om mijn koffie te drinken en te genieten van de kleuren van de tuin in het eerste ochtendlicht. O, zo veel kleuren. Het lentegroene gras. De zalmkleurige tegels van de patio. De witte schutting rondom het huis. De rode geraniums in hun terracotta potten. De hemel, nog mistig aan de randen, net als de nevel van vermoeidheid in mijn hoofd. Het blauw van het zwembad is zo diep en levendig dat ik me erin wil onderdompelen om op te lossen als aspirine. Ik zou dit moment willen schilderen, op papier willen vastleggen voordat het tussen mijn vingers door glipt. Maar ik heb mijn materialen al lang geleden weggegeven. In plaats daarvan klem ik mijn handen om de koffiebeker en prent het beeld in mijn geheugen. Een ochtend zoals deze komt nooit meer terug. De geraniums hebben water nodig. Maar ze moeten geduld hebben. Ruby komt pas vanmiddag en dit is de laatste dag van mijn menstruatie. Frank vindt het niet prettig als ik de bloemen water geef terwijl ik ongesteld ben. Het vrouwelijk miasma laat ze verwelken, zegt hij. Dus kan de hulp het beter doen. En ik geef hem gelijk, uiteraard. Ik werp maar niet tegen dat 5
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
hij ook beweert dat zwarte mensen geen talent hebben om iets te laten groeien, wat dan ook, en dat ze daarom geen plantenbakken hebben en hun baby’s vaak overlijden. Donkere gedachten zijn dat. Ze overspoelen het universum van mijn brein en zuigen het licht op. Een Mellaril zou daartegen helpen, maar die heb ik niet nodig, geloof ik. Nog niet. In de ochtend is er nog hoop, de wanhoop slaat pas toe in de middag, die zich uitstrekt als kauwgom en weer verschrompelt tot niets, eenmaal gevuld met de was doen, stof afnemen, eten klaarmaken en op de spelende kinderen letten, die voortdurend in het zwembad dreigen te vallen. Waar zal ik morgenochtend zijn? Het bloed gonst in mijn oren. Voor het eerst van mijn leven weet ik het antwoord niet op die vraag. En voor het eerst in vele jaren verlang ik naar de middag. Ik wil schilderen. Ik zou vandaag wat spullen kunnen kopen in het winkelcentrum, als ik naar de dokter ben geweest. Dan heb ik iets omhanden terwijl de kinderen hun middagslaapje doen. Iets om die kauwgomtijd door te komen, als de minuten met een slakkengang voorbijkruipen. De middag, als de hitte de geraniums laat verslappen en mijn gedachten tot stof verkruimelen. Ik heb wat kramp in mijn buik, een halve herinnering aan pijn. De menstruatie natuurlijk, maar ook iets anders. Donkere gedachten. Werelden van bloed. Hoe ver reikt mijn vrouwelijk miasma? Ik stel het me voor als een halo, die me omgeeft als een heilige. Maar mijn halo is donkerrood, niet licht. En ik ben geen heilige, maar een zondaar. Voorzichtig zet ik mijn koffie op een van de stoelen bij het zwembad en pak de gieter. Alleen al bij de aanraking van het metaal voel ik mijn handpalmen tintelen. Mijn eerste verzetsdaad van de dag. Er zit nog maar een klein laagje water in. Ik sluip naar de bloemen, met uitgestoken arm. Maar dan word ik betrapt door luid gehuil vanuit het huis, gevolgd door vaag, maar half geïnteresseerd gejengel. Lily is wakker. 6
Ik verstijf. Ik zou naar boven moeten gaan om bij mijn dochter te kijken. Mijn hele lichaam snakt ernaar haar gejammer te smoren in een omhelzing. Maar Frank heeft me een krantenknipsel laten zien over een professor Summers die zegt dat je kinderen kunt verwennen door te snel toe te geven. En ergens ben ik dat van harte met hem eens. Ik wil nog even bij het zwembad blijven. Ik wil eerst voor de geraniums zorgen en dan pas voor mijn kind. Maakt me dat een slechte moeder? Nog slechter dan ik al ben? Ik negeer het gehuil, giet een zielig straaltje water rond de bloemen en pak mijn koffie. Die ga ik hier opdrinken, helemaal alleen met het zwembad en de hemel, net zo volmaakt van kleur als het bad. Blauw, zo blauw.Vals en trouw. Mij en jou.
7
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
2 Ruby De bus komt schokkerig in beweging, kruipt tien meter over Southern Boulevard en blijft dan knarsend weer staan. Ruby onderdrukt een zucht. Het is heet. Gisteren was het heet en morgen zal het weer heet zijn, dus wat doe je eraan? Dat zou mama ook hebben gezegd. Wat doe je eraan, kind? Het is heet. Zeuren helpt niet. De Lieve Heer gaat heus niet het weer veranderen voor een onnozel wicht als jij. Ze zit zo te zweten dat haar billen aan het vinyl van de bank blijven plakken. Ze rekt zich uit en trekt haar rok wat strakker. Te laat. Het katoen begint al te kreuken. Mevrouw Ingram zal er wel commentaar op hebben. Stom baantje. Vandaag is een dag voor shorts, sandalen en je haar los. In plaats daarvan heeft ze een warm kapje op haar hoofd en worden haar voeten gestoofd in gympen. Ze zou bijna verlangen naar die lastige witte sloffen die je van de vrouwen van Sunnylakes moet dragen zodat ze ieder vuiltje op het kleed naar de dader kunnen traceren. Voor in de bus zit een wat verloren witte dame, zo ver mogelijk bij Ruby vandaan. Ze draagt een grote hoed en houdt een tas stijf tegen zich aan geklemd. En ze kijkt niet om, dus kan Ruby het wel wagen haar gympen even uit te trekken. Die zalige bevrijding gaat gepaard met een vleugje kaaslucht. Ze kijkt op haar horloge, dat ze van Joseph heeft gekregen. Het is over twaalven. O, hemel, ze zit nu al meer dan een uur in deze bus en ze moet om één uur bij mevrouw Ingram zijn. En om vijf uur wacht mevrouw Haney. Eindelijk klimt de bus boven de smog uit en daalt dan af 8
naar Sunnylakes. De bomen hier zijn nog maar klein en bieden de straat weinig beschutting tegen de zon. De huizen vliegen voorbij, allemaal identiek aan elkaar, elk met een mooi gazon, een aardig hekje en een gevel van nepsteen. Pa zegt dat die nepstenen duurder zijn, dus hebben alle mannen in Sunnylakes ze besteld toen ze deze huizen lieten bouwen met hun zuurverdiende dollars. Doe mij maar steen, meneer. Dan lijkt het een vesting om mijn eigendommen te beschermen tegen de communisten, de Jappen en de zwarten. Ruby grinnikt. Jammer, te laat. Ik ben al bij je binnen, mister. Ze stapt uit op de hoek van Pine Tree Avenue en Roseview Drive en loopt dan de oprit op van het huis, langs de plastic papegaai die mevrouw Ingram in het gras heeft gestoken als stijlvolle decoratie. Bij de roze voordeur haalt ze de sleutel onder de bloempot vandaan en steekt hem in het slot. Altijd als ze dat doet, krijgt ze een naar gevoel in haar maag. Die sleutel is veel te makkelijk te vinden. Ooit wordt hier ingebroken en stelen ze het hele huis leeg. En dan weet mevrouw Ingram wel naar wie ze een beschuldigende vinger moet uitsteken. Binnen ziet het huis eruit alsof het al is geplunderd. Mevrouw Ingram werkt – een uitzondering voor witte vrouwen – en ze heeft het veel te druk om op te ruimen, zoals ze graag roept. Ruby trekt de sloffen aan en begint met afstoffen, vegen en dweilen. Het is rustig in de straat. Maar één keer hoort ze een auto, en ze zet zich al schrap voor de onvermijdelijke komst van mevrouw Ingram. Maar het is al na vieren als de voordeur opengaat en de vrouw des huizes terugkeert. Mevrouw Ingram loopt langs de wc, waar Ruby tot aan haar elleboog in de zwanenhals zit, en trekt een gezicht alsof ze een hondendrol op haar kleed ontdekt. ‘Nog in de badkamer bezig? Je ben laat vandaag.’ Je bent zelf laat. Ruby houdt haar blik op de spons gericht die ze door het water haalt. ‘Goedemiddag, mevrouw Ingram. Het spijt me, maar mijn bus zat vast in het verkeer.’ ‘De bus rijdt over de snelweg. Die zit nooit vast.’ 9
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Ruby bijt op haar lip. ‘Ja, mevrouw.’ ‘Laat het niet weer gebeuren.’ ‘Nee, mevrouw.’ Mevrouw Ingram snuift eens.‘En wat is dit? Ik ruik wat. Hebben jullie geen douche thuis?’ Nee, mevrouw. Ik was me bij de brandkraan in de straat, want ik kom uit South Central en zo doen we dat daar. ‘Het spijt me, mevrouw.’ Normaal proberen witte mensen zo goed mogelijk te vergeten dat de hulp in huis er is. Maar vandaag, nadat ze zich heeft opgefrist en omgekleed, zit mevrouw Ingram haar achter de broek alsof ze ieder moment een fotograaf van Better Homes and Gardens verwacht. Een slechte dag op kantoor, veronderstelt Ruby. Of misschien verveelt ze zich gewoon. Mevrouw Ingram strijkt met haar vinger over oppervlakken, plukt denkbeeldige stofjes weg en test de vochtigheid van het doekje waarmee Ruby de gootstenen schoonmaakt. Het beste is er maar een spelletje van te maken met dubbelzinnige antwoorden. Daar vraagt mevrouw Ingram wel om. Ze heeft geen man en ze draagt veel felrode lippenstift en strakke truitjes waarin haar kegelvormige borsten goed uitkomen. ‘Wrijf ik wel goed genoeg, mevrouw Ingram?’ vraagt Ruby. ‘Moet het nog natter, mevrouw Ingram? Zal ik wat harder pompen?’ De vrouwen van Sunnylakes hebben het nooit door. De meesten zijn zo gefrustreerd dat je je niet kunt voorstellen dat iemand hier ooit seks heeft. Mevrouw Ingram lacht zuinig, loopt heen en weer door haar keurige, schone huis, poedert haar keurige, schone gezicht en snuift, sist en klaagt. De volgende keer dat Ruby op haar horloge kijkt, is het al bijna vijf uur. Gelukkig telt Joyce Haney nooit de minuten. Ze zit altijd achter de kinderen aan, dus heeft ze geen tijd om ook de hulp nog lastig te vallen. Soms trekt ze een blikje frisdrank open en laat Ruby haar naaiwerk zien. Dan praten ze over pa10
tronen, over de familie en over de kinderen. Joyce betaalt haar ook voor die momenten, alsof het werk is. Om kwart over vijf bergt ze de schoonmaakspullen op en trekt de voordeur achter zich dicht. Zodra ze over de oprit loopt, ziet ze een beweging van het gordijn. Mevrouw Ingram kijkt haar na. De late middagzon snijdt het licht tussen de bomen in gouden plakken. Ruby strekt haar knieën en zwaait met haar armen. Het ergste is achter de rug. Nog twee uurtjes, dan kan ze weer naar huis, met drie dollar in haar zak. Het geloei van een motor verscheurt de stilte in de straat. Een dure auto komt van de oprit van de Haneys, draait de hoek om en stuift weg in de richting van President Avenue. Het is een Crestliner, zilver en zwart, met een groen achterspatbord. Mevrouw Haney moet bezoek hebben gehad. Het huis van de Haneys staat wat verder van de straat, omdat het terrein daar afloopt naar het meer. De bomen hier zijn ouder en donkerder. ’s Winters, als de avond tussen de takken loert, loopt Ruby er niet graag onderdoor. Achter het huis zijn er bomen gekapt voor een vrij uitzicht op het meer. Maar meneer Haney heeft er een houten schutting neergezet, zodat je het meer toch niet ziet, alleen die nette witte planken die hij ieder voorjaar weer schildert. Ruby blijft staan. Joyce’s auto staat op de oprit geparkeerd. De voordeur is dicht, de bloemen aan weerskanten hangen slap in de zon. Iets deugt hier niet. Ze voelt een steek in haar maag. Ze luistert. De ramen staan open om de bries binnen te laten, maar achter de gordijnen is geen enkele beweging te bespeuren. En het is stil. Geen gerammel van pannen, geen schreeuwende kinderen, geen radiogeluiden achter het raam van de huiskamer. Uit haar ooghoek ziet ze iets bewegen. Ze draait zich bliksemsnel om en vangt een glimp op van iets kleurigs dat tussen de bomen door danst. De wind slaat onder Ruby’s rok en doet haar huiveren. Ze balt haar vuisten en dwingt zichzelf om rustig adem te halen. 11
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
‘Hallo? Wie is daar?’ Een kind steekt haar hoofd om de stam van een boom. Blond haar boven een paar grote ogen – heel blauw en heel nat. Joyce’s dochter, Barbara. Ruby knielt. De dennennaalden zijn zacht onder haar benen. Ze steekt haar armen uit. ‘Barbara? Kom maar. Wat doe je hierbuiten?’ ‘Wachten.’ ‘Wachten op wie, schat?’ ‘De mama van Joanie.’ Ruby moet even nadenken, dan weet ze het weer. Joanies moeder is mevrouw Kettering, de overbuurvrouw. Barbara en Joanie zijn beste vriendinnen. ‘Kom eens hier,’ zegt Ruby. ‘Tijd om naar binnen te gaan.’ ‘Ik moet wachten, dat heb ik beloofd.’ ‘Nou, Joanies mama is niet gekomen, dus laten we maar naar binnen gaan.’ ‘Dat wil ik niet.’ ‘Maar het is bijna etenstijd.’ ‘Nee.’ Iets in de ogen van het meisje doet Ruby’s handen trillen. Barbara staart naar het huis alsof ze daar een boeman of een draak verwacht. ‘Barbara, waar is je mama?’ ‘Ze zei dat ik moest wachten.’ ‘Zullen we naar haar toe gaan?’ Barbara slaat haar ogen neer. ‘Ze hebben zo’n troep gemaakt, Woebie.’ ‘Maar nu ben ik hier om het op te ruimen. Kom maar mee, schat.’ Barbara maakt zich van de boom los en pakt Ruby’s hand. Samen lopen ze naar het huis. Barbara’s hand is warm. Ze drukt haar kleine nageltjes in Ruby’s handpalm. Ruby belt aan. Geen reactie. Maar ergens binnen begint Lily te huilen. 12
‘Mevrouw Haney?’ roept Ruby. ‘Joyce!’ Ze belt nog eens. De steek in haar maag schiet nu ook in haar borst. Zoals de baby huilt, schor en wanhopig, alsof ze denkt dat er nooit meer iemand thuis zal komen… Ze graait naar de reservesleutel onder de porseleinen adelaar bij de deur en opent het slot. De gang is netjes opgeruimd, met verse bloemen op het kastje. Het huis van de Haneys heeft een entresol, een woord dat ze moest opzoeken na haar eerste dag. Het betekent dat de slaapkamers en de grote badkamer een halve tussenverdieping vormen, halverwege de trap. Het huilen van Lily komt uit de kinderkamer. Het lavendelkleurige tapijt dempt Ruby’s voetstappen als ze met twee treden tegelijk de trap op rent. Ze gooit de deur van de kinderkamer open. Lily zit in bed, met betraande ogen en een rood, vermoeid gezichtje. De kamer stinkt en haar luier is nat. Er is wat uit gedropen dat vlekken heeft gemaakt op haar rompertje. Ruby tilt haar uit bed en knoopt haar kleertjes los, maar het meisje begint nog harder te brullen en schopt om zich heen. De luier schiet los in een wolk van stank. Ruby smijt hem opzij en veegt Lily zo goed mogelijk schoon met een lapje. Ze doet haar net een schone luier om als Barbara binnenkomt en op de grond gaat zitten. Haar lippen trillen en haar ogen staan vol tranen. ‘Barbara-baby, wat is er?’ Ruby probeert de krijsende Lily overeind te zetten, maar het kind stompt haar tegen de borst. ‘Waar is jullie mama?’ ‘Ze zijn er niet,’ zegt Barbara.‘Ze hebben zo’n troep gemaakt.’ Ruby fronst en probeert na te denken. Misschien had Joyce een noodgeval. Misschien is ze weggeroepen door een vriendin. Misschien was ze de karbonade voor het avondeten vergeten. Maar haar auto staat nog op de oprit, dus waar – Ze kan beter weggaan. Er is iets mis, maar dat is niet haar probleem. Bovendien krijgt meneer Haney een hartaanval als hij straks thuiskomt en zijn kinderen alleen met de hulp aantreft. ‘Hoor eens, Barbara,’ zegt ze,‘ik zal mevrouw Kettering bellen 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
en vragen of ze hier wil komen. Dan kan zij op jullie passen tot mama terug is, oké?’ Barbara geeft geen antwoord. ‘Kom je mee naar beneden, lieverd?’ Barbara schudt haar hoofd. ‘Goed dan.’ Ruby neemt Lily op haar heup. Het voelt vreemd om in haar eentje in het huis te zijn, en ze weet nu zeker dat ze de enige is. In de gang pakt ze de telefoon en bladert door het kleine adresboek met de gouden hoekjes tot ze bij de K komt. Later kan ze zich niet meer herinneren dat Barbara langs haar heen glipte. Maar opeens verschijnt het meisje in de deuropening van de keuken, met een trillend mondje en grote ogen van afschuw. Ze steekt een vuile hand uit. ‘Woebie,’ zegt ze, ‘ik kan het niet schoonmaken.’ ‘Geeft niet, kind.’ Ruby verplaatst Lily naar haar andere heup en krijgt een schop in haar maag voor de moeite.‘Laat mij maar.’ Dan kijkt ze wat beter en opeens lijkt de vloer te kantelen en valt ze bijna voorover. De handen van het kind zitten onder de rode klonters. Bloed. Ze rukt Barbara uit de weg en gooit de keukendeur open. Er ligt bloed op de vloer – bloed, tissues en een verfrommelde doek, dieprood. Zonlicht valt door de gordijnen, over de vage madeliefjes op de tegels. Ook die zijn met kleverig bloed besmeurd, griezelig als duivelstongen. Ruby klemt Lily tegen haar borst en gilt zo hard als ze kan.
14
3 Mick Mick veegt met zijn mouw de zweetdruppels van zijn voorhoofd. Je verdiende loon, inspecteur Blanke, net gearriveerd uit New York en zo blij met je hoekkamer. De zuidwesthoek. De hoofdinspecteur vond het zeker een goede grap om het warmste kantoor aan de nieuwkomer te geven.Toen hij de sleutels kreeg en er trots mee naar zijn deur stapte, hoorde hij sommige jongens al grinniken. Dat had een waarschuwing moeten zijn. Om tien uur ’s ochtends is het er al warm en benauwd. Hij steekt een vinger onder zijn kraag om zijn boordje wat losser te maken en trekt zijn vingertop kletsnat weer terug. Dit is echt zo’n dag voor een zonnesteek. Hij gooit de twee ramen en de deur wijd open. Maar open deuren lokken ongenode gasten aan en even later steekt hoofdinspecteur Murphy zijn hoofd om de hoek. ‘Al druk aan het werk, Blanke? Het is pas tien over tien. En je schoonheidsslaapje dan?’ ‘O, chef. U hebt het meer nodig dan ik.’ Mick grijnst.‘Ik werk ook ’s avonds laat. De kleine uurtjes.’ ‘Weinig uurtjes, zul je bedoelen. Maar vandaag heb je pech. Een zaak in de buitenwijken. Vrouw vermist, mogelijk een inbraak. Bloedsporen, noem maar op. Hier heb je het dossier. Ga erheen voor een eerste onderzoek. Brigadier Hodge wacht al op je. Succes ermee.’ Mick pakt het ‘dossier’, zoals Murphy het noemt: drie armzalige, getypte velletjes met wat opmerkingen in de marge geschreven. Hij legt zijn voeten op het bureau, zo’n nieuwerwets ding met een nephouten formicablad. De poten staan gespreid, als de benen van een hoertje in East Tremont. Modern, dat wel. 15
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Beter dan zijn uitgewoonde kantoor in Brooklyn, hoewel hij dat eigenlijk wel mist – meer dan hij wil toegeven. Met zijn rug naar het raam om aan de zon te ontsnappen, verdiept hij zich in het rapport. Om halfzes gistermiddag werd de politie naar Roseview Drive 47 geroepen. De eerste patrouillewagen die daar aankwam vond de buurvrouw, de hulp en twee kinderen in het huis. De hulp zei dat de kinderen alleen thuis waren geweest toen ze arriveerde. Ze ontdekte bloedsporen in de keuken. De echtgenote werd vermist en wordt dat nog steeds. De echtgenoot is naar een conferentie in Palmdale. De kinderen zijn door de agenten bij de buurvrouw ondergebracht en de hulp is gearresteerd. Gearresteerd? Hij leest de verklaring van de vrouw. Ze kwam om kwart over vijf aan, vond de baby boven op haar kamer en verschoonde haar luier. Beneden gekomen ontdekte ze het bloed in de keuken. Ze waarschuwde de buurvrouw en wachtte op de komst van de politie. De twee agenten hielden haar aan. Waarom? Hij bekijkt de gegevens over de hulp: Ruby Wright, tweeëntwintig jaar oud, woonachtig Trebeck Row 1467, South Central. Zwart. Aha. Dus daarom. ‘Chef.’ Hij doet de deur achter zich dicht en loopt de gang door.‘Chef, de jongens hebben iemand gearresteerd, begrijp ik?’ ‘Als voorzorg. Totdat we haar verklaring hebben gecontroleerd.’ ‘Ze is getuige, geen verdachte.’ ‘Jawel, maar misschien heeft ze er toch iets mee te maken. Als eerste op de plaats delict, altijd verdacht.’ ‘Ik wil haar spreken.’ ‘Moet je niet eerst in dat huis gaan kijken?’ Murphy trekt een vetrol achter zijn broeksband vandaan. ‘Vooruit, Blanke, in de benen. Ga op onderzoek uit, meneer de inspecteur.’ ‘Goed hoor, Murphy. Wind je niet op.’ 16
Mick weet wanneer hij verslagen is. De chef mag hem niet, en met reden. Hij is dit bureau in de maag gesplitst. De baas in Brooklyn heeft zijn invloed gebruikt en opeens had de politie van Santa Monica een eigen rechercheur nodig. En dus werkt hij nu in de saaiste stad van heel Californië, waar hij duizelig wordt van de hitte zodra hij een voet buiten de deur zet en waar de zwaarste misdaad tot nu toe de diefstal van kleine Timmy’s splinternieuwe fietsje was. Hij verdwaalt twee keer in Sunnylakes. Die achterlijke namen ook allemaal: Hillview Crescent, Berrywood Road, Grand Park Street, Meadow Hills. En de hoofdstraat, geloof het of niet, heet President Avenue. Misschien heeft Eisenhower zelf wel het lintje doorgeknipt. De straat kan zo op een verkiezingsposter, met zijn keurige huizen, vlaggen en brievenbussen die glinsteren in de zon. De wijk is zo netjes dat je er van de grond kunt eten, maar dat doet natuurlijk niemand, omdat iedereen een eettafel heeft en porseleinen borden uit de postordercatalogus van Wards. Op Roseview Drive is geen roos te bekennen. Nummer 47 ligt bijna aan het eind, geflankeerd door een roze huis aan de ene kant en een groter huis van twee verdiepingen, nog net zichtbaar tussen de bomen, aan de andere kant. Er staan auto’s langs de straat geparkeerd en er lopen mensen rond bij het grotere huis in de verte. Dat zal de eerste zoekactie zijn. Mick stopt voor de oprit naast een rode Chevrolet Bel Air. Als hij uitstapt, ziet hij de gordijnen bewegen in het roze huis. Hij wordt bespied. Interessant. In deze stille straat kan een vreemde onmogelijk naar het huis toe rijden en de bewoner ontvoeren zonder dat de buren het merken. De deur van nummer 47 is afgezet met tape, maar die is al gescheurd. Het losse eind hangt over het stoepje. Mick kijkt om zich heen en voelt zich een beetje stiekem als hij naar binnen stapt. Het is… modern. Het linoleum in de gang heeft een patroon van paarse blokken en de lampen zijn verchroomd. Prominent 17
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
op het kastje staat een familiefoto. Joyce Haney, met de kinderen op haar schoot. De jongste is nog een baby, het oudere meisje heeft vlechtjes en straalt als in een reclame voor Sunbeam-brood. Frank Haney, de liefhebbende echtgenoot en trotse vader, staat achter hen met zijn armen om zijn vrouw en kinderen – beschermend en bezitterig tegelijk. Hij is blond, met blauwe ogen en een vierkante kin. De voormalige footballquarterback van het schoolteam, dat kan niet anders. Een gezicht als een brandalarm, denkt Mick. Je zou het graag inslaan. Joyce heeft een natuurlijke schoonheid, hoewel er ook flink aan gesleuteld is. Bruin haar, perfect gekapt, dunne lippen met glanzende lippenstift, lichtbruine ogen, niet erg groot, maar met de dromerige blik van een filmster. Het past niet bij haar, vindt Mick, die gemaakte pose en dat lieve, vermoeide lachje. Op een of andere manier komt ze op hem over als een vrouw die goed moppen kan tappen. De keuken is het enige deel van het huis waar wanorde heerst. Grote wanorde. Mick blijft in de deuropening staan en neemt de tijd om de situatie goed in zijn geheugen te prenten. Er ligt bloed op de vloer, een lange sliert vanaf de gootsteen naar de deur. In de hoek ligt een half afgewikkelde rol keukenpapier en in het midden van de plas bloed een lapje blauwe stof. Het bloed is vuilbruin gestold. Hier en daar liggen proppen papier waar iemand heeft geprobeerd de troep bij de deur op te ruimen. Hij inspecteert de bloedvlekken. In zijn vorige leven in Brooklyn heeft hij te maken gehad met steekpartijen tussen straatbendes, Italiaanse martelpraktijken en een gestoorde Japanse grootvader die zichzelf een mes in zijn buik ramde en zijn darmen eruit sneed. Daarbij vergeleken is dit niet eens zo veel bloed. Maar hier, in deze keuken in een buitenwijk, met bloemen op de vensterbank, bussen voor suiker, koffie en meel op het aanrecht en een kindertekening met tape op de deur van de koelkast, is het wel heel luguber. Boven is niet veel te zien. Een keurige ouderslaapkamer waar 18
het grote bed netjes is opgemaakt, compleet met een sprei met franje. In de hoek staat een lavendelkleurige toilettafel met een uitgebreide verzameling make-upspullen. Een snel onderzoek van de laden levert veel ondergoed op, alles heel fatsoenlijk, niet gewaagd. De echtgenoot beheert een harem van overhemden, opgevouwen in de kleerkast. Zijn pakken zijn gestreken en hebben een strakke plooi. Er is niets verstoord en zo te zien zijn er ook geen koffers gepakt. De kinderkamer is rommeliger. Het bed van het oudste meisje is wel opgemaakt, maar het beddengoed van de wieg ligt verfrommeld op een hoop. Er zit een bruine vlek op de commode en op de grond ligt een vieze luier verongelijkt te stinken. De badkamer en de logeerkamer zijn onberispelijk. Op het terras zit brigadier Hodge in een gestreepte tuinstoel met uitzicht op een zwembad en het meest verzorgde gazon dat Mick ooit heeft gezien. Hodge heeft een flesje frisdrank in zijn hand en lijkt een tevreden mens. Mick sluipt naar hem toe en slaat de brigadier dan zo hard op zijn schouder dat de man bijna zijn cola morst. ‘Ik hoop dat je je eigen drank hebt meegebracht, Hodge.’ ‘Natuurlijk, inspecteur.’ Hodge hijst zich uit de stoel. ‘Ik kan het hier moeilijk uit de koelkast stelen. Ik zat even uit te rusten. Het is veel te warm om te blijven staan.’ Mick weerstaat de verleiding om zelf ook te gaan zitten. De zon kaatst fel in de tegels rond het bad. Geen enkel onkruidje waagt het zijn kop tussen de voegen uit te steken. Een pot met geraniums op het terras is de enige concessie aan uitbundigheid. ‘De echtgenoot houdt van tuinieren, zo te zien,’ merkt Hodge op. Mick grinnikt.‘De echtgenoot is een neuroot, zou ik denken.’ ‘Hoezo?’ ‘Niks.’ ‘Maar wat is uw theorie, inspecteur?’ Mick grijnst weer. ‘Heb ik nog niet.’ ‘Maar u hebt…?’ 19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
‘Ik hou alles open. Het is nog veel te vroeg om conclusies te trekken.’ ‘Oké.’ Hodge knikt alsof hij het begrijpt, hoewel dat duidelijk niet het geval is. ‘Maar wat is de situatie?’ vraagt Mick. ‘Ik bedoel, ik heb vanochtend het rapport gelezen, maar ik hoor het liever van jou.’ ‘De eerste agent ter plaatse was Murray. Hij zag het bloed en belde het hoofdbureau. In Sunnylakes is alleen een politiepost voor kleinere zaken – u weet wel, rijden met drank op, huiselijk geweld, dat soort dingen.’ ‘En dit was geen huiselijk geweld?’ ‘Nou, de echtgenoot was niet thuis. Hij is zondagavond al naar Palmdale vertrokken. En de vrouw is de hele ochtend door getuigen gezien. Ze ging rond negen uur boodschappen doen en liet het oudste meisje bij de buurvrouw, mevrouw Nancy Ingram. Om elf uur kwam ze terug en haalde haar dochter weer op.Vrolijk genoeg. Mevrouw Ingram praatte nog even met haar voordat ze naar haar werk ging. Ze hadden het over de lunch. Niets ongebruikelijks. Maar toen… ja, wie zal het zeggen?’ ‘En het oudste meisje werd buiten aangetroffen?’ ‘Ja, door de hulp. Zij had er al om vijf uur moeten zijn, maar ze was te laat. Een zwarte vrouw. Ze vond het meisje, nam haar mee naar binnen en verschoonde daar de baby. Toen ze in de keuken kwam, zag ze het bloed.’ ‘Dus heb je haar gearresteerd?’ Hodge haalt zijn schouders op. ‘Ik vond het een verdacht verhaal.’ ‘Hoezo?’ ‘Ze is meteen de baby gaan verschonen zonder dat ze eerst keek of haar mevrouw wel thuis was.’ ‘Misschien was het heel normaal voor mevrouw Haney om de kinderen aan de hulp over te laten. Heb je haar ondervraagd?’ ‘Ze was… van streek.’ ‘Heb je geprobeerd haar te kalmeren?’ Mick krijgt een zure smaak in zijn mond als hij zich de situatie voorstelt – het bloed, 20
de krijsende kinderen, brigadier Hodge die staat te schreeuwen. Van streek? Verdomme, hij zou aan zijn tralies hebben gerukt als een dolle aap. Hodge haalt zijn schouders op. ‘U had erbij moeten zijn. Die baby droeg enkel een luier. Ze schopte en schreeuwde naar de hulp. Dat zegt toch wel iets?’ Mick trekt een wenkbrauw op. ‘O ja?’ ‘De hulp gilde naar het oudste meisje dat ze de troep in de keuken niet mocht aanraken.Want het arme kind probeerde het bloed van haar moeder weg te poetsen. Op dat moment kwam de buurvrouw binnen, die mevrouw Ingram. Ze gaf haar een klap en…’ ‘De buurvrouw sloeg dat kleine meisje?’ ‘Nee, ze sloeg de hulp. Wij –’ ‘Had je het huis niet afgegrendeld?’ kreunt Mick. ‘Heb je de getuigen niet weggehouden bij de plaats delict? Wie waren er verder nog? Hoeveel mensen hebben daar rondgelopen?’ ‘Nou, niet veel…’ Brigadier Hodge steekt een hand op en telt op zijn vingers. ‘Ikzelf dus, en de agenten Murray, Stanwitz en Anderson, de hulp, de kinderen en buurvrouw Ingram. Dat zijn ze wel, zo ongeveer. O, en de melkboer.’ ‘De melkboer?’ ‘Die verscheen even voor zessen. Hij was de boter vergeten, zei hij.’ ‘Allemachtig.’ ‘Maar toen hebben we wel een lint opgehangen. Vandaag is er niemand hier geweest. En die mensen verderop hebben een zoekactie in de buurt georganiseerd. Het zijn geen ramptoeristen.’ Mick wrijft over de brug van zijn neus en wacht tot hij zijn stem weer voldoende onder controle heeft. Het heeft geen zin om Hodge de les te lezen. Het kwaad is al geschied. ‘De technische recherche en de fotograaf komen vanmiddag,’ gaat de brigadier verder. ‘Wij hebben de buurhuizen en de omgeving van het meer al doorzocht. Geen lichaam. De auto 21
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
staat er nog, dus daar is ze niet mee vertrokken.’ ‘Heb je al iets gehoord van de echtgenoot?’ ‘Het viel niet mee om hem te pakken te krijgen. Hij was gisteravond pas laat terug in zijn hotel. Hij is nu op de terugweg en zou hier vanmiddag moeten zijn om de kinderen op te halen bij Nancy Ingram.’ ‘Hebben ze geen andere familie? Grootouders, ooms en tantes?’ ‘De familie van de echtgenoot woont in Philadelphia en die van de vrouw… nou, dat moet hij ons nog vertellen.’ ‘Je hebt dus geen aanwijzingen.’ ‘Niet echt.’ Brigadier Hodge kijkt als een pup wanneer de hondensnoepjes op zijn. ‘We weten pas meer als we het lichaam hebben gevonden.’ ‘We weten nog niet of ze dood is, brigadier.’ ‘Nee, oké. Maar denk even na. Ze is moeder. Geen enkele normale moeder zou haar kinderen zomaar in de steek laten.’ Mick besluit het daarbij te laten. Hij volgt Hodge’s blik naar de schutting. Ze staren er even naar, alsof Joyce Haney er ieder moment overheen kan klimmen, wuivend met een elegante, gehandschoende hand. Hallo, jongens, daar ben ik weer. Hodge trekt zijn schouders op naar zijn oren en laat ze weer zakken. ‘Waar is dat nou goed voor, zo’n schutting? Alsof ze niet naar buiten willen kijken.’ ‘Misschien wilden ze dat er niemand naar binnen keek.’ ‘Inspecteur?’ ‘Alles openhouden, Hodge.’ Mick schuift zijn hoed wat omhoog. ‘Geen overhaaste conclusies trekken.’ Terug in de keuken opent hij een paar kastjes, maar kan niets bijzonders ontdekken. Er zit een boodschappenlijstje met tape op de koelkast. Het vloeiende handschrift van iemand die gewend is te schrijven: eieren, mayonaise, cornflakes, rijst, cacao, kauwgom. De koelkast is bijna leeg. Voorzichtig stapt hij over het bloed, en zijn oog valt op het 22
blauwe doekje. Het heeft een wit randje en afbeeldingen van kleine rodeocowboys die met hun paarden over hekken springen. Hij trekt eraan en het doekje, dat met bloed aan de vloer zit geplakt, laat onwillig los. Mick stapt terug om de sporen niet verder te verstoren. Het is geen doekje, maar een pyjamapakje voor een baby. Zachte blauwe stof, kleine witte voetjes, een vrolijke kraag en nog meer cowboys op de buik, nu met bruine vlekken. Mick probeert zich de tijd te herinneren toen Sandy en Prissie nog zo klein waren, maar het enige wat hem is bijgebleven is de lucht van melk, slapeloze nachten en vingertjes zo klein dat hij bang was ze fijn te knijpen in zijn hand. Hij kijkt naar het label. Ja, een babypyjama.
23
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Voor Birgit, voor alle boeken
Eerste druk juli 2022 Oorspronkelijke titel The Long, Long Afternoon Oorspronkelijke uitgever Manilla Press Copyright © Inga Vesper, 2021 The moral right of the author of this work has been asserted in accordance with the Copyright, Designs and Patents Act 1988 Copyright © 2022 voor deze uitgave Uitgeverij De Fontein, Utrecht Vertaling Jan Smit Omslagontwerp en -illustratie Marry van Baar Opmaak binnenwerk Crius Group isbn 978 90 261 5265 8 isbn e-book 978 90 261 5266 5
nur 305 www.uitgeverijdefontein.nl Uitgeverij De Fontein vindt het belangrijk om op milieuvriendelijke en verantwoorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van het papieren boek van deze titel is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Alle personen in dit boek zijn door de auteur bedacht. Enige gelijkenis met bestaande – overleden of nog in leven zijnde – personen, anders dan die in het publieke domein thuishoren, berust op puur toeval. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch, door geluidsopname- of weergaveapparatuur, of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.