Tante Poldi en de hemelse vruchten
Mario Giordano
Tante Poldi en de hemelse vruchten
De Fontein
1 Over water, mormels, schaduwen en deliziosi en over de bezorgdheid van de familie om Poldi’s innerlijke evenwicht. Poldi is de ster van Torre Archirafi en ze hee bloed geproefd. Een conflict met Montana is dan ook nagenoeg voorgeprogrammeerd. Maar als de roep van de genen weer geklonken hee , is Poldi niet meer door hi e, asregens of Zwabische reisstudenten te stuiten.
Iemand had de hele Via Baronessa afgesloten van de waterleiding en iemand had Lady vergiftigd. Dorst en moord – oftewel: alles waar mijn tante Poldi de pest aan had en wat haar innerlijke evenwicht meer verstoorde dan het zien van een statige, onberispelijk geüniformeerde vigile. Lady was een van Valéries vrolijke mormels geweest. Een kortpotig vuilnisbakkenrasje, een borstelig keffertje met onderbeet dat met haar tweelingbroer Oscar op Femminamorta de ratten had verjaagd en de gasten begroet. Iedereen, echt iedereen die haar kende had van ‘Ledie’ gehouden, want ze had haar hartje vrijgevig en grootmoedig aan iedereen geschonken. Bij elk bezoek was ze bijna gek geworden van kennismakingsof weerziensvreugde en ze had zelfs Valéries Franse familie kwispelstaartend versierd. De hele dag kon je Valéries arbeiders op de palmenplantage ‘Ledie! Ledie!’ horen roepen en even later het schorre, enthousiaste antwoord van Ledie. Tot ze haar borstelige lijfje op een ochtend stijf en vies op het erf vonden. Giftig lokaas, stelde de dierenarts vast. Het was dus wel duidelijk dat mijn tante Poldi, als de eigen5
wijze Beierse die ze is, het evenwicht moest herstellen. Dingen rechtzetten. Het water weer laten stromen. De moordenaar van Lady vinden. Recht doen. Temeer omdat mijn tante Poldi, vergeet dat niet, sowieso op een smalle richel tussen levenslust en zwaarmoedigheid balanceerde. Dus wilde ze op zijn minst een beetje orde om zich heen scheppen, want orde scheppen hielp Poldi altijd enigszins over haar aanvallen van melancholie heen. Mijn tante Poldi was de vrouw van mijn overleden oom Peppe, die in tegenstelling tot zijn ouders en zijn zussen Teresa, Caterina en Luisa in de jaren zeventig niet terug was gegaan naar Sicilië, maar net als mijn vader in München was gebleven. Mijn oom Peppe was Münchenaar in hart en nieren, mogen we wel zeggen. Ik herinner me hem eigenlijk alleen met een pul bier in de ene hand en een Roth-Händle-sigaret in de andere. Hij sprak alleen Beiers en Siciliaans; fatsoenlijk Italiaans of Duits heeft hij nooit onder de knie gekregen. Mijn oom Peppe is altijd het zwarte schaap van zijn familie geweest, de coole wildeman met zijn ontelbare affaires, zijn dubieuze makkers, zijn woeste feesten, zijn crashes, zijn werk bij de film, zijn spectaculaire auto-ongelukken, zijn faillissementen, zijn maffe zakelijke ideeën. Kortom: mijn favoriete oom. Pas zijn huwelijk met een zekere Isolde Oberreiter, bijgenaamd Poldi, bracht hem later een beetje tot bedaren. Ze vormden een glamoureus stel, Peppe en Poldi, slank als rocksterren, kettingrokers, drinkers, grootmoedig en vrijgevig en volgens mijn moeder de meest meelevende vrienden die je je kunt voorstellen. Dat is allemaal lang geleden. Ik weet nog dat mijn ouders het erover hadden dat Peppe en Poldi gingen scheiden en het leek ze niet te verbazen. Een jaar later hertrouwde mijn oom Peppe en toen ging hij dood en hadden we geen contact meer met Poldi. Een paar jaar later hoorden we van tante Teresa dat Poldi een huis in Tanzania had gekocht, maar niemand wist er veel over. En toen was Poldi opeens terug in München. Ze erfde het huisje van haar ouders, verkocht de hele handel, verbrandde alle schepen achter zich en vertrok op haar zestigste verjaardag 6
naar Sicilië, naar het rustige Torre Archirafi aan de oostkust, tussen Catania en Taormina, om zich daar beschaafd dood te zuipen en intussen naar de zee te kijken. Tot zover het plan. Waarom en waarom juist nú wist niemand, alleen dat ze er iets aan moesten doen, en met dat ‘ze’ bedoelden ze ook mij, aangezien ik in de ogen van mijn tantes praktisch gesproken toch al werkloos was. Sindsdien vloog ik eens in de maand voor een week naar Sicilië om in de logeerkamer van Poldi aan de Via Baronessa 29 aan mijn familieroman te werken en in één moeite door de alcoholvoorraad uit te putten. De moord op Valentino, haar ontmoeting met Vito Montana, haar vriendschap met Valérie en de droefgeestige signora Cocuzza, de bemoeienissen van mijn tantes en niet in de laatste plaats haar jachtinstinct zetten weliswaar voorlopig een streep door de rekening die Poldi bij de dood had, maar ja, je weet hoe dat gaat. Voorlopig is het rustig, iedereen haalt opgelucht adem, de zaak lijkt beklonken, de zon breekt door de wolken, de blik wordt weer in de verte gericht, de sigaret smaakt opeens weer, de lucht zoemt gewoonweg van leven, de hele wereld is een knusse plek die je vanuit alle hoeken en gaten beloftes en toezeggingen toefluistert. Heerlijk gewoon; wie kent dat niet. Maar dan – als het uit niets, pats!, niemand heeft het zien aankomen – draait de wind en het lot stort een bak onheil over je uit en giechelt er ook nog bij. En je denkt alleen maar: wauw, nu heb ik eerst iets te drinken nodig. En dan begint het hele gedoe van voor af aan. Geen wonder dus dat mijn tantes een beetje geschrokken reageerden toen Poldi na twee weken nog steeds geen stromend water had en Lady tot overmaat van ramp werd vergiftigd. Buiten kijf: de wind was gedraaid, het ijs werd weer dunner. ‘Je moet komen!’ zei mijn peettante Luisa aan de telefoon. ‘Meteen.’ ‘Lukt niet,’ probeerde ik me eronderuit te lullen. ‘Ik ben net bezig met een superdringende opdracht voor tv. Vooravondserie. Krimi light. Niet echt mijn genre, maar het zou iets groots kunnen worden, snap je?’ 7
‘Ik verbind je door.’ Mijn peettante zuchtte en gaf de hoorn aan haar zus Teresa, die in onze familie de baas is. Het is duidelijk wat dat betekende: einde verhaal. Ik hoorde Luisa over de lijn iets fluisteren in het Italiaans en daarna de zachte, nog altijd jonge stem van mijn tante Teresa. ‘Hoe is het met je, tesoro? Schiet je een beetje op met je boek?’ Ik had het kunnen weten. ‘Gaat wel,’ draaide ik eromheen. ‘Het voelt eigenlijk best goed aan. Eerste hoofdstuk zo goed als af. Het ontbreekt me alleen aan een beetje...’ ‘Omdat je je tijd verbeuzelt,’ verklaarde tante Teresa zacht. ‘Wat je nodig hebt is concentratie op het wezenlijke.’ Waar ze gelijk in had... ‘En intussen zou je Poldi in de gaten kunnen houden.’ Ik zei niets en tante Teresa schakelde over op Italiaans, wat altijd betekent dat de luchtdruk daalt. ‘Ze mag je.’ ‘Wat?’ ‘Ergens. We hebben het in elk geval vaak over je.’ ‘Eh... hoe dan?’ vroeg ik argwanend. Tante Teresa ging er niet op in. ‘Dat tv-gedoe – hecht je daaraan?’ Voltreffer, tot zinken gebracht. De volgende middag landde ik in Catania, werd door tante Teresa onthaald op spaghetti al nero di seppie, beantwoordde braaf alle vragen over de gezondheid van de familie in Duitsland en zat ’s avond alweer bij mijn tante Poldi in Torre Archirafi op de sofa. En het gekke was: ik voelde me alsof ik weer thuis was en dichter dan ooit bij mijn gemankeerde familieroman. ‘Je hebt een buikje gekregen,’ constateerde Poldi toen ze de deur opendeed. ‘Nee hoor! Maar bedankt: ik vind het ook leuk dat ik hier weer ben.’ Ze liet me binnen en liep het huis in. ‘Ik zeg het maar. Een 8
klein buikje staat iedere man goed. Maar het moet compact zijn. In kunst en erotiek is alles een kwestie van proporties; onthoud dat voor je boek.’ Ik negeerde het commentaar en keek om me heen. Eén ding stelde me gerust: het project Doodzuipen met zeezicht leek voorlopig nog steeds on the rocks te liggen. Ik vond nergens nesten met lege jeneverflessen, het huis zag er pas gepoetst en opgeruimd uit, de kuipplanten op het terras hadden genoeg water gekregen en de koelkast lag vol groente. Geen spoor van verwaarlozing. Maar zoals gezegd, wankel evenwicht, een slaapwandelende dans op de vulkaan. Zelfs de tantes verwachtten niet serieus dat Poldi van de ene op de andere dag broodnuchter zou blijven, maar Poldi dronk inderdaad niet meer dan één fles prosecco per dag, een halfje witbier bij het pranzo en de kleine corretto ’s middags niet meegerekend. Poldi zag er fris en opgebloeid uit. Opgetut en geurig in haar deinende zijden kaftan met diep decolleté, de pruik kunstig getoupeerd, flaneerde ze elke dag tijdens de passeggiata heen en weer op de lungomare. Op maandag ging ze naar het strand, dinsdags ging ze met oom Martino naar de vismarkt in Catania en woensdags met tante Luisa naar het Lido Galatea. Donderdags thee met Valérie, vrijdags ging ze met commissario Montana van bil, zaterdags Rummikub met signora Cocuzza en padre Paolo, zondags ging ze soms met Teresa en Martino paddenstoelen plukken en verder genoot ze van haar nieuwe lokale faam sinds ze de zaak-Candela zo spectaculair had opgelost. Wat zeg ik, lokaal!? Zelfs de Augsburger Heimatkurier had haar erover geïnterviewd. Kortom: mijn tante Poldi zat in een flow. Ze was de ster van Torre Archirafi. Overal werd ze gevraagd voor een selfie. Ze ontving uitnodigingen voor trouwerijen. Ze woonde zelfs regelmatig de mis bij van padre Paolo omdat dat min of meer paste bij haar nieuwe maatschappelijke positie in Torre Archirafi. Ze had een Vespa aangeschaft. En niet zomaar een Vespa, maar een px-125, gerestaureerd door mijn neef Marco, die handig is in die dingen, en beschilderd als een carretto 9
siciliano. Het traditionele design dus van de Siciliaanse ezelkarren, waarmee vergeleken zelfs Indiase tuktuks saai zijn. Met knalbonte ornamenten, veel tierelantijnen en kleine zedenprenten van Ritter Rinaldo en de mooie Angelica en in dit speciale geval ook kunstzinnige airbrush-episoden van Poldi in de zaak-Candela. ‘Weet je,’ zei ik een beetje afgunstig toen ze me de Vespa liet zien, ‘decentie is zwakheid.’ ‘Jeetje, niet dat je denkt dat ik nu volkomen geschift ben. Ik hou gewoon van kleurrijk. Met ijdelheid heeft het absoluut niets te maken. Het is gewoon een eerbetoon aan onze tradities.’ ‘Onze?’ ‘Siciliaan zijn is geen kwestie van genen, maar van het hart; onthoud dat. En van hartsaangelegenheden heb ik verstand. Ik heb altijd al geweten dat ik in een vorig leven een Siciliaanse was. Masai en Siciliaans. Ik voel het gewoon. Dat zei Keschrin in Los Angeles indertijd ook al.’ ‘Eh, welke Keschrin?’ ‘Nou, Keschrin Hepburn natuurlijk. Die had de gave, dat weet bijna niemand. Heerlijk mens. Geschift maar zielsgoed. Hé, misschien ga ik binnenkort eens naar een waarzegster voor een regressie, want denk je?’ Mijn tante Poldi was niet iemand die de dingen graag op de lange baan schoof. Of dorst en onopgeloste moordzaken kon verdragen. En daarmee begon de ellende altijd. Oktober is een van de mooiste maanden op Sicilië. Als de zomer zijn vuist weer opent en een beetje wind door het huis laat waaien, zodat je weer op adem kunt komen. Als het licht zo zacht wordt als de limoncello van mijn tante Caterina en je ’s avonds weer een trui meeneemt, voor het geval dat. Als de plankiers en houten platforms aan de lungomare van Torre Archirafi in rook zijn opgegaan als de wervelende spookgedaantes van kinderlijke kreten, lachen, geflirt, kleine drama’s 10
en steelse blikken op door de zon gebruinde huid. Wanneer je nog steeds nijdige sms’jes uit Duitsland krijgt, vanwege het weer. Als de kelners in de bars weer spraakzaam worden en hoog op de Etna de allereerste sneeuw valt. Wanneer iets verder omlaag tussen Trecastagni en Zafferana de wijnoogst begint en je ’s morgens in de bar de bange vraag stelt of er nog granita di gelsi is, moerbeisorbet. Ik hou dus van oktober. Maar deze oktober was anders. Namelijk nog altijd snikheet, een bubbel van gesmolten glas die meedogenloos over het hele land lag, vastbesloten om het laatste sprietje groen te verdorren. De sirocco voerde vanuit Noord-Afrika de halve Sahara aan over zee om autolak en kelen bot te schuren en overal in het land woedden migraines en bosbranden. Daar kwam de onafgebroken activiteit van de Etna nog bij. Wekenlang al stond er een meer dan duizend meter hoge rookzuil boven de hoofdkrater en elke nacht kon je spectaculaire uitbarstingen en lavastromen bewonderen. De Mongibello, de berg der bergen, zuchtte en snoof om de minuut. Elke dag. Elke nacht. Een oeroude, doffe groet uit de ingewanden van de aarde die aan je zenuwen rukte en door merg en been ging. Als de sirocco een pauze inlaste, nam de Etna het over en stortte puimsteenbrokjes en vulkaanas uit over Torre Archirafi die als een centimeters dikke sneeuwlaag op de straten en de dakterrassen lag, tot je hem alleen nog met een sneeuwschuiver de baas kon. Sicilië maakte het mijn tante Poldi weer eens moeilijk. Daar kwam bij dat een oude kroon linksboven haar de laatste tijd hardnekkig kloppend herinnerde aan het al veel te lang uitgestelde bezoek aan de tandarts. Een hinderlijk ongemak, meer niet. Maar sinds Poldi zich qua drankgebruik weer wat beter in de hand hield, liet dit ongemak zich niet meer met enkele fikse martini’s verdrijven, maar alleen nog met eigenwijs negeren en een halve ibuprofen. Voor een Siciliaanse tandarts was Poldi ondanks alle liefde nog niet klaar. En alsof dat alles nog niet genoeg was, gaven in de hele Via Baronessa op een ochtend alle waterkranen met een droog hoesten de geest. Gewoonlijk geen reden voor paniek. Soms 11
ligt het aan de oude leidingen, soms gewoon aan de droogte. Meestal duurt zo’n wateruitval niet langer dan één, hoogstens twee dagen en ter overbrugging had je tenslotte de blauwe plastic tonnen op het dak. Erger wordt het als de uitval langer duurt. Misschien zelfs een week. Of twee. Of, zoals in dit geval, al drie. Nog erger wordt het als de oorzaak niet wordt gevonden en als het om slechts één bepaalde straat gaat. Namelijk de jouwe. Daarmee is het voor een Siciliaan meestal wel duidelijk: de Cosa Nostra zet een van je buren onder druk. De redenen daarvoor kunnen uiteenlopen. Misschien moet de buurman gemotiveerd worden tot het afsluiten van een voor hem ongunstig servicecontract. Misschien is hij bij een al bestaand contract achteropgeraakt met zijn aflossingen en is de wateruitval trap één van een tweetrapsaanmaning. Eerste trap: de amper verhulde waarschuwing. Tweede trap: geweld tegen jou en je familie. Misschien wil men je buurman ook gewoon een boodschap doorgeven, hem aanraden in een lopend onderzoek zijn waffel te houden. Je weet het nooit precies, maar de hele straat lijdt in elk geval mee. Moet ook, want dat voert de druk op. Wateronttrekking is van oudsher een van de meest doeltreffende pressiemiddelen van de Cosa Nostra. Daarmee laat ze zien dat ze alle leven volledig in haar greep heeft. Wie de baas is over het water, is de baas over Sicilië. Drie weken lang al moest Poldi net als iedereen in de Via Baronessa haar water met jerrycans halen bij het openbare tappunt van de oude mineraalwaterfabriek. Geen echt bevredigende optie, want bij de vier waterkranen vormden zich de hele dag lange rijen. Als Poldi dan eindelijk aan de beurt was, duurde het eeuwen voordat ze haar jerrycan had gevuld en daarna moest ze het geval ook nog naar huis zeulen. Respectievelijk op de Vespa tillen. Eén jerrycan was net genoeg voor één persoon per dag. Douchen, naar het toilet gaan, wassen, koken – alles werd ingewikkeld. Het hele verloop van de dag draaide opeens om water, het waterpeil in de jerrycan werd de maatstaf voor het innerlijke evenwicht en ‘vol’ was niet meer dan een vluchtig moment, een puntje op de tijdlijn. 12
‘Je kunt je niet voorstellen hoeveel dorst ik heb,’ snoof Poldi en ze depte haar voorhoofd. Maar ze deed me niet de lol haar pruik even af te zetten. ‘Nou zeg je natuurlijk meteen dat het puur psychisch is en hé, dat weet ik zelf ook wel. Maar dat helpt niet, snap je, ik heb evengoed dorst als een kameel. Wil je misschien nog een biertje?’ ‘Nee, bedankt,’ loog ik. ‘En wie is het volgens jou?’ ‘Wie is wat?’ ‘De buurman die de maffia onder druk wil zetten?’ Poldi staarde me verbijsterd aan. ‘Hé, wat is dat voor een idiote vraag? Ík natuurlijk, wat dacht je anders? Het is toch overduidelijk dat de maffia mij in het vizier heeft omdat ik de moord op Valentino heb opgelost.’ ‘Ik dacht dat de maffia niets met de dood van Valentino te maken had.’ ‘Niet direct. Maar indirect zit Russo er natuurlijk achter. En die is, zeg ik je,’ fluisterde ze, ‘een capomafioso, een baas der bazen.’ ‘Wat je inmiddels kunt bewijzen.’ Poldi keek me medelijdend aan. ‘Jeetje, ik sta pas aan het begin van mijn onderzoek. Maar voor maffiosi, aartskapitalistische bloedzuigers en hondenmoordenaars heb ik een instinct, daar heb ik verstand van.’ Het was Poldi niet uit het hoofd te praten dat de dood van Lady en de sabotage van de waterleiding slechts één doel hadden: haar te intimideren. ‘Het heeft Valéries hart bijna gebroken. En die arme kleine Oscar is diep terneergeslagen. Jankt de hele dag van heimwee.’ ‘Maar waarom is alleen Lady vergiftigd en Oscar niet?’ vroeg ik. ‘Precies dat heb ik me ook afgevraagd. Die twee waren immers praktisch onafscheidelijk. Waren voortdurend aan het ravotten. Dus wat is het enige zinnige antwoord?’ ‘Eh...’ ‘Dat Lady gericht vermoord is natuurlijk. En waarom heeft 13
hij Lady te pakken genomen en niet Oscar? Omdat het een boodschap aan mij moest zijn, snap je?’ ‘Is dat niet een beetje verge–’ Ongeduldig gebaar. ‘En als ik die klootzak niet gauw arresteer is die arme Oscar zijn leven niet meer zeker, dat zeg ik je. Ik ben in elk geval al aan een vooronderzoek begonnen.’ En toen begon het me eindelijk te dagen. ‘Het jachtinstinct, ja?’ ‘Jeetje, eindelijk begrijpen we elkaar. Wat ben je traag. Benvenuto in Sicilia.’ Duidelijk dus: Poldi had bloed geproefd, had de roep van het lot en haar Oberreiter-genen gehoord en was klaar om de voorbestemde weg van criminologie en gerechtigheid te betreden. Irritant alleen dat er in de buurt geen nieuwe moord werd gepleegd. Wat in combinatie met het watertekort en de hitte leidde tot onlesbare dorst, kiespijn, ernstige aanvallen van zwaarmoedigheid en tot een soort criminologische cold turkey, een bijzonder ontwenningsverschijnsel waar volgens mijn tante Poldi met name gepensioneerde en geschorste rechercheurs aan lijden. Stel je een superbrein in volle vaart voor en iemand trapt opeens voluit op de rem. Kan niet echt goed zijn. ‘Ik wil maar zeggen, een topsporter kan ook niet van de ene dag op de andere stoppen met trainen. Dat kan zijn hart niet aan. En dan, pats, exitus. Zie je, precies zo gaat het met het brein van een onderzoeker als het niets te onderzoeken heeft. Zoals een hond die niets te jagen en dood te schudden heeft. Die neemt dan vroeg of laat je trui te grazen. Of in het ergste geval een kinderarmpje. En wat blijft er voor mij over?’ Later bleek dat Poldi daarom, zogenaamd uit voorzorg, de afgelopen weken sinds mijn vorige bezoek Russo contact met de maffia aanwreef. Tot dusver tevergeefs, maar het was ook geen wonder dat haar enige aanknopingspunt een topografische kaart was waarover Russo met Patanè gediscussieerd had. Poldi had het desbetreffende perceel weliswaar nog steeds niet gevonden, maar ze was ervan overtuigd dat Russo al koud14
watervrees had gekregen en haar door het dichtdraaien van de waterkraan en de moord op Ledie onmiskenbaar duidelijk maakte dat ze haar onderzoek onmiddellijk moest staken. Zo niet, volgens de logica van mijn tante: morto sicuro. ‘Maar hé, die heeft zich in zijn vingers gesneden, die mooie meneer. Zie ik eruit alsof ik in mijn broek poep als zo’n dubieuze eigenheimer me bedreigt? Ik heb de dood vaker onder ogen gezien, dat zeg ik je. Ik weet wel dat ik kort voor mijn vervaldatum sta. Maar tot die tijd, jongen, laat ik het nog kraken. Qua amore, criminologisch en überhaupt. En als het dan zover is, weet ik ook hoe je het podium verlaat. Onder applaus namelijk.’ Want van amore, criminologie en de dood had mijn tante Poldi verstand. Daarom pakte ze haar onderzoek in de zaakLedie ook volmaakt professioneel aan. Dat wil zeggen: iedereen was verdacht. En zo viel Poldi in haar donkerblauwe broekpak dat hier en daar al wat knelde Femminamorta binnen, zoals zo’n reinigende reuzengolf die breekt op een vervuild, verwaarloosd strand. Stel ik me zo voor. ‘Was het niet... een beetje te warm in dat broekpak?’ vroeg ik langs mijn neus weg. ‘Ik bedoel, in deze moordende hitte?’ ‘Dat moest zo. Omdat, denk eraan, een blauw broekpak de ideale no-fun-look is voor elke vrouw bij contractovereenkomsten, arrestaties of dates met willekeurige sukkels. In Amerikaanse series wordt het altijd gedragen door chagrijnige latina-detectives met een strenge paardenstaart; wel eens gezien? Ik weet het, niet jouw type. Want die latina-detectives hebben geen greintje humor. Eén verkeerd woord – en pats, je ligt op de grond, met een puntige knie in je kruis en handboeien die klikken.’ ‘En jij met je pruik. No fun, duidelijk.’ Poldi zuchtte en schudde berispend haar hoofd. ‘En wat vond Valérie ervan?’ vroeg ik om haar weer op de rails te krijgen. ‘Jeetje, wat denk je?’ 15
‘Mon dieu!’ Valérie sloeg haar hand voor haar mond toen Poldi zich zwetend en hijgend op een van de plastic stoelen in de tuin liet vallen, zodat de naden van het oude broekpak kreunden. ‘Bedoel je dat iedereen verdacht is? Ik ook?’ ‘Jij natuurlijk niet, Valérie!’ Poldi zuchtte en klapte zwierig het notitieblok open dat ze onlangs van oom Martino had gekregen. Zo een als die fbi-types op tv altijd bij zich hebben, hoewel het mijn oom duidelijk was dat Matula uit zijn lievelingsserie Un caso per due natuurlijk nooit een notitieblok nodig had om iets te onthouden. Maar Matula was dan ook een geniale detective, en wat mijn tante Poldi betrof, dat wist oom Martino nog niet zo goed, temeer niet omdat ze dronk. Ik moet zeggen dat tante Poldi’s beschrijvingen van Femminamorta en met name van Valérie mijn fantasie hadden geprikkeld. Ik stelde me het oude, roze geschilderde, door jasmijn en bougainville omgeven landhuis met zijn stoffige interieur, de oude bibliotheek, de verbleekte foto’s en afbrokkelende fresco’s, de palmen en de verwilderde tuin voor als een betoverde plek waar de tijd stilstond. Een klein paradijs waar de geesten van Bourbonse edelen rondwaarden, waar vrolijke mormels rondrenden en het noodlot in vervulling ging. En in het midden daarvan stelde ik me haar meestal ’s avonds voor: Valérie, bleek en gecompliceerd, zinnelijk en wonderbaarlijk mooi, zoals in een Franse zwart-witfilm. Maar hoewel het van Femminamorta naar Torre Archirafi slechts vijf minuten rijden was, leek het erop dat Poldi haar nieuwe vriendin en haar paradijsje met niemand wilde delen. Altijd als ik terloops voorstelde een keer met haar mee te gaan vond ze een ongeloofwaardige smoes om me niet mee te nemen. Ik nam het haar weliswaar niet kwalijk, ik heb tenslotte broers en zussen, dus ik weet wat afgunst is, maar des te levendiger brouwde mijn fantasie een magisch oord, dat Joseph Conrad of Rider Haggard niet schemerachtiger en prachtiger hadden kunnen afschilderen. Daarom vond ik het alleen maar terecht en billijk dat ik Poldi’s beschrijvingen gebruikte voor mijn gemankeerde roman. En toen ik Valérie 16
en Femminamorta veel later eindelijk leerde kennen was alles precies zo. Valérie had het kleine hondenlijfje in een zijden doek gewikkeld en naast de druivenpers in de stilgelegde oude perserij opgebaard. Daar was het koel, donker en stil. Een goede plek voor de kleine Ledie, die aan het eind van haar veel te korte leven zoveel pijn had moeten verdragen, want volgens de dierenarts was Ledie pijnlijk gestikt. De veterinario schatte het tijdstip van overlijden op ongeveer drie uur ’s nachts. Op de plek op het erf waar Ledie een paar uur later werd gevonden vond men geen sporen van de gifmenger. Daarom geloofde Poldi niet dat Ledie het vergif op het erf had binnengekregen, maar dat Ledie daar later demonstratief was neergelegd. En precies dat pleitte in de logica van Poldi voor moord met voorbedachten rade. Anderzijds wist Poldi heel goed dat niets het succes van criminologisch onderzoek zozeer in gevaar brengt als voorbarige hypothesen. Daarom wilde ze geen enkele variant uitsluiten, in alle richtingen zoeken en daarna strikt objectief en professioneel alleen feiten verzamelen. ‘Had Lady vijanden?’ ‘Pardon?’ ‘Ik bedoel, was er iemand die haar niet mocht? Die ze ooit aan het schrikken heeft gemaakt of toegeblaft? Misschien iemand die niet van honden houdt?’ ‘Mon dieu, nee!’ Poldi maakte een aantekening. ‘Is er gisteren iets gebeurd? Iets ongewoons?’ ‘Nee, hoezo?’ ‘Denk goed na. Elk detail kan belangrijk zijn.’ ‘Mon dieu, nee!’ Volgende aantekening. Prof in actie. ‘Wanneer heb je Lady voor het laatst gezien?’ ‘Gisteravond tegen een uur of negen. Ik had ze alle twee op het erf gevoerd en daarna heb ik ze nog een tijdje gehoord, omdat ze vochten om een rubber speeltje dat voortdurend piepte.’ 17
Nog een aantekening. ‘En daarna?’ Valérie schudde haar hoofd. Poldi klapte haar notitieblok dicht. ‘Dan zou ik nu graag je gasten verhoren.’ ‘Mon dieu, is dat echt nodig?’ Valérie had Femminamorta geërfd van haar vader, een nakomeling van de Siciliaanse landadel, en was op het kleine landgoed, dat na ettelijke generaties van verspilling, onbenul en wanbeheer het laatste restje was van een ooit immens familiebezit, een kleine palmenkwekerij begonnen. Wat op geen stukken na toereikend was om de vaste kosten te dekken. Daarom runde Valérie daarnaast een niet helemaal officiële bed & breakfast en verhuurde ze de talrijke leegstaande kamers aan gasten, voor wie ze een eigenzinnig ontbijt van koffie met melk, geroosterd brood, verse avocado’s, mierzoete Franse jam en familiegeschiedenissen serveerde. Alle grond eromheen was intussen eigendom van uitgerekend Italo Russo, die Poldi in de smiezen had en die ze in staat achtte tot al het slechte ter wereld. Ook Russo kweekte palmen, maar op veel grotere schaal, en niet alleen palmen, maar ook olijf-, citroen- en sinaasappelbomen, bougainville, streltzia en oleanders, die hij leverde aan hotels en eigenaars van grote huizen. Piante Russo was een tuinimperium, maar in de ogen van mijn tante een plaag die zich steeds verder over het eiland verspreidde en alles op alles zette om ook Femminamorta in te lijven. ‘Want dat,’ legde Poldi me eens uit, ‘zou de definitieve overwinning zijn geweest van een gewetenloze parvenu op de gedegenereerde adel.’ Ik ben nooit te weten gekomen of Russo niet in feite alleen Valérie wilde. Het zou begrijpelijk zijn geweest, ondanks het leeftijdsverschil, maar Valérie ontkende het altijd heftig en na alles wat er daarna gebeurd is heb ook ik intussen mijn twijfels. Anderzijds kan ik me niet voorstellen dat iemand een sieraad begeert zonder het juweel te willen. Maar terug naar het onderzoek. 18
‘Vertel me eens iets over je gasten,’ zei Poldi. ‘Het zijn Duitsers,’ antwoordde Valérie. ‘Maar, mon dieu, absoluut delizioso!’ Voor Valérie, net als voor Poldi, had het geluk een eenvoudige binaire structuur en speelde het hele menselijke bestaan zich af tussen twee meer of minder van elkaar verwijderde polen. Tussen hemel en afgrond, tussen liefde en onwetendheid, verantwoording en ballast, pracht en zooi, wezen en gedoe. En in deze dualistische structuur bestonden er slechts twee soorten mensen: de deliziosi en de spaventosi, de alleraardigsten en de verschrikkelijken. Vuistregel: gasten, vrienden en mormels zijn altijd deliziosi, de rest zijn spaventosi. In elk geval tot het tegendeel blijkt. ‘Omdat,’ legde Poldi me eens uit, ‘Valérie begrepen heeft dat het geluk een simpele vergelijking is. Namelijk: geluk staat gelijk aan realiteit minus verwachting. Als je niet veel verwacht, word je later minder teleurgesteld en ben je eerder gelukkig, snap je? Omgekeerd, logisch, als je te veel verwacht...’ Ze keek me aan. ‘Nou ja, ik hoef jou niks te vertellen.’ Mijn tante Poldi was een meester van de positieve bekrachtiging. De deliziosi hadden blijkbaar niets gehoord of gezien en ook Turi en Mario, die op Femminamorta voor de palmenscheuten zorgden, konden niet meer bijdragen dan hun medeleven met de dood van Lady. ‘Het is vreselijk,’ stelde de oudere dame die zich aan Poldi had voorgesteld als Doris nuchter vast. ‘Maar nu moeten we ervandoor, want we gaan vandaag naar de top van de Etna.’ Doris was de éminence grise van een vijfkoppige groep Zwabische deliziosi. Oud-leraressen uit Bad Cannstatt op studiereis, begeleid door een gepensioneerde rectrix uit Filderstadt. Maar zoals gezegd, het woord werd meestal gedaan door Doris, een sportieve eindzestiger in praktische, functionele kleding, op wandelschoenen, met oplettende ogen en een duidelijk wereldbeeld. En een dode hond was niet iets wat dat beeld op zijn grondvesten deed schudden. De vier andere deliziosi leken 19
weliswaar minder sportief, maar ze droegen ook functionele kleding en rugzakken, alsof ze naar het hart van de duisternis gingen. Het kleine reisgezelschap en hun gids bezetten sinds drie dagen bijna alle vrije kamers in Femminamorta en ze waren op verzoek van Valérie naar de tuin gekomen opdat Poldi ze kon ondervragen. Het was Poldi meteen duidelijk dat de deliziosi een ware uitdaging vormden voor haar criminologische onpartijdigheid en goedhartigheid. ‘Omdat het geitenwollensokken waren?’ viel ik haar in de rede toen ze me op de avond van mijn aankomst bijpraatte over de stand van zaken. Misschien hoopte ik alleen maar op een piepklein kruimeltje van het verhoor, ik weet niet wat me ertoe aanzette. Maar zoals gezegd: geluk staat gelijk aan realiteit minus verwachting. Poldi keek me alleen maar berispend aan, alsof ik een jonge hond was die het simpelste ‘af’-commando nog steeds niet snapt. ‘Onzin!’ riep ze buiten zichzelf. ‘Wie anderen geitenwollensokken noemt is er zelf een, onthoud dat. Ik bedoel, het gaat toch niet om mode of smaak of leefstijl!’ ‘Maar om...?’ ‘Om de schaduwen van het verleden. Omdat die Doris, dat had ik meteen in de gaten, precies het soort betweter en pessimist was die me mijn hele leven achtervolgd en gekoeioneerd heeft.’ Ik stond paf. ‘Maar eh...’ Ik zocht naar woorden. ‘Dat laat je toch zeker koud, je bent toch...’ ‘Nu praat je weer net als Teresa.’ Ze kreunde. ‘Ja, het zou me inderdaad worst moeten wezen, maar dat is het stom genoeg niet, snap je dat niet? Dat noemen ze een backstory wound! Onthoud dat voor je boek. Zonder een gedegen backstory wound zijn je personages poppenkastfiguren. Aan ieder van ons, in het leven en in boeken, kleeft een schaduw die voortdurend tegen je fluistert: “Word zoals ik, dan gaat het je meteen beter!” Daar kun je niets tegen doen, en je schaduw uitzoeken 20
kan al helemaal niet. En aan mij...’ – Poldi pikte mijn halfvolle fles bier in – ‘... kleeft al mijn hele leven een Doris. Proost, namasté, kusmeallemaaldekont.’ Qua criminologie maakte Poldi dus praktisch gesproken pas op de plaats en dat stond haar nogal tegen. ‘En verder?’ vroeg ik om van onderwerp te veranderen. ‘Hoe was het met Montana?’ ‘Bedoel je in bed of in het algemeen?’ ‘Algemeen is voorlopig genoeg.’ ‘Jeetje. Ingewikkeld.’ Ze schraapte haar keel. ‘Hij is jaloers.’ ‘Eh... Op wie nu weer?’ ‘Op mijn criminologische successen natuurlijk. En...’ – ze draaide om de hete brij heen – ‘... nou ja, op Achille.’ Mijn tante Poldi. Ik snapte er niets van. ‘Welke Achille?’ ‘Wil je nog een biertje? Of misschien een panino?’ ‘Begin nou niet over iets anders.’ ‘En jij, hé, jaag me niet op. Ik ben een gekke oude troela aan wie een steekje los zit en bovendien ben ik nog altijd je tante. Een beetje respect dus!’ Korte stilte en toen kwam ze kreunend overeind van de sofa, schuifelde zonder verder commentaar naar de keuken en kwam terug met een fles rode wijn, die ze voor me op tafel zette. ‘Nee, bedankt, laat maar,’ wimpelde ik af. ‘Je moet ook niet drinken, maar kijken. Valt je niets op?’ Ik bekeek de fles. Een Nerello Mascalese van de Etna, Polifemo genaamd, van een wijngaard die Avola heette. Zei me geen van beide iets, maar ik ben dan ook niet zo’n wijnkenner. Ik draaide de fles verbaasd in het rond. Het etiket toonde een soort topografische kaart van de wijnberg; de belettering en de hele lay-out moesten klassiek aandoen, maar in werkelijkheid zag het eruit alsof het door een stagiair op een reclamebureau in de provincie kort voor de middagpauze in elkaar was geflanst. Nou ja. ‘Leuk etiket.’ 21
‘Ja hè!’ Poldi straalde. ‘Dat zei Vito ook. Nou ja, en toen heb ik Achille leren kennen en is alles een beetje ingewikkeld geworden.’
Lees verder in Tante Poldi en de hemelse vruchten
22
Dit is het tweede boek in de serie over Tante Poldi Eerste druk oktober 2021 Oorspronkelijke titel Tante Poldi und die Früchte des Herrn Oorspronkelijke uitgever Lübbe Copyright © 2016 by Bastei Lübbe AG, Köln This edition has been negotiated by Internationaal Literatuur Bureau B.V., Amsterdam, www.lindakohn.nl The moral right of the author of this work has been asserted in accordance with the Copyright, Designs and Patents Act 1988 Copyright © 2021 voor deze uitgave Uitgeverij De Fontein, Utrecht Vertaling Pieter Janssens Omslagontwerp Chris Andrews Belettering Nederlands omslag Bert Holtkamp isbn 978 90 261 5761 5 isbn e-book 978 90 261 5762 2 isbn luisterboek 978 90 261 5765 3 nur 331 www.uitgeverijdefontein.nl Uitgeverij De Fontein vindt het belangrijk om op milieuvriendelijke en verantwoorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van het papieren boek van deze titel is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Alle personen in dit boek zijn door de auteur bedacht. Enige gelijkenis met bestaande – overleden of nog in leven zijnde – personen, anders dan die in het publieke domein thuishoren, berust op puur toeval. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch, door geluidsopname- of weergaveapparatuur, of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Eerder verschenen van Mario Giordano: Tante Poldi en de Siciliaanse leeuwen