Eveneens van Sophie Hannah: Kleine meid Gevarenzone Moederziel De andere helft leeft De lege kamer Verborgen gebreken Brandschoon
Sophie Hannah
Een duister koor
De Fontein
Eerste druk maart 2014 Oorspronkelijke titel The Orphan Choir Originally published by Arrow Books in association with Hammer 2013 Copyright © 2013 Sophie Hannah The moral right of Sophie Hannah to be identified as the author of this work has been asserted by her in accordance with the Copyright, Designs and Patents Act 1988 Copyright © 2014 voor deze uitgave Uitgeverij De Fontein, Utrecht Vertaling Anna Livestro Omslagontwerp De Weijer Design bno Omslagillustratie Arsis / Imagedock Auteursfoto omslag © Mark Mather Opmaak binnenwerk ZetSpiegel, Best isbn 978 90 325 1446 4 isbn e-book 978 90 325 1447 1 nur 332 www.uitgeverijdefontein.nl Alle personen in dit boek zijn door de auteur bedacht. Enige gelijkenis met bestaande – overleden of nog in leven zijnde – personen berust op puur toeval. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch, door geluidsopname- of weergaveapparatuur, of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
1 Het is kwart voor twaalf. Ik sta in de regen voor het huis van mijn buurman en grijp me met koude, natte handen vast aan de roestige spijlen van zijn tuinhek, waar ik doorheen staar naar de misvormde en gevaarlijk smalle stenen trap die naar zijn verbouwde souterrain leidt. Daar komt het lawaai vandaan. Het is een lied waar ik een bloedhekel aan heb: ‘Don’t Stop Me Now’ van Queen. Vanuit het erkerraam van deze etage sijpelt wat oranjerood licht het duister in. Het raam is al even onaantrekkelijk als de veel te harde muziek. Het doet me allebei denken aan de hel, althans, zoals ik die voor me zie. Er schijnt verder nergens licht in het vier verdiepingen tellende huis van mijn buurman. In het souterrain van mijn eigen huis is het ook donker en stil. We gebruiken het voornamelijk voor logees, en aangezien er niet vaak iemand komt logeren staat het doorgaans leeg. Er zijn twee slaapkamers, een speelkamer annex Xbox-ruimte voor Joseph en een grote badkamer. Op nummer 19 zijn alle binnenmuren van het souterrain weggebroken om er een grote ruimte van te maken: een kamer om te chillen, of een ontvangstruimte, afhankelijk van degene die je erover spreekt, mijn buurman of zijn vriendin. Ik denk dat het etiket ‘ontvangstruimte’ hem de kriebels geeft omdat het zo naar andere mensen riekt. Het woord ‘ontvangen’
5
impliceert dat je iets geeft om andere mensen dan jezelf. En dat doet mijn buurman niet. Nu ik Freddy Mercury’s gedachten over supersonische vrouwen aanhoor, ben ik blij dat ik er nog nooit eentje heb ontmoet. Ze lijken me behoorlijk vervelend – niet bepaald gemakkelijk in de omgang. Ik heb zelf nooit de ambitie gehad supersonisch te worden, wat het ook mag zijn. Wat ik wil is, hoop ik, een stuk bereikbaarder: ik wil ergens zijn waar het warm is, en droog, en ik wil slapen. Op dit moment is dat het enige wat ik wil, en ik kan me niet voorstellen dat ik me ooit nog iets anders wens. De traptreden die van de stoep naar het souterrain van nummer 19 leiden zijn slijmerig van het mos, de regen en het straatslijk. Ooit was elke trede een perfecte rechthoek, maar nu er ruim honderd jaar lang voeten en weersomstandigheden overheen zijn gegaan, zijn de hoeken en randjes afgesleten zodat ze te oneffen zijn om veilig te betreden, vooral bij de watervalachtige regenbui van vanavond. Normaal kijk ik er met een zeker genoegen naar. De vrouw die ons nummer 17 heeft verkocht, had pas kort ervoor al het geërodeerde steen laten vervangen. De treden van onze onderste verdieping naar de straat zijn prachtig recht, met een nieuwe, zwartgeverfde gietijzeren leuning die er voor de extra veiligheid in verankerd is. Maar wat doet het er allemaal toe? Als ik niet in mijn eigen huis kan slapen als ik dat wil, zijn alle andere kwaliteiten die het bezit nogal overbodig. Nummer 19 heeft geen leuning. Ik zie het niet zitten om de afdaling te wagen terwijl het water van de ene naar de andere trede gutst als een ongebreidelde vloeibare speelgoedspiraal, maar ik heb geen keus. Als ik de aandacht van mijn buurman wil trekken, zal ik toch op een voor hem zichtbare plek moeten gaan staan, waar ik moet wachten tot er een gat valt tussen twee liedjes om vervolgens keihard op het raam te bonzen van de ruimte waar hij met zijn vrienden zit. Ik heb al zeven keer aangebeld bij de voor-
6
deur, maar hij hoort me niet. Uiteraard. Freddie Mercury overstemt al het andere geluid. Ik draag een roze met wit geruite pyjama, drijfnat van de enkels tot de knieën, een zwarte regenjas en gympen die binnen vijf seconden na het verlaten van mijn huis al doorweekt waren. Mijn voeten voelen alsof ze zich in twee drijfcabines bevinden. Het is een loden gewicht. Het is het tegenovergestelde van mensen die brokken beton in hun zakken doen om te zinken als ze te water gaan: ik word door het water omlaaggetrokken naar het beton van de stoep. Dit is het soort regen dat de hemel over je uitstort in een oneindige stroom. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat hij uit afzonderlijke druppeltjes bestaat. Ik schiet onwillekeurig in de lach als Freddie Mercury me uitnodigt om hem te bellen als ik zin heb in een good time. Het probleem is dat mijn definitie van een good time zo totaal anders is dan die in het liedje, en die van Mr Fahrenheit. Zo noemen Stuart en ik onze buurman, al heet hij in werkelijkheid Justin Clay en heb ik weleens gehoord dat zijn vrienden en zijn vriendin Angie hem ‘Jub’ noemen. Mijn definitie van een good time is naar bed kunnen als ik daar zin in heb – ja, zelfs op zaterdagavond heel vroeg – zonder stampende muziek die door de muren knalt zodat er van slaap geen sprake kan zijn. Het gebeurt maar één zaterdag per maand, hooguit twee. Godzijdank zit Mr Fahrenheit om het weekend bij Angie thuis, maar als haar kinderen naar hun vader zijn, logeert Angie op nummer 19, en dan gaan de remmen los – tenminste, het klinkt mij altijd behoorlijk ongeremd in de oren wat daar gebeurt. Soms besluiten ze om hun kinderloze weekend maximaal te benutten en hebben ze de muziek twee avonden achter elkaar keihard aan, zowel op vrijdag als op zaterdag. Mr Fahrenheit bezweert me dat hij nooit feesten geeft, maar dat het hooguit een ‘gezellig avondje met vrienden’ betreft. Ik heb wel vier keer geprobeerd om hem uit te leggen dat het
7
me niet uitmaakt hoe hij zoiets noemt, zolang hij maar bereid is om het volume van zijn muziek tot een aanvaardbaar niveau terug te schroeven. Op zijn gezellige avondjes komen altijd dezelfde gasten – de man met de veterlaarsjes waarvan de veters altijd loszitten en waar hij zijn spijkerbroek ingepropt heeft; de kromme, te lange man met het flodderhaar en de rugzak; de kettingrokende danslerares met het kroeshaar die op de muziekschool op Woolnough Road werkt; de dikke vrouw met de rode bril en het vreemde kapsel in de kleur van een blauwe Perzische kat – en Mr Fahrenheit speelt altijd dezelfde liedjes voor hen, die ze keihard meezingen en -schreeuwen. Maar, eerlijk is eerlijk, hij draait ze niet steeds in dezelfde volgorde: ‘9 to 5’ van Dolly Parton, ‘Livin’ on a Prayer’ van Bon Jovi, ‘Heart of Glass’ van Blondie, Aha’s ‘Take on Me’, ‘Love Shack’ van de B-52’s, ‘Video Killed the Radio Star’ – van wie dat is, weet ik niet meer. En het klapstuk van zijn muzikale bijeenkomsten is altijd ‘Don’t Stop me Now’ van Queen, wat de luidruchtige levenshouding van mijn buurman beter weergeeft dan hij zelf zou kunnen. Ik weet zeker dat hij de tekst niet heeft geanalyseerd zoals ik, maar het lijkt me geen toeval dat hij een meedogenloze, egocentrische hedonist is en dat het lied dat hij het meest draait – meestal een keer of twee, drie per feestje – een lofzang is op zijn levenswijze. De verteller in het lied is niet alleen iemand die zin heeft in een good time (wat op zich een redelijke wens is), maar hij is iemand die zich er terdege van bewust is dat de lol die hij wil gaan trappen (alles uit de hand laten lopen, als een atoombom) voor anderen zo irritant is dat ze het niet meer verdragen en er een eind aan willen maken. Dit weet hij van tevoren, en hij maakt het duidelijk dat hij alleen iets te maken wil hebben met mensen die zijn definitie delen van wat een good time behelst. Stuart zou zeggen – en hij heeft het ook al vaak gezegd – dat het maar een liedje is en dat ik er te veel aan ophang. Het onterechte
8
van die kritiek irriteert me. Iedereen hoort die dreigende tekst toch? Die is ondubbelzinnig. Stuart zou eerder gelijk hebben als hij mij er niet van zou beschuldigen dat ik die woorden een betekenis geef die ze niet hebben, maar dat ik doe alsof ‘Don’t Stop Me Now’ meer is dan een liedje, wat natuurlijk wetenschappelijk bezien onmogelijk is. Niet-wetenschappelijk bezien is het de op muziek gezette verrotte essentie van Justin Clay. Zijn ziel in popvorm. Eindelijk komt er een eind aan Queens muzikale tirade. Dit is mijn kans. Ik weet uit ervaring dat op dit soort avondjes het ene lied nooit direct wordt gevolgd door het andere. Mr Fahrenheit is geen efficiënte dj. Ik dacht vroeger altijd dat de lange stiltes tussen de muzikale aanvallen sadistische pogingen waren om mij een onterecht gevoel van veiligheid te geven en dat hij me expres wakker blies op het moment dat ik indommelde, maar dat was niet eerlijk van me. Ik onderschatte hoelang het duurt om de diverse ingrediënten van een jointje op de salontafel bijeen te rapen, vooral als je al stoned bent, en om dan naar de stereo te slenteren en de volgende plaat uit te kiezen. Nu de muziek is gestopt hoor ik verstomd gepraat, maar ik kan niet verstaan wat er gezegd wordt vanwege de slagregen. Behoedzaam loop ik de trap achterstevoren af, zodat ik me aan de treden kan vasthouden. Als ik beneden ben, draai ik me om en zie ik dat Angie, de vriendin, naar me staat te kijken door het raam dat vanavond dienstdoet als waterornament. ‘Jub, die mevrouw van hiernaast is er weer,’ zegt ze na een paar seconden zwijgend staren, alsof de schok haar reactie vertraagde. Ze draagt een kort, groen met wit jurkje – van een stof die zo te zien geïnspireerd is op een lavalamp – met daaroverheen een langer, gebreid beige vest. Blote voeten. ‘Dat meen je niet!’ roept Mr Fahrenheit. Ik weersta de verleiding om te vragen of die uitdrukking het momenteel goed doet op het
9
speelplein. Hij staat over zijn muziekinstallatie gebogen, met zijn rug naar het raam. Nu ik zo dichtbij ben, kan ik hem door het enkele glas prima verstaan. Hij maakt geen aanstalten om zich om te draaien en mij te woord te staan. Noch hij, noch Angie schijnt enig besef van oorzakelijk verband te hebben. Ze weten dat ik bezwaar heb tegen hun harde muziek, ’s avonds laat, omdat ik hun dat ongezouten heb laten weten, en toch zijn ze altijd weer verbaasd als ik langskom om te klagen als ze ’s avonds laat harde muziek draaien. Mijn komst is telkens weer een verrassing. Achteraf kan ik de verleiding niet weerstaan om Stuart te trakteren op het gesprek dat ze waarschijnlijk nooit hebben: Als ze niet kan slapen door onze muziek moet ze iets anders zoeken om haar nachten door te komen. Wat nu als dat ‘iets anders’ is dat ze hier langskomt en ons de huid vol scheldt? O, ja, ik snap wat je bedoelt. Dikke kans dat dat gebeurt, want dat doet ze altijd. Als wij niet willen dat zij hier komt om te klagen, moeten wij er misschien voor zorgen dat we haar niet uit haar slaap houden. Mr Fahrenheit komt er aan, doet het raam open en zet een stap naar achteren om niet nat te regenen. ‘Hallo, Louise,’ zegt hij met een stem die even mat en lusteloos is als zijn gezicht. ‘Kom je me weer verrot schelden?’ Ik doe mijn best om me niet gekwetst te voelen, maar het lukt me niet. Hoopte ik soms stiekem dat hij zou zeggen: ‘Kom erbij, pak iets te drinken!’? Ik geloof het wel, hoe stom en naïef dat ook is. Ik heb vaak gedacht dat als ik niet kan slapen en er toevallig een feestje bij de buren is, ik net zo goed mee kan feesten. Dan heb ik er tenminste nog lol van. Hoewel ik zijn uitnodiging natuurlijk zou afslaan, als Mr Fahrenheit het me ooit zou vragen. Ik vraag me af of hij weet dat ik best zou willen stoppen hem zo te haten en dat ik hem zelf best een beetje aardig zou willen vinden als hij ook maar een heel klein beetje rekening met mij zou houden.
10
‘Mijn late bezoekjes komen mij net zo ongelegen als jou, Justin,’ zeg ik tegen hem. ‘Vooral als het zo koud is en de regen met bakken uit de hemel komt. Ben je nu klaar met die muziek? Het is bijna middernacht.’ ‘Nee, ik ben niet klaar met mijn muziek.’ Hij waggelt naar achteren. ‘Zeg gewoon dat ze moet oprotten,’ roept zijn wandelschoenenvriend en hij gebaart naar me vanaf de grond, waar hij in kleermakerszit naast een staande lamp zit die even lang is als hijzelf, en waar een rood tafelkleed overheen gedrapeerd is. De lamp en hij zijn twee eilandjes in een zee van lege wijnflessen. Ik zeg tegen Justin: ‘Kun je in dat geval op zijn minst het volume wat omlaagdraaien zodat het niet zo doorklinkt?’ De dikke vrouw met de rode bril komt naast Mr Fahrenheit staan. ‘Wees eens redelijk, lieverd,’ zegt ze. ‘Het is nog geen middernacht. Om twaalf uur moet het stoppen, toch? Waar ik woon is dat zo. Geef toe, je probeert ons soms al om kwart voor elf te laten stoppen.’ ‘En Justin blijft vaak tot minstens halftwee doorgaan,’ zeg ik. ‘Waarom vraag je niet aan hem om redelijk te zijn. Als ik rond elf uur langskom dan is dat omdat ik graag wil slapen.’ ‘Godsamme, Louise, het is verdomme zaterdagavond,’ protesteert Mr Fahrenheit. ‘Ik ga soms op zaterdag vroeg naar bed, en op dinsdag blijf ik weleens laat op,’ zeg ik tegen hem. ‘Wat nu als ik piloot was en om vier uur ’s ochtends moest opstaan om –’ Ik zet de noodrem op mijn zin, want ik wil Mr Fahrenheit niet de kans geven om mij te vertellen dat ik geen piloot ben zodat hij denkt dat hij me te pakken heeft. ‘Luister, het enige wat ik graag wil, is dat ik naar bed kan als ik dat wil en dat ik dan kan slapen zonder te worden gestoord door jouw lawaai. Alsjeblieft, Justin.’ Ik zet mijn allervriendelijkste, hoopvolle glimlach op. Hij steekt zijn handen in de lucht en deinst van me weg, alsof ik een pistool op hem gericht hou terwijl hij weet dat het niet geladen
11
is. ‘Louise... wat ik graag wil is dat je opsodemietert. Je hebt voor de zoveelste keer mijn avond verziekt – knap, hoor. Goed gedaan. Ik ga mijn tijd niet meer verdoen aan een discussie met jou, dus... ga naar huis, of ga maar met jezelf discussiëren, waar je maar zin in hebt.’ ‘Chillen, buuf!’ roept de man met het slappe haar vanaf de andere kant van de kamer. Hij zit aan de grote eettafel die bezaaid is met verscheurde pakjes Rizla en wijnvlekken. De tafel staat recht onder de enorme glazen kroonluchter en is tegen de enige muur aan gezet waar behang op zit. Het behang is lichtblauw met gouden krullen in de vorm van een viool erop. Het is prachtig behang, en het was waarschijnlijk heel duur, maar als je er te lang naar kijkt, krijg je er hoofdpijn van. Mr Fahrenheit houdt erg van design. En hij houdt ook erg van dronken en high worden en niet zo erg van opruimen. Zijn huis is een wonderlijke mengeling van twee specifieke stijlen: zo strak als je in woontijdschriften ziet en zo duister en goor als je in misdaaddocumentaires ziet – asbakken die over de dure sisal vloerbedekking zijn geschopt, bakjes afhaaleten die voor designfauteuils staan alsof het bijpassende hockers zijn. Slaphaarman heeft dezelfde kledingstijl als Mr Fahrenheit: een geruit overhemd op een wit T-shirt, verwassen spijkerbroek. Hun schoenen zijn het enige verschil, want Mr Fahrenheit geeft de voorkeur aan een hybride gymschoen-klomp en Slaphaarman heeft een hele batterij cowboylaarzen. Ik zie zijn rugzak tegen het paar van vanavond aan liggen. De drugzak, noemen wij die. ‘Gave regenjas,’ zegt de danslerares met het kroeshaar heel hard tegen de rest van de aanwezigen, zonder mij aan te kijken. ‘Capuchon op, touwtjes strak aangetrokken – stijlvol, hoor.’ De rest schiet in de lach. Dit is de eerste keer dat Mr Fahrenheit me uitscheldt, en de eerste keer dat zijn vrienden hem bijvallen. Ik wacht tot het gevoel van vernedering is gezakt en hou mezelf voor dat het er niet toe doet wat grofgebekte vreemden van mijn regenjas vinden. Ik hoop
12
dat ik niet ga huilen. Als ik voldoende ben gekalmeerd om weer te kunnen praten, zeg ik: ‘Justin, je kunt me vanavond misschien negeren, maar dat lost mijn probleem met jouw gedrag niet op. Als je niet naar me wilt luisteren, zal ik me tot iemand moeten wenden die dat wel doet. De politie, bijvoorbeeld.’ ‘Veel succes,’ zegt Angie sarcastisch. ‘En... droom lekker verder. Niemand gaat ons verbieden om op zaterdagavond in ons eigen huis wat muziek te draaien.’ ‘Wiens huis?’ zegt Justin plagend tegen haar. Ze doet alsof ze lacht, maar ik geloof dat ze niet zoveel plezier in het grapje heeft als hij. ‘Louise!’ Hij wijst naar me met een opgeheven arm. Het is eigenlijk meer een saluut. ‘Ik beloof je, op een dag ben jij zelf degene die dit soort spelbrekergezeik moet aanhoren. Ja, man! Waar jij ook woont als je zoon een puber is, tenzij je ergens op het platteland woont zonder buren: op een dag zal er een of andere ouwe zemelaar op jouw raam tikken als jouw zoon en zijn vriendjes een beetje pret maken. En dan denk jij: wat een ongelofelijke zeiksnor, die jongens doen toch verder niks? En zal ik je eens wat zeggen, Louise? Jij bent nu zelf die ongelofelijke zeiksnor.’ Hij knikt alsof hij iets heel dieps heeft gezegd. ‘O, wacht, sorry – ik was vergeten dat je zoon al het huis uit is. Jullie hebben hem toch uit huis gezet? Hoe oud is dat kind eigenlijk? Zeven? Het is vast lekker rustig en stil zonder hem. Was dat soms de reden? Dat gelul over zijn koor is vast een smoes. Wat was er echt aan de hand? Zette hij de televisie soms te hard bij, weet ik veel... de Teletubbies?’ Ik ben totaal in shock. Ik kan niet geloven dat mijn buurman zoiets tegen me zegt. Dat hij het überhaupt denkt, ook al is hij nog zo kwaad. Hij zou het nooit gezegd hebben als hij het niet eerst ook had gedacht. Maar dat heeft hij wel. Allebei. Hij heeft het gezegd en gedacht. Ik heb geen idee hoe ik moet reageren. Het zou een mooie straf voor Justin zijn als ik hier morgen nog steeds als aan de grond genageld stond door zijn wrede woorden.
13
‘Hou op, Jub,’ waarschuwt Angie. Ze klinkt gespannen. Ik vraag me af of ik er soms eng uitzie: alsof ik overweeg om door het raam naar binnen te klimmen – een druipende, zwarte figuur met capuchon – om hem te wurgen. Wel een aantrekkelijk idee. ‘Heeft ze haar zoontje van zeven uit huis gezet?’ vraagt de danslerares. ‘Wat de fuck?’ ‘Heb je soms liever dat ik klassieke muziek draai?’ tart Mr Fahrenheit. ‘Zou je nog steeds zo’n fucking spelbreker zijn als ik, weet ik veel... Mozart opzet?’ Ik vraag me af waarom hij Hitler imiteert, met zijn vinger als een streepje over zijn bovenlip. Dan realiseer ik me dat het niet als snor bedoeld is; hij duwt zijn neus omhoog om aan te geven dat hij mij een snob vindt. ‘Mozart,’ lacht Wandelschoen. ‘Alsof jij dat in huis hebt.’ ‘Toevallig wel,’ zegt Mr Fahrenheit tegen hem. ‘Iedereen moet wat klassieks in huis hebben. Of niet soms, Louise?’ Dan zegt hij tegen zijn vrienden: ‘Willen jullie het horen, stelletje cultuurbarbaren?’ Niemand wil. Ze kreunen, vloeken, lachen. ‘Nou ja, dan staan wij helemaal alleen, Louise – als cultuurminnaars. Cultuurvreters.’ Hij helt voorover naar de regenbarrière tussen ons in om me een knipoog te geven. Ik moet hier weg. Zo snel als ik kan, maar langzaam genoeg om niet uit te glijden, loop ik de traptreden weer op richting straat en vlucht mijn huis in, begeleid door het liederlijke applaus van Mr Fahrenheit en zijn vrienden.
‘Stuart. Stuart!’ Woorden zijn niet genoeg. Ik duw met mijn vingertoppen tegen zijn schouder. Hij doet zijn ogen open en staart me aan, plat op zijn rug. ‘Wat is er?’
14
‘Hoor je dat? Luister.’ ‘Louise. Ik mag hopen dat het al ochtend is.’ Daar ben ik het niet mee eens. Ik mag hopen dat het pas ochtend wordt als ik eerst nog minstens zes uur kan slapen. Ik kan zo lang uitslapen als ik wil, want ik hoef niet vroeg op te staan om Joseph naar school te brengen, en dus slaap ik nooit uit. Elke ochtend ben ik om halfzeven klaarwakker, het tijdstip waarop ik vroeger altijd moest opstaan. Het is het dagelijkse protest van mijn lichaam tegen de afwezigheid van mijn zoon. ‘Sorry. Midden in de nacht,’ zeg ik. Ik kan het mezelf niet toestaan dit moment als ochtend te betitelen, ook al is het dat technisch gezien wel. Ik heb nog geen nachtrust gehad. Dit is de Paradox van de Luidruchtige Buurman: zeg je: ‘Maar het is al drie uur ’s ochtends!’ om die egocentrische pummel duidelijk te maken dat het echt heel, heel erg laat is? ‘Vier uur ’s ochtends’? ‘Vijf uur ’s ochtends’? Wat is het tijdstip waarop mensen met een druk leven zingend onder de douche springen, op de ‘aan’-knop van hun espressoapparaat drukken en zich opmaken om naar kantoor te joggen? Stuart reikt met zijn handen naar de twee zijkanten van zijn kussen, links en rechts van zijn hoofd, en probeert ze over zijn gezicht te vouwen alsof hij zichzelf wil inpakken om ergens naartoe gestuurd te worden. ‘Midden in de nacht,’ zegt hij. ‘Dan hoor ik dus nog te slapen.’ ‘Hoor je die muziek?’ ‘Ja, maar daarom kan ik nog wel blijven slapen.’ ‘Het is Verdi. En daarvoor was het Bizet, en een stukje Puccini.’ De beveiligingslamp op de appartementen van St.-John’s College achter ons huis springt aan en schijnt me in het gezicht. Er is waarschijnlijk een auto te dicht langs het gebouw gereden. Ik leun voorover en trek ons enige slaapkamergordijn naar rechts. Het gordijn is te smal; we moeten kiezen welk deel van het raam we onbedekt
15
willen laten. De kant van de beveiligingslamp of de kant van de ramen van de studentenkamers. ‘Mr F heeft vast een cd met klassieke muziek cadeau gekregen bij zijn krant,’ zegt Stuart terwijl hij zijn ogen weer sluit. ‘Het is voor mij bedoeld,’ zeg ik tegen hem. ‘Het is een melodieuze middelvinger. Het verveelt hem om me dwars te zitten met zijn eigen muziek, dus doet hij het nu met wat hij denkt dat mijn muziek is.’ ‘Is dat niet wat paranoïde?’ Ik zou nu kunnen toegeven dat ik bij hem op bezoek ben geweest, dat ik alweer ruzie heb gemaakt met Mr Fahrenheit, dat het onderwerp klassieke muziek ter sprake kwam. Die context mist Stuart. Als ik het hem zou vertellen, zou hij toegeven dat deze laatste lawaaiaanval kwaadaardig bedoeld is, maar hij zou mij ook bekritiseren – bekritiledigen, zou Joseph zeggen. Hij heeft het woord, een samentrekking van bekritiseren en beledigen, zelf bedacht en is er heel trots op – omdat ik er in mijn eentje op af ben gegaan: een weerloze vrouw, zonder haar echtgenoot om haar te beschermen. En dan zou ik hem terug bekritiledigen, want ik ben doodmoe en gefrustreerd, en tactvol doen zit er niet meer in. Misschien zou ik gaan schreeuwen dat elke keer als ik voorstel om te gaan klagen bij Mr Fahrenheit, of dat Stuart dat voor de verandering eens zou kunnen doen, hij altijd met dezelfde reactie komt: ‘Kom op, Lou, laten we het niet overdrijven. Waarom zouden we onnodig een scène maken? Voor hetzelfde geld houdt hij er zo al mee op.’ Ja, zo, of om halfdrie, of helemaal nooit meer. Daarom ga ik altijd in mijn eentje, Omdat mijn echtgenoot hem altijd nog wat tijd gunt, want hij wil geen vervelende driftkop zijn. ‘Ik bel de politie,’ zeg ik. ‘Wat?’ Stuart komt moeizaam overeind en wrijft met zijn duimen in de binnenhoeken van zijn ogen, waarbij de rest van zijn
16
handen naar voren steekt als een gewei. ‘Doe eens even rustig, Lou, alsjeblieft. De politie?’ Ja, de politie, ja. De politie van Cambridge. Niet de SS, maar gewoon een vriendelijke, behulpzame agent in uniform, die dan iets sussends zegt als: ‘Ik zou u willen verzoeken om het volume omlaag te schroeven, meneer.’ Alsof ze Mr Fahrenheits met Farrow & Ball-verf opgeleukte wietkeet binnenstormen om hem met kogels te doorzeven. Was het maar waar. ‘Ik kan niet slapen met die herrie aan de andere kant van de muur, Stuart. Wat moet ik dan? Ik heb al zo vaak geprobeerd om met hem te praten en er zit geen schot in. Hij doet niet eens alsof hij de moeite zal nemen! Hij is er trots op dat hij zo veel lawaai maakt, alleen vindt hij het “geen lawaai”.’ Stuart trekt aan het koordje van zijn leeslamp. Maar dan, alsof het licht een belediging is voor de slaapkamer die zo vol nacht was dat hij eigenlijk had moeten slapen, doet hij het meteen weer uit. ‘Misschien is het wel verstandig om de politie te bellen, maar niet nu, Lou.’
Lees verder in Een duister koor.