Kuieren langs de Dommel

Page 1

Kuieren langs de Dommel J. Stam



Kuieren langs de Dommel


Inhoud Voorwoord

3

De mobilisatietijd 1939-1940 (litsen uit een jeugdherinnering)

4

Het luchtgevecht

22

Onze bevrijding

31

Het Eindhovens kanaal en de Nuenense weg (schermutselingen tussen vroede vaderen)

35

Levensboom

43

De ‘heks’ van Coll

48

St. Brigida (453-525)

50

Over een dominee en een pastoor

54

De Strabrechtse heide

60

Een verrassende ontmoeting

68

De Venus van Mierlo

71

Bronvermelding

74

Fotoverantwoording

74

Op de cover een aquarel (zonder titel) van Emmy P. Stam-Spaargaren

2 | Kuieren langs de Dommel


Voorwoord

H

et schrijven van lokale geschiedenis is eigenlijk een riskante bezigheid. Gebeurtenissen die in je geheugen liggen opgeslagen, zijn niet zelden gekleurd of, erger nog, vervormd door de tand des tijds, en het zijn de lezers die je daar onverwijld voor op het matje roepen. Dit is niet bedoeld als kritiek op de lezer, want ik ben zonder enige beperking de mening toegedaan dat, als je de pretentie hebt om over het verleden te schrijven, je de waarheid in geen enkel opzicht geweld mag aandoen. Het boekje dat voor u ligt, is voor een deel gegroeid uit herinneringen. Voor een ander deel uit genegenheid voor de streek, waarin ik ben opgegroeid, en die me in contact bracht met een bepaald leefpatroon dat ik elders in ons land niet vermocht aan te trefen. Wat ik daar precies mee bedoel, kan ik het beste duidelijk maken met wat ik eens las in een boek, waarin de schrijver vertelde hoe hij in z’n studententijd in Delt letterlijk iemand tegen het lijf liep, die knorrig opmerkte: ‘Héé kafer, kun je niet uitkijken?’ In Eindhoven zou zo iemand gezegd hebben: ‘’t Is zeker laat geworden gisteravond?’ Wat in dit boekje kan worden aangemerkt als jeugdherinnering, zal bij het lezen wel duidelijk worden. ‘Kuieren langs de Dommel’: kuieren is iets wezenlijk anders dan lopen. Je moet er innerlijk voor in balans zijn, een ontspannen geest hebben, zo gezegd. Het laat tegelijkertijd toe, dat je in stille overpeinzing rondkijkt over het afwisselende landschap dat dit Brabantse riviertje gedurende een ongekend aantal eeuwen heet geschapen. Zo afwisselend van karakter zijn ook de herinneringen die bij me opkomen. Veel leesplezier toegewenst.

J. Stam, Wezep, zomer 2014

Kuieren langs de Dommel | 3


De mobilisatietijd 1939-1940 (litsen uit een jeugdherinnering)

S

oms kunnen beelden uit een ver verleden door een kleine toevalligheid plotseling weer helder oplichten in je herinnering. Zo bracht iemand mij een doos met oude tijdschriten uit de oorlogsjaren. Het waren exemplaren van het pro-Duitse propagandablad Signaal, dat in de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s werd verspreid, kennelijk om ons op het ‘goede spoor’ te zetten. Het was voor mij een plezierige bijkomstigheid te weten, dat de gever buiten iedere verdenking staat, aangezien hij z’n prille jeugd had moeten doorbrengen in een Jappenkamp bij Bandung. Niet zonder akeer liet ik de stapel tijdschriten door m’n handen gaan. Ik zag hen weer voor me, de nazi’s, die zoveel ellende hadden gebracht aan zoveel mensen. Hoe is het mogelijk, dat er ook nu weer zijn die hun politieke stem uitbrengen op een partij die er soortgelijke ideeën op nahoudt: Blut und Boden? Zijn wij mensen dan zo kort van geheugen? Tussen deze

De ‘Grote oefeningen van het veldleger’ vonden plaats in het voorjaar van 1940. Deze foto uit het weekblad Panorama van 28 maart 1940 werd gemaakt vanaf de brug over het Eindhovens kanaal. Op de achtergrond, waar het kanaal een bocht (de knik) maakt, waren aan de Nuenense kant ook mitrailleurstellingen aangelegd, evenals bij de brug. Links, evenwijdig aan het kanaal, was toen nog een strook met 4 | Kuieren langs de Dommel


nogal verwerpelijke propagandalectuur vond ik evenwel ook enkele andere tijdschriten, namelijk exemplaren van het weekblad Panorama uit de mobilisatietijd. Ook propaganda trouwens, maar van een geheel andere aard. Bijna vertederend was het om te zien, hoe ons leger zich paraat waande tegenover de ‘vermoedelijke’ vijand: het regiment wielrijders, ferm met het geweer over de schouders door de straten van ‘Ergens in Nederland’. Ook in onze omgeving was ons leger paraat. Aan het Eindhovens kanaal bijvoorbeeld, dat deel uitmaakte van de Peel-Raamstelling, waren militairen gelegerd. Tussen de Panorama’s uit die turbulente tijd zat één exemplaar dat zo sterk m’n aandacht trok, dat ik het telkens weer in de hand nam om er zeker van te zijn, dat ik me niet vergiste, en dat ten slotte aanleiding werd tot het schrijven van dit artikel. Voor ik u echter iets ga vertellen over de gebeurtenissen gedurende de mobilisatietijd in de onmiddellijke omgeving van Geldrop, een paar algemene feiten om tot een beter begrip te komen van de situatie. De verdedigingswerken die in Oost-Brabant waren aangebracht, stonden bekend onder de verzamelnaam Peel-Raamstelling. In het noordelijk gedeelte was het

dennenbomen, die verderop overging in bos en heide. Langs het jaagpad was nog een bovengrondse telefoonverbinding. Rechts van het kanaal was (op deze foto vaag zichtbaar tussen de twee eikenbomen), een uitloper van een vennetje, dat iets verder in zuidelijke richting lag en dat vlak na de oorlog door ex-NSB’ers met de schop is drooggelegd en ontgonnen. Kuieren langs de Dommel | 5


Derde Legerkorps gelegerd, het zuidelijk gedeelte moest worden verdedigd door de zogenoemde Lichte Divisie. Ook de troepen rondom Eindhoven maakten er deel van uit. De naam ‘Lichte Divisie’ werd gehanteerd, omdat het ging om een beweeglijke eenheid, die zich snel moest kunnen verplaatsen, zoals bijvoorbeeld wielrijders, De defensieve kracht van de Peel-Raamstelling, die grotendeels was opgesteld achter het gebied op de grens tussen Noord-BraHet ‘muziekkorps’ wielrijders was uniek in Europa. bant en Limburg was eigenlijk van geringe betekenis. Hoe kwetsbaar de troepen waren, die dit gedeelte van ons land moesten verdedigen, wordt al gauw duidelijk uit het kaartje op pagina 7. Tussen de Peel-Raamstelling en de Belgische verdediging aan het Albertkanaal was een onverdedigde strook van ± 40 km, waar de Duitsers zonder de minste moeite binnen konden marcheren. Hoe dat zo kwam? Er was geen coördinatie tussen het Belgische en het Nederlandse defensiebeleid. Er werd beweerd, dat veel Nederlanders, ook hogere oicieren van ons leger, een beetje neerkeken op de Belgen en geen samenwerking zochten als het ging om de verdediging van onze nationale grenzen. Interessant is, wat Luns hierover schreef in zijn memoires Ik herinner mij… ‘Ik moest eens, het was in de herfst van 1939, een zeer geheime boodschap brengen naar de chef van de generale staf (dat was toen generaal Reijnders) op het ministerie van Defensie. Daar, in een stakamer hing Ponteneurs in actie bij een oefening . Aan de Nuenense kant van het kanaal was nog een brede rietkraag. aan de muur een 6 | Kuieren langs de Dommel


grote kaart van Nederland met al onze stellingen. En het viel mij op, dat onze linies aan de Nederlands-Belgische grens in de lucht hingen. Ik hoor mij nog vragen: ‘Sluiten onze linies niet aan bij de Belgische?’ En ik hoor ook het antwoord nog van één der oicieren: ‘Maar wij zijn toch neutraal?’ En ik herinner mij een dag in november 1939, toen de geruchten van een inval weer sterk werden. Ik had nachtdienst en ik werd opgebeld uit Amerika. En toen ontspon zich het volgende gesprek: ‘Is that the Netherlands Foreign oice?’ Ik: ‘ Yes indeed’ De stem uit Amerika: ‘Are you a responsible spokesman?’ ‘Yes , indeed.’ De Amerikaan: ‘Is it true, that the Germans have invaded the Netherlands?’ Ik: ‘it is not true.’ Amerika: ‘Are you quite sure?’ Ik: ‘Yes, quite sure.’ De stem uit Amerika toen weer: ‘Oh, thank you very much.’ Toen belde ik toch maar even de generale staf op. Ik gebruikte het wachtwoord en ik kreeg de oicier van dienst aan de lijn. Ik zei: ‘Moet u eens horen, er schijnen geruchten te zijn in Amerika, dat de Duitsers ons land zijn binnengevallen.’ De oicier van dienst: ‘De Duitsers Nederland binnengevallen? Ik zal eens even horen, een ogenblikje alstubliet.’ Het bleef even stil en toen kwam de man weer terug. ‘Hallo, bent u daar nog?’ Ik: ‘Ja’. De ander: ‘Het is niet juist’. Dat heet me toen wel bijzonder amusant getrofen. Het zenuwcentrum van onze Defensie in die dagen: die ene oicier van dienst: ‘Ik zal eens even horen’.’ Tot zover het fragment uit de memoires van de heer Luns. Uit het gesprek dat Luns had met de oicieren van de generale staf blijkt duidelijk de naïeve houding van onze Nederlandse legerleiding in die dagen. De zwakke plek De Peel-Raamstelling hield op bij de Belgische grens. Ten zuiden daarvan lag een ‘gat’ van onin onze verdediging is hem geveer 40 km. blijkbaar ook opgevallen. Kuieren langs de Dommel | 7


Of het te wijten is aan de hautaine houding van Den Haag of aan andere oorzaken, een feit is dat de toestand van deze gebroken linie de Engelsen en Fransen niet is ontgaan. Zij voelden er dan ook niets voor om de Nederlandse soldaten in deze Een motorrijwiel moet op de drijfzak in evenwicht worden omgeving te hulp te gehouden. (Mil. Oefening in het Eindhovens kanaal, maart schieten. Oostelijker 1940). dan Breda lag voor hulp van buitenaf niet in de planning. Letterlijk staat er: ‘…dat mij met zekerheid bekend is, dat de geallieerde legerleiding niet van zins is om maar één soldaat naar genoemde, aan omtrekking blootstaande stelling te zenden…’ Ook ontstond er een conlict tussen generaal Reijnders en de regering in Den Haag wegens verschil van inzicht over vraagstukken van technisch-militaire aard. Dit had uiteindelijk tot gevolg, dat hij in februari 1940 ontslagen en vervangen werd door generaal Winkelman. Het verschil van mening ging onder andere over de verdediging van de Peel-Raamstelling. Onder opperbevel van generaal Winkelman was het plan aldus: het Derde Legerkorps in het noordelijk gedeelte van de Peel-Raamstelling moest bij een eventuele overval door de Duitsers worden teruggetrokken naar het gebied achter de Maas en zo mogelijk naar achter de Waterlinie. De Lichte Brigade in de omgeving van Eindhoven zou bij een eventuele inval onmiddellijk worden teruggetrokken in de richting Breda en zo mogelijk in reserve worden gehouden voor de verdediging van de vesting Holland. Het kwam uiteindelijk hierop neer, dat de troepen in Oost-Brabant als enige taak hadden om de opmars van de vijand enigszins te vertragen. Of er van deze plannen iets terecht is gekomen, valt te betwijfelen. Hoe was de sterkte van de verdediging in de omgeving van het Eindhovens kanaal? Volgens een op 21 september 1939 gedateerd ‘geheim’ schrijven, dat uitsluitend bestemd was voor de bevelvoerende oicieren was de opstelling als volgt: 8 | Kuieren langs de Dommel


Oostrand Mierlo en Eindhovense kanaal, + N. van Mierlo front oost; één peloton. Kunstweg Geldrop/Eindhoven en Eindhovensch kanaal frontbreedte 1000 m.; front Oost; twee pelotons. Veel stelde de verdediging dus niet voor. In hetzelfde schrijven komen nog andere interessante gegevens naar voren: ‘Heb mij uiteraard in grote trekken een denkbeeld gevormd van de wijze, waarop de terugtocht zou kunnen worden uitgevoerd. Voorop staat, dat de vijand in het vak ‘Weert’ minstens zoo lang moet worden tegengehouden, dat de onderdelen, opgesteld Oost van de Zuid-Willemsvaart naar den Westoever kunnen zijn overgebracht en met waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld, dat zij den Noordoever van het Eindhovensche kanaal kunnen bereiken.’ Hier laat ik de krijgsplannen, zoals ze die in Den Haag hadden uitgedacht voorlopig voor gezien, om terug te keren naar mijn jeugdherinneringen, voor zover deze betrekking hebben op de mobilisatie. De mobilisatietijd bracht heel wat leven in de brouwerij. Mannen van 19, 20 t/m over de 35 moesten gehoor geven aan de oproep om zich te melden. Dat gaf natuurlijk heel wat consternatie. Sommigen hadden dienst gedaan tijdens de Eerste Wereldoorlog en hadden er stellig niet meer op gerekend nog ooit hun militaire uniform te moeten aantrekken. Anderen kwamen in hun dagelijkse kleding, die in de kazerne moest worden verwisseld voor een meer krijgs-

In 2014 biedt het Defensiekanaal langs de voormalige Peel-Raamstelling een vredige aanblik. Kuieren langs de Dommel | 9


hatig tenue. In Geldrop moest men zich melden op ‘De Heuvel’, waar ze met een door het leger gevorderde bus werden opgehaald en overgebracht naar een voor hen onbekende bestemming. Eén van de oudgedienden had het, zo te zien, niet slecht gedaan ondanks de beruchte dertiger jaren. De crisistijd was kennelijk aan zijn deur voorbij gegaan, want het uniform dat hij na beëindiging van zijn militaire dienstplicht in de kast had gehangen, was hem behoorlijk te krap geworden. Zijn vrouw, die bij ons bekend stond als iemand die zich uitstekend kon behelpen onder moeilijke omstandigheden, had met weckringen het tekort tussen Een soldaat houdt de wacht op de brug aan de knoopsgat en knoop weNuenenseweg. ten te overbruggen. Het was een komisch gezicht en iedereen had er plezier in, ondanks de ernst van de toestand waarin we waren komen te verkeren. Ook aan de Nuenense brug over het Eindhovens kanaal kwamen de nodige veranderingen. Het kanaal maakte deel uit van de boven omschreven verdedigingslinie. Tegen de kanaaldijk, dicht bij de brug, werden loopgraven aangelegd. Ook in de richting Mierlo, in de ‘knik’ van het kanaal (zoals het in oiciële stukken wordt genoemd) waren mitrailleurstellingen aangebracht. Vanuit die positie was het kanaal in beide richtingen te overzien. De soldaten die bij ons waren ingekwartierd, kwamen uit verschillende streken van ons land; uit de onmiddellijke omgeving, zoals Geldrop, Aarle-Rixtel, Waalre, maar ook uit andere plaatsen zoals Den Helder en Rockanje. In de keuken stond een lange uittrektafel, waaraan voldoende plaats was voor ons allemaal. De soldaten aten gewoon met ons aan tafel. Slapen deden ze in één van de kamers boven, waar de nodige strozakken naast elkaar waren gelegd. Dat ging meestal wel goed, maar een enkele keer deden zich kleine inci10 | Kuieren langs de Dommel


denten voor, zoals die ene keer toen iemand een geweer gelegd had tussen de lakens van een zekere Ad Verhegge, die uit Geldrop akomstig was en bij zijn strijdmakkers niet direct opviel door scherpzinnigheid. Zoals het overal gaat, zijn het altijd dezelfden die in de maling worden genomen. Zo was ook hij vaak het slachtofer van een of ander geintje. Toen hij ’s nachts thuis kwam ging hij boven op z’n geweer liggen. Verhegge kon het grapje niet waarderen. Hij ging tekeer als een bezetene. Eerst werden zijn kamergenoten er natuurlijk van verdacht, maar toen zij beweerden van niets te weten, viel de verdenking op mijn oudere broer en mij, maar ook wij wisten van niets. Het incident ontaardde ten slotte in een ikse ruzie, die zo hoog opliep, dat Verhegge bij de kapitein op het matje werd geroepen. De kapitein kon wel enig begrip opbrengen voor de woede-uitbarsting, maar legde hem niettemin een, zij het milde, straf op voor zijn onbeheerste gedrag. Zijn weekendverlof werd ingetrokken, maar dat was voor de Geldroppenaar nauwelijks een bezwaar. Bij de ondervraging hadden ze tevens ontdekt, dat z’n broek versleten was. Die werd daarom tegelijkertijd maar vervangen. huisgekomen was iedereen benieuwd hoe het afgelopen was, maar het was

Nederlandse militairen bezig met het aanleggen van veldversterkingen. De loopgraven aan het Eindhovens kanaal lagen aan de Nuenense kant in de richting Eindhoven. Ook in de richting Mierlo, in de bocht van het kanaal waren loopgraven aangelegd. Kuieren langs de Dommel | 11


volgens Verhegge allemaal erg meegevallen. Twee dagen huisarrest en een ‘nij boks’, zoals hij het formuleerde. Gedurende de mobilisatie was er nogal eens verandering wat betret de ingekwartierde militairen, ook het aantal wisselde steeds. Soms waren er zes, maar ook een tijdlang vier. Regelmatig moest er iemand wachtlopen. Er stond dan een soldaat op de brug met het geweer over de schouder of in het schildwachthuisje, dat aan de Geldropse kant langs de weg, dicht bij het ietspad was neergezet. Vanuit die positie had je goed zicht op de loopgraven aan de andere kant van het kanaal. De wachtpost stond er niet alleen om te kijken of er geen onbevoegden bij de loopgraven kwamen, maar ook om toe te zien op de brug zelf, waaronder een springstolading was aangebracht. Soms, vooral ’s nachts, werd wel eens de hand gelicht met het wacht lopen, maar als zo iemand betrapt werd, zag het er niet zo best uit. Ze waren vooral beducht voor een zekere luitenant Van Dijk, die op de meest onverwachte momenten kwam controleren of iedereen wel op z’n post was. Op een keer gebeurde er iets, waar we toen allemaal erg om hebben gelachen. Het was in 1939 op een zwoele nazomeravond, zoals je die wel meer hebt aan het eind van augustus. Het was de hele dag drukkend warm ge-

De soldaten waren bij ons goed ingeburgerd en werden helemaal in de familie- en vriendenkring opgenomen. 12 | Kuieren langs de Dommel


weest en die warmte was nog lang blijven hangen. In het schildwachthuisje stond iemand op wacht. Hij stond zijn uren af te tellen, maar hij wist dat hij pas om 11 uur zou worden afgelost. Het liefst had hij ondanks het nachtelijk uur zijn geweer tegen het wachthuisje gezet en een linke duik genomen in het kanaal, maar dat was hem niet aan te raden want dat venijnige luitenantje, ik vertelde het al, kwam op de meest ongelegen momenten. Hoewel de uren voortkropen, kwam toch eindelijk het moment, waarop hij werd afgelost. Onder aan de kanaaldijk stond toen nog een oude boerderij, die later afgebrand is en vervangen werd door een nieuwe woning. In het loopje door zag hij, dat het slaapkamerraam omhoog was geschoven. Dat wekte zijn nieuwsgierigheid op. Stilletjes sloop hij, het geweer onder de arm, naar het raam. Heel dicht tegen de gevel aangedrukt wachtte hij even tot zijn ogen wat gewend waren aan de duisternis. Onder de dicht bebladerde lindebomen was het altijd donkerder dan elders. Voorzichtig keek hij om een hoekje de slaapkamer in en tot z’n plezier zag hij daar het boerenechtpaar voor het raam liggen. De boerin lag met één been boven de dekens. Je begrijpt, dat niets in de wereld zo’n uitnodigend karakter heet op een jonge soldaat dan een bloot vrouwenbeen. De verleiding, die voor hem een niet te bevechten graad van intensiteit had, was echter van een totaal andere aard dan je zou verwachten. ‘Als ik nou eens met m’n bajonet onder de dekens por’, welde op in z’n behelmde schedel. Het idee echter, dat door een schrikbeweging de gevolgen niet te overzien waren, bracht hem tot bezinning. ‘Een stok dan’. Hij zocht overal om zich heen tot hij iets gevonden had wat geschikt was om het slapende echtpaar aan het schrikken te maken. Toen hij iets geschikts gevonden had, boog hij heel voorzichtig vlak voor het open raam tot dicht bij de blote dij van de boerin. Het zou allemaal heel goed gegaan zijn, als ze niet ineens was gaan verliggen. De stok ontspoorde en kwam met de punt in het onschuldige vlees van het slachtofer. Ze vloog overeind en schreeuwde als een mager varken: ‘Ze pikke in m’nne bil’. Haar echtgenoot, die onmiddellijk begreep, dat het niet om een mug ging of een ander insect, sprong het bed uit en schoot vervolgens z’n broek en klompen aan. Natuurlijk had ’t die verrekte schildwacht gedaan… Hij stormde dus regelrecht op het wachthuisje af en begon de soldaat een linke uitbrander te verkopen. De schildwacht wist echter van niets. Al sputterend probeerde hij duidelijk te maken, wat er precies gebeurd was maar de soldaat bleef met ijzige kalmte ontkennen ook maar iets met het voorval te maken te hebben. ‘Hedde gij dan nondedju niks gezien of geheurd’, brieste hij ‘Wurrum stodde gij hier dan eigelijk...?’ De volgende dag hoorden we onder de Kuieren langs de Dommel | 13


maaltijd in geuren en kleuren vertellen, wat er gebeurd was en iedereen had er natuurlijk het grootste plezier in. Bij ons aan de muur hing, voor iedereen zichtbaar, een plakkaat met een groot oor erop en de woorden: ‘De muren hebben oren, dus zwijg over militaire aangelegenheden.’ Wij begrepen, dat dit voorval moest worden gerangschikt onder ‘militaire aangelegenheden’. Hoewel de nakomelingen van het echtpaar hopelijk allemaal nog in blakende gezondheid verkeren, moet het toch mogelijk zijn om dit ‘militaire geheim’ na al die jaren aan de publiciteit prijs te geven. Kort daarna en wel op 1 september 1939 vielen de Duitsers met een niet te stuiten overmacht en zonder oorlogsverklaring Polen binnen. Dat gaf natuurlijk ook hier de nodige spanning. Een dag later stuurde Chamberlain een ultimatum: ‘Als Duitsland zich niet onmiddellijk terugtrekt uit Polen, dient het zich te beschouwen als in staat van oorlog met Engeland en Frankrijk’. Dit was geheel overeenkomstig het garantieplan, dat Frankrijk en Engeland hadden gesloten met de Poolse regering. Hitler negeerde evenwel het ultimatum, waarna Engeland en Frankrijk de oorlog verklaarden en de Tweede Wereldoorlog een feit was geworden. Hoewel in Nederland voor het ergste werd gevreesd en natuurlijk iedereen wist uit welke hoek het gevaar dreigde, bleef ons land angstvallig neutraal. Hoe neutraal we waren, bleek toen een Duits vliegtuig boven ons land werd neergeschoten. De Duitsers maakten er een hele heisa van, hoewel ze boven ons land niets te maken hadden. Het slachtofer werd met militaire eer aan Duitsland overgedragen en Den Haag putte zich uit in excuses tegenover nazi-Duitsland. Hetzelfde gebeurde min of meer toen een verdwaald Engels vliegtuig boven ons land werd neergehaald en de Engelse vlieger met militaire eer ter aarde werd besteld. Ook werden versterkingen aangebracht in het kustgebied om daarmee tegenover Duitsland onze neutraliteit nog maar eens extra te onderstrepen. Het is verbazingwekkend, hoe snel men went aan bepaalde omstandigheden, ook al zijn ze op termijn levensbedreigend. Toen men weer wat gewend was geraakt aan de Duitse expansiedrit, stelde men zich hier gerust met de gedachte, dat het wel mee zou vallen. Het speelde zich immers allemaal af in het oosten van Europa. Zo regen de dagen zich aaneen tot weken en maanden, waarin er niet echt iets gebeurde dat voor de gewone burger wees op een spoedige betrokkenheid van ons land in een nieuwe wereldoorlog. Nederland zou ook nu de dans wel ontspringen; we waren immers neutraal en in 1914 was het toch 14 | Kuieren langs de Dommel


ook goed gegaan. Ook aan het Eindhovens kanaal gebeurde niet echt iets, dat waard is om te worden vermeld en bewaard voor ons nageslacht. Wel was er nogal eens ongewenste belangstelling van buitenaf voor de soldaten die bij ons waren ingekwartierd. Zo kwam bij ons regelmatig een meisje uit Nuenen op bezoek dat, hoewel van onbesproken gedrag, bij ons niet echt welkom was. Ze had namelijk wat al te veel belangstelling voor wat er bij ons in huis gebeurde. Haar bezoeken werden nog extra verdacht doordat ze van Duitse akomst was. Toen ze op een keer werd gesignaleerd in de buurt van de militaire stellingen, werd haar door m’n ouders op een of andere manier te kennen gegeven, dat het beter was om maar niet meer te komen, een initiatief dat eigenlijk van de militairen had moeten uitgaan. Een gevaar van totaal andere aard kwam eveneens uit één van de omliggende dorpen, vanwaar een vrouw van twijfelachtige reputatie haar volle charme in de strijd wierp en onrust veroorzaakte in het peloton. Een soldaat uit Amsterdam bleek niet opgewassen tegen het erotisch geweld van deze Bourgondische ‘schone’. Toen hij tijdens z’n nachtelijke avonturen platzak was geraakt (de soldaten werden met hun l 2,23 per week niet bepaald verwend), probeerde hij zijn zakgeld wat aan te vullen met het huishoudgeld. Hij werd al enige tijd verdacht en bijgevolg extra in de gaten gehouden. Al een tijdlang werd er regelmatig geld vermist. Toen mijn ouders geld hadden opgeborgen op de gebruikelijke plaats in een kast op Prins Bernhard ziet de toestand blijkbaar nog niet zo somber in. de slaapkamer, Kuieren langs de Dommel | 15


In de winter van 1939/40 waren gedurende enige tijd vijf militairen bij ons ingekwartierd, van l. naar r.: Gerrit Stofer (Dinxperlo), Verhees (Asten), Ad Verhegge (Geldrop), Korporaal Jan v.d. Ven (Geldrop) en Martin v.d.Laar(?) (Geldrop).

werd hij op heterdaad betrapt. Iemand had hem uit de slaapkamer zien komen en het bleek, dat er twee briejes van honderd (wat toen een behoorlijk bedrag vertegenwoordigde) verdwenen waren. Het smoesje, dat hij alleen maar door het raam wilde kijken wat voor weer of het was, mocht niet baten. De uit Geldrop akomstige Jan v.d. Ven, die met zijn korporaalsstrepen de leiding had, maakte er onmiddellijk werk van en nog diezelfde dag werd hij door de militaire politie opgepakt en naar elders overgebracht. Toen op 9 april 1940, door de plotselinge inval in Denemarken en Noorwegen, de wereld opnieuw werd opgeschrikt, was het voor iedereen duidelijk, dat ook wij spoedig aan de beurt zouden komen. Het was alleen nog maar een kwestie van tijd. De intensiteit van de militaire oefeningen was al eerder behoorlijk opgevoerd. Niet alleen op het bekende schietterrein bij Oldebroek op de Veluwe werden oefeningen gehouden, maar ook op de hei bij Geldrop werd al vanaf de zomer in 1939 met zwaar geschut geoefend. Soms liep het uit de hand en moest de brandweer uit de omliggende plaatsen uitrukken om een bos- of heidebrandje te blussen. Ook andersoortige oefeningen werden gehouden, zoals het leggen van noodbruggen over kanalen en rivieren. Dit laatste gebeurde ook in het voorjaar van 1940 over het Eindhovens kanaal. De foto’s in het weekblad Panorama van 28 maart 1940 zijn zonder enige twijfel van bovengenoemde oefening. Het feit dat ook Prins Bernhard er bij aanwezig was, doet vermoeden, dat het een belangrijke oefening geweest moet zijn. Zoals u op de 16 | Kuieren langs de Dommel


foto op pagina 19 kunt zien, waren er ook belangstellende burgers, die op enige afstand stonden toe te kijken. Merkwaardig, dat ik hierover niets heb kunnen terugvinden in het archief van de ‘Sectie Militaire Geschiedenis’ in Den Haag. Ook de archivaris vond dit vreemd en vermoedde, dat de gegevens zijn opgeslagen in het archief van de Genie in Vught, Daar konden ze me echter geen verdere informatie geven, aangezien het archief na een interne verhuizing nog niet helemaal op orde was. Er gingen nogal wat geruchten over de oefening die, hoewel geslaagd op hoofdzaken, niet in alle opzichten vlekkeloos moet zijn verlopen. Het toeval wilde ook nog, dat de eerder genoemde Ad Verhegge wacht moest lopen en op de brug stond, toen prins Bernhard met andere hoge oicieren de brug passeerde. Verhegge, die niet goed wist wat hij moest doen, toen hij oog in oog kwam te staan met de prins, vergat te salueren en maakte een grimas die bij een ontmoeting met prins Carnaval niet zou hebben misstaan. De militaire oefening was nog dagenlang onderwerp van gesprek. Het Eindhovens kanaal moest wel een erg belangrijke linie zijn (zo dachten wij), dat zelfs prins Bernhard een kijkje kwam nemen. En we stelden ons voor, dat de Duitsers aan de ene kant van het kanaal zouden liggen en onze soldaten aan de andere kant. Wij zouden natuurlijk al die tijd in onze schuilkelder zitten tot het allemaal achter de rug was. De boerderij zouden ze natuurlijk al direct in brand schieten. Er gingen zoveel dingen door ons heen. Vrij kort daarna vond een reorganisatie plaats. De zes

Herman Venhorst (op het paard) met korporaal Jan Bravenboer.

Korporaal Jan v.d.Ven uit Geldrop in sneeuwgevecht (winter 1939-1940). Kuieren langs de Dommel | 17


soldaten die in wisselende samenstelling bij ons waren ingekwartierd werden nu overgeplaatst en vervangen door vier andere. Drie waren er al wat ouder, achter in de dertig of misschien wel boven de veertig. De jongste, korporaal Bravenboer, was akomstig uit Rockanje en nauwelijks twintig jaar. De namen van de militairen waren in alfabetische volgorde: Jan Bravenboer (Rockanje), Toon Kandelaars (Aarle Rixtel), Herman Venhorst (Mechelen-Gendringen) en Weijers uit Waalre. Op 10 mei, nog geen maand later, gebeurde wat we eigenlijk allang hadden zien aankomen. ’s Morgens vroeg werden we gewekt door ontelbare vliegtuigen. Al gauw hoorden we, dat de Duitsers ons land en ook België waren binnengevallen. Al vroeg in de morgen hoorden we enkele hevige explosies, die akomstig waren van het vliegveld in Eindhoven. Er ontstond grote onrust onder de ingekwartierde militairen. Toen in de loop van de morgen een Duits vliegtuig behoorlijk laag over de boerderij vloog in de richting van Eindhoven, greep Jan Bravenboer zijn geweer, legde aan en schoot. Dat was natuurlijk niet één van de grootste krijgslisten die een soldaat kan bedenken. Ik heb me lang afgevraagd, of deze eenmansactie werkelijk gebeurd was of alleen maar was binnengeslopen in m’n herinnering en daar was blijven voortleven. Om er zeker van te zijn zocht ik bij het samenstellen van dit boekje de naam Bravenboer op in de telefoongids en na enige missers stuitte ik ten slotte op dezelfde korporaal van weleer. De heer Bravenboer had inmiddels ruimschoots Van links naar rechts: Wijers, Kandelaars,Venhorst, de leetijd van de Bravenboer. senioren bereikt, zoals dat tegenwoordig heel eufemistisch heet. Niettemin kon hij zich deze stunt nog heel goed herinneren, ook dat iemand zijn geweer na dit schot had weggetrokken en hem een uitbrander had gegeven. ‘Het was’, zo vertelde de heer Bravenboer me, ‘de stomste streek, die ik ooit heb uitgehaald. Het was trouwens ook het enige schot dat ik in de oorlog 18 | Kuieren langs de Dommel


Het aanleggen van een noodbrug over het Eindhovens kanaal in maart 1940.

heb gelost. Toen we ons eenmaal hadden teruggetrokken tot achter Breda, lagen de Duitsers met een grote overmacht vóór ons. De Fransen en Belgen, die ons te hulp waren gekomen lagen achter ons en zagen het ook niet meer zo zitten. We hebben ons toen maar overgegeven.’ Hier maak ik even een overstapje naar het archief van de Koninklijke Landmacht in Den Haag, waar ik het volgende bericht lees: Gevechtsbericht van Staf 20 R.A.: 10 mei. Tegen half 5 in de ochtend werd ik door een ordonnans geroepen. Ik ging snel naar het stabureau, waar ik vernam dat Nederland in oorlog was. Kort hierna was de hele staf aangetreden. Na het radiobericht over parachutisten ten w. van Geldrop heb ik op last van C.20 R.A. de patrouille uitgezonden en posten uitgezet op de toegangswegen tot het ‘Kantonnement’. (Ondertekening onleesbaar) Verder lees ik dan nog, dat een ordonnans wordt gestuurd met het bericht, dat de ‘compies’ zich moeten verzamelen en terugtrekken naar Nuenen. Later wordt dit bericht weer ingetrokken en luidt het nieuwe bevel, dat verzameling moet plaatsvinden bij Tilburg. Terug naar de locatie bij de Nuenense brug: ’s morgens om een uur of tien werd er iemand aangehouden, die op de iets vanuit de richting Helmond kwam. Hij was gekleed als een R.K. geestelijke. Het bleek een Duitser te Kuieren langs de Dommel | 19


zijn. Volgens het verhaal van Herman Venhorst, die op wacht stond, had de Duitser op de vraag, waar hij vandaan kwam en wat hij kwam doen, geantwoord: Ich komm das Reich Gottes verkündigen’. Volgens Herman was het een spion, die zich uitgaf voor een geestelijke. Volgens anderen een aalmoezenier van het Duitse leger. Wat er waar is van dit verhaal is moeilijk te achterhalen. Wel kan ik mij herinneren, dat hij werd afgevoerd naar het toenmalige gemeentehuis in Geldrop, waar eertijds ook het politiebureau was ondergebracht. Hier zal hij wel enkele dagen hebben vastgezeten tot de Duitsers in Geldrop waren. In het archief lees ik dan verder, dat de ‘Vernielingsdetachementen’ opdracht krijgen om vijf bruggen, ‘tussen spoorbrug en kunstweg Mierlo-Hout’ op te blazen. Een soldaat van de genie kwam ons waarschuwen. We werden geadviseerd om, vanwege de luchtdruk, ramen en deuren zoveel mogelijk open te zetten en ons daarna zo snel mogelijk uit de voeten te maken. Achter de boerderij, op veilige afstand van de brug, stond een kippenhok en daarachter wachtten we de verdere gebeurtenissen af. Toen na enige tijd de explosie volgde, was die zo hevig, dat stukken van de brugleuning over de boerderij heen werden geslingerd. De voor ons toen nog ongekende ervaring met explosies verhevigde het gevoel van angst en

Het vernielingsdetachement had z’n werk grondig verricht. 20 | Kuieren langs de Dommel


onzekerheid over de oorlog, die nu werkelijkheid was geworden. Hoewel de ramen en deuren waren opengezet, waren de ruiten in de kamer gebroken, wecklessen in de kelder opengesprongen en de pannen voor een deel van het dak getild. Voorlopig moesten de ramen dichtgemaakt worden met wat er toevallig voorhanden was. Het was inmiddels koud geworden, de wind was gedraaid naar het oosten vanwaar, zo leek het wel, ineens alle ellende van de wereld op ons af was gekomen. De dichtgespijkerde ramen en het gehavende dak gaven een nogal spookachtig aanzien. De volgende dag (of was het diezelfde dag nog?) kwamen de gezinnen van Kandelaars uit Aarle Rixtel en Weijers uit Waalre in paniek naar ons toe, maar hun mannen waren inmiddels al vertrokken. Zo zijn de mobilisatie en daarna de eerste oorlogsdagen in onze omgeving blijven voortleven in mijn herinnering, maar (en dat besete ik pas later) had het ĂŠĂŠn noch het ander nauwelijks enige betekenis, vergeleken met wat er tegelijkertijd elders gebeurde. Het beeld van Zadkine in Rotterdam en de erebegraafplaats aan de Grebbeberg zijn er getuige van, om nog maar niet te spreken over wat ons allemaal nog te wachten stond en de tragiek, waaronder zoveel mensen gebukt moesten gaan.

Op de houten noodbrug (mei 1940). Kuieren langs de Dommel | 21


Het luchtgevecht

H

et was een trieste dag voor de 55ste gevechtsgroep van de geallieerde luchtmacht, die 31e januari van het jaar 1944. ‘A blue day’, zoals de Engelsen dat noemen. In zijn dagboek he mighty eighth war diary (pg.173), noemt R.A. Freeman het ‘a blue Monday’ en dat was het ook, een maandag vol tegenslagen. Volgens het verslag van de geallieerden waren de weersomstandigheden niet ideaal voor het uitvoeren van grote operaties. Toch was het, voor zover ik me kan herinneren, een zonnige winterdag. Herinneringen vervagen echter na zo’n lange tijd en zeker ben ik er dus niet van. ‘We vlogen in drie formaties, elk bestaand uit 25 P47 bommenwerpers, die op hun beurt werden geëscorteerd door twee squadrons 78 FG gevechtsvliegtuigen, waarschijnlijk om hun grote snelheid en wendbaarheid ‘lightning’ genoemd. Het doel was om vliegvelden aan te vallen. We vlogen op een hoogte van 10.000 en 5500 voet en wierpen 16 ton brisantbommen af op het vliegveld Gilze-Rijen. Het bombardement was uitstekend geslaagd. Er werden inslagen gezien op de startbanen en er was een zware explosie. De luchtmacht had ons ingeroosterd voor een sweep, waarvoor drie van de zes squadrons werden uitgekozen’. (Een ‘sweep’ is een aanvalsoperatie waarbij vijandelijke objecten, militaire colonnes en het beruchte Duitse luchtdoelafweergeschut (Flak) werden beschoten. Volgens de Duitse versie overschreden die dag 150 ‘vijandelijke’ vliegtuigen het Nederlandse luchtruim met de bedoeling vliegvelden aan te vallen. Ze drongen daarbij door tot in het gebied van Breda-Eindhoven-Venlo, waarbij bommen werden afgeworpen op het vliegveld Gilze-Rijen (52 brisantbommen). Ook de Duitsers gaven toe, dat er behoorlijk wat schade was aangericht. Twee soldaten werden gedood, drie gewond, twee huizen en een opslagplaats brandden geheel uit. Tevens wordt vermeld, dat er trefers waren op de startbaan en dat het vliegveld moest worden gesloten. Zes vliegtuigen werden neergeschoten. Een ander Duits bericht vermeldt echter, dat de schade die aan het vliegveld werd toegebracht, nauwelijks van enige betekenis was, maar dat zal wel een krantenbericht zijn geweest. Ieder ‘vijandelijk’ succes werd immers zoveel mogelijk voor de burgers verborgen gehouden. Volgens de archiefgegevens die ons ter beschikking staan, vond er die dag een luchtgevecht plaats boven de Peel, waarbij 47 Lightning P38 jagers betrokken waren. Ze kregen het aan de stok met Duitse Messerschmitts. (Me

22 | Kuieren langs de Dommel


109 jagers). Dit luchtgevecht vond plaats tussen half vier en vier uur in de middag. Eén van de Engelse jagers werd in de omgeving van Griendsveen door een Duitse jager onderschept en stortte neer aan de Zeilbergseweg in IJsselstijn onder de gemeente Venray. De piloot, David Fischer, wist op tijd met zijn valscherm te ontkomen, maar bij zijn sprong kwam hij in aanraking met het staartstuk van zijn neerstortende jager en kwam om het leven. ‘Wij drongen door tot de Duitse grens met 47 P.38’s’, zo gaat het verslag van Freeman verder, ‘zetten vervolgens koers in noordelijke richting, waar we het aan de stok kregen met een formatie van 13 De Messerschmitt Bf-109 werd naarmate Operatie Market GarMesserschmitts den vorderde een steeds gevaarlijker tegenstander van onze bevrijders. (Me 109), die ongeveer 5000 voet boven ons vlogen. Toen onze groep begon te klimmen met de bedoeling om aan te vallen, gingen de Messerschmitts zich spreiden, passeerden ons en maakten vervolgens een scherpe bocht, passeerden ons opnieuw, terwijl ze intussen al die tijd met 4 of 5 vliegtuigen boven ons bleven vliegen, met de bedoeling om ons van achteren te trefen. Wij maakten toen een looping met de bedoeling hen zelf in de romp te raken. Uit één van onze jagers ontsnapte rook en vervolgens zagen we hem een duikvlucht maken van 30 graden. Wat de andere 5 verliezen betret, daarvan weten we niet hoe het precies gegaan is. We vernielden 7 vijandelijke vliegtuigen, wat onze verliezen enigszins goed maakte. Maar daarmee gaven we het nog niet op. Met hernieuwde kracht besloot iedere piloot van de 55e luchtbrigade ‘de Hun’ op te sporen en te vernietigen. Later werd geclaimd, dat er 5 waren neergeschoten en toen één van de vermiste piloten via een door de ondergrondse uitgezette vluchtlijn kans zag om Engeland te bereiken, werd er weer gesproken van 7. Tweede luitenant Laroy Hodkinson rapporteerde, dat na het aanvankelijke Kuieren langs de Dommel | 23


luchtgevecht bij Venlo, hij en de commandant van de gevechtseenheid waren afgedwaald van de hoofdformatie en op geringe hoogte koers hadden gezet in de richting van de thuisbasis, maar er moeten ook anderen op dat idee zijn gekomen, want tussen Eindhoven en Helmond werd het luchtgevecht voortgezet, en daar waren meer dan twee jagers bij betrokken. Bij Eindhoven werd hen de pas afgesneden door een stel Messerschmitts 109. Aangezien hun tegenstanders in de meerderheid waren, vlogen de twee piloten van de P38 jagers dicht bij elkaar in een baan, waarbij ze zoveel mogelijk de vijand probeerden te ontwijken. Een Messerschmitt 109 raakte in een duikaanval het toestel van de commandant, waarop deze brandend omlaag stortte. Hodkinson veranderde van koers en ging achter de Messerschmitt aan, al schietend tot hij meende dat het toestel neerstortte. Nog een Messerschmitt deed een frontale aanval en beide raakten elkaar bij het vuuurgevecht, waarbij de Messerschmitt een noodlanding moest maken. Later werd dit bevestigd door zowel Belgen als door Hodkinson, die inmiddels kans had gezien om op een hoogte van 2000 voet de dans te ontspringen. De feitelijke verliezen aan de Duitse kant, met betrekking tot de ‘55th. Group 111/JGI’, (volgens de Duitse berichtgeving) waren één vliegtuig en daarbij één gesneuvelde piloot. Zij claimden zeven P 38’s te hebben neergeschoten. Niets is zo onoverzichtelijk als het verloop van een luchtgevecht. Of er een

De Collse Hoeve anno 1982 (archief gemeente Nuenen). 24 | Kuieren langs de Dommel


echt waarheidsgetrouw beeld bestaat over de luchtgevechten valt te betwijfelen, aldus een Engelse berichtgever. Niet alleen voor de piloten, ook voor de burgers op de begane grond is een luchtgevecht een even onoverzichtelijk als angstaanjagend schouwspel. Daar komt nog bij, dat je er als burger nauw bij betrokken bent zonder ook maar enige invloed te kunnen uitoefenen op het verloop ervan. Meer dan eens zijn we er getuige van geweest, hoe een luchtgevecht zich op grote hoogte afspeelde of hoe een geallieerd vliegtuig ’s nachts werd ingeklemd door in elkaar snijdende zoeklichten om De beruchte Duitse ‘Flak’, die ook op vliegveld vervolgens te worden besprongen door Duitse jagers Welschap stond opgesteld. of het beruchte Flakgeschut, dat zoveel slachtofers heet gemaakt onder onze geallieerde vrienden. Tot in de verre omtrek werden die middag mensen opgeschrikt door het oorlogsgeweld, dat zich boven onze hoofden afspeelde. Vooral mensen die in het open veld bezig waren, keken zo af en toe schichtig naar boven. Zo vertelde Henk homassen (Heeze), dat hij die middag aan het ploegen was in de buurt van de Dommel: ‘Terwijl ik zo bezig was kreeg ik ’t gevoel, dat er iets onheilspellends in de lucht hing. Al eerder op de middag had ik het luchtalarm van Eindhoven gehoord en grote formaties vliegtuigen over zien trekken. Het afweergeschut op het vliegveld bij Eindhoven was ook in actie gekomen en duidelijk kon ik op grote hoogte wolkjes zien van de exploderende granaten. De paarden hielden zich voorlopig nog aardig rustig, misschien waren ze al wat gewend aan dat soort geluiden. Kerend aan het kopeinde van de akker, met de rug naar de Dommel en het daar achter gelegen bos, ging het weer voort door de donkere aarde. Ik kon zo de BosKuieren langs de Dommel | 25


laan richting dorp akijken en nog onderscheiden, dat m’n broer Evert, met z’n vosmerrie voor de kar, voederbieten uit de kuil aan het opladen was. Laag kwam er een Duitse jager over en met enig leedvermaak dacht ik aan de angstige Duitsers, die zelfs overdag niet veilig meer waren voor de Engelse bommenwerpers. Maar dit duurde wel wat erg lang en ik begon het zo langzamerhand niet leuk meer te vinden. Het geplof van het afweergeschut bleef maar aanhouden en ook ander geknal was nu te onderscheiden’, zo vertelt Henk homassen verder. ‘Er waren echt luchtgevechten aan de gang. Juist toen ik aan het einde van de akker weer klaar stond om de paarden te keren richting Dommel, werden de geluiden zo angstaanjagend, dat ik voor de zekerheid plat achter de ploeg in de voor ging liggen. De paarden stonden toen met hun hoofd richting west; dorp/boerderij. We waren aan drie zijden omgeven door sloten. Nog zie ik de gekromde ruggen van de twee schimmelmerries voor me, toen een hels lawaai naderde van over de bomen uit het achter ons ligDe ‘Boshoeve’ aan de Boslaan in Heeze. gende bos. Panisch, als door schrik bevangen en niet meer luisterend naar kalmerende woorden, voor zover die nog te horen waren, strekten zij gelijktijdig de benen. Eerst vooruit, mij meeslepend door de natte voor. Zelf was ik met m’n handen verward geraakt in de leidsels en terwijl ik probeerde de paarden onder controle te houden, moest ik me nog steeds laten meesleuren. Daarna naar links abuigend ging het met een gezamenlijke grote sprong over de sloot. De meegesleurde ploeg bleef achter, toen door het geweld waarmee dit alles gebeurde, het paardentuig en strengen op diverse plaatsen waren geknapt. Ondertussen was het knetterende en brandende vliegtuig, scherend over de toppen van de bomen, met een boog over ons heen gekomen en abuigend in noordelijke richting met een zware dreun ergens neergestort. Dat moest wel dicht bij ons zijn en ik kon bijna niet geloven, dat het vliegtuig, zoals wij later hoorden, tussen Geldrop en Nuenen was neergekomen. Met enige 26 | Kuieren langs de Dommel


moeite kon ik me losmaken van de leidsels, en mijn aanvankelijke zorg over de op hol geslagen paarden sloeg spoedig om in blijdschap toen ik mijn vader zag aankomen, die kans had gezien om de beide paarden op te vangen en te kalmeren. Ook de vosmerrie bij mijn broer was voor het Ook voor de toeschouwer is een luchtgevecht een angstoorlogsgeweld op de aanjagend schouwspel. vlucht geslagen. Met de kar achter zich aan slingerend over het ietspad van de Boslaan, richting boerderij, sneuvelden heel wat paaltjes langs de laan, en van de spaken van het wiel bleef maar een mager restant over. Voor lange tijd bleef de kar onbruikbaar liggen als een blijvende herinnering aan dit gebeuren. Toen ik na die angstige sleeppartij overeind probeerde te krabbelen, lukte dat niet. Ik moest eerst m’n broek uittrekken om een lading losse grond kwijt te raken. Als een sleepnet had mijn broek alles wat het in de voor en op het versgeploegde land was tegengekomen opgevangen en eerst moest die koude vangst er uitgeschud worden voor ik m’n broek weer aan kon. Langzamerhand kwam ik weer tot mezelf en kon ik er gelukkig nog om lachen. Voor ons was deze spannende dag in de bezettingstijd gelukkig weer goed afgelopen’, aldus homassen. Zelf was ik die middag eveneens in Heeze. Ik stond voor de boerderij de Boshoeve aan de Boslaan, waar mijn zwager Kees de Koning juist aankwam met een wagen voer voor het vee. We hadden natuurlijk ook het lawaai gehoord van het luchtgevecht, maar door de bomen konden wij niet echt zien wat er gebeurde. Ineens kwam er een vliegtuig al schietend over ons heen. Kees schoot onder de wagen en het mag een wonder heten, dat het paard niet in paniek op hol is geslagen. Zelf zag ik kans om met een snelle sprint de staldeur te bereiken. Onder het lopen door zag ik, dat een vliegtuig al schietend verdween in de richting Heeze/Valkenswaard. Dat kan niet het aangeschoten Amerikaanse vliegtuig zijn geweest, maar waarschijnlijk een Duitse jager die bij het gevecht betrokken was. Kuieren langs de Dommel | 27


Achter de boerderij waar ik mijn kinderjaren heb doorgebracht, lag een schuilkelder. Deze was gebouwd in de mobilisatietijd. Militairen van het Nederlandse leger hadden er hun deskundig oog over laten gaan en het goedgekeurd. Hij zag er dan ook erg solide uit. Niet dat het bestand was tegen een eventuele voltrefer, maar tegen rondvliegende scherven zou het ongetwijfeld veiligheid bieden. Dikke spoorbielzen waren er in verwerkt als staanders en ook als leggers met daarop een linke lading grond en als het nodig was konden we er gemakkelijk met z’n allen in. Ook de ingang was gemaakt van bielzen. Er gingen geruchten, dat de Duitsers er niet voor terugdeinsden om gasbommen te gebruiken. In dat geval moest je een natte, wollen deken voor de ingang hangen, zo luidde de instructie van de luchtbeschermingsdienst. Al gauw hadden we echter door, dat de schuilkelder nutteloos was, ook al zat je veilig tegen eventuele scherven van een verdwaalde bom of rondvliegende kogels bij een luchtgevecht. Oorlogshandelingen laten zich niet aankondigen en de schuilkelder was zeker vijf en zeventig meter van de boerderij verwijderd, zodat je die in geval van nood onmogelijk kon bereiken. Wel bleek deze uitstekend geschikt voor vrediger doeleinden, zoals het bewaren van fruit. Daar hebben we hem dan ook in de oorlogsjaren voor gebruikt. Dicht bij de schuilkelder was die middag Gijs bezig zijn voren te trekken. ‘Zo af en toe keek ik schichtig naar boven, want al de hele middag was het onrustig. Het geratel in oostelijke richting wees onmiskenbaar op een luchtgevecht’, zo vertelde hij. ‘Intussen hield ik de schuilkelder goed in het oog, want die lag nu in ieder geval binnen m’n bereik, als het nodig mocht zijn. Plotseling kwam het geratel dichterbij en tegelijkertijd hoorde ik een vreemd geluid, dat ik niet thuis kon brengen, tot ik begreep dat het rondvliegende scherven of kogels waren. Half kruipend en rennend probeerde ik de schuilkelder te bereiken. Tegelijkertijd kwam met daverend geweld een brandend vliegtuig op me af, nog steeds achtervolgd en beschoten door een ander vliegtuig. Een ogenblik dacht ik, dat het frontaal op de boerderij zou neerkomen of op z’n minst de voorgevel zou raken,maar griezelig laag scheerde het over de eikenbomen langs de Nuenenseweg in de richting van ’t Eeneind. Veel verder dan het kanaal kon het onmogelijk zijn gekomen, dacht ik, maar in z’n laatste stuiptrekkingen bleef het toch nog laag boven de grond voortrazen tot het een kilometer verder met donderend geweld op het erf van de ‘Colsche Hoef ’ belandde. Tot zover het verslag van Gijs. Voordat het vliegtuig bleef steken op het erf van de Colsche Hoef, raakte het eerst met z’n landingsgestel het dak van een andere boerderij en richtte 28 | Kuieren langs de Dommel


daarbij de nodige vernielingen aan. Een stuk van de zijgevel en een deel van het dak met de beide dakkapellen werden vernield. Vervolgens werden drie eikenbomen totaal gesloopt. Een deel van het vliegtuig kwam aan de andere kant van de weg tegen een paal van het elektrische hoogspanningsnet. Het toestel werd totaal uit elkaar geslagen en de stukken lagen over een afstand van 400 meter verspreid. De romp van het vliegtuig lag in een naast de rijweg gelegen sloot en brandde geheel uit. Een van de motoren kwam 40 à 50 meter verderop tegen de zijgevel van een woonhuis terecht en veroorzaakte een gat in de muur van ongeveer een halve meter doorsnee. Verder gaf het politierapport nog melding van het verbranden van een paar stromijten, die waarschijnlijk door invliegende granaten waren getrofen. Achteraf bezien had de schade nog aanmerkelijk groter kunnen zijn want, behalve de piloot, waren er geen verdere slachtofers te Rakelings scheerde het vliegtuig over de eikenbomen betreuren. Wel kreeg langs de Nuenenseweg, richting Eeneind. Op de achtereen meisje van kolen- grond boerderij ‘De Heikrekel’ . handelaar Van Gerwen, die aan de andere kant van de weg woonde, een splinter in haar been, maar met een kleine medische ingreep in het ziekenhuis van Eindhoven kon dit worden verholpen. Een kind van Donkers, dat aan de andere kant van de getrofen boerderij aan het spelen was, werd (waarschijnlijk door de luchtdruk) tegen de grond geslagen en liep enkele lichte verwondingen op aan het hoofd en aan z’n rechterhand, aldus het politierapport. Schuin tegenover de Colsche Hoef stond tegen de achtergevel van zijn boerderij Aart Buis. Hij was op het helse kabaal afgekomen en zag pas later, dat nauwelijks 10 cm boven zijn hoofd een kogel was ingeslagen in de regenpijp precies achter hem. De piloot werd onherkenbaar verminkt. Het lichaam was dermate verkoold, dat een ooggetuige met grote stelligheid beweerde, dat de piloot een neger was. Navraag bij de betrefende Amerikaanse instanties wees echter uit, dat die middag geen kleurlingen aan het luchtgevecht hadden deelgenomen. Kuieren langs de Dommel | 29


Op een laddertje dat dienst deed als draagbaar, werd het stofelijk overschot van de piloot door een paar zoons van De Vries naar de Colsche Hoef gebracht. Vervolgens werd het lichaam overgebracht naar de woning van een op het Eeneind wonende NSB’er, vanwaar het werd overgedragen aan de Duitsers. Zoals ik al zei, was de naam van de piloot niet met 100 procent zekerheid vast te stellen. Men vermoedt evenwel, dat het Lt Leve moet zijn geweest. Leve en Hodkinson vlogen samen en werden na elkaar neergeschoten. Na de bevrijding is zijn lichaam overgebracht naar de Amerikaanse erebegraafplaats te Margraten. Het vliegtuig dat die middag bij de Colsche Hoef neerstortte, was niet het enige. Om 15.45 uur werd (volgens hetzelfde politiebericht) nóg een tweemotorig vliegtuig neergeschoten in Nuenen. Het kwam terecht op een perceel heidegrond, Prinsenweide genaamd. De piloot van dit toestel sneuvelde eveneens. Op precies dezelfde tijd moest een Amerikaans vliegtuig een noodlanding maken en kwam onder de gemeente Son en Breugel terecht op een stuk bouwland. Het was eveneens De erebegraafplaats Margraten in Zuid-Limburg. een tweemotorig toestel met een dubbele staart. Waarschijnlijk is dit het toestel geweest, waarmee een aanval is gedaan op het Flakgeschut van het vliegveld Welschap. De piloot zag aanvankelijk kans om te vluchten, maar een paar uur later werd hij door de Duitse militairen ontdekt en gevangen genomen (Inf. Gem. Son en Breugel). Bij Stiphout moest de Amerikaanse Lightningpiloot Leroy V. Hodkinson ook een noodlanding maken. Dat was precies 10 minuten voordat het vliegtuig neerstortte bij de Colsche Hoef, zoals hierboven omschreven. Volgens gegevens van een studiegroep die zich bezighoudt met deze materie, werden de twee boven Nuenen (Prinsenweide) en het Eeneind neergeschoten vliegtuigen achtervolgd door 13 Messerschmitts. R.A. Freeman had niet overdreven in z’n dagboek, maandag 31 januari was een dag vol tegenslagen: a blue Monday! 30 | Kuieren langs de Dommel


Onze bevrijding Na D-Day ging het snel de goede kant op. We volgden op een landkaartje de opmars door Frankrijk en België tot we aan het eind van de zomer het gedreun van de kanonnen bij het Albertkanaal konden horen. Dat laatste voorjaar en de zomer voor de bevrijding waren erg onrustig en spannend. Er waren veel beschietingen en bombardementen. Soms dachten we, dat het op z’n hoogst een paar weken kon duren, voor we bevrijd zouden zijn, maar de Duitsers vochten met de moed der wanhoop en er leek maar geen verandering te komen in de situatie. Tot die bewuste zondagmorgen van 17 september in 1944. Het was een rumoerige kerkdienst, die morgen. Afweergeschut en inslaande bommen leidden de aandacht af. We waren wel wat gewend in die dagen, maar met zoveel lawaai moest er toch echt wel iets heel bijzonders aan de hand zijn, en dominee Plug vond het wel zo verstandig om de dienst voortijdig te beëindigen. Zoals ik al zei, bevonden onze bevrijders zich bij wijze van spreken ‘op een steenworp afstand’ van de Nederlandse grens. Om precies te zijn bij Neerpelt, en al dagen achtereen hadden we het gedreun gehoord van kanonnen, maar er zat te weinig schot in, vonden we. We wisten, dat de Engelsen werden tegengehouden bij het Kempens kanaal en hoe we er ook tegenop zagen, we keken er verlangend naar uit. Toch kwam het oorlogsgeweld op die zondagmorgen niet van die kant, want wat was het geval… De geallieerden hadden die morgen door het hele land vliegvelden gebombardeerd om de Duitse jagers te beletten om op te stijgen. Iedereen maakte dat hij zo gauw mogelijk thuis kwam. Het bleef de hele morgen wat onrustig, maar toen we ons middagmaal op hadden, zo tegen kwart voor één, begon het weer te spoken. De lucht zat vol met vliegtuigen en op de kanaalbrug, waar je een goed uitzicht had, zagen we in de richting iets ten noorden van Eindhoven een groot aantal parachutes neerkomen, en we begrepen dat dit het begin was van onze bevrijding. Ondanks de felle tegenstand van de Duitsers zagen de Engelsen bij Neerpelt kans om door te breken, en op dezelfde dag ’s avonds om half acht kwamen de eerste tanks in Valkenswaard aan. Intussen werd er bij Best hard gevochten tussen Amerikanen en Duitsers, maar pas in de nacht van 17 op 18 september lukte het de Amerikanen om over het Wilhelminakanaal te komen. Door de felle tegenstand van de Duitsers waren ze pas op maandag 18 september in de middag in Eindhoven. Anton en ik waren via Geldrop naar Eindhoven gelopen. Onderweg zagen we een Duitser op de iets in de Kuieren langs de Dommel | 31


richting Eindhoven gaan. Kennelijk ging hij zich overgeven aan de Amerikanen. In Eindhoven was het inmiddels een hele drukte. Jongelui, vooral meisjes, waren op de militaire voertuigen gekropen. Iedereen was door het dolle heen, maar onze bevrijders waarschuwden, dat er te vlug werd gefeest. Dat klopte wel, want ’s avonds om een uur of zes hoorden we vanuit de richting Mierlo tanks terugkomen, weer in de richting Geldrop-Eindhoven. We wisten op dat moment nog niet, dat de Duitsers vanuit het noordoosten weer waren binnengevallen. Er waren vanuit Venlo versterkingen aangevoerd en via Nuenen probeerden ze Eindhoven weer in handen te krijgen. De Duitsers waren met 40 tanks opgerukt, maar durfden de Dommelbrug niet over. Wel drongen er enkele gevechtswagens door tot Eindhoven en die raakten in gevecht met de Amerikanen. Pas ’s avonds tegen 7 uur trokken de Engelsen vanuit Valkenswaard Eindhoven binnen, tot grote schrik van de Duitsers, die van alles probeerden om ze tegen te houden. Ze voerden met ongeveer 100 vliegtuigen een bombardement uit op Eindhoven om onze bevrijders in hun opmars te stuiten. Dat was ’s avonds tegen half negen. Vanaf boerderij De Heikrekel, bij ons thuis dus, dachten we eerst dat het met het bevrijdingsfeest te maken had, maar al spoedig leek het of de hele stad brandde. Het was een hevige consternatie, waarbij 200 burgerslachtofers vielen. De volgende dag kwam een neef vanuit Eindho-

Geallieerde soldaten lopen langs uitgeschakeld Duits 88 mm geschut in Eindhoven. 32 | Kuieren langs de Dommel


Het Stratumse Eind in Eindhoven, daags na de bevrijding, op 19 september 1944. Kuieren langs de Dommel | 33


ven helemaal overstuur naar ons toe geietst. We wisten inmiddels wat er aan de hand was en we maakten ons erg ongerust over Hein, die in Nuenen was en aan de dood ontsnapte. Hoe dat ging, hoorden we van m’n zwager Gerard Huizing, die het in Nuenen allemaal van dichtbij meemaakte, en later van Hein zelf, die het gelukkig nog kon navertellen. Hein was met nog een paar andere jongens naar het burgemeestershuis gestuurd om de gevangen NSB’ers van eten te voorzien. Toen zij daar binnen waren, waren de Duitsers inmiddels alweer terug in Nuenen. Zij stonden onverwacht in het burgemeestershuis. Gerrit Huizing zag nog kans om door het raam weg te komen, maar Hein en een andere jongen lukte dat niet. Om hun hagje te redden gingen ze tussen de gevangen NSB’ers staan, maar een NSB’er riep: ‘Sie sind auch Partisanen’. Ze moesten mee, maar gelukkig was er een meisje dat goed Duits sprak en zei, dat ze alleen maar eten en drinken gebracht hadden. Dat was hun geluk, want ook al waren die jongens nog maar 16 of 17 jaar, de Duitsers kenden geen genade. Hein en die andere jongens hadden geluk gehad, maar misschien was het toch verstandiger geweest als ze de NSB’ers een nachtje hadden laten vasten. Bij ons thuis was het intussen ook onrustig geworden. Er werd geschoten vanaf Aalst in de richting van Helmond, dus vlak over ons heen. We hadden tegen de avond al (wat later bleek) een boerderij zien branden en we vonden het wel zo veilig om de nacht door te brengen in de schuilkelder, We zaten dus in die nauwe schuilplaats en midden in de nacht kwam dominee Plug, die uit Nuenen gevlucht was omdat hij gezocht werd als gijzelaar. De volgende morgen kwamen er meer uit Nuenen, zoals de familie Van Heyst. Ze kwamen eerst bij ons aan en zijn toen naar Heeze vertrokken en bleven daar enkele dagen bij homassen. Mijn ouders sliepen bij onze zus en zwager Bets en Kees de Koning, die tijdelijk een paar kamers mochten bewonen in het kasteel. Wij moesten thuis blijven om voor het vee te zorgen, en in de loop van de morgen reden er een heel stel Shermantanks het erf op. Eén tank stond er precies voor de gevel van de boerderij en ik kon zo vanuit m’n slaapkamerraam op de geschutskoepel van de tank stappen. Aan het eind van de dag waren ze ook weer verdwenen, richting Helmond. Natuurlijk valt er nog veel te vertellen over wat er daarna allemaal gebeurde, zoals de aanleg van het vliegveldje 400 m achter de boerderij, wat bij ons veel aanloop gaf van militairen, maar Kuieren langs de Dommel is geen oorlogsboek. Wie belangstelling heet voor wat er in deze omgeving zoal gebeurde, verwijs ik naar het boek Geldrop en Mierlo tijdens WO-II 1940-1945, samengesteld door Ad Hermes in Geldrop. 34 | Kuieren langs de Dommel


Het Eindhovens kanaal en de Nuenense weg (schermutselingen tussen vroede vaderen)

I

n het midden van de 19e eeuw kreeg Eindhoven belangstelling voor een scheepvaartverbinding met andere plaatsen. Deze belangstelling ontstond doordat de industrie zich begon te ontwikkelen. Grondstofen moesten worden aangevoerd en eindproducten afgevoerd. Het eerste dat de gemeenteraad van Eindhoven te binnenschoot, was een rechtstreekse verbinding met Den Bosch. Allerlei plannen werden gemaakt om de Dommel voor dit doel geschikt te maken. Omstreeks 1800 zijn ingenieurs dan ook druk bezig geweest met het uitwerken van die plannen, maar het liep allemaal op niets uit. Er zaten te veel bochten in de rivier. Daar kwam nog bij, dat op verschillende plaatsen watermolens hun kracht ontleenden aan de stroom van de Dommel. In de eerste helt van de 19e eeuw ging vrijwel alle vervoer per paardentractie. Vanuit de verschillende dorpen rondom Eindhoven waren er regelmatige vrachtdiensten, maar na verloop van tijd was deze vorm van vervoer niet Het Eindhovens kanaal in het begin van de dertiger jaren. meer toereikend voor de zich uitbreidende industrie en ontstond er behoete aan vervoer per schip. Ook het personenvervoer ging meestal met paard en wagen. Tussen grotere plaatsen was er het vervoer per diligences. Dat waren hoge, gele koetsen, die door twee en soms ook door vier paarden werden voortgetrokken. Veren zaten er niet onder en je werd onderweg dan ook link door elkaar geschud over de onverharde landwegen. Post werd er ook mee vervoerd. Tijdens de regering van koning Willem I (1813-1840) kwam hierin snel Kuieren langs de Dommel | 35


verandering. Er werden kanalen gegraven en verharde wegen aangelegd. Ook werd de eerste spoorlijn in gebruik genomen (1839). Zo kwam het dat, voordat de plannenmakers in Eindhoven het goed en wel hadden uitgedacht, er in Den Haag al een plan klaar lag voor een kanaalverbinding tussen ’s Hertogenbosch en Maastricht. De rechtstreekse waterverbinding, die Eindhoven graag met ’s-Hertogenbosch had gehad, ging dus niet door. Aan de Zuid-Willemsvaart, die koning Willem I liet graven, had Eindhoven niets. Daarom probeerde men vanaf de Zuid-Willemsvaart in Helmond een atakking te krijgen om zodoende een indirecte verbinding te hebben met Den Bosch en het Luikse industriegebied, maar daar kregen ze geen toestemming voor. Wel werd er een betere verbinding beloofd over de weg. Na de Belgische opstand heet Eindhoven het nog eens geprobeerd, maar toen wilde de overheid nog niet inancieren. Eindhoven heet het toen zelf maar gedaan. (Gemeenteraadsbesluit van 14 januari 1843) Het stadje telde toen 3000 zielen. Er werd een lening gesloten van l 150.000 voor de aanleg van het kanaal, maar ook voor zogenoemde kunstwerken zoals bruggen, aanlegkaden en sluizen. Op sommige plaatsen hoefde niet gegraven te worden, maar kon worden volstaan met aanleg van dijken, waartussen het water bleef staan. Er is nogal wat vergaderd tussen de verschillende gemeenteraden, want het kanaal kwam te liggen op grondgebied van verschillende gemeenten: Stra-

De Dommel geet een aparte bekoring aan het Brabantse landschap. 36 | Kuieren langs de Dommel


Waterradmolen langs de Keersop.

tum, Tongelre, Zesgehuchten, Geldrop, Nuenen en Mierlo. Vooral Geldrop was weinig meegaand. Met Helmond ijverden de Geldroppenaren voor een goede verbinding Geldrop-Helmond en zodoende was hun belangstelling voor een kanaal niet erg groot. Toen op 14 januari 1843 Eindhoven besloot om zelf het kanaal aan te leggen en te bekostigen, verviel de invloed van Geldrop en Helmond. De monding aan de Zuid-Willemsvaart kwam dan ook buiten Helmonds grondgebied te liggen. Geldrop ging nu moeilijk doen en wilde geen grond afstaan voor de aanleg van het kanaal. Na veel heen en weer gepraat wilde Geldrop ten slotte wel meewerken, maar op voorwaarde dat er een los- of laadplaats zou komen. Daar ging Eindhoven niet mee accoord, tenzij Geldrop bereid was een jaarlijkse vergoeding van l 1500 te betalen. Daar voelde Geldrop niets voor en Eindhoven vermeed nu bij de aanleg van het kanaal het grondgebied van Geldrop en Helmond. Met de andere gemeenten verliepen de gesprekken een stuk soepeler. Zij kregen dan ook toestemming voor de aanleg van een los- en laadplaats. Die van Zesgehuchten kwam op Hulst, dat toen tot die gemeente behoorde. Geldrop vermeed nu verdere besprekingen met Eindhoven en wilde vervolgens gebruik gaan maken van de losplaats van Mierlo. Jaren is er vergaderd en er is heel wat verbaal geweld aan te pas gekomen tussen de gemeenteraden van Eindhoven en Geldrop, maar de losplaats is er nooit gekomen. In 1860 is er nog een poging gedaan om een losplaats te krijgen bij de NueKuieren langs de Dommel | 37


nense brug, want iets verder in de richting Mierlo, enkele tientallen meters maar, raakte het kanaal de gemeente Geldrop, maar het is nooit gelukt. Ook de kanaalwerkers zorgden voor de nodige moeilijkheden. Op 9 februari 1846 ontstond er oproer onder de arbeiders. Een zevental dat in de havenkom in Eindhoven aan het werk was, stak ’s morgens om 9 uur de schop in de grond en begaf zich op weg naar de aannemer om hoger loon te eisen. Toen de aannemer weigerde om aan hun wensen tegemoet te komen, gingen ze de stad weer uit. Een van de stakers had een kledingstuk aan een stok gebonden en trok er mee het kanaal langs in de richting van Mierlo, met de bedoeling om de andere kanaalwerkers aan te sporen om eveneens het werk neer te leggen. Toen ze op de Mierlose hei aankwamen ontstond er tumult, want niet iedereen had de moed om voor zijn rechten op te komen. Kruiwagens werden omgegooid en vernield. De marechaussee van Mierlo, Eindhoven en Helmond moest er ten slotte aan te pas komen om de orde te herstellen. Zelfs de schutterij van Eindhoven rukte uit. Drie van de belangrijkste raddraaiers werden achter slot en grendel geplaatst. De rest bleef aan het werk, maar toen ze aan het eind van de week in plaats van 35 cent nog maar 30 cent per dag hadden gekregen, legden ze unaniem het werk neer. Toen de marechaussee uit Helmond weer kwam opdagen, bleven maar enkelen aan het werk. Het merendeel ging naar huis. Op 26 oktober 1848 werd het kanaal in gebruik genomen. Men vertrok met een grote boot vanaf het havenhoofd in Eindhoven. Het was een feestelijke boottocht, waarbij een menigte Eindhovenaren aan de kant stond om het uit te zwaaien. De Eindhovense harmonie Apollo’s Lust zette de feestelijke stemming nog wat extra kracht bij. De boottocht ging tot de keersluis in Mierlo. Daar zijn ze teruggekeerd. Zolang de schepen langs het jaagpad werden voortgetrokken door een paard of door mankracht hadden de kanten weinig te lijden. In het begin was er dan ook weinig onderhoud aan het kanaal, maar toen men schroefboten ging gebruiken, werden na verloop van tijd de oeverwanden aangetast en kwamen de onderhoudskosten. Het kanaal heet aanvankelijk zeker positief gewerkt op de welvaart van Eindhoven, totdat de treinverbindingen veel transport overnamen. Als recreatieobject is het Eindhovens kanaal plaatselijk van betekenis geweest: vissen, wandelen langs het jaagpad en ietsen over het goed onderhouden ietspad naar Helmond, en niet te vergeten, bij strenge winters de schaatstochten.

38 | Kuieren langs de Dommel


Schaatsen op het Eindhovens kanaal (winter 1940-1941).

De weg tussen Geldrop en Nuenen Vanouds werd er om van de ene plaats naar de andere te komen gebruik gemaakt van de twee meest voor de hand liggende vervoermiddelen, namelijk de zojuist genoemde boot in allerlei variaties en paard en wagen. Nederlanders zijn altijd echte handelslieden geweest en je zou kunnen zeggen, dat ons land voor een deel uit schippers bestond en voor een ander deel uit boeren. De boeren hadden hun karren. Van beide vervoermiddelen zal door de eeuwen heen dus ongetwijfeld ruimschoots gebruik zijn gemaakt. Als kind al viel het me op, dat er overal karrensporen te vinden waren, ook op plaatsen waar je ze niet zou verwachten, op de hei bijvoorbeeld. Soms voor een deel onzichtbaar door begroeiing, om verderop weer duidelijk te voorschijn te komen. Ze moeten er tientallen jaren hebben gelegen. Er waren in die tijd ook genoeg karrenpaden te vinden die nog regelmatig werden gebruikt, bijvoorbeeld vanaf de Nuenenseweg in de richting Mierlo en vandaar weer naar Lierop, of van de Nuenense brug binnendoor naar Nuenen. Dat de Mierloseweg ook eens zo’n karrenpad is geweest, las ik in de notulen van de gemeenteraadsvergadering van 19 september 1817 met daarbij de aantekening, dat de toestand van de zandweg erg slecht was: ‘…Welk kwaad, zoo niet geheel doch voor een ruim gedeelte door de uit de Peel komende zogenaamde turkarren wordt teweeg gebracht...’ Kuieren langs de Dommel | 39


40 | Kuieren langs de Dommel


Links: een karrenspoor, zoals er vroeger zoveel waren.

De raad stelde op deze zelfde vergadering voor: ‘Twee turven te vorderen ten gebruike van de nachtwacht’. Ook de gemeenteraad van Mierlo begon zich te roeren, met het gevolg dat er toestemming kwam van Gedeputeerde Staten om de weg aan te leggen. In 1857 kwam de weg Geldrop-Mierlo-Helmond gereed onder de naam ‘Kunstweg van Geldrop naar Helmond’. Het ligt voor de hand, dat niet alleen de Mierloseweg, maar ook de Nuenenseweg zo’n zandweg is geweest. Ook over de Nuenenseweg tussen Geldrop en Nuenen is, evenals over het Eindhovens kanaal, heel wat te doen geweest. Er moest een eindeloze reeks vergaderingen gevoerd worden tussen de gemeenteraden van Geldrop en Nuenen. Er werd in eerste instantie afgesproken dat: a) Nuenen de weg zou aanleggen vanuit de kom naar het station; b) vanaf het station tot aan de Mierloseweg in Geldrop zou voor gezamenlijke rekening komen. De Mierloseweg heette toen nog Provinciale kunstweg Geldrop-Helmond; c) De gemeente Nuenen zou zorgen voor onderhoud tot en met 1000 meter voorbij het station, aan de Geldropse kant. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk, dat Nuenen zich een beetje in heet laten pakken door de Geldroppenaren, want eenmaal thuis gekomen kwamen ze op de gedachte, dat ze de weg wel erg duur moesten betalen, terwijl Geldrop er met z’n industrie toch het meeste belang bij had. Nuenen ging dus dwars liggen en betaalde niet. Geldrop was niettemin van mening, dat de weg er in ieder geval moest komen, met of zonder Nuenen, ging dus naar de Provinciale Staten, vroeg subsidie aan en kreeg het nog ook. Geldrop kreeg 80 procent subsidie op de aanleg van de weg en eenjarig

De stoomtram ‘De Meierij’. Deze foto werd gemaakt in 1924. In 1935 namen de bussen van de B.B.A. het tramvervoer over (foto uit ‘Geldrop in oude ansichten’). Kuieren langs de Dommel | 41


onderhoud, maar de weg mocht op z’n hoogst l18.224 kosten. De weg zou lopen tot aan de overweg, bij het station Nuenen. Het resterende bedrag zou worden betaald door de belanghebbende fabrikanten uit Geldrop. Afgesproken werd, dat de weg in het voorjaar van 1881 klaar moest zijn en, mocht de prijs voordeliger uitvallen dan begroot was, zou het bedrag naar rato worden verdeeld onder de fabrikanten in Geldrop. Op 23 december 1880 kwam er een request binnen bij het gemeentebestuur, opgesteld door de heer Raue, eveneens fabrikant. Raue stelde in z’n brief voor, dat beter met de aanleg van de Nuenenseweg kon worden gewacht tot de stoomtramverbinding naar Eindhoven klaar zou zijn. Misschien was de weg dan helemaal niet nodig, want de goederen konden dan per tram rechtstreeks naar station Eindhoven worden vervoerd, maar het gemeentebestuur ging niet op dit voorstel in. Het werk werd gegund aan aannemersbedrijf Willaerts en Spiering te Boxtel, en op 30 juli 1881 was de weg klaar. Na de aansluiting van Geldrop op de spoorverbinding Eindhoven-Weert (1913) werd het belang van de Nuenenseweg minder. In m’n jeugdjaren was het een stille weg met erg weinig autoverkeer. De foto hieronder geet de situatie weer, voordat de landbouwgrond aan weerszijden was veranderd in industrieterrein. De oude brug is vervolgens vervangen en de breedte is aangepast aan het huidige drukke verkeer.

De Nuenenseweg (1954). 42 | Kuieren langs de Dommel


Levensboom

E

r zijn in deze omgeving heel wat boerderijen te vinden, die gesierd zijn met een zogenoemde levensboom. Deze aan de bovenkant van de voordeur aangebrachte versiering komt trouwens niet alleen in deze streek voor. Ook elders in ons land komen we die versiering tegen. Op het platteland bij boerderijen, maar ook bij statige herenhuizen in de stad is het bovenlicht soms voorzien van zo’n decoratief ornament. Hoewel deze levensboom nog een overblijfsel is van onze oude Germaanse cultuur, zullen er weinig mensen zijn, die een verband leggen tussen het bijgeloof van onze voorouders en deze waardevolle versiering aan menige voordeur. Bomen hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in het leven van de mens. Niet alleen voor het verschafen van onderdak in de vorm van Vier voorbeelden van levensbomen, waarvan één met slang. behuizing of als voedsel, maar ook als symbool van kracht en vruchtbaarheid. Onze verre voorouders hadden zo hun eigen voorstelling van de dingen om hen heen en in die voorstelling zagen ze de boom als symbool van de gewichtigste levensmomenten en fasen in een mensenleven zoals geboorte, groei en sterven. Ook nu nog wordt in bepaalde streken van ons land, na de geboorte van een kind, de placenta begraven en daarop een boom geplant. Niet alleen bij onze Germaanse voorouders, ook in de mythologie van allerlei andere volken is de levensboom van grote betekenis geweest. In het boek Genesis is de boom drager van kennis van goed en kwaad. In de Spreuken van Salomo (vs.11) wordt gesproken over de ‘boom des levens’ en op Patmos krijgt Johannes een visioen, waarbij hij de woorden hoort: Kuieren langs de Dommel | 43


‘Wie overwint, ik zal hem geven van de boom des levens…’ Ook lezen we in de Openbaring van Johannes: En hij (de engel) toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en het lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren’. Opvallend is ook de uitspraak uit een andere cultuur namelijk die van de Indianen, waarin Zwarte Eland, de medicijnman van de Oglala Sioux zegt: ‘Ik stond op de hoogste berg en beneden mij lag de ring der aarde. Terwijl ik daar stond zag ik meer dan ik zeggen kan en ik begreep meer dan ik zag; want ik zag op een heilige wijze alle dingen van de geest en de gestalte van alle volken zoals die samen moeten leven als één wezen. En ik zag dat de heilige kring van mijn volk één van de vele kringen was, die samen een kring vormen, zo wijd als het daglicht en het schijnsel der sterren. En in het midden groeide een enorme bloeiende boom, die bescherming bood aan alle kinderen van een vader en een moeder. En ik zag, dat hij heilig was.’ Onze Germaanse voorouders meenden, dat bepaalde bomen magische krachten bezaten en toegang gaven tot het Walhalla van de onderwereld. Enkele bomen hadden meer dan andere, een bijzondere betekenis. De eik bijvoorbeeld was het symbool van vruchtbaarheid en kracht. Er werd recht onder gesproken en er vonden belangrijke vergaderingen onder plaats. Dat uit die nietige eikel zo’n machtige boom kon groeien was op zichzelf al een wonder. Maar niet alleen de eik, ook andere bomen kregen bijzondere verering, zoals de berk, de taxus, de es, de linde en de vlier. In onze voorouderlijke cultuur werden ze vereerd en onder hun kruin, dicht bij de stam werden soms ofers gelegd. Ook aan de berk zijn door onze verre voorouders heel bijzondere eigenschappen toegeschreven. Opvallend is ook de gratie en tegelijkertijd de levenskracht. Door haar charme De stam van de in 1995 omgehakte linde in Nuenen loopt weer uit. wordt in Engeland de 44 | Kuieren langs de Dommel


berk wel ‘Lady of the wood’ genoemd. Het niet erg dichte bladerdak biedt weinig beschutting tegen de zon, maar kan de mensen wel bescherming bieden tegen boze geesten, zo meende men. Dat het één van de eerste bomen is, die in het voorjaar tot leven komt, droeg er eveneens toe bij, dat de berk bij onze voorouders in hoog aanzien stond en gezien werd als één van de levensbomen. Soms zie je bij een berk uit één wortel drie stammen omhoog schieten. Vroeger keek men er met een zekere achterdocht naar en werd zo’n bijSoms schieten uit één berk meerdere stammen omzondere berk beschouwd hoog. als een schrikgodin, die de levensdraad van de mens weet, afmeet en aknipt. De berk werd ook uitgekozen om als Meiboom het middelpunt te vormen bij vele activiteiten. Er werd omheen gedanst en er werden ofers onder neergelegd. Van de twijgen werden ‘levensroeden’ gemaakt, waarmee kinderen elkaar moesten slaan om gezond, sterk en vruchtbaar te worden. Ook vee, dat in het voorjaar weer naar buiten mocht, werd met berkentakken uit de stal gedreven. Aan de voorkant van de eenvoudige behuizing van onze verre voorouders werden vaak takken bevestigd om daarmee het geluk aan te trekken, vruchtbaarheid bijvoorbeeld. Al deze goede gewoonten, die gebaseerd zijn op bijgeloof, zijn uit onze moderne cultuur verdwenen, maar in de levensboom, die je soms nog aantret boven de voordeur bij oude boerderijen, vinden we er nog iets van terug. Wie er op let, ziet dat de levensboom in het bovenlicht van een boerderij of herenhuis lang niet altijd hetzelfde is. De één is bijvoorbeeld meer gecompliceerd dan de ander, maar er ligt wel eenzelfde motief aan ten grondslag. Kuieren langs de Dommel | 45


Karel de Grote (± 800) beschouwde de levensboom als een puur heidens symbool en wilde die zo snel mogelijk uitroeien. Hoewel hij kans zag om de Saksen te onderwerpen en ze tot het christendom te bekeren, lukte het hem niet om de levensboom uit te roeien. Hij bleef bestaan, zelfs toen de Saksen zich van het heidendom hadden afgewend. In het boek: Dansend om de ‘Meiboom’ (naar een gravure van Heidens Nederland, Adriaan v.d.Venne. begin 17de eeuw). zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden haalt Judith Schuyf een opmerkelijk voorbeeld aan waar het hedendaagse christendom en het prehistorisch heidendom nog altijd hand in hand gaan, namelijk in de kapel van Onze Lieve Vrouwe te Heiligen Eik in Meerveldhoven. Op die plaats werd in de 13e eeuw in een boom een Mariabeeld gevonden, dat telkens weer naar de vindplaats terugkeerde, zodat men er uiteindelijk maar een kapel omheen bouwde. Het werd een bedevaartplaats. Om pelgrims uit Gelderland en Vlaanderen te kunnen ontvangen werden zelfs bruggen en wegen aangelegd. In 1648 maakten de protestanten hieraan een rigoureus einde. De eik werd omgehakt, de bedevaart verboden (al gingen ze stiekem nog door) en de kapel raakte in verval. In 1803 werd een nieuwe kapel met een nieuwe eik neergezet. Toen die boom in 1901 omviel, werd hij vervangen door een ander exemplaar. De eik wordt geacht kreupelen te kunnen genezen en de bast is dan ook overal behangen met ex-voto’s, zoals zilveren hartjes en voetjes, die opgehangen zijn in de hoop op beterschap. Nog altijd zijn er in de kerk gelovigen te vinden, die bij de eik gaan bidden. Een boom wekt bij ons geen religieuze gevoelens op, maar onder bepaalde omstandigheden krijgt hij toch een meer dan normale betekenis. Zo heet ‘De Lindeboom’ in Nuenen een belangrijke rol gespeeld, alleen al doordat hij er generaties lang heet gestaan. Bezweken onder de last van zijn ouderdom heet De Linde46 | Kuieren langs de Dommel


Onze Lieve Vrouwe te Heiligen Eik in Meerveldhoven, één van de duidelijkste voorbeelden van 20e-eeuwse christendom, vermengd met prehistorisch heidendom.

boom bij de Nuenenaren stellig meer aan leegte achtergelaten dan je in alle nuchterheid van een boom zou verwachten. Zo zie je, dat de boom door alle eeuwen heen van grote betekenis is geweest. Voor onze heidense voorouders, die er een diepe symboliek aan toekenden. Voor de christenen die, zoals de passage uit de Openbaringen van Johannes ons duidelijk maakt, in de ‘boom des levens’ de Christus zien, los van iedere cultuur of levensbeschouwing, voor iedereen die niet onverschillig is voor zijn omgeving en er bewust deel van uitmaakt. Door alle eeuwen heen heet de kerk een ambivalente houding aangenomen tegenover de levensboom. Aan de ene kant moest, zo vond men, de kerk gezuiverd worden van het heidense bijgeloof. Aan de andere kant wilde men de traditie, die zo sterk is blijven leven onder de gelovigen niet loslaten. Je zou kunnen zeggen, dat daarom aan de heidense symboliek opzettelijk een christelijke betekenis is gegeven, zoals bijvoorbeeld bij de kerstboom of in bepaalde streken van ons land de paasboom. Een duidelijk voorbeeld is ook de ‘Brigidaboom’, die ieder jaar weer met Pasen wordt opgericht voor de St. Brigidakerk in Noorbeek en daar blijt staan tot de kerst. In de levensboom boven de deur van bepaalde boerderijen sluimert nog iets van de wereld van onze verre voorouders. Het zijn interessante cultuurresten, waarop we stellig zuinig moeten zijn. Kuieren langs de Dommel | 47


De ‘heks’ van Coll

A

ls je het over heksen hebt, denk je natuurlijk aan de middeleeuwen en nog enkele eeuwen daarna, toen duizenden mensen op één of andere manier aan hun eind kwamen omdat de omgeving vond, dat ze net iets anders waren dan de gemiddelde parochiaan. Over heel Europa gerekend moeten het er meer dan miljoen geweest zijn die op het schavot belandden, verdronken werden of op een andere manier de dood vonden, onder bekijks van een groot aantal toeschouwers. Je zult maar als ‘heks’ te boek staan, of er alleen maar voor worden uitgescholden omdat je er wat anders uitziet dan de ander; een beetje spichtig bijvoorbeeld of wat schuw omdat je al zo vaak belachelijk bent gemaakt, dat je ieder spoor van zelfvertrouwen verloren hebt. Zoiets is een vrouw overkomen, die eertijds in de buurtschap Coll woonde. Over hoe het allemaal zover moest komen bestaan alleen maar gissingen. In de tachtiger jaren van de 19e eeuw woonde in Nuenen een vrouw die bekend stond onder de scheldnaam ‘heksekop’. Vincent van Gogh schrijt er tenminste over in zijn brieven aan broer heo. Wie in Nuenen gebukt ging onder die vernedering valt uit zijn brieven niet op te maken. In die tijd woonde in Nuenen een zekere Jacobus Christaan Neiszen, die uit Rotterdam akomstig was en een groothandel had in papier. Hij was getrouwd met Catharina Helma Bruininga. Was zij aanvankelijk misschien de vrouw die bekend stond als ‘heksenkop’? Er zijn gegevens die daar op wijzen. In hoeverre ze afweek van wat in Nuenen als normaal werd aangemerkt, valt niet te achterhalen. De familie Neiszen hoorde tot de Nuenense Hervormde gemeente en werd gerekend tot de gegoede burgerij. Dat ze van protestantse huize was kan toch niet de reden zijn geweest, dat haar het leven werd zuur gemaakt. Wel waren er wel eens kiterijtjes, maar katholieken en protestanten leefden niet echt op gespannen voet met elkaar. De familie Neiszen verhuisde op 19 juli 1875 naar Huys te Coll bij de Collse watermolen. Dit Huys te Coll heet een rijke geschiedenis, die teruggaat tot de 14e eeuw. De talrijke bewoners hebben door de eeuwen heen ieder een eigen stempel gedrukt op dit huis. Toen de familie Neiszen daar ging wonen (dat was in 1875), bestond het gezin uit man, vrouw en vier kinderen. Toen vader Jacob Neiszen in 1893 stierf, bleef zijn vrouw Helena Bruininga achter met vier kinderen. In die tijd was dominee Van Gogh predikant in Nuenen (1882-1885). Dat was te-

48 | Kuieren langs de Dommel


vens de periode, dat z’n zoon Vincent met z’n schildersezel door de omgeving van Nuenen zwierf en ook de Collse watermolen schilderde. De oudste dochter Catharina ging in Geldrop wonen, waar ze trouwde met de heer Carl Raue, die samen met de heer Van Hove een textielfabriek had. Mevrouw Neiszen stierf pas in 1918 op 90-jarige leetijd. Hun jongste dochter, Johanna Maria Hendrika, die in het gezin kortweg Han werd genoemd, bleef alleen achter. Ze bleef op “t Coll’ wonen, samen met haar geitebok. Ze onttrok zich op den duur aan ieder conctact met haar omgeving. Verondersteld wordt, dat ze de scheldnaam ‘heks’ van haar moeder had geërfd. Kinderen uit de omgeving begonnen haar te pesten en uit te jouwen voor Hanneke, Tanneke toverheks. Opgeschoten jongens slopen om het huis heen om een glimp van haar op te vangen. De voortdurende pesterijen maakten haar natuurlijk nog angstiger en na verloop van tijd raakte ze zo geïsoleerd, dat ze echt mensenschuw werd. Maar hoe je het ook wendt of keert, je hebt andere mensen nodig om in leven te blijven. Een bakker bijvoorbeeld of een kruidenier, maar niemand kreeg de kans om er een voet binnen de deur te zetten. Als ze de bakker zag aankomen, liep ze gauw naar het doorgeeluikje, waar het brood werd afgeleverd, en zo ging het ook met de rest van de boodschappen. Het geld lag altijd klaar en niemand hoefde dus ooit op z’n geld te wachten. Toen haar gezondheid snel achteruit ging en ze niet meer voor zichzelf kon zorgen, werd ze ondergebracht bij de Zusters van het Sint-Ignatiusgesticht in Nuenen, waar ze op 69-jarige leetijd overleed. Het huis was intussen zo erg vervuild, dat de gemeentereinigingsdienst van Eindhoven er aan te pas moest komen. Nu, na diverse verbouwingen en bewoners, is het Huys te Coll een opvallend herenhuis, dat heel terecht aangemerkt wordt als cultureel erfgoed en inmiddels onder Monumentenzorg Huys te Coll is inmiddels zorgvuldig gerenoveerd en staat onder Monumentenzorg. staat. Kuieren langs de Dommel | 49


St. Brigida (453-525)

E

en belangrijk deel van m’n jeugd heb ik in Geldrop doorgebracht zonder me te realiseren, dat de ‘grote kerk’, zoals die altijd door ons genoemd werd, ook nog een naam heet: de St. Brigidakerk. Als je een oude kerk binnenloopt, wordt je nieuwsgierigheid niet alleen gewekt door het gebouw zelf, maar soms ook door de naam die het draagt. De Brigidakerk in Geldrop, die weliswaar niet kan bogen op een indrukwekkende ouderdom, heet de naam geërfd van zijn illustere voorganger uit de 14e eeuw. Toen in de herfst van 1887 de oude, middeleeuwse parochiekerk door een hevige najaarsstorm werd getrofen, werd deze gesloopt en vervangen door de huidige neogotische kerk. Wie was Brigida eigenlijk, naar wie zoveel kerken zijn genoemd? Ik begon mijn speurtocht dicht bij huis, namelijk in de Algemene Winkler Prins. Die liet weten, dat Brigida (?- 523) een Ierse koningsdochter was en tevens beschermheilige van het vee en de paarden en dat in Noorbeek (Z.Limburg) op de Tweede Pinksterdag de ‘Brigidaboom’, een ca. 30 m. hoge spar, naast de toren van de dorpskerk wordt opgericht en daar het gehele jaar door

De huidige Brigidakerk in Geldrop (Foto: Wikimedia, G. Lanting). 50 | Kuieren langs de Dommel


blijt staan. Vervolgens ging ik op zoek in de stadsbibliotheek van Zwolle. Al enige tijd was ik aan het rondneuzen in oude naslagwerken, toen een meisje van de bibliotheek naar me toe kwam en vroeg: ‘Kan ik u misschien helpen, u zoekt kennelijk iets bijzonders’. ‘Ja, dat kun je wel zeggen’, liet ik weten. ‘Ik zoek een heilige’. ‘Een heilige? Nou, dan ga ik maar weer’, zei het meisje. ‘Ik zoek een heilige uit de vroege middeleeuwen’, vulde ik aan. ‘Misschien kan ik u dan toch van dienst zijn.’ Het naslagwerk, dat ze voor me op tafel legde, was he Oxford dictionary of Saints. Deze liet weten, dat er in Engeland geleerden zijn, die haar bestaan geheel in twijfel trekken en beweren, dat het verhaal van Brigida ontstaan is in de belevingswereld van de bijgelovige middeleeuwer en gebaseerd op mondelinge overlevering uit voorchristelijke tijden. Dat leek me niet erg waarschijnlijk. Zoveel kerken genoemd naar iemand die alleen maar bestaan heet in de verbeelding van de middeleeuwse gelovige. Misschien heb ik hier wel te doen met een knorrige Anglicaan. Mogelijk zit er nog wat oud zeer tussen Rome en Canterbury. Ik ben toen verder gaan zoeken en vond dat er inderdaad weinig historische feiten over haar bekend zijn. Volgens overlevering werd ze geboren in het jaar 453 in een klein dorpje ± 8 km. van Kildare in Ierland. Ze was, volgens de gegevens in dit boek, van geringe akomst. Dat spoorde dus niet bepaald met de koninklijke akomst, waarover ik gelezen had in de Winkler Prins. Al heel jong, ze was nog maar 14 jaar, werd Brigida tot non gewijd. Aanvankelijk deed ze heel eenvoudig werk zoals voor het vee zorgen; koeien voeren, melken en met de schapen het veld in trekken. Er zijn van haar abeeldingen bekend, waarop ze staat afgebeeld met aan haar voeten een rund, wat de periode in herinnering brengt dat ze nog non was en verzorgster van het vee. Er gaan over die tijd de wonderlijkste geruchten. Zo zou bijvoorbeeld de boter die ze kreeg van het karnen, niet opraken en het voedsel zich onder haar hand vermenigvuldigen. In dat opzicht leek ze dus op de weduwe van Sarfath. Als ze molk, hielpen de koeien een handje mee door driemaal daags melk te geven. Al deze extra opbrengsten werden aangewend voor het lenigen van de nood der armen. Ook werd van haar verteld, dat haar badwater veranderde in bier, de enige veilige volksdrank in die tijd. Zodoende kon ook de dorst van onverwachte gasten worden gelest. Andere legenden maken van haar een afspiegeling van de ‘gezegende maagd’, wat gebaseerd is op een visioen dat bisschop Ibor kreeg, een nacht voordat een belangrijke vergadering plaatsvond. In dat visioen leek Brigida precies op Maria. Daar was Ibor zo van onder de indruk, dat hij haar tot bisschop liet wijden. Kuieren langs de Dommel | 51


Dat lijkt misschien wat onwaarschijnlijk, maar we moeten hierbij niet denken aan het huidige bisschopsambt. Het woord bisschop is afgeleid van het Griekse woord ‘epis kopos’, wat oudste betekent of opziener. Een soort ouderling dus, die de leiding had over een groep gelovigen. Eigenlijk werden ze beschouwd als de opvolgers van de apostelen. Deze verhalen bieden natuurlijk geen enkel houvast als het gaat om de werkelijke geschiedenis van Brigida. Hoewel historische en feitelijke kennis over haar leven dus eigenlijk ontbreken, is er veel bekend over de aard en omvang van haar verering. Omstreeks het midden van de vijfde eeuw, de tijd dus waarin Brigida moet hebben geleefd, was Ierland al gekerstend vanuit Rome. Een bekende naam uit die tijd is St. Patrick (389-461), die de bijnaam kreeg ‘Apostel van Ierland’ en naar wie veel Ieren zijn genoemd (Paddy). Hij had z’n priesteropleiding buiten Ierland gevolgd, maar keerde er later naar terug. Het was deze bekende bisschop door wie, volgens overlevering, Brigida werd gedoopt. Zoals gezegd, was het aan St. Patrick te danken, dat Ierland tot het christendom was bekeerd en bekend stond als het ‘Eiland der heiligen.’ Het christendom in Ierland ontwikkelde zich nogal onahankelijk van Rome. De grootste invloed ging in Ierland uit van de kloosters, die de centra vormden van ontwikkeling en beschaving. Vanuit de zendingsposten trokken monniken de Ierse zee over naar Schotland en Engeland. In 596 kwamen zij bij hun zendingsijver in botsing met Rome, onder paus Gregorius de Grote. Brigida schijnt veel invloed gehad te hebben op het stichten van het bekende klooster in Kildare. In enkele geschriten wordt ze ook wel Brigida van Kildare genoemd. Vanuit dat belangrijke missiecentrum kerstenden de Ieren in de 6e eeuw niet alleen de Schotten, Engelsen en de bewoners van Wales, maar later trekken van daaruit ook evangeliepredikers naar het vasteland van Europa. Als zodanig heet Brigida bijgedragen aan de verspreiding van het christendom in deze streken. De Ierse missie schijnt wat verdraagzamer geweest te zijn dan later de Frankische. De Frankische keizer Karel de Grote bijvoorbeeld (768-814), die zich eveneens tot het christendom had bekeerd, voerde gewapenderhand het christendom in. De Saksen werden eerst onderworpen en daarna gedwongen om christen te worden. Bisdommen werden ingesteld en op het platteland ontstonden in die tijd de eerste parochies. Het klooster van Kildare heet zich later ontwikkeld tot een belangrijk dubbelklooster. Er zijn relikwieën van Brigida in bewaard gebleven. Bij later onderzoek vermoedt men echter, dat ze van later datum zijn. Ook bevinden 52 | Kuieren langs de Dommel


zich in dat klooster veel door monniken geschreven handschriten over haar leven. Er zijn zelfs vertalingen van gemaakt in het Oud-Frans, Middeleeuws Engels en Duits. Volgens eerdergenoemde Oxford dictionnary of Saints was Brigida ook beschermheilige van dichters, smeden en geneeskundigen. Een interessante relikwie van haar schoen is bewaard gebleven in het Nationaal Museum van Dublin. De bijzonderheden die verbonden worden aan de naam Brigida (Brig = moed of macht) en de gegevens, die de Middeleeuwse kroniekschrijver Gerald van Wales ons verschate over het vuur dat brandend werd gehouden, bracht Engelse geleerden op het idee, dat de verhalen over haar misschien toch (zij het dan voor een deel) vermengd zijn met voorchristelijke legenden over een godin van het vuur en in verband moeten worden gebracht met deze heidense godin, van wie de aanbidding plaatsvond op 1 februari, wat eveneens de belangrijkste gedenkdag is van Brigida. Een andere gedenkdag met betrekking tot St.Brigida is 24 maart, waarop gevierd wordt, dat Downpatrick de lichamen ontdekte van Patrick en Brigida. Dit feest wordt niet alleen in Ierland gevierd, maar ook in enkele andere centra zoals Chester. Het feest op 1 februari is evenwel het meest verbreid. Er zijn veel kerken naar haar genoemd, niet alleen in Ierland, Wales en Engeland, maar ook in de Elzas en het Belgische en Nederlandse Brabant. De voormalige Brigidakerk uit de 14e eeuw. Zij werd in 1887 afgebroken en vervangen door de huidige kerk. Kuieren langs de Dommel | 53


Over een dominee en een pastoor

I

edereen heet wel bepaalde mensen ontmoet in z’n jeugdjaren, die op een of andere manier een blijvende herinnering hebben nagelaten. Zo’n man was mijn jeugdpredikant, dominee Plug. Hij was niet al te zwaar in de leer, maar liet sporen na die de moeite waard waren om na te volgen. Dat ik (voor zover ik kon nagaan in het kerkelijk archief) in Geldrop waarschijnlijk zijn eerste dopeling was, zal wel geen wereldnieuws zijn geweest, maar het was voor hem wellicht toch van belang. In zo’n kleine protestantse gemeenschap was iedere dopeling er één. Van die doopplechtigheid in het kleine kerkje op de hoek van de Hofstraat en Mierloseweg kan ik me uiteraard niets herinneren. Wel herinner ik me de jaren, dat ik bij hem op de catechisatie was. Dat moet zo ongeveer in de laatste twee oorlogsjaren zijn geweest en de eerste jaren na de bevrijding. Dominee Plug kwam dan op de iets vanuit Nuenen. Dat was een hele opgave, want het was niet alleen een behoorlijk eind, er was in die tijd ook geen straatverlichting. Bovendien moesten koplichten worden afgeschermd door zwart papier achter het glas te bevestigen, met daarin een kleine rechthoekige uitsparing. Je zag dan een klein strookje licht op het wegdek. Eventuele tegenliggers kon je zien aankomen, maar daar was dan ook alles mee gezegd. Deze maatregel hadden de Duitsers uitgedacht om niet opgemerkt te worden door ‘vijandelijke’ vliegtuigen. Voor de oorlog was het een stuk gemakkelijker voor hem. Toen beschikte hij over een auto en dat was in die dagen niet voor iedereen weggelegd. Voor onze predikant was het trouwens ook wel noodzakelijk, want niet alleen Nuenen en Geldrop, ook de wijk Tivoli, die tegen Eindhoven zat aangeplakt, hoorde tot z’n ambtsgebied. Wat wij precies op de Het protestantse kerkje aan de Hofstraat/ catechisatie leerden, wil me niet zo Mierloseweg. goed meer te binnen schieten. Wel

54 | Kuieren langs de Dommel


herinner ik me, dat dominee Plug erg mild was in de beoordeling van onze kennis. Een gebruikelijk grapje van hem was: ‘Wie z’n vragen niet kent, wordt opgehangen aan de hoogste boom’. Het kerkje stond pal tegenover de kasteeltuin, het was dus alleen maar een kwestie van de weg oversteken. Hij zei het evenwel op zo’n beminnelijke toon, dat degenen die de vragen nooit kenden, het onmogelijk als een bedreiging voelden. Het kon op die avonden soms erg spoken. Bij helder weer vooral begaven zich hele formaties Engelse en Amerikaanse vliegtuigen op weg naar Duitsland. Je onderging het met gemengde gevoelens. Aan de ene kant stemde het hoopvol: ‘Er werd aan gewerkt’, maar zelfs een kind begreep, dat het verschrikkelijk was wat er gebeurde. Voor de piloten die de gevaarlijke missie moesten uitvoeren, en ook voor de mensen die de Bommenwerpers in formatie. bombardementen moesten ondergaan. Op weg naar huis mocht ik met de dominee meeietsen, dat gaf een veilig gevoel. De Nuenenseweg was toen nog vrijwel onbebouwd en het was allerminst plezierig als er zoveel vliegtuigen overkwamen. Vaak hoorde je dan de Duitse jagers opstijgen en ontstonden er luchtgevechten of werd er met luchtafweer geschoten vanaf het vliegveld in Eindhoven. Op een avond ietste ik weer met de dominee over de Nuenenseweg, toen we een hele formatie op grote hoogte voor de volle maan voorbij zagen trekken. Onze herder en leraar verschoof iets of wat op het zadel om (zo dacht ik) het schouwspel wat beter te kunnen zien, en ineens hoorde ik een geluid, dat ik onmogelijk in verband kon brengen met overtrekkende Kuieren langs de Dommel | 55


vliegtuigen. Ik schrok ervan, temeer daar ik zoiets niet van hem had verwacht. ‘Zoiets doet een dominee niet’. In m’n verlegenheid wist ik niets beter te doen dan te veinzen niets gehoord te hebben en zei: ‘Ze vliegen nogal vanavond’, terwijl ik naar de overtrekkende vliegtuigen keek, maar Plug draaide er geen doekjes om en zei: ‘Beter in de wijde wereld dan in een nauwe broek’. Onderweg naar Nuenen kwam hij wel eens bij ons aan en als het tegen ’t middageten was en lekker rook bij ons in de keuken, aarzelde hij niet om de deksels van de pannen op te tillen Gebrandschilderd raam in de St. Jan te ’s-Hertogenbosch. en de inhoud de hemel in te prijzen. Dat resulteerde dan meestal in een uitnodiging om te blijven eten. De enige tegenprestatie die de dominee geacht werd te verrichten, was om hardop te bidden voor de maaltijd. Als kind vond ik het een hele eer als de dominee bleef eten en voor z’n vrouw moet het ongetwijfeld een hele opluchting zijn geweest, want in die tijd, waarin je voor alles bonnen nodig had, was iedere maaltijd er immers één. In 1946 kreeg hij een beroep naar Egmond a/d Hoef, waar hij heet gewerkt tot aan z’n emeritaat. Het was in diezelfde tijd, dat ik kennismaakte met een andersoortige, zij het even beminnelijke ‘zieleherder’ als dominee Plug, namelijk de pastoor 56 | Kuieren langs de Dommel


van Zesgehuchten. Hoe ik hem leerde kennen? Dat zat zo. Al op heel jonge leetijd, ik geloof, dat ik een jaar of 13 of 14 was, mocht ik de gemeentezang van de hervormde kerk in Geldrop begeleiden. Frits van Vlerken, een eertijds bekende organist van de Stratumse kerk, had me enige jaren les gegeven. Naarmate mijn muzikale vaardigheid begon toe te nemen, begonnen ook m’n ambities te verbreden. In het kleine kerkje aan de Mierloseweg hadden we niet de beschikking over een echt kerkorgel. Het was een harmonium met één klavier. Door middel van trappen moest je het instrument van lucht voorzien. In deze tijd van elektronische orgels met alle mogelijke foejes en geluidsefecten wordt er nog wel eens smalend over gesproken. Sommigen noemen het een ‘Psalmenpomp’ en een erg vindingrijke spotter hoorde ik het harmonium uitmaken voor ‘cirkelzaag des geloofs’. Ik bewaar er evenwel goede herinneringen aan, maar zoals ik al zei: m’n ambities begonnen zich te verdiepen. Ik wilde graag pedaalles. Of dominee Plug en pastoor Van Hoof bij elkaar op visite kwamen, weet ik niet, maar ze waren in ieder geval on speaking terms, zoals dat heet. De beide predikanten waren overeengekomen, dat ik mijn pedaallessen zou oefenen in de parochiekerk van Zesgehuchten. Behalve de mogelijkheid om me te bekwamen in de orgelmuziek, gaf het mij ook een interessant inkijkje in een andere kerkelijke samenleving. Daar maakte ik kennis met een pastoor die je alleen zou verwachten in een boek van Felix Timmermans of Jan Eekhout. Hij was het toppunt van gemoedelijkheid en straalde tegelijk iets uit van gezag.’ Veel kan ik me herinneren van deze ‘gave mens’, die zichtbaar genoot als hij merkte, dat je echt belangstelling had voor de dingen, die in zijn kerk te zien waren. Ik herinner me, dat hij boeiend wist te vertellen over de kerststal, die er van kerst tot Driekoningen stond opgesteld. Hij vertelde hoe belangrijk het allemaal was, ook in de meer bevoor- De kerk en de pastorie van Zesgehuchten. De pastorie werd rechte kerken zoals in 1968 gesloopt. Kuieren langs de Dommel | 57


de St.Jan in Den Bosch, de muurschilderingen en de gebrandschilderde ramen. Het diende allemaal om de eenvoudige parochianen in de Middeleeuwen, die niet konden lezen (en dat waren de meesten) het gemakkelijker te laten begrijpen. Een soort aanschouwelijk onderwijs dus en dat klonk mij aannemelijk in de oren. Ik merkte, dat kennis van muziek niet bepaald één van de meest opvallende eigenschappen was van meneer pastoor. Toch was hij er niet ongevoelig voor, want op een morgen zat ik te spelen toen ik op het orgel een stuk zag liggen van Bach. Het was ’t bekende Ave Maria, bewerkt door Gounod. Toen ik dat speelde, moet het indruk op hem hebben gemaakt, want hij had stiekem zijn klompen uitgetrokken en was op kousevoeten naar boven gekomen. Hij legde z’n handen op mijn schouder en zei: ‘Potdomme jonge, dè hedde schon gespuld, dè moete nog is doen’. De handen van meneer pastoor op mijn schouders leken een symbolisch gebaar van verzoening tussen Rome en de Reformatie, al moet ik bekennen, dat ik in die tijd over zulke dingen nooit zo diepzinnig heb nagedacht. Later ben ik er nog op teruggekomen, ik bedoel op z’n vrijmoedig taalgebruik. ‘Ge moogt toch nie zo vloeke, meneer pastoor’, zei ik. (Ik sprak gewoon Brabants met hem, want dat verstond hij even rap als latijn), maar de pastoor wees deze kleinigheid resoluut van de hand. ‘Hondsgezijkskes’, noemde hij ze, ‘en onze lieve Heer heet wel wat anders te doen dan daar op te letten’. De relatie die er gaandeweg groeide tussen mij en deze ‘dorpsprelaat’ was van zeer bijzondere aard. Opgegroeid in een kleine protestantse gemeenschap in een rooms-katholieke omgeving, was ik er aan gewend geraakt om te relativeren en geloofswaarheden van meer kanten te bezien. Met belangstelling kon ik naar hem luisteren als hij vertelde over de gebeurtenissen die zich in het verleden hadden afgespeeld. Het onrecht, waaronder de rooms-katholieken in de Generaliteitslanden gebukt waren gegaan. Vaak stonden deze verhalen haaks op wat ik er zelf over had gehoord in het protestantse schooltje aan de Stationsstraat in Geldrop, maar dat stoorde me nauwelijks. Hierdoor werd ik alleen aangespoord om de geschiedenis nog eens wat extra tegen het licht te houden. Op een middag zaten we even gezellig te praten in de achtertuin van de pastorie. We hadden het over het Gregoriaanse kerkgezang. Ik liet de pastoor weten, dat ik Gregoriaans eigenlijk een straf vond om naar te luisteren. Intussen kwam er één van zijn parochianen de tuin ingewandeld en mengde zich onmiddellijk in het gesprek. De huishoudster kwam er ook bij staan en vroeg of we iets wilden drinken, een pilsje bijvoorbeeld, maar pils had ik nog nooit gedronken en ik bedankte er dan ook voor. ‘Wa bende gij vur iemand, dè ge gin pilske 58 | Kuieren langs de Dommel


De protestantse school aan de Stationsstraat.

lust’, merkte de bezoeker op. Maar meneer pastoor nam me min of meer in bescherming en zei: ‘Pils moete lere drinke’ en terwijl hij het onderwerp van ons gesprek weer opnam, ging hij verder: ‘zoals ge Gregoriaans moet lere beluisteren. Hoe meer ge’t hoort, hoe mooier ’t klinkt en het staat heel dicht bij de oude joodse liturgische gezangen. Zo heet onze lieve Heer ’t ook gezongen. Leer dit van mij, ge kunt iets of iemand nooit beoordelen dan in z’n samenhang der dingen. Zoals we de muziek van de doedelzakken mooi hebben gevonden toen de Schotten ons dorp binnenkwamen om de mofen de stuipen op ’t lijf te jagen, zo klinkt Gregoriaans mooi in een middeleeuwse kapel of kathedraal.’ In mijn hart kon ik niets anders doen dan hem gelijk geven, maar het heet toch jaren geduurd voor ik met waardering naar Greroriaans kerkgezang heb kunnen luisteren en het uiteindelijk zelfs mooi ging vinden. Toen we jaren geleden een excursiereis naar Italie maakten en onderweg een dienst bijwoonden in de kathedraal van Sienna, gaf het Gregoriaanse kerkgezang een heel aparte sfeer aan de dienst en ik moet toegeven, dat ik er intens van heb genoten. Onwillekeurig moest ik terugdenken aan de pastoor van Zesgehuchten: ‘Ge kunt iets of iemand alleen beoordelen in de samenhang der dingen’. Kuieren langs de Dommel | 59


De Strabrechtse heide

H

et is als ik dit schrijf volop zomer en straks - eind augustus/begin september, als de meeste vakantiegangers weer naar huis zijn teruggekeerd - bloeit de heide op zijn mooist. De rust is weergekeerd, zo lijkt het tenminste, maar wie er juist dan een wandeling maakt of een ietstochtje, merkt hoe druk het er is met bijen die bezig zijn hun honing te verzamelen. Eigenlijk is de heide maar even op z’n mooist, maar als het paarse kleed is verwisseld voor het herfstgrauw, valt er nog zoveel te genieten, want de heesters en bomen geven ons terug wat de heide aan kleur heet ingeboet. De Strabrechtse heide tussen Geldrop, Lierop en Heeze van meer dan 1100 hectare hoort tot de grootste in Nederland. In Brabant waren er al uitgestrekte heidevelden in het begin van onze jaartelling. In de tijd van de Romeinen bijvoorbeeld waren er overal nederzettingen en die waren hoofdzakelijk gelegen op de hoge zandgronden. Ze verstonden toen nog niet de kunst om de natte gedeelten te ontginnen. In die tijd werden alleen de hooggelegen gronden intensief gebruikt, ook de heidevelden. Na ± 350 na Chr. gingen de Romeinen hier weer weg en de bevolking liep zo drastisch terug, dat heidevelden ongebruikt bleven liggen en weer werden overwoekerd. In de vroege middeleeuwen begon men pas de kunst te verstaan om nattere gronden, die ook meestal vruchtbaarder zijn, te ontginnen. Plaatsen als Heeze, Geldrop, Mierlo en Someren zijn ontstaan op de grens van droge en natte grond. In een artikel uit 1885 van een zekere heer Sloet lezen we: ‘Geen verschijnsel tret meer den vreemdeling dan het gezigt van zooveel uitgestrekte heidevelden, die overal door de bebouwing afgewisseld en gebroken worden. Hij ziet bijvoorbeeld een akker, waarover de rogge golt, ofwel een dennenbosch en daarnaast een kaal en vaal stuk heidegrond, ofschoon ook die schone akker, dat groenend bosch, kennelijk op grond van dezelfde aardkundige vorming zijn ontstaan’. Over die uitgestrekte heidevelden, waarover de heer Sloet het heet, doolden in de vorige eeuwen duizenden, misschien wel tienduizenden schapen rond en die schapen waren lang niet altijd het eigendom van de scheper of van een landbouwer. Soms ook waren ze van de burgerij. Het schaap was toen voor velen onmisbaar. Het leverde de wol voor de industrie en de broodnodige mest voor de boeren. Waar nu heidevelden zijn en ook in de tijd dat Sloet zijn artikel schreef, was vroeger bos. Eigenlijk is

60 | Kuieren langs de Dommel


Een karrespoor in de her en der door gras overgroeide heide en verwaaide vliegdennen horen bij het landschap van de ‘Strabrechtse heide’.

de heide hier pas opnieuw gekomen toen boeren begonnen met stukken bos te kappen om te ontginnen. Ze gingen dan wonen aan de rand van hun pas ontgonnen grond. Als ze schapen, geiten, koeien of varkens hadden, en dat was meestal het geval, werden deze overgelaten aan een hoeder. Het was natuurlijk wel lekker voordelig, want zodoende hoefde men niet voor voer te zorgen, maar de bossen legden op den duur wel het loodje. Het jonge gewas werd afgevreten en er ontstonden kale plekken in het bos, waar het licht van alle kanten bij kon. Andere planten kregen nu de kans om te gedijen, zoals bepaalde grassen en struikheide. Op den duur groeiden die kale plekken uit tot de enorme heidevelden, zoals wij die in ons land lange tijd hebben gekend. Al gauw ontdekten de boeren, dat schapen zich uitstekend thuis voelen op de heide en dat ze behalve wol ook uitstekende mest produceren voor hun bouwland. Daarom werden ze ’s avonds naar binnen gehaald zodat ze voor de nodige mest konden zorgen. De bodem van de schaapskooi was bedekt met heideplaggen die, vermengd met de schapenmest, uitstekend geschikt waren voor bemesting van de akkers. Kuieren langs de Dommel | 61


De economische waarde van de heide had echter niet alleen betrekking op de schapenhouderij. Er werden in die dagen heel wat heideplaggen gestoken voor uiteenlopende doeleinden als brandstof, afdekmateriaal, heidebezems en als strooisel. Met een kar, die getrokken werd door een os of een paard, werden de heideplaggen vanaf de heide naar de potstal getransporteerd. Soms kom je ze nog tegen, die eeuwenoude karrensporen. De heideplaggen voor bemesting werden gestoken op plaatsen waar voldoende humus aanwezig was. Het was immers om de humus te doen en niet om het zand. Het ‘heideplaggen’ was een zwaar werk. Per dag stak één man 6 voer plaggen. Een voer was ongeveer 680 plaggen. Voor een vracht plaggen moest men l 0,25 betalen. Ook waren heidevelden Boerenhut met spittende vrouw (Vincent van Gogh). uitermate geschikt voor het plaatsen van bijenkorven. Per korf moest men l 0,05 neertellen. Voor het weiden van schapen is alleen de jonge heide van nut. Van oude, houterige heidestruiken moet een schaap niets hebben. Soms waren er wel eens herders die meer bedacht waren op eigen voordeel dan op de veiligheid van de naaste omgeving, en de heide moedwillig in brand staken. Reeds in zeer vroege tijden lezen we van dergelijke brandstichtingen, die behoorlijk streng werden gestrat. (A.B.Wigman, Op de Hoogte, 1912). Oudtijds werd door zogenoemde bos- en brandmeesters over heide en bos toezicht gehouden. Het eerste voorbeeld van de veroordeling wegens brandstichting in de heide is al van 1340, toen iemand te dier zake tot l 8 boete werd veroordeeld. In geval van heibrand was iedereen verplicht om zich onverwijld naar de plaats des onheils te begeven en de bevelen van de buurtmeester of schout op te volgen. In een plakkaat van 1556 werd bekend gemaakt: ‘Dat soe wije mitter waarheyt bevonden worden de brandt inder heyden gemaeckt te hebben, dat dieselve verbuert sal hebben lyf ende guet, oend soe verre men syn persoen bekommen kan hy mitter viere (vuur) geëxecuteerd worden…’ Iemand die zo’n brandstichter bij het gerecht aangaf, kreeg een behoorlijke 62 | Kuieren langs de Dommel


beloning. Toch lukte het slechts zelden de dader te vinden. Op de toentertijd zeer eenzame heide had men gelegenheid genoeg om brand te stichten, zonder dat iemand het bemerkte. Daarom bedachten de overheidsdienaren er in later eeuwen wat anders op. Als men de herders verbood hun kudden op de opnieuw ontluikende heide te drijven, hadden ze geen reden meer tot brandstichting. Daarom zegt een plakkaat van 2 maart 1632: ‘Also kennelyck is die groote schaede, die nu en dan in de bossen en de velden veroorsaeckt wort door ’t aansteecken ende abranden van de heyde, soo is ’t, dat wij ten opsichte hebben gelyck sy interdicieren ende verbieën in crachte deses, allen ende eenen jederen vooraen eenige schaepen te weyden of te Boerenhuis in de tachtiger jaren van de 19e eeuw (Vincent van Gogh, Museum Köln). hoeden, op afgebrande heydevelden onder drie jaeren nae ’t abranden van deselve heydevelden, bij verlos van de helte van de schaepen.’ In een plakkaat van 13 mei 1720 en oktober 1729 worden brandstichters der heide met geseling, brandmerk uit het land bedreigd en bij herhaling met 20 jaar tuchthuisstraf. Het hoeden van schapen op afgebrande heidevelden binnen drie jaar na de brand, had verbeurdverklaring van de halve kudde tot gevolg. De herders moesten met hun dieren zelfs 15 roeden er vandaan blijven. In een verordening van Gedeputeerde Staten van 20 oktober 1825 werd op het aansteken der heide een boete gesteld van l 75,- en 7 dagen hechtenis. Wie de brandstichter aanwees kreeg l 10,- beloning. De landbouwers werden voor de boetes van hun herders, knechten of kinderen aansprakelijk gesteld. De afgebrande heidevelden zouden met een wal van plaggen omringd worden, opdat ieder de verboden plek zou kunnen herkennen. Binnen vier jaar na de brand mochten er geen schapen op worden gedreven. De gemeenteraad kreeg het recht om jaarlijks een gedeelte der heide aan te wijzen, dat verbrand mocht worden. ’t Was in die dagen niet gemakkelijk om als er brand was, de mensen bijeen te krijgen om te Kuieren langs de Dommel | 63


helpen blussen. Door het gelui van de brandklok ‘ote bij gebreck van dien, met blasinge eens hoorens’, werd de droeve mare wel verkondigd, doch de meesten bleven thuis, hoewel daar vier gulden boete op stond. Toegegeven, bloeiende heidevelden zijn prachtig om naar te kijken, maar als je leest met wat voor een karig loontje de mensen zich omstreeks 1830 in het leven moesten houden, dan vraag je je af, hoe of ze dat voor elkaar kregen. Het ene werk werd uiteraard wel wat beter betaald dan het andere. Om een voorbeeld te noemen; wanneer een boer een dagloner in dienst had, betaalde hij boven de kost l 0,40, l 0,30 voor het maaien van een kar heide of heideplaggen l 0,87. De schaapherder verdiende l 20.- per jaar en daarbij hield hij 4 tot 8 schapen ‘in het voeder bij de kudde zonder eenige andere toebaat’. De verdiensten van de koeherder waren van mei tot november de kost en dagelijks 2½ cent. De moeilijkste tijd viel in de wintermaanden van december tot februari, omdat men door de vorst niet in de grond kon komen. De dagloner begon met het opfokken van een kalf, dat tot koe aangehouden werd. Soms nam hij ook van een der boerenzoons of knechten, die hun overgespaarde penningen met winst wilden omzetten, een koe voor twee of drie jaren ‘in de melk’, waardoor hij niet alleen van boter, maar ook van meer mest was voorzien. De boter werd te gelde gemaakt en in de plaats van boter smeerden zij smout, een soort mengsel van gekookte aardappelen met zure appelen, zout en stroop op het brood. Verder kochten zij vaak een biggetje van vier of vijf weken, dat vervolgens met geitenmelk en aardappelen werd opgefokt, totdat het voldoende waarde had om over te doen aan een of andere boer, die het dan verder vet kon mesten. Een toom kippen werd aangehouden, waarvan de jonge hennen voor 25 ct werden verkocht. Naarmate de Het Dommeldal met loohout en verscholen graslanden. welgesteldheid van de 64 | Kuieren langs de Dommel


dagloner verbeterde, werden in het najaar hetzij een varken, een kalf of een paar schapen geslacht als wintervoorraad om in de winterpot te smeren. De groentetuin werd meestal door de vrouw of een dochter bewerkt. Veel variatie van groente was er niet. Voornamelijk koolsoorten, zoals witte, rode en spitskool, maar ook kroten. Eigenlijk verdienden die dagloners bewondering, want hun gemiddelde inkomen per jaar was nauwelijks l 150,- en dat was ook voor die tijd bepaald geen vetpot. Een andere categorie, die nog slechter bedeeld was, waren de hutbewoners. Ook in deze omgeving kwamen ze voor. Hun enige bezit was meestal één of twee geiten. De zogenoemde ‘bouwmanswoningen’, die veelal in de gemeente verspreid Het lijkt even dringen, maar in de ruime schaapskooi in lagen, bestonden Heeze is voor iedereen voldoende plaats. uit een vertrek, waarin de landman en z’n familie waren gehuisvest. Dagloners en arbeiders woonden nog beroerder. Meestal waren hun woningen erg klein en afgelegen. Ze waren van leem gemaakt. In die tijd (± 1830) woonde nog ongeveer 10 procent in een lemen hut, die je eigenlijk alleen maar een stuk schuilkelder zou kunnen noemen tegen de bittere kou en de regen. De kinderen werden zo goed mogelijk van het allernodigste voorzien. Overigens werden zij, zodra de eerste moederlijke zorg niet meer nodig was, aan hun lot overgelaten en tot werkzaamheden aangezet. Het schoolgaan van de kinderen werd niet bepaald aangemoedigd. De geringste diensten waartoe zij in staat waren, zoals hout sprokkelen en gras plukken, werden aan hun schooluren ontrok-ken en zodra zij als koeherder iets konden verdienen, hield het schoolgaan van mei tot september terstond op. De hutbewoners waren aangewezen op zware arbeid, zoals heide maaien, plaggen steken, houtschellen, grasmaaien, korenzichten en dorsen, waarbij het aankomt Kuieren langs de Dommel | 65


op lichaamskracht en uithoudingsvermogen. Hun hutten hadden over het algemeen een binnenruimte van vijf passen breed en zeven passen lengte en waren gesplitst in twee afdelingen. De grootste ruimte was bestemd voor de huishouding. Daar sliepen ook vader en moeder. De bedden werden van hout gevlochten met onderlagen van takkenbossen met daarop een welgevulde strozak of zak, gevuld met varens of kaf en wollen dekens tot dekking. In diezelfde ruimte sliepen ook de geiten. De vuurhaard bestond uit een grote keisteen, en de rook werd naar buiten gelaten door een opening in het dak. De vloer was uit brokken baksteen samengesteld. De kinderen van deze hutbewoners werden veelal gedurende de wintermaanden onderwezen in het lezen, schrijven en rekenen door een arbeider, die ‘de meeste lust en bekwaamheid daartoe had.’ Hij ontving daarvoor van allemaal samen één gulden per week als beloning. Heel Het ‘freulelaantje’ aan de rand van de Strabrechtse heide. langzaam kwam er enige verbetering. De gemeenten namen de heidegronden van het rijk over en gingen deze ontginnen. De akkerbouw en veeteelt werden, hoewel schoorvoetend, rationeler gevoerd, zodat de omstandigheden waarin zij verkeerden, langzamerhand veranderden. Ook in deze omgeving hebben heel wat hutten gestaan, maar door de toenemende welvaart zijn ze gelukkig verdwenen. De herinnering wordt nog levend gehouden in namen als ‘De hut van Mie Pils’. De huidige Strabrechtse heide wordt beschouwd als een belangrijk natuurgebied en vormt samen met de Lieropse heide nog steeds het grootste aaneengesloten heidegebied in Noord-Brabant. Er is veel afwisseling: droge stukken met stuifzand, struik- en dopheide en enkele vennen. De heide wordt in stand gehouden door er Kempische schapen te laten grazen. In het begin van de twintigste eeuw waren er nog ± 40.000 Kempische 66 | Kuieren langs de Dommel


heideschapen, maar in de loop der jaren zijn ze nagenoeg uitgestorven. Met name door toedoen van wijlen de dierenarts Jan Wille werd in 1967 de stichting ‘Het Kempische Heideschaap’ opgericht. Een groot probleem van de Strabrechtse heide is evenals bij andere heidegebieden het onderhoud. De heide moet tijdig worden geplagd en/of gemaaid om vergrassing tegen te gaan. Op de foto van het ‘freulelaantje’ op pagina 66 is tussen de bomen door duidelijk te zien hoe ernstig de vergrassing van de Strabrechtse heide heet toegeslagen. Door al die informatie zou je haast vergeten, dat je een ietstocht aan het maken bent over één van de grootste en mooiste heidegebieden van ons land. Natuurlijk kun je als ietser de blik richten op oneindig en alleen maar genieten van de buitenlucht, maar het kan geen kwaad om iets meer te weten te komen van de dingen om je heen, en wie de ietstocht in Heeze begon, komt er ook weer aan en dan is het opvallend, dat dit schilderachtige dorp nog iets over heet gehouden uit lang vervlogen tijden, namelijk het driehoekig pleintje. Zo zagen namelijk alle Frankische nederzettingen eruit zo omstreeks 600 na Christus. Rondom zo’n pleintje woonden onze voorouders. Dat ‘Strabrechtpleintje’ is er een heel goed geconserveerd voorbeeld van. Vroeger was het pleintje, ‘de Plaatse’, gemeenschappelijk bezit, dat diende als verzamelplaats voor het vee. (hoofdzakelijk schapen). Vandaar uit werden ze iedere morgen naar de hei of het bos gebracht om er te grazen. ’s Avonds werden ze weer vanaf het graasgebied ‘de gemeynt’ teruggebracht naar de potstallen. Op de ‘plaetse’ was ook meestal een ‘drenkkuil’, die tevens werd gebruikt als bluskuil. Ook nu nog zie je om het plein enkele oude Brabantse boerderijen, die evenwel inwendig verbouwd zijn en aangepast aan de huidige behoeten van de bewoners. Wie aldus in Heeze is aangeland, vindt er ongetwijfeld een gezellig restaurantje om bij een kop koie na te genieten van een interessante en ontspannende ietstocht door een waardevol stukje Brabant. De herder met zijn kudde op weg naar de Strabrechtse heide. Kuieren langs de Dommel | 67


Een verrassende ontmoeting

H

et vieren van onze bevrijding brengt altijd weer heel wat mensen naar onze omgeving. Niet alleen dit jaar, nu het 70 jaar geleden is, dat we werden bevrijd, maar ook 20 jaar geleden kwamen ze overal vandaan om familie en vrienden te bezoeken en oude herinneringen op te halen. Het was in die tijd, dat ik Geurt Buis, die ik in de dertiger jaren van de vorige eeuw had leren kennen, opnieuw ontmoette. De familie Buis woonde dicht bij de Collse watermolen in een kleine boerderij. Geurt kwam uit een groot en degelijk gereformeerd gezin. Iedere dag maakten ‘de Buisjes’ zoals wij ze noemden, de lange voettocht vanaf Coll naar het protestantse schooltje aan de Stationsstraat in Geldrop. Tussen de middag bleven ze over in de school, want om de lange voetreis naar Coll nog eens extra te maken, was natuurlijk niet om te doen. Vader Buis bracht de melk rond in Eindhoven en ik denk dat zijn klanten hoofdzakelijk gevonden werden onder zijn gereformeerde broeders. Geurt vertelde me tenminste, dat hij vooral ’s maandags wel erg lang bij een klant bleef hangen, waarschijnlijk om de zondagse preek nog eens extra onder de loep te nemen. De Buisjes waren gezegend met een helder verstand. Vader Buis had niet alleen een boerderijtje, maar was ook ouderling in de

De klassen 4, 5 en 6 van de protestantse school in Geldrop. Uiterst links middenrij: Geurt Buis. Dezelfde rij uiterst rechts: ikzelf. 68 | Kuieren langs de Dommel


gereformeerde kerk. Vrij kort na de oorlog nam vader Nico Buis het besluit om te emigreren naar Canada. Veel vooroverleg was er volgens Geurt niet geweest. Vader Buis besliste: we gaan naar Canada! ‘’k Heb nooit zo erg de drang in me gevoeld om terug te gaan’, vertelde Geurt. Onze hele familie woont in Canada en al direct bij aankomst op onze voorlopige bestemming voelden wij ons op ons gemak. We gingen er tenslotte met onze hele familie heen. De uitdaging die ons te wachten stond konden we aan. Daar twijfelden we geen moment aan. De uitgestrektheid van de landerijen, de ruimte om ons heen, dat was nog eens wat anders dan het stukje land bij de Collse watermolen.’ De herinnering aan onze bevrijding, toen 50 jaar geleden, en de gedachten die daarbij loskwamen, moeten voor hem evenwel te sterk zijn geweest om er geen gehoor aan te geven. Uit het feit, dat dit zijn eerste en enige bezoek was aan z’n oude vaderland, valt zeker niet af te leiden, dat hij een minder geslaagde emigrant was. Integendeel, de emigratie naar Canada heet hem bepaald geen windeieren gelegd. Geurt (en dat heb ik niet uit zijn eigen mond vernomen) had het er prima gedaan. Al op 58-jarige leetijd vond hij het welletjes, verkocht z’n tabaksfarm en vestigde zich in een comfortabel huis, waar wij (mijn vrouw en ik) een week hebben gelogeerd. Ondanks zijn grote passie, reizen met zijn camper, had hij nog voldoende tijd over voor maatschappelijke functies zoals voorzitter zijn van het bestuur van de plaatselijke coöperatieve bank. De hernieuwde kennismaking maakte heel wat los aan herinneringen uit onze prille jeugd, die we voor een groot deel doorbrachten aan de protestantse school in Geldrop. Om te beginnen hadden Geurt en ik vanaf de eerste tot de laatste klas naast elkaar gezeten (van 1935 tot 1942). Zo konden wij ons nog heel goed herinneren, dat we samen een tijd in een donker kolenhok hadden moeten doorbrengen. ‘We cried a lot’, vulde Geurt aan. De reden van deze nogal barbaarse bestraing was eigenlijk voor een deel de schuld van jufrouw Admiraal, een jonge hittepetit van een onderwijzeres, die kennelijk nog niet erg bedreven was in de pedagogiek. Toen er een stel protestantse kinderen uit Helmond de school kwamen bevolken, was er ook een leerling in de derde klas gekomen, die Arie heette. (We zaten met drie klassen in hetzelfde lokaal) en de jufrouw citeerde voor de klas een soort rijmpje, dat haar misschien spontaan te binnen was geschoten: Arie Bombarie heet kikkers te koop, tien voor een duppie, is dat niet goedkoop? De op zichzelf onschuldige prietpraat wisten Geurt en ik een toepasselijke bestemming te geven door genoemde Helmonder in het speelkwartier na te jouwen met: Arie Bombarie… enz. De kleine dritkop uit de Peelstad ramKuieren langs de Dommel | 69


de er subiet op los en deed al blèrend z’n beklag bij de juf. Kennelijk was jufrouw Admiraal geschrokken van de gevolgen van haar literaire vondst en deed ze er alles aan om het kwaad in de kiem te smoren. Zo belandden Geurt en ik in dat stikdonkere kolenhok. Een week heet hij met zijn vrouw bij ons gelogeerd en toen besete ik pas hoe sterk en blijvend indrukken zijn, opgedaan in je prille jeugd. Natuurlijk hebben we nog menige herinnering uit het ‘Geldrop van vroeger’ de revue laten passeren. Onze gesprekken zijn evenwel niet blijven steken in oude herinneringen, dat zou ook jammer zijn van zo’n ontmoeting na al die jaren. Geurt en zijn vrouw wilden op een gezellige manier zoveel mogelijk indrukken opdoen in een korte tijd. Ons woongebied, de omgeving van Zwolle, leent zich uitstekend voor interessante uitstapjes. Zo maakten wij onder andere een autorit naar de Flevopolder, een gebied waar omstreeks de tijd dat ze naar Canada vertrokken, de vissers van Urk en andere vissersplaatsjes hun netten nog uitwierpen. Wat hen nog het meest verwonderde, was de begroeiing. Ze hadden een saaie polder verwacht en niet een gebied, dat voor een deel bebost is en in een natuurreservaat herschapen. Het echte klapstuk van onze uitstapjes vonden ze het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, waar ze een duidelijk beeld kregen van Nederland zoals het vroeger was en waar ze kennis maakten met veel dingen, zoals ze nog waren vóór hun vertrek naar Canada. Extra aandacht kreeg de ‘buis’, een schip dat in hun familiewapen voorkomt en waarvan de familienaam is afgeleid. In het oude klaslokaal van het museum wilde hij weten, hoe of het voelt om na al die jaren nog eens samen in zo’n oude schoolbank te zitten. Onze hernieuwde kennismaking was immers gebaseerd op een soortgelijke ervaring in een ver verleden. Ik besete toen, dat er niets van onze vriendschap was afgesleten, ondanks de jaren die er tussen lagen, en ik moest toen onwillekeurig denken aan het spreekwoord: ‘A friendship that dies has never been born’. Samen in de oude schoolbank, zoals in de jaren 1935-1942. 70 | Kuieren langs de Dommel


De Venus van Mierlo

I

n de zestiger jaren van de vorige eeuw vond een wandelaar ergens in het buitengebied tussen Geldrop en Mierlo een plat, glad steentje: een steentje met daarin het beeld van een jonge vrouw gegraveerd, het silhouet van een danseresje. Deze beeltenis is de geschiedenis ingegaan als de ‘Venus van Mierlo’. In een andere publicatie werd het ‘het danseresje van Geldrop’ genoemd. Uit deskundig, archeologisch onderzoek bleek dat deze unieke, toevallige vondst dateert uit de zogenoemde `Hamburger cultuur` van omstreeks 11.000 v.Chr. Je kunt er natuurlijk je fantasie op loslaten en vermoeden, dat een jonge man de bron van zijn verliefdheid heet vereeuwigd in dit steentje, maar feitelijke informatie valt er nauwelijks aan te ontlenen, ook niet wat kleding betret. En daar was ik nu juist zo benieuwd naar. Wie er onze geschiedenisboekjes op naleest, moet wel tot de conclusie komen, dat onze voorouders niet alleen gehuld gingen in onwetendheid, maar ook in de meest primitieve kleding. Veel ‘moderne’ ideeën, ook met betrekking tot onze kleding, zijn echter veel ouder dan wij tot voor kort konden vermoeden. Wel moet de ‘oermens’ in deze omgeving in zijn naakte bestaan met afgunst naar zijn viervoetige medeaardbewoners hebben gekeken en ze beschouwd hebben als bevoorrechte wezens, die met hun dikke pels veel beter bestand waren tegen de wisseling der seizoenen dan zijzelf. Ook zal er ongetwijfeld menige ‘bontjas’ aan de rechtmatige eigenaar zijn ontnomen. Die huiden werden evenwel niet zomaar over de schouder gehangen,want al in een vroeg stadium gebruikte men al allerlei hulpmiddelen om ze geschikt te maken als kledingstuk. Bodemvondsten zoals messen om huiden af te krabben, priemen om gaatjes te maken en uit pezen vervaardigde draden getuigen daarvan. Nog niet zo lang geleden is ergens in Rusland een skelet gevonden van iemand die 30.000 jaar geleden moet hebben geleefd. Bij het skelet werden allerlei sieraden gevonden, zoals armbanden, ivoren plaatjes en een halssnoer, akomstig van een mammoet. Ook bleek, dat hij of zij een broek moet hebben gedragen. De beperking die dit artikel aan me oplegt, dwingt me om voorbij te gaan aan de kleedcultuur van oude volken zoals Feniciërs, Perzen of Grieken. Wie zich trouwens echt gaat verdiepen in de geschiedenis van al die kleedgewoonten, loopt de kans om in de overvloed van gegevens te verdwalen. Wat we wel weten is, dat de mensen die in het begin van onze jaartelling deze streek bewoonden er lang niet zo primitief uitzagen als we vaak geKuieren langs de Dommel | 71


dacht hebben. Integendeel, er was al een zekere trend om zich te kleden op een manier die toen in de mode was. De Romeinen, die hier tot ongeveer 300 na Chr. verbleven, zullen ongetwijfeld invloed hebben gehad op de kleedgewoonten van de Germaanse bevolkingsgroepen in deze omgeving. Lang voor die tijd was hier al een levendige ruilhandel van huiden tegen geweven stofen van elders, bijvoorbeeld uit gebieden die nu Engeland en Frankrijk heten. Zodoende konden vrouwen zich hier kleden met jurken die van geweven stof waren gemaakt. Eigenlijk waren het geen gewone jurken, maar ronde geweven lappen, die heel sierlijk om het vrouwelijk schoon werden gedrapeerd en waar nodig vastgemaakt met spelden. De mannen gingen wat soberder gekleed, bijvoorbeeld in een broek met kiel. De maatschappelijke standen in de Middeleeuwen proileerden zich duidelijk in hun kleding. Niet alleen geestelijken en edelen, maar ook poorters (stedelingen) waren aan hun kleding te herkennen. De edelen waren eigenlijk de echte ‘trendsetters’ in die tijd. Zij waren door hun ruimere geldmiddelen in staat om elders kennis te nemen van nieuwe ideeën. De welgestelde stedelingen (kooplieden en hogere ambtenaren) keken over hun schouder naar de adel en probeerden zoveel mogelijk met hen in de pas te lopen. Doordat het vervoer erg gebrekkig was en de geldmiddelen gering, leefden de mensen op het platteland in de Middeleeuwen en nog lang daarna erg geïsoleerd. Toch kwamen daar op de lange duur ook veranderingen. Vaak kregen ze hun informatie van doortrekkende reizigers en handelslieden. Zoals ik al zei, konden de welvarende stedelingen zich aardig wat permitteren en wilden ze zich ook graag laten zien in hun modieuze kleding. Ook op het platteland kwam er voor bepaalde bevolkingsgroepen een behoorlijke welvaart, zodat ook daar een verandering ontstond in het kleedgedrag. Later ontwikkelde de kleedgewoonte zich tot grote, onderlinge verschillen. Aan de kleding was af te lezen in welke streek men woonde. Zelfs tot welke geloofsgroep men behoorde. En ook nu nog zijn er dorpen, waar ouderen zich krampachtig aan hun oude kleedtradities houden, zoals in Staphorst en Rouveen of Urk. Het boerenkostuum was eigenlijk afgeleid van oudere stadskleding en komt praktisch nergens meer voor behalve in folklore, bijvoorbeeld in een optocht zoals op de Brabantse dag, die ieder jaar in Heeze wordt gehouden. Ook zou je kunnen vermoeden, dat de gewoonte om bij de geboorte van een baby bij een meisje rose kleertjes te gebruiken en bij jongetjes blauwe, een rudimentair overblijfsel is van vroegere kleedgewoonten. Wie er een boek over klederdrachten op naleest, komt allerlei drachten 72 | Kuieren langs de Dommel


tegen, die zoals ik al zei vrijwel alleen nog worden gedragen bij bijzondere gelegenheden. Vrouwen hebben het dragen van hun klederdracht veel langer volgehouden dan mannen. In het algemeen droegen vrouwen dezelfde dracht wanneer het een zelfde leetijdsgroep betrof. Uit de rijkdom der sieraden en bijvoorbeeld de kantsoorten kon men een conclusie trekken over de welstand van de draagsters. Klederdrachten lijken niet zo conservatief te zijn geweest als wij denken, maar ook beïnvloed te zijn geweest door de heersende mode. Wie zich echt wil verdiepen in klederdrachten kan putten uit een overvloed van gegevens. Wie op een zomerse dag in deze omgeving rondietst, merkt dat ‘De Venus van Mierlo’ nog lang niet is uitgestorven. In deze digitale en snelle wereld zijn er evenwel geen jongemannen meer, die haar willen of kunnen vereeuwigen in zo’n plat steentje, zoals die is gevonden in de omgeving van Geldrop/Mierlo.

De ‘Venus van Mierlo’ met als inzet hetzelfde steentje, maar dan in zwart-wit en verscherpt. Kuieren langs de Dommel | 73


Bronvermelding 1. 2. 3. 4.

5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

Weekblad Panorama maart 1940 (enkele foto’s) L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog J. Luns, Ik herinner mij... Informatie over het luchtgevecht in januari 1944 (J. Woortman, Ooggetuigen G. Stam, H. homassen, De Vries en Gemeentelijk archief Nuenen. J. Stam, De geschiedenis van de protestantse kerk in Geldrop en Nuenen J. Stam, Het geslacht Stam (1435-heden) Provinciaal archief Eindhoven, Archief Nederlandse strijdkrachten Den Haag Dr Verhagen, De industriële ontwikkeling van Geldrop Karel Vermeeren, Eindhoven tussen gloeikouske en gloeilamp Nelleke Bulthuis e.a., De Dommel en haar watermolens G. van Hoof, De aanleg van het Eindhovens kanaal 11. S.A.H.M. Zoetmulder e.a., De Brabantse molens www.wikipedia.nl

Fotoverantwoording Alle foto’s archief auteur, behalve Omslag (Peter Stam), pag. 9 (Henk Stam), pag 24 (archief gemeente Nuenen), pag 23, 25 (Bundesarchiv), pag. 49 (Monumentenzorg), pag 30, 33, 43, 44, 45, 47, 56, 61, 62, 63, 68, 70, 73 (Wikimedia), pag 50 (G. Lanting). Van derden gebruikte foto’s zijn zover is na te gaan rechtenvrij.

Colofon Tekst: ©J. Stam Productie en realisatie: DeLaRi, Arnhem Druk: Blurb.com

74 | Kuieren langs de Dommel






Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.