15 minute read
Gust Van Aert
Vier stielen uit armoe
Het vlees smaakt niet meer zoals vroeger
Gust Van Aert uit Wortel wordt dit jaar 87 en tot voor enkele jaren hanteerde hij nog het slachtersmes. Niet meer zo driftig als in zijn jonge jaren natuurlijk maar toch niet met tegenzin. 'Het is anders wel een hondestiel, zwaar werk, altijd in de kou, in de wind en in het slijk. Maar ik heb nooit iets anders gewild. Mijn vader was slachter en van kindsbeen af wilde ik dat ook worden.' Hoe bloederig en slijkerig ook, de varkensslacht was op ieder boerenerf een hoogdag, zeker als de geur van bloed en vet verdreven werd door die van gebakken verse koteletten en in vet smeltende worsten. Een weliswaar bloederig maar toch vrolijk verhaal over vroeger.
De eerste 'slôef
Van al de zonen van vader Jef Van Aert was er maar ene die zijn stiel wou overnemen en dat was Gust. Van kleinsaf wilde Gust niets liever dan met zijn vader-slachter mee op stap en dat mocht ook. Op zijn 6de jaar naaide zijn moe hem zijn eerste 'sloefke' (slachtersvoorschoot) waar Gust trots mee rondliep en hij vergat niet daar wat bloed aan te smeren om te tonen hoe hard hij gewerkt had. Van de boeren kreeg hij dan een noot of een appel omdat hij zo braaf 'uit de pad ging staan'. Gust was 3 jaar toen zijn vader het café De Zwaan met woonhuis liet bouwen op de plaats waar nu de groenten- en fruitwinkel "t Worteltje' is en de frituur van de familie Boeren. 'Mijn vader was een man in goede doen, vertelt Gust, en dat had hij o.a. te danken aan de gulheid van zijn meter. Die gaf hem 2000 fr. (vôôr 1900!) waarmee hij zich kon vrijkopen van legerdienst. Maar vader Jef belegde liever dat geld, werd soldaat en legde zo de fundamenten van een zekere welstand. Vader Jef moest anders wel hard werken. Gust vertelt dat hij en zijn vader soms tot 10 varkens per dag slachtten en 's avonds nog worsten maakten.
Toen Gust als 12-jarige van school af ging, verhuurde hij zich als 'koeter'; hij ging kalveren hoeden in Wortel-Kolonie. Voor 1 frank per dag joegen hij en zijn maat Jefke Van Opstal een 40-tal kalveren door de bossen waar die dieren de 'bunt' moesten afgrazen. 'Dat was op het einde van de iste wereldoorlog en ik herinner me nog dat wij als jonge bengels tot dicht bij de 'dodendraad' (elektrisch beveiligde afsluiting tussen België en Nederland) mochten komen waar de grote mensen niet bij mochten. Tijdens de middag ging een van ons naar huis om het warme eten op te halen en zo hoorde ik op een dag dat de oorlog gedaan was. Ik terug naar de Kolonie en samen joegen we de beesten over de grens, tot ver in Castelré, waar we jaren niet hadden mogen komen...'
Als 14-jarige voelde Gust zich geen 'koeter' meer, hij wilde beenhouwer worden en trok naar Turnhout waar hij als inwonende knecht ging werken bij een slager. In het begin beperkte dat werk zich tot kuisen, klompen afschuren en tot 's avonds laat messen slijpen met wit zand. Maar later kwam hij bij een betere baas en leerde daar het vak voor 8 fr. per dag loon (plus soms nog een kwartje fooi waar hij dan een kreemglace mee ging kopen).
Slachter, beenhouwer en herbergier
In 1933 trouwde Gust met Jeanne Van De Looverenbosch uit Rijkevorsel ('Wij zijn nu het oudste koppel in Wortel') en samen begonnen ze een beenhouwerij in een klein huisje (naast Jefke Nees). Twee jaar later kochten Gust en Jeanne het ouderlijk huis en café De Zwaan en werd Gust, zoals zijn vader, naast slachter, ook herbergier. Tot in 1964, toen verhuisden ze naar het huis naast De Zwaan, waar ze nu nog wonen. In de beenhouwerij is het nooit druk geweest behalve tijdens de oorlog
toen de mensen geen eigen varken meer mochten opkweken maar met rantsoenbonnen het vlees konden kopen. Als slachter echter maakte Gust lange dagen. Zijn rekord vestigde hij toen hij in één seizoen 350 varkens slachtte; het slachtseizoen loopt van eind oktober tot eind februari of 'van Castel-kermis tot Pasen'. 'Bijna iedereen had toen een varken, sommigen zelfs 3 of 4 voor eigen gebruik. In de Kolonie was dat zelfs huis-voor-huis. Mijn werkdag begon lang voor het licht werd, soms om 3 â 4 uur, dan werd het varken 'afgekapt' (in stukken gesneden, gekapt en gezaagd). Van zodra het licht werd, ging ik dan weer de boer op.'
De eerste keer dat Gust alleen een varken moest slachten, was hij 16 jaar. 'Ik was er nog niet voor bekwaam en het is dan ook niet goed gegaan. Maar ja, onze vader had geen tijd en het moest vlug gaan. Want het was bij Louis van de Mulder. Daar waren, behalve de vrouw, nog vier dochters en vader Louis moest het ogenblik afwachten dat het huis helemaal 'zuiver' was (dwz. dat geen enkele van de 5 vrouwen mocht menstrueren), anders kun je geen vlees bewaren. Op dat moment moesten wij daar holderdebolder naartoe om te gaan slachten.' Gust gelooft nog steeds dat, als een vrouw die menstrueert in de buurt van het verse vlees komt, dat vlees gaat bederven. Niet elke boer of burger die een eigen varken liet slachten, at dat ook zelf op. De arme mensen verkochten de rug en de hespen (voor 1 fr. de kilo) om met dat geld weer een jong varken te kunnen aankopen. Voor zichzelf behielden ze dan het spek, de poten en oren en de bloedworst, al waren er ook die zelfs het buikspek verkochten. Eigenlijk was er in die tijd nog geen spr4ke van bloedworst Volgens Gust werd het maken van bloedworst pas een gewoonte hier toen de vrouw van een douanier, iemand die van elders kwam, daarmee begon.
Gust begon zijn loopbaan met een slachtersloon van 5 fr. per varken. Hij kon dat schamel bedrag dan wel aanvullen met de verkoop van de lever. 'Sommige mensen lustten dat niet ofwel kocht ik het op; dat bracht heel wat meer op dan het slachten zelf; er was toen heel veel vraag naar lever om leverworst mee te maken. Ook het varkenshaar was zeer gegeerd. '20 fr. per kilo in de goeie tijd; voor 1 kilo waren 6 varkens nodig. Dat haar moest dan wel met wortel en al worden uitgetrokken en daar kroop tijd in. Maar de varkens hadden veel langer haar dan nu, die stonden toen een heel jaar stil in hun kot. Van dat haar werden borstels gemaakt en ook pekdraad voor de schoenlappers.
Ook darmen brachten goed geld op: voor één 'slag' darmen (± 15m) kreeg Gust meer dan voor een hele dag werken: 25 fr. 'Die gingen van hier recht naar Duitsland, het worstenland, en daar hadden ze er nooit genoeg van.'
Gewelddadig en bloederig maar vrolijk
Vroeger kwam bij de slacht alleen maar een scherp mes te pas, later werd het varken met een pistool of hamer vooraf verdoofd alvorens het kelen begon. 'Ik heb veel geluk gehad, vertelt Gust, één keer werd ik bijna platgedrukt door een zware zeug. Ik was in zo'n klein laag varkensstalletje gekropen om het dier een koord aan zijn poot te doen maar ik raakte gekneld tussen het varken en de deur. Ik wist dat ik maar één ding kon doen om het beest achteruit te doen wijken en dat was mijn vinger in zijn oog steken. Zo gebeurde en dat heeft mijn leven toen gered. Ik heb ook heel wat koeien en stieren geslacht en een 6-tal paarden. Dan ging het dikwijls om een noodslacht van zieke of gekwetste dieren die afgemaakt moesten worden. Dan had die boer ineens veel te veel vlees en waar moest hij daarmee naartoe? Daar bestond toen een soort verzekering voor en het vlees werd uitgedeeld aan al de boeren die daar lid van waren. In handdoeken verpakt werd dat vlees dan verdeeld; de rijke boeren gaven hun deel meestal aan de arme mensen - die waren er toen nog genoeg -, misschien ook omdat dat vlees al een reukje had soms.'
Een groot gevaar bij zo'n noodslacht was de ziekte van het miltvuur. 'Als je besmet raakte bij het slachten - een klein wondje op de hand was daarvoor al genoeg - dan was je al dood voor je weer thuis was.'
Al was het beroep dan niet zonder gevaar, het ging er meestal vrolijk aan toe. Daar zaten de borrels jenever voor veel tussen. 'Ik ben pas laat met die borrels begonnen, dat kwam vooral door die noodslachterij. Dat stonk soms nogal, onze vader nam daar een sjiek tabak voor en de boer kwam dan met de jeneverfles.' Zo kreeg Gust de smaak te pakken en weldra hoorden de borrels bij de slacht als de poten bij het varken. Gust zou eens 25 borrels hebben gedronken ter ere van één dood varken; dat zal wel een rekord geweest zijn, evenals dat varken dat geslacht en wel, 400 kg. woog. 'En dat was nog wel onder de oorlog; die boer had dat beest opgefokt met melk. Maar de man was er wel wat beschaamd over, al dat melk voor een varken terwijl toen veel mensen helemaal geen melk konden kopen voor zichzelf.' Vrolijk was het bij het slachten ook (behalve voor het varken) door de grappen en grollen van Gust die misschien nog meer plezier beleefde aan de babbel en de borrel dan aan het werk zelf. 'Ik praatte altijd graag met de mensen, over wat, dat was verschillend. De ene praatte het liefst over 't gat, de ander over de kerk, voor mij was dat gelijk... Ik kende in die tijd meer mensen in Wortel dan mijnheer pastoor, en ik kende ze beter, de goei en de kwaai, de gulle en de gierige... Toen ik nog met mijn vader ging slachten, kreeg hij daar 1 fr. voor. Ik weet nog dat we toen bij de rijke weduwe Bolckmans 99 duitjes kregen (100 duiten = 1 fr.); meer gaf ze niet want ze vertikte het om 1 blinkende frank af te geven, daar kon ze geen afstand van doen...' De slacht was in ieder geval een hoogdag op ieder erf in die tijd. De grote mensen waren verlekkerd op eindelijk weer dat vers vlees in de pot en de kinderen waren gefascineerd door de gebeurtenis. Menig jongetje vroeg voor zijn sinterklaas een echt mes en een 'sloef' en wilde later 'Gust Van Aert' worden. Meisjes kropen wel eens weg als ze het gekrijs hoorden maar kwamen weer tevoorschijn als het bloed gevloeid was. Vooral het dode varken, uitgespreid en gebonden op de ladder, maakte een geweldige indruk. Kinderen werden ook wel eens bang gemaakt voor Gust. 'Hij zal je de oren komen afsnijden...' zo werden stoute kinderen weer in het gelid gebracht toen. Gust heeft eens meegemaakt dat een jongetje van schrik onder het bed kroop toen hij binnenkwam.
Het kwam zelden voor maar toch waren er mensen die kompassie hadden met hun eigen varken. 'Bij De Keyser was dat zo. Daar lag het varken bij wijze van spreken in 't bed. Elke dag kookte Mieke een potje verse patatten voor het beest en ging dat dan opvoederen met een praatje erbij. Daar moest ik het varken dan ook met zachtheid behandelen ook al moest het dood. Maar ik moet zeggen, dat waren nog eens goei varkens met lekker vlees.
Nee, ik en ons Jeanne, wij eten praktisch geen vlees meer nu. Dat smaakt tegenwoordig niet meer; de saus is niks, allemaal water. Zelfs de geur van vroeger is er niet meer bij. Ah de geur van verse varkenskarbonaden in de pan, dat bestaat nu niet meer...'
Van 1938 tot 1968 waren Gust en Jeanne de herbergiers in hun café De Zwaan. 'In die tijd waren er wel 20 café's in Wortel dus je kan denken dat het daar gene vette was. Wie kwam er zo al over de vloer? Veekooplui, voyageurs, gendarmen, de kantonnier en dan de boeren die hun varken kwamen 'aanzeggen'. De gazetten werden hier afgelegd en soms pakjes zodat er toch nog wel wat te doen was. In het begin werd er vooral jenever gedronken, de mensen wisten de fles soms beter staan dan ik.
Voor muziek moesten de gasten zelf zorgen; als ze zat waren, zongen ze wel een liedje, de meest schuwe zongen dan het hardst. In de beginjaren kwam er ook iedere maand iemand op zijn harmonika spelen, Jaak Stront noemden wij hem, waarom weet ik niet.
Een keer hebben we iets meegemaakt waarvoor ik naar het tribuneel moest. Dat was met het teren van de voetbal. De mannen hadden al goed wat op en toen was er ene die zijn broek liet zakken om aan iedereen te laten zien dat zijn p... toch een respectabele lengte had, ook al was hij zelf maar klein uitgevallen. Dat waren zedenfeiten toen en we moesten met wel 30 man naar het tribunaal in Turnhout. Voor de man in kwestie liep het goed af want wij hadden 'niets gehoord of gezien' (!) maar de voetbal van Wortel kreeg er wel een slechte naam door.'
Moeders trouwschoenen
Gust is één van de mannen die de Wortelse voetbalclub Wortelina mee gesticht heeft. 'In die tijd waren het vooral Milleke Snels, Milleke Lambrechts en ik die goed konden sjotten. We leerden het in De Boomkes en daar hebben we menige houten klomp aan spaanders gesjot. Op een week had ik eens 3 paar klompen kapot gemaakt. Toen kreeg ik de trouwschoenen van ons moe, zo'n laarsjes met heel veel knoopjes, die waren toen toch uit de mode. Voor de bal zorgde Ivo De Clerck, hij maakte die van een bundel vodden waar een touw omheen was.'
Toen Gust uit die trouwschoenen gegroeid was, werden er plannen gemaakt om met een echte voetbalvereniging te beginnen. Men begon met het 'uitleggen' van elk 5 fr. Zo kreeg men 75 fr. bij elkaar en kon eindelijk de echte voetbal gekocht worden. Een stuk braakliggende grond op de Bosuil werd met vereende krachten effen gelegd en het spel kon beginnen.
In de ogen van veel serieuze Wortelaren had die voetbal niet zo'n goeie naam; dat was iets voor 'klein mannen', werd er gezegd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de schutterijverenigingen die wel serieus waren. Ook de pastoor zag die voetbal helemaal niet zitten, die zag zijn parochianen liever in het lof op zondagnamiddag dan op het voetbalveld. 'Tot op de dag dat we een voetbalmatch organiseerden ten voordele van de bouw van de parochiezaal. Toen moest de pastoor zelf naar de match komen kijken. De opbrengst was 80 fr. dat weet ik nog. Veel bracht dat staangeld niet op in die tijd; 1 fr. moest men betalen maar als we dan met het geldbakje rondkwamen, verdwenen er velen in het café van Kiske Van Opstal. Maar om het geld was het ons natuurlijk niet te doen, zelfs niet om de competitie. We wisten zelf maar amper op welke plaats we stonden in de rangschikking. Het was allemaal om de sport en het plezier om te spelen voor eigen volk. Ik kon er in den tijd maar moeilijk afscheid van nemen want op de duur werd ik daar 'den ouwe' genoemd.' Zoon Jos Van Aert schopte het op het voetbalveld nog een heel eind verder dan zijn vader. Hij was een gekend voetballer die nog bij Beerschot heeft gespeeld, 'Daar heb ik nog eens veel deugd van gehad', zegt Gust.
4 Stielen, 4 hobby's
De dagen van Gust waren altijd welgevuld. Hij was tegelijkertijd slachter, beenhouwer, herbergier en tuinbouwer. 'Nee, rijk werd ik daar niet van, die vier stielen, dat was uit pure armoe. Anders kon ik mijn kost niet verdienen.' Maar Gust hield toch tijd over voor andere dingen, zeker in zijn jonge jaren. De enige vrije dag in de week, de zondag, werd goed besteed: 'Voormiddags handboog, 's namiddags voetbal, om 4 uur fanfare en 's avonds gaan vrijen.'
'Als ge daar dan nog tijd voor had, ja dan wel', zegt Jeanne.
En voor een keer beaamt Gust de woorden van Jeanne: 'Ja, als er nog tijd overschoot...'