21 minute read
Theo Huet klapt uit de biecht
Stoken, stropen en smokkelen
'Gewoon doen kan alleman'
'Het komt erop aan', aldus Theo Huet 'ervoor te zorgen dat je niet gepakt wordt.' Het is zondagmiddag, gezellig druk in oldtimerclub De Diept, net op de grens van Merksplas en Wortel-Kolonie. Met een sigaar in de mond en de onafscheidelijke pet vertelt Theo honderduit over wat hij tot vandaag de dag gepresteerd - of beter: uitgespookt - heeft. Op 6 en 7 november organiseert hij een old-timerbeurs in de Hoogstraatse veilinghallen. 'Normaal zijn, doen wat ieder ander ook doet, dat is het gemakkelijkste dat er bestaat', zegt hij, en vloekt. Een gesprek met een geboren stroper.
'Belangrijker bij het stropen was nooit onbezonnen te werk te gaan. Je moet eerst en vooral weten waar de boswachter zich bevond. In een domein van 600 ha. groot zoals Wortel-Kolonie was dat niet zo gemakkelijk. Wat deden wij dan? Wij stuurden mijn broer Raph wandelen in de richting van Bootjesven, en gaven hem een revolver mee. Hij moest dan twee keer in de lucht schieten als hij aan het kruispunt met de Torendreef kwam, de revolver terug in zijn broekzak steken en gewoon verder wandelen alsof er niks gebeurd was. ik wist goed dat binnen die 10 minuten de boswachter daar zou zijn. Van bij ons thuis hield ik dat goed met een verrekijker in het oog. 'Raph,' riep de boswachter toen hij aan Bootjesven aankwam, 'hier is juist geschoten. Hebt gij iets gehoord?' 'Ja', zei onze Raph dan. 'Ze zijn naar ginder vertrokken en ze hadden een Hollandse nummerpiaat.' Die boswachter naar de grens, en op hetzelfde moment stappen wij de Peugeot 404 in, mijn broer Lu en ik, en beginnen te schieten op al wat beweegt van De Meester tot aan de Pampa. 25 tot 30 fazanten was geen aardigheid. 80 fr. per stuk, dus reken maar uit. 11 november was ook een goede dag om te stropen. Iedereen ging dan naar het Te Deum, ook de boswachter. En wij maar schieten... 'Om te oefenen schoten wij vanop 400 meter met onze long rifle naar een sigaret die we op een weipaal hadden gezet. Van op 400 meter met een kogeltje die sigaret kapot. Knal. Tot op een mijl kon je met een long rifle iets doodschieten. Zaten er 20 fazanten op een wei, dan had je er met een long rifle toch wel 12 van. Nu rijden die boswachters met jeeps rond en zijn er overal barelen geplaatst. Vroeger bestond dat allemaal nog niet.'
'De boswachter kwam ooit naar mij en vroeg: 'Hoe gaan we nu tegenover mekaar staan, als vriend of als vijand?' Ik zei: 'Dat ligt aan u. Ik schiet af en toe wel eens graag. Op een fazant of een kraai, dat is al gelijk.'
'Dan ga ik dat regelen met de bazen', antwoordde hij.
Er kwam in de kolonie ook af en toe een kerel uit Beerse een paar fazanten schieten. 'Die gaan we pakken', zei de boswachter. 'Ik word het beu.' Ik mee met die boswachter. Die zet een opgezette fazant op 10 meter van het kruispunt om naar de Pampa te rijden in het midden van de wei. En wij met tweeën de sloot in, wachten op die kerel van Beerse. Een beetje later komt hij aangereden met zijn 2 pk, stopt en schiet dat opgezet beest met plank en al omver. Knal. Een fazantenhaan die misschien al 20 jaar dood was!' 'Eén keer is het bijna foutgelopen. Samen met Gust Fransen was ik gaan stropen in de kolonie, en toen we terugreden en bijna aan de Langenberg waren, zag ik daar een kanjer van een fazant zitten. Ik zeg tegen Gust: 'Jongen, zie daar eens', en Gust stopt terwijl ik mijn long rifle pak, aanleg en schiet. Raak! Maar het beest was niet dood en loopt zwaar gewond de bosjes in. 'Gust', zeg ik, 'blijf hier. Ik ga dat beest pakken. Als er iemand komt, rij dan gewoon door. Ik raak wel thuis. ' Ik probeer dus dat beest te pakken, maar dat viel zwaar tegen. De fazant kon overal onderdoor terwijl ik me een weg door de bosjes moest banen. Ineens hoor ik achter mij vanalles, kijk om en daar staat begot Gust Fransen. Hij had onze auto, met een geladen long rifle en twintig dode fazanten in het koffer, onbeheerd achtergelaten. Snel liepen we terug naar onze auto, maar liet was al te laat. Een Hoogstraatse rijkswachter, Thijs, stond naast onze auto. 'Wat is er aan de hand, Theo?', vroeg hij. Ik zeg.' 'Niks. We hebben alleen maar een fazant aangereden, en die proberen we nu te pakken. ' Hij kijkt op de achterbank, ziet het geweer liggen en zegt. Dat zal wel. Doe uw koffer maar eens open.' Uiteindelijk zijn we er goed vanaf gekomen. 'Ik zal het er met uw vader eens over hebben, Theo', zei hij. Hij heeft niet eens een proces-verbaal opgemaakt'. 'Ik ging ook tracken met de families Van Thillo en Van Milders die de jacht in Wortel-Kolonie gepacht hadden. 200 frank per dag kreeg ik daar voor, en de kost 's middags en een paar borrels nadien. Daar deed ik dat natuurlijk niet voor. Ik was altijd geneigd veel fazanten te dragen. Af en toe bleef ik wat achter, om te pissen zei ik dan, en liet de mooiste fazanten vallen. Tegen een boom of in een sloot legde ik dan een paar fazanten en een dikke haas of zoiets. 's Avonds ging ik die dan ophalen. Ik verdiende zo elke week toch wel 2000 frank, in plaats van 200 frank. Niemand van die mannen heeft er ooit erg in gehad.'
Alles te klein
Theo is geboren op 29 mei 1935 op de Wortelse Grote Plaats, de huidige Sint-Jansstraat, maar het gezin Huet kwam al na een paar jaar op de kolonie terecht, waar vader Armand Huet op de griffie werkte. 'Op de kolonie liep ik school bij tante Marie, die alle klassen, van de eerste tot de zevende, onder haar hoede had. Met dertig of veertig kinderen in één klas. Gemengd, uitzonderlijk voor die tijd.' Tot 1950 woonde de familie Huet op de kolonie, in het huis dat nu bewoond wordt door directeur Bosch. Van 1950 tot 1957 wordt er evenwel uitgeweken naar Merksplas, waar vader Huet een huis heeft laten bouwen. 'In 1957 kwam dan dat huis op de kolonie opnieuw vrij. Onze vader vroeg aan ons: 'Gaan we terug naar Wortel-Kolonie?' En alle 7 kinderen gingen akkoord. We waren de ruimte gewoon, en raakten niet gewend aan het kleine hofje bij het huis in Merksplas. Alles was te klein: Wij waren in de kolonie een tuin van 600 ha gewoon. Tot aan hun pensioen. in 1971 hebben mijn ouders dan nog op de kolonie gewoond, daarna zijn ze opnieuw naar Merksplas getrokken.'
Pastoor
Na zijn lagere schooltijd op de kolonie trekt Theo vier jaar lang naar het internaat van het Hoogstraatse Klein Seminarie. 'Amai', zucht hij nu nog, 'dat was daar erger dan de verschrikkelijkste gevangenis. Amper eten, amper drinken. 's Morgens kregen we wel brood zoveel we wilden, en we klemden altijd een paar sneden brood met een vork onderaan het tafelblad vast. 's Namiddags om 4 uur aten we die sneden brood dan op. Keihard waren die ondertussen, en zo krom als maar zijn kan. Geroosterd brood zonder toaster. Het was ook niet toegestaan om van thuis vlees mee te brengen. Ook kinderen van rijkere ouders mochten niks meebrengen, omdat er veel kinderen waren van wie de ouders dat niet konden betalen. Iedereen gelijk voor de wet: brood zonder toespijs.'
'Je vervreemde helemaal van het leven thuis als je op het Seminarie zat. Eén keer heb ik het meegemaakt dat ik, tijdens één van die vijf keer per jaar dat we drie dagen naar huis mochten, naar de W.C. wou gaan, ik me van deur vergiste, en knal op mijn kop in de kelder terechtkwam. Verkeerde deur. Ik was écht waar de weg kwijt thuis, zo vervreemdde je van thuis.'
'Ik werd naar het Seminarie gestuurd om pastoor te worden. Ik had drie nonkel paters, en men vond dat er in elke generatie minstens één pastoor, missionaris of pater moest zijn. Maar ja, ik had wel een roeping, maar die had meer met de meiskes van doen dan met godsdienst, en het is dan ook stilletjes uitgewaaid. Dan maar geen pastoor.'
'Jaren later heb ik beleefd dat ik op de kolonie het bezoek kreeg van een advocaat uit Nijlen. een broer van notaris Eyskens van Merksplas, die me vroeg of ik op het seminarie gezeten had. Ik zeg: 'Een jaar of vier, en dan ben ik buitengevlogen', antwoordde ik.
'En wat vond je ervan?', vroeg hij toen. Ik zeg: 'Jongen, liever 3 jaar hier in de gevangenis dan 1 jaar op het Seminarie.' Die advocaat antwoordt: 'Ik liever 6 jaar in de gevangenis dan 1 jaar op liet Seminarie.'
'Ik heb altijd gezegd: Mocht ik 80 jaar oud worden, dan heb ik er maar 76 op mijn doodsprentje, want die vier jaar op 't seminarie trek ik er van af. Die heb ik niet geleefd.'
Merksplas-Kolonie
Daarna ging hij nog enkele jaren naar de handelsschool, maar al gauw - in april 1967 - begon hij te werken op Merksplas-Kolonie. 'Eerst heb ik 7jaar als bewaker gewerkt, en daarna moest ik van onze vader een examen meedoen voor ambtenaar op de griffie. Had ik nooit mogen doen, want ik zit er nog, dat terwijl ik niet kan stilzitten. Tijdens die eerste 7 jaar als bewaker heb ik ook 3 jaar in Wortel gestaan, van '61 tot '64. In Wortel was het veel gemoedelijker, meer vrienden onder elkaar. Merksplas is veel te groot: 1000 gevangenen. 400 personeelsleden. In '64 kwam ik er op de griffie terecht. De laatste twintig jaar zit ik wel op de nijverheidsdienst maar dat is voor mij hetzelfde: bureel is bureel.'
'Omdat ambtenaren ook toen al veel te weinig verdienden (en ik gaf thuis nog een groot deel af), moest ik wel op de één of andere manier wat bijverdienen. En zo ben ik aan het botersmokkelen geslagen. Het voordeel van smokkelen was dat je wist wat je ermee ging verdienen: 13 fr. per kilo, veel geld in die tijd. Ik had toen iets meer dan 4.000 fr, om je een idee te geven. Hoe meer boter je haalde, hoe meer je verdiende; zo simpel lag dat.'
'Het begint allemaal heel simpel met de fiets, daarna ga je al eens heen en weer met de scooter, en na een tijdje rij je met een auto die gewoon ingeschreven is en waar je 300 kilo in kon meenemen, die we dan gingen afleveren in de grot van Ons Liefvrouwke in Merksplas. We kregen dan 59 fr. per kilo boter, terwijl we er in Castelré slechts 46 fr. voor betaald hadden. Bij het smokkelen in rode kruiswagens of met ambulances met de sirene en de zwaailichten op, maar als je denkt dat ze je door krijgen moet je iets anders zoeken. Wat sportief begint eindigt dan al gauw in heuse western- en Chicagostijl. De laatste maanden werd er gesmokkeld met vrachtwagens van 5 ton. In het begin werd er nog bij winkeltjes geladen, maar na een tijd kwam het rechtstreeks van melkerijen.'
'Dat van die Amerikaanse auto's is nog een verhaal apart. Na de oorlog had Amerika Duitsland een oorlogsschade opgelegd van vijf jaar. Tijdens die periode mochten de Duitsers geen nieuwe automodellen op de markt brengen, en alleen vooroorlogse modellen produceren. Mercedes moest tot in '50 met losse koplampen werken, terwijl de Amerikanen hun koplampen ingebouwd hadden. De bedoeling was natuurlijk dat de Amerikanen goed konden verkopen. Zoals tegenwoordig iedereen die goed zijn brood verdient met een Mercedes rijdt, zo reden toen alle rijke mensen met een Amerikaan: dr. Breemans, Emiel Horsten, Medard Van Hecke, Karel Versmissen... Wij gingen toen op vakantie bij Nonkel Jan in Antwerpen om heel de dag op de Frankrijklei te zitten om naar de passerende auto's te kijken. Elke Amerikaanse auto kenden we. Tussen '45 en '60 mocht je een hele auto onderstoppen, en alleen één achterlicht blootlaten. Dan konden onze Lu en ik, nog merk, type en bouwjaar zo aframmelen. Na 4 jaar werden veel van die auto's verkocht door de eigenaars omdat ze waren afgeschreven. Maar omdat de meeste mensen die taxen en de verzekeringen op die auto's niet konden betalen, bleven die auto's staan, en werden ze heel goedkoop te koop aangeboden. De smokkelaars kochten die op, lieten ze bepantseren, en klaar was Kees: voor weinig geld hadden ze sterke auto's waar veel in kon.'
'In zo'n smokkelauto kon men, nadat de achterbank eruit gegooid was, tussen de 600 en 1000 kg laden. Die auto's werden bepantserd met platen van 12 mm dikte die aan de binnenkant van de deuren werden aangebracht. De benzinetank en de radiator werden beschermd, het motornummer weggekrabd en de banden vervangen door combatbanden van het leger. Die hadden binnenbanden met vakjes in. Als je dan door kraaiepoten reed, dan was er maar één vakje kapot. Het hobbelde dan wel een beetje als één van die vakjes kapot was, maar je kon toch verderrijden. Ik heb het verschillende keren meegemaakt dat we beschoten werden. De kogels bleven wel altijd in de boter steken, daar was geen doorkomen aan. Als je aan het rijden was, had je geen tijd om bang te zijn. Pas als je uitstapte, begonnen je knieën te knikken.'
'De opkopers van die auto's reden er natuurlijk niet zelf mee over de grens. Ah nee. Die zochten wel chauffeurs die voor 2.000 fr. per rit wilden rijden. Als je dan op 1 nacht 3 keer reed verdiende je bijna 2.000 fr. meer dan voor één maand op de kolonie te werken. Bovendien was het ook een heel evenement voor ons, met zo'n auto's te mogen rijden. In Wortel-Kolonie was het soms echt een processie van smokkelwagens, soms wel 3 achtereen. Ik ben van plan er nog eens een te kopen, zo'n bak en die dan opnieuw te bepantseren zoals dat toendertijd gebeurde, om hier in de toonzaal aan de jeugd te laten zien hoe dat toen in zijn werk ging. Sommigen hadden een stoofbuis door de bodem, om kraaiepoten door te smijten. Die moesten natuurlijk wel voorbij uw eigen achterwielen terechtkomen.'
'De douanes hadden wel niet echt de bedoeling de chauffeurs te pakken te krijgen. Leven en laten leven was de leuze. Die jongens kregen een premie van 6 fr. per kilo boter die ze in beslag namen. Ze zouden wel gek geweest zijn alle smokkelaars op te pakken. Ik denk dat ze ons, indien ze gewild hadden, al snel hadden kunnen pakken. Pas in 1964 is dat smokkelen echt stilgevallen.'
De Diept
Café gaan houden op De Diept was aanvankelijk een idee van Theo's broer Tie. 'Ik had dat boerderijtje in 1966 - een jaar na ons huwelijk - gekocht om er te gaan wonen, zonder er ook maar even aan te denken er een café te beginnen. Mijn vader had het op de koopdag bij Gust Van Opstal voor 226.000 fr. ingezet.
'Moet gij dat hebben?', vroeg ik.
'Nee', zegt hij.
'Dan ga ik het kopen', zeg ik.
Notaris was Aloïs Rommens van Meer, de vader van de huidige notaris en een vriend van mijn vader, met wie hij nogal eens ging jagen. 'Theophile', zegt hij tegen mij, 'binnen de 5 dagen het beschrijfgeld, binnen de maand de rest.'
'Komt in orde', zeg ik, maar ik had geen bal. Drie dagen later ga ik bij Rommens langs. 'Ha, Theophile komt betalen', zegt de notaris als hij de deur van zijn klein kasteel daar in Meer opentrekt.
'Notaris jongen,' zeg ik. 'Theophile komt vragen hoe dat we het gaan regelen, want Theophile weet het niet meer.'
'Hoeveel hebt ge?', vraagt hij.
'Niks', zeg ik, 'ik kan zelfs uw akte niet betalen.' 'Oh', zegt hij.
En een beetje later: 'En waar wilt ge lenen, Theophile?'
'Speelt geen rol',antwoord ik. 'Al wie geld geeft is goed voor mij. Gij hebt er toch genoeg?'
Rommens, die toen in het provinciebestuur zetelde of zoiets, vraagt: 'Het discontokantoor van de Nationale Bank, is dat goed?' 'Ja begot', zeg ik.
Een paar weken later wordt de boerderij geschat: 248.000 fr. Dat bedrag kon ik dus lenen. Maar ja, ik had 310.000 betaald, plus beschrijving en dergelijke. Ik had dus nog 130.000 fr. tekort. 'Notaris', zeg ik dan, 'gij hebt daar zo'n grote coffre-fort staan, kunt gij mij dat niet lenen?' 'Allee, vooruit', zegt Rommens. 't Is goed Theophile.'
Officieel moest ik maandelijks 2.150 fr. (bijna een halve maandwedde) afbetalen, het stuk van Rommens kwam daar nog eens bovenop. Toen mijn broer Tie zei café te willen gaan houden, stelde ik hem voor om voor 2.150 fr. per maand De Diept te huren. De rest moest ik bijverdienen met auto's verkopen. Tie was het cafégebeuren al gauw beu, en toen nam ik samen met mijn broers Jan en Lu het boeltje over. Jan en Lu stapten er echter al snel uit, en toen bleef ik alleen over. In de Diept zijn in de loop der jaren ook heel wat optredens geweest: Miek en Roel en Ferre Grignard, Peter Blanker, Wannes van de Velde, Zjef Vanuytsel... Och jong, tientallen optredens zijn er geweest. Bij Miek en Roel was er zo'n 250 man, tot in de balken toe zaten ze.' 'In '74 heb ik dan van 2 zusters het landgoed De Diept gekocht, het vroegere huis van Martial Van Schelle, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Breendonk gestorven is. Het was de bedoeling dat ik hier zou gaan wonen en in de boerderij tegen de baan naar Merksplas café zou kunnen houden. Maar ja, toen hebben ze het café in brand gestoken. Ik weet wie De Diept in brand gestoken heeft. Ik heb zelfs vijf jaar na de brand een brief gekregen van de dader waarin hij alles bekent, omdat hij het niet meer kon houden van wroeging.
Hij moet De Diept in brand gestoken hebben in een vlaag van liefdesverdriet. Een mens denkt dan: Omdat gij dat jong niet hebt kunnen krijgen, moet ge mijn kot toch niet in brand steken, maar ja... Die kerel is na een ongeval helemaal tilt geslagen, want af en toe belt hij nog op. 'Ik heb een koffie besteld', zegt hij dan. Indertijd werd ook gezegd dat ik het zelf in brand gestoken zou hebben. Maar dan zou ik het toch zeker wel goed verzekerd hebben... Nu heb ik er fameus mijn broek aan gescheurd.'
Old-Timers
Old-Timers zijn altijd een grote passie voor Theo geweest, en hij heeft ondertussen al heel wat auto's in zijn bezit gehad en weer verder verkocht. 'Momenteel is de tijd slecht om in auto's te handelen. Als het crisis is, zijn de oldtimers het eerste wat de mensen laten.'
Theo richtte indertijd ook old-timerclub De Diept op. Momenteel zijn er een 100-tal leden ingeschreven afkomstig uit de regio Antwerpen-Rotterdam. Elke laatste vrijdag van de maand wordt er vergaderd in De Diept. 'Een nieuwe auto zegt mij niks', zegt Theo. Samen met Riet van Deun bouwde Theo in de Diept ook een toonzaal uit vol old-timers, vooral Mercedessen. Eén van de pareltjes uit de autoverzameling van De Diept is een Mercedes uit 1936 met de motor achteraan. 'Hitler was toen aan de macht, en het lag in zijn bedoeling autostrades te leggen en er voor te zorgen dat alle werkmannen met een auto konden rijden. Ook Mercedes werkte toen aan een volkswagen - Tekenaar hij Mercedes was toen Ferdinand Porsche, en hij tekende toen een watergekoelde auto met de motor achteraan. Het project bleek echter te duur. Er werden er maar 1507 van gemaakt. Na de oorlog ging Porsche aan de slag hij Volkswagen, en hij werkte er volgens hetzelfde principe de 'Kever' uit, waarvan er miljoenen verkocht zijn. Een belangrijk verschil was wel dat de 'Kever' luchtgekoeld was.'
Ook een gerestaureerde Mercedes cabriolet schittert in de toonzaal. 'Die auto hebben we voor 160.000 fr. gekocht in Viersel, in 1978. Hij stond daar in een kippenhok weg te roesten. Iedereen zei toen dat we gek waren zoveel geld aan oud ijzer te geven. Toen de restauratie 10 jaar later in kannen en kruiken was, bleek hij 4,5 miljoen waard. Volgens het eigendomsbewijs was die auto eigendom geweest van een zekere meneer de Renneville uit Antwerpen, een klein baronneke, denk ik. Wij op een avond naar die meneer. Een oud herenhuis in Antwerpen. In de voordeur zat een klein luikje, waardoor een madam ons onderzoekend bekeek. 'Madam, goed volk', zeg ik, en ik zag achteraan in de gang een meneer die aan de koffietafel zat. Toen die vent hoorde dat wij die wagen gekocht hadden, wist hij niet meer waar zijn kop stond. 'Dat is de enige stommiteit die ik in mijn leven gedaan heb', zegt die vent. 'Die auto had ik nooit mogen verkopen. Ik geef 3 miljoen. ongezien.' Bleek dat hij die auto in 1946 gekocht had van een Amerikaanse generaal die de wagen na de oorlog in beslag had laten nemen van Duitse militairen. De wagen zat vol kogelgaten, en dat was wellicht waarom die generaal die Mercedes niet heeft meegenomen naar Amerika.'
Met de auto's heeft Theo ondertussen ook al in heel wat films meegespeeld: Ciske de Rat, De Aanslag, De IJssalon en La Bataille des Ardennes. In de verfilming van Die Rote Kapelle door de RTBF en TF 1 reed men niet alleen in een auto van Theo rond. Theo zelf speelde er zelf ook een figurantenrolletje in mee, aan de zijde van ondermeer Claude Brasseur. 'Ik ben ooit naar Amerika geweest met Karel Biddeloo om een auto te gaan kopen. Op een zondagmiddag komt hij hier en zegt: 'Theo, ik moet een witte Cadillac hebben uit 1953'. 'Het wil lukken', zeg ik, 'maar ik heb hier een boekje waar er ééntje in staat.' Er stond een telefoonnummer bij. 'Vooruit Biddeloo, bellen', zeg ik. Hij wou niet. Hij kon geen Engels, zei hij. Wij ons Leen dan maar laten bellen. Bleek dat die kerel in Wilmington North Carolina woonde. 'Dinsdag zijn we daar', zei Biddeloo, en wij weg. Met 50.000 dollar in ons zakken, terwijl je er maar 700 mag meebrengen. Via Atlanta naar Wilmington, een havenstad onder de palmbomen. Tijdens die tocht hebben we een en ander meegemaakt. We zaten, toen we naar ginder gingen, in een rokerscoupé. Ik denk dus: 'Ik steek een sigaar op.' Een paar minuten later komt er zo'n blauw airhostesske aangewiebeld, duidelijk op zoek van waar die rook kwam. "t Is hier toch een rokerscoupé', zeg ik. 'Ja meneer,' zegt ze. 'Maar niet voor zo'n dingen'. Ik zeg: 'Zet dan een raampje of twee open.' Maar dat ging blijkbaar niet. Ze is toen voor mij een hele bussel cigarillo's gaan halen. 'Wat hebt gij dat ik niet heb?', zei Karel Biddeloo toen in plat Turnhouts.' 'Wij hadden ook afgesproken dat Biddeloo op de heenreis aan het raam zou zitten, en ik op de terugreis. Op zeker moment, toen Karel bij het raam zat, wordt er rondgeroepen: 'De mensen aan de linkerkant zien beneden het eiland Man liggen.' Nu had ik net in de gazet gelezen dat Nigel Mansell op dat eiland woonde. Ik zeg: 'Die witte villa daar, dààr woont Nigel Mansell.' En Biddeloo geloofde dat toch wel allemaal zeker.
Een beetje later vraagt hij: 'Hoe hoog zouden wij nu eigenlijk vliegen, Theo'?' Ik kijk naar buiten, alsof ik heel diep nadenk, en zeg na een tijdje: '33.000 voet'. 'Dat zal wel', zegt Biddeloo. Ik roep zo'n hostess, en vraag: 'Juffrouw, hoe hoog vliegen wij?' 'Ik ga even kijken in de cockpit, meneer.' Even later komt dat meisje terug: 'Op 33.000 voet meneer.' Het halve vliegtuig in een breuk van 't lachen natuurlijk. Het wou lukken ook.'
Volgende maand: