18 minute read
Arnold Wittenberg: "Ik smijt me vollenbak"
Schepen Arnold Wittenberg over kunst, politiek en het leven
“Wie weet ga ik ooit wel éclairkes bakken…”
“Wat wil je weten?” vraagt schepen Arnold Wittenberg wanneer we die zaterdagmiddag afspreken in een Hoogstraats eethuis. Hij wacht maar amper op ons antwoord. “Alles, zeker?” Wat volgt werd een boeiende monoloog en openhartige babbel van meer dan twee uur. Teleurgesteld als gemeenteraadslid in de oppositie wou hij er in 2013 nochtans de brui aan geven, maar uitgerekend op dat moment leerde hij de betere politiek kennen in het kabinet van Sven Gatz, toen Vlaams minister van cultuur. In 2019 werd hij met een onverwacht groot aantal voorkeurstemmen schepen van cultuur, verenigingen en sport. Hij “smijt zich nu vollenbak” voor Hoogstraten, zo zegt hij zelf. Maar toch klinkt hij meteen ook relativerend: “wie is Arnold Wittenberg nog binnen 100 jaar?”
Glazen wassen
“Een biografie nog voor mij dertigste dus,” zegt Arnold lachend wanneer hij zijn verhaal begint.
“Ik ben geboren op 28 juni 1991 in Turnhout. Van mijn eerste levensjaren herinner ik me vooral dat ik altijd bij ons bomma zat. Ons vader was bakker maar werkte toen bij De Ster. Ons mama stond in het onderwijs maar omdat je daar in die dagen niet of moeilijk aan de bak kwam, gaf ze avondles in het CMO (Centrum voor Middenstandsopleiding) in Turnhout. Samen hielden ze café Zaal Victoria open, terwijl baby Arnold bij de bomma was, want bompa was zelden thuis. Dat veranderde vanaf het moment dat ik op een barkruk kon zitten. Dan zat ik namiddagen achter de toog glazen te wassen. Daar ligt misschien wel de kiem van mijn sociaal engagement. Moesten mijn ouders niet gestopt zijn met het café, dan was dat wel mijn ding geweest denk ik.
Bompa nam me als kleuter vaak mee naar pensenfeesten allerhande, want grote samen met kleine Arnold dat was toch schattig. Als bompa binnenkwam in een zaal met honderd man of meer ging hij overal handjes geven. Ik vond dat toen raar, maar ’t is toch iets dat is blijven hangen. Aandacht hebben voor iedereen heb ik op die manier meegekregen.”
Eclairs en vogels
Arnold was zo’n tien jaar oud toen zijn ouders stopten met de uitbating van het café. “Onze papa wou toen de bakkerij bij de kerk overnemen, maar omwille van het nachtwerk heeft ons mama dat altijd tegen gehouden. Moest hij de bakkerij overgenomen hebben, dan was ik nu éclairkens aan het bakken, denk ik. Uiteindelijk werd hij zwaar ziek en stopte met werken bij De Ster. Hij is dan bakker geworden bij Widar. Ideaal toch: overdag toch bakker kunnen zijn en dat in combinatie met de sociale component van Widar.
Aanvankelijk woonden we op Hoogeind, waar we niet zo’n grote tuin hadden, maar toch groot genoeg voor een vogelkooi. Daarna ging het naar de Gestelsestraat. Daar was meer plaats, ook voor een grotere kooi. Toen we verhuisden, moest iedereen zijn ding doen, ikzelf als oudste samen met mijn jongere broer en zus. Ik kende de weg van Hoogeind naar de Gestelsestraat en zette de deuren van twee vogelkooien open. Maar tot mijn grote verbazing kenden die vogels de weg niet. Weg vogels… tot grote ergernis van mijn broer.
Samen met de vogeltentoonstellingen van de vogeltjesbond heeft die vogelkooi me later nog geïnspireerd voor een kunstproject in het klooster van Meer. Bij de vogeltentoonstellingen in Zaal Victoria hing Cois Janssens altijd een luidspreker buiten met het geluid van vogels om bezoekers aan te trekken. Ik deed hetzelfde bij een tentoonstelling tijdens Meermarkt. Binnen in de gang van het klooster maakte ik een bos met daarin opgezette vogels en boven toonde ik een aantal gestileerde exemplaren in hout.”
Kunstonderwijs
“De lagere school en het middelbaar vond ik verschrikkelijk. Ik zat met mezelf in de knoop. Ik was ook altijd de kleinzoon van hé… en ik had dan nog dezelfde voornaam ook. Hoe ga je daar mee om? Dat was best een moeilijke tijd, zeker in de lagere school, zelfs nog in het middelbaar, ook al werd het met de jaren beter.
Na de lagere school ging ik altijd eerst op zoek naar een school die ik leuk vond om daarna dan mijn studiekeuze te bepalen. Ik kreeg de raad om beroeps te doen: tuinbouw in VITO. Ik ging er naar een proefdag en voelde al direct aan mijne rekker ‘dat is hier niets voor klein Arnoldje’, die zal hier niet floreren. Ons mama gaf les in VTI Spijker een goede school maar ze wilde liever niet dat ze les moest geven aan haar kinderen. Dus schoolliepen in het VTI zat er niet in No Way. Uiteindelijk werd het de kunsthumaniora in Maris Stella in Malle, een school in een groene omgeving en een beperkt aantal leerlingenVooral meisjes, want met jongens in de klas heb ik het nooit gehad. (lacht) Mijn vroegere IKO leerkracht Ilse Michielsen deed mee de inschrijvingen….mijn keuze was snel gemaakt.
Voor mijn hogere kunstopleiding ging ik ook eerst op zoek naar een school die me aansprak. Het werd Hasselt, eveneens een school in een groene omgeving. Dat Inge Sijsmans, ooit mijn leerkracht in het IKO er haar studies had gedaan en het feit dat men er tijdens een kijkdag Hoogstraatse aardbeien aanbood, heeft mijn keuze misschien ook beïnvloed.
Na Maris Stella, een uniformschool, ging in Hasselt een wereld voor mij open. De eerste docent die ik er tegenkwam had een netteke over zijn hoofd, een legging tot aan zijn knieën, een buideltas en een zwart marcelleke aan. ‘Kom jij hier kunst aanleren”, zei hij met hoge stem. Ik was direct verkocht.
Ik volgde er de opleiding vrije grafiek. Na mijn bachelor ging studeerde ik een jaar in Finland om daarna in Hasselt mijn master af te werken. Van grafisch kunstenaar evolueerde ik meer naar conceptueel- of installatiekunstenaar. Met mijn eindwerk won ik de ‘Kunst in Limburgprijs’ waardoor ik onder andere tentoon mocht stellen in een galerie in Maastricht. Ik kreeg dus wel kansen, maar ons mama zei ‘nu heb je uw diploma, nu is het tijd om thuis wat mee af te dragen’. En daar stond ik dan met mijn masteropleiding kunst, in een arbeidsmarkt waar daar niemand om vraagt… Later zou ik in Tilburg een master kunsteducatie volgen, mijn interesse in beleidsvorming voor kunstenaars en dus de match tussen kunst en politiek was voorgoed gewekt.”
Brood op de plank
“Maar zelf ben ik dan voor de intercommunale Waasland gaan werken als participatiemedewerker. We moesten klimaatplannen maken voor alle gemeenten. Een heel toffe job en ik verdiende wat centen om kunst te kunnen maken. Maar goed, de sfeer en het concept van zo’n intercommunale was nu niet meteen iets voor Arnold Wittenberg en na acht maanden hield ik het er voor bekeken.
Iets later kwam ik toenmalig minister van cultuur en jeugd Sven Gatz tegen op een nieuwjaarsreceptie van de VLD in de Bozar in Brussel Nu pas ik niet meteen in het profiel van een VLD ‘er - glad geschoren, met een hemdje in een strak tweedelig pakske. Daardoor vroeg iedereen me de weg naar de refter of naar de toiletten. Ze dachten dat ik dus een werknemer was i.p.v. een partijlid (lacht). Maar goed.
Iets later was er een vacature voor zijn kabinet. Ik paste met mijn cultuuropleiding en mijn ervaring helemaal in wat men zocht. Ik had immers ook ervaring als lid en later als leider bij JNM (Jeugdbond voor Natuur en Milieu). De kabinetschef vroeg wat ik wilde verdienen. Toen ik verlegen een bedrag noemde, zei de man ‘als het dat maar is’… In mei 2016 ben ik er begonnen.”
Voor de mannen
“Dat ik homo was, heb ik pas laat ontdekt. Tot in het vierde middelbaar had ik dat helemaal niet door. Ik was goed bevriend met Ellen Van Dun, die ook in Maris Stella zat maar op een bepaald moment weg ging naar het Heilig Graf in Turnhout, waar alles kon. Bij haar afscheid gaf ze me een collage met van alles op en centraal een man. Ik zeg ‘wat is dat hier’. Daar zal je nog wel achter komen, zei Ellen. Ik begreep er niks van, tot we met de jeugdbeweging op reis gingen en iemand mij er op wees dat ik mannen nakeek. Ik had dat gewoon niet door, maar al de anderen wel natuurlijk.
Ik was daar ook echt niet mee bezig. Maar op een bepaald moment reed ik dan toch eens naar Antwerpen naar een homoboekhandel en kocht daar een boekske met zo’n invullijst met vragen… ja, nee, ja. Je kent dat wel. Op het einde van de rit wist je dan hoe het zat. En ja, de conclusie was duidelijk. Ik hoorde bij de club. Ik vertelde het tegen mijn beste vrienden.. ‘Eindelijk’, zeiden die, ‘het kan toch niet dat jij ooit met een vrouw zou afkomen zeker’. Ik was toen 16 jaar en heb er aanvankelijk thuis maar niets van gezegd.
Maar toen, in 2012 kwamen de verkiezingen eraan. Ik zei thuis ‘ik moet twee dingen zeggen: ik ben homo en ik ga opkomen met de verkiezingen’. Ons mama zei ‘ik verschiet van geen van de twee… en ik heb gewonnen! Toen je geboren werd, pakte ik u vast en ik zei ‘dat wordt later een homootje’. Ze sloot toen met vrienden een weddingschap af en nog diezelfde avond stuurde ze die mensen: Ik heb gewonnen, hij heeft het zojuist verteld.”
De grote uitdaging
“Mijn vrienden waren op de hoogte, thuis wisten ze het ook, maar de grote uitdaging moest dan nog komen. Ik moest het toch ooit tegen ons bomma en onze bompa vertellen. Dat heeft nog jaren geduurd. Dat was niet zo simpel. Om een lang verhaal kort te maken: op de Nederlandse radio 3FM was er een programma ‘het glazen huis’. Daar moest je rond nieuwjaar je goed voornemen voor het volgende jaar kenbaar maken. Ik beloofde dat ik tegen bomma en bompa zou vertellen dat ik homo ben.
Begin december bellen ze me op met de vraag ‘en hoe zit het, we bellen u binnen twee weken terug’. Ik zeg ‘verdorie, nu moet ik er wel werk van maken. En dat was moeilijk, dat was écht moeilijk. Voor ons bomma minder, maar voor onze bompa… De rest van de familie wist het wel, of schrokken niet, maar bomma en bompa hadden het totaal niet door. Voor bompa was het heel moeilijk, in de familiekring en bij vrienden waren er wel enkele, maar nu plots zijn eigen kleinkind, degene met dezelfde voornaam, waar hij zoveel mee optrok. Het toekomstbeeld dat ouders / grootouders voor ogen hebben; verandert dan ineens wel hé.
Toen ons bomma na haar hartinfarct in het ziekenhuis lag en we altijd samen naar de kliniek reden, heb ik bompa pas echt als mens met emoties leren kennen. Voordien was hij altijd de burgemeester geweest. Toen bomma dan gestorven was, was er even sprake dat ik een woonst zou maken op de zolder van bompa. Dan konden we de badkamer en den bureau delen en had hij altijd gezelschap. Maar omdat de kans bestond dat er ooit een vriend en kinderen zouden bij komen, is dat niet doorgegaan..”
Voorlaatste plaats
“Momenteel is actief aan kunst doen voor mij ver weg. Ik hou niet van half werk. Als je voor kunst gaat, doe je dat 100% en in de politiek is dat niet anders. Mijn grote voorbeeld in de kunst is Joseph Beuys, kunstenaar en oprichter van de Duitse groenen. Hij ging voor de politiek, maar zijn tussenkomsten waren vaak haast performances.
Toen ik de eerste keer bij de verkiezingen in 2012 opkwam, was dat voor mij eerder toevallig. Marcel Verschueren, Herman Snoeys en tante Marie werkten aan een vernieuwing van de partij. Op een bepaald moment vroeger ze mij om bij dat groepje bij te komen, om ook visueel en communicatief een sterke campagne te hebben. Waarna Marcel Verschueren na enkele weken aan mij vroeg om mee op de lijst te staan. Nu, als je al een jaar aan de campagne aan het sleutelen bent is die stap natuurlijk niet zo groot.
Ik heb er met bompa over gesproken en die heeft me toch gewaarschuwd. ‘Arnold zei hij, de politiek kan hard zijn. Er kunnen ook deuren dicht gaan en daardoor werkt het soms ook negatief’. Maar goed, ik was toch al de kleinzoon van.., waardoor de stap hoe dan ook minder groot was.
Ik stond op de voorlaatste plaats, dus zo goed als onverkiesbaar. Maar ik kreeg tot mijn verbazing 360 voorkeurstemmen en ik werd verkozen. Had ik vijf stemmen minder gehad, zat ik nu wellicht niet in de gemeenteraad en was ik waarschijnlijk éclairkens aan het bakken. Ik was er toen 19 jaar en kon door mijn studies in Finland pas een half jaar later zetelen en dan nog in de oppositie. Dat was echt niet tof, elk idee werd de grond in geboord en dan kan je daar eigenlijk niks gaan doen.”
Energie
“Ik wou er dus de brui aan geven, maar kreeg net toen de kans om bij Sven Gatz te werken. Daar ondervond ik dat politiek ook anders kan. In het kabinet kon ik politiek in zijn context plaatsen, anders was ik uit de raad gestapt en was het voor mij wellicht het einde van mijn politieke carrière geweest. Eenmaal zo ver kon ik binnen de partij mijn ding doen en focuste me op het verenigingsleven en cultuur. En zeer belangrijk, ik haalde mijn energie door onder de mensen te komen.
Bij de verkiezingen in 2018 stond ik als lijstduwer in de eerste kolom en bompa als lijstduwer in de tweede kolom. Twee visueel aantrekkelijke plaatsen. De uitslag was veel beter dan verwacht, voor de partij en zeker voor mijzelf. Ik ging van 360 plots naar meer dan 1.200 voorkeurstemmen. Dat was echt schrikken, ik was helemaal van de kaart. Ondertussen waren Marc Van Aperen, Herman Snoeys en Katrien Brosens als onderhandelingsteam op pad en was de coalitie een feit.
Jos Martens en ik werden opgetrommeld en de bevoegdheden werden verdeeld. Dat cultuur mijn bevoegdheid zou worden, stond als een paal boven water. Toerisme, verenigingsleven, vrijwilligers en buurten sluit daar mooi bij aan. Voor sport lag dat anders, dat werd op de avond na de verkiezingen besproken en kwam bij mij terecht, net als ICT omdat ik tijdens de vorige legislatuur in de commissie zat.
Het eerste wat ik deed, was contact opnemen met mijn voorgangers. Ik sprak met Roger af voor sport, met Jef Vissers voor cultuur en met Lieve Jansen voor de BiB. Ik had ook graag met Tinne over Wortel-kolonie gesproken omdat ik dat dossier ook overnam, maar dat lukte helaas niet. Zulke gesprekken waren zeer interessant. Je krijgt een brok geschiedenis mee, je wordt als het ware een tandem en toch kan je je eigen accenten leggen. Veel dossiers zoals De Mosten en de gymzaal gaan al tien jaar of langer mee. Begin er maar aan als nieuwkomer.”
Bastion
“Ondertussen moest de Vlaamse regering nog een jaar gaan. Sven had gevraagd dat alle medewerkers op post zouden blijven, ook al werden ze ergens schepen of wat dan ook. ‘Nog vervangers zoeken voor één jaar was moeilijk’, zei Sven ‘en zo’n regeringsvorming moet je toch eens meegemaakt hebben. We hadden twee jaar gewerkt aan een nieuw decreet sociaal culturele verenigingen, dat was unaniem door meerderheid en oppositie goedgekeurd. Maar bij de vorming van de nieuwe Vlaamse regering viel het van tafel. Sven was ondertussen minister van onderwijs, meertaligheid en begroting in Brussel en wij kregen Lydia Peeters nog een enkele maanden als minister van cultuur.
Ons kabinet telde 40 medewerkers, inclusief secretariaat en chauffeurs. Een aantal werkten voor cultuur, andere voor Jeugd, voor Brussel en voor media. Dat is een klein kabinet omdat de bevoegdheid cultuur altijd ergens onderaan bengelt. Het was ook een atypisch kabinet. Vaak werken er allemaal mensen met een partijkaart, maar dat is echt niet nodig. Zeker niet op het kabinet cultuur, want zeg nu zelf, liberalen met een culturele achtergrond… ga ze maar zoeken hé. Een goed netwerk is het voornaamste en belangrijker dan de kleur. Waar moet ik zijn voor wat. Wij zaten daar echt niet in een blauw bastion.”
150 per uur
“Ik werkte als junior onder een raadgever en deed alle beleidsvoorbereidend werk voor cultuur en jeugd. In de zomer schreven we onze beleidsbrief inclusief een financiële tabel en een jaarplanning. De administratie, een 100 man die buiten het kabinet staan, komt daarna met concrete dossiers. Het was aan ons om te controleren of ze al dan niet pasten binnen het beleid en de financiële mogelijkheden.
Vervolgens moesten we de dossiers voorbereiden voor de minister, zodat die in de betrokken commissie op alle vragen kon antwoorden in de hoop om er zowel meerderheid als oppositie achter te krijgen. Want in de commissies worden meestal de beslissingen genomen, tenzij men er niet uitgeraakt, dan moet de ministerraad de knoop doorhakken. Soms is het dan frustrerend als een decreet waaraan je maanden hebt gewerkt er toch niet doorgeraakt.
Voor een kabinet werken is bijzonder boeiend en leerzaam, maar het is werken tegen 150 per uur. We moesten altijd bereikbaar zijn, onze GSM stond altijd aan. Ik denk dat het de beste leerschool voor een politieker is. Van mijn bompa leerde ik wat politiek op persoonlijk vlak betekent: je bent nooit thuis en noem maar op. Op het kabinet leerde ik het inhoudelijke aspect. Sven heeft me altijd gezegd ‘Arnold er bestaat geen oppositie. Je moet u altijd kunnen inleven in de replieken van anderen’. Een goede houding, waar ook ik achtersta.
Op het einde van een regeerperiode valt zo’n kabinet uit elkaar. In principe worden dan alle medewerkers werkloos. Een enkeling krijgt een job in de administratie. Van ons kabinet heeft Sven vier medewerkers meegenomen naar zijn nieuwe functie, vier anderen konden mee met Lydia Peeters. Er zijn nu nog altijd een aantal medewerkers die zonder werk zitten.”
Gekleurd truike
“Na Brussel koos ik heel bewust fulltime voor Hoogstraten. We hebben een serieus meerjarenplan met heel wat uitdagingen in cultuur en sport. Wat mijn bevoegdheden betreft, probeer ik om wat ik van Sven leerde ook door te trekken in Hoogstraten.
Neem nu de nominale toelagen aan de parochiezalen. Die krijgen al enkele jaren een investeringsbedrag. Zaal Cecilia kreeg dat niet en ik zie niet direct wat de culturele en maatschappelijke meerwaarde van een parochiezaal is vergeleken met Cecilia. Dus schreven we met de diensten een nieuw reglement. Voor dat dat naar de raad gaat, roep ik altijd de fractieleiders samen om te kijken wat goed is en wat beter kan. Elk gemeenteraadslid kan een goede inbreng hebben.
In dit dossier bracht Johan Vermeeren een goede verbetering aan. Die houding moeten we ons eigen maken. We moeten zo leren werken of je wordt tijdens de raad in je hemd gezet, zoals mijzelf overkwam tijdens de eerste gemeenteraad rond het reglement van de cultuurraad.
Zoals de raad nu werkt, dat is niet OK, dat moet veranderen. Je zit daar samen met 27 mensen die allemaal het beste voor Hoogstraten willen. Ze zouden allemaal hun gekleurd truike moeten uitdoen en samenwerken. Daar moet zowel de meerderheid als de oppositie toe bereid zijn. Als de huidige partijen, ook nationaal, op de eerste plaats partijpolitieke spelletjes spelen, gaan ze samen op korte termijn enkel de extremen versterken.”
Vollenbak smijten
“Waar mijn toekomst ligt, weet ik niet en dat is maar best ook. Je moet vandaag leven. Vandaag ben ik schepen en daar moet ik mijn uiterste best voor doen. Ik moet me nu vollenbak smijten om te realiseren wat er nu gerealiseerd moet worden. Voor de rest zien we wel. Je mag nooit focussen op een functie. Niets is trouwens zo onzeker als de politiek.
Ik moet om de zes jaar gaan solliciteren bij de bevolking. Dan is het afwachten of ik een goed rapport krijg of niet. Dan volgt de vraag waar ik terecht kom en welk gewicht ik daar heb. Als je alleen maar strategisch denkt: daar wil ik geraken, dan denk ik dat je zot wordt in je kop. Misschien heb ik binnen enkele jaren geen job meer. Ik weet niet wat ik dan zal doen. Misschien in een café gaan staan of éclairkes gaan bakken. Ik zal dat dan wel zien.”
IJsblokje
“Ooit vroeg men mij, met welk object ik mezelf zou vergelijken. Ik heb altijd gezegd ‘met een ijsblokje’. Een ijsblokje heeft de pretentie om een perfecte kubus te zijn, maar dat is het niet: het smelt. Je moet jezelf bewust zijn van je nietigheid, dat vind ik heel belangrijk.
Ik ben nu wel schepen… ja, en dan. Als ik met mensen door de gangen van het stadhuis loop, wijs ik hen altijd op de figuren die daar aan de muur hangen. Anton de Lalaing en Elisabeth van Culemborg zijn misschien uitzonderingen, maar al de anderen zijn vergeten. Gesmolten ijsblokjes. Vergeten en als ze het nu nog niet zijn zullen ze het worden.
Misschien heeft mijn kunstopleiding me dat inzicht van vergankelijkheid meegegeven. Door zo’n opleiding bekijk je alles net iets vanuit een andere invalshoek. Wie is Arnold Wittenberg nog binnen 100 jaar?” (fh)