34 minute read
Sabine Vermeiren schreef een hartverwarmende brief “aan alle Lena’s”
Einde juni, tijd van de proclamaties, trok een bericht over ene Lena die net als zovelen haar diploma mocht ophalen heel veel aandacht op de sociale media. Daarna nog meer aandacht toen een brief ‘Aan alle Lena’s’ in Het Laatste Nieuws (HLN) verscheen. In dit nog prille schooljaar heeft die nog niks aan waarde ingeboet als verplicht leesvoer voor alle ouders, kinderen en leerkrachten…
Die brief is van de hand van Sabine Vermeiren, mama van Lena, al vele jaren reporter van HLN, én geboren en getogen in Meer. Ze woont er, na omwegen langs Antwerpen, Sint-Niklaas en Brecht, in de grootouderlijke boerderij op Hoogeind. Over haar brief, haar weggaan en terugkomen naar Meer en over haar boeiende job als reporter hadden wij een lang gesprek met haar. En dat werd een meer dan fijne kennismaking met een gedreven journaliste.
Een staande ovatie…
Deze brief verscheen eerder in Het Laatste Nieuws.
Aan alle kinderen die straks een A-attest krijgen: proficiat. Aan alle kinderen voor wie het anders loopt: ook proficiat. Deze brief is voor jullie.
Sta me toe dat ik vertel over Lena. 20 jaar en een pracht van een mooie, jonge vrouw. Iemand met veel talenten en een goed stel hersenen. Maar met ook: een paar leerstoornissen. Dyslexie. Dyscalculie. Waardoor studeren voor Lena, al vanaf maan-roos-vis, een moeilijk verhaal is geweest. Van BSO naar TSO, weer terug naar BSO: het traject van Lena is niet fraai. Toen leeftijdsgenoten hun honderd dagen vierden, zat zij in het vierde. En toen vriendinnen in Leuven proefden van het studentenleven, forceerde zij zich, duwend op de fiets, elke ochtend naar haar middelbare school om er te gaan knokken voor punten en te gaan vechten voor een toekomst. Háár toekomst.
Waarom vertel ik over Lena?
Omdat ze mijn dochter is en omdat ze gisteren haar diploma secundair onderwijs behaalde. En omdat ik weet dat er veel Lena’s zijn: jongens en meisjes voor wie het middelbaar geen feest is. En die nooit eens het applaus krijgen dat ze verdienen.
In een ideale wereld is de school je bondgenoot. De plek waar je ontdekt in welke dingen je goed bent. Waar je jezelf ontplooit. Waar je steun krijgt. Elke school beweert die school te zijn, maar soms loopt het ook anders en voelt de school niet als een bondgenoot, maar als een tegenstander. Omdat je jezelf er een vreemde voelt. Omdat je er niet wordt afgerekend op je talenten. En omdat je wel roept, maar niet gehoord wordt. Wéét: dat ligt niet noodzakelijk aan jou.
Je had de pech om in een systeem te belanden dat nog te vaak de focus legt op punten en te weinig op talenten. Voor kinderen die alle juiste vakjes aanvinken, kan dat systeem werken. Maar voor jou niet. Dat heb je gezegd. Je bent er kwaad om geweest. Je hebt ervoor gehuild. Maar al had je het nog honderdduizend keer vaker gezegd, je kon er niks aan veranderen. Een systeem omverwerpen - hoe dapper jij ook bent, want dat bén je: daar heb je een leger voor nodig. Dat heb je geleerd bij geschiedenis. Of als je in het beroeps zit: bij mavo.
In dat systeem - o, wat vervloek ik het - kunnen leerkrachten het verschil maken. Door, ondanks de vakjes en de starre puntentelling, een blind vertrouwen te hebben in jou. Door te luisteren naar jou. Door te willen weten hoe het écht met je gaat. Ik hoop dat jij die leerkrachten tegenkomt. Een meneer De Bruyn. Een mevrouw Vermeiren. Een meneer De Vriendt. Een meneer Gillis. Dat neemt niet weg, want dat wéten we, dat je op het einde van de rit alles helemaal alleen moet doen. Maar onderschat hun rol niet. Het zijn zij die jou er, met de juiste woorden, door zullen trekken. En die nog altijd met je zullen meekijken als de rest het al lang heeft opgegeven. Want ook dát zal je helaas meemaken. Sommige leerkrachten zullen je opgeven. Niet elke leerkracht is er één voor in de geschiedenisboeken. Nooit zou dat ten koste mogen gaan van jou. Maar het gebeurt soms wel. Daarmee richten die leerkrachten schade aan. Omdat ze uitgeblust zijn. Of zijn verzwolgen door ’het systeem’. Of gewoon geen zin meer hebben. Of denken dat maar één vak ertoe doet: het hunne. Voor de leerkrachten die zich daarin menen te herkennen, of nog erger, voor zij die zich er niet in herkennen, maar het wel zijn: dat de zomervakantie introspectie mag brengen.
Over je ouders: vergeef het hen als ze soms niet weten hoe ze met jouw moeilijke traject moeten omgaan. Ze doen ook maar hun best. Jij zoekt, maar dat doen zij ook. Soms doen ze dat goed, soms niet. Maar altijd en zelfs wanneer het niet zo voelt: met de beste bedoelingen.
Weet dat we je hebben gezien. Al die keren dat je ’s avonds zat te studeren of net niét studeerde omdat het niet meer ging. Of omdat je je niet meer kon focussen. Of omdat het te moeilijk was. Of de keren dat je zo hard je best had gedaan, maar het op de toets niet lukte. Of dat je lag te huilen in bed en niet begreep waarom de dingen voor jou niet even vlot gaan als voor je vrienden. We zagen je.
Lena behaalde, na acht jaar zwoegen en een extra zevende jaar, haar diploma secundair onderwijs. In september start ze met een bacheloropleiding. Komende uit het BSO is dat knap. Daarom ook even dit: wie meewarig en denigrerend wil doen over BSO-leerlingen: láát het. Het helpt niet. Schrijf ze niet af, blijf hun talenten zien en geef hen vleugels als ze groot willen dromen. Want ze kunnen iets.
Voor alle Lena’s: een dik, vet, groot applaus.
Omdat het vandaag ook eens over jullie mag gaan.
A-attesten zijn prachtig. Ze doen het goed op Facebook - en echt waar, dat is iedereen gegund. Maar er zijn er ook andere. En die verdienen óók dat podium.
Een groot applaus, dus.
Of maak daarvan: een staande ovatie. (Sabine Vermeiren)
De brief
Het is nooit een uitgekiend plan geweest dat ik die brief zou schrijven, dat is eigenlijk maar heel impulsief gebeurd. De avond van Lena’s proclamatie schreef ik een Instagram-post voor mijn “inner circle”: grosso modo de inhoud van de brief, maar dan veel gebalder, veel korter. Natuurlijk lazen een aantal mensen op het werk die post en ik had bijna onmiddellijk de hoofdredacteur aan de lijn: “Kunnen we hier niks mee, véél mensen gaan dit herkennen…” En dus zei ik: goh ja, dat was nooit het objectief, maar waarom ook niet? Een uur later stond de brief op mijn scherm - meer tijd had ik trouwens ook niet, want ik moest naar die proclamatie. Maar eigenlijk zat hij al jaren, en zonder dat ik het wist, klaar in mijn hoofd.
In 25 jaar journalistiek heb ik nooit zoveel reacties gekregen als op die brief. Mijn mailbox puilde uit. Honderden lezers hebben me hun persoonlijke verhaal gestuurd. ‘Onze dochter zus’ en ‘onze zoon zo’. Héél veel felicitaties ook voor Lena. Ontzettend overweldigend allemaal. Er zaten ook heel wat scholen en leerkrachten tussen. Eén leerkracht zelfs die zei ‘ik heb je brief al opgehangen in de leraarskamer’.
Herkend
Er zijn ook een aantal mensen die ik heel nadrukkelijk niét heb gehoord. De leerkrachten, bedoel ik dan, waarvan ik vind dat ze in het traject van Lena tekort zijn geschoten. Maar dat hoeft ook niet, wat gebeurd is, is gebeurd en daar moeten we mee verder. Ik hoop alleen dat ze voor zichzelf de denkoefening maken. Waren hun overwegingen juist toen ze zich blind staarden op één of twee punten? Hebben ze gehandeld uit een soort van blinde loyaliteit naar hun school toe? Waren ze misschien te gefocust op hun eigen vak om nog het bredere plaatje te zien? En méénden ze het wel, toen ze zeiden dat mentaal welzijn belangrijk is? De brief is nooit bedoeld om na te trappen, maar om de aandacht te vestigen op een breder probleem. Het gaat niet over Lena, het gaat over al die kinderen over wie nooit iets gezegd wordt en die groep is groot. We zijn in ons schoolsysteem, heel erg gefocust op alles wat goed moet gaan. Ga naar een oudercontact, het eerste waar de leerkracht je mee confronteert is het behaalde of het dreigende tekort. Ik versta dat zo’n tekort aandacht vraagt, maar zullen we misschien ook even kijken naar wat wel goed gaat?
We focussen veel te weinig op mentaal welzijn van kinderen. Scholen toeteren hard over zorgbeleid en over ‘iedereen goed in z’n vel’, maar ik heb de indruk dat dat soms maar een kwestie van windowdressing is. Een goed verkoopsargument om leerlingen te recruteren, maar wanneer het aankomt op acties of op daadkracht, wordt het stil. Wat ik óók heb zien gebeuren, is: veel goeie wil, maar interne weerstand. Er zijn scholen die echt inzetten op zorg. Maar een zorgbeleid kan pas slagen als een integraal lerarenkorps mee is met dat beleid en dat is niet altijd zo. In een lerarenkorps durven wel eens hardleerse sujetten zitten die er het hunne van denken. Of die zo erg gefocust zijn op hun eigen vak dat ze in een soort van tunnelvisie komen te zitten, ver weg van de realiteit die voor hen staat in de vorm van een kwetsbaar kind. En dan sta je daar als school met je zorgbeleid. Dat is ontzettend jammer. Want daarmee hypothekeren die leerkrachten alles waar hun school voor wil staan.
Dat moment in juni, toen Lena haar diploma behaalde, was het enige moment waarop ik die brief kon schrijven. Had ik dat een jaar geleden gedaan, dan had het geleken alsof ik natrapte. Het zou te giftig hebben geklonken. Het spreekt voor zich dat ik het haar eerst heb gevraagd. Haar ‘ja’ was een absolute voorwaarde, maar ze was helemaal mee. Dat vind ik nog altijd knap van haar. Want uiteindelijk toont ze zich, voor een potentieel publiek van om en bij de twee miljoen lezers, heel erg kwetsbaar. Gelukkig heeft ze er alleen maar hele fijne reacties op gehad. Ook zij heeft van honderden lezers mails en berichten gekregen.
Af Meer
DHM: Wie is Sabine Vermeiren?
Ik ben geboren en getogen in Meer, op Hoogeind, 200 meter van de plek waar vandaag nog altijd mijn ouders wonen, Corneel Vermeiren en Joanna Aerts. Ik heb het voorrecht gehad om te mogen opgroeien in een heel warm nest met twee broers. Mijn ouders deden tuinbouw, dat was in mijn omgeving heel gewoon, het was pas achteraf dat ik een enorme fierheid heb gevoeld over de verbetenheid waarmee ze dat parcours hebben afgelegd: het harde werk, de toewijding, de precisie en de liefde waarmee ze dag in, dag uit in die serre werkten. En altijd met de glimlach.
Ik heb opgroeien ‘op den buiten’ soms wat dubbel gevonden. Als kind? Heerlijk! Ik zat in de Chiro, ik kende iedereen in mijn dorp, in elke straat voelde ik me thuis en die geborgenheid vond ik van onbetaalbare waarde. Maar diezelfde geborgenheid werd later ook net de keerzijde. Bij het opgroeien werd dat kleine dorp van 3500 inwoners soms wathoe zal ik het zeggen - beklemmend. De wereld riep, ik voelde dat er veel te ontdekken was en moest m’n vleugels uitslaan. Dat heb ik ook gedaan, maar waar ik ook woonde, of wat ik ook deed, één ding bleef en dat waren de vriendschappen. Mijn chirovriendinnen van toen - we zaten samen in de leiding - zijn nog altijd mijn besties, mijn rotsen in de branding, mijn vaste bakens. Hen zien, dat is, ook vijfentwintig jaar later, nog altijd ‘thuiskomen’.
Mijn man is Jorn Van Besauw, afkomstig van Sint-Niklaas, en chef sport van HLN bij DPG Media. We hebben elkaar zo’n drieëntwintig jaar geleden op de werkvloer leren kennen: hij was eindredacteur, ik was journalist. Later heeft hij wel eens gewisseld van werk - hij was hoofdredacteur van Menzo en van P Magazine en heeft ook een paar seizoenen gewerkt voor ‘Den Antwerp’ - maar keerde uiteindelijk terug naar daar waar het allemaal begonnen is voor ons: Het Laatste Nieuws en DPG Media. Jorn stuurt de sportredactie aan, hij volgt dus constant de actua op. Voetbal, wielrennen, tennis, andere sporten: het is elke minuut van de dag kijken wat er beweegt, hoe daarover bericht moet worden en wie dat gaat doen. Hij staat in constant overleg met z’n team.
We hebben samen 4 kinderen. Onze oudste dochter Lena is 20, Tijs is 19, Servaas is 16 en Korneel is 13. Lena staat op het punt om naar het hoger onderwijs te gaan, ze gaat Toegepaste Jeugdcriminologie doen. Korneel zit op het Klein Seminarie, Servaas op Mariagaarde. Tijs doet hoger onderwijs in Kortrijk, hij volgt er Digital Arts & Entertainment en zit op kot.
Een puzzel
We woonden eerst in Antwerpen, een tijdje in Sint-Niklaas, en vijftien jaar in Brecht. Brecht is een ontzettend fijn dorp, we hebben daar graag gewoond. We hadden een tof huis, centraal gelegen, zicht op de kerk, toffe buren, maar de kinderen groeiden op en we merkten dat de noden veranderden. Met vier tieners in huis, waaronder twee voetballers, snakten we naar extra ruimte en een grotere tuin. En ook zelf begon ik gaandeweg de noodzaak te voelen om dichter bij mijn ouders te zijn.
Al veel jaren ervoor hadden Jorn en ik stiekem ons oog laten vallen op de oude boerderij van mijn grootouders op Hoogeind. Telkens we er voorbij reden, keken we naar elkaar, wisselden we een blik van verstandhouding uit en zeiden we tegen elkaar: ‘Misschien ooit. Later.’ Maar toen we halfweg de veertig waren en we het huis in Brecht ontgroeid leken te zijn, zeiden we tegen elkaar: ‘Later, wanneer is dat eigenlijk? Misschien is dat wel nu.’ En zo vielen plots alle puzzelstukken in elkaar. Soms moet je springen en dat hebben we toen, eigenlijk nog behoorlijk impulsief, gedaan.
Waardoor ik dus, op mijn 45, opnieuw terecht kwam in het dorp waar ik was opgegroeid. Al was dat natuurlijk hetzelfde dorp niet meer. Er waren mensen weg, er waren mensen bijgekomen. Heel dubbel allemaal. Vertrouwd langs de ene kant. Maar evengoed was ik een nieuwkomer die het allemaal weer te ontdekken had. Door corona is die herontdekking er pas gekomen met enige vertraging. We verhuisden net voor de eerste lockdown naar Meer, waardoor we, net als iedereen, een hele tijd in ons kot zaten en geen nieuwe mensen leerden kennen. En toch, als er in Meer iets te doen is, merk ik duidelijk dat ik hier geboren ben, dat ik erbij hoor.
Het dorp Meer is op de ene of andere manier, en zonder dat ik mij ervan bewust was, aan mij blijven trekken. Op mijn 20e te klein en te bekrompen. En vandaag alles waar ik nood aan heb. Ik vind dat een bijzondere vaststelling: dat de dingen waar ik toen van ging lopen, dezelfde dingen zijn waar ik vijfentwintig jaar later voor terug kwam. Het geborgene, het wijdse, de rust, het tragere tempo - wetende dat mijn werkomgeving zich situeert op de drukste nieuwsredactie van het land: met het ouder worden kwam er een hernieuwde waardering voor.
Hangplek
DHM: En de kinderen, want die zijn niet “af Meer”?
Die hebben op de verhuis, zoals te verwachten was, gemengd gereageerd. Al zagen ze gelukkig ook wel de opportuniteiten. Van de oude schuur achter het woonhuis hebben we een hangplek gemaakt voor hen en de vrienden, met een bar, zetels, muziek. Erachter ligt een groot grasplein om te voetballen met twee oude originele goals van ‘den Antwerp’. Ik heb niet liever dan dat het hier volstroomt en dat de kinderen daar met hun vrienden samen zitten en zich amuseren. Regelmatig is het instuif en dan blijven ze met z’n tienen of meer slapen. Ze benutten de mogelijkheden ten volle. Dat verzacht de pijn van wat ze hebben moeten achterlaten bij de verhuis. Dat is het leven. You win some, you lose some.
DHM: Zijn ze in Meer bij de Chiro of het voetbal?
Nee, omdat de kinderen het grootste deel van hun jeugd in Brecht hebben doorgebracht situeert een groot stuk van hun sociaal leven zich nog steeds daar. Twee van de jongens voetballen er, Lena is er in de leiding van de Chiro en wordt volgend jaar hoofdleidster. Hun vrienden zitten hoofdzakelijk in Brecht. En dus doen wij nog heel wat ritjes over en weer. Maar dat is oké. Dat hebben we hen zo beloofd bij de verhuis.
DHM: Jullie wonen in de grootouderlijke boerderij?
Sabine met professor Stefaan Lievens, intussen overleden. Hij was professor psychologie aan de UGent. Samen schreven ze in 2014 het boek ’Van In Team naar Intiem’ over liefde op de werkvloer: een semiwetenschappelijk werk over wat er gebeurt als twee mensen op het werk een relatie beginnen.
Ja, ze staat hier al van in 1891: een langgevelhoeve met een beschermd karakter. We hebben er behoorlijk wat werk aan gehad. De plek waar we nu zitten voor dit gesprek was de koeienstal, nu is dat een tweede leefruimte met een grote tafel waar we met twintig aan kunnen zitten voor feestjes of als de vrienden afkomen. De schuur, hier achter het huis, was er zeer slecht aan toe. We hebben ze in de oorspronkelijke staat hersteld en hebben daarbij zoveel mogelijk originele elementen gerespecteerd. Het turfhuis, dat loodrecht op de twee andere gebouwen staat, heeft een nieuw dak gekregen. Zowel het turfhuis als de schuur hadden we ook kunnen afbreken - het waren ruïnes - maar we vonden dat het dan niet meer dezelfde boerderij zou zijn. Het was belangrijk voor ons dat zowel de buitenkant, het totaalaanzicht en de compositie behouden bleven. Om zo ook het landelijke karakter te vrijwaren.
Mijn ouders wonen hiernaast. Ze worden een dag ouder, maar zijn allebei gezond. Ik heb twee oudere broers. Herman is uitgeweken naar Malle en Peter naar Sint-Lenaarts. Toen Jorn en ik mijn ouders vertelden dat we de oversteek wilden maken van Brecht naar Meer, schrokken ze daar aanvankelijk van. Ze hadden nooit geweten dat het al jaren onze stille droom was - ik had het ook nooit hardop willen uitspreken - maar ik vind het heel fijn om dichtbij te wonen. Ik spring regelmatig bij hen binnen, we maken het gezellig, we hebben een heel goed contact, en ik vind het fijn om de vinger aan de pols te kunnen houden. Stel dat er op een dag noden zijn, dan zijn we dichtbij. Dat stelt me gerust.
Journalist
DHM: Hoe kwam de journalistiek op je pad?
Al vrij jong heb ik de roep van de journalistiek gevoeld, al kan ik ei- genlijk niet uitleggen waar dat vandaan kwam. Het is niet dat ik iemand kende die het deed of dat het in mijn familie aan de orde was. Ik had wel altijd een passie voor nieuws en voor mensen en was er graag bij als er iets te doen was. Wij hadden thuis een abonnement op de Gazet van Antwerpen, zoals iedereen in die tijd, maar al op jonge leeftijd ontwikkelde ik een eigen smaak en kocht ik al eens een Humo of een andere krant. Zelf schrijven deed ik dan nog niet - op misschien een dagboek na - maar ik was er wel graag mee bezig. Andere kinderen hadden op school een hekel aan opstellen en aan verhandelingen, ik niet, ik hield er net heel erg van. Ik kon het ook goed - spelen met woorden, het ritme van een tekst, de rijkdom van taal. Ik heb ook nooit een probleem gehad met spelling en grammatica, dat noem ik graag mijn gelukje. Er zijn veel mensen die hard worstelen met spelling en dt-regels, ik heb dat niet. Nooit gehad. Bijna alsof het een automatisme is. Weer die voeling met taal, denk ik.
Ik zat op ASO Spijker, ik herinner mij dat er in het zesde middelbaar een infoavond was, georganiseerd door de Rotary en dat er mensen van verschillende beroepen werden uitgenodigd, waar je dan bij mocht aanschuiven om vragen te stellen. Ik was zeventien en ik koos voor de tafel van de journalist, weet ik nog. Het was iemand van De Standaard. Om maar te zeggen: ik wist dan misschien nog niet veel van de wereld, ik wist wél wat mijn vak zou worden.
DHM: Je koos voor een opleiding in die richting?
Er bestond in die tijd nog geen goede opleiding journalistiek - vandaag gelukkig wel - en dus koos ik in de plaats voor de richting “pers en voorlichting” in de Hogeschool Phicom (nu Artesis-Plantijn, red), omdat die optie het nauwst aansloot bij journalistiek. De opleiding was heel praktijkgericht: we leerden artikels schrijven en kregen ook de basistechnieken voor radio en televisie mee. Het waren de succesjaren van Jambers en voor de mediarichting die ik volgde, was dat natuurlijk briljant studiemateriaal. We analyseerden die afleveringen van naaldje tot draadje. Jambers. Wat doet hij? Hoé doet hij dat? Met welke technieken? Waarom werkt dat zo goed? Waarom kijken de mensen hier naar? En wat maakt dit nu zo nieuw? Wat Paul Jambers deed, was baanbrekend werk, een gigantische revolutie in vergelijking met de nieuwsprogramma’s die we gewoon waren. De televisie die we vandaag maken is daarop gekiemd. De snelle televisie. Zo snel dat er nu weer honger is naar vertragingen.
Al tijdens mijn laatste jaar heb ik een sollicitatiebrief gestuurd naar Het Laatste Nieuws, ik mocht vrijwel meteen beginnen als freelancer. Eerst op hele kleine schaal, met twee, drie stukjes per week over Hoogstraten. En toen ik dan eenmaal m’n diploma behaald had, mocht ik vast aan de slag voor editie Kempen. De trein was vertrokken. .
Gulzig
DHM: Kreeg je opdrachten vanuit de redactie?
Nee, ik moest overwegend zelf achter het nieuws aan. Wie in Brussel ging me vertellen wat er zich hier, in Hoogstraten, voordeed? Gelukkig had ik een goeie regiochef, met wie ik goed kon pingpongen en zo werd mijn regio al snel groter. Naast Hoogstraten kwamen er Rijkevorsel en later Merksplas bij. Ik werkte van thuis uit en kwam vrijwel nooit op de redactie. Heel die tijd was ik freelancer. Ik deed mijn werk graag, HLN was er ook tevreden over en dat zorgde er een paar jaar later vóór dat ik de vraag kreeg om de correctionele rechtbank in Turnhout te coveren. Ik had met gerechtelijk nieuws natuurlijk geen ervaring en kende daar allemaal niet zoveel van, maar toch heb ik gehapt. Ik was gewoon heel gulzig, heel hongerig om te ontdekken wat er nog bestond buiten het klassieke regionieuws. En gelukkig ook niet bang. Ik zou het wel leren, redeneerde ik.
Als ik daar vandaag op terugkijk, waren het jaren van hard werken. Mijn regio werd steeds groter en eigenlijk was ik zowat zeven op zeven aan de slag. Ik had intussen ook een gsm - bijna niemand had dat toen, die ondingen waren nog zo groot als een baksteen - en dus was ik ook 24 op 24 uur bereikbaar voor de redactie. Ik werkte avond na avond, altijd was er wel érgens een gemeenteraad. Maandag in Hoogstraten, dinsdag in Ravels, woensdag in Rijkevorsel. En die gemeenteraden konden dúren. Gemeenteraadsleden spinnen hun tussenkomsten graag lang uit, en als journalist moest je blijven zitten, want misschien viel er op het einde nog iets uit de lucht, een ruzietje ofzo. Ongelooflijk saai allemaal, maar ik heb er wél van geleerd hoe dorpspolitiek in elkaar zit. Zoals ik door de jaren in de rechtbank ook van binnenuit heb geleerd hoe justitie werkt. Waardoor ik, op zeker ogenblik, ook langzaam een netwerk opbouwde van magistraten en advocaten. Contacten binnen justitie en politie zijn delicate materie, en zullen altijd delicate materie blijven. Wanneer is iets on the record, wanneer off the record? Wat schrijf je wel? En wat niet? Elk lopend onderzoek is in principe geheim, in hoeverre respecteer je dat? En als je nieuws naar buiten brengt: wat is dan het juiste moment om dat te doen? Hoe dan ook: ik had er intussen een fulltime job aan.
In augustus 2017 bracht Sabine gedurende vijf dagen ter plaatse verslag uit van een aardbeving in Amatrice in Italië. 250 Mensen kwamen daarbij om, 2500 andere verloren hun huis.
Impact
DHM: Je bleef als regiojournalist werkzaam?
Toch een aantal jaren ja. Na een tijdje deed ik ook de ‘faits-divers’, zoals we dat in het jargon noemen: accidenten, diefstallen, moorden, branden. Verschrikkelijke dingen, vaak. Dorpspolitiek of een buurtprotest, allemaal goed en wel, dat had ik min of meer onder de knie, dat kende ik. Maar op een voetpad staan, een half uur nadat daar een moord is gepleegd, dat is nog iets anders. Daar bereidt geen enkele school of handboek je op voor. Het schrijnendste incident is er één van 25 jaar geleden, maar ik herinner het me als gisteren. Het was een vrijdag, ik was van dienst, ik kreeg telefoon, in Oud-Turnhout woedde een brand. Met slachtoffers, dacht mijn bron, maar dat was niet zeker. Een routine-opdracht leek het. Maar dan blijkt het een brand waar drie kinderen in zijn gebleven. De aanblik van dat huis, die ene brandweerman met een kind in z’n armen, de schreeuw van de moeder: zoiets vergeet je niet meer.
In juni ben ik de moeder van die drie kinderen opnieuw gaan opzoeken. De aanleiding was een recente brand, óók met omgekomen kinderen, wat me meteen terug slingerde naar die brand van 25 jaar geleden. We spraken erover in de redactievergadering. Velen herinnerden zich die feiten, niemand kende de afloop, er was nooit nog één letter over verschenen. Woonden die mensen nog in Oud-Turnhout? Lééfden ze zelfs nog? Hadden ze hun leven terug op de rails gekregen? Waren ze überhaupt ooit nog gelukkig geworden? En dus heb ik de moeder gebeld. Ik was heel erg welkom, ze zei dat ik mocht langskomen, ik ben een hele avond gaan praten met haar. Het leven had haar, na dat tragische ongeluk, uiteindelijk nog mooie dingen gebracht. Twee dochters. Veel liefde. Maar ook klappen, want vorig jaar verloor ze haar man. Na drie uur praten namen we afscheid, ik maakte er een stuk van, achteraf liet ze me weten hoe dankbaar ze was want het had haar, alsnog, geholpen bij de verwerking. Ook dát is journalistiek. Luisteren. Zorg geven. Vragen hoe het gaat. En samen de juiste woorden zoeken.
DHM: Al die jaren bleef je ook bij HLN?
Nee, na een tijd had ik van het regionieuws in De Kempen echt wel alle facetten gehad. Hoe tof en hoe belangrijk ik regionieuws ook vond, ik voelde dat dit niet meer mijn toekomst was en ik besloot om te stoppen met de journalistiek en ging in 2002 werken voor een communicatiebureau in Antwerpen. Een heel tof, jong, dynamisch, hip en groeiend bedrijf met goede collega’s. Maar toch.
Als journalist houdt niemand je pen vast, je bericht objectief volgens een aantal deontologische regels. En plots zat ik te werken in een omgeving waar de klant bepaalde wat ik moest schrijven, ik was geen baas meer over de inhoud. Daar is niets mis mee, alleen kon ik dat niet. Ik had die onafhankelijkheid in mijn schrijven nodig. Ik heb er 9 maanden gezeten, tobbend over mijn toekomst. Maar ik was niet gelukkig en ik merkte dat ik het daar ook niet zou worden.
Kermisvogel
Toen had ik simpelweg het grote geluk dat HLN terug aan mijn deur kwam kloppen. Ze hadden iemand nodig voor de stadsredactie in Antwerpen. Daar was een gat gevallen en in de zoektocht naar een oplossing was mijn naam genoemd als iemand die een stuk kan schrijven en de werking van een redactie kende. Antwerpen! Ik was zo blij als een kermisvogel, want dat was exact wat ik wou en zo kwam ik dus terug onder dak bij wat toen nog de Persgroep heette. Op de stadsredactie van Antwerpen ging voor mij een nieuwe wereld open. Voor het eerst kwam ik ook fysiek op een redactie te zitten, aan de Scheldekaaien toen nog. Een prachtige locatie. Ik zat nu tussen de echte ‘grote’ journalisten, het was alsof een droom uitkwam.
Mijn werkterrein was opnieuw ‘faits-divers’, in Antwerpen was dat toch een pak steviger dan in de Kempen. Geen kleine, lokale politiekorpsen meer om mee samen te werken. Wel nieuws rapen in de gangen van het justitiepaleis, dagelijkse persbriefings in de Oudaan, elke ochtend langsgaan bij federale politie en parket. Ik besteedde honderd procent van m’n werktijd aan justitie, en werd vaste verslaggever voor het hof van assisen. Zo’n moordproces volgen van aan de akte van beschuldiging tot aan de strafmaat: dat was voor mij, als journalist, het summum.
Op zeker ogenblik vroeg de hoofdredacteur of ik niet de nationale redactie in Kobbegem wilde versterken. Ja, dat wilde ik diep vanbinnen misschien wel, maar toch zei ik nee. Jorn en ik hadden intussen kinderen en ik was realistisch genoeg om te beseffen dat zo’n overstap niet haalbaar was. Als stadsreporter had ik veel vrijheid, in Kobbegem zou ik die kwijt zijn. De dagen zouden langer zijn, het werkritme hoger, mijn moment zou later wel komen, redeneerde ik. De jaren nadien herhaalde de hoofdredacteur regelmatig zijn vraag, pas in 2012 heb ik ‘ja’ gezegd en eigenlijk alleen maar omdat hij het had over een soort van ‘tijdelijk’ bijspringen. Lang verhaal kort: ik ben gegaan en ben nooit meer teruggekeerd naar de Antwerpse stadsredactie. Het was alles wat ik had verwacht: hard werken, strakke deadlines, grote nieuwsverhalen. Maar voor het eerst voelde ik dat ik echt op m’n plek zat.
Human interest
DHM: Waarover schreef je dan?
Dat varieerde. Binnenland. Buitenland. Economie. Mode. Gezondheid. Human Interest Ik mocht proeven van alles wat er was en mocht uitzoeken wat ik tof vond. Als ik het nu zou vergelijken met voetbal: het was alsof ik van de provinciale competitie recht de Champions League was ingetuimeld. We begonnen de dagen om tien uur met een ochtendvergadering, dat was nieuw voor mij. In het begin was dat slikken. Plots deelde ik de tafel met de grote kanonnen en waren mijn naaste collega’s de goeie schrijvers naar wie ik altijd had opgekeken. De eerste paar jaar op die nationale redactie zijn van goudwaarde geweest. Ik zocht m’n weg, leerde van de besten en al doende ontdekte ik waar ik mezelf in kon onderscheiden: dat bleken de menselijke, diepgravende gesprekken met een zekere psychologische insteek.
Zo evolueerde ik richting het zachte, warme nieuws. Over mensen, emoties, het leven en alle aspecten die daarbij horen. Liefde, schoonheid, hoop. Maar ook verdriet, verlies en ziekte. Als ik iemand ga interviewen, is dat eigenlijk bijna altijd een lang gesprek. Een tafel, twee stoelen, een paar tassen koffie en veel tijd. Goed luisteren. De juiste vragen stellen. Empathisch zijn. En de veelheid aan emoties vangen in de juiste woorden. Sommige journalisten houden meer van het ‘hardere’ werk. Van kritische vragen, tak-tak-tak, de ene na de andere. Ik versta dat, ik heb dat ook een tijdlang gedaan. Maar wat ik nu doe, ligt dichter bij mezelf.
Sinds ongeveer 2,5 jaar maak ik ‘De 16 vragen van De Wachter’. Dat is een interviewreeks waarvoor ik elke week praat met een bekende Vlaming uit politiek, entertainment, bedrijfsleven, topsport, kunst of academische wereld. De reeks is ontstaan omdat we onze eerdere weekendinterviews soms te vrijblijvend vonden. Te gefocust op het akkefietje van de dag, of te oppervlakkig. Waardoor je als lezer al eens op je honger bleef zitten. We konden beter, alleen: hoe gingen we tot een diepgaander gesprek komen? Zo kwam psychiater Dirk De Wachter in beeld. Ik ben naar hem toe gestapt, heb hem gevraagd of hij een vaste set vragen voor ons kon ontwikkelen en dat heeft hij gedaan, het waren er zestien. We zijn nu bijna drie jaar later en dit format is een begrip geworden. Ik werk er quasi fulltime op en heb er intussen zo’n honderd interviews opzitten. De ene week zit ik bij Zuhal Demir, de volgende bij Patrick Lefevere, die erna bij Rudi Vranckx of James Cooke, Hilde Crevits of Natalia… Die afwisseling is er net zo leuk aan.
Zielenroerselen
DHM: Willen mensen echt wel hun hart blootleggen in de krant? De mooiste gesprekken zijn natuurlijk de gesprekken waarbij mensen dat echt doen. Vertellen ze altijd allemaal hun diepste zielenroerselen? Nee. Sommige mensen maken worstelingen mee of hebben trauma’s die ze niet aan de neus van heel Vlaanderen willen hangen en dat is oké. Sommige dingen worden ook uitdrukkelijk ‘off’ the record verteld en zijn dus niet voor publicatie. Mensen huilen ook met grote regelmaat tijdens ‘De 16 Vragen van De Wachter’. Dat is nooit het doel op zich - dat zou een beetje flauw zijn - maar het zegt wel iets over de intensiteit van zo’n gesprek.
De meeste mensen die ik interview voor ‘De 16 Vragen van De Wachter’ hebben met die openheid gelukkig niet zoveel problemen. Ze kennen de reeks, ze weten waar ze zich aan mogen verwachten en ze weten dus dat ik vraag naar persoonlijke dingen. Wie zo’n soort interview liever niet wil: even goed. Niet elk politicus, elke zanger of elke ceo wil in zijn hart laten kijken en dat heb je als journalist te respecteren. De reeks heeft ondertussen een zekere naamsbekendheid en mensen vinden het vaak ook wel een eer dat ze eraan mogen deelnemen. Met zekere regelmaat bieden ze zichzelf ook aan - vooral politici hebben daar een handje van weg - maar ik maak mijn keuzes uiteindelijk volstrekt autonoom en onafhankelijk. Met weliswaar altijd een gezonde mix van profielen voor ogen. Gender, vakgebied en leeftijd: er moet een zekere variatie in zitten. En er moet ook wel een ‘match’ zijn met Het Laatste Nieuws. Onze krant heeft een welbepaald DNA, en het is dan maar aan mij om mijn keuzes te doen rijmen met dat DNA.
DHM: Zie je jezelf in een andere krant of weekblad functioneren, binnen of buiten de groep van DPG Media?
Dat kan, maar ik zie er vandaag de noodzaak niet van in. Er zijn ooit wel gesprekken geweest met andere nieuwsmerken maar telkens voel ik dat ik hondstrouw ben aan HLN. Ik ben dat DNA zo uitgesproken gaan voelen dat ik vrees dat ik in een ander bedrijf of bij een andere titel moeilijker zou aarden. Daar komt nog bij: DPG Media is voor mij altijd al een heel goede werkgever geweest. Ik werk graag binnen het bedrijf, voel de krant goed aan, heb fijne collega’s, krijg een supergrote vrijheid in mijn werk en ik mag doen wat ik graag doe. En dus moet ik nog altijd de eerste reden vinden om weg te gaan. Dus nee, laat mij maar zitten waar ik zit. De sector evolueert snel, het is soms een grillig landschap, geef mij dan maar dat hele grote, stabiele huis dat als geen ander klaar is voor de toekomst.
Digitaal
DHM: Schrijf je nog altijd met de papieren krant voor ogen? Nee, niet echt meer, heel de nieuwsredactie werkt tegenwoordig volgens het principe “digital first”. Dat wil zeggen dat we in de eerste plaats schrijven voor hln.be en pas in tweede instantie voor de papieren krant. Dat is niet alleen ingrijpend naar deadlines toe, maar ook naar manier van schrijven: een online stuk vraagt een ander type inleiding, een andere kop, soms zelfs een andere content. We hebben onszelf daarin moeten trainen, maar we worden daar gelukkig goed in begeleid en krijgen constante opleidingen. Hoe werkt de dynamiek van een online stuk? Waar moet je op letten?
Met twee lookalikes van Harry en Meghan. “Als er iets groots te doen is in Londen, ga ik daar vaak verslag van uitbrengen. Zo was ik er bij met de Brexit. Maar ook met negentigste verjaardag van The Queen. En opnieuw met haar begrafenis. En opnieuw een paar maanden geleden, met de kroning van Charles”.
De transitie van papier naar online is een proces dat voor alle nieuwsmerken wereldwijd nieuw is. En dus zijn we met z’n allen nog aan het uitzoeken hoe dat precies moet. Niemand heeft daar al de kip met de gouden eieren ontdekt. Alle media, wereldwijd, tot de grootste kranten toe, zoals The New York Times, zijn nog aan het uitzoeken hoe je die transitie vormgeeft, ook naar betaalmodellen toe. We proberen elke dag allemaal het warme water uit te vinden en de ene dag doen we dat al wat beter dan de andere. Wat tegelijk ontzettend boeiend is, want we zijn iets méé aan het uitvinden. Maar hoe dan ook: die “digital shift” is gebeurd en zal zich snel verder ontwikkelen.
‘De ’16 Vragen’ is zowat 90% van wat ik vandaag doe. Af en toe neem ik er iets anders bij, omdat het toevallig op m’n pad is gekomen, of zoals onlangs: de brief voor alle Lena’s. Die manier van werken is goed te rijmen met mijn privéleven. Ik plan mijn interviews, in functie van de beschikbaarheid in m’n agenda en kan de rest van m’n werk, als ik dat zou willen, gewoon thuis doen.
Drive
DHM: Betekent dit dan dat je nog weinig op de redactievloer komt? Ik vind het belangrijk om met grote regelmaat op de redactievloer te zitten. Gelukkig is het bedrijf een paar jaar geleden naar Antwerpen verhuisd naar een gloednieuw gebouw aan de achterkant van Antwerpen Centraal. Ik vind die aanwezigheid op de vloer van cruciaal belang omdat het mijn overtuiging is dat je sterk voeling moet blijven houden met de redactie en met de kern van je nieuwsmedium. Ik blijf om die reden veel vergaderingen bijwonen, ook al is dat niet strikt noodzakelijk voor het werk dat ik doe. Het is belangrijk om die flow te blijven voelen, input te krijgen en betrokken te blijven. Ik ben graag deel van het geheel. En ik vind ook dat je jezelf moet blijven uitdagen om verder te kijken dan je eigen verhaal: wie weet lever je wel de tip voor het nieuwsstuk van de dag. Op grote nieuwsdagen is het sowieso alles opzij schuiven en meedraaien op de eerste rij. Op verkiezingsdagen, bijvoorbeeld, zit ik ergens in een partijhoofdkwartier. Of bij grote calamiteiten zoals de aanslagen in Zaventem en Brussel draai ik volle bak mee. Als journalist heb je nu eenmaal de drive om er te staan als het nodig is.
Momenteel ben ik heel tevreden met mijn jobinhoud. Ik lever elke week één een stuk af van 3 krantenpagina’s, dat verschijnt op een heel prominente plek in de zaterdagkrant. Ik zie boeiende mensen en ik kan inspirerende gesprekken weergeven waar de lezer iets aan heeft. Ikzelf trouwens ook. Dat die mensen vaak een grote bekendheid hebben, doet er dan niet eens toe. Dat went. Want elk cliché daarover is waar: of het nu ministers, acteurs of profvoetballers zijn, het zijn allemaal maar mensen. Met allemaal dezelfde emoties en gevoelens dan jij en ik. En laat dat dan met ‘De 16 Vragen’ mijn missie maar zijn. Laten zien dat onder die bekendheid, de sterallures, de blingbling en de pose, uiteindelijk maar een hele gewoon, kwetsbaar mens zit… (jf)
DE WERELD VAN SJAH