
26 minute read
Van jongsaf op internaat in Meldert
“De jongens van Meldert” kijken terug op hun schooltijd ver van huis
“Een ijzeren tucht, en toch veel vrijheid”

SCHOOL - We hadden de lagere school nog niet afgerond. En daar stonden we... klaar voor een grote stap in ons leven, een stap in het onbekende die ons zou vormen tot wie we zijn. En dat gebeurde in het Brabantse Meldert. 120 kilometer rijden om in het begin van het schooljaar, afhankelijk van de periode, vier tot zes weken ondergedompeld te worden in het internaatsleven in het Sint-Janscollege, ver van huis, familie en vrienden. Heel wat jongens tussen tien en twaalf jaar uit de Noorderkempen waren er intern in de jaren zestig en zeventig. Wat bracht hen destijds naar een college ver van de Kempense heimat? Wat bleef hen bij van hun Meldertse jaren? En wat betekenden de jaren ver van huis voor hun band met de familie en de Kempen?

Ver weg
Waarom het Meldert werd? Frans Van Bergen: “Het was toen gangbaar om de plaatselijke lagere scholen te verlaten na het vijfde leerjaar en het zesde leerjaar te doen als een voorbereidend jaar in de school waar je zou verder studeren. Dat we in Meldert terechtkwamen, was merkwaardig omdat er in Hoogstraten natuurlijk het Klein Seminarie was, en bijvoorbeeld het klooster van Meersel-Dreef eerder fan was van hun college in Aalst. Meldert is een onooglijk klein dorpje ten zuiden van Tienen en Hoegaarden, tegen de taalgrens aan. Dat was zeker in die tijd heel ver weg.”
Frans Vermeiren: “Een belangrijke reden was volgens mij de kostprijs.” De tafelgenoten beamen dat: “Als ik me niet vergis, kostte een jaar internaat in Meldert toen 9 000 frank, dat was heel wat minder dan in het Klein Seminarie. En als je broers ook naar de school kwamen, kregen ze korting. Bovendien kon er over de prijs altijd gepraat worden. De Aalmoezeniers van de Arbeid waren trouw aan hun credo om (arbeiders)families in nood verder te helpen. Een andere reden was dat ze in Meldert konden bieden wat we thuis niet hadden: een omgeving waar zou kunnen gestudeerd worden. Met beide ouders die werkten en meestal grote families was dat voor de mensen hier niet vanzelfsprekend en dus heel aanlokkelijk.”

Deux-chevaux
Van bij het ontstaan van het Sint-Janscollege zorgde E.H. Martin Geladé met zijn deux-chevauxke voor de rekrutering van de internen. Plots stond hij voor je deur met een folderke in zijn handen, maar vooral met een alles overweldigend enthousiasme voor zijn school. Karel Breugelmans: “Eigenlijk kozen wij niet voor de school, de school koos ons. Pater Geladé stapte op de directeur van de lagere school af en vroeg de resultaten op van de leerlingen. Hij was eigenlijk alleen geïnteresseerd in de top drie van de klassen. De jongens die hij rekruteerde moesten slim zijn èn ze moesten in de visie van Martin Geladé uit een goed nest komen.”
Gery Brosens herinnert zich dat er toch ook wel kinderen zaten waarvan de ouders hoog op de maatschappelijke ladder stonden. “Dat was zeker niet het hoofddoel van de Aalmoezeniers,” weet Frans Vermeiren, “de Aalmoezeniers van de Arbeid wilden in de eerste plaats de kinderen uit de lagere inkomensklassen verder laten studeren en een goede opvoeding geven. Het Sint-Janscollege was opgericht om priesters te vormen die van het platteland kwamen om hen later in te zetten in de technische scholen in de steden.”
Nagaan of de kinderen uit een goed nest kwamen, kon Martin Geladé natuurlijk alleen door persoonlijk contact. Hij stond dan ook op de meest onverwachte momenten voor je deur, meestal rond etenstijd. Frans Van Bergen weet het nog heel goed. “Ik lag al in bed. In mijn pyjama luisterde ik naar die vreemde, druk gesticulerende man. Hij zat aan tafel en had blijkbaar een boterham toegeschoven gekregen. Hij had een zwarte toga aan met een witte boord. Niet het uitzicht, maar vooral hetgeen hij te vertellen had maakte indruk. Hij had ook een folder van de school bij. Daarop zag je dan vooral foto’s van de vrijetijdsbesteding in het internaat.”



Indruk
Jan Leemans: “Het meest in het oog sprong natuurlijk het openluchtzwembad. Daar konden wij in de Noorderkempen alleen maar van dromen. Nu, al gauw bleek dat het zwembad onbereikbaar was. Het was een moeras geworden en helemaal overwoekerd door het oprukkende bos. Dat bos was overigens verboden terrein. Men kon niet hebben dat je aan de controle van de surveillanten ontsnapte, het schoolterrein verlaten zonder toestemming gold als een grote overtreding.”
Gery Brosens wilde per se naar het college. “Ik werd thuis nogal streng opgevoed en dacht dat ik daar vrijer zou zijn. Dat is wel hard tegengevallen.”
Jef Geypen: “Ik werd in de folder vooral aangetrokken door de foto van de student die blijkbaar alleen op een kamer zat te studeren. Thuis sliepen wij met vier jongens in één kamer. Om te leren of om mijn huiswerk te maken zat ik in de voorste plaats kou te lijden. Dus die foto vond ik fantastisch. Maar ook het kasteel had een grote aantrekkingskracht.”
Jan Vlamings: “De hele site maakte indruk. Het grote kasteel met de hoge, boven de bomen uitstekende toren, de orangerie die tot kapel was omgebouwd, het koetshuis en de indrukwekkende sportterreinen. Als Martin - we noemden hem “Opa Gans” - jou had uitverkoren, mocht je overigens een paar dagen komen ‘proeven’ in een weekend of tijdens een vakantieperiode. Dan was je helemaal verkocht, want je werd natuurlijk extra in de watten gelegd.”
Dat weet ook Marc Van Aperen nog goed. “Van onze klas waren we met z’n drieën. Jan (Leemans), Johan (Hereijgers) en ikzelf. Op een dinsdagavond, tegen etenstijd, stond hij daar in zijn soutane met witte boord. En de zondag erna kwam hij ons en Jef Donckers (Sint-Lenaarts) ophalen om naar Meldert te rijden. We werden vertroeteld tot en met. ‘s Middags tafelbier! Dat kregen we thuis niet. Een film, en tijdens de pauze een ijskreem! En ‘s avonds bij het eten een hele reep chocola. Thuis moesten we dat delen. Hij liet er echt geen gras over groeien. De volgende dinsdag stond hij opnieuw aan de deur. Resultaat: we zijn alle vier gezwicht!”
Met een scheef oog
De scholen in de omtrek bekeken het fenomeen ‘Meldert’ eerder argwanend. Drej Oomen: “De overredingskracht van Martin Geladé kostte hen uiteraard leerlingen. Dat is ook de reden waarom de pater in onze streek vooral informatie zocht via de schoolmeesters, niet bij de pastoors. Maar eens hij ergens een link had, haalde hij er ook alles uit. Hij vroeg aan de ouders of ze niet nog kinderen kenden die eventueel in aanmerking kwamen en zo kon hij velen overhalen. Ik ben wellicht getipt geweest door de ouders van Frans Van Bergen. Hij is een neef en woonde een straat verder. Maar ook mijn broers Jos en Johan, en mijn neven Jozef en Ad Jacobs (Meerle) en Marc en Wim Vervoort (Meer) kwamen in Meldert terecht. Ik herinner me dat er op een bepaald ogenblik veertien jongens van Meersel-Dreef en Meerle in Meldert zaten.”
Jan Vlamings: “Wat opvalt is dat eigenlijk alleen jongens uit kleine dorpjes werden aangenomen. Uit Hoogstraten, Geel of Mol ken ik niemand. Ze kwamen echt uit de plattelandsdorpen. Bij de katholieke, traditionele plattelandsgezinnen hoopte Martin Geladé de voedingsbodem te vinden die internen zou opleveren die later mogelijk Aalmoezenier zouden willen worden. Want dat was uiteindelijk wel de bedoeling.”
“Ik herinner me dat er in één keer zes of zeven novices tot priester gewijd werden. Ze kwamen allemaal uit één klas. Dat was een grote gebeurtenis die heel veel indruk heeft gemaakt.”, weet Karel Breugelmans. Frans Van Bergen: “Ze lagen op een bepaald ogenblik met het aangezicht naar onder op hun buik op het asfalt, de armen geopend als een kruis. Dat was aan de voorkant van het kasteel. De hele school en vele genodigden woonden die ceremonie bij. In onze klas zat Johan Bonny, die nu bisschop is in het bisdom Antwerpen.”
Karel Breugelmans: “Maar eigenlijk was dat in de ogen van de Aalmoezeniers geen goede, want hij wilde parochiepriester worden…”



De eerste dag
De eerste schooldag staat bij velen nog helder op het netvlies. Frans Vermeiren: “We zagen enorm veel mensen in de studiezaal. Daar stond een televisie op een pupiter. Wij hadden thuis geen tv. En die mensen stonden allemaal te kijken naar het WK Wielrennen in Heerlen en leefden enorm mee. Die sportbeleving kenden wij ook niet. Ik stond daar toch enigszins verbaasd naar te kijken. Merckx won.”
Marc Van Aperen: “Ik denk dat ik toen te veel tranen in mijn ogen had om televisie te kijken. Ik was onmiddellijk mijn geloof in de priesters verloren. Martin Geladé had me beloofd dat we na twee of drie weken naar huis zouden mogen. Op een zaterdag, ik had al twee weken lopen wenen, sprak ik Jef Geypen en Frans Van Bergen aan. ‘Allez, binnen een week mogen we naar huis.’ ‘Nee’, klonk het. Wat bleek? Na drie weken zouden de ouders op bezoek komen en dan na nog eens twee weken konden we voor de eerste keer naar huis. Ik zakte door de grond, want ik moest ook nog eens Meer-Kermis missen. Nee, ik heb afgezien in het begin.”
Jef Geypen: “Ik weet het ook nog goed. De eerste keer waren we gewoon vijf weken van huis. Iedereen probeerde zich groot te houden, maar voor sommigen was het heel hard. Er waren er die tot Pasen toe elke nacht in hun bed lagen te huilen. Verstoppen kon je het ook niet. We sliepen in de eerste jaren op een slaapzaal: bed kast, bed kast, bed kast... Pas later verhuisden we naar de chambrettes van het koetshuis.”
Jan Vlamings: “We hielden ons sterk en prentten onszelf in dat dit de beste oplossing was voor iedereen.”
Eten en leren
Er was genoeg eten, maar de geringe kostprijs van het internaat zette de paters toch aan tot enige zuinigheid. Karel Breugelmans kwam weliswaar niets te kort, “maar het was nogal eenzijdig. Boterhammen met een snede kaas en heel veel gelei en poepgelei, een plakske saucis met heel veel gelei en poepgelei, een stukske vleesworst met heel veel gelei en poepgelei... de internen noemden de school daarom ook ‘het jamkot’. De saus was altijd veelvuldig aanwezig. De groenten moest je er echt in zoeken. En je wist ook dikwijls op voorhand wat er te eten zou zijn. Ze hielden zich nogal aan een strak schema. Woensdag frieten, donderdag erwtjes en peekes, zaterdag lever met ui... en zondagmorgen koffiekoeken!”
Studeren in die tijd kwam vooral neer op het vergaren van kennis. Studiebegeleiding bestond eigenlijk niet. Jan Vlamings: “De school bood je wel de accommodatie om te kunnen studeren, dat hadden we thuis niet. Maar we zaten in een grote studiezaal met meer dan honderd internen bijeen. Eén surveillant hield er toezicht. Als je een studiepobleem had, kwam die man je al eens iets toefluisteren en dan moest je er van uitgaan dat hij er verstand van had. Maar hoe je moest studeren? Dat moest je vooral zelf uitzoeken.” Heel opmerkelijk was dat in de hogere cyclus de internen studeerden in hun klas, veelal in het kasteel. Drej Oomen: “Daar was geen toezicht, of slechts heel sporadisch. Er werd gevraagd aan de groep om een studieverantwoordelijke aan te duiden. Hij was dan verantwoordelijk voor de goede studiesfeer. Daar hadden we wel de gelegenheid om van elkaar te leren. Die verantwoordelijkheid die we kregen, vormde ons ook en ik zag het als een blijk van vertrouwen. Maar anderzijds had men natuurlijk ook niet het personeel om in elk lokaal iemand toezicht te laten houden.”



Ons deel
De leerkrachten reikten niet echt een methode aan. Ze doceerden vooral, er werd heel veel op het bord geschreven en er werd van je verwacht dat je dat overnam in je schrift. Jan Vlamings: “Je moet het ook wel een beetje in het perspectief van die tijd zien. Studiebegeleiding en leren leren zijn begrippen die pas later belangrijk zijn geworden.”
Maar er waren uitzonderingen. De leerkracht geschiedenis en aardrijkskunde, Raye Van Dycke (overleden op 1/9/2024), legde de leerlingen op om rechts te noteren en op de linkerpagina een schema te maken. Hoe ouder je werd, hoe minder hij ook op het bord noteerde. “Dat doen ze op de universiteit ook niet!”, was zijn uitleg. Leo Van der Vloedt gaf zijn leerlingen mee dat ze de leerstof moesten begrijpen vooraleer ze de dingen van buiten gingen leren... en er waren leerkrachten die hun goesting deden. Maar die goesting deed ook goesting krijgen. De passie voor de Franse taal van dhr. Schouteden, het vuur van dhr. Daniel Drapier als hij het in de les Nederlands over Egyptische archeologie had, de discussies tussen leerlingen en wetenschapsleerkracht Hervé Tavernier over het perpetuum mobile... We kregen les van dhr. Berode, destijds taaladviseur bij de BRT, astroloog Herman De Vos gaf biologie maar week telkens weer uit naar het heelal en orakelde over het einde van de wereld. Een brede algemene kennis was ons deel.
Gedurende het schooljaar organiseerde men vanuit de school enkele oudercontacten. Jan Leemans: “Voor onze ouders was dat gene cadeau. Wij hadden bijvoorbeeld geen auto. Zij reden mee met de vader en moeder van Johan Hereijgers. Zo zijn ze ook vrienden geworden. Het oudercontact was ook wel een beetje raar. Eerst moest je er aan wennen dat je ouders er waren. Maar al gauw zocht ik dan mijn vrienden terug op. Dat was dan weer niet naar de zin van ons moeder.”
Ook al hadden de mensen een auto, eenvoudig was de verplaatsing niet. Eigenlijk gebruikten ze die wagen om rond de kerktoren te rijden. Van verre afstanden waren ze eigenlijk bang. Frans Van Bergen weet zo nog dat zijn ouders bij hun eerste rit rond Turnhout een ongeval hadden. “Andere bezoekers wisten me dat te vertellen. Nadien reden ze mee met een bus.”

Taalgrens
De Aalmoezeniers hadden niet voor niets gekozen voor een schoolsite tegen de taalgrens. Frans Van Bergen: “In de beginjaren was de school tweetalig. Toen waren er ook een aantal Franstalige internen die les kregen in een gebouw net over de taalgrens. ‘s Middags kwamen ze in de refter in het kasteel eten en ze sliepen ook op de slaapzaal of in de chambretten. Dat betekende dat alle informatie en de activiteiten op het internaat tweetalig waren. Er werd ‘s avonds in twee talen gebeden, de mis was tweetalig en de preek kregen we twee keer te horen... door sommigen werd dat als een verrijking gezien. Het was wel even raar ten tijde van ‘Leuven Vlaams’. Op de sportterreinen werd een betoging georganiseerd tegen de aanwezigheid van de Walen in Leuven en even later zaten we gezellig samen aan tafel te eten.”


Bij de Franstaligen waren ook zwarte jongens, veelal uit de missiegebieden van de Aalmoezeniers. Gery Brosens: “We hadden nog nooit een zwarte mens gezien. Tijdens vakantieperiodes gingen die jongens ook al eens mee naar de familie van internen. Zo ook bij ons. De mensen uit de buurt keken toch raar op. ”
Jef Geypen: “In Zondereigen bracht Frans Verhoeven ook een zwarte mee. Daar stond het hele gehucht rond de bus. Die kerel had toen, het was putteke winter, ook nog een zonnebril op. Het waren best opvallende figuren.”
Tucht
Studeren in een zaal met 150 internen, in stilte naar de klas of naar de refter gaan, wachten tot na het gebed om te gaan zitten, in stilte naar je bed, niet meer praten tot het slapengaan. En telkens was er slechts één surveillant die alles in goede banen leidde. Dat kon alleen maar met strenge hand en duidelijke regels. Drej Oomen: “Iedereen wist dat als je die regels niet respecteerde je minimaal twintig bladzijden straf kreeg. Twintig bladzijden was de strafmaat voor kleine vergrijpen, zoals praten tijdens het binnengaan van een gebouw. Voor grotere ‘misdrijven’ was men creatiever. Straf betekende dat je ‘s avonds in een klaslokaal moest plaatsnemen om je straf (in stilte!) te schrijven. Die klas, vlak naast de speelzaal, zat nogal dikwijls vol. Als je de straf niet tijdig kon afgeven, werd ze verdubbeld. Die boekhouding werd nauwlettend bijgehouden in notitieboekjes. Na mijn studies startte ik als opvoeder in het Klein Seminarie. Ik ging er van uit dat het daar ook wel op die manier zou lukken. De strafmaat van twintig bladzijden heb ik er toch maar een paar dagen volgehouden...”
“En je haar moest kort zijn!”, vertelt Marc Van Aperen. “Als het te lang of te wild was naar hun normen, stuurden ze je naar de kapper in Hoegaarden. Dat wilden we wel vermijden, want dan was je haar kort... heel kort! En het was een flink eind stappen.”
Gedurende de tijdspanne waarover de ex-internen spreken is de strengheid wel gemilderd, ook de duur van de verblijven werd naar het einde toe korter. In de jaren tachtig moesten de internen ‘nog maar’ twee tot drie weken op school blijven.
Binnen de school werd nogal openlijk over de zogenaamde ‘mouwvegers’ gepraat. Jef Geypen: “Er was er ene van mijn klas die op een bepaald moment precies wist te vertellen hoeveel procent iedereen had, het klopte als een bus. Hij was een beetje het ‘flebbeke’ van één van de priesters en had dus de rapporten kunnen inkijken.”
Grensoverschrijdend gedrag was ook Meldert niet vreemd. Iedereen blijkt zich te herinneren dat een priester op een bepaald moment ineens niet meer op school aanwezig was. Het verhaal deed de ronde dat de man overgeplaatst werd naar Oostenrijk. Frans Vermeiren: “Een leerling werd bij de directeur geroepen naar aanleiding van een conflict met de bewuste leraar. De leerling heeft daar toen het hele verhaal verteld en bijna onmiddellijk daarna verdween de bewuste priester van het toneel. Het was wellicht de spreekwoordelijke druppel want er waren verschillende internen die later vertelden wat hen was overkomen.”

Een zee van vrije tijd
Jan Leemans: “Er was een ijzeren tucht, maar anderzijds kregen we ook veel vrijheid. Hier maakte ik kennis met de KSA - een passie die ik later in Hoogstraten en als vrijgestelde zou kunnen verderzetten. KSA Torenraven organiseerde buitenspelactiviteiten in Meldert en L’ Ecluse. Daar was nooit toezicht bij. We wisten alleen dat we zeker op tijd moesten terug zijn. We maakten tijdens weekends trektochten door het Meerdaalwoud en overnachtten in Blanden in de Ekstermolen, of in Sint-Joris Weert. Een aantal jaren werden ook kampen georganiseerd tijdens de schoolvakantie. De KSA was op vele vlakken een verademing in het gevecht tegen de verveling.”
Drej Oomen: “Via de KSA kwamen we uiteindelijk, toen we al in de laatste jaren zaten, ook in contact met de lokale jeugd. Er werden volksdanssessies georganiseerd met het Paenhuys, een jeugdhuis in Hoegaarden. Oefenen deden we dikwijls onder jongens, maar natuurlijk moest er ook met de meisjes gedanst worden. We traden zelfs een keer op tijdens een optocht in Hoegaarden. Er staken toch ook enkele romances de kop op. De Aalmoezeniers knepen een oogje dicht, maar ze wisten heel goed wat er aan de hand was. Iedereen in Meldert wist immers wat er in de kleine gemeenschap gebeurde en zeker als ‘die van het kasteel’ erbij betrokken waren. Wat het dorp wist, wisten de Aalmoezeniers ook.”
Karel Breugelmans kan erover getuigen. “Vlug iets gaan kopen in de dorpswinkel of iets gaan drinken in het café bij een wandeling, was heel riskant. Dat deed je beter niet. Ze telefoneerden dan naar het kasteel. Tenminste, nadat je betaald had.”
Jan herinnert zich ook dat de leerlingen van de retorica (laatste jaar middelbaar) of de poësis (voorlaatste jaar) wandelingen in de omgeving begeleidden. “Als je wilde, kon je daar telkens bij aansluiten. De paters vertrouwden het toezicht dan toe aan de oudere internen. Dat gebeurde overigens ook bij het busvervoer naar huis of naar school. Elke twee, drie of vier weken vond zo’n volksverhuizing plaats. In elke bus was een leerling verantwoordelijk. Meestal woonde hij aan het einde van het traject. Hij zorgde ervoor dat iedereen op tijd opstapte. Afstappen ging meestal iets vlotter.”

Passie
De omgeving van het kasteel was bijzonder rijk aan natuur. Drej Oomen: “We hadden een vast groepje dat er steevast op uit trok om de natuur te ontdekken. Elke woensdagnamiddag en elke zaterdag ploeterden we door de leemgrond, onze schoenen steeds zwaarder wordend van het slijk. De streek rond Hoegaarden was prachtig. Mijn passie voor de natuur heeft hier zeker een extra impuls gekregen.”
Er werd ook heel veel aan sport gedaan. Elke pauze werd benut om te sporten. Jan Vlamings ontdekte hier zijn capaciteiten als sporter en brak er alle schoolrecords. “Als je goed kon voetballen, was je populair. Dat was niet mijn ding. Maar naast de verschillende voetbalcompetities was er zeker ook aandacht voor andere sporten. Atletiek was er daar één van. De atletiekpiste met volley- en handbalvelden was het centrum van de speelplaats. In Meldert is de sportman in mij naar boven gekomen. De piste was ook het trainingsdomein van de rolschaatsclub van Heverlee. Verschillende keren werden op de piste de Belgische kampioenschappen georganiseerd. Dat was een prachtig evenement dat dikwijls samenviel met een oudercontact. Onder andere de zusjes Lambrechts (Annie Lambrechts was ooit sportvrouw van het jaar in België.) trainden er regelmatig. En ook internen draaiden er regelmatig rondjes.”
Via ‘Caritas’ waren er ook contacten met de plaatselijke oudere bewoners. Karel Breugelmans en Frans Van Bergen: “Je kon je opgeven om op woensdagnamiddag op bezoek te gaan bij oudere mensen in de omgeving van Meldert. Per twee gingen we er naar toe om klusjes op te knappen.

Elke veertien dagen gingen we naar het zelfde adres om er hout te zagen en alles klaar te leggen voor de stoof. Die mensen konden dat niet meer en ze zagen ons graag komen. Dat schiep ook een band. Ze zijn ondertussen overleden, maar het huis weet ik nog altijd staan.”
Drej Oomen: “Het aanbod van de activiteiten hing ook voor een stuk af van de interesses van de priesters of leraars. Zo was er het knapenkoor van E.H. Rooymans, de fotoclub van dhr. Tavernier, het zwemmen in Tienen, de fietsclub, het Marialegioen van E.H. Geladé. Het legioen van Maria was een initiatief dat met de nodige (?) geheimzinnigheid omgeven was. Niemand kreeg eigenlijk een beeld van wat er precies gebeurde. Een tijdlang was ik ook ‘officier’. Ik herinner me vooral de meditatiesessies, de ademhalingsoefeningen in een schaars verlicht lokaal in het kasteel. Harry Potter was niet ver weg. Je moest niets, maar er kon eigenlijk veel. Zeker als je ouder werd.”

Aalmoezeniers in Meldert
Geheel in de sfeer van Rerum Novarum (de pauselijke encycliek die handelde over de situatie van de arbeidersklasse) richt de priester Theofiel Reyn in 1894 de congregatie van de Aalmoezeniers van de Arbeid op. In Seraing trekken ze zich het lot van de arbeiders aan. Ze helpen hen bij huisvesting, dienstplicht, belastingen. Ze gaan zelf in de fabrieken poolshoogte nemen, dalen af in de mijnen. Ze stampen het ene arbeiderstehuis na het andere uit de grond. De conservatieven binnen de katholieke kerk zien het met lede ogen aan. Er is zelfs kritiek op hun hypersocialisme.
Gaandeweg richten de Aalmoezeniers van de Arbeid zich meer op het onderwijs van de arbeidersklasse. Ze startten verschillende technische scholen in Vlaanderen en Wallonië. Maar ze hadden ook nood aan een apostolische school, hun eigen ‘klein seminarie’. Die school bevond zich eerst in Argenteuil (niet ver van Brussel in Waals-Brabant), maar verhuisde in 1957 naar Meldert. De Aalmoezeniers hadden er een domein met prachtig kasteel, wintertuin en koetshuis goedkoop kunnen kopen en richtten de gebouwen in. Ze bouwden een nieuw schoolgebouw en legden een sportpiste aan. In het schoolgebouw en het koetshuis werden slaapzalen ingericht voor internen uit heel Vlaanderen.
Het Sint-Janscollege in Meldert is nu een gemengd externaat. De school is bijzonder populair in de regio. Het kasteel, wagenhuis en orangerie kregen een grondige restauratiebeurt. Momenteel wordt het interieur van het kasteel onder handen genomen. En, wat lezen we in hun opvoedingsproject? “Solidariteit, elkaar helpen, principes als de zwakste eerst - Cardijn is nooit veraf hier op school - groepsgeest en groepsgevoel voeren hier nog altijd de boventoon.”
Invasie uit het westen
‘Opa Gans’ richtte zich in zijn rekruteringswerk aanvankelijk op zijn provincie Limburg, later kwam daar Antwerpen bij, nog later ook Oost-Vlaanderen. Van Vlaams-Brabant zelf waren er eigenlijk geen internen. In schooljaar 68-69 leek plots een invasie uit West-Vlaanderen op gang te komen (ze startten dat jaar met 19), er volgden ook heel wat Oost-Vlamingen. Drej Oomen: “De clash van de dialecten zorgde sowieso voor vermakelijke gesprekken. In elke babbel tussen internen van verschillende komaf werden de grenzen van communicatie afgetast. Maar die gezonde nieuwsgierigheid voor de andere taal zorgde ook voor toenadering en respect. Althans, tot de West-Vlamingen kwamen. Tijdens mijn collegetijd werd het West-Vlaams de voertaal. Als je na drie weken niet accentloos kon switchen tussen Algemeen Nederlands en het West-Vlaams hoorde je er gewoon niet meer bij.”
Het jarenlange verblijf in het internaat in Meldert heeft bij iedereen sporen nagelaten en is, bij de ene al meer dan bij de andere, bepalend geweest voor de manier waarop ze in het leven staan. Gery: “Ik vond dat we er vooral leerden ons plan te trekken. Als klein jongetje konden wij knopen herstellen, leerden we opkomen voor onszelf en omgaan met eenzaamheid. We stonden daarin bijvoorbeeld veel verder dan onze leeftijdsgenoten, dat was merkbaar toen we legerdienst moesten doen.”
Jan Leemans: “Ik heb er echt wel geleerd om op te komen voor mezelf. Ik was een klein en schuchter manneke. Ik moest mezelf bewijzen om niet naast de groep terecht te komen. Maar je kwam er ook op voor de anderen die het moeilijker hadden in de groep.”
Wat de Aalmoezeniers zeker meegaven was engagement. De vele initiatieven die er genomen werden vanuit de studenten werden zoveel mogelijk ondersteund. Karel Breugelmans: “Je kon met allerlei ideeën komen, maar dat impliceerde ook wel dat je zelf aan de bak moest. En eigenlijk hadden de meeste initiatieven ook een link met waarden die voor de Aalmoezeniers belangrijk waren. Mijn sociaal engagement is zeker in Meldert begonnen.” Gery Brosens ervaarde diezelfde mentaliteit later in het Technicum in Antwerpen, een technische school van de congregatie.
Tol
Maar de letterlijke en figuurlijke afstand tussen Meldert en de familie, het geboortedorp eiste veelal wel zijn tol. “De band met mijn familie heeft daar toch onder geleden en ook de binding met het dorp was helemaal weg,” weet Jan Vlamings. Jan Leemans heeft zijn jongste broer amper gekend in zijn jeugdjaren. Frans Van Bergen voelde zich lang alleen. “We groeiden op in twee werelden en het was confronterend vast te stellen wat je in die andere wereld allemaal had moeten missen.”
Drej Oomen: “Mijn band met mijn ouders was lang niet zo intens als bij mijn broers en zus. En als ik de Chiro niet zou gehad hebben, zou ik wellicht totaal vervreemd zijn van mijn geboortedorp. Toch maakte de Chironamiddagen het terug vertrekken naar Meldert extra moeilijk. Op tijd staan wachten op de bus was, ook toen ik ouder werd, een marteling. De toen nog jonge Theo Verhoeven (Reizen Verhoeven) was dikwijls de chauffeur, maar ik zag zijn bus dan niet graag komen. De Chiro duurde tot 17 uur, de bus was er dikwijls al om 17.30 uur. Het duurde overigens twee tot drie uur voor we dan in Meldert aankwamen.”
“En aangenaam waren die busritten niet. Indertijd stonken die bussen naar diesel, zweet en overgeefsel”, voegt Frans Van Bergen er aan toe. “Ik heb heel veel met mijn hoofd tegen de koele ruit gezeten.” Later waren vooral de bussen van de West-Vlamingen recordhouders in aftandsheid. Terwijl de maatschappijen die voor de andere provincies reden stilaan comfortabeler bussen hadden, bleven de West-Vlaamse blijkbaar stammen uit de periode net na de uitvinding van de auto...
Reünie
Elke dag, voordat de internen de eetzaal binnengingen werden brieven uitgedeeld. Dat was altijd een bijzonder moment. De surveillanten maakten er ook een showke van. Karel Breugelmans: “Er stond al eens een hartje op aan de buitenkant. Dan had iedereen dat wel gezien.” Toen Frans Van Bergen zijn eerste brief van thuis kreeg, ging hij die stiekem lezen op de toiletten. Zo kon hij zijn emoties verbergen voor de anderen.
De relatie met andere internen was uiteraard intens, de vriendschappen zorgden voor sterke banden. De jongens van Meldert trokken tot zeven jaar lang elke dag en nacht met elkaar op. Namen en gezichten bleven hen helder voor de geest staan.
Frans Vermeiren: “Mijn jaargenoten zijn nog altijd mijn vrienden. We hadden onlangs terug een reünie. Dat is heel raar. We spreken mekaar tien minuten en het lijkt alsof we mekaar gisteren voor het laatst zagen. Maar we zwaaiden vijftig jaar geleden al af in Meldert!”
De drang om de school te bezoeken is er bij velen, teruggaan naar het prachtige domein weekt nog altijd emoties los. Daarom kijken ze nog altijd uit naar de reünies die georganiseerd worden. En als het te lang duurt, brengen ze gewoon een bezoek. De internen van vroeger worden, tenminste als ze iemand tegen het lijf lopen die hen nog kent, nog altijd warm onthaald in de school die nu al lang geen internaat meer is.
Drej Oomen: “Martin Geladé verraste ons op één van onze jaarbijeenkomsten door iedereen met voor- en familienaam te begroeten. Als toemaatje voegde hij er dan nog je geboortedorp aan toe. En ja, hij kende het verschil tussen Meerle en Meersel-Dreef…!” (ao)
DE WERELD VAN SJAH
