18 minute read

Pol Matthé, of een linkshandige ontmoeting met Alfred Ost

Van Hoogstraten tot Venetië

Vanaf 2 april stelt Pol Matthé in het kader van EXPOrt (project van de Warande) tentoon in het Stedelijk Museum op het Hoogstraatse Begijnhof. Hij gaat er ‘linkshandig’ aan de slag met het archief van Ost. Net nu de voorbereidingen voor deze tentoonstelling in volle gang zijn, kreeg hij de bevestiging dat hij dit jaar aanwezig zal zijn in wat de grootste kunsttentoonstelling van Europa is: de Biënnale van Venetië. Veel landgenoten zal je daar niet terugvinden onder de kunstenaars. Twee redenen om Pol Matthé eens voor onze microfoon te halen en te vragen naar het hoe en het waarom.

Pol Matthé

DHM: Wie is Pol Matthé?

Pol: Er zullen een aantal mensen zijn die me wel kennen, hoewel ik al een tijdje weg ben uit de streek. Tot mijn achttiende woonde ik bij mijn ouders in Wortel. De laatste twee jaar van mijn middelbare school heb ik aan het Sint-Pieters Instituut in Turnhout gestudeerd en ook de middelbare avondopleiding aan het IKO gevolgd. Eigenlijk wou ik onder impuls van mijn vriend Thomas Martens (zoon van Frie en Jef Martens) naar de kunsthumaniora, maar thuis hebben ze dat zachtjes afgehouden. Ze hebben me ervan overtuigd dat ik evengoed met een ASO-diploma naar de kunstacademie kon.

DHM: Was het toen al duidelijk dat je voor een kunstopleiding zou kiezen?

Pol: Het gevoel was er zeker. Niks duidelijk omlijnd. Maar ik zag de gretigheid waarmee Thomas studeerde aan de Academie van Gent. Tijdens de vakantieperiodes ging ik ook regelmatig met mijn broers en hun muziekgroep, White Circle Crime Club, wekenlang op tour door Europa. ‘s Avonds waren er de optredens, maar overdag hadden we ook veel vrije tijd. Die gebruikten we om de steden waar we kwamen te bezoeken: tentoonstellingen, architectuur, musea, enz. Dat hebben we van thuis meegekregen, we zijn grootgebracht met aandacht voor cultuur, in de breedste zin van het woord.

DHM: Was het toen al duidelijk dat je voor een kunstopleiding zou kiezen?

Pol: Het gevoel was er zeker. Niks duidelijk omlijnd. Maar ik zag de gretigheid waarmee Thomas studeerde aan de Academie van Gent. Tijdens de vakantieperiodes ging ik ook regelmatig met mijn broers en hun muziekgroep, White Circle Crime Club, wekenlang op tour door Europa. ‘s Avonds waren er de optredens, maar overdag hadden we ook veel vrije tijd. Die gebruikten we om de steden waar we kwamen te bezoeken: tentoonstellingen, architectuur, musea, enz. Dat hebben we van thuis meegekregen, we zijn grootgebracht met aandacht voor cultuur, in de breedste zin van het woord.

DHM: Het was dus in opdracht?

Pol: Nee toch niet. Niet dat we geen feestjes bouwden, maar we waren streng genoeg voor onszelf om ’s anderendaags nog buiten te komen. Omdat we ons bewust waren van de unieke situatie die we meemaakten. Het zou zonde geweest zijn om op zoveel plaatsen te komen en er niet van te profiteren. Op deze manier hebben we ook heel veel boeiende mensen ontmoet.

DHM: Een kunstopleiding dus.

Pol: Na mijn middelbare trok ik naar Gent om er fotografie te gaan studeren. Waarom fotografie? Daar ben ik mee groot geworden. Ik in de kleine donkere kamer van ons vake. (vader Jos Matthé was jarenlang één van de huisfotografen van de Hoogstraatse Gazet / Maand – red;). Omdat ik nog klein was, kon ik niet alles zien en begrijpen, maar het was wel magisch. De negatieven die na een zorgvuldig uitgevoerd ontwikkelproces te drogen hingen. Het belicht fotopapier in de baden waar langzaam een beeld op verscheen. En er was ook een kist. Vol met ongesorteerde foto’s van ons vake. Als een echte schatkist: familiefoto’s, foto’s voor de gazet, oude en nieuwe foto’s, kleur en zwart-wit, groot en klein. Ik kon er uren in zitten snuisteren en kijken. In het middelbaar knipte ik ook veel foto’s uit de kranten die ik zorgvuldig bewaarde. Vooral uit de krant De Morgen, die destijds toonaangevend was op dat gebied. Stefaan Van Fleteren, Tim Dirven, Filip Claus, die generatie.Drie maanden ben ik in Gent gebleven. Vele van de genoemde bekende fotografen hebben daar trouwens gestudeerd. En hoewel zij een grote inspiratie waren voor mij, voelde ik me er niet op mijn plaats.De opleiding was op ‘journalistieke fotografie’ gericht en ik was snel tot het inzicht gekomen dat ik andere dingen in mijn hoofd had, niet zo eng gekaderd. Ik wilde meer dingen doen met fotografie, met andere kunstvormen.Toen ben ik alsnog overgeschakeld naar de academie van Antwerpen. Deze verhuis was niet louter inhoudelijk. Ik wou ook in Gent studeren omdat mijn vriend Thomas daar was. Hij studeerde er beeldhouwen aan de Academie. Maar tijdens de zomer van 2001 verongelukte hij jammerlijk toen we samen aan het werk waren op de Antilliaanse Feesten. Ik voelde me in Gent toen heel alleen. Het gemis was groot, en dat is het tot op vandaag nog steeds. Mijn ouders en mijn oudste broer hebben me zachtjes in de richting van een verhuis naar Antwerpen geduwd. Dat bleek een goede beslissing.

DHM: In Antwerpen was het anders?

Pol: De maanden in Gent waren niet verloren, want de eerste periode lopen de opleidingen toch grotendeels gelijk. Maar in de Academie van Antwerpen kon ik tegelijk meer mijn eigen ding doen. Je kreeg er meer ruimte, dus ik kon er mijn ei kwijt. Wat dat ei ook zou zijn. Je kreeg er een technische opleiding, je leerde kijken als fotograaf en foto’s afwerken. In mijn jaren waren dat hoofdzakelijk de traditionele technieken, digitaal stond nog in de kinderschoenen en werd maar zijdelings aangeraakt.

Biografie

Pol Matthé (°1982) leeft en werk in Antwerpen. Na zijn studies aan de Academie van Schone Kunsten in Antwerpen werkte hij continu aan situatie-specifieke tentoonstellingen en performances, projecten en residenties in België en in het buitenland.

Hij realiseerde solo projecten zoals Z klemmt F verleimt in de Galerie der Dialekt Kunstverein in Stuttgart (Duitsland, 2010), Z Lastic Erstellt in Lokaal01 in Antwerpen (België, 2009), En quête des Messieurs Pancarte (Venetië, 2003-2007) en was artist-in-residence bij Progetto Diogene in Turijn (Italië, 2010) en in de Academy of Fine Arts in Tianjin (China, 2007). Hij nam deel aan groepstentoonstellingen zoals de Antwerp Sculpture Show (2009), The Big Szpilman (2009), Small Stuff Three (Meeting Bernd Lohaus) (2007). Recentelijk maakte hij met zijn eigen Z Forlag uitgeverij (opgericht in 2004) de krant Fluttuante (ZF 005, 2010) en het kunstenaarsboek Overlaps & Interchanges (ZF 007, 2010).

Hij werkt steeds met een focus op fysieke en actieve situaties. Het proces en de sporen van deze praktijk worden telkens genoteerd, gedocumenteerd en verder uitgewerkt. Zijn persoonlijk archief maakt deel uit van zijn werk: www.polmatthe.com

DHM: Werkte het in die nieuwe omgeving?

Pol: Er zaten in de Academie ook heel wat mensen die ouder waren dan ik, die al veel beter wisten wat ze wilden en dat werkte heel inspirerend. Vaast Colson bijvoorbeeld, die maakte als student Schilderkunst al heel straf werk. Dat sprak mij geweldig aan. En uiteraard ook enkele uitstekende docenten waar ik heel veel aan had. Zoals Hugo Roelandt, één van de eerste performance-kunstenaars in België. Ik had veel gesprekken met hem, vooral ’s avonds als ik nog in de school zat te werken. Er ging een hele wereld voor mij open. En ook Jan Carlier … Alle culturele televisieprogramma’s nam hij op. Eender op welke zender. Werkelijk alles. Hij had thuis een enorme verzameling. Elke week selecteerde hij iets en toonde ons dat tijdens de les. Nadien discussieerden we daarover. Soms viel er niets over te zeggen, en was het snel gedaan. Maar dikwijls waren dat heel boeiende gesprekken. Ik vroeg hem meer en meer om nog extra materiaal mee te brengen, ik kon er niet genoeg van krijgen. Zo kreeg ik een heel breed scala van de beeldcultuur voorgeschoteld, gaande van de Schotse kunstenaar Andy Goldsworthy die werk maakte in de natuur, met materiaal en kleuren die hij ter plekke verzamelde en die dus vanzelf ook weer verdwenen, tot bv de beeldcultuur van het naziregime (waar we natuurlijk niets mee te maken wilden hebben). Heel uiteenlopend, en vaak heel intensief. Enfin, de laatste twee jaar was ikmet veel meer dingen bezig dan de traditionele fotografie. Op het einde van de Academie had ik het gevoel dat het dàt was wat ik wilde doen. Mijn afstudeerproject bestond uit vier tafels en vier stoelen, met schuurpapier bekleed, die ik in de ruimte verplaatste en gebruikte, elke dag opnieuw. Maar het had er dus wel mee te maken, met beeldvorming.

DHM: Hoe zoekt een kunstenaar werk?

Pol: Je moet blijven werken. Want ze komen je niet zomaar uitnodigen omdat je toevallig aan de Academie hebt gestudeerd. Je moet proberen zoveel mogelijk naar buiten te komen, zeker ook op eigen initiatief. Na mijn studies kreeg ik een beurs van de Stichting Mathilde-Horlait Dapsens (een mecenaat voor zowel artistieke als medische opleidingen), waarmee ik een kleine atelier kon huren in Berchem en ongeveer een jaar aan de slag kon om verder te werken. Een stimulans, een plaats voor de verschillende spullen die ik in de loop van de jaren verzameld had. Geen evidente keuze, want buiten die beurs had ik niets, zelfs geen vaste woonplek. Ik sliep soms in het atelier en er was ook m’n vriendin en haar zus waar ik terecht kon. Zij snapte wat ik wou doen. Ook dat is verre van evident. Ik bleef op tour gaan met de muziekgroep van mijn broers. Ik werkte ook veel met andere mensen samen. Vooral met Vaast Colson, die ondertussen een flinke reputatie had binnen de kunstwereld, maar die ikzelf al langer kende van op optredens. Op een gegeven moment begonnen we samen te werken aan projecten: gekke dingen, ernstige dingen, soms van één dag of één nacht. Op verwachte en onverwachte plaatsen. Heel uiteenlopend. Ik heb enorm veel van hem geleerd.

DHM: Kan je daar van leven?

Pol: Als je als kunstenaar aan de slag wil, moet je je leven daar naar organiseren. Eerst met de beurs na mijn studie, later kreeg ik nog drie maal een werkbeurs van de Vlaamse Gemeenschap. Ervan leven is moeilijk, maar het is een stimulans om te blijven werken en ermee naar buiten te komen. Het is ook een keuze. Door op tour gaan of in het buitenland een tentoonstelling op te bouwen, kwam ik op een goedkope manier op enorm veel plaatsen, in heel interessante situaties terecht. Dat ben ik blijven doen tot de laatste tour in 2009, want het overlapte steeds meer met het werk dat ik had, met lopende en komende projecten.

DHM: Hoe kom je dan uiteindelijk aan de bak?

Pol: Dat hangt af van hoe je opgemerkt wordt. Soms wordt je uitgenodigd om aan iets mee te doen. Dat kan iets van één dag zijn, maar ook langere tentoonstellingen. Of iets in een galerij. Voor mij is het allemaal even belangrijk. In het begin ben je blij met elke uitnodiging, gaandeweg begon ik te selecteren. Mijn werk is immers niet van die aard dat er een verzameling kunstvoorwerpen klaarligt, die je telkens weer kan tonen. Eerder een grote werkbak, met allerlei voorwerpen, een archief aan beeldmateriaal, notities die ik kan gebruiken. Ja, de vergelijking met de kist van ons vake is misschien niet helemaal onterecht, maar dan beter gesorteerd. Ik heb wel een aantal werken, maar het is ‘situatie-specifiek’ werk. In de zin dat het altijd gerelateerd is aan een bepaald project of tentoonstelling. Het is nooit eindig, wel oneindig. Er zijn een aantal werken die langer meegaan en af en toe eens opduiken, soms ook in een andere context. Ik ben sowieso een verzamelaar, ik kan weinig dingen weggooien.

Conceptuele kunst

Voor een conceptuele kunstenaar is zijn kunstwerk primair bedoeld als een uitdaging van het intellect. Een conceptueel kunstwerk hoeft in dat licht dus niet mooi te zijn en een conceptueel kunstwerk hoeft niet eens een object te zijn of tastbaar te zijn. Sol Lewitt legde in 1967 uit dat hij begon met een idee, een concept, in plaats van met een vorm. Het idee is de machine die het kunstwerk maakt.

Taal speelt vaak een belangrijke rol in een conceptueel kunstwerk. Joseph Kosuth liet met zijn kunstwerk One and three chairs (1965), drie ideeën van een stoel zien: Een foto van een stoel, een stoel zelf en een op papier groot gedrukte definitie uit een woordenboek van een stoel. Bij conceptuele kunst kan het gaan om een streven kunst te bevrijden uit haar traditionele bindingen, zodat kunst en leven een eenheid zouden gaan vormen en de barrières tussen de verschillende disciplines opgedoekt worden.

De Fransman Marcel Duchamp wordt wel gezien als het eerste grote voorbeeld van een conceptueel kunstenaar.

In 1952 hield John Cage aan het Black Mountains College een opmerkelijke lezing bovenop een hoge ladder, waarbij lange willekeurige onderbrekingen opgevuld werden met stilte, met muziek, met poëzie en met dans.

De Duitser Joseph Beuys maakte furore met performances en installaties. Zijn credo luidde kunst is identiek aan het leven zelf. Hij maakte werken met dikwijls wonderlijk transcendentale parabetekenissen.

Voor België zijn Marcel Broodthaers en de vroege Danny Matthys belangrijke figuren. (bron: Wikipedia)

DHM: Hoe regel je dat praktisch?

Pol: Hier, in het magazijngedeelte dat wij nu aan het verbouwen zijn, zit al een hele hoop materiaal, en de kelder van de plaats waar we voorlopig nog wonen zit propvol. En dan is er ook nog de boerderij van de grootouders van Britt. De vader van Britt zegt nu al dat het hier snel te klein zal zijn.Af en toe is er werk van mij te koop, zoals de windman-sculptuur die ik voor een tentoonstellingsproject op de Gedempte Zuiderdokken in Antwerpen maakte. Maar dat werk leende zich daartoe, het maakte deel uit van de internationale groepstentoonstelling ‘Antwerp Sculpture Show’. Maar het is nooit mijn doel om werk te maken enkel om te verkopen. Veel van mijn werk leent zich daar veel minder toe, het hangt af van tijd en ruimte en omstandigheden. Het is een complex samenspel.

DHM: Hoe kan je met je werk dan je kost verdienen?

Pol: Dat is niet simpel. Als ik niet aan projecten werk waarvoor ik betaald wordt, dan moet ik uiteraard m’n plan trekken. Dat is niet ideaal, maar het is de keiharde realiteit. Zij die voltijds van hun kunst kunnen leven, zijn eerder zeldzaam. Ik heb altijd gezegd dat ik dit tegen mijn dertigste georganiseerd wil hebben. Dit gebouw is daar voor ons alvast één onderdeel van. Ook lesgeven is voor mij altijd een mogelijkheid geweest. Ik wil echter voldoende praktijkervaring hebben als kunstenaar om jonge gasten tenminste meer te kunnen meegeven dan een opleiding. Veel kunstenaars kiezen voor deze combinatie. Het idee van de bohemien-kunstenaar is flauwekul en niet aan mij besteed. Om als beeldend kunstenaar te leven en te overleven, moet je goed georganiseerd zijn. Vergelijk het met een kleine zelfstandige.

DHM: Je partner heeft ook een creatieve job?

Pol: Klopt, zij werkt als artistieke rechterhand en productieverantwoordelijke voor modeontwerper Tim Van Steenbergen (zelf afkomstig uit Beerse). Hij zegt altijd dat Britt de vrouw achter Tim Van Steenbergen is. Zij werkt daar al een aantal jaren. Haar job maakt het voor mij ook mogelijk om mijn werk te doen. Ze begrijpt wat ik doe, hoe dit samen valt met wie en wat ik ben. Ook zij heeft een veeleisende job, ze werkt continu. Dat is eigen aan de modesector en een creatief bedrijf. Ik passeer ook regelmatig in de atelier. Ik vind die kruisbestuiving interessant.

DHM: Zijn er eigenlijk veel budgetten voor de projecten waar jij je in beweegt?

Pol: Dat hangt ervan af, het is en blijft uiteraard iets in de marge. Vaak gaat het grootste deel van het budget naar productiekosten en blijft er weinig over als verloning. Je bent binnen cultuur voor een groot deel aangewezen op subsidies, hetzij rechtstreeks als werkbeurs of via de organisaties waar je mee samenwerkt. Zoals in het geval van De Warande, die voor hun werkingsmiddelen deel uitmaken van de provincie Antwerpen. Als kunstenaar heb je een eerder egoïstische werking, dus ben je logischerwijze op jezelf aangewezen qua organisatie en communicatie.

DHM: Hoe raak je aan projecten, hoe word je uitgenodigd?

Pol: Hoe dat in zijn werk gaat, daar bestaat geen eenduidig antwoord op. Dat is een samengaan van verschillende factoren die je niet altijd zelf in de hand hebt. Zichtbaarheid is een belangrijke factor. Een gezond netwerk opbouwen en het goed onderhouden, ook met collega-kunstenaars. En ja, in de eerste plaats door goed werk te maken. Ik ben na mijn opleiding bijv. met nog dertig andere Europese kunstenaars uitgenodigd voor een tentoonstellingsplatform in Zürich (Zwitserland). Dat was begin 2007, en eind vorig jaar was de hoofdcurator van dit museum in Antwerpen. Hij contacteerde me om op atelierbezoek te komen. Zo hebben we een paar uur samengezeten en gesproken over m’n werk van de voorbije jaren. Hij was destijds blijkbaar geboeid door één van mijn werken. Dat is belangrijk. Alleen zo bouw je een netwerk op. Hij vraagt me ook om hem op de hoogte te houden van alles wat ik doe. Ik zorg er vooral voor dat alles goed georganiseerd blijft, dat ik het archief van m’n werk en projecten zorgvuldig bijhoud. Zodat op het ogenblik van de uitnodiging voor de Biënnale van Venetië, alles gewoonweg klaarzit.

Pol Matthé

Ost Keep The Raft Lean

Op gezamenlijke vraag van de Warande in Turnhout en het Stedelijk Museum van Hoogstraten realiseert Pol Matthé (1982) een tentoonstelling in wat ooit het Alfred Ostmuseum was.

Als kunstenaar stond Alfred Ost (18841945) bekend om zijn virtuoze dierentekeningen en volkse kermis- en bedevaarttaferelen, maar hij had een excentrieke persoonlijkheid die vooral in zijn zelfgeschreven pamfletten duidelijk naar voor kwam. Na de naamsverandering vond het Ost-archief, dat bestaat uit een groot aantal tekeningen, grafiek, notitieboeken en documenten, onderdak in het Stedelijk Museum. Pol Matthé is zelf afkomstig uit Wortel. Hij kende het Begijnhof en het Stedelijk Museum als plek en ook het werk van Alfred Ost. Gedurende de voorbije maanden heeft hij met het Ost-archief gewerkt. Doorheen de zoektocht maakte hij kennis met Alfred Ost als mens en kunstenaar, en ook met zijn manier van werken. Het is deze ontmoeting die Pol Matthé in de tentoonstelling Ost Keep The Raft Lean tastbaar wil maken vanuit zijn eigen praktijk als kunstenaar.

DHM: Je gaat dus naar Venetië?

Pol: Ja, het is zopas bevestigd. De Biënnale van Venetië bestaat uit de officiële paviljoenen voorbehouden aan de landen, zoals bijv. het Belgisch Paviljoen. Daarnaast zijn er een tiental projecten onder de noemer ‘Collateral Events’. Ik neem deel aan één van deze projecten, op initiatief van een Nederlands-Brabantse organisatie, die ook in Antwerpen een tak hebben. Ze hebben mij en zes Nederlandse kunstenaars uitgekozen. De Biënnale van Venetië is samen met Documenta in Kassel het grootste evenement voor hedendaagse kunst in Europa. Ik besef dat het een unieke kans is. Ik word er heel enthousiast van. Het betekent dat er hard zal moeten gewerkt worden de komende maanden. Het overlapt voor een deel het project in het Stedelijk Museum van Hoogstraten. En ook de afwerking van ons huis hier zal noodgedwongen nog even moeten wachten.

DHM: Ost en de linkshandige Pol Matthé

Pol: Op uitnodiging van de Warande ben ik gevraagd om in het Stedelijk Museum van Hoogstraten tentoon te stellen in het kader van EXPOrt (reeks tentoonstellingen buiten de Warande die momenteel verbouwd wordt – red).

De programmacoördinator van de Warande, Annelies Nagels, gaf aan dat het interessant kon zijn om met de werken van Ost aan de slag te gaan. Het Stedelijk Museum is immers bezitter en bewaarder van een grote Ost-collectie en heeft zich tot taak gesteld daar op regelmatige tijdstippen mee naar buiten te komen.

Ik ken het Begijnhof natuurlijk als plek, ik heb er zelfs vroeger nog vakantiewerk gedaan bij een aannemer tijdens de restauratie. Maar het zal de eerste keer zijn dat ik in deze streek tentoonstel sinds ik afgestudeerd ben.

DHM: Ost en Matthé, geen evidente combinatie

Pol: Klopt, het is voor mij ook allesbehalve evident. Ik kende het werk van Alfred Ost eerder oppervlakkig. Ter voorbereiding heb ik aan de mensen van het Stedelijk Museum gevraagd om alles wat ze hebben van Ost bijeen te brengen. Vervolgens heb ik de voorbije maanden met dit archief gewerkt. Ost was een speciale man. Uit zijn archief stelde ik vast dat alles wat hij deed zijn kunstenaarschap ademde. De schilderijen en tekeningen zijn daar maar één onderdeel van. Ter illustratie; hij had indertijd aan zijn vriend en kleermaker Carette gevraagd of hij de zakken van zijn broeken dieper kon maken, zodat zijn schriften en Chinese inkt er in pasten. Zodat hij altijd klaar was om aan de slag te gaan. Hij schetste en tekende ook met een timmermanspotlood. In de tijd toen hij leraar was in een lagere school in Borgerhout tekende hij zelfs regelmatig de borden van alle klassen vol, nog voor de lessen begonnen. Hij is ook tot driemaal toe begonnen met het bouwen van een volksmuseum in Antwerpen, niet alleen voor zijn eigen werk maar ook voor andere kunstenaars, en om er lezingen te laten plaatsvinden. Hij probeerde zich te organiseren, misschien ook uit noodzaak, omdat hij toen niet altijd de aandacht kreeg die hij voor ogen had.

De tentoonstelling bestaat erin deze ontmoeting met Alfred Ost voelbaar te maken. Dat is niet evident, dat houdt sowieso een didactische benadering in.

Er komt slechts één bestaand werk in de tentoonstelling te hangen. En ook het gebouw van het Stedelijk Museum als erfgoed is een gegeven. Ik kan er niet zomaar in beginnen breken, hé. Ik ben benieuwd wat het gaat geven.

DHM: Wij ook ! (jaf)

DE WERELD VAN KRIZ

This article is from: