26 minute read
De rebelse gynaecoloog over de pil, het spiraaltje en de katholieke Kempen
Dr. Harry Van der Pas, vrouwenarts
“De Beperking van het getal der Kinders”
Zo heet een artistiek project van Lokaal 01 dat verleden maand in Antwerpen liep, naar aanleiding van de 40ste verjaardag van de afschaffing van het wettelijk verbod op de verspreiding en de promotie van anticonceptie. Je kan je toch maar amper voorstellen, zegt Harry Van der Pas met vuur, dat je 40 jaar terug voor de rechter kon gebracht worden omdat je een condoom of de pil op zak had. In 1973! Hij wordt er nog kwaad van: “In een seculier land, waar kerk en staat officieel gescheiden waren, was de wetgeving nog altijd gebaseerd op de ethische moraal van de kerk.” De praktijk was gelukkig toen al anders en de wereld is drastisch veranderd. Harry heeft daar van in het prille begin van zijn loopbaan als gynaecoloog in de Kempen met hart en ziel aan meegewerkt. Meer, hij mag gerust tot één van de vaders van de anticonceptie in België en zelfs Europa gerekend worden. Nu hij de tachtig gepasseerd is, is het hoog tijd om deze geschiedenis op te tekenen. We doen dat in de Salm- Salm molen, een andere passie van Harry en zijn echtgenote Lena.
Moeilijke bevalling
Beginnen we bij het begin: waar komt Harry Van der Pas vandaan? Ik werd in de zomer van 1932 geboren in Leuven, waar mijn ouders toen woonden. Ze hielden er het Vlaams Studentenhuis open op de Bondgenotenlaan. Vlaamse studenten kwamen er eten, vergaderen met de studentenverenigingen, een potje kaarten of schaken.
Mijn geboorte zelf was niet eenvoudig. Een huisarts heeft mij met de forceps – de tangen – moeten halen. Dat heeft voor mij geen gevolgen gehad, voor mijn moeder wel. Om te herstellen van de zware bevalling werden moeder en kind naar Hoogstraten gebracht, waar mijn grootvader langs moederskant postmeester was. Mijn allereerste dagen heb ik dus in Hoogstraten doorgebracht, in de post in de Gemelstraat, helaas voorgoed verdwenen. De klok waar mijn wieg onder stond, heb ik nog steeds. Ik bleek gefascineerd door de slinger.
Nadat mijn moeder hersteld was, zijn we terug naar Leuven gegaan. Mijn kinderjaren beleefde ik in Leuven. Toen de oorlog begon, zijn we naar Antwerpen verhuisd. Daar heb ik het grootste deel van mijn jeugd doorgebracht. Ik werd naar het college bij de jezuïeten gestuurd, op de Frankrijklei, ‘den boulevard’ zoals dat in ’t stad genoemd werd. We woonden dicht in de buurt.
Rebel
In 1950 zat ik daar in de retorica. Op het einde van 1ste trimester werd ik er plots weggestuurd. Ze vonden dat ik de rotte appel in de mand was. Te opstandig, zoals een jonge gast rebels kon zijn. Het was eigenlijk een constante in mijn collegetijd, ik kon moeilijk met het hoofdzakelijk Franstalige elitarisme van de jezuïeten om, was het beu naar hun pijpen te dansen. Ik was bij de KSA en had met enkele vrienden in de school een vereniging voor het ABN – Algemeen Beschaafd Nederlands – opgericht. Tijdens de lessen durfde ik de leraars te verbeteren als ze fouten tegen het Nederlands maakten. Alles tezamen eigenlijk heel braaf allemaal, maar toch een steen des aanstoot voor de leraren en directie. Te Vlaams. Zij waren het uithangbord van de Antwerpse Franstalige bourgeoisie. Daar had ik het moeilijk mee en liet dat merken.
Eruit dus, midden in mijn laatste jaar. Een gebeurtenis die me wel getekend heeft, want ik werd niet alleen van de school weggestuurd, maar uit heel mijn leefwereld. Weg van mijn schoolvrienden, de jeugdbeweging, weg van alles wat toen mijn dagelijks leven maakte.
Via de connecties van mijn vader raakte ik in het St.-Jozefcollege in Turnhout, nochtans ook een jezuïtenschool. Ik ben in Turnhout heel goed opgevangen, vooral door klasgenoot Johan Fleerackers. Die heeft me op sleeptouw genomen en me bij de anderen aanvaardbaar gemaakt. Ze hebben zich nooit negatief uitgelaten over de reden waarom ik uit Antwerpen was moeten vertrekken. Johan is altijd mijn vriend gebleven. Zo heb ik alsnog mijn retorica tot een goed einde weten te brengen.
Erger was dat ook mijn inschrijving aan de Universiteit Notre Dame de la Paix in Namen in het gedrang kwam. Bemiddeling door mijn vaders netwerk maakte dat ik er uiteindelijk toch aan mijn studie geneeskunde kon beginnen.
Waarom een Franstalige universiteit? Wel, het ”Institut Notre Dame” stond bekend om zijn discipline en zijn goede opvolging van de studenten. Je kon er enkel het eerste jaar geneeskunde volgen. Je werd door de proffen goed in het oog gehouden en snel bijgewerkt als er wat schortte aan je studiehouding of als je problemen had met de leerstof. Regelmatige ondervragingen was de truc. Daarmee kwam je beter aan de start van het 2de jaar. De studenten die meteen naar Leuven gingen, waren veel vrijer. Maar als ze enkel bij de examens aan het werk gingen, waren ze er meestal aan voor de moeite.
De Franse taal was voor mij geen probleem, gezien mijn lange tijd aan het college in Antwerpen. Er waren veel Vlaamse studenten in Namen, nogal wat schoolkameraden uit Turnhout. We leefden als Vlamingen ondereen, we waren intern. Het was nog niet het echte studentenleven. Vanaf het 2de jaar ging ik verder studeren in Leuven.
Geneeskunde
Waarom geneeskunde? In het begin dacht ik dat jezuïet zou worden, dat dachten we bijna allemaal als jonge collegeleerlingen. Maar vermits ik al van het vierde jaar van de middelbare een vriendinnetje had, Lena, nog altijd mijn echtgenote, die bij het Sint-Lutgardis instituut naar school ging, was het mijn leraars snel duidelijk dat ik niet ‘geroepen’ was. Tijdens de grote retraite heb ik aan mijn retraitepater Jan De Wit gezegd dat ik nog twijfelde. ‘Schrap dat jezuïet worden maar’, zei hij direct. Bleven over advocaat of geneesheer.
Mijn oom, de broer van mijn moeder, was ook geneesheer, werkzaam als directeur van het Provinciaal Instituut voor Hygiëne. Hij is van kanker gestorven toen ik in de poësis zat. Ik had met hem een goed contact en ik had hem graag. Ik bewonderde hem ook in zijn beroep en dat heeft me uiteindelijk in die richting gestuurd. Wat was je doel, huisarts worden? Eigenlijk geen specifiek doel. Misschien huisarts? Over kinderarts heb ik ook gedacht.
In het 4de jaar ben ik voorzitter geworden van mijn promotie, de studenten die in mijn jaar zaten, wat ik tot het einde van mijn studie gebleven ben. In het laatste jaar ben ik medestichter geweest van de Vlaamse faculteitskringgeneeskunde. Er was al lang een Waalse kring, maar geen Vlaamse. Maar toen kwam 1958 en de Expo. Heel de wereld kwam op bezoek. De Waalse vereniging richtte activiteiten in, zoals congressen. Wij vonden dat we ook ons steentje moesten bijdragen. Samen met de Walen hebben we ook de opvang van studenten van over heel de wereld georganiseerd.
Een thema van een die congressen was internationale ontwikkeling. Hoe konden wij daar, als katholieke studenten geneeskunde, toe bijdragen. Ik was op dat congres promotor van dat idee.
Legerdienst of naar Congo
Na mijn studie moest ik eigenlijk nog mijn legerdienst doen. Maar je kon destijds ook kiezen om gedurende 3 jaar in de Belgische kolonie te gaan werken. Met wat ik gezien en gehoord had en tijdens dat congres opgedaan, zei me dat wel wat. Je kon kiezen voor een functie voor het rijk of in een missiepost. Ik heb bewust gekozen voor een missiepost van de paters van Scheut en de nonnekes van ’s Gravenwezel in Yambuku. Er was een ziekenhuis waar ze nog geen dokter gezien hadden. Ik zag dat wel zitten: niet alleen het medische werk, het vergde ook enig organisatorisch talent, waar ik blijkbaar scheen over te beschikken. Ik vond het een hele uitdaging.
Op 9 december 1958 zijn we gehuwd en op 28 december zijn we vertrokken. Voordien moest ik een opleiding volgen aan het Tropisch Instituut te Antwerpen. De rest van de tijd tot het vertrek, heb ik gewerkt als assistent van een chirurg. Kwestie van al een beetje dat aspect van de geneeskunde in de vingers te krijgen. Als enige dokter in een ziekenhuis mocht ik aannemen dat die kennis me wel van pas zou komen. Wat ook gebleken is. (nvdr.: het volledige verhaal van Harry in Congo vind je in DHM van juli 1997 – Terug naar Kongo)
Vreemde zonde
Als, tijdens mijn tijd in Yambuku, een patiënt tijdens een operatie dreigde te overlijden, moest ik dringend de pater laten verwittigen, zodat hij die patiënt kon dopen en de laatste sacramenten toedienen. Als ik dan zei, kan dat niet voor de operatie, antwoordde hij dat hij dat niet kon doen. ‘Die man heeft 3 vrouwen zei hij, en als hij de operatie goed doorstaat, dan leeft hij meteen in zonde. En dan bega ik ‘een vreemde zonde’, door mijn toedoen iemand anders in zonde laten leven. Dus alleen als iemand stervende was, moest ik hem verwittigen! Dan werd heel mijn operatiekamer overhoop gezet, moest ik opzij zodat de pater in volle overgave, met wijwater, wierook en heel veel Kerklatijn kon dopen en tegelijk de laatste sacramenten kon toedienen. Weer een zieltje gered!
Op een gegeven moment, moest ik een man een kleine ingreep toedienen en heb ik de pater gezegd: niet meer in mijn operatiekamer met uw poespas. Als je hem wil dopen, doe het dan voor ik er aan begin. ‘Ja maar’, zei hij, ‘gaat hij doodgaan?’ Dat weet ik niet, maar het kan altijd. Maar als je nog tijdens de operatie binnen komt, dan ga ik buiten. Dan regelt gij de rest maar, dan doet gij hem maar dicht ook. Met uw vreemde zonde heb ik niets te maken, dat is uw probleem! Van dan af geen problemen meer gehad. Dezelfde patiënt lag ’s anderdaags vrolijk liedjes te zingen in zijn bed, gedoopt en al. En later ging hij vrolijk terug naar zijn drie vrouwen.
Gynaecoloog
De onafhankelijkheid van Congo maakte in 1960 een abrupt einde aan de opdracht van Harry in Yambuku. Iedereen moest er meteen uit. Ik ben laat gebleven, omdat ik de uittocht van de Belgen uit de streek mee georganiseerd heb. In principe was mijn termijn nog niet helemaal uit, de laatste 6 maanden heb ik in België uitbetaald gekregen, wat me toeliet even uit te kijken naar een geschikte job. Het geld dat we in Congo gespaard hadden – er waren daar weinig mogelijkheden om ons geld op te doen – staat daar nog altijd op de bank in Congo. We zijn er nooit meer aan geraakt.
Mijn ouders hadden voor na onze terugkeer uit Congo gedacht aan een huisartsenpraktijk in Hoogstraten. Via de familie Bilcke hadden ze zelfs al een geschikt huis op het oog. Nu had ik veel meegemaakt in Congo, alle soorten behan- delingen en ingrepen. Een heel ander leven dan als huisarts hier. Ik heb toen vrij bewust gekozen voor datgene waar ik in Afrika het meeste bang voor was, namelijk verloskunde. Iedere keer bij een bevalling was ik onzeker. In mijn opleiding tot arts was het eigenlijk amper aan bod gekomen. Voor mijn vertrek naar Congo had ik misschien drie bevallingen meegemaakt. Het meeste heb ik opgestoken van de vroedvrouw in Congo, een prachtige zuster, heel bekwaam. Maar als er problemen waren, was het wel de dokter die moest tussenkomen. Enfin, ik kende weinig van vrouwenziekten in het algemeen, die zowel ginder als hier veel voorkwamen. Ik heb dan beslist om me te specialiseren in gynaecologie. Opnieuw 5 jaar studeren en werken in een ziekenhuis. Praktijk opdoen, alleen in deze specialisatie. Veel nachtwerk en onbetaald destijds.
Prof. dr. Kaufmann
Het probleem was dat er in België geen opleidingsplaatsen te vinden waren. Er waren in België gynaecologen genoeg zei mijn prof in Leuven, dr. Schockaert. Ik zou beter van gedacht veranderen, meende hij. Via familie in Nederland ben ik binnengeraakt in het St.-Jozefziekenhuis in Eindhoven. Ik had er een zeer eminente opleider, dr. Specken. Maar omdat hij na 3 jaar in mijn opleiding 65 werd, kon ik er mijn opleiding niet afmaken. Bizar, want de man bleef wel werken, maar vanaf zijn 65ste mocht hij geen Nederlandse artsen meer opleiden. De erkenningscommissie in België eiste ook dat de laatste 2 jaar van de opleiding in een universitair ziekenhuis gedaan werden. Ik opnieuw op zoek naar een opleidingsplaats. Noch in Nederland noch in België zijn plaatsen vacant in de universitaire ziekenhuizen. Via via kwam ik terecht bij prof. Kaufmann in Keulen. Een autoriteit en bezig met onderzoek naar hormonen. Omdat ook hij aan zijn laatste jaren als opleider bezig was, waren er weinig kandidaten om hem te assisteren. En dus kreeg ik mijn kans. Hij was heel blij dat ik er was. Na die 2 jaar was mijn opleiding voltooid en was het wachten op mijn erkenning. Ik was ondertussen 33 jaar en kon eindelijk aan de slag.
Moeilijke vestiging
Ik wou me vestigen in Antwerpen, maar dat was niet simpel. Als gynaecoloog had je weliswaar een privépraktijk, maar moest je ook over ‘bedden’ in een ziekenhuis kunnen beschikken. En die waren niet te vinden. De ziekenhuizen hadden gynaecologen genoeg en zaten niet op nieuwkomers te wachten. En de latere organisatie van alle Antwerpse ziekenhuizen had nog niet plaatsgehad. Toen kreeg ik een telefoontje van Leo Vaes, een voormalige studiegenoot in Leuven en later anesthesist in het St.-Elisabethziekenhuis in Turnhout. Hij wist van mijn opleiding bij dr. Kaufmann, die bekend stond om zijn kennis van de hormonologie, een studie die nog in de kinderschoenen stond. Leo Vaes vertelde me dat de gynaecoloog van St. Elisabeth op zoek was naar een associé die iets wist van hormonologie. Dat was dr. Nand Peeters.
Ik zag dat wel zitten, Lena veel minder. Zij wilde graag in Antwerpen blijven. Maar het aanbod was wel mooi, meteen voldoende bedden in een ziekenhuis. Er was één probleem, in Turnhout zelf waren gynaecologen genoeg. Dr. Peeters stelde me voor een geassocieerde praktijk te beginnen in Oostmalle. Niet te ver van Turnhout, centraal gelegen voor een aantal gemeenten die wel afhingen van de kliniek in Turnhout. Zo had dr. Peeters ook al een associé in Herentals, Dr. Snauwaert, die op dezelfde wijze werkte. Al deze patiënten werden behandeld in Turnhout. Het plan was dat ik later mijn praktijk naar Turnhout zou verhuizen. Daar ik na enkele tijd reeds veel patiënten uit Turnhout had, vroeg ik ook een praktijk in Turnhout, die ik ook startte met de toelating van de Orde der Geneesheren, die alzo een bestaande contractueel geschil beslechtte.
De pil van dr. Peeters
Dr. Peeters had een goede visie op de ontwikkelingen van de geneeskunde. Hij zag dat hormonologie een steeds grotere rol zou gaan spelen in de gynaecologie, als medicatie voor vrouwen. Hij was samen met dr. Van Roy en dr. Oeyen bezig medicijnen te ontwikkelen met hormonen. Zoals het aanpassen van de bestaande Amerikaanse pil ‘Enavid’ van Pincus. Die had vrij grote bijwerkingen, door een veel te hoge dosis van bepaalde hormonen. Die hormonen verhinderden de eisprong, maar het was als schieten met een kanon op een mug. Vandaar ook de vele bijwerkingen (zie kader).
De Duitse firma Schering, die ook in België werkzaam was, had goede contacten met dr. Peeters. Zij kwamen met de vraag om met deze pil verder onderzoek te doen, de dosis hormonen aan te passen. Een ‘dose-finding-study’, die tot registratie van een verbeterde pil bij de FDA moest leiden. Het feit dat Schering een Duitse firma was, deed hen naar België uitwijken. Omdat onderzoeken met proefpersonen in Duitsland te gevoelig lagen wegens de connotatie met de proeven op mensen in de concentratiekampen, zocht men andere testgebieden. Door de goede connecties van de vertegenwoordiger van Schering met Peeters en door diens onderzoek met hormonen, kwam men bij hem terecht.
Dr. Peeters zag daar heel wat in, maar zat met een ethisch probleem. Hij was een zeer overtuigde katholiek en meewerken aan een anticonceptiemiddel was een grote zonde. Hij kon het niet in overeenstemming brengen met zijn overtuiging. Niemand mocht toen weten wat hij precies deed. Artsen die de pil voorschreven, begingen immers een doodzonde. Dat was in die tijd even onaanvaardbaar als euthanasie voor kinderen nu.
Zijn insteek was om vrouwen een regelmatige cyclus te bezorgen, zodat de enige door de kerk toegelaten methode – de periodieke onthouding – tot betere resultaten leidde. Hij had ook een aantal patiënten die met rhesus-incompatibiliteit kampten (de combinatie van een rhesus-negatieve vrouw en een rhesus-positieve man), die leidt tot doodgeboren kinderen. Traumatische gebeurtenissen. Dr. Peeters zag daarin de doelgroep van het medicijn, waarvan hij maar al te goed wist dat het een anticonceptiepil was. Maar voor die groep mensen, dacht dr. Peeters, was het voor de Kerk aanvaardbaar om dat middel te geven. Als het maar niet geweten was dat het een anticonceptiemiddel was.
Moeilijk voor te stellen eigenlijk, we spreken over 1963, 1964. De enige medische anticonceptie toen was baarmoeder verwijderen als er kinderen genoeg waren of als er te grote medische problemen met zwangerschappen waren. Wat dat met de vrouwen deed was bijzaak!
Door de verjaardag van de pil en door een verhaal dat Karl Van Den Broeck toevallig ter ore kwam via zijn schoonvader, heeft hij er de documentaire ‘De pil van dokter Peeters’ over gemaakt. Dat de pil door Peeters is uitgevonden is niet waar, dat hij een grote bijdrage heeft geleverd aan de wezenlijke verbeterde pil die daarna op de markt is gekomen, Anovlar, is zeker waar. Dat verhaal is ondertussen genoegzaam bekend door de documentaire van Karl Van Den Broeck en Bart Beckers.
De Pil van Pincus
De eerste die een anticonceptie pil ontwikkelde, was de Amerikaanse arts dr. Gregory Pincus die al vroeg in zijn carrière onderzoek deed naar hormonale biologie en steroïdale hormonen. Hij ontwikkelde het medicijn ‘Enavid’, dat als de eerste pil bekend staat. Omdat hij onvoldoende proefnemingen kon doen in de USA om zijn medicijn te laten registreren door de FDA (Food and Drug administration), zocht hij elders zijn heil. Voor dat proefonderzoek werd uitgeweken naar Puerto-Rico, waar veel vrouwen uit de lagere inkomens bereid bleken als testpersoon te fungeren. Het geboortecijfer zakte als een molensteen in de zee. Waarmee dus bewezen werd dat het anticonceptiemiddel wel degelijk werkzaam was. Twee jaar later kon Pincus echter zich best niet meer vertonen in Puerto-Rico, op het gevaar af gelyncht te worden. Deze pil gaf zo veel bijwerkingen: bloedingen, hoofdpijn, libidoverlies, heel dik worden. Het was een veel te hoog gedoseerde manier om de eisprong te beletten. Veel van Pincus proefpersonen lustten hem dan ook rauw.
Het was de opvolger van Enavid, Anovlar, op de markt gebracht voor Schering AG en mede op punt gesteld en ontwikkeld door dr. Nand Peeters, die een echte doorbraak betekende voor de anticonceptiepil.
Progressief
Had jij ethisch probleem met de pil? Neen, helemaal niet. Al was ik evenzeer heel katholiek opgevoed en had ik er meer dan twee jaar met paters en nonnekes gewerkt. Ik had in Congo een heel andere kerk gezien dan de kerk in België. ‘Als ik hier nog langer blijf, ben ik mijn geloof helemaal kwijt’ heb ik herhaaldelijk gezegd.
Ik heb in Congo dingen meegemaakt, waarvan je je afvraagt: “mensen waar ben je mee bezig?” Mannen en vrouwen of beter gezegd vaders en moeders werden in de periode vóór ze gedoopt werden, ’s nachts afzonderlijk opgesloten. Immers seksueel verkeer vóór het christelijk huwelijk was zondig, dus opsluiten maar om zeker niet in zonde te vervallen. Mensen met gonorroe behandelen met antibiotica vonden ze niet kunnen, het was een vuile ziekte. Dit was het gevolg van de diepgewortelde katholieke regelgeving dat seksualiteit slecht was. Aan mij was het niet meer besteed, die ‘ethiek’. Ik heb nooit problemen gehad met seksualiteit en met anticonceptie.
Jonge Kempen
Die jonge rebel was dus iemand die wel de pil voorschreef. Voor of tegen de katholieke moraal, voor mij telde het welzijn van mijn patiënten. De Kempen mocht dan wel een katholiek en zeer behoudsgezind gewest zijn, er woonden hier heel veel jonge mensen. Vooruitstrevende mensen! Waar liggen de roots van Groen? Bij Stad voor de Mens in Turnhout, waar ik mee aan de wieg stond. Een studiegenoot van het college, een uitgetreden pater, richt in Turnhout een huis op voor uitgetreden priesters. In die zo brave Kempen was wat aan het broeien. De jonge mensen die uit gezinnen van zeven, acht en meer kinderen kwamen, die zagen dat zelf niet zitten. Die wilden een ander leven, beiden gaan werken. Die wilden zelf kunnen bepalen hoeveel kinderen ze zouden hebben. En jongere mensen kwamen naar jonge gynaecologen, die wisten dat ze daar bij de oudere generatie niet voor terecht konden. Dus kwamen ze bij mij.
Jansen Pharmaceutica sticht op dat moment met Karl Dergent als directeur, Ortho, een farmaproducent met medicijnen specifiek gericht op vrouwen, voor de gynaecoloog. Via bijscholingen was ik met hen in contact gekomen en ze vroegen mij mee te werken aan de ontwikkeling en verspreiding van die producten. Ik werd daar niet voor betaald, maar kreeg wel de gelegenheid congressen en studiedagen te volgen, waar zij dan de kosten voor droegen. Elk nieuwe pil kreeg ik als eerste in mijn praktijk. Als jonge arts kreeg ik echt een boost. Een hele wereld ging voor mij open. En ik kreeg steeds meer mensen over de vloer. Op een bepaald ogenblik had ik ook het meeste bevallingen in Turnhout. Want patiënten die eerst voor anticonceptie kwamen, bleven bij mij toen ze ook voor kinderen kozen. Zo ook later als het gezin voltallig was, ze om sterilisatie vroegen. Dit werd steeds met het koppel besproken, nooit met de vrouw alleen. Gevolg was dat meerdere mannen vroegen naar mannelijke sterilisatie, hun vrouw had immers al gedurende zovele jaren de pil genomen. De grootste hinderpaal was wel de drempelvrees voor het ziekenhuis. Ik heb dan ook besloten mannelijke sterilisatie onder lokale verdoving in de praktijk op de Merodelei uit te voeren. Uit een later uitgevoerde schriftelijke anonieme bevraging, bleek dat de koppels zeer tevreden waren, dat ze deze beslissing hadden genomen.
Spreekverbod
De Bond vroeg toen aan mij om in de Kempen lezingen te gaan geven, voor de organisaties van de Christelijke zuil. Ook verloofdencursussen, die aanstaande trouwers voor de kerk verplicht waren te volgen. Daar kwamen volle zalen op af. De jonge mensen hadden daar grote behoefte aan. De voorlichting in school of van hun ouders voldeed niet meer. Prof. Frans Van Mechelen, voorzitter van de Bond van Grote Gezinnen was ook de man die vond dat het voortaan ook de Bond voor Jonge Gezinnen moest zijn. En het vormingsaanbod moest daaraan aangepast worden. Ik gaf dus cursus over anticonceptie, over de pil, gezinsplanning.
Op een bepaald moment komt iemand van Ortho langs, die heeft een klein apparaatje bij, een spiraal. Ik had er ergens al over gelezen, maar het nog nooit gezien of in mijn handen gehad. Ik was geboeid. Een anticonceptiemiddel dat je middels een eenvoudige ingreep kon plaatsen, dat de vrouw niet kon vergeten te nemen, dat niet chemisch was samengesteld, waar geen hormonen aan te pas kwamen die nog steeds ontregelend werken. Ik was de eerste arts in België die het had, heb het ook als eerste gebruikt bij een patiënt; het was in mei 1968! En ik weet nog bij wie, maar dat is medisch geheim.
Een buitengewoon efficiënt anticonceptiemiddel, met een heel klein percentage mislukkingen. Overal waar ik lezingen gaf, ooit zelfs in het Spijker hier, vertelde ik erover. Veel patiënten lieten zich een spiraal plaatsen.
Op een keer werd ik ontboden bij de bisschop, enfin, bij de vicaris-generaal die sprak in opdracht van de bisschop. Hij loofde mijn voorlichtingswerk, maar verbood me voortaan nog over het spiraal te praten. In de ogen van de kerk werd het als een abortus in een heel pril stadium beschouwd. Hoe en waarom ze dat zo beoordeelden, ik kan er met mijn hoofd niet bij. Ik antwoordde hem dat ik hem ook niet moest vertellen welke kleur van kazuifel hij moest aantrekken om de mis te doen. Voor mijn lezingen zou ik als arts zelf wel bepalen wat ik zou vertellen.
Plots was het gedaan met lezingen geven. De ene afzegging na de andere. De dag na het gesprek met de vicaris was een lezing gepland in Lille, georganiseerd door de KVLV. Ik mocht niet komen, de algemene secretaris had instructies gekregen mij niet meer toe te laten.
Een spreekverbod voor alle katholieke verenigingen. In vond dat spijtig, maar kon er niets aan veranderen. Toen ben ik lezingen gaan geven voor de Vooruitziende Vrouwen, een socialistische organisatie. En ik had weer volle zalen, hetzelfde publiek, dikwijls in dezelfde zalen, alleen hing er een andere vlag. Heb het nog jaren gedaan. Ik wilde mij op mijn terrein niet laten bevelen. Dat was er ver over.
Professor Michel Thiery
Ortho farma vroeg me toen om naar een symposium van de medische staf van de universiteit van Gent te gaan om mijn ervaringen met het spiraal met hen te delen. Aan de unief was men ook met klinische studies rond het spiraal begonnen. Bleek dat we op goede weg waren en daaruit is mijn vriendschap gegroeid met prof. Thiery.
We bleven regelmatig in contact om ervaringen te delen en werden goede partners. Probleem was de onderzoeksresultaten op een wetenschappelijke manier te verwerken. Dat was toen nog meestal handwerk, door meerdere secretaressen die alles in tabellen moesten zetten. Bij Janssen had men al een computer, toen nog zo groot als een doorsnee huiskamer, die men in Gent niet had. Via mijn bemiddeling konden de onderzoeksresultaten automatisch verwerkt worden, met software gemaakt door Walter Bogers, ingenieur en leraar aan het Horito in Turnhout.
We beginnen daarover te publiceren en krijgen wereldwijd weerklank. Farmabedrijven die een spiraal op de markt willen brengen, passeren allemaal via het studiecentrum Eureca in Gent om het uit te testen. Wij waren op dat ogenblik hét expertisecentrum in Europa, waar instituten uit verschillende landen hun onderzoekservaringen lieten checken. Een secretaresse deed niets anders dan de cijfers ingeven, de computer verwerkte ze. De professor schreef zijn bevindingen neer en publiceerde in gerenommeerde medische tijdschriften wereldwijd. Het was wel een constante ongerustheid van prof. Thiery of de onderzoeksresultaten uit de computer betrouwbaar genoeg waren. In computers had hij weinig vertrouwen, ook nu nog. Maar nu is hij 89 jaar.
Aan de universiteit van Exeter was een prof epidemioloog die ook op basis van computermodellen onderzoeksresultaten verwerkte met grote aantallen gegevens. Wij daar naartoe met onze methodologie om die bevestigd te krijgen. Die professor bekeek de onderzoeksmethodes en de verwerking van de resultaten en bezorgde ons een certificaat dat onze methodiek als zeer verantwoord verklaarde. Van dan af waren we gerust. Met die ervaringen werd prof. Thiery en ons onderzoeksinstituut een grote authoriteit op het gebied van het spiraal in België en in Europa.
Academisch consulent
DHM: Heb jijzelf er de erkenning voor gekregen?
Ja, men benoemt mij tot ‘Academische Consulent’ aan de universiteit van Gent. Voor mijn werk zelf werd ik niet betaald, maar voor een aantal onderzoeken kon ik op financiering rekenen en ook een deel van de wedde van mijn secretaresse. Het werk kwam wel bovenop mijn drukke praktijk en was dikwijls voor het weekend opgespaard. Een compensatie was wel dat ik overal ter wereld werd uitgenodigd als spreker op congressen, waar ik goed verzorgd werd en waar ik mijn echtgenote mocht meenemen. Zo hebben we toch een groot deel van de wereld kunnen bereizen. En ik heb er een groot netwerk aan overgehouden.
Atoombom
Dat het spiraaltje niet echt het meest gebruikte voorbehoedmiddel ter wereld geworden is, heeft meerdere oorzaken. Op zich is de productiekost spotgoedkoop (ca. 10 cent), vereist het een beperkte medische kennis om het te plaatsen, kan het tot vijftien jaar blijven zitten en is de onvruchtbaarheid omkeerbaar. En dat haast zonder bijwerkingen. Maar farmaproducenten verdienen veel meer aan pillen die alle dagen moeten genomen worden. Ik blijf echter in het spiraal geloven als hét middel om de bevolkingsgroei in de wereld – een grotere bedreiging dan de atoombommen om de wereld te vernietigen – onder controle te krijgen. En ik denk dat het op den duur ook zal uitkomen, al kan dat niet vanuit een land als België komen. In de VS begint men eindelijk in te zien dat het gedoe met hormonen op lange termijn geen goede methode is. Dat geeft me hoop. En natuurlijk moet er ook een ommekeer komen in de ontwikkelingslanden, waar het hebben van veel kinde- ren door de mensen als een zegen, zeg maar als een levensverzekering wordt beschouwd. Daar is dus nog veel werk. Helaas is een project, dat ik samen met dr. Marleen Temmerman op de sporen had gezet, ‘Mama’s aan de evenaar’ niet kunnen doorgaan.
Hysteroscopie
Een derde dada van Harry Van der Pas is de Hysteroscopie. Het probleem met het spiraal in de beginfase was, dat we wel het spiraal konden plaatsen, daar dan moesten afwachten of er zich geen verwikkelingen voordeden. We konden ook niet exact vaststellen wat tot die problemen leidde, of niet zien wat het spiraal nu juist deed. We konden immers niet in de baarmoeder kijken. Op een congres in München, begin jaren 70, kom ik in contact met een arts, die een apparaat gebruikt – een kinderuretroscoop – om via de penis in de blaas te kijken. Ik wist meteen dat dit de oplossing zou zijn voor ons probleem. Met dat verbeterd apparaat, een hysteroscoop, konden we ook in de baarmoeder kijken. Ik heb dat toestel in de België geïntroduceerd, verder mee ontwikkeld en in zowat alle klinieken artsen opgeleid in het gebruik ervan. Ik heb er ook een handboek over gepubliceerd. Later hebben we de Europese Hysteroscopievereniging opgericht. In de medische wereld zullen meer mensen me linken aan hysteroscopie dan aan de pil of aan het spiraal. Het heeft de wetenschap over het spiraal veel verder geholpen.
Laatst was ik in Berlijn om een tijdens een congres een Laudatio te geven over die Duitse arts prof. Lindemann, die vorig jaar op 93-jarige leeftijd overleed en die ik voor de hysteroscopie als mijn geestelijke vader beschouw. Ik vond dat een hele eer om dat te mogen doen, voor 900 toehoorders.
Leuze
Als ik door mijn medisch denken en handelen, de medische wetenschap in de wereld 1 millimeter vooruit heb geholpen, dan beschouw ik mijn leven als geslaagd. Dat was mijn leuze. Ik denk dat ik op 81-jarige leeftijd mag zeggen dat ik daarin geslaagd ben. Daarbij kan ik zeggen dat het een heel boeiend leven geweest is, van de eerste dag dat ik eraan begonnen ben, tot de dag dat ik met 65 jaar op pensioen ben gegaan. Gynaecoloog is een dankbaar beroep. Vraag aan vrouwen wie hen heeft helpen bevallen, dan kunnen de meeste van hen de naam van de gynaecoloog noemen. Vraag aan iemand wie zijn appendix heeft verwijderd, dan zullen de meeste de naam van de chirurg niet meer herinneren. Je hebt ook een nauw en gevoelig contact met je patiënt, een grote vertrouwensband. En dat is wat ik eigenlijk als arts ook wilde.
Het was niet altijd alleen maar zonneschijn, altijd is er dag en nacht. Als arts en als gynaecoloog heb ik ook veel traumatische gevallen meegemaakt. Een doodgeboren kind, misvallen, problematische zwangerschappen, ongewenste zwangerschappen, complicaties na operaties. En je komt daar mee thuis. Dan heb je een partner nodig waarmee je over die dingen kan praten. Ik heb het geluk gehad dat ik op die moeilijke momenten mijn zorg kon delen. En dat we thuis heel open over die dingen konden spreken. Ik ben er mijn echtgenote en mijn kinderen heel dankbaar voor, dat ik me ten volle aan mijn carrière heb mogen wijden. (jaf)