19 minute read

"Ik moet elke week de toren zien"

Cyriel Oomen

’Waar men gaat langs Vlaamse wegen’, komt men De Hoogstraatse Maand tegen. Uitgeweken Hoogstratenaren zijn immers trouwe lezers van ons maandblad. Zoals abonnee Cyriel Oomen en zijn vrouwtje Lia, die in Wilrijk wonen. Alhoewel ik aan dat laatste durf te twijfelen. ’Mijn huis is waar mijn Stella staat’, heb ik op school geleerd. Cyriel Oomen mag dan wel officieel in de rand van de koekenstad wonen, zijn wekelijkse pint staat in de kantine van H.V.V. en zijn hart klopt in Hoogstraten onder de toren.

Cyriel Oomen

Cyriel Oomen vlug

Cyriel Oomen (Hoogstraten °1929) is getrouwd met Lia Peeraer (Wortel °1929) - woonachtig in Wilrijk, Letterkundestraat 60, en samen hebben zij 3 dochters: Mian, Reinilde en Karin - 6 kleinkinderen: Bert, Anouck, Tim, Sam, Lynn, Yannick - 4 achterkleinkinderen: Jef, Jenne, Nolan, Lora

Ik zit samen met Cyriel en Lia aan de gezellige tafel in de living bij hun oudste dochter Mian, die uitgerekend die dag jarig is. Maartse buien geselen de lente waarna als bij wonder zich plots een riante regenboog over Hoogstraten spant. Wellicht een cadeautje voor de jarige. We kijken uit op het rustgevend ’park van de Juuz’ in de Gravin Elisabethlaan.

Hij een rasechte Hoogstratenaar, zij een pure Wortelse. Zij leerden elkaar kennen aan de biljarttafel in het dorpscafé bij Peeraer. Jos Bruurs bezong destijds deze amoureuze escapade van zijn kameraad Cyriel met de gevleugelde woorden: "Wij ginge soame noar Peereir, Cyrilleke veur Lia en ik veur den biljeir…"

De tortelduiven van toen zijn ondertussen allebei 85 geworden, zijn samen al 61 jaar getrouwd en gelukkig met hun tweetjes gezond en wel. Tijd voor een babbel met dorpsfiguur Cyriel Oomen. En als af en toe zijn memorie hem wat in de steek laat, is Lia daar om de gaatjes liefdevol mee dicht te praten.

Cyriel tijdens de oorlog

Bij zijn plechtige communie.

DHM: Op welke schoolbanken heb jij als bengel je broek versleten?

Cyriel: Eerst de gemeenteschool en nadien het Klein Seminarie, recht tegenover ons thuis aan de overkant van de straat. Ik ben daar gebleven tot ’de vierde’ (nu 3de middelbaar). Ik was daar intern. Als het goei weer was dan keek ik ’s avonds op het hoogste verdiep door het raam van de slaapzaal en dan zag ik ons moeder voor het huis op een stoel zitten te buurten. Dat was ’krètig’ jom. Ik stond daar dan te salueren en soms, als zij het toevallig zag, zwaaide zij ’een goeiendag’ terug. Tijdens de wandeling op de terugweg van het Withof mocht ik wel eens vanaf de kerk vooruit lopen om dan vlug thuis binnen te springen, ons moeder een hand te geven en een appel mee te pakken. Als de rij kort nadien passeerde, moest je onmiddellijk terug mee aanpikken of je kreeg een strafstudie. Gelukkig zaten onze Leon en onze René daar ook op internaat.

DHM: Cyriel, jij was 11 en toen begon de oorlog…

Cyriel: Over de oorlog kan onze generatie blijven praten. Ge kunt u dat niet voorstellen. Wij waren tien jaar toen de oorlog begon. De Duitsers lagen her en der gekazerneerd. Die waren baas en we waren er bang van. Minderhout werd gebombardeerd. Als ge dat ziet, zelfs van op een afstand, dan is dat angstaanjagend. De dochter van Jaan van den Olifant kwam juist te voet door Minderhout toen de hel daar losbrak. Ik zie ze nog totaal ontredderd aankomen in Hoogstraten, haar kleren in flarden, met bloed aan armen en benen. Wat later werd de boer van het gevang dood geschoten door vijandelijk mitrailleurvuur. De laatste maanden van de oorlog lag de frontlijn hier dichtbij in de Hees en er werd veel over en weer geschoten. Wij, internen van het Seminarie sliepen toen in een donkere maar veilige keldergang met vier verdiepingen boven ons. De mensen uit de buurt lagen in de kelder onder de kapel. Dat was minder veilig maar die brave zielen gingen ervan uit dat er toch geen bom zou vallen op de kapel. In de kelder waar wij normaal ons voeten moesten wassen, was een noodziekenhuis ingericht met overal getimmerde bedden voor zieken en gewonden.

DHM: Cyriel, rond diezelfde tijd is toch pal naast jullie huis een dodelijke V2-bom gevallen?

Cyriel: Dat was inderdaad in de Vossegang (doorsteek van parking Lalaing naar de Vrijheid naast de supermarkt Delhaize). Die vliegende bom sloeg een krater met een doormeter van een meter of dertig. Er lagen twee lijken bij ons in de hof. Dat bleken achteraf Mon en Herman Coertjens te zijn. Een V2 was een raket die je niet hoorde aankomen. Toen hij insloeg, was ik met Jef Van Delm in de Sint-Lenaartsebaan. Wij doken gelijk met twee op de macadam. Nadien hoorden wij mensen roepen ’dat de bom bij Oomen gevallen was’. Ik doodsbang naar huis, maar ik zag van ver dat ons huis gelukkig nog recht stond. De ravage rondom was echter enorm. Mijn moeder was door de drukgolf in de kelder geslagen. Zij was in shock en verkeerde in de waan dat die twee doden in de tuin onze René en onze Leon waren. Die waren in het werkhuis glas aan het snijden om bij dokter Versmissen een koepel te gaan repareren. Gelukkig werd snel duidelijk dat zij tijdens de fatale klap ongedeerd aan het werk waren verderop in de Vrijheid.

’t Is even zoeken maar op deze foto uit een heel oude doos herkent u misschien gans bovenaan Mirese Beyens en verder Jos Bruurs, Cyriel Oomen, Jaak Theewis, Karel Bilcke, Robert Bellens, Maria Van Dongen, Maria Theewis, Maria Van Delm, Maria Jansen, Mariette Swaegers, Bernadetje Verbraeken en Maria Brosens.

DHM: Het verhaal gaat dat jij ooggetuige was toen Deken Senden werd opgepakt door de Duitsers.

Cyriel: Dat was op 1 mei 1944. Binnenkort alweer zeventig jaar geleden. Al de jonge gasten die ouder waren dan 16 werden opgeëist om ’voor den Duits’ te gaan werken. Mijn broers, net zoals veel andere jongelui, wilden dat niet. Omdat de Duitsers meestal ’s avonds op ronde waren om jonge mensen op te eisen, gingen die laatsten elders slapen in plaats van thuis. Zo bleven ze onvindbaar. Soms echter namen de bezetters gijzelaars mee van het gezin om de voortvluchtigen op andere ideeën te brengen. Mijn vader en ik waren bang om ook opgepakt te worden, dus wij gingen ook ’op een ander slapen’. Mijn tante was de huishoudster van Deken Senden en ik kreeg een veilig onderdak in de dekenij. De tweede nacht echter stonden daar plots Duitsers aan mijn bed. De schrik sloeg om mijn hart. Ik dacht direct dat ik verraden was omdat ze mijn broers niet gevonden hadden. De moffen moesten weten wie ik was en hoe ik heette. Gelukkig was ik zo slim om mijn eigen naam niet te gebruiken.”Jozef Appelmans”, floepte ik eruit.

DHM: Jozef Appelmans?

Cyriel: Ja, dat was de naam van een klaskameraad op het Klein Seminarie. Die jongen moest nonkel zeggen tegen de Deken. Daarom hebben die Duitsers mij waarschijnlijk met rust gelaten. Maar Deken Senden hebben ze wel meegenomen en die hebben we niet meer terug gezien. Deken Senden is later gestorven in een Duits concentratiekamp.

Pastoor spelen, daar is het bij gebleven. Een echte roeping zat er niet in.

DHM: Hoe oud was jij toen, Cyriel?

Cyriel: 15 jaar.

DHM: Jij hebt naar het schijnt ook nog handgeschreven kookboekjes van Deken Senden’?

Cyriel: Ik heb die overgemaakt aan archivaris Johan Ooms. Het zijn eigenlijk de ’schrijfboekjes’ van mijn tante Anna, die huishoudster was van Deken Senden. Hij was een heel speciale man die hield van lekker eten, van kruiden en van (voor die tijd) ongewone ingrediënten. Tante Anna kon heel goed koken. Zij heeft al die keukengeheimen verzameld en zorgvuldig genoteerd. Het zijn perfect bewaarde kookboekjes met recepten die in vlekkeloos schoonschrift met vulpen zijn neergeschreven.

Lia: Niemand in de familie moest die boekjes hebben. Tijdens de grote kuis heb ik die cahiertjes echter uit de prullenbak gevist als herinnering aan de Deken en aan tante Anna. Het zijn recepten van haar eigen, maar ook van de Deken, van haar zuster, die pastoorsmeid was bij haar broer priester, en van haar zuster Marie. Het waren om zo te zeggen familierecepten. Die pastoors van toen wisten alles van lekker eten en in de dekenij werd regelmatig culinair getafeld.

Cyriel: Deken Senden was geen gewone. Hij kweekte kruiden en vreemde planten en hij bestudeerde muggen en kevers. Ik ben ooit met hem naar de Achtelsestraat geweest waar een soort mesthoop moest worden opgeruimd. Hij pluisde heel die rotzooi uit op zoek naar kevers en insecten.

Lia: Die schrijfboekjes zitten nu in het archief van de kerk. Daar horen ze thuis en bij Johan zijn ze in goede handen.

Van geluk gesproken

Tijdens het gesprek met Cyriel, vertelde zijn vrouw Lia Peeraer nog een onwaarschijnlijk verhaal dat ik u niet wil onthouden.

Lia: Het gebeurde in januari 1945 op het einde van de oorlog. Ik was 15 en zat les te volgen in de klas op de eerste verdieping van het Spijker. In het lokaal onder ons waren Engelse soldaten gekazerneerd. Daar was een rekruut zijn geweer aan het kuisen toen dat plots afging. De kogel vloog door het plafond, dwars door mijn bank, recht in mijn zitvlak. Mijn bekkenbeen was geraakt en de kogel was net tegen mijn maag blijven steken. Stofresten van mijn kleding waren mee naar binnen getrokken. Algemene paniek in de klas en iedereen maakte zich uit de voeten. Angèle Bilcke, onze leerkracht, heeft mij de eerste zorgen toegediend en dokter Bremans heeft mij laten overbrengen naar het ziekenhuis. Van januari tot Pasen heb ik in Turnhout gelegen. Nadien kwam ik terecht in het militair ziekenhuis in Antwerpen waar ik verzorgd werd door Engelse dokters. Zij behandelden mij met geavanceerde medicamenten die toen in een gewoon ziekenhuis niet verkrijgbaar waren. Ik heb heel dat jaar moet missen op school en heb achteraf nog verschillende operaties moeten ondergaan. Geweldig veel afgezien… Nu ben ik een burgerlijke oorlogsinvalide. De Engelse legerleiding heeft trouwens ook een schadevergoeding moeten betalen voor dat stom accident. Achteraf bekeken heb ik nog veel geluk gehad bij een ongeluk. Ik had even goed morsdood kunnen zijn.

Cyriel en ‘Onze Rooikens’

DHM: Cyriel, iets of wat Hoogstratenaar kent jou ’alzelève’ als voorzitter van de supportersclub van H.V.V.

Cyriel: Dat zou best kunnen. Fons Jansen zaliger was ook één van onze voorzitters. Daarna heeft Karl Lanslots eventjes het roer overgenomen waarna ik zesendertig jaar ’mijne nestel afgedraaid heb’ als voorzitter van Onze Rooikens. Drie jaar geleden ben ik daar mee gestopt. Lode Van Boxel is nu in mijn plaats gekomen.

DHM: Waaruit bestond de taak van voorzitter van de supportersclub?

Cyriel: Wij hadden een eigen fanfare opgericht met muzikanten van Cecilia en den Bond. Ons stamlokaal was bij de Rob (Rob Vereecken, nu Tooghuis). Met ’het muziek’ op kop trokken wij over de Vrijheid naar de Thijsakker. Daar marcheerde onze fanfare het voetbalplein op, deed een paar toeren rond het veld en eindigde met een finale voor de hoofdtribune. Omdat wij gratis binnen mochten, werd onze fanfare steeds groter en groter. Al wie een instrument kon vasthouden, was van de partij. Het bestuur van de voetbal kreeg dat in de mot en toen is daar ambras van gekomen. Op zekere dag moesten de muzikanten betalen om binnen te mogen. Dat was de doodsteek voor onze ’fanfare van honger en dorst’.

Lia: Spijtig hé, dat al die plezante dingen verdwijnen. De Veloclub heeft nog altijd zijn eigen fanfare. Sjarel Versmissen heeft die traditie in ere gehouden en er altijd een punt van gemaakt om met muziek op stap te gaan.

DHM: Moesten jullie dan ook supportersbussen inleggen voor verplaatsingen en dergelijke?

Cyriel: Nee, dat hebben wij nooit gedaan. Veel later werden er wel eens bussen ingelegd vanuit de Gelmel. Daar was namelijk de vereniging van de spionkop gevestigd. Mijn belangrijkste taak was het organiseren van de lotjesverkoop. Ik was daar kampioen in en deed bij elke match mijn toer rond het plein. Ik verkocht altijd de meeste!

De supportersclub ‘Onze Rooikens’ hadden een eigen fanfare met muzikanten van Cecilia en den Bond

DHM: Was de opbrengst dan voor de supportersclub of voor H.V.V.?

Cyriel: De winst werd verdeeld over de jeugdclubs en de eerste ploeg van H.V.V. In ruil kregen wij als lotjesverkoper een abonnement voor de matchen van de 1ste ploeg.

Lia: Nog niet zo lang geleden wou men dat gratis abonnement afschaffen. Maar het is vandaag de dag moeilijk om nog ’zotten’ te vinden die willen gaan leuren met lotjes, hé. Gratis engagement is niet meer vanzelfsprekend.

Cyriel: Wij hebben ook kaartprijskampen georganiseerd. En zoektochten. We zijn eens op reis geweest. En elk jaar was er ons teerfeest. Er zijn zelfs tijden geweest dat wij extra subsidie kregen van het gemeentebestuur. Dat de burgemeester toevallig ook voorzitter was van H.V.V. was handig meegenomen natuurlijk (lacht). Het voetbal leefde toen enorm. Onze supportersclub had meer dan 200 betalende leden.

Cyriel als cafebaas

DHM: De liefde voor het Hoogstraatse voetbal ging zelf zo ver dat jij en je vrouw een tijd lang de uitbating van de voetbalkantine hebben verzorgd.

Cyriel: Dat was van 1973 tot 1982. Toen lagen de pleinen van H.V.V. nog op de Thijsakker. Ook de jeugdopleiding was daar gevestigd. Heel de zaterdag en de zondag was dat daar een begankenis van jewelste. Ons kinderen hebben dikwijls mee moeten inspringen. Ten lange leste heeft het bestuur een slaapkamer bijgebouwd aan de kantine zodat we niet meer heen en weer moesten pendelen tijdens het weekend. Als wij dan op zondagmorgen doodvermoeid de kantine aan het uitkeren waren, stonden Peter en Gunther Schel- lekens steevast als eerste klanten voor de deur om een borstel mee vast te pakken. Woensdag was kuisdag. Wij dus weer ’van heir’ richting Hoogstraten, waar het met heel ons gezin alle hens aan dek was om de kantine spic en span te krijgen tegen het weekend.

DHM: Jullie zullen elk zomer content geweest zijn als het voetbalseizoen was afgelopen, neem ik aan?

Cyriel: Ah neen, want dan had ik weer mijn handen vol met het schilderen van de reclamepanelen rond het plein. Ik deed dat voor de club allemaal gratis, hé (lacht)! Die borden werden in de kantine tegen de toog geschoven en dan zat ik daar dikwijls tot een kot in de nacht letters te zetten. Eigenlijk deed ik dat graag.

DHM: En dan tussendoor het gras nog afrijden ook zeker?

Cyriel: Neen, dat was de specialiteit van Jaan Govers en Staf Verhoeven. Jaan hielp mij trouwens ook bij het schilderen van de borden. Hij zette de grondlaag op de platen. En ook de Nickel (alias Michel Vindevogel) kwam op tijd en stond eens kijken om een handje toe te steken.

Cyriel als entertainer

Cyriel trad regelmatig op als goochelaar, bijvoorbeeld op de ‘bonte avonden’ van Den Bond.

DHM: Zou het kunnen dat ik jou ooit in mijn apenjaren in actie heb gezien als goochelaar?

Cyriel: Ja zeker, ik heb regelmatig optredens verzorgd als goochelaar. Op ’bonte avonden’ van Den Bond deed ik als intermezzo tussen de muziekoptredens wel eens wat goocheltrucs op het podium. Ik gooide een laken over een ’lampedaire’. Vervolgens pakte ik heel dat geval op en ging ermee tot vooraan op het podium. Ik schudde even met het laken en oeps… de ’lampedaire’ was verdwenen. Waarop Flor De Saeger zuchtte: ”Verdoemme, hoe da ge da gefikst het, doar kan ik niej oan uit”. ”Dat mutte oan auwe zeun vroagen”, lachtte ik dan, ”want dieje heetem weggepakt”.

DHM: Maar nu serieus, Cyriel. Hoe deed je dat?

Cyriel: Ik zal die goocheltruc hier eens haarfijn uit de doeken doen. Om te beginnen: de zoon van Flor was mijn assistent. De staanlamp stond op een kastje waar mijn assistent in verborgen zat. Boven op de lampenkap lag onzichtbaar voor het publiek een grote metalen ring. Ik dekte met een galante zwier die staanlamp af met een laken en pakte de onzichtbare ring beet zodat het leek of ik de lamp met laken en al vast had. Ondertussen kwam achter het laken de zoon van Flor uit de kast, griste de staanlamp weg en verdween ermee in de kast. Het publiek had niets in de gaten. Ik deed terwijl wat hocus pocus om de aandacht af te leiden, gooide dan plots het laken in de lucht en, oeps… de staanlamp was verdwenen (met een lach van zijn één oor naar zijn ander).

Lia: Cyriel had voor die goochelact een special clownspak aan (laat oude foto zien waarop Cyriel als goochelaar te zien is). Die grote strik heb ik zelf nog gemaakt.

Cyriel: Ik heb ooit op het Spijker met veel succes opgetreden voor Mère Jeanne ter gelegenheid van haar kloosterjubileum. Die nonnekens werden zot. Ook werd ik regelmatig gevraagd op allerhande familiefeestjes en bonte avonden. Verder had ik een hele resem plezante trucs in huis met pingpongballetjes. Daar jongleerde ik wel eens mee aan tafel tussen de gasten.

DHM: ’Mensen entertainen’ doe jij graag, hé Cyriel?

Cyriel: Dat is waar. Zo heb ook nog toneel gespeeld onder regie van Louis Michielsen, de vader van Rik, Jef, Mia en Simone Michielsen. De bonte avonden van Den Bond waren echte kweekvijvers voor lokaal talent. Los Camerados is daar begonnen. Jules Druyts speelde de zaal plat met zijn komische sketches. Maar Leon Houben spande de kroon. Op zeker moment speelde hij een norse inspecteur die mij moest ondervragen. Ik was in het stuk een oudere vent. Leon liet mij dan een foto zien met daarop een getrouwd koppel en bulderde: ”Herkent u deze mensen?” Waarop ik bedeesd moest antwoorden: ”Ja, mijnheer de inspecteur”. Tijdens de officiële opvoering ging het echter mis. ’Den Houben’ vuurde zijn vraag af en liet mij de foto zien, waarop ik plots in een onbedaarlijke lachkramp schoot. Heel de scene was om zeep en wij vielen er schandelijk door met ons toneel. Wat was er gebeurd? ’Den Houben’ had mij onverwachts een foto onder mijn neus geduwd… (schaterlach) met daarop twee blote vrouwen!

Cyriel heeft zesendertig jaar ’zijne nestel afgedraaid’ als voorzitter van Onze Rooikens. Drie jaar geleden is hij daarmee gestopt. Op de foto bovenaan v.l.n.r.: ?, Pinxteren, Willy Lodewijckc, Jos Buylinckx, Jack Roos en Eddy Verheyen. Onderaan: Van Loock, Rik Viskens, Cyriel Oomen en Jos Adams.

DHM: Cyriel, jij kon in je gloriedagen ’rijmen en dichten zonder je gat op te lichten’. Ik heb jou ooit voor de vuist weg een heel gesprek op rijm uit je mouw weten schudden.

Cyriel: (lacht)…

Lia: Dat was meestal als hij een paar pintjes op had.

Cyriel: Dan ging dat inderdaad beter. Ge moet weten dat ik van aard eerder ’ne stille’ ben, ook al denken de meeste mensen het tegenovergestelde. Maar als ik in vorm was na enkele pintjes en er werd iets gezegd aan de toog dan begon ik aan dat gesprek een heel gedicht te breien. Ik bleef dan zonder verpinken minutenlang al rijmend aan de klap. Dat waren plezante tijden in het café.

Cyriel als kunstschilder

DHM: Ik herinner mij dat ik ooit in de Wachtzaal aan de Statie een tentoonstelling bezocht heb met allerlei schilderwerk van jouw hand. Wanneer ben jij daarmee begonnen?

Cyriel: Van kleinsaf aan bleek ik aanleg te hebben voor tekenen. Ik was daar graag mee bezig. Toen ik op het Klein Seminarie zat, mocht ik tijdens de middag tekenles volgen bij kunstenaar E.H. Jozef Tegenbos. Voor mij ging er een wereld open. Later toen ik al op het Seminarie weg was, vroeg Tegenbos of ik hem wou helpen. Hij had een praalwagen ontworpen met een watermolen en had graag dat ik het water op de wagen zou schilderen. ”Maar mijnheer Tegenbos, dat kunt u toch beter zelf”, antwoordde ik. ”Dat wel”, repliceerde hij fijntjes, en wijzend op zijn priestertoga, zuchtte hij: ”maar met deze kleren aan gaat dat niet.”

DHM: Waar ben jij na het Klein Seminarie terecht gekomen?

Cyriel: Vandaar ben ik vertrokken naar de Londenstraat in Antwerpen voor een opleiding als schilder. Ik was in Mortsel bij een tante op kot. Nadien ben ik mij in Brussel nog een half jaar gaan specialiseren in ’hout en marmer’ (decoratieve geschilderde nabootsing van hout en marmer). Dat was in een gerenommeerde privéschool: l’ Institut supérieur de peinture décorative Van Der Kelen. Tout en français, met af en toe een woordje ’Brussels vloams’! Omdat ik toen in Brussel op kot zat, volgde ik ’s avonds nog avondlessen voor een staatsdiploma om les te mogen geven. Dat heb ik echter nooit gedaan. Wel heb ik nadien beroepshalve hele trapzalen ’in de marmer gezet’ en ontelbare deuren ’in den eik’.

DHM: Dat was eigenlijk een specialisatie in allerlei sierkunsten?

Cyriel: Ja. Wij schilderden ook reclamepanelen. En maakten reliëfs. Bootsten alle soorten steen en hout na met traditionele schildertechnieken. Zo werd een plaasteren afgietsel omgetoverd tot een ’eiken’ beeldhouwwerk. De strafste toeren haalden wij uit. Ik heb eens een binnenwerk van een aquarium nagemaakt in een reliëf-plastic, met haast levensechte vissen en waterplanten. Dat was echt iets heel speciaals. Mijn broers hadden die opleiding ook gevolgd. Toen ik mijn diploma had behaald, hebben ons ouders thuis in de winkel een tentoonstelling georganiseerd met al ons gezamenlijk werk. Dat was een groot succes. Na de oorlog was er veel vraag naar creatief en decoratief schilderwerk.

DHM: Nadien ben jij dan in je vrije tijd de zuiver artistieke toer opgegaan? Wat schilderde jij zoal?

Cyriel: Vooral klassieke landschappen in olieverf of acryl. Op latere leeftijd waren het meer aquarellen en soms ook pentekeningen. Er hangen hier bij ons Mian nog twee werkjes van mij tegen de muur. Met mijn schilderijtjes heb ik een viertal tentoonstellingen gegeven, o.a. in de Wachtzaal en in de Raadskelder van het stadhuis (nu kantoor toerisme).

Nu ongeveer een jaar geleden. HVV is zeker van promotie naar tweede klasse en het feest kan beginnen.

Cyriel in Wilrijk

DHM: Wat ik tot slot niet begrijp, Cyriel, is dat jij ooit uit Hoogstraten vertrokken bent om in Wilrijk te gaan wonen. Toch niet voor den Beerschot of voor Rik Coppens, zeker?

Cyriel: (lacht) Neen. Hoe zat dat toch weer ineen?… Toen wij getrouwd zijn, hebben wij vier jaar en half in Hoogstraten gewoond. Met vieren bijeen, recht tegenover het Klein Seminarie. Samen hadden we daar een grote winkel van baby- en kinderartikelen. Wij hadden drie kinderen, Leon had drie kinderen, Emma had er twee… Kortom, er was te veel volk voor maar één zaak. Wij wilden ’op ons eigen beginnen’. Mijn twee broers en mijn zuster zijn toen in Hoogstraten gestart met supermarkt Unic. De klanten van mijn schilderbedrijf zaten echter bijna allemaal in het Antwerpse. Vanuit Hoogstraten was dat in die tijd een slechte verbinding. Zo zijn wij in Wilrijk neergestreken.

DHM: Maar zo te zien en te horen zijn jullie niet echt ’thuis gekomen’ in Wilrijk.

Cyriel: Neen, wij kwamen elke week terug naar Hoogstraten, weer of geen weer. Want hier voelen wij ons echt thuis. Al ons familie en vrienden wonen hier. Wij zijn actief geweest in allerlei Hoogstraatse verenigingen: Den Bond (Fanfare Sint-Katharina), de Veloclub, de voetbal… Wij zullen altijd echte Hoogstratenaren blijven. Ik moet elke week den toren zien. Waarop hij met een zuinig lachje en met blinkende oogjes achter zijn brillenglazen naar buiten keek.

DHM: Bedankt Cyriel en Lia voor jullie authentieke Hoogstraatse spirit. Daar kan Wilrijk duidelijk niet tegen op. Volgens mij mogen heel wat inboorlingen hier een puntje aan zuigen. Het heeft ons deugd gedaan ’aan ons jeugdig hartje’ om naar jullie straffe verhalen te luisteren. Wij van DHM zullen onze toren op tijd en stond eens goed opblinken, zodat jullie er tot in lengte van dagen met gepaste spilzakkentrots naar kunnen kijken. Het ga jullie goed. (jamar)

De wereld van SJAH

© Karel Huet

This article is from: