16 minute read

Annie Blockx - van naaldje tot draadje

Annies Boetiek is veel meer dan een winkel

Annie Blockx van naald tot draad

HOOGSTRATEN - Iedereen kent Annie. Iedereen heeft Annie weleens nodig. Een retouche, inkorten van je broek, een nieuwe ritssluiting? Annie zal je met raad en daad bijstaan om je snit en naad-probleem op te lossen. Haar winkel lijkt op een souk in Marrakech, waar een kat haar jongen niet meer vindt. Maar Annie weet alles liggen. Een winkel waar het sociaal contact heel erg belangrijk is. Waar Annie er over waakt dat mensen tussen koek, koffie en djembé aan de praat gaan. Bij het begin van het interview blijkt overigens dat Annie geen vragen nodig heeft. Als op de trappers van een naaimachine overloopt ze haar leven van naaldje tot draadje tussen smokkelaars, kalveren, bobbijnen, en de Afrikaanse ritmen van de djembé.

Kermisstraatje

Annie Blockx werd 71 jaar geleden geboren als oudste van 6 kinderen in de Gelmelstraat. “Wij woonden in het huis naast de villa van de directeur van het Spijker, waar nu het kinderdagverblijf is. De Gelmelstraat was het kermisstraatje, zoals dat toen werd genoemd. Er waren heel wat cafés en winkeltjes in onze straat. Niet allemaal van die grote etablissementen, soms maar een kamer groot. Maar het was wel een heel sfeervolle, gezellige straat. Heel anders dan nu met al die drukte van auto’s en vrachtwagens.

Mijn vader, Stanny Blockx, was handelaar in mestkalveren. Maar hij was ook een berucht smokkelaar, een man die iedereen kende. Ons moeder, Julia Vosters, was afkomstig uit Arendonk. Haar vader was daar smid en men noemde hem daar Flor Smed, naar het plaatselijk dialect van smid. Ze hadden op de Vrijheid in Arendonk een winkel van kachels en stoven. Naast hen woonden een ongetrouwde nonkel en een ongetrouwde tante die ook een winkeltje hadden. Zij verkochten daar schabbekens, krammekens, nageltjes, en kettingen, allemaal zo van dat boerengereedschap. Ik kwam daar veel in die tijd.”

Annie achteraan het huis in de Gelmelstraat in 1965

Smokkelen

“Mijn vader had al heel vroeg een auto. Eén van de eersten in Hoogstraten. Hij kocht die begin jaren vijftig. Hiermee deed hij ook taxivervoer of ziekenvervoer naar dokter Piet Gommers in Antwerpen. Maar eigenlijk diende die wagen meer voor het vervoeren van smokkelwaar.

Hij had zo zijn eigen ‘dragers’. Zij gingen naar Castelré en als je dan ter hoogte bent van ’t Groeske heb je daar een smokkelweg, om zo stilletjesweg via den Bosuil binnendoor naar de Mark te gaan. In die tijd stond er aan de Mark een schuur. Als vijfjarige werd ik dan door mijn vader al ingeschakeld om op uitkijk te staan voor de douane. Mijn moeder ging dan ook mee. Zij ging dan staan op de weg naar het gevang. Wij hadden een pillamp bij en dan moesten we lichten als de douane in de omgeving waren. Dat was wel spannend want ergens liepen die wel hun ronde te lopen…!

Mijn vader en zijn smokkelmaten smokkelden kalveren en koeien. Die beesten waren in Holland veel goedkoper dan hier. Die kalveren droegen ze in hun nek. De vier of vijf gesmokkelde kalveren werden dan in de koffer van zijn auto gestoken. Een grote koffer, want mijn vader kocht altijd van die grote Amerikaanse sleeën. Daar was een grote zinken bak ingemaakt en die kalveren werden zo gebonden dat ze precies in de koffer konden. Dan reed hij ermee naar de familie Van Canneyt in Blankenberge. Die hadden daar een kaaswinkel. Wat ze met die kalveren deden, weet ik niet, maar ik denk dat ze op hun beurt weer verder verhandeld werden. Het gebeurde ook dat hij taxi reed voor iemand. Die mensen wisten dikwijls niet dat er nog een hoop kalveren in zijn koffer staken.”

De botten achterstevoren aan bij die koeien

Vrieskou

“De douaniers van die tijd heb ik eigenlijk allemaal goed gekend, Frans Kimpe, Janneke Donckers, Stan Adriaensen van de Lindendreef. Stan, die heeft ooit eens een frats meegemaakt. Koeien gingen ze van tijd ook halen over de grens. Het was tijdens een winternacht met veel sneeuw. Mijn vader moest koeien gaan smokkelen in Castelré. Hij nam dan botten mee. En in die botten zaten bovenaan ringen. En dan deden ze die botten achterstevoren aan bij die koeien. Er werden dan koorden over de koeien gelegd om aan de ringen vast te maken. En zo lieten ze die koeien door de sneeuw gaan. Snap je?

En we waren te weten gekomen dat Stan Adriaensen met nog iemand tot aan de brug van de Mark waren gekropen, en die bleven daar heel die tijd wachten tot mijn vader met de koeien over de Mark kwamen. Maar ondertussen waren de smokkelaars al op de hoogte gebracht dat ze een andere weg moesten nemen. Stan heeft daar toen uren in de vrieskou gelegen aan de Mark zonder een koe te zien. Zo was dat toen. Eigenlijk was het bijna een spel tussen smokkelaar en douanier. Met beter weer gebeurde het ook dat ze met een rubberbootje de Mark opgingen.”

Vader Stanny met zijn grote 'slee'

Smokkelnest

“Ook waren ze bij ons thuis goed bevriend met de Rijkswacht. Die reden toen nog niet met jeeps of auto’s, alles gebeurde met de fiets. Die Rijkswachters moesten regelmatig naar het gevang voor een opdracht: een gevangene verhoren of zoiets. Als ze dan terug naar hun kazerne reden op de Vrijheid kwamen die altijd bij ons thuis binnen. Want wij hadden thuis een biljart staan. En die Rijkswachters kwamen dan biljarten en wat drinken.

Castelré was een echt smokkelnest

Ik moest dan sigaren en boter voor hen gaan halen in Castelré. Dat was een echt smokkelnest die tijd. Aan de Bosuil aan de rechtse kant woonde een tante van mij, een pleegkind van mijn vader. Die hadden ze destijds gevonden en groot mogen brengen en zij was achteraf getrouwd met een neef van mijn vader. Aan de andere kant had je vroeger een café, dat was ook nog familie, en dan had je Jeanne Oomen. We wisten altijd dat wanneer de douane achter dat huis stond, ze niet in Minderhout aan het bruggeske zouden staan. Dus we moesten altijd goed uitkijken: staan ze hier, dan moeten we over Minderhout.

Voor ons was dat eigenlijk wel heel plezant. Het was echt een spel. Op een gegeven moment kwamen ze ook eens achter ons, dan verstopten we ons achter een muurke bij één van de bewoners. Wij hoorden dan dat de douaniers aanklopten bij dat huis en vroegen of ze niemand hadden zien lopen. Eigenlijk was dat voor ons allemaal een groot avontuur…

In de jaren zestig ging het smokkelen sterk achteruit. Mijn vader kocht een camion en een remork, er werden massaal kalveren gekocht. Hij werd meer een veehandelaar en verkocht ook meel aan de boeren. Daarna zijn we ook kalveren beginnen mesten. Eerst in een klein kotje, maar dat werd alsmaar groter. Op den duur hadden we daar 50 à 60 kalveren zitten, dat was al iets in die tijd. Daar kwamen ze met bussen naar kijken. Dat gebeurde allemaal in de Gelmelstraat achter het huis. Maar omdat alles wat te klein werd, zijn ze op Gammel stallen beginnen bouwen. Tegen de jaren 70 groeide dat daar uit tot een bedrijf met 2000 kalveren.”

In het Frans

“Ik heb schoolgelopen in het Spijker, kleuterschool en lagere school en dan het eerste jaar humaniora. Maar wij hadden een nonkel pater in de familie en die vond dat ik mijn opleiding beter in het Frans kon doen. Mijn vader deed met zijn beesten ook veel commerce in Wallonië, dus dat kwam hem wel goed uit. Zo ben ik terecht gekomen aan het l’Enfant Jésus-instituut in Nijvel.

Daar ben ik maar anderhalf jaar gebleven omdat ze me als oudste thuis weer nodig hadden. Mijn grootvader lag in het ziekenhuis en de meid moest trouwen. Ik was veertien jaar en moest terug naar Hoogstraten komen. Zo ging dat toen. Mijn moeder was dan wel huisvrouw, maar in de praktijk werd zij dagelijks ingeschakeld in het veebedrijf van mijn vader. Als er vee naar de markt van Tongeren moest gedaan worden, deed zij dat. Of naar de markt van Anderlecht als de kalveren te vet werden. En heel dikwijls naar allerlei plaatsen in Wallonië, want daar werd veel mee gehandeld.

Je begrijpt dat dat allemaal niet dicht bij huis was. Dat was ’s morgens heel vroeg vertrekken en ’s avonds laat weer thuiskomen. Als dat over veel kalveren ging, moest ze wel twee, drie keer per dag rijden om aan het aantal te geraken dat afgesproken was. Mijn moeder heeft dus heel hard moeten werken en veel kilometers moeten doen en dat met zes kleine kinderen.

Ook de kinderen werden van jongsaf ingezet om mee te helpen in de stallen. ’s Morgens vroeg moesten we het poeder mixen met warm water. Dan nog wat koud water erbij. De temperatuur meten en dan het eten naar de kalveren brengen in emmers van 10 liter. Wij konden dat gewicht amper dragen en opheffen als kind. Als alle kalveren gegeten hadden, konden we naar school. En ’s avonds na de school terug de stal in en opnieuw eten geven aan de beesten. Jongeren zullen zich dit niet meer kunnen voorstellen. En toch was het een schone tijd!”

De zes kinderen Blockx (van links naar rechts): Patrick, Cristel, Eddy, Magda, Ambroos en Annie

Zoete inval deel 1

“Weet je, we hadden een grote tafel bij ons thuis met heel wat verlengstukken en dat was daar de zoete inval voor iedereen. Als wij ’s morgens de kalveren hadden eten gegeven werd een pan spek en eieren op tafel gezet. Dan aten wij voor we naar school gingen. Nadien kwamen vertegenwoordigers en ander volk, en ieder schoof maar aan. Er zijn mensen in Hoogstraten, die ondertussen al stokoud zijn, die dat nog heel goed weten. Zij komen nog op de winkel en halen telkens die herinneringen op van bij ons thuis. Wijlen Frans Goos van Minderhout herinner ik me nog goed. Hij was dierenarts en kwam hier dikwijls. Ook Rosette Servaes van de Garde, weet nog veel verhalen van bij ons thuis.

Nadat ik van de school in Nijvel thuis moest blijven ben ik snit en naad gaan volgen bij madame Massez. Ik zie haar nog wekelijks passeren als ze naar de kapper gaat. Ik heb daar vele goede herinneringen aan. Ze woonde toen recht over de deur. Zij was apetrots dat ik een winkel begon en retouches deed en alle andere dingen die zij mij allemaal had aangeleerd.

Vooraleer die winkel openging deed ik al wat opknapwerk van bij mij thuis. Dan ben ik ook gaan breien voor de Phildar-winkels van Rijkevorsel en Turnhout. Daarna heb ik nog even winkel gehouden in Rijkevorsel omdat de zaakvoerster van Phildar stopte.”

Op eigen benen

“In 1971 ben ik dan getrouwd met Roger Lannoye. Roger is van West Vlaanderen en werkte in die tijd bij Jef Van Pelt op de Kela. Hij was op logement bij Swaegers in de Gelmelstraat. Daar heb ik hem leren kennen, we zijn eigenlijk snel getrouwd. In 1973 zijn we hier in de Salm Salmstraat komen wonen. Wij hebben twee kinderen Dirk en Filip. Dirk is getrouwd met een Peruaanse en woont in Hoboken. Filip woont in Kessel-Lo. Toen de kinderen hun middelbaar hadden gedaan aan het Seminarie, gingen zij op kot.

Toen zag ik dat het huis, waar we nu winkel hebben, te huur stond. In het pand van de ‘Française’. Dat was een kledingwinkel en daarnaast een winkel met ondergoed. In 1996 ben ik daar dan begonnen met de winkel: Annies boetiek dus.

Eerst een klein winkeltje vooraan. Wie weet er nog dat er toen een rond tafeltje stond met een aquarium en een goudvis. En iedereen die op de winkel kwam kreeg zijn koffietje. Nu nog trouwens. In het begin breiwol en herstellen en verstellen, geleidelijk aan uitgebreid, altijd opgeschoven naar achteren tot je uiteindelijk helemaal achteraan zit, in de huiskamer.”

Annie met Roger

Neeltje van de Singer

“Onlangs sloot Neeltje zijn winkel in Singernaaimachines op de Vrijheid. Hij komt hier nog regelmatig. Onlangs kwam hij met een broek om die korter te maken, want hij was wat gekrompen. Ik heb er dan maar een stuk afgehaald. Maar een tijdje later was Neeltje daar weer terug met zijn broek die weer te lang was. ‘Maar ventje, zijde weer gekrompen?’ Neel mist zijn winkel heel erg. Al de inboedel is intussen weg en onlangs stond hij hier met de vraag of ik nog een voetje van een naaimachine had. Hij kende een vrouwtje in het rusthuis dat veel naaide maar waarbij het voetje kapot was. Ik had er nog wel een paar en heb hem er een meegegeven. En content dat hij was.

Wij zijn altijd goei collega’s geweest. Ik heb hem gezegd: kom maar af als je iets nodig hebt. Hij is ook al tegen de negentig. Maar er zit wat sleet op, hierdoor kan hij niet meer dansen. Deed hij vroeger heel veel. Hij speelde ook op een synthesizer en had een jazzke waarmee hij op feesten ging spelen. Hij had een gezellig winkeltje: het winkeltje van Sinkeltje, hoor ik regelmatig.”

Ik verschiet er van hoeveel mensen hun verhaal komen doen

Zoete inval deel 2

“Ook tegen mij zegt iedereen: ‘Annie, gij blijft dat hier toch nog wel lang doen, hé?’ Ik zou niet liever willen. Ik verschiet er soms van hoeveel mensen hier hun verhaal komen doen. Soms zijn er ook mannen die zolang staan te drentelen tot alle vrouwen uit de winkel zijn.

Ondertussen komen Riet Hermans en Marie-Christine De Nijs de winkel binnen en gaan achteraan aan tafel zitten. Beide dames zeggen bijna in koor : “Ja Annie, dat is een moederke voor iedereen”. Als even later Annie erbij komt zitten gaat ze verder : “Dat is ongelooflijk wat ik hier soms met mijn verjaardag krijg. Hoe dat ze ’t weten weet ik niet, maar soms staan hier dan ineens wel 20 dingen, van een bloemetje tot een doosje pralinen.” Waarop Riet repliceert: “jamaar Annie, ge zijt zelf ook altijd heel vrijgevig.”

Dan vertelt Annie een verhaal van iemand in het rusthuis. “Op zeker moment komt er een man in de winkel om sokken te passen. Hij lag in het rusthuis maar naar mijn gedacht was hij daar nog veel te goed voor. Hij rook de lekkere koffie, en ik vroeg hem of hij een taske koffie wilde. Hij knikte en ik zei ‘kom maar mee naar achter’. Die man genoot daar zo van dat hij daarna minstens drie keer per week langs komt, die nestelt zich daar op die stoel, drinkt een tasje koffie, leest de gazet die hier ligt en als er sport is op tv dan zetten we die op. Heel content dat die hierlangs kan komen, want hij zou anders de hele dag maar in een zetel zitten in het rusthuis.”

Corona

“Tijdens de eerste golf van de corona-uitbraak kreeg ik al bericht van de gemeente dat er heel snel mondmaskers moesten gemaakt worden voor het rusthuis. Zij hadden geen materiaal om dit te maken en ik had wel nog het één en ander zitten. Ik ben dan nog heel snel naar Nederland gereden, toen de grenzen nog open waren, om bij mijn groothandelaar nog wat materiaal te gaan halen. De dag daarna werden alle grenzen gesloten.

Dat materiaal is dan aan de gemeente geleverd en zo werden er pakketjes gemaakt van telkens 12 mondmaskers. Daarna heb ik nog mondmaskers gemaakt, na instructies gekregen te hebben van enkele dokters. Die waren voor de verplegers van het rusthuis, de politie en de dokters. Je moet weten dat er toen nergens mondmaskers te krijgen waren. Wij zijn dan met z’n allen dus mondmaskers beginnen maken. Wij bleven maar verder werken, op veilige afstand van elkaar.

Ik had ook wat mondmaskers aan de voordeur hangen met mijn telefoonnummer op, om op die manier aan de passanten duidelijk te maken dat je bij ons mondmaskers kon bestellen. Daar kwam heel veel reactie op. Wij hebben in die beginperiode van de coronauitbraak enorm veel mondmaskers kunnen maken, voor rusthuizen, bedrijven, garages. Daar heb ik de zaak op kunnen rechthouden. Ik moet er wel bij zeggen dat wij geen subsidies trokken van de overheid. Nadien kreeg ik de vraag om mondmaskers te maken voor ceremoniële kleding en bruidskleding. Een passend mondmasker bij je kleding was ook een schot in de roos. Ik moet zeggen dat wij tijdens die ganse corona-crisis dus enorm hard hebben moeten werken.”

”Als je breiwol koopt hier in de winkel dan krijg je gratis breiles. Het zijn dames van alle leeftijden die hier wekelijks komen breien.”

Van breien tot djembé

“Breien en naaien is altijd erg in trek geweest, ook bij jonge mensen. Nu is dat wat over, maar wie weet komt het opnieuw terug. Zeker met de slechte tijden die er aan komen. Hier bestaat de breiclub al jaren. Vroeger deden we dat in de winkel, later in het zaaltje achteraan omdat het te druk werd hier. Als je breiwol koopt hier in de winkel dan krijg je gratis breiles. Het zijn dames van alle leeftijden die hier wekelijks komen breien.”

Bij het verlaten van het zaaltje zie ik heel wat djembés staan. “Die moeten hier op een temperatuur staan van 17° om de vellen goed te houden. Soms springen er vellen kapot. De djembégroepen oefenden hier in ons zaaltje in drie groepen: beginners, gevorderden en een tussengroep. Dat is allemaal met corona spijtig genoeg stilgevallen. Maar we gaan wel verder doen. Ondertussen zijn we terug gestart en leden zijn nog steeds welkom.”

Hierna neem ik afscheid van Annie. Terwijl ik naar de voordeur wandel, roept haar vriendin Riet nog na: “Deze winkel is haar lang leven, ze zou het niet kunnen missen. Moest ze stoppen dan komt het niet goed.”

Net zomin als de mensen van Hoogstraten Annies winkel zouden kunnen missen, zeker weten! (pm)

DE WERELD VAN

ANNIE’S RAADSEL-BOETIEK

This article is from: