22 minute read

De sterke motor van Jan Stoffels

Duivel-doet-al Jan Stoffels blijft met beide voeten op de grond…

Stoffeltje, sterk werk!

MINDERHOUT - Jan Stoffels en Lizette Paulussen, twee handen op één buik en met een groot hart voor hun bedrijf met tuinmachines in het centrum van Minderhout. “Onze Stanny is nu zaakvoerder, maar ik denk dat wij er elke week nog vijftig uren meedraaien.”, zegt Jan. Achter zijn guitige lach gaat een man schuil die veel heeft meegemaakt en die heel goed weet wat hij wil. Hij vertelt honderduit over de kwajongensstreken in zijn jeugd, de lent van het boerenpaard, de bonnetjes in de vastentijd, de dwaaltocht naar de haven, omgekieperde bedden in de kazerne, voetbalplezier en levenslange gildekriebels... En dat verhaal voert ons vanuit het Looi, over Hesco, tot in de oude melkerij van Minderhout.

Jan is afkomstig “AF” Meer, en hij zegt het met klem. “Ik ben geboren op 28 januari 1947, net na de oorlog. Mijn vader was een gemiddelde Kempense boer, ik was de oudste van de vier zonen. De boerderij stond in het kleinste gehucht van Meer, het Looi, waar in die tijd een tiental boerderijen stonden. In de gevel staan de initialen J.S. nog, die verwijzen naar mijn grootvader. Vroeger stond er een prachtige Vlaamse schuur, maar die is spijtig genoeg verdwenen.”

De roots van Lizette liggen in Meerle, maar ze werd op 2 september 1953 geboren in Merksplas. “Jan kwam er op onze trouw pas achter dat mijn achternaam Paulussen was. Hij ging er altijd van uit dat het Pauwels was, zoals wel meer mensen hier in de streek. Van Merksplas verhuisden we naar Hoogstraten. Ik werkte bij Hesco in Meer en zo zijn we mekaar tegengekomen.”

De witte van Zichem

“Ik had een zorgeloze, maar een harde jeugd.”, zegt Jan. “Op het Looi woonden hard werkende mensen, die een vrij gesloten gemeenschap vormden. Als er miserie was, stonden ze altijd voor mekaar klaar. Zo vertelde mijn vader over de dag dat een V1 de boerderij van de familie Vervoort trof. In de wijde omgeving waren alle daken van de boerderijen af gevlogen, bij ons niet. Omdat we de dichtstbijzijnde boerderij waren met een dak, werden de slachtoffers in onze woning opgebaard. Drie mensen kwamen bij die inslag om. Het verhaal maakte een diepe indruk op ons.”

Alle daken van de boerderijen waren er af

“Als ik naar de film over de Witte van Zichem keek, zag ik veel gelijkenissen met mijn jeugd. Ja, wij begrepen niet waarom je een zwembroek nodig had en in de zomer kon je ons dus naakt zwemmend in de Mark vinden.

Dat water was helder en zuiver. Er was zelfs een mosselbank aan de Trommelberg, in de buurt van de Zandberg. Maar dat naaktzwemmen was niet naar de zin van de veldwachter, Tuur Eelen. We kregen een serieuze uitbrander. Veertien dagen later zagen we hem van ver aankomen en sloegen we op de vlucht, want zwembroeken hadden we natuurlijk nog niet. We verstopten ons in een hooischuur. Na een tijd kwamen we weer tevoorschijn en lagen al onze kleren op een grote hoop… Eén van de oudere jongens van de groep ging naar de handelsschool en bracht twintig versleten turnbroekskes mee. Dat was voor Tuur ook goed en het zwemmen kon vanaf toen dus ongestoord doorgaan.”

Jan en Lizette

Voor de jongens van het Looi was de natuur hun speeltuin. “Vissen heb ik nooit gedaan, daar had ik het geduld niet voor. Maar vogels roven wel. Ik ben verschillende keren uit een boom gevallen. Een keer ben ik goed weggekomen. Bij het roven van een eksternest braken de bovenste takken af en ben ik met het hele zootje op mijn rug in een diepe gracht terechtgekomen, niet ver van twee weipalen. Toen heb ik geluk gehad”, zegt Jan.

Een plasticfobie

Als twaalfjarige werd Jan ingeschakeld in het werk op de boerderij. “Onze vader was het beu om schadeclaims te betalen als gevolg van ons kattekwaad. Hij ging er van uit dat als we moesten werken, we geen tijd meer zouden hebben om allerlei deugnieterij uit te halen. Als oudste van de zonen werd ik in de vakantie aangesteld als voerman. Ik moest al het werk met het paard doen. Haver en koren pikken, ploegen, eggen …"

Jan werd er vrij handig in. Zo slaagde hij erin bij het pikken van haver met één hand het paard te mennen en met de andere de schoven recht te zetten. “Rapen moesten gezaaid worden voor 15 augustus, dat was zo’n zekerheid waar je niet naast kon. Ik moest hard werken om de akker klaar te leggen. Mijn vader droeg me op aan het einde van de twintigste rij het paard telkens even te laten rusten.

“Ik wilde een vak leren en koos voor automechanica.”

Ik moest dan met de schup aan het keerpunt alles fatsoeneren. Rusten voor mij was niet zo belangrijk. Maar dat het paard rust kreeg, was zeker zo belangrijk. Het paard was in die tijd voor de boeren van onschatbare waarde.”

“We hadden een goed werkpaard, maar het paard had een plasticfobie. Plastic was in die tijd amper bekend. Maar toen ik bij bakker Faes in het dorp een akkerke aan het ploegen was ritselde er plots wat plastiek aan de zijkant van het perceel. Het paard pakte een schrik en sloeg met de ploeg erachteraan op hol, door de bakkerij en zo het dorp in. De vonken sloegen uit de ploeg die uiteindelijk loskwam. Voor mij was dat geen prettige boodschap om mee thuis te komen. ‘Je moet de lent voortaan wat beter vasthouden!’, luidde het verdict. Een tijd later kwam ik van school thuis en bleek mijn vader met een hersenschudding in bed te liggen. Bleek dat het paard opnieuw geschrokken was van ritselend plastiek. Het sloeg op hol met onze vader op de bok van de beerkist. Resultaat: alles aan diggelen en vader met een hersenschudding in bed. Ik heb toen gezegd: ‘Vader, ge moet de lent voortaan wat beter vasthouden...’ Het voorval betekende wel het einde voor ons paard. We moesten op zoek naar een ander.”

Een bonnetje gemist

Jan had een haat-liefde-verhouding met de geestelijke overheid. “Ik heb goede pastoors gekend, maar heb ook mogen ondervinden dat eerlijkheid soms ver zoek was. En daar kan ik niet tegen. In de vastenperiode moesten we elke dag naar de mis. We kregen dan bonnetjes die we op een kruis konden kleven. Alle bonnetjes hadden we, behalve één. Die dag was het heel slecht weer en de kinderen die in de uithoeken woonden (Looi, Mosten, Maxburg, …) lukten er niet in om naar de mis te komen. Maar omdat die kinderen daardoor een bonnetje misten, kregen ze met Pasen geen prijs. Een jaar later zat er weer een dag tussen dat het geen weer was om een hond door te sturen. Ik zei: ‘Nu gaan we, want nu zullen er prijzen te winnen zijn.’ We stonden er, mijn broers en ik. Zelfs de nonnekes waren er toen niet. Maar de pastoor kwam op het einde van de rit met de melding dat er dat jaar geen prijzen zouden worden uitgedeeld...”

We mochten ons communie niet doen

Bij pastoor Naveau in Maxburg moesten de plechtige communicanten op retraite. “Op de laatste dag van die retraite stelde mijn kameraad Gust Goetschalckx, alias de ‘Schel’, voor om een pint te gaan drinken. Ik had geen geld. We dronken dus samen uit één pint. In de 11u-mis moesten we ter communie gaan. Maar je moest nuchter zijn en alcohol was helemaal uit den boze. Het resultaat was dat onderpastoorke zei dat we ons communie niet mochten doen. Voor Gust was dat een ramp, want ze hadden daar alles al in orde gebracht voor een heel groot feest. Dat zou dus niet doorgaan. Ik zweeg thuis. Twee dagen voor de plechtige communie bleek dat we die toch mochten doen, voor mij was er geen vuiltje aan de lucht. Maar bij Gust ging het feest niet door.” Van pastoorke Aerts heeft Jan wel een pas-sage uit zijn preek onthouden. “Dat was een brave die pastoor. Met Meer Kermis stond hij op de preekstoel en verkondigde hij met grote stelligheid dat zijn parochianen moesten drinken als de beesten. ‘Die stoppen ook als ze genoeg hebben’, voegde hij er fijntjes aan toe. Ik denk niet dat die preek opgedrongen werd vanuit het bisdom...”

Jan als verdediger van het vaderland

Een brommer verstopt

“Mijn vader wilde dat ik boer zou worden, maar ik zag dat niet zitten. Ik wilde een vak leren en koos voor automechanica. Na vijf jaar op de vakschool behaalde ik mijn diploma. Jos Bevers was onze praktijkleraar automechanica. Het was een heel goede leraar, die ons met hart en ziel alle kneepjes van het vak aanleerde.

Na vijf jaar op de vakschool behaalde ik mijn diploma.

De perfectie nastreven leerden we bij Mil Van Beeck. Dat is nog altijd een crack. Die maakt kruisbogen van A tot Z, alles doet hij zelf.”

Het kattenkwaad was Jan evenwel niet verleerd en hij deed vooral waar hij goesting in had. “Op mijn veertiende kocht ik een Zundapp (brommer) bij Sooi Tilburgs, voor 500 frank. Ik had dat geld verdiend door aardbeien te gaan plukken. Maar thuis mochten ze dat niet weten. Ik verstopte de brommer onder het hooi. ‘s Zondags als ze gingen schoven (rusten na het eten) of als ze thuis weg waren ging ik met mijn brommer rijden. Dat blijven voor mij van de gelukkigste momenten uit mijn leven. In die tijd waren er bijna geen auto’s en ook brommers reden er niet veel rond. Dus lang duurde het niet voor ze het ook bij ons te weten kwamen.”

Met zijn brommer is Jan een keer op de vlucht geslagen toen hij merkte dat de gendarmes hem in de gaten kregen. “Dat werd toen een achtervolging door het dorp tot ik aan een schuur kwam. Ik verstopte mijn brommer in een diepe gracht, niet zichtbaar vanop de weg en haastte me naar de schuur. Met een grote omweg langs de Zandberg ben ik dan na een paar uur naar huis gegaan om pas de volgende dag mijn brommer weer te gaan halen.”

In de kerk zette Jan op de achterste gelederen een florerend handeltje op in brommers. “Een beetje zoals de Farizeeërs. Maar toen dat uitkwam kreeg ik van de pastoor de boodschap dat ik niet meer welkom was in de kerk. Maar er waren er die meer lawaai maakten dan ik”, verzekert Jan ons.

Boerke van Meer

Na het behalen van zijn diploma deed Jan veel moeite om aan werk te geraken. Dat viel niet mee, veel auto’s waren er in die tijd niet en in de Noorderkempen was al helemaal geen industrie. Hij kon beginnen als magazijnier in een garage in Meer. “Maar de verloning viel dik tegen.

Als onderhoudsmechanieker aan de slag bij rederij Flandria.

Ik verdiende vijftien frank per uur en ben onmiddellijk op zoek gegaan naar ander werk. Ik klopte aan bij pastoor Van Reusel. Tijdens zijn godsdienstlessen had hij vroeger aangegeven dat hij veel contacten had in de Antwerpse haven. Hij nam onmiddellijk contact op met de familie Van Marcke, eigenaars van rederij Flandria. Ik kon er een week later starten als onderhoudsmechanieker.”

“De eerste werkdag verliep dramatisch. Ik vertrok ‘s morgens om halfzes. In Merksem dacht ik dat ik er wel zou zijn. Dat bleek een vergissing. En al stappend heb ik al mijn moed bijeengeschraapt om een Antwerpenaar aan te spreken. Ik bleek op het Kiel te zitten, nog heel ver van de rederij. Een tram nemen durfde ik niet en dan ben ik ‘t Scheld maar gevolgd, dan zou ik er automatisch geraken… Het was ondertussen tien uur en ik dacht dat ik al op mijn eerste werkdag buiten zou liggen. Maar dat viel mee.”

Als fervent voetballer doorliep Jan alle reeksen bij FC Meer.

“Het mentaliteitsverschil tussen de stad, haven en het landelijke Meer was gigantisch. Dat vroeg wel wat aanpassing. In de winter moest ik matrozen aansturen, maar ik kreeg van die mannen niets gedaan. Met geen stok vooruit te krijgen. Tot ik er op aangeven van een collega een pint mee ging drinken op vrijdagavond, nadien kreeg ik er alles van gedaan. Vanuit de rederij moest ik ook drie maanden op de Boelwerf in Temse gaan werken. Dat was helemaal een ramp. Op een bepaald moment had ik geen bus meer naar huis. Toen mocht ik op La Pérouse blijven slapen. Dat was luxe, eten was er genoeg. La Pérouse was een 4-sterren-restaurantboot, gebouwd op de Flandria 16.”

Bedden omgekieperd

“In Antwerpen heb ik veel geleerd. Ik zag er allerlei gerechten die ik in de verste verte niet kende, ik zag er ook voor het eerste gekleurde mensen en omdat we werkplaatsen hadden op het Sint Annastrand kreeg ik ook zonnebadende juffrouwen te zien. Mensen die in de zon gingen liggen en niet veel textiel aan hadden... Dat waren straffe verhalen die ik in Meer gretig aan de toog vertelde maar die niemand geloofde.”

De afstand naar de haven in Antwerpen was groot, de werkuren heel onregelmatig. Jan klopte opnieuw aan bij pastoor Van Reusel. Na bemiddeling kon hij bij een garage in Borgerhout gaan werken waar legervoertuigen werden gerepareerd in opdracht van defensie. “Daar heb ik veel geleerd. Je kreeg er 80 tot 100 uren om grote herstellingen uit te voeren. Alle kneepjes van het vak kreeg ik er in de vingers en dat kwam heel goed van pas toen ik mijn legerdienst moest gaan doen.”

Via contacten bij het leger kwam Jan in Leopoldsburg in de garage terecht. Na een week moest hij op rapport komen. “We hadden bij wijze van tegenreactie de bedden van de boefers omgekieperd en door toeval was daardoor de garnizoenstrompet beschadigd. De volgende morgen weerklonk geen trompetgeschal, maar de uitbrander nadien maakte minstens evenveel lawaai. Gelukkig bleek al snel dat ik door mijn ervaring in Borgerhout maar de helft van de tijd nodig had om herstellingen uit te voeren.

“In mijn jonge jaren was ik ook handboogschutter, ons gildelokaal hadden we in ‘t Fortuin bij Jos Herijgers.”

Na vier weken moest ik dus een tweede keer op rapport komen om uit te leggen hoe dat kwam. Over de truukjes die ik leerde in Borgerhout zweeg ik in alle talen. Eigenlijk maakte ik me daardoor onmisbaar en had ik daar tenslotte de tijd van mijn leven.”

Biefstuk of rapen

“Van de gelegenheid maakte ik ook gebruik om iets aan mijn tandpijn te doen. Zestien tanden moesten getrokken worden. Om te herstellen mocht ik naar huis. Maar ik wilde niet naar huis, want dan moest ik rapen plukken. De kolonel heeft me dan een permissie gegeven om veertien dagen gemalen biefstuk te eten. Dat werd speciaal voor mij bereid. Op “Konterket” waren er in die tijd ook heel veel soldatencafés met welluidende namen, zo had je Mie Poep, maar ook Den IJzer en Ponderosa.

Eerst koning, later keizer van de Minderhoutse kruisbooggilde

De laatste maanden mocht ik in de revisie gaan werken, normaal was dat enkel voor ‘boefers’. Ook daar heb ik enorm veel kunnen bijleren. We reviseerden er onder andere de oude Pattontanks. Onderdelen hadden we genoeg omdat het Amerikaanse leger na de oorlog enorm grote stocks had achtergelaten.”

De verplaatsing naar Leopoldsburg maakte Jan met zijn brommer. “Ik heb kou gehad, maar ik hield vol. Ik had immers geld nodig want dat was altijd op, en dat verdiende ik door mijn brommer te verhuren voor 50 frank per dag. Voor benzine moesten we zelf zorgen. Ik zocht alles uit om aan geld te geraken. Zo zamelde ik alle glazen flesjes in na een pauze. Voor elk glazen flesje kreeg ik een frank.”

Bij het leger werd Jan ook geconfronteerd met miserie. “We hebben er twee van mijn kameraden moeten begraven, waaronder mijn beste kameraad Rik Oomen. Ook af Meer. De andere was een legerkameraad uit Gent. Dat maakte ook een diepe indruk op mij.”

Op het einde van ‘den troep’ werd aan Jan gevraagd of hij niet wilde blijven. “Ik mocht direct sergeant worden als ik zou blijven. Maar dat heb ik toch geweigerd omdat ik dichter bij huis wilde zijn.”

Oude melkerij

Na de legerdienst verzeilde Jan terug in Meer en moest hij opnieuw op zoek naar werk. “Het eerste jaar werkte ik bij een firma die landbouwmachines herstelde, gasstoven verkocht en putboringen uitvoerde. Ik werkte ook drie maanden bij Elektro Bols in Meer. Maar ik had een advertentie gelezen over een vacature bij Hesco. Ik mocht er direct beginnen met het herstellen van tuinbouwmachines zoals motorvernevelaars, frezen- en motorcultoren, mini-tractoren, kettingzaagmachines… Daar werkte Lizette ook als dienstmeid, zij was trouwens familie van Hessels. Ik was nog single, en het was liefde op het eerste gezicht. Na drie jaar verkering zijn we getrouwd. In februari 2024 zal dat vijftig jaar geleden zijn!”

Een jaar na hun huwelijk kregen ze de vraag of ze de machinezaak niet wilden overnemen. “Die keuze was snel gemaakt”, zegt Jan. “Een locatie vinden in Meer was moeilijker en ondertussen was onze dochter Els al geboren. Tot de oude melkerij in Minderhout te koop werd aangeboden in twee koopdagen. Naar de eerste stuurde ik nonkel Sus om te gaan luisteren. Die had er verstand van, want hij was roeper op de koopdagen in Meer. Ik was overtuigd van de goede locatie, maar op de eerste koopdag werd er al 500 000 frank geboden. Op de tweede koopdag bleek er nog iemand geïnteresseerd. Het was mijn plan om ineens 50 000 euro bij te bieden om er dan ineens mee klaar te zijn. Maar zo ging het helemaal niet. Ik moest tot ver over het bedrag gaan dat ik in mijn hoofd had. De mensen zeiden allemaal dat het veel te duur gekocht was en dat ik al op voorhand failliet zou zijn.”

Voeten op de grond

Jan en Lizette begonnen met de afbraak van de oude melkerij. “We hebben daarbij heel veel steun gehad van de familie en van de gemeente Minderhout. De schoorsteen werd steen per steen afgebroken door een firma. Dat kostte ons nog eens 20 000 frank. Maar na de opruim hadden we wel honderdduizend gekuiste stenen. De gemeente Minderhout had tachtig camions steenpuin weggereden. In de hete zomer van 1976 hebben we het werkhuis gebouwd. Veel te warm was het toen.

Andere tijden: sommige firma’s boden het echtpaar buitenlandse reizen aan.

Ik had er een magneetthermometer hangen en die wees 40°C aan. Eigenlijk was dat niet verantwoord. In oktober van dat jaar ben ik als zelfstandige begonnen, klanten vinden was echt geen probleem. Vooreerst had ik het cliënteel van de machineafdeling van Hesco, maar ook andere mensen vonden de weg naar ons bedrijf vrij snel. De tijd zat wellicht wat mee omdat iedereen in die tijd een grasmachine begon te kopen.”

“Personeel hadden we nog niet. Vele jaren werkten we alle dagen, ook op zondag. Dat bleef duren tot mijn schoonvader op 52-jarige leeftijd aan kanker overleed, bovendien was ook mijn moeder veertien dagen voordien overleden. Toen zijn we 6/7de gaan werken. Ondanks de crisisjaren in de jaren tachtig floreerde de zaak. We kregen vooral grote naambekendheid door de handelsbeurzen in de Veiling van Hoogstraten. Een aantal jaren geleden hebben we de zaak overgegeven aan onze Stanny. Twee jaar geleden hebben we er ons uit teruggetrokken. Maar we blijven de zaak wel nauw mee opvolgen en je vindt ons praktisch elke dag in de winkel of het werkhuis. Ik doe de baan en Lizette staat in de winkel.”

Arm in arm met Lizette in de Minderhoutse kruisbooggilde

Jan en Lizette werkten hard en werden daar ook voor beloond. “We zijn zo ook in de gelegenheid gesteld om een aantal buitenlandse reizen te maken. Die werden aangeboden door de firma’s.” Zo bracht Jan een bezoek aan Japan, samen met Lizette reisde hij ook naar Amerika, Mallorca, Tunesië, Egypte.... “De terugreis vanuit Tunesië zullen we niet licht vergeten. Het onweerde en er waren grote luchtzakken tijdens de vlucht. Het cabinepersoneel was in de verste verte niet te bekennen en er was lichte paniek in het vliegtuig. Toen we er doorheen waren, kwam het cabinepersoneel weer tevoorschijn met het zweet op hun gezicht. Het was duidelijk dat het ook voor hen helse momenten waren geweest. Nadien hebben we een aantal jaren niet meer gevlogen, en nu verkiezen we onze mobilhome om uitstapjes te maken. Liefst ook niet te ver en met de beide voeten op de grond.”

Duivel-doet-al

Vanaf zijn zestiende had Jan heel wat hobby’s. De schutter in hem is altijd gebleven, maar in zijn jonge jaren hield hij zich graag bezig met cafésport. “Ik ben een fervente tafelvoetbalspeler geweest in het café bij Arnold Van Aperen, Zaal Victoria. Onze ploeg heette ‘de Jodekkers’. En ik speelde biljart bij Jan Faes in café De Welkom. Die club heette toen toepasselijk en origineel ‘Krijt op tijd’.”

Uiteindelijk was ik de laatste handboogschutter

Maar ik was in mijn jonge jaren ook handboogschutter. “Ons gildelokaal hadden we in ‘t Fortuin bij Jos Herijgers. Uiteindelijk was ik de laatste schutter. Ik heb veel moeite moeten doen om het patrimonium van onze gilde te redden. Uiteindelijk heb ik de 16de-eeuwse koningsschilden kunnen vrijwaren, maar spijtig genoeg zijn er ook zaken verdwenen. Onze handbooggilde was ook eigenaar van een stuk (bouw)grond. Er werden pogingen ondernomen om die grond in het geniep te verkopen, daar heb ik in allerlaatste instantie een stokje voor kunnen steken. De Sint-Sebastiaansgilde, dat is de naam van de handbooggilde, is eigenlijk een slapende gilde geworden. Het patrimonium wordt nu bewaard door de Sint-Jorisgilde (kruisboog) van Meer. De grond wordt verhuurd aan de stad Hoogstraten.”

Jan was daarnaast een fervent voetballer. “Ik doorliep alle reeksen bij FC Meer en later sjotte ik ook nog bij de caféploeg van ‘t Fortuin. We hadden gouden jaren, vlak na de oorlog. Ik speelde een tijd in dezelfde ploeg als Fons Bastijns, die na FC Meer ook nog voetbalde voor Racing White en Club Brugge. Fons kon goed voetballen, en is op dezelfde dag geboren als ik. Spijtig genoeg is hij ons veel te vroeg ontvallen. Toen Fons begraven werd heb ik terstond mijn pensioen aangevraagd. Zijn overlijden deed me beseffen dat het leven niet eindig is en dat je niet te lang mag wachten om er samen van te genieten.” “Ik bleef lang bij FC Meer, uiteindelijk eindigde ik mijn carrière daar door vijf jaar bij de reserven te voetballen. Ik was kapitein van de ploeg maar werd ingezet voor allerhande werk. Ik zorgde voor de krijtlijnen, moest de documenten invullen voor de scheidsrechter omdat onze afgevaardigde niet goed meer zag en ik maakte ook de ploegopstelling, … Daar heb ik echt wel veel deugd aan beleefd.”

Koning keizer

Uiteindelijk werd Jan dan toch weer schutter, zij het met de kruisboog. “De Meerse gildekriebels zaten er nog steeds en werden flink aangewakkerd toen via een uitwisseling een Zweedse volksdansgroep kwam optreden in Minderhout. Iemand van de Minderhoutse gilde trok me aan mijn mouw met de vraag of dat niks voor mij was. Ik ging in op de uitnodiging om eens te komen kijken. Vanaf het moment dat ze me een kruisboog in de handen duwden, was ik vertrokken. De gilde beleefde hoogdagen nadat we ons eigen gildelokaal konden openen.”

“Ik kreeg de vraag of ik koning wilde worden, en ben daar graag op ingegaan. In 1992 schoot ik de hoofdvogel af en werd ik voor zes jaar koning. Er kwam een tweede en een derde termijn en uiteindelijk ben ik keizer geworden. Dat was een primeur, het gebeurde nooit eerder in onze gilde. We hebben mooie dingen kunnen realiseren en kunnen meemaken met onze gilde. Een hoogtepunt was zeker de Keizerviering, samen met mijn Keizerin Lizette. Enkele jaren later werden de Keizers en Hoofdmannen van ons verbond ontvangen door Carl Philipp van Salm-Salm, in de waterburcht in Anholt. Hij is een afstammeling van de graven de Lalaing die de Hoogstraatse gilden hun rechten gaf.”

Sterk werk

Jan en Lizette startten met hun bedrijf in oktober 1976. De klemtoon lag toen al op de verkoop en de daaraan gekoppelde service van tuin- en tuinbouwmachines. Ze hebben het bedrijf altijd samen gerund. Lizette: “Ik combineerde het met het huishouden en de opvoeding van onze twee kinderen, Els en Stanny.

Ons Lizette stond altijd haar mannetje

“Maar ons Lizette stond haar mannetje,” voegt Jan er trots aan toe. “Ze heeft talloze nieuwe grasmaaiers geassembleerd, nam het aanscherpen van de kettingzagen altijd voor haar rekening en staat tot op heden nog altijd in voor de verkoop van de tuinmachines. Ikzelf hou me nu nog vooral bezig met het thuis leveren van het materiaal, nieuwe en herstelde machines.”

Een van de reizen die de firma’s aanboden, voerde naar Japan.

De laatste jaren evolueerde het bedrijf van een tweemanszaak naar een klein familiebedrijf. “Onze Stanny is zaakvoerder, Els en onze schoondochter staan in voor de boekhouding. Daarnaast zijn er nog vijf medewerkers die instaan voor de herstellingen.”

“We houden de evolutie in onze sector nauwlettend in de gaten. Zo is er de laatste jaren een sterke verandering op het vlak van aandrijving van de motoren. Steeds meer machines worden nu uitgerust met batterijen als krachtbron.”

Feit is dat zowel de professionele land- en tuinbouwer als de hobbyisten allemaal de weg vonden naar het bedrijf in Minderhout. “Ons cliënteel komt vooral uit de onmiddellijke omgeving, maar we merken dat we ook meer en meer cliënteel uit andere gemeenten en uit Nederland aantrekken.” Sterk werk dus. (ao)

DE WERELD VAN

Een zittende wip is veel leuker dan een staande, dacht Jan, en hij bladblies zichzelf de hoogte in.

This article is from: