Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
-
-
D E
VERNIEUWING Van
den®
- . .
Evangeliſchen Geeſt. DERD E en LA AT s T E DE EL. Daarin ſeer krachtigh word gehandelt van de noot ſakelijckheit en van de maniere om de verdorvent
-
heid te overwinnen, van de middelen om tot een Euangeliſch leven te komen, hoe men hem daartoe ſchikken moet, en van desſelfs beletſelen. Als ook van
de Vernieuwing aller dingen door de toekomſte Jeſu Chriſti, na de ſchrickelijke Executie van de laetſte plagen, van de uytroeying der booſen, ende ſuyvering der vromen. ' D o o R
ANTHOINETTE BoURIGNoN,
w
Hij ||||||Nººrdij
"E# HSSXT HOI. El HIAI H
t”Amſterdam, By fan Rieuwerts en Pieter Arents,
R. o M. 8. v. 13. Soo ghy nae den vleeſche leeft, ſoo ſult ghy ſterven: maer ſoo ghy door den Geeſt de gene gentheden ende wercken des vleeſches doodet, ſoo ſult ghy
leven.
E A EN
DE N
L E ZE R. #Nf K heb al eenen langen tijdt, Be
# #% minde Leſer, by my ſelfs ge # # tracht te ondervinden de oor
%& ſaak waarom de menſchen Godt ſoo verlaten hebben, als ook de
raedgevingen Jeſu Chriſti, dewelcke de
Chriſtenen gantſch niet volgen, maar ik hebbe het niet vinden konnen, tot dat God my heeft doen weten, dat het daer van komt dat de menſchen de verdorventheid
niet kennen, dewelke de ſonde in hare na
tuur gebracht heeft. Sy meenen wijs en goed te zijn, daar ſy dochſotten, onwe tende ende alle t'ſamen boos en quaet doenders zijn: ſulcks geſchied, door dien ſy noch de Wet Godes, noch de Evange liſche Leere onderworpen zijn, denkende
wijs genoegh te zijn om ſich ſelfste regee ren, ende dat ſy het wel maken als ſy alles bederven. Door deſe inbeeldinge onder nemen ſy alles uit hun ſelfs te doen, ende hun aan Godes wetten niet te onderwer
pen, deſelve als niet waardig achtende voor een goed verſtant, ſoo als ſy meenen te hebben. * 2 Daar -
Aan den Lezer.
Daarom zijn ſy nalatig in het onderhou den van Godes wet, en in het volgen van de Evangeliſche raedgevingen, 111CV InC11
de dat ſy wel ſalig worden konnen, ſonder deſe dingen te onderhouden: ende dat om ſoo veel te meer door dien de Sehriftſegt: dat men door de Wet niet gerechtveerdigt word, en dat de wetten niet gegeven zijn
voor degerechten: het welke ſeer waerach tigh is. Want de Gerechte is hem ſelfs een wet, ook heeft Godtaenden menſch gee
ne wetten gegeven, ſoo lange hy in fijne gerechtigheit en in den ſtaet ſijner onno ſelheit gebleven was ; de ſonde is 't alleen
die alle wetten voortgebracht heeft, de welcke na de gedane ſonde ſoo noodſaeke lijk waren, dat niet eene eenige ziele ſon der de wetten ſoude ſalig geworden zijn: door dien de ſonde de ziele blind maakt,
en ongevoelig van haar ongeluk. Dat St. Paulus heeft willen te verſtaan geven, als
hyſegt: Soo de wet my niet geleert hadde, dat de begeerlijkheit ſonde was , ik ſoude het niet geweten hebben. Soo is 't dan de
wet die den menſch alleenig ſalig maakt, door dien na de begane ſonde geen ander middel tot de ſaligheit is, als de onder
houding der wetten Gods: niet als of de -
WGttCn
Aan den Lezer. wetten van hun ſelfs de kracht hadden om
ſalig te maken, maer ſy zijn lichten die de ſonde ontdecken, en de middelen aenwij ſen, die te beteren, en de genade Godes
wederom te bekomen. Ende als er ge ſchreven ſtaet: die het gevaer bemint, ſal daer in omkomen: ſoo ſegge ick: wie Go des Wet niet onderhoud,die blijft ongeneeſ
lijk, en ſal van de wonden der ſonde noyt geheelt worden, en daer in ſtervende, is hy in alle eeuwigheit verdoemt. -
Daerom moet men hem wel beneerſti
gen dat quaet te ontdecken, daer in de ſon de den menſch gebracht heeft : nament lijck nadat hy van Godt tot ſoo een vol maakt ſchepſel,ſowel aan lichaam als geeſt geſchapen was, vol wijsheit en heyligheit, dat men hem nu ſoo bot en onwetende, tot
alle quaad genegen , ende ſoo veel elend aan lijf en geeſt onderworpen fiet. Het welcke van Godt niet komen kan, die noit
# quaads
of onvolkomens gemaakt heeft: daarom moeten alle die gebreeken
en onvolmaaktheden van een ander oor
ſaak als van Godt komen : en dewijl er
niets is dat eenige macht over den menſch hebben kan , ſoo moet het noodſaekelijk
ſijn vrye wil zijn, die alle dat quaet hem * 3
ſelfs
Aan den Lezer.
ſelfs heeft veroorſaakt ; door dien noch
Engel noch Duyvel eenige macht over den menſch heeft, ten zy dat de vrye wil des menſchen daer toe verwilligt, en meer noch minder niet.
Dit nu als ſeer waerachtigh
onderſtelt zijnde , ſoo moet den menſch
bekennen dat hy het zy die hem ſelfs alle dit quaad aan lichaam en geeſt te wege ge bracht heeft, ende dat Godt, dewijl hy den menſch vry heeft willen hebben, hem niet heeft konnen beletten quaad te doen: ende als deſe vrye wille ſich ſtelde om
quaad te doen, ſoo moeſte Godt den ſelven laten doen het geen hy wilde: ende als A dam ſich van de liefde ſijnes Gods afkeer de, om wiens willehy geſchapen was, en de hem keerde tot de liefde der aerdſche
creaturen, doen hadde Godt medelijden met hem, ende verkeerde noch met hem,
op dat hy hem weder tot ſijne liefde bren gen mocht, maar tevergeefs, door dien Adams vrye wil ſich al meer en meer tot de ſchepſelen neygde, hem aftreckende van de liefde die hy ſijnen Godt ſchuldig was, ſoo dat, nadien hy van d'eene ſonde in d'ander gevallen was, Godt hem terug ge riep, hem vragende: Adam waer zijt
ghy ? op dat hy een inkeer in hem ſelfs mocht
Aan den Lezer.
mocht doen, ende bedencken dat hy ſijnen geluk ſaligen ſtand verlaaten, ende in eenen ongelukſali gen van zijnen eygenen wille gevallen was, tegen de Wille Gods, die zijne luſt ſoude genomen heb ben om hem altoos heerlijck en gelukſalig te ſien; ſoo als Godt noch hedendaags luſt ſoude nee
#
men, te ſien de menſchen weder tot hem komen
uyt hunnen eygenen wille, ende in hunnen heer lijken ſtand der onſchuld wederkeeren, als Godt deſelve in Adam hadde geſchapen. Tot welcken ſy wel ſouden konnen wederko men, als ſy maar de krachtige reſolutie hadden, de middelen te omhelſen welcke Godt hun heeft
aangeweſen , door dienden menſch ſijnen vryen
wil ſal hebben, ſoo lange hy hier leeft, ja in alle eeuwigheid : en hy ſal tot de liefde Godts weder komen konnen, ſoo lange hy in deſe wereld leeft. Maar alle het ongeluk is, dat de menſchen niet wil len de rechte middelen gebruyken, om tot deſe liefde Godts weder te komen, dewelcke zy door
hunne eygene ſonden verlooren hebben, maar ſy willen daar in blijven, en niettemin verhoopen ſa lig te worden door eenen anderen wegh als door hun eygen neerſtigheid, waarin ſy hun grootelijks bedriegen, meynende de liefde Gods weder te be komen ſonder hunnen eygenen wille, daer ſy doch
door den ſelven hunnen vryen wille deſelve liefde verlaten hebben; ende dat Godt tegen ſijn voor
neemen dat hy gehadt heeft, van vrye menſchen te hebben, noch den menſch na ſijne ſonde ſal dwin
gen om goed te doen, of ook hem ſalig maken door de verdienſten van een ander. Neen, Godt is niet * 4. ver *
Aan den Lezer.
veranderlijck of onbeſtandig om van meening te veranderen, als de menſchen doen, dewelke wat
ſy den eenen dagh prijſen, dat laecken ſy den an deren, en hebben berouw daar van.
Maar Godt
kan niets berouwen. Hy heeft den menſch eens gantſch vry geſchapen, die hy niet kan zaligma ken als ſy niet willen. Maar daar uyt volght niet
dat in Godt eenigh onvermogen zy : want ſijne Almacht laat haar ſoo welſien, wanneer hy eenza ke niet wil, als wanneer hy die wil: ende alſoo hy niet heeft gewilt dat den menſch tot eenige ſae ke ſoude gedwongen worden, ſooſal deſelve oock in alle eeuwigheid vry blijven. Een nieusgierig menſch ſoude my hier mogen
vragen, of dan de verdoemde, door dien ſy in de helle hare vryheid noch hebben, hun niet ſouden bekeeren konnen? Ik antwoorde, Neen: ſoo wei
nig als de zalige zielen na de dood niet meer ſon
digen konnen: niet dat van Godszijde haar vrye wille hun benoomen zy, maar wijl de verdorvene wille der verdoemden ſich niet wil bekeeren,
om de gewoonte die ſy heeft in 't quaat, daarin de eygene wille gereſolveert is te blijven , en daar om kan ſy haar niet bekeeren, wijl ſy niet wil. Deſe verdoemde zielen doen veel meer eene raſen
de boete, laſterende Godt, en vervloeckende de
uure harer ſcheppinge, en alle dingen hun ſootot
hunne verdoemenis geholpen of gedient hebben de, blijven dus in de hardneckigheidharer ſonden
in alle eeuwigheid. Het is al het ſelve als de too venaars, die ſeggen, dat ſy hun niet konnen be keeren, al is't dat ſy noch het leven en tijdt
#
-
-
CIl
Aan den Lezer.
ben om boete te doen, maar ſy konnen niet, om dat ſy den vervloekten ommegang, die ſy met den Duyvel hebben, niet willen verlaten, daar mede ſy hun verluſtigen uyt hunnen vryen wille. Ick ben met verſcheydene van ſulcke menſchen omge gaan, en heb gemeynt de ſelve tot Godt te bekee ren, door dien veeleteekenen van berouw aan hun
ſcheenen te zijn, maar na alle mijne gedane vlijtig heid, en hun ſchijnende berouw, hebben ſy gere
ſolveert dat ſy de vleeſchlijke luſten, die de Duivel hun tewege brachte, niet wilden verlaten, om de
gewoonte daarin ſy ſoo lange hadden geleeft. Het welcke my dunkt de rechte afbeelding der ver doemde zielen te zijn, die haar niet ſouden bekee ren willen, al was't dat ſy koſten, door dienſy uit hun eigenen wille, in het booſe dat ſy gewoon zijn, hun verluſtigen: dat Godt niet kan beletten, om
dat hy ſe vrye menſchen heeft willen hebben. Door deſe vryheit komt het ook, dat de zalige zielen na de # niet meer ſondigen konnen, alſoo ſy niet willen; ende door dienſy in 't goede gewoon zijn, ſoo blijven ſy daar in uyt hunnen welbedachten wille in alle eeuwigheid: dewelke in de genade is beveſtigt om noyt te willen ſondigen, of ook niet te konnen: alſoo hun eygen willeaan de wille Gods is overgegeven, die noyt kan quaat doen, ofoock toelaten dat de ziele die hem overgegeven is, ſon digen kan. Soo is't dat de overleedene zielen in eeuwigheid niet ſondigen konnen, al is 't dat fy
hare vryheit behouden, ſoo kan doch deſelve niet meer tot het quade ſich neygen, ſooweynig als de verdoemde zielen ſig tot het goede neygen konnen. -
* 5
Maar
Aen den Lezer. Maerde ſonde heeft den menſch ſoo bot en en
wetend gemaekt, dat hy niets van de Wercken Gods begrypt, al is't dat veele daer van door een plompende natuurlyck oordeel konnen begreepen worden. Want men ſiet met zijne oogen, ende hoort met zijne ooren, en bevint ſelfs het elend en
de ſwakheit daer in de menſch geſtelt is: ende die gene ſoo de Schrift gelooven, weten dat voor de Scheppinge Godtſeyde: Laet ons een menſch maec ken, n ie onsgebeeldet. Endemen kan wel oordee len dat alle deſe elenden en ſwakheden des menſchen
niet kunnen het beeld zijn van eenen Godt, ende dat nootſaeckelyckyets anders in den menſch zijn moet als dat gene wat Godt daer ingeſchapen heeft, alſoo noyt iets quaets in Godt kan gevonden wor den , den welcken de wortel, oorſpronck en de kracht is van alle het goede , en daerom geen quaet heeft maeken konnen, maer nootſaecke lyckalle het quaede dat de menſchen in hun bevin den, van een ander oorſaeck als van Godt komen
moet, wijl niets quaeds van hem heeft konnen ge maeckt worden.
Ondertuſſen ſiet men meeſt alle
menſchen hedendaegs in die meyninge, dat Godt den menſch ſoo geſchapen #, als wy ons ſien en voelen.
Indien ſulx ſoo was, ſoude men wel
kunnen beſluyten, dat wy eenen jammerlycken Godt hadden, wiens beeld wy zijn. Hoe is 't mogelijck dat ſoo veele menſchen, de welcke dunken van een goet verſtant te zijn, niet ontdecken dat wy tot dit tegenwoordige leven niet zijn geſchapen, maer dat nootſaeckelijck Godt ons een volkomener lichaem en Geeſt heeft
grºter:
31S
Aan den Lezer.
als dat wy tegenwoordig ſien en voelen: ende dat het lichaam 't welk een Godlijk werk is, moeſte
ſchoon en volkomen zijn, ſonder eenige ſwakhe den of fauten, ende dat zijn Geeſt met Godlijk licht en wijsheyt moeſt vervult zijn, om met Godt te handelen.
Maar door dien de menſchen dit in
nerlijke lichaam niet ſien, ſoo oordeelen ſy dat ſy geen ander lichaam hebben, als de verdorventheit die ſy ſien. Het welk een groote miſlag is, ende maakt dat men deſe verdorventheit bemint, als of
ſy een werk Godts was, ja alsof ſy na de doot we der opſtaan ſoude. Sulks maakt ook dat men zijn vleeſch ſooineeren houd, dat men het koeſtert en
zijn gemak en plaiſir laat. Maar ſoomen de waer heit haddegevat, menſoude bekennen dat dit lig haam en dit vleeſch dat wy ſien en voelen niet is als eene enkele verderving of eene melaadsheit, die de
ſonde over het heerlijke lighaam gebragt heeft, het welke ons Godt geſchapen hadde, ende dat deſe verdorventheit alleen alle ſiekten en ſwakheden ons
veroorſaakt, daar onder wy ſuchten onſe leven lang, ende eyndelijk den doot: want Godt heeft
den doodt niet gemaakt, maar de ſonde alleen heeft alle quaat voortgebragt, dat wy in de nature ſien en voelen. Dat de honden ons byten, en de wolven ons verſlinden, dat het vuur ons brandt, het water ons verſuypt, de lucht ons quaade dam
pen geeft en onsinfecteert, dat alles is door de ſon de veroorſaakt: dat wy honger en dorſt hebben, te veel hitte en te veel koude, de arbeyt en de mat tigheit, alles komt van de ſonde, en daar is geen
quaat ofſwakheit, ſoo wel aangaende het lighaam als
Aan den Lezer. als den Geeſt, dat niet van de ſonde komt.
Daarom hebben wy gants geen reeden, ons verdorven vleeſch ſoo te vleyen, dat niet als ſonde voortbrengt. Dit is d'oorſaak waarom Jeſus Chri ſtus in zijn Evangelie ſoo dikwils heeft herhaalt en geſegt, verlochent u ſelfs: alſoo ſonder deſe ver loochening geen menſch kanſalig worden. Want
het kan niet zyn dat deſe verdorventheit in 't Para dijs ſoude ingaan, door dien niet onreins daer in
gaan ſal. Men moet nootſaakelijck die verdor ventheit in deſe wereldt verloochent en overwon
men hebben, eer men in 't Koninkrijk der Hemelen kan ingaan. Het welke licht te verſtaen is: door dien
deſe verdorventheid een vyandinne van Godt is, die alle zyne volkomene werken bedorven heeft, en heeft het lighaam des menſchen, dat ſoo hel, veerdig, ſubtil en doorſchijnend was, bedekt met een ſak der ſchande, elende en ſonden, die Godt
ten hoogſten mishagen.
Hoe ſoude hy dan in zijn
Ryck nemen die dingen die Hem ſoo ſeer tegen zijn, ja zijnen geſwoornen vyant. Sulks te geloo ven, is hem ſelfs bedriegen, en groote dwaesheyt het te verwachten: door dien noyt geſchieden ſal, dat eenig menſch ſalig ſal worden, ſoo hy niet in deſe wereld zijne verdorven natuur verloochent,
en de overwinning daar over behouden heeft. Want men blijft ſoolang Godsvyandt, als men de bewc gingen van zijn verdorven natuur volgt, daar in men gebooren is, en indien men aan zijn doot die verdorventheid niet heeft overwonnen, ſoo ſterft
men Gods vyand, ſoo als men gebooren word, ende
heeft tot zijn deel, alle het quaade dat de ſonde # G
A
Aan den Lezer. de nature gebragt heeft. Het welke zijne Helle maekt, die hy in alle Eeuwigheit voelen moet, om
dat hy buyten de genade van eenen Eeuwigen God geſtorven is. Want de Ziele en dat lighaam die Godt geſchapen heeft, ſullen Eeuwig leven, als ook alle de andere creaturen leven moeten; wijl de werken van eenen Eeuwigen Godt, ook al te ſamen
Eeuwig zijn. Soo dat den menſch kan wel of qua lijk leven in deſe werelt, en ſulks ſal in alle eeuwig heit zijn deel zijn. Is het dan niet een groote dwaesheit, dat men hem in deſe werelt ophout met fijne verdorvene na tuur te vleyen, haar alle gemak, vermaak en ver noegen te geven , voor ſoo eenen korten tijdt -
als dit leven duert, om daar door het Eeuwige ſalige leven te verlieſen, ende hem door ſoo eene kleyne luſt, die ſoo korten tijdt duert, de Eeuwigdurende pyn op den hals te haelen. Wat voor een blint heit des Geeſtes is het, ende wat voor eene wreed
heyt, die men tegen zijne Ziele en zijn heerlijk
lighaam oefent, dat men deſelve elendig maakt in Eewigheyt, om dat men de vermaken van dit leven
heeft willen genieten, die doch niet verſadigen nog eenig volkomen vernoegen geven , maar dik
wils de laſte ſelfs, elende en verdriet, treurigheit en angſt, en knaginge der conſcientie midden in
de ingebeelde vermaken veroorſaaken ! Ende of al dat niet was, en dat deſe plaiſieren al in effect en
waarachtig waren; ſoo ſoude daar dochgants geen vergelijkinge zijn, om deſelve voor de Eeuwigh durende te ſtellen, van de welcke de allerminſte
grooter is als alle de plaiſieren t'ſamen, die
# GOM
Aan den Lezer. . hem in deſe wereld ſoude konnen verbeelden: on
dertuſſchen ſooſiet men evenwel, dat de menſchen veel meer de plaiſieren van dit leven kieſen, als de eeuwige vreugde, om dat ſy hun niet begeven tot
de betrachtinge van 't geneſy zijn, wat ſy geweeſt zijn, ende wat ſy noch worden ſullen: maar ſy ver
gaepen hun aan de beuſelingen van dit leven, al is't dat ſy inderdaad ſien, dat alle menſchen ſter ven, wanneer ſy een tijd lang in de wereld geweeſt zijn, eenige wat langer, andere wat korter, ſoo dat niet cen den dood ontkomt, rijke, arme, groo
te en kleyne , alle moeten ſy gelijkelijk den dood ſijnen tol betalen: want alles dat gebooren wordt, moet ſterven. Wy ſien ſulcks dagelijks voor onſe oogen , maar wy vatten deſe nootſakelijkheit van ſterven niets, ende dat men in den dood niets mede
neemt.
Alle het gene wy gedaan hebben om Ee
re, Rijkdom en welluſt te bekomen, dat is ver
looren arbeyt; ende men ſiet dikwils dat die gene ſoo tot hoogen ſtaat en Eeren geklommen zijn,
ſterven eer ſy deſelve genooten hebben, of ook midden in hun Eeren en triomphen, alles aan de
Aarde met groot leedweeſen achterlatende, om dat ſy daarvan moeten wanneer hun het geluk toe lacht, en alles voor wint gaat: hunne arme Zielen voelen duyſent angſten en ſmerten, en worden van
veelerleyſorgen heen en weer ſoo gedreven, dat ſy # ruſt hebben om op de Eewige goederen te den en, of ook aan de verdoemenis, daar in ſy hun werpen,ſoo verwart en afgeſcheyden van hun waar achtigh goed. De Koopliden, Advocaten, Do étoren en de Geeſtelijcke doen alle 't ſelve: elck *,
hangt
Aan den Lezer.
hangt ſich aan ſijnen handel, aan ſijn Officie of Beneficie, als aan hun uyterſte ooghmercken, daar toe imployeerende alle hunne ſorge en neer
ſtigheit, de arbeyt des lighaams ende bequaam heit desgeeſtes, met een woort, alle 't gene Godt den menſch gegeven heeft, dat word tegenwoor digh beſteedt om geldt te winnen, om eer en welluſt in deſe wereld te hebben, al is't dat men ſijn vriend ſiet haaſtelijk ſterven in 't midden van ſijn geluk, van ſijn goud en ſilver, dat hem niet
een oogenblick fijn leven kan verlengen. Waar uyt men dan klaarlijk deydelheit van alle de dingen deſer wereld ſien kan, die aan den dood nergens toe dienen, en maar onruſt maeken ſoolange dit leven duurt.
Soude men dan daar uyt niet beſluyten, dat een menſch ſot en niet welby ſijn ſinnen is, die hem
ſoo vaſt maakt in deſe wereld als of het de plaats van ſijn Reſidentie was, daar in hy doch maar ge ſonden is, als in een plaats van verbanning en Boe
te, om daar te arbeyden tot de liefde Gods weder te komen, die wy in Adam door fijne ſonde ver looren hebben, ende door de elenden van dit leven
weder bekomen konnen. Indien onſe Ziele voor haar particulier aan Godt getrouw blyft, ſoo ſou de de ſonde Adams haar ſchaden, noch verdoemen
konnen: ende indien een menſch nadat hy het ge bruyck van zijn verſtand heeft, in de liefde Gods was gebleven, ſooſoude hy dit ellendigh leven in
de liefde Godts geruſtelijck toegebracht hebben, ende aan 't eynde in Gods genade geſtorven # 5 CIAC16
•
Aan den Lezer. ende gegaan om hem met ſijnen Godt veel naerder. te vereenigen, en in alle eeuwigheid dat eynde te
genieten daarom hy geſchapen was, namelijk om ſijne luſt te hebben met Godt. Maar de particu liere ſonden van yder menſch , hebben deſelve
noch meer van Godt afgetrocken, als de ſonde A dams gedaan hadde. Daarom moet noodfaekelijk de ſelfde menſch, die geſondigt heeft, de ſonde
geern en uit vryen wille varen laten en de opgeleyde boete omhelſen, ſoolangdeſe Proef-tyd duert, ſon der dat ſal hy noyt in het Koninkrijk der Hemelen
ingaan, wijl men noodſaekelijk in de liefde Gods aen den dood moet bevonden worden ſal men ſalig worden: ende den menſche heeft in deſe elendige wereld niet anders te doen, dan hem te beneerſti
gen om tot de liefde ſijnes Godts wederom te ko men. Soo hy daartoe niet komt, is hy in alle eeu wigheid verlooren, ende ſal geen andere tijd heb ben om een heylſame boete te doen, als dit korte leven : wijl na de dood geene vergevinge meer is: in die ſtand daar de menſch in ſterft, daar in ſal hy blij “U674,
Niet, als of daarom mijn Beminde Leſer, na de dood geen tijd van ſuyveringe zijn ſoude, dewel ke ſoo lange duren ſal als deſe verganckelijcke we reld; de ſpotters ter zijden geſtelt, die daar ſeggen, dat er geen Suyveringe na de dood is. Het is ja wel te begrijpen, dat daar noodſakelijk noch eene ſuyveringe na dit leven zijn moet, want andersſou de te vreeſen zijn dat niet een eenige ziele ſoude konnen ſaligh worden. Want wie is er die daar -
leeft,
-
Aan den Lezer. leeft, die niet met eenige ſonde ſoude beſmet zijn? en de Schrift ſegt, Wie daar ſegt dat hyſonderſonde zy, die is een leugenaar Soude men dan alle menſchen ver doemen, dewelcke geſondight hebben na dat ſy
tot het gebruyk van hun verſtand gekomen zijn? Geenſins, wijl God ſegt, dat hy geen behagen heeft aan den dood desſondaars, maar dat hy ſich bekeere en leve. Dat is een teecken dat hy de bekeerde ſon
daars wil zalig maken, door dien hy ook ſelfsſegt: Ik handele met den bekeerden ſondaar, alsof hy mynoyt hadde beleedigt. Dat ons genoeghſaam doetſien, dat Godt den ſondaar ſalig maakt, en uyt ſijn Paradijs niet uytſluyt alle degene die hem beleedight heb ben, al is't dat anders niets onreyns in 't Koninckrijk der Hemelen ſal ingaan. Deſe twee dingen ſoude men niet konnen t'ſamen brengen, indien na de dood geen tijd der ſuivering was , alſoo niemand in ſulken ſuiveren ſtand ſterft, dat hy ſtraks naſijn
dood ſonde konnen tot de genietinge van God gaan: het moet alles geſuyvert zijn, eer men in 't Para dijs kan ingaan.
.
.
En deſe ſuivering geſchied door het middel van
beroovinge van Gods aanſchouwinge : want eene ziele die in ſijn eygen liefde ſterft, kan geen groo ter pijn hebben, als te moeten miſſen het geſel ſchap van 'tgene dat ſy bemint. Soo een minnaar of Bruydegom ſulcke ſmerten heeft van 't afweſen van ſijn Liefſte of Bruyd, by de welke hyſeerver langt te zijn, maar niet komen kan, hoe veel meer
ſal niet eene ziele die Godt bemind, haar beangſti gen en beklagen, dat ſy na haar dood tot haren God
niet magh naderen wegen hare voorgaande ſonden.
Aan den Lezer. Dat is waarlijk wel een vuur van berouw, dat hare
ingewanden verſcheurt , ende haar doet branden van verlangen, om haar met haren Beminden te
ſien vereenight, ſonder het tekonnen zijn, tot dat ſy teenemaal gereynigt en geſuyvert zy van hare beſmettingen; het welke geſchied door de lange of
korte berooving van het gene dat ſy bemint. Want dit ſuyverende Leven word niet aan alle Zielen, die in Godts genade geſtorven zijn, gelijkelijk ge geven, maar aan elk na ſijne verdienſten, en die gene welcke meer geſondigt heeft, is aan een lan ger Penitentie onderworpen, als die weyniger ge ſondigt heeft. Sulcks gaat na eene rechtmatige
gerechtigheid, ſonder eenzijdigheid: 7der ontfangt daar na ſijne werken. Ik ſpreeke hier niet noch van de verdoemde, noch van de zalige, die in volle volkomentheid ontfan gen ſullenyder na fijne werken:ik ſpreeke hier van die zielen die in Gods genade ſterven eerſy alles in deſe wereld voldaan hebben; ſulke zijn de zielen
-
die in dele wereld geleeft hebben, altemets Godt beminnende, en altemets hun ſelfs of andere ge ſchapene dingen, wanneer die ſterven als ſy in de liefde Godts zijn, ſoo ſterven ſy in fijne genade, maar als ſy ſterven wanneer ſy noch metterdaad in
de liefde van haar ſelfs zijn, ſoo is daar voor hun geen Suyveringe; haar ſententie der verdoeme niſſe is aan haren dood al gegeven, ſonder eenige verlichting; daar in tegendeel de onvolkomene
Zielen, die in de genade Godts ſterven, de ſa ligheit verhoopen, na dat ſy aan de Gerech
tigheyt Gods ſullen voldaan hebben, door de be roo
Aen den Leeer. * , rooving van fijne vereeniging, dat hun veel ſmar telyker is, als alle bedenkelijcke pynen van dit le
ven. Want nadat de Zieleuyt dit ſterfelijcke li chaam gegaan is, is ſy veel behendiger en gevoeli ger, als wanneer ſy noch bedekt is met hare ſterf felijkheit, en ſy # de Eeuwige goederen veel
klaarder, als mede wat voor eene gelukſaligheyt het is by Godt te zijn.
Dat haar boven mate ſeer
doet, en van berouw ter neder ſlaat, ſigte ſien van
ſoo een groot goet berooft, om dat ſy hare luſt heeft genomen in ſulke nietige dingen die men in deſe werelt heeft: door dien na mate dat de Ziele
haar ſal verluſtiget hebben in de vermaken van dit
leven, ſal ſy moeten berooft zijn van Gods aange ſicht. Want ſoo lang als ſy in de liefde der ſchep ſelen geweeſt is, ſoo lange tyd heeft ſy in ſonden doende tegen het voornemen dat Godt met haar gehadt heeft, om zijnen luſt met haar te nemen, door dien hyſe geſchapen heeft om eeni en alleen van haar bemint te zijn: Ende ſy kan hare genegentheden opyets anders als op Godt niet ſet
#,
ten, ſonder haren Scheppergrootelijkste beleedi gen, dewelke van den menſch zijn gantze hert
eyſcht, ſonder eenige deeling of vermenging. Ende daar is geen andere ſonde als zijne gene entheden van God af te trekken, om die op andere als op Hem te ſetten: endealis't dat de ſon de verſcheydene naamen heeft,ſoo is doch het weſen der ſelve niets anders als zijne genegentheden van Godt af te trekken, om deſelve op andere dingen als op Hem te ſetten. D’eene ſet deſelve op den
#
Rijkdom, dat noemt men de ſonde van Gierigheyt. *x 2 De -
Aan den Lezer. De ander ſet zijne genegentheeden op de Eere en glo rie deſerwerelt, dat noemt men de ſonde van Hoovaar
dye. Een ander ſet zijne genegentheden in lecker eeten en drinken, dat noemt men Gulſigheyt. Een ander ſet zijne genegentheden in de vermaken des vleeſches, dat
noemt men de ſonde van onkuysheyt : Ende ſoo van alle de reſt der quaden die van de menſchen met verſchey
dene namen genoemt worden, al is't dat het voor God niet als een ſonde weſentlijk is, namentlijk, zijne ge negentheden van God aftrekken, om deſelve op yets
anders als op Hem ſetten: het ſy op zyn gemak, op zijnen geeſt, op zijne ſchoonheit, of op andere din gen die op de eygen Liefde ſien. Daarom is 't dat die gene ſoo in eenige genegentheit buyten Godt ſterft, verdoemt is, omdat hy buyten zijne genade geſtorven
is, maar die in zijne Liefde ſterft, nae dat hy buyten deſe liefde dikwils geleeft heeft, die moet na de doot ſoo lang van Gods aangeſicht berooft zijn, ſoo lange tijdt als hy in deſe werelt buyten de liefde Gods geleeft
heeft, ten ware dat hy in deſe werelt ſulken berouw had de gehadt, en ſooveel boete gedaan, dat zyne ſonden hem waren vergeven.
-
Dat is het wat ik wel gaarn aan alle menſchen van goeden wille, in hare herten wilde indrucken, op dat 'ſy eene vaſte Reſolutie mochten nemen, een Evange liſch leven te omhelſen, om in deſe werelt de ſtraffen voor hare ſonden te betalen, in plaats van die nae de doodt te voldoen. Ik ben willens, Beminde Leſer, om
ute toonen in dit derde Deel, van ſtuk tot ſtuk alles wat ,
tot een Ev A N GE L 1sc H LE v E N vereyſt word; wat de verdorventheit ſy, die de ſonde in den menſch gebragt heeft, en hoe noo'ſaackelijk het is deſe verdor
ventheit te overwinnen voor dat men ſterft, om ſalig te worden. Overweegt het wel, mijn Beminde Leſer, bndertuſſen bidde ik Godt dat Hyu met ſijnen H.Geeſt wille vervullen.
LANTHOINETTE BouRIGNoN.
Fol. 1.
-
DE R DE DE E L Der
VERNIEUWING Van den
Evangeliſchen Geeſt. Doo R J u FF Rouw
-
ANT HoIN ET TE Bo UR 1 GNoN, Geſchreven aan hare
Geeſtelijke Kinderen. NS: Nſ K hoop mijne Kinderen dat gy lie
# #
den genoegſaam door het Eerſte en
## #NS Tweede Deel van de Vernieuwing der
Evangeliſchen Geeſt ſult geſien hebben, hoe dat de Zonde de Verdorvend
heit aan den Menſch, ja aan alle de Schepſelen
toegebracht heeft, en hoe dat men noodwendig deſe Verdorvendheit moet wederſtaan, om te mo gen Zalig worden. Sooreſteert u nu dan noch, te leeren hoe dat gy deſe Verdorvendheit moet wederſtaan, en de Manier om een Evangeliſch Le
ven wel te beleven, dewijl dat aandeſe Oeffening of beleving d'Eeuwige Gelukzaligheit hangt. 2. Gy moet eerſtelijk en voor een fondement -
VARA'
d'Evangeliſchen Geeſt.
2
3.deel.
van alles, erkennen dat de Zonde geheelijk het Lichaam en den geeſt des menſche verdorven heeft: en dat na deſe Zonde, niets anders dan quaatheden en Zonden uit den Menſch voortko men kan, en by gevolg dat men nergens in de ge negentheden der Natuur volgen kan, ſonder quaat te doen. Dit is diengedurigen Oorlog waar van
den Apoſtel ſegt, Dat ons leven een gedurigen Strijdt is. Nademaal dat den genen die een Chriſten zijn of worden wil, geduriglijk ſtrijden en oorlogen moet tegens de genegendheden van deſe verdorve natuur, ſonder dat ſoo leeft den Menſch in ge durige Zonden, en vermeerdert t'aller oogenblik
de pijnen van ſijn Helle; dewijl dat er niet een bedrijf noch niet een woord is dat uit de genegent heit der verdorvene natuur voort komt, of het is Zonde.
3. 't Welk wel overwogen zijnde door den ge
nen die een Chriſten worden wil, ſoo zal hy ſich wel wachten van aan deſe Verdorve natuur toe te
geven, maar zal deſelve in alles wederſtaan; na
dien dat hy waarlijk geen grooter Vyand dan ſijn Verdorvendheit heeft. Want de Duivel, Wyand
van onſe Zielen, heeft gants geen macht over de ſelve, dan alleen voor ſoo wijt als de (a) Vrye Wildes menſche daar aan toeſtemming geeft. En men moet ook de menſchen niet vreeſen, nadien
de Schriftuur ſegt, Dat men niet moet vreeſen de ge me die maar alleen het lichaam dooden konnen, maar
dat men diegene moet vreeſen die de Zielen kan in der Hellen werpen. Waar door blijkt, dat er niets -
-
(a) Jac. 4. v. 7.
-
anders
'Verkeertheit des Verderfs. 3 anders dan de bewegingen van onſe Verdorvend heit zijn die men vreeſen moet: want wanneer
wy die volgen, (b) ſoo gaan wy zekerlijk ter Hel len; dewijl dat wy Kinderen des Toorns en der Verdoe menis geboren worden.Waar van wy niet konnen ver Ioſt zijn, dan door deſe Verdorvendheit te be
oorlogen en tegen te ſtaan. En noyt kan iemand tot het Koninkrijke der Hemelen ingaan, voor al eer dat hy voorheen deſe Verdorvendheit ganſche
Iijk afgeſworen en overwonnen heeft; dewijl dat ſy een Vyand Gods, en den Oorſpronk van alle quaat is. 4. Indien gy, mijne Kinderen, noch over de ſe Waarheden tijffelt ; ſoo onderſoekt met een bedaarden geeft alle uwe woorden en bedrijven; en gy ſult bevinden dat deſelve al te maal quaat
zijn. Indien gy lieden u ſelven niet wild vleyen, ſoo ſult gy wel bevinden dat uwe vereyſingen tot d'aaarde ſtrekken, en dat gy geen ander vermaak
ſchept dan in 't gene dat de ſinnen verluſtigt; dat gy niet anders arbeyd dan voor den tijt, en dat uwe genegentheden maar zijn om aan uwe Verdor vendheit hare gemakken en vermaken te geven. Alle welke dingen Zonden voor Godt zijn: want
alſoo lang als onſe genegentheden van Godt zijn afgekeert, ſoo lang leven wy in Zonden. Want dewijl dat hy ons alleenlijk geſchapen heeft om
hem te beminnen, ſoo mogen onſe genegenthe den niet eenen oogenblick tot eenige andere din
gen dan tot hem alleen gekeert zijn. . 5. Maar het Ongeluck is , dat de menſchen A z
-
(b) Rom. 8.v. 13.
deſe
4.
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel
deſe dingen niet ter herten nemen, en in d'On achtſaamheit harer Zaligheit leven, ſonder acht te geven op d'Eeuwigheit, en brengen haar le ven door in ydele en vergankelijke dingen van deſe ellendige wereld, dewelke hun aan de dood
nergens toe nut zijn, ſy daar van niets meer weg dragende dan ſy in hare geboorte mede gebracht hebben. 't Welk alle hare ſorgen, alle haren ar beyd en genegenthedenydel en overtollig maakt, latende alles op d'Aarde ſonder iets te konnen me
de dragen dan ſmertelijke wroegingen van aldus het leven doorgebracht te hebben, buiten de ge negentheit tot haren Godt; dewelke hun om de ſer oorſaak wijd van hem verwerpen ſal. En ſulks met reden, nadien dat het ſeer onbetamelijk is,
dat een Onderdaan ſich tegen ſijnen Opperheer aankant, en regelrecht tegensſijne Voornemens en wille doet.
Indien een knecht die men om
loon mogt aangenomen hebben, ſich ſoodanig gedroeg, doende regelrecht tegens de willens en het gebodt van fijn Meeſter, men ſoude hem ze kerlijk uit het huis jagen. Met hoe veel te meer reden ſal Godt wijd van hem verjagen den menſch dewelke van ſijnen Godt geſchapen zijnde om ſijne Welluſten met hem te nemen, ſich nochtans gaat verluſtigen in andere dingen buiten hem, den eene in vleeſchelijke vermaken, den andere in ſijn eten of drincken, een ander in ſich te doen eeren en dienen, en diergelijke andereydele en vergankelijke dingen meer, tot verſmading van de genegendheit die ſy aan Godt alleen ſchuldig
zijn. 't Welk de menſchen niet genoeg overwe geIl 2
Verkeertheit des Verderfs.
5
wegen, kennende de Verdorvendheit niet die de Zonde in haar natuur gebracht heeft, noch het einde waartoe ſy zijn geſchapen, noch ook niet wat ſy na dit leven moeten worden. De Verblint heit en Onwetendheit deſer dingen, doet hun
d'Eeuwige Welluſtigheit veronachtſamen ja ge heel vergeten, en maakt dat ſy eeuwiglijk omko men ſonder verhelping, 6. Daarom vermaan ik alle Kinderen Gods,
dat ſy hun de Wereld niet gelijk maken, en niet gaan in de Scholen der menſchen, dewelke leeren diſputeren, liegen, en de Zonden bedekken en vleyen, maar dat ſy gaan in de School van Jeſus Chriſtus, alwaar men door de Wijsheit Gods leert, dat men tot geen ander einde geſchapen is dan om hem te beminnen; dat de Zonde ſooda
nig den Menſch verdorven heeft dat hy (c) geenig goet meer doen kan, en dat men noyr kan Zalig worden, dan door deſe Verdorvendheit te ver
zaken en haar in alle dingen tegen te ſpreken. Het Gene Jeſus Chriſtus ons ſoo meenigmaal in ſijn
Evangely onderwijſt, ſeggende: Den genen die ſichſelven niet verzaakt, kan mijn Diſcipel niet we ſen &c. Daar ondertuſſchen men de huidenſ daagſche menſchen geheel het tegendeel ſiet doen, beminnende haar ſelven door het vleyen en koeſteren van deſe Verdorvendheit met alle ha
regenentheden, haar verkrijgende alle de gemak kenen vermakelijkheden ſoo veel haar mogelijk is, werden de eindelijk als Afgodendienaars van
deſe Verdorvendheit, en t'eenemaal geneygt om -
(c) Joh. 15. v. 4.
A 3
haar
3.deel. haar goet te doen, en gemakken en vermaken toe 6
d'Evangeliſchen Geeſt.
te voegen, . Aldus doen nu het meeſtendeel der men
ſchen; 't gene de Schriftuur verklaart, ſeggen de: Niemand haat ſijn eigen vlees. Gelijk als of ſy
wilde doen verſtaan, dat geenige menſchen dele Verdorventheit haten, en niemand deſelve over
wind om in den Geeſt Jeſu Chriſti herboren te zijn. 't Gene nochtans geſchieden moet om te mogen tot het Koninkrijk der Hemelen ingaan; alhoewel de menſchen fulks niet genoeg door gronden, en niet gelooven dat ſy in Zonden le venſoo lang als hare genegentheden van God af gekeert zijn. Noch veel minder denken ſy ver worpen te ſullen worden wanneer ſy in hare ey gen liefde ſterven. Sulks komt van dat de men
ſchen alle de krachten hares geeſt beſteden tot de ſorgen deſes levens, en niet tot de Eeuwige din gen: veronachtſamende het voorname hooftſtuk om hun aan het toeval of byvoegſel vaſt te kle ven, en aldus brengen ſy haar leven door in On achtſaamheit en verſuimeniſſe harer Zaligheit.
Want indien ſy een ernſtige aanmerking over ha ren innerlijken Stant deden, ſoo ſouden ſy wel bevinden dat alle hare woorden en bedrijven
Zonden zijn. Want onderſoekende den gehee len ſwier hares levens, ſooſullen ſy bevinden dat alles niets anders dan haar eygen-liefde be-oogt heeft, en dat ſynoyt eenig bedrijf hebben gedaan noch eenig diſcours gevoert of het is vermengt ge
weeſt met ſoekking van hare eer, van haar eygen
baat, hare gemakken en gerieflijkheden of eeni ge
Verkeertheit des Verderfs. 7 ge tijdelijke voordeelen; en dat ſy noyt iets ſuir verlijk om de Liefde Gods gedaan hebben ſonde" eenige menſchelijke inſicht: dewijl het onmoge lijk is dat de Verdorvendheit eenig warachtig
goet ſoude konnen uitwerken, door dien dat alle ware goet van Godt den Vader der Lichten af komt, en dat er geenig goet in den Menſch kan zijn dan alleen 'tgene Godt ſelfs daarin bewerkt, na dat den
E# door ſijnen vryen wil, deſe
ſijne Vryheit wederom in God heeft herſteld. Als
dan ſoo bewerkt Godt in duſdanigen perſoon alle het goede dat deſelve wenſcht; 't welk alleen het ware goet 1s.
8. Ik weet wel dat de menſchen vele dingen, bedrijven en woorden van menſchen voor goet
achten, gelijk als wanneer ſy bidden, vaſten, of van hare goederen aan den armen geven.
Maar
alle duſdanige dingen konnen wel Zonde zijn,
V
wanneer deſelve uit de bewegingen der verdorve natuur voortkomen. 't Is hier in dat God ſegr, Dat hy onſe gerechtigheden zal onderſoekken en veroor, deelen. Want al is 't zake dat alle duſdanige met noch veel andere dingen voor goet ge-oor deelt worden van de menſchen, ſoo konnen de ſelve nochtans wel veroordeelt worden van de
Gerechtigheit Gods, die de Nieren doorgrondt en de bewegingen der Conſcientien # €In ſiet of deſe werken verſeld zijn met eygen-liefde
ofeygen-belang en ſoekking onſes ſelfs, of met menſchelijke inſicht en eygen voldoening. Waar
op de menſchen geen acht ſlaan, als zijnde ver borgene en inwendige Zonden. Maar indienden A 4
Menſch
d'Evangeliſchen Geeſt.
3
3.deel.
Menſch ſelfs een beſondere acht wilde ſlaan op al le fijne woorden en bedrijven, hy ſou deſelve ze kerlijk altemaal met Zonden en fijn ſelfs ſoeke lijkheit beſmet vinden. Want wanneer men ſpreekt, dat is om ſich ſelfs te loven, of om ſich
van fijne gebreken te ontſchuldigen, den Naaſten te bedriegen, of om eenige andere fijner eygen voordeelen. En wanneer men Koophandel drijft,
practiſeert, of ſich tot eenig ander Officie of Be neficie begeeft, dat geſchied al te maal om ſijn eygen voordeel. Indien men arbeyd, reyſt, of iets anders doet, ſoo ſtrekt ſulks alles maar tot winſt en tot Begeerlijkheit: ſonder welk voordeel de menſchen niets ſouden willen doen, niet meer
voor het geeſtelijke dan voor het tijdelijke, nade maal dat noyt iemand iets doet of ſegt, wanneer hy voorheen daarin niet eenig voordeel vermengt ſiet ſelfs in fijn alder godvruchtigſte voornemens. Hierom behoeft Godt haar fijn niet te ge ven, om dat ſy hun ſelven bemind en geſocht hebben, maar hy moet hun alleenlijk ſijn Paradijs # , om dat ſy hem beminnen door het vol
#
rengen fijner Voornemens die hy in de ſchepping over hun gehad heeft , om van haar bemind te worden.
-
9. Vele beelden ſich in dat ſy God beminnen wanneer er niets is dat daar na gelijkt, en dat fy maar hun ſelven beminnen; ſoo ſeer zijn nu de
menſchen in de Verblindheit des geeft dat ſy den Stant harer Ziele niet kennen, en hun ſelven vre
den en verzekertheit toeſeggen ter tijt als het ge
vaarſeer groot is. Want in wat voor grooterge Va3IT
Verkeertheit des Verderfs.
9
vaar ſou ſich de Ziele konnen bevinden, als wan neer ſy haar aan de doot noch gekleeft vind aan haar eygen-liefde, en bedeckt met den ouden ſackharer Verdorvendheit? Met wat voor ſchan
de en beſchaamtheit zal ſy voor Godt derven ver ſchijnen, daar ſy geheel Melaats door hare Ver dorvendheit zijn zal, dragende de wapenen ſij ner Vyand? 't welk alle de bedrijven zijn die ſy edurende haar leven gedaan heeft om aan hare Verdorvendheit te behagen en de ſelve voldoe ning te geven, in plaats van haren God te vol doen die haar voor hem geſchapen heeft, en haar in alle Eeuwigheit Gelukzalig wilde maken. Van welk Geluck ſich berooft vindende, waar zal d'ar me Ziele ſich dan heen wenden, dan alleen tot
hare Verdorvendheit die ſy ſooſeer heeft bemind,
gekoeſterd, en ſoo groote genegendheit toege dragen? Ach ! wat zal haar deſe Verdorvendheit
doch konnen geven tot vergelding van de liefde die de Ziele haar toegedragen heeft, dewijl dat
ſy niets heeft noch niets vermag dan tot verdor vendheit weder te keeren en in aſſche verandert te
worden, en daarna tot Nietigheit waar uit ſy ge trokken is? Siet dat zijn de Voorwerpen der lief dens van alle de gene die gedurende dit leven haar verderflijk vleeſch ſullen bemind hebben, en al les wat het ſelve geven kan aan 't lichaam en aan de Ziele der gener die daar over ſoo veel ſorg 'ge dragen hebben. Alle degene die hier in deſe wereld ſoodanig haar ſterflijk lichaam ſullen gekoeſtert
hebben, ſullen d'eeuwige wroegingen en ſmerten be-erveu.
-
-
A 5
-
1o. Al
IO
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
1o. Alle wat ſy gedurende dit leven benuind hebben, keert weder tot de Nietigheit van waar het uit voortgekomen is. Maar dit innerlijk li chaam en deſeinwendige ziele die God geſchapen heeft, konnen niet vernietigt worden; nademaal dat alle de Wercken van een eeuwigen Godt, ook eeuwig zijn en noyt ſullen eindigen. Het moet zijn dat, nadat Godt deſelve het weſen ge geven heeft, ſy eeuwig duren in het Gelukzalig of Rampzalig leven, volgens dat den Menſch heeft willen verkieſen door de vrye wil die God hem heeft willen geven. En hy verkieſt het Eeu wig Gelukzalig Leven, wanneer hy gedurende dit korte leven ſich aan de Beſtiering Gods over geeft, hem gewillijk weder ter hand ſtellende de vrye wil die Godt hem eenmaal gegeven heeft, en met ſijn eygen-wil te verzaken, die altoos in alle dingen boos is, en noyt iets goets doen kan; de wijl dat alle Goet inderdaat afkomt van Godt die den Vader der Lichten; der Gerechtigheit, Waar heit, en allerhande volmaaktheden en deugden is. Soo dat noyt iemand goet kan doen, indien Godt dit goede niet in hem bewerkt. En Godtſal
geen goed in den menſch bewerken wanneer den ſelven ſich niet geheelijk aan de wille Gods over geeft, verzakende ſich ſelven en ſijn verdorve na tuur.
Want noch Godt noch de Duivel konnen
den menſch tot goed of quaat-doen dwingen. Het moet zijn dat den menſch ſelfs verkieſt 't gene hy
begeert te hebben, en dat door lybere vryheitſon der bedwang: want dewijl het God heeft belieft
hem deſe Vryheit te laten , ſoo wil hy
d: OO
-
Verkeertheit des Verderfs.
I I
ook niet weder verbreken. En al is't dat hy mach
tig is om alles te doen, ſoo ſal hy nochtans noyt de (4) wercken fijner handen verbreken, noch (r) ſijne Beſluiten veranderen. Hy laat, en ſal altoos den menſch vry laten om deſe Vryheit te mogen genieten die hy hem eenmaal gegeven heeft. Soo dat hy met deſe ſijne Vryheit vrymoediglijk het eeuwig Welgelukzalig Leven, en ook het eeuwig
Rampzalig Leven verkieſen kan. Welk Ramp zalig leven de Ziele verkieſt, wanneer ſy voor neemt of beſluyt de bewegingen harer verdorve ne natuur te volgen, en de gemakken en verma ken van dit ſterflijk leven te beminnen. En by al dien ſy dit haar voornemen gedurende haar ſterf lijk leven in 't werk ſtelt, ſoogaat fy zekerlijk van daar over tot in het eeuwig Rampzalig leven, dra gende aan de dood haar Vonnis der Verdoemenis met ſich, 't welk onwederroepelijk en ſonder ap pel is, nademaal dat de Ziele haar ſelven heeft verdoemt met voor haar Paradijs en haar plaats van Welluſt, dit ſterflijk en vergankelijk leven te verkieſen; ſoo kan ſy dan geen ander vereyſchen. Want met wat voor Gerechtigheit ſoude God ſijn eeuwig Paradijs geven aan ſoodanigeZielen die dat niet hebben begeeren te ſoecken, niet tegenſtaan de dat God geſeyd heeft: Soekt eerſt het Koninkrijk
der Hemelen en mijn Gerechtigheit, ſoo ſal u de Reſt ge geven worden. Deſe qualijk bedachte Zielen heb ben alle de dagen hares levens gearbeyd om de Reſt te ſoecken in plaats van het Koninkrijke der He melen, en hebben alle de krachten hares lichaams €1B
-
(4) Pſa. 138. v. 8. (r) Pſa. 33 v. 11.
12
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
en de bequaamheden hares geeſt beſteed om geld te winnen, of om de vermaken en eeren van dit
ſterflijk leven te verkrijgen, om te behagen, te beminnen, en te voldoen aan de Verdorvendheit hares vleeſch.
-
12. Want wie ſiet niet dat hedenſdaags alle menſchen in 't gemeen, arbeyden om de goederen van dit leven; en dat 'er ſeer weynig gevonden worden die om het Koninkrijk der Hemelen ar
beyden. Soo dat het vreemt ſchijnen ſoude wan neer men iemand iets ſach bewerken ſuiverlijk of enkelijk om het Koninkrijk der Hemelen : men ſoude ſulks voor een dwaasheit houden. 't Gene
ik ſelfs heb ervaren tertijd als ik de vermaken des werelds verliet, om my te begeven tot de Byſtant van den Naaſten, om d'Onwetendet onderwijſen, de Krancken te bedienen, de Bedroefde en Nood druftige by te ſtaan, als doen ſeg ik hielden alle mijne Verwanten en Maagſchap my van Sotheit verdacht, wetende dat ik konde op mijn gemack leven met de goederen die God my gegeven had, en dat ik my nochtans met andere ging bekom meren die my niet aangingen noch my eenig voordeel geven konden. Siet daar hoe dat de Ver
blinde die haar Paradijs in deſe wereld gekoſen hebben, die gene verachten dewelke het Koninkrijk
der Hemelen en desſclf gerechtigheit ſoecken, om dat ſy meerder de goederen en vermaken van dit leven
achten dan d'Eeuwige Goederen. De foodanige ſeg ik verachten de Liefdadigheit en de Nederig
heit Jeſu Chriſti, en ſy achten noch ſoecken het Koninckrijk der Hemelen niet, om hun te ver noegen
sm-N-AL -
Verkeertheit des Verderfs.
13
noegen met het Rijk van dit ſterflijk leven dat ſoo haaſt moet eindigen, en waar in ſy nimmer
volmaakt vernoegen noch voldoening genie ſullen , want al is 't ſake dat ſy alle d'inge beelde vermaken genieten, ſoo ſullen ſy daar
van nochtans noyt verzadigt weſen, nadien dat hare Zielen noch hare geeſtelijke lichamen ſich niet konnen verzadigen dan van Godt alleen, die hun, om hem alleen, geſchapen heeft, 13. Sy konnen ſich wel laten ophouden door
-
d'ingebeelde vermaken van dit leven, maar noyt hun daar mede volkomentlijk vernoegen. En ik
heb noyt menſch in deſe wereld gekent, die vol komentlijk vernoegt of voldaan was, maar altoos hakende of wenſchende na het gene dat ſy niet hadden. Siet daar het ellendig Paradijs dat die gene verkieſen dewelke in dit leven hare verma ken ſoecken, willende de bewegingen van hare verdorvene natuur volgen, die een geſworen Vyand van God is, om dat ſy hem vertoornt heeft, en de Voornemens wederſtaan die Godt hadde in
den menſch alleenlijk te ſcheppen om ſich van fijn Schepſel te doen beminnen, alhoewel het ſelve ſich gewilliglijk afgewend heeft van defe Liefde tot fijnen Godt, om haar ſelfs te gaan beminnen, ja om het Ouade aan te hangen en de Verdorvent heit te lieven, dewelke den menſch in der daad meerder acht dan Godt, doende alles wat hy kan om deſe ſnoode Vuyligheit te behagen en voldoe ning te geven, die hem nochtans het Koninck rijk der Hemelen heeft doen verlieſen, en hem onderworpen heeft aan het lijden der
“#
-
:
RTACI*
I4.
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
ſmerten. Waar in ſy verfoeyelijk is, en waardig
om gehaat, tegen geſproken en wederſtreeft te worden, als zijnde den grootſten Wyand onſer Ziele, die wy altoos moeten beſtrijden. Daarom ſegt den Apoſtel, dat ons leven een gedurigen ſtrijd is. * 14. Soo dat den waarachtigen Chriſten de Wapens in de hand moet nemen van den eerſten oogenblick aan dat hy tot het gebruyk fijner re den komt, om deſe verdorvene natuur te beſtrij den en t'overwinnen, nadien dat ſy alleen onſe Verdoemenis veroorzaken kan, wanneer wy haar in ons laten werken en d'overhand hebben. Men
moet niet gelooven dat God oyt iemand verdoe men zal, nademaal dat hy ſulks niet doen kan,
om dat (i) hy den dood des Zondaars niet begeert. Daar is niets anders dan de Zonde alleen (t) die den menſch verdoemen kan, want ſonder de Zonde
ſoo is er geen Verdoemenis. Onſen eerſten Va der Adam heeft ſich ſelven ter Verdoemenis ge bracht doorſijn Zonde. En gelijk als hy alle de menſchen in 't gemeen in ſich droeg, ſoo heeft hy hun ook alle in 't gemeen met hem ter Verdoeme nis gebracht. Soo dat er niet een menſch die in deſe wereld geboren word, buiten den ſtand der
Verdoemenis is. Alle werden ſy (u) in Zonden Wyanden Gods geboren, om dat ſy alte maal in Zonde ontfangen en geboren worden, verdienen de eenpariglijk de Helle door de Zonde van A dam; en ſy blijven in dien ſtand der Verdoeme nis, tottertijt dat ſy hun Onheylen hare Verdoe menis
() Ezech. 33 v.11. (t) Pal Eph. 2. v. 2.
34 van.
(u) Pſal, 51.v.7.
-m-E
* Noodwend om't Verderfte beſtrijden. 15 menis ontdekt hebbende, ſy uitharen vryen wille ſich daar van ontrekken, vervloekende de Zonde
en de genegendheit der ſelve, om van de ſlaverny des Duivels uit te gaan, waar de Zonde hem in vervoert heeft, om ſich weder tot God te bege
ven, uit wien hy voortgekomen is Deſe alleen zijn de menſchen dewelke zalig worden ſullen, en geen andere, dewijl dat niemand de Verdoe menis teniet doen kan dan dengenen die deſelve
gemaakt of veroorzaakt heeft: en de zonde deſe verdoemenis gemaakt hebbende, ſoo moet dan
ook d'onthouding en den haat tegen deſe Zonde, den menſch van de Verdoemenis verloſſen, om dat God niet kan, dewijl hy niet wil, den menſch ſonder fijn ſelfs toedoen zalig maken, door dien dat hy ſich ſonder Gods toedoen ter Verdoemenis heeft gebracht, die hem noyt (x) heeft willen ver doemen of doen verlooren gaan, na dat hy den ſelven heeft willen ſcheppen om fijne Welluſten
met hem te nemen. Hy heeft altoos gewild en ſal altoos noch in 't toekomende willen dat den
menſch zalig word. Maar de wederſpannige wille des menſche verdoemt hem ſelve tegens de Voor nemens die God over hem hadde.
15. Daarom moet noodzakelijk deſe weder
ſpannige willeſich buigen onder de Wille Gods, om hare Zaligheit weder te verwerven. Want an
ders is den menſch verdoemt van den tijt fijner Ontfanckeniſſe aan, als zijnde ontfangen in ſon den, en door deſelve verdorven ſedert ſijn Ge
boorte. Van welke Verdorventheit hyniet geneſen (*) Sap. 1. v.13. 14. Prov,8, v. 41.
16
d'Evangeliſchen Geeſt. -
3 deel.
ſal voor al eer dat hy ſelfs deſe Verdorvendheyt uitroeyt die de zonde in het Werck Gods heeft veroorſaakt. 't Is even al eens alsof men de ver
rotting in vers Vlees liet blijven ; ſoo ſal deſe verrotting of vetdorvendheit gedurig vermeerde ren wanneer men deſelve in ruſt laat, en de wor men ſullen het ſelve eindelijk geheel op-eten.
Maar indien men ſorg draagt om dat vlees in den beginne te reynigen, ſnijdende de verdorventheit van het verſſe en goede af, ſoo ſal dat ſelve noch te nutte komen tot voedſel van den menſch. Even
deſgelijks is het met de Verdorvendheit van de ziele des menſche, dewelke beſchadigt en ver dorven geworden is door de zonde van Adam ſe dert ſijn beginſel. 't Welk genoegſaam te beſpeu
ren is door de genegendheit ten Quade, die men in de natuur der jonge kinderen ſelfs vind. 't Ge neden menſch, die tot redens gebruyk gekomen is, gewaar wordende, ſich als dan bevlijtigt om deſe Verdorvendheit af te ſnijden, en ſijn ziele van de vuyligheit te reynigen die de zonde daar in gebracht heeft; ſoo kan hy deſelve noch aan genamer maken en bequaam om op ſijns Heeren Tafel voorgedient te worden. Sulks is d'eenige middel om ſijne zieleter zaligheit te brengen, dewijl dat ſonder duſdanige afſnijding der Ver dorvendheit, men altoos fijn bederf vermeerde
ren ſal, en eindelijk eeuwig verloren gaan ſon der eenig huldmiddel. Hierom heeft Jeſus Chri
ſtus ſoo meenigmaal in ſijn Evangelie herſegt: Verzaakt u ſelven, dit is te ſeggen, uwe Verdor vendheit; nadien dat 'er geen andere middel ter zalig
A
Noodwend om 't Verderfte beſtrijden. 17 Zaligheit is dan deſe, namentlijk dat den menſch afſnijd en vernietigt het quade dat hy ſelfs in ſijn natuur gebracht heeft. 't Geneden Apoſtel tot de
Chriſtenen deed ſeggen : Bewerkt uws ſelf; Zalig heit met vreeſen en beven. Want indienden menſch
de Verdoemenis niet vreeſt waar in hy gebooren is, en niet beeft door ſchrick van daarin te blij ven, -ſoo ſal hy niets tot fijner zaligheit bewer ken, en dusdoende in fijne Verdorvendheit om
komen door geeſtelijke onachtſaamheit.
-
16. Want men moet niet gelooven 'tgene de
Verblinde ſeggen, bat geſug. Chriſtug of ſijne âDerdienſten foobanige menſchen ſullen Zalig maſten betmelſte niet ouermonnen of uitgeroept hebben be âDerbo?benthept ijater natuur / die een Wyand Gods zijnde, bygevolg ook Vyand van Jeſus Chriſtus zy, die met den ſelfden God
vereenigt is. Jeſus Chriſtus ſal wel indirectelijk of oneygentlijk de verdorvene menſchen zalig maken, met hun den Weg der zaligheit aan te wijſen, en de middelen om hare Verdorventheit
te konnen overwinnen. Dit is het gene dat Jeſus Chriſtus op Aarden is komen doen, ſedert dat hy ſich tot ſterflijk Menſch heeft gemaakt, hun door
oefening met'er daat onderwijſende alles wat fy moeſten doen en laten om hare Verdorvendheit
te vermeeſteren en t'overwinnen Sich dieshal ven onderworpen hebbende aan d'ellenden die de zonde in den menſch gebracht heeft, ſoo wel in
ſijn lichaam als inſijn geeſt, op dat (z) hy, met -
ſich den verdorven menſch gelijk te maken, hy B . . . . . den -
-
'(z) Rom. 8. v. 4.
-
'
,
-
18
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 decl.
den ſelven te beter konde leeren wedergeboren worden in de Genade Gods, door de verzaking
ſijns ſelfs: 't welk hem deed ſeggen : Zijt mijne Navolgers, nademaal dat het geheele Leven Jeſu Chriſti niet anders dan een verzaking ſijns ſelfs geweeſt is. Waar in alle menſchen die Zalig worden willen, hem moeten nagaan en volgen, gelijk hy noch met veel uitdrukkelijker woorden
legt: Die tot my wil komen, verzake hemſelven, hy nemeſijn kruys op, en volge my na. Dit wil niet ſeg
#
gen, dat de menſchen Chriſtus ſouden moe ten navolgen in wonderbaarlijke dingen of in mi rakelen te doen, gelijk als hy gedaan heeft, de wijl dat ſoodanige dingen nu niet meer noodza kelijk zijn, het Geloof en de Leering Jeſu Chri
ſti genoeg beveſtigt zijnde. Maar hy wilde men- . ſchen ſeggen: Zijt mijne Navolgers, in de Verza king uws ſelfs, geheelijk afſtand doende van uwe
eygene willens, gelijk als Jeſus Chriſtus ſijn eygen wil verzaakt heeft, delelve aan de Wille van ſij nen Vader onderworpen hebbende tot aan de dood des Kruyſſes. Eindelijk men moet Jeſum Chri ſtum in de Verzaking der genegendhe dender Verdorvene natuur,nemende het Kruys en de Lijdens aan om hem naar te volgen, in de verach
#
ting der rijkdommen, eeren en vermaken deſer Wereld, verkieſende het minſte der dingen tot ons gebruyk, en de laatſte plaats ſoekende. 't Is in deſe nedrige Kleinheit, Ootmoedigheit en Ver
zaking ſijns ſelfs dat men Jeſus Chriſtus naar vol gen moet ; dewijl dat men anders geen Chriſten of fijn Diſcipel niet weſen kan.
17. Siet
sum-Am Noodwend, om't Werderftebeſtrijden. 19 * 17. Siet hier waarom dat men noodwendig
het Evangeliſch Leven weder aannemen moet ſoo wy willen zalig worden. Het ſelve onderwijſt ons niets anders dan de middelen om de Verdor
ventheit der verdorvene natuur te beſtrijden, te bo ven te komen en t'overwinnen, ten einde om
door dit middel te mogen herleven in d'eerſte Ge nade waar in den menſch in den beginne geſcha pen wierd. Wat my belangt, ik ſoude geen an deren weg ter Zaligheit konnen inſien dan die gene die door Jeſus Chriſtus aangeweſen is in fijn Evangeliſche Wet. Dat de Geleerden gloſeren, uitleggen en buiten de ſelve de Zaligheit beloo ven , ik ſAl my nochtans geenſins daarop vertrou wen. De Sake is van al te grooten gewicht, en ook - onverhelpelijk ; nadermaal dat 'er geen andere tijdt is om onſe Zaligheit te bewerken dan die van dit korte leven. Men moet niets in de waagſchaal ſtellen van 't gene dat d'Eeuwigheit aanlangt.
En indien genſoo ſwaarlijk fijne tijdelijke goe deren aan
# ſoude willen toevertrouwen;
hoe derven wy dan d'Eeuwige Goederen die wy in den Hemel verhopen, gaan betrouwen op d'enkele woorden van menſchen die onwetende in de wegen Gods zijn? Sy maken twiſt-geſchil len en gevallen der Conſcientie over ſoo vele ver ſcheidene punten en materie, dat men niet meer weet wie men gelooven ſal. Sommige der Ca
ſuiſten ſeggen of noemen eenige dingen zonde te weſen; en andere ſeggen, dat die ſelfſte dingen
ge-oorloft zijn, en dat 'er geen zonde in ſteekt. En dus-doende ſoo weet de Ziele, die hare Za B 2 ligheit
5. O
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
ligheit begeert te bewerken, niet aan wien ſyge looven zal, wagende aldus hare zaligheit op den
windt der ſtrijdige gevoelens van duſdanige doo lende Leeringen , dewijl dat er niet meer dan een eenige Leering waarachtig is in 't ſtuk van der menſchen Zaligheyt. 't Welk diegene is die Jeſus Chriſtus ſoo dikwijls en ſoo meenigmaal herhaalt heeft, namentlijk, Dat menſich zelf moet verzaken , en in de Liefde Gods weder keeren,
om zalig te worden. Uit oorſaak dat den menſch tot geen ander einde geſchapen zijnde dan om God te beminnen, ſoo vermag hy ook ſonder deſe Liefde ſich niet voor hem vertoonen. Indien
den menſch deſen Rock des Bruylofsfeeſt van Gods Liefde niet aan heeft, en nochtans ſonder
deſelve meent tot het Paradijs in te gaan, ſooſal tegens den ſoodanigen geſegt worden, gelijk als tegens die van 't Evangelie geſegt wierd, dewel keter Bruyloft gekomen was ſonder met het Brui lofskleed bekleed te zijn, namentlijk: Bind hem handen en voeten, ende werpt hem uit ºm de buytenſte Duyſterniſſen, alwaar Weeninge en Knerſinge der Tan
den zy. Aldus ſullen ſich alle die gene aan de dood bevinden, dewelke geduurende dit ſterflijk leven de bewegingen harer verdorvene natuur ſullen gevolgt hebben, en hun beſtiert volgens hare eygen-liefde, in het ſoekken harer gemak ken en gerieflijkheden, of eygen voordeelen. De ſoodanige konnen aan de dood met de Liefde Gods niet bezeten zijn; nademaal dat alle deſe beſondere liefdens, de Liefde Gods uit de zielen
der menſchen verjaagt, en haar maar maakt be -
quaarna
Noodw. om 't Verderf te beſtrijden.
21
quaam om in de buytenſte Duyſterniſſen uytge,
geworpen te worden, alwaar niets anders zijn ſa dan weeningen en knerſelingen der Tanden. 18. Soo dan, mijne Kinderen, bedenkt en o
weegt uwe Sake wel, en ſchikt uwe Bedrijven voor den toekomenden tijd. Verkieſt ter goeder ure het Paradijs, dat gy in alle Eeuwigheit wild beſitten. Vraagt aan uw ſelfs, of aan uwe Re den, of ſy wil ondernemen uwe Verdorventheit
t'overweldigen, of wel dat ſyliever heeft ter Hel len te varen? Daar is niets anders dan een Ha of #2een op te antwoorden. Want alles wat ſy dies aangaande meerder ſeggen ſal, is quaat, volgens het Evangely. Alle de uitvluchten of menſche lijke reden voeringen die men over dit beſluyt ſou
de konnenbybrengen, zijn ydele of vergeefſche woorden, en onvruchtbare willens die niets gel den voor God, dewelke geen acht ſlaat op rede nen die ſoo weinig waarachtig zijn, gelijk als we ſenſoude die gene, wanneer men ſegt: %jft huil Zalig 3ijn / of, H|ft mildſjob beminnen, daar ondertuſſchen men in de liefde ſijns ſelfs blijft, en men ſijn Verdorventheit niet wederſtaat. Want ſonder ſich ſelfs te verzaken, ſoo dient het ner
gens toe dat men ſegt: @Bobig goet/ bpſalong
boog fijn 25armhertigheit ter Zaligheit bgen gen: of wel wanneer men daar noch byvoegt;
#ſefug ſtijgiſtug ſal mp fijne âDerbienſten toe paſſen. Sulks ſalniemand zaligmaken, dewijl dat God geen Barmhertigheit doen ſalaan de Son daren die in hare zonden volherden, of anders ſoude ſijne Barmhertigheit niet met Gerechtig s
-
B 3
heit
2 2.
d’Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
heit verſeld zijn. 't Welk niet zijn kan.
Het
moet weſen dat deſe Drie eygenſchappen Gods altoos eendrachtig te ſamen gaan, (e) ſonder dat oyt d'een van d'ander geſcheyden zy om wat oor
ſaak het ook ſoude mogen zijn. En de Verdien ſten Jeſu Chriſti ſullen niet toegepaſt worden dan aan die gene dewelke fijne Navolgers weſen ſul len. Niet willende noch niet konnende fijne Ver dienſten toepaſſen aan de gene die Vyauden Gods willen blijven, begerende de bewegingen der ver dervene natuur te volgen, die niets anders dan ge durige zonden baart. . . . . 19. 't Gene alle menſchen in hun ſelven kon nen bevinden, en oordeelen met my dat alles ſon de zy wat uit de verdorve natuur voortkomt.
Noyt kan fy (f) een goede beweging hebben, daar fy geheelijk verdorven en quaad is. Aanmerkt, mijne Kinderen, dat uwe natuur niet ſoo haaſt voortgebracht zijnde, of ſy keert hare genegent
heden tot het gene dat ſchoon en goet is op der Aarde. Hare teedere oogen verluſtigen ſich in het licht of iets klaarglinſterende te ſien. Hare ſmaak vermaakt ſich in de lekkerheit en goede ſpijſen te eten. Hare ooren in eenig welluydend geklank te hooren. Eindelijk alle de finnen van een Kind,
verluſtigen ſich in de ſchoone en goede dingen de
ſer wereld, gelijk ook alle natuurlijke menſchen deſgelijks doen. 't Welk ſy met de Beeſten ge meen hebben, die altoos het ſchoonſte en 't beſte
nemen dat ſy vinden konnen, door dien dat ſy geen ander Heylſien noch kennen dan dat van dit -
-ſterf
(e) Pſal 33 v.1,5. Pſal 89 v.15. (f) 2 Cor. 3 v. 5.
T-mu-E
* Middelen om't Verderft overwinnen, 2, ſterflijk leven, en ſy konnen ook geen ander ver
hopen, nadien dat de Beeſten tot geen goddelij ke dingen bequaam zijn, weſende dierſchelijk aan d'aarde gekleeft, ſonder aan andere dingen te gedencken. Maar den menſch die een godde lijke Ziele heeft, en een verſtandt om de boven natuurlijke en eeuwige dingen te begrijpen, be hoort ſich niet meer den Beeſten gelijk te maken na dat hy het gebruyk der Reden bekomen heeft.
* 2o. Hy moeſt fijn Verſtand beſteden om ſij neu &Porſpronſt t ontbchſten / en b'op:3aaſt maarom bat bp geſchapen ig; hbat bp iii beſc boereld boen moet, en hbat ijp luogben fal. Dit zijn d'ernſtige overdenckingen en betrachtingen die een waar menſch hebben moet.
En als dan
ſoude hy ſeer lichtelijk de goederen van dit ſterf lijk leven verachten, om tot het Eeuwig Leven te geraken. Maar door dien dat hare geeſten of verſtanden niets anders aanmerken dan de Aar
de, ſoo ſchijnt het hun ſwaar te weſen de gene gentheden harer Verdorventheit te boven te ko men. En defe kleine ingebeelde ſwarigheit, doet
hun meenigmaal het Eeuwig Gelukzalig Leven verlieſen. ' 't Welk den menſch niet verkrijgen /
kan ſonder de verzaking ſijner verdorvene na tuur, dewelke hem altoos van de Liefde ſijns Gods aftrekt.
Daarom moet men haar niet aan
hooren, noch nimmer met deſelve raadplegen om het Goede te bewerken, om dat ſygants geen
eygen belang heeft in de goederen van 't Eeuwig Leven, die ſynoyt niet ſmaken noch genieten ſal. Maar de Goddelijke Ziele en het verheerlijkte -
B 4
Lichaam
24 *
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
Lichaam dat Godt aan den menſch gegeven heeft, moet in aller Eeuwigheit deſe Eeuwigdurende
Goederen genieten, ſonderden raad of de klag ten aan te hooren van deſe verdorvene natuur, die
niets anders dan de aarde en den tijd be-oogt ſon der eenige bekommering voor d'Eeuwigheit, Hierom is't dat ſy haar altoos ſonder ophouden tot zondigen neygt. Maar de ziele die deſe zon
den navolgt, met aan hare Verdorventheit te ge hoorſamen, die brengt ſich al voorheen onfeyl baarlijk op credijt ter verdoemenis ; nadien dat de Zonde de Verdoemenis maakt, en dat de Ver dorvendheit niet anders dan zonde baart.
, 21. 't Welk ſeer weinig menſchen weten te be
grijpen, niets voor zonden achtende dan de qua de dingen die grof en ſtoffelijk zijn, gelijk als Liegen, Steelen, Droncken drincken, Sweren, Hoereren en andere zonden van gelijcken aard meer, die de menſchen ſien en hooren. Maar alle
duſdanige zonden het zy met wat voor naam men die nomen wil, maken de weſentlijkheit der ſonde
niet. Welke weſentlijkheit beſtaat in d'afwijking die men doet met fijne genegendheden van Godt . te wenden, om defelve te neygen tot andere din gen buitens hem te beminnen. Siet dat is d'eeni ge ſaak die deſe weſentlijkheit der zonde maakt,
dewelke de Helle en de Verdoemenis heeft ge baart, en niets anders. Want de Zonden die men met verſcheidene namen noemt, zijn niets an
ders dan toevallen van de weſentlijkheit der zon de Als by exempel, wanneer een menſch den anderen vermoorde, ſulks komt uit de genegent - K heit,
m
Middelen om 't Verderft overwinuen. 2 S heit die hy heeft van te willen aan ſijn wraakgie rige paſſie voldoen. En ſoo een ander ſteelt, dat geſchied door de genegendheit die hy de Begeer lijkheit toedraagt, en aldus met al het andere der dingen die men zonde noemt. Het zijn maar toevalligheden van de weſentlijke Zonden, de welke beſtaat in dat den menſch fijne genegend heden van God afwend, om die op andere din gen te ſtellen: den eene in de Rijkdommen en eeren deſer wereld; den andere in de vermaken
-
die hyſchept in ſijn eten en drincken, in de wel luſten des vlees of in andere ſinlijkheden om aan de natuurlijke ſinnen ſijner Verdorventheit te voldoen.
-
Alle deſe merckteikenen zijn onwe
derſprekelijke bewijſen van dat den menſch ſijn
genegentheden van fijnen God heeft afgetrokken, om den welken alleen te beminnen hy geſchapen was. En hy heeft ſijn liefde gaan ſtellen op ſoo
-
geringe dingen, gelijk als alle de vermaken van dit ellendig leven zijn, dewelke niet behoorden -
1'
bemind te worden van den menſch die naar het
l
Evenbeeldt Gods geſchapen is, om eeuwiglijck
t
met hem te leven, en niet om ſich te gaan ver ſuymen of op te houden in dit ſterflijk leven, daar
geenige ware vermaken te vinden zijn, al is't ſake dat deſelve aldaar van vele geſocht worden. Hare
zielen gaan ten verderven in de betrachting ofna jaging van een goedt dat ſy noyt ſullen vinden, om dat het ſelve buiten Godt niet te vinden is.
Soo dat de gene die ſich met ſijn genegentheden van ſijnen God afwend, om andere dingen bui tens hem te beminnen, nimmer geen ruſt noch -
B 5
-
Waar
26
d'Evangeliſchen Geeſt,
, 3.deel.
waar vernoegen vinden ſal. Hy kan wel wat ge paait en opgehouden worden door verſcheide ſchijn-goeden, maar nooit vernoegt noch voldaan - zijn; dewijl dat alle de vermaken van dit leven
ydel zijn, en maar alleenlijk in inbeelding be ſtaan, al of ſchoon ſoo meenigte menſchen deſel ve achten, doch tot harer Verdoemenis!
22. Maar gy, mijne Kinderen, aan wien God ſoo veel Licht gegeven heeft, verſuymt u doch nooit met in dele ſterflijke Wereld te gaan uwe ge makken, uwe vermaken en vertrooſting ſoeken; dewijl dat gy hier niet geſonden zijt als in een plaats van ruſt, maar als in een plaats van Boete, om de vuiligheit uwer zonden te reinigen, en te beletten van die niet meer te begaan. 't Welck nooit belet ſal worden, ſonder dat den Menſch
ſijne Verdorventheit den oorlog aandoet, deſelve voor ſijn dood overwint en te boven komt, na dien dat ſy het is, en niets anders, die de Verdoe menis aan de zielen veroorzaakt.
Men moet haar
voor onſen alder grootſten Wyand houden, gelijk
ſy ook inderdaad is, en nacht en dach over haar waken, door vreeſe of ſyu mochte verraſſchen,
ſelfs gedurende den nacht, wanneer ſy alder meeſt hare krachten inſpand, om den menſch te doen in zonden vallen om haar te voldoen. Want deſe lerdorventheit beweegt haar nooit, dan om te zondigen:
geenig goet kan er ooit uit haar voortkomen. En dienvolgens ſoo behoorde men nooit t'overwegen of te beraden, (h) om te mogen weten, of men de
bewegingen van de verdorvene natuur r
(h) Iac. 1. v.6,8.
in": al 5
w
,
Middelen om't Verderft'overwinnen. 27 ſal; maar men moet haar alle vragen en begeer tens weigeren, en alle hare voornemens weder ſtaan of om verre ſtooten. En wanneer ſy wil ru ſten, ſoo moet men haar doen arbeiden, gelijk als wanneer ſy wil eten, ſoomoet men haar doen vaſten; wanneer ſy wil ſpreken, ſoo moet men haar doen ſtil ſwijgen, en men moet gezeten blij ven, wanneer ſy begeert te wandelen, en aldus haar in alle dingen tegen gaan, op dat ſy haar ge heelijk onderwerpt aan de Beſtiering van God, dewelke haar beſtieren ſal volgens de Reden, waar aan hare dierſche driften ſullen onderworpen zijn, niet meer de dingen deſer Wereld gebruikende, dan alleen tot denkelijke noodzakelijkheit, ſon der ſinnelijke verluſtiging,
23. Want alſoolangen tijd als onſe genegent heden ſich neygen om iets te beminnen buiten God, het zy wat het ook mocht weſen, ſoo zijn
nochtans de zielen ſoo lang van de Liefde Gods ontbloot. Als by exempel : Indien wy ſpijſen welluſtig naar onſe ſmaak eten met genegentheit, ſoo blijven wy in zonde alſoo lang als deſe gene gentheit tot de ſpijſe of drank duurt; nadien dat onſe genegentheden op een ſelve tijd niet konnen gehecht blijven aan twee ſoo wijt van malkander geſcheidene Voorwerpen. Want wanneer ſy aan de ſpijſen zijn, ſookonnen ſy aan God niet we ſen. Mogelijk ſal men my vragen, of men dan
geen goede ſpijſe ſoude mogen eten die God toeſend ? En ik antwoorde, dat men het antwoord
van Jeſus Chriſtus ſelfs mach nemen, die tot fijne Apoſtelen ſegt: Eet van al het gene dat men u voor ſetten
44
d'Evangeliſchen Geeſt. 3.deel. ſettenſal, of het gene dat op de markttekoopkomt. Hy verbiedt daar door de goede Spijſen niet, maar wel d'aanklevendheitofgenegentheit tot deſelve 3. uit oorſaak dat Godt wil bemind zijn van ons ge heel hert, ſonder dat het ſelve tot eenige andere
dingen verdeeld zy, noch in eenige ſchoonheit of in eenige goedheit. *
24 Soo dat wy dooden moeten alle het gene dat de vijf dierſche ſinnen der natuur aangaat.
En indien gy eenig ſchoon voorwerp ontmoet
D
waar toe. We oogen genegentheid dragen om dat
te ſien, (!) ſoo keert u gewilliglijk daar van af, door vreeſe dat uwe genegendheden ſich mogten neygen om dat te beminnen. Weygert dit ver
maak aan uwe oogen, om te mogen genieten het aanſchouwen der Goddelijke dingen. Beſiet veel eer de ſchoonheden die daar in d'Evangeliſche
Waarheit zijn. Sulks ſalu meerder voordeel COC
brengen, dan deydele beſchouwingen van al het Doet even deſgelijks met het vermaak van't gehoor, en wanneer y
gene dat in deſe wereld is.
eenige welluidende ſtemmen of ſchoone Mu ij ken mogt hooren die bequaam zijn om uwe ge negentheit aan te trekken, ſoo keert u daer Van
af, of ſtopt deooren toe, door vreeſe of defewel luidende geklancken mogten doen de Liefde Gods opſchorten of verachterenſoo lang als deſe
ſchoone welluidende ſtemmen duurden. 't Welk
gy ook behoort te vreeſen ten aanſien van de Reuck , wanneer gy in eenen Hof mogt komen
daar kruiden en bloemen van ſear ſchoonen reuk -
GO Jobatºv. 1. Pſal 119 v. 37.
waren; -
Middelen om 't
Verderft overwinnen.
45
waren; de verdorvene natuur ſal ſich aanſtonds
neygen om de ſelve te willen afplukken en riec ,
ken; doet dat geenſins, maar weygert aan uwe Reuck dit ydel vernoegen 'tgene niet noodzake lijk tot het onderhoud des levens is. Gelijk als ook onvruchtbaar is de ſin van 't Gevoel ; die niets anders doet dan de verdorvene natuur vlei
| |
jen, alhoewel nochtans deſelve vele zonden ver
oorzaken kan, en ons doen in d'Ongenade Gods vallen. Zoo dat den menſch die begeert zalig te worden, in alle dingen ſijn vijf natuurlijke ſin
nen moet betoomen, latende deſelve nergens in uit haar ſelfs voortvaren of iets bewerken, haar
geduurig doodende, ten einde om van deſe Be ſnedene te zijn (m) Die hun ſelf beſnijden om het Koninkrijke der Hemelen wille,
*
*
25. 't En is niet dat God juyſt ſoo een alge meene Verſterving of dooding vereyſcht, maar het is den menſch die alle deſe dingen van noo den heeft, om ſich te mogen in de Liefde Gods ſtaande houden, nadien dat ſonder deſe Verſter
ving der natuurlijke ſinnen, het herte des men ſche ſich in foo meenigte genegentheden verdee len ſoude, als hy verſcheidene voorwerpen be mind. Den eene aan fijn Vrouw, den andere aan ſijne Kinderen, deſe aan ſijn Vaderlandt of aan ſijne Bloedverwanten &c. 't Welk altemaal din gen buiten God zijn, onwaardig om ons hert aan hun te gewinnen, dat men voor Godt alleen be waren moet. 't Is waar dat men van alle deſe din
gen genieten kan ſonder te ſondigen,
wame: GIC
(m) Matt. 19. v. 12.
3o
d'E
vangeliſchen Geeſt.
3 deel.
hert daar niet aan gekleefr is. Maar het is wel raar, een menſch in dit leven te ſien, die ſijn hert niet aan eenig aards voorwerp kleeft. Ik heb wel
eenig Perſoon gekend , die door Staats-wijſe heuſcheit in de gelegentheden ſoodanig hare paſ
ſien bematighden, 't gene haar in hare jonkheit geleert was. Maar het was niet anders dan ge veynſtheit, gelijk ſulks genoegſaam bleek in de gelegentheden van tegenſpoed, als dan maakte ſy haar geheel miſtrooſtig, willende de ſchuld op Godt en op de menſchen wijten van de tegen ſpoeden die haar overquamen. 't Welk genoeg deed blijken, dat ſy hare paſſien niet had verſtor ven om het Koninkrijke der Hemelen, maar om
haar behaaglijk en lofbaar te maken voor de men ſchen , dewelke het voor groote deugd achten , dat men fijne paſſien weet te buygen ſelfs voor de menſchen.
't Gene ook in der daad een voordeel
en goede geſtelteniſſe tot de Ware Deugt is. Want de wederſpannige en ongeregelde naturen, noch boven hare eygene Zonden, geven ook ergernis dan d'andere. Soo dat dien menſch gelukkig in dit leven ſelfsis, die ſijne paſſien of hertstochten wel weet te verſterven en te reguleren. Maar 't is
wel een geringe ſaak, wanneer men ſulks maar doet om een deugdſame Naam voor de menſchen
te hebben, dewijl dat ſulks ydel is, barende een ydele glorie in de ziele der gener die duſdanige valſche Verſterving beſt. Men moet oprechte
lijk deſe verdorve natuurbe oorlogen om het Ko ninkrijke der Hemelen wille, ſonder ander oor ſaak. En om dat deſe Verdorvendheydt een (n) Wyand
Middelen om't Verderft overwinnen. 31 (n) Wyand Gods is, ſoo moet men haar alle den tijd onſes levens be-oorlogen. Waar van den
H. Paulus de Chriſtenen waarſchouwd, ſeggende, Dat ons leveneengedurigenſtrijd is. 26. Want waar tegens ſoude den menſch ge duurig konnen ſtrijden, indien het niet tegens fijn
eygen Verdorvendheit was, die d'eenige Wyand van de zaligheit fijner ziele is? Want dewijl het verboden is tegen ſijn Broeder of fijn naaſten te ſtrijden, ſoo kan het niet geſegt zijn dat men hun gedurig beſtrijden ſoude : noch ook niet tegens de Duyvelen, die hun veel eer laten overwinnen door veracht te worden, dan door beſtreden te zijn. Soo dat men geenſins moet twijfelen, of deſen gedurigen ſtrijd, door den Apoſtel aanbe volen, is, dat men eygentlijk moet ſtrijden te
gens de Verdorvendheit die de Zonde in de ge heele menſchelijke natuur gebracht heeft.
27. Want die Verdorvendheit dewelke deſelfde Zonde in d'andere Schepſelen heeft gebracht, die ſou den menſch niet ſoodanig overwinnen konnen, als wel de Verdorvendheit die in fijney gen vlees gekomen is, waar over hy meerder macht heeft dan over de Dieren en d'andere on
derhoorige Schepſelen. Maar de macht dien hy
over alle deſe onderhoorige Schepſelen gehadt heeft, ſal hem weder gegeven worden ter tijt als den menſch ſelfsſijn eygen Verderf ſal overwon nen hebben, en dat hy in den Geeſt Jeſu Chriſti ſal wedergebooren zijn. Als dan zal hy in de ſelf de Heerlijkheit en Macht verrijſen die hy # ’
(*) Rom. 8.v. 7.
lijn
-
d'Evangeliſchen Geeſt
32
3 deel.
fijn-zonde gehad heeft. Zoo dat al het Heyldes menſche beſtaat, in dat hyſijn Verdorventheit over
wonnen heeft, (p) als dan werd hy een kleynen Godt op aarden, door dien dat God den wille doet dergene die hem beminnen : en by gevolg zal den menſch als dan doen 'tgene hy ſal willen.
Maar
by aldien dat hy in deſe wereld niet de heerſchap py over ſijn eygen paſtien bekomt, ſooſal hy ook. noyt de heerſchappy over eenig onderhoorig Schepſel hebben, dewelke hem altoos noch krach
tiger ſullen overmeeſteren, dan ſy hier in dit le ven doen, alwaar nochtans den menſch gedurig in gevaar is van vernielt te worden door de Bee ſten en andere Schepſelen, waar over hy behoor de te heerſchen. Aldus ook zal hy t'aller Eeu wigheit onderworpen zijn aan de quaataardigheit
van d'andere Schepſelen ſelfs noch na ſijn dood, wanneer hy gedurende ſijn leven niet vermeeſtert ſijneygen Verdorvendheit, die den Vloeck in alle dingen gebracht heeft, en aan ſich ſelven de Helen de Verdoemenis veroorſaakt.
- ' ,
28. Deſe eenige Vervloecking dan , van de verdorve natuur des menſche voortkomende,
moet door hem veracht, wederſtaan, ja uitge roeyr worden, als zijnde den oorſpronk van alle Ouaden.
Daar ondertuſſchen men het mee
ſtendeel der menſchen ſiet ſich gaan verluſtigen in hare Verdorventheit: ſy vleyen de ſelve, ſylief koſen haar , ſoekkende haar allerhande ſoorten
van vernoegens toe te voegen, handeling drij vende en arbeydende om haar te doen hebben al les
(p) 2 Pet. 1. v. 4.
Middelen om't Verderft'overwinnen. 33 alles wat ſy begeert, al of ſchoon deſe Verdor vendheit onverzadelijk in hare begeerte is, wil lende altoos hebben 't gene ſy niet heeft. Sulks komt van dat den menſch in ſijn ſchepping rhach
tig gemaakt is, beſittende alle dingen in over vloed. Hy had alles overvloedig wat hy wenſch te, het ſelve met welluſt genietende. Maar nu dat hy de Genade Gods verloren heeft, en ſich tot ſijnen Vyand gemaakt, ſoo kan hy nu niets meer vinden dat hem volle vernoeging geven kan, 't gene niet dan in Godt alleen gevonden word Soo dat den menſch wel lang het ſchoonſte en be ſte der dingen tot ſijn gebruyk ſoeken ſal, voor al eer dat hy geheelijk ſal vernoegt en volkoment lijk verzadigt zijn. Want hoe meer dat hy de be geerlijke dingen deſer Wereld ſal geſmaakt heb ben , hoe veel te meer dat hy die noch meerder
begeeren ſal; om dat hy dusdoende nimmer ge raken ſal tot het gene dat hy in den beginneſijner Schepping gehad heeft. 29. Daarom is den ſelven altoos onverzadelijk
hakende na meer, ſonder dat oyt te konnen vin den, vooraleer dat hyſijn Verdorvendheit over wonnen heeft, en weder in de Genade Gods ge komen zy door een volkomene Wedergeboorte.
Nademaal het den Wyand van een Prins niet be taamt, te genieten ſijn Tafel en de welluſten die ſijn Soon behoorde te genieten. Hy moeſt daar van berooft worden, en van fijn Paleys afgejaagt zijn als een Onwaardige en Ouaatdoender. A dus ſal Godt dien menſch verjagen, dewelke de
bewegingen fijner natuur volgen wil, ſonder de /
C
ſelve
34
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
ſelve te beſtrijden, te haten, en te verachten, aangeſien dat God hem tot ſijn lief Kind en Erf
genaam van fijn Koninkrijk gemaakt hebbende, en hem de genieting van ſoo vele welluſten en
vernoegingen geeft, en dat nochtans deſen menſch ondankbaar tegen ſoo meenigte Weldaden die hy
van ſijnen Godt genoten heeft, ſich van ſijn Lief de gaat afwenden, om de lage en ſnoode geringe
dingen deſer Wereld te beminnen, tot verachting der Liefde die Godt van hem eyſchte. Soude het dan wel redelijk zijn, dat een duſdanige Ondank
baarheit vergolden wierd met vernoeging van dit leven ? Neen, mijne Kinderen, laat u noyt wijs maken, dat iemand die de bewegingen der ver dorve natuur volgt, oyt vernoegt en voldaan zal zijn, al is't dat hy de goederen, rijkdommen en
eeren deſer Wereld geniet, aangeſien dat alle deſe dingen niet verzadigen konnen ſijn Ziele, dewelke Goddelijk is, en geen volmaakt vernoegen vin den kan dan in Godt alleen.
3e. Waardoor gy, mijne Kinderen, kundſien wat voor groote Vreugde, Welluſt en Geluk een Menſch heeft die de Verdorventheit van ſijn na
tuur heeft overwonnen : hoedanig dat ſijn ziele moet in ruſt en ſtille ingetogentheit zijn, en ſijnen
geeſt verſadigt weſen. Want hy die Godt niet heeft, die heeft niets: en hy die Godt heeft, die heeft alles. . Ik heb ſulks door ervarendheit in mijn ſelfs en ook in andere geſmaakt. Want tertijd als ik de ge negentheden mijner verdorvene natuur volgden, ſoo was ik altoos in misnoeging, zijnde noyt ver
zadigt, hakende altoos van deenetijdt-korting wedes
Middelen om 't Verderft overwinnen. 35 weder na d'andere, ſonder daar van verzadigt te worden , en boven dien dan noch de knagin
gen en ongeruſtheden der Conſcientie die ik in mijn Ingetogendheit gevoelde. Maar ſedert dat God my de Genade deed van deſen ellendigen ſtand te kennen, my toonende dat de verdorvene
natuur my van hem had afgetrochem , ſoo nam ik tot mijn Taak of geſetten arbeyd voor, deſelve te beſtrijden en t'overwinnen, ten einde om weder te mogen verwerven de Genade Gods, die ik door mijn Zonden verlooren had. Als doen heb ik
my ſoo vry en vernoegt bevonden, dat ik de vreug de van mijne ſtille Ingetogendheit niet ſoude kon nen uitdrukken, ſelfs midden onder mijn Traa nen van Berouw. Mijn Ziele was vrolijk en ver noegt, niets anders wenſchende dan traanen van Leedweſen om mijne zonden te beweenen. In wel
ke traanen ſelfs, ik vertrooſting vond. 3 1. d'Eenſaamheit behaagde my doenmaals
meer, dan de wereldſche vermakelijkheden my voorheen behaagt hadden. Ik ſchepte vermaak in
de verſterving der Verdorve natuur, ſiende dat deſelve my ſoo vele ongenoegtens en droevighe den veroorſaakt hadde. Ik was verheugt van my tegens haar te wreeken, en ik heb haar ook een wreeden Oorlog aangedaan, ſelfs haar niet de
noodzakelijke behoeften van eten en drinken nog ſlapen gevende. Mijn Bedde was van plancken en mijn hooft-kuſſen van ſteen. Ik hield my den meeſten tijd van de nacht op mijn knyen in gebe den en meditatien. En vooraleer dat ik de ſlaap
overwonnen hadde, ſoo viel ik meenigmaal voor C 2 - n
-
over
36
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
over op mijn aangeſicht, dat mijn Neus door den val Gequeſt wierde, en bloede. Ik had niet meer dan drie uren ider Nacht, tot ſlapen beſtemdt. Mijn hemde was van Paarden haar geweven. Mijnen dranck was water; my altoos van vlees, en lekkere Spijs onthoudende.Eindelijk mijn leven was doen
maals ſoowread tegens de verdorvene natuur, dat ſy niet ſoude diebben konnen in 't leven blyven, onder boven natuurlijcke hulp van Godt, die my nochtans in goede geſondheit beſchermde, en wel gedaan voor d'oogen der menſchen, dewelke niets van mijne ſtrengigheden konden gewaer worden, wetende die ſoo wel te bedekken en t'ontveynſen, dat het niemand vermerken konde dan alleen mijn Moeder, die daar over aan mijn Biechtvader ging klagen; den welken my meende te beriſpen, ſoo
ontkende ik alles, hem ſeggende dat ik niets dede; dewijl dat in der daat alle deſe Dingen niet dan nalatingen waren, en geen bedryven. Aldus heb ik ontrent Seven jaren lang in verſterving mijner verdorvene natuur, met al mijn vermogen door
gebracht, ſiende dat ſy d'oorſaak mijner Verdoe menis was. En ik ſchroomde ſomtijtsmijne oogen
tot ſlapen toe te doen, vreeſende of d' Aarde # onder my ſoude openen om my in den Afgrond
der Hellen in te ſwelgen, gelijk ik oordeelde ver dient te hebben.
-
32. Maar na deſe Seven jaren van Boete, ſoo bevond ik my in mijn ſelven geheel vry en onver ſchillig, en dat de verdorve natuur geheelijk aan Godt onderworpen was, ſich latende beſtieren
door de Reden, en niet meer door ongeregleerde paſſien. -
Middelen om't Verderft'overwinnen. 37 paſſien. Sy was vernoegt met alle dingen, lijden de ſoo veel als ik haar wilde doen lijden, gaarne vaſtende wanneer ſy niet te eten hadde, en wa kende wanneer ſy niet mocht ſlapen. Eindelijk deſe verdorve natuur, die in my eertijds als mee ſterſſe geheerſcht hadde, was een kleine dienſt
maagt geworden door de verſterving en dooding harer ſinnen, en was t'eenemaal gereed om in alle
dingen te gehoorſamen, ſonder ergens in weder ſpannig te zijn.
Siet daar dat is d'aldergrootſte
Victorie die men in deſe Wereld behalen kan. Want d'overwinning van Koninkrijken en Key ſerrijken te verkrijgen, en noch aan fijn verdor vene hertstochten onderworpen te weſen , duſ danige Rijken en overwinningen zijn maar Sla vernyen, alwaar de Ziele ſonder eenige verhel
ping getyranniſeert word. Nademaal dat men noyt geen ruſt vinden kan, noch eenig goet doen, met hare paſſien of hertstochten te volgen, die altoos tot Ouaat aanvoeren, en geen volmaakt vernoegen noch voldoening geven konnen. Soo dat indien het Paradijs niet te winnen was door de dooding der verdorve natuur; ſoo behoorde
nochtans den verſtandigen menſch tot ſijn eygen Welvaren , ſijn Verdorvendheit te wederſtaan,
deſelvet'overwinnen, en haar aan de Reden t'on derwerpen, ten einde om ſelfs ſich Gelukkig in deſe wereld te bevinden. Wat behoort den ſelven
dan niet te doen om ſijn Eeuwig Welvaren! 33. Ik en rade niet, dat men ſich ſooſeerſoude verſterven , dat de natuur daar van mogt dood blijven, nadien dat deſelve ons ook dienen moet C 3
OIR
38
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
om het Goede te bewercken, aangeſien dat deſe Verdorvendheit aan ons leven gehecht is, en nie
mand kan leven dan met fijn verdorven vlees. Soo dat men de Natuur niet verworgen moet,
maar alleenlijk haar geleyden onder de Gehoor ſaamheit van de Wille Gods, en in de beſtiering van de Reden, ſoodanig dat deſe Verdorvendheit nergens in meer haar eygen willens volgt, maar
het gene de Reden haar voorſchrijft, en 't gene God bevolen heeft.
-
34. En als dan ſal den menſch ſeer lichtelijk d'Evangeliſche Wet omhelſen , al is 't ſake dat
ſy in haar ſelfs geheel ſtrijdig tegens de verdorve natuur is, ſy ſal nochtans licht en gemakkelijk worden voor den menſch, die gereſolveert heeft ſijne verdorvene paſſien te dooden. Hy ſal waar achtelijk bevinden, Dat het fok feſu Chriſti ſoet,
en ſijn Laſt licht is, gelijk als hy ons in ſijn Evan gelie belooft heeft , en dat er niets anders dan het begin ſwaar is. Deſe eerſte moeyelijkheit voor by zijnde, ſoo keert alle de Suurheit in Soetheir, en de Ziele verkrijgt allenxkens hare Vryheit, als of ſy haar ontbonden gevoelde van vele
#
ketenen en banden der dienſtbaarheit en behaag lijkheit aan de verdorvene natuur, dat dertel Beeſt,
't welk gedurig murmureert. En hoe meer dat ſy heeft, hoe meer dat ſy begeert. Alwaar in te gendeel het Evangeliſch Leven aan de Ziele Ruſt. en Verzading geeft, zijnde altoos tevreden, wen ſchende geen andere dingen dan die ſy beſit. 35. Van waar ſoumen ſeggen dat dit onder ſcheyd ſpruyt in een ſelfde Voorwerp, en dat een menſch
deel
Middelen om 't Verderft'overwinnen. 39
t drie
menſch van een ſelfden Godt geſchapen, en in de ſelfde Verdoemenis gevallen door de Zonde van Adam, ſich komt vernoegt te maken in alles dat
hnie vlees
hem overkomt: en dat een ander menſch van de 10eſ,
ſelfde ſtoffe en oorſpronk, altoos ongeruſt in dit leven, en qualijk vernoegt is? Sulks komt van dat den eerſten menſch ſijn Verdorvendheit be
|00ſ
ſtreden en overwonnen heeft, deſelve onderwor
-*
pen gemaakt hebbende aan de Wille Gods en de Reden; en dat den anderen in hem fijne onverza delijke Verdorventheit heeft laten heerſchen, de welke altoos meerder begeert: Want uit oorſaak dat den menſch van Godt in allerhanden over
vloed en vermaak geſchapen is, ſoo draagt hy noch na fijn Zonde in ſich, de begeerte tot deſe vermaken en overvloed, al is't ſake dat hy die noyt in dit ſterflijk leven vinden kan, of ſchoon
hy die met al ſijn vermogen ſoekt. 36. Want daar is niet een menſch in deſe We reld, natuurlijker wijſe levende, of hy ſoekt de goederen en vermaken deſes levens, wegens de - neyging die hy in den grond ſijner Ziele behou den heeft tot deſe vermaken en dien overvloed de
welke hy ter tijd fijner Schepping genoot. En hy
die ſegt dat # de
vermaken en overvloed deſer
Wereld niet ſoekt ſoo lang als hy niet wederge
boren is, die is een Leugenaar. Want dewijl dat alle de menſchen in 't gemeen geſchapen zijn in den Overvloed, ſoo ſullen ſy die altoos begee
ren, totter tijdt dat ſy ſullen te boven gekomen zijn deſe quaataardige Verdorvendheit, dewelke buitens tijds genieten wil de dingen die ſy niet C 4
ge
||
4O
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
genieten mag dan in haren ſtand van Onnoſelheit, als wanneer allerley ſoorten van vermaken haar onnooſel waren: Daar in tegendeel buyten dien ſtand, deſelfde vermaken niet anders dan Zonden
zijn, d'een over d'ander op-hoopende om ſich ſoo veel te dieper te verdoemen. 't Welk de Schrif
tuur ons aanduyd door de Figuur van de groote Hoere, ſeggende: (r) Geeft haar ſooveletormenten,
als ſy vermaken in hare hoererye geſchept heeft. 37. En daar aan is geen twijfel dat den menſch die de bewegingen van fijn Verdorvendheit volgt, ſoo meenigmaal zondigt als hy die in volgt ; na dien dat deſe Verdorvendheit niet dan tot quaad doen aenvoert, en dat van haar nimmer eenig
goed voortkomen kan; ſoo moet men dan beſluy ten dat al het gene wat ſy begeert, Zonde is, en dienvolgens dat het moet verworpen worden door den menſch die Zalig worden wil. Dit is
dien gedurigen ſtrijd waar van den Apoſtel ſpreekt, als hy ſegt: Ons leven is een gedurigen ſtrijd, door dien dat deſe Verdorventheit in gedurige begeer te is, waar tegens men ſich geduurig aankanten moet, en geenſins daar aan toegeven, ſoo men niet in gedurige Zonden vallen wil. Siet daar
waarom dat Jeſus Chriſtus ſoo meenigmaal in ſijn Evangelie herhaalt heeft; Verzaakt u ſelven; na demaal dat er geen anderen weg ter Zaligheit is;
en dat men niet anders dan de bewegingen deſer Verdorvendheit behoeft te volgen, om in aller eeuwigheit Verdoemt te gaan, zijnde in dienſtant der Verdoemenis geboren, en deſelve niet weder u
(r)
Apoc, 18. W. 7.
ſtaan
Bºs-
Noodwend om 't Verderfte beſtrijden. 41 ſtaan hebbende, maar die nagevolgt met daaraan te bewilligen en toe te geven. Men moet niet ge
looven dat er een eenige Ziele zalig worden zal ſonder hare Verdorvendheit verzaakt te hebben, die van natuure verdoemt is vooraleer dat ſy ge boren word, als zijnde den menſch in zonden ontfangen, in dewelke hy ook ſterft by aldien hy deſelve gedurende dit leven niet beſtreden heeft. 't Is een betoovering desgeeſt, anders te geloo ven of te meenen.
De Waarheit ſelfs verklaart
ſulks, ſeggende: Hy die ſijn ſelven niet verzaakt,
kan mijn Diſcipel niet weſen.
En ſonder Diſcipel
van Jeſus Chriſtus te weſen, kan men niet Zalig
worden; dewijl dat hy den Weg der Zaligheit, de Waarheit en het Leven is. Buiten welken weg alles maar dwaalwegen zijn ; buiten ſijne Waarheit alles leugen, en buiten ſijn Leven is de Dood. 38. Soo dat den genen die niet wandelt door dien Weg welke Jeſus Chriſtus ons gebaant heeft, kan binnen de Poorte der Zaligheit niet geraken. En den genen die niet volgt de Waarheden die hy ons geleert heeft, is in 't Bedrog en in de Leu gen. En den genen die het Leven Jeſu Chriſti niet navolgt, is dood in de Genade, ende zal niet eeuwig leven, nadien dat alles wat Jeſus Chri
ſtus gedaan heeft, geſchied is om ons een Exempel te geven, en om ons met woorden en daden t'on derwijſen , hoe dat wy onſe verdorvene natuur moeten verzaken, om Zalig te worden. Hierom
ſegt hy tot den Chriſtenen: Zijt mijne Navolgers. En noch elders: Den genen die my bemind, zal de
2vercken doen die ik gedaan hebbe, ja hy za/'er noch C 5
-
b
meerder
E
4-2
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel,
meerder doen. Daarom behoort de Chriſtelijke Ziele haar verſtand uit te ſpannen, en alle de krachten hares lichaamste beſteden om Jeſum Chriſtum na te volgen het alder naaſte dat ſy kan; dewijl dat hy alle dingen gedaen heeft om haar een Ex empel te geven, en met uytdrukkelijke woorden
geſegt: Zijt mijne Navolgers. Men ſoude moeten de geheele H. Schrift uitvagen en doorſchrab ben, om aan die Dooling te gelooven dewelcke
vele voorſtellen, namentlijk, Dat Heſug Chai ſtug allcg noo: ongbolbaan heeft. Ik wil deſel we hier niet wederleggen, om daar van genoeg ſaam in mijne andere Wercken geſprooken te heb ben, te meer, om dat ik nu alleenlijk tot de Kin deren Godsſpreke, om hun t'onderwijſen de ma
nier van een Evangeliſch Leven in oefening teley den, en niet meer door woorden of ſpeculatien: doende haar ſien dat hare Verdorvendheit door de
Zonden ontſtaat, en de middelen aanwijſen om deſelven te verzaken en t'overwinnen, ten einde
om weder t'erlangen de Genade Gods, die door de Zonde verlooren is.
39 En om dat vele menſchen van goeden wille ſeggen, dat ſy de wijſe of maniereniet weten van een volkomen Wedergeboorte, ſoo wil ik hun
tot een Afteykening en Patroon, Jeſus Chriſtus ſelfs ſtellen, die ons van ſtuck tot ſtuck getoont heeft hoe men den Ouden Menſch doet ſterven, op dat den Nieuwen herleve in de Zielen van goe den wille, en aan de dood voor den Vader ver
ſchijnen bekleed met ſijnen Soon Jeſus Chriſtus, die het Bruylofskleed is, om te mogen ingank -
hebben
Middelen om 't Verderft'overwinnen. 43 hebben tot het Bruylofs-feeſt van de Bruyloft des
Lams. Laat ons alder eerſt beſien hoe dat Jeſus Chriſtus ſijn ſterflijk Leven begonnen heeft.
4o Hy heeft ſich willen maken tot ſterflijk menſch, even gelijk als wy zijn, en de geſtalte eens Zondaars aangenomen, alhoewel hy Ko
nink van de gantſche Aarde was, en nooyt geſon digt hadde.
Om ons te leeren dat wy nimmer
den Rang der Grooten moeten houden, alwaar 't dat men naar de Wereldgroot mocht zijn. Noch ook niet den rang van Deugdſaam houden, om ſich meerder dan andere te achten; nademaal dat men de Heyligheit ſelfs ſiet willen de gelijkeniſſe eenes Zondaars dragen. Want al waar 't dat God in der daad ons met Deugden mogt begunſtigt
hebben meer dan het gemeene Volck, ſoo is er nochtans geenige oorſaak van glory of eerſucht,
ſiende dat d'alder grooſte Heyligen , ſomtijds d'alder grootſte misſlagen begaan hebben. Exem pel aan David, Salomon , en ſoo vele andere die
naſoo vele Voorrechten ontfangen te hebben, van hare eerſte Deugden afgeweken en in zonden ge vallen zijn. Ook ſegt de Schriftuur, Dat hy die ſtaat, weltoeſie dat hy niet valle. Soo dat den Chri ſten tot naarvolging van fijnen Zaligmaker, moet fijne Grootsheden en ook fijn Dengt verachten, om de Nedrigheit Jeſu Chriſti t'omhelſen, die van den beginne ſijner Ontfankenis tot aan den Dood des Kruyſes, altoos de geringe en nederige
dingen tot ſijn gebruyk genoomen heeft. En al waar hy een Koninginne of Keyſerinne verkieſen konde, om ſijn Moederteweſen, en een Koning w
-
tOt
4-4.
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
tot ſijn Voedſter-Heer, ſoo heeft hynochtans een ſlecht Dochterken tot fijn Moeder en een Tim merman tot ſijn Voedſter-heer gekoſen; 't welck menſchen van lage Conditie zijn om de naam van ſijn Vader en fijn Moeder te dragen. Daar men
nu de huidensdaagſche Chriſtenen ſiet roempralen van hare Afkomſt en Deugden. Volgt haar geen ſins na, mijne Kinderen , maar volgt in alle din
gen de Nedrigheit Jeſu Chriſti, ſonder te loven hetgene dat u aangaat, dewijl dat de Verdorvend heit der natuur ſoo ſwak is, dat ſy byna niets lof
prijſens van haar ſelvenhooren kan, ſonder ydele glory daar van te gevoelen, waarin men niet val len kan ſonder te ſondigen. Daarom wanneer deſe natuur ſich keteld van eenigen lof te hooren,
ſoo wend u af van duſdanige Voorwerpen, en vlied de menſchen die u vleyen of loven, om dat
Jeſus Chriſtus ſegt: Ik wederſta den Hovaardigen, en geef mijn Hert aan d'Ootmoedigen. Indien gy, Kinderen Gods, het Herte Gods wilt hebben, ſoo verootmoedigt u altoos , ende verwerpt alle de voorrechten of Gunſten die men u aanbied; gra veert in uwe herten de Nedrigheyt Jeſu Chriſti. En ſiende dat hy altoos de Nedrige en Gerin
ge dingen gekoſen heeft, gelijk als een arme en daklooſe Stal tot het Palleys van ſijn Geboorte plaats, ſoo verkieſt ook noyt ſchoone of groote
huiſen die overtollig voor de noodzakelijkheit ZIJI1.
#.
Vernoegt u altoos met het noodzakelijke, ſonder iets meerder te begeeren, noch geld, noch
meubelen of kleederen. Want indien uw
# Ull
-
-m+ \
Middelen om 't Verderft'overwinnen. 45 duſdanige overtolligheden begeert, ſoowijkt g uit de Liefde Gods, en verdeelt uw hert van God af, tot ſooſnoode en geringe dingen, dat den Chriſten behoorde beſchaamt te weſen van daar
op fijne genegentheden te ſtellen, tot nadeelder Liefde van Godt, om wien alleen te beminnen -hy geſchapen is geworden. Ik weet wel dat de
Natuur altoos ſoekt 'tgene dat haar gemakkelijkſt is, maar indien gylieden ſulks ook doet, gy zijt geen Chriſtenen, aangeſien dat Jeſus ## al toos d'ongemakkelijkſte dingen voor fijn Verdor vendheit gekoſen heeft. Hy had geen Bedde noch Huys, ſeggende hy ſelfs, Dat hy niet eenen Steen hadde om ſijn hooft op te ruſten. Hierom ſoo moet den Chriſten tot ſijn Naarvolging, altoos d'onge rieflijkſte dingen tot ſijn gebruyk verkieſen ſoo
veel als hem mogelijk is die te verdragen: gelijk als te voet te reyſen, in plaats van te Paard of
met een wagen, by aldienſijn kracht en geſond heit ſulks toelaat. En wanneer hy eenige gereed ſchappen om te arbeyden van nooden heeft, ſoo. moet hy de geringſte tot ſijn gebruik kieſen, ten einde om te wederſtaau ſijn verdorve natuur, die
altoos het ſchoonſte, het beſte, en het gemakke lijkſte verkieſt. Sulks ontſtaat ook van dat den
menſch inſijn Schepping genoot d'alder ſchoon ſte, d'alder goedſte en gemakkelijkſte dingen, ,
die Godt tot fijn vermaak en gerief geſchapen hadde. Want den Menſch was tot Hooft en Op
j
perheer over alle dingen geſtelt, en aan wienaſta
l
dingen moeſten gehoorſamen en behagen. Maar
t
tegenwoordig daar den menſch doorſijn "#
d
1C
46
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
ſich tot Gods Wyandgemaakt heeft, ſoo verdient
hy niet of is onwaardig ſich met ſchoone en goe de dingen te bedienen die God voor hem geſcha
pen heeft , maar hy behoort ſich tot ſijn gebruyk te vernoegen met d'ongemakkelijkſte en onvol maakſte , die ſelfs hy geenſins verdient, om dat hy ſich wederſpannig gemaakt heeft te gens den Schepper van al het gene dat hem be hoorde te dienen. Soo dat alles wat ongemak kelijk en mismaakt, of ongerieflijk is voor den dienſt des menſche, is noch al te goet voor den enen die ſich tot Wyand heeft gemaakt van den
#
Schepper aller deſer dingen, en dienvolgens on waardig van te mogen gebruyken 't gene hyge ſchapen heeft, het zy hoe kleine of geringe din gen het ook zijn mogen. Want het is een groote
Laatdunkendheit in den menſch, ſich waardig te achten om ſchoone , goede , en gemakkelijkſte dingen tot ſijn gebruyk te genieten, nadien dat hy niets dan ſtraffen en kaſtijdingen verdient voor fijne overdadigheden en zonden. 't Welk den
menſch altoos behoort t'erkennen, en te geloo
ven dat d'alder geringſte en ongerieflijkſte dingen altoos noch te goed voor hem zijn. Dit ſou het middel weſen om ſich altoos vernoegt te maken en voldaan te zijn met het gene dat hy heeft, ſon der te dencken, gelijk de Dwaſen doen, dat ſy het beſte waardig zijn, om oorſaak dat ſy geld hebben
om ſulks tekonnen kekomen. 't Welk een groo ten Hoogmoed is, en een onverdraaglijke ſaak , dat den menſch ſich waardig acht alles te verdie
nen, om ſijns gelds wille; dat hem noch meer ver-,
Middelen om't Verderft'overwinnen. 47 verachtelijk maakt. Want daar ſtaat geſchreven,
Dat een rijke ſwaarlijk tot het Koninkrijke der Hemelen ingaan zal, en ook ſien wy by ervarendheit, dat de Rijcken meenigmaal de godlooſte zijn, over matige welluſten der Dertelheit van de verdorve natuur plegende : daar in tegendeel de Armen
gematigt zijn, om dat ſy niet hebben waar mede ſyhare quaadaardige genegendheden ſouden kon men volgen. Waar door menſen kan dat de Rij ken niet meer het beſte en het gemakkelijkſte ver dient hebben, dan de Armen, dewelke inderdaat
meerder gelegendheit hebben om d'Armoede Jeſu Chriſti te volgen, ſoo ſy de begeerte en het be
ſluyt daar toe hadden, aangeſien dat men ſtoffe lijk en in der daad arm moet zijn, om d'Armoe
de desgeeſt in de Ziele te hebben , wegens de
menſchelijke ſwakheit, die gemeenlijk geen goe deren weet te beſitten als of ſy die niet beſat: 't Ge nemen nochtans volkomentlijk doen moet, ſoo men een Chriſten weſen wel,
-
42. En alhoewel Jeſus Chriſtus-ſoo volmaakt was, en buiten twijfel alle dingen beſitten konde
als of hy die niet beſat , ſoo heeft hy nochtans ſtoffelijk en in der daat willen arm weſen , om een Voorbeeld aan de Chriſtenen te geven, en hun waarlijk arm van geeſt te maken, haar doende ver zaken alles wat ſy bezaten. Gelijk als het een ge bruyk in d'Eerſte Kerck was, dat alle degene die
Chriſtenen wouden worden, alles wat ſy hadden aan de voeten der Apoſtelen brachten, om alles in 'tge meen te ſtellen, ten einde dat niemand onder hun iets ge
brek hadde, Gelooft niet, mijne Kindam: Oct
48
d'Evangeliſchen Geeſt
3 deel.
Godt nu van inſtelling ſoude verandert zijn, en
dat hy nu niet ſoude deſelve ontſlaging der goe deren deſer Wereld van den Chriſtenen begeren, die hy in d'Eerſte Kerck heeft begeert; nadien dat Godt onveranderlijk is, en dar hy giſteren en heden de ſelfde Godt blijft. Te meer, om dat
de hedenſdaagſche menſchen geen meerder deugt hebben dan die van d'Eerſte Kerck, om hare goe deren te beſitten als of ſy die niet bezaten. Daar
om raad ik aan alle degene die Chriſtenen willen zijn, hun t'ontlaſten van 't pack der Rijkdommen deſer wereld, om na te volgen d'Armoede Jeſu Chriſti, die noyt eenige rijkdommen van deſe we reld beſat.
43. En dewijl dat d'Armoede veel ongemak ken baart, ſoo moet men beſluyten, dat Jeſus Chriſtus, ſijne Apoſtelen, en Diſcipelen veel ge leden hebben. 't Welk de natuur verwerpt, en ſoude willen hare gemakken en gerieflijkheden hebben in alle dingen; 't gene men haar onthou den en weygeren moet, maar laten haar onge makken lijden om hare Boete te volbrengen, die door Godt in Adam opgeleydt is. Waar over onſe Verdorvendheit ſich niet bekommert, noch over de Wet Gods, noch over de Boete; nadien
dat ſy niets anders heeft te lijden dan de korten tijd van dit ſterflijk leven, en dat aan onſe dood, ſy weder tot de Nietigheit keert, en voor de Ziele es menſche niets anders over blijft dan ſmerte
lijke Leedweſens van haar gevoglt en gehoorſaamt te hebben.
Maar de Ziele en de Reden des men
ſche behoort altoos te waken over ſijn Heyl, en betoo t
-
,
Middelen om't Verderft'overwinnen. 49 betoomen en dempen deſe Verdorvendheit die alleen den Ingank, tot het eeuwig Leven belet ten kan. Men moet haar dwingen tot het gene dat de Reden , redelijk oordeelt, en noyt haar
den ruymen toom laten, ofin vryheit ſtellen om hare bewegingen te volgen, die buiten twijfel altoos quaat zijn, dewijl dat noyt iets goets uit haar voortkomen kan.
44. Dit is hetgene dat Jeſus Chriſtus, oorſaak heeft gegeven om ſoo meenigmaal, in ſijn Evan gelie te herſeggen : Verzaakt u ſelven , en in derdaat deſe Verzaking te oefenen, in alle dingen ſoo kleine als groote, ten einde om deſe verdorve natuur te gewennen haar geheelijk t'onderwer pen aan de wille Gods. 't Gene ſy nimmer doen
zal, wanneer ſy niet t'aller oogenblick werd tegen geſtaan, en beſtreden, nadien dat t'aller oogen blickdeſe Verdorvendheit altoos iets begeert en wenſcht te hebben. Want ſoo haaſt als ſy iets
fraaysofſchoons ſiet, ſookeeren ſich hare oogen om dat te beſien , en haar hert om 't ſelve te
begeeren. Wanneer ſy eenige Nieuwe Vrucht ſiet, ſoo gaat aanſtonds den apetijt die begeren, en de hand ſtrekt ſich uit om deſelve te nemen en
te ſmaken. Doet ſulks niet, Kinderen Godts; weygert en onthoud uwe verdorve natuur, deſe
kleine vernoegingen indien gy haar wild over winnen, en aan de wille Gods onderwerpen. Men moet haar de minſte dingen weigeren, ge
dachtig zijnde dat de Schriftuur ſegt : Zijt ge trouw in kleine dingen, ſoozalik u overgroote #. En in der daat ſoo zal ſomtijts de Verdorvendheit, -
D
meerder
SO
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel. -
meerder wederſtreving hebben om ſich van een Kers te berooven, dan fich van Goudt of Silver
of eenige andere dingen van grooten waarden
t onthouden. 't En is de ſtoffe der dingen niet dat de Zonde maakt, maar de genegentheit des herten, dat ſich neygt om te beminnen 't gene het ſiet. Want Adam heeft wel tegens Godt gezondigt, met een ſtuk van een Appel te eten, dat geen raar ding noch iets van grooten waar de was. Aldus ook houd de verdorve natuur, meenigmaal hare genegentheden gekleeft aan geringe dingen en die van klein belang zijn. Den eenen aan een Hondt, den anderen aan een
Vogel , of dingen die noch van minder waarde zijn. 't Is genoeg wanneer de Duyvel, ons maar van Godt verſtrooyt houd, al ſoude het maar met een kleinen draat of met een haarke
weſen. Hy heeft geen ketenen of kabeltou wen noodig, om ons tot hem te trekken, en onſe genegendheden van Godt af te keeren, aan wien wy deſelve al te maal ſchuldig zijn. Hy triumpheert over ons wanneer hy ons hert kan doen hechten, aan eenig ſchepſel of wel aan ons ſelven; dewijl dat onſe eygen-liefde, d'al der gevaarlijkſte en ſchadelijkſte Liefde is die wy intdeſe wereld konnen hebben, door dien dat deſelve ſoo gevoelijk, aan onſe Verdorvendheit
is, dat ſy ſoude moeten ſterven, indien deſe ey gen-liefde haar verliet. *
45. Maar de Ziele die haren Godt getrouw is, bekommert ſich niet over deſe Verdorvend
heit, het zy dat ſy leeft of dat ſy ſterft,
# is da IT
Middelen om 't Verderf t'overwinnen. 5 r haar al even gelijk , dewijl dat haar Heyl al leenlijk hangt, aan de Liefde die ſy Godt toe draagt, het zy in leven of in ſterven. Sy zal haar leven niet ſparen, om deſe Verdorvendheit te be-oorlogen, het ſelvegaarne wagende om een
ſoo gewigtigen oorſaak. Gelijk als Ieſus Chriſ
#
Leven niet geſpaart heeft , om ons den Weg der Zaligheit t'onderwijſen. Aldus ook be hoorden wy ons Leven niet te ſparen, om onſe verdorve natuur te mogen overwinnen, die ons tot de Verdoemenis en eeuwige Doot vervoert. 't Is veel beter dat het Lichaam ſterft, dan dat tuS
de Ziele ſoude ſterven, die veel meer te achten
is dan het ſterflijk Lichaam, dat maar weinig
tijts zal duren, en noodwendig moet ſterven. Daarom moet men niet ſooſeerde Doot, als wel de Zonde vreeſen, die de Ziele doodet; maar veeleer ondernemen het Lichaam te laten ſterven,
dan niet t'overwinnen en te boven komen, deſe verdorvendheit die zekerlijk de Ziele ter Hellen voeren ſoude, indien men haar liet heerſchen en
hare verdoemelijke genegendheden volgen. Want gelijk als ik hier boven geſegt hebbe, dat
onſe Natuur in den Stant der Verdoemenisgeboren word, waar van ſy noyt verloſt zal zijn, indien wy ge durende dit ellendig leven, deſe Verdorvendheit niet beſtrijden, doende deſelve in ons ſterven, om in den Geeſt Ieſu Chriſti te herleven. Ik en
kan deſe Waarheit niet genoeg herhalen die ſoo noodzakelijk is. Welkers onwetendheitbequaam is, om alle de menſchen te doen omkomen. Want
hoe meenigte menſchenDzijn er wel, die gelooven 2 Illét »
-
5v
d'Evangeliſchen Geeſt.
2
3. deel.
niet te ſondigen met enkelijk de bewegingen, harer verdorve natuur te volgen, of hare eygene wil lens uit te werken, mits dat men daar door niets
beriſpelijks voor de menſchen doet. 't Welk een groot Bedrog is; nadien dat men niets anders dan
ſijn eygen wil behoeft te volgen, om Verdoemt te gaan: uit oorſaak dat de willens van alle men ſchen, door de Zonde van Adam bedorven zijn. 46 't Gene Jeſus Chriſtus genoeg betuigde , wanneer hy in ſijn Gebedtſeyde: Niet mijnen wille geſchiede, maar d'uwe mijn Vader. En den Chriſ tenen onderwijſende, ſooſegt hy haar, om hun een Voorbeeld te geven: Iken ben niet gekomen om
mijnen wille te doen, maar den wille desgenen die myge zonden heeft. . Nu, indien de willens der menſchen
niet quaat waren, waarom ſoude Jeſus Chriſtus dan Bidden, dat ſijnen willeniet ſoude geſchie den, maar die van ſijnen Vader.
Dit was om dat
hy wel wiſt, dat er niet dan de wille Gods alleen goet is, en dat de willens van alle de menſchen, zijn bedorven geweeſt en quaat geworden, door de Zonde van Adam. En dewijl dat het ſterflijk
Lichaam van Jeſus Chriſtus, voortgekomen was uit de Maget Marta, Dochter van Adam en van fijn
Verdorven klomp, (n) ſoo heeft Jeſus Chriſtus daar uit deſe verdorvendheit (o) fijner eygen wille behaalt. 't Gene hy kennende, badſijnen Vader, dat doch ſijn eygen willeniet ſoude geſchieden, maar die van ſijnen Vader. En nademaal dat Jeſus Chriſtus die ſooheyligen Volmaakt was, vreeſe hadde dat
ſijnen wille geſchieden ſoude, hoewel hy noyt -
(n) Rom. 8. v. 3. (2) Heb. 5, v. 7.
ge
l
Middelen om 't Verderft'overwinnen. 53 gezondigt heeft, hoe veel te meer dan behoorden de misdadige menſchen te vreeſen, van hare wil lens uit te werken; als dewelke boven de Verdor
vendheit die ſy van Adam aange-erft hebben, noch ſoo grooten getal werkdadige zonden ſelfs hebben begaan, en meer en meer hare eygen-wille boos emaakt. Bovendien dat Jeſus Chriſtus hun noch ſoo preciſelijk ſegt, Dat hy niet gekomen is om ſijnen
wille te doen, maar den wille desgenen die hem geſomden had.
47 Moet het dan niet zijn dat den menſch die een
Chriſten worden wil, abſolutelijk ſijn eygenwille verzaakt, nadien dat deſelve in allen deelen quaat is, te weten wegens ſijnen Vader Adam, en ook wegens ſijn eygen Zonden? Daar ondertuſſchen men de beſt meenende ſiet gehecht blijven aan hare eygene willens, niet denkende quaat te doen met deſelve naar te volgen. 't Welk een Verblindheit
des Duivels is, om de Zielen van goeden wille in der Hellen neder te ſtorten, alſoo wel als de God
looſen , die door grove openbare Zonden dien Vyand volgen. Alwaar hy d'andere door een Sy den draat, van hare eygen-willens hun ſoetelijk uit de Liefde en wille Gods trekt, om hare gene gentheden vaſt te hechten, aan hare eygene wijk lens: waartoe de natuur ſeer geneygt is,en ſy hee niets dat ſy ſooſeerbemind, dan hare eygen-wille te volbrengen, haar gelukkig achten in ſulks te
mogen doen, hebbende ſelfs liever qualijk te doen met haar eygen wil te volgen, dan wel te doen
met de wille Gods te volgen, daar de Verdor vendheit altoos tegen treft. D 3 »
Sulks
54
d'Evangeliſchen Geeſt
3 deel.
48 Sulks komt van dat den menſch, van Godt
ſoo heerſchende geſchapen zijnde , (p) dat alle dingen aan deſen Menſch gehoorſaamde.
Hy
behoefde maar te willen dat de Lucht hem overal
droeg waar hy wilde weſen; dat de Wateren ſich vaſt maakte om hem over haar te laten heen gaan, dat de Aerde ſich opende, om hem in haar te laten wandelen. Eindelijk hy behoefdent maar te wil len, om alle de Beeſten tot hem te doen komen
om hem te liefkoſen en te verheugen ; dewijl dat alle dingen hem gehoorſaamden ſonder tegenſpre ken. En de genegendheit tot deſe Heerſchappy, en het vermaak van te ſien dat alles aan hem on
derworpen was, volbrengende alle fijne willens,
is hem noch in den gront fijner Ziele, na ſijn zon de en Verdorvendheit overgebleven, ſoodanig
dat hy wel ſoude willen dat hem nu noch alles ge hoorſaamde en ſijnen wille dede, gelijk als in 't begin fijner Schepping, na dat ſijn Zonden hem onderworpen hebben onder alle die dingen, waar over hy behoorden te heerſchen. Ook ſouhy noch willen heerſchen over de menſchen ſijns gelijke, en hun verplichten ſijn eygen-wille te volgen, al of ſchoon hy niet bequaam is om over ſich ſelven te
erſchen, ſich meenigmaal beklagende van fijn eygen-wil gevolgt te hebben in 't gene dat hem ſelfs aangaat. 't Welk hy meenigmaal ſiet en
ontdekt, dat hy qualijk gedaan heeft met fijn eygen-wil te volgen; niet te min ſoo bemind hy die en blijft daarin noch volherden, om ſich te
buigen onder deſe ellendige Verdorvendheyd , zº is dewelke
(t) Gen. 1. v. 26.
Middelen om 't Verderf t'overwinnen. 55 dewelke Vyand van ſijn Welvaren is. 49 Daarom, mijne Kinderen, doet niet meer alſoo, maar bid veel eer met Jeſus Chriſtus, dat
uwen wille niet geſchiede, dan te bidden, te ſoec ken,en u te verheugen dat deſelve geſchied. En als gy uwe Verdorvendheit voelt neygen om uw ey
gen - wille te volgen , ſoo weygert haar ſuiks kloekmoediglijk, ſeggende met Jeſu Chriſto : niet mijnen wille Vader, maar d'uwe moet in my geſchie den; of anders ſult gy daar over een eeuwig Be rouw hebben, dat uwe ingewanden zal doorkna gen, ſiende dat om de volbrenging uwer eygen wil genoten te hebben, gy het Eeuwig Leven verlooren hebt: 't welk een onverhelpelijk Ogaat is, en dat voor een kleine voldoening van 't vol
gen uwereygen-wil, ja ſelfs in geringe dingen die ouwaardig zijn om begeerd te worden door een
verſtandig Menſch, dewelke noyt iets anders dan goede en redelijke dingen behoorde te begeeren. Al waar in tegendeel deſe eygen verkeerden wille voortloopt, als een dertel en moedwillig Beeſt dat meenigmaal niet weet wat het wil. En indien Godt de begeertens van ons eygen-wil toeſtond of voldeed, den menſch ſou ſich daar over bekla
gen, en meenigmaal daar door miſerabel worden.
Nadien dat deſe cygen - wille quaat zijnde, ſy ook allerhanden ſoorten van quaden baart, en geenig goet uit haar voortkomt. En indien gy, Kinderen Gods , aan uwen Hemelſchen Vader
behagen wild, ſoo volgt noyt ergens in uw ey gen-wil.
Tracht de wille Gods tºontdekken, en
volgt die na 5 deſgelijks uwen D 4.ook de wille van naaſten h
56 ,
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel. .
naaſten in goede dingen. Gylieden hebt een groot voordeel in te konnen weten de Wille van een
Perſoon die haar eygen - wille overwonnen heb bende, u noyt aanvoeren zal tot quaat te doen, Verzaakt dan uw eygen, en neemt haren wille
aan, voor ſoo lang als Godt u niet ſelfs onmidde lijk, ſijn Heylige wille kennen doet. 't Welk u niet ontmoeten kan, vooraleer dat gyuwe ver dorve natuur ſult overwonnen hebben.
Want
Godt deelt ſich niet mede, noch openbaart hem niet aan ſijne Vyanden. En wanneer hy ſich aan iemand mede deelt, ſoo handelt hy met den ſel
ven gelijk (r) als den eenen Vriendt met den an deren.
5o Soo arbeydt dan, mijne Kinderen, tot uwe Verdorvendheit t'overwinnen, om te mogen ge nieten dit Heyl van ſoodanig met God te hande len, die noyt iemand anders in ſijn Vriendſchap gedoogt, dan die bekleed is met den Geeſt Jeſu Chriſti, die een (s) geeſt van Verſterving der ver dorvene natuur is. En daar is geen anderen Weg om ten Hemel te gaan, dan de Verloochening ſijns ſelfs, gelijk als Jeſus Chriſtus ons onderweſen heeft. Laat ons fijne voetſtappen navolgen. Laten wy niets ſoekken buytens hem, die ons alle din gen heeft getoont , ten einde dat niemand door Onwetendheit ſoude omkomen. n
ºl
Dat de men
ſchen gloſeren en ſeggen 't gene ſy willen, ſoo konnen ſy ons nochtans door hare ſchoone diſ courſſen en beloften der Zaligheit, niet Zalig
maken, indien wy ſelfs de Verdorvendheit onſer -
In3 EUlUlf
(r) Joh. 15 v. 15. (-) Gal. 5.v 24 N-
-
E-_
EH -
e
Middelen om't Verderf t'overwinnen. 57 natuur niet overwinnen.
Men moet daar toe
komen, om te konnen Zalig worden. Alle die
Diſputen, verſcheydene gevoelens, die Punéten en Studien der Gods-geleerdheit, doen niets met
al tot onſe Zaligheit, indien den Menſch ſelfs ſich niet oefent, in de Verſterving ſijner verdorve, 7aattttty".
-
51 't Is een vaſte en wel zekeren Regel, dat den Menſch van Godt tot geen ander einde is ge
ſchapen is geweeſt, dan om hem te beminnen, en dat hy ſich gewilliglijk van fijn Liefde heeft af gekeert, om andere dingen buiten hem te bemin men , ſich door dat middel tot een Vyandt Gods
gemaakt hebbende, en opgeſtaan tegens de voor nemens die hy over de menſchen hadde tertijt als
hy haar ſchiep. Nu moet noodwendig deſe Vij andſchap weggenoomen worden, en den menſch ſich met Godt verſoenen, door het belijden fijner Miſdaden, en deſelve af te ſweren om die niet meerder te begaan, met een vaſt beſluyt van noyt
meer fijne genegendheden, iets anders dan Godt alleen toe te dragen; ſonder het welke hy noyt een waar berouw noch oprechte Verbetering heb ben kan, en by gevolg ook geen Zaligheit voor hem te verhopen. Hierom is Jeſus Chriſtus ons de Verzaking onſes ſelf komen onderwijſen, tot een laatſte Hulpmiddel voor onſe Oualen, en de laat ſte Barmhertigheit die Godt aan de menſchen doen zal. En dengenen die ſich van deſe Midde len niet bedienen wil, zal eeuwig verloren gaan;
gelijk als er ſoo meenigte andere verloren gegaan zijn, die dit Evangeliſch Leven veronachtſaamt of D 5
veracht
,
58
d'Evangeliſchen Geeſt.
veracht hebben.
3 deel.
't En is niet dat de Chriſtenen
het Evangeliſch Leven door woorden verachten,
ſeggende dat het ſelve quaat is. Maar ſy verachten dat door hare bedrijven, doende regelrecht het
tegendeel, van 'tgene dat Jeſus Chriſtus door deſe Wet geleerd heeft, alhoewel deſelve niets anders inhoud, dan het gene dat preciſelijk noodzake lijk ter Zaligheit is.
52 En 'tgene dat deſe preciſe noodzakelijkheit vereyſcht, is, dat den menſch fijne genegenthe
den gekeert hebbende, tot ſoo vele verſcheiden dingen, den eenen tot ſijne Rijkdommen, den anderen tot fijne vermaken, defe tot fijn vleeſch,
gene tot fijn Verſtandt, tot fijne gemakken en ge rieflijkheden, tot ſijn eer, tot ſijn eten en drinc ken, tot ſijn Huiſraat en Kleeren etz. en tot noch veel andere dingen meer; ſoo moet dan den Menſch noodwendig ſich oefenen, in van ſtuck tot ſtuck alle deſe dingen in 't beſonder te beſtrij den, voor al eer dat hy in de genade Gods kan wedergeboren worden. Om 't welk uit te voeren, d'Evangeliſche 1 eering de middelen verſchaft, ordonnerende tegens de genegendheit tot de rijk dommen , d'Armoede des Geeſt; en tegens de vermaken deſes levens, de Verſterving des vlees, wanneer ſy ſegt, dat het Vlees en Bloedhet Koninkrijke der Hemelen niet be-erven zal. De wet des Evange liums ſtrijd ook tegens de Verwaandheit, of Laatdunkendheit van des menſchen geeſt, die altoos wil heerſchen en d'andere onderwijſen;
wanneer ſy ſegt,dat niemand onderden Chriſtenen (oude Meeſter genoemt worden, en ook als Jeſus Chriſtus tOt
,
l
ºn
$
Middelen om 't Verderft'overwinnen. 59 tot ſijn Diſcipelen ſegt: Gy noemt my Meeſter, en gy ſagt wel, want ik ben het. Indien dan ik dieuwen Heer en Meeſter ben, uwer aller Dienaar geweeſt zy, en u lieden de Voeten gewaſſchen. Dit werptis,devan Roemſucht omverre die daar in de menſchen te willen heerſchen, en het vernedert de Verwaandheit ha
res geeſt, die ſich altoos boven andere wil achten, en recht en reden hebben in 't gene hy begrepen heeft. Doet noyt aldus, mijne Kinderen, buygt u liever onder d'andere in dingen die niet quaat zijn, op dat gy moogt overwinnen deſe Ver waandheit uwes geeſt, die altoos wijs wil toonen, alhoewel de Zonde haar dwaas gemaakt heeft. 't Welk de Verdorvendheit niet wil erkennen, in dien ſy daar toe niet gedwongen word, door de dikmaals hervatting van ootmoedige bedrijven te oefenen, dewelke het Evangelie ſooſeer aan bevolen heeft, als namentlijk,Ootmoedig van her tente weſen, en de Laatſteplaats te verkieſen, ſich ach
tende, tot naarvolging van Jeſus Chriſtus, een Verſmaadheit der Menſchen , ja, een worm, en geen Menſch. Den welken nimmer fijne gemakken noch gerieflijkheden behoorde te hebben, zijnde in een
plaats van Boete, en ſiende dat Jeſus Chriſtus en ſijne Apoſtelen, altoos in deſe Wereld vele onge rieflijkheden en ongemakken gehad hebben, rey ſende te voet van d'eene plaats na d'andere in Ar moede, dewelke van ſelfs vele ongenoegten mede brengt, niet toelatende dat men ſchoonen Huis raat of koſtelijke Kleederen heeft, noch delicate
gerichten of welluſtige Drank geniet. In al het welke 't Evangelie leert , ſober te zijn. En de huy -
6o
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
huydenſdaagſche Chriſtenen bevlijtigen ſich maar , tot de Lekkernijen, om te voldoen aan de Smaak
van hare verdorve natuur, die ſich altoos neygt tot het gene dat welluſtigſt is. En in plaats van hare welluſten in God te ſoekken, ſoo gaan ſy die in verderflijke Spijſen ſoeken. Waar in ſy groote Ongetrouwigheit ontrent haren Schepper begaan, die hun geſchapen hadde, om fijne Welluſten met hun te nemen.
En ſulks zal nimmer verbetert
worden, indien men ſich niet oefent door geweld
tegens de natuur, met haar alle hareſinlijkheden te weygeren en t'onthouden, en alle hare apetitjes of begeertens, mannelijk te verzaken ſonder ſich te vleijen.
-
53. Want den genen die fijn Verdorvendheit wil vleijen of verſchoonen, zalnoyt daar over Meeſ ter worden, de Duyvel hem doende gelooven, dat hy niet ſoo Soberlijk ſoude konnen leven,
noch d' Evangeliſche Raad-gevingen navolgen. En den genen die d'inblaſing van dit Helſche Ser pend gehoor geeft, zal nimmer Zalig worden, en zal ſich moeten vernoegen met de welluſten deſer Wereld die hy gekoſen heeft, ſonder oyt deel te konnen hebben aan d'Eeuwige welluſten. Indien
gy, Kinderen Gods, wijs zijt, ſoo gelooft aan de waarheit die uit Godt, door Jeſum Chriſtum voortgekomen is, dewelke ſegt, Datſijn fockſet, en ſijn Laſt licht is.
Om den Duyvel en de verdorve
natuur te doen liegen, die altoos wil heerſchen en braveren, ſoekkende hare gemakken en vermaken in deſe Wereld, dewelke in hare Ziele niet dan
eeuwige tormenten ſullen baren. *--
Sou
E
-
* Manier tot het Evangeliſch Leven. 61 * 54 Sou het niet veel beter zijn, deſe verdor vene natuur te wederſtaan, door het omhelſen
van een Evangelich Leven, 't welk Godt nu tegen
woordigden Zielen van goeden wille aanbied? hy dwingt niemand, om een iegelijk te laten genie ten, de Vryheit waar in hy haar geſchapen hadde.
Maar hy bied ſijne Genadens aan, voor de gene die deſelve ſullen willen aanveerden, en ſich daar in
getrouwelijk oefenen. De ſoodanige menſchen ſullen van Godt gezegend worden, en genieten de Vermaken die er zijn , in d' Ingetogendheit
des geeſt en de Ruſt der Conſcientie. . Men moet niet op d'Academien of hooge Schoolen gaan, om te leeren wat men doen moet; nadien dat Jeſus Chriſtus alles onderweſen heeft met woorden en
daden. Daar valt niet meer te diſputeren, in de Theologie of in matery van Relige; dewijl dat geenige religienden menſchen maken kon men , en dat de Weſentlijke kracht of het pit en merg , der ware Gods-geleertheit beſloten is in d'Evangeliſche Wet. Laten wy ons aldaar ſtil hou den, # voorder te gaan. 't En is geen tijt meer, om de Waarheit en de Zaligheit ergens
2#
anders te gaan ſoecken dan in het Evangeliſch Le ven, dat Godt nu op der Aarden oprichten wil,
door ſijn Laatſte Barmhertigheit. Hy zal geen Offerhande noch Sacrefitie van de menſchen meer
eyſchen, dan alleen d'opoffering van ons Herten onſe genegentheden. Niemand zalmeer nodig heb ben (d) van een ander onderweſen te worden: Ydereen
zal leeren in d’Evangeliſche Wet, dewelke te deſer
(d) Ier. 31. v. 34
-
62
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
deſer tijt in volle volmaaktheit vervult of vol bracht zal worden, beter dan deſelve is volbracht
geweeſt, door d' Apoſtelen en Diſcipelen van Je ſus Chriſtus, met alle die van d' Eerſte Kerck,
die niet haar volle Volmaaktheit gehad heeft, ge lijk ſy nu in de Volheit destijts hebben zal, waar in wy nu tegenwoordig leven, daar Godt d'ope ning van de geheele heylige Schriftuur geeft, en van de verborgene en onbekende Myſterien. 55. Siet gy Kinderen Gods, niet albereyds, deſe ſchoonen Dageraad over onſen Oriſond op gaan, die de herten van vele met de Liefde der Waarheit verwarmt ? En indien deſe de manier V
gevonden hadden om hun ſelfs te verzaken, ſoo ſou den ſy bereyds al Chriſtenen weſen. Maar alſoo
lang als deſe Verzaking der verdorve natuur, niet volgt aan de kenniſſe der Waarheit, ſoo is het te
vergeefs dat ſy hun t'ſcheep begeven, in de Nieuwe Kerck van Jeſus Chriſtus, die hy wel haaſt op der Aarden oprechten zal, hun verzadigende met fijne
Evangeliſche Wet, als weſende het Broot harer Zielen. (e) Syſullen ſijn Volck weſen, en hy zalharen Godt zijn, die hun naar ſijn goet welbehagen zal
regeren, afwiſſchende hare Tranen die ſy uytge ſtort hebben, onder de Tirannie van de regering
der menſchen , en hy zal hun met Vreugde ver vullen in ſijn Nieuwe Kerck, alwaar een iegelijk zal vervult weſen met fijne Goddelijke Wijsheit
die alle dingen onderwijſt. Siet daar den welge lukzaligen ſtant, waar in ſich bevinden ſullen alle
de Zielen, die aan de Heylige wille Gods overge geven
(e) Apoc. 1. v. 3. 4.
E-E
Manier tot het Evangeliſch Leven. 63 geven zijn, nadat ſy hare Verdorvendheit ſullen verzaakt en overwonnen hebben, nadien dat ſy anders voorheen niet bequaam zijn, om de geley
ding Gods te volgen, aangeſien dat de verdorve natuur niets harders te lijden heeft, dan hare ey gen-wil af te ſtaan, om die van een ander te vol
gen. En in plaats van dat den menſch vreugde gevoeld in de Beſtiering Gods, ſooſouhy'er dan miſnoeging in hebben, doende met leedweſen
'tgene dat niet van ſijn eygen-wil voortkomt. 't En zijn duſdanige Zielen niet die God met ſijnen Heyligen Geeſt vervullen wil, of de Genade ge ven om een Evangeliſch Leven te leyden. Daar moeten ſoodanige zijn dewelke hare eygene wil lens overwonnen hebbende, deſelve in alle din
gen aan de wille Gods onderwerpen, en ſich ge lukkig achten van de wille Gods te kennen, om die in 't werk te ſtellen , ſonder aan de verdor
vendheit toe te laten dat ſy murmureert, weder ſtreeft of de Heilige wille Gods tegenſpreekt, die de Ziele altoos met blijdſchap moet aanveerden,
al is 't ſake dat hare Verdorvendheit daar tegen ſtreeft. Men moet haar dwingen: En het zy dat ſy mort of knort, ſulks is al te gering om daarom te beletten, dat de Wille Gods niet in de Ziele ge ſchieden ſoude. Men moet niet tot nadeel ſijner Ziele, aandeſe moedwillige verdorvendheit gaan behagen, maar veel eer haar doen lijden en ver dragen, tot er tijt dat ſy te niet gebracht zy, en ſoodanig verſtorven en onderworpen is, dat ſy al
ſoo wel de wille Gods volbrengt als haar eygen. 56. Tot deſen trap van Verſterving me: C
64
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
alle de Zielen gekomen zijn, die Ledematen we ſen willeaandeſe Nieuwe Kerck, die Godt nu op Aarden oprechten wil. 't Welk een warachtige Herſtelling zal zijn, niet gelijk als de herſtellin
gen der verdorven menſchen, die d'andere hebben willen herſtellen of verbeteren, vooraleer dat ſy hun ſelfs verbetert hadden. En dus doende ſoo heb
ben ſy de Kercke Gods, veel meer verergert dan verbetert, al of ſchoon ſy de naam van Reforma teurs of Herſtelders dragen, daar hun veeleer de naam van Ontſtelders en Verergeraars der ware Kerck toekomt. Maar Jeſus Chriſtus wil nu ſelfs
ſijn Kerck herſtellen, waarin men geen (f) Koop handelaars der menſchen Zielen, meer van nooden hebben zal, gelijk als de Propheet den Prieſteren
noemt, (g) Dewelke een koopmanſchap van de Zielen der menſchen maken, om daar van hun voordeel te trekken. Het zijn niet anders dan Handel-dry vers dewelke arbeyden, ſtuderen, en Prediken
om geld te winnen, en de menſchen tot hun te trekken in plaats van haar tot God te geleyden. Alle deſe handel- drijvingen ſullen ophouden,
wanneer Jeſus Chriſtus ſelfs fijn Kerck regeren
zal, ſonder eygen-belang, door fuivere Liefde en Liefdadigheit over de menſchen, om hun tot ſijnen Vader te geleyden, en haar te verzekeren
van 't Eeuwig Leven, waar toe ſy zijn geſchapen geweeſt. Is het niet een groote Barmhertigheit van Godt, dat hy noch eenmaal ſijn Licht der Waarheit tot de menſchen ſendt, vooraleer dat
de booſaardige Wereld omkomt? Door welk licht -
(f) 2. Pet. 2. v. 3
(g) Apoc. 18. v. 13.
de
Manier tot het Evangeliſch Leven.
65
de goede ſich noch ſullen konnen Zalig maken, en in de genade Gods wederkeeren, waar van ſy ſoo wijt vervreemd zijn. En dat ſy noch een maal van deſe Afdwaling ſullen wederom geroepen worden, en als het verlorene Schaap in des Heeren
Schaaps-ſtal gebracht. Wie ſoude genoeg kon nen overwegen de groote Liefde die Godt den menſchen toedraagt, na dat ſy hem ſoo dik en meenigmaal vertoornt en de Helle verdient heb ben? Siet men niet een verwonderens-waardige
Goetheit in Godt over de godlooſe en booſdadige menſchen, dewelke ſelfs na dat ſy de d'Evangeli ſche Wet gehad hebben, en deſelve ontfangen als van Godt komende, die noch foodanig hebben gaan verachten, in 't vergeet geſteld, en regel
recht tegens ſijne Inſtellingen gedaan, ſonder vreeſe noch bekommernis over hare Zaligheit? 't Welk groote ſtraffen verdient. En in plaats van ſulks, ſoo ſend Godt haar noch eenmaal ſijne Barmhertigheit, hun weder op nieuw toonende wat ſy moeſten doen om de genade Gods weder t'erlangen, en dat met ſoo vele omſtandigheden en verſcheyde Middelen, dat men noyt iets dier gelijks gehad heeft. 57. 't En is niet dat Godt nieuwe Wetten geeft, of weder een nieuw Evangelium maakt, nadien -
-
dat Jeſus Chriſtus ter Laatſter uur gekomen zijn de, de laatſte Wet der Barmhertigheit gebracht heeft. Welke ſelfde Wet hy nu komt vernieuwen, en aan de menſchen weder indachtig maken deſe
vergetene Wet, teneinde dat ſy dienuſouden ko men in 't werk ſtellen, en weder opnieuw naar -
-
komen
66
d’Evangeliſchen Geeſt:
3 deel.
komen 't gene de Chriſtenen in d' Eerſte Kerck
onderhouden hebben. Hierom is't dat Godt my heeft doen in de Wereld geboren worden, om ſijn waarheit aan de menſchen te verkondigen, en de
ſelve te doen onderſcheyden uit de Leugen en het Bedrog, waar van de Wereld tegenwoordig ver vult is. Om te volbrengen 't gene in de Schrif tuur gepropheteert is, namentlijk (b) dat het Evan
gelium, des Rijks zal gepredikt worden door geheel de Wereld overvall.
't Welk tot heden toe noch niet
geſchied is; dewijl dat er maar een kleine hoek
van de Wereld is daar de Chriſtenen zijn, aan wien men het Evangelium Jeſu Chriſti gepre dikt heeft, en noch is dat het Evangelium des Rijcks niet geweeſt; nadien dat Jeſus Chriſtus noch niet
geheerſcht heeft in de Zielen der menſchen, maar is veeleer door hun onteert geweeſt, en ſijne Lee
ring veracht geworden. Gelijk ſelfs de huidenſ daagſche menſchen noch doen, dewelke ſchijnen de Nedrigheit en Armoede Jeſu Chriſti in ver ſmaadheit en verachting te houden , dewijl dat niemand wil vernedert weſen , en noch minder
Arm zijn. In dier voegen dat men nu van de hui denſdaagſche Chriſtenen ſeggen kan , 't gene men ten tijde Jeſu Chriſti feyde, namentlijk, Dat hy den Joden een Ergernis, en den Griecken een Dwaasheit was : nademaal dat de Chriſtenen ſich
ergeren over de Nedrigheit Jeſu Chriſti, en een afſchuw van ſijne Ootmoedigheit hebben, ſoek kende de middelen waar door ſy ſouden mogen
verheven en groot worden, en in aanſien geraken. En w
(h) Matt. 24. v. 14
Manier tot het Evangeliſch Leven.
67
En den genen die hedensdaags ſijn ſelven niet acht, werd van d' andere voor een Dwaas gehou
den. Waar door d' Evangeliſche Wet geheel werd omverre geſmeten, door die gene dewelke men nu Chriſtenen noemt.
- -
-
-
58. Behoort er dan niet wel een krachtige ſtem, om dit Evangelium weder opnieuw te prediken; en ook het Evangelium des Rijks, dat overall door
geheelde Wereld moet gepredikt worden? 't Welk Godt my geeft door een krachtige Pen, die fijne waar heden beſchrijft in gevaar des levens. Want daar
is niemand dan God die my verloſſen kan van 'tge weld der Vyanden deſer Waarheit; ja ſy hebben
foodanigen ſchroom voor deſelve dat fy my ſoec ken te dooden, om dat ik deſe Waarheit verkon dige. Sy mochten ſich tegens Godt ſelfs wreeken, die my daar toe doet arbeyden, en my tot dien einde heeft in de Wereld doen geboren worden. En indien deſe Booſaardigen my dooden , ſoo
dooden ſy de Geſondene Gods, nadien ik niet van mijn ſelfs kom.
En ik weet niet waar dat ik de
Miſteryen die ik aan den dach breng, ſoude kon nen geleert hebben, indien Godt my deſelve niet verklaarde.
Daar is nimmer Autheur in de we
- reld geweeſt, die ſoo onbekende Goddelijke Mi ſterien verkondigt heeft, en ſoo klare en vaſte waarheden, met ſoo meenigte overtuigende Re denen uitgedrukt, dat alle de gene die deſelve met
aandachtigheit desgeeſtleſen, daar van overwon nen zijn ſoo wel quaden als goeden, niet twijffe lende of ſulks komt van d'Ingeving des H. Geeſt. Maar de Booſen niet geſchikt zijnde om deſe E 2.
Waalſ
dEvangeliſchen
68 Geeſt. 3.deel. waarheden Gods t'ontfangen, ſoo verachten en
laſterenſydie, vreeſende of ſy mogten in ſchanden komen, wanneer men klaarlijk ſoude ſien dat hun leven antichriſtiſch is.
59. Sy willen godloos blijven, en nochtans de naam van Vrome Lieden dragen. 't Welk God niet langer lijden wil , hierom doet hy my de waarheit van het quade, en deſgelijks ook van het goede beſchrijven, ten einde dat niemand meer door Onwedendheit ſoude omkomen, en dat de
goeden en Ouaden ſouden de Waarheit kennen: dewelke een ider vry zal ſtaan om naar te volgen of te verwerpen. Want Godt dwingt niemand, na dat hy alle menſchen in 't gemeen vry geſcha pen heeft. Hy bepaalt hun nergens toe. Aan hun allen altoos ſijn goet aanbiedende, gelijk als hyde
Son eenpariglijk doet ſchijnen over de Goeden en Booſen. Maar de gene die fijn Genade verachten, loopen hun eygen Verderf na, en doen alleenlijk ſchade aan hun ſelve. Wat my belangt, ik ben van voornemen te volbrengen d'Order en 't Bevel dat God my geeft, namentlijk, met mijne Schriften te prediken het Evangelium des Rijks, op dat de geheele wereld het ſelve hoore. Indien den God looſen my doodet, hy zal daardoor niet beletten
dat de Waarheitwarachtig blijve, dewijl dat nie mand deſelve veranderen kan, niet meer dan ook niet veranderen ſullen de Voornemens die Godt
heeft, om ſijn Evangeliſchen Geeſt te vernieuwen voor dat de Wereld eindigt. Hykan, hy wil, en hy zal het doen in de Zielen die ſich daar toe wil
len bereyden, verzakende hare verdorve natuur -
De
"
Manier tot het Evangeliſch Leven. 69 6o. De ſoodanige ſullen dien beloofden H Geeſt ontfangen die haar alle waarheit onderwijſen zal. Over deſe zielen in 't beſonder zal Jeſus Chriſtus heerſchen als volkomen Konink over
hare willens.
En men moet niet gelooven, dat
hyjan of Pieter verkieſen zal om daar over te heer ſchen, nadien dat Godt geen Uitnemer van perſonen is. Hy aanmerkt maar alleenlijk wat voor menſchen dat hare eygen-willens begeeren te verlaten, om
. hun geheelijk te laten beſtieren door den Geeſt Jeſu Chriſti. Hierom, Kinderen Gods, begint op deſe oogenblik uw verdorvenatuur te beoorlogen, ſoo
# Steenen tot dit Nieuw Gebouw wild zijn.
Haaſt u daar toe, nadien men niet weet, wan
neer dat den Heere komen zal; 't gene wel haaſt zal geſchieden. Hy klopt aan de Deure van uw Hert door mijne Pen, Doet hem in tijts open, vreeſende of de Dood u mocht verraſſchen voor al
eergyuwe Verdorvendheitſoud overwonnen heb
ben, en dat gy als Onwaardige mogt verworpen worden buiten het Bruylofs-feeſt, en volgens het Evangelie buiten geſloten zijn met de Dwaſe Maagden, dewelke ſlapende waren, te laat qua men. En ofſchoon ſy daar na, noch aan de Deur
klopten, ſoo wierd haar nochtans niet open ge daan, maar moeſten deſe harde woorden hooren; Ik en kenne u niet! Wat ongeluk ſou den Kinderen Gods overkomen, van aldus verworpen en weg geſonden te worden, tot de Kooplieden om Olie der Liefdadigheit te gaan koopen tertijt als het te laat zijn zal.
61, Leeſt ende herleeſt de volgende Verſſen, E 3
dewelke
-
7o
A
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel
dewelke den Ramp en het Geluk verkondigen dat de huidenſdaagſche menſchen moet overkomen. Neemt deſelve ter herten , ſy zijn van God te
vooren geſegt, om de menſchen wegens fijne Gunſten en wegens fijne Straffen te waarſchouwen. Doet den góeden keur indien gy wijs zijt. Ver lieſt de Gelegendheit niet die Godt u aanbied; om
u te werpen in 't gevaar van defe laatſte Onheylen.
NB Den Tranſlateerber geen pecct3ijnbe/ . berſocht ben Chriſtelijken qIcſer / meerbet acht fc miſſen geben op be itracht en âbaarheit ber
ſaäc / bie ban 45ebt ſtomt ; ban op be ſileine tierlijkheit mijng ſtijmeng; dat men hier niet ſooſcer be-oogt / alg mel/ oprechtelijſt be &in
en meening beg?luthcurg uit te bºucken/ ge Ioonenbebatbaar in meer nut boogbe Zaligheit ber 2Zielen ſteekt.
R
-
-
-
M,
Y T O T
Herſtelling der Gemeynte, Door de
v E R N 1 EU w I N G VA N D EN
-
EVANGELISCH EN GEEsT. ! Vroomen vlied in
zekerheyt,
Eer dat den Booſen u verleyt. - ' - 2
- De
|
Evangeliſche RY M.
-
De Weereld zal nu eynden gaan, Daarom laat ons niet blijven ſtaan; Om niet te werden ingeſwolgen, Door hare Plagen ſeer verbolgen; Dentijt is nu al openbaar, De Teykens zijn verſchenen klaar,
7 r.
-
, A
- 'Ik zº
Die Jeſus ſelfs ons quam voorſeggen,
*
Laat daar op uw betrouwen leggen, En vlied doch van der Zonden quaad, Dat ons met looſe Liſt verraad. De HE ER E zal ons wel behoeden, -
Wanneer wy hem, maar recht naſpoeden, Door fijne ware Leering reyn, In Chriſtens Liefden algemeyn; * * -"
Om deſe Weereld te verſmaden,
* *
* ** .
*
Die ſoo vol is van Liſt en quaden:
- -
't Welk geenſins om verbetren ſtaat,
...
.
Om dat ſy voordert in het quaat. Men moet eerſt recht vernieuwt weſen,
2
Eer wy eens anders quaat geneſen. Niets kan langer in 't weſen ſtaan, Dat Godt wil vernietigen gaan. v , T : Laat ons'tall vrywillig verlieſen, . . . . . En den zekeren weg verkieſen; Leven naar Chriſti Leere goet, , Dat ons ſeer licht zal zijn, en ſoet, . . . -
Om met vreugden willig te dragen, Des verdiende Laatſte Plagen,
zº , . -
-
Die ons nu t overkomen ſtaan, Om ons met vrees en ſchrick te ſlaan,
-
- - - T
-
Sooſchroomlijk, dat noyt dies gelijken, Sich onder Hemels Son deed blijken. * E 4 --
.. 2
Door
72
-
Evangeliſche Rºy M.
Door ſchrick, en wanhoops vreeſe quaat, Afgrijſelijk ten onder gaat, Het grootſt getal des weerelds menſchen, Die hier leven naar luſt en wenſchen.
Soo dat noch noyt iemand voordeſen, Grouſamer ſtraffen heeft ſien weſen:
Maar nu zal men 't voor oogen ſien,
*
Doch niemand die het zal ontvlien;
Soo wel de Goeden als de Quaden, Eenyder naar fijn werck en daden, Sullen de Straffen zijn bereyd, Naar een rechte rechtmatigheyd.
-
De Godlooſen voldroeve ſmerten,
Sullen zijn heel verhart van herten; En daarom Godt laſteren al,
Door het geheele Weerelds dal: En hun gants niet keeren ten goeden, Maar ſullen als Duivelen woeden,
Hier uit deſe droeve tijts Hel,
- 1
Gaan in d'Eeuwige ſmerten fel. Maar de Vroomen met geduldigheit, Lijden Straffen in ootmoedigheit; Ja door Gods Hulp en Liefde groot, Lijden ſy tot d'uiterſte doot, Om ſich geheel aan Godt te geven, Dat is haar Heyl, ook in dit leven; Want de Kruyſen dragen ſy ſtrak,
-
Ja ſelfs tot aan haar laatſten ſnak. Daarom zal Godt hun verſterreken, 7
Door ſijn Trooſt en Liefdens werreken, Als HEERJeſus hun omarmen zal, En ſich harer weer erbarmen al;
r.
zº
Evangeliſche RY M.
73
Hun ſijn Gezegende noemen, Als dan ſullen ſy vreugdig roemen, En Vinden haar verloſt te zijn, In d'eeuwige Vreugden uit deespijn, En te hebben, d'Heer Jeſus ſoet, Tot haren Vriendt en eeuwig goet. O! groot Vreugden, onuitſprekelijk, Die altoos zal duren eeuwiglijk! En wiens gelijke men noyt vand,
-
Hier, noch boven de Son haar ſtand:
Want Godt ſelfs, naar hun aller wenſchen, Zal dan neerdalen by ons menſchen;
En maken met hun een Verbondt, Waarin men noytmeerſcheyding vond. Alle die hier op vaſt betrouwen, Sullen haar Ziel in Liefde bouwen, Selfs in haar allergrootſt verdriet, . Syſeer ſoet Ruſt, en Trooſt geniet. Sulks vaſt te hopen, ſterkt haar krachten, En het doet haar kloekmoedig trachten, Weltelijden met groot geduld, Waar door ſy hare Boet vervuld. Die hier op niet door Liefd betrouwen, Zullen door wanhoop Afval bouwen, -
Door vele bekoringen groot,
-
En vervolgingen tot er doot. Die niet blijft in Godts klare Lichten, Zal onder 't booſen moeten ſwichten, En ſich droevig omvangen ſien, Sonder dien Ramp te konnen vlien, Selfs, goeden in droevig wanhoopen, Zullen als Afvalligen loopen, E 5 -
Als
Evangeliſche RY M. Als ſy hunſoo ſchroomlijk met quaden, 74.
Vinden van alle kant beladen; En ſtaten in verwerring weſen;
Gerechtigheit, ſchandlijk miſpreſen: -
Maar het Onrecht, heerſcht met macht, De vroomen zijn in ſchandgebracht; Al het goede werd ook miſpreſen,
En 't quaat ſiet men voorſpoedig weſen, Ja, de godlooſen met der handt, Maken de Vroomen heel van kant, Die niet weten het quaat te mijden,
Om fich van't gevaar te bevrijden. Syvindengants geen trouw noch recht, Zeker ſchuyling werd haar ontſecht:
Want Godt, de heerſchappijelaat, Soo aan den duyvel als het quaat, Tot aan hare beſtemde tijden,
Dat men ook niet zal konnen myden, Tot dat alles zal zijn verwoeſt, Eeren Rijkdom, vergaan als roeſt; Alle welluſten en grootsheden, Al 't vergankelijke goet meden; Het zal allesvernietigt zijn,
Tempelen, Autaars, Sacreſtijn, Zal men dan, hier noch daar niet vinden, -
Ja, Kercken Toorens ſien verſlinden.
Niets van al, zal meer zijn bequaam, Selfs ons Relige verwoeſt ſtaan :
-
Kercken-raad en Vergaderingen,
Alles zal in verwerring wringen. Ach! wat beſchreyelijken ſtand, Die men nochtans warachtig vand; #
#
Want
Evangeliſche Ry M.
75
Want alles ſtaat gereed te komen,
. Laat ons dan oock, dees Rampen ſchromen, En dit Onheyl bytijts voorſien, Met ons zonden geheel t'ontvlien. Soo wild dan op uw hoede weſen, Als Chriſtus ſelfs heeft aangepreſen. ‘ Leeſt maar in 't Nieuwe Teſtament,
Daar vind men 't duidelijk geprent, In het Capittel Matthéuwis, Dat daartoe expres geſteldis.
# zal wel ſeer gelukkig weſen, Dieleſeſe waarſchouwing gepreſen, Volgt met ernſt, en ſich gants niet vleyt, Wijl Jeſusſelfs het heeft geſeyt; En dat men ſou, uit 25abel vluchten, Verlaten't all, ſonder geruchten; Selfs ons goedren en ook ons geld,
Ja ook ons kleedren op het veld, Die wy niet eens mogen weer halen, Op dat ons liefd in Godt mogtſtralen.
Dit ſchoon Capittel twintig vier, Strekt ons tot een heylſaam Beſtier: Want dientijt nu als is gekomen,
Gelooft dat zekerſonderſchromen. De weereld zal in beven ſtaan,
Soo laat ons dan voorheen weg-gaan. Wacht doch niet tot den dach desi)eeren/ Al 'topperſt zal dan onder keeren. Y Nu komt des Heeren dach en tijd, * . *
"
Daarom vlied doch voorheen met vlijd, Eer dat die ſtrenge Winter koomt,
*
Die geenigdiernoch menſchen ſchroomt.
. 4
Ja
Evangeliſche RY M. deſeſmerten bange, dat eer Ja 76
Komen ons hert met ſchrick bevangen. Ach! dat men 't doch alles verlaat, En ook de valſche Chriſtens quaat, Die niet dan om het weerelds trachten;
Laat ons dan niet tot morgen wachten, Maar vlieden dees boosaarden ramp,
Als van een ſeer peſtigen damp. En vlied van Zonden, ſonderbeyden, Aleer ſy u ten Afgrondleyden. Ach! uw Ziele dan doch bevrijd, In d'eenige zaalge Zekerheid; Want anders zal in deſe quaan,
Schroomlijk uw Zielen Lijf vergaan. Maken wy dan een Vergadering,
En ſoekken niet meer ſulkgoet gering, Maar alleen 't Eeuwig Hemelsgoet, En ons vleeſch geen vermaak aan doet. Leeft niet meer in bekommeringen,
Der haaſt vergaande aardſche dingen; Maar in 'tgene dat Godt behaagt, Dat men daar na ſijn wille draagt,
Die ook voegt naar ſijn Heylge Wille, En ons daar me vereenigt ſtille, In volkomen overgeving, .
Aan Godes Willens beleving: Gereet tot leven en tot ſterven,
En al wat hem mishaagt te derven; Soekken geen ander Vergadring,
Dan der Heyligen #85 Zijndet'ſamen een geeſt, een hert,
Datin Jeſusvereenigt wert. Niets
m-=-E
Evangeliſche RY M.
77
Nietszy onderuin verdeeltheit, Maar alles in Liefdensgemeenheit, Sonder dat men iemand veracht,
Noch geenig ander hooger acht, Om geen eeren, goedren, noch ſtaten, Maar alles in gelijke maten; Dat d'eene niet meer ſegt, 't is mijn / Noch ook d'anderen niet, 't is bijn. Dan zal 't daar all in een gedreven, Zijn, ſonder eenig wederſtreven. All 't goet uitgedeelt in 't gemeyn, Naar den aart der Liefde ſeer reyn. Want eens iegelijks noodigheit, Heeft Godt ſelfs al in tijtsbereyt. De Zielen, hy verzaden zal, En de lichamen voeden al; En vinden overvloed en veelheit,
Inſijn Goddelijk Alweſendheit. , Want ſoomen niet begeerig is, Ons ook niets zal ontbreken wis.
En men is in ware vernoeging,
Ook geruſtmoedig ſonder wroeging. In liefde Gods, naar s'menſchen luſt,
Leeft men weeldig in volle ruſt, Men is ook vry van alle ſorgen, En heeft alleen Godt tot fijn borgen,
Als men ſich aan hem overgeeft, Op dat ons niet, iets aards aankleeft. Dan zal ons niets van 't geeſtlijk miſſen, Selfs ook nietsTijddelijks ontwiſſen. Soo dat men waarlijk hier op d'aard,
Een Paradijs van Welluſtbaard:
De e
78
Evangeliſche R y M.
De Lichamen haar vol behoeving, En de geeſten haar Trooſts vernoeging, Wachten met verlangen aldus, De komſt van ons Heyland Jefus; Met een blijmoedig vaſt betrouwen, Daar op haar Ziels Zaligheit bouwen: Lovende ſijn rechtmatig Recht, Dat hy allen booſen toelecht. En ook fijne Barmhertigheden, Die hy den Vroomen deeldmeden. Neemt doch aan in gelijke maat, Vergifnis goet, en ſtraffe quaat. Want alles komt van fijne kant,
-
-
N
De Roe, en 't Broot uit eene hand.
Die met Godt, recht vereenigt leven, Noyt ſijn Heylſaam beſtier weerſtreven;
Maar zijn altoosſeer wel vernoegt, Selfs in 't geen ſich, hun tegen voegt. Ofſchoon al ſijn goedren vergingen, Hy denkt, het zijn verganklijk dingen.' Ofſchoon te grond ging, alle Eer, Die acht hy nu, noch nimmermeer. Of Staten en Hoofden omkomen,
Hy blijft vaſt getrouw ſonder ſchromen; Tracht maar, te behagen aan Godt.
O! Wat een gelukzalig Lodt. Al vervalt hy ſchoon in Armoede, Van ider werd verjaagt met ſpoede, Soo hy maar met Godt vereent is, Geniet hy't all, overal wis.
Wat ſou dan doch, lang uitſtel baten, Om't alles, willig te verlaten.
'
-
Veel
=E
4
Evangeliſche RY ».
79
Veel eerſou men Rampzalig zijn, In ſoo grooten gevaar en pijn. Al was 't Eynde niet ſoo naby, Soo moeſt men doch verlaten vry, Alle deſe aardſche goederen, Om aldus met vry gemoederen, Naar te volgen, heel wel bereyt, Heer Jeſus in Eenvoudigheyt. O! Vreugden groot, noyt uws gelijke, --
-
O! Wonder, boven wonderlijke, 't Geen ons nu t'overkomen ſtaat,
--
zº
-
*
-
.*
Naar het Beſluyt van Godes Raat. 't Zal zijn, een gants Vernieuwde Kercke, -
Om de Vromen door Liefd te ſtercke,
En door Heer Chriſtus hier op Aard, ... Te werden in ſijn geeſt gebaard. . . . Dan vind men aan hun niets vleeſchelijk, Maar alles heylig, en geeſtelijk. Soo haaſt als Chriſtus komen zal,
* *
Zal hy't geheel herſtellen al. . Al wat vergaan zal zijn van 't Goede, Hy weer oprechten zal met ſpoede, Wanneer hy komt hier nederdalen, Om ſijn Uitverkoornen te halen, Die door Gods Liefden Eenigheid, A-
Maken dees Nieuwe Kerck bereit,
Daar Godt in geeſt en in waarheden, Zal zijn gedient en aangebeden. Alle quaat, roeyt hy uit naar wenſch, En vereenigt ſich met den Menſch. . . Daar zal geen droeve weening weſen, -
Ook geen ſmerten noch pijn by deſen; . -/
-
Man aaf
/
8o
Evangeliſche RY M.
Maar all't Verdriet daar eynden zal,
Want Jeſus Komſt, die reynigt 't al. Ook alle Rouw en droevig klagen,
Verdwijnen door dees vreugde dagen, Die nu wel haaſt ſullen opgaan, En doen alles eeuwig beſtaan. Daar zal een Geloof, een Godt weſen, En een Gebodt door liefd' gepreſen. Alle tot een, door eene wil,
Met Godt vereenigt, heel ſtil.
Sonderſcheydingen of verdeeling, In een reyn volmaakte Verheeling, Zullen zijn alle ware Chriſten, Oock Heyden, Turkken, en Jodiſten, Levende t'ſaam in Liefdens Stand, Door een in Godt vereende Band, En by alle Heyligenweſen, Die dan ook # zijn verreſen, Om Gods Oordeel te gaan verkonden,
-
Aan alle dees Godlooſe monden :
Die Jeſus zal verdoen teniet, Soo haaſt hy maar ſijn Woord aanbiet, 't Welk ſtrekt tot hare Verderffenis,
Door Gods rechtvaerdig Onterffenis, Verſtooten in d'Afgrontſeer fel,
In d'aller eeuwen Eeuwheyt Hel.
-
Maar d'Uitverkoornen ſullen blijven, o En t'ſamen vaſt in Godt beklijven, . . . . . Indeſe Nieuw gebouwde Kerck, Vry van haar Zonden, en 't quaatwerck. Sy zullen altoos eeuwig leven, t’Saaminreyne Liefdeſweven, En
Evangeliſche RY M.
8I
Enſingen den Lof Gods ſeer klaar, -
'
Als doen, 's Hemels Engelen Schaar.
En zullen noyt om iets meer ſcheyden, Uit dit ſoet Goddelijk geleyden.
Want Jeſus, Perſoonlijk naar wenſch, Komt ſelfs door Liefde tot den menſch, • Om lichtlijk t'ſaam vereent te weſen, Als haren lieven Vriendt gepreſen, Van den Hemel afdalen zal,
Zº
Ja, ſienlijk voor haar oogen al; En hem omringen met glorie, Tot teyken van groot Fictorye, Verworven door fijn bittre doot, In verachtingen lijden groot. Maar alles zal hy't dan herſtellen, En de glory met Vreugd verſellen. Alle Spreuken Gods uitgeleyt,
-
- '
-
-
En vervuld't geen hy heeft voorſeyt. Als dan zal men 't volmaakt beſinnen, ... . 't Geen men ten deelen ging beginnen. , Dat men nu niet volkomen kendt, Zy dan in vol verſtant gewendt. Alles zal dan glinſtren in volheit, En met een waar volmaakt onderſcheit, Sullen't d'Uitverkoornen ſelfs ſien, En door Liefd geheel in Godt vlien; " , Die al 't Geheym zal openbaren,
-
En door heel de weereld verklaren.
Als dan zalgants vernietigt zijn, Propheti, en kenniſſe fijn; All 't Sacrifitigantsweg weſen,
Want Gods Kindren van 't quaat geneſen, v /
Zijn
82
Evangeliſche RY M.
Zijn heel reyn, ſoo als Gods Wet riep, Soo ſuiver als hy Adam ſchiep. In die ſelfſte onnooſelheden,
Heel vry van Zondens brooſelheden. O! Sion, een Hemel van binnen,
Vol heylge Liefd, en Godlijk minnen!
O! goede Vereenging naar wenſch. Hemelſche Vreugd met Godt en menſch ! O! Leven ſoo vol Liefdadigheyt: Wien zal doch zijn ſulk Geluk bereyt, U, in volle Heerlijkheit te ſien, Om uw Komſt tegemoed te vlien: Te zijn een reyne Ziel bequaam, Een ſteen aan 't Nieuw Gebouw te ſtaan;
't Geen werd veracht door werelds menſchen, Maar van God bemind, naar ons wenſchen. -
Gelijknis van 't gene Godt mishaagden, Dat was van Vijf dwaaſe Maagden, Voor wiens men 't Bruylofs ingang ſloot, Om dat ſy waren gants ontbloot, Van ernſt en rechte Liefdadigheyt, Daarom wierd hun deningang ontſeyt, Al hadden ſy veel ander goet, Uitwendiglijk in overvloet. De Vader deſes Huyſgeſinne, Soekt door geheel de Stadt van binne, -
Om goeWerklien te hueren gaan, Soo veel als hy kon treffen aan. Maar die niet begeeren te werken, Kan den Heer door ſijn Loon niet ſterken. Den Koning tot ſijn Bruyloft noot, Meenigten in getal ſeer groot,
-
Maar
Evangeliſche R x M.
83
Maar geen van hun, die daar verſchenen, Daarom is ook, haar Heyl verdwenen. Want ſoo lang men het aardſch bemind,
Men Jeſus ſoete Trooſtnoyt vind. Dit ſchoon toekomſtig Koninkrijk, Is het Moſtaart-graan ſeer gelijk.
Soo moet ook den Menſch ſich verkleynen, Om hem tot dien Ingang te reynen. Want ſonderware Nedrigheyt, Men daar heel vergeefs na beyt. 't Moet wis, een Koſtelijk Schat zijn, Veel meer dan Gout of Silver fijn,
Zijnde onder d'Aarde bewonden, Gelukkig die hem heeft gevonden. Maar om dien Schat te houden, ſpoet, Tot verkooping van al uw goet.
Eer 't Zaat in d'Aard geworpen is, Soo baard het geenig Vrucht gewis. Al is't dat Chriſtus ſelfs komt Zaayen,
Sookan men daar geen vrucht van maayen, Als ons Hert niet wel is bereyt, En ſtadig op ſijn Inſpraak beyt.
- d'Evangeliſch Parel Koſtelijk, Groot van waarden, en ſeer wonderlijk, Die noyt iemand min gekocht heeft, Dan voor een Ziel, die haar ſelfs geeft: Want het goet, dat verganklijk was, Quam noyt, by d'Eeuwig ſchat te pas. Dit ſoo Heerlijk Hemels Koninkrijk, Is ſoo wonder ſchoon en Koſtelijk! Dat men noyt dies gelijken ſach, Selfs tot deſen Huydigen dach, . /
F 2 -
Dan
84. Evangeliſche RY M. Dan als Paulus geeſt wierd verheven, Is 't aan hem te verſtaan gegeven:
Maar hy kond't niet met woordenſeggen, En noch min, aan andren uitleggen.
't Was dat Godt ſulks verburg met vlijt, Tot op dees Laatſten troebeltijt; Alwaar men 't all volmaakt zal kennen, Om dat dees Wereld, om gaat wennen. 't Geen voortijts maar, ten deele was, Zal nu geheel, vervullen ras. , 't Welk eertijts door Godes Propheten, Wel wierd geſien, maar niet geweten. Sy hadden daarvan geen verſtand, Dewijl het Godt, noch niet goet vand.
Want doorſijn wijſe Voorſienigheit, Heeft hy't, voor dees laatſtentijt bereyt, Dan zal hy't ſtellen openbaar, Aan d'Uitverkoornen toonen klaar:
Want al desvleeſches Lievelingen, Verſtaan geen Goddelijke dingen: Hebben geen begrijp, noch aanmerk,
Van dit Heyligen Godlijk werck, Ofſchoon ſy't in de Schrift ſtaag leſen, Hebben daar van geen ſin noch weſen, Hoewel 't daar klaar is uitgeleyt, Nochtans ſoo blind van Onderſcheyt,
Dat ſy't begrijp niet eens behalen, -
Hoe Jeſus # moet nederdalen, Op dat ſulks, d'Eer ſijns Vaders baard, En ware Vreden hier op d'aard, Voor alle goedwillende Menſchen,
Die hy zal ontfangen naar wenſchen, In •
-
8;
Evangeliſche R y M. Inſijn Nieuw Hemels Koninkrijk, Met Vreugd voor Lijf en ziel gelijk.
't Welk Godt ſoodanig wou bereyden, ,
Van aller eeuwe Eeuwigheiden ". Bruylofs feeſt vol eeuwig welluſt! Daar d'Aard, door Liefd, den Hemel Kuſt!
Die ſich dan naau vereenen beyde,
-
Sonderin Eeuwigheit te ſcheyden.
-
O! Hemel ſchoon; Heylig Verbondt;
Gy komt na druk en lijdensſfondt. O! Vreugdens Ruſt, noytuws gelijken, Durendaltoos, ja Eeuwiglijken. " Al droefheitstranen afgewiſcht, En alle Smert en pijn geſchliſt.
-
Glukkig die ſulksgelooft met beyden, En ſijn Ziele heeft gaan bereyden, Om ſoo waardig, te zijn gekent, Dat Godt aan hem, dees Zegen ſend.
Want ſijn Beloften, noyt ontbreken, Voor die haar ziel, in Hoop ontſteken. Het recht Geloof, en 't vaſt betrouwen, Zal hem hier van, een wisheit bouwen.
In 't Oud, en Nieuwe Teſtament, Staat dit alles, duydlijk geprent;
Ja van d'eerſte scheppingsverklaring, Tot aan het laatſt van d'Openbaring, En aldus door heel de Schriftuur:
Wiens Ziel is dan, ſoo wreed enſuur; Sich gaan kanten tegens waarheden, Soo vol van Godlijke klaarheden; En ſtooten aan fijn Heylig Woort, Dat ons alleen, tot Trooſt behoort? IT-
*
F 3
-
Want
86
s
Evangeliſche R Y M.,
Want alle Goedt van oude tijden, Kan hier by geen verglijking lijden, By't geen dat men nu noch verwacht, Als Chriſtus komt, in eer en Kracht, Ook in Triompf vol Heerlijkheden, En maken Hemel hier beneden;
Waar hy, die om fijn Naam nu lijd, Zal eeuwig heerſchen ſeer verblijd. God zal haar Ziel met Vreugd onthalen,
Door Hemels Licht, vol Liefdens-ſtralen. Als dan zal alle dwang ceſſeren;
Alle goet Heerlijk triompheren. Men zal niet meer onwetend zijn, Bevrijd van Lijden, ſmert en pijn: En ook tot geenig quaat genegen, Noch door eenig qua drift gedreven; Maar heel Vernieuwd in Chriſtus Geeſt, Met hem vereent, op 't Bruylofs-feeſt. Doch, geen weerelds Menſch ſulks beſit, Wijl dat Chriſtus, niet voor hem bidt; En dus ook niet, met hem zal erven, Maarſijn ſeer waardig Rijk, ſtaag derven,
t
Niemand ſulk Geluk is waardig, Dan d'Arme van geeſt goetaardig, Gelijk Gods Woort ons komt vertoonen, , Op dat niemand ſich ſou verſchoonen. ,, Maar om dees Les, wel recht te leeren, Naar het Heylig Bevel des Heeren, Hoeft men niet groot geleert te zijn, Noch liſtige ſcherpſinheit fijn, Maar een reyn Hert en geeſt Ootmoedig, -
Die recht eenvoudig wert, en Goedig. . -'
-
-
-
Die t
|
Evangeliſche Ry M. Die zal begrijpen Gods Glory,
57 -
En ſijn Heerlijkheits Victory.
Geen menſch ſou hier van Tvijftig weſen, Soo klaar is deſe ſaak beweſen;
N -
-
-
Soo niet Duyvel, ons Heyls vijant, Had ſijn booſaardig kruyt geplant, Onder het goede Graan des Heeren, Daar Gods Kerck moeſt ſtaan t'ſijner Eeren; Om de goe Vruchten te verſmachten, En dan, 's Heeren Oegſt te verachten; Door den Menſch in twijfel te maken, Van dees Godlijke Waarheits ſaken. Die het Talentontfangen heeft,
Dat hy't wijſlijk op winning geeft. Want deſen Heer, zal komen wis, Als niemand op ſijn Hoede is, Om ſich met d'eene te verſoenen, En d'ander van hem te Verdoemen!
AllesEeuwig, Eeuwigen gewis, Soo Zaligheit als Verdoemenis.
wPoo! bºllutheure ſcifg/ in be franſche taal geſteld / in 't jaar 1664. -
61. ,, T Khoop, Kinderen Gods, dat ,, I gylieden doordeſe Verſſen of , Rijmen, en ook door den Inhoud van , dit gehecle Tractaat genoegſaam ſult , ontdekt hebben in wat voor een Eeuw dat
, wy nu tegenwoordig leven, In wat voor 4v
CCn
88
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel
, een Stant dat den Menſch is geſchapen ,,geweeſt; Wat hy door de Zonde gewor
, denis, en wat hy doen moet om Zalig te , worden: Dat wy nu in den Laatſten tijt » gekomen zijn, Dat de Plagen Gods op , onſe hoofden vallen, Dat alle Vleeſch
, ſijnen weg verdorven heeft, en dat er niets , geſonds meer zy in 't Huis des Heeren, ,,'t welk ſijn ware Kerck is; Dat de men
, ſchen,God vergeten hebben; Dat er geen ,,gerechtigheit noch waarheit meer in hun
, is; Dat ſy al te maal op den Breeden Weg , wandelen die ten Verderveleydt, en dat
, het van onſentijt is daar de Propheet ſegt, ,, Dat Godt de geheele Aarde heeft overge ,,ſſen, en dat hy'er niet een vand die Goedt
, deed, herhalende, ja tot niet een toe. En , alhoewel dat ſulksallesſeer warachtig is, ,,ſoo is er egter noch wat te hopen voor de ,,gene die # Gods willen worden; ,, nademaal dat Godt noch eenmaal ſijne ,, Barmhertigheit wil aan de menſchen , doen, herſtellende ſijnen , Geeſt op der Aarde. 't Gene Godt my tot
#
,,Vertrooſtingder Vroomen ge-openbaart ,,heeft.
62. Hy heeft ſulks ook doen voorſeggen door
fijne heylige Propheten in vele # Schrif "-
tuur,
-
Manier om 't Evangeli te beleven. 89 ik
tuur, gelijk in deſe plaats daar geſegt word, (m) - Dat de Duyſterniſſen den gantſchen Aardbodem bedek
ken, en Blindheit de Volkeren, maar over u gaat mijn Licht op Moet men daar door niet verſtaan, de Verblindheit en Duryſterniſſen die nu op Aarden zijn, dewelke de menſchen verblinden: maar dat
Godt in 't midden der Duyſterniſſen, ſijn Licht der Waarheit zal doen te voorſchijn komen over
| ſ!
de menſchen die een Evangeliſch Leven ſullen wil len omhelſen. (n) Deſe ſullen fijn Volck weſen, en hy zal haren God zijn. 't Is van de ſoodanige dat den Propheet (o) Dat hy hunder zalSchriftuur oveyden in degeven vette Weyden. ſegt, Soo vele plaatſen te kennen, dat Godt ter Laatſter tijt ſijn Kerck
weder zal doen herboren worden, waarin (p) Ge ,
rechtigheit en Waarheit wonen zal.
-
s
63. Men moet met die Gloſeerders der Schrif
|
turen niet ſeggen, dat deſe dingen van 't Eeuwig Leven moeten verſtaan worden; dewijl dat alle
die Schriftuurplaatſen te vergeefsſouden zijn voor 't Eeuwig Leven; waar van niemand twijffeld dat
aldaar de Gerechtigheit in volle volmaaktheit i
woont.
l
waarlijk d'Ongerechtigheit en Leugen heerſchen. En 't is een groote Rarmhertigheit van Godt, en
1
Maar in deſe verdorvene Wereld ſiet men
een verwonderens-waardige Saak, dat in 't mid
den van ſoogroote bvermatigheden van Zonden,
Godt noch eenmaal ſijne Laatſte Barmhertigheit t w
doen zal, herſtellende ſijn Kerck op der Aarde; en dat de Ledematen derſelve alteſamen in Ge F 5 rechtigheit (m) Jeſa. 6o v.2. (n) Apoc. 21.v.3. (o) Pſa. 23.v. 1.2 (p) Pſa. 58. v. Io. 11. 12.
-
-
9o -
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
rechtigheit en waarheit leven ſullen, en Godt al leen aanhangen.
Dit zal wel een Nieuwe Kerck .
weſen, wanneer d'Oude, vol van Zonden en on
gerechtigheit zal uitgeroeyt zijn, en dat hare oude Miſſlagen ſullen vernietigt weſen, om een geheel Nieuwe Kerck op te richten, waar alles wat daar in wonen zal geheel Nieuw zal, zijn 5 gelijk als Godt in de Schriftuur belooft, (4) Dat by alles zal
Nieuw maken; dewijl dat alle het Oude zal voorbyge gaan zijn. 64. Gelijk als wy ſien, dat in d'Oude Wet, Godt van ſijn Kerck, brand-offer en Offerhanden -
-
begeerde: en ten tijde van Moſis wilde hy dat de menſchen ſouden beſneden worden, en hem de Thiende geven van al 'tgene dat ſy beſaten: hun ſoo vele en meenigte wetten, geboden en verboden
gevende, dat de Joden de Wet Gods voor heel ſwaar, ja onverdraaglijk hielden. En door de Wet des Evangeliums betuygt Godt, dat hy het Herte des menſche geheel begeert, ſonder dat het ſelve eenige eere, rijkdommen ofydele en voor
bygaande vermaken aankleeft. Dit is d'oorzaak waarom d'Apoſtelen of andere Diſcipelen van Je ſus Chriſtus gewild hebben , dat alle menſchen die ſich tot den Chriſtelijken. Stant wilden bege ven, alles verlieten wat ſy ## Als zijnde deſe ontſlaging, een waar middel om ons geheel Hert in de Liefde Gods alleen te hechten, ſonder meer
de rijkdommen, eeren en vermaken deſer Wereld te beminnen, waar toe de verdorve natuur ſich
altoos neygt. -
-
En nadien men deſelve verzaken moet
(4) Apoc. 21. v. 5.
Manier om 't Evangeli te beleven.
9 1.
moet, om Diſcipel Jeſu Chriſti te weſen, ſoo hebben d'Apoſtelen of andere Godvruchtige Zie len,die d'Eere Gods en de Zaligheit van den Naaſ ten beminden, noch vele verſcheyde Middelen
daar bygevoegt om tot deſe Liefde Godste gera ken die ſoo noodwendig ter Zaligheit is. Gelijk als is, ſijn Zonden te belijden, 1oo als de Schrif tuur daar van ſpreekt, te weten: (r) Belijd malkander uwe Zonden. Ook heeft ſy het H. Nachtmaal in
geſteld, om door dit middel de Chriſtenen te ver ſamelen in den Geeſt der Liefdadigheit, gelijk als een hoop van vele gemalen Granen te ſamen ge
mengt , Broodt tot voedſel voor het Lichaam maakt, aldus ook de Liefdadigheit van vele God
vruchtige menſchen, geeft het voedſel aan de Zielen. En als deſe H. Vaders en Godvruchtige Zielen ſagen, dat de menſchen het eten en drinc kenbeminden, ſoo hebben die Godvruchtige Zie len het Vaſten aangeraden en bevoolen; om dat wanneer het lichaam vervult zijnde, het lichtelijk
fijne genegendheden op de vermaken des vleeſch ſoude ſtellen, tot verachting van de Liefde fijns Gods. En dewijl dat Jeſus Chriſtusgeſeyd had
de, Dat men altoos bidden moet, en nimmer ophouden. Soo hebben die Godvruchtige Zielen Tempelen opgericht, Gebeden tot Godt geordonneert op
zekere uren en tijden, en de Prieſters genoodzaakt , de Pſalmen Davids te leſen, en die ſoo meenig maal te herhalen dat het den geheelen dag duurde, ten einde dat zy hun mogten in 't gedurig Gebedt houden. -
-
-
(r) Jaap. 5. v. 16.
65. Maar - ,
92
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
65. Maar alle deſe dingen met noch vele ande ren hebben de Chriſtenen misbruykt of voor het Einde harer Zaligheit genomen. 't Gene groote lijks aan Godt mishagende, ſoo wil hy alle deſe Sacramenten en uitwendige wercken of gebeden van haar weg nemen, om dat hy nu voortaan warachtiglijk in den Geeſt en in der waarheit wil
aangebeden zijn, en niet meer door uiterlijke ge baren of geveynſtheden... Waar over hy klaagt door ſijn Propheet, dewelke ſegt : (i) Dit Volk aan bid my met het uiterſte harer Lippen, en haar herte is
verre van my. 't Islang genoeg de heylige dingen veracht, en de Middelen misbruykt die de Hey
ligen ingeſteld hadden tot betrachting van de Za ligheit der Chriſtenen. Godt wil niet langerver dragen, duſdanige misbruiken en verachtingen der Heylige dingen die de menſchen nu ſchande lijk mishandelen. Hy wil haar de middelen weg nemen van ſulks te doen; ende wil geen wetten, noch Offerhanden, noch Autharen meer hebben.
Dit alles moet ophouden; dewijl dat hy alles wil Nieuw maken. 't En is niet dat hy d'Evangeliſche Wet wil vernietigen of veranderen; In tegendeel, ſoo wil hy die volbrengen, deſelvein haren eerſten
Standt doen herleven, en alleenlijk herſtellen door haren eygen Inſtelderſelfs, die daarvan de misbruyken en verachtingen al 168o. Jaren ver dragen heeft. Hy zal deſelve niet langer lijden. En dien volgens den genen die ſich voor de Tem
peeſten der Plagen niet wil blootſtellen, die moet ſich vertrekken, gelijk als de voorgemelde Rijm ſegt: O! -
(a) Jeſa. 29. V. 13.
Manier om 't Evangeli te beleven. 9; O! Vromen vlied in Zekerheit, Eer dat den Booſen u verleyt. De Weereld zal nu Einden gaan, Laat ons niet langer blijven ſtaan. 66. O! wat ſou het wenſchelijk zijn, dat men Chriſtenen, in de Geeſt Jeſu Chriſti kondet'ſa men vergaderen, om hem aan te kleven in de Ver geting des Werelds. Maar ach lacy ! wat zal ik van deſe Vergadering ſeggen, alſoo ik niet eenen ſteen op den anderen vereenigt bevinde door het cement der Liefdadigheit. Wat voor Steenen ſouden dan konnen bequaam zijn tot het Gebouw van deſe Nieuwe Kerck. 't Is wel byna al Dertien jaren, dat ik die ſoecke. En deſe Materijalen zijn ſoo raar, dat ik noch niets bequaam gevonden heb tot het Gebouw van deſe Nieuwe Kerck. Soo
meenigte perſonen hebben my willen volgen, en geen van allen hebben hare verdorve naturen wil len verzaken, willende Twee Meeſters gelijk die nen, namentlijk, Godt en hare verdorve natuur, byna voor een Wreedheit nemende, de ma
nier van hun ſelfs te verzaken, ofſchoon ſy ſey den ſulks te willen doen.
Het waren maar wille
kens, en geen, ik miſ abſolutelijk. Aldus blijven
de menſchen van goeden wille van beyde kanten mank gaan. Tegens de welke men wel de volgen de Verſſenſoude mogen ſeggen: Mijn Dochter, maar ik uwe Saak bemerk,
Sooſteldgy niet recht, uw Beſluyt in 't werk, Om over u, de Macht aan Godt te geven,
Ofwel, dat gy wild, maar de Wereldleven. Grgelijkt een Pelgrim, die doden gaat,
-
En -
9 4.
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
Enſclf niet weet, waarſijne Woningſtaat. De Wereld trekt u, door Luſt en Vermaken,
En Godt roept u, tot ſijn Hemelſche Saken.
Maar het een en 'tander u welbehaagt, Daar gyniet weet, wie d'overhandin u draagt. Ik heb deſe dingen vermerkt in menſchen die by my zijn komen wonen, voorſtellende dat ſy Chriſ
tenen wilden worden, alhoewel dat het geringſte ding 't gene haar verdorve natuur mishaagde, hun deed murmureren of misnoegt worden, willende meenigmaal in den Dienſt Gods meer gemak en vermaak voor hgar Lighaam hebben, dan ſy in de Wereld niet erlangen konden, ofſchoon ſy de ſelve met aller vlijtigheit dienden. 't Gene wel wijt is van de gemakken en welluſten te verlaten die men in de Wereld hebben kan, om een ſmer telijk en lijdend leven t'omhelſen , overeenko
mende met het gene dat Jeſus Chriſtus heeft on derweſen, en ſelfs doör oefening uitgewerkt ter tijt als hy op Aarden was. 7 67. 't Gene ook doen moeten alle de gene die Chriſtenen willen worden; nademaal dat het ge heele Chriſtendom beſtaat in de Naarvolging Jeſu Chriſti, dewelke heeft willen arm zijn, om ons
een Voorbeeld der Armoede te geven. Want al ofſchoon men rijk was, en (naar de Wereld) wet telijk rijkdommen beſitten mocht, ſoo moet men nochtans deſelve verlaten indien men een Chriſten
worden wil. Als deſgelijks ook fijne gemakken en welluſten, om een pijnlijk en lijdend Leven aan te vangen, gelijk als alle de H. Mannen gedaan hebben die hun aan Godt hadden overgegeven.'
Manier om 't Evangelite beleven. - 95 Sy hebben nergens in willen hare gemakken of ge rieflijkheden ſoecken; in tegendeel ## ſy
d'Ongemakken gekoſen, en pijnlijke werken ge oeffend om hare lichamen te vermageren. ,,Want men leeſt van eenige Vaders Heremijten, dewelke
dagelijks Steenen op hare ſchouderen van den ee nen Berg op den anderen droegen, om dat ſy niets ſmertelijks of moeyelijks te verrichten hadden tot
nuttigheit van den Naaſten, daar ſy alleen in de Wildernis waren, en nochtans moeijelijke werken wilden verrichten om hare lichamen te Kaſtijden door Boete. En den Apoſtel ſegt van hem ſelfs: (y) Ik kaſtijde mijn lichaam, om het ſelve dienſtbaar te maken.
68. Maar die gene dewelke huidenſdaags ſeg gen, Chriſtenen te willen zijn, gaan langs een geheel recht daar-tegen-ſtrijdende weg. En wan nger ſy hun komen aanbieden, om by my te mo -
#
wonen, op dat ſy ware Chriſtenen ſouden wor den, ſoo onderſoecken ſy veel eer om te mogen weten wat ſy eten of drincken ſullen, en wat voor
vertrek of hoedanig logement dat ſy tot hun gerief genieten zullen, in plaats van t'onderſoecken wat ſy behoorden te doen om ware Chriſtenen te wor den. Waar door ſy ſelfs de bedriechlijkheit ha res herten behoorden t'ontdekken, en met de
Schriftuur te beſluyten, (z) dat er niets bedriechelijker is dan het Herte des Menſche. Want wat voor Bedrog
kan er grooter zijn, dan van ſich ſelven te geloo ven, en ook aan andere te doen gelooven, dat men Diſcipel van Jeſus Chriſtus wil zijn, en waar Chriſten
(x) 1. Cor. 9 v. 27. (-) Jet 17 v. 9.
*
*
*
\
96 d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel. Chriſten worden; tot dien einde de Wereld ver
latende, om ſich te komen in 't Huis Gods bege ven, daar ondertuſſchen men noch ſich ſelven be
, mind, en dat men voor fijn lichaam wil hare ge makken en gerieflijkheden verwerven, gevende het ſelve 't alder ſchoonſte en 't beſte ſoo veel hun
mogelijk is. Arme Chriſtenen van Strool die na het Paradijs willen gaan doorden weg der Helle;nade maal ik u hier voren ſoo klaarlijk hebbe doen ſien, dat men niet anders dan de genegentheden van fijn verdorven natuur behoeft te volgen, om Wer doemt te gaan; Gelijk er niets warachtigers is, 69. Hoe is het dan mogelijk dat de menſchen ſich konnen inbeelden, dat ſy Chriſtenen zullen worden, met gehecht te blijven aan de liefde hares ſelfs, en met te trachten hare Verdorvendheit
voldoening te geven, die niet anders dan een ſtinckende Karonje is, dewelke wel haaſt onder d'aarde moet verrotten, en weder tot de
#
heit keeren daar ſy uit voortgekomen is. Is het niet onwaardig voor den Chriſten, dat hy ſoovele ſorgen draagt, om wel te tracteren en te voeden deſe Verdorvendheit die Godts Wyand is ? Soude het niet veel beter zijn dat men beminde en wel tracteerde het Werck Gods dat in ons is, zijnde deſe goddelijke Ziele en dit verheerlijkt Lichaam 't welk Godt geſchapen heeft, dan deſe ſnooden dreck die de Zonde over het Werck Gods gewor pen heeft, gelijk als de Roeſt het hſer bedekt, en daar niet van ſcheyden wil dan door geweld en krachtige Middelen ? 't Is in deſen Sin dat den
Apoſtel ſegt, het Koninkrijk der Hemelen geweld lijdt, 672
Manier om't Evangeli te beleven.
97
en de Geweld-doenders dat innemen. 't Enis niet dat men de Poorte des Paradijs met Canon-geſchut of ander tijdelijk geweld moet open breken, nadien dat die Poort niet geopend word dan door Liefde. Maar de verdorve natuur werd niet overwonnen
dan door geweld, met deſelve te beſtrijden en te wederſtaan.'t Isſy,die maakt dat ons leven een geduri
gen Strijt is. Want indien men haar niet beſtrijdt, . Hoo trekt fy onſe Zielen inder Hellen, hun van het Koninkrijke der Hemelen beroovende. Daarom
is dien Menſch wel dwaas, dewelke meent te ſul len Zalig worden, daar hy aan fijn Verdorvend heit hare gemakken en gerieflijkheden geeft; de wijl dat ſy daar door ſich verſterkt, loopende als een onbetoomt Paart tot allerhande ſoorten van
Quaden en Zonden ſonder ſchroom. 7o. Maar wanneer deſe beeſtachtige Verdor vendheit werd wederſtaan, ſoo werd ſy onderwor -
pen aan de RE DE N , en voegt haar naar de wille Gods. Niet uit haar ſelven, maar door het ge weld dat het opperſte deel haar aandoet. Want wanneer deſe Verdorvendheit getemt en gedwee gemaakt is, ſoo dient ſy ſelfs het opperſte deel harer Ziele. Dienvolgens ſoo moet men haar niet dooden, maar haar onderwerpen aan de wille Gods , gelijk als ik wel foo meenigte perſonen daar aan onderworpen gemaakt hebbe, dewelke
nochtans ſeyden, dat ſy door precijs Verdrach aan den Duivel verbonden waren.
Niet te min
ſoo heb ik hun gedwongen de wille Gods te doen in uiterlijke dingen. ,,Niet uit haar goeden wil;
maar door dwang en geweld, 't welk naderhand G
ika
»
"
V
*
98
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 decl.
in gewoonte veranderde door de gedurige aandry
ving ten goede. En ik ſie dat het even het ſelfde met de verdorve natuur is, wanneer ſy eenmaal overwonnen word en te boven gekomen is door
her geweld van meenigmaal hervatte bedrijven die haar ſtrijdig zijn. Sy geeft haar eindelijk over, en werd Slaaf van de Reden , die haar dwingt en aan drijft om te doen alles wat deſelve begeert, ſon der eenige wederſlant. Soo dat den Menſch wel, kén, (indien hy maar wil) een Chriſten worden, met geweld op ſijn verdorve natuur te doen; de
wijl dat ſy anders noyt daartoe geraken zal. 71. Hy heeft wel ſchoon ſigh te gaan bekom meren en te vermoeyen, om de Middelen fijner Zaligheit elders anders te vinden, dan in de Ver ſterving van fijn verdorve natuur. Dat hy onder houd alles wat hy begeert van Godvruchtige wer ken en Devotie, ſoo kan nochtans ſulks alles hem - niet voorder dienen dan tot middelen om in de
Liefde Gods te geraken. Maar deſe Middelen zijn het Einde niet, niet meer dan een Schip dat is 't welk ons in eenig gewenſchte Haven moet bren gen. Indien men altoos in dat Schip blijft, ſoo zal men noyt tot het vaſte Landt geraken, zijnde gedurg in perikel van Schipbreuk te lijden of op den weg om te komen. Daarom beklaag ik ſeer
de Vrome Lieden, die ſich noch ophouden met Tempelen te doen bouwen of Vergaderingen te maken, om d'andere ter Bekeering tot Godt te vermanen; dewijl dat ſy ſelfs niet waarlijk bekeert zijn,hebbende maar alleenlijk eenige goede willens of Godvruchtige voornemens, ſonder recht te kennen,
Manier om 't Evangeli te beleven.
99
kennen, hoe ſeer noodzakelijk het is, geheelijk hare verdorve naturen te moeten verzaken.
Duſ
danige menſchen ſouden ook willen by my ko men; hoewel ſy ſich ſouden bedrogen vinden, om dat ſy in mijn manier van Leven niets ſouden vin den dat met hare uitwendige manier van Gods dienſt over een komt. Dewijl dat Godt my leert, dat alle dusdanige Dienſten hem niet meer aange naam zijn, maar hem mishagen; om dat de Duy vel ſich op-pronkt en braveert met duſdanige
ſchijnheylige dingen, om daar door de goetmee nende op te houden en te verleyden, dewelke ge looven dienſt aan God te doen daar die uitwendige kerkplichten en ſchijnbekeeringen van andere.
't Welk niet anders dan ydelheit en ophouding is, belettende fijneygen volmaaktheit. 72. Want de Chriſtenen ſoo wel als de Joden, hebben niets meer overig behouden dan (b) de Let -
ter, dewelke doodet, naar 't getuigenis der Schriftuur. En in plaats van de Zielen te doen verrijſen door d'oeffening van defe Ceremonien, openbare gebe den of vermaningen, ſoo doot men haar door een dootſlapende Sieckte, die hun ſoetelijk al ſlapende ter Hellen voert,tertijt als ſy meenen na het Para dijs te gaan door het middel van die godvruchtige wercken, dewelke niets anders doen dan het hert
van Hoogmoed opblaſen, het ſelve vernoeging gevende ſelfs voor de verdorve natuur, die ſich gelukkig achten ſoude, indien ſy door haar ver maningen of gebeden, geloofde een Ziele tot Godt
bekeert, of deſelve van een uitwendig rukeloos -
, "
(b) 2. Cor. 3. v.6."
G 2
-
leven
1oo
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
leven afgetrokken te hebben, om haar te doen volgen hare gewoonlijke uitwendige Devotien of
gods-dienſtigheden, alhoewel dat duſdanige Ziele veel erger zijn ſoude na ſoodanige Bekeering, dan ſy was gedurende haar rukeloos leven, als wan neer ſy ſich voor een groot Zondaar erkende, haar verootmoedigende voor Godt en voor de men
ſchen, alwaar ſy na hare bekeering, niets anders heeft dan oorſaak van ſich te verhoovaardigen we gens hare Deugt die ſy gelooft verkregen te heb ben door hare uitwendige devotie.
73. Daarom wil God deſe uitwendige Gods dienſten en gebeden doen ophouden, die de men ſchen ſoodanig misbruykt hebben, dat deſelve nu een grouwel voor Godt geworden zijn. 't Is van onſen Tijt dat Godt door ſijn Propheet ſegt: (c)Ik zal den Dreck van uwe Feeſtdagen en by-eenkomſten
op uwe Aangeſichten werpen. En hy onderwijſt my ook alle die ſchijnheylige dingen te verlaten, en hem alleenlijk aan te bidden in den geeſt en in der waarheit, gelijk als hy tegen de Samaritaanſche Vrouwe ſeyde (d) Dat hy niet meer wilde in den Tem
pel noch op den Bergh aangebeden zijn, en dat de ware Aanbidders, Godi in den geeſt en in der Waarheit aan bidden. Hierom doen wy geenige openbare Wer-. maningen noch Gebeden in onſe Gemeynte, noch iets dat den uitwendigen Gods - dienſt aangaat. Idereen doet fijne Gebeden beſonder, naar ſijn eygen devotie, ſelfs de gebeden aan de Tafel wer den niet met luider ſtemme gedaan, omdat ik ge
merkt hebbe dat den genen die deſelve gemeenlijk -
(e) Mal. 2. v. 3
-
-
(d) Joh. 4. v. 21, 22, 23,
OVGT -
Manier om 't Evangelite beleven.
Tot
overluyd pleegt te ſpreken, daar met genegentheit aankleefde, en met een veel godvruchtiger geluyd en uitwendig gebaar bad, dan inwendig ſijn hert geſteld was. En door vreeſe van fijn geveynſtheit, ſoo deed ik het bidden met luider ſtemme ophou den; ondonnerende dat een ider de gebeden der Tafel in ſtilheit doen ſoude.
-
74. Ik weet wel, dat alle de dingen die ik door ingeving van Godt doe, aanſtootelijk zijn ſullen voor die menſchen dewelke de Wereld noch willen
verbeteren door uitwendige gods-dienſten, nadien
ſy de Phariſeen gelijk zijn, die ſich altoos erger den over de bedrijven van Jeſus Chriſtus en ſijner
Apoſtelen, om dat ſy niet deden 'tgene de Pha riſeen deden, die ſoodanige Verwaantheit hebben,
dat ſy alles willen onder hare heerſchappy behou den, niet willende gedogen dat iemand beter als
ſy ſouden doen. En de Chriſten Kerk nu erger dan Phariſeeus geworden zijnde, ſoo wil Godt alle
d'uitwendige Middelen weg nemen, waarvan ſy hun bediend hebben, in ontheyliging der gehey ligde dingen. - . . . . . ' 75. Wat voor misbruyken ſiet men niet in het Kerk-gaan; daar ſy hun veelydelder en prachti ger kleeden, dan om na de Commedie te gaan, ja ook ſelfs de Predicanten zijn niet anders dan Commediant-ſpeelders, dewelke (e) hare gebaren
. en woorden ſtuderen, om te behagen en voldoe ning te geven aan hare Toehoorders? Men gaat
aan de Tafel des Heeren gelijk als tot een Bruylofs feeſt, op het alderprachtigſte dat men kan. G 3 -
-
(e) 2. Pet. 2,v. 3.
En al
1o2 . d’Evangeliſchen Geeſt.
3 decl.
al is't ſake dat er geſchreven ſtaat;, Die mijn Vleeſch
onwaardig eet, die eetſch ſelven een Oordeel; ſoo neemt nochtans niemand acht op ſijn. Onwaardigheit, gaande aan deſe Tafel met opgeheven hoofde en de Ziele beladen vol Zonden, die men niet verla
ten wil. Hierom, naar het exempel van Judas, ſoo vaart de Duyvel in haar, in plaats van het Lic
haam Jeſu Chriſti, gelijk ſy gelooven. Ik ſegge niets van de Biechte of Belijdeniſſe der Zonden; nademaal dat de misbruiken daar van ſoo grof zijn dat men die met ſijn oogen ſiet en met de handen taſt. En wanneer ik den Doop overwege, ſoo
ſien ik daar in niets dan bedrogenidelheden. Men gaat met roempracht na den Doop, en men be looft in de naam van 't Kindt, dat het een Chriſten
Leven zal leyden, den Duivel, de Wereld en ha re Prachten verzaken. Maar ſoo haaſt als men het waater des Doops op het Kindt geſpreyt heeft, ſoo denkt men niet meer aan fijn-Beloften, en men
gaat het Kindt leeren d'ydelheden des Werelds volgen, ſich ſelfs achten en ſich doen waardigen, ja men leert het ſich wreeken tegens de gene die hem beledigen. Maar ſeer weinig of niet doet men het ſelve gedencken, hoe dat het ſich door den
Doop tot Diſcipel van Jeſus Chriſtus heeft ge maakt, ofſchoon den Doop niets anders dan een uitwendig teyken is, van dat den menſch een Chriſten word, en opgeſchreven is onder den . Standaart Jeſu Chriſti, om ſijn Soldaat te wêſen, volgende hem als Cappitein. En wanneer dien menſch dewelke ſich door den Doop verbonden heeft, hem niet bevlijtigt om ſijne Beloften te vol
Manier om 't Evangeli te beleven.
1 o;
brengen die hy in deſen Doop belooft heeft, ſoo ſullen deſelve hem tot grooter veroordeeling ver ſtrekken. Gelijk als een Soldaat, zijnde onder een Capitein opgeſchreven, om ten Oorloch te
gaan, en daar na de vlucht ging nemen, niet wil Iende ſtrijden onder den Standaart van fijn Cappi
tein; den ſoodanigen ſou gecaſtijt of met de doot geſtraft worden, om ſijn beloofde Trouw verbro-.
ken te hebben. Aldus zal buiten twijfel veel die per Verdoemt worden dengenen die gedoopt is,
en nochtans niet volbracht, de Beloften die hy in den Doop gedaan heeft, dan den genen die niet is gedoopt geweeſt. Nadien dat het water des Doops niets nuts aan de Ziele doen zal die geen Chriſten
worden wil, het zal maar ſtrekken tot getuigenis van de valſche Beloften die men aan Godt gedaan heeft.
76. Ten tijde Jeſu Chriſti warender twee Doopſels, het eene van Water en 't andere van Vuer. Den Doop van Johannes was den Doop van 't Water der Boete, die hy den menſchen pre dikte als het ware Middel der Zaligheit. En de ge ne die niet bleven volherden in de Boete die den
H. fohannes predikten, de ſoodanige hadden geen nuttigheit van fijn Doop. Desgelijks zal ook geen nuttigheit aanbrengen den Doop des Vuers, 't welk den Doop is van d'Apoſtelen, die doopten in den H. Geeſt, dewelke ſy in geſtalte van vierige ton gen ontfangen hadden. Welke beyde Doopſels t'ſamen tot een gebracht zijn , dewijl dat deſen
Doop des Vuers ook in ſich behelſt den Doop der Boete die Johannes voorheen gepredike hadde. -
G 4.
'Want
1 o4
d’Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
Want men moet ſich niet vleyen : men zal den H. Geeſt niet ontfangen door den Doop des Vuurs,
indien men terſelver oogenblick ook niet ontfangt den Doop der Boete die den H. Johannes predikte. Nademaal dat dengenen die geen Boete doet, om komen zal, naar het ſeggen van Jeſus Chriſtus, als hy ſprak ſonder uitſondering van iemand: Indien
gy geen Boete doet, ſco zuldgy alle omkomen. En men kan ook geen Chriſten zijn indien men de moeyte niet aanvaard om ſijn verdorve natuur te beſtryden: want deſe Doopſels hebben gans geen kracht in ſich , ſonder d'inwendige geſteltenis der Ziele; dewijl dat ſy niets anders zijn dan uitwendige merkteykenen, die getuigenis dragen van 't gene dat den menſch van binnen is. En wanneer hy waarlijk Boetvaardig is, ſoo mag hy wel gedoopt
vrorden met den Doop van den H. Johannes. Ge lijk als ook wanneer hy werkdadiglijk in ſijn Ziele beſit de begeerte om een Chriſten te worden en
een in den Geeſt Jeſu Chriſti wedergeboren Menſch te zijn, na dat hy zal beſtreden en overwonnen hebben ſijn Verdorvendheit. Den ſoodanigen
mag met den Doop des Vuurs wel gedoopt worden en den H. Geeſt ontfangen. Maar ſonderdeſe ge melde geſtelteniſſen zal hem den Doop nergens toe nut zijn, niet meer dan deſelve ſoude nut weſen aan een Hondt die men wilde doopen: maar ſoude
alleenlijk de Ziele quetſen van den genen die ge doopt was, hem voor Godt tot een Valſchaart, en voor de menſchen een Geveynſde makende, dra
gende den naam van Boetvaardige, en Chriſten, Honder 't een noch 't ander te weſen, gelijk nu by -
-
Il &
d H, Is, It,
Manier om 't Evangeli te beleven.
1o5
na alle die gene zijn die men uiterlijk doopt; de welke niets in haar hebben dat naar een Boetvaar
dig menſch of een waar Chriſten gelijkt, willende ſelfs niets oefenen om daar toe te geraken, ſoek kende veel eer een vermakelijk en naar het vlees een vryborſtig leven, dan een Leven dat naar den geeſt ſmertelijk is. 77. Duſdanig misbruikt men dit Sacrament -
des Doopſels. Gelijk als men ook de heyliging of viering van den Sabbath misbruykt; dewelke niet anders onderhouden of gevierd word dan met vele Zonden te begaan: daarom behoord deſelve veel
eer 2 onbe-bach/ dan Sabbath of Feeſt-dach ge noemt te worden, nadien er op dien dach, veel meerSonden dan op andere gemeene dagen begaan worden, wanneer idereen ſich tot den Arbeydbe
geeft om haar levensonderhoud te mogen winnen: alwaar men in tegendeel des Sondags in Leuyheit en ledig-gaan leeft, 't welk allerley ſonden baart, als Pracht, Dronkenſchap, Onkuyſcheit en Gul ſigheden; alle welke Zonden meerder plaats heb ben op den Sondach, dan op d'andere gemeene dagen. 't Is Sondaags wanneer men gaat wande len en fijn vermaak nemen, de verdorve natuur
den vollen toom latende in overdadigheden, ſin lijkheden, verſtrooijingen en quaatſprekingen van den Naaſten; in diervoegen dat men gelooft God te verheerlijken door meerder en grover te zondi gen op den Sabbath dan op andere dagen, ſoodanig hebben de Chriſtenen de heylige dingen mis bruykt, die Godt nu van hun wegnemen wil, op
dat hy voortaan ſoude aangebeden worden in den geeſt G 5
€73
e
1 c6
3 deel.
d'Evangeliſchen Geeſt.
en in der waarheit.
78. Maar deſe Phariſeſche Zielen begeeren de Voornemens van Godt niet toe te ſtaan, willende
oprichten 'tgene dat Godt wil vernietigen; my gedruig beriſpende van dat ik den Sabbath niet on derhoude, gelijk als de Pharifeen Jeſus Chriſtus ook berispten tertijt wanneer hy veel beter dingen dede dan den Sabbath vieren, oefenende Liefda
digheit tot den Naaſten, of doende noodzakelijke dingen. Maar de huidenſdaagſche Chriſtenen hebben ſulke verdraayde Conſcientien, dat ſy het goet voor 't quaat, en het quaat voor 't goet ne men; en daarmede beelden ſy hun noch in, recht veerdig en klaarſiende te zijn. 't Is van de ſooda nige dat de Schriftuur ſegt: Sy hebben oogen ende ſien
niet; ſy hebben oorenende hooren niet. En noch elders: Sy ſeggen, wy ſien, en daarom blijft hare Blindheit.
'Want indien Syſeyden wy zijn blindt, dan ſouden ſy klaar ſtem. Sy nemen de Schijn-deugden voor .
warachtige, en duſdoende laten ſy hun ſelven be driegen, en bedriegen ook andere, om niet door grond te hebben waar in dat het warachtige goet beſtaat, 't welk is, ſich ſelfs te verzaken, en ſich geheelijk aan de wille Gods over te geven. 'Idereen 1ou wel konnen ter Kerck gaan, de Sacramenten gebruiken, ſich laten doopen en het Nachtmaal genieten, bidden, de Pſalmen ſingen, vaſten, waken, en ſijn goet aan den Armen geven, dewijl dat de Duivels ſelfs wel alle deſe dingen ſouden doen, maar ſy ſouden hare willens aan die van Godt niet konnen overgeven, uit oorſaak dat den
Hoogmoed die in den gront der menſchen Zielen \
CIA
Manier om't Evangeli te beleven. 1e 7 en der Duivels ſit, al te vaſt aan hare Verdorvend heit gehecht is; dewelke ſy willen volgen, en geenſins die ergens aan onderwerpen. Syachten meerder hare eygene willens dan het Koninkrijke
des Hemels met alle des ſelfs Welluſten. Duſda nige menſchen zijn geenſins geſchikt om Chriſte- , nen of Kinderen Gods te weſen, noch ook niet om
by my te komen, al waar 't ſchoon dat ſy de Gave der Prophetie hadden en die van Mirakelen te
doen, dat ſy de Talen der Engelen ſpraken, en de kracht hadden om Bergen te verſetten, dat ſy alle
hare goederen tot onderhoud der Armen gaven, ſoo ſou nochtans ſulks alles niet bequaam zijn om
Kinderen Gods te worden, wanneer ſy boven alle deſe genadens ook niet de Verzaking harerſelven
hadden. Waar toe ſy niet willende arbeyden, ſoo zijn alle hare deugden ydel , en hare ſchoonen ſchijn, niet dan geveynſtheit. 79. Hierom bid ik alle de menſchen die in dus
danige geſteltenis zijn, dat ſy mijnen Ruſt niet komen ontſtellen, noch wenſchen om by my te mogen wonen; dewijl dat wanneer ſy daar zijnde, wy malkander maar ſouden oeffenen ſonder voor
deel. Want ik wederſpreek de Verdorvendheit der eygen-wille geduriglijk, en ſtelle my tegens het eygen oordeeldes menſchen: 't welk d'onver ſtorvene menſchen nietſouden konnen lijden, ook
ſoud'et geen voordeel noch volmaaktheit aan haar Zielen toebrengen , want ſy mijne beriſpingen met Leedweſen hoorende, ſooſouden ſy hun veel eer, door den geeſt der Wraakgierigheit, bege ven tot het beſpieden of ſy in my ook eenige fou IC1n v
2
108
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
ten, of eenige qualijkgevoegde woorden of bedrij ven mogten vinden, ten einde om my daar over te beſtraffen, in plaats van de gebreken te verbete ren, die ik hun aanwees. Duſdanige menſchen zijn al te vroeg opgeſtaan, om hier te komen my ne Leermeeſters of Beſtierders te zijn, na dat ik
een Godt gevonden heb die my beſtierden onder wijſt in alle mijne wegen. 't En ſtaat de menſchen niet toe om ſijne Wijsheit te beriſpen noch ſijne Ordonnantien tegen te ſpreken. 't Is hy alleen die
mijn Pedagoog en Leermeeſter is, ſonder dat ik doolgeeſtige menſchen van nooden hebbe, de welke meenigmaal ſich laten voorſtaan veel wijſer te zijn dan de Wijsheit Gods. Gelijk als ik'erve le vermerkt hebbe die liever wilde Meeſter van den
H. Geeſt zijn die my beſtierd, dan ſijne Diſcipelen
te worden. En t'aller oogenblick wilden ſy my Regels, Orderen of Geboden geven, en myon derwijſen hoe dat ik mijn Huishouden en uiterlij ke Dingen ſoude moeten regleren. 't Gene wel . belachelijk is, dat na wel expreſſelijk gekend te hebben dat den H. Geeſt my beſtierd, ſy ſich daar aan niet konden onderwerpen; en deſelve wilden beheerſchen door de verdorvendheit hares geeſt,
die niets anders wiſt te doen dan te Zondigen, daar nochtans ſy de Geeſt Gods wel wilden regeren, en ſoodanige dingen verrichten die regelrecht ſtry dig waren tegen d'Armoede en Nedrigheit Jeſu
Chriſti. Den eene was ontſticht van dat wy op roode ſteene tafelborden aten, ofſchoon wybe ter de Middelen hebben om van Silvere Borden
t'eten dan ſy van Tinne. Maar met de
die: OO
Manier om 't Evangeli te beleven.
1o9
ſoo houden ſy de Nedrigheit Jeſu Chriſti voor een Dwaasheit Arme Chriſtenen ! Sy zijn noch wel wijt van 't Koninkrijke der Hemelen, ſelfs niet op den Weg zijnde om daar toe te konnen geraken, meer en meer voortgaande op den Breeden Weg die ter Verdoemenisleyd! Dat duſdanige menſchen van de Nieuwe Kerckwijt afgaan en ſich daar van ontrek ken; dewijl dat ſy hun noyt daar toe zullen be quaam maken, en veel eer ſouden dienen om de ſelve te vernielen, dan om die te helpen oprechten. Indien men my niet ſeyde, dat er in Apocalipſis ge ſchreven ſtaat, (r) dat er een Krijg was in den Hemel, ('t gene zekerlijk de Strijdende Kerck is) nament lijk, dat de Goede Engelen met de Quaden ſtreden, maar dat de Laatſte niet vermogten, en op der Aarden gewor pen wierden; en hareplaatſe niet meer in den Hemelwierd
gevonden; dat is te ſeggen, in 't Huys Gods. 8o. Ik verhope en verlange met vreugde deſen Strijd tegens de quade Engelen, alwaar de Goede zullen d'overhand behouden, verjagende de qua de op der Aarden, teneinde dat ſy niemand van den Kinderen Gods meer bedriegen. Als dan zal men oorſaak hebben om van vreugden HALELUJA te ſingen. Maar ſoo lang als den Godlooſen heerſcht, ſooſal'er in de Kerck Gods niets anders
dan ontroering, afgunſt en vervolging zijn, aan gevoert door de Godlooſen, die de ſijde des Duy vels houden , 't welk ſijne Toovenaars en Ver
dragmakers zijn. En alſoo lang als er dusdanige menſchen in 't Huis Gods ſullen zijn, ſoo zal er
niet dan Kryg van den Goeden Geeſt met den Quaden (r) APoc. 12.
d’Evangeliſchen Geeſt.
1 1o
3 deel.
Ouaden zijn. De menſchen dewelke geheelijk aan de Wille Gods overgegeven zijn, dat zijn deſe
goede Engelen. En de menſchen dewelke hare verdorvene naturen willen volgen, dat zijn de
quade Engelen. En het is ſeer goet dat duſdanige menſchen tegens malkander ſtrijden; dewijl dat men aan 't Ouade niet toegeven of ſich daar onder buigen kan ſonder op eenigerhande wyſe daar aan mede te werken,'t zy met daaraan toe te ſtemmen, of dat niet te beletten wanneer men ſulks doen kan.
81. De weekhertige godvruchtige van deſen tijt hebben ſich ſomtijts ook ge-ergert, van dat ik niet altoos met mijne Kinderen in vreden leefde in 't Huis Gods, oordeelende dat men altoos in
vreden leven moet, om God te behagen. 't Welk een groote misſlag is; dewijl dat men waarlijk al toos het Ouaat betwiſten of beſtrijden moet met al
ſijn vermogen. Want de Schriftuur ſegt uitdruk kelijk: Vertoornt u, maar zondigt niet. Waar tegens bid ik u, Kinderen Gods, ſou men ſich konnen
vertoornen ſonder te zondigen, of 'tenzy tegens die gene dewelke ſeggen dat ſy Chriſtenen zijn willen, en tot dien einde de Wereld hebben ver
laten om in de Kercke Gods te komen, alwaar ſy nochtans willen leven naar de bewegingen der ver dorven natuur.
Het moet weſen dat ik hun met
al mijn macht beſtrijde, dewijl dat ſy niet anders dan ſteenen des Aanſtoots voor d'andere zijn, die
hun mogelijk ſouden willen navolgen, indien ſy niet hoorden dat ik altoos bekijfen en beriſp de ge ne die de bewegingen der verdorve natuur volgen.
Want al ofſchoon ſommige deſe Verdorvendheit CCITR -
Manier om 't Evangeli te beleven.
#
11t
een weynig mogten verſtorven hebben, ſoo is die nochtans niet foodanig gedoodt, of herleeft wel
t
:
weder als ſy onverſtorvene Voorwerpen ſiet. Soo dat het een groote Genade is die Godt my gegeven
g
#
heeft om wel te regeren, de gebreken te beriſpen, en te bekyven die gene die quaat doen, ſelfs met harde woorden ; nademaal dat den (s) Prieſter
||||
HELY met een haaſtige doot wierd geſtraft, om
t
-
# 8
iſ
-
.
--
-
1
ſijne Kinderen met ſachte woorden beriſpt te heb ben. Maar dele blinde Zielen, en onwetende in de Wegen Gods, ergeren ſich over de Deugt ſelfs, en ſouden wel willen dat deſelveſich ſchickte naar
de weekmoedigheit harer herte, en niet naar de Wille Gods, die hare verdorve natuur wederſtreeft,
dewijl dat deſelve wel altoosſoude willen in vrede blijven ſoo wel met het Ouade als met het Goede.
:
Want het is aangenamer naar de ſinnen, dat men , in ruſt is, als dat men in ſtrijd of tweedracht leeft. 't Gene voortkomt uit de Liefde die men ſich ſel
ſ?
ven toedraagt, en de weynig Liefdadigheit die men voor den Naaſten heeft, om te beriſpen fijne gebreken, dewelke hy mogelijk van ſich ſelven niet ſoude gekend hebben; dewijl het herte des
"
is het een dubbelde Öeugt, dat men ſich tegen het
menſchen ſoo bedriegelijk is. En dienvolgens d
9gadegebied. vergramt,Enen'tnochtans niet zondigt, gelijk als God is den Naaſten Liefdadigheit bewijſen, wanneer men hem belet niet al het qua
#
de te doen dat hy ſou willen, indien men hem
l g
daarin niet tegen ſprak. . 82. Mijn verdorve natuur ſou ook wel, -
'ſ,
() 1. Sam. v. 3 en v. 13. Cap-4 v. 18.
## deſe
112
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
deſe Sinlievende menſchen, altoos willen in vrede
blijven. Want het is moeyelijk, ſichte vergram men, en niet te zondigen. En fulks ſou het middel zijn om my meerder te doen beminnen en achten, wanneer ik een ider liet doen't gene hy begeerde; dewijl de natuur gaarne gevleyd is en met ruſt in vrede wil gelaten zijn donder tegenſpreking of beriſping. En ik weet wel dat alle die, naar de ſinnen levende menſchen , my voor een goede Moeder achten ſouden, indien ik hun wilde laten
doen alles wat ſy begeerden, al of ſchoon het ze kerlijk al te maal quaat is dat de natuur wil, en dat er noyt iets goets uit deſe Verdorvendheit voortkomen kan, gelijk ik bereyts alſoo meenig
maal geſegt hebbe. Het ſoude moeten zijn, dat ik, om haar tegemoed te komen, aan het quaat en aan de Zonde toeſtemde; en dat ik by gevolg met mijne Kinderen ter Hellen voer; 't Welk ik niet van meening ben. Ik heb liever dat ſy ſonder
my, dan met my verlooren gaan, en dat ſy liever in de Wereld blyven, dan by my te komen, in dien ſy over hun quaat doen niet wenſchen beriſpt en bekeven te worden , dewijl dat ſulks d'alder
grootſte Gunſt is die ik hun ſoude konnen bewijſen, teweten, dat ik haar beriſp als ſy quaat doen, en met hun niet in vreden blijf dan totter tijt dat ſy
goet doen. Nademaal dat deſe vrede met het Ogade, niet is die Vrede dewelke Jeſus Chriſtus is komen in de Wereld brengen, maar in tegen
deel ſoo ſegt hy: (t) Ik ben niet gekomen om Vreden te brengen in de Wereld, maar den Oorlog en het Sweerd tuſ ſchen *
*
(t) Matt-Io. Y. 34. ctz
Manier om't Evangelite beleven. -
1 13
ſchen de Vader en de Kinderen, Broeder tegens Broeder,
de Man tegens de Vrouw, ſeggende uitdrukkelijk: ' (u) Ik en geve ul. mijnen Vrede niet gelijkerwijs de Wereld die geeft.
83. Want de Wereld geeft de vrede al quaat doende.
Men ſiet niets ſoo veel in vreden en in
eendracht leven als de Ouaat-doenders, dewelke
vergaderingen maken en te ſamen ſpannen om quaat te doen. De menſchen die malkander in het quaat-doen vleyen, leven in vrede en komen te ſamen wel overeen. Sulks is de Vrede die de We
reld geeft. Maar de Vrededie Jeſus Chriſtus geeft, dat is een Vrede onder de Heyligen, en onder de menſchen die hare verdorve natuur verzaakt heb
ben. De ſoodanige hebben de Vrede die Jeſus Chriſtus aan fijne Vrienden gebracht heeft. Welke Vrede haar Zielen tot ſtille ingetogendheit en
vreedſamigheit brengt. En al is't ſake dat ſy van buiten door de godlooſen beſtreden worden, ſoo blijven ſy nochtans in vrede in haar ſelven, ende
ontſtellen ſich niet wegens de Vervolgingen die men haar aandoet, behouden altoos de Vrede die
Jeſus Chriſtus hun gegeven heeft, dewelke hare Zielen vervult en verzadigt. Maar de Vrede die de Wereld geeft, is vals, ontruſtigt en verwerd het verſtandt, boven dien noch dat deſelve den
menſchen ter Verdoemenis brengt: dewijl dat om naar de wereld in vrede te zijn, men aan allerley Zonden mede-werken moet.
Waaruit men be
ſluiten kan, dat Jeſus Chriſtus niet is komen de
Vrede geven ſoodanig als de wereld die geeft, en H
(u) Joh. 14. W. 27.
-
dat
11 4
. d'Evangeliſchen Geeſt.
3.Dcel.
dat hy veeleer het Swaart is komen brengen, om die rampzalige vrede te beſtrijden die de Wereld
geeft. Maar uit oorſaak dat ik ſlaan wil met dit Swaart, en tegen het quaat my aankanten, ſoo acht men my quaat te weſen, en men ſegt my, dat ik beter doen ſoude met mijne Kinderen ſoete lijk te handelen. 't Welk mijn verdorve natuur
gaarne doen ſoude, om dat ſy uitermaten ſeer tot de Sachtigheit en Vrede geneygt is, en ik belijde, meenigmaal wroegingen in mijn Conſcientie ge
had te hebben, om te ſeer toegevoegt te hebben aan menſchen die qualijk deden, dewelke ik niet dorfde wederſtaan, wegens menſchelijke inſich ten, en om dat ik met idereen wilde Vriend zijn. 84. Maar ſedert dat Godt my ſijnen H. Geeſt en deſſelfs Gave van Sterckte gegeven heeft, ſoo acht ik my gelukkig van het Quade te beriſpen,
gelijk als Godt my gebiedt ſulks ſonder aanſien van menſchen te doen.
Indien ſulks aan iemand
mishaagt, ik bekommer my daar niet over, hun vry latende ſoodanige oordeelen van my te doen
als fy ſullen willen. En indien ſy niet derven by my komen wegens mijne Straffigheit, ſoo mogen fy blijven waar 't hun goeddunkt. Wat my be langt, ik foecke niemand, ende heb geen men ſchen noodig dan om my t'ontrijven , ſorg en ar beyd aan te brengen, dat ik doch genoeg heb. Ik wenſchte gaarne de gelegendheit te hebben om al
leen te mogen zijn, en noyt in mijn Leven eenig menſch te ſien, om dat ſy my al te maal tot Belet ſels dienen, verbrekende of ontroerende mijn Onderhoud met Godt. In dier voegen, dat ik niet
Manier om 't Evangeli te beleven.
115
niet ſoude konnen wenſchen een eenig menſch by my te hebben; om dat ik er geene vinde die hun ſelfs willen verzaken, om hun aan Godt over te
geven en fijn Kind te worden. Want na vele Per ſonen by my ontfangen te hebben, ſoo wel van d'een als d'ander Geſlacht, foo heb ik haar alte
maal bevonden haar ſelven beminnende, en hare eygen gerieflijkheden ſoeckende, veel meer geſteld om te willen regeren, dan ſich door de Geeſt Gods te laten regeren. Soo dat ſy veel liever hadden willen mijne Meeſters dan mijne Diſcipelen we ſen. En dewijl dat Godt alleen mijn Meeſter is, ſoo heb ik niemand van nooden om my t'over
meeſteren. En ik heb liever dat de ſoodanige bly ven daar ſy zijn, dan hier te komen mijn Ruſt ontroeren, of mijne Bedryven te verſpieden, om
hun te ergeren over dingen die ik doe, dewelke haarjuyſt niet aangenaam zijn.
Duſdanige Pha
riſeſche geeſten hebben Moiſes en de Propheten, laten ſj die hooren , en ook Jeſus Chriſtus den alder grootſten van alle Propheten, dewelke haar door ſijn Evangelie onderwijſt alles wat ſy doen en laten moeten om een Chriſten te weſen. 't Welk ſy ook
ſelfs genoeg weten, nademaal dat ſy ſich in 't Evangelie beroemen, al of ſchoon ſy door hare
werken het ſelve verachten en vernietigen. Ik ſou
de ſulke laauhertige zielen niet konnen helpen, die ſelfs niet weten wat ſy willen; ſeggende dat ſy Chriſtenen willen worden, daar ondertuſſchen ſy in der daat Antichriſtenen blijven. Sy konnen daar door ſichſelven en ook anderen wat paayen, maar ſy konnen Godt niet bedriegen, Die de Nieren -
,
H 2
door
x 16
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
doorgront en de Conſcientien onderſoekt, veroordeelende de (z) rechtveerdigheden, van die gene die haar ſel ven willen rechtveerdigen. Maar Godt zal Barm hertigheit doen aan de gene die oprecht van herten
zijn, en ſich tot Kinderen van 't Koninkrijk der Hemelen willen maken.
85. De ſoodanige ſullen Steenen zijn, dewel ke dienen zullen tot het Nieuw Gebouw der Kerc
ke Jeſu Chriſti, die door deſe valſche Chriſtenen wel zal beſtreden zijn, maar noyt te gronde ge bracht worden. En al is 't zake dat het ſchijnt dat Sy nu ſooſwack is, en dat er by na ſich niemand vertoont om haar ſtaande te houden; ſoo zal Sy nochtans de ſterkſte weſen en den Prijs of over winning behalen over alle de furie der Hellen, die eindelijk geen vatten meer op haar hebben ſullen, gelijk de Schriftuurſulks belooft op ſoo vele plaat ſen, als eerſtelijk daar ſy ſegt: (a) Dat dit Schipken
door de onſtuymige baren wel zal heen en wedergedreven, maar noyt omgeſmeten worden : en ook als ſy ſegt; (b) Dat in den Krijg die in den Hemel geſchiede, de Goede Engelen d'overhand behielden, en dat de booſe
Engelen op der Aerden nedergeworpen, en ſy niet meer in den Hemelwierden gevonden. Dit is te ſeggen, dat de Chriſtenen den goeden ſtrijt ſtrijdende, d'over hand ſullen behouden, en de godlooſen en Ge veynſden uit de Nieuwe Kerckweg werpen, de welke als valſche Broeders in de Kercke Gods in
geſlopen zijn. De ſoodanige zullen uitgeworpen worden, en aldaar niet anders dan Kinderen Gods blijven, die geheelijk aan haren Vader onderwor pen
(z-) Luc. 16.v. 15. (a) Pſa,46.heel uit (b) Apoc. 12.v.7
|
* Geſtelteniſſen tot het Evang. Leven. 117 pen zijn. Als dan zullen ſy in Vrede ruſten, (c)
ſingende het Lied 19alcluja van Vreugde, ſonder dat hare blijdſchap zal konnen van haar genomen worden. Maar ſoo lang als die Ongoddelijke in 't Huys Gods blyven, ſoo moet men haar altoos beſtrijden, en nimmer ruſten tot er tijt dat men haar overwonnen en buiten geworpen heeft. *86. Maar vooraleer dat men Soldaat bequaam om t'oorlogen is, ſoo moet men eerſt een Kindt worden. Gelijk ook de Soldaten niet ſoowyt kon
nen gekomen zijn, indien ſy voorheen niet eerſt ſwakke Kinderen in kracht geweeſt zijn. Welke kracht hun allenkskens met den ouderdom aange groeyt is. Even deſgelijks is het ook in den geeſtelijken. Krijg : Men moet eerſt voor al een Kindt worden, en alle menſchelijke wysheit ver laten die men in de Wereld verkregen heeft het zy door ſtudie of ſpeculatien; nadien dat alle duſda
nige wetenſchappen ydel zijn, en den H. Geeft beletten in de Zielen te komen. Dit is het gene
dat Jeſus Chriſtus onderwijſt als hy ſpreekt tot Nicodemus, dat een der wijſe fijnestijts was. Hy gebruykte tot hem deſe uitdrukkelijke woorden:
(d) In der Waarheit, in der Waarheitſegge ik u, dat in dien gyniet bekeert zijt, en geworden als een klein Kinde ken, ſoo ſult gy tot het Koninkrijke der Hemelen niet in gaan. Dit is een Eedt die Jeſus Chriſtus tegens alle de Geleerden en wijſen der wereld doet, ſwe rende by de waarheit, dat ſy niet tot het Konink
rijke der Hemelen ſullen ingaan, indien ſy niet hare Schoolgeleerde wetenſchappen verachten en 3
verlaren,
(*) Aposia vie. 12. (d) Joh-3 v. 37. Matt 18.vi.
1 18
d’Evangeliſchen Geeſt.
3. Deel.
verlaten, om Kinderen Gods te worden, en dat ſy ſulks anders noyt worden zullen : nademaal dat deſe wetenſchappen, of ſchoon die vals zijn, nochtans de herten der Geleerden doen opſwellen. En Godt wederſtaat den Hoovaardigen, in plaats van hun ſijnen H. Geeſt te geven. En het Evangelie ſegt geheel preciſelijk: (e) Ik zal de Wijsheit der Wijſen ver nietigen, en de Voorſtchtighett der Voorſichtigen uitroeijen. 87. Moet men dan niet beſluyten dat Godt ſijn Nieuwe Kerck niet met wyſen opbouwen zal; de wijl dat hy hare Wijsheit wil vernietigen. De wy ſen felfs moeten, hare wijsheit verzaken ſoo ſy
Chriſtenen willen zijn, verlatende alle die voor ſichtigheden en menſchelijke inſichten, om recht
ſinnig en eenvoudig als een Kind te worden. Ik ſie voor de wijſen geen ander Middel, dan dat ſy hare geeſten vereenvoudigen, en deſelve geheelijk onderwerpen aan d'Evangeliſche Eenvoudigheit, Want ſoo lang als ſy wijs in haar ſelven blijven, ſoo konnen ſy geen Kinderen worden. En ſy
geen Kinderen zijnde, ſegt Jeſus Chriſtus, dat ſy als dan niet tot het Koninkrijk der Hemelen konnen ingaan.
Soo moeten ſy dan hare menſchelijke wijsheden verzaken, of ter Hellen varen : nadien er niet meer dan twee Laatſte Eynden zijn, 't welk de Hell en 't Paradijs is. Deſe wijſen mogen kieſen welk van beyde ſy meeſt beminnen. Indien ſy aan
hare wetenſchappen willen gekleeft blijven, ſoo ſullen ſy het Koninkrijke der Hemelen niet genie ten. Maar indien ſy deſelve verachten om het
Koninkrijke der Hemelen te hebben, (e) 1. Cor. 1. v. 19.
-
*
. --
ee":
Geſtelteniſ/eu tot het Evange. Leven. 1 's ſy groote Voordeelen genieten, onderwerpende hare wetenſchappen aan de Wille Gods. Hy zal ſich daar van konnen bedienen ſoodanig als hys
't goet vind tot fijnder Eeren en de Zaligheit der Zielen. Als by Exempel, het is een wetenſchap, dat ik ſchryven kan, waar van Godt ſich bedient om ſijne Waarheden aan d'andere te verklaren. Maar indien ik eenigeygen behagen in mijn ſchrij ven hadde, ik ſoude Godt vertoornen, met aan
my toe te eygenen't gene aan God alleen toekomt, dewijlden menſch niets anders in ſich heeft dan de Zonde, en dat alles wat hy goets doet, van Godt komt. 't Welk de Geleerden niet genoeg erken nen, en het veel quader hebben ſullen om hare geeſten aan d'Evangeliſche Eenvoudigheit t'on derwerpen, en aan 't gene dat ik hun van Gods wegen ſeggen zal , dan d'ongeſtudeerde men
ſchen: dewelke niet ſoo veel te beſtrijden noch ſoo veel te verlaten hebben om Chriſtenen te worden. 88. Want de menſchen ſonder Studie, zijn veel boogſamer en ontfankelijker om de Waarheit aan te nemen die Godt nu onderwijſt; om dat hare
ſtrijdige gevoelens niet ſoo ſterk ingeworteld zijn, als in de herten der gener die al hun leven doorge bracht hebben in de Studien van 't gene dat hun docht het beſte te weſen. Den eenen ſich tot Ju riſt, den anderen tot Theologant, Doctor in Me
dicine of andere Wetenſchappen gemaekt hebben de, en ſy nu vernemen dat de Waarheit Gods ha re Wetenſchap wederſtreeft, en ſtrijdig is tegens hetgene dat ſy altoos voor goet, ja voor volmaakt
geacht hebben, ſoo hebben ſy 't wel moeijelijk H 4.
OII'
I 2O
d’Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
om te verachten'tgene dat ſy ſooſeerbemind heb ben. Maar wanneer ſy ſich indachtig maken, Dat het Koninkrijke der Hemelen geweld lijdt, en dat de ge 2veld-doenders het ſelve innemen. Sulks zal hare moey ten veel lichter maken. Ik heb zeker geſtudeert Perſoon gekemt dewelke ſich aanſtonds onder wierp aan de Waarheden die ik hem van Gods we gen verklaarde, ſoo haaſt als hy die ontdekt had de, en ſprak: âl9p 3ijn bebgogen/ en hop bea briegen b'anbere: ſulfig igbe âbaarheit. #ft berberpe en berachte allegbatiftban be mene fchen geleert hebbe / alg metenſchappen bie niet ban ſBob Homen. HH huilb'GEbangeliſche Geen houbigheit bolgen. 't Welkhy ook in 't werk ge fteld heeft. Maar ſoodanige menſchen zijn nu wel raar, dewijl dat de Verwaandheit aan de We tenſchap of Geleerdheit vaſtgehecht is. En ſulks maakt dat er ſeer weinig Wijſen in de Nieuwe Kerk ſullen gevonden worden, alwaar men niet anders dan Kinderen behouden zal.
En al is 't
ſake dat daar andere inkomen, ſoo ſullen ſynoch Fans daar niet blyven, en ſullen als onwaardige moeten van daar uitgaan, hoewel ſy voor eeni
gen tijt aldaar ſullen gedoogt worden tot oeffe ning der Vromen tot er tijt dat deſelve genoeg ſul len geſuivert weſen. 89. Ik ben nu tegenwoordig in deſen ſtrijd; want ik heb ſoodanige menſchen by my die my op alle voorvallen tegenſpreken, en ſy willen recht en reden hebben met hare doolingen ſtaande te houden, diſputerende om te toonen dat het de
Waarheit Gods is die doolt, en niet hare hard hoofdig e
-
Geſtelteniſſen tot het Evang. Leven. 121 hoofdigheit. 't Welk my wel ſmerten veroor ſaakt, ſiende dat na ſy in hare Zielen overtuygt zijn, dat den H. Geeſt my regeert, ſy noch ſijn Beſtiering of Regering willen wederſpreken en wederſtaan; dewijl dat hy 't is die alles in my doet, en dat ik niet meer van mijn ſelven werk, en met den Apoſtelſeggen kan: (h) Ik en leef niet
meer my, maar jeſus Chriſtus leeft in my. Hy die my onderwijſt, is de gene die my beſtierd en in alle fijne wegen geleydt, hoewel deſe goetmee nende menſchen hem niet weten na te volgen, ſy kanten ſich tegens ſijne Beſtiering aan, ſooſeer heeft de Duivel macht over den geeſt der men ſchen dat ſy niet konnen hare eygene wetenſchap
pen verlaten, en ſy willen ſich boven dien noch inbeelden, dat deſelve meerder bequaamheden hebben dan de Goddelijke Wijsheit, voornament
lijk in tijdelijke dingen: ja ſy achten ſoodanig haar eygen Wetenſchap dat ſy aan niemand onderbui
gen willen. 9o. Sulks komt van dat den Menſch door Godt
met ſoogroote wijsheit geſchapen ſijnde,dat hy de geheele Natuurkende bevelende en ſchickende al
le dingen naar fijn goet-welbehaegen. En alles ge hoorſaamden hem als haren 19eer. Maar ſedert dat defen Menſch ſich wederſpannig tegensſijnen Godt gemaakt heeft, en ſijn genegendheit op an dere dingen buiten hem geſteld, ſoo is hy grof en onwetend geworden, hebbende meenigmaal min
der verſtant en beſtiering in ſijn eygen bedrijf, dan een Beeſt. Daar ondertuſſchen hy noch wil rege H 5
-
(b) Gal. 2. v. zo.
ren -
1,2
d’Evangeliſchen Geeſt.
3 Deel.
ren en heerſchen, gelijk als hy dede tertijt als hy Wijs was, voornamentlijk de foodanige dewelke gelooven verſtandig of geſtudeert te zijn , deſe hebben altoos de Verwaandheit in den gront harer Zielen van te meenen beter te doen dan een ander,
en ly konnen haar verſtant niet voegen of buygen onder Gods Wijsheit ſelfs, hun inbeeldende vele dingen beter te weten dan Sy. Sulks gebeurt me nigmaal in ons Geſelſchap, wanneer ik wegens eenige dingen in de Huishouding ſpreek die God my onderwijſt. Sy gelooven dat ik my abuſeer of miſſe, voornamentlijk wanneer ik hun ſoodanige dingen bevele die tegens hare natuur ſtreven: als danſoo begint men daar aanſtonds tegen te ſpre ken of ſich daar tegens aan te kanten met meenigte van redenen en argumenten die de verdorve na tuur verwekt, om haar ſtaande te houden en te
doen gelooven dat fy reden heeft. En ſelfs heb ik grove of ruwe en onwetende menſchen gehad, hebben de minder verſtant dan een Beeſt, dewelke
nochtans derfden ſeggen, dat ik de dingen niet
verſtond waarvan ik door eygen ervarendheit, bo ven noch het Licht Gods, ſeer goede kenniſſe had de, alhoewel die Eſels ſich nochtans lieten voor ſtaan ſulks beter te weten dan ik. . 91. 't Welk my wel heeft doen ſien dat die menſchen niet geſchikt waren om Kinderen Gods te worden; dewelke haren geeſt moeten vereen voudigen voor al het gene wat men hun gebied, wanneer 't geen Zonde is. Waar in de H. Vaders eertijts hare Nieuwe Aankomelingen pleegen te oefenen, ten einde om de Verwaandheit des men
ſche
Geſtelteniſſen tot het Evang. Leven. 123 ſchelijken geeſt te doen verſterven, die altoos heerſchen wil gelijk alsof hy wijs was. Men ver haalt dat den H. Franciſcus van Aſten, aan een ſij
ner Nieuwelingen beval, dat hy de Koolen ſoude met de bladeren in d'aarde, en de wortelen op waarts planten: en wanneer den Nieuweling maar alleenlijk ſeyde, het beter ſoube 3ijn/betoogteſen in b'aarbc te planten/ſooſand hem den H. Franciſ cus aanſtonds uit het Klooſter, ſeggende: Gaat he me mijn Kindt, gyzijt altewijs om hier te blijven, en een waar Chriſten te worden; dewijl dat de Diſcipe len van Jeſus Chriſtus een blinde Gehoorſaamheit moeten hebben, en onderworpen zijn aan al het gene dat men haar van Gods wegen gebied. 't En betaamt den Diſcipel niet fijn Meeſter t'onderwij ſen.
*
92. Indien een Overſte niet van God werd be ſtierd, ſoo moet men ſich niet aan hem onderwer pen; maar ſoohy van God beſtierd word, men moet hem gehoorſamen in alle dingen, uitgeno men te zondigen, 't welk hy hem noyt gebieden zal. Buyten dat ſoo moet den Nieuweling in al le dingen abſolutelijk gehoorſaam zijn, alwaar 't
ſake dat hy eenige dingen beter wiſt te doen dan ſijn Overſte, hy moeſt nochtans ſijn eygen we tenſchap achterlaten om de blinde Gehoorſaam heit naar te komen; dewijl dat deſelve altoos tot de volmaaktheit ſijner Ziele dienen zal. Godt
heeft ſoo meenigmaal getoont dat deſe blinde Ge hoorſaamheit hem aangenaam was, door Won derwerken en kracht te geven aan de dingen die bevolen waren. Men verhaalt dat een Jongen, Nieuwe -
-
e
t 24
d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
Nieuweling die ſijn Overſte ging geleyden ontrent een uur buyten ſijn Klooſter, en hem vraagde wat voor bedrijf hy gedurende ſijn afweſen oeffenen ſoude om ſich te verſterven, waar op den Overſte hem antwoorde: gy zult tweemaal daags hier komen met water om mijnen wandelſtock te be
ſprengen, die dorre in ſijn hand was. En als den Nieuweling hem vraagde, hoe langen tijt hy daar in volherden ſoude, ſooſeyde hem den Overſte; tot ſoo lang dat deſe dorre Stock bloemen draagt.
Waar op den Nieuwelingſonder eenig wederſpre ken ſijn vlijd daartoe ging aanwenden om ſulks te
volbrengen, en ten einde van eenige weken be gon deſe ſtock ſpruytkens uit te ſchieten en te bloeijen, groenende gelijk een Boom tegen de wederkomſt van den Overſte, dewelke Godt loof
de voor dat hy ſoodanig de blinde Gehoorſaam heit van fijnen Nieuweling had beveſtigt en voor goet gekeurt, door een ſoo baarblijkelijk Won derwerck.
d'Hiſtorie van een Abt der Anaeoreten
of Heremijten, is noch meer verwonderens-waar
dig, namentlijk, dat op zekeren dag wanneer hy
met fijne Diſcipelen beſig was om Broot voor de Gemeente te bakken, het gebeurde dat een Jong man ſich quam aanbieden om te mogen in ſijn Ge meente ontfangen worden,
Den Abt ſeyde hem,
dat niemand aldaar wonen mogt dan ſoodanige menſchen die volkomentlijk hare eygene willens hadden verlaten, en onderworpen waren aan al hetgene dat men hun beveelde. En deſen Jong man daar toe bereyd zijnde, ſprak gants vrybor
ſtig: ##3al het doen mijnâPaber/gebieb mp 't w
gene
Geſtelteniſſen tot het Evang. Leven. 125 gencbat u belieft. Als doen feyde den Abt te gens hem, om hem te beproeven, gaat ſpringt dan in dien Oven, dewelke als doen gloeijend brandende was, gereed om het Broot daar in te gaan bakken. Den Overſte wilde maar ſijn Ge hoorſaamheit beproeven, denkende hem tegen te houden wanneer hy fijne reſolutie daar toe ver merkte. Maar den Jongeling veel gaauwer zijn de, ſprong haaſtelijk in den Oven, eer dat de Vader hem konde wederhouden , die ſich door
duſdanigen verraſſende ontmoeting wel verſlagen vond. Hy beval aan d'andere Diſcipelen dat ſy den Jongeling uit den Ovenſouden trekken, mee nende dat den ſelven algeheel gebraden was, maar men bevond hem fris en geſond, ſonder een hair van fijn Hooft, of een veſelken van ſijn kleederen geſengt of gebrand te weſen! 't welk hun alte maal oorſaak verſchafte om daar over Godt te lo
ven en te dancken, die door ſoodanig boven-na tuurlijk Wonderwerk had getoont hoe ſeer dat de
vaerdige Gehoorſaamheit hem aangenaam was. In de ſelfde Hiſtorie der H. Vaderen vind men ook
noch het Leven van een Jongen Nieuweling, die tot Diſcipel aan een ouden Heremijt gegeven wierd, dewelke ſeer ſtuurs van aard was, die hem
leerde leſen; en ſoo haaſt als hy miſte in 't wel op zeggen van zijn les, ſoo ſloeg den Heremijt hem ſeer wreedelijk, ſoodanig dat hy aan 't eene oor doof wierde , en bad met Ootmoedigheit, dat den Vader hem doch ſou willen aan d'ander ſijde ſlaan, alſoohy het gehoor aan d'eene kant ver
loren hadde. Weynig tijts daarna ſoo quam den NieuWe
1 26
3 Deel.
d'Evangeliſchen Geeſt.
Nieuweling te ſterven, en na eenigen tijt begra
ven geweeſt te zijn, ſoo ging een der Vrienden van dien ouden Heremijt hem beſoecken, vra
gende na ſijn Diſcipel; en na verſtaan te hebben dat hy doot was, ſoobad hy hem, te mogen by ſijn Grafgaan: 't welk den Ouden hem toeſtond, en zijnde alle beyde boven de Kiſt gekomen, ſoo riep den Vriend met luider ſtemme: JI)ijn 25goc ber 3ijt gp bcot? Waar op den Jongeling uit ſijn Graft antwoorde : iſ een ſ mijn âPaber / ben
marcn GSchoo?ſamen ſterft nimmermeer, laat mp in Bobt ruſten. 't Welckſoodanig het her te van dien Ouden Meeſter ontroerde, dat hy re ſolveerde fijneygen gerieflijke Celle te verlaten, om een ſeer armelijke Hutte te gaan bouwen op het Graft van fijn jongen Diſcipel, dewelke hy
beleed gedoot te hebben door de ſtraffe handeling aan hem begaan; en hy eindigde aldaar fijne da gen in traanen en Boete, om de wreedheit die hy aan fijn jongen Diſcipel gebruykt hadde, en ſey
de meenigmaal al weenende : “Jſt hebûe mijn 25gocber geboot / Hyette bcrgeeft mp beſen &Bootſlag! Siet daar hoe dat deſe Blinde Gehoor ſaamheit den Meeſter en Diſeipel heylig maakte,
die alle beyde door Boete den Hemel met geweld 1In InalIRC1).
-
-
93. Ik heb deſe drie Exempelen verhaald, als dewelke geheelijk overeen-komen met het gene dat Godt my onderwijſt, die in ſijn Nieuwe Kerk geen andere menſchen hebben wil dan de gene die geheelijk haar eygen-wil verzaakt hebben, om hun door Godt alleen te laten regeren. 't En is IllCUS
Geſtelteniſſen tot het Evang. Leven. 125 niet dat ik van de menſchen eenige gehoorſaam heit aan my eyſche het zy in kleine of groote din gen, want ik niet over iemand heerſchen wil, en
ſelfs beklaag ik die gene die ſich hechten aan een blinde Gehoorſaamheit onder eenig Schepſel; na dien het meenigmaal gebeurt, dat de gehoorſa mende perſoon meerder Deugt in ſich heeft dan den genen aan wien hy onderworpen is. Dien vol gens heb ik geen noot van aan eenige mijner
Vrienden te raden, dat ſy hun aan my of aan eenig ander Schepſel ſouden onderwerpen, voor ſoo lang als de gene die hare onderwerping begeren, noch de bewegingen harer verdorve natuur vol gen, of't en zy dat men hun verkieſt om door haar in de Verſterving deſerVerdorventheit ge-oeffent te worden: en als dan moet men noch wel onderſoe
ken of het gene dat men ons gebied, niet tegens
de Wet Gods of d'Evangeliſche Raatgevingen ſ k
ſtrijt; dewijl dat alles wat van Godt komt, al toos met d'Evangeliſche Wet is overeenkomen de. En ſoo iemand anders onderwijſt dat is een Duivel. Men moet hem niet aanhoeren, en noch
|
t j
minder naar volgen. Maar indien gy een fooda nigen Perſoon ontmoet die de Wille Gods weet,
en d'anderen aanvoert om deſelve te alles volgen, de ſoodanige en gehoorſaamt die in watvolgt hyu van Gods wegen ſeggen zal , tot en er bidt tijt dat ſelfs de Wille Gods ſult kennen, dat gy ik ſpreken mag , gelijk het Volk Iſraels aan Moiſes
t
badt; (i) ſpreekt gy Moiſes, en niet de Heere. 94. Maar
.
# menſchen # OO
(i) Exo.zo. v. 19.
128
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 Dcel.
ſoo hovaardig van herten geworden, dat ſy ſeg
gen; ſp?echt gp becre/ en niet een Dochterbie in utpen 32aam hor:at onberhuijſen. Sy heb ben de Medalie omgekeert, en willen dat God hun
geleydenſoude na hare wijſe, en niet naar ſijnen H. Wil: want fijne beſluiten zijn onbeweeglijk vaſt, en de willens der menſchen gedurig veran derlijk en onſtandvaſtig. En dien volgens is het te vergeefs dat den menſch afwacht een Chriſten te ſullen worden ſoo lang als hy ſijn eigen-wil volgt, of begeert dat God hem naar fijne wijſe beſtieren ſoude.
95. My dunkt dat de Verdoemenis der mee
ſtendeel menſchen voortkomt van dat ſy haar ey gen-wille niet willen onderwerpen aan de Wille Gods. . Dit is de Peſt die hare Zielen doodet, en de Keten waar mede de Duivel de beſt meenenſte
ongevoelijk ter Hellen ſleept. Wanneer ſy ſich inbeelden dat haar eygen-wille niet quaat is, als dan zijn ſy in de Laatdunkendheit harer Zaligheit ſonder eenige grondt van reden, nadien men niets
anders dan maar fijn eygen-wil behoeft te volgen om Verdoemt te gaan, uit oorſaak dat deſelve al
toosquaat is, want ſy door de zonden van Adam verdorven zijnde, ſoo kan ſy niet anders dan tot zondigen en quaat-doen aanvoeren. Daarom den
Menſch die Godt behagen, en een Chriſten wor den wil, moet noyt ergens inſijn eygen wil vol gen, maar gedurig ſich bevlijtigen om de Wille
Gods te mogen ontdekken in alle dingen, ten einde om deſelve promtelijk uit te voeren, ſon
der met fijneygen-wil te gaan raadplegen om haar tG
/ •
Geſtelteniſſen tot het Evang. Leven. 129 te vragen of de Wille Gods goet of quaat is. 't Is genoeg dat men deſelve kent, ſonder te gaan be knibbelen of bepluyſen om te mogen weten of het
gene dat Godt begeert, ook naar den ſmaak van onſe ſinlijkheit, of naar de bewegingen onſerver dorve natuur is, maar de Wille Gods naar volgen met vreugden en blijmoedigheit, hem alle Dank baarheit betoonende voor dat hy u waardig maakt deſe H. Wille te kennen, en u ook daar nevens
de begeerte en kracht verleent om die te konnen uitvoeren: dewijl dat de Willens van Godt, veel koſtelijker zijn dan alle de ſchatten der Aarde. Daar is niets rijker, niets edelder, noch vermake
lijker dan de Wille Gods te volbrengen. En men
moet ſijn Ziele wel verdorven en ſeer aards ge maakt hebben, om noch aan fijn eygen-wil ge hecht te blyven, nadat men de Wille Gods ge kent heeft. Ik weet wel, dat ſommige leuge machtigſeggen ſullen, dat ſy de Wille Gods niet kennen. Maar 't gene hare verſchooning leuge nachtig maakt, dat is het Evangelie 't welk ons bygeſchrift nagelaten is tot een eeuwige gedachte nis. Ik welk Evangelie alle de Willens van Godt aangemerkt ſtaan, nevens ook de Middelen om deſelve te konnen in 't werk ſtellen.
96. Daarom ſoo koom ik geen nieuwe Wetten
brengen, noch ook geen nieuwe Middelen aan wijſen om de Wille Gods te volbrengen. Maar ik koom alleenlijk aanwijſen hoe wijt dat de Men
ſchen van deſe heylige Wet vervallen zijn die door Jeſus Chriſtus ſelfs ingeſteld is, en dat ſy in plaats van Chriſtenen te weſen, 2ïnti-chriſtenen ge **
*
I
v wer*.
128
d’Evangeliſchen Geeſt.
3 Deel.
worden zijn, wandelende op den Weg der H3el Hen/ in plaats van op die des 3 Darabijg. Wel- gelukzalig zal den genen zijn die my naarvolgt tot de Vernieuwing van den Evangeliſchen Geeſt; de wijl dat de menſchen anders geen Zaligheit voor hare Zielen vinden ſullen. Men moet wederge boren worden in den Geeſt van d'Eerſte Kerck, en
in Jeſu Chriſto herleven, of anders den eeuwigen doot ſterven. Een ider mag het gelooven die
wil, 't zal yder voor ſich zijn. Want niemand kan herleven, ſoohyſich ſelven niet ſterft. En niemand kan Zalig worden indien hy niet her leeft in den Geeſt Jeſu Chriſti. En dit is de laatſte 25agnuſjertigijcit die Godt aan de menſchen doen zal, namentlijk, dat hy noch eenmaal op der Aarden ſijnen Evangeliſchen Geeſt zal doen her
leven. De gene die ſich daar naar niet ſchicken willen, hebben al bereyts hare Veroordeeling ont
fangen : 't welk in den Evangelio door Jeſum Chriſtum geſegt is, ſprekende in gedeelte van ſij men tijt, en in volmaaktheit van den Laatſten Tijt, namentlijk: Dit is hare Veroordeeling, dat het
Licht in de Wereld gekomen zijnde, en dat nochtans de menſchen hare Duiſterniſſen liever gehad hebben dan dit Licht.
* 97. Sulks ſiet men nu in deſen tegenwoordi
gentijt in volle volmaaktheit gebeuren, alwaar het Licht der Waarheit veel klaarder te voorſchijn komt, dan het noyt in deſe Wereld is te voor ſchijn gekomen; daar ondertuſſchen de menſchen het ſelve nochtans niet willen ontfangen, meer hare Duiſterniſſen beminnende dan dit Licht, heb -
-
bende
* Ongeſtelteniſſen tegen 't Ev. Leven. 129 bende liever in hare Duyſterniſſen en Verblindhe den te blijven, dan dit Licht der Waarheit aan te vaarden, dat God hun ſoo Barmhertiglijk aanbied.
Waartegen ſy hun aankanten en 't ſelve weder ſpreken, in plaats van daar aan toe te ſtemmen, en
het ſelve met vreugden tºontfangen als een groo ten Schadt van den Hemel komende.
Want wat
voor grooter Heylen Geluk ſou den Menſch kon nen overkomen, dan ſijne Verblindheit t'ontdek ken en het Middel te vinden om daar van te kon
nen uitgeraken, om klaarſiende te worden in 't ſtuck van fijn Zaligheit? Daar ondertuſſchen de menſchen hare oogen voor deſe Lichten toeſlui ten , en hare ooren ſtoppen voor de Noodingen
Gods, willende geen ingank tot hare Zielen ge ven dan aan de voor-heen bevattingen hares geeſt. En alhoewel Godt aan de deure des Herten klopt,
ſoo zijn er nochtans ſeer weynig die hem willen - open doen, willende veel eer gehecht blyven aan hare Duyſterniſſen, dan de oogen hares verſtands te openen om te ſien het Licht der Waarheit dat Godt hun nu aanbied. Hierom verdienen ſy ge
oordeelt te worden, en door duſdanige bedrijven haar Vonnis des Oordeels t'ontfangen, om dat een ſoodanige Ondankbaarheitſich ſelven veroor deelt ſonder eenig ander Richter. Daarom ſul len de menſchen die nu het Licht der Waarheit
niet willen aannemen, zekerlijk omkomen. 98. Want wat ſolide Godt meerder doen kon nen om de Zaligheit der menſchen te bemiddelen, dan hun ſoo klaarlijk te doen ſien, hoe dat ſy door
de Zombe verdoemt zijn, en hoe dat ſy hun # I 2
der
13o
d'Evangeliſchen Geeſt
3. Deel.
der konnen Zalig maken door een &#bangeliſch 3ieben weder aan te vaarden. Na ſulks aange weſen te hebben, ſoo ſien ik niets meer te doen van Gods wege. Het ſtaat den menſchen toe, dat ſy ondernemen hare Zaligheit te bewerken door het omhelſen der Evangeliſche Wet , of dat ſy ſich willen ter Verdoemenis brengen, door het
naar volgen der Duiſterniſſen van hare eygen-lief dens. En daar is geen tijt meer te verlieſen, na dien het ſeinbe gekomen is, daar Godt ſijnen
Evangeliſchen Geeſt wil vernieuwen, herſtellen deſijn Kerck in een veel grooter Volmaaktheit dan
ſyoyt geweeſt is. Maar men moet niet gelooven, dat Godt om ſulks te doen, een Nieuwe Wereld
zal ſcheppen, of nieuwe Schepſels zal voortbren gen: Neen, want hy zal ſich onpartijdiglijk be dienen van de tegenwoordige menſchen, die vol komentlijk haar ſelven ſullen willen verzaken ,
haar eygen-wille verloochenen, en het Kruys omhelſen, om Jeſum Chriſtum naar te volgen; de ſoodanige ſullen bequame Steenen zijn, om
gebruikt te worden tot het Gebouw van't (l) Nieuw jeruſalem dat van den Hemel nederdalen zal, d'on ſlagene Zielen vervullende met Genadens en Deugden om te volbrengen al hetgene dat tot een waarlijk Chriſtelijk Leven behoort, in ſulker voe gen dat niemand met waarheit ſeggen kan, dat hy de Genade van Godt niet heeft om een Evan geliſch Leven t'omhelſen; nadien deſelve gege ven is aan alle de gene dieſe warachtelijk begeren en daarom bidden. *
(l) Apoc. 21. Y. 2.
Het ſchort maar aan een vaſt werk
Geſtelteniſſen tot het Evangel. Leven. 13 1 werkdadig Beſluyt; dewijl dat de milieſteng/ en de ilt foutuel millen / voor Godt niet gelden : daar moeten; ik huil abſolutclijft / of volkoment
lijke willens, ſonder het welke Godt ſijn Genade niet geeft, al is't ſake dat dit Onheyl nu onder de menſchen is, namentlijk dat ſy ſich vernoegen
met een goede wille te hebben, hoewel ik geſchre ven hebbe, gelijk het de waarheit is, dat de goede willens in der Hellenbranden, ofwel dat de Helle met at
#
# willens gevloert is.
Dat dienvolgens niemand ich bedriege. Men moet tot de baat komen, of
anders eeuwiglijk verlooren gaan. Indien gylie den, Kinderen Gods , uwe Zielen wild Zalig maken, ſoo neemt deſe goede gelegentheit waar voor al eer u deſelve ontſnapt, of dat u de Doot verraſt, en dat gy ſoud te laat komen kloppen aan de Deure, gelijk de Dwaſe maagden deden, vree
ſende of men ook tegen u ſeggen mogt; ik en kenne u niet. Want wat voor vlijt hebben deſe dwaſe Maagden niet al aangewend om tot het Bruylofs feeſt te mogen ingaan, en nochtans wierd hun de
Deure niet geopend, nadien deſelve geſloten was, en dat ſy niet gekomen waren terbequamer tijt als de Deure des Bruylofs noch openſtont. 99. 't Welk defentijt is daar wy nu tegenwoor dig in leven, alwaar Godt voltrekken wil het be loofde Houwelijks Verbondt van ſijnen welbemin
den Soon, met ſijn Menſchelijk Schepſel. Alles is nu bereyt; de Oſſen zijn geſlacht, en alles is gereet, nadien dat den ſpect my ſend om de Ge noodigde te roepen, en haar te ſeggen, dat de Tijt des Bruylofs nadert, en dat de Geroepene I 3 haar -
132 .
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 Deel.
haar ſoudenbereyden. Maar Helaas ! ſooweynig vind men er gereet om op mijne Noodiging te ko
men. Idereen neemt verſchooningen en weygert op het Bruylofs-feeſt te naderen. Den eene ſegt, dat hy Vrouw en Kinderen heeft, die hy niet ver laten kan. Gelijk het ook waar is, want ſulks behoort hem te verplichten om hun aan te moedi gen en ook bequaam te maken om haar te berey den ook met hem ter Bruyloft te koinen. Want
indien hy haar met een ware liefde bemind, ſoo zal hy alſoo wel hare Zaligheit ſoecken te verwer ven als ſijn eygen. Deſe genegentheit tot Vrouw en Kinderen, behoord hen ſoo veel te meer be
reyd te maken, en de fijne met vreugden aan te moedigen om hun ook nevens hem te bereyden.
't Welk ook aldus geſchieden ſoude indien het vlees en bloed hem niet meerder ter herten ging dan het Koninkrijke der Hemelen, waar voor hy
ſijne ſinlijke genegentheden niet verlaten wil heb bende liever nu in het tegenwoordige wat vileine of ſnoode voorbygaande vermakelijkheden te ge nieten, dan door 49nthoubing/ hier na d'Eeu
wige Vermaken te hebben; en daarom weygeren ſy op het Bruylofs-feeſt te komen. Gelijk ook doen de menſchen die aan haar Neering of Koop
handel gehecht zijn om geld te winnen. Deſe
zijn als die van 't Evangelie, dewelke een Akker gekocht hadden, en daarom tot het Bruylofs feeſt niet komen konden, hoewel ſy daar toe ge
noodigt wierden. Arme Blinde, die een kleine
tijdelijke winſt, voor het Eeuwige Leven verkie
ſen, waarvan ſy minder werk maken dan van een * *
weynig
Ongeſtelteniſſen tegen 't Evan Leven. 133 weynigaards gewin, dat men aan de doot alte maal verlaten moet, en het laat de Zielen ledig
van deugden om voor den grooten Richter-ſtoel Gods te verſchijnen, alwaar alle deſe aardſche
goederen, gelijk de ſtof voor de wint wegſtuiven, en in d'andere Wereld nergens toe dienen dan tot
belaſting en beſwaarnis der conſcientie voor de ge ne die deſelve verwurven hebben! Is dat niet een
arme oorſaak om te gaan weygeren of ſich t'ont ſchuldigen op het Bruylofs-feeſt te komen, waar toe ſy geroepen waren? Gelijk ook doen die gene die ſich in eenige ſtaten, of officien of beneficien
begeven hebben, dewelke ſyſeggen niet te kon nen verlaten om een Evangeliſch Leven aan te veerden, hun inbeeldende dat ſy nuttelijk voor 't Gemeene zijn, alhoewel de Gemeente wel heeft
konnen beſtaan vooraleer dat ſy ſulke Officiers of Bedienders hadden, en deſelve ook noch wel na,
hun zal konnen ſtaande blijven. 't Is maar een ophouding en miſleyding van den Satan, om de Genoodigde te beletten op het Bruylofs-feeſt te
verſchijnen, door beuſelachtige verſchooningen, die in den ſchijn eenige veruw van reden hebben, daar nochtans deſelvevalſch en voor een Chriſten
onbetaamlijk zijn, die ten allen tijden en in alle voorvallen ſijn Zaligheit, voor alle aardſche za
ken eerſt betrachten moet, nadien Jeſus Chriſtus in ſijn Evangeliſegt: Die Vader, Moeder, Broeder, Vrouen Kinderen meer bemind dan my, die is mijnder niet waardig. 1oo. Wie zal dien Menſch zijn, die na deſe
Evangeliſche Waarheden gehoort te hebben, noch I 4.
ſoude
136
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.Dcel.
ſoude willen nalaten op het Bruylofs-feeſt te ko men, en dat om een Vrouw, Kinderen, Oſſen, Handelingen 1 en andere beuſelrijen; dewijl dat
alle deſe dingen te ſamen, hem niet konnen Zalig maken noch het Eeuwig Gelukzalig Leven toe voegen. Het moet zijn dat den menſch ſich van
ſulcks alles ontlaſte en vry make indien hy Zalig worden wil.
Soo dat de Chriſtelijke Ziele weten
moet wat haar te doen ſtaat. Indien ſyZalig wor den wil, ſoo moet ſy volkomentlijk alle aardſche dingen verzaken, en niets anders meer ſoekken dan d'eeuwige Goederen, of anders zal men noyt daar toe geraken. En wanneer men nu weygert opher Bruylofs-feeſt te komen, ſoo zal voor haar de Deur toegeſloten zijn, en het Vonnis van den i)cct zal tegens haar uitgeſproken worden, als tegens die gene dewelke weygerden ter Bruyloft te komen, van wien geſegt wierd: (9) Ik ſvereu, dat ſy
deſe mijne Maaltijt moytſmaken ſullen. Ik ſegge ook alſoo tegens alle de gene die nu het Licht der 'Waarheit niet willen aannemen, of dat niet wil len volgen, om oorſaak eeniger redenkens der vergankelijke goederen, dewelke Godt niet aan neemt, om dat de vergankelijke Goederen niet te vergelijken zijn by d'eeuwige Saken. En het moe ten wel laauwhertige Zielen zijn die deſelvein ver
gelijking by d'Eeuwige Goederen brengen willen, waar by niets te vergelijken is.
En al waar 't ſake
dat men om deſe eeuwige Goederen, duiſent Vrouwen en Kinderen, duiſent ambachten, duy ſentderleye handelingen of Koopmanſchappen * .. Wer-, -
- -
(o) Luc. 14. v. * &
Ongeſtelteniſſen tegen 't Evan Leven. 137 verlaten moeſt, om het Koninkrijke der Hemelens wille, ſoo is nochtans ſulks alles niet een ſtrooy ken te vergelijken by het minſte goet van 't Eeu wig Leven. Want wat ſullen u aan de doot geven konnen de Vrouwen, Kinderen en de handwerc ken, het Gout, Silver of andere goederen die gy op der aarden mogt vergadert hebben met ſoovele ſorgen en ongeruſtheden ? Alle deſe dingen ſullen den menſch aan 't uiterſte des doots niet helpen konnen! Hy gaat alleen voor het Oordeel Gods, en laat alles op d'aarde, ſonder iets met hem te konnen dragen. Soo dat er niets achtens-waardig is by vergelijking van 't Eeuwig Leven , dat nimmer eindigt, en den opperſten top of hoogſten graat van allerhande Geluck is. Wat voor dwaas heit is het dan, ſich te gaan verſchoonen of te weygeren op het Bruylofs-feeſt te komen, wegens eenige verhinderniſſen van tijdelijke ſaken ! Was het niet beter alle deſe vergankelijke dingen te ver achten, ja wijt van ſich te werpen, dan achter te
blijven om dusdanige beuſelrijen als Vrouwen, Kinderen, Koophandel, Officien, of eenig an der tijdelijk belang , 't welk niet anders dienen kan dan tot het onderhoud van dit korte leven, dat mogelijk niet langer duren zal dan een Jaar, een Maant, een Week, ja ſomtijts maar eenen Dag, nademaal niemand verzekert is dat hy mor gen leven zal , of ſchoon alle de menſchen ſeer verzekert zijn, dat ſynoyt tot het Bruylofs-feeſt
zullen ingaan nadat de Deure zal geſloten weſen; dewijl den #eer geſworen heeft, dat die genoo digde dewelke weygerden te komen, moyt van ſijn
Gaſtmaal ſmaken zullen,
I 5
1 o 1,Ik
n
138
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
1o 1. Ik ben de 95eſonbene van Godt, om de
Genoodigde tot het Bruylofs-feeſt te roepen, en haar te leggen dat het Bruylofs-maal bereyd is; dat ſy alle tijdelijke geſcheften moeten aan kant ſtellen, om hun tot dit Bruylofs-feeſt te bereyden, daar Godt ſijnen Soon ten Houwelijk geeft met ſijn Menſchelijk Schepſel. Hy heeft tot dit Gaſt
maal genoodigt alle de gene die kenniſſe des Evan geliums hebben, 't welk alle de Chriſtenen zijn. En nu dat het Cpube gekomen is, -ſoo moet ik roepen door mijne Schriften, ja alle den genen
p:ebiken die geroepen zijn, dat ſy hun bereyden tot dit Bruyloft-feeſt, en het kleedt der Deugden aantrekken, om niet weder uitgeſtooten te wor den, gelijk als die van 't Evangelie, die tot het
Bruylofs- maal ingekomen was ſonder met het Bruylofs-kleed bekleed te zijn: van den welken
geſegt wierd: Bind hem handen en voeten, ende werpt hem uit in de buitenſte Duiſterniſſen.
1o2. Die gene dewelke men nu Chriſtenen noemt, ſeggen wel, dat ſy tot het Bruylofs-feeſt komen willen, maar nochtans willen ſy d'Aerd ſche dingen niet verlaten die ſy beminnen. Sy willen een ſeer onvoeglijk Huwelijk maken, na mentlijk, van de huelluſten begâPleeg met de
melluſten begi5emclg. Of om beter te ſeggen, ſy willen twee Meeſters gelijk dienen, te weten,
&Bobt en hare herbo?ne natuur. Willende het eene genieten, ſonder het andere te verlaten. Ar me qualijk-bedachte! die onmogelijke dingen be
geren, naar het ſeggen van Jeſus Chriſtus ſelfs, die in ſijn Evangelie uitdrukkelijk ſegt: Gyen kond geen
-
Ongeſtelteniſſen tegen 't Evan. Leven. 139 geen twee Meeſters dienen, ſonder aan d'een of d'ander
ontrouw te zijn. En degene die men huidenſdaags “Chriſtenen noemt, willen een geheel andere Wet volgen, en Godt en den Duivel te gelijk dienen. 't Welk hun niet zal ge-oorloft zijn, gelijk ſulks ook noyt aan iemand is ge-oorloft geweeſt. Men heeft altoos ſijn verdorve natuur moeten verzaken, om Zalig te worden. En men heeft altoos het dºuabe moeten verlaten om het 45ecue te doen.
Deſe tweederley dingen van Goet en Ogaat, kon nen nimmer te ſamen beſtaan.
't Welk ſich nu in
volle volmaaktheit vertoonen moet in de Zielen
die Steenen willen zijn om het Nieuwe Jeruſalem op te bouwen. De foodanige moeten geenige dingen van dit Leven beminnen, maar alle hare genegentheden in God alleen ſtellen, ſonder iets anders meer te vereyſchen, om wat voor reden of onder hoedanig voorwendſel het ook ſoude mo gen zijn; nadien dat Godt de herten niet gedeelt wil hebben, maar deſelve geheel alleen voor hem behouden, of geheel niet: hebbende alle demen ſchen in 't gemeen Vry geſchapen om hare gene gentheden toe te dragen aan 't gene daar 't hun goetdunken zal. Indien ſy deſelve aan God toe dragen, ſoo ſullen ſy daarvoor den Loon genie ten, die hun niemand zal ontnemen konnen. En
indien ſy hare genegendheden aan andere dingen buiten God toedragen, ſoo ſullen ſy dan daar voor genieten de vervloekkingen die aan de Duivels en hare Engelen gegeven zijn. Den Menſch vry zijn de om ſich te mogen beraden wat hy hier in doen
wil, ſonder te dencken dat hy God ſou konnen -
-
bedriegen /
14o
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
bedriegen door geveynſtheden of valſchen ſchijn van te betuigen dat hy een Chriſten wil zijn, on dertuſſchen dat hy fich ſelven of eenige andere ge ſchapene dingen ſoekt; dewijl dat Godt ſich niet laat bedriegen, maar ſiet de bedriegerijen die de menſchen haar ſelven en ook anderen aendoen.
't Gene God een kleinen tijt verdraagt, om d'On
getrouwigheit te beproeven van de gene die ſich fijne Diſcipelen noemen, en dat nochtans in der daat niet zijn, ſoo lang als men hun haar ſelven en d'andere Schepſelen ſiet foecken. Want den Apoſtel ſegt uitdrukkelijk, om de Chriſtenen uit
d'andere aan te merken: Indien gy wedergeboren zijt, ſoo ſoekt de Dingen die boven zijn, en niet meer diegene die op der Aarden zijn. Nu, wanneer men iemand ſiet, die ſich Chriſten noemt , nochtans tracht
om geld te winnen, of Staten of Waardigheden, Officien en Beneficien te bekomen, ſoo mag men zekerlijk gelooven , dat den ſoodanige niet we dergeboren is, ſoekkende noch de dingen die op der aarden zijn.
En indien men hun noch hare
eygen gerieflijkheden , hare gemakken of hare luſt ſiet ſoekken,ſoo kan men met waarheit ſeggen, dat de ſoodanige het Koninkrijk der Hemelen niet ſoekken, gelijk Jeſus Chriſtus nochtans ge-ordon
neert heeft, met deſe Belofte, dat de Reſt zalgege ven worden aan dengenen die het Koninkrijke der Heme lenſdekt. u
1 o 3. Maar deſe arme Chriſtenen hebben geen geloof in de Beloften van haren Zaligmaker! Sy willen ſich liever betrouwen op hare winſten, op
haren Arbeyden natuurlijke bequaamheden, dan op
Ongeſtelteniſſen tegen 't Evan Leven. 141 op de Beloften van Godt, dewelke nochtans noyt
te kort blijft aan den genen die hem getrouwelijk dient, ofſchoon de ſinlievende Zielen niet in den
Geloove leven en ſeggen : #nbien hup be beſog
ging onſer Hoophanbel/?lnubacht of iſ?eering/ Officien of 25eneficien berlieten / maar ban
ſouben mp ban leven? Duſdanige menſchen zijn geheel aards, ende hebben gans geen Chriſtelijke
gevoelens, dewijl God ſegt, Dat hy wel de VS gel.n des Hemels voed, dewelke niet Zaaijen noch
maaijen , waarom ſoude hy dan niet voeden ſijne Dienaren die Nacht en Dach tot hem roepen.
Zijn hare
Zielen niet veel edelder dan een Musken of klein
Vogelken? Heeft Jeſus Chriſtus niet in ſijn Evan gelie geſegt tot de Chriſtenen: Zijt niet beſorgt voor
den Morgen? En noch eldersſegt hy: Arbeid niet om de Spijſe die vergaat, maar voor die gene die in 't Eeuwig Leven duurt. Alle deſe Vermaningen en Beloften van Godt, werden nu niet meer ge-acht
onder de Naam-chriſtens. Sy willen haar niet op Godt betrouwen, hebbende liever ſich op hun ſel ven of op hares gelijken te betrouwen, waar van ſy eenige Byſtand verhopen, vergetende dat de
Schriftuurſegt: Den Rechtveerdigen leeft uit den Ge loove: en indien hy daar van afwijkt, ſoo heeft mijn Ziele geen luſt meer aan hem.
1o4. Hoe ſoude Godt dan vermaak of luſt kon men ſcheppen in ſijn Nieuwe Kerck op te bouwen met Zielen die vol Liefde hares ſelfs zijn, dewelke alle hare ſorgen beſteden om geld te verſamelen,
of hare gemakken en vernoegens in dit Leven te hebben? De ſoodanige hebben bereyts haren Le: 3t
142
d’Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
al weg, hebbende niets meer te vereyſchen aan de Nieuwe Kerck. Alwaar niemand anders inkomen zal dan verſtorvene Zielen die hare verdorve na
turen beſtrijden, om in den Geeſt Jeſu Chriſti wedergeboren te worden. 't En is in de Nieuwe Kerk niet, daar men de klagten der verdorve na tuur aanhooren moet; dewijl men aldaar maar
gaan moet om deſelve te verſterven en te weder ſtaan in alle dingen, en men ſich aldaar moet ver heugen van oorſaken der Verſterving t'ontmoe ten, en ſmertelijke dingen te genieten die de ver dorve natuur tegen ſtaan. Sulks is wel wijt van ſch te beklagen dat men 't al te heet of te kout heeft, dat men niet wel genoeg gekleed is, noch niet makkelijk genoeg ſlaapt, of dat de Spijſen aldaar niet wel genoeg naar hunne ſmaak zijn be
reyd; dat de plaatſen al te klein zijn, of dat den Arbeydal te moeijelijk valt, met alle andere din gen van gelijken aard. Het zal goet zijn ſooda nige Klagers buiten de Gemeente te ſtellen; de wijl dat ſy niets andersſouden doen dan maar d'an-, deren ontſtichten door hare klagten, en aan hun ſelfs geen voordeel toebrengen. Men heeft my meenigmaal gelaſtert, van dat ik menſchen by my ontfangen hebbende , hun weder aanſtonds weg ſond. Duſdanige murmureringen tegensmy, zijn niet gegront dan op de verdorven inbeelding der menſchen, die de wegen Gods niet kennen, en onbedachtſaamlijk van ſijne Voornemens oor deelen. Maar ik kreun my niet veel aan hare oor deelingen, wetende dat deſelveidel zijn, en dat
ſy geheel andere gedachten hebben dan Gods ge dach
Ongeſtelteniſſen tegen 't Evan. Leven. 143 dachten zijn. Die my bevolen heeft; By myt'ont fangen alle degene die ſeggen dat ſy een Evangeliſch Le ven willen omhelſen: Maar dat ik niemand by my be houden ſoude dewelke meterdaat niet arbeyden om tot
het onderhouden van dit Evangeliſch Leven te geraken. Hierom is't dat ik ſoo vele menſchen weder weg geſonden heb die by my gekomen waren, om dat ik hun niet geſchickt of bequaam vond om een Evangeliſch Leven t'omhelſen, maar geheel met
eygen-liefde en met hates ſelfs ſoeckelijkheit ver vult.
Het meeſten deel aan den Duivel verbon
den zijnde door expres Verdrag.
Soo dat ik
my verplicht en genoodſaakt bevonden heb, hun wijt van my te verſenden, gelijk als ik ook noch alle de menſchen doen ſoude dewelke ik ontdekken
mogt van diergelijken aard te zijn, ſonder my te bekommeren over de murmureringen deſer onwe tende, dewelke laſteren 't gene ſy behoorden te looven, en (z) bemoeijen ſich met eens anders doen, ſonder reden; 't welk den Apoſtel ſeer beſtraft,
vergelijkende duſdanige menſchen by de Vergift gevers en de gene die andere grove Zonden be
gaan. . Gelijk ſulks ook beſtraflijk is, dewijl dat ſoodanige menſchen ſich ſomtij ts met Gods Saken ſelfs gaan bemoeijen, gelijk het nu in mijn eygen bedrijf gebeurt wanneer ik de wille Gods tracht
uit te werken: ſy willen ſich daartegen aankanten en deſelve tegenſpreken, verwerpende fijne goede Voornemens alsof die quaat waren, willende my verplichten hare verdorvene gevoelens te volgen, in plaats van de Wille Gods, denkende ook dat (z) 1 Pet. 4. v. 15.
| 144 - d'Evangeliſche Geeſt.
- 3 deel.
hare dwaſe Verſtanden meerder wijsheit hebben dan de Wijsheit Gods die my beſtierd. 't Welk
my doet ontvlieden ſoodanige menſchen die ſoo dierſch en onwetende zijn, ſiende niets te verho
pen tot de Zaligheit harer Zielen, ervarende dat ſymy tot beletſelen dienen aan mijner eygen Ziels Volmaaktheit.
-
-
1o5. Soud ik ook blijven in die dooling waar in nu byna alle de getrouwde lieden gevallen zijn, dewelke ſiende dat haar Portuur hun van de Gerechtigheit Gods afwenden, met hun tot zon
digen en quaat doen aen te voeren, en nochtans de ſelve niet verlaten derven, vreeſende de Trouw
te verbreken die ſy malkander in 't Huwelijk be
looft hebben, of dat ſy een Heylig-ſchendery ſouden begaan. Nademaal dat ſommige Chriſte men,'t ſelve, het Sacrament des Huwelijks noemen, en ſeggen, dat hare i3uinelijken in ben i3emel
beſloten 3ijn. Waar in ſy ſich grootelijks bedrie gen, nadien het meeſtendeel der Huwelijken door aandrijving des Duivels geſchieden, dewelke het Bloed der getrouwden verhitſende, hun tot Zon den der Onkuyſcheit aanvoert, waar toe ſy dan hare porturen ook verleyden, om aldus met mal kander in oneindelijk getal van allerlei ſoorten van Zonden voort te varen. Want indien een Man of Vrouw valt in de Verwaandheit of in de Zonde
des Vlees, ſoo ſullen ſy haar portuur aandrijven om ook dieſelfde Ogaden te begaan door overma tigheden; en de ſullen niet aflaten tot er tijt dat d'Onkuiſche of waanſuchtige portuur voldaan zy,
en den andere mede in fijne zonden ingewikkele lSa
Ongeſtelteniſſen tegen 't Evan. Leven. 145 is. Ik heb menſchen gekend die myſchenen Vro me Lieden te zijn, dewelke ſich nochtans ten
laatſten begaven tot ſtelen, liegen, en ongerech tigen handel te drijven, om hare porturen te be hagen, en wilden liever verdoemt gaan met hun
te behagen, dan hare Zielen Zalig te maken met hun tegen te ſtaan, of haar tegen het Quade op te ſtellen. " 't Gene wel deerlijk is! dat iemand ſijn
Zaligheit gaat in gevaar ſtellen, om door Zonden te willen aan fijn Portuur voldoening geven. Ik ben niet van fin duſdanigen Exempelen naar te volgen, noch mijn Ziele te gaan verdoemen om de menſchen te voldoen of haar te behagen, wil lende liever Vader, Moeder, Broeder, Suſter,
Vrouw of Man vergrammen, dan God te ver toormen of iets tegens de volmaaktheit mijner Zie lete verrichten. Dat de menſchen van mijne be drijven oordeelen 't gene ſy begeren. Sykonnen my niet Zaligmaken. En ik heb ook niet onder nomen haar voldoening te geven, nadien ik niet aan de menſchen behagen kan ſonder God te mis hagen. Ik wil al hare onbedachtſame oordeelen
verachten, en my vaſt houden aan de volbrenging . van de Wille Gods. Waar van een ider wel mag
gewaarſchouwd zijn. ſ
En niemand behoeft by
my te komen indien hy niet volkomentlijk gere
ſolveert is ſijn ſelven te verzaken en een waar Chriſten te worden, want anderſinsſoud ik hun
wegjagen als het Huis Gods omwaardig zijnde, ſonder iemand te vreeſen of t'ontſien; nademaal
Godt wil dat ik aldus doen zal. Ik heb niet noodig der menſchen raat of goetvinden t'ontfangen, K
wan
146
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
wanneer Godt alleen mijn Raatſman, mijn Mee ſter, en mijn Leydsman is in het opbouwen van ſijn Nieuwe Kerck, die hy ſelfs oprichten en re
geren wil naar fijn heilig welbehagen. Indien ie mand ſijn Regering niet aanſtaat, of ſich niet kan onderwerpen aan d'Evangeliſche Wet, die be hoeft niet t'ondernemen by my te komen, indien hy de moeyte niet hebben wil van wederom tekee ren.
Want al waar 't zake dat ik hun aannam,
ſoo ſoud ik hun nochtans daarom niet behouden; dewijl dat ſoodanig het Bevel is dat Godt myge geven heeft, te weten, dat ik niemand by my be houden ſoude die niet in der daat een Evangeliſch Leven omhelſen. Hierom heb ik er verſcheyde
weg geſonden die al lange jaren by my gewoont hadden, om dat ik niet eerder hare Geveynſthe den ontdekt hadde, dan na vele jaren met hun omgegaan te hebben, en erkend dat de Duyvel haar Meeſter was. En ik ben niet verplicht om aan een iegelijk redenen te geven over hetgene dat
ik door Gods wille doe. 't Behoort hun genoeg te zijn, te weten dat Godt mijn Beſtierder is, en dat hy my noyt iets quaats ingeven ſal. En met
haren geeſt of verſtand onder ſoodanig geloof te buigen, ſoo ſullen ſy van alles wel voldaan zijn. Maar de menſchen, dewelke niet gelooven dat God my beſtierd , doen wel met niet by my te komen, en noch beter met hun niet aan een blind
geloof t'onderwerpen. ' Doch ſy ſouden wel veel beter doen met Godt te bidden om van hem dit
Licht der Waarheit te mogen verkrijgen, dat het valſche uit het ware onderſcheyden kan, dewijl 'er
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 147 'er nu ſoo veel bedrog in de beſtiering der geeſtelij ke menſchen is, dat men niet meer weet waar men
gaan zal om de Waarheit te vinden. 1o6. Vele ſeggen leugenachtig dat fy de Waar heit hebben, en daar door verleyden ſy vele. 't Is nu den tijt van die valſche Propheten door (a)
Jeſus Chriſtus voorſegt , dewelke in verſcheyde geweſten opſtaan, en doen teikenen en wonderhe den. Men ſchrijft my uit Duytslandt, dat aldaar een Capucijn is die de dooden verwekt, de blinden ſiende maakt, de Kreupelen doet recht gaan, en diergelijke dingen meer. 't Wellt niet anders dan
van den Duivel komen kan, nadien het nu niet meer van nooden is ſoodanige teykens of mirake len te ſien, zijnde het Chriſten geloove genoeg ſaam beveſtigt en toegeſtemt door de Chriſtenen. ,
Ten tijde Jeſu Chriſtien fijner Apoſtelen ſoo had het onwetende Volck diergelijke mirakelen of Wonderwerken noodig, als wanneer ſy geloofden dat deſe heilige Zielen wilde komen de Wet Gods
vernietigen , en ſy konden van dat geloof niet ontſlagen worden ('t welk ſy meenden wel ge gront te zijn) ſonder dat ſy door deſe Nieuwe Wer kondigers Mirakelen en ongemeene of boven-na tuurlijke teykenen ſagen, om het Volck een nieu we Leering te doen aannemen. Maar nu tegen woordig heefmen geen Propheten meer van noo den, zijnde in den Laatſten Tijt gekomen alwaar alle de Prophetien hare vervulling ſullen hebben. Noch minder heeft men uitwendige wonderwer ken van nooden, om dat Godt nu geen Nieuwe K 2 -
(a) Matt. 24. v. 6. en 22, 24.
Wet
34s
d’EvangeliſchenGeeſt.
3 Deel.
Wet doet verkondigen , doende alleenlijk door ſijne Vrienden d'Evangeliſche Wet beveſtigen en bekrachtigen, dewelke eertijts door Jeſus Chris
tus, ſijne Apoſtelen en Diſdipelen is onderweſen geworden, onder wien vele van hun het Geloof met haar Bloet beveſtigt hebben; en Jeſus Chris tus ſelfs, den laatſten van alle de Propheten, heeft ſijne Evangeliſche Wet beveſtigt door een ſoo wreeden Doot, hangende aan de Galg des Kruyſes tot aan de laatſten druppel van fijn Bloet, Soo dat, ter tijt van d'Eerſte Kerck, het Chriſtelijk Geloof genoegſaam is beveſtigt geweeſt, ſonder het van nooden is dat er nieuwe Propheten of Pro pheteſſen komen om het Evangelium te beveſti gen, dat door de geheele Chriſtenheit genoeg be veſtigt is; het ſchort maar alleenlijk daaraan dat de Chriſtenen't ſelve niet in 'twerk ſtellen. En om
tot deſe oefening of in 't werk te ſtellen aanley ding te geven, ſoo heeft men niet noodig te ſien de Dooden verrijſen, de Blinden ſiende worden , noch de Kreupelen gaan. Het ſoude wel veel nuttelijker voor de Zaligheit der Zielen zijn, dat deſe valſche Propheten en mirakel-doenders een
Evangeliſch Leven aanveerde. Welkers oefening meerder macht hebben ſoude om door hare goede voorbeelden de Zielen te bekeeren, dan door ha
re Prophetien ofMirakelen, die niet anders dienen dam om de verſtanden der menſchen te misleyden, en de herten van hoogmoed te doen opſwellen van de gene die voor Propheten willen geacht zijn Wat my belangt, ik maak niet veel werck van al
die gene die te deſertijt ſich Propheten noemen of Mira
|
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 149
)I
Mirakelen doen: ik houde hun veeleer voor Wer
l
dragmakers des Duivels, ſiende dat ſy hare Eeren,
S
t) ,
d je
t W #
hare Gemakken, en hare Vermakelijkheden ſoec
ken, nemende liever twee Vrouwen dan een, om hare onkuyſche herts-tochten te verzadigen. Wat voor ſlechter merkteikenen van Propheten zijn dat, te ſien dat ſy noch gekleeft zijn aan 't Vlees en Bloet, dat ſy de lekkere beetjes en de wellus tigen Wijn beminnen. En na dat ſy met ſulks te
,
doen haar eygengoederen doorgebracht hebben,
#
ſooſoecken ſy van rijke menſchen gevolgt te wor
d:
den, om dan noch weder te bekomen waarmede
ſ0.
# mogen onderhouden naar hunne ſinlijke
A-
LlitC11.
:
107. En deſe Propheten en Propheteſſen van
d?
Hollandt wouden ook wel dat ik my mede onder
:
ben dat ik met goederen der Fortuyn verſien ben,
hun vervoegde, mogelijk omdat ſyverſtaan heb
#
die ſy wel lichthertig ſouden doorbrengen onder
"
den van deugt en godvruchtigheit, ſeggen de dat Godt het alderbeſte en ſchoonſte voor fijne
:
Vrienden geſchapen heeft, waar van ſy ſeggen,
:
koſtelijk en eten de beſte ſpijſe, als deſelve om ha rer deugts wil waardig zijnde, dewelke maar al leenlijk in gierlijke woorden en ſchoone ſpeculati en beſtaat , pronkende hare redenen op met de hooge Namen van Godt. Gelijk als die gene ſich
##
de voornaamſte te weſen. Daarom kleeden ſy hun
# *
#
ook daar van bedienen dewelke ſich willen ſcheut
vry of hart voor de Wapens maken ; ſy dragen
"
deſe hooge Namen en de Name Godsbyhaar, om
'ſº
te mogen in 't leven beſchermt worden 'ttegen K 3 vuur
15 o
d’Evangeliſchen Geeſt.
3 Deel,
't vuur en den degen. Met duſdanige Middelen bedienen ſich ook de Propheten van onſentijt : men hoort hun meenigmaal herſeggen, jehova,
Jeſus, d Heere Sebaoth. 't Welk my een grouwel geeft, hoorende die ſchandelijke monden ſulke heylige dingen ſpreken, te meer om dat Godt ver boden heeft, dat men ſijnen Naam nietſoude misbrui
ken. Maar deſe menſchen die gedragen ſich meer aan hare dwaſe inbeeldingen, dan aan de Geboden Gods; en ſouden veeleer den H. Geeſt willen ge
bieden, dan hem gehoorſamen, ſoodanig zijn ſy in den verkeerden ſin overgegeven dat ſy de Waar heit niet meer ontdekken, die ſy ook nu niet ſoek
ken. 't Is hun genoeg dat ſy maar aan de menſchen doen gelooven, dat ſy de Gave der Prophetie had den, om daar door hare herten met hunne beurſen aan ſich te trekken. Maar het ſchijnt dat Godt hare guichelrijen niet langer verdragen wil; de wijl het opperhooft deſer Propheten nu verklaart,
dat alle fijne Prophetien en Voorſeggingen maar bedriegerijen van den Duivel geweeſt zijn. En al waar 't ſchoon dat hy 't niet ſelfs verklaart had de , ſoo heb ik ſulks nochtans van Gods wegen
geweten aanſtonds in den beginne als hy ſich voor Propheet en Herſtelder van Iſrael uitgaf. En ik heb aan eenige mijner Vrienden geſchreven, die daar over mijn gevoelen vraagde; dat hy maar een Bedrieger was, ſich een Propheet noemende, daar hy ſulks geenſins was, dat alle die beroemingen
uit den Hoogmoed ſijns herten voortquamen. Dit is het gene dat Godt my van defe Perſoon te ken
nen gaf nu al ſeven jaar geleden, gelijk als # -
1OOF
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 15 t door den datum mijner Brieven kan ſien dewelke over deſe oorſaak handelen, al is't ſake dat doen
ter tijt vele vrome Lieden, ja ſelfs eenige mijner Vrienden deſen Rothé voor een Propheet Gods
hielden, ja een Koning die over Iſrael geſteld was. En ſelfs hebben ſommige over mijn ſeggen ge murmureert, twijfelende of ik alleen wilde een
geſondene Gods zijn om ſijn Wonderen te verkon digen, en dat ik niet wilde gedoogen dat iemand anders in den Name Gods ſpreken ſoude dan ik. Maar deſe Vrienden zijn naderhand van hare twijf
felingen wel verloſt geworden wanneer ſy de arme uitkomſt van deſen valſchen Propheet ſagen, de welke de Magiſtraat van Amſterdam, en ook fijn eygen Bloedvrienden hebben doen in 't Raſphuis ſluiten voor alle de dagen ſijns levens met fijn gouden Kroon, ſijnen Standaart en de reſt van fijn
diergelijke dingen, die door hem gekocht en late maken waren om alle de Kooningen der Aarde daar mede te vernielen.
Ik verwacht noch even
ſoodanigen uitkomſt van fijn Propheet Kuelman; nadien hy van dienſelven geeſt geleyd word, en het zijn Propheten die Broodt ſoecken om daar
van op hun gemak te leven, of ſchoon ſy ſulks niet vinden konnen.
Deſen Kuelman noemt ſich
den Nieuwen geeſt van Jacob Böhme, hoewel hy niets van ſijnen geeſt heeft. Hyſteelt de woorden en uitdrukkingen uit de Schriften van facob Böh me gelijk een iegelijk ſoude konnen doen die de Wercken van deſen Böhme komt te leſſen of na te
ſchrijven. Gelijk ook doet een ſeker Vrouw, Tan
neke Denijs genaamt, dewelke ook de termen en K 4
Q14
152
d'Evangeliſchen Geeſt
3. Deel.
manieren van uitdrukkingen van deſen meerge melden Böhme gevolgt heeft, al hoewel nochtans noch d'een noch d'ander niets van d'eigenſchap
desgeeſtesdeſer Böhme in ſich heeft, ſelfs niet voor ſooveel de natuur belangt. Sy onteeren denfel ven, door hun ſelfs te willen opproncken en ver
gieren met de natuurlijke Lichten die God hem gegeven hadde, makende den Aap om hem te wik
" Ien navolgen. En ik ſie door eenen Brief die de ſen Kuelman, nu weinig dagen geleden my toe ſchrijft,dat hy my wel tot ſijn geſelſchap ofMedge ſelle ſoude begeeren, om hunne guichelrijen te bedekken met de Goddelijke Lichten die God my
geeft. 't Welk God niet toelaten zal, nadien hy my van den beginne aan, heeft doen onderſchey den de valſche Propheten uit de warachtige. Want ſoo haaſt als ik hoorde van Sabetha Sevi ſpreken, dewelke ſeyde een Propheet onder de Joden te we ſen, ſooſeyde ik, dat hy een Duivels Propheet was. Waar over vele myſcholden alsof ik een onbedachtſaam oordeel velde, hoewel het tegen
deel in den gevolge wel gebleken heeft van deſen Afvalligen, die Turcks ging worden om geld te
winnen. Ik heb Rothe ook ontdekt op 't eerſte maal dat ik hem tot Amſterdam ſprak in 't jaar 1669, wanneer hy myſeyde, dat hy Engelenſag die hem in der macht quamen opwekken, ja met den arm van fijn bed aftrekken en aan de Tafel geleydens
daar ſy hem de Bybel opende ſeyden, ſchrijftbat 't Welk my een ſchrick gaf, en tegens hem ſeggen deed: Zeker, mijn Heer, ik en ken die wegen niet,
ende ſie geen Engelen. Indien ik een Engel in • Men -
A-
Valſche Verniew
van 't Evan
Leven. 53 I
menſchelijker geſtalte ſag, gelijk gy ſegt te ſien, ik ſoude meenen dat ik een Duivel ſag. Als doen
antwoorde my deſen Rothé : Gy zijt noch niet tot ſoohoogen volmaaktheit gekomen om d'Engelen te ſien; maar ik ſie die gemeenlijk en dagelijks 't Well: my een afkeer van ſijnen omgang gaf, trachtende hem altoost ontgaan, nochtans tegens mijn danck quam hy my van tijt tot tijt beſoecken, en ſchreef my brieven toe, of ſchoon ik hem noyt op een eenige geantwoord hebbe; maar in tegen
deel hern deed ſeggen door een fijner Vrienden, dat hy mynoyt behoefden toe te ſchrijven, en dat ik ſijne brieven ſoude in 't vier werpen, in plaats van de ſelve teleſen, alhoewel hy my daarna noch moeijelijk viel met fijne Brieven, die ik noch ge ſloten en verzegelt houde, om deſelve mijns le ſens niet waardig te achten. Ik hebbe ook erva- ,
rendheit gehad van Tanneke Denijs die Propheteſſe, dewelke men ſegt dat verrukkingen en vervoerin
gen desgeeſt heeft, die byna een geheelen dach duren. Sy heeft eenig Boek geſchreven byna vol gens den Stijl van Jacob Böhme, gelijk als Kuelman gedaan heeft, om dat ſy van een ſelven geeſt ge dreven worden, betrachtende een ſelve einde, namentlijk , om Geld te vangen en daar mede goede sier te maken, en hare ſpijſen met goede
Sauſſen te verſien, gelijk als hare dienſtmeyt my geſegt heeft, dat er niemand bequaam genoeg was
om deſe Propheteſſe de Sauſſen goet genoeg naar hare Smaak te maken: ſy moeſt die ſelfs maken of anders wilde ſy die niet eten, foo lekker en curieus
is ſy op hare Smaak, en wil alles naar de ſinlijk -
K 5
heit
154
d'Evangeliſche Geeſt.
3.deel. heit der verdorve natuur hebben , 't welk geen merkteikenen van Heyligheit zijn, maar wel die van een geheel vleeſchelijk menſch, die ſijn Pa radijs in deſe wereld verkieſt, en geen ander te verwachten heeft.
Ik heb met haar Vader, haar
Moeder, haar Suſter, Broeder en haar Man ge ſproken, gedurende den tijt dat ik in Amſterdam woonde, maar ſy ſelfs is noyt by my gekomen. En wanneer ik aan hare vertrouwde Vriendinne
vraagde na d'oorſaak waarom ſy ſich voor my ſoo verborgen hield; ſoo antwoorde ſy, dat Tanneke Denijs niet derfde voor mijn oogen komen, om dat men haar geſegt hadde, dat ik den inwendi
gen ſtant der Zielen kende. 't Gene myſeerver wonderde,en ſeggen deed,dat ſy in hare Inwendig heit wel wat quaats moeſt verborgen hebben,'t ge
ne ſy vreeſde ik ontdekken ſoude;'t welk wel een quaat voorteyken was. En wat my belangde, dat ik wel ſeer blijde zijn ſoude wanneer ik elders een ſoodanige Perſoon wiſt die den innerlijken gront des herten kende, op dat deſelve my ſoudenogen openbaren of er in mijn hert iets quaats mogte ver
borgen zijn dat ik ſelfs niet kende, nadien er (b) niets bedriechelijker is dan des menſchen hert. Maar deſe menſchen, wetende dat er niets goets in hare inwendigheit was, willen deſelve verborgen hou den, en vreeſen of een ander ſulks ontdekken
mogt. Arme Propheten, die voor de menſchen willen verbergen 't gene Godt wel kent, en ſulks
t'ſijnertijt ontdekken wil. Wat mogen doch de ſe valſche Propheten en Propheteſſen fich voor de ITAGIA
(b) Jer. 17. v. 9.
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 155 menſchen gaan verbergen, wanneer Godt hun aan deſelve wil openbaren. Ik en kenden inner lijken ſtant aller menſchen niet, maar Godt kent deſelve, ende openbaart my daar van 't gene hy oordeelt dat ik noodig heb te weten. En dewijl
dat deſe valſche Propheten en Propheteſſen ſich
W
th
#
my willen komen vervoegen,ſo heb ik nodig gehad te mogen weten van wat geeſt dat ſy gedreven wierden, en ik ben van Gods wegen verzekert ge worden, dat ſy door den Geeſt des Duivels geleyd worden, waaraan ik geenig deel hebben wil, noch de minſte gemeenſaamheit houden. En dienvol gens zal deſen Kuelman wel doen met de moeyte niet t'ondernemen om my te komen ſoecken of eenige brieven toe te ſchrijven, om my te willen met Verdragnmakers des Duivels vereenigen, want hy ſou maar ſijnen tijt verlieſen en ſijn moeyte te vergeefs doen. Hy is hier ſeer qualijk aangewe ſen: Want ik heb hem doen ſeggen op den eerſten brief die ik van hem ontfing, dat hy my niet meer behoefden te ſchrijven , dat ik geen onderlinge gemeenſchap met hem wilde houden, en dat ik hem ſijne brievenſonder t'openen wederom ſoude
fenden. Sulks wierd hem aangeſegt van mijnent wege ter tijt als hy met Tanneke Denijs tot Lubeck was. Hierom verwonder ik my dat hy my nu noch
wil toeſchrijven, en hy ſijnen brief laat drukken eer hy my die toegeſonden heeft, hebbende on dernomen een ſeer onvoeglijk Huwelijk te willen
maken , met een ſoodanig Perſoon die de Geeſt Gods heeft, te vervoegen by ſulke die de geeſt des
Duivels hebben, 't Welk moyt wel te ſamen ac cor
15 6
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.deel.
corderen ſoude, dewijl dat Godt en de Duivel te
ſamen onlijdelijk zijn, en niet by malkander ver blijven konnen. En dienvolgens is het te vergeefs dat Kuelman gaat arbeyden om onmogelijke din gen te willen doen. Ik denk dat hy ſulks door nwetendheit onderneemt, hebbende gedacht dat ik ſoodanigen H. Geeſt hadde als hy heeft, die niet anders als uit het geſternte en de principien der Natuur ontſtaat, dewelke bedriegen en gelijk de wint verdraaijen.
En als is 't dat Kuelman in
ſijn Briefſegt, dat ik de Principien niet kenne waar van Böhme geſproken heeft , ſoo wil ik die niet kennen, om dat Godt mijn eerſte, mijn tweede, en mijn derde Principie al tegelijk is, ſonder dat ik wenſche eenige andere te leeren, al waar 't ſake dat ik ſulks doen konde in een oogenblicktijts. Ik laat alle deſe curieuſe Studien voor Ruelman blij ven, ten einde hy aan de doot mag ſien of duſda nige ſpeculatien hem konnen Zalig maken. Wat my belangt, ik weet door de Mondt van Jeſus Chriſtus, dat een Saak van nooden is, en dat ik my niet bedriegen kan met mijn ſelven daar op te be trouwen. Dat de menſchen daar van oordeelen
't geneſy begeren. Daar is niets dat my de verze kering mijner Zaligheit geven kan, dan alleen
d'Evangeliſche Wet. Ik kan noyt bedrogen wor den met deſelve t'onderhouden, nademaal dat Godt noyt bedriecht. Hy doet my de Genade, deſelve te kennen en in 't werck te ſtellen.
Ik be
kommer my weinig van dat'er Wijſen of valſche
Propheten my komen ſeggen dat ik de kenniſſe niet hebbe van de Drie Principien door Jacob Böhme -
beſchre
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 157 beſchreven. Ik wil wel onkundig zijn van 't gene
ſy wegens die leering weten, ſeggende met den Apoſtel: Ik weet niets anders dan Ieſum Chriſtum en die gekruyſt. Indien iemand my iets anders onderwijſen wil. dat is een Duivel. Ik wil hem niet aanhooren. Maar
ik ſoude alle deſe Propheten en Propheteſſen wel
willen op den Toetsſteen der Evangeliſche Wet ſien, om hare levens aan dit Evangelium te ſtrijken. Ik
geloof dat men deſelve altemaal van quaden alloy vinden ſoude. Hierom ſou Kuelman en alle ſijne aanhangeren wel doen met hun wijt van my te houden en mijnen Toets-ſteen niet te naderen, de welke ſoo haaſt het ware Gout der Liefdadigheit onderſcheyt uit het valſche, hoewel het ſchoon in
den ſchijn mogt zijn. Daar zijn er bereyts al vele geweeſt die hun ſelfs bedrogen hebben wanneer ſy op deſe proef quamen; ſy meenden voor fijngout door te paſſeren, maar zijn tot harer ſchanden ont dekt valſch te weſen, gelijk ſy ook in der daat waren.
Hierom waarſchouw ik allen Kinderen
Gods, hun te wachten voor de valſche Propheten, en het fondement harer Deugden te bouwen op de
Vernieuwing van den Evangeliſchen Geeſt; en niet op ſchoone diſcourſſen, prophetien of ſchijn deugden, die d'oogen der klaarſiende ſelfs be
dwelmen. Men moet ſich vaſthouden aan d'eeni ge Leere Jeſu Chriſti, dewijl dat er in d'andere
bedrog is, waarmede deſe valſche Propheten (f) ſelfs d'Uitverkoornen ſouden verleyden indien het moge lijk was, om dat ſy bedekt zijn met Heyligheit en omhangen met geveynſtheit. 1 o8. Dit
(f) Matt. 24.
158
d’Evangeliſchen Geeſt.
3. Deel.
1 o8. Dit is de laatſte argliſtigheit waar mede de Satan den menſchen bedriegt. Hy heeft by na alle de menſchen tot ſich gewonnen door ſijn ſwar te boosheit, dewelke hem volgen in 't quaat doen,
in 't Bedroch, Dievery, Valsheden, Leugens en andere grove Zonden. Maar hy heeft nochtans niet konnen verhinderen dat er hier en daar ver
ſcheide menſchen van goeden wille in de wereld
gebleven zijn, dewelke de Duivel niet heeft kon nen vervoeren tot quaat doen, om dat ſy haar van
grove en ſtoffelijke zonden willen onthouden. Soo dat de Duyvel te vergeefs duſdanige men ſchen tot quaat-doen bekoort heeft tegens hare oede reſolutien en voornemens. Hierom komt nu om de Vromen te verleyden onder ſchijn van deugt en heyligheit, makende dat fijne Aan hangeren, de Propheten , ja de Geſondene Gods na-Apen. En wanneer hy ergens een Menſch kent die de Vreeſe Gods heeft of de begeerte om een waar Chriſten te worden, ſoo maakt hy't ſoodanig dat ſy ſich uit-trouwen met een van fijne Verdrag makers, ten einde dat hy die gene die van goeden wille zijn ten minſten indirectelijk of door omwe
#
gen mag aan ſich gehouden, door de bemiddeling of het tuſſchenkomen van fijne Verdragmakers, die deſen valſchen Meeſter getrouwelijk dienende, vervoeren hare Porturen tot Zondigen, en hun
nevens haar ook tot Verdragmakers te doen wor den, of ten minſten tot mede-deelhebbers harer Zonden.
En door ſulk middel wind de Duivel
alles tot ſich , goeden en booſen, d'eene door
gewillig Verdrag, en d'andere door medewerking of
Valſche Verniew.van't Evan Leven. 159 of toegeving aan de quaden van hare Geſellen of Porturen; boven dienſoo vermeerdert en verſterkt ſich noch de Heerſchappy des Duivels door duſdani
ge Huwelijken, dewijl dat alle de vruchten van diergelijke Huwelijken aan den Duivel toege-ey gent zijn door de godlooſe portuur, al of ſchoon den Vromen daar niets met allen van weet. Duſdanige Kinderen alſoo aan den Duivel gegeven zijnde ſelfs al eer dat ſy geboren worden, ſoo is het ſeer ſwaar de ſoodanige naderhant uit de Slaverny van deſen Sa tan te trekken, die hare jonge herten tot ſich gewend door aanlokſelen van vleeſchelijke ſinlijkheden of vermaken der ſmaak of andere welluſtigheden der vijf ſinnen van de natuur. In dier voegen dat deſe gewoonheden hare bekeering beletten, en maken
dat wanneer ſy tot het gebruykharer reden gekomen zijnde, deſe ſinlikheden niet willen verlaten, en ſich gewilliglijk aan den Duivel verbinden om altoos met hem te blijven. Sulks maakt dat het getal der
Toovenaren alle dagen grooter word. Want de goede partye dood zijnde, ſoo blijft de Ouade met hare kinderen in de wereld, en brengen te ſijner tijt noch wederom kinderen hares gelijken voort, en al
dus ſoo groeyt dit verkeert geſlacht gedurig aan tot den einde des werelds toe.
Waar op de Kinderen
Gods wel mogen acht geven, en ſich niet in den Huwelijken Staat verbinden alwaar ſoo grootenge vaar is van een portuurt'ontmoeten die met den Sa tan verbonden is, dewijl er nu ſoo grooten getal zijn, en dat men die ſooſwaarlijk ontdekken kan,
om dat deſe Verdragmakers meerder ſchijn van deugt en godvruchtigheit hebben, dan de vrome een
16o
d’Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
en oprechte menſchen, die niet geveynſt zijn om te doen ſoodanige # van haar ſchijnen die ſy niet hebben. Ik geloof dat ſulks doorſaak is waarom dat
Jeſus Chriſtus inſijn Evangelie ſegt, daar hy van de Laatſte Tijtſpreekt, (g) Dat het zijn zal als in de du
gen van Noach, daar de menſchen aten, droncken, ſich trouwden en ten Houwelijk gaven, tot er tijt dat ſy alle
omquamen en verdroncken door de Wateren der Zund vloed. Willende daar door te verſtaan geven, dat de Wraak ofden Toorn Gods als dan zal vallen over
de gantſche Wereld in 't algemeen, uit oorſaak dat
ſy vergeten hebbende de Verplichting die ſy hadden om God te moeten beminnen, en alle hare gene entheden geſteld hadden op het wel eten en drinc en ſulks tot dat ſy altemaal
# , en ſich te trouwen, verdroncken.
w
1o9. 't Gene het ware voorbeeld is geweeſt van het leven der huidenſdaagſche menſchen, die alle
hare genegentheden geſteld hebben in de lekkere ſpijſen te eten, den welluſtigen wijn te drincken, en
# te trouwen, nadien men niet alleen de Werelds geſinden deſen ſwier ſiet volgen, maar ook d'alder geeſtelijkſte, ja de ſoodanige dewelke ſeggen Geſan ten Gods te zijn om Iſrael te herſtellen, die de men
ſchen uit de wereld tot haar trekken, om deſelve by hun een vryborſtiger en onbetoomder leven te doen leyden, dan ſy in de wereld deden, hun begevende welluſtig te eten, te drincken en hun ten Hou welijk te geven; nademaal dat deſe drie dingen nu de Goden der Wereld zijn, en even gelijk als of de menſchen nergens anders om geſchapen waren dan GOITIE
tot
we
(g) Matt. 24 v. 38.
E Ab
Valſche Verniëw. van 't Evan Leven. 171 n
t | t -
om wel te eten, te drincken en te trouwen, dewijl
dat hare ſorgen, hare leer-oefeningen en arbeyd nergens anders als daar toe ſtrekt. En waar ſiet men doch hedens.daags ſoodanige menſchen die alleenlijk het Koninkrijke der Hemelen ſoecken, hun voor ſoo veel de ſicſt aangaande, betrouwen op
het gene dat Godt haar geven zal.
Sy zijn veel
meer bekommert om deſen ſïeft te mogen hebben, dan om het Koninkrijke der Hemeten te verkrijgen, waar over ſy de minſte beſorging hebben. En mits dat ſy deſeiïeſt maar in overvloed vinden, ſoo verlaten ſy wel lichtelijk de Wereld, voorna mentlijk wanneer het Fortuyn haar niet voordee lig is om goede gier te konnen maken naar hun wenſch.
-
-
1 1o. Siet dit is d'oorſaak waarom dat de Laba
#
f
jf
ſt
#, d:
diſten van ſoovele menſchen gevolgt worden, om dat ſy vlijtig beſorgen dat hare Tafels met goede ſpijſen en drancken beſorgt zijn, en dat de natuur hare ſinlijke tijtkortingen mag genieten , gelijk als die menſchen doen dewelke aldaar vergadert zijn, gaande wandelen, malkander carreſſeren of liefkoſen,en te ſamen trouwen wanneer hare Pre dicanten behaagt: dewelke waarlijk die'tmenſchen zijn die door den H. Matheus aangemerkt worden,
dewelke eten, drincken , trouwen, en ten Houwelijk geven: nadien d'andere menſchen niet ten Houwe lijk geven, gelijk ſy doen. Want al is 't ſake dat
ſy ſich ſelfs tot het trouwen begeven, ſoo hebben ſy nochtans de macht niet om een ander te verhue welijken of tot den Trouw te verbinden.
Maar
deſe Nieuwe Sektariſſen geven hun ſelfs het ver -
L.
--
me*
.
172
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel
mogen en d'Authoriteit om hare Onderdanen in
den Trouw-ſtand te verbinden naar hunne begeer tens, gelijk als men de Duiven te ſamen paart. En wanneer de Portuur hun ſelfs behaagt of voor hare Vergadering voordeelig is, ſoo trouwen ſy die
ſelfs in haar huys. Soo dat den genen die begeerig is om te trouwen en goede sier te maken, een on betoomt en gemakkelijk leven te leyden, ſich maar by de Labadiſten behoeft te begeven, alwaar men een geheel makkelijk leven vind, 't welk naar de Verdorvendheit der natuur gevoegt is. En daar mede beeld men ſich noch in, dat men 't Pa
radijs aan de doot genieten zal. Waar in deſe val ſche Propheten ſich bedriegen, dewijl dat niemand
tot het Paradijs ingaan zal, dan den genen die ſich ſelven verzaakt, gelijk als Jeſus Chriſtus geſwo ren heeft, ſeggende, Dat den genen die ſich ſelven niet verzaakt, ſijn Diſcipel niet weſen kan. Het moet
zijn dat deſe Sectariſſen liegen, indien Jeſus Chri ſtus de waarheit geſproken heeft; dewijl dat ſy al le ſoodanige menſchen verwerpen die haar ſelfs willen verzaken, en hun Kruys opnemen om Je
ſum Chriſtum naar te volgen. Alwaar in tegen deel deſe Sectariſſen de Zaligheit beloven aan de gene die regelrecht het tegendeel doen, willende
gants niet lijden noch Jeſum Chriſtum naarvol gen. En gelijk als ſy hier in de wereld een Kerck apart hebben, ſoo moeten ſy deſgelijks ook een Paradijs apart oprichten ; nademaal dat het gene 'twelk God ons belooft heeft, niet kan verkregen
worden door dien weg en de leeringen die deſe La badiſten onderwijſen. 't Is den Breeden Weg die ſy
Valſche Vernuw. van 't Evan. Leven. 17; ſy verkoſen hebben, gevende voldoening aan de verdorve natuur, dewelke, Godt my leert, dat ter Verdoemenis geleyd. En dienſelven Godt onder wijſt my eenen Engen Weg die tot het Levengeleyd,
't welk is deſe, van ſich ſelfs te verſaken, het Kruys te dragen, om jeſum Chriſtum naar te volgen, ja ſigh te beſnijden om het Koninkrijke der Hemelen wil;
Boete doen om niet om te komen, nadien Jeſus Chriſtus ſegt: Indien gy geen Boete doet, ſoo ſult gy alle omkomen. Hyſondert deſe Labadiſten niet uit, noch al de gene die ſich ſeggen te ſwakte weſen om Boete te doen, willende hebbende dat Jeſus Chriſtus voor haer ſoude Bcete gedaen hebben; maar hy heeft tegen allen in 't gemeen en ider in 't beſonder geſproken, 't welck dit woord van Alle, in ſich begrijpt. En om dat deſe Labadiſten de Boete niet volbrengen willen, ſoo konnen ſy niet verdragen dat ik die door mijne Schriften on derwijſe, dewelke ſy laſteren en verachten met al haar vermogen, verbiedende aan alle hare onder danen deſelve te leſen. En gelijk als er een van hare Onderdanen ſich tot Geneven had vertrokken,
ende eenige van mijne Boecken met ſich geno
men; ſoo ſchreven ſy hem, dat hy Godt ver toornt hadde, en Boete moeſt doen, om dat hy mijne Schriften tot Geneven hadde bekent ge maakt, daar ſy te voren niet bekent waren. Is dat niet wel een groote Miſdaat om daer voor Boete te moeten doen, dat men de Waarheit Gods heeft bekent gemaakt aan menſchen die de
ſelve voorheen niet kende. Men moet wel ſeg gen, dat de Zielen deſer Labadiſten ſeer on -
L 2
geruſt
I 74
d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
geruſt en in een vreesachtige wroeging zijn; na dien ſy ſich ſooſeer ontſtellen,om dat mijne Schrif ten tot Geneve zijn bekent geworden. Ik ſou my
gants niet ontſtellen van te weten dat hare ſchrif ten door geheel de Wereld openbaar gemaakt wa ren, al is't ſake dat ik geloove, deſelve een ver
doemlijke en ſchadelijke Leering wegens de Pre deſtinatie behelſen.
Nochtans laat ik alle men
ſchen vryom teleſen en te gelooven't gene ſy be geeren, wetende dat Godt den Menſch vry ge ſchapen heeft. 't En ſtaat de menſchen niet toe,
dat ſy malkanderſouden dwingen, gelijk als deſe Sectariſſen willen doen, die bereyts al vele Pre dicatien hebben aangericht om mijne Schriften en
mijn Perſoon in verachting te brengen, hebbende eenig boek tegens my in 't openbaer doen uitge ven, waarover ik de moeyte niet heb willen aan veerden om daar op te antwoorden, ſiende dat hare Bybrengingen ſulks niet waardig waren, en dat de geene die mijne Schriften leſen, wel ſien ſullen dat deſe Sectariſſen niet anders dan door
paſſien handelen, en ſich maar gronden op preciſe manieren van ſpreken naar den regel der Schoolge leertheit; 't Welk niets nuttelijcks tot de Ware Deugt, noch een oprecht Chriſtelijk leven toe brengt: waer na alle mijne Schriften mikken, en de Menſchen tot God trekken. Alwaar in tegen deeldeſe Labadiſten de menſchen ſoekken tot hun te trekken. Ik heb haer ſien Zee en Landt omrey 4en om eenen kleinen Labadiſt te maken, en wan meer ſy hem daer toe gebracht hadden, ſoo heb ben ſy hem tot een Kindt des Verderfs gemaakt, erger
E
Valſche Verniew. van 't Evan.Leven. 175 erger dan hy te voren was. Sy hebben ook vele vlijtaengewend om my onder hare Bende te mo gen hebben, en met my in Noordſtrand te komen wonen; myTonnen Gouts tot aſſiſtentie aanbie dende indien ik het mogt benoodigt zijn, om het # Eylandt Noordſtrand aan ons te hebben, en ich aldaar neder te ſetten. Maar ik ſal my wel wag ten, van door hare ſchoone diſcourſſen met god vruchtigheit bedekt, my te laten bepraten of mis leyden; dewijl dat God my, aanſtonds in den
:
beginne dat ik haar kende, deed ſien dat het niet anders dan beuſelryen en opſoeckingen van menſchelijcke gerieflyckheden waren. Hier om heb ik ſedert gants geen gemeenſaamheit met hun willen houden , my vergenoegende met een eenige maal aan deſen Labadie geſchre ven te hebben, en ſedert noyt meer, om genoeg ontdekt te hebben, dat den Geeſt die my be
ſtiert, geheel anders is dan den geeſt die deſe La hadiſten regeert, en dat wy niet te ſamen accorde renſouden, niet meer dan ſy oock accordeerde met die van het geeſtelijk Sinoden, waar mede ſy
gedurig in twiſt en tegen-ſtrijt leefde. En voor de derde maal in de Vergadering deſer Predicanten geroepen zijnde, ſooſeyde hy my, dat hy haak
als doen altemaal wilde verdelgen. 't Gene my Jeſus Chriſtus, fijne Apoſtelen niet had doen diſputeeren. Hy niet behaagde, hem ſeggende dat
antwoorde my wederom, dat Godt het alſoo be
geerde, die hem by derhant genomen hebbende, tegens hem ſoude geſegt hebben deſe woorden: 3ſſlijn 39giembt/hlimt hooget. Waarop ik niet L 3
wiſt
Evangeliſchen
d' Geeſt. 3.deel. wiſt wat ik ſoude antwoorden, ende liet hem aldus
176
weg gaan ſonder eenig wederſeggen. Maer hy quam niet ſoo haaſt in het Synode, ofwierd van ſijn Bediening afgeſet, weg gejaagt , en verboden meerder te prediken. 't Welk wel een geheel an
dere uitkomſt was, recht ſtrijdig tegensfijne voor ſegging. Want in plaats van hooger op te klim men, foo wierd hy ſeer laag neder geworpen, niet wetende werwaarts hy heen trekken ſoude om bewaard te mogen zijn. Siet daar hoedanig dat de Walſche Propheten ten einde geraken. 't Welk ook in Rothé gebleken heeft, mede in Tanneke De mijs, en andere die ſich Propheeten of Propheteſ
ſen genoemt hebben ſonder dat ſulkswaerachtig W3S.
-
Indien duſdanige valſche Propheten geen ander nadeel dan aan hun eygen conſciente toebrachten; foo en ſoude de ſchade noch ſoo groot niet zijn. Maar wanneer fy beletten willen dat een ander de Waarheit Gods ontfangt, ſoo doen ſy groote ſchade aan de Zielen van d'andere, dewelke door
het leſen der Goddelijke Waarheden, ſig (ouden konnen tot hem bekeeren, want d'onwetendheit van dien, doet er veele omkomen. Hierom
dunkt my dat deſe Labadiſten groot ongelijk heb ben, in de menſchen ſooheylſame Schriften uit de handen te trekken, die ſy ſelfs in den beginne
ſooſeer gelooft en ſoo goet gevonden hebben. Sy moeten wel onbeſtandig van geeſt zijn, om te gaan een ſelve ding op d'eene tijt prijſen, en op een ander tijt het ſelfde weder verachten, ſonder dat ſulks in ſich ſelven iets het minſte
van: Sulks
Valſche Verniew van't Evan Leven. 1 77 Sulks komt niet anders dan uit hare ongeregelde of haatdragende driften voort. Want het is te ge looven, dat indien ik my onder hun begeven had,
gelijk ſy wenſchten, dat mijne Leering en mijn Perſoon als dan ſou goet gebleven zijn. Maar voor ſoo veel als ik my niet heb willen onder hun ver
voegen, ſoo hebben ſy ſich verklaart, mijne Vyan dente weſen, woedende en laſterlijk tegens my
ſchrijvende. Waarover ik niet ſeer verbaaſt ben, nadien dat al haar ſeggen niets verminderen zal aan de Liefde die ik mijnen God toedraag. 't Is alleenlijk te bejammeren dat die menſchen hare ei # Zielen quetſen, hun met eens anders bedrijf
emoeyende; 't welk den Apoſtel ten hooghſten veroordeelt, rangerende defe Zonde van ſich met
eens anders bedrijven te bemoejen, met de grouwc lijcke Zonden van Vergift-gevers en andere. Sou het niet veel raadſamer voor deſe Labadiſten zijn, hun niet te bemoeyen met mijne ſaken, niet meer dan ik my met de hare bemoeye. Ik laat hun gaan en komen, ſeggen en ſchrijven alles wat ſy begee ren, ſonder hun een eenig woord te ſeggen. Men
verwittigt my, dat ſy Brieven tegens my ſchrij ven, ſoo wel in 't geheym als in 't openbaar, en dat ſy lange Predicatien doen om mijn
Perſoon en mijne Leering te laſteren. j
Maer
indien ſy niets met aldaar van ſeyden, ſoo ſou den nochtans de menſchen die my kennen of mijne Schriften leſen, verſtands genoegh hebben, alſoo wel als deſe Miniſters of Predicanten van
Labadie, om daar van het goede uit het quade t'onderſcheyden, indien er iets mogt zijn. Wat L 4 -
-
my
d'Evangeliſchen Geeſt. 3. dect. 178 mybelangt, ik laat alle mijne Vrienden en Diſci pelen vry om te mogen leſen 't gene haar goet dunkt, ſonder hun eenige ſeſing te verbieden, om
dat ik niet bevreeſt ben dat ſy ſullen verlaten de Waarheit, die ik haar onderwijs, als dewelke niet
anders dan op het Evangelium gegrond is. Al waarintegendeel de Leering deſer Nieuwe Seêta riſſen niet anders gegrond is dan op d'opinie van
eenig menſch die de geeſt Gods niet gehad heeft, En dienvolgens is het geen wonder, dat ſy vree ſen of eenige van hare Diſcipelen hun verlaten mogten, wanneer ſy veel vaſter waarheden qua men te leſen. Gelijk ik ook geloof dat het geſchie den zal, indien 'er Godvruchtige en verſtandige Lieden onder haar Gemeente zijn, bequaam om de Waarheit Gods te begrijpen wanneer ſy die on
der haar vermogen hadden. Sulks is d'oorſaak waarom dat ſy ſoo ſtriktelijk het leſen mijner Schriften verbieden door een ſtaats-wijſen ſtreek, uit vreeſe van of hare Nieuwe Kerck mogt om ver
re geworpen worden, als zijnde maar door men ſchen handen gebouwd, Maar wat zal 't doch zijn, dat ſy ſich bemoe-,
jen om die ſtaande te houden, wanneer Godt de ſelve vernietigen wil: gelijk hy ook alle d'andere doen zal die op het Sant gebouwd zijn, dewelke door de minſte onſtuimigheit of kleinſte ſtorm ſul
len omverre geſmeten worden. Want 't en komt de menſchen niet toe, Kerken te bouwen naar hunne wijſe. Godt alleen moet den Oprichter van de waerachtige Klerck zijn, en niemand anders.
Het moet ons genoeg weſen, dat Jeſus Chriſtus de -
-
Valſche Verniew. van't Evan Leven. 179 de waarachtige Chriſtelijke Kerck heeft opge richt; ſonder dat wy ons in ſoo vele verſcheidene
gevoelens gaan verdeelen, dewelke ſcheuringen en twiſten veroorſaken, willende een iegelijk fijn
opinie voor de beſte ſtaande houden, alhoewel
e
, het altemaal niet anders dan duſdanige opinien zijn die uit verdorvene verſtanden van vleeſchelij ke menſchen geſproten zijn, waarop niemand ſijn Zaligheit behoort te betrouwen, nadien er niet meer dan een eenigen 4,5obt is, een eenig Bea
1
loof/ en een cenige mate herch/ dewelkeis die
l
l
gene die Jeſus Chriſtus op Aarden opgericht heeft. Siet dat is de ware Kerck, waarin men Zalig wor t
i
den kan. Alle d'andere Religes konnen niet Zalig maken, het zymet hoedanigen ſoort van namen dat men haar ook noemen wil. 't En helpt niet of
men ſtoomggeſinb/Galuijng/3Lutherg/JInen
'-
moniſt / 2ürminiaang/oſ2uafterg/#Iababiſten/ of bananbere 5ecten of lieligegig. Sulks alles zal niets doen tot onſer Zaligheit. Men moet een Chriſten zijn, of eeuwiglijk omkomen. 't Welk alle deſe Sectariſſen niet genoeg begrijpen; denc kende ider voor ſich in't beſonder, dat alle de ge
f'
ne die hun volgen, Zalig ſullen zijn. 't Gene een
ſ
groot bedrogen een verleyding desgeeſt is, die er
4
vele doet omkomen. Waar in de Schriftuur ſegt:
#
#
'
••
-
22 ,
3
(a) Wee den Menſch die ſijn vertrouwen op menſchen heeft geſteld, dewijl dat den eene den andere niet zal konnen Zalig maken. Ider een moet ſelfs rekenſchap geven, en alleen voor het Ge richte Gods treden, ſonder dat eenige Secte of Religie onſe ſaak aldaar bepleyten of voorſpreken (a)Jer, 17.v. 5. L 5 kan,
'I 8o
d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
kan. En nadien Jeſus Chriſtus wel aan ſijn Vrien den en Naburen ſegt: Ik kenne u niet: Hoe veel te meer recht heeft hy dan om ſulks tegens deſe
Nieuwe Sectariſſen te ſeggen, dewelke in plaats van Chriſtenen te zijn, waarlijk Anti-chriſtenen bevonden werden, ſoeckende haar eygen eere, ' willende van vele nagevolgt zijn, wel gedienten en ge-eert worden , alwaar in tegendeel Jeſus
Chriſtus een verſmaadheit der menſchen geweeſt is, verdragende hareſcheldingen en booſen han del met ootmoedigheit. Maar deſe Nieuwe Secta riſſen, ſtellen ſich in rumoer op het eerſte woort van tegenſpreking. En al den Haat die ſy my toe
dragen, ontſtaat daar uit van dat ik haar niet vol gen wil; nadien ſy geen ander reden offondement van hare Vyandſchap hebben. Gelijk ſulksge
noegſaem blijkt in het Boek dat ſy tegens my ge maakt hebben. Alwaar men niets anders in vind
dan een deel t'ſaamgeraapte woorden, om iets in mijne Schriften te mogen ontdekken dat niet
juyſt naar hunne meeninge gevoegt is. 't Welk ſy dan aanſtonds voor Ketteryen en Gods-laſterin
gen veroordeelen. Welke dingen beter aan hun dan aan my toepaſſen. Want wat voor Gods-la
ſtering ſou grooter konnen zijn, dan te gaan ſeg gen, bat & Bobt uit ben berboemben #lomp
2ïbamg / een gedeelte ſcube #5alig gemaakt / en het ambere beel in be 49erdoemenig gelaten hebben/ nadat alle de menſchen eenpariglijk in een ſelve Zonde gevallen waren. Sulksſoude een |
eenfijdinge Verkieſing in Godt weſen, dewelke
met Omgerechtigheit ſou verſeld zijn, 't Gene in V, Godt
w
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 181 Godt noyt kan gevonden worden, al is 't ſake dat deſe Schoolgeleerde fulks door hare gloſen en redenen willen doen voor Waerheden paſſeren, hoewel het voor Godt niet dan Valsheden en zijn. 't Welk, mijn Heer den Paſtoor Poiret wel had willen doen ſien, door een Wederlegging over
het Boek van deſen Labadie tegens my geſchre ven.
Maar ik heb ſulks niet goet gevonden, al
is 't ſake dat den geſeyden Heer Poiret wel grondi geargumenten en ſcherpſinnige School-geleerthe den heeft, veel meer dan deſe Labadiſten doen, om hun te wederleggen en ter neder te ſetten, met ſich op de Waarheit te gronden. Hy ſou wel haaſt
alle hare Leugens en verſierde ſluytredenen om verre geſmeten hebben, die niet anders ſtrekken dan om myin mijne woorden te vangen.Sy hebben ſich opgehouden met de woorden mijner Schriften te beknibbelen, deſelve van malkander ſcheurende en verdraeyende tegens de ſin en meening van d'Autheure.
Willende haar niet aanhooren, uit
vreeſe of ſymet ſulks te doen, geenige ſtoffe ſou den gehad hebben om my ergens in te konnen we derſpreken. Gelijk als ſien konnen alle de gene die dat boek komen teleſen 't welk ſytegens my uitgegeven hebben, het ſelve naarſiende met de plaatſen die ſy uit mijne Schriften aanhalen, ten
einde ſy der ſelverſin niet ſouden vatten, en gaan beknibbelen of hair-klieven over de woorden die
niet naar de manier der Schoolgeleerdheit uitge drukt zijn. Siet eens hoe weinig dat deſe menſchen de Zaligmakende Waarheit # ſich meer
der bevlijtigende tot het ſchoonſpreken, dan #C
d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel,
I 82
k V
de Deugt wel te oefenen, dewijl dat ſy geen con ſcientie maken van ſoo vele Dingen in verachting te brengen, die ſy nochtans ſelfs in mijne Schrif - ten goet oordeelen, en dewelke waarlijk niets an dersbe-oogen dan de Zielen tot Godt te trekken.
Sy ergeren ſich over de woorden die niet opge pronckt of naar den ſwier der Schoolgeleerden uit geſproken zijn. Waartoe ik my niet bevlijtigen wil, niet ſoekende de Naam van welſprekentheit
te hebben, maar die van de Waarheyt t'onder wijſen die Godt my mede-deelt, het zy met wat voor manier van ſpreken dat het ook zijn nag- Ik weet wel dat vele vermaak ſouden ſcheppen, in
klaarlijk te ſien ontdekken d'Ongetrouwigheit deſer Labadiſten in het aanhalen van de plaatſen uit mijne Schriften. Maar ik wil geen diſputen of
Twiſtgeſchillen hebben, nademaal dat Jeſus Chri ſtus deſelve niet geleden heeft onder fijne Apoſte len en Diſcipelen. Want ter tijt als ſommige van hem weken, ſoo heeft hy aan de blijvende niet be volen dat ſy met de andere ſouden gaan diſputee ren; maer hyvraegde deſe, of ſy ook wilden weg t
gaan. Hy en heeft ſijne Diſcipelen ook niet op d'Accademien gelonden, om aldaar te gaen leeren ſchoon ſpreken naar de regels der welſprekend
heit: maar hy heeft haar een Evangeliſche Een voudigheit geleert, onderwijſende den Chriſte nen, Dat hare woordenſouden fa en Neen zijn, ſeg ende dat al wat buiten dien was, uit den booſen is.
# deſe Nieuwe Sertariſſen bouwen het fonde ment van hare Religie op twiſt-geſchillen die ſeer
weinig nut zijn. Want wat ſal't doch tot de Za 4- -
-
-
ligheit
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 183 ligheit der menſchen baten, het weten dat of Godt
iemand ter Zaligheyt of ter Verdoemenis ſoude gepredeſtineert hebben, dan alleen ſich in wan hoop te ſtellen, wanneer men gelooft van 't getal der Verworpene te zijn, en ſich met meerderZon den te beladen wanneer men geen ſorgh meer draagt over de Zaligheit van fijn Ziel, die hy ſich inbeelt dat niet Zalig wordenekan, wegens de
voorbeſchicking van Godt, het zy hoe veel goet dat hy ook mogt doen. Dusdanig geloof opent de deur voor allerhande grouwelen; nademaal dat den genen die gelooft verworpen te zijn, ſich vry
borſtig tot allerley ſoorten van grouwelen bege ven zal, wanneer die maar niet beriſpelijck voor de menſchen ſijn, waar op ſy alleen acht geven. En den genen dewelke gelooft, tot de Zaligheit gepredeſtineert te zijn, ſal ſich ook in den loſſen
toom begeven, volgende de bewegingen van fijn verdorvene natuur; dewijl dat, het zy wat hy ook doet, niet verdoemt weſen kan. Is dat niet wel een gevaarlijke Leering ſoo wel voor de Goeden als voor de Ouaden, waar op nochtans de Secte
der Labadiſten gegront is? In welkers gevolgſy in volle vryheit leven, hun ſelven goede Cier en ſin lijke vermakelijkheden aandoende, onder deſen dekmantel van dat ſy d'Uitverkoornen zijn, aan wien het de tweederleye menſchelijke naturen ge
oorloft is geheyme en beſondere gemeenſane vriendſchappen met malkander te genieten, ſon
der dat ſy ſulks Zonden achten te zijn, maar het ſelve voor een Chriſtelijcke Vriendſchap houden.
't Welk ſy de jonge Dochters weten wijs te# -
ken ,
I84.
d' Evangeliſchen Geeſt. 3.deel,
lren, die ſy onder hare wetten houden. Sy zijn gelukkig van my niet onder hare Vergadering ge had te hebben; dewijl dat ik ſoodanige Hoerery niet ſoude hebben konnen verdragen ſonder die te beſtraffen, ja deſelve bekent te maken aan die ge newien het behoorde. Want wie ſou diergelijke
dingen verdragen konnen die ſelfs voor een bor gerlijk leven ſoo # zijn. Ik had een grou wel van duſdanige dingen te hooren verhalen, door een Dochter die ſelfs haar ook had overgege ven aan een van deſe Labadiſten, hoewel nochtans hy elders een eygen getrouwde Vrouw had. Hy onderrichtede deſe Dochter dat alle duſdanige
dingen door de Chriſtelijke Vryheit geſchiede, en dat daar geen Zonde in ſtak onder de Kinderen Gods. Waardoor men klaarlijk kan ſien dat die . gemelde Nieuwe Kerck niet werd opgericht om de Zielen tot God te trekken, maar veeleer om tot
den Duivelte geleyden. Daarom, mijne Kinderen, laat u niet bedriegen door valſchen ſchijn van Godvruchtigheit, en Deugt; dewijl dat degene
die daar van den meeſten ſchijn dragen, d'alder gevaarlijckſte zijn. Vlied, vlied alle deſe Secten, en de gene die ſich Heylig, of Propheten noemen,
vreeſende of gy door hun mogt bedrogen worden,
# als ſoo grooten getal geſchied is, door ſul e geveynſden die niets van 't ware goet in hare hare Ziele hebben, zijnde alles maar een uiterlij ken ſchijn om d'andere te verblinden. En wan
neer men u van eenige heylige Perſonen ſpreekt,
ſooſteld hun op den Toets-ſteen van het Evange liſch Leven, en gyſult daardoor vermerken of ##Il -
-
-
-
Lief
-
-
«
d
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. * 85
y
Liefdadigheit ook fijn Gout is. Maar indien gy bevind dat hy buiten den loopbaan der Nedrigheit en Liefdadigheit Jeſu Chriſti is, en buiten ſijner Liefde, ſoo gelooft den ſelven niet, al waar
#
't ſchoon dat hy de Taal der Engelen ſprak.
Je
Gedenkt altoos aan dehebben (a) geſtelteniſſen die de ware Liefdadidigheyt moet, dewelke is
). •
Geduldig en Goedertieren, ende ſy denkt geen qaaat; nevens alle d'andere geſtelteniſſen die den Apoſtel daar van heeft beſchreven, met verſekering dat
ºl,
iſ:
ſonder de ware Liefdadigheit, niemand Zalig
#
worden zal, ja alwaar 't ſchoon, ſegt hy, dat men
#
alle fijne goederen tot onderhoud der Armen gaf, ja ſijn
#
Lichaam om verbrand te worden; dat men de bergen
s
('
konde verſetten; de Gave der Prophetie hadde, en die om Mirakelen te doen, dat alle deſe deugden met noch veel andere meer, nietsnut ſijnſonder de Liefdadigheit. 't Welk een onfeylbare Waarheit is, waar op de
:", ſ!
ſy deLiefdadigheit hebben,wanneer ſy niet anders
ſ?
#
Chriſtenen weinig acht ſlaan,hun inbeeldende dat dan een eygen-liefde beſitten. 't Is van ſoodanige Chriſtenen dat deSchriftuurſegt:(b)Sy hebben oogen ende ſien niet, en ſy hebben oorenende hooren niet. Want hoe meenigte Chriſtenen zijn er wel, dewelke dit Evangelie der Liefdadigheitſien en leſen, ſon der t'ontdekken wat van de ware Liefdadigheyt is, die in de Liefde Gods beſtaat. De gene die van haren overvloed aan den Armen geven, gelooven de Liefdadigheit te hebben. En die gene dewelke ſigh wel ſouden laten verbranden om eenig gevoe len van Relige, die gelooven ook de Liefdadig
ºſ,
'ſ,
:ſ,
Ik iſ:
f
I! ºf-
#
.
(a) 1. Cor. 13 v. 4. &c. (k) Ieſa. 6. v. 9.
heit
186 d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel. heit te hebben, en meenen dat ſy voor d'Eere Gods ſouden ſterven, alhoewel ſy inderdaat maar Martelaren van den Duivel zijn. 't Welk ik eens aan Labadie ſeyde, dewelke met ſijn vuyſt op ſijn borſt ſlaande, tegens my deſe woorden ſprak: “HH huil ſterben om bit punct ban 393cbeſtinatie ſtaanbe te houden. En ik verhaalde hem 't gene my in de Stadt van Gendt ontmoet was, alwaar ik twee Vrienden van tegen ſtrijdige gevoelens hadde, den eene de Predeſtina tie ſtaande houdende, en d'andere deſelve ver werpende, hielden beyde het tegendeel ſtaande, hoewel nochtans ſy my alle beyde ſeyden, -
bat ſpgcreet marcn boogbare geboelcng te ſter ben. Waarop ik hun antwoorde: Mijne Hee ren, gy lieden ſoud alle beyde Martelaren van den Duyvel ſterven, nadien dat het een noch 'tan der van uwe gevoelens niet op de Waarheit Gods gegront is, te weten, in die manier ſoo als gy lieden dat verſtaat. En daar na, Labadie aan ſiende, ſooſeyde ik hem: Ik ſeg u ook het ſelf de, mijn Heer, dat gy een Martelaar van den Duivel ſtervenſoud, indien gy u om uwe Prede
ſtinatie liet dooden. 't Gene hem in ſoo groote gramſchap ſtelde dat hy met een verwoedheit op
ſtaande, ſijn Stoel tegen d'aarde ſmeet. Waar over den Meeſter van 't Huis en ook ſijn eigen Diſ cipelen genoeg te doen hadden om hem te konnen bevredigen. Als doen ſagik wel, dat hy noch de van fijn verdorve natuur volgde, en geenſinsfijne ongeregelde driften verſtorven had
#
de 't Welk my noch meer beveſtigde in de klein achting -
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 187 achting die ik wegens fijner deugt hadde; nadien deſelve niet anders beſtond dan in ſchoon te ſpre kenſonder het ſelve uit te werken. . .
.
.
111. Ach! Kinderen Gods,maakt doch dat ſulke exempelenu tot een Spiegel dienen. Maakt het oor niet doof voor de Waarheden die ik u van Gods
wegen verkondige, en dat het van ulieden niet mag geſegt zijn wanneer er geſchreven ſtaat: Sy hebben ooren, ende hooren niet. Dewijl dat mijne Stijl
en mijne Taal verſtaanlijk genoeg is. En den - Sin mijner Leering is beveſtigt door geheel deHei lige Schriftuur. Begrijpt doch wel het gene dat ik
u ſoo meenigmaal ſeg en herſeg, geduurende den tijt van ſoo vele jaren ſedert dat ik u liedens heb beginnen te kennen. Ik heb u altoos betuygt,
datgy geen Chriſtenen kund zijn ſonder feſum Chriſtum naar te volgen, en dat gy hem niet kund maar volgen ſon der uw ſelven te verzaken. Wat is er dan na dit al
les, noch te gloſeren of te diſputeren, dewijl dat alles in deſe twee Puncten beſtaat, namentlijk;
Dat gy geen Chriſtenenkund zijn, ſonder feſum Chri ſtum naar te volgen, en dat gy feſus Chriſtus niet naar volgen kund; ſonder uw ſelven te verzaken. Waar om wilt gy een viervoudigen wegh inſlaan, daar 'er niet meer dan een eenige is die tot het Leven leydt. Verlaat dan in 't beſonder
alle uwe eygene gevoelens, uwe Kercken en Religes. Daar is niets met al meer dat voor Godt deugt, dan alleen een Evangeliſch Leven. En met dat ſelve in 't werck te ſtellen, ſult gyliedens Ge
Hulkkig zijn in tijt en in eeuwigheyt. Maar indien
gy van deſen rechten Weg afwijkt, het zy onder Waf -
d' Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
1 ss -
wat dekmantel het ook zijn mag,ſoo ſtelt gy groo telijks uwe Zaligheit in gevaar.
En dusdanigen
misſlag ſou onverhelpelijk zijn; dewijl dat de Wereld aan haar Einde is. 112. Alle andere Leeringenen gevoelens moeten
ophouden; de Wijsheit der Wijſen vernietigt overden, en de Voorſichtigheit der Voorſichtigen zijn uytgeroeyt. 't Is nu tegenwoordig dat menſeggen zal: Waar
is den Wiſſen? Waar is den Schrijver? Godt heeft ſoo langen tijt gedoodt alle die pomp en pracht der Tempelen en deſen Koophandel der Zielen. Hy wil alle deſeTafelen van geeſtelijken Koophandel, om verre werpen, gelijk als Jeſus Chriſtus deTa felen en het gelt der Koopers en Verkoopers in den Tempel tot Jeruſalem omverre wierp. En met geeſlel ſlagen ſullen uit den Tempel verjaagt wor den die gene dewelke Koophandel met de men ſchen drijven, gelijck als den Propheet voorſeyt heeft; (a) Dat de Prieſters een Koophandeling van de menſchen zullen maken, hun beſtierende naar hun
ne grootſte voordeelen. 't Gene wel haaſt een einde nemen zal, nademael dat diegene van on ſentijt de Maete vervult hebben, en gemaakt dat Godt nergens in Geeſt en in Waarheit gedient noch aangebeden word. De dienſten die men nu
voor Godt doet, zijn niet anders dan pralingen en geveynſtheden. Het is met recht van onſ en tijt, 't gene Godt door ſijn Propheet geſecht heeft, namentlijk: (b) Ik zal den drek van uave
Feeſt tijden op uwe aangeſichten werpen. Want wat kan er vuylder en meer beſmet van Zonden zijn, -
(*) * Pct 2 v. 3
dan
-
(#) Mal. 2. v. 3.
Valſche Verniew van't Evan
Leven. 18 9
dan de Feeſtvyeringen die men hedendaachs Godt aanbied? Indien men ſich ter Kercke begeeft om
aldaar te bidden of de Predicatie aan te hooren, ſoo geſchiedſuks met allerley pracht en Hoogmoet, men daar veeleer gaande om te ſien, en ſelfs van anderen geſien te worden, dan om God te bidden
met een rouwdragend en leetweſigh herte. En wanneer men aldaar de Predicatie hoort, dat
geſchied meer om daarin de welſprekentheit van den Prediker aan te mercken, dan die dingen de welke tot ſtichting der Zielen mochten geſchie den. 't Welk den Prediker ook niet betrachtende,
ſoo hooren hem de Aanhoorders ſonder eenige vrucht.
En wat de Sacramenten belangt , die
gebruyckt men maar door menſchelijke aan ſien, en om voor godvruchtige Lieden geacht te worden. In ſulker voegen, dat al het gene wat de naam van Gods-dienſt heeft, niet anders dan tot eere der menſchen dient, en maar Vuyligheden zijn die Godt wel wijd van ſich werpen zal H wil niet meer de roempralingen der Feeſthoudin
gen, noch deſe offerhanden met Zonden beſmet: maar hy wil dat ons hert leedweſig en boetvaardig zy, dragende met den Propheet David, de Aſſche
op hare hoofden, waſſende ons aangeſicht met Traanen van Berouw.
vº
1 13 .'t Is nu tegenwoordig dat men een Nieuw
moet beginnen, ſlaande met den Tollenaar op onſe borſt, over de voorledene Zonden, en voor de toekomende, een Evangeliſch Leven omhel
ſende, ſonderſich meer de Wereld gelijk te ma ken, maar ſich geheelijk voegen naar den Wegh M 2
-
die
I9o
d Evangeliſchen Geeſt. 3.deel.
die Jeſus Chriſtus ons geleerd, en die hyſelfs eerſt voor heen bewandelt heeft, om ons aan te moe
digen hem naar te volgen. Maar, Kinderen Gods, men moet God niet meer ſoekken met
woorden te paayen, gelijk voortijts geſchied is,
met te ſeggen, dat wy Chriſtenen zijn, en God willen behagen, nadien dat ſulks alles, maar leu gens zijn, wanneer d'uitwerking de woorden niet volgt. Men ſcheld de Joden, van dat ſy hun aan de Letter der Wet vaſtkleven, en deſſelfs kracht verlaten hebben.
Waar over de Schriftuur hun
ook beſtraft,ſeggende: (a)Gy die u in de Wet beroemt, vernietigt deſſclfs kragt door uweOvertredingen.'tWelk men met vaſter grent van de huidenſdaaghſche . Chriſtenen ſeggen kan, dewelke ſich in 't Evan
gelie beroemende, vernietigen door hare wercken deſſelfs kracht en weſen. Ider een ſegt dat hy
Chriſten is, en in 't Evangelium gelooft, daar ondertuſſchen niemand naarkomt 't gene d'Evan
geliſche wet onderwijſt. En het ſouden huidigen Chriſtenen een oneer zijn dat ſy de Armoede Jeſu
Chriſti aanvaarde, dewelke nu tot een verach ting is onderden Chriſtenen, die veeleer ſoekken rijk te weſen, en te mogen heerſchen, dan Arm en veracht te zijn. En gelijck als Chriſtus, den
Joden een Ergernis, en den Griecken een Verachting of Dwaasheit is geweeſt; ſoo is het nu ook ſijnen Geeſt en Leering onder de Chriſtenen, die gantſch niet van Chriſtum behouden hebben, dan de Letter
en uitwendige ſchors, in plaats van de weſent
lijke kracht ſijner Wet. Sy is geheel vergeten CIl
-
'
(a) Ron'. 2. v• 3
•
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven, 191 en vernietigt onderden Chriſtenen, die haar ſelfs
hebben wetten gegeven, dewelke ſy met ern ſtiger vlijt onderhouden, dan ſy de Wet Gods naarkomen.
-
-
-
114. Hierom wil hy alle deſe gebouwen, van menſchen handen gemaakt, geheel vernietigen, om ſelfseen op te richten dat niet door menſchen handen ſal gemaakt zijn , maar van den Geeſt . des Levens. Daarom ſoo moeten die menſchen, dewelcke tot deſen Goddelijken Tempel dienen willen, niet in eeniger voegen naar het vleeſch
leven, maer moeten ſich geheel vergeeſtelijken, ja ſelfs vergoden, volgende in alles, de be wegingen van den H. Geeſt , en geenſins die van de bedorve natuur. Indien gy lieden Kin deren Gods, in uwer Zielen een Chriſtelijk Le - ven wild ſtichten; ſoo moet men eerſt vooral een
vaſten gront van de kenniſſe uws ſelfs leggen. Want indien gylieden de Ouaden niet kent die in uwe Ziele zijn, ſookundgy deſelvenoyt beſtrij
den, noch uw ſelfs verſaken, gelijk Jeſus Chri ſtus beveeld. Want gylieden gelooft, gelijk ook alle d'andere menſchen gelooven , dat gy niet Ouaat zijt, doende niets beriſpelijks voor de
menſchen, en dat gy burgerlijker wijſe een eer baar leven leydt, ja ſelfs deugtſaam naar de Wee
reld. En ſulks doet vele de Zaligheit verhopen, dewelke ſeggen dat Godt goet is, en haar niet meerder afeyſchen ſal. 't Welk groot bedrog is, en de Laatdunkendheit van te ſullen Zalig wor .
den ſonder goede wercken, 't Gene een Zonde tegens den H. Geeſt is, die ik geloove dat van ve *
M 3
len
I92
d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
len door onwetenheit begaan wordt, dewijl (b) dat den geheelen Aardbodem met Duyſternis bedekt is, en het Volk met Blindheit bevangen. 't Welk d'oorſaak is, dat byna niemand ſich ſelven kent, noch den
oorſpronk van fijn Ouaat. En hoe ſoude men een onbekent Ouaat konnen verbeteren? De Wonde
moet verrotten wanneer ſy haar niet uitwendig vertoont, of ſoomen daaraan niet in ſnijd. Even al-eens is het met onſe Zielen, die de Zonde, een
doodelijke wonde heeft veroorſaakt, dewelke men niet ontdekkende noch tot in den gront onder
ſoekkende, ſoo moet deſelve altoos verergeren, wanneer men met het Lancetder Boete geen ope ning aan deſe verborgene Sweering maakt, die ons ſonder twijffeld' Eeuwige doot ſoude veroor
zaken, ſoodeſelve niet welgeſuivert en gereynigt is. 't Welk de verzaking onſesſelfs doet, dat d'ee
nigſte Salve of plaaſler is die deſe Wonde ge neſen kan, dewelke de zonde in onſe Zielen ge bracht heeft.
119. Want indien den Menſch gebleven was in dien Stant waar in God hem geſchapen had, ſoo behoefden hy niet ſich ſelven te verzaken; om
dat hy als doen in ſich de genegentheitten Goeden hadde; ſoo mocht hy dan ook dieſelve genegent heit wettelijk volgen, ſonder te zondigen, mits
dat hy altoos gehecht bleef aan de Liefde ſijns Gods : om 't welk te doen, hy geſchapen wierd;
het hem ge-oorloft zijnde alle Creaturen naar ſijn wenſch, ja ſelfs tot welluſt te genieten, mits dat hyſijn hert geheel bewaarde om ſijnen God te be minnen. 't Gene d'eenigſte ſake was die Godt van (t) Jeſa. 6o. v. 2.
den
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 193 den Menſcheyſchte, om hem Gelukkig te maken in tijt en in Eeuwigheit. 't Welk ſomtijts eenige H. Mannen heeft doen ſeggen: Bemind, en doct al
wat gy wilt. Verſtaande dat den Menſch die Godt bemind, noyt quaad kan doen. 't Gene waer achtig is, ſelfs gedurende dit ellendig leven
Want gelijk als het den Menſch voorſijn Zonde, ge-oorloft was de bewegingen ſijner natuur te vol gen, aldus is het nu oock den wedergeboornen 'Menſch ge-oorloft ſijne bewegingen te volgen, dewelke aan de Zonde doot zijnde, leven niet an ders dan aan de Genade, en het zijn niet meer fijn eygen bewegingen, maar die gene die Godt in den Menſch beweeght, dewelke niet meer
uitwerkt naar fijne verdorvendheit, maar volgens de bewegingen van den H. Geeſt, die in haar leeft en werckt, door de toeſtemming die de Ziele
hem geeft, om allerhande goet te bewerken, we tende dat alle goet van Godt komt, uyt wiennoyt eenig quaat voortkomen kan. > . . 1 16. Nu ſou ſommig curieus of nieuws gierig Verſtant welkonnen vragen, hoe dat Adam dan heeft konnen quaat doen en in Zonden vallen, na demaal dat hy voor deſelve, van nature ten goe den geneygt was; daar nochtans hy in der daat heeft quaat gedaan, en ſich tot een Vyand Gods
gemaakt? Sulks is gekomen van dat Adam ſijn Vrye wil hebbende, hy niet gebleven is in de be ſtemming of bepalingen van de Liefde die hy de Schepſelen mochte toedragen, maer heeft haar deſelve genegentheden toegedragen dien hy aan Godt alleen ſchuldig was. En aldus veranderende M 4
de
v 94 d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel. de Ordere die van Godt ingeſteld was, ſoo heeft -
# hem grootelijks vertoornt, en ſich ſelven met alle fijn Nakomelingen ten Verderven gebracht, om dat hy regel-recht tegens de voornemens van Godt had gedaan: die een ſoodanig Schepſel wil de hebben dat hem van gantſcher herten beminde, ten einde om daar mede fijne welluſten te nemen
Maar den Menſch, tot verachting van ſijnen God, heeft uyt ſijn vrye wil, dieſelfde genegentheden, die hy God ſchuldig was, tot de aardſche Schepſe
len gewent;verlievende op deſelve,tot nadeel van de Liefde die hy geheel en al, aan ſijnen Godt ſchuldig was. 't Enis niet, dat den menſch de ſe quade genegentheit in ſich ſelven hadde van te
willen Godt mishagen; maar het was, dat met ſich te vergapen in het aanmerken der ſchoonheit
van ſoo meenigderhande ſchepſelen, deſelve al Henxkens ſijn hert gewonnen. Hy was in een Pa radijs van Welluſt, alwaar alles in volle vol maaktheit ſchoon en goet was, gelijk altoos de wercken Gods ſoodanig zijn, waaraan niets ont breekt, en altoos volkomentlijk volmaakt en ge heel goed zijn in allen deelen. 't Welk het ver ſtant van Adam verrukte, deſelve met fijn oogen in verwondering aanſiende, en haar met verma
kelijkheit in ſijnen geeſt overwegende, ſoo ge wonnen fy eindelijk alle fijne genegentheden. En hy ſich aldus in deſelve verluſtigende, ſoo verlief den hy daarop, gelijk als David op Bedſabe ver
liefden als hy haar aanſag daar ſy ging baden, al ofſchoon hy vele andere Vrouwen hadde, noch
tans washy noch begerig tot deſe, door enkele be we
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 195 ,
weging van fijn verdorve natuur, en ging aldus ſijnen Godt en ſchuldige plicht vergeten, om aan deſe Verdorvendheit te voldoen. Aldus ook ver gat Adam ſijn Trouw en Liefde die hy God ſchul
digh was, om ſich te gaan verluſtigen in de na tuurlijke ſinlijkheden waartoe hy alle fijne gene gentheden wende, in plaats van die ſtant vaſtelijk te keeren tot den Autheur en Maker van alle die
Creaturen: En als een Ondankbare, ging hyſich meer aan de Gaven hechten dan aan deſlelfs Ge
ver. En nademaal het Godt belieft hadde, den Menſch te willen vry hebben, ſoo wilde hy dit Voornemen niet veranderen om der menſchen misdaats wille; maar hy laat hem vry, gelijk hy ook altoos de menſchen vry laten zal, om hare Vryheit ten goeden of ten quaden te mogen ge bruiken ſoo als 't hun goet dunkt. Siet daar, hoe
dat Adam heeft konnen zondigen, of ſchoon hy met ſijne genegentheden ten goede van Godt was
geſchapen geweeſt. Nochtans deed hy tegen fijne natuurlijke genegendheden, door een enkele ver ſuimenis of ſich ſelfs vergeting in ſijn verſtandt; terwijlhyledigen in volle welluſt was. En aldus liet hy ſich van d'alderhooghſte Gelukzaligheit afvallen in d'alderdiepſten Afgront van alle On
heilen. Waar heen hy opk met ſigh ſleepten het gantſche Menſchelijke geſlacht, dat Adam door ſijn Saad in ſijne lendenen droeg. ' Hybracht hun alle, ten Verderven: Niemand uitgeſondert dan Jeſus Chriſtus den eenigen Soon des Menſche, die van Adam geboren wierd eer
dat hy gezondigt hadde, en dien volgens met -
M 5
-
recht,
196 -
d' Evangeliſchen Geeſt. 3.deel.
recht, den eenigen Some Gods mag genoemt worden: dewijl dat er van alle de menſchen, niemand dan hy alleen, ſonder Zonde gebleven is. Alle d'an dere menſchen hebben in Adam gezondigt. En naderhant hebben fy ook door hare eygene willens
gezondigt. Waar over men ſich niet behoeft te verwonderen, nadien dat alle menſchen in Zon
den ontfangen zijn, en Kinderen des Toorns en des Werderfsgeboren worden, niemand uitgeſon dert ſedert den Val Adams: Alis't ſake dat ſom
mige willen bediſputeeren als of de Maget Maria
onbeſmettelykſoude onfangen geweeſt zijn, die nochtans een Dochter Adams , gelijk d'andere menſchen was. Dewelke altemaal geſproten zijn uit den verdorven Klomp van Adam, die niet an ders dan ſijns gelijcken konde voortbren brengen , ja niet anders dan Vyanden Gods, gelijck hy ſelfs was. Soo dat alle menſehen in 't gemeen, en ider van hun in 't beſon
der in Zonden ontfangen en gebooren wor den. Ja het zy ook in wat voor heyligheydt dat ſy ſouden mogen geleeft hebben ſedert dat ſy tot het gebruyk harer Reden gekomen waren; ſoo
hebben ſy niet-te-min altoos de toe-neyging en genegentheit tot het quade gehad, door de Zonde van Adam, maar zijn daarom nochtans niet tot
het quade gedwongen geweeſt, nadien dat hare ly bere Vryheit hun noyt ſalontnomen worden. 1 18. Want nadat God eenmael gewild heeft dat
den Menſch vry zijn ſoude,ſo kan hy geen berouw hebben van 't gene dat hy heeft willen doen. En hy zal den Menſch deſe Vryheit in alle Eeu -
wig
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 197 wigheit laten behouden, het zy dat ſy goet of quaat doen. Godt zalnoyt die Vryheit wederver breken die hy hun gegeven heeft. De gelukzalige en de rampzalige Zielen zullen altoos hare vrye willens hebben. En de gelukzalige ſullen deſe Vryheit gebruiken tot Godt teloven en te danken: alwaar in tegendeel de Rampzalige deſelve ge bruiken ſullen tot God te vervloekken, ſonder
hun daar over te berouwen. Maar de Gelukzalige ſullen hem loven ſonder oyt moede te worden.
Soo dat deſe gelukzalige en rampzalige Zielen ſelfshare vrye willens ſullen bepalen, want de ge lukzalige Zielen ſullen abſolutelijk door haren voorbedachten vryen willeſich noyt tot hetOuaat
willen begeven, en deſgelijks de rampzalige Zie len noyt tot het Goet. Aldus is't dat deſe twee derleyaart Menſchen bepaalt blijven tot het Goet en tot het Ouaat, door hare abſolute willens ſoo danig als ſy die aan de doot hebben, met het be
ſluyt van noyt te willen veranderen. Dit is het
# dat de Gelukzalige en Rampzalige Eeuwig eit maakt: dewelke alle beyde niet konnen ein- .
digen, om dat de vrye willens deſer Menſchen eeu wig zijn.
1 19. Want (c) Godt heeft de Helle niet ge maakt, noch iets dat quaat is. Den Menſch en de Duivel hebben alle het quade gemaakt. En
Godt alleen heeft alle het goede gemaakt, voor de gene die uit haren vryen wille het ſelve ſoecken en begeren. In dier voegen dat (d) het goede en het quade in de vrye will des menſchen is, al is -
(c) Sap. 1-v. 13. (d) Sirach 15. v. 14 tot 17
't ſa
7
,98
d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
't ſake dat er geſchreven ſtaat, (e) Dat het Goede en
het 9gade van God komt. Dit quaat komt maar oneigentlijk van Godt, dewijl dat hy noyt eygent lijk quaat doen kan. Gelijk als een Dootſlag niet doorden Geweer-maker bewerkt word die het ge
weer gemaakt heeft waar mede men de menſchen doot; nadien dat deſen doorſlag voortkomt uit het hert en de wille van den genen die dat geweer misbruikt. Dengeweer-maker heeft ſeer wel ge daan met een Mes van goeden ſnee te maken, tot gerieflijk gebruik van den genen die hem dat heeft doen maken. Maar den genen die het ſelve mis bruikt, begaat alleen alle het quaat dat door het misbruik van dit Mes veroorſaakt word; 't welk hem anders dienſtig en ſeer gerieflijk ſoude ge weeſt zijn wanneer hy 't wel gebruikt hadde. In dien Godt den Menſch tot een bepaalt of be
dwongen Schepſelgeſchapen hadde, ſonder hem een volkomene Vryheit te geven, ſoo ſouhy noyt
hebben konnen zondigen noch ſijne bepalingen te buiten gaan; dewijl dat alles wat Godt doet, al
toos beſtandig is, ſonder omkeering of verande ring. En den Menſch ſoude als dan ook Godt ge hoorſaam gebleven zijn in den Stant waarin hy geſchapen was niet genegendheyt tot alle goet te doen. Maar God willende een veel Edelder Schep
ſel hebben boven alle d'andere, ſoo heeft hy den Menſch geheel Vry willen ſcheppen als eenen klei nen Godt, om te doen en te laten alles wat hybe geerde: den ſelven alleenlijk verplichtende fijnen Godt te beminnen als ſijnen Heer, ſijn Schepper, en
(e)
Klager 3 v. 3S. &c
/
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 199 en ſijn Vader. Alle het overige ſtond in fijner vry heit, en hy mochte heerſchen over alle d'andere Schepſelen; dewelke ook den Menſch onderwor
pen waren als haren Koning en haren Heer, wien ſy moeſten gehoorſamen, gelijk als den Menſch, Godt moet gehoorſamen. Daarom was den Menſch vrygemaakt, om over die andere Schep ſelen te heerſchen en te gebieden, als een kleinen Godt, die alleenlijk aan den grooten eeuwigen Godt onderworpen was. Dieshalven is't dat de
Schriftuur ſegt, aleer den Menſch geſchapen was: Laat ons een Menſch naar onſe Gelijkenis maken. En
deſen Menſch konde Godt niet nader gelijk zijn, dan door een Vryheit ſijner Wille. Konnende ner gens in Godt gelijken, dan in deſe volkomene Vryheit, dat hy alles mocht doen wat hy wilde; dewijl dat hem alles gehoorſaamde. Want Godt is nergens anders in den Menſch gelijk, die maar een lichamelijk en ſtoffelijk Schepſel is. Alwaar
Godt een enkelen onſienlijken en onbegrijpelijken Geeſt is, die nergens by kan vergeleken werden,
noch aan iets gelijk zijn. Soo dat d'eenige hoeda nigheit van de Vryheit des Menſche, hem de ge
lijkeniſſe Gods geeft, tot beveſtiging of bewijs van 'tgene dat Godt geſegt heeft: Laat ons den Menſch naar onſe Gelijkenis maken. En daar-en-boven ſoo be veſtigt noch ook de Schriftuur dat ſulks inderdaat geſchied is, ſeggende: (g) Gy zijt Goden, tot wien
het Woordgezonden is. Nu dewijl er dan geen groo ter gunſt aan den Menſch geſchiet is, dan hem een lybere Vryheit en een vryen wil te laten, om te ,
(4) Jeſ. 82. v.6. Ioh. 1o. v. 34
doen
/
2 oo d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel. doen 'tgene hem behaagt; ſou men dan nu gaan gelooven, dat deſe goddelijke hoedanigheit fijner Vryheit, d'oorſaak van fijnen ValenZonde ſou de zijn, gelijk als vele Onwetende geheel ten on recht meenen? Aangeſien dat Godt niet meer oor
ſaak van den Wall Adams is,dan den geweer-maker oorſaak ſou zijn van den Dootſlag die men mogt begaan hebben, met het Mes dat hy volkomen goet gemaakt hadde, tot goet gebruik voor den Menſch. Want Godt konde den Menſch geen grooter Gunſtbetoonen, dan hem met een vrye wil te ſcheppen. Maar dat dit ondankbaar Schep ſel deſe Vryheit gaat misbruiken; ſulks komt by het gebrek van den Schepper deſer Volmaaktheit niet toe, maar by des genen die deſelve misbruikt. Want alhoewel het oneigentlijk Godt is, die het
goede en 't quade maakt, met aan den Menſch deſe hoedanigheit of het vermogen te geven, om het goede en het quade te doen, door de Vryheit
die hy hem gegeven heeft;'t en is daarom nochtans niet dat God in eeniger manier aan het quade me de-werkt.
12o. Want dewijl het quaat een onvermogen zijnde,ſoo kan dat noyt in God gevonden worden, hoewel het wel in Gods Wercken gevonden word. Als by exempel: den Menſch is een Schepſel van
Godt geſchapen in volle volmaaktheit en volko mene macht, om goet en quaat te doen door fijne
Vryheit die hem ſoogunſtiglijk gegeven is: Niet om quaat te doen of onmagtig te worden: maar om deſelve wel te gebruiken naar de Voornemens
van Gcds. Maar dit. Ondankbaar Schepſel, in plaats -
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 2or plaatsvandeſe Vryheitenfijn vermogen ten goe den te gebruiken; ſoogaat hy alle deſe Gaven mis bruiken, ende maakt het Werk Gods onmachtigh en onvruchtbaar van 't goede, hoewel het ſelye
door ſijn Schepping machtig en vruchtbaar in 't goede was. Soo dat het quaat 't geen in de Werc ken Gods is, niet van Godt komt, maar van den verkeerden wille des Menſche, die het Werck Gods beſmet en verdorven heeft, ſelfs uit oorſaak
van ſijne Volmaaktheit door het miſbruiken van d'alder grootſte weldaden Gods, om hem te ver toornen.
Makende dit ſchoone Evenbeeld en
Gelijkeniſſe van Godt, geheel mismaakt en wan ſchapen. Siet daar, waar van daan dat al het quade komt 't gene wy in de Wercken Gods ſien ; namentlijk, uit de vrye-wil van den Menſch. Die
een kleinen Godt geſchapen zijnde, gaat ſich ſelſs een Duivel maken. Even deſgelijks als de Enge len, die Hemelſche Geeſten, door hare eygene willens, ſich ſelfs tot ſooleelijke Duivelen maak ten, nadat ſy vanGodtſoſchooneSchepſelen waren geſchapen geweeſt, hoewel in minder volmaakt heit dan de Menſchen; dewijl dat de Engelen niet
na de gelijkeniſſe Gods zijn gemaakt geweeſt, ge lijk als den Menſch: ende werden in de Schriftuur
ook geen Goden genaamt,gelijk de Menſchen doen, die door mededeeling van den waren Godt, ook Goden, aan wien het Woord toegezonden is, genaamt worden.
-
12 1. Deſoodanige zijn alle de Chriſtenen die kenniſſe van 't heilig Evangelium gehad hebben. Sy zijn't aan wien het woord Gods is
testen:
OON
2 G2
d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
door Jeſum Chriſtum. Dit Voordt dat Hemel en Aarde geſchapen heeft,is altoos in God geweeſt, waar mede hyſijn Goet deelachtigh maakte. Maar ſedert dat ſijne Schepſelen de verſtandelijkheit van 't Woordt hares Gods verloren hadden, ſoo heeft
hy ſijn Woordt, Vleeſch gemaakt, doende het ſelve onder de Menſchen wonen, op dat ſy't beter
mogten verſtaan, door een ſoodanig Werktuig dat hun gelijk was.
't Gene de Schriftuur beveſ
tigt, daar ſy ſegt: (h) Het Woordt is Vleeſch gewor den, en het heeft onder ons gewoont. En ſulks geſchied om de Menſchen, den Wille van Godt den Vader
t'onderwijſen. Men moet daarom nochtans niet gelooven, dat alle de Chriſtenen aan wien men het Evangelie heeft bekent gemaakt, Goden ſou den zijn; nademaal dat er niets wel gegeven is, wanneer de Gave niet aangenomen word. Het
Woordt Gods is door Jeſum Chriſtum op Aarden geſonden geweeſt, maar het is niet aangenomen geworden van alle diegene aan wien het ſelve ge ſonden wierd. Hoe meenigte zijn er wel, die d' Evangeliſche Wet weten, en nochtans deſelve niet in 't werk ſtellen, maar hare herten voor de Stemme des Heeren verhard hebben. 't Is van ſoo
danige Chriſtenen dat de Schriftuur ſegt: (i) Vee lezijn geroepen maar weinig uitverkoornen. Want alle die 't Evangely gekent hebben, dat zijn altemaal Geroepenen, maar geen van deſe zijn Uitverkoornen, dan alleen die gene dewelke door hare Lybere
Vrye Wil, deſe Heylige Leeringh verkieſen om dieſelvenaar te volgen en in 't werk te ſtellen tot er doot toe.
"
,
(b) Joh. 1. v. 14. (i) Matt. 22.v. 15.
122. En -
Valſche Verniew. van 't Evan Leven
,os
122. En men moet de Schriftuur niet van een
ſcheuren noch gloſen daar over maken, om ver keerde ſinnen daar uit te trekken: gelijk als vele ſeggen; Dat Bobt ſommige menſchen uitbere hopen/ en ſommige andere hermoppen heeft, want dat is vals. Godt, geen (k) Uitnemer vanper ſonen zijnde, ſoo verkieſt hy alle menſchen in 't gemeen, tot de Zaligheit, na dat hy deſelve alte maal tot dien einde geſchapen heeft. En na de Zonde, ſoo heeft hy fijn Woordt tot alle de
: E
menſchen geſonden, dewijl Jeſus Chriſtus tot ſijn Apoſtelen ſegt: Gaat overalen onderwijſt het Woordt, aan hy allen haarſeyde, doopende al is't dat in Volkeren, den beginne Nietcºyo. gekomen te ſake zijn
ſ
dan om de verloorne Schapen des Huys Iſraels. Soo dat Godt, noch Jeſus Chriſtus niet onder de men
ſchen gekomen ſijn, om eenige van haar uit te kieſen, maar ſy zijn alle de menſchen in 't ge meen, en ider van hun in 't beſonder komen roe- .
pen tot de Zaligheit; dewelke het Einde harer ſchepping is. Maar de gene die het oor doof ma ken, en niet willen luyſteren naar de Stemme des
Heeren, de ſoodanige willen geen beroepenen zijn, om dat ſy haren Roep niet hebben willen volgen, verkieſende veel eer, de Verdorvendheit des Vleeſch te volgen, dan den Roep die Godt hun tot harer Zaligheit doet: 't Welk in de Schrif tuur beveſtigt word, daar ſy ſegt; Dat het Licht is
in de Wereldgekomen, en dat de Menſchen hare Duiſter miſſen liever hebben dan het Licht. Waar door het
lichtelijk te begrijpen is, dat er ſeerweynig Uit N
(k) Aa. 19.v. 24
VGT w
v,
2 O4
d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
verkoornen zijn, dat is te ſeggen, dewelke ver kieſen het Woordt Godts in 't Evangelie, door
oefening naar te volgen, al is't ſake dat er anders geen Uitverkoorne zijn, dan diegene dewelke in deſe oefening of werkſtelling leven, of ſedert het
begin des Werelds daar in geleeft hebben. Daar zijn geen Staten noch Waerdigheden, het zyhoe groot en heilig die ook zijn mogen, dewelke
de menſchen, buiten deſe Evangeliſche oefening ſouden konnen uitverkoren maken. David en Sa
lomon nevens alle d'andere Patriarchen en Prophe ten, hebben geen Uitverkoornen konnen zijn ſon
derd'oeffening van 't Evangeliſch Leven. Noch ſelfs de Waardigheit van de Maget Maria, heeft haar niet konnen ſtellen onder den Rang der Uit koornen, indien ſy het Evangeliſch Leven niet in 't werk geſteld hadde Dewijl dat de geheele Verkieſing of Uitverkorentheit hierin beſtaat, dat
den Menſch uit ſijnen voorbedachten vryen-wille het Woordt Gods verkieſt in de volbrenging van het Evangeliſch Leven. Dat men gloſeert en diſ
puteert ſoo veel als men wil, over deſe Verkieſing of Verwerping; ſoo zal er doch noyt geen ande ren waarachtigen fin van zijn, dan diegene de welke ik u hier, door de Wille Gods verklaar.
En ofſchoon de Schriftuur ſpreekt, van Jacob ver koren en Ezau verworpen te hebben; ſoo zijn dat maar Afbeeldſels geweeſt om de menſchen te doen ver ſtaan, dat Godt altoos het Goede verkieſt, en al
toos het Quade verwerpt: gelijk ik fulksklaarlijk door mijne andere Schriften getoont hebbe. Of wel, om noch beter te ſeggen: Jacob is het afbeeld
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 2 o; ſel van den Menſch die ſich geheelijk in de Beſtie
ring van Godtſtelt, door de verſaking fijner ey gen-wil: en Ezau is het afbeeldſel van den Menſch | die in deſe wereld de bewegingen der verdorve na
tuur volgen wil. Dusdanig is het, dat Godt fa cob heeft verkoren, die het Woort ſijnes Eeuwigen
Vaders gehoorſaamt: en dat hy Ezau verwerpt, die ſijn eygen-liefde en ſijne vleeſchelijke ſinlijk heden volgen wil. Want het Oude Teſtament is het Voorbeeld van 't Nieuwe, en dit Nieuwe Teſta -
ment is het Voorbeeld van de Volheit des Tijts, al waar alle Prophetien ſullen vervult worden, en de
geheele Schriftuur haren volmaakten ſin hebben. En hoewel ſy maar door Gelijkeniſſen of ten dee len mocht geſproken hebben,ſooſal nochtans daar van, den volmaakten Sin in volkomene Vol
maaktheit ter Laatſter Tijt vervullen, waarin wy nu tegenwoordig leven, alwaar men het Gedeelte verlatende, men in volkomene Volmaaktheit ver
ſtaan zal, en den Sin aller dingen ſien vervullen. Ophoudende alle Twijfelingen en Diſputen, zal
men de Waarheit kennen ſoodanig als ſy is, en niet meer ſoo als de Menſchen die afbeelden of val
ſchelijk vertoonen, om d Uitverkoornen ſelfs te bedriegen indien 't mogelijk was 't Welk niet mogelijk is ten aanſien deſer Uitverkoornen, die hun ſelfs verzakende, ſich geheelijk aan de Be
ſtiering van Godt hebben overgegeven, dewelke hun beſchermen en bewaren zal voor de Liſtighe den des Duivels en der Booſe Menſchen. Maar de
Menſchen van goeden wille zullen zekerlijk ver
leyd worden door den valſchen ſchijn van Deugt, -
N 2
Wa2 1. t
2 O6
d' Evangeliſchen Geeſt. 3.deel.
waar mede de Duivel ſich nu bedekt, om de wel meenende te bedriegen: doende meenigmaal ver ſtaan dat men uitverkoren is, om dat men de naam van Chriſten draagt, of om dat men gedoopt is, of ſich in eenigh ſoort van Relige houd. 't Welk altemaal niet dan Bedrogen ophouding des Satans
is: nadien er geen andere Chriſtenen zijn, dan alleen die gene dewelke d'Evangeliſche Leeringh in oefeningh naar volgen, en dat er niemand wel
gedoopt is, dan alleen den genen die Jeſus Chri ſtus naar gaat en volgt, gelijk als een Soldaat ſijn Capitein volgt en gehoorſaamt. En daar is geen ander Relige die Zalig maakt dan alleen de Chri ſtelijke Relige die door Jeſum Chriſtum in d'Eer ſte Kerck opgericht is. 123. Alle deſe dingen ſeer waarachtig zijnde, ſoo kan men oordeelen, hoe weinig Uitverkoor
men dat er nu zijn, en hoe ſeer weinig menſchen dat 'er zijn aan wien men ſeggen mag: Gy zijt Go
den aan wien het Woord toegezonden is: daar men ſiet dat 'er ſoo weinig het Woordt Gods aannemen om dat in 't werck te ſtellen volgens de Leering Jeſu Chriſti, verzakende de verdorve natuur, om weder aan te nemen dien Stant der Onnoſelheit en
Volmaaktheit, waarin wy van God zijn geſcha pen geweeſt. Dewijl dat er niemand anders tot Godt komen zal , dan den genen die den Ouden Rock der Verdorvendheit , voortgekomen van
onſen Vader Adam , afgelegt heeft, om ſich te bekleeden met den Nieuwen Rock van den Nieu
wen Adam, die Jeſus Chriſtus is. De ſoodanige alleen zijn de Kinderen Gods, aan wien ik nu ſpreek;
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 2o7 ſpreek; nadien er geen andere zijn die eygentlijk met de naam van Kinderen Gods mogen genoemt
worden: want alle de gene die naar de bewegingen t
van hareen verdorve natuur leven, zijn Kinderen des Duivels der Verdoemenis.
; l
124. Want ofſchoon Adam noyt mogt geſon digt hebben, ſoo hadden nochtans alle menſchen
|
-
|
in't gemeen en ider in 't beſonder konnen zondi gen en ſichten verderven brengen, door hare ver maken en welluſten in de Schepſelen te nemen: gelijk als Adam dede, die ſijn genegentheden ſtel de op de Schepſelen die hyin't Aards Paradijs fag. Hare volmaaktheden die wonnen het Hert van Adam, ende maakten dat hy daar op ſijn genegent heden ſtelde, in plaats van die aan God alleen toe te dragen. 't Welk het weſen en d oorſpronkelijk heit van allerley Zonden was, waar door hy ſich ſelfs en alle fijne Nakomelingen ten Verderve bracht: gelijk ook alle de menſchen ſig ten Verder we brengen die in deſe wereld hare genegendheden op d'aardſche Schepſelen willen ſtellen. Doch met dit onderſcheyt, dat Adam in hem verdierf
4 8
het geheele menſchelijke Geſlacht, dat hy geſa mentlijk in ſijn lendenen droeg: alwaar d'andere
l
| ſ! |
k -
h
1 n
ſ A
4
menſchen maar alleenlijk hun ſelfs verdoemen,
*
hebbende geen andere macht dan over haer eigen
*, g
}
geſlacht in 't oeſonder. 125. Maar hare Verdoemenis is ſoo veel te ver foeyelijker en te ſchandelijker, om dat de Voor werpen die fyin deſe ellendige wereld beminnen,
geenſins te vergelijken zijn by de Schoonheit, Goetheit, en Volmaaktheit die de Schepſelen in N 3. 't aards -.
-
2o8
d'Evangeliſchen Geeſt.
3. deel.
't aards Paradijs hadden, bequaam om ſijn Ver ſtant te verrukken en ſijn hert gevangen te nemen door hare verwonderlijke raarigheden. Alwaar het gene dat de menſchen hier in deſe wereld bemin
nen, niet dan vuyligheden: ja leelijke en quade dingen zijn in vergelijking by die gene van datPa radijs der Welluſten; als dewelke ſchoon, goet, en volkomen waren in allerhande volmaaktheit. Soo dat het niet ſooſeer te verwonderen is, dat
Adam ſijn genegentheden ging ſtellen op ſulke volmaakte dingen; als het wel is te verwonderen dat de menſchen in deſe Wereld tot nadeel harer
Zaligheit) hunne genegentheden gaan ſtellen op verderflijke Spyſen, die de Maag overlaſten en be ſwaren, of op domme en ſware Metalen, gelijk het Gout en 't Silver is,'t welk geenige beminnens waardige eygenſchappen in ſich heeft, noch de
minſte overeenkoming of gelijkheit met de men ſchelijke natuur; ende het brengt den Menſch niet anders toe dan ongeruſtigheden , ſmerten en moeyelijke ſorgen om het ſelve te verkrijgen en te bewaren.
Daar is in deſe wereld noch iets van
minder belang, waar op de menſchen alle hare genegentheden ſtellen. Dat is de glory en eer die de menſchen d'een d'ander toedragen: 't welk een ſoo broos en onbeſtandig ding is, en verandert ge lijk de Wind, die ſookleinen tijt duurt, en aan ſoo velerley onbeſtandigheden en veranderingen on derworpen is. Zijn dat niet altemaal dingen die de genegentheit van den Menſch gants onwaardig zijn,dewelke het Hooft ſtuk of voornaamſte werk
van alle deWerken Gods is. Dit ſoo Edel Schepſel, -
dat
'
l
Valſche Verniew. van 't Evan Leven zo9 dat naar de Gelijkeniſſe Gods geſchapen is,om ſijn Soon en Erfgenaam van fijn Koninkrijk te weſen;
dat den ſoodanigen fijne genegentheden gaat van ſijnen Godt en Schepper, afwenden, om de ſnoo de Nietigheden der Aarde te beminnen. Sulks is wel veel verfoeyelijker dan Adam gedaan heeft, in het beminnen der Schepſelen die hy in 't aarbg 39arabijg ſag; dewelke in alle volmaaktheit, de vermakelijkheden fijner vijf natuurlijke ſinnen verzadigden : alwaar in tegendeel de vermaken van dit ellendigh leven niets anders doen dan
de ſinnen vleyen ſonder eenige voldoening te ge v
, º VCI),
126. Want hy die ſijn genegentheden op eten
en drincken ſtelt, is noyt verzadigt, ende wenſcht altoos andere dingen dan de gene die hy heeft. d'. Een ſoort van ſpijſe dunkt hem al te ſuur, en d'ander al te ſoet te weſen.
En of ſchoon deſelve
al naar fijn Smaak mochten zijn, ſoo gaan ſy doch in een oogenblick uit de mondt door de keel, al waar d'alderwelluſtigſte en delicaatſte Spijſen in Stanck veranderen, en van daar tot verrotting keeren; dewelke het hert ſouden doen berften in dien men die noch wederom eens eeten moeſt.
En wat de vermaken des Vleeſch aangaan, die zijn ſoo ſchandelijk, dat een eerbaar hert daar aan niet ſou willen dencken ſonder van afkeer te zidderen.
En de Begeerlijkheit der goederen deſer Wereld belangende, die doen niets anders dan het hert en
den geeſt des Menſchen ontruſtigen, ſonder hem oyt te verzadigen) en gelijk
# een ſout water
dorſtig maakt den genen die daar van drinkt: ja N 4
hoe
21 o
d' Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
hoe meer dat men deſelve goederen heeft, hoe
meer dat men die hebben wil. Gelijk als ook doen de vermaken van d'eere en glorie des Werelds. Den genen die fijn luſt daarin ſchept, is nimmer vernoegt. Indien een trap of graad daar van heeft, ſoo wenſcht hy 'er twee te hebben: en ſoo hy'er
twee heeft, hy wenſcht er drie te hebben: en al dus gaat deſe begeerlijkheit van Glory altoos on verzadelijk tot oneyndig voort. Waar door men ſien kan, dat den Menſch nu meerder Zonden be gaat, met ſijn genegentheden op fulke leelijke en onvolmaakte Schepſelen te ſtellen; dan Adam ge daan heeft, met die te ſtellen op de volmaakte Schepſelen van 't aards Paradijs, hoewel nochtans .
d'een en d'ander qualijk gedaan heeft. De hui denſdaaghſche menſchen doen veel erger, ten aanſien van de Voorwerpen die ſy beminnen, de welke geenſins beminnenswaardig zijn, in ver gelijking by de Schepſelen die # beminde in het aards Paradijs, al is't ſake dat alle menſchen,
Adam ſooſeer verachten of vervloekken om ſijner
Afval: ſonder te denken dat ſy ſelfs dagelijks veel plomper vallen, dan Adam gedaan heeft; we gens het groot onderſcheyt dat 'er is tuſſchen de
Voorwerpen die Adam beminde, en die gene die de huidenſdaaghſche menſchen beminnen; de
welke geheel onwaardig zijn de genegentheden van ſoo een Edel Schepſel als den Menſch is, bequaam om een God te beminnen. , , 127. Is het niet deerlijk te ſien de Menſchen,
die met oordeel en verſtant begaaft zijn, gaan d'eeuwige Welluſten verlaten (die ſy onfeylbaar lijk w
-
-
#
.
.
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 21 1 lijk genieten fouden, mits in de Liefde Gods blij vende) om beuſelryen van deſe Wereld, die hare genegentheden vaſt gehecht houden; den eenen aan een weinig Geldt; den anderen aan een weinig Spijs of Drank, deſe aan een wind van Eere die de menſchen d een d'ander toevoegen. En om duſ
danige dingen van ſoo klein belang, gaan ſy een ſoo groot Heyl, ja tijdelijk en eeuwig Voordeel verlieſen! Want niemand is er gelukkiger in deſe
wereld, dan den Menſch die ſijn eygen-wilver laat, om de Wille Gods te volgen. Den ſelven
leeft in de Vryheit fijner Kindſchap, werdende in de armen ſijns Vaders gedragen: Hy leeft op ſijn emack en in ruſt, wel wetende dat ſijnen Vader # beſchermen zal, en wel zal geleyden tot het vernoeglijck en vreugdig Leven, ſonder vreeſe noch bekommernis, nadien hy niets meer ſoeckt noch hoopt dan fijne Noodzakelijkheden in deſe Wereld, dewelke Godt hem altoos onfeylbaarlijk
toevoegen zal volgens ſijn Beloften, daar hyſegt: (4) Soekt het Koninkrijke der Hemelenenſijn Gerechtig 'heit, ſooſalu de Reſt gegeven worden. Gelijk als die gene bevinden dewelke aan Godt overgegeven zijn. Ik heb ſulks gedaan; ik heb dat ook waar
achtig bevonden, en ik bevind noch dagelijks de Sorge die Godt voor mijn lichaam en voor mijn ziele draaght. En ik bevinde, dat na de gene entheden der verdorve natuur overwonnen te
# , ik een heerſchende Koninginne over alle mijne quaadaardige Paſſien wierd, waarvan ik te
vooren een Slave was, gelijk als al die gene zijn N 5 (4) Matt. 6. v. 33.
-
de
d'EvangeliſchenGeeſt. 3 deel.
212
dewelke ſich laten regeren door de verwoedheit of quaden drift van hare herts-tochten, die hun ge duriglijktiranniſeren en pijnigen. In voegen dat het meenigmaal veel beter was, een Slaaf op de Galleyen te weſen, dan aan quaataardige Paſſien of Herts-tochten onderworpen te zijn, die de Ziele en het innerlijk Gemoed des menſchen ti
ranniſeren en pijnigen, ſijnen geeſt ontroeren, en
de Conſcientie ontſtellen van die gene dewelke aan hare Paſſien onderworpen zijn. En na dat ſy
onder deſe Slaverny geleeft hebben, ſoo bevin den fy ſich aan de doodt ter Hellen veroordeelt voor alle eeuwigheit. 128. Siet daar wat voor tijdelijk en eeuwig Onheyl dat hem overkomt die niet in deſe wereld wil ſijn verdorve natuur be-oorlogen. Hy is een Slaaf van den Duivel, ja hy is een Duivel ſelfs;
dewijl dat er gants geen onderſcheyt is tuſſchen de Zonde des Duivels en de Zonde des Menſche : na
demaal dat ſy twee Schepſels van Godt geſchapen zijnde om hem te beminnen uitharen vryen wille,
ſy ſich op gelijke wijſe van fijne genegentheden of Liefden afgetrokken hebben, om andere dingen buiten God te beminnen. Den Engel ſich ſelven
beminnende, heeft begeert noch veel grooter en veel volmaakter te zijn dan Godt hem gemaakt hadde.
En den Menſch ook ſich ſelven bemin
nende, heeft mede die ſelfde verwaandheit gehad. Hierom is 't dat den Duivel de macht hadde aan Eva en Adam wijs te maken, dat ſy Godenſouden
zijn, wanneer ſy van den Boom der Wetenſchap aten, waar van God hun verboden hadde te eten. Deſe liefde -
t
Valſche Verniew van't Evan Leven. 21 3 #
liefde en achting tot haar ſelven, heeft deſe twee
#
vrye Schepſelen doen hare genegendheden van . Godt aftrekken die ſy hem ſchuldig waren, alſoo ſy op eenerley wijſe van God geſchapen waren om hem te beminnen. Soo dat ſy alle beyde in die
ſt
g # g
# t
ſelfde Zonden gevallen zijnde, hebben ſy by ge-
-
volgh oock de ſelfde Ongenade behaalt zijnde de Engelen, geeſtelijke Duivels geworden, en de
#
Menſchen lichamelijke Duivels: gelijk ſy ook in aller eeuwigheit blijven ſullen, wanneer ſy gedu rende dit leven, deſe Verwaandheit en hare eygen
&
liefde niet verſaken,en afſtant doen van alle andere
h
t
ië
: :
Zonden die de genielde quaden in de Ziele des Menſchen gebaart hebben. Welke Menſchen noch in haren Proef-tijt levende, konnen deſe ey gen-liefde beſtrijden en overwinnen. 't Gene niet meer in de macht des Duyvels is; dewijl dat ſijnen. Tijt van Proeve ge-eindigt is, en noyt weder keeren zal. Deſelve heeft al wel langen tijt ge duurt; nadien er ſoo grooten getal van Engelen, en ook van Duivels zijn.
Want alhoewel dat
Godt verſcheide Engelen, ja verſcheyde Heyr ſcharen der Engelen heeft geſchapen, ſoo heeft
hy'er nochtans ſoo grooten getal niet geſchapen. Sy hebben ſich ſedert hare Scheppingh vermeer
dert, ſoowel de goede als de quade Engelen, ge lyk als de quade Menſchen ſich alſoo wel als de goede, ſedert Adam vermeerdert hebben: Aan eſien dat alles wat leven ontfangen heeft, altoos,
# gelyken baart.
In voege dat het verkeert en booſaardig geſlachte der Menſchen ſich meerder vermeenigvuldigt heeft, dan het heyligh geſlacht 1 •
D
A
--
2 t4
d'Evangeliſchen Geeſt.
3.decl.
En gelijk als er meer Duivelen dan goede Enge len zijn, alſoo ook zijn er meer menſchelijke Duivelen dan Heyligen , dewelke ſich dubbel voudig ſullen vermeenigvuldigen, na dat haren Tijt van Proeve zal geeindigt zijn, en dat de men ſahen onder de Regering van jeſus Chriſtus leven ſullen. Alſdan ſullen ſy vol. maakte en volkomene
menſchen voortbrengen, gelijk als ſy ten tijde harer Scheppingh waren. Dat zal een Heylige Voort-teeling zijn, waer over de Duivel gangs een macht meer hebben zal. En alle de godlooſen zullen in der Hellen met de Duivels verbannen zijn, om dat ſy deſelfde Straffen verdient heb ben door hare wederſpannigheden tegens de Wille van Godt, die hun alleenlijk geſchapen hadde om hem te beminnen. . . . 129. De Zonde heeft de Helle, de Duivels, en ook de Verdoemde gemaakt, dewijl dat Godt niets quaats kan gemaakt hebben, en hy ook nie mand verdoemen kan, De Duivelen hebben haer ſelfs verdoemt door hare Zonden. En de Men ſchen doen even deſgelijks, vervullende de Helle
die de Duivelen bereyd hebben. Men moet niet gelooven dat God eenigh Plaatsbeſonder voor de Helle ſou beſchickt hebben; nadien deſelve noch
door geheel de Wereld is, waar door het oock komt dat de Duivelen de Menſchen bekoren; ſy
door de Lucht vliegende, ſich ſeer ſnellijk over al heen begeven, tot er tijt dat de geheelen Tijt van Proeve zal ge eindigt zijn. Als dan ſal Godt het Licht van de Duiſterniſle ſcheyden, ſtellende de Schapen aen fijner Rechter, en de Bocken aan ſij In CT 4
Valſche Verniew van 't Evan. Leven. 215 ner Slinker ſijde. Dit is d'oorſaak waarom dat den Duivel ſoo ſeer voor het Laatſte Oordeel vreeſt,
wel wetende dat hy alſdan in eenigh Hoek van d Aarde zal verſchoven worden, ſonder daar te
konnen uitkomen, zijnde geſloten in dat Donc kere Gevanckenis, alwaar alle de Vloekkingen, die de Zonde in de Natuur gebracht heeft, ſullen by-een vergadert zijn, om de Duivelen en de Ver doemde Zielen te ſtraffen. Dewelke alteſamen in
een ſelfde Plaats zijn ſullen, gelijk men ſulks verſtaan kan door het Vonnis des Oordeels, wan
neerden Richter ſeggen zal: (r) Gaet gy Vervloekten in het Eeuwige Vuer,dat den Duivelenſjn Engelen bereid is. Nu, de Engelen des Duivels zijn die gene de welke fijn wille doen. Gelijk als d'Engelen Gods die gene zijn dewelke de Wille Gods doen. Deſe
zijn de Gezegende van Godt. Maer de gene die hare eygen verdorven willens gevolgt hebben,
tegens hun ſal geſegt worden: Gaat gy Vervloekte, 2wijkt van my; dewijl dat gy gedurende dit ſterfelijk le
venu gewilliglijk van mijnen Wille hebt afgekeert, be geerende deſelve niet te volgen, ofſchoon die ſco goet en volmaakt is. Gyhebt u tegens de ſelve aangekant, en de ' Wille des Duivels gevolgt, makende u tot ſijne Engelen gereet om hem te gehoorſamen. Gaat nu met hem in der
Hellen, die hy u bereyd heeft. . 9
13o. 't Is waar dat de Duivels en verdoemde
Zielen in der Hellen zijn, nadien dat ſy over all' de Helle met hun dragen, en nergens geen ruſt noch vreden hebben, werdende met wroeging ge knaegt in hare conſcientie en getormenteert aan hare lichamen. En al is 't ſake dat ſy tegens hare (r)
Matth. 25. v.41.
-
Aan
2 16
d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
aanhangeren veynſen vrolijk te weſen, ſo zijn ſy' nochtans in der daat de Duyſterniſſe en Droefheit ſelve. Maar dewijl dat ſy trachten de Zielen der Menſchen te gewinnen, ſoo bedriegen ſy die door valſchen ſchijn, ja ſy verſtellen ſich in Engelen des Lichts, om de Welmeenende te verleyden, en tot haar ellendig gevolg te winnen, de meeſte menſchen die ſy konnen, door een enkelen geeſt
van Afgunſt en Nijdigheyt, wel inſiende dat die Menſchen dewelke God getrouw zijn, de Throo nen in den Hemel be-erven zullen, die de Duy velen hadden hooren te erven, indien ſy aan Godt waren getrouw gebleven. Dies oorſaaks halven hebben de Duivelen tegens den Menſch een doo
delijken Haat opgevat, en ſy bevlijtigen ſich dach en nacht om hun te temteren, op dat ſy die mo
gen tot haar gewinnen, en deſelve tot Medgeſel len van hare Rampen maken. Want de Duivel ſou doch geenige verlichting konnen bekomen al waar 't ſchoon dat alle de Menſchen der Wereld Verdoemt wierden. In tegendeel ſoo ſoude ſulks het gekryt, het gehuyl, en de Laſteringen der
Hellen vermeerderen, brengende aldaar meerder ſtanck, die uit de lichamen deſer Verdoemde
Menſchen voortkomt, als dewelke alle de Ver vloekkingen met ſich ſlepen die de Zonde in de natuur gebracht heeft, nadien dat alle de Quaden, het Deel der Verdoemden zijn. En dieshalven ſullen de Duivelen, de Verdoemden veel meer
der tormenteren wanneer ſy die altemaal in haar vermogen zullen hebben, om hun ſoo veel quaat aan te doen, als hare raſende verwoedheit verwek ken zal. 131. Siet, -
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 217 131. Siet, dat is den Loon dier genedewelke
in deſe Wereld haar eigen willens of de wille des Duivels ſullen gevolgt hebben, welke beyde wil lens maer een ſelfde zijn; dewijl dat de wille der verdorvenatuur, de wille des Duivels ſelfs is, om
dat deſe beyde willens eenpariglijk verkeert ge worden en van Godt afgeweken zijn. En daar is alſoo veel quaat in de wille van den Menſch die door de Zonde verdorven is, als er in de wille van den Duivel ſelfs is. Ik ſegge dit voor de Men
ſchen van goeden wille, dewelke ſich ingebeeld hebben, te ſullen Zalig worden, mits dat ſy geen uitwendige Zonden begaan, gelijk als Liegen, Stelen, Droncken drincken, Hoereren, Sweren, Vloecken &c. of andere dingen die voor de men ſchenberiſpelijk zijn, maar ter contraire, dat men ter Kercke gaat, van ſijn goederen aan den Armen geeft, en aan de Tafel des Heeren gaat, met noch andere uiterlijke Gods-dienſtigheden en God vruchtigheden meer. Duſdanige Menſchen ſou
den ſich ſelfs de Zaligheit met zekerheit beloven, en met den Phariſeus Godt loven voor dat fy geen Zondaren, gelijk den Tollenaar zijn, alhoewel
dat fijn Ootmoedigheit hem meerder rechtveer digden, dan den Phariſeus alle ſijn goede wercken deden. Want Godtſiet onſen ſchoonen ſchijn niet aan, maar neemt alleenlijk acht op een rouwdra gend hert, dat ſijn verdorve natuur wil beſtrijden door deſelve haar eigen willet'ontſeggen, om ſich geheelijk aan de Beſtieringh Gods over te geven.
De ſoodanige zijn de Engelen Gods, dewelke aan de doot den Ingang tot fijn Heerlijkheit fullen ge w
\
I] IC
218
d' Evangeliſchen Geeſt. 3.deel.
nieten, en hem in alle Eeuwigheyt in den Hemel gehoorſamen, gelijk ſy hem hier op der Aarden
gehoorſaamt hebben, volgens den inhoud van harebede in het Vader-Onſe begrepen, namentlijk, als men Godt bidt, Dat ſijnen Wille hier op
Aarden moet geſchieden gelijk als boven in den Hemel.
-
132. Maar niet alle die gene die dit Gebed bid den, bevlijtigen ſich om de Wille Gods te doen, gelijk als diegene dewelke in den Hemel zijn; na # dat men hun gebonden en vaſt gekleeft ſiet aan haar eigen willens; ja ſelfs met een abſolut en hardnekkig voornemen om deſelve te willen vol gen, en met al hun vermogen te volbrengen, het voor een tegenſpoet of Ongeluck achtende wan
neer ſy die niet konnen volgen. Waar door men ſien kan, hoe wijt dat den huidenſdaagſche Chri ſten van ſijn Zaligheit vervreemt is, dewelke in de Verzaking ſijner Eygen-wil beſtaat, waar in men ſich niet oefenen wil, hem inbeeldende dat
men wel Zalig worden zal ſonder fijn Eygen-wil te verzaken.
't Welk d'alder Vroomſte Lieden
misleydt, dewijl het een Bedrog des Satans is, te dat men Zalig worden zal, daar men in ijn Eygen-liefde ſterft; nademaal dat deſelve een Vyand Gods is, en de Verdoemenis aan Duivelen
#
en Menſchen heeft veroorſaakt, dewelke in den Afgront der Hellen nedergeſtort zijn. Alle zijn
ſy verlooren gegaan, om dat ſy hare genegent heden van Godt hadden afgetrokken om haar ſelfs te beminnen. 't Welk het Weſen of d' Oorſpron kelijkheit van alle Zonden is, door dien dat deſe w
-
-
Eygen
t
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 219
d
Eygen-liefde regelrecht tegensGodt aankant, en
#
ſich opſtelt tegens de Voornemens die hy gehad
Al
heeft ter tijt als hy den Menſch tot dit eenige ein
#
de ſchiep, namentlijk, om van hem bemind te
!
worden. Maar de Menſchen die niet anders als
k
den Schers en het buitenſte aanſien, dencken dat er niets anders is 't gene haar Verdoemen kan dan al
#
leen de quade bedrijven die ſich ſoodanig voor het
g,
oordeel der Menſchen vertoonen. als, Bedrie gen , Stelen , Dooden, Hoereren, Droncke-, drincken, en andere boosaardige daden, hoewel
#
# ſt:
dat alle die dingen niet anders dan Toevallighe
wº
den van de Zonde zijn , en niet het weſen der
k ſº
ſelve, 't welk beſtaat in d'afkeering ſijner gene gentheden van Godt, om deſelve te wenden tot d'Ongerechtigheyt, of tot de Begeerlijkheit van
#
eens anders goederen, of tot den geeſt der Wraak
t
heit, en Gulſigheit. 't Is voor Godt al even eens tot hoedanigen Voorwerp dat wy onſe gene gentheden keeren, wanneer wy die doch van God afwenden om deſelve op andere dingen buitens
W#
gierigheit, of die der Gramſchap, of der Onkuys g in #
hem te ſtellen. Beſiet dan nu, gy Kinderen Gods,
# ºk dé
of duſdanige menſchen niet bedrogen zijn, de welke de Zaligheit verhopen, ja deſelve als ver zekert houden wanneer ſy maar geen groove Zon den begaan, en borgerlijker wijſe wel leven naar den ſwier der Wereld, hoewel er nochtans een
ſoo klaar Exempelin't Evangelie is, van een Rij ke Man die in der Hellen begraven wierd, om dat hy goede Cier had gemaakt, en ſich prachtiglijk gekleed:
ſonder dat de Schriftuur van eenige andere uit O
wen
22 Q
d’Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
wendige Zonden ſpreeckt, die hy ſoude begaan hebben, dan alleen van de Zonde ſijner Eygen liefde in het nemen van fijn gemakken en verma ken, ſonder ſich te bekommeren met de ellenden
van fijn Naaſten. En ik kenneſeer weynighmen ſchen in deſe Wereld die niet ſoodanig leven voe ren als dien Rijcke Man gedaan heeft, wanneer ſy maar de Middelen daer toe hebben: daar on dertuſſchen ſy altemaal hopen Zalig te ſullen wor den, om dat ſy fich onthouden van grove Zonden, die ſy alleen bequaam achten om de menſchen te konnen ter Verdoemenis brengen.
133. Wat voor groote Onwetendheit, nage weten te hebben, dat men in Zonden ontfangen,
en VyandGods geboren is, noch te willen de Za ligheit verhopen, ſonder dat men deſe. Zonden beſtreden, en de Liefde Gods weder bekomen
heeft! Dat is wel een beſchreyelijke Verblindheit, en een Zonde tegens den H. Geeſt! Wanneer men aldus ſijn Zaligheit gaat hopen ſonder overwon nen te hebben ſijn verdorve natuur, die een Vyand Gods, en een Mede-hulper des Duivels is. Siet
men niet dat het van onſentijt is, wanneer de Pro pheet geſegt heeft, Dat den geheelen Aardbodem met Duiſternis bedekt is, en alle het Volk met Blindheit bevan gen? Want hoe ſou'er dikker Duyſternis op aar den zijn konnen, als, niet te ſien dat Godt ons en
d'andere Schepſelen niet geſchapen heeft in dien ſtant waar in wy nu alle dingen ſien, vol ellenden
en onvolmaaktheden. Een Godt, die ſoo mach
tigen volmaakt is, ſou die ſoo vele gebreken en quaataardicheden aan het lichaam en den geeſt des Mten
|
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 221 Menſche gelaten hebben, ja in de Beeſten, in d'Elementen, en in de geheele Natuur. Moet men niet met een recht verſtant oordeelen, dat het de Zonde is die alle deſe Quaden aan Menſchen en Beeſten veroorzaakt heeft, dat tot de minſte
Vlieg, den Menſch hinder aan doet, en dat een
Vloo of Mugge hem ſijn ruſt doet verlieſen? Is het wel te gelooven, dat Godt, hebbende willen
een Schepſel naar ſijn Gelijkenis maken, hy dat ſelveſoude onderworpen gemaakt hebben aan ſoo velerhande beeſtjes en wilde verſcheurende Die
ren die de Menſchen dooden, ja ſelfs dat de Lucht en deſſelfs invloeden hem ter doodt brengen? Neen, neen, ſulks kan niet waarachtig zijn; na dien dat d'oorſaak van alle deſe Onheylen van de Zonde des Menſche voorkomt; nergens anders van. En even gelijk als de Duivelen de Hellege maakt hebben, alſoo ook heeft den Menſch alle
de Ogaden gemaakt die wy in deſe Wereldſien, ſoodanig dat deſelve een tijdelijke Helle is,gelijk als de Helder Duivelen een eeuwige Helle is. Als het welke alleen voortkomt van de Zonde, waar uit ook de Verdoemenis des Menſchen in 't be
ſonder ontſtaat. En deſen Menſch verdoemt ſijn de doorſijn Zonde, hoe ſou hy dan konnen Zalig worden ſonder deſelve te verlaten? Meent hy, dat hy ſijn Zonde ſal konnen met hem in 't Para dijs dragen, dewijl hy deſelve gedurende ſijn le
##
ven niet verlaten wil? Hy moet dan noodwendig
:
eeuwig verloren gaan. Waar door men dan ſiet de Noodſaakelijkheit om te moeten ſich ſelven verza
:
ken, en ſijn Eygen-wil beſtrijden, nadien dat al het
g *
-
O 2
weſen
222 .
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
weſen der Zonden beſtaat,in ſich van de Wille Gods tºontrekken, om ſijn eygen te volgen... Gºn bie menſchen bchnelſte het abſolut beſlupt niet mee men millen om haar epgentpillengteberſaften/
en bebcinegingen hater verbo?ue natuur te be ſtrijden, hebben niets van 't Gºeumig ſpeluſte ſalig ſleben te merenſchen; bchuijl bat ſp in #5onbenleben en ſterben/ en bat be & onbe ben
Jºnenſch âDerboemt / en hem noo: Cijt en dºeutnighept ban 't TOOff.
Beluft;aljg 3Icben bee
*
#.
Den genen die wel begrepen heeft, dat ſijn Zaligheit en fijn Verdoemenis van fijn eygen wil voortkomt, die ſal ſich wel wachten, van fijn
Zaligheit te gaan verhopen, om dat hy geen grove ſtoffelijke Zonden begaat; nademaal dat de be
wegingen van deygen-wille, geeſtelijke dingen zijn, en verborgen voor d'oogen der menſchen;
en dat er niemant dan Godt alleen is die de herten doorgront, en de bewegingen van des Menſchen wille kent. Hierom ſoo doet men ſeer qualijk, met ten goeden of ten quaden van iemand t'oor deelen. Men moet daar van het oordeel aan Godt
alleen laten,om niet lichtelijk het quaat voor goet,
en het goet voor quaat te oordeelen, nadien 'er nu ſoo veel Bedrog is, en dat er ook geſchreven
ſtaat; Men niets bedriechelijker vind dan ’s Menſchen hert; 't welk ſich ſelven bedriecht, ſich niet in beeldende dat het ſoodanig verdorven is, en ver vult met Zonden van fijn geboorte aan. Maar
indien men ſich ſelven wel naaukeurig onderſoe
ken wil, ſooſalmen bevinden, dat alle de bewe gin
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 223 gingen onſer verdorve natuur, Zonden zijn. En indien een Kindtſonder onderrichting of beſtraf
fing gelaten wierd, het ſoude fich van nature tot allerleyſoorten van Zonden begeven. Want al is
't ſake dat de Kinderen onderricht en geſtraft wor den, ſoo heeft nochtans het Menſchelijk Schep ſel altoos een Neyging ten quaden, en tot de Zon
den. Welke neyging altoos in den gront ſijner Ziele blijft, al is't dat de Wel-voeglijkheit en de beleeftheit hem wederhouden van uiterlijk quade wercken te doen, ſoo draagt hy nochtans aller
hande quaden in ſijnen gront, tot er tijt dat hy
:
door deugt, deſe natuurlijke Verdorvendheit
:#
der Zonde, maar noyt van te voren. Gelijk als de Schriftuur ſulks ook getuigt, ſeggende: Nim mer is het oor moede van ſten, noch het herte van te begeeren. Daer ondertuſſchen den Apoſtel ons ſegt:
overwonnen heeft. Als dan werkt en leeft hy ſon
Dat alle begeerlijkheit Zondezy, noch van ſich ſelven daarby voegende, Dat indien de Wet hem niet geleerd hhdde, dat de Begeerlijkheit Zonde zy, hy ſulks noyt ſoude geweten hebben. Is deſen Apoſtel ſelfs, in duſdanige Verblindheit geweeſt; hoe ſeer moeten dan dat de huidensdaagſche Menſchen weſen, die geen andere Zonden kennen, dan de grove en uit
wendige? het welke, gelijk ik meermaals geſegt
#
hebbe, niets anders zijn dan de merkteikenen of toevalligheden die de Zonde van buiten uitwerpt; nadien dat hare weſentlijkheit niet dan in den
gront der Ziele en in de Wille ſit. 't Welk Jeſus Chriſtus ons wilde onderwijſen als hy tot den Pha
riſeenſeyde; Het gemeten monden ingaat dat beſmet, O 3
de
224
-
d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
de Zieleniet: maar hetgene dat uit het herte voortkomt. Want daar kan geen andere Zonde zijn, dan deſe,
namentlijk, dat men fijn genegentheden iets an ders, dan Godt, toedraagt. 135. Men moet wel ſeer verblind ſijn, om ſulks niet te ſien. Want hoe ſou Godt konnen van
nooden hebben onſe goede of quade wercken, die maar onſen Naaſten aangaan? Hy ſiet alleenlijk
op het gene wat wy ten ſijnen aanſien doen, en waar mede wy fijne Voornemens wederſtaan. Hy heeft ſoodanige Schepſelen willen hebben die hem van gantſcher herten beminde, gelijk als ſijn Ge boden ſulks inhouden met deſe woorden: Gy ſult
den Heereuwen Godt beminnen met uw geheelherte, met alle uwe krachten, en met alle uwe gedachten, om ſoo veel te beter, met ſoo vele verſcheidene woorden, uit te drukken, dat Godt de genegentheden der menſchen geheel en al wil hebben, en ſon der vermengingh van eenige andere Liefde. Dit beſluyt is vaſt , en 't ſal noyt veran deren. En al is 't ſake dat ſommige willen gló ſeren, of uitleggingen maken over dit Gebodt,
van Godt te beminnen, ſooſullen ſy daarom noch tans noyt verhinderen dat dit waarachtig zy; na
mentlijk dat niemand oyt Zalig is geweeſt, noch dat ook noyt zijn zal, dan den genen die aan de doot, met de Liefde Gods in ſijn Ziel bevonden werd, en dat den genen die aan de doot van deſe
Goddelijke Liefde ontbloot is, ſijn Vonnis der Veroordeling met ſich draagt, en ſijn verblijf in den Afgront der Hellen gaat houden met de Dui vels en Engelen. Want alſoo lang als den Menſch buiten
E-e=
#
Valſche Verniew. van 't Evan Leven. 225
-
de Liefde Gods blijft , ſoo lang blijft #buiten ook buiten ſijn Genade. En wanneer hy in
# ##
jn Ongenade ſterft, ſoo kan den Menſch niet Za lig worden.
(T
-
-
-
136. En gelijk als den Menſch,door de zonden
#
van Adam in d'Ongenade Gods, tot een Kind des Toorns en der Verdoemenis gebooren word; foo kan hy de Zaligheit noyt verhopen, indien hy ſelfs
t
deſe Verdorvendheit en dienſtant der Verdoeme
ſ?
iſ.
#
nis niet verſaakt, waar in hy, door ſijn vrye wil
*
vervallen is, en ſich ook ſonder deſelve niet we
g
der daaruit herſtellen kan; ſoo moet dan den
#
Menſch alle ſijn krachten inſpannen, om te be
,
ſtrijden deſe Verkloekking waar in hy geboren is,
#
nademaal dat niemand anders dan hy ſelfs, hem
verloſſen kan uit hetOnheyl waarin hyſich ſelven 18
# # # # & |
:5 # #d:
# |
nedergeſtort heeft. Want om dat het Godt be lieft heeft, hem te willen Vry hebben, ſoo zal hy ook noyt deſe Vryheit wederſtaan, maar den Menſch die in aller eeuwigheit laten genieten, het -
zy tot goet of quaat te doen, ſoo als den Menſch ſal willen. En, noch Jeſus Chriſtus, noch fijn Verdienſten , ſullen noyt iets bewerken tegens dit beſluyt van Godt. Hierom is't dat den Apoſtel
tot den Menſch ſegt, dat ſijn leven een gedurigen
#
ſtrijt is, en noch elders, Dat het er Heme len geweldlijd, en de Geweld-doenders dat in-neemen. Indien 't nietſijn was,Verdorvendheit dat den menſch allebeſtrijden, de dagen ſijns levens, moeſt waarom ſou dan deſen Apoſtel ſeggen, Dat ons
leven een geduurigen ſtrijt is, dan om dat hy wel weet, dat deeſe onſe Verdorvendheit, gedurig O 4 lijk v
228
d'Evangeliſchen Geeſt.
3. deel.
lijk de Voornemens en de Willens van Godt be
ſtrijd: En ſonder dat den Menſch geduriglijk ſijn Verdorvendheit beſtrijt, hygeduriglijk de Voor nemens en de Willens van Godt wederſtaat, ge lijk als de Duyvels in der Hellen doen. Want dit leven, een tijdelijke Helle zijnde, ſoo laſteren en wederſpreken, de Verdoemde Zielen, de
Wille Gods, door het volgen van haar eigen wil lens, gelijk als de Duivelen in hare Eeuwige Hel le doen. En moyt zal iemand in 't Koninkrijke der Hemelen geraken, dan den genen die ſijn ſel ven ſoo veel geweld heeft aan gedaan ,
dat hy ſijn natuur heeft overwonnen, en ſijn natuurlijke genegentheden heeft vermeeſtert, als dewelke altoos quaat zijn, al is 't ſake dat de genegentheden van ſommige men ſchen goet ſchijnen, nochtans zijn ſy altoos quaat , als komende uyt de Verdorvendheid
van den Ouden Adam. Hierom ſegt de Schrift, Dat hy die ſegt ſonder Zonden te veſen, een Leuge naar is. Dewijſ dat alle menſchen, niemand uitgeſondert, in Zonden geboren worden, daar in leven en ook ſterven; ſoo lang als ſy de Ver dorven Natuur niet onverwonnen hebben , want dan blijven ſy altoos Kinderen der Zonden en des Verderfs.
-
-
137. En al is't dat verſcheide menſchen geloo ven ſonder Zonden te weſen, om door beleefde welvoegendheit ſommige van hare paſſien over wonnen te hebben, gelijk als die van Toorn , en
Verwoedheit; ſoo hebben ſy daarom nochtans
niet overwonnen hare Verdorvendheit, die altoos -
Hill
-
Valſche Verniew van't Evan Leven. 227 in den gront der Ziele leeft. En ofſchoon ſy ſom tijts ſchijnt te ſlapen, ſoo ontwaakt ſy doch weder op den eerſten klop van tegenſtrijt of verachting die men haar aandoet. Het zijn niets anders dan deugden die in borgerlijke Zedigheden beſtaan,
dewelke voor Godt niets gelden, maar deſelve konnen dienen tot verlichting in de betrachting van d' overwinning dier gene die ondernomen hebben, hare Verdorve Natuur te vermeeſteren.
Want men ſal niet ſoo veel wederſtant vinden om fijn Verdorvendheit t'overwinnen in een geboog ſame en gemanierde Natuur, dan men vind in een wederſpannige en wreede natuur. Hier in is 't dat de Zedens-deugden konnen dienſtig ſijn tot de bewerking onſer Zaligheit. Maar voor den genen die ſich vernoegt met deſe Zedens-deugden verkre gen te hebben, en daar mede niet verder door breekt tot de doding van haar eygen-wil en harer verdorven Natuur, ſoo dienen den Menſch deſe
Redensdeugden niets anders dan tot Geveynſtheit en ydele Glorie, willende Deugtſaam voor de menſchen ſchijnen, wanneer men dat niet voor Godt is.
En al is 't dat de menſchen hem voor
ſoodanig oordeelen, ſoo is 't nochtans dat Godt hem veroordeelt. In deſen valis't dat de Schrif tuur ſegt, Dat Godt de Nieren doorgromt, en onſe Gerechtigheden veroordeelt. Nademaal dat er in ons geenig goet noch gerechtigheit is,dan hetgene dat God in ons bewerkt.
-
138. Al het andere dat is quaat, en gelijk als er
geenig goet uit den Duivel voortkomen kan, al dus ook kan er geenig goet uit de Verdorven Na O 5
Ullllº
d'Evangeliſchen Geeſt
228
3. deel. .
tuur voortkomen : want of ſchoon het ſomtijts
ſchijnt dat hare bewegingen goet zijn, ſoo zijn ſy nochtans vals en bedriechlijk.
Men moet deſel
ve niet volgen noch achten, nadien er geenigan der Goet, dan Godt is, die de Schriftuur, naar
Waarheit, alleen Heylig noemt. Want de Duivel
geeft ſomtijts wel ſodanige dingen aan de verdor vennatuur in, die een goeden ſchijn hebben, ten einde dat hy daar door ſoude mogen quaat uit trekken, en een quade uitkomſt aan't goet begin
geven. Daarom moet men ſoo wel fijn Eygen wil, hare goede begeertens, als hare quaden wei geren; om niet bedrogen te worden. Want ſoo lang als wy niet in alle dingen onſe eygen-wil ver ſaken, ſal Godt in ons, fijne Willens niet vol brengen. Het moet een Ziel, vry van alle be
geerten zijn, daar Godt in wonen ſal. En ſoo lang als wy noch dit of dat willen, en dit of dat niet willen, ſoo kan Godt in ons niet doen dat hy wil; en ſijne Genadensſouden onvruchtbaar we ſen in onſe Zielen, dien hy laat geworden naar onſen wille; maar hy voegt ſijnen wille niet naar onſe begeerten, nademaal dat de Wille Gods al te volmaakt is, om die met onſe verdorven wille te
vermengen. Deſelve moet door ons uitgejaagt zijn, indien wy begeeren dat Godt in onſe Ziele heerſcht.
Dat is doorſaak waarom men ſo wei
nig Menſchen fiet door den H. Geeſt geregeert worden, namentlijk, om dat ſy haren eygen wille niet willen verlaten, deſelve ſoo krachtelijk
beminnende dat ſy daar van niet willen ontſlagen
zijn, begeetende meenigmaal liever quaat te doen 1IA -
-
:| #
-
Valſche Verniew. van 't Evan. Leven. 229 inſijn eygen wille, dan goet of wel te doen in de
ij
Wille Gods.
't Welk ik ſelfs in de menſchen van
goeden wille ervare, ſoodanig heeft deſe Eygen liefde de Heerſchappy over des Menſchen hert, die het ſelve volkomentlijck regeert en be heerſcht tot nadeel van de Zaligheidt der Ziele. 1 39. 't Welk de Menſchen ſeer weinig in acht . nemen, hoewel het d'alder gevaarlijkſte ſaak is om ter Hellen te varen, door dien dat men deſe # Eygen-liefde, geen ſoodanige Zonden oordeelt te weſen, gelijk als ſy voor Godt is, te weten, den Oorſpronk en de Zelfſtandigheit of het Weſen van alle Zonden; nademaal dat deſe Eygen liefde, den Duivel en de Helle gemaakt heeft, hebbende ook den Menſchen de Verdoemenis
d.
4.
l!!!
id
#
-
ſtil
#
#
# t # d #
veroorſaakt.
-
Want het was om de Liefde die
Adam ſich ſelven toedroeg, dat hy ſijn genegent heden ging tot de andere Schepſelen dragen, ſijn vermaak daarin ſcheppende, in plaets dat hy ſich moeſt in Godt alleen verluſtigen, tot welk te doen hy van Godt geſchapen was. Want men leeſt niet, dat Adam in eenig ander ſoort van Zonden
#
In
gevallen is, dan alleen in deſe van het volgen ſij
w
ner Eygen-wille, ſelf toen hy van de Vrucht des Booms der Wetenſchap at; nadien hy wel wiſt, door het Verbod dat hem gedaan wierd, dat het de Wille 'Gods niet was, maar fijn eygenwil, die hem aandrong van deſen Boom te eten, ten einde om het Goet en 't Ouaat te weten. Die el
lendige Eygen-liefde, en achting ſijns ſelfs, maakte dat hyſijne natuurlijke bewegingen, bo Ven
23o
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
ven de Wille Gods ging ſtellen. En die ſelfſte Ey gen-liefde baart in de Menſchen alle ſoorten van Zonden, en ook hare Verdoemenis.
Want men
behoeft niets anders te doen, dan maar fijn Eygen liefde te volgen, om ter Hellen te varen, gelijk ik noch meermalen geſegt hebbe. Uit oorſaak dat d'Eygen-wille des Menſche ſodanig is verdor ven geworden door de Zonden van Adam , dat ſy haar niet bewegen kan, dan tot Ogaat doen en Zondigen. En indien men my vraagde, boie het ig/ bie ben J.Tºcriſch berbccmt; ik ſoude waarlijk antwoorden, dat het ſijn Eygen-wil is, en niets anders; nadien deſelve de Helen 't Paradijs in haar macht heeft, konnende het een of 't ander
kieſen, naar de Vryheit waar Godt den Menſch in geſchapen heeft. 14e. Daarom behoeft den Menſch geen grove uytwendige Zonden te begaan, om Ver- -
doemt te weſen; 't is genoeg, wanneer hy maar de bewegingen fijner verdorve natuur en Eygen wille volgt; nadien dat ſulks alle ſoorten van Zonden in ſich begrijpt, om dat deſe Eygen-liefde regelrecht tegens de Liefde Gods aanſtoot; en dat hy die ſich ſelfs bemind, God niet beminnen kan : en hy die Godt bemind, ſich ſelfs niet kan bemin nen. Dit is een goet merkteyken om t onder ſcheyden of een Menſch, God bemind, of niet, Want ofſchoon hy krachtiglijk feyde, dat hy God
bemind, hy liegt nochtans by al dien hy noch fich ſelven acht en bemind. Hierom is 't dat de Schriftuurſegt, dat alle Menſchen Leugenaars zijn,
niemand uitgeſondert. Vele beelden ſich in dat ſy
Drie Pilaeren van de verdorvendheit. 2; 1 ſy Godt beminnen, ſchoon of ſy haar ſel" ven beminnen. 't Welk onmogelijk is, wan" deſe twee Liefdens zijn als de Hitte met de Koude, dewelke niet te ſamen in een ſelf de voorwerp verblijven konnen; noodwendig moet d'een d'ander verjagen. De Liefde Gods al te ſuiver zijnde , om in een Ziele met
d'Onſuiverheit der Eygen-liefde te konnen ver blijven.
-
141. En 't en kan niet anders dan een
groote Onwetendheyt zijn , die deſe men ſchen ſeggen doet, dat ſy God beminnen, wan neer ſy noch haar ſelfs lieven. Want indien ſy de Waarheit kenden ſoo als die voor Godt is,
ſoo ſouden ſy ſekerlijck oordeelen, dat ſy Godt niet konnen beminnen ſoo lang als ſy haar ſelfs beminnen , dewijl dat in de Liefde Gods, alle goet beſtaat, en in de Liefde oaſes ſelfs , alle quaat , aangeſien dat 'er iſ.
niet anders in de verdorve natuur des Men ſt
:
ſchen is, dan Begeerlijkheit der Oogen, Welluſt des Vleeſch, en # des Levens. 't Welk de drie Pilaeren zijn waar op de geheele verdor
#
ven Natuur beſtaat, en wanneer men een of
meer van deſe Pilaren doet waggelen of om
trekt , ſoo begint het geheel Gebouw der Verdorvendheit te waggelen of gants omveer te vallen.
142. En gelijck als 'er geenigh menſch uit Adam voortgekomen is, of hy heeft deſe drie genoemde groote Ogaden te beſtrijden,
dewelcke geſaementlijck Godts vyanden # 31Cill S
232
d'Evangeliſchen Geeſt.
3. deel. .
aldus ook zal er niemand Zalig worden, indien
hy niet eerſt deſe drie Vyanden fijner Zaligheit, overwonnen heeft. Eerſtelijk, de Begeerlijkheit der Oogen, beſtaande in allerley begeerlijkheden; nademaal dat natuurlijker wijſe, al wat het ooge ſchoons of aangenaams ſiet, het Herte dat aan ſtonds begeert, en de Zonde begaat; dewijl den Apoſtel verſekert, Dat alle Soorten van begeerlijkhe den, Zonde zijn. Dit is te ſeggen, dat de Begeer
lijkheit niet alleen de rijkdommen der Werelt aan gaat, maar ook allerhande voorwerpen waar in den menſch ſijn Vermaak ſchept. Waar over de
Schriftuurſegt,Dat hy die een Vrouwe aanſiet,en deſelve begeert, die heeft alreeds overſpel begaan. Aldus gaat het ook met alle andere ſoorten van begeerlijkhe den, het zy dat men begeert de Eer, de Rijkdom, koſtelijke Huiſen, ſchoone Landen, mooye Klee deren , çierlijken Huisraat, goeden Wijn, lek kere Spijſen, en alles wat ſchoon en goet voor uwe oogen is, dit alles is Zonden der 25egcer lijkhept/ wanneer uw herteſulks begeert; nade
maal het een Kindt Gods niet ge-oorloft is, eenig ander ding dan Godt alleen, aan te kleven of te
begeeren; nadien wy hem, met ons geheel hert moeten beminnen, om fijne Geboden te volbrengen. Daar nochtans ons Hert de begeerlijkheit ſoo eygen is, dat het niet aflaat te begeeren ſedert den dach fijner
Geboorte tot aan de Ure fijns Doots. Hierom ſegt de Schrift, Dat het ooge moyt zal moede zijn van te ſien, noch het herte van te begeeren, tot er tijt dat de verdorven natuur overwonnen is, als dan houden
alle begeerlijkheden op, ja ſelfs ook alle nieuws gierig
*
Drye Pilaeren van de verdorvendheit. 233
El
gierigheden om te ſien: Nadien dat den Menſch
i
die ſijn Verdorvendheit overwonnen heeft, van
# ºl,
Godt verzadigt is, en hy kan niets meer begeeren, noch genegen zijn om iets anders te ſien dan't ge
#
ne dat hy beſit, te weten, ſijnen Godt, die alle
I'
g
lº
f
ſijn begeerten en nieuwsgierigheden verzadigt. Soo dat den Menſch wel ernſtige vlijt behoort aan te wenden, om deſe natuurlijke Begeerlijkheit te boven te komen en t'overwinnen, en ſijn oogen
afkeeren van de voorwerpen die ſijn Hert bewegen konnen tot deſelve te begeeren. Deſer oorſaaks halven moet men met den Propheet David bidden en ſeggen: Heere, wendmijne oogen af van de 2del heut, ende maakt dat ik die niet ſie. 143. Dewijl dat alles Ydel is wat op der Aar den is. Noyt vermag de Chriſtelijke Ziele hare Oogen Vryheit te geven om te beſien het gene ſich voor haar vertoont, maar ſy moet haar geſicht verſterven, op dat het ſelve niets anders bel
ſchouwd, dan die dingen die ſynoodig heeft te ſien, het ſelve weygerende alle andere dingen aan . te ſien. Dat ſou een Middel zijn om vele Zonden t'ontgaan, dewijl het Oog het Vengſter des Her ten is, waar door dat vele quade gedachten der
Begeerlijkheit en Onkuysheit inkomen, die van veel andere Zonden gevolgt worden. Gelijk men ſiet dat David tot Overſpel en Dootſlag verviel,
om dat hyſijn Oogen had Vryheit gegeven, Bed - ſabé te aanſchouwen.
Hierom ſoo moet den
Chriſten ſich oefenen alle de dagen ſijn levens, in hem te beſtrijden deſe Begeerlij##citſ die van
ſijn geboorte aan in hem gewortelt is, door de # -
-
Cra
/ -
2 34-
d' Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
den van Adam. En deſgelijks ook deſe tweede Pi laar van de verdorve natuur, dewelke de libelluſt beg âDleeſch is. Die ſookragtiglijk in den Menſch
ingewortelt zijnde, wil daar ſeer qualijk uit. 144. 't Is van deſe Welluſt des vleeſch dat Je ſus Chriſtus tot ſijn Diſcipelen ſprak onder het Af beeldſel van een Duivels-bezetenen, ſeggende: Deſe ſoort van Duivelen varen niet uit, dan door het Middel van Vaſten en Budden. 't Is tegen deſe Wel luſt des Vleeſch dat men geweld gebruiken moet, en deſelve met kracht overwinnen, of anders over
wind ſy haar Meeſter, en doet hem gaan wer waards hy niet ſou willen. Want wy weten dat de alderbeſte Menſchen van de Wereld, in groote
Zonden en buitenſporigheden gevallen zijn, door deſe Welluſt des Vleeſch. David, Salomon, Samſon , en ſoo veel andere treffelijke Mannen, hebben groote Dwaasheden begaan, door het wil
len volgen deſer Welluſt hares Vleeſch, gelijk het meeſten deel der Menſchen doen, dewelke door
oorſaak deſer Welluſt, haar ſelfs in allerley tijde lijke en eeuwige Onheylen geſtort hebben; nadien. dat deſe Welluſt des Vleeſch ſich niet alleenlijk ſtrekt tot de vermaken die men vlefchelijk noemt, maar ook tot alle andere vermaken die denMenſch
ſijn verdorve natuur wil aandoen, als door eten, drinken, ſlapen of wandelen gaan, ja allerley vlee ſchelijke verluſtiging, het ſy op hoedanigen wijſe het ook zijn mag; nadenmaal dat alles wat de ſin lijkheden desVleeſch voldoet,in der daat en weſen,
vleeſchelijke Welluſten zijn dewijl dat defeZonde,
gelijk ook al d'andere; begaan word wanneer den Menſch
'Drie Pilaeren van de Verdorvendheit. 235 Menſch ſijne genegendheden van Godt aftrekt »
om deſelve te dragen tot de behaaglijkheit fijner verdorve natuur. Als by exempel, wanneer den menſch ſijn vermaak ſchept in delicate Wijn te drincken, of in lekkere ſpijſen te eten, om ver maak en voldoening aan fijn natuur te geven; ſoo
valt hy in de Welluſt des Vleeſch, en in d'Onge nade Gods, om dat hyſijne genegentheden, die hy alleen aan Godt ſchuldig was, gaat van hem afwenden, om verderflijke Spijſen en Drancken te beminnen, gaande dus vuile vermaken, meer der achten dan de Welluſten die in God gevonden
worden , drijvende Overſpel met ſoo geringe Schepſelen, tot nadeel van den Trouw die den
Menſch aan den Schepper ſchuldig is, met wien alleen , den Menſch ſijne Welluſten moefte ne
men, ſonder ſich in eenig ander ding te verlu ſtigen.
145. Want niets behoorden ſijner Liefde waar dig te weſen, als zijnde geſchapen om een God te beminnen. Wat voor Ontrouwigheit begaat een Menſch, die ſich verluſtigen wil in de Verma ken des Vleeſch, of die der Smaak, of in de Wind
van Eeren, of andere ſinlijke vermaken, die alle
ſijne genegendheden aan ſich trekken! En al hare ſorgen, haar geheel verſtand, haren arbeyd, en
alle de krachten hares geeſt zijn beſig en bevlijti gen ſich tot deſe vergankelijke goederen, in plaats dat deſelveſich ſouden begeven tot God te loven en te dancken, die haar gemaakt heeft, het gene
ſy zijn, en gegeven heeft alles wat ſy hebben ! Sou het wel konnen weſen duſdanige
on:
P
33IK
d” Evangeliſchen Geeſt.
a 36
3.deel.
baarheit ongeſtraft bleef? En heeft Godt geen oorſaak om wijt van Hem te verjagen duſdanige vleeſchelijke menſchen, die ſich niet willen in Hem verluſtigen, maar veel eer in dus ſnoode ſchepſelen, ſelfs in ſoodanige die Godt niet ge ſchapen noch ge-ordonneert heeft tot dat gebruyk waar toe men die beſteed, dewijl dat de Ver dorvendheit en al 't gene dat de Zonde veroor ſaakt heeft, niet van Godt is gemaakt ge weeſt.
-
- 146. De Spijſen die wy eten, zijn van Godt niet gemaakt geweeſt met deſe verdorvendheit die wy daar in bevinden te zijn. De vleeſchelijke t'ſamenvoeging waardoor de menſchen ſich ver meerderen, is voor de Zonde, op ſoodanigen
wijſe niet gemaakt geweeſt. Want Godt hebben de den Menſch alleen, nevens alle d'andere Schep
ſelen geſchapen, ſoo beſag hy deſelve, en vond dat alles goet was, alhoewel hy naderhand ſegt :
Het en is niet goet dat den Menſch alleen zy, laten wy hem een hulpe maken.
Konde Godt wel onwetende
zijn, tertijt als hp ben JIRenſch ſchiep / dat het niet goet zijn ſoude, dat den Menſch alleen bleef ?
Of ſou hy ſulks maar alleen daar na toevalliger wijſe geweten hebben? Neen, neen, daar is niets toevalligs in Godt. 't Is waar geweeſt, ter
tijt als Godt, den Menſch nevens alle d'andere Creaturen, aanſach, dat alles ſeer geet was. Maar na dat Godt aan Adam, de Heerſchappy over d'andere Schepſelen gegeven hadde, ſoo misbruikten hy ſuks, # genegentheden
op deſelve, in plaats van die alleen voor God te -
bewa
Drie pilaeren van de verdorvendheit. 237 bewaren.
En deſen Afval van Adam, maakte
dat Godt, Adam in twee partien verdeelde; al
waar hy voor ſijn Zonde geheeel volmaakt was, en alleen bequaam ſijns gelijken voort te brengen. Het welk ſeer goet was, nadien den Menſch als doen niet behoefden te gaan fuchten onder de ſla verny van de quaataardige driften of herts-toch ten eener quade Vrouwe, gelijk als het nu maar al te veel gebeurt, daar den Man verplicht is ſich tot deſe quade nood-dwang te vervoegen, om te konnen Kinderen voortbrengen, door een beeſte
lijke wijſe, 't welk de Zonde veroorſaakt heeft. Want het was in den beginne aldus niet, als wan
neerden Menſch ſich in de Liefde ſijns Gods ver warmde, bracht aldus uit deſe ſuivere Liefde, Kinderen voort, die geheel Heylig, Goddelijk
en onbeſmettelijk waren, ſonder eenigſins met zonden of verdorvendheit bevlekt te zijn. En ſy ſouden volmaakte Menſchen voortgebracht heb ben, die geheel volkomen waren gelijk als ſy: al waar men nu in tegendeel niet anders voort
brengt dan Monſters of Wanſchepſels van Mans en Vrouws Perſonen, onvolmaakt d'een ſoo wel . als d'ander. 't Welk in 't Koninkrijke der Heme len niet zal gevonden worden, alwaar geen Man noch Vrouw op duſdanige wijſe ſal zijn, gelijk de Schriftuur ons ſulks beveſtigt, daar ſy ſeyde te gens den genen die weten wilde, Wiens Vrouw het zijn ſoude, dewelke ſeven Broeders mogt getrouwt ge
had hebben? J. Chriſtus beſtraffende d'onwetentheit van deſe vrage, ſeide; Dat men in 't Koninkrijke der Hemelen niet trouwde, maar dat men daarſoude Voort P 2
teelen
238
.
d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel.
teelen gelijk d'Engelen. Maar de menſchen die de Schrifturen leſen, verſtaan deſelve niet, en by gevolg zijn ſy ſeer wijt van de Goddelijke Myſte rien te begrypen.
147. Sy zijn te diep aan d'aarde gekleeft, en beminnen te ſeer de Welluſt hares Vleeſch, om te konnen het vermaak en de verluſtiging hebben van de Hemelſche Dingen te verſtaan. Sy heb ben niets anders dan Mollen verſtant, om alleen lijk te begrijpen 'tgene dat in d'aarden is. En om dies oorſaaks halven hechten ſy hun aan de Zon
de en aan de Verdorvendheit die deſelve in de Na tuur voortgebracht heeft. Sy beminnen dat, om
dat ſy niets ſchoonders, niets beters, noch be minnelijkers ſien. Waer in ſy niets verſchillig met de Beeſten zijn, dewelke gants geen vereyſching
aan 't Eeuwig Leven hebben, om dat ſy niet an ders dan aardſche Schepſelen zijn. Alwaar in te
gendeel, den Menſch een Goddelijk Schepſel is, dat niet anders dan voor d'Gelukzalige Eeuwig heit behoord te leven. 't Welk doende, ſooſoude
het hem onmogelijk zijn, ſich te konnen verluſti -
# in de Welluſt des Vleeſch,
dat ſoo verfoeye
ijk is, en onwaardig voor een edelmoedig Hert,
dat het Eynde trachten wil, waar toe het geſcha pen is. Maar duſdanige Edelmoedige Zielen
zijn nu ſoo raar, dat men die wel Fenikſen op der Aardenſoude mogen noemen, ſiende byna alle de menſchen ſoo wel van d'een als d'ander geſlacht, geheel geneygt tot de Welluſt des Vleeſch, als oock tot de Begeerlijkheit der Oogen, in welke
Qgaden al de Menſchen geboren worden, bren -
-
gedne
N
Drie Pilaeren van de verdorvendheit. 239 gende niets anders met hun op der aarde in hare geboorte, dan deſe Drie hooft-quaden, nament
lijk, de S5egeerlijkheit ber ©ogen/ de 419cle luſt beg 49leeſch / en den Hygogmoeb beg 3, e beng.
.
*
148. Niemand behoord ſich te verſchoonen, van ſulke Ogaden nier in hem te gevoelen; nadien deſelve aller Kinderen Adams gemeen zijn. Daar is niemand die ſich daar van bevrijd te zijn, noe
men kan, dan den genen die ſijn Verdorvendheit beſtreden hebbende , fijn Natuur overwonnen heeft. Wat alle d'andere belangt , die zijn en zullen in alle Eeuwigheit Slaven blijven, van de
ſe Drie 's Menſchen Vyanden, wanneer ſy gedu rende dit korte leven, hare Verdorvendheit niet
beſtrijden, en de quaadaardige genegentheden, waar in ſy geboren worden, wederſtaan. Sulkx vaſtgeſteld zijnde, is het dan niet beklaaglijk,
de Menſchen ſoodanig verblind te ſien, dat ſy de Hoog-Waardigheit van Kinderen Gods, d'Erf
feniſſe van het Eeuwig Welgelukzalig Leven, met alle des ſelfs Voor-rechten gaan verlieſen, om eene Begeerlijkheit der vergankelijke dingen, of om een ſchandelijk vermaak des Vlees, of een verderflijke Spijſe, dewelke in een Miſthoop ver
andert ſoo haaſt als ſy doorgeſwolgen is! En dat men ſoo brooſe Nietigheden gaat hooger achten dan het Eeuwig Geluck dat men in den Hemel ge nieten zal door den Omgang met Godt, in aller hande ſoorten van Welluſten en
verlegen,
Is
't niet wel een arme verkieſing doen, dat men om
Vleeſchelijke Welluſten (in dit leven) ofſchoon P 3
deſelve
24o
d' Evangeliſchen Geeſt.
3. deel.
defelve waarlijk in der daad vermaken waren; daar ſy nochtans valſch, ſmertelijk en onbeſtan
dig zijn) ſich gaat berooven van d'Eeuwige Wel luſten, die noyt eyndigen ſullen! Sou men wel een grooter Dwaasheit konnen bedencken, dan deſe, dat men ſijn erfelijk Recht van 't Konink
rijke der Hemelen gaat verlaten, om de vermaken van dit korte ellendige leven te erven? Want men moet ſich niet inbeelden, dat den genen die alhier ſijne vermaken ſoekt, ook na de doot, d'Eeuwige Vermaken genieten zal. Want dat ſou een Be
drogh des Duivels weſen, om de menſchen ne vens hem te doen omkomen, onder valſche ho pen; dewijl 'er Niets beſmettelijks in 't Koninkrijke der Hemelen ingaan zal; en dat alle de vermaken van dit leven, de Zielen beſmetten, gelijk ſulks ook het Evangelium betuygt, door de verklaring , van den valſchen Rijke man, die in der Hellen begraven wierd, om oorſaak van de koſtelijk heit ſijner Kleederen, en de lekkerheit fijner Spijſen. 149. Indien de Pracht en Gulſigheit, de Zie len niet beſmette; waarom ſou dan deſen Rijkaart in der Hellen zijn begraven geweeſt? Had hy niet alſoo veel oorſaak, om het Paradijs te verhopen ,
na goede gier gemaakt, en ſich koſtelijk gekleed te hebben, gelijk als de Gulſigaards en Overdadi gen van deſen tijt doen, dewelke gelooven het Paradijs na de doot te ſullen bekomen, of ſchoon ſy het ſelve in deſe Wereld hebben willen genie ten, nemende het ſchoonſte en 't beſte van alle de
dingen tot haar gebruik, en de meeſte -
wam: IC
TDrie Pilaeren van de verdorvendheit. 24t die ſy konnen bekomen , ſonder te ſchrikken voor
het gene de Schriftuur van de Heere ſegt: (a)Geeft haar ſoovele Tormenten, als ſy Vermaken in deſe Wereld genoten heeft. En dat naar mate dat men vermaken in dit leven zal genomen hebben, naar die ſelfde mate den Menſch na ſijn doot, pijnlijke Smerten enieten zal: En naar mate dat den Menſch in
deſe Wereld zal geleden hebben, en gebrekkelijk heden in gedult verdragen hebben, maar die ma te zal hy na de doot Gelukkig en Verheerlijkt weſen.
't Welk ons ook door de Schriftuur be
veſtigd word, in de Perſoon van den Armen La
zarus, die na ſijn doot in den Schoot Abrahams gedra gen wierd, van wien den Rijkaart een druppel water eyſchte, omſijn tong te mogen verkoelen. En in plaats van hem deſe verquikking toe te ſenden, ſoo wierd tot hem geſegt: Om dat gy goederen in deſ Wereldgehad hebt, en Lazarus deſgelijk quaden; daar om lijd gy nu ſmerten; en hy werd verheerlijkt. Siet dat zijn de Getuygeniſſen der H. Schriftuur, de welke bewijſen dat men geen twee Paradijſen heb ben kan, te weten, ſijn vermaken in deſe Wereld, en d'Eeuwige Welluſten in d'andere Wereld: te
meer, om dat er ook noch geſchreven ſtaat, Dat het Vleeſchen't Bloed, het Koninkrijke der Hemelen niet be-erven zal.
15o. En dewijl dat de begeerlijkheid der oogen en begeerte des Vlees, Gods vyanden zijn, na dien ſy den Menſch van de Goddelijke Liefde af trekken, en hem doen ſijn genegendheden wen den tot deſe ſnoode dingen en Vuyligheden, die P 4 : (a) Apoc 18. v. 7.
geen
242
d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
geenſins van Godt geſchapen, maar alleen door de Zonden veroorzaakt zijn, hoe ſouden deſe din
gen het Koninkrijk der Hemel beerven. Men ſcheld en laſterd Adam, om dat hyſijn liefde ging ſtellen op de Schepſelen in 't Aards Paradijs, en men ſcheld of laſterd ſich ſelven niet, om dat men nu ſijn genegendheden van Godtaftrekt, om ſulke ſnoode en ſoo onvolmaakte dingen te gaan beminnen.
Want de Vruchten in 't Aards Para
dijs waren van ſoo geurigen ſmaak, en ſulke we ſentlijke kracht, dat men die maar behoefden aan fijn mondt te naderen, om daar van geheel verza
digt te weſen, met veel meerder. Welluſt, dan door de t'ſamen-menging van d'alder welluſtigſte Welluſten der Smaak van geheel deſe Wereld te ſamen.
En men behoefde niet anders dan maar
de weſentlijke kracht daar uit te ſuigen, om daar van gevoed en verzadigt te weſen. Maar wat moet
men nu tegenwoordig niet al veel ſorgen en moey ten aanwenden, voor al eer dat men een lekker
ſtuksken in ſijn mondt kan ſteken. Eerſtelijk moet men geld winnen om het te koopen, dan moet men 't waſſchen en van ſijn vuiligheden ſui veren; daarna moet men Vuur hebben om dat te
koken, en een Kock daarby om de ſauſſen toe te bereyden; en dan is er noch appetijt of gragigheit van nooden om het te konnen eten, want ſoo haaſt
als er maar een van alle deſe dingen ontbreekt, ſoo deugt de geheele Pottage niet.
d'Een tijt
ſchijnt het al te ſoet of al te ſuur te weſen, op d'andertijt is het al te veel of te weinig gekookt,
eindelijk men moet duiſenderleyebeſorgingheb ben 2
“Drie Pilaeren van de verdorvendheit. 243 ben, vooraleer dat een Spijſe wel bereyd is naar de Smaak van den genen die ſe begeert te eten, ſonder noch te zien op de onluſten en moeyelijk heden die men tegen ſijnen Kock, ja tegen ſijnen
|
eygen appetijt heeft, by faute van dien de SPyle niet wel wil ſmaecken Eyndelijk verſlyt men ſijn meeſte leven om ſijn genoegen te ſoecken in de ſpyſen, daer in men het ſelve doch noyt vol komentlyk vinden kan, ondertuſſen bemint men deſen ſmaeck der ſpijſen meer als Godt , ende
: E
ſtelt ſijn herte en genegentheit daer op, al is 't dat ſy ſoo quaet en ſoo moeyelijk zijn, ja dikwils ſchaadelyck voor de geſontheyt, niet te min ſoo verlieſt men het Eeuwige leven om ſulcke leelyke ſpyſe bemint te hebben: ofwel, dat noch verfoeye lycker is, de welluſten des vleeſchs, die tot de . ſaligheit der Zielen immers ſoo ſchaedelijk zijn, als de luſt van de ſmaeck, door dienſy noch meer dere aenlokſelen tot de verdorvene natuur zijn, de
welcke natuurlyck ſoekt met hare partye haer we
der te vereenigen, gelyk een Slange in ſtucken geſneden zijnde, haer ſoo lange draeyt en keert, tot dat ſy alle hare ſtucken # gevonden heeft: ſoo ook de Vrouwe door de ſonde van den manne
gedeelt en als afgeſneden geweeſt ſijnde, is daer fulckengroote genegentheit, om ſigh met haer wederom te vereenigen: het welcke oock tot de voortteelingenootſaeckelijk is.
151. Maar het ongeluk is dat men deſe by een voegingeniet alleen ſoekt om voor te teelen, maar ook om ſijne verdorve natuur volkomen verge
:
noegen te geven, hem te verluſtigen, en al ſijn hert P 5
CIl
244.
d'Evangeliſchen Geeſt.
3. deel.
en zinnen daer op te ſtellen, in plaets dat men die om Godt te beminnen hoort te bewaeren.
Want
deſe Vleeſchelyke luſten nemen den helen menſch in, en bezitten hem, die ſijn vermaek neemt in
deſe vuyle luſten, door de ſonde voortgekomen zijnde, ende hoe ſoude men de uytwerckinge der ſonde beminnen konnen , ſonder de ſonde ſelfs
te beminnen, die de Vader is van ſulcke ſoo wey nig eerlycke uytwerckinge, dewelke indien ſy niet nootſaeckelyck was, ſoude van alle verſtan
dige Zielen gehaet worden? Maer de blindheit der menſchen maekt dat ſy in de vleeſchelycke luſten haer vermaecken, al is't dat die aen hun ſelfs ver
drietig ſijn, ja dikwils de Natuure ſelfs bederven. Hoe veele menſchen hebben door deſe onkuys
heidt het leven verlooren ? Hoe veel groote en heylige perſoonen hebben daer door eenenſwaeren val gedaen, en hun in groot ellend gebracht? Samſon heeft ſijn leven verlooren, na dat hy ſoo veel Fortreſſen vermeeſtert hadde. - Salomon
heeft fijne ſaligheyt twijfelachtig gemaekt. Hoe veeel traenen en Boete heeft het overſpel met Betſabe gepleegt, aen David gekoſt? Hoe veel
heylige menſchen ſijn door deſe onkuyſcheit in Godes ongenade gevallen, na dat ſy totuytſte kende deugden waren verheven? Siet hier de
woorden van St. Hieronymus, ſeggende : Hiſt hebbe ban ben TLibanon 3ien afkomen/ be ber hebenſte Zielen/ aen melcherg 2alighept ik
nopt babbe bu?nen ttmijffelen/ onbertuſſen heb ik ſe ge3ien neber baelen in ben afgronb. Hoe veel dootſlaegen, Dieveryen en
ove: en »
TDrie Pilaeren van de verdorvendheit. 245 len, komen van die Vleeſchelijke Begeerlijkheyt, dewelcke is als de Wortel en voortplantinge van allerhande ſonden! Want ſoo haeſt een menſch
ſijne genegentheden tot deſe onſuyvere driften keert, ſoo verlieſt hy ſijn goet oordeel, en de Reeden ſelfs, doende dikwils ſotte dingen die hem alle de daegen fijnes levens berouwen; ende maakt ſig ſelfs in dit leven ellendig en een Vyant van Godt; om ſoo altoos in d'Eeuwigheit te blij
ven. Siet daer het eynde, en de waer toe deſe be geerlijckheit des vleeſches ons brengt, indien ſy niet ingetoomt en overwonnen word door de deugt van vaſten en bidden, dewelcke de rechte wape nen zijn, waer door men die Soorten van Duyvelen
der onkuisheit verjaeght: gelijk als de Schrift ſegt, dat Jeſus Chriſtus uyt Magdalena ſeven Duyvelen - uytdreef, die anders niet waren als ſeven ſonden die ſy bemint hadde, van dewelcke de luſt des
Vleeſches de voornaemſte was: Sy is ook de ge meenſte ſonde onder de menſchen, dewelke daer
door meer verlooren gaen als door eenige andere
ſonde, ende ſy word gevoedt door de gulſigheyt: by welcke quaalen , hem de Duyvel voegt,
en vermeerderr die ſoe veel hy kan, om den menſch ſoo veel te meer onder fijne wetten te brengen. 152. En door diendeſe Vleeſches luſt uyt de verdorventheit voorkomt, ſoo heeft de Duyvel
ook altijt macht over deſelve: want hy vereenigt hem altoos met hetgene dat in de Natuure bedor ven is, ſulx is zijn Element daer in hy leeft en
heerſcht: Want ſoo haeſt den menſch ſigh ſelfs door
246 d'Evangeliſchen Geeſt. 3. deel. door de ſonde bedorven heeft, ſoo heeft den Duy
vel zijn verſtant ingenomen, en gemaekt dat hy ſig niet meer begeeft tot de overdenkinge der Eeu wige dingen, maer ſigh teenemael beſigh houd met de aertſche dingen, als of den menſch voor deſelve alleen geſchaepen was. Den Duyvel ver mengt hem ook met des menſchen vleeſch en bloet, en ontſteeckt in deſelve deſe luſt om die
onmaetig te plegen, en ſoo veel mogelyck te misbruycken. Want indien den menſch door
den Duyvel niet wierd verwekt, ſoo ſoude hy in dit ſtuck blijven in de bepaelinge van de Natuur, als de Beeſten doen, die haer in deſeluſt niet ver
hitten dan als het tot de voort teelinge nootſaec kelijk is, maer den Duyvel, om den menſch te doen ſondigen, verhit den ſelven in de tyt en
buyten de tydt, ſonder maete of bepaelinge: ende als den menſch deſe luſt niet tegenſtaet, of haer houd in de paelen van nootſaeckelijkheit, ſoo is hy-ſoo veel als overwonnen : en dit moet hy ook waer nemen in het eeten en drincken, dat tot on derhout van dit leven nootſaeckelyck is. Maar alſoo den Duyvel ook macht heeft over de corrup - tie van de Spijſen die wy eeten, ſoo vermeerdert hyden appetyt daar van, om den menſch tot on
maetigheyt te brengen, en in de Gulſigheyt of de ſonde des vleeſches te doen vallen, welcke twee
ſonden aen malkander geſchaekelt zijn. Dit is
d'oorſaeke waerom den Apoſtelraedt (u) dat men ſober zijn falende waecken; uyt vreeſe van in Bekoo ringe te vallen. Want ſeer ſwaerlyk ſal yemant l kuyſch -
Vl
:
TDrie Pilaeren van de verdorvendheit. 247 kuyſch konnen leven, die hem niet maetig houdt, ende een waeckend ooge heeft ende waeckt tegen
de aenlokſelen des Duyvels, die dagh en naght waeckt om dit vuur der onkuyſheyt meerder te ontſteeken, dat met het hout der leckernyen on derhouden word. Daarom hadde Jeſus Chriſtus
reeden om te ſeggen , dat (a) die ſoort van Duy velen niet uytgaen als door vaſten en bidden: van die Duyvelen is het die daar woonen in het vleeſch en
bloet van de Onkuylche, daar Chriſtus van ſegt, dat men ſe verjaegen moet met vaſten of onthou ding der Spijſen, en de met bidden tot Godt. De ſen Raedt moeten alle menſchen volgen die Chri ſtenen willen worden: alſoo ſy aan de Wet der Begeerlijkheyt onderworpen zijn, dewelcke ſy moeten beſtrijden ſoofy zalig willen worden, maer die kan niet overwonnen worden als door vaſten
en onthoudinge van Spijſe, en door het geduurig Gebedt : want alſoo deſe onkuysheyt haar ge duurig beweegt, ſoo moet men deſelve ook geduu rig beſtryden. En van deſeluſt des vleeſches is
't dat de Schriftuur ſegt, dat ons leven een gedurigen ſtrijdt is, daer die gene die niet wil ſtrijden, al
overwonnen is, hy leeft en ſterft in de ongenaede
:
:
van Godt, ende gaat ter Hellen voor altoos, door dien niemant als (b) die hun ſelf geweltgedaen hebben, het Koninkrijk der Hemelen ſullen bezitten. 153. Wat ſullen hier op ſeggen de menſchen van goeden wille, die hoopen in den Hemel in
te gaen, om dat ſy geen uytterlycke grove ſon den gedaen hebben, al is't dat ſy na hunne ver dorven
(a) Matth. 17. v. 21. (b) Matth. 11, 12.
d'Evangeliſchen Geeſt.
248
3 decl.
dorven natuur leven, in de begeerte der oogen, in de luſt des Vleeſches, en in de hooghmoet des levens, dat alle dry Hooftſonden zijn, daer in alle de andere ſonden begrepen worden? ondertuſſen ſo houd men deſelve voor gene ſonden, en gelooft dat men wel magh begeeren alles wat ſchoon en goet is, ende volgen de luſten des vleeſches, ſpe cialyck in den Houwelijcken Staet, waer in men hem dwaaslijk inbeelt dat alles aen de getroude zy geoorloft: daer doch de Sonde daer in beſtaet, dat de menſch fijne genegentheden van Godt af treckt, om ſijne onkuyſche luſten te beminnen, en
, ſijn hart en ſin daer op te ſetten, in plaets van de ſelve aen Godt alleen te hangen, die hem tot dit
eenig oogmerk heeft geſchapen, ſonder dat men bedenkt dat men maer hoeft de bewegingen van onſe natuur te beminnen en te volgen, om een vyandt van Godt te zijn, ende dat de ſonde eene geeſtelycke, innerlycke eygenſchap is, voort komende uyt het herte, ende uyt de toe ſtemminge van de Wille des menſchen: als tot Exempel.
154. Men merkt de verborgen Hovaerdye des levens niet als aen de uytterlijcke kenteekenen,
van dewelcke ook de alderhoovaerdigſte hun ont houden, als ſy hun voorgenomen hebben, te wil aengeſien zijn voor ootmoedige en Deugtſaeme menſchen : ſy laten hunne verborgene Hovaer dye niet mercken, en de ſchijnen door hare be
leeftheyt ootmoedig , alhoewel alle menſchen die van Adam voortgekomen zijn, met de Ho vaardye des levens in haer Ziele gebooren worden; -
geene
Drie Pilaeren van de verdorvendheit. 249 geene ſijn uytgeſondert, of vry van dit laſter, als die deſe ſoo hoovaerdige natuur beſtreeden, en en deſen Duivel der Hovaerdye, die de Hellege maekt heeft, overwonnen hebben. Want ſoo haeſt als Lucifer hem wilde verheffen boven zijn
ſelven, ſoo viel hy van fijne hooge waerdigheyt, in den Afgrond van alle Ellenden. Even eens doet de menſch die ſich ſelfs hoogh achtende ver heft: hy valt van de hooge waerdigheyt der Kin
der Gods in den Afgront fijner vyandſchap en on genade : het welcke Adam met zijn ſchaede wel bevonden heeft, doen hy weten wilde als Godt, wat goet en quaet was: hy wierd van zijn heer lycke ſtand geworpen in alle Ellenden, onder de welck wy noch tegenwoordig ſughten , en de na dat hy fijne naektheyt ontdekt hadde; dewelcke Godt verborgen gehouden, ende met fijne ho
vaerdye ſpottende hem ſeide: (a) Adam is gewor den gelijk wy? w 155. Hoe veel menſchen verdienen wel heden daegs diergelycke beſpottingen, die ſooveelvou dige oorſaeken hebben, om hun te verootmoedi gen in dit pijnlijcke leven, dat ons de ſonde ver oorſaekt heeft, daer door onſe Lichaem met El lenden en ſieckten is vervult, en onſen Geeſt met
onwetenheyt, daar ſy doch hun geſond achten en wys te zijn, als Adam dat ook noch dachte te zijn na dat hy gezondigt hadde? Sy ſpeelen de ver moogende, daer ſy doch geen macht hebben. Sy verquiſten hun gelt met Studeren op de Acade
mien, om daer Sotternyen teleeren, daer mede de
- --
(a) Gen. 3 v. 22.
-
25o
d'Evangeliſchen Geeſt.
3 deel.
de Studenten meer vervult zijn als die niet geſtu
deert hebben. Sulks komt al van de Hoovaerdye des levens, die met alle menſchen in 't gemeyn
gebooren wort. • Sy word hun eene natuerlycke ſonde die met hun opwaſt als ſy niet beſtreden en overwonnen word van die gene die daer mede beſeeten is. Deſe Hovaerdye des levens onthoud haer in de allergeeſtelijkſte perſonen, en verbergt haer onder ſchyn van deught : en daer ſy het
minſte ſigh laet blijcken, daer is ſy ſoo veel te ſubtiler, ſy verdoemt de menſchen , ja ook de Godtvreeſende: daerom is 't dat Jeſus Chriſtus
ſegt: Ik wederſtae den hovaerdigen, maar aen den ootmoedigen geveik mijn herte? Het welke te kennen geeft, dat Godt wederſtaet den ſchijnheyligen en devoten, die eene hovaerdige Ziele hebben, en de hovaerdye van haer leven in het herte verber
gen: want het ſoude overvloedig zijn dat Godt iegt , Ik wederſtae den booſan die hovaerdig zijn, door dien dat Godt altijt wederſtaet het quaat van de booſe; maer hy geeft te verſtaen dat hy ook de goede en die hem aenroepen wederſtaat, ſoo lange ſy met de hovaerdye des levens beſmet zijn, en deſelve niet overwonnen hebben.
Deſe Hovaer
dije des levens is de allergevaerlijkſte ſaecke voor de Zielen die nae de volmaaktheit trachten; ſy is ook het allerverborgenſte laſter, dat die gene die daer medebeſeten is, het allerſwaerlykſtelontdekt. Sy ſluypt ook onvermerkt in de allerheyligſte din gen ende in onſe beſte daeden, en ſteelt al het beſte van onſe goede wercken: Want gelijck eene ſeer goede potage, gemaeckt van wyn, eyeren en ſuic ker , -
-
|
TDrie Pilaeren van de verdorvendheit. 251 ker, gants bedorven en in eene bitterheyt ſoude verandert zijn, indien daer maer een Stuxken
Roet uit de ſchoorſteen daar mede gekookt was, alle haer goede ſmaek ſoude wegh zijn, ende niet als bitterheit overblijven; ſoo is het ook met de Deugden van een menſch; hy kan wel maetigh en kuiſch zijn, en gedurig bidden, ja ſijn lichaem Kaſtijden, en fijne goederen aen den armen uit deelen, maer ſoo hy daer beneffens de Hovaer dye des levens in fijne Ziele behout, ſoo zijn alle ſijne goede wercken ydel, en worden van Godt niet aengenomen, want hy wederſtaet den hoo vaerdigen, en neemt hunne offerhanden niet aan, ja hy ſtelt hem ook tegen hare gebeden, en wil die niet hooren. En de gelijck men ſegt: dat (c)
f
het Gebedt des Rechtvaardigen veelby Godt vermagh, ſoo ſegge ik ook dat het gebedt des hoovaerdigen een gruwel voor Godt is; men moet het herte van Godt winnen, ſoo men aengenaem voor hem ſijn wil, en door dien hy zijn herte geeft aan de ootmoedige, hoe ſoude dan de Hoovaerdige het ſelve verkrijgen konnen ? Daar hoort vry wat toe eer men deſe Hovaer dye des herten overwint, ende van Jeſus Chriſtus geleert heeft, dat hy is ſoet, goedaerdig en oot -
moedig van herten: Hy heeft geen exempel in
-
#
den Evangelio meer gerecommandeert, als deſe ootmoedigheit des herten, en daar word niets min der gepraêtiſeert van de Chriſtenen, als deſe oot moedigheit des herten. Men wil Chriſtum wel
volgen in de hooge myſterien, als tot het N# -
(c) Jac. t v, 16,
-
IR40
252
d'Evangeliſchen Geeſt. 3 deel.
mael te gaan, ter Kercken en in de Predicatien te komen, de Sacramenten te gebruycken, en de
te ſeggen dat Jeſus Chriſtus die ingeſtelt heeft, te weten het Nachtmael en den Doop &c. maer
d'ootmoedigheit des herten, die ſoo nootſaeke lijkterſaligheit is, word verwaarlooſt. Daerom heeft de Menſch wel oorſaek, die een Chriſten wil worden, voor eerſt en voor al hem te beneerſti
gen om tot een grondſteen van het gebouw fijner deught te leggen de waere Ootmoedigheit des her ten, want anders zal Godt hem altoos tegen gaen: ende of hy al veele andere deugden hadde, indien hem de Ootmoedigheit ontbreekt, ſoo ontbreekt
hem alles. Het ſoude niet genoegh zijn de Be geerlijkheit der oogen overwonnen te hebben, noch de Welluſt des Vleeſches, indien men niet ook over wint de Hoovaerdye des Levens ; dit zijn de dry
Hooft ſonden die met den menſch gebooren wor den, en d'eene kan ſonder d'andere niet gerecht vaerdigt worden. 157 Deſe dry Hooft-vyanden moet men over
winnen ſoo men wil ſalig worden, alſoo niets dat beſmet is, ſal in 't Koninkryk der Hemelen in gaen. Den menſch moet ſijn heele leven daer toe beſteden, dat hy deſe drie vyanden van onſe Zielen overwinne, of ten minſten beſtrijde. Dit is al het werck dat hy in deſe werelt te doen heeft, daer zijn
tijt van beproevinge is, en daer in wy geſonden zijn om onſe zielen van de beſmettingen, die de ſonde van Adam daer in voortgebracht heeft, te
ſuiveren. Niemant kan onbekent zijn, dat deſe drie Hooft-ſonden haer bevinden in de bewegin gen
:
'Drie Pilaeren van de verdorvendheit. 253
-
gender verdorven natuer, en dat men die gevolg Iijck moet beſtrijden ſoo men wil ſalig worden, of andersſoo ſullen wy als Kinderen destoorns en
der verdoemeniſſe ſterven, gelijk als wy geboo ren worden. Inſulcken
# wy geen an
dere ſententie van Verdoemenis noodig, als die
Adam gegeven is, doen Godt tot hem zeide: Wijl ghy de ſtemme van u Vrouw gehoor gegeven, en dat gy # hebt van de Vrucht desbooms daervan ik u ge ooden hadde niet te eeten, ſo ſal de aerde in u ver vloekt zijn, dat is te ſeggen, alle menſchen die van u ſullen voortkomen, die ſullen vervloekt zijn, en niemant kan den menſch van deſen Vloek bevryen, als hy ſelfs: want alſoo deſelve voort komt van de ſonde door ſijn eygen-wille gedaen,
ſoo moet deſelve eygen-wille tegenwoordig de begane boosheyt wederſtaen, of deſe wonden kon nen niet geneſen worden: want die gene die aen
de ſtemme van fijne verdorven natuur gehoor geeft, dewelcke met hem ſoo vereenigt is als fijne Vrouw, die blijft in allerley vervloeckinge, door
dien deſe Verdorventheit altijt Godt ongehoor ſaem is, en dit vervloekte vleeſch doet wat Godt verboden heeft te doen. Daerom is 't dat men het
moet tegenſtaen , en noit inwilligen 't gene de Natuer begeert, door dien ſulx onfeilbaar quaet is. -
158. Hierom is het dat de gene die niet gere ſolveert is hem ſelfs te verloochenen, noit kan
zalig worden, omdat hy Gods vyant blijft ſonder verſoening door dien hy in de drie hooft-ſonden * gebooren is, als de der Oogen, de Wel
ergºten 2,
14
/
254
d'Evangeliſchen Geeſt.
3. Deel.
luſt des Vleeſches, en de Hoovaerdye des levens, daer uit alle de andere ſonden ontſpruiten. En in plaets van die te wederſtaan; ſoo ziet men dat de heden
daegſe Chriſtenen deſelve koeſteren, hunne bs geerlijkheid,luſten desVleeſchs,en Hovaerdye des levens vermeerderen. Want wie vergenoegt hem hedendaags met hetgene dat hy heeft ſonder meer te begeeren? Wie wenſcht niet hem te verhoogen, hem beeter te laaten dienen en tracteren, Geld te
verſamelen, om ſijn appetijt en ſijne Vleeſches luſ ten te beter te konnen voldoen ? Wie ſtreeft niet
na meerder ſtaet en hooge waardigheit? Eindelijk wie iſ er tegenwoordig onder de Chriſtenen die niet opgeblaeſen is van Eerſucht? Ook d'allerarm ſte en ellendigſte is miſnoegt als hy verneedert of
veracht word, en denkt maer op gelegentheit om figh te doen achten.
E Y N D E. Van het
-e
Derde en laatſte Deel -
des
EVANGELISCHEN GEEsT. *,
D E